WIS- NATUUR- E N STERREKUNDIGE BRIEFWISSELING.   WIS- NATUUR- e n STERREKUNDIGE BRIEFWISSELING, over Verfcheiden belangryke Onderwerpen , als t onder anderen: eenige nieuwe Sterrekundige ontdekkingen van den beroemden Herscheee; zyne Levens • byzonderheeden, en zyn verwonderlyk Obfervatoriam. Alsmede eene nieuwe ontdekking van den Heer La volsier, aangaande het Water, en meer andere Natuurkundige merkwaardigheeden ; benevens eenige bedenkingen over 's Menfchen ziel» Met plaaten. Te AMSTERDAM, Ey AREND F O K K E, S i m o n fi z. m d c c x c.   VOORREDE. een onbedenk lyk groot nut en vermaak de kennis der Natuurkunde te weeg brengt, en welk ten uitgebreiden invloed dezelve heeft in veele Kunfien en M'eetenfchappen , die in de burger lykefamenleeving van het uiterjle aanbelang zyn, is, in 't algemeen, genoeg by elk bekend; om welke reden wy hier over niet breedvoerig behoeven uit te weiden, te meer, dewyl wy, in onzen Eerden Brief, daar van reeds iets medegedeeld hebben, voor dezulken die 'er nog onkundig van mogten zyn. Het algemeen nut nu, 't welk in deeze verhevene •weetenfehap opgefloten ligt, heeft, buiten twyffel, ook aanleidinge gegeeven.dat men, al federt een reeks van jaaren, zo menigvuldige liefhebbers der Natuur, kunde, in ons Vaderland, in Frankryk O), Engeland en elders ontmoet; niet alleen onder de Geleerden, maar zelf ook onder voornaame lieden en men» fchen van allerleien rang, waardigheid en beroep inden burgerfiaat, by welken deeze weetenfchap al overlang gebloeid heeft, en nog dagelyh bloeit. Tot getuigen hier van kunnen verflrekken de menigvuldige Natuurkundige Genootfchappen, die men in fommige voornaame Steden van om Gemeenebest neeft opgerist, zo hier als te Rotterdam *'« s Hage en ClClCTS y Ca) Volgends geloofwaardige berlgten ; verzeekert men, dat het CeM van Kabinetten ol verzamelingen van Phyfifche Inftrumemep f\ Frankryk, thands verre over de vier honderd beloopt. H.er eiC bu kar"men geredelyk afleiden, hoe algemeen de fmaak voorde "e\>efenink deï Natuurkunde in Frvnkryk . en elders, geworden >s. Daar te plaatfe ten minden, gclyk ook in Eiland, wordt de ken""der natuurkunde aangemerkt als een deel te moeten u.tmaabcn van eene aoede en voornaame opvoedmg. ü\-h» m Gelvknog onlangs gebleeken is uit een bengt van het Bit?a seh Genoö fthap der Proefondervindelyke Wysbcgeerte te Rol. op ni uw bekend gemaakt in de Rotterdamfche Courant wn den » Au^ .790, in welk berigt wordt aangekondigd de verkiezing verfcheiden nieuwe Honoraire Leden, onder «elfce eenige perioouen van hoogen rang en aanzien zyn.  II VOORREDE. elders, alwaar men bezig is, om,met een grooten toe* flel van allerlei kostbaar e werktuigen , proeven te neemen , en zig in de befpiegelingen van veelerlei lighaamen te verlustigen, gelyk ook hier ter Stede de Proefondervindelyke Natuurkunde een reeks van jaaren niet alleen is aangekweekt geworden, door de vermaarde openbaar e Leer aar en Desagul i e r s , Martens, Steenstra, benevens eenige private Leeraaren Bosma, Aene/E, Hartog en meer andere liefhebbers; maar ook nog heden ten dage wordt aangekweekt en voortgezet, in de vermaarde Maatfchappy, onder de Spreuk Fei.ix Meritis, dat ts: Gelukkig door Verdienden. Tot-welker allereerfte oprichting zvylen de yverige Kunstminnaar Willem Writs zyne onvermoeide poogingen, ter bevordering van den bloei van Kun ft en en M'eetenfchappen, niet zonder vrucht, heeft aangewend. Tot dat zelfde nuttige einde beeft ook deeze lofelyke Maatfchappy, in den Jaare 1787. een zeer pragtig en kostbaar Gebouw, volgends het Plan en de Directie van den Bouwkun/lenaar Otten Husly, alhier, doen flichten, in welk grootsch en fier lyk Kunstgebouw, de zeer geleerde Heeren Aene^c, IN ieuwland, Hartog en andere Leden van dat Genootfehap, nog hedendaags Lesfen geevcn of Redevoeringen doen, niet alleen over Natuur- en Wiskunftige, maar ook over andere onderwerpen, tot Kunften en Weetenfchappen betrekkelyk. Zelfs hebben de Hoogleeraaren v an Swinden, Cras «Bonn zig wel willen verleedigen dit loflyk Genootfchap niet alleen met hun lidmaatfehap te vereeren, maar ook in hetzelve, tot nut der liefhebberen, [omtvylen lesfen te geeven of redevoeringen te doen. Behalven nu de aanleiding, welke dit Genootfchap en de lesfen van den Hoogleer aar van SwinDi;N aan de liefhebbers der Wis- en Natuurkunde verfchaffen, om hunne kennis te ver groot en en uit te breiden, zo heeft voornoemde geleerde Heer J'. BosMA, onlangs ook zvederom op nieuw alhier een begin  VOORREDE. ui gemaakt met private lesfen in de Proefondervindelyke Natuurkunde, en in andere weetcnfchappen, te gee» ven. Bovendien is bekend, dat de beroemde Maatfcbappy, Ti-t Nut van 't Algemeen, in beure Departement! - Vergaderingen , niet naalaat deeze weetenfchap meede proefondervindelyk te beoefenen; gelyk ook in bet Genootfchap ,ten Zinfpreuke voerende: voor Godsdienst en VVeeterffchap, meede onlangs ingevoerd is; zo dat de lief hebbery tot weetenfehappen in *t algemeen hoe langs hoe meer zvordt aangekweekt. Daar dan nu de zugt tot de Wysbegeerte en fraaije kun/lcn zo groot in ons Land, en inzonderheid in onze Stad is, zo heeft ons zulks ook aanleiding gegteven en levens aangefpoord, om eenige uuren van uil/pan. ning tot eenc nuttige en aangenaame bezigheid te hefteden, met het opjlellen van deeze Wis-, Natuuren Sterrekundige Brieven, ten diende van zodanige liefhebbers, welke daar in eenig behaagen mogten fcheppen, en, namaate van hunne meer of min gevorderde kennis, daar eenig nut uit me enen te kunnen trekken, door dezelve by een ledig uurtjen te kezen, uit hoofde wy die zo eenvoudig~en klaar hebben getragt voor te draagen, dat ze voor de bevatting en bet begrip van een ieder, die ftegis eenige belezenheid bezit, grootendeels vtrjlaanbaar genoeg zullen zyn. Foor dezulken dan, zeggen wy, zouden deeze Brieven van eenig nut kunnen weezen; want voor vergevorderde en ervaar en liefhebbers der IVis-, Natuur, en Sterrekunde zyn dezelve niet ingerigt, dan by. aldien zy in de zuyze van voordragt, ook eenig behagen mogten fcheppen, om zig, door het leczenvan dezelve, fommige reeds bekende zaaken op nieuw te berinneren en voor den geest te brengen, het welk ook- al zyne nuttigheid kan hebben. vermids men daar door fommige verouderde en verftaauwde, of by kans verdweenen, denkbeelden, over deeze of gene onderwerpen, wederom leevendig maakt en opwekt, het welk vervolgends ook aanleidinge kan geevcn, tot verbetering,  iv VOORREDE. rins en opheldering van andere zaaken, welke daartoe eenise betrekking hebben, en die men te voor en oppervlakkig, of in een valsch licht, bcfohouwdhadde , vermids 's mcnfchen geest niet altoos even vaardig is tot bcvattinge van deeze of gene onderzoerpen. Moselyk zullen fommige Liefhebbers der Natuurkunde vraa gen, waarom wy onze Onderwerpen m Brieven, en niet op eene geregelde offysthematifche wvze of orde hebben voorgedraagen; maar allerlei loort van zaaken met elkander vermengd, die ieder tot ten blonder vak behoorenï waarop tot antwoord dient, dat zulks al zo dikwyls door uitmuntende Natuurkenners en vermaarde Mannen is ondernomen en ter uitvoer gebragt, dat dit niet alleen bykans geheel onnoodig zou fchyncn, maar ons ook veel te verre van ons oogmerk verzuyderen, en langwylig of voor veelen onverjlaanbaar zou-doen worden, te meer, daar wv voorgenomen hebben, om uit een verbazend mtoebrcid.en bykans onoverzienbaarvruchtbaarveld van Natuurkundige onderwerpen, eenige weinige nuttige welke bet beste met onzen fnaak en beval tinne overeenkwamen, uit te kiezen, en dezelve, zo duidelyk en verftaanbaar, als ons mogeyk was, aan het Publiek mede te deelen. , Hoe verre wy nu daar in vooreerst geftaagd zyn,, zullen wy aan het oordeel van de goedgunjlige en befeheideneheezers overlaaten ,m zoo wy het geluk mogten genieten van een genoegzaam getal Leezeis ukunnen bebaagen * of door onze voordragt op te wekken, dan zouden wy daar deor mifchien aangemoeTd worden - om deeze Brieven verder te vervol%%, en met meer belangryke zaaken en nieuwe uitvindingen in de Natuurkunde te vermeerderen. INHOUD  INHOUD DER B R I E V E N. EERSTE BRIEF. Over het nut der Wis- en Natuurkunde , en het vermaak, dat in de kennis derzelve te vinden is. i TWEEDE BRIEF. Over het keren der Wis en Natuurkunde. 16 DERDE BRIEF. Hoedanig met het leeren der Wis- en Natuurkunde best'te beginnen, en verder voort te gaan. 21 VIERDE BRIEF. Bedenkingen over den Sterrenhemel en onze Aarde, ah een Planeet befchouwd a> VYFDE BRIEF. Verdere redeneering over de Sterrekunde, en de vorderingen, welke nog, van tyd tot tyd, in dezelve en in andere weetenfchappen, gemaakt worden. . ♦ • • ZESDE BRIEF. Eenige bedenkingen over de poreusheid en deelbaarheid der lighaamen in 't oneindige. ... 98 ZEVENDE BRIEF. Over de byzondere natuurlyke neiging tot het leeren van deeze of gene weetenfchappen , en over de deelbaarheid der lighaamen in 't oneindige en derzelver poreusheid. I09 ACHTSTE BRIEF. Over de Meetkunde en hem oorfprong,hoe dezelve zig verfpreid heeft, en beoefend is geworden door verfcheiden Natiën. Het leven van f ycho Brahe en andere byzwderheeden 14?  INHOUD der BRIEVEN. NEGENDE BRIEF. Redeneering over den inhoud van den voorgaan.' den Brief, wegens het leeren der Meetkunst en eenige byzonderheeden omtrent het leven van Tycho Braiie. .... 167 TIENDE BRIEF. Over 's menfchen zielsenheurevereenigingmet het lighaam, als een ondoorgrondlyk geheim befchouwd. Gedagten van de voornaam/Ie IVys- geeren daaromtrent l8p ELFDE BRIEF. Behelzende eene zeer gewigtige en nieuwe ontdekking, naamiyk, dat het Water geen Hoofdfiojfe of onontbindbaar Element is,gelyk men voor deezen gemeend heeft 204 TWAALFDE BRIEF. Als een vervolg van den tienden Brief, over de ziel en heure eigenj'chappen 209 DERTIENDE BRIEF. - Over de gedaante van de Biaan en heure byzondere fchyngêflalten, en die van onze Aarde uit de Maan befchouwd. . . . 22I VEERTIENDE BRIEF. Eenige bedenkingen over den toe/land van 's Menfchen ziel naa dit leven. . . 231 VYFT1ENDE BRIEF. Antwoord op het voorgaande, betreffende den ioeftand der ziele naa de dood. . . . . 235 ZESTIENDE BRIEF. Behelzende eenige levensbyzonderheedenvan den vermaarden Sterrekundigen Kepler. . .241 W I S-  WIS-, NATUUR- E N STERREKUNDIGE BRIEFWISSELING. EERSTE BRIEF. Over het nut der Wis- en Natuurkunde, en het vermaak dat in de kennis derzelve te vinden is. WAARDE ZOON! Devvyl gy reeds een geruimen tyd op de Hooge School geweest zyt, en ü aldaar in die Weetenfchappen, welke de fraaije Letteren en de Historiën betreffen, geoefend hebt, zo twyffel ik geenzins, of gy zult daar van, ten naastenby , zo veel kundigheeden verzameld hebben, als gy in vervolg van tyd benodigd hebt, om uwe ftudiën verder te volmaaken; derhalven zoude ik gaarne zien, dat gy nu voortaan eens van mynen aan u gegeeven welmeenenden raad, gebruik begon te maaken, te weeten, A om  2 NATUURKUNDIGE om u voords, volgends den leidraad van één uwer Profesforen, in de Natuurkunde te oefenen , doch vooraf de beginfelen der Wiskunde te leeren , uit hoofde dat dezelve het regte fundamènt van de Natuurkunde is, en gy buiten dezelve geene gegronde kennis daar van kunt bekomen , of uw oogmerk bereiken, om ten eenigen tyde een goed Natuurkenner te worden. Intusfchen echter kunt gy , geduurende het leeren van de Wiskunst, en voor en aleer gy uwe Acadcmifche lesfen over de Natuurkunde aanvaart, wel nu en dan eens, een Natuurkundig Werk ter hand neemen, en doorleezen , om vooraf een oppervlakkig denkbeeld van het een en ander te bekomen , en uwen fmaak daaromtrent vooraf te beproeven, nadien het altoos beter en gemaklyker is, om eene zaak te onderneemen en daar in te vorderen, als men vooraf eenige kundigheid van dezelve verkreegen heeft; hoe gering en oppervlakkig die voorafgaande kundigheid dan ook mag weezen. De Wysgeeren, die over de Natuurkunde of over eenige takken van dezelve gefchreven hebben, zyn menigvuldig. De voornaamfte zyn Newton , Huigens, Gregory, 's Gravezande, Casfmi, Halley, Whifton,La Lande, de Abt de la Caille, Weidelef» Euler, Desfaguliers, Keil, Derham, Nieuwentyd. Wolf, Noliet, Maupertuis, Struyk, Martin, Lulofs, Steenftra, Esdrê en veele anderen; doch dewyl gy tot nog toe in de Wiskunst onbedreven zyt, zo zult gy die Schryvers, welke hun-  BRIEFWISSELING. ,3 hunne zaaken, op eene meer of min wiskundige wyze betogen, in veekrlei opzigten niet verdaan kunnen, weshalven ik u liever zou aanraauen, om vooreerst zodanige Schryvers te verkiezen, die voor u wat bevatlyker zullen zyn , naamlyk de Philofophifche önderwyzer van B. Martin, D e sAguliers korte inhoud der Philofophifche LesCen, of Martin ets Cathechismus der Natuur, met de bygevoegde aanmerkingen, of eenige andere Schryvers, die uw Leeraar u alsdan mogt aanbevelen, en het gevoeglykst voor uw begrip mogt oor- deelen. . üe Sterrekunde is een voornaame tak der Natuurkunde, daar van moet gy vooral ook eenige kundigheid zoeken te verkrygen, nadien dezelve uw verftand kan ophelderen, en u veel verhevener denkbeelden doen verkrygen , dan gy tot hier toe gehad hebt. Doch alles, van tyd tot tyd , en niet met overhaasting ; en in alle Weetenfchappen moet gy, met de eerivoudigfte beginfelen, een aanvang maaken, en dus, van trap tot trap, tot verhevener zaaken opklimmen. Uwe Profesforen zullen u daartoe wel den weg wyzen, als gy hen daarna vraagt. Wanneer gy eens regt fmaak in uwe ftudiën begint te krygen, dan zal de tyd u nimmer verveelen , en alsdan zullen uwe boekoefeningen u aangenaamer zyn , en meer vergenoegen verfchaiïen, dan meenig gezelfchap, in 't weik men den' tyd onnut verfpilt , met over nietswaardige zaaken te fpreeken, of een kaartenfpel te 'fpeelen. Intusfchen A a ech«  4 NATUURKUNDIGE echter, begeer ik niet, dat gy in 't geheel geene gezelfchappen zoudt bywoouen, of verkeering maa« ken , met andere jonge lieden van uw beroep en ouderdom; doch doe zulks fpaarzaam, want uw tyd is koste'yk en fnelt fpoedig voort. Inzonderheid moet gy, als 't mogelykis, zodanige jongelingen , of andere lieden, boven uwe jaaren, tot uw gezelfchap verkiezen , van weiken gy iets leeren kunt, die leergierig en van een goed zedelyk gedrag zyn; want airchoon de Weetenfchappen wel tot een fieraad van 's menfchen ziel vertrekken, zo zyn ze echter niet voldoende, om u beften dig hier en hier naamaals gelukkig te maken, byaldien gy daarby een (lordig en ongodsdienilig leven leidt. De deugd alleen, zegt een zeker Journalist, maakt den mensen beminlyk; beminlyk in 't oog van zynen Schepper, en beminlyk by zynen naasten, Hoe fchitterend men toch moge uitblinken in kundigheeden; hoe hoog een trap ons verftand ook moge bereikt hebben, men zal, zoo men de Deugd ontbeert, eene onoverwinlyke walgelykheid hebben, in de oogen van God, en die der menfchen. De Deugd heeft dit boven alles vooruit, dat zy zulk eene beminlyke gedaante vertoont, zelfs voor 't oog der Ondeugd, dat ze ook van haare haaters niet veragt kan"worden. Geef dierhalven ten dien opzigte vooral acht op u zeiven en op anderen met welken gy omgaat; want alle verftandige menfchen hebben een afkeer van zodanige lieden, die een roekeloos en buiteufpoorig leven leiden. Spreek ia uwe.  BRIEFWISSELING. 5 uwe byeenkomden met eikanderen over nuttige ftudie - zaaken ; want daardoor kunt gy onderling uw verdand opwekken en lcherpen. Zodra gy by de reeds verkiegene kundigheeden, nog eenige kennis in de Wis- en Natuurkunde bekomen hebt , zal het u niet aan dof ontbreeken, om met elkander uwe uuren van uitipanning, nuttig door te brengen. Het leeren der Wiskunde zal u misfchien in den eerden opflag, wel als eene derile of dorre en verveelende oefening voorkomen , maar zoo gy daarmede beflendig en onvermoeid voortvaart, zult gy, met 'er tyd, gewaar worden, van welk een onbedenklyk groot nut dezelve is, en welk ongemeen licht ze verfpreidt over de Natuurkunde en veele andere Weetenfchappen ; daarom moet u de moeite, in het leeren van de eerde beginfelen, niet affchrikken , of dit werk doen daaken; want zodra gy dien harden nootendop doorgekraakt hebt, zult gy weldra de aangenaame pit fmaaken; en wat de Natuurkunde aanbelangt, deeze is eene allernuttigfte en een der vermaaklykfte Weetenfchappen, welke overwaardig is , om beoefend te worden ; ja zelfs, al gave 7y geen ander nut of voordeel, dan dat zy het verdand een aangenaam tydverdryf verleende, doch zy doet veel meer, en om u daar van nader te overtuigen, en tot het leeren van dezelve aantemoedigen, zo zal ik u eens onder het oog brengen, het geen dén der fchranderde Wys A 3 gee-  g NATUURKUNDIGE geeren van onze Landgenooten, naamelyk de vermaarde Natuurkenner van Musfchenbroek, daar van geoordeeld heeft, wanneer hy , In zyn Natuurkundig Werk, verfcheiden voorbeelden aanhaalt, om het nut der Natuurkunde met overtuigende bewyzen te betogen , en onder anderen zegt: — „ de kragten der menfchen zyn gering , het is een vry fterk man, die 200 of 300 ponden kan optillen , en verdraagen van de eene naar de andere plaats j maar het gebeurt dikwils , dat men zwaare fteenen , pakken, balken , hoornen, moet opligten en vervoeren ; veele menfchen kunnen menigmaalen hier toe niet te gelyk gebruikt worden, ook is hun werk zeer kostbaar: om dit dan te verrichten, heeft de kunst werktuigen uitgevonden, waarmede het ligt kan volbragt worden, als met Hefboomen, Katrollen, Windasfen, Kraanen, Schroeven en andere dergelyke. — Kan 'er wel een nutter kunst bedagt worden , dan die, welke door werktuigen doet volvoeren, het geen anderzins door een zwaaren , langwyligen en kostelyken arbeid van menfchen moest gedaan worden; welken men nu befpaart, terwyl alles, als vau zeiven , door loopend water of wind, met Machinen verricht wordt: hier van zoude ik nu een groot getal kunnen ophaalen, maar ik zal 'er flegts eenigen, welke in Hol/and in een dagelyks gebruik zyn, melden: dit zyn Koom-, Wind- en Watermolens, Gnumolens , Zaagmolens, Run-  BRIEFWISSELING, ? molens, Verfmolens, Lintmolens, Twernmolens, Zymolens, Vingerhoedmolens, Oliemolens, Volmolens, enz." ,, Deeze uitvindingen zyn vruchten van de N~atuur##0^, waar in hy, die zig in dezelve geoefend heert, bekwaam is, om nieuwe Werktuigen uit te vinden, tot het verrichten van andere zaaken, waartoe nu menfchen, paarden, of andere dieren moeten gebruikt worden. Hebben de Natuurkundigen niet uitgevonden de Horologien , waarmede men den tyd net kan afmeeten ? Is 'er wet iets nutter of gemaklyker tot de menfchelyke famenleeving ? men vindt het ongemak by gebrek van dezelve, wanneer die, welke op de torens ftaan, ongefleld zyn, en men geen klok hoort flaan. De Starrekunst hadt nooit zulke groote voortgangen binnen een Eeuw gedaan, ten zy men door den fchranderen Huigens, volmaakte Horologien,om den tyd te meeten, gekregen hadde: — uit dit weinige kan men aanftonds zien, het groot nut flegts van één deel der Natuurkunde. -■ Dit zelfde konde ik in de andere deelen ook aantoonen, doch zou te verre moeten uitwyden, en om evenwel verder iets te zeggen, geef ik aan een ieder in bedenking, dat hy eens lette op het nut der Verrekykers, zo om van verre te ontdekken de aannadering van Legers, Vyanden, Schepen; als om in de Sterrekunde te befchouwen de Hemellichten, en hunne gedaante en grootte te meeten. Kan men voor de oude lieden, en voor die, wier gezigt zwak geA 4 wor-  g [ NA'TUUR KUNDIGE worden is, of welke byziende zyn, wel nutter vonden bedenken dan de Brillen en Verkleinglafen zyn? —— Ontdekt men niet met de Vergrootglafen, eene nieuwe waereld van kleine lighaamen, zo van dieren als planten, en hunne deelen, welke voor het bloote oog geheel onzichtbaar zyn. Hebben wy niet door den arbeid der naarftige Wysgeeren Malpighius , Qrew , Blair , Vaillant en anderen ontdekt, hoedanig aile deelen der planten gemaakt zyn, en hoe ze voortgroeijen V ■ Ziet men niet ontelbaare diertjes,zo wonderlyk van gedaante als kleinheid, door de Vcrgrootglafen? — Wat kan ons beier opleiden, om de wysheid van den Almagtigen Schepper te leeren; wat kan 'er vermaakelyker zyn, dan geduurig deeze wonderen te zien, welke wy anderszins nooit genooten zouden hebben? maar wat zyn toch deeze zo nuttige Werktuigen, Verrekykers, Brillen, Vergroot- en Verkleinglafen? men kan het alleen leeren uit de Natuurkunde: is het niet fchande voor een mensen van eenige meer dan burgerlyke opvoeding , dit niet te weeten? Voorzeeker, ziet men dan niet de noodzaakelykheid, om deeze Wcetenrchap te keren?" „ Laat ons nu eens (zegt hy verderf overgaan tot de Lucht. De Natuurkunde leert, dat zy een zwaare vloeiftof is, welke door haar gewigt alle lighaamen op onzen aardbodem zeer (lerk drukt, niet anders, dan of'er een zee vol water, %i voeten hoog op ftonde te drukken : zy leert dat d-eze druk- king  BRIEFWISSELING. ^ king de oorzaak is, waarom in de pompen het water den zuiger naavolgt, doch alleen tot eene hoogte van 32 voeten. Zyn -er voor het dagelyks gebruik wel nuttiger Gereedfchappen , dan Pompen, waarmede men het water uit put. ten oppompt: ik zal hier overflaan, hevels, weerglafen en andere werktuigen van dageiyks gebruik, wier gedaante, werkingen en oorzaaken men alken by de Natuurkundigen kan te weeten komen. Daarenboven kan men klaar aantoonen, dat de Natuurkunde ten uiterften nuttig is totalkkunften, 20 om die voort te zetten, als om reden te geeven waarom men op deeze of op geene andere manier werken moet, en wat de oorzaaken zyn van alk verfchynfelen en uitwerkingen , die 'er ons in ontmoeten. De Werklieden weeten zelden wat zy doen, of waarom zy iets doen. Wy willen dit eens in een gemeen voorbeeld befchouwen. Een timmerman voegt twee houten te famcn met lymj wat is lymen? waarom doet de lym , tusfchen twee lighaamen gefineerd, die als tot één lighaam vast groeijen ? Onze Weetenfchap zal 'er de reden van geeven: alle lig-haamen trekken elkander aan, en zo veel te tlerker, hoe zy in meer punten of grootere oppervlakten elkander raaken: de lym vult de holügheeden van het hout, die in groote menigte zyn , waar door naauwlyks vaste deelen tegen een kwamen, en dus maakt zy, als de bemieerde houten op een gelegd worden, dat veel grooter oppervlakten malkander raaken, waar■A 5 door  I© NATUURKUNDIGE door en de lucht uitgefloten wordt, en de aaneentrekkende kragt van veel meer deelen op een werkt: deeze twee oorzaaken maaken, dat nu de houten Merk aan een hegten, enz." „ Maar laat ons tot edeler gevallen overgaan: leert de Natuurkunde niet in de Bouwkunst, hoe fterk de vaste lighaamen, 't zy metaal, Heen of hout zyn ? Waar door wy weeten, hoe fterk balken van eene bepaalde dikte en lengte zyn, welke dienen tot zolderingen voor zwaar te ladene Pakhuizen: hoe fterk een regt opftaande balk is ; hoe fterk de muuren tot huizen of wallen van vestingen zyn, van gegeevene dikte en hoogte: hoe veel gevvi-gts gehangen zou kunnen worden aan yzeren ftaven, wier dikte bekend is. De Na. tuurkundige geeft de reden, waarom men muuren loodlynregt moet opbouwen, op dat zy vast ftaau, en zeer veele andere zaaken meer: ■ Nooit was de Oorlogskunde tot dien top geftegen , waarin zy tegenwoordig is , zoo niet onze Weetenfchap haar de behulpzaame hand hadt geleend, en haar tafels gegeeven hadt,volgends welke het gel'chut en mortieren moeten gefteld worden , om de kogels net te doen treilen, en dc bomben op eene begeerde plaats te werpen, met een toonende hoe deeze in de lucht gefchooten klooten , eene kromme lyn befebryven , welke naby een van de kegelfneden komt." ,, Ik weet geene kun?t, waar in de Natuurkunde haar nut niet heeft; doch wel voomaamlyk heeft dit  BRIEFWISSELING, U dit zyn opzigt in de Geneeskunde, want zonder de Natuurkunde zal nooit een Geneesheer veritaan, noch reden kunnen geeven, van de plaatfing der fpieren , van de beenderen van het menschlyk lighaam, noch van der fpieren kragt en werking: dit moet hy lee« ren uit de cigenfchappen der Hef boomen, met welken, door verfcheiden touwen getrokken, men veelerlei zvvaare lasten opligt; hy zal nooit betoonen kunnen, waartoe de dikke knokken aan de uiteinden derbeenderen dienen: tot wat nut de kniefchyf zo uitfteekt, en veel meer andere dergelyke zaaken, ten zy hy wederom uit de Hef boomen zie, dat men minder kragt noodig hebbe , om eene zwaarte op te ligten, wanneer men loodregt of weinig fchuins op den Hefboom trekt, dan wanneer men denzelven tegen het punt van beweeging aantrok. 2.. „ De Natuurkunde maakt, dat alle onze bygeloovigheeJen verdwynenjdat wy voor geenewonderen aanzien 't geene natuurlyk is, noch met ydele vreeze bevangen worden. Wat heeft men niet vol fchrik en vrees geweest, wanneer 'er Staartitarren aan de lucht 'gezien werden? Men wilde dievoor roeden van Gods oordeel doen doorgaan, •om ligtgelovige vrouwen en kinderen te verfchnkken, en dus die wat beter na zyne zinnelykueid te kunnen regeeren: dan wederom deedt men haar beduiden oorlogen, pest, duuren tyd, fterfgevalïen van Vorsten en al wat de losfe ligtgeloovigheid en blinde yver meer konden uitdenken: doch nu daar men door nette waarneemingen en aantekeningen te.  12 NATUURKUNDIGE bevonden heeft, dat deeze Starren hunnen gezetten loop om de Zon hebben, en niet verfchillen van de andere Planeeten, is men van de ziekte van bygeloof en vrees bevryd geraakt, doch de genezing van die ziekte is men alleen aan de Natuurkunde verfchuldigd. Hoe veelen hebben geloofd, dat de donder en blixem een uitwerkzel van booze geesten was. De naauwkeurige oplettingen hebben ge* leerd , dat het een uitwerkzel is van zwavel of dergelyke branoftoffe met falpeter, en mogelyk andere zaaken vermengd, uit de aarde in den dampkring uitgewazemd en aangeftoken." 3. „ De Natuurkunde maakt, dat wy regt onderfcheiden kunnen de wonderen van de Natuurly le vertchynfelen. Het is natuurlyk, dat een vol ftuk yzers in 't water geworpen, nedcrzinkt, en, gezonken zynde, van zig zelveu niet meer boven komt; indien derhalven een groot en masfief ftuk yzer op het water dryft, of van den grond boven komt, en dus, alleen zynde, blyftdryven, zo is het bo- veunatuurlyk of miraculeus. Laat ons tot een ander voorbeeld overgaan. Waterkan van zig zeiven nooit in bloed veranderen; daar op met een ftaf te (laan, kan onmogelyk maken, dat het bloed worde: men zou door eenen met rooden verw gevulden ftaf, een weinig waters wel eenigzins rood kunnen maaken, doch dan was het nog geen bloed: hiertoe wordt vereischt, dat het eenigen tyd in een leevend dierlyk lignaam omloope: derhalven warmeer het water alleen, door 'er met een ftaf op te  BRIEFWISSELING. jg te flaan, in bloed wordt veranderd, zo is dit Bovennatuurlyk, waar uit men ziet, dat de verandering van water in blced, door M o z e s in Egypte» volbragt, waarlyk Miraculeus is geweest. - De Aarde draait dagelyks om haaren as ééns om, met eene zeer gelyke beweeging, welke , noch door menfchen, dieren, noch eenige kragten van planten , noch andere hemelfche lighaamen vertraagd, verhinderd of opgehouden kan worden. Door deeze draaijing der Aarde, fcbynt de Zon dagelyks open onder te gaan; indien dan op 't verzoek van iemand de Aarde eenigen tyd lïil blyft, en zonder omdraaijing; zo is dit Bovennatuurlyk, en door meer dan menfchen kragt verrigt; waarom wy befluiten, dat het een waar Mirakel is, het geen, wegens het (tilflaan der Zonne, ten tyde van Jofua, gebeurd is. Wy kennen het Bovennntuurlyke niet, ten zy wy eerst het Natuurlyke geleerd hebben , doch hoe kennen wy het Natuurlyke ? Het is ons niet ingefchapen ? Wy moeten het door eigen ondervinding, of door die van andere menfchen leeren ; dat is, wy moeten het haaien uit zodanig eene Weetenfchap, die de gewoonlyke verfcbynfels aantekent: deeze gekend zynde, is alles Bovennatuurlyk, het welk regt tegenftrydige verfcbynfels vertoont." 4. „ De Natuurkunde brengt ons tot de kennis van het Opperwezen, en overtuigt ons klaar, dat 'er zodanig een Wezen moet zyn , en dat het 'er is; want ik zal maar vraagen, hoe de menfchen hier  I4 NATUURKUNDIGE hier in de waereld komen ? de ondervinding leert, dr.t in 150 jaaren de Engelfche Natie eens zo groot geworden is. — Alle historiën van gewyde enongcwyde Schryveren leeren, dat de Aarde voor eenige eeuwen weinig bevolkt was; derhalven te rug gaande naar andere tyden, zullen wy minder menfchen vinden, en dus moeten eindigen in de twee eerfte: maar hoe zyn deeze in de waereld gekomen? niet door hunne eigene kragten , want zulke vinden wy in ons niet, om ons te doen zyn: niet uit andere menfchen, want dan waren het de twee eerfte niet geweest: zy zyn niet gekomen door een gevallig tot een loopen van ftofjens, want dan zou men 'er rog wel dagelyks , op dezelfde manier, nieuwe zien voortkomen; en uit zulk eenen ftoflyken zamenloop kon alleen een ftoflyken klomp gemaakt worden; maar geen mensch, uit lighaam en ziel beftaaude: derhalven wordt 'er noodzaaklyk eene andere oorzaak vereischt, veel magtiger dan alle de aangehaalde, welke het lighaam van den mensch moest formeeren, en daarmede, op eene wonderbaare wyze , eene ziel vereenigen , zynde eene verichillende zelfftandigheid. Deeze oorzaak noemen wy God of het Opperwezen , wiens ondoorgrondelyke wysheid uitblinkt op het onderzoek van ieder deeltjen. Wy zien zyne oneindige Almagt en Majcfteit uit de oneindige grootte van de door hem gefchapene waereld, bevattende ontelbaare foorten van verfcheidene dieren, planten , mynftoffen , hemellichten en andere lighaamen ,  BRIEFWISSELING. men, waar van 'er veele zyn van eene pnbegrypelyke kleinheid, andere van eene verbazende grootte, zynde meer dan honderdduizendmaalcn grooter dan onze Aardkloot, gelyk de Zon en vaste Sterren zyn. De Godvrugtige Fleer Nieuwen tyd heeft dit in zyne Waereldbefchomvlng breedvoerig behandeld, wien men, of den Heer Der ham in zyne Theohgifche Natuurkunde, hier over met veel nut kan leezen." De bovengemelde Jour¬ nalist van de Natuurkunde fpreekende, drukt zig daar omtrent aldus uit. „ De Natuurkunde is eene der edelfte , voor den mensch nuttigde , en „ fchoonfte van alle Weetenfchappen. . Ze „ is eene bron, die nimmer uitgeput kan worden.— „ Ze is een boek, waar uit men zo veel gewigtige byzonderheeden kan leeren , dat hy, die 'er maar een weinig in gelezen heeft , als hy dat werk „ begint, van verwondering moet opgetogen en „ verbaasd ftaan. 'Er is nog daarenboven geene „ grooter nuttigheid in eenige andere Weetenfchap „ te vinden, dan in deeze: nadien ze haare Beoe. „ fenaaren regelregt opleidt tot God, de eerfte oor„ zaak van alles, wat de Natuurkunde ter befchou„ winge aanbiedt. Een oneindig Opperwezen ont„ dekt zigbyiederenopflag, dien we in deeze Wee,, tenfchap doen; en het is als met een onveibreeklyke fchakel vastgemaakt aan die Openbaaring, 9, welke onmiddelyk van God is afgedaald." TWEE-  l(j NATUURKUNDIGE TWEEDE BRIEF. Over het leeren der Wis- en Natuurkunde. WAARDE VADER! Uwe geëerde en nry altoos aangenaame letteren heb ik onlangs wel ontvangen, en daar uit met zeer veel genoegen verdaan, hoe nuttig en noodzaaklyk het leeren der Natuurkunde is, en welken invloed dezelve heeft op meest alle andere Weetenfchappen , die door dezelve opgehelderd en verlicht worden, weshalvenUEd. my derk aanraadt,dat ik my zal bemoeijen, om in vervolg van tyd, eenige kundigheid daar van te verkrygen, waar toe ik ook zeer genegen ben, en daar al naar verlang; te meer, dewyl ik uit uw fchryven duidelyk en klaar begin te begrypen, dat dezelve van meer, en uitgebreider nut is, dan ik my wel verbeeld had, omdat hier op de Academie zo weinige Studenten zyn , die 'er werk van maaken , om zig daarin te oefenen; want de meesten, die in de Godgeleerdheid, Medicynen en in de Rechten dudeeren , breeken 'er hun hoofd niet mede. 'Zy kunnen, zeggen zy, wel preeken en zielen bekteren, zieken geneezen , en procedeeren leeren, zonder behulp van de Natuurkunde,en hebben met die overtollige moeite en onkosten niet noodig. Ook ontbreekt het veelen aan tyd, en fommigen aan penningen, om zig daar mede te bemoei.  BRIEFWISSELING. jjr moeijen; want de tyd van hunne Academifche jaaren, zeggen zy, is bepaald, en tegen dien tyd moeten zy klaar weezen, om hunne zaaken in de praktyk te oefenen. En wanneer zy dan nog in dien korten tyd van drie of vier jaaren hun hoofd met de Natuur- en Wiskunst moesten breeken, dan zouden zy in °r geheel geen tyd overig hebben, om zig wat te vervrolyken, of eenig gezelfchap by te woonen. En wat de Wiskunst betreft, deeze is een bykans geheel verlaaten weeskind; wordt van zeer weinige Studenten geoefend, en van fommigen als eene geheel nuttelooze ftudie befchouwd; inzonderheid voor Godgeleerden, om dat, gelyk zy voorgeeven, de Wiskunftenaars beweeren , dat drie volgends de grondbeginfelen der Rekenkunst en volgends het gezond verftand, nooit één kan zyn,wat moeite men 'er ook toe moge aanwenden, om het zodanig te willen maaken. Doch deeze en meer dergelyke gezegden van die jonge Heeren , befchouw ik als zotte praatjens, die weinig of geen fundament hebben, en waar aan ik my niet zal ftooren , maar integendeel uwen wel'meenenden raad tragten te volgen, en eerstdaags rondzien naar een Leermeester in de Wiskunst, om dat deeze Weetenfchap , volgends uw fchryven , de waare grondflag van de Natuurkunde is, en dat men zonder dezelve , geen groote vordering daar in kan maaken. Ik heb ook reeds, ten dien einde, een der Prafesforen, by welken ik Collegie houde, geraadB pleegd;  j8 NAUURKUNDIGE pleegd ; doch hy veronderdelde , dat ik niet te fchielyk moest zyn, of te vee] te gelyk overhoop haaien, en dat ik dit jaar ten minden myne begonnen Collegiën eerst moest afdoen en bedudeeren, voor en al eer ik myne Collegiën over andere Weetenfchappen aanvaardde. Intusfchen echter, zeide hy, zoo ik meende, nog eenigeh tyd overig te hebben, om één of twee lesfen, in de v/eek, over de Wiskunst te kunnen houden , en ik daartoe groote begeerte hadt, dat ik alsdan daartoe kon overgaan, mits dat myne andere ftudiën daardoor geen afbreuk moesten lyden; want al te veel Weetenfchappen te gelyk te leeren, zeide hy, maakt verwarring, en verfchaft dus flegts eene oppervlakkige kennis van dezelven. De omnibus aliquid et de toto nihil, zeggen de Latynen, van alles wat, en van het geheel niet met al. En dit is niet ongegrond; want als men veele dingen ter loops leert, en geen tyd genoeg heeft, om alles naauwkeurig naa te denken en te bedudeeren ,dan blyft alles gebrekkelyk. Maar terwyl ik oordeel, dat ik nog wel zo veel tyd overig heb, om eene les in de Wiskunst by te woonen, zal ik zulks, als UEd. het goedvindt, eerstdaags in 't werk ftellen. Wat nu verder uwen welmeenenden raad betreft, om ook nu en dan, by een ledig uurtjen, als 't mogelyk is , eens een Natuurkundig Werk ter band te neemen, en daar in te leezen, om te zien vooraf eenigen fmaak in die weetenfehap te verkrygen,  BRIEFWISSELING. hj gen, voorenaleer ik publieke lesfen daar over ga houden; en dat ik vooral ook eenige kennisfe van de Sterrekunde , als een verhevene ftudie, en voornaame tak van de Natuurkunde, moet zoeken te verkrygen: daar van heb ik onderdaags al een klein proefjen genomen, 'r welk by my van eene zonderlinge uitwerking is geweest, en waar over UEd. misfchien zult moeten lagchen , vermits ik daar door op veelerlei vreemde gedagten en raare befpiegelingen ben vervallen, die UEd. niet alleen zonderling, maar mogelyk ook ongegrond Zullen fchynen, om dat ze met geene genoegzaame zeekerheid bevveezen kunnen worden, en UEd. dus als bloote harsfenfchimmen zullen voorkomen. Doch als men lang in de duisternis gezeten heeft, en men eensklaps in 't licht komt, dan is het niet vreemd, dat men, in den eerden opf!ag,niet zien kan,en dat deoogen dan beginnen te fcherneren, door de al te flerke aandoening van 't licht, dat op de oogen werkt, die aan de duisternis gewoon waren. Alle flerke, en inzonderheid tegenftrydige aandoeningen, kunnen zeekerlyk in onze ziel eene groote verandering te weeg brengen , en ons op denkbeelden doen vervallen, daar men anderzins nooit om gedagt zou hebben ; en dus ging het denkelyk met my ook. Dingen of voorwerpen, die wy nooit gezien of gehoord hebben, moeten ons, buiten twyifel, in den eerden opfiag, tot verwondering verdrekken, zodra men ze gewaar wordt, en dit is eene eigenfehap , welke genoegzaam aan alle menfchen eigen is. Doch 15 a wan-  20 NATUURKUNDIGE wanneer men aan eene zaak gewoon is, hoe wonderlyk die dan ook mag zyn, begint de aandoening, die men in den beginne deswegen hadt, allengskens te flyten en te verflaauwen; en als dan befchouwen wy dezelve met weinig of zonder eenige verwondering. Ik zou UEd. gaarne, bydeezen, myne ontmoeting daaromtrent mededeelen , doch de tyd ontbreekt my, dewyl ik naar myn Collegie moet gaan; dus breek ik af, en zal UEd., zodra 't my mogelyk is, van het een en ander nader berigt ter hand doen ftellen. D E K*  BRIEFWISSELING.' DERDE BRIEF. Hoedanig met het leeren der Wis- en Natuurkunde best te beginnen, en verder voort te gaan, WAARDE ZOON! Het is my zeer lief en aangenaam, te verneemen dat gy niet ongenegen zyt, om provifioneel lesfen in de Wiskunde te neemen, en zoo gy daartoe den noodigen tyd kunt uitbreeken, zonder uwe andere ftudiën eenigzins te benadeelen, dan zou ik gaarne zien, dat gy, hoe eerder hoe liever, een goed meester in de Wiskunde uitkoost,die U private lesfen aan uw huis kon geeven, byaldien daar zodanige lieden te vinden zyn, want de publieke lesfen over de Wiskunst zyn van weinig nut voor ds> Studenten, dan ten zy zy vooraf daar toe bereid zyn,en reeds eenige kundigheeden verkreegen heb. ben , om den leidraad van hunne Hoogleeraaren te kunnen volgen, nadien de Wiskunde van dien aart is, dat zoo gy tusfchen beiden het een of ander voorftel niet fchielyk genoeg begrypt, dan bent gy den draad kwyt, en al wat 'er op volgt is voor U duister , gemerkt in de Wiskunde alles aan een gefchakeld hnngt, en zoo 'er een fchakel mist, dan is de famenhang gebroken. En in publieke lesfen kan B 3 men  2, NATUURKUNDIGE men niets vraagen, als men 't niet wel verftaat wat 'er gezegd wordt, gelyk in private lesfen, daar men den meester alleen by zig heeft. De Profesforen zouden ook, in het geeven van hunne publieke lesfen, te veel verhinderd worden , zoo de een dit en de ander dat wilde vraagen. Des wegen dan zyn private lesfen, inzonderheid over die weetenfchap, nuttiger om fchielyk te vorderen. Koop vervolgends de daartoe noodige en beste boeken, gelyk ook over andere weetenfchappen, in welke gy ftu- . deert; want goed gereedfchap, zegt het fpreekwoord, h het halve werk. Maar fchryf my toch eens met den eerften, wat gy tot een proefjen over de Sterrekunde gelezen hebt,nadien gy my nieuwsgierig hebt gemaakt, om te wceten, waar in die vreemde gedagten en raare befpiegelingen zullen belban, die door het leezen van dit werkjen by U zyn opgerezen. Wees toch vooral voorzigtig, dat gy niet terftond alles, wat gy leest, voor 011twyffelbaare waarheeden aanneemt. Onderzoek eerst dezelve naauwkeurig, en zoo gy daar in zwarigheeden vindt,of zoo 'er U twyffelingen in voorkomen, raadpleegt dan met uweProfesforen ,dieU wel nader zullen onderrigten, en ik van myn kant zal daartoe ook myn best doen , voor zo verre het in myn vermogen is. Schryf my alzo eens, met den eerHen, want ik ben nieuwsgierig en tevens bevreesd, °dat gy door het leezen van boeken, die niet fundamenteel zyn, op een dwaalweg mogt geraaken, „eiyk wel eens meermalen by jonge lieden, die Ê 3 geen  BRIEFWISSELING. jjg geen ondervinding genoeg hebben , gebeurt, en die, wanneer zy ligtgelovig van aart zyn, zig gereedelyk laaten wegfleepen, en kwaade grondbeginfelen aanneemen, welke tot hun verderf ftrekken, en hen op den dwaalweg helpen, waar uit zy zig niet weeten te redden, gelyk ik U daar van een voorbeeld kan bybrengen van een Student, dien ik , in myne jonge jaaren, op de Hooge School, in Vriesland, gekend heb, en dien men den bynaam van de Deod gegeven hadt, om dat hy lang, mager en bleek 'er uitzag, uit hoofde van zyn onge. zond en gedebaucheerd lighaamsgeftel : doende over dag niets anders dan alleilei zotte Romans leezen, met verwaarlozing van zyne Collegiën en nodige fhidiën ; en des nagts ging hy lichtmisfen, en kwam des morgens veelal dronken te huis. Deeze zotte ievenswyze duurde een jaar lang, wanneer zyne ouders of voogden hem te huis ontboden en naar Oost-Indien ftuurden. Dewyl nu zulk eene handelwys en flegt gedrag ten uiterften nadeelig en gevaarlyk is voor jonge lieden, zo moet ik U by deeze gelegenheid, gelyk ik meer gedaan heb, nog eens herinneren, van U vooral niet op te houden met het leezen van flegte en onflichtelykezoge. noemde Romans, of andere ongodsdienftige Boe« ken, die de goede zeden bederven, en den eerbied , welken men aan het Opperwezen verfchuldigd is, krenken. Geduurende het houden van uwe Mathematifche lesfen, moet' gy my ook nu en dan eens fcliryB 4 yen  a+ NATUURKUNDIGE ven, hoe het daarmede gaat, en of gy met de Mathefis te regt kunt komen , en uw verftand daartoe gefchikt is; want elk is tot het leeren van deeze Weetenfchap niet even bekwaam; alsmede welk eenen leertrant gy volgt; want , behalven Euclides, zyn 'er veelerlei foort van Schryvers, die de eerfte beginfelen der Meetkunst van dien uitmuntenden Wiskunftenaar, ten dienfte van eerstbeginnende Leerlingen , op allerlei wyzen, overgegooten , en na hunne begrippen gevormd hebben, doch zy zyn niet alle even goed en gemaklyk om te volgen. Ook zyn alle Leeraars niet even bekwaam of kundig genoeg, om een gepast en grondig ondervvys te geeven. Daarom kies een goed Leermeester, zoo gy die daar bekomen kunt. Sommige Meesters zoeken een langdraadigen weg, matten hunne discipelen af, ten voordeele van hunne beurs. Daarom moet gy deswegen uw eigen oordeel gebruiken, en toezien hoe U de zaaken voorkomen , doch misfehien zuk gy daar weinig keus hebben, by gebrek' van zodanige lieden;, die in die Weetenfchap onderwyzen. intusfchen laat ik de zaak aan uw eigen goedvinden over, en verblyf, in verwagting van een fpoedig antwoord, uw toegenegen en liefhebbende Vader. VIER*  BRIEFWISSELING. 25 VIERDE BRIEF. Bedenkingen over den Sterrenhemel en onze Aarde, als een Planeet befchouwd. WAARDE VADER! Volgends myne gedaane beloften en op uw verzoek, kan ik niet naalaaten UEd. omftandiger te berigten wat my onderdaags is wedervaaren, door het leezen van een klein boekjen,'t welk ongemeen veel onrust en opmerking by my verwekt heeft, uit hoofde van de voor my niet alleen geheel onbekenden, maar tevens ook verbazenden inhoud, want wyl ik nog een leerling ben, die de eerfte trappen der weetenfchappen betreed, zo hadt ik nog nooit van dergelyke vreemde zaaken, als ik in dat boekjen las, gehoord. Ik zal UEd. die zaak in zyn geheelen zamenhang verhaalen , hoe ik aan dat werkjen gekomen ben, en hoe hetzelve my aanleiding gegeeven heeft tot veekrlei bedenkingen en naarfpeuringen. Het was dan op een agtermiddag, dat ik, naa myne Collegiën afgedaan te hebben, in ftille een. zaaraheid op myne kamer ging zitten, en , naa uwe letteren een en andermaal, met genoegen, doorgeleezen te hebben, beraadflaagde ik by my jcelven, hoe ik myn tyd best zoude verdeejcn, tot B 5 het  2.5 NATUURKUNDIGE het waarneemen van myne ftudiën, en een uur uitkiezen tot het aanvaarden van een nieuwe les in de Wiskunde. Hier over eenigen tyd gedagt en alles wel overwogen hebbende, ging ik uit, om verder met den een of ander Student van myne bekende vrienden, daar over te raadpleegen.— Onder weg viel my in de gedagten, dat een zeker 'aan my bekend vriend, dien ik in lang niet bezogd hadt, reeds een geruimen tyd in de Wisen Natuurkunde geiludeerd hadde. Kom aan! dagt ik by my zeiven, daar moet ik eens naar toe; want die vriend kan my van dienst zyn, en my eenig licht veifchaffeu van het geene ik gaarne wilde weeten. Mogelyk weet hy my ook een goed Leermeester in de Wiskunde te recommandeeren. — lk vond hem dan by geluk te huis, en myne vifite was hem zeer aangenaam, wyi hy my in lang niet gezien hadt. Wy gingen by elkander zitten, en fpraken, een geruimen tyd, over Hudie-zaaken. Ik vroeg hem na het een en ander, en gaf hem te kennen , dat ik gaarne een private Les in de Wiskunde wilde neemen, waarop hy my terftond een goed Leermeester recommandeer, de, dien hy zelve,in vroeger tyd, gebruikt hadt, en hem zeer wel bevallen was. Onder dit gefprck nu viel myn. oog op een klein octavo boekjen, dat op de tafel lag. Ik nam het in de hand, floeg het open,en las op den Tytel als volgt/Chris» •r f AAN H'UIGENS, Waereldbefchouwer of gis fin- > gen over de Hemdfcbe Aardklonten en derzelver fe-  BRIEFWISSELING. £7 fieraad. Ha, haJ dagt ik by my zeiven, dat zal een van die Natuurkundige Schryvers zyn, van wien,in den Brief van myn Vader, gemeld wordt: dat boekjen moet ik eens leezen. Ik vroeg toen myn vriend, om het eens ter leen te mogen hebben, 't welk hy my gaarne toeftondt. Naa alvoorena dan nog eenigen tyd by hem vertoefd te hebben, nam ik affcheid; (lak het gemelde boekjen in myn zak en ging naar huis, met eene groote begeerte, om het eens dóór te leezen, nadien myn Vriend my gezegd hadt, dat de Schryver een groot Wysgeer was geweest, en zig, door zyne fchriften, beroemd gemaakt hadt. Te huis gekoomen zynde, zette ik my in fülte ter neder, en begon dit boekjen, met alle mogelyke aandagt en oplettenheid te leezen, en befteedde daar toe een groot gedeelte van den nagt. Onder het leezen van het zelve, werd ik allerlei foort van aandoeningen by my zeiven gewaar, zynde zodanig opgetogen van geest, dat ik naauwlyks wist, of ik my in den Hemel of op de Aarde bevond, en riep eindeiyk uit: - Myn God! waar ben ik! —— is onze Aarde een Scer, een Planeet, die door den Hemel cf het Luchtgewelf in een grooten Ciikel rondom de Zon wentelt, in den tyd van een geheel Jaar? dan ben ik immers zo wel in den Hemel als op Aarde! want wat is de Hemel anders dan het Firmament , in 't welk alle Sterren bewogen worden, door de almagt van Gods band. Is de Maan ook een foort van Ster of Aardkloot van een kleiner omtrek dan onze Aarde,  fl8 NATUURKUNDIGE de, en die dezelve in haaren loop rondom de Zon verzclt , om ons by nagt te verlichten? « Is de Zon een vuurig lighaam, bykans een millioen* maal grooter in haar omtrek dan onze Aarde, en zyn 'er nog millioenen van zulke groote of nog veel grooter Zonnen, die men vaste Sterren noemt , door het Firmament verfpreid, rondom welke nog veele andere millioenen van Aardbollen loopen, gelyk onze Aarde rondom onze Zon rolt? — Wentelen, behalven onze Aarde, nog meer andere Aardbollen, die men de Sterren Mercurius , Vernis, Mars , Jupiter en Saturnus noemt, op bepaalde afllanden, rondom onze Zon? — Zyn de Sterren Mercurius en Mars veel kleiner Aardbollen dan onze Aarde! en is de Ster Venus byl-ans zo groot als dezelve! Is Jupiter meer dan duizend maal, en Saturnus meer dan agt honderd maal grooter dan onze Aarde! lieeft Jupi- ter vier en Saturnus vyf of meer maanen , die dezelve in haaren omloop om de Zon verzeilen, ge* lyk onze Maan onze Aarde verzelt, en zyn zommige van deeze Maanen veel grooter dan onze •Aarde? — Heeft Saturnus een grooten verlichten ring rondom zig, en weet men niet, wat die ring is, waann dezelve bellaar, en waartoe hy dient? Is Jupiter rrfet gordels verfierd, en weet men niet wat die zyn? Loopen 'er nog eene oi.telbaare n:cnigte andere Sterren, die men Cotneeten of Staartfteiron noemt, en desgelyks veel grooter lighaamen zyn dan onze Aarde, rondom on-  BRIEFWISSELING. 2g onze Zon, en vermoedelyk rondom andere Zinnen? is de luchtftreek, welke men den melkweg noemt, wegens haare witheid en helderheid, met millioenen van Sterren of Zonnen bezaaid, welke niet anders dan door Verrekykers zichtbaar zyn? • en zouden alle deeze mil.'ioenen van Sterren of Aardbollen, door het Heelal verfpreid, met bewooners of fchepfelen voorzien zyn, gelyk onze Aarde; want onze Aarde is immers ook een Ster in het Heelal tusfchen anderen geplaatst! ■ Myn God! welk een verbazende toeftel van ontelbaare VVaerelden, die door het Heelal rond wentelen; hoe gering zyn wy fterflyke menfchen dan niet op deeze Aarde, en hoe weinig betekent onze geheele Aarde by dit alles vergeleeken ?• Immers een met, een ftofjen aan de Weegfchaal! Welk eene onbedenkelyke Almagt Gods befpeurt men niet in dit alles te fcheppen, te onderhouden en te bc- fiuuren, en tot wat einde zou dit alles dienen? om onzent wille alleen? om ons arme en nietige aardwormen , die als een bel op 't water verfchy. nen, en binnen weinig tyds weder verdwynen ! om ons, die eenige weinige jaaren op deezen Aardbol rond wandelen, en dan tot ftof wederkeeren ? om ons, van welker getal het grootfie gedeelte niet eens het licht der Zonne mogen aanfchouwen , en in, of vóór, of terftond naa de geboorte derven, — ö NeenJ dit is onmogelyk, Gods Werken zyn ondoorgrondelyk, en zyne wyze oogmerken voor ons geringe en nietige fchepfelen verborgen! Onze hoog»  „0 NATUURKUNDIGE hoogmoed, onze trotschheid, onze eigenliefde en onze verwaande inbeelding, als of wy die groote Heeren van de geheele Waereld waren, öm wiens wille God alles gefchapen hadt, wordt geheel verpletterd, en onze ziel zinkt oogenbliklyk weg, in ootmoed, nederigheid en geringachting van ons zeiven, zo dra- wy alle voornoemde wonderlyke en verbazende Werken, die door Gods hand gewrogt en te voorfchyn zyn gebragt , met oplettendheid willen naadenken en naauwkeurig overweegen. Wel is waar, zeide ik by my zeiven, dat wy echter burgers en bewooners van het Heelal zyn, dat God den mensch verwaardigd heeft, om hem na Zynen beelde en gelykenis te fcheppen (.*), als het edelfte en voornaamfte fchepfel, boven alle andere fchepfelen, die hier op deeze onze Aarde gevonden worden; zynde wy met verfiand en reden begaaft, en met eene onfterflyke ziel voorzien, en aan ons de magt en heerfchappy gegeeven over al het geene , wat op deeze Aarde is; t'e weeten, over al het gedierte des veids, over alle vruchten en planten der Aarde , over het gevogelte des Hemels, en over de visfchen der Zee, om ons tot voedfel en dekfel te kunnen verftrekken. Zodanig dat wy hier op Aarde,voor altoos gelukkig,in een aardschParadys, als in een Hemel,zouden hebben kunnen leeven, zonder te fterven, byaldien maar onze eerfte • Voorouders Adam en Eva aan Gods geboden getrouw (•j "Geneïïs I. vs. 27. en V. vs. I.  briefwisseling. trouw gebleeven, en niet ongehoorzaam geweest waren, door het eeten van den verboden Boom. — Wel is waar, dat God, niettegenfiaande deeze ongehoorzaamheid , ons naakomelingen van Adam en Eva evenwel nog lief heeft, en onze Voorouderen benevens hun naageflagt niet alleen vergund heeft» om echter nog, voor een korten tyd, op deeze Aarde te mogen blyven woonen ; maar dat hy ons ook nog, naa de dood, (welke wy alle om de overtreedinge van onze eerfte Voorouderen moeten ondergaan) voor eeuwig gelukkig wil maken, doch onder voorwaarde , byaldienswy na zyne ftetnme willen luisteren, en de geboden getrouwlyk in agt neemen, welke hy ons, door zynen Eeniggeboorea Zoon, Jesus Christus, onzen Zaligmaker, Cdie voor onze ongehoorzaamheid en zonden geleden heeft, en als een Zoenoffer voor ons is geflagt en ter dood gebragt), in zyn Heilig Euangelie,door zyne Apostelen en Difcipelen heeft doen verkondigen , en nog dagelyks laat voor oogen houden, door de Bedienaars des Goddelyken Woords. Maar niettegenfiaande alle deeze gunftige voorwaarden, hoe gering en nietig zyn en blyven wy echter ten aanzien van millioenen andere en nog veel volmaakter fchepfelen , h zy Engelen of Geesten, die door het Heelal verfpreid zyn, en waar van wy ons geen bezef of duidelyk denkbeeld kunnen maaken; want ah wy onze Aarde, met al wat daar op is, by het Heelal, of alle gefchapene Waerelden vergelyken, dam verzinken wy weg in eene grondelooze diepte, en  22 NATUURKUNDIGE en verdwynen bykans tot een niet, en zyn oneindig minder dan een druppel water by den geheelen Oceaan , of als een zandkorrel, by den grootften Zandberg np deeze Aarde te fchatten. Bovendien, als wy eens in aanmerkinge neemen den beklaaglyken toeftand , in welken het menschdom , door de overtreeding onzer eerfte Voorouderen is vervallen, dan moet onze hoogmoed en grootfche verbeelding van ons zeiven niet alleen geheel verdwynen, maar tevens onze ziel ontroeren, en wy moeten met bittere droefheid aangedaan worden, over den akeligen toeftand, in welken wy ons op deeze Aarde bevinden, en het droevig vooruitzicht op het toekomende , dat voor ons verborgen is. Want vooreerst, hoe veelerlei foort van rampen , onheilen en wederwaardigheeden moeten duizenden,ja millioenen van menfchenniet, in deezen korten leeftyd, op onze Aarde doorworftelen, eer zy nog door ziekten, kwaaien, en allerlei foort van ongemakken, uit dit leven weggerukt worden? En dan ten tweeden, hoe onzeeker en onkundig zyn wy niet, ten opzigte van onzen toekomenden Gelukftaat, inzonderheid, als wy veronderftellen, of, volgends de grondregelen van de Publieke Kerk, gelooven, dat onze wil, om aan Gods bevelen te gehoorzaamen, en de voorwaarden van het Heilig Euangelium na te komen, om daar door hier naamaals gelukkig te worden, niet vry is, of van ons zeiven afhangt, maar dat God in ons werkt, beide het willen en het volbrengen na zyn welbehagen, om dat wy als uit ons zeiven  BRIEFWISSELING. fen gantfchelyk onbekwaam zyn tot eenig 'goed, maar deeds geneigd tot allen kwaad ; want daar is noch wil, noch verdand, den verftande Gods gelykvormig, of Christus heeft ze in den mensch gewrogt, het welk hy ons leert, leggende.- zonder my kunt gy niets doen. Daar dan onze wil oni aan Gods geboden te gehoorzaamen, zonder medewerking van den Heiligen Geest, kragteloös en uit zig zeiven geheel onnut is, en niets vermag, hoé akelig is dan niet hèt vooruitzicht van het Menschdom op deeze Aarde, ten aanzien van het toekomende, en hoe veele millioenen van menfchen zullen 'er dan niet verlooren gaan en van het aanfehyn Gods verdoken blyven! nadien Gods Woord zegt: veelen zyn geroepen ; maar weinigen ui/verkoren. Wat denkbeeld moeten wy dan van ons zeiven maaken, als wy alle deeze verborgenheeden naagaan, en wae zal 'er toch eindelyk van ons Menfchen worden* het is Gode békend, en wy Weeten het niet! Deeze en veelerlei andere gedagten Zweefden rriy voor dén geest,by het leezen van hetWerkjen van Huioens, en maakten my zo opgetogen, dat ik eindelyk als een (lom beeld op myn doel bleef zitten, en in flaap geraakte; want het was reeds laat indennagt.— Weder wakker geworden zynde, wist ik in den eerden opflag naauwlyks ,of ik voornoemde gedagten over de menigvuldige Waerelden , en den beklaaglyken toedand des menichen hier op •Aarde, gedroomd, of geleezen, of overdagt hadt* ©och eindelyk weder tot my zeiven gekomen zynde, Ö g»ng  |^ NATUUR.-KUNDIGE ging ik te bed, zeer vermoeid door al dat leezCtt en naadenken, en droomde dien geheelen uagt by+ kans niet anders dan van de Zon, Maan en Sterren, 's Morgens vroeg opgedaan zynde , kon ik die Astror.omifche denkbeelden nog niet vergeetenj Ik dagt toen , misfehien is het Huig ens flegts al* leen, die zulke vreemde denkbeelden gekoesterd en wacreldkttndig gemaakt heeft, om zyne Leezers met een Astronomijche Roman tevermaaken,eu tydkorting te verfchalien, gelyk meer andere Roman-Schryvers gedaan hebben, door wier geest de Romans genoemd Don Qjiichot, Thelemackus , Claris/a , Grandifon en anderen in de waereld zyn gekomen; want zoo Hui ge ns wezcniyke waarheeden gefchreeven hadt, dan zoude ik , op den een of anderen tyd 'er wel iets van gehoord hebben. Maar evenwel aan den anderen kant, dagt ik ook, dat zu'k een vermaard Wysgeer als Huigens, geen Astronomisch Roman -Schryver zou geweest zyn. Bovendien fchooten my hierby toen eenige plaat* fen te binnen , welken ik in uwen Eerden Brief gekezen hadt, in de aanhaaling van Mussch enbroek over de Natuurkunde ,waar uit blykt, dat het Huigens alleen niet is, die zulke vreemde denkbeelden, aangaande de Sterren, gehad haddé; want Mussc henbroek van het nut der Verrekykers fpreekende, zegt: ah om in de Sterre* kunde te befchouwen de Hemellichten en hunne gedaante en grootte te meetenten op andere plaatfen fpreekt hy ook van Staartjlerrtn , die aan den Hemel ver- fthy  BRIEFWISSELING. jjf fïhynén én van het draaijen van onze Aarde rondom de Zon, sis meede van de Zon, die honderd duizendmaal grooter gefchat wordt dan onze Aarde, en meer dergelyke byzonderheeden, waardoor ik weder op andere gedagten Verviel, dat Huioens niet geheel mis zou geredeneerd hebben, en geene ingebeelde beuzelingen verhaalde. Intussen echter liet ik de zaak 'berusten, en ging , dewyl myn tyd, door het maaken van al die harfenfcbimmeii verloopen was, naar myn Collegie ; maar onderweg, dagt ik wéér, wie weet of die geheele historie van de Sterren en Waerelden geen gekheid is; want het is immers bnmogelyk, dat menfchen in ftaat zyn om de Sterren aan den Hemel te meeten , en hoe kan Huigens juist zo bepaald weeten j dat Jupiter en Saturnus zö veel grooter zyn dart. onze Aarde! kom! kom! alles gekheid! laat ik myne harfens daarmede niet langer breeken, het is dëh Moriaan gewasfen, ja verlooren arbeid, en dus on^ derweg al Voort redeneerende, kwam;ik in myrt. Collegie, daar ik over andere zaaken moest denkeu. "Weder te huis gekoomen zynde, nam ik voor, om my voor eerst niet meer met de Sterrekunde optè houden , uit vrees dat die ftudie my te veel mogt belemmeren: doch daar ik nieuwsgierig Van aart ben, én gaarne agter het fyne van de zaak wilde weezen , zo begreep ik, dat het best zou zyn, myn vriend dit Boekjen terug te geeven, en hem zyne gedagten daar over eens af te vraagen, omtrent da zeekerhdd Cs **  36 NATUURKUNDIGE of Ofifceekerheid van die zaak, en of 'er ook veele Geleerden van dit gevoelen waren. Dus bragt ik dan myn vriend dit Boekjen terug; — zie daar, zeide ik, is uw Boekjen van Huigens weder, ik heb 'er my omtrent half gek in geftudeerd, en ben met al die millioenen van Sterren, die ik 'er in gevorilen heb, zo verbaast in de war, dat ik 'er geen kop noch (laart meer aan weet te vinden. Den* kelyk hebt gy dat Werkjen ook geleezen: hoe komt het U voor ? Hierop begon hy te glimlachchen over myne onkunde; heb ik het niet gedagt, zeide hy, dat U die zaak zo vreemi en bykans onmogel\k zou voorkoomen! daar gy nog in de Natuurkunde geheel onbedreeven zyt, en niet gewoon om aan onderwerpen van dien aart te denken , en ik heb 'er U vooraf, toen gy't Werkjen ter leen vroeg, niets van willen zeggen, dat de inhoud niet voor uw begrip gefchikt was, om dat gy 't dan nog des te meer met etn vooroordeel zoudt geleezen, ea denkelyk niet geheel doorgeleezen hebben. ■ Wel nu dan, hervatte ik, zyn het dan waarheeden, die Huigens verhaalt? — ■■— Grootendeels ja, gaf hy roy ten antwoord: Kom, kom, zeide ik, nu wilt gy my ook wat wys maaken, en wat moorje bloemtjens op de mouw fpelden ; of hebt gy jnisfchien ook al aan 't Starren-meeten geweest? wy weeten naauwlyks hoe groot onze Aarde is, waar op wy woonen , en by kunnen koomen om te meeten; hoe veel minder is het dan mogelyk om de .Sterren te meeten, die zo verre van ons af zyn! Neea  BRIEF WISSELING 37 Neen, vriend! dat zult gy my zo glemaklyk niet wys maaken, ik ben zo ligtgeloovig niet: die ligt gelooft wordt ligt bedroogen , zegt het fpreekwoord. Het verwondert my gapnzins , zei¬ de hy toen, dat U dit alles zo vreemd en wonderlyk voorkomt, maar zoo gy eenigen tyd in de Natuur- en Wiskunde geftudeerd hebt, dan zult gy al. les gemakkelyk kunnen begrypen. Het gevoelen van eene ontelbaare meenigte waerelden, door het Heelal verfpreid, is thans eene algemeen bekende zaak, en meest alle Geleerden van Europa, inzonderheid de Wysgeeren en Natuurkundigen, neemen zulks aan, als een geloofbaare zaak, en (temmen daar in toe, vernids 'er niets ongerytnds of tegenftrydigsin opgefloten is; maar het veeleer verftrekt tot verheerlyking van Gods almagt e$ goedheid. En zoo gy daar van nader by voorraad wilt overtuigd zyn, of meer Geleerden zo denken, ga dan met my in de andere kamer, waar myn Bibliotheek is, daar zal ik U eene meenigte geachte Schryvers haten zien, zo wel Godgeleerden als Natuurkundigen, die allen in dat denkbeeld van Huigens zyn. Dus moet U dit zo vreemd niet voorkomen ! Wy gingen dan in zyn Studeerkamer, alwaar ik een uitmuntende Bibliotheek zag van allerlei fraaije Werken, inzonderheid in de Wis- , Natuur- en Sterrekunde, benevens eene meenigte Historifche en Godgeleerde Schryvers. Zie daar, zeide hy, daar ziet gy verfcheide geleerde en beroemde Au* C 3 teurs,  / 3$ NATUURKUND.ÏG2 teurs, dia even als Huigens over die zaak, ga» dagt hebben; zy zullen U nader van de waarheid * waar gy hegeerig naar zyt, kunnen overtuigen. Met een kreeg h$ eenige Boeken uit zyn Bibliotheek en lag ze op de tafel neder : dezelve waren Derha m s Godgeleerde Sterrekunde, Nieuwentyds Wereldbefchouwing, Nollets, Desaguliers en 'sGravezandes Natuurkunde , La Landes, Keils en W-oles Sterrekunds, en nog meer. andere vermaarde Schryvers , aan wier Werken ik wel een jaar twee of drie zou kunnen befreeden, om ze door te leezen en te be« ftudeeren, om den inhoud te verftaan. Hy toonde iny ook eenige plaatfen in die Schryvers aan, uit welken ik vernam, dat zy het met Huigens eens. waren, waar over ik my zeer verwonderde. • Ziet gy nu wel, zeide hy, dat de zaak zo vreemd en ongeloof baar niet is , als gy denkt; maar laateii wy ons nu niet langer met die Boeken ophouden , wy moeten faamen. nog een uurtjen praaten over de> Sterrekunde; want ik ben nituwsgierig te weeten, wat gy uit het Werkjen van H u i g e n ü onthouden hebt; maar wagt, hier heb. ik nog een Boek, das zal ik U ook eens leenen, om te leezen, daar zult gy wel meede te regt kunnen koomen , orh een algemeen oppervlakkig denkbeeld van de Natuurkunde te verkrygen; het is gefchreeven door een Godgeleerden van onzen tyd, in een nieuwen fmaak, op. de wyze van een Catechismus , en zeer gefchikt om. onkundigen op den weg te helpen , en denken te le<^>  BRIEFWISSELING. 39 leeren, over al het gefchapene in de Natuur. Dc Auteur is de Heer J: F. Martinet, thans Predikant te Zutpben. Uit dit Werk zult gy jeien, dat die Eerwaarde Heer ook niet vreemd is van het gevoelen van Huigens over de mogelykheid der veelerlei Waerelden. Alhoewel de iljieeste Predikanten, zo hier als elders, die(legts een. weinig kennis van de Natuurkunde bezitten,Van dat denkbeeld zyn; te meer, dewyl het niets ongerymds of tegenftrydigs behelst, maar veeleer verftrekt tot verheerlyking van Gods onbegrypeiyke almagt. Vervolgends gingen wy Weder in een ander vertrek by elkander zitten, en hielden een gefprek over de Sterrekunde, dat ik UEd. by wyze van een faamenfpraak tusfchen A. en B. zal mededeelen. De letter A, zal myn vriend, en de letter B. my aanduiden. A. Gy hebt dan nu, myn vriend, het Werkjen van Huigens Waereldbefchoumng geleezen, en meer of min een» oppervlakkig denkbeeld van de Sterren gekreegen. Hier over nu zullen wy verder met elkander redeneeren, om die zaak voor U nog wat bevatlyker te maaken: Gy weet dan alzo dat 'er een Zon is, niet waar? B. Eenaartige vraag! Nu wilt gymogelykwatmet my fchertfen. Dat 'er een Zon is, heb ik al lang geweeten, eer ik Huigens Waereldbefchouw'mg geleezen had. De Zon immers kan ik alle dagen zien, zoo de lucht niet betrokken is. En zou ik C 4 *»aiï"  40. NATUURKUNDIGE dan niet weeten of 'er een Zon ware.-— Waartoe dient zulk eene vraag? A. Laat U die vraag niet vreemd voorkoomen; Want ik doe dezelve met oogmerk, om dat 'er meer zulke Zonnen zyn dan onze Zon, die gy, ook wel zien kunt, doch die gy nooit voor Zonnen aangezien hebt en nog niet aanziet, en waar van ik U thans nader zal zoeken te overtuigen, Bovendien dient gy te weetcn, dat de Wysgeeren, en inzonderheid de Wiskunftenaars, gewoon zyn, van alle zaakeu een bewys of verklaaring te vraagen, en niets op goed geloof aan te neemen, zonder eenig bewys , in zo verre het mogelyk; is daar van bewys of voldoende redenen te geer ven. Ook moet men in 't leeren van Weetenfchappen met de eenvoudigfte zaaken beginnen, en allengskens tot verheevener opklimmen. De Natuur doet geen fprong, zegt de Wysgcer, want als gy naar uw bovenkamer wilt gaan, dan treedt gy immers eerst op den laagften trap,en zp van trap tot trap, al hoogcr; want zoo gy twee of drie trappen in eens wildet opklimmen , dan zoudt gy gevaar loopen van te vallen, en de beenen te breeken. B. Als gy 't zo meent, dan hebt gy ge!yk,; want hier heb ik ondervinding van. Toen ik een kleine jongen was wilde ik eens een iongemusch ujt de pot vangen, en klom zo fchielyk by de leer op, dar ik van boven neer tuimelde, en bykans myn bals gebrooken, hadt. 4*  BRIEFWISSELING^ ^ A. Dusdaanig is het ook met de Weetenfchap. pen gelegen ; men moet langzaam en niet te fchielyk vcortgaan. Op de eerde heginfelen komt liet Voornaamlyk aan, dat men die wel bevatte, en, dan kan men naaderband des te fpoediger voortkoo. men; want anders ontmoet men geduurig belemrre» ring. By voorbeeld ; zoo gy de Rekenkunst wil? leeren, en vooraf de vyf zogenoemde Hoofdregelen, de NumeratiOf Additio, Subftraclio , Multis pücatio en Divifio, niet grondig genoeg verftaat dan zult gy met de verdere rekeningen ook niet te regt koomen, en zeer in uw voortgang belemmerd worden. B, Dit heb ik ook ondervonden. A. En terwyl gy nu ook voorneemens zyt, ora ^n de Wis- en Natuurkunde te ftudeeren, zo zal het Ü nv'sfchien vreemd of belachchelyk voorkoomen, dat men IJ vraagt : wat i$ een Mathematisch puntl, of Phyfis.ch pun&? wat is een iyn. of linie? wat is eene regte Iyn ? wat is een hoek V wat is eeu vierkant ? wat is een paraUelogram ? en me?r dergelyke vraagen; want de Wiskunftenaars willen van ajles dcfinitien,, of bepaalingen, hebben. Derhalven moet gy U daar over ook niet verwonderen, dat ik U zulk eene eenvoudige vraag wegens de Zon doe, jB. In het geheel niet, het is maar fcherrs wat 3.k zeg. Doch my dunkt, dat ik met dergdylyj Mafhematifche vraagen, als gy daar opnoemt,wel fchielyk te regt zou koomen, en nie,t yeel werk hebben om ze te beantwoorden. C 5 A*  of daar huisvesten, nadien zy zeekerlyk ergens een verblyfpla'ats moeteh hebben, het zy wy dezelve dan als bloote geesten, of als lighaamelyke wezens aanmerken. Ik heb dikwils myne gedagten laaten gaan over de Engelen, en de gebeurtenisfen, die met dezelven zyn voorgevallen, zo alsdie ons, in het Oude en Nieuwe Testament verhaald worden ; maar ik kan nog niet begrypen, welk denkbeeld men van die gefchapene wezens moet maaken, vermids zy zig in menfchelyke en andere gedaanten vertoond hebben; want zoo het loutere zalige Geesten zyn, zonder lighaamen, want een geest heeft geen vleesch noch been , zegt onze Zaligmaaker tegen zyne Apostelen, hoe kunnen zy zig dan lighaamlyk vertoonen, en menfchelyke verrigtingen doen, als eeten, drinken, fpreeken en andere bezigheeden, gelyk ons daar van voorbeelden in het Oude en Nieuwe Testament, verhaald worden? A. Myn vriend, dat is eene zeer moeilyke zaak, om daar van met volkomen zeekerheid, te fpreeken, en dit zoude ons misfchien ook al zo veel werk verfchaffen als de Planeetbewooners; dus zullen wy hier, voor eerst, een fpeltjen by fteeken; want my ontbreekt thans de tyd, om verder met UEd, over het een of ander te redeneeren. Mogelyk zal ik myne gedagten, in vervolg van tyd,nog wel eens daar over laaten gaan, om  tf0 NATUURKUNDIGE om ons by een ledig uurtjen gezamentlyk daarme. de te onderhouden. Zie daar, waarde Vader! een omftandig berigt, wat 'er is voorgevallen met myne nieuwe proefneeming der Natuurkunde, of liever Sterrekunde, en ik twyffel niet, of ik zal aan uwe nieuwsgierigheid meer dan voldaan hebben, nadien het leezen van zulk een wydloopigen Brief, vol harfenfchimmen over de Sterrekunde, voor UEd. misfchien vry lastig zal gevallen zyn. Dus breek ik hiermede af en ben. VYF-  BRIEFWISSELING* St VYFDE BRIEF. Verdere redeneering over de Sterrekunde en dc vorderingen, welke nog van tyd tot tyd in dezelve en in andere Weetenfchappen gemaakt worden. WAARDE ZOONI TJwe my aangehaame letteren!heb ik wel ontvangen, en zyn my, gelyk gy U verbeeldt, niet lastig gevallen, om te leezen, nadien ik daaruit gezien heb, hoe dat uwe zielsvermogens eene nieuwe veêrkragt verkreegen hebben, door het leezen van het Sterrekundig Werkjen van Huigens , zo dat gy daardoor aangefpoord zyt geworden , om niet altoos met uwe gedagten langs de aarde te kruipen, en van al het gefchapene buiten dezelve onkundig te blyven ; maar U zeiven veeleer, om zo te fpreeken, tot aan den Sterrenhemel te verheiTen, en aldaar de wonderen Gods te aanfchouwen, die blykbaare getuigenis draagen van zyne verbaazende almagt , goedheid en voorzorge, niet alleen voor den mensch en alle gedierten der aarde; maar ook, zoo men veronderfteldt, voor millioenen andere gefchapene, en by ons nog onbekende wezens, het zy dezelve be« ftaan in Engelen, of andere meer of min verhevene fchepfelen , welke bedenkingen alle geene Sterre- kun»  62 NATUUR. KUNDIGE kundige harfenfchimmen zyn; maar aan alle verflandige en geletterde menfchen zeer waarfchynlyk voorkomen, alfchoon men daar jjan, tot nog toe, geene wiskunftige en onwederfpreeklyke bewyzen kan geeven. De Heer P. van Aken, / L* M. & Philof. Do&or te Leiden, heeft een gefchrift, voor de liefhebbers der Sterrekunde, in een Maandwerk medegedeeld, 't welkhandelt, over den trap derzeekerheid van de bewoonbaarheid der Waerelden, buiten ons famenflel, en waar in hy zyn gevoelen voordraagt, in hoe verre die zeekerheid zig kan uitftrek" ken. Dewyl nu dit gefchrift wel de moeite waardig is, om geleezen te worden, zal ik U het zelve by ge» tegenheid eens mededeelen, nadien gy daaromtrent nog in twyiTel ftaat. Uw gehouden gefprek met dien Student, uwen vriend, heeft my zeer wel behaagd, wyl het my voorkomt, dat hy niet onbedreeven in de Natuur* kunde is, en U eene goede handleiding kan geeven, om allengskens in die Weetenfchap te vorderen. Daarom zult gy wel doen , om by tyd en wyle van zyn gezelfchap gebruik temaken, en met hem over nuttige zaaken te redeneeren , waar dooT uw verftand opgewekt kan worden ; want dusdoende komt men door onderzoeken en vraagen dikwils agter de waarheid. En alhoewel nu de Sterrekundige bedenkingen van Huigens U, in den eerften opflag, wat vreemd zyn voorgekomen, zo vooronderftel ik echter, dat gy 'er een byzonder genoegen in gefchept hebt, en dat ze U aanleiding ge-  BRIEFWISSELING. (Jj gegeeven hebben tot ftichtelyke overdenkingen, alfchoou gy naaderhand, in eenigetwyffelingvervielt, of al het geene gy dagt, wel volkomen met de ondervinding overeenkwam. De nieuwsgierigheid van den mensch, en zyne begeerte naar meerdere kennis van zaaken is onverzaadlyk, en flrekt zig uit tot in het oneindige. Van het eene onderwerp krygt men aanleiding tot andere , die daar toe eenige betrekking hebben; want door het gefprek met uwen vriend, over de Sterrekunde en de menigvuldige Waerelden, kwaamt gy ongevoelig op het denkbeeld van de Engelen, of deeze ook misfchien bewooners van andere Planeeten mogten zyn. By gelegenheid moogt gy, met uwen vriend hier over wel eens nader fpreeken, mogelyk ontdekt gy daar door eenige weetenswaardige bedenkingen, welke kunnen dienen, om uwe kennis allengskens uit te breiden en te vergrooten. Dus doende, wanneer gy daarmede voortgaat, om van tyd tot tyd, eens over Natuurkundige Onderwerpen te denken, zult gy hoe langer hoe meer gewaar worden, hoe aangenaam het is, Gods Wonderen te aanfchouwen, en te overweegen, hoe weinig wy ook van al het gefchapene te weeteu kunnen komen. Intusfchen echter worden de Weetenfchappen al van tyd tot tyd uitgebreider en meerder befchaafd; . ja men ontdekt nog dagejyks nieuwe wonderen, cn nieuwe waarheeden, waar van men in vroegere jat-  NATUURKUNDIGE jaaren niets geweeten heeft; ja zelfs zulke zaaksn$ die men voorheen voor volftrekt onmogelyk gehouden heeft. Want wie hadt ooit gedagt, dat men het zo verre in de kunst van uitvindingen zou brengen, om zig met Luchtbollen om hoog van de Aarde te verheffen, en als een vogel door de lucht te zweeven ? en evenwel heeft de uitkomst getoond dat zulks zeer wel mogelyk is, gelyk de menigvuldige luchtreizen van de Heeren Mo nt golfier» Be ANC HARD, PlLASTRE DE ROZIER Cïl veele anderen klaarblyklyk hebben aangetoond en beweezen, en waar van geheel Europa genoegzaam overtuigd is. De zonderlinge en verbaazende uitwerking van deeze nieuwe uitvinding, heeft my aanleiding gegeeven, en het wel de moeite waardig doen oordeelen , om verfcheidene van zodanige luchtreizen uit de publieke Engelfche en andere Nieuwspapieren, ter gedagtenis aan te tekenen, vermids onze naakomelingen, naa verloop van honderd en meer jaaren, zulks naauwlyks zullen kunnen gelooven, even zo min a's men thans geloofd, dat in oude tyden Archimedes een geheele Scheeps* vloot met een Brandfpiegel zou in brand gedoken hebben. Zoo gy nieuwsgierig zyt myne aangetekende luchtreizen eens te leezen , zal ik ze U by gelegenheid in een Brief mededeelen. Deeze uitvinding nu van Luchtbollen te maaken, is almede eene uitwerking van de Natuurkunde, en zonder behulp van dezelve zoude men niet ligt op dat denkbeeld heb-  BRIEFWISSELING. g£ Mbben kunnen vervallen, vermids de kennis van de. eigenfchappen der lucht in dit geval wel degelyk te pas komt. Ook heeft men federt weinige jaaren meer nieuwe ontdekkingen gedaan. De Heer Herschel, een voornaam Sterrekundige in Engeland, heeft, in den jaare i78i,den 13 Maart,eene nieuwe Planeet, met twee Omloopers of Maanen, in ons Zonneftelfel ontdekt, welken zig in hun omloop om onze Zon nog veel verder, ujtftrekken dan de Planeet Saturnus ; dezelve is negentienmaal verder van de Zon af dan wy, en is agt-en-negentig maal grooter in zyn omtrek , dan . onze Aarde, hebbende bykans, drie-en-tagtig jaaren werk, om zyn omloop om de Zon te volbrengen, waar uit gy een befluit kunt opmaaken, hoe lange Zomers en Winters , Lenten en Herfften daar zyn moeten. De Heer Herschel heeft; aan deeze nieuwlings ontdekte Planeet den naam van Georgtum Sidus gegeeven, ter eëre van, zynen Koning George de. III, zyn Begunftiger en Mecenaat, alhoewel veele buitenlandfche Sterrekundigen hem ook met den naam van Herfchel, Pallas, en inzonderheid ook Uranus noemen; denkelyk,,' omdat by de oude Heidenen Uranus voor den. Vader van Saturnus gehouden werdt,en de Ster Uranus boven den omloopskring van Saturnus gezien is] . Deeze nieuwe Ster,zou, volgends de bekendmaaking in publieke Papieren, weder te zien zyr< geweest in het Oosten, op den sden February E ij90  ö(5 NATUURKUNDIGE 1790, benevens andere Planeeten. Het berigt uit Londen van dit Jaar luidt aldus: „ De Pla- „ neet Mercurius, die zig zeldzaam zonder Kykers laat zien, zal, op Vrydag, den 5 Februa„ ry, op zyn grootften afftand, ten Oosten van „ de Zon zyn, en één uur en drie quartieren naa ,, Zons ondergang, boven den Horizon blyven, „ en omtrent vier en-twintig minuten naa zes „ uuren te zien zyn,in het Westen ten Zuiden." „ Gelyktydig moeten de Sterrekundigen niet „ verzuimen een ander nog zonderlinger verfchyn,, fel waar te neemen, te weeten, op den boven„ gemelden dag zullen, benevens Mercurius, alle de „ andere Planeeten, op het zelfde uur, te zien zyn. „ Omtrent kwartier voor zes uuren, zal Mer„ curius in het West-Zuid-Westen verfchynen, „ dan Saturnus en Venus naast hem; de nieuwe „ Planeet Georgium Sidus zal in het Oosten zyn , s, doch niet zichtbaar, zonder Telescoop, en Ju„ piter en Mars zullen juist opkomen, in het „ Oost-Noord-Oosten. ,, Omtrent middernagt zal de Maan opkomen,zo „ dat de zeven Planeeten, in den loop van zeven „ uuren, van Zons ondergang tot middernagt, „ allen zullen te zien zyn, en dat waarfchynlyk geduurende vier of vyf avonden. Eeneomftandigheid, die in de daad zeer zeldzaam is. ,, Het verdient verder de aandagt van Sterre,, kundige liefhebbers, dat omtrent het lnatfte van „ February de vyf eerfte Planeeten, wier loopje krin-  BRIEFWISSELING* g-f ,, kringen het naaste by de Zon zyn, te weeten, „ Mercurius, Venus, de Aarde, Mars en Jupiter „ alle te gelyk aan dezelfde zyde van de Zon zyn ,, zullen, en gevolglyk nader by elkander, dan zy 9> in een zeer lang verloop van tyd zyn kunnen." Deeze nieuwe ontdekking van de Planeet Uratius met zyne twee Omloopers, is men niet alleen verfchuldigd aan den Heer Herschel, maar Voornaamlyk ook aan zyne nieuwe uitvinding, in het verbeeteren van de Telescoopen en Vergrootglazen, waardoor hy die nieuwe Ster ontdekt heeft. Zyne vorderingen in deeze kunst van Vergrootglazen te maaken, is verbaazend, De Spiegel van zyne groote Telescoop weegt veertien honderd pond , en heeft vier voet diameter en veertig voeten brandpunt. Door denzelven zal deeze kundige Waarneemer,met 'er tyd, veele nieuwe voorwerpen en wonderen ontdekken. Achtervolgends zyne eerfte waarneemingen , hadt hy het getal der Sterren op vyfen-zeventig millioenen gefchat: misfchien zal hem dit nieuw Werktuig nog meer doen ontdekken, en aldus vergroot zig de Natuur onophoudelyk voor onze oogen, zonder dat wy in ftaat zyn, om haare oneindige diepte te vermoeden. Indien dan het getal der vaste Sterren op vyf-en-zeventig millioenen berekend wordt, hoe veel Planeeten en Comeeten moeten 'er dan niet zyn! De twee Wagters of Maanen van de Planeet Uranus, zyn zulk eene belangryke zaak als de ontdekking van de Planeet zelve: de omloop van E 2 den  ög NATUURKUNDIGE den.eerden. Wagter is omtrent agt dagen, en diê van. den tweeden , veertien dagen. Het is door veel aandagt en geduld, dat de Heer Herschel die twee lichtende (tippen ontdekt heeft, die langen tyd zelfs voor hem onzichtbaar gebleven zyn. Het is door zyn gezicht te verbeeteren, dat hy zo veel duidelyker heeft gezien dan voorheen. Hy heeft zig bediend van dezelfde Telcskoop van twintig voeten, welke hy federt langen tyd gebruikt, en waar uit hy het klein Spiegelrjen genomen , terwyl hy den grpoten Spiegel-fchuinsch gezet heeft. De berigten, welken men, van tyd tot tyd, ontvan* gen heeft van de nieuwe waarneemingen, door den Heer Herschel, met zyne verbeeterde Telescoopen gedaan,zyn al 50 belangryk als verwonderlyk; als onder anderen, dat hy drie brandende bergen in de Maan hadt ontdekt; de eerfte was toen brandende, en wierp eene groote meenigte dampen en lava uit, even als de berg Etna ; de twee andere fcheenen, ofnieuwlings uitgebluscht, of gereed te zyn om uit te batften : den eerden befchryft hy als een lichtend punt, rood van kleur, en veel gelykende na eene gloeijende koel, welke men op eene donkere plaats ziet, als zy lang genoeg gegloeid heeft, en dan met eene lichte laag asch bedekt is. Deeze brandende berg ligt by den Noordlyken rand van de Maan en in een gedeelte haarer fchyf, dat, op den tyd van de waarneeming niet verlicht was; de waarneemer heeft deszelfs middellyn op omtrent drie niylen gegist; de berg vertoonde zig meer dan drie maaien  BRIEFWISSELING. Jen zo groot als de derde Wagter van Jupïter. Zyn licht was groot genoeg om de bergen of heuvelen in den omtrek te verlichten. Volgends publieke be- rjgten uit Göttingen van den nenden loop van deeze Hemellichten: ook konden zy de waare betrekking der Sterren, ten opzichte van elkander, als mede ten opzichte van de Zon, niet bepaalen. In de zesde Eeuw der Christelykp jaartelling , verminderden de Weetenfchappen weder by 00 De ze:r gewoone verfcliyning van de heUerfte onder alle de Sterren, welke des avonds, naa Zonnen ondergang, of des morgens, vóór Zonnen opgang, aan den Oostelyken Horizon gefchiedt,heeft zeekerlyk reeds in de vroegfte tyderr.de opmerkzaamheid der menfchen tot zig getrokken; en deeze Ster is, door haare zo aanmerkelyke voordwending, eerst als een Planeet of Dvvaalftcr erkend. Maar de Oudheid zag geenzirs in, dat deeze, toenmaals in een eigentlyken zin, zogenoemde Avondöf Mjrgenjler wezenlyk eén en dezelfde Ster, naamelyk Fenut was, en hieldt dezelve langen ryd voor twee byzondere Planee- tcn. — Naa yenus is denkelyk Jupiter , wegens zyne fterkte van licht, eigene beweeging , en doordien hy het gchetle jaar door zichtbaar is,als een Planeet aangemerkt; daar op volgtfe Mars, we-ens zynè nog aanmerkeiyker voordwending; en nadien hy zich fomtyds als een tamtlyk heldere Ster vertoont. Vervolgends Saturnus wegens zyn flaauw licht en zyne langzaame beweeging. En eindelyk Meicurius, die, wegens zyne zeldzasme verfchyning in de Avond- of Morgenfchemerhijj, zonder twyffel het laattle is ontdekt geworden. E 5  74 NATUURKUNDIGE by de Grieken; en in het Barbaarfche tydperk, van het jaar 800 tot 1300 naa Christus geboorte, vluchtte de Sterrekunde naar de Arabieren of Sara. ceenen. En wanneer zy in de dertiende Eeuw weder naar E uropa keerde, ontbrak het den Sterrek undigen, twee Eeuwen lang , nog aan eene geregelde kennis van den loop der Planeeten, en hunne rangorde in het Zonneftelfel. Eindelyk kwam, voor omtrent 350 jaaren de geleerde Copernicus voor den dag, rangfchikte de Aarde zelve onder de Planeeten, en zocht een Leerltelfel der Zonne, het welk reeds, zo men zegt , van eenige Griekfche Wysgeeren, uit de Schoole van Pythagoras, was aangenomen, weder op; het geen dan ook, alfchoon onweetenheid en vroome vooroordeelen, in het vervolg van tyd, nog veele üruikelblokken in den weg wierpen, eindelyk algemeen als'het waare Stelfel erkend, en ingevoerd is geworden. Hoe veel nu ook de Astronomifche kennis van Eudoxus tot op Copernicus, door een reeks van 1900 jaaren moge gewonnen hebben, zo is het doch volkomen zeeker, dat wy, federt den tyd van Copernicus, en voornaamlyk federt de eerst voor omtrent 170 jaaren gelchiedcie ontdekking der Verrekykers, nog ongelyk verder in deeze verheevene VVetenfchap gevorderd zyn. Veele beroemde Sterrekundigen van dit nieuw tydperk, hebben den loop des Hemels, met onvermoeiden vlyt waargenomen, en de gewigtigfte ontdekkingen gedaan; met de Icherplte voorzichtigheid uit*  BRIEFWISSELING. 75 uitgerust j de geheimen der natuur, als inliet groot ontkleed, en de onveranderlyke wetten, volgends welke zig deeze Bollen des Hemels omwentelen, gelukkig naagefpeurd. De kunst van waarneemen is, by het gebruik van kostbaare en goede Werktuigen, even als de berekening van den loop der Hemel-ligchaamen , tot een hoogen graad van naauwkeurigheid gebragt. In 't gemeen heeft zig het menschlyk verftand nergens zo groot vertoond , als in de bewerking der Astronomie; en eenmaal op den regten weg geraakt zynde, heeft het dezelve met verwonderlyke fnelle fchreeden tot haare tegenwoordige volkomenheid gebragt. Drie duizend en meer jaaren verliepen 'er, met de grondleggingder Sterrekunde, en in de laatfle derde half honderd jaaren is dit gebouw van menfchelyke kennis opgericht, en fchynt nu byna geheel voltooid te zyn. By dit alles zou men naauwlyks kunnen vermoeden, dat den opmerkzaamen en onvermoeiden Hemelwaarneemeren, van den nieuwen tyd tot heden, nog de kennis van een hoofd-lighaam van ons Zonneftelfel ontgaan ware: doch wy zyn voor zes jaaren hier van overtuigd geworden. Het was voor onze tvden bewaard, om de tot daar toe uitgeftrekte baan van Saturnus ; de ontzaglyke grenzen van het heerlyk Planeetengebied. onzer Zonne, welke de oogen der Aardbevvooners onttrokken zyn, met verbaazing zeekerlyk, nog eens zo ver uitgebreid te zien. Wy hebben, zegt de Heer Bode verder, ge-  76 NATUURKUNDIGE gelukkig de 7de Hoofdplaneet gevonden (b), die ,, tot hier toe van menfchen ongezien , verder dan S,aturnus, den ruimen omtrek van zyne ontzaglyke loopbaan om de Zon, eerst in 83 jaaren voleindt. . Door een buitengemeen gelukkig toeval, ontdekte de Heer He r s c iiel, welke zig toenmaals te Bath, in Engeland., ophieldt, en een yverig beminnaar der Sterrekunde is , in het jaar 1781 , op den 13 Maart, des. avonds, wanneer hy beezig was , om waarneemingen te doen , wegens de Farallaxis der vaste Sterren , met een door hem -zelfs gemaakte Newtoniaanfche Spiegel-Telescoop, in den Dierenriem tusfchen de hoornen van den Stier en de voeten der Tweelingen , daar, waar de Melkweg door den Dierenriem gaat, omtrent een graad zuidelyk, onder een vaste Ster van de vierde groote, (No. 13?. V na Flamsteads, of a in den Wagenman, na Doppelmayeks Hemelkaart,) eene kleine Ster, welke zig, door zyn 227 maal vergrootenden Telescoop merkelyk grooter, dan de naby zynde (voor bet bloote oog even groot fchynende; vaste Sterren vertoonde, en een reeds kenbaaren middeliyn fcheen te hebben. Hy deedt daar op zyn Telescoop eerst 460, en daar naa 932 W Sedert.het Jaar 1684, wanneer Dominicus Cassini de twee binnentte Mannen van Saiurnvs ontdekte, (naa dat de d.ie overige reeds verfchekiene jaaren te vooren bekend waren,) zyn onze kundigheden van het Zonneftelfci' door nieuwe waarneem.ngen van eigenlyké iWtifcbft lighaamen, niet verder verrykt geworden.  BRIEFWISSELING. ?j jpjfc maal vergrooten, en de Ster kwam hem nog aanmerkelyk grooter voor. Daar nu, zo als bekend is, de vaste Sterren zich ook door goede Verrekykers, flegts ais ligte punten, en zonder vergrooting, vertoonen^ zo trok deze byzondere Ster, die hy by het eerfte aanzien voor een Comeet hieldt, zyne geheele opmerkzaamheid tot zich. Hy overzag met zyn Telescoop, nu in ééns 4£ minuten aan den Hemel j en het was zo veel te meer een geluk, dat hy daardoor juist die plaatfe trof, alwaar zig deeze Vreemdeling toenmaals ophieldt, wiens lengte op omtrent 243 graad ia de Tweelingen, en de breedte op 12 minuten ten Noorden gefield kon worden. De Heer Herschel vergeleek deeze nieuwe Ster, op de zorgvuldigtle wyze, met de naby zynde vaste Sterren , en bepaalde met een Mikrometer van zyne uitvinding, de plaats van dezelve, ten opzichte Van veele daar rondom itaande Sterren ; van welk een en ander hy een afbeeldfel, in de Philofophi' fche TranfacJicn van het jaar 1781, bezorgde. Naa twee dagen hadt de Heer Herschel het genoegen van op te merken, dat de nieuwe Ster van plaats veranderde, en zich daar door nog meer van de vaste Sterren uitzonderde : de grootte^van deezen voortgang, welke naar het Oosten gericht was, bedroeg toenmaals in 24 uuren, flegts | minuten. Volgends het uiterlyk aanzien, kwam zy met eene Sterre van de 6de grootte, nog niet gelyk in licht, en was, om die reden, bezwaarlyk met  yS NATUURKUNDIGE met het bloote oogte ontdekken. Zy vertoonde zig, voor 't overige, gelyk een lichtende Ster, en van den nevel of ftaart, volgends welke men haar voor een gewoone Comeet hadt kunnen houden, was niets aan haar te vinden (c). Om haar van andere, door haare fchynbaare grootte te kunnen onderfcheiden, werdt een Verrekyker gevorderd, die ten minfren 100 maal vergrootte. Zy was op den dag naa de ontdekking den 14 Maart , regt in het vierkant der Zonne, of ftondt, 90 graaden ten Oosten van dezelve. In April en Mey , wanneer haar de Zon van het Westen begon te naderen, rukte zy met een telkens vermeerderenden fpoed , onder eene kleine Noorder - Breedte van omtrent ia minuten, beftendig in den Dierenriem, en wel evenwydig met de Ecliptica ofZonsweg, naar het Oosten, voord. Hunne 24 uuifche beweeging was in bloeimaand reeds 3J minuut. In de afwyking ten Noorden toonde zy geheel geen verandering , nadien zy zig, onder het teken van den Kreeft of in deszelfs gewest, ophieldt. Naauwlyks hadt de Heer Herschel (c) Hier uit kon de Heer Herschel reeds opmaaken , dat hy geheel iets buitengemeens ontdekt hadt; want alle zogenaamde nieuwe Sterren koomen in onbeweeglykheid met elkander overeen; en nog nooit heeft een Sterrekundigen. buiten de vyf bekende Planeeten, een eigenlyke Ster, van de een plaats naar de ander zien voordwenden. Intusfchen, daar de Heer Herschel vooraf niets van de beweeging deezer kleine Ster kondo vermoeden, zo hebben wy die ontdekking alleen te dsnkeu aaH de ftersc vergrootingen van zyn Telescoop.  BRIEFWISSELING. 79 schel van deeze gewigtige ontdekking, aan het Koninglyk Genootfchap der Weetenfchappen te Londen bericht gegeeven, of Dr. Maskelyne, Koninglyke Aftronomist te Greenwich, en andere Engelfche Sterrekundigen begonnen hunne waarneemingen te doen, en hebben vervolgends die nieuwe Planeet ook ontdekt en gezien , gelyk ook de voornaame Sterrekundigen 'mFrankryk, Duhschland en elders, naa dat deeze nieuwe ontdekking, eerst overal rugtbaar en verfpreid was geworden, onder de Liefhebbers der Sterrekunde. Zie daar, myn Zoon , hebt gy nu eenige byzonderheeden wegens de nieuwe Planeet Uranus enderzelver ontdekkingen, en om U een des te duidely* ker begrip daar van te doen verkrygen, zo zendeïk U hier nevens eene Afbeelding van ons ZonnefleU zei, {PI. LFig.~) ti met byvoeginge van de Planeet Uranus, met zyne twee Maanen of Wagters, gelyk het ons tot heden bekend is geworden, met de evenwydige vervvyderingen van de wegen der Planeeten , zo ten opzigte van zich zeiven onder elkander, als met de Zon. Om nu deeze verwyderingen of afftanden tevens te kunnen bepaalen, is onder deeze Figuur eene maat getekend, wiens lengte op 50 Millioenen Myl'en gerekend moet worden. Ter zyde van dit Zonneftelfel, Fig. 2. ziet gy ook eene afbeelding der evenredige grootte der Zonne, en van haare, tot hier toe bekende zeven Planeetbollen, volgends den onder aaugevoegden Maatftaf van 5000 Mylen ontworpen. Van den kloot der Zon-  So NATUURKUNDIGE Zónne nee ft rnen maar een klein gedeelte van den omtrek kunnen verbeelden: haar middenpunt is boveri aan in C. _ De Mid'dellyn van de Zon bevat omtrent li9.1000 Myien,- van Mercurius 708; van Vernis 1668; van de Aarcle 1720; van Mars iij3; van Jupiter 19580; van Saturnus 17362, en van Uratius (volgends de afmeeting van den Heere Herschel) 7000 Myleri. Uit deeze afbeeldinge kunt gy eenigermaate een denkbeeld maaken van de grootte der Planèeten, ten opzigtë van eikanderen 'en ten opzigtë van de Zon, en waar uit blykt dat Uranus kleiner is dan Jupiter of Saturnus, doch echter veel grooter dan de ondèrfte vièr Planeeteri te faamen. De Plan'eèten loopen juist wel niét in volmaakt ronde, gelyk ze hier zyn afgebeeld, maar iri èenigzins uitmiddelpuntige kringen! Bovendien zyn dè vlakten der loopbaanen meer of min hellen, de op de Ecliptica, gelyk gy naadèrhand, als gy wat meer kennis van de Sterrekunde vérkrygt, wel zult leeren. Zo even verneem ik uit dë Journaalen , dat Herschel nog èeri gften Orhlooper om Saturnus ontdekt zou hebben, welke ik hier ook op het Zonneftelfel van PI. T. byge. vóegd heb. De liefhebbers der Sterrekunde hebben 2i*g ook van tyd tot tyd, 'er op toegelegen , om verfchillcnde foorten van werktuigen te doen vervaardigen, oni daar door beeter begrip van die zaak te verkrygen,' en den loop der Planeeren om de Zon werktniglyk San te toonen. Deeze werktuigen hu' heeft men de lief-  C. l'i,.).,■;,.■,..,   briefwisseling. g£ naamen gegeeven van Planetariums, Zonneftelfels, of Orrerys, na den naam van den Graaf Qrrery, als Uitvinder. Sommige derzelve worden met de hand bewoogen, of met krukken gedraaid, andere door rader- of uurwerk gedreeven, namaate de liefhebbers veel of weinig geld tot dergelyke liefhebberyen willen befleeden. Eenige jaaren geleden heb ik eens een fraai Tellurium gezien by den Heer G. Knip, Horologiemaaker xt Am ft er dam , die hetzelve met veel vlyt en kunde vervaardigd hadt, dat door raderwerk gedreeven werdt, en waar op de fchyngeftalten der Maan aartig verbeeld werden, alsmede de Zons- en Maansverduifteringen; maar federt eenigen tyd heeft de Heer Jan P e r e s, Horologiemaaker te Haarlem, een beweegbaar Planetarium uitgevonden en vervaardigd, van eene geheel nieuwe en byzondere famendelling. De vinding en het maakfel draagt, in allen-opzichten, de goedkeuring van deskundigen weg. Men ziet 'er alle Planeeten , tot Uranus toe, met haare Satellieten of Maanen op, in derzelver waaren afftand van de Zon , in eene evenredige hoegrootheid, met betrekking tot de Aarde. Een Lantaarn, door een kaars verlicht, de Zon verbeeldende, en in derzelver ftand daar op geplaatst zynde, wyst ten duidelykften aan, op welke wyze de Aarde en de Maan door de Zon verlicht, alsmede hoe DagmNagt, Zomer en Winter , Lente en Herfst veroorzaakt worden De Zon- en Maan - Eclipfen zyn er even zichtbaar op als in de Natuur; en zo wel  g2 NATUURKUNDIGE geheele als gedeeltelyke Verduisteringen, 't zy over de Noord- of Zuidzyde. De Maan befchynt, met een terugkaatfend licht, de Aarde, en is altyd met dezelve zyde naar haar gekeerd. Het kunst- tuig is, bovendien, uit hoofde van deszelfs klein bedek, daar het zelve, immers wat het beweegbaar deel betreft, niet meer dan llegts één voet in diameter, v beflaat, ongemeen gefchikt, om 'er, in Collegiën en Gezelfchappen over de Sterrekunde, Lesfen meede te geeven , en aanwyzingen op te doen, te meer, daar het zo fchielyk kan bewogen worden, dat men den loop der Planeeten van een geheel jaar, in minder dan een vierde deel uurs, daar op befchouwen kan. — Ook heeft de Astronomus Bode, te Berlyn, gelegenheid gevonden, om zeer goede Modellen van het Zonnen"Systhema,vr twee Frederichs d'Qr (yiagt en inpakken niet mede gerekend) te laaten maaken, welke door middel van een houten Raderwerk, 't geen door een kruk bewogen wordt, de betrekkelyke fnelheid der Plaueeten die, in derzclver behoorlyke afftanden van de Zon daar op geplaatst zyn,aanwyzen. Uranus is 'er mede welopgebragt, doch alleen, om voortgefchoven te worden. Deeze en meer andere foorten van Werktuigen , om den omloop der Planeeten, om de Zon aan te toonen, van welken 'er eene menigte zo hier als el-, ders gevonden worden, komen echter nog niet in vergelyking met het nieuw uitgevonden en vervaardigden Planetarium van den Heer Didier in tonden, en waar van de Algemeens Konst- en Letter-  BRIEFWISSELING. gj ter-Bode het volgende merkwaardig berigt heeft me. degedeeld. — De Mtheroeides oi'Hemelbollen beftaan uit drie fraaije glazen bollen, van omtrent vyf voeten omtreks 5 deeze zyn gevuld met eenê vioeiftof, van eenefchoonehemelsch blaauwekleur, waarin dePIaneeten, die van goud en zilver gemaakt zyn, han gen; en dat wel op zulk eene keurige wyze, dat men zeer naauw moet toezien, om te ontdekken, waarmede zy opgehouden worden: ook is de fpecifique zwaarte dier klooten zo juist in agt genomen, dat zy, zonder de minfte flingering of hortende beweeging, derzelver kringen omloopen; terwyl zy, ftil gehouden wordende, noch elkander ftooten, noch onder een verwarren. De fnelheid der Planeeten ftaat in eene juiste evenredigheid met derzelver omloopstyden; en de geheele betrekkelyke beweging kan, na welgevalien, verfneld of vertraagd worden. Deeze vertooning der Hemelfche lighaamen is ingerigt, om den r.anfchouwermeer verhevene begrippen te doen vormen van het Zonneftelfel dan eenig Orrery, tot nog toe gemaakt, in ftaat is te doen: aan. gezien het naauwkeurigfte "en meestfamengeftelde van deeze werktuigen aan eene vlakte bepaald, llegts op eene onvolkomene wyze, dat geen kan aantoonen , 't welk meer naauwkeurig, in een diagramma, op het papier, kan betoogd worden. Ook kan nimmer eenig Orrery voor naauwe berekeningen dienen: zynde de beste daar aan niet toereikende. In zulke gevallen zal ieder verftandig AftroF a uo-  gij NATUURKUNDIGE nomist de Rekenkunde en Driehoeksmeeting te baate neemen. Het Planetarium van den Heer Didier, heeft het voordeel van het denkbeeld eener oneindige ruimte klaar aan 's menfchen verftand te brengen, en dus 'het vooroordeel te doen aileggen, 't geen de woorden, op' en nederwaards, tegen het algemeen ftelfel inboezemden;daar de Hemelbollen zig in "ct zelve volmaakt los en onbelemmerd, vry van alle zichtbaare werktuiglyke kragt, vertoonen. De laagere Planeeten zyn op gepaste afftanden geplaatst, en derzelver grootheeden in eenê juiste evenredigheid genomen. De hoogere Planeeten zyn, op gelyke wyze, met betrekking tot eikanderen ingerigt, en derzelver Maanen zeer aartig toegefteld. De Ring rondsom Saturnus vertoont zig geheel los van den kloot, en de nieuw ontdekte Planeet Uranus, op een verren afftand van Saturnus. Wanneer de Planeeten in derzelver kringen omloopen, befyeurt men duidelyk derzelver middenpunt-fchuwende kragt, en men kan zig een klaar begrip vormen van haaren naasten en ver- ften afftand van de Zon. De Oppofttic, Conjunctie , nevens den voortgang , fchynbaaren teruggang en ftilftand der Planeeten , laaten z]g op eene verwonderlyke wyze zien, terwyl de uitdrukkingen van derde en zesde deels Aspeci,7.\g gemakkelyk aan het verftand laaten brengen, vermids de voetftukken der glafen met de tekens van den Dierenriem verfierd zyn,en de Zonne-Cirkel graadsgewyze verdeeld  3 RIET W I S S E LINO. fleeld is, ten einde met den loopkring der Aarde in den Bol te correspondeeren. De kloorsgewyze voet van elk Glas, rust op een invatzel van Ma» honyhout, ftaande voor een Heme'.schblaauw tooneel, met pylaaren, en regelmaatig geörneerd. Het Werktuiglyke, 't geen het geheel in beweeging brengt, is boven elk Glas, maar onder een Kroonwerk, verborgen. Hetzelve ftaat vast, en kan alleen door de hand , die het in bewecging brengt, omgevoerd worden; ook kan men die be. weeging, zo lang men wil, doen voortduuren. By de vertooning echter duurt deeze beweeging omtrent 20 Minuuteu, geduurende welken tyd Mercurius 54 omloopen volbrengt: Omloop. Tek. Graad. Min. Venus . • 21 ö 11 3T* De Aarde met de Maan 13 —0 a 8. Mars . . 6 I 2 5?. yupher . • 1 1 4 43* Saturnus ' • O 5 8 50. Uranus . • ° 1 25—4r. t)e berekening was zelfs voor Seconden gemaakt, die nogtans in deeze opgaave weg gelaten zyn, als met het oog niet onderfcheiden kunnende worden. En hier by kan men niet ongepast aanmerken, dat dit het eerfte Qrrery is, waar in men Uranus gebracht heeft, met twee van zyne Trauwanten. F 3 " Ter  8(J NATUURKUNDIGE Ter linker zyde van deezen middenffen Bol, die het generaale ftelfel bevat, ftaat een Glas van gelyke grootte, gemonteerd als een Tel/urium, waar in zig alleen de Zon, Aarde en Maan bevinden, fs Hier legt onze Planeet haaren weg rondom de Zon af, in eenen zichtbaaren Middelpunt-fchuwenden loop. De Aarde is aan haare poolen afhellende, en behoudt haaren zelfden afftand, wyzende zeer natuurlyk de veranderingen van Jaargetyden, en de onderlicheidene trappen van licht en fchaduw aan. De Maan zig om de Aarde beweegende, met eene naauwkeutige afwyking, en insgelyks eene middelpunt- fchtiwende kragt aanwyzende, verklaart, langs dien weg, de Eclipfen, terwyl men hr.are knoopen duidelyk befpeurt, en Nieuwe en Volle Maan zig in deezen omloop klaar verwonen. Het derde Glas vervat het gehecle ftelfel in rust gebragt, door het welk een Staart-fter afdaalt, en om de Zon heen loopt, in een Parabolifche kromme lyn, met eene verfuelling op haare nadering aan de Zon , en eene traagere beweeging by haare-terug keering: alles door Ichynbaare Luchtgewesten, gelyk zulks in de Natuur plaats heeft. Den loopkring dien zy beflaat, is overeenkomftig met dien , van de in dit Jaar verwacht wordende Komeet, als voor dezelfde gehouden wordende, welke in de Jaaren 1360, en 1532 zig vertoonde. En hier zyn wederom , gelyk in de overige Gla- fen,  BRIEFWISSELING. 87 fen, de middelen van ophouding van zo ongemeen fyne ftoffe, dat men ze niet dan van zeer naby kan ontdekken, en dat'nog wel uit een afzonderlyken hoek. Alles beweegt zig onderfcheiden, zonder verwarring, en zo ongemeen zagt, dat men gemakkelykdaar uit de reden kan naagaan, waarom wy niet in ltaat zyn de beweeging te gevoelen der Planeet, waarop wy ons bevinden.— De Heer Didier , laat op gezette tyden, aan een klein getal aanfchouweren te gelyk , dit zyn nieuw uitgevonden Hunsttuig zien, 'er tevens de ver-» eischte onderrigting en verklaaring, by wyze van lesgeeving, by voegende. Mogelyk zult gy ook wel nieuwsgierig zyn, om te weeten, welk een uitmuntend man de Heer Herschel is, die zig door zyne nieuwe ontdekking zo beroemd gemaakt heeft; waatlyk eene zeldzaame ontdekking, welke federt 3000 Jaaren de eenigfte in haar foort is, en deswegen ook de verwondering en oplettendheid van alle voornaame Sterrekundigen in Europa heeft opgewekt-en naar zig getrokken. De Heer Frederik Willem Herschel, een Duitfcher, werdt in 't Jaar 1738 te Banover geboren, hy hadt zig nevens zyne beide broeders, welke in de Hof-kapel te Hanover groote Violisten geweest'zyn, of mogegelyk nog zyn, der Muzyk gewyd. Tusfchen beiden lag hy zig in zyne fnipper-uuren, op de Wis - en Sterrekunde met een goed gevolg toe. Sedert verfcheidene Jaaren bekleedde hy het ambt F 4 van  88 NATUURKUNDIGE van Muzyk-Directeur te Bath, in Engeland: en lag zig aldaar met eene geheel byzondere vlyt, en het gelukkigfle gevolg, op het vervaardigen van beeter Spiegel-Telescoopen toe, dan de gewoonlyke waren; en door deeze. bezigheid werdt hy, hoe langs hoe meer, op de verhevene oefFcning der Sterrekunde gevat. Behalven het Newtoniaanfche zevenvoetig Telescoop, met hetwelke hy de nieuwe Planeet ontdekte , hadt hy onder anderen, ook een van 12 Voet, en een van 20 Voet in orde gebragt, waar door hy toen de ongehoorde vergrootingen van 300, 500, 2000 tot óooo maal toe, te wege bragt. — De Heer Maskelyne heeft in de Maand Juny 1782, een Telescoop van den Heer Herschel, met een van de beste der zes-voetigen van -den beroemden Short vergeleeken, en aan den eersten een grooten voorrang boven den laat» flen toegekend. Ter belooning en aanmoediging van zyne roemwaardige vlyt en ongemeene bekwaamheid, in het doen van Sterrekundige waarneemingen , en ter meerdere volmaaking der Optifche Werktuigen, heeft de Koning van Engeland den Heer Herschel, een jaarlyks pennoen van 300 L. Sterlings toegelegd, en een vrye wooning te Windfor gegeeven. Verder heeft het Koninglyk Genootfchap der Weetenfchappen te Londen, hem federt het jaar 1781, tot Mede-lid aangenomen, en hemde gouden Eerpenning toegewezen , welke zy jaarlyks voor de gewigtigfie ontdekking uitdeelt.  briefwisseling; Zig dus geheel onbelemmerd, aan deeze nieuWe bezigheid overgeevende, rustte hy niet, voor dat zyn fcheppend vernuft, als't ware, eene menigte van nieuwe Sterrenhemelen, en in dezelve duizenden van nieuwe Waereldftelfels hadde te voorfchyn gebragt. Thans woondt hy, zo men volgends echte berigten verneemt, te Slougk, twee Engclfche mylen van Windfor op een eigen Landgoed. Hy is een ongemeen vriendelyk beleefd en zagtaartig man; zynde van middelbaare jaaren, en in het naajaar van 1788 , voor de eerfle maal gehuwd—. Zyne Zuster, die gelyk haar Broeder, een zeer zeldzaam Genie bezit, en hem fteeds in zyne waarneemingen behulpzaam is, woont federt ettelyke jaaren by hem in. Hoe algemeen nu ook de groote naam van Dr. Herschel moge weezen, en hoe wyd de roem zyner uitgevondene Sterrekundige Werktuigen en waarneemingen zig ook verfpreid hebbc, zyn 'er echter misfehien maar weinigen, buiten Engeland, die eene genoegzaame kennis draagen, zo wegens zyn perfoon als de inrichting zyner Telescoopen. Vcelen, ongetvvyffcld houden H erschel voor een gebooren Engelsman, en weetcu niet hoe verre zyn oorfpronkelyke aanleg van de verhevene baan verwyderd was, welke hy federt, tot zo veel verwondering, en met zo algemeene toejuiching bewandelde , en waar op hy oneindig verder dan een eenige zyner voorgangeren gevorderd is. De byzondere inrichting en ïtruélure zyner kunst* E 5 werk*  $0 natuurkundige werktuigen, wordt ook ongetwyffeld, niet dan door die weinigen, welke gelegenheid hadden om des aangaande nader onderrigt te worden, juist begreepen. Bekend is het dat de gewoone Teiescoopen, na maate van derzelver meerdere vergrootingen , ook daar door de waarneemingen van verafïïaandc voorwerpen moeilyker maaken; nadien die vergrootingen de middenltof of lucht, na evenredigheid verdikken, en langs dien weg, een zo veel zwaarer nevel verfpreidcn over de aange. haalde voorwerpen, die, aan de eene zyde, het klaar gezicht van dezelve zo zeer belemmert, als zy, buiten deeze tusfchen komende oorzaak, zig meer duidelyk en naauwkeurig zouden opdoen. Die geneu derhalven, welke van Hersciie l's verbeeterde Telescoopen, byzonderlyk van zyne laatst uitgevondene,$ en de daar mecde gedaanne ontdekkingen hooren, moeten in den eerften opilag , verlegen (laan, om by zig zclven reden te geeven van de juistheid en naauwkeurigheid zyner waarneemingen. Ik zal U volgends geloofwaardige getuigenis, van een Vriend en Landgenoot van Herschel, die in den Zomer van het Jaar 1788, in Engeland zynde, hem een bezoek gaf, enzynObfervatorium, benevens de daar toe behoorende Astronomifche Kykers, en andere werktuigen, gezien, en aan het Publick mede gedeeld heeft, eens een denkbeeld daar van geeven, en dan zult gy gewaar worden, hoe verbaazend zyne uitvinding is; en alles te boven gaat, wat men tot nog toe , vóór zyn tyd  BRIEFWISSELING. Ql tyd, daaromtrent ondernomen en in 't werk gefield heeft. Zo dat men overvloedige redenen heeft, om zig over 's mans uitmuntend vindingryk vernuft en verftand, ten uiterften te verwonderen. „ Regt voor deszelfs Huis, ftaat op eene groo- te vlakte van gefneeden grasgrond, zyn Obferva» ,, torium, het geen het doorhem nieuw uitgevon- den groote Telescoop bevat, opgericht: welks „ aanfchouwen een ieder, die het gebruik daar ,, van kent, met eene trillende aandoening, door„ dringen moet. Dus kan het den Kunstkcnneren en Liefhebberen niet dan aangenaam zyn, daar „ van eene naauwkeurige befchryvinge te ont„ vangen. Dit grootfte nu zyner Kunsttuigen, 't geene „ in den Jaare 178S gereed is geworden, heeft ,, beneden aan den grond, eenen omtrek van 180 voeten, loopende ter hoogte van 60 voeten Py,, ramidaals wyze op, en wegende '80 duizend ponden. Ondanks deéze zwaarte echter kan „ hetzelve, uit hoofde van het ongemeen ligte, en ,, daar voor pasfende wertuiglyk ftelfel, door ,, Hechts één mensch in alle richtingen bewogen wor„ den. Binnen dit gevaarte hangt een Yzeren ,, Buis van 40 voeten lengte, en van 4 voet lo duim in diameter; weegende 6000 ponden. Dee„ ze Buis is van boven naar den Hemel geheel open, „ doch van onderen door eenen Metaalen Spiegel, „ die ongemeen fyn gelleepen en gepolystis, ge- flooten. Men heeft een geheel jaar werk om zulk  92 NATUURKUNDIGE „ zulk een Spiegel te bearbeiden, en gereed zynj> de, komen de kosten daar van op 500 pond-fter„ lings te ftaan, Deeze Spiegel is van4 voet 3 duim „ diameter , en 4 duim dik, en 2500 pond zwaar* ,, Tot elk Telescoop behooren 2 Spiegels, die el„ kander kunnen afwisfelen, om reden dat het Me- taal, aan de vrye open lucht bloot ftaande, met ,, den tyd beflaat, en dus telkens op nieuw gepo- lyst dient te worden. ,, Beneden op den grond, zyn, van binnen aan weerskanten van de Buis, twee Venrekjens ge,, maakt: in dén van welken de noodige Uurwer„ ken, Graadbogen en verdere Gereedfchappen, „ geplaatst zyn: terwyl in het ander het werktuig„ lyk ftelfel voor de zwaarfte beweeging van het kunsttuig zig bevindt. In het eerfte zit iemand, geduurende de waarneemingen, die 't geen ont,, dekt wordt optekent ; wordende hetzelve hem van boven, door middel van een Spreekhoorn of ,, Buis , die tot aan ónderen toeloopt , medege,, deeld; gelyk deeze perfoon; wedevkeerig, langs dien weg, al 't geen hy waarneemt, terug „ reept. De waarneemer zit boven aan de yze„ ren Buis, waar nog voor omtrent 6 perfoonen „ zitplaatfen zyn;' ziet door een kleiner Kyker, ,, die aan den binnenrand van deeze Buis vast ,, gemaakt is, naar beneden in den Spiegel, en ,, befthouwt, op deeze wyze, den daarin fchy,, nenden Sterrenhemel: de Spiegel zo veel lichts opneemende en terug kaatfende, dat men in den ,, don-  BRIEFWISSELING. 0g donkerften nagt, op de 40 voeten afftands, dui- „ delyk in een boek kan leezen. De waar- neemingen zo boven als beneden, worden, by afwisfeling, door den Heer Hersc hel of zyne Zuster gedaan, fchoon de.laatfte doorgaands be-, neden zit. „ Herschel gebruikt deeze groote Machine „ of Telescoop, alleen om de verfte Sterren te „ ontdekken en waar te neemen, gelyk hy "er dan ,, ook reeds over de 400 nieuwe Sterrenhopen of „ Sterre» verzamelingen , door hem Sterren-Ilemelen gehceten, mede ontdekt heeft, welken bykans het voorkomen van den Melkweg hebben, en waarvan elk van eene ledige donkere ruimte „ omgeeven is. Nader by zynde Sterren echter ,, kan hy daarmede niet waarneemen, uit hoofde „ van het fterk licht, 't geen de Spiegel terug kaatst, gebruikende hy hiertoe een kleiner Ma„ chine, die in alles, de helft der grootte van de eerfte heeft. Met deezen Telescoop'of Spiegel, zag hy het eerst 8o nieuwe Sterren ■ Hemelen, die „ aan niemand bekend waren, noch ook geloofd „ werden te beftaan , fchoon de grootte Lam. „ bert. derzelver aanweezen gistte. Voorde „ naaste Sterren, gelyk mede voor de Maan , be* s, dient hy zig van een nog kleiner, waar van de Buis (legts Jo voeten lang, en de Spiegel van „ 1 voet diameter is, zynde deeze, volgends de 9, gewoone manier der Ncwtoniaanfche Kykers hv  94 NATUURKUNDIGE ,, ingerigt. Ondertusfcheu kan by, ook hiermeie , „ wegens het te glaitsryk fchynfel derMaane, dee„ zen Hemelbol, alleen 3 dagen voor en 3 dagen ,, naa Nieuwe Maan, befchouwen, zynde 'er dan ,, nog eenigen tyd noodig , om de oogen aan het „ fterke licht te doen gesvennen." „ Met deezen kleinen Spiegel zag Herschel „ dat allermerkwaardigst verfchynfel van eenen „ brandenden berg, klaar en duidelyk aan den rand der Maan-Schyf. „ De vergrootingen van deeze nieuw uitgevondene „ Telescoopen, verfchillen weinig of niets van de „ gewoone bekende. Derzelver byzondere wer„ king is alleen en voornaamlyk daar aan toe te ,, fchryven. „ r. Dat het licht flegts met eenen. enkelen hoek, „ in het oog te rug valt. 2. Dat de groote omtrek (Peripherie) van den Spiegel zo veel meer lichts opneemt, waar uit ,, natuurlyker wyze eene meer duidelyke vertooning „ der voorwerpen ontflaat, en ten „ 3. Dat men tevens een breeder vak aan het ,, Firmament daarmede overzien kan. „ Wanneer, by voorbeeld, met eenen gewoo„ nen Kyker of Telescoop , geene Sterren te zien „ zyn,zal men, zelfs met den kleinftenKyker van „ Herschel, eene menigte Sterren, zeer dui,, delyk ontwaar worden. In de diepte des Hemels „ zag Herschel, in eene derSterrenhoopen, » ge-  BRIEFWISSELING. 0g „ geduurende den tyd van flegts 15 minuten, een aantal van 1600 Sterren voorby zynenmiddenften Spiegel van 1 voeten gaan." Hier uit nu ziet gy, myn Zoon, hoe dat de yver, vlyt en bekwaamhceden, in het uitvinden van nuttige Kunften en Weetenfchappen in Engeland beloond worden, en hoe verre men het kan brengen, als men zig met yver en lust op deeze ot gene Weetenfchappen wil toeleggen, en dat men daartoe genoegzaame natuurlyke vermogens bezit.— Vaar derhalven voort, zo als gy reeds begonnen hebt, met nu en dan eens een goed Natuurkundig Werk ter hand te neemen, en met uwe goede vrienden, die meer kundigheeden dan gy bezitten, daarover te redeneeren, waar door uwe geestvermogens allengskens zullen vergroot worden, en als dan zult gy alles, wat rondom U is, met geheel andere oogen beginnen te befchouwen, dan gy tot nog toe gedaan hebt. Gy lchryft in uw gefprek met dien Student, dat gy niet begrypen kunt, hoe dat men de Hemelfche lighaamen of Sterren kan meeten en de grootte der bekende Planeeten bepaalen. Zulks zult gy weldra gewaar worden, wanneer gy eenigzins in de Natuur- en in de Meetkunde gevorderd zyt. Deeze Weetenfchappen zullen U die kennis verfchsileu, en aantoonen, dat dit zeer wel mogelyk is, want door behulp van de regtlynige en klootfche Driehoeksmeetkunde en het gebruik van Astrunomifche Werktuigen , als Astrolabiums , Micrometers , Qua-  natuurkundige Quadranten en andere Inftrumenten, zult gy binnen kort van de waarheid deezer zaaken kunnen overtuigd worden, en hier uit, gelyk ook uit veele andere zaaken van aanbelang, het groot nut van de Wiskunde en derzelver invloed op de Natuurkunde gewaar worden. Ook heb ik uit uwen Brief gezien dat gy uwen Vriend, in uw gefprek over de Sterren ten antwoprd gaf, dat men naauwlyks weet hoe groot onze Aarde is, en hoe wy dan in ftaat zouden zyn, om de Sterren te meeten, daar wy zo verre van verwyderd zyn. De grootte der Aarde is vry naauwkeurig bepaald: als gy in vervolg van tyd in de Natuurkunde ftudeert, en eerst vooraf, wat in de Wiskunst gevorderd zyt, kunt gy deswegen de Werken van M a u p e r t u i s ; Lu eo v s befchotnvinge van den Aardkloot; S t r u i k s inlei* ding tot de algemeene Geographie, Varenius en andere dergelyke Schryvers met vrucht naazien, welke U van de waarheid dier zaak kunnen over.* tuigen. Intusfchen hebt gy zeer wel gedaan, dat gy aan zodanige zaaken, waar van gy nog niet ten vollen overtuigd zyt, twyffelt, wyl zulks u aanleidinge geeft tot nader onderzoek. Rome zegt het fpreekwoord is niet op eenen dag gebouwd. Men komt allengskens nader tot de volmaaktheid, door moeite en naadenken, en zoo U in uwe ftudien dikwils zaaken voorkomen, welke gy niet kunt begrypen ,dan moet gy U daar door niet aanftonds laaten Schrikken,maar die,van tyd tot tyd weder opvatten, en nader overdenken, want's menfchen geest 13  BRIEFWISSELING. 97 is op den eenen tyd veel vafbaarer voor fommige zaaken, dan op eenen anderen tyd. Bovendien hebt gy uwe Hoogleeraaren by de hand, die U kunnen te regt helpen, zoo gy dezelven wilt raadpleegen en na de waarheid vraagen. Een "zeker oud Heidensch Wysgeer werdt eens gevraagd, hoe 't mooglyk was, dat hy zo veele kundigheeden hadt verkreegen? waar op hy antwoorde : omdat ik my nooit gefchaamd heb, na dat gene te vraagen, 't welk ik niet wist. En dit, myn Zoon, moet gy ook als een grondregel aanmerken, zoo gy in de kennis der Weetenfchappen wilt vorderen; want alle onze kundigheeden zyn meest al geleende goederen, die wy van anderen ontvangen en overneemen; weinig is het, dat men uit zig zeiven, zonder behulp van anderen , weet. Schryf my intusfchen eens weder, en vaar inmiddels met uwe ftudiën, op eene geregelde wyze, voort, zonder U zeiven te overhaasten , of uwe gezondheid te benadeelen, door al te veelente lang. duurig ftilzitten en ftudeeren. Medio tutisfimus ibis. Houd in alles de middenmaat. Satcito,fi fat bene. Ik ben, enz. G ZES-  9s NATUURKUNDIGE ZESDE BRIEF. Eenige bedenkingen over de poreusheid en deelbaarheid der lighaamen in 't oneindige. WAARDE VADER! Volgends uwe order en goedkeuring, heb ik reeds een Meester in de Wiskunst aangenomen, en in de aanftaande week zullen wy onze lesfen beginnen. Ook heb ik, volgends uwe begeerte, eenige Mathematifche en Wiskundige boeken gekogt, op eene verkooping, welke hier voorleden Week is gehouden. Toen ik die boeken te huis kreeg , heb ik ze zo wat, ter loops, doorgefnuffeld, en daar uit al gemerkt, dat het leeren van de When Natuurkunde zo gemakkelyk niet zal gaan, als het met de Lesfen van myn Historisch Collegie gaat. Ik heb ook,onder het doorbladeren van die boeken befpeurd, dat uwe aan my gegeeven raad, van niet te fchielyk alles te gelooven, wat ik hoor of lees, maar eerst de zaaken te onderzoeken, zo daar toe eenige mogelykheid is , my zeer wel zal te pas komen; want ik heb hier en daar in die Boeken zo iets opgemerkt, dat my al vry paradox voorkomt; ja al zo vreemd en nog vreemder dan de bewooners der Planeeten, en waar by myn goe-  briefwisseling; ^ goede vriend, de Student, of een Profesfor, wel weder zou kunnen te pas komen , om my uit den droom te helpen, nadien wy in de Natuurkundige Weetenfchappen zeekerlyk niet altyd in die noodzaakelykheid gefield zyn, als by de Godgeleerdheid; te weeten, om zaaken, die wy niet begrypen kunnen, toeteftemmen, en het verftand gevangen te geeven, ten dienfte van het geloof,- want wat nadeel kan het my toebrengen, of ik geloof, dat 'er Planeetbewooners zyn, of niet zyn. Het is, op zyn best genomen, maar eene fraaije Astronomifche befpiegeling, die geen betrekking heeft tot myn tydelyk of eeuwig welzyn; en dus, in zo verre, onverfchillig. Intusfchen echter wil ik gaarne het gevoelen van den Heer vanAken, over de Planeetbewooners waar van UwEd. meldt, eens, by gelegenheid, verneemen ; alsmede uwe aanteekeningen over de Luchtreizen, dat waarlyk al een vreemde uitvinding is. Uw berigt van de nieuwe ontdekking van den Planeet Uranus, door den Heer Herschel, met de bygevoegde afbeelding van het Planeergeftel en verdere af beeldinge van de Maan en onze Aarde, heeft my ook zeer verwonderd; alsmede 's mans verbaazende toeftel omtrent zyn Obfervatorium en daarmede gedaane waarneemingen, en ontdekkingen van zo veele millioenen van vaste Sterren of zogenoemde Zonnen, en de brandende Bergen in de Jdaan, Welke wonderbaarlyke dingen zal ik met G 2 'er  IOO NATUURKUNDIGE 'er tyd nog verneemen! Maar, Vader! ik moet UEd ook eenige wonderen vjrhaalen. Toen ik myne , op de verkooping gekogtc Boeken, te huis had, was het eerde , dat my in de handen viel, de korte inhoud van de Phih' fophifche Lesfen van Düsaguliers; buiten t belangryke Werken van La Lande's Aftronomie, en Montuc l a's Hiflor ie der Wiskunde, uit welk laatstgenoemde Gefchrift gy zult zien, welke verbaazendc vorderingen men al, van tyd tot tyd, door vlyt en yver, in het verhevene der Wiskunde gemaakt heeft , en waar voor 's Menfchen geest niet al vatbaar is, als men zig met eenen aanhouden- den yver, op eene zaak wil toeleggen. Wel is waar, dat gy tot de Wis-en Natuurkunde, meer verftand, oordeel en oplettenheid zult noodig hebben dan tot de Historifche Lesfen; doch dit moet U niet alfchrikken. Uwe aangewende moeite zal ry. kelyk beloond worden, zodra gy flegts eenigzins in kennis begint te vorderen. Intusfchen echter moet gy daar mede , niet met tegenzin, voortgaan; want zoe gy die ftudien niet met vermaak en vuurige begeerte, om meer te weeten,aanvaart en voortzet , dan zult gy uwe zielsvermogens te vergeefs afmatten en weinig vorderen, nihilinvita Mincrva, niets tegen wil en dank. Ieder mensch heeft zyne byzondere genie en fmaak, en dit fchyntduswyslyk van God, in de Scheppinge verordonneerd te zyn , ver-  BRIEFWISSELING. m vermids daar door veele nuttige en voor het menschdom onontbeerlyke Kunften en Weetenfchappen te voorfchyn komen; want zoo wy allen op eene en* dezelfde zaak vervielen, zouden 'er veele andere nuttige dingen agtervvege blyven. De een heeft liefhebbery voor deeze, en een ander weder voor eene andere Weetenfchap. De een is bekwaam om een goed Historicus te worden; een ander is weder beter gefchikt voor een Mathematicus, of Pkyfxus, of Godgeleerden, of Regtsgeleerden , enz. Dus; myn Zoon! moet gy uwe eigene zielsvermogens beproeven , en door ondervinding gewaar worden, voor welke zaaken, of ftudiën gy meest vatbaar zyt, en waar in gy meest fmaak vindt, opdat gy dus moogt ondervinden, gelyk zig de uitmuntende Latynfche Poeët Horatius uitdrukt, Qtdd valeant humeri, quid ferre recufent. — Gy hebt my wel gefchreeven zeer genegen te zyn, om U zeiven inde Wis enNatuur' kunde te willen oefenen; mogelyk, omdat zulks voor U in 't eerst eene nieuwigheid zal weezen; maar zoo gy by aanhoudenheid deeze genegenheid nietby U zeiven gewaar mogt worden, dan zal de lust tot verderen voortgang fchielyk by U veiflaauwen. Tot het leeren van deeze of andere Weetenfchap. pen, behoort, om zo te fpreeken, een ingefchapene of aangebooren neiging, om 'er wel in te flaagen. Wel is waar, dat elk een, die een natuurlyk verftand bezit, wel eenige kundighteden van deeze en gene Weetenfchappen kan verkrygen, zoo hy 'er wat moeite toe wil aanwenden, om ze te Jee-  Il3 NATUURKUNDIGE leeren; maar zonder natuurlyke zucht zal hy 'er nooit in uitmunten of verin vorderen. By voorbeeld ,Poeëtcn zyn 'er menigvuldig ; maar weinige Homerus/en, Virgiliusfen, ot'Horatiusfen, weinige Mtltons, Popes, Addisfons ofToungs, weinige Volt air es, Fontaines , Boilleaus oïRacines, weinige Hagedorns t Geilet is of Klopstokken, weinige Tas/ós en Arióftos , weinige Vondels, Rotganfen, Pooten of Hoogvliets. Alle Poëten klimmen wel by den Parnasfas op, maar weinige, ja zeer weinige, komen boven op den top. Dus is het ook met alle andere Weetenfchappen gelegen. Alle Wiskundenaaren en Natuurkenners worden geene Newtofrs, Leipnitzen, 's G^avezan. des, Wolfen of Eulers en Bernoullis. Intusfchen echter wil ik hiermede niet te kennen geeven, dat men ^ig niet in die Weetenfchappen moet oefenen , zoo men die groote mannen niet gelyk kan worden; dat zy verre van daar! — men heeft, behalven bovengenoemde uitmuntende mannen , ook veele andere vergevorderde Leeraaren, welke ook wegens hunne verdienden eenen byzonderen lofwaardig, en voor de Academifche Jeugd van groot nut zyn. Ik wil hier flegts aanduiden, dat men ten minflen tot het leeren van eene Weetenfchap eene byzondere neighg , of eigen werkzaame drift moet bezitten , om eenige gewenschte vorderingen te maaken, de eene meer, de andere min. Daar zyn geleerden van den e erft en, tweeden en derden rang, welke alle hunne lofwaardige verdiendenbezitten : de H. Schrift leert ons ook, dat de genen, die hunne talenten,  IBRIEFWISSELINÜ. ïjg ten, welke zy van den Heere ontvangen hebben, het zy dezelve weinige of veele zyn, op woeker aanleggen, en niet in de aarde begraaven ,geen on. nutte dienstknegten zyn ; maar allen lof en belooning verdienen. De natuurlyke neiging tot iets kan echter veel af- of toedoen , om vordering in eene Weetenfchap te maaken. De eigen onderzoeklust heeft de grootlte Mannen in 't vak der wysgeerige Weetenfchappen voortgebragt; want hier in komt het niet alleen aan op het leeren, ,begrypen en onthouden, wat anderen onderzocht, gefteld, gefchreeven of geleerd hebben; welke kennis de dwaaling des te meer zou kunnen voortplanten, en de waare wysheid meer en meer benadeelen; neen , de Proefondervindelyke Natuurkunde gaat voorzichtiger té werk ,• zy volgt Descartes naa, door aan alles te twyffelen, eer zy 't ten naauwkeufigften onderzogt hebbe ; doch verlaat hem, daar hy, op zyn onderzoek, willekeurige en gewaagde onderftellihgen bouwt. Zo noodig is het in dè beoefening der Natuurkunde, uit eigene oogert te leeren zien; hier is, zoo ergens, Experiëntia. rerum Magiftra, de Ondervinding de Leermeesteresje der dingen, maar 'er moet een aangeboorén lust zyn, om tot in de verborgen heiligdommen def Natuur door te dringen; hier moet eene natuurlyke neiging naar grondige kennis plaats hebben» even als 'er by een groot Dichter, een aangeboorén Vlugheid van geest en warmte van gevoel moet voorhanden weezen. Geen N e w t o n, geen Frank11 n, hadden eoit de geheele Aarde , door deil H glans  I,^ NATUURKUNDIGE glans van hunnen fchitterenden geest verlicht; zoo deeze hun geest, reeds by de geboorte, met den nevel van ftoffelyke traagheid en\ onverfchilligheitï bewolkt geweest ware : daarom, myn Zoon! zoo ge een onweêrftaanlyken lust tot eigen onderzoek by U gewaar wordt, volg dan die groote Mannen na, in het opfpeuren van nieuwe waarheeden, die zig onder de proefneemingen, die gy op hun voetfpeur zult doen, mooglyk kunnen aanbieden. Zo ftygt men tot den top van eene der Maatfchappy nuttige, denmenfchelyken geest veredelende en God verëerende Weetenfchap. Met recht fpreekt de Dichter Voltaire , den Engelen zeiven, aldus aan: Confidens du Trés - Haut, Subflances eternelles , Qui brüles de fes feux, qui couvrez de vos aiies Le Trêne ou votre Maltre efl asfis parmi vous; Parlez, du grand Neuton n'etiez-vouspointjalouxl dat is: Vertrouwelingen Gods! onfterffelyke Reijen ! Die door zyn' vuurgloed vlamt, wier vleugelen zig fpreijen Om uwes Meesters Throon, zo heilig als geducht; Spreekt, zaagt gy Newton niet, met blaakende y verzucht! De Natuurkunde opent, wanneer zy met aangeboorén onderzoeklust beoeffend wordt, voorzeeker eenen toegang tot den hoogden kring van werkzaamheid , waar voor de ziel vatbaar is. Wat nu verder aanbelangt de plaatfen uit Desaguliers en Mussch en broek : het Verwondert my geenzius, dat dezelve U, in den eerden op-  BRIEFWISSELING. 2Jg opflag.zo paradox en byna ongeloofbaar zyn voorgekomen; vermids gy dezelve zo maar ter loops, by het nazien van uwe Boeken, oppervlakkig geleezen hebt, als geen verband hebbende met het gene 'er vooraf gaat, of op volgt, waar uit gy de mogelykheid van het een of ander zoudt kunnen naagaan en bezefFen; daarom zult gy best doen, zoo gy een boek ter hand neemt om te leezen , dat gy het van vooren af aan begint, vermids de naaderhand volgende zaaken dikwils op de voorgaande zaaken gegrondvest zyn en deunen. Uw verftand is ook nog niet genoeg vooraf bereid, om dit zo fchielyk te bevatten; intusfchen kan zulks U aanleiding gee. ven om dit verder naa te gaan en te onderzoeken; ■want hoe vreemder ons eene zaak voorkomt, des te eerder zal men zig bemoeijen, om naar de waarheid of valschheid van dezelve te.zoeken en verder naar te fpeuren. Dus zal alles, wat gy leest, het zy gy zulks in den eerften opflag begrypt of niet begrypr, U echter in 't vervolg van eenig nut kunnen zyn,' vermids veele zaaken, welke U thands duister en onverftaanbaar voorkomen, U in vervolg van tyd , wanneer uwe kennis en verftand uitgebreider zyn geworden, zo eenvoudig en klaar zullen toefchy nen, dat gy 'er over verwonderd zult ftaan, zulks niet terftond begreepen te hebben; doch alles gefchiedt in de Natuur by trappen en gaat aüengskens verder. Een telg groeit, van tyd tot tyd, tot een volwasfen boom, en dusdanig wordt ook's men- * kaen verftand ryp en vatbaarer, namaate het H 2 zei-  j!Ö N A T U U R IC. U N D I GjE zelve in deeze of gene Weetenfchappen geoef> fend is. Gutta cavit labidem, non vi,fed f.nt men ook die deelbaarheid moge baichouwen, zo is intuslchen by de ondervinding ontwyffelbaarzeeker, dat de lighaamen in eene verbazende en voor ons  BRIEFWISSELING. ^ ons geheel onbegrypelyke menigte van onzichtbaare deelen kunnen verdeeld worden, zo dat U het gezegde van Desaguliers, op pag. 4. over die kleine diertjens , niet zo vreemd moet voorkomen , en zoo gy hier van nader overtuigd wilt zyn, kunt gy K ei l's Inleiding tot de Natuurkunde, de Vde Les-, over de fynheid der floffe , van pag. 35—48 verder nazien, alwaar hy die zaak duidelyk aantoont en bewyst. En omdat dergelyke zaaken in den eerden opflag zeekerlyk ongeloofbaar fchy- nen, zo zegt ook de Heer K e i l , op pag. 45. „ Het is geen wonder, Toehoorers, dat gy hier„ op in verwondering weggerukt wordt, en door zo eene verbaazende zaak als verfteld (taande, de „ deelbaarheid der ftoffe tot in het oneindige, „ fchoon door zeer vaste bewyzen geftaafd, in twytfel trekt. Hoe ongelooflyk deeze zaak in „ den eerften opflag fchynt, egter zullen wy de„ zelve uit klaare enligte grondbeginfelen ,afleiden, „ enz." alwaar hy dan verder de berekening van de grootheid der bergen en de hoeveelheid der zandkorrels nagaat, waar overgy U zodanig verwondert. Zoo gy nog een weinig verder in D e s a g u l i e r s geleezen hadt, dan zoudt gy gezien hebben, dat de kleinheid der lucht.deelt|ens die der diertjens nog verre te boven gaat; want daar ftaat: „ Nog veel „ verder gaat de kleinheid van de lucht-deeltjes, „ waar van in den tyd van een feconde, meer uit „ een brandende kaars, van zes in een pond, vliegen, als duizendmaal duizend millioenen Aardklooten zand»  iaS natu ur kundigë zandkorrels zouden kunnen bevatten. Hier ovet kunt gy Nieuwentyd's Waereldbefchouwing nazien, in de 26fte Befchouwing, alwaar gy nog meer wonderen zult ontdekken. De vermaarde en fchrandere Natuuronderzoekers Leeuwenhoe Kj Boyle, Z wammerdam , Halley en anderen , hebben, door hunne Vergrootglazen, veele wonderen in de Natuur ontdekt. Leeuwenhoek heeft uitgerekend, dat 'er in de hom van een Kabbeljaauvv meer kleine diertjens, dan in* wooners op den gantfchen Aardkloot, zyn. Het brandpunt van het Vergrootglaasjen bekend zynde, kan men door de Regels van de Gezichtkunde de grootte deezer diertjens uitrekenen, die niet grooter kunnen zyn, dan het 36,000,000,030,000 deel van een Teerlings duim, en dus kunnen 'er verfcheide duizenden van dezelve op de punt van een naald Haan. En als men deeze diertjens eens by een Walvisch vergelykt, zullen ze, na evenredigheid, nog kleiner weezen, dan een* Walvisch by den geheelen Aardkloot vergeleeken. En dewyl elk dier een lighaam is, beftaande uit vatenden buizen, tot verfcheide werkingen gefchikt, hoe fyn, hoe teêr en klein moeten de deelen dan wel zyn, waar uit die diertjens zyn famengefteld ? Hoe klein moet hun hart, hoe onverbeeldelyk klein moeten hunne aderen en llagaderen weezen'/ En hoe veel kleiner moeten de bolletjens dan zyn van dat vogt, dat hun tot bloed verftrekt, en die nog omgevoerd moeten worden, in een dunner vogt,  BRIEFWISSELING. j20 vogt. —'— De Heer Boyle getuigt, dat een kluwe zyde, die maar a£ grein zwaar woog, Uitgewonden werdt tot eenen draad,die drie honderd Engelfche Jards, of vier honderd Amiterdamfche ellen lang was. Ook zegt hy, dat een grein gouds uitgeflagen kan worden, tot een blad van vyftig vierkante duimen. Indien men nu in aanmerking neemt, dat een duims lengte in tweehonderd deelen verdeeld kan worden, die alle voor het bloote oog zichtbaar zyn, dan zyn 'er, in een grein gouds, twee millioenen zichtbaare deelen. Een once zilver kan met acht greinen gouds verguld worden , welke men naaderhand tot eenen draad"van 1300 voeten uitrekken kan, zo dat het zilver overal door het goud bedekt blyft. • De Heer Halley heeft aangetoond , dat 124,500 van die zeer dunne goudblaadjens, waar mede het zilverdraad verguld wordt, geen duim in de dikte uitmaaken kunnen. — Bovendien heeft de Heer#oYLE bevonden, dat men met een grein koper, (naa dat het in geest van Ammoniakzout gefmolten is,) 28,534 greinen water kan verwen, en derhalven zyn 'er in een waterdruppel, welkers middellyn van een honderdfte deel van eert duim is, 211,400 zichtbaare koperdeeltjens, wanneer men maar 100 deeltjens in eenen duim re* kent. Uit deeze en meer andere voorbeelden, te wydloopig om hier aan te haaien,kunt gy de buitengeWoone iynheid der ftoffe, en de kleinheid van der$ zet  ,,p NATUURKUNDIGE zeiver deelen, duidelyk naagaan, en overtuigd worden , dat dergelyke zaaken zo ongerymd niet zyrt als ze U in den eerden opflag fchynen. — Denkelyk zal het U ook wel ongeloofbaar voorkomen , dat men in water , op peper getrokken , zodanige kleine dierijens gewaar wordt; doch het is zeeker, dat men die niet alleen in Peper-water, naar ook in Hooy- en andere wateren, waarin Planten afgetrokken en verrot zyn , ontdekt. Men ziet daar in meer dan honderd foorten, welken alle vóór de ontdekking der Vergrootglafen volkomen onbekend waren. — Leeuwenhoek heeft 'er fomrhigen van gezien en befchreeven, in zyne Arcana Naturae & Epistolae , naaderhand zag de Heer Joslot 'er verfcheidene anderen (0#fervations Mkroscopiques , Tom. /.). — De Heer Henry Baker , gaf 'er weder anderen in zyn Microscope made eafy en employment of Microscope. De Deer Pallas betrok 'er fommigett van tot de Plantdieren. De Heer LebeAiul* eer heeft 'er ook verfcheidenen afgebeeld in zyne Microscopische Fermaaklykheeden. De Heer Hile hadt reeds te vooren fommigen derzelven in zyn tiiftory of Anima/s befchreeven en afgebeeld. De Heer Wrisberg gaf, eenige jaaren daarnaa,zyn Qbfervationes de animakulis infuforiis fatura, te Gottingen, in het licht, welke , eenige jaaren daarnaa, gevolgd werdt door den beroemden Spallanzani , • die in zyne Phyftfche und Mathematifche Abhandittngen , 'er Verfcheide nieuwe  BRIEFWISSELING. we foorten van befchreef. Eindelyk gaf de kundige Heer O. F. Mu LL e r , zyne Fermium Terrestrium ac Fluviorum Historia in 't licht, waarin hy meer dan Ï50 van deeze diertjens befchreef; doch zonder afbeeldingen. In de Schriften van het luisterryk Genootfchap van Berlyn, vindt men 'er echter fommigen breeder befchreeven en afgebeeld. Ook heeft de Hooggeleerde Heer J. Hermann, Hoogleeraar. in de Kruid- en Scheikunde te Straatsburg, eenige nieuwe en onbekende foorten befchreeven in het li en 22fte deel van den Naturforfcher. - Deeze getuigen zyn beflisfend genoeg voor de waarheid van het gezegde. , Wat nu verder aanbelangt uwe vraag en te-' genwerping, zoo een lighaam in 't oneindige kan verdeeld worden, of het dan niet tegenftrydig is 9 dat het oneindige in 't eindige kan opgefloten worden , vermids een lighaam eindig is. Deeze tegenwerping heeft Epicurus reeds vóór meer dan twee honderd jaaren vóór Christi geboorte geopperd, en zoudt gy beantwoord gevonden hebben, zoo gy '-Musschenbroe r's Natuurkunde van vooren af aan geleezen hadt; doch dewyl gy dat boek, toen eerst ontving, kon dit niet mogelyk zyn. . Op pag. 25, handelende over de algemeene eigenfchappen der lighaamen, zegt hy, §. 23: , ,, Om dat,de „ deelbaarheid der uitgebreidheid tot in het onein„ dige toe zo wonderlyk is, hebben 'er zig fom„ mige Wysgeeren tegen aangekant, en haar ontM kend, voornaamclyk om deeze redenen : 1.) Om, £ dat het oneindige niet van het eindige kan bevat ï z „ wor=  ij3 NATUURKUNDIGE worden, gelyk het grooter van het kleinei' niet kan omvat worden: dus redeneerde Epicurus, 2.) Om dat dus de allerkleinfte grootheid even groot zou kunnen zyn als de allergrootfte: want s, ieder zou evenveel, dat is, oneindige deelen „ in zig bevatten. 3.) Dat het onmogelyk is, „ dat het eene oneindige grooter is dan het ,, anderei — Maar op de eerfte tegenwer„ ping antwoorden wy , dat het wel waar zy , „ dat eene oneindige grootheid in eene eindige niet kan beflooten zyn; dit zeggen wy ook niet; „ maar alleen, dat eene eindige grootheid een onein,, dig getal van deeltjens kan bevatten; by voor,, beeld : laat ons een Cirkel befchryvcn , wiens middellyn een duim zy, dat is, een Cirkel van ,, eene eindige grootheid; kunnen wy in denzelven „ niet een oneindig getal van Wiskunftige punten „ befchryven ? Kunnen wy 'er niet in befchryven ,, een oneindig getal lynen van het eene punt tot het ander? Zal 'er dan niet een oneindig „ getal van kleine oppervlakten tusfchen deeze ,, lynen in zyn ? Zie derhalven drieërlei foort ,, van zaaken , oneindig in getal in eenen be« ,, paalden Cirkel ingefchreeven. Daarenboven zal ,, ieder ligt toeftaan, dat de éénheid eene ein,, dige grootheid is; doch deeze beftaat, of kan „ gemaakt worden , uit de volgende gebroken ge,, tallen tot In het oneindige voortloopende, als: „ £ + i + I + ïï- enz.' de fom van alle deeze breuken tot in het oneindige totgenomen, maakt maar  BRIEFWISSELING» x^ ï, maar één, gelyk ieder ligtlyk begrypt." —• De verdere bewyzen kunt gy in het Werk zelve nazien. Ik fchryf U dit vooreerst maar tot eene handleiding en om U te doen zien, dat het niet goed is, ora hier en daar in een boek iets te leezen, zonder fa« menhang, en 'er dan terflond over te oordeelen. Gewen Ü alzo in 't vervolg, als gy een boek leest, inzonderheid over deeze of gene Weetenfchappen , om het van vooren af aan te leezen , om alles in zyn verband des te beter te kunnen naagaan en overweegen, De aangehaalde plaats uit Musschenbroek, dat men de handen in gefmolten lood kan fteeken, als men ze alvoorens wascht in fap van Ajuin of Uijen, heb ik naagezien; doch weet U, tot nog toe, daar van geene redenen te geeven, dewyl ik nog geene gelegenheid gehad heb, om andere Schryvers daar over opteflaan; intusfchen twyffel ik niet, of de Heer Musschenbroek, alfchoon hy daar op die plaats geen bewys, of nadere verklaaring van geeft, zal wel van de uitwerking van dat fap, in dergelyke gevallen, overtuigd geweest zyn, eer hy zulks fchreef, vermids hy geen Wysgeer was, die zig met beuzeltaal of losfe vertelfeltjens bezig hieldt. Aangaande de poreusheid, waar van gy meldt, is het zeeker, dat alle lighaamen poreus zyn; doch het een meer dan het ander; een fpons is poreufer dan een ftuk hout, en een ftuk hout is poreufer dan een lteen , en een (teen poreufer dan goud, I 3 enz.;  j34 NATUURKUNDIGE ênz.; doch of onze Aarde zo poreus is, dat zy, als ze zodanig in één gedrukt ware, dat het een geheel vast lighaam zonder poriën wierde, niet grooter dan drie óf vier duim in heur diameter zóu uitmaaken, dit kan alleen door de Wiskunde bcweezen worden, vermids men daar van geen próef kan neemen. Ook vindt ik daar van in het groote werk van Desaguliers niets gemeld, en de korte inhoud van DesaguÈier's Lesfen , is eigentlyk niet doorhem zeiven, maar (zo het fchynt uit de voorrede), door een zyner Leerlingen opgefteld, by wyze van aanteekeningen, onder het hooren van zyne Lesfen; dus lïunt gy op dit zeggen geen ftaat maaken, zonder wiskunftig bewys. — Intusfchen zal ik U eens twee of drie voorbeelden mededeelen van de verwonderlyke poreusheid van fommige lighaamen, en hoe fyn de ftofdeeltjens moeten zyn, die door" die lighaamen heendringen. Zoudt gy wel kunnen gelooven,dat de waterdeeltjens zo fyn zyn, dat ze door de poriën van het glas heen kunnen geperst ■worden? En evenwel is dat waar. Men neemt; by voorbeeld: eene zwaare, dikke en ledige wynfles, ftopt de opening met een goede kurk zeer naauwkeurig toe, die men wederom met ge-' fmolten Harst overdekt, en vervolgends met een blaas, of op eenige andere wyze, vast toe bindt, invoegen dé fles volmaakt digt zy: datllaatmertdee. ze fles in zee zinken, ten minfteri op de diepte van vyftig vademen waters, door middel van een zak Biet zand gevuld, of eenige andere zwaarte, laa.,. ■ r, . « ■•*•■>■ ' • • ten-  BRIEF W IS'S EL ING. 135 tende dezelve aldus eenige uuren agter den anderen , op femelde diepte , onder gedompeld blyven; wanneer nu de fles weder opgehaald is, zal men dezelve voor het grootfle gedeelte met zeer zuiver water gevuld vinden. Ditjtrekt dan tot een klaar bewys, dat het water door geen anderen weg dan door de poriën van het glas, in de fles heeft kunnen komen. — Ondertusfchen dient hier aangemerkt, dat'er maar weinige flesfën zullen gevonden worden , die fterk genoeg zyn, om deeze proef door te ftaan; vermids, ingevolge het berigt der genen welke ze ondernomen hebben, de meeste flesfen door de overmaatige persGng van de waterkolom, aan (tukken gedrukt worden. Tot een duidelyk en klaar bewys van de poreusheid van glas, zou de volgende proefneeming desgelyks meer of min kunnen dienen, ten minften zo verre het de poriën van de oppervlakte van het glas betreft. Als men een welgezuiverde glafen ruit neemt, en daarop met de Creta Armonica oiCretet Biahjonica, welke by de- Drogisten in den vorm van driehoekige platte ftukjens te bekomen is, eenige letters fchryft, en vervolgends het glas met een droogcn doek lugtig afwryft, zal het gefchreevene geheel verdwynen ; maar wanneer het glas met den adem bevochtigd wordt, zullen alle de letters wederom verfchynen, en het gefchrift leesbaar zyn , dit kan, naa dat de vogtigheid van het glas is opgedroogd, zo dikwils men begeert herhaald en het gefchreevenè geleezen worden. Mogelyk zult gy I 4 ' . hier  Ijg NATUURKUNDIGE hiervan de reden willen weeren; dezelve is deeze; de Creta Armonica is een foort van Bolus of vettige aarde, ten deele uit eene fyne aarde, en gedeel. telyk uit zekere vettigheid of aardfmout te famen gefield; de letters, met deeze Bolus gefchreeven, zyn dus fmeerig en vettig, en alhoewel het glas lugtig afgeveegd wordt, zyn 'er toch een genoegzaam getal fyne deeltjens dier ftoffe in de poriën van hetzelve overig gebleven; dewelke, wegens hunne fynheid, onzichtbaar zyn, en het glas doen voorkomen even of het een zuivere oppervlakte ware, op dewelke niets te ontdekken is. Wanneer men dan in aanmerking neemt, dat de adem eene meenigte vogtige dampdeeltjens bevat, welke alleculyk op zulke plaatfen van het glas, alwaar geen vettigheid is, •zig vastzetten, en aldaar hetzelve ondoorfchynend maaken, en dat de vogtdeelen geen vat hebben op die plaatfen, alwaar eenige vettigheid gevonden wordt, te weeten, waar de Letters gefchreeven Haan , zo zal men gemaklyk bezeilen, dat die plaatfen doorfchynend moeten blyven, en het ge•fchreevene gezien worden ; maar, wanneer de dampdeeltjens vervlogen of opgedroogd zyn, wordt het gantfche glas, even als te vooren, weder doorfchynend, en het fchrift onzichtbaar. » Deeze proef nu toont zeeker de oppervlakkige poriën in h«t glas ten klaarden aan; dewyl de vettige deeltjens in dezelve kunnen indringen, en dus door lugrige wryving met den doek, geenzins uit de po. ariën zyn weggenomen, -u.^ .. ■ Maar zullen deDer.-  BRIEFWISSELINO. Letters ahyd in het glas blyven ? zult gy misfehien vraagen. — De ondervinding heeft geleerd, dat deeze vettige ftoffe eenige maanden agter elkander in de glas-poriën gebleeven is; dezelve kan echter weggenomen worden, als men het glas met de een of andere bekwaame ontbindende vloeiftof wascht en zuivert, 't zy met warmen brandewyn of andere geestige vogten. Eene dergelyke kunstgreep nu zou ligtelyk kunnen dienen jyjt eene geheime correspondentie tusfchen twee perfoonen te onderhouden: ook heeft men zig van dit hulpmiddel in tyden van Oorlog, als anderszins, wel eens bediend. Nu zal ik U nog een voorbeeld mededeelen van de poreusheid van het papier, met de zogenoemde Sympathetifche Inkt, waar van gy misfehien wel eens hebt hooren fpreeken. De proefneeming daarmede gefchiedt op de volgende wyze : op een ftuk wit papier fchryft, of tekent men iets, na welgevallen, met een vogt, dat helder en zonder kleur is, gemaakt van overgehaalden Azyn en Zilverfchuim. Men legt het papier, waar op men, als het droog geworden is, geen fchrift befpeuren kan, tusfchen de eerfte bladen van een boek, dat vier of vyf honderd bladzyden groot is ; en ftrykt vervolgends met een klein fponsjen op het laatfte witte blad van 't boek, een ander vogt, dat even zo weinig kleur heeft, als het voorige, en toebereid is van Opcrtment, ongebluschte Kalk en gemeen Water. Als dan houdt men het boek drie of vier minuten lang geflooten. £po men d,in het ftuk papier, 't welk men in 'tboek I J ge-  Ijg NATUUR.K UNDIGK gelegd heeft, 'er uitneemt, vindt men dat alles, wat 'er met het eerfte vogt op gefchreeven of geteekend was, een donkerbruine kleur heeft aangenomen, terwyl men voor 't overige, nergens in 'c gantfche boek eenig teken van iets dergelyks gewaar wordt. ■ ■ De reden hier van is, om dat deeze twee vogten , die men doorgaands den naam geeft van Sympathetifchen Inkt ,van die natuur zyn, dat zy, overal waar ze elkander ontmoeten, naa hunne vermenging een kleur aanneemen, welke noch het een, noch het ander hadt, vóór dat ze vereenigd werden, 't Is een uitwerkfel, het welk zy met veele andere vogten gemeen hebben. De laatfte van deeze twee vogten waasfemt een zeer Herken, doordringenden damp uit, dien men op den reuk gewaar wordt, en die in een zeer korten tyd door de bladen van het boek heen'dringt. De damp nu van een vogt is niet anders dan dat vogt zelve, in zeer kleine deelijens verdeeld en gefcheiden , enblyft in dien ftaat even zo gefchikt en bekwaam als voorheen, om zig te vereenigen met het geen men van 't eerfte vogt op 't wit papier gefchreeven of getekend hadt. Zy vermengen zig derhalven onderling met eikanderen, en dat mengfel neemt die kleur aan, welke zy telkens, wanneer ze onder een gemengd worden, moeten doen on'tftaan; en dewyl die kleur volftrekt enkel en alleen afhangt van beider vereeniging, heeft de damp, toen hy door de bladen van het bock heen drong, geen de minfle blyken en voetftappen van zyn doortogt moeien . ' ag-  BRIEFWISSELING. 139 agterlaaten; dewyl 'er op geen van die bladen, gelyk onderfteld wordt, iets van het eerfte vogt te vinden is. Eindelyk uwe verwondering, dat men [koud water met behulp van, of over het vuur, door toedoen van eenige ingrediënten tot ys kan maaken, zal fchielyk verminderen, zodra gy daarvan de' proef genomen hebt, en ik twyfFel geenzins of die proefneeming zal wel met het voorgeftelde van den Heer Musschenbroek overeenkomen. —— Schryf my nu eens of gy al Lesfen in de Wiskunde by uwen Meester gehouden hebt, en hoe hy dezaaken daaromtrent behandelt, en welken leiddraad hy gebruikt. Ik ben, enz. ACHT-  NATUURKUNDIGE ACHTSTE B R J E F. Over de Meetkunde en heur oorfprong, koe dezelve zig verfpreid heeft, en beoefend is geworden door verfcheiden Natiën. Het Leven van Tycho Brahe en andere byzonderheeden. WAARDE VADER! XJwe wydloopige, doch my tevens zeer aangenaa. me, Brief, heeft my zeer wel voldaan , en ik heb daar uit, voor my zeiven, veel lichts ontvangen. Ik zal my ook, in vervolg van tyd, na uwe goede raadgeevingen gedraagen. Ik zie ook wel, dat het maar verwarring in de denkbeelden veroorzaakt , wanneer men flegts ter loops, hier en daar iets in een boek leest, zonder eenigen famenhang te weeten. Iets anders is het zeekerlyk, zoo men in de Weetenfchap, waar over een boek handelt, ervaaren is, en deszelfs inhoud ten naastenby weet, en alsdan het een en ander ter loops wilnaazien. Myn Vriend, de Student, heeft my ook al gezegd, dat ik, als ik over eene Weetenfchap iets leezen wil, van de meet af aan, zo men zegt, moet beginnen, om gene verwarde denkbeelden te krygen. Nu dat is reeds zo; misflagen te begaan is men- fchelyk; maar zoo zy ons tot verbetering ftrekken , dan hebben ze ook heure nuttigheid ; men ziet door  BRIEFWISSELING. j4t ioor dezelve, dat men van den regten weg is afgedwaald , en dus niet zal komen ter plaatfe , alwaar men begeert te weezen. 1 Verders ,om aan uw verlangen te voldoen, kan ik UEd. berigten, dat ik reeds vier Lesfen in de Wiskunst, by' myn Meester gehad heb, en daar in veel behaagen fchep. Hy onderwyst my, volgends de Grondbeginfels der Meetkunst van den Heer Steenstra, welk werk door veelen wordt gepreezen, als een zeer gefchikten leidraad voor eerstbeginnende Leerlingen. Onze vier eerfte Lesfen hebben gehandeld over verfcheidene Definitie» of bepaalingen van lynen , vlakken, lighaamen, cirkels, hoeken, enz.; alsmede over eenige Axiomata, en in de vyfde Les zul» len wy met de Propofitiën, of Voordellen, van het Eerfte Boek beginnen. Tot nog toe gaat het hier mede vry wel, en ik kan het voorgeftelde zeer wel bevatten; doch dit is nog maar een begin, en ik kan over het toekomende niet oordeelen. Ik heb, toen ik het Werk van Steenstra, over de Meetkunst, in handen kreeg, de Voorrede daar van ook eens doorgeleezen , in welke ik verfcheidene nuttige en weetenswaardige aanmerkingen : vindt, die my wel te pas zullen komen, en my ook eenig beknopt denkbeeld geeven van de Meetkunde, en het gene ik, misfehien, in het Werk van M o ntucla, breedvoeriger zal kunnen gewaar worden, zodra UEd. my dat Werk ter hand gefield zult hebben, waar naar ik zeer verlangende ben. De Heer Steenstra toont in zyne Voorrede aan, of  NATUUR. KUNDIGE of onderflelt, dat men de Meetkunde van de Wis-, kunde behoort te onderfcheiden, nadien hy door de Meetkunst alleen maar verdaat de overeenkomst en betrekking van Meetkundige Figuuren , welke zyn de lynen, vlakken, hoeken en lighaamen; en door de Wiskunde verftaat hy eene Weetenfchap van de overeenkomst en betrekking tot elkander, van alles wat grootheid heeft; voor zo verre dezelve grootheeden betreft, van kragten, fnelheeden tyden, gevvigten en menigvuldige andere zaaken. De Meetkunst, zegt hy, bedondt in vroegere jaaren by de Ouden, voornaamlyk, zoo men meent, in het Landmeeten-, en in de befchouwinge van deeze figuuren of afteekeningen, welke hen zeekerlyk,in't vervolg, verder aanleidinge zullen gegeeven hebben, tot naafpeuring van de, Eigenfchappen van Meetkundige Figuuren. Men zegt dat Th als s van Mikten het eerst de Weetenfchap der Meet* kunst uit Egypten naar Griekenland zou overgebragt, en naaderhand met veele voornaame Meetkundige Voordellen verrykt hebben , als onder anderen: de gelykheid der overdaande hoeken van twee lynen die elkander doorfhyden; de gelykheid der hoeken aan de bafis van een, gelykbeenigen driehoek: de gelykvormighcid dergelykhoekige driehoeken ; dat al de hoeken iti een halven cirkel regt zyn, enz. Men verhaalt, dat deeze laatde uitvinding aan Th al es zo, veel genoegen gaf, dat hy 'er den Goden,(door eene olFerhande, zyne dankbaarheid voor betuigde. Door deeze en meer  briefwisseling. meer andere uitvindingen, fchynt Thales echter by zyne tydgenooten geen grooten roem behaald te hebben, denkelyk omdat dezelve meest in afgetrokkene kundigheeden-beftonden, die flegts van weinigen verflaan werden: doch naaderhand verwierf hy een veel grooter lof, door eene andere ontdekking van veel minder aanbelang , maar die van elk begreepen, en van hen nagemaakt konde worden: te weeten, hy vondt uit het meeten van de hoogte der Pyramiden, door middel van derzelver fchaduwe, die hy mat op dat oogenblik, als hy bemerkte, dat de lengte der fchaduwe van zyneigen lighaam aan zyne hoogte gelyk was, waar uit hy befloot, dat dan de hoogte der Pyramiden , ook gelyk aan de lengte hunner fchaduwen zyn moest. Ook verwonderde men zig niet minder over zyne uitvindingen, wanneer zy zagen, dat hy de afftand der Schepen, die in zee ftilhielden, van het ftrand konde meeten. Vervolgends toont de Heer Steenstra aan dat de Leerlingen van Thales, en die van Pythagoras, en veele anderen, als Aristippus, Plato , Democritus, Eupoxus, Menechmus en Dinostratus, enz. de Meetkunst ook door nieuwe ontdekkingen van aK krlei voordellen naaderhand vermeerderd hebben, tot óp den tyd van omtrent 300 jaaren vóór Christus geboorte, wanneer,! naa de dood van Alexander, de vermaarde Kweekfchool te Akxandrïén, oader het beftmir van Pro lome us La, c gus  Ï44 KATUUR. KUNDIGE gus, werdt opgericht, die door zyne weldaaden, een groot aantal Geleerden uit Griekenland en andere Landen, derwaards lokte. Deeze beroemde Kweekfchool kreeg voornaamlyk heur beflag, onder de Regeering van zynen Zoon en Opvolger Ptolomeus Pi-iiladelphus, die tot opbouw en aankweeking der Weetenfchappen, de ondernee» mingen der Geleerden, welke derwaards heen gevloeid waren, met alle mogelyke hulp en byfiand onderfleunde. Onder deezen nu was de vermaarde Wiskunftenaar Euclides, die reeds zeer groote kundigheeden in de Meetkunst verkreegen hadt. Hy verzamelde al de ontdekkingen zyner Voorgangeren : onderzogt derzelver onderlinge overeenkomst en afhankelykheid van elkander, en voegde veelen van zyne eigene uitvindingen by de uitgevondene voordellen van anderen, tot welke die van zyn Vyfde Boek behooren. Dus te werk gaande, bragt hy eindelyk een volledig famendel van grondbeginfelen voor den dag, het welk even zo zeer om den zuiveren en ftrengen redeneertrant, in het ontdekken en bewyzen der waarheeden, als om de groote nuttigheid der waarheeden zeiven, die het bevat, nog ten huidigendage, zooniethetallervolkomenite,ten minden voor een der uitmuntendde voortbrengfelen, der Oudheid verdient gehouden te worden, en ook ten allen tyde, federt deszelfs famendelling, by alle Wiskundigen op die zelfde waarde is gefchat geweest. ■ Dit uitmuntend voetfpeur van Euclides, deezen zelfden leernant van redeneeren , o  BRIEFWISSELING. 143 ren., om alles uit de eenvouwdigfte beginfelen af te leiden, op de onwrikbaarfte gronden te bouwen, en met de allerkragtigfte en ontegenzeggelykfte bewyzen te flaaven, hebben alle overige Wiskunftenaars gevolgd, en ftraalt op de heerlykfte wyze door,in alle hunne wiskunflige werken; inzonderheid in die der Ouden , onder welken de overheerlyke verhandelingen der Kegelfneeden van Apollonius; de werken over allerlei verfchillende wiskunflige onderwerpen,van den beroemden Ar. c hi me des, en de voortreflyke verhandelingen over de eigenfchappen van de Spheer van Theo» dosius van Tripoli, boven de werken van veele anderen, uitmunten. Zo dat de kennis der Wiskunde eertyds voornaamentlyk gerekend werdt, byna alleen re beftaan in de oefening der grondbeginfelen van Euclides, van de Kegelfneden van Appollonius, en van de Spheer van ' Theodosius, en in de kennis der Eigenfchappen van veele andere meetkunflige figuuren, die op allerlei wyzen van de oude, en laatere Wiskundigen werden uitgedagt, en welke alle op de grondbeginfelen van Euclides berusten, waarom deeze grondbeginfelen toen ter tyd niet alleen een noodzaaklyk , maar zelfs ook eên zeer aanzienlek gedeelte der Wiskunde uitmaakten. Naaderhand, zegt hy, is 'er de kennis en het gebtuik der Algebra by gekomen: hier door zyn verfcheiden boeken, naamlyk het 7, 8, 9 en 10 boek van Euclides, zoo niet onnut, ten minK ften  j^g NATUURKUNDIGE ften overtollig geworden, omdat men derzelver voordellen, door behulp van de Algebra, veel korter en gemaklyker kan oplosfen en bewyzen. Maar federt dat de Fluxie-rekening, of anders de Differentiaal, en Integraal-rekeningen, door de beroemde Wiskunfrenaaren Newton en Leibnitz, zyn uitgevonden, en federt men die, zo wel als de Algebra , op de Meetkunde in het algemeen, en inzonderheid op de Kegelfneeden en andere kromme lynen heeft toegepast, is de geheele Wiskunde ten eenemaal van gedaante veranderd. — Sedert is het, dat de takken der Wiskunde eerst zo zeer vermeenigvuldigd, en zo verre zyn uitgebreid geworden. En thands is de kennis deezer beide rekeningen , naamlyk de Algebra en Fluxie-rekeningen, voor een Wiskunltenaar, van dezelfde noodzaaklykheid als de grondbeginfelen van Euclides geworden. Hier uit nu, waarde Vader! kan ik, ten naastenby, zien, hoedanig die Weetenfchap der Meeten Wiskunde, van deszelfs begin af aan, tot op den tegenwoordigen tyd, door vermaarde Mannen is voortgeplant, en welke verbaazende vorderingen men daar in, van tyd tot tyd ,'gemaakt heeft, 't welk alles op zig zeiven, zeer merkwaardig is, nadien wy daar uit gewaar worden, hoe dat de weeten. fchappeu zig allengskens uitbreiden over den gantfchen Aardbodem, en hoe langer hoe volmaakter worden. Vervolgends fpreekt de Heer Steenstra ook nog van de wyze,op welke de Meet-of Wis*-  BRIEFWISSELING. ^ Wiskunde behoort geleerd te worden, namaate het oogmerk is, 't welk de leerling daar mede bedoelt, en tot wat hoogte hy die iragt voort te zetten. Hierby komt dan ook nog in aanmerkinge, de lieg* te leertrant van fommige leeraars, die de beginfelen der Meetkunde als gouddraad uitrekken, en hunne leerlingen lang op het fleeptouw houden, zonder dat zy eenig nut daar van hebben ,• gelyk UEd. my ook reeds in uwen eerften brief onder het oog gebragt hebt, en ik my zulks by deeze gelegenheid herinnerde. Deeze en meer andere zaaken, (te wydloopig om hier allen aan te haaien,) in zyne Voorrede voorgefteld hebbende, tragt de Heer Steenstra eindelyk zyne leerlingen onder het oog te brengen , dat het toepasfelyke der Meetkunde en Algebra, op de gemengde Wiskundige Weetenfchappen, als op de Werktuigkunde, Waterweegkunde, Gezichtkw de» Zeevaart-, Aardryks- en Sterrekunde, het eenigfte en voornaamfte voordeel is, daar de famen* leeving eenig nut van heeft, en dat de befpiegelende kennis der Wiskunde flegts alleen tot vermaak en genoegen van den beoefenaar kan verftrekken. Dit nu is het voorrwamfte, dat ik UEd. aangaande myne Mathematifche Lesfen vooreerst kan berigten; maar nu heb ik UEd. ook nog eenige andere zaaken mede te deelen. Het is UEd., volgends myn voorgaanden brief, bekend, dat myn vriend de Student, my, by gelegenheid van ons gefprek over de Sterrekunde, het boek van Martinet'3 Catechismus der Natuur ter leen heeft medegedeeld, K % wélk  I+5 NATUURKUNDIGE welk werk UEd. my ook reeds in uwen eerfterë brief ter leezinge hadt aanbevolen. UEd. kan ligtelyk begrypen,dat ik dit boek , te huis gekomen zynde, greetig doorbladerde, om eens te zien, wat de Heer M artinet my zou vernaaien, aangaande de zo menigvuldige Waerelden of Aardbollen , met derzelver bewooners, en of hy hier in met den Heer Huigens overeenftemde , gelyk my gezegd was, en tot myne groote verwondering vond ik daar, op pag. 6%, van het Eerfte Deel, de volgende merkwaardige plaats : „ Wanneer ik, zegt ,, hy , onze Waereld vervuld vinde van fchepfe,, len, zelfs den kleinften waterdruppel, kan ik ,r van my niet verkrygen te geloven, dat die zes~ ,, tien Hemelbollen , door de Zon beftraald en „ gekoesterd, woeste, ydele of alleen voor ons „ gefchaapen klompen zouden zyn 5 want wat ,, hebben wy veel aan den gloeienden Mercurius „ of aan den kouden Saturnus? Wat zouden wy „ 'er by verliezen , indien zy beiden vernietigd wierden? Liever geloof ik, dat ze, indedaad, „ zo veele Waerelden zyn. Zulk een denkbeeld „ geeft mynen Schepper meer eere, welke wy „ anders, door het gewoon bekrompen denken, zeer „ verminderen. Zyn plan van 't Heel - Al is groo„ ter dan wy meenen ; doch daarop voort te re,, deneeren, en te zeggen , dat die Waerelden volkomen gelyk aan onze Waereld zyn, en, ,, door menfchen als wy, bewoond worden, zal ik nimmer doen ; vermids ik hoe langer hoe „ dut.  briefwisselisc; j4j duidelyker zie, dat de Almagtige, opzetlyk, „ eene zo groote verfcheidenheid in zyne werken .,, heeft in acht genomen, dat ze niet uit te druk„ ken is. Het gullen dan waarfchynlyk andere „ Waerelden zyn,en andere fchepfelen ,die daarop ,,, woonen. Dit luistert Gods Heerlykheid ten .„ hoogden op. Vergenoeg U hiermede, en ga niet verder, zo lang de beste Verrekykers ons „ niet meer leeren." Uit deeze woorden blykt duidelyk , dat de Heer Ma.rt,ïnet, d.e -gisfingen van den Heer •Hui ge-ns, in allen deelen niet ongegrond vindt, en waar uit ik ook belluit, dat alles, wat men daar van zegt of gelooft, cok geen bloote harfenfchimmen zyn , gelyk ik in den beginne vooron. derfteld hadt; dus is die moeite nog niet te ver» geefs, dat ik myne harfens toen daarmede zo zeer gepynigd heb. —— Onder het leezen van den 'Catechismus van Mart ine t, ben ik ook gewaar geworden, dat de Planeet Venus een Maan of Wagter heeft, by welke gelegenheid ik uwe my .toegezondene afbeelding van het Planetarium met de nieuwe Planeet Uranus, ook eens ter hand nam; maar bevond, dat UEd. daarby vergeeten hadt den Wagter van Venus aan te tekenen, van wiens aanwezen de Heer M a r t i n e t zo duidelyk, en zelfs met zo veel verzeekering, melding maakt, in zyn Eerfte Deel., pag. 50. en in zyn Vierde Deel, pag. 212., alwaar hy meldt, dat de Heer Abraham Scheuten Adamsz, met K 3 ver.  ,50 NATUURKUNDIGE verfcheïdene zyner vrienden , in het aangenaaaie Krevelt - Venus roet beuren Wagter, of Satelliet, over de fchyf van de Zon hebben zien pasfeeren, en dat wel zeer duidelyk en klaar , vermids hy zegt, ,» Hy, (de Wagter naamlyk) kwam hen zo zwart, \, zo rond en zo duidelyk voor bun oog , als de Planeet „ zelve, doch veel kleiner." Waar uit blykt dat Venus ook een Maan heeft, gelyk wy by onze Aarde hebben, en om die zeldzaame waarneeming, en derzelver zeekerheid nog nader te bevestigen, zegt hy verder, op pag. 214. „ Anderen , die in de kennis der „ Sterrekunde niet ervaaren waren , noemden hem „ een zwarte Erwt in de Zon." Zo dat zy alle,die by die waarneeming tegenwoordig waren, de Maan van Venus meenen gezien te hebben. Intusfchen echter fchynt de Schryver der Aanmerkingen op het Werk van den Heer Martinet , aan de echtheid dier waarneeming fterk te twyffelen, de~ wyl hy dezelve in zyne aanmerkingen van het Ijle Veel, pag. 36. en in het IVde Deel, pag. 87 tot 99 breedvoerig, met het gezag van den Heer La Lande en andere voornaame Sterrekundigen, tragt te wederleggen, en de onzeekerheid daarvan met gegronde redenen aan te toonen. Wat hier nu van zy, weet ik niet; maar my dunkt, ^alhoewel ik tot nog toe geen genoegzaame kennis van de Sterrekunde hezk) ,4at zoo Venus waarlyk een Wagter of Maan hadt, dat de Heer Herschel of andere voornaame Sterrekundigen, dien met hunne thands verbeeterde Telescoopen , naa dien tyd dar,  BRIEFWISSELING. jgX ook wel zouden hebben kunnen ontdekken en waarneemen. — Of is de Maan van Venus op geen andere tyden zichtbaar, dan wanneer dezelve over de fchyf der Zonne pasfeert? Misfehien zal ÖEd. my hier van nader kunnen onderrigten , dewyl UEd. de Journaalen leest, in welken dikwils dergelyke nieuwe ontdekkingen aangekondigd worden. Nadien nu de Planeet Venus, volgends de geproportioneerde afbeeldingen en bereekeninsen, die men daar van ziet, bykans zo groot als onze Aarde gerekend wordt, zo zal heur Maan, zoo zy 'er eene heeft, denkelyk ook wel zo groot zyn als onze Maan, en het verwonderd my, zoo ze 'er is, dat ze al niet van overlang door goede Verrekykers gezien is, dewyl Venus zelve voor het bloote oog zo klaar en helder gezien kan worden; doch misfehien zyn daar voor gewigtige redenen, waar over ik niet kan oordeelen. Ik-heb myn vriend, den Student, ook daar naa gevraagd , of hy iets van deezen nieuwen Omlooper wist; doch hy zeide my, dat hy 'er, federt het berigt van den Heer Martinet, niets van vernomen hadt; maar dat het daarom wel waar kon zyn, dat Venus in der daad een Omlooper of Maan hadt, vermids 'er geen onmogelykheid in opgefloten lag; te meer, dewyl reeds andere Sterrekundigen, in vroegere jaaren zig dit verbeeld hebben, en dat men nadere waarneemingen daaromtrenr. moest afwagten. By deeze gelegenheid nu, dat ik hem na de nieuwe Maan van Venus vroeg, geraakten wy weder met K 4 el-  NATUURKUNDIGE elkander in een wydloopig gefprek over 's menfchen ziel en over de geesten, van welkers inhoud ik UEd. in -vervolg van tyd, wel iets zal mededeelen; dit gefprek werdt veroorzaakt door de vraag ,die hy my deedt, of ik het werk van Martinet al doorgeleezen had, en of ik 'er wat genoegen in fchepte?'t welke ik met ja beantwoorde, en dat ik 'er niet alleen veele leerzaame, ftigtelyke , maar ook zeer merkwaardige dingen in gevonden had ; als onder anderen, daar hy, in het IfteDeel, pag. 310, van 's menfchen ziel fpreekt, als de bewooner van *t lighaam, en dat wy van het wezen der ziel zo weinig, of geen kennis hebben, dat wy niet weeten op welken tyd zy gefchapen, of met het lighaam verbonden wordt; of waar zy in 's menfchen lighaam huisvest; nog hoe ze op het zelve werkt, en hoe door hetzelve op haar gewerkt wordt; en mo gelyk ook niet het juiste tydftip heurer fcheidinge uit dit fterflyk lighaam. — Verder , dat wy, volgends zynvoorftelling,oppag.3i2,geen onderfeheid weeten tusfchen een manlyke en vrouwlyke ziel, enz. Naa dat nu ons gefprek over dit onderwerp afgehandeld was,fchoot my te binnen,dat hy my, by ons eerfte of voorgaande gefprek, over de Sterrekunde, beloofd hadt eens te zullen vernaaien, welk een vermaard Sterrekundige de Heer Kepler. was ge-weest, wesbalven ik hem toen verzogt, of hy my daar van iets wilde mededeelen , dewyl ik nog een nurtjen tyd hadt om hem gezelfchap te houden, en ik nieuwsgierig was van dien uitmuntenden man ,te?s te  briefwisseling. jjj te weeten, waar op hy my ten antwoord gaf, dat ik dan eerst diende te weeten, wie Tycho Brahe, de Leermeester van Kepler, was geweest, een van de uitmuntendfte Sterrekundigen van dien tyd, en een man van eene aanzienlyke geboorte, welke door zyne onbedenkelyke moeite en vlyt, in het doen van Astronomifche waarneemingen,een onfterflyken naam heeft verworven. Verder zeide hy, dat hy het, ook voor zodanige lief hebbers, die zig in deeze of gene weetenfchappen wilden oefenen , niet alleen zeer nuttig en noodzaakelyk, maar ook zeer vermaakelyk vondt, om de levcnsbefchryvingen van zodanige geleerde Mannen te leezen, die in dezelve hebben uitgemunt; vermids men daar door eene handleidinge kreeg, om te zien, welken weg zy meer of min ingeflagen hadden, om totkennit van die weetenfchap te komen , en daar in te vorderen; 't welk alles tevens tot aanmoediging voor anderen kon dienen. Hier op dan deelde hy my de velgende levensbefchryving van Tycho Brahe mede, met belofte, van by nader gelegenheid , van K e pl e r iets te zullen vernaaien. Tycho Brahe, zeide hy, gefprooten uit een oud adelyk en doorlugtig gellagt, het welk, uit. Zweden afkomftig zynde, zig in Denemarken hsfdt neèrgezet, werdt op den J4den December des jaars 1546 te Knudftorp gebooren , in het Graafichap Schonen by Helfimborg, Zyn Vader was Otho Brahe genoemd, een dapper Krygsman, en de naam zyner Moeder was Beata, zynde zy uit K 5 het  j54 natuurkundige het oude geflagt der Bilkts. Zyn Vader, toen hy nog jong was, geftorven zynde, hadt zyne Moeder het opzicht over zyne opvoeding. Zy poogde hem, in zyne vroegere jaaren, tot kennis en deugd op te leiden, en zyne kinderlyke gehoorzaamheid en merkwaardige vorderingen verworven hem de gunst van zynen Oom George Brahe, die, geene kinderen hebbende, hem tot zynen Zoon, by zig in huis, aannam , en onder het opzicht ftelde van verftandige Opzieneren, tot dat hy den ouderdom van zestien jaaren bereikt hadt. Vervolgends zondt hy hem naar Leipzig , alwaar hy de letteroefeningen , in eene hoogere foort van geleerd* heid, met het uiterfie genoegen aanving, en in korten tyd zodanige vorderingen maakte, welke duidelyke blyken gaven van zyne ongemeene bekwaamheeden.— Zyne natuurlyke genegenheid was uitgeftrekt tot de befchouwinge des Hemels; en, niettegenftaande de zorg van zynen Opziener, om hem aan de oefening der Rechten te houden , maakte hy gebruik van alle de middelen, welke In zyn vermogen waren , om in de Sterrekunde te vorderen ; hy kogt allerlei boeken , welken hy over dit onderwerp konde magtig worden; las dezelven met groote oplettendheid door;deedt in moeilyke gevallen zyn voordeel met de hulp van Bartholomeus Schultens, zynen byzonderen Onderwyzer; en zig van eene kleine Hemelglobe voorzien hebbende, nam hy de gelegenheid , wanneer zyn Opziener te bed , en het weêr helder was, waar, om de Gefternten aan den He-  BRIEFWISSELING. jgj Hemel te onderzoeken, hunne naamen, door middel van de Hemel-Globe, en hunne beweegingen , door waarneemingen, te leeren kennen. En dewyl het hoogde, waartoe men in deeze foort van oefeningen kon geraaken, was de kennis van de natuur en oorzaaken der Eclipfen, zag hy dezelve voor eene Godlyke kennis aan, en werdt door eene loflyke eerzugt gedreeven, om zich op de_ belchouwing der Planeeten, en op andere voornaame deelen der Sterrekunde , geduurende de drie jaaren, welken hy te Leipzich doorbragt ,toe te leggen. Doch de dood van zynen Oom gaf hem aanleiding, om in de maand van Mey des Jaars 1565, naar huis tekeeren, ftellende hy, naa dat hy het fterfgeval vernomen hadt, die reis niet langer uit dau noodig was, om zyne zaaken te regelen. Maar te huis komende, was het hem een groote fpyt te zien, dat de Vrye Kunften in zyn Vaderland niet geagt werden, en te befpeuren, dat zyne bloedverwanten en vrienden kwaalyk namen, dat hy zig in de Sterrekunde oefende, die zij oordeelden, dat voor een perfoon van zynen rang niet gefchikt was. Hy ging in de maand van April des Jaars 1566, naar IVir. temberg, van waar de Pest, die zig openbaarde, hem ipoedig naar Rofloek , en ver volgends naar Augsburg deecl vetmekken , waar hy een bezoek ontving van Petrus Ramus , toen Hoogleeraar in de Sterrekunde, te Parys, die zich grootelyks over zyne bedrevenheid in deeze Weetenfchap verwonderde. Omtrent het einde des. Jaars 1571» , keer-:  I36 NATUURKUNDIGE keerde hy naar Denemarken, waar hy het genoegen hadt van een aangenaam verblyf te vinden in het huis van Steno Bille, zyn Moeders broeder, die een groot liefhebber der geleerdheid was, en geen geringe vorderingen in dezelve gemaakt hadt. Deeze gaf zynen neef eene gefchikte plaats, om zyne waarneemingen voort te zetten, en eene andere, om eene Stookplaats te bouwen, tot het neemen van Scheikundige proeven, waarmede hy zich , geduurende eenigen tyd, hadt opgehouden. — Het was hier ter plaatfe, dat hy in dei) jaare 1572 eene aienwe Ster in het Gefternte van Casfiopea ontdekte. Doch omtrent deezen tyd, baarde zyn huwelyk met een Boerinneijen van Knudflorp , Chrhtiana genoemd, zulk eene oneenigheid tusfchen hem en zyne bloedverwanten, dat de Koning van Denemarken genoodzaakt was, zich tusfchen beiden te ftellen om hen te bevreedigen. In den Winter des jaars 1J74, gaf hy te Koppenhagen lesfen over de befchonwing der Planeeten. Op 's Konings last begon hy, in de Lente des Jaars ig'75,zyne reizedoor DuitschJand. Hy reisde toen ook naar Venetië, en befloot, zig met zyn huisgezin te Bajel neêr te zetten. Doch Fredrik de Ilde, Koning van Denemarken, wegens zyn voorneemen onderrigt zynde, en niet gaarne eenen man, die gefchikt was, om zyn Vaderland zo veel eere aan te doen, willende verliezen, beloofde,' dat hy hem in eenen voordeeligen Haat zou ftellen, en gelegenheid .verlchaffen ,oai zyne oefeningen met alle gerustheid, wel-  BRIEFWISSELING. welke hy wenfchen kon, voort te zetten; dat hy hem , zo lang hy leefde, het Eiland Huen , in de Zond, tusfchen het Eiland Zeeland en het Land van Schonen, in Zweden, geeven zou, dat hy hem daar een Obfervatorium en Laboratoriumzon laaten maaken, en van al het noodige, ter volvoeringe zyner oogmerken , voorzien. Hy boodt hem een jaargeld aan van 100,000 Kroonen's jaars , behalven andere gefchenken. — Deeze edelmoedige en voordeelige aanbieding nam hy gereedlyk aan, £h de eerfte fteen van dit Obfervatorium werdt gelegd, op den 8ften van Augustus des jaars 1576. Dit Obfervatorium, het welk te gelyk met eenige Gebouwen , die tot hetzelve behoorden, den naam van Uraniënburg ontvangen hadt, en de noodzaakelyke werktuigen, kosteden eene verbaazende fomme gelds. En fchoon de Koning mild was in den noodigen toeftel te bezorgen, moest Tycho Brahe echter, geduurende de twintig jaaren, welke hy daar doorbragt, 100,000 Kroonen van zyne eigene middelen toeleggen ; want hy fpaarde niets, het welk dienen kon, om de Sterrekunde tot volmaaktheid te brengen. Hy onder, hieldt doorgaandsch tien of twaalf jongelingen, die hem in zyne waarneemingen behulpzaam waren, en door hem in de Sterre- en Wiskunde onderwezen werden. Jacobus de IFde, Koning van Schotland, die naaderhand denThroon van Engeland beklommen heeft,gaf, toen hy Ao. 1590in Denemar. ken kwam5 om met Anna, de Dochter van Koning  NATUURKUNDIGE ning Frederik den Hden, te trouwen, een bezoek aan onzen Aftronomist, in zyne wooning te Uraniënburg, vereerde hem verfcheidene kostbaare gefchenken, en fchreef zelfs, ter zyner eere, de volgende verfen: Gy, die door edle zugi tot weetenfchap gedreeven, De nutte Sterrekunde uwe aandagt waardig agt, De gr ootfte ronden meet, en V Hemels loop betragt, Voldoe uw lust, en lees't geen Tycho heeft gefchr even. Zie, daar zyn wakkre vlyt U helpt in't onderzoek, De waereld in uw huis, den hemel in een boek, Naa de dood van FREDRiic,in den Jaare 1597, en de opvolging van Christtaan de IVde, zyn Zoon , begon deeze begunftigde , doch tevens benyde Wysgeer, de uitwerkfels der jaloezy, welke fommige perfoonen tegen hem hadden opgevat, gewaar te worden. Eenige Edellieden konden niet zonder hartzeer aanzien , dat hem zo veele gunften beweezen werden, en dat vreemdelingen van den hoogden rang, hem zo dikwils bezogten. Daarenboven namen de Geneesheeren het kwalyk dat hunne Lyders zig by hem vervoegden om Geneesmiddelen, welken hy edelmoediglyk uitdeelde aan allen, die dezelve noodig hadden, en 'er hem om verzogten-, want door de oefening der Scheikunde, hadt hy veifcheiden hulpmiddelen voor veelerlei ziekten uitgevonden. —— Chri stof fel Valkendorf, Kamtrling des Konings, die, OUl  BRIEFWISSELING. 159 om loutere beuzelingen, eenen grooten haat tegen hem hadt opgevat, poogde met de nieuwe bedienden des jongen Konings, zyn inkomen te verminderen, en ging met anderen eene famenzweering aan, om hem uit den weg te helpen. Men gaf voor, dat 'sKonings Schatkist uitgeput, en dat het derhalven noodzaakelyk was. een groot getal van jaargelden , die tot nuttelooze einden verfpild waren, te befnoeijen, en inzonderheid dat van TychoBrahe; dat hy het lang genoeg getrokken hadt, en dat het nu hoog tyd was , om het aan mannen te geeven, die • in ftaat waren,om grooter dienfteu aan den Koning te doen. Deeze poogingen hadden, door den tyd, zo veel vermogen, dat hy in den Jaare 1598, van zyn jaargeld beroofd werdt. Zich derhalven buiten ftaat bevindende, om de kosten van zyn Obfervatorium te draagen, befloot hy een gevoeglyk verblyf in eenig ander land te zoeken. Ondertusfchen ging hv naar Coppenhagen, waar hy de minst kostbaare Werktuigen overbragt,en zyne Sterrekundige Waarneemingen en Scheikundige proeven vervolgde, tot dat Valkendorf, zyn oude vyand, uitwerkte,dat hem zulks, uit naam des Konings, verboden werdt. Hy vertrok vervolgends met zyn huisgezin naar Rofiock, en naaderhand naar Holftein, om aan H e n r i k Ranzaü te verzoeken, dat hy zyn best wilde doe n, om hem aan het Hof des Keizers, Rudolpii II, te brengen. Brahe, toen befpeurende, dat de Keizer een liefhebber was van de Werktuig- en Scheikundige proeven, gaf zyn boek uit, het welk tot Titel veert;  j^O NATUURKUNDIGE voert: Aflronomia inflaurata Mechanica , verfierd met Figuuren, en droeg het op aan zyne Keizerlyke Majefteit. Door dit middel last ontvangen hebbende, om by zyne Majefteit, die toen in Bo~ hemen was, te komen, met belofte,dat hem niets, het geen hy kon wenfchen, zou geweigerd worden, begon hy in den Herfst des Jaars .1598 zyne reis, met zyne Zoonen en Leerlingen, laatende zyne Vrouw en Dochters op Ranzous Kasteel te Hamburg. Toen hy aan het Hof des Keizers te Praag gekomen was, ontving zyne Majefteit hem, met alle tekenen van hoogachting, gaf hem | een pragtig huis, tot dat hy hem een gevoeglyker voor Sterrekundige VVaarneemingen kon bezorgen, en beloofde hem.by de eerfte gelegenheid een vast inkomen voor hem en zyne naakomelingen. Brahe zondt toen zynen oudften Zoon, om zyn huisgezin tot hem te geleiden, het welk na zynen wensch aankwam: doch de onzeekerheid der ondermaanfche zaaken is zo groot, dat hy niet lang in deezen gelukkigen ftaat bleef keven. Op den 24ften van Oftober des Jaars 1601, ftierf hy, door eene opftopping van water, in het 55fte jaar zyns ouderdoms, naalaatende eene droevige Weduwe , twee Zoonen en vier Dochters; hy werdt, op eene zeer pragtige wyze,in de Hoofdkerk van Praag begraaven, waar een fraai gedenkteken ter zyner eere was opgerigt. Zyn groote ervaarenheid in de Sterrekunde is alom bekend, en zyne weiken geeven hier van overvloedige be- wy-  BRIEFWISSELING. jfo Wyzen. Van zig zeiven fpreekende, zegt hy, dat hy, van den ouderdom van 20 jaaren af, bezig Was in de Hemelfche lighaamen, of de Natuur en Eigenfchappen van Metaalen, Gefteenten, Mineraalen, enz. door oefeningen en proeven naar te fpeuren. Dat hy zig in zyne naarfpeuringen loflyke oogmerken heeft voorgemeld, en zyne ontdekkingen ten algemeen en nutte bekend gemaakt, blykt uit het inwendig genoegen, het welk hy by de aanna* dering zyner laatfte oogenblikken gevoelde, troostende zig voornaamlyk met de gedagten , dat hy> niet te vergeefsch geleefd hadt, en hoopte, dat zyn arbeid ter eere van God gedyen zoude. Hy verzogt zynen Zoon en Schoonzoon, te zorgen, dat geene zyner Werken verlooren gingen , en verzeekerdé hen, dat zy zig op de gunst en befcherming vart den Keizer gerustelyk verlaaten mogten, die hun zynen byftand niet onttrekken zou. Hy vermaande de Studenten tot naarftigheid in hunne oefeningen j verzogt Kepler de Tafels, welken hy ter bepaalinge van de beweegingen der Planeeten ontworpen hadt, te voltooien, bedankte den doorlugtigen en braaven Erik Brahe, Raadsheer des Konings Van Zweden en zyn bloedverwant, voor zyne beftendige en getrouwe vrlendfchap, en gaf toen den geest. Zyne voornaamfte Werken zyn, gelyk de geleerde Gassendus verhaalt: I. Een befigt wegens <3e nieuwé Ster, die dert Hden November J572, in Casfiopea verfcheen, ge-> drukt te Coppenhagen, 1573. iu 4to» k II. É*>  ifa NATUURKUNDIGE II. Eene Redevoering, betreffende de Wiskundige Weetenfchappen , uïtgefproken in de Hooge Schoole van Coppenhagen, in den Jaare 1574» gedrukt by Koenraad Asflac, te Bergen in Noorwegen. III. Eene Verhandeling over de Comeet van den jaare 1577, terftond naa dat dezelve verfcheenen was. Negen jaaren daarnaa zag hy deeze over, en voegde 'er een 10 de Hoofdfi.uk by. Gedrukt te Uraniënburg, I5"8q. IV. Eene andere Verhandeling over de nieuwe Hemelverfchynfelen. In het eerfte gedeelte van dezelve, fpreekt hy van de herftelling der Zonne, gelyk hy ze noemt, en van de vaste Sterren. En in het tweede gedeelte van eene nieuwe Ster, die toen eerst verfcheenen was. V. Eene Verzameling vanSterrekundigeBrieven, gedrukt te Uraniënburg, 1596 in 4*0. te Neurenberg, \6o2. in 4to. en te Frankfort, 1610. Zy is opgedragen aan M au rits, Landgrave van Hesfen, cmdat 'er een groot aantal van Brieven van den Landgraaf Willem, zynen Vader, en van Christoffel Rothmann, Wiskunftenaar van dien Vorst, aan Tycho, en van Tycho aan deeze beiden in gevonden wordt. VI. De Werktuiglyke beginfels der Sterrekunde herfteld, gedrukt te Wandesburg, ijq.8. folio. VII Antwoord op eenen Brief van zekeren Schotstaan, over de Comeet van het jaar 1577. vin.  Briefwisseling. yg3 VUL Over het maaken van een Elixer voor de $>est, opgedragen aan den Keizer Rudolphus. IX. Treurdigt op zyne ballingfchap, gedrukt te itlojlgck, in den jaare 1614, in 41.0. X. De Rudolphifche Tdfets, welke hy niet geheel voltooid heeft, doch die, op zyn verzoek, door Kepler overgezien en uitgegeeven zyn. Hy gaf haar deezen tytel, ter eere van zynen grooten voor« ftander, den Keizer Rudolphus. XI. Eene naauwkeurige optelling van de vaste'Ster*Ten, opgedragen aan denzelfden Keizer Rudolphus. XII. Een volkomen lyst van 1000 Sterren, die Kepler in de Rudolphifche Tafelen heeft inge. voegd. XIII. Hifioria Calestis, of Historie der Hemelen, in twee deelen. Het eerfte behelst de waar» neemingen-, welken hy te Uraniënburg gedaan heeft, in 16 boeken. Het laatfte bevat de waarneemingen te Wandeiburg, Wittenberg, Praags enz. gedaan, in 4 boeken. XIV. Een brief aan Casï'er Pucer, gedrukt te Coppenhagen, 1668. Boven dit alles berigt men, dat hy zig dikwyls ibezig hieldt met het maaken van Latynfche Verfen, 'hoewel hy in dezelve niet zeer gelukkig was, als begaande al te veele fouten in de maatfc en,fchoon het fchynen mooge, dat de luister van zyn charakter daar door verminderd werdt, kan ïnen echter, volgends het verhaal van gëloofwaar° -élgs. Hisïoikfchryvers, niet naalaaten Zeekerlyk, want die alle werken, door behulp van de zenuwen, welke den indruk, die gemaakt wordt op het werktuig, dat in gewaarwording gefteld is, moeten overbrengen tot aan den eerften oorfprong in de herfenen. Dienvolgends is 'er dan eene zekere plaats in de herfenen, alwaar alle de zenuwen eindigen of famenkomen; en hier is het, dat de ziel heur verblyfplaats fchynt te hebben , en waar zy de indrukfelen, die 'er door toedoen van de zintuigen gefchieden, gewaar wordt. — Van deeze indrukfelen nu is het, dat de ziel de eerfte denkbeelden haalt, en door heure aanéénfchakelingen , de beoordeelingen, opmerkingen, redenkavelingen, en al het gene bekwaam is, om heure kennisfe te volmaken, weet te vormen. Zodanig is het werk van de ziel, waar aan het lighaam geen het minfte deel heeft. Maar de eerfte ftoife wordt haar aange- bragt  BRIEFWISSELING. 20I bragt van de zinnen, door de werktuigen van,het lighaam, en het eerfte vermogen van de ziel is gewaar te worden, of te gevoelen dat gene, wat 'er omgaat in dat gedeelte van de herfenen, alwaar alle de gevoelige zenuwen eindigen. Dit vermogen nu wordt genoemd het gevoel, en de ziel, die byna lydende of pasfief'xs, doet niet anders dan de indrukfelen, die het lighaam haar aanbiedt, te ontvangen. Dit nu was, gelyk ik gezegd heb, de eene zaak waartoe zig de vereeniging van ziel en lighaam bepaalde. V. En wat was nu de andere zaak der ziele? A. De andere zaak is, dat de ziel op heur beurt een werkend of actief vermogen heeft, waar door zy op heur lighaam kan werken , en daar in voortbrengen beweegingen, na heur welgevallen ; hier in beftaat het vermogen van de ziel op het lighaam. Dus kan ik myne handen en voeten beweegen zo als ik wil. Ik kan gaan, ik kan dansfen, ik kan fchryven, namaate ik begeer. Intusfchen echter zon myne ziel onmiddelyk niet kunnen werken op myne voeten nog op myne vingeren als ze verlamd waren, want om 'er eene enkele beweeging iti te brengen, moe» ten 'er verfcheidene fpieren in werking gebragt wor« den,en deeze werking wordt nog veroorzaakt,door middel van de zenuwen, die in de herfenen eindigen; zodra 'er zodanig eene zenuw gekwetst is, dan heb ik vry te gebieden, dat myn vinger zig beweege, maar die zal niet gehoorzaamen aan de bevelen van myne ziel. Derhalven ftrejet de magt van myne ziel N 5 zig  202 NATUURKUNDIGE zig niet verder uit dan tot op eene kleine plaats in de herfenen, alwaar alle de zenuwen famenkomen, en het gevoelen is ook op die plaats bepaald. De ziel is dus niet vereenigd dan met de uirerftens van de zenuwen, waar op zy niet alleen het vermogen om tc werken heeft, maar alwaar zy ook kan zien, als in een fpiegel, al het gene een indruk maakt op de werktuigen van heur lighaam. V. Wat eene wonderlyke behendigheid, om uit die ligte veranderingen, die 'er in de uiterftens. der zenuwen gefchieden , te kunnen belluiten, wat die veroorzaakt hebben buiten het lighaam. A. Ja waarlyk eene wonderlyke behendigheid, en om U zulks, door een voorbeeld, nog nader aan te toonen : een boom brengt op ósreiina of het netvlies van het oog, door zyne ftraalen, een beeld voort, dat hem wel gelykende is, maar hoe zwak moet niet het indrukfel zyn, dat de zenuwen daar van ontvangen? Nogthands is het dat indrukfel, vervolgd wordende van de zenuwen tot aan heur oorfprong, welk het denkbeeld van dien boom in de ziel verwekt. Vervolgends deelen de minfte indrukfelen, die de ziel op de uiterftens der zenuwen maakt, zig aanftonds mede aan de fpieren, welken., in werking gebragt zynde, zodanig een lid als de ziel wil, naauwkeurig aan heure beveelen doen gehcorzaamen. Tot dus vtrre was ik, in het opftellen van ons gefprek over de ziel, in deezen brief aan UEd. gevorderd, toen ik uwe my aangenaams Misfive out-  BRIEFWISSELING. 20j ontving, met liet bygevoegde gevoelen van den Heer van Aken over de Waerelden. De nieuwsgierigheid om deeze Verhandeling te leezen, noodzaakte my de pen ter neder te leggen. — Dus zat UEd. het my niet kwaalyk neemen, dat ik hiermede afbreek, en UEd. het vervolg van ons gefprek, by eene nadere gelegenheid mededeel, nadien my de vooronderftelde bewooners van de andere waerelden zo zeer ter harte gaau, dat ik gaarne wjnschte te weeten, of ze 'er wezenlyk zyn, dan niet; want zoo ze 'er waren, dan zoude zulks by my verfcheidene gewigtige bedenkingen te wege brengen; doch dewyl die zaak tot nog toe twyffelagtig is, zo kan ik UEd. myne gedagten daaromtrent nog niet mededeelen, en zal zulks tot nadere gelegenheid uitfrellen. Ik ben, enz. ELF-  204 NATUURKUNDIGE ELFDE BRIEF. Behelzende eene zeer gewigtige en nieuwe ontdekking , naamelyk, dat het iVater geen Hoofdfioffe of onontbindbaar Element is, gelyk men voor deezen gemeend heeft. WAARDE ZOON! u we Mislive, bevattende het begin van uw gefprek met uwen vriend, over de ziel en derzelver hoedanigheeden , heb ik onlangs ontvangen , en vind daar in meer merkwaardigheeden, dan ik wel in 't eerst verwagt had, en verlang reeds, dat gy my het vervolg daar van met den eerden ook zult zenden. Intusfchen echter zal ik U eens een berigt mededeelen van eene niet lang geleedene nieuwe ontdekking in de Natuurkunde , aangaande het Water, welke van groot belang, en zeer gewigtig is, en deswegen veel gerucht gemaakt heeft; want men is van ouds, zo lang het menschdom zig met Let naarfpeuren der Natuur onledig gehouden heeft, van gedachten geweest, dat httWatertzn enkelvouwdig beginfel of onvermengde Hoofdftof (Elementuni) ware; ja zelfs Ti-i alk s, de Mik fier, by de Ouden^ die eerst de Natuurlyke Wysbegeerte in Grie. kenland gevestigd heeft, was niet vreemd van de meening, dat het Water de eenige algemeene Hoofdftof  BRIEFWISSELING. 2C£ Jlof ware, waar uit alles voortgekomen is; zeer lang heeft dat gevoelen ftand gehouden, alhoewel de laatere Wysgeeren, het getal der onfcheidbaare Natuurwezens nog met de Aarde, Lucht en het Vuur vermeerderden, welke allen zy, door de Scheikunst, onontbindbaar bevonden. Doch onze, in het natuurkundig vak buitentwyffel meer verlichte Eeuw,heeft deeze dwaaling der Ouden onlangs gezien, en wel, zo als 't meest met gewigtige ontdekkingen toegaat, zeer toevallig gemerkt. De onfterflyke Priestley, die de kennis der luchten tot die volmaaktheid gebragt heeft, waar in ze zig voor twee of drie jaaren nog bevondt, heeft den grond tot deeze verbaazende ontdekking gelegd. Vervolgends heeft de ontdekking van den waaren aart der Dampkrings - lucht, de hand geleend , om den hedendaagfchen Scheikundigen in ftaat te ftellen , om het water in deszeifs famengeftelde deelen te fchïften , en het deszelfs recht op eene hoofdftoffelyke waarde , waar van het tot heden toe den rang bekleed heeft, te ontzeggen. De ontdekking is omtrent op deeze wyze voorgevallen. De Heer L avoisier, een yverig Scheikundenaar van de Franfche Academie, was een der eer. fte die ontdekte, dat zuivere lucht en brandbaars lucht onder eikanderen vereenigd, water daarftelden, en wederkeerig dat water tot deeze beide kunstluchten kende hervoortgebragt worden. Men weet dat de zuivere lucht zeer gefchikt en voordeelig is voor  ft05 NATUURKUNDIGE voor de ademhaaling tri het dierlyk leven ; dat de brandbaare lucht daarentegen in dat opzicht zeer verflikkend is; te famen vermengd en aangeftoken zynde met eenige vlam, geeven zy een vreesfelykera flag, veel fterker dan die door buskruid veroorzaakt wordt; men is lang onkundig geweest van de oorzaak van deezen iïag, maar thands weeten wy» door de proef, welke de Heer Cavend'ïsh, in Engeland, met deeze beide luchten heeft genomen, dat dezelve by de ontvlamming geheel vernietigd worden, en van daar dan de oorzaak van deezen geweldigen flag , en 't is tevens by deeze ondervinding , dat de Heer Ca yen dis h , in een zeer dik glas met zuivere lucht en brandbaare lucht gevuld, ontdekte dat de wanden van dit glas geheel met water gevuld waren. De ontfïeeking van deeze luchten in een naauwkeurig befloten glas, deedt hy door middel van de eleétrieke vonk, welke hy binnen in het glas in de aanwezigheid der luchten deedt ontflaan. Deeze proef meermaalen met het zelfde gevolg herhaald zynde , gaf hem eene zodanige hoeveelheid water, dat allen twyffel omtrein cte waarheid der uitvinding werdt weggenomen. Lavoisier en eenige Fraufche Academisten intusfchen, maakten een yzeren buis gloeijend heet, en lieten, door zeker Werktuig, water in en door dezelve druipen, en ondervonden,dat dit water, niet in waasfem veranderde, maar dat het vei teerde, zonder dat men zulks voor 't oog gewaar werdt. Deéze gloeijende buis aan het eene ein»  BRIEFWISSELING. zo? einde geplaatst zynde, in een tobbe met water, bragt by die gelegenheid lucht voort, welke lucht opgevangen zynde, by onderzoek bleek brandbaare lucht te zyn; terwyl, naa 't eindigen der proef, de buis gewogen zynde, in gewigt zwaarer was geworden, en dit gewigt, gevoegd by dat van de op. gevangene brandbaare lucht, kwam juist overeen met het gewigt van het water, dat tot de proef gebezigd was. Deeze proeven heeft men voords wederkeerig op deeze, vervolgends op meer andere wyzen herhaald, en de uitkomst aan alle de voorige gelyk bevonden. Op deeze gewigtige ontdekking, bouwde Lavoisier een geheel nieuw , thands algemeen aangenomen ftelfel in de Scheikunst, het welke genoegzaam alle natuurlyke verfcbynfelen, waar in het tot heden toe aangenomene Jyflhema van den Heer Sta hl te kort fchoot, verklaart en bevatlyk maakt.- Onder andere meer byzondere ophelderingen, maakte men inzonderheid de toepasfing op de uitvinding, dat de Planten zuivere lucht voortbragten, en befloot nu dat, daar de Planten door het vermogen des waters' groeiden, dit water, door den groei,in 2yne bé-in fels werdt gefcheiden , te weeten, dat de zuivere lucht naar buiten uitwaasfemde en de bafit der brandbaare lucht tot de zelfftandigheid der gewasfen overging, en dus de oorzaak werdt van het hgtelyk outfteeken en branden van hout en andere droogeplantgewasfen; hier ult befll!iten de hedendaagfche.Wysgeeren de oorzaak, waarom de plan-  a0g NATUURKUNDIGE planten alleen in water; maar niet alleen in drooge aarde kunnen groeijen, gelyk beroemde Kruidkundigen te vooren, zonder 'er egter reden van te kunnen geeven , met proeven bevestigd hebben ; te weeten, door de aarde te weegen, waar in zy jonge boomen planten, en dezelve weder te weegen, wanneer de boom eenigermaaten in grootheid toegenomen was, als wanneer zy nog het zelfde gewigt van aarde overig behielden , 't welk niet rriogelyk was, zoo de aarde iets van heure zelfftan. digheid aan den boom mededeelde; zy verklaaren •er voords nog door, waarom fommige kooien, met water belprengd zynde, heevigcr branden , en waarom een zwakker hette door het water gebluscht wordt, 't welk alles in hunne fchriften nader onderzogt kan worden, en te omflagtig zoude zyn, om U in eenen brief mede te deelen ; maar het gewigtiglle, dat zy 'er door ophelderen, is de verandering der opgeftegene dampen in den dampkring tot regen druppelen, welken zy door de Eleclrici. teit en de beide genoemde kunstluchten zeer klaar bewyzen, en zelfs eenen zeer juisten kunstregen door die proeven kunnen veroorzaaken. Zie daar, myn Zoon! eene nieuwe ontdekking in de Natuurkunde, van welke foort ik U, in vervolg van tyd, nog verfcheiden andere zal mededee, len, wanneer gy eerst een weinig meer in die wee» tenfehap bedreeven zyt. TWAALF.  BRIEFWISSELING. £00 TWAALFDE BRIEF. Zynde een vervolg van den tienden Brief, over de ziel en heure eigenfchappen. WAARDE VADER! Vervolgends vroeg ik hem: Is dit nu het gevóélen van de voornaamfte Geleerden onder de Wys» geeren, aangaande de vereeniging van ziel en lighaam en de wederzydfche werkingen, naamelyk, dat de ziel op het lighaam en het lighaam op de ziel werkt, onder voorwaarde, dat het lighaam wel georganifeerd, en goed gevormd zy? A. Ja, en dit gevoelen wordt doorgaandsch onder de Geleerden, Itifiuxus Vhyficus genoemd, of de Natuurlyke Invloed, waardoor men vooronderftelt een weezenlyken invloed van het lighaam op de ziel, en van de ziel op het lighaam , indiervoegen, dat het lighaam, door behulp van de zinnen, aan de ziel de eerfte kcnnisfe der uiteiiyke zaaken verfchaft, en dat de ziel, met onmiddelyk op de ze* nuwen in heur oorfpronk te werken, in het lighaam de beweegingen van deszelfs ledemaaten verwekt, alfchoon men toeftemt , dat de wyze van deezen invloed , ons geheel en al onbekend is. — Men moet hier, zonder twyiTel, wedercm zyn toevlugt neemen tot de Almagt van God, die aan elke ziel ge.  aio NATUURKUNDIGE geeven heeft eene magt over het gedeelte van de (toffe, dat de uiterften der zenuwen befluit, indiervoegen, dat de magt van elke ziel bepaald is tot een klein gedeelte van het lighaam, terwyl dat de mzn van God zig uitftrekt tot alle lighaamen der waereld. Dit gevoelen nu fchynt het meest met de waarheid overeen te komen, alfchoon het veel fcheelt, dat wy daar van volkomen overtuigd zouden zyn, of eene byzondere kennis verkrygen. V. En welke gevoelens zyn 'er dan nog meer, aangaande die vereeniging van ziel en lighaam? A. Daar zyn nog twee andere uügedagt, en voorgefteld door Wysgeeren, die ten uiterflen ontkennen de mogelykheid van een weezenlyken invloed van een geest of ziel op de lighaamen , alhoewel zy genoodzaakt zyn zulks aan het Opperwezen toe te ftaan. Volgends hunne denkwyze, zou het lighaam aan de ziel niet kunnen toebrengen, de eerfte denkbeelden der uiterlyke zaaken,noch de ziel zoude geen de minftrebewee. ging in het lighaam kunnen voortbrengen. V. Eilieve, ik ben nieuwsgierig, om deeze beide gevoelens ook eens te verneemen, wyl ze buitentwyffel door geleerde Mannen van den eerften rang zullen zyn te voorfchyn gebragt; want geringe verftanden zyn daartoe niet bekwaam. J. Het eene van deeze twee gevoelens is uitgedagt geworden, door den vermaarden descartes, en wordt genoemd , het Jyftemt des eau fes ' OC'  BRIEFWISSELING 2If aceafionelles, of her ftelfel'van de toevallige ofgelegend. heid geevende Oorzaaken. Volgends deezen Wysgeer, zou God, op dat zelfde oogenblik, dat de werktuigen der zinnen door de uiterlyke lighaamen opgewekt worden, aan de ziel onmiddelyk de denkbeelden van de lighaamen indrukken , en wanneer de ziel wil, dat eenig lid van het lighaam zig beweege, zo is het ook God, die onmiddelyk aan dat lid de begeerde beweeging indrukt, indiervoege, dat de ziel in geen het minfle verband met het lighaam is. V. Zoude het dan niet onnut zyn, dat het lighaam zulk een wonderbaarlyk faamgefteld werktuig was, vermids een lomp ftuk vieesch tot dit ontwerp bekwaam zou geweest zyn. Dus zal dit gevoelen niet lang ftand gehouden hebben, en wat is nu het derde gevoelen ? A. Het is de Harmonia prastabilita of de vooraf, beftemde harmonie, of overeenkomst tusfchen ziel en lighaam, uitgedagt door den grooten Wysgeer Leibnitz, in Duitschland. - En volgends dit gevoelen, zyn de ziel en het lighaam twee zelf. fiandigheeden buiten allen verband, en die geen den minften invloed op elkander hebben. De ziel is eene geestelyke zelfftandigheid , die door heure eigene natuur, agtervolgende alle de denkbeelden, gedag, ten ,redeneeringen en befluiren ontwikkelt, zonder dat het lighaam daar eenig deel aan heeft, en het lighaam is een werktuig, op het allerkunftigfte famengefteld j en gelyk een horologie, brengt het O % «q..  >I2 NATUURKUNDIGE agtereenvolgende alle de beweegingen voort, zon* der dat de ziel daar het tuinde deel aan heeft. Maar God van den beginne af aan alle de befluiten, die elke ziel elk oogenblik zoude hebben, voorzien hebbende, heeft het werktuig van het lighaam zodanig gefchikt, dat deszelfs beweegin. gen ieder oogenblik overeenflemmende zyn met de befluiten van de ziel. — Derhalven wanneer ik te' genwoordig myn hand opligt, zoo zegt Leibnitz, dat God, voorzien hebbende ,dat myne ziel zoude willen, dat ik thands myn hand opligte, het werktuig van myn lighaam zodanig gefchikt hadt, dat, uit kragt van deszelfs eigen werktui» gelyke befchikking, myn hand zig noodzaaklyk op dat zelfde oogenblik zoude opligten ; alsmede dat alle beweegingen der leden van her lighaam zou» den geleideden, eeniglyk uit kragte van bun eigen werktuiglyke befchikking, welke van den beginne af aan zoodanig gefchikt is, dat die ten allen tyde overeendemmende is met de befluiten van de ziel. V. Heeft dit gevoelen van den grooten Leibnitz ook wat opgang en navolgers gemaakt? A. Ja verbaazend veel, en byna alle Geleerden van Duitschland demden hier in toe , om dat Leibnitz, een der grootde Wysgeeren van zyn tyd was, en veel invloed in de geleerde waereld hadt. De vermaarde Philoiooph Wolf, toen Projesfur Phüofiphia te Balie, een voornaam leerling van Leibnitz, plantte dit gevoelen een reeks van jaaren in Duitschland fterk voort, door liet  BRIEFWISSELING. >2,3 het uitgeeven van zyne Metapbyïica, 't welk echter zeer veel twist onder de Godgeleerden en anderen verwekte, waardoor het gerucht van dit vreemd gevoelen eindelyk ter ooren van den Koning, Frederik Willem de 1, kwam , die een van zyne hovelingen wegens deeze leerftellingen van Leibnitz en Wolf ondervraagd hebbende , tot antwoord kreeg, „ dat alle de foldaaten, volgendsdee,, ze leer, niet dan werktuigen waren; dat, wan„ neer 'er een deferteerde , dit een noodzaaklyk u gevolg van zyn lighaamsgeftel was, en dat men „ bygevolg ongelyk hadt van dien te ftraffen, even 3» gelyk men zoude hebben, als men een werktuig „ ftrafte, om dat het niet zo of zo eene bewee,, ging hadt voortgebragt."— Op welk antwoordde Koning van Pruisfen terlrond zo gramftorig werdt, dat hy order gaf, om den Heer Wolf, binnen 94 uuren, uit Halk te verbannen, op (traffe van opgehangen te worden, zoo hy 'er zig nog naa 24 uuren tyds be. vondt. — Waar op toen de Heer Wolf naar Mar. purg vluchte , en daar weder zyn Hoogleeraars ampt aanvaarde, gelyk uit het leven van Wolf te zien is. De leerlingen en aanhangers van Wolf hebben toen daarentegen over deeze geweldige behandeling eene groote beweeging gemaakt, en liaande gehouden , dat de tiarmoma preftabilita geen de minde aanval tegen de vryheid der menfchen medebragt, en dat hunne cegenftrevers dat onderwerp kwaalyk begreepen , en 'er verkeerde gevulgen uit Gokken. Deeze geleerde twist heeft lang geO 3 duurd,  HAT üUB-KUNDIGE duurd, en niettegenftaande 'er nog genoeg aanhangers van Wolf en Leibnitz in Duitschland zyn, zo begint echter dit fyfthema aliengskens te verflaauwen, en de meeste Wysgeeren zyn voor het fyfthema van de Influxus Phyficus, 't welk zig, alfchoon 'er ook onoverkomelyke zwaarigheeden in opgefloten liggen, nog' al het verftaanbaaifte laat verklaaren, vermids het meer op de ondervinding gegrondvest is. Deeze drieërlei gevoelens nu zyn de voornaamfte, welke door de geleerdfte Wysgeeren, aangaande de vereeniging van ziel en lighaam het meeste gerucht gemaakt hebben , en waar over vóór en tegen getwist wordt, doch men zal dit geheim misfehien nooit agterhaalen. V. Intusfchen evenwel, daar de ziel het voornaamfte gedeelte van ons wezen uitmaakt, is het wel de moeite waardig, dat men 'er de werkingen van tragt te doorgronden; te meer, dewyl wy door ondervinding gewaar worden, dat de vereeniging tusfchen ziel en lighaam een dubbelen invloed influit, gelyk gy zegt; want door de eerfte wordt de Li gewaar en voelt al het gene 'er in eene zekere plaats van de herfenen omgaat, en door de andere heeft zy het vermogen, om op datzelfde gedeelte van de herfenen te werken, en daar in zekere beweegingen voort te brengen. Maar zeg! gy fpraakt zo even van den zetel der ziele, en wildetmy daaromtrent nog iets nader mededeelen; weet men dan riet, waar de ziel eigentlyk in onze lighaamen ™ " ' huis-  BRIEFWISSELING. SI5 huisvest, of hoedanig zy op het lighaam des men» fchen werkt. A, De Ontleedkundigen hebben zig zeer veel moeite gegeeven, om deeze plaats der herfenen te ontdekken, welke men reden heeft den zetel van de ziel te noemen; juist niet, dat de ziel zig daar daadelyk bevindt, vermids die niet in eenige plaats beflooten is, maar omdat het vermogen van te werken aan die plaats verbonden is. Men kan zeggen , dat de ziel daar tegenwoordig is,maar niet, dat zy daar beftaat, of dat heur beftaan daar bepaald is. Deeze plaats der herfenen is ongetwytfeld die, alwaar alle de zenuwen famenkomen ; maar de Ontleedkundigen zyn van gevoelen, dat dit gefchiedt in een zeker gedeelte van de herfenen, het welk zy het calhufe of verëelds lighaam noemen. — Het is dan dit calleufe lighaam, dat wy kunnen aanmerken, als de zetel van de ziel, en de Schepper heeft aan elke ziel zoodanig een vermogen op het calleufe lighaam van heur lighaam toegedaan, dat zy daar gewaar wordt, niet alleen al het gene 'er omgaat, maar dat zy daar zekere indrukfelen kan voortbrengen. Wy moeten dan hier een dubbelde werking erkennen; de eene, waardoor het lighaam werkt op de ziel, en de andere, waardoor de ziel werkt op het lighaam; maar deeze werkingen zyn oneindig verfchiilende met die, waarmede de lighaamen werken op andere lighaamen. — De ziel, door heure vereeniging met het calleufe lighaam , vindt *ig in het naauwfte verband met het geheele O 4 lig-  ai6 NATUUR. KUNDIGE lighaam, door middel van de zenuwen, die door het geheele lighaam verfpreid zyn; maar de zenuwen zyn zulke wonderbaarlyke vezeltjens, en, volgends alle waarfchynlykheid, vervuld met eene uitermaaten dunne vloeiftof, dat de minde verandering, die zy aan het eene einde ondergaan , op een oogenblik aan het andere einde in de herfenen , alwaar de zetel van de ziel is, medegedeeld wordt, en de minfle drukking, die de ziel op de uiterftens der zenuwen in het calleufe lighaam doet, gaat aanftonds wederom over door de gantfche uitgeflrektheid van elke zenuw; en door dit middel is het, dat de fpieren en ledemaaten van ons lighaam in beweeging gebragt worden, en aan de bevelen van de ziel gehoorzaamen. V. Deeze redenen zyn zeer aanneemlyk, en ten uiterften waarfchynlyk; doch dewyl de ziel onlighaamlyk is, zo blyft men echter, dunkt my, nog ïn 't onzeekere, omtrent heure vereeniging met het calleufe lighaam; maar ga voort, zo het U gelieft, want ik heb nog nooit op die wyze over de ziel hooren redeneeren. A. Dit wonderlyk famenftel dan van ons lighaam, brengt het zelve in een zeer naauw verband met alle de uiterlyke voorwerpen, zo met die, welke daar digte by zyn, als met die, welke daar ver van af zyn, en die op ons lighaam kunnen werken, of door eene onmiddelyke aanraaking, gelyk gefchiedt in het gevoel en de fmaak, of door hunne uitwaaieringen , ten opzichte van den reuk. De verafgelegen-  BRIEFWISSELING. aï? genfte lighaamen werken op het gehoor, wanneer die beeven, en in de lucht drillingen verwekken, die onze ooren koomen aan te doen : zy werken ook op het gezicht, wanneer zy verlicht zyn, en dat zy de ftraalen van het licht in onze oogen doorlaaten, die gelykelyk beflaan in eene zekere drilling, veroorzaakt iti die fynere middelftof van de lucht, die men Mther noemt.— Aldus is het, dat zo wel de naby, als de verafgelegene lighaa. men , kunnen werken op de zenuwen van ons lighaam , en zekere indrukfelen op het calleufe lighaam veroorzaaken, waar uit de ziel heure bevattingen haalt. — Uit al het gene dan eene zekere indrukking op onze zenuwen maakt, ontftaat eene zekere verandering in de herfenen, waardoor de ziel gewaar wordt', en het denkbeeld van het voorwerp, dat het veroorzaakt heeft, verkrygt. V. Wat zou nu uit dit voorgeftelde volgen? A. Dat hier twee zaaken moeten onderzogt worden: de eene is lighaamlyk of ftoflyk, dit is de indrukking of de verandering, veroorzaakt in het calleufe lighaam der herfenen ; de andere is onftoflyk of geestelyk , dit is de bevatting of de kennis, die de ziel daar uithaalt. Dat is, om zo te zeggen, de befchouwing van het gene/er in het calleufe lighaam omgaat, waar van alle onze kennisfen beuren oorfprong trekken. V. Dit ftuk is buiten twyffel van groot aanbe. lang • maar hoe zult gy my dit best door een voorbeeld, duidelyker verklaaren. 0 5 'A. Op  Slg NATUURKUNDIGE A. Op de volgende wyze. Laaten wy in de eerfte plaats niet dan een enkelen zin of zintuig be» fchouwen, gelyk dien van Am reuk, die, minder famengefteld zynde, het meest eigen fchynt , om ons in onze naarfpeuring den weg te wyzen. Laaten wy eens vooronderftellen, dat alle onze andere>zintuigen toegeftopt of geheel onbruikbaar zyn, en dat men eene roos aan den neus brengt, dan zullen heure uitwazemingen aanftonds eene zékere roering op onze zenuwen van den neus verwekken, welke overgebragt tot in het calleufe lighaam, aldaar ook eenige roeringe veroorzaaken zal, en hier in beftaat het ftoffelyke, dat by deeze gelegenheid gefchiedt. Deeze kleine verandering, in het calleufe lighaam veroorzaakt, wordt de ziel ver volgends gewaar, en zy krygt daar door het denkbeeld van den reuk van de roos, en dit is alhier het geestelyke, dat gebeurt. V. Maar nu is de vraag, op wat wyze zulks gefchiedt, vermids hierin het geheim is opgeftoten? A. Zulks kunnen wy niet uitleggen, omdat dit afhangt van de wonderbaarlyke vereeniging, die de Schepper bepaald heeft tusfchen het lighaam en de ziel; intusfchen is het zeeker, dat 'er, by deeze verandering in het calleufe lighaam, in de ziel gebooren wordt het denkbeeld van den reuk van eene roos,alwaar de befchouwing van deeze verandering aan de ziel een zeker denkbeeld geeft, dat naamelyk, van den reuk van een roos, maar van niets anders  BRIEFWISSELING. ders; want vermids de andere zintuigen geflotenzyn , zo kan de ziel niet oordeelen over de natuur van het voorwerp zelve, welk dit denkbeeld veroorzaakt heeft ; het is dan maar alleen het denkbeeld van den reuk van de roos, dat in de ziel verwekt wordt. Wy begrypen daar uit, dat de ziel zelve zig dit denkbeeld niet maakt, dat haar onbekend zoude blyven zonder de tegenwoordigheid van eene roos. — Nog meer, de ziel is ten deezen opzichte niet onverfchillig, de bevatting van dit denkbeeld is haar aangenaam; de ziel heeft daarby, zelfs in eenige maniere, aanbelang ; dus zegt men, dat de ziel den reuk van eene roos gevoelt, en deeze bevatting noemt men gevoelen. Dusdanig nu is het ook met de andere zintuigen gelegen, elk voorwerp, waar van zy aangedaan zyn , verwekt in het calleufe lighaam eene zekere verandering , het gene de ziel in acht neemt, met een aangenaam of onaan. genaam gevoel, waar uit zy een denkbeeld trekt evenredig aan het voorwerp , dat zulks veroorzaakt : dit denkbeeld is gepaard met een gevoel, zo veel te ilerker en gevoeliger, namaate dat de indruk op het calleufe lighaam leevendig zal zyn. Dusdanig is het, dat de ziel, door het befchouwen der veranderingen , in het calleufe lighaam veroorzaakt, de denkbeelden verkrygt en daar van aangedaan wordt, en dit is het gene men verftaat met den naam van gevoelen. Tot dusverre nu hadt myn vriend, de ftudent, met  22o NATUURKUNDIGE met my geredeneerd over 's menfchen ziel, en hy wilde verder voortvaaren, om my nog iets mede te deelen , aangaande het gevoelen der voornaamfte Wysgeeren, omtrent de geesten in 't algemeen; doch hy werdt door ander gezelfchap, die hem kwamen bezoeken , belet; dus moesten wy ons gefprek ftaaken; doch hy beloofde, by eene nadere gelegenheid, met my daar over verder te zullen fpreeken, derhalven breek ik hiermede af en ben P. S. Het gevoelen van den Heer van Aken heeft my vry wel voldaan, alsmede uwe Misfive over de nieuwe ontdekking dat het Water geen Hoofdftoffe of onontbindbaar Element is, gelyk men eertyds gemeend heeft. DER-  BRIEFWISSELING. iZ\ DERTIENDE BRIEF. Over de gedaante van de Maan en heure byzondere fchyn ge ft alt en, en die van onze Aarde uit de Mam befchou)yd, WAARDE ZOON! Uwe Misfive, behelzende het verder gefprek van uwen vriend met U, over 's menfchen ziel, heb ik wel ontvangen , en met zeer veel genoegen gelezen. Ik hadt niet gedagt, dat hy nog al zo veele byzonderheeden, aangaande de ziel en heure werkingen, zou te voorfchyn gebragt hebben; intusfchen echter vindt ik daar in zeer veele nuttige aanmerkingen, die tot uwe onderrigtinge kunnen dienen. Wel is waar, dat het geheim van 't wezen der ziele daardoor niet geheel opgelost wordt, al evenwel brengt hy verftandige redenen by, en toont aan , welk gevoelen daaromtrent het waarfchynlykfte is, en hoe de geleerdfte mannen daar over gedagt hebben. Ik voormy, zou ook het gevoelen van de Influxus Phyficus boven de anderen verkiezen , alfchoon het niet volkomen beflisfende is, en dat 'er altoos nog verborgendheeden overig blyven , waar voor ons bepaald verftand niet vatbaar is. Het heeft echter zyne nuttigheid, om over dergelyke zaaken te  _„ NATUURKUNDIGE £22 te denken, en uw vriend toont, dat hy een liefhebber is , om over weetensjtaardige dingen te redeneeren , en uit zyne gezegden blykt genoegzaam, dat hy 'er niet onervaaren in is, wat groote \Vysgeeren daar van gezegd hebben. Ik reken het alzo een geluk- voor U, dat gy kennis aan zodanig een vriend gekreegen hebt, die U in 't een en ander gaarne na zyn vermogen wil onderrigten; gy zult dan zeer wel doen , zoo gy daar van in 't vervolg meer gebruik zoekt te maken. Ik voor my, wil wel bekennen, dat ik in myne jonge jaaren op de Academie zulke goede vrienden niet aangetroffen heb, die altoos gaarne met my over ftudie zaaken wilden redeneeren. De meeste gefprekken, in hunne byeenkomflen , beftonden in wildzang en nietswaardige praatjens, waar in geen het minde nut te vinden was. Kaartfpeelen, tabak rooken, en wyn drinken , was het voornaamfte onderwerp van veelen; maar het kan mogelyk zyn, dat de Studenten, in den tegenwoordigen tyd , wyzer zyn dan in myne jonge jaaren; want toen ging het fomtyds wat ruig en onbezuisd toe ; doch alle dingen flyten met 'er tyd, en de menfchen worden langzaamerhand befchaafder in hun omgang en verkeering. — Gy zult alzo best doen,zoo gy U altoos by zodanige lieden vervoegt, van welken gy iets leeren kunt, en die gaarne over weetenfchappen met II willen fpreeken. Uw zonderling gefprek met uwen vriend, over de Sterrekunde , heb ik nog al menigmaalen overdagt, en ik verhaalde zulks onlangs nog aan een  BRIEFWISSELING. ^ een vriend van my, die ook een liefhebber van de Sterrekunde is, en die my by die gelegenheid, eenige afbeeldingen van de Maan ter hand (lelde, met verzoek om ze aan U mede te deelen, het welk ik niet heb kunnen naalaaten te doen. Dus gaan dezelve hier nevens ter uwer befpiegeling; gy ziet daar in, hoe wonderlyk de Maan zig door Verrekykers vertoont, in verfchiilende gedaanten of quartieren, volgends eene opgaave van den Altronemist Bode te Berlyn. Ook heeft hy hier een figuur bygevoegd, hoedanig zig onze Aarde zou voordoen, wanneer wy die eens uit de Maan zagen, en hoe veel grooter die zig voor ons zou vertoonen, dan de Maan zig voor ons vertoont. — Ik vooronderftel, dat gy dergelyke afbeeldingen nog niet gezien zult hebben; derhalven kan dit voor U weder eene nieuwe befpiegeling verfchaffen, en naadenking geeven, hoedanig het in de Maan gefield is. De befchryvinge over dat onderwerp heeft die Heer daar bygevoegd en is als volgt: „ Buiten twyffel is de Maan, van alle hemelfche lighaamen, het naaste by onzen Aardkloot, en deswegen kunnen wy dezelve ook met het bloote oog, en wel inzonderheid met goede Verrekykers het naauwkeurigst befchouwen; en zoo men 'er naauwkeurig acht op geeft , dan befpeurt men eene verwonderlyke verfcheidenheid op heure op. pervlakte , en zy vertoont zig in veejerlei foort van gedaanten, namaate het licht der Zonne haar belcbynt en van ons uit de Aarde gezien wordt. De  fla4 NATUURKUNDIGE De nevenftaande afbeeldingen, No. i, 'i en 3* PI. II. geeven daar van eenig bewys ; want Fig. ï» verbeeldt de Maan door een goeden Verrekyker gezien , op den vierden dag naa de Nieuwe Maan. Fig. 2. vertoont de Maan in heur eerfte quartier, en Fig. 3- verbeeldt de Maan, zo als ze zig ver. toont als ze vol is. Uit deeze afbeeldingen nu der Maan,kan men de verfchiilende gedaanten van heure oppervlakte befchouwen, Men ziet eene menigte verwonderlyke vlekken in dezelve , aan welken de Sterrekundigen verfchiilende naamen ge» geeven hebben , om ze van elkander te onder- ' fcheiden, en ze met deeze of gene lighaamlyke eigenfchappen, als van zeën, rivieren, bergen of holten en vlakten te vergelyken , namaate hunne gisfingen daaromtrent meer of min waarfchynlyk mogten zyn, gelyk in de nevensgaande Plaat. De Nommers en Letters in de Volle Maan, Fig. 3. betekenen 1) Grimaldus; 2) Ariflarchus ,-3) Kepler; 4) Gasfendus; 5) Schikard; 6) Landsberg ; 7) Rheinhold; 8) Copernicus; 9) Bulialdus ; lo) limocharis; li")Plat0; ia) Archimedes', 13) Tycho; ifiAriftoteles; 15) Manilius', 16) Menelaus; 17) Posjidonius ; 18) Dionyfius; 19) Hipparchus ; 20) Ptohmeus; ai) Langrenius; A. de vogtige zee; B. de troebele zee; C. de regen zee; D. de neclar zee; E. de ftille zee; F. de doorzichtige zee ; G, de vruchtbaare zee; H. de zee der Krifen, en meer andere naamen, zo dat men de byzondere plaatfen in de Maan byna zo goed weet aan te duiden, als de plaatfen op de Land*    BRIEFWISSELING. sag Landkaarten deezer Aarde. Intiisfchen geeft dat alles eene verwonderlyke vertooning, als men de Maan door eenen goeden Verrekyker befebouwt, en men kan daarvan niet anders denken, dan dat het een Aardkloot op zig zeiven is , gelyk de onze, maar 60 of 70 maal kleinder dan onze Aarde,- en zo 'er Ieevende. fchepfelen in de Maan mogten zyn, gelyk zulks niet onwaarfchynlyk is, dan is het nog niet onmogelyk , (nadien de kunst van de reeds bekende Verrekykers te verbeteren, thands zo fterk gevorderd is , en van tyd tot tyd, nog volmaakter wordt,) dat men dezelve nog niet eens, naa verloop van tyd, zoude kunnen ontdekken. Indien de oppervlakte van de Maan glad en effen was, gelyk die der fpiegels, dan zoude zy het licht niet naar alle kanten1 vvgêromkaatfen , maar flegts alleen eene kleine beeldtenis van de Zon vertoonen, onder de gedaante van een zeer helder fchitterend ftipjen; doch de oppervlakte der Maan, is gelyk die der Aarde, geheel ruuw en oneffen , waar door ze het licht der Zon alom verfpreidt , en dus den Aardkloot verlicht. Maar de oppervlakte derMaan is niet alleen oneffen en ruuw, maar ook met zeer hooge bergen en zeer diepe daalen bezet; want zoo 'er geene verhevendheeden waren op de oppervlakte der Maan, of deelen, die hooger uitftaken dan andere, zoude in de Quartieren een regte Iyn, en in de overige fchyngeftalten een langwerpige ronde lyn, het licht van de duisternis affcheiden; maar als men de Maan P met  22(j NATUURKUNDIGE met een Verrekyker befchouwt, is die affcheiding in geene geregelde lyn, maar dezelve vertoont zig als een zaag met tanden en met veele oneffenheeden bezet, gelyk uit de nevensgaande Figuuren i en z blykt. ja zelfs ziet men in het duistere deel der Maan eenige deeltjens, niet verre van de eindpaalen des verlichten deels affiaande, die door de Zon befcheenen worden; en omtrent op den vierden dag raa de Nieuwe Maan, ziet men in het duistere deel der Maan eenige verlichte ftipjens, als klippen of kleine eilanden zig verwonende, en niet verre van de eindpaalen des lichts affiaande ; ook ziet men eenige perkjen.s als aan het verlichte deel vastgehecht, die allengskens heure gedaante, met het aanwasfen van het licht, veranderen, tot dat zy geheel en al met het verlichte deel famengevoegd, en nevens de nabuurige plaatfen , beftraald worden. Straks ziet men wederom veele nieuwe zodanige perkjens in het duistere deel opkomen, en de andere voorgaande opvolgen. Het tegendeel nu gefchiedt in de afneemende fchyngeftalten der Maan, wanneer die lichte perkjens , die nu aan de eindpaalen des lichts als vastgehecht fchynen , daar van als afgetrokken worden, terwyl zy echter, naa dat zy de eindpaalen verlaaten hebben, nog gezien worden, het geene niet zyn konde,zoo niet de perkjens deelen waren, die verhevener zyn als de andere, zo dat de Zon dezelve eer als de andere kan bereiken. Bovendien ziet men veele zwartagtige vlekken in het verlichte deel, welke groote holligheeden of holen  BRIEFWISSELING. &2? Jen zyn, in welke de dieprte deelen duister blyven, wanneer de Zon dezelve fchuinsch befchynt, en het licht alleen den buitenften rand derzelver raakt; doch wanneer de Zon hooger komt, krygen zy meer licht, en hoe de Zon zig hoogerboven dezelve vertoont, zo veel meer trekken zig de ichaduwen der daalen in één, en worden korter, tot dat zy derzelver toppunt bereikt, wanneer dezelve het geheele dal verlicht, en de fchaduwe geheel en al verdwynt; en die gemelde dalen worden even zo helder gezien, als de toppen der bergen, ja zelfs veel helderer. Derhalven is de oppervlakte der Maan overal met hooge bergen en zeer diepe dalen bezet. Ook bevindt men, dat de bergen van de Maan veel hooger zyn dan die van onzen Aardkloot. De Heer Musschenbroek heeft de Maan dikwils befchouwd door een grooten Newtoniaanfchen Verrekyker, en bevonden, dat de duistere vlekken, die voor zeen gehouden worden, zeer verfchiilende zyn in helderheid; dat zy zig ver. toonen als ruuwe en oneffene landftreeken, en dat 'er door die duistere plaatfen overal aders loopen van eene verfchiilende breedte, die minder duister zyn; dat de verhevenlte deelen meer, en de diepere deelen minder licht te rug kaatfen, ja dat zelfs de verhevenfte deelen op de minder verheven heure fchaduwe werpen , en dat 'er in die duistere vlekken veele putten zyn, die zig klaar opdoen als de Maan wast of afneemt. Hart- P * zoe-  42g NATUURKUNDIGE zoeker, die de Maan door zynen keurigen Verrekyker van 100 en 200 voeten befchouwd heeft, is van gedagten, dat de duistere vlekken in dezelve geen zeeën, maar groote bosfchen zyn, en dat de lichte deelen, die in die duistere vlekken gevonden worden, plaatfen zyn, daar geene boomen of kruiden zyn, en die misfehien witter zand hebben, dat de zonneftraalen fterker weêrom kaatst. Doch zulks zyn gisfingen, op welke men geen volkomen ftaat kan maaken. Gelyk nu de Maan, als zy van de Zon befcheenen wordt, by nacht onze Aarde verlicht, op dezelfde wyze dan wordt ook de Maan door onze Aarde by nacht verlicht ; doch daar onze Aarde veel grooter is dan de Maan, zo is het licht, dat de Maan van onze Aarde ontvangt, ook veel grooter en helderer dan het maanlicht voor ons is, nadien de Schyf van onze Aarde , wanneer dezelve zig vol aan de Maan vertoont, volgends de berekening der Sterrekundigen, veertien maal grooter is, dan de Schyf der Volle Maan zig voor ons opdoet, gelyk uit de proportioneele afbeeldingen van PI. II. Fig. 4 en 5 te zien is, alwaar onze Aarde met heur land en zeeën zodanig afgebeeld is , als een maanbewooner, zoo hy voorhanden was, dezelve met een van onze beste Verrekykers zou befchouwen, ten tyde als de Maan,(volgends de berekening van den Aftronomist Bode te Beriyn,) in den Berlyner Meridiaan , en te gelyk in den Mauator ftaat , want alsdan vertoont zig Africa voor de maanbe- woo-  BRIEFWISSELING. 239 wooners midden op de Schyf der Aarde, in heur grootfte uitgeftrektheid: Europa komt ook groo» tendeels voor het oog der Maanbewooners te voorfchyn; doch de Noorderlyke landen zien zy in de vei korting. Van Afia, benevens het Noord' en Zuid - America, zyn voor hen ook eenige aanzienlyke deelen zichtbaar, die zich echter, dewyl zy aan den rand liggen, szeer fmal te iamen trekken, lntusfchen is in deeze gedaante bykans de halve oppervlakte der aarde, die de meeste landen bezit, naar de Maan toegekeerd. By de geheele omwenteling der Aarde, in den tyd van 24 uuren, ko« men, uit de Maan befchouwd, de landen ter linkerzyde, aan den rand van de Aardfchyf verbeeld , te voorfchyn , en verdwynen weder aan den regenovergeftelden kant. Midden op de aardvlakte bellaan zy de grootfte ruimte, en naar de randen toe worden zy hoe langer hoe fmaller. De fchakeeringen van licht en donker op den Aardbol, ten aanzien van de landen en zeeën, en de ongelykheeden der eerfte, heur dampkring en verfcheidene laagen van wolken, zyn hier in deeze afbeelding, naar alle mogelyke waarfchynlykheid, door den Heer Bode in agt genomen, en zodanig voorgefteld, als men vermoedt, dat zy zig voor da maanbewooners zouden kunnen of moeten vertoonen, in zo verre zy van zintuigen, gelyk de onze , voorzien mogten zyn. Zie daar, myn Zoon ! al wederom eenig nieuw voedfel ter uwer overdenking en befpiegeling; P 3 maak  2»0 NATUURKUNDIGE maak 'er, by een ledig uurtjen, gebruik van , om TJ zeiven tot een uitfpanning daar mede te vermaken ; want alfchoon dit voorgeflelde flegts waarfchynlyke gisfingen zyn , zo is het echter zeeker , dat, daar wy onze Maan als eenen Aardbol, die ons allerlei vertooningen maakt, befchouwen kunnen, zo is het tegenovergeftelde ook vast en zeeker, dat zoo wy in de Maan waren,met dezelfde zintuigen en kundigheeden, als wy hier op Aarde bezitten, dat wy alsdan ook onze Aarde met niet minder verwondering zouden aanzien, als wy nu de Maan befchouwen, uit hoofde onze Aarde zig aldaar voor ons veertienmaal grooter dan de Maan soude vertoonen, lk ben, enz. VEER-  briefwisseling. jjj VEERTIENDE BRIEF. Eenige bedenkingen over den toeftand van 'f Menfchen Ziel naa dit leven» WAARDE VADER! De befchryvinge in uwe Misfive van de Maan en heure byzonderheeden, in de nevensgaaude prentverbeeldinge aangewezen, heb ik met zeer veel vermaak gelezen, en werdt daardoor zodanig opgewekt en nieuwsgierig gemaakt, dat ik wel, als 't mogelyk geweest was, met een Montgolfierfchen Lugtbol, zo direct, in gezelfchap van den Heer Bode, naar de Maan zou hebben willen vliegen, om te zien of zyn verhaal van de Maan, en de gedaante van onze Aarde, in de Maan te zien, met de waarheid overeenkwam of niet, maar wat zal ik zeggen: Ut defint vires tarnen est laudanda voluntas , in magnis voluisfe fat est. Men kan niet alles doen wat men wil. Dus moeten wy die verre reis tot nadere gelegenheid uirftellen, en afwagten tot dat 'er een bekwaame weg uitgevonden wordt om 'er te komen; doch ik denk, dat ik dien tyd nooit zal beleeven. Intusfchen zoude het niet onaangenaam zyn, om eens een maand of twee op de Maan te vertoeven, om die planeet te befchouwen, F 4 en  2gft NATUURKUNDIGE en te zien hoe onze Aarde zig daar vertoont. Ik verbeeld my zoo 'er fchepfelen in de Maan gevonden worden , die eenige gelykenis na menfchen hebben, dat het dan kleine Aardmannetjens en onnozele Vrouwtjens moeten zyn, omdat die Planeet zo veel kleiner is dan onze Aarde, en wie weet of ze niet nog dommer zyn, dan onze Laplanders en Hottentotten. Ja, wie weet, wat raar foort van Volk jen dat daar woont, en wat fpys zy gebruiken om zig te voeden; misfehien eeten zy niet dan boomvruchten, gelyk Adam en Eva gedaan hebben. Doch onze nieuwsgierigheid, om zulks te weeten, zal misfehien nooit voldaan worden , dewyl de affland der Maan van ons te verre af is, om 'er naby te komen, en onze Verrekykers daartoe ook nog niet bekwaam genoeg zyn. Intusfchen evenwel kunnen wy door dezelve zo veel zien, dat het zeer bergagtig en wonderlyk in de Maan uitziet, en zy een Aardbol fchynt te zyn,' die voor bezielde fchepfelen gefchikt is, om 'er hun verblyf op te hebben, gelyk wy op onze Aarde; maar a propos Vader! ik heb in myn voorgaauden brief, aangaande het gefprek met myn vriend over 's menfchen ziel, nog vergeeten om UEd. te melden , dat ik hem ook een vraag gedaan heb, aangaande den toefland van 's menfchen ziel naa dit leven, waarop hy my het volgende ten antwoord gaf: Wy kunnen, wel is waar, daar van niets met volkomen zeekerheid beflisfen ; doch voor zo verre wy de ondervinding raadpleegen, dan weeten wy dat  BRIEFWISSELING; a^ dat de dood eene ontbinding is van de vereeniging, die 'er tusfchen de ziel en het lighaam, geduurende het leven plaats hadt, en in zo verre kan men ook eenig denkbeeld maaken van den ftaat der ziele naa den dood; want dewyl de ziel, geduurende het keven,alle heure kennisfe verkrygt, door middel van de zintuigen, zo wordt zy door de dood van dit voordeel eensklaps beroofd, en verneemt dus niets meer van het geene, wat in de ftoffelyk e waereld omgaat, en zy komt ten naastenby in denzelfden Haat, als iemand zig zou bevinden, die op een oogenblik, blind, doof, ftom en van het gebruik van alle andere zinnen, wierdt beroofd ; doch zulk een mensch behoudt echter de kennis , die hy door toedoen der zinnen verkreegen hadt, en zyne ziel bfyft in ftaat, om opmerkingen daar over te maaken, en te redeneeren, wat hy gedaan en ondervonden heeft,vermits zyn lighaam in geenerlei manieren daartoe medewerkt of hinderlyk is. En om U hier van nog een nader en duidelyker denkbeeld te geeven, zullen wy ons eens den toeftand der ziele van een flaapend mensch verbeelden, Vermits de flaap ons een fraaije fchets van dien ftaat verfchaft, omdat de vereeniging tusfchen de ziel en het lig. haam, daardoor voor een groot gedeelte mede af. gebrooken fchynt,fchoon de ziel als dan niet naalaat werkzaam te zyn, en zig met heure gepeinzen bezig te houden, die de droomen verfchaffenj doch over 't algemeen worden de droomen P 5 zeer  a34 NATUURKUNDIGE zeer verhinderd , door het overige van den in. vloed, die de zinnen nog hebben op de ziel, en men weetby ondervinding, dat, hoe meer deeze invloed tegengehouden wordt, het gene in een zeer diepen flaap gebeurt, hoe geregelder en aanééngefchakelder de droomen zyn. Dus zullen wy ons zei ven, naa onzen dood, misfehien in een ftaat van volmaakte droomen bevinden, zo dat niets in ftaat zal zyn om die te ftooren; dit zullen zyn verbeeldingen en volkomen bondige redeneeringen; en dit is, zeide by, na myn gevoelen, ten naastenby al het gene men daar ftellig van kan zeggen. Zie daar, Vader! war ik UEd. nog kortelyk hadt mede te deelen ; zoo nu deeze vooronderftelling van het denkend vermogen van 's menfchen ziel naa de dood, plaats heeft, dan zal het allerelendigst gefteld weezen met zodanige zielen, die zig al het kwaad, wat zy by hun leven bedreeven hebben , geduurig moeten herinneren , en de angst en vrees voor eene toekomende ftraf moet by hen onbedenkelyk groot, ja byna onverdraaglyk zyn; daar integendeel zodanige zielen, die by zig zeiven geen groot kwaad bewust zyn, dan geringe menfehelyke zwakheeden en misflagen, welken bykans onvermydelyk zyn, beftendig met verheugen op het toekomende zullen hoopen en wagteu. Nu zoude ik UEd. ook nog gaerne iets willen mededeelen, van het gene myn vriend my onlangs, volgends zyne belofte . verhaald heeft van den vermaarden Sterrekundigen Keplkr; maar de tyd ontbreekt my UEd. meer te melden. VYF-  BRIEFWISSELING. 23J VYF TIENDE BRIEF. Antwoord op het voorgaande, betreffende den toeftand der ziele naa de dood. WAARDE ZOON! Het is my zeer lief te verneemen, dat gy eenig vermaak en genoegen gefchept hebt, in de ö medegedeelde Maanbefchryving van den Heer Bode; maar wat nu verder aanbelangt uw nader gefprek met dien Student , uwen vriend, over den toeftand der Ziele naa de dood, het zelve is, Natuurkundig geredeneerd,vry onzeeker, vermids dat onderwerp voor het natuurlyk verftand zeer duister is, en men daar over niet met volkomen zeekerheid kan fpreeken; doch de Godgeleerden kunnen hier over nog met een eenigzins meerderen trap van zeekerheid redeneeren, nadien zy hunne gisfingen daaromtrent beter onderfteunen en kragt byzetten , door bewyzen of fchriftuurlyke gezegdens, uit het onfeilbaar Woord Gods aan te haaien, en te pas te brengen, gelyk nog onlangs de Geleerde en Eerwaarde Heer Bernardus Bosch in het ifte ftuk, Ifde Deel van zyne onderdaags uit! gegeevene Leerredenen over dat onderwerp, naamlyk; over den ftaat der afgefcheidene geesten der volmaakte rechtvaardigen , gedaan heeft, welke Leer-  2jg NATUURKUNDIGE Leerredenen gy wel eens by gelegenheid, als U dit Werk ter hand komt, zoudt kunnen naleezen, vermids gy misfehien hier door meerder licht zoude kunnen ontvangen, te meer, dewyl de Boekzaalfchryver van de Maand Maart 1790 en de Vaderl. Letteroefeningen, vyf deDeel, yle Stukjen, pag. 183. 'er een vry gunftig verflag van geeven, en eerstgemelde zegt: ,, dat deeze drie Leerredenen zeer „ voortreffelyk zyn uitgewerkt , zynde dezelve „ zaaklyk, fchriftuurlyk, wel doordacht, regel„ maatig, befcheiden , leerzaam en ftichtelyk, maa„ kende met elkander een fchoon geheel uit, en „ overwaardig, om in hun verband geleezen, en „ herleezen te worden," Intusfchen even¬ wel fchynen de Schryvers van de Vaderlandfche Bibliotheek1, daar over niet zo gunftig te denken, nadien zy, in het Tweede Deel, No. 3. van die Bibliotheek, van 1790 zeggen: dat de zaaken voor „ een gedeelte verre gaan boven de vatbaarheid „ der menigte, terwyl daarenboven fommige van „ dezelve in gisfingen en fpeelingen beftaan, die, „ by gebrek aan genoegzaame zeekerheid, geen „ vast voedfel kunnen opleveren voor eene ziel, „ die door de rampen van dit leven nedergedrukt, na de troost van het toekomende hongert," enz. . , wat hier nu van zy,weet ik niet,vermids ik die Leerredenen niet geleezen heb, maar uit deeze Recenüën fchynt het, dat die Geleerden het over dit onderwerp niet eens zyn, het welk U echter niet vreemd moet voorkomen , want tot capita, tot  BRIEFWISSELING. 337 tot fenfus, veel hpofden, veel zinnen. En deswegen moet gy uw eigen oordeel gebruiken, als gy iets leest, zonder U al te veel op het zeggen van deezen of genen te betrouwen, dan in zo verre gy zelve de tegenwerpingen gegrond en bondig genoeg mogt bevinden. Nu zal ik U nog het een en ander, wat de Boekzaalfchryver daar van meldt , mededeelen, dewyl het zelve tot uw onderwerp , aangaande de ziel, betrekkinge heeft. De inhoud, zegt hy, van deeze drie Leerredenen fteunt voornaamelyk op de belofte des Zaligmakers aan den bekeerden Moordenaar, Luk. 23. vs. 43. en behelst: I. Het Paradys, de Plaats en Staat der afgefchei* dene zielen. II. De Reis der afgefcheidene Zielen en heure be» wustheid, en III. De Zaligheid der afgefcheidene Zielen. In de eerfle Leerreden wordt betoogd, dat het Paradys de Plaats en de Staat van de afgefcheidene Zielen der volmaakte Rechtvaardigen is. In de tweede en derde Leerreden overweegt hy: I. Dat de Zielen, by de fcheiding van het lighaam , aanflonds naar bet Paradys vertrekken; want Christus zegt tot den bekeerden Kruisfeling^ Heden zult gy met my in het Paradys zyn. II. Dat zy bewustheid zullen hebben van deeze ge. lukzalige Plaats en Staat, anderszins zouden die woorden', gy zult met my in 't Paradys zyn,  238 NATUURKUNDIGE zyn, geene beloften behelzen, of liever loutere klanhen zyn. III, Hier by nu voegt zyn Eervv. nog eene byzondere bedenking, enz. Nu zal ik U nog eene periode uit de Boekzaalfchryver mededeelen, en dan daar van afftappen, vermids U het Werk zelve van dien Leeraar wel ter hand zal komen, en dan kunt gy alles in zyn famenhang naleezen. Hy vraagt dan onder anderen, „ Maar hoe komen de Zielen in het Paradys V wie „ geleid haar'i Deeze vraagen d iet de Leeraar zig ,, zeiven, en in het antwoord toont hy: dat men „ hier aan een byzonderen byftand des Hemels „ mag denken, die de ziel op heure reis naai het „ Paradys begeleiden zal. De weg, dien zy door „ het ongemeeten veld der Planeeten moet afleg„ gen, is haar ten eenemaal onbekend. Dan, de „ Godlyke goedheid , die tot hier toe over haar gewaakt heeft, zal ook haare hulp, ten tyde als «„ ze die het meest noodig heelt, overvloedigst „ ichenken. Dit is de overtuiging der Godvrugti- gen, in alle Eeuwen geweest, Pf. XXIIF. vs. 4. „ De Middelaar is zelfs dien weg doorge- „ gaan. De Engelen waren hier voor de zielen „ der vroomen, gedienflige Geesten, volgends de „ leer van Paulus; — maar ook diezelfde En„ gelen zullen haare Wachters en Gidfen zyn, zo „ ras zy hunnen aardfchen tabernakel vaarwel zeg„ gen. Toen Lazarus ttierf, weidt hy van de „ En-  BRIEFWISSELING. ^ „ Engelen gedragen en overgevoerd. En met „ welken onbegrypelyke fnelheid moet deeze reis „ gefchiedeu.' Gabriel, een der Engelen, die voor „ God ftaan, gaat van God uit, en komt by Da* „ titel aan, nog eer zyn gebed geëiudigt was: reist nu de afgefcheidene ziel met de Engelen, zo „ fpoeden zy te famen in een menschlyk oogenblik ,, van deeze Waereld naar het Paradys. De ziel, ,» die iii haare ftoflyke wooning geen Geesten kon „ zien, ontdekt nu de Engelen, die reeds zo lang haar befchermd, en ter bevordering van haaren ,» eeuwigen' welftand medegewerkt hebben. Wie „ kan zig de verwondering en vreugde der zielen „ verbeelden, wanneer zy zich van Befcherm-En„ gelen, in plaats van weenende vrienden, om. „ ringd vinden," enz. Zie hier nu, myn Zoon! een klein ftaaltjen van die Leerredenen , mogelyk vindt gy daar veel goeds in; doch gebruik in alles uw eigen oordeel, beproef alles en behoud het goede. Men zal zelden Schryvers aantreffen, die over een en het zelfde onderwerp eveneens denken en fchryven, elk gebruikt zyne eigene leidinge, namaate zyn verftand en verkreegene kennis uitgebreid is. En het is eene volftrekte onmogelykheid , om te denken en te fchryven naar 't begrip van ieder een. De duidelykfte waarheeden worden menigmaalen ontkent cn tegengefproken. Hier van daan de zo menigvuldige begrippen en tegenftrydige leeringen der Godgeleerden over een en het zelfde onderwerp, zelfs over zaa-  i40 NATUURKUNDIGE zaaken van de uiterfte aangelegenheid. Van waar dan ook, helaas] zo veelerlei fecten en fcheuringen onder het Christendom zyn te voorfchyn gekomen. Hier van daan de zo menigerlei verklaaringen en tegenftrydige uitleggingen over Gods Woord, waar over men onophoudelyk blyft twisten, den. En zodanig is het ook veeltyds gelegen met andere weetenfchappen, gelyk gy reeds uit myn en Brief, over de verfchiilende gevoelens aangaande de deelbaarheid der lighaamen in 't oneindige gezien hebt; doch hieraan ziet gy, dat alles hier op Aarde onvolmaakt en gebrekkelyk is, en dat 's menfchen verftand bepaald is en aan veele dwaalingen onderhevig. Het levensverhaal van Keple r zal ik met eenen eerstvolgenden Brief vervvagten. Ik ben ZES-  B R-I E FWI S S E L I N G. a+1 ZESTIENDE BRIEF. Behelzende eenige levensbyzonderheeden van den vermaarden Sterrekundigen Kepler. WAARDE VADER! Volgends uwe begeerte , deel ik UEd. thands mede het gene myn vriend my onlangs van Kepler verhaald heeft. Het is verwonderlyk, dat een mensch in deeze of gene weetenfchap zo verbazend verre kan vorderen, wanneer hy'er zig met lust en genegenheid op toelegt. Zyn verhaal was aldus: Joannes Kepler, de Zoon van Henri. cus Kepler, (een dapper Krygsman,) was gebooren te Wil* , in het Wurtembergfche , in Duitschland, op den 27 December 1571. Moestlinus, een groot Wiskunftenaat en Sterrekundige, was zyn Leermeester. Van deezen leerde hy de Wiskunde, in welke weetenfchap hy Hoogleeraar geweest is, onder de Regeering van drie Keizers, van Ma t t h i a s naamlyk , R u d o l p h u s en Ferdinand de Hde. Hy was een man van een zeer doordringend oordeel, en een naauwkeurig naarvorfcher van Sterrekundige onderwerpen. Deeze verftandige Wysgeer was de eerfte, die de groote wetten van de beweegingen der Planeeten Q out-  mtM NATUURKUNDIGE ontdekt en gevonden heeft , te weeten, dat Zy Ruimten be fchryven, evenredig aan de Tyden; en dat de Vierkanten heurer omloopstyden evenredig zyn tan de Teerlingen heurer afjlanden. Deeze regels zyn algemeen bekend onder den naam van Kep" iers Wetten. Kepler hadt eene byzondere zugt , om , na het voorbeeld der Pythagoristen en Platonisten, overeenkomften en famenftemmingen in de Natuur te ontdekken, en aan deeze zugt zyn wy die gewigtige uitvindingen verpligt, welke meer dan genoeg zyn, om zyne valfche inbeeldingen te ontfchnldigen. Men verhaalt ons, dat hy, van zyne eerde jeugd af aan , groote zorgvuldigheid heeft aangewend, om de reden van drie dingen uit te vinden, naamlyk: waarom de Planeeten zes in getal waren; waarom de afmeetiugen hunner wandelkringen zodanig waren, als Copernicus die uit de waarneemingen be. fchreeven hadt; en welke de wet van heure omwentelingen was. Hy zogt de reden der twee eerfte zaaken , in de eigenfchappen der getallen en vlakke Figuuren, doch vruchteloos. Maar eindelyk overweegende, dat, daar de menigte der vlakke regelmaatige Figuuren oneindig kan zyn, 'er niet meer dan vyf regelmaatige lighaamen mogelyk waren, gelyk Euclides, lang vóór zynen tyd, betoogd heeft, verbeelde hy zig, dat aan deeze merkwaardige bepaaling, die tot de wezenlykheid der dingen behoorde, zekere geheimenisfen in de Natuur beantwoordden. In deeze verbeelding werdt  BRIEFWISSELING. 543 werdt hy bevestigd, omdat hy bevondt, dat de Pythagoristen in hunne Wysbegeerte van deeze vyf regelmaatige lighaamen groot gebruik maakten. Hy poogde dan eenige-betrekking te vinden, tusfchen de grootte deezer lighaamen en de tusfchenwydten van de kringen der Planeeten; en meenende dat een teerling, in den kring van Saturnus befchreeven, met zyne zes vlakke zyden, den kring van Jupiter zou raaken, en dat de vier andere regelmaatige lighaamen, op gelyke wyze de tus» fchenwydten, die tusfchen de kringen der andere Plaueeten zyn, zouden vullen, ftelde hy, dat dit de waare red.en was, waarom de Hoofdplaneeten juist zes in getal zyn, en dat de Schepper der Waereld, deeze famenftemming in het oog hadt, toen hy hunne afflanden van de Zonne, het middenpunt des Waereidgebouws , bepaalde. Dus, gelyk hy meende, het groote geheim der Pythagoristen gevonden hebbende, en zeer met zyne ontdekking in zyn fchik zynde, maakte hy in den Jaare 1596 zyne uitvinding gemeen , onder den tytel van Myfterium Cosmographicum. Kepler zondt een affchrift van dit boek aan Tycho Brahe, die deeze afgetrokkene be. fpiegelingen , wegens het Waereld gebouw, niet goedkeurde; maar aan Kepler fchreef, dat hy eerst waarneemingen tot den vasten grondflag leg. gen moest, om vervolgends tot de oorzaaken der dingen op te klimmen. Aan deezen voortreflyken raad , zyn wy de gewigtiglte ontdekkingen van Q 1 Kep-  ,4a natuurkundige K e p l e r, en anderen, verfchuldigd. Ten allen tyde werdt hy van de grootfte Mannen toegeftemd, doch »an weinigen getrouwlyk nagevolgd. Tycho echter, door zyn vernuft bekoord-, iewoog Kepler, om met hem te Praag, (waar isy de laatfte jaaren zyns levens doorbragt, zyn Vaderland, gelyk uit zyn leven blykt, verlaaten hebbende,) te gaan woonen, en hem in zyne Sterrekundige oefeningen te onderfteunen. Kort daarnaa kwam Tycho te fterven, en Kepler deedt veele gewigtige ontdekkingen uit zyne waarneemingen: hy vondt, dat de Sterrekundigen, reeds van de vroegfte tyden af, hadden misgetast, door altyd cirkelronde wandelkringen en eenpaarige beweegingen aan de Dwaalfterren toe te fchryven; maar dat iedere van dezelven in een eirond bewogen werdt, het welk een van zyne brandpunten , in het middenpunt der Zonne heeft: dat de beweeging van iedere Planeet ongelykmaatig is, en dermaate verfchilt, dat een ftraal, die vooronderfteld wordt van de Planeet naar de Zon getrokken te worden, altyd gelyke ruimten, in gelyke tyden, befchryft. Het was eenige jaaren laater eer hy de overeenkomst ontdekte, welke 'er is tuslchen de afftanden der verfeheidene Dwaalfterren van de Zonne en de Tyden, in welke zy heure omwentelingen volbrengen. Hybefpeurde duidelyk, dat de bovenfte Planeeten niets flegts in grooter kringen , maar ook laugzaamer dan de onderfte bewogen worden, zo dat  BRIEFWISSELING. dat derzei ver omloopstyden, om twee redenen, grooter waren. Saturnus doet, by voorbeeld , zynen omloop op eenen afftand van de Zon, die negen en een halfmaal zo groot is als de afftand der Aarde van dezelve; en de Cirkel, door Saturnus befchreeven , is in dezelfde evenredigheid: dewyl nu de Aarde in één jaar omloopt, zo moest Saturnus, indien de fnelheeden gelyk waren, in negen en een hal! jaar omloopen-, daar echter zyn omloopstyd meer dan negen-en-twintig jaaren is. De omloopstyden der Planeeten neemen derhalven in grooter evenredigheid toe, dan hunne afftanden van de Zon; doch niet in zo groote evenredigheid als de vierkanten der afftanden. Want indien het dus ware, zo moest de omloopstyd van Saturnus, meer dan 90 jaaren zyn, dewyl het vierkant van 9§, 0oiis. Eene midden-evenredigheid tusfchen de afftanden der Planeeten en de Vierkanten dier afftanden, is derhalven de waare evenredigheid deromloopstyden;want het midden-evenredig getal tusfchen 9' en 9o|, geeft den omloopstyd van Saturnus in jaaren. KePl'eR,naaverfcheiden misdagen in het bepaalen deezer overeenkomst begaan te hebben, vondt dezelve eindelyk, op den igden Mey des Jaars ï6 8: want hy is zo naauwkeurig, dat hy den juisten dag zyner uitvindingen heeft aangetekipd. Dy ontdekte, „ dat de vierkanten van de omloopstyden der Pla' „ neeten, altyd evenredig zyn aan de Teerlingen „ heurer afftanden van de Zon." Dit is alleen een kort en hoofdzaakelyk berigt, wegens de voorQ 3 dee-  c NATUURKUNDIGE 240 deelen , welke hy, naa eenen arbeid van veele jaaren , uit de waarneemingen van Tycho getrokken heeft. Toen Kepler befpeurde , dat zyne {telling van de vyf regelmaatige lighaamen tusfchen de kringen der Planeeten, volgends naauwkeurige waarneemingen , niet beftaanbaar was met de tusfchenwydten heurer wandelkringen, poogde hy andere ontwerpen van famenftemminge te ontdekken. Tot dat einde vergeleek hy de beweegingen van dezelfde Planeet,op heuren grootfteuenkleinften afftand, en die van de vetfchillende Planeeten in heure verfcheide wandelkringen, gelyk zy zig, uit de Zon gezien zynde, vertoonen zouden, en hier meende by eene overeenkomst met de verdeelingen van de Octaaf in de muziek te ontdekken. Deeze en meer andere gisfingen waren de droomen van dien ver{tandigen man, met welke hy zo ingenomen was, dat hy, volgends zyne eige bekentenis, zo ras hy vernam, dat Galil/eus vier nieuwe Dwaalfterren, de Wagters van Jufiter naamlyk, ontdekt hadt, eerst gedagt heeft, hoe hy zyn begunfngd ontwerp, het welk door deeze ve.meerdermg van het getal der Planeeten gevaar liep van te vervallen , zou kunnen (taande houden. Dezelfde voonngenomenheid deedt hem verkeerdelyk oordeelen over den kring der vaste Sterren ; want door zyne leere genoodzaakt zynde, cm de Zon eene groote meerderheid in het ÊeelSI toe te fchryven, beperkte hy de [vaste Stenen binnen zeer enge paaien. Hy neu 1 fchouw»  BRIEFWISSELING. 2^ fchouwde dezelve niet als Zonnen , die omtrent de middenpunten heurer onderfcheiden Waerelden geplaatst waren, en om welke Planeeten zy heure omwentelingen volbragten, gelyk de andere navolgers van Copernicus de Sterren aanmerkten; zulks befluitende uit het licht, het welk zy in zig zelven hadden, uit de oneindige afftanden, waarop zy geplaatst waren, en uit de overeenkomst in de werken der Natuur. Niet te vrede met die famenftemmingen, welke hy uit de waarneemingen van Tycho geleerd hadt, maatigde hy zig de vryheid aan, om nieuwe overeenkom Uren uit te denken, die geenen grond altoos in de nataur hadden, en door de beste waarneemingen zyn omver geworpen. Dus leeren wy uit de dwaalingen van Kepler, een man, die de hoogfte verwondering verdient, hoe gevaarlyk het is beginfels of vooronderftellingen , uit afgetrokkene weetenfchappen ontleend,met°zulk eene vryheid op natuurlyke verfchynfels toe te pasfen. Ondertusfchen echter is het zeeker, dat zyne groote fchranderheid en zyne geduurige befchouwingen van de beweegingen der Planeeten , hem eenig denkbeeld gaven, wegens de waare beginfels waar uit deeze beweegingen voortkomen. In zyne voorrede voor zyne aantekeningen over de Planeet Mars, fpreekt hy van de zwaarte, als van een vermogen, het welk onderling tusfchen lighaamen Plaats heeft, en zegt, dat de Aarde en de Maan naar elkander toehellen, en dat zy elkander, als vielen .zouden ontmoeten, in een punt zo veel- maal  j^g NATUURKUNDIGE BRIEFWISSELING. maal nader aan de Aarde, dan aan de Maan, als de Aarde groorer is dan de Maan; ten zy heure beweeJ gen fulki verhinderden. Hy voegt'er by, dat de getcyön voortkomen van de weegingen der Wateren op de Maan. Doch geene denkbeelden genoeg gehad hebbende wegens de wetten der beweeginge, fchynt hy niet bekwaam geweest te zyn, om van deeze gedagten het beste gebruik te maaken; ook fchyttt het dat hy niet beflendig in dit gevoelen gebleven is, dewyl hy in zyn kort begrip der Sterrekunde tt\ï jaaren daarnaa uitgegeeven , een natuurJkundig berigt, wegens de beweegingen der Planeeten, uit andere beginfelen afgeleid, heeft voorgefteld. Doch daar HU de wetten der beweeginge beter bekend zyn dan ten tyde van K Bple r , is het sremaklyk de bedrieglykheid van alle deeze redeneeringen , wegens de omwentelingen der Planeeten, aan te toonen. Zie daar, waarde Vader« welke byzonderheeden, myi vriend my van dien vermaarden man verhaalde. Zyn dood werdt ook in 't algemeen, door de geleerde waereld, zeer betreurd;doch het is onzeekcr wanneer hy ge/torven is. De Werken van deezen beroemden Schryver zyn menigvuldig en gewïgtig, doch thands, na myn vriend zegt, van weinig gebruik, federt de verdere volmaaking der Sterrekundige Weetenfchappen.