Ex Legato VERRIJST.    VERHAKDELIKGEN TA N 31 E T GENOOTSCHAP TER Ji 25 T OB1) 25 TR IN" G 23 25 B HEE LKUND E, X 25 A M S T E B D A M- IV . 23 25 25 2-. TEAM S T 35 II D A M, Bij-JAN BASEND ELWE. MD C CX CYI .   voorrede. j^an 't hoofd van het derde Deel deezes werks, eindigden wij het gefchiedverhaal deï Genootfchaps, met den tweeden September 1793. Van dien dag af, tot den lasttften Augüstus 1794, zijn bij hetzelve de volgende ftuk* ken ingeleverd: Twee waarneemingen, getékend met dé letter D, en inhoudende een zogenaamd, doch indedaad zeer onvoldoend, bewijs, va»  i, VOORREDE. den voordeeligen invloed der Geneestkunst op de Heelkunde. Vijf Verloskundige waarneemïngen, van de Heeren alstorphius, mulder, en kallot j door den eerstgenoemden ingezonden,, , Proeve eener verbetering in de Verlosktm« de, en waarneeming eener moejelijke verlosfinge, met ftuiptrekkingen, en gevolgd van den dood; door den Heer fBKSisif; BURG. Waarneeming eener groote veelheid vaa hoornaartige uitwasfen , verfpreid over ver» fcheidene deelen van het ligchaam; door deis Heer vutkamp. Eene kleine verzameling van waarneemïngen, aangaande de beproefdfte hulpmiddelen, ter ftuitinge van de bloedvloejingen der baarmoeder, vóór, in, en na de verlosfing; pnder de zinfpreuk: Plus ultra. Eene uitgebreide dergelijke verzameling * voerende ter zinfpreuke , Simplex veri fig& $umt BOERHAVÏt  VOORREDE. m Vier waarneemingen, betreffende even zo •veele waterbreuken des balzaks, door het infpuiten van rooden wijn genezen 5 door den Heer bolsius; op 't verzoek des Schrijvers, in het voorige Deel deezes werk* reeds gemeen gemaakt. Een antwoord cp de vraag, belangende het jtiste tijdftip tot het doen der breukfnijdinge, in 't geval van beklemde breuken, en getekend : Die Heelmeester zal met den basten, uitflag de breukfnijding onderneemen, welke daartoe , in alle gevallen, van het gunstigst QOgenblik weet gebruik te metaken» Twee ftukken, eindelijk; (trekkende ter voldoeninge aan het voorftel , ten aanzien der eigenlijk dus genoemde Hoofdwonden j Voor dit jaar gedaan , en ondertekend , het eerfte: Een goed fpoor maakt een gemaklijken weg; het laatlles Experiemia doceh In de algemeene Vergadering des Genoot» fchaps, den eerften September van laatstgemeld jaar gehouden, en door den Hoogleeraar a« bonn, als Voorzitter, met eene redevoering, over den voordeeligen invloed der fcheikuK' é» op de heemkennis, geopend, 'u beflotsn:  iv VOORREDE. 1. ) Den gouden Gedenkpenning te fchenken, aan den Schrijver der verhandeling, onder de zinfpreuk : Die Heelmeester , enz. welke, bij het openen van deszelfa verzegeld billet, is gebleeken te zijn, jan kragtingh, Heelmeester te Haarlem, Lid van de Hollandfche Maatfchappij der fVeetenfchappen aldaar, en van dit zelfde Genootfchap. 2. ) Den zilveren Gedenkpenning toeteleggen aan den Schrijver der verhandeling en verzameling van waarneemingen over de bloedvloejingen der baarmoeder, getekend met de fpreuk van boerhave: Simplex veri figillum; zijnde, blijkens eene zelfde opening, p. j. vArt bavegem, Doclor der Geneeskunde van de Univerfiteit te Leuven ; oud Heelmeester der Legers van zijne Roomsch Keixtrlijke Majefteit, en Lid van verfcheidene Genootfchappsn ; te Baesrode bij Dender monde in Vlaanderen* 3. ) Eeri dergelijken Penning te doen toekomen aan den Schrijver der verzameling van waarneemingen over de Hoofdwonden; onder de zinfpreuk: Experientia docet; die op dezelfde wijze is gebleeken te zijn, imah 6pruijt, Heelmeester te Amfterdam.  VOORREDE. v 4. > Den Heelkundigen te herinneren , dat ter beantwoordinge, vóór den eerften May 1795, bepaald blijft; de vraag: Naardien de Heelkundige ondervinding} eene merkbaare verfcheidenheid der Gezwellen, in de Liesfchen en binnen den Balzak doet waarneemen \ en deeze dikwerf te veel duisterheids hebben , om bij het eerfie on» derzoek eene beftisfe/ide uitfpraak te doen, en de gepaste Hulpmiddelen, toetedienen; zo is de vraag: In hoe verre hebben Ontleed' en Heel kundige Waarneemingen daarover air ede het noodig licht verfpreid% wat ontbreekt ons nog, ten aanzien van de kenmerkende verfchijnfelen der onderfcheidene foorten , en van derzelver verfchillende uitkomften? En, welke zijn de eenvoudigfte en beste Genees- en Heel- middelen en Behandelingen, die tegen elk deezer Gebreken ■den voorrang verdienen boven alk anderen ? - ■ 5. ) Ter Prijsvraage optegeeven,- om vóór den eerften May 1796, beantwoord te worden: Welke zijn de waare Natuurkundige re* denen , dat het gebrek, bij fommige eerstt geborene kinderen voorkomende, en bekend * 3  vt VOORRED & onder den naam van Hazelip, 't zij enkel of dubbel3 zo veel wij weeten, altoos in de bovenhp , nimmer in de onderlip, wordt waargenomen ? Hoedanige behandelingen zijn van tijd tot tijd, ter herftellinge der zelve, aangeprezen? Welke deezer behandelingen zijn, in alle mogelijke omflandigheden, waarin zig dit gebrek bevinden kan, proefkundig de besten ? Welke is daartoe het juiste, immers het voordeeligfc tijdftip van liet leven ? • Hoedanige voorzorgen eindelijk, sijn het meestvermogend, om het mislukken derzelve, v zij dodr uitjeheuring, '$ zij mderzins , te verhoeden ? 6.) Ter gelijke vrasge, om beantwoord te Worden vóór den eerften Maij 1797, uitte* febrijven: Welke zijn de ziekten der Slijmbeurzen f Waar ter plaatfe, en in gevolge van welke corzaahen, worden ze, meerder of minder gemeenzaam waargenomen? Foor hoedanige wezenlijke verfcheidenheden zijn dezelve vathaar? Welke zijn hattre foor t onderfcheidende kenmerken, zo onderling als met opzicht $ot alle andere daaraan fchijngelijke- *iek$m% Welke tsne behandeling, eindelijk, j>  VOORREDE. vit in elk deezer ziekten, overeenkom/lig met. alle of gemelde bijzonderheden, of wèlbewe* zen, of vermoedelijk, de beste? Beiden onder toezegging eener gouden Me* daille, op den fternpel des Genootfchaps ge« fchroefd, aan den Schrijver van elk dier antwoorden , welke hetzelve oordeelt, dat ge* noeg voldaan heeft aan het oogmerk. 7. ) Met uitloving eener dergelijke zilveren Medaille, vóór den eerften Maij 1795, te vorderen: Een kort, saaklijk; en oordeelkundig Uittrekzel uit alle oorfpronglijk Nederlandfche Waarneemingen , betreffende de Aangezichts - en Hals - wonden ; met eene naauwkeurige opgave van den tijd, waarin dezelve gefchreven zijn, en der Werken i® welken ze voorkomen, 8. ) De waarneemingenr en verhandelingen van de Heeren alstorphius, tekelen- BURG, VAN BAVEGEM en SPRUIJT, tOt onderwerpen te doen dienen van het vierde Deel der Verhandelingen van hetGenootfchap, «n zo fpoedig mogelijk gemeen te maaken. ^4  Vin VOORREDE. 9. ) Hetzelfde te doen, ten aanzien van d© bekroonde verhandeling des Heeren kragtingh; gelijk ook airede gefchied is. 10. ) En eindelijk, van alle opgemelde bijzonderheden het algemeen kennis tè geeven door een Programma, met bijvoeging der voorwaarden, betrekkelijk tot de inlevering van allerleie gefchrifcen bij het Genootfchap. Wij eindigen dit verflag, met ons te beklaagen over de onmogelijkheid , waarin wij door de tijdsomftandigheden gefield geweest zijn, om dit Deel eerder in het licht te geeVen , en verzoeken ten deezen opzichte aan alle die Heeren, welken ons daartoe de ftof yerfchaft hebben, verfchooning. O. van ges sc he Amfltrdam den 20 Oélober, 1706.  NAAMLIJST DER. BESTUURENDE LEDEN. PRESES. a. bonn, Hoogleeraar der Ontleed- IJeel- en Verlos* kunde aan het Athenaum lllujlre, Infpeétor Collegii Medici, en Directeur van de Maatfchappij ter redding der Drenkelingen tcAtnftcrdam; Lid van de \ Ilollandfche Maatfchappij der Wteienfchappen te \ - Haarlem; van het Zeeuwsch Genootfchap der Wectenfehappen te Vhsftngen ; van het Provinciaal Utrechtsch Genoootfchap van Kunjlen en Weeten! fchappen ; van de Maatfchappij der Geneeskunde te London en van die te Edimbwg; Lid ConfuU tant '.van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. ÜSSESSORE*. «. p. swagerman, Heelmeester der Nederduitfche Gereformeerde Diaconie - armen te Amfierdam; Lid van de Hollandfehe Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Misfngen; tn van het Provinciaal Genootfchap van Kunften m Weetenfchappen te Utrecht, * S  X NAAMLIJST. j. de bree, Heel- en Stads Vroed-meester te Am» fierdam» THESAURIER» ». HUSSEM, Gewoon Heelmeester van het CollegU ter Admiraliteit te Amfterdam; Lid van de Hol' landfche Maatfchappij der Weetenfchappen, U Haarlem, en van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfmgen* SECRETARIS, a. van oei SC her, Oud-Heelmeester van V St9 Piet ers Gasthuis te Am fier dam; Lid van de HoU landfche en Zeeuwfche Maatfchappijen der Wee tenfehappen ; van het Provinciaal Utrechtsck Genootfchap van Kunftcn en Weetenfchappen, en van het Bataafsch Genootfchap der Proefondsr* vindcüjkc Wijsbegeerte te Rotterdam.  NAAMLIJST dek, GEWOONE LEDEN. Achtervoigends den tijd hunner aanneetaing van het Lidmaatfchap. ». w. kriegèr, Stads Breuk- en Heel-meester van het - Den 15 April 1790. 3. greeve, Stads Heel- en Vroed-meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsck Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen, enz* Den 19 April 1790. t, van lanckum, Stads Heel- en Vroed-meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen, enz. Den 19 April 1790. &. sandifort, Med. Doel. Anat. Chir. et Art. Obftetr. Profesfor te Leijden; Lid van de Roomsch - Keizerlijke , Zweedfche, Bazelfchet Edinburgfche, Parijfche, Hollandfche, Zeeuw 1 fche en andere Maatfchappijen van Weetenfchappen. Deu 12 Mai 1790. j. H. stolte, Med. Doel. en Vroedmeester tt Zwolle; Lid van verfcheidene Maatfchappijen van Weetenfchappen, Den 15 Mai 1790,  Svi N A A M L IJ S f. j. h gallandat, Med. Dodl. Stads- en Arm bachis-Doftor en Vroedmeester te Hulst; Lidyan de Zeeuwfche Maatfchappij der Weetenfchappen j enz. Den 25 Junij 1790. m. van gèüNs, Med. Doft. Archiater van Gelderland; Hoogleer aar der Genees- Kruid- Scheien V rlos - kunde te Harderwijk ; thans Mcd. Inftit. Medic. & Prax. Profesf. Ordin, & ProVinc. Traject. Archiater ; Lid van verfchcidenc Maatfchappijen van Weetenfchappen. Den 5 Augustus 1790. j. c. da men, Leftor der Ontleed- Heel-en Vroede kunde; 'sLands en Stads Heelmeester in 'sHaage; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam f enz. Den 2 September 1791. j. flietner, Gewoon Heelmeester van het Colhgie ter Admiraliteit te Amftcrdam. Den 7 Sep* tember 1791. c. stijger, Heelmeester te Amftcrdam ; Lid van: het Provinciaal Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen te Utrecht. Den 9 September 1791- h. berkman, Peel- en Stads Vroed-mcester te xénf er dam. Den 9 September 1791. 9*  NAAMLIJST. xvii g. j. van Wij, Anatótn. Chir. et Art, Obftetr. Ledtor; Stads Heel. en Vrocd-meester te Arnhem; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem, enz. Den 10 September 1791, a. de bosson, Heelmeester yan de Nederduitfche Gereformeerde Diaconie-armen , en Vroedmeester te Amftcrdam; 'Lid van het Provinciaal Genootfchap van Kunften en We tenfchappen tt Utrecht. Den 11 September 1791. j. bolsius, Heelmeester te 'sHertogenbuseh. Den 11 September 1791. h. miramdolle van gherD,Stads en"'sLands Med. Doft. der Baronnié van Breda; Stads Vi oedmeester; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen, en van de Geneesen Natuur • kundige Correspondentie in 'sGraa. yenhaage. Den 12 September 1791. j. thïmmïNj Med. Doft. te Deventer, Licentiaaf in de Heel- en Vrocd-kunde. Den i% September 1791. o. schuurman, Stads Chirurgijn, Operateur en Vroedmeester te Rotterdam ; Lid van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte aldaar. Den 13 September 1791. f. jas, Stads Heelmeester; Heelmeester van. den Gerechte, en van het Kweekfcho?l voor de Zee* vWart, te Amfterdam, Den 7 September 1792» * *  xviii N A A M L IJ S T. e. w. van der leeuw, Med. DoSt.; Lid. van .< het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen; van het Bataafsch Genootfchap der ProefoudervindeJijke Wijsbegeerte; van het Letterkundig Genootfchap, onder de zinfpreuk: Studiumfcien- ■ tiarum genitrix , en Anat. et Chir. Lector te Dordrecht. Den 8 September I79*- ttVf. van de sande, Med. Dn®, en Vroedmeester te Mtppcl. Den n September .792. • a. g kl ö s R, Med. et Chir. DoStor tè Zulphen, enz. Den 12 September 1792. j. velt kamp, Stads Heelmeester te Zwol!. Dea 12 September 1792. a. van sol inge n, //. L. M. Med. et Phikfoph. Doélor; Lecl. in de PraSticale Vroedkunde te Middelburg , en Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen. Den 15 September 1792. m. j. busch, Med. Doiïor, Stads Phyficus en Archiater der Stad en derzelvc'r Rechtsgebied te Groningen; Lid van het Genootfchap, Pró'exolendo Jure Patrio, ter zelf der ftedc, en van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Wcctenfcheippcn. Den 15 September 1792. M. QUESTfns, Heelmeester van de Gereformeerde "Diaconie, van de Burger- en Ar men-Weeshuizen, en van het Provinciaale Tuchthuis te Gro«ftfft* Dea 13 September 179a. >  N A A M L IJ S T. xix H. VINK, Honorair Hoogleeraar der Ontleed-en Heelkunde te Rotterdam ,enz. Den j September 1793, j. hip-ping, Med. DoStor,. Stads Vroedmeester. Anat. Chir. et Art. Obftetr. LeStor, enz. te Rotterdam. Den 6 September 1793,. j. van tekelknburg, Stads Heel- en Vroedmeester te Haarlem. Den 6 September 1793. j. heiligers, Heel- en Vrocd7meestcr is Woudricliem. Den 6 September 1793, J.~ r. haver , No/bc. Clinic. CUrürgus ,'Oudfle Stads Heelmeester, enz. te Leijden, Den; 7 September (1793. (t« I * V' WÏ \\\ zv.-tVt Mttt&H ,j?f A. VAN epen hu ij zen, Operateur , Heel - en Vroed- meester, enz. te Dordrecht. ■ Den 8 September 1793. honorair L I Bi De H eer E. j. Thomassen a thuessink, ys Lands Med, Doctor in, 's Hage> enz. Den 6 September 1793.  INHOUD. I. Vijf Verloskundige Waarneemingen , medeaedeeid door w. o. alstorphiüs. 6 Dl. i. II. Waarneeming eener zeer moejelijke Verlos* ' fing , vergezeld van fiuiptrekkingen, en gevolgd van den dood: door j. van te- xblenburg. •. • l9* III. Proeve eener verbetering in de Verloskunde , ren opzichte der keering van het kind, itt eene moejelijke verlosfing: door Denzelfden. • S1, IV. Waarneemingen, betrefende dt bloedvloejingen der baarmoeder: door p. j. van bavegem, waaraan een zilveren Gedenkpenning is toegewezen. . 49* V. Verzameling van Waarneemingen, betref* jende de Hoofdwonden: door j. sprüijt; waaraan eenen zelfden Gedenkpenning is toegewezen. . • • 110* VIJF  V IJ F VERLOSKUNDIGE fAARNEEMINGEN, Medegedeeld door W. G. ALSTÖRPHIUS, Heel- en Vroed-meester der Grietenije van Westdongcradeel, in Friesland, enz. EERSTE WAARNEEMINGj VAR den S C H R IJ V E R; In de maand April van het jaar 1788, werd ik, door mijnen vriend en amprgenoot, den Heere j. van slooten, geacht Heelmeester të Ternaat, ter raadpleegingé verzocht bij eene vrijlter van 18 jaaren: de lijderesfe was IV. deel. A ) ■ - es  2 W.' G. ALSTORPHIUS, VERLOSKUNDIGE onderhevig aan hyfterique toevallen; de pols was klein en zwak ; haar buik was opgezet als die van eene zwangere vrouw: tusfehen de fchaamlippen vertoonde zig een gezwel, ter groote van een eerstgeboren kinderhoofd 9 vergezeld van eene belette pislozing en he« yige pijn. Na naauwkeurig onderzoek bleek, dat bovengemeld gezwel door het uitgerekt maagdenvlies geformeerd was, dewijl wij in ftaat waren, hetzelve door drukking te doen verdwijnen , waarop de buik aanmerkelijk in opgezetheid toenam; en deezen wederom drukkende, het gezwel alsdan weder verfcheen ; bovendien verklaarde de lijderesfe , nimmer de maand» lijkfche ontlasting gehad te hebben. Er fchoot derhaiven niets anders over y om haar uit deezen haaren elendigen ftaat te verlosfen, dan het voornoemd gezwel door eene infnijding te openen, ter ontlasdnge van de groote hoeveelheid ftonden-vochtèn, waaruit wij oordeelden dat , zo wel de opgezetheid des buiks, als het voornoemd gezwel oorIprsviigiijk waren. Mijne amptgenoot opende het gezwel in deszelfs meest uitpuilend gedeelte, ter lengte van een' duim; waarop terftond, met fterken drift, een menigte zwart, dik bloed ten vooi-  WAARNEEM INGE N. $ fèhijn kwam, (vervullende de kamer met; zulk eenen flank , dat de bijzijnde vrienden dezelve moesten ontruimen,) welke, na deszelfs volkomene ontlasting, twaalf ponden woog: na deeze handbewerking flonk de buik; 't gezwei verdween, en de pisloozing herftelde zig. Den volgenden dag de lijderesfe bezoekende j werd zij door eene dsthma convulfwunt gekweld; daarenboven was zij van den nek af, tot de voetzooïen toe, met bJoed bezoe* deld, 't welk denzelfden avond en den daar op volgenden nacht uit de opening gevloeid, ja, zelfs door het bed gedrongen was, zo dat deszelfs gewigt, naar gisfing, niet minder dan drie ponden kon bedraagen: een drankjen , met de amihyfterka , nam voornoemde asthma weg. Den derden dag was de lijderesfe koortzig, de tong beflagen , zonder eetlust, en had geene fedes; een laxans werd haar toegediend, waarvan zij twee itoelgangen kreeg» Den zesden dag was zij zonder koorts, de tong zuiver, de eetlust maatig, en de lijderes vrij wèlvaarend; waarop ik mijn affcheid nam: drie weeken na de voorgaande operatie werd ik andermaal geraadpleegd: bij mijne komst verhaalde de lijderesfe, dat zij, federt eenige A a  4 W. O. ALSTORPHIUS , VERLOSKUNDIGE dagen, door koortfen was gefolterd geweest, vergezeld van pijnlijke aandoeningen in den onderbuik; de pisloozing was weder geftremd. Ik onderzocht de fchaamdeeJen, en bevondt de voorens gemaakte infnijding door een lidteken veréénigd, maakende het maagdenvlies een gezwel ter grootte van een ganzen-ei. Thans bellooten wij eene kruiswijze infnijding te doen , en de gemaakte opening door een fteekwiek, befmeerd met het ung. mixtum, om de kanten raauw te houden , ter verhoeding eener verééniging van deszelfs randen, gedeund door een fmal, dik compres , en bevestigd door het T verband, te onderhouden. Uit deeze opening kwam eene groote hoeveelheid etters ten voorfchijn, welks gewigt, na deszelfs volkomene ontlasting, vijf ponden bedroeg. Verfcheiden dagen daarna de lijderesfe bezoekende, vond ik de randen van de gemaakte wond met vel begroeid, nalatende eene opening van \ duim middenlijn , waar-; uit dagelijks eene groote hoeveelheid etters vloeide, eene onaangenaame reuk van zig geevende, en door deszelfs fcherpte de uiterlijke teeldeelen ontvellende, verwekkende haar bij de waterloozing verfchrikkelijke  WAARNEEMINGEN. $ fchrijningen ; bovendien verzwakte het haar zeer, en zij was onderhevig aan koortsachtige ongefteldheden. In deeze omftandigheid dienden wij haar den zo heilzaamen koortsbast toe, zo wel om de koortfen, die uit de opneeming des etters ontftonden, tegentegaan, als om de vochten tegen het bederf te bewaaren , en de krachten te herftellen. Offchoon , door het gebruik van dien bast, den etter wel eene betere natuur verkreeg, bleef de ettervloed , nu in geringe, dan in grootere hoeveelheid, ja, dikwijls ontlastte dezelve zig met geheele klompen, welken, zo als bij deszelfs onderzoek bleek, uit verflikte vezelen beftonden; waaruit wij beflooten , dat er aanmerkelijke etterboezems plaats moesten hebben; waarom wij, ter zuivering deezer boezems, infpuitingen in het werk ftelden, uit het aq. calcis, met de md rofarum. Deeze middelen een geruimen tijd gebruikt hebbende, en de herftelling weinig vorderende , veroorzaakte zulks ongeduld bij de lijderesfe , en de Heelmeester verflaauwde pok in het toedienen der infpuitingen. Bijna één jaar na de handbewerking, vond den, geraaden, over den nog aanhoudenAS  6 w. g. alstorfhius, verloskundige den ettervloed een'Geneesheer te raadpleegen; deeze vond goed, den koortsbast aanhoudend te doen gebruiken , gepaard met een dieet uit meelachtige fpijzen , en in het tegenwoordige faifoen, de melk en jonge groentens, nis zijnde bij uitftek nuttig om het ligchaam tegen de bederving van den etter te beveiligen. Verzoekende tevens den Heer van slo> ten, gewoon Heelmeester van de lijderesfe, met wien zijn Ed. werd geraadpleegd, hem var. tijd tot tijd bericht nopens den toeftand van de patiënte medetedeelen. De nalaatigheid van dien Heer, ten deezen opzichte, (waarfchijnelijk zo door de geringe vordering der lijderesfe, als zijne menigvuldige bezigheden veroorzaakt,) deed voornoemden Geneesheer beflniten, met mij daarover te fpreeken ; te meer, wijl zijn Ed. van eenige Heelmeesters aldaar ter ftede vernomen hadt, dat ik hun 't geval had medegedeeld: hij befloot met mij , dat het geval allerbijzonderst was, en keurde mijn voorftel goed, ova 's morgens een ftuk rondgefneden fpons in de wonde te fteeken, 's avonds 't er weder uitteneemen, en te zorgen dat er dagelijks een fchoon fiuk ingebragt wierd; in de hoop of -de thans wèlgeftelde etter mogte  WAARNEEMINGEN. 7 dienen als een wondbalfem, ter heelinge van de nog plaats hebbende verzweering van de lijfmoeder. Deeze behandeling was van zulk een gewenscht fucces, dat, offchoon de inbrenging der fponzen, door de lijderesfe zelve gefchiedde, en niet altoos regelmatig volbragt werdt, ik verfcheiden weeken daarna vernam, dat de ettervloed niet alleen bijna geëindigd was ; maar dat haare menfes tevens op den gewoonen tijd ten voorfchijn kwamen, waardoor ze thans bijna tot haare voorige krach» ten en gezondheid was wedergekeerd. TWEEDE WAARNEEMING, VAN G. M U L L E R S, Med. Do&or te Appingedam. Zekere vrouw , op een nabij gelegen dorp, hadt, uit eene zeer moejelijke verlosfing, eene atrefia, of volkomene fluiting van den ingang der fchede behouden: de Vroed» A 4  ï W. G. ALSTORPHIUS, VERLOSKUNBIGE vrouw èn Heelmeester hadden haar, na veeï moeite, van een dood kind verlost; doch hadden verzuimd de verfcheurde deelen behoorelijk te behandelen, hetgeen de oorzaak van dit ongemak was : in den beginne werd zij door verfcheiden , doch ligte , ongemakken gekweld, die zij daarom ook weinig •achtte: na verloop van bijna twee jaaren vermeerderden de toevallen zodanig , dat zij maandlijks aan fterke fpanning en zwelling van den onderbuik onderhevig was, waarbij zig dan benaauwdheden , hyfterifche toevallen, en ondraagelijke, pijnen, die verfcheiden. dagen duurden, voegden : het opmerkenswaardigfte is, dat alle deeze toevallen zeventien dagen achter elkander duurden , beginnende op eenen gezetten dag van de maand, langzaam toeneemende tot op den oxlen dag, alsdan fcheenen zij hunnen hoogften trap beklommen te hebben , wanneer zij ook wederom trapswijze verminderden; de overige dagen van de maand bevond de lijderesfe zig vrij wèl, uitgezonderd dat haar altoos; een gevoel van zwaarte in den buik, die ook gezwollen was, bijbleef. Veelerhande geneesmiddelen werden in het werk gefield, als antiphlaghtica, fedantia, temperantia, aderlating, enz. tot dat men mij , op den i/de.i\  WAARMEEMINGEH; 9 Mei, verzocht bij de lijderes te komen: na alles naauwkeurig onderzocht te hebben, vergenoegde ik mij met eene aderlaating, beveelende, dat wanneer de lijderes weder door een hevigeh aanval aangedaan wierd, men mij terftond zoude roepen; dit gefchiedde den 13 Junij, wanneer ik, na naauwkeurige onderzoeking , het volgende bevondt. De lijderes hadt het zeer benaauwd; haare ademhaaling was fnel en hijgende; zij klaagde over benaauwdheid voor het hart, gepaard met pijnen, niet ongelijk aan weeën, die zo geweldig waren, dat zij geen half uur op dezelfde plaats kon blijven liggen, en de gantfche buurt met haar gekerm vervulde; de pols was tusfchenpoozende , een weinig fneller dan natuurlijk , nogthans niet koortsachtig ; voor het overige was de baarmoeder uitgezet , even als in het laatfte tijdftip van zwangerheid; derzelver bodem was naar den rechterkant gebogen , en liet niet toe dat zij gedrukt wierdt; wanneer men de hand op de buik plaatfte , ontdekte men alle oogenblikken krampachtige beweegingen, waardoor de baarmoeder nu en dan eens daalde , dan weder oprees, even als of de Natuur door eenig beletfel in haare pogingen gehinderd werdt: jneii ?ag een gezwel, ter grootte van eqn,' A 5  ÏO W. O. ALSTORPHIUS , VERLOSKUNDIGE vuist, aan de rechterzijde van den buik* beweegbaar, en middenmaatig gefpannen; doch buuen den tijd van den aanval, was het nies groorer dan een hoender ei. De uitwendige teeldeelen, zo als de Idbia, fiympha , clitoris, en de mond van den pisweg, gelijk ook de fosla navicitlaris waren zonder kwetfing, en hadden haaren natuurlijken ftand behouden: het toompjen was geheel vernietigd en verfcheurd, en had des een begin gemaakt aan de zamengroejing van de bilnaad; van daar, op en voor-waards, waren de wanden van de fchede zamengegroeid tot eene halve duim achter het einde van den pisweg: deeze zamengroejing was vast en zeer calleus; van daar dat men in de hevigile aanvallen geen de minfte beweeging van de ftof, die ingefloten was , uitwendig kon gewaar worden, en alle mijne pogingen, om dit te ontdekken, waren vruchtloos; dewijl de fluiting van de fchede zo digt was, dat men de dunfte priem niet konde inbrengen. Terwijl ik mij op deeze wijze niet konde Voldoen , heb ik , om de lijderes genoegen te geeven, op eene andere wijze de zaak aangevangen : ik heb, naamlijk, de wijsvinger van de rechterhand in de fchede ingebragt, zo verre mogelijk, en de wijsvinger van d©  WAARNEEMINGEN. ïï linkerhand, met olij befmeerd, in den aars; én heb toen bevonden, dat het bovenfte deel van de fchede als een blaas gefpannen was, door de ftof die zij in zig bevattede ; de deelen, tusfchen mijne vingers gelegen , wa* ren veel dikker dan natuurlijk ; wanneer de pijnen aflieten , en geene drukking gedaan werd , nam alles zijne natuurlijke plaats in. De voorzegging volgde hieruit van zelve; er ftond de lijderes , na lang uitgeftaane pij' nen en folteringen, niets te wachten dan de dood; want, zo de ftof, door eer lang verblijf in de baarmoeder, eindelijk in de aderen wierd opgenomen, en on.er 't bloed gemengd; of, bij aldien dezelve, door hnare fcherpte, de baarmoeder doorboorde , en zig in de holligheid van den buik uitftortte; of, Zo de beflootene ftof met geweld naar beneden geperst wierd, de rokken van de fchede en endeldarm deed fcheuren ; zo was er eene pijp zweer te vreezen, die door geen hulpmiddelen te herftellen zoude zijn geweest; derhalven fchoot er niets over, om alle deeze gevolgen voortekomen , dan de ftof ten fpoedigften te ontlasten ; gelijk dan ook bello« ten werd op den iöden te doen. • Dien dag bij de lijderes gekomen zijnde,"' liet ik den Heelmeester van het dorp ont-*  J2 W. O. ALSTORPHIUS , VERLOSKUNDIGE bieden, om mij bijteftaan : de lijderes werd dwars op het bed geplaatst, zodanig dat het ftaartbeen een weinig buiten den rand uitftak , en haare beide voeten op eenen ftoel rustten : de beenen van elkander verwijderd zijnde , en de lippen van de fchamelheid door de vingers van den helper van elkander gehouden zijnde, heb ik den wijsvinger van de linkerhand, met olij befmeerd, in den endeldarm geftokenj om als een geleider te dienen , en heb de lijderes bevolen fterk nederwaards te persfen ; daarna heb ik een breed , ftevig lancet, met een lind omwonden, langs den onderkant .van het lidteken in de fchede geduuwd, en eene opening gemaakt, zorg dragende, dat het lancet niet te hoog doordrong; dit verricht hebbende, is er terftond dik, geronnen bloed ten voorfchijn gekomen , zonder reuk en eenigzins bedorven, bijna zes pond: de lijderes gevoelde aanftonds verligting; de buik werd dunner; de zwelling verdween , en is niet wedergeke-rd; de belette waterloozing was verdween nen; in één woord, alle toevallen hielden op. Na gedaane infnijding den vinger binnengebragthebber.de, bevondt ik, dat de zamengroejing wel anderhalf duim dik geweest was; daarna heb ik er een lange fteekwiek  WAAR.UEEMINGEN'. t| in raapölij gedoopt, ingebragt, en een driehoekigen drukdoek, in eenig verzachtend afjkookzel natgemaakt, opgelegd, en door een T verband bevestigd: bij de verbinding van den volgenden .dag zijn twaalf oneen dik, drabbig bloed weggevloeid: op den derden dag, daar de opening te fterk toegroeide, heb ik er bereide fpons ingeftoken, om de opening te verwijden , en om beter de Wie» ken te kunnen inbrengen; op den zesden dag bragt ik een holle buis, of pijpjen , in de wond, om dat de wieken de ontlasting van liet vocht belétteden ; dit pijpjen was van loot gemaakt, met eenen breeden rand voorzien, en met gewast linnen overtrokken , 't geen zeer wèl aan 't oogmerk beantwoordde: ik ging, op deeze wijze, voord , tot op den agttienden dag, wanneer de lijderes volkomen herfteld was; zijnde op den gemeiden dag de maandlijkfche zuiveringen behoorelijk verfcheenen, en hebben ook geregeld gevloeid ; zijnde dit den vijftigften dag dat zij voor de handbewerking, door de genoemde toevallen aangetast werdt.  >4 W. 6. ALSTORPHIÜS, VERLOSKUNDIGE DERDE WAARNE E..M I N G, VAM LAURILLARD du FALLOT, Med. Do&ór , enz. Eenige jaaren geleden werd ik bij eene vrouw geroepen , die in arbeid zat ; do vroedvrouw bevondt zig zeer verlegen, dewijl, hoewel er waare weeën aanwezig waren, zij naauwlijks haare kleine vinger in de fchede konde brengen, en mij verzocht de lijderes te onderflaan: dan, wat was ik verwonderd, het gantfche maagdenvlies niet alleen in zijne volmaaktheid te vinden, maar tevens zo dik, dat de doorbooring bij de coïtus fchijnt onmogelijk geweest te zijn; hetgeen, bij nader ondervraging van den man, ook zo fcheen te weezen: in het midden was eene kleine opening, waardoor de Honden zig ontlastte , en des de gevolgen van een volkomen Atrefia voor-  WAARNEEMINGEN. J£ kwamen; hierbij voegde zig eene allergewelöijrftc hxmoptyfn: na eene ruime aderlatingen eene emulfïo anodina, Helde ik voor. een' kundig' Vroedmeester te laaten komen, om, door middel van het bïfïorie, de verhindering wegieneemen ; dan , hiertoe wilde de patiënte gantsch niet ventaan; des moest ik op andere middelen bedacht zijn: in naarvolging van den Heere la motte,liet ik weekmaakende pappen op de fchaamdeelen leggen, clysmata emolütntia zetten, en na 36 uuren daarmede aangehouden te hebben, hoorde men, bij iedere wee, eene knapping, die eindelijk van de verlosfing van eene gelukkige vrucht gevolgd werden: door verzuim van de patiënte, die eene gemeene vrouw was, vormde er zig een lidteken , zo dat, bij de tweede verlosfing, de zelfde moejelijkheden hebben plaats gehad, welken ook door dezelfde hulpmiddelen weggenomen zijn.  ID" Wi G. ALSTORPHIUS, VERLOSKUNDIGE VIERDE WAARNEEMINGj Van den S C H R IJ V E R. In 1787 werd ik bij eene in arbeid zijnde vroüW geroepen: bij het onderflaan vondt WCiorifitiutn uteri ruim geopend ; door de vliezen deeden zig de voetjens der vrucht gevoelen: de vliezen gebroken hebbende , en de wateren ontlast zijnde, bragt ik de beenen tot de knieën naar buiten, wanneer ik eenen merkelijken tegenftand in de verlosfing befpeurde : mijne hand opwaards brengende om er de oorzaak van te ontdekken, vondt ik de buik als eene windbol opgezwollen , en was op geenerleie wijze in ftaat denzelven door den ingang van het bekken te brengen; ik doorboorde deezen opgezetten buik met een troisquart; het water liep door de gemaakte opening langs mijnen arm, beenen en voeten over den vloer: de buik dus ontlast zijnde , volbragt ik de verlosfing van een dood kind zeer gemakkelijk. De  waarneem inge n. De Secundina zat vast, en werd den volgenden dag door de werking van de goedgunflige Natuur ontlast. VIJFDE WAARNE£MI,NGi VAN D ËNZELFDEN. Voor 5 jaaren werd ik geroepen bij eëii vrouw, die reeds 3 dagen in arbeid gezeten hadt: door 't onderflaan vond ik den baarmoedermond genoegzaam geöpend; het hoofd laag in 't bekken; het aangezicht naar 'tfchaambeen gekeerd ; de navelftreng buiten de ge. boorte , zijnde koud en flap. — Geheel eri al buiten ftaat zijnde, wat ik ook aanwendde, om het hoofd naar boven of opwaards te brengen , nam ik eene proef met de Tang van Smellié > de Lepels van de Wind en den Roonhuiztaanfcben hefboom, weike echter wegens het flap worden des hoofds afgleeden, bevestigende des het gezegde van °den be- IV. deel. B  *8 w. G. alstorphius, verlosk. waar». roemden camper (*) „ Het hoofd is, zo» „ lang het kind leeft, opgefpannen, en biedt „ tegenftandj zoo dra het fterft, en eenigen „ tijd in de geboorte biljft zonder gered te „ worden , wordt het flap , en alle werktui„ gen, als dat van roonhuizen, rigau„ daux, de wind, chapman, eh ande„ ren van die foort, welke zonder kwetzing „ werken, glippen af-" Er fchoot derhalven niets overig, dan de haak te bezigen: deeze op het achterhoofd plaatzende , fcheurde uit, waar door ik de gunftige gelegenheid kreeg, de opper- en achterhoofds-beenderen wegteneemen, de herfenen te ontlasten, en het hoofd met veel moeite buiten te brengen. Wegens de klemming van de fchouders, was ik genoodzaakt, den voorden vinger van de rechterhand onder den okzel te brengen, om den eenen arm te doen geboren worden ; op gelijke wijze bragt ik den anderen arm ook buiten ; bij denweiken ik met veel moeite de verlosfing volbragt. De ' Secundina volgde met weinig moeite. De vrouw had noch pijn, noch harden buik, en herllelde fpoedig. (*) Verhandeling, geplaatst voor m aur iceau, bl.33»  WAARNEEMING ÉENER ZEER MOEJELIJKE VERLOSS IN G; VE RZE L D VAN STUIPTREKKINGEN, EN GEVOLGD VAN DEN DOOD. Door j. van TEKELENBURG. Aangenaamer is het voor den kunstoefe* naar, een' gelukkigen uitflag van zaaken wereldkundig te maaken , dan verflag te doen van eene gebeurtenis , die in haar einde een onverwacht en allertreurigst fchouwipel opleverd — dan, wie zal ontkennen, dat, indien de ongelukkige, zo wel als de gelukB a  '40 j. VAN TEKELENBURG, WAARNEEMING kige gevallen , even getrouw wierden medegedeeld, daardoor veel meerder lichts in het behandelen der ziekten zoude bijgezet, en der Geneeskunste uitneemende diensten gedaan worden. Hoe zeer het geval , 't welk ik thans dit loflijk Genootfchap mededeel, allerakeligst in zijne zoort, en ten mijnen opzichte van zeer onaangenaame gevolgen geweest zij, zal het echter, mijns oordeels, niet onnut zijn hetzelve in 't licht te geeven, ter bemerkinge dat, onder alle de toevallen die eener blarende vrouwe kunnen overkomen (naast de bloedftortingen die onmiddelijk op de verlosfing volgen) 'er geene gevaarlijker zijn dan de ftuiptrekkingen. Gelukkig maar, zo deeze Waarneeming iet konde toebrengen om de kunstoefenaaren aantefpooren, ter naatvorfching van derzelver naaste oorzaak, tot hiertoe te weinig bekend ; ten einde (ware het mogelijk) dit vreeslijk toeval voortekomen, of, daar zijnde, fpoedig te herftellen. Eenigen tijd geleeden werd ik, des nachts ten één uur, geroepen bij eene agttienjaarige vrouw, van een rank, teder en niet fterk lichaamsgeftel, niet bloedrijk, doch naar allen fchijn redelijk gezond, en voor de eerde maal zeer grof zwanger. Voor haar bedde  EENER ZEER MOEJELIJKE VERLOSSING. 3? komende, verhaalde zij mij: „ Dat zij den „ gepasfeerden dag zeer wel was geweest, „ en , zonder eenig ongemak te gevoelen , „ naar bed was gegaan, maar even in flaap „ geraakt zijnde, wakker Was geworden, door n het afloopen van een vocht, het welk zij meende pis te zijn, en wel in zó eene „ groote hoeveelheid , dat zij zig hier over „ verlegen maakte." Na dit aan mij gedaan verhaal, haar gezegd hebbende, dat dit water geen pis was, maar wel het vocht waarin het kind wierd bevat , en dat de arbeid daarop zoude volgen, was de vrouw gerust, en ging naar haar kraamvertrek , om aldaar de verlosfing aftewachten. Eenige uuren hierna kwamen 'er nu en dan eenige ligte weeën, doch welken dien nacht en den volgenden dag van weinig aapbelang waren , zelfs in zo verre dat het de vrouw verveelde daarom haar kamer te moeten houden; gaande zij in een ander vertrek om te fpijzen. Dan , met den avond van dienzelfden dag wakkerden de weeën zeer aan, met eene trapswijze ontfluiting van des baarmoeders mond; welke pijnen voordduurden tot in den nanacht, als wanneer dezelve meerder tusfchenpoozend, en te gelijk ook pijnlijker werden, zonder dat het kind, hetwelk wel voorin 3  22 J. VAN TEKELENlitUG , WAARNSEMiN 3 kwam , en zeer flerk leefde, het naauw van 't kleine bekken nog zeer genaderd was. Om reden nu dat het bekken niet wijd, de moeder nog jong, en het een c,erfle kind was, (in welk geval de deelen akoos tijd nodig hebben om zig langzaam te kunnen verwijden,) en 'er ook geen vloed of eenige andere dringende omflandigheden plaats hadden, waarom de Natuur in haare werking moest voorgekomen of gefluit, en des de verlosfing diende verhaast te worden — te meer , om dat geduurende den gantfchen arbeid geen water groeide; zijnde waarfchijnelijk al vroeg, vóór 'er nog eenige merkelijke ontfluiting plaats had, de vliezen op eene andere plaats dan van onderen (en mogelijk wel in haar bovenfle gedeelte,) gebroken; en des door het water benedenwaards niet uitgezet wordende , hebben zij ook niet kunnen indringen in den binnenmond der baarmoeder, om denzelven langzaam en trapswijze te ontOuiten — ik voorfpelde hier op eene moejelijke verlosfing, en had gaarne het gebrekkige willen te gemoet komen, door den mond der baarmoeder met verdrag te verwijden; maar, de vrouw begeerde niet dat men haar Zo dikwijls onderfloege; en 'er had ook tevens zuikc eene aandoenlijkheid plaats, dat ik zelf  EENER ZEER MOEJELIJKE VERLOSSING." 23 zwaarigheid maakte, haar daartoe fterk aantezetten , als te wèl bewust zijnde, dat, in dergelijke gevallen, het te menigvuldig onderflaan niet dan zeer fchadelijke gevolgen kan naar zig fleepen. Om alle deeze bijgebragte redenen befloot ik,(niettegenftaande het zeer groot verlangen der kraamvrouw en van haare vrienden om de verlosfing geëindigd te zien) de werking der Natuur nog eenigen tijd aftewachten, maar dezelve echter zo veel ■mogelijk ware ter hulpe te komen, door de uiterlijke geboortedeelen, die zeer eng waren, zachtlijk te leenigen en te helpen verwijden , om dus hier door het hoofd van 3t kind allengs meer en meêr de geboorte te doen naderen. Maar, wat gebeurt 'er! — Kort hier op, om zeven uuren in den morgenftond, zonder dat men iet kwaads vermoeden konde, zijnde alles nog in denzelfden ftaat als boven gezegd is, uitgenomen alleen dat de arbeid iets -traager , doch tevens ook zwaarder werd , en het hoofd van 't kind lager werd geperst , fchoon de moedermond nog niet zodanig verwijd ware, dat men zeggen konde dat hetzelve reeds (zo als men dit gemeenlijk noemt) in de krooning ftond; terwijl ds srrouw volkomen prefent was, doch door de B 4,  £4 J- VAN TEKELENBURG, WAARNEEMING fterker toezettende weeën\ eenigzins angdiger en verlegener begon te worden, iét dat zeer gemeen is, wanneer de vrouwen het laatfte tijdftip der verlosfing beginnen te naderen ; alstoen , zeg ik , werd zij op het alleronverwachtst van zó eene hevige ftuiptrekking overvallen, dat wij ons op dat oogenblik niets anders voorflelden, of dezelve zou onmiddelijk van den dood gevolgd zijn geworden ; doch deeze eerfte ftuip, na eenige minuten gewoed te hebben , geëindigd zijnde, zonder dat de lijderesfe bij haar verftand kwam, werd gevolgd van eene tweede, derde, vierde, enz ; kortom, de ftuiptrekkingen hielden beftendig aan , verzeld van eene algemeene kramptrekking van alle de fpieren van het ligchaam, verdraajing der ledemaaten, en kromming der ruggegraat. In deeze noodlottige omftandigheid van zaaken ftond geen andere weg open,- om, ware het mogelijk, de moeder, en wel inzonderheid het kind , te behouden, dan tot de gedwongene verlosfing toevlugt te neemen, alzo er, in dit akelig en doodlijk uitzicht, vol-^ ftrekt geen tijd van beraad overfchoot, om vooraf iet anders te beproeven ; dewijl ieder oogenblik de dood werd te gemoet gezien; Gezegde gedwongene verlosfing werd dan ook  EENER ZEER MOEJELIJKE VERLOSSING^ 25 in 't werk gefield en geëindigd in de allergeweldigfte ftuiptrekkingen, waaruit zeer ligt is optemaaken , dat dezelve niet zonder geweld en eenige overhaasting kon gefchieden, te meer , dewijl het kind zeer groot, en 't hoofd fierk tusfchen de beenderen van het kleine bekken, en wel inzonderheid onder de fchaambeensboog geklemd zijnde, met deveclis moest verlost worden : het kind kwam gaaf en on* gefchonden , maar dood, ter wereld : terwijl er nu, zo in als op de verlosfing, geen de minfte vloed volgde , zijnde het zelfs eene drooge geboorte , liet ik de nageboorte, die nog hoog geplaatst was., zitten. Deeze moejelijke operatie werd in eenen zeer korten tijd , en wel binnen het uur na dat het toeval zig had geopenbaard, volbragt; waarom ik nog veel hoops had van ten minfte n het kind te kunnen behouden. In plaats dat , (daar nu de vrouw verlost was ,) onze wenfchen vervuld zouden zijn, bleef in tegendeel alles in denzelfden hooploozen ftaat: de zeer kundige Geneesheer, die de lijderes in deeze droevige omftandigheid zijn getrouwen bijftand bood, deed haar aderlaaten ; weekmaakende pappen over den buik liggen; antispasmodica enz. toedienen; doch , in weerwil van alle deeze heilzaams  2G" J, VAN TEKELENBURG, WAARNEEMING poogingen, hielden de ftuipen beftendig aan, vergezeld van eene geduurige woeling, het bruis op den mond, zonder eenige blijken van kennis; hetwelk duurde tot in den vooravond van denzelfden dag; toen begon deeze ongelukkige vrouw ftil te liggen tot omtrent half elf uuren des avonds, wanneer zij als in een zachten flaap ontfliep, en dus al te vroegtijdig den tol der Natuur betaalde. Voor zo verre het mij voorkomt, vinden wij in dit aanmerkelijk geval geene omftandigheden , die eenige de minfte aanwijzingstekenen aan de hand geeven, om dit zo doodïijk toeval te hebben kunnen voorzien , veel minder om den arbeid in zijn begin of voordo-ano- te hebben moeten verhaasten of bepaalen ; en wel om deeze twee voornaame redenen: eersrlijk: deeze vrouw was nog jong; van eene tedere gefteltenisfe , en daarenboven zeer grof zwanger; derhalven v/as er eene langzaame en trapswijze ontfpanning en ontfluiting der geboortedeelen ten allerhoogften noodzaakelijk , inzonderheid om dat het kind wèl gekeerd was : "ten tweeden , het water was reeds vroegtijdig afgeloopen, hetgeen gemeenlijk een langzaamen of traagen arbeid te kennen geeft; ook kan men niet zeggen, dat deeze vrouw was afgemat, of dat zij te  EENER ZEER MOEJELIJKE VERLOSSING. 2^ Jang in arbeid was gehouden; immers de doorgaande weeën , welken des baarmoeders mond langzaam openden , tot op het toeval ïoe , hebben niet boven de tien uuren geduurd; men kan des niet, dan ten onrechte, befluiten, dat deeze verlosfing hadde behooren verhaast, of wel eerder ten einde gebragt worden. In eene praétijk van 27 jaaren , geduurende welken tijd ik gelegenheid heb gehad, een zeer groot getal van verlosfingen, of byte woonen, of zelf te verrichten, is dit tegen» woordig geval het derde van dien aart, het. welk mij is voorgekomen : één van deeze vrouwen, welke in ftuipen lag toen ik bij haar werd geroepen, die ook geduurende derzelver paroxysmus verloste, en welke haar nog twee dagen, fchoon allengs afneemende, bijbleven , herftelde ; heeft naderhand weder gelukkig gekraamd, en leeft nog heden : de derde vrouw evenwel, welke ik in de ftuipen van twee leevende kinderen verloste ,. ftierf, doch eerst op den vijfden dag na de verlosfing. Bij MAURiCAü O) vind ik, dat van agt foortgelijke gevallen, drie vrouwen herftelden, (/) In zijne Obfervationsfur la gresfesfe et l'Acccuchmen%..  S8 j. van tekelenburg, waarneeming en vijf ftierven : portal (J), die ons ook eene waarneeming wegens dit onderwerp opgeeft, hadt het geluk van de vrouw, na de gedwongene verlosfing , te behouden ; d enijs (c) was echter zo gelukkig niet, naardien hij ook het leedweezen had van zijne lijderesfe, na alle pogingen ter hacrer behoudenisfe aangewend te hebben, te verliezen; en smellie {dj geeft ons drie waarneemingen op , van weike ééne vrouw ftierf, en twee het gevaar ontfnapten: doch uit de weinige waarneemingen of gevallen van die foort,welke ik bij de vroege en laatere fchrijvers, en in mijne eigene praclijk hebbe aangetroffen, blijkt het, dat dit droevig toeval gelukkig maar zeer zeldzaam plaats heeft; want op één plek gronds en in deszelfs omtrek, zijn, in een tijdperk van 20 jaaren, door 15633 vrouwen, i5?>5'J kinderen, (de tweelingen daaronder begreepen,) ter wereld gebragt, en van welke vrouwen alle de moejelijke verlosfmgen door mij zijn bijgewoond, of zelf (V) Praélijk der Vroedmeesters en Vroedvrouwen; de 33e. Waarneem. (O AmPl der vroedm. en Vroedvr., bladz. 388. (d) Verzamel, van Vroedk. Gevallen en Waarneem,, 3de Deel, bladz. 165.  EENER. ZEER MOEJELIJKE VERLOSSING. 2$ verricht : van dit getal zijn maar drie vrouwen door ftuipen overvallen ; dat is, ééne van de 5211, en daarvan twee vrouwen, des één van de 2(100, na genoeg, overleden. Men ziet des uit deeze bijgebragte voorbeelden , van beroemde mannen in de kunst van verlosfen, dat hun dit toeval ook is voorgekomen , fchoon het bij allen dien ongelukkigen invloed op hun crediet niet heeft gehad als bij mij : ik trooste mij echter met het denkbeeld, van naar pligt gehandeld, en niets toegebragt te hebben, dat aanleiding tot deeze gevaarlijke ftuiptrekkingen heeft kunnen geeven ; ieder kundig en onpartijdig leezer, vertrouwe ik, zal dit uit deeze waarneeming zien: het onkundig gemeen toch beoordeelt iemand alleenlijk naar den uitflag der zaaken —■ nooit naar billijkheid. Men leert en ziet ook uit dit verhaal, dat de ervarendfte , de geoefendfte Vroedmeester elk oogenblik in gevaar is , van door één ongelukkig geval zijn goeden naam te verliezen; zelfs na dien, door eene lange en ge» lukkige oefening, met recht te hebben verkreegen; een geval, dat buiten zijn toedoen beftond, en hij met geene mogelijkheid heeft kunnen voorzien , veel minder voorkomen, en door hetwelk hij een verachtlijk fchepfel  %0 WAARNEM. EENER ZEER MOEJEL. VERLOSSING. wordt, in de oogen van een wuft en onbillijk gemeen. De vroedkunde , van hoe veel aanbelang zij voor de maatfchappij ook weezen moge — hoe zeer haare kundige beoefenaaren in waarde dienden gehouden te worden, wegens het redden van zo veele moeders en kinderen, die, buiten hunnen bijftand, ongelukkige flagtoffers zouden zijn geworden — de edele vroedkunde wordt hierdoor eene der gevaarlijkfte kunsten om te beoefenen: geen Vroedkundige derhalyen , laate zig op zijn geluk, op zijne kunde en ervarenheid te veel voorHaan — hij zwerft op eene zee , op welke hij alle oogenblikken gevaar loopt van tegen eene klip te ftooten, te verbrijfelen , en tot in den diepften afgrond verdelgd te worden. I  PROEVE EENER VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE, TEN OPZICHTE DER KEERING VAN HET KIND, IN EENE MOEJELIJKE VERLOSSING. DOOK DENZELFDEN. Bij gelegenheid dat ik mij met veel genoegen bezig hield , met het leezen van het voortreffelijk werk over de vroedkunde, van den waarlijk verdienstlijken man , den Heere baüdelocque, vertaald door, en verrijkt met zeer nutte en gewigtige aanmerkingen van  3<2 j. van terelenburg, proeve eener den doorervarenHeere soek, (Chirurgijn Ope« rateur , buitengewoon Stads Vroedmeester , Voorleezer in de Verloskunde, en Lid van verfcheide Genootfchappen enz. te Leiden,1) viel mij onder 'toog, (in het 4de Deels ifte Stuk,) de i739fte zinfnede , en de aantekeningen op dezelve , betreffende dg plaatfing van eene vrouwe , ter aanlegginge van de tang, alwaar in den tekst gezegd wordt: „ Men plaatst haar achterover op het voe,, teneinde van de rustbank , zó, dat de bil„ len een weinig van het bedde afhangen, 5, even zo als wij, met betrekking tot de „ tegennatuurlijke verlosfingen, hebben voorgefchreven ; terwijl men voor het overige „ dezelfde voorzorg henbe te gebruiken om „ de vrouw in die geftalte te behouden: alle „ andere liggingen, vooral die , waarin de ,, vrouw op knieën en elleboogen rust, met den „ buik naar het bedde , en de billen naar den Vroedmeester gekeerd , fchijnen ons „ toe,het zij voor deezen laatflen zeiven, het „ zij voor de vrouwe, ongemaklijk te zijn.'* Deeze grondltelling js, in dit geval, ontegenzeggelijk waar; maar het geen de fchrijver in eene aantekening daarop laat volgen, heeft bij mij eenige opmerking verwekt; hij zegt 5 3, Mijn  véRbêtèRing in dè verloskunde: 3g Mijri broeder én ik hébbén , fints eenen |; geruimen tijd, te famen eend praétijk, die „ de alleruitgeftrektfte van eenigen anderen „ Vroèdrrieester, zo niet overtreft, ten min„ ftèn evenaart, zönder dat wij nog immer „ één geval hebben aangetroffen, waarin wij „ ons, het zij dm de afdrijving van het kind i, te bevorderen, het zij om hetzelve te keer en, ,, en hij de voeten dfteleiden • bet zij éindelijk „ om het hoofd met de tang aftehaalén, in „ de noodzakelijkheid bèvonden, om de „ vrouw deeze houding té doen aannemen." En dat dé Heer soek het hierin met: zijnen Autheur voor het meerendeel fchijnt ééns te zijn, blijkt uit zijne aantekening op die van den Heere baudelocqüjé , als hij zegt: i, Dat ef gevallen' kunnen worden a'an'ge» „ troffen , waarin men volflrekt verplicht is? om dé vróuw , tót het doen dér verlos„ fmg, óp knieën én ellebogen te. pMtfen, ge„ loove ik, tot hiertoe, zo min als onze „ fchrijver; dat die houding veeltijds groote „ nadeeleh moét hebben, zoude ik veel eet„' der durven ftellën ; dat dezelve voor dé „ tfrouw en den Vroedmeester beide onge- maklijk moet zijn , is voor mij wel wa?.W IV. deel. C '  34 ]• van tekelenburg , proeve eener fchijnlijk , maar niet algemeen beweezen; „ immers, er zijn beroemde mannen, welke, „ op het voetfpoor van den Engelfchen Vroed* „ meester willougby, welke omtrent het „ midden der voorige eeuw geleefd, en in „ deszelfs waarneemingen , (waarvan eene Nederduitfche vertaaling achter de tweele„ dige verhandeling der Heeren visscher „en van db pol is te vinden,) blijken van een gezond verftand , en van waarlijk „ verloskundige beginfelen gegeven heeft, „ die , zegge ik , als geloofwaardige lieden,. *> getuigen, bij deeze houding van de vrouw, „ in fommige gevallen, tot het keeren en af„ haaien van het kind bij de voeten , niet „ alleen voor zig zeiven veel gemaks gevon„ den , maar ook hun oogmerk , tot welzijn „ van de vrouw en kind, met minder moeite ,, bereikt te hebben." Uit deeze aanmerking van den Heere baudelocque, ziet men, dat hij deeze wijze van werken wel niet geheel afkeurt, maar dezelve, zo voor de vrouw als voor den Vroedmeester, ongemaklijk in de uitvoering befchouwt J en de Heer soek gaat in deezen nog veel verder, want hij gelooft niet dat er zulke gevallen kunnen beftaan,  VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE. gj waarin men verpligt is om de vrouw op knieën eh ellebogen te plaatfen , en meent dat die houding groote nadeelen moet hebben. Als men nu de groote en uitmuntende bekwaamheden van deeze waarlijk beroemde mannen , in de kunst van verlosfen, in aanmerking neemt, zal men het waarfchijnelijk eenigzins als vermeeten befchouwen, dat ik, die op eenen veel geringer afïtand in de practijk geplaatst ben , in dit ftuk met deeze Heeren verfchille, en al reeds voor veelé jaaren van gedachten ben veranderd; waartoe mij de volgende zaaken gelegenheid hebben gegeven. In een tijdperk van ruim 30 jaaren, zijn mij in de pra&ijk der Vroedkunde zeer veelé moejelijke gevallen, in welken de arm $ de' fchouder , de borst, enz. in den doortogt voorkwamen , en niet anders dan door dé keering konden gered Worden, voorgekomen, in Welken het mij eene verbazende moeite kostte eer ik één der voeten van het kind bereiken, en, dien gevat hebbende, in den doortogt konde brengen | niettegenftaande ik van alle beleid, voorzichtigheid, en die mid^delen , welke door de beste meesters iri deeze kunst worden voorgefchreven, gebruifé maakte. C 2  »6 J. VAN TEKELENBURG, PROEVE EENER Ieder kunstoefenaar weet het, en zal met mij gereedlijk erkennen en toeftemmen, wat het te zeggen is , als men bij eene vrouw geroepen wordt, waar, na een te groot verloop van tijd , het zij door den verren afftand , of verzuim van vroeger om hulp te vraagen , reeds lang na het afloopen van het lamsvliesvocht, het kind met den arm, of bovenfte ligchaamsdeelen , in den doortogt gedrongen zijnde , in eenen hevigen en aanhoudenden , doch vruchtloozen arbeid , onze hulp wordt verlangd: wie, zegge ik , weet niet wat er gebeurt, en wat er gebeuren moet, wanneer zo een geval plaats heeft bij eene anders gezonde, en tot de verlosfing wèlgefehapene vrouw ? maar daar de baarmoeder voor over, en als op de knieën hangt; daar de fchouder en den uitgewekenen arm, als 't ware, den doortogt Hopt ; daar het ligchaam van 't kind zelfs met den rug naar boven, en met het onderlijf en de voeten in den grond van de overhellende baarmoeder is geplaatst; daar de zamentrekkende pogingen van de baarmoeder nog ter uitdrijvinge van het kind, maar, helaas! te vergeefsch^ werkzaam zijn; welk eene belemmering wordt hij niet gewaar bij de ondertasting , om met ééne hand in de baarmoeder  VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE. 37 te komen, daar dezelve, als 't ware , mee een ftuiptrekkend vermogen eenen zodanigen tegenftand biedt, dat men dikwijls genoodzaakt is , vóór dat men bij de voeten kan komen , door de beknelling die de hand en vingeren ondergaan, dezelve terug te moeten haaien, voor een poos te rusten, en zig weder te heriïellen, om dezelfde pogingen andermaal te kunnen herhaalen. Maar hoe weinig nut doen dan niet deeze herhaalde pogingen, en hoe veele geweldige fchuddingen moet de baarmoeder daardoor niet ondergaan, voor en aleer men céne voet bereikt, en dezelve buiten de baarmoeder gebragt heeft ? hoe veel krachts is er niet noodig, offchoon de hand reeds onder de borst van 't kind in de baarmoedersholte zij doorgedrongen , om 't ligchaam van hetzelve, dat nu op de hand drukt, opteheffen en te doen wijken, om de vingers dus gelegen» heid te geeven van verder voordtekruipen, en van elkander te doen verwijderen, om eene voet optefpeuren; hetwelk dikwijls met zo veel moeite verzeld gaat, dat het mij meêr dan ééns is gebeurd, dat ik, juist om deeze reden, zeer veel werks hadt, om eene hand, welke ik bij deeze gelegenheid ontmoette, van eene voet te kunnen onderfcheiden. C 3  J. VAN TEKELENBTJRG, PROEVE EENER Als men nu deeze herhaalde pogingen werktuiglijk befchouwt, welk eene wanorde moeten dan deeze geweldige fchuddingen niet in het natuurlijk geitel van dit werktuig veroorzaaken , die , om op deeze wijze ons oogmerk te bereiken, noodzaaklijk daaruit moeten voordvloejen ! onder veelen herinner ik mij nog levendig een foortgelijk geval, van eene vrouw, die ik op de gewoone wijze verloste, daar de baarmoeder zodanig om het onderlijf van het kind was geflooten, dat ik op het punt was het werk te moeten laaten fteeken; maar, daar ik nog eindelijk, na herhaalde tusfchenpozingen, de voeten bereikte, en de verlosfing ten einde bragtj het kind echter was dood, en de vrouw is ook , waarfchijnelijk aan de gevolgen van deeze zwaare verlosfing, geftorven. Volgends deeze voorgeftelde Ichetfe begrijpt men ligt, dat de omftandigheden in de uitvoering van deeze kunstbewerking, nog veel meer bezwaard kunnen worden , naar maate der meerdere kwaade liggingen , of afwijkingen van den natuurlijken ftaat der geboortedeelen van de moeder , of van het ligchaam van 't kind zelf. Na dergelijke omftandigheden verfcheidene snaaien , met een meer of min ongunftigea  VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE. 39 uitflag, en wel inzonderheid ten opzichte van het kind, aangetroffen te hebben , ben ik op de gedachten gekomen , van te beproeven, (in gevalle ik niet ipoedig en gemaklijk genoeg bij de voeten van het kind konde komen, na eerst den gewoonen weg vruchtloos ingeflagen te hebben,) in hoe verre ik beter mijn oogmerk zoude kunnen bereiken , indien ik de vrouw op knieën en ellebogen lag',.en mij achter haar plaatfte. Hiertoe werd mij gelegenheid gegeven op den iaden September 1771, wanneer ik, van ftadswege, geroepen werd bij de vrouw van d... b , toen voor de zevende maal zwanger zijnde , en welke ik , zeven jaaren te vooren, nog eens had verlost van een kind, dat met het onderlijf voorkwam: de Vroedvrouw vroeg eerst om hulp , een geruimen tijd na dat het water reeds was weggelopen, en zeide mij, dat het kind een voet voordeed; maar de vrouw onderflaande, ontdekte ik dat dit een arm was, als mede dat de buik zeer fterk voorover hing; weshalven ik mij eene moejelijke verlosfing voorfpelde: bij het inbrengen van de hand in de fchede, voelde ik dat de fchouder en het hoofd zeer fterk op het kleine bekken drukten, en wel in eene zeer zamengetrokkene baarmoeder: C4  49 J. VAN TEKELENBURG, PROEVE EENER ik trachtte yervolgends, op alle mogelijke eri tevens voorzichtige wijze, volgends de rege« len van de kunst en mijne eigene bevinding, met de hand voorbij de bovendeden van het kil i in de baarmoeder te komen, maar moest daar eindelijk van afzien, doordien de engte van dit werktuig , en de fchuinfe ligging van het kind en deszelfs zwaarte , in eenen overhangenden buik, mij beletteden mijn oog-r merk , zonder eene vermeerdering van ge* weid, en dan nog welligt zonder vrucht, ten einde te brengen. Om deeze redenen wilde ik, eer ik verder ging, beproeven , in hoe verre ik, met de vrouw eene omgekeerde ligging te geeven, de verlosfing beter zoude kunnen bevorderen : ten dien einde haar op het kortbedde andersom, op knieën en ellebogen geplaatst, en door de bijzijnde vrouwen in deeze geftalte, tot meerder gemaks voor haar, wèl hebbende doen onderfteunen , voegde ik mij ftaande achter haar; nu viel het mij aanftonds veel gemaklijker, en minder fmartlijk voor de vrouw zelve . dan te vooren , om met mijne hand in de baarmoeder, over het kind, dat nu ten mijnen opzichte naar beneden lag, bij de voeten en beenen te kunnen komen, van welke ik ook, om zo te zeggen, als in ée«  VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE. Al óogenblik, er een in den doortogt konde geleiden ; terwijl de last der zwaarte van het kind nu van mijne hand en arm afweek : tot dus verre gevorderd zijnde, lag ik de vrouw wederom in de gewoone gelialte, om dat de Voorige voor dezelve ongetwijfeld eenigzins lastiger is , en verlostte haar toen, tot mijn groot genoegen, verder zeer gemaklijk en fpoedig van een kloek kind ; doch 't welk tot mijn leedweezen , dood was; dan , de vrouw heeft eene voorfpoedige kraam gehad. Door dit gelukkig geval aangemoedigd zijnde, om bij eene nadere gelegenheid mij daarvan wederom te bedienen, trof ik zulks aan op den 30 Januarij 1784, des nachts gehaald zijnde tusfchen V en de B , twee \iuren buiten deeze ftad, bij eene vrouw die van haar zesde kind in arbeid was ; daar de arm reeds geboren, en de fchouder zeer laag in het kleine bekken was geperst, na dat her, lamsvliesvocht lang was weggelopen, en de baarmoeder in eene zeer fterke krampachtige zamentrekking was: na eerst op de gewoone wijze het werk beproefd te hebben, maar voorziende dat ik wederom in dezelfde on-; gelegenheid zoude vervallen , befloot ik veel eerder tot de voorgaande behandeling, en keerde het kind toen allerfpoedigst; herplaatC 5  43 J. VAN TEKELENBURGj PROEVE EENER ' fte de vrouw en bragt de verlosfing weldra ten einde , doch het kind was ook dood, maar de vrouw heeft een zeer goede kraam gehad. Een derde geval viel voor in het einde van hetzelfde jaar, bij eene behoeftige vrouw, daar mijn medebroeder , de Heer v. d. b..., reeds vooraf ter hulpe was geroepen, en mij verzocht om zijn Ed. met mijnen raad bijteftaan: de arm van 't kind kwam voor, en de buik hing mede zeer over: op mijn vooritel werd de voorige wijze, om het kind te keeren, ook hier in het werk gefield , en zeer gemaklijk uitgevoerd ; het kind kwam dood ter wereld, en de moeder ftierf des anderen daags, waarfchijnelijk aan de gevolgen van de zwaare fchokken en vruchtlooze pogingen, die er, om de verlosfing op de gewoone wijze uitteoefenen , in hec werk gefield waren geworden. In een vierde geval Haagde ik ook , op den 6den Mei 1786 , bij eene boere vrouw te H , z\ uuren buiten deeze ftad, welke reeds zes kinderen had gehad, en waar dit ook den arm en fchouder voordeed , en de ftreng reeds buiten hing; terwijl ik nu befpeurde , dat de baarmoeder, op iedere beweging die ik met de hand maakte, dezelve  VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE. 43 volgde , plaatfte ik de vrouw op knieën en ellebogen , en kreeg , door deeze fchikking, fchielijk eene voet in den doortogt; lag de vrouw toen weder recht, en bragt de ver* losfing fpoedig en gemakiijk ten einde ; het kind was dood, doch de moeder is zeer wèl herfteld. Een vijfde geval viel voor bij eene vrouw/ kort onder deeze ftad,,op den iöden Decem* ber van hetzelfde jaar: de ftreng, de fchouder en het hoofd, lagen het naast voor de geboorte , en de tegenwerking van de baarmoeder was zó groot, dat ik het veiligst oordeelde, om ook op de voorige wijze het kind te keeren, hetwelk mij fpoedig gelukte: dit kind kwam ook dood ter wereld ; doch de vróuw, die reeds zwaklijk was, is langzaam herfteld. Een zesde geval trof ik aan op den ïften Februarij 1791, te B ., 2 uuren van hier, bij eene vrouw, daar het kind in eene fcheefliggende baarmoeder, die zeer fterk om het kind was ingekrompen, voorkomende, mij belettede van op de gewoone wijze de keering te bevorderen; weshalven ik, zonder lang vergeeffche pogingen te doen, mij tot de voorige werkwijze bepaalde:'dit kind, hetwelk ik, door deezen weg ingeflagen te heb-  44 J. VAN TEKELENBU&G, PROEVE EENER ben, fpoedig verloste, was ook dood; maar de vrouw heeft eene voorfpoedige kraam gehad. Naar mijn inzien is de dood van alle deeze kinderen voornaamüjk toetefchrijven aan de verwijling van tijd, eer de vereischte hulp kon toegebragt worden ; want in een foortgelijk geval , daar ik , nog kort geleden, vroegtijdiger werd geroepen , had ik het genoegen het kind te behouden; want het blijkt uit alle deeze bijgebragte waarneemingen, (waarbij ik er nog meerder zou kunnen voegen, maar die, mijns bedunkens, genoeg ter zaake doen,) dat de kinderen in deeze bewerking veel minder te lijden hadden , en ook niet door dezelve zijn omgekomen.. Ook bewijzen deeze waarneemingen, dunkt mij, duidelijk, dat deeze manier van werken, in de gezegde gevallen veel verkiezelijker is dan de gewoone wijze, door de Vroedkundige fchrijvers ons voorgefchreven: ieder onzer is het immers met mij ééns, dat het in alle Heelkundige bewerkingen een vast grondbeginfel is , om dezelven altoos op de kortstmogelijke en minstpijnlijke wijze voor den lijder, uitteoefenen; en daaraan voldoet men met op deeze wijze te handelen ; hierdoor doet men zeker met ééne handgreep  verbetering in de verloskunde. 4*j meer, dan anders met veele, die men dikwijls zonder nut, met veel pijn voor de moeder, ten nadeele van het kind , en met veel vermoejenis voor den bewerker, moet herhaaien; behalven nog de fchadelijke gevolgen die er naderhand uit kunnen voordkomen, zo als wij gezien hebben ; ook ftrookt zulks beter met de kracht die op het kind moet geoefend worden ; want daar, in de gewoone wijze van werken, de hand niet in ftaat was het kind van onderen naar boven te drukken , om genoegzame ruimte te verkrijgen tot doorlaating van dezelve , zal men nu bevinden , dat het kind van zelf nederzakt, en daardoor gelegenheid geeft, om op eene veel zachter wijze zijn oogma-rk te kunnen bereiken. In de Vroedkundige aanmerkingen van den Heere willougbij (ö) , ziet men, dat hij deeze kunstgreep nog veel onbepaalder uitoefende, alzo hij dezelve terftond in 't werk ftelde , zo dra hij belpeurde dat de arm van het kind voorkwam , zonder vooraf eenige andere voorbereidingen tot de keering van het kind te beproeven: ik gelove echter, dat men hieromtrent best zal doen , zig te ge- C<») Geplaatst achter het Roonhuiziaansch Geheim, bl. 4aj  46 j- van tekelenburg, proeve eener. draagen naar de voorkomende omftandigheden , om dar ons veele gevallen van deezen aart kunnen voorkomen, die zeer wèl buiten dit hulpmiddel, zonder fchade voor de vrouw of het kind, kunnen ten einde gebragt worden. Volgends den gunftigen uitflag in deeze genomene proeven , zal men , dunkt mij , nu overtuigende zien, dat deeze kunstbewerking zeer nuttig, onfchadelijk , en verre verkiesbaar is boven zo veele vergeeffche pogingen, ten nadeele van de moeder , en afmattende voor den bewerker, vruchtloos in het werk gefield; weshalven ik wel wenschte , dat de Heer soek van deeze handgreep eerst zelf de proeve genomen hadde, voor en aleer hij het gevoelen van den Heere baudelocque hier tegenftrijdig had geboekflaafd; ongetwijfeld zou zijn Ed. zig zeiven alsdan minder afgemat hebben , in die moejelijke verlosfing bij eene vrouw te Woubrugge (Jb) , alwaar hij een geval aantrof, dat, naar mijne gedachten, tot deeze manier van werken zeer gefchikt was geweest: ik ben, ten minften,voor mij zeiven, van derzelver nuttigheid zodanig overtuigd, dat het mij fpijt, daarvan niet reeds vroeger in mijne praclijk gebruik te hebben (i) baudelocque, Fsrloiivnde, bladz. 300. in de' Aant. het 3de Deel.  VERBETERING IN DE VERLOSKUNDE» 47 gemaakt — jammer is het, dat in het voornoemd clasficaal werk, 't welk waarlijk als het uitvoerigst, en inzonderheid als het allerleerzaamst, dat wij tot heden in de Vroedkunde bezitten , kan aangemerkt worden , juist dit gedeelte der Verloskunde in een ongunstig daglicht wordt voorgefteld ; hetwelk ten gevolge moet hebben, dat jonge Vroedkundigen, op het gezach van zulke voornaame fchrijvers, tegen deeze behandeling moeten vooringeno; men worden. Ik moet bij deeze gelegenheid, omtrent het ftuk van keering , nog aanmerken , hoe het dikwijls gebeurt, dat, wanneer één voet van het kind bereikt en in den doortogt gebragt is, men alsdan nog veel moeite moet aanwenden, om den tweeden voet mede zo ver-; re te brengen , waardoor de baarmoeder dan ook zeer veel heeft te lijden: om zulks voortekomen, heb ik waargenomen, dat het beter is van zig alleen bij het eerfte been te bepaalen, en de bewerking op hetzelve voordtezetten , tot zo lang de dije den uittogt in zo verre genaderd is, dat men voegelijk met de hand bij de heupen van het kind kan komen, als wanneer het niet moejelijk zal vallen om het andere been mede los en vrij te  48 proeve eener verbeter. in dé verxosk. maakeii , èn de verlosfing verder gunstig te doen eindigen. Met dit ter neder gefielde vlêie ik mij genoegzaam betoogd te hebben, dat deeze vef« plaatfing van de vrouw, in de bijgebragtè gevallen, noch voor de moeder , noch voor het kind fchadelijk, of voor den Vroedmees» tér ongemaklijk zij ; maar dat dezelve veel verkiezelijker is dan alle andere wijzen van werken, in foortgelijke gevallen voorgefchre» ven, waarom die, naar mijn inzien, ook allé aanprijzing verdient; én wij, met veel vruchts, het van voor honderd jaaren opgedolven fpoor van den verdienstlijken willougbv, met behoorelijk verfland en oordeel in het werk gefield , kunnen navolgen. WAAR»  WAARNEEMINGEN, betreffende DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARrf MOEDER. DOOR P. J. van B A V Ê G ë 1 Onder alle ziekten der zwangere vrouwen , zijn 'er zeker geen gevaarlijker, noch die bij wijlen een fpoediger dood ten gevolge hebben, dan de bloedvloejingen uit de baarmoeder, waaraan zij vóór, in, of na de verlosfing onderworpen zijn, IV. DEEL. D  p. J. VAN UAVEGEM, OVER De treurige uitgangen, die men nog dage. lijks op deeze bloedvloeiingen ziet volgen, dewijl zij in veele gevallen als de wanhoop der Vroedkunde moeten aangemerkt worden, zal zekerlijk het hoogloflijk Heelkundig Genootfchap, te Amfterdam opgericht, bewogen hebben, om eenen bundel van waarneemingen te vraagen , welke op reden en ondervinding fieunende, de beproefdfis hulpmiddelen daartegen aan de hand geeven. Als Genees- Heel- en Vroed-kundige , en wel onder bet beloop eener agt- en-twintigjarige praftijk, heb ik niet zelden gelegenheid gehad, die geduchte toevallen bijtewoonen ; reden waarom ik al hetgeen mij bij eene talrijke ondervinding het nuttigde, en naar den aart der onderfcheidene gevallen op den duur het beproefdite is toegefchenen , zeer gaarne aan de beilisfing van het Ed. Genootfchap wil onderwerpen \ doch, voor en aleer ik ter zaake trede, heb ik niet onnoodig geacht, eene korte fchets te geeven van de beroemdfte hulpmiddelen, welken tot heden tegen die gevaarlijke bloedvloejingen zijn aangewend, en tevens bewijzen , dat deeze , welke ik bij voorkeur aanprijze, als de zekerfte en beproefdite moeten aangemerkt worden.  de bloedvloeiingen der baarmoeder. ijl Van. den leeftijd van hippocrates af; tot bijna op onze dagen, is de aderlaating op den arm, als een krachtig middel tot ftuiting én afwending eener bloedvloejing der baarmoeder, aangeprezen'; doch gelukkig voor het menschdom , dat de beroemdfte Geneesen Heel-artzen, federt lang, er de fchadelijkheid van erkend hebben; 't zijn alléén die welke aan het oud vooroordeel te zeer verkleefd, en onvatbaar voor alle reden zijn, welken er nog gebruik van maaken. Buiten eene volbloedigheid j groote gevoeligheid en terging der baarmoeder, en dat nog maar in den beginne, moet de aderlaating op den arm eerder aangemerkt worden als een middel, dat de bloedvloejing zal doeri voordduuren , de krachten der ongelukkige nog meer ondermijnen, en, indien er geene andere middelen worden aangewend, niet dan haar dood verhaasten zal. i De afleiding, die men zig voorftelt hierdoor te bewerken $ kan geenzins tot ftuiting deezer vloejing verltrekken ; haare oorzaaken hangen van geheel iet anders, dan van eene enkele toevloejing van bloed naar de baarmoeder, af; daarenboven, hoe meer de D a  J3 P. J. VAN BAVEGEM , OVER verflapping of veriaraming van den mond of de geheele zelfftandigheid der baarmoeder zal plaats hebben, welke door de aderlaating niet dan vermeerderd zal worden , hoe geduchter en gevaarlijker de bloedvloejing zal worden; dewijl geen hulpmiddel bekwamer is om den baarmoedermond of deszelfs ligchaam te verflappen, dan één of meer herhaalde aderlaatingen. Verfcheidene voorbeelden zoude ik kunnen aanhaalen, waarin het Hout en onvoorzichtig yoorfchrijven derzelve , ten tijde der zwangerheid gedaan , niet zelden het gelukkigile vooruitzicht, tot eene tijdige geboorte heeft verijdeld. De fluitbanden, welke men tot heden nog gewoon is te gebruiken , ja zelfs voor eene misdaad zou rekenen , indien dezelve verwaarloosd werden , en die men om armen, dijen en beenen , ter beteugelinge van den bloeddrift naar de baarmoeder, aanlegt, mag men, even als de aderlaating op den arm, in gelijke orde rangschikken: 't is waar, deeze afbindingen hebben eigenlijk het oogmerk niet om oogenbliklijk de bloed-  DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER. 53 # O vloejing te ftillen; zij worden maar met dat inzicht aangelegd, dat zij het vermogen hebben om 't bloed van hét hart, en van daar na de baarmoeder te wederhouden of te doen vertraagen, om alzo, door den traagen en geringen omloop van hetzelve, jide kwijnende levenskrachten te onderhouden, en om vervolgends aan de hulpmiddelen en de Natuur tijd te geeven , dat de uiteinden der openftaande bloedvaten zig mogen inkrimpen of vernaauwen. De geleerde en zinrijke aanmerkingen van de Heeren lóake («) en hamilton, zullen, denk ik, veelen van dit vooroordeel terug brengen : zie hier hunne eigene woorden: „ Onderfteld dat een bloedcolom, door de „ beweeging van het hart gedreeven wordt „ in de nederdaalende aorta , en dat deeze „ gevoerd wordt door verdeeling en weder,, verdeeling naar de inwendige uiteinden ,, van de arteria iliata , waarvan de baar„ moeder haar bloed ontvangt : de uitein„ den van alle takken deezer flagader, heb„ ben aderen, die het bloed door inmon- (a) le roux, Obfervat.fur lés penes de fang, pag. 173. D 3  54 J' VAN BAVEGKM , QVER „ ding , {anaftomofis f) ontvangen, en, na,, zig vereenigd te hebben, de yena cava, of eenen grooten ftam uitmaaken , welke „ het bloed van de onderfte deelen naar het ,, rechter oor van het hart wederbrengt: 9, indien nu, door eenige drukking op de „ aderen, den terugvloed wordt verhinderd, „ alsdan kunnen zij zo gemaklijk het bloed „ van de flagaderen niet ontvangen; gevolg„ lijk moeten de arteries hypogastrica et fper- fnatidSf die zig in de baarmoeder verfprei„ den, meerder van bloed worden opgevuld „ en uitgezet, waardoor de- bloedvloejing, in „ plaats van te verminderen , aanmerkelijk 5, moet vermeerderen, zo als, ren overvloe3, de , de volgende waarneeming van den 5, Heere hamilton, te Edenburg gedaan, 3, klaar bewijst. „ Deeze Heer werd bij eene jonge vrouw y, geroepen, welke federt zeven maanden aan eene opftopping der maandftonden kwijn„ de , die veroorzaakt was door eene groote ,, koude, welke zij had uitgedaan: zij had reeds verfcheidene hulpmiddelen , zonder „ voordeel gebruikt, wanneer de zeer er- varen Geneesheer, boven genoemd , haar „ verfcheidene langwerpige drukdoeken op de arteria crurahs liet leggen, welke hij,  DE BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOEDER.' $§ r door middel van een tourniket, maatig „ deed fluiten: na 20 minuten drukking werd „ de pols aanmerkelijk voller, en een half „ uur daarna werd zij reeds een gevoel van „ volbloedigheid en zwaarte omtrent de „ baarmoeder gewaar, eindelijk , na ander„ half uur toevens na het aanleggên der „ fluitbanden, begonnen haare maandllonden „ te vloejen." Zo men hier tegenwierpe, dat de uitwerking daarvan moet toegefchreven worden aan de drukking op de flagader, en geenzins op die der ader; zoude men daarop kunnen antwoorden , dat het aangewende middel om de eene te drukken, op de andere dezelfde uitwerking heeft. De Heer hamilton (b°) zegt verder, ten overvloede: „ Laat ons deeze tegenwer- ping ter zijde ftellen: indien enkele druk„ kingen op de arteria cruralis genoegzaam zijn geweest, om de maandllonden, na „ eene lange ophouding, ten voorfchijn te ,, doen komen, en den loop van *t bloed te „ flremmen , door hetzelve te dwingen zij* „ nen loop, voor het grootfte gedeelte, naar „ de bloedvaten van de baarmoeder te nee* ($) Loc. Cit. bladz. 177. D 4  $6 g. j; van bavegem; over" 9, men, dan zal de uitwerking dezelfde zijn; r als of men de drukking op de aders hadde „ gedaan; terwijl zij, als zo veele verlengde „ flagaders, welke , door den te verren af„ ftand van het hart, geenen polsflag heb9, ben moeten befchouwd worden." In voorige dagen , toen ik nog onkundig was van de tegenftrijdige uitwerking der fluitbanden, heb ik verfcheidene maaien verwon* derd gedaan , van geen het minfte voordeel van dezelve te ondervinden; integendeel her» inner ik mij zeer levendig , dat de vloejing telkens min of meer hevig bleef voordduuren i— geen wonder! wanneer men het bovengemelde in aanmerking neemt. §• 3- De zamentrekkende middelen, honderd en meer jaaren, ja op heden nog zo beroemd, zijn in hevige en dringende gevallen van weinig of geen nut, echter door hune verfterkende en zamentrekkende kracht, en wanneer er mineraalzuuren bij gevoegd worden, door de verdikking van 't vloeibaare ie bewerken, zijn zij bij geringe, doch vooral bij langduurige bloedvloejingen , als zeer vermogende hulpmiddelen aantemerkenj maar  se bloed vloeiingen der baarmoeder: ST in hooggevaarlijke en dringende gevallen, waarin het geringfte uitftel een fpoedigen dood ten gevolge kan hebben , Q zo als door het Ed. Heelkundig Genootfchap wordt bedoeld,) zal ieder, die de werking der zamentrekkende middelen bekend is, moeten getuigen, dat zij van weinig of geen nut zijn; om reden dat zij de oorzaak niet wegneemen, te veel tijds noodig hebben, en te veel verandering ondergaan, eer zij ter plaatfe , waar zij van eenig voordeel zouden weezen, kunnen komen ; daarenboven , in fommige gevallen is er naauwlijks tijd over, om de hulpmiddelen te bereiden , ik laat ftaan hunne uitwerking aftewachten. Het zamentrekkend middel van den grooten boerhave, en dat hetwelk de Heer loof onlangs, op eene onbaatzuchtige wijze, zo loflijk aan het publiek heeft medegedeeld , en welke beide middelen, in andere gevallen, den grootften lof verdienen; van deezen moet men hetzelfde aanmerken; want, toen ik nog onkundig was van het hulpmiddel, hierna te melden , heb ik dikwijls gelegenheid gehad, het onvermogen der zamentrekkende middelen , bij dringende en hooggevaarlijke gevallen, waarteneemen. . D5  53 P. J. VAN BAVEGEM , OVER §• '4. De flaapmiddelen, bij fommigen zeer beroemd ter beteugelinge van de bloedftorting uit de baarmoeder, zijn mij insgelijks als zeer verdachte hulpmiddelen voorgekomen; eerder gefchikt, om door hunne verhittende en verdoovende kracht, den vloed te doen voordduuren, en de bezwijming, in deeze gevallen zo geducht, te helpen bevorderen , dan wel de voorgeftelde uitwerking er van te verwachten. De beroemde hoffman (c) heeft desaan* gaande aangetekend : „ Dat men van deeze „ hulpmiddelen geen gebruik zal maaken, „ noch in den beginne der bloedvloejing, „ noch dan wanneer de krachten , door ver„ lies van bloed,ten eenemaale zijn uitgeput; want hunne uitwerkingen hebben bijna al„ tijd eene gevaarlijke bezwijming ten ge„ volge : ik heb zelfs waargenomen," voegt hij er bij, .„ dat zij den bloedvloed merke„ lijk helpen vermeerderen, enz." Dan, in weerwil deezer fchadelijke uitwerking, hebben de flaapmiddelen, in aanmerkelijke bloedvloejingen, waarmede eene groote gevoeligheid , pijnen' of kramptrekkingen CO Opera Omnia, cap. 5. JïS. r. bladz. ii6,  de bloed vlobjingen der baarmoeder. 59 der baarmoeder vergezeld gaan , hunne uitmuntende deugden en goede uitwerking: 't zal denklijk bij dergelijke gevallen geweest zijn, dat de voorftanders van dezelve, de goede uitwerking zullen ondervonden hebben; want door de pijnen en kramptrekkingen der baarmoeder te dillen, 't welk door het opium zeer krachtig gefchiedt, ftilt men te gelijk den bloedvloed: naauwlijks zal de baarmoeder tot bedaaren gebragt zijn, of men zal bevinden dat zij zig zamentrekt, en de bloedvloejing doet verminderen of ophouden: vrouwen die kloek zijn , en die welke een zeer gevoelig zenuwgeftel hebben , zijn er het meest aan onderworpen. Meer dan ééns heb ik, met genoegen, de treifelijklte uitwerking er van gezien , zo als de Heer le roux (V) ook menigmaal heeft ondervonden. Het zuiver opium , in het een of ander eenvoudig yoêrvocht ontbonden, heb ik voor alle andere bereidingen de voorkeur gegeven. % 5- Dé hotizontaale plaatfing, welke veele Ge, 00 Loc. Cit. bladz. 180.  c> P. j. van bavegem ï over nees- en Heel-kundigen de lijderesfen, vooral in een luchtig vertrek, bij alle bloedvloeiingen uit de baarmoeder doen geeven, en reeds van de geboorte der Geneeskunst af,doorMoscmoN is aangeraden, is over het algemeen zeer aanteprijzen; hetzelve diende nooit verwaarloosd te worden, om de gevaarlijke bezwijmingen, ja zelfs eene fpoedige dood, te voorkomen: daarenboven dient deeze plaatfing niet alleen om de hevigheid der bloedvloejing te doen verminderen, maar ook om gelegenheid te geeven dat er zig aan de uiteinden der openftaande bloedvaten, bloedproppen mogten vormen , waardoor de bloedvloejing telkens vermindert, en niet zelden geheel ophoudt; maar tot waarfchouwing dient, dat men bij dringende en gevaarlijke gevallen, nooit de geheele hulp hierop mag laaten aankomen, wil men zig in de meeste gevallen niet deerelijk bedrogen vinden . zo als hierna bij de waarneemingen verder zal blijken, S- 6. Den raad van veele Genees- en Heel-kundigen, die willen dat men de bloedklonters, welke zig aan de uiteinden der openftaande bloedvaten» in den grond der baarmoeder 3  de bloedvloejingen der baarmoeder. 6t vormen , en als zo veele dijken , tot ftuiting der bloedvloejing moeten aangemerkt worden, wegteneemen , in die onderftelling, dat anders de bloedvloejing niet kan verminderen of ophouden, is eene grove dwaaling: ik zie maar weinige gevallen, zegt de Heer le roux (e) , waarin die uitneeming van nut kan zijn; en deeze is, bij voorbeeld , in de plaatslijke verlamming, of waar een ftnk van de nageboorte is terug gebleven. In verre de meesten deezer gevallen, zal de zamentrekking der baarmoeder onvoldoende zijn , om het ftuk nageboorte te kunnen ontlasten; integendeel zal men waarneemen,' dat deeze uitwerking niet anders dan vloeibaar bloed zal ontlasten , waardoor dit deel fchielijk in eenen verderen ftaat van verlamming zal gebragt worden : het bloed inmiddels aanhoudende zig op deeze wijze te ontlasten, zullen de klonters aanmerkelijk toeneemen, en ten laatften zal de bloedklomp in den grond der baarmoeder zodanig vermeerderen, dat hij de ongelukkige lijderes in een doodlijke zwakheid zal brengen , waarbij zig nog eene ftikking der baarmoeder kan voegen: dit is het eenigfte geval, zegt de Heer hz CO Loc. CU. bladz. 180.  Cs p. J. van bavegem, over roux QO, waarin de afhaaling der bloed-' Tdonters noodzaakelijk kan zijn ; zo integendeel eene volkomene verlamming der baarmoeder plaats heeft, of wanneer eene groote bloedftorting is voorafgegaan, of nog tegenwoordig is, moet men zig wel wachten van dezelve wegteneemen; dewijl zij als zo veele dijken ter ftuiting moeten aangemerkt worden, die men,zelfs door alle mogelijke middelen, moet trachten te bevorderen,wil men niet dat eené verdere doodlijke bloedftorting het gevolg zij. S- 7- De drukking , vooral op dat gedeelte der baarmoeder, hetwelk in eenen ftaat van verlamming is , heeft de Heer DAssé (g) ons onlangs als eene nuttige ontdekking, tot ftuiting eener bloedvloejing uit de baarmoeder voorgefteld; zie hier hoe hij wil dat men zal te werk gaan : men zal enkel de beide handen op den buik brengen , en het ronde ligchaam van den baarmoeder, door eene rondgaande beweging van de rechter naar de linker zijde , en van boven naar onderen op (ƒ) Obfervat. fur les pertes de Jang desfcmmes&c. p. Ho, (g) Ibid. pag. 181.  de bloedvloeiingen der baarmoeder. 6$ eene zachte wijze drukken; alle deeze bewegingen , voegt hij er bij, zijn volftrekt noodig, om reden van de verfchillende loop der fpiervezelen , welken zig kruiswijs door elkander voegen , en eene foort van net uitmaaken: de Heer levret heeft er nog bijgevoegd , dat men onmiddelijk daarna een fervet, in azijn gedoopt, en , door eenen rondgaanden band verzorgd , op den buik moet leggen ; maar de Heer le roux (h) zegt: „ Dat deeze drukking Hechts voordeelig „ kan weezen in het geval waarin men eene plaatslijke verlamming te vreezen heeft,"en hij denkt , „ dat het alsdan eenvoudiger en „ zekerder ware , het gezwel, 't welk de ,, baarmoeder door haare zamentrekking ver- wekt, met beide handen te omvatten, en „ hetzelve, zonder te bewegen, op eene zach„ te wijze te drukken" — hij verzekert, dat deeze handgreep aan het oogmerk voldoet; „ Maar," vervolgt hij, „ tot waarfchouwing „ dient, dat deeze hulp enkel in het boven„ gemeld geval kan plaats hebben; want in ,, eene onvolkomene nederdrukking of om„ keering der baarmoeder, valfche bevruch„ ting, ontijdige geboorte, een ituk der te- (i) Loc. Cit. bladz. 181.  64 p. j» van bavegem , over „ rug geblevene nageboorte, of eenen bloed« „ klomp, die de holligheid van de baarmoe„ der opvult, zou integendeel deeze aan,, gebragte hulp zeer fchadelijk zijn." Nogthans kan ik , op mijne ondervinding fteunende, meer dan door één voorbeeld bewijzen, dat de drukking door compresfen, in azijn gedoopt, en door een rondgaand maatig fluitend verband tegengehouden , bij ontijdige geboorten , daar de waters niet afgeloopen zijn, doch vooral bij voldragene , om eene inwendige bloedftorting voortekomen,van het uiterfte aanbelang is: jammer is het, dat de Heer lë roux , die anders in alle opzichten zo opmerkzaam is geweest, deeze gewigtige aanmerking over het hoofd heeft gezien. § 8. De terging van den hals der baarmoeder, wanneer deszelfs ligchaam in eenen ftaat van onvolkomene of volkomene verlamming is, en van eene hevige bloedftorting wordt gevolgd, is ons mede door den Heer levret, als een hulpmiddel ter opbeuringe der veerkracht, en om de bloedftorting te ftillen, aanbevolen, welke gevallen dikwijls op eene fpoedige verlosfing van het kind en de nage-  dê bloedvloejingen der baarmoeder. É$ geboorte volgt: hij gebiedt (z), „ Dat meri de hand in de fchede zal brengen, ên met „ één of twee vingeren, al draajendé, evèn „ of men den moedermond wilde verwijden „ zal térgen" wijders zegt hij Wanneer het ligchaam van de baarmoeder ,, door pijnen in eenen ftaat van verwijding „ is, dan is deszelfs hals in eènen ftaat „ van werking , en zo het tegendeel na de „ geboorte" — „ Doch ieder keer," zegt, de Heer le roux (/), „dat ik deeze werking heb waargenomen , was de bloed* „ vloejing maar gering, en de baarmoeder „ telkens in eene -önvolkomene verlamming; „ daarenboven heb ik altoos deszelfs hals „ min of' meer van kramptrekking verdachf gehouden; want als ik de hand wilde inbrengen, ter óntiastinge van eenige klonters bloed , vond ik telkens een meerderen of ,, minderen wederftand aan den baarmoeder,, mond; doch zo haast was dezelve niet „ overwonnen, of dé baarmoeder trok zig „ zamen, en de lijderes, welke lbmtijds in bezwijming viel, was verwonderd over de" (i) Memoiïes de 1'Academie de Chirurgie, torn 8. p. 154,(£) Suite des obferv. de plufieiirs accouch,, aft. 9 P'. 277. (/) Loc. Cic. bladz. 183. IV. deel. E  C6 p. van bavegem, over. „ zorg, welke men haar had toegebragt; het„ geen mij telkens de kramptrekking heeft „ doen vermoeden, was de bezwijming zelve „ In dit geval," vervolgt hij verder, „ is het middel, 't welk de Heer levret „ voorlielt, allerheilzaamst; want het neemt „ het toeval, als met verrukking, weg." Geheel anders zou het gefchieden, wanneer de baarmoeder ten eenenmaale is verlamd; want veelmaals is de hals alsdan zodanig verwijd , dat hij weinig of geenen tegenftand biedt ter inbrenginge der geheele hand, welke alsdan zelfs weinig of geen gevoel aan dit deel zal verwekken; daarenboven zou de on*. gelukkige lijderes fpoedig aan de gevolgen der bloedftorting fterven , indien men geen werkzaamer of zekerder hulpmiddelen bij de hand hadde , zo als ik, helaas! in voorige dagen meer dan e'éns heb ondervonden. Het befprengen met, en 'topleggen van doeken in koud water of azijn gedoopt, op den buik , lendenen of fchaamdeelen , zijn hulpmiddelen, welken, beter dan de voorgaande, aan het oogmerk fchijnen te beantwoorden; dewijl het fchielijk gevoel van koude, 't  de bloed vloejingen der baarmoeder. 6f) welk hetzelve aan geheel het zenuwgeftel verwekt, zig kan mededeelen aan de baarmoeder , en alzo derzelver zamentrekking verhaasten; voornaamiijk wanneer de verlamming niet volkomen is, of dat de bloedftorting niet van eene nederdrukking of omkeering der baarmoeder verzeld gaat: la motte («) heeft er zeer hevige bloedftortingen, welke het leven van twee vrouwen bedreig-; den, door herfteld; gelyk chapman mede getuigt, dit hulpmiddel, in herhaalde gevallen, met het beste voordeel gebruikt te hebben. In verfcheidene voorvallen heb ik ingelijks dit hulpmiddel zeer krachtig bevonden; maar te gelijk moet ik bekennen, dat ik, vooral in voorige dagen , eenige reizen deszelfs onvermogen heb gezien — „ Ik ben zeker," zegt de Heer le roux (o), „dat ik ver„ fcheidene vrouwen zou verloren hebben, „ indien ik geene andere en krachtigere hulp„ middelen tegen de bloedftorting hadde aan„ gewend." 0») -dncienne edit. obfervat. 397. (n) Diüionaire univer-felle de Medecine, tam. 4, (0) Loc Cit. bladz. 186. E a  58 p. j. van baveoem '» over §. 10. Hetzelfde moet men mede aanmerken van het koude bad; het gieten van volle emmers ijskoud water op den buik van de vrouw, enz. dewijl deeze middelen op dezelfde wijze werken; maar de Heer le roux (/>) merkt hierop aan, dat, ware het zaake, dat deeze middelen in 't begin gebruikt wierden, zij veelmaals de bloedftorting zouden ftillen ; dan, onmiddelijk daarna vraagt hij: „ Zou'„ den deeze middelen , door de hevige kou„ de, welke eene algemeene en fchielijke za„ mentrekking ten gevolge heeft , niet ge„ vaarlijk kunnen zijn?" Gebruikt men -deeze middelen op het laatfte , dan kan men weinig ftaat maaken op deszelfs krachten ; om reden , dat de bloedftorting, naarmaate zij blijft aanhouden, langs hoe meer de baarmoeder verflapt, de veerkracht van deszelfs fpiervezels vermindert, en eindelijk haar tot eenen trap van volkomene verlamming doet overgaan, waarvan seene menschlijke hulp haar weder kan te recht brengen. ) Loc. Cit. biadz. i36.  de bloedvloeiingen der baarmoeder. 69 S- n. De zamentrekkende infpuitingen zijn veel werkzaamer dan de voorgaande middelen; om reden dat zij onmiddelijk op het deel zelf hunne werking verrichten: het zamentrekkend middel, 't welk de Heer le roux voor alle anderen de voorkeur geeft, is eene goede iïerke azijn, om reden dat deszelfs terging of zamentrekking maar eenige oogenblikken duurt, en veelmaals genoegzaam is om de veerkracht der baarmoeder te herftellen, en daarenboven geen de minile fchade doet. „ Ik zoude zeer gaarne," zegt de Heer le roux verder, „ deeze practijk omhelsd heb„ ben, ware het zaake dat zij in de meeste „ gevallen van nut hadde kunnen zijn: maar „ ik twijfel," vervolgt hij, „ of zij ooit „ van nut zal weezen in eene nederdrukking,' „ welke men niet zal hebben opgemerkt, of j, in eene verfcheuring' van het binnenfte „ vlies der baarmoeder, waarbij groote vaten „ beledigd zijn, of eindelijk in eene volko» „ mene verlamming derzeive:" men heeft ook altijd geen fpuitjen bij'zig, of. bij der hand; en veelmaals is de bloedftorting-zo Cs) Lot;. Ciu bladz. 187, E3  fÓ P. J. VAN BEVEGEM j OVER geweldig, dat de vrouw kan fterven alvoo^ rens men er zig een bezorgd hebbe, Ook kunnen de infpuitingen yan weinig of geen nut weezen , warineer een vreemd ligchaam, als ontijdige geboorte , valfche be* vruchting, ftukken van, of geheel de nageboorte in de baarmoeder zijn terug gebleven. Zie daar, hoogloflijke Leden! alle de hulpmiddelen , welke tot heden tegen de bloedvloejingen uit de baarmoeder zijn aangeprezen, in al hunne vóór- en na-deelen, onzijdig beoordeeld: uit de volgende bundel van waarneemingen zal blijken, dat men met recht het voorlang vergeten middel, 5t welk de Heer le roux op zulk eene loflijke en geleerde wijze heeft vernieuwd , voor alle anderen den voorkeur verdient, niet zo zeer om zijne eenvoudigheid en zekere uitwerking , als wel om dat het tot geluk van 't menschdom in alle huishoudens te vinden is. §. 12.' Ondertusfchen beftaat dit eenvoudige en niet genoeg volprezen hulpmiddel, uit niet anders dan het volgende : men neemt drie of vier ftrooken fijn lijnwaad, ter lengte van vijf of zes, en ter breedte van twee  de bloedvloeiingen der baarmoeder. ?i duimen, welke men met zeer goede fterke azijn bevochtigt, waarna men onmiddelijk het eene einde met eene ftoute hand tegen, of, als de nood het vereischt, zelfs in den moedermond brengt, want hiervan hangt de fpoedige en gelukkige uitkomst af: de andere ftrooken worden op dezelfde wijze ingebragt, waarna men de moederfchede ver» der met plukzel , vlas of werk, mede in azijn gedoopt, zelfs des noods tot buiten de fchaamdeelen, opvult; waarna dit alles door éénen enkelen band wordt tegengehouden. Het is te bewonderen, dat'deeze eenvoudige hulp, welke zo zeker de bloedvloejing uit de baarmoeder fluit, en door de oude Geneesmeesters is aanbevolen (V), door de hedendaagfchen fchijnt verlaaten of vergeten te zijn ; daar ik ondertuslèhen, fteunende op mijne eigene waarneemingen, met den Heere le roux mag zeggen: „ Dat er in „ de gantfche Heelkunst bijna geen zekerder „ hulpmiddel is, tegen de ftuiting der bloed„ vloejing uit de baarmoeder, dan de tams, pons:" daarenboven, de wijze op welke (r) hippocrates de muiier. morb., lib. I. cap. 76. — moschion ham. gynwcior. ^ars pater. cap. 3£x» — pau* lus /egibeta lib. 7. COp. 24. E4  f § P. ƒ. VAN BAVEGEM , OVER dit middel zijne zekere uitwerking verricht; is zeer ligt te begrijpen s want het heeft even dezelve indicatie en uitwerking, welke men bij alle andere bloedftortingen moet in acht neemen, naamlijk, dat men eenen dijk fielt tegen de verdere bloedftorting, 't zij met het openftaande bloedvat te doen inkrimpen , of hetzelve zamentedrukkeq , om door dit middel de Natuur tijd te geeven, dat er aan het open zijnde bloedvat of de bloedvaten eenen bloedprop moge geboren worden, welke de verdere bloedftorting tegenhoudt. De tampons nu zullen pp eene vermogende wijze in alle deeze oogmerken werkzaam weezen; want de azijn, waarin de ftrooken plukzel, vlas of werk zijn bevochtigd, zullen de baarmoeder tergen, en haar dwingen van zig intekrimpen, en de openftaande bloedvaten doen zamentrekken ; wijders, het bloed , 't welk door de moederfchede zig niet meer kan ontlasten, zal zig in de holligheid van de baarmoeder vergaderen , en dezelve met gedold bloed vervullen ; dit geftold bloed zal zig tegen de wanden der openftaande bloedvaten aandrukken } en alzo het verder uitftorten beletten; daarenboven zal het de bloedprop in de bloedvaten bevorderen, en de baarmoeder djd geeven om haar veerkracht te herftellen ,  DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER", indien zij in eenen ftaat van verlamming ware. Is 't het geval dat de grond van de baarmoeder is nedergedrukt, dan zal het vloeibaare , 't welk altoos door zijn gewigt werkt, de geheele holligheid van de baarmoeder opvullen , en door een gelijke drukking het nedergedrukte deel in zijnen voorigen ftaat herftellen, in dit oogenblik zal men ook gewaar worden, dat de fpiervezelen van de baarmoeder van al haare veerkracht zullen gebruik maaken , en wanneer men de hand op den buik brengt, de voldoening hebben van aldaar een rond gezwel, door de baarmoeder veroorzaakt, te voelen ; hetwelk te kennen zal geeven , dat er noch verlamming noch nederdrukking meer plaats heeft; dat de bloedftorting ophoudt, en het gevaar voorbij is. Is het een ander geval, dat zig in de baarmoeder een vreemd ligchaam ophoudt, 'twelk niet mogelijk ware te ontlasten, zo zullen de tampons de verdere bloedftorting beletten; de vrouw haare krachten doen behouden, en aanleiding geeven dat de veerkracht in de baarmoeder worde herfteld , en niet zelden, zo als ik meermaals heb waargenomen , zullen E 5  74 J' VAN BAVEGEM, OVER naderhand het vreemde ligchaam, en de klonters bloed, wanneer men de tampons wegneemt , zig te gelijk ontlasten. Is de baarmoeder in haaren grond of hals gefcheurd, door middel van de tampons zullen de bloedklonters de openftaande vaten Hoppen, en de bloedvloejing, die het gevaarlijkfte toeval is, doen ophouden, naderhand, indien zulks noodig mogte zijn, zal men tijd genoeg hebben om de wonde te geneezen; maar gemeenlijk neemt de Natuur deeze zorg op zig alleen , zonder dat het noodig is, behalven een goede dieet, haar in iet te helpen , zo als mij, in eene gedaane keizersfnede , ten vollen is gebleken. Ondertusfchen, tot de waarneemingen zeiven overgaande, moet ik het Ed. Genootfchap vooraf berichten, dat ik, onder eene menigte van onderfcheidene gevallen , welke mij in mijne uitgeftrekte praélijk zijn voorgekomen , fiechts die waarneemingen zal uitkiezen, die mij de belangrijkite fchijnen, en aan het oogmerk der voorgeftelde vraage best kunnen beantwoorden.  DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER. 7$ Eerfie Waarneeming, Den 17 Augustus 1777, 'snachts omtrent elf uuren , werd ik geroepen bij de vrouwvan N , welke circa drie maanden zwanger was, en die, 's morgens te vooren, van eene niet zeer hooge ladder was gevallen: kort na deezen val werd zij eene geringe bloedftorting gewaar, welke echter tegen den avond zodanig toenam, dat zij, omtrent ten tien uuren , van de eene bezwijming in de andere viel: bij haar komende, vond ik de omftaanders bezig haar, door middel van azijn , uit de laatfte bezwijming te helpen : haar uiterfte ledemaaten koud zijnde, en geenen polsilag kunnende ontdekken , gevoegd bij de bleekheid van het aangezicht en haar ftervende ftem , bleef mij geen de minfte twijfel over aan het hoog en dringend gevaar , waarin de ongelukkige lijderes zig bevondt. Zonder op iet anders dan de tampons, die mij onlangs bekend waren geworden, te denken, fpoedde ik mij in haast dezelven aantewenden , waarvan het gevolg was , dat de bloedftorting fpoedig ophield : de vrouw uitermaate krachtloos zijnde, liet ik haar, om de geesten wat optebeuren, nu en dan eenen  ?6 P. J, VAN BAVEGEM, OVER lepel vol zuiveren azijn toedienen, dewijl ik niet anders bij de hand had ; ondertusfchen liet ik zoete melk, waarin eenige dooiers van eieren geroerd waren, vervaardigen, waarvan ik haar eenige lepels vol van tijd tot tijd liet geeven , terwijl ik inmiddels naar mijn huis zond om bouillon, roode wijn, gepelde garst en het fleschjen 1\°. i.: het fleschjen ontvangen hebbende, en de zwakheid der lijderesfe iteeds voordduurende, gaf ik haar van hetzelve , van half uur tot half uur, een lepel vol in; verders liet ik haar van tijd tot tijd wat bouillon toedienen, en beide deeze middelen hadden die gelukkige 'uitwerking, dat ik als nu de pols, hoewel zeer klein, kon voelen; onderwijl de gepelde garst met water gekookt zijnde, liet ik op een pint zes oneen roode Bourdeauxe wijn doen , waarvan de lijderes, om haaren dorst te lesfehen, nu en dan een theekopjen vol dronk; daarenboven hadt ik eene panade , beftaande uit bifchuit en water , doen kooken , waarvan zjj mede van tijd tot tijd wat nam. Met eene menigte van zieken belast zijnde , en ziende dat haar toeftand merkelijk was verbeterd, nam ik, circa drie uuren des morgens, hoe gaarne ik anders bij haar hadde willen blijven, voor eenige uuren affcheid.  DE BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOEDER. 77 Staande mijn afweezen begon de lijderes over hoofdpijn te klaagen, die hoe langs hoe meer toenam ; of dit een gevolg ware , daarvan, dat men de fpijzen en dranken wat te veel had toegediend, dan wel eene eigene werking der Natuur, kan ik met geene zekerheid bepaalen: omtrent zes uuren werd zij walgelijk, waarop eene braaking volgde, die in veele opzichten zo geweldig was , dat de tampons, benevens de ontijdige vrucht, tot bijna buiten de baarmoeder en fchede waren gedrongen: kort na dit toeval bij haar komende , ftond ik verwonderd de tampons in deezen, ftaat te vinden ; in haaste weder anderen toebereid hebbende , om dat ik een nieuwe bloedftorting vreesde , nam ik de eerstgemelde weg , en vondt, zo als ik gezegd heb , de ontijdige vrucht bijna geheel buiten de baarmoeder gedrongen , welke ik, benevens de nageboorte, zeer gemaklijk naar buiten bragt: geene verdere bloedftorting ten voorfchijn ziende komen , en bij nader onderzoek den moedermond zeer aanmerkelijk zamengetrokken vindende, bragt ik geene nieuwe tampons weder binnen: door eene voedzaame' en niet verhittende geneeswijze, benevens het kookzel N°. 2, en nu en dan het zacht ontlastmiddel N°. 3> heeft de u-*  78 P. J. VAN BAVEGEM , OVER deres haar voorige gezondheid, hoewel langzaam , weder verkregen. Sedert dien tijd heb ik, in foortgelijke gevallen , de tampons met het beste gevolg gebruikt; alleenlijk met dit onderfcheid, dat ik in twee gevallen, waar de bloedftorting geftild was , en de krachten van de vrouw gedeeltelijk herfteld waren , naderhand genoodzaakt was de ontijdige vrucht aftehaalen; hetwelk alsdan zeer gemaklijk gefchiedde, om dat ik den moedermond aanmerkelijk meer dan ten tijde der bloedftortinge verwijd vondt. Voor pas vier maanden geleden had ik een ander gevai: de Vroedvrouw hadt de ontijdige vrucht, welke naar gisfing vier maanden bereikte, zonder merkelijke bloedftorting, zeer gemaklijk verlost; maar de nageboorte had, niettegenftaande alle haare aangewende pogingen, niet willen volgen, waarop eene bloedftorting was ontdaan, die oorzaak was dat ik in allereil werd ontboden: ik vondt de vrouw uitermaate krachtloos,door de hevige bloedftorting die er voorafgegaan was, en nog werkelijk plaats had: de tampons ingebragt zijnde, ftilde de bloedvloejing oogenbliklijk, en vijf uuren naderhand, wanneer de pijnen zig opdeeden , die als kentekens moeten aangemerkt  de bloedvloejingen der baarmoeder; 79 worden, dat de Natuur zig van het vreemde ligchaam wil ontlasten, had ik het genoegen van haar zeer gemaklijk, ja als van zelf, van de nageboorte te verlosfen. Tweede Waarneeming. Den 03 Februarij 1786, werd ik verzocht te komen bij de vrouw van n , die federt twee dagen door eene niet al te hevige bloedftorting, veroorzaakt door een zwaar gewigt te verplaatfen , was overvallen: zij was in 't begin van de zevende maand haarer zwangerheid, en had., van 'smorgens ten zes uuren af, reeds geringe baarenspijnen gevoeld, waarom zij haar gewoone Vroedvrouw had doen roepen; deeze ziende dat de bloedvloejing vermeerderde, verzocht dat men mij zou haaien; ten elf uuren bij de lijderes komende, onderfloeg ik haar, en vondt den baarmoedermond bijna niet berijkbaar, zo zeer was hij nog achterwaards geplaatst: de vrouw van een uitnemend kloek geftel zijn» de, gepaard met eenen harden vollen pols, deed mij befluiten om haar een kleine aderlaating te doen , waarna ik haar het middel N°. 4. voorfchreef, waarvan zij, om het uur, een lepel vol nam : ik liet haar verder een  8o P. J. VAN I3AVEGEM , OVER horizontaale plaatfing geeven, en gebood daC zij zig zeer ftil en zonder fpreeken in het bed moest houden ; wijders liet ik op den buik en lendenen drukdoeken, met azijn bevochtigd, leggen, en door een maatig rondgaand en fluitend verband tegenhouden, om de inwendige bloedftorting voortekomen; ook liet ik nu en dan infpuitingen met azijn in de fchede doen: dit alles hadt ten gevolge , dat de pijnen en bloedftorting voor ..eenige uuren ophielden; zelfs was het bericht, dat de Vroedvrouw mij ten vier uuren liet doen, zo ftreelende, dat zij geloofde de vrouw reeds herfteld te zien. Kort na het ontvangen van dit gunstig ver» flag , werd ik in eene moejelijke verlosfing, twee en een half uur van de gemelde lijderes af, geroepen : geduurende mijn afweezen waren de pijnen, hoewel klein en traag, weder begonnen , en in deezen ftand hadden zij ongevoelig voordgeduurd, maar de bloedvloejing was zodanig toegenomen, en de ongelukkige lijderes zo fterk ontkracht, (zij had reeds verfcheidene bezwijmingen gehad ,j dat ik verfchrikt ftond, toen ik haar, quartier over agt uuren, wederzag: ik onderlloeg haar fpoedig, vondt den moedermond nu zeer bereikbaar , doch op verre na niet ter grootte  DE BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOEDER. H t te van een gulden geopend : de waters ver* toonden zig niet^ maar ik kon door de vliezen het hoofd van 't kind duidelijk onder-* fcheiden : ik ftond in beraad wat ik in dit geval wilde doen , federt ruim één uur hadt de vrouw geen de minfte pijnen meer gehad; indien ik de waters hadde kunnen ontlasten* dan hadde ik eenige hoop gevoed dat de pijnen weder zouden hebben begonnen , èn de bloedvloejing doen ftillen : de gedwongené verlosfing kwam mij te langwijlig en al te gevaarlijk voor, waarom ik befloot tót het zekerst plechtanker , de tampons , mijn toevlugt te neemen, welke ook daadlijk de bloedvloejing ftilden; ik liet ook, om de inwendige bloedftorting voortekomen j. drakdoeken, in fterken azijn natgemaakt,- op den buik leggen , en die, door eenen rondgzan-^ den, breeden , dubbelen band , maatig. fluiten : dit gedaan zijnde , was mijn voornaamfte zorg, de krachten dér lijdefesfe, door dé middelen in de eerfte waarneeming gemeld, ©ptebeuren; hetwelk met zo eén goeden öitilag gefchiedde, dat, drie uuren naderhand^ de pijnen zig deeden gevoelen, en langzamerhand toenamen ; deeze nog meer verheffende, nam ik de tampons" Weg, welke gevolgd werden van eenige zwarte klonters bloed'! IV. DEEL. F  82 p.'j. van bavegem, over. hierop vondt ik den moedermond aanmerkelijk meer verwijd; de pijnen op dit oogenblik heviger toeneemende, vertoonden de vliezen zig bol opgezet : deezen gefcheurd en de waters omtast hebbende, werd ik geen de minfle bloedftorting meer gewaar: het kind zig in den natuurlijkften iland aanbiedende, en ziende de pijnen nog meer verheiTen, liet ik de geheele zorg der Natuurè aanbevolen : naauwiijks een half uur verlopen zijnde , verloste de vrouw gelukkig van een dood kind, en leeft op heden nog zeer gezond. Twee voorbeelden bij voldragene kinderen , waar de nageboorte gedeeltelijk los, en van .een hevige bloedftorting was verzeld, zou ik nog kunnen aanhaalen, die beiden op dezelfde wijze, met weinig onderfcheid, zijn gered. Derde Waarneeming. Den 18 Julij 1780, werd ik geroepen op de P , bij de vrouw van n , welke in 't begin der laatfte maand van haare zwangerheid was: veertien dagen te vooren had zij het ongeluk gehad van tegen eenen fleen te fchoppen en voorover te vallen; volgends  DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER, 83 haare eigene getuigenis hadt zij zig weinig of niets bezeerd; doch den anderen dag, 's morgens bij haare ontwaking, werd zij eene geringe bloedvloejing gewaar, die haar zeer verfchrikte, waarom zij fpoedig om haare gewoone Vroedvrouw zond; deeze haar eenige hulpmiddelen voorgefchreven hebbende, was het gevolg dat de geringe bloedvloejing ophield , maar nu en dan wederkwam : den derden dag ziende dat de bloedvloejing, hoewel weinig, niet ophield, riep men den Geneesheer van de plaats te hulp ; deeze deed haar eene ruime aderlaa» ting, en fchreef eenige inwendige hulpmiddelen vóór, waarop de bloedvloejing voor eenige dagen ftilde; dezelve wederkomende, verzocht men den gemelden Geneesheer andermaal om zijne hulp: een tweede aderlaating,' benevens -de voorige hulpmiddelen , werden weder herhaald , dan ditmaal had noch de aderlaating , noch de inwendige hulpmiddelen , dat gewenscht gevolg ; integendeel, de bloedvloejing fcheen iet meer toeteneemen; eenige dagen nadethand nam de Geneesheer het befluit van tot de derde aderlaating overtegaan , waarop des anderen daags, zijnde den veertienden dag na het toeval, de bloedvloejing geweldig toenam : 's morgens ten F 3  P. J. VAN BAVEGBM , OVER twee uuren bij haar komende , vond ik haair in eenen zeer bedenkelijken en gevaarlijken ftaat ; zij had reeds twee onderfcheidene, lang aanhoudende bezwijmingen gehad, haare uiterfte ledemaaten vond ik koud, en er was niet dan een geringe trillende pols te voelen; daarenboven was haar aangezicht naauwlijks van dat eens fchijnbaar geftorvenen onderfcheiden. Bij nader onderzoek vond ik den moedermond ruim ter grootte van eene daalder geopend : in dit uiterfte de gedwongene verlosfing te onderneemen , vond ik al te gevaarlijk en van te langen uitftel, des befloot ik fpoedig de tampons intebrengen, welken oogenbliklijk de bloedvloejing itilden, waarna ik , om de inwendige bloedftorting voortekomen, den buik met compresfen, in azijn gedoopt , en door eenen rondgaanden band maatig fluitende, liet verzorgen ; hierop liet ik de hulpmiddelen, in de eerfte waarneeming gemeld, aanwendens om de krachten, zo fpoedig mogelijk, wat optebeuren : na twee uuren toevens begon de pols zig duidelijk te doen gevoelen, en vier uuren na het inbrengen van de tampons klaagde zij over mislijkheid , walging en geweldige hoofdpijn: meermaals heb ik deeze toevallen  DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER. 8j waargenomen, wanneer fpijzen en dranken wat te ruim en kort achter elkander waren toegediend; ais mede, wanneer de fluitband, welke de tampons tegenhoudt, wat te fterk was aangehaald , om reden van de drukking en terging op den moedermond , welke toevallen fomtijds door het medelijden veroorzaakt worden. Den fluitband weggenomen hebbende , bevond de lijderes zig kort hierop merkelijk beter, en er verliep geen halfuur, of er deeden zig reeds geringe baarenspijnen gevoelen; in hoope zijnde dat dezelve nog meerder zouden toeneemen, toefde ik nog ruim drie quartieruurs; ziende dat zij niet fterker werden, en, door overvloed van zieken, onmogelijk langer bij de vrouw kunnende blijven,belloot ik de tampons wegteneemen; dit gedaan zijnde, en de bloedklonters, welke zig vóór aan den baarmoedermond vertoonden, mede weggenomen hebbende, vond ik deezen aanmerkelijk meer verwijd dan te vooren; doch het hoofd van 't kind was nog zeer hoog geplaatst; de waters moesten zig bereids min of meer ontlast hebben , dewijl ik alsnu het kinds hoofd onmiddelijk kon voelen : geene bloedftorting ziende ten voorfchijn komen, befloot ik het kind te keeren, 't welk ik F 3  86 P. J. VAN BAVEGEM , OVER ook daadlijk , zonder veel moeite, ter uitvoer bragt, om dat de moedermond weinig of geenen wederftand bood: het kind tot aan de billen uitgehaald zijnde, beval ik het voor eenigen tijd aan de Natuur, waartoe ik gegronde reden had, ziende uit den weinigen tegenftand aan de hals, dat de baarmoeder in eenen ftaat van verlamming was , gevolglijk had ik op eene fpoedige verlosfing wederom eene doodelijke bloedfiorting te vreezen : door de terging, welke aan den mond en het ligchaam van de baarmoeder met de keering was toegebragt, toefde het niet lang, of de pijnen deeden zig, aanmerkelijker dan te vooren, gevoelen: de werkzaamheid der Natuur ziende, onderfteunde ik, op eene traage wijze , haare werking , door het kind , telkens een weinig, naar buiten te haaien: het kind tot aan de fchouders geboren zijnde, wachtte ik nog eenigen tijd, tot ik de verdere zamentrekking van de baarmoeder op den buik begon gewaar te worden, waarna ik de armen en het hoofd uitbragt; de bloedftorting die er volgde was van weinig belang, en de nageboorte vertoefde ook niet lang met te volgen , waaraan men duidelijk de afgefcheidene plaats kon onderfcheiden : het kind, 20 als men ligt vermoeden kan, was dood $  de bloedvloejingen der baarmoeder. 87 de vrouw heeft zig langzamerhand , door eene goede leefwijze , het middel N°. 2, de tabdia martiuk Desfaukii, en zachte ontlastmiddelen N°. 3, herteld. In andere gevallen, waar het tot dit uiterfte niet is gekomen, is het fcheuren der vliezen , tot ontlasting der waters, alleen voldoende om de bloedvloejing te doen ftillen. Vierde Waarneeming. Den 2 Maart 1784, werd ik geroepen bij de vrouw van n...., welke federt zes uuren van eene niet al te hevige , doch kort voor mijne aankomst zeer geweldige, bloedftorting was overvallen ; zij was in de agtfte maand van haare zwangerheid , en de pijnen welke zij gevoelde waren klein , doch bij tusfchenpozingen dikwijls wederkomende : bij onderzoek vond ik de fchede bijna opgevuld met klonters bloed; deeze weggenomen hebbende , kreeg zij onmiddelijk eene pijn , die fterker dan al de voorgaande was; mijne vingers nog in de fchede zijnde , werd ik bij de zamentrekking der baarmoeder duidelijk gewaar, dat de bloedftorting, die anders gering had moeten zijn, zeer aanmerkelijk was; dit bragt mij oogcnblik'.ijk op het denk? F 4  p3 P. J. VAN BAVEGEM, OVER beeld van den waaren ftaat des gevals, want het ruw en oneffen ligchaam, ?t welk ik in den baarmoedermond mede klonters bloed vermeende te zijn , bevond ik nu de nageboorte zelf te weezen , welke op den mond van de baarmoeder was ingeplant, want na het eindigen van de pijn vond ik het gevai waarlijk zo gefield. In dit dringende gevaar flond ik in beraad welke hulp ik de ongelukkige wilde toebren* gen; de moedermond was niet genoegzaam ópen, des was het te gevaarlijk om de gedwongène verlosfing te ohderneemen ; de bloedftorting bij iedere pijn, hoewel gering , was zo geweldig, dat de vrouw, terwijl ik bij haar was , onder één derzelve in zwijm viel: het nakend gevaar ziende, befloot ik fpoedig tot de tampons overtegaan; deezen ibgebragt, en de buik door compresfen, in azijn gedoopt, en door een fluitend verband, gelijk in de voorige waarneemingen is gemeld , wel verzorgd zijnde , ftilde de bloedvloejing, enj het gevolg was, dat, ruim anderhalf uur daarna , de pijnen zo geweldig en kort op elkander volgden, dat ik noodig oordeelde de tampons weder uitteneemens om te zien in hoe verre de Natuur zig zelve wilde helpen \ dit gedaan zijnde , vond ik i  de bloedvloeiingen der baarmoeder. 8p den baarmoedermond zodanig geopend , dat een breede rand van de nageboorte aan de linker zijde was afgefcheiden, en het hoofd des kinds bijna tot in het kleine bekken gezakt was: de waters zig voordoende, fcheurde ik de vliezen, waarop de pijnen nog aanmerkelijk meerder en aanhoudender werden; de bloedftorting van weinig belang zijnde, om dat het hoofd des kinds, door zijn fteeds voordduurend nederzakken , den dienst der tampons verrichtte„ liet ik het geheele werk verder aan de Natuur bevolen ; naauwlijks een half uur daarna verloste de vrouw van een' zoon, die, hoewel zwak, echter nog zeven dagen lang heeft geleefd : de nageboorte volgde onmiddelijk op het kind, en de vrouw herftelde fpoediger dan ik verwacht had. Vijfde Waarneeming. Den ii Maart 1778, werd ik in haast geroepen bij de vrouw van n , zij was, federt ruim één uur, van eenen buitengemeen kloeken zoon verlost : de nageboorte was, op voorgeeven van de Vroedvrouw, als eenen muur aan de baarmoeder vastgegroeid , waarom zij, vóór mijne komst, alle ? 5  90 P. J. VAN BAVEGEJVÏ , OVER poogingen had aangewend om dezelve te verlosfen: het is te vermoeden, ja met zekerheid te onderftellen , dat de baarmoeder in eenen ftaat van verlamming geweest zijnde, zij Vroedvrouw, door het geweldig trekken aan de navelftreng , een deel van de nageboorte zal hebben losgemaakt: genoegzaam bij mijne komst, die merkelijk verhaast werd, om dat mijn paard gezadeld ftond,was de bloedvloejing zo geweldig, dat zij als met ftroomen aanhield , en de ongelukkige lijderes , welke anders een kloeke vrouw was, tot op den oever des doods had gebragt; want waarlijk, bij mijne komst meende ik dat zij den geest gaf'; dit uiterfte gevaar ziende, en de baarmoeder buiten alle werking vindende, fpoedde ik mij om de tampons intebrengen, welke ook oogenbliklijk de verdere bloedltorting ftuitten, wijders liet ik drukdoeken, in azijn gedoopt, op de buik en lendenen leggen, en trachtte , door mijne gewoone middelen, zo haast mogelijk , de krachten der lijderesfe wat optebeuren; dit had in zo verre eene goede uitwerking , dat zij , drie uuren daarna, over ligte pijnen klaagde; hierop van tijd tot tijd de hand op den buik brengende , voelde ik duidelijk dat de baarmoeder , door het vormen van een rond gezwel, haare veerkracht  de bl0edvl0ejingen der baarmoeder.' 91 begon te herneemen ; ik toefde echter nog een half uur , wanneer inmiddels de pijnen wat heviger werden: andere tampons in gereedheid gebragt hebbende, om dat ik eene tweede bloedftorting vreesde, nam ik de eerstgemelden weg , en bevond dat de baarmoeder aanmerkelijk zamengetrokken, en de nageboorte reeds op deszelfs hals neergevallen was ; met weinige moeite verwijdde ik dezelve , en bragt de nageboorte naar buiten : de vrouw was, verfcheidene weeken, ja maanden eerder dan ik had durven hoopen, uit aanmerking van de geweldige bloedftorting, herfteld. Zesde Waarneeming. Den 18 Junij 1787, werd ik, des nachts omtrent ten één uure, in grooten haast geroepen , bij de vrouw van n , welke federt ruim een uur van eene dochter was verlost; bij mijne komst verklaarde zij mij, met eene bevende en bijna ftervende ftem, dat de Vroedvrouw, bij het af haaien der nageboorte , haar geweldige pijn hadt aangedaan, waarop onmiddelijk de hevige bloedftorting was gevolgd, die alsnu alle oogenblikken haar leven bedreigde.  §ft P. J. VAN BAVEGEM , OVER Waarlijk, uit de doodelijke verfchijnzels," welke ik bij haar opmerkte, gevoegd bij de groote hoeveelheid bloeds welke zij verloren had , was ik niet zeer verwijderd van haar gevoelen : ik onderfloeg de ongelukkige lijderes in aller haast; vondt den baarmoedermond zeer verwijd, en bijna opgevuld met klonters bloed : in dit oogenblik verbeeldde ik mij dat er een plaatslijke verlamming aan de baarmoeder plaats had, waarom ik de bloedklonters niet durfde wegneemen, uit vrees van de bloedftortirig te vermeerderen: het dringende gevaar ziende, befloot ik aanftonds tot de tampons overtegaan ; deeze ingebragt zijnde, nam de bloedvloejing welhaast een einde, waarna ik op de buik en lenden drukdoeken, in azijn geweekt, liet leggen. Onderwijl dit alles gefchiedde , toonde de Vroedvrouw, om zig te rechtvaardigen, mij de nageboorte , waaraan men duidelijk kon zien , dat er een aanmerkelijk ftuk aan ontbrak ; om des vredes wil gaf ik een onbeduidend antwoord; doch, na dit opgemerkt te hebben , ftelde ik de oorzaak van de bloedvloejing te zijn een ftuk van de nageboorte, welke in de baarmoeder was terug gebleven: dit zo zijnde, trachtte ik de veï-  DE bloedvloejingen der baarmoeder. 93 lorene krachten , door mijne gewoone mid-; delen , zo veel mogelijk te herftellen ; waarna ik de ongelukkige lijderes voor eenigen tijd verliet: vijf uuren daarna bij haar wederkomende, vond ik haar redelijk wèl,1 waarom ik belloot alles zo te laaten toe tegen den avond: ten zes uuren bij haar komende, had zij, geduurende mijn afwezen, eenen gerusten flaap genooten ; hierop nam ik de tampons weg; geene verdere bloed-ftorting deed zig voor , integendeel vond ik den moedermond geheel gefloten. Dit verfchijnfel bragt mij waarlijk weder tot het denkbeeld, dat het maar eene plaatslijke verlamming had geweest, maar twee dagen naderhand, wanneer de vrouw ter ftoel moest gaan, en eenig geweld deed, ontlastte zij het ftuk nageboorte met eenen klonter bloed te gelijk : zij heeft lang kwijnende geweest , en zelfs de waterzucht gehad , doch leeft op heden gezond. Zevende Waar neeming. Den 5 Augustus 1779, des nachts ten ia uuren , werd ik in aller haast bij de vrouw van n ontboden : weinig te vooren was zij zeer gelukkig van een kind en van de na-  94' P- J« VAN BAVEGEM , OVER geboorte verlost, behalven dat de arbeid zeef lang geduurd had ; de nageboorte was bijna onmiddelijk op het kind gevolgd: de baarmoeder in eenen ftaat van volkomene verlamming zijnde, was oorzaak dat er eene hevige Bloedftorting was gevolgd , die zo geweldig en als met ftroomen had voordgeduurd, dat toen ik bij haar kwam , de vrouw voor dood werd gehouden ; en waarlijk, bij mijne komst befpeurde ik weinig levenstekenen , en hield haar voor verloren; doch ik draalde géén oogenblik om de tampons intebréngen, en gaf haar fpoedig wat wijn en water, en nu en dan een lepel azijn, dewijl ik niets anders bij de hand had, wijders liet ik ruime compresfen , in azijn gedoopt, op de geheele uitgestrektheid van den buik leggen, en door eenen rondgaanden band tegenhouden ; met verdubbelden ijver wendde ik alle hulp aan om haare verlorene krachten te herftellen; het toefde echter wel ruim anderhalf uur, eer ik hoop kreeg tot haar behoud, zo zeer waren haare krachten door het hevig bloedverlies uitgeput : ik bleef nog eenige uuren bij haar,wanneer de krachten ongevoelig wat opbeurden; doch de verlamming in de baarmoeder bleef in denzelf« den ftaat: ten zes uuren verliet ik haar, om  DE BLOED VLOEJINGEN DER BAARMOEDER. 95 mijne bezigheden te gaan verrichten, en ten één uur zag ik haar wederom, maar ik vond in haaren (laat weinig verandering, uitgenomen dat haare 'krachten wat meerder waren toegenomen : 's avonds ten negen uuren gaf ik haar nogmaals een bezoek, vond haar koorts, aclitig, en zij klaagde over hoofdpijn; hierop onderzocht ik haaren buik; vond de baarmoeder merkelijk zamengetrokken, waarop ik de tampons en eenige klonters bloed, die er achter waren , wegnam : ik onderzocht naauwkeurig, of er zig geene nieuwe bloedftorting voordeed ; het lcheen mij toe, dat er zig nog een dun, bloedig vocht ontlastte, waarop ik twee infpuitingen met azijn deed* en andermaal de tampons inbragt, maar op verre na de fchede zö ftevig niet opvulde: des anderen daags 's morgens bezocht ik haar wederom , vond de koorts nog aanmerkelijk fterker, en de lijderes klaagde over hevige hoofdpijn: hierop bragt ik de tampons weder naar buiten , maar befpeurde geene verdere bloedvloejing: voor de koortzige beweging en de hoofdpijn fchreef ik haar het middel N°. 5, en de poejers N°. 6. voor, waarvan zij om hèt uur een lepel vol, en van de poejers alle vier Uuren één innam; het gevolg hiervan was, dat zij eenige uuren daarna  s)6 V. J. VAN BAVEGEM , OVER eenen ftoelgang kreeg, waarop zij zig merkel Jijk beter bevond , en zij is voords langzaamerhand herfteld. Meer dan zes gevallen konde ik aannaaien; vooral van zwaare en moejelijke geboorten» welke lang geduurd hebben, en waarin ik de vrouwen met den forceps moest verlosfen, waar ik naderhand de baarmoeder in eenen ftaat van verlamming vond, en welke allen hun leven aan de tampons verfchuldigd zijn ; daarentegen, fchrik ik nog , wanneer ik aan het noodlot dier ongelukkigen gedenk , welke ik in voorige dagen hulploos voor mijne oogen heb zien wegfterven , om dat mij dit nooit genoeg volprezene hulpmiddel onbekend was, Agtfte Waarneennngt Den 9 Ocfcober 1787, werd ik geroepen bij de vrouw van n...., welke des morgens ten drie uuren van eene gezonde dochter was verlost; de nageboorte van zelve niet willende volgen, befloot de Vroedvrouw, na ruim een quartieruurs gewacht te hebben, al haar vermogen aantewenden om dezelve aftehaalen; doch alles was vruchtloos ; en zij ruk« te boven dien de navelftreng , digt bij deszelfs inplanting aan den moederkoek, af: naauw-  i»E BLOED VLOEJINGEN DER BAARMOEDER, Of naauwlijks dit gedaan zijnde, of een hevige bloedftorting was het gevolg; hierop riep men den Vroedmeester van de plaats te hulp; deeze verklaarde, dat er geene nageboorte iri de baarmoeder te vinden was: dit gaf gelegenheid tot groote verwondering; doch ieder ftelde zig gerust ; maar ziende dat de bloedvloejing, hoewel zó hevig niet, geftadig bleef voordduuren, riep men eenen Geneesheer te hulp ; deeze fchreef de vrouw eenige hartHerkende en zamentrekkende middelen vóór, maar de bloedvloejing bleef, ongeacht het gebruik van dezelven , gediïurig aanhouden: hierop werd men te raade mij te laaten roepen: ik kwam omtrent negen uuren des morgens bij de ongelukkige lijderes ; de Vroedmeester en Vroedvrouw mij verilag gedaan hebbende van het ingebeeld wonder, verhaal, de de Vroedmeester mij verder , hoe hij geloofde , dat de navelftreng , zonder moederkoek , in den grond der baarmoeder was ingeplant geweest: dit gevoelen bragt mij oogenbliklijk , zonder dat ik de vrouw onderzocht had , op het denkbeeld dat de na° geboorte in eenen zak befloten was: de noodige tampons in gereedheid gebragt hebbende, voerde ik mijn hand in de baarmoeder; deeze naauwlijks ingebragt zijnde, ontdekte IV. DEEL. G  F. J. VAK BAVEGEM } OVER ik welhaast, zo als ik mij ingebeeld had, links zijdwaards, den hals van eenen zak, in wiens grond zig de nageboorte Ophield : ik beproefde , op eene zachte wijze, dezelve te verwijden , maar mijne pogingen waren vruchtloos; in tegendeel, de terging, en daalde vrcuw zeer robust was , was oorzaak dat de mond van den zak zig nog meer zamentrok, waarop ik mijne verdere poogingen Haakte, om de bloedftorting niet te vermeerderen, en fpoedig tQt de tampons overging: deeze ingebragt zijnde, Milde de bloedvloejing, en ik wachtte met ongeduld de verdere werking der Natuur af: na den middag, ten twee uuren, begon de lijderes over ligte pijnen te klaagen, welke hoe langs hoe meer toenamen : ten drie uuren nam ik de tampons, gevolgd van eenige zwarte klonters bloed, weg; mijne hand verder ingebragt hebbende, vond ik den mond van den zak merkelijk verwijd , en bragt vervolgends, zonder veel moeite, de nageboort-3 naar buiten: de vrouw is in vrij korten tijd herfteld, en leeft heden nog zeer gezond. Twee jaaren te vooren had ik , bij eene aanzienlijke Mevrouw, een dergelijk geval; doch deeze was zo gelukkig niet, terwijl zij, met het begin van den derden dag, het tijd-  DE BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER, cjp Iijke met het eeuwige verwisfelde — het geval droeg zig aldus toe — Ik werd verzocht haar in baarensnood bijteftaan , dewijl men weinig vertrouwen op haar gewoone Vroedvrouw ftelde; dan , ik trad naauwlijks in huis, of de man berichtte mij , dat zijne vrouw zo op 't oogenblik was verlost ; terftond naar huis willende keeren , verzocht hij mij , dat ik tog de - goedheid wilde hebben , haar een bezoek te geeven: bij haar komende, vond ik de Vroedvrouw bezig met het afhaalen van de nageboorte; ik recommandeerde haar de voorzichtigheid van de Natuur eerst te laaten werken , en vervolgends de affcheiding te begunstigen; maar haare poogingen vóór mijne komst waren reeds zo geweldig geweest, dat zij de navelftreng, bij derzelver inplanting aan den moederkoek hadt afgerukt , waarop eene allerhevigfte bloedftorting was gevolgd: nu had zij daarenboven de wreedheid nog van dit alles voor mij te verzwijgen, en zorgvuldig bedekt te houden; want eerst op het oogenblik dat de ongelukkige lijderes in een dodelijke bezwijming viel , werd ik va'n dit alles onderricht; ik ftond verbaasd over de aanmerkelijke hoeveelheid bloeds, welke zij verloren had, en die de Vroedvrouw, op G 2  I0O P. J. VAN BAVEGEM , OVER eene heimelijke wijze, tot hiertoe had weeten .te bedekken : in haast het flagtoffer der onkunde op het bed gebragt hebbende, ftond ik nog meer verwonderd van geen navelftreng aan den moederkoek te vinden ; bij verder onderzoek ontdekte ik welhaast dat de nageboorte in eenen zak was befloten: de bloedftorting altijd hevig voordduurende , en het gevaar hoogdringende zijnde, befloot ik liever fpoedig tot de tampons overtegaan, dan misfchien vruchtlooze poogingen aantewenden om de nageboorte te verlosfen: deezen ingebragt zijnde, ftilde de bloedvloejing, en mijne ver» dere zorg was haare krachten, zo veel mogelijk, optebeuren: omtrent ten drie uuren des morgens werd zij wat koortsachtig, en klaagde over hoofdpijn, doch voor het overige was zij, naar haaren zwakken ftaat, redelijk wèl: ten vier uuren moest ik vertrekken, om eene gewigtige raadpleging, vijf uuren van deeze lijderesfe afgelegen, bijtewoonen, waarom ik de zorg , na alvoorens desaangaande overéén gekomen te zijn , aan haaren gewoonen Genees- en Heel-meester overliet: den geheelen dag, buiten de koortfige toeftand en hoofdpijn , bevondt zij zig redelijk, naar haaren ftaat; ten twee uuren na den middag had gemelde haar gewoone Heelmeester de tampons  de bloedvloeiingen der baarmoeder. ioï weggenomen , en verklaarde, dar hij het grootfte gedeelte van de nageboorte , hadt ontlast: of er zig eene nadere bloedftorting heeft geopenbaard , of wat er gefchied zij, heb ik nooit te weeten kunnen komen ; het eenigfte dat mij de Geneesheer heeft verklaard , is , dat hij de ongelukkige lijderes in eene raaskalling, gemengd met ftuipen, den geest heeft zien geven. Negende Waarneeming. Den 3 November 1784, werd ik in aller haast geroepen bij de vrouw van n.....: het kind geboren zijnde, had de nageboorte, der Vroedvrouw,naar zij mij berichtte, veel moeite gekost om dezelve te verlosfen: ik onderzocht de buik der lijderesfe, in de verbeelding dat er eene verlamming der baarmoeder plaats had; maar niets dan een oneffen gezwel, boven het fchaambeen waarneemende , befloot ik, om van den waaren ftaat verzekerd te zijn, mijn hand in de baarmoeder te brengen; deeze ingebragt zijnde , ftond ik verwonderd van deszelfs bodem het eerst aantetreffen; hadde ik de nageboorte niet reeds gezien, ik weet niet wat ik in dit oogenblik van het gevai zoude gedacht hebben j maar na nader onderzoek Q 3  IQ*) P. J. VAN I5AVEGEM , OVER. kwam ik welhaast van mijne verwondering terug, en erkende het -geval voor eenen ten deele omgekeerden grond der baarmoeder: de bloedftorting zeer bevis zijnde , voerde ik mijne hand verder opwaards, en diukte,.op eene zachte wijze , den neergevallenen bodem naar boven: geene werking van zamen» trekking in de baarmoeder befpeurende, hield ik de hand eenen geruimen tijd binnen, welke , benevens mijnen arm, den dienst van tampons verrichtte : ik liet fpoedig drukdoeken, in azijn gedoopt , op den buik en lendenen leggen, en te gelijker tijd de tampons in gereedheid brengen, terwijl ik inmiddels de krachten van de vrouw liet opbeuren: ra nog een wijl gewacht te hebben , fcheen ik een duidelijke zauieiurekking in de baarmoeder te befpeuren ; ik liet daarop de vrouw, dewijl ik voornemens was de hand naar buiten te brengen , zeer laag met haar hoofd en bovenligchaam plaatfen , waarna ik mijne hand, op eene traage wijze, naar buiten bragt , en oogenbliklijk deszeJfs plaats door tampons vervulde, waarop ik de vrouw langzaamerhand haare gewoone horizontaale plaatfing liet geeven: kort hierop verliet ik haar voer eenigen tijd: bij mijne wederkomst vondt ik haar redelijk wèl, niet klaa»  DB BLOEDVLOEIINGEN DER BAARMOEDER. IO3 gende dan over zwakheid ; de tampons liet ik tot den anderen dag 's morgens zitten , en bij het wegneemen derzelven vertoonde zig niet anders dan twee zwarte klonters bloed ; geene verdere bloedftorting deed zig voor , en de vrouw is langzaam, doch volmaakt herfteld. Tiende Waarneeming. Den 9 Oc^ober 1788, des morgens ten elf uuren , werd ik geroepen bij de vrouw van N , die federt een uur van een doode dochter was verlost : de Vroedmeester, die tot haar hulp was ontboden , verklaarde mij openhartig, dat hij veel moeite had aangewend om den baarmoedermond te openen,die, naar zijn zeggen , zig , meer dan zes uuren lang, niet verder had willen verwijden; waarfchijnelijk had een ruime aderlaating volkomen zijn oogmerk bereikt; ten minften, het is mij telkens zo gebleken — daar hij ondertusfcheh nu zag dat het kind niets vorderde, offchoon de vrouw hevige pijnen hadde, befloot hij het te keeren , en bij de voeten tè verlosfen, hetwelk hij onmiddelijk, onder de wreedfte pijnen, (gelijk de ongelukkige vrouw zig uitdrukte,) had ter uitvoer gebragt; G 4  IQ4 P. J. VAN BAVEGEM , OVER de bloedftorting was in het begin zeer hevig geweest ; dit was de reden waarom men mij had laaten roepen: bij haar komende, verklaarde de Vroedmeester, dat de bloedftorting aanmerkelijk was verminderd, niettegenftaande dezelve mij nog hevig genoeg toefcheen ; de vrouw was uitermaate krachtloos, en had reeds eene bezwijming gehad : uit dit raport en hetgeen ik daarbij gehoord had, was ligtlijk optemaaken hoe het geval beftond: hierop onderfloeg ik de vrouw, en vond zeer duidelijk eene aanmerkelijke verfcheuiring aan den hals der baarmoeder, welke zig reeds had begonnen zamentetrekken, waardoor de bloedftorting was verminderd; doch ziende de krachtloosheid van de baarmoeder, de bloedvloejing fteeds aanhouden , en vreezende, dat, hoe meer de bloedvloejing voordduurde, hoe meer de baarmoeder tot verlamming zou geraaken , befloot ik tot de tampons overtegaan; deeze ingebragt zijnde, ftildc oogenbliklijk de bloedvloejing: des anderen daags bjj de lijderes wederkeerende, om dat men mij des avonds raport gebragt had, dat zij naar haare omftandigheid redelijk was,nam ik de tampons weg; de lijderes klaagde mij niet anders dan over pijn in de moederfchede: ik fchreef haar eene verkoelende leefwijze vóór,  de eloedvloejingen der baarmoeder. 105 boezemde haar voor het overige moed en geduld in: de Natuur alléén heeft haar in korten tijd van die aanmerkelijke fcheuring herfteld ; den man had ik voor eenigen tijd de huwlijkspligten verboden : zij heeft federt nog zeer gelukkig verfcheidene kinderen ge* baard, en leeft op heden nog gezond. Elfde Waarneeming, Den 12 September 17P0 , werd ik geroepen bij de vrouw van n , die federt drie dagen in zwaaren arbeid had gezeten; den vierden dag, 's morgens ten drie uuren, bij haar komende , vond ik het hoofd des kinds in den doorgang van het bekken geklemd; de tang van levret ter hand genomen hebbende, bragt ik het hoofd, en vervolgends het ligchaam naar buiten; zodra de navelftreng afgebonden was , gaf ik het in fchijn dood zijnde kind aan de bijzijnde vrouwen over , met bericht hoe zij het verder te bezorgen hadden : onder het afwachten van de werking der Natuur, tot het verlosfen van de nageboorte, riep de vrouw, aan wie ik de zorg. van het kind had toebetrouwd, dat hetzelve blijkbaare tekens van leven gaf; hierop verliet ik de vrouw, en G 5  IOÓ" P. J. VAN BEVEGEM, OVER gaf de zorg tot het verlosfen van de nageboorte aan de Vroedvrouw over; maar terwijl ik bezis: was al mijn vlijt aantewenden, om het kind volkomen te recht te brengen, zeide de Vroedvrouw, dat de na Herb. taraxac. m. ij. puly. cortic. peruy. 5 vj. rad. alth. '— bar dan. :~ § i /3. coq. f. a. in f. q. aq. font. colat. $ i /g. disfoly. fal Seignett. § 0. oxijm. fimpl. § iv. M. Alle vier uuren twee of vier lepels N*. 3. \ Pulp: tamarind. § ij. casfia § i. fal Seignett. % 0. pulv. rhei el. 5 i 0. fyr. ros. folut. q. f. m. f. elecl. moll. d. us. Eéns, twee of driemaal 's daags de groo'. te van een kruidnoot  DË BLOEDVLOEJINGEN DER BAARMOEDER. lOp N°. 4. ÏLj Nitr. dep, 3 ij. fal Seignett. 3 üj. pulv. abforb. Wedelii 3 i. fyr. orgeat. § ij. aq, font. § iv. iif. N°. 5iW/r. 3 j' y«/ Seignett. 3 ü /3. ra*. /Vzw. |?or. 3 i @* extr. gramin. 3 ij. fyr. fambuc. — acetof. citr, ï~» § j. /o»z. § iv. M. N°. 6. jl, iVz/r. 3 i 0. pulv. abforb. Wedel. 3 i» m f. pulv. N°. vij. d. us.  VERZAMELING VAN WAARNEEMINGEN, BETREFFENDE DE HOOFDWONDEN, DOOR j- S P R U IJ T. Dat de Heelkunde op waarneemingen gegrond is, en door de ondervinding ge-, fchraagd wordt; gelijk ook, dat waarneemingen, door welken eenig belangrijk gedeelte der Heelkunde wordt opgehelderd, van de  WAARNEEMINGEN OVER DE HOOFDWONDEN. III üitgeftrektfte nuttigheid zijn, heeft men, van de vroegfte tijden af, reeds begreepen en toegeftemd; en , met hoe veel onzekerheid voor den Heelmeester, en gevaar voor den lijder, de Hoofdwonden gepaard ^aan, zo zejfs> dat dezulken, welke van geen belang- fchijnen, dikwijls van een fchielijken dood, gevolgd worden ; daar in tegendeel de allerzwaarfte beledigingen \ aan dit deel toegebragt, of ge. neezen worden , of eenen geruimen tijd althans geen nadeel aanbrengen , leert ors de dagelijkfche ondervinding : met reden derhal ven is het, dat het Genootfchap ter bevordering der Heelkunde, te Amfterdam, bij deszelfs Programma van den zden September 1793. eischt: „ Een kort, zakelijk en ordeel- kundig uittrekzel uit alle oorfpronglijk Ne~ „ derlandfche Waarneemingen , betreffende de „ eigenlijk dus genoemde Hoofdwonden , met eene naaimkeitrige opgave van den tijd waar„ in dezelve gefchreven zijn , en der werken in welken ze gevonden worden." Aan dit zo heilzaam oogmerk des Genootfchaps heb ik getracht te beantwoorden, door de volgende waarneemingen optefpeuren, welke ik de eer heb , zo kort en zaaklijk als het gewigt derzelven heeft toegelaten, aan het Genootfchap ter beoordeelinge aan-  112 }. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN tebiedén. Ten einde eene geregelde orde te volgen , heb ik de waarneemingen gerangfchikt, en het geheel in zes afdeelingen verdeeld , bevattende: 1. ) Wonden en kneuzingen der bekleedzelen. 2. ) Beledigingen van het bekkeneel, door florn- ps ■werktuigen, g.) Beledigingen van het bekkeneel, door fcher- pe werktuigen. 4 ) Beledigingen van het bekkeneel, in jonge kinderen. 5.) Uitftoning van vocht binnen het bekkeneel, en belediging van deszelfs inwendig vlies. 6) Schudding 3 kwetzing en verzweering der het sfènci. Dat ik ondertusfehen in den loop van dit uittrekzel hier en daar de vrijheid genomen heb , om, bij eenige bijzondere of zeldzaamc, gevallen , foortgelijke waarneemingen van vreemde fchrijvers te voegen, (welke echter maar weinigen zijn,) durf ik mij vleien, dat, in geval van goedkeuring des geheels, door het Genootfchap niet kwalijk zal geduid worden. EER-  over de hoofdwonden; ji). Een matroos, op het dek van een oorlogfchip ftaande, werd, door een overgehefen (0) j. van wijck, Heel» en Genees.kundige Aanmerkingen, bladz. 167. Rotterd. 1730. (p) titsingh, Verdonkerde Heelkunst, bladz. I5« Amft. 1735.  124 j. spruijt, 'waarneemingen wordend kanonftuk , dermaate tegen de linker zijde van het hoofd aan geflagen , dat hü, met verlies van zijne kennis en krachtloos, ter neder viel: titsingh bij den lijder komende , vond , behalven gemelde toevallen , de getroffene plaats aan het hoofd gekneusd, met ontlasting van bloed uit het linker oor : na eene aderlaating en het gebruikraaaken van verdeelende ftovingen , de toevallen niet bedaarende, ontblootte hij den volgenden dag het bekkeneel door eene driehoekige infnijding, vulde de gemaakte wond met plukzel op, en verbond als vooren: de toevallen hierna geweken zijnde , is de lijder vervolgends , zonder eenigen hinder , volkomen genezen (q\ ln 1720, werd titsingh verzocht bij eene vrouw van 60 jaaren , die door een' val van eenige trappen een wond had bekomen , welke zig van het rechter flaapbeen, boogswijze, tot op het achterhoofdsbeen toe üitftrekte, met ontblooting van een groot gedeelte van het bekkeneel : na het hair opgetuirad te hebben, dekte hij de wond met mei r of-rum , en daarover heen compresfen, (q~* titsingh, Verdonkerde Heelkunst, bladz. 67. Amfc. 1735.  OVER DE hoofdwonden. tO^j natgemaakt in vin, aïb. c. fpir. matrical.; onderfteunde verder de terug gebragte lap door een behoorelijk aangelegd verband, deed een kleine aderlating , en beval een i fober diëet : de lijderes , na verloop van eenige dagen, eenigzins ongefteld, en de wond dor en droog wordende, verwisièlde hij de mei. rofar. met de balf, arcai, en de natte met drooge compresfen : hierdoor eene behoorelijke etter verkrijgende, fchikte zig, na verloop van tien dagen , de wond tot hee« ling, en is de lijderes vervolgends , onder deeze behandeling, en het toedienen van een ontlastrniddel, voorfpoedig genezen (r). j. a. van een keldertrap afvallende , kreeg daardoor een wond op het voorhoofd, met ontblooüng van het bekkeneel: de wond dwars zijnde , onderfteunde titsingh derzelver iippen door de zogenaamde drooge hechting, dekteze met eenen wondbalzem, en legde vervolgends een behoorelijk verband aan: de lijder van een bloedrijk geitel zijnde, deed hij eene ruime aderlating, en beval een fobere diëet aan : behalven een weinig koorts, vergezeld van hoofdpijn, volgden er geene O) tftsingh , Verdonkerde Heelkunst, bladz 73. Amfr. 1735.  126 J. spruijt, waarneemingen toevallen , en de lijder is in vier weeken genezen (s). j. j. werd, door een aap, eene niet kleine wond in het voorhoofd gebeten: titsingh, daarbij verzocht zijnde, zuiverde eerst de wond met brandewijn, verbond ze met een dragtmiddel, cn diende den lijder eene gift theriaac toe; de wond een Hinkend vocht uitwerpende , verbond hij ze met het ung. fuscum, waardoor, en door liet opvolgend gebruik van de mei. rofarum, een goede etter ten voorfchijn kwam ; zijnde de lijder voords in ruim vier weeken genezen In 1715, bekwam een oude vrouw van 70 jaaren , door een' val van eenige trappen , eene aanmerkelijke affcheuring der algemeene bekleedzelen op het hoofd , zo , dat dezelven van het achterfte gedeelte des bekkeneels, over de pijlnaad heen, tot op het voorhoofd afgeftroopt waren, zonder ontblooting van been, doch met kwetzing van een takjen der rechter flaapflagader, hetwelk zeer fterk bloedde: van esch, verzocht zijnde, ftuitte de bloe- (0 titsingh, Verdonkerde Heelkunst, bladz. 72. AmuV 1735. (f) Ibid. bladz. 73;  OVER DE HOOFDWONDEN. iZJ ding met een drukkend compres , na alvoorens het hair opgeruimd , en alles gezuiverd te hebben, brengende hij vervolgends de losgeflagen lap over het achterhoofd terug, en bevestigde dezelve met eenige ftrooken kleefpleister , in acht neemende, dat er tusfchert de gefcheidene randen plaats ter ontlastinge der vochten overbleef; voor het overige verbond hij eenvoudig met droog plukzel en compresfen in laauwen wijn bevochtigd, onderfteund door een maatig fluitend verband. Dus om den anderen dag voordverbindende, waren met de agt dagen, uitgezon» derd eene kleine opening op de plaats van het gekwetfte flagadertakjen, de randen reeds veréénigd, en na verloop van andere zes dagen was de volkomene geneezing, zonder eenig toeval, gelukkig volbragt («). Een jonge dochter, op fchaatfen rijdende, had het ongeluk van te vallen, en kreeg daardoor in de bekleedzelen aan het voorhoofd eene, van den neus tot boven de flaap zig uitftrekkende, hoekige en fterk bloedende wond, tot op de flaapfpier en het beenvlies doorgaande: de geneeskundige van der (ju) p. van esch, Heelk, Waarneemingen, bladz. 181, Gouda 1772.  123 J. SPRÜïJT, WAAR.NEEMINGEN sterre, bij wien zij hulp kwam zoeken, verbond haar met de zogenaamde drooge hechting, en een, voor 't overige, vlak verband: den volgenden dag de hechtingen losgeraakt zijnde, werden dezelven hernieuwd, en aan de lijderesfe een gemaatigd diëet aanbevolen: geene toevallen deeden zig op, en het meisjen werd , in korten tijd , met een fraai gevormd lidteken, genezen (v). In 1722, werd van esch geroepen bij een' Heer, die , door het vallen van zijne trappen, alle de bekleedzelen des hoofds, van het voorhoofd af, over het opperhoofd heen, tot aan het einde van het achterhoofd, afgefcheurd waren, met ontblooting van het bekkeneel: na de afgefcheurde lap gezuiverd , en over het bekkeneel terug gebragt te hebben, verbond hij, op eene zelfde wijze, en met denzelfden voorzorg als in het voorige geval, ('bladz. 126, en verv.) en deed den lijder eene ruime aderlaating: geene toevallen zig opdoende , bleef hij in de behandeling dus voordvaaren, en genas den lijder, in twaalf dagen, volkomen. Dat in foortgelijke gevallen, wanneer maar de Cv) d. van der sterre, Genees- en Heel-kundige Praftijk, enz, bladz. 230. Amft. 1687.  over. de hoofdwonden. I29 de lippen der wonden fpoedig bij elkander gevoegd worden, niet altoos eene affcheiding van been volgt,blijkt (zegt de fchrijver,) uit deeze twee waarneemingen niet alleen, maar ook uit het geval door mij ,, bij eene vrouw van 72 jaaren, behandeld en waargenomen (V). van esch, op last van het Gerecht, in 1724, een gevangenen bezoekende, vond aan hem eene groote dwarfe wond in de bekleedzelen van het achterhoofd, verzeld van zwaare kneuzing en kwetzing der neksflagader, welke veel bloeds uitftortte, nevens nog eene andere wond, de flaapfpier naar de lengte verdeelende: om reden der bloedftorting, vulde hij de wond aan het achterhoofd met plukzei ftevig op; desgelijks ook de andere, en legde hierover een wèlfluitend verband aan : bij het eerstvolgend verband ontftond er, door het afneemen van het bovenfte plukzei , in bijzijn van twee ftads Geneesheeren en een' Heelmeester , eene zeer hevige bloeding , welke men nu geraden vond , door de onderfchepping van het vat, tegentegaan: dit' verricht zijnde , vulde- men de wond met plukzei maatig op , en legde, ter meer- (w) p. van esch, ifeelk. Waarneemingen, bladz. 183-. Couda 1772. IV. DEËLJ ï  130 J. SPRUIjT, WAARNEEMINGEN. dere onderfteuning, een wèlfluirend verband aan: na eene oppervlakkige aifcheiding van het ontbloote been , genas de lijder , zonder verdere toevallen, in den tijd van vijf weeken (x). In 1736, kreeg een jongeling, van een hoogte op de ftraat nedervallende , een aanzienlijke wond in de bekleedzelen van het voor- en opper-hoofd, met ontblooting van het been: van esch geroepen zijnde, zuiverde eerst de wond , en bragt daarna der» zeiver randen , die een weinig gezwollen, en aanmerkelijk terug getrokken waren , zo na aan elkander als hem doenlijk was, en ondcrfteunde ze dus door eenige ftrooken kleefpleister, verbond verder met de balf> copau va , een behoorelijk verband, en deed eene ruime aderlaating: de lijder llaaperig zijnde, met braaking en hoofdpijn , werd den vijfden dag , ten tweedenmaale adergelaten, en een laxeermiddel toegediend, met dat gevolg, dat de toevallen verdweenen, en de geneezing in ruim veertien dagen volbragt werd (x) p. van esch, Heelk. Waarneemingen, bladz. 186. Gouda 1772. (3) Ibid. bladz. 189. 1 X * ■ -- '' - é  over de hoofdwonden. Ï31 In ifï7, viel een vrouw van eenige trappen, en bekwam daardoor eene wond aan de rechter zijde van haar hoofd, met ontblooting van het voorhoofdsbeen, en verzeld van bloedftorting: van esch bij de lijderes gevraagd zijnde , (tuitte de bloeding, door het aanleggen van een bekwaam verband, en deed de lijderesfe eene aderlating : nog den zelfden dag, op welke het ongeluk gebeurd was , geraakte zij buiten kennis, en begon te braaken: in weerwil van het verwijden der wond door eene infnijding, het herhaalen der aderlating, het toedienen van een lavement, en de noodige inwendige, doch niet genoemde, middelen, bleven deeze toevallen , en de daarbij gekomene koorts, een geruimen tijd aanhouden , en bedaarden niet dan zeer langzaam ; en hoe zeer, na het uitwerpen van een kleene beenfchilfer, de wonde zig in vier weeken floot, zo verliepen er echter bijkans tien weeken, eer de lijderes volkomen herfteld was (z). In 1718, werd van esch verzocht bij een' jongeling, die , van een fteiger gevallen zijnde, daardoor eene zwaare kneuzing op (z) f' van esch, Heelk. Waarneemingen, bladz. ais. Gouda 1772. I 3  I 3* J. SPRUIJT , WAARNEEMiNGEN bet opperhoofd gekregen had , met bedwelming : hij verrichtte terftond de aderlaating, waardoor de lijder weder bijkwam; vervolgends opende hij de beledigde plaats, door eene , tot op het been toe doorgaande , infnijding ; ontlastte hierdoor eene groote menigte buitengevaat bloed, en verbond verder eenvoudig: door eene opvolgende gepaste behandeling is de lijder , zonder de minfte beenfcheiding, voorfpoedig genezen (a). In 1700, had zeker iemand, vallende langs de trappen van een bovenkamer af, eene zwaare kneuzing op het flinker gedeelte van het opperhoofd gekregen: na dat de beledigde plaats geduurende 12 uuren met brandewijn verbonden , en geftadig was natgehouden, werd e ijle man geroepen, die, na het hair te hebben afgefchoren, den lijder verbond met de Jpir. vin. camphorat., en andere verdeelende plaatsniidelen ; doch hiervan, na eenig tijdverloop , geene voldoening erlangende, en vreezende voor toevallen, wanneer het buiten zijne vaten uitgeftorte bloed niet wierd opgeruimd, zag hij van deeze behandeling af; opende de zwelling (a) p. van esch, Heelk. Waarneemingen, bladz. aas. Gouda 1772.  over de hoofdwonden. '33 door eene kruiswijze infnijding , en nam dus eene aanzienlijke hoeveelheid geronnen bloed weg; de hierdoor verkregene wond vulde hij op met droog plukzei, en bevestigde dit door een verder aangelegd verband. Bij de opvolgende verbanden maakte deeze Heelmeester gebruik van wieken, doortrokken met eene zuiverende , en de vleeschgroejing bevorderende wondbalfem , met dat gevolg, dat de wond weldra met vleesch gevuld , en de verdere genezing, zonder eenig toeval, door het vervolgends aanwenden van opdrogende en velmaakende middelen, in vier weeken geheel voltrokken werd (b). Een ftalknecht leed , na eene reeds genezene belediging aan het hoofd, aanmerkelijke hoofdpijnen, en was deswegen tot eene fterke vermagering vervallen; dezelve weèrftond ook alle, met hoe veel vlijts aangewende, inwendige geneesmiddelen: forestus hierdoor in het vermoeden geraakende , of niet eene , onder de huid gelegene , bedorven beenfchilfer de oorzaak daarvan mogt weezen, raadde den lijder eenen Heelmeester te ontbieden , die, na de bekleedzelen tot op het bekkeneel toe, doorkliefd te hebben, het bedorven beenftuk vondt, en het opruim» (J) eijleman, Heelk. Aanmerkingen, bladz. 18a. I 3  134 j' SPRUIjT, waarneemingen de: de gemaakte wond daarna weder geheeld zijnde, was de lijder ook tevens van alle pijn verlost (c). van swieten werd verzocht bij een' man, aan de koorts ziek liggende, met zwaare hoofdpijn , zwelling en roodheid van het voorhoofd en beide de oogleden, waarbij hij tevens klaagde over fpanning in het achterhoofd, ongerusten flaap, enz.: daar de ziekte niets gemeens had met eene toen heerfchende volksziekte , en derzelver oorzaak duister was, vermoedde en onderzocht de naauwkeurige van swieten, of niet het hoofd door eenig uitwendig geweld beledigd was, en vond een zeer klein wondjen, Verzeld van eene veel uitgebreidere kneuzing, veroorzaakt door een fteentjen, hetwelk, agt dagen te vooren, van eene zeer geringe hoogte, op het hoofd van den lijder gevallen was: hierop de bekleedzelen op de beledigde plaats terftond laaiende doorfnijden, verminderden aanftonds de koorts en verdere toevallen, en de lijder is vervolgends zeer wèl genezen Cd). (c) p. foresti Obfervationes et Curationes Medicin'ales, lib. 9 obf. ' 4 Franco/. 1602. (rf) g. van swieten, Verklaaring der korte (tellingen van boerhaave, ifte Deel, §. 243. Nederd. druk, Leiden 1760.  over de hoofdwonden. I35 In i;-6ó, werd s. s., 70 jaaren oud, met een' houwer verfcheidene wonden aan het hoofd toegebragt , als , één in de rechter flaap , met een nederhangende lap der bekleedzelen en kwetzing van de flaapflagader, die fterk bloedde ; eene andere boven de linker flaap, omtrent twee duimen lang, met onrblooting van het been ; een derde op het opperhoofd, bijna de geheele lengte van het linker wandbeen beflaande, en hier en daar nog eenige kleinere oppervlakkige wondjens, waarbij hij nog aan het achterhoofd eene kneuzing had, die, in gevolge het buitengevaate bloed, ter grootte van een vuist was opgezwollen: ralthazaar in deezen toeftand bij den lijder komende, liet eerst het hair wegneemen, en ftuitte daarna de bloedvliet , door de nederhangende lap der bekleedzelen op zijne plaats rerug-,en op de geopende flagader een plukzeldot aan-tebrengen , en bevestigde het een en ander verder door een wèlkleevende pleister: de overige wonden werden insgelijks met droog pltikzel en de drooge hechting verbonden ; vervolgends opende hij de zwelling aan het achterhoofd, door eene kruiswijze en tot op het been toe doorgaande infnijding'; ontlastte uit dezelve eene ruime hoeveelheid geronnen bloeds, en I 4  I36 J- spruijt, waarneemingen vond toen het panvlies door de kneuzing ook geleden te hebben : de gemaakte wond vulde, hij op met droog plukzei, en legde een gewoon hoofdverband aan. Den lijder werd eene ader geopend , en door den Geneesheer riebeek eenen verkoelenden en oplosfenden drank voorgefchreven. Den volgenden dag de wonden pijnlijk zijnde , werd het verband met het gewoone oxicraat bevochtigd, en bij aanhoudendheid nat gemaakt. Op den agtften dag werd , in bijzijn van den Hoogleeraar albinus, het verband voor 't eerst veranderd ; men vondt de aangevoegde lap aan de rechter zijde reeds vastgegroeid , en alle de wonden in eenen ftaat van ettering: geene toevallen, dan eene bijgekomene verzweering, in gevolge de verettering van het beledigde panvlies, zig verder opdoende, is de lijder, in den tijd van bijna vier maanden , volkomen genezen (/). In i/77, werd een meisjen, 16 jaaren oud, door de omlopende roede van een watermolen , zodanig getroffen , dat zij als dood liggen bleef: de Heelmeester c o o- 00 a. balthazaar, Heelkund. Waarneemingen, ifte Deel, bladz, 122. Leiden 1779.  over de hoofdwonden; 137 mans geroepen zijnde, vond haar in gemelden toeftand, met een zeer tusfchenpozende ademhaaling, naauwlijks merkbaare pols , en ontlasting van bloed uit neus en mond : het hoofd onderzoekende , vond hij op het linker wandbeen eene zwelling, met vochtgolving, ter grootte van een hoenderei: na het hair weggenomen te hebben opende hij het gezwel door eene infnijding , en ontlastte eene groote menigte uitgeftort bloed, waarna de lijderes eenig geluid gaf; de gemaakte wond vulde hij maatig op met droog plukzei, en verbond verder met eenige compresfen en een behoorelijk verband, dat bevochtigd werd met eene ftooving uit herb. fcord. acet. vin. & fal. ammon.: na eene aderlating die hij vervolgends deed , werd de ademhaaling meer beflendig, en de pols kennelijker, welk alles, door eene tweede aderlating, na verloop van een uur verricht , in zo verre verbeterde, dat de lijderes eenig vocht, het welk men haar in den mond goot, doorflikte; waarop een ontlastmiddel werd toegediend. Den tweeden dag de lijderes nog buiten kennis en zeer verwilderd zijnde, en daar zig bij het afneemen van het verband een menigte vochts ontlastte , vond de Heer coomans geraaden, de reeds gemaakte wond op nieuw 15  I38 J- SPRUIJT, WAARNEEMINGF.N en aanmerkelijk te verwijden, hetwelk hij met dat gevolg verrichtte , dat onmiddelijk daarna de lijderes verltaaanbaar fprak, en de omftaanders , fchoon zonder befef, a^za^: aan het nu ontbloote bekkeneel vond hij nj ts dan eene verandering van kleur, waarom iüj hetzelve dekte met wieken , natgemaakt in fpir. frumenti ; het overige verband werd als vooren aangelegd ; na eene derde a I ttii bedaarden de toevallen aanmerkelijk , en de lijderes kwam meerder bij haare kennis, welke met den veertiendien dag volkomen mg: Jia dit tijdsverloop ging alles naar wensch, en zij nam dagelijks in krachten roe. Twee maanden verloopen zijnde , volgde er eene affcheiding van eenige kleine beenichilfertjens, om welke te bevorderen, in de ontbloote oppervlakte van het bekkeneel, met de perjoratif trepaan (f) , eenige doorbooringen gedaan waren: daarna fcheidde zig (ƒ) Bij het gebruik maaken van de perforatif trepaan, in gevalle het bekkeneel door beenbederf aangedaan is, moet men vooral omzichiig zijn; want, zeker Heelmeester, hier. door de beenaffcheiding zullende bevorderen, had het on^ geluk,, fchoon hij een zeer gering geweld deed , dat de trepaan, tot aan het hecht toe, in de hersfenen doordrong — zie schmücker, Heelk Mengeljchriften , vertaald door daams, 2de Deel, bladz. 110—112.  OVER DE HOOFDWONDEN. Ï39 nosf een groot gedeelte van het linker wandbeen , in zime geheele dikte af: alles dus voorfpeedig gaande , was de opvolgende behandeling zeer eenvoudig, en de lijderes is, zonder eenigen hinder te hebben overgehouden , in ruim agt maanden volkomen genezen (g). In i7"9, had een man, 51 jaaren oud, het ongeluk, van" een hooiberg af, met het hoofd omlaag, door een houten dekzel, dat op een nevensftaande put lag heen,tot op den bodem der put toe, nederteitorten : de hoogte van den val was na genoeg 48 voeten: de lijder, een man zijnde van eene ongemeene bedaardheid, keerde zig in de put,waarin drie voeten water, en bijna ook zo veel modder was, op het hoofd ftaande, om, en richtte zig op. Door den val en fchuuring van het hoofd langs de wanden van de put, waren de bekleedzelen van het bekkeneel afgeftroopt. en het been, ter lengte van negen, en ter breedte van omtrent vijf duimen , ontbloot; waarmede nog gepaard gingen eenige in- en af-fcheuringen der bekleedzelen, ter zijde van het hoofd, zo, dat de voornaamfte naaden van het (g) a. co oma ns, Handelingen van het Geneesk. Genpotfchap , onder de zinfpreuk: Servandis CivibuSf^de Deel, bladz. 327. Amft. 1779.  I40 J. SPRUIJT, WAARNEE&IINGEN bekkeneel duidelijk konden onderfcheiden wor« den: al wat van de bekleedzelen en het pan* vlies los hing, werd door den ervaaren Heelmeester stelwagen met de fchaar wegge nomen, en voords het ontbloote bekkeneel eenvoudig verbonden: om de affchilfering te bevorderen, werden, op onderfcheidene tijden, veele inbooringen in het bekkeneel gedaan. Na verloop van circa vier wetken ontdekte men, op de oppervlakte van het bekkeneel, eenige vleeschheuveltjens : de Hoogleeraar coopmans was mede ooggetuige van dit zo aanmerkelijk geval ; en na verloop van nog andere zes weeken , zag men de affchilfering van eenige kleene oppervlakkige beenplaatjens volgen, waarna alles fpoedig met vleesch bedekt, en de lijder, tot ieders verwondeiing, volkomen genezen werd (K). Men vergelijke hiermede de waarneeming bij schmucker (i), j. b. kreeg , door een' val op een vuurhaard , eene aanmerkelijke afitrooping der gemeene en bijzondere bekleedzelen aan het Qi) g. b rugmans, Verhandelingen , uitgegeven door de Roll. Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem, aofte Deels 2de Stuk, bladz. 437. CO Heelk. Meigeifchriften, vert. door j. daams, ade Deel, biadz. 71 en volg.  over de hoofdwonden. 141 voorhoofd , met ontblooting van het been, en verzeld van eene hevige bloeding, welke meer dan één verband , door. een kundig Heelmeester aangelegd , ter ftemping gevorderd had: de Genees- en Heel-kundige ten haaff bij den lijder komende, vond hem tegenwoordig van geest, maar zeer belemmerd in de fpraak : de wond werd met halfemachtige en geestrijke middelen verbonden; en, na de verettering en affcheiding der aangeaaane zachte deelen, de randen derzelve met hechtplijsters en veréénigde verbanden onderfteund geworden zijnde, is, zonder, de minste affcheiding van been , de volkomene genezing zeer fpoedig gevolgd. Of de geraaktheid in de tong door eene fchudding der hersfenen, dan of er een takjen van het zevende paar zenuwen zelf, eene belediging of drukking ondergaan hebbe . waardoor de zeer bezwaarehjke fpraak zij veroorzaakt geworden , is , zegt de zo verdienstelijke 1 eeraar, zeer moejelijk te verklaaren: tot het eerfte echter helt hij over, en vervolgt verder dus : „ De bevin-, „ ding leert, dat lijders, die door eene ge„ heele of halve beroerte zijn aangetast, „ meest allen aan eene belemmering in de „ fpraak onderhevig zijn, en fomtijds hun.  I42 J. SPRUIJT, WAARNEEMiNC-EN gantfche leeftijd zo blijven, immers er niet „ volkomen van genezen worden : de t%etvi„ na , antispasmodica , en vooral de opiata, „ na voorgaande buikontlastingen en aderla„ tingen , naar de gefteldheid des lijders in„ gericht, zijn als de allergepaste inwendige „ geneesmiddelen te befchouwen ; en plaats„ lijk zijn prikkelende mondfpoeiingen, ver„ vaardigd uit een afkookzel van de rutha „ falvia enz,, met bijmenging van eene jioe„ de hoeveelheid mostaart , zeer dierfftig; „ immers roemde deeze lijder, dat hij er ,, merkelijk beterfchap bij befpeurde ; dan, „ hij is er echter niet volkomen door gene,, zen , hebbende eene belemmering in de „ fpraak behouden" Qk). In 1579, werd een boer, 40 jaaren oud, na dat hij reeds lang te vooren,door een'flag aan het hoofd gewond , en daarvan genezen was geworden, met hoofdpijn aangedaan, welke, na eenig tijdsverloop, van een beroerte, trekkingen des monds , aanmerkelijke belemmering in de fpraak , en verlamming eerst van één der armen, naderhand ook van één zijner beenen, achtervolgd werd: forestüs, ge- (k~) g. tenhaaff, Heelk. Waarneem., gevoegd achter zijne Inwijd. Redev., bladz. 61. Rotterd. 1790.  over de hoofdwonden. I43 roepen zijnde, fchreef hem, toe inwendig gebruik, ooenende, verdunnende, buikzuiverende en prikkelende geneesmiddelen vóór, en, voor de belemmering in de tong, om te kaauwen , zeer fterk prikkelende koekjens, gelijk ook , om de verlamde deelen mede tè wrijven , zenuwprikkelende fmeerfels : het mus, onder het gebruik van zo veele, met opzicht tot haare zamenftelling , zeker niet we nig o flagtige bereidingen , dat men gemelde toevallen gelukkig te boven kwam, en dat de lijder eindelijk volkomen herftelde: „ Gelijk hij ook," (toen forestus dit geval te boek ftelde,) „ nog eene goede ge„ Zundheid genoot, en wèl leefde" (7). Een man, 60 jaaren oud , op het einde van 1680, van een voordrijdende wagen gevallen zijnde , werd , eenigen tijd daarna, met eene aanmerkelijke kneuzing der hoofdsbekleedzelen, inzonderheid der linker flaapfpier, berooving der zintuiglijke werkingen, en verkleumd van koude, gebragt bij den Heelmeester schouten, ziende hij er zeer affchuwelijk uit, door het bloed dat hem uit oor, neus en mond gelopen was: be- (i) p. foresti Obfervationes et Curationes Medicin., lib. ïo. ebf. 79.  144 J. SPRUIJTV waa5.neemïngen hoordijk gereinigd en verbonden zijnde, .werd hij naar zijn huis vervoerd, en door de zijnen , aan het toezicht van een' DorpjChirurgijn aanbevolen. Dan, na verloop van tien dagen, schouten tot hulp verzocht wordende, vond hij den lijder in eenen zorgelijken toeftand , als zijnde niet alleen de gantfche omtrek van het bekkeneel , het aangezicht en den hals boven maate opgezwollen, en op verfcheidene plaatfen tot verzweering overgegaan; maar ook zijne krachten door de geduurige koorts zeer verminderd; doch door het gebruik van verwerkende middelen inwendig, en van weekmaakende en eenigzins zamentrekkende pappen uitwendig , gevolgd van de ontlasting des etters, door verfcheidene infnijdingen ten wege gebragt , kwam de ervaaren schouten eindelijk de gemelde toevallen gelukkig te boven, en is de lijder, die nog veele jaaren daarna geleefd heeft, volmaakt genezen (tri). Een conilapel kreeg, met een kardoesrol, een' flag op de kruin van zijn hoofd, en daardoor eene wond, zig vertoonende even of ze door een inijdend werktuig was toe- • . ge- Cm) schouten, het gewonde Hoofd, enz. bJadz. 46.  over de hoofdwonden; I45 gebragt: titsingh het hair hebbende laaien affcheeren, dekte de wond met ettermaa* kende middelen , en het empl. defenf. vigon^ en beval voor de volgende verbanden van eene zelfde behandeling gebruik te maaken; doch dit veronachtzaamd, en de lippen der wond door de drooge hechting te vroeg gefloten zijnde , veroorzaakte de opgehoudene etter , die zig nu over de geheele bovenfte omtrek van het bekkeneel verfpreid had, eene pijnlijke zwelling, ontfteeking en duizeligheid , waarom hij genoodzaakt was , dé bekleedzelen op nieuw door eene ruime infnijding te openen, en , na eene groote menigte etters ontlast te hebben , bedaarden dê toevallen, en hij volbragt de genezing in ruim 14 dagen (V). j. v/. met een' fteen tegen het achterhoofd gegooid wordende , kreeg daardoor eene kneuzing, die langzamerhand grooter en pijnlijker werd: hij hierover een' Apothecaf raadplegende , werd door denzelven een geruimen tijd met verfchillende, zo uit- als in * wen dige middelen , doch vruchtloos, behandeld; titsingh geroepen zijnde, vond 00 ti t sin oh, Verdonkerde Heelkunst, blada- 63 en 69. IV. DEEL, &  I46 j. spruijt, WAA*RNEEMINGEfl des lijders hoofd zeer opgezwollen , en met eene aanmerkelijke verzameling van uitgeilort vocht bezer. Hij opende de bekleedfelen door eene ruime infnijding , ontlastte daardoor een menigte geronnen bloeds en etters, en, na het affcheiden van een beenfchilfer , volbragt hij, niet dan met veel oplettenheid en moeite, in negen weeken de genezing (0). d. f. werd, met een tinnen kan, dermaate op het hoofd geflagen, dat er eene zwaare kneuzing, gepaard met een wond op het opperhoofd , het gevolg van was , welken hij zelf, geduurende zes of zeven dagen , met brandewijn verbond: na dit tijdverloop eijle man geroepen wordende, vond deeze den lijder te bed liggen met koorts , en hef geheele bovenfte gedeelte van het hoofd door eene zachte zwelling ingenomen, verzeld van eene fterke ontlasting van etter uit de wond. De Geneesheer huppe, die, op verzoek van den Heelmeester, nu ook gevraagd was, oordeelde nevens hem noodig te zijn , de wond, ter betere ontlasting des etters, door eene infnijding te verwijden 5 doch de lijder dit geenzins willende toeftaan, moest C») titsingh, Verdonk.HeslkuEst, bladz. épen^.  ÖVÈR de hoofdwonder. I47 men zig vergenoegen met eenvoudig het verband aantebrengen : bij het derde of vierde Verband Werd er eenéj zig in de wond vertoonende , doode korst g (waarfchijnelijk de door de verettering afgefcheidene peeskalot,) ter grootte van een vuist, met een tangetjen gevat, en, niet zonder ftank, 'weggenomen: door eene infpuiting met warrien wijn zuiverde men de holte welke hierdoor nableef, dekte ze met droog plukzei, en lag vervolgends een uitdrijvend verband aan. Intusfehen de Heer huppe voor het geneeskundig beftuur zorgde , hadt men het genoegen dat de koorts den lijder verliet, en , door het opvolgend gebruik van een zuiverende Wondbalfem en opgemeld verband , de ettering verminderde, en na Verloop van veertien dagen de holte merkelijk Verkleind was. Door deeze , Zeker oordeelkundige , behandeling , werd de lijder , zonder eenig nablijvend letzel , in den tijd van zes weeken, radicaal genezen (p). Ik zelf zag, in 1788, een' man, in de 70 jaaren oud, die , bij gelegenheid van het q>)e ijleman, Hselkund. Aanmerkingen, bladz. £4 en volg. K s  I48 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN vervoeren van een houtvlot, met het hoofd op den kant van een balk gevallen, en daardoor op het opperhoofd eene kneuzing , en tevens een klein wondjen bekomen had: na den val had hij , wegens het lastige, (zo hij zig uitdrukte,) van de bloeding, onder zijn paruik , op de beledigde plaats een linnen lap aangelegen , zonder er verder op zijne reis, waarmede ruim drie weeken verlopen waren , iet anders aan te doen , of bij iemand hulp te zoeken. Na dit tijdverloop terug gekeerd zijnde, begaf hij zig onder de behandeling van een voornaam Heelkundige, thans lid van dit aanzienlijk Genootfchap, destijds mijn zeer geachten leermeester: men vond de bekleedzelen over het geheele bovenfte gedeelte van het hoofd, met een kennelijk gevoel van vochtgolving, aanmerkelijk opgezwollen, en in dezelve, op één der wandbeenderen, eene kleine opening, die tot op het bekkeneel toe doorging , en zeer veel ftinkende etters uitwierp: aan het meest hellend gedeelte van het opperhoofd werden , op onderfcheidene tijden, drie zeer ruime, tot op het been toe doorgaande , infnijdingen gedaan , en daardoor eene groote menigte etters , welke de ondraagelijkfte ftank van zig gaf, ontlast: de  OVER DE HOOFDWONDEN^ 149 gemaakte inwijdingen, werden gedekt met droog draadplukzel, en het geheele hoofd met comprcsfen, natgemaakt in eene verfterkende , cn het verderf tegengaande ftoving, uit een afkookzel van den koortsbast cn het afrrckzcl van mirrhe bereid, en dit alles met den zeshoöïdigen hoofdband bevestigd. Onder deeze behandeling eenigen tijd verlopen zijnde, deed er zig, bij het verbinden , in ééne der infnijdingen , een gedeeltelijk loshangend, yliezig ligchaam op, dat, met een tangetjen gevat , en door behulp van een fchaar uitgenomen zijnde, nagenoeg de geheele zo genoemde peeskalot bleek te zijn: na de opruiming van dit bedorven peesvlies verminderde eerst de fterke ontlasting van etter, gelijk ook de ftank ; plakte de huid op het ondergelegen been, en werd de lijder, onder gemelde behandeling, met bijvoeging van de esfentia maftichina , voor zo veel het ontbloote bekkeneel betrof, hoewel niet zonder eene ligte affchilfering , in den tijd van drie maanden volkomen genezen: behalven eene, door het groot verlies van etter , hem treffende vermindering van krachten, waartegen een beroemd Geneesheer de vereischte opwekkende en verfter» K 3  150 j. spruijt, waarneemingen kende middelen , nevens een voedende eetregel liet toedienen, bleef de lijder, in weêrwil zijner hooge jaaren , ftaande den loop der behandeling, vrij welvaarend. Vier jaaren daarna leefde deeze man nog, wanneer ik hem in het hospitaal van ééne der aanzienlijkfte lieden van ons Va-: derland, als zieke aantrof. In ï-36, werd, in het gasthuis te Dordrecht een gevangene gebragt, die , behalven twee aanmerkelijke wonden aan de ledeinaaten, eene dwarfe wond in het voorhoofd had , welke zig van de eene zijde tot aan de andere uitftrekte. De Heelmeester, wiens maand het was pm het gasthuis te bedienen , in weêrwil der fterke tegenkantingen van zijn' amptgenoot, van esch, deeze hoofdwond, door middel der bloedige hechting, vereenigende, zag zig, na verloop van drie dagen, genoodzaakt om s wegens opgekomene toevallen van ontfteking, zwelling, pijn, enz. de gedaane hechting lostefnijden; en is vervolgends deeze wond door ettering, doch met een mismaakt lidteken s als ook de overige wonden 'aan de ledemaaten , zonder verdere toevallen , genezen geworden (ff). (i) van esch, Heelk. Waarneemingen, bladz. ! hoe ongelukkig het is, en voor den Heelmeester en voor den lijder, dat men, in gevallen als 'ditj, en waar geene andere dan de gemelde toevallen zig opdoen, geene meer zekere tekenen ter aanwijzinge zijner behandeling aantreft In 1668, had een jongetjen, vijf of zes jaa* ren oud, het ongeluk, van eene zekere hoog^ te', met het hoofd tegen een muur te vallen, en bekwam daardoor eene kneuzing j verzeld van een klein wondjen: heghuïs geroepen zijnde , vond het wondjen met geronnen bloed opgevuld; hiervan, na verloop van eenige dagen gezuiverd zijnde, vertoonde het zig zeer hol. Het lijdertjen op den zevenden dag beginnende te braaken , gaf zulks vermoeden (0) blankaart Colh Md, Phyfea, 2de Deel,bl. löa. IV. deel. L  1Ö2 J. SrRUIJT, WAARNEEMÏNGEN van een beledigd bekkeneelsvlies , en men verwijdde des het wondjen door eene in* fnijding, waarna de toevallen eenigzins bedaarden ; doch op den agtften en negenden dag het braaken zig verheffende , met fluipen en ijlhoofdigheid, verwijdde de Heelmeester nu het wondjen op nieuw door eene kruiswijze infnijding , met dat gevolg, dat de toevallen weeken, en de genezing, na de affcheiding van een klein beenfchilfertjen , welhaast volgde (b). In 1666 , kreeg een jongeling, door een* val, eene kneuzing aan de linker zijde van het hoofd, roet uitftorting van bloed, en berooving zijner zinnen : de Heelmeester cijprianus geroepen zijnde, deed den lijder eene aderlating , en verbond hem - naar behooren : des anderen daags de toevallen merkelijk vermeerderd zijnde , werden nog verzocht twee Geneesheeren en den Heelmeester van roonhuizen, die allen overéénkwamen gebruik te maaken van eene oplosfende ftoving en verdere noodige plaatsmiddelen, waardoor in weinige dagen wel de gekneusde zwelling verdween , maar geenzins (6) van lamszweerde, Heel- en Genees-kundi» 1 ge Waarneemingen, enz. bladz. $66.  övèr dè hoofdwonde!*. iC$ de toévallen bedaarden ; want de lijder werd door gèdüufige ftuiptrekkingen Overvallen, gepaard rnet eene eigenleidige beweging van zijne hand, naar de tegenövergefcelde zijde des hoofds. In gevolge dit verfchijnfel tverd betloten, deeze plaats door eene infnijding te openen, en ontlastte daardoor eenig vocht, dat onder het beenvlies op het bekkeneel gelegen was* rtiet dat gelukkig gevolg, dat de lijder, van dag tot - dag meerder veriigting krijgende, weldra tot zijne voorige gezondheid heriteld werd. „ Het is aanmerkelijk," (zegt. van roönHuize,) i, dat een kneuzing van het pan„ vlies zulke zwaare toevallen kan ten wegë brengen , en verdient vooral de aandacht „ van een' Heelmeester, te meer , daar eëiié *j enkele infnijding dezelve zo fpoedig kan j, doen ophouden." (c) Een man van een wenteltrap nedervallehde, met het hoofd langs dezelve , werd daarop onmiddelijk van zijne kehnls beroofd , met braaking en bloedfpuwing : een Geneesheer en Heelmeester geroepen zijnde, (c) h. van itooNHuizE, Gsnees- én Heel - kundig* Aanmerkingenj ifle Deel, bladz. 37. Amft. 1672. h 2  , 164 j. spruijt, waarneemingen vonden eene kneuzing op de kruin des hoofdSj die met eene verfterkende ftoving verbonden werd; ook werd de lijder eene ader geopend en een lavement toegediend. Den volgenden dag schouten insgelijks gevraagd zijnde , vond men de toevallen meerder toegenomen, en de lijder in geduurrge flaauwten , met een kleine pols; waarom het lavement herhaald werd, en men goedvond de gekneusde plaats, die eenigzins gezwollen was, door eene infnijding te openen , waarbij bleek, dat het panvlies vrij fterk geleden , en gemelde toevallen veroorzaakt had, want dezelve hierdoor bedaarde, en de lijder fpoedig herfteld werd Qd). In 1681, werd dezelfde schouten gehaald bij een jongetjen, zeven jaaren oud, op wiens hoofd een zwaaren plank gevallen zijnde, daardoor, een weinig boven de flaapfpier, eene zwaare kneuzing, en een klein , ondiep wondjen bekomen had ; ook was hij buiten kennis, en braakte: het noodige verband, de aderlating , en wat verder dienftig geoordeeld werd , in het werk gefield hebbende, belettede zulks niet , dat, even als in het Qo") schouten , het gewond Hoofd, bladz. 34. ad« druk, Rott. 1726.  over de hoofdwonden. l6$ voorgaande geval, na verloop van eenige dagen , de toevallen zeer vermeerderden. Hierop bij de ouders aandringende, om het wondjen door eene infnijding, tot op het bekkeneel toe , te verwijden , ten einde daardoor de zwelling en fpanning van het gekneusd panvlies, en des ook de toevallen te doen ophouden, verzochten deezen, Profesfor munniks van Utrecht, toen te Haarhm zijnde , insgelijks te raadpleegen, hetwelk gefchiedde. Deeze Hoogleeraar van een zelfd oordeel zijnde, verrichtte men terftond de infnijding, met dat gevolg, dat de toevallen weeken, en den jongen lijder , in weinig tijds, volkomen herftelde (è). Zekere vrouw, door schouten gevifiteerd , had een groote kneuzing , verzeld van een wond, tot op het panvlies doorgaande, in de nabijheid der flaapfpier, zijnde tevens het beenvlies pijnlijk opgezwollen en ontftoken; het geheele aangezicht met roos bezet, en de lijderes door koorts aangegrepen : beducht voor zwaarder toevallen, fneed hij, volgends de ftrekking der wond, CO schoutjïiy , het gewond Hoofd, bladz, 36. 2de druk, Rott. 1726. L 3  tCB J. SPRUIjT, WAARNEEMINGEN het panvlies geheel qp s verbond naar behoren , en volbragt dus in 't kort de volkomens genezing (ƒ). In 1684, werd zeker iemand, met den rand van een koperen kandelaar , op het hoofd, een weinig ter zijde van de vereeniging van de pijl- en kroon-naaden , een wond toegebragt, die van eene zeer groote bloedftorting verzeld ging. Van der wiel, nevens een' Heelmeester, geroepen zijnde, bevonden zij de wond tot op het beenvlies toe doorgaande , en dit vlies tevens aangedaan: door eene infnijding, en opvolgende gewoone behandeling ? genas de lijder , na het uitwerpen van eene oppervlakkige beenfchilfer, in den tijd van agt weeken (g). j. p. ftootte zijn hoofd tegen een fpijker, en kreeg daardoor, in de nabijheid der winkelnaad , een klein wondjen , tot in het panvlies doorgaande: hierop weinig acht flaande , dekte hij het wondjen met een kleefpleistertjen; doch den zevenden dag de koorts en een ftijven hals krijgende, ver- (ƒ) schouten, het gewond Hoofd , bladz. 37. ade druk, Rott. 1726. (^)van der wiel, tweede honderdtal zeldzaame ^anmerk., bladz. 3. 'sHage 1686,  over de hoofdwonden. l6f zocht hij de hulp van titsingh, die, na het hair opgeruimd te hebben, op het hoofd een verwarmende pap aanlegde, waardoor in den omtrek van het wondjen eene zwelling ten voorfchijn kwam , die hij vervolgends opende, en daardoor eenige, onder het uitwendig beenvlies gelegene , etter ontlastte, en bewerkte dus , in den tijd van drie weeken, de genezing (V). Een bijna dergelijk geval verhaalt ook van der sterre (f). Dat de toevallen bij hoofdwonden niet altoos het gevolg zijn van een beledigd hersfengeftel , maar dikwijls door zwaare kneuzingen- van het panvlies veroorzaakt worden, en in dat geval door eene infnijding , lot op het been toe doorgaande, fpoedig verdwijnen , zegt van esch menigwerf ondervonden te hebben : ten bewijze waarvan hij het volgend geval bijbrengt : In 1713, viel een dienstmaagd langs de trappen van een kelder naar beneden , en kreeg daardoor een wond en zwaare kneu- (ZO titsingh, Verdonk. Heelkunst, bladz.70. CO Genees- en Heel-kundige Practijk, bladz. 208. L4  l6"8 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN zing op het hoofd, vergezeld van braking, bloeding uit den neus en verlies van haar kennis : na verloop van drie dagen de lijderes eene ader, en de beledigde plaats door eene kruiswijze infnijding geopend zijnde, hielden daarna alle de toevallen op, fcheidde zig een kleine beenfcbilfer af , en de lijderes genas volkomen Qk). In 1-16, kreeg een meisjen, door vallen, een wond in het voorhoofd, met ontblooting van been, hevige zwelling, en braking: op den derden dag verwijdde van esch de wond door eene infnijding, en ontlastte daardoor een menigte geronnen bloeds, dat onder het beenvlies gelegen was; daardoor, en door het opvolgend gebruik der noodige, Cdoch niet genoemde,) middelen, vermhir derden de toevallen na verloop van agt dagen, en de lijderes werd , na het affcheiden van een kleine beenfchilfer, genezen (7). In i?ó8, viel een man van een paard met het hoofd op den grond, en bleef daarna beweeg- en fpraak-loos liggen: baltha? zaak: den lijder dus vindende, liet hem het hair affcheeren , en ontdekte toen aan het (fe) p. van esch, Ileelk, Waarneemingen, bladz. 190, (/) Ibid. bladz, 203.  OVER. DE HOOFDWONDEN. 169 bovenfte gedeelte van het achterhoofd eene groote kneuzing, van een klein wondjen vergezeld, welke hij onmiddelijk door eene kruiswijze infnijding, tot op het been toe opende, en verbond eenvoudig met droog plukzei en een gewoon hoofdverband: hierdoor kwam de lijder, doch zeer verwilderd, bij, en na eene ruime aderlaating bedaarde hij geheel. In gevolge de verettering van het been» vlies, geraakte het bekkeneel nog verder bloot, dan het door de infnijding gemaakt was ; doch door een , uit het beenwezen zelf voordkomend, vleesch, werdt het langzaam weder gedekt, en is de lijder, zonder eenige affchilfering of verdere toevallen, in ruim twee maanden genezen (m). In T773 , viel een knecht van een' hooizolder , met het hoofd langs een paal, op den grond neder : geheel beroerd in al de zintuigen werd hij opgenomen; doch onmiddelijk door eenen bij de hand zijnde Heelmeester een ader geopend zijnde, begon hij zig eenigz|ns te bewegen , maar bleef (in) balthazaar , Heelkund. Waarneemingen, ifte Deel, bladz. 161. L 5  I70 j. spruijt, waarneemingen voor het overige buiten zig zeiven, en in eene geduurige flaap. De Hoogleeraar hahn het hoofd onderzoekende , vond op het voorhoofd eene kneuzing, waarom hij den Heelmeester greeve haaien liet: na verloop van twee dagen was de lijder weder bij zijn verlland, wees zelf de beledigde plaats aan, en klaagde over onlijdelijke hoofdpijn : eenigen drank gebruikende, gaf hij dien weder over: even in het gehairde deel meende greeve beenbreuk in het voorhoofdsbeen gewaar te worden , maar werd , tot zijne verwondering , van het tegendeel overtuigd; om des niet te fchielijk te zijn , dekte meu het hoofd met eene Hoving uit de fpir. vin. camphor., met de fal ammoniac, en bevorderde den ftoelgang door een lavement. Den vijfden dag vermeerderden de toevallen, en men befpeurde de beginfelen van eene krampachtige toefluiting der onderkaak; waarom men nu geraden vond de bekleedlèlen, tot op het been toe, en ruim te openen; men ontlastte daardoor omtrent twee lepels vol vloeibaar bloed, dat onder de peeskalot en op het beenvlies was uitgeftort: de bedriegelijke tekenen van beenbreuk,  over de hoofdwonde m. Ifl en de toevallen hierna geheel verdwijnende, her (lelde en genas de lijder volkomen in twaalf dagen (,»). Bij schmucker, (dat ik dit, ten flotte deezer afdeelinge, hier nog bij voege,) vindt men een merkwaardig geval, van eene zeer llerke krampachtige toefluiting der onderkaak, ingevolge eene verzameling van etter onder de flaapfpier; doch welke oogenbliklijk ophield , na dat gemelde fpier, op den zestienden dag vap het ongeluk , door eene infnijding naar de lengte verdeeld , en des aan de opgehouden etter ontlasting bezorgd was (o). (») g. greeve, Verhandelingen, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen, gde Deel, bladz. 149 en volg. (0) Heelkundige Waarneem., vert. door sandifoet,, ïfte Deel, bladz. 156 en volg.  l?i j. sprüijt, waarneemingem TWEEDE AFDEELING. Beledigingen van het bekkeneel, door ftompe werktuigen. Een jong Heer kreeg , door een' val uit een hollend rijtuig, een kneuzing op het voorhoofd , en werd voor dood opgenomen: na eene aderlating eenigzins bijkomende, verliepen er echter veertien dagen eer eene nog overgeblevene duizeligheid, door de nöodige rust, verkoelende geneesmiddelen benevens dergelijke levenswijs; en eene maand eer hij, doch met achterblijving van een beenknobbel op het voorhoofdsbeen, herfteld en genezen werd (ƒ>). . Een zonderling en zeer fraai voorbeeld van een beenknobbel aan het hoofd, onder den naam van een hoorndraagend bekkeneel van een bejaard man , befchrijft den Hoogleeraar bonn dus: Een gedeelte der linker zijde van het voorhoofdsbeen, daar de kroonnaad tot het groote zijdelijk uitfteekzel van het wiggebeen nadert, is tot eene foort van hoorn, die krom gebogen, rond en van een beeni- (?) a. titsingh, Verdook. Heelkunst, bladz. 55,  over de hoofdwonden. 173 gen aart is , uitgewasfen ; de uitwendige fchors derzelve is glad en met een oneindig getal gaatjens, hetgeen men meer bij 't verharden van beenëelt vindt, doorboord — „ Een langwerpig lidteken , van het jukuit„ fteekzel van 't voorhoofdsbeen tot aan de •„ winkelnaad zig uitftrekkende, doet het zeer „ waarfchijnelijk worden , dat weleer een „ wond aan dit gedeelte van het bekkeneel „ zij toegebragt, en het beëneelt, tot de „ gedaante van een hoornwijs uitfteekzel, is „ uitgegroeid en verhard geworden." (q) ruijsch , (zegt de beroemde van der haar,) verhaalt als met verwondering, dat ($) a. bonn Defctiptio , Thefauri Oftum Morboforum hoviani, Stoft. 1783. No. 303. — e. p. swagerman, (Verband, over het Waterhoofd, enz. bladz. 355) heeft bij de befchrijving van deeze beenknobbel ook deszelfs afmeetin. gen gevoegd, zijnde, van boven, de breedte van |en de lengte iï duim ; terwijl er tusfchen zijn omgebogen ftompe punt en het bekkeneel § duim afftand is:-behalven deeze heeft de Heer swagerman, op de aangehaalde plaats , nog andere dergelijke voorbeelden aangetekend, bl. 353-357- — Omtrent het voorbeeld in de Ontleedkundige verzameling van rau, (albini Ind. Suppell. pag. 14. Nb. 9.) heb 'ik niets na^er kunnen ontdekken , dan dat er geen het minde teken van uitwendig geweld aan dat bekkeneel plaats heeft, en men niet weet van waar Profesfor rau hetzelve bekomen had.  i/>4 J- SPRUIJT, WAARNEEOfiNGEN het bekkeneel van een' man, door een paard geflagen , ter grootte van een rijksdaalder bloot, en door de lucht zwart geworden, nogthans zonder fcheiding van been , en onder het bedekken van een digestif- zalf, genas (f). Uit eene rei van foortgelijke gevallen, geeft deeze waarlijk groote Heelmeester de twee volgende op: Een Metzelaar viel met zijn Iteiger van eene hoogte van bijna 40 voeten , en dewijl hem eene groote menigte fteenen en hout volgde,kreeg hij daardoor, behalven veele andere beledigingen, vijf wonden aan het hoofd, waarvan er drie vrij groot , en met ontbloting van het bekkeneel waren : deeze laatften verbond een Heelmeester bijna zeven weeken lang , met uitdroogende poeders en tinctuuren, en daarop eene groote menigte droog plukzei, kleefpleister en een wc 'fluitend verband , met oogmerk om de wonden open te houden, en de aflchilfering van het ontbloote been te bevorderen. In deezen toeftand zag de Meer van de& haar den lijder, en vond hem zeer wel- Cr) Alle zijne Ontleed- Genees - en Heel-kundige wen ken, ifte Deel, bladz. 53.  OVER. DE HOOFDWONDEN. ï?$ vaarend, met drie dorre drooge wonden en ontblooting van het bekkeneel, dat er reeds geel, bruin en caftanjekleurig uitzag; hij raadde, het been en de drooge vleeschwon» den met een vetten pleister van balf. arcai, waaronder, om wat meer te prikkelen , een weinig ol. therebint. gemengd was, plat te verbinden , en geene fcheiding van het been aftewachten : na weinige dagen begonnen de wonden te etteren , de kleur van het been te vei beteren, dat is, roodachtig en met een nieuw beenvlies bedekt te worden, en waren van kleine roode vleeschheuveltjens gevolgd, in ruim drie weeken ten vollen genezen. Een meisjen , negen jaaren oud, kreeg, na een' val en verfcheuring van eenige bloedvaten, onder de bekleedzelen, boven op het hoofd, een gezwel, ter grootte van een omgekeerde ondiepe fpoelkom, hetwelk naar geene ftovingen noch pappen luisterde ; eindelijk begon haar het geheele hoofd , oogen en aangezicht, door eene roozige ontlïeeking, te zwellen , gevolgd van eene oppervlakkige verfterving van het gezwel des opperhoofds. Drie weeken na het begin des toe vals de Heer van de,R haar gevraagd zijnde, nam deeze aanftonds de rotte en uitgerekte bekleed-  Jj SPRUIJT, WAARNEEMINGEN zelen van het gezwel, bijna ter grootte van ma theefchoteltjen, geheel weg, en ontlastte een fpoeJkom vol, ten deele geronnen en ten deele ontbonden , Hinkend bloed en etter: het been vond hij niet alleen van zijn vlies aanmerkelijk ontbloot, maar tevens onnatuurlijk en van een bruine kleur: in de eerfte dagen dekte hij deeze groote ontblooting van het bekkeneel, tweemaal daags, met een pleistercompres, met het ung. althéa fnnpl j dan , vermits de roode vleeschheuveltjens zeer fchielijk uit het zogenaamde bedorven been voordkwamen, en hetzelve met een nieuw vlies bedekten, was hij welhaast verpligt de pleistercompres dun te belmeeren , en daaronder zelfs droog lindwerkers ftof te leggen , ja , de uitgroejing van vleesch, nu en dan, met lapis infernalU maar even aanteraaken; waardoor deeze ruime wonde , zonder zichtbaare fcheiding van been, in vijf weeken genas. Van het eerfte geval zegt de Schrijf : „ In het begin was bij dit geval, fchoon het „ been van zijn vlies ontbloot ware, geen „ bederf in hetzelve ; maar loopt de eerst„ gemelde langduurige behandeling niet uit, „ om het been te bederven en tot affchilfering te noodzaaken?"— en van het tweede:  over de hoofdwonden. fff de: „ Als ik deeze 'groote beenontblooting met opdroogende poeders of heete tinciuu„ ren verbonden had , zou hij dan zo rasch „ wel genezen zijn?" (f) Bij het bouwen van het tegenwoordig raadhuis te' Amflerdam, viel een jongeling, 14 jaaren oud , van * twee hooge verdiepingen, tot op den grond toe neder, waardoor hij, behalven twee zeer zamengeftelde beenbreuken van beide onderarmen , met uitfteeking der afgebrokene beenëinden , eene aanmerkelijke indrukking in het wandbeen bekomen had. van meekeken den lijder met zeer zwaare toevallen vindende , beproefde echter nog de herftelling der armbreuken,maar hierin niet (hagende , vond hij geraden , ter vermijdinge van meerdere folteringen, verder niets té doen,en er verliep maar weinig tijds, of de dood maakte aan de ongelukken en het leven van deezen jongeling een einde (t), In 1656, behandelde van meekeren, op order van het Gerecht, eene vrouw, met eene groote wond in de bekleedzelen, en in- O) j. van der haar, Verhand, van het BataafsélGenootfchap,enz. te Rotterdam, 7de Deel, bl. 24660247. (t) j. van mekkeren, Heel- en Genees-kundige Aanmerkingen, bladz. 15. tweede druk, Rotterd. 1730* IV. DEEL. M  I78 h 3p8.üijt» waarneemjngen drukking van het bekkeneel, even boven den rand der flaapfpier; waatvan aanhoudend braaken, koorts , en op den negenden dag flaaperigheid en ftuiptrekkingen langs de rechter zijde van het ligchaam , het gevolg waren : na dat hij met de zogenaamde triploides, of drievoetig heftuig f», de indrukking had opgeheven, bedaarden alle de toevallen, en de lijderes genas vervolgends volkomen (v). Een jong meisjen, tegen den fcherpen rand van een trap gevallen zijnde, had daardoor eene aanmerkelijke kneuzing op het hoofd gekregen: de zwelling, hierdoor ontdaan, op den negenden dag door van meereren geopend wordende , ontlastte er zig uit dezelve een groote hoeveelheid etters, en hij nam vervolgends eenige losfe beenftukjens weg der buitenfte tafel van het linker wandbeen, die door den val verbroken was; waarop in weinig tijds de genezing volgde (w> In Indien zag schouten een foldaat. die, door een fchampfchot met een musquetkogel, op het opperhoofd getroffen was : de (u) Bij scultktüs, Wapenhuis der Heelmeesters, tab. $. fig. 3- afgebeeld. (v) j. van meekeken, Heel- en Genees-kundige Aanmeikingen, biadz. 17. tweede druk, Rotterd. 173a (w) lbid. bladz. 5.  OVER. DE HOOFDWONDEN. t?9 bekleedzelen waren omtrent een hand breed verfcheurd, en van het wandbeeh oppervlakkig eenige kleine fchilfers afgebroken, zonder verdere belediging, of eenigerhande nevensgaande toevallen. De oneffene beenvlakte werd met het zogenaamd rasptuig gelijk en effen gemaakt, en gedekt met droog plukzei, terwijl de randen der vleeschwond met het gewoone digestief, verbonden werden i onder deeze be^ handeling begroeide , na eene ligte affchilfering, het ontblootte been met een vast vleesch, en werd de lijder in 't kort genezen (#). Op het hoofd van eene vrouw viel een zwaar ftuk hout, en veroorzaakte eene tot op het panvlies doorgaande wond , zonder dat daarbij eenig toeval gepaard ging. Na verloop van agt dagen , toen de wond bijna gefloten was, werd de lijderes door koorts aangetast, en de wond pijnlijker, die nu meer dan naar gewoonte, en tevens ongefteld , vocht uitliet: hierop de wond door eene infnijding verwijd zijnde, zag men dat het beenvlies door bederf was aangedaan, en zig, op de minfte aanraking, van het bekke- (x) schouten, het gewonde Hoofd, bladz. 117. M a  l8o J. SPRUIJT," WAARNEEMINGEN neel liet affcheiden, en werd, om reden deezer beenontblooting, nu fchielijk en naar be. hooren verbonden. Den tienden dag vond men, bij het veranderen van het verband , een aanmerkelijk gedeelte van het ontbloote en van kleur veranderde bekkeneel, oppervlakkig afgefcheiden, en de plaats daaronder met een menigte roode ftipjens, als zo veele beginlèlen van een nieuw aangroejend vleesch, bezet te zijn. Door het fteeds toeneemen deezer vleeschgroejing, werd het nog overig ontbloote been weldra geheel gedekt, en de lijderesa na verloop van nog drie weeken, volkomen genezen (y). Een Conftapel, door een fchot met een musketkogel getroffen zijnde , verviel in verfcheidene toevallen, die dikwijls de kwetzing van het beenvlies vergezellen: titsingh vondt eene kleine wond , met geringe zwelling, die hij door eene infnijding verwijdde; doch in weêrwil hiervan , en van het aanbrengen der noodige verbanden , verminderden echter de toevallen niet eerder,' dan na dat in de derde week de kogel , die de bui- Cy) van der sterre, Genees- en Heel.kundige Praótijk, bladz. 4 en volg.  OVER DE HOOFDWONDEN. 181 tenfte tafel van het bekkeneel verbroken; en in het tafelfcheidzel geklemd zat, ten voorfchijn was gekomen : verfcheidene beenftukken vervolgends nog afgefcheiden zijnde, volgde eerst in de derde maand de volkomene genezing («). In 1603 , een zeker iemand met een tinnen kan, op het rechter wandbeen, niet ver van de flaapfpier, geflagen , en het beenvlies doorgefneden zijnde , vernam de Heelmeester geen bewijs van beenfplijting: na de heeling deezer wond hernam de lijder zijne gewoone bezigheden , en hij ging dagelijks uit. Dan, tien maanden daarna, werd hij, onder het wandelen, door duizeligheid aangedaan , viel neder , en ftierf kort daarop. Het bekkeneel geopend zijnde, werd hetzelve , onder de plaats van den flag , door bederf geheel vergaan waargenomen , en had, zwart geworden, niet zonder zeer veel ftanks, het inwendig bekkeneelsvlies mede aangeftoken. ,, Heelmeesters," zegt de beroemde fchrijver, „ moeten derhalven opmerken , dat „ groote en wijde beenfcheuren, minder dan f» titsihch, Verdonk. Heelkunst, bladz. 95. M 3  l8<2 ƒ. SPRUIJf, WAARNEEMINGEN , „ de naauwere , moeten verdacht gehouden worden" (a). Hierover kan men ook nazien ten haafp Verh. over de voornaamfte kwetfuuren, enz% bl. 40 en 41. Rotterd. 1788. tweede druk. Iemand werd, met een ander ftoejende, het hoofd eenige maaien op een fèeenen vloer gefloten, waardoor hij eerst eene duizeling, en vervolgends ondragelijke pijnen door de rechter zijde van het hoofd kreeg , met ontlasting van bloed uit den neus : op den twaalfden dag verviel hij in een diepen flaap, en flierf kort daarna. Toen van meekeren het hoofd geopend had , vond hij in den grond van het bekkeneel, aan de rechter zijde, een fijne^ of zogenaamde hairfcheur, en tevens, onder de beledigde plaats, op het inwendig bekkeneelsvlies, een weinig uitgeftort bloed (b); Ik zag, (zegt paaijW)) het linker opperhopfdsbeen , daar hetzelve door de winkelnaad met bet achterhoofdsbeen vereenigd wordt, door een' flag getroffen, met fplijting (a) p. fAAUW Succcnturiatus Aiatomku:, centmens commenwia in hipp. 4e capitis vulneribus , 1616. pag. 82. (i) van meekeken, Heel- en Genees - kundige Aanmerk., bladz. 19.  över. de hoofdwonde^ 183 van het rechter opperhoofdsbeen, nabij de plaats der fontanel, en zo na aan de kroonnaad, dat de fcheur in een gedeelte derzelve overging CO- Dat de naaden, waardoor de beenderen van het bekkeneel onderling verbonden worden, niet beletten kunnen dat een fplijting, van het eene been tot het ander, onafgebroken voordloope,zo als fommigen beweerd hebben, daarvan vindt men ook bij ruijsch (V) en palfijn (O aanmerkelijke voorbeelden opgetekend. Zo ook befchrijft de Hoogleeraar bonn het bovengedeelte des bekkeneels van een bejaarde , door een' val van een zwaar ftuk hout op hetzelve., aanmerkelijk beledigd: de lijder door de panbooring en andere gefchikte hulpmiddelen, naar de kunst, doch vruchtloos, behandeld, overleed op den derden dag van zijn ongeluk. Het linker gedeelte van de kroonnaad, los* (c) pauw Commentar. in hipp. £ƒ<:. pag. 107. Ontleed-, Genees-«n Heel-kundige Werken, lite Deel, bladz. 90. O) Handwerken der Heelkunde, ifte Deel, bladz. 339 en 340. Leiden 1710. — Zie ook van swieten Verklaaring der korte Hellingen van boerhaave, ifte Deel, jfte ftuk, §. 354- bladz. 775. M 4  *H ]. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN geflagen, eindigt in een fcbeur, die, van het voorfte uiteinde der pijlnaad zijn begin neemende , een groot gedeelte van het rechter wandbeen verdeelt - „ De naad was niet vermogend genoeg om de kheur in zijnen „ voordgang te beletten." Na dat de Hoogleeraar hierbij heeft aangehaald morgagni epist. Anat. 51. art. 40. ep. 5c. art. 35, 36, vervolgt zijn Ed. dus: „ De binnenfte plaat „ van het bekkeneel vertoont verfcheidene » kleinere fcheuren, waaruit blijkt, hoe met j» recht dezelve, wegens zijne meerdere »» breekbaarheid, die echter nergens dan van „ de kleinere boog die zij befchrijft afhangt, „ de glasachtige tafel geheeten wordt (ƒ_).. Een ander bejaard man, die , voorover, met zijn aangezicht op één der luiken van een fchip nederlloeg, fcheen eerst levenloos te zijn , doch na eenigen tijd weder bijkomende , klaagde hij flechts alleen over eene doofheid aan het linker oor, tot dat hij dndelijk , op den negenden dag na den val, onverwachts overleed. De Hoogleeraar bonn heeft het lijk in 'f openbaar geopend: na het wegneemen Cf) A. b 0 k n Defcripth thtjcuri esftum viorboform H o* VIA KI, iyó. 152.  OVER DE HOOFDWONDEN. 185 van de bekleedzelen, fpieren en het beenvlies , nam men vier zeer fijne fcheuren waar; eene in den bovenrand van het linker ooghol; een tweede digt bij de vereeniging van het voorhoofdsbeen met het jukbeen; de derde onder de flaapfpier; de vierde aan het oogholsgedeelte van het opperkaakbeen, zig uitftrekkende tot aan de derde kies: het bekkeneel doorgezaagd en afgenomen zijnde, vertoonden zig de hersfenen gaaf, en derzelver vliezen onaangedaan: De oogholsplaat van „ het voorhoofdsbeen, integendeel, is door „ verfcheidene fcheuren vanéén gebarsten, „ waarvan eene, in de dwarste zig uitftrek„ kende, het geheele zeef been verdeelt, gev lijk ook het zogenaamde hanekamsuidteek„ zei , en verder het rechter gedeelte der „ oogholsplaat, van waar zij, zig ombui„ gende , het dunne zijdelijke uitfteekzel van het wiggebeen insgelijks klieft; eene „ tweede van den rand van het linker „ ooghol, met een gebogte loop, naar „ achteren zig begeevende , fplijt het fteen„ achtig gedeelte van het flaapbeen dier „ zelfde zijde, tot aan de opening door „ welke de kropader het bekkeneel intreedt: door deeze is het flakkenhuis door midden M5  l86* J. SPRUIJT, WAARNERMINGEN „ gefcheurd (g), waaruit men des ligtlijk de reden dier doofheid kan afleiden" (h). Daaromtrent heeft ook de Leidfche Hoog* leeraar sandifort het volgend merkwaardig geval befchreven en afgebeeld — Het bekkeneel van een bejaard mensch , welke, van eene aanzienlijke hoogte, op de rechter zijde van het hoofd gevallen was , vertoont een fcheur , „ door verfcheidene heenderen „ doorgaande." Dezelve neemt zijnen aanvang aan het on» derfte gedeelte van het wandbeen, en ftrekt zig benedenwaards uit, dwars door het zijdelijk uitfteekzel van het wiggebeen, door het voetft.uk van dit zelfde been , tot bijna midden tusfchen de twee voorfte uitfteekzels; gaat van daar, in eene fchuinfe richting, achterwaards, en vervolgt tot aan de halvemaanswijze uitranding, langs welke de kropflagader , voor de linker zijde, aan de zijdelijke oppervlakte van gemelde voetftuk van dit been, opklimt ; terwijl, aan de achterzijde , de vereeniging van het fteen- en tepel-wijze gedeelte van het Caapbeen met (g) morgagni Epiit. 52. Ah, as. (A) Jèm, loc. «t. No, 158.  OVER DE HOOFDWONDEN. l8? het achterhoofdsbeen, welker verdere verknochtheid voor 't overige vrij fterk is , is Verbroken : eene andere fcheur (trekt zig uit tot aan de verbindtenis van het voetftuk des wiggebeens met het zeef been; ook is er een derde, die door het voorhoofdsbeen, een weinig boven deszelfs vereeniging met het jukbeen, doorgaat, en aan de binnen en achterfte oppervlakte door de bovenoogkuilfche plaat vervolgd wordt : van het einde der eerst befchrevene , en in het wandbeen beginnende fcheur , ftrekt zig ondertusfchen iiog eene andere, dwars , na vooren en ach» terwaards, uit, in de buitenfte beentafel tot aan de kroonnaad , doch in de binnenfte integendeel verre door dezelve heen (J). Zo ben ik, benevens eenige Leden van dit aanzienlijk Genootfchap, onlangs van zeer nabij ooggetuige geweest van het volgend, niet minder aanmerkelijk, geval: Een man, die, wegens een fcheur en ligte indrukking in het rechter wandbeen omtrent de vereeniging van de pijl- en winkel-naaden , en daarop gevolgde geringe ontlasting van bloed door de fcheur, ftuiptrekkingen, (j) e. sa nd i fort Mufeum Anatomicum, pag- I5°« -V«« 37. tab. 17. fig. 1,2. Lugd. B»t. 1793-  188 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN enz., tweemaalen was getrepaneerd; doch in weêrwil van welke, en van de zorgvuldigfte zo in- als uit-wendige behandeling , door rustloosheid, fterke huiveringen, koorts, met walging, roodheid der oogen , enz. werd overvallen, overleed na verloop van vier weeken. Bij het ontleedkundig onderzoek, rra den dood , vond men , onder de peeskalot, op het panvlies, eene uitftorting van bloed, die zig over de geheele linker zijde van het bekkeneel had uitgebreid , en , na het bek. keneel, met de zaag, grondvlakkig te hebben doorgefneden , onder de beledigde plaats de bastachtige zelfftandigheid der voorhersfenen, oppervlakkig door verftikking aangedaan, gelijk ook het overeenftemmend gedeelte der achterhersfenen, hoewel in een minderen graad ; en eindelijk , na het uitneemen der hersfenen en het inwendig vlies, in het bekkeneel eene dwarfe, doorgaande en vrij aanzienlijk gaapende fcheur, die zijn begin nam uit het eerstgeboorde gat in het rechter wandbeen, en langs dezelfde zijde, door een gedeelte der winkelnaad, de zijrand van het achterhoofdsbeen en het mamwijze gedeelte van het flaapbeen , tot in den overéénftemrnenden gehoorweg onafgebroken voordliep,  gver de hoofdwonde». ïSp intusfchen dezelve , ter linker zijde , insgelijks door een gedeelte der winkelnaad , de achter- en onder-rand van het linker wandbeen , en het daaraan beantwoordend fchubachtig gedeelte van het flaapbeen , tot boven de wortel van het jukuitwas , zig uitftrekte, zonder dat daarbij de geringde uit» ftorting van vocht in de holte van het bekkeneel werd waargenomen. In 1669, een jongeling, van zekere hoogte vallende , kreeg op het hoofd eene groote kneuzing : het bekkeneel door eene kruiswijze infnijding ontbloot zijnde , ontdekte men in het rechter wandbeen, eene groote doorgaande fcheur, welke zig van de kroon- tot de winkel- naad uitftrekte : in weêrwil deezer aanmerkelijke belediging , werd , onder het eenvoudig gebruik eener ftooving, bereid uit de zogenaamde hoofdkruiden , in rooden wijn gekookt , de lijder volkomen genezen Eene dergelijke gelukkige genezing voegt de fchrijver hier nog bij. f. h. werd met een piek op de rechter zijde des hoofds , even boven het oor, zo- (i) van lamszweerde, Heel- en Genees-kundige Waarneem., bladz. 937.  190 j. spruijt, waarneeming Ef4 danig geflagen , dat hij met verlies van kennis en verlamming aan de linker zijde , op den grond nederviel, en in deezen toeftand binnen den tijd van 12 uuren ftierf. Bij een gerechtelijk onderzoek vond van meeheren de bekleedzelen op de getroffene plaats door eene ligte kneuzing aangedaan , en het panvlies met eenig buitengevaat bloed bezet te zijn: het hoofd geopend hebbende, ontdekte hij aan de tegenovergeftelde of linker zijde, in het wandbeen twee fijne fcheuren , en een groote hoeveelheid uitgellort ,bloed , op en onder het inwendig bekkeneelsvlies gelegen (Y). Een meisjen, agt jaaren oud , met haar hoofd tegen een fieenen ftoep vallende, kreeg een groote gekneusde wond op het voorhoofd , met ontblooting van, en een door. gaande wijdgaapende fcheur in het bekkeneel. Onmiddelijk na. den val was zij zonder kennis, en braaktej van welke toevallen zij echter in 't kort weder bevrijd werd. schouten verbond haar eenvoudig, en was vooral zorgvuldig in het vermijden der koude lucht, vette middelen , enz. en vol- (O van meekeken Aanmerk., bladz. 26 en volg.  OVER DE HOOFDWONDEN. ÏGI bragt dus, zonder verdere toevallen of beenaffcheiding, de volkomene genezing (*»). Dat ook de Ouden de fchadelijkheid van den invloed der lucht op de hoofdwonden, gekend en ondervonden hebben, blijkt, onder anderen, uit de volgende plaats van hassardus, alwaar hij zegt: „ Men be„ hoort het vlies niet lang zonder het been „ ongedekt te laaten , want alle deelen , die „ natuurlijk befloten liggen, worden, als zij ,, ontbloot zijn, door de lucht, welke hen „ ongewoon is, gealtereerd en bederven " («> In 1685, kreeg een jongeling, van 10 jaaren, van een' paard een ilag tegen het achterhoofd , en hierdoor een wond in de bekleedzelen , tot op het panvlies doorgaande: den volgenden dag het panvlies, om de kneuzing die het geleden had , doorgefneden zijnde, ontdekte men , in het achterhoofdsbeen , eene fcheur , met indrukking gepaard gaande: de fcheur werd met het rasptuig uitgewischt, waarna de indrukking alleen nog overbleef. (m) schouten, het gewonde Hoofd, bladz. 152. (n) petrus hassardus, Verklaaring van hippo* crates over de Hoofdwonden, bladz. 37, tweede druks, Amft. 16:6,  !J)£ J. SPRUIJT, WAARNJSEMINGEPï Niet dan eenige koortfen waren het gevolg deezer kwetzing, en , na dat een oppervlakkige beenfchilfer ; ruim vier weeken daarna, was uitgeworpen, werd de lijder volmaakt genezen (p~). Een man, 34 jaaren oud , was een zwaar ftuk hout, van zekere hoogte, op het hoofd gevallen, en werd, met een fterke ontlasting van bloed uit den neus , als dood opgenomen. Den volgenden dag volkomen bij zijne kennis zijnde, begaf hij zig , in weêrwil eener zwaare pijn, waarover hij klaagde, aan zijne gewoone bezigheden. Den derden dag eerst hulp zoekende, werd het rechter wandbeen, dewijl de bekleedzelen hier het meest geleden hadden , door eene kruiswijze infnijding ontbloot. Den vierden dag ontdekte men, in het ontbloote gedeelte van het bekkeneel, twee groote fcheuren , van eene indrukking vergezeld : de panbooring hierop verricht zijnde, ontlastte er zig, door de gemaakte opening van onder het bekkeneel, eene aanmerkelijke hoeveelheid uitgeftort bloed, en is de lijder CO blankaart, Holl. Jaar-Register, 4de Deel,bl.48.  over de hoofdwonden. 1). Een jongeling van 113 jaaren , van eene hoogte op zijn hoofd gevallen zijnde, geraakte geheel buiten kennis, en bleef dus twee dagen hulploos liggen. Het bekkeneel, na dit tijdverloop, op de beledigde plaats door eene kruiswijze infnijding ontbloot zijnde , ontdekte men vervolgends in het wandbeen eene indrukking, van eene ronde fcheur vergezeld; nevens deeze plaats werd een trepaan gefteld, en het ingedrukte ' btengedeelte met een bekwaam werktuig opgeligt; waarna, gelukKig, de toevallen terftond bedaarden , en de lijder als van den dood verrees (0). In 1641, viel een vengfter op het hoofd van s. l. , waardoor zij , met berooving haarer zinnen , en ontlasting, van bloed uit den neus , mond , enz. ter neder geflagen werd. Eene wond in de bekleedzelen werd, wegens eene indrukking en fcheur in het wandbeen , door eene kruiswijze infnijding verwijd , en dit gedeelte van het bekkeneel ontbloot. Q~) van lamszweerde, Heel- en Genees-kundige Waarn., bladz. 924. (£) Ibid. bladz. fca8. IV. deel. N  194 j' spruijt, waarneemingen Den volgenden dag de panbooring verricht, en eenige beenfplinters uitgenomen zijnde, hielden de toevallen op, en de lijderes is vervolgends, zo van dit ongeluk als van eene zeer zwaare hoofdpijn , die haar geduurende zes of zeven jaaren elendig had afgemat , volkomen herfteld en genezen geworden (r). Zie hierbij schmucker, Heelk. Waarn*, vertaald door j. b. sandifort, ifte Deel, bl. 211 — 217. In 1648,- viel j. b. , veertien jaaren oud, van zekere hoogte op zijn hoofd neder, en had daardoor eene kneuzing in de bekleedzelen gekregen. Na een tijdverloop van zes-en-dertig dagen, werd de lijder door koorts , braaking, ftuiptrekkingen, enz. overvallen: hierover de ervaaren sijlvius en van lamszweerde geraadpleegd, en de panbooring nood. zaakelijk geoordeeld zijnde, werd aanftonds het bekkeneel door eene kruiswijze infnij. ding ontbloot, en in het rechter wandbeen twee fchuinloopende fcheuren ontdekt: vervolgends den trepaan in het werk gefteld zijnde, is de lijder, onder eene verdere (r) van lamszweerde, Heel- en Genees-kundi» ge Waarneemingen, enz. biadz. 929.  O VEE. DE HOOFDWONDEN» »95 gepaste behandeling, herfteld en genezen geworden. Of onder het bekkeneel gelegene beenfchil» fers , of uitgeftort vocht, dan wel eenigerhande plaatslijke wanorde. , oorzaak der gemelde toevallen geweest zijn, daarvan wordt in de waarneeming niets gemeld (f). Een jong Heer, zeven jaaren oud, van eenige trappen vallende, lloeg daarbij met het hoofd tegen den wand van eenen muur aan , zodanig , dat het bekkeneel, van het voorhoofd af tot aan den top des hoofd* toe, aanmerkelijk gefcheurd werd. Na dat door de panbooring aan de opgehoudene etter gelegenheid tot ontlasting bezorgd was, werd de lijder van de tegenwoordig zijnde toevallen en den dood bevrijd (t). In 1667, kreeg een man, door het vallen van een heiblok op zijn hoofd , een fcheur in het bekkeneel, en werd van het gebruik zijner zinnen beroofd. Deeze toevallen zeven of agt dagen aangehouden hebbende, werd de panbooring verricht, met dat gelukkig gevolg, dat de Cj) van lamszweerde, Heel - en Genees - kundl< ge Waarneemingen, bladz. 934. (O Ibid. bladz. 938. N *  I96 j. spru1jt, waarneemingen toevallen weeken, en de lijder vervolgends volkomen herfteld en genezen is geworden («). r. k. , vijf of zes jaaren oud, viel van zekere hoogte op de ftraat neder, en kreeg eene groote wond in de bekleedzelen van het hoofd, en een fcheur in het rechter wandbeen: de toevallen die hierop volgden, waren bloeding uit den neus en het oor, geduurige braaking, fluimering en koorts. Op den tweeden dag verwijdde van meeheren de wond door eene kruiswijze infnijding, en vond van het nu ontbloote bekkeneel, ter zijde de fcheur, een gedeelte boven de overige oppervlakte verheven: na verloop van eenige uuren verrichtte hij de panbooring , waarbij zig eene menigte uitgeitort bloed door de gemaakte opening ontlastte. Bij het aanleggen van het verband , werd het inwendig bekkeneelsvlies gedekt met een fijn linnen lapjen, natgemaakt in mei. rofav. c. fpir. vini. Den volgenden, of derden dag, waren alle de toevallen bedaard , en herkreeg het lijdertjen zijne kennis : de omgefiagene lippen («) van lamszweerde, Heel- en Genees-kimdige Waarneemingen, bladz. 943.  over de hoofdwonden. der wond werden nu op het bekkeneel terug gebragt, en dus verbonden. Na eene ligte affchilfering werd vervolgends in 't kort de genezing gelukkig voltrokken ' (y). Een jongetjen , omtrent vier jaaren oud, van zekere hoogte gevallen zijnde, bleef liggen, met verlies van kennis en bloeding uit het oor , neus en mond , van braaking vergezeld. Twee geroepene Heelmeesters, eene groote wond in de bekleedzelen , en in het linker wandbeen eene zichtbaare fcheur vindende, verwijdden de eerfte door eene kruiswijze infnijding, en vulden dezelve , ter verkrijgiuge van meerdere ruimte, met plukzei matig op. Den volgenden .dag zag men , dat de fcheur het geheele wandbeen in zijne breedte verdeelde, niet alleen, maar ook, dat het ééne gedeelte van dit been, langs de geheele uitgeftrektheid der fcheur, aanmerkelijk was neêrgedrukt. schouten nu ook verzocht zijnde, werd het bekkeneel naar beneden nog verder ontbloot, hetzelve ter zijde de fcheur getrepa. O) van meekeken, Aanmerkingen, bl. 2. en voJg. N 3  Ï98 j. SPRTJIJT, WAAUNEEMINGËN neerd, en de indrukking met het heftuig gedeeltelijk opgeheven; waarna een behoorelijk verband werd aangebragt, en de toevallen merkelijk verminderden. Uit hoofde der groote uitgeftrektheid van de fcheur en indrukking , was de reeds gemaakte opening niet toereikend , en ftelde men, meerder bovenwaards, een tweede trepaan , met dien gelukkigen uitllag, dat nu het nog overige der indrukking insgelijks werd opgeheven, en daarna de toevallen geheel verdiyeenen ; en onder eene verdere gepaste behandeling de volkomene genezing weldra volgde (w). In 1666, werd een kind, drie jaaren oud, overreden , en op het hoofd , volgends de (trekking der kroonnaad , een aanmerkelijke wond, met ontblooting van het bekkeneel, toegebragt ; de toevallen, die hierop volgden , waren braaking , geduurige fluimering en koorts: de wond werd eenvoudig verbonden , en een lavement, benevens een verkoelend geneesmiddel, toegediend. Den agtfien dag werd in het bekkeneel een fcheur ontdekt, dat echter in de beban- (w) schopten, het gewond Hoofd, bladz. j$5> tn volg.  OVER DE HOOFDWONDEN. I99 deling, dewijl de toevallen nu geweeken war ren, geene verandering maakte. Van het blootliggend bekkeneel vervolgends eenige beenfchilfers afgefcheiden zijnde, zag men het inwendig bekkeneelsvlies gedeeltelijk bloot, en met vleeschheuveltjens gedekt; ook werd de op- en neder-gaande beweging der hersfenen duidelijk waargenomen: het verband beftond uit wieken, bedeeld met mei. rofar., droog plukzei, enz. Dan , na verloop van een geruimen tijd, begon het kind van dag tot dag te vervallen, en werd eindelijk door den dood weggerukt. Bij een Gerechtlijk onderzoek vond men, onder de beledigde plaats , een klein beenftukjen , dat met het inwendig bekkeneelsvlies nog vereenigd was ; zonder voor het overige binnen het hoofd iet tegennatuurlijks aantetrerTen (V). Een jongeling, van een wagen, en met het hoofd op den grond gevallen zijnde , werd voor dood , Spraakloos en zonder ademhaling opgenomen: hij kwam iet weder bij zijne kennis , braakte, en overleed den derden dag na den val. OO f. gr dwarst, Medicin. en Chirurg. Obfervatlè'n, bladz. 164, en volg. Amft. 1688. N4  300 J. SPRÜIJT^ WAARNEEM! S GEN Na den dood het beenvlies doorgefnelen zijnde, was er, aan de buiteuiïe < ppervlakte van het bekkeneel, niets, ja geen ichijn van belediging te zien ; maar het bekkeneel opgeligt zijncte, zag men, op die plaats waarop hij was neergekomen , een zeer groot beeniluk van de binnenzijde afgefcheiden, hetweJk door de beide gedeelten der hersfenen en de tusfchengeplaatlte fcheiding was doorgegaan , waardoor de beweging van dit ingewand was verhinderd geworden , en er de dood op gevolgd is. „ Dus," zegt de Schrijver," „ kan ook „ beroerte door uitwendige oorzaaken be„ werkt worden" (;y). Het zelfde zag de geleerde p a a w , in iemand , die met een ftrijdhamer op het hoofd geflagen was, en daaraan ftierf: offchoon in deezen aan de buitenfte tafel noch fcheur noch breuk , ook inet eens de plaats waar de punt getroffen had , veel minder indrukking gezien werd, bleek het, na het doorzagen van het bekkeneel, dat beenftufcken van de binnenfte tafel oorzaak van de (y) paaw Commentar. in hipp. §fc, pag, iq8. Jdernj 4e Qsfihus, pqg, 33.  OVER DE HOOFDWONDEN. 201 beroerte en fchielijken dood geweest wa« ren (2). In 1654, kreeg ie»and, (door welk eene oorzaak wordt niet gemeld,) een groote wond in de bekleedzelen van het hoofd, en verbreking van het wandbeen, met verlies van zijne kennis, geduurige ftuiptrekkingen, enz. Na het uitneemen van verfcheidene losfe beenfplinters, die op het reeds zwart geworden inwendig bekkeneelsvlies gelegen waren , en de zuivering van dit vlies, door het behoorelijk aanwenden van zuiverende en verfterkende middelen , is de lijder echter gelukkig genezen (a~). Een man, zeventig jaaren oud, van een hooge plaats gevallen zijnde , had eene zo groote wond op het hoofd, met verbreeking der beenderen, gekregen, dat het inwendig bekkeneelsvlies aanmerkelijk ontbloot was , en hij , onmiddelijk daarop, door duizeligheid 1 braaking, en berooving der zintuiglijke werkingen overvallen werd. Den volgenden dag kwam hij weder bij, was zonder koorts en vrij van alle andere (z) paaw Ctmmentar. in hipp. &c. pag. 139. O) van lamszweerde, Heel- en Genees - kundige Waarnéemingen, bladz. 947,  s02 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN toevallen; doch op den vierden dag ftierf hij; na hetloozen van eenige etterachtige fluimen, op het onverwachtst, aan eene beroerte. Bij een naauwkeurig onderzoek, na den dood, vond de achtbaare tulp de hersfenholligheden met veel vochts gevuld , en in het bekkeneel eene zeer lange fpleet, die door het voorhoofdsbeen en den oogkuil, tot in het midden van het wiggebeen , bij den Turkfchen zadel,onafgebroken voordliep; tevens was een groot ft.uk van het wiggebeen zodanig afgefcheiden, dat het boven alle rcndom liggende deelen zeer merkbaar verheven lag: in den omtrek daarvan werd een menigte geronnen bloed waargenomen (f>). Ook .deeze waarneeming bewijst, dat de naaden het voordloopen der beenfcheuren niet bepaalen kunnen. In 1682, zag solingen eene vrouw, bij welke , twintig jaaren te vooren , door het fpringen van den kruittooren te Delft, het . grootfte gedeelte van het voorhoofdsbeen verbrijfeld, en vervolgends afgefcheiden geworden was , waarna zij, op deeze plaats, eene opening had overgehouden, CiO n. tulp, Geneeskundige Waarneemingen, bladz. 8. Nederd. druk, Leiden 1740.  over de hoofdwonden. 203 die met de voorhoofdsboezems gemeenfchap oefende (c). In 1701 ,-zag ook pal fijn (d) hiervan een aanmerkelijk voorbeeld, gelijk ook ten haaff Ce) zulk een befchrijft; doch dat zulks in bekkeneelsbreuken, die hier ter plaatfe voorvallen, niet altijd het gevolg is, kan men zien uit het geval van titsingh (ƒ), en een ander van ten haaff (g), dat zeer aanmerkelijk is , en den waaren Heelmeester kentekent, In 1670, zag verberg, Geneesheer te Gocs , een jongeling van agttien jaaren, die door uitwendig geweld eene wond in de bekleedzelen van het hoofd, en in het bekkeneel eene ronde opening, even of ze met de trepaan gemaakt ware , gekregen had, door welke men het inwendig bekkeneelsvlies ontbloot , en de beweging der hersfenen duidelijk waarnam, Na verloop van eenige dagen kwam er (. Nog andere vier aanmerkelijke gevallen van bekkeneelsbreuken , en derzelver gelukkige genezing, zonder zwaare toevallen, voegt de Schrijver hier verder bij. In 1661, werd iemand met een' fteen^ het CO titsingh, Verdonk. Heelkunst, badz. 82. O») schlichting, Wondheelkunde, bladz. 33. Zit ook bladz. 89. IV. OE8L. O  SIO J. SPRUIJT- WAARNEEMINGEN rechter wandbeen aanmerkelijk verbroken en ingedrukt : na de ontblooting van het bekkeneel werd een groot beenftuk weggenomen , en men vondt het inwendig bekkeneelsvlies door de kneuzing zeer veel geleden te hebben. Dit vlies, in weinige dagen door verdikking aangedaan en zwart geworden zijnde, werd vervolgends een gedeelte daarvan afgefcheiden, en weggenomen. Een uit het dunne hersfenvlies opgroejend vleesch vervulde weldra de plaats des verloren gedeelte van het bekkeneelsvlies, en met een zelfde vleesch, dat uit het tafelfcheidzel voordfproot, zig onderling veréénigende, is deeze lijder ver volgends volkomen genezen: negen jaaren daarna leefde hij nog zeer wèlvaarend Qq). s. j. werd door een gooi met een tinnen kan op het voorhoofd , in de nab'jheid der kroonnaad , een zeer klein wondjen toegebragt, waarop hij niet veel acht floeg, hetzelve met gemeene olij, geduurende drie weeken , zelf behandelende. Dan, na dit tijdverloop werd het geheele CO van lamszweerde, Heel- en Genees-kundige Waarn., bladz. 926.  over de hoofdwonden. £t t hoofd bezet met eene roosachtige ontfteeking , en de lijder dcor koorts en ftuiptrekkingen overvallen, waaraan hij eindelijk overleed. Bij een gerechtlijk onderzoek vond van meekeren het voorhoofdsbeen gebroken, en een aanmerkelijk ftuk van hetzelve op het inwendig bekkeneelsvlies neêrgedrukt j ëenë uitftorting van vocht op dit vlies werd hier tevens bij waargenomen, (r). Iemand viel van zekere hoogte, met het hoofd eerst tegen een blok , daarna op de ftraat neder, en kreeg een wond in de bekleedzelen, met verbreekinge van het voorhoofdsbeen in de nabijheid der kroonnaad. van meekêren verzocht zijnde , verbond voor ditmaal eenvoudig met droog plukzei en een befchermpleister , zo om de bloeding te ftillen , als om, ter verkrijginge van meerdere ruimte, de lippen der wond te verwijderen ; vervolgends deed hij eene ruime aderlaating, en diende een ontlastmiddel toe. Den volgenden dag was de lijder dommelig , eh had koorts : een los beenftuk , beftaande uit de beide tafelen, en op het in. (»\)van meekeken, Aanmerkingen, bi. 12 en jj» O 2  ai» J. spruitt, waarneemingen wendig bekkeneelsvlies neêrgedrukt, werd nU met het heftuig weggenomen, dat gevolgd werd van de ontlasting van een menigte onder het bekkeneel uitgeftort bloed, waartoe de beweging der hersfenen zeer bevorderlijk was. De verbanden werden vervolgends dagelijks aangelegd , en de lijder in korten tijd genezen (5). In 1662 , ontving een kind, omtrent drie jaaren oud, door den flag van een paard tegen het hoofd, eene wond , met aanmerkelijke bloeding vergezeld. Wanneer van de voorde, nevens een ander Heelmeester, op den vierden dag geroepen was, vonden zij het flaapbeen gebroken en ingedrukt, en het lijdertjen door koorts, braaking, ftuiptrekkingen, enz. aangetast. De flaapfpier werd dwars doorgefneden, en een groote, nevens nog een kleiner beenfplinter weggenomen: de wond werd vervolgends , om de fterke bloeding, met droog plukzei opgevuld, en daarover een behoorelijk verband aangebragt. Den volgenden , of vijfden dag, waren de (f) van meekeken, Aanmerkingen, bladz, 14.  over de hoofdwonden. 213 toevallen aanmerkelijk verligt, en werden in de wond nog twee zeer groote beenftukken ontdekt, waarvan het grootfte tot het flaapbeen, en het kleinere tot het achterhoofdsbeen behoorde : bij iedere beweging der hersfenen zag men ook dat deeze beenftukken beurtlings verplaatst werden. Zij werden onder de verdere behandeling aan zig zeiven overgelaten , met dat gevolg dat Zij zig, na eene oppervlakkige affchilfering, met het overige been weder veréénigden; dat de plaats der uitgenomene beenftukken gefloten, en het lijdertjen binnen den tijd van elf weeken volkomen herfteld en genezen werd O)* In 1746 , werd een ftalknecht, door het flaan van een paard, behalven eenige wonden in het aangezicht, een wond op het voorhoofd toegebragt. De Heelmeester van lil geroepen zijnde , ontdekte eerst den volgenden dag, dat; het voorhoofdsbeen gebroken, en, na het wegneemen der meestal verftorvene bekleedzelen, dat een ftuk van dit been tevens naar binnen geflagen was, ter uitligting van welfe hij alle pogingen , doch vruchtloos , in het (O van de voorde, Nieuw lichtende fakkel der Chirurg., bladz, 476. Middelb. 1680. 03  *I4 J. SPAUIJT, WAARNEEMINGEN werk ftelde : een oppervlakkig en los verband werd toen aangelegd. Den volgenden dag Was de lijder koortzig, waarom de Heer van lil, als voor meerder toevallen vreezende.de panbooring voorftelde: deeze hem toegeftaan, en alles daartoe in gereedheid zijnde , beproefde hij alvorens. door een dun , plat gebogen inftrument, andermaal het beenftuk uitteligten, hetgeen hem nu gelukte, en des de kunstbewerking onnodig maakte: het inwendig bekkeneelsvlies was gaaf, en zonder de minfte uitftorting van bloed op hetzelve. Van nu af liet de koorts na; de affchilfering gefchiedde als van een getrepaneerde 9 en de lijder genas in negen weeken (V). In 1777, viel van zekere hoogte een vengfter , met één' van deszelfs hoeken op het voorhoofd van w. p., een gezonde jongen van alf jaaren , en veroorzaakte hem eene dwarfe wonde der bekleedzelen, met eene breuk en indrukking van het voorhoofdsbeen. In het Gasthuis gebragt, en het hair gedeeltelijk afgefchoren zijnde , zag de Heer van gesscher daarna, dat een gedeelte Cs*) j- vak in, Haarlemfche Maatfchappij, 5de tjeel, «ladz. 5Ó2.  oveb. de hoofdwonden; ai5 van het voorhoofdsbeen, ter plaatfe der wonde ingedrukt, en in het midden der indrukkinge gebroken was : hij verlengde de wond der bekleedzelen door eene infnijding, deed nog eene andere uit haar midden opwaards, fcheidde derzelver hoekea van het voorhoofdsbeen, en ontdekte toen het volgende: het ingedrukte gedeelte van het voorhoofdsbeen was omtrent twee duimen lang, en één duim breed; de diepte van deszelfs middendeel was voor het minst drie lijnen , en de opening in hetzelve hield van vooren naar achteren twee, en dwars vijf lijnen; uit deeze opening kwam nog voord eene opr xvaards gaande , doch naauwlijks merkbaare beenfcheur ; ook ontlastte er zig eenig buitengevaat bloed uit de holte van het bekkeneel. Het verband beftond voor ditmaal uit los draadplukzel; een compres in witten wijn bevochtigd, en den zeshoofdigen flingerband: eene aderlating van zes oneen werd gedaan, en ftilte benevens een verkoelende eetregel aanbevolen. Den volgenden dag de lijder zonder eenig toeval, en het verband weinig met bloed beimet zijnde, werd dit enkel met witte wijn O 4  £l6 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN bevochtigd: op gelijke wijze ging men da twee volgende dagen voord. Den vierden dag was, bij de vernieuwing van het verband, alles in den besten toeftand; en werd op eene zelfde wijze verbonden. Bij het derde v§rband op den zesden dag, befpeurde men eene groote hoeveelheid van etter, en overdekte hierom het plukzei met eene platte fchijf van drooge fpons, gefteund door het verband, even als te vooren. Bij de tien volgende verbanden , die, zo wel als alie anderen, tot den einde toe, om den anderen dag gedaan werden, werd geene verandering befpeurd, dan dat de gefcheidene lappen der bekleedzelen zig allengskens aan het ondergelegen been hechtende, daarmede, na afloop van deezen tijd, geheel veréénigd waren. In het vervolg de lippen der wonde wat weelig uitgroejende, werden deeze luchtig met de lapis infernalis beftreeken, en door tusfchengevoegd plukzei iet meer vanéén gehouden, ter vrijere ontlasting des etters. Na verloop van ruim twee maanden, in welken tu.cicbentijd niets anders dan eene iraps Hj -e verkleining der wonde was voor-, gevate*: 'f fcbejdde. een' klein oppervlakkig  over de hoofdwonden» 217 beenftukjen, boven de breuk, van het voorhoofdsbeen : een ander beenbrokjen werd, agt dagen laater, van den onderrand weggenomen. Hierna verminderde de hoeveelheid des etters aanmerkelijk , en werd de wond zelfs allengskens met goed vleesch opgevuld: men verbond nu droog, vlak en zonder de fpons. Vervolgends befpeurde de Heer van gesscher, het geene hij meer in hoofdwonden had opgemerkt, dat het in de wond groejend vleesch te los van zamenftel was, om zonder behulp van droogende middelen tot een lidteken gebragt te worden , en be-. ftrooide daarom deszelfs geheele oppervlakte, eerst met den zeer fijn gewrevenen kalmijnfteen, en raakte hetzelve naderhand aan met de lapis infernalis fuscas, als het voornaamfte velmaakend middel dat hem bekend is : dit, gepaard met een meer aanfluitend verband, had het beste gevolg, en verhaastte de genezing dermaate, dat dezelve in drie en een halve maand geheel voltrokken werd. Hierop merkt den Schrijver aan , dat de lijder, geduurende de behandeling, geen de i^infte inbreuk geleden heeft in zijne gezondheid ; dat de indrukking in het voorhoofdsbeen onveranderd gebleven is; als ook 05  *ï8 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEfï dat,zeven maanden na de genezing, de lijder, in den besten welftand, hem ontmoet is (v). Een jongeling werd, met een' fteen, het bekkeneel zo ongelijk verbroken , dat een gedeelte van hetzelve , aan de ééne zijde, inwaards geweeken , de vliezen en hersfenen drukte; terwijl her aan den anderen kant met het va>te been nog was vereenigd gebleven: de toeval en, welken hierop volgden, waren ijlhoofdigheid en koorts. Een trepaan geiield , en het ingedrukte beengedeelte weggenomen zijnde, hernamen de hersfenen haare vrije beweging , bedaarden aanftonds de toevallen, en verdween des alle gevaar (w). Een ftuk houts viel op 't hoofd van een jongeling, twintig jaaren oud, en veroorzaakte eene zwaare kneuzing der bekleedzelen, en zeer merkbaare indrukking van het bekkeneel, met verlies van kennis, ontlasting van bloed uit neus en mond, en galbraaking. teurier, solingen's Leermeester in de Heelkunde , verzocht zijnde , deed eerst eene aderlating, opende vervolgends de be- (v) d. van gesschee, Haarl. Maatfch., 2o(le Deelr sde ftuk, bladz. 131. Of) tulp, Geneesk. Waarneemingen, bladz. 10.  OVER DE HOOFDWONDEN. ïï$ Jcleedzelen door eene kruiswijze infnijding. en vond toen het bekkeneel niet alleen ingedrukt, maar ook gefcheurd te zijn. Den derden dag ftelde hij een trepaan op de laagfte plaats der beenfcheur, waarop zig, tot zeer veel verligting van den lijder, een menigte onder het bekkeneel uitgeftort bloeds ontlastte. Vervolgends begonnen, na het toedienen van een zacht, buikzuiverend middel, en de ontlasting van eenige drekftoffen en veel geronnen bloed, meest alle de toevallen zeer te verminderen , en werd de lijder eindelijk, hoewel niet zonder krenking van zijn verftand, genezen (x). In 1680, werd een jong Heer, negen jaaren oud , door het gevest van een' degen, dermaate op het hoofd getroffen, dat hij een wond, met een breuk en indrukking van het voorhoofdsbeen , bekwam. De geroepen Heelmeester, die den lijder met hevige galbraaking vond, verwijdde aanftonds de wond door eene infnijding, en ftelde den volgenden dag de panboring in het werk, waarbij het inwendig bekkeneelsvlies zig ongefchonden opdeed. (ï) 5. van der wiel, tweede honderdtal zeldzaame Aanmerkingen, bladz. 17.  S20 J. SPRU1JT, WAARNEEMINGEN Intusfchen de lijder door geduurige koorts ondergehouden werd, ontdekte men op den agttienden dag twee verzweeringen , ééne boven en de andere ter zijden de getrepaneerde plaats : deezen met het mes geopend zijnde, ontlastte zig uit de eerstgenoemde eene groote hoeveelheid etters, en werd het bekkeneel op die plaats insgelijks verbroken en door bederf reeds aangedaan bevonden: het gevolg hiervan was , dat eenige beenftukken , de beide beentafelen inneemende, uitgeworpen , en het inwendig bekkeneelsvlies, voor een groot gedeelte, ontbloot werd. Doch, daar zig geene verdere toevallen op. deeden, werd de lijder, onder eene gepaste zo uit- als in-wendige behandeling, (van de gebruikte middelen worden geenen opgenoemd.) in den tijd van drie maanden gelukkig genezen (v). o. r. , omtrent twintig jaaren oud, werd met een ijzeren fpade, drie wonden op het hoofd toegebragt, met verbreking van het achterhoofdsbeen, even beneden de winkilnaad, waarvan tevens een losgeilagen ftuk, tusfchen het bekkeneneel en deszelfs inwendig vlies, verplaatst was. (?) blankaart, Hollandsen Jaar-Register,aqe Deel, bladz. 172.  over de hoofdwonden. 221 van meekeren, de opruiming van dit beenftuk op verfchillende wijzen beproevende, daagde echter daarin niet, dan na alvorens de panbooring verricht te hebben. ivia verloop van agt dagen, in welken geene de minfte toevallen befpeurd waren, werd de lijder door koorts en hevige pijnen in den rechter bovenbuik aangetast, met aanmerkelijke vermindering van de ontlasting des etters uit de wond, die hierdoor, vrij fpoedig, in de gedaante eener drooge zweer, veranderde. Alle deeze toevallen namen dermaate de overhand, dat de lijder geheel buiten kennis geraakte , en op den zestienden dag overleed. Bij een gerechtlijk onderzoek vondt men, na de doorzaging van het bekkeneel, op deszelfs inwendig vlies, een weinig etters, en op de bazis cranii, in den omtrek van het groot achterhoofdsgat, een menigte vochts gelegen te zijn ; vervolgends den buik openende , werd er in de zeifftandigheid der lever eene verzweering ontdekt, die eene groote hoeveelheid etters inhield (z). {%) van mbekeren, Aanmerkingen, bladz. 30en 3r. sa 4» —44«  12 2 J. SPRÜIjT, WAARNEEMINGEN Een tweede dergelijk geval wordt hier door den Schrijver nog bijgevoegd Ca). Over de verfchillende gedachten der Schrijvers , aangaande de oorzaaken deezer terugvloejing des etters naar de lever, in geval Van hoofdwonden, kan men, onder anderen, nazien, de Verhandeling over de medelijdendheid der deelen van het menschlijk ligchaam , in ziekten, van den Heere de witt Cjh). In i66p, viel p. s., omtrent agttien jaaren oud, van eene hoogte, die aan ruim zestig voeten gelijk was, op den grond neder, waarna hij zonder kennis liggen bleef: na eene gedaane aderlating echter kwam hij fpoedig weder tot zig zeiven. van roonhuijze, en nog een Heelmeester, verzocht zijnde, vonden, behalven eene breuk van het linker dijebeen, het voorhoofdsbeen in verfcheidene Hukken gebroken en ingedrukt, zonder wond in dë bekleedzelen. Na eerst de breuk van het dijebeen herfteld en verbonden te hebben, werden op de beledigde plaats des hoofds de bekleedzelen (a) van heekeren, Aanmerkingen, bladz. 51. O) In de Verhandel- van het Zeeuwsch Genootfchap té Vlisfingen, 5de Deel, bladz. 223.  over de hoofdwonden. 223 geopend, en poogde men door elevatoria het ingedrukte been opteligten , dat echter niet gelukte,doordien alleenlijk de buitenfte tafel, die in verfcheidene ftukken afbrak, volgdet uit hoofde eener ontftaane groote bloedvliet, was men genoodzaakt de panbooring , waartoe nu befloten werd, tot den volgenden dag uitteftellen. Dezelve toen verricht zijnde, werden de overige ingedrukte beenderen met het heftuig opgeligt en herfteld, en vervolgends een verband naar behooren aangebragt. Op den derden dag overviel den lijder eene fterke braaking, en geraakte hij daarbij eene aanmerkelijke hoeveelheid bloeds tevens kwijt, hetwelk hem zeer verligtte. Van nu af geene toevallen, hoegenaamd, meer volgende, werd de lijder, onder eene verdere gepaste behandeling, volkomen genezen (c). In 1671 , werd van roonhüijze geroepen bij een roeisjen van twaalf jaaren, dat, door een op haar hoofd gevallen vengfter, eene wonde in de bekleedzelen, met verbrekinge en aanmerkelijke indrukkinge van het wandbeen, bekomen had. (O h. van roonhüijze, Genees- en Heel-kundige Aanmerkingen, ïfte Deel, bladz. 40.  »H J' SPRUIJT, WAARNEEMINGEN Daar de wond hevig bloedde, en de lijde-? res zonder kennis was en braakte , legde hij f het noodige verband aan, en deed eene aderlating. , In de twee volgende dagen werden , doch niet zonder het hernieuwen der bloedvliet, eenige beenftukken weggenomen. Na de wond door eene infnijding verwijd, en een gedeelte van het wandbeen afgezaagd te hebben, werd op den vijfden dag de in* drukking opgeheven, en een beenftuk, dat uit de beide tafelen beftond, en tusfchen het bekkeneel en deszelfs inwendig vlies gelegen was, uitgenomen. Dewijl er vóór de ontlasting van het onder 't bekkeneel uitgeftort bloed geene ruimte genoeg was, werd, om zulks te bevorderen, den zesden dag een trepaan gefteld , en vervolgends , tegen het weelig uitfpatten der vleesch wonde, met voordeel gebruik gemaakt, van het ung. agijptiac. Den dertienaen dag werd weder een been»; ftuk opgeruimd. Den veertienden dag verhief zig de koorts met braaking, en den zestienden de bloedftorting. Doch deeze toevallen weder bedaarende, Werden, in den verderen loop der behandeling,,  óvës. »ë hoofd wonden; ling, nog verfcheidene ftukken van het ontbloote been afgefcheiden, en de lijderes, in een tijdverloop van ruim twee maanden, gelukkig genezen (d). Bij de belegering eener vesting in Indien werd een jong foldaat, door een musketfchoot, nevens eene wond in de bekleedzelen, het rechter wandbeen in verfcheidene ftukken gebroken. De wond door eene infnijding verwijd zijnde, ontdekte schouten dat het inwendig bekkeneelsvlies, door de kneuzing, tevens vrij fterk geleden had. Den volgenden dag verrichtte hij de panbooring, waarbij zig eenig geronnen bloed, door de gemaakte opening, ondastte, en twee of drie kleine beenftukjens opgeligt en uitgenomen werden: nog andere vastgeklemd zittende beenftukken werden , voor alsnog, onaangeroerd gelaten,en een behoorelijk verband aangebragt. Den derden dag vond men het inwendig bekkeneelsvlies door ontfteeking aangedaan; en werd een groot ftuk der binnenfte beentafel in zo verre opgeligt, dat de onderge- (<0 h. van «oonhüijzb, Genees- en Heel-kundige Aanmerkingen, ifte Deel, bladz. 135 en volg. IV. deel. p  226 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN Iegene deelen vrij waren van deszelfs drukking: eenige kleine b.eenfplintertjens werden nu ook uitgenomen, Nimmer zag de Schrijver eene zo groote affcheiding van; het inwendige , vlies des bekkeneels , als in dit geval plaats had. Bij de volgende verbanden ontlastte, zig, van onder het bekkeneel, een bloedig vocht, vermengd met etter , en. werd met mei. rofar.,, droog plukzei, enz. verbonden: de ftoelgang werd nu en dan,. door het toe. dienen van een ontlastmiddel, of lavement, bevorderd. Na verloop Van vijf of zes dagen , was het uitgeilorte vocht van onder het bekkeneel geheel opgeruimd , en had deszelfs in< wendig vlies zijne goede gefteldheid weder gekregen. Eenige losfe beenfiukjenS , gelijk ook het voorgemelde groote beenftuk der binnenfte tafel, en nog andere fchilfers der ontbloote oppervlakte, werden vervolgends insgelijks afgefcheiden en opgeruimd; het inwendig bekkeneelsvlies .met een nieuw vleesch gedekt, en door de- onderlinge, zamenkomst deszelven, met dat hetwelk uit'het diploe' en de. oppervlakte van het bekkeneel voordkwam, de opening met eene ...vaste zelfllan-  ÖVEk DE HÓOFDWÖNDEW. 2S7 digheid gefloten , en genas de lijder in 'e kort volkomen (é). Een Boer werd met een feis zodanig op het hoofd geflagen, dat de bekleedzelen gewond , en het linker wandbeen verbroken was, waarvan eenige beenftukken werden Uitgenomen : zwaare "pijnen in het hoofd en aangezicht waren in den beginne de eenige toevallen. Den zestienden dag volgde er eensklaps eene beroving der zintuiglijke wérkingen, en de geroepen Heelmeester vond daarenboven de lijder in eene hevige koorts, en dat het inwendig bekkeneelsvlies door eenige losfe beenfchilfers getergd werd : hij ftelde de panbooring in het werk , en gaf des uitgang aan gemelde beenftukken en eenig uitgevaat bloed. Doch de toevallen , die eerst fcheenen te verminderen, vermeerderden vervolgends met bijgekomen ftuipen dermaate , dat de lijder, na verloop van nog drie dagen, overleed (ƒ), In den flag van Schenéf werd een foldaat, door een fchot, zo hevig op het hoofd geCe) schoüten, het gewond Hoofd, bladz. 18a, en volg. (/)BLANkAiUT, Hollandsen Jaar-Register, 3de Deel, bladz. 367. J? a  2&8 j. spruijt, waarneemingen rrofFen, dat hij op het flagveld als dood liggen bleef. Verfcheidene uuren daarna gevonden , en binnen Brusfel gebragt zijnde, ontdekte men, dat het bekkeneel gebroken , en hij , in gevolge de treffing van de fchot, blind (g) geworden was. Men trepaneerde en genas deezen lijder van zijne wond , doch geenzins van zijne blindheid, waarvan hij , naar Leiden overgebragt zijnde , na verloop van een geruimen tijd, en door behulp van een feton , in zo verre nog is herfteld geworden, dat hij in ftaat geraakte om weder eenig werk te kunnen verrichten (li). philippus van nassau, kleinzoon van willem den eersten, met zijn paard omflaande, en tegen een paal vallende, brak daardoor zijn bekkeneel op verfcheidene plaatfen, en is dewegens, gelijk ook ter opruiming van onder het bekkeneel uitgeftort bloed , door den Nijmeegfchen Heelmeester, chadborn, zeven-en-twintig maaien, met (g) 7Ae hierbij van swieten, Verklaring der korte (tellingen van boerhaave, ïfte Deels iftefluk, § 267. bladz. 813. en $ 275. bladz. 847 en 848. (h) blankaart, Hollandsch Jaar-Register, 3deDeel, toladz. 373»  over de hoofdwonden. 2»9 een zeer gelukkigen uitflag, getrepaneerd geworden. Van dit aanmerkelijk voorval bezat so« lingen eene atteftatie, door den lijder, op den dertienden Augustus 1664 , eigenhandig ondertekend (O* Hoewel de panbooring , op zig zelf befchouwd, geen gevaar iniluit, en ze, bij een zelfd voorwerp , herhaalde maaien met den besten uitflag gedaan is waarvan, onder anderen, ook dit geval tot een voorbeeld dienen kan , zo is zij echter eene kunstbewerking , die met de uiterfte omzichtigheid moet verricht worden, en wel om de volgende zeer gewigtige aanmerking: „ Het is," (zegt de Heer van gesscher,) „ een „ vrij algemeen voorfchrift, dat men , bij „ het ftellen eener panboor, zo lang, zonder „ veel oplettendheid te gebruiken , de door„ booring doen kan , tot men uit de bloe- (I) solingen, Manuale Operatiën , enz. bladz. so. Araft. 1684. — Idem: Medicin. en Chirurgie. Werken., bl. 25. en van der wiel, eerfte honderdtal zeldzame Aanmerkingen, bi. 28. en volg. — Een bijna dergelijk geval befchrijfc ook dionis, Operat. der Chirurgie, bladz. 396. tweede Nederd. druk, Leiden 1730. (i) van gesscher, Hedend. Oefenende Heelkunde, 3de Deel, § 3282. P3  t-jQ J» SPRUIJT, WAARNEEMINGEN „ derigheid van het beenzaagzel befpeurt, „ dat men gevorderd is tot aan het tafel„ fcheidzel — Men moet," dus vervolgt zijn Ed., „ zig wel wachten dit voorfchrift op,i tevolgen-, vermits het tafelfcheidzel niet „ altoos aanwezig is*, en men, in dit geval, „ de gantiche dikte van het bekkeneel zou„"de kunnen doorboord hebben , voor en alweer men -zulks vermoedde" (7) Even zeer verdient ook, om dezelfde reden,'al de; oplettendheid van een' Heelmeester,' de zo aanrrnrkelijke verfcheidenheid die erin de dikte, zo wel van een zelfde als van verfchillende bekkeneelen, kan plaats hebben, en in de daad is. waargenomen. Het zij mij geoorloofd, de volgende voorbeelden, die daarvan ten bewijze ltrekken,hier nog bijtevoegen t- Profesfor paaw, onder anderen, heeft eene befchrijving en afbeelding gegeven van het, door eenige wonden doorboorde, bekkeneel van een'moor, die, '(/) Hedend. Oefen. Heelkunde, 3de Deel, § 3318. — Zie ook van swieten, Verkl. der korte (tellingen van eoebhaave, ifte Deels ifte (luk, § 2F0. bladz, 897. — ulhö'orn bij heister, 2de Deel, bladz. 623. — ten Haaff, over de voornaamfte Kwetzuuren, bladz. 52. en a. bonn Dejcr., Thefaur. Qsf. Mtrbof. hoviani,  over be hoofdwonden. 23I met den Heere van batenburg, wien hij, Anno 1572, in de belegering van Haarlem vergezelde, bij het mislukken van dien togt werd omgebragt; welk bekkeneel, om deszelfs grootte en om de gèfteldheid van het tafelfcheidzel, en de meer dan gewoone dikte der beenderen, aantewijzen, door deezen Hoogleeraar bewaard werd (mi). Dus werd ook, in 1724, te Leiden, door den Hoogleeraar albisus., een voorhoofdsbeen, ter dikte van een vinger, aan palfijn getoond (n). Ook in het geraamte van een jong vrouwlijk voorwerp, dat, 'wegens de lengte en dikte der beenderen , zeer merkwaardig is, en waarvan de Hoogleeraar bonn eene * naauwkeurige befchrijving of afmeeting heeft opgegeven, vertoonen. zig <Öe' beenderen van het dwars doorgefneden bekkeneel van 'een verfchillende en bovennatuurlijke dikte , naam* lijk: het voorhoofdsbeen is, aan deszelfs bovengedeelte, van een natuurlijke dikte ; de wandbeenderen zijn, aan hunne bovenfte ge- (m) De Osfilus, pag. 28. Anno 1615. Zie over dit zelfde bekkeneel aok e. sandifort Mufeum Annatomicum, fag. 142. (n) paljijn, Heelkundige Ontleeding, enz. tweede druk, bladz. 496. P4  33* j. spruijt, waarneemingen deelcen, bijna van een natuurlijke dikte, doch aan derzelver zijdelijke en onderfte deelen * duim ; het achterhoofdsbeen is , in zijn midden , één duim , en het fchubwijze gedeelte der flaapbeenderen weder van eene natuurlijke dikte (o). Dus heeft ook de Hoogleeraar sandifort befchreven, en in plaat afgebeeld, twee bekkeneelen, die mede opmerking waardig zijn: van het ééne is het voorhoofdsbeen, boven den neus, f duim dik ; terwijl, aan de zijden van dat zelfde been , de af* Hand der beide tafels f duim is; de wandbeenderen zijn insgelijks \ duim dik. Van het andere , dat buitengewoon zwaar is, is het linker gedeelte van het voorhoofdsbeen |, en het rechter \ duim dik; het middengedeelte van het wandbeen is f duim, en dat van het achterhoofdsbeen f duim dik, 't geen verder naar de naaden verdund uitloopt (py Ik zelf zag, in 1783 , door een beroemd Hoogleeraar in ons Vaderland , het lijk openen van een, niet zeer oud , manlijk voorCo) Defcriptio, Thefauri Qsf. Morbtf. Hoviani, M. 4Ö2. (p) Mufium Anatmicum, pag. 141 en. 142. ATtf. 18 en Ig. Mi. 13. j%. 1,2,3,4,5-  over de hoofdwonden. 233 werp, waarbij, onder anderen, het doorzagen van het bekkeneel vrij veel moeite verfehafte, en lang tegenhield : de reden daarvan ontdekte zig rasch, na dat de bovenhelft geheel was afgenomen, want toen vond men, dat deszelfs dikte , inzonderheid van het voorhoofdsbeen , aan die van een vinger ruim evenaarte ; om welke zeldzaamheid zijn Ed. ook dit ftuk bewaarde. ulhoorn, daarentegen, van het gebruik van 't perforatorium fpreekende, zegt: Dat „ men daarmede voorzichtig zijn moet, ver„ mits de dikten der bekkeneelen zeer onder,, fcheiden zijn; behalven nog, dat het onder» s, fcbeid in dikte, van een zelfd bekkeneel, zo „ aanmerkelijk zijn kan, dat twee naast elkan„ der liggende plaatfen, de ééne vijftigmaal dik» „ ker bevonden word te zijn dan de andere ; en, „ deeze deelen zig uiterlijk gelijk vertoonen„ de, daaruit volgen moet, dat men, door „ het dunne been , (waarvan hij, in zijne openbaare aanwijzingen, zonderlinge voor„ beelden getoond heeft,) zeer ligt door„ zakt, en dus de vliezen en hersfenen zou„ de kunnen beledigen" (#). Op eene andere plaats nog , zegt deeze (|) Aant. op heister, ifle Deel, bladz, iöj. (W). P 5  £34 j' SPRÜfJT, waarneemingen beroemde Heelkundige: „ Een kundig Heel„ meester draagt vooral zorg dat hij kennis „ hebbe van de onderfcheidene dikten der „ beenderen van het bekkeneel;'maar vooral „ moet hij bedacht zijn , dat in één bekke„" neel onderfcheidene tegennatuurlijke dikten, „ hoogten, holten, diepten en zeer dunne plaat». „ fen gevonden worden: om deeze reden moet „ hij voorzichtig zijn , en het ware nuttig * „ dat ieder Heelmeester die beenderen, wel„ ke daarvan onder mij zijn berustende, iom- tijds onder het oog had, om dat twee plaat„ fen, kort bij den anderen, de ééne als papier „ en de andere twee lynen. dik gevonden war„ den" Cr). Merkwaardig zijn ook, ten deezen opzichte, de volgende voorbeelden, door den Hoogleeraar bonn befchreven: De helft van het bovengedeelte eens, bekkeneels, hetgeen loodlijnig in twee gelijke deelen is doorgefneden: de holle oppervlakte is oneffen, golfswijs, en vertoont verfcheidene verhevenheden en kuilen, welke aan de kronkelingen en groeven der hersfenen beantwoorden : dit bekkeneelsgedeelte is niet één beenftuk , maar op fommige plaatfen afgebroken en vliezig aangevuld. 00 Lot, cit. 2de Deel, bladz. 615.  over de hoofdwonden. £35 Het bovengedeelte des bekkeneels van een bejaarde: de naaden zijn reeds uitgewischt: de voor- en achter-hoofdsbeenderen „zijn dik: de beide wandbeen deren dun: het rechter is in het midden ingedrukt, en op één der dunfte plaatfen met een gat doorboord : het linker heeft op het midden en dunnere gedeelte een knobbel, door een zeer dunnen rand beperkt (O- De Hoogleeraar sandifort, eindelijk, heeft ook befchre^en , en door afbeeldingen opgehelderd, het bekkeneel van.,eene vrouw, die een waterhoofd gehad heeft, dat zeer dun is: het voorhoofdsbeen is dun , en op font» mige.plaatfen fterk uitgehold', de wandbeenderen zijn ao zeer vernietigd, dat er, van de binriehfte tafel en van het tafelfcheidzel, niets gevonden wordt, en men de buitenfte tafel, die op veele plaatfen met kleine gaatjens doorboord is , naauwlijks waarneemt (f). Na eenige gevallen te hebben aangehaald, waarin de panbooring, niet dan na een merkelijk tijdverloop, doch met een gelukkig gevolg, is verricht geworden, zegt van de (j) Defctiptio , Thefauri Osfmm Morb. hoviani, No. 278 en 279. (O MufeumJnnotomkum,pag. 134. No, 15. tab. 9. fig.3,4»  23 J- SPRUIjT, WAARNEEMINGEN voorde: „ Wat behoeven wij hiertoe be„ wijs van vreemden, nu, in 1664, (te Mid„ delburg naamlijk,) een jongeling van twaalf ,a jaaren, op den twaalfden dag getrepaneerd en daarna volkomen genezen is" (#). Verder voegt hij hier nog bij het geval van een' man, bij wien, na dat zijn wond was geheeld , en hij zijne gewoone bezigheden weder verrichtte, op den veertigften dag het bekkeneel, ter zijde het achterhoofd, door eene infnijding ontbloot, en in hetzelve een fcheur ontdekt werd, die» echter wijd genoeg was om de ftof, onder het bekkeneel gelegen, te kunnen doorlaten; zijnde ook de lij* der , zonder de panbooring , volkomen genezen (v). j. c. kreeg, door een' flag met een ftuk houts op 't hoofd, eene wond in de bekleedzelen , met verbreeking van het rechter wandbeen. van meekeren de lijder, na verloop van agt dagen, onder zijne behandeling krijgende, vond hem vrij van alle toevallen, hoewel onder het bekkeneel een groot been- 0*0 van de voorde, Nieuw lichtende fakkel der Chirurgie, bladz. 478. 00 Ibid. bladz. 475 en 478.  over de hoofdwonden; 237 ftuk verplaatst, en hetzelve uit de breuk benedenwaards nog gefpleten was: hij verwijdde de wond door eene driehoekige infnijding , die gedeeltelijk de flaapfpier innam j ftelde vervolgends de panbooring in het werk , en beproefde de opruiming van het onder 't bekkeneel gelegene beenbrok; doch vruchtloos; dewijl dezelve zeer vast geklemd zat, en er eene hevige bloeding ontftond, om welke te fluiten hij van de bovist moest gebruik maaken. Eene tweede poging hiertoe aangewend, na alvorens, door het wegnemen der ongelij: ke beenhoeken, de opening vergroot te hebben , had geen beteren uitflag, waarom men nu geraaden vond, dewijl er geene toevallen aanwezig waren, deeze bewerking te ftaaken, het inwendig bekkeneelsvlies met mei. rofar. c. fp. vim te dekken, en dus de werking der Natuur aftewachten. Dan, na verloop van vier weeken werd de lijder door hevige koorts , braaking , ftuiptrekkingen, enz. overvallen , en veranderde de goede gefteldheid der wond en van het inwendig bekkeneelsvlies in een dorre fletsheid , waarop eerlang de dood volgde (w)» O) van meskr«s.\, Aanmerk., bladz. 22 en volg.  238 j« sprüijt, waarneemingen Wanneer na den flag van Malplaquet omtrent 400 gekwetften in Aath waren binnengebragt, bevond zig onder dezelve een tamboer, circa vijftien jaaren oud, hebbende alle zo zichtbaare als toevallige tekenen van een beledigd hersfengeftel, waarom hij van den beroemden ulhoorn, tweemaalen kort na den anderen getrepaneerd werd; deeze hierbij de beweging der hersfenen ontfteld vindende, zag naauwkeurig toe, en ontdekte onder het bekkeneel een zwarte flip , die het hem niet mogelijk was met een tangetjen uitteneemen, daarom deed hij nog'èèn'e derde doorbooring : na deeze gelukte de opruiming van dit vreemde ligchaam , hetwelk bij eene nadere •befchouwing bleek een ftuk hoedevilt te zijn: eenige losfe beenfplinters der binnenfte tafel werden nu insgelijks weggenomen. Het gevolg van dit alles was, dat de hersfenen terftond hunne natuurlijke beweging herkreegen , en de lijder, die echter eenigfins dommelig bleef, zonder verdere toevallen genezen werd (x~). Hierbij kan men ook nazien het geval, door ten haaff opgegeven (y). O) h. ulhoorn, Aant. op heister, Heelt. Onderw., 2de Deel, bladz. 622. Am ft. 1741. (y) Verhand, over de voornaRmiïe Kwerzuuren, bi. 53,  over de hoofdw.ok den. £39 In 1709, viel een Matroos, met de rech* ter zijde zijns hopfds, op de tromp van een kanonfluk , en verloor hierdoor geheel het gebruik zijner zintuiglijke werkingen. Behalven dit, vondt titsingh aan de beledigde zijde van het hoofd- eene gekneusde zwelling, welke, hij, na het-wegnemen van het hair,, met de . empl. definf. vig., hierover met compresfen in oxijcraat bevochtigd, en een behoorelijk verband dekte; ook deed hij eene ruime aderlating. Na verloop van eenige uuren geene verandering befpeurende, opende hij de zwelling door eene infnijding, en vulde deeze gemaakte wond, ma de ontlasting van eenig geronnen bloed , met plukzei matig op , en verbond als vooren. Den volgenden dag, toen de lijder nog in denzeifden ftaat was, werd. het bekkeneel verder ontbloot , en vondt men het rechter wandbeen gebroken en ingedrukt te zijn : na de panbooring , even beneden de breuk, verricht te hebben , ontlastte er zig, door de gemaakte opening, een weinig bioeds, en zag men , dat het inwendig bekkeneelsvlies , door een. gedeeltelijk nog vastzittend beenftuk der binnenfte beentafel, gedrukt werd : dit beenftuk met een- tangetjen geluk-  fl40 J. SPRUIJT, WAARNEÈMINGEt* kig afgebroken en uitgenomen hebbende, bragt hij het noodige verband aan, waarbij van het doorgaate plaatjen van belloste gebruik gemaakt werd. Den derden dag vond men de toeftand des lijders in zo verre verbeterd , dat hij zijne oogen opende , en een onverftaanbaar geluid gaf, zig met de linker zijde begon te bewegen, en dat hij eenig hem toegediend vocht na zig nam. Het inwendig bekkeneelsvlies werd in het geboorde gat ingedrongen gevonden , en het verband als vooren veranderd: de lijder werd nu een gerstendrank toegediend, en geraakte in een zachte flaap , na welken de beweging der linker zijde zeer was toegenomen. Na het veranderen van het eenigzins meerder met vocht doordrongen verband, en het toedienen van een ontlastmiddel , kwam de lijder een weinig bij zijne kennis, begon verftaanbaar , doch belemmerd te fpreeken , en de linker hand naar het hoofd opteligten. Geduurende de zes volgende dagen, in welken het verband eenigzins veranderd werd aangebragt , verminderden de toevallen allengskens, en nam de lijder trapswijze in krachten toe. Den elfden dag werd het gebruik van het loo-  over de hoofdwonden; S41 Jooden plaatjen nagelaten, om door hetzelve de beginnende vleeschgroei, die in den rand van het geboorde gat befpeurd werd, niet hinderlijk te zijn. Na eene ligte fcheiding van het inwendig bekkeneelsvlies, zag men in het vervolg uit deszelfs oppervlakte, een zelfde, doch fterker toeneemende, vleeschgroei ten voorfchijn komen : intusfchen hetzelfde op de ontbloote oppervlakte van het bekkeneel en in de randen der vleeschwonden befpeurd werd, door welke onderlinge vereeniging deeze wonden verkleind, en het-blootliggend been langzamerhand gedekt werd , uitgezonderd een klein gedeelte in den omtrek der doorbooringe , dat men , bij de volgende verbanden , met pulv. colophon. beftrooide , terwijl men de opening zelve met droog plukzei, hier over heen wieken , fchraal met digestiv. befmeerd, en het geheel met compresfen en het gewoone hoofdverband, dekte. Den vijf-en-twintigften dag verkreeg men eene kringswijze affcheiding van den omtrek des geboorden gats , en was de vleeschgroei dermaate toegenomen, dat het geheel na genoeg de gedaante eener vlakke zweer vertoonde : de overige toeftand des lijders was nu ook aanmerkelijk verbeterd. Den dertigften dag, werd in de nabijheid IV. deel. q  SAÜ J- SPRUIJT, WAARNEEMINGEN der doorboorde plaats andermaal eene oppervlakkige beenfchilfer uitgeworpen. Den zes-en-dertigften dag, toen alles, behalven meergemelde plaats der doorbooringe, reeds met vel begroeid was, verbond men eenvoudig met droog plukzei, eenigzins dikke compresfen , en een meerder aanfluitende hoofdband , onder welke behandeling de volkomene fluiting, met een wat ingedoken lidteken , dat aliengskens in vastheid aan het overige been gelijk werd, in den tijd van agt weeken volgde. Wegens eene overgeblevene verlamming aan de rechter zijde, was de lijder, na verloop van nog tien weeken , eerst in ftaat om te kunnen gaan ; doch is ook daarvan vervolgends, onder het gebruikmaaken van geestrijke en prikkelende middelen , hoewel langzaam , geheel herfteld geworden : eene krenking in het verftand, die hij door deeze kwetzing gekreegen had , ondervond titsingh, in 1714, dus vijf jaaren laater, dat hem was bijgebleven. Dat niet altijd en in alle gevallen, waar een gedeelte van het bekkeneel is verloren gegaan , zulks door eene zo vaste ftof herfteld wordt, bevestigt de Schrijver vervolgends met een aanmerkelijk voorbeeld (z). (3) titsingh, Verdonk. Heelk., blaiz. 54—66.  over de hoofdwonden. 443 Zie hierover ook ten haaff Qa). In 1773, een meisjen, tien jaaren oud, voorover van een hooge leêr vallende, floeg met de kruin van het hoofd op den grond neder: er waren kentekenen bij die de doorbooring van het bekkeneel aan weezen , weshalven deeze ook , door een zeer handig Heelmeester, werd verricht, en waardoor ook tevens alle kwaade voortekens zijn geweeken : in het vervolg van tijd vertoonde'» het ontbloote been, zijnde het wandbeen , in den omtrek, en op eenigen afftand van de door kunst gemaakte opening, de tekenen van eene op handen zijnde affcheiding, hetgeen ondertusfchen , tot bijkans vijf maanden na het bekomen ongeluk , vertraagd werd, wanneer een groot en eenigzins vierkant beenftuk, de door de trepaan gemaakte openmg in zig bevatttende , van al het overige • losgemaakt, werd uitgenomen. 00 Verhand, over de voornaamfte Kwetzuuren, b!. 55, gelijk ook blumenbach, Grondbeginzelen der Naruurk. van den Mensen , bi. 166. in de Aant. , en (hoe-wel van geen uitwendige oorzaak afbanglijk,) het 306deVoorbeeld uit a. bonn Defcript. Tkefaur. Osjium Morboforw» novra n 1 , a's mede daarover de fraaje en zeer uirgewerkte Genees- en Heel-kund. Verh. over eene verbaazende beenverteering, enz. door a. van solingen, Utrecht 1780, Q2  244 J' SPRUIJT, WAARNEEMINGEN Het inwendig bekkeneelsvlies floot, door een lidteken, de opening, doeh zo teder, dat men de beweeging, waarmede, door de klopping der flagaderen of de ademhaaling, de hersfenen beurtlings opgeheven worden en nederzakken, konde zien: na een tijdverloop echter van nog vier weeken werd de opening door een vast en beenig lidteken geheel aangevuld; doch een fchildjen van dik leder bereid, en uitgehold , bevrijdde die plaats voor alle uitwendige beledigingen. „ Het afgefcheiden beenftuk bewijst dui- delijk , dat, ook in dit geval , de inwen „ dige bekkeneelsplaat verfcheidene fcheu„ ren (£) ondergaan heeft; en dat deszelfs „ affcheiding niet overeenkomt met die der „ buitenftë tafel, maar in tegendeel zig eenig„ zins verder heeft uirgeflrekt" (c). In 1767 , viel c. s., vijftien jaaren oud, (6) Zie hierbij de op bladz. 184 aangehaalde befchrijving van N°. 152. uit dat Kabinet. (t) a. bonn Defcriptio Thefauri Osfium Morboforum hoviani, No. 389. tab. 16. fig. 1,2. — Ik kan hier bij. voegen, dat deeze lijderes nog onlangs, des in den ouderdom van een-en-dertig jaaren, gezond en zeer wèlvaarend leefde Voorbeelden yan dergelijke cirkelwijze beenranden , na het aanwenden der panboor, van het overige been afgefcheiden, zijn ook No. 390— 393- Idem, loc. ciu  over de hoofdwonden. 245 van zekere hoogte op een fteenen vloer neder , waarna hij , zonder beweging en verdoofd in alle zintuigen , met ontlasting van bloed uit mond ,. neus , ooren en het linker oog, liggen bleef; geduurige braking, en een klam zweet over het geheele ligchaam voegden zig hier nog bij. Aan den linker onderarm , maar inzonderheid aan de linker zijde van het hoofd, vond de Heer greeve eene zwaare en zeer uirgebreide kneuzing: door het gehëele voorhoofdsbeen, van de wenkbraauw af tot aan den kroonnaad , zag men een kloppende beweging, ter dikte eener pennefchagt, die het fterkst was , wanneer de lijder braakte en uitademde ; eene bijzonderheid , die de Heer greeve niet wist als een kenteken van bekkeneelsbreuk ooit aangemerkt gevonden te hebben , en welke hij meende , gevoegd bij de reeds gemelde toevallen , deszelfs tegenwoordigheid zeker te bewijzen , als dezelve aanziende voor de beweging der hersfenen , waardoor het inwendig bekkeneelsvlies , door de beenfcheur als naar buiten geperst , en in gevolge daarvan het op die vlies uitgeftorte bloed tegen de bekleedzelen aangeduwd werd. Na eene ruime aderlating, en 't wegneeQ 3  S4Ö J. SPRUIjr, WAARNEEMINGEN men van het hair, opende hij de bekleedzelen met een opgeheven hand, en bij herhaaling , door eene infnijding, en fcheidde de lappen van het ondergelegeue been af, waarbij bleek, dat het bekkeneel gebroken en gefcheurd was: een fcheur ging door het geheele voorhoofdsbeen, en was zeer ver vanéén geweken; boven deeze zag men een zeer onregelmatige breuk in het wandbeen, en beneden, na het flaapbeen , ontdekte men dat hetzelve ingedrukt was: door alle deeze fcheuren ontlastte zig veel bloeds, waardoor de levenswerkingen des lijders aanHonds fcheenen optewakkeren : de wond werd met droog plukzei opgevuld, en dit bevestigd met compresfen , natgemaakt in warme Franfche wijn , en met het groote hoofddekzel. , Fa dat de lijder den nacht zeer onrustig had doorgebragt, met geftadige grijping naar de beledigde zijde, werd het bekkeneel,den volgenden dag, door verlenging der infnijdingen, nog verder ontbloot, alles in dien ftaat gebragt , dat men , zo zulks vereischt wierd, de trepaan fielten kon, en men verhond weder als vooren. De ftukken van het voorhoofds- en wandbeen zaten onbeweegelijk vast in elkander;  over de hoofdwonden. 247 doch de fcheur toegang geevende aan een elevatorium, wrikte de Heer greeve, bij het avondverband, een driehoekig ftuk van het voorhoofdsbeen daarmede uit, grooter dan door de trepaan zoude hebben kunnen gefchieden : hierdoor ontlastte zig , van onder het bekkeneel, nog veel geronnen bloeds: het heftuig van petit , verbeterd met de bol van loüis, met kracht gebruikt, was niet in ftaat het ingedrukte beenftuk opteligten : de opening vulde hij met het doorgaate looden plaatjen van belloste, en deed het verdere verband als te vooren. Den derden dag was de lijder iet meerder bij zijne kennis, en had weinig koorts : een tweede beenftuk werd nu weggenomen; het looden plaatjen met een zilveren verwisfeld, en de gewoone verbanden vervolgends tweemaaien daags veranderd : hiermede eene gepaste inwendige behandeling gepaard gaande, bedaarden al meer de toevallen, en beterde de lijder van dag tot dag. De benedenfte lap der vleeschwonde, die bij ieder verband veel pijns veroorzaakte, werd door den Heer greeve op den zevenden dag weggefneden: het ingedrukte beengedeelte, dat nu begon te waggelen , kon echter noch opgeligt noch uitgenomen worden; dan,de opQ 4  -248 J. SPRU1JT, WAARNEEMINGEN volgende overvloedige ettering der wond, de verzakking der ftof onder het bekkeneel, en de drukking die het inwendig bekkeneelsvlies van het gemelde beenftuk leed, gevoegd bij het op nieuw verheffen der toevallen, verpligtte dé wegneeming andermaal te beproeven, dat eindelijk, op den tienden dag, gelukte , met de opruiming tevens van nog andere, zo losfe als nog vastzittende, ftukken der binnenfte beentafel: door deeze nu ruimere opening ontlastte zig ook een menigte etters , en zag men, dat het inwendig bekkf neelsvlies zig zwart, maar met eene zeer levendige klopping, vertoonde. Om het indringen van dit vlies , te gelijk met de hersfenen , in de opening van het bekkeneel, die, behalven de fcheur in het voorhoofdsbeen, ruim drie en een half duimen lang , en twee breed was, te beletten, werd van nu af gebruik gemaakt van een, naar de uitgenomene beenftukken vervaardigd, doorgaat zilveren plaatjen , dat allezins aan de verwachting beantwoordde. Door het gebruik der warmgemaakte mei. rofar. werd het aangedaane inwendig bekkeneelsvlies fpoedig gezuiverd, en met zeer levendige vleeschheuveltjens bedekt: met de overige omftandigheden het nu insgelijks naar  OVER DE HOOFDWONDEN. 249 wensch gaande , begon men reeds met den veertienden dag maar ééns daags te verbinden, met achterlating van de mei. rofarum. Na de affchilfering der ontbloote oppervlakte van. het bekkeneel, en wanneer dit met vleeschheuveltjens begon gedekt te worden , werd het plaatjen weggelaten , en verwisfeld met een groote plukzelwiek , waarmede men nu plat verbond : door het fteeds toeneemen en de onderlinge vereeniging der vleeschgroei van het inwendig vlies met die van het bekkeneel zelve, verkreeg men weldra eene oppervlakkige wond , welke , allengskens kleiner en vaster wordende, na verloop van bijna drie maanden , maar ééns in de tweemaal vier-en-twintig uuren verbonden werd; zijnde ook de lijder nu zeer wèl, gezond en fterk. Dan , door het te buiten gaan der matigheid , in de diëet gehouden , werd hij op nieuw door een fterke koorts , met walging en braaking, overvallen, in welk toeval aanftonds de wond deelde ; want eene roos bezettede de geheele zijde van het hoofd , en had de vernieling van een groot gedeelte der reeds gevormde nieuwe huid ten gevolge; in de wond zelve vertoonde zig een?ge ftippen, even of ze door een bijtfteeh gemaakt waren. Q5  Ö50 j. spruijt, waarneemingen Dit alles ech:er bedaarde weder fpoedig, door het toedienen van een zacht ontlasrmiddei en het op nieuw dagelijks verbinden, waartoe de vermeerderde toevoer van ftof nu ook verpligtte. Na het uitwerpen van nog twee kleine beenfchilfertjens , neigde de wond weder tot genezing, en ging vervolgends dermaate gelukkig voord, dat dezelve in bijna vijf maanden geheel niet een vast lidteken gefloten, en de lijder volkomen herfteld was. De Heer greeve dekte het lidteken met een van binnen met zeemleer bekleed plaatjen , dat hij met eenen om het hoofd gaanden band bevestigde. Na dat vervolgends zeven maanden verlopen waren , was en bleef alles zo wèl, dat de lijder ook hieromtrent geen opzicht verder nodig had ; zijnde in eene zo volkomene gezondheid en bekwaamheid van geest, als hij ooit re vooren geweest was (7/). Vergelijk hiermede het geval van schmuceer (ö). Zeker Heelmeester geroepen zijnde bij een 00 g. greeve, Verhand, van het Zeeuwsch Genootfchap te Vlisfingen, 5de Deel, bladz. 147 en volg. («) Hee!k. Waarn., vert. door j. b. sandifort, ifte Deel, bladz. 124—134,  OVER DE HOOFDWONDEN. kind, zeven jaaren oud , dat van een paard tegen het voorhoofd geflagen was, vond hetzelve in eene diepen flaap , met braaking en fterke ftuiptrekkingen: door het gevoel ontdekte hij', in het ontbloote voorhoofdsbeen, drie aanmerkelijke fcheuren, waarvan eene tot in den voorhoof dsboezem doorging: een naauwkeuriger onderzoek werd door de hevige bloeding belet: deeze, door het aanleggen van een behoorlijk verband , geftild zijnde, werd, kort daarna, gevolgd van een groot verlies van bloed uit den neus en mond, doch welke men insgelijks te boven kwam: de opvolgende verbanden waren eenvoudig , en bedeeld met bederfweerende middelen. Den zesden dag vondt de Heelmeester eene fterke ontlasting van etter, en het voorhoofdsbeen aanmerkelijk ingedrukt, met afwijking tevens der nembeendertjens, van tusfchen welken hij een klein beenfchilfertjen uithaalde : van nu af begonnen de toevallen te bedaaren ; het kind kwam weder bij zijne kennis , en na dat, op de plaats der indrukking, eenige beenftukken afgefcheiden waren, volgde, zonder eenig nablijvend letzel, de volkomene genezing (ƒ_). (ƒ) blankaart, Hol!. Jaar-Register, 4de Deel, bl. 71 en volg.  252 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN 'Van zeer aanmerkelijke verbreekingen der bekkeneelsbeenderen, gepaard tevens met afwijking der naaden, heeft ook den Hoogleeraar sandifort de twee volgende gevallen gemeen gemaakt. — In het bovengedeelte van het bekkeneel van een bejaarde, welke op de rechter zijde van het hoofd was neérgevallen , zijn de voorhoofds- en wandbeenderen, door het iosfiaan der kroonnaad, zeer aanmerkelijk varéén geweeken , zo zelfs, dat tusfchen het linker wand- en overeen» Hemmend gedeelte van het voorhoofds-been een afitand van één en een half duim plaats heeft: van de kroonnaad, niet verre van het fchubachtig gedeelte van het linker flaapbeen, ftrekt zig naar achteren eene breuk uit, van bijna twee duimen lengte, en word vervolgd in eene fcheur , die in een kromme richting opwaards loopt, en langs welke een aanzienlijk gedeelte van het wandbeen geheel is neergedrukt ; door het voorhoofdsbeen begeeft zig een dergelijke breuk , insgelijks twee duimen lang, eerst naar vooren , en vervolgends naar boven, tot aan het voorfle uiteinde der pijlnaad: van de kroon - naar de pijl-naad loopen , in eene fchuinfe richting, twee andere fcheuren , waarvan de linker de gtootfte, en aan beide oppervlakten van het  OVER DE HOOFDWONDEN. 353 bekkeneel zichtbaar is, terwijl de kleinere rechter duidelijker aan de binnenzijde gezien wordt; de breuk eindelijk gaat door het linker wandbeen door, zo, dat er tusfchen deszelfs deeien eene aanzienlijke gaaping is overgebleven: verfcheidene vrij lange fcheuren , die uitwendig niet zichtbaar zijn, en , van de kroonnaad beginnende , in de voorbefchreven breuken eindigen , verdeelen ook nog daarenboven de binnenfte plaat van het voorhoofds- en rechter wand-been (g). In een ander bovengedeelte van het bekkeneel van een rheisjen , welke van de vierde verdieping van een huis op de ftraat was neêrgeflagen , gaat door het middengedeelte van het rechter zijdelijk uitfteekzel van het wiggebeen , daar het met het voorhoofdswand- en fchubwijze - gedeelte van het llaapbeen verbonden wordt, eene breuk naar bo» ven en achterwaards , tot in het midden van het overéénftemmend wandbeen , van waar uit dezelve eene fcheur voordkomt, die bijna de lengte heeft van een duim ; verder vervolgt de breuk , naar vooren, tot aan de kroonnaad, welke aan de linker zijde geheel is dg) v. sandifob-t Mufeum Jnatomicum,pag. 150, No* 28. tab. 18. f,g. 1, 2.  254 J' SPRUITT, WAARNEEMINGEN hsgeflagen , terwijl ze , naar achteren, door , het linker wandbeen en het daarmede (vereenigd zijjelijk uitfteekzel van het wiggebeen heen , zig uitftrekt. De beroemde paletta, die dit ftuk ten gefchenke vereerde, heeft er bij aangetekend: dat, na den val, uit de ooren en neus bloed gevloeid, en er tevens oogenbliklijk zinloosheid bijgekomen was : dat, na den dood , in de borstholte een weiachtig vocht uitgeftort, en de rechter long, gelijk ook de darmen en lever, in een' Haat van ontfteeking, en eene uitftorting van bloed in de buiksholte , gevonden zijn (h). Zeer leezenswaardig is ook het door den Franfchen Heelmeester luzarchi' befchreven geval eener bekkeneelsbreuk, met afwiihing tevens van den kroonnaad, vergezeld van uitftorting van vocht op het inwendig bekkeneelsvlies , en zeer hevige toevallen , in een meisjen van negen jaaren, en waarvan men3 zonder dat de panbooring vereischt werd, de genezing gelukkig bewerkte. Uit deeze waarneeming ook blijkt ten duidelijkften , van hoe nadeeligen invloed een C"0 Idem, loc. cit. pag, 151. No. 29.  OVER DE HOOFDWONDEN- C 55 misflag in den leefregel, bij hoofdwonden* zijn kan (/). In 1778, viel een Matroos, vijf-en-twintig jaaren oud, van tusfchen deks tot in het ruim van 't fchip, waarop hij diende : twee hierdoor bekcmene aanmerkelijke wonden van de bekleedzelen des hoofds, maakten een verfchrikkelijk aanzien. Dezelven bepaalden drie lappen , welken gedeeltelijk met, gedeeltelijk zonder het panvlies , dermaate van 't bekkeneel waren afgeftroopt, dat bijna geheel het linker wandbeen, een aanzienlijk gedeelte van het rechter , en omtrent de helft van het voorhoofdsbeen , ontbloot waren. De kroonnaad, waarop de kracht van den val inzonderheid fcheen aangekomen te zijn, was van zijn eene tot zijn andere einde losgemaakt , zodanig , dat de kroonrand van het voorhoofdsbeen , twee lijnen van de overeenHemmende randen der. wancibeenderen wasl afgeweeken. in het linker zijdedeet van het voorhoofdsbeen, eindelijk, waren vier fcheuren, welken drie zeer groote beenftukken inflooten, (?) Genees- Heel- en Artzenij-kundiga Aanmerk., enz. te Delft i7S5. ille Deel, bladz. 540, en voig.  Ó56 j. spruijt, waarneemingen en een vijfde, in beide wandbeenderen, even boven den kroonnaad. De lijder had zo veel tegenwoordigheid van geest, dat hij zelf aan den Heer van gesscher alles verhaalde wat gebeurd was, en zig in eene zittende geftalte , zonder eenige onderfteuning of woeling, liet verbinden : uit den vanééngeweekene kroonnaad werd eene aanzienlijke veelheid bloeds ontlast; ook waren zijne ooren en oogleden eenigzins opgezwollen , de pols vol, en het aangezicht wat opgezet ; geenerleie andere toevallen waren er tegenwoordig. Het hair reeds afgefchooren zijnde, zuiverde de Heer van gesscher de won* den met eene fpons. in laauwen witten wijn bevochtigd , en trachtte vervolgends de afgeftroopte bekleedzels, zo veel zulks zijn konde, op hunne plaats te brengen, dat echter , uit hoofde der verregaande inkrimping van dezelven , maar zeer onvolkomen gelukte: ter plaatfe alwaar ze het naast bij elkander kwamen, bevestigde hij dezelve, doch maar losjes , met de drooge hechting: den vanééngeweeken kroonnaad en verder blootliggend beengedeelte, dekte hij met droog en Hechts zijdelijk aaneengevoegd draadplukzel: twee maatig dikke en genoegzaam  O VER DE HOOfDWONDEN. 2aarn groote drukdoeken , met het gewoone exycraat bevochtigd; de zeshoofdige flingerbahd eh een flaapmuts , maakte al het Verdere van den toeftel. Onmiddelijk na het verband, als bok eenige uuren laater, werd de lijder , om dat de pols vol en wat gefpannen was* ruim adergelaten : zijn gewoone drank was karnemelk ; zijne fpijs garstenmeel , in die zelfde melk gekookt, en als geneesmiddel werd hem eert gemeene koeldrank gegeveri. Den volgenden morgen had hij wat gebraakt , en was eenigzins belemmerd vart geest, doch niet genoeg om alsnog eenig kwaad te vermoeden : zijn pols was geregeld , en hij klaagde over eene geringe hoofdpijn: des avonds was hij volmaakt bij zijne kennis , had niet gebraakt, en zijn polsflag was geregeld : in omtrent agt-enveertig uuren geen' ftoelgang gehad hebbende , werd heni een Weekmaakende klyfteef gezet, en het verband niet aartgeraakt. De drie volgende dagen het beftuür 't Zélfde blijvende, Was de lijder, behalven eene ligte koortsachtige beweging , vrij wel; ook verdween de zwelling der oogleden en ooreri geheel: eenige weekmaakende klylteereri, dié IV. DEEL. R  258 j. spruijt, waarneemingen altoos aan het oogmerk voldeeden, waren hem nu en dan toegediend. Den zevenden dag werd het verband, dat nu zeer met bloed doortrokken was, voor het eerst weggenomen : de linker lap der bekleedzelen fcheen geplakt te zijn aan het onderliggend beendeel: de ettering was maatig , en de flagaderlijke beweeging in het inwendig bekkeneelsvlies zeer blijkbaar : men kon nu zien dat dit vlies, langs de kroonnaad, op de eene plaats meerder, op de andere minder , van het bekkeneel was afgefcheiden , en desniettegenftaande, zijne geheelheid behouden had: men verbond als vooren, doch overdekte nu den flingerband, ter plaatfe van den jrefcheiden kroonnaad, met een dubbelgevouwen iïrook linnen, drie dwarfe vingeren breed , welke, dwars over het hoofd gaande , onder de kin werd vastgemaakt : het oogmerk hiermede was, om eene opwelling der hersfenen in deeze afwijking te verhoeden ; een toeval, 't welk de Heer van gesscher, bij mangel van een bepaald plaatslijk fteunfel, bij de panbooring meer dan ééns had waargenomen : de eetregel en het geneesmiddel bleeven als nog onveranderd  over de hoofdwonden* 25$ Den negenden dag werd het verband a met étter zeer doordrongen zijnde, veranderd * en vond men eene aanmerkelijke verzameling deezer ftoffe onder den fchijnbaar vereenigderi linker lap der bekleedzelen , welke oorzaak geweest was van eene pijnlijkheid aan dié Zijde van het hoofd, waarover de lijder daags te vooreh geklaagd had; voor het overige hadden er geene andere hadeeligë bijzonderheden plaats, en de Wond ftond zeer fchoon: de beweging der hersfenen was1 nu ook zeer blijkbaar, en bij iedere uitademing vloeide zeer veel etters van onder het bekkeneel , door den gefeheiden kroonnaad naar buiten: over het plukzei, 't welk het bloote been bedekte, legde de Heer VAN gesscher een ftuk drooge fpons, ter op* florping van den etter, en een ander öp iederen lap der bekleedzelen , waarvan dat, hetwelk op de linker lap gelegd was , overdekt Werd met eenen langwerpigen drukdoek , en zo wel als eene andere , die het gantfche bovenfte gedeelte van het hoofd betloeg, door den zeshoofdigen band gedeund werd : deeze toeftel diende, om alle verzameling van etter te verhoeden , en de lappen der bekleedzelen te doen hechten aan de daaronder liggende beendeelen: dé R a  3ÖO ). SPRUIJT, WAARNEEMINGE» pols nu iet gezonken zijnde, werd den lijder een fterk af kookzel van den koortsbast, en een meer voedende eetregel voorgefchreven: ftaande den tijd van dertien volgende dagen veréénigden de lappen der bekleedzelen zig met de overeenitemmende beendeelen. Den een - en - twintigften dag vertoonde er zig op het inwendig bekkeneelsvlies , in de afwijking des kroonnaads , zeer veele kleine roode ftipjens, de beginfels van even zo veeie vleeschgraantjens: uit een klein gedeelte van het linker wandbeen , als ook uit het tafelfcheidzel der beide wandbeenderen , zag men insgelijks zeer veele vleeschheuveltjens ten voorfchijn komen. De vijf volgende dagen vermeerderde deeze vleeschgroei aanmerkelijk; fommige der voorgemelde ftippen kreegen zelfs reeds de gedaante van zeer vaste vleeschkorrels. Geduurende drie volgende dagen gaf men den lijder , wegens hevige buikpijn en verfcheidene ontlastingen , die hij , in gevolge eenen misdag in den eetregel, gehad had, in de plaats van den koortsbast, eenen verzachtenden en olijachtigen kookdrank. De buikpijn meerendeels ge weeken zijnde, werd hem, de vijf volgende dagen, eene gemeene zaadmelk toegediend: eene zekere flets-  OVER. DE HOOFDWONDEN. 2(5l heid van de wonden der bekleedzelen en van den voorgemelden vleeschgroei, welke men, ftaande den loop deezer toevallen, had waargenomen, was nu ook verdween en; alles was in den best mogelijken toeftand, en de lijder werd vervolgends, zonder toediening van eenigerleie geneesmiddelen, alleenlijk onderworpen aan eenen zachten en voedenden eetregel. In den zesden week was de afwijking des kroonnaads , van den rechter hoek der wonde van de bekleedzelen, tot aan het midden , geheel gevuld met vleeschgraantjens: het alsnog ontbloote gedeelte der wand- en voorhoofds - beenderen , werd nu een weinig bruin verwig, en in het voorhoofdsbeen kwam eene zekere groef van fcheiding : voor het overige werd de geheele afwijking der beenderen meerendeels met vleeschgraantjens ge-, vuld. In den zevenden week geraakten de kroonlanden der afgeweekene beenderen elkander bijna onmiddelijk , en werden de fponzen, als nu nutloos geworden, nagelaaten,, en alles gedekt met droog plukzei , twee drukdoeken en den zeshoofdigen band: de vleeschgraantjens zig op het linker wandbeen eenigermaate weelig verheffende, werden R 3  0» J, SPRUIJT, WAARNEEMINGEN hierom luchtig met de lapis infernalis fmcut beftreeken. In den negenden week werd een aanmerkelijk afgefcheiden gedeelte der buitenfte tafel van de beide wandbeenderen weggenomen: de plaats, die hierdoor beflagen geweest was, vertoonde ?ig niet anders dan een verfche Vjeeschwond. '-In den tienden week werd van het voorhoofdsbeen een los driehoekig ftuk , uit de beide tafelen beftaande, ook weggenomen, en vond men het inwendig bekkeneelsvlies onder deeze plaats gelijklijk met vleeschgraantjens gedekt: onder een ander meer en meer los wordend ftuk van het voorhoofdsbeen, zag men nog de beweging der hersfenen, die door de fteeds toeneemende dekking van het inwendig bekkeneelsvlies, vervolgends zodanig verminderde, dat ze in den dertienden week geheel niet meer befpeurd werd: de wond werd nu op de verhevenfte plaat, fen beftrooid met den fijn gewreeven ruu* Wen aluin , en voor het overige , even als altoos , geheel droog verbonden, In den veertienden week werd een tweede ftuk van het voorhoofdsbeen, alleenlijk uit de kykenfte, en een klein brokjen uit de beide  over de hoofdwonden; 26"$ tafelen beftaande , weggenomen: de oppervlakte van het tafelfcheidzel, hierdoor bloot gemaakt, vertoonde eene zeer gelijke en vaste vleeschlaag. In den zestienden week werd een nog achtergebleven aanmerkelijk ftuk van het voorhoofdsbeen, dat meerendeels uit de beide tafelen beftond, afgefcheiden en weggenomen: de geheele nablijvende zweer werd nu beftrooid met fijn gewreven mirrhe en aluin, gelijke deelen van elks , en voor het overige verbonden even als vooren. Van nu af tot de volle genezing, die in den agttienden week volkomen was, werd de zweer nu eens beftrooid met voorgemelde poejer , dan eens hier en daar met de lapis infernalis aangeraakt, en altoos gedekt met droog plukzei: het gemaakte lidteken was zeer vast, effen , en behoefde geenerlei kunstfteunzel. Als zo veele bijzonderheden van veel aanbelang merkt de Heer van gesscher aan , dat het bekkeneel, in weêrwil der afwijkinge van den kroonnaad, geene de minfte verlenging ondergaan heeft; dat de afgefcheidene ftukken van het voorhoofdsbeen, bij elkander gevoegd , langs den kroonnaad de lengte hadden van vier duimen en elf R 4  *H J. SPRUIJT, WAARNKEMINGEW lijnen, en in het Jigchaam deezes beens , die van vier duimen; eindelijk, dat de lijder, dre , volgends het eenftemmig bericht zijner bekenden , federt eenige jaaren in het ver* ftand gekrenkt was geweest , ook daarvan herfteld was , en zeer wèlvaarend leefde. Bij dit een en ander kan ik hier nog voegen, dat bij de befchrijving van dit aanmerkelijk en indedaad zeer zeldzaam geval, ter ophelderinge van hetzelve, tevens eenige zeer fraaje afbeeldingen gevonden worden (k). Offchoon men in de fchoolen der Heelkunde de beledigingen des bekkeneels , afhangelijk van ftompe werktuigen , dermaate heeft vermenigvuldigd, dat derzelver optelling niet minder dan zeventien verfchillende .foorten bevat (7), zo kan men ze echter zeer voegelijk brengen tot de fcheur, breuk, indrukking, kneuzing en afwijking der naaden (m). Met nog eenige voorbeelden deezer be- (k) d van gesscher, Verhand, van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervind. Wijsbegeerte te Rctterd., $de Deel, bladz. 206. en volg. (n plenck, Korte Leerftell. der Algem. Oefenend» Heellc., vertaald dcor van gesscher, bi. 19. en volg. (» van gesscher, Hedcnd. Oefenende Heelkunde, $fie Dóe], J Ï46,  over. de hoofdwonden: 265 ledigingen, door de Hoogleeraaren bonn en sandifort befchreven, en door zeer fraaje afbeeldingen opgehelderd , welke des ligtlijk met de zo evengenoemde , en de deswegen» in den loop van dit uittrekzel voorkomende onderfcheidene en zeer aanmerkelijke gevallen , kunnen vergeleken worden , hier te haten volgen , zal ik deeze afdeeling befluiten. Het bovengedeelte eens bekkeneels — de wandbeenderen zijn, nabij den pijlnaad, door twee fchampfchooten van kogels getroffen, met verlies der bekleedzelen: bij het opwerpen van eenen rand van vleeschheuveltjens, en eenen , door de Natuur gemaakten , bijkans voltooiden kring van fcheiding, hangt het ontbloote been met het omringende, niet dan door eenige punten zamen : deeze gehakkelde kringswijze fcheiding is, zo wel aan de binnenfte holle als buitenfte bolle zijde , zichtbaar : de pijlnaad loopt recht midden door het beenftuk (»). Het bovengedeelte eens bekkeneels, met eene groote halve maanswijze beenwond — dee- 00 a. bonn Defcriptio, Thefauri Qsf. Morbof. hoviANi, No. 149- tab. 15 fig f,»- saviard Obf 90. palfijn Anatomie Chirurgicale, torn. i. pag. 68. van per wiel Ohf. cent. 1. obf 4. en trioen Obf. pag. 44» tab. 3, zijn hierbij aangehaald. R 5  «<5^ J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN ze wond loopt van den fchubnaad aan het flaapbeen, door het linker wandbeen en door den pijlnaad, tot naar het rechter gedeelte van den kroonnaad: een eivormig beenftuk, van het linker wandbeen rondom los en verloren geraakt , heeft eene gaaping nagelaten, die, bij het leven , vliezig gefloten geweest is: op het midden der kruin is de Wond door beenweer geheeld (o). Het bovengedeelte van een bekkeneel —het voorhoofdsbeen is, nabij het rechter ooghol, in verfcheidene ftukken verbroken (£). Het bovengedeelte eens bekkeneels van een bejaard mensch — het voorhoofdsen rechter wand-been zijn, omtrent den kroonnaad , door een aanzienlijke breuk en fcheur, met verfcheidene in de bekkeneelsholte diep neêrgedrukte beenfplinters, gefcheiden : nog drie gaave beenftukken zijn aan de inwendige bekkeneelsplaat vastgebleven , en onderfchraagen tevens twee grootere, rondsom losgeflagene en ingedrukte beenftukken , zo, dat dezelven noch waggelden noch uitgehaald of ingedrukt konden worden^ zonder kwetzing van het inwendig bekke* («) Idem, loc. cit. Nb. igi, tab. 2. fig. a. (p) ~—= jfa I5J?  OVER DE HOOFDWONDEN. 267 neelsvlies of der hersfenen: de tusfchenruimten der vanéén gefcheidene beenfplinters vergunden aan het, onder 't bekkeneel uit? gevaate bloed een vrijen uitgang: de lijder was. bij zijne kennis , doch verzwakte zeer wegens bloedftortingen : dit was ook de reden dat de Heelmeester, zijnen lijder ten uiterften in acht nam , en, dewijl geene toevallen , die er hem toe noodzaakten, zig opdeeden, ook geen haast met het ftellen der panboor maakte ; maar de afzondering en daarop volgende affchilfering van de Natuur verwachtte; doch waaronder, doordien dezelve hem hierin niet begunstigde, de lijder , na uitputting van krachten , overleed (q). Het. bekkeneel van een bejaard man — het voorhoofdsbeen is , door een' val, in verfcheidene ftukken gebroken geweest, terwijl de uitwendige bekleedzelen geheel bleeven; de weder vastgegroeide beenftukken puilen naauwlijks voorbij elkander uit: een groot ftuk, met de geheele oogholsplaat, losgeflagen geweest door het geweld des vals , is weder vastgegroeid door een vlak, en van den binnenkant der bekkeneelsholte zichfc (?) fdem, \nc. cit. Ne. 154.  a68 J. SPRUIJT, WAARNEEMJNGEN baar, beenweer: vier kleinere beenftukken zijn door fpleeten, door weinig beenëelt aangevuld , met het groote ftuk en overig voorhoofdsbeen hereenigd: het linker kaakbeen is onder het ooghol gefcheurd, en het zijdelijk gedeelte, nevens het jukbeen , naar boven gedreven, waardoor het linker ooghol hooger is dan het rechter : deeze beenfcheur gaapt: eenige gaten in de oogholsplaat van het voorhoofdsbeen zijn vliezig gefloten: het aangezicht is eenigermaate fcheef (>)■ Het bekkeneel eener bejaarde vrouw, die^ door een mand, met turf geladen , welke uit de hoogte op haar nederviel, eene doodlijke wond verkreeg — de lijderes door de panboor en andere gefchikte hulpmiddelen naar de kunst, doch vruchtloos, behandeld , overleed, den volgenden dag, gevoelloos en als flaapende: het bekkeneel vertoont een lange en breede wond , welke in een fijne fpleet eindigt, die , tot aan het jukuitfteekzel van het voorhoofdsbeen, voordteopt: de gaaping, door het losgeflagen ftuk over- 0) Idem, los. cit. Na. 157. tab. 4. fig. 3. Acad de Chir. de Paris, torn- 4. pag- 32. le dran Confuitations, pag. 108. Tr. des pla'ies d'ames afeu, pag. 134 edit. 1737 la faije not. fur dionis , pag. 496. en schlichting, Wondheelkunde , bladz, 32 en 307, zijn hierbij aangehaald.  OVER DE HOOFDWONDEN. 269 gelaten , heeft aan het voorhoofd de breedte van één duim ; naar achteren is zij vernaauwd: de rand is, aan beide zijden, vrij effen : de binnenfte tafel is in verfcheide ftukken gefprongen , welke diep in de zelfftandigheid der hersfenen ingeklemd en be« dolven lagen (V)- Een ftuk van het linker wandbeen, op den vijfden Augustus 1781, (een dag die voor Nederland altoos zo gedenkwaardig als roemrijk blijven zal,) door een fchampfchoot van een kogel getroffen, en den twintigflen Julij J782 afgefcheiden — de binnenfte oppervlakte van dit beenftuk vertoont de indrukzels der flagaderen en aderen , welke in de buitenfte plaat van het inwendig bekkeneelsvlies loopen : de opening is door beenweer weder aangevuld geworden Vier kleine beenplaatjens, van ontbloote wand beenderen afgefcheiden Ca). Het bovengedeelte van het bekkeneel eens grijsaarts — het linker gedeelte van het voorhoofdsbeen , boven het ooghol, is door een' val verbroken : de losfe beenftukken, door (O Idem, loc. cit. No. 159. CO No, 394. («) —— No. 395.  fi?Ö J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN het geweld van den val naar binnen en actn terwaards gedreven , zijn door effen en wei* nig beenweer weder aan 't overige beert vastgegroeid, zonder merkbaare mismaaktheid van het aangezicht, zijnde alleenlijk het ooghol wat vernaauwd: de lijder heeft daarna nog twee jaaren geleefd (v). Het bovengedeelte des bekkeneels van een bejaard mensch, door uitwendig geweld zeer? aanmerkelijk beledigd : de randen der toege* bragte wond zijn zeer dik en oneffen, we* gens eene tusfchengeplaatite , van de Natuur ter opvulling der gaaping voordgebragte, korrelachtige , oneffen, van een verfchillende dik* te en onvoltooide beenftof, zo zelfs, dat er verfcheidene grootere en kleinere openingen zijn overgelaten : aan de binnenzijde is die zelfftandigheid op onderfcheidene plaatfen, inzonderheid bij de kleinere openingen, zeer fraai zichtbaar (V)« Een voorhoofdsbeen, waaraan weleer een wond, van twee en een half duim lengte, is (v) a. bonn Tabuks Os/mm Morboforum, Ircecipue The* fauri hoviam, fasciculus i. tab. 3. fig. 1,2. Blijkens de Voorrede, is dit voorbeeld uit des Hoogleeraars eigene4' verzameling. O) e. sa ndifort Mufeum Annatomicmn, pag. 151, No. 30. tab. 19. fig. 1, a.  over de hoofdwonden. 2^1 toegebragt geweest; dezelve is ondertusfchen genezen , doch zo , dat er eene diepe groef is overgebleven , en aan de binnenzijde een langwerpige oneffen verhevenheid zichtbaar is (se). DERDE AFDEELING. Beledigingen van het bekkeneel, door fcherpe werktuigen. Van meeheren, op bevel van den Ge* rechte, iemand met een gehouwen wonde op het hoofd , onder zijne behandeling krijgende , vond niet alleenlijk de bekleedzelen gewond, maar ook een klein gedeelte der bui. tenfte tafel van het bekkeneel afgehouwen te zijn: na het opruimen van dit beenftuk , en het opvolgend gebruik van behoorelijke, doch niet genoemde, middelen, werd de heeling, zonder eenig nablijvend hinder, voltrokken (y). In 1662, kreeg schouten, in de Indiën1 (x) Idem, loc. cit., pag. 151. No. 31. tab- 19.fig. 3,4. (y) van meekeken, Aanmerkingen, bladz. 4.  J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEW een Portugees onder zijne bezorging, die, behalven een doorgaande borstwond , met kwetzing der long, en nog drie zeer aan* merkelijke wonden aan de bovenfte ledemaaten , eene gehouwen wonde op het hoofd had, welke, van den winkel- tot den kroon* naad zig uitftrekkende, tot een merkelijke diepte in het linker wandbeen was doorge* drongen. Na het hair weggenomen, en génoegzaamè ruimte gemaakt te hebben, werd de beenwond met het zogenaamde rasptuig uitgewischt, en daarna, onder het aanwenden der' noodige middelen, als opdroogende poeders, droog plukzei, enz, het ontbloote been met een goed vleesch gedekt; en genas de lijder, zo van deeze als van zijne overige wonden, volkomen (z). * In den flag bij Fleury, in 1690, was een' onderofficier, vier-en-veertig jaaren oud, nevens twee gefchotene wonden, één aan den buik met achterblijving van den kogel, en de andere aan de hand, verfcheidene gehouwene wonden aan het hoofd toegebragt , met verlies van eenige van het bekkeneel losgeilagene beenttukken. Eeni- Qtj schouten, het gewond Hoofd, bi 124, en tolg*  over de hoofdwonden. 273" Eenige tijd was er reeds verlopen, toen deeze lijder onder de behandeling van den Heelmeester eijle man kwam: deeze vond den grond der hoofdwonden met een te weelig uitgefpat fponsachtig vleesch bezet, waaronder, door het gevoel , eenige losfe beenftukken ontdekt werden : na het opruimen van dit fponsachtig vleesch, gedeeltelijk door het mes , gedeeltelijk door verteerende middelen , werden verfcheidene beenftukken, van verfchillende grootte, en waarvan fommigen uit de beide tafelen beftonden,zo door de Fatuur zelve als door kunsthulpe, afgefcheiden en weggenomen ; vervolgends werd het verloren been door eene vaste ftof weder herfteld, en de lijder, zonder eenig toeval , volkomen genezen. Bij het te boekcellen deezer waarneeming leefde de lijder nog in eene goede gezondheid, en hij had reeds den ouderdom van twee-en-zestig jaaren bereikt (a). In 1703, werd zeker Advocaat, met een houwend werktuig, behalven een doorgaande wond in het gewricht van de elleboog, op het hoofd eene groote en diep in het linker wandbeen indringende wond, met (a) j. eijleman, Heelk. Aanmerkingen, bl. 78—91. IV. deel. S  3/4 J' SPRUIJT, WAARNEEMINGEN kwetfing van een tak der flaapflagader, toegebragt. De bloedftorting, tot flaauwwordens toe, eenmaal weder ontdaan zijnde, werd op nieuw gefluit, gelijk ook de opgevolgde toevallen, als koorts, ftuiptrekkingen , rustloosheid , enz. (doch welke meerder fchijnen aangemerkt te worden als een gevolg der armwonde, dan wel van die in het hoofd:) eene belroos , die vervolgends het geheele aangezicht innam , verdween insgelijks , na het gebruik van drooge en verdeelende aanlegzels , in eenige dagen , en de lijder genas van zijne hoofdwonde in den tijd van vijf of zes weeken (£). Een foldaat, dien een houw op het hoofd, niet alleenlijk de zachte deelen gewond, maar tevens het voorhoofdsbeen een weinig fcbuin tot op het inwendig bekkeneelsvlies verdeeld had, werd, na het opruimen van eenige beenfchilfertjens, en zonder dat zig, in den loop der gantfche behandeling , eenig toeval opdeed , van deeze aanmerkelijke kwetfing volkomen genezen (c). (ZO j. eijleman, Heelk. Aanmerk., bl.245 en volg. (c) blankaart, Hollandsch Jaar-Register, 3de Deel, bladz. 352 en volg.  over de hoofdwonden* 2f$ In 'jHaage zag van der wiel een' krijgsman, die een ftuk, ter grootte van een. rijksdaalder, en uit de beide tafelen beftaande , van één der wandbeenderen was afgehouwen : dit beenftuk met een lap der bekleedzelen nog vereenigd zijnde, werd daarvan afgefcheiden, de lap vervolgends over het bekkeneel terug geflagen ; en de lijder , zonder eenige affchilfering der beenwonde, in 't kort genezen (d). Dat men, in gevallen van deezen aart, niet altoos het Josgeflagen beengedeelte behoeft wegteneemen, wordt bewezen door hét zonderlinge geval dat le dran opgeeft, waarin naamlijk een rond en los geweest zijnde ftuk, van een duim middenlijn , met het wandbeen, waartoe het behoorde, door een, aan beide de oppervlaktens van het bekkeneel zichtbaare beeneelt weder vereenigd, en. waarvan des de genezing door de lijder overleefd was (V). Ook verdient hierop nagezien te worden het geval van theden, in onze taai" overgebragt door den hooggeleerden sandi- (d) van der wiel, eerfte honderdtal zeldz. Aanmerkingen, bladz. 17. O) Raadplegingen over de meeste Ziekten die tot da Heelk. behooren, bladz. 83. Nederd. vertaaling. S a  2?6 J. spruijt, waarkeemingen fort Qf) : eelijk ook ten haaff (g), en van swieten Eene krankzinnige vrouw wondde zig zelve met een timmermans bijtel aan het hoofd, dermaate, dat, en van de bekleedzelen, en van het rechter wandbeen, een gedeelte geheel was afgeflagen, met kwetfing tevens van het inwendig bekkeneelsvlies : in weêrwil dat deeze ongelukkige , na het begaan deezer daad, in het water fprong, werd zij echter, daaruit gered zijnde, zonder eenig toeval genezen (#)• Een dergelijk merkwaardig geval, met verlies tevens van een gedeelte der hersfenen, vindt men bij sch mucker (£). In 1660 , werd een meisjen , vijf jaaren oud, met een mes , eene wond aan het achterhoofd , met verbreking tevens van het achterhoofdsbeen , in de nabijheid der winkeinaad , toegebragt: walging , braaking en koorts, waren het gevolg deezer kwetfing. (f) Geneeskundige Bibliotheek, 10de Deel, bladz. 627. (g) Verhand, over de voornaamfte Kwetzuuren, bi. 36. (fc) Verklaaring der korte Hellingen van boerhaave, ifte Deel, ifle ftuk, § 261. biadz. 800 en volg. (»') TiTbiNGH, Verdonk. Heelk., bladz. 79. (k) Heelk. Waarneem., vertaald door sandifobt, ifte Deel, bladz. 175 en volg.  OVER DE HOOFDWONDEN. 2?7 Ten derden dag werd op hét achterhoofdsbeen, een weinig laager dan de fcheur was, een trepaan gefield , en daarna het inwendig bekkeneelsvlies, dat zig gaaf vertoonde, met mei. rofar. en droog plukzei gedekt, en hierover een behoorelijk verband aangebragt. In de twee volgende dagen verminderde de koorts; was de ettering naar wensch , en werden twee beenflukjens weggenomen, en een ontlastmiddel toegediend. Den zesden dag vertoonde zig een weinig geronnen bloeds op het inwendig bekkeneelsvlies, dat weggenomen werd. Den negenden dag begon de koorts zig op nieuw te verheffen , en deeze allengskens toeneemende , werd gevolgd van flaperigheid en merkelijke vermindering van krachten: de wond flond nu ook zeer flets , en op den dertienden dag vond men een klein gedeelte der hersfenen door de verbrokene vliezen naar buiten gedrongen : het gevolg eindelijk was , dat op den vijftienden dag de dood aan het leven en hard noodlot van dit ongelukkig kind een einde maakte. Na den dood het hoofd geopend zijnde, vond men, dat de verbreking uit het achterhoofdsbeen, fchuin door de winkelnaad, tot in één uei wandbeenderen voordging, en S 3  J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN dat de hersfenen onder de plaats der belediging, omtrent de fcheiding der voor- en achter - hersfenen, voor een aanzienlijk gedeelte door verftikking waren aangedaan (7). Iemand werd, met een kuipers ftopmes, eene aanmerkelijke wonde op het voorhoofd toegebragt, en des wegen op den dertigften dag door gruwar.dt onderzocht wordende, vond deeze den lijder vrij van alle toevallen , doch in het bekkeneel eene doorgaande breuk : in weêrwil der van nu af aangewende best mogelijke voorzorg op alles , ontftond er, op den veertigften dag, koorts en fluimerigheid , die weldra in eene volkomene flaapziekte veranderde, en op den vijftigften dag van den dood des lijders ge: volgd werd. Bij het openen van het hoofd vond men de vliezen , onder de beledigde plaats van het bekkeneel, verftorven , en de zelfstandigheid der hersfenen met een menigte wèlbereide etter opgevuld (m). Ik zal ten flotte deezer afdeeling van de beledigingen des bekkeneels, voordgebragt CO gruwardt , Medic. en Chirurg. Obfervatiè'n, bladz. 151. (m) Ibid. bladz. 161.  OVER DE HOOFDWONDEN. 2?9 door fcherpe werktuigen, die , in de oppervlakkige infnijding , de diepe infnijding, de doorfnede , de fchuinfe fnede en de affnijding, onderfcheiden worden (»), nog eenige weinige voorbeelden hier bijvoegen. Het bovenfte gedeelte eens bekkeneels — een langwerpig en hol wondteken wijst eene wonde aan , door een fnijdend werktuig aan het rechter wandbeen toegebragt : de wond ging door tot in het tafelfcheidzel; deszelfs gaaping is weder aangevuld door beenweer, aan welks oppervlakte veele gaatjens gezien worden, die bloedvaten hebben doorgelaten: het voorhoofdsbeen heeft eene aanzien*: lijke indrukking (©)• Het bovengedeelte eens bekkeneels — een gedeelte van het rechter wandbeen, door een houw afgefcheiden, eindigt naar boven in een dikken, effen, beenweeringen rand , die een duimbreed van het overig been afftaat, terwijl het er naar onderen mede vereenigd is: deeze gaaping is door een vlies gefloten, en gevuld geweest (j>). (n) van gesscher, Hedend. Oefenende Heelk., ifte Deel, §. 143- (0) a. bonn Defcripti» Thefauri Osfaim Morboforum h ovïani, No. 147- tab. l.fig. i. (p) Idem, loc, cit. No. 150 tib. 2. fig. 1. -S 4  e3o j. spruijt, waarneemingen Het bekkeneel van een volwasfen mensch — het rechter wandbeen is met een' flag doorboord: de kant van het gat is fcherp, en deszelfs omtrek ongelijk; naar vooren met knobbelig beenweer; naar achteren met gaatjëns, tot doorlaating van bloedvaten: de opening is met een dik vlies gefloten geweest: aan het linker gedeelte van net op. perhoofd, omtrent de kroonnaad, is een ander beenftuk, naar 't fchijnt, afgehouwen (q), Een gedeelte van het bekkeneel eens bejaarden — het voorhoofdsbeen is, aan het rechter gedeelte, met eene haak doorboord geweest: een grooter en verfcheidene kleinere beenftukken, uit hunne plaats gedreven, zijn aan den binnenrand van deeze beenwond door beenweer hereenigd, en binnenwaards nitüeekende vastgegroeid: het verder uitwendig langwerpig wondteken is oneffen been: de opening is vliezig gefloten geweest (Sr). Het bovenfte gedeelte eens bekkeneels, waarvan, op twee plaatfen, een gedeelte, het zij met een zwaard afgehouwen, of door fj) Idem, loc. etc. No. 155. tab. ï. fig. 2. {* Idem, loc cit- No 156. tab 4. fig 1,2. — Hierbij is aa t.eii.,aid schwenke, Verhand, van de Hol). Maatfcl.afpij uer Weuedeh., jfie Deel, bladz, 45.  OVER DE HOOFDWONDEN. üSl een kogelfchoot weggenomen is ; bet ééne van het voorhoofdsbeen , nabij de pijlnaad, met nalaating van eene driehoekige wond, welke door de kruiswijze infnijding der bekleedzelen ontbloot, en aan de lucht te veel blootgefteld, een geele kleur heeft aangenomen : het andere van het rechter wandbeen, dat, doordien het van deszelfs beenvlies is beroofd geworden , op het punt van affcheiden ftond ; want deszelfs middenfte gedeelte is meer verheven , en in den omtrek doet zig een kring van fcheiding op, die met zeer veele gaatjens voorzien is (s . Het bovengedeelte van een bekkeneel, waaraan een wond is toegebragt geworden, in diervoegen , dat een gedeelte van het been van het overige is afgeweken, en , hoewel voor een groot gedeelte weder vastgegroeid, echter als een fchub aan het overige van het wandbeen gehecht is : aan de achter- en onder-zijde is dit beenftuk, door een dikken rand , van het wandbeen afgefcheiden, en aldaar een kleine opening overgebleven (j). (t~) Idem, loc, cit. No. 148. (t) e. sandifort Mufeum Anatomicum, pag, 151,N$, 3a. tab. 20. fig. l. S 5  283 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN VIERDE AFDEELING. Beledigingen van het bekkeneel in jonge kinderen. In 1663, veroorzaakte een val , met het hoofd op een gefchaarde melkkan , aan een meisjïen, zeven jaaren oud, een groote en dwarfe wond op het voorhoofd, even boven de linker wenkbraauw , met eene zeer aanmerkelijke indrukking, en eene groote doorgaande, nevens nog twee kleinere fcheuren in het bekkeneel. Door de groote beenfcheur ontlastte zig dagelijks, bij het veranderen der verbanden, eene menigte etterachtig vocht, hetwelk door de beweging der hersfenen zeer werd begunstigd, en , in weêrwil der veelvuldige en fterke ligchaamsbeweegingen, die het kind, ftaande den loop der behandelinge , maakte , en der indrukking in het bekkeneel, volgde, zonder eenige de minfte toevallen , de volkomene genezing f». 00 van koonhuijze, Genees- en Heei-kund. Aan* merkingen, ïfte Deel, bladz. 42 en voig.  over de hoofdwonden; 283 Somwijlen gebeurt het, (zegt van meekeren,) bijzonder in kinderen, dat het bekkeneel door eenig uiterlijk geweld , zonder dat de bekleedzelen gewond zijn, wordt ingedrukt ; waarvan, zo er tevens geene fplijting mede gepaard gaat, evenwel de genezing, behoudens de indrukking , zonder verdere toevallen, verkregen wordt: dit heeft hij waargenomen in verfcheidene kinderen; onder allen in een jongetjen , dat door een' flag, in het voorhoofdsbeen eene indrukking gekregen hebbende, dezelve, geduurende zijn overige leeftijd, met niet het geringfte hinder, behouden en gedragen heeft (y). Een jongetjen, vier jaaren oud, op de ftraat fpeelende , viel een vaandel, dat boven aan een huis ten toon hing, met de punt der fteng op het voorhoofd, en veroorzaakte , tevens met eene wond in de bekleedzelen , eene indrukking in het voorhoofdbeen: van de vleeschwonde werd het kind door een' Heelmeester genezen; doch, reeds bejaard geworden zijnde, was er een kuil in het 'bekkeneel overgebleven, groot GO VAN meekeken, Heel- en Genees-kund. Aanmerk., bladz. 18.  S84 j. spruijt, waarneemingen genoeg om den top des duims van een volwasfenen te kunnen bevatten y). Een kind, drie jaaren oud , waggelend door een kamer gaande, viel voorover , en ftiet het vooihoofd tegen een houten tobbe aan , zodanig, dat in het voorhoofdsbeen eeue dwarfe indrukking veroorzaakt werd, waarin men de fchacht eener fchrijfpenne gemaklijk zoude hebben kunnen leggen. Door omflagen met brandewijn genas het kind in weinige dagen ; echter zo , dat het de indrukking in het bekkeneel behield, zonder dat daarop eenig toeval volgde (x). Dergelijke gevallen, nevens derzelver gelukkigen uitflag, vindt men ook bij van der stekre (y). Nog kan men hierover nazien schouten (2), ulhoorn Qi}t en schlich- ting (j>y (v) van der wiel, eerfte honderdtal zeldzaame Aanmerkingen bladz. 20. (je) van lamszweerde, Hccl-en Genees-kundige Waarneem., bladz. 925. (y) Genees- en Heel-kundige Practijk, enz. bladz. 1 en volg. OO Het gewond Hoofd, bladz. 168. (a) Aant. op heister, Heelkunde, ade Deel, bl. Ó18. (6) Wondheelkunde, bladz. 49, in de Aant.  over de hoofdwonden. 285 In 1724, werd een meisjen , zes jaaren oud," door een' fteen , van een nieuw gebouwd wordend huis afvallende, dermaate op het hoofd getroffen, dat zij geheel verftandloos, met braaking en opgevolgden diepen flaap, werd opgenomen en t'huis gebragt. Na'verloop van vijf of zes uuren vond van wijck, behalven gemelde toevallen, het hoofd en aangezicht door eene loodkleurige zwelling ingenomen, en in het rechter wandbeen, even boven den rand der flaapfpier , eene indrukking. Na eene gedaane infnijding aan het bekkeneel , geene andere belediging , dan een ligte indrukking vindende , was de opvol, gende behandeling eenvoudig, en werd het kind in agt dagen van de toevallen bevrijd, en in vier weeken geheel genezen. Eene ligthoofdigheid, die alleen was overgebleven , kwam men, insgelijks , in weinig tijds, gelukkig te boven (V). In 1778 , werd de hulp van den Heere balthazaar verzoent, bij een meisjen van twee jaaren, wier hoofd en aange- (c) van wijck, Heel- en Genees-kund, Aanmerkingen, bladz, 12 en volg.  3ü6 j; SPRTJIJT, WAARNEEMINGEN zicht; federt eenige dagen , door een zuchtige zwelling met roos , vrij aanmerkelijk waren ingenomen: op de rechter- en achterzijde van het opperhoofd vond hij een bijzonder gezwel , van grootte als een klein hoenderei , waarin een duidelijke vochtgolving plaats had, en het kind, dat te vooren altoos vrolijk en fpeelziek geweest was, Hiep nu mêest, en was, wakker zijnde, als zinneloos. Het gezwel op het opperhoofd terftond geopend wordende , ontlastte zig uit hetzelve een vuile Hinkende etter, en vond men het bekkeneel, voor een klein gedeelte, van zijn beenvlies ontbloot, .niet alleen , maar tevens , dat er in hetzelve eene indrukking plaats had : een gewoon verband werd vervolgends aangebragt, en dit met oxycraat geftadig nat gehouden. Omtrent de waare oorzaak van alles, waarna de Heer balthazaar nu naauwkeuriger onderzoek deed, wist men niets anders te berichten, dan dat , voor eenige maanden , het hoofd des kinds onvoorzichtig tegen een' balk was aangeftoten. Den volgenden dag waren alle de toevallen geweeken, gelijk ook de zwelling van het hoofd en aangezicht, en vond de Heer  OVER DE HOOFDWONDEN. S87 balthazaar het kind zeer levendig en fpeelende op den vloer. Toen op den vierden dag het verband voor de eerfte maal veranderd werd, vond men eene goede ettering, en hét ontbloote been door geen bederf aangedaan: van nu af werd eenvoudig plat verbonden met een wiek, befmeerd met mei. rofar., waarin de gum. mirrh. was opgelost. Den een-en-twiatigften dag was de heeling der wonde reeds zo verre gevorderd, dat alleenlijk droog plukzei en het gewoone verband werd aangebragt, en weinig tijds daarna volgde de volkomene genezing. De indrukking in het bekkeneel is .zonder hinder gebleven , en geene der voorgaande toevallen zijn ooit weder befpeurd geworden (X). In 1758 , deelde onze, in de Heelkunde zo verdienstelijke en reeds grijs geworden 'landgenoot, de Heer van der haar, aan den beroemden camper, het volgende geval mede — een klein rachiticq vrouwtjen, met kromme beenen en ingebogene lendenen, voor de vierdemaal zullende veriosfen, • (rf) balthazaar, Heelk. Waarneem,, 2de Deel, bl« 16 en volg.  £88 j. spruïjt, waarneemingen en daarbij van den roonhu " iaanfchen hefboom gebruik maakende, was hij genoodzaakt zijne gewoone drukkende en trekkende, pooging voorzichtig te vermeerderen; hierop boog of brak het rechter wa d een geheel binnenwaaids , en het kind volgde: met medelijden getroffen over dit deerelijk mismaakte hoofd, tr chtte hij het in eene goede gedaante te drukken , maar zonder voordeel: het linker wandbeen puilde als een elboog uitwaards , en het rechter was met een kuil ingedrukt, zo dat er bijna een ei in konde liggen: de jongen leefde daarna zeer wèlvaarend, en de indrukking is in den tijd van vijf maanden geheel verdweenen. Dit geval, (laat er de groote camper onmiddelijk op volgen,) met den gelukkigen uitflag, zal des te aangenamer zijn , om dat in dit jaar, (1759 naamlijk,) omtrent een zelfde, natuurlijk, is voorgevallen — Zekere vrouw verloste in deeze Had (A'nflerdam,) na dat het water vier uuren gebroken geweest was, van een meisjen, welk? linker wandbeen een diepe indrukking had van twee duimen lang , en omtrent één en een halve breed dit kind, na verloop van eenige weeken, met den Heere van der me ijlen weder A . d., fcheen het ons toe, dat de  over De hoofdwonden. 289 de rand niet zo fterk uitpuilde, en de diepte verminderd was. ,, De waarneeming van van der haar „ geeft groote hoop tot herftelling van dit „ kind, niet alleen, maar ook van anderen, „ welke het ongeluk hebben in dit geval te „ komen" (V). Onder arideren kan men hierover ook nazien , de zeer fchoone verhandeling over de gebreken , welke de kinderen fomtijds, kort na de geboorte, treffen , en tot de Heelkunde betrekking hebben , van c. j. oehme, waarvan de Hooggeleerde sandifort de Nederduitfche vertaaling gevoegd heeft, achter rosen van rosenstein's Handleiding tot de kennis en genezing van de ziekten der kinderen', tweede druk (ƒ). Vooral verdienen ook opmerking , de twee zeer merkwaardige gevallen , door den beroemden Verloskundige soek gemeen gemaakt : het ééne kind had , in het rechter wandbeen, aan deszelfs achterfte gedeelte, een vrij diepen kuil, waarmede het, na de verlosfing,nog bijna vier weeken geleefd heeft. (e) p. camper, Verhand. Vóór het werk van maümcEAU, over de ziektens der zwangere vrouwen, bi. 53. (ƒ) Bladz. 309. IV. DEEL. T  SOO J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEM Bij het andere had , ter rechter zijde van het opperhoofd , een zeer diepe kuil plaats, (veroorzaakt door het uitftek van het heiligbeen der moeder , in gevolge eene klemming die het hoofd, geduurende de zwangerheid , in den ingang van het mismaakte kleine bekken ondergaan had,) hebbende in deszelfs zijdelijke breedte, tusfchen de wanden voorhoofds-beenfche verhevenheden, twee duimen , en twee lijnen uitgeftrektheid : na de opening van het hoofdjen, vertoonden zig de hersfenen in de hevigfle ontfteeking en verfterving, vooral omtrent het indrukzel, door welks gevolg, (zegt de Schrijver,) het kind zeer waarfchijnelijk geftorven is: de grootfle dwarfe middenlijn van het hoofd, had drie duimen en drie lijnen, en de grootHe langte, uit het midden van den kuil naar de andere zijde van het bekkeneel gemeeten, twee duimen uitgeftrektheid, zijnde de kleinfte afftand deezer zelfde afmeeting Hechts één duim en zes lijnen, in de daar bijgevoegde tweede plaat , met flippen aangewezen ; zo dat de bult , die van de uitwendige kuil het gevolg was, binnen de bekkeneelsholte eene ruimte innam , welke anders een derde deel der voorhersfenen  ÓVER DÉ HOOFDWONDE Ni GOJ béflaat: de lange diameter van dit hoofdjen was vijf duimen (gj. Hoewel dit kind dood ter wereld kwam, flrekt het echter ten duidelijken bewijze, tot welk een hoogte dergelijke misvormingen kunnen klimmen, eer er de dood op volgt. VIJFDE AFDEELING. Uitftorting van vocht binnen het bekkeneel, en beledigingen van deszelfs inwendig vlies. Een Zee - capitein fiootte zijn hoofd hevig tegen keifteenen , en kreeg hierdoor in het bekkeneel eene vrij uitgeftrekte fpleet; doch welke zo naauw was , dat zig de hersfenen, van hetgeene haar nadeel deed , door dezelve niet behoorelijk konden ontlasten. ' Op de beenfplijting een trepaan gefield zijnde, werd aanftonds van onder het bekkeneel veel bloeds uitgedreven. „ De vloed of ontlasting ophoudende (zégt tulp, als met eene foorc van verruk-* (g) a. soek, Verloskutid. Waarneem,, bladz. 56—8?'.: tweede druk, Leiden 1792. Ta \  29* J. SPR.UIJT , WAAR.NEEMINGEN* king) groeit het vleesch aanftonds weder „ aan, 't zij van het been zelf, of van het „ inwendig vlies, en allengskens wordt de „ ledige plaats des bekkeneels met eene rood„ achtige ftof vervuld, die eindelijk tot eelt„ achtigheid zal overgaan , en de waare na„ tuur van het weggenomen been aannee„ men" (K). Een jongeling, hevig tegen de borst geflagen zijnde, viel aanftonds beroerd ter aarde neder, met eene moejelijke ademhaling, veelvuldige braaking, belette fpraak, en het fchuim overvloedig uit den mond vloejende, waarna hij, binnen weinige uuren, overleed; doch van welke onverwachte uitflag oorzaak was, ten deele eene blijkbaare fpleet des bekkeneels , van den val voordgekomen ; maar ten deele ook veel bloeds, dat overvloedig, zo op als onder het inwendig bekkeneelsvlies , was uitgeftort (#). In 1637, viel een Heer, vijf-en-twintig jaaren oud, van zijn paard , met het hoofd op een' balk , waarop terftond braaking , en het gemis der meeste zintuiglijke werkingen, CA) tulp, Geneesk. Waarneem., bladz, 1** (*) Ibid. bladz. >4>  OVER DE HOOFDWONDEN. 293 en na verloop van agt dagen, koorts, ftuiptrekkingen , enz. volgden. Den twaalfden dag werd de panbooring verricht, en daarbij een aanmerkelijke hoeveelheid bloed en etter van onder het bekkeneel ontlast : hierna bedaarden de toevallen , en de lijder werd vervolgends volkomen herfteld en genezen (T). Een ftalknecht, door den flag van een paard, het linker wandbeen meerendeels ontbloot zijnde, werd van deeze wond, zonder dat aan het bekkeneel eenige belediging was waargenomen , zo het fcheen , genezen , en verrichtte weder zijn gewoone werk; doch, na verloop van bijna zes weeken, ontftond er fchielijk eene zwelling over het geheele hoofd; deeze, omtrent drie vingeren breed laager, nu geopend wordende, ontlastte er zig een menigte etters, en ontdekte men, in het gemelde wandbeen , een breuk, van grootte en gedaante als de zogenaamde kalkoen van een hoefijzer: het ingeflagen beenftuk met het heftuig uitgeligt zijnde , vond men hetzelve door de etter , die op het inwendig bekkeneelsvlies gelegen had, en langs. (t) van lamszweerde, Heel- en Genees-kund. Waarneem., bladz. 937. T3  294 J- SPRUIJT, WAARNEEMINGEf* hetzelve naar buiten was doorgedrongen, aan de eene zijde verteerd, en het gemelde vlies door bederf aanmerkelijk aangedaan: in weêrwil echter van dit alles , is de- lijder daarna zeer gelukkig genezen (7). Een Engelsch ruiter, zestig jaaren oud, en matig fterk van ligchaamsgeftel, viel achterover op den grond, en {lootte daarbij het achterhoofd tegen den oneffen vloer, zo, dat men aan de huid niet dan een ligt wondjen gewaar werd , hetgeen zijn Heelmeester van weinig belang achtte te zijn, en er des Hechts een pleister op aanwendde: ondertusfchen was de lijder, van den beginne af, aangedaan van walging, met neiging zelfs tot braaken ; ook was er eene geringe duizelige hoofdpijn bij; doch welke hem niet belette de eerfte drie of vier dagen langs de ftraat, en waar hij heen wilde, te wandelen. Op den zesden dag begonnen hem zijn hoofd en aangezicht zeer te zwellen. Den elfden dag, wanneer diemer. b r o e c k voor 't eerst geroepen was , vond hij den lijder zeer zwak , en met een dusdanig gezwollen hoofd, dat hij de pogen, (O van lamizwebrde , Heel- en Genees-kund. fVaurneem., bladz. 954,  over de hoofdwonden. ÏQ$ onder welken de huid blaauw was, niet konde openen : uit de verfchijnfelen oordeelde die Hoogleeraar, dat er eene fcheur in het bekkeneel, en uitllorting van bloed onder hetzelve, plaats hadden; weshalven hij voorfpelde, dat dit bloed , 't geen in de eerfte dagen door de panbooring had dienen opgeruimd te worden , door bederving nu oorzaak van den dood zijn zoude. De Engelfche Compagnies Heelmeesters, onder wier behandeling de lijder zich bevond, hunnen misflag bemerkende, gelijk ook de vrouw des lijders en zijne vrienden , begeerden ten fterkften , dat, ook nu nog, de kunstbewerking zoude verricht worden: niettegenftaande diemerbroek dit grootlijks afraadde, als daarvan de minfté hoop op herftel niet meer verwachtende, werd echter dezelve, in zijne tegenwoordigheid, den volgenden dag in het werk gefteld, na dat alvoorens het hair afgefchoren, en het bekkeneel, door eene kruiswijze infnijding, op de beledigde plaats, genoegzaam was ontbloot geworden. In het bekkeneel vond men een lange fpleet, en onder hetzelve een gedeelte uitgeftort bloed, dat niet bedorven of alleenT 4  Sao* J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN lijk gedold, maar geheel uitgedroogd en met eenige vastheid aan het been en inwendig bekkeneelsvlies gekleefd was. Den dertienden dag werd de lijder door een fterke flaapziekte aangetast, waaraan hij den volgenden , of veertienden dag van zijn ongeluk , overleed («). Een ander Engelsen ruiter, vier-en-dertig jaaren oud, had het ongeluk dat hem, uit een hoog vengfter , een zwaar ftuk houts op het ontblootte hoofd nederviel, waardoor hij oogenbliklijk van het gebruik zijner zinnen beroofd, eu , in huis gebragt zijnde, eenen geruimen tijd als een beroerde liggen bleef: offchoon eindelijk eenigzins weder bijgekomen , bragt hij tog den gantfehen volgenden nacht eilende door : daar de geroepen Heelmeester uiterlijk niets dan een geringe oppervlakkige wond, aan de zijde van het achterhoofd, waarnam, dacht hij dat er geen gevaar bij was, en beloofde des, zonder moeite , den lijder binnen weinge dagen te zullen genezen. («0 Vergelijk hiermede van gesscher, Hedend. Oefenende Heelkunde, 3de Deel, §. 3U4. O) j. di diemerbroeck , Opera Omnia Anat, et Medica obf. 50. Ultruj. 1685,  over. de hoofdwonden. 297 Dan, des lijders Lieutenant maar zeer onlangs den óngelukkigen uitflag van (in het voorige geval,) eene nog geringere wond gezien hebbende, verzochtdiemerbroeck, op den derden dag, bij hem te komen: deeze vond den lijder wel bij zijne kennis, zonder groote pijn, maar den omtrek der oogen blaauw te zijn: evenwel vermoedde hij eene belediging van het bekkeneel, en ftelde daarom de panbooring, als ten hoogften noodzaakelijk, voor, dewijl het te laat zoude zijn, wanneer andere zwaardere verfchijnfelen zig zouden opdoen : hoewel bezwaarelijk, werd echter eindelijk deezen raad aangenomen, en na het ontlasten van den buik door een klyfteer, nog dien zelfden avond het linker wandbeen, op de beledigde plaats, door een ruime driehoekige infnijding ontbloot : wegens de hierop volgende bloeding was het niet mogelijk iet onderfcheiden te kunnen zien. Maar des anderen daags vond men in het bekkeneel twee vrij groote fcheuren, en een cirkelwijs beenftuk , dat rondom losgeflagen was, een weinig ingedrukt: op het naastgelegen vaste been werd nu een trepian gefteld, en omtrent een half once bloeds ontT5  298 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN lastte zig , door de gemaakte opening, van het inwendig bekkeneelsvlies : een klein linnen lapjen, met rozenhonig bedeeld, werd daarna in de opening gebragt, en de wond, voor het overige, met droog plukzei en een verder verband bezorgd. Den volgenden of vijfden dag, werd weder eenig bloed van onder het bekkeneel opgeruimd, en vervolgends de buik door een zacht middel opengehouden. De zes eerstvolgende dagen werd op dezelfde wijs verbonden, en een matrasjen van kruiden en andere middelen bereid, over het geheele hoofd gelegd : na deezen tijd mengde men onder de rozenhonig een zuiverend en eenigzins opdrogend poeder, en dekte daarmede het inwendig bekkeneelsvlies. Den zeventienden befpeurde men , aan de binnenzijde van het bekkeneel, een aanvang van vleeschgroei, waardoor, binnen vier wee« ken, het inwendig bekkeneelsvlies geheel gedekt werdt; dezelve ook daarna aan de boven of buitenkant aan alle zijden voordgaande, floot ze vervolgends de gantfche wond, en verfcheen de lijder , volmaakt gezond en genezen, in den negenden of tienden week, weder op ftraat.  OVER DE HOOFDWONDEN. 299 Wat intusfchen het gevolg geweest zij van het cirkelwijs losgeflagen en nedergedrukt beenftuk , wordt niet gemeld (o> In 1637, werd een krijgsman, vier-en twintig jaaren oud , en fterk van ligchaamsgeftel, van een paard dat hij bereed, onverwachts afgeworpen , en viel met het achterfte gedeelte van zijn hoofd tegen een kruitkist aan : hoewel er zig , uitwendig , geene de minfle wond opdeed, volgde echter terftond braaking, en beving den lijder eene groote duizeling: wat bedaard en weder te paard gedegen zijnde , begaf hij zig terftond naar zijn huis ; naauwlijks was hij aldaar aangekomen, of de duizeling verhief zig weder , en , even of hij zijn geheugen verloren had, wist hij niets van al hetgeen hem was overgekomen: zeker Veld-heelmeester had , na het wegneemen van 't hair, achter het linker oor, een weinig bovenwaards, eene oppervlakkige infnijding, welke geenzins tot op het panvlies doordrong, gemaakt, wegens eene pijnlijkheid die den lijder op deeze plaats gevoelde : den volgenden dag ontlastte hij, uit den arm, bijna een pond bloeds. (O Idem, loc. cit. obf. 51. Ultraj. 1685.  30O j. spruijt, waarneemingen Den vijfden dag werd diemerbroeck geraadpleegd, en hij vond den lijder zonder koorts, doch over de allerhevigfte hoofdpijnen klaagen, en op de beledigde plaats, behalven de infnijding, eene zachte zwelling, waardoor hij op het gevoel omtrent den ftaat des bekkeneels niets zekers konde ontdekken : een , tot hier toe gebruikte, befchermpleister werd nu verwisfeld met eene verdeelende en tevens verfterkende ftooving, bereid uit de zogenaamde hoofdkruiden, in witten wijn gekookt, en vierdubbelde compresfen daarmede doordrongen, werden eenige reizen daags op het hoofd aangebragt: de lijder in vier dagen geene ontlasting gehad hebbende, en geen klyfter willende gedogen, werd hem nu ook een zacht buikzuiverend middel toegediend, waarop eenige afgangen volgden. De zwelling, gelijk ook de pijn, meer en meer toeneemende, werd, op den negenden dag, door een ervaren Heelmeester het bekkeneel op deeze plaats, zijnde in de nabijheid der winkelnaad , door eene kruiswijze infnijding genoegzaam ontbloot, en, van onder het beenvlies, eene menigte , zwart ge» ftold bloed weggenomen: de wond met droog plukzei en het verdere verband bezorgd zijn-  OVER DE HOOFDWONDEN. 30Ï de bragt de lijder de nacht eenigzins meer gerust door. Den volgenden tienden dag werd een trepaan gefield, en hierdoor van het inwendig bekkeneelsvlies een weinig geronnen bloeds opgeruimd. De twee volgende dagen kreeg de lijder koorts, en tusfchen beiden zeer fterke ftuiptrekkingen , waarbij zig rustloosheid en geduurige ijling voegden, zo, dat hij het hem aangeboden drinken zonder befef gebruikte , en de natuurlijke ontlastingen gevoelloos kwijt raakte; ook beet hij, in deezen toeftand , een groot gedeelte van de punt zijner tong af, over wier pijnlijkheid hij naderhand, bij zig zeiven gekomen zijn-; de, zeer klaagde. Den veertienden dag bedaarden de ftuiptrekkingen eenigzins, terwijl intusfchen de overige toevallen nog bleven aanhouden: de Heelmeester, met een daartoe gefchikt werktuig, het inwendig bekkeneelsvlies een weinig verder losmaakende, en tevens neêrdrukkende, was gelukkig genoeg, hierdoor, van de zijde van het achterhoofd, een deel vuile etters te ontlasten: bij het verbinden mankte men , met opzicht tot het inwendig bekker neelsvlies, gebruik van mei. rofar. c. fpir. vin,.  §02, J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN Geduurende de drie volgende dagen ontlastte men, op dezelfde wijs, nog een goede hoeveelheid dergelijk vocht, waarvan het gevolg was , dat de ijling grootlijks bedaarde, en de lijder tusfehen beiden meer gerust begon te flaapen. Den agttienden dag vloeide er geen vocht van onder het bekkeneel, en vond men den toeftand des lijders over 't geheel beter, en, uit het bed opgeftaan zijnde , zat hij nu twee uuren achtereen op ; doch wegens de pijnlijkheid zijner tongwonde , was hij naauwlijks in ftaat om eenig voedzel te kunnen gebruiken , en het was niet dan langzaam, dat men, door het toedienen van gepaste , (echter niet genoemde,) mondfpoelingen , dit groote hinder te boven kwam en genas : van nu af bleef ook de koorts geheel weg, en zag men, uit den onderrand der opening in het bekkeneel eenen vleeschgroei ten voorfchijn komen: het gebruik der voorgemelde Hoving werd nagelaten , en daarvoor in plaats gefield drooge matrasjens, van hoofdkruiden bereid , welke het gantfche hoofd bedekte. Den twintigften dag ontlastte er zig nog, van onder het bekkeneel, een weinig witte en welbereide etter, en was de lijder weder  OVER DE HOOFDWONDEN. 303 bij het volle gebruik zijner verftandlijke vermogens, ook konde hij eenige uuren lang uit het bedde opftaan, en met zeer veel graagte een weinig fpijs nuttigen. Door de fteeds toeneemende vleeschgroei werd , in korten tijd , het inwendig bekkeneelsvlies gedekt, en de beenopening gefloten: wegens een meer weelig en van alle zijden uitbottend vleesch , op de buitenfte oppervlakte van het bekkeneel, was men genoodzaakt van zachtzamentrekkende middelen gebruik te maaken. In den zesden week fcheidde zig een breede en dikke beenfchilfer af, waarna de wond , binnen korten tijd , gefloten , en de lijder geheel genezen werd. Dus leefde hij nog vier jaaren gezond; maar , in 1641, terwijl hij met andere ruiters in de legerplaats zig vermaakte, viel hij, op het onverwachtst, als verftomd en zinneloos tegen den grond neder, werd terftond door allerhevigfte ftuiptrekkingen aangegrepen , en overleed, in dien toeftand,' binnen een quartier uurs. „ Als ik op dien tijd," (voegt die merbroeck er bij,) ,, daarbij was tegen„ woordig geweest, zoude ik, door het „ openen van 't bekkeneel, gezien hebben,  304 J- SPRUIJT, WAARNEEMINOEN „ of niet de oorzaak van zijn'' dood de ge,, volgen van de hier vooraf gemelde wond „ geweest ware" (j>). In 1679, verviel iemand, na dat hij, vier dagen te vooren, op het hoofd geflagen was, in een diepen flaap, fterke fluiptrekkingen, en verlamming aan de tegenovergeftelde zijde van het ligchaam, waarop, den zesden dag van het ongeluk, de dood volgde. Het lijk onderzoekende, vond men, in het reeds zwart geworden bekkeneel, en wel bepaaldlijk in het rechter wandbeen, eenige fijne hairfcbeuren, en onder hetzelve, op het inwendig vlies, eene aanmerkelijke hoeveelheid geronnen bloeds^ dat, door zijne zwaarte, eene aanzienlijke kuil in de hersfenen had ingedrukt (q). Na dat eenen jongeling, met een' wandelftok, in de bekleedzelen van het hoofd twee wonden waren toegebragt, werd hij, op den vierden dag , door flaap, en bij tusfchenpozing door ijlhoofdigheid aangetast: muis hierop geraadpleegd zijnde , ftelde de pan^ booring in hec werk , met dit gelukkig ge* volg, (/O Idem, loc. cit. obf. 54- (g) blankaart, Holl. Jaar - Register, 4de DeeJ, bladz. 156.  OVER DE HOOFDWONDEN. S°S Volg, dat, na de ontlasting van een weinig onder het bekkeneel uitgeftort bloed, de lijder zig aanftonds beter bevond, geene toevallen meer befpeurd werden , en dat , ten einde van zeven weeken, de omtrek van het geboorde gat afgefcheiden zijnde, korten tijd daarna de genezing volgde (r). In 1692 , viel een jongeling, omtrent zeventien jaaren oud, van een hoogen toren op den grond , die beftraat was, neder, waarna hij geheel zonder kennis liggen bleef. muis, met nog een' Heelmeester, op den derden dag geroepen zijnde, vonden, behalven gemelde toevallen en veele andere wonden van minder aanbelang, eene groote wond op het hoofd, met aanmerkelijke ontblooting van het rechter wandbeen , dat echter noch gebroken noch gefcheurd was. Om reden der toevallen werd aanftonds de panbooring verricht, en daarbij eene groote menigte buitengevaat en geronnen bloed van onder het bekkeneel ontlast, waarna onmiddelijk de toevallen bedaarden , en de lijder bij zijne kennis kwam : na de affchilfering van den omtrek des geboorden gats, dat in de zesde week gefchiedde, wérd, on- f>) muis, Redelijke Heelk. Oefen., bladz. 339, IV. DEEL. V  306 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN der eene geregelde behandeling, in den tijd van drie maanden, de wond geheeld, en de ijder tot voorigen welftand volkomen weder herfteld (f). In 1709, ontving een ftoutmoedig zeeman een houw op het hoofd, welke in het rechter wandbeen eene zichtbaare fcheur veroorzaakte. Met zijn fchip te Duinkerken opgebragt, en in het hospitaal bezorgd zijnde, werd aan hem, ter ontlastinge van het uitgeftortte bloed, de panbooring verricht; na welke kunstbewerking, gelijk ook bij het vertrek zijner uitgewisfelde medefchepelingen naar het vaderland, hij zig redelijk wèl bevond (t). Ifi '753 j werd te Namen in 'sLauds hos. pitaal gebragt een foldaat, die, na dat van ze. kere hoogte, een groote en zeer zwaare fteen op zijn voorhoofd gevallen was , voor dood ter aarde was nedergeflagen : men vond hem fpraakloos, zonder kennis en beweeging, met eene afgebrokene pols : na het verwijden eener gekneusde wonde in de bekleedzelen, werd in het voorhoofdsbeen eene breuk ontdekt , welke men dacht dat zig tot in het (f) muis, Redelijke Heelk. Oefen., bladz. 348. (O van esch, Heelk. Waarneem., biadz. 240.  OVER DE HOOFDWONDEN. 30^ ooghol uitftrekte: de noodige uit- en in-wen. dige middelen , als ook herhaalde aderlatingen , werden aangewend, waarna de lijder eenigzins bijkwam , en vervolgends in eeri fluimerende flaap viel. Den volgenden morgen, de toevallen nog het zelfde zijnde , werd op het voorhoofds» been, twee duimen boven de wenkbraauw, digt bij de plaats van de langwerpige boezem, een trepaan gefteld, en vond men onder het bekkeneel eene groote hoeveelheid uitgeftort bloed, en deszelfs inwendig vlies zeer flets: na opruiming van dit buitengevaate bloed, was de lijder minder fluimetend en ligt in 't hoofd : eenige dagen Verlopen zijnde , gevoelde hij., op het rechter oog, geftadig eene zekere zwaarte, waarvan men als oorzaak befchouwde de verzakking van het uitgeflorte bloed tot op het zeefbeen; hetzelve werd ook bezet met eene zugtige zwelling, en hij zag, bij geval $ alle voorwerpen dubbeld: het inwendig bekkeneelsvlies onderging eene oppervlakkige fcheiding, en gaf vervolgends nieuwe vleeschftippen op : wegens eenen etterboezem hier ter plaatfe , binnen het bekkeneel, die zig' naar beneden uitftrekte, en zeer lang veel etter opgaf, liet men, ter betere ontlastiftge4* V 2  308 J. 5PRUIJT, WAARNEEMINGEN den lijder met het hoofd voorover van het bedde afhangen («), intusfchen een doorgaat looden plaatjen en een los verband was aangebragt: het gevolg hiervan was, dat de vochten dagelijks verminderden , de toevallen van het oog verdweenen, de boezem en de opening in het bekkeneel, door den fteeds toeneemende vleeschgroei gefloten, en de lijder, in den tijd van drie maanden, volkomen en zonder eenig letzel genezen werd (v). Een foortgelijk geval voegt de Schrijver vervolgends hier nog bij. In 1759, viel een jongeling, zeventien jaaren oud, uit een zeer hoogen boom op de ftraat neder , en kreeg daardoor een kleine wond en aanmerkelijke kneuzing op het rechter wandbeen, waarop fhuptrekkingen en een aanhoudende flaap volgden : in het gasthuis te Rotterdam werd, op den vierden dag, het bekkeneel door eene infnijding verder ontbloot , in hetzelve meer dan ééne oneffenheid ontdekt, en verder, wegens de bloeding, hierdoor veroorzaakt, het verband aangebragt. Cu) Vergelijk hiermede de Waarneem, van van dalen, in deeze Afdeeling. (v) j. m. hofman, Verhand, van de Holl. Maatfchappij der Weetenfchappen, ade Deel, bladz. 269. en volg.  OVER. DE HOOFDWONDEN. 300 Den volgenden of vijfden dag , vond men het gemelde wandbeen eenigzins nedergedrukt, en aanmerkelijk verbroken : deswegen nu het bekkeneel nog verder ontbloot zijnde , werd op het achterfte gedeelte van het gebroken wandbeen een trepaan gefield , een menigte uitgeftort bloed van onder het bekkeneel ontlast, en de indrukking vervolgends, door de gemaakte opening, voor een gedeelte opgeheven : kort na de kunstbewerking fcheen de lijder te hooren als hem werd toegefproken, doch gaf .verder geene tekenen van kennis. Den zesden dag waren de toevallen dezelfde , en vond men het verband meerendeels met bloed doortrokken : op het achterHe niet afgeweekene gedeelte der pijlnaad (w), werd nu een tweede trepaan gefield, met oogmerk voornaamlijk, om des te beter het ove- f» In dringende gevallen, „ moet men," (zegt hassardus,) „ van twee kwaaden het beste kiezen, en , zetten de trepaan op de naaden , liever', dan de lijder „ zonder eenigen troost te verlaaten , hetwelk ik," (laat hy er onmiddelijk op volgen,) „ fomtijds gedaan heb, „ en de lijders zijn genezen." Zie zijne VerUaaring van hippocrates over de Hoofdwonden, bladz. 23. tweede druk. Zie ook van gesscher, Hedend. Oefen. Heelk.s 3de Deel, §. 3283 en 3284. v3  3IO J. SPRUIJT, WAARNEEMINGRN rige der indrukking te kunnen opheffen, dat echter niet gelukte , maar wel de ontlasting van zeer veel bloeds, 't welk onder het bekkeneel nog gelegen was, en waarna de lijder in zo verre bij zijne kennis kwam , dat hij op het gevraagde behoorelijk antwoord gaf, en een weinig melk dronk; ook verminderde zijne koorts , en alles fcheen zig wel te zullen fchikken; doch , het leed niet lang, of hij werd op nieuw llaperig, met vermeerdering van koorts. Uit vreeze dat nog meerder bloeds onder het bekkeneel wierd opgehouden , ontblootte men, op den agtften dag, aan de linker zijde het wandbeen, en verrichtte op hetzelve, tan derdenmaale de panbooring, met dien gelukkigen uitflag, dat zig uit deeze gemaakte opening aanftonds meerder bloeds ontlastte , dan aan o!e beledigde zijde , uit de beide eerfte gefchied was : van nu af verdweenen de toevallen, en fchikte zig alles ten besten , intusfchen de verbanden op de gewoone wijs werden aangebragt: doch de lijder in den diëet zig te buiten gaande, moest men, wegens de hierop gevolgde fterke toenceming der krachten en volbloedigheid, en daardoor ontftaane koortfen, in den ipop der verdere behandeling , meer dan  OVEEL DE HOOFDWONDEN. 3!I ééns , lavementen , aderlatingen , en verdere bekwaame middelen aan hem toedienen : de kringswijze fcheiding der twee eerst gedaane doorbooringen, gefchiedde op den dertigften, en die der laatfte op den drie-en-dertigften dag na de operatie , en in bijna vijf maanden werd de lijder geheel herfteld en genezen (x). In 1759, viel een bakkers knecht van eenige trappen , en kreeg hierdoor eene zwaare kneuzing en een kleine wond, welke veel bloeds had uirgegeven, op de rechter zijde van het opperhoofd, vergezeld met alles wat eene volkomene beroerte kan genoemd worden: de lijder, van een bloedrijk geitel zijnde , werd aanftonds eene ader geopend , en daarna verbonden. Den volgenden morgen geene verandering vindende, fneed de Heer van lil, de gekneusde plaats kruiswijs open, tot een weinig in de flaapfpier, en ontdekte eene groote oneffenheid in het rechter wandbeen , in de nabijheid der pijlnaad, doch was genoodzaakt, dewijl een doorgefneden tak der flaapflagader zeer veel bloeds uitgaf, fpoedig een (x) j. van lil, Holl. Maatfchappij der Weetenfchappen, 5de Deel, bladz. 538—548- V 4  3'4 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN behoorelijk verband aanteleggen: om het dringend gevaar echter, werd nog dien zelfden dag het verband afgenomen; en, terwijl de bloedende flagader met den vinger werd toegedrukt (j), vondt men het bekkeneel veel verder verbroken dan het ontbloot was: twee trepaanen werden op de reeds ontbloote plaats gefield , zonder echter onder dezelve eenig uitg-eftort bloed aantetreffen een oppervlakkig en los verband werd hierop aangebragt, en vervolgends eene ruime aderlating gedaan ; doch er verliepen maar dertien uuren na de verrichte panbooringen, toen deeze ongelukkige lijder door den dood werd weggerukt. Het lijk na den dood onderzoekende, vond men , dat een dwarfe breuk uit het rechter wandbeen nederwaards , tot aan den grond van het bekkeneel, en een andere, naar de lengte tot in het rechter ooghol, zig uitftrekten: na het bekkeneel was doorgezaagd, vond men op het fteenbeen eenig uitgeftort bloed; doch een ongelijk grootere hoeveelheid aan de andere of ongekwetfte zijde Waaruit blijkt,5' (vervolgt de Schrijver,) GO Zie hierbij van gesscher, Hedend. Oefenende Heelkunde, 3de Deel, $. 3291.  OVER DE HOOFDWONDEN. 313 hoe groote bloedsuitftorting enkel door de „ dreuning ontftaan kan , en hoe moejelijk „ het dikwijls is, eene plaats te weeten , „ waar men met vrucht de trepaan zal ftel„ len:" en ftaaft dit verder met nog drie insgelijks aanmerkelijke gevallen («). Een jongeling, die uit een' boom gevallen was, had de linker zijde van het achterhoofd zeer gekneusd , was flaperig, en leed ftuiptrekkingen: een Heelmeester deed aanftonds eene aderlating, en ontblootte het bekkeneel op de beledigde plaats, doch konde op dien tijd, wegens de bloeding, niet ontdekken of er eenige fcheur of breuk aanwezig was. Den volgenden dag vond hij , in het bovenfte gedeelte van het achterhoofd, eene dwarfe fcheur. Wanneer dën derden dag, op voordel van den Heere van lil, de infnijdingen vergroot waren, zag men , dat de fcheur door de winkelnaad, in het rechter wandbeen en tot onder de flaapfpier voordging: nog twee andere fcheuren werden in het achterhoofdsbeen ontdekt, welke lijnrecht nederwaards liepen , ,, doch die , om geCs) j. van lil, Holl. Maatfchappij der Weetenfchappen, 5de Deel, bladz. 549-555. V 5  314 J- SPRLTIJT, WAARNEEMINGEW „ wigtige redenen , (een' Heelkundigen be„ kend,) niet vervolgd werden." Daar men op de eerst beledigde plaats uit de beenfcheur eenig bloed had zien ten voorfchijn komen , werd dezelve met het zogenaamde rasptuig voorzichtig verwijderd, 't geen gelegenheid gaf tot meerdere ontlasting , en oorzaak was dat alle genoemde toevallen op den zesden dag ophielden, en de lijder verder zonder eenige derzeiven gebleven is: de opvolgende verbanden werden op de gewoone wijs aangebragt, en de affchilfering der ontbloote oppervlakte van het bekkeneel, die zeer groot moest zijn , gefchiedde binnen vijf weeken : fchoon het vormen van een nieuwe huid langzaam voordging, om dat veel van dezelve had moeten weggenomen worden, en het uitgroejend vleesch lang flap bleef, werd echter deeze lijder, in minder dan vier maanden geheel genezen ( vlies , te Arnhem ,• gelukkig is in 't werk „ gefield" (*> Voorbeelden, van het openen van het inwendig bekkeneelsvlies döör het mes, met een gelukkig gevolg, vindt men ook bij schmucker aangetekend (7). Vooral ook verdient hierover nagezien te Worden: Uitgelezene Heelk. Verhand, en Waar~ neem., getrokken uit de verzameling van hal* ler ). (r) j. H. schutte, Verhand, van de Hol!. Maatfehappi] der Weetenfchappen, 3de Deel, bladz. 566. en voly. X 3  $26 J. spruijt, waarneemingen In 1653, ontving de knecht van den beroemden van ophem, Profesfor in de medicijnen te Leuven, een groote en diepe wond op het midden van 't hoofd, doorgaande tot pp het weerachtig ligchaam , en verdeelende de hier gelegene bloedvaten en den langwerpigen boezem van het inwendig bekkeneelsvlies : de lijder verloor meer dan twee ponden bloeds uit de wond , en verviel daardoor in eene fterke flaauwte: zijn Heer bij hem komende , fcheen hij eenigzins te ontluiken , en als uit een diepen flaap te ontwaaken, en begon de wond op nieuw te bloeden; terftond gebood gemelde Hoogleeraar aan eenen Heelmeester, de wond eerst optevullen met plukzelwieken , natgemaakt in een mengzel, uit gebrand catoen , Armenifche aarde , draakenbloed en eiwit bereid, en ze vervolgends te dekken met droog plukzei, en daarover heen vlaswieken, insgelijks met het genoemde middel bedeeld, waardoor gelukkig de bloedvliet gefluit werd. Den derden dag werd door den Heelmeester het vlas, en gedeeltelijk het drooge plukzei' weggenomen, intusfchen hij het onderfte nog vastgekleefde plukzei zitten liet. IVa dat veertien dagen verlopen waren, werd ook dit plukzei, door de ettering los  over de hoofdwonden. %V? geworden, zonder de minfte bloeding opgeruimd: in de wonde zag men nu duidelijk en zeer geregeld de klopping der üagaderen : de hersfenen werden met voorgemeld poeder beftrooid, en met droog plukzei gedekt, intusfchen de randen der vleeschwonde met een digestiv. verbonden werden. Onder deeze eenvoudige behandeling begon» nen de hersfenen zig rood optedoen en door een vleeschgroei gedekt te worden, en vervolgends werd deeze zozwaar gekwetftelijder,tot verwondering van veelen, volkomen genezen (OIn 1761 , had een matroos , dertig jaaren oud, het ongeluk, dat hem een puntig inftrument, of zogenaamde marlpriem, van den top der mast, op het linker wandbeen , bij de vereeniging der pijl- en winkel-naden, nederviel : terftond verviel hij in alle de toevallen welken eene fchudding der hersfenen aankondigen, doch welken , na eene gedaane aderlaating, ophielden: de bloeding der wond, die zeer groot geweest was, was door een aangelegd verband geftild geworden.' Omtrent den derden dag onder het opzicht van den Heer van lil gebragt zijnde, vond* (*) van lamszweerde, Heer- en Genees-kund. Waarneem., bladz. 872. X 4  3"i3 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN deeze een kleine gekneusde wond, en door het gevoel met 't provet, het bekkeneel ontbloot en eenigzins ongelijk : op deeze plaats klaagde de lijder over pijn, en had nu verder geene toevallen , waaruit men eenige bedenking konde maaken,dat iet anders gekwetst, of onder het bekkeneel beledigd was : na eene tweede aderlating bleef de lijder in deezen ftaat nog vier dagen, Doch, op den agtften dag klaagde hij over fteekende pijn in de borst, vooral in de ademhaling, en te gelijk over een beletzel in de flikking, veroorzaakt daardoor, (zo hij zeide,) om dat hij niet, als voorheen, zijne kaak konde beweegen: dit laatfte voor iet anders doende vreezen, werd nu het bekkeneel verder ontbloot, en men vond in hetzelve eene breuk, van gedaante even of ze door een trepaan gemaakt ware : deeze ronde opening, (die in den beginne met plukzei zeer vast opgevuld, en oorzaak geweest was, dat men het provet wel eenige ongelijkheid, maar geene holte ontdekt had,) vertoonde zig geheel hol, en ter plaatfe van het inwendig bekkeneelsvlies voelde men, ingevolge de indrukking , een hard ligchaam. Dewijl er geejie mogelijkheid was om dit beenftuk uitteneemen, daq door de panboo-  over de hoofdwonden; 329 ring, nam men voor, dezelve binnen weinige uuren te verrichten. Wegens de pijn in de borst en ademhaling werd de lijder andermaal ruim adergelaten , doch zulks bragt hem geene verligting toe, en hij was, toen de Heer van lil, drie uuren daarna, wederkwam, overleden, als een die aan eene longontfteeking, met verkorte ademhaling, fterft. Aangaande het hoofd, vond men , na den dood, dat het ingezonken beenftuk boven effen en glad , en onder zeer breed en hoekig was, zo dat, cm hetzelve uittenemen, nog drie trepaankroonen , behalven het reeds aanwezig zijnde gat, zoude hebben moeten gefield worden; en, (dat zeer aanmerkelijk is,) dit beenftuk was, met een vierde van zijn onderfte breede gedeelte, in den langwerpigen boezem gezeten, waarvan het tevens nog een gedeelte had opgefcheurd : de vliezen zagen er zeer frisch uit, en op de hersfenen werd genoegzaam geen uitgeftort bloed gevonden : in de borst werd, behalven eene ontfteeking van het borstvlies , niets tegennatuurlijks gevonden. Bij dit geval zijn door den Schrijver nog eenige anderen gevoegd, die, wegens de kwetfing van den langwerpigen boezem, en X 5  S30 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN deszelfs gelukkige genezing, zeer aanmerkelijk zijn , en wel verdienen nagezien t'e worden (*). Op een Lands fchip van oorlog viel een matroos, van zekere hoogte, met het hoofd op de punt van een anker , en kreeg hierdoor , ter zijde van het achterhoofd , eene groote wond in de bekleedzelen , met verbreeking van het bekkeneel: eene ongemeen fterke bloeding liet niet anders toe , dan dezelve met zeer veel moeite tegentegaan , en werd nog den zelfden dag van het ongeluk door den dood des lijders achtervolgd. Het lijk onderzoekende , vond men het bekkeneel niet alleen gebroken, maar ook aanmerkelijk ingedrukt, en eenige beenfplinters, die in de ondergelegene vliezen, en ongetwijfeld ook, (zegt de Schrijver,) tot in de dwarfche aderlijke boezems waren rai gedrongen («). In 1762, werd een foldaat, omtrent vieren-veertig jaaren oud, met het gevest van een' degen, twee breuken aan de rechter zijde van het voorhoofd toegebragt, waarbij (O j. van lil, HolL Maatfchappij der Weetenfchappen, 8(teDeel, ifte Huk, bladz. 266—274. ' («) TiTsiNOB, Verdonk. Heelk., bladz. 60.  OVER DE HOOFDWONDEN. 331 tevens de bekleedzelen gewond waren : dewijl er geene toevallen bij tegenwoordig war ren, werd er eenvoudig plat verbonden, en den lijder echter eene ader geopend. Op den vierden dag ontlastte de wond eene groote menigte bloedig vocht, en men ontdekte in den grond der kleinfte breuk eene flagaderlijke klopping , welke van binnen het bekkeneel fcheen voordtekomen , gelijk ook het gemelde vocht: men befpeurde nu een weinig koorts , waarom de lijder andermaal werd adergelaten. Na dat het bekkeneel ruim ontbloot was, vond men deszelfs inwendig vlies verfcheurd, en ontlastte zich uit de breuk, welke tot digt aan de plaats van den langwerpigen boezem voordging,een menigte van voorgemeld vocht: door de breuk werd met een provet een hard ligchaam ontdekt, doch hetwelk te vast zat om uitgenomen te kunnen worden : de verbanden werden los aangelegd. Den agtften dag werd, om de zeer onaangenaame reuk, die uit de wond voordkwam , van de tin&. mirrha en wijn, en een bederfweerende ito ving gebruik gemaakt. Den negenden dag vond, men het rechter oog door eene zuchtige zwelling ingenomen, en werd het voorgemelde beenltuk van on-  33* J- 3PRUIJT, WAARNEEMINGEN der het bekkeneel weggenomen, waarop de ontlasting van een weinig bloeds en eene menigte Hinkende etter volgde, 't welk nog bevorderd werd door den lijder het hoofd te Iaaten voorover houden (v): hierop verminderde de ftank , gelijk ook de zwelling van het oog door oplosfing: de randen der vleeschwonde werden nu , om derzelver weelige opgroejing, met een opdrogend poeder beftrooid. Na alvorens nog twee losfe beenftukken uitgehaald te hebben , ontdekte men , op den elfden dag , een vierde op de hersfenen gelegen te zijn, 't welk eerst na de verwijding der breuk , door een bekwaam inftrument, werd uitgehaald. Niettegenftaande bij deeze bewerking nog andere en grootere beenftukken in de wond ontdekt werden , bleef de lijder zonder eenig toeval. Den twaalfden dag werd de uiterlijke wond , welke goed ftond , met een digestief verbonden. Den dertienden dag ontlastte zig een goede gebondene etter , en werden er vervol» (v) Vergelijk: hiermede acrel, de derde zijner Heelk.1 Waarneem., bladz. 12 en ij. en het geval van hofman. tn ceeze afdeeling.  p OVER DE HOOFDWONDEN. 333 gends nog eenige beenftukken , tot twaalf in getal, van onder het bekkeneel naar buiten gebragt, en bij ieder verband de randen met lapis infernalis aangeraakt: de ettering nu verminderende , begonnen de hersfenen zo optezetten, dat men genoodzaakt was van een doorgaat looden plaatjen gebruik te maaken : na de affchilfering der ontblote beensoppervlakte kwam er een vleeschgroei ten voorfchijn, die allengskens de opening in het bekkeneel floot, en , na zig met de lippen der vleeschwonde vereenigd te hebben, de gedaante eener vlakke zweer aannam: dit vleesch eerst zacht zijnde, deed men meer en meer inkrimpen, door het aanteraaken met de lapis infernalis, het aanbrengen van droog plukzei, en een meer fluitend hoofdverband, waardoor alles vast, en de wond met een ingetrokken lidteken gefloten werd. Drie maanden na het ontvangen der wonde, begaf zig de lijder, die gezond, en van eene plaat, ter fteuning van het lidteken, voorzien was , tot zijn gewoone dienst en werk, als foldaat naamlijk en turfdrager (V). (yi) a. van daalen, Holl. Maatfchappij der Weeten» fchappen, 3de Deel, 2de ftuk, bladz. 839—251.  334 j' spruijt, waarneem1n0eêü In 1773 , werd een koetzier , agt - etitwintig jaaren oud, met het hoofd voorover bukkende, van een paard zo geweldig tegen hetzelve aangellagen, dat hij bezwijmd nederviel, en voor dood werd opgenomen. De Heer greeve geroepen zijnde, vond aan het linker zijdelijk gedeelte van het opperhoofd eene groote wond in de bekleedzelen , en, na het verwijden derzelve door verfcheidene infnijdingen, (dat met een opgeheven hand en bij herhaaling gefchiedde,) en het wegnemen der lappen , het bekkeneel zeer fterk ingedrukt en in verfcheidene ftukken verbroken, welke zeer vast geklemd zaten: door de tusfchenwijdte der fcheuren vloeide veel bloeds naar buiten, en onder de bewerking braakte de lijder : het verband beftond uit droog plukzei, eenige compresfen, en het groote hoofddekzel: onder het doen eener aderlating kwam de lijder weder bij zijne kennis , klaagde over pijn aan het hoofd en eene volftrekte beweegeloosheid in den rechter arm , waaraan echter geene belediging was waarteneemen. Den volgenden morgen was de lijder, nadat hij 's nachts eenige uuren gerust geflapen had, zeer bij zig zeiven, doch had neiging tot braaken, en dewijl zijne pols vol was, werd  over de hoofdwonden; 335 de aderlating ruim herhaald: in den namiddag van deezen dag ligtte de Heer greeve, in bijzijn van den Hoogleeraar oost erdijk schacht, met een dun heftuig y een beenftuk uit, waarna hij vervolgends nog twaalf of dertien anderen , van verfchillende grootte, wegnam : fommigen deezer beenftukken waren diep in het inwendig bekkeneelsvlies ingedrongen , waardoor hunne opruiming eene bloeding veroorzaakte, die zo toenam, dat nog eenigen moesten blijven zitten: hierna, en na het aanleggen van een zacht verband, verminderde de braaking. Den derden dag was alles zeer wèl, en werden op nieuw zes zeer aanmerkelijke beenftukken weggenomen : de opening in 't bekkeneel, hierdoor gemaakt, was van eene eiwijze gedaante , en had de lengte van bijna 3, en de breedte van \\ duimen: de klopping der vaten van het inwendig bekkeneelsvlies was zeer levendig: tot een fteunpunt voor het verband, en een tegenhoudend beletzel voor de oprijzing van de hersfenen, werd een doorgaat zilveren plaatjen , naar de opening gevormd , aangevoegd , en verder regelmaatig verbonden. Den vierden dag vond men den lijder zeer wèl; de ettermaking nam een aanvang, en  33Ö J. SPRUIJT, WAARNEEMINGENf een , gedeeltelijk vastzittend, aanmerkelijk' beenftuk der binnenfte tafel, dat omgebogen was, en het inwendig bekkeneelsvlies kwet* fte , werd afgebroken en uitgenomen: het verband gefchiedde als vooren, en, om den afgang te bevorderen , werd een lavement toegediend: onder het persfen, dat de lijder vervolgends ter ontlastinge deed, werd zijn fpraak eenigzins belemmerd. Den vijfden dag werd andermaal een nog diepfchuilend beenftuk der binnenfte tafel met het heftuig losgemaakt en uitgenomen, en het verband als vooren veranderd. Den zesden dag was de ettering volmaakt, en begon de fpraak te beteren, die den volgenden zevenden dag geheel onbelemmerd was: alles fcheen zig nu wel te zullen fchikken , en, na eene oppervlakkige fcheiding, kwamen uit het inwendig bekkeneelsvlies reeds nieuwe vleeschtepeltjens ten voorfchijn; intusfchen de regelmaatige drukking van het aangevoegd plaatjen, onderfteund van een wèlfluitend hoofdverband, de geweldige pogingen der hersfenen , om zig opteheffen en door de beenwond heentedringen, tegenhield. Deeze vleiende tekenen van voorfpoed echter duurden niet lang, want in den nacht van den tienden dag kreeg de lijder eene zwaa-  OVER. DE HOOFDWONDE H. 33f zwaaren aanval van aamborstigheid , waarvan eene verfchrikkelijke, en den lijder zeer vermoejenden hoest het gevolg was. Den elfden dag vond men hem zeer verzwakt , de fpraak op nieuw belemmerd , en nu ook het rechter been bijna geheel zonder beweging: in de hersfenen had eene zeer fterk ftootende beweging plaats; de goede etter vond men in eene fcherpe ftof veranderd; het inwendig bekkeneelsvlies verfeheurd , en alle te vooren zichtbaare vleeschtepeltjens verdweenen; en de hersfenen eenige lijnen boven de beenwond uitgezet: men liet den lijder zijnen adem inhouden, en bragt toen, door eene zachte drukking, de hersfenen nederwaards, vulde vervolgends de opening met het plaatjen, en legde het overige verband en de capelinc weder vrij vast aan. Door eenen nieuwen aanval van hoest des avonds, en de geweldige beweging hierdoor veroorzaakt, barstte een bloedvat in het hoofd, waarop eene zwaare bloeding volgde: de Heer greeve vond hierop den lijder bovenmaate angstvallig en fomber : hij deed eene ruime aderlating, en vond, het verband afgenomen hebbende, het dunne hersfenvlies verfeheurd, waardoor de bloeding, die nu ophield, ontftaan was: na een phik- IV. DEEL. Y  33*> J« SPRUIJT, WAARNEEMINGEN zelwiek op de hersfenen gelegd te hebben, bragt hij het verband weder fluitend aan. Den twaalfden dag was de lijder zeer fomber. de fpraak meer belemmerd, en de beweging in het rechter been nu geheel weg, doch zijn verftand en andere zintuigen waren onaangedaan: de beweging der hersfenen , die men in hunne bepaalde ruimte vond, was veel minder, en de etter, in den omtrek der wonde, in beter ftaat en meer gebonden : de wiek, welke de hersfenen dekte, werd nu in mei. rofar. bevoch» tigd, en het verband verder als naar gewoonte veranderd. Na den vorigen nacht eenige uuren gerust geflapen te hebben, vond men, op den dertienden dag , den lijder vrij redelijk : de ttter was zeer goed, en de hersfenen, welke eenige hoog roode flippen vertoonde, neigde zig op nieuw om door de beenöpening heen te dringen : bij de mei. rofar. werd nu een weinig tinei, mirrha gevoegd. Den veertienden dag werd , diep van de hersfenen, eenige etter opgeruimd, en, om de zig verheffende hersfenen meer te beteugelen , werd nu droog, en vooral fluitend verbonden. in de drie volgende dagen namen de  ÖVER DE HOOFDWONDEN. 339 kracbtan zeer toe, de fpraak verbeterde, de beweging der hersfenen was natuurlijk, en met de ademhaling overeenkomftig. Het verband , door het woelen van den lijder, losgeraakt en Verfchoven zijnde, vond. men , den negentienden dag, de hersfenen andermaal naar buiten doorgedrongen , doch werden, even als te vooren, gelukkig weder naar binnen gebragt: onder deeze bewerking kreeg de lijder eene kleine ftuipachtige tril-» ling door hét geheele ligchaam , welke ech» ter, na het fluiten der opening , aanftonds weder naliet: het verband werd, zo fluitend als zonder hinderlijk te zijn mogelijk was, aangelegd. Den twee-en-twintigften dag was alles weder in rust, en de hersfenen onder den beenrand bepaald : de krachten van den lij» der waren aanmerkelijk toegenomen, en zijn fpraak verbeterde van dag tot dag : de genezing der wonde in den omtrek tevens fterk toeneemende , was 'de lijder, den zeven-entwintigften dag, reeds zo verre gevorderd dar hij een uur kon. opzitten; Ook was zijn -fpraak nu onbekommerd en geheel herfteld, en hij kreeg weder eene kleine beweging in de tèehèÉ van het aangedaane rechter been: intuslchen hem verfcheidene -borstmidY s  340 J. SPRUIJTj WAARNEEMINGEK delen, nevens herhaalde aderlaatingen waren toegediend, moest men door de lavementen, om de twee of drie dagen, de ontlasting bevorderen. De her-fenen kreegen nu eene zeer aangenaame roode kleur, en uit deszelfs geheelen omtrek verhieven zig eene menigte vleeschheuveltjens; ook begon de lijder het rechter been meer of mm optetrekken. Na den twee - en - dertigften dag fchikte zig alles naar wensch; de omtrek der wond was reeds merkelijk verkleind, en op fommige plaatfen vertoonden zig de randen der beenwonde los en waggelend : toen in den agtften week de fcheiding derzelven, die uit de "beide tafelen beftond, voltrokken was, werd, om de vereeniging van de vreeschheuveltjens van het bekkeneel met die der hersfenen, het plaatjen nagelaten. In den zesden week was de beweging van het been in zo verre herfteld , dat de lijder daarop ftaan en gaan kon , ook begon hij nu de fchouder eenigzins opteligten, en den arm in 't gewricht van den elboog te buigen. De vleeschgroei ging zo fpoedig voord, dat langs den geheelen omtrek der beenwonde , in den negenden week, alles reeds vereenigd , de wond vlak en aanmerkelijk verkleind was, hoewel in derzelver midden  OVER DE HOOFDWONDEN. 34I echter alle voorgemelde beweging nog duidelijk zichtbaar bleef; zo dat het verband van nu af maar ééns in de tweemaal vieren-twintig uuren vernieuwd werd: dan, het leed niet lang , of de lijder werd op nieuw aangetast door verkoudheid, benaauwdheid op de borst", hoest, en koorts met jichtige pijnen door alle de leden , waarvan hij eerst, na het gebruik van herhaalde inwendige middelen, en twee zeer ruime aderlatingen i, verligting kreeg j maar dewijl hij in vier-en-twintig uuren bijna twee geheele waterpotten vol teringachtige fluimen loosde, en dit met een geduurig koortsjen aanhield, vermagerde en verzwakte hij zeer: dit duurde met de voorige fterke beweging der hersfenen tot in den elfden week , na welken tijd hij begon te beteren, en de eetlust wederkwam: de te vooren matige veelr heid van etter was ook hierdoor zo aanmerkelijk vermeerderd, dat men verpligt was weder dagelijks te verbinden , waarbij nóg twee ten voorfchijn komende beenftukken werden weggenomen. In den twaalfden week was de lijder zo verre weder gevorderd, dat hij geheel het bed konde verlaaten, en men zag ook in de hand en vingeren de beweging aanwinnen. Y 3  342 J. SPRUIJT, WAARNEEMIE?GEN In den veertienden week werd wit de zeer veel verkleinde wond andermaal een hoekig fcherp beenftukjen weggenomen, waarna men de beweging der hersfenvaten weder zien kon: na dat de lijder eenige trappen afgegaan was, ontwaarde hij in de vingeren der rechter hand eene ftuipachiige beweging , waarop aanftonds eene fchudding van het hoofden daarna eene zeer fierke hartklopping volg° de, die met eenen geweldigen fchok eindigde : ftaande dit toeval, dat in alles omtrend een kwartier uurs geduurd had , was hij altijd bij zijne kennis gebleven. Na dat, in den vijftienden week, de wond reeds gefloten was, verhief' zig nog een klein beenftukjen - dat zonder gevolg werd weggenomen. Door het gebruikmaaken van prikkelende en verfterkende plaatsmiddelen , nam de bev/eging in de hand en vingeren dagelijks toe, en is eindelijk in zo verre herfteld, da? hij in ftaat was om al het ftalwerk weder te kunnen verrichten. De opening in het bekkeneel is niet dan yoor een' gedeelte, nabij den rand , beenig yereenigd; het midden is zacht gebleven, zodanig , dat men in den agttienden week de beweging der vaten en hersfenen nog  over de hoofdwonden, 343 duidelijk kon waarneemen, waarom de Heer greeve, ter fleuninge van deeze plaats, den lijder voorzag van een met zeemleder gevuld plaatjen. Des lijders gezondheid was herfteld ; hij had noch duizeling , noch pijn in 't hoofd, en, verre van eenige dofheid , was hij vlug en actief: eenige weinige maaien heeft hij nog ftuipachtige bewegingen in zijn rechter arm en been gehad ; doch dit toeval veel minder komende, zag de Heer greeve hem, bijna veertien maanden na de genezing, vrij wèl en zeer gezond (x). Hoe noodzakelijk het intusfchen is, om in gevallen als dit, na de genezing , de beledigde plaats van het hoofd, door een dergelijk of ander bekwaam fteunzel, tegen alle beledigingen te befchermen ; en, welke treurige gevolgen de verwaarloozing hiervan kan na zig fleepen , blijkt, onder anderen, uit twee gevallen , door den Heer van gesscher ten dien einde opgegeven (y)— Van het laatfte vindt men ook een uittrekzel in de Natuurkundige Verhandelingen, uitgegeven bij van der kroe, 5de Deel, bl. 397. (x) greeve, Verhand, van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen, 5de Deel, bladz 17»—199. (jj Hedend. Oefen. Heelk., 3de Deel, §. 3327. y 4  344 J. SPRuijr, WAARNEEMINGEÏ* ZESDE AFDEELING. Schudding, kwetzing en ver zweer ing der hersfenen. In 1563 , viel een meisjen , twintig jaaren oud , uit een voordrijdende wagen met het hoofd tegen eenen boom aan , zodanig, dat zij terftond in eenen geduurigen diepen flaap saet ronking, verviel, en daarna van alle zintuiglijke werkingen beroofd werd. forestus den vierden dag bij haar geroepen zijnde , en zig toen noch van inwendige geneesmiddelen , noch van de aderopening kunnende bedienen, deed echter, ter bevorderinge van den ftoelgang, eene zetpil aanwenden, Na dat zeven dagen verlopen waren, begon de lijderes weder te fpreeken en haare verflandlijke vermogens te gebruiken; en is eindelijk , na eene bevorderde fterke ontlasting , tot haaren voorigen ftaat van gezondheid weder herfteld geworden. Offchoon het bekkeneel niet gebroken warea" (zegt de Schrijver,) „ duidde echD ter de yerfchijnfeien genoegzaam'aan , dat  OVER DE HOOFDWONDEN. 345 35 het geweld van den val tot het hersfen,, geftel doorgedrongen , en dit door eene s, fchudding beledigd geworden was." Een foortgelijk geval, met bloeding tevens uit neus en ooren, door eenen op het hoofd gevallenen balk veroorzaakt, bij den zoon van den, in zijnen tijd beroemden Delffchen Geneesheer gerards, waargenomen, nevens deszelfs gelukkige herftelling, na dat vooraf de noodige middelen ter bevorderinge van de ontlasting , en de aderlating waren in het werk gefield, is hier nog'bijgevoegd f». In 1555, ontving een Alkmaarder fchipper , zestig jaaren oud , fterk en robust van ligchaamsgeftel, eenen hevigen flag met een hout tegen het hoofd en 't rechter oog, waarvan het gevolg was , kneuzing der bekleedzelen op de beledigde plaats , ontfteeking en aanmerkelijke zwelling van het oog, fterke galbraakingen , hoofdpijn en ijling; uit welke toevallen, (voegt forestus er bij,) het kennelijk genoeg is, dat de fterke fchok was doorgedrongen , en de hersfenen door fchudding geleden hadden : de lijder insgelijks ook in de lendenen getroffen zijn» (z) p. foresti Obfervat. et Curatkn. Medicinalis, UK fbf. 30. Y5  346 j. spruijt, waarneemingen de, veroorzaakte dit eene geweldige pijn aan het benedenfte der wervelkolom en rondom de billen, waardoor hij niet in ftaat was in het bed te kunnen overeind zitten :^ bij dit alles voegde zig nog bloedlozing, zo door den mond als met den afgang, koorts en eene algemeene verzwakking van het ligchaam. Een Heelmeester, en forestus, als Geneesheer, behandelden deezen lijder, en het was niet dan na een tijdverloop van veertien dagen, en het toedienen van een menigte zeer verfchillende en zeer zamengefteide , ontlastingmakende , afleidende , verfterkende en oplosfende , zo uit- als in-wendi« ge, middelen, gepaard met eenen zeer fchraalen diëet, dat de genoemde toevallen verdweenen , en de lijder tot zijne voorige gezondheid herftelde, met uitzondering nogthans , dat hij naderhand aan het beledigde rechter oog voor altoos is blind gebleven: de reden daarvan fchrijft forestus toe aan den fterkeu fchok die de gezichtzenuw ordergaan had. Dergelijke zwaare toevallen, na eene fchudding der hersfenen , veroorzaakt door het ftooten van 't voorhoofd tegen eene brug, terwijl de lijder met een fchip onder dezelve doorvoer, in 1565, bij een' jongeling van  OVER DE HOOFDWONDEN. 34? dertien jaaren waargenomen , benevens deszelfs gelukkige herftelling , die door de gunftige Matuur alleen bewerkt werd, heeft de Schrijver hier nog bijgevoegd (a\ Zeker knecht' viel, door de gladheid der ftraat, achterover op het achterhoofd , waarna bij hem alle opgewekte denkbeelden uitgewischt , en geene nieuwe behouden werden ; dat is, er ontftond eene volftrekte vergetenheid , waarvan hij nimmer geheel weder is herfteld geworden (£). Het zelfde is ook gebeurd aan zeker koopman , na hem aan het achterhoofd eene wond was toegebragt. Een voorbeeld hiervan vindt men ook bij VAN SWIETEN (c~). In 1662 , werd iemand , die op fchaatzen reed, in zijn vaart gefluit, waardoor hij ach» terover, met het hoofd op iet dat oneffen was , ter neder floeg, en , in gevolge eene fchudding der hersfenen, zonder eenige kennis, met geduurige braaking vergezeld, liggen' bleef. (a) p. foresti Objervat. et Curation. Medicinalis, lib, 9: obf. 33. (b) tulp, Geneesk. Waarneem., bl.414 en 415. (c) Verklaaring der korte Hellingen van boerhaave3 afte Deel, ifte ftuk, bladz. 855 en 856*,  $48 j. spruijt, waarneemingen van roonhuijze geroepen zijnde; vondt, behalven gemelde toevallen, den lijder koortzig , en het achterhoofd door eene gekneusde zwelling ingenomen: hij deed eene ruime aderlating , liet een lavement toedienen, en bezigde, op het gezwollen achterhoofd , verdeelende Hovingen en plaatsmiddelen ; waardoor, en door het opvolgend gebruik van meerdere ontlast- en andere inwendige middelen , de lijder op den zevenden dag begon te klaagen van pijn omtrend de ooren, verlies van zijn' reuk, enz.: den volgenden dag verloor hij zijn gehoor, hetwelk zig eerst den twaalfden dag weder herflelde: een menigte andere toevallen waren het gevolg deezes vals , waarvan de lijder eindelijk , doch niet dan ten kosten van het gemis zijner reuk en fmaak, weder genezen werd («/). Zie hierbij schmücker (e). In 1675, viel .een opperman van eene aanmerkelijke hoogte op de ftraat neder, waarna hij, geheel zonder beweging, als een doode liggen bleef. (<0 van roonhuijze, Aanmerkingen, 2de Deel, bi. 190 en volg. (e) Heelkund. Mengelfchrifren , vert. door daams» sde Deel, bladz. 150 en volg.  over de hoofdwonden. 349 schouten vond niet alleen de rechter arm en heup , maar ook de rechter zijde van het hoofd gekneusd, en een klein wondjen boven het oog. Na verbonden en eene ader geopend te zijn, kwam de lijder eenigzins, hoewel verwilderd, bij zijne kennis, en er volgden verfcheidene braakingen — „Genoegzaame reke„ rten," (zegt de Schrijver,) „ dat hem het „ hersfengeftel door eenen zo geweldigen val, „ niet weinig was onthutst geworden." Door het aanwenden nogthans der gewoone , C echter niet genoemde,) middelen , werd deeze lijder in veertien dagen vol-; komen weder herfteld en genezen (ƒ). In 1685- had een fcheepstimmerman, die twee groote overeind ftaande ftengen in het omvallen wilde vangen, het ongeluk , dat hij eerst met het hoofd op eenen kantigen balk nederftortte, en toen gemelde ftangen op het hoofd kreeg, waarna hij, van zijne kennis beroofd , met geweldige bloeding uit den mond, neus en het linker oor, braaking en fnorking, even als een beroerde , door schouten gevonden werd: uiterlijk vondt deeze niets, dan eene groote kneuzing der ge- (ƒ) schoutbn, het gewond Hoofd, bl. 76,  350 j. spruijt, waarneemingen heele linker zijde van het hoofd en 't aangezicht. Door de aderlating en het gebruik van de noodige ontlaitmiddelen inwendig, en van oplosfende plaatsmiddelen uitwendig, bedaarden allengskens deeze toevallen, en werd de lijder in drie weeken volkomen herfteld en genezen (g). Nog drie andere foortgelijke gevallen , nevens derzelver gelukkige herftelling, laat schouten hierop volgen (h). In 1682, werd een jongetjen, Zes of zeven jaaren oud, na een' val van zekere hoogte , op den top des hoofds, zonder eenige indrukking of bekkeneelsbreuk , eerst, met nevensgaande braaking , van zijn verftand beroofd , en vervolgends door ftuiptrekking en hevige koorts aangetast, aan de gevolgen van welken dit lijdertjen den volgenden dag overleed (t). Dergelijke twee gevallen, het eene van een kind, en het andere van een bejaarde, die insgelijks niet dan inet den dood eindigden, vindt men hier nog bijgevoegd (k). (g) schouten, het gewond Hoofd, bl. 77 en volg. (JO Ibid. bladz. 80, 81 en 87. (i) blankaart, Holl. Jaar-Regist., 3 de Deel, bl. 3559 (*) ibid. 3de Deel, bladz. 356 en 358.  over de hoofdwonde ff. 3*>1 lt Als de hersfenen," zegt ten haaff; „ fterk gefchud worden , volgt gemeenlijk „ fpoedig de dood : zo liep een man , die „ op den hals gevangen zat, met zijn hoofd 99 tegen eenen muur, dat er de dood op „ volgde" (/). In 1675 , bleef iemand , na van eene hoo>' ge molen gevallen te zijn , waarbij hij met het hoofd op eenen fteen was nedergekomen, zonder eenige kennis of gevoel, en met ontlasting van bloed uit neus en ooren, liggen. In dien toeftand lag deeze lijder omtrent vier dagen , na welken bü als geueei zinneloos werd , zo , dat men moeite had om hem in het bed te houden : dit omtrent veertien dagen geduurd hebbende/kwam hij weder bij zijne kennis, zijnde zeer afgemat en zwak ; doch door aderlatingen en het toedienen van lavementen , en verdere noodige prikkelende en de ontlasting bevorderende geneesmiddelen , werd bij tot zijn voorigen welftand volkomen weder herfteld (»*). (O Verhand, over de voomaamlte Kwetfuuren, bi. 48; («) blankaart, Holl, Jaar-Register, 3de Deel, blad», en vuig.  352 j. 5pruijt, waarneemingem Zie hierbij het geval bij schmucker. aangetekend (»). Een barkoen viel van eene hoogte , gelijk aan zeventig voeten, pp het hoofd van eene jonge Juffrouw, die hierdoor , met ontlasting van bloed uit den neus en het eene oor, in eenen diepen flaap verviel, welke negen dagen duurde, en waarvan zij, onder het aanwenden van aderlatingen en oplosfende Hovingen, niet dan langzaam weder herHelde (o). Alleraanmerkelijkst is ook het geval, door schmucker waargenomen (p). In 1748, werd zeker iemand, in een oploop , zodanig getrapt en gekwetst , dat schlichting, behalven een gebroken fleutelbeen. en ribbe , en eene kneuzing van het aangezicht, waardoor beide oogen waren digt gezwollen , hem vond zonder kennis en in eene volkomene beroerte: door zeer ruime aderlatingen , gepaard met het toedienen van fterke lavementen , het aanwenden van op- (n) Heelk. Mengelfchrifcen, vert. door daahs , ade Deel, bladz. 147. O) TiTsiMOH, Verdonkerde Heelk., bladz. 81. (/>) Heelk. Waarneem., vert. door ïandifort, ifle Deel, bladz. 191. ën volg.  OVER DE HOOFDWONDEN. 353 oplosfende plaatsmiddelen op het hoofd , en veficasoria aan de beenen, kwam hij, den tweeden dag na het ongeluk , weder bij zijne kennis, en werd vervolgends fpoedig herfteld en genezen (q). De hooggeleerde camper verhaalt een geval van een' jongeling, welke, na drie jaaren lam geweest te zijn , bij ongeluk van eene hoogte van vier voeten viel, met zijn voorhoofd op een fteenen vloer, waardoor eene geweldige kneuzing, ontfteeking en etterwording ontftond; doch dat door deeze fchudding een gewenscht uitwerkzel geboren werd; naamlijk, dat hij, na weinige dagen , eenige beweeging in zijne teenen gewaar werd , 't welk hij aan het gekruip van muizen of ander lastig ongedierte toefchrijvende, de dekens liet wegneemen , en tot zijn groote blijdfchap het gebruik zijner voeten , en eene daaruit volgende herftelling gewaar werd (rj. (q) schlichting, Wondheelk., bl. 299. in de Aant. (r) Demonjlr. Anat. Patholog. c. a. pag. 8. col. 2. — En hieruit, voor die der Latijnfche taaie niet magtig zijn, in het Aanhangzel van m. s. au pui, thans Hoogleeraar te Leiden , op pott , Aanmerkingen over de lammigheid der onderfte ledemaaien, enz. bladz. 58, te Leiden bij os ree» kek.» 1779. IV. DEEL. Z  354 J' SPRUIJT, WAARNEEMINGEN In 1528, werd iemand, door eenen flag, aan de linker zijde van het hoofd eene zeer groote wonde toegebragt, waarbij het bekkeneel gebroken en ingedrukt, de vliezen binnen hetzelve verfeheurd, en de hersfenen gekwetst waren : eene berooving der zin* tuiglijke werkingen was het onmiddelijk gevolg van deeze aanmerkelijke belediging. Den tweeden dag,wanneer, nevens den geroepenen, nog twee andere Heelmeesters tegenwoordig waren, ontlastte er zig , bij het verbinden , omtrent een zilveren lepel vol van de zelfftandigheid der hersfenen, dat, hoewel in eene mindere hoeveelheid, geduurende de eerfte agt dagen bleef aanhouden: na dit tijdverloop begon de lijder te fpreeken , doch zonder befef en naauwlijks vei» ftaanbaar, en bleef in deezen toeftand nog ruim drie dagen. Eerst na den elfden dag werd door den Heelmeester, met een heftuig, het ingedrukte beengedeelte opgeligt, en er ontlastte zig uit de wond , ftaande eenige volgende da* gen, een helder waterachtig vocht. Zo vóór als na de panbooring, die in de vijfde week verricht werd , gingen nog aanzienlijke gedeelten der groote hersfenen verloren ; waarop, inzonderheid dan, wanneer  over de hoofdwonden. 355 de lijder hoestte en zijnen adem inhield, de ontlasting van een menigte dunne etters volgde. t In den agtften week werd de lijder door flaauwten en ftuiptrekkingen, langs zijne eene zijde, aangetast, en, hoezeer deeze toevallen weder bedaarden , zo zelfs dat hij, in den tienden week , zig in ftaat bevond van het bed te kunnen verlaaten , werd echter, in den vijftienden week , deeze kalmte, te gelijk met het leven des ongelukkigen lijders, door den dood geëindigd (f). Een weeskind fprong, deels uit kinderachtige dartelheid , deels uit vrees voor beftraffing , uit een vengfter van een vrij aanzienlijke hoogte , en viel met het hoofd op den grond neder, zo, dat de wandbeenderen verbroken, de vliezen verfeheurd, en de hersfenen gekwetst waren. De Heelmeester, van wiens hulp fontanus zig bediende, nam, op zijn aanraaden, de verbrokene beenftukken, te gelijk met een gedeelte van het hersfenwezen, ter zwaarte van één once , uit de wonde weg: na het opkomen van verfcheide ftuiptrek- (ï) hassardus , Verklaaring van hippocrates over de Hoofdwonden, bladz. 12. Z 2  356 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN kingen, bloedfpuwingen en hik, werd het lijdertjen , naderhand van gevoelloosheid tevens aangedaan zijnde, Hommen doof: door het toedienen van afleidende en andere , het gefchiktst voorkomende , middelen , bevlijtigde men zig inzonderheid , om alle onheilen van dit zo edel deel afteweeren of wegteneemen. De Natuur eindelijk haare verlorene krachten wederkrijgende, herftelde zig zelve, niet zonder verwondering .van allen die bij dit geval tegenwoordig waren, zo dat, veertien dagen na het bekomen der wonde, de vliezen zig gelukkig weder heréénigden, en , opdat zij de hersfenen des te zekerder zouden befchermen , tot een dik eelt in één vloeiden ; door het groejen van welk eelt, dat langzamerhand tot aan den veertigften dag gefchiedde , het lijdertjen, na het volle gebruik van zijn gehoor, gezicht en fpraak terug gekregen te hebben , tot zijn voorigen gezonden ftaat is herfteld geworden. Een jongetjen, zeven jaaren oud, viel een zwaare ftok op het hoofd , waardoor hij ter neder geflagen werd,met ontlasting van bloed (Onicolaij fontani Obfervationum Rariorum, Ayt Icüu, etp. 10. obf. 7. pag, 44. simfterd, 1641.  OVER DE HOOFDWONDEN. 357 uit neus en oogen , en voor dood werd opgenomen. Wegens eene groote indrukking in het wandbeen, werd het bekkeneel door eene kruiswijze infnijding ontbloot, en daarbij ontdekt, dat het genoemde been niet alleen zeer fterk nedergedrukt, maar tevens dermaate verbroken was , dat zig een wijdgaapende fcheur uit hetzelve in 't voorhoofdsbeen tot aan den wortel van den neus uitftrekte; dat de ondergelegene vliezen verfeheurd, en de hersfenen op fommige plaatfen naar buiten doorgedrongen waren : een bekwaam verband werd vervolgends aangebragt , en de noodige middelen , nevens een goed diëet, voorgefchreven. Toen op den derden dag het voorhoofd begon optezwellen, werd de infnijding boven den neus verlengd , waarna, tot merkelijke verligting, een menigte bloeds, met etter vermengd, ontlast, en het lijdertjen, buiten alle verwachting, in vijf of zes weeken volkomen genezen werd: de indrukking van het bekkeneel is zonder eenig letzel gebleven, en twaalf jaaren na de genezing leefde deeze jongeling nog zeer wèlvaarend («). (u) van lams7 *v eerde , Heel- en Genees - kund. Waarneem., blad? Z 3  35»* J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEN In 1662 , viel een vengfler op het hoofd van een kind, en veroorzaakte eene verbreeking van het bekkeneel, waarvan een ingedrukt gedeelte de vliezen en hersfenen zodanig gekwetst had, dat van de laatften eene ■aanzienlijke hoeveelheid door de breuk naar buiten geperst was. Na op den vierden dag het bekkeneel door eene kruiswijze infnijding, genoegzaam ontbloot was, werden, op den vijfden dag, ter zijde de indrukking , twee trepaanen gefield , en daarna de verbrokene beenftukken uitgeligt: bij het verbinden werd vervolgends gebruik gemaakt van de mei. rofar. c. fpir. vini., Waarna de ettering ten voorfchijn kwam , en het kind redelijke krachten verkreeg: eene verlamming echter der gezonde of tegenovergéflëlde zijde, was van den beginne af het gevolg deezer aanmerkelijke kwetzing (V). Een zwaar vengfler, op het hoofd van een' jongeling nedervallende , veroorzaakte in het linker wandbeen, nabij de winkelnaad , eene breuk , waarvan de ftukken Onder het bekkeneel verplaatst, en in het inwendig vlies (*) van lamszweerde, Heel- en Genees - kund. Waar-neem., bkdz. 98;.  over. de hoofdwonden. 359 dermaate ingedrongen waren , dat geen vocht door de wond kon uitvloejen , noch de gezegde ftukken zonder verdere, verfcheunng der vliezen en hersfenen, konden worden uitgenomen. De twee eerfte dagen werd van de gekwetfte hersfenen zo veel weggenomen als de halve dop eener okernoot zoude gevuld hebben, en op den derden dag eene hoeveelheid van twee volle lepels, zonder krenking van het verftand of eenig ander toeval. Dan , op den vijfden dag werd de lijder overvallen door koorts , fluimering en verlamming aan de tegenovergeftelde of rechter zijde, waarna, op den zesden dag, de fpraak verloren ging, en eindelijk de dood volgde (w). Op order van den Gerechte kreeg van meekeren een' kleeremaakers knecht onder zijne behandeling, dien, door een gooi met een zwaar ftuk hout, het rechter wandbeen in verfcheidene ftukken verbroken was, waarvan eenigen tot diep in de hersfenen , ja zelfs tot in derzelver holligheden , waren doorgedrongen : door middel van een zogenaamd trektuig werd een zeer groot beenfty) tulp, Geneesk. Waarneem., bladz, 2. Z 4  3 doch naderhand van het geheele ligchaam , en verlies van het oog, vindt men door eijleman aangetekend (d). „ Bij kwetzingen van- het bovenfte ooglid, „ inzonderheid dan, wanneer het beledigend „ werktuig in eene opgaande richting beftuurd „wordt, kan-dit," zegt de ervaren ulhoorn, „ zonder merkelijke kracht, door ,, het dunne gedeelte van het voorhoofds„ been, dat de oogholte helpt zamenftellen, „ doordringen,en eene doodlijke kwetzing der „ hersfenen te weeg bréngen" — zo zag hij dat in 1732, een (lagers, knecht, die, op een fnijtafel ftaande,mét het hoofd op de punt van een vleeschhaak viel, aan dezelve, dewijl ze door het ooglid tot binnen de- bekkeneelsholte doorging, met het ligchaam bleef hangen — „ De opening," vervolgt hij verder, „ die hierdoor in de oogholsplaat van ,, het voorhoofdsbeen gemaakt was , was zo « groot, dat door dezelve de dikte van een „ duim konde ingebragt worden, en een ge„ deelte der hersfenen zig naar buiten ont- (J,) Heelk. Aanmerk., bladz. 320,  364 J. SPRUIJT, WAARNEEMING-ÏN lastte ; intusfchen de wond in het ooglid, „ maar klein en aan den eerst geroepenen Heel„ meester als van geen gevaar toefcheen " (e). In 1670, kreeg een foldaat, agttien of negentien jaaren oud, op het hoofd, even boven het rechter oor, een houw, die door de bekleedzelen en het bekkeneel tot eene aanmerkelijke diepte in de hersfenen doorging: een verlies van kennis en diepe flaap was het onmiddelijk gevolg deezer kwetzing. Verfcheidene afgebrokene beenfchilfers der binnenfte tafel, die in de hersfenzelfftandigheid waren ingeflagen, werden, na twee gefielde panbooren, gelijk ook een gedeelte der gefcheidene en reeds bedorvene vliezen, weggenomen: hierop volgde eene goede ettering, en, na het doen eener aderlating, bedaarden de toevallen allengskens , en werd de lijder, na verloop van drie maanden, volkomen genezen (ƒ). Een ander foldaat leefde, met eene niet minder aanmerkelijk gehouwene hersfenwonde, negentien dagen, en wiens dood nog wel voornaamlijk aan eene nevensgaande zeer (O uiHooKN, Aant.op he;stsr's Heeik. Onderwijs, ïfte Deel, bl. 48. (ƒ)blankaart, HoU. Jaar - Register, iftë D«e!, bladz. 269 en 270.  OVER. DE HOOFDWONDEN. 365 diep gehouwene wonde in de lendenen, werd tcegefchreven (g"). In 1675, werd eene vrouw, door het fpringen van een fnaphaan , aan het hoofd dermaate gewond , dat een groot ftuk vari het voorhoofdsbeen losgeflagen , en een aanzienlijk gedeelte der hersfenen tevens verloren ging: onder eene geregelde behandeling leefde deeze ongelukkige zonder het minfte toeval, en zoogde zij nog geduurig haar kind, tot op den tienden dag , wanneer zij door eene koorts werd aangetast, die, den daar aan volgenden dag te gelijk met haar leven eindigde (hj. In 1674, werd iemand, agt-en-twintig jaaren oud, door een molenwiek zodanig getroffen, dat hij van den buitenften omgangafgeworpen, en voor dood opgenomen werd. schouten vond hem verftandloos en fnorkend liggen , en in de bekleedzelen van het hoofd twee groote driehoekige en fterk bloedende lapwonden , zonder beenöntblooting, en waarvan de eene boven het linker oor, en de andere meer naar het achtereb) blankaart, Holl. Jaar - Register, 3de Deel, fcladz. 350—352. (h) Ibid. 3de Dee!, blada. 37a.  366 j. spruijt, waarneemingen hoofd geplaatst waren ; een derde kleiner wond bevond zig in de nabijheid der kroonnaad, met ontblooting en indrukking van het linker wandbeen. Na een behoorelijk toevoorzicht in alles, vond men op den vierden dag den lijder zeer prefent en de pols natuurlijk : de indrukking werd nu door eene infnijding verder ontbloot , waarop men den volgenden dag ontdekte , dat dezelve zeer diep en door eene fijne cirkelswij ze fcheur omringd was: op de laagfte plaats deezer ihdrukking werd een trepaan gefield, doch na welke men, wegens de bloeding uit het tafelfcheidzel , verder niets verrichtte dan het aanbrengen van 't verband. Den zesden dag vond schouten het inwendig bekkeneelsvlies, in den omtrek van het geboorde gat, met het bekkeneel nog zeer vast veréénigd, en des geene ruimte tot het inbrengen van een heftuig, weshalven hij befloot dit vlies van het been aftezonderen, dat hem zeer wel gelukte, en gevolgd werd van de ontlasting van eene menigte wèlbereide etter door de gemaakte opening: hierop met het heftuig het ingedrukte beengedeelte aan zijn binnenfte oppervlakte ia .verfcheidene ftukken verbroken vindende,  OVER DE HOOFDWONDEN; ' 367 nam hij een aanzienlijk gedeelte daarvan weg , en ontdekte toen , dat het inwendig bekkeneelsvlies door bederf reeds aangedaan en zwart was, niet alleen , maar ook dat eenige beenftukjens der binnenfte tafel in de hersfenen waren ingedrongen, welken hij met een tangetjen daaruit wegnam : na dat het inwendig bekkeneelsvlies met een bederfweerend middel, droog plukzei, enz. gedekt was, werd verder het noodige verband aan* gebragt. Den zevenden dag bevond de lijder zig zeer wèl, en werden met het heftuig twee of drie beenftukken weggenomen. Den vijftienden dag klaagde hij over eene fteekende pijn in het hoofd, waarop de wond naauwkeurig onderzocht, en nog een diep in de hersfenen zittend driekantig beenftukjen werd uitgehaald, met gevolg, eerst van eene geringe bloedvliet , en daarna van eene veel vrijere beweging der hersfenen. Bij de volgende verbanden werden pog ■ verfcheidene beenftukjens weggenomen , en dus het geheele ingedrukte beengedeelte opgeruimd, waarna, en na de zuivering der aangedaane deelen, zeer fpoedig, zo uit het inwendig bekkeneelsvlies, als uit de hersfenen,  368 J. SPRUIJT, WAARNEEMINGEtf een fchoon rood en vast vleesch ten voorfchijn kwam. Na eene oppervlakkige affcheiding van het nog blootliggend beengedeelte, 't welk in de vijfde week gefchiedde, werd door de meerdere opkomst en onderlinge vereeniging van gemelden vleeschgroei, met die welke uit het tafelfcheidzel en het geboorde gat voordkwam , de wond weldra gevuld: deeze nu oppervlakkige zweer, gelijk ook de twee andere wonden, werden in den tijd van negen weeken gefloten, en de lijder, zonder eenig letzel, volkomen genezen : agttien jaaren daarna leefde hij nog zeer wèlvaarend (/). In den laatften oorlog, welke de kroon van Frankrijk tegen het huis van Oostenrijk in Vlaanderen gevoerd heeft, zijn door telibel eu, als eerfte Heelmeester, de twee volgende gevallen waargenomen: Een Engelsch Capitein werd, door een* fabel, een ftuk van twee en een halve duim middenlijn van het rechter wandbeen afgeflagen , waarmede een groot gedeelte van de hersfenen , ter dikte van een duim, tevens was afgehouwen: de lijder bleef vrij van alle (O schouten, bet gewond Hoofd, bladz. 154—176,  over de hoofdwonden. 369 ïe toevallen, uitgezonderd koorts, die echter van tijd tot tijd verminderde. Behalven hetgeene door den houw van de hersfenen was verloren gegaan, verteerde er dagelijks door de ettering nog zo veel van de bast- en merg-achtige zelfftandigheid, als twee lepels zouden gevuld hebben : nogthans werd de lijder , na een tijdverloop van negen weeken , volkomen herfteld en genezen. Een foldaat werd, door een kanonfchoot, nog gevaarlijker gekwetst: het rechter wandbeen vond men, in deezen , op drie onderfcheidene plaatfen verbroken, en met even zo veele gaten doorboord, waarvan de uitgefcheurde beenftukken, ten deele in de bastachtige zelfftandigheid der hersfenen, ten deele aan het inwendig bekkeneelsvlies en de bekleedzelen vasthingen. Na de wond genoegzaam verwijd te hebben, werden deeze beenftukjens met een tangetjen voorzichtig weggenomen , en men vond de hersfenen met zo veel geronnen bloeds bezet, dat men die , uit vrees van nieuwe bloedftorting te veroorzaaken, niet durfde wegneemen, maar de zuivering en affcheiding daarvan aan de Natuur overliet. Den derden dag kwam er eene goede ettering , waardoor de bloedige korst langza* IV. deel. Aa  370 j. spruijt, waarneemingen merhand afgefcheiden en in de hersfenen eene groote en diepe holligheid veroorzaakt werd: het, in gevolge hiervan, geleden verlies der hersfenzelfftandigheid , rekende men op drie volle lepels: de lijder werd menigwerf van hevige toevallen aangetast, als geduurige raaskalling, fterke koorts en ftuiptrekkingen , 't geen echter meer aan de geweldige fchudding der hersfenen, dan wel aan de wond werd toegefchreven : deeze gezuiverd zijnde, en zig tot heeling fchikkende, verdweenen alle toevallen , en de lijder genas , hinnen veertien weeken , volkomen (£). In 1752, ontving een jongeling, ruim twaalf jaaren oud, een' flag van een molenwiek tegen het hoofd, waardoor hij veel bloeds, en omtrent zes lood der hersfenzelfftandigheid verloor: hij werd voor half dood opgenomen en in huis gebragt, alwaar een geroepen Heelmeester hem zeer zwak vond, en een eenvoudig droog verband aanbragt. De Geneesheer schutte insgelijks verzocht zijnde, vond de rechter wand- en yoorhoofds-beenderen aanmerkelijk verbro- (k) Uitgelezene Heelk. Verhand, en Waarneem,, getrek* ken uit de verzameling van haller, en andere werken, enz. Rotterd. 1762. bladz. 58—60.  OVER DE MOOFDWONDEN. 3?I ken en ingedrukt, en de hersfenen tusfchen dezelve uitpuilen : na dat een ander verband , bedeeld met de mei. rofar. enz. aangelegd , en de noodige inwendige middelen voorgefchreven waren, vond men des avonds van den volgenden dag den lijder iet fterker, en met koorts: in den volgenden nacht kwam hij weder volkomen bij zijne kennis. Den derden dag waren- de krachten meerder toegenomen , en , offchooh de bloeding nu geftiid ware , kon echter een, onder het bekkeneel gefchoven , beenftuk , wegens de diepe indrukking enz,, niet worden uitgehaald Den vierden dag kreeg de lijder eene buikloop , welke tien dagen duurde ; en hoewel alles zeer goed fcheen , kon hij nogthans, dertig dagen lang , de pis niet ophouden: daar nu de wond veel vochts uitgaf, en de hersfenen merkelijk verheven waren , werd de mei rofar. nagelaten, en met droog pluksel verbonden. De hersfenen die hierdoor, en door een eenigzins fluitend verband , meerder inkrompen , werden vervolgends met een nieuw vleesch overdekt: na het affcheideh van drie dunne beenfchilfertjens, werd, door den fteeds toeneemenden vleeschgroei, de wond^ Aa a  37* j. spruijt, waarneemingen langzamerhand gevuld; en toen de Schrijver, in den negenden week na het ongeluk, deeze waarneeming te boek ftelde , voer de jonge lijder zeer wèl , en er deed zig alle hoop van herftel op (/). In 1761,viel eene dienstmaagd, ruim twin- ' tig jaaren oud, van omtrent twintig trappen, met de recluer zijde van het hoofd en aangezicht op een metaalen vijzel, waardoor zij eene wond verkreeg, welke even beneden de kroonnaad, in het voorhoofdsbeen be« gon, en door het rechter flaapbeen en de geheele opperkaak zig uitftrekte : de beenbreuk-, hierdoor veroorzaakt, had eene aanmerkelijke wijdte , en door dezelve was een gedeelte van de bastachtige zelfftandigheid der hersfenen, ter grootte van een Roomfche boon, naar buiten doorgedrongen : in deeze gantfche uitgeftrektheid waren tevens de zachte deelen tot in den mond doorfneden, en gaf een zijtak der flaapflagader veel bloeds uit. De Heer van lil geroepen zijnde, vond zeer weinig beweging van het vaatgeftel; (i) j. h. schutte, Holl. Maatfchappij derWeetenfch., ifte Deel, bladz. 94. en voig. en bladz. 778 , alwaar uit ten nader bericht, een jaar daarna gegeven, de volkomens genezing blijkt.  OVER DE HOOFDWONDEN. 3?3 doch eenige minuten daarna ontdekte hij ligte ftuipen, waarop, meerder beweging der vaten, enz. volgende , door hem het uitpuilend gedeelte der hersfenen weggenomen, het nodige verband aangebragt, en de gefcheidene wang door de bloedige hechting vereenigd werd. Den volgenden dag was de lijderes wel zeer zwak, doch echter bij haare kennis, en zonder eenig toeval: in het gasthuis overge» bragt zijnde, vertoonden zig geene toevallen, tot aan den tienden dag, op welken zij aan de tegenovergeftelde zijde ftuipen kreeg, die eéne verlamming nalieten : hierop werd de breuk verwijd , door met eene fnijtang eenige ftukken van het flaapbeen wegteneemen, en daarna een veelhoekig beenftuk, dat onder het bekkeneel gefchoven was, uitgeJiaald: de ftuipen namen echter toe , zelfs ook aan de andere zijde, met tusfchenpozende braakingen j terwijl echter de lijderes zeer bij haare kennis bleef, de wond wèl ftond, en eene goede etter opgaf, Dus verliepen er nog negen dagen met geduurig afwisfelende aanvallen van gemelde toevallen , tot dat, op .den twintigften dag van het ongeluk, de dood aan het leven van deeze elendige een einde maakte. Aa 3  374 J« SPRUJJT, WAARKEEMlNGRlfJ Bij onderzoek na den dood vond men een ettergezwel in de hersfenen, dat, nevens een puntige beenfchilfer, meer dan twee oneen Hinkende etter inhield' (/»). In 16363 werd, in de belegering der Schenhenfehans , een Engelsen Officier , vijf-en twintig jaaren oud , door een kogel getroffen, :zo, dat de kogel door den inwendigen rechter ooghoek', . (zonder het oog tè kwetzen,) tot binnen hét bekkeneel doorging: terftond door eene fterke gevoelloosheid aangedaan zijnde, met beroving tevens van de overige zintuiglijke vermogens , werd1 hij al» voor dood naar Nijmegen gebragt. Den Heelmeester met • een lang werktuig 'den weg des kogels onderzoekende , vondt, dat dezelve de hersfenen gedeeltelijk doorgedrongen, en onder het bovenfte gedeelte van het rechter wandbeen was blijven hangen; hierop bragt hij een kogelboor in, en, met eenig geweld , den kogel aan dezelve hebbende doen hechten, om ze dus uittehaaien, brak ongelukkig dit werktuig af, en bleef een gedeelte daarvan , met den kogel er aan vast, binnen het bekkeneel zitten,'zo (sn) van ut, Hoü. Maatfchappij, 8fte Deel, ifle fluk, bladz. 25S—iuó.  OVER DE HOOFDWONDEN. 375 echter, dat men deszeifs einde aan den ingang der wonde zien konde: bij gebrek van andere gefchikte werktuigen , om nu deeze, zo zeer vreemde ligchaamen te kunnen opruimen , verliep er een geruimen tijd, eer men aan dit oogmerk voldoen konde ; dan, eindelijk hierin geflaagd zijnde , ontlastte er zig tevens een gedeelte van de hersfenen, ter grootte van een notenmuscaat, en werden er eenige, aan de opening der wonde zig opdoende , kleine beenfplinters mede weggenomen : de wond dekte men met een wondbalfem, en voords het geheele hoofd met eene verfterkende ftooving; ook werd, door het toedienen van een clyfteer, -de ftoelgang bevorderd. Den volgenden dag werden eenige oneen bloeds uit den arm afgetapt. Den vierden dag ontwaakte de lijder van tijd tot tijd, en men bediende zig van die oogenblikken , om hem eenig vleeschnat te doen gebruiken. De flaperigheid verminderde langzamerhand, zo dat, na er veertien dagen verlopen waren, de flaap natuurlijk was, geen koorts er bij tegenwoordig zijnde', en de lijder, goede eetlust hebbende , zig redelijk wèl bevond : echter werden hem, eenige weeken Aa 4  3?6* J. SPRÜIJT, WAARNEEMINGEN lang, inwendige, (doch niet genoemde,) middelen toegediend : de gemelde ftooving verwisfelde men met drooge matrasjens, uit hoofdkruiden bereid, intusfchen het overige van het verband onveranderd bleef. Het was nu onder deeze eenvoudige behandeling , dat deeze zo zwaar gekwetfte lijder, die reeds verloren geacht werd , drie maanden na het ontvangen der wonde, geheel genezen op ftraat verfcheen , en, na verloop van nog eene maand, weder naar het leger vertrok. Zes jaaren na zijne genezing gaf hij , in den volmaakften weliïand, te Nijmegen, aan diemerbRoeck een bezoek, hem tevens berichtende, dat hij zijne gewoone bezigheden verrichtte, even als of hij nimmer gewond geweest ware (n), In 1675, werd een foldaat, door zeker Heer, die hij aanrandde, met een piftool, 't welk met eene kogel geladen was, door het hoofd gefchoten, zodanig, dat de ingang van het fchot in de linker wenkbraauwboog, en deszelfs uitgang omtrent de kruin van het hoofd was : een aanzielijk gedeelte Cn) j. de diemereroeck Opera Omtiia Anatmica tc Medica, obf. 42.  over de hoofdwonden. W? der hersfenen ging . verloren , en , na vier dagen als een beroerde gelegen te hebben, boette bij deeze zijne euveldaad met het verlies van zijn leven (o). Iemand werd , met eene kogel, door het rechter gedeelte van het voorhoofdsbeen tot in de zelfftandigheid der hersfenen gefchoten, zonder dat zulks toevallen verwekte. Dit zeldzaam geval werd, onder het eenvoudig aanbrengen van een los verband, aan de werking der Natuur bevolen, met dat gevolg, dat de kogel, die allengskens de wond naderde, zig in den derden week ontlastte, waarbij men waarnam, dat dezelve eenige indrukzelen verkregen had (ƒ>). „ Ik heb er gezien," zegt de Hoogleeraar paaw, „ wien een looien kogel, uit een „ geweer gefchoten, rechtlijnig op de kruin „ getroffen had , zodanig , dat de kogel in „ het bekkeneel zitten bleef, en die ftier„ ven ; anderen , niet weinigen , in welken „ de kogels , uit de busfen gefchoten , het „ been aanmerkelijk uitgehold hadden , zijn „ herfteld geworden" {£). (#) blankaart, Holl. Jaar-Register,ifte Deel, bl.63. (f) titsingh, Verdonk. Heelk., bladz. 94. (j) Ctwmm. in hipp. de capitis vulntrib, pag. 139. Aa $  378 j. spruijt, waarneemingen Bij en met dit, op waarneemingen gt» grond, gezegde van paaw, leeze en vergelijke men , de twaalf eerfte waarneemingen van schmucker, en men zal ook de ondervinding van deezen zo beroemden Heel» meester daarmede zien overeen {temmen (>). Bij iemand, daar de kogel door de kroonnaad , tot eene aanmerkelijke diepte, binnen het bekkeneel was doorgedrongen, werd dezelve terftond uitgehaald ; doch wegens de belangrijke kwetzing der hersfenen, en de toevallen, hierdoor ontftaan , overleed deeze iijder den vijfden dag van zijn ongeluk (s). ,, Ik heb onder alle dezulken," zegt ulhoorn, „ naamlijk die den hersfenen ge„ kwetst zijn , geen één zien opkomen, „ fchoon 't wel gebeurd is, dat zij tegen „ verwachting nog eenigen tijd ieefden : on„ der welken ik, Anno i/io , in de belege„ ring der ftad Douay, een uitmuntend ge,, val heb ontmoet, alwaar iemand, door een „ aanmerkelijk ftuk van een fpiegelgranaat, „ vóór in het hoofd gekwetst zijnde , zo$ „ dat het daarin was blijven zitten, en door Cr) Heelk. Waarneem., vert. door sandiport, ifie Deel, bladz. 11 —68. gelijk ook, behalven verlcheidene anderen, de agt - en - twintigfte Waarn., bl. 137 en volg. (f) blank aart, Holl. Jaar-Regist., ade Deel, bl.80.  over de hoofdwonden. 379 „ mij werd uitgetrokken , 't welk , gewogen „ zijnde, omtrent \ pond zwaarte had, waar„ op ten minften een lepel vol Van de groo„ te hersfenen naar buiten was doorgedron„ gen : deeze lijder bleef ettelijke dagen na „ de kwetzing bij zijne kennis, in welke „ hij eenen gefchikten brief fchreef; maar, „ zeer weinig tijds daarna kreeg hij ver„ fcheidene toevallen , waarop de dood ft volgde" (O- „ Echter heeft men veele voorbeelden," zegt de Heer swagerman, in zijne uitmuntende, en voor ieder Heelmeester zo belangrijke, Verhandeling over het Waterhoofd, enz. „ dat een aanmerkelijk gedeelte der bersfe„ nen door verwonding gedrukt en verloren „ werd; of dat 'er kogels, been, of iet der„ gelijks in dezelve gelegen waren, zonder „ dat daardoor haare werking aanmerkelijk was „ verhinderd, welke dikmaals, door eene „ fchudding, waarvan men de uitwerking in „ het doode ligchaam niet ontdekken kan, haar aandeel, dat zij tot onderhoud van „ het leven toebrengen, doet verliezen" («). (t) ulhoorn, Aant. op heister, Heelkund. Onderwijz., 2de Deel, bladz. 6'7. («) Bladz. 19. §. 38, alwaar men deeze voorbeelden aangehaald vindt.  3^0 j. spruijt, waarneemingen » Zo het vreemde ligchaam," zegt le dran, „ binnen het bekkeneel verloren is, „ is de wond, wegens de onmogelijkheid om „ het van daar uittehaalen, doorgaands dood„ lijk : ik zou ," vervolgt hij, „ gezegd „ hebben , dat zij dat altijd is , indien men „ niet in onze dagen een' lijder hadde zien „ genezen, die een fchot had ontvangen, „ waarvan de doorgaande kogel in het bek„ keneel, omtrent den Turkfchen zadel, was „ blijven zitten : deeze lijder ftierf fchielijk, „ omtrekt een jaar daarna", (y). Men zie ook het aanmerkelijk geval bij schmucker (V). Dat ik dit zeer gewigtig geval van mo* rand hier nog bijvoege: Een foldaat, twintig jaaren oud, werd, in 1734, met een fnaphaan in het hoofd gefchoten, waarvan hem alleenlijk eene kleine fistukufe opening, aan den rechter flaap, achter den kleinen ooghoek, was overgebleven, toen hij zig vertoonde aan het Koninglij. ke hospitaal der invalides, agt maanden daarna : hij zeide, geene zwaare toevallen gehad (v) Verhandel, over de gefchotene Wonden, bladz. 83. Nederd druk. (w) Heelk. Mengelfchrifcen, vert. door daams, ifi« Deel, bladz. 223.  OVER DE HOOFDWONDEN. 381 te hebben, en dat hij zeer eenvoudig behandeld was ; het oog had niets geleden; de geheele omtrek was niet verheven of pijnlijk , en men zag geen blijk van lidteken, dat er eenige verwijding gemaakt was: men gaf hem echter zijn verlof, ter oorzaake van eene hoofdpijn , die min of meer zwaar was, en bij tusfchenpozing zig op onderfcheidene tijden openbaarde: in het hospitaal werd hij naauwkeurig onderzocht; men bragt eene fonde in de opening, die naauwlijks groot genoeg was om dezelve doortelasiten, ook vond men geenen bijzonderen weg, welke eenig licht gaf: het bekkeneel was alleenlijk bloot, en men geloofde, dat men vroeg of laat eene affchilfering moest verwachten: alle aangewende middelen, ter verzachtinge van de hoofdpijn , waren vrucht' loos ; dan lag hij zig in het bed, dan wederom wandelde hij met andere zieken: eindelijk kwamen bij de hoofdpijn ftuipen , gelijk aan die van menfchen, welken de vallende ziekte hebben,en hij ftierf in zo eenen aanval, negen en eene halven maand na het ontvangen der wonde : na den dood vond men een groote kogel, van eene ongelijke gedaante, in eene opening, gemaakt midden door het flaapbeen , boven het juksuitfteek-  382 j. spruijt, WAARNEEMINGEÏS zei: dVeze kogel (x) was bijna geheel en al binnen het bekkeneel ; het gedeelte van het inwendig vlies, welk dezelve bedekte, was zwart, maar rondom vast: het halfrond der her?fenen was geheel veretterd ; de etter groenachtig en ftinkende : met deeze wonde was dé foldaat uit Italiën, alwaar hij dezelve had gekregen, naar Parijs gekomen. ,, Zoude men," vraagt de Heer morand; „ na een voorbeeld van deezen aart, durven bepaalen , den tijd van doodsgevaar, na „ eene hoofdwonde?" (v). Hij een iorgetjen, agt jaaren oud, was het voorhoofdsbeen, niet ver van de kroonnaad, verbroken , en zo aanmerkelijk ingeweken, dat de hersfenen daardoor zeer gedrukt , en h'j , als het ware , van alle beweeging beroofd was, welke beweeging echter kort daarna wederkwam. Na de opruiming van het ingedrongen beenftuk, vond men het inwendig bekkereelsvlies verfeheurd te zijn, althans de gekwetfte hersfenen drongen door de beenöpening heen fx) Hiermede vergelijke men schmucker, Heelk. Waarneem., vert. door sandifort, ifie Deel, bladz» 14 »5Ó. \fi sandifort, Geneesk. Bibliotk,, 9de Deel, bladz. 335 en voig.  over de hoofdwonden. 383 naar buiten, en verhieven zig, met eenen zeer fterken voordgang , tot eene aanmerkelijke grootte boven de oppervlakte van het bekkeneel: dit door eenen Heelmeester weggenomen zijnde , kwam er andermaal uit de grond der affnijdinge eene dergelijke uitfpatting fpoedig weder ten voorfchijn , welke, dagelijks meer en meer toeneemende, door geene hulpmiddelen hoegenaamd zig bedwingen liet . en van eene verettering der hersfenen , en eindelijk , na eene op den elfden dag ontltaane verlamming der tegenovergeftelde zijde , van den dood des lijders achtervolgd werd O). Met dit geval ftemt volmaakt overéén , de ondervinding van twee onzer meestberoemde Land- en tijd-genooten, de Heeren van gesscher O), en ten haaff (*). Bij eene reeks van foortgelijke waarneemingen, ons door den hooggeleerden sandifort (O» verzameld en opgegeven, kan ik hier nog voegen het geval van va-n solingen (jO* (js) tulp, Geneesk. Waarneem., b!. 380 en volg. (a) Hedend. Oefen. Heelk., 3de Deel, J. 332a (b) Verhand, over de voornaamfle Kwetfuuren, bl. 54.' (ff) Geneesk. Biblioth., 2de Deel, bladz. 792 en volg. (d) Medicin. en Chir. Werkeri, bladz. 22.  384 j. spruijt, waarneemingen In 1670, kwam diemerbroeck een merkwaardig geval voor, in de dienstmaagd van den ftads Med. Doel:, van solingen, tè Utrecht, wien een fteen , bijna dertig ponden zwaar, van den top van een huis, op het boven- en rechter-gedeelte van het hoofd gevallen zijnde, daardoor eene aanzienlijke verbreeking der wand - en voorhoofd-beenderen , vergezeld van indrukking en kwetzing der hersfenen, bekomen had :■ eene, tot den einde toe voordduurende, verlamming der tegenovergeftelde of linker zijde van het ligchaam, nevens eenige ftuiptrekkingen en hik , waren het onmiddelijk gevolg deezer zo zwaare belediging. Na het uitneemen van veertien beenftukken , begonnen , op den derden dag , door .de breede wond, de hersfenen buiten het bekkeneel opterijzen en uittepuilen, hetgeen langzamerhand tot de grootte van een ganzen-ei toegenomen zijnde, niet zonder grooten ftank , van zelf werd afgefcheiden : een klomp, aan de voorige gelijk, fpattede op nieuw weder uit, waarvan, op onderfcheidene tijden, eveneens verrotte gedeelten wegvielen. De lijderes behield haare verftandlijke vermogens, en de «voornaamfte dierlijke wer- kin-  OVER DE HOOFDWONDEN. 38^ kingen werden wèl verricht, tot aan den zes-en-dertigften dag, op welken haar ongelukkig lot door den dood beflist werd. Na haar overlijden het bekkeneel afgenomen zijnde, vosdmen, in het rechter halfrond der hersfenen, in gevolge de verrotting en het geleden verlies, eene groote holte, welke langs de bovenfte hersfenholligheid der zelfde zijde, en aan den zijkant door de derde holligheid , tot aan het wiggebeen zig uitftrekte. „ Dit merkwaardig geval," dus vervolgt de Hoogleeraar, „ bewijst genoeg, hoe twijfelachtig al dat geene is, dat men ge„ meenlijk leert met opzicht tot de zit„ plaats der voornaamfte dierlijke werkin„ gen, welke, of aan onderfcheidene deelen, ,, of aan de hersfenen geheel, worden toege„ fchreven, daar in deeze lijderes het leven „ en de werkingen der ziel, tot aan den „ zes-en-dertigften dag geduurd hebben, „ zonder door de groote rotting, noch de „ wegneeming van zo groote hoeveelheid „ hersfenzelfftandigheid , te zijn belet ge„ worden (e). Ce) j. de diemerbroeck Opera Qmnia Arntomm\é Medica, cap. 5 pag. 347. obf. IV. DEEL. Bb  3 o 6* j. 5pruijt, waarneemingen Het zij mij geoorloofd in het voorbijgaan bij deeze aanmerking alleen aantehaalen, den beroemden en naauwkeurigen f. b. albin lts, Befchrijving van 'f tnenfchen Natuur , uit het Latijn vertaald door a. van solingen, § 815 en 8i6. Uit de nagelatene aantekeningen van den Leidfchen Hoogleeraar bidloo, vindt men het volgende bij tri oen: In 1695, werd, in de belegering van Namen , een foldaat , drie - en - twintig jaaren oud , aan de linker zijde van het hoofd, door eene houw, in diervoegen getroffen, dat het bekkeneel aanmerkelijk verbroken, en de vliezen en hersfenen zeer gekwetst waren, waarna hij als eene halve beroerde was, en door eene geweldige koorts aangetast werd, Deeze zeer gevaarlijke lijder , met nog andere gekwetften, naar Huif' in het veldhospitaal overgebragt zijnde , werd aan het toezicht van den, naderhand Leidfchen, Heelmeester ellinghuizen overgegeven: na agt beenftukken, en een gedeelte der vliezen, door de ettering afgefcheiden, waren uitgenomen , gefchiedde er op den tienden dag eene aanmerkelijke uitfpatting der hersfenen , weike, zig door niets latende bedwingen , en tot de grootte van eene vuist  OVER DE HOOFDWONDEN. 387 toegenomen zijnde, door genoemden Heelmeester met het mes werd weggenomen: de uitflag hiervan was , dat, van dien tijd af, de toevallen dagelijks verminderende, alle gevaar verdween , en de lijder, in den vierden maand van zijn ongeluk , geheel ge» nezen en zeer wèlvaarend het hospitaal verliet. Voorgemelde Heelmeester had getuigd, na dien tijd verfcheidene andere uitfpattingen van de 'hersfenen , waaronder ter zwaarte van vier oneen, op dezelfde wijs behandeld en genezen te hebben; eri raad de Hoogleeraar hierom, aan alle Heelmeesters, zig wel te wachten, van in dergelijke gevallen gebruik te maaken van af vreeten de of korstmakende middelen, veel minder nog van het daadlijk brandijzer, dewijl die , gelijk bij andere gelegenheden gebleken was, door hun tergen, den dood der lijderen zeker verhaasten (ƒ). Een jongeling, omtrent twintig jaaren oud, werd, door een' zweepüag, op het voorhoofd zodanig getroffen, dat hij terflond (ƒ) trioen, Genees- en Heel-kund. Waarneem., bh 53 en volg. Bb s  388 J. 5PRUIJT, WAARNEEMINGEN zonder kennis nederviel, en daarna hevig begon te braaken ; doch, eenigen tijd verlopen zijnde , kwam hij weder bij zijne kennis : uiterlijk vond men eene kleine wond, na wier verwijding eene aanmerkelijke breuk en indrukking in het bekkeneel ontdekt werd : ter opruiminge van drie diep in de hersfenen ingeflagene en vastgeklemd zittende beenftukken , werd de lijder op den zesden dag getrepaneerd, en vervolgends werden , met een elevatorium, deeze beenftukken opgeligt en weggenomen. Den tienden dag verhieven zig de hersfenen , niet door het geboorde gat, maar door de opening der breuk, ter grootte van een hazenoot, boven de oppervlakte van het bekkeneel, 't welk in weinige dagen zo toenam, dat het bijna aan de grootte van een hoender-ei evenaarte , hebbende eene roode kleur en vrij duidelijke klopping : met een verdeelend en zacht zamentrekkend poeder, naar het voorfchrift van hildanus, beftrooide men deeze uitfpatting , met dat gevolg , dat dezelve allengskens verminderde, en eindelijk geheel verdween. Den zes-en-dertigften dag werden eenige beenftukken van het bekkeneel afgefcheiden,  OVER DE HOOFDWONDEN. 389 en de lijder kort daarna volkomen genezen (g). Een fmids knecht werd, door den flag van een paard, met de kalkoen van het hoefijzer, even boven de wenkbraauw, een breuk in het voorhoofdsbeen toegebragt, die tot in den voorhoofdsboezem doorging; waarop hij aanftonds van zijne kennis beroofd werd, en tveel bloeds uit den neus kwijt raakte: na eene zeer ruime aderlating bedaarden de toevallen geenzins, maar werden, op den vierden dag, nog vermeerderd door koorts, en eindigden den volgenden of vijfden dag met den dood. Men opende het hoofd, en vond eene verzweering in de holligheden der hersfenen (Ji). Een man, zestig jaaren oud , werd, door eenen flag op het boven - en voorfte- gedeelte van het hoofd , eene groote kwetzing toegebragt, die, zo wel door den lijder als Heelmeester , gering geacht werd : eene zwaare hoofdpijn , die geduurig vermeerderde , was het gevolg hiervan ; intusfchen het uiterlijk Qg) muis, Redelijke Heelk. Oefen.,bladz. 329 en volg. (h) van der wiel, eerfte honderdtal zeldz, Aanmerkinjjen, bladz. 40. Bb 3  S90 j. spruijt, waarneemingen gebrek dermaate verergerde, dat het voor ongeneeslijk verklaard werd. Na dat drie jaaren verlopen waren, kwam deeze lijder, in 1651 , den raad inneemen van den Heelmeester cornelius, leermeester van den vermaarden ver duin, die het volgende waarnam : een zeer groot gedeelte van het bekkeneel was ontbloot, en door bederf reeds zwart geworden; de randen der bekleedzelen waren niet alleen miskleurig , maar tevens hard en fponsachtig tot eene aanmerkelijke grootte uitgefpat, en gaven eene dunne Hinkende etter uit, waarbij zig tusfchenbeiden eene ontfteeking voegde, die het ooglid aan de beledigde zijde , door derzelvar zwelling, geheel omkeerde. Daar deeze Heelmeester het bederf van het bekkeneel voor de waare oorzaak van de kwaadaardigheid des gebreks aanzag, meende hij iet goeds te zullen uitwerken, met de fcheiding der buitenlle beentafel te bevorderen : dit gelukkende, vielen de ont«arte lippen der bekleedzelen van zelve af, en werd het bekkeneel vervolgends meerendeels met een nieuw vleesch overdekt, waarna de hoofdpijnen veel verminderden, en er zig hoop tot ^efezir.g cpdeed. Na verloop van eenigen tijd begon een  over de hoofdwonden. 391 klein en nog ongedekt gedeelte van het bekkeneel te waggelen, en befpeurde men onder hetzelve eene flagader gelegen te zijn , die eindelijk berstte, en dagelijks veel bloeds uitgaf, waardoor de lijder zeer verzwakte : ter betere demping der bloedvliet werd dit beenftuk uitgenomen, waarna het inwendig bekkeneelsvlies ontbloot en zig bedorven opdeed , dat vervolgends, gelijk ook het dunne hersfenvlies, zig affcheidde, en gevolgd werd van de ontlasting van een wèlbereide etter en groote menigte bloeds , 't welk eenige da