CARVER'S REIZE. TWEEDE DEEL.   REIZE DOOR DE BINNENLANDEN tan NOORD - AMERIKA > DOOR JONATHAN CARVER, schilden.; KAPITEIN VAN EENE COMPAGNIE PROVINTIAALE TROEPEN GEOUURENDE DEN OORLOG MET FRANKRIJK. Naar den derden Druk uit het Engelsch vertaald DOOR J. D. PASTEUR. MET PLAATEN. TWEEDE DEEL. te leyden, *ij A. enJ. HONKOOP, 1796,   R. È I § IN DE BINNENLANDEN VAN NOORD - AMERIKA, VIJFDE HOOFDSTUK. Pan de verdeeling der Indiaanen in Stammen j y## hunnen regeeringsvorm en hunne raadsvergaderingen. E lk afzonderlijk Volle vari Indiaanen is iri benden of ftammen verdeeld , welke bende of ftam eene kleine gemeente vormt van de natie; tot welke zij behoort. Gelijk de natie het eert bf ander zinnebeeld heeft, door welk zij zig vari andere onderfcheidt , zoo heeft elke üam een" teken, waarnaar hij genoemd wordt \ als die varj II Deel. A defl  % Van de verdeeling der N. A. Indaanen den Arend, van den Panther, den Tyger, den Buffel enz. Eene bende van de Naudowesjtes wordt verbeeld door eene Slang, eene andere door een Schildpad, eene derde door een Eekhoorn, eene vierde door eenenWolf en eene vijfde door eenen Buffel. Bij alle natieën onderfcheiden zij zig op dezelfde wijze en de gemeenfte onder hen zal zijne lijnregte afkomst onthouden en zigzelven bij zijne onderfcheiden familie noemen. Zoo 'er niet veele omftandigheden waren die ftrekken om de onderftelling te weerleggen, zou ik bijna geneigd zijn om uit deeze onderfcheiding van (lammen en de bijzondere gehechtheid van de Indiaanen aan dezelve te befluiten dat zij, gelijk fommige beweerd hebben, van de Ifraëliten afkomftig zijn. Behalven dit, onderfcheidt zig nog elke natie door haare bijzondere wijze van haare tenten of hutten te bouwen. En in deeze onderfcheiding zijn alle de Indiaanen zoo wel bedreven, dat zij, fchoon 'er in het oog van den Europeaan bi] het naauwkeurigst onderzoek geen onderfcheid te vinden is, egter uit den ftand van eene paal, die in den grond gelaaten is, onmiddelijk ontdekken zullen welke natie verfcheiden maanden te vooren op die plaats gelegerd geweest is. Elke bende heeft een Opperhoofd , dat het Groot-Opperhoofd , of de Opperfle - Oorlogs- rrma  in Stammen, Regeeringsv. én Raadsv. § man genoemd worde, en die verkoren worde uit aanmerking van zijne ondervinding in deri oorlog en van zijne bekende dapperheid , om 1 hunne krijgs-verrigtingen te bellieren en om alle zaaken daartoe behoorende te regelen; maar die Opperhoofd wordt niet befchouwd als het Hoofd vanjden Staat; behalven den Grooten - Oorlogsman * die om zijne krijgshaftige hoedanigheden vorkoren wordt is 'er nog een ander , die eenen uitfteekenden rang heeft als een erflijk recht en die dé onmiddelijker beftiering van hunne burgerlijke Zaaken heeft. Dit Opperhoofd zou meer eigenlijk de Sachem genoemd kunnen worden , wiens toeftemming in alle verbonden noodzaaklijk vereischt wordt, op welke hij het teken van den ftarri of de natie zet. Schoon deeze twee als de hoofden van de bende befchouwd worden, en de laatfte gemeenlijk hun Koning genaamd wordt, weeten egter dé Indiaanen noch van burgerlijke, noch van krijgsonderhoorigheid. Alzoo ieder van hun een groot denkbeeld heeft van zijn aanbelang en zeer naijverig is op zijne vrijheid, worden alle aanbevéelirigen , die den fch'jn van een Heilig bevel hebben,terftond met fierheid van de hand geweezeno Hierom gebeurt het ook zelden dat hünné geleiders zoo onbefcheiden zijn van enige bevelen op1 eenen geftrengen toon te geeven ; een enkele A I %eri&  4 Van de verdeeling der N. A. Indiaanen wenk van een Opperhoofd dat hij dit of dat nodig oordeelc, wekt terftond om ftrijd den ijver van de mindere rangen , en het wordt op ftaande voet volvaerdig uitgevoerd. Op deeze wijze ontduiken zij het ltootende van het bevel, en daar wordt een gezag, dat niet veel minder is dan vol' ürekte magt, in de plaats gefteld. Daar is onder de Indiaanen geen zigtbaare regeeringsvorm ingefteld ; zij ftaan geene onderfcheiding van regeerer en onderdaan toe, en ieder fchijnt eene onafhanglijkheid te genieten , die niet bedwongen kan worden. Het doel van hunne regeering is eerder buitenlands dan binnenlands , want zij fchijnen hunne aandacht meer te befteeden om onder de leden van hunnen ftam eene eensgezindheid te bewaaren die hen in fïaat ftelle om de beweegingen hunner vijanden gade te flaan en met gemeen overleg en kragt tegens hem te werken dan door enige openbaare fchikkingen de inwendige rust te handhaven. Zoo 'er door het Opperhoofd een ontwerp wordt voorgefleld, dat de maatfchappij van nut fchijnt te zullen zijn, ftaat het aan de keuze van ieder een of hij het wil helpen uitvoeren want zij hebben geene dwingende wetten , die hen onder enige verpligting leggen. Is 'er geweld gepleegd , of bloed vergoten, wordt het recht van deeze misdaaden te wreeken aan het geflacht van den  in Stammen, Regeeringsv. en Raadsv. 5 den beledigden gelaaten ; de hoofden maatigen zig de magt niec aan van te ftraffen of de ftraf te verzagten. Sommige natieën, bij welke de waerdigheid erflijk is, bepaalen de opvolging in de vrouwlijke linie. Bij den dood van een Opperhoofd volgt hem zijn zusters zoon fomtijds op bij voorrang voor zijnen eigen zoon en, zoo hij geene zuster heeft , neemt de naaste vrouwlijke bloedverwant de waerdigheid aan. Dit verklaart waarom 'er eene vrouw aan het hoofd van de IVinnehagoe natie is, dat mij, voor mij hunne wetten bekend waren, vreemd voorkwam. Elk geflacht heeft het recht om een van zijne Opperhoofden tot eenen medehelper van het voornaamst Opperhoofd te benoemen , dat dan voor het belang van zijn geflacht zorgt, en zonder welks bewilliging niets van openlijke aangelegenheid ter uitvoer kan gebragt worden. Deeze worden gemeenlijk verkoren om hunne bekwaamheid in het fpreeken , en deezen wordt het alleen toegelaaten redenvoeringen in hunne raadsvergaderingen en algemeene bijeenkomften te houden. In dit lighaam, met het erflijk hoofd als voorzitter, fchijnt het opperst gezag te berusten en het beflist over alle hunne handelingen met opzigt tot hunne jagten , tot het maaken van vrede of oorlog en over alle hunne openlijke aanA 3 ge-  6 Van de verdeeling der N. A. Indiaanen gelegenheden. Naast deeze volgt in rang het lighaam der oorlogslieden , dat alle degeene bevat die in ftaat zijn de wapenen te draagen. Deeze verdeeling heeft fomtijds den opperfte der natie aan het hoofd, als hij zig door de eene of andere uitmuntende daad onderfcheiden heeft, zoo niet, dan het een of ander Opperhoofd, dat zig beroemd gemaakt heeft. In hunne raadsvergaderingen, welke door de voorgenoemde leden gehouden worden, worden alle zaaken van belang overwoogen , en daar wordt geene zaak van de minste aangelegenheid ondernoomen of zij moet de algemeene goedkeuring der hoofden bekoomen hebben. Zij vergaderen gemeenlijk in eene hut of tent, die tot dat einde beftemd is, en als zij in eenen kring op den grond gezeten zijn , ftaat het oudfte Opperhoofd op en doet eene reden voering; als hij uitgefprooken heeft, ftaat een ander op, en dus fpreeken zij alle, zoo het nodig is, op hunne beurt. Bij deeze gelegenheid is hunne taal kragtig en hunne wijze van uitdrukking verheven. Hun ftijl isopgefierd met beeldtenisfen, vergelijkingen en fterke leenfpreuken en is in zinfpeelingen gelijk aan die der Oosterfche volkeren. In alle hunne plegtige aanfpraaken drukken zij zig met veel hevigheid uit, maar in hunne gefprekken volgens gnze gewopne wijze van fpreeken. Men  in Stammen, Regeeringsv. en Raadsv. 7 Men Iaat de jonge lieden de raadsvergaderingen bijwoonen, fchoon men hun niet toeftaac eene redenvoering te doen voor zij regelmaatig zijn toegelaaten; zij luisteren egter met groote aandacht en, om te toonen dat zij de befluiten door de vergaderde hoofden genoomen , verftaan en goedkeuren, roepen zij dikwijls uit: Bat is recht! dat is goed ! De gewoone wijze onder alle de rangen van hunne toeftemming uittedrukken, en die zij op het eind van bijna alle zinfneden herhaalen, is eene foort van geweldige inademing, die omtrent klinkt als de letters oah. ZESDE HOOFDSTUK. Van de fpijzen en maaltijden der Indiaanen. Veele der Indiaanfche natieën gebruiken noch brood, noch zout, noch fpecerijën en fomrnige hebben geene van deeze ooit gezien, of geproefd. De Naudowesfies in het bijzonder hebben noch brood noch iets dat-deszelfs plaats vervult. Zij eeten de wilde rijst, die in groote menigte in verA 4 fshü-  8 Van de fpijzen en maaltijden fchiliende deelen van hunne landftreeken groeit 2 maar zij kooken en eeten die alleen. Ook eeten zij het vleesch van de dieren , die zij dooden, zonder enige meelachtige zelfftandigheid te gebruiken om de grover deelen opWemen ; ja zelfs de fuiker, die zij uit den fuiker-boom trekken, gebruiken zij niet om ander voedzel fmaaklijker te maaken , maar eeten die gemeenlijk alleen op zigzelven. Zij hebben ook geen denkbeeld- van het gebruik wm melk; fchoon zij die in groote hoeveelheid van den buffel of ejand zouden kunnen trekken, befchouwen zij dezelve als alleen gefchikt tot voedzel van de jongen van deeze dieren in hunnen tpderen ftaat. Ik kon niet ben erken dat het geheel ontbeeren van dingen , die bij andere natieën zoo nodig en voedzaam geacht worden, van enig kwaad gevolg waren, zij zijn in tegendeel over het algemeen gezond en fterk. Daar is egter. een geregt dat bijna hetzelfde doet als brood in gebruik onder de Otta°m■mies, de Saukies en de Oostlijker natieën, daar Indiaansen koren groeit ; het is niet alleen in groote achting bij hen , maar wordt zelfs voor zeer ftnaakjijk gehouden bij alle de Europeaanen, die in hunne landen koomem. Het beftaai uit hun pnrijp koren en boonen, die in denzejfden ftaat zijn ^ te zaarnen gekookt met beeren • vleesch , waar-  der Noord- Americaanfche Indiaanen. 9. Waarvan het vet de moes bevogtigt en onvergeHjklijk lekker maakt. Dit voedzel noemen zij Succatosh. De Indiaanen zijn verre van Kannibaalen te zijn , gelijk men hen befchrijft. Alle hunne fpijzen wofden of gekookt, of gebraaden en wel zeer Merk. Hun drank is gewoonlijk het nat, waarin het gekookt is. Hun voedzel beftaat in het vleesch van den beer, den buffel, den eland, het hert, den bever en de racoon, dat zij op de zoo even verhaalde wijze toebereiden. Zij eeten gewoonlijk het vleesch van het hert, dat uit den aart droog is, met dat van den beer, dat vet en fappig is, en, fchoon het laatfle buitengemeen kragtig en laf yan fmaak is, zal het egter nooit walgen. In de lente eeten de Naudowesfies den binnen bast van een' heester, dien zij in het een of an^ der gedeelte van hun land opzamelen ; maar ik kon noch deszelfs naam leeren , noch ontdekken van waar zij dien haalden. Hij was broos van Keifftandigheid en gemaklijk te kaauwen. De fmaak was zeer aangenaam , en zij zeiden dat hij zeer voedzaam was. In geur was hij niet ongelijk aan de knol, en als men denzelven in den mond had, geleek hij naar dien wortel in vleesch en broosheid. De laage rangen der Indiaanen zijn zeer morsfig A 5 in  io Van de fpijzen en maaltijden in hec toebereiden van hunne fpijzen , maar enige der Opperhoofden zijn zeer zindelijk en net in kleding, tenten en voedzel. Zij eeten gewoonlijk in groote gezelfchappen, zoo dat hunne maaltijden voeglijk feesten kunnen genoemd worden, en wel zonder zig aan vaste of regelmaatige uuren te houden, maar juist zoo als hunne eetenslust het eischt, en het hun gelegen koomt. Zij dansfen gewoonlijk of na, of voor eiken maaltijd , en brengen door deeze vrolijkheid waarfchijnlijk den Grootcn Geest, aan welken zij rekenen al het goed, dat zij bezitten, verfchuldigd te zijn, een aangenaamer offer toe dan door het opzeggen van een dank-gebed, waarin het hart niet deelt. De mannen en vrouwen houden hunne feesten afzonderlijk , en elke kunne nodigt bij beurten haare medegezellen om aan de fpijzen , die zij hebben, deel te neemen; maar in hunne huislijke maaltijden eeten de mannen en vrouwen met malkanderen. Geen volk is gastvrijer, vriendlijker en vrijer dan de Indiaanen. Zij zullen het laatste flukjen van hunne fpijzen met iemand van hunnen eigen flam , ja zelfs met iemand van eene andere natie gereedlijk deelen, als hij bij geval binnen koomt wanneer zij aan het eeten zijn. Schoon zij wel geene algemeene voorraadplaats hebben , maakt egtfiï  der Noord- Amerikaanfche Indiaanen. i \ egter die gemeenfchap van goederen, die zoo fterk onder hen heerscht, en hun edelmoedige aart het bijna hetzelfde. Als de Opperhoofden om eene zaak die het algemeen betreft te zaamenkoomen, befluiten zij altoos met een feest, op welk hunne vreugd en vrolijkheid geene paaien kennen. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de Dansfen der Indiaanen. Jrlet dansfen is eene oefening, waarin de Indiaanen veel behagen fcheppen ; nooit koomen zij bij eene openbaare gelegenheid bij eikanderen of dit maakt een deel van het feest. En als zij niet met den oorlog of de jagt bezig gehouden worden , vermaakt de jeugd van beiden kunnen zig alle avonden op deeze wijze. De Indiaanen dansfen, gelijk ik zeg,altoos op hunne feesten. Op deeze zoo wel als in alle hunne andere dansfen, rijst elk op zijne beurt op en danst met groote ftoutheid en lugtigheid , zin^gende, terwijl hij zulks doet, de krijgsverrigtin-. gen  12 Fan de dansfen der Noord- gen van zijne voorouderen. Ondertusfchen flaat bec gezelfchap, dat op den grond in eenen kring rondom den dansfer zit, de maat met eenen aardigen toon, dien zij alle te zaamen laaten hooren en die klinkt als heh, heh, hek. Deeze nooten, als men dezelve zoo noemen mag, worden met eenen icherpen toon uitgefprooken, en met vde uiterfte kragt van hunne longen uitgehaald, zoo dat men zou denken dat hunne kragten daardoor zouden uitgeput zijn , maar , in plaatfe van dit, herhaalen zij het met dezelfde hevigheid geduurende hunne geheele vrolijkheid. De vrouwen , bijzonderlijk die van de Westlijke natieën, dansfen zeer fierlijk. Zij houden zig regt en beweegen zig, met haare armen digt langs haare zijden nederhangende , eerst enige fchreden regts af, en dan weder terug links af. Deeze beweeging maaken zij zonder enige flappen te doen, gelijk een Europeaan doen zou, maar met hunne voeten bij eikanderen , terwijl zij beurtelings hunne teenen en hielen verzetten. Op deeze wijze glijden zij met groote vlugheid tot op eenen zekeren affland , en keeren dan weder terug , en hoe talrijk degeene zijn , die mede dansfen , zij houden egter de maat zoo naauwkeuriglijk met eikanderen, dat 'er geene verwarring koomt. Geduurende dit dansfen mengen de vrouwen op vaste tusfehenpoozen haare fchelle ftem-  Amerikaanjche Indiaanen* 13 ftemmen onder de fchorre Hemmen der mannen > die rondom zitten (want men moet opmerken dat de twee kunnen zig nooit in eenen zelfden dans ondereen mengen) hetgeen met de muzijk van de trommels en chidhicoes eene aangenaams overeenftemming maakt. De Indiaanen hebben verfcheiden foorten van dansfen , die zij bij verfchillende gelegenheden dansfen , als den Pijp - of Calumet - dans , den Oorlogs-dans , den Huwelijks-dans en den Offer-dans. De beweegingen zijn in elkeij deezer dansfen onderfcli imo¬ gelijk een denkbeeld van mj' pdig- heden, waarin ■ zi; Q-, '^xuH ii , !w' * Verfchillende n^^W*ftric8|Pf^»' J' 'h hunne wijze van dansten. ^rpen zig in eene grooter vcrfchddt-tfl^ïjf^'Jït p&stuuren dan enig ander volk; d^n z&Vhunne hoofden omhoog, dan bujgen^j -.rde; dan neigen zij aan eene zijde oVèTf "dan aan eene andere. De Naudowes/ies houden zig regter, flappen vaster, en beweegen zig fierlijker. Maar alle verzeilen zij hunne dansfen met her onaangenaam geluid , dat wij zoo even befehrevcn hebben. De Pijp - dans is de voornaamfte en aangenaamfte voor eenen toekijker van alle, naardien hij minst dol is en deszelfs beweegingen de fierliikile zijn^  i4 Van de dansfen der Noord - zijn; hij wordt flegts bij bijzondere gelegenheden gebruikt, gelijk wanneer 'er gezanten van eenen vijand koomen om over vrede te handelen, of wanneer 'er vreemdelingen van enig aanzien door hunne landen trekken. De Oorlogs-dans, dien zij dansfen als zij ten ftrijd zullen gaan, en als zij van hunne krijgstochten t'huis koomen , doet de vreemdelingen met fchrik aan. Hij wordt, gelijk de andere , in eenen kring van de krijgslieden gedanst; gewoonlijk maakt een Opperhoofd den aanvang met zig van de regter naar de (linkerzijde te beweegen en zijne eigen krijgsdaaden en die zijner voorouderen te zingen. Als hij eene gedenkwaerdige daad gezongen heeft, geeft hij met zijne oorlogs-knods eenen zwaaren flag tegens eene paal, die, tot dat einde, in het midden der vergadering, in den grond geplant is. Elk danst op zijne beurt en verhaalt de wondere daaden van die van zijn geflacht, tot zij eindelijk alle aan den dans gaan. Dan wordt de dans waarlijk vreesverwekkende voor eenen vreemdeling, die zig bij geval onderhen bevindt, naardien zij zig in alle fchriklijke en vreeswekkende gcftalten werpen, welke men zig verbeelden kan, terwijl zij de rol herhaalen, welke zij tegens hunne vijanden in het veld meenen te fpeeleöi Wanneer zij hier mede bezig zijn , houden zij  Amerikaanfche Indiaanen. 15 zij hunne fcherpe mesfen in de hand ,. met welke zij zoo rond flingeren, dat zij geduurig in gevaar zijn om eikanderen den hals aftefnijden, en als zij deeze gedreigde Hagen niet met eene onbegrijplijke behendigheid wisten te ontwijken, zou het niet kunnen misfen. Door deeze beweegingen willen zij toonen hoe zij hunne vijanden vangen, dooden en den hoofdfchedel afvillen. Om dit toneel nog afgrijslijker te maaken, heffen zij hun akelig gegil , gefchreeuw en oorlogskreeten aan, zoo dat men hen in geen ander licht dan als een hoop baarlijke duivels kan befchouwen. Ik heb menigmaal deezen dans met hun medegedansd; maar weldra kon hij mij niet meer vermaaken , naardien ik de vrees niet kon van mij werpen dat ik nog eens eene vreeshjke wond zou ontvangen , die, naar de hevigheid van hunne gebaerden te oordeelen , doodlijk zou hebben moeten wezen. Ik bevond dat de natieën ten Westen van de Misfisfippi en aan de boorden van het Groote meir (Lake Superior) nog gebruik blijven maaken van de Pawwaw , of Zwarten - dans. Het volk in de volkplantingen vertellen duizend ongerijmde vertellingen van deezen dans , waaf mede de Indiaanen den duivel zouden oproepen* Maar zij bekennen #dat die in voorige tijden was ea  i in eene verwonderlijke behendigheid  Amerikaanfche Indiaanen. ty heid beftaan moeten, zal ik van de geheele zaak een omftandig verhaal doen. Zij wierd verrigc ten tijd van de nieuwe ,maan, op eene daartoe aangelegde plaats, in het midden van hunne legerplaats , die omtrent twee honderd menfchen kon bevatten. Naardien ik een vreemdeling was en bij alle gelegenheden door hen zeer beleefd behandeld wierd, wierd ik genodigd om de plegtigheid te zien en digt bij de tralieën van het affchutzel geplaatst. Omtrent den middag begonnen zij te vergaderen , wanneer de zon helder fcheen , hetgeen zij als een goed voorteken befchouwen, want nooit zullen zij uit verkiezing openbaare vergaderingen houden, tenzij de lucht helder en onbewolkt is. Eerst verfcheen 'er een groot getal .Opperhoofden , die in hunnen besten opfchik uitgedoscht waren ; agter deeze kwam de Opper-oorlogsman , in eenen langen mantel van rijk bont gekleed , die op den grond fleepte, verzei d van een gevolg van vijftien of twintig perfoonen , op de aardigfle wijze gefchilderd en gekleed. Daarop volgden de vrouwen van degeene, die reeds in de maatfchappij waren aangenoomen geworden en de trein wierd gefloten door een' verwarden hoop vsn de laagere klasfe, terwijl elk, zoo veel in zijn vermogen was , medewerkte om het toneel grootsch en pragtig te maaken. II. Deel. B Toen  18 Van de dansfen der Noord- Toen de vergadering gezeten en 'er ftilftand bevoolen was, ftond een der voornaamfle hoofden overeind en gaf in eene korte, maar meesterlijke , aanfpraak , de vergadering kennis van het oogmerk, waartoe zij bijeengekoomen waren. Hij gaf hun bericht dat een van hunne jongelieden wenschte als lid van hunne maatfchappij aangenoomen te worden en , hem bij de hand neemende , vertoonde hij hem , hen te gelijk vraagende of zij 'er ook iets tegens hadden dat hij een lid van hun gezelfchap wierde. Naardien niemand enige tegenwerping maakte, wierd de jongman in het midden geplaatst , en vier van de Opperhoofden (tonden kort bij hem ; na hem bij beurten opgewekt te hebben van niet te bezwijken onder de bewerking , die hij zou ondergaan, maar zig als een Indiaan en een man te houden , vatteden twee van hun zijne armen vast en deeden hem knielen, een ander plaatste zig agter hem om hem te vangen als hij viel, en de laatste van de vier gong omtrent twaalf voeten van hem af regt voor hem daan. Dit alles gedaan zijnde , begen het Opperhoofd, dat voor den knielenden candidaat ftond, met eene verftaanbaare ftem tot hem te fpreeken. Hij zeide hem dat hij zelf nu beroerd wierd door denzelfden geest, welken hij hem in weinig oogcnblikken zou mededeelcn; dat deeze hem dood zou  Amerlkaanfche ïndïaantn. t f 2ou flaan, maar dat hij terftond weder tot het leven zou gebragt worden, hij voegde 'er bij dat deeze mededeeling, hoe fchrik verwekken de, egter eene noodzaaklijke voorbereiding was tot de voordeelen, van welke de maatfchappij, in welke hij nu ftond aangenoomen te worden, het genot had. Terwijl hij dit fprak, fcheen hij zeer ontroerd te zijn, tot eindelijk zijne ontroeringen zoo groot wierden dat zijn aangezigt verdraaid wierd en zijn geheel lighaam ftuiptrekkingen kreeg. Op dit pas wierp hij iets , in gedaante en kleur als eene kleine boon, naar den jongman, dat in zijnen mond fcheen te vliegen, waarop hij eensklaps zoo beweegingloos nederviel als of hij dood ge* fchooten ware. Het Opperhoofd, dat agter hem geplaatst was, vong hem in zijne armen , en legde hem, met hulp der twee andere, op den grond naar alle waarfchijnlijkheid van het leven beroofd. Toen zij dit gedaan hadden , begonnen zij cnmiddelijk zijne leden te wrijven en hem op den rug te flaan, terwijl zij hem ftooten gaven, die beter gefchikt fcheenen om den levendigen te (lillen , dan om een' doodén levendig te maaken. Geduurende deeze buitengewoone bewerking bleef de fpreeker zijne redenvoering vervolgen, de aanfehouwers verzoekende zig niet te verwonderen of aan de opkomst van den jongman te B a wan*  *o Fan de dansfen der Noord- wanhoopen, naardien zijn tegenswoordige levenlooze toeftand enkel voortkwam van de geweldige werking van den geest op vermogens, die tot hier toe ongewoon waren aan diergelijke inblaaz'ingen. De jongeling lag ondertusfchen verfcheiden minuuten zonder gevoel en beweeging; maar, eindelijk , na verfcheiden hevige (lagen ontvangen te hebben, begon hij enige tekenen van leven te geeven. Deeze waren egter verzeld van zwaare ftuiptrekkingen en eene flikking , naar het fcheen , in de keel; maar zij hielden weldra op; want toen hij de boon, of wat het dan ook ware , dat het Opperhoofd hem toegeworpen had, maar dat ik, fchoon ik met alle aandacht oplettede, niet in zijnen mond had zien gaan, uitgefpogen had, fcheen hij korte oogenblikken daarna vrij wel tot zigzelven gekoomen te zijn. Toen nu de plegtigheid dus verre verrigt was, trokken hem de dienst-doende Opperhoofden de klederen uit, welke hij gewoonlijk gedraagen had, en deeden hem een geheel nieuw (lel klederen aan. Toen hij gekleed was, vattede hem de fpreeker weder bij de hand en bood hem het gezelfchap aan, als een regelmaatig en volkoomen ingewijd lid, hen tegelijk opwekkende om hem al zulken nodigen bijltand te geeven als hij , nog een jong lid zijnde, zou kunnen nodig hebben.  Amerikaanfche Indiaanen. ai ben. Toen vermaande hij ook den nieuwling verkoren broeder den raad van zijne ouder broederen met nederigheid te ontvangen en naauwkeuriglijk te agtervolgen. Nu floegen alle degeene, die binnen het ftaketzel gelasten waren, eenen kring rondom hunnen nieuwen broeder; de muzijk begon en het groot Opperhoofd zong eenen zang, waarin hij, als naar gewoonte, hunne krijgsbedrijven verhief. De eenigfte fpeeltuigen, die zij gebruiken, zijn een trommel, die uit een fraai gewerkt ftuk van eenen hollen boom beftaat, over welks een eind een vel is gefpannen, waarop zij met eenen enkelen ftok flaan , en dat een geluid geeft dat verre af is van welluidend te zijn , maar flegts dient om de maat te flaan ; en de chichicoe, die zij 'er fomtijds bijvoegen; in hunne oorlogs- dansfen gebruiken zij fomtijds eene foort van dwarsfluit van riet gemaakt, die een fchel hard geluid geeft. Nu was het gantfche gezelfchap bij malkanderen en de dans begon; daar waren verfcheiden zangers, die de muzijk met hunne flemmen verzelden, terwijl de vrouwen op zekere tusfchenpoozen in choor medezongen, hetgeen met mal. kanderen eene niet onaangenaame maar wilde muzijk voortbragt. Deeze was eene van de aangenaamfte vermaaklijkheden , welke ik bijwcaade, terwijl ik onder hen verkeerde. B 3  22 Van de dansfen der Noord - Ik kon rr.ij niet onthouden van lagchen over eene zonderlinge kinderachtige gewoonte, welke ik zag dat zij in deezen dans gebruikten, en die de eenigfte was, die enigen fchijn van bezweering had. De meeste lieden droegen in hunne handen een otters of bosch-marters vel, dat geheel van het lijf afgeflroopt en met lucht gevuld zijnde, als het gedrukt wierd , een piepend geluid gaf, door een houten pijpjen, dat -in den bek was vast gemaakt. Wanneer zij dit werktuig iemand van het gezelfchap voor het gezigt hielden en 'er dan mede gepiept wierd, viel hijdie het geluid ontving , terftond als dood neder. Somtijds lagen 'er twee of drie, zoo mannen als vrouwen, tegelijk op den grond; maar onmiddelijk bekoomende, (tonden zij op en voegden zig weder in den dans. Dit fcheen zelfs de hoofden oneindig te vermaaken. Naderhand hoorde ik dat deeze hunne DU Penates of Huis - Goden waren. Na dat op deeze wijze enige uuren doorgebragt waren, begon de maaltijd; toen de fchotels bij mij gebragt wierden, befpeurde ik dat zij met honden - vleesch gevuld waren, en ik wierd onderrigt dat zij op alle hunne groote openbaare maaltijden geene andere foort van voedzel gebruiken. Tot dat einde bezorgt, op den maaltijd, van welken ik nu fpreek, de nieuw aankoomling vette honden, als zij flegts tot enigen prijs te krijgen zijn. In  Amerikaanfche Indiaanen. 23 In deeze gewoonte van, bij zekere gelegenheden , honden vleesch te eeten, gelijken zij de bewooneren van enige der landen aan de NoordOostlijke zoomen van Afia. De Schrijver van het Bericht van Kamfchatka, op last van de Keizerin van Rusland uitgegeeven , en hier voor aangehaald , zegt ons dat het volk dat Koreka bewoont, een land ten Noorden van Kamfchatka , die als de Arabiers in horden omzwerven, als zij de booze geesten hunnen eerdienst bewijzen , een rendier of eenen hond dooden , welker vleesch zij*eeten, en welker kop en tong zij op eenen paal fteeken met het voorhoofd naar het Oosten gekeerd ; en ook dat zij , als zij bevreesd zijn voor de eene of andere befmetlijke kwaal , eenen hond dooden en de darmen om twee paaien winden, tusfchen welke zij dan doorgaan. Deeze gewoonten, in welke zij ten naasten bij door de Indiaanen nagevolgd worden, fchijnen mijne onderftelling nog te verfterken dat Amerika eerst van deezen kant bevolkt is geworden. Ik weet niet onder welke klasfe van dansfen ik dien dans moet rangfchikken, welken de Indiaanen dansten, die aan mijne tent kwamen , toen ik aan het meir Pepin, aan den oever van de Mis? fisfippi landde, gelijk in mijn dagverhaal gemeld is. Uitkijkende , zag ik , gelijk ik aldaar geB 4 meld  «4 Van de dansfen der Noord- meld heb , twintig naakte jonge Indiaanen, de volmaaktfle van gedaante en verre de fchoonfte van alle die ik ooit gezien bad, naar mij toe koomen , dansfende op het geluid van hunne trommelen. Elke tien of twaalf fchreden Honden zij ftil en hieven aan met gillen en fchreeuwen. Toen zij tot aan mijne tent genaderd waren , verzogt ik hen binnen te koomen , hetwelk zij deeden, zonder zig te verwaerdigen mij enig andwoord te geeven. Naardien ik zag dat zij met rood en zwart befchilderd waren , gelijk zij gewoonlijk zijn, als zij tegens eenen vijand uittrekken , en befpeurde dat 'er iets van den oorlogs • dans in hunne beweegingen was , twijfelde ik niet of zij waren opgeftookt door het vijandlijk Opperhoofd, dat mijne groetenis geweigerd had. Ik befloot dan mijn leven zoo duur te verkoopen als mogelijk was. Ik ontvong hen zittende op mijne kist, met mijne fnaphaan en piftoolen naast mij en beval mijn volk een waakend oog op hen te houden en zelve ook op hunne hoede te zijn. De Indiaanen , in de tent gekoomen zijnde , vervolgden hunnen dans bij beurten , terwijl zij te gelijk van hunne helden-daaden zongen en van de meerderheid van hunne natie boven alle andere volkeren. Om hunne woorden nog meer kragt  Amerikaanfche Indiaanen. 25 kragt bijtezetten , fchoon hunne taal ongemeen kragtig en vol alleriterkfte uitdrukkingen was, en zoodaanig als het ftoutst hart met fchrik zou hebben kunnen vervullen, floegen zij, op het eind van eiken volzin, hunne oorlogs-knodfen met zoo veel geweld tegens de ftaaken van mijne tent, dat ik alle oogenblikken verwagtede dat zij op ons zoude nederftorten. Naardien elk hunner , in het rond dansfen, mij voorbij kwam, hielden zij hunne regterhand boven hunne oogen en keeken mij, terwijl zij digt naar mij toe kwa» men, ftrak in het gezigt, hetgeen ik niet als een teken van vriendfchap kon opvatten. Mijn volk achtte zig verloren en ik, voor mij, beken dat ik nooit bij enige gelegenheid zoo zeer bevreesd ben geweest. Toen zij hunnen dans ten naasten bij geëindigd hadden, bood ik hun de vrede-pijp aan, maar zij wilden die niet aanneemen. Toen fchoot mij, als eene laatste toevlugt, in te beproeven wat gefchenken zouden uitwerken ; ik nam dan enige linten en fnuisterijen uit mijne kist, welke ik hun voor leide. Deeze fcheenen hen in hun befluit te doen wankelen en hunnen toorn enigermaate te ftillen; want eene raadpleeging met elkanderen gehouden hebbende , plaatsten zij- zig op den grond neder, hetgeen ik als een gunftig voorteken befchouwde. Hier in bedroeg ik mij B 5 ook  z6 Van de dansfen der Noord- ook niet, want kort daarop namen zij de vrede-pijp aan, onftaken dezelve, reikten mij die eerst toe en rookten 'er toen zelve uit. Daarop vatteden zij de gefchenken op, welke tot dien tijd daar gelegen hadden, zonder dat zij 'er acht op fcheenen te flaan ; zij fcheenen zeer met dezelve in hunnen fchik en vertrokken op eene vriendlijke wijze, en niets deed mij ooit zoo veel vermaak als mij van zulke vreeslijke gasten ontflagen te zien. Ik heb nooit kunnen te weeten koomen wat eigenlijk het oogmerk van dit bezoek geweest zij. Ik had reden genoeg om te denken dat het vijandlijk was en dat hunne komst, op zulk een laat uur op aanftooking van den Grooten Sautor gefchied was; maar naderhand wierd ik onderrigt dat het wel eene beleefdheid konde geweest zijn, welke zij de Opperhoofden van andere natieën, die hen bij geval ontmoeten , gewoon zijn te bewijzen, en dat de omftandigheden, die mij in hun gedrag zoo verdagt waren voorgekoomen, enkel de uitwerkingen van hunnen hoogmoed waren, en ten oogmerk hadden degeenen, welke zij dus bezogten, een groot denkbeeld van hunne dapperheid en kloekheid te geeven. Den morgen voor ik mijnen weg vervolgde, kwamen verfcheiden van hunne vrouwen mij een gefchenk van wat fuiker brengen, welke ik met nog enige linten beloonde. De  Amerikaanfche Indiaanen. %*j De Offer-dans is dus niet genoemd omdat zij tegelijk eene offerhande aan eenen goeden of kwaaden geest opofferen ; maar het is een dans, welken de Naudowesfies dien naam geeven, omdat hij gebruikt wordt als hun enige algemeene gelukkige omftandigheid gebeurt. Terwijl ik onder hen was, kwam 'er een fraai groot hert bij geval midden in hunne legerplaats loopen, dat zij weldra afmaakten. Naardien dit juist bij de nieuwe maan voorviel, hielden zij het voor een gelukkig voorteken en, het geheel gebraaden hebbende, kreeg elk in de legerplaats 'er zijn deel van. Na het maal dansten zij alle met malkanderen eenen dans, welken zij, omdat hij enigzints vaneenen godsdienltigen aart was, den Offer-dans noemden. AGTSTE HOOFDSTUK. Van de Jagt der Indiaanen. tiet jaagen is de voornaamfte bezigheid der Indiaanen ,• zij worden van hunne jonge jeugd daartoe opgebragt, en het is eene oefening, niet minder eerwaerdig dan tot hun onderhoud noodzaaklij k. Een behendig en onverfchrokken jager is  i 8 Van de jagt der Noord- is bij hen bijna in even zoo groote achting als een voornaam krijgsman. Daar is naauwlijks eene enkele list, welke 's menfchen fchranderheid bedagt heeft om de dieren te vangen of te dooden, die hem voedzel verfchaffen, of welker vellen voor de Europeërs van waarde zijn, welke hun onbekend is. Als zij op de jagt zijn, leggen zij die vadzigheid, die hun bijzonder eigen is, af en worden werkzaam, ftandvastig en onvermoeid. Zij zijn ook zeer fchrander in het opfpooren van het wild, en in de middelen om het te dooden. Zij onderfcheiden het fpoor van de dieren, op welke zij jaagen, fchoon het voor de oogen van andere niet te befpeuren is, en kunnen het door het onbetreden bosch met zeekerheid volgen. De dieren, op welke de Indiaanen jaagen, om hun vleesch, dat zij tot voedzel gebruiken, en om hunne vellen, van welke zij hunne klederen maaken, of welke zij met de Europeaanen vermangelen, zijn de Buffel, de Eland, het Hert, de Moofe het Rendier, de Beer, de Bever, de (a) Verfcheiden van de nieuwfte natuur-befchrijvers houden den Eland (Elk) en de Moofe voor een en hetzelfde dier; doch wijl de Schrijver van een ander gevoelen is en deeze dieren hier agter beiden afzonderlijk be-  'Jmerikaanfche Indiaanen. 29 de Otter, de Bosch-marter enz. Ik zal de befchrijving van deeze dieren uitftellen tot het hoofdftuk, waario ik van de viervoetige dieren van Noord - Amerika zal handelen, en hier flegts Ipreeken van de wijze van dezelve te jaagen. Eerst wordt 'er in hunne algemeene vergaderingen , die in den zomer gehouden [worden, en waarin al het te verrigtene voor den aanftaanden winter bepaald wordt , vastgefield welken weg zij tot dat einde neemen zullen, en welke partijen op de verfchillende tochten zullen gaan. De opperfle oorlogsman, wiens werk het is alle* daaromtrent te regelen, maakt met groote plegtigheid eene uitnodiging bekend aan alle , die verkiezen hem te verzeilen; want de Indiaanen erkennen , gelijk ik boven reeds gezegd heb , geene oppermagt en hebben geen denkbeeld van dwang en elk die dit aanneemt, maakt zigzelven gereed met verfcheiden dagen lang te vasten. De Indiaanen vasten niet, gelijk fommige andere natieën, op het rijkst en lekkerst voedzel, maar zij onthouden zig .volkoomenlijk van alle foort van fpijs en drank, en zoo groot is hun geduld en hunne kloekmoedigheid, dat de zwaarfte dorst hen befchrijft, heb ik deeze onderfcheiding ook hier zoö gelaaten. vertaai.br,  30 Van de jagt der Noord- hen niet zoude kunnen noopen eenen druppel waters te nuttigen, en egter fchijnen zij, onder deeze geftrenge onthouding , vrolijk en wel te vreden. De reden, die zij van dit vasten geeven, is dat het hen in ftaat ftelt om vrij te droomen, in welke droomen zij onderrigt worden waar zij den grootften overvloed van wild zullen vinden, en ook dat het het ongenoegen van de kwaade geesten afwendt en hen hun genegen maakt, terwijl zij bij deeze gelegenheden ook de deelen huns lighaams, die onbedekt zijn, zwart verwen. Als de vasten ten einde en de plaats daar men jaagen zal bekend is gemaakt, geeft het Opperhoofd , dat hen geleiden moet, een groot gastmaal aan hun, die de verfchillende benden zullen uitmaaken, van 't welk geen van hun iets durft nuttigen voor hij zig gebaad heeft. Op dit gastmaal eeten zij, alfchoon zij zoo langen tijd gevast hebben, zeer maatig, en het voorzittend Opperhoofd verhaalt de daaden van degeene, die de grootfte dingen bedreven hebben in de zaak, die zij nu gaan aanvangen. Kort daarop vertrekken zij op hunnen tocht naar de bepaalde plaats, met zwart befchilderd of liever befmeerd , onder de toejuichingen van al het volk. Het is onmogelijk hunne fnelheid en ftandvas* tigheid te befchrijven, die zij gebruiken, als zij hun-  Amerikaanfche Indiaanen. hunne prooi vervolgen; geene kreupelbosfchen, flooten , flroomen , poelen of rivieren kunnen hen fluiten. Zij gaan altijd regt voorwaarts in de regtfte lijn, die zij houden kunnen, en daar zijn weinige van de wilde boschbewooneren, welke zij niet inhaalen. Als zij op beeren jaagen , tragten zij hunne fchuilplaatfen te ontdekken ; want deeze dieren verfchuilen zig, geduurende den winter, in holle boomftammen , of maaken zig holen in den grond, daar zij zonder voedzel blijven zoo lang het flegte weder duurt. Als de Indiaanen denken dat zij aan eene plaats gekoomen zijn, daar die dieren gemeenlijk verkeeren, fchikken zij zig in eenen kring , zoo wijd hun getal ftrekt en , dan voorwaarts gaande , tragten zij, naar maate zij het middenpunt naderen, de fchuilplaats van hunne prooi te ontdekken. Door dit middel zijn zij zeeker, zoo 'er tusfchen beiden enige liggen, dat zij die zullen opflooten en met hunne boogen of met hunne fnaphaanen nedervellen. De beeren vlugten zoo dra zij een' mensch of een' hond zien en zullen zig alleen dan verweeren , als zij zeer hongerig , of als zij gewond zijn. Als de Indiaanen op den buffel jaagen, maaken zij eenen kring of een vierkant, ten naasten bij op dezelfde wijze als wanneer zij naar den beer zoeken. Als  32 Van de jagt der Noord- Als zij alle op hunne posten zijn, Iteeken zij her. gras, dat op dien tijd lang en dor is, in brand, wanneer deeze dieren , die zeer bang voor vuur zijn , in allerijl voor hetzelve vlugtendé , in groote menigte in een kort bellek bijeen gedreven worden, en dan kan 'er naauwlijks een ontfnappen. Zij hebben verfchillende wijzen van den eland, het hert en het rendier te jaagen. Somtijds zoeken zij hen op in de bosfchen , in welke zij zig, geduurende de geftrenge koude, verfchuilen, en daar zij gemaklijk van agter de boomen gefchoten worden. In de Noordlijkite luchtltreeken neemen zij het voordeel van het weder te baat om de elanden te dooden; als de zon even zoo veel kragt heeft om de fneeuw te fmelten en de vorst in den nagt eene foort van korst op de oppervlakte maakt, valt die dier, dat zwaar is, met zijne pooten 'er door, en kan 'er zig bezwaarlijk uit redden; op dien tijd wordt hij dan ook ras agterhaald en gedood. Sommige natieën jaagen deeze dieren op eene wijze, die gemaklijker en vrij van gevaar is. De jagers bende verdeelt zig in twee partijen, en, eene plaats uitgekozen hebbende op den oever van eene rivier, gaat eene der benden t' fcheep in hunne kanoos, terwijl de andere zig op het land in eenen halven kring vormt, welks punten  Ameriksianfche Indidanëriï 33 ïen aan de rivier koomen, en de honden los Jaar, die al het wild opjaagen , dat binnen deezen halven kring bedoren is ; zij drijven het haar de rivier, en niet zoo haast heeft het z;g' te water begeeven of het grootfte gedeelte wordt afgemaakt door degeene', die in de vaartuigen gebleven zijn. De eland ën de buffel zijn beiden zéér woedende als zij gewond zijn , en zullen zig kloekmoedig naar hunne vervolgers! w-enden en hen onder hunne voeten vertrappen , zoo de jager geen middel vindt om- hen te dooden , of zijne veiligheid in de vlugt op eenen nabijgelegen boom Zoekt; door dit middel kan men hen ffeeds ontwijken en zoo moede maaken van vervolgen, dat zij het van zelve opgeeven. Maar de jagt, waarop de Indiaanen , bijzonderlijk die , Welke dé Noordlijke ftreeken bewoonen, zig voornaamlijk toeleggen, ên uit welke zij het grootst voordeel trekken , is de bever-jagt. Het jaargetijde tot deeze jagt is de geheele winter doör van November tot April, geduurende Welken tijd het bont van deeze dieren in zijne grootfte volmaaktheid is. Eene beichrijving van dit bijzonder dier, dé Wijze waarop zij hunne wöoningen' maaken, en de regeling van hunne bijna op reden fteunende rftaatfébappij zal ik op eene andere plaats mededeelen. Deel, C Dé  34 Van de jagt der Noord' De jagers gebruiken verfcheiden wijzen vari hen te dooden. Maar de gemeende zijn hen in vallen te vangen, het ijs open te hakken of hunne dammen doortefteeken. Naardien deeze dieren zeer fcherp van gezigt en fijn van gehoor zijn, moet men groote omzigtigheid gebruiken , als men hunne verblijfplaatfen nadert ; want naardien zij zig zelden verre van het water begeeven , en hunne wooningen altijd aan eene groote rivier of een groot meir, of aan dammen van hun eigen maakzel gebouwd zijn, begeeven zij zig op het minfte gerugt, met fpoed naar het diepfte van het water, en ddken oniniddelijk naar den grond ; terwijl zij dit doen , maaken zij een groot gerugt door met hunne (herten in het water te flaan , om alle hunne medgezellen te waarfchuuwen. Met vallen vangen zij hen op de volgende wijze : Schoon de bevers gewoonlijk eenen genoegzaamen voorraad van levensmiddelen voor den winter opleggen, doen zij egter nog van tijd tot tijd tochten naar de nabijgelegene bosfchen om nog meer te haaien. De jagers, hun fpoor gevonden hebbende, zetten eene val op hun pad, waarin kleine flukjens fchors of jonge fpruiten van de boomen tot aas liggen; naauwlijks heeft de bever die opgevat of daar valt hem een zwaar houten blok op het lijf en breekt hem de lendepen 3  rfmerikaanfche Indiaanefii 'hen; zijne vijanden, die op de loer flraan, koomen weldra te voorfchijn, en maaken het magtloos dier verder af. Op andere tijden , wanneer het ijs op. de rivieren en meiren omtrent eenen halven voet dik is, maaken zij 'er een gat in met hunne bijlen , waar naar toe de bevers zig dra begeeven, om Verfche lucht te fcheppen, als men hen in hunne wooningen gaat frooren. Naardien hun fnuiven eene groote roering in het water maakt, wordt de jager tijds genoeg gewaarfchuuwd dat zij koomen , en zij flaan hem op den kop, zoo dra hij denzelven boven water fteekt. Als de wooningen der bevers bij een beekjen gijn , worden zij nog gemaklijker gedood : dan hakken de jagers het ijs door, fpreiden een net onder hetzelve, en breeken de wooningen def bevers af, die nooit misfen zig naar de diepte te begeeven, daar zij in de netten verward geraa» ken en gevangen worden ; maar men moet hen 'er niet lang in laaten, want zij zouden zig weldra ontwarren, door met hunne tanden de netten aan ftukken te bijten, welke men weet dat zij Zeer fcherp en lang hebben. De Indiaanen draagen groote zorg om hunne honden te beletten aan de beenderen van de bevers te koomen. De redenen , die zij van deeze Voorzorgen geeven , zijn , ten eerften, dat de C 2 been-.  3<ï Van de jagt der Noord-- beenderen zoo hard zijn dat zij de tanden van dg honden bederven , en ten tweeden dat zij bevreesd zijn dat zij de geesten van de bevers door dit tuetelaaten zoo zeer zullen verbitteren , dat zij den volgenden jagt-tijd ongelukkig zullen maaken. De vellen van deeze dieren verruilen de jagers met de Europeaanen voor noodwendigheden en naardien zij door de laatste meer gefchat worden dan enige andere foort van bontwerk, leggen zij zig met grooten ijver op deeze jagt toe. Als de Indiaanen buffels, elanden, herten enz. dooden, verdeelen zij gemeenlijk het vleesch onder den ftam , tot welken zij behooren. Ma?.r tot de bever-jagt vereenigen zig gemeenlijk enige huisgezinnen, en verdeelen den buit met malkanderen. Zij geeven , het is waar, gemeenlijk in deeze verdeeling enig voorrecht aan hunne eigen gezinnen; maar nooit ontftaat 'er nijd of murmureering over het betoonen van partijdigheid. Onder de Naudowesfïes is het eene gewoonte dat, zoo iemand een hert, buffel of ander dier fchiet, en het tot op eenen aanmerklijken aflland wegloopt, voor het valt, daar iemand, tot eenea anderen ftam behoorende, zig bevindt, en deeze eerst een mes in hetzelve fteekt, het Wild als d© eigendom van den laatsten befchouwd wordt, fchoon het door den eerften doodlijk gewond was. Schoon.  Amerikaanfche Indiaanen. 37 Schoon deeze gewoonte willekeurig en onredenlijk voorkoomt, onderwerpt dat volk zig egter met genoegen aan dezelve. Deeze beflisilng is evenwel zeer verfchillende van die , welke door de Indiaanen op de grenzen van de volkplantingen in zwang is, daar de eerfte , die het raakt, recht heeft op het beste gedeelte. NEGENDE HOOFDSTUK. Van de Oorlogen der Indiaanen. 1 De Indiaanen beginnen de wapenen te draagen als zij vijftien jaaren oud zijn, en leggen die weder af, als zij tot den ouderdom van zestig jaaren gekoomen zijn. Sommige natieën naar het Zuiden , vervolgen , naar mij bericht is, hunne krijgs - oefeningen niet, als zij eens vijftig jaaren bereikt hebben. Onder eiken ftam of natie is een uitgelezen getal manfchappen, die de oorlogslieden genoemd worden, en die altoos gereed zijn om of aanvallender , of verdedigender ''wijze, naar de gelegenheid het vereischt, de wapenen te voeren. C 3 Di®.  §8 Fan de oorlogen der Noor 4- Diegeene, welke omgang mee de Europeaanen hebben, maaken gebruik van tomahawks, mesfan en vuur-wapenen j maar die, welke Westwaarts van de Misfisftppi woonen , en die geene gelegenheid hebben om deeze foorc van wapenen te koopen, gebruiken boog en pijlen en de Cas~ fe-Tête of Oorlogs- knods. De Indiaanen , die nog verder Westwaarts woonen, een land dar zig tot aan de Zuid - zee üitftrckt, gebruiken in den ftrijd een oorlogstuig , dat zeer ongemeen is. Naardien zij zeer veele paerden hebben, vallen zij hunnen vijand altoos te paerd aan , en belemmeren denzelven met geen ander wapen dan een ftcen van mrddelbaare grootte, fraai gewerkt, welken zij met een touw, omtrent ander halven el lang , aan hunne regter armen een weinig boven den elleboog, vastbinden. Deeze fteenen draagen zij gemaklijk in hunne handen tot zij bij hunne vijan. den koomen, en füngeren dezelve met zoo groote behendigheid, in het rennen, dat zij nooit misfet» enige te raaken. Het land, dat deeze Hammen in bezit hebben , heeft groote uitgeftrekte vlakten , waarom ook degeene , die hen aanvallen , zelden terugkoomen, naardien de fnelheid van de paerden, die zij berijden, hen in ftaat ftek zelfs de fnelfte van hunne befpringexs te agterhaaleji. De  Amerikaanfche Indiaanen, 39 De Naudowes/ies , die met dit volk in oorlog geweest waren, zeiden mij dat, zoo zij geene moerasfen of kreupelbosfchen vonden, waarin zij zig bergen konden , zij verzeekerd konden zijn afgefneden te zullen worden: om dit voortekoomen maakten zij, als zij eenen aanval deeden, dat zij altijd nabij zulke plaatfen waren, die voor ruiterij ontoeganglijk zijn, als wanneer zij een groot voordeel boven hunne vijanden hadden, welker wapenen hen daar niet konden bereiken. Sommige natieën maaken gebruik van eene werpfpiets , met eene punt van been , die op verfcheidenerleie wijzen gemaakt is ; maar hunne wapenen over het algemeen zijn boog en pijlen, en de reeds gemelde korte knods. De laatste is gemaakt van zeer hard hout, en de kop rond als een kloot van omtrent drie en eene halve duimen middellijns ; in deezen kloot is een fnijdend ijzer gezet, 't welk naar dat van een Tomahawk gelijkt, fomtijds is dat ftuk ook van vuurfteen, naar dat zij het een of ander bekoomen kunnen ; de gedaante is op PI. VI afgebeeld. De ponjaard, bij dezelve geplaatst, is bij de Naudowesfie-natie alleen in gebruik en van een oud maakzel, maar zij kunnen niet zeggen hoe lang hij bij hen in zwang geweest is. Hij was in het eerst van vuurfteen of been, maar zedert zij .gemeenfchap met de Europifehe handelaars geC 4 had  4-a Van de oorlogen der Noord- had hebben, hebben zij dien van daal gemaakt. Hij is omtrent tien duimen lang , en boven aan het handvat ten naasten bij drie duimen breed ; de randen zijn fcherp en hij loopt in eene punt pit. Zij draagen dien in eene fchede van hartenleder gemaakt, netjens verfierd met ftekelvarkenspenren en hij hangt gemeenlijk ?an een touw, dat op dezelfde wijze verfierd is, dat ilegts tot de borst nederhangt. Dit merkwaardig wapen wordt alleen door enige weinige van de voorpaamfie Opperhoofden gedraagen en wordt en sis een nuttig werktuig en een fraai teken van meerderheid befchouwd. Ik zag onder de Naudowesfcs enige fchilden Van ruuwe buffelen - huiden gemaakt en van ge, daantealsdie, wdke de Ouden gebruikten. Dan nlzoo hec getal klein was, en ik geen bericht kon bekporaen van den tijd, waarop zij eerst onder hen ingevoerd zijn, denk ik dat die, welke Jk gezien heb, door vcele gedachten van vader op zoon zijn overgegaan. De redenen , welke de Indiaanen geeven van de oorlogen, die zij tegens eikanderen voeren zijn omtrent dezelfde als die, welke befchaafder naticen voorgeeven om de rust van hunne nabuuren te dooren. De redenen van de eerste djn egter in het algemeen redenlijker en billijker dan die door welke de Europeërs hun gedrag willen rechtvaerdigen. - ^  'Amerikaanfche Indiaanen. ^ ' Het uitbreiden van hun 'gebied is bij dit vólk Zelden eene beweegreden om in het land van hunne nabuuren te vallen en daar ftroperijen te begaan. Zig het recht van de jagt binnen zekere grenzen te behouden , de vrijheid te handhaven van langs hunne gewoone paden te trekken, en de landen, die zij door een lang bezit de hunne rekenen , voor allen inbreuk te bewaaren , zijn de gewoone oorzaaken van die gefchillen , die zoo 'dikwerf onder de Indiaanfche natieën ontdaan , en die met zoo veel bitterheid gevoerd worden. Schoon zij het recht van bijzonderen eigendom niet kennen, zijn egter de minst befchaafde onder hen wel bekend met de rechten van hunnen ftam op de landen, die zij bezitten , en zullen zig tegens alle inbreuken op dezelve mee kragt verzetten. Schoon men in het algemeen onderftelt dat, omdat hun grondgebied zoo uitgeftrekt is , de grenzen daarom niet bepaald kunnen worden, ben ik egter wel verzeekerd dat de grenspaalen van elke natie in de binnenlanden met veel juistheid jn hunne ruuwe fchetfen zijn aangewezen. Ik wierd zelfs, gelijk ik hier boven aangemerkt heb, in ftaat gefield uit dc hunne de mijne te verbeteren , en ik heb na de naauwkeurigfte waarnee1 nfingen en onderzoekingen , zeer weinige voorbeelden gevonden in welke zij zig bedrogen hadden. C 5 Maar  42 Van de oorlogen der Neord- Maar eigenbelang is noch de menigvuldigfte, noch de kragtigfte beweegreden tot het voeren van oorlog tegens malkanderen. De wraakzugt, die de onderfcheidende karakter - trek van dit volk uitmaakt, is de algemeenfte beweegreden. Zij gevoelen beledigingen met eene groote aandoenlijkheid en zoeken met eene onbezweken drift naar wraak. Hierbij mag ook nog in aanmerking koomen die natuurlijke opwekking, welke elke Indiaan begint te gevoelen , zoo dra hij manlijke jaaren begint te bereiken , om blijken van zijne kloekheid en dapperheid te willen geeven. IN aardien hun vroegtijdig het denkbeeld wordt ingeprent dat de ooriog de hoofd-bezigheid van hun leven moet zijn, dat 'er niets zoo wenschlijks is als de naam van een groot krijgsman te wezen , en dat de bekkeneel - vliezen van hunne Vijanden en een groot getal gevangene de eenigfte dingen zijn die verdienen gefchat te worden, is het ook niet te verwonderen dat de jongere Indiaanen geduurig onrustig en ontevreden zijn, als hunne drift wordt ingetoomd en zij in eenen ftaat van werkloosheid. gehouden worden. De eene of andere van deeze geneigdheden , de zugt naar wraak, of de voldoening van eene aandrift, die hun bij graaden eigen wordt, is dikwijls genoegzaam om hen te noopen vijandlijkheden tegens  Amerikaanfche Indiaanen. tl gens fomraige der nabuurige natieën te bedrijven. Als de Opperhoofden het nodig vinden oorlog te voeren , zoeken zij deeze driften gaande te maaken , en wekken door dat middel hunne oorlogslieden welhaast op om de wapenen optevatten. Tot dat einde maaken zij gebruik van hunne krijgshaftige welfpreekendheid, omtrent in de volgende bewoordingen , die nooit rnisfen Van goede uitwerking te zijn : „ De beenderen van onze overleden landslieden liggen onbe„ graven , zij roepen ons toe dat wij hun on„ gelijk zullen wreeken , en wij moeten hun „ verzoek voldoen. Hunne geesten roepen te„ gens ons, zij moeten verzoend worden. De „ befchermgeesten, die de befchermers van onze „ eer zijn , boezemen ons het befluit in om de vijanden van onze vermoorde broederen opte- zoeken. Laaten wij henen gaan en degeene, „ door welke zij gedood zijn , verflinden. Zit „ dan niet langer ftil , volgt uwe natuurlijke „ dapperheid in, zalft uw hair, fchildert uwe ^, aangezigten , vult uwe pijlkokers , doet de wouden van uwe gezangen weergalmen, troost i,, de geesten der geftorvene , en zegt hun dat zij i5 zullen gewrooken zijn. Door deeze vermaaningen opgewekt, grijpen de oorlogsmannen hunne wapenen in vervoering van  4+ Van de oorlogen der Noord- van woede , zingen den oorlogszang, en branden van ongeduld om hunne handen in het bloed hunner vijanden te wasfchen. Somtijds verzamelen bijzondere hoofden kleine benden en doen tochten tegens degeene, met welke zij in oorlog zijn, of die hen beledigd hebben. Een enkele oorlogsman , door wraak aangehitst of een verlangen gevoelende om zijne kloekmoedigheid te toonen, zal in zijne eenigheid verfcheiden honderden mijlen voorttrekken , om eene zwervende partij te verrasfchen of af te fnijden. Deeze onregelmaatige uittochten worden egter niet altoos door de oud. hoofden goedgekeurd , fchoon zij dikwijls genoodzaakt zijn die ongemerkt toetelaaten , gelijk ik daarvan een voorbeeld bij de natieën der Naudowesfies en Chiptways gegeeven heb. Maar als een oorlog nationaal is en door de geheele maatfchappij nndernoomen wordt, dan zijn hunne overleggingen plegtig en gaan langzaam toe. De oudere houden eene raadsvergadering , waarbij alle de opper • oorlogsmannen en jonge lieden toegelaaten worden , daar zij hun gevoelen in plegtige redenvoeringen uiten, den aart der onderneeming , welke zij doen zullen, rijp overweegende en met groote fchranderheid de voor- en nadeden wikkende, welke 'er uit fpruiten zullen. Ook'  'Amerïkaanfchè Indidaneti. 45 Ook worden de priesters over het onderwerp geraadpleegd ; ja zelfs worden fomtijds hm» ne verftandigfte vrouwen om haar gevoelen ge-: vraagd. Wordt 'er tot den oorlog befloten , dan berei-: den zij 'er zig toe met groote plegtigheid. De Opperfte oorlogsman van eene natie trekt niet bij alle gelegenheden zelf aan het hoofd van de oorlogs - bende ; dikwijls geeft hij daartoe eenen anderen mede, van wiens dapperheid en voorzigtigheid hij goede gedagten heeft. Hij , die dus verkoren is, wordt eerst met zwart beklad, dan moet hij verfcheiden dagen lang vasten , geduurende welke hij den Grooten Geest aanroept, of den toorn van de Kwaade Geesr ten afbidt, terwijl hij ondertusfchen geduurende dien tijd geenen omgang met iemand van zijnen ftam houdt. Hij is tegeljk zeer zorgvuldig in het waarneemen van zijne droomen , want van deeze denken zij dat de goede uitflag grootendeels zal afhangen en door de vaste overtuiging, waarin elk Indiaan, door zijne laatdunkendheid is dat hij naar eene zekere overwinning zal fpoedtn, zijn de droomen gemeenlijk zijne wenfchen gunftig. Na dat hij zoo lang gevast heeft als de gewoonte vereischt, roept hij de oorlogslieden bij eh;  %6 Van de oorlogen der Noord* «Ikanderen en een draagband van Wampum («) in zijne hand houdende, fpreekc hij hen dus aan; „ Broeders ! Thans fpreek ik tot u door in„ blaazing van den Grooten Geest en door hem „ word ik aangezet om de oogmerken ter uit„ voer te brengen, welke ik u nu gaa ontvou, „ wen. Het bloed van onze overleden broeders „ is nog niet afgewischt; hunne lighaamen zijn „ nog niet begraven, en ik zal deezen pligt om», trenc hen gaan volbrengen. " Na dat hij hun nu alle de beweegredenen bekend gemaakt heeft, die hem noopen om de wapenen optevatten tegens de natie, met welke zij m oorlog zullen koomen , gaat hij dus voort: „ Daarom heb ik befloten langs het oorlogs-pad „ te trekken om hen te verrasfchen. Wij zullen „ hun vleesch eeten en hun bloed drinken; wij „ zullen bekkeneel - vliezen afftroopen en ge„ vangenen maaken ,• en koomen wij in deeze „ glorierijke onderneeming om, zoo zullen wij „ niet voor altijd in het Hof verholen blijven , „ want deeze draagband zal de belooning zijn „ van hem die de dooden zal begraaven. " Dit gezegd hebbende, legt hij den draagband op den grond (o) Deeze draagbanden worden in het volgende Jïoofdftuk befchreven,  Amer'ikaanfche Indiaanen. grond en hij, die denzelven opvat, verklaart zig, voor zijnen luitenant, en wordt voor de tweede in bevel gehouden; dit wordt egter flegts doof eenen oorlogsman van aanzien gedaan, die, dooi het getal zijner hoofdfchedel - vliezen recht óp die post heeft. Schoon de Indiaanen dus zeggen dat zij het vleesch hunner vijanden zullen eeten en hun bloed drinken, moet die bedreiging egter flegts als eene zinnebeeldige uitdrukking befchouwd worden; want niettegenftaande zij fomtijds de harten van degeene , die zij verflaan , verflinden en hun bloed, bij wijze van trotfeering, drinken, of om hunne wraak op eene volkoomener wijze intevolgen, zijn zij egter geene menfchen -eeters en zullen zig nooit op menfchen - vleesch vergasten. Nu wordt het Opperhoofd weder het zwart fmeerzel afgewasfchen, men zalft hem met beeren-vet , men befchildert hem met roode verw met zulke figuuren als men denkt dat hem verfchriklijkst in de oogen van zijne vijanden zal maaken. Dan zingt hij den oorlogs - zang en telt zijne oorlogsdaaden op. Dit gedaan hebbende , vestigt hij zijne oogen op de zon en rigc zijne aanbidding tot den Grooten Geest, waarin hij door alle de oorlogs-lieden verzeld wordt. Deeze plegtigheid wordt gevolgd van dansfen g6"  $8 Van de oorlogen der Noord- gelijk ik boven befchreven heb, en alles wórdt" bedoten met een gastmaal, dat gewoonlijk uit honden vleesch bedaar; Dit gastmaal wordt in de tent of de hut van den opperften Oorlogsman gehouden, naar welke alle degeene, die hem op zijnen tocht meenen te verzeilen, hunne fchotels zenden om gevuld te worden , terwijl hij, geduurende hetzelve > nietcegendaande hij zoo lang gevast heeft, bedaard zijne pijp zit te rooken, en de daaden van zijn geflacht te verhaalen. Naardien de hoop dat hunne wonden , die zijmogen ontvangen, wel behandeld en fchielijk geneezen zullen worden , voor de oorlogsmannen eene verdere aanmoediging moeten zijn om zig meer aan gevaar bloot te ftellen , bereiden hunne priesters , die ook hunne genees - en heelmeesters zijn , de geneesmiddelen , die daartoe van dienst kunnen wezen. Zij verzamelen mee groote plegtigheid verfchillende wortelen en planten , en beweeren dat zij die de kragt van te geneezen mededeelen. Niettegendaande deeze bijgeloovige handelwijs is het egter zeer zeeker dat zij verfcheiden planten en kruiden hebben leeren kennen , die geneeskundige kragten hebben en die zij zeer wel weeten te gebruiken. Van den tijd af aan dat het befluit genoomen is  Amerlkaanfche lndidamm 4$, js van den oorlog te onderneemén tot het vertrek van de oorlogs - gasten , worden de hagten met vrolijkheid doorgebragt en de dagen in het maaken van de nodige toebereidzelen. Als de natie, die ten oorlog trekt, het noodzaaklijk vindt het bondgenootfehap van eenen nabuurigen ftam te verzoeken, verkiezen zij een hunner Opperhoofden, die de taal van dat volk wel fpreekt, en die een goed fpreeker is , en zenden hem met eenen draagband van Wampurn-naar denzelven, waarop bet oogmerk der bezending is uitgedrukt met iiguLiren , die elke natie wel kent; Hij draagt ook eene rood gefchilderde bijl met zig; Zoo dra hij de legerplaats of het dorp * naar welk hij is afgezonden, bereikt heeft , geeft hij het Opperhoofd van dien ftam den algemeenen inhoud van zijnen last te kennen, die onmiddelijk eene raadsvergadering belegt, waarbij de afgezant genoodigd wordt. Daar legt hij de bijl op den grond , houdt den draagband in zijne hand en ontvouwt de reden van zijn gezantfehap omftandiger; Hij nodigt hen in zijne aanfpraak om de bijl opteneemen en , zoo als hij zijne reden geëindigd heeft, geeft hij den draagband oven Zoo zijne toehoorers geneigd zijn om zijne natie hulp te verkenen , ftapt een Opperhoofd voorwaarts en vat de bijl op , als wanneer zij onmiddelijk de zaak, welke zij dus aanneemen te , II, Deel. D ön-  50 Van de oorlogen der Noord - onderfteunen , met drift vooritaan. Maar wanneer bij deeze gelegenheid noch de draagband, noch de bijl aangenoomen worden, befluit de gezant dat het volk, welk hij te hulp verzoekt, reeds in een verbond met de vijanden van zijne natie getreden is , en keert fpoedig terug , om zijne landslieden te berichten dat hij niet geflaagd is. De wijze waarop de Indiaanen eikanderen den oorlog verklaaren, is eenen flaaf te zenden met eene bijl, welker fteel rood geverwd is, aan de natie, met welke zij voorneemens zijn de vriendfcbap te breeken , en de boodfehapper, niettegenftaande het gevaar, waaraan hij is blootgefteld , door de haastige woede van degeene , welke hij dus koomt uitdaagen , voert zijnen last zeer getrouw uit. fomtijds heeft deeze uittarting eene zoo onmiddelijke uitwerking op degeenen , welken zij aangedaan wordt, dat in de eerlte vervoering van hunne woede eene kleine partij zal uittrekken , zonder naar het verlof van de oude Opperhoofden te wagten, en, den eersten, welken zij ontmoeten van de natie , die hen beledigd heeft, zullen'dooden, zijn lighaam opfnijden, en eene bijl van hetzefde flag als die zij zoo even ontvangen hebben, in het hart van hunnen verflagen vijand zullen neeken. Onder de afgelegene? flammén wordt dit gedaan met eene fpeer of eene  'Amerïkaanfche ïndïaaneüi gï pijl , welker eind rood gefchilderd is. En om. hen nog meer te verbitteren, verminken zij het lighaam op eene wijze , waarmede zij toonen willen dat zij hen niet als mannen achten , maar voor oude wijven houden. De Indiaanen trekken zelden in groote benden te veld, naardien een groot aantal volk eene grooter toevoorzigt zoude vereisfehen om hen te doea beftaan , geduurende hunne verveelende tochten door dorre wouden , of lange reizen over mei* ren en rivieren, dan zij zig willen verledigen te oefenen. Hunne legers zijn nooit belemmerd met bagagie of krijgsvoorraad. Elk man draagt flegts t behalven zijn geweer, eene mat mede, en , zoo ïang zij nog verre van de grenzen der vijanden afzijn , onderhoudt elk zig met het wild, dat hij fchiet, of de visch, die hij vangt. Als zij door een land trekken, daar zij niet bevreesd zijn den vijand te zullen ontmoeten, gebruiken zij zeer weinig voorzorg ; fomtijds zijn zij naauwlijks een dozijn bij malkanderen, zijnde de rest verfirooid in het vervolgen van het wild; doch alfchoon zij tot cp eenen grooten affland van het oorlogspad mogen afgedwaald zijn , zijn gij egter zeeker van op het bepaald uur op de beftemde plaats te zullen koomen. Zij zetten hunne tenten altijd lang voor zonne* D a on*  5^ Van de oorlogen der Noord - ondergang op, en naardien zij laatdunkend van aart zijn , gebruiken zij weinig voorzorgen tegens eene verrasfching. Zij nellen groot vertrouwen in hunne Mamtoes of. huis - goden , welke zij altoos medeneemen , en, in de overtuiging dat deeze voor hun de post van fchildwagten waarneemen , flaapen zij zeer gerust onder derzelver befcherming. Deeze Mamtoes , gelijk zij bij enige natieën heeten , maar die bij de Naudowesfies Wakons , dat is , Geesten, genoemd worden , zijn niet anders dan de otter of marter-veilen, welke ik alreeds befchreven heb , voor welke zij egter eenen grooten eerbied gevoelen. Als zij eens in 's vijands land zijn, kan geen volk omzigtiger zijn; daar worden geene vuuren meer ontftooken , daar wordt geen gefchreeuw meer gehoord en het wild wordt niet langer vervolgd. Zij mogen zelfs niet eens meer fpreeken ; maar moeten alles wat zij eikanderen te zeggen hebben door tekenen te kennen geeven. Nu doen zij alles met krijgslist en hinderlaagen. Kunne vijanden ontdekt hebbende , zenden zij om hen te befpieden, en onmiddelijk wordt 'er een krijgsraad gehouden, waarin zij flegts fluisterende fpreeken om op dc berichten te beraadflaagen, welke de uitgezondene hebben medegebragt.  'Amerikaanfche Indiaanen. 53 De aanval gefchiedc even voor den dageraat, op welken tijd zij onderdellen dat hunne vijanden* in den diepden flaap gedompeld zijn. Den gantfchen nagt liggen zij plat voor over , zonder zig te beweegen, en naderen in dezelfde geftalte, op handen en voeten kruipende, tot zij binnen eene boogfchoot gekoomen zijn van degeene , welker verderf zij bedoelen. Op een teken, door den Opperften gegeeven, op welk de geheele bende met het ijslijkst gegil antwoordt , fpringen zij alle op, en, op denzelfden oogenblik hunne pijlen affchietende , zonder hunnen vijanden den tijd te geeven om van de verwarring , waarin zij geworpen zijn , te bekoomen , ftorten zij met hunne Tomahawks of oorlogsknodfen op hen in. De Indiaanen denken dat 'er weinig roem te bchaalen is met hunne vijanden openlijk in het veld aantetasten; zij (tellen hunne grootite glorie in te verrasfchen en te vernielen. Zij laaten zig zelden in een gevcgt in zonder eene blijkbaare waarfchijnlijkheid van voordeel. Vinden zij den vijand op zijne hoede, te (terk verfchanst, of meerder in getal, gaan zij terug , zoo 'er gelegenheid toe is. En zij achten het de grootfte bekwaamheid in eenen opperden oorlogsman , als hij in daat is eenen aanval zoo te regelen , dat hij zoo veele van de vijanden dood als mogelijk is, ten kosten van weinige manfchappen. D 3 Som-  54 Van de oorlogen der Noord- Somtijds beveiligen zij zig agter hoornen, heuvelen, of fteenen en, eens of twee maaien gefchoten hebbende , gaan zij weder heen zonder ontdekt te zijn. Europeaanen, die niet gewoon zijn aan deeze wijze van vegten , ondervinden maar al te dikwijls tot hunne kosten de uitwerking van dezelve. Generaal braddock was ongelukkig onder dat getal. In het jaar 1755 optrekkende om het Fort du Quesne aanterasten, wierd hij door eenen troep Franfchen en verbondene Indiaanen, die in hunne belangen waren, onderfchept, die door deeze listige wijze van vegten , middel vonden om zijn leger te flaan, dat uit omtrent twee duizend dappere en wel geoefende manfehappen beftond. De Indiaanen waren zoo wel geposteerd, dat dc Engelfchen naauwlijks wisten van waar en door wie zij dus beftookt Wierden. Geduurende het geheel gevegc kreegen de laatfle naauwlijks den vijand in het gezigt, en waren genoodzaakt aftetrekken zonder de voldoening te hebben van in ftaat te zijn de minfte weerwraak te neemen van de flagticg, die onder hen gemaakt was. De Generaal betaalde zijne vermetelheid met zijn le-. ven, en met hem viel een groot aantal brave manfehappen , terwijl zijne verholen vijanden flegts twee of drie gewenden hadden. Als de Indiaanen in hunne ftiile bekruiping flaa-  'Amerikaanjche Indiaanen. 55 flaagen en in ftaat zijn om de legerplaats, die zij overvallen, te overmeesteren , dan volgt 'er een toneel van ijslijkheden , dat alle befchrijving te boven gaat. De wilde fierheid van de overwinnaars en de wanhoop van de overwonnene, die wel weeten wat zij te wagten hebben , als zij leevende in de handen van hunne befpringers vallen , doen hen van beiden kanten de uiterfte poogingen aanwenden. De gedaante der ftrijders, geheel met zwarte en roode verw beklad, en met het bloed der gefneuvelde bedekt, hun ijslijk gegil en hunne ontembaare woede , zijn niet te begrijpen, door hun , die nooit in dat land geweest zijn. Dikwijls ben ik aanfehouwer van zulke toneelen geweest, en eens heb ik 'er eene rol in gefpeeld. Maar hetgeen de ijslijkheid vermeerderde was dat ik den troost niet had van in ftaat te zijn mij tegens hunne woeste aanvallen te verdedigen. Elke omftandigheid van dat geval lig: mij nog versch in geheugen, en fielt mij in ftaat om de fpoorlooze woestheid der Indiaanen , als zij eenen vijand verrascht of overmand hebben, met grooter duidlijkheid te befchrijven. Naardien een omftandig verhaal van de flagting aan het Fort Willem Hendrik in het jaar 1757 (het toneel, dat ik bedoel) niet buiten het beflsk van dit werk gaan zal, maar dienen kan om D 4 mij-  §6' Fan de oorlogen der Noord- Wijnen Ieezeren een juist denkbeeld van de woest-, heid van die vólk te geeven, zal ik de vrijheid neemen om het hier in tp voegen, terwijl ik verwagt dat mijne* leezers mij het ten besten zullen houden, dat ik daar in voornamelijk van mijzelven zal moeten lp reeken. Generaal webb , die over het Engelsch leger in Noord - Amerika het bevel voerde , das toen aan Fort Eduard gelegerd lag, bericht gekregen hebbende, dat de Franfqhe troepen onder den H er montcalm enige beweegingen naar Fort Willem Hendrik maakten , zond eene bende van. omtrent vijftien honderd mannen af, befbande uit Engelfche en Pruvintiaale troepen, pm de bezetting te verlterken. Met deeze bende trek ik als vrijwilliger onder de Jaatfte mede. De vrees van den Engelfchen Generaal was niet zonder grond ; want daags na onze aan-, komst zagen wij het meir George C voorheen het Sacrament meir) waar aan het ligt, met een onnoemlijk aantal booten bedekt, en binnen weinige uuren vonden wij ons io onze linken aangevallen door den Franfchen Generaal , die zoo even geland was met elf duizend geregelde troepen en Kar adiers, en twee duizend Indiaanen. Kolonel jionro, een braaf Officier , voerde het bevel in het Fort, en had niet meer dan drie en twintig honderd mannen bij zig, 0nze algezonden bende daar pnder begrepen. Mei  'Amerikaanfche Indiaanen. $f Met dit volk maakte hij eene dappere verdediging en zou waarfchijnH'jk in liaan geweest zija eindelijk het Fort te behouden , zoo hij goed ondersteund ware geweest, en verlof hadde gehad om zig te blijven verweeren. Bij elke opeisfcbing om zig overtegeeven, welke de Franfche Generaal zond , die de eerlijkfte voorwaarden aanbood, was zijn herhaald andwoord, dat hij zig nog in ftaat bevond om de fterkfte aanvallen , welke de belegeraars doen konden, afteweeren ; en dat, zoo hij zig te zwak achtede , hij weldra verfterking zoude kunnen krijgen van het nabij liggend leger. De Kolonel, den Generaal webb van zijnen toeltand kennis gegeeven hebbende , toet verzoek dat hij hein enige verfche benden zou toezenden, vaerdigde de Generaal eene boodfehap aan hem af met eenen brief, waarin hij hem bericht gaf dat het niet in zijne magt was hern te helpen en dat hij hem daarom bevel gaf het Fort op de beste voorwaarden , die hij bedingen konde, overtegeeven. Deeze brieven vielen in handen van den Franfchen Generaal, die onmiddelijk eene witte vlag zond, verzoekende met den Gouverneur in onderhandeling te koomen. Zij ontmoeteden dan eikanderen, flegts door pene kleine wagt verzeld, in het midden tusfchen de twee linieën , wanneer de Heer mont- D 5 CALftl  58 Van de oorlogen der Noord- ca lm den Kolonel zeide dat hij in perfoon gekoomen was om de overgave van het Fort te eisfchen, naardien het den Koning zijnen meester toebehoorde. De Kolonel andwoordde dat hij niet wist hoe dat zijn konde en dat hij het niet zou overgeeven zoo lang het in zijne magt was het te verdedigen. De Franfche Generaal andwoordde, terwijl hij ter zelfden tijd de brieven overhandigde : „ Op >', gezag van deeze eisch ik het. " De braave Gouverneur had niet zoo haast den inhoud gezien die hem overtuigde dat het de last van den Opperbevelhebber was , welken hij niet ongehoorzaam mogt zrjn, of hij liet zij- hoofd hangen zond:r een woord te kunnen fpreeken , en kwam eindelijk met weerzin tot eene onderhandeling. Uit aanmerking van de dappere verdediging, welke de bezetting gedaan had, zou het hun vergund zijn met alle krijgs-eer uktetrekken ; zijzouden wagenen krijgen om hun goed naar'tFort Eduard te vervoeren , en eene wagt om hen voor de woede van de Wilden te beveiligen. Des anderen daags 's morgens na het tekenen van de Capitulatie wierd , zoo dra de dag aanbrak , de geheele bezetting, die nu nog uit omtrent twee duizend mannen beftond, behalven de vrouwen en kinderen, binnen de linieën in orde gefchaard, en was op het punt van uittetrekken, wan-  Amerïkaanfche Indiaanen. wanneer 'er eene menigte Indiaanen verzamelde, die begonnen te plunderen. Wij waren in het eerst in hoop dat dit hun eenigst oogmerk was en lieten hen begaan , zonder ons daartegens te verzetten; fchoon het ook indedaad niet in onze raagt was enigen wederftand te bieden , al waren wij zoodanig gezind geweest; want fchoon wij ons geweer mogten medeneemen , wierd ons egter geen eene patroon vergund. Wij vonden ons evenwel in deeze hoop deerlijk bedrogen; want terftond daarop begonnen enige van hun op de zieke en gekwetfte aanteVallen en degeene , die niet in ftaat waren tusfchên de gelederen te kruipen , wierden , ondanks alle hunne pogingen om de woede hunner vijanden door kermen en fchreeu-, wen afcewenden, terftond afgemaakt. Wij waren nu in de verwagting dat deeze opfchudding daarmede een einde zoude genoomen hebben , en ons klein leger begon te trekken ; maar het leed niet lang of wij zagen de voorfte divifie terug drijven en ontdekten dat wij geheel door de Wilden omfingeld waren. Wij verwagteden allen oogenblik dat de wagt, welke de Franfchen ons in de artijkelen der Capitulatie hadden toegeftaan, koomen zoude en ons uit onzen benaauwden toeftand verlosfen ; maar daar kwam geene wagt te voorfchijn , en de Indiaanen begonnen nu elk eenen, zonder onderfcheid, van zijne  &> Van de oorlogen der Noord- #'jne wapenen en klederen te berooven en die den minften wederftand deed, gevoelde het gewigt van hunne Tomahawks. Ik was juist in de agterfte divifie , maar het duurde niet lang of ik deelde in het lot van mijne^ fpicsbroeders. Drie of vier Wilden greepen mij aan en, terwijl enige hunne wapenen over mij opgeheven hielden, beroofden de andere mij van mijnen rok, kamifool, hoed en gespen, niet vergeetende mijn geld uit mijnen zak te neemen. Naardien dit gefchiedde digt bij den doorgang uit de linie in de vlakte, bij welken eene Franfche fchildvvagt ftond, liep ik naar hem toe en eischte zijne bèfcherming; maar hij noemde mij eenen Engeifchen hond en ftootte mij mee geweld terug midden onder de Indiaanen. Nu deed ik mijn best om bij eene bende van ons volk te koomen, die op enigen afftand digt in een geflooten ftonden; maar ontelbaar waren de flagen , die met verfchillende wapenen naar mij gedaan wierden , terwijl ik voorbij liep ; gelukkig egter waren de Wilden zoo digt in een, dat zij niet naar mij flaan konden zonder gevaar te' loopen van eikanderen te raaken. Een hunner vond egter gelegenheid om met eene fpeer naar mij te fteeken die langs mijne zijde affchampte, en van eenen anderen onving ik eene wond met een diergelijk wapen in mijnen enkel. Eindelijk be«  'Amerikaanfche Indiaanen* ÉJ bereikte ik de plaats daar mijne landslieden (tonden en drong in het midden van hun; maar eer ik zoo verre uit de handen van de Indiaanen geraakt was, warende hals- en hand-boorden van mijn hemd alles wat van hetzelve was overgebleven en mijn vleesch was op veele plaatfen door hunne woeste aangrijpingen gekrabt en opgereten. Nu wierd de oorlogs - kreet aangeheven en de Indiaanen begonnen degeene, die naastbij hen waren, zonder onderfcheid, te vermoorden. Het is niet mogelijk woorden te vinden om een tamelijk juist denkbeeld te geeven van het ijslijk toneel dat nu volgde; mannen, vrouwen en kinderen wierden op de koelbloedigfte en wreedfte wijze afgemaakt en hun terftond de bekkeneel - vlieH zen afgeftroopt, verfcheiden van deeze Wilden dronken het bloed van hunne flagtoffers zoo warm als het uit de doodlijke wonden vloeide. Wij zagen nu, fchoon te laat om ons te helpen , dat wij geene hulp van de Franfchen te wagten hadden , en dat zij, tegens het verdrag > dat zij kort geleden getekend hadden, waarin zij ons beloofd hadden ons eene genoegzaame wagt te geeven, om ons voor zulke aanvallen te beveiligen, dezelve (lilzwijgende gedoogden, want ik zag duidlijk de Franfche Officieren op enigen afftand wandelende, en naar allen fchijn met onverfchilligheid te zaamen praaiende. Ik wilde voor  és Van de oorlogen der Noord» voor de eer van de menscblijke natuur hoopetï dat deeze fchreeuwende verbreeking van alle heilige wetten eerder van den woesten aart deezer Indiaanen , welke ik beken dat fomtijds bijna onmogelijk intetoomen is , en die misfchien nu onverwagt tot zulk eene hoogte geftegen was, dat zij niet gemaklijk beteugeld kon worden, ware toetefchrijven dan aan enig voorbedagt oogmerk van den Franfchen bevelhebber. Maar een onpartijdig aanfchouwer zou egter moeten denken dat een leger van tien duizend christen , ja allerchristlijkile troepen het wel in hunne magt hadden om te beletten dat de flagting zoo algemeen wierd. Doch welke de oorzaaken waren, de gevolgen waren vreeslijk en zonder voorbeeld in de hedendaagfche gefchiedenis. Naardien de kring, waarin ik beflotcn ftond, nu reeds merklijk gedund was, en de dood met rasfe fchreden fcheen te naderen, wierd 'er door enige van de kloekmoedigfte voorgefteld om eene fterke pooging te doen en te tragten ons eenen weg door de Wilden te baanen, het eenigst waarfchijnlijk middel dat nu nog overig was om ons leven te redden. Deeze partij, hoe wanhopig, beflooten wij te kiezen, en omtrent twintig van ons fprongen eensklaps midden onder de Indiaanen. In eenen oogenblik waren wij alle van malkan-  'Amerikaanfche Indiaanen. 63 deren gefcheiden , en welk het lot mijner fpitsbroeders ware , vernam ik niet voor enige maanden daarna, wanneer ik bevond dat flegts zes of zeven van hun hun oogmerk ter uitvoer bragten. Enkel op mijnen eigen gevaarlijken toeftand bedagt, tragtede ik mij eenen weg door mijne wilde vijanden te openen op de best mogelijke wijze, en ik heb mij zedert dikwerf verwonderd, als ik mij herinnerde met welk eene tegenwoordigheid van geest ik alle noodzaaklijke middelen aanwendde, om mij te redden. Som-, mige wierp ik overhoop, zijnde op dien tijd jong en fterk, langs andere liep ik heen en ontweek behendig hunne wapenen , tot eindelijk twee zeer fterke Opperhoofden van de woestfle (lammen , gelijk ik aan hunne kledij zien kon, welker (lerkte ik niet weêrflaan kon , mij elk bij eenen arm greepen, en mij door het gedrang begonnen voorttefleepen. Nu gaf ik mij aan mijn lot over, niet twijfelende of hun voorneemen was mij aftemaaken en hunne wraak met mijn bloed te koelen, naardien ik zag dat zij mij naar eenen afgelegen poel, die op enigen aflland was , voorttrokken. Maar naauwlijks waren wij enige fchreden gevorderd of 'er kwam een Engelsch heer van enig aanzien, naar ik aan zijnen broek zien kon, het eenigst dat hij aan had, en die van fraai rood fluweel wasa  &4 Van de oorlogen der Noord-? was digt langs ons heen loopen. Een dei hoofden liet mij teritond los, fprong op dit nieuw Voorwerp en tragtede hem als zijne prooi te vatten ; maar de heer, fierk zijnde, fmeet hem op den grond en zou waorfchijnlijk los gekoomen zijn , hadd' niet degeen , die mij bij den anderen arm vast hield, mij los gelaaten , om zijnen broeder te helpen. Ik nam deeze gelegenheid waar en liep weg naar eene andere partij Engelfchen , die nog niet overhoop geworpen waren , en op enigen afftand bij eikanderen ftonden. Doch eer ik verre weg was, keek ik nog eens in haast naar dien heer om, en zag den Indiaan zijnen Tomahawk hem in den rug flaan en hoorde hem zijn laatfte gekerm uiten ; dit deed mij mijne fchreden verhaasten en mijne wanhoop vergrooten. Ik had dit ijslijk toneel flegts enige weinige fchreden vcrlaaten, wanneer 'er een fchoone jongen van omtrent twaalf jaaren , die tot nog toe ontfnapt was, naar mij toe kwam loopen , en mij fmeekte dat ik hem zou toeiaaten mij vasttehouden, opdat hij kans mogt hebben om de handen der Wilden te ontkoomen. Ik zeide hem dat ik hem zoo veel zou helpen als mij mogelijk was , en dat hij mij vatten zoude ; n, ar korte oogenblikken daarna wierd hij van mijne zijde weggerukt en uit zijn fchreeuwen denk ik dat hij weldra vermoord was. Ik kon niet nalaa. ton  ' Amerikaanfche Indiaanen. •6$ ten mijn eigen ongeluk voor eenen oogenbiik te vergeeten om het lot van eenen zoo jongen lijder te betreuren; maar het was mij volftrekt onmogelijk iets tot zijn behoud aaratewenden. Nu geraakte ik nog eens midden onder vrienden, maar wij waren buiten ftaat om eikanderen enige hulp te bewijzen. Naardien deeze de divifie was die verst van het Fort was voortgetrokken , dagt mij dat 'er misfehien mogelijkheid zou zijn (fchoon flegts enkel eene mogelijkheid) om mij eenen weg door de buitenfte reijen van Indiaanen te openen en een nabuurig bosch te bereiken, dat ik op enigen afftand befpeurde. Ik wierd nog aangemoedigd om hoop te fcheppen door de bijna wonderdaadige behouding, welke ik reeds ondervonden had. Ook was mijne hoop niet ijdel, noch waren de poogingen , die ik deed , vrugtloos. Het zij genoeg te zeggen dat ik het bosch bereikte; maar toen ik een kort eind wegs in hetzelve was doorgedrongen, was ik zoo geer buiten adem, dat ik in een braambos nederviel, en enige minuuten als naar mijnen laatften adem heigde; eindelijk begon ik wat te bedaaren; maar mijne vrees keerde weder in alle haare voorige kragt, toen ik enige Wilden op eenen kleinen afftand voorbij zag loopen, die waar* fchijnlijk naar mij zogten. In deezen toeftand wist ik niet of het beter ware voorttegaan of te JJL. Deel. E trag-  66 Van de oorlogen der Noords tragten mijzelven te verbergen daar ik was, tot de nagt kwame ,• doch vreezende dat zij langs denzelfden weg terug zouden koomen , achtede ik het voorzigtiger mij verder van het vreeslijk toneel van mijne voorgaande bekommernis te verwijderen. Ik begaf mij dan in een ander gedeelte van het bosch, en fpoedde mij voort zoo veel de ftruiken en het verlies van eenen mijner fchoenen mij wilden toekaten en , na enige uuren langzaam voortgegaan te zijn, won ik eenen heuvel, van welken ik de vlakte kon overzien, welke ik zoo even verhaten had, en van waar ik onderfcheiden kon dat de bloedige ftorm nog met onafgebrooken woede aanhield. Doch, om mijne leezers niet te verveelen, zal ik 'er alleen nog bijvoegen dat ik, na drie dagen zonder voedzel doorgebragt, en drie nagten de koele dampen uitgedaan te hebben, eindelijk Fort Eduard bereikte, daar mijn lighaam , door behoorlijke oppasfing deszelfs gewoone fterkte weder herkreeg, en mijn geest, voor zoo verre de herinnering van de voorledcne treurige voorvallen het mij toelieten, zijne gewoone bedaardheid. Men rekende dat 'er geduurende dien noodlottigen dag vijftien honderd menfchen door deeze Wilden gedood of gevangen gemaakt wierden. Veele van de laatste wierden door hen medegevoerd , en zijn nooit terug gekoomen. Enige  Amerikaanfche Indiaanen. 67 Geinige zijn zoo gelukkig geweest van door gunffige toevallen weder in hun vaderland te koomen, na eene lange en geftrenge flavernij te hebben geleden. De braaveKolonel monro had zig, zoo dra' de opfchudding begon , naar de Franfche legerplaats gefpoed om te tragten de wagt te krijgen + die in de capitulatie bedongen was; doch vermits dit verzoek vrugtloos was , bleef hij aldaar tot dat Generaal webb eene bende troepen zond om hem opteëisfchen en naar Fort Eduard terug te brengen ; maar deeze ongelukkige gebeurtenissen , die waarfchijnlijk zouden voorgekoomen zijn geworden, zoo men hem zijne eigen ontwerpen hadde laaten volgen , gevoegd bij het verlies Van zoo veele braave manfehappen , in koelen bloede vermoord, van welker dapperheid hij, nog zoo kort geleden, getuige geweest was, maak-> ten zulk eenen indruk op zijnen geest, dat hij het niet lang overleefde. Hij ftorf binnen drie maanden van droefheid, en men kan met waarheid van hem zeggen dat hij een man was die zijn land eer aandeed. Het is mijn oogmerk niet de volgénde ömftandigheid als een onmiddelijk oordeel Gods, totftraf /Van deeze flagting , te doen befchouwen; maar ik moet egter niét vergeeten te zeggen dat zeer Weinige van deeze verfchillende Stammen van IrtE 9 diaa-  Van de oerlogen der Neord- diaanen, die 'er deel aan hadden , hun land wederzagen. De kinderpokken kwamen, door middel van hunne gemeenfchap met de Europeaa» nen , onder dit volk en maakten eene zoo groote verwoesting onder hen, als zij zelve onder ons gemaakt hadden. De middelen , die zij bij de eerde aanvallen van deeze kwaadaartige ziekte aanwendden, om de koorts, die haar verzelt, te verdrijven, wierden hun doodlijk. Terwijl hun bloed aan het gisten was, en de natuur de fmetftof tragtede naar buiten te drijven, ftuiteden zij haare werking door zig in het water te dompelen; het gevolg was dat zij bij honderden ftierven. De weinige die overbleeven , wierden door de ziekte tot afzigtlijke voorwerpen gemaakt, en droegen de diepe indrukzelen van deeze allerger vreesdfte kwaal met zig in het graf. De Meer montcalm fneuvelde kort daarna in de vlakten van Quebec. Dat de onverdiende wreedheid van deezen bevelhebber in het algemeen bij zijne landslieden geene goedkeuring ontving , hiervan ben ik zedert door veele bewijzen overtuigd geworden. Ik zal 'er egter flegts een van' opgeeven , dat ik van iemand heb, die 'er getuige van geweest is.' Een Kanadaasch koopman van enig aanzien , de overgave van het Engelsch Fort gehoord hebbende , vierde deeze gelukkige gebeurtenis met jroj'  Amerikaanfche Indiaanen. 69 Vrolijkheden en gastvrijheid , volgens de gewoonte van dat land; maar niet zoo haast was hem de moord, die 'er op gevolgd was, ter 00ren gekoomen, of hij eindigde het feest onmiddelijk en fchreeuwde in de hevigfte bewoordingen tegens die onmenschlijke daad , daarbij verklaarende dat degeene, die haar hadden toegelaaten, daardoor 's hemels wraak op dat gedeelte van 's Konings landen zouden haaien; hij voegde 'er bij dat hij zeer vreesde dat het gantfche verlies van dezelve naar verdiende het gevolg zoude zijn. Hoe zeer deeze voorzegging is vervuld geworden weeten wij alle. Maar om weder tot ons onderwerp te keeren. >— Schoon de Indiaanen achtloos zijn in zig voor verrasfchingen te wagten , zijn zij egter gaauw en behendig in het verrasfchen van hunne vijan • den. Bij hunne voorzigtigheid en ftandvastigheid in het bekruipen van de bende, welke zij meenen aantevallen, voegen zij ook nog dat verwonderlijk talent, of liever die ingefchapen kennis , welke ik alreeds befchreven heb , van degeene die zij vervolgen, op het fpoor te ontdekken. Op het gelijkfte gras, op de hardde aarde, ja op de fteenen zelve zullen zij de fpooren eens vijands ontdekken,, en aan de gedaante der voetftappen, en den afftand tusfchen de indrukzelen jiiet alleen onderfcheiden of het een man of E 3 eene  f o Fan de oorlogen der Noord. eene vrouw zij, die dien weg gegaan is, maai zelfs de natie, tot wélke zij behooren. Hoe ongelooflijk dit ook fchijnen mag, kan ik egcer, als ik de menige bewijzen gade flaa, welke ik, terwijl ik onder hen verkeerde, van hunne verwonderlijke fchranderheid in dit fluk heb waargenoomen, geene reden zien om zelfs aan deeze buitengewoone blijken van dezelve geloof te weigeren. Als zij eenen vijand overmand hebben en de overwinning niet meer twijfelachtig is, Aagten de overwinnaars eerst alle degeene , HfeW denken niet zonder groote m oeije lijk hei d te zullen kunnen medeneemen en dan zoeken zij zoo veele. gevangene te maaken als mogelijk is; dan keeren zij weder om degeenen, die dood zijn of te zwaar gewond zijn om medegevoerd te worden, het bekkeneel - vlies afteftroopen. In dit werk zijn zij zeer bedreven. Zij vatten het hoofd van den magtloozen of gelneuvelden vijand en, eenen van hunne voeten op zijnen nek zettende, wikkelen zij hunne flinker hand in zijn hair; dus het vel op de kruin des hoofds uitgefpanncn hebbende, trekken zij hunne vil ■ mesfen, die altijd tot dat wreede einde in goede or^ de gehouden worden, en villen met enige weinige behendige fneden het deel af dat het hersfen-panvlies genoemd wordt, Zij zijn hierin 200 handig M  rAmerikaanfche Indiaanen. 71 dat zij 'er naauwlijks eene minuut toe nodig hebben. Deeze vliezen bewaaren zij als gedenktekenen van hunne dapperheid en tegelijk als bewijzen van de wraak, die zij aan hunne vijanden geoefend hebben. Als twee Indiaanen tegelijk eenen vijand grijpen, en een gelijk recht op denzelven fchijnen te. hebben, is het gefchil tusfchen hen weldra beflist; want om de twist die zou kunnen ontdaan, fpoedig voortekoomen , neemt degeen, die bevreesd is dat hij de belooning, die hij verwagt, verliezen zal, onmiddelijk zijne toevlugt tot zijne Tomahawk of oorlogs - knods en (laat het ongelukkig flagtoffer van hun twistgeding den kop in. Als zij hunne oogmerken vervuld en zoo veel verwoesting aangeregt hebben als hun mogelijk is, trekken zij onmiddelijk weder naar hun eigen land met den buit, dien zij gemaakt hebben, uit vrees van vervolgd te zullen worden. Zoo dit gefchiedt, dan gebruiken zij veele krijgslisten om hunne vervolgers te misleiden. Somtijds ftrooijen zij bladeren , zand of dof over hunne voetdappen; fomtijds treeden zij in elkanderens dappen; en fomtijds ligten zij hunne voeten zoo hoog en treeden zoo ligt, dat zij geen indrukzel op den grond maaken. Maar als zij bevinden dat alle deeze voorzorgen niet helpen, en dat zij op het punt zijn van onderhaald te E 4 wor-  7* Van de oorlogen der Noord- worden, maaken zij eerst hunne gevangene» van kant, en neetnen hunne bekkeneel - vliezen , fcheiden van eikanderen, en elk zoekt langs eenen verfchillcnden weg weder in zijn land te koomen. Dit verhoedt alle verdere vervolgingwant hunne vervolgers, nu wanhoopende hunne* wraak te koelen , of hunne gevangen vrienden te verlosfen, keeren weder naar huis. Als de overwinnende partij zoo gelukkig is van hunnen aftocht ongemoeid te volbrengen , fpoeden zij zig met den grootften haast naar een land, daar zij volkoomen veilig zijn, eB, opdat hunne gekwetde makkers hunne vlugt niet vertraagen Zouden, draagen zij hen bij beurten op berries, of, zoo het in den winter is, trekken zij hen op (leden. Hunne berries zijn op eene rouwe wiize van takken van boomen gemaakt. Hunne (leden beilaan uit twee kleine dunne planken, omtrent cea voec van malkanderen, als zij aan eikanderen gevoegd zijn , en omtrent zes voeten lang. iïet voorde gedeelte is opgebogen en de zijden zijn met kleine randen gezoomd. De Indiaanen nekken deeze (leden met groote gemakiijkheid , hoe zwaar zij ook gelaaden zijn , door middel van eene koerd , die zij om de borst vast maaken. Deeze kraag wordt een Metump genaamd, en is door gapjjsch, Amerika, zoo wel in de volkplan-  'Amerikaanfche Indiaanen. 73 tingen als in de binnendeelen in gebruik. Die in de binnenlanden gebruikt worden, zijn van leder gemaakt en zeer aardig gewerkt De gevangenen worden op den tocht met de grootfle zorgvuldigheid bewaakt. Over dag worden zij, als de reis over land gaat, altoos door eenen van de overwinnende partij vastgehouden; als zij te water geichiedt, dan worden zij aan de fehuit vastgebonden. Des nagts worden zij geheel naakt op den grond uitgeltrekt met hunne armen, beenen en hals aan haaken vast, die in den grond geflagen zijn. Behalven dit wordea 'er om hunne armen of beenen touwen gebonden s die door eenen Indiaan worden vastgehouden , die terftond ontwaakt op de minlle beweeging, die zij maaken. : Niettegenftaande de Indiaanen doorgaans zulke voorzorgen gebruiken, verhaalt men egter in de Jaarboeken van Nieuw-Engeland dat eens eene van de zwakkere kunne , bijna alleen en zonder bijftand, middel gevonden heeft om de waakzaamheid van eene bende oorlogsgasten te ontduiken en niet alleen te ontfnappen , maar zelfs de zaak van haare landslieden te wreeken. Enige jaaren geleden deed eene kleine bende Kanadaafche Indiaanen, befhande uit tien oorlogs-* gasten, verzeld van twee van hunne vrouwen , eenen 'inval in de agterfte volkplantingen van E 5 Nieuw-»  74 Van de oorlogen der Noord- Nieuw - Engeland. Zij verfchoolen zig enigen tijd in de nabuurfchap van eene der buitenfte vlekken en, eindelijk, na verfcheiden menfchen gedood en het hoofd afgevild te hebben, vonden zij middel om eene vrouw gevangen te neemen, die eenen zoon van omtrent twaalf jaaren bij zig had. Voldaan met de ilagting die zij gemaakt hadden, keerden zij naar hun land terug, dat drie honderd mijlen daar van daan lag, en voerden de twee gevangenen mede. Den tweeden nagt op hunnen terugtocht nam de vrouw , welker naam , zoo ik mij niet bedrieg, rowe was, een befluit den onverzaagdften held waerdig. Zij dagt dat zij wel in ftaat zoude zijn de hand - boeijen , waarmede men haar gekneveld had, aftefchuiven en befloot, zoo zij zulks doen konde, eene wanhoopige pooging te waagen om haare vrijheid wedertekrijgen. Ten dien einde deed zij haar best, toen zij merkte dat haare overwinnaars vast in ilaap waren, om de koorden van haare handen te fchuiven. Dit gelukte haar ; en haaren zoon , welken zij ongeboeid hadden laaten loopen, in ftilte waarfchuuwende niet te verfchrikken over hetgeen zij ging doen, bragt zij met groote omzigtigheid de verdedigende wapenen der Indiaanen, die zij naast hunne zijde gelegd hadden, op eenen afftand henen. Dit gedaan hebbende , gaf zij den jongen een  Amerikaanfche Indiaanen. ?$ een der Tomahawks in de hand, hem verzoekende haar voorbeeld te volgen , en zelve een' anderen Tomahawk opvattende , viel zij op de flaapende Indiaanen, van welke zij terftond verfcheidene afmaakte. Maar het vcrfchilde zeer weinig of haare onderneeming mislukte door de lompheid van haaren zoon, die , kragt en kloekmoedigheid ontbreekende , eenen van hun eenen te zwakken flag gaf, die flegts diende om hem te doen ontwaaken; zij fprong egter op den kaard toe , terwijl hij opflond en voor hij zijne wapenen kon krijgen, wierd hij door haaren 7omahawk geveld; dus deed zij met de overige ook , den een na den anderen , uitgezonderd eene van de vrouwen, die bij tijds wakker wierd en ontfnapte. Toen vilde de heldin de hoofdfchedels van haare verflagen vijanden , en ook die hoofdfchedel - vliezen raedeneemende , welke zij als blijken van hunne overwinning met zig droegen, keerde zij in zegepraal naar het vlek terug , van waar zij zoo kort te vooren was weggefleept, tot groote verwondering van haare gebuuren , die naauwlijks hunne oogen gelooven konden of het verhaal dat zij deed van haare Amazoonfche heldhaftigheid. Zij noodzaaken hunne gevangene geduurende ien tocht hunnen dood-zang te zingen, die gemeen"  J6 Van de oorlogen der Noord- meenlijk uit deeze of diergelijke woorden beftaat : „ Ik gaa fterven, ik gaa lijden; maar ik „ zal de zwaarfte folteringen, welke mijne vijan„ den mij kunnen aandoen , met betamelijke „ kloekmoedigheid uitftaan. Ik zal als een braaf „ man fterven, en dan zal ik de Opperhoofden „ gaan vinden, die om dezelfde zaak geleden „ hebben. " Deeze zangen worden , met de nodige tusfchenpoozingen, herhaald tot zij in hea dorp of de legerplaats gekoomen zijn. Als de oorlogsgasten binnen het bereik van het gehoor aan het dorp gekoomen zijn, maaken zij een verfchillend gefchreeuw , waardoor zij hunnen vrienden een algemeen verflag van den uitflag van den tocht geeven. Het getal der dood kreeten, die zij doen, duidt aan hoe veele zij van hunne eigen bende verloren hebben, het getal der oorlogs - kreeten betekent het getal der gevangene, die zij gemaakt hebben. Het is moeijelijk deeze kreeten te befchrijven; maar het best denkbeeld, dat ik 'er van geeven kan , is dat de eerfte beftaat uit het geluid :r/W, whoo, wkoop, dat op eenen langen fchellerl toon wordt uitgehouden, bijna tot zij ten einde adem zijn, en dan eensklaps met eene verheffing van ftem wordt afgebrooken. De laatfte beftaat uit eene luide fchreeuw, veel naar de andere gelijkende, die in toonen verbogen wordt door  Amerikaanfche Indiaanen. ffi de hand voor den mond te houden. Beiden kunnen op eenen zeer aanmerklijken afftand gehoord worden. Terwijl zij dit gefchreeuw aanheffen, blijven degeene, welken zij het bericht geeven willen, beweegloos en geheel aandacht. Als deeze plegtigheid voorbij is , loopt het geheel dorp uit om de bijzonderheden te verneemen van het verhaal, dat zij zoo even in algemeene uitdrukkingen gehoord hebben en , naar de tijding droevig of heuchlijk is, and woorden zij met even zoo veele toejuichingen of met klaag gefchrei. Terwijl zij nu aan het dorp of aan de legerplaats gekoomen zijn, wapenen zig de vrouwen en kinderen met Hokken en knuppels, en fchaaren zig in twee gelederen, tusfchen welke de gevangene moeten doorgaan. De behandeling, die zij ondergaan voor zij aan het eind van deeze gelederen zijn , is zeer ruuw. Somtijds worden zij zoo fterk op het hoofd en in het gezigt geflaagen,' dat zij naauwlijks enige tekenen van leven geeven, en gelukkig zoude het voor hun zijn, als deeze mishandelingen een eind van hun ellendig leven maakten. Maar hunne beulen draagen zorg dat geene der flagen , welke zij geeven, doodlijk zijn, naardien zij de ellendige lijders voor nog fterker folteringen willen bewaaren. Na dat zij dus ingehaald zijn, worden hun de han-  f9 Van de oorlogen der Noord-, banden en voeten gebonden , terwijl de Opper* hoofden eene raadsvergadering houden , waarin hun lot beflist wordt. Die, welke men voorneemens is door de gewoone folteringen ter dood te brengen, worden aan het Opperhoofd der oorlogslieden overgeleverd;die, welkegefpaardmoeten worden , worden in handen van het Opperhoofd der natie gefield, zoo dat alle de gevangenen binnen eenen korten tijd van hun lot kunnen verzeekerd zijn , naardien het vonnis , dat nu uitgefprooken is , voor onhcrroeplijk worde gehouden. Het eerfte noemen zij naar het huis des doods verwezen worden, het laatfte naar het huis van genade. Zulke gevangene, die vrij verre in jaaren gevorderd zijn, en die groote eer behaald hebben doorhunne oorlogsdaaden, boeten altijd voor het bloed, dat zij vergoten hebben, door de folteringen van het vuur. Hunne oorlogsdaaden zijd ras bekend uit de blaauwe tekenen op hunne borsten en armen , die voor de Indiaanen zoo leesbaar zijn als letters voor Europeaanen. Deeze beeldfpraakige tekenen maaken ^ij door hef vel met vischtanden of fcherpe vuur- fleenen, in eene foort van inkt van roet van den pik-pijnboom gemaakt, gedoopt, te doorbooren. Deeze tekenen worden, even als bij de oude Pielen van Brittannie, voor een groot fieraad gehouden, en zij die<  'Amerikaanfche Indiaanen. 7$ dienen te gelijken tijd als registers van de heldendaaden van den oorlogsman , die dus onuitwischbaare blijken van zijne dapperheid met zig draagt. De gevangene, die ter dood veroordeeld zijn, worden weldra naar de plaats der uitvoering van het vonnis geleid , die gewoonlijk in het midden van de legerplaats of het dorp is, daar zij ontkleed en over hun gantfche lighaam zwart gemaakt worden , terwijl men hun het vel van eene kraai of een raaf op het hoofd bindt. Dan wor-; den zij aan eene paal gebonden en men ftapeit takkenbosfen rondom hen, terwijl men hen voor het laatst noodzaakt hunnen dood - zang te zingen. De oorlogs-lieden, want het zijn alleen dezulke, die gewoonlijk deeze ftraf lijden, verrigten nu deeze droevige plegtigheid op eene omüandiger wijze. Zij verhaalen met eene verftaanbaare ftem alle de dappere daaden , die zij verrigt en beroemen zig op het aantal vijanden, die zij gedood hebben. In deeze opnoeming fpaaren zij zelfs hunne beulen niet, maar doen hun best door alle tergende verhaalen , die zij flegts verzinnen* kunnen , om hen te verbitteren en te hoonen. Somtijds heeft dit de verlangde uitwerking, en de lijders worden fchielijker afr gemaakt dan anders zou gefchied zijn. Daar zijn verfcheiden andere wijzen van hunne gevangene ter dood te brengen, welke de Indiaanen  Van de oorlogen der Noord- nen in hec werk Hellen; maar die gefchieden enkel bij gelegenheden; die van hen te verbranden is algemeenst in gebruik. Terwijl ik in de hoofdplaats van de Ottagaumies was, wierd 'er een lllinees Indiaan ingebragt, die door eene van hunne oorlogsbenden was gevangen gemaakt. Toen had ik gelegenheid om de wreedheden , welke dit volk gewoon is hunnen vijanden aantedoen , allernauwkeurigst van het begin tot het einde te zien. jLNa de oir;iiandigheden , die zijne veroordeeling noodzaaklijk vooraf moesten gaan , wierd hij j vroeg in den morgen , op enigen afftand van het vlek gebragt, daar hij aan eenen boom wierd vastgebonden. Toen dit gedaan was, liet men alle de jongens, die een groot aantal uitmaakten, alzoo de plaats volkrijk was, toe zig te vermaaken met hunne pijlen op het ongelukkig flagtoffer aftefchieten. Naardien zij'geene van alle meer dan twaalf jaaren oud waren en op eenen aanmerklijken afftand geplaatst wierden , hadden zij geen kragt genoeg om tot de levensdeelen doortedringen , zoo dar. de arme ellendeling van pijlen doorboord was en de daaruit volgende fmerten meer dan twee dagen lang uitftond. Geduurende deezen tijd zong hij zijne oorlogsdaaden. Hij verhaalde alle de krijgslisten, welke  Amerikaanfehe Indiaanen. 8 f hij gebruikt had om zijne vijanden te vérrasfchen; hij roemde op het aantal hersfenpan ■ vliezen, die hij bezat, en telde de gevangene op, die hij gevangen had. Toen befchreef hij de verfchillende wreede wijzen, waarop hij de laatfte ter dood had gebragt en fcheen zelfs toen nog een onuitfpreeklijk genoegen te gevoelen door het verhaal van deeze ijslijke daaden. Maar hij bleef naauwkeuriger ftil Maan bij de wreedheden,• die hij geoefend had op de nabe» llaanden van zijne beulen, welke hem in handen gevallen waren ; door deeze fterke beledigingen tragtede hij hen aantezetten om zijne folteringen te verzwaaren , opdat hij in .ftaaynogt zijn nog grooter blijken van kloekmoedigheid te geeven. Zelfs in de laatfte doods - worftelingen, toen hij niet meer in ftaat was om met woorden de verontwaerdigende uittartingen , welke zijne lippen zouden gefprooken hebben, te uiten , was "er nog een glimlach van verachting en zegepraal op zijn gelaat te leezen. Deeze wijze van hunne vijanden te folteren wordt bij de Indiaanen befchouwd als meer dan eene goede uitwerking voortbrengende. Zij verzadigt in eene grooter maate die helfche zugt naar wraak , die de heerfchende hartstocht is in het hart van eiken Indiaan van alle Hammen, en zij geeft de aankoomende oorlogsgasten vroegtijdig II. Deet„ F ecni  Sfi Fan de oorlogen der Noord- eene neiging tot die wreedheid en bloeddorftigheid , die eene zoo noodzaaklijke hoedanigheid is voor degeenen , die geheel bedreven willen zijn in hunne woeste wijze van den oorlog te voeren. Men heeft mij verhaald dat een Indiaan, die onder de handen van zijne beulen was, de ftoutheidhadvan hun te zeggen dat zij maar onweetende oude wijven waren,en niet wisten hoe zij braave gevangene ter dood moesten brengen. Hij verhaalde hun dat hij voorheen enige van hunne oorlogsmannen gevangen genoomen had , en dat hij, in plaatfe van de kinderachtige pijnigingen, die zij hem aandeeden, de allerfmertlijkfte folteringen voor hun had uitgedagt; dat hij, hen aan paaien gebonden hebbende , hunne lighaamen vol fcherpe fplinters van terpentijn-hout had geflooken, welke hij vervolgens had doen branden, en dat hij, rondom hen dansfende , zig verlustigd had in de doods - worftelingen van de brandende flagtoffers. Deeze braveering, die zoo beledigende was dat zelfs het oor van eenen aan zulke hoonende uitdrukkingen gewoonen Indiaan haar niet bedaard kon aanhooren , deed zijne beulen van hunne hoede geraaken en verkortte zijne folteringen ; want een der hoofden liep naar hem toe, en hem zijn hart uit het lighaam fcheurende, flopte hij 'er den mond mede, die zulke tergende taal geuit bad. On-  Amerikaanfche Indiaanen. Ontelbaar zijn de verhaalen, welke men doet van den moed en de gelaatenheid der Indiaanen, die door hunne tegenpartij ders gevangen gemaakt worden. Veele, die ik gehoord heb, zijn zoo verbaazende, dat zij de uiterfte grenzen van geloofbaarheid fchijnen te overfchrijden; het is egter zeeker dat deeze Wilden veele heldhaftige hoedanigheden bezitten, en alle foorten van rampen met eenen graad van moed doorftaan , die door geene van de oude helden van Griekenland en Rome overtroffen is. Ondanks deeze wreedheid, welke de Indiaanen jegens die van hun eigen geflacht, die in hunne handen vallen , oefenen, hebben egter fommige ftammen blijken gegeeven van groote gemaatigdheid jegens gevangen vrouwen uit de Engelfche volkplantingen, die zij bijgeval gevangen kreegen. Dikwijls zijn 'er zeer fchoone vrouwen door hen weggevoerd , die , geduurende eenen tocht van drie of vier honderd mijlen door hunne afgelegen bosfchen, naast hunne zijden gelegen hebben, zonder beledigingen van hun te ondergaan , en haare kuischheid is onbevlekt gebleven. Daar zijn voorbeelden voor handen dat vrouwen, door hen gevangen terwijl zij zwanger waren , in het midden van eenzaame bosfchen, door de barensweeën overvallen zijn, terwijl de Wilden bun eenigfte gezelfchap waren; en egter ontvinF % gen  84 Van de oorlogen der Noord- gen zij van deeze, hoe wild zij waren , allen bijHand , welken hun toeftand toeliet en wierden met eene kieschheiden menschlievendheid behandeld , die zij weinig verwagt hadden. Deeze onthouding koomt, dit moet ik erkennen , niet geheel uit hun karakter voort, maar wordt alleen bij die gevonden, die enige gemeenfchap met de Franfche Zendelingen gehad hebben. Zonder te willen dat hunne natuurlijke vijanden, de Engelfchen, het voordeel van hunnen arbeid zouden genieten , hebben deeze vaders groote moeite gedaan om de algemeene beginzelen van menschlievendheid in de geesten der Indiaanen interenten, die zig door hunne zeden verfpreid hebben, en van algemeen nut geworden zijn. De gevangene, die tot het huis van genade verwezen zijn , en deeze zijn gemeenlijk de jongelingen, vrouwen en kinderen, wagten de befchikking der hoofden af, die, na ter dood brenging van degeene , die veroordeeld zijn om te fterven, tot dat einde eene raadsvergadering houden. Men zendt vervolgens eenen omroeper door het dorp , of door de legerplaats, om bekend te maaken dat alle degeene , die in den laatflen tocht eenen nabcftaande verlooren hebben , verzogt worden zig bij de verdeeling te laaten vinden , die 'er van de gevangene gemaakt zal worden,  Amerikaanjche Indiaanen. 85 den. De vrouwen, die hunne zoonen of mannen verloren hebben , worden gewoonlijk in de eerlte plaats voldaan ; daarna degeene, die van verdere vrienden beroofd zijn, of die eenen der jonge lieden willen aanneemen. Als de uitdeeling gedaan is , dat, gelijk in andere gevallen , zonder hét minfte gefchil toegaat , brengen degeene, die eenen tot hun deel gekregen hebben , denzelven naar hunne tenten of hutten , en , hen ontboeid hebbende , wasfchen zij hen en verbinden hunne wonden, zoo zij enige ontvangen hebben ; 'dan kleeden zij hen en geeven hun het aangenaamst en verfrisfehendst voedzel, dat zij in voorraad hebben. Terwijl hunne nieuwe bedienden zitten te ee*ten, tragten zij hen te troosten ; zij zeggen hun dat zij, nu van den dood bevrijd zijnde, vrolijk en wel gemoed moeten wezen, en dat, als zij hen wel dienen zonder murmureeren of onvergenoegd te zijn, niets hun ontbreeken zal dat hun vergoeding kan doen voor het verlaaten van hun land en vrienden, voor zoo verre de omitandigheden het toelaaten. Zoo 'er enige mannen in het leven gehouden zijn, worden zij gewoonlijk aan de weduwen gegeeven, die haare mannen door 's vijands handen verloren hebben , zoo 'er die zijn , en , als zij haar behaagen, worden zij met haar gaF 3 rrouwd,  86" Van de oorlogen der Noord - trouwd. Maar zoo de juffer eene andere verbindtenis heeft, dan is het leven van dengeenen, die haar te beurt valt, in groot gevaar, vooral als zij zig in gedagten zet dat haar overlederl man eenen flaaf nodig heeft in het land der geesten, waarhenen hij verreisd is. Als dit het geval is, brengen enige jonge lieden den verwezen gevangenen op enigen afftand en maaken hem zonder enige plegtigheid van kant; als hij door den raad gefpaard is , befchouwen zij hem als van te weinig belang om recht te hebben op de folteringen , welke hun vergund worden, die dezelve waerdig gekeurd zijn. De vrouwen worden gewoonlijk aan de mannen uitgedeeld, van welke zij niet misfen gunflig ontvangen te worden. De jongens en meisjens worden in die huisgezinnen opgenoomen , die hen nodig hebben en worden als flaaven befchouwd, en het is niet ongewoon dat zij in die hoedanigheid aan de Europifche handelaars, die onder hen koomen, verkogt worden. De Indiaanen hebben geen denkbeeld van de verwoestingen des oorlogs te maatigen door hunne krijgsgevangene te fpaaren en met de bende, van welke zij genoomen zijn , tot eene uitwisfeling in onderhandeling te treeden. Alle die van weerszijde gevangen worden, worden of ter dood gebragt, of aangenoomen , of tot flaaven gemaakt.  Amerikaatifche Indiaanen. 87 maakt. En alle natieën zijn daarin zoo bijzonder dat, zoo het gebeurt dat iemand van hunnen ftam, zelfs een oorlogsman, krijgsgevangen gemaakt , en bij geval in het huis van genade ontvangen is, of als een aangenoomene of als flaaf, en hij daarna ontvlugt, zij hem geenzints ontvangen of als een lid van hunne bende erkennen zullen. De toeftand van degeene die aangenoomen zijn verfchilt in geen opzigt van de kinderen der natie, tot welke zij nu behooren. Zij verkrijgen alle de rechten van hun, welker plaatfen zij vervullen, en maaken dikwerf zelfs geene zwaarigheid van tegens hunne landslieden mede optetrekken ; maar zoo zij bij geval ontvlugten en weder gevangen worden , worden zij voor onnatuurlijke kinderen en ondankbaare menfchen gehouden, die hunne ouderen en weldoeneren verlaaten, en hun den oorlog aangedaan hebben, en met ongemeene geftrengheid behandeld. De gevangene, die voor flaaven gehouden worden , worden gemeenlijk onder de Opperhoofden verdeeld, die dikwijls de Europifche Gouverneurs van de buitenposten, of de Superintendenten of Commisfarisfen van de Indifche zaaken enige ten gefchenke geeven. Ik ben onderrigt dat het de Jefuiten en Franfche Zendelingen waren, die eerst den invoer van deeze ongelukkige gevangeF 4 na  98 "*Vande oorlogen der Noord- ne in de volkplantingen veroorzaakten en zoo doende den Indiaanen leerden dat zij van waarde waren. Hunne oogmerken waren, wel is waar, prijslijk , want zij verbeeldden zig dat zij op deeze wijze niet alleen veel wreedheid en bloedvergieten zouden voorkoomen, maar daar door ook meerdere gelegenheid zouden hebben om hunnen godsdienst onder hen te verbreiden. Tot dat einde moedigden zij de handelaars aan om de flaaven , die hun voorkwamen, te koopen. De uitwerking van deeze handelwijze beiindwoordde egter in geene deelen aan de verwagting van de vroome vaders. In plaats van een middel te zijn tot het voorkoomen van wreedheid en bloedvergieten, veroorzaakte het flegts dat de gefchillen tusfchen de Indiaanfche natieën met ce meerder hevigheid en onophoudlijke drift gevoerd wierden. Naardien de prijs, om welken zij vogten , nu niet meer wraak of roem was, maar het bekoomen van fterke dranken, voor welke. hunne gevangene gemangeld Honden te worden , en op welke bijna alle natieën even zeer verzot zijn , zogten zij hunne vijanden met ongewoonen ijver op, en waren onophoudlijk opde loer om hen te verrasfchen en weg te voeren. Men moet egter bekennen dat er minder gevangene gepijnigd en ter dood gebragt worden ze*  Amrrïkaanfche Indiaanen. 8$ sedert deeze verwagting van zulk eenen kostbaaren prijs voor dezelve te zullen ontvangen is opgewekt dan 'er gewoonlijk wierden ; maar het blijkt niet dat hunne gewoone wreedheid tegens de oorlogslieden , die zij gevangen neemen, in het minst verminderd is; hunne natuurlijke zugt naar wraak moet voldaan worden ; zij zijn na flegts te naarftiger in een grooter getal jonge gevangene te neemen, terwijl degeene , die gevangen genöomen worden terwijl zij zig verweeren , even als te vooren gepijnigd en ter dood gebragc worden. De Zendelingen, ziende dat, huns ondanks, hun ijver alleen gediend had om het vertier van die fchadelijke dranken te vermeerderen, vervoegden zig tot den Gouverneur van Kanada in het jaar 1693 om een verbod van deezen heilloozen handel. Daar wierd dan bevel toe gegeeven , maar dit kon dien niet geheel fluiten; de Franfche Couriers des Bois of handelaars waren vermetel genoeg om dien in het geheim te drijven , niettegenftaande de ftraf tegens het overtreeden van het verbod eene zwaare boete en gevangenis was. Sommige, die in het drijven van deezen handel ontdekt wierden, vlugteden in de landen der Indiaanen , daar zij met de inboorlingen trouwden , en dus eene gewillige ballingfchap ondergingen ,• doch naardien het flegte en ongebonden F 5 lie-  oo Van de oorlogen der NoordMeden waren , ftrekte hun gedrag zeer weinig om de zeden van hunne nieuwe nabeftaanden te verbeteren , of om hun een gunftig denkbeeld inteboezemen van den godsdienst, dien zij beleeden. Dus zagen deeze onvermoeide godsdienflige mannen nogmaals hunne oogmerken enigermaate verijdeld. De verhuizing had egter eene uitwerking, die hunne natie tot voordeel gedijde. Door den omgang van deeze vlugtelingen met de Irokeezen , Misfisfuages , Hurons , Miamis , Powtowottomies , Puanu , Menomonies , Algonkins , enz. en de geduurige opvijzelingen, welke deeze verfchillende natieën van hun ontvingen van de magt en grootheid der Franfchen, welker Koning zij, uit hunne gewoone neiging, ondanks hunne verbanning , nog toegedaan bleeven, wierden de Indiaanen ongevoelig voor dat volk ingenoomen en zal, ben ik overtuigd , alle gelegenheden aanvatten om hunne verknogtheid aan hetzelve te toonen; en zulks, in fpijt van de fchandelijke minachting , in welke zij door hen gehouden moeten worden, zedert zij uit Kanada verdreven zijn ; want de Indiaanen befchouwen elk overwonnen volk als in eenen ftaat van onderhorigheid aan hunne overwinnaars. Als bij hen eene natie eene andere geheel heeft t' ondergebragt, en men overeengekoomen is zig op zekere voorwaar-  Amerïkaanfche Indiaanen. 91 waarden te onderwerpen , is het de gewoonte dat de Opperhoofden van de overwonnene, als zij met hunne overwinnaaren in den raad zieren, vrouwen-rokken draagen, als eene erkenning dat zij in eenen ftaat van onderwerping zijn en onder de wijven moeten gerangfehikt worden. Hunne partijdigheid voor de Franfchen heeft egter te diepe wortelen gefchoten dan dat de tijd zelf die zoude kunnen uitroeijen. TIENDE HOOFDSTUK. Van de wijze waarop de Indiaanen vrede maaken. De oorlogen , die tusfehen de Indiaanfche natieën gevoerd worden, zijn over het algemeen erflijk en blijven van eeuw tot eeuw voortduuren met weinige tusfehenpoozingen. Als de vrede noodzaaklijk wordt, is de voornaamfte zorg van beiden partijen den fchijn te vermijden als of zij den eerften ftap deeden. Als zij met eenen vijand over eene opfchorting van vijandlij kneden handelen, vermindert het Op-  02 Van de wijze waarop de Noord - Opperhoofd, welk het is opgedraagen om de onderhandeling aantevangen, zoo zij niet door bemiddeling van eenen nabuurigen ftam word teweeggebragt, niets van zijne natuurlijke fierheid, zelfs al zijn de zaaken van zijn land in den flegtften ftaat , geeft hij niets toe, maar tragt zijne vijanden te doen gelooven dat het van hun belang is een einde aan den oorlog te maaken. Daar gebeuren fomtijds toevallen, die eenen vrede tusfchen natieën bevorderen , die anders niet zouden kunnen overgehaald worden om naar bevrediging te luisteren. Ik zal hiervan een voorbeeld verhaalen, van welk ik bijna alle natieën, door welke ik trok, heb hooren fpreeken. Omtrent tagtig jaaren geleden waren de Irokeezen en C/iipeways, twee magtige natieën, in oorlog met de Öttagaumies en Saukies, die veel zwakker dan hunne vijanden waren in getal van manfehappen en in kragten. Op eenen winter deeden omtrent duizend der eerfte eenen uittocht van het meir Ontario , over Toronto , naar de landen hunner vijanden. Zij voeren langs de kusten van het meir Huron aan deszelfs Oostlijke en Noordlijke oevers, tot zij aan het eiland van St. Jofeph kwamen , dat in de Straat van Ste. Maria ligt. Daar trokken zij deeze Straat op het ijs over omtrent vijftien mijlen beneden den waterval en vervolgden hunnen weg nog verder West-  Amerikaanfche Indiaanen vrede maaken. 93 Westwaarts. Naardien de grond met fneeuw bedekt was, trokken zij, om hun getal te verbergen , in eene enkele rei agter eikanderen, terwijl zij in elkanderens voetftappen traden. Vier Chipeways Indiaanen , welke dien weg henen gongen, ontdekten dit leger en gisten gemaklijk uit de koers, welke het nam en uit de voorzorgen, die zij gebruikten, naar welk land zij zig fpoedden , en welke huane oogmerken waren. Niettegenftaande de natie, tot welke zij behoorden , met de Ottogaumies in oorlog was, en in bondgenootfchap met derzelver aanvallers , namen zij egter, uit een beginzel, waarvan geene reden te geeven is, terftond het befluit om de eerfte van het gevaar, dat hun naderde, te verwittigen. Tot dat einde fpoedden zij zig met hunne gewoone fnelheid voort en , eenen omweg neemende, om niet ontdekt te worden, kwamen zij aan den jagt - grond van de Ottagaumies eer zoo Merk eene bende, die op zulk eene behoedzaame wijze voorttrok, daar koomen konde. Daar vonden zij eenen troep van omtrent vier honderd oorlogsmannen, waar onder enige Saukies, welke zij waarfchuuwden dat hunne vijanden in aantocht waren. De Opperhoofden verzamelden terftond hunne geheele magt en hielden raad over de maatregelen, die  94 Van de wijze waarop de Noorddie te neemen waren om zig te verdedigen. Naardien zij met hunne huisgezinnen belemmerd waren , was het hun onmogelijk bij tijds aftetrekken; zij beflooten dan de voordeeligite plaats inteneemen en de Irokeezen zoo wel te ontvangen als in hun vermogen was. Niet verre van de plaats daar zij zig toen gevallig bevonden , waren twee kleine meiren, tusfchen welke eene fmalle ftrook lands lag, omtrent eene mijl lang, en flegts van vijf tot tien roeden breed. Befluitende dat de Irokeezen door deeze pas wilden aanrukken, verdeelden de vereenigde benden hun weinig volk in twee troepen , eiken van twee honderd mannen. Een van deeze vattede post aan het eind van de ftrook lands, die naast aan hunnen jagt-grond lag, dat zij onmiddelijk verfterkten met een bolwerk van paaien, terwijl de andere troep het een meir omtrok met oogmerk om hunne vijanden intefluiten als zij in de pas zouden gekoomen zijn. Deeze krijgslist gelukte , want niet zoo dra was de geheele bende Irokeezen de pas ingetrokken of zij , die zig van te vooren daartoe van hout voorzien hadden , maakten een diergelijk bolwerk aan het ander eind, en flooten dus hunne vijanden in. De Irokeezen merkten dra in welken toeftand zij waren, en hielden onmiddelijk raad welke maat-  Amerikaanfche Indiaanen vrede maaken. 95 maatregelen 'er vereischt wierden om zig 'er uit te redden. Ongelukkig voor hun was het aan het dooien gegaan , waardoor het ijs zoo verre gefmoken was, dat zij 'er niet over konden loopen , terwijl 'er egter nog ijs genoeg pverig was om hen te beletten de meiren op vlotten overtefteeken of overtezwemmen. In deeze netelige omftandigheid beflooten zij een van de bolwerken te tragten te overweldigen ; maar zij bevonden weldra dat zij te wel verdedigd wierden om hun oogmerk te bereiken. Ondanks deeze te leur Helling , vermaakten zij zig met de gewoone bedaardheid en onbevreesd, heid van Indiaanen , drie of vier dagen met visfchen. Het ijs toen geheel gefmolten zijnde, maakten zij vlotten , dat zij doen konden van enige boomen, die gelukkig op die plaats ftonden , en ondernamen een der meiren overtefleeken. Zij Haken dan af voor het aanbreeken van den dag; maar de Ottagaumies , die hunne beweegingen hadden gade geflagen , hun oogmerk befpeurende, zonden honderd en vijftig mannen van eiken hunner troepen af, om zig tegens hunne landing te verzetten. Deeze drie honderd mannen trokken zoo ipoedig voort naar de andere zijde van het meir, dat zij daar kwamen eer hunne tegenpartijders den oever bereikt hadden, naardien  od Van de wijze waarop de Noord- dien zij vertraagd waren doordien hunne Maaken in de modder bleeven fteeken. Zoo dra de bondgenooten aankwamen, maakten zij een hevig vuur met hunne fnaphaanen en fchooten fel met hunne boogen op de Irokeezen, dat hen grootlijks ontzettede, totzij,hunnen toeHand wanhoopig vindende, in het water fprongen, en zig al ftrijdende eenen weg door hunne vijanden baanden. Dit konden zij egter niet doen zonder meer dan de helft van hunne manfehappen te verliezen. Na dat de Irokeezen geland waren , trokken zij af, maar waren genoodzaakt hunne vijanden meesters van het flagveld te laaten en in bezit van alle de bonte vellen , die zij in hunne winter-jagt opgedaan hadden. Zoo duur betaalden zij eenen onrechtvaerdigen aanval op zoo groot eenen afftand van hunnen weg, dien zij gevolgd moesten hebben , en waartoe zij alleen waren aangezet door eene eensklaps opgekoomen begeerte om enige van hunne oude vijanden afte; maaken. Doch zoo zij hunne kragten gekend hadden , zouden zij de bende, die hen ftuitede, tot eenen man toe hebben kunnen vernielen , want deeze waren bij den eerften aanval zelfs flegts weinig in getal en, toen zij door het gevegt verminderd waren , geheel buiten ftaat om hun te weêrftaan. De  •Êmerikaatjjche Indiaanen vrede maaken. $f t De overwinnende benden beloonden dé Chi. $ewaysx die het middel tot hunne overwinning gewéést waren, met een aandeel in den buit. Zij drongen hen om zoo veel van de rijkfte pelterijen te neemen als zij wilden, en Zonden hen, onder een geleide van vijftig mannen naar hun .eigen land terug. De belanglooze Chipeways , ■ want de Indiaanen over het algemeen worden zelden door beweegredenen van eigenbaat gedreven j weigerden eenen tijd lang deeze gefchenken , maar wierden eindelijk overgehaald om dezelve aanteneemen. De braave en wel overlegde verdediging welke de Ottagaumies en Saukies hier gedaan hadden, door de bemiddeling van de Chipeways gèholpen , die , bij deeze gelegenheid de vijandfchap, welke zij dit volk zoo lang toegedraagen hadden, ter zijde Hellende , ■ het edelmoedig gedrag van hunne vier Opperhoofden goed keurden , ftrekte tót middelen om eene bevrediging tusfehen deeze natieën te bewerken en vereenigdé hen bij vervolg van tijd alle met den band van vriendfehap. Ik geloof dat alle de Indiaanen, die het üitgèilrekte land beWoonen , dat tusfehen Qj/ebec, de oevers der Misfisfippi ten Noorden vdn de Ouisconfin en de volkplantingen ^ de Maatfchuppij van de Hudfons - baai toebehoorenden ligt; thans Deel. G in  98 Van de wijze waarop de'Noord- in eenen ftaat van diepen vrede zijn. Als hun rustlooze aart hen niet wil toelaaten werkloos te blijven , dan bedrijven deeze Noordlijke Indiaanen zelden vijandlijkheden tegens eikanderen, maar doen invallen Zuidwaarts tegens de Cherokees, Chociahs, Chickafaws of IlUneezen. Somtijds worden de Indiaanen eenen oorlog ; dien zij verfcheiden jaaren tegens de eene of andere nabuurige natie zonder veel voordeel gevoerd hebben , moede , en in dit geval zoeken zij bemiddelaars om eene onderhandeling te beginnen. Als zij die gevonden hebben , wordt het verdrag dus gefloten. Een getal hunner eigen Opperhoofden met degeenen , die deezen vriendfchapüjken dienst op zig genoomen hebben , vertrekken te zaamen naar het land hunner vijanden ; degeene, die daartoe verkoren worden , zijn Opperhoofden van de grootfte bekwaamheid en van de beproefdfte eerlijkheid. Zij draagen de Vrede-pijp voor zig, welke ik mijne leezeren niet behoef te zeggen dat . van denzelfdcn aart is als eene witte vlag onder de Europeaanen, en die zelfs door de barbaarschfte natieën met de grootfte eerbied en eerbewijzingen behandeld wordt. Ik heb nooit van een voorbeeld gehoord dat de draagers van die heilig zinnebeeld van vriendfehap ooit oneerbiediglijk behandeld, of deszelfs rechten gefchondca zijn,  yl."V3.   'dmerikaanfcU Indiaanen vrede maaken. 95 gijn. De Indiaanen gelooven dat een inbreuk van deezen aart nooit door den grooten Geest onge* ftraft zou gelaaten worden. De Vrede-pijp, die door de Franfchen de Cd' lumet genoemd wordt , om welke reden heb ik nooit kunnen te weeten koomen , is omtrent vier voeten lang. De kop is van rood marmer en de fteel van ligt hout, fraai befchilderd, in verfcheiden kleuren , met beeldfpraakige figuuren , en verfierd met de vederen van de fraaifte vogelen. Ik heb eene naauwkeurige afbeelding van dezelve getragt te geeven op PI. VI; maar het is niet in mijn vermogen een denkbeeld medetedeelen van de verfchillende tinten en behaaglijke fieraadjen van dit zeer geacht Indiaansch gereed' fchap. Elke natie heeft eene verfchillende wijze van deeze pijp te verfieren en zij kunnen , op het eerde gezigt, zeggen tot welke bende zij behoort. Zij wordt gebruikt als eene inleiding tot alle tractaaten en derzelver gebruik wordt bij deeze gelegenheden met groote plegtigheid verzeld. De helper of adjudant van den eerften oorlogsman ftopt dezelve met tabak , met het hier voor befchreven kruid gemengd , zoodra de Hoofden vergaderd en gezeten zijn, terwijl hij zorg draagt dat zij nergens den grond raakt. Als gij geflopt is, neemt hij eene kool , die wel^ G a gloeit-  iso Van de wijze waarop de Noord - gloeit, uit een vuur, dat gemeenlijk in het midden der vergadering aangehouden wordt en legt die op de tabak. Zoo dra de pijp genoeg ont-, ftooken is, werpt hij de kool 'er .af; dan draait hij de fteel raar den hemel , vervolgens naar de aarde en dan dezelve horizontaal houdende, draait hij zig eens rond, tot hij eenen volkoomen cirkel befchreven heeft: door de eerfte daad wordt hij onderfteld dezelve den grooten Geest aantebieden, wiens hulp daar door wordt afgefmeekt, door de tweede meent men dat hij alle kwaadaarrige betnoeijingén der booze geesten afwendt en door de derde de befcherming wint van de geesten , die de lucht , de aarde en de wateren bewoonen. Na aldus de gunst van die onzigtbaare werkoorzaaken , in welker magt zij onderftellcn dat het is de uitkomst van hunne tegenswoordige raadpleeging te bevorderen of te ftremmen, afgefmeekt te hebben, biedt hij die het erflijk Opperhoofd aan, welk, twee of drie trekken gedaan hebbende, den rook uit zijnen mond perst naar den hemel, en vervolgens rondom hem op den grond blaast. Als dit verrigt is, wordt de pijp op dezelfde wijze den gezanten of vreemdelingen in den mond geftooken, die dezelfde plegtigheid in acht neemen , dan den opperften der oorlogslieden en allen den anderen Opperhoofden beurtelings volgens  'Amerikaanfche Indiaanen vrede maaken. 101 gens hunnen rang. Geduurende deezen tijd houdt degeen, die deeze eerwaerdige post vervult, de pijp los in de hand, als of hij vreesde het heilig werktuig te drukken, en niemand durft haar anders aanraaken dan met zijne lippen. Als de Opperhoofden, welken de last is toevertrouwd van vrede te maaken , het vlek of de legerplaats, naar welke zij gaan, naderen, beginnen zij de gezangen te zingen en de dansfen de dansfen , welke tot deeze gelegenheden beftemd zijn. Ondertusfchen is hunne tegenpartij van hunne aankomst onderrigt en, zig, op het gezigt van de Vrede-pijp , van hunne gewoone vijandfchap ontdoende , nodigen zij hen in de wooning van het Groot Opperhoofd en bezorgen hun alle gemak geduurende de onderhandeling. Alsdan wordt 'er eene raadsvergadering gehouden en als de aanfpraaken en raadflagen geëindigd zijn, wordt, zoo 'er geene hindernisfen in den weg koomen , die de onderhandeling doen afbreeken , de gefchilderde bijl in den grond begraaven, als een gedenkteken dat alle vijandfchap tusfehen de twistende natieën opgehouden is en een vrede plaats grijpt. Onder de ruuwer benden , die geene gemeenfehap met de Europeaanen hebben, wordt eene rood gefchilderde oorlogsknods , in plaats van de bijl, begraven. Daar wordt bij deeze gelegenheid ook een gorG 3 del  ! o» Van de wijze waarop de Noord- del van Wampum gefchonken , die als eene bevestiging van den vrede dient, en door deszelfs beeldfpraakige figuuren, waarin de koraalen gefchikt zijn, alle de bepaalde artijkelen van het traktaat aan de laate nakoomlingfchap berichten. Deeze gordels worden gemaakt van fchulpen , die op de kusten van Nieuw-Engeland en Virginie gevonden worden, die uitgezaagd worden tot ftukjens van eene langwerpige gedaante , omtrent een vierde duims lang en zoo rond als glaazen koraalen. Deeze worden op lederen riemen geregen, en verfcheiden van deeze riemen, netjens met fijne zenuwachtige draaden aan malkanderen genaaid, maaken uit hetgeen men eenen Wampum - gordel noemt. De fchelpen zijn gemeenlijk van twee kleuren, enige wit en andere paarsch; maar de laatfte zijn meer geacht dan de eerfte. Zij worden bij de Indiaanen in zoo groote waarde gehouden als goud, zilver of edele fteenen bij de Europecrs. De gordels beftaan uit tien , twaalf of een grooter getal ftrengen , naar het gewigt van de zaak die behandeld wordt, of de waerdigheid van dcngeenen, wien hij wordt aangeboden. Bij minder gewigtige gelegenheden worden door de Opperhoofden eikanderen ftrengen van deeze koraalen aangeboden , en dikwijls door hea als een kostbaar verfierzel om hunne halzen gedraagen.  'Jmerikaanfche Indiaanen vrede maaken; 103 ELFDE HOOFDSTUK. Van de Spelen der Indiaanen. De Indiaanen zijn, gelijk ik hier boven reeds heb aangemerkt, zeer aan het fpel overgegeeven en zullen zelfs alle de goederen , die zij bezitten, opzetten, en met bedaardheid verliezen. Zij vermaaken zig met verfcheiden foorten van fpelen, maar het voornaamfte en geachtfte onder hen is dat van den bal, dat het kaatfen niet ongelijk is. De ballen, die zij gebruiken, zijn wat grooter dan die in de kaatsbaan gebruikt worden en worden van een ftuk herten-kder gemaakt, dat, nat gemaakt zijnde, om lenig te worden, fterk wordt opgevuld met het hair van hetzelfde dier, ën met zijne zenuwen toegenaaid; de werktuigen, waarmede zij die ballen flaan, zijn Hokken van omtrent drie voeten lang , aan welker eind eene foort van raket vast gemaakt is, naar de palm van eene hand gelijkende, en van riemen van eene harten-huid gemaakt. Met deeze vangen zij den bal en werpen dien zeer verre weg, zoo G 4 zij  *§* Fm defpekn der N. A. Indiaanen, zij daar in niet voorgekoomen worden door enige van de tegenpartij, welke toevliegen om den baf te onderfcheppen. Dit fpel wordt doorgaans door groote gezelfchappen gefpeeld, die fomtijds uit meer dan drio honderd fpeelers beflaan , en het is niet ongewoon dat verfchillende Hammen tegens elkanderen fpeelen. Zij beginnen met twee paaien in den grond t? zetten omtrent honderd en vijftig roeden van eikandcreu, en elke van de partijen der fpeelers behoort eene deezer mecten toe. De bal wordr f het midden van de baan hoog opgeworpen en m eene regte lijn tusfehen de twee paaien , naarwelke elke partij denzelven trngt te flaan, en die hem eerst zijne paal doet bereiken wint enige punten van het fpel, ° ' Zij zijn zoo ukermaate behendig in deeze man-, hlke oefening, dat de bal gewoonlijk in verfchillende ngungen door de krngt der raketten vliegende wordt gehouden , zonder geduurende het gantfche fpel den grond te raaken, want zij mo, gen. denzelven nip met hunne handen vangen Z y loopen eikanderen met verbaazende vlugheid na cn, als de een op het punt is.van denzelven verre weg te flaan, agterhaalt hem een der tegenparn-j en flaat den bal door eesen fpoedigen flag ter neder. h 1"; . / " "gij  Van de [pélen der N. A. Indiaanen. 105 Zij fpeelen met zoo veel hevigheid dat zij elkanderen dikwijls kwetfen , en fomtijds worde 'er wel eens een been gebrooken; doch niettegenftaande deeze ongelukken, fchijnt 'er egter nooit, enige fpijt of dartele te werk ftelling van hunne kragten dezelve te veroorzaaken, en nooit ontilaan 'er gefchillen tusfehen de twee fpeelende partijen. Daar is nog een ander fpel onder hen in gebruik , dat aanmerking verdient, en dit is hec fpel van de kom of fchotel. Dit fpel wordt door twee perfoonen gefpceld. Elk heeft zes of agt beentjens niet ongelijk aan perfikken - fteenen in grootte en gedaante , behalven dat zij vierkant zijn ; deeze zijn aan twee zijden zwart, en aan de twee andere wit gekleurd. Zij werpen die op in de lucht, en zij vallen in eene kom of fchotel, die 'er onder geplaatst is, neder, waarin zij rond draaien. Naar maate deeze beentjens nu met de witte of zwarte zijde boven liggen, rekenen zij het fpel; hij die het grootfte getal van eene zelfde kleur geworpen heeft, telt vijf oogen en met veertig is het fpel uit. De •winnende partij blijft zitten en de verliezer ruimt zijne plaats in aan eenen anderen , die door eenen van de rechters benoemd wnrdt; want fomtijds is een geheel dorp in het fpel betrokken en op fommige tijden fpeek eene geheels bende Iggens eene andere. G 5 Ge-  ioS Van de Jpelen der N. A. Indiaanen. Geduurende dit fpel fchijnen de Indiaanen zeer hartstogtlijk en op elke beflisfende worp heffen zij een ijslijk gefchreeuw aan. Zij wringen zig in duizend bogcen , terwijl zij zig tot de beentjens wenden, en de booze geesten met vervloekingen overlaaden, die hunne gelukkige tegenpartijders gunftig zijn. In dit fpel zullen fommige hunne klederen , al het huisraad uit hunne hutten , en fomtijds zelfs hunne vrijheid verliezen, fchoon 'er geen volk in de waereld is dat naijveriger is op de laatfte dan de Indiaanen zijn. TWAALFDE HOOFDSTUK. Van de huwelijks-plegtigheden der Indiaanen. D e Indiaanen laaten de veelwijverij toe en lieden van allerleien rang volgen hunne lust in dit opzigt in. 'De Hoofden vooral hebben een vrou* wen - timmer, dat uit een onzeeker getal beftaat, gemeenlijk van zes tot twaalf of veertien wijven. De laagere rangen mogen 'er zoo veele neemen als zij waarfchijnlijk in ftaat zijn te onderhouden mee de kinderen, die zij krijgen kunnen. Het is niet  'Fan de huwel. plegtigh. der N. A. Indiaanen. 167 niet ongemeen dat een Indiaan twee zusters trouwt, en fomtijds, als 'er meer dan twee zijn, het geheele getal en ondanks deeze (in het oog van befchaafde volkeren^) onnatuurlijke vereeniging , leeven zij alle in de grootfte eensgezindheid. De jonger wijven zijn de andere onderdaanig en die , welke geene kinderen hebben , verrigteö zulke laage dienften voor die, welke vrugtbaar zijn, dat haar ftaat maar weinig van ilavernij verfchilt. Zij verrigten egter alle bevelen met de grootfte bereidwilligheid, in hoop van daardoor de genegenheid van haare mannen te winnen, opdat zij op haare beurt ook nog eens het geluk mogen hebben van moeders te worden en recht hebben op den eerbied, welke dien ftaat verzelt. Het is niets ongemeens dat een Indiaan, fchoon hij zoo veele vrouwen neemt, met veele derzelve verfcheiden jaaren lang in eenen ftaat van onthouding leeft. De vrouwen, welke niet zoo gelukkig zijn om door haar onderdaanig en voorzigtig gedrag de genegenheid van haare mannen te winnen en door dat middel in zijne omhelzingen te deelen, blijven geduurende al haar leven maagd, tenzij zij door hem fomtijds aan het een of ander vreemd Opperhoofd worden aangeboden, wiens kort verblijf onder hen hem niet toelaat in eene langduuriger verbindtenis te treeden. In dit geva!  ïc8 Van de huwelijks -plegtigheden der val onderwerpen zij zig zonder morren aan den wil van haaren man , en deeze korte vereeniging ftaat haar wel aan, maar koomt het ooit aan den dag dat zij deeze vrijheid zonder zijne toeftemming gebruiken, dan worden zij geftrafc als of zij zig aan overfpel hadden fchuldig gemaakt. Deeze gewoonte heerscht meer onder de natieën, die in de binnen-landen gezeten zijn dan onder die , welke Bader aan de volkplantingen woonen, alzoo de zeden der laatfte, in enige opzigten , meer naar die der Europeaanen gewijzigd worden door de gemeenfchap , welke zij met hun houden. Delndifche natieën verfchillen flegts zeer weinig van eikanderen in hunne huwelijks-plegtigheden, en nog minder in de wijze van hunne echtfcheidingen. De ftammen , die de grenzen van Canada bewoonen, hebben de volgende gewoont e. Als een jongman zijne genegenheid op eene van de andere fexe gevestigd heeft , tragt hij haare toeftemming te winnen en, zoo hij daar in flaagt, is 'er geen voorbeeld dat ooit de ouders zig tegens derzelver vereeniging verzetten. Als men omtrent alles is overeengekoomen en de dag bepaald is, vergaderen de vrienden en kennisfen van beiden in het huis , of in de tent van den pudften nabeftaande van den bruidegom , daar voor  Noord-Amerikaanse Indiaanen. tog Voor die gelegenheid een gastmaal is aangeregt. Het gezelfchap, dat bijeenkoomt om het feest bijtewoonen , is fomtijds zeer talrijk ; zij dansfen , zij zingen, en genieten alle vermaaklijkheden, van welke zij gemeenlijk bij hunne openbaare vrolijkheden gebruik maaken. Als deeze geëindigd zijn, gaan alle degeene, die enkel om de plegtigheid tegenswoordig waren, heenen en de bruidegom en bruid worden alleen gelaaten met drie of vier van de naaste en oudfte bloedvrienden van wederzijde, zijnde die van den brui-: degom mans, en die van de bruid vrouwen. Nu vertoont zig de bruid, van deeze weinige vrienden verzeld, die eerst daartoe heen gegaan was, aan eene der deuren van het huis, en wordt naar den bruidegom geleid, die gereed ftaat om haar te ontvangen. Zij plaatfen zig vervolgens op eene mat in het midden van de kamer, en vatten de einden van een rijsjen, omtrent vier voeten lang , vest, waardoor zij gefcheiden blijven,' terwijl dé oude mannen enige korte aanfpraaken doen, op die gelegenheid pasfende. Hierna verklaart het getrouwd paar openlijk dé liefde en achting, die zij voor eikanderen hebben , en zingen en dansfen te zaamen, terwijl zij het rijsjen nog vast houden. Als zij dit verrigt hebben, breeken zij het rijsjen in zoo veele ftukken als 'er getuigen tegenswoordig zijn , die elk een  11 ö Van de huwelijks -plegtigheden det een frak neemen en het zeer zorgvuldig be» waaren. • Dan wordt de bruid weder de deur uitgeleid, die zij ingekoomen was, daar haare jonge gezellinnen haar opwagten om haar naar haar 's vaders huis te brengen ; daar is de bruidegom genoodzaakt haar te gaan vinden, en daar wordt het huwelijk voltrokken. Zeer dikwijls blijft de vrouw in haars vaders huis tot zij een kind heeft, wanneer zij haare klederen oppakt, dat gemeenlijk sllcs is wat zij bezit, en haaren man naar zijne wooning verzelt. Als zij eenen tegenzin in eikanderen krijgen en fcheiden willen, want zelden gebeurt het dat zij kijven , geeven zij gemeenlijk hunnen vrienden enige dagen te vooren kennis van hun voorneemen, en geeven 'er fomtijds redenen bij om hun gedrag te billijken. De getuigen , die bij het huwelijk tegenswoordig waren, koomen, op den beftemden dag , bijeen in het huis van het paar, dat fcheiden wil, en, de flukjens van net rijsjen medebrengende , die zij op derzelver bruiloft ontvangen hebben, werpen zij die in het vuur in tegenwoordigheid van alle de getuigen. Ziet daar de geheele plegtigheid die daar bij vereischt wordt,en de fcheiding gefchiedt wijders zonder enige murmureering of kwaadwilligheid tusfehen het paar of hunne nabeftaanden, en en-ge maan-  Noord-dmerikaanfche Indiaanen. iit maanden daarna hebben zij vrijheid om weder een ander huwelijk aantegaan. Als een huwelijk dus ontbonden wordt, worden de kinderen, die 'er uit gefproten zijn, tusfehen den man en de vrouw gelijklijk verdeeld, en, alzoo de kinderen bij de Indiaanen voor een fchat gerekend worden, valt de vrouw, als het getal oneven is, het oneven kind ten deel. Schoon deeze gewoonte de onftandvastigheid fchijnt te begunftigen en veele echtfeheidingen zou fchijnen te moeten veroorzaaken , zijn 'er egter veele onder de Indiaanen , die maar eene vrouw hebben en die met dezelve eenen zoo gelukkigen echten ftaat genieten als in befchaafder maatfehappijen mogelijk is. Daar zijn ook niet weinige voorbeelden van vrouwen , die eene onfehendbaare verknogtheid aan haare mannen behouden , uitgezonderd in de bovengemelde gevallen , die egter niet befchouwd worden als eene fchending van haare kuischheid of getrouwheid. Alfchoon ik gezegd heb dat de Indiaanfche natieën zeer weinig van eikanderen verfchillen in haare huwelijks - plegtigheden , moet dit egter met enige uitzonderingen verftaan worden. De Naudowesfies hebben eene zonderlinge gewoonte van hunne huwelijken te vieren, die in het geheel niet fchijnt te gelijken naar die , welke bij enige  h I a Fdf» huwelijks -plegtigheüen dei enige andere natie, door welke ik getrokken ben $ in gebruik is. Als een van hunne jongelingen eene jonge dogter, dié hem aanftaat, heeft uitgekozen , ontdekt hij zijne liefde aan haare ouderen, die hem nodigen om bij hen te koomen en in hunne tent te koomen woonen. Deeze «aanbieding neemt hij aan, en verbindt zig daarmede om een geheel jaar in dezelve te blijven , in de hoedanigheid van eenen gemeenen dienstbode. Geduurende deezen tijd gaat hij uit jaagen en brengt al het wild, dat hij opdoet, in het huis* houden, waardoor de vader den gelegenheid heeft om te zien of hij in ftaat zij voor het onderhoud van zijne dogter en de kinderen, die uit hun hu» welijk zouden kunnen fpruiten , te zorgen. Dit gefchiedt egter flegts met jonge lieden en voor hunne eerfte vrouw en wordt niet herhaald, gelijk Jacobs dienstbaarheid. Als deeze tijd verlopen is, wordt het huwelijk plegtig gevierd naar de gewoonte des lands > op de volgende wijze : Drie of vier van de oudfte manlijke nabeflaanden van den bruidegom, en even zoo veele van de bruid , verzeilen het jong paar van hunne tenten naar een open vak in het midden der legerplaats. Als de Opperhoofden en oorlogslieden daar vergaderd zijn om hen te ontvangen,wordt,zoo dra zij aangekoomemzijn, een gedeelte van de laatste in twee gelederen ge- fchaard  Noord-Amerikaanfche Indiaanen, \\% fcbaard aan elke zijde van den bruidegom en dé bruid. Dan maakc het voornaamst Opperhoofd? de gcheele vergadering het oogmerk vah hünnë zaamenkomst bekend en zegt hun dat het paar-, dat daar voor hun ftaat, hunne naamen noemen* de , gekoomen zijn om hun voorneemén vart té zaamen als man en wijf te leeven openlijk bekend te maaken» Dan vraagt hij het jonge paar, den een na den anderen , of zij begeeren de vereeni« ging te voltrekken. Als zij met eene verdaan» baare dem verklaard hebben dat zij zulks verlan* gen, zetten de oorlogsknegten pijlen op hunne boogen en fchieten die over de hoofden van het getrouwd paar ; als dit gedaan is , verklaart het Opperhoofd hen voor man en vrouw. Dan draait de bruidegom zig rond, bukt neder, vat zijne vrouw op zijnen rug en draagt haar ~óp deeze wijs, onder de toejuichingen van de aanfchótl* wers, naar zijne tent. Deeze plegtigheid Worde gevolgd van een gastmaal, zoo goed als de nieuw* getrouwde man in daat is te geeven, en het feest wordt, als naar gewoonte, met zingen en dans* fen beflooten. Echtfcheidingen vallen onder de Naudbrtesfïes zoo zelden voor , dat ik geene gelegenheid had om te verneemen hoe dezelve toegaan* Overfpel wordt onder dit volk voor eene ver* ïl*^ijke misdaad gehouden en met de grootfte /. Deel. H ge*  ,j 14 Van de huwelijks - plegtigheden der geftrengheid geftraft. Als dit geval gebeurt, bijt de man de vrouw den neus af, en daarop volgt eene onmiddelijke echtfcheiding. Ik heb eens het voorbeeld gezien dat deeze flraf geoefend wierd, terwijl ik onder hen was. De kinderen worden dan verdeeld gelijk bij andere natieën plaatsheeft, dat is, elk krijgt de helft. Onder de Indiaanen zijn , zoo wel als onder Europifche natieën , veele, die zig aan de minvermaaken overgeeven en die, ondanks de berichten , door fommige fchrijvers van de koelheid van temperament van de Indiaanen gegeeven , ijverige priesters van Venus worden. Den jongen oerlogslieden, die daartoe overhellen , ontbreekt het zelden aan gelegenheden om hunne driften intevolgen en, naardien de wijze, waarop zij zig bij deeze gelegenheden gedraagen, enigzints zonderling is, zal ik die befchrijven. Als een van deeze jonge ligtmisfen uit het gedrag van het meisjen, dat hij voor zijne meesteres verkooren heeft, oordeelt dat hij niet veel tegenftand bij haar ontmoeten zal, gaat hij dus te werk. Ik heb reeds aangemerkt dat de Indiaanen geene overigheid erkennen en dat zij geen denkbeeld hebben van onderhoorigheid, uitgezonderd in de nodige febikkingen van hunne oorlogs- of jagt-tochten; zij leeven dan in eenen Haat van gelijkheid , ten naasten bij overeenkomftig den  Noord-Amerikaanfche Indiaanen. iïj Haat der natuur. De minnaar vreest dan ook niet in de vervulling zijner wenfchen belemmerd tè zullen worden, als hij flegts eene goede gelegenheid kan vinden om die ter uitvoer te brengen. Naardien de Indiaanen ook voor göené dieven of verborgen vijanden behoeven te vreezen , laaten zij de deuren van hunne tenten of hutten , geduurende den nagt, ongegrendeld, zoo wel als over dag. Twee of drie uuren na zonne - ondergang rekenen de flaaven of de oude lieden het vuur in, dat gemeenlijk midden in het vertrek brandt, en begeeven zig te rust» Wanneer het dus duister en alles in rust is i treedt zulk een zoon der wellust, digt in zijn mantel gewonden , om onbekend te blijven, itt het vertrek van het meisjen, dat hij voor zijné minnares begeert; hij ontfteekt aan het ingerekend vuur een ftukjen hout, dat als een zwavelilok dient , nadert de plaats daar zij ligt en* zagtjens het dek van haar hoofd ligtende, fchudt hij haar tot zij ontwaakt. Als zij zig dan oprigê en het licht uitblaast heeft hij geene andere bekentenis nodig dat zijn gezelfchap niet onaangenaam is; maar als zij, na dat hij zig ontdekt heeft, haar hoofd weder onder de deken fteekt, en geen acht op hem flaat, kan hij verzeekerd zijn dat alle verdere verzoeken vrugtloos zulleri gijn en dat hij maar fchielijk moet vertrekken. H 2 G ê5  t ïö Van de huwelijks-plegtlgheden der Geduurende den tijd dat hij in het vertrek is, verbergt hij het licht zoo veel mogelijk met de holte van zijne hand, en, naardien de tenten of vertrekken der Indiaanen gemeenlijk ruim en breed zijn , ontfhapt hij zonder herkend te wezen. Men zegt dat de jonge meisjens, die op deeze wijze haare minnaars ontvangen , groote zorg draagen, door het onmiddelijk inneemen van zekere kruiden, met welker kragten zij wel bekend zijn, dat de gevolgen van deezen verboden liefde - handel niet zigtbaar worden; want zoo die gevolgen heeft, dan moeten zij altijd ongetrouwd blijven. De kinderen van de Indiaanen worden altijd met den naam van de moeder genoemd, en als eene vrouw verfcheiden mannen trouwt en bij eiken van hun kinderen heeft, worden zij alle naar haar genoemd. De reden, die zij daar van geeven is, dat, naardien hunne kinderen aan hunnen vader hunne zielen, het onzigtbaar deel van hun wezen, verfchuldigd zijn , en aan de moeder hun lighaamlijk en zigtbaar deel, het natuurlijker is dat zij naar den naam van de laatfte genoemd worden, van welke zij ontwijfelbaar hun aanwezen ©ntleenen, dan naar den naam van den vader, omtrent welken 'er fomtijds eene twijfeling zoude kunnen plaats hebben of zij 'er wel «oe gerechtigd zijn.  Noord - Amerikaanfche Indiaanen. ï i f. De Indiaanen maaken gebruik van enige plegtigheden bij het geeven van eenen naam aan het kind, en dit wordt bij hen voor eene zaak van het uiterfte gewigt gehouden; doch welke deeze plegligheden zijn kon ik nooit te weeten koomen, omdat zij die in het geheim verrigten. Ik weet flegts dat de naam gewoonlijk gegeeven wordt als de kinderen den ftaat van kindsheid verlaaten. Niets kan de tederheid evenaaren, die zij voor hun kroost gevoelen, en men kan zig niet beter in hunne gunst aanbeveelen dan door de jongere takken van het huisgezin vriendfchap te bewijzen. Dat ik bij de Naudowesfies zoo gastvrij onthaald wierd kan ik enigermaate toefchrijven aan de gefchenken, welke ik aan de kinderen van de Opperhoofden dier natie deed. Daar is enige moeijelijkheid in het verklaaren van de wijze , waarop de Indiaanen zig van elkanderen onderfcheiden. Behalven den naam van het dier, naar welken elke natie en ftam genoemd is, zijn 'er nog andere, die hun perfoonlijk toebehooren, en welke de kinderen van hunne moeders overerven. De Opperhoofden zijn ook onderfcheiden met eenen naam, die betrekking heeft of op hunne bekwaamheden , of op het beeldfpraakig teken van hunne gedachten, en deezen neemen zij aan na zij de jaaren van huwbaarheid bereikt hebben» H 3 Die,  % 18 Vandehuwel.plegtigh.derN. A. Indiaanen. Die, welke of in hunne oorlogen of op hunne jagt-partijen uitgemunt hebben, of enige uitfteekende hoedanigheden bezitten, krijgen eenen naam, die dient om den roem van deeze daadea te vereeuwigen, of om hunne bekwaamheden te doen uitfchitteren. Dus wierd de groote oorlogsman van de Naudowesfïes Ottahiongoomlishcak genaamd, dat is, de Groote Slangen-Vader ; naardien Ottah vader , tongoom groot, en lishcak eene flang betekenen. Een ander Opperhoofd heetede Honahpawjatin , dat eenen [nellen koper over bergen betekent. En toen zij mij als een Opperhoofd onder hen aannamen , noemden zij mij Shebaygo , dat eenen Schrijver betekent, of iemand die liefhebberij heeft in beeldfpraakige figuuren te tekenen, naardien zij mij dikwijls zagen fchrijven. DERTIENDE HOOFDSTUK. Van den Godsdienst der Indiaanen. liet is zeer moeielijk eene volkoomen kennis verkrijgen van de godsdienftige grondbeginselen  Van den godsdienst der N. A. Indiaanen. i 19 len der Indiaanen. Hunne plegtigheden en leerftellingen zijn zoo dikwerf door de Europeaanen befpot, dat zij die tragten verborgen te houden; en als men, na de gemeenzaamfte vriendfchap , eenen van hun verzoekt hun ftelzel van godsdienst te verklaaren , mengen zij, om uwe befpotting te ontgaan , 'er veele leerftellingen onder, die zij van de Franfche Zendelingen ontvangen hebben, zoo dat het op het laatst eene onverftaanbaare wartaal wordt, waarop niet te vertrouwen is. Ik zal de leerftellingen , welke ik onder de Natidowesfies heb kunnen ontdekken, want deeze waren op dit ftuk ook zeer agterhoudende , mijnen leezeren opgeeven , zonder enige acht te flaan op de berichten van andere. Naardien de godsdienst van dit volk , door hunne afgelegenheid, nog niet met de bijgeloovigheden van de Roomfche Kerk vermengd fchijnt, zullen wij uit hunne godsdienftige gebruiken een volkoomener denkbeeld kunnen vormen van de oorfpronglijke leerftellingen en plegtigheden van de Indiaanen in het algemeen dan van die van andere natieën, die digter aan de volkplantingen woonen. Het is zeeker dat zij een Opperwezen, of een fchenker van het leven, die over alle dingen gefteld is , erkennen. De ChipeWays noemen dat wezen Manitou, of Kitchi - Manitou, de Naudowes/ies noemen het Wakon, of Tongo* H 4 Wa°  ,.*3q Van den godsdienst der Noord- fVakon, dat is, den grooten Geest, en zij befchouwen het als de bron van alles goeds, van welke geen kwaad kan voortkoomen. Zij gelooven ook aan eenen boozen Geest , wien zij groote magttoefchrijven , en zij onderftelien dat door hem alle kwaad, dat het menschdom overkoomt, wordt toegebragt. Hem bidden zij dan m hunne tegenfpoeden aan , fmeekende dat hij ïmnne bekommernisfen wil afwenden, of dezelve draaglijk wil maaken, als zij onvermijdlijk zijn. Zu' zeggen dat de groote Geest, die oneindig goed is, het menschdom geen kwaad wil doen of kan doen, maar integendeel dat hij alle de zegeningen over hen uitgiet, die zij verdienen, daar de booze Geest geduuriglijk bezig is te verzinnen hoe hyhetmenschlijk geflacht zal ftraffen, en om dit te doen heeft hij niet alleen den wil, maar ook de magt. Zij ftellen ook dat 'er goede geesten zijn van eenen minderen rang, die hunne bijzondere bediemngen hebben , waarin zij altoos aan het geluk der flervelingen arbeiden, Deeze ftellen zij dat het opzigt hebben [over alle de buitengewoone voortbrengzelen der natuur, zoo als de meiren, rivieren, bergen, die van eene ongemeene grootte zijn en ook over de viervoetige dieren, visfehen, vogelen, en zelfs over de geswafen m fteencn, die jn grootte of in merkwaerdigheid  Amerikaanfche Indiaanen. m boven de overige van hunne foorten uitmunten. Aan alle deeze bewijzen zij eene foort van aanbidding. Wanneer zij dan op de oevers van het Groote - meir, aan die van de Misfisftppi, of aan enige andere groote water-plas koomen, bieden zij den Geest, die zig daar ophoudt, de eene of andere offerhande aan, gelijk de Prins der Winnebagoes deed, toen hij mij naar den Waterval van St. Anthony verzelde. Doch ik geloof egter dat de denkbeelden , welke zij aan het woord Geest hechten, zeer verfchillende zijn van het begrip, dat verlichter natieën van hetzelve hebben. Zij fchijnen zig lighaamlijke verbeeldingen van hunne Goden te maaken en denken dat zij van eene menschlijke gedaante zijn, fchoon van eene natuur, uitmuntender dan die van den mensch. Van denzelfden aart zijn hunne gevoelens omtrent eenen toekoomenden ftaat. Zij twijfelen niet of zij zullen in eenen anderen ftaat leeven , maar zij verbeelden zig dat zij daar dezelfde bezigheden zullen hebben als hier, doch zonder den arbeid en de moeielijkheden, die 'er in dit Ieven mede verzeld gaan. Zij verwagten dan dat zij overgebragt zullen worden in een aangenaam land , daar zij altoos eenen helderen onbewolkten hemel zullen hebben , en eene eeuwigduurende lente zullen genie,H 5 ™>  Ï22 Van den godsdienst der Noord- ten, daar de bosfchen zullen krioelen van wild, en de meiren van visch, die gevangen zullen kunnen worden zonder eenen moeielijken arbeid of pijniging van den geest te vorderen, in kort dat zij eeuwig zullen leeven in landen van overvloed en alle aangenaamheden , waarin zij hier behagen fcheppen, in eenen grooteren graad zullen genieten. Verdandlijke vermaaken zijn hun vreemd ; ook zijn die niet in hun plan van geluk vervat. Maar zij vcrwagten egter dat zelfs die dierlijke vermaaken geëvenredigd zullen zijn en hun toegedeeld zullen worden volgens hunne verdienden ; de bekwaame jager , de ftoute en gelukkige oorlogsman zal een grooter deel genieten dan die, welke uit luiheid of onbekwaamheid zig op geene uitmuntende verdienden boven het gemeen kunnen beroemen. De Priesters der Indiaanen zijn ook tegelijk hunne geneesmeesters en hunne toveraars; terwijl zij hunne wonden heelen en hen van hunne ziekten geneezen , leggen zij hunne droomen uit, deelen hun befchermende tover - middelen mede en voldoen aan dat verlangen, dat zoo derk onder hen heerscht, van naar het toekoomende te zoeken. Hoe wel zij het laatde gedeelte van hunne ampten vervullen en van welke middelen zij zig bij enige  Amerikaanfcks Indiaanen. 123 enige gelegenheden bedienen, heb ik alreeds getoond , toen ik verhaalde wat de Priester van de Killistinoes deed, die gelukkig genoeg was, om in zijne buitengewoone pooging bij het Grootmeir te flaagen. Zij flaagen dikwijls ook wel in het toedienen van de heilzaame kruiden, welke zij hebben leeren kennen; maar dat de plegtigheden , welke zij , geduurende de toediening, verrigten , derzelver goede uitwerking bevordert, zal ik niet zeggen. Als iemand van het volk Ziek is, gaat de man, die met de drie dubbele hoedanigheid van geneesheer, priester en toveraar bekleed is, nagt cn dag bij den lijder zitten en ratelt met een dop met drooge boonen Chichicotié genaamd, aan zijne ooren, dat een onaangenaam geluid maakt,'twelk niet wel befchreven kan worden. Men zou denken dat deeze ruuwe muzijk den zieken moeste hinderen, en de goede uitwerkingen van des geneesheers voorfchriften beletten ; maar zij gelooven integendeel dat deeze handelwijze zijne opkomst .bevordert door den boozen Geest, die de ziekten veroorzaakt heeft, van zijne kwaadaartige voorneemens aftewenden, of ten minften dat het zijne aandacht zoo zal bezig houden dat hij de ziekte niet zal verzwaaren. Zif sijn bijgeloovig genoeg om te denken dat hij altoos op de loer zit om dit te doen, en dat hij zijne  124 Van den godsdienst der Noord- zijne verbittering tot den dood zou voortzetten; zoo zij hem dus niet betoverden. Ik kon niet ontdekken dat zij van andere godsdienftige plegtigheden gebruik maaken dan die ik befchreven heb; zij dansfen en zingen, wel is waar, bij het verfchijnen van de Nieuwe Maan; maar het is niet blijkbaar dat zij die planeet enige godsdienftige eerbewijzing betoonen ; zij fchijnen zig enkel te verheugen om het weder verfchijnen van een hemellicht, dat den nagt vrolijk maakt en dat hen op hunnen weg licht geeft, als zij geduurende de afwezigheid van de zon reizen. Niettegenftaande de Heer ad air beweerd heeft dat de natieën, onder welke hij zig opgehouden heeft, met zeer weinig verfchil alle de godsdienst-plegtigheden, door de Mofaïfche wet voorgefchreven , waarneemen , beken ik egter dat ik onder de ftammen, die flegts enige weinige graaden Noord - Westlijker woonen , nooit de minfte fpooren heb kunnen ontdekken van den Joodfchen godsdienst, tenzij men zeggen wil dat eene bijzondere vrouwlijke gewoonte en hunne verdeeling in Hammen genoegzaame bewijzen medebrengen om deeze ftelling te beweeren. De Jefuiten en de Franfche Zendelingen hebben ook beweerd dat de Indiaanen, toen zij eerst m Amerika kwamen, enig denkbeeld hadden, fchoon  'Amerikaanfche Indiaanen. 12$ fchoon duister en verward , van den Christen godsdienst, dat zij zeer ontroerden op het gezigt van een kruis en dat zij door de indrukzelen, welke zij ontvingen, blijken gaven dat de heilige verborgenheden des Christendoms hun niet geheel vreemd waren. Ik behoef niet te zeggen dat dit te blijkbaare ongerijmdheden zijn om geloof te verdienen, en dat zij alleen kunnen voortspruiten uit den ijver van deeze vaders , die in het algemeen een beter denkbeeld tragteden te geeven van den uitflag van hunne zending en voor de zaak , die zij ondernoomen hadden, bijftand zogten te winnen. De Indiaanen fchijnen in hunne godsdienftige beginzelen ruuw en onbedreven. De leerftellingen , die zij gelooven, zijn weinig in getal en eenvoudig, en beftaan alleen in die indrukzelen , welke 's menfchen geest, in de eeuwen van de grootfte onweetenheid, door de eene of andere middelen algemeen ontvangen heeft. Zij zijn egter niet gelijk veele andere befchaafde, en maar al te veele onbefchaafde natieën, tot afgodendienften afgeweken; zij eeren, wel is waar, en offeren aan de wonderen der fchepplng , gelijk ik reeds aangemerkt heb ; dan of deeze godsdienftige plegtigheden verrigt worden uit hoofden van den indruk, welken zulke buitengewoone verfchijnzelen op hen maaken, dan of zij die be-  i 26 Vm den godsdienst der Noord- befchouwen als onder de onmiddelijke beftiering of als de gewoone verblijfphatfen van de onzigtbaare geesten, die zij erkennen, kan ik niet ftellig bepaalen. 'sMenfchen geest is, in zijnen onbefchaafdert ftaat , genegen om de buitengewoone veïfchijnzelen der natuur, als aardbeevingen , donder, of orkaanen aan de bemiddeling van onzigtbaare wezens toetefchrijven; de moeielijkheden en tegenfpoeden, welke met eene wilde levenswijs verzeld gaan , de bekommernis , die een onzeeker beftaan verzelt en die tallooze ongemakken, waarin de mensch in zijpen befchaafden ftaat middel gevonden heeft te voorzien, worden onderfteld van de tuslchenkomst van booze Geesten voorttekoomen; de Wilde leeft dan in geduurige vrees voor hunne booze aanvallen en , om die aftewenden , neemt hij zijne toevlugt tot betoveringen, tot de grillige plegtigheden van zijne Priesters , of tot den kragtigen invloed van zijne Manitous. De vrees heeft gevolglijk een grooter deel in zijne godvrugtigheid dan de dankbaarheid , en hij legt zig meer toe om den toorn van den kwaaden Geest aftebidden dan om den zegen van den goeden te fmeeken. De Indiaanen hebben egter deeze ongerijmdheden gemeen met alle menfchen van den aardbodem, die niet verlicht zijn geweest door dier. god.s-  Amerikaanfche Indiaanen. i%y godsdienst, die alleen de wolken van het bijgeloof en de onkunde kon verdrijven, en zij zijn zoo vrij van dwaalingen als een volk wezen kan dat niet gezegend is geweest met deszelfs onderwijzende leerftellingen. VEERTIENDE HOOFDSTUK. Van de Ziekten enz. der Indiaanen. X3e Indiaanen zijn, over het algemeen, gezond en maar weinige ziekten onderhevig ; veele vin die, met welke befchaafde natieën bezogt worden , en die de onmiddelijke gevolgen van luiheid en weelde zijn, zijn onder hen niet bekend; de moeielijkheden en vermoeienisfen egter, welke zij op de jagt of in den oorlog lijden, de onguurheden van het weder, waaraan zij geduurig zijn blootgefteld, maar boven al de uiterften van honger en die vraatzugt, waaraan hunne lange tochten hen gevolglijk onderworpen maaken, kunnen niet misfen hunne geileltenis te benadeelen en ziekten te teelen. Pijnen en zwakheden in de maag en in de borst gijn fomtijds de uitwerkingen van hun lang vasten,  128 Van de ziekten enz. der Noord- ten, en de teering die van hunne bovenmaatig'e vermoeienisfen en de hevige lighaamsoefeningen, waaraan zij zig van kindsbeen aan blootftellen , voor zij genoegzaame kragten hebben om die te verduuren. Maar de ziekte, waar aan zij meest onderhevig zijn , is de pleuris , om welke te" verdrijven zij hun voornaam genees- en behoedmiddel tegens de meeste hunner kwaaien het zweeten gebruiken. De wijze, waarop zij hunne zweet-ftooven ten dien einde maaken is de volgende : Zij fteeken verfcheiden kleine paaien in den grond, van welke zij de boven - einden te zaamen binden zoo dat zij een koepeltjen vormen : dit latwerk bedekken zij met vellen of dekens, en dat zoo net, dat de lucht door geene reeten kan doordringen, terwijl zij flegts eene kleine opening open laaten, waardoor men 'er in kan kruipen , die terftond daarop weder gefloten wordt. In het midden van dat huisjen leggen zij gloeiende fteenen, op welke zij water gieten, tot dat 'er een ftoom oprijst , die eene groote hitte te weeg brengt. Dit veroorzaakt onmiddelijk eene fterke doorwaasfeming, die zij naar welgevallen vermeerderen. Enigen tijd in deeze ftoof doorgebragt hebbende, loopen zij terftond naar de naaste rivier en dompelen zig in het water, en, na zig eene halve minuut daarin gebaad te hebben, doen zij  'Amerïkaanfche Indiaanen. tao/ «ij hunne klederen aan, gaan zitten en fooken zeer bedaard eene pijp, in de vaste overtuiging dat het middel van goede uitwerking zal zijn. Zij gebruiken dit zweet - middel dikwerf om zig te verfrisfchen, of om hunnen geest voorteberei* den tot het verrigten van enig werk, dat ongemeen overleg en fchranderheid vereischt. Zij zijn ook gekweld met de waterzugt en ver* lammingen, die egter zeer Zelden onder hen bekend zijn. Als een geneesmiddel tegens deeze zoo wel als tegens koortfen, maaken zij gebruik van wasfchingen en afkookzels, uit kruiden beftaande, welke de geneesmeesters zeer wel Weeten te vermengen en aantewenden. Maar nooit vertrouwen zij zig alleen op geneesmiddelen ; zij neemen altoos ook hunne toevlugt tot enige bij* geloovige plegtigheden Zonder welke hunne ge* neesheeren niet zouden denken dat de geneeskun*. dige bereidingen kragtig genoeg zouden zijn. Met gelijk oordeel maaken zij gebruik van enkelvoudige geneesmid leien tot heeling van wonden , breuken, of kneufingeu, en zij zijn in ftaat met deeze, zonder infnijding , iplinters, ijzer* of alle andere ftoffen, waa d^or de wond veroorzaakt is , 'er üittehaalen. In heelingert van dit flag zijn zij buitengemeen behendig en verrigten die in veel minder' tijds dan men van hunne Wijze van doen zou hebben kunnen Verwagten. II. Deel. I Zi{  J30 Van de ziekten enz. der Noord- Zij zullen ook met het vel van eene flang, dat deeze dieren jaarlijks afleggen, fplinters uitnaaien. Het is verwonderlijk de fpoedige uitwerking van dit middel re zien , fchoon 'er geene de minfte vogtigheid meer in fchijnt te zijn. Het is lang een fluk van gefchil geweest, in welk vast land de venus - ziekte het eerst haare vernielende kragt ontvangen hebbe. Men onderdek gemeenlijk dat deeze vreeslijke ziekte in Amerika haaren qprfprong gehad heeft, maar dit geleerd gefchil blijft nog onbeflist. Om het enigzints optehelderen, zal ik aanmerken dat, naardien ik 'er geene de minfte voetftappen van kon ontdekken bij de Naudowesfies, onder welke ik zoo lang verkeerd heb, en mij ook gezegd wierd dat zij nog onbekend was onder de Westlijker natieën , zoo meen ik te mogen zeggen dat zij haaren oorfprong niet in Noord-Amerika gehad heeft. De natieën, die enige gemeenfchap met de Europeaanen of met de Zuidlijke Mammen hebben , zijn 'er fterk mede bezogt ; maar zij hebben alle zulke zeekere en fpoedig werkende middelen leeren kennen , dat de befmetting van geene gevaarlijke gevolgen is. Kort na dat ik op mijne reizen vertrokken was, klaagde een der handelaars, welke ik verzelde, over eene fterke gonorrhoea, met alle derzelver kommerlijke verfchijnzelen ; zij verergerde zoo zeer,  Amerïkaanfche Indiaanen. 13 «eer, dat hij, toen wij aan het Vlek der Winnebagoes gekoomen waren, niet meer in ftaat was te reizen; hij maakte zijnen toeftand aan een def Opperhoofden van die ftam bekend , en deeze zeide hem dat hij niet ongerust behoefde te zijn, want dat hij 'er voor inftond dat, als hij zijnen raad wilde volgen , hij binnen weinige dagen in ftaat zou zijn zijne reis te vervorderen en over eenen wat langer tijd geheel van zijne kwaal geneezen zou zijn. Naauwlijks had hij dit gezegd of hij begon een af kookzel voor hem te bereiden van den bast van de wortelen van den doornachtigen Esfchenboom , een boom , die naauwlijks in Engeland bekend is, maar die door geheel NoordAmerika in menigte groeit, door welks gebruik hij in weinige dagen veel beter was en, onderrigtingen ontvangen hebbende hoe hij het bereiden moest, wierd hij, in veertien dagen na zijn ver-, trek van deeze plaats, in den grond geneezen. Als zij door te geweldige lighaamsoefeningen, of door groote koude of hitte , met pijnen in hunne ledenmaaten of in hunne geledingen, gekweld zijn, vliemen zij de deelen, die aangedaan zijn, open. De natieën, die geene gemeenfchap met de Europeaanen hebben, doen dit met fcherpe vuurfieenen, en , het is verwonderlijk om te zien hoe fijn eene punt zij de behendigheid hebI a bctt  *3* Pan de ziekten enz. der Noord- ben 'er aan te maaken; een lancet is naauwlijks fcherper dan de werktuigen, welke zij van deeze onfmeedbaare zelfitandigheid vormen. Nooit willen zij gelooven dat iemand ziek is P zoo lang hij eetenslust heeft,; maar als hij alle foort van voedzel afwijst, befchouwen zij de ziekte als gevaarlijk en neemen die in acht, en geduurende de ziekte weigert de geneesheer den lijder geenerlei voedzel, waarnaar hij verlangt. De geneesmeesters worden niet alleen onderfield bedreven te zijn in de geneeskundige behandeling van ziekten , maar het gemeen gelooft ook dat zij, door de plegtigheid van de Chichicouér die zij gewoonlijk te werk Hellen, gelijk ik hier boven befchreven heb,, in ftaat zijn om van de geesten de ©orzaaken te verneemen van de kwaaien, met welke zij bezogt zijn, en dat zij daardoor te beter in ftaat gefield worden om middelen voor deze lve te vinden. Zij ontdekken iets bovennatuurlijks in alle hunne ziekten en de middelen , die toegediend worden , moeten altoos door deeze bijgeloovigheden worden geholpen. Somtijds beeldt zig een zieke in dat zijne ziekte van betoverii g voortkoomt; in dit geval wordt de geneesmeester of toveraar geraadpleegd, die, na de ge voone voorbereidingen , zijn gevoelen over den (laat der ziekte zegt en dikwijls eera middel tot geneezing vindt. Doch niettegen- ilaao»  Amerïkaanfche Indiaanen. 133 ftaande de Indiaanfche geneesmeesters deeze bijgeloovige plegtigheden altoos bij hunne voorfchriften voegen, is het egter zeer zeeker, gelijk ik reeds gezegd heb, dat zij hunne konst oefenen volgens regelen , die op de kennis van enkelvoudige geneesmiddelen gegrond zijn, en op de ondervinding , welke zij verkrijgen door eene onvermoeide waarneeming van derzelver uitwerkingen. Het volgend voorval, dat ik van iemand van ontwijfelbaare geloof waerdigheid heb , bewijst dat de Indiaanen niet alleen in ftaat zijn met groote fcherpzinnigheid te redeneeren over de oorzaaken en verichijnzelen van veele ziekten , met welke de menschlijke natuur bezogt is, maar ook met oordeel goede middelen weeten aantewenden. Te Penob/cot, eene volkplanting in de Provintie van Main, in de Noord • Oosrlijke deelen van Nieuw - Engeland, geraakte de vrouw van eeren foldaat in arbeid, en ondanks zij alle nodige hulp ontving, kon zij egter niet verlosten. In deezen toeftand bleef zij twee of drie dagen, terwijl degeene , die haar omringden , telkens dagten dat de naas*e wee haar leven zou eindigen. Eene Indiaanfche vrouw, die bij geval voorbij kwam, hoorde het fchreeuwen van deeze ongelukkige lijderes, en vroeg wat haar fcheelde. Toen men haar de wanhoopige omftandigheden I $ vso.  f 34 Van de ziekten enz. der Noordvan het geval had bekend gemaakt, zeide zij dat, 200 men haar bij de vrouw wilde brengen , zij niet twijfelde of zij zoude haar van grooten dierst zijn. Naardien de heelmeester, die 'er bij was geweest, en de vroedvrouw, die nog tegenswoordig was, alle hoop hadden opgegeeven van de Üjderes te kunnen behouden , gaf men de Indiaanfche vrouw verlof om alles aantewenden , wat zij zou goed vinden. Zij nam dan eenen neusdoek en bond dien digt over den neus en mond van de vrouw; dit bragt onmiddelijk eene verftikking te weeg en van de worstelingen, welke daarvan het gevolg waren , verloste de vrouw oogenbliklijk. Zoo dra dit gefchied was, maakte zij, tijds genoeg om kwaade gevolgen voortekoomen , den neusdoek los. De vrouw , die zoo lang in lijden geweest , maar nu in eens van haare fmerten verligt was , herftelde kort daarop volkoomen, tot verwondering van alle degeene, die getuigen geweest waren van haaren wanhoo-' pigen toefland. De reden , welke de Indiaanfche vrouw van het aanwenden van zulk een gevaarlijk middel gaf, was dat wanhoopige kwaaien wanhoopige mid e!en vereisfchen ; dat, naardien zij zag dat de poogingen der natuur niet kragtig genoeg waren om het verlangde oogmerk te weeg te bren-  Amerikaanjche Indiaanen. 135 brengen, zij het nodig achtede derzelver kragt te vermeerderen , hetgeen alleen gefchieden kon op de eene of andere zeer geweldige wijze. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Fan de Begr avenis plegtigheden der Indiaanen. Een Indiaan verwagt den dood, als hij hem in zijne hut nadert, met dezelfde kloekmoedigheid als hij dien dikwijls in het veld onder de oogen is getreden. Zijne onverfchilligheid in dit gewigtig ftuk, dat, bij bijna alle andere natieën , de bron van zoo veel angst en bekommernis is, is waarlijk bewonderenswaerdig. Als zijn vonnit door den geneesmeester is uitgefprooken en zijn lot niet meer onzeeker is, fpreekt hij degeene, die rondom hem zijn, met de grootfte bedaardheid aan. Is hij een Opperhoofd en heeft hij een huisgezin, dan doet hij eene foort van lijk - reden voering , welke hij befluit met raadgeevingen aan zijne kinderen omtrent de regeling van hun gedrag , welke hij denkt dat hun van dienst kunnen gijn. Dan neemt hij aflcheid van zijne vrienden I 4 m  136 Van de hegravenis - plegtigheden der en geeft bevel tot het bereiden van een gastmaal, dat beftemd is om diegeene van zijne ftam te onthaalen, die zijne lofreden koomen uitfpreeken. Als de adem 'er uit is, wordt het lijk eveneens gekleed als hij gewoonlijk was toen hij in leven was, zijn aangezigt wordt befchilderd, en hij wordt regt overeind op eene mat of huid geplaatst , die midden in zijne hut gelegd wordt met zijne wapenen aan zijne zijde. Als zijne nabeftaanden rondom hem gezeten zijn , fpreekt ieder den overledenen op zijne beurt aan en, zoo hij een groot oorlogsman geweest is, verhaalt men zijne heldendaaden omtrent op de volgende wijze, die in de Indiaanfche taal zeer dichterlijk en aangenaam is. „ Gij zit nog onder ons, broeder, gij hebt nog „ hetzelfde voorkoomen, en blijft nog aan onsge" Jiïk Z0I*der e"ig zigtbaar verval, behalven dat „ gij het vermogen van TJ te beweegen verloren „ hebt. Maar waarhenen is nu die adem gevlo„ gen, die over enige uuren nog rook naar den „ grooten Geeft opzond? Waarom zwijgen nu die „ lippen , die laatst nog kragtige en aangenaame „ taal tot ohs voerden ? Waarom zijn die voeten „ bewegingloos, die, kortgeleden , nog fneller „ waren dan die van het hert op gintfche ber„ gen ? Waarom hangen deeze armen nutloos » W m H1®** > die den hoogfteq boom ,, kon..  Noord' Amerïkaanfche Indiaanen 137 „ konden beklimmen, of den flïjfften boog fpan„ nen ? Helaas! elk deel van dat lighaam , dat ,» wij in kort nog mee verwondering en verbaasd„ heid befchouwden , is nu zoo levenloos ge,, worden als het over drie honderd winters was. „ Wij zullen U egter niet betreuren ais of gij „ voor eeuwig voor ons verloren waart, of als „ of Uw naam in vergetelheid zoude begraaven „ blijven ; Uwe ziel leeft nog in het groote land „ der geesten bij die van uwe natie , welke U „ voorgegaan zijn, en, fchoon wij agtergelaaten „ zijn om uwen lof te verkondigen, wij zullen „ U egter eenmaal volgen. Door den eerbied , „ welken wijU, terwijl gij leefde, toedroegen, „ gedreven, koomen wij nu om U den laatflen „ vriendlijken dienst te bewijzen , die in ons ver„ mogen is; opdat uw lighaam niet verwaar„ loosd op den grond mag blijven liggen en een „ prooi worden van de beesten des velds, of de „ vogelen des hemels, zullen wij zorg draagen „ het bij die uwer voorvaderen te leggen , die „ U voorgegaan zijn , terwijl wij hoopen dat „ Uw geest met hunne geesten zal fpijzen en „ gereed zal zijn om de onze te ontvangen, als „ wij insgelijks in het groote land der zielen zul' >, len aankoomen. " Dus verkondigt elk Opperhoofd in korte aanfpraaken , omtrent gelijk aan deeze, den lof van I 5 zijnea  138 Van de begravenis - plegtigheden der zijnen overledenen vriend. Als zij dit gedaan hebben en zig verre van de begraafplaats, voor hunne ftam gefchikt, bevinden , en de perfoon in den winter fterft, winden zij het lijk in huiden, en leggen het op een hoog ftellaadjen, tot dat einde opgerigt, of op de takken van eenen grooten boom, tot de lente koomt. Dan draagen zij het, op de wijze, in mijne reize befchreven, met alle de andere lijken, tot dezelfde natie behoorende, naar de algemeene begraafplaats , daar het met enige andere plegtigheden , welke ik niet ontdekken kon, begraaven wordt. Toen de Naudowesfics hunne dooden ter begraaving naar den grooten graf- kelder bragten, tragtede ik get ige te zijn van de overige begravenis - plegtigheden ; doch of het ware om den ftank, die uit zoo veele lijken oprees, zijnde het toen heet weder, dan of zij dit gedeelte van hunne gewoonten voor mij verborgen zogten te houden, kon ik niet ontdekken, maar ik bevond dat zij mijne nieuwsgierigheid als ontijdig befchouwden en daarom gong ik henen. Na de begravenis draagt de bende, tot welke de overledene behoord heeft, zorg van bij de plaats beeldfpraakige figuuren te ftellen , welke aan volgende eeuwen zijne verdienden en begaafdheden zullen toonen. Zoo iemand van dit volk in den zomer verre van de begraafplaats fterft en zij  Noord- Amerikaanfche Indiaanen. 139 zij het onmogelijk vinden het lijk wegtebrengen voor het verrot is, branden zij het vleesch van de beenderen, bewaaren de laatfte en verbranden die op de hier voor befchreven wijze. Naardien de Indiaanen gelooven dat de zieleu der overledene zig in het land der geesten op dezelfde wijze bezig houden als zij op aarde deeden, dat zij hun voedzel met jaagen bekoomen, en ook aldaar met vijanden te ftrijden hebben , draagen zij zorg dat zij niet ongewapend en onvoorzien in dat land aankoomen: Zij begraaven dan met hun hunne boogen , pijlen en alle andere wapenen, die of op de jagt, of in den oorlog ge» bruikt worden. En alzoo zij ook niet twijfelen of zij zullen de noodwendigheden des levens benodigd hebben , gelijk ook die dingen, welke zij voor fieraadjen houden , leggen zij gewoonlijk in hunne graflieden huiden en goed , waarvan zij gemeenlijk hunne wapenen maaken, huisraad en verw om zig mede te befchilderen. De nabeftaanden van den overledenen betreuren zijn verlies met een fchijn van groote droefheid en kommer ; zij fchreijen en huilen en maaken eene menigte wringingen, tewijl zij in de hut of tent om het lijk zitten , als de tusfchenpoozen tusfehen de lofredenen van de Opperhoofden het toelaaten. Daar heeft in het rouwen eene plegtigheid onder  140 Fan de begravenis • plegtigheden der der de Naudowesfies plaats , die zeer wijd verfchilr van alles wat ik bij de andere natieën , door weike ik getrokken ben , waargenoomen heb. De mannen , om te toonen hoe groot hunne droefheid is, doorbooren het vleesch van hunne armen boven de elleboogen , met pijlen, waan-a- ik de lidtekenen bij alle, van welken rang zij ook waren, in minder of meerderen graad, kon hefpeuren, en de vrouwen fnijden en rijten haare beenen met fcnerpe gebrooken vuurfteenen op, tot het bloed \r fterk uitvloeit. Terwijl ik mij onder hen onthield, verloor een paar , w lkpr tent naast mijne ftond , eenen zoon van omtrent vier jaaren. De ouders waren zoo aangedaan oer den dood van hun liefst kind, dat zij de gewoone blijken van rouw zoo fterk oefenden , dat de vader van zwaare droefheid en verlies van bloed het bedierf. De vrouw, die tot nu toe ontroostbaar geweest was, zag haaren man niet zoo haast fterven , of zij droogde haare traanen op en fcheen vrolijk en gelaaten. Naardien ik van zulk eene buitengewoone verandering geene reden wist te geeven, nam ik de gelegenheid waar om haar 'er naar te vraagen, haar te zelfden tijd zeggende dat ik gedagt zoude hebben dat het verlies van haaren man haar eerder eene vermeerdering van droefheid zoude veroorzaakt hebben dan eene zoo fchielijke vermindering. Zij  Koord- Amerïkaanfche Indiaanen; 141 Zij zeide mij dat, naardien het kind zoo jong geftorven was en dus niet in ftaat. was om zigzelven in het land der geesten zijn onderhoud te bezorgen , zij en haar man gevreesd hadden dat zijn toeftand verre van gelukkig zou zijn; maar dat, zoo dra zij gezien had dat zijn vader naar hetzelfde land vertrok, die niet alleen het kind met de tederfte liefde beminde , maar ook een goed jager was, en dus in ftaat zoude zijn overvloedig in zijn onderhoud te voorzien , of zij had opgehouden met te treuren. Zij voegde 'er bij dat zij nu geene reden zag om nog traanen te ftorten, naardien het kind, dat zij zoo beminde, gelukkig was onder de zorg en befcherming van eenen hem beminnenden vader , en zij had nu nog maar eenen wensch , die onvervuld was, dien, namelijk, van zelve bij hen te zijn. Gevoelens , zoo vol ongemaakte tederheid en met denkbeelden, welke eene Romeinfche vrouw eer aan zouden gedaan hebben , maakten eenen zeer gunftigen indruk op mijnen geest ten voordeele van het volk tot welk zij behoorde , en ftrekre niet weinig om de vooroordeelen wegteneemen, welke ik tot hier toe, niet alle andere reizigersi gevoed had omtrent de orgevocl^heid der Indiaanen en hun gebrek aan kir der - liefde. Haar volgend gedrag bevestigde het gunflig denkbeeld, dat ik van haar had opgevat, en overtuigde  14* Van de begravenis -plegtigheden der tuigde mij dat 'er, niettegenflaande deeze fchijnbaare ophouding van droefheid , nog iets van dien weerzin om van eenen geliefden nabeftaan. de gefcheiden te zijn, die of door de natuur of door de gewoonte in elk menschlijk hart is in Korte Weorden-lipt van KORTE WOOn DEN LIJST VAN DE CHIPÉWAYSCHC TAAL. NB. Bit volk gebruikt noch de F, noch de V. Agacwet. Ai-vin. Amik. Apiminiqué. Alim. Alemon. Aukwin. Aconda. Akeshitta. Ackikons. Allhfinape. Aloknchigon. Agankitchigawmint Alank. Bobeloshin. Caspetawgan. Cheman. As. Bal. Bever. Bevers-vel. Hond. Hondjen. Aarde. Hier. Heet. Ketel. Mensch. Koopmanfchap. 'u Zee, groot meir. Ster. B. Kind of Kinderen. C. Tobaks - beurs. Canoo.  He Chipéwayfche taal. 157 Capotewian. Chickhip. Cawlatch. Canogininne. Cootawgon, Cappatawgon. Cawikkaw. Coutack. Debicot. Debicot. Endawlawkeen. Entayent. Etwah Etwah. Emaundah. Ganwerimaw. Ishinawbah. Irinee. Ickwee. Jeckwasfin. Kokinum. Kokali. Kipokitie Koufa Ke- Wambuis. Eendvogel. ■ Goed. Fraai. Krom mes. Voertuig over land. Nooit. Ander. D. Maan. Nagt. E. Land. Te huis. Verwanderlij'k. Neemen. G. Houden. L Indiaanen. Natie. Vrouw. J. MeisjenJ K. Alles. Altijd. h. Broek,  *5S Korte Woorden-lijst van Ketatch. Kittegaumic. Kickon. Kis/in. Kis/in Magat. Kitchi Manitou. Kitchi Okimaw. f Simauganish. $ Kemouch. Kewasfa. Kitchigawmink. Kittimi. Kikekate. Kaw. Kakego. Kawmischi. Kagutch. Kauweshine. Kegotch. Kinimewan. Kitchi Cheman. Kemautin. Kis/is. Kïkit. I Lisfis. Lawmack, Loutin. Ik ben koud. Gezaaid veld. Visch. Vriezen. Het vriest fterk. God of de groote Geest. Generaal of Opperbevelhebber. Verborgen. jaagen. Meir. Lui. Lam. Neen. Niets. Nog niet. Geenzints. Oud. Schielijk. Regen. Schip, groote Canoo. Steelen. Zon. Waarlijk. Menfchen hair. Steur. Wind.  4e Chipéwayfche taal. M, Mipidach. MawinewM. Machwah. Makon. Mischiton, Mewinch. Mishemout, Marhaute. Miskow. Miscoufab. Moppa. Melomin. Mackoan. Matcho- Manitoiii Minikwah. Munitie. Maungis. Mouskinet. Millaw. Malatal. Manatou. Michewah. Mejask. Mackawalaw. Minis. Mittawmin. Mawlawtisfe. Moe- Naderhand Helpen. Beer. Jonge Beer. Baard. Omdat. Buik. Zwart. Bloed. Agterfte. Aankoomen. Koren. Schotel. Duivel, kwaade Geest. Drinken. Genoeg. Weinig, klein; Vol. Geeven. Nietswaerdig. Groot. Hart. Kruid. Eer. Eiland. Indiaansch Koren. Bedrieger.  a<5b Korte Woorden-lijst van Mockoman. Mawpgnaugon. Maskikic. Minnisfm. Miscow. Maskimot. Maukisfin, Manitou. Mickwon. Mittaus. Mashkauwah. Mapedok. Mintepin. Mawbah. Maundah. Mawmawwee. Megwatck. Mickon. MUtic. Mawhingon. Minnewatch. ' Napitch. Neconnis. Neechee. Nemeh. Nip. Neepoo; Naw- Mes. Letter. Geneesmiddel. Schiereiland. Rood. Zak. Schoenen. Geest. Lepel. Koufen. Sterk. Zedert. Nederzitten. Dat. Deeze. Te zaamen. Dank U. Weg. Hout. Wolf. Egter. N. Kwalijk. Broeder. Medemakker. Dans. Sterven. Dood.  4e Chipéwayfche taal. i$t JSawpetelimüw. Niconms. JSloofah. Nantounawaw. Nasfawokwot. Nopawink. Nechtegoosh. Nawbal. Nawpitch. JSlouchimowin. Nibbilaw. Nape. Neremoufin. Nikkik. Niscottisfie. Nippee. Nebbi. Nantaubaulaw. O. Owentawgan. Okemaw. Olawgan. Ontclatoubah. Ouisquiba. Owisfiné. Oldwbish. Ouftecouan. Okemaw.. II. De ei,. Achting. Vriend. Vader. Vinden. Vork. Vooruic. Franfchen. Half. Geheel. Leven. Veel. Manlijk. Meesteresfe» Otter. Spijtig. Slaapen. Water. Oorlog. Tonnetjen. Een Opperhoofd. Beker. Ongetwijfeld/ Dronken. Eeten. Darmen. Hoofd. Koning, of Opperde. L Oe-  x6*4 Korte Woorden-lijst van OMaw. Outon. Ofaummangis. Osjaumé. Ouswawbunk. P. Packiton. Pilawah. Pingoe. Pakkite. Paboushigan. Petou. Pemotcha* Poutwah. Papégik. Ponkipn. Pimmitee. Pirwego. Paskes/igan. Pimmiskaw. Pemiskaw. Pewal. Pewawbick. Pawpi. Pockiton. Pachilaugui. Pimmt'ttsfie. Poutawgon* Kleed. Tong. Tc weinig. Te veel. r Overmorgen. Verbaren. Verwonderingswaerdig. Asch. Slaan. Brood. Draagen. Koomen. De ketel bezorgen. Elk. Vallen. Vet. Voorheen» Snaphaan. Vaaren. Zeil. Hair (van dieren.) Yzer. Lagchen. Ver] ïaten. Verliezen. Treeden. Stamp-mortier.  de Chipéwayfche taal. i©^ Pewitch, Poagan. Pingo. Pecacotiche. Pitchebot. Papawkwéan. Pepoun. Petchilawgo. Q- Quagonie ? Quagonie Maübah ? S. Spimink. Shishego. Scuttawawbah. Sheshikwee. Shiah. Sagaunosh. Scutta. Scutecke. Shoamin. Sawfawkisji. Shingaurimaw. Speminkakwin. Saukie. Shawshia. Shawbonkin. Saufega. Nabij. Pijp. Poeder, Buskruid, Scof. Vreden maaken. Loopen. Hemd. Winter. Gisteren. Wat nu ? Wie daar ? Boven. Vlesch. Brandewijn, Run. Pijl. Gedaan, 'c is gedaan. Engelfchen. Vuur. Vuur flaan. Druiventrosfen. Gretig. Haaten. Hemel. Liefde. Overlang. Naald. Eigen. L a Sipr  tö4 Korte Woorden - lijst van Sippim. Simaugan. Semau. Ssmauganausk. Takouchin. Tapaié. Tilerimah. Teshenekaw. Tallemisfi. Tagwawmisfï. Toshiton. Tawbiscouch. Taukwisfi. Tibarimaw. Tandaulaw. Tawné. N Tawnemilik. Tawneendo. Thickeremaw. Tawnapee. Tawlaimia." Tibelindon. Tawwemaw. Tawbawmica. Talimisfie. Tibbit. Tawkou/ïc» Rivier. Zwaerd. Tobak. Oorlogslieden. T. Aankoomen. Zijn. Gelooven. Roepen. Betrokken. Kloekmoedigheid. Doen. Gelijkvormig. Vermoeid. Regeeren. Hebben. Hoe. Hoe veele. Het zij zoo. Weeten. Deel, wat deel. Bidden. Befluiten. Betrekking. Eerbied. Treurig. Tanden. Moede. Tau-  de. Chipéwayfche taal. icJc Tauneendah ! Taunippi. Tah. Wasketch. . Wawbewion. Wiskinkhie. Waliebic. Watjaw. Wakaigon. Wawbemo. Wawpoos. Wig-Waum. Webatch. Weepemaw. Waubesheen. Weas. Weewin. Webatch. Wawbemo. Wackan. Watfaudebi. Wawbunk. Wawwewin ? Waubé. Wisconekis/i. Wazzo. Hoe dan! Waar van daan. Waar. W. Bok. Deken. Oogen. Vasten. Verre af. Schans. Glas, Spiegel. Haas. Hut, Huis. Terftond. Nederliggen. Klein. Voedzel. Trouwen. Thans. Ontzag, zien. Slaaf. Daar. Morgen. WTat is dat ? Wit. Jong. Geel. L 3 Y.  t66 Korte Woorden lijst van deChipêw. taal. Y. Toe. Lighaam. Toch. Neus. TELWOORDEN. Pashik. Een. Ninch. Twee. Nisfou. Drie. Neau. Vier. Naran. Vijf. Ningoutwasfou. Zes. Ninchowasfou. Zeven. Nisfowasfou. Agc. Shongasfou. Negen. Mittausfou. Tien. Mittausfou Pafchik. Elf. Ninchtawnaw. Twintig. Nisfou Mittawnaw. Dertig. Neau Mittawnaw. Veertig. Naran Mittawnaw. Vijftig. Ningoutwasfou Mittawnaw. Zestig. Ninchowasfou Mittawnaw. Zeventig. NispjwasfouMittawnaw. Tagtig. Shongasfou Mittawnaw. Negentig. Mittausf u Mittawnaw. Honderd. Mittausfou Mittausfou Mittawnaw. Duizend. KOR-  Korte Woorden- lijst van de Naudow, taal. 167 KORTE WOORDEN-LIJST VAN DB NAÜBO WESSIESCHE TAAL. A. Ashpav. Ascooyouiyare. Ajcocyek. Accouwah. Chawbak. Chupah. Chee. Daché. Echawmenaw. Eshtike. Ehwahmeah. Eeh. Etfawboh. Eshtaw. Eshteemo. Heyah. Hopiniyahie ! As. Koorn hier. Geeven. Heengaan. C. Bever. Rond. Gij. D. Daar. E. Eeten. Oogen. • Liefde. Mond. Melk. Zien. Slaapen. H. Neen. Ach! L 4 fib»  i6i Korte Woorden-lijst yan Hopiniayare. t Hopiniyare. 3 Heyahachta. Hawpawnaw. Heyah Washtah. Jestin. Jeeplinaw. Kitchiwah. Muzahootoo. Mechuetah. Muzah Wakon. Muzaham. Muzah. Meoh. Muzah Otah. Mewah. Muzamchupah. Menis Queah. Meneh. Meneh Wakon. Muzaham. Negush. Nookah. Neehteegush. Verwonderlijk. Godloos. JongNiet goed, J. Klein. Nabij. K. Vriend. M. Doorbooren. Koud. Snaphaan. Goud. Yzer. Ik, mij. Penning. Mijn. Ring. Zout water. Water. Sterke drank. Zilver. N. Dood. Ooren. Franschmau. Nm-  de Naudowesfiefche taal. 16$ Noekishon. Negushtaugaw. O. Otah. Owah Menah. Otah. Otenaw. Oweeh. Owah Meneh, Omlishcaw. Owehchin. Ochaw. P. Paahtah. S. Shejah. Shungush. ■Shuetöngo* Shvah. Shanuapaw. Shanuapaw Wake». Shaweah. Sinnee. Shawfasfaw. T. Tawtongo. Tohinjoh. Tongo. Hooren. Dooden. Vader, ook Koning, of Opperhoofd. Waterval. Veel. Meer. Maan. Regen. Slang. Praaten. Boom. Vuur, ook de Zon. Kwaad. Hond. Paerd. Te huis, huislijk. Pijp. Vredes - pijp. Rook. Sneeuw. Tobak. Buffel. Hert. Groot. L 5 Ton-  ï7o Korte Woorden-lijst vm Tongoom. Tongo Meneh. Te-bee. Tawgo. Tawgodaché ? WaK- onsh:jah. W*akto 'i. Wechoak/ih. Whacheckfeh. Wsfiiak. Wakon. Wo*hta Tebee. Wi "lokejah. W htaft Chee. Wikon Chee. Wa>htah Kitchiwa Chee. TELWOORDEN. Woncnaw. Noompaw. Tawmonee. Toboh. Sawbuttee. Shawco. Shawcopee. Shahindoh'm. Lang. M*;ir. Huis. Wat. Wie daar ? W. Beer. Canoo. j .ngecjen. Meisjen. Goed. God, de groote Geest» ook Geest. H< mei. Vrouw. Gij zijt goed. Gij zijt een geest, h Gij zijt mijn goed vriend. ecu. Twee. Drie. Vier. Vijf. Zes. Zeven. Ag«.  de Naudowesfiefche taal. 17J Nebochunganong. Wegochunganong. Wegochunganong Wonchaw. Wegochunganong Noompaw. Wegochunganong Tawmonee. Wegochunganong Toboh. Wegochunganong Sawbuttee. Wegochunganong Shawco. Wegochunganong Shawcopee. Wegochunganong Shahindohin. Wegochunganong Nebochunganong. Opohng. Wegochunganong Opohng. Bij deeze korte lijst van Naudowesfiefche woor:?n zal ik nog een ilaaltjen voegen van de wijze, waarop zij hunne woorden koppelen. Hiertoe heb ik een kort lied verkoren , dat zij met eene Negen. Tien. Elf. Twintig. Dertig. Veertig. Vijftig. Zestig. Zeventig. Tagtig. Negentig. Honderd. Duizend.  172 Korte Woorden - lijst van de Naudow. taal. eene foort van welluidendheid , fchoon zonder enigen fchijn van dichtkundige voetmaat, zingen, als zij op hunne jagt-tochten vertrekken; ik geef 'er hier eene zoo naauwkeurige vertaaling van als het verfchil der taal - eigenfchappen kan toelaaten. Meoh accoowah eshtaw paatah negushtawgav fhejah menah. Tongo Wakon meoh woshta , paatah accoowah. Hopiniyahie oweeh accooyet meoh, woshta patah otoh tohinjoh meoh teebee. ,, Ik zal opftaan voor dat de zon opkoomt en „ gintfchen heuvel beklimmen, om te zien hoe „ het nieuw licht de dampen verdrijft en de wol„ ken verfpreidt. Groote Geest, geef mij „ goed geluk l En als de zon onder is, ver„ leen mij dan, o Maan I licht genoeg om „ veilig weder naar mijne tent te keeren, met „ herten belaaden. " AGT-  Fan de viervoetige Dieren enz. AGTTIENDE HOOFDSTUK. Fan de Fiervoetige Dieren, die in de binnenfle deelen van Noord-Amerika gevon. den worden. Van deeze zal ik eerst eene lijst geeven, en daarna eene befchrijving van dezulke alleen , die of dit land bijzonder eigen zijn, of in enig ftuk van aanbelang van diegeene verfchillen , welke men in andere landen ontmoet. De viervoetige dieren zijn de Tyger, de Beer, Wolven, Vosfen, Honden, de Berg-kat, de wilde Kat , de Buffel, (of liever de Bifon,) het Hert, de Eland , de Moofe , de Caribou, (Rendier,) de Carcajou , (Veelvraat,) de Skunk , ( Stink - dier, ) het Stekelverken , de Egel, het Amerikaansch Marmeldier, deRacoon, de Bosch - marter , het Sabeldier, de Muskus - rot, Inkhoorntjens, Haazen , Konijnen, de Mol, de Wezel , de Muis, de Relmuis, de Bever, de Otter, de kleine Vischotter of Mink en Vledermuizen. DE  174 Van de viervoetige Bieren, die in de DE T Y G E R. De Amerikaanfche Tyger f» gelijkt in gedaante naar die van Afia en Afrika, maar is veel kleiner. Hij fchijnt ook zoo woest en roofzugtig niet te zijn als die , zijne kleur is donker ros zonder enige vlekken. Ik zag eenen op een eiland in de Chipéway - rivier, welken ik zeer wel kon befchouwen, naardien hij niet zeer verre van mij af was. Hij zat op [zijn agterfïe, gelijk een hond, en fcheen noch bevreesd voor onze aannadering , noch iets roofzugtigs in den zin te hebben. Men ontmoet dit dier egter zeer zelden in dit waereld-deel. dr (a) De waare Tyger wordt in Amerika niet gevonden; doch men heeft met dien naam vier Amerikaanfche dieren benoemd, te weeten, de Jaguar, ie Couguar, de Ocelot cn de Margay. Zie buf*on Nat. Hifi. ^Nt,d. Vert.) D. IX en D. XV bl 32 van welke men de befchrijving vindt in het XIII D. Üehier befchreven tyger fchijnt mij toe dat ditr geweest te zijn, hetwelk de Heer de buifoh beCchrijft onder den naam van Couguar , naardien dat de eenigfte Amerikaanfche Tyger is, die noch gevlekt, noch gtftreept is. De Couguar, bij buffon befchreven, wordt gezegd alleen in de warmfte deelen van Zuid-Amenka gevonden te worden , waarom ik vermoede dat de fchrijver die foort bedoele en gezien hebbe, wefke men befchreven en afgebeeld vindt in het XV Deel bladz. 149 onder den naam van Couguar van Penfilvanie. Vert.  hintienfte deelen van N. A. gevonden worden. 175 DE BEER, Daar zijn veele beeren op dit vast land, maar voornamelijk in de Noordlijke gedee.ten van hetzelve, welke bijna alle de Indiaanfche natieën voedzel en bedden verfchaffen. Die van Amerika verfchillen in veele opzigten en van die Van Groenland en van die uit Rusland, zijnde zij niet alleen wat kleiner, maar vreesachtig, en zij doen niemand leed , tenzij zij daartoe door honger aangezet zijn of verwoed zijn door eene wond. Het gezigt van een mensen verfchrikt hen, en een hond zal veele derzeive op de vlugt jaagen. Zij zijn zeer verzot op druiven en zullen op den top der hoogfte boomen klimmen om dezelve te haaien. Dit voedzel maakt hun vleesch zeer fappig en van eene aangenaame geur, waarom het ook door de Indiaanen en handelaars boven dat van alle andere dieren gekeurd wordt. Het (a) Schoon de Schrijver niets meldt van de kleur der beeren in No»rd - Amtrika, fpreekt hij egter hier, naar alle gedagten, van de zwarte en niet van de bruine of witte beeren (veel minder van de Yslandfche of Zeebeeren, die eene gantsch verfchiilen^e foort van dieren uitmaaken.) De zwarte worden gewoonlijk alleen in de Noordlijke ftreeken gevonden, en verfchillen ia huishouJing van de andere. Vjhtaalss.  i?6 Van de viervoetige Dieren, die in de Het vet is zeer wit, en, behalven dat het aangenaam en gezond is, bezit het nog eene goede eigenfchap , namelijk dat het nooit walgt. De bewooners deezer ftreeken zalven zig geduurig met hetzelve, en zij zijn aan deszelfs goede uitwerking grootendeels hunne vlugheid verfchuldigd. De winter is de beste tijd om op den beer te jaagen, wanneer zij hun verblijf neemen in holle boomen,of zig holen maaken tusfehen de wortelen van die, welke omverre gewaaid zijn, welker ingang zij met takken van denneboomen , die rondom verfpreid liggen, floppen. Uit deeze verblijfplaatfen koomen zij, zegt men , niet te voorfchijn , zoo lang het weder koud blijft, en naardien het wel bekend is dat zij zig niet van voedzel voorzien, onderftelt men dat zij door de natuur in ftaat gefield zijn om enige maanden agter een zonder eeten doortebrengen, en geduurende dien tijd even lijvig te blijven. DE WOLF. De Wolven van Noord - Amerika zijn veel kleiner dan die, welke men in andere waerelddeelen vindt. Zij hebben egter, even als de overige dieren van hunne foort, een wild aanzien , en eene woestheid in hunne oogen, en egter zijn zij op verre na zoo roofzugtig niet als de Europifche wolven; ook zullen zij nooit een  binnenjie deden van N. A. gevonden worden. 177 een mensch aantasten, tenzij zij bij geval geaasd hebben op het vleesch van die in gevegt gefneuveld zijn. Als zij bij eikanderen trekken, gelijk zij dikwerf in den winter doen, maaken zij een lelijk en afgrijslijk geluid. Daar zijn in deeze ftreeken twee foorten van wolven, van welke de eene vaal, de andere bruin, naar het zwart trekkende, van kleur is. (a) de vos. Daar zijn twee foorten van Vosfen in NoordAmerika , die alleen in kleur verfchillen , zijnde de eene roodachtig bruin , en de andere graauw; die van de laatfte foort, welke aan de rivier Misfisfippi gevonden worden, zijn zeer fraai j hun hair is van een fraai zilverkleurig graauw. HONDEN. De Honden, welke de Indiaanen op de jagé gebruiken , fchijnen alle van dezelfde foort te 3ijn; zij draagen hunne ooren overeind en gelijken aan hunnen kop veel naar den wolf. Zij zijn hun zeer dienftig op hunne jagten , en zullen het woedendst wild, dat zij vervolgen, aantasten. Zij (a) Men kan de befchn'jving van een zwarten wolf Uit Canada vinden in de Nat. Hifi. van den Graaf bs suffon, VII D. bladz, 41. Vutaalek. II. Deel, m '  478 Van de viervoetige Dieren, die in de Zij onderfcheiden zig ook door hunne getrouwheid jegens hunne meesters ; maar (legt door heh gevoed wordende , zijn zij zeer lastig in hunne hutten of tenten. de berg- kat. (a~) Dit dier heeft de gedaante van eene kat , maar is veel grooter. Het hair of bont gelijkt ook naar het vel van dat huisdier; de kleur is egter verfchillende, want zij is roodachtig of oranje, maar lichter aan den buik. Het geheel vel is verfierd met zwarte vlekken van verfchillende gedaante, van welke die op den rug langwerpig en die op de onderfie deelen rond zijn. Op de 00ren zijn zwarte ftreepen. Dit dier is bijna zoo fier als een luipaard , maar zal egter zelden een mensch aanvallen. de buffel, (by Dit dier, dat in verbaazende menigte in deeze iiree- (a) Misfchien is deeze foort dezelfde, van welke do Heer colliksoh aan den Heer debufton fchreef, en die in Carolina gevonden wierd. Zie XV D. bl. 152. De oppervlakkige befchrijvingen , welke de Heer car« ver van fommige dieren geeft, laaten niet toe dat men wel bepaale welke dieren de Schrijver eigenlijk bedoele. Vertaal er. (&) De Buffel is Amerika niet eigen; het dier, van  hinnenfte deelen van N. A. gevonden worden. % f$ ftreeken gevonden wordt, is grooter dan een os, heeft korte zwarte hoornen , met een grooteri baard onder de kin, en zijn kop is zoo vol baif dat het over zijne oogen nedervalt en het eerï vreeslijk aanzien geeft. Het heeft een' bult op zijnen rug, die aan de heupen begint en tot de fchouderen trapswijze grooter wordende, tot aan zijn nek reikt. Dit uitwas en zijn geheel lighaam is bedekt met lang hair, of liever wol, van eene bruine of muisvaale kleur, dat van zeer veel waarde is, voornamelijk dat op het voorst gedeelte van hec lijf. Zijn kop is grooter dan die van een ftier, en hij heeft een zeer korten hals ; de borst h breed , en het lijf wordt naar het kruis dunner. Deeze dieren zullen op het gezigt van een rnensch wegloopen , en een geheele troep zal zig wegmaaken , als zij flegts een hond zien. Het ▼an t welk de Schrijver hier fpreekt, is ook de Baffel niet, maar de Bifon, gelijk men zig hiervan kan over. tuigen , als men de BefchrljviDg van den Bifon van Amerika naleest in het XI Deel bladz. 196 van de Nat. Bifl* van den Heer de euffon en het oog op de afbeelding van dit dier flaat, welke beiden naauwkeurig met deeze befchrijving van den HeercARVF.it overeenioomea. Vergelijk ook de ioïfon Nat. Bijl. D. IX bladz. d, envolgg. en D. XI. bladz. 190. Vertaaler, M %  iSo Fan de viervoetige Dieren , die in de Het vleesch van dit dier is een uitneemend voedzel, zijn huid is van zeer veel nut, en zijn hair zeer gefchikt tot het maaken van verfchillende manufacturen. HET HERT. Daar is maar eene foort van Herten in Amerika,, en deeze. is hooger en tengerer dan die van Europa. Hun maakzel is ren naasten bij gelijk aan dat van de Europifche , hunne kleur is donker vaal, en hunne hoornen zijn zeer groot en fterk getakt (a). Dit dier is het fnelst op de Amerikaanfche vlakten, en zij fchoolen te zaamen gelijk zij in andere landen doen. BE ELAND. De Eland (b) is veel grooter dan een hert, zijnde zoo zwaar als een paerd. Zijn lijf is van maak- (a) De hoornen van de herten in Amerika zijn door* gaans grooter dan die van de Europïefche; voor het overige heeft men in dat vast land ook verscheidenheden onder de herten. Vergelijk de buffon Hifi. Nat. D„ VI bladz. 59 PI.' XVTTT, daar men de afbeelding van ■de hoornen van een hert van Canada vindt; vergel. bufïok D. XII Madz. 218 èn D, XV bladz. 11. Vert. (i) De Eland wordt in Amerika Ürignal genoemd.. Vertaaler. .  Vinnenfle deelen van 2V. A. gevonden worden. \ %\ maakzel als dat van een hert, doch zijn ftaert is aahmerklijk kort, zijnde niet meer dan drie duimen lang. De kleur van zijn hair is graauw, het is niet ongelijk aan dat van een kameel, maar van eene roodachtiger tint, ten naasten bij drie duimen lang, en zoo ruuw als dat der paerden. De hoornen van dit dier groeijen tot eene verbaazende grootte , en ftrekken zig zoo wijd uit , dat twee of drie perfoonen tegelijk tusfehen dezelve k'.mnen zitten. Zij zijn met gevorkt als die van een hert, rraar hebben alle de randen of takken aan den buitenrand. Ook gelijken de hoornen des elands niet in maakzel naar die van de herten, zijnde de eerfte plat en agt of tien duimen breed, daar de laatfte rond , en merklijk fmaller zijn. Zij laaten hunne hoornen elk jaar vallen in de maand February, en in Auguftus zijn de nieuwe ten naasten bij tot hunne volle grootte gekoomen. Ondanks hunne grootte en de middelen van verdediging , waarvan de natuur hen voorzien heeft, zijn zij egter zoo vreesachtig als een herr. Hun vel is zeer nuttig en kan even goed als dat van den bok bereid worden. Zij leeven van gras inden zomer, en van mos en boomknoppen in den winter. DE MOOSE (ELAND.) De Moofe is ten naasten bij van de grootte van den eland, en zijne hoornen zijn bijna even M 3 ont- .  ï8a Van de viervoetige Bieren, die in de ontzagchelijk grooc als die van dat dier, derzelver ftammeri liaan egter niet vol koomen zoo wijd van clkandcrcn, en zij zijn aan beiden zijden getakt als die van de herten. Dit dier laat dezelve ook elk jaar vallen. Schoon zijn agterfte deelen ?eer breed zijn, is ziin ftaert egter niet meer dan een duim lang. Uct heeft pooten en voeten als een kameel ; zijn kop is omtrent twee voeten lang , zijn hovende lip is veel grooter dan de onderftc, en de neusgaten zijn zoo wijd, dat men zijne hand een aanmerklijk eind in dezelve kan fteeken. Het hair van de Moofe is ligt graauw , met zwartachtig rood gemengd. Het is zeer veêrkragtig , want al wordt het nog zoo lang geklopt, zal het egter zijne eerfte gedaante behouden. Het vleesch is uitneemend goed voedzel, gemaklijk te verteeren en zeer voedzaam. De neus of boven-lip, die groot en los van het tand vleesch is, wordt voor eene groote lekkernij gehouden , zijnde van eene vaste zelfftandigheid tusfehen merg en kraakbeen in, en , als het wel klau- gemaakt is, levert hèt een kragtig en zoetachtig geregt. Zijne huid is zeer goed voor leder zijnde dik en fterk , en egter zagt en buigzaam. Dit dier loopt altijd op een draf, die zoo fnel is, dat het flegts door weinige van zijne mede-boschbewooneren in vlugheid overtroffen wordt. Het wordt gemeenlijk in de bosfchen gevonden, daar Jaet.  hinnenfle deelen van N. A. gevonden worde». 183» het van mos en knoppen van de boomen leeft. Schoon dit dier van het geflacht der herten is, fchoolen zij nooit te zaamen, gelijk deeze doen. De meeste Schrijvers verwarren het met den eland, het hert, of de carrabou, maar het is eene geheel verfchillende foort, gelijk men zal gewaar worden, ais men acht ftaat op de befchrijving , welke ik van elk deezer dieren gegeeven heb. de CARRABOU (HET RENDIER.) Dit dier is zoo hoog niet als het voorgaande , maar gelijkt egter naar hetzelve in raaakzel; het is flegts wat zwaarer , en trekt enigzints in gedaante naar den ezel. De hoornen van hetzelve zijn niet plat gelijk die van den eland , maar rond als die van het hert; ook koomen zij aan de einden nader bij eikanderen , en hellen meer over hgt aargezigt dan die van den eland of de moofe. Het heeft de fnelheid van een hert en wordt bezwaarlijk van zijne vervolgers onderhaald. Ook is zijn vleesch even goed, en zijne tong is voornamelijk in groote achting. Zijne huid glad en vrij van aderen zijnde, is zoo goed als zeem-leer. DE CARCAJOU (VEELVRAAT.) (ö) Dit dier, dat van het geflacht der katten is, is £a) DeCarcajeu is is Veelvraat, de g'outtn van buït©»« M 4 die  Ï84 Pan de viervoetige Dieren, die in de is een verfchriklijke vijand voor de vier voorgaande foorten van dieren. Het verrascht hen onverhoeds uit den eenen of anderen fchuilhoek , of klimt op eenen boom , en, in de takken post vattende , wagt het daar af dat een derzelve, door hitte of koude gedreven , daar onder koome fchuilen, wanneer het zig op zijnen hals vastzet, en, de ftrot-ader openende, zijne prooi weldra ter aarde doet vallen. Dit kan het doen door zijnen langen ftaert, welken hij om het lijf van zijnen vijand ftaat, en bet eenigst middel dat deezen overig blijft om zijnen dood te ontgaan, is dat hij onmiddelijk in het water vlugt, want, naardien de carcajou een grooten tegenzin in dit element heeft, ontftaat hij zig fomtijds van hem voor hij zijn oogmerk kan bereiken. DE die in de Ned. Vert. D. XIII bl. i8p befchreven, en D. XV pl. XL afgebeeld is. Doch dat de Schrijver zegt dat dit dier van het geflacht der katten is, zou mij doen vermoeden of hij niet eerder de kinkajtu. bedoeld hebbe, befchreven en afgebeeld bij buffon D. XV bladz. ifii pl. XLIII. Schoon bet weinige dat de Schrijver 'er Van zegt, niet kan doen beflisfen of dit zoo zij; de zeden van dit dier, welke hij befchrijft, zijn aan beiden even eigen. Vertaaler.  linnenfle deelen van N. A. gevonden worden. 185 DE SKUNK (sTINK-DIER) Dit is het zonderlingfte dier dat de Amerikaanfche bosfchen voortbrengen. Het is wat kleiner dan een buniing, en van dezelfde foort, waarom het ook dikwijls voor dat dier wordt aangezien, fchoon het in veele opzigten zeer van hetzelve verfchilt. Zijn hair is lang en blinkende , met groote zwarte en witte vlekken getekend , van welke de eerfte meest op de fchouderen en het kruis liaan, zijn ftaert is zeer dik gehaird, gelijk die van den vos, gedeeltelijk zwart en gedeeltelijk wit, gelijk zijn lijf; het onthoudt zig voornamelijk in de bosfchen en heggen. Maar zijn buitengemeen vermogen toont het flegts als het vervolgd wordt. Zoo haast het zig in gevaar ziet, werpt het van agteren tot op eenen grooten afftand eene kleine ftraal water uit zoo fijn van aart, en tegelijk van zulk eene doordringende Co) De Heer de buffon heeft de eerfte de befchrijving gegeeven van vier foorten van Stink-dieren, welke hij Mouffates noemt, ondar de naamen van de Coafe, de, Conepate, de Chinche, en de Zorilh, van welke de twee' laatfte in de warmfte luchtftreeken van Zuid-Amerika t'huis hooren , de twee eerfte worden in Noerd. Amerika gevonden en van deeze is de Cmepate het dier dat hier door den Schrijver bedoeld wordt. Vektaalek. M 5  186 Van de viervoetige Bieren, die in de de reuk dat de lucht eene halve mijl in den omtrek met dezelve befmet is, en zijne vervolgers, hetzij menfchen of honden , bijna geflikt wordende door den flank, zijn genoodzaakt hunne vervolging te flaaken. Om deeze reden wordt het door de Franfchen Enfant du Biable, dat is, Duivels kind , of Béte puante , dat is , Stinkdier genaamd. Het is bijna onmogelijk de walglijke uitwerking te befchrijven vanhetvogt, met mi elk dit dier door de natuur tot zijne verdediging voorzien is. Als 'er een druppel van hetzelve op iemands klederen valt, worden zij daar door zoo onaangenaam , dat het onmogelijk is die naderhand ooit weder te draagen ; of als 'er iets van hetzelve in de oogen koomt, veroorzaakt het langen tijd eene onverdraaglijke pijn, en men verliest misfchien ten laatften zijn gezigt. De flank van het flinkdier, fchoon dus te vreezen, is egter niet gelijk die van een rot kreng, maar een flerk ftinkend uitvloeizel van muskus , dat eerder mishaagt door zijne doordringende kragt dan door zijne walg'ijkheid. Het wordt egter heilzaam gerekend om het hoofd te zuiveren en de geesten ©ptewekken. De Natuurkundigen meenen dat dit water deszelfs pis zij; maar ik heb veele, van die ik gefchoten heb, ontleed, en heb binnen in hun lighaam, bij de pis - vaten, een klein water - blaasjen gevonden, geheel onderfcheiden van de pis-blaas, en  blnnenfte deden van N. A. gevonden worden. 187 en uit welk alleen ik verzeekerd ben dat die ijslijke ftank voortkoomt. Na de beurs , waarin dit water vervat is, zeer zorgvuldig uitgenoomen te hebben, heb ik 'er dikwijls aan gerooken, en vond het aangenaam en wel , maar een druppel, welke men uit hetzelve laat koomen, befmet niet alleen het geheel dier, maar zelfs het geheel huis, en maakt alle foorten van mondbehoeften, die in hetzelve zijn, onbruikbaar. Met veel recht derhalven geeven de Franfchen het zulk eenen duivelfchen naam. HET STEKEL VERKEN. Het lijf van een Amerikaansch , Stekelverken evenaart in grootte omtrent dat van een kleinen hond, maar het is korter en niet zoo hoog van den grond. Het verfchilt zeer veel van die van andere landen, zoo wel in gedaante als in de lengte van Zijne pennen. De eerfte is als die van etn vos, uitgezonderd de kop, die niet zoo lang en fpits is , maar meer naar dien van een konijn gelijkt. Zijn lijf is met donker bruin hair bedekt, dat omtrent vier duimen lang is, en waarvan een groot deel zoo dik als een ftroo is, welke zijne pennen of ftekels genaamd worden (a). Zij zijn wit met T («} fïet is zeer oneigen dat de -Schrijver de ftetefs of  138 Van de viervoetige Dieren, die in ie met zwarte punten, hol, en zeer lïerk, voornameü;k die, welke op zijnen rug groeijen. De Hekels dienen dit dier voor beledigende en verdedigende wapenen, welke hij op zijne vijanden uitfchiet, en, zoo zij in het minst in het vleesch booren, booren zij geheel daarin, en kunnen 'er niet uitgetrokken worden zonder infnijding De Indiaanen gebruiken dezelve om hunne ooren en «f pennen van de ftekelverkens onder het hair rekent; ais men dezelve flegts aandachtig befchouwt, ziet men dat het waare pennen zijn , aan welke flegts de baard ontbreekt om vederen te zijn, waardoor dit dier in dit opzigt den overgang maakt tusfehen de viervoetige dieren en de vogelen. Vertaaler. (a) Veele Schrijvers en reizigers hebben deeze twee feiten dat het ftekelverken zijne pennen uitfchiet, als het getergd wordti en dat zij in het vleesch booren, als de punt daar flegts eens in is, eenpaarig bevestigd, 'er is 'er zelfs die gezegd heeft, zelf door die uitgefchoten pennen gekwetst te zijn geweest; ondertusfehen kan niets onwaarachtiger zijn ; de Graaf de iüffük ontkent zulks ook volftrekt, en ik kan 'er bijvoegen dat ik dit dier meer dan eens levendig gezien heb, en hetzelve heb laaien tergen , wanneer het zijne ftekels wel met een ratelend geluid opzette (gelijk de egels zulks ook doen als men hen plaagt) maar nimmer een derzelve uitfehoot, fchoon het waar is dat 'er fomtijds eene enkele, die los zit, door dit fchudden afvalt. Vert,  tinnen/Ie deelen van N. A. gevonden werden. 189 en neuzen te doorbooren om hunne iïeraaden in dezelve te hangen , en zij veriieren 'er hunne kousfen , hun hair enz. mede, en behalven dit houden zij veel van het vleesch. het amerikaansch marmeldier. Het Amerikaansch Marmeldier {PFood-Chuck') is een dier dat bont geeft, omtrent van de grootte van een bosch- marter, zijnde ten naastenbij vijftien duimen lang ; zijn lijfis egter ronder, en Zijne pooten korter ; de voorfte klaauwen zijn breed, en gefchikt om gaten in den grond te graaven, waar onder het zig verbergt als een konijn ; zijn bont is graauw van kleur met eene joodachtige tint, en zijn vleesch is een vrij goed voedzel. de r a c o 0 n. (a~) De Racoon is wat kleiner dan een bever , en zijne pooten en voeten gelijken naar die van dat dier, maar zijn kort naar evenredigheid van zijn lijf, 't welk naar dat van een das gelijkt. Het maakzel van zijn kop gelijkt veel naar dien van een vos, de ooren zijn flegts korter, ronder, en (O De Raton van buffon, de Urfus cauia elongata *an linn-eus. Vertaale*.  190 Van de viervoetigs Dieren, die in de en kaal; ook is zijn hair gelijk dat van dit dier, zijnde digt, lang , zagt, en met zwarte punten. Op zijn aangezigt is eene brcede iTrcep , die dwars over hetzelve , en over de oogen loopt? deeze zijn groot. Zijn fmoel is zwart en rondachtig aan het eind , gelijk die van een hond ; zijne tanden zijn ook gelijk aan die van een hond in getal en maakzel; zijn ftaert is lang en rond, met ringvormige ftreepen op denzelven gelijk op dien van eene kat; de voeten hebben vijf lange dunne toonen, met fcherpe klaauwen gewapend, door welke hij in ftaat is om als een aap op de hoornen te klauteren, en tot op de uiterfte einden van de takken te loepen. Het maakt gebruik van zijne voorpooten op de wijze van handen en eet met dezelve. Het vleesch van dit dier is zeer goed in de maanden September en Oclober, wanneer 'er overvloed is van vrugten en nooten, op welke het gaerne aast. DE BOSCH-MARTER. De Bosch- marrer is wat grooter dan een ink^ hoorntjen en gelijkt enigzints naar hetzdve in gedaante; zijne pooren en klaauwen zijn egter merkiijk korter. Zijneooren zijn kort, breed, en rondachtig, en zijne oogen flikkeren in het duister als die van eene kat. Het geheel lighaam is bedekt met bont van eene bruin vaale kleur, en in de Noord-  bïnttenfle deelen van N. A.gevonden worden. i91 Noordlijke deelen zijn enige, die zwart zijn ; de vellen van de laatfte zijn van veel grooter waarde dan die van de andere. De ftaert is met lang hair bedekt, hetwelk maakt dat hij dikker gelijkt dan hij wezenlijk is. Zijn vleesch wordt fomtijds gegeeten, maar is in geene groote achting. DE MUSKUS-ROT, Dit dier wordt dus genoemd wegens de uitgelezen muskus, welke het oplevert. Het fchijnt eene verkleining van den bever te zijn, naardien het alle de eigenfchappen van dat fchrander dier heeft, en het ontbreekt niets dan groote kragc, alzoo het niet veel grooter is dan een grooten rot van het Noorweegfche ras, om 'het dier, naar hetwelk het zoo zeer gelijkt, te evenaaren. Behalven den ftaert, die naauwkeurig naar dien van den Europeefchen 'rot gelijkt, is hun maakzel zoo zeer gelijkende, voornamelijk de kop dat het voor een kleinen bever zou kunnen aangezien worden. Het bouwt zig, even als dat dier, eene hut, maar van een minder volkoomen maakzel, en neemt zijn verblijf bij enig water. In de lente verlaaten zij hunne holen , en leeven bij paaren van bladeren en wortelen tot dat de zomer koomt, (a) De Ondatra van ïüriroN. D. X bl. 1. VfiRT.  ïqü Van de viervoetige Dieren, die in de koomt, wanneer zij op aardbezieën , framboizen, en andere vrugten, welke zij krijgen kunnen , aazen. Bij het aannaderen van den winter fcheiden zij van een, wanneer elk op zigzelf afzonderlijk zijn winter verblijf inneemt in den een of anderen hollen boom, waarin zij geheel zonder voedzel blijven, en daar is de grootfte reden om te gelooven dat zij in het geheel geen voedzel neemen tot de lente weder koomt. INKHOORNTJENS. Daar zijn vijf foorten van Inkhoorntjens in Amerika: het rood, het graauw, het zwart, het geftreept, en de vliegende Inkhoorn. De twee eerfte zijn naauwkeurig dezelfde als de Europifche ; de zwarte zijn wat grooter, en verfchillen alleen in kleur van de andere,- de geftreepte gelijken in grootte en maakzel ook naar dezelve, maar zijn zeer fraai, alzoo zij fraai geftreept zijn met wit of graauw , en fomtijds met rood en zwart. De Amerikaanfche vliegende Inkhoorn is veel kleiner dan de Europeaanfche , zijnde niet meer dan vijf duimen lang en bruin-graauw of asch-kleur op den rug , en wit op de onderfte deelen. Het heeft zwarte uitpuilende oogen als de muis, met een langen platten breeden ftaert. Door een vlies aan wederzijde , dat van zijne voorpootcn tot zijne agterfte pooten reikt, wordt dit  Unnenfle deelen van N. A. gevonden worden. ip$ dit dier in ftaat gefield ofn van den eenen boom op den anderen te ipringen, al ftaan zij eenen aanmerklijken afftand van eikanderen* Dit los vel, dat het als een zeil kan uitfpreiden , en waardoor het opgehouden wordt, is omtrent twee duimen breed, en is met fijn hair of dons bedekt» Het aast op hetzelfde voedzel als de andere, en kan gemaklijk tam gemaakt worden. de bever. Dit dier is zoo menigmaalen befchreven , en zijne ongemeene bekwaamheden zijn zoo omftandig verhaald geworden, dat een verder verflag van hetzelve onnodig zal voorkqomen 5 voor diegeenen egter mijner leezeren,die niet zoo wel bekend zijn met de gedaante en eigenfchappen van zulk een fchrander en nuttig dièr zal ik eene beknopte befchrijving van hetzelve geeven. De Bever is een viervoetig dier van beiderlei leven, dat niet lang in het water kan blijven , en zelfs gezegd wordt in ftaat te zijn geheel zonder hetzelve te beftaan, mits het gelegenheid hebbe om zigzelf fomwijleö te baaden. De grootfte Bevers zijn ten naastenbij vier voeten in lengte, en omtrent veerden of vijftien duimen breed over het kruis; zij weegen omtrent zestig ponden. Zijn kop is als die vart den otter, maar grooter. Zijn fnoet is vrij lang, de oogen zijn klein, de ooren kort, rond, hai« ii. Deel. j\j fy  lp4 ^att & viervoetige Bieren, die in de tig van buiten, en glad van binnen, en zijne tanden zeer lang; de onderfte tanden ftaan omtrent drie vinger breedten, en de bovenfte eenen halven vinger buiten hunnen bek; zij zijn alle breed, krom, fterk, en fcherp; behalven deeze tanden, de fnijdtanden genoemd , die dubbeld groeijen , zeer diep in het tandvleesch ftaan, en toeloopen , als het fcherp van een bijl, hebben zij zestien baktanden, agt aan elke zijde, vier van onderen en vier van boven , regt over eikanderen ftaande. Met de eerfte kunnen zij boomen van eene aanmerklijke dikte affnijden , en met dè laatfte de hardfte zelfstandigheden breeken. Zijne pooten zijn kort , bijzonder zijne voorfte pooten, die flegts vier of vijf duimen lang zijn , en niet ongelijk aan die van een das ; de vingers van de voorfte voeten zijn afgezonderd , de nagels zijn fchuinsch geplaatst en zijn hol als pennen; maar de agterfte voeten zijn geheel anders en met vliezen tusfehen de , vingeren voorzien. Hierdoor kan het loopen, fchoon langzaam, en is in ftaat om met zoo veel gemaklijkheid te zwemmen als enig ander water-dier. De ftaert heeft iets dat naar een visch gelijkt en fchijnt geene de minfte betrekking op het overige van het lijf te hebben, uitgezonderd op de agterfte pooten , naardien alle de andere deelen naar die van land-dieren gelijken. De ftaert is bedekt met een vel met • fchub-  Mnrtenfte deelen van N. A. gevonden worden. 195 fchubben, die aan eikanderen gevoegd zijn door een vliesjen; deeze fchubben hebben omtrent de dikte van parkement, zijn ten naastenbij anderhalve lijn lang, en gemeenlijk van eene zeshoekige gedaante; hij is omtrent elf of twaalf duimen lang, en breeder in het midden, daar hij vier duimen dik is, dan aan den wortel of aan het eind. Bij het lijf is hij omtrent twee duimen dik, en is aldaar bijna rohd, en wordt traps-* wijze dunner en platter naar het eind. De kleur van den Bever is verfchillende naar de verfchillende luchtftreeken, in welke hij gevonden wordt, ïn de Noordlijkfte ftreeken zijn zij gemeenlijk geheel zwart; in gemaatigder luchtftreeken bruin, wordende hunne kleur hoe langer hoe Iigter naar maate zij Zuidlijker gevonden worden. Het bont is tweeërlei over het lijf, behalven aan dé voeten, daar het hair zeer kort is; het langst is gemeenlijk omtrent een duim lang, maar op den rug heeft het fomtijds de lengte van twee duimen , trapswijze in lengte verminderende naar den kop en naar den ftaert. Dit gedeelte van het bont is hard, ruuw, en blinkende, en van weinig gebruik ; het ander gedeelte beftaat uit een zeer dik en fijn dons, zoo zagt dat het op het gevoel bijna als zijde is, omtrent drie vierde vari een duim in lengte, en dit is het dat gemeenlijk bewerkt wordti Met bevergeil * zoó öütrig Na U  196 Van de viervoetige Bieren, die in de de Geneeskonst, koomt van dit dier; voorheen geloofde men dat het zijne teelballen waren, maar laatere ontdekkingen hebben doen zien dat het in vier beurzen vervat is, die in den onderbuik geplaatst zijn , van welke twee, die de bovenfte genaamd worden , omdat zij hooger dan de andere liggen, vervuld zijn met eene zagte , harstachtige kleverige ftof, met kleine vezelen vermengd, graauwachtig van buiten, geel van binnenban eenen fterken, onaangenaamen, en doordringenden reuk, en zeer ontvlambaar; dit is het egte castoreum of bevergeil; het wordt hard, bruin, bros en wrijfbaar in de lucht. De onderfte beurzen vervatten een zalfachtig vogt als honig , welks kleur bleek geel, en welks reuk enigzints verfchillende is van bet ander, zijnde wat weeker en onaangenaamer; het wordt egter dikker naar maate het ouder wordt, en verkrijgt ten laatften de vastigheid van kaarsfmeer. Dit is ook van een bijzonder gebruik in de Geneeskunde , maar van zoo veel waarde niet als het egte bevergeil. De fchranderheid van deeze dieren in het bouwen van hunne hutten en in het opzamelen van hun voedzel is indedaad verwonderlijk. Als zij zig eene wooning zullen gaan verkiezen, verzamelen zij in troepen fomtijds van twee of drie honderd, en bepaalen zig, na een rijp overleg,  Umenfte deelen van N. A. gevonden worden. 107 tot eene plaats, daar overvloed van voedzel, benevens alle hunne benodigdheden te vinden zijn. Hunne huizen liggen altijd in het water , en als zij noch meir , noch plas daaromtrent kunnen vinden, tragten zij dat gebrek te vergoeden door den ftroom van een beekjen of klein riviertjen opteftoppen, door middel van eene kade of een dam. Tot dit einde begeeven zij zig aan het vellen van boomen, en zij draagen zorg dat zij die verkiezen, die boven de plaats groeijen daar zij voorneemens zijn te bouwen, opdat zij met den ftroom zouden kunnen afdrijven. Enige uitgekozen hebbende , 'die daartoe gefchikt zijn , vinden drie of vier Bevers, zig om eenen grooten plaatfende , middel om hem met hunne fterke tanden te vellen. Zij maaken ook voorzigtig dat hij naar het water valle, opdat zij dien zoo ver niet zouden behoeven te vervoeren. Na den boom door denzelfden aanhoudenden arbeid, met fchranderheid gepaard, aan einden van eene behoorlijke lengte gefneden te hebben , wentelen zij die in het water, en vaaren die naar de plaats daar zij gebruikt moeten worden. Zonder de maatregelen naauwkeuriger te befchrijven, welke zij neemen in het maaken van hunne dammen , zal ik flegts aanmerken dat zij, eene foort van kalk met hunne pooten bereid , en dezelve met hunne iaerten 'er op gelegd hebbende , welke zij eerst N 3 ger  ïoS Van de viervoetige Dieren, die in de gebruikt hadden om die kalk ter plaats te brengen daar zij bewerkt moet worden , dezelve met zoo. veel vastigheid en regelmaatigheid leggen als de geoefendfte werkman zoude kunnen doen. Het maaken van hunne hokken gaat niet minder verwonderlijk toe. Deeze zijn of op paaien gebouwd in het midden van de kleine meirtjens , Welke zij dus gemaakt hebben , op den oever eener rivier, of op het uiteind van enige landtong, die in een meir uitfteekr. Hunne gedaante is rond of eirond, en zij zijn gemaakt met eene fchranderheid zoo groot als die, waarmede hunBe dammen gelegd zijn. Twee derde deelen van het gebouw ftaan boven water , en dit gedeelte is wijd genoeg om agt of tien inwooneren te bevatten. Elke Bever heeft zijne eigen plaats, welker bodem hij netjens beftrooit met bladeren of takjens van den pijnboom , zoo dat zij zindelijk en aangenaam zij , en hunne hokken zijn altijd zoo digt aan eikanderen, dat zij eene gemakkelijke gemeenfchap met eikanderen hebben kunnen. Nooit verrascht de winter deeze dieren voor dat hun werk verrigt is; want in het laatst van September zijn hunne huizen afgemaakt, en hunne voorraad van mondbehoefte is gemeenlijk daa opgelegd. Deeze beftaat uit kleine ftukjens hout, dat zagt van zaamenweefzel is, gelijk van de populieren , de abeelen, de willigen enz. die Zij;  Unnenfte deelen van ZV« A. gevonden worden. 199 zij in hoopen op' eikanderen leggen, en zoodanig bezorgen dat zij niet fchimmelen. Zoo ik alle voorbeelden van fchranderheid welke in deeze dieren te ontdekken zijn , zoude optellen, zoude ik daarmede een boekdeel kunnen vullen, dat niet alleen vermaaklijk , maar zelfs leerzaam zoude wezen. DE OTTER. De Otter is ook een dier van tweeërlei leven (a) en gelijkt veel naar een bever, maar verfchilt in menig opzigt veel van dat dier. Zijn lijf is bijna zoo lang als dat van een bever, maar merklijk kleiner in alle zijne deelen. Defmoel, oogen, en het maakzel van den kop zijn bijna eveneens, maar de tanden zijn geheel anders, want den Otter ontbreeken die lange fnijtanden of nijpers, welke de bever heeft; in plaats van dit, zijn alle zijne tanden , zonder onderfcheid, van maakzel als die van een hond of wolf. Ook is het hair van den eerften niet half zoo lang als dat van den laatften , en de kleur is ook niet naauwkeurig eveneens, want het hair van den Otter onder aan den hals, op de borst en den buik is graauwach- tiger (/») Niet in den eigenlijken zin, want hij moet leliën» in de lucht adem haaien. Ve kt aal es. N 4  ■ eog Van de viervoetige Dieren, enz. tiger dan dat van den bever en het verfchilc ook nog in veele andere opzigten. Dit dier, dat men in de meeste waereld - deelen ontmoet, maar in veel grooter getal in Noord-Amerika, doet veel kwaad, en als het fterk vervolgd wordt, zal het niet alleen honden, maar zelfs menfchen aantasten. Het leeft gemeenlijk van visch , bijzonderlijk in den zomer, maar in den winter vergenoegt het zig met den bast van boomen, of de voortbrengzelen van het veld. Zijn vleesch fmaakt en ruikt vischaehtig, en is geen gezond voedzel, fchoon het fomtijds uit noodzaaklijkheid gegeeten wordt, DE POEL-OTTER, DE KLEINE VISCH-OTTER, Dit dier (Mink genaamd) is van het geflacht. der Otters, en leeft op dezelfde wijze, In maakzel en grootte, gelijkt het naar een bunzing, Zijnde ook lang en dun. Zijn bont is zwarter dan dat van den Otter, of bijna als van enig ander dier, zijnde het in Amerika een fpreekwoord te zeggen zoo zwart als een mink; het is egter van zoo groote waarde niet, fchoon zulks grootJijks afhangt van het jaargetijde, in welk het gevangen wordt. Zijn ftaert is rond als die van eene flang, en geheel zonder hair. Zijn lijf geeft eenen aangenaamen muskus-reuk uit, en men Vindt het nabij den oorfprong der rivieren, aan welker hoorden het zig meest onthoudt, NE-  Fan de vogelen van Noord ■ Amerika. 20ï NEGENTIENDE HOOFDSTUK. Fan de Fogelen van Noord- Amerika. Deeze zijn de volgende : de Arend, de Havik , deNagtfchade, de Whipperwill, de Visch - havik, de Raaf, de Kraai, de Uil, Papegaaien, de Pelicaan, de Kraanvogel (of liever de Lepelaar, Jl de Ojevaar, de Cormorant of Water-raaf, de Reiger, de Zwaan, de Gans, Eendvogels, de Taling, de Loon (Duiker,) het Water-hoen, de Kalkoen, het Korhoen, de Patrys, de Kwartel , Duiven , de Poelfnip , de Leeurik, de Specht , de Koekoek , de blaauwe Gaai, de Zwaluw, de Wakon - vogel, de Meerei, de Roode Vogel, de Lyster, de Zaag-flijper , de Nagtegaal , de Koningsvogel, het Roodborstjen , het Winterkoningjen , en het Bloemzuigertjen. de arend. Daar zijn flegts twee foorten van Arenden in deeze waereld - deelen , de kaale en de graauwe , die bijna even groot zijn, en in maakzel naar die' van andere landen gelijken (#). d e («) Naardien de naam van Arend door de befcbrijvers N 5 van  202 Van de vogelen van Noord - Amerika. DE NAGT-HAVIK ( NAGT -SCHADE ) (tf). Deeze vogel is van het geflacht der havikken ; hij heeft een omgebogen fnavel ; zijne vleugels zijn gefchikt om fnel te vliegen, en zijn maakzel is bijna als dat van den gemeenen havik; maar hij is veel kleiner en wat donkerer van kleur. Men ziet hem zelden dan in den avond, wanneer hij in de avond-fchemering rond vliegt, en in dartele draaijingen om het hoofd zweeft van den reiziger , die door den avond verrascht wordt. Voor eene donder-bui ziet men deeze vogelen op eene verbaazende hoogte in de lucht in groote menigte bijeenverzameld , gelijk men de zwaluwen bij diergelijke gelegenheden ziet doen. DE van Natuurlijke Historie aan veele verfchillende vogelen gegeeven is , is het niet geinaklijk te ontdekken welke arenden de Schrijver hier bedoele ; misfehien zijn het verfcheidenheden van den gemeenen arend. Veet. ( a ) Hier doet zig dezelfde zsvaarigheid op. edwards noemt een vogel Night-Hawk (pl. 63) die de Nagt.Jchads of Geitenmelker de Engoulevent van buffon is. Hetgeen de Schrijver hier v.an de Nagt• havik zegt, laat zig vrij wel op dien vogel toepasfen. Vergelijk de buffon en de montbeillard, Bijl. Nat. des Oifeaux T> XII p. »ió edit. in i2mo. Vertaaler.  Van de vogelen van Noord -Amerika, aoj DE WHIPPERWILL (a \ De Whipperwhill of, gelijk hij bij de Indiaanen genoemd worde de Muckawifs is bijna als de voorige vogel in maakzel en kleur, maar hij heeft enige witachtige ftreepen dwarsch over de vleugelen, en wordt, even als die, zelden gezien dan na dat de zon onder is. Men ontmoet hem ook nooit dan geduurende de lente en zomer - maanden. Zoo dra de Indiaanen door zijn gezang van zijne wederkomst onderrigt zijn, befluiten zij dat de vorst geheel gedaan is, waarin zij zig zelden bedriegen ; en als zij deeze verzeekering van zagt weder hebben , beginnen zij hun graan te zaaien. Hij verkrijgt zijnen naam naar het geluid dat hij maakt, dat in het oor van het volk der volkplantingen klinkt, gelijk de naam die zij hem geeven, fVhipperwill, en in het oor van een Indiaan Muckawifs. De woorden zijn, wel is waar, niet eveneens, maar op deeze wijs treffen zij elks verbeelding ; en deeze omftandigheid is een bewijs dat hetzelfde geluid, als het niet vast bepaald wordt door de regelen der fpelkonst, verfchillende denk- («) De kleine Amerikaanfche Geitenmelker bij catesbipl« 16. bij brisson de Virghüafche Geitenmelker T. II. Pr 477- de Whip-pour will bij buffon en de mostbeillabd Hifi. Nat. des Oif T. X.H. p. 246. Vert,  504 Van de vogelen van Noord'Amerika. denkbeelden aan verfchillende menfchen geeven kan. Zoo haast de avond koomt, plaatfen zig deeze vogelen op de heggen , boom - ftompen of fteenen, die nabij de huizen liggen, en herhaaien daar hunne .treurige toonen, zonder verandering, tot middernagt. De Indiaanen en fommige der bewoon ers van de agterfte wooningen, denken dat, als deeze vogel op enig huis gaat zitten, zulks enig ongeluk voor deszclfs bewooners beEekent. DE VISCH-HAVIK (tf). De Visch - havik gelijkt veel in maakzel naar den voorgaan den vogel, en ontvangt zijnen naam van zijn voedzel , dat gemeenlijk visch is; hij zweeft over de meiren en rivieren, en fchijnt fomtijds uitgeftrekt op het water te liggen , zoo zagt zweeft hij over hetzelve , en door enige aantrekkende kragt de visch binnen zijn bereik gelokt hebbende, fchiet hij eensklaps op dezelve toe. Men (a) Dit kan de Fishing kawk van e atesby T. I pi. 2. wel zijn , welken de Heer de buffon onder de vogelen plaatst , die overeenkomst hebben met den Visch • arend en den Arend zie T. I p. 199; fchoon zijne wijze van visfehen daar anders opgegeeven wordt; het bericht van den Schrijver daaromtrent luide wat onwaarfchijnlijk. Virtaalex.  Van de vogelen van Noord- Amerika. zo$ Men denkt dat hij daar toe gebruik maakt van een olie, welke in eene kleine beurs in zijn lijf bevat is, en welke hij door het een of ander middel, hem door de natuur gegeeven, het vermogen heeft van tot dat einde te gebruiken ; het is zeer zeeker dat een aas, dat met een druppel olie, uit deezen vogel bevogtigd, aangeraakt is, een onweêrllaanbaar lokaas voor allerlei foorten van visch is, en den hengelaar van eene goede vangst verzeekert. de ü i l. De eeniglle foort van Uilen , die langs de oevers van de rivier Misfisfippi gevonden worden, is zeer fchoon van vederen , zijnde van eene fraaie donker geele of goude kleur , die aangenaam gediept en gevlakt is. DE KRAANVOGEL (<3). Daar is eene foort van Kraanvogel in deeze ftree- U) Dit is ongetwijfeld ie Lepelaar eij niet de Kraanvogel, gelijk hetgeen de Schrijver van zijn fnavel zegt genoegzaam aanwijst. De Lepelaar is door verfcheiden Schrijvers pelkaan genoemd, als door gesher , al- DROVANDUS, MOEHRING, kolbe. Hij ÏSOOiC door veele reiger genoemd, maar ik vind hem nergens onder den naam van kraanvogel. Vertaaler.  ajbö Van de vogelen van Noord - Amerïkd. ftreeken, die door Vader hennepin een peltcaan genoemd worde, die omtrent van de grootte van den Europeefchen Kraanvogel is , van eene graauwachtige kleur en met lange pooten, maar deeze foort verfchilt van alle de andere door zijn fnavel, die omtrent twaalf duimen lang en anderhalven duim breed is, van welke breedte hij blijft tot het einde toe, daar hij ftomp is en rond als een roeifpaan; zijne tong is van dezelfde lengte. eenüvogels. Onder eene groote menigte wilde Eendvogelen , welker verfchillende foorten meer dan een twintigtal bedraagen , zal ik mijne befchrijving bepaalen tot eene foort, namelijk , de Boscheendvogel, (Wood-duck,j of, gelijk de Franfchen hem noemen de Canard-branchu (#). Deeze vogel ontvangt zijnen naam daarvan dat hij zig in de bosfchen begeeft, en op de takken der boomen gaat zitten, dat geen andere watervogel, voor zoo ver bekend is, ooit doet (een kenmerk dat zij altijd behouden.) Hij is ten naas* (a) De beau canard huppé, fraaie gekuifde Eendvogel vari b u t r o H, Hifi. Nat. des Oif.T.XVll, p. 3 51. Spon/«bij linnjeus, le Canard ttEté van erisso» Ornithol. T. VI p. 35-1. Vestaalss.  Van de vogelen van Noord-Amerika. 207 naastenbij van de grootte van andere Eendvogelen ; zijne vederen zijn fraai gemengeld van kleuren en fchitterende. Ook is zijn vleesch zeer lekker, en gaat dat van alle andere foorten te boven, alzoo hij zeer weinig op visch aast. DE TALING. Ik heb reeds in mijn Dagverhaal aangemerkt dat de Talingen , die op de Vosfen - rivier , en de voornaamite takken van de Misfis/tppi gevonden worden, misfchien hunne wedergaê in vetheid en lekkerheid van vleesch in de waereld niet hebben. In kleur, maakzel en grootte verfchillen zij niet veel van die in andere landen vallen. DE LOON-DUIKER. De Loon is een water-vogel, wat kleiner dan een taling, en is eene foort van duiker. Zijne vleugels zijn kort, en zijne pooten en vingeren groot naar evenredigheid van het lijf; zijne kleur is donker-bruin, bijna zwart, en naardien hij alleen van visch leeft, heeft zijn vleesch eene zeer fiegte fmaak. Deeze vogels zijn zeer vlug en zeer in het duiken bedreven, zoo dat het voor eenen, die alleen is, bijna onmogelijk .is hen te fchieten, alzoo zij de fchoot fnel ontduiken door onder water te gaan voor dezelve hen bereikt, zoo dat men met drie moet zijn om een derzelve te  io8 Van de vogelen van Noord- Amerika, te dooden, en dit kan alleen gefchieden op het tijdftip dat hij zijn kop uit het water fteekt, naardien hij, geduikt hebbende, wederom op het water koomt. Hij betaalt egter de moeite, om hem te verkrijgen, alleen met het vermaak dat men daar van heeft. DE PATRYS. Daar zijn hier drie foorten van Patryzen, de bruine, de roode, en de zwarte, van welke de eerfte de meeste geacht is. Zij zijn alle veel grooter dan de Europifche Patryzen, zijnde ten naasten bij van de grootte van eene hen - faifant. Hun kop en hunne oogen zijn ook als die deezer vogelen , en zij hebben alle lange ftaerten, welke zij als een waaier uitfpreiden, doch niet opligten; maar zij gaan tegens de gewoonte van die uit andere landen op de takken van den populier en zwarten berkenboom zitten , op welker knoppen zij 's morgens vroeg aazen, gelijk ook in de avondfchemering geduurende de winter - maanden, wanneer men dezelve gemaklijk fchieten kan DE (a) Daar is in deeze befchrij'ving bijna niets dat op de Patrys Is toetepasfen. Een Patrys van de grootte van eene hen-faifant, met een langen ftaert , dien hij uitfpreidt, die op de boomen gaat zitten, enz. kan niet wel een Patrijs zijn. De Reizigers en inwooners van Ams-  Van de vogelen van Noord- Amértka. 209 de woud-duif. Deeze is ten naasten bij aan de onze gelijk» en daar is zulk eene verbaazende menigte van dezelve op de oevers van de Misfisfippi, dat zij fomtijds de zon enige minuuten lang verduisteren. de specht. Dit is een zeer fraaie vogel; daar is eene foort van dezelve , welker vederen met verfcheiden kleuren gemengeld zijn, en eene andere, die bruin is over het geheel lijf, behalven den kop en den hals, die van eene fchoone roode kleur zijn. Naardien men fielt dat deeze vogel op bijzondere tijden een grooter gerugt maakt dan gewoonlijk, denkt men dat zijn gefchreeuw dan regen betekent. de blaauwe gaai f», Deeze vogel is bijna eveneens van maakzel als de Amerika, hebben zulk eene menigte verfchillende vogelen met den. naam van patryzen benoemd, voornamelijk duiven en tortelduiven , dat het uit zülk eene beknopte aanwijzing niet wel is optemaaken , welke vogelen de Schrijver bedoelej alleen ziet men 'er uit dat het geene waare patrijzen zijn. VbRtaaler. (4) Deezen zie ik aan y00r de Geay bleu de Canada van bbisson t. I p. 55. befchreven bij öüiaiAir II. DBel, r\  s i q Fan de vogelen van Noord ■ Amerika. de Europifche Gaai of Broek -aakfter, behalven dat zijn ftaert langer is. Op de kruin van zijn kop heeft hij eene kuif van blaauwe vederen, welke hij naar welgevallen kan opzetten en 'nedërleggen. Het onderst gedeelte van den hals van agteren en de rug zijn van eene purpere kleur, en de boven zijden van de vleugelen en van den ftaert, zoo wel als het onderst gedeelte van den rug en de fluit, zijn van eene fchoone blaauwe kleur; de einden der vlerken zijn zwartachtig, flaaüw met donker blaauw aan de randen getint, terwijl de andere deelen der vleugelen op eene fierlijke wijze overdwarsch met zwarte banden getekendzijn. Over het geheel kan deeze vogel naauwlijks in fchoonheid door enige van de gevleugelde bewooners van deeze of andere luchtftreeken overtroffen worden. Hij heeft dezelfde fnelheid van beweegingen, welke de Gaaien gemeenlijk onderfcheidt, en zijne fchreeuw is veel aangenaamer. DE WA KON-VOGEL. De Wakon ■ vogel, gelijk hij bij de Indiaanen genoemd wordt, fchijnt van dezelfde foort te zijn als de montbeillard onder den naam van le Geay bleu de ïAmerique Septentrionale. zie Hijl. des Oif. T. V p. 165. Vektaaleb.  Vm de vogelen van Noord- Amerika. 21 i als de paradijsvogél. De naam, welken zij hem gegeeven hebben, drukt zijne üitneemendheid uit, gelijk ook den eerbied, welken zij' voor hem hebben, alzoo de naam van Wakön birdvi hunne taal de vogel van den Grooten Geest {>) betekent/ Hij is bijna van de grootte van dé zwaluw, bruin van kleur, aan den hals met licht groen gefchaduwd; de vleugels zijn donkerer bruin dan het lijf; zijn ftaert beftaat uit vier of vijf vederen, die driemaalen zoo lang zijn als zijn lijf, en die fraai gefchaduwd zijn met groen en purper. Deeze fraaie lange vederen draagt hij öp dezelfde wijze als eene paauw haaren ftaert, maar men weet niet of hij die immer opzet gelijk deeze. Ik heb deeze vogelen nooit in dé Volkplantingen gezien , maar de Naudowes/ie Indiaanen vingen verfcheiden derzelve toen ik mij in hun land onthield, en fcheenen hen te behandelen als of zij van een hooger rang waren dart andere van het pluim - gedierté. De (a) Behalven den naam heeft deeze vogel niets gemeen met de Oifeau de Dieu, of-de Koningsvogel, de Ma> hucode van buffon T. V. p. 223. Indien de Wahnkrd waarlijk tot de paradijsvogelen behoort, fchijnt hij eene onbefehreven foort te zijn, Yertaêle*.; O »  a r a Van de vogelen van Noord - Amerika; DE MEEREL. Daar zijn drie foorten van vogels in Noord' Amerika, welke dien naam draagen; de eerfte is de gemeene , of, gelijk hij daar genoemd wordt, de Kraai• meerei (the Crow black bird~) die geheel zwart en van dezelfde groote en hetzelfde maakzel is als de Europifche, maar hij heeft die welluidendheid in zijn gezang niet, welke deeze laaten hooren. In de maand September vliegen zij in groote benden , en doen veel nadeel aan het Indiaansch koren , dat op dien tijd juist rijp is. De tweede foort is de rood-vlerk Qred-wing') die wat kleiner is dan de eerfte foort, maar zij is, even als die, zwart over het geheel lijfbehalven aan den onderften rand der vleugelen, daar zij van een fraai fchitterend volkoomen fcharlaken rood is. Zij bouwt haar nest en onthoudt zig voornamelijk onder de kleine ftruiken, die in de weilanden en laage moerasfige plaatfen groenen. Zij fluit enige toonen, maar kan in zang bij den Europifchen Meerei niet haaien. De derde foort is van dezelfde grootte als de voorgaande , en is git zwart even als deeze, maar het geheel bovenst gedeelte van de vleugelen, even onder den rug, is fraai helder wit, als of de natuur het geflacht rijk in verfcheidenheden hadde willen maaken , en het gebrek aan  Vm de vogelen van Noord- Amerika. 213 aan eene welluidende keel door de fchoonheid der vederen vergoeden , want ook deeze ontbreekt vermogen tot zingen. De fnavels v.an alle deeze drie foorten zijn volkoomen geel , en de wijfjens zijn roestig zwart , gelijk'de Europifche. DE ROODE-VOGEL De Roode- vogel is omtrent van de grootte van eene musch, maar heeft eenen langen ftaert, en is geheel van eene heldere vermilioen - kleur. Ik zag verfcheiden van dezelve omtrent de Ottawawmeiren, maar ik kou niet hooren dat zij zongen. Ik zag ook in enige andere ftreeken een vogel omtrent van hetzelfde maakzel, die geheel van eene fraaie geele kleur was. DE ZAAGSLIJPERi De Zaag-flijper is van het geflacht der koekoeken, zijnde, gelijk die, een eenzaame vogel, die zelden gezien wordt. In de zomer-maanden hoort men hem in de boschjens, daar hij een geluid maakt als het vijlen van eene zaag , waar van hij ook zijnen naam ontleent. DE Ca) edwajds befchrijft pl. 39. een vogel onder den naam van Red bird uit Suriname , die een Cbtinga is. O 3  si4 Van de vogelen van Noord •Amerika. DE KONINGS-VOGEL. De Konings-vogel gelijkt naar eene zwaluw» en fchijnt van dezelfde foort. te zijn als de fteenzwaluw. Hij wordt de Konings - vogel genaamd omdat hij bijna alle vogelen , die 'er zijn, kan overmeesteren. Ik heb hem dikwijls een havik, zien ter neder vellen. HET BLOEM-ZUIGERTJEN. Dit fraai vogeltjen , dat het kleinst is van de gevederde lucht-bewooners , heeft omtrent het derde gedeelte van de grootte van een winterkoningjen , en gelijkt zeer naar hetzelve in maakzel. £ijne pooten, die omtrent een duim lang zijn, vertoonen zig als twee naaldjens, en zijn lijf is daarnaar geëvenredigd. Maar zijne vederen gaan alle befchrijving te boven O). Op zijn kop heeft het een kuifjen van eene git zwarte blinkende kleur; zijn borst is rood , de buik wit, de ■ (a) De kleuren deezer vogeltjens in het algemeen zijn zoo fraai, zoo gemengeld, zoo genuanceerd, en met zulke verfchillende weêrfchijnen, dat zij even min be-. fchreven als wel afgefchilderd kunnen worden ; het is daarom uit deeze befchrijving onmogelijk te onderfcheiden, welke der talrijke bende Bloem-zuigertjens of vlieden - vogeltjen? en colibris de bedoelde zij. Veetaai.ee,.  Fan de vogelen van Noord - Amerika. 215 de rug, vleugels en ftaert van het fchoonst bleek groen , en daar zijn over den geheelen vogel kleine gouden flippen met onuitdruklijke fierlijkheid gefprenkeld ,• behalven dit wordt de kleur verzagt dooreen bijna onmerkbaar dons, dat de aangenaamfte fchaduwen voortbrengt. Hij trekt met zijn bekjen ,dat zoo klein is als alle andere deelen van zijn lighaam, uit de bloemen eene vogtigheid , die hem tot voedzel dient; hij zweeft over dezelve als eene bijë, zonder ooit op dezelve te gaan zitten , en beweegt zijne vleugels dan met zulk eene fnelheid dat de beweeging derzelve onmerkbaar is ; desniettegenftaande maaken zij een brommend geluid, waarvan zij den naam van humming-birds, brom-vogeltjens , verkregen hebben. TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Fan de Fisfchen in de Rivier Misfisfippi. Ik heb reeds eene befchrijving gegeeven van de Visfchen, die in de groote meiren gevangen worden,* die, welke men in de Misfisfippi vindt, zijn de Steur, de Katvisch , de Snoek, de Karper, en de Dikkop, O 4 DB  % \6 Fan de Fis/eken van Noord-Amerika. DE S T E U, R. De versch-water-Steur is in geen opzigt gelijk in maakzel aan die , welke digt bij de zee gevangen worden, dan in de gedaante van zijn kop en ftaert, die van dezelfde gedaante zijn , maar het lijf is niet zoo hoekig, en daar zijn zoo veele hoornachtige fchubben niet op als bij de laatfte. Zijne lengte is gemeenlijk omtrent derdehal ven , of drie voeten, maar zijn omtrek is niet naar evenredigheid , alzoo het een dunne visch is. Het vleesch is uitneemend lekker en aangenaam. Ik vong enige in het bovenst gedeelte van de rivier St, Crpix , die veel beter waren dan forellen. Om hen te vangen beloert men hen , terwijl zij onder den oever liggen en fteekt hen dan met eene visch -fpeer, want aan aas zullen zij niet bijten. Daar rs ook in de Misfisfippi, en ook daar alleen, nog eene andere foort dan die , welke ik zoo even befchreven heb , die in alle opzigten naar dezelve gelijkt,, behalven dat de bovenkaak veertien of vijftien duimen over de onderkaak uitftèekt, deeze lange kaak, die van eene kraakbeenige zelfftandigheid is, is drie en eenen halven duimen breed, en blijft van die breedte, enigzints in de gedaante Van eene roeifpaan, tot het eind toe, dat pl t is. Dee.se visch is egter niet in fmaak te vergelijken  Vnn de Visfchen van Noord - Amerika. 217 bij de andere foort, en wordt, zelfs bij de InJiaanen, zoo veel niet geacht, DE KATVISCH (a~). Deeze Visch is omtrent agttien duimen lang, bruinachtig van kleur en zonder fchubben. Hij heeft eenen grooten ronden kop , waarvan hij zijnen naam ontleent, en op welken hier en daar drie of vier fterke fcherpe hoornen groeijen, omtrent twee duimen lang. Deszelfs vinnen zijn ook zeer beenachtig en fterk, en zullen, als men nietflerk op zijne hoede is, de handen van degeene, die hem vatten, fteeken. Hij weegt gemeenlijk omtrent vijf of zes ponden ; het vleesch is zeer vet en laf, en gelijkt zeer veel naar dat van een paling in fmaak. DE KARPER en DE DIKKOP. Deeze Visfchen gelijken zeer veel naar dezelfde in Engeland, en zijn ten naasten bij van dezelfde grootte. U) Silurus Cmus link. Vert. f O 5 EEN  si8 Van de kruipende Dieren EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Fan de kruipende Dieren en Infekten. De Slangen, die hier gevonden worden, zijn de Racelflang , de lange zwarte Slang, de Muurof Huis • adder, de Geftreepte- of KousfenbandSlang, de Waterflang, de Schuifelende - Slang, de Groene - Slang , de Doorn - ftaert - Slang, de Gefpikkelde - Slang , de Ringflang , de Tweehoofdige Slang. DE RATELSLANG. Daar fchijnen twee foorten van deeze kruipende Dieren te zijn, van welke de eene gewoonlijk de zwarte , en de andere de geele genoemd wordt, en van deeze wordt de laatfte gemeenlijk voor de grootfte gehouden. Zij zijn , als zij volwasfen zijn, meer dan vijf voeten lang, en het midden van het lijf, daar het dikst is, is omtrent negen duimen in de rondte. Daar van daan neemt het trapswijze af zoo wel naar den kop als naar den ftaert. De hals is naar evenredigheid zeer klein, en de kop breed en plat. De hals en de kop zijn licht bruin van kleur, de regenboog  en Infëkten van Noord■ Amerika. %\$ boog van het oog is rood, en geheel het bovenst gedeelte van het lijf bruin, met roodachtig geel gemengd en met veele regel maatige ftreepen van donker zwart getekend, die trapswijze in eene goud - kleur fmelten. In kort, dat gevaarlijk kruipend dier is over het geheel zeer fchoon en , als het met minder fchrik konde befchouwd worden, zou zulk eene fchakeering van verfchillende kleuren zeer behaaglijk zijn ; doch deeze kleuren zijn alleen in haare hoogde volkoomenheid te zien , ten tijd dat het dier door gramfchap ontftooken is, dan fchiet elke tint uit haaren fchuilhoek onder het vel, en geeft de oppervlakte van de huid eene dieper kleur. De buik is bleek blaauw, dat donkerer wordt, naar de zijden, en zig eindelijk met de kleur van de bovenzijde vermengt. De ratel aan zijnen ftaert, van welken het zijnen naam heeft, beftaat uit eene vaste, drooge, eeltof hoornachtige zelfftandigheid , licht bruin van kleur, en uit een zeker getal zulke holle beentjens, die als gelederen in eikanderen vatten, en die elk jaar vermeerderen , waaruit men den ouderdom van het diér kan afneemen. Naardien deeze geledingen zeer los zijn, flaan de punten , die ingeleed zijn , tegens de binnenfte oppervlakte van de holle deelen of ringen. Waarin zij fteeken, en, als de Slang zijnen ftaert drilt of fchudt, maa-. ken zij een ratelend geluid, Deeze waarfchuu- wing  aec Fan de kruipende Dieren wing geeft zij altijd , als zij gevaar vreest, en eenen oogenblik daarna legt zij izig in eene fpiraale kronkeling, in welker midden de kop regt overeind ftaat, wraak dreigende tegens mensch of dier, dat haar te na zal durven koomen. In deeze geftalte wagt zij de nadering van haare vijanden af, met haaren ftaert ratelende , als zij hen hoort of ziet aankoomen. Door deeze tijdige waarfchuuwing, met welke de hemel haar fchijnt voorzien te hebben als een middel om het nadeel te verminderen , welk dit vergiftig kruipend dier anders doen zoude , wordt de onbehoedzaame reiziger van het gevaar verwittigd en heeft gelegenheid om het te ontwijken. Men moet egter opmerken dat zij nooit aanvallender wijze te werk gaat; nooit vervolgt of ontvlugt zij iets dat haar nadert, maar blijft in den be> fchreven ftand liggen , met haaren ftaert ratelende, als onwillig om te befchadigen. De tanden, met welke deeze Slang haar vergift mededeelt, zijn niet dezelfde, van welke zij bij gewoone gelegenheden gebruik maakt ,• zij zijn flegts twee in getal, zeer klein en fcherp gepunt, en flaan in eene zenuwachtige zelfflandigheid vast, die bij het eind van de opper-kaak ligt, naar de klaauwen van eene kat gelijkende , aan den wortel van eiken deezer tanden , die uitgeftrekt, ingetrokken , of geheel verborgen kunnen worden ? naar de  en Infehen van Noord- Amerika, ai de nood het vereischt, zijn twee kleine blaasjens,1 welke de natuur zoodanig gevormd heeft, dat, op hetzelfde tijdftip dat 'er door de tanden eene wond gemaakt wordt, een druppel van een groenachtig vergiftig vogt in de wond wordt geftort, die het geheele bloed met zijne vernielende hoedanigheid befmet. In eenen oogenblik gevoelt het ongelukkig flagtoffer van haaren toorn eene kille beeving door alle zijne leden'loopen , de plaats, daar de tanden gebeten hebben , begint terftond te zwellen , en deeze zwelling verbreidt zig trapswijze over het geheel lighaam, en brengt overal op de huid de bonte kleuren van de Slang voort. De beet van deeze Slang is min of meer vergiftig , naar den tijd van het jaar, waarop zij wordt toegebragt. In de honds-dagen wordt zij dikwijls terftond doodlijk , bijzonderlijk als de wond wordt toegebragt onder de zenuwen , in het agterfte gedeelte van het been boven den hiel; maar in de lente, den herfst, of op eenen koelen dag, die in den zomer voorkoomt, kunnen derzelver kwaade uitwerkingen voorgekoomen worden door gefchikte middelen, en deeze heeft de Voorzienigheid gunftig verleend, met te maaken dat de Ratelflang-weegbree, een beproefd tegengift tegens het vergift van dit dier , in grooten overvloed groeit op de plaatfen , daar men deeze dieren ontmoet. Daar zijn nog verfcheiden  g£2 Van de kruipende Dieren" den andere middelen behalven deeze tegens hek fenijn van zijn beet. Een afkookzel van de knoppen of den bast van den witten Esfchenboom , inwendig gebruikt, kan derzelver doodlijke gévolgen voorkoomen. Zout is een nieuw ontdekt middel, en als het onmiddelijk op het gewonde deel gelegd, of de wond met.pekel gewasfchen wordt, kan men van de geneezing verzeekerd zijn. Het vet van de Slang, op de wond gewreven , is ook menigmaalen zeer kragtig bevonden (a~). Doch fchoon het leven van degeene, die gebeten zijn, door deeze middelen kan gered en hunne gezondheid enigermaate kan herfteld worden, koomen egter jaarlijks omtrent den tijd dat zij het fenijn ontvingen , de toevallen enigZints weder. Hoe bijzonder het ook fchijnen moge, is het egter zeeker dat, fchoon het fenijn van dit dier alle dieren meer of min aandoet, het zwijn eene uitzondering van deeze algemeene regel maakt, naardien dit dier de Ratelflangen gereedlijk zal dooden, zonder haare vergiftige tanJen te vreezen en zig van haar vleesch zal vet mes- ' • ____ (a) De wortel van de Pelygah Senega is ook een tegengift tegens den beet van de Ratelflang; maar bet beste middel houdt men te zijn, dit men de wond opfnfjdï en zeer veel laaüwe melk drinkt. Vestaaleb*  en Infehën van Noord -Amerika. 223 mesten. Men heeft dikwerf waargenoomen , en ik kan de waarneeming bevestigen, dat de Ratelflang door een welluidend geluid, hetzij van de ftem of van fpeeltuigen, aangenaam aangedaan wordt. Ik heb haar dikwijls, zelfs als zij vertoornd waren, zig in eene luisterende geftalte zien plaatfen en onbeweeglijk in aandacht, en met vermaak aangedaan zien blijven , zoo lang de muzijk duurde. Ik moet nog aanmerken dat, als de Ratelflang bijt, zij haare onderkaak laat nederzakken , en de bovenkaak opgerigt houdende, zig in eene kromme lijn met groote kragt, en zoo fnel als het weerlicht op het voorwerp van haare gramfchap werpt j als zij gebeten heeft, plaatst zij zig terftond weder in haare verdedigende geftalte , terwijl zij haare tanden met groote fnelheid uit de wond heeft los gemaakt, doormiddel van de plaatfing, waarin zij haaren kop gefteld had, toen zij den aanval deed. Nooit ftrekt zij zig tot grooter afftand uit dan de helft van haare lengte, en fchoon zij den beet fomtijds twee of drie maaien herhaald, keert zij even zoo veele maaien met eene fnelle terugtrekking tot haaren voorigen ftand terug. De zwarte Ratelflang verfchilt in geen ander opzigt van de geele dan dat zij wat kleiner is, en in de verfcheidenheid van haare kleuren, die juist omgekeerd zijn: de eene is zwart, daar de andere geel is en om-  8Q4 Van de kruipende Dieren omgekeerd. Zij zijn even fenijnig. Men weet niet hoe deeze dieren voortteelen ; ik heb dikwerf de eieren van verfcheiden andere foorten van (langen gevonden; maar fchoon niemand meer moeite gedaan heeft om eene volkoomen kennis van alle de eigenfchappen van deeze kruipende dieren te verkrijgen dan ik, heb ik egter nooit kunnen ontdekken hoe zij hunne jongen voortbrengen Ca). Ik doodde eens eenwijfjen, dat zeventig jongen in haaren buik had, maar die waren volmaakt volvormd, en ik zag hen even te vooren in den bek van de moeder kruipen, toen ik naderde, als in eene plaats van veiligheid. De gal van deeze Slang,wordt met krijt gemengd en, tot kleine balletjens gekneed, tot geneeskundige gebruiken , uit Amerika gevoerd. Zij zijn van aart als Gascoigns-poeders, en zijn een uitneemend geneesmiddel tegens de ziekten der kinderen. Het vleesch van de Slang, gedroogd en tot (a) Sommige Schrijvers zeggen dat de Ratelflang een klein getal eieren legt, gelijk la cepede zulks ook beweert; doch de Heer valmont de eomare bericht in de laatfte uitgave van zijn Woordenboek van Nat. Hifi. dat de Ridder de villars, hem uit Louifiana gefchreven heeft- dat hij waargenoomen heeft dat zij leevendbaarende is, en dat elk wijfjen drie jongen voort-, brengt. Vertaaler.  en Injektén Van Noord-Amerika. ii§ tot vleesch-nat gekookt, is veel voedzsamer dan dat der adders, en zeer goed tegens de teering. de lange zwarte slang. Van deeze zijn ook twee foorten, die beiden in grootte en gedaante eikanderen naauwkeurig gelijken , maar de buik van de eene is licht rood, die van de andere licht blaauwj geheel het bovenfte gedeelte van hunne lighaamen is zwart en ichubachtig. Zij zijn , over het algemeen, van zes tot agt voeten lang en draagen hunne koppen, als zij voortkruipen , omtrent anderhal ven voet van den grond. Zij beklimmen gemaklijk de hoogde boomen, om vogelen en inkhoorntjens te vervolgen, die hun voornaamfte voedzel uitmaaken , en die zij , naar men zegt, met hun gezigt betoveren, zoo dat zij niet in ftaat zijn hen te ontvlugten. Hunne verfchijning jaagt degeenen, die niet weeten dat zij niet fchaaden kunnen, fchrik aan \ maar zij zijn volkoomen onfchadelijk, en vrij van fenijn. DE gestreepte of KOUSSENBAÏiD - slang. Deeze is volkoomen dezelfde als de foort, diè in andere landen gevonden wordt. • DÉ water-SLANti. De Water - flang gelijkt veel naar de ratel* Hang in gedaante en grootte, maar is niet met It Deel P hei-  aa6 Van de kruipende Dieren hetzelfde vergiftig vermogen bedeeld, zijnde geheel onfchadelijk. DE SCHTJIFFELENDE SLANG. Deeze Slang heb ik reeds omftandig befchreven daar ik, in mijn dag-verhaal, van het meir Er ie fprak. DE GROENE SLANG. De Groene-flang is omtrent anderhalvenvoet lang, en in kleur zoo zeer naar gras en kruiden gelijkende , dat men haar niet ontdekken kan-, als zij op den grond ligt; gelukkig is zij egter zonder fenijn , anders zou zij zeer veel kwaad doen, naardien de menfchen, die door de weiden gaan , niet in ftaat zijnde haar te befpeuren , haar niet kunnen ontwijken. DE DOORN - STAERT - SLANG. Dit kruipend dier wordt in verfcheiden deelen van Amerika gevonden, maar is zelden te zien; het is middelnaaatig van grootte , en ontvangt zijnen naam van eene punt, als een doorn, in zijnen ftaert, waarmede men zegt dat het eene doodlijke wond toebrengt. DE GESPIKKELDE SLANG. Deeze Slang is eene water-flang, omtrent derden halven voet lang , maar zonder fenijn. Der-  en Ihfehen van Noord- Amerika. 22^ ' Dcrzelver vel, dac bruin en wie is met enige" geele vlekken 'er op, wordt bij de Amerikaaneri gebruikt om de fteelen van zweepen te overtrek* ken en maakt haar zeer fierlijk. DÉ RINGSLANG. Deeze Slang is omtrent twaalf duimen lang* het lijf is geheel zwart, uitgezonderd eenen geelen ring om haaren hals, die zig als een fmal llntjen vertoont, dat men haar óm den hals zou gebonden hebben. Dit aardig kruipend dier wordt dikwijls gevonden in de basten van boomen en onder oude ftronken. t)e tweehoofdige slang. De eenigfte Slang van deeze foort, die ooit in' Amerika gezien is, wierd omtrent het jaar 1762, bij het meir Champlain gevonden door den Heer park, een heer van Nieuw Engeland, en aan Lord armherst tot een gefchenk gegeeven. Zij was Omtrent een' voet lang , en in gedaante als de gemeeiie flang, maar had twee koppenj felkanderen volkoomen gelijk , die zig aan den hals vereenigden. Of deeze eene onderfcheiden foort van flang ware, ert of zij in ftaat ware haare gelijken voorttebrengen, dan wel eene toevallige monfterachtigheid, kan ik niet bepaalen (a). dè («) Deeze mónfterachtigheld koomt meermaalen ön-  üaB Van de kruipende Dieren DE LAND - SCHILDPAD. De gedaante van dit dier is zoo wel bekend, dat het onnodig is het te befchrijven. Daar zijn zeven of agc foorten van hetzelve in Amerika, van welke enige zeer fraai getekend zijn, zelfs boven alle befchrijving. De fchilden van fommige hebben vlekken van rood , groen en geel, en zijn getekend met kleine vierkante vakken, die zeer aardig gefchikt zijn. De fraaiste van deeze dieren zijn de kleinfte, en hun beet is, zegt men, fenijnig. HAGEDISSEN. Schoon 'er zeer veele foorten van deeze dieren zijn, in het land, van welk ik fpreek, zal ik egter alleenlijk van twee derzelve handelen, die de fnelle en de traage Hagedis genoemd worden. DE SNELLE HAGEDIS. De Snelle Hagedis is omtrent zes duimen lang en heeft vier pooten en eenen ftaert: zijn lijf, dat der de Slangen voor; rhedi geeft de befchrijving. van eene, welke hij leevende gezien heeft. In de nationaale verzameling van natuurlijke Hiftorie in Frankryk, wordt ook eene diergelijke bewaard , die men in het werk van la cepede ovar de SI mgen vindt afgebeeld. Vertaai.ee.  en Infekten van Noord- Amerika. S29 dat blaauw is, is aardig geftreept met donkere ftreepen, met geel gefchaduwd ; maar het eind van zijnen ftaert is geheel blaauw. . Zij is zoo fnel dat zij in eenen oogenblik buiten bereik van het gezigt is , en haare beweeging kan door het fcherpzinnigst oog niet befpeurd worden , zoo dat men eer zou kunnen zeggen dat zij verdwijnt dan dat zij wegloopt. Men zegt dat' dèêze foort degeene , welke zij bijt, vergiftigt, maar zij is niet gevaarlijk, naardien zij de menfchen , die haor naderen, nooit aanvallen, maar eerder verkiezen zig buiten hun bereik te begeeven. DE TRAAGE HAGEDIS. De Traage Hagedis is van dezelfde gedaante als de fnelle, maar is bruin van kleur; zij is daarenboven van eene tegenovergeftelde hoedanigheid, zijnde zoo traag in haare beweégingen als de andere fnel is. Het is aanraerkenswaerdig dat deeze Hagedisfen zeer broos zijn , en aan den ftaert zoo ligt als een pijpenfteel zullen af breeken. DE BOOM-PAD. Onder de kruipende dieren van Amerika is eene foort van Pad, die Boom - Pad genaamd wordt, en die bijna van dezelfde gedaante is als de gemeene, maar kleiner, en met langer klaauwen. Men vindt haar gewoonlijk op boomen, digt aan P 3 den  &3°» Pan de kruipende Bieren den bast zittende , of in de fpleeten liggende; zij gelijkt de kleur van den boom, aan welken zij Zig hecht, zoo juist, dat men haar met moeite van denzelven kan onderfcheiden. Deeze dieren hoort men flegts geduurende de morgen en avond fchemering , of even voor en na regen -buiën, wanneer zij een kwaakend geluid geeven , wat fcheller dan dat van een kikvorsch , dat tot op eenen grooten afftand kan gehoord worden. Zij zijn in zoo groote getallen in de bosfchen, dar hun gefchrei op die tijden , waarmede zij eikanderen andwoorden , de lucht doet weêrgalmea Het dier vertoont zig flegts in den zomer , en \yordt in den winter nooit gevonden. I N S E K T E N. De binnenlanden van Noord-Amerika hebben bijna dezelfde infekten als men elders op dezelfde breedten vindt, en de foorten zijn zoo talrijk en zoo verfcheiden, dat zelfs eene beknopte befchrijving van die alle een boek zoude vullen. Ik zal mij dan tot enige weinige bepaalen. DE Z IJ DE-WORM. De Zijde - Worm is ten naasten bij dezelfde als die in Frankryk en in Italië gevonden worden, maar zal niet zoo veel zijde voortbrengen.  en Infehen van Noord - Amerika. 231 DE TOBAK-WORM ( ö). 'De Tobak-Worm is eene rups van grootte en gedaante als de zijde - worm , fraai zee-groen van kleur; zij heeft eenen angel of hoorn op haar lijf ten naasten bij een vierde duims lang. B IJ E N. De Bijen ia Amerika leggen meest hunne honig in den grond op , om die voor het rooven der beeren te beveiligen , die zeer op dezelve gefield zijn. DE LICHTENDE KEVER, of VUUR-VLIEG. Dit Infekt is omtrent van de grootte van eene bije , maar van het geflacht der Torren , hebbende, gelijk die infekten, tweepaaren vleugelen, van welke de bovenfte van eene harde zelfftandigheid zijn, die het voor befchadigen behoedt. Als het vliegt, en de vleugelen uitgefpreid zijn , is onder dezelve eene foort van bekleedzel, ook als vleugelen gevormd, dat licht van zig geeft, en dat, als het infekt voorbijvliegt, het agterfte gedeelte van zijn lijf als eene heldere vuurige kool doet vertoonen. Als men een deezer infekten op (a) Het is eene groenepijlflaert-rups metgeele luchtflippen en eenen zwarten kop. Vebtaaler, P 4  $3* Van de kruipende Bieren op zijne hand plaatst, geeft het onderfte gedeelte flegts licht van zig , en verlicht de ruimte , die onder hetzelve is, maar zoo haast het zijne boven - vleugelen uitfpreidt om weg te vliegen , vertoont zig het geheel lijf, dat onder dezelve is , geheel in de rondte verlicht. Het licht, dat het van zig geeft, is niet altoos even fterk , zelfs als het vliegt;maar fchijnt aftehangen van de uitfpreiding of zaamentrekking van het lichtend bekleedzei of de vleugelen , en is zeer verfchillend van dat licht, hetwelk in het donker door verrot hout of enige foorten van visch wordt uitgegeeven; het heeft veel meer de gedaante van wezenlijk vuur. Zij fchijnen bewust te zijn van het vermogen dat zij bezitten, en den besten tijd te weeten om het uitteoefenen, naardien zij in zeer donkere nagten veel talrijker zijn dan anders* Men ziet hen flegts geduurende de zomer maanden van juny, July en Augustus, en dan nooit anders dan in den nagt. Of zij door hunne > kleur, die donker'bruin is, dan niet te onderfcheiden zijn, dan of zij in holen en fpleeten kruipen, weet ik niet, maar nooit zijn zij bij dag te zien, Men ziet hen voornamelijk in laag moerasfig land, en dan vertoonen zij zig als ontelbaare voorbij vliegende-vuur-vonken. In donkere nagten , als het fterk weerlicht zonder regen , fchijnt het als of zij wenscheen het weerlicht  en Infekten van Noord- Amerika. 233 licht natebootfen of te helpen , want tusfehen beiden zijn zij ongemeen levendig, en tragten alle ftraalen , die zij kunnen bijbrengen, uittefchieten. Niettegen(taande dit lichten zijn deeze infekten egter volkoomen onfchadelijk; men kan hen op zijne hand laaten kruipen; als men dit met vijf of zes te gelijk, doet en zij hunnen glans alle te zaamen vrijelijk uitgeeven, kan men bijna den kleinften druk leezen. de water-kever. De Water» Kever is bruin van kleur omtrent van de grootte van eene erwet , en ten naasten bij eirond van gedaante: hij heeft veele pooten, met welke hij over de oppervlakte van het water loopt, met eene zoo ongelooflijke fnelheid, dat hij flegts fchijnt voortteglijden of voorttefchieten. het vliegend hert. Dit Infekt is donker bruin van kleur naar het zwarte hellende, omtrent anderhal ven duim lang en eenen halven duim breed. Het (aj heeft twee groote hoornen, die uit elke zijde van den kop fpruiten en horizontaal bij eikanderen koomen , en met welke het zeer fterk kan nijpen ; zij zijn (<0 Namelijk het mannctjen. Vrrt. P 5  a-34 Van de kruipende Dieren, enz: zijn getakt als die van een hert, waarvan het zijnen naam ontleent. Zij vliegen in den avond rond, en zijn zeer lastig voor degeenen, die op "dien tijd in het veld zijn. SPRINGHAANEN. De Springhaan is een zevenjaarig infekt, dat flegts alle zeven jaaren gezien wordt, (uitgezonderd enige weinige agterblijvers) en dan ziet men 'er groote zwermen van in deeze ftreeken, en de binnenlandfche volkplantingen , daar zij veel fchade aanrigten. De jaaren , waarin zij koomen, worden de fpringhaanen jaaren genaamd. TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de Boomen en Heesters in Noord-Amerika* Ik zal hier op dezelfde wijze als in de voorige Hoofdftukken te werk gaan en eene optelling doen van de boomen , daarna van de heesters enz. die in de binnenlanden van Noord-Amerika groeijen, en alleen in het bijzonder fpreeken van dezulke, die van de voortbrengzelen van andere landen verfchillen, of die, flegts weinig bekend zijnde, nog niet zijn befchreven geworden. De  fan de boomen en heesters enz. . 235 De voornaamde boomen zijn de Eik, de Pijn-» boom, de Suiker-Ahorn, de Esfchenboora, de Kanadafche Pijnboom , de Wie-hout-boom, de Ceder, de Olmboom, de Berkenboom, de Denneboom , de Zoethoutboom, de Populier, de Wickopick of Suckwick, de Harstboom , het Knoopen - hout. De Nootenboomen zijn de Boter - of Olienoot, de Ockernoot, de Hazelnoot, de Beukennoot, de Pecannoot, deKastanjen- en de witte Walnoot. De vrugtboomen , die, gelijk men denken kan , alle wild zijn, zijn de Wijngaard , de Moerbezieënboom, de wilde Appelboom, de Pruimenboom, de Kersfenboom, en de zoete Gomboom of Liquidambar. DE EIK. Daar zijn verfcheiden foorten van Eikenboomen in deeze ftreek : de zwarte , de witte , de roode, de geele , de graanwe, de moeras-eik, en de kastanjen - eik : de vijf eerde verfchillen weinig in haare uitwendige gedaante, zijnde de vorm der bladeren en de kleur van den bast zoo zeer gelijk, dat zij naauwlijks van eikanderen te onderfcheiden zijn ; maar de dam van den boom, doorgezaagd zijnde , ontdekt het verfchil, dat hoofdzaaklijk bedaat in de kleur van het hout, zijnde zij alle zeer hard en. goed tot timmerhout. De  836" . Fan de beomen en heesters De Moeras - eik verfchilt wezenlijk van-de ande re, zoo wel in de gedaante van het blad , dat kleiner is, als in den bast, die gladder is,.en ook omdat hij alleen in eenen vogtigen fteenachti» gen grond groeit. Het wordt voor het taaist van alle houten gehouden , zijnde zoo fterk en egter buigzaam, dat men 'er dikwijls gebruik van maakt in plaats van baleinen en dat het daartoe even goed kan dienen. De Kastanjen-eik is ook zeer verfchillende van de andere , bijzonderlijk in de gedaante van het blad, dat zeer veel naar het blad van den kastanjenboom gelijkt , dat ook de reden is dat hij dus genoemd wordt. Hij is noch zoo fterk als de eerfte , noch zoo taai als de laatfte foorten, maar het hout is goed om tot latten gefpleten te worden voor af heiningen, in welken ftaat het eenen langen tijd duuren zal. DE PIJNBOOM. De foort van den Pijnboom , die. dit gedeelte van het vast land bijzonder eigen is, is de witte, welks hoedanigheid ik niet behoef te befchrijven, naardien het hout van denzelven zoo wel bekend is onder den naam van deelen. Hij groeit hier in grooten overvloed tot eene verbaazende hoogte en grootte , en geeft eene uitmuntende terbintijn, fchoon niet in zulk eenen overvloed als die in de Noordlijke deelen van Europa. D E  in Noord'Amerika. DE SUIKER-AHORN. Van deezen boom zijn twee foorten , de harde en de zagte, welke beiden een zoet vogt afgeeven, van welke de Indiaanen door kooking zeer goede fuiker maaken. Het fap van de eerfte is veel rijker en zoeter dan dat van de laatfte, maar de zagte geeft meer. Het hout van den harden Suiker-ahorn is zeer fraai geaderd en gekruld, en wordt zeer geacht om tot kabinetten , tafels , fnaphaan - kolven enz. te verwerken. Dat van de zagte foort verfchilt in zijn zaamenweefzel en ontbreekt de verfcheidenerlei getekende aderen van het harde ; het groeit ook regter op, en meer vrij van takken, en wordt gemaklijker gefpleten. Het kan ook daardoor van de harde onderfcheiden worden , dat deeze in weiden en laage landen groeit, en het ander op de bergen en hooge gronden. De bladeren zijn eveneens van gedaante, maar die van den zagten Suiker-Ahorn zijn verre de grootfte en donkerer groen van kleur. DE ESSCHENBOOM. Daar zijn verfcheiden foorten van deezen boom in deeze ftreeken , maar ik zal mij flegts bepaalen tot den geelen Esch , die alleen gevonden wordt aan de bovenfte takken van de rivier Misfisfippi, Deeze boom groeit tot eene verbaazende hoogte, en  238 Van de boomen en heesters en de Mam is zoo vast en gezond, dat de Franfche handelaars , die van Louifiana naar dat land gaan, om pelterijen te koopen , kanos van denzelven maaken ; zij hollen denzelven uit door middel van vuur, en als zij afgemaakt zijn, voeren zij de goederen , dié zij gekogt hebben , in dezelve naar Nieuw Orleans , daar zij eene goede markt vinden voor de vaartuigen en voor de laading. Het hout van deezen boom gelijkt veel naar dat van den gemeenen Esfehenboom , maar hij kan van alle andere boomen onderfcheiden worden door zijnen bast; de fchors of buitenlte bast is omtrent agt duimen dik en met groeven, die meer dan zes duimen diep zijn , waardoor de dikke ongemeen ruuw uitzien , en hier aan zijn zij gemaklijk te kennen. De binnenfte bast is van dezelfde dikte als die van andere boomen , maar van eene fchoonc helder geele kleur, zoo dat hij , als men denzelven maar even door de handen laat gaan , vlekken aan de virigers laat, die niet gemaklijk nfgewasfchen kunnen worden, en als men in de lente den bast affchilt en het fap aanraakt, dat dan tusfehen denzelven en het lighaam van den boom oprijst, zal het eene zoo donkere vlak nalaaten , dat het drie of vier dageft zal nodig hebben om afteflijten. Ik twijfel niet of men zal met den tijd veele nuttige hoedanigheden van deezen boom ontdekken , behalven dat  in Noord-Amerika. dat hij voor den verwer eene kostbaare aanwinning zoude kunnen worden. DE KANADASCHE PIJNBOOM. De Kanadafche Pijnboom {Hemlock Tree) groeit in meerdere of mindere hoeveelheid in alle deelen van Amerika. Het is een altijd groene boom, die zeer groot wordt, en bladeren heefc die enigzints naar die van den Taxis gelijken; hij is egter geheel nutloos en flegts een hinder op den grond, vermits het hout zeer grof en vol bersten is. DE WIT-HOUT-BOOM. De Wit - hout - boom ( Basf or - White - wood^ is een boom van middelbaare grootte en het witst en zagtst hout dat 'er groeit; als het geheel volkoomen droog is , drijft het op het water als kurk; in de volkplantingen maaken 'er de draaiers kommetjens , fchotels en borden van, die glad worden en lang duuren; maar ergens anders toe gebruikt wordende , is het verre van duurzaam te zijn. DE WICKOPICK Of SUCKWICRT. Dus noemt men eene foort van Wit-hout, die van hetzelve onderfcheiden wordt door eene bijzondere hoedanigheid van den bast, die,geiteropt en  S4<-> &e boomen en heesters en met wat water vogtig gemaakt zijnde, terftond. eene ftof wordt van zelfftandigheid en aart als lijm. Met deeze lijm befchilderen de Indiaanen hunne kanos en zij is veel beter dan pik of enige sndere ftoffe, die gemeenlijk daartoe gebruikt wordt; want behalven haare kleverigheid is zij zoo olieachtig van aart, dat het water 'er niet kan doordringen , en het vermogen dat zij heeft om het water aftekeeren , vermindert niet geduurende eenen aanmerklijken tijd. HET KNOOPEN HOUT. Deeze is een boom van de eerfte grootte, en is te onderfcheiden aan zijnen bast ; die geheel glad en fraai getekend is. Het hout is zeer goed voor het gebruik van kabinet - werkers ; het is bedekt met kleine harde knoppen, die uit de tak» ken voortkoomen, en die niet ongelijk zijn aan 'knoopen, en van deeze heeft hij, geloof ik, zijnen naam verkregen. Ik zal nu tot de Nootenboomen overgaan. DE BOTER - of OLIE-NOOT. Naardien geen Schrijver van deeze Noot gewag gemaakt heeft, zal ik wat omftandiger in mijn bericht van dezelve zijn. De boom groeit in weiden daar de grond rijk en warm is. De ftam is zelden meer dan eene el in den omtrek, is vol tak-  in Noord-Amerika. 241 takken, van welke de kleine takjens kort en ftomp zijn , en de bladeren gelijken naar die van den Ockernootenboom. De noot heeft een dop gelijk de ockernooten , die, als zij rijp is, meer gegroefd en gemaklijker te kraaken is; zij is ook veel langer en grooter dan eene ockernoot en bevat meer pit, die olieachtiger en van eene rijke aangenaame fmaak is; ik ben verzeekerd dat 'er uit deeze noot eene veel zuiverer olie dan olijvenolie zqu kunnen gehaald worden. De binnenfte bast van deezen boom verwt goed purper en verfchilt, zegt men, in tint, zijnde lichter of don-kerer naar de maand, waarin hij opgezameld wordt. de beuken-noot. Schoon deeze boom even eens groeit als die van denzelfden naam in Europa, brengt hij egter nooten voort zoo goed als kastanjen, op welke beeren , marters, inkhoorntjens, patryzen, kalkoenen, en veele andere viervoetige dieren en voge> len aazen. De noot zit als zij groeit, in eenen bolfter als een kastanjen, maar dezelve is niet zoo ftekelig, en het binnenfte bekleedzel is ook glad, gelijk van den bolfter van de kastanjen ; maar hij is bijna driehoekig. Daar liggen groote menigten van dezelve in de bosfchen verfpreid , die een groot getal der genoemde dieren voedzel verfchaffen. De bladeren , die wit zijn, blijven den II. Deel. Q ge.  242 Van & hoornen en heesters geheelen winter op de boomen. Een afkookzel van dezelve is een zeeker en ipoedig middel voor wonden, die van branden of zengen koomen, zoo wel als tot het herftellen van leden, die bevröozen zijn geweest. DE PECAN-NOOT. De Pecan-noot is enigzints eene foort van ockernooten, maar wat kleiner dan eene ockernoot, zijnde omtrent van de grootte van eene middenmaatigen eikel en eirond van gedaante, de dop wordt gemaklijk gekraakt, en de pit is van gedaante als die van eene ockernoot. .Deeze boom groeit meest bij de Illinois-rivier. DE WITTE WALNOOT. De Witte Walnoot QHickory') behoort ook onder de ockernooten, en draagt eene vrugt ten naasten bij als die boom. Daar zijn verfcheiden foorten van, die alleen in de kleur van het hout verfchillen. Naardien het hout zeer taai is, wordt het gemeenlijk tot bijl - fteelen enz. gebruikt. Het is ook zeer goed brandhout, en terwijl het brandt, fijpelt 'er eene uitmuntende fuiker uit. DE WIJNGAARD. De Wijngaard is hier zeer gemeen en van drieërleie foorten ; van de eerfte verdient de vrugt naauw-  in Ntord-Amerika. 44$ naauwlijks den naam van druif; de tweede gelijkt veel naar de Bourgonje druif, en als zij op de zon ftond, zou 'er een goede wijn van te maa* ken zijn. De derde foort gelijkt naar korinthen , die in Europa zoo veel in gebak gebruikt worden en, als zij wel behandeld wierden , zouden*zij zoo goed, zoo niet beter dan deeze zijn. DE MOERBEZIEëN BOOM. Daar zijn 'er van twee foorten, de roode en de witte , die omtrent van dezelfde grootte zijn als die in Frankryk en Italië, en in zulk eenen overvloed groeijen, dat 'er zoo veele zijde-wormen als men wilde van zouden kunnen onderhouden worden. DE WILDE APPELBOOM. Deeze draagt eene vrugt die veel grooter en fekkerer van fmaak is dan die van Europa. DE PRUIMENBOOM. Daar zijn twee foorten van Pruimen in dit land, eene die groot is met eene purperen tint aan de eene zijde en rood aan de andere , de tweede geheel groen en veel kleiner. Beiden zijn goed van fmaak, en zijn zeer in achting bij de Indiaanen, welker fmaak niet verfijnd is , maar die verge* noegd zijn met de voortbrengzelen der natuur in haaren onverbcterden ftaat. Q S D E  sa 4 4 Fan de boomen en heesters DE KERSSENE-OOM. Daar zijn drie foorten van Kersfen in dit land; zwarte , roode en Zand-kersfen ; de twee laatfte zouden met meer recht onder de'heesters kunnen gerangfchikt worden, naardien de ftruik, die de Zand - kersfen draagt, bijna langs den grond kruipt, en de andere niet boven agt of tien voeten hoogte bereikt; ik zal egter van alle drie hier Ipreeken. De Zwarte-kersfen zijn omtrent van de grootte van eene aalbezie, en hangen aan trosfen als druiven; naardien de boomen, die dezelve draageh , zeer vrugtbaar zijn, zijn zij gemeenlijk vol gelaaden, maar de vrugt is niet goed om te eeten ; zij geeven egter eene aangenaame fmaak aan brandewijn, en verwen dien zoo rood als rooden wijn. De Roode-kersfen zijn de overvloedigfte, en hangen aan ftruiken gelijk de zoo even befchreven zwarte foort, zoo dat de .ftruiken, die dezelve draagen, op eenen afftand zig aïs vaste lighaamen van roode ftof vertoonen. Sommige menfchen bèminnen deeze vrugt, maar zij hebben iets van den aart en de fmaak van aluin, en laaten eene onaangenaame heeschheid in de keel, naardien zij zeer zaamentrekkende zijn. Naardien ik de Zand-kersfen alreeds befchreven heb, die de twee andere foorten en in fmaak en in grootte zeer te boven gaan, zal ik geene verdere  in Noord-Amerika. 245 dere befchrijving van dezelve mededeelen. Het hout van den zwarten Kersfenboom is zeer nuttig en zeer goed om in kabinet werk gebruikt te worden. DE ZOETE GOMBOOM, GULDENBOOM Of LIQUIDAMB AR-BOOM. Deeze boom is hier niet alleen, zeer gemeen, maar zij levert eenen balzem , welks deugden oneindig zijn. Deszelfs bast is zwart en hard, en het hout zoo teder en buigzaam, dat men, als de boom geveld is, uit het midden van denzelven teenen van vijf of zes voeten lengte kan aftrek- Ken. Het kan niet tot timmerhout gebruikt worden, noch in het bouwen , noch voor huisraad, naardien het geftadig krimpt. Het blad is getand met vijf punten als eene ftar. Dé balzem wordt bij de Indiaanen voor een uitmuntend koorts verdrijvend middel gehouden , en geneest wonden in twee of drie dagen. Tip Hppsrpre viïn Ae> Wïlrr CVJ,™., '0.. —— ~. ""j" , utuccu - UUUI , OU- mack, Sasfafras, de doornachtige Esfchenboom, Elandsbout , Lepelhout, de groote Vlierboom, de kleine Vlierboom, de vergiftige Vlier-1 hoorn, de Jeneverboom, de laage Eik, zoete Varen, de Laurier , de Wichelhazelaar , de Wasch - mijrthe , Winter - groen , de Koortsilruik, de Veenbezie - ftruik, de Kruisbezie,, de Q 3 .- Aak  a$6 Fan de boomen en heesters Aalbezie , de Vosfenbezie , de West - Indifche Braamboos, de Zwarte bezie, de Stikbezie. DE WILG. Daar zijn verfcheiden foorten van Wilgen, de aanmerklijkfte is eene kleine foort, die aan de oevers van de Misfisfippi en andere plaatfen daar omftreeks groeit. De bast van deezen heester levert den Bever zijne winter-kost, en daar het water de aarde van de wortelen gefpoeld heeft, ziet men dat zij beftaan uit vezelen , dooi eikanderen doorweven als draaden, die onuitdruklijk fraai fcharlaken rood van kleur zijn; met deeze verwen de Indiaanen veele der fieraadien van hunnen opfchik. SCHEEN-HOUT. Deeze zonderlinge heester groeit in de bosfchen , en , als een wijngaard opgroeijende , kruipt hij zes of agt voeten langs den grond en vat dan weder wortel; op deeze wijze (laat hij wortel en fchiet op, beurt om beurt, zoo dat een ftengel eene groote ruimte gronds bedekt; dit is zeer lastig voor den haastigen reiziger, naardien het hem tegens de fcheenen flaat en in zijne beenen verwart, waarvan het zijnen naam ontkend heeft. SAS-  in Noord- Amerika. *4*> SASSAFRAS. Sasfafras is een hout dat wel bekend is wegens zijne geneeskundige hoedanigheden; het zou mee evenveel recht een boom als een heester genaamd kunnen worden, naardien het fomtijds dertig voeten hoog opwast; maar over het algemeen rijst het niet hoogër dan een heester. De bladeren , die eene lekkere reuk van zig geeven , zijn groot en bijna in drie deelen verdeeld. Het draagt eene roodachtige bruine bezie , van de grootte en gedaante van de Jamaïka-peper, en die in de volkplantingen fomtijds in plaats van die fpecerij gebruikt wordt. De bast of de wortelen van deezen boom zijn oneindig beter dan het hout voor het gebruik in de geneeskunde, en ik ben verwonderd dat men dien zoo zelden ontmoet , wijl derzelver kragt zoo veel grooter is. DE DOORNACHTIGE ESSCHENBOOM. De Doornachtige Esfchenboom is een heester, die fomwijlen tot de hoogte van tien of vijftién voeten opgroeit en een blad heeft, dat naauwkeurig naar dat van den Esfchenboom gelijkt, maar hij ontvangt zijnen bijnaam van de menigte van korte doornen, met welke alle takken bedekt zijn en die hem zeer lastig maaken voor degeene , die over den grond gaan, daar zij in me"'"■nigte groeijen. Hij draagt ook eene roode bezie , Q 4 dk»  *48 Fan de boomen en hessters die, als zij rijp is, eene heete fmaak heeft als peper. De bast van deezen boom, vooral de bast van de wortelen, is. bij de inboorlingen zeer geacht om zijne geneezende hoedanigheden. Ik heb reeds een voorbeeld van deszelfs kragt bijgebragt en daar is geen twijfel of het afkookzel van dezelve zal alle onzuiverheden van het bloed fpoedig en in den grond geneezen. «lands hout. Het Elandshout (Moofe fFood) groeit omtrent vier voeten hoog, en is zeer vol van takken ; maar het is zijn bast die het aanmerkenswaerdig maakt; hij is van een zoo fterk en buigzaam zaamenweefzel, dat hij, in welk jaargetijde ook, afgefchild en gevlogten zijnde,, zulk goed touwwerk levert als hennip. lepelhout. Het Lepelhout is eene foort van Laurier en het hout gelijkt, als het gezaagd is, naar doozen - hout. de vlierboom. Deeze Vlierboom , gemeenlijk de vergiftige ' Vlierboom genoemd, gelijkt zeer veel naar de andere foorten in bladeren en takken, maar hij groeit veel regter en wordt alleen in grienten en vogtige gronden gezien: Deeze heester is met eene zeer zon-  in Noord-Amerika. *45> zonderlinge hoedanigheid begaafd, dat denzelven voor fommige Iighaams gefteldheden vergiftig maakr, welke uitwerking hij heeft, als zoo iemand denzelven flegts tot op enige fchreden afflands nadert, terwijl andere zelfs de bladeren of den bast kunnen kaauwen, zonder 'er enig nadeel van te ontvangen: het vergift is egter niet doodlijk, fchoon het zeer hevig op den befmetten perfoon werkt, .wiens hoofd en lighaam tot eene verwonderlijke grootte opzwellen, en met uitflag bedekt zijn, dat, als het op zijn hoogfte is, naar zaamenvloeiende kinderpokken gelijkt. Naardien hij ook in veele provintieën groeit, geneezen dé inwooners deszelfs vergift door het drinken van fafFraan - thee en door de uitwendige deelen te zalven met een mengzel beftaande uit room en moeras - maluwe. DE LAAGE EIK. De laage Eik is volkoomen gelijk aan den gewoonen Eik, zoo in hout als bladeren en draagt ook eenen eikel, maar hij wordt nooit hooger dan vier of vijf voeten, en groeit krom en knobbelig. Hij wordt meest op eenen droogen fteenachtigen grond gevonden. DE WICHEL -HAZELAAR. Deeze Hazelaar groeit zeer digt in een , omtrent tien voeten hoog en is vroeg in Meij bedekt met Q 5 eene  Ifó Van de boomen en heesten eene menigte witte bloeizems. Als deeze heester in bloei is, achten de Indiaanen het een nader teken dat de vorst geheel voorbij is en dat zij hun graan kunnen zaaien. Men heeft denzelven het vermogen toegefchreven van goud en zilver aantetrekketi en dat men zig van rijsjens van denzelven tot wichelroeden bedient om te ontdekken waar de aderen van deeze metaal en verborgen liggen; maar ik vrees dat dit flegts eene valfche vertelling is, waarop geen ftaat is te maaken; deeze onderftelling egter heeft hem den naam van Wichel-hazelaar doen geeven. DE WASCH-MYRTE. Dit is een heester omtrent vier of vijf voeten hoog, welks bladeren grooter zijn dan die van de gemeene mijrte, maar zij rieken juist even eens. Hij draagt zijne vrugt aan bosfen als ruikers, die van dezelfde plaatfen in verfcheiden ftengels, omtrent twee duimen lang, oprijzen; aan het eind van eiken ftengel is eene kleine noot, die eene pit bevat, welke geheel bedekt is met eene lijmerige zelfftandigheid, die, in water gekookt zijnde, op de oppervlakte drijft en eene foort van groene wasch wordt; deeze wasch is kostbaarer danbijenwasch, zijnde broozer van aart, maar, met dezelve gemengd, geeft zij eene goede kaars, die, als zij brandt, eene aangenaame reuk van zig geeft. WIN-  In Noord - Amerika, «sji WINTER-GROEN. Deeze is 'een altijd groene boom van het geflacht der mijrten, en wordt op drooge heiden gevonden ; de bloemen zijn wit en van gedaante als eene roos, maar niet grooter dan eene zilvere Huiver; in den winter is hij vol roode bezieën omtrent van de grootte van een wilde pruim ,- die glad en rond zijn; deeze worden geduurende den winter bewaard door de fneeuw en zijn op dien tijd in haare grootfte volkoomenheid. De Indiaanen eeten deeze bezieën, en achten dezelve zeer balfemachlig en verfterkende voor de maag. Het volk dat de binnenfte volkplantingen bewoont, laat de bezieën en de fpruiten in bier weeken en gebruikt het als eenen gezondheids drank om het bloed van fcorbutieke ftoflen te zuiveren. DE KOORTS-STRUIK. De Koorts - ftruik groeit omtrent vijf of zesvoeten hoog; het blad is als dat van een Sering, en het draagt eene roodachtige bezie van eene fpecerijachtige fmaak. De ftengels zijn zeer broos. Het af kookzel van de fpruiten of van het hout is een uitmuntend koortsweerend middel en van deeze nuttige eigenfchap heeft het zijnen naam verkregen. Het is een oud Indiaansch middel voor alle ontfteekingen en ook in dit opzigt zeer geacht bij  252 Van de boomen en heesters' bij de bewooneren van de binnenfte deelen dee volkplantingen. DE VEEN-BEZIEëN-STRUIK, OF AMERIKAANSHE BRAAM. Schoon de vrugt van deeze ftruik in grootte en gedaante zeer veel naar die van de gemeene foort gelijkt, die op eene kleine kruipende ftruik in moerasfen en poelen groeit, rijst deeze egter tot de hoogte van tien of twaalf voeten op; maar men ontmoet haar zelden. Naardien de Veenbezieën uit de weiden, die op hunne plaats moeten blijven en alleen in moerasfen groeien, niet verplant of aangekweekt kunnen worden, zou de eerfte, als zij in een behoorlijk jaargetijde verplant wierd, eene nuttige aanwinning voor den hof zijn en zou, als zij wel behandeld wierd, zoo goed, zoo niet beter worden. DE STIK-BEZIE. De heester, die door de inboorlingen dus genoemd wordt, groeit omtrent vijf of zes voeten hoog en draagt eene bezie omtrent van de grootte van een wilde pruim, gitzwart, die binnen in het vleesch verfcheiden kleine zaadkorrels bevat. Het vogt van deeze vrugt, fchoon niet onaangenaam van fmaak, is uitermaate fcherp en laat, ais men haar eet, eene'heeschheid in den mond en  in Noord - Amerika. 253 en in de keel na, die haar den naam van Stik - bezie heeft doen verkrijgen. DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Van de Wortelen, Planten, Kruiden, Bloemen, enz. «Adant - wortel, Lavendel, Engel - wortel, Sarfaparilla,Heil-wortel, Aardakers, wilde Aardap. pelen, Liquorice, Slangen-wortel, Goud-draad, Salomons - zegel, Duivels - beet, Bloed - wortel, Ajuin, Knoflook, wilde Pinfternakel, Mandragoras, witte en zwarte Nies-wortel. Kruifenmunt, Netelen, Vijfvinger - kruid, Oogentroost, Beerenoor, Weegbree, Ratel - flang - weegbree, Weegbree Poor Robins Plantain genaamd, Padde - weegbree, Venüs- hair, wilde Patiëntie, Rots - leverkruid, E del - leverkruid, Bloedkruid, wilde Boonen, Aardveil, Waterkers, Duizendblad, Meij-distel, Gargit, Stink-kool, Wakerobin, Betonie, Schurftkruid, Wollekruid, wilde Erwten , Muizen-oor, wilde Indigo, Tobak en Kattenkruid. Van de Bloemen vindt men 'er de Jacea, roode en geele Lelieën, de Water-lelie, Primaveras, Meij-  .354 Van & wortelen, planten, Meijbloemen, Jasfemijn, Kamperfoelie, Rotskamperfoelie, roode en witte Roozen, wildeNagelbloemen, de Gulden-roede. LAVENDEL. Deeze plant fchijnt volkoomen dezelfde te zijn als de Afiatifche Lavendel, die bij de ouden zoo hoog gewaardeerd wierd. Zij groeit aan beekjens op rotsachtige plaatfen en het ftammetjen', dat omtrent zoo dik is als eene ganzen - fchaft, groeit op gelijk die van den Engel-wortel, omtrent anderhabyen voet van den grond. Zij draagt bosfen bezieën in alle opzigten gelijk die van de Vlier, maar wat grooter. Deeze zijn van zulk eenen balzemachtigen aart, dat zij, in brandewijn geweekt, een lekker en verkwikkend hartfterkend middel maaken. ' SARSAPARILLA. De wortel van deeze plant, die het nuttigst gedeelte van dezelve uitmaakt, is omtrent van de dikte van eene ganzen - fchaft en loopt in verfchillende rigtingen, zijnde tot op eenen verren afftand in den grond door eikanderen gebogen en gevlogten; uit den voornaamften wortel fpruiten veele kleiner vezelen, welke alle taai en buigzaam zijn. Onmiddelijk uit den wortel fchiet een ftengel op omtrent anderhalven voet lang, die aan den top zig  kruiden, bloemen, enz. van N. A. 255 zig in drie ftengels verdeelt; elk deezer heeft drie bladeren, veel in grootte en gedaante naar het blad van den Ockernootenboom gelijkende en uit den vork van eiken der drie ftengels groeit eene bos blaauwachtig witte bloemen, welke naar die van de lavendel gelijken. De bast van de wortelen , die alleen in de geneeskunde gebruikt moest worden, is van eene bittere, maar fpecerijachtige fmaak. Hij wordt met recht hoog gefchatom zijne geneeskundige kragten, zijnde een zagt zweetmiddel en zeer kragtig in het verdunnen van het bloed, als het door dikke vogten belemmerd wordt. H E I L - W O R T E L., Heil-wortel is een wortel, welke men voorheen meende dat alleen in Korea groeide, van waar hij gemeenlijk naar Japan[gevoerd wierd, en van daar naar Europa; maar men heeft laatst ontdekt dat hij ook in Noord-Amerika gevonden wordt, daar hij even zoo goed tot volkoomenheid groeit en even nuttig is. De wortel is als een kleine peen, maar niet zoo puntig aan het eind; fomtijds is hij in twee of meer takken verdeeld, en in ' alle andere opzigten gelijkt hij naar Sarfaparilla in groei. De fmaak van den wortel is bitterachtig. In de Oosterfche deelen van Afta wordt hij tot eenen hoogen prijs verkogt, wijl hij aldaar voor een algemeen geneesmiddel gehouden wordt, en de  256 Van de wortelen, planten, de laatfte toevlugt van de inwooneren is in alle ziekten. Als hij gekaauwd wordt, verfterkt hij zeekerlijk de maag ten fterkften. goud-draad. Dit is eene plant van het geflacht van de kleine wijngaard, die op moerasfige plaatfen groeit en langs den grond ligt. De wortelen verfpreiden zig even onder de oppervlakte van het moeras en worden gemaklijk bij handen vol uitgetrokken. Zij gelijken eene groote verwarde flreng garen van eene fraaie heldere goudkleur en zouden, ben ik verzeekerd, eene fraaie en duurzaame geele verw leveren. Zij is ook zeer geacht bij de volkplantelingen en de Indiaanen als een geneesmiddel tegens zeer in den mond, maar de fmaak is zeer bitter. SALOMONS ZEGEL. Deeze is eene plant, die aan de oevers van rivieren en in rijke weiden groeit. Zij groeit over het geheel tot de hoogte van drie voeten, zijnde de ftengels twee voeten hoog, wanneer de bladeren zig beginnen uittefpreiden en eenen voet verder reiken. Op eiken wortel is een gedeelte, waarop een indrukzel is omtrent van de grootte van een fchelling, dat zig vertoont alsof het door een zegel gemaakt ware, en daar van daan heeft zij haaren naam ontvangen. Zij wordt als een goed bloedzuiverend middel zeer geacht. dui-  kruiden, bloemen, enz. van N. A. 25^ duivels-beét. Eene andere wilde plant, die in de velden groeit en haaren naam ontvangt van de indrukzelen die zig in de wortelen verwonen, als of zij met tanden gemaakt waren; de Indiaanen zeggen dat dit voorheen een algemeen geneesmiddel was tegens alle kwaaien, Welke het menschlijk geflacht Onderworpen is; maar de een of ander kwaade geeft, dié den mehsch het bezit van een zoo kragtig geneesmiddel benijdde, gaf den wortel eene beet, dié hem van een groot deel van zijne kragt beroofde* i BLOÉD-WORTEL. Eene foort van Weegbree y die uit den grond opkoomt met zes of zeven lange ruuwe bladeren, welker aderen rood zijn; de wortel gelijkt naar eene kleine peen, zoo wel in kleur als in gedaante als hij gebróoken wordt, is hij van binnen donkerer rood dan van buitèn en 'er fijpelen verfcheiden druppels vögt uit, die naar bloed gelijken. Het is eeri fterk, maar zeer gevaarlijk braakmiddel; BEEREN-OORi Beeren-Oor heeft eenen wortel, die aan het boven eind dik en van óndereri vol kleine vezelen is,- de bladeren zijn breed, rondachtig, hard, glad, en fraai blinkend groen van kleur; uit dee- II. deel. R ze  958 Van de wortelen, Planten, ze rijst een Mengel een voet hoog, die geheel glad en zonder knobbels is en die op den top verfcheide kleine bloemen draagt roodachtig wit van kleur en van gedaante als eene wilde roos. Een aftrekzei van deezen wortel is wondheelend en balzemachtig. R A TEL S LANG- WEEG E REE. Dit nuttig kruid is eene foort van Weegbree en deszélfs bladeren, die zig langs den grond verfpreiden, Zijn omtrent anderhalven duim breed, én vijf duimen lang; uit het midden van dezelve rijst een kleine ftengel, omtrent zes duimen lang, die eene kleine witte bloem draagt; de wortel is omtrent van de dikte van eene ganzen - fchaft, fterk gebogen en in verfcheiden takken verdeeld. De bladeren van dit kruid zijn kragtiger dan enig ander deel van hetzelve tegens den beet van het kruipend dier , van hetwelk het zijnen naam ontleent, en als het gekaauwd en onmiddelijk op de wond gelegd, en wat van het vogt ingenoomen wordt, mist het zelden alle gevaarlijke verfchijnzelen te doen verdwijnen. De Indiaanen zijn zoo overtuigd van het vermogen van dit onfeilbaar tegengift, dat zij zig voor een weinigjen fterken drank, ten alle tijden door eene Ratelflang zullen laaten bijten. Het is opmerklijk dat, geduurende de maanden, waarin de beet van deeze fchepzelen fenijnigst is , dit tegenmid' del  kruiden, bhëmen, ent. van N.A. sf$ del ook in zijnen grootfte volkoomenheid is en weeldrigsc in zijnen groei. weegbree Poor Robins Plantain. Deeze Weegbree is van dezelfde foort als dé voorige; maar in alle opzigten kleiner; zij ontvangt haaren naam van haare grootte en van het arm land» waarop zij groeit. Het is een goed geneeskundig kruid en wordt dikwijls met vrugt in koortfen en inwendige zwakheden toegediend. padde-weegbree. Deeze gelijkt naar de gemeene Weegbree, maar groeit ranker, en wordt dus genaamd, omdat de padden zig gaerne onder dezelve verfchuilen. rots-leverkruid. Dit is eene foort van Leverkruid dat op rotferi groeit en van den aart van mos is. Het wordt voor eên uitmuntendmiddel tegensbuikloopengehoudené g a r G I t» Cargit of Skoke is eene groote foort van onkruid, welks bladeren omtrent zes duimen lang en twee en eenen halven duimen breed zijn; zij gelijken in kleur en zaamenweefzel naar de bladeren van fpinagie , maar niet in gedaante. De wortel is zeer groot, en 'er fehieten verfchillende R * ftefr  «6q Van de wortelen, planten, ftengels uit op, die agt of tien voeten hoog öp« groeijen en vol van roode bezieën zijn; zij hangen in de maand September in bosfen aan dezelve en worden gemeenlijk duiven - bezieën genoemd, naardien deeze vogelen in dien tijd op dezelve aazen. Als de bladeren eerst uit den grond fchieten , zijn zij, gekookt zijnde, eene voedzaame en gezonde groente, maar als zij ten naastenbij hunne volkoomene grootte hebben, neemen zij eene vergiftige hoedanigheid aan. De wortelen, aan de handen of voeten van iemand die de koorts heeft, aangelegd, zijn een zeer kragtig opflurpend middel. STINK - KOOL. Stink - kool (Skunk - CabbageoïPoke genaamd) is een kruid dat op vogtige en moerasfige plaatfen groeit. Deszelfs bladeren zijn omtrent een' voe: lang en zes duimen breed, ten naasten bij eirond, maar wat gepunt. De wortels beftaan uit een groot getal vezelen, welke het volk van de volkplantingen in eene wasfehing gebruikt om defchurft te geneezen. Dit kruid geeft eenen fterken muskusachtigen reuk van zig, omtrent als het Stinkdier ( Skunk ), naar welk het om die reden genoemd is. WAKE-ROBIN. Het kruid, Wake-Robin genaamd, groeit op moe-  kruiden, bloemen, enz. van N. A. atjt moerasfige plaatfen: deszelfs wortel gelijkt naar eene kleine knol en zal, als men dien proeft, de tong grootlijks ontfteeken en dezelve onmiddelijk van haare natuurlijke gedaante in eene ronde harde zelfftandigheidverkeeren, in welken ftaat zij enigen tijd zal blijven geduurende welken geen ander deel van den mond aangedaan zal worden. Maar als het gedroogd is, verliest het zijne zaamentrekkende kragt en wordt goed voor den mensch, want als het in koud water geraspt en inwendig gebruikt wordt, is het zeer goed voor alle pijn in de ingewanden» WILDE INDIGO. Wilde Indigo is een kruid van dezelfde foort als dat van welk in de Zuidlijke volkplantingen Indigo gemaakt wordt. Het groeit in eenen enkelen ftengel tot de hoogte van vijf of zes duimen van den grond, wanneer het zig in veele takken verdeelt, uit welke een groot getal kleine, harde, blaauwachtige bladeren uitfpruiten, die zig tot eene groote breedte uitfpreiden en onder deeze draagt het eene geele bloem; het vogt van dezelve heeft eenen zeer onaangenaamen reuk. KATTEN-KB.UID. Katten - kruid heeft eenen houtachtigen wortel, die in verfcheiden takken verdeeld is en het fchiec eenen ftengel op, omtrent drie voeten hoog; de R 3 bit*  2fc?a Fan de wortelen, planten, bladeren gelijken naar die van den netel of naar betonieen geeven eenen Merken reuk van muntevan zig met eenen fcherpen bijtenden fmaak; de bloemen groeijen op de toppen der takken en zijn van eene flaauwe purper of witachtige kleur. Het wordt Katten ■ kruid genaamd, omdat men zegt dat de Katten het niet willen laaten groeijen. Het heeft omtrent dezelfde kragt als de gemeene munte. Ik zal in geene omftandige befchrijving treeden van de bloemen, die ik voor aan in dit Hoofdftuk reeds heb opgenoemd, maar dit alleen aanmerken dat zij veel gelijken naar die van dezelfde naamen, welke in Europa groeijen en dat zij zoo fraai van kleur en zoo aangenaam van reuk zijn als men haar kan onderftellen te zijn in haaren wilden ftaat. MAÏS of INDIAANS CH KOREN. De Maïs groeit van zes tot tien voeten hoog op eenen ftengel, vol geledingen, die ftijf en vast is, en, als hij nog groen is, veel zoet fap bevat. De bladeren zijn als die van riet, omtrent twee voe-» ten lang en drie of vier duimen breed. De bloemen , die op enigen afftand van de vrugt op dei zelfde plant voortkoomen, groeijen als haver - airen en zijn wit, of geel, of purperkleurig. De korr reis zijn zoo groot als erweten en ook zoo glad en kaal, maar rondachtig van oppervlakte en als wac plat gedrukt, Eene air bevat gemeenlijk omtrent zes  krulden, bloemen, enz. van N. A. 263 zes honderd korrels, die digt aan eikanderen in reien ftaan van agt of tien in getal, en fomtijds van twaalf. Dit graan is zeer gezond, ligt te verteeren en geeft een zoo goed voedzel als enig ander. Als de Indiaanen het tot meel gedampt hebben , maaken zij er koeken van, die zij voor het vuur bakken. Ik heb reeds gezegd dat dommige natieën het in koeken eeten voor het rijp is, in welken ftaat het zeer aangenaam van fmaak en zeer voedzaam is. WILDE R IJ S T. Dit graan, dat in den grootften overvloed in alle binnen landen van Noord-Amerika groeit, is het best van alle de wilde voortbrengzelen van dat land. Behalven deszelfs nuttigheid, als voedzel voor de menfchen, die dit gedeelte van het vast land bewoonen, dat men zonder enige andere moeite verkrijgt dan die van het in te oogden, lokt de zoetheid en voedzaamheid van hetzelve een oneindig getal wild gevogelte van allerlei flag naar zig, die uit verre landen koomen om deeze zeldzaame lekkernij te genieten, waarvan zij onuitfpreeklijk vet en lekker worden. In toekoomende tijden zal het van groot nut zijn voor de opkoomende volkplantingen , naardien het dezelve aanftonds voedzel zal verfchaffen , tot dat men door beteeling der landen anderen voorR 4 raad  £6*4 ' Van de wortelen, planten, raad zal bekpomen hebben, daar inde ftreeken, die niet met deeze dierbaare gift van de Natuur be-, fchonken zijn, al is de luchtftreek gemaatigd, en de grond goed, de eerfte planters dikwijls grooter ongelegenheid" te lijden hebben door het gebrek van een onmiddelijk hulpmiddel voor hun noodzaaklijk voedzel. Dit nuttig graan groeit in het water daar het omtrent twee voeten diep is en daar het eenen rijken modderigen grond vindt. De ftengels en takken of airen, die de korrels bevatten, gelijken naar haver, en in voorkoomen en in wijze van groeijen. De ftengels zijn vol geledingen en rijzen meer dan agt voeten boven het water. De inboorlingen gaêren het graan op de volgende wijze. Omtrent den tijd dat het zijne melkachtigheid verliest en begint te rijpen, vaaren zij met hunne ichuiten tot midden onder hetzelve, binden het aan bosfen even onder de airen met boomr fchors, en laaten het drie of vier weeken lang in deezen ftaat, tot het volkoomen rijp is. Omtrent het laatst van September keerep zij weder naar de rivier, wanneer elk gezin, zijne afzondeslijke portie hebbende, en wel in 11 aat zijnde om zijn eigendom te onderfcheiden aan de wijze van de fchooven te binden, zijn deel in oogst. Dit doen zij door met hunne vaartuigen digt aan de fchooven te vaaren,in zulk een plaatfing, dat het graan, als het afvalt, 'er in ftort en dan flaan zij het uit met  kruiden, bloemen, enz. vanN.A. 255 met Gokken, die daartoe gemaakt zijn. Dit gedaan hebbende droogen zijhetmetrook en trappen of wrijven daarna de buiten -fchil af; als het goed tot gebruik is, doen zij het in vellen van jonge herten of buffels, welke tot dat einde bijna geheel afgevild en tot een zak genaaid worden, waarin zij het bewaaren tot den volgenden oogst. Hec is een onderwerp van veel befpiegeling geweest waarom dit van zelf groeijend graan niet in enige andere ftreeken van Amerika gevonden wordt of in die landen die op dezelfde breedte gelegen zijn, daar het water naar allen fchijn even zeer gefchikt is om het te doen groeijen als in die luchtftreeken , van welke ik handel. Bij voorbeeld geene der landen,die ten Zuiden ofOosten van de grooten meiren, zelfs van de provintieën ten Noorden van de Carolinas tot het einden van Labrador, brengen iets van dit graan voort. Het is waar, ik vond eene groote menigte van hetzelve in de bewaterde landen nabij Betroit tuffchen het rceiry Enron en het meir Erie, maar, toen ik 'er naar vroeg, vernam ik dat het nooit verder kwam dan in bloeizem, en dat het dan verzengd geleek en ftierf. Dit overtuigt mij nog meer dat de Noord-Westen wind, gelijk ik hier voor reeds heb aangeftipt, meer kragts heeft in deeze dan in de binnenfte deelen, en dat hij nadeeliger is voor de vrugten der aarde, na hij over de meiren geR 5t waaid  %66 Van de wortelen ^planten, enz. van N. A. waaid, en zig vereenigd heeft met den wind, die bij denzelven koomt van de bevrozen Noordlijke ftreeken, dan hij verder Westwaarts is. B O O N E N. Deeze zijn omtrent van dezelfde gedaante als de Europifche boonen, maar zijn veel grooter dan de kleinfte derzei ve. De Indiaanen kooken die en eeten dezelve voornamelijk met beeren - vleesch. KALEBASSEN. Zij hebben ook verfcheiden foorren van Meloenen of Kalebasfen, die verfcheiden natieën gedeeltelijk in plaats van brood dienen. Van deeze hebben zij de ronde, de lang - hals, de kleine platte, en de groote langwerpig ronde. De kleinfte foorten worden gekookt gegeeten als aard - vrugten geduurende den zomer en zijn alle aangenaam van geur. De lang - hals, die alle de andere verre overtreft, wordt gewoonlijk opgehangen tot wintervoorraad en kan op deeze wijze verfcheiden maanden lang goed gehouden worden. AAN-  AANHANG Z EL. De landen, die tusfehen de groote meiren en de rivier Misfisfippi liggen en van daar Zuidwaarts naar West- Florida ftrekken, fchoon midden in een groot vast land en op eenen grooten afftand van de zee gelegen, liggen egter zoodanig dat 'er gemaklijk eene gemeenfehap tusfehen dezelve en andere rijken zoude te maaken zijn, waardoor die rijken of volkplantingen, die daar in het vervolg mogen gefticht of gevestigd worden, handeldrijvende zullen worden. De groote rivier Misfisfippi, welke door dezelve ftroomt, zal derzelver bewooneren in ftaat ftellen eene vaart met vreemde landen te openen , zoo wel als de Euphraat, de Nyl, de Donau of de Welga den volkeren , die op derzelver oevers woonen daartoe gelegenheid geeven, die geene andere middelen hebben om de voortbrengzelen van hunne landen uit of die van andere intevoeren dan booten en ligte vaartuigen, en die desniettegenftaande magtige en rijke Staaten geworden zijn. De Misfisfippi loopt, gelijk ik hier voor reeds heb aangemerkt, van het Noorden naar het Zuiden en ftroomt door het vrugtbaarst en gemaatigst gedeelte van Noord-Amerika, naardien zij alleen de einden uitfluit, die aan de verzengde en  a6*8 AANHANGZEL. en koude luchtftreeken grenzen. Dus gunftig gelegen zijnde behoeven zij, als haare oevers eens met bewooneren bedekt zijn, niet lang verlegen te zijn om eenen uitgelirekten en voordeeligen handel te vestigen. Zij zullen bevinden dat het land Zuidwaarts bijna van zelf, zijde, katoen, indigo en tobak voortbrengt en de Noordlijker deelen wijn, olie, rundvleesch, kaarsfmeer, huiden, buffels, wol, en pelterijen, met lood, ko. per, ijzer, kooien, koorn, rijst, en vrugten, behalven aarden en basten om te verwen. Deeze waaren, van welke het land zeer grooten overvloed heeft, kunnen naar den oceaan vervoerd worden door deeze rivier zonder meer moeijelijkheid, dan met het vervoeren van koopwaaren die andere rivieren af, welke ik zoo even opgenoemd heb, verzeld is. Het is zeeker dat, naardien de Misfisfippi de grensfcheiding is tusfehen de Engelfche en Spaanfche volkplantingen , en de Spanjaards in bezit van den mond van dezelve zijn, zij den uitgang uit dezelve kunnen hinderen en degeene , die het de eerfte onderneemen, grootlijks kunnen dwarsboomen, doch; wanneer de voordeelen, die 'er voor planters te haaien zijn, eens bekend zijn, zullen 'er menigten van fortuin- zoekers , door het vooruitzigt van zulke overvloedige rijkdommen aangelokt, naar toe vloeijen en zig, fchoon ten koste  [A A N H A N G Z E L* ado van ftroomen bloeds', aldaar gaan ter neder* zetten. „ Doch zoo de natie , die in bezit van Nieuw Orleans is, den volkplantelingen in de binnenlanden vijandig mogt zijn, zoo zullen zij evenwel eenen weg tot in de Golf van Mexico kunnen vinden door de rivier Iberville, die zig uit de Misfisfippi ontlast, na door het meir Maurepas in het meir Ponchartrain gevloeid te zijn, dat gemeenfchap met de zee heeft binnen de grenzen van West-Fhrida. De rivier Iberville fpruit uit de Misfisfippi omtrent tagtig mijlen boven Nieuw Orleans en fchoon zij voor het tegenswoordige op fommige plaatfen verzand is, zou zij egter met weinige kosten bevaarbaar kunnen gemaakt worden, zoo dat zij volkoomen aan het oogmerk zou beandwoorden. Schoon deEngelfchen zedert den laatften vrede eene uitgebreider kennis van de binnenlanden verkregen hebben dan men immer te vooren had, zijn egter veele voortbrengzelen nog onbekend. En fchoon het mij aan geen ijver of oplettendheid ontbrak, geduurende den korten tijd, dat ik mij in dezelve heb opgehouden, moet ik egter bekennen dat de kennis, die ik 'er van verkreeg, niet zoo volkoomen was als ik wel gewenscht hadde en dat 'er nog meer nafpeuringen nodig zijn om de waereld volkoomen bekend te maaken  s/g AANHANGZEL ken met de wezenlijke waarde van deeze lang verborgen ftreeken. De deelen van de Misfisfippi, die tot heden nog niet onderzogt zijn , vervatten eene uitgeftrektheid van meer dan agt honderd Engelfche mijlen langs den loop van de rivier, dat is van de rivier Illinois tot de Ouïsconfin • rivier. Die, welke ten Noorden van de laatfte rivier liggen, zijn in de kaart van mijne Reizen Vervat, terwijl 'er van de overige, welke van daar tot aan de Golf van Mexico' ftrekken , door verfcheidene landbefchrijvers kaarten gemaakt zijn, en de landen langs de Misfisfippi tusfehen de rivier Illinois en de zee , met de rivieren Ohio, Cherokee en Ouabeiche, zijn door den Heer th. hutchins op de plaats afgetekend en uitgegeeven. Ik vleije mij dat de waarneemingen , door hem medegedèeld en dus door iemand die zelf onderzogt heeft, en een goed oordeel bezit, de aanmerkingen, die ik gemaakt heb, bevestigen en het ontwerp , dat ik hier geef, bevorderen zullen. Ik zal nu voortgaan met een beknopt verflag te doen van de hoedanigheid der landen langs de Oostlijke oevers van de Misfisfippi liggende, volgens den regel des Aardrijksbefchrijvers van het Noorden beginnende, ten einde toekoomende fortuin - zoekers eene voordeelige en gemaklijke plaats kunnen uitzoeken om plantagieën aanteleggen.  AANHANGZEL a7i gen. Het is egter nodig aan temer ken dat men, voor men zig daar kan nederzetten, eerst verlof moet hebben , op de gewoone wijze bij zulke gelegenheden , en de landen moet koopen van degeene, die door een langduurig bezit recht op dezelve hebben \ maar dit zal geene grooter zwaarigheid ontmoeten dan de oorfpronglijke grondleggers van alle volkplantingen op het vaste land ondervonden hebben in het ter uitvoer brengen van hunne ontwerpen en naardien het getal Indiaanen , welke deeze deelen bewoonen , zeer onevenredig is aan derzelver uitgeflrektheid, is 'er geen twijfel of zij zullen gereed zijn om, tot eenen redenlijken prijs, landen overtegeeven , die hun van weinig dienst zijn of, tot gerief van hunne nieuwe nabuuren, naar landen hooger aan de Misfisfippi verhuizen, vermits de fcheepvaart op deeze rivier niet nodig is tot de welvaart van hunne maatfchappijen. Het land, dat zig uitftrekt van het groot meir tot de rivier Misfisfippi, honderd Engelfche mijlen van het Noord-Westen naar het Zuid - Oosten en honderd en twintig mijlen van het NoordOosten naar het Zuid - Westen, van den waterval van kt. Anthony af, langs de rivier naar boven, is eene kouder landftreek dan de andere, die laager aan de rivier liggen ; ik ben egter zeeker dat de lucht 'er veel gemaatigder is dan in die provintien  *f% AANHANOZEÜ tieën , die in denzelfden graad van Breedte ten Oosten van dezelve liggen. De grond is uitfteekend goed en daar is veel land dat zonder bosfchen is in die ftreeken, welke langs de Misfisfippi liggen, daar integendeel de Noord - Oostlijke oevers van dezelve met hout bezet zijn. Naar de bronnen van de rivier St. Croix groeit zeer veel rijst en daar is overvloed van koper. De waterval van St. Anthony zal de vaart uit deeze landen niet geheel ftremmen, naardien de rivier St. Croix, die door een gedeelte van deeze ftreeken loopt, even beneden den waterval in de Misfisfippi valt en met zulk eenen zagten ftroom vloeit, dat zij gemaklijk met fchuiten te bevaaren is. Van den waterval af begint eene landftreek in het land der Ottigaumies, omtrent honderd en tien mijlen lang en tagtig breed, die, gelijk ik reeds in mijne reizen befchreven heb , den hoogften lof, dien ik het geeven kan, te boven gaat. en desniettegenftaande is zij geheel onbewoond en de overvloed van zegeningen, welke de natuur over dit hemelsch ftuk grond heeft doen regenen} keeren ongenoten weder in den fchoot, waaruit zij gefproten zijn. Het meir Pepin, gelijk ik het, met de Franfchen, genoemd heb, ligt binnen deeze ftreek; maar het meir, welk deeze naam eigenlijk toekoomt, ligt een weinig naar boven in de  AANHANGZEL. 973 de rivier ÓY. Croix; doch naardien alle de han-« delaars het benedenst meir met dien naam noemen,heb ik het ook zoo genoemd, ftrijdig met de berichtën, welke ik van de Indiaanen ontvangen hebt Hierop volgt eene landftreek grootendeels langs de Ouifconfin-rivier gelegen, van het Oosten naar het Westen omtrent honderd en vijftig mijlen, en van het Noorden naar het Zuiden omtrent tagtig mijlen groot. De Ouifconfin - rivier is voor fchuiten bevaarbaar omtrent honderd en tagtig mijlen tot zij de 0verdraagplaats bereikt, die haar van de Vosfen-rivier fcheidr. Het land is hier in fommige gedeelten bergachtig en beflaat in andere uit vrugtbaare velden en fchoone weiden. Het is ook voorzien van een goed deel fchoon timmerhout en daar is , gelijk algemeen aan de oevers van de Misfisfippi en haare takken, veel fchoon, open , onbewasfen land, dat goed is om bebouwd te worden. Hier bij koomt nog eene onuitputbaare bron van rijkdommen in een getal lood - mijnen, die op eenen geringen afftand van de Ouifconfin - rivier naar het Zuiden liggen en die ongemeen vol erts fchijnen te zijn. Schoon de Saukies en Ottagaumies een gedeelte van deeze landftreek bewoonen, is al het land, dat zij bebouwen, niet meer dan drie honderd akkers groot. Agter deeze landftreek langs de Vösfen-rivier tot en langs de oevers van het meir M-.chigan is eene andere omtrent honderd en zestig mijlen in lh Deb<» S de  $74 AANHANGZEL. de lengte van het Noorden naar het Zuiden en honderd en veertig mijlen breed; het land is hier op fommige plaatfen zeer goed , op andere zeer flegt. Het beste ligt aan de oevers van de Groene baai en de Vosfen ■ rivier , daar ontallijke akkers zijn, met fraai gras bedekt, van welk hec grootfte gedeelte tot eene verbaazende hoogte groeit. Deeze rivier geeft eene goede vaart voor fchuiten langs haaren geheelen ftroom , die omtrent honderd en tagtig mijlen lang is, uitgezonderd tusfehen het meir Winnebago en de Groe» ne baai, daar verfcheiden overdraagplaatfen zijn in de ruimte van dertig mijlen. De Fosfen-rivier is aanmerklijk wegens den overvloed van rijst , die langs dezelve groeit en de oneindige menigte wild gevogelte, die haare oevers bezoeken. Het land dat digt aan dezelve ligt, fchijnt zeer vrugtbaar te zijn en belooft alle benodigdheden des levens in genoegzaamen overvloed voor zoo veele inwooneren als 'er woonen kunnen te zullen opleveren. Zij die zig hier ter neder zullen zetten , kunnen eene gemeenfehap openen hetzij door de Groene ■ baai, het meir Michigan, het meir Huron, het meir Erie en het meir Ontario met Canada, of langs de Ouifconfin in de Misfisfippi. Van de Ouifconfin- tot de Illinois - rivier, meer dan twee honderd mijlen van het Noorden naar het Zuiden en honderd en vijftig van het Oosten naar het Westen, is eene uitmuntende landftreek die,  AANHANGZEL 075 die, haare binnenfte gevleidheid in aanmerking genoomen zijnde, grooter voordeden heeft dan men immer verwagten zoude; want de Misfisfippi aan haare Westlijke en de Illinois aan haare Zuid-Oostlijke grenzen hebbende, heeft zij eene zoo vrije fcheepvaart als de meeste andere. De noordlijke deelen zijn wat bergachtig , maar zij bevat een goed deel kaal land, uitmuntend van grond, met veele fchoone vrugtbaare velden en niet weinige rijke mijnen. Hier agter van de Illinois rivier tot het meir Erie, honderd en zestig mijlen van het Noorden naar het Zuiden en honderd en tagtig mijlen van het Oosten naar het Westen is eene landftreek, die aan de bronnen van de Illinois - en Ouabache-rivieren gelegen , van welke de eerfte zig onmiddelijk in de Misfisfippi en de laatfte zig in dezelfde rivier door de Ohio ontlast, ligtlijk door deeze rivieren gemeenfchap met de zee zal bekoomen. Naardien 'er ook de rivier Miamis doorloopt, die in het meir Erie valt, zou 'er eene gemeenfchap met Canada kunnen gemaakt worden, ook door deeze meiren, gelijk ik boven heb aangetekend. Zij bevat een groot deel rijk vrugtbaar land en fchoon het meer binnenlands ligt dan de andere, zal het egter eene zoogoede aanwinning zijn als de beste derzelve. Hierop volgt eene landftreek , die met haare Westlijke grenzen langs de Misfisfippi en met haaS a tt  376 AANHANGZEL fe Noordlijke langs de Illinois - rivier ligt, omtrent, honderd en vijftig mijlen van het Noorden naar het Zuiden en zestig mijlen van het Oosten naar het Westen , welker ligging om eene handeldrijvende gemeenfchap met vreemde natieën te openen zeer gemaklijk is. Zij heeft overvloed van alle de noodwendigheden des levens. De landftreek daar agrer liggende, langs de rivier Ohio en ter wederzijde van de rivier Ouabache Noordwaarts loopende ter breedte van honderd en dertig mijlen van het Oosten naar het Westen en ter lengte van honderd en veertig miflen van het Noorden naar het Zuiden , zal de voordeden van eene vrije fcheepvaart genieten. Het land in den fcherpen hoek leggende tusfehen de Ohio en de Misfisfippi, gelijk ook dat aan de andere zijde der rivier van de Ohio is in ligging gelijk met de voorige en bezit omtrent dezelfde voortbrengzelen. Na de befchrijving van dit aangenaam land, die ik reeds gegeeven heb, behoef ik niet te herhaalen dat alle de landftreeken, die ik dus heb opgegeeven als gefchikt om ddaar volkplantingen te ftichten, niet alleen overvloed hebben van de noodwendigheden des levens, zijnde wel voorzien van rijst, herten, buffels, beeren enz. maar ook in even denzelfden overvloed zoodanige voortbrengzelen opleveren, welke men onder de aangenaamheden, des levens kan rekenen, of ten min- ften  AANHANG. ZEL; 277 ften de te vooren opgenoemde artijkelen van koophandel, welke de bewooners zullen hebben te verruilen voor de voortbrengzelen van -andere landen, die zij nodig hebben. De ontdekking van een Noord-Wester doortocht haar Indie is het onderwerp van ontallijke befpiegelingen geweest. Daar zijn ook veele poogingen gedaan om door -deHudfons- baai in den ftillen Oceaan doortedringen, fchoon vrugtloos. Ik zal mij dan de moeite niet geeven om de voordeden optenoemen, dis uit deeze zoo gewenschte ontdekking zouden voortfpruiten, alzoo derzelver nuttigheid, reeds te wel bekend is bij de handeldrijvende waereld om opheldering te vereis» .fchen. Ik zal mij flegts bep aaien tot de opgave hoedanig het mij voorkoomt, dat zij, die in het toekoomende die onderneeming doen, de beste kans hebben om te flaagen. De menigvuldige poogingen die tot hier toe tot dat einde gedaan , maar die alle mislukt zijn., fchijnen een geest van nuttige ontdekkingen te doen in een ander kanaal geleid te hebben en deeze, die van het allergrootfte belang is, is als ondoenlijk opgegeeven , doch , naar mijne gedagten , moet het mislukken van dezelve eer daaraan toegefchreven worden, dat zij niet op goede plaatzen begonnen zijn, dan omdat het onmogelijk is. Alle fcheepvaarers, die tot hiertoe deezen doorgang hebben gaan zoeken , zijn eerst de baai S 3 van  ft?8 AANH AN GZE'L. van Hudfon ingevaaren, waarvan het gevolg geweest is, dat zij, het jaargetijde , geduurende welk deeze zeeën alleen bevaarbaar zijn, belteed hebbende aan het nafpeuren van veele der ontelbaare inhammen, die daarin zijn, en zonder eene opening te ontdekken, door de aannadering van den winter afgelchrikt, zig gehaast hebben om terug te keeren, uit'vrees van bevrozen te genaken en dus genoodzaakt te zijn aldaar te blijven tot de wederkomst van den zomer in deeze koude en akelige ftreeken, Zelfs dezulke die gezien hebben dat de kusten zig ontwikkelden en die dus hoop hadden van te zuilen flaagen, zijn afgefchrikt geworden van het voortzetten van de reis , uit vrees dat de winter zoude invallen voor zij eene gemaatigder luchtftreek konden bereiken. Deeze vrees heeft de ftoucfte onderneemers afgefchrikt van de tochten te volvoeren , die zij ondernoomen hadden , en hunne poogingen te leur gefteld. Doch naardien door degeenen, die de [Noordlijke deelen van den Stillen Oceaan bevaaren hebben, ontdekt is dat 'er veele inhammen zijn, die naar de Hudjons • baai loopen , is 'er niet aan te twijfelen of daar zou uit die ftreeken een doortocht kunnen gevonden worden, als 'er in eeo behoorlijk jaargetijde naar gezogt wierd. En zoo men in deeze verwagting te leur gefteld wierd, zouden de onderneemers niet in dezelfde gevaarlijke omftandigheid zijn als die, welke uk Bui-  AANHANGZEL. 379 Hudfons - baai vertrekken , want zij zullen altoos van eenen veiligen terugtocht verzeekerd zijn, door eene open zee, naar warmer luchtftreeken, zelfs na herhaalde reizen ongelukkig gedaagd te zijn. En dit vertrouwen zal hen in ftaat, ftellen om met meer kloekmoedigheid voorwaarts te ftevenen, en waarfchijnlijk het middel zijn van ter uitvoer te brengen hetgeen door al te groote omzigtigheid of bevreesdheid mislukt is Ca~). Deeze redenen om het ontwerp van onderzoek na deezen nuttigen doortocht te veranderen, zijn zoo overtuigend, dat in het jaar 1774 richard whitworth, Schildkn. Lid in het Parlement voor Stafford, een man van uitgeftrekte kundigheid in de Aardrijkskunde , van eenen werkzaamen onderneemenden aart, en wiens weldaadige ziel altoos gereed is om het geluk van bijzondere perfoonen, of het algemeen welzijn te bevorderen, door de aantooning, die hem dcor mij en andere van de nuttigheid van hetzelve gedaan wierd, het voorneemen nam van het vaste land van Amerika doortereizen, en eene pooging te doen om een plan van dien aart ter uitvoer te brengen. Hij was voorneemens ten naaften bij denzelfden weg als ik te volgen en, na een fort aan het meir Pe- (a) Men weet dat deeze doortocht zedert door den Kapitein cook vrugtloos is beproefd, tiet. S 4  *8a M.NHANGZ E,L; Pepin_ gebouwd te hebben, de rivier St. Pierre pptevaaren en van daar eenen tak van de Mesforie* rivier op, tot hij , de bron van de Oregan of West-rivier, aan de andere zijde van het hooge land, dat de ftroomen, die in de Golf van Mexico_ loopen van die , welke in den Stillen- Oceaan vallen, feheidt, ontdekt hebbende, die rivier zoude afvaaren tot de plaats, daar men zegt dat zij zig bij teflraat van-Jnnian ontlast. Hier eene andere, volkplanting nedergezet hebbende op de eene of andere plaats, .die best gefchikt zoude ichjjncoom zijn volk te onderhouden, in de nabuurfehap van enige der inhammen, die naar het Koord-Oosten ibe.kken, zou hij van daar zijne nafpeuringen begonnen hebben. Deeze heer zou op deezen tocht verzeld geworden zijn van Kolonel hogers, mij en andere en zou een genoegzaam getal werklieden en zeelieden medegenoomen hebben ,. om de nodige forten en vaartuigen te bouwen en de laatfte te bevaaren, in alles niet minder dan vijftig of zestig mannen. De verlofbrieven en andere vereischten tot dat einde waren ten naaften bij gereed,, wanneer de oneenigheden met Amerika begonnen, die eene onderneeming ftuiteden, welke beloofde voor Engeland van een onbegr.jplijk nut te zullen worden. EINDE.' BLAD-  BLADWIJZER; , i A. • ■ -A.ardbezieën , Deel I, bladz. 27. zwarte ald. Aardbezieèn• rivier,1, lot. Aardrijkskunde; de Indiaaeen zijn onbedreven in dezelve, 1, 245.- b'Acosia;. ,zijn gevoelen omtrentAmer,ika, I, 179. Adair ; zijn gevoelen omtrent de bevolking van Amerika , i, 197. Aftanden; hoe de Indiaanen die rekenen, I, 246. Algonkins ; overgeblevene van dat volk, 1, 132. Altanipegon- rivier , I, 131. Amerika was den ouden niet onbekend , 1, 178. Gevoelens omtrent de bevolking van dat vast land ... van GARcrx en d'acosta, 179. Van de xact, 180. crotius , ald. Van de morabz, 184. Van van hoorn, 185. Van charX.bv01x3 188. Van adair, 197. Gevoelen van den fclirijver , ^03 en verv. Van robertson, 212 en verv. Amerikaanen ; oorfprong van die volkeren, zie Amerika. jtntiUes zijn volgens Oviedo de Hefperides, I, 179. Appelboom (wilde) II, . 243. Arend befchreven, II, 201. Arends-nesten in groote menigte op een eilandjen, I, 68. Asrahcootans eene der agt, benden van de Naudowesfies uit- de vlakten, I, 76. Asftnipoils hebben zig vaii de .Naudontsjies afgezonderd, I, 56. Asfinjp.eiU, I, 77. afgevallen bende van de Naudomesjies ,1, 124 en volg, B. 33aai des Puants door de Engelfchen Groene Baat genoemd, I, 1,9. Befchrijving van die Baai , as. reden derbenaaming, 34 e» volg. Baard hebben <3e N. Amerikaanen zoo wel als andere natieën, I, 220. Bakken der Indiaanen, I, 228. Balflaan; hoe gefpeeld wordt, II, 103. Bast ; dien de Indiaanea eeten, II, 9. Bedden der N. Amerikaanen , 1, 227. Bedrog; fijn bedrog vaneen Priefter, I , 118 en verv. Beeldfpraakige figuuren, II, 153 en volg, Ss 5 Be«f  BLAD WIJZ.ER. Beer befchreven, II, 175. Beeren-jagt, 31. Beeren - oor, II, 257. Begraafplaats van de Naitdowesfies , 1, 61. Begravenisfen der Indiaanen, II, 137 en volg. Bekkeneel- vlies wordt door de Indiaanen hunnen vijanden afgeftroopt, II, 70. Benden; Z. Stammen. Berg ; zonderlinge Berg, Berg ïn de Rivier genaamd ,1,53. Bergen (blinkende) 1, 116. Bergen aan de Ouifconfin- • rivier, 1, 44, Berg-kat befchreven, II, 178. Berg - keten die in Mexico begint en waar die eindigt , 1, 115. Beuken - noot; befchrijving van deezen boom , II, 9t4t. Bever befchreven, II, 193 en verv. Bever-jagt, 33, 34- Bever-eilanden , I, 26. Bezie (lekkere) I, 131. Bezoeken der Indiaanen hoe gefchieden , 1, 335. Bifon onder den naam van Buffel befchreven ,11, 178 en verv. Bloed-wortel, II, 257. Bloemen, die in N. Amerika groeijen, II , 253 en verv. Bloemzuigertjen befchreven , II, a r 4 en volg. Boek bij de Indiaanen voot een Geest gehouden, I, 346« Boomen en heesters vanN. Amerika II, 234 en verv. Boom - pad, II, 229. Boonen , II, 266. Bosch, waarvan alle de boomen op den grond lagen, I, 99. Bosch - eendvogel, II, 206, Bosch - marter befchreven II, 190 en volgg. Bosclt-tneir,;befchrijving van hetzelve, I, 108. Boter-noot, I; 240. Bourbon - meir ; bericht van hetzelve, I, 101 en volg. Bourbon - rivier ,1, 7 2. Oor- fprong, 73. Braam (Amerikaanfche) II, 252. Braddoek hoe die Generaal door de Indiaanen geflaagen wierd, II, 55- Breuken, hoe de Indiaanen die geneezen , II, 129. Brood; ongemeen flag van brood, Ij 23. Buffel of Bifon befchreven , II , 178 en verv. Buffel- Bustard-rivier, I, 171. C. 0^adots - fort, I, i26\ Calumet, zie Vrede-pijp. Carcajou befchreven, II, 183 en volg. Carrabou befchreven , II, 183. Carver ; zijne geboorte en leven, I, v, zijn dood, redenen die hem zijne reis deeden onderneemen, I. 1,  BLADWIJZER. I, i, ontwerp van zijne reizen , 4 en verf. te leur flellingen, die hij ih derzelver volkoomen uitvoering ondervond, 8 en verv. dwarsbooming, die hij in de uitgaaf ondervond , 10 en verv. Vertrek van Midullimachinac, 16,18. Aankomst aan Fort La Bay , 19. aan eene ftad der Ottowaws, a'o. onthaal van de Wilden, a». vertrekt de Vosfen - rivier op , 29. aankomst aan de groote ftad der Winnebagoes, 29. aan de Groote overdraagplaats op de Votfen-rivier , 34, in de Ouifconfin-rivier, 43. aan de groote ftad der Saukies, 44. aan de eerfte ftad der Ottigaumies, 45. in de Misfisfippi, 46. wordt van Indiaanen overvallen , 48 en verv. koomt aan het Meir Pepin ,51. verblijft onder de Mawtawbauntowahs, 57. bevredigt hen met de Chipeways, 58. koomt aan den waterval van St. Anthony, 61. aan de rivier St. Franciscus, 69. aan het uiterst eind van zijne reize Westwaarts , bij de Naudowesfies, daar hij zeven maanden .blijft, 76. vertrekt weder vandaar, $0. koomt aan het meir Pepin > 91. koomt bij de Chipeways , ald. koomt aan de Ottawaw meiren, 98. aan Ca dot s fort, 116. koomt te Michillimachinac terug , 143. vertrekt weder, van daar , ald. koomt aan 'tmeirSf, Clai~ re, ald. koomt weder te Boston , 172. dient in Amerika in den oorlog, 56. ontfnapt ter naauwer nood eene ij slijke flagting, 39 en verv. zijne uitgegeven werken, xxm. zij. ne geftalte , ald. zijn dood. xxiv. Carvers-rivier, I, 71. Cataraqui - rivier, 1, 165. Champlain ; befchrij ving van dat meir, I, 167 en volg. Charlevoix ; zijn gevoelen omtrent de bevolking van Amerika, I, i88. zijne berichten omtrent de Noord - Amerikaanen, 1, 215. Chegomegan - kaap , 1, 132, Cliichkbe , een fpeeliuig , II, 21. -Cliipeway - rivier , befchrijving van dezelve , I, 98. Chongousceton; eene der benden van de Naudonesjies uit de vlakte, I, 76. Cohna waghaus , I, 168. Conepate befchreven , II, 185 en verv. Couguarbefchreven.il, 174. Cmwn-ptïwt eene zwakke vesting, I, a.  BLADWIJZER. D. Dansfen; de Indiaanen danfen gaerne, tl, tl, hoe de vrouwen dansfen, 12, de Pijp-dans, 13. de Oorlogsdans, 14. de Huwelijksdans , 13. de Offerdans, 27. Delzbl, dapper gedrag en dood van dien Officier, I , 157 en volg. Detroit,- befchrijving dier Straat, I, 144 en volg. Detroit; ftad van dkn naam, I, 44. mislukte onderneming van fontiac op dezelve , 150 en verv. Deugden der Indiaanen , II, 146. Dieren ( viervoetige) van N. Amerika, II, 173. kruipende, 2*9. Dikkop , II, 217. Donder; geduurige donder, die aan eene zekere baai gehoord wordt, I, 139. oorzaak daarvan, 140. Donder ■ baai, 1, 1J9. Doorn - ftaert - flang, II, 226. Duiker befchreven , II, 207. Duivels - beet, II, 257. Duizend - meiren , I, 6Z. in. E. 3Eb en vloed van zeven en een halfjaar in deStrafct van MichiUimacliinac, I, 141. Echtfcheidingen hoe gefchieden, II, 110. Eendvogels van N. Amerika, II, 206. Eigendom weinig bekend bij de Indiaanen, I, 240. Eik ( laage) II, 249. Eiken befchreven , II, 235 en verv. Eilanden in hetGroot-meir; bijt;eloovige denkbeelden der Indiaanen omtrent dezelve , 1, 13». Eland befchreven , II, 18© en volg. Eland-Jagt, 32. Elandshout., II, 24*. Erie - meir; befchrijving van hetzelve, I, 161. 163. Esfchenboom , II, 237. doornachtige, 247. zijne kragten tegens de Venusziekte ,11,131. Etchelaugon - meir, I, 171, F. ï^orellen-vangst, I, 142; Fort Michillimackinac. Zie Micliillimackinac. Fait La Bay. Zie La Bay. Fort la Reine of Koninginne fchans, I , 104. Cadot, 126. Niagara, \ 61.Frontenac , 166. Os-we go, 166. Wp'ijïng , 170. Tamifcatning, ald. Mijlasjin ,171. St. John, ald. Meir Manieouagone, ald. Meiren Pertibi, Wtnektagan , Etchelaugon , Papenouagane , ald. Fluit van riet, II, 21. Frontenac-tan, I, 166, G.  B L A D W IJ Z E R: G. (laai (blaanwe) befchreven , II, 209 en volg. Ganzen • rivier, 1,68. Garcia zijn gevoelen omtrent Amerika, I, 170. Gargit, II, 259. Gebed van een Opperhoofd - der Ottowaws om eene goede reis voor den fchrijver, I, 22. Geele - rivier, I, 48. Geest; welk denkbeeld de Indiaanen omtrent den . grooten Geest of God hebben, II , 120; omtrent den hoozen Geest en mindere Geesten, ald. Geheugen (goed) der Indiaanen , I, 236. Geitenmelker, II, 202,203. Geld bij de Indiaanen in geen' achting, I, 241. Geneesmeesters zijn de Priesters , II, 122. hoe zij de zieken behandelen, la3> 132. George-meir , I, 168. Gefpikkelde Slang, II, 226. Goddarts • rivier, I, 101. Godsdienst der Indiaanen, II, 118 en verv. Gomboom (zoete) befchreven, II, 245. Gonorrhea door eenen Indiaan fpoedig geneezen, H, 131. Gordel van Wampum befchreven, II, 102. Goud zeer overvloedig bij eene zekere natie van N. Amerika, I, 113. Goud-draad, eene plant.' Ui 256. Grand-traverfe,1, 20, i*r. Groene • baai. Zie Baai de» Puants. Groene - rivier, 1, 71. Groene-flang, II, 22