Ex Legato V E R R IJ S T.  VEBHANDELINGEN TA N HET GE NO O T S C II AP TER BETOSDE1IHG DER HE ELKUNDE, T E AM S TE H 13 A Mo UI .DEEL. TE AMS I I E B A M, Bij JAN BA1ENB EL¥E. MDCCXCIV.   VOORREDE, eindigden in de voorrede van het tweede deel deezer Verhandelingen, her Gefchiedverhaal des Genootfchaps, met den $ ncsfen. Mr. j. e. huijdecoper van maarseveen, Heer van Maarfeyeen, Neerdijk, enz. Mr. m. straalman, Heer van Duits, enz. regeerende burgemeesters;  xiv N A A M L IJ S T* Mr. w. g. de del, SalomonsZi Mr. n. faas. Mn J. van DE POLL* A. d E d EL. Mr. F. AL e wijn» E» van de POLL. OUD-BURGEMEESTERS DER STAö AMSTERDAM»  N A A M L IJ S T der BEST U U RENDE LEDEN. p r /e s e s. Ai bonn, Hoogheraar der Ontleed- Heel' en Verlos» kunde aan het -Atheneum Illuftre, Infpeêior Collegii Medici, en Directeur van de Maatfchappijter redding der Drenkelingen te Amjlefdam- Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Wcetenfchappen te Haarlem; van het Zeeuwsen Genootfchap der Wee. tenfehappen te Vlisfingen • van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen; van dc Maatfchappij der Geneeskunde te London en van die te Edimburg; Lid Conm fullant van liet Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. assessores. e. p. s wa ge r man, Heelmeester der Neder duitfche Gereformeerde Diaconie-armen te Amfierdam; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Wcetenfchappen te Haarlem ; van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen ; tn van het Provinciaal Genootfchap van Kunften tn Weetenfchappen te Utrecht*  xvi N A A M L IJ S T» j. de bree, lied- en Stads Vroed-meester te Ani> ft er dam, thesaurier. B. hussem, Gewoon Heelmeester van het Edel Mo* gend Collegic ter Admiraliteit te Amfterdami Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Wee* tenfehappen, te Haarlem, en van het Zeeuwsch Genootfchap der Wcetenfchappen te Vlisfingen. secretaris. jd. van gesscher, Oud-Heelmeester van 't Ss. Pietcrs Gasthuis te Am fier dam; Lid van de Hollandfche cn Zfeuwfche Maatfchappijen der Weetenfehappen ; van het Provinciaal Utrcchtsch Genootfchap van Kunfien en Wcetenfchappen, en van het Bataafich Genootfchap der Proefonder-» vindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam* NAAM.  N A A M L IJ S T der GEWOONE LEDEN. Achtervolgends den tijd hunner aartneeming van het Lidmaatfchap. h. w. kriegër; Stads Breük- én Heel. meest er Van het St. Piet er s Gasthuis te Amfterdam , enz. Den 10 Maart 1790. A. c. de beer, Heelmeester der Stads-en Nederduit/che Gereformeerde Diaconie*armen te Amfterdam. Den 10 Maart 1700. j. fillek.es, Heelmeester te Amfterdam. Den Io Maart 1790. keuper , Heelmeester en Stads Operateur van den Steen te Amfterdam; als mede Stads SteenJnijder te Utrecht. Den 10 Maart 1790.  xvni N A A M L IJ S T. h. nissen, Heelmeester en Stads Operateur van de CataraEta te Amfterdam , Stads Oculist te Hoorn. Den io Maart 1790. j. h. de clercq, Heelmeester te Amfterdam. Den 10 Maart 1790. j. rocquette, Med. Doel. Anat. Chir. et Art. Obfietr. LeStor te Haarlem; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Wcetenfchappen, enz. Den 31 Maart 1790. c. ME. b v gge van der boge , Oud LeStor der Heel- en Verlos-kunde bij het Illusire Gijmnafium des Graaffchaps. en Oud eerfte Heel- en Vroed-meester der Stad Zutphens, thans Anat. Chir. et Art. Obftetr. LeStor Honorar., Stads Operateur , Chirurgijn ea Vroedmeester, te Haarlem, Den 31 Maart 1790. J. daams, Heelmeester te Haarlem, Den 31 Maart 1790. p. luc H tbian s, Med. DoEt. Anat. Chir. et Art. Obftetr. Profesfor te Utrecht; Secretaris van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen; enz. Den 1 April 1790.' r. forsten, Med. Doöt. Med. Theor. Anat. & Chir. Profesfor te Harderwijk ; Lid van verfcheidene Maatfchappijen van Weetenfchappen ; enz. Den 1 Aprii 1750.  N A A M L Ij S T* h* j. KRAChting, Heelmeester ie Haarlem • Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weeten* fchapptn* Den 2 April 1790. iu hïjligerS. Anat. Chir. et Art. Obftetr. Lee tor; Stads Heel- en Vroed-meester te Deventer. Den 3 April 1790. j. van der haar, Oud Chirurgijn'Generaal bij de troepen van den Staat; oud Premier Chirurgijn van 'sLands leger-hospitalen ; thands Heelmeester der Stad en van het HoSpital te 's Hertogenbosch; Lid van vrfcheidene Maat* fchappijen van Weetenfcliappcn. Den j April 1790. tv. mvtnnïks', Med. Doelt Mcdi Èotan. Anat. Chin et Art. Obftetr. Profesfor aan de Academie van Stad en Lande; beftendig Deken vae het Co Heg. Medid ie Groningen; Lid van het Genootjchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Zurich ; van de Sociëteit der fraaje Kunften en Weetenfchappen te Amiens, en van het Bataafsch Ge nootfehap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; Lid Correspondent van de Koninglijke Maatfchappij der Geneeskunde te Parijs^ enz. Den 6 April 1790. f. h. gram, Operateur, Heel. eH Vroed meester te Rotterdam; Lid van het Zeeuwsch Genootjchap der Weetenfchappen te Vlisfingen; van hef ** 9  xx NAAMLIJST. Provinciaal Genootfchap van Kunften en Weetenfehappen te Utrecht. en van het Bataafsdi Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Den 7 April 1790. w. leurs, Heelmeester in'sGraayenhaagc\Chirur» gijn-Major bij de Gardes du corps van Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe van O range en nassau, enz. enz. enz.; toenmaals Lid van de Haagfche en Utrechtfche Letterkundige Maatfchappij en; thans ook van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Den 8 April 1790. H. eezoet, Med. Doel, en Vroedmeester te Rot" ter dam; Lid van de Roomsch ■ Keizerlijke Academie der Natuuronderzoekeren • van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. Den 9 April 1790. a. soek., Chirurgijn , Operateur, buitengewoon Stads Vroedmeester en Praileclor in de Verloskunde te Leijdcn ; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen , enz. Den 10 April 1790. j. du pont, Med, DoB. en Vroedmeester te Rotterdam; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen, enz. Den iq April 1790  N A A M L IJ S f. xxi a. ijpeij, A L. M. Philofoph. & Med. Doft. Bo. tan. Med. Legal. & Anat. Profes/or te Fr ave. ker; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Bataasfch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; enz. Den io April 1790. m, s. du pui, Med. Doët. Anat. Chir. & Art* Obftetr Profesfor Honor. te Alkmaar; thands Chir. Pra£t. & Art. Obftetr. Profesfor Extraord. te Leijden; Lid van de Hollandfche, Zeeuwsfche en meer andere Genootfchappen van Kunften en Weetenfchappen. Den 10 April 1790. j. F Hl lip , Heel en Vroed-meester te 'sGraavenhaa* ge. Den 11 April 1790. w. donkersloot, Heelmeester te Rotterdam en van Schieland; Vtfitator der Lijders, gebragt wordende in het Gasthuis van opgewelde Stad, enz* Den ij April 1790. x. greeve, Stads Heel- en Vroed-meester te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utreclusch Ge nootfehap van Kunften en Weetenfchappen, enz. Den 19 April 1790. p. van lanckum, Stads Heel- en Vroed-meester te. Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrcchtsch Genootfchap van Kunften en ^Weetenfchappen , enz. Den 19 April 1790. ** 3  xxii N A A M h IJ 5 T, e. sandifort, A/e^/. Z)o<9. £? Chir. & Art. Obftetr. Profesfor te Leijden; Lid van de Koamsch Keizerlijke, Zweedfche , Bazelfche , Edinburgfche , Parijfchc, Hollandfche, Zeeunjche en andere Maatfchappijen van Weetenfchappen, Den 12 Mai 1790. j. h- stolte; Med, Doel, en Vroedmeester te Zwolle; Lid van verfcheidene Maatfchappijen van Weetenfchappen, Pen l$ Mai 1790. J. Hi gal la nd at, Med, DoB. Stads- en Ambachts - Doclor en Vroedmeester te Hulst; Lid van d Intusfchen bleef deeze pijn met eene iterke prikkelende hoest aanhouden, waarbij veel bruine flijm werd opgebragt; de koorts was aanhoudende, en 'smorgens was er een fterk zweet, , vooral op de borst: hierom werd er een fpaan■fche vliegpleister op de borst gelegd, en tevens met het drankjen van . de extr. c. p, en myrfa aq. aangehouden. » Na de pijn op de borst bedaard was, fcheen; federt den 11 , alles een wenschelijker keer te neemen; de flikking verbeterde zeer, en de lijderes kon nu zo veel voedzel gebruiken , dat haare krachten dermaate vermeerderden, dat zij, die reeds bedlegerig geweest was, wederom•> bij goed weer, konde uitgaan . dan, na den 23 vertoonde er zig een toeval, 't welk bij ons in 't eerst moejelijk te verklaaren vièl^ de flikking zelve van vastere fpijzen, als brood^ vruchten, enz. was zeer gemaklijk; doch op een ze-  OVER -EENE BELETTE NEDBRZWELGING. 33 Zekere hoogte beneden het flrottenhoofd gekomen zijnde, werd alles met hoest uitgeworpen, drinken kon zij geheel niet naar beneden brengen: de klieren omtrent de Cartikgo ihyreoidea fcheenen nu zeer opgezet te zijn, waarom ik het extr. cicutce met de cort. peruv en myrh. paarde; op den 30 openbaarden zig twte abscesfen op den arm, onder de garoubast, die de lijderes veel pij os veroorzaakten: intusfchen verbeterde de flikking zo wel van droog voedzel als van drinken merkelijk: de hoest bleef niet» temin des nachts lastig , waarom ik 's avonds een grein opium 'voorfchreef: daar echter da hals zeer opgezet bleef en de klieren aan dert hals gezwollen fcheenen, dacht ik dit geval mee ongefchikt te zijn om de krachten van de terra pnnderofa fatita in het ontbinden van verharde klieren te beproeven: ik gaf de Lijderesfe des van de oplosfing van een half drachme daarvan in een once gedisceleerd water, 30 droppelen, driemaal daags: dit deed geheel geene uitwerking: de hoest bleef genadig aanhouden, en de flikking was nu eens beter, dan weder geheel beled door de hoest, die alles terug bragt: dan, de lijderes befpeuröe reeds federt eenigen tijd, dac wanneer zij kersfen of eenig ander voedzel gebruikte , er op eene zekere plaats iet bleef III. DEEL. C  34 E« J- THOMASSEN h THUESSINK hangen, waardoor zij dan vrij goed flikken konde, toe zo lang dat dit wederom van die plaats affchoot, wanneer de hoest andermaal alle flikking belettede. Na dit eenigen tijd had aangehouden, verdween ook dit toeval , en na dat de lijderes geduurende veertien dagen niets konde inflikken, zonder het weder aanftonds te moeten uithocsten, trachtte ik door voedende klijfteeren, en door geduurig den mond te fpoelen, de levenskrachten optehouden , die echter langzamerhand zodanig vervielen, dat de lijderes , na zig twee dagen vóór den dood de fpru w geopenbaard had, eindelijk bezwijken moest. Uic het beloop en de toevallen der ziekte," bleef er bijna geen twijfel voor ons over , of de lijderes was aan eene ontaarting van den flokdarm, met verdikking en vernauwing gepaard , veroorzaakt door een ontaarting der klieren, geftorven ; wij waren derhalven zeer verlangende dit na den dood bevestigd te zien : met veel moeite kreegen wij verlof om de oorzaak des gebreks in 't lijk nateipooren; dan, zeer groot was onze verwondering toen wij , bij de opening , geheel iet anders dan wij vermoed hadden, gewaar werden. Na wij de uitwendige bekleedzelen had-  OVER EENE BELETTE NEDER.ZWELGING. den weggenomen , vonden wij alle de deelert in hunnen natuurlijken Haat j wij namen des de Larynx met den Oe/ophagus zo diep mogelijk uit het ligchaam, en vonden toen het volgende: De Pharynx was meer dan natuurlijk ver* wijd; uitwendig fcheenen de Glandula thyrioidea harder en grooter dan in den natuurl jken ftaat* en de Oefophagus, fcheen langs de Larynx iet harder en met kleine klieren bezet; doch geopend zijnde , vonden wij den geheelen binneniten rok van boven van de Pharynx af, tot zo verre wij die hadden weggenomen, geheel verteerd: op de hoogte van den derden en vierden ring van de Aspera arteria, vonden Wij eeft zweer, die in het midden eene opening had, waardoor gemaklijk de kleine vinger konde doofgebragt worden- en die tot in de Larynx doof» ging : aan de linkerzijde waren de Fibra mus1cularei op veelerleie plaacfen zodanig doorknaagd , dat er ook verfcheidene kleinere openingen tot in de Larynx doordrongen: voor 't overige fcheen. de Oefophagus verder naar ben»; den vernauwd te zijn. De Aspera arteria geopend hebbende, vonden wij de openingen, die in deszeifs holte waren doorgedrongen, doch alleen fcheen de inwendig ge rok der Larynx^ [rimpelig en doorknaagd j C 3  30" E. J. THOMASSEN k 1HUBSSINK," 1 langs -de gaten aan de linkerzijde — de Iongen fcheenen uitwendig gezond , en wij konden aan dezelven geene tekenen van ontiieking of verzwering gewaar worden: wij hadden geen gelegenheid om den onderbuik te openen. Wanneer wij nu de opening vergelijken met de toevallen, blijkt het, dat wij door het klierachtig geitel der lijderesfe, zowel als de klieren aan den hals, en de uiterlijke opzetting der Glandula thyrioidea, door de prikkeling veroorzaakt, in de Diagnofis misleid zijn, offchoorj de ziekte •zeer waarfchijnelijk uit eene fcrophuleufe oorzaak, naamlijk eene verplaatfing der itoffe, die de ophthalmia fcrnphulofa veroorzaakte, te weeg gebragt was: intusfchen is het zeer aanmerkelijk , dat deeze verzwering zonder voorafgaande ontfteeking, of bijzondere pijn, in zulk een gevoelig deel heeft kunnen plaats hebben, daar an. ders de ontiieking der Oefophagus van zeer zwaare toevallen verzeld is: eene omftandigheid, die den doorzichtiglten Geneesheer zoude moeten misleiden: de bijzonderheid, dat de lijderes beter vast voedxel dan drinken , en op 'c laatfte alleen dan vast voedzel konde flikken, en ook drinken , wanneer een velletjen van een kers, of iet anders, zig op eene zekere plaats vastzettede, ontwikkelde zig nu ook duidelijk, dewijl dit veile-  OVER EENE BËLETTE NEDERZWELGlNG. ' %? tjen , enz. dan de opening in de Oefophagus floot; dit verfchoten zijnde viel alles in de Larynx, welke als dan door een geweldige hoest alles weder uit den neus uitwierp: waarfchijnelijk waren toen de overige openingen nog niet aanwezig: deezen ook gevormd zijnde, kon, als de groote opening gefloten was , de drank door de kleine gaatjens doordringen, en de lijderes was nu in de volftrekte onmogelijkheid om eenig voedzel of drinken sonder hoesten binnen te brengen.  VERKLAARING DER AFBEELDINGEN' PLAAT ït Fig, I. Vertoont den Oefophagus opengefneden, a. De Epiglottis. b. b. De procesfus hyoidei van de Cartilago thyreoi.iea. c. c, Di cartilagines aritenoidea.% d. d. d. d, De uiterjien van den opengefneden Oefophagus. e. e. Het begin van de inwendige ontvelling, of ulceratio der Oefophagus. f. f. De kleinere ulceraties van den Oefophagus, die gedeel¬ telijk tot in de Larynx doordrongen. g. De groote opening in het midden van het ulcus f, die to$ in de Larynx doordrong. Tig. 2. Vertoont de Larynx opengefneden. a. De epiglottis. b. b. De procesfus hyoidei van de cartilago thyreoidea» c. c. De cartilago thyreoidea. d. d. De glandulae thyreoidea; gedeeltelijk. e. e. e. e. De Larynx zelve. f. f. De kleinere openingen en gedeeltelijke ontvelling dtr, Larynx, 5. De groote opening in de Larynx.  Plaat 2, Bladz. 38.   AANMERKINGEN, BETREFFENDE DE WERKING DER. HEELMIDDELEN, DOOR i D, van GESSCHER. Uitgebreid , zeer uitgebreid, moeten de kundigheden zijn eens Heelmeefters, zal hij waarlijk dien naam verdienen , de kunst welke hij oefent vereeren, en het meest mogelijke heil bewerken van zijnen lijdenden medemensch. C4  40 • V. GESSCHER, AANMERKINGEN Onder het getal deezer kundigheden is geenzins een van de minfte de kennis der Heelmiddelen, dat is, om Zulks in 't voorbijgaan aantemerkcn , van alle die dingen, welke ter genei zinge von Heelkundige gebreken, uiterlijk worden aangelegd , en niet behooren tot de clasfe derf werktuigen of der verbanden. Het voornaam doel der Heelkunde immers, het middenpunt waarin alle noodwendige kundigheden eens Heelmeesters moeten zamenloopen, is de genezing dier gebreken, voor zo veel dezelve naamlijk beftaanbaar is met de mogelijkheid : hiertoe wordt onder anderen, en met op»qht tot de meest voorkomende gebreken, inzonderheid, vereischt het gebruik van Heelmiddelen •— is hij derhalven hiervan onkundig, of niet zo kundig als zulks behoort, moet hij voorzeker bij de behandeling van elk gebrek., daardoor geneesbaar, een prooi zijn der dwaalfnge, en zijnen lijder of ongenezen laateo, of geneezen langs eenen weg, waarvan, algemeen genomen , de menfchlijke natuur een affchrik heeft, dien naamlijk, eener in dit geval wreede, en altoos min of meer pijnlijke kunstbewerking. Dan, hoedanig moet de kennis zijn derzelven? Is het genoeg dat men weete, wolke dingen van tijd tot tijd op do lijst der Heelmiddelen-gefield  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 41 zijn? tot welk eene rangfchikking zij behooren? voor hoedanige gebreken zij worden aangeprezen ? en op welke eene wijze men zig verbeeldt datze werken? Let men op het gedrag der meeste Heelmeefteren; raadpleegt men de fchriften van bijna alle Heelkundigen, alsdan fchijnt het uitgemaakt, dac men waarlijk hierin kan berusten , en zig dienaangaande over niets wijders hebbe te bekommeren : eene oplettende kunstoefening inmiddels, overtuigt ons van het tegendeel, en doet op de blijkbaarfte wijze zien, dat onder het verbazend getal der dingen, op de lijst der Heelmiddelen gefield , en dikwerf met het grootst vertrouwen aangeprezen , flechts zeer weinige kunnen befchouwd worden als zodanig, en geheel geenen dan onder zekere bepaalde voorwaarden. De kennis deezer voorwaarden derhalven is, zo niet meerder, althans even belangrijk, dan die der Heelmiddelen zelve; doch tot nog toe, het fmert mij zulks te moeten zeggen, of achteloos voorbij gegaan, of niet dan oppervlakkig en allezins onvoldoende behandeld. Men veroorlove mij hierom , eenige weinige aanmerkingen ten haaren opzichte; aanmerkingen , op de ondervinding vooral gegrond , door redeneeringen en voorbeelden van . gelijken aart, C 5  '4S D. v; GESSCHER, AANMERKINGEN geftaafd; én waarvan ik des met reden denke dat door geenig kundig, ervaaren, oplettend en in de kunst van waarneemen bedreven Heelmeefter, zullen wederfproken worden. eerste aanmerking. Geenig Heelmiddel is van eenigè merkelijke uitwerking , wanneer niet de levenskracht, 't zij van Tiet gantfche ligchaam, 't zij van het lijdende deel, voor het minfle zo groot is, als vereisc\t wordt om deszelfs vermogen te ontwikkelen. Elk mensch befluit in zig, een beginzel , 'c welk wij niet kennen dan uit deszelfs gewrochten; het Enormoun, naamlijk, van hippocrates, de levensgeesten der Ouden, de Archeus van van helmont , de ziel van sthal, de Natuur van fommigen, de levenskracht van anderen , van ons. Dit beginzel , hoedanig ook, berust gelijklijk, fchoon niet in eene zelfde maate, in alle deelen van het ligchaam, en doet, zo lang hetzelve,, werkt, deezen beftaan, groejen, gevoelen t en zig beweegen , of althans vatbaar zijn voor het een en ander.  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 4j Dit zelfde beginzel, is de oorzaak der dierlij-. ke warmte, des omloops, van de affcheiding der vochten, van de doorwaafeming, en van veele andere werkingen, door welken hcc geneeskrachtig vermogen van allerleie Heelmiddelen moet ontwikkeld worden , zal hetzelve op eenigerlc-ie wijze werken, of immers zo werken als zulks behoort. Geenig middel, het flerkfte niet uitgezonderd, •doet hierom iet bij een dooden , iet merkelijks bij een zieltogenden , zeer weinig bij een ontkrachtigden, en niet meerder bij een deel, door bevriezing of eenige andere oorzaak, grooten* deels verftorven. TWEEDE AANMERKING. De hoegrootheid deezer kracht, bepaalt dikwerf itlleen den graad der werking eens Heelmiddels. Stel een Heelmiddel, welks gewoone uitwerking, om hiervan te beter te kunnen oordeelen, in alle deelen voor het onderzoek der zintuigen vatbaar is; bij voorbeeld, een blijn- of korst-maakend ; leg dit, op dezelfde wijze bereid, in dezelfde hoeveelheid, op een delfden tijd, aan een zelfd deel, op eene zelfde plaats, en met dezelfde oplettendheid, bij twee.  44 V. GESSCHER, AANMERKINGEN Jn krachten merkelijk verfchillende lijders, en laat hetzelve bij den eenen even zo lang aanliggen , als bij den anderen: de uitwerkzelen, inderdaad , zullen altoos onderling grootlijks verfchillen, en bij den fterkeren zeer veel meerder zijn, dan bij den zwakkeren. De reden van dit verfchil is Jigtlijk te begrijpen, als men aanmerkt , dat, gelijk wij zo even zeiden , het geneeskrachtig vermogen van elk Heelmiddel , zal het eenige merkelijke uitwerking voordbrengen, door de gewrochten der levenskracht van dat ligchaam, waarbij het wordt aangewend, moet ontwikkeld worden ; dewijl het noodwendig gevolg hiervan is , dat, al het overige gelijk zijnde, die ontwikkeling, en des ook, de hier van afhangende werking des middels, immer aan de hoegrootheid dier kracht moet beantwoorden, en bij den eerden lijder zig eerder en meerder moet doen' waarneemeo dan bij den laatilen. Hetzelfde moet, om dezelfde reden, gebeuren bij deelen, 't zij natuurlijk 't zij toevallig, van verfchillende levenskracht, en kan men derhalven, gelijk wij zo aanftonds met opzicht tot die natuurlijk hierin verfcheelen , doen zullen, zonder eenig gevaar van dwaalfng, ook daarop toepasfen.  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. Afj DERDE AANMERKING. De affland eens deels van het middenpunt des omloops, verandert heel zeer de werking van een daarhij aangelegd Heelmiddel Door bet middenpunt des omloops, verdaan wij, met de bedendaagfche Phyfwlogi, het hart, van waar indedaad het bloed , naar alle deelen des ligchaams gevoerd wordt, en tot het welke 't ook, met uitzondering van eenige, hier en daar van hetzelve afgefcheidene vochten, wederkeert. Schoon wij niet, gelijk veelen, denken, dat in deezen omloop het beginzel berust der levenskracht, die zo veel toebrengt tot de werking der Heelmiddelen, befchouwen wij dezelve nogthans, als één haarer voornaamfte gewrochten; als een gewrocht zelfs waarvan veele andere haarer gewrochten eeniglijk en geheel, of immers meerendeels afhangen , en zijn wij tevens van gevoelen , dat hij niet alleen een zeer grooten invloed heeft op de werking dier middelen, maar dat ook hierom die werking, al het overige gelijk (taande, altoos fterker zijn moet bij deelen , in de nabijheid van het hart gelegen, dan bij dezulken, die daarvan op eenen merke» lijken afltand verwijderd zijn.  $6 D. V. GESSCHER. AANMERKINGEN Wij zijn zulks te meerder, doordien Natuurkundige proeven bewijzen, dat, hoe verder de bloedvaten van het hart afliggen, hoe de beweeging van het bloed door dezelven , gelijk ook de warmte der deelen, minder is (a) : en de Heelkundige ondervinding leert , dat een zeifd blijkbaar werkend heelmiddel , ftel wederom , een rood- blijn- of korst -maakend, bij denzelfden lijder aangelegd, altoos fchielijker en fterker werkt, aan de borst, den buik, den hals en het hoofd, dan aan de dijen, de beenen en de voeten. VIERDE AANMERKING. Het bijzonder weefzel, de bijzondere gevoeligheid en prikkelbaarheid der deelen, maaken geene mindere verandering in de uitwerking eens gegeven Heelmiddels. Deelen , vatbaar voor de gewaarwording van pijn , noemt men gevoelig ; die door eenigerhande prikkel in beweeging gebragt worden , prikkelbaar. Niet alle deelen zijn gevoelig, niet alle dee- («) t. schwencke, Verhandeling van het Bloed* 3 en 5 Hoofddeel.  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN, ttf len zijn prikkelbaar; weinigen zijn tevens prikJ kelbaar en gevoelig : noch het gevoel noch de prikkelbaarheid, zijn even groot in alle deelen, waarbij dezelven gelijkerhand plaats hebben. Buiten de zenuwen, de eigenlijke werktuigen des gevoels, is misfchien geenig deel zo gevoelig als de huid : deeze zelfde huid nogthans is niet prikkelbaar. De beenderen, de kraakbeen-, deren , de banden , de peezen , het cel wijze weefzel, de hersfen vliezen, zijn noch prikkelbaar noch gevoelig. In de fpieren, in alle fpierachtige deelen, is de gevoeligheid zo .gering, datze zelfs van fommigen ontkend wordt: de prikkelbaarheid daarentegen, zeer aanmerkelijk. (S) Zulk een groot verfchil er is in de gevoeligheid en prikkelbaarheid der deelen ; zulk een. groot verfchil ook is er in derzelver Weefzel , met opzicht vooral, daar het hier inzonderheid op aankomt, tot de kracht van aaneenhang. Hoe zeer immers overtreft niet de hardheid eens beens, van een kraakbeen, die van alle andere deelen ? De digtheid en taaiheid der huid , van een pees, van een' band, die der vliezen in 't (6) haller, Mem- fur la nature fenftblt et irritatie? des porties du Corps Av.imal, Tom. i.  '48 d. v. gesschèr; aanmerkingen algemeen, der fpieren, der ingewanden, en der; gelijken? n verwondete zig defhalven niet, dat wij een zeer aanmerkelijk verfchil ftellen in de werRine der Heelmiddelen, gegrond alleen, op het bijzonder weefzel, op de bijzondere gevoeligheid er n-ikkelbaarheid der deelen. len doe zulks niet meerder, als men ziet, ''ikwerf gezien is, dat de eenvoudige kait : doemen, bij eene weekmaakende pap genoegd, in de ontiieking van fommige deelen, ondragelijke pijnen verwekken , en zulks niet doen in die van anderen (V); dat de voorloop, die naauwlijks merkbaar werkt, op een deel, met eene gaave opperhuid gedekt, zulk een i^iartlijk gevoel veroorzaakt , wanneer die huiddaarvan is afgefcheiden: dat de terpentijngeest, zo aangenaam aan de peezen, banden, en Veele vliezen , bijna als een brandmiddel werkt op de huid: dat de beste oplosfende middelen, naauwlijks de verdeeling bewerken van gezwellen , voordkomende in de peezen , banden of beenderen, dat een weekmaakend middel, dikwijls (e) t. schwencke, Schets der Heelmiddelen, 2 druk. bladz. 8.  betreffende db héelmi doelen^ 0 toijls huidzweeren geneest, en in verzweeringen Van het vetviies', uitwasten veroorzaakt : dat eindelijk, de aanraaking van het blootliggend deel eener fpier, met eenig prikkelend'middel, daarin eene zichtbaare beweeging veroorzaakt, en zulks niet doet bij die van een pees, van een* band, van eene zenuw zelfs, en van meer andere deelen. vVfdé aanmerking!» Een zelfde heelmiddel, werkt gcenzins op allé 'pleatfen van hetzelfde deel, noch hij alle deelen $ vf gebreken, fchijnbaar aan elkander gelijk , hetzelfde. Hoe vreemd dit fchijnen moge , is het echter Voor zeer veele ondervindelijke bewijzen vatbaar: wij bepaalen ons iïeches tot weinigen. Bij allé ontfteekingen van de huid, zijn vette aaniegzéls fcbadelijk . bij geene derzelven intusfchen zodanig, als bij die van de huid des aangezicht: vette en te gelijk prikkelende inidde-r len, doen even als elders, de ontfteekingen van het epithelium der lippen, overgaan tot verzweefing : een mengzel middelerwijl, van versch varkensvet en de roode neêrgeflagene kwik, hoe gevoelig veelal werkende, is een der orjfijlbaar* lil. Deel. D  50 D. V. GESSCHER, AANMERKINGEN fte middelen ter geneezinge van allerleie ortitee» kingen van het bindvlies : de zo bekende fpijkersbalfera, ter oplosünge eener kneuzing aan het voorhoofd, bij zeker Heer gebezigd, verwekte onophoudelijke niezingen, zodra ze werd aangeftreken boven het rechter, en niet als zulks gedaan werd boven het linker oog : de geele hars , op zekere wijze geleenigd, geneest de pees-, geenzins de zenuw■ knoopen, noch een, aan de eerften alzins gelijkvormig gezwel, in den beursband van het gewricht der voorhand of des voorvoets: door hetzelfde middel, door den geest des ammoniakzouts, en door dit zout zelf, met eenigerlei oplosfende pleister gemengd , wordt gelijkerhand de geneezing bewerkt des boongezwels: de twee laatstgenoemde hulpmiddelen wederois, doen niets af bij de peesknoopen: de zuure geest van zeezout, dikwerf en behoedzaam, met een penfeel aangebragt, doet alle verhevene wratten uitdrcogen en afvallen; bij de platte is hij meestal werkeloos: van den ammoniakgeest, en het ammoniakzout, in rooden wijnmoêr opgelost, heb ik mij veelmaalen, met het beste gevolg, bediend, bij de uitwendige waterzucht van het kniegewricht : in fommige gevallen nogthans , oft'choon zelfs minder aanmerkelijk, ben ik door beiden te leur geileld»  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 5l Kan men reden geeven van deeze bijzonderheden ? ik twijfel hieraan grootlijks, ten zij men als zodanig aanneeme te ftellen, dat, hoe groot ook de fchijngelijkheid zij der deelen, er akoos eenig weezenlijk verfchil bij plaats heeft; en hetzelfde waar is van dejgebreken. zesde aanmerking. De bijzondere Hgchaamsgefeldheid, Kunne in wderdom eens lijders, begunftigen of belemmeren dikwerf heel zeer, de werking der heelmiddelen. Men ziet zulks allerovertuigendst bij het gebruik van mostaartpappen, van fpaanfche vlieg> pleisters, van de fchors der garou, met één woord, van alle middelen die gewoon zijn, plaatslijk eenig zichtbaar uitwerkzel voordtebren* gen; als welken altoos, onder gelijke overige voorwaarden , eerder en meerder werken , bij gezonden dan bij zieküjken; bij fterken dan bij Zwakken; bij bloedrijken dan bij nijmachngcn; bij vrouwen dan bij mans; bij kinderen of aankomelingen dan bij bejaarden of grijsaards. Om de reden hiervan te begrijpen, behoeft men Hechts aantemerken, dac, gelijk ik te voo« ren bewezen heb, de werking der heelmiddelen veelal afhangt van de hoegrootheid der l$* D a  52 D. V. GESSCHERN, AANMERKINGEN venskracht en van het bijzonder weefzel 9 de bijzondere gevoeligheid en prikkelbaarheid der deelen: dat de levenskracht, algemeen genomen, grooter is bij gezonde, fterke, bloedrijke en jonge menfchen; dan bij zieklijke , zwakke, flijmachtige en oude: gelijk ook, dat de kracht van aaneenhang aller deelen, merkelijk verfchilt bij jongeren en bij ouderen, bij zwakken en bij fterken, bij zieklijken en bij gezonden, bij vrouwen en bij mans; en bij elk der eerden^ altoos zeer veel minder is dan bij die der laatften. ZEVENDE AANMERKING. Het jaargetijde luchtflr eek, de eetregel, de beweeging, de rust, de houding zelfs van het ligchaam of van het lijdend deel, hébhen allen een zeer grooten invloed op deeze zelfde werking, zo ten goeden als ten kwaaden. Bij de behandeling van fommige verftervingen, bij voorbeeld, fcherpt men de bederfweerende middelen, best, des winters met brandewijn, des zomers met azijn Qdj: veele zweeren aan de beenen, geneezen bezwaarelijk in Engeland, bij ons; ligter in Frankrijk: de meeste hoofdwond (<0 t. scmVENCKE, Schets der Heelmiddelen, 2 Druk, bl. 15,  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 53 den integendeel, doen zulks hier te Lande gemaklijker dan daar ; te Mompellier, Marfeille en Avignon, dan te Parijs (e): de opgenoemde en veele andere zweeren, geneest men in de noordelijke Landen, dikwerf met veelerleie pleisters en zalven: in de Oost- en West-Indien bijna nimmer; wel door vochtige, geestrijke en verfterkende aanlegzels: — zo veel brengen htc jaargetij en de luchtftreek toe, tot de werking der heelmiddelen. Wat de eetregel, gelijk ook de bewèeging en rust, daartoe bijbrengen , ziet elk oplettend Heelmeester dagelijks, en fchijnt noodloos, dat men 't ftaave met voorbeelden: het is hetzelfde ten aanzien der houding, zo van het lijdend deel, als van het geheele ligchaam: begeert men nogthans eenigen, alsdan herinnere men zig, de weêrflreevigheid van veele, zelfs eenvoudige zweeren aan de beenen, tegen de beproefdfte heelmiddelen, als de lijder onverfchillig gebruik maakt van allerleie voedzelen , en niet kan of wil te bedde liggen, of voor het minst het lijdend deel , in eene horifontaale «rekking doen rusten op een behoorelijk fteunzel: men herinnere zig daar beneven, en dit zij CO Mem. de PAcai, Royale de Chir. Tom. i, D 3  1 54 D. V. GESSCHER, AANMERKINGEN hiervan genoeg, hoe dikwerf men te leur gefteld word door de vermogendfle bloedftelpende middelen, bij gewonde flagaderen, wanneer de gekwetfte zig te buiten gaat in het gebruik van verhittende fpijzen of dranken, in geen koel vertrek zijn verblijf houdt, een prooi is zijner driften, en zig niet ftrenglijk onthoudt, van allerleie beweeging, of vervoerd moet worden van de eene plaats naar de andere. AGTSTE AANMERKING. De beste middelen voor eenig gegeven gebrek, worden niet zelden, meer of min krachtloos gemaakt , door eene algemeene kwaade gefteldheid des ligchaams, of door deeze of geene vochtsverbastering* Ter verhoedinge van alle misverftand , welke het onderfcheiden gebruik der woorden,, algemeetie kwaade gefteldheid des ligchaams , en vochtsverbastering , bij minkundigen, zoude kunnen doen geboren worden, is het misfchien nuttig hier aantemerken, dat ik door de eerfte verfta, eenen zieklijken ftaat, 't zij van alle 't zij van de meeste zo vaste als vloeibaare deelen; door de Jaatfte, alleenlijk dien der vochten: gelijk ook, dat ik van gedachten hen, dat, fchoon beiden elkander, meestal van nabij vergezellen, er niette-  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 55 juin, althans voor eenigen tijd, zeer wel, eene vochtsverbastering beftaan kan, en indedaad forawijlen beftaat, zonder eenigerleie zieklijke gefleldheid der vaste deelen, of immers, 'c geene ten aanzien der Practijk hetzelfde is, zonder eenig het minst blijkbaar verfchijnzel derzeive. Dat de beste heelmiddelen, in 't geval eener algemeene kwaade gefteldheid des ligchaams, weinig of niet uitwerken, blijkt voornaamlijk uit de zeer moejelijke en dikwijls onmogelijke geneezing van veelerleie gebreken, bij menfehen, in eenen hoogen graad teeringachtig, waterzuchtig, kropzeerig, fcheurbuikig of veneriesch: dat ze niet meerder uitwerken, in 'c geval eener nog op zig zelve beiraande vochtsverbastering, uit eene zelfde moejelijke of onmogelijke geneezing der geringfte gebreken ; van eene ligte onthuiding, bij voorbeeld, van een allereenvoudigst wondjen of zweertjen; van een niets beduidend en toevallig gefchaafd puistjen of wratjen; van een allezins der opmerkinge onwaardig huidbarstjen; bij menfehen in allen deele fchijnbaar gezond, of immers die zig over niets beklaagen, en alle gewoone werkingen des levens, ongeftoord en met het grootfte gemak verrichten. Elk Heelmeester, hoe bepaald zijne kunstoefening ook zijn moge, heeft, of kan ten minD 4  S$ ». V. GESSCHER, AANMERKINGEN ften hebben, als hij anders oplettend is in hee waarneemen, en zo veele gebreken ziet als lijders, eenen genoegzaaraen graad van overtuiging, ten dien opzichte: ik voor mij althans, heb dezelve dermaate, dat ik geene zwaarigheid altoos maake, om opgemelde aanmerking te befchouvren, als zijnde indedaad ouwederfpreekelijk. NEGENDE AANMERKING. ' Eene zekere eigenaartige gefleldheid des tig* chaams, verandert dikwerf grootlijks, de werking eens heelmiddels. Onze heilzaame kunst zegt zeker groot Geneesheer, heef c iet, 't welk haar anderzins uitgebreid vermogen, zeer in den wegftaat, en, waarfchijnelijk nooit zal kunnen opgeruimd worden : dit is de zo groote verfcheidenheid der menfchlijke natuur. Alle menfehen waarlijk, hebben veele, zeer veele dingen met elkander gemeen : maar elk mensch bijna, bèfluit ook iet in zig, 't welk geene plaats heefc bij een ander : de Grieken gaven hieraan den naam van Ideqfynkrafa; wij geven er dien aan van eigenaartige geiteldheid, - Waarin dezelve befhac, kan niet wel bepa'ald worden 5 fmen kan hsar ook niet kennen van.  betreffende de heelmiddelen. 5? vooren; maar moet daarvan altoos oordeelen uit de ondervinding, en des te laat om zig te hoeden voor misilagen. Van haar is het, dat de melk, het natuurlijk voedzel van alle jonggeboren kinderen, als een vergif fchijnt voor fommige volwasfenen: dat men menfehen ontmoet, die door deezen of geenen reuk ; door het een of ander geluid; door het zien van dit of dat voorwerp; door de herinnering zelfs van iet dat hun mishaagt; in flaauwten, braking, ftuipen of iet anders vervallen: gelijk ook, dat verfcheiden genees- en heel-middelen forawijlen gantsch anders werken dan naar gewoonte; en de rhabarber, bij voorbeeld , niet doet purgeeren, de kreeftsoogen uitdag verwekken, het heulfap geene rust aanbrengt,-de kwik niet of naauwlijks doet kwij« len, en de blaauwe befchérm- of eenige andere even fchuldlooze pleister, roos, ontfeeeking, en veele andere toevallen doen geboren worden. Als men de Praétijk oefent, ondervindt men dagelijks dergelijke moejelijkheden, bij onbekende lijders: cel sus heeft hierom zeer wèl ge» zegd, dat een bekend Geneesheer, (hij verftaat hierdoor tevens een Heelmeester^,) beter is dan een onbekende, zo hunne weetenfehap voor Ds  5'8 d. v. gessciier, aanmerkingen het overige even groot is (ƒ): hierom hebben ook fommige niet geheel zonder grond gewild, dat elk mensch, bijzondere hulpmiddelen hebben moest, ter geneezinge zijner ziekten en gebreken. tiende aanmerking. De werking der heelmiddelen, wordt niet zelden bepaald, alleen door die van de verbeeldingskracht des lijders. Het is indedaad met de verbeeldingskracht, als het is met verfcheidene andere zielswerkingen, en als het was met den fchicht van achilles, waarvan ovidius zegt: (g) Vulnus Achilleo qu2 D. VJ GE SS C HER , AANMERKINGEN ftelde gebreken, voor zo veel wij dezelven met elkander vergeleeken hebben, dezelfde: de zitplaats alleen van deeze, is of oppervlakkiger of dieper dan die van geene: het beweerde derhalven, wordt daardoor dermaate bekrachtigd dat het overbodig zijn zoude, er iet meer bytevoegen. TWAALFDE AANMERKING. De miskenning van de natuur eens gebreks, is niet zelden de voornaame reden van Tiet misluk' ken der daarbij gebruikte heelmiddelen. hippocr ates heeft reeds gezegd(^):„ Het „ tegengeftelde moet door het tegengeftelde ge. „ nezen worden:" wij hebben elders aangemerkt, dat die groote man, hier mede niet zo zeer bedoelde eene tegenftelling der hulpmiddelen, aan de oorzaak, dan, wel aan de natuur eener ziekte; en moeten er nu bijvoegen, dat ten deezen opzichte, het gezegde zo waar is, dat het op geenerleie wijze kan wederfproken worden. Hoe veele mislukte geneezingen van heelkundige gebreken, immers, ziet men niet dagelijks, doordien men zig' vergist heefc in de ken- ■Cb 3 hippqcrates, Aphor. SiS. 2. Aph. 2«,  betreffende de heelmiddelen. 6% nis van de natuur dier gebreken , en bediend van hulpmiddelen, of geheel niet, of niet genoeg, hieraan tegengefteld? op hoe veele geneezingen daarentegen, hoort men niet dagelijks roemen, van gebreken uit hunnen eigen aart ongeneezelijk, of voor het minst niet geneezelijk door de daarbij gebruikte hulpmiddelen; uit hoofde wederom van even eene zelfde vergisfing? Gebeurde het een en ander, altoos en alleen, ten aanzien van onkundigen, zo ware zulks niet te verwonderen, en verdiende het geenerleie opmerking: dan, het gebeurt gelijklijk, en dit fchijnt onvergeevelijk , ten aanzien van kundigen; vanHeelmeesters, met recht als zodanig beroemd, en hierom in 't bezit eener wijd uitgeftrekte knnstoefening. Kan men eenige verfchooning vinden, voor deeze beklaagelijke, voor deeze, onze kunst maar al te zeer onteerende misgreepen? dat wij zulks beproeven; en wel op den voet der verfchoonende redeneering van den Heere macqust £ betreffende de misdagen der Geneesheren ten deezen zelfden opzichte: zij is, eenige weinige daarin gemaakte veranderingen uitgezonderd, deeze (/)• (Omacquet, Inleid, tet ds Fathokgye, I. Ded, iBladz. 91. Seq.  04 d. v. gesscher, aanmerkingen „ Schoon de Heelkunde, tot het ontdekken van de natuur der gebreken, zeer veele hulpmiddelen hebbe, is zij echter, in dit lluk nog verre af van de volkomenheid : ieder mensch heeft zijne eigene gefteldheid; zijne eigene natuur, door welke hij van alle andere menfehen wordt onderfcheiden, en die in hem, bijzondere uitwerkingen voord bren gt: door deszen eigen aart ziet men dagelijks in de Practijk verfchijnzelcn die men niec verwacht, en ons fomwijlen grootlijks misleiden: daar moeten ook veele dingen zamenloepen, zamenfpannen, orn een gewenschten uitflag in de behandelinge der gebreken te erlangen ; en , fchoon deeze of geene werking wèl gelukke, kan er echter eene andere bijkomen, die den goeden uitflag daarvan belet: dk alles maakt de Heelkunde moejeüjk en aan onvolmaaktheden onderhevig, die misfebien de naauwkeurigfte waarneemingen nooit zullen wegceemen." „ Om hierin, en de kunst en de menfchlijke zwakheid zo veel het mogelijk zij, te helpen, hebben de voornaamfle Heelkundigen van alle eeuwen, de verfchijnzelen welken zij in de gebreken ondervonden, waargenomen, en naauwkeurjg aangetekend : hippocrates toonde hier he: rechte pad, en leide door zijne keurige waar-  iETREÏFENDE DE heelmiddelen, é§ waarneemingen voor het ziekbed, den grond def waare Genees- en Heelkunde: fchoon verfteken van alle de üitvindingen onzer eeuwe, kwam hij echter door zijne eigene waarneeming, en door het geene hij in de Schoole van g n ij d u m ge* leerd had, tot eene wonderlijke bedrevenheid in de kunst: zijne fchriften zijn eene onuitput* baare bron voor onze weeten fchapf hadden alle Heelmeesters dien koninglijken weg ingeflagen, wij waren zeker veel verder gevorderd: dan,' federt den leeftijd van hippocrates, tot nu toe, heeft men ongelukkig, maar zeer weinige fchrijvers, die goede, eenvoudige,klaare en oor* deelkundige waarneemers zijn: de meesten houden zig met ijdele befpiegelingen op, of zijn zodanig aan hunne eens aangenomene gedachten overgegeven , dat zij alle verfchijnzelen daar* toe brengen : het is zeer moejelijk en kost veel zorgs , óm naauwkeurige waarneemingen te doen, en niet minder oordeel , om daarvan een be* hoordijk gebruik te maaken. Heelmeesters daarenboven, die de meeste ón> dervinding en pra&ijk hebben, zijn gemeenlijk door de veelheid van lijders belet op alles acht: te geeven ^ of bededen den weinigen tijd dien zij overig hebben in eenigerleie uitfpanningen : heé fchijnt, dat het geduurig verkeeren bij de lijders III. deel.. E  66 D. V. GESSCHER, AANMERKINGEN hun afmat, en de geest zig met iet anders moet vermaaken, om de geftadige klagten, het fombere der prsctjk te maatigen: deeze uitfpanningen, inmiddels , trekken hen min of meer van de Heelkunde af, en beletten hen althans, zo veele en naauwkeurige waarneemingen te doen , als men anders van hun zoude mogen verwachten. Het was waarlijk te wenfchen, dat ieder kundig Heelmeester op zig name, zijn' tijd te bededen aan het nafpooren van ée'n of meer gebreken; alles wat hij in c&eze bij verfcheidene lijders zag gebeuren , eenvoudig aantekende; de middelen welken hij aanwendde, en de veranderingen die zij veroorz?akten, opfchreeve; en dus uit veele waarneemingen eene hilkrie dier gebreken maakte. De Maatfchappijen der Weetenfchapnen, alomme opgericht ; ons Genootfchap inzonderheid , zijn zeer dienftig om dergelijke waarneemingen gemeen te maaken: derzelver fchrijvers echter, geiijk ook die Maaffcbappijen f behooren zig niet zo zeer toeteleggen , op het mededeelen of verzamelen van gevallen, die even zeldzaam voorkomen als ze verwondering baaren; dan wel op zodanigen, die fchoon men ze dagelijks, of immers dikwijls ontmoet, van dien aart zijn *  betreffende de heelmiddelen. 6f dat daarbij nog veel valt waarteneemen en të verbeteren. Uit dit alles blijkt* dat er een zo naauwkeurig onderzoek vereischt worde, om in alie gevallen de natuur der gebreken te kennen, dat het ligt mogelijk is, zig daarin te vergisfen: doch er is nog iet anders, 'c welk die kennis grootlijks belemmert: zeldzaam naamlijk ontdekt men enkele en op zig zeiven beftaande gebreken : veele toevallen Ioopen dikwijls zamen : daar zijn fomwijlen verfcheidene kwaaien tevens aanwezend, en wel zulken, die ftrijdigé behandelingen vorderen, zig onder ftrijdigé verfchijnfelen aanbieden : zeldzaam ook ontmoetmen een gebrek, dat een ftandvastigen loop heeft, zonder afwijking: het bedriegt integendeel menigwerf door een' ongewoonen loop die de kundigften verbijstert en doet twijfelen aan 't geen hij ziet: de verftundigfie Heelmeester vindt zig hierdoor menigmaal verlegen, en de jonger geheel buiten de mogelijkheid gefield om zig të hoeden voor dwaaling. Dus verre meestal, de redeneering des Heeren? macquet; te lang misfehien voor eene aan° merking; maar belangrijk genoeg, om derzelver ©verneeming te verfchoonen. E 3  63 D. V. GESSCHER^ AANMERKINGEN DERTIENDE AANMERKING. De miskenning van de oorzaak en ftaat eens gebreks, is geene mindere reden van de foprwijlen gebreklijke werking der bij hetzelve aangewende heelmiddelen. Het kennen en miskennen zo der oorzaak, als van den naar. eens gebreks, is van geen minder aanbelang dan die van deszelfs natuur, en hebben inderdaad zulk eenen grooten invloed op de behandeling, dat veelal de werking der heelmiddelen, hoe heilzaam deezen op zig zeiven Zijn, alleen daarmede moet ftaan of vallen. De verderving eens deels, bij voorbeeld, is altoos dezelfde, maar vordert gantsch andere hulpmiddelen als ze veroorzaakt is door eene te groote dan door eene te kleine levenskracht; door eenen onderfchepten omloop, dan door fcherpten met de vochten vermengd; in haar begin, dan als zij merkelijke vorderingen gemaakt heeft, of zig bevindt in den ftaat van volkomenheid : de plaat'üjke en op zig zelf beftaande roos, door eene vei hinderde doorwafeming, of eenig prikkelend vermogen op de huid werkende, veroorzaakt, worde veilig behandeld met verfcherdenerleie terugdrijvende hulpmiddelen; geenzins, als ze min of meer deelt in de natuur der ont?  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 69 ftekinge, of het gevolg is van eene gefchoorde gewoone bloedsontlascing of van eene zieklijke gefteldheid des ligchaams: de oogontfteking, afhangelijk van bloedrijkheid, geneest men in haaien eerften aanval doorgaands . ligtlijk , door de aderlaating en koude of verkoelende aanlegzelsï heefc nogthans deeze zelfde foorc van omfteking eenigen tijd beftaan ; of is hec gebrek veroorzaak door eene vochtsverbastering, alsdan voldoen noch de eene noch de andere, maar moec men den coevlugc neemen coc hulpmiddelen, hiervan meestal grootlijks verfchillende : de lipzweeren, gevolgd op eene ligte affcheuring des Epitheliums, bij anderzins gezonde menfehen, geneesc men dagelijks, door verfcheidenerleie niets betekenende hulpmiddelen: is in die ontvelling, of in eene allereenvoudigere lipbarsr, bij allezins gelijke voorwerpen, eenig pokfmec ingedrukt; of houdc zig die fmec bij een fchijnbaar gezonden, als flaapend verholen in den vochthoop, zo verkrijgc men de geneezing nimmer, dan door hec gebruik van kwikbereidzels: tong» zweeren , veroorzaakc door de wrijving der cong, tegen eenen fcherppuntigen tand of kies, heelt men alleen door afvijling deezer fcherpte; geenzins, als hier tevens bijkom. , eene fcheurbuikige, venerifche, of kankerachtige ongefceldEj  fG» D. V. GESSCHER, AANMERKINGEN heid der vochten: zo beflisfend een blijnmsakend middel is in de zinkingachtige tandpijn, zo lang dezelve geene plaatslijke ontiieking heefc aan* gebragt; zo onvermogend is hetzelve, bij het aanweezen deezer, of als opgemelde pijn gegrond is op beenbederf — wij bepaalen ons bij deeze voorbeelden, ten einde het geduld onzer lezeren niet te zeer op de proef ce ftellen, VEERTIENDE AANMERKING. Een zelfd Heelmiddel, al liet overige gelijk ftaande, kan nuttig zijn, als het zelden of fpaarzaam; fchadelijk, als het dikwerf of in eene ruime hoeveelheid, gebruikt wordt en omgekeerd. Dus bedient men zig, bij zuivere en vlakke zweeren, ter velmaakinge, met veel voordeels , van den bruinen helfchen Heen, éénmaal daags met eene luchtige hand aangeftipt; en belet daarmede de vel maaking, als men dezelve dik maaier, algemeener, en meer drukkend, aanbrengt: dus doet men de vleeschgezwellen, de lijkdoorns, de verhevene wratten, de hoornachtige uit wasfen, de uitwasfen van het tandvleesch, zekere neusproppen, het uitwas des gehoorwegs, en dergel jjken, op eene bijna onmerkbaare, althans önpijnlijke wijzej uitdroogen en afvallen, door  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 7t eene ligte en niet te dikmaals herhaalde beftrijking met den zuuren geest des zeezouts; en door een tegengefteld gebruik daarvan, op eene zeer gevoelige en veelal nadeelige wijze verzweeren; dus zuivert men, door een even behoedzaam gebruik van den terpentijngeest, met hec beste gevolg, alle fpekkige en rotte zweeren; inmiddels men daarmede niets dan p"n en ontfteking bewerkt, als hij achteloos hierbij wordt aangewend : dus is de roode oogzalf, door mij elders befchreven ( * ), het zekerst hulpmiddel ter genezinge van bijna alle oogontstekingen; mits meerder of minder dikwijls en in eene grootere of kleinere hoeveelheid, naar die ontfteking zwaarder of ligter is, dagelijks gebragt binnen de bepaaling der oogleden: dus zijn veele kleine verfche en zachte druifgezwellen van het doorfchijnend hoornvlies genezen, door eene fterke oplosfing van koperrood, of alain, en door eene zwakke van den onderaardfchen fteen , nu en dan, door middel eons penfeels aangeftreken; en niet mindere, in den hoogften graad verergerd, door eene onvoorzichtige toediening: dus, eindelijk, voldoen alle {lapweek- en etter-maakende middelen, gelijk ook5 Cfc) Hedendaagfthe Oefenende Heelh 2 Deel. Bladz.354, E 4  D. V. GESSCHËR, AANMERKINGEN alle oplosfende, beter aan het oogmerk, wani neer men daarvan, een ruim en herhaald, dan een bekrompen en zeldzaam gebruik, maakt, VIJFTIENDE AANMERKING, Sommige Heelmiddelen, werken best als ze koud» anderen als ze warm worden aangelegd: veelt gebreken ook, vorderen daarvan eeri kou den. anderen wederom een' warmen aanleg. Warmte en koude , de verlcheidere graaden zelfs van de eene en andere, hebben zeer verfchillende uicwerkingen , g?hjk op alle ligchaamen in 'c gemeen, zo ook, op ons ligchaam in 't bijzonder: de warmte raamlijk, vermindert, de koude vermeerdert, de digtheid 9 fpanning en veerkracht onzer vaste deelen: de eerfte verdunt, de laatfte verdikt onze vochten : beide echter doen zulks bijzonderlijk , zo lang zij binnen de paaien blijven van het middenmaatige; overfchreiden zij deezen, zo hebben ze meestal dezelfde uitwerkzelen : de volftrekte bevriezing pn verbranding eens deels, bewijzen dit aller^ pvertuigendst. Men verwondere zig hierom geenzins , als pien ziet, dat alle flapmaakende, weekmaakenj|$ , verdunnende , openende , verdeeleqde en,  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 73 zuiverende middelen , altoos beter werken, als zij warm, dan als ze koud worden aangelegd: dat het tegengeftelde plaats heeft ten aanzien der zamentrekkende, verfterkende, verdikkende, floppende en opdroogende middelen: dat bij ge» breken, waarin het weêrftandbiedend vermogen der vaste deelen, of de foortlijke dikte der vochten te groot is, warme aanlegzels meer voordeels aanbrengen dan koude; en bij dezulken , waarin opgemeld vermogen, opgemelde dikte te klein is , koude aanlegzels d enftiger zijn dan warme: dat ook , en dit zij hiervan genoeg, de warmte en koude deezer middelen, niet altoos in alle graaden, even voordeelige uitwerkzelen hebben; maar zo wel te groot als te klein, en alleen hierdoor, meer fchadelijk dan nuttig zijn kunnen. ZESTIENDE AANMERKING. In niet weinige gevallen is de werking eens Heelmiddels, grootendeels af bangelijk van deszelfs gedaante. Oplosbaare ontftekingen, bij voorbeeld, behandelt men het best met verdeelende Hovingen of pappen; vooral met de laaeften: de roos, voor zo veel dezelve veilig met terugdrijvendeE S  74 D. V. GESSCHER, AANMERKINGEN middelen kan behandeld worden , vordert die middelen inzonderheid, bij wijze van beftroojing of van een droog oplegzei: bij koude verzweeringen, bij kliergezwellen die tot verettering neigen, bij alle zulken gebreken met één woord, waar prikkeling en het verhinderen der plaatslijke doorwaafeming nuttig zijn kunnen, hebben zeer taaje gom en harsachtige pleisters, boven alle andere aanlegzels den voorrang: in de onvoikomene gewrichtsverftijving, in de opkrimping der fpicren en peezen , evenaart misfchien niets in nuttigheid, aan drop- en damp-baden; vooral aan het baden des lijdenden deels, in den nog warmen buik van eerst geflagte beesten : bij de uitzakkingen des endeldarms, veroorzaakt door zwakheid, heefc men zig dikwerf met een uitftekend voordeel bediend van fpece* rijachtige en verfterkende berookingen: het inblazen van den tabaksrook door den endeldarm, heeft zeer dikmaalen fchijnbaar doode drenkelingen doen herleeven, en niét minder dikmaalen, de herfrelling bewerkt van beklemde breuken, waarbij allerleie andere hulpmiddelen , hoe goed ook anderzins, vruchtloos waren aangewend: eenvoudige wrijvingen met wolie doeken, doortrokken met den damp van wierook, of iec .anders daaraan gelijk, hebben fomwijlen den  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. 75 lïipescen dienst gedaan bij gevestigde en hardnekkige zinkingachtige pijnen in de ledemaaten; bij derzei ver krachtloosheid , vermagering, zuchtige zwelling en dergelijken: hoe veele verlamde deelen eindelijk , zijn niet genezen door fterk prikkelende Hovingen, wasfingen of fmeerzels? hoe veele daarentegen, zijn onder het gebruik van die allen, dezelfde gebleven, en eeniglijk herfteld, door herhaalde gefelingen , als ik mij dus mag uitdrukken, met brandenetels; door het trekken van vonken, of het geeven van fchokken met behulp der Electrifeer-machine? ZEVENTIENDE AANMERKING. Een anderzins nuttig Heelmiddel, kan fchade* lijk worden, alleen door eene achtelooze bereiding. Men ziet dit onder anderen in den kalmijnfteen, die, als hij tot een zeer fijn poeder gebragt is, dagelijks, bij wijze van inftroojing, met veel voordeels gebruikt wordt tot opdrooging van vlakke zweeren , ter bétoominge eener te weelige vleescbgroej'ng, zo bij deeze als bij wonden; maar als een bijtmiddel of nog erger werkt, wanneer hij te grof wordt aangebragt, of gemaalen is tusfchen fteenen, waarmede men te vooren , eenige giftige zelfftandigheid tot  ?6 D. V. GESSCHER, AANMERKINGEN poeder gemaakt, en men de behoorelijke zuivering hiervan, veronachtzaamd heeft (/). Men ziet dit insgelijks, om nog één voorbeeld daarvan te geeven, in de meermaals aangeprezene roode oogzalf; als welke waarlijk, wonderen verricht bij de meeste oogontflekingen, wanneer de roode neêrgeflagene kwik zo lang gewreven is, tot ze een geelverwig en ontastbaar poeder maakt; en men ze in eene juiste evenredigheid, nauwkeurig heeft vermengd met volftrekt versch en zoutloos varkensvet, of met dergelijke boter; doch dit geenzins, maar Wel het tegendeel, doet, als ze niet tot zo ver verfijnd, niet nauwkeurig genoeg, of in eene te groote veelheid, met opgemelde vetten vermengd is, of die vetten, door bijvoeging van zout, of door verandering,eene meerdere fcherpte verkregen hebben. AGTTIENDE AANMERKING. De beste Heelmiddelen, zijn dikwijls ten deelt of geheel nutloos, wanneer ze niet in hunne werking onderjleund worden, 't zij door een verband, V zijdoor eenig, eigenlijk dus genoemd Geneesmiddel. (O Verhandel, van het Genootfch. ter bevordering der Heeik. te Amfterdanj, II. Deel. Bladz. 60.  ^BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN, ff .1 Het eerfte blijkt inzonderheid, bij alle kwet« fingen der flagaderlijke bloedvaten: bij alle, eenigZins aanmerkelijke zweeren aan de benedenfte ledemaaten: bij het eigenlijdig' Zuchtgezwel derzelven: bij de verftuikingen van den voet: bij de boongezwellen, zo aan 't kniegewricht als elders: bij aanmerkelijke verzamelingen van bloed of etter in het vetvlies : bij de aderfpatten aan de beenen en dergelijken. Het laatfte doet zulks gelijklijk, bij allerleie gebreken , gegrond op deeze of geene vochtsverbastering, of wel, op eenigerhande kwaade gefteldheid des ligchaams, van welk eenen aart dezelve ook zijn moge. Bedient u inderdaad, bij elk der opgemelde en veele andere daaraan gelijke gebreken, met de meest mogelijke oplettendheid, van de best gekeurde Heelmiddelen ; en verzuimt Hechts; bij de eerften, een behoorelijk verband, bij de laatften, de daarin meest beproefde Geneesmiddelen; niets, dan eene zeer gebrekkige, voor het minst , onvolkomene of wel geheel geene genezing , zal het eindelijk gevolg zijn van alle uwe poogingen. Men vergunne mij hier eene aanmerking te maaken van het uiterfte aanbelang, en waartoe mij gelegenheid gegeven wordt door de laatstgemelde bijzonderheid: men ziet naamlijk daaruit,  ?3 D. V. GESSCHÉR, AANMERKINGEN allerovertuigendst, dat er een zeer nauw verbind is tusfchen de Genees- en Heel-kunde: datdelaatde in zeer veele gevallen, weinig of niets kan uitrichten zonder de medehulp der eerde, even gelijk deeze in andere gevallen, zonder geene: dat het uie aanmerking van het verbazend , en misfchien nog op verre na, niet geheel bekend, getal dier gevallen , uitermaate moejelijk,zo niet voldrekc onmogelijk is,de juiste grenspaalen deezer weetenfchappen, te cnderfcheiden van elkander : dit men ook hierom , niet zeer gundig kan denken over het doorzicht dcrzulken , die elk deezer weetenfchappen befchouwen, als bcdaande geheel op zig zelve; noch over Heelmeesters, die voor het minst niet zo veel bedreven zijn in de Geneeskursc, als de practicaale leerdellingen dier weetetitthap, voor zo verre zij tevens eenige betrekking hebben op de oefening der Heelkunde, tot hiertoe zulks toelaatea. NEGENTIENDE AANMERKING. In hardnekkige of ongeneeslijke gebreken, zijn ze zulks insgelijks veelmaalen, wanneer ze niet nu en dan, met andere gelijkfoortige middelen af gtwisfeld worden. Hoe dikmaalen, waarlijk! ziet men nier* dat  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN. f§ verouderde, en hierdoor alleen., hardnekkigé zweeren aan de beenen, of elders, na eenigen rijd met veel voordeels behandeld te zijn door het een of ander hulpmiddel, onveranderd der zelfde blijven, zo lang men daarmede aanhoudt, en zig eensflags. wederom, verbeteren, zo haast men bij dezelve, van eenig ander foortgelijk middel gebruik maakt? hoe dikmaalen befpeurt men niet hetzelfde bij den verzworen en algemeen ongeneeslijk erker,den kanker? om te zwijgen van veele andere ongeneeslijke gebreken, die men hier nog zoude kunnen bijvoegen. Ik voor mij althans, heb zulks ontallijke keeien waargenomen: de beroemdfte Heelmeesters van alle eeuwen, hebben dit insgelijk gedaan, en alle oplettende oefenaars der Heelkunde, ik ben hiervan volkomen zeker, doen zulks dagelijks. TWINTIGSTE AANMERKING. Hoe vreemd zulks fchijnen moge, is nogihans bij even deeze, dat is, moejelijk geneesbaar e of ongeneeslijke gebreken, het beurtlings gebruik van min of meer ftrijdigé Heelmiddelen, dikwijls van de beste uitwerking. Het htugc mij onder anderen , voor veele  *Ö Dé V. GE SSCHER, AANMERKINGEN jaaren, gemeenfchaplijk met den Heere \v< forsten verschüir, thans Hoogleeraar der Geneeskunde aan de Academie van Stad en Lande te Groningen, eene zeef aanmerkelijke en op zig zelf beltaande waterbreuk des balzaks, genezen te hebben door het herhaald gebruik van waterdrijvende purgeermiddelen, en een' omdag van de met water eenigzins verzachte nedergedrupte wijnfteenölie; doch niet, zonder dit middel, uit hoofde eener telkens opkomende huidontfteking, van tijd tot tijd, met het water van goularo afcewisfelen. Sedert omtrent vier jaaren , behandel ik bij een bejaard en fchijnbaar gezond man, eene zeer uitgebreide en veel gevaars dreigende neus-huidzweer, die tot hier toe, alle Genees- en Heelkundige proeven heefc te loor geiteld, en beftendig blijft aanhouden: deeze zweer verdraagt nauwlijks langer dan veertien dagen, zonder blijkbaare verergering , een zelfd of foorrgelijk hulpmiddel, maar verbetert telkens door een tegenitrijdig, en verpligt mij hierom, gebruik te maaken, dan eens van zamentrekkende, dan eens van weekmaakende, dan eens van vette of pleisterachtige, dan eens van vochtige aanlegzels* EEN-  betreffende dé heelmiddex-rn. Sï ËEN-EN-TWINTIGSTE AANMERKING, Het le kort- of te langduurend gebruik eens Heelmiddels, eindelijk, doet hetzelve dikwijls, of nutloos zijn, of fchadelijk. Niets, misfchien, bewijst dit meerder, dan het gebruik van kwikmiddelen , ter geneezinge van venerifche zweeren: zo haast, naamlijk, als men dezelven nalaat, voor en aleer eene genoegzaame hoeveelheid dier mijnftoffe met de vochten vermengd is, om het pokfraet tonder te brengen, houdt de zweer op te verbeteren en blijft ongene zen : hetzelfde gebeurt, als men met het gebruik deezer middelen te lang aanhoud:. De beroemde richter) een der oordeelkundigfte Geneesheeren van onzen leeftijd, verdient hierover gehoord té worden. De Heelmeester, zegt hij O), verkeerdlijk denkende, dat de zweer, als welbewezen veneriesch zijnde, door het gebruik der kwik alleen moet geneezen worden, ziet dikwerf met vef. V. GESSCHER, AANMERKINGEN verdient? dat eindelijk, gelijk wij aan hec hoofd deezer aanmerkingen zeiden, geenig heelmiddel zodanig is, dan onder zekere bepaalde voorwaarden. Voegelijk zoude ik hierbij alles bepaalen kunnen, dichte ik niet, dat hec den jongen Heelmeesceren •aangenaam, den Leerlingen voordeelig zijn zoude, al hec leerftellige, in onze aanmerkingen en de daarbij gaande ophelderingen vervar, kortlijk te herhaalen, en onder de gedaante van regelen voorcedraagen: men veroorlove mij hierom, een deezen opzichte, nog eenen kleinen uitflap! 1.3 Men verwachte noch beloove niets van eenig heelmiddel, aangewend in gevallen, waarbij de levenskracht te zeer verzwakt fchijnt, om deszelfs vermogen te ontwikkelen. 2. ) Men regele de fterkte eens heelmiddels, ■vooral in dringende gevallen, altoos naar de blijkbaare hoegrootheid der levenskracht, en vermeerdere of vermindere de eerfte, naar gelang de laatfte kleiner is of grooter. 3. ") Bij deelen, ver van hec hare verwijderd, bediene men zig van fterkere middelen, dan bij die gelegen zijn in deszelfs nabijheid: behooren deeze middelen coc de clasfe der blijn- of korst-maakende, alsdan ook, laate men dezel*  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN* 85 ven bij de eerften langer aanliggen, dan bij de Iaatften. 4. ) Ter oplosfinge van gebreken, voorkomende in deelen van eene merkelijk verfchillende vastheid, maake men gebruik van geheel verfchillende hulpmiddelen, en zij daarbij indachtig, dat die zulks doen zullen in de meest vaste deelen, altoos vermogender zijn moeten, dan die hetzelve zullen doen in de zachteren. 5. ) Bij de behandeling der gebreken van zeer gevoelige of zeer prikkelbaare deelen, bedien© men zig zo min mogelijk van fcherpe heelmiddelen. 6. ) Bij onbekende lijders, beloove men niets ftelligs van eenig hen voorgefchreven, of bij hen aangelegd heelmiddel; indachtig, dat een zelfd middel, in een zelfd gebrek, bij den eenen mensen, dikwerf, geheel anders werkt, dari bij den anderen. 7. ) Alle middelen in 't gemeen, en fterk werkende in 't bijzonder, regele men behendig, overeenkomftig met de ligchaamsgefteldheid, kunne en ouderdom des lijders, en bediene zig bij voorkeur, ten aanzien van gezonden, fterken, kinderen, aankomelingen en vrouwen, altoos van zachteren, dan bij zieklijken, zwakken, bejaarden, ouden en bij mannen. F3  8(5 O. V. GESSCHER, AANMERKINGEN 8.) Des zomers en in eene warme luchtftreek, maakemen, zo min mogelijk, gebruik van vette, weekmaakende, en het bederf begunftigende heelmiddelen. 9.3 Men verwachte niet veel bijzonders van eenig heelmiddel, bij lijders van eene kwaade ligchaamsgefteldheid, of onderhevig aan deeze of geene vochtsverbastering; als bewerkende doorgaaods daarbij, of geheel niets, of geheel iet aaders dan men bedoelt. 10. ) Bij menfehen, die men nimmer te voorén behandeld heefc, bediene men zig van geene vette, pleisterachtige, gom- of hars-achtigö middelen, zonder alvoorens te onderzoeken, of Zij dezelven verdraagen kunnen; ten einde men niet, geLjk zeer dikmaalen het geval is, daardoor meerder fchade dan voordeel aanbrenge. 11. ) Bij diepliggende gebreken, moet men altoos van doordringender middelen gebruik maaken, dan bij oppervlakkige. 12. ) Men beiluite nooit tot het gebruik van eenig zeer werkzaam heelmiddel, dan na zig zo veel doenlijk zij, van de natuur, oorzaak, en fu.e.t des gebreks verzekerd te hebben. 13. ) Gelijk bij fommige gebreken een zeidof fpaar-zaam, bij anderen, een ruim of dikwerf herhaald gebruik der vereischte middelen nood-  BETREFFENDE DE HEELMIDDELEN 87 zaakelijk is, bevlijdge men zig ten fterkften, om deeze gebreken te leeren onderkennen van elkander, en maake in alle onbekende of twijfelachtige gevallenliever gebruik van de eerfte, dan van de laatfte wijzen van toediening. 14. ) Bij het gebruik van allerleie ilapmaakende, weekmaakende, verdunnende, openende, verdeelende, en zuiverende middelen, bediene men zig, zo veel de aart dier middelen zulks toelaat, van eenen warmen aanleg: bij dat van alle zamentrekkende, verfterkende, verdikkende, floppende en opdroogende in tegendeel, van eenen kouden. 15. ) Bij gebreken, waarin het wcêrftandbie* dend vermogen der vaste deelen, of de foortlijke dikte der vochten, te groot is, gebruike men bij voorkeur warme, bij die, waarin dit vermogen, deeze dikte, te klein is, koude aanlegzels. 16. ) Men verkieze uit de bijzondere formen van heelmiddelen, altoos zulk eene, 't weik de ondervinding geleerd heeft, het best overeentekomen met het gebrek dat moet behandeld worden; en maake geen gebruik, bij voorbeeld, van pappen daar pleisters, van pleisters daar pappen, van vochtige daar drooge, van. drooge daar vochtige aanlegzels te pas komen, en dergeiijken. 17. ) Bij de toebereiding der heelmiddelen, zi/ F 4  68 D. V. (1ESSCHBRÏ AANM. BETR» DE HEELM* men altoos ten.uiterften oplettend; naardien hiervan dikwijls, even zo veel en zelfs meer afhangt, dan van iet anders. 18.) Indachtig, dat, in verfcheidene gevallen, geenig heelmiddel van nut is, zonder de medewerking van een bepaald verband, of van zekere geneesmiddelen, onderfcheide men deeze gevallen. Wèl van de overigen. Lp.) Bij hardnekkige of Ongeneeslijke gebreken, wisfele men de heelmiddele» nu en dan af met anderen gelijkfoortigen; en doe zulks inzonderheid, zo haast men befpeurt, dat die, waar» van men zig bedient, niet meer doen 't geene zij te vooren deeden, of wel, minder voordeel, dan nadeel fchijnen aantebrengen. Qo.) Waar, in dezelfde gevallen, een dusdanige afwisfeh'ng niet aan het oogmerk beantwoordt, kan men er eene beproeven van rechtftreeks ftrijdigé middelen; als welke waarlijk, bij verfcheidene gelegenheden, van eene zeer goede uitwerking geweest is. S21.) Nimmer, eindelijk, bedienè men zig van eenig hulpmiddel, langer of korter, dan de noodz&akelijkheid vordert; als zijnde het proef kundig zeker, dac het een en ander, gelijke nadeelige gevolgen kap ten wege brengen,  WAARNEEMING, WEGENS EENE AFKNAKKING VAN HET HOOFD DES DIJEBEENS, EN DERZELt VER G EWEEZIN GE, door J. H. de C L E R C Q. Ik neem de vrijheid de volgende waarneeming, het Genootfchap aantebieden, dewijl zij het nut en de noodzaaketijkheid bewijst van eene behandeling, voor als nog, zo 't fchijnt, niet algemeen genoeg bekend, om al dat voordeel, 't welk er in opgefloten ligt, aantebrengen. Den 14 September 1791, werd ik geroepen F5  PO J. Hi DE clercq, waarneeming over ten huize van den Wel-Edelen Geftrengen Heere Mr. s. a. v. d. h..., wiens dochtertjen, oud derdehalf jaar, toen voor omtrent veertien da» gen, door ééne der dienstmaagden, uit de wieg opgenomen, en rechtftandig op den grond gezet was, met zoveel gewelds, dat daarop aanltonds een gebrekkige en pijnlijke gang, en vervolgends eene verkorting des rechter beens, met eenen buitenwaards gekeerden ftand van den voet aan dezelfde zijde, volgden. Zijn Wel Ed, Geflr. zig ten dien tijde, met deszelfs huisgezin, op zijn buitenverblijf in de Beverwijk bevindende, ontbood terilond zijnen gewoonen Heelmeester aldaar, die wel door eene langzaame uittrekking des beledigden beens, en de binnenwaards keering van den voet, aan alles de natuurlijke gedaante wedergaf, maar tot hier toe niet in ftaat geweest was, het herftelde te bevestigen, noch door het koornair-verband, noch door het verband des Heeren brunninghausen (aj, hem ten dien einde, door den Geneesheer k.... ter hand gefield. Bij mijne komst, vond ik het laatstgemelde ' verband nog aanliggen, doch dermaate verplaatst, (a) Zie zijn werk, getijteld: Uker den Bruch dis Schenielbeinhalfes ulerhaupH, wid insbefmdre eirie neue Methode denjelben onze hinken fu heilen, feit 91. n. 1". \v.  EEN AFGEKNAKT HOOFD DES DIJEBEENS, ENZ. OY dat de fpalk het voorfte, in plaats van het buitenfte gedeelte der dije befloeg, zijnde tevens de aanfluitende riemen zo zeer uitgerekt, dat doot deezen toeftel, indedaad, geen het minfte fteunzel werd toegebragt, en alles alleenlijk aankwam op het voetftuk, dat mij nu bleek, niet in ftaat te zijn, te beletten dat er eene bovenwaardfcha verplaatzing der herftelde beendeelen gebeurde. Het kind op een tafel, met een matras gedekt, gelegd zijnde, vond ik het rechter been, bijna twee vingeren breed korter dan het linker; den grooten draajer naar boven gerezen; de bil een weinig dikker, en de knie en voet buitenwaards gekeerd: voor het overige was de dije zeer béweegelijk naar alle zijden; fchoon die beweeging eer.e zekere doffe kraaking, als ik mij dus mag uitdrukken, deed hoorén, en het kind vrij wat pijn in de heup fcheen té verwekken. Uit deez<ï verfchijnfélen, gevoegd bij de te vooren gemelde oorzaak der belediginge en den weinig gevorderden ouderdom van het kind, dacht ik met recht te mogen beiluicen, tot het daarzijn van eene afknakking van het hoofd des dijebeens, en in gevolge hiervan, tot de herftelling, bevestiging van het herftelde, en verdere behandeling, in alle breuken, onder anderen, van het boveneinde des dijebeens, doormijnen hoog-  f)2 J. H. DE CLERCQ, WAARNEEMING OVER geachten Leermeester, den Heere d. van gesscher aangeprezen als van welker allezins gelukkige uitkomften ik, meer dan ééns, ooggetuige geweest was. Overeenkomlïig hiermede, werd van nu af alles te werk gefteld: den 28 Oclober, des ruim zes weeken na het eerfte verband, door mij aangelegd, liet ik het kind eenige uuren daags zitten, in een' tafelftoel, aan wiens zitting van vooren een verlengftuk gehecht was, groot genoeg, om er de uitgeftrekte beenen op te kunnen plaatfen, zo dat dezelven, na genoeg, eenen rechten hoek met het ligchaam maakten: gezegde zitting en verlengftuk waren vooraf gedekt met eene niet zeer dikke, vaste, en effene paardenhairen matras. Den 14 November, plaatfte ik het kind in eene zittende geftalte op den grond, zonder eenig ander verband, dan een' zacht aangelegde» drukdoek om de heupen; waarna het kind oogenbliUijk, over het vloertapijt, in de kamer omkroop en Ipeelde. (10 d. v, gesscher, Heelk Mengelfloffen, blade. 365 enz. Heiend,. Oefenende Heelk-, I Deel, bladz. 275, 276 en 3C4. en Aanmerk, over de 0'angefi. der kuggraat, en de t lehand. der Ontwrichtingen en Breuken van het Dijebeen, bladz 96 en verv.  ien afgeknakt HOOFD DES DiJEBEÉNS," enz. Den 18 eerstvolgende, zig op dezelfde wijze vermaakende, hefte het zig, aan een' ftoel, op de beenen, en wandelde langzaam, doch zeer ge> maklijk, eenige reizen het vertrek op en neder: 'c laatfte deed het van nu af aan dagelijks, met aanmerkelijke vorderingen: inmiddels liet ik de dije» en bil-(pieren der beledigde zijde, fomwijlen zachtlijk wrijven, met eene geestrijke wasfching. Den qo December, was de gang zo volkomen, dat er geen het minde gebrek alcoos aan befpeurd konde worden, en derhalven was de geneezing van dit, van vooren befchouwd naauwlijks geneesbaar geval, ten einde gebragt. Ik zeg, een van vooren befchouwd naauwlijks geneesbaar geval; niet om dat ik denk, dat men na alles wat de Heer van gesscher, betreffende dergelijke gebreken, gefteld en bewezen heeft, hetzelve uit zijnen eigen aart als zodanig behoort aantemerken; maar om dat het mij toefchijnc, dat, daar het gebroken beendeel, ftaande de eerfte veertien dagen, herhaalde reizen verplaatst was-, men niet wel kende verwachten, dat alles zonder eenige de minfte verkorting des beens, of althans, zonder eenig nablijvend ongemak, zoude afgelopen weezen. Twee bijzonderheden, welken mij dit geval heeft doen kennen, kan ik niet nalaaten, hier  94 j. k. de CXF.RCQ, OVER EEN AFG. KOCFD ees DIj?B. bijtevoegen. De eerfte is, dat de fpalk van den Heere brunninghausen, waarlijk het gebrek influit 't welk de Heer van gesscher daarin voorzien heeft; te weeten, datze door haare ligte verplaatsbaarheid minder nuttig is dan een fluitlaken (c): de tweede, dat het aanleggen van een kringswijzen drukdoek, boven de enklauwen, gelijk den eerften Heelmeester aanbeveeld, de beenen veel beter bijeen houd, en de verkorting van het lijdend deel veel meer verhoed, dan gedaan wordt, door een band te leggen boven de enklauwen van het ongeftelde been, en den voet van het gezonde deel te befluiten in eene luts van dien band, als in een ftegelreep, gelijk brunninghausen heefc voorgefchreeven. (e) Aanmerkingen over de wangeftalten der Ruggraat, enz, bladz. 102 en 103.  WAARNEEMINGEN OVER HET KLIEVEN VAN DE LIESCHSPLEET, EN VAN DEN FALLOPPIAANSC HEN PEESBAND, BIJ DE BREUKSNIJDING, I DOOS / B. H U S S E M. |)e c beroemdfte Heelkundigen onzer eeuwe, zijn onderling zeer verdeeld, in het bepaalen van de richtlijn der doorfnede, zo van de lieschfpleet (fit), als van den Falioppiaanfchen peesband (h), bij de breukfnijding, inzonderheid, ter (a) Amulus. (6) Ligmtntm Falo$ii,  $6 B. HüSSEM, WAARNEEMINGEN OVER vermijdinge eener kwetzinge van de bovenbuiks> flagader Heister wil, dac men ten dien einde, béide deeze deelen, boven en binnenwaards zal opfnijden: van de Keschfpleet althans, beveelc hij zulks uitdrukkelijk (d*i Ulhoorn, berust fh'lzwijgend, in hec voorfchrift van heister, een aanzien der lieschfpleec; maar vordert eene rechtopgaande doorfnede van gemelden peesband ( dat dit een toeval is, 't welk den Heel5, meester in 't minde niet moet belemmeren; t, want al ware die flagader veel grooter dan zij „ is, zouden wij echter dezelve nu ter tijd, daar het gebruik der kromme naaide zo ge- meen geworden is, in een oogenblik kunnen „ orderfcheppen" (/)• platner gebiedt de lieschfpleet, op- en in • waards, doortefnijden (Je). Van de klieving (») Oordeelk. Aanmerkingen over de Heelkunde, bi. 117. (jfe) Handleid. tot de Heelkunst, 2de Deel, bladz. 69,5.85*.  hét klieven van de lieschspleet , enz. 99 des Falloppiaarifchen bands, wordt bij hem niets bijzonders gevonden, en men mag des veilig onderftellen, dat hij deeze op gelijke wijze wil gedaan hebben. Pott wil, dat men de lieschfpleet, fchu'ia achterwaards, en den genoemden band, (in welke eene ftrekking wordt niet bepaald,) met zulke eene kleine infnijding als de noodzaakelijkheidi gedoogt, klieven zal (/). .Le blanc, om verfcheidenerleie redenen,' bezwaard over de doorfnede, zo van de lieschfpleet, als van den Falloppiaanfchen band, volgE het voordel van arnaud, en wil, dat mea den doorgang van beiden zal verwijden, door een van hem daartoe uitgedacht DilatatoriumQn)* Bell verklaart zig, ten voordeele eener fchuia buitenwaardfche klieving der lieschfpleet, of liever, voor eene dergelijke fcheiding van derzei* ver zamenitellende peesvezelen («): in plaatfe der geheele doorfnijding van den Falloppiaanichen band, daarentegen, welke hij, hoe ook gedaan wordende, altoos gevaarlijk acht, zo doorfnijdc; hij denzelven flechts van buiten, naar binnen, (i) Verhandeling iver de Hoofdwonden en Breuken, bl da* 181 en 218. (m) 2 de Deel, bladz. 220 en plaat a, £g. & C«) EerftÉ Stuk, bladz. 113. Ga  ioo b. hossem, waarneemingen over voor het grootfte gedeelte zijner dikte; en verzekert daarvan ftellig, datze altoos aan het oogmerk beantwoordt, doordien het overblijvende ligtlijk wijkt voor de zachte poogingen, welke de Heelmeester aanwendt, ter binnenbrenginge der deelen, in den breuk bevat (o). Richter zegt, dat de doorfnede der lieschfpleet, gekeerd moet zijn naar den navel, en niet grooter dan genoeg is, om den vinger te brengen binnen dezelve. Betreffende de verwijding van den doorgang beneden den Falloppiaanfchen band, fchijnt hij te denken, dat vooral moet bewerkt worden, door opligting van dien band, met het haakjen van arnaud, en niet zo zeer door deszelfs doorfnijding Cp). Van gesscher is in alles van dezelfde gedachten , doch ftelt tevens, dat als bij de operatie der dijebreuk, het zo even genoemd haakjen, gelijk ook de affnijding der peesvezelen, welke van den dijezwachtel naar den Falloppiaanfchen band gaan, en fomwijlen de eenige oorzaak zijn der beklemminge, vruchtloos beproefd zijn, men alsdan dien band, even als de lieschfpleet (•) Eerde Stuk, bladz. 125. Q>) Abhandcl. von den Bruchtn, feit 064 u. sïo — 283-  HET KLIEVEN VAN DE LIESCHSPLEET , ENZ» IÖI in eene naar den navel gekeerde, dat is, vatt ter zijde naar vooren fchuin opklimmende ftreeklijn, moet doorfnijden (~qj. In zulk eene verfcheidenheid van gevoelens is het zeker bezwaarelijk eene zijde te kiezen, en zig te wachten voor dwaaling} inzonderheid voor Heelmeesters, door eigene oefening niec genoeg bedreven in de plaatslijke ontleedkunde, en hierom verpligt, zig deezen of geenen Schrijver ten geleider te verkiezen, of het voorbeeld, hoedanig ook, te volgen van hünne Leermeesters. De doorziende camper gevoelde zulks, en vervaardigde, om deeze reden, eene zeer fchoone afbeelding der llagaderlijke en aderlijke vaten, die bij de operatie zo der dije als lieschbreuken, of noodwendig doorgefneden, of zorgvuldig vermijd moeten worden, met uitzonderinge nogthans der zaadvaten. Hij vereerde mij, ten mijnen bijzonderen gebruike, deeze afbeelding, en zoude ze buiten twijfel, ten eenigen tijde,'zelf in 'c licht gegeven hebben, ware hij niec door den dood daarin verhinderd. Door ondervinding van derzelver juistheid overtuigd, fnartte het mij daarvan de eenige (?) Hedind. oefenend* Heelk. 3 Deel, Jjj. 3690, 3693, 3694 en 3695, bl*dz. 263 en 269. G3  102 B. HUSSEM, WAARNEEMINGEN OVER bezitter te zijn, en verzocht hierom van den Heere a. g. camper, één' der Zoonen des beroemden mans voornoemd, aan wien hij de befchikking over alle zijnen nagelacenen letterarbeid bijzonderlijk had toevertrouwd, de vrijheid, om dezelve tpn algemeeuen nutte te doen dienen. Ik verkreeg dit gereedlijk, en maak er bij deeze gebruik van: ik zal met vermaak verneemen datze de goedkeuring van kundigen mag wegdraagen, vooral van dit Genootfchap, hetwelk ik de eere heb dezelven aantebieden. De Tekeningen zijn door den Heer camper zei ven gemaakt, naar de ontleeding eener oude vrouwe, in den jaare 1780 geftorven; met eene dijebreuk aan beide de zijden, en vertoont in 't algemeen, de rechter deezer breuken, tegelijk met alle in derzelver omtrek gelegenè deelen, voor zo veel deezen naamlijk op eenigerleie wijze betrekking hebben, tot de breukfnijding; zo als die zig pp Plaat III. en IV. vertoonen. Uit de hier bijgevoegde afbeeldingen blijkt dan, dat men bij de operatie eener liesch- en balzak-breuk, bij het doen der eerfte infnijdinge, gaande van e tot ƒ, met geene mogelijkheid de doorfnede der uitwendige fchaamvaten vermijden kan, als Joopende dezelve, in beide de Kunnen, nagenoeg dwars over den breukzaki bij  het klieven van de lieschspleet , enz. 103 mans bepaaldlijk over het opfchortende fpiervlies des balzaks: gelijk ook dat het in dit geval volftrekt onverfchillig is, hoedanig de klieving van de lieschfpleet gedaan worde; het zij van e tot i, of van e tot g; dewijl de breuk altoos geplaatst is op, en vóór de gemelde bovenbuiksvaten, en deezen hierom, in dit geval, nimmer kunnen befchadigd worden. Verder toonen deeze afbeeldingen aan, dat bij de operatie der dijebreuk, de Falloppiaanfche band moet gekliefd worden, in eene richting van a tot b, en des in eene (treeklijn, die even» wijdig is, aan den loop der bovenbuiks-vaten: want, doet men zulks rechc opwaards, in de lijn a c, of in de lijn a d, dan doorfnijdt men ongetwijfeld de bovenbuiks-vaten, zo als uit deeze afbeeldingen duidelijk gezien kan worden. Deeze zelfde afbeeldingen toonen daarenboven ten klaarden, dat ulhoorn, shaup, en pott, grootlijks gedwaald hebben, met te (lellen, dat men den Falloppiaanfchen band in hec geval van dijebreuken, of opwaards, of uit waards, of onbepaald in welke eene richting, moet doorfnijden: dat heister, le dran, en van gesscher daarentegen, te recht hebben aanbevolen, de fnede te keeren naar de zijde van den navel; dac eindelijk zelfs, deeze fnede zig G4  IOA B. IIUSSEM,0VERHETKLIEV.VANDEUESCHSI».ENZ. nimmer tot eene aanmerkelijke langte behoeft uitte/trekken, en zo veel mogelijk aan de binnenzijde der breuk, dat is, naar het fchaambeen toe, dient te gefchieden. Over de verdere bijzonderheden, die bij het verrichten der breukfnijdinge in acht genomen dienen te worden; als mede over de zo zeer verfchillende werktuigen, in deeze gevallen, door de beroemdrte Heelmeesters aangeprezen, zal ik bij eene andere gelegenheid mijne gedachten mededeelen.  VERKLAARING der. AFBEELDINGEN. PLAAT III. E n IV. A. A. A. Het onderfle deel der buik/pieren, te gelijk met den peesvezeligen rand der buitenfte fchuinje buikfpier. B. B. De band van Falloppius en Poupart (i). C. De rechte buikfpier (z); de piramidale ontbrak in dit voorwerp. D. D. De groote dije - flagader ($). E. E. De dije-ader (4). F. F. F. De inwendige, bovenbuiks - flagader (5). G. G. De inwendige, bovenbuiks - ader (6). H. H. De uitwendige, fchaam-flagader (j). CO Ligamentum Falioppii et Poupartil. (2) Musculus reérus abdominii. C3) Arteria cruralis. (4) Vena cruralis. C5 Arteria epigastrlca, interni. (6) Vena epigastrica. (7) Arteria pudenda, externa. G 5  ÏOÖ VERKLAARING VAN PLAAT IIL EN IV. 1.1.1,1. De uitwendige, Jchaam - ader (8). K. De moeder-ader (9). L.L. Dt dije-zenuwen (io). M. (Plaat III.) De dijebreuk aan de rechter zijds, met fut buikvlies omkleed (n). N.N. (Plaat IV.) De balzaks breuk (12). (3) Vena pudenda, externa. (9) Vena faphena. (10) Nervi crurales. (11) Hernia femoralis, five cruraliï. (12) Hernia fcrotalis.     WAARNEEMINGEN EENER BIJZONDER ZAMENGEG R O EIDE EN BEKNELDE DARM- EN WATERBREUK EENS MANS; E N EENER WATERZUCHTIGE ONTAARTING VAN DEN RECHTER EIERSTOK, IN EENE VROUWE. DOOR A. G. K L O S E, MEDEGEDEELD DOOR, R. FORSTEN. De volgende waarneeming van eene bijzonder zamengegroeide, en beknelde Darm- en Water-breuk, mij door den Heer a, g. klosk medegedeeld,  108 a. g. klose, over. een beknelde kwam m<'j zeer gefchikt voor, om in de Verza-. meling der Gedenkfehriften van de Maatfchappij der Heelkunde te Amfterdam, eene plaats te bekleeden, en dus der vergetelheid te worden onttrokken. De groote verfcheidenheid der verfchijnfelen, welken bij breukziekten wordt waargenomen; het zamengedelde, 't welk hier dikwerf plaats heeft; de zonderlinge gangen, die de Natuur veelmaals houdt in deeze kwaal; de ontaartingen der deelen, welke bij eene breuk, verouderd zijnde, meestal ftand grijpen; de moejelijkheid, eindelijk, volgends het zo algemeen als eenftemmig getuigenis der kunstkundigen, om deeze ziekte in haaren waaren aart en omftandigheden wèl te kennen en te beoordeelen: deeze allen zijn, mijns bedunkens, zo veele drangredenen, die voor het geineenraaaken van zulke waarneemingen, door welken eenig licht over deeze zo algemeene kwaal verfpreid wordt, pleiten. Ik befloot derhalven, met goedvinden van den Heere klose, deeze waarneemiag der Heelkundige Maatfchappije aantebieden, en voegde er tevens eene andere, fchoon minder leerrijke en zeldzaame, bij, betrekkelijk eene waterzuchtige ontaarting van den rechter eiërfiok in eene vrouw van zes en-denig jaaren, door dienzelfden Genees-en Heelmeester waargenomen,en mij ook medegedeeld:  waterbreuk, en ontaarten eierstok^ lop waarbij ik eerst van voorneemen was, betrekkelijk beide deeze gevallen, een aanhangfel van eenige aanmerkingen te voegen, doch waarvan ik echter, om redenen, naderhand heb afgezien. eerste waarneeming. Eene bijzonder zamengegroeide en beknelde Darm- en Water-breuk. Den 28 Maart 1750, werd ik in ons Gasthuis geroepen, bij een' foldaat van het Regiment van den Heere Graave van welderen: de lijder klaagde over ondraagelijke pijn in den onderbuik, was hevig benauwd, en braakte bij tusfchenpozing eene groote hoeveelheid drekftoffen; bij nader onderzoek ontdekte ik in de rechter liesch eene breuk, zig tot in den balzak uitftrekkende, waarin men duidelijk een plaatsheb, bend,vocht konde ontwaaren: ik konde uitwen^ dig aan de breuk geen blijk van ontfteking ontdekken; de dikte was ook niet pijnlijk. De door deeze breuk aan de rechter zijde uitgezette balzak vertoonde eene langwerpige peerswijze gedaante, hangende, als aan eenen dikken fteel, van den buik af, naar onderen in eene wijde en bolle uitfpanning eindigende;  ito Aé O. KLOSE, OVER EEN BEKNELDE Waardoor die rechter gedeelte des balzaks veel laager hing dan het linker; terwijl de roede naar de linker liefche gedrukt werd. Den lijder onder vraagende of hij dat gebrek federd lang gehad had, vernam ik, dat hij federd eenigen tijd in de rechter liesch eene dikte had befpeurd, welke hem echter nimmer eenige hinder hadt aangebragt; doch dat hij, voor weinige dagen, een zwaaren last van den grond willende tillen, eensklaps eene fterke pijn in de rechter liesch had gekregen, welke pijn zig al rasch door den onderbuik had verfpreid, zo dat hij het bed had moecen houden , en de hulp gevraagd had van den gewoonen Regiments - Arts : deeze hadt hem eene aderlating gedaan, een pap op de dikte in de liesch laaten leggen, en klijsteeren toegediend; doch alles zonder verligting: zijn ongemak was in den jongstverlopenen nacht merkelijk verergerd, en, wegens de afwezigheid van zijn gewoonen Geneesmeester, had hij mijne hulp verzocht: ik beproefde terftond de terugbrenging van de uitgevallene deelen, dan vruchtloos: de fterk gefpannen en uitgezette balzak, waarin ik duidelijk vochtgolving ontdekte, deed mij de Troiscart aanwenden, en ik tapte, dus doende> bijkans vijftien oneen dun, vleeschkleurig vocht, 't welk een drek-lucht hadde, af: na de ondasdng  WATERBREUK, EN ONTAARRTEN EIERSTOK. III van dit vocht was de balzak ledig 'en flap: terwijl de dikte in de liesch zig, van boven twee duimen boven den buikring tot aan de roede uititrekkende, langwerpig en hard op 't gevoel voordeed: deeze dikte was zo wel boven als beneden den buik-ring duidelijk door de bekleedzelen te voelen: ik beproefde nu op nieuw de breuksherftelling, doch wederom vruchtloos: de lijder bleef van tijd tot tijd drekftoffen uitbraaken, en gevoelde dan telkens eenige verligting van fpanning en benaauwdheid' in den onderbuik: de Chirurgijn Major, des avonds wederom t'huis gekomen zijnde, deed ik zijn Ed. verflag van 't geene ik bij deezen lijder verricht had, en gaf te kennen, dat ik dit gebrek hield voor eene zamengeltelde darm- net- en water-breuk (emero- epiplo-hydrocele), dac ik de dikte welke zig, gelijk ilraks gemeld is, in de liesch vertoonde, en niet binnen gebragt konde worden, befchouwde, als voornaamlijk fpruitende uit het naar buiten geperst net, waarmede tevens een gedeelte van het darmkanaal geklemd gehouden werd; wij vonden goed de klijfteeren van tijd tot tijd te herhaalen; plaarften den lijder in eene gefchikte houding, en dekten de breuk met een weekmaakende pap. Den 29 bevond de lijder zig niet erger; hij  ï 12 A. G. KLO SE, OVER EEN BEKNELDE was bedaard, had biet veel benaauwdheid of pijn in den onderbuik, ook was het drekbraaken opgehouden, i Wij 'beproefden wederom met, behoorelijke voorzichtigheid de herftelling der breuk , dan zonder vrucht: de lijder bleef dien gantfchen dag vrij redelijk, terwijl wij met de pappen en klijfteeren aanhielden; dan, wij bemerkten des avonds dat de balzak wederom meer uitgezet was. Den 30 bevond de lijder zig nog even bedaard; drekbraaking was niet waargenomen; de onderbuik was nog minder gefpannen dan den dag te vooren; de dikte in de liesch was in denzelfden ftaat gebleven, doch de balzak wederom bijkans zo fterk met vocht opgevuld en gebannen, als vóór de aftapping: deeze kunstbewerking werd andermaal ondernomen, en wij ontlastten bijkans twaalf oneen dun, vleeschkleurig vocht, het welk eene zeer merkbaare drtk-lucht had: tegen den avond van deezen dag veranderde alles van gedaante; de hevige benaauwdheden, pijnen, en fpanningen in den onderbuik kwamen weder, en namen hand over hand toe; ook volgde braaking van een aanmerkelijke hoeveelheid drekftofie. Ik floeg men de breukfnijding voor, als het cenigfte middel om misfchien den lijder te be- hou-  Waterbreuk, en ontaarten eierstok; ii$ houden: doch wij konden hem tot het ondergaan van deeze operatie niet beweegen. Den 31 Augustus vonden wij den lijder des morgens in denzelfden ftaat; hij had een angstvallige nacht doorgebragt : ik drong op nieuw aan op de voorgeflagene kunstbewerking, en de lijder liet zig eindelijk overreeden* De operatie werd terftond door mij Ondernomen: de uitwendige bekleedfelen doorgefne* den zijnde, ontdekte men den breukzak, op 't gevoel zeer dik en hard, welke zig tot in het benedenst gedeelte van den balzak uitftrektei ik opende denzelven voórzichtiglijk, doch met veel moeite, wegens deszelfs dikte en hardheid: toen bleek het dat de breukzak aan deszelfs ondersce gedeelte eene ruime holte vormde, waarin nog eenige oneen dun, vleeschkleurig en naar drekftof riekend vocht bevat was: aan den bovenkant, omtrent den wortel van de roede, ontdekte ik een gedeelte van den darm, 't welk bedorven en als met kleine gaatjens doorboord was: het ingewand, dat in den breukzak lag was met deeze zodanig in eene klomp samengegroeid , dar het ais 't ware één ligchaam vormde: met de ondernomene operatie niet kunnende vorderen, bleef, mij geene andere hope, om den lijder te behouden, overig, dan do III. deel., H  ÏI4 A« G. KLOSE, OVER EEN BEKNELDE Natuur bevorderlijk te zijn, door 't maaken van een anus artificiahs: na de operatie bevond de lijder zig tamelijk wèl; de drekftof ontlastte zig door het bedorven gedeelte van het ingewand; de wond begon te etteren, de Natuur begon de affcheiding, en eene blijde hope lachte ons aan, tot op den vijfden dag na de operatie, (zijnde den 4 April,) wanneer de Lijder plotfeling en onverwachts fterk verzwakte; de pols zonk weg en de toevallen namen dermaate de overhand, dat hij binnen den tijd van vier uuren den geest gaf. Begeerig om den ftaat des gebreks na den dood natefpeuren, fneed ik den peerwijze breukzak naar de lengte open , wanneer zig terftond de ruime holte aanbood, waaruit te vooren het vleeschkleurig ftinkend vocht was afgetapt geworden; en waarbinnen aan den onder- en achter-kant een langwerpig rond ligchaam voorwaards uitpuilde; terwijl aan den bovenkant een gedeelte van het nedergez-akt gedarmte gezien werd, het welkjjbedorven en met gaatjens doorboord was. Bij het verder ontleedkunftig onderzoek bleek, dat een aanzienlijk gedeelte van den kronkeldarm (intestinum Uturn) met den breukzak ten eenenmaale was zamengegroeid, zo wel boven als  WATERBREUK, EN ONTAARTEN EIERSTOK. 11$ beneden den buikring: deeze zamengroejing vormde de dikte, welke zig zelf vóór de operatie door de bekleedfelen liet voelen: het gedeelte van den kronkeldarm, 't welk met eene bogt in den breukzak lag, en daarmede was zamengegroeid, was wel agt duimen lang: dit gedeelte van het darmkanaal was zeer eng en als zamengetrokken, vooral dat gedeelte 't welk naar den blinden darm (coecum ) toeliep, zo dat het nauwlijks een maatig dik flilet doorliet. De afïïand van het in den breukzak vastgegroeide gedeelte tot aan den blinden darm was nauwlijks een halve el lang: zo nauw dit gedeelte van het darmkanaal was, zo wijd integendeel was het' gedeelte, 't welk van de breuk naar den nuchceren darm liep: even boven de plaats der zamengroejing vormde het een' trechters wij zen zak. Het komt den waarneemer niet ongeloovelijk voor, dac in vroegeren tijd een balzaksbreuk bij den Lijder heeft plaats gehad; dat de darmeenigermaace naar binnen is gebragr, maar niec de zak; dat, door hec aanleggen van een' band, hec niec wèl ingebragc gedarmte eenigzins is gedrukt geworden; dat zulks aanleiding heeft gegeven tot de zamengroejing van den darm met den breukzak ; dat daarna het verlengd H 2  Ïl6 A. G. KtOSB, OVER EEN BEKNELDE buikvlies of de breukzak is ontaart en verhard; dat door drukking der vfeten eene verzameling van vocht, binnen het laager gedeelte geboren, den zak aldaar heeft verwijd; en door het bijkomend verderven van de inwendige darmrokken , eene Hinkende dreklucht, zig met het vleeschkleurige van het uitgeftorte vocht vermengde. Bij hec moejelijke en onoverkomelijke der kunstbewerkinge in zulk een geval, verdient gewis tot waarfchouwing opgemerkt, en uit dit geval geleerd te worden, hoe nadeelig hec is en [worden kan , eenen breukband aanceleggen, zo. lang zig er iec van den uicgefchocenen darra binnen den buicenblijvenden breukzak bevindt. j TWEEDE WAARNEEMING, Eener waterzuchtige ontaarting van den rechter eierftok, in eene vrouwe. Eene vrouw, omtrenc 36 jaaren oud, welke, voor bijkans zes jaaren, een voldragen kind had ter wereld gebragt, kwam, op de volgende wijze gefteld zijnde, in 't gasthuis: haar buik was uitermaate dik, hard en uitgezec: fchoon den gancfchen onderbuik zeer hard op *t gevoel ware, befpeurde men  WATERBREUK, EN ON TAARTEN EIERSTOK. Il^ echter omtrent den navel, en ook aan wederzij^ den boven de darmbeens - llreeken eenige vochtgolving. De Lijderes klaagde over benauwdheden , en kortademigheid; de onderfte ledemaaten waren zuchtig gezwollen, voords was het ligchaam zeer vermagerd, en wegens de verbazende dikte van haaren buik, was zij buiten ftaac om van plaats te kunnen veranderen; zij konde niet anders dan in eene zittende houding blijven: federt één jaar had zij de maandelijklche zuiveringen niet vernomen; koorts befpeurde zij weinig, de eetlust was wèl, de ontlasting van de pis gefchiedde gemaklijk en in behoorelijke hoeveelheid, ook was de ftoelgang natuurlijk en geregeld : bij het onderdaan vond ik den mond van de baarmoeder meer naar achteren en hooger geplaatst, dan bij eene zwangere vrouw, maar niec buitengewoon geopend. Uic den navel onclastte zig bij aanhoudenheid, eene maatige hoeveelheid dun en waterachtig vochc. Den 22 Auguscus, maakte ik op de rechter zijde, boven hec darmbeen,alwaar mij de vochcgolving hec duidelijkst voorkwam, met de trois' gart eene opening, dan er ontlaste zig flechts eene kleine boeveelheid&dikke taaje lijmachtige lloffe, H 3  '1*18 Al G. RLOSE^ OVER EEN BEKNELDE welke ïlsuwlijks door de canule konde loopeni dewijl het vocht, dat zig door den navel ontlastte, dun en waterachtig was, hervattede ik aldaar de operatie: met zeer veel drifts en persftng liep hier bijkans een kan dun weiachtig vocht uit, gelijk men bij een buik water gewoon is te zien: dan, niettegenliaande dit, bleef de onderbuik even dik en hard op 't gevoel. Den i September ftierf de Lijderes. De onderbuiks - bekleedfelen , fpieren en het buikvlies kruiswijs doorgefneden hebbende, ontdekte ik een buitengewoon groot gezwel, aan weerskanten op de darmbeenderen rustende , 't welk zig uitftrekte naar boven tot aan de punt van het borstbeen: dit gezwel was van vooren hier en daar met het buikvlies vastgegroeid; deeze vereeniging konde echter met den vinger gemaklijk losgemaakt worden: wegens de grootte van het gezwel was de holte van den onderbuik zódanig gevuld, dat men van de buiksingewanden niets konde zien. Bij onderzoek bleek, dat dit uitwas met de baarmoeder ten naauwften was verbonden; waar? over ftraks nader. De 'pisblaas lag vrij en zonder drukking, terwijl het gezwel op de darmbeendéren rustte: ..de gantfche klomp van darmen was achterwaards  ATERBREUK, EN ONTAARTEN EIERSTOK» ïl£ ter zijde van de ruggraat geplaatst, en aldair plat gedrukt ; zo ook de lever ten eenenmaale tegen het middenrif, en de milt was in het linker gedeelte van den bovenbuikftreek zo hoog en plat tegen het middenrif geperst, dac men moeite had dezelve te vinden: de maag was niet zo fterk gedrukt. Bij nader onderzoek bleek dat het gezwel rondachtig was, van onderen, daar het met den breeden band van de baarmoeder vereenigd was, plat en als 't ware door eene meer gefpannen lijn gedeeld ; de omtrek in de rondte was rijk? lijk drie-en-veertig duimen, de grootfte loodlijnige omtrek was zeven-en-dertig duimen, en eene kleinere een-en-dertig duimen: het gezwel woog bijkans negen en twintig ponden. De gantfche eierftok (ovarium) van de rechter zijde was ontaart, en vormde des dit gezwel: de oppervlakte daarvan was oneffen, hier en daar meer uitpuilende, op fommige plaatfen blaasachtig, welke blaazen een vocht bevatteden, veel overeenkomst hebbende "met ei-wit: in fommige blaasjens was een meer waterachtig vocht: de gefpannen ftreep over het midden, en aan den onderkant, was de breede band der baarmoeder van die zijde, door de ontaarting van den eierftok dus uitgerekt. H 4  12Q A. Ga KLOSE, OVER EEN BEKNELDE WATERBRa Het gezwel doorgefneden hebbende, bleek hec mij te beflaan uit eene geflremde wei in zijne vliezen beflocen , en eene fpekachtigei ftoffe': inwendig, en vooral aan den voorkant, vormde die gezwel een zak of holligheid, waarin een groot te hoeveelheid zeer tasje roskleurige floffe, ver«* mengd met witte brokjens, was opgefloten, welke flof een zonderlinge onaangenaame visehachtige reuk had; het vlies, 't welk de bollig* heid bepaalde , was wac vaster van weeffel, rpod en bruin gekleurd. Ik geloof niet dat uit ontaarte eierflokken van dien aart en grootte als in deeze Waarneeming j,s befchreven, veele nuttige gevolgtrekkingen voor lijders zal kunnen getrokken worden; maar men zal er meer door in Haat gefield worden, eene juistere onderfcheiding en voorzegging der ziekte te bepaalen, dan wel den Lijderen meerder hulp of verligting toetebrengen,.  VERKIL AAR ING" DER AFBEELDING, BEHOORENDE TOT DE E F R S T E DER HEIDE] WAARNEEMINGEN. PLAAT V. a, a. a. a. Het trechterswyze verlengfel van het Buikvlies, naar de lengte opengefneden. b. b. De vernaauwing, of hals, des Breukzak*, een ver¬ leng fel van het Buikvlies \ vervolgends meer verdikt en ontaart,den darm-en water - breukzak uitmaatends, en van b. b. tot c. c. met den bevatten darm, tot eenen klomp zamengegroeid geweest. c. c. Het laagst gedeelte deezer zamengroejing; waarna de darmbreukzak , naar onderen verwijd, den waterbreuk' zak maakte. ó. d. De nog meer verdikte en ontaarte wanden deszelven, e. De buitenfe vliezige oppervlakte van dien zak. f. De ruime inwendige holte deszelven g. Eenflaauw uitpuilend, eirond ligchaam binnen ds- zeiven. fe.i.k.l.m.n. De binnen deezen breukzak bevatte ,beknelde,en voot het grootjle gedeelte met den Breukzak zamengegroeide darm, nu rondsom afgejcheiden, H5  122 VERKLA AR ING VAN PLAAT V. h. h. Een wyder gedeelte van den Kronkeldarm , binnen den buik en boven de vernaauwing door drekftoffe opgevuld en uitgezet geweest i binn'.n den breukzak vernaauwd en zamengekrompen. V' ' \ ~ '—L '•— • - ' - J- i. De Hts en ombuiging van deezen darm, die, beneden de zamengroejing met den breukzak m. los binnen den waterbreukzak hing, en met veele gaatjens doorboord, het vleeschkleurig en met dreklucht bedeeld vocht, heeft doorgelaten. fc. k. Het overige vernaauwd, en van de ombuiging ï. i. wederom binnen den buik opklimmende darmgedeelte; zynde ook boven de vernaauwing l. ledig en zamengekrompen. I, m. De lengte deezer naauwlijks te ouderfcheiden zijnde darmeinden, zo verre die cndeiling en met den breukzak waren zamengegroeid,. door eene jlaauwe lijn gedeeld. n. n. De hoogte van den buikring.; waaruit .blijkt, dat die zamengroejing zo wel boven als beneden denzelven plaats had. Daarenboven neemt men aan liet in wijngeest bewaard prapa*aat duidelijk waar, dat het darmeinde k. aan den ingang van den breukzak over het darmeinde h heer. gelegen heeft, en du ie darm dubleld in den breukzak is gejchoten; dat bijna binnen de geheeie lengte der zamengroejing, de inwendige dannrokken als door verjlemhg verteerd zyn, en ongetwijfeld hiervan hei uitgejlort bloedig vocht met drekluck is bedeeld geworden.  A'liEHAIND.EI.DEEIj . fJaat 5,Bladz. 1ZZ .   ONTLEEDKUNDIGE BESCHRIJVING AAN M E R K I N G E N, OVER HET MAAKSEL EN DE VOEDING EENER ZELDZAAME EN WANSTALTIGE MENSCHLIJKE VRUCHT, ALS VAN ZES MAANDEN DRAGTS, TEN ZELFDEN TIJDE, NEVENS TWEE VOLDRAGENE EN WELGEMAAKTE KINDEREN GEBOREN. DOOS, A. B O N N. Daar' mijne verzameling van ontleedkundige bereidingen in den jaare 1781, door de goedheid van den Heere j. de bree, is verrijkt geworden met een voorwerp, het welk veele geleerde en ervarene kunstvrienden, federt dien  124 A' BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, tijd, met bewondering bij mij befchouwden , «n daarvan eene befchrijving en verklaaring van mij verlangden; zo vergaderde ik daartoe, van tijd. tot tijd, de noodige aanteekeningen, en befloot eindelijk tot gemeenmaaking derzelven, onder de gedenkfchriften van dit ons Genootfchap. Eer ik tot deeze ontleedkundige befchrijving, en verdere nafpeuring overga, moet ik melding maaken, van het geen mij door voornoemden Heer, betrekkelijk de geboorce deezer wanfchapene vrucht, werd medegedeeld, naamlijk — dat de huisvrouw van j. h. b. , ten einde haarer zwangerheid, den 13 Januarij 1781, van een gezond en welgemaakt kind verloste ; dat de vroedvrouw, die haar in den arbeid bijflond, na de binding en bezorging van den navelftreng, haare hand in de fchede bragt, om den ftaat der baarmoeder en nageboorte te onderzoeken, en bij die gelegenheid de voeten en beenen van een ander kleiner kind gewaar werd, waarvan het overig ligchaam nog binnen de baarmoeder fcheen te hangen; dat zij dit kind bij de voeten wjllende af haaien, de onderhelft daarvan alleen uitbragt, zonder dat er iet van het bovenlijf volgde, of het door den ftreng ergens aan vast was; yerfchrikt ov$r dit voorval, verborg zij  geboren met twee welgemaakte kinderen. 12§ het afgehaalde deel , en deed terftond om eenen vroedmeester zenden : de Heer de bkee , geredelijk ter hulpe gekomen zijnde, vernam het geval, en bemerkte wel rasch het wanftaltige en tegennatuurlijke, dat hier plaats had : maar bevond hierop , met verwondering, bij het onderHaan , dat er binnen den baarmoedersmond op nieuws een water gegroeid was, en vliezen gefpannen waren; en verloste ,na dezelven gebroken te hebben, de vrouw terftond van een tweede voldragen gezond en welgemaakt kind, en daarna van beide de nageboorten, aan welke niets bijzonders gezien werd, dan dat de twee koeken zijdelijk aanééngegroeid waren , gelijk meestal bij tweelingen gebeurt: na welke verlosfmg de vrouw zig wèl bevond, en voorfpoedig herftelde. Kort daarna werd mij door dien ervaren Vroedkundigen dit wanfehepfel ter hand gefteld, met verzoek tot ontleedkundige nafpeuring, die ik, in 't bijzijn van zijn Ed., en wijlen den Heere hovius ondernam, na vooraf de hier achtervolgende nauwkeurige tekeningen (Fig. i, 2.) te hebben doen vervaardigen, en daarna de volgende (Fig. 3—7.), die, zo ik vertrouwde, daaraan opheldering genoeg zouden geeven,  Ïft6 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, zonder dat het nodig ware, dit zeldzaam ftuk aan verdere verdeeling te onderwerpen. . Aan deeze wanftaltige vrucht, gelijk op de eerfte befchouwing blijkt, ontbreekt het hoofd, de hals, borst en bovenfte uiteinden («}; terwijl , van den voorkant gezien , de onderbuik ten minften voor een gedeelte aanweezig fchijnt, en het huidverlengfel, van het welke de navelftreng begin neemt, buitengewoon digt aan de plaats der vereeniging van de fchaambeenderen wordt gevonden; en beneden dezelve zig fchaamdeelen opdoen, omtrent welke het twijfelachtig is, of zij voor die van het manlijke of vrouwlijke gedacht verdienen gehouden te worden (F). Van den achterkant maaken de billen, of hec geen daarvan de plaats inneemt, niet meer dan ééne platte, en in het midden, naar de lengte daauw / verhevene vlakte, zonder bewijs van bilplooi of bilnaad; terwijl men aan het laagfte gedeelte eene kleine ronde uitpuiling, als van den balzak waarneemt (c). De beide dijen vereenigen zig naar boven in eenen ftompen top, die met den efiën huid CO Fig. i. 2. (6) Fig. i. CO Rg. 2.  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 12? overdekt is, en geen de minfte blijk van kwee* fing of lidteken draagt; maar naast welken top, van den voorkant gezien, de zogenaamde groo». te draajer van het linker dijebeen onder de huid uitpuilt,' en als eene verhevenheid oprijst; het welk , ten aanzien van denzelfden knobbel van het rechter dijebeen , van den achterkant niet zo duHelijk' gezien wordt, doch op hec gevoel in het voorwerp kan oncdekc worden Kef). De dijen wijken hierop van elkander af, gelijk in eene zijdelijke ligging, en zijn in de knieën fcherphoekig gebogen , cerwijl aan dezelve en aan de knieën en fchenkelen, niet alleen de uitpuilingen der beenhobfden, maar ook eenige flaauwe bewijzen van ingekrompene of zamengetrokkene ipieren voor hec oog , en op hec gevoel ce onderfcheiden zijn: de beenen zijn, bij deeze optrekking naar de billen, zodanig door de verkorte kniehols - plooijen bepaald , dac men dezelven niec kan -uitftrekken: de hielen , voeczoolen , en de ruggen der beide voecen zijn vrij nacuurlijk, en eindigen ieder in vijf korce doch kenlijke ceenen, die mee vliezige nagels bedekc fchijnen (c). Bij al die oncbreekende en wanftaltige, is de 00 Fig. i. 2. CO Fig- »• a.  128 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT^ navelftreng niet minder der opmerkinge waardige daar dezelve, als natuurlijk van een gewoon huidverlengfel beginnende , half doorfchijnende van zelfftandigheid, de zonder kronkelingen binnen dezelve voordloopende navelvaten doet zien; waarna deeze ftreng, ter lengte van zeven rhijnlandfche duimen, in eenen rond afgefloten ftomp eindigt (ƒ), waaraan geene £ opening kan ontdekt worden, die lucht uit een blaaspijp of een ftilet doorlaaten zoude: waardoor het des te raac1felachtiger wordt, op welk eene wijze en langs welk eenen weg deeze zo wanflaltige vrucht voeding bekomen hebbe, en dien trap van wasdom hebbe kunnen bereiken? Immers neemt men daaraan de volgende afmeetingen waar: Van den linker grooten draajer tot aan de punt der knie if duim. rhijnl. Van de linker knie tot den hiel . , tr Van de plaats des grooten draajers tot de punt der knie, van de rechterzijde i|—— Van de punt der rechter knie tot den hiel . i< mm^ ..... r Van  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. ISQ Van de hiel tot de teenen van den rechter voet ; . . f duim. rhijnl. Van de hiel tot de teenen van den linker voet .... \ • Welke afmeetingen gelijk zijn aan die van eene welgemaakte vrucht van zes maanden. De navelftreng heeft aan dit voorwerp niet meer lengte, dan zeven rhijnlandfche duimen; en na dat ik het middengedeelte daarvan ingefneden heb, laat niet alleen de geheele lengte het inblazen en uitzetten met lucht toe, maar doet in die vaneenfcheiding duidelijk twee naast elkander loopende vaten waarneemen. Tot verder ontleedkundig onderzoek vergenoegde ik mij met twee eenvoudige infnijdingea te maaken , die van den bovenden effenen ftOmp tot omtrent het midden der dijen uitliepen, en des eenen driehoekigen lap maakten, waaraan de navelftreng gehecht bleef, en welke lap, omgeHagen zijnde, de ondergelegene deelen moest doen voor het oog komen, (g) Aan den bovenkant deezer driehoekige infnijdinge, de huid en vetrok los gemaakt en afgefcheiden hebbende ,ftond ik verbaasd geen de minften zweem van ruggraat, of heiligbeen aante- III. DEEL. I  130 A. BONN, OVHR ESNE WANSTALTIGE VRUCHT, treffen; maar wel de wederzijdfche darmbeenderen, die tegen elkander aangevoegd, of als vastgegroeid , met eene peesvliezige uitbreid! 'ge overdekt waren (h). De voorfte doorn van het linker dijebeen, met deszelfs grooten draajer, alsmede een gedeelte van het rechter dijebeen, en eenige verbleekte fpièren, kwamen hierop te voorfchijn; zodat ik onnodig achtte, mijne infnijdingen laager te vervolgen, daar fcheen-en kuit-been, onderfcheidenlijk gevoeld, nevens de welgevormde voeten, niets tegennatuurlijks aanduidden. Tusfchen de beide dijan fcheidde ik den driëhockigen lap huid en vertrok, ter wederzijden naar het midden, voorzichtiglijk af, en ontmoette aldaar een teder vliezig uitfpanfel, hec welk ik nabij de vereeniging der zamengevoegde darmbeenderen opende, en daarna den verderen omtrk door zijdelijke infrijdingen, hatende het laager gedeelte aan den voorwaards omgeflagenen driehoekigen lap der bekleedfden gehecht blijven: die vlies vertoonde eene gladde binnenfïe oppervlakte , waaraan, op 'c midden, een klein rond ligchaa'\,cjen van een vliezig fteeltjen afhing, even goiijk in jonge manlijke vruchten, vdór de zevende maand, de ballen door middel hunner vliezige cyhnde s met het buikvlies vereenigd zijn, en (h) Fig. 3. 4.  3W* Voor boeken, die meegenomen worden BUITEN het gebouw moet een AFZONDERLIJK RECU getekend worden. LEIDEN, ,g ja. Voor ieder werk moet een afzonderlijk formulier ingevuld worden! Wanneer verschillende exx. van een en hetzelfde werk aanwezig zijn, verzoeke dan de nrs daarvan op één briefje te vermelden. z lü Z UJ BI H 05 O C z •= o g E— £2 H ■§ ÏÏ « Z E   GEBOREN MhT TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN". 13I daarvan binnen de buikholte , vóór het doorzakken afhangen. Dit zelfde glad oppervlakkig vlies werd klaarblijkelijk vervolgd in eene meerdere uitbreiding, die eene holte bekleedde, binnen wel* ke eenige darmkronkelingen gezien werden , die zijdelings en naar onderen meerder ruimte fcheenen overtelaaten : deeze kronkelingen lagen zodanig, dat dezelven naar de linkerzijde een duidelijke S wijze bogt maakten, naast welke zig aan de rechterzijde eene andere ombuiging vertoonde (z). Het voornoemd gedar mte Uit deeze holte Opgeligt, en naar boven over de darmbeensvereeniging omgeflagen zijnde, zag men onder het zelve het vervolg der gladde oppervlakte van dit inwendig buik vlies, en achterwaards eene diepere enge holte, binnen welke de rechte darm naar den aars afdaalde, bepaald echter vooraf door een vliezig toomtjen, achter het welke eene laatere ombuiging, en als tweede S wijde bogt gemaakt werd: dit vliezig toom'* tjen drong vervolgends tusfehen de kronkelingen in, en verloor zig in eehe foort van darmfcheil (k), Dit eenig buiksingewand en aanweezig darmgedeelte , meerder ontwikkeld, en de kronkelingen vanéén gefcheiden zijnde, zag men dezelve (<) Fig. 3. (i)Fig.4. I 3  132 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, aan eene foorr van darmfcheil gehecht; waarbij hec bleek dac het wormswijze verlengfel, hier, gelijk in alle onvoldragene vruchten , het begin van den blinden darm uitmaakt, en geen aanhangfel van het zelve vertoont te zijn, gelijk in bejaarden: een ander klein gedeelte darms, zonder openingen aan wederzijden, doch aan een klein vliezig darmfcheil gehecht, was in de nabijheid van den blinden darm, zonder gemeenfchap met denzelven ; terwijl deeze darmgedeelten beiden mee eene meer of minder lijvige itoffe opgevuld zijn , en daar door uicgefpannen, zonder eenige inwendige of uicwendige ondastopening , zijnde het wormswijze begin fel afgerond (J), en de aarsopening niet te vinden {m\ Er ontbrak des in dit merkwaardig voorwerp van befchouwing en wanftaltige merschlijke vrucht niet minder, dan hoofd en hersfenen, ruggraat en ruggemerg, ribben en borstbeen , hart en longen , bmkfpieren en middenrif, zo wel als lever, mik, maag en bijna al het dun gedarmte , mee één woord alle de gewoone werktuigen voor de natuurlijke, levendige en dierlijke verrichtingen; cerwijl niet dan de vergaêrbuis der vastere uic- (/) F?. 5.6. Qm) Fig. 2. ,  geboren met twee welgemaakte kinderen. j 33 werpfelen, met twijffelachtige teel deelen, de cndertte uiteinden en eene f>ort van bekken gevon» den worden. In hoe verre deeze gebrekkige tronk, en orderite ledemaaten van bloedvaten en zenuwen , zo noodzaaklek tot de voeding' en zo ver gevorderden wasdom, en tot de bewegingen en het leven , (waarvan de opgetrokkene hielen en knieën ten bewijze kunnen (trekken), voorzien waren , en welke zonderlinge ooripronk en takverfpreidingen dezelve hadden, onderzocht ik niet, bij het vervaardigen dezer te'-eningen; eensdeels om het voorwerp niet onkenbaar te maaken, en ongefchikt tot aanwijzingen , en anderdeels om dat men dit genoeg konde aanvullen met toepasïlng van het geen bij andere getrouwe Waarneemefs, omtrent foortgelijke voorwerpen is opgetekend en gemeen gemaakt, waarvan ik in de volgende afdeeling, ter vergeiijkinge, melding zal maaken. De beroemde h aller heeft ten aanzien der wanfchepfels in het algemeen, en derz^lver verfcheidenheid, oorzaakenen wording, de veril-hillende gevoelens der Geleerden bijéén verzameld (n); en de Hoogleeraar s a n d i f o r t heeft on- (a) Haller Elem. Phyfiol. torn. 8. lib. 29. fett. 2. I 3  134- A.BONN, OVER. EENE WANSTALTIGE VRUCttï, der eene reeks van andere aangeborene gebreken, ook inzonderheid de volgende, met ons voorwerp meest overeenkomende, voorbeelden aangehaald en kortiijk befchreeven (e), welke ik waardig oordeelde hier overteneemen , en ook aan onze , in de Latijnfche Taaie niec bedrevene Kunsrgenoocen, bekend te doen worden. De Straatsburgfche Profesfor mappus, in 168 5 in twist geraakt, over de voeding der wanfehepfels, zonder hoofd cf mond geboren, werd ten zelfden tijde van eene vroedvrouw geraadpleegd, over eene kraamvrouw, die op de zesde maand haarer zwangerheid verlost was van een levend kind, maar bij welke een tweede kind was terug gebleven, terwijl de weeën ophielden en de krachten verminderden. Na een voorfchrift van gepaste middelen, en het opwakkeren der vlaagen, verloste de vrouw,des anderendaags, van een kind zonder hoofd, doch het welk den Schrijver niet vergund werd aan het ontleedmes te onderwerpen. De afbeeldingen van dit voorwerp hebben deeze niet befchrevene bijzonderheid , dat de navelftreng , die tot op omtrent drie vierde deelen van deszelfs lengte gekronkeld is, allengskens dunner (a) E- sAnpifort Ant&mt mfmitis cerebro dsjlfc-iti Cop. 8,  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 135 wordt, eene foort van knoop vertoont, en daarna van afftand toe afftand dunner wordende, in een draad eindigt*, die in een twijfelachtig vliezig of fponsachtig gedeelte eener nageboorte 'overgaat In i68b' werd dienzelfaen Schrijver eer; a der wanfchepfel aangebragt, mede na.een ander kloek én voldragen levend kind geboren; welke wa lirapen klomp een gedeelte der vliezen en verdij, den navelftreng vertoonde, en daar binnen eenige darmen en andere misvormde ingewanden; terwijl voords bij cntleedend onderzoek bevonden werd, alleenlijk uit de onderfte ledematen met de ongenaamde beenderen en het heiligbeen, niet van fpieren ontbloot, te beftaan (q), Schelh.iMer, ontleedde in 16 o een zeer mismaakt vrouwlijk kind , war.raan het hoofd, borstbeen, fort en longen ontbraken , doch de ribben en het middenrif, met de buiksingewanden , en wanftaltige uiteinden gevonden werde> : terwijl de Schrijver zegt. dat er noch flagaderen noch aderen gezien werden, en des ook geen druppel bloeds; maar dat uit de vrouwlijke deelen een vocht drcop, vooral wanneer die gedrukt werden , gelijk ook uit de navel. (p) M. mappus riijl. medica de acephalis, Argent. 1687. pag. 24. tab. t. 2 (?) Ibid. pag. 26. tab. 3. I 4  I36 a. bonn, over eene wanstaltige vrucht, Merkwaardia; is ook bij dit geval , dat dit dik en vet wanfchepfel, twee uuren na een ander, welgemaakt, maar tenger en teder meisjen, werd ter wereld gebragt f>). . Vogli, in Ttaliën, zag en ontleedde in 17120, een eerstgeboren meisjen zonder hoofden hersfenen, armen, longen, hart, middenrif, lever, milt, en bijnieren; terwijl echter 't ruggemerg en de nieren , met een misvormde maag, darmen, pitblaas en baarmoeder gevonden werden: ook dit voorwerp was, na een ander levend en welgemaakt kind geboren, hebbende elk een bijzondere;! naveljlreng, maar eenen gemeenen moederkoek. Mery, te Parijs, befchrijft een wanfchepfel. ten zelfden tijde , nevens een levend meisjen, op de zesde maand der zwangerheid, gvbor.n , en waaraan hoofd , hals en bovenile . ledemaaten ombraken, als mede het borstbeen, hart en longen, terwijl de negen ribben met zo veele rugwervelen vereenigd waren, en daar langs twee buizen liepen , waar van één aan de linkerzijde den dienst der groote flagader, een ander aan de rechterzijde dien der holle ader deeden; de buiks- (r) Ephcmerid, nat. curiof, die, 3. ann. 9. pag, 250.  geboren met twee welgemaakte kinderen. 13? ingewanden ontbraken allen, behalven het dik gedartnte en het wormswijze verlengfel, die gefloten waren. Beide deeze kinderen waren binnen dezelfde vliezen befloten , en gehecht aan èènen •moederkoek, door middel van èéntn ftreng, maar die op het midden der lengte in tweeën gedeeld was (s). Winslow befchrijfc een geval, waarin, mede na ds geboorte van een welgemaakt jongetjen, een wanfchepfel als een half kind geboren werd", zijnde agt duimen lang ,) van boven afgerond, met bekleedzelen overdekt, met gekromde dijen, verdraaide voeten, en tegennatuurlijke teenen: de navel/lreng was laager dan gewoonlijk aan den buik vast : daar het bovenlijf en al deszelfs deelen ontbraken, was er ook van de buiksingewanden noch maag, noch lever, milt, noch twaalfvingerig gedarmte aanweez'g : het overig dun en dik gedar mte was aan deszelfs begin gefloten, aan een darmfcheil gehecht: de navelcïder binnen den buik gekomen zijnde , maakte eenen korten flam, die naar het flomp boveneinde van deezen tronk opklom , en aldaar in den flam van een ander vat overging, welke nederwaards afdaalde , gelijk de (O Mtm. dc l'Acad. d: fc 1720- *°. I 5  I38 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, groote flagader anders gewoon is zig te verdeelen. Van de aanhechting des navelftreng^ aan den koek, wordt in dit geval geen gewag gemaakt Kündmann gaf debefchrij in.> en afbeelding vaneen wanfchepfel, ten zelfden tijde met levende en gezonde tweelingen, na agt maanden dragts ter wereld gekomen. Het bovenlijf ontbrak geheellijk: de buik en onderfte uiteinden waren wèl gemaakt, doch de voeten gekromd-, en elk met drie teenen voorzien, waar van eenige dubbeld : èe navelftreng was kort, een fchrijfpen dik-, dienaar buiten naauwer en dunner eindigde. Na het doorfnijden der bekleedzelen, die fponsachtig en met vocht doordrongen waren , zag men eene kleine huiksholte, waarin geen bewijs van borst- of buiksingewanden gevonden werd; maar alleenlijk een gedarmte 3 het welk eene geelwitte ftoffe hevattede, en binnen het welk men met een ililet door den aars, die natuurlijk aanweezig fcheen, maar ook door den navel, komen konde; gelijk door den pisweg der roede binnen eene pisblaas. Van het bcengeftel van den tronk waren alleen! jk vijf of zes lendenwervelen en het heiligbeen , nevens de welgemaakte ongenaamde (O M:m. de 1'ArJ. de fc. 1740. pag, 8n.  geboren met twee welgemaakte kinderen. I39 beenderen , en die. der onderfte uiteinden, in hec geraamte afgebeeld, overig («). De superville nam een dergelijk agtmaandfche misgeboorte waar, beftaande alleenlijk uic buik en onderfte uiteinden: er was inwendig maarééne holte, in welke eene kleine blaas gezien werd, en behalven deeze, werd niec anders gevonden, dan de blinde- kronkel- en rechte darmen , cwee nieren , de pisblaas, en rechter zaadbal: alle de overige borsc en buiksingewanden oncbraken. In hec oorfpronklijke werk van dien Schrijver, vind ik wederom vaq den navelftreng geene melding gemaakc (v). Le cat zag een dergelijk voorwerp, te gelijk met een ander voldragen, en in de geboorte geliorven kind, ter wereld gebragt, hec welk door hem ontleed was : gelijk de hersfenen, hart en longen, zo ontbraken ook alle de grovere buiksingewanden , en de maag met den twaalfvingerigen en nuchteren" darm: het aanwezig gedarmte was in tweeën , gedeeld; het eerfte eindigde van boven, in een blinden zak; de blinde darm was zeer groot; de in 't gedarmte, en vooral de rechte darm, bevatte ftofe was van eene aschgraauwe kleur, maar geen (a) Kundmann Rariora nat. et art is. Br.'stau 17 7 > pag mihi. 8jo. tab. 36. fig- 3- O) Phil. tr,wjaü. X14Pi vol. 41. Zie de Medic. esjay abridged. Lo-.dm r/45- wrf- 2 PaS- 375-  14° a. bonn, over eene wanstaltige vruchtj meconium : de aarsopening was gefloten , en de endeldarm eindigde echter de baarmoeder in een blinden zak. De loop der vaten was zeer zonderling, (w). Sue werd gezegd een dergelijk monfler te bezitten , waar aan alleen de benedenhelft van de tronk en de voeten gevonden worden, zonder eenig bewijs van navelftreng. De Heer sandifort ontleedde zelf, en befchreef dergelijk eene wanftalcige vrucht, en gaf daarvan de afbeelding: in dit voorwerp ontbrak mede hooid, borst , en bovenfte ledemaaten ; de benedenften waren er, maar misvormd; er was eene navelftreng , maar zeer dun, enz. (x). E verhard befchreef er zulk eene , alleenlijk voorzien van lendenen, billen, dijen, beenen en voeten met drie teenen, met misvormde buiks* ingewanden; terwijl de navelftrengs-vaten eenen langen weg naar den koek afleiden (j). Den Hoogieeraar buttner te Straatsburg, befchreef breedvoerig het geval van een misgeboo 'e, na genoeg van den zelfden aart. Eene zwakke vrouw beviel van een levend en welgemaakt (w") Sandi?. Nar.en Geneesk. BibMoth. i7.D.bl. 117. (r ObJ Anat. Pathol. lib. 2.p. 101. Not. Z. Geneeskundige Jaarboeken , I. D. 2 St. bi. 113. (y) Licetus de Monjlris, cum appendice Blafii. p.300.  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. I4I manlijk kind, en verloste eenige uuren laater van eene wanfchapene vrucht , na alvoorens zig eene kleine waterblaas vertoond had, die , bij bet breeken der vliezen , eenig bloed deed uitvloeien, waarna de voeten en het overig ligchaam door de Vroedvrouw afgehaald werden, en voords de moederkoek uitgebragt, die enkeld en geheel fteenachtig was, terwijl beide de navelftrengen daarvan voordkwamen. Onder de bijzonderheden van dit voorwerp, waaren betrekkelijk tot mijn onderwerp de volgende : de navelftreng was redelijk lang, van de koek afgefcheurd, en aldaar eenigzins bloedig , maar daarentegen omtrent den buik wit en zonder bloed, had ook geene knoopachtige gedaante of kronkelingen, terwijl in dezelve geene navelflagader, en maar alleen eene wijde navelader gevonden werd: voor hec overige, ontbraken ook hier hoofd en armen, hart, longen, maag, lever , milt , pancreas, nieren en ballen , en er was alleenlijk een klein gedeelte darms te vinden; de aars was gefloten; de voeten mismaakt; maar daarenboven de ruggraat geheel zonder eenig bewijs van ruggemerg, en eeningebragt liilet ging, zonder eemgen tegenftand, door het beenkanaal tot naar onderen : de balzak ontbrak mede , en de roede, uit de fponswijze ligchaamen betraande; het roedehoofd was, (naar het fchijnt uit de  I42 A. bonn, over eene wanstaltige vrucht, bijgevoegde afbeelding,) aan den onderkant ge* kliefd (z). Betrekkelijk de navelftreng, en deszelfs afwijkin« gen van den natuurlijken ftaat, heefc ook de Hoogleeraar sandifort de volgende eigene of aan* gehaalde waarneemingen (0). In een afzonderlijk hoofdltuk over de dubbelde moederkoeken, zeldzaame vereenigingen der navel* ftrengen met dezelve , en waare knoopen in de ftrengen handelende, befchrijfc zijn Ed. eene moe" derkock waaraan in het geheel geene aanhechting •aan eene flreng was, maar deeze in de vliezen tegenover gefield aan de koek eindigde, enz. (£). Hertz befcbreef eene nageboorce, van welks rand niet de flreng , maar een bundel van vaten voordkwam, die, na eenigen weg afgelegd te hebben, toe eenen ftreng zig omflingerden , maar nog lang zonder omkleedfel van het lamsvlies blee* ven (c). Wrisberg zag op gelijke wijze een navelftreng , die van een tegen den koek over gefield gedeelte (2) Buttner Anatcmifche Wahmemimgen. Köningsbsu gen, 1788. bl. i83. — Soa. fig. 1. 2. (a) Sandifort Obfervat. anat. pathol. lib. 2. c. 4. pag. 90. &c. (6) Ibid. pag. 05. (O Disf. defunicult umbilicali, cjfa  geboren met twee welgemaakte kinderen» 143 der vliezen begin nam , en werwaards de kronke* lende dunnere vaten van de koek opklommen, enz. (<0. Sommer bezat tweelingen, 'waarvan de nageboorten verfchilden : de flreng plantte zig niet in aan denhoek, maar aan de vliezen, bij eene binnen de baarmoeder teruggeblevene, en in eenen zak beflotene nageboorte. De Heer sandifort noemt deeze afwijkingen met recht allerzeldzaamst; daar ook de ervaren wrisberg betuigt , onder zes honderd nageboorten , die hij onderzocht, dit flechts éénmaal gezien te hebbenDe navelftreng werd daarenboven dikwerf, althans iri^jongere of mismaakte vruchten, verdund waargenomen. Behalven het geval van mappus, hier boven reeds bijgebragt, zag de Heer sandifort eene dergelijke misgeboorte zonder hoofd, borst en armen, waarvan de benedenfte ledemaaten misvormd waren , met een zeer dunne ftreng (e). Bij deeze Waarneemingen verdient boven al de volgende eene plaats. Dr. r. bland las in de Koninglij ke Maatfchappij te Londen eene verhandeling voor, over de fterfte der kraamvrou- (a1) Novi Comm. Sac. Gottingms. torn. 4. pag. 63. 64. tah 3d pag. 76. (O Ibid. pag. 121.  144 A' BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT , wen, en de evenredigheid der manlijke en vrouwlijke geboren kinderen: waarvan hij oprekent, dac 18^7 zwangere vrouwen 1923 kinderen ter wereld bragten, en onder dezelve, 1 van drielingen, en 23 van tweelingen verlosten, waarvan 16 een jongen en meisjen waren; onder deeze 1923 waren 8 (of 1 uicde 241)kinderen gebrekkig of wanfchapen,als: 1 mee gebrekkige vingers. 1 mee een hazelip. 1 mee een waterhoofd. 1 met een waterhoofd en gekromde] iuggraat. 1 met een gebrekkig gehemelte. 2 met gemis van bekkeneels-beenderen. 1 mee twee hoofden. 8 Eéne dier vrouwen, en die voor de eerfte reize kraamde, baarde tweelingen; warneer, na de geboorte van het eerfte kind en den moederkoek, de baarmoeder in eenen buitengevvooaen ftaac bl< ef; doch dewijl er geene weeën volgden , geen ander vermoeden phats had , dan dat de baarmoeder door geronnen bloed bleef opgevuld. Op den derden dag ontftonden nieuwe en fterke vlaagen, die een wanfchepfel uitdreeven van eene klootronde gedaan* te, waarvan de middenlijn 8 duimen was, en woog agttien oneen het ontving zijn voedfel, bij eene na-  (SEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN» I45 velftreng, waaraan een gedeelte der vliezen vast was, en er werd geen moederkoek gevonden , offchoon het waarfchijnelijk eenen kleinen koek gehad moet hebben , en het in zijn eigene vliezen be» flooten zal geweest zijn. Het was volmaaktlijk met opperhuid overdekt; en weinig boven de aanhechting der navelftreng was een bult van hoofdliair j die eene beenige uitpuiling overdekte; bij de ontleeding vond men dat het vol bloedvaten was, komende van de navelftreng, en gaande na&r alle de gedeelten; er was een weinig hersfenen en rugmerg , bevat in eene beenige doos, met ze-] nuwen, die door deszelfs gaten doorgingen ; dan , er was geen fchijn van eenig borst- of buiks-ingtwand. Het overige van dien klomp beftond uic vet (ƒ). Niet minder zeldzaam en bijzonder is de bekende waarneeming van ruisch, die, nevens de inplanting der flreng van een kind, het been «ener menschlijke vrucht, en een papgezwel met den koek zag zamenhangen (g). In de twee merkwaardige , en met elkander zo zeer overeenkomende, wanftaltige vrouwlijke (ƒ) Some calculatbns of the number of accidenls ar deoth, bij r. blind M. D. hond. 1781, 41a. en Fhilof. tranfect. vol. 81. Cg) Ruisch, Thef. anat. 9. n. 24. tafo i.fig. 2. III. DEEL. K  I46 A. BONN; OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, Kinderen, door kaau boerhaave te Petersburg ontleed en naauwkeurig befchreven, vind ik, dat in beide het dik gedarmte bei meest en bijna hei eenig misvormd ingewand was; zo door het breed en wijduitgezet zakachtig einde van hetzelve in het eerfte; als door een dubbeld en vanéén gefcheiden blind begin/el in het tweede voorwerp, met deeze bijzonderheid der groote flagader , van boven het bekken in èéne navelflagader overtegaan , en daardoor naar den flreng opteklimmen , die dus niet, gelijk gewoonlijk , uit drie, maar uit twee bloedvaten beftond (4). Curtius befchreef, in 1762, eene misvormde menschlijke vrucht, te gelijk met een ander levend, doch zwak kind ter wereld gebragt: de beide ftrengen waren aan êénen moeeierkoek ingeplant , of liever , deeze laatfte beftond uit twee halvemaanswijze koeken, door eene tusfchengeplaatfte vliezige uitbreiding vereenigd: bij een misvormd hoofd, eenige weinige hersfenkronkelingen , gebrekkige ruggraat , en onvolmaakte leden, vond men in de borst en buiksholte geene vaatachtige ingewanden , en , (#) A. kaau boerhaave Hlftor amt. infatttis, cujut pars inferior menjirofa, Petropol. 1754. f. fig. en li. Rifitm mattmica infanth, ibid. 1757.  &e-boren met twee welgemaakte kinderen. Ity in plamfe van een "hart, niet dan eene vlecH van vaten • er vertoonde zig laager een toe eea klomp opgerold gedarmtej een meerder gedeelte daarvan was ter wederzijde gefloten •, en had geen gemeenfehap met het overige ; de rechte darm klom uk hec bekken op naar een tweede darmgedeeke, aan welks afgerond einde een blinde zak en wormswijze verlengfèl werd waar» genomen; beide die darmgedeelten waren inwendig bezet met een tam geleiachtig flijm; ook werden er, in de gemeene borst- en buiks-holte van dit wanfchepfel , geene aderlijke vaten gevonden ; maar het bleek dac de navelvaten, terftond bij hst bekken, in de zelffiandigheid des ligchaams indrongen (ƒ). Henckel, te Berlijn, zond* in 1767, aan morand, ce Parijs, de befchrijving en afbeeldingen van een wanfchepfel, waarvan de moeder, na de geboorte van een ander dood kind 5 verloste, terwijl de vroedvrouw geene vliezen noch groejen van hec water vernam; en welke vrucht reeds zo zeer door rotting aangedaan was, dat zij, bij het uitbrengen, eerst het ééne, daarna het ander been aftrok, maar de overige romp binnen de baarmoeder bleef, en door (i) C.w. curtius Disf. de rtumflto hamano, cwn infante gemelio, L. B. 1762. K 2  I48 a. bonn, over eene walstaltige vrucht j haar niet konde bereikt worden : de Schrijver vond de nageboorte van het eerfte kind nabij den moedermond , en hooger eene toeknelling van het midden der baarmoeder, welke hij verwijdde, en daar achter een week ligchaam vondt, hier en daar kraakbeenig, van grootte als een kinderhoofd, waarvoor hij het hield , en met de haak afhaalde : men konde aan den uitgebragten klomp, waaraan geen hoofd gezien werd, maar eene mismaakte linker hand vast was, niets van eene navelftreng gewaar worden, noch van de in- of uit-wendige teeldeelen, noch van den aars: de holligheden, bepaald door de beenderen van de borst en van het bekken, met de wervelen, waren gevuld met eene roode /pensachtige celwijze zelfftandigheid, die ook den overigen romp uitmaakte : in één der ontleedde dijen vond men het gewoon getal fpieren , en men konde van de tusfchenruimte der wervelen af, de zenuwen tot aan den voet vervolgen: de nageboorte van dit wanfchepfel werd niet gevonden , en aan die van het eerfte kind was geen bewijs van oorfprong eener tweede flreng, enz. In de waarneeming van roederer, wegens eene wanftaltige vrucht, waarbij twee naveladeren waren , die zig boven het middenrK  geboren met twee welgemaakte kinderen* I49 inplantten, wordt tevens gemeld, dat het gedarmte in tweeën gedeeld, het dunne wederzijdsch afgefloten was , en het dikke van een blind beginfel in den endeldarm vervolgde; en dat er binnen het buikvlies geen zweem van lever, milt, pancreas, noch maag werd gevonden ; enz. De geleerde voigtel geeft eene korte befchrijving en afbeeldingen van eene wanftaltige vrucht, door den Berlijnfche Geneesheer selle aan den Hoogleeraar meckel medegedeeld, in welke vrucht, op de zevende maand geboren, hoofd en armen , de geheele borst, en alle de borst - en buiks - ingewanden ontbraken , behalven de nier en bijnier, en een klein gedeelte darmen, in een eigen yliezigen zak , denkelijk het buikvlies , ingefloten, terwijl de benedenfte ledemaaten gekromd en verdraaid waren (/). Betrekkelijk de navelftreng komen nog de volgende waarneemingen in aanmerking: De beroemde morgagne befchrijft eene onvoldragene vrucht, die zes dwarfe vingeren leng« te had , en waarvan de ftreng negen vingeren (k) J. c. roeoerer Foetus parajitici defcriptio, in de Cmmentar. foc. Reg. fc. Gottingenf. torn. 4. pag. 136. et feq. (OF. g. voigtel Fragmenta Jcmiologice objletricice, &al<* 1790. Ub. 5. fig. i,s. K 3  ■ïgt> a. bonn \ over eene wanstaltige vrucht breed lang was, maar zo zonderling dun , dat dezelve aan een maatig dikken draad gelyk was, vveral effen en zonder eenige kronkelingen; hec vruehtjen en de flreng waren bloedloos; de vaten der koek daartegen wijd x en rnet bloed gevuld-} waaruit de Schrijver de t-raagere bloedsomloop afleidt, en niet twijfelt, of deeze vrucht ecu gerurmen tijd binnen de baarmoeder zoude hebben kunnen verblijven, het zij dood-, of daaraan gelijk, door verzwakking Ia een andere onvoldragene vrucht, van vijf maanden, was de navelftreng mede van eene verwnderlijke dunte ( «). De Hoogleeraar walther, te Berlijn, gaf de befchrijving en afbeeldingen van een dubbeld kind , met één hoofd en twee lijven , waarvar* de navelftreHg, aan beide gemeen, uit ééne nayelflagader beftond, die zeer groot was, en vaa eene ader vergezeld werd (e). Denijs maakt gewag van eene naveïflreng^ die niet uit het midden van de moederkoek voordek»») Morgagne Be fedib. tt cauf. morb. epift. 48, IrQ f, 18.. («.) J. c. walthea Obfervat. anatomie^, Berelin. 1775, vn folio, JeU, I, §. V , pag. III, tab. 1» IV, V.  geboren met twee welgemaakte kinderen, igl kwam, maar geheel aan den rand vast was (^); en brengt eene waarneeming bij, aan dionis medegedeeld , van een kind, dat niet vast was aan de ftreng, zo dat de navel geen bloed ontlastte , en zo vast gefloten, als of het kind drie jaaren oud was ; de nageboorte werd naar behooren gevonden, maar het einde was gefloten en rond , zonder dat er iet ontlast werd ; op het einde deezer flreng zat een klein rond knoop, jen, zo groot als een kommijnzaad, doch gefloten; het kind leefde daarna gezond, enz. {q)» Dezelfde ervaren Vroedkundige merkt voords aan, dat ook in de navelftrengen knoopen kunnen voorkomen , vóór of in de geboorte gevormd, wanneer het kind door de omflingeringen heen keert; maar dat hem echter die knoopen nooit zo ilerk toegetrokken waren voorgekomen , of daar konde nog wel bloed doortrekken (r). De Heer sandifort , bij ééne der reeds te vooren bijgebragte gevallen , ook de waarneemingen van horstjus, sennertus en ruisch, aangaande buitengewoon dunne ftrengen aanhaalende, zegt, eene dergelijke zeer dun- rf ) J. denijs over het ampt der Vroedm. en Vroedvrouwen , bladz. 43. (q ) Bladz. 271. O) Bladz. 519. K4  Ï52 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHTi ne flreng , en daarop kleine verhevenheden met kleine gaatjens gezien te hebben ; tevens de 'ondervinding van mauriceau, smkllie en ruisch , omtrent de knoopen in ftrengen aanvoerende , en met twee eigene waarneemingen en eene afbeelding bevestigende (s). De beroemdfte Vroedkundige onzer dagen, de Heer baudelocque, fchrijft van de navelftreng, dat men, verfcheidene keeren, flechts ééne flagader in dezelve heeft aangetroffen (t); dat de knoopen den dood van een kind niet kunnen veroorzaaken , noch invloed hebben op deszelfs ontwikkeling; en brengt, tegen levret en anderen, ter ftaavinge de gevallen bij van twee knoopen , in eene zelfde ftreng ; ja eene driedubbelde («), die, hoe ongeloovelijk ook op het eerfte gezicht voorkomende , ik echter bevonden heb, zonder ontknooping, in tweeën opgelost te kunnen worden. Behalven dit, maakt die Schrijver gewag van eene andere, en voor Verloskundigen niet minder opmerkingwaardige bijzonderheid, naamlijk de verfcheuring der navelftreng, vóór de tijdrekening CO Sandifort Obf. patkei. Ht. 2. pag. 101—106, tab. 5, fig. 8. (O Baudelocqüe Verloskunde, 1 Deel, bladz.36S. O) Bladz. 372. plaat 7. figuur 4.  geboren met twee welgemaakte kinderen* Ï53 der verlosfinge ; welke gevaarlijke omftandigheid l ook door levret waargenomen , de Schrijver bij eene vrouw, ten einde haarer zwangerheid , opmaakte uit de zwelling van den buik, het afvloejen van het bloedig lamsvlies-vocht , en ontlasting van bloedklonters, bij iedere vlaag, terwijl de afgebrokene flreng hem in de hand viel, en het vervolgends bleek, dat de ver[cheuring op de plaats der inplanting aan den koek gefchied was, alwaar het uiteinde van den ftom der navelader en derzelver voornaamfie takverdeelingen door geftremd bloed waren toegejloten (v). Dezelfde Vroedmeester meldt van eene andere vrouw, die, na eenen val omtrent de vierde maand haarer zwangerheid , naderhand op haare rekening verloste van een voldragen welvaarend kind, en van een ander, dat dood was, en zo kleen , dat hetzelve nauwlijks de grootte had van de tederfle vrucht van vijf maanden dragts; en deeze beide kinderen hadden flechts één adervlies, en èènen moederkoek , maar twee lamsvliezen; welke omflandigheid de Schrijver voor een ontwijfelbaar teken houdt, dat geene overbevruchting, in zulk een geval, plaats hebbe (w). Cv) Dezelfde, 3 Deel, bladz, 16—20. note 7. Cw) 4de Deel, 3de (luk, bladz. 329. K5  Ï54 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT «» Wrisberg had reeds vroeger voor bewezen gehouden, dat de navelftreng nooit geheel ontbreekt , maar dezelve w.el konde afbreeken, door rotting vernietigd , of door vermagering dunner, en daardoor de wasdom der vrucht be-, let worden (x~). Het zal niet onvoegelijk zijn, hier ter plaatfe mijne eigene ondervinding, omtrent eenige der voorgemelde gewigtigfte omftandigheden, ter vergelijkinge aantevoeren. Onder de drielingen van vijf of zes maanden dragts, van het vrouwlijke gedacht, en van dezelfde grootte , bij de verzameling van zieke beenderen , door wijlen de Heer hovius aan het Collegium Chirurgicum alhier gefchonken, in vocht bewaard , en door mij elders befchreven, zijn er twee wèl gemaakt , maar het derde daartegen is -aianftaltig en gebrekkig; de rechter voet heeft één duim en drie vingeren ; de linker één duim en twee vingeren; de deelen beneden den navel zijn verder natuurlijk ; de darmen puilen door den open navel naar buiten; de tronk is met huid overdekt, dik, en eindigt in een' bolronden breeden top, waaraan drie verhevenheden gezien worden ; dezelve vertoont C*) iVovs comment. Joc. reg. Gottingenf. torn, 4, pag. 59.  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. lg$ geen bewijs van hoofd of fchouders, die echter waarfchijnelijk binnen die bulten fchuilen C'JOAan eene andere plaats maakte ik reeds met een enkeld woord melding, van eene vrouwlijke vrucht, in welke , behalven de inéénfmeiting van de pisblaas met de misvormde fchede, de twee navelftagaderen voorwaarde in eenen ftam seamenkomen , om naar den navelftreng opte- klimmen (2). Onder eene reeks van door miskraamen uitgeworpene vruchtjens van drie maanden dragts , en meerder, in mijne verzameling, zijn er, waaraan tusfchen den buik en de vliezen geene, of eene zeer tedere draadswijze, of eene lange en dunne flreng gezien worden. Onder deeze is een vliezig ei, hetwelk, na het openen, een middenfchor vertoont, door twee lamsvliezen gevormd, in welker eene holte één, en in de andere twee , zeer kleine vruchtjens gezien worden , bijna zonder ftrengen, en waarvan het ééne van het vliezig middenfchot afhangt. Aan eene nageboorte , waarvan ik de vaten (y) Defcriptio thes. osf. morb. Hovlani , pag. 127, 2V«. CDXXXI. O) Verhandelingen van het Genootfchap, ter bevordwing der Heelkunde, I. Deel, bl. 177. h.>  Ï5^ A' BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHTjj van den koek, door ontbinding van het celwijs weeffel , ontwikkelde, heefc de flreng naauwlijks een derde gedeelte der gewoone middenlijn. Van twee knoopen in ftrengen, waarvan ik de eene in het lijk eener zwangere vrouwe om de deelen van een voldragen kind geflingerd vond , is deeze laatfte, meerder dan de andere, toegetrokken, doch laaten beiden het door de vaten ingefpoten water door. In het voorleden jaar werd mij een onvoldragen kind gebragt, naar gisfing van zes of zeven maanden, in zijne vliezen geboren, en hetwelk ik toen, door bezigheden verhinderd, niet nader onderzochc, maar coc eenen anderen tijd, in vocht bewaard, wegzettede : het opftellen deezer verhandeling , 'c welk mij mijnen voorraad deed nazien , herinnerde mij ook aan dat voorwerp, waarop ik hec ter vergelijkinge voornam , de vliezen opende , en mee geene mindere bewondering dan genoegen en voldoening aan mijn oogmerk vond, dac de flreng in het midden , op eenen afftand van drie en een halve duimen rhijnlandsch van den buik des kinds, en vijf duimen van den koek van eenen waaren knoop voorzien was, waarvan de einden, eer wederzijden van den knoop , door uitrekking en toetrekking zo verdund waren, dat ik telkens vrees-  GEBOREN MET TWËE WELGEMAAKTE KINDEREN. 15? de dezelve aftefcheiden, zijnde de middenlijn der overige dikte deezer flreng , zo boven als beneden den knoop, meestal gelijk aan drie agtfte deelen eener lijn. Eene vrouw , negen maanden zwanger, verloste van een welgemaakt voldragen kind , en kort daarop van een tweede , naar het uiterlijk aanzien van zeven maanden, dan hetwelk geheellijk door bet eerstgenoemde kloeker kind op zijde platgedrukt fcheen te zijn, en daardoor in wasdom verhinderd : elk deezer kinderen had zijn eigen lamsvlies , terwijl het adervlies aan beide gemeen was , en eene kleine halvemaanswijze koek , van het kleinfte kind, daardoor met de grootere van het kloeker kind zamenhing, en als één uitmaakte. Eene andere hoog zwangere vrouw beviel onlangs van drie kinderen: na het groejen van hec wacer braken de vliezen van hec eerfte kind van zeiven, hetwelk , mee de voeten vóórkomende, door de vroedvrouw bij dezelve werd afgehaald: de flreng was minder dik dan gewoonlijk , en de vroedvrouw haare hand langs dezelve inbrengende , ontdekce de gefpannen vliezen van een tweede kind, die zij verbrak, waarna hèc kind, mee het hoofd voorkomende , natuurlijk doorgepersc werdt: hierop de hand weder binnenbrengen-  158 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT i de, om den ftaat der nageboorte te onderzoeken, ontmoette zij het water van eene derde vrucht, brak ook de vliezen daarvan , en verloste dit laatile bij de voeten, waarna zij de nageboorten afhaalde : van deeze drie meisjens kwam de eerst* geborene dood ter wereld, de beide anderen leefden eenige weinige dagen: de drie flrengen watren aan twee koeken ingeplant, die ik bewaares aan den kleineren koek , die tot het derde kind behoorde, hadden de oDgefchondene vliezen geen grootere opening , dan (waardoor het kind was doorgegaan , en deeze opening recht tegen de koek over, ten bewijze dat die koek aan den bodem der baarmoeder was aangehecht geweest; de ltreng van dit derde kind was zestien rhijnl. duimen lang: die van het tweede kind, omtrent het midden des grooten koeks ingehecht, had daartegen negentien duimen lengte: de dunnere flreng van het eerstgeboren doode kind was niet aan het midden van dien koek ingeplant, maar op eenen afftand van vijftien duimen van den buik in tweeën gedeeld ; waarna de kronkelende navelvaten, ter lengte van vijf en zes duimen , door hec adervlies verlpreid, naar» den rand des koeks kwamen, en voords over denzelven voordliepen ; terwijl aan ééne deezer inplantingen een aanzienlijk vat verbroken was, en de bloeding  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. daarvan welligt tot den dood van dit kind kan toegebragt hebben. Uit deeze en andere, onbevoordeeld met elkander vergelekene , ontleed- en vroedkundige waarneemingen, geloof ik niet, dat iemand wiegeren zal, met mij deeze gevolgtrekkingen afteleiden , en daarin toeteftemmen: i.) Dat er bij eene oneindige verfcheidenheid van gebrekkige zamenftelling der misgeboorten van die foorc, niet alleen uitwendige ledemaaten, maar ook de edeifte, en voor de dierlijke huishouding anders onontbeerelijk geachte ingewanden , hersfenen en zenuwen , hart en longen, maag en lever , nieren en teeldeelen, ook de chijlbuis en watervaten, omtrent welke laatfte nog geen onderzoek fchijnt gedaan te zijn, kunnen ontbreeken. a.) Dat echter deeze wanfchepfels nimmef zonder bloedvaten , de takverdeelingen van een navelftreng, noch zonder vliezen en moederkoek hoe gebrekkig dezelve ook zijn mogen, gevonden worden. 3.) Dat zodanig misvormde vruchten zeer zelden alleen worden gevonden; maar nevens een of twee welgemaakte kinderen, in dezelfde  At BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHTj[ baarmoeder gehuisvest, binnen hunne bijzondere lams vliezen, het aderlijke vlies en eenen enkelden of zamengeftelden koek gemeen hebben f waaraan de onderfcheidene ftrengen ingeplant worden, en daardoor gemeenfchap met de baarmoeder verkrijgen. 4. Dat één aan beide gemeene moederkoek en adervlies, de overbevruchting in foortgelij» ke gevallen wederfpreeken, offchoon de ten zelfden tijde gedragene en voldragene welgemaakte kinderen, van de wanftaltige kleinere vruchten, in trap van wasdom verfchillen. 5. ) Dat de drukking van een kloeker kind, op de ftreng en het ligchaam van een tweede, het zij wèlgemaakt of misvormd , deszelfs voeding en groei, en, hetgeen hier voornaamlijk geldt, deszelfs verdere ontwikkeling of voltoojing der ledemaaten kan belemmeren , en daardoor wanftaltigheden voordbrengen, of vermeerderen. 6. ) Dat de inplanting eener navelftreng niet altoos aan het middenvlak des koeks, maar ook aan den rand deszelven, en dit wel meest bij twee- of drie-lingen, plaatst grijpt; en daaruic volgt, dat zulk eene ftreng , flechts van éénen kant bloed ontvangende en terugvoerende, daardoor tot de mindere voeding van het kleiner kind 3  ' GÉBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN* l6l kind, of misgeboorte moet toebrengen. ?.~) Dat bij de traagere doorvloejing van bloed, de vaten der ftreng minder uitgezet worden, vooral wanneer de bloeddrift niet door zamentrekking Van het hart, hetwelk ontbreekt, bewerkt wordt; 8. ) Dat bij zulk eene mindere uitzetting der vaten, de ftreng verdord , door knoopen vernaauwd, of door uittrekking dunner geworden, eindelijk op eenigen afftand van den buik van het kind, en nabij den koek kan affcheiden, met geringe bloedftorting, of zonder dezelve met toefluiting der vaateinden. 9. ) Dat, offchoon er bij eene wanftaltige vrucht geen bijzondere moederkoek gevonden worde , indien maar de ftreng aanweezig, of de plaats der aanhechting aan de navel van het kind kenbaar zij, men daaruit tot eene gemeenfchap met de baarmoeder door tusfehenkomst van een koek of vliezen kan befluiten; en het derhalven niet noodzaaklijk wordt, ter verklaaring der' voeding in zulk een geval,eenen anderen weg uit-, tedenken. 10. ) Dat ingevolge van dit laatfte, en alwaar^ door gemis van een hoofd, de voeding niet door; den mond kan gefchieden, nogte van de hersfenen afhangen; het ontbreeken der chijlbuis, eene opflurping van hec lamvocht door de watervates III* deel. L  I02 A.BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, 1 der huid ter voeding twijffelachtig maakt, ten zij de watervaten zich alsdan, door natuurfpeeling, in de bloedaderen der uiteinden ontlastten, hetwelk voor den natuurlijken ftaat door de nieuwfte ont« leedkunftige proeven wordt tegengefprooken. li. Dat, hoezeer de gebrekkiger wasdom uit de mindere toevoer en traager omloop van hec bloed door de ftreng, naar en van eene vrucht kan verklaard worden; men echter ten aanzien van het buitengewoon ontbreekende, zowel als om. crenc hec overtollige in andere wanfchepfels, tot vroeger oorzaak, de wording zelve fchijnt te moeten teruggaan en opklimmen. De toepasilng van die alles op hec onderwerp deezer Verhandeling, zal, zo ik mij niec bedriege, genoeg zijn om te befluicen, en hec daarvoor ce houden: a. Dac deeze wanftalcige vruchca nevens twee welgemaakte en voldraagene kinderen, binnen de baarmoeder ten zelfden tijde bevat, ongetwijf» feld metéén derzei ve binnen één lams vlies befloten, mee beide door een gemeen adervlies omkleed, en des, hoe zeer ook in wasdom verfchillende, geen voorcbrengfel zij van overbevruchcinge. b. Dac de ftomp afgefloten navelftreng aan den rand van een der koeken , of aan deszelfs vliezen ingeplanc geweesc zij ; en deeze vruchc zowel  GEBOREN MÈT TWEE WELGEMAAKTE KlNDÉÜEN. 163 hief om* als om het gemis van een hart, minder gevoed, ook minder wasdom heefc moeten berei* kén. c. Datj öffchoon de regte loop der navel vaaten, zonder kronkelingen der ftreng, weinig of* geene beweeging in dien gebrekkigen romp aanduiden ; ééne of meer omwencelingen nabij de inplanting aan de nageboorte, of eenige andere reden van plaatzelijke verdunning, gelegenheid gegeven hebbe, dac dezelve eindelijk zij afgefcheiden , hec zij vóór of in de geboorce, zonder in hec een of ander geval aanmerkelijke bloeding Verwekt te hebben. d. Dac de binnen hec eenig aanweezend dik ge* darmee verzamelde lij mige ftoffe , een foorc van darmfap(/tfcc«.f entericus) en geen gewoon darmvuil (meconium') zij, naardien bij het oncbreekert van lever en galblaas, geen gal afgefcheiden s ftogce er mede vermengc is geworden. e. Dat die afgefcheiden darmfap, gevoegd bij de blijkbaare optrekking van knieën en hielen * ne«< yens den verkregen erap van wasdom, een bewijze ftrekken, dac deeze wanftaltige vruchc niei geheel van een levens- en bewegings-beginzel beroofd geweesc zij; offchoon daaraan een hoofd eö hersfenen, in volwasfenen de zit-en werk-plaats Van het denkvermogen eener redelijke ziele of L 2  I64 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, geest, hec hare, de bron des dierlijken levens, en de buikingewanden, doorgaans voor den ooripronk van begeerte en wellust gehouden, met één woord al hec menschlijke en dierlijke daaraan bijkans ontbreeken. Hoe zeer het mijn oogmerk met deeze verhandeling alleen was, hec maakzel en de voeding deezer wanftaltige vrucht, door andere ontleed- en vroed - kundige waarneemingen optehelderen, en ware hec mogelijk daaraan eene meesc waarfchijnlijke verklaaring te geeven, zonder mij in de nafpeuring der eerde oorzaak der wanfehepfels door gemis in hec algemeen, en van deeze misgeboorte in hec bijzonder intelaaten; werd ik echter door aanlpooring eeniger kunstvrienden overgehaald, ook dien taak teonderneemen, en hec volgende aan fchranderer doorzichc te onderwerpen. Hec is bekend, dac de beroemdfte Geleerden en Nacuuronderzoekers het zo min eens zijn omtrent den ooirfpronk der wanfchepfels , als der welgemaakte menschlijke vruchten, met die der dieren en planten vergeleeken (ar). Wil men on- (») Men kan hier over in onze taal nazïen, de verfchillende gedachten van gibson en monro , in de Geneeskundige proeven van Edenburg, l. Deel, bladz. 110. enz. Hl Deel, bladz. 81. enz. Blumenbach, Grondbeginfelen der Natuurkunde van den Mensch. S790. en al-  GEBOREN MET TWEË WELGEMAAKTE KINDEREN. l6$ dertusfchen. daarbij niet opzettelijk alles aan een blind en onbeftuurd geval toefchrijven, zo moet men, ook bij de wording der misgeboorten, eene Eeuwige Oorzaak en vastgeftelde natuurwetten ook voor de fchijnbaare uitzonderingen, erkennen en eerbiedigen. Indien het aanbidlijk Opperweezen , eeniglijk gewild had, niet alleen met de fchepping, maar ook door de voortteeling eene mogelijkfte verfcheidenheid van gewrochten daarteftellen; zo zoude men alle misgeboorten, en dus ook ons tegenwoordig voorwerp rekenen moeten tot de fchakeling der natuurlijke voortbrengzelen te behooren : welk eene Helling echter fchijnt aanteloopen tegen het blijkbaar hoofddoel der voortteeling, de voortplanting en voortduuring der gedachten, waaraan foortgelijke wanfchepfels nimmer voldoen kunnen. » De veronderdelde , doch niet ontleedkundig bewezene inkasdng der zaaden en kiemen, en dus ook van zulk eene wanftaltige vrucht in vroeger en vroegere moederlijke eierftokken, is niet waar» fchijnlijker, dan het vooraf beftaan van een zo misvormd zaaddiertje in het manlijk teelvocht, omtrent welk laatfte , door de proefneemingen daar op bladz, 4.J4 —464. Dezelfde, in zijne Verhandeling over de Vormdrift, Amft. 1790. en j. C. H. (joh. chr. iienke) De verborgenheid der natuur in de voordplanting des menfehen,enz. 1790. L 3  ïöö A, bonn, over eene wanstaltige vrucht, van spalanzani voldongen is, dat die diere» jens, niet altoos in het vruchtbaar teelvocht te vinden, niets tot de voortteeling toebrengen. Toetst men ons voorwerp aan het tegenoverge* field gevoelen eener vermenging van teelvochten, pn zamenkomsc van beftanddeelen van beide fexe binnen de baarmoeder , om zich te vereenigen, en den toekoomenden mensch voorttebrengen: zo ontmoeten wij hierbij eene zonderlinge en cegenftrijdjge mengeling van overvloed en gebrek derzelve, te veel voor twee- te weinig voor drielingen; terwijl de wanfcaltigheid in ons voorwern te regelmatig is, om dezelve aan een blind geval toetefchrijven, en te gebrekkig, om daarbij eenig weldaadig oogmerk te vermoeden. Aanneemlijker fchijnt het voor dit geval, geen misvormd , maar een welgemaakt vruchtbeginzel aanteneemen, het zij vooraf beftaande bij de moeder, hetwelk alleen ontwikkeling nodig had; of bij de vermenging op ééne rijze bewerktuigd tot beftaan gekomen: dan, in beide gevallen, heeft men rede om te vraagen, waar zo veele voorafge? vormde deelen gebleeven zijn, en op welk eene wijze vernietigd? Wil men ook dit laatfte gevoelen niet aanneapien, zo fchiet er niec over, dan te fcéllen, dat hec eerfte vruchtbeginzel bij de vermenging een  GEBOREN BIET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 1Ó> ruw en ongedaantig fcremzel en klompje zij, van het welke de in- en uit-wendige deelen eikanderen voortbrengen en zamenftellen, en het eene van de beelding des anderen afhange; waarbij misfchien het manlijk teelvocht tot voerftof diene van het door teeldrift aangezet levensbeginzel, hetwelk bij de wording, van den vader tot de vrucht overgaa, en naderhand tot voeding en groei, van de zijde der moeder, met haar voedend bloed onderhouden worde: dan, zo wij dit op ons voorwerp toepasfen, vind men geenen anderen grond om het gemis van zo veele in- en uit - wendige deelen te verklaaren , dan hetzelve aan bijkoomende oofzaaken en omftandigheden toetekennen. In allen gevallen is het ondercusfchen onontbeerlijk , eene in het dierlijk geitel ingelegde natuur- en vormkragt, of met den beroemden Gottingfchen Hoogleeraar blumenbach eene eigenaartige vormdrift te erkennen, die de ontwikkeling des vooraf beftaanden kiems beftiere, of de bewerktuiging van het later gevormd vruchtbeginzel, de uitzetting en gedaantegeeving voltooije, op eene wijze, die voor ons oog niet open ligt, maar waartoe het ons echter vergund is, door ontleed-, natuur- en heel-kundige waarneeming en onder-; vinding opteklimmen. Een eerst welgemaakt vruchtbeginzel onderftelL 4  ÏÓ3 A. BONN, OVER EENE WALSTALTIGE VRUCHT, Jende, blijft er, gelijk ik reeds zeide, ook b6treklijk ons voorwerp , die vraage ter beantwoording over: van waar het gemis van zo veele Jigchaamsdeelen P Zodaanige laatere misvorming aan de onzicht* baare hand der Almacht alleen toetefchrijven, ware gewis de hoogfte Wijsheid en Goedheid ber leedjgen ; en zulk eene mismaaking, gelijk in bijgelcjoviger tijden , als een dreigend voortéken voor lapd en volk, of als eene ftraf te befchouwen, zoude in dit geval minder ftrooken, daar dezelve door eenen dubbelen zegen van twee welgefchar pene kinderen werd opgewogen; en door zodanige uitleggingen de Gordiaanfche knoop, gelijk men zegt, wel doorgeflagen maar niet opgelost word?, Maar, zoude ook de verbeeldingskracht der moeder zulk eene mismaaking kunnen bewerken ? Het ware gewis ongegrond en belachlijk te nellen, dat de grillige verbeelding eener zwangere vrouwe de eerst welgemaakte deelen der vrucht onmiddehjk zoude misvormen, en zo veele leda. maaten en ingewanden op ééne rijze wegmaaken, .en de plaatfe daarvan affluiten: welk eene ongelijmde meening en befchuldiging bij yeelen misfchien den grond legt, om, zonder nadere over-' Weegingen naauwkeuriger onderzoek, alles te ene-  «JEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. IÓ9 kennen, wat door de getrouwde Waarneemers is opgeteekend , en nog dagelijks kan opgemerkt worden : dat namelijk zwangere aandoenlijke vrouwen, onverhoedsch door akelige voorwerpen getroffen, zich dezelve telkens vertegenwoordigen ; overeenkomftig met welke men de fpreekendfte gelijkheid aan derzelver wanfchapene kinderen waarneemt: doch waaruit niet volgt, dat zulks altijd zoude moeten gebeuren , of dat dezelfde misvorming niet in andere gevallen alleen van werktuiglijke oorzaaken zoude kunnen verklaard worden, zonder dat het nodig zij, daarbij de verbeeldingskracht der moeder als eene onmiddelijke oorzaak te befchuldigen. Dat ondertusfchen zodanige, met fchrik en afgrijzen ontftellende aandoeningen , op de baarmoeder en de vrucht werken , bewijzen de bloedvloejingen en miskraamen. Indien het voor natuurkundig zeker mag gehouden worden, dat zintuiglijk gevoel en aandoening, redelijke denkkracht en werkzaam levensbegin zei, onderling in een genaauwst verband, wederkeerig op eikanderen werken; indien het waarfchijnlijk is, dat het werkvermogen, zowel de vochten als vaste deelen bezielende, met het voedend bloed der moeder tot de vrucht overgaa , en met deszelfs levensbeginzel gemeenfchap onderhoude ; indien men het eindelijk voor niet onmogelijk L5  ito a. bonn, over eene wanstaltige vrucht, houden mag, dat langs dien weg van gemeenfchap, de denk- en voorltellingskrachtder moeder, op de voeding en vormkracht bij de vrucht invloed hebbe, en derzei ver werking ftooren kan ? zo dunkt mij, dat hierdoor eenen wenk gegeven wordt, om niet alle uitwerking der verbeeldingskracht te ontkennen. De werkzaame vormkracht kan gewis hinder» paaien ontmoeten, die haar gewrocht wijzigen en verfcheidenheid van natuurfpeeling kan voortbrengen: immers, offchoon in het pas gevormd en met het levensbeginzel bezield vruchtjen, alle de toekoomende ligchaamsdeelen, als in een klein beftek, opgeflooten liggen, zijn dezelve echter nog ver af van de betreklijke hoegrootheid en evenredige gedaante der leden, of talrijkheid van vezelen en vaaten: hetwelk door den groei zo wel, als door tegennatuurlijken vaatrijken aanwas van een of meerder deelen, wordt bewezen. Is zulk een vruchtjen, in deszelfs nog doorfchijnenden Haat, waaraan, volgends de ontdekkingen van harvey en haller, naauwlijks meerder dan een kloppend flip wordt waargenomen, ofte bij het daarna meerder verduisterd te voorfchijn komen der vaste deelen en derzelver langzaame voltooijing, reeds van een vaat»  ÜEBORENMET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN, I7I geftel voorzien ; mag en moet men daarbij aanneemen, dat alsdan reeds een omloop van vocht, affcbeiding, wederopneeming en terugvoering van beftanddeeltjens door de opfturpende watervaten van mascagne , tot plaatsmaaking voor-andere gebeure; is er geene mindere reden om te gelooven, dat ook in dien tijd de tedere ligchaamsdeelen der vrucht reeds vatbaar zijn voor afwijkingen van den natuurlijken ftaat, voor vernaauwing, verltopping en toefluiting, of verwijding en verbreeking van vaten, firemming en uitftorting van vochten, en doordringing van het celwijs weefzel ; is er eindelijk evenveel mogelijkheid voor het geen de heelkundige ondervinding bij volwasfenen leert, en te regt door den Heer blumenbach werd aangevoerd, dat de natuur, of liever de ingelegde voeding» en berftelkracht, of vormdrift, bij de harde zo wel als zagte deelen, na de verbreeking van zamenhang, ontfteeking, verzweering, affcheiding van het verftorvene en geheele of gedeeltelijke vernietiging, door uitftorting der ftrembaare weij, opflurping der vloeibaarfte deelen derzelve, verlenging en takfchieting der vaateinden, vleeschgroei, eeltachtige verdikking der vliezen en verharding derzelve tot beenweer, door mij elders  172 A.BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT^ met voorbeelden beweezen (£), hec verlies van zelffbndigheid vergoedt en hemelt, of met een nieuw weefzel aanvult, en met een ftevig lidteeken affluit en overdekt; is het mogelijk, zeg ik, dat ook in eene nog tedere vrucht hetzelfde plaats grijpe, en één of meer ligchaamsdeelen , vóór de geboorte, verdorre en afvalle, ofte ontfteeke, verfrerve, affcheide, door vormkracht herfteld, of op eene andere wijze vergoed worde: waaromtrent verfcheiden wanfehapenheden ten bewijze kunnen ftrekken , en ik voorbeelden zoude kunnen bijbrengen? zo wordt daardoor het anderzins onverklaarbaar gemis in onze wanftaltige vrucht, zo ik mij niet bedriege, reeds in eenigen opzichte opgehelderd. Dan, ook zonder zodanige laatere vernieling en vernietiging, door de herftelkracht te boven gekomen, kan reeds bij den eerften aanleg en werking der vormkracht, eene geringe afwijking van de natuurlijke gefteldheid, door verwijding van deeze en vernaauwing van andere flagaderen en aderen, het voedend bloed van het eene deel naar het andere afleiden, het eerfte van voeding berooven, en dus de ontwikkeling en beelding (fc) Defcriptio thef. ofl', morb. Hovlani, in adnexa dijf. de Cdlt. Itein Tabulct Ojjf. morbof, etc.  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. IJ% verhinderen; waartoe bijkoomende omftandigheden, als gelegenheid geevende oorzaaken veel kunnen toebrengen, bij voorb: uitwendige drukking en beleediging van den zwangere» fchoot der moeder en daar binnen bevatte vrucht, inwendige ontaarting en zwelling der buik-ingewanden, die op baarmoeder en kind drukken, een tweede kloeker kind, gelijk wij boven gezien hebben, enz. Slaan wij een oog op den omloop des bloeds in een ongebooren kind, en op de wegen, langs welke die omloop, bij gebrek van ademhaaling, bevorderd wordt; zo bevinden wij, dat het bloed bij dezelve van den koek door de navelader en aderlijke buis in het regter hart gekomen, gedeeltelijk door het eironde gat uic den regter in den linker boezem overgaat, gedeeltelijk door de longflagader naar de longen, gedeeltelijk door de flagaderlijke buis in de groote flagader, vermengd met dat wat door de longader is teruggekomen , en door de zamentrekking van het lin» ker hart in dezelve word opgeftuwd. Voegen wij hierbij het volgende: de voeding, groei en volkomenheid van het hart hangen onbetwistbaar af van de goede gefteldheid der kroonflagaderen deszelven ; die der longen, lever, milt, alvleeschklier, net, maag cn dun gedarmte, nieren,  174 A.BONN, OVER. EENÉ WANSTALTIGE VRUCHT, zaadflrengen en ruggraat, van laagere takken des nederdaalenden iïams, gelijk hoofd en hersfenen van de krop^ en wervelflagaderen, die uit den bogt opklimmen. Het geen onze bijzondere opmerking hierbij verdient, is dat het dik gedarmte, in den natuurlijken ftaat, door éenen bijzonderen en laatflen tak van dien nederdaalenden ftam, beneden de nierflngaderen voortkomende (e) , gevoed wordt, en die ftam daarna in tweeën gedeeld , zich in het bekken eh door de dijen verfpreidt. Vergelijken wij hiermede de boven aangehaalde door ontleeding onderzochte wanfchepfels, zo zullen wij evenveel redenen vinden om te befluiten, dat eene tegennatuurlijke vernaauwing, toefluiting en ontbreeking der voedende vaten, het inkrimpen eti vernietigen der ingewanden door gebrek aan voeding veroorzaakte ; dan om te ftellen, dat eene waterzuchtige of andere voorafgaande ontaarting dier ingewanden de werking der voedende vaten verhinderd hebbe. Zo dikwerf ondertusfchen de fiagaderen geen bloed naar een deel aanbrengen, moeten de daaraan beantwoordende terugvoerende (f) Eustach, Tab. anatom. tab. i. fig. I. tab. a.fig. I. 2. 3. tab. 3. fig. 1. 3 tab. 12. fig. 1. 3. 9. 10. 12. tab. 25. 26. et 27. fig. 4. welke plaaten, met derzelver nederduitfche verklaaring , eerlang (laan uitgegeeven te worden.  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 175 aderen onnut worden, en door gebrek aan uitzetting, inkrimpen en fluiten: hetwelk de navel vaten met de aderlijke en flagaderlijke buis na de geboorte van het kind bevestigen. Deeze laatstgenoemde buizen en het eironde gat van het hart verdienen, ter ontleedkundige oplosfing van het raadzelachtige in ons voorwerp, een bijzondere opmerking; waarbij het wederom van belang wordt, het ontleedkundig onderzoek van den natuurlijken en tegen natuurlij ken ftaat dezer deelen te raadpleegen , en hetgeen daarvan het gevolg word in overweging te neemen: waaromtrent de Hoogleeraar danz, te Qiesfen3 de meeste bijzonderheden heeft bijeen verzameld ( d~). ï. Het eerde deel, wat bij een vruchtjen waar? genomen werd, was de navelader Qe). 2. De ooren van het hart zijn in den beginne aanmerklijk groot (ƒ); en het eironde gat zo wijd, dat er naauwlijks eene wand tusfchen de regter en linker ooren en boezems werd gevonden (g> (d) F. G. Danz, Grundrisf der zergliederungskunde des ungebohren kindes, etc. 2. band. Giesfen 1792 et 1793. '(#) Harvey, Exerc. de gen. anim. p. 247, (ƒ) Wrisberg, DijJ. enat. embryonis. obf. i. & 3. (j) Hildebrand, Lehrbuck, p, 227.  176 a. bonn, over eene wanstaltige vrucht j 3. De longsflagader is in eene vrucht eerst naauwer, daarna wijder dan de groote flagader (h). 4. De flagaderlijke buis móet voor het vervolg van den ftam der longsflagader in eene vrucht gehouden worden; en de takken, dienaar de Jongen gaan, voor verdeelingen derzelve 5. De flagaderlijke buis wordt hierdoor een tweede begin der nederdaalende flagader Qk) en deeze ontvangt het bloed uit beide' de holligheid van het hart gelijktijdig. De Hoogleeraar sandifort bragt den vinger uic de regter holligheid van het hart binnen de groote flagader, en uit dezelve nederwaarts in de linkerholligheid (/): denkelijk om dezelfde reden. De aorta had een dubbeld begin ; en het eironde gat was nog voor een klein gedeelte' open Cni). (6) De Qi) Haller, l. c 8. p. 394. (i) Haller, /. c. 8. p. 490. Id. Grundrïsf der phy> fiolcgie p. 684. trïw, de dijferentiis inter hominem natum £ƒ nafcendum, fig- 25. (£) AlBiNi Ann. acead. I. 2. c. 19. tab. 7 fig. 7. ?». Roederer, de foetu, p. 86. trew,/. c fig 56, £P 57,. overgenomen in nicholls Ania medica, Lond. 1773. Ub. 7' fig- 2- 3- (O Sandifort, Obf. anat. pathol. lib. 1. p, 27. Cm) ld. I. c. tab. 2. h. i. t. v. w.  GEBOREN MÉT TWBE WELGEMAAKTE KIÜ3ER.EN. if? 6. De longflagader minder of geen bloed naaf de longen voerende, krimpt in, en fluit zig zonder eenige opening 7. Het eironde gat kan ontbreeken, dat is gefloten zijn, en dus geen bloed door hetzelve in den linker boezem komen ; de longflagader en de longen werden hierom fterk met bloed opgefpannen gevonden (o): welk laatfte een zeer natuurlijk gevolg was van het eerfle. 8. De gewoone flagaderlijke buis ontbrak in een kind ; de longflagaderftam ging in de nederdaalende groote flagader over , zonder gemeenfchap met derzelver opklimmenden ftam, die ook geen bogt maakte {p): dan, in deeze waarneeming vermoede ik eene Voorafgaande tegennatuurlijke vernaauwing, toefluiring en afbreeking van de bogt dèr groote flagader, die, als eene flagaderlijke buis, even vóór den duidelijken over-» gang des longflagadersftams in de nederdaalende aorta, zig daaraah inplantte. 9. Zulk eene vernaauwde bogt der groote flagader , vertoonde zig met de daad als eene flagaderlijke buis, aan den overgang des longflagader* 00 ld. I. c. (0) Vieussens. StruBure du cmur, pag, 35. Q>) S t E1D e l é , Sammlung verfchiedener beobachtungen < Wien. 1778. 2 band. pag. 115. fig. I. 2. III. DEEL. M  1^8 A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT g ftams in de nederdaalende aorta ingeplant (q). Ik heb thans voor mij, het opgefpoten hart van een ongeboren paard, het welk bijkans hetzelfde, ten minften zeer kenlijk het dubbeld begin der nederdaalende flagader aanwijst. 10. De navelader werdt waargenomen onmiddeliik in de nederdaalende flagader overtegaan (r) ; gelijk ik reeds boven aanhaalde. 11. In een ander geval eindigde de holle-ader en longaderen in ééne gemeene holte , en de groote flagader en longflagader kwamen beide uit het linker hart voort fV): welk eerfte verklaarbaar is , door verwijding van bet eironde gat; hec laatfte door den overgang der flagaderlijke buis, of longflagadersftam, in de nederdaalende. ia. In nog een andere vrucht waren, aan het hart, drie holligheden , die met eikanderen gemeenfchap hadden ; ééne ontving het bloed uit de holle aderen, maar de longsflagader kwam er niet uit voort; de tweede kreeg het bloed van de longaderen , doch gaf het niet weder over aan de groote flagader; de derde holligheid was het begin van beide flagaderlijke ftammen, waarvan de openingen zodanig geplaatst waren , dat Cq) Nicholls, l. c tab. ij. fig. i. 2. (f) Winslow, iVeïjj. de ï Acad. defciences. 1720. (O Mery, Mtm.deiAcad. de fciences, 170a  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 170 de longflagader het bloed uit de rechter, de groote flegader het van de linker holligheid ontving : er was geene flagaderlijke buis , zegt de Schrijver () Sandifort, l. c. Timmerman, de notandis circa natura hum. machinam lufus, § 18-25. Lobstein, diff. de valvula Eufiachii. 17/1. Lbvelmü obf. anat. rarior. i?2a.  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 1$1 kundige verklaaring van den mogelijken oorfprong deezer wanftaltige vrucht voortedraagen. Het vooraf beftaan van een wanfchapen kiem, of zaaddiertjeri, om bovengenoemde redenen niet kunnende toeftemmen, bepaal ik mij tot het geen,onder het oog eener alles beftuurende Voorzienigheid, het zij al of niet door verbeeldingskracht te weeg gebragt, van werktuiglijke oorzaaken , en miswijzingen der vormkracht, mag ik mij zo uitdrukken, bij de ontwikkeling eens welgemaakten kiems, of bewerktuiging van een laater gevormd vruchtbeginzel, tusfchen welke beide ik thans even min beflisfe , heeft kunnen afhangen. In het eerfte geval, bij de ontwikkeling namelijk eens wèlgemaakten kiems , hebben alleenlijk de navelader en aderlijke buis eene meerdere wijdte nodig gehad, om het bloed , in plaatfe van in de poortader te ontlasten , terftond in de holle ader en het rechter hart overtebrengen; het eironde gat, te vroeg gefloten gefloten geraakt zijnde , heeft het bloed uit het rechter hart alleen in de longflagaderftam kunnen komen, en dien noodzaakelijk moeten verwijden ; de flagaderlijke buis, het waar vervolg daarvan , moest hetzelve in de nederdaalende aorta doen overgaan ; door de vernauwde longM 3  l8i A. BONN, OVER EENE WANSTALTIGE VRUCHT, takken geen bloed naar de longen gebragt wordende , keerde ook niets van daar naar het linker hart terug, noch werd door hetzelve in de groote flagaderftam opgeftuwt; gebrek aan voeding van het hart door de kroonflagaderen, verminderde en uitgedoofde prikkelbaarheid deszelven, en daardoor kwijnende bloedsdrift, moesten het hart zelve doen verdorren, en het levensvocht traager doen vloejen ; de mondjens der voedende vaten, die uit de bogt en verderen afdaalehden ftam voortkomen, geene behoorlijke doorvloejing aan het bloed geevende , kon hetzelve de ontwikkeling der ingewanden en verdere leden niet bewerken, die derhal ven, bij den toeneemenden wasdom eeniger weinige gevoedce deelen, onvoltooid bleeven, inkrompen, verdweenen , en de wauftaltigheden door gemis vooribragten : waarvan de te vooren opgenoemde voorbeelden de bewijzen opleveren. Zonder inwendige vernieling door ontfteeking en deszelfs gevolgen, zoude dus , door gebrek aan voeding alleen, ligchaamsdeelen kunnen verboren geraakt zijn in ons voorwerp. Dan, denkt men meerder grond te hebben, om zig het eerst ontftaan vruchtbeginzel als een ongedaan tig ftremzel voorteitellen, en deszelfs oorfprongelijke bewerktuiging en volmaaking voor  GEBOREN MET TWEE WELGEMAAKTE KINDEREN. 183 een gewrocht der vormkracht of vormdrift te houden? -m zal het niet moeielijker vallen, op dezelfde ontleed- en natuur-kundige gronden, de gebrekkige wording van ons voorwerp optehelderen en te verklaaren. Immers , indien het waar is , gelijk het door waarneeming is bewezen , dat de navelader het eerst in eene vrucht zichtbaar wordt, daarna de ooren en holligheden van het hart, daarna de verdere ingewanden, en eindelijk de wanden der holligheden en ledemaaten; en indien men het daarvoor houden mag, dat deeze deelen in die zelfde opvolging tot beftaan komen; zo zoude, uit kracht van tegenftelling, volgen, dat ook bij de bewerktuiging van een ongedaantig vruchtbeginzel moet gebeuren , het geen de ontleeding der watfchepzels met de daad bewijst, namelijk, dat de voedende vaten niet tot beftaan komende , of de vorming daarvan op de eene of andere wij