Ex Legato VERRIJST,  VEHHANDEL INGEN TA ST HET GE NOOT SCHAP IES BJ6 V o B 3) E Ut KG D E B H E E L K U N D E, AM S TEE D AM. W . » E E I4. TE AMSTEH35AM, Bij JAK BAREND EL¥E. MDCOX C IX .   VOORREDE. J^ij gelegenheid der uitgave van het vierde deel deezes werks, bragtën wij het gefchiedverhaal des Genootfchaps, tot den eerften September 1794. Wij vervolgen thans hetzelve, tot den eerften derzelfde maand van den jaare 1795, en moeten daarbij , in de eerfte plaats aanmerken, dat ftaande dien tijd, bij het Genootfchap zijn ingeleverd : ^> Vijf waarneemingen over verfchillende onderwerpen, door w. g. alstorphius, Heelen Vroedmeester te Ameland» Eene verloskundige briefwisfeling tusfchen de  ïi VO ORREDE. 'Heelmeesters c. m. bugge van der bo ge, en g. J. VAN Wï, De waarneeming eener Pisopftopping, van wormen in de Blaas afhanglijk, door den Geneesheer f. W. van der leeuw. Een tiental van waarneemingen , betreffende de gebreken van den Kaakboezem, door den Heelmeester w. leurs. Eene verzameling van waarneemingen, uit oorfpronglijk Nederlandfche Schrijvers ontleend, en dienende ter voldoening aan het vcorftel, opzichtelijk de Aangezichts- en Hals?/onden, voor dit jaar gedaan; onder de Zinfpreuk: Ar~ tem inpêritntia fecit, Natzira monftrante yiair* ■ Een antwoord op de vraag, betrekiijk tot de Gezwellen der Liesch en binnen den Balzak, voor hetzelfde Jaar bij herhaaling uitgefehreven en getekend met de Zinfpreuk Multam adhuc reftai opetis,, muhumque retfabit, Eene seer uitvoerige verhandeling eindeiiik , over het werktuiglijke der verlosfing, getekend met de woorden van seneca : Non pudet Phyficum db ammis, confuetudhe imbutis, petere testimonium veritatis, en vergezeld niet flechts van een verzegeld Billet, dezelfde woorden tot öpfchrift hebbende, maar tevens van eenennaam-  VOORREDE. m Joozen Brief ^ inhoudende het oogmerk des Schrijvers , om naamlijk, de goedkeuring des Genontfchaps, zó mogelijk, op die verhandeling te erlangen, en dezelve hier na, daar door te zien gemeen maaken, of wel, zelve gemeen te maaken. In de tweede plaats moeten wij daarbij aanmerken; dat, geduurende denzelfden tijd, het Genootfchap eenen zeer gevoeligen flag geleeden- heeft, door het overlijden van deszelfs waardige Medeleeden, j. kragtingh, a. soek, J. PHILIP, P, van lanckum , eil j. h. stolte; gelijk ook, dat in de algemedne vergadering deszelven; gehouden den 7 September des laatstgemelden Jaars, en door den Hoogleeraar a. bonn geopend met eene Re-' davoering over den voordeelirien invloed der Kruidkunde op de Fleelkennis, is befloten: 1. Om den Schrijver der Verhandeling,= onder de Zinfpreuk : Muhum adhuc reftat opens , miiltumque reftdbii, die bij het openen van deszelfs verzegeld Billet bleek te zijn^ j. logger, Heelmeester te Leijden^ den gouden Gedenkpenning toe re wijzen. q. Om den zilveren Gedenkpenning toe té wijzen, aan den Schrijver der verzameling vari  rv VOORRED E. waarneemingen, getekend met de Zinfpreuk: Artem experientia fecit, Natura monftrante viam; die, op dezelfde wijze, bleek te zijn, f. jas, Stads Heelmeester te Amfïerdam. 3. Om zo wel deeze ftukken, als de waarneemingen van alstorphius, en leürs, als mede de verloskundige Briefwisfeïing tusfchen van der boge en van wy, zo haast doenlijk, door den druk gemeen te maaken , en dezelven, ten dien einde, te plaatfen ïh het vijfde deel van de verhandelingen des Genootfchaps. 4. Om, in het zelfde deel te plaatfen, de verzameling van waarneemingen, over de Aangezichts- en Halswonden, boven gemeld; en in het derde deel der bekroonde Prijsfchristen, de verhandeling van j. logger, over de Lieschen Balzaks gezwellen. 5. Om den Schrijver der verhandeling over het werktuiglijke der verlosfing, die t»j het openen van het daar nevensgaand Billet is gebleeken te zijn, a. van solingen, Art, Lu Ier. Mag. Philofoph. & Med. Doctor en Lector der Vroedkunde te Middelburg, door eenen beleefden Brief te verwittigen van de goedkeuring des Genootfchaps, dienaangaande; en denzelven  VOORRED E. ir te bedanken voor het vereerend 'vertrouwen daarin gefteld; doch de uitgave dier verhandeling, over te laaten aan hem zeiven. 6. Om voor dit Jaar geene nieuwe Prijsvraag op te geeven, maar den Heelkundigen te herinneren, dat, ter beantwoording voor den iften Meij des Jaars 1796, bepaald blijft de vraag: Welke zijn de waare Natuurkundige redenen, dat het gebrek, bij fommigs eerstge- ^ borene kinderen voorkomende, en bekend onder den naam van Haaselij)., 't zij enkel of dubbel, zo veel wij weeten, altoos in de bovenlip , nimmer in de onderlip word waargenomen? Hosdanige behandelingen zijn van tijd tot tijd, ter herfiellinge deszehen aangepreezen ? Welke deezer behandelingen zijn in alle mogelijke om~ ftandigheden, waarin zig dit gebrek bevinden kan, proef kundig de besten? Welk is daartoe het juiste, immers hef meest voordeelig tijdjiip van het leven? Hoedanige voorzorgen eindelijk , zijn het meest vermogeud, om het mislukken der zelve, V zij door uitfcheuring, *t zij anderzins, ie verhoeden? * 3  If VOORRED E, En, vóór den ifiien Meij van het Jaar 179? deeze: Welke zijn de ziekten der Slijmbeurzen ? Waar ter plaatje, en ingevolge van welke corzaaken, worden zij meerder of minder gemeenzaam waargenomen? Foor hoedanigs wezenlijke verfcheidenhedsn zijn dezelve vatbaar ? Welke zijn haare foortonderfcheidende kenmerken, zo onderling als met opzicht tot alle andere daaraan jchijnbaar gelijke, ziekten? Welk eene behandeling eindelijk, is in eik deezer ziekten, overeenkompg met alle opgemelde bijzonderheden , of weibeiveczen, of vermoedelijk, de leste? 7. Om, onder aanbieding eener zilveren Medaille, vóór den ïfteh Meij 1796, te vorderen: Een kort, zaaldijk en oordeelkundig uittrek' zely uit alkx ccrfpronglijk Nederland/chs waarneemingen, beirekïïjk tot de Borstwcn» den', met bijvoeging eener naauvskcurige op* gave van den tijd, waai in dezelve gefakrevep zijn, en der werken, in welken zij voorkomen.  VOORREDE. vu 8. En eindelijk, om van alle deeze befluiten, voor zo veel zulks noodzaaklijk geacht word, het Algemeen, als naar gewoonte, kennis te geeven door een Programma, inhoudende tevens de voorwaarden, op welken alle Prijsfchriften, Verhandelingen, Waarneemingen en .Verzamelingen van Waarneemingen, bij het Genootfchap moeten ingeleverd worden. Wij moeten daarteboven nog aanmerken, dat naderhand, door Beftuurderen is goedgevonden, om, ten einde dit deel, zo na mogelijk, eene gelijke dikte, als elk der vorige deden hebben zoude, uit het getal der voorhande zijnde goedgekeurde Stukken van het voorig Jaar zo wel als van volgende Jaaren, daar nog intelasfchen; de waarneeming van j. veltkamp, betreffende eenige hoornachtige en kalkaartige knobbels , aan de voeten en elders, eener oude vrouw: de verloskundige .waarneeming van g« j. van wy, ter betooging, dat ook in de beoeffening der Verloskunde, geen regel is zonder eenige uitzondering: twee waarneemingen van van roggen, aangaande even zo veele beklemde Breuken: als mede, zo om de zeldzaamheid als belangrijkheid van 't geval; de waarneeming des Hoogleeraars a. bonn, „ aan*4  vin VOORREDE. „ gaande eene benedenwaardfche ontwrichting „ van het Dijebeen, en derzelver herftellling, „ op eene nieuwe en gemakkelijke wijze." Voor hen overige vraagen wij wederom verfchooning voor het langduurig verwijl der uit* gave deezes deels, als zijnde veroorzaakt door omftandigheden, geheel buiten onze macht, en wenfchen den Leafers Heil. D. VAN GESSCHER. 'Amper dam, den as O&ober,  N A A M L IJ" S T her. BESTUURENDE LEDEN van 't GENOOTSCHAP. p r M S e s. A. bonn, Hoogleeraar der Ontleed- Heel- en Verlos* kunde, aan het Athenaum Illuflre, bifpector Collcgir Medici, en Direöteur van de Maatfchappij ter redding der Drenkelingen te Amflerdam<; Lidvan de thllandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Zeeuwsch'Genootfchap derWectenfehappen te Vlisf.ngen; van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weeten- ■ fchappen; van de Maatfchappij der Geneeskunde te London; en van die te Edimburg; Lid Confultant van het Bataafsch Genootfchap der Proef iri* dervindelijke Tl'ijsbégeerte te Rotter-dan, enz. assessores. e. p» swagerman , Heelmeester der NedsrJuif fche Gereformeerde Diaconie-armen te Amjierdam; Lid van de Hóllandfche Maatfchappij der * 5  SSl ft A M L IJ S T. Weetenfchappen ie Haarlem; van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te VUifingen; en van het Provinciaal Genootfchap van Kunften "' . en Weetenfchappen- te Utrecht. - j. de bree, Heel- en Stads Vroed-mecsttr te Amfier dam* thesaurier. j5. hussem, Gewoon Heelmeester van het Edel Mogend Collegic ter Admiraliteit te Amflerdam\ Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfmgen. secretaris. £>. Van gesscher, Oud-Heelmeester van het St. Pieters Gasthuis te Amficrdam; Lid van de Hollandfche en Zeeuwfchc Maatfchappij en der Weetenfchappen ; van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen, en van het Batqafsch Genootfchap der Proefondervindelijke. Wijsbegeerte te Rotter dum.  N A A M L, IJ S T der GEWQONE LEDEN, Achtervolgends den tijd hunner aanneeming van het Lidmaatfchap. ïl. w. kriegeR) Stads Break- en Heel-meester van het St. Pieters Gasthuis te 'Amflerdam , enz. Den 10 Maart 1790. a, c. de beer, Heelmeester der Stads- en Neder» duitfche Gereformeerde Diaconie-armeu te Amficrdam» ' Den 10 Maart 1790. j. fillekeS) Heelmeester te Amflerdam» Den 10 Maart 1790. j. keuper, Heelmeester en Stads Operateur van den fteen te Amflerdam; als mede Stads Steenfnijder te Utrecht. Den iö Maart 1790. h. nissen, Heelmeester en Stads Operateur van de Catara&a te Amflerdam, Stads Oculist te Hoorn. Den 10 Maart 1790.  «t N A A M L IJ S J*. ƒ. h. de clercq, Heelmeester te Amflerdam. Den 10 Maart 1790. ƒ. rocquette, ^e(/. Z>o£. Anat. Chir. et Art. Obftetr. LeÜor te Haarlem ; Lid van de Holland, fche Maatfchappij der Weetenfchappen, enz. Ben 31 Maart 1790. c. ie. bugge van der boge, Oud Leitor der Heel- en Ferlos-kunde bij het Ilïmtre Gijmnafium des Graaffchaps, en Oud ecrfte Heel- en Vroed-meester der Stad Zutphen ; thans Anat. Chir. et Art. Ob>ïeir. Lector Honorar., Stads Operateur, Chirurgijn en Vroedmcester , te Haarlem. Den 31 Maart 1790. j. daams, Heelmeester te Haarlem. Den 31 Maart 1790. P. luchtmans, Med. Doc% Anat. Chir. et Art. Obftetr. Profesjor te Utrecht; Secretaris van het Provinciaal Utrcchtsch Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen; enz. Den 1 April 1790. R. forsten, Med. Doft. Med. Thcor. Anat. & Chir. Profe.'for te Harderwijk; Lid van ver~ fcheide Maatfchappij en van Weetenfchappen} enz. Den 1 April 1790. R. hijligers, Anat. Chir. et Art. Obftetr. Leo tor; Stads lied- en Vrocd-mcester te Deventer. Den 3 April 1790.  N A A M L IJ S T. xin j. van der haar, Oud Chirurgijn-Generaal bij de troepen van den Staat; oud Premier Chirurgijn van 'sLands leger-hospitalen; thands 'Heelmeester der Stad en van het Hospitaal te *s Hertogenbosch; Lid van verfcheide Maatfchapm pijen van Weetenfchappen. Den 5 April 1790. yr, m0nniks, Med. Do£t. Med. Botan. Anat. Chir* et Art. Obftetr. Profafor aan de Academie van Stad en Lande; beftcndig Deken van het Colleg. Medic. te Groningen; Lid van het Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Zurich; van de Sociëteit der fraaje Kunften cn Weetenfchappen te Amiens, en van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; Lid Correspondent van de Koningli jke Maatfchappij dea Geneeskunde te Parijs, enz. Den 6 April 1790. j\ 11. gram, Operateur, Heel- en Vroed-meester te Rotterdam; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfingen; van het Provinciaal Genootfchap van Kunften en Wee/"chappen te Utrecht, en van het Bataaf sch G«e nootfehap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Den 7 April 1790. \v. leurs, Heelmeester in 's Graavenhaage; Chirurgijn-Major bij de Gardes du corps van Zijne ■ Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinfe van orange en nassau , enz. enz. enz.; toenmaals Lid van de Haagfche en Utrechtfche Letterkundi-  N A A M L IJ S ï. ge Maatfchappij en; thans ook van het Bataafsch Genootfchap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam. Den 8 April 1790. fa» be zoet, Med. Doc% en Froedmeester te Rot. ter dam; Lid van de Roomsch- Keizerlijke Academie der Natuurondcrzoekeren ; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. Den9 April 1790. j. Du pont, Med. Do&. en Frocdmeeseer te Rotterdam; Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisfin gen , enz. Den 10 April 1790. a. Ij pk ij, A. L. M. Phiiofoph. £? Med. Doei. Bctan. Mèd. Le.gal. & Anat. Profesfor te Franc» ker; Lid van de Ihllandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; enz. Den 10 April 1^90. m; s. du pui, Med. D;6i. Anat. Chir. &> Art. Obftetr. Profesfor Honor. te Alkmaar; thands Chir. Pratl. £? Art. Obftetr. Profesfor Extraord. te Leijden; Lid van dc Hollandfchc, Zeeuwfche en meer andere Genootfckappen van Kunflen en Weetenfchappen. Den ld April 1790. w. donkersloot, Heelmeester te Rotterdam en van Schieland; Vift'alor der Lijders, gebragt wordende in het Gasthuis van opgemclde Stad, enz„ Den 15 April 1700.  N A A M L IJ S T. g. greeve, Stads Heel' en Vroed-meester te Utrecht ; Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunften en Weeienfchappen, enz* Den 19 April 1790. p. van lanckum, Stads Heel- en Vroed-meester . te Utrecht; Lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Kunflen en Weetenfchappen t enz. Den 19 April 1790. , e. sandifort, Med. DoEi. Anat. 6? Chir. Profesfor te Lsijden; Lid van de Roomsch- Keizerlijke , Zweedfche , Bazelfche , Edinburgfche , Parijfehe , Hollandfcke, Zeeuwfche en andere Maatfchappijcn van Weetenfshappen. Den ia Mli 1790. j. h. gallandat, Med. Doet. Stads- en Ambachts-Doctor en Vroedmeester te Hulst; Lid van de Zeeuwfche Maatfchappij der Weetenfchappen , enz. Den 25 Junij 1790. m. van geuns, Med. Doel. Archiater van Gelderland; Hoogleeraar der Genees- Kruid- Scheien Verlos-kunde te Harderwijk; thands Med. Inflit. Medic. &? Prax. Profesf. Ordin. Êf Pro* <*vinc. Traject. Archiater; Lid van verfcheide Maatfchappijen van Weetenfchappen. Den 5 Augustus 1790. j. c. damen; Leéïor der Ontleed- Heel- en Vroedkunde ; 'sLands en Stads Heelmeester te 'sGrayenhaagc; Lid van de Hollandfche Maatfchappij  xvi N A A M L- IJ S T. der Weetenfchappen; van het Bataafsch Genoot, fchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, enz. Den 2 Scpt. 1791. j. flietneR) Gewoon Heelmeester van het Edel Mogend Collegie ter Admiraliteit te Amflerdam. Den 7 September 1791. c. stijger, Heelmeester te Amflerdam-, Lid van het Provinciaal Genootfchap van Kunften en Il'cctei fchappen te Utrecht. Den 9 September 1791. 11. berkman, Heel- en Stads Vroed-meester te Amflerdam. Den 9 September 179L G. j. van wij, Anatom. Chir. & Art. Obftetr. Lettor; Stads Hiel- en Vroed-mcester te Arnhen; Lid van de Hollandfche Maatfchappij der Wcctcnfchn-ipen te Haarlem, enz. Den 10 Sep* tember 179I. a. de bosson, Heelmeester van de Nederduitfche Gereformeerde Diaconie - armen, en Vrocdmccs* ter te Amflerdam; Lid van het Provinciaal Genootfchap van Kunften en Weetenfchappen te Utrecht. Den 11 September 1791. j. bols lus, Heelmeester te's Hertogenbosch. Den 11 September 1791. H. M iran dolle van GHERD, Stads en 'sLands Med. Doel. der Baronnic van Breda; Stads Vroedmeester; Lid van het Zeeuwsch Ge.  N A A M L IJ S T. xvu Genootfchap der Weetenfchappen te Vlisftngen^ en van de Genees- en Natuur-kundige Correspondentie in 'sGraavenhaage. Den 12 Sept. 1791. j. t hemmen, Med. Doel. te Deventer, Licentiaat in de Heel- en Vroed-kunde. Den 13 Sept. 1791. d. schuurman, Siads Chirurgijn, Operateur en Vroedmeester te Rotterdam ; Lid van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte aldaar. Den 13 September 1791. F. jas, Stads Heelmeester; Heelmeester van den Gerechte, en van het Kweekfchool voor de Zee-, vaart, te Amflerdam. Den 7 September 1792. F. w. van der leeuw, Med. Doéï.; Lid vanhet Zeeuw'sch Genootfchap der Weetenfchappen; van het Bataafsch Genootfchap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte ; van het Letterkundig Genootfchap, onder de zinfpreuk: Studium leientiarum genitrix, en Anat. 6? Chir. Leéior te Dordrecht. Den 8 September 1792w. van de sande, Med. DoSt. en Vroedmees» ter te Meppel. Den 11 September 1792. a. c. klose, Med. & Chir. Dodtor te Zutphen^ enz. Den 12 September 1792. T. veltkamp, Stads Heelmeester te Zwoll. Dell 12 September 1792. a. van solingen, A. L. M. Med. & Philofophi Docïor ; Lelt. in de Praëticale Vroedkunde teMiddelburg, en Lid van het Zeeuwsch Genootfchap der Weetenfchappen. Den 15 Sept. 1792» »*  xvni N A A M L IJ S T. m. j. busch, Med. Doêlor, Scads Phy/lcus cn Archiater der Stad en dcrzelver Rechtsgebied te '" Groningen; Lid van het Genootfchap, Pro exolcndo Jure Patrio, ter zelf der ftede, en van het Provinciaal Utrechtsch Genootfchap van Runden en Weetenfchappen. Den 15 September 1792. Cf, QUESTius, Heelmeester van de Gereformeerde Diaconie, van de Burger- en Armen-Wccshui' zen, en van het Provinciaal Tuchthuis te Groningen. Den 15 September 1792. h. vink, Honorair Hoogleeraar der Ontleed- en Heelkunde te Botterdam, enz. Den 5 Sept. 1793. rf. ripping, Med. Doctor , Stads Vroedmeester , Anat. Chir. et Art. Obflctric. Le&or enz. te Botterdam. Den 6 September 1793. r. van tekelenburg, Stads Heel- en Vroedmeester té Haarlem. Den 6 September 1793. f. heiligers, Hce'-en Vroedmeester te Woudrichem. Den 6 September 1793. j. r. haver, Nofoc. Clinic, Chirurgus, Oudfle Stads Heelmeester enz. te Lcijden. Den 7 Sep* * tcmber 1793. A. van eP.enhuVzen', Operateur, Heel- en Vroedmeester enz. te Dordrecht. Den 8 Sept. 1/93. ' honorair lid. De Heer E. j. thomassen & thuessink, 'sLands Med» Dotïor in 'sHage? enz. Den 6 Sept. 1793.  INHOUD. I. Waarneeming van zeldzaams hoornachtige en kalkaartige knobbels, voornaamlij'k aan de voeten eener oude Vrouw, en verder over het geheel ligchaam verfpreid: door joannes veltkamp BI. i. II. Fier Heelkundige IVaar neemingen: door w. g. alstorphius, Heel- en Vroedmeester &c. te Ameland. . . 15. HL Verloskundige Briefwisfeling, tusfchen de Hee» ren c, m. bugge van der boge en g. j. van wij. ... 38. IV. Waarneeming van eene Pisopflopping, door Wormen in de Blaas veroorzaakt: door f. w. van der leeuw. . . kil. V. Verzameling fan Waarneemingen over de Aangezichts- en Hals-wonden: door v. jas, aan welke eene Zilver e Medaille is toegewezen» ... . 60. VI. Waarneeming eener beklemde Darm Netbreuk: door j. m. van roggen; medegedeeld door r. forsten. . , 213-.  xx INHOUD. VII. Waarneeming eener foortgelijke inwendige Breuk: door dezelfden. • . 426. VIII. Vroedkundige Waarneeming, ter betooging, dat er, ook in de beoefening der Verlos* kunde, geen regel is, zonder eenige uitzondering: door G. j. van wij. . 243. XI. Tien Waarneemingen, betreffende eenige Gebreken in de boezems der Opperkaaksbeenderen : door w. leuks. . 253. X. Waarneeming eener benedemvaardfche Ontwrichting van het linker Dijebeen, en der» zeiver herftelling , op eene nieuwe en gemaklijke wijze: beide met ontleedkundige aanmerkingen en gevolgtrekkingen opgehelderd: door a. bonn. . . 273-  WAAR N E EMIN G VAN ZELDZAAMS hoornachtige en kalkaartige Knobbels, voornaamlijk aan de Voeten èener oudé vrouw, en verder over het geheel ligchaam verspreid. DOOK JÖANNES VELTKAIVfP'. 3VJen ziet dagelijks, dat dé oppervlakte van/ 's menfchen ligchaam, door onderfchéidene ziik» ten en gebreken word: aangedaan, dia van uit. óf inwendige oorziaken af rangen en onder veele benaaming-an bekend zijn; maar' het gevaF het welk ik hier mededeel, was mi; te vooren iri V. DEEL. A  & J. VELTKAMP, OVER DÉ mijne veeljaarige praktijk nimmer voorgekomen, en bij de fchrijvers, die ik daar over heb nagezien, heb ik geene gevallen gevonden, die ik daar mede volkomen gelijk konde nellen. Voor en aleer ik tot het aanhaalen van eenige dier fchrijvers overga, zal ik het geval kortelijk voordraagen. In het jaar 1793, had ik onder mijne behandeling eene vrouw van over de tachtig jaaren, zijnde zwak en mager van ligchaam; hebbende, in het laatfte van het voorgaande jaar, eene heete koorts gehad, waarvan zij wederom inilortce, en eenige weeken lang eene fluipkoorts behield, die haar ligchaam zeer verzwakte. Eer deze vrouw eenig uitwendig ongemak aan haare voeten vernam , gevoelde zij in dezelve eene doove pijn en nu en dan jeukte onder aan de voeten en aan de kanten; waarop zig, na eenige dagen, een fchubachcig ukflag, om de teenen en aan de buitenzijde van de voeten vertoonde, hetwelk bij het affchubben gelijk aan witte zemelen was; naderhand veranderde de jeukte in eene freakende pijn en het fchubachtige begon tot harde knobbels te worden, die, bij; onderzoak, hoornachtig fcheenen te zijn. Na dat deeze knobbels 5 of 6 weeken gezeten hadden» en meer of minder groot geworden waren, vielen zij af, en was de huid  Hoornachtige en kalkaartige knobbels. 3 aldaar zoo zuiver en fchoon, als of 'er niets aan gehaperd had. Na twee of drie dagen begon de huid, aan dezelfde plaats, wederom wit te worden, als of die gepoejerd was, en na eenige dagen werd die poejer als een dons, en vervolgens al grooter en harder, en tot knobbels, gelijk te vooren. Op fommige plaatzen was de huid nu en dan van één gefcheiden of opengeborsten, het welke meest op zulke plaatzen gebeurde, waar twee of meer grooce nukken bij elkander zaten; welke der lijderesfe de meeste pijn veroorzaakten. Alle daartegen aangewende vette en olijachtige middelen waren voor de lijderes onverdraagelijk, en werd doof dezelve de gezonde huid altijd min of meer ontftoken; het kalk water met lood» fuiker of met azijn van goudglid, daartegen gebruikt, gelijk ook het flappe aluinwater, verwekte haar altijd pijn; zij bevond zig beter bij het enkele regenwater met loodwit; maar nog het allerbest, wanneer zij geheel geene middelen daartegen gebruikte, dan alleen fehoone doeken en kousfen: zoo verre was het met de lijderes,' toen ik j wegens de zeldzaamheid van 't geval, de voeten afbeeldde; maar na verloop van' eenige weeken was haar geheele been, tot aan den buik toe, 'er mede bedekt, en, gelijk ook van de vingers af tot aan de fchouders, ja eei* A %  4 J. VELTKAMP, OVER DE zij ftierf, ook het geheele ligchaam; welk orsgemak zij cus ruim een jaar heefc gedragen. Alle de planzen van het ligchaam, eer die met fchubben overdekt weiden, waren, op gelijke wij'e, fommige als bepoejerd, andere als met dons, en fomtijds wederom andere als met fneeuw bedekt, welke in fchilfers of fchubben verandeiden. De fchubben waren van eene onderscheidene grootte, doch niet grooter dan een fchelling en niet kleinder dan een ftuiversftuk* De dikte was meer verfchillende, en op fommige plaatzen gelijk aan een dun vliesjen, op andere meer dan een half duim dik, over het geheele ligchaam, uitgezonderd aan de voeten, alwaar die fchubben veel' grcoter en dikker waren en meest dezellde gedaante behielden. Aan de voeten was ook de aanwas het grootfle, want, nadat die uitwasten, eenige vroeger, andere laater, hunne grootte en gedaante bekomen hadden, vielen zij af en groeiden meest toe die zelfde grootte wederom aan; hetwelk vier- of vijfmaalen gebeurd is, federt deeze lijderes dit onge« mak gehad heeft r tot aan haar overlijden. De ftukken of brokken, die ik 'er van bewaard en onderzocht heb, kon ik niet anders zien , of waren verdikte en verharde uitwaasfemingen van de huiJ* Om den aart daarvan te onderzoeken, lei ik  HOORNACHTIGE EN KALKAARTIGE KNOBBELS. 5 één once van deze brokken en fchubben , in eene ijzeren lepel op een (mits vuur; maar de lepel was naauwlijks gloejend, of alle de (tukken vatteden fchielijk vlam, verbrandden , en lieten eene ligte zwarte kool na; die geen dragma aan gewigt konden haaien, en gaven eenen reuk van zig af, als van hoornen., die verbrand worden. Een zelfde gewigt van hoornen, verbrand zij de, liet ook zulk eene kool na, en gaf denzelfden reuk van zig. Voor en alëer ik de voornoemde proeve daarop genomen had, waren mij die brokken neen. achtig, of als verfteende of verdroogde kalk voorgekomen, en wel zodanig, als men veelmaaien om de kiezen en tanden ziec groejen. Na dit vooraf gemeld te hebben, zal ik nu, zoo veel mij mogelijk is, onderzoeken , met welke waarneemingen van andere fchrijveren, deeze rr.eest is overeen te brengen , of aan welk geval het mijne het naafte bijkomt. Van oude tijden af is de melaatschheid voor eene der zwaarfte gebreken van dè huid gehouden, doch die onderfcheidcn, en on zegt: « De opperhuid heeft veele vlek„ ken en is zeer opgezwollen, de roode kleur „ verandert langzaam in eene zwarte; het vel is „ geheel en al ongelijk, dik of dun, hard of „ zagt en ruuw, gelijk als vischfehubben." Met deeze befchrijving had ook ons geval geene overeenkomst; want de huid was niet rood of zwart, dikker of dunner, noch harder noch zagter dan naar gewoonte; alleenlijk kwam het met het fchubachtige of als vischfehubben, aan fommige plaatzen, overeen. Paulus 4ïgineta (O, zegt: „ De Me„ laatschheid loopt de opperhuid geheel om, en „ verteert dezelve, en doet als vischfehubben „ ten voorfchijn komen." In mijn befchreven geval was het gebrek de opperhuid wel geheel bijna overgelopen, maar niets van dezelve was daar bij verteerd, en kwam ook, op die wijze, niet ten voorfchijn. P. alpinus ( rok des bals, en der zeiver geneezing, door koude ftoovingen van met aluin bedeelden rooden wijn» In November 1793 vertoonde men mij een kind, oud 8 maanden, wiens balzak, ter rechter zijde, aan het benedenfte gedeelte van dit deel^ door eene ronde, veerkragdge en onpijnlijke zwelling was uitgerekt, zijnde bovendien de bal onvoelbaar, de zaadftreng eenigermaate verlengd, met pijnlijke gewaarwording , als dit deel niet onderfteund werd. Uit opgeroeide teekenen verklaarde ik het gebrek eene waterbreuk van den fchederok des bals te zijn; voegende 'er tevens bij, dat ik weinig hoop had op deszelfs herftelling, buiten de doorbooring van dit deel en ontlasting van het inhoudend vocht. — De moeder vreesde voor de kunstbewerking, en verzogt mij, alles aan te wenden wat immers doenlijk zou zijn. Na reeds vruchteloos eenigen tijd gebruik gemaakt te hebben van een afkookzel van eikenbast met het ammoniakzout, en meer dergelijke verfterkende en oplosfende middelen, raadda ik V. DEEL. C  34 W. C. ALSTORPHIUS, HEELKUNDIGE de moeder aan, den balzak eenige reizen daags met een' in kouden rooden wijn natgemaakt compres te ftooven, en hiermede eenigen tijd aautchouden. Na 14 dagen het kind weder ziende, verwonderde ik mij niet weinig, dat het voornoemde gezwel aanmerkelijk in grootte was afgenomen; ik raadde haar met dit middel aan te houden, 'er tot meerder verfterking alumen Crudum bij laatende doen. Men berichtte mij van tijd tot tijd, dat het gebrek dagelijks beterde, waar op ik het genoe? gen had, het kind volkomen heilïeld te zien. VIERDE WAARNEEMING. Van eene beklemde darmbreuk, verzeld met eene waterbreuk van den fchederok des bals, en derzelver geneezing. In April 1794 werd ik in allerijl geroepen bij ëen jongerjen, z jaaren oud. Bij mijne komst verhaalde men mij: dat het kind federt den voorgaanden nacht een gezwel in de rechter liesch, zig uititrekkende in den balzak, gekregen had, zijnde zeer pijnlijk op het gevoel, en zeer hard.  W A A K N E E M I M O E N. 3g Bij nader onderzoek bleek het eene Hernia incorcerata intesiinalis te zijn. Na eene weekmakende pap op deeze breuk geappliceerd te hebben; diende ik het lijdertjen eenige droppelen Laudan. Liq. Sydenhami toe, en beval de ouders om de 3 uuren de pap te vernieuwen. Hoe gaarne ik, in foortgelijk geval, eene aderlaating gedaan, en een Clysma toegediend had, was mij zulks bij dit onderwerp ondoenlijk. Den volgenden dag vernam ik met blijdfchap,1 dat een gedeelte van het gezwel verdwenen was: dan, het benedenfte van den balzak was, door eene ronde, onpijnlijke en veerkragtige zwellhg, uitgezet, en de bal onvoelbaar. De ubgeweken en beknelde darm was thands werkelijk herfleid; waar door de verzeilende toevallen geëindigd waren. Niettemin werd het nog overgebleven gezwel, door mij als eene waterbreuk van den fchederok des bals befchouwd. Eene gewoone bandagie, ter voorkoming van den uitgang der voornoemde breuk aangelegd hebbende, liet ik thands vlijtig gebruik maaken van koude ftoovingen, van met eene trapswijze vermeerderde hoeveelheid raauwen aluin bedeelden rooden wijn; door welks gebruik het JijC *  36 vv. c. alstorphius, heelkundige dertjen , ria ia weeken, hier van, hoewel op eene irreguliere manier, door achteloosheid van deszelfs ouders, gebruik gemaakt te hebben, volkomen hetftelde. B1JVOEGZEL. Na dat ik de twee voorgaande waarneemingen had afgefchreven, met voorneemen om dezelve ter beoordeeling der H. H. D D. van het beroemd Heelkundig Genootfchap te Amflerdam aan te bieden, werd mij door den boekhandelaar , het derde deel der Verhandelingen van het gemelde Genootfchap toegezonden; in het welk, onder andere uitmuntende aanmerkingen en waarneemingen , een bericht nopends de geneezing der waterbreuken van den fchederok des bals, door middel eener doorbooring en ontlasting van derzelver inhoudend vocht, en daar op volgende infpuiting en ftooving met kouden rooden wijn, van den kundigen Heelmeester bolsius, door mij werd aangetroffen. Verheugd over de gedeeltelijke eenftemmigheid der geneeswijze van den genoemden Heelmeester met de mijne; beken ik intusfchen gaarne, dat de voorafgaande bewerking van den Heere bolsius eene fpoediger, zoo niet eene ze*  WAARNEEMINGEN, 3? kerder geneezing influit. Des nie'tegenftaande blijft, uit de derde waarneeming; van denzelfden Heelmeester, dat eene dier breuken aan de linkerzijde geplaatst, nadat die der rechter door aftrapping, opgevolgd dcor infpuiting en ftoovingen, mede geheel en alleen door de laatfte, naamlijk ftoovingen, verdwenen is. Zie opgemelde Verhand, bkdz. 195 en 196. C3  VERLOSKUNDIGE BRIEFWISSELING TUSSCHEH DE HEEREN C, M. BUGGE van der BOGE e n G, J. van W Y, Wel-Edele zeer Geleerde Heer! waard/Ie Vriend! Ik werd door de geadmitteerde dorps-vroedvrouw van Heemftede, maria loekers, op den s Febr. 1791, 's middags omtrent lauuren, ter haarer odfistentie verzogt, bij de vrouw van hendrik van rytswoonende aan de Heeren  VERLOSKUNDIGE BRIEFWISSELING. 39 Zandvaart, onder de Heerlijkheid van Heemftede, zijnde in baarensnood: ik fpoedde mij ijlings tot haar, en bij mijne aankomst, rapporteerde de Vroedvrouw aan mij: dat zij bij haar eerfte onderzoek, den rechterarm des kinds, inde geboorte gedrongen had gevonden; dat de wateren reeds eenigen tijd te vooren waren afgelopen, en zij deswegens terftond mijne hulpe gerequireerd had, bevreesd zijnde, dat zij het niet zoude kunnen redden. Bij mijn eerfte onderzoek, vond ik het rapport der Vroedvrouw naar waarheid; ik vond den arm tot over den fchouder gebooren,en zeer fterk gezwollen; de weeën waren allerhevigst werkzaam, en bijna zonder tusfchenpoozen. — Gij begrijpt, mijn Vriend! dat ik geen oogenblik vertoefde, om te trachten, deeze vróuw volgends de gewoone regelen der kunst te verlosfen, en het kind bij de voeten aftehaalen. Tot dat einde moest ik mij, in de eerfte plaats, zelve tot deeze kunstbewerking voorbereiden, en ten tweeden de vrouw eene convenable politie geeven. Tot het eerfte fpoedde ik mij, wel weetende, dat elk oogenblik, elke wéé, mij het keeren des kinds konde moeilijker en moeilijker maaken. En wat het tweede belangt, ik heb u reeds in voorige briefwisselingen mijne gedachten medegedeeld, over de manier, om, bijzonder C4  4jd „ genoeg was, om den romp dubbel doortocht „ te vergunnen; maar deeze gevallen zijn zulke „ zeldzMflie uitzonderingen p den algemeenen „ regel, dat dezelven g n;.,incs tot een voorbeeld D a  52 VÉRtOSKUNDlGE '„ kunnen ftrekken." En, offchoon de broeder van den Heer baudelocque, zie aantek. 46 bl. 296, insgelijks een kind, door bij den aangeboden arm te trekken, verlost heeft, zo wordt dit geval niet zodanig, als het onze opgegeven, om naamelijk onze bedenkingen te wege te brengen, daar het kind, in zijn Ed. opgegeven geval, zeer klein, en reeds door bederf aangedaan was, en onzen fchrijver daarvan zegt: indien het kind niet zeer klein, en door bederf aangedaan geweest ware, dan had de verlosfing op die wijze niet kunnen bevorderd worden, maar men zoude zig verpligt gevonden hebben om het kind te keeren. Dit laatfte was evenwel het geval niet, waarin zig U Wel Ed. zeer Gel. bevond, en 't geene ik nu ook ontmoec heb. Zij, die uit de waarneeming van U Wel Ed. zeer Gel. en de mijne, deeze gevolgtrekkingen opmaaken. „ Daar men gewis zeker is, dat „ het bekken der baarende vrouw, als in het „ gemelde geval,, de behoorlijke wijdte heeft; „ de arm en fchouder, als voorgemeld, inge„ drongen, of geboren is; het water lang te „ voren weggevloeid, al is het kind van eene „ gewoone grootte; is het altoos geoorloofd, „ voor dat men de verlosfing bij de voeten on„ derneemt, eene beproeving te doen, om het  BRIEFWISSELING. 53 „ op de minst beledigende wijze voor de moeder, aldus te helpen verlosfen, ten einde het geweld, het welk men meestal, ter wending „ en keering, op de baarmoeder uitoefenen moet, „ te vermijden, en de nadeelige gevolgen van „ dien te voorkomen," moeten zulks zelve verantwoorden, terwijl wij ons thands eenvoudig ter mededeeling van waarneemingen bepaalen. Zie daar, waarde Vriend! uwe waarneeming, door , en met, eene foortgelijke beantwoord. Vindt gij het goed: de uwe, aan mij medegedeeld , hier vóór te plaatzen , of in te lasfchen in mijn verhaal, en alzoo algemeen te maaken, of er anders over te befchikken, ik zal mij altoos uwe best uitgedachte fchikkingen laaten welgevallen, en blijven noemen Wel-Edele zeer Geleerde Heer en Vriend! Uw Ed. zeer Gel. zeer Dw. Arnhem Dienaar 24 Julij I703. G. J. VAN W IJ. D 3  WAARNEEMING VAN EENE PISOPSTOPPING, DOOR. WORMEN IN DE BLAAS VEROORZAAKT. door F. W. van du LEEUW. V.. A , oud omtrent zestig jaren, voorheen van eene fterke, doch thands, door het onma.ig gebruik van geestrijke dranken, van eene kwaadfappige gefteldheid , raadpleegde mij, in het begin van Junij laatstleden, o?er eene belemmering in de pisloozing, welke, bij onderzoek , bleek eene waare pisopftopping te zijn. De lijder klaagde over drukking en menigvuldige inwendige krieweling op het Perinaum, welke hem dik wei f beletteden om op zijnen (toel te blijven zitten; genadige persfingen op het  waarneem. van eene pisopst. in de blaas. 55 water niet alleen, maar ook tot ftoelgang; hij loosde , nu en dan, eenige druppels eenigzints bloedige pis, zonder alsdan eenige de minne pijnlijkheid in den waterweg te befpeuren; hij had, daarenboven, hevige vlaagen van buikpijnen, flaauwten, drooge hoest, onrustigen flaap, blaauwe en gezwollen randen onder de oogen, eene gezwolle bovenlip, verwijdden oogappel, eene kleine, onregelmatige pols, enz. Er was bij mij genoegzaam geen twijffel, of, (alle de opgetelde verfchijnzelen zamen genomen overwogen zijnde) er huisvestte bij den lijder wormen ; en dat deeze misfchien ook de eenige oorzaak van de pisopftopping zijn konden, hier toe was zeer veel grond; immers, dat zoodanig iets door zamenfiemming plaats kan hebben , laat zig, uit het verband der blaas met den endeldarm in het bijzonder, en, in het algemeen, roet de buiksingewanden, vooral door de vlechten der tusfchenribbige zenuw, ontegenzeggelijk verklaaren, terwijl de wezenlijkheid ervan, door menigvuldige waarneemingen, bevestigd wordt. Hier kwam bij de herinnering van het gene ik bij schenck, bij tulp, bij acrel, enz, gelezen had, noopens het gene zij, met meerder of minder zekerheid, aangeteekend hebben van wormen, cie door de pisbuis ontlast waren; en het een en ander gaf mij aanleiding tot het vermoeD4  56 F. W. VAN DER LEEUW, WAARNEEMING den, of ook mogelijk tevens zig wormen in de pisblaas ophielden? Na de blaas, door den catheter, van water ontlast te hebben, bragt ik, ten einde mij te verzekeren, of er ook eenig ander vreemd ligchaam in dezelve mogt aanwezig zijn, eene fonde in; dan er liet zig niets befpeuren: zo wel eene buigzaame, als eenige andere fonde, lieten zig zelfs zoo gemaklijk inbrengen, dat ik mij kon overtuigd houden , dat er in de fluitfpier van de blaas niets krampachtigs, noch in de pisbuis eenig daadlijk beletzel aanbrengend ligchaam behendig plaats had; maar dat er dan eens iets moest voorfchieten , 't welk de waterloozing ftremde, dan wederom den weg tot doorlaating ruim liet: iets, het welk, ook daar door, bevestiging erlangde, dat de lijder , na eenen geruimen tijd niet te hebben kunnen wateren, fomtijds eensklaps eene groote veelheid, en zonder ongemak, loosde, waarop dan wederom de opftopping volgde, enz. Na een ruim, doch vruchteloos gebruik van de ge&ffraa en eenige andere der meest geroemde ai thdminthica, alle verfchijnzelen en toevallen dezelfde blijvende, befloot ik, vóór en aleer ik in de aanwijzing zelve eenige verandering maak'e, de bedoelde middelen onmidlelijk in de blaas zelve te brengen ; en hierin gaf ik de  VAN EENE PISOPSTOPPING IN DE BLAAS. 57 voorkeur aan een afkookzel van den zoo even genoemden bast, en wel om dat dit mij voorkwam, de wanden, van de blaas en pisbuis minder , dan wel veifcheide andere foortgelijke middelen, te zullen aandoen; en om dat proeven, met onderfcheiden foorten van wormen genomen , mij geleerd hebben, dat zij in dit vocht oogenbliklijk Iterven. Ik deed dan eene inje&ie met het gezegde afkookzel; doch, na dit drie maaien, binnen vier en twintig uuren tijds, herhaald te hebben, deed er zig niets van de verlangde uitwerking bemerken; dan, in den daar opvolgenden nacht, had hij meer dan gewoonen aandrang en opftopping, verzeld van hevige benaauwd^eden: eensklaps loosde hij eene groote veelheid pis, en, met deeze, drie doode wormen, welke ik bevond, in alles, met de gewoone ronde wormen in den darmbuis (lumbrici intestinafes') overeentekomen; alleen hadden zij maar een derde van de meest gewoone dikte, en was de langftè vier en een halve duim. De lijder, zig nu herfteld achtende, weigerde eenige verdere hulp; doch loosde, nog vóór den avond van dien zelfden dag, twee dergelijke wormen; wanneer ik, volgends mijn verzoek, aanflonds bij hem geroepen werd, en de worD5  58 F. W. VAN DER LEEUW, WAARNEEMING men in de pis nog volmaakt levende bevond; welk leven, naar maate de pis kouder werd, verminderde, en eindelijk, na dat deeze geheel koud geworden was, ook geheel ophield. De pis zelfs had niets, het welk eenige aanmerking verdient, en de lijder is zedert, nu bijna zes weeken na het gebeurde, niets verder van dit ongemak ontwaar geworden. Zonder ons hier in de nafpooring over de oorzaaken, door welke wormen in een of ander ingewand geboren worden, noch in de verkiaaring der veelvuldige en fomtijds zonderlinge toevallen, welke zij, aanwezig zijnde, veeltijds te wege brengen, in te baten; mogen wij er veilig uit opmaaken, dat, wanneer er zig wormen in de blaas alleen ophouden, zij, behalven de belemmering , die zij te wege brengen aan de werk'ng van dit ingewand en der deelen, welken er- mede in een naauw verband (laan, ook, daarenboven , alle die verfchijnzelen , althands de meest? en voornaamfle, verwekken, welke zig voordoen, wanneer er wormen in den darmbuis aanwezig ?;jn. Wij erlangen er tevens eene meerdere bevestiging door, omtrent de wezenlijkheid dier waar■eerrdngén» welke Wet de onze meerder of minder overeenftemnien - en die wij, onder ande*  van eene pisopstopping in de blaas. 59 ren, geboekt vinden bij schenck (a), bij tulp (#), bij acrel (c), en bij de fchrij* vers, door hem aangehaald hoe zeer richter (e) het geval, door AC rel befchreven, in zo verre, in twijffel trekt; dat hij van gedachten is, als of dë wormen uit den endeldarm in de blaas gekomen waren, en derhalven niet in de blaas zelve, noch in de nieren, hunnen eigenlijken oorfprong gehad hadden '(ƒ}. Ca) Obferv. med. tor. lab. III, Be Renibus pag. 444, (i>) Geneeskundige Waarneemingen, 2de Boek, 51de , Hoofdft. pag. 241. Cc) HeeJk. Waarneemingen, door sandifort vertaald, 3de Hoofdft. 12de Waarneem, pag. 314 en volg. ( en k. — Zamengeftelde beleediging. De wonden deezer deelen zal ik in even zoo vpele onderdeelingen voordraagen; — terwijl die van den hals bevatten zullen: a. De algemecne bekleedzelen en [pieren, b. — Luchtpijp,  AANGEZICHTS- EN HALSW0NDBK- c. De Slokdarm, d. — Bloedvaten, e. — Zenuwen, en f. — Wervelbeenderen, KORT EN ZAAKLIJK UITTREKZEL UIT NEDERLANDSCHE WAARNEEMINGEN, BETREFFENDE DE AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN. EERSTE AFDEELING. A. De wonden van het Aangezicht. a. — Wonden der Wenkbrauwen. i. Een boeren meisjen was van eene hoogte afgevallen, en had daar door eene groote wond aan den binnen- en onderkant van de rechter wenkbrauw bekorarn, waar door rren het ontbloote bekkeneel befpeuren kon , zoo dat het bovenfte ooglid, doordien de wenkbrauw dwars was doorgefneden, over het onderfte nederhing. Een Heelmeester bad 'dezelve, zoo ras mogelijk was, geneezen; doch deeze lijderes heeft naderhand het bovenfle ooglid nimmer van zelfs kunnen opligten, en het oog openen, als  §4 F« JASj OVER. DE met behulp van haaren vinger, waar door zij die gemakkelijk kon verrichten. Om die gebrek voor te komen, waren door verfcheiden Heelmeesters, (die deeze lijderes ieder eene volkomen geneezing hadden toegezegd,) plaatzeüjke hulpmiddelen aangewend; eindelijk heeft zij, toen alle deeze geenzins aan het oogmerk beantwoordden, na eenige maanden diemekbroek geraadpleegd. Deeze, het gebrek befchouwd hebbende, bevond het ongeneeslijk, en gaf de lijderes vervolgens tot antwoord, „ daar niets meerder aan te laaten doen." Desniettegei ftaande , heeft zij op den raad van anderen, die haar groote hoop gaven , bijna een geheel jaar, dan deeze, dan geene hulpmiddelen aangewend, waarna zij eindelijk , teen alle deeze geene geneezing aanbragten, het daar bij heeft laaten berusten (a). ti. b. j. werd in den jaare 1709 , bij het veroveren van eenige fchepen, in het overënteren, met een' fpoorftok tegen zijn hoofd geflagen, zo, dat hij door denzelven eene wonde in de wenkbrauw van zijn rechter oog bekwam, gepaard met beenverbreeking onder dezelve: het bloed liep hem uit neus en mond, en de lijder gaf geduurig over, waarop , toen dat verminderde, (o) J. van diemerbroék, Olf et Cumt. Medic. Obf. 6. Ultraj. 1635.  aangezichts- en halswonden. 65 de, een koud zweet, en een diepe flaap volgde. Na dat de Heelmeester de wond met een ettermaakend middel , en eene warme ftoving gedekt had, bleef hij eenige uuren in dien flaap liggen, uit welken hij den volgenden dag bij zijne volkomen kennis ontwaakte, terwijl als toen het voorhoofd en zijne beide oogleden hoog ge* zwollen zig vertoonden. Na verloop van twee en eene halve maand bevond men, toen men zijn rechter ooglid opligtte, dat hij uit dat oog niet zien konde, het gene van tijd tot tijd hertheide, zoo, dat hij, na verloop van een geheel jaar, volkomen was genezen. In de drie eerfte maanden zijn er kleine beenfchilfers afgefcheiden, doch inzonderheid ontlast, te zig het grootfte in de tiende maand, door eene opkomende verzweering; zijnde hem door deezen flag het zintuig van den reuk benomen (è). 3. Eene bejaarde vrijster viel op iets fcherps, en bekwam daar door, even boven haar oog, eene wond, welke zij, geduurende twee dagen, weinig van belang rekende; doch gevolgd werd door eene gevaarlijke ijle koorts, vergezeld van zwelling, bijzonder aan de oogleden, en eene belroos over het geheele aangezicht. De Geneesheer van der sterre, deeze (i) A. titsingh, Verdonkerde Heelkonst, pag. 79, Alkm. 1730. V. deel. E  66 f. jas, over de Mjderes befchouwende, bevond , toen hij dé wond van één bragt, binnen dezelve nog eenig vuilnis, waar uit hij opmaakte, dat deeze toevallen voordkwamen; weshalven hij de wond verwijderde, met een bederfweerend tinótuur verbond, en gezuiverd zijnde, met droog vlas tot geneezing bragt, overdekkende de oogleden met eene verdeelende en verlterkende ftoving, waar door de belroos bedaarde, doch de oogleden tot verzweering overgingen , waarom hij genoodzaakt was, deeze naar de geheele lengte te moeten openen (c). b. Wonden der Oogleden. i. Zeker Heer, den 20 Januarij 1676 willende over het ijs gaan 9 viel door deszelfs gladheid op eene afgehouwen ftoof, waar door hij een grooten fplinter in den ooghoek kreeg, gaande door het ooglid heen, tusfchen de traanklier en den oogbol, zijnde vergezeld van zwaare pijn en bloeding. De Genees- en Heelmeester, die geroepen waren, vonden het ooglid op twee plaatzen gewond, het oog zéér ontiloken en gezwollen, het welk hem het gebruik van zijn gezicht voor (O D. van der sterre, Genees- en Heelk. Prae» tijk, Aanmerk. 74. Amft, 1687.  AANGEZICHTS- ËN HALSWONDEN. 6*7 eenige dagen benam, en van koorts vergezeld ging; doch zij bragten het zoo verre, dat zij den 9de Februarij een ftukjen houts, ter grootte van eene halve turkfehe boon, daar uit wegna» men. De Heelmeester nam op den sden Maart Wederom een fplintertjen uit hetzelve weg, waar na de wond zig tot geneezing fchikte, hoewel er nog geduurig zig etter ontlastte. Den 3 en 4 April klaagde de lijder over groote pijn in en omtrent zijn oog, waarop de Heelmeester ten derdenmaale een zeer groot ftuk houts met een tangetjen tusfchen den oogbol en de traanklier wegnam, en twee of drie dagen daar na, ontlastten zig nog verfcheiden brokjens. Na verloop van een' korten tijd was er eene fchijnbaare geneezing, waarom de Genees- en Heelmeester van den lijder hun affcheid namen, alhoewel er van tijd tot tijd nog eenige Iplinters zig opdeeden, met dat gevolg, dat de lijder op den 29 September, dus ruim agt maanden na het bekomen ongeval, met verlies echter van zijnen reuk, geneezen was. Den a3fte September des jaars 1678 gevoelde de lijder, na het ontwaaken, wederom groote pijn in en omtrent zijn gehemelte, gepaard met zwaare benaauwdheid in de keel, het welk ten gevolge had, dat er door het dunne neusbeen E a  68 ». jas, over de en het gehemelte een ftuk houts, ter grootte van eene pink , te voorfchijn kwam ( d). *. Een jong meisjen viel uit een' wagen, die van een' dijk afrolde, met geweld op de linker zijde van het aangezicht neder, zoodanig, dat zij terftond zeer fterk braakte, en een half uur buiten haare kennis lag, waarop, zij bij haar zelve komende, eene bloedbraaking volgde. De helft van 't hoofd zwol zoo geweldig , dat men naauwlijks de oogen onderfchei^en konde. Aan den buitenoogrand was eene kleine wond, en uit den binnenooghoek vloeide bloed. Wanneer dierIerbroek, toen zij naar huis gebragt was, haar bezocht, liet hij, om de kneuzing en zwelling te verdeelen, eene verzagtende warme ftoving over het aangezicht bezorgen: hij vermoedde niet weinig, eene fcheuring van het bekkeneel, uit hoofde van de voorafgegaane verfchijnzelen, en liet haar eene ruime aderlaating doen, waarop 'snachts eene koorts volgde, die door het gebruik van zweetdrijvende middelen, geheel bedaarde: den volgenden dag liet hij een buikzuiverend middel toedienen, waarop eenige ontlasting volgde. Na dat hij twee dagen met voornoemde fto- (cf) S. blankaart» Hollandsch Jaarregister, ade deel, Cent. 5. pag. I*. Amft. 1681.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. 69 ving had aangehouden, die hij twee a driemaal daags vernieuwde, ontfpande op den derden dag het aangezicht in zoo verre, dat zij het oog een weinig konde openen, het welk toen geheel zig rood vertoonde, en zoo fterk traande, dat zij niet het minde daar uit konde zien. Nog twee dagen met voornoemde ftoving hebbende aangehouden , liet hij vervolgens, geduurende vier dagen, een terugdrijvend oogmiddel, tusfchen twee fijne linnen lapjens in, over het geheele oog leggen, dat 's morgens en 's avonds werd verwisfeld, waar door de roodheid van het oog fchielijk bedaarde, de traanvloed verminderde, en het gezicht volkomen herfteld was. Na dat de zwelling van het aangezicht geheel was opgelost, ontftond er eene groote en affchuwelijke roode plek over de geheele wang, die onder het gebruik van verfchillende huismiddelen niet verdween, maar door het aanleggen van de dus genaamde maagdenmelk, waar mede men de wang drie a viermaal daags bevochtigde, eindelijk geneezen is ; ondertusfchen bleef er altoos een traanvloed, die voor de lijderes moeilijk viel, over, en die, door het aanwenden van verfchillende geneesmiddelen, niet beteugeld konde worden; dus vond diemer broek goed, een eenvoudig middel, (het welk hij bij anderen meer dan eens voor de oogen had zien gebruiken,) te E 3  fO F. JAS, OVER. DE beproeven: hier in beftaande, „ hij liet een ftuk versch en raauw osfenvleesch op den blooten nek van deeze lijderes plaatzen, bevestigde het met een' band om den hals, en liet het 'smorgens en 'savonds vernieuwen," na welks gebruik, in den tijd van 5 of 6 dagen , ce geheele traanvloed, (tot verwondering,) geheel verdwenen , en de lijderes tot haare voorige gezondheid herfteld was, uitgenomen , dat aan den buiten ooghoek, nabij de wang, een klein lidteeken overbleef, alwaar het toen duidelijk bleek , dac het been door den val was ingedrukt (e). 3. Een meisjen viel onder hetfchaatzenrijden op het ijs neder, en bekwam daar door eene hoekige wond, die zig van den neus, over het oog heen, tot boven de flaap van 't hoofd uitltrekte. — De Geneesheer hechtte de wond eenigzins bij elkander, beftrooide het ontbloote panvlies en dellaap'fpier met eenig poeder, bedekte de wond met een wat'ertjen, en verbond dezelve plat en frevig, om de zwelling te beteugelen. Des anderendaags vond hij de hechting los, en verbond de wond toen , geduurende 3 dagen, met eene opdroogende pleister, en liet haar vervolgens te bedde leggen; — na dat hij den volgenden dag het verband vernieuwd had, gaf hij (e) j. van diemerbroek, Qbf. et Curat. Medidtu Obf. 84. Uitrqj. 1685.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. 71 haar tot alles vrijheid , doch fchreef haar een matig dieet voor. De lijderes genas in weinige dagen zoo volkomen, dat men niet dan van nabij eene vlakke witheid boven het oog beipeuren kon (ƒ>. 4. Een boer werd den ia Januarij des jaars 1716, door den hoorn van een koebeest, zijn rechter bovenfte ooglid opgefcheurd, van den neus af naar den kleinen ooghoek, zoo dat het afgefcheurde gedeelte over het oog nederhing, vergezeld van weinig zwelling, doch de oogbol met geronnen bloed bezet. De Heelmeester, de wond en het oog met laauw water gezuiverd hebbende , vond hetzelve onbeichadigd. — Na dat hij het afgefcheurde ooglid weder op zijne plaats gebragt had, hechtte hij hetzelve met naald en draad, onderlleunende het met zagt plukzel, en overdekte alles met trapswijze compresjens , die in water en wijn bevochtigd waren , en door een maatig fluitend oogverband, waar na hij den lijder eene ruime aderlaating deed. Des anderendaags bij denzelven komende, had de lijder wel gerust, en toen hij het verband tot het onderfte compres afnam, bevond hij het oog geheel gezwollen, en aan de bekleedzelen eene blaauwe vlek, waarom hij over het ganfche oog compres- C/) D. van der ster re, Genees- en Heelk. Prac. tijk, Aanmerk. 85. Amft. 1687. E 4  n t>. j~a s , over de fen, die in oxycraat rrer Spir. Jum'p. bevochtigd waren, heen lag, waar door de zwelling oploste, en het uitgevaat bloed zig over de geheele wang verfpreide. Het ooglid bleef nog onbeweegelijk, en wanneer de zwelling geheel verdwenen was, was de wond des ooglids zoodanig vereenigd, dat men hetzelve konde opligten, zijnde als toen het oog zeer ontdoken. De Heelmeester plaatfte blaartrekkende middelen in den nek, bevochtigde het oog met een veideelend oogwater, en overdekte hetzelve met eene verzagtende en oplosfende kruidenpap , waar door de ontfteeking geheel verdween, en het gezicht onbcfchadigd bleef. Na het wegneemen der hechting bevorderde de Heelmeester de beweeging van het ooglid, door het aanhoudend gebruik van voornoemde middelen, en de lijder genas zeer gelukkig (g). 5. Een man werd den 17 Maij 1718 met een brandhout in zijn aangezicht geflagen, en bekwam daar door ééne gekneusde wond door de wenkbrauw, en ééne dwarfche door het bovenfte ooglid, gaande vergezeld met kneuzing in derzei ver omtrek. Titsingh verbond deezen lijder met eene verzagtende zalf, eene kleefpleister, en eene op- (g) P. van esch, Heelk. Waarneemingen, pag. tfu Goud. 1772.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. losfende ftoving; deed hem eene aderlaating, en fchreef hem een zagt diëet voor. — Dag aan dag verhief zig de pijn, gepaard met ontfteeking, waarom hij bet ooglid overdekte met eene verdeelende en bederfweerende kruidenpap, om het uitgevaat en geronnen bloed op te losfen. Het ooglid was en bleef pijnlijk gezwollen, en teekende verdikking; dus maakte hij eene infnijding in de door het bloed toegeplakte wond, waar uit zig een bloederig vocht ontlastte, na het welk hij dezelve met een weinig witten wijn en het Ung. Fuscum beftreken te hebben, met eene weekmakende pap overdekte. Op den I Junij fcheidde het grootde gedeelte van het bovenfte des ooglids tot digt aan den neus af, waarom hij de pap wegnam, en geduurende nog 22 dagen, als bij het eerde verband voordging, waar door de lijder genas Het duurde echter nog wel eene maand , eer hij zijn ooglid konde beweegen, zijnde het oog en de binnenfte oppervlakte van het ooglid onbeleedigd, en met een dun lidteeken overdekt: onder welke behandeling ook die der wenkbrauw zonder eenig toeval is geneezen. 6. Eehalven deezen is hem voorgekomen een weesmeisjen, aan welke het bovenfte ooglid door een haak van haaren rok, terwijl zij denzelven aantrok , halverwege was doorgefcheurd. E5  74 *• jas, over de welke wond door die der omgewonden hechting gelukkig geneezen is. 7. Een man kreeg door een' fplinter eene wond in het ooghol, ter zijde van den neus, boven den oogbol, titsingh, den lijder zullende verbinden; nam uit de wond een ftuk houts, ter grootte van een vingerlid, weg, en den volgenden dag een dergelijk: hij verbond dezelve 3 dagen met plukzel, dat in een zuiverend en bederfweerend tin&aur bevochtigd was, waar na hij nog 5 dagen dezelve overdekte met een ettermaakend middel, zijnde deeze lijder in weinige dagen geneezen. *— Uit hoofde van het verharde lidteeken, heeft deeze lijder nog wel eene maand daarna eene pleister moeten draagen (h), 8, Eene oude vrouw werd in 't jaar 1729 door eene naald, het bovenfte ooglid, geheel tot boven toe, regtlijnig van een gefcheurd. Schlichting daar bij gekomen zijnde, hechtte de lippen van de wond met eene kleefpleister, en liet dezelve, geduurende 6 dagen, liggen, na welk tijdverloop hij de wond bevond geneezen te zijn (*'). W A. titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag. 16, 17. Alkmaar 1730. (O J« D« schlichting, Wond-Heelkunde, pag. 26i. Amft. 1748.  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN» '75 c. Wonden der Oogbollen. I. Een man werd den n Februarij van het jaar 1576 met eenen bal in zijn rechter oog getroffen , zoo, dat hij bijna blind was: terftond begaf hij zig naar een' Apotheker, die het met eene wiek, in eiwit natgemaakt, verbond, waar mede de lijder dus naar huis vertrok: verders nam hij geene hulp te baat, dan naderhand, wanneer hij een zamentrekkend oogwater in het «oog liet indruipen. Twaalf dagen daar na forestüs raadpleegende, bevond deeze den oogappel verwijderd , en den geheelen oogappel bijna zwart. Deeze Geneesheer fchreef hem verdeelende en buikzuiverende middelen voor, cn daar hij zig niet wilde een ader laaten openen, gebood hij twee bloedige koppen tusfchen de fchouderbladen, en één drooge in den nek te plaatzen, met de voeten in het water te zitten, en het oog met laauw zeewater te bevochtigen, en fchreef hem een' gezetten leefregel voor. Na dat de lijder 3 a 4 dagen hier mede het oog had bevochtigd, hërftelde zig de verwijderde oogappel van tijd tot tijd, met behoud van *t gezicht, het geen den lijder door de flag had verloeren, niettegenftaande hij in de eerfte dagen, onder het gebruik van dit oogwater, bij het ontwaaken, niet dan met moeite konde zien: doch, na dat hij  f. jas, over de dit eenigen tijd gebruikt had, heeft zig het gezicht herfteld, en de lijder is volkomen geneezen (k). 2. Een jongen werd, door het neder vallen van een' pijl, in zijn oog getroffen, zoo, dat daar door niet alleen het waterachtig vocht wegliep, maar zelfs het druivenvlies door de wond, die in den oogappel was, uicfchoot, waar door het gezicht zoo ftomp werd, dat hij het licht van eene voor hem gehouden kaars niet konde zien. Om deezen lijder te herftellen, maakte men gebruik van pijnftillende zoo wel als opdrogende oogwaters, met dat gelukkig gevolg, dat de wond zig vereenigde, het waterachtig vocht zig herftelde, eh het gezicht wederkwam, fchoon het, uit hoofde van het lidteeken, in het druivenvlies, eenigzins zwakker was geworden (/). 3. Een bedelaar werd in 't jaar 1651 met een' waajer, waar mede hij werd afgewezen, in zijn oog gekwetst, zoo, dat dezelve, ter lengte van drie vingeren, in den grooten ooghoek doorging. Deeze lijder in 't ziekenhuis te Leuven gebragt zijnde , bevonden de Gerees- en Heelmeesters eenige afgebrooken ftukjens van denzelven buiten (*) P. forestus, Obf. tt Curat. Medic. Lib. XI. Obf 28. Franco/. 1602. (/) N. tulp, Obfervutiones Medica Lib. 1. Obf. 30. Atnjl. 1641.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. het oog uitfteeken, dewelke door de Heelmeester met een tangetjen terftond werden weggenomen. - Op dat het oog in het verbinden zig niet beweegen zoude, bragt de Heelmeester onder de oogleden een oogring; en om den toevloed der vochten te heletten9 plaatfte hij op het oog een mengzel van roozenwater en eiwit, overdekte dit met eene pleister, en opende den lijder een ader. Den volgenden dag verbond hij het oog met wieken, die in een verkoelend oogwater bevochtigd waren , en ververschte dezelve 3 a 4 maal dien dag, naar mate de pijn het vereischte : doch naderhand befpeurende , dat het oog gezwollen was, bedékte hij het met eene verfterkende kruidenpap , en plaatfte, 7 dagen lang, 's morgens, blinde koppen in den nek en beneden het oog. Na dat het oog bedaard was, werden de wonden naar tijdsomftandigheden behandeld, en de lijder was, na verloop van eene maand, geneezen. Doch drie maanden daar na klaagde dezelve over een gezwel aan 't gehemelte, uit het welk, doorgefneden zijnde, een nagebleven ftukjen van het handvat van den waajer zig vertoonde, het welk de Heelmeester met een tangetjen wegnam, waarna hij de wond met plukzel, in eiwit natgemaakt, en vervolgens met mei rofarum exiaj.  7$ F. JAS, OVER DB hordei verbond , met dat gevolg , dat de lijder gelukkig is geneezen (»?), 4. Een man werd den 9 September i65ü met een' tuinftaak in zijn linker oog geltoten , zoo, dat de geheele oogbol, door de fcheuring en rekking der fpieren, buiten het oogbol, een vingerbreed over de wang, hing. Na dat de Heelmeester denzelven wederom in zijne plaats gebragt had, is deeze lijder, onder het gebruik van eene verfterkende oogzalf en verdeelende kruidenpap , geholpen door een welfluitend verband, mee behoud van zijn gezicht, volkomen geneezen («). 5. Een foldaat, oud 45 jaaren, werd door eenen musketkogel in den greoten ooghoek van het rechter oog, nabij den neus , getroffen , doorgaande door het zeef been in het linker oog, en digt bij het jukbeen uitkomende, mee verbrijzeling van het bovenfte gedeelte van het zeef been, kwetzing van het wiggebeen, vernieling van den geheelen oogbol, met deszelfs zenuwen, fpieren enz. , zoo dat er eenige vezelen van de gezichtzenuw, met een gedeelte van het onderfte ooglid, die verpletterd, en ten eenemaal Cm) j. b. van lamszweerde, Heel- en Gencesk. Waarneemingen, bij j. scultetüs Wapenhuis, 2de deel, pag. 847. Amft. 1748. C«) j. b. van lamszweerde, L. C. pag. 948.  aangezichts' en hals wonden» ?9 van één gefcheurd waren, bij de wang nederhingen. De Heelmeester schouten deezen lij» der onder zijn opzicht krijgende, heeft terftond het verftorven oog, met alle deszelfs bijhangende verfcheurde deelen , voor het grootfte gedeelte met eene fchaar weggenomen ; eenige brokken van het zeef been, en a a 3 van het wiggebeen , die nederwaards ftaken, met een korentang opgeruimd; het vermorfelde en ontbloote been mee fijn plukzel belegd; het onderfte nederhangend ooglid op zijne plaats gebrage; dit alles met wieken, die met eene ettermaakende zalf belrreken waren, en met eene'pleister van vigo bedekt, belettende het nederzakken des ooglids door kleine compresjens en een zagt aanfluitend verband, waarna hij den lijder eene kleine aderlaating deed, en op de toevallen naauwkeurig acht gaf. Het rechter oog was onbefchadigd. Den volgenden dag het verband losmakende; bevond hij eene beginnende verettering, waardoor de uithangende vezelen van de verfcheurde gezichtzenuw, en die van het derde paar hersfenzenuwen begonnen af tefcheiden; verbond hem verders als te vooren, met dit onderfcheid, dat hij het ontbloote been met een opdrogend poeder bedekte, en het voorheen omgekeerd ooglid1 door eene maatige fluiting opfchortte, verbiedende den lijder in de open lucht te komen.  Sf> JAS, OVER DB Binnen korten tijd genas de lijder zoo ver, dat alle de losfe beenfplinters van het zeef- en wiggebeen zig hadden afgefcheiden, en weggenomen konden worden: wanneer de holte met b?en weder begroeide, de oogholte met nieuw viee^ch vervuld werd, en de verpletterde overblijfzelen der afgefcheiden vliezen en zenuwen werden uitgedreven. Het ondcrfte ooglid was, door behulp van onderfteunenda compresfen, vastgehecht, en fchikte zig ter geneezing, zonder dat de lijder eenige koorts kreeg; zijnde de Heelmeester schouten, uit hoofde van verandering van legerplaats, genoodzaakt, deezen lijder ter verdere behandeling aan een' anderen Heelmeester over te laaten Co). 6. Een man werd in de maand November 1674, met een fmal rapier in den grooten hoek van zijn rechter oog gekwetst, zoo, dat een gedeelte, langer dan een vinger, daar van afbrekende, in het hoofd bleef lteeken. Wanneer hij zig naar den Genees- en Heelmeester solingen begeven had, werd het afgebroken ftuk , dat in de oogholte diep was doorgedrongen, door middel van eene tang, niet zonder groote moeite en geweld, daar uit gewekte 0) W. schouten, het Gewonde Hoofd, pag. 252. Rott. 1726.  AANGEZICHTS-* ÉN HALSWONDEN. 2ï trokken, waarna de lijder, met verlies vafi 't gezicht aan die zijde, volkomen is geneezen (p). 7. Een' man, oud 64 jaaren, werd door een' jongen, in zijn rechter oog een fteen geworpen „ waar door hij eene wond ontving, in het on* doorfchijnend hoornvlies, nabij den kleinen ooghoek ,. met verfcheuring van derzelver vliezen , uit welke het waterachtig vocht vloeide. De Heelmeester zuiverde het oog van cenig geftold bloed , en nam te gelijk eenig fteengruis, waar van fommigen ter grootte van twee fpeldenknoppen, anderen kleinder, uit hetzelve weg, en o/erdek-e het oog met een compres, in roozenwater bevochtigd* Den volgenden dag leed de lijder groote pijn, veroorzaakt wordende door eenige fteenbrokjens, die toen mede werden weggenomen. Na dat hij den lijder eene verkoelende en dunne levenswijze had voorgefchreven, een ader op dén arm geopend, en hem een zuiverend buikmiddel had toegediend, benevens een pijnftillend en verfterkend oogwater op het beledigde deel aangelegd, verminderde de pijnlijke aindoening, doch het ondoorfchijnend hoornvlies was, door den toevloed der vochten, aderfpattig uitgezet, en de buiten omtrek van het oog waterachtig gezwollen , om (p) S. van der wiel, Genees, en Heelk. Wa&t* neemingen, 2de deel, pag. 58. 's Hage 1686. V. deel. F  tl ,**• JAS, OVER DE welk een en ander te beteugelen, de Heelmeester een zagt zamentrekkend middel op het ocg plaatfte, en blaartrekkende middelen, zo achter de ooren als in den nek, liet aanleggen, mee dat gevolg, dat de lijder, met behoud van zijn volkomen gezicht, in 4 weeken was geneezen O). • 8. Een jong Edelman, oud 34 jaaren, werd den 21 November 1680 met fchroot in zijn linker oog gefchoten, zo , dat de hagel nabij den regenboog in het oog doorging, waar door het grootfte gedeelte van het waterachtig vocht wegvloeide. De Geneesheer muis drie dagen daar na bij den lijder komende, bevond het wondjen door een vezelachtig en wit vliesjen geflopt, den regenboog met den oogappel loodkleurig, en voor het overige zeer ontftoken en gezwollen, vergezeld van hitte, traanvloed, en geduurige pijn, die bij het achteroverhouden van het hoofd wel verminderde , doch , voorover bukkende, toenam, zijnde het gezicht daar uit ten eenemaal verdwenen. In de drie eerfte dagen had een Heelmeester het vliesjen , dat zig in de wond bevond, met fcherpe middelen beltreden, en het oog met koude baadingen bedekt. Cs)S. blankaart, Hollandsch Jaar.register, ifte deel, cent. 4. pag. 31a. Amft. i). 9. Een foldaat werd door een' kogel zodanig getroffen, dat dezelve, in het oog ingaande, achter bij het oor uitvloog, waar door zijn rechter oog werd weggefchoten, zonder dat de oog* leden in het minst befchadigd waren. (r) J. muis, Heelkonltige Aanmerkingen, pag. 28. Rott. 1737. F 2  H F. JAS, OVER DE Wegens de behandeling van deezen lijder, wordt geen gewag gemaakt (j). 10. Een jongen, van een bloedrijk geitel, kreeg door een' flag van een* kaatsbal, eene kneuzing in zijn linker oog, zo, dat hij, uit hoofde van de pijn, hetzelve den geheelen dag niet konde openen. Daags daar aan , wanneer de pijn verminderd was, zag men het geheele ondoorfchijnend hoornvlies rood opgezet, als mede de oogleden daar door aangedaan. Niettegenftaande dit alles, is deeze lijder, met behoud van zijn gezicht, volkomen geneezen. Door gepaste buikzuiverende middelen, aderlaatingen , oogwaters enz. worden (zegt diemerbroek) in dusdanige belediging de toe« vallen afgeweerd (/). 11. Een jongeling van 16 jaaren, werd met een' ftok in zijn linker oog getroffen , waar door het eene kneuzing en eene wond bekwam. 14 Dagen daar na, de Geneesheer muis daar bij geroepen zijnde, bevond hij het oog zeer hevig gezwollen, vergezeld van groote ontfteeking, en Zwaare pijn, benevens eene aderfpattige uitpuiling van het bindvlies, buiten het onderfte oog- (OS. blanbaart, Hollandsch Jaar.register, 3de deel, cent. 7. pag. 375. Amft. 1682. CO J- diemerbroek, DispuM. FraUkx dg Morbis Ca.pitit &c.$ag. 31. Ultraj. 1685.  aangezichts- en halswonden» 8j lid, zig uitdrekkende over het geheele oog, waarbij e,en weinig koorts, flaaploosheid, hoofdpijn, verloren eetlust en traage ontlasting plaats had; de vliezen van het oog waren dusdanig verpletterd en verfcheurd, dat er eene verëttering op volgde, en de vochten onder eikanderen verwarden. De Geneesheer liet-tweemaal daags een pijnftillend oogwater laauw in het oog indruipen, vervolgends een pijndillende en verdeelende kruidenpap op hetzelve leggen, onder welker gebruik het oog op twee plaatfen doorbrak, waar door de vochten uitliepen, met dat gevolg, dat het oog inviel, de aderfpattige uitzetting verminderde, en de pijn bedaarde. Wanneer de pijn zeer hevig was, liet hij den lijder twee greinen van het laudanum opiatum toedienen, waar door hij in eene zagte rust en zweet geraakte , en om den anderen dag fchreef hij hem een buikzuiverend middel voor. Onder het gebruik van deeze middelen verdweenen alle de toevallen, en de lijder was, na.verloop van 3 maanden, echter met verlies van dat oog, geneezen. Eene dergelijke aderfpattige opzetting van het bindvlies, zag muis, door het infpatten van kalk, bij een' jongeling ontdaan, waarop eenige F3  35 f. jas, over de toevallen, en het verlies van het gezicht volgden (#). 12. Een' ruiter werd den 7 December 1706 eene geftoken wond in zijn rechter ooghol toegebragt, fchuins doorgaande tot binnen in het hoofd, met vermoedelijke affnijding van de gezichtszenuw, waar door hij aan de linker zijde verlamd is geworden, en eene belemmerde fpraak bekwam. De Genees- en Heelmeesters bij denzelven geroepen zijnde, bevonden deezen lijder door een weinig koorts aangedaan, doch lieten hem aan de zorg en behandeling van den Compagnies Heelmeester van der werp over, die dan ook genoodzaakt was, het oog, uit hoofde van deszelfs mismaaktheid, uit het oog. hol wegteneemen, waarna hij hem genas, met dat gevolg, dat hij over het geheele ligchaam verlamd en beroerd geworden is (y). 13. Een' jongen, oud 13 jaaren, werd een neen in zijn linker oog geworpen. Eyleman bij denzelven geroepen zijnde, bevond een wondjen, in het bindvlies zig uitftrekkende, tot in den regenboog gaande, vergezeld van pijn. Driemaal daags liet hij eenige druppelen van een J. muis, Heelk. Aanmerkingen, pag. 218. Rott, Cv) J. «yleman, Heelkundige Aanmerkingen, pag. 320. Arnfi. 17c 8,  aangezichts- en halswonden. 87 verkoelend en verdeelend oogwater in het oog druipen, overdekte het oog met eene verdeelende pleister, en beval den lijder, zig riet in de open lucht te begeeven. Onder het gebruik van deeze middelen werd de traanvloed belet, de pijn verminderd, en het uitgevaat bloed opgenomen, zoo dat de lijder binnen kort, door een lidteeken, dat de helft van den oogappel innam, en dus niet met het volkomen gemis van het gezicht, geneezen is. Even dus zag eyleman een' lijder, die met eene tang op zijn rechter oog geflagen was, waar door hij eene wond onder het ooglid kreeg, vergezeld van eene fcheur in het jukbeen, bij den kleinen ooghoek. De wond werd door de drooge hechting verëenigd, en de lijder genas niet alleen met een leepoog, maar ook met eene verwijding van den oogappel, die het gezicht zoodanig verwarde, dat hij niet het minfte voorwerp onderfcheiden konde ( w"). 14. Een ruiter was, uit hoofde van eenige wonden, in het Gasthuis te Doornik gebragt, waar aan hij overleed. Eenige jaaren te vooren, had hij, met de kolf van een' fnaphaan, een' flag tegen zijn linker oog gekregen, gevolgd van eenen grooten toevloed van vochten, en waar door de oogappel (») J. EYLEMAN, L. C. pag. 222' F4  88 r. ja s ',■ over de zoodanig beledigd was, dat men niet meer dan een derde van deszelfs opening aan den bovenkant gewaar konde worden, waar door het kristalvocht verdikt zig opdeed. Pal fijn, den oogbol na het overlijden onderzoekende , bevond het kristalvocht verdikt, verhard, en aan het achterfte gedeelte van den regenboog zoodanig vastgehecht, dat hij naauwlijks, zonder het een of ander te verfcheuren, denzelven daar van konde affcheiden. Het glasachtig vocht was even als water vloeibaar geworden, en had eene graauwe couleur. De middellijn van dit oog was, in tegenoverftelling van die van het gezonde, omtrent een derde minder; zijnde dit oog, door het geweld van den flag, het verbreeken en kneuzen der vaten, en daar door ontdaan gebrek aan voeding, zeer vermagerd geworden 15. Een' jongeling werd, onder het kaatzen, een bal tegen zijn oog geflagen, zoo dat hij verward zien konde. Palfijn raadplegende, bevond hij onder het doorfchijnend hoornvlies eene kleine uitftorting van bloed, welke door eene aderlaating en op het oog geplaatfle, doch niet gemelde, geneesmiddelen, fchielijk verdween. (*) J. palfijn, Oogziekten, ifie deel, pag. 115, t-cyden 17-4,  aangezichts- en halswonden• 89 Het kristalvocht was eenigzins ondoorfchijnend , en drukte den regenboog , zoo het fcheen, overal zeer gelijk; doch de oogappel was zeer verwijd, van eene ronde gedaante, en had eene flaauwe beweeging. " Vier of vijf maanden daarna raadpleegde deeze lijder Pal fijn andermaal, 'en vroeg, of er geene middelen waren, waar door hij zijn gezicht weder krijgen konde? Deeze bevond toen het kristalvocht fchoon wit, en niet ongelijk aan eene welgevormde ftaar, den regenboog als te vooren, en het oog fcheen gezond; waarop hij den lijder vervolgends tot antwoord gaf, dat het gebrak van te kwaad vermoeden was, om den goeden uitflag van eene kunstbewerking te verwachten; het welk bij den lijder zo veel invloed had, dat hij zig dit ongeval liet getroosten, en hier in berustte (y). 16. Een man kreeg, in de maand Mei 1716, door het hakken van hout, een' fplinter in zijn rechter oog, waar door het in den oogappel eene kleine wond bekwam. Van esch terftond bij hem geroepen zijnde , ontdekte een' fplinter, die zeer fcherp en puntig, even als een kruidnagel was, en het oog zeer nat door het waterachtig vocht, dat door die wond was uitgevloeid, zoo dat de lijder gee- Cv) j' pal fijn, L. C, pag. 208. F5  $0 *. jas, over. de ne voorwerpen zag. Hij liet denzelven eene ruime aderlaating doen, en plaatfte doekjens, die in een zamentrekkend oogmiddel bevochtigd waren, op het oog, welke hij dikmaals liet ververfchen, terwijl de Geneesheer, door het toedienen van inwendige midoelen , alle toevallen afweerde. Eenige dagen daarna bedekte men het oog met een zamentrekkend oogwater, waar door de zwelling der uitwendige deelen, en de ontfteeking van het bindvlies wel verminderden, doch het waterachtig vocht zig niet dan traag herftelde. Het oog was echter niet ten eenemaal van het gezicht beroofd, want, daar het met een lidteeken geneezen was, zoo was de lijder even* wel in ftaat, de voorwerpen, hoewel niet recht van voeren, nochtans van ter zijde, waar te kun» nen neemen (2). Op den 5 December 1787 had de huisvrouw van n. n., wanneer zij bezig was om met eene bijl een ftuk hout te klooven, het ongeluk, dat haar een afgehakte fpaander tegen het linker oog aanfloeghet gene in den beginne zeer veel pijn veroorzaakte. Onmiddelijk daar na kwam deeze lijderes bij mij om hulp vraagen, en deed mij het boven» (s)P. vanesch, Heelk. Waarneemingen, pag. 174. Goud. 1772.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. 91 gemelde verhaal. — Het oog onderzoekende, bevond ik in het doorfchijnend hoornvlies een doorgaand wondjen, waar uit zig, bij het opligten van het bovenfte ooglid, een gedeelte van het waterachtig vocht ontlastte, en in het welk ik nog daarenboven een klein vreemd ligchaamtjen ontdekte, dat een weinig buiten het hoornvlies uitpuilde, en in het wondjen beklemd zat Door den fterken traanvloed, die dit vergezelde, was het mij onmogelijk, dit vreemde ligchaam naauwkeurig te kunnen onderfcheiden. — Ik vermoedde echter, uit het gene er was voorafgegaan, dat dit een afgebroken houtfplintertjen zijn zoude, en poogde daarom, ter voorkoming van alle kwaade toevallen, hetzelve uit het oog wegteneemen , waartoe ik gebruik maakte van een tangetjen, daar ik het mede vatte, en uitnaaien wilde : maar hoe zeer was ik verwonderd, op de minfte trekkende beweeging, die ik maakte, oogenblikkelijk de beide kamers van het oog vol bloed te zien loopen, zodanig zelfs, dat een weinig bloed door het wondjen naar buiten, en langs den grooten ooghoek bij de wang nedervloeide, terwijl de lijderes tevens over zwaare pijn, en eene geheele blindheid van het beledigde oog klaagde. Om dit geheel onverwacht verfchijnzel, verzocht ik nu den Hoogleeraar bonn, deeze lij-  92 F. JAS, OVER DE deres te bezichtigen, bij welk nader onderzoek wij abtoen ontdekten, dat, het gene ik in den beginne voor een' houtfplinter had aangezien, vliezig, en niets anders was, dan een gedeelte van den regenboog, het welk nu meerder, en dus zichtbaarder dan te vooren, buiten het wondjen uithing, en dat het uitgeftorte bloed veroorzaakt was door het verbreeken der vaatjens van den regenboog; waarom wij beiden goedvonden, het beledigde oog te bedekken met compresjens, natgemaakt in 6 oneen rooden wijn, met een half once van het poeder van ammoniaczout, het welk ik met eene enkele ftrook linnen bevestigde, en waar mede ik voor het tegenwoordige berustte. Den 6 dito berichtte mij de lijderes, aan het gekwetfte oog minder pijnlijk te zijn, en ik bevond den oogappel weder een weinig zichtbaar. Het bij den oogbol nederhangend gedeelte van den regenboog liet ik nog onaangeroerd zitten. — Dewijl de lijderes een gezond en fterk mensch was, deed ik haar eene ruime aderlaating, en fchreef haar een once van het Engelsen purgeerzout tot inwendig gebruik voor. Den io dito bevond ik den oogappel meer duidelijk zichtbaar, wanneer zij mij met zeer veel blijdfehap zeide : dat de pijn aanmerkelijk verminderd was, en zij met het beledigde oog  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN» 93 het daglicht zeer wel waarnam, zo dat ik met de uitwendige behandeling op dezelfde wijze liet aanhouden. Den 20 dito was de toeftand deezer lijderes reeds zo verre verbeterd, dat zij met het gewonde oog de voorwerpen buiten haar niet alleen konde zien, maar ook zeer duidelijk onderfcheiden. — Het uithangend gedeelte van den regenboog, hoe zeer het voor de beknelling in het wondjen reeds eene merkbaare verandering ondergaan had, bevond ik nog niet afgefcheiden. Den 4 Januarij van het volgend jaar was de affcheiding van het uitgezakte gedeelte des regenboogs volkomen; — het wondjen oppervlakkig, en de lijderes van alle pijn in het aange-j dane oog ontheven. Den 32 dito was het wondjen door een genoegzaam glad en effen lidteeken gefloten, en het oog, waar mede zij nu weder zo goed als te vooren zien konde, even zo helder en klaar, als dat van de gezonde zijde. Het eenig gevolg, dat deeze lijderes had overgehouden, was, dat de oogappel van gedaante niet zo volkomen rond, als te vooren, zig vertoonde, maar eenen kleinen, doch zeer geringen misftand ondergaan had. 17. Een meisjen, oud 5 jaaren, werd door  94 f. jas, over. de een puntig werktuig in het bovenfte ooglid van het linker oog getroffen, zo dat hetzelve daar door eene wond, ter breedte van 6 lijnen, bekwam, die door het doorfchijnend hoornvlies doorging, en waar uit het waterachtig vocht bij de wang nedervloeide. Een Heelmeester, ter hulpe geroepen zijnde, verklaarde, dat het gezicht, reeds verloren gegaan zijnde, onmogelijk herfteld konde worden; — dus werd de Hoogleeraar nuck geraadpleegd, die de wond des coglids met eene kleefpleister liet bedekken , en om de twee uuren eenige druppelen van een zamentrekkend oogwater in het oog bezorgen, bevelende dit lijdertjen, zig vooral ftil, en in het duister te houden , en niet dan dunne voedzelen te gebruiken, wanneer zij, door deezen raad naauwkeurig in acht te neemen, binnen weinige dagen was geneezen: doch op het ooglid , zo wel als op het oog, bleeven kleine lidteekens over, die allengskens in zo verre verdween en, dat men ze naderhand naauwlijks konde befpeuren (a~). 18. Een meisjen, oud 12 jaaren, werd doot een' fplinter in haar oog gek vetst, nabij den oogappel, zo dat het waterachtig vocht terftond geheel daar uit vloeide, en dezelve plat neder- (a)A. nuck, dt Duüibus aquojïs iculorum, pag. 12c. Lugd. Bat. 1723.  f aangezichts- en halswonden. 95 viel, vergezeld van groote pijn , en daar op volgende ontfteeking. Een Heelmeescer, ter hulp geroepen zijnde, heeft het beledigde oog door dergelijke middelen, als bij kort te vooren vernomen had, dat in het voorige geval door den Hoogleeraar nuck waren gebezigd ,, behandeld , met dat gevolg, dat binnen 3 dagen het gezicht herftelde, en de wond in den tijd van 14 dagen was geneezen, met dat ongemak echter, dat het lidteeken, het welk den geheelen oogappel niet innam, oorzaak was, dat, warneer zij het oog naar boven bewoog, het gezicht daar door belemmerd werd, en zij alsdan de voorwerpen niet konde onderfcheiden (k). 19. Een Officier kreeg door een ftuk glas eene wond in het dooifchijnend hoornvlies, zo dat niet alleen een gedeelte van het waterachtig . vocht wegvloeide , maar zelfs het glasachtige door de wond gedeeltelijk uitpuilde. De Hoogleeraar nuck vond goed, het uitgefchoten glasachtig vocht weg te neemen, het welk hij door behulp van zijne naald, die hij in zijne genees- of heelkundige handwerken en ondervindingen, pag. 46, heeft afgebeeld en befchreven, zo gelukkig verrichtte, dat het wondjen , na het aanleggen van zamentrekkende en (*) a. nuck, L, C. pag. 130.  9^ f. jas) over de lijmige oogwaters , met een klein lidteeken is geneezen , en de lijder, die te vooren bijna dubbel zag, de voorwerpen weder konde onderfcheiden (e). 20. Een jongen, 5 jaaren oud, viel in het jaar 1730 van het boord door de luikgaten, tos onder in een fchip, en kwam met den kleinen ooghoek op den poot van eene vuurtreeft neder, die zo diep in den oogrand was ingedrongen, dat zeker fmit, daar omtrend woonachtig, en gevallig op dit ongeluk aankomende, denzelven naauwlijks konde uitneemen, doch met voorzichtigheid en beleid , ten einde bij het uitneemen van den poot het oog niet uit zijne holte te trekken, denzelven, als haaksgewijze daar in vast zittende, recht boog , en met de grootfte zorg zeer gelukkig daar in flaagde, waarop terftond bloeding, ontfteeking, zwelling des geheelen aangezichts, koorts, en ijlhoofdigheid volgde. Om de toevallen af te weeren, liet de Geneesheer trioen eene aderlaating in het werk ftellen, en fchreef het lijdertjen ontiteekingweerende en verkoelende middelen voor, terwijl een' Heelmeester de uitwendige behandeling bleef aanbevolen : zijnde eindelijk het jongetjen van alle deeze toevailen, met behoud van zijn vol- ko- (e) A, nuck, L. C. [ég, 131-  aangezichts- en halswonden. ?7 komen gezicht, zonder eenig lidteeken, in ééne maand geneezen ai. Een' man, 60 jaareo oud, viel de punt van een luik in het oog, zo dat hij, daar het andere blind was, voor een' tijd lang van het gezicht beroofd werd; hij werd terftond adergelaten. Titsingh bevond het beledigd Oog bijna tweemaal grooter als natuurlijk, uitpuilend, wanftaltig, en even als een klomp bloed zig vertonende. Hij bevochtigde hetzelve met een verzagtend oogwater, bedekte het met een doekjen , dat hij, om het voor het aankleeven te bevrijden, met unguentum rofarum beftreken had. Na verloop van 6 maanden, was het oog van het uitgevaat bloed gezuiverd, als wanneer de lijder eenig licht konde zien, zo echter, dat het kaarslicht zig tweemaal grooter vertoonde; in het waterachtig vocht dreef een vliezig hoekig ligchaam, het welk echter, zo wel als het vergroot gezicht, eindelijk verdween, zo dat deeze lijder, door behulp van eene bril, wel kon zien te leezen, maar in de open lucht niemand onderfcheiden Qe). (d)C. trioen, Obfervationes Medko-Chirurgica, pag. 29. Lugd. Bat. 1743. (e") A. titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag. 19. Alkmaar 1730. V. deel, G  9* r> JAS, over d ï 22. Een man met een' wagen omvallende- y bekwam eene gekneusde wond in den oogbol 3 die van groote zwelling vergezeld ging. De Geneesheer deed hem eene ader openen, fchreef den lijder een verkoelend d;ëït voor, en liét hem dergelijke emulfien toedienen , bevelende hem: zig in een donker bed te houden. Titsingh plaatüle op het oog eene Wiek met eene verdeelende oogzalf beftreken, bedekte dezelve met eenen vierdubbelen drukdoek , die in witten wijn bevochtigd was , waar door deeze lijder binnen korten tijd , met behoud van zijn gezicht, geneezen is (ƒ_). 23. Een man werd met eene ijzeren haak in zijn oog geftoken, en kreeg daar door eene gekneusde lapwond ter zijde van den regenboog,, waar door het waterachtig vocht wegvloeide, en het oog vlakker werd. Door een verzagtend oogmiddel in het öog te laaten indruipen, en hetzelve met een comcresjen, daar mede beleeld, overdekkende, met rust gepaard, is deeze lijder geneezen (g). Hendrik vos, oud73jaaren, in 1795voor een pakhuis eene ftok ischrol zullende opheisfen , had het ongeluk, dat dezel-e uit het windtouw uitfehoot, en langs zijn aangezicht zodanig ne° (ƒ) A. titsingh, L. C. pas. 19. (g) A. titsingh, L. C. pag. so.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEW. fj© derviel, dat daar door het geheele doorfchijnend hoornvlies van het linker oog werd afgefcheurd, zo, dat hetzelve alleen nog aan een zeer klein gedeehe, nederwaards omgeflagen, bij den oogbol nederhing, zijnde tevens de kraakbeenin;e rand van het onderfte ooglid door midden gefcheurd5 en waarbij eene fterke bloeding verzeld ging. De lijder begaf zig terftond naar een' Heelmeester, dié het gewonde oog met droog plukzel, eere kleef pleister, en een behoorlijk verband be; dekte. Den volgenden dag, als ftads patiënt, onder mijne behandeling gekomen zijnde, vond ik het niet raadzaam, het verband, dat met bloed zeer doordrongen was, afteneemen , maar beval den lijder, hetzelve geftadig met laauwen witten wijn te bevochtigen, en zig ftil te houden. Na verloop van eenige dagen het verband losmakende, bevond ik het oog in den bovengemeld den toeftand; het waterachtig vocht geheel weggelopen , en dat het. kristalvocht, binnen deszelfs beursjen bevat, achter den regenboog zig voor het gezicht bloot opdeed. De hereeniging vai het afgefcheurde hoornvlies mij onmogelijk toefchijnende, bedoor ik, om de affcheiding van hetzelve aftewnchten, en verbond hierom op de volgende wijze: ik bragt, om het aangroejen der oogleden aan den oogbol voorteG a  10» F» JAS, OVER DE komen, een lapjen van fijn linnen, tusfchen deeze beide deden in, lei eene wiek, in laauwen witten wijn doortrokken, over het oog aan, benevens een insgelijks natgemaakt corapres, en het eenöogig verband. Eenige dagen hier na bevond ik het afgefcheurde en nederhangend hoornvlies verftorven, zo dat ik hetzelve door de fchaar wegnam. Met deeze voornoemde behandeling hield ik eenen geruimen tijd aan, en, zonder dat zig eenige toevallen opdeedcn, verkreeg ik eindelijk de geneezing, hoewel met verlies voor den lijder van het gezicht, en eenen eenigzins plat ingevallen oogbol. 24. Een jongen viel, in 't jaar 1725, van eene keldertrap, en bekwam door een Huk glas eene wond in het bovenfte ooglid, doorgaande in den oogbol , ter zijde van den regenboog ; welke wond, door nu en dan een druppel van een ver» zagtend oogmiddel in het oog te laaten indruipen, met behoud van *t gezicht, geneezen is (è). 25. Een man werd door het fpringen van een fpringglaasjen, dat hem in eene pijp met tabak geflopt was, in zijn oog gekwetst, zo dat een gedeelte van het glaasjen in het doorfchijnend hoornvlies inftak, doorgaande tot in den regenboog, waar door het waterachtig vocht gedeelte* (i) A. titsingh, L. C. pag. ai»  aangezichts' en halswonden. tOt lijk was weggevloeid. Het ftukjen glas werd door titsingh met moeite weggenomen , om dat het oog, zelfs door middel van een' oogfpiegel, naauwlijks te bepaalen was, waar na deeze hjder door de rust, en het gebruik van een verzagtend oogmiddel, is geneezen (»\ 26. Een jongen werd, door het fpringen van een ftuk van eene tabikspijp, uit eene gefpanEen boog , in zijn oog getroffen, zo dat hij daar door op het doorfchijnend hoornvlies eene balfcirkelwijze wond , die niet doorging , bekwam; zijnde de lijder door de rust, en het gebrui'c van een verzagtend oogmiddel, met een iidteeken geneezen (k), 27. Een man, een gloeiend lemmet van een mes zullende fmeeden, had het ongeluk , dat hetzelve hem in zijn rechter oog vloog, waar door het hoornvlies zo zeer gebrand werd, dat het gezicht ten eenemaal verloren ging. Na verloop van 3 maanden ontftond er eene ontfteeking aan hetzelve , waar door het oog zo in grootte toenam, dat het grooter als een hoenderei werd, en buiten den ooghdsrand uitpuilde. De Heelmeester bij hem komende, maakte gebruik van verkoelende rciidelen, doch het oog ging tot verettering over, en van zelve C») A. TITSINGH, L. C. pag. 21. (t) A. TITSINGH, L. C. pag. 21. G 3  ÏOft r. JAS, OVER DE doorbrekende, vloeide er veel ftof, en eindelijk aanzienlijke gedeelten van deszelfs vliezen uit, zo dat er, na dat het door zuiverende middelen behandeld was, alleen de bodem van het ooghol, alwaar de gezichtzenuw, en de oogfpieren haar begin neemen, overbleef; echter is deeze lijder geneezen (/). 28. Een man kreeg, in het jaar 1750, met de achterhoef van een paard, dat heilagen was, een' flag tegen den buitenkant van zijn linker oog, zonder eenig kenteeken van beenfcheur of verbreeking, echter vergezeld van eene geringe kneuzing der bekleedzelen, doch met gevolg, dat er eenigen tijd daarna een hard, maar onpijnlijk gezwel op die beledigde plaats cntftond, het welk allengtkens zodanig toenam, dat het linker gedeelte vsn het aargezicht bijna geheel daar door werd ingenomen. Negentien jaaren daar na werd het gezwel pijnlijk, en vertoonde eene zagte verhevenheid , het welk doorbrekende, een dun en Hinkend vocht ontlastte, en waar uit naderhand een fponsachtig vleesch groeide, het welk met het mes werd weggenomen, en een' groeten hollen boezem overliet, waar uit fomtijds zulk eene menigte bloed vloeide, dat de lijder in de waterzucht fcheen te zullen vervallen, om welken bloedftrcom te beteugelen, men die holte opvulde met (,) A. TITSiKGH, Rustuuren, pag. 50. Amft. 1751,  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. Ï03 wieken, die in een bloedilelpend middel bevochtigd waren, zonder dat de lijder daar door eenige pijn gewaar werd, tot dat eindelijk dezelve, door eene menigte onheilen eene reeks van jaaren afgefolterd, het leven met den dood verwisfelde, in de maand November des jaars 1773. Na den dood bevond men het oog verkleind, en buiten de oogholte uitgedreven; de gezichtgenuw verlengd en verdund, den bodem van het bekkeneel en oogholte ontaart, zo dat de beenige zelfstandigheid, op die plaatzen, in een dik taai vlies veranderd was, waarin eenige nieuwe vezelen van been bevat waren. Met ooghol was daar door in tweën afgedeeld, zo dat de binnenfte holte, in welke het oog zig bevond, niet rondachtig, maar verlengd zig opdeed. Het jukbeen was door het gezwel geheel buiten- en benedenwaards afgeweken, zo wel als het kraajenbekswijze uitlteekzel van de onderkaak, waar door het geheele beenig hoofd eene fcheeve gedaante had gekregen. Binnen in het hoofd vond men de hersfenen en derzelver vliezen gaaf en onbeledigd ( m ). 39. Een man werd den 14 Februarij 1774 met een ijzer tegen zijn hoofd geflagen, zo dat hij zijn werk moest laaten vaaren. De Heelmees- (m) A. Bonn, Defcriptio Thefauri 0;Jïum Morboforum Hoviani, pag. 53. jimjl. 1783. G 4  104. r. JAS, OVER DE ters dakkers en balthazaar, bij den lijder gekomen zijnde, bevonden den oogbol hoog ontftoken, en in het ondoorfchijnend hoornvlies, dlgt bij den oogappel, aan den buitenkant, een gefcbeurde wond, ter grootte van 6 lijnen, waar d )or het druivenvlies was uirgefchoten , zijnde h t oog zeer pijnlijk, en de oogleden zwaar gekneusd. Deeze Heelmeesters vonden goed, den lijder eene ruime aderlaating te doen, zij plaatften een groot veflcatorium in den nek, dat een' geruimen tijd werd opengehouden , en op het gewonde oog en de gekneusde oogleden, een groot com« pres, dat in witten wijn bevochtigd was, bevestigende hetzelve met een los verband, het welk geduurig door wijn werd -nat gehouden. Eenigen tijd daar mede aanhoudende, ontzwollen de oogleden, zo dat men dezelve konde openen, en als toen bevond men de ontfteeking van den oogbo' bijna verdwenen, en denzelven volkomen uitgespannen, doch den oogappel vernietigd, en een groot gedeelte van het uitgezakte druivenvlies met de wond in het ondoorfchijnend hoornvlies, zomengegroeid en geneezen, zijrde he: oog van binnen opgevuld met u;tgevaat bloed, zo da: de lijder evenwel licht befpeuren kon, doch de voorwerpen zie; rood vertoonden. Om de troebelige oogvochtsn helder te maa?  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. Ï05 ken, gebruikten zij een verdeelend oogwater, waar mede zij verfeheiden maaien daags het oog bevochtigden, en bedekten het met een daar in natgemaakt compres, onder het aanhoudend gebruik van zagte purgantia: terwijl zij, tot wegneming van het uitgezakte druivenvlies, een zamentrekkend oogwater op het oog plaatften, bevelende de lijder zig ftil te houden, en een* zagten en verdunnenaen leefregel in acht te neemen. Binnen weinig tijds was het uitgezakte druivlies niet meer te zien, en de troebele oogvochten werden van tijd tot tijd helderder, zo dat de lijder duidelijker begon te zien, en in een flaauw licht de vo'orwerpen kon onderfcheiden. Op den 15 Mei namen deeze Heelmeesters van den lijder hun aiïcheid, hem aanradende, de verdere geneezing aan den tijd over te laaten, als zijnde toen het oog fterk, zonder de minde ontdeeking, en geen buitengevaat bloed meer te erkennen. De geheele regenboog was vernietigd, zo dat men den grond van den oogappel zien konde, echter dreeven er verfcheide witte vezeltjens binnen hetzelve, die hem in het zien min of meer hinderlijk waren: doch ook deeze eindelijk langzaam verdwijnende, is het gezicht in zo verre G5  lOê f«jas,0v£rde herfteld, dat de lijder kleinere voorwerpen fcefchouwen konde. Om het invallen der lichtfiraalen te maatigen, vervaardigde de lijder zig zeiven, wegens eene nagebleven verwijding des oogappels, eene bril, waar van het glas zwart en duister was gemaakt, tot op een klein rond gaatjen na, waar van rij zig met een goed gevolg bediende O). Een aanzienlijk mm , zegt albinus, werd op de jagt, door een'fnaphaanfchor, met eene hagelkorrel in het oog gekwetst , in de nabijheid van het doorfchijnend hoornvlies. Toen her wondjen zig tot geneezing fchikte, werd het druivenvlies van tijd tot tijd van den oogappel naar de beledigde zijde afgevoerd, zo, dat eindelijk, wanneer het lidteeken voltrokken was , het druivenvlies de gedaante aannam van een'hoek, die van den rand, het naast aan het lidteeken, van het doorfchijnend hoornvlies tot aan de rende opening van den oogappel, zig uitftrekte. Bij de verwonding zag de lijder, maar toen het druivenvlies het lidteeken naderde , verminderde het gezicht, tot dat het eindelijk geheel verloren ging O). 30. Een jongeling, eene groote kruik met fpir. (n) A. balthazaar, Heelkundige Aanmerkingen, Ifledeel, pag. 235. Leyden 1779. CO Amotatitnes Academica Lib. 6. Cap. 4. Leidue 1761.  aangezichts- en halswonden. ïc? vitrioli dragende, en d3ar mede vllende, bekwam een gedeelte van hetzelve , behalven op veele andere piaatzen van het ligchaam, ook in beide zijne oogen. Titsingh gevallig daar omtrend zijnde, bevond den glans der oogen daar door verdoofd , en blies een quartier uurs aanhoudend warm water uit zijn' mond in des lijders oogen , waar door de fpir. vitrioli zig verdeelde, en derzei ver vermogen werd weggenomen. De lijder naar huis gebragt zijnde, werd verders van een' Heelmeester bezocht, die hem van de andere beledigingen genas, zonder dat er eenig letzel van de fpiritus vitr. aan de oogen overbleef (ƒ>)• 31. Een man, de reeten onder zijn* luiffel met gefmolten pek willen c'e digt maaken , zo viel hem een druppel van hetzelve op het doorfchijnend hoera vlies, het welk daar zo vast op kleefde, dat eerst een Heelmeester, en naderhand de beroemde ülhoorn, hetzelve noch door werktuigen, noch oc gwaters konden wegneemen. Eindelijk raadde eene vrouw: om warme boomolie in het oog te doen, en het oog met linnen, daar mede doortrokken, te bedekken, het welk dat gewenscht gevolg had, dat het pek rasont- Cp~) A. titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag. 631. Alkmaar 1733.  3°3 f. jas, over de bond, en, zonder nadeel aan het gezicht te hebben toegebragt, daar uit kwam Hier bij kan ik nog voegen, het gene de ondervinding aan den beroemden van der haar geleerd heefc, naamlijk „ dat het beter is, pijn- lijke toevallen, die bij de cperatie van de s, cataraB, of op andere uitwendige kwetzin„ gen der oogen volgen, door een ruim uit- en inwendig gebruik van het opium te verhoeden ,, en te lullen, dan het reeds geprikkeld zenuw„ geitel door fpaanfche vliegpleisters, zo als „ veelal gedaan wcrdt, nog meer te tergen, en „ in beweeging te brengen (r). Over het uit- en inwendig gebruik van het opium in pijnlijke toevallen, die op beledigingen der oogen volgen, kan men óok nazien eyleman, Heelkundige Aanmerkingen, pag. 66 en d. Wonden van den Neus. t. Een' foldaat werd in *t jaar i66q het grootfte gedeelte van zijn' neus afgehouwen , zonder eenige belediging aan het overige gedeelte van het aangezicht. C?) J. van der haar, Genees- en Heelkundige Waarneemingen, achter zijne Proeven over de hersfencn en zenuwen, 5. 95. Amft. 178?. ' (r) J. van der haar, l. c. §, 70.  aangezichts- en hal5wonöen. tof De Heelmeester schouten (lak in de neusgaten fteekwiekjens, die hij naderhand in kleine holle buisjens verwisfelde, ten einde de toegroejing der neusgaten te beletten , en verbond de wond met een vleeschmakend middel. De wond werd met een zuiver en vast vleesch aangevuld, waar door de neus van dag tot dag langer werd, en, daar eenigen tijd mede aanhoudende, maakte hij eindelijk gebruik van opdrogende en vennakende middelen, onder welker gebruik deeze lijder zodanig is geneezen, dat men weinig mis» «naaktheid aan denzelven befpeuren kon (x). 2. Een jongman werd den 25 Mei 1663 in zijn' neus gewond, zo dat dezelve in de geheele lengte was van één gehouwen, Deeze lijder bi] een' zekeren Heelmeester gebragt zijnde, hechtte die den van één gehouwen neus met veel moeite^ doch de hechting fcheurde uit, en de neus genas» zonder dac de wond zig vereenigde. Eenige dagen daar na roonhuyzen bij hem komende, verbond den lijder indiervoege, dat hij met een krom mesjen de beide kanten der zagte, zo wel als harde deelen raauw maakte , en dit gedaan hebbende, bragt hij, na dat hij het beenig gedeelte met eene fchoenmaakers elsfe doorboord had, vier Hevige zilveren naalden door de zagte (1.) W. schouteiv, het Gewonde Hoofd, pag. 33a Rott. 1726.  ÏIO F. JAS, OVER DE deelen , en de gemaakte openingen in de neusbeenderen door, en, na dat hij de van één gefcheiden deelen bij elkander gebragt had, omwond hij de naalden met eenen draad, even ala bij den haazenmond plaats heeft. Onder het doen deezer operatie, verviel de lijder in eene zeer fterke fiaauwte, zo dat er een geruime tijd verliep, eer hij tot zig zeiven kwam, ais wanneer hij de hechtingen 20 wel als de wond bevochtigde met zijne warme, balzemolij , en verder naar, behoorgn, verbond. Het tweede etmaal daarna nam hij ééne naald weg, het vierde een 'ander , en het Zesde de bovenfte, doch de rriddenile , daar het meest op aan kwam, den agtften dag, en deeze weggenomen zijnde, bevond hij, dat de lippen van den van één gefcheiden neus aan malkander geneezen waren 3. Een man, eene pijp tabak rokende, werd dezelve dopr een' anderen zodanig in zijn' neus gefloten, dat er een fterke bloedvliet op volgde, zonder echter te befpeuren- dat er een gedeelte van de pijp in den neus wus blijven zit. ten Na dat de bloedvliet bedaard was, genas de wond verder zonder eenig hinder. Twee jaaren daar na ontlastte zig een ftuk (O H- van RooNHUYZEN, Genees- en Heelkunftige Aanmerkingen, ifte deel, pag.ga, Amft. 167a.  aangezichts- en halswosjben. lïï van dezelfde pijp, ter lengte van eene halve pink, bij gelegenheid dat hij den vinger in den heus ftak, zonder zig te kunnen herinneren, wanneer zulks daar was ingekomen, vermids hij het minde ongemak daar aan niet had geleden C*0- 4. Een man, door den wijn bevangen, viel in de maand October, op zijn aangezicht, dat van eene zo fterke neusbloeding achtervolgd werd, dat het ftraalsgewijze hem uit den neus vloeide. Men plaatfte doeken, in oxytraaï natgemaakt, om den hals, en in den nek, zo wel als op den neus en het voorhoofd, fpoot hetzelve in de neusgaten , en bewond de ledematen met zwagtels, doch alles was vruchtloos, en de lijder viel, zo door den val, dronkenfchap, als door de groote bloedvliet in eene fiaauwte. Ale ailes aan de verwachting niet beantwoordde, en er geen Heelmeester bij de hand was, om den lijder eene ader te openen, zo heeft diem erbroek een* viérdubbelen doek, die met koud water was doortrokken , om den balzak heen geflagen, waar door, na dat zulks tweemaal herhaald was, de bloedvliet ophield, de lijder bij zig zei ven kwam, en ontnuchterd was («O S. blankaart, Hollandsen Jaan'eglster, 4& deel, cent. 8. pag. 65. Amft. 1683. CV) J. van DIEMEPw BROEK, Obf. Ct CUTOt. MsdtC, $ag, 10. Ultraj. 1685,  118 r. JAS, OVER DE 5. Een jongeling viei, in het jaar 1725, van eenen keldertrap, en bekwam door een ftuk glas eene boogsgewijze wond, die zig uitftrekte van den onderften rechter oogrand, onder het kraak" been van den neus heengaande, tot in den vleugel van het linker neusgar. De lippen van de Wond waren op de hoeken een vinger breed, en in het midden wel een duim breed van elkanderen afgeweken, en bloedden zeer fteik. Titsingh, bij den lijder geroepen, bevond hem door den wijn bevangen, en was uit dien hoofde belet, om de hechting in het werk te ftellen, weshalven hij genoodzaakt was, de van één geweken lippen door eene drukking te onderfteu* nen, en bloedftelpende middelen aan te leggen. Den volgenden dag W3S de bloeding geftiid, en als toen hechtte de Heelmeester de wond met vier naalden of fpelden, die hij, na de lippen bij elkander gebragt te hebben, even als bij den haazen» mond gefchiedt, met eenen draad bewoelde; verder beftreek hij de wond, door middel van een' penceel, met ol. rapar., bedekte de wond, zowel als de hechting, met eene wiek, kleef pleister en compres , dat in witten wijn met tinei, benzoës bevochtigd was. Drie dagen daar na nam hij de middenfte onderfte naald weg, de bovenfte bu!^ tenfte op den vijfden, en, om dat de neas begon te ontfteeken, de onderfte op den zevenden, terwijl  AANGEZICHTS- Elf HALSWÖND8N. ti$ wijl hij op den agtften dag de vierde naald wegnam , als wanneer de kanten der wond op 3 plaatzen waren vastgehecht, en de lap op de fpieren begroeid. Geduurende nog 8 dagen verbortd hij den lijder met het unguentum diapompholygos, na welken tijd hij denzelven zeer net geneezen bei vond (W). * 6i Een' jongen wérd zijn neus door een' an*' deren opgefneden, zo dat de wond dwars door het kraakbeen van den neüs,4ot in beide dé neusgaten dóórging. Titsingh voegde de wond te zamefi door eene welklevende hechtpleister, zo echter, dat hij eene ruimte' Overliet, tot doorgang van de lucht, en beftreek den neus van binften met mg, èt mei. rofar, aa %. balf. perui. 3j.» vérbood den lijder de open lucht, (als in eerie rieusWond dit Zeer nadeélig oordeelende} éri droeg groote zorg, dat de aangelegde hechting Wel geplaatst, en de neus inwendig zuiver blééf. Agt dagen daar na ham hij de hechting wég, en bevond de deelen zamengegroeid, hiertegen-; ftaande hij, om dezelve drooger en vaster té doen worden, over den neus een cömprés, in campherbrandewijn bevochtigd, heen lei, het (kO A. titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag: si.' Alkmaar 1730. V. drel, H  114 T. JAS, OVER DE gene hij met het neusverband bevestigde, en, na zulks 3 dagen aangelegd te hebben , met eene kleefpleister verwisfelde, die hij, om de zamengehechte deelen voor de koude te befchermen, over den geheelen neus heen lei (#). 7. Eene vrouw kreeg, behalven verfcheide wondeti en cmtufien, eene gefneden wond aan den neus, zo dat dezelve over de neusbeenderen, door het kraakbeen van den neus, tot in het rechter neusgat doorging. Titsingh hechtte de wond met eene naald over het midden van het kraakbeen, zonder dat te beledigen , en, op dat de hechting niet zoude uitfcheuren, onderfteunde hij die aan beide de zijden met pleistercompresjens, waar over hij eene enkele ftrook pleister heen lei die de zijdelijke compresjens bepaalde tot over de wangen, bevestigende dit alles door kleine drukdoekjens, een lang compres, en het neusverband; binnen in den neus ftreek hij het mg. rofar., onder welke behandeling de lijderes in 16 dagen werd geneezen. Even dus genas hij nog een' ander, die met eene priem dwars door den neus geboord was, met het zelfde middel, het welk hij vervolgends met een emplastrutn cceruleum overdekte (y). (ac) A. titsingh, L. C. pag. 26. (y) A. titsingh, L..C. pag. 27.  AANGEZICHTS- ÉN HALSWONDÉN. tl*j 8. Een man uit de bezaansmast vallende op een ftuk ijzer, kreeg daar door eene vermorzeling «Ier neusbeenderen, gepaard met eene gefcheurde wohd. Titsingh, zo veel mogelijk was, deerze beenderen berfteld hebbende, bragt flappe fteekwieken in de neusgaten, hechtte de uitwendige wond met eene kleefpleister, en overdekte dezelve met eene wiek , die hij, zo wel als de fteekwieken, me: een' wondbalzem beftreken had, over welken hij een empl, betome, been lei, met eenige Compresfen, die in witten wijn bevochtigd Waren, en bevestigde dit met het neusverband, welk een en ander hij geduürig liet nat houden. Twee etmaalen daar na bevond hij alles wel, doch aan de uitgenomen fteekwieken een' Hinkenden reuk, waarom hij dezelve met een bederfwerend tin&uur bedeelde. Uit hoofde van de inwendige verplettering, vond hij niet raadzaam* holle pijpjens of pennenfehaften in de neusgaten te brengen, ten eit> de de deelen daar door niet te tergen, en, om dat dezelve, door de lekking van de ftof verftopt wordende, de vrije ademhaaling beletten zouden, waarom hij zig bij de fteekwieken bepaalde. Na verloop van eenigen tijd bevend hij affcheiding van verfcheide beenfehilfers, *> H 2  Iiö p, jas, óver De dat er eenigen vati de grootften door de neusgaten zig ontlastten. Om den neus van den ftank te zuiveren, fpoot hij' in de neusgaten een bederfwerend tintluur , waar mede hij de fteekwieken bevochtigd had, en de op de wond geplaatfte plukzelwieken, die hij echter met een' wondbalzera dunnetjes beftreken had; hier door fchikte zig deeze gekneusde en ftinkende wond, uit welke van tijd tot tijd nog eenige beenfehilfers zig ontlastten, tot geneezing, zo dat de«ze lijder, na verloop van 7 weeken, met een' ingedooken neüs geneezen werd. Dergelijke eene beenverbreeking, veroorzaakt door het vallen van eene febeepskist op den neus, genas titsingh aan een' man binnen korten tijd (2). 9. Een kind vallende, kreeg daar door eene zeer hevige kneuzing om den neus, zo dat men door de groote zwelling geene verbreeking der neusbeenderen erkennen konde. Na verloop van ruim 10 dagen zag schlichting de zwelling verdwenen , en bevond als toen het ééne neusbeen, dat verbroken geweest was, een weinig fcheef, en reeds vastgegroeid. Even dus werd hij geroepen bij een kind, dat s dagen te vooren gevallen was, welks neus (») A. titsingh, L, C. pag, 666. et feq.  aangezichts- en hals wonden. ii7 daar door was platgedrukt, en achtervolgd geworden van een uitgeftort en geronnen bloed over hec aangezicht. Dit kind liet hij linnen doeken, die in brandewijn en azijn bevochtigd waren, geduurig op het aangezicht aanleggen, en, na het een buikzuiverend middel toegediend te hebben, werd dit lijdertjen in 3 dagen geneezen (a), 10. Een matroos werd door een ander diep in de vleugels van zijne neusgaten gebeten. Titsingh bij denzelven komende, wiesch den doorbeten neas met aq. theriacalis, en bedekte de wond met den half. locatell.; in de neusgaten bragt hij yinum album cum Jpirit. vin. aa part. acq., en lei over de wangen en op het voorhoofd eene kleefpleister. Inwendig liet hij den lijder den theriaak gebruiken, en beftreek fomtijds de wond met bruinen honig, door middel van een penceel, om dat de wond, voos wordende, (tinkende (lof, en weinig etter gaf. Nu dat hij de wond met mei. rofar. beftreken had, fcheidde het gekneusde zig van het gezonde af, waar na hij de wond, zo gevoegelijk als hij konde, met de drooge hechting za- 0)J. d. schlichting, Wondheelkunde, pag. J03. on 31a. Amft. 1748. H 3  Jl8 F. JAS, (HT'E R DB menvoegde, en de lijder in 40 dagen gepas (£). 11. Een' man, oud 28 jaaren, werd door een* geweldigen flag zijn neus zodanig gekneusd, dat dezelve tot eene volkomen verfterving overging, waar door niet alleen de neusbeenderen, maar ook her, middenfchot derzelve met het grootfte gedeelte van het ploegbeen, de twee onderfte fponsachtige beenderen , en meer als de helft van het gehemelte aan de rechter zijde, en bet geheele zagte gehemelte met den huig, geheel en al vernield en vergaan zijn. Deeze lijder heeft, door behulp van een wonderbaar kunsiftuk, deeze affchuwelijke holte aangevuld, zo dat hij zo wel fpreeken, als vaste eo dunne voedzelen gebruiken koude (e)* 12. „ De neus, (zegt ten haaff} zo af„ gehouwen als afgeflagen zijnde, dat die maar „ aan de huid vas zit, en over den mond „ nederhangt, moet echter niet terftond afge„ fneden worden: integendeel, dezelve nog bloe- derig zijnde, moet hij op zijne plaats gezet, en aldaar door hechtingen met de naald, (&) A. titsingh, Heelkonftige Verhandelingen over de Wonden en het Wondenfchouwen , pag. 259. Amft, -757- (c) P. camper, afbeelding van een' door kunst herfielden riQus, Amft. 1771,  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. 119 „ hechtpleisters , en een gepast verband verze„ kerd worden; want er zijn voorbeelden, dat „ dusdanige afgehouwen neuzen wederom ge„ neezen zijn. „ Ik zelf (vervolgt hij) heb dusdanig een' „ gekwetften zijn* afgehouwen neus weder aange„ gehecht, en volkomen geneezen; maar des3, zelfs top werd in eene koude lucht terftond „ blaauw (^)." e. Wonden der Wangen. i. Een jongeling werd, den 26 September 1680, door een' bleekers hond de geheele linker wang, de bovenlip, en gedeeltelijk de onderlip geweldig opgefcheurd. Zeker Heelmeester vulde de geheele wond met wieken op, en bedekte die met hechtpleisters, zeggende, dat hij den derden dag dezelve met de bloedige hechting zoude vereenigen. Deeze behandeling bij de omftanders in verdenking komende, zo riepen zij den beroemden solingen te hulp, die het verband losgemaakt, en de wond gezuiverd hebbende, derzelver lippen eerst met doorgeftoken hechtpleisters veree- (<0 G. ten haaff, Verhandeling over de Kwetzuu. ren, pag. 60. Rott. 1788. H4  ISO F. JAS, OVER DE nigde, en vervolgends den lijder naar behoren, verbond 2. Een man kreeg den 30 Odlober 1710 eene groote fnede in de linker zijde van zijn aange? zicht, beginnende even onder het oor, voordgaande dwars over de wang, dwars door de fpieren door tot in den hoek van den mond, die, wanneer de lijder gaapte, eene verwijding van één duim lang had, bij het fpreeken een wonderlijk geluid te weeg bragt, en het gebruik der voedzelen moejelijk maakte. Van esch maakte gebruik van de bloedige hechting, in dier voege, dat hij een recht naaldjen, met een' zijden draad voorzien, van binnen «aar buiten doqr den bovenden, zo wel als door den onderden kant der wond, een weinig van den boek van den mond, doorbragt, vervolgends eene tweede hechting wat hooger, zo dat de draadeinden recht over elkander uitkwamen; hij voegde de lippen der wond te zamen, en vereenigde de eerfte hechting met een' vasten , doch de tweede met een' losfen knoop, waar na hij de wond met platte wieken , die mee half. arcai bedeeld waren, overdekte. De ove«* rige kanten van de wond naar het oor, vereei nigde de Heelmeester door hechtpleisters, en (e) C. solingen, Mfdicinaale en Chirurgiciaje. Wc»k&i, pag. 3><$. Amft. 1698;.  aangezichts- en hals wonden» 121 bevrijdde dat gedeelte voor de verëttering, zo dat hetzelve in 5 dagen geneezen was. Den tienden dag nam hij de draaden bij den hoek van den mond weg, doch de vereeniging der wond werd , door hec genadig aficheiden van het fpeekzel, en de beweeging der fpieren bij het neemen van voedzel, vertraagd tot der» I4den dag, wanneer ook dit gedeelte was geneezen (ƒ). 3. Een turf boer had eene fneede in zijn aangezicht bekomen, die haar begin nam van bo» ven van het uitpuilend gedeelte van het rechter jukbeen, en fchuins nederwaards over de wang heen ging, tot eene kleine duimbreedte van den mond, met affnijding van de arteria facialist die geweldig bloedde. Van esch, als toen leerling bij den Heelmeester marschal, plaatfte, om de bloeding te beteugelen, eenig plukzel men bolus armem op de geopende flagader, voegde de lippen der wond met hechtpleisters bijeen, welke hij met een welfluitend kaakverband bevestigde, onderfteunende hetzelve door een ander drukkend verband, het welk, over de kaak heengaande, aan het hoofd werd bevestigd, bevelende den Cf) P. van esch, HeelkundigeWaarneemingqn, pag. ^67. Gouda 1772.  12* f. jas, over. de lijier zig ftil te houden, en dunne voedzelen te gebruiken. Na verloop van tweemaal 24 uuren, was het geheele verband door de lekking uit de wond zo doorweekt, dat zelfs het plukzel op de geopende flagader los liet, en er eene nieuwe bloeding volgde. Het verband afgenomen zijnde, plaatfte de voornoemde leerling eenig plukzel, dat hij met den vinger tegen de flagader aandrukte, op het geopende vat, terwijl intusfchen de Heelmeester zelf eene kromme naald, met een' zijden draad voorzien, in gereedheid bragt, waar mede hij het vat onderfchepte, op welk vat hij een dik in één gevouwen compresjen lei, en daar op den draad toeknoopte , zo dat het bloeden gefluit werd. Dat gedeelte der wond, het welk boven de hechting was, genas in korte dagen; en wanneer het bloedvat door de vleeschgroejing overdekt was, nam hij den draad weg, zo dat deeze lijder met den i7den dag, doch met een ingetrokken lidteeken, volkomen was geneezen(g). 4. j. v. s. kreeg met een mes, behalven. over het voorhoofd, ook eene fnede in zijne wang, die zig uitftrekte van den neus tot aan het oor, (g) P. van esch, l. C. pag. 269. \  aangezichts- en halswonden. 12$ zo dat dezelve in het midden even tot in den mond doorging. Titsingh maakte gebruik van de drooge hechting , voor zo verre het de hoeken der wond betrof, en vereenigde het middenfle gedeelte, dat tot in den mond was doorgaande, door twee naalden , waar van de draaden elkander overkruisten, bedekkende dezelve met eene wiek , die zeer dun met half. arcai beftreken was, en mei eene kleefpleister, welke hij den derden dag vernieuwde. Is'a verloop van 17 dagen, vielen de hechtingen af, en de lijder was geneezen (i). 5. Een man door eene duizeling bevangen, viel van zijn' wagen, zo dat hij door het wiel eene gekneusde wond aan de linker wang kreeg, met kwetzing van de S$enoniaanfche fpeekzelbuis, waar uit geduurig eenig fpeekzel vloeidde. Een Heelmeester geroepen zijnde, kon, uit hoofde van de genadige lekking van het fpeekzel, dezelve niet geneezen, waarom men een* anderen beproefder Heelmeester verzocht, die, na verfcheiden middelen vruchteloos te hebben aangewend, eindelijk gebruik maakte van de oU yitrioli cum melle rojarum, waar door hij de lekking floot, en den lijder in korten tijd ge- (A) A. titsingh; , Verdonkerde Heelkonst, pag. 16. Alkmaar 1730,  »S4 f. jas, over de nas, doch met dit gevolg , dat deeze geheele buis daar door buiten werking geraakte (*). 6. Een Huurman werd door een' matroos, met een ftomp gefchaard mes, terwijl hij voorover bukte, in zijne rechter wang gefneden. Deeze gekwetfte bij titsingh komende, bevond die eene wond , beginnende een duim breed van den mond, door de wang tor aan de kaauwfpier, die half doorgefneden was, zig uititrekkende tot achter onder het rechter oor, welke wond eene tweebochtige en winkelhoeki» ge gedaante had , en waar uit 3 klonten vet puilden. De Heelmeester vereenigde de wond door 5 hechtingen met naald en draad, die hij, op een' afrtand van derzelver lippen, door de huid tot in de fpieren doorbragt, waar na hij, na dat hij door een' helper de lippen der wond bij één had laaten brengen, eerst die der bochten, vervolgends de middenfte, en daar na die der hoe. ken van de wond toeknoopte, onderfteunende dezelve met twee ftrooken hechtpleisters, die hij boven onder den middenften draad plaatfte, waar na hij de wond door een penceel met half. copatba beftreek, met eene wiek met half. arcai bedeeld, en het empl. defenfiwm bedekte; verder onderftpunde hij de onderkaak met een CO A« nuck, Sialographia, pag. 72. Lugd, Bat 1733.  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN 1&$ compres en het kin verband, bevelende den lijder tevens niet te fpreeken, dunne voedzelen te gebruiken, en nu en dan wat wijn met mei. rofarum in den mond te houden. Op den Aden dag nam hij den achterflen draad weg, op den 5den den voorften, op den 6den den middenften, op den fden den tweeden voorften, eu op den icden dag den laatften draad. Op 3 plaatzen, daar het vee had uitgepuild, bevond hij zweeren, waar van de twee voorfte, met de gaten, door de draaden veroorzaakt, op den iaden dag geneezen waren; doch omtrent de kaauwfpier bleef eene diepe lekkende zweer, die, door het beweegen van den mond, het geheele verband bevochtigde; ook deeze tragtte hij te geneezen door den voornoemden balzem, door ol. cerce, en door het img. fitscum, het welk hij met eene warme fpatel liet doordringen , doch te vergeefs: waarom hij dezelve be» dekte met plukzel, dat befmeerd was met een mengzel uit axungia porei §j. merc pracip, rub. 3j., met even zo veel ung. baftl, waar door de zweer verëtterde, en, na deeze plaats wederom door de incarnative hechting vereenigd te hebben, zo was deezen lijder in 6 weeken geneezen (*) A. titsingh, Verdonkerde Heelkonst, pag. 23. Alk.ro. 1730.  Ï2Ó f. jas, o vér be 7. Een man had eene fneede in zijne rechter wang bekomen, waar door de Stenoniaanfche fpeekzelbuis dwars werd afgefneden. Deeze lijder begaf zig bij een' Heelmeester, die de wond wel genas, doch de lekking niet kon beteugelen. Tien of elf weeken daar na begaf de lijder zig, uit hoofde dar het fpeekzel geftadig over de wang liep, bij eenen anderen Heelmeester, die het gebrek eenige dagen behandelde; doch de lijder met deeze behandeling te onvreden zijnde, zo vervoegde dezelve zig op den 1 Julij 1769 bij den Heelmeester van esch, die uit het lidteeken ontdekte, dat de wond dwars over de wang zig had uitgeflrekt, als beginnende digt bij het oor, en eindigende een groote duim van den mond; de wang was daarenboven buitengewoon hard en opgezwollen, zo dat men het oog naauwlijks konde zien, en de groote oorklier fterk uitgezet , vergezeld met hevige pijn. Van esch lei eene verzagtende pap, terwijl door een' Geneesheer zodanige middelen werden voorgefchreven, die de toevallen, zo veel mogelijk, konden wegneemen, en de dreigende voorkomen. Dan , niettegenftaande alle aangewende hulpmiddelen, nam de pijn, en koorts, die met groote hitte en on&Sreeking oyer de  AANGEZICHTS* EN HALsWONDEN. Ifl-> wang, tot aan de zijde van den hals, vergezel d gingen, in hevigheid zodanig toe, dar de lijder den mond bijna niet konde openen, en de koortsftof bragt een groot ettergezwel te weeg , het welk voornaamelijk de geheele oorklier innam: ook dit werd terftond door den Heelmeester geopend, en er ontlastte zo wel uit het oor, de wang, als de omliggende deelen, eene groote hoeveelheid van etter, het welk hij tweemaal daags, door het drukken met de hand bevorderde, met dat gevolg, dat de wang van het vetvlies beroofd werd, en de geheele oorklier met derzei ver ontlastbuis verteerde, waar op de geneezing fchielijk volgde, overlatende zo wel op de plaats der oorklier, als op derzelver afgefneden ontlastbuis, een heel diep ingetrokken lidteeken, zijnde als toen de kaauw- en flaapfpieren geheel ontfpanhen, zo dat de lijder den rrond weder konde openen, en voedzelen gebruiken (7). 8. „ De groote kwijlklier (zegt de beroemde „ten haaf f) gekwetst zijnde, en er eene lek„ king overblijvende, moet die lekking door op„ drogende middelen en drukkende verbanden ge„ neezen worden, — Maar wanneer de kwijl,, buis gekwetst is, en, hier door eene fistel va de „ wang veroorzaakt wordt, moet men de wond „ trachten te geneezen, door den natuurlijken CO P- van esch, Heelk, Wasrneemingeo, pag. 314, Goud. 1773,  Fi jAS* OVER DE „ weg te behouden. — Zulks verricht men door het inbrengen van een fijn zilveren ftiletjen, of 9i hol pijpj-n , in de buis te fteeken, het zij door „ den mond of door de wond, hatende het door„ fchieten door de natuurlijke opening , die in „ den mond zigtbaar is; vervolgends wordt de ,) buis wederom opwaards gevoerd tot voorbij „ de gekwetde plaats, en door een' draad, die „ aan de buis vast is, ter wonde uitkomt, en, „ door eene pleister gevestigd , wordt op zijne plaats gehouden. — De randen der fistel wor„ den raauw gemaakt, en, vervolgends, naar de „ kunst vereenigd en geneezen zijnde, de buis „ er uit gehaald, op dezelfde wijze, als men eene „ fistel aan den hals der blaas, onder het dragen „ van een' catheter, waar door de pis ontlast 9) wordt, ter geneezing brengt: — maar wanneer „ de groote kwijlbuis, die hec fpeekzel uit de oorklier in den mond brengt, geheel is afge,4 fneden, en eene aanhoudende lekking nalaat, ., moet men de wang op de bekwaamde plaats „ doordeken, en'er een feton doorbrengen, om „ dus een' ruimen weg voor de kwijl in den mond „ te maaken. Met goed gevolg van geneezing. „ (zegt hij verder) heb ik zulks aan een' Heer „ verricht (w)." 9. Een (ra) G. ten haaff, Verhandeling over de Kwel* zuuren, pag. 56. Rott. 1788.  AANGEZICHTS- BM HALSWONDBN. *»$ 9. Een zwitzer, oud 24 jaaren, werd den 16 Mei 1754 met een' houwer eene langwerpige wond toegebragt op het linker jukbeen , over de geheele wang zig uitftrekkende. Een Heelmeester hechtte de wond door naald en draad, zijnde de uitgeftrektheid der wond twee duim tang, en behandelde dezelve op eene eenvoudige wijze, zonder dat er eenige toevallen zig opdeeden ; maar eenigen tijd daar na ontftond er op'het onverwachtst eene zwaare ontfteeking, die de geheele wang innam, koorts veroorzaakte , en de etter in een dun fcherp vocht veranderde, waarom de Heelmeester genoodzaakt was den draad door te fnijden, en als toen bevond hij, dat de wond in eene kwaadaartige verzweering veranderd was, zo dat men binnen korten tijd eene verfterving te gemoet zag. Terwijl men deeze fchielijke verandering aan eene fcheurbuikige kwaadfappigheid toefchreef* werd deeze lijder in een ander Hospitaal over* gebragt, alwaar de Heelmeester, het verband afnemende, op des lijders wang eene roof bevond , ter grootte van twee drieguldens, die het midden der wond bedekte, zijnde de randen der roof hard, omgekruld, en hevig ontrtoken. Het linker oog was zeer gezwollen, en het hoorn* vlies zwaar door ontfteeking aangedaan, terwijl V. DEEL. 1  J3° *• JAS,- OVER DE de rottige flank, die bij de wond was, zo wel als het flinkend dun vocht, dat zig daar uit ontlastte, het vermoeden van den fcheurbuik niet weinig (laafden. Na dat de Heelmeester de zweer gereinigd had, verbond hij dezelve met wieken, die in terpentijn doortrokken waren, en bedekte dezelven met eene pleister van de ftyrax, over welke hij een compres, in gecampherden brandewijn bevochtigd, heen lei, zorg dragende, om de toevallen, die het oog zouden kunnen overkomen, zo veel mogelijk, afteweeren, waarom hij het oog met een zagt compresjen, in brandewijn en water bevochtigd, bedekte, bevelende den lijder gerstenwater en vleeschfoupen te gebruiken. Den volgenden dag bevond de Heelmeester den lijder in een' beter toefland, de koorts verminderd, en de roof eenigzins losfer, zijnde de ftof meer gebonden. Eenige dagen daar na fneed hij een los gedeelte der roof weg, terwijl hij den volgenden morgen, bij het afneemen van het verband, het genoegen had, te befpeuren, dat het overige daar van met de wieken werd weggenomen , als wanneer het been zig bloot vertoonde, doch niet door bederf aangedaan was. De wond dus gezuiverd zijnde, zo veranderde de Heelmeester het gebruik van den terpentijn  AANGEZICHTS- EN HALSWONDÈN. lp. in een ettermakend middel, waar door de ontfteeking der randen bedaarde, en hier mede aanhoudende, werd de lijder, onder het gebruik van antifcorbutica, na verloop van 5 wieken, zonder eenige mismaaktheid, met een lidteeken geneezen (»). 10. Een foldaat werd, op den 25 Augustus 1758, door het bovenfte ooglid van zijn linker oog gefchoten, nabij den wortel van den neus, doorgaande tot in het hol van high mor. De rand der wond was gefplinterd, en het oog met den tweeden tak van het vijfde paar zenuwen daar door vernietigd. Het linker gedeelte van het aangezicht zwol terftond zeer fterk op, en werd door ontfteeking aangedaan, gaande verge. zeld met zwaare pijn, welke toevallen, fchoott veele middelen werden aangewend, zo lang bijbleeven, tot dat de fplinters van het voorhoofdsbeen vólkomen waren afgefcheiden, als wanneer men , door middel van eene fonde , befpeurde , dat er eenig vreemd ligch>am in de wond was doorgedrongen, tot in den kaakboe* zem, het welk echter geen kogel fcheen. In het laatst van de maand Maart des volgenden jaars, moest deeze lijder, uit hoofde van verandering van legerplaats, vervoerd wor- (m) Genees-, Heel- en Artzenijkundige Aanmerkingen, Delft 1755. ifte deel, pag. 322. I 3  '3a *• j a «, o v e r d e den, zijnde als toen de zwelling verdwenen; doch het in den kaakboezem opgefloten vreemd ligchaam nog niet ontlast. Eenigen tijd daar na ontftond er wederom eene ontfteeking en fterke verëttering, waar door het vreemd opgefloten ligchaam beweegelijker werd. Aan den bovenkant ontdekte men toen een' kleinen etterzak, waar uit men, denzelven geopend hebbende, niet zonder moeite, een koper buisjen van een' fnaphaan, waar door de laadftok wordt vastgehouden, ter lengte van een' en een* halven duim, en een' duim breedte, wegnam, als wanneer de ontfteeking en verëttering verminderden, en de wond genas, overlaatende eene kleine fistuleufe opening van den kaakboezem, die nog eenige jaaren open bleef; zijnde verder de lijder gezond, doch had het gevoel aan de linker zijde van het aangezicht bijna daar door geheel verloren, en was ook buiten ftaat om den mond naar dien kant te beweegen (o). it. Ondei de gekwetfte Hanoveraanen, in het Hospitaal binnen Leyden, in 't jaar 1794, was er onder anderen één, die een' fchot gekregen had, zo dat de kogel, van boven naar beneden in eene fchuinfche richting, op het hol van (•) J. l. schmücker, Heelkundige Waarneemingen, ïfte deel, pag. 330. Leyd. 1775.  aangezichts- en halswonden. 133 highmor was ingegaan, door deezen boezem in den mond, en aan de tegenovergeftelde zijde bij de onderkaak, die daar door verbroken was, weder uitgekomen ; welke lijder , fchoon met een zeer ingetrokken lidteeken op den kaakboezem, en daar door mismaakt aangezicht, gelukkig is geneezen. Deeze drie voorgaande gevallen zijn mij, alhoewel tot dit ftuk (als zig alleen tot Nederlandfche Waarneemingen bepalende) niet be-, horende , echter wegens derzelver bijzonderheden voorgekomen, wel waardig hier bijgevoegd te kunnen worden, 12. Eene vrouw kreeg, door de gevolgen van eene zwaare kneuzing, een groot, bolrond, hard, doch veerkrachtig gezwel op haare rechter wang, het welk, van tijd tot tijd toenemende, tot de grootte van een' kaatsbal uitzette, zo dat het de rechter zijde van het aangezicht geheel innam, en waar mede zij nog veele jaaren leefde. Na dat deeze lijderes, (fchoon niet aan deeze kwaal) overleden was, bevond men het gezwel beenig, waar van de buitenfte plaat netsgewijze, en derzelver vezelen van één geweken, zig opdeeden, terwijl de binnenfte, na dat het ge" zwel in de lengte doorgezaagd was, eene gelijke gedaante vertoonde» behalven dat men cellen 13  134 JAS, OVER DB ontdekte, die door een vlies geheel omkleed waren, waar in echter noch flijm noch etter huisvestte. Voor het overige was er in het midden een holle boezem van binnen, die met een glad vlies bekleed was, doch naauwlijks voor het hol van highmor te houden. Een ftilet, in deeze holte gebragt, kwam niet in de neusholte, maar door eene fistuieufe opening aan den onderkant in den mond te voorfchijn, omtrend in het midden, tusfchen den hondstand en de eerfte kies (p~). f. Wonden der Lippen. i. Een* man werd in Januarij 1707, onder het fchaatzenrijden, door een' ander, die hem voorbij reed, en een haak op zijn' fchouder droeg, zijn mond fchuins nederwaards daar door opgefcheurd, vergezeld met groote verplettering van de lip. De lijder 'savonds bij eyleman komende, zo bevond die de lip hevig opgezwollen, doch hechtte de wond met naald en draad, en bedekte de lip met eene verdeelende pleister, waar door de zwelling binnen twee dagen werd op. (/>) A. bonn, De/criptio Tkefauri Osjium Morboforum h 0 v 1 a n 1, pag, 05. Amft. 1783,  aangezichts- en halswonden. 135 gelost; maar de hechting, door de verëttering losgemaakt, fcheurde uit, zo dat de Heelmeester genoodzaakt werd, dezelve andermaal door twee naalden te bezorgen, die hij, even als bij den haazenmond, met een' draad bevestigde. Van den binnenkant werd de ftp met mei rofarum beureken, doch van buiten met eene wiek bedekt, die met een mixtum bedeeld was, om aan de genie tterde randen de zuivering te bevorderen, met dat gelukkig gevolg, dat de lijder binnen 18 dagen, met een gering lidteeken, was geneezen fo> 2. Een kind, oud 3 jaaren, werd door een ander met een pistool getroffen, en kreeg daar door een klein wondjen in de bovenlip, digt onder den ^De Heelmeester schouten ontdekte door het pront een klein ftukjen lood, niet ongelijk aan een gekaauwd kogeltjen, dat de grootte van eene erwt had, met puntige fcherpe kanten voorzien, het welk diep tusfchen den neus en de bovenkaak was doorgedrongen, zo dat hij hetzelve, zonder het wondjen te moeten verwijden, met konde wegneemen. Om echter een uitwendig lidteeken te vermijden , maakte deeze Heelmeester eene infnijding in den mond, aan de binnenzijde der bovenlip, (9)J. eyleman, Heelkundige Aanmerkingen, pag. a«a. Amft. i7°8*  itf f» jas, over de door welke hij het kogeltjen wegnam, zo dat die lijdertjen vervolgends fpoedig genas (r). 3. Een' man werd een Heen in zijn aangezicht geworpen, waar door de bovenlip, rechtlijnig van den neus af, tot in den mond, geheel werd midden doorgekloofd, met verlies der twee voorfte fnijtanden. De Heelmeester beftreek deeze gekneusde en gefcheurde wond met mei. rofarum, en lei over derzelver middenfte gedeelte eene uitgefneden hechtpleister, waar door de lippen der wond bij elkanderen werden gevoegd, en de lijder in de derde week werd geneezen , indiervoege , dat hij een lidteeken, even als dat van een' geneezen haazenmond, daar door behield ($). 4. g. a. werd door een" kogel getroffen aan de linker wang, nabij den mond, zo dat dit ge* deelte van de wang, te gelijk met den boek uit de bovenlip, de geheele onderlip, tot op de fpieren van de kin, verder een gedeelte van de rechter wang, en aangrenzende bovenlip , met het voorfte van de tong, en 10 van de voorfte tanden, tot op de beenkasfen, daar door verbrijzeld (O W. schoutbn, het Gewonde Hoofd, pae Rott. 1726. 6 5 CO A. titsingh. Verdonkerde Heelkonst, pag, 37, Alkmaar 1730. '  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. 137 werden, gaande deeze wond vergezeld van eene fterke bloeding. Titsingh bedekte de wond met wieken, met fpirit. vin. reclific. doordrongen, over welke hij compresfen , in rooden wijn bevochtigd , heen lei, en bevestigde dit alles door het kinverband. Den volgenden dag het verband, dat doorweekt was, afnemende, bevond hij de deelen zodanig verpletterd, dat zij niet ongelijk fcheenen aan eene fpons, die door inkt wanftaltig is uitgezet, zijnde de omliggende deelen weinig gezwollen, het gene hij aan het gebruik van voornoemden fpiritus toefchreef, doch den lijder zo magtloos door de geduurige lekking, dat hij aan deszelfs herftelling twijfelde. Hij bedekte de wond met platte wieken, die met balfam. arcai beftreken waren, en bedeelde dezelve met een bederfweerend tin&uur, waar over hij een verdeelende kruidenpap heen lei, die zesmaal in de 24 uuren ververscht werd. — Des avonds bevond hij den lijder meerder afgemat, door de aanhoudende vloejing van bloedige en fpeekzelachtige vochten, dermaate, dat zelfs zijne kleederen en deksel tot over den buik daar mede doordrongen waren, doch de wond als te vooren, met die verandering echter, dat dezelve zo wel als de omliggende deelen meerder uitgezet waren; doch na verloop van 14 dagen 15  I3S F» J A S, o V E R D E was, onder deeze behandeling, al het verpletterde van het gezonde afgefcheiden. Uit de gezuiverde kanten van de wond groeide van allen zijden weelderig vleesch, dat hij bedekte met eene zalf uit terpentijn met eiwit vermengd; de tong en kaakrand beftreek hij met roozenhonig, en bedekte de kaak met wieken, over welke hij eene kleef pleister en compresfen, die met eene verfterkende ftoving bevochtigd waren , heen lei. Agt dagen daar na verminderde de lekking van tijd tot tijd, zo, dat zij niet meer bloederig, maar alleen fpeekzelachtig was. De lijder begon in krachten toeteneemen, en de wond fchikte zig tot geneezing. Om aan den mond echter eene gedaante te geeven, maakte de Heelmeester gebruik van eenige ftrooken kleefpleisters, van verfchillende breedte, lengte en gedaante, die hij in allerlei richting over den mond heen lei, zo dat er in het midden eene fpleet overbleef, waar in hij een dun zilveren pijpjen plaatfte, waar door de lijder voedzelen genoot. Over dit gekruist ftrookverband werden compresfen droog aangelegd, en dus bleef het 9 dagen liggen. Na verloop van dien tijd het verband voorzichtig afnemende, bevond hij eene opening, waar door twee naast elkander gevoegde vingeren konden worden ingebragt, hebbende eene  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN. I39 half eironde gedaante; verders beftreek hij de raauwe kanten met warmen balfam. penman., en bleef de hoeken met hechtpleisters vereenigen, terwijl hij den lijder éénmaal daags verbond; doch de opening werd zo klein, dat zij naauwlijks één duim breed e befloeg. Om deeze wederom te vergrooten, bediende de Heelmeester zig op den 4often dag van eene rechte en fteevige lchaar, waar mede hij, na de plaats vooraf aangeteekend te hebben, de beide zijden der opening door eene infnijding verwijdde, in welker hoeken hij lievig plukzel inbragt, om de vereeniging daar door te verhinderen. Den volgenden dag maakte hij den kant van de wond, daar da onderlip was afgefcheurd, van het tandvleesch met het mes tot onder de kinfpieren los, tusfchen het welk hij een dubbel fijn lapjen linnen, met mei rofarum beflrekeu, en waar in een ftukjen lood geplaatst was, inlei. Niettegenftaande deeze voorzorg , zo was de wond in weinige dagen even ingetrokken, als op den 4ollen dag, en dus werd de Heelmeester genoodzaakt, dezelve voor de tweedemaal op eene gelijke wijze te verwijden, doch maakte de infnijdingen verder over de wangen dan voorheen, en beftreek derzelver hoeken met lapis infernalis, zodat er eene bekorsting veroorzaakt werd, terwijl hij de hoeken , door eene fterke opvulling van  JAS, OVER DE plukzel, van eikanderen afhield, met oogmerk om eene zweer te weeg te brengen, en als dan haare kanten te cicatrifeeren. Doch niettegenftaande dit alles, werd de mond wederom zo eng als te vooren, waarom de Heelmeester denzelven voor de derdemaal door eene infnijding wederzijds , doch een vierde duim verder, als voorheen, verwijdde, in welker hoeken hij, om de zamengroejing voor te komen, twee gebogen koperdraaden, van een' halven duim rond, en vier duimen lang , met ééne ronde en ééne platte punt, waar in een gat was, daar hij linten doorbragt, plaatfte, welke linten hij in den nek zamenknoopte, en van dag tot dag vaster aanhaalde, zorg dragende, dat dit behoorlijk bezorgd bleef, het welk ten gevolge had, dat de wond, onder het gebruik van de fpirit. yin. en mei. rofarum , met den gewenschten uitflag genas. De nieuw gevormde onderlip was mede weder vastgegroeid, waarom hij ook deeze voor de tweedemaal losmaakte , en, om de vastgroejing aan de kaak te beletten, maakte hij gebruik van een koperen werktuig, dat naar het beloop der kaak gebogen was, en waar van de hoeken en randen afgerond en doorgaat waren, zo om het werktuig te bekleeden, als om aan deszelfs vleugels banden vast te maaken. Dit werktuig plaatfte hij tusfchen de lip en de kaak ? bepalende hetzelve door twee  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN. IAI banden, die hij nederwaards onder ce kin , en twee anderen , die hij in den nek zamenknoopte, terwijl hij in den bodem der fcheiding eene opgerolde wiek, met mei. rofarum bedeeld, inlei j en het was ook onder deeze (zeker zeer zamenfefteide) behandeling, dat de lijder eindelijk genee^ zen werd (/). 5. Een' foldaat werd op den 3 Oclober 1753 met een' pallas, behalven op andere gedeelten van zijn aangezicht, ook eene dwariche wond in zijne bovenlip toegebragt, waar door dezelve fchier was afgehakt, ftrekkende deeze wond zig uit, van digt onder den neus , tot de dikte van een' pijpenfteel van derzelver hoeken, doorgaande tot in de bovenkaak zelve, zo dat hij over de onderlip nederhing. De Heelmeester balthazaar hechtte deeze lipwond met 3 knoophecbtingen , waar van hij ééne in het midden, die hij gedeeltelijk door het middenfchot van den neus moest doorbrengen, aanlei, en ééne aan ieder zijde, onderfteunende dezelve met hechtpleisters, en bedekkende beide de wonden, zo wel in de lip als de kaak, met droog plukzel. Dit alles bevestigde hij met een behoorlijk verband , terwijl hij den lijder beval (O A» titsingh, Verdonkerde Heelkonst,pag. iog, Alkmaar 1730.  142 p. jas, over de weinig te fpreeken, en zeer dunne voedzelen te gebruiken. Den volgenden dag was alles zeer wel, doch de Heelmeester liet den lijder met eene veer van eepe pen, tusfchen de lip en de kaak, wat mei. rofjnrum inbrengen. Den 81ien dag werd het verband afgenomen, en men bevond de lip vastgegroeid, waarom de Heelmeester de draaden wegnam, en de lip, zo wel als de beledigde kaak, met plukzel, dat in witten wijn bevochtigd was, verbond, met dat gewenscht gevolg, dat de lijder binnen 3 weekan volkomen werd geneezen, een lidteeken behoudende., dat naauwlijks was te befpeuren («). g. Wonden van den Mond. I. Een man, op den 6 Mei 1649, een musket zullende affchieten, doch twijfelende, of het al dan niet geladen was, werd, terwijl hij in den loop van hetzelve inblies , door het onverwacht losbranden, binnen in den mond getroffen , zo, dat het gehemelte, de keel, het tandvleesch, en de tong daar door verfchroeid werden. De Geneesheer van der wiel en de Heel- 00 A. balthazaar, Heelkundige Waarneemingen, ifte deel, pag. 4. Leyden 1779,  aangezichts- en alswonden I43 meester de jongh, bij den lijder geroepen, openden hem eene ader,enfchreeveneene verkoelende gargaris ma en een linctus van zoeten room enz., voer. De lijder was buiten ftaat eenig vocht te kunnen doorzwelgen, vermids de keel bijna ten eenenmaal was toegefloten en verdroogd. In deezen benaauwden toèftand bleef de lijder tot den o.den dag, als wanneer er door de affcheiding der korst eenige ruimte gemaakt werd, en hij eenig vocht doorzwelgen konde, het welk evenwel, door de raauwheid der deelen, den lijder veel pijn veroorzaakte. Na verloop van 6* of 8 weeken werden er door de natuur eenige beenfehilfers van het gehemelte uitgedreven, met dat gevolg f dat de lijder volkomen genas (?>). 3. Een foldaat werd door een pistoolfchot in den nek getroffen, zo dat de kogel tot in de tong doorging, en aldaar fmoorde. Hier door werd hem de fpraak zodanig benomen, dat hij onverftaanbaar was. De Heelmeester van meekerem deed hem eene ruime aderlaating , fchreef den lijder een buikzuiverend middel voor, en maakte in de tong, hoog aan de rechter zijde, op den kogel eëne in- (v)-C. s. van der wiel, Aanmerkingen, ilïedeel, pag. 76. Amft. 16S2.  144 p. JAS, OVER DB fnijding, bedienende zig verders van een gebogen werktuig, dat aan het einde plat was, en het welk hij door de gemaakte wond onder den kogel bragt, waar door hij denzelven met moeite naar buiten voerde» Om de bloeding deezer tongwond te beteu» gelen , en derzelver zuivering te bevorderen, liet hij den lijder eene zamentrekkende en zuiverende mondfpoeling gebruiken, benevens eene verzagtende linclus, met dat gevolg, dat de lijder, na verloop van 8 dagen , volkomen was geneezen (w). 3. Tot een bewijs, dat het fnijden van den tongriem, hoe eenvoudig het ook fchijne, met de grootfte oplettendheid verricht moet worden, ja den dood ten gevolge hebben kan, dienen de volgende drie gevallen. 1. De Heelmeester van roonhuyzen, 's avonds ten 8 uuren, bij een kind geroepen wordende van 14 dagen oud, om den tongriem te fnijden, verrichtte zulks, waar na hij het kind fchreijende in de wieg liet nederleggen. Dan de oppaster, bemerkende, dat het kind zeer onrustig was, nam het weder daar uit, en bevond dat het mondjen met geronnen bloed zo opgevuld was, dat het kind bijna flikte. De O) J. van mekkeren, Heel- en Geneeskundige Aanmerkingen, pag. 72, Rotr. 1730.  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN. Ï45 De Heelmeester andermaal ontboden zijnde, ontdekte, dat hij, bij de operatie, eene fiagadtr gekwest had, die toen nog fterk bloedde. » Om deeze bloeding tegen te gaan, maakte hij gebruik van een ftukjen vïiriolam cypri, het welk hij in een' pennenfchacht (tak, en eenigen tijd tegen het geopende bloedvat aanhield, met dat gewenschte gevolg, dat hij de bloeding Hukte, en het kindjen geneezen werd. Om deeze kwetzing, zo veel mogelijk, te vermijden, en niet in dusdanige gevallen te komen , zo raadt van r a o n u u y z e n allen heelkundigen af: deeze operatie des avonds te verrichten (#). a. Een vermaard Heelmeester te Parijs had een kind den tongriem gemeden, en ging heen. Na dat de minne het kind had laateri zuigen plaatfte zij het in de wieg: waar in het kind met eene zuigende beweging der lippen, gelijk men meermalen ziet, aanhoudend bleef liggen, zodat het zelve, vermids de minne daar geen' acht op floeg, daar door van tijd tot tijd bleeker en zwakker wordende, na verioop van weinige uuren overleed. Na den dood werd het kind gtöpend, en als toen vond men de maag met bloed opgevuld, O) H. van boonhuyzen, Heelkundige Aanmer» Vingen, iftedeel, pag. 47. fltart. IÓ72. V» DEEL. K  I4<5 f. jas, over db het welk uit eene, bij de kunstbewerking ) A. lentfrinck, Geneesk. Tijdfchrift, ilïe deel, bladz. 305. CO n. tulp, Obfervationes Medica, Lib' 1. Cup. 41. '/fn;/r. 1652. Vergelijk hier raeede het Genees-, Natuur-  , AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. |55j h. Wonden der Onderkaak. i. Een matroos, den 4 Junij 1671 uit de mars op het dek van een fchip nedervaliende, brak, behalven zijn been, de onderkaak op twee plaatzen , zijnde de ééne breuk aan de rechterzijde een vingerbreed boven de achterfte kies, en de andere in het midden bij derzelver vereeniging, gepaard met eene groote wond aan den onderkant, die tot in den mond doorging, zo dat de rechterzijde van de kaak wel een duimbreed naar binnen geweken was, waar door de tong gedrukt werd, en de lijder niet fpreeken konde. Roonhuyzen, geroepen zijnde, bragt met zijne vingeren, die hij in den mond plaatfte, het ingeweken beenftuk naar buiten, en om het zelve in die gelieldheid te houden, vond hij zig genoodzaakt gebruik te maaken van een koperen werktuig, dat de breedte van eene pink had, naar de gedaante der onderkaak geboogen, en met gaatjes voorzien was, het welk hij tegen de onderkaak plaatfte, en met dun koperdraad aan de tanden vastmaakte, waar na hij de wond, gereinigd zijnde, eenvoudig verbond, beftrijkende de kanten met ol, rofarum et myrtillor, terwijl en Huishoudkundig Kabinet, enz. door j- voegen van engelen, ifte deel, pag. 199.en volgende. Lsy~ den 1779.  i$6 F. JAS, OVER DE hij eene pleister over dezelve heen lei, waarna hij den lijder eene ader opende. Door het gebruik van dit werktuig, kreeg de lijder groote pijn met zwelling, doordien de etterftof daar door werd opgefloten , om welke te ontlasten, de Heelmeester de wond met eene fchaar verwijdde» Vier weeken daarna bevond hij de breuk reeds door callus begroeid1, nam als toen het werktuig weg, en, daar hij eene affcheiding van het ontbloote been befpeurde , behandelde hij deezen lijder als naar gewoonte, zo dat hij genas. „ Dat het beter is, dit werktuig van koper, 5, boven dat van tin of lood, te maaken, (zegt „ Roonhuyzen) bellaat niet alleen in des,, zelfs fteevigheid, maar vooral 'daar in, dat de fpaanschgroenachtige kracht de verrotting van „ het tandvleesch beter tegengaat, temeer, daar „ het eenige weeken in den mond geplaatst moet „ blijven (*)." 2. Een officier werd, in 't jaar 1676 , den 5de Sep • tember, in een gevecht door een* kogel getroffen, zo, dat daar door de meeste zijner onderfte fnijtanden, waar van eenigen in de lengte, anderen dwars, van één gekloofd werden; blijvende de (fc) H. van roonhuyzen, Genees- en Heelkundi» ge Aanmerkingen, ifte deel, pag. 140. Amft. 1673.  aangezichts- en halswonden. 157 kogel, met eenige fchilfers van de onderkaak," die daar door verbroken was, onder de tong zitten. De Heelmeester nam de beenfchilfers weg: doch de onderfte fpeekzelklieren gingen tot verharding en verzweering over, terwijl de kogel, na verloop van 6 weeken, tot op het ftroctenhoofd verzakt was, alwaar de Heelmeester denzelven uitfneed, en eenige beenftukjens van de kaak, naderhand een' vrijen doortocht bezorgde, zo dat de lijder genas, met een gering lidteeken in de kin , en belemmering in het ipreeken (7). 3. Dat de tanden, gebroken zijnde , weder kunnen zamengroejen, bewijst het volgende voorbeeld, door den Hoogleeraar bonn befchreven , («O en in plaat afgebeeld van „ een' gebroken en vastgegroeiden tand van een' „ jongen, waar van het bovenfte gedeelte des „ wortels, met het onderfte een' hoek maakt, „ die achterwaards bultig uitpuilt, en van vooren „ even is als toegebogen." 4. Een jongeling brak door een' val de onderkaak (i) C. solingen, Medicinale en Chïrurgicale Wer« ken, pag. 321. Amft. 1698. (m) A. bonn, Defcriptio Tkefauri Osjïum Morboforum HOViANi, pag. 56. Amft. 1783. (n) A. bonn, Tabul. Osftum Morboforum, Fase. I, Tab. VI. fig. 4 « 5- ^mft* I78S,  158 P« JAS, OVBR.DE aan de eene zijde. Een Heelmeester herftelde de breuk, en plaatfte een ftuk lood, met vlas omwonden, binnen de lippen tegen de gebroken kaak aan, als mede een dergelijk van buiten, dat naar de kaak gebogen was, en bevestigde dit alles door een behoorlijk verband, bevelende den lijder dunne voedzelen te gebruiken, tot dat de lijder, na verloop van 3 weeken, volkomen genas (e). 5, Een' man werd door den flag van een kolf de onderkaak verbrijzeld, met verlies van eenige tanden. De Heelmeester solingen herftelde de breuk, en bediende zig van een buigzaam fpalkjen met gaatjens voorzien, het welk hij binnen de lippen tegen de onderkaak aanbragt, en met draaden bevestigde, die hij om de nabij zijnde tanden heenbragt, verder bedekte hij de kaak met het empl. de labdano, compresfen en het kinverband, waar door deeze lijder, zonder eenige wanftaltigheid, geneezen werd, niettegenftaande er, na verloop van 3 jaaren, nog een beenfchilfer werd afgefcheiden. „ De flagader en ader, die in het kanaal van dit been loopen, door eene breuk gekwetst „ wordende, zo kan de bloeding, (gelijk so- CO S. blankaart, Hollandsen Jaarregister, 2de deel, cent. 5. pag. 89. Amft. 1681. •  aancezichts- en halswonden. 1$$ lingen eens gezien heeft) het best gefluit „ worden , door het opvullen van bovist , en „ daar op geplaatst een dik pleistercompres; „ met bevel dac de lijder den mond digt toege„ floten houde, en op de zijde niet ligge (ƒ )." 6. Een jongen, oud 12 jaaren, kreeg een' flag van een paard tegen de onderkaak, waar door dezelve verbrak, zo dat men het eene ftuk binnenwaards, en het andere buitenwaards bewee-, gen kon. De Heelmeester herftelde de breuk, en bediende zig, om de ftukken op derzelver plaats te houden, van een ij vooren werktuig, in het welk eene holte was, alwaar de twee tanden ter wederzijde de breuk, in bepaald werden, zo dat de breuk daar door onbeweegelijk bleef, en de lijder in 20 dagen genas. „ In plaats van een ij vooren werktuig (zegt „ muis) kon er eerder een van tin of lood „ gemaakt worden, het welk gemakkelijker „ was (?)." 7. d. a. den 15de November 1734, door den wijn bevangen, viel met de kin op een' uitftee- (j) C. solingen, Medic. en Chirurg. Werken, pag, 321. Amft. 1698. (g) J. muis, Heelkundige Aanmerkingen, pag. 363, Rott. 1737.  töb F. JAS, OVER DE kenden ftraatfteen neder, en ging, t'huis komende, naar bed. Des morgens ontwakende, gevoelde hij aan de rechter zijde der kin veel pijn, waarom hij zig bij den Heelmeester begaf, die als toen de kin gezwollen bevond, zo dat de, lijder moeilijk ipreeken en gaapen konde, vloejende het fpeekzel uit zijn' mond, en de tong, het tandvl-esch, en de fpeekzelbuizen, even als bij emranula, opgezet. De tandrij was ongelijk ter plaatze, alwaar de Heelmeester een bloedend wondjen in het tandvleesch, en eene breuk in de onderkaak, welker eene einde naar binnen, en het andere naar buiten geweken was, bemerkte. De Heelmeeeter herftelde, door het inbrengen der vingeren in den mond, het gebroken kaakbeen, bedekte hetzelve met eene pleister van de labdanum, over dewelke hij een compres en eene lederen fpalk plaatfte, die hij door een verband, waar in een gat voor de kin was, bevestigde: verbiedende den lijder het fpreeken, en niet als dunne voedzelen te gebruiken; terwijl hij, om het wondien, en den ftank van het gekneusde tandvleesch tegen te gaan, eene zuiverende en verfterkende mondfpoeling warm liet gebruiken; zo dat de lijder, na verloop van 4 weeken, was geneezen. „ Hier  AANGEZICHTS- EN HALSWONDENi IÖI », Hier bij merkt deeze Hedmeester nog aan: „dat, behalven andere werktuigen, om de „ beeneinden der gebroken kaak te . bepaalen, „ uitgedacht, het beter is, dat koperen werk» „ tuig, c-oor roonhoyzen befchreven, in „ een van zilver te veranderen, om reden, dat ,, het fpaanschgroenachtige , het gene roon„ huyzen zegt, aan het tandvleesch zoo veel „ nut toe te brengen, van zeer veel gevaar „ kan achtervolgd worden , doordien het, in „ den mond met het fpeekzel vermengd, wordt „ doorgezwolgen, het welk aan de maag het „ grootfte nadeel, zo niet den dood des lijders, „ te weeg brengen kan (r)." 8. Een jongm n, oud 18 jaren, viel met de kin op een kruiwag n, en brak de onderkaak in het raidden aan de rechter zijde, t De Heelmeester herftelde de breuk, lei over dezelve het empl. ad fracturas van wurtz, een compres, en bordpapieren fpalk, welke hij door een verband onderfteunde, en liet den lijr der uit eene tuitkan voedzelen gebruiken. Op den zesden dag veranderde hij het verband, om reden dat het los gegaan was, doch liet de pleister liggen. Na de lijder nog driémaal verbonden te heb-! (r) J. van wyck, Aanmerkingen, pag. 262. Rott, 1730. V. deel* JU  ï6t f. Jas, ovïr de ben, zo nam de Heelmeester in de vierde week het verband weg, terwijl hij de breuk alleen door eene pleister onderfteund liet, en den lijder vrijheid tot fpreeken vergunde, en vaster voedzelen gebruiken liet. Na verloop van ééne maand was de breuk geneezen, doch de kaak aan de beledigde zijde wat ingedoken, en de kin afgeweken 9. Een timmerman een' balk helpende dragen, had het ongeluk, terwijl men denzelven te vroeg los liet, dat zijn hoofd tusfchen den balk en het binnenboord van een fcbip bekneld raakte, zo dat, het meeste geweld op de onderkaak aankomende, deeze daar door verbrijzeld werd. Titsingh bedekte de gekneusde en verbro-" ken onderkaak met het empl. thavonne, en door een behoorlijk verband, latende den lijder, den tijd van 4 maanden, geduurig mei rofarum in den mond houden, in welken tijd verfcheiden beenftukjens van de kaak door den mond zijn afgefcheiden, met dat gelukkig gevolg, dat de lijder herftelde (/). 10. De luitenant d. b. werd, bij het inneemeh (O A. titsingh, .Verdonkerde Heelkonst,, pag, 66/4 Alkmaar 1730. (O A. titsingh, Heelkonftige Verhandeling over de wwden en het wondenfchouwen, pag. 409, Amft. 1757,  aangezichts- EN HALSWONDttN. l6% van Bergen op den Zoom, door een' musketkogel getroffen, zo, dat dezelve in de linker wang inging, en dwars door den mond over de tong heengaande, door de rechter wang uitvloog, met kwetzing van de pees der flaipfpier, en affplintering van het onderfte kaakbeen, gepaard gaande mee zwelling, doch zonder pijn. Na verloop van 3 dagen werden de Heel» meester van esch en de Lector van steenbergen bij den lijder geroepen, doch waren als toen, uit hoofde der zwelling, buiten ftaat te onderzoeken, of er eenige ftukken van de kaak zig los opdeeden, terwijl de zwelling zelfs onder het aanwenden van ontbindende middelen,' en het gebruik van mondfpoelingen, zodanig toenam, dat de lijder zijn' mond naauwlijks openen, en niet dan zeer dunne voedzelen gebruiken konde. Na dat zij de wonden met wieken, die mee warme half. arcaei, mei rofarum, et tineti tnyrrhae beftreken waren, gedekt hadden, plaat-' ften zij, om de zwelling te onthinden, over de wangen wollen doeken, die in eene verzagtende ftoving nat gemaakt waren , en welke zij geduurig lieten verwisfelen, met dat gevolg, dar. de zwelling, na verloop van eenige dagen, daar door verminderde, de pijn bedaarde, de wonden L a  104 f« jas, over db goeden etter begonden te geeven, en er twee afgefcheiden fplinters van de onderkaak te voorfchijn kwamen. De verettering der wonden verminderde van tijd tot tijd zodanig, dat die van de rechter wang genas, doch door die van de linker ontlastten zig nog twee kleine beenfplinters, echter was en bleef de mond zodanig gefloten en vernaauwd, dat de lijder buiten ftaat was eenige fpijs te kunnen gebruiken. Om den mond te verwijden maakte men gebruik van eene mondfchroef, die met eenige trapgroeveh voorzien was, waarmede men den lijder dagelijks zijn' mond liet verwijden, met dat. gelukkig gevolg, dat hij meerder voedzelen konde gebruiken. De wond fchikte zig verder tot geneezing, en men ontdekte geene beenfcheiding meer, zo dat de lijder genas. Doch om een mismaakt en ingetrokken wondteken voor te komen, raadden zij deezen lijder langs de buitenzijden van de kaak, dagelijks wrijvingen met den vinger te verrichten (a). li. P. a. c. oud 24 jaaren, viel den 3den April 1778 van eene ladder, op welke hij buiten een venfter der vierde verdieping van een C«) P- van esch, Heelkundige Waarneemingen, pag. 244. Goud. 1773.  aangezichts- en halswonden. ÏÖ5 huis zat te fehilderen, en bekwam daar door,1 behalven verfcheiden wonden, kneuzingen, ontwrichtingen, ook eene in 3 Hukken gebroken onderkaak, zo, dat het kinftuk daar van, ter breedte van 5 tanden, van de zijdedeelen gefcheiden was, met verfcheuring van het binnen-?, fte bekleedzel des monds, en vergezeld van twee huidwonden , door welke de onderfte hoeken heenftaken, en , bij wijze van een hellend - vlak, onder de tong verholen waren, gaande deeze verbreeking der onderkaak nog met twee andere wonden in de rechter wang, en eene algemeene kneuzing van het aangezicht vergezeld» De oordeelkundige Heelmeester van gesscher, toen ten tijde deezen allerongelukkig, ften lijder in het Gasthuis bezoekende, herftelde het losgeflagen kinftuk der onderkaak, en voorzag de wonden van de wang', en van de bedekkende huid der onderkaak met de drooge hechting, bevestigde dit alles door twee langwerpige drukdoeken, die hij door den vierhoofdigen ilingerband onderfteunde, liet den lijder binnen weinige uuren tweemaal eene ader openen, en dunne voedzelen gebruiken. Den iaden bevond de Heelmeester, dat het losgeflagen kinftuk zig begon te hechten aan de zijdedei bn, zijnde tot hiertoe daar in verhinL 3  Ï66 F. JAS, OVER DB derd door eene vrij groote verëttering van de wonden in den omtrek, die hij daarom met een mengzel van witten wijn, tinct. myrrhae, en iKfl rofarum liet behandelen. Den 15de Mei bevond hij de breuk der onderkaak nagenoeg geneezen, waarom hij den lij* der meer vaste voedzelen gebruiken liet. Van den SAlten Mei tot den n^üen Junij, werden om den anderen dag bij ieder verband de wonden beftrooid met myrrhe, en met droog plukzel gedekt. Den 27de Mei nam de Heelmeester twee kleine en dunne beenfchilfers, die van de onderkaak afgefcheiden waren, uit den mond weg: ook ontlastten zig op den 14de Julij een klein beenbrokjen uit de wond aan de rechterzijde van de kin.; den 16de een ander, en den 59de een derde uit het nog overgebleven gedeelte van de verfcheuring des binnenften bekleedzels vaa den mond, waarna in weinige dagen de openingen zig flooten, en de breul; der onderkaak volkomen was geneezen tv% la. Hoe zeer zamengefteld de breuken der onderkaak zijn kunnen, leeren de volgende voor- (v) Verhandelingen der Hollandfche Maatfchappij der Weetenfchappen te Haarlem • JSX Deels, 2de Stuk, pag, et feq.  aangezichts" en halswonden. ï67' beelden, door den Hoogleeraar bonn befchreven, cw)en in plaat afgebeeld r*)« Van het bekkeneel van een' jongeling, wiens aangezicht door het vallen uit een' boom beledigd was. De fnijtanden der bovenkaak zijn met het buitenfte gedeelte der tandkasfen verbroken, en verloren geraakt. De linker hondstand, en voorfte kies, zijn met twee ftukken der tandkasfen opwaards gedreven, en aan de zijden van den neus door beenftof verëenigd. De onderkaak is op twee plaatzen gebroken geweest, en weder zamengegroeid: de eene deezer breuken heeft plaats gehad aan het kinftuk, tusfchen den tweeden fnij- en linker hondstand, terwijl aan de binnenzijde van dit zelfde kinftuk eene andere fcheur gevonden wordt, die, van den tweeden rechter fnijtand beginnende, in de zo even genoemde uitloopt, zo dat dit midderifte gedeelte 'van de kaak met drie fnijtanden ten eenemaal is los geweest, en wederom verëexrigd. Daarënboven werd door den val de onderkaak naar achteren gedreven, en daar door is het rechter geledingshoofdjen in zijn halsjen afge- (w) A. bonn, Defcriptio Thefauri Osjïum Morboforum hoviani, pag 5" 15. Even eens zegt de beroemde tem HAaff: — De onderkaak door een' fchot, „ vooral van een' kanonkogel, geheel of ten „ deele verbrijzeld of weggefchoten zijnde, „ maakt een allerdeerniswaardigst aanzien; dan „ deeze kwetzing is niet altoos doodlijk. „ Hier om moet men trachten dusdanige onge- lokkige lijders alle nodige en fpoedige hulp „ ter geneezing, door zagte uitwendige midde» „ len en gapaste verbanden, enz. toe te bren„ gen, en vooral in den aanvang dunne zagte „ fpijs en drank, door middel van een' treg„ ter, toedienen. — Daarna, als de randen .,, der wond met vel overdekt zijn, moet er „ eene van zilver of ander metaal gemaakte „ onderkaak, die achter de ooren wordt vast- gemaakt, aangevoegd worden; zo als, (zegt „ hij verder) aan twee gekwetften, die in den „ voorigen oorlog in onze hospitaalen geneezen „ zijn, gefcbied is (tf)." (s) J. Di schlichting, Wond-Heelkunde, pag. g6. Amft. 1748. Ca) G. ten haavf, over de Kwetfuuren, pag. fu Rott. 1788.  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN. «72 i. Wonden der Ooren. i. H. s. kreeg door een* (lag met een' fabel; behalven nog andere wonden, ééne aan de lin« kerzijde van het hoofd, even boven den uitwendigen gehoorweg, fchuins nederwaards doorgaande, zoo dat zijn oor op de helft doorgehouwen werd, zijnde de lengte der wond over dwars ruim 6 duimen; zig uitftrekkende voor het voorfte van het linker oor tot achter» waards aan de rechter fpier van de rechterzijde in den nek, met kwetzing van alle de fpieren in den omtrek, makende eene fchuinfche, op het flaapbeen1 afgefchrampte lapwond van 3 duimen diep, die wijd van één gaapte, met ontblooting van het flaapbeen, zijnde de kanten der wond pijnlijk opgezwollen, ingetrokken, en pmgekruld, uit hoofde dat de lijder lang zonder eenige hulp, in de open lucht gelegen had. De Heelmeester zuiverde de wond met warmen witten wijn, en beftreek ze door een penceel met warme half. copaïbae, en hechtte dezelve door een ftuk pleister van het empl. ai fracturen van wurtz, het welk de gedaante van de Griekfche letter n had, bragt eene fteekwiek, met half. arcaei bedeeld, in den uitwendigen gehoorweg, overdekte de wond met eene wiek met denzelfden baizem beftreken, lei  172 F. JAS, OVER DE eene ftrook kleefpleister dwars over de einden der hechting, eene andere over het onderfte, en over dit alles een empl. defenfivum, op welke hij een compres plaatfte, dat hij door den kinband bevestigde, waarna hij den lijder liet te bedde liggen, en een' verkoelenden drank gebruiken. Na verloop van 3 dagen het verband losmakende, bevond hij dat de lippen der wond twee ftroobreedten van elkander afgeweken wa* ren, waarom hij dezelve weder als te vooren verbond. Van het flaapbeen zijn twee beenfchilfers afgefcheiden, en het oor, dat gedeeltelijk afgehouwen was, is weder aangegroeid, doch met een ingekrompen lidteken, zo dat de lijder, onder dusdanige behandeling, in den tijd van a maanden was geneezen (£). 2. Dat het oor, geheel afgefneden zijnde, weder aan het hoofd vereenigd worden kan, zegt forestus gezien te hebben te Leuven, aan eenen zekeren adolphus, wiens oor door een zwaard zodanig gewond werd, dat hetzelve met een gedeelte van het bekkeneel, hem bij den fchouder of hals nederhing , doch welke (6) A. titsingh, Verdonkerde Hselkonst, pag. io<, Alkmaar 1730.  aangezichts" en halswonden. 173 wond, door de vlijt van een' kundig Heelmeesü ter, weder is geneezen. „ Zo veel, zegt forestüs, vermag de na,, tuur, dat zij de hoopelooze wonden zelfs, „ met behulp van een' ervaren Heelmeester, „ tot gc-neezing brengt (c)." Even eens zegt de Geneesheer vink, iemand gezien te hebben, wfcns oor, door den flag van een' fabel , bijna afgehouwen was , het welk door de bloedige hechting nog behouden werd jï:.z :1L- ; 'l rxp Sa f«pr«iï . M tfc k. Zamengeftelde belediging. I. Een man, oud 70 jaaren, werd in Octo» ber 1719 , tusfchen een' muur en een hollend rijtuig, zodanig bekneld, dat zijn hoofd eene wond, Be neus eene zamengeftelde breuk, de lip en onderkaak eene doorgaande fcheur, met verlies van tanden bekwam, gaande dit alles nog vergezeld met twee gebroken ribben. De Heelmeester van wyck, deezen lijder bezoekende, ging de bloedvliet tegen, en be« handelde eerst de zamengeftelde breuk der Cc) P. forestüs, Objervat. et Curat. Med., Lib. & Obf. 36. Francof. 1602. Cii) P. vink, Aanmerk, op de Chir. Operat. van diqnis, bl. 6. Rott. 1740.  *?* JAS, OVKR B£ neusbeendVen, die hij, door het inbrengen van zijn' vinger, zo in het een als ander neusgat, hertelde, waarna hij op de ontbloote neusbeen, deren piukzei, in fpifit. vini bevochtigd, aanlei» orderfteunende de lippen der wond met ft-ooken pleister, over welke hij drooge wieken Iwe» leij, die hij bij het volgende verband met half' orcaei beftreek, met het empl. de labdano bedekte, en met een compres in brandewijn be. vochtigde; terwijl hij de zijden van den neus met kleine langs de zijden van den neus geplaatfte compresjens opvulde, en dit alles door het neusverband bevestigde. *Na het affcheiden van eenige beenfehilfers, die de Heelmeester, door het, gebruik van prikkelende en uitdrogende tinctuur en, bevorderde, is deeze zamengeftelde breuk, na verloop van 7 weeken, geneezen, met achterlating van eene geringe wanftaltigheid van den neus, en een ingetrokken lidteken. De opgefcheurde kaak, zo wel als het tandvleesch, en de binnenfte oppervlakte der lip 5 werden van tijd tot tijd met een zuiverend middel beftreken, en, om de aangroejing deezer deelen voor te komen, lei hij tusfehen beiden een wiekjen, met het zelfde middel bedeeld, terwijl hij de lipwond allengskens door kleefpleisters vereenigde, en met lal/, arcaei  AANGEZICHTS- EN HALS WONDEN. >Ï7fj bedekte, zo dat deeze lijder hier door van zijne hoofdwonden genas CO' 2. Een foldaat werd door een' musketkogel zodanig getroffen, dat dezelve, digt onder den neus, door de bovenlip indrong, gaande door het bovenkaak- en gehemelcebeen , vervolgens naar de linkerzijde, alwaar de kogel bij de vereeniging van het opperkaak- en jukbeen, weder uitvloog, met verbrijzeling van genoemde been^ deren, verfcheuring van bloedvaten, zenuwen, en vliezen, enz. Eenige afgebroken puntige beenftukken, die den lijder zeer veel pijn te weeg bragten, nam de Heelmeester met een tangetjen terftond weg, terwijl nog anderen daarna van zelve werden uitgedreven. De overige van één gefcheiden, doch met het geheel nog zamenhangende deelen, voegde de Heelmeester met de vingeren voorzigtig bij eikanderen; in de beide openingen deezer wond, bragt hij eene korte fteekwiek, die met etter-; makende zalf beftreken was, en hield de wonden daar door zo lang open, tot dat de zuive» ring bevorderd, de losfe beenftukjens ontlast,' de holten met vleesch, en het been met caUus begroeid waren. (OJ.vanwïck, Genees- en Heelkitnflïge Aanmer* kingen,.pag. i7©,Rott. 1730»  'l7t1 F» JAS» OVER. DE Tot eene mondfpoeling werden verzagtende en zuiverende middelen' gebruikt, terwijl men op het aangezicht het empl, defenfivum vigonis, daar over compresjens, en een behoorlijk verband aanlei. Wegens eene hier op volgende fterke verëttering, was de Heelmeester genoodzaakt, gebruik te maaken van eene bederfweerende en zamen' trekkende infpuiting, waar door, na ontlasting van nog eenige beenfchilfers, eene gewenschte geneezing binnen korten tijd volgde (ƒ). ' 3, In het jaar 1747, werd iemand in het hospitaal bij Rotterdam gebragt, en aldaar geneezen, dien, in het beleg van Bergen op den Zoom, de beide oogen, de geheele neus, en het grootfte gedeelte der opperkaak, door een' fchot weggenomen waren. Welke middelen ter geneezing hier toe zijn aangewend, en of hst gemis deezer deelen door kunstwerktuigen, al dan niet vergoed geworden zij, daar van vind ik geene melding gemaakt (g). 4. Hier bij kan ik nog voegen de twee vol* gen- (ƒ) W. schouten, Gewonde Hoofd , pag. 255. Rott. 1726. Cg) J- t>- schlichting, Wond-Heelkunde, pag. 95. Amft. 1748.  AANGEZICHTS- EN HALSWONBENé l?f gende voorbeelden, uit de verzameling van den Hoogleeraar bonn, befchreven en in plaat uitgedrukt, z'jnde „I. Het bekkeneel eener zeer oude eh tandè„ looze vrouw. Het rechter opperkaakbeen is „ gebroken geweest; deszelfs ligchaam, dat naar „ buiten tot een uitfteekzel oprijst, de grond„ fteun van het jukbeen, en een gedeelte van ,9 den kaakboezem uitmaakt, is door geweld ge„ broken, geheel los geweest, naar achteren ge„ drongen, en in dien ftaat weder met het ove • 3, iige been vastgegroeid. „ Het jukbeen is er mede vereenigd gebleven f i9 en te rug gedreven, zo dat deszelfs buitenfte gedeelte naar vooren gekeerd ftaat; deszelfs 5, bovenfte uitfteekzel is hier toe uit zijne za«* „ menvoeging met het voorhoofdsbeen losgefla„ gen, en ftaat er van af; het zijdelijk uitfteek- zei is nabij het juk gebroken geweest, doch „ weder geheeld. j, De benedenfte oogholsrand is aan deeze „ rechterzijde lager, dan die van de linkerzijde. „ De kaakboezem is van buiten open gevon» 9, den; de dunrte beenfchörs, door de vaatjens „ van het groejend beenvleesch doorboord, gaf }, daar toe na den doöd aanleiding. „ Het beenweer, het welk deeze beenderen V- GEEL. M  178 F. JAS, OVER DE „ weder volkomen herëenigd heeft, is zeer ge„ ring (ft)." s. Het bekkeneel van een* bejaarden, „ Het „ linker jukbeen is gebroken en gefcheurd: des„ zelfs bovenfte uitfteekzel, zo wel als het zij„ delijke en het voorfte, nevens een gedeelte „ van het kaakbeen, zijn allen dwars gebroken, ,, en wijken als met naaden van één. „ Ter wederzijde deezer beenfpleeten ziet „ men de beenfchors met tallooze gaatjens „ doorboord, door bloedvaten. „ Het beeneelt, waar door de natuur de herj, eeniging, of volkomen affcheiding trachtte te „ bewerken, was derhalven nog vliezig en vlee„ zig: De van één gefcheiden beenftukken han„ gen echter onderling te zamen, en zijn flaau„ welijk weder vastgegroeid met het opperkaak„ been, en met het jukuitfteekzel; terwijl des„ zelfs losgeflagen zamenvoeging met het flaap„ been nog gedeeltelijk gaapt. „ Het inwendig ooghol vertoont eenige klei„ ne beenfcheuren (/')•" (A)A. bonn, Talul. Osjium MorboJ'otum, Fm. L Tab. V. Fig. I. Amft. 1785. CO A. bonn, L, C. fig, s.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. ifjj TWEEDE AFDEELINÖ. B. Wonden van den Hals. a, Wonden der algemeene bekleedzelen eh fpiètenl ié Een foldaat werd door een kogel in den hals getroffen, zo dat dezelve aan de eene zijde van den hals weder uitvloog, makende eene worid, waar door men de vingeren van weder- zijds in dë openingen bij eikanderen konde brengen, welke lijder volkomen is geneezen» Hoedanig deeze wonden behandeld, en welke middelen daar toe zijn aangewend, vindt men niet gemeld 2. S. s. kreeg, in het overenteren, riïet eenè halvè piek twee geftoken wonden aan den hals*> die fchuins tot in de musculi maftoidei doorgif gen, waar van de linker van den buitenkant, en de rechter van de binnenzijde inging. De Heelmeester verbond deeze gekneusde eh gedeeltelijk gefcheurde wonden met het unguetitum digeftivum, en nervtnurn, waar over hij het empl. flichticum heen lei, tot den zesden dag,wanneer hij eene dunne fteekwiek in de wonden (fc) S. blankaart, Hollandsen jaar-register,* jdè' deel, cent. 7, pag. 378. Amft. 1682. M a  l8o F. JAS, OVER DB inbragt , waarna hij weder dezelve met eene wiek, die met digestivum beftreken was, en over welke hij eene kleefpleister heenlei, verbond, met dat gelukkig gevolg, dat de lijder in de vierde week geneezen was (*/). 3. Een jongen, oud 24 jaaren werd met een mes eene diep geftoken wond aan de zijde van den hals toegebragt, zo dat dezelve van de linkerzijde , dwars binnenwaards, naar boven zig uitftrekte, met kwetzing van verfcheiden peezen. De Heelmeester verbond deeze geftoken wond in de eerfte 3 dagen plat, met de half. arcaei, beftreek de opgezwollen fpieren en omliggende deelen met el. cerae, en overdekte dezelve met het empl. defenfivum: verders plaatfte hij boven over den nek en rug, warme doeken: deed den lijder eene ader openen: liet hem eene emulfie gebruiken, en een zagt verkoelend dieët houden. Op den yierden dag bragt de Heelmeester voor in de wond eene maatig dikke en korte fteekwiek, die met een fterk mixtum beftreken was, ten einde daar door de wond eenigzins te verwijden, doch verder verbond hij als te vooren. Onder deeze behandeling bragt de Heelmeester deezen lijder zo verre, dat dezelve, na ver-' (O A. titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag. 33. Alkm. 1730.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDBN. I$l loop van 3 weeken, weder in ftaat was, om zijne voorgenomen reis te volbrengen (*»). b. Wonden der Luchtpijp. ■ I. Een jongeling floeg in wanhoop de handen aan zig zeiven, en bragt zig eene wond toe aan het voorfte gedeelte van zijn' hals, doorgaande tot in de luchtpijp, waar door hem de ftem benomen werd. Een Heelmeester, deezen lijder bezoekende, hechtte terftond de van eikanderen gefcheiden kraakbeenige ringen met naald en draad; doch de onbezonnen lijder fcheurde de hechting weder los , en wel zodanig, dat de randen der wond, door het uitrukken der draaden, ongelijk van één gefcheurd werden, waar door de Heelmeester buiten ftaat gefteld werd, om de randen der wond andermaal op die wijze te her* eenigen. Om echter de van één gefcheiden ringen der luchtpijp bij elkander te bezorgen, nam de Heelmeester het befluit: eene pleister, van kas* tenmaakers lijm bereid, op de beide kanten der wond aan te leggen, door welke pleister hij een' draad dooi bragt, en dus de wond heiëenig- («0 A. TITSINGH, L. C. fOg. 141. M 3  |8f R. J A $ , O V E R D K de, (op dezelfde wijze als in de bloedige hech? fipg). ÏSietregenitaande deeze lijder nog dikmaals getrccht heefc, deeze hechting wederom los te fcheuren, zo heeft hij daar in niet kunnen flaagen, uit hoofde dat deeze pleisters zo fterk aankleefden, dat zij, zonder de huid mede te •verfchearen, niet konden weggenomen worden. Onder dusdanige behandeling had de Heelmeester het genoegen, deezen ongelukkigen lijder binnen eene maand geneezen te zien. „ Hij heeft, na zijne geneezing, (zegt tulp) alleen dit geringe hinder overgehouden, dat „ hij in een zangkundig accoord genoodzaakt werd wat laager te zingen, dan voor dat hij zig gewond had («)•" s. Een corporaal, oud 40 jaaren; Werd in de belegering van Cranganor, met een' musketkogel dwars door het voorde gedeelte van den hals gefchoten. De wond was ter wederzijde vrij aanzienlijk, en, daar de kogel was uitgevlogen, zeer opgefcheurd, benepens de luchtpijp in derzelver achterne gedeelte getroffen, het gene de Heelmeester schouten, niet alleen door het verlies van fpraak, de uitkomende lucht, gedurige £n) N. tulp, Obf. Me&cae, pag. 98. Amft,, 1641."  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. I83 hoest, enz. maar ook door het gezicht duidelijk waarnam. Deeze Heelmeester verbond den lijder dagelijks , met een maatige dikke en niet te lange fteekwiek, die met een zagt digeswum beftreken was, in de wond te brengen, over welke hij het empl. defenjïvum vigonis heenlei , en met eenige compresfen, en een los rondgaand windzei bevestigde, terwijl hij den lijder, na het eerfte verband, eene ader had geopend. Onder deeze behandeling volgde fpoedig eene goede verëttering , en de lijder begon wederom te fpreeken; doch dit werd als nog door den Heelmeester afgeraden: dunne en zagte voedzelen, benevens een ontlastmiddel, ter bevordering van den ftoelgang, werden hem toegediend, terwijl hij van een linctus, uit verzagtende en verkoelende fijroopen, gebruik maakte. Na verloop van 7 of 8 dagen werd de zuivering der wond verkregen, en dezelve begroeide met een zuiver fchoon vleesch. Na dat de Heelmeester de fteekwieken allengskens verkleind, en vervolgends geheel had weggelaten, werd deeze lijder volkomen geneezen (0). 3. R. de r. kreeg den 14 September 1654," (e) W. schouten, het Gewonde Hoofd, pag. aöSRott. 1726. M 4  IS4 r. j a s , o v e r d e eene wond aan de zijde van den bals, beginnende twee vingeren breed achter het linker eor, zig uitftreklcende tot dwars over de luchtpijp, die tot op derzelver binnenfte vlies was doorgefneden, en waar bij de kropader, tevens dwars was afgefneden. Op de gewoone manier (zegt de fchrijver) den Heelkundigen genoeg bekend, is deeze lijder geneezen (p~). 4- Op den sde Julij 1654; bragt een flaaf zig zeiven eene wond aan het voorfte gedeelte van den hals toe, waar bij de luchtpijp half doorgefneden werd. De gekwetfte werd binnen korten tijd, en zonder veel moeite, daar van gelukkig .geneezen; doch van de behandeling maakt de fchrijver geen gewag (^). - 5. Een man, oud 24 jaaren, kreeg in het jaar 1674 eene gefneden wond in het bovenfte gedeelte van den hals, zig ukftrekkende, van boven de linker tot recht boven de rechter uit. Wendige kropader, met geheele affnijding der (?) h van Lamszweerde, Heelkundige Waarneemingen; achter j. scultetus Wapenhuis, ade (deel, pag, 951. Amfi. 1748. («) S, blankaart, Hollansdcb Jaarregister, 4de ?ent. g. pag. 43. Arrft, 1688.  aangezichts- en halswonden. 185 luchtpijp, en gedeeltelijk van den ilokdarm, zo dat de lijder geen geluid konde geeven. Een Heelmeester geroepen zijnde, hechtte de lippen van de wond met naald en draad, waarmede hij 4 a 5 hechtingen deed, te zamen, die hij onderfteunde met ftrooken kleefpleisters, verder overdekte hij de wond met een in wijn bevochtigd compres, en bepaalde het hoofd door een verband voor over. Na verloop van eenige uuren begon de lijder weder te fpreeken, als wanneer hem een clysma geappliceerd, en dunne voedzelen werden toegediend. De wond werd met ettermakende middelen verbonden, met dat gevolg, dat de lijder, onder deeze behandeling, in 30 dagen volkomen was geneezen (r). 6. Een Heer floeg den 15 Oótober 1733, in wanhoop de handen aan zig zei ven, en bragt zig met een mes, behalven andere wonden, eene gemeden wond aan den voorkant van den hals toe, doorgaande tot in de luchtpijp, tusfchen de tweede en derde kraakbeenige ringen, beneden het ftrottenhoofd. De Heelmeester van esch, bij den lijder komende, bedekte de wond met eene lap lin- (O S. blankaart, L. C. pag 321. ifïe deel, cent. 4. Jmjl. 1680. M 5  ï8Ö ff. JAS, OVER BR nen, en liet het hoofd door een' helper fterk voor over houden, terwijl hij het noodige verband jn gereedheid bragt, Deeze Heelmeester bragt eene kromme naald, met een' dubbelen zijden draad voorzien, tusfchen de naast aangelegene ringen door, voegde de kanten der gewonde luchtpijp digt bij elkanderen, en bevestigde die, door den draad toeteknoopen; verder bedekte hij de wond met plukzel, en onderfteunde dit alles door een fterk vooröverhou* dend hoofdverband. Den lijder werd eenige oneen bloed afgetapt, waarna men hem te bedde bragt, terwijl een Geneesheer hem een rustverwekkend drankjen liet toedienen. Den volgenden dag bevond men, dat de lijder zeer wel gerust had, en hij bij zijne volkomen kennis ontwaakte. Het verband losmakende, zag men, dat de hechting zig in goeden ftaat had gehouden; dus lei men op de wond eene platte wiek, die met half. arcaei, waar onder mei roJarum vermengd was, befmeerd werd, daar over een empl. coeruleum , en een behoorlijk verband. De lijder bleef bij zijne volle kennis, wanneer de Heelmeester, op den tienden dag de draaden wegnemende, als toen het genoegen had  AANGEZICHTS- EN HALS WONDE N» l8j> te ondervinden, dat deeze lijder met den zestienden dag , van zijne wonden was geneezen 7. Eene oude vrouw, in zwaare vertwijfeling geraakt zijnde, bragt zig met een bot, roestig en fchaarig mesjen,'al zagende, des nachts eene wond aan den voorkant van den hals toe, die met fchuinfche gezaagde hoeken en kanten door de kraakbeenige ringen der luchtpijp doorging, waar door de lucht, het fchuimend bloed en bloederig vocht, onder het hoesten zig ontlastte, Een Geneesheer, benevens twee Heelmeesters deeze lijderes bezoekende, trachtten de wond der luchtpijp door de bloedige hechting te vereenigen: dan deeze verllandelooze vrouw was hen daar in zo hinderlijk, dat zij hun voornemen niet konden bereiken, rukkende zij zelfs, in tegenwoordigheid der oppasfers, het verband van den hals af, met dat ongelukkig gevolg, dat zij, ftom en al hoestende, op den vierden dag overleed (t~). 8. Een jongeling, oud 29 jaaren, in benaauwde droefgeestigheid vervallen, bragt zig met een fcheermes eene wond aan het voorfte gedeelte van den hals toe, die bijna de geheele lucht- (i) P. van esch, Heelkundige Waarneemingen, pag. 178- Goudr 177a. (*) W. schouten, het Gewonde Hoofd, pag,-267. Rott. 172Ó.  |88 F. JAS, OVER DE pijp, omtrend hec ftrottenhoofd, dwars doorging; met kwetzing van de linker kropader, en naastgelegen fpieren, doch inzonderheid der tnmculus maftoideus, door welke wond de lucht met zeer groot geraas uitkwam. De Heelmeester, deezen lijder bezoekende, ging de bloeding met droog plukzel tegen, over het welk hij vervolgends een flukjen linnen lei, dat zig tot over de wond der luchtpijp uitftrek* te: verder vulde hij de beide hoeken der wond met wieken op, die hij mat eene pleister om den hals bevestigde, terwijl hij op de gekwetfte ader met den "vinger drukken liet. Den tweeden dag nam de Heelmeester het verband af, vond het bloeden gefluit, doch de lippen der wond zeer verwijd; om deezen bij elkander te brengen, nam hij een ftuk kleefpleister, dat de gedaante van de letter Y had, waar van hij de onderfte punt op het borstbeen, en de twee bovenfte over de wond, tot achter voorbij de ooren op het hoofd aanlei, die door een behoorlijk verband bevestigende. Na verloop van twee uuren werd de Heelmeester weder bij den lijder geroepen, en bevond als toen, dat de onzinnige jongeling het verband had afgenomen, en zijne vingeren in de wond en luchtpijp geftoken, om zig, door dee-  AANGfiZICHTS- EN HALS WONDEN. ÏÖÖ ze deelen op te fcheuren, van het leven te be- roo ven. Hierom bediende de Heelmeester zig van de bloedige hechting, waar mede hij de wond op 4 plaatzen vereenigde, en weder naar behooren verbond, doch bij den lijder een oppasfer plaatze nde. Den volgenden dag had de lijder eene heete koorts, en de lippen der wond, zo wel als de omliggende deelen, waren door lucht uitgezet, zo dat hij hem weder op nieuw verbond. Doch daar de oppasfer befpeurde, dat de lijder in benaauwdheid toenam, weinig of niet uitademen konde, en dat het geheel ligchaam opzwol , liet hij den Heelmeester andermaal ontbieden. Deeze bevond wel ras, dat de lucht uit de gewonde luchtpijp , in plaats van door den mond, voor het grootfte gedeelte in het celachtig weefzel ingeperst werd, het geene de opzwelling van het ligchaam veroorzaakte, dus nam hij het verband af, ten einde aan de lucht, (die onder het losmaaken even als uit een' blaasbalg door de wond ontfnapte) een' vrijen uitgang te geeven, fneed de draaden los, en verbond weder als in den beginne, behalven, dat hij de wieken met digestivum beftreek , die hij met twee ftroGken kleefpleisters bepaalde, terwijl de  1<}0 F. JAS, OVER DE wond der luchtpijp alleen met een Iapjen linnen bedekt bleef. Bij het volgende verband plaatfte de Heelmeester een hol pijpjen, hebbende aan den onderkant eene wijde, en aan den bovenkant eene naauwe opening, tot uitgang voor de lucht, het welk met zeemleder bekleed was, op de wond der luchtpijp, vulde die der bekleedzelen op,; het welk hij door de eerfte hechting aangedrongen hield: doch dit beantwoordde niet aan de verwachting, want op deeze wijze hechtende, moest de Heelmeester los, of niet, opvullen^ waar door eene menigte etter zig in de wond Verzamelde; en liet hij de hechting geheel na, ten einde de wond als dan fterk te kunnen opvullen , dan gaapte dezelve zeer wijd; de etterftof vloeide in de luchtpijp, en bij het hoesten, in de wend, alfchoon de lucht een' vrijen Uitgang door het holle pijpjen had. Öm voor den etter een' vrijen uijgang te bezorgen, maakte de Heelmeester aan den onderkant der wond, in de bekleedzelen, eene infnijding tot over het borstbeen, en lei eene lange ftrook kleefpleister, welker midden hij in den nek, en de einden daar van voor over de borst, onder de gemaakte opening kruisfende, aanlei, het welk dat gewenscht gevolg had,  aangezichts» en HALSWONDEN» ïjjl dat 5 weeken daarna, de wond van beide de zijden, tot aan het ftrottenhoofd, met vleesch begroeid was, terwijl men, tot fluiting van de wond der luchtpijp, het pijpjen van tijd tot tijd verkleinde, zo lang, tot dat de lijder onder deeze behandeling, en een gepast dieet, gepaard met inwendige geneesmiddelen , in de derde maand, van deeze wond was geneezen, overhoudende eene zeer heefche fpraak («). Eene oude onzinnige vrouw, bragt zig eene wond aan het voorde en bovenfte gedeelte van den hals toe, door het fchildwijze kraakbeen, diep doorgaande, zo dat de wond meer dan een duim van één gaapte. Veertien dagen daarna, werd schlichting bij deeze lijderesfe geroepen, die eene kromme naald doorbragt door de huid en het gewonde kraakbeen, aan den onder- en bovenkant, en vereenigde den draad door eene vaste knoophechting, het welk hij door een wel aangelegd verband onderfteunde, met dat gelukkig gevolg, dat deeze lijderes, zonder toevallen, onder deeze behandeling , fpoedig genas. Hier bij voegt schlichting nog het volgende geval uit bohnius, „ van een' man, „ bij welken een ftuk van de luchtpijp van voo- (b) a' titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag, 29. Alkm. 173a  ïgs, f. jas, over de „ ren was weggefchoten, doch geneezen zijnde} „ eene opening had overgelaaten, die hij met ,, een klapjen toedekte. Welk een dergelijk ge„ val ook schlichting betuigt in Saxtn „ 1724; gezien te hebben (v)." 10. Een' foldaat werd, door het fchot van een' fnaphaan, zulk een groot gedeelte van de luchtpijp door den kogel weggefchoten, dat men buiten ftaat was de randen der wond bij elkander te bezorgen, het welk ten gevolge had, dat de lijder, fchoon geneezen, eene opening in dezelve overhield. Wanneer de lijder deeze opening met eene fpons bedekte, dan fprak hij zeer gemakkelijk, doch dezelve daar van afnemende, was de ftem geheel weg (»v). c. Wonden des Slokdarms, I. A. v. van zijn verftand beroofd, kwctfte zig den icde Augustus des jaars 1700, met een mes aan den voorkant van den hals, zodanig, dat hij de geheele luchtpijp doorfneed, en den flok- (y) J. d. schlichti ngh, Wond - Heelkunde, pag. 68. Amft. 1748. (w) G. van swieten, Commentaria in AphorimoS > n. boerhaavb, Tom. I. pag. 268. Lugi, Bat. 1752.  aangezichts- ÊN HALSWONOBtf/ 293 flokdarm getroffen, bad , het welk inzonderheid bieek, om dat de drank, dien hij gebiuikte, uit de wond uitliep. Hoe diep echter deeze wond was doorgegaan, zo is dezelve nogthans door den Geneesheer r au en den Heelmeester constantijn, (Leermeester van a. titsingh) geneezen geworden: behalven dat deeze lijder daar door zijne ftem eenigzins verloren had. (*) 2. Een foldaac kreeg in het overen teren eene geftoken wond, die door den hds door en door ging, zodanig , dat dezelve achter het ftrottenhoofd heengaande, den flokdarm geheel en al doorboorde : doch deeze lijder is op den derden dag, zonder dat de Schrijver van de behandeling gewag maakc, aan zijne wonden overleden, (j) 3. Een foldaat werd in den oorlog door een' fnaphaanfchot aan den voorkant van den hals zodanig getroffen, dat de kogel de knakheenige ringen der luchtpijp, onder het ftrottenhoofd, geheel wegfcheurde , en de flokdarm tot op de helft mede zwaar gewond werd , waar door hij naderhand buiten ftaat was, iets te kunnen doorzwelgen. (k) A. titsingh, Verdonkerde Heelkunst, psg. 34. Alam. 1730- C?) A. titsingh, L. Cpag. 34. N  ïo4 p. jas, over de . De lijder is geneezen, doch de wond niet geheel en al door vleesch aangevuld. Daar deeze lijder, om zijn' kost te winnen, zig aan veelen vertoonde, zag trioen hem insgelijks, en bevond dat hij eene opening onder de kin had, die zig tot het boven (te van den hals uitftrekte, en dat de luchtpijp onder het fchildwijze kraakbeen geheel ontbrak: voords dat de flokdarm buitenwaards uitpuilde, en gelchikt was om dunne voedzelen door te laaten , zo dat de lijder, door behulp van een tregter, brood en andere fpijzen, zeer fijn gemaakt, en met het een of ander vocht vermengd , even als door eene goot, tot in de maag overbragt; terwijl alles, wat door den mond gebruikt werd, door de opening der wond weder terftond uirliep. (z) 4. Eene vrouw werd in her jaar 17 5 door een andere, behalven nog andere kwetzingen, eene gemeden wond aan den voorkant, ruim over de halve zijde van den hals, toegebragt, en eene geftoken wond, aan de zijde van de Musculus Maftoideus ingaande, die tot in den flokdarm aan de linker zijde doorging. De Heelmeester verbond deeze halswonden uitwendig met baljam. copaïbae, terwijl hij in- C2)C.trioen, Obfervationes Medko - Chirurgie*, tav. 40. Lugd. Bat. 174$.  aangezichts- en halswonden. 195 wendig den balf. lucatellat liet toedienen, met dat gelukkig gevolg, dac deeze lijderes in 3 weeken daar van werd geneezen. f» 5. Een foldaat, oud vijf en dertig jsaren,werd in een beleg, dooreen' musketkogel, midden door den hals gefchoten: zodanig, dac de kogel alleen den flokdarm getroffen had , het welk daar uit bleek , om dac de fpijs en drank, die hij gebruikte , uit de wond vloeiden. De Heelmeester behandelde deeze wond op de gewoone wijze, en had het genoegen te ondervinden, dat deeze lijder voorfpoedig genas; terwijl intusfchen de Heelmeester, ftaande de behandeling, aan deezen lijder de voedzelen in eene achter over liggende houding zeer voorzichtig liet toedienen, (b) 6 Eene vrouw werd aan de linkerzijde van den hals gewond, zodanig, dat de flokdarm mede gekwetst werd. Schlichting, deeze lijderes bezoekende, dekte de wond met kleefpleisters , die hij door een behoorlijk verband onderfleunde; beoelende eene onthouding van voedzelen, waar door dee- (a) Ai titsingh, Verdonkerde Heelkunst, pag. 34, Alkm. 1730. (b) W". schouten, Gewonde Hoofd, pag.277.Rott, 1726. N a  19& V. jas, over de ze wond in 3 dagen geneezen werd bevonden, (c) 7. Een jongman kreeg eene wond aan de linker zijde van den hals, zodanig, dat de ipijs en drank door deeze wond uitvloeiden. Een Heelmeester, bij hem geroepen , vereenigde door de bloedige hechting de huid te zamen , en was onbezonnen genoeg , om deezen lijder erwten en grove fpijzen te laaten gebruiken. Den volgenden dag ontftond er een groot en ontftoken gezwel aan den hals , waar aan deeze lijder op den zevenden dag overleed. Na den dood dit gezwel geopend hebbende, zo bevond men, dat het zelve door de voorheen genoemde voedzelen was aangevuld en veroorzaakt. „ Deeze wond, (zegt de Schrijver,) zo „ gemakkelijk te geneezen, werd immers enkel „ door onkunde doodlijk." (d") d: Wonden der [bloedvaten. i.Willem de eerste, Prins van Oranje, werd den 4 Maart 1582 door een' fchot aan den (e) J. d. schlichting, Wond-Heelkunde, pag.67, Amft. 1748. (4) J. d. schlichting, L. C. pag. 67.  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN. ttjf hals getroffen, zodanig dat de kropflagader daat door gekwetst werd. De wond fcheen in het begin van weinig belang, vermids dezelve zonder eenige bloeding zig vertoonde, uit hoofde, dat het bloedvat door de hitte des kogels toegefchroeid , en met eene korst bezet was. Dan, 14 dagen daar na, wanneer de korst door de verettering afviel, ontbond er eene bloeding, waar door de lijder wel 12 ponden bloed verloor. . Om den aandrang Van bet bloed te verminderen, werd deezen lijder eene ruime aderlaating gedaan, terwijl de Heelmeesters zig genoodzaakt vonden , de gekwetfte flagader dag en nacht, door het gefradig drukken der vingeren op dit bloedvat, te bepaalen, met dat gelukkig gevolg, dat de bloeding gefluit, en de lijder geneezen werd. (e) 2. Ëen man kreeg eene gefneden wond aan den hals, zo dat de kropader gekwetst werd. Om de bloeding te flelpen, werden, zo als veeltijds gebeurt, verfchillende middelen aangeraden, doch zonder eenige uitwerking. (e) H. van roonhuvzen, Heelkundige Aanmerkingen, L Deel pag. 162. Amft. 1672. Vergelijk hier mede p. van e5ch , Heelkundige Aanmerkingen,peg. 223. Goud. 1772. N 3  *98 f. jas, over de Een ervaren Heelmeester, deezen lijder bezoei kende> bond de ader beven de gekwetfte plaats toe, waar door deeze bloedvliet gefluit, en de lijder binnen weinig tijds gelukkig werd geneezen Cf) 3. Een man kreeg den 8 IVlei 1718 eene dwarfche fneede aan de rechter zijde van den hals, eene groote duim breedte boven her fleutelbeen, zodanig, dat de uitwendige kropader daar door gekwetst werd , waar uit het bloed met eene aanhoudende ftraal vloeide. Een man, daar bij tegenwoordig , hield het geopende vat, met zijn' duim drukkende, zo lang gefloten, tot dac de Heelmeester bij denzelven geroepen werd. Deeze, bij den lijder komende, fchoof de randen der huidwond over elkander , die hij dusdanig met eene welklevende hechtpleister onderfteunde, over-het welk hij 5 a 2 compresfen heen lei, bevestigende di a les door een bekwaam en n aatig aar fluitend verband, met dat gewenscht gevolg, dat, na verloop van tweemaal 24 uuren, het bloedvat was gefloten. Hier bij voegt de Heelmeester van esch nog het geval van een' lijder, die:' eene fnede in den hals toegebragt was , en dus, zonder hulp, in (ƒ) S. blank aart, HoIJandsch Jaar-register, iDeel, Cent. 3. pag. 366. Aralr. 1680.  ' aangezichts- en halswonden. -9$T de open lucht, aan verlies van bloed was overleden: Bij het fchouwen van dit lijk, bevond men, dat de kropader afgefneden was. (g) Zeker Joodsch Baardfcheerder nam , in den jaare 1729 , aan een' man een verhard kliergezwel aan de onderkaak diep weg, waar bij hij twee voornaame takken van de kropflagader affneed, die van een' ftroom bloed zodanig achtervolgd werden, dat de lijder, dewijl de voornoemde Jood niet magtig was, het bloeden te kunnen tegenhouden, na weinig tijds fcheen te llerven. Deeze lijder eene menigte bloed dus verloren hebbende, werd de aandrang daar van verminderd, waar door flaauwten en ftuipen veroorzaakt werden, en hier door kreeg de Jood eene bekwaame gelegenheid, om de bloeding , door de wond met niets vermogende ftempmiddelen op te vullen, voor een' korten tijd te bepaalen; doch die was van korten duur: want* als de lijder weder bij zig zeiven kwam, vernieuwde de bloedvliet wederom met zodanige drift, dat men niet dan den dood voor oogen zag. In deezen hoopeloozen toeftand werd de Heelmeester ulhoorn bij den lijder geroepen, (g) P. van esch, Heelkundige Waarneemingcn, pag. 2üC. Goud. 1772. . N 4  «eer J*S, OVER Dg welke door zijne gewoone ftempmiddelen het bloeden ftuitte en een verband aanlei; dan tusfchen den derden en vierden dag omftond er op nieuw eene zwaare bloedlloning, die deeze Heel. feester door het brandijzer, en het plaatzen van bloedftelpende middelen, gradueele compresfen benevens een wel flukend verband, zo het' fcheen, meester werd. Doch 4 dagen daar na, overviel deezen lijder, bij nacht wederom zulk eene bloeding, dat, toen geme.de Heelmeester den lijder bezocht, het bloed over den grond ftroomde, zo dat hij aan het Jeven twijfelde. Om hier in naar behooren te werk te gaan het h,j eenige terpentijnolij kookend heet maa' ken: een vitriool knoop, compresfen, en wind. zeis m gereedheid brengen. öaar nu de bloeding van zelfs ophield, nam de Heelmeester een dotjen plukzel, dat aan de holte, waar uit de bloeding ontftaan was, even«rde, het welk hij, in de kookende terpentijn, ohj natgemaakt, in deeze holte inbragt; door weike hevige gewaarwording hij nog e*«g je,en by deezen lijder befpeurde; verder plaatfte hii daar op den vitriool knoop, lei over denzelven trpswijze compresfen, en onderfteunde dit alles door een bekwaam en fterk aanfluitend windzel. De lijder gebruikte verder dunne en fobere  AANGEZICHTS- EN HALSWONDEN; flOI voedzelen, uit broodwater beftaande, vermids de beweging der kaak hier in bijzonder in aanroer» king kwam; en hier door kreeg de lijder allengskens zijne krachten wederom. Op den tienden dag na het eerfte verband, bevond de Heelmeester de wond geheel vast, wel ingetrokken, en, ter grootte van een dubbelt jen na., met vel begroeid, over het welk droog piukzel en eene kleefpleister gelegd werd, tot dac eindelijk ook dit binnen weinige dagen gefloten was (h\ 5. Een Heelmeester, een gezwel ter zijde van de luchtpijp zullende openen, had het ongeluk, als zeer ruuw en te diep doorftekende, de kropflagader daar door te kwetzen, zo dat er eene hevige bloeding op volgde. Schlichting daar bij tegenwoordig zijnde, had het geluk de bloeding, na dat er reeds veele ponden bloed weggevloeid waren, tot ftaan te brengen, doch maakt van de middelen, en de wijze waar op, geen gewag (i). e. Wonden der Zenuwen. 1. Een jongetjen, oud 8 jaaren, werd nabij Delft, in de maand Junij des jaars 1560 , door (J5>) H. Ulhoorn, Aanmerkingen op l. heister, 2 de deel, pag. 815. Amft. 1776". CO J- D- schlichting, Wond-Heelkur.de, pag. "Co. Amft. Ï748. N 5  202 F. JAS, OVER DE een afgebroken ftuk van een' degen , aan den hals, nabij den nek, zodanig gewond, dac de zenuwen daar door beledigd werden, en die kind aan de halve zijde van het ligchaam verlamde, inzonderheid aan den' linker arm en hec been, alhoewel men er, niet zonder gevoel, eene geringe beweeging befpeurde. Een oud Heelmeester behandelde dit lijdertjen; intusfehen werd forestüs geraadpleegd, welke, niet raadzaa-n oordeelende dit lijdertjen, als daar toe te zwak zijnde, eene ader te openen, of kopglazen aan te leggen, belastte eene fterke zetpil te plaatzen, en een zagt laxans te laaten gebruiken. Om de ftuiptrekkingen, die echter gering waren, zo wel als de verlamming, tegen te gaan, Het hij den gehcelen ruggegraat met oleum lumbricorum terrestrium heilrijken, en plaatfte op de wond het oleum hypericum, waar onder oleum lumbricorum terrestrium vermengd was, bij welke hij. op den zevenden dag het ol. vulpinum deed, zo lang, tot dat de wond eindelijk geneezen was. Voor de verlamming, die nog overig was, raadde forestüs een Linimentum van ol.es ciconia, (door leonüllus daar toe voorgefchreven), het welk dat gewenschte "gevolg had, dat dit lijdertjen volkomen genas (*> P. forestüs Objervst. et Curat. Med., Lib. ic Obf. 121. Francof, 1602.  aangezichts- en hal3wonden. 203, . 2. Een jongen werd den 25 Julij 1572, te Delft door een* fnaphaanfchot in den nek getroffen, op de hoogte van den zevenden halswervel, een weinig fchuins naar de linkerzijde, zo dat de kogel , den geheelen hals doorgaande, den flokdarm kwetfte, en onder de kin uitvloog: waar op hij ter aarde nederviel, en zo hevig bloedde, dat hij voor dood t'huis gebragt werd. Door dit fchot waren ook de zenuwen getroffen: want. er volgde eene verlamming van den geheelen linkerarm en het been, vergezeld met ftuiptrekkingen, en een fcheel gezigtaan het linker oog. > Op den zevenden dag , na dat deeze lijder gekwetst was, ontftonden er in den linker arm, omtrend de fchouderbladen , maar voornaamelijk in de vingeren, zulke hevige ftuipachuge beweegingen, dat men voor het leven des Rijders begon te vreezen. Nevens twee Heelmeesters, die dit 'lijdertjen behandelden, werd ook forestüs geraadpleegd. Deeze vond goed om den ingang der wond met eeae fteekwiek te verbinden, die hij tweemaal daags veranderen liet, tot den 2den Julij des volgenden jaars, als wanneer de lijder beter begon te worden, en de wond zig tot geneezing fchikte, doch vroeger aan den voordan aan den achterkant.  S©4 *. JAS, OVER DE Staande dit tijdverloop, was de lijder geduurig onderhevig aan traage buikontlastingen, waar voor men hem zetpillen en buikzuiverende middelen liet toedienen : terwijl men de verlamming, door het gebruik maaken van prikkelende olijen , pleisters , en baaden behoorlijk tegenging. En hier mede hield men een' zeer geruimen tijd aan, tot dat deeze lijder, in de maand October, in het jaar 1586, volkomen was geneezen (/). 3. Een Hollandfche boer kreeg, in een gevecht, met een mes eene wond aan de rechter zijde van den hals, nabij de luchtpijp. Deeze wond was door een* Heelmeester fchielijk geneezen; dan, na verloop van eenige maanden, begaf deeze lijder zig bij diemer broek, om hulp te vraagen voor zijne overgroote heeschheid, die hij terftond bij het bekomen van deeze wond vernomen had, alzo de "Genees- en Heelmeester , die deezen lijder behandeld hadden, dit voornoemde gebrek noch door een linblust noch door tabellen, of foorrgelijke geneesmiddelen, hadden kunnen verbeteren. Diemerbroek, de beledigde plaats in aanmerking nemende, vermoedde niet ongegrond, dat bij deeze kweczing de terug keerende ze* (O P« FORESTÜS, L. C. Obf. 122.  aangezichts- en halswonden. £05 auw dwars was afgefneden, en de heeschheid daar uit voordkwam; waarom hij den lijder toe antwoord gaf: dat deeze heeschheid door geene hulpmiddelen te verhelpen was, maar hij dezelve ongeneezelijk verklaarde (tri). 4. Even eens maakt lamszweerde gewag van eene foortgelijke kwetzing van de terug keerende zenuw, welke ik, vermids de omftandigheden, hier bij waargenomen, mij voorkwamen, van denzelfden aart, als de voorgaande, te zijn, onnoodig achte, wederom te befchrijven, maar alleen deeze aantekening voor voldoende rekenen zal («). f. Wonde?i der Wervelbeenderen. Dat de wervelbeenderen bij gefchoten wonden, of op eenige andere wijze verbroken, en door gewrichtsverftijving onderling geneezen kunnen worden , bewijst niet onduidelijk het geene in de Academifche Verhandeling van den Geneeskundigen j. t. van de wynpersse wordt medegedeeld, van de twee bovenfte wervelen van den hals, die, door een fnaphaanfehot ver» (m) j. van diemerbroek, Obfervationes et Curatio. nes Medicae, pag. 8. Obf. 9. Ultraj. 1685. (w) j. b. van lamszweerde, Aanmerkingen,achter j. scultetus, Wapenhuis der Heelmeesters, ade deel, pag. 930. Amft. 1748.  so6 T. jas, over de broken geweest zijnde, niet alleen door been* weer onbeweegelijk onderling zijn vastgegroeid, maar, het gene aanmerkenswaardig is, waar bij de looden kogel tegen het rechter dwarfche uitfteekzel van den atlas, even als in eene beenige cel, die door het beenweer rondom denzelven gevormd was, is opgefloten (V). Behalven dit, vindt men in de uitmuntende verzameling van zieke beenderen van den voornoemden Geneeskundigen j. t. van de wynpers.r, onder anderen, het beenige hoofd van een' bejaarden, alwaar de bovenfte wervel van den hn;s met het achterhoofdbeen niet alleen volkomen is vastgegroeid , maar waar van de beenige ring aan den vocikant weieer ichiint gebroken geweest te zijn, en naar vooren uicpuüt. {p) Daar heister de volgende waarneemmgen op INederlandfchen bodem niet "alleen, maar zelfs in dienst v2n den Staat bij de Hollandfche armee, onder het opzicht: van den Generaa' Heel. meester quar.-.n, gezien en mede behandeld beeft, komt het mij voor, dezelve, als tot Ne'tterlandfche waarneemingen behorende, hier nog te moeten bijvoegen. (o) Dafertatio Academica de Ancylofi, §. XXIII Tuzd Bat 1783. 6 ' (p , Catalogus osfium morboforum hmanerm, etc. pag. 8. littera AB. N. 7. Lugd. Mat. 1738,  aangezichts- en halswonden. 207 , In het jaar 1709 wierd, bij de belegering van Doornik , de zoon van den Hollandfchen Generaal Heelmeester quaren, die , als In» genieur bij de armee, de opening der loopgraven voor die vesting bijwoonde, en een fchot met een' fnaphaankogel in het aangezicht bekomen had, te Oudenaarde in het hospitaal gebragt, — De kogel was aan de rechter bovenkaak onder het jukbeen ingegaan , over het gehemelte voordgelopen , en onder het jukbeen aan de linker zijde wederom uitgekomen, hebbende in deezen weg het inwendig beeogeftel van den neus zeer fterk verbrijzeld. Eene fterke wondkoorts, zeer fterke beweegingen der onderkaak, en andere kwaade toevallen volgden na deeze kwetzing. Hoewel de lijder reeds eenige dagen in het veldhospitaal bij Doornik vérbonden, en de wond aldaar van veele beenfplinters en andere onreinighed^ gezuiverd was, liet nu zijn vader 's morgens en 's avonds infpuitingen doen met een afkookzel van wondkruiden , en wel van herha agrimon. et virgae aureae Ibj, vermengd met roozenhonig 3ij 9 en het aftrekzei van myrrhe en aloë 3j, benevens de beide wonden met eene digestief zalf verbinden, onder welke behandeling nog verfcheiden beenfplintertjens afgefcheiden, en weggenomen werden.  20? F. JAS, OVER DB Wegens de koorts werden inwendig verdunnende en verkoelende geneesmiddelen, als ook een zagte diëet, voorgefchreven. Nadat de koorts den lijder verlaten had, verkreeg men ook, na verloop van 3 weeken, eene geheel zuivere wond, en, onder het verder verbinden met den half. arcaei, de volkomen geneezing van eene, in den aanvang zo gevaarlijk fchijr.ende wond, waar van den lijder niets overbleef, dan de twee lidteekens aan de wangen, die hij als eereteekens, van voor het vaderland tegens deszelfs vijanden dapper geftreden te hebben, konde en moest aanmerken (g), Iemand, die eene gehouwen wond in het aangezicht bekomen had, nemende haar begin van onder het linker oog, voordgaande door de wang deezer zelfde zijde, en door de beide lippen tot omtrend cp het midden van de kin, en doordringende tot even in de zelfllandigheid van beide de kaakbeenderen, in ieder van welke tevens één fnijtand gekwetst geworden was, kreeg heister onder zijne bezorging. Om verfcheide redenen de bloedige hechting noodig oordeelende, verrichtte hij dezelve, na dat alvoorens de baard was afgefchoren , aan beide de lippen, terwijl hij, voor zo verre de wang (3) Heister, Med. und Chirurg. Wahm. f. 107,  AANGKZICHfS- EN HALSWONDEN. ZOO Wang betrof, na het opftroojen van zijn woudpoeder, bet gene uit gum, [arcocoü. Tragacanth. arab. en het pulv. rad. fymphyu beftond, de randen der wond met 3 fttookjen* kleefpleister, zo goed als mogelijk was, zamenvoegde. — Over ieder der gehechte lipoen lei hij mede eeneftrook kleefpleister, ter lengte van eene fpan, aan, en bevestigde dat der beide lippen nog daarenboven met een fmal vereenigend windzel. Tusfchen de lippen en het tandvleesch bragt hij, door middel van een ionde, een wiekjen, bedeeld met mei rofar., en liet die verder tweemaal daags vernieuwen, terwijl den lijder het fpreeken verboden werd, en tot voedfel alleen dunne foepen toegediend werden. Op den derden dag, wanneer de pleisters een weinig los bevonden werden, vernieuwde men dezelve voor het eerst. Op den vijfden drg zag men, bij het verbinden, dat de gefcheiden randen zig tamelijk wel begonden te hereenigen. Aai ieder der lippen werd nu één der draaden doorgeknipt, en voorzichtig weggenomen. Den zevenden dag werden de overige draaden weggenomen, en bij het verbinden gebruik ge» maakt van den balf% copaivae. Op den negenden dag liet men het vereenigend windzel na, en verbond alleen met den half. coO  210 f. jas, ovbr db paivas, en de ftrookjens kleefpleisters, Verder om den anderen dag op deeze wijze voordgaande, genas de wond in 15 dagen volkomen. (V) In het jaar 1706, zag heister mee Profesfor rüysch het lijk van een mansperfoon, des morgens vroeg op de ftraat doodgevonden. Aan den hals vond men eene wond, die uitwendig een duim breed lengte had; inwendig was door den fteek een tak van de uitwendige halsflagader, arteria caroiis externa, gekwetst geworden. Had de gewonde, zegt heister, terftond de hulp van een' bekwaamen Heelmeester gehad, zo houde ik het daar voor, dat het bloeden had kunnen geftild, en de gekwetfte weder geheeld worden. («) In het jaar 1709 zag heister een' Hanoverfchen Officier, die, in den veldtocht van dit zelfde jaar, een fchot aan het voorde van den hals bekomen had, zo dat de kogel de huid en een gedeelte der luchtpijp weggenomen had, waar door men in dezelve inzien , en de lucht door deeze opening vrij uit- en ingaan konde; ook had de lijder daarbij zijne ftem verlooren. Of het verlies der ftem van eene kwetzing van de zogenaamde terugkeerende zenuw, nersus resurrens obïavi paris, welke in het ftrotten- (r) L. C. pag. 99. (O L' C- pog' 30,  aangezichts* en hai.svvonden. &" hoofd zig verliest, en tot de ftem bijzonder dient, — of van eene andere oorzaak het gevolg zij, is, merkc heister aan, moejelijk te bewijzen. Bij zijne terugkomst in Amflerdam , in hét jaar 1710, zag heister met Profesfor roysch een vrouwsperfoon, met eene gefneden wond , die, op de hoogte van den tweeden en derden kraakbeenigen ring , tot in de luchtpijp doordrong, Een Heelmeester verbond deeze gekwetfte mét den half. arcaei, en lange fmalle ftrooken kleefpleister, waar mede hij de gefcheiden randen te zamen voegde, en deed verder het hoofd beftendig vóór over gebogen houden; onder welke behandeling binnen 14 dagen , en wel zonder het verlies der fpraak, of eenig ander ongemak, de voikomen geneezing volgde. Ik heb , zegt hEt ster, deeze waarneemingen hier befchreven, om veelen , zelfs onder de geleerden, die gelooven, dac alle wonden van de luchtpijp doodelijk zijn, van deeze valfche meening terug te brengen; en om te bewijzen, dat ook gefchoten wonden van de luchtpijp weder kunnen geheeld worden, van welke , zegt hij verder, zo veel ik mij herinnere, ik nog geen voorbeeld gelezen heb. (O (O L. C. pag. 147. en volgende. O a  ai2 F. JAS, OVER DE AANGEZ. EN HALSWONDÈN. Deeze zijn de waarneemingen , welke ik uit Nederlandfche Schrijvers, betrekkelijk de Aangezichts- en Hakwonden, voor zo veel mij mogelijk was, heb kunnen opfpooren, en die ik ter beantwoording der voorgeflelde vraag aan de Beftuurderen van het Genootfchap, ter bevordering der Heelkunde te Amflerdam, ter beoordeeling opdraage, met betuiging, dat ik dezelve, zo kort en zaaklijk, als derzelver voornaamtëe inhoud toeliet, uitgetrokken heb.  WAARNEEMING EENER BEKLEMDE DARM-NETBREUK, DOOK J. M. van ROGGEN, MEDEGEBEEID ! dook R. FORSTEN. Joseph hertog, foldaat in het Regiment Zwitfers, genaamd lochman, onder de Compagnie van den Kapitein gr e bel, oud 25 jaaren, van eene fterke ligchaamsgefteldheid, te vooren beftendig gezond, werd op den 23 Oclober 1794. m 'sLarids ambulant Hospitaal, dat toen te Dordrecht was, gebragt, wegens een gezwel in de rechter liesch, het welk zig van den OS  SI4 J. M. VAN ROGGEN, OVER EENE buikring tot in het onderfte van den balzak, uitftrekte; de rechter zaadbal kon niet, dan aan het achterfte en bovenfte van den balzak, gevoeld worden. Dit gezwel had eene roodachtige kleur, was weinig gefpannen, doch pijnlijk op het aanraaken, en eenigzins veerkrachtig; bij het beurtelings drukken met de vingeren , ontwaarde men duidelijk eene vochtgolving in het zelve. De buik was hard, en zeer gevoelig, de lijder had aanhoudende neigingen tot braaken, en was zeer onrustig; de pols W2S (chielijk en ingetrokken. De lijder verhaalde: dat hij den 15 Oclober, werkende in een magazijn te Philippine, en bezig met meel in vaten te ftampen, zeer verhit ter aarde was gevallen, daarop hevig gebraakt, en na verloop van eenige uuren een gezwel in de liesch en den balzak, verzeld met eene zeer hevige pijn, gevoeld had; dat deeze pijn met braaken, en neigingen tot braaken, tot hier toe was blijven aanhouden; dat hij zedert het ontrtaan van dit gebrek niet meer dan éénmaal ftoelgang, en dat wel in het eerfte begin, gehad had. (a) (a) Zo uit het verhaal van den lfjder zeiven, als uit de nog aanwezende toevallen, blijkt, dat dit gezwel, indien men het zelve wil noemen volgends de plaats, welke het inneemt, den naam van velkomeri lieschbteuk, pf %akbreui, cn volgends deszelfs r.atuur, dien van beklemde  BEKLEMDE DARM-NETBREUK. 215 Men appliceerde weekmakende en krampwerende darmpfpuitingen, en op het gezwel en den buik pappen; men deed eene aderlaating van 10 dam netbreuk verdient, welke breuk door eene uitwendige oorzaak, het vallen naamelijk, is voordgebragt. De vochtgolving duidt eene verzameling van vocht in den breukzak aan, welke oorzaak is, dat eene mindere fpanning en hardheid van dit gezwel, als wel gewoonlijk, in eene beklemde breuk, wordt waargenomen. De oorfprongeener verzameling van vocht in den breukzak pleeg men toetefchrijven aan eene drukking der deelen, welke in den buikring beklemd worden. Doch indien wij opmerken: dat, niettegendaande deeze drukking in eene beklemde breuk altijd plaats heeft, zomtijds eene onderlinge famengroejing in de breuk, zonder het minlte vocht, en dikwijls beide deeze verfchijnzels te gelijk in eene, fchoon versch beklemde breuk, worden waargenomen, komt het mij voor, dat de reden hier van in den aart der beklemming grootelijks gelegen z;j. Immers men vooronderftelt , dat er drie foorten van beklemmingen zijn, te weeten : eene ontfteekingachtige, eene krampachtige, en eene langzaame. Het is de ontfteekingachtige, waarin ik vooronderftel, dat de onderlinge famengroejing voordkomt uit hoofde van de verfchijnzels bij andere ontftoken deelen, die door een fchijn- of valsch vlies (jlendomembrana') zig onderling vereenigen. En daar in krampachtige aandoeningen , de kleiner vaten worden toegetrokken, en dus de werking der opflorpende vaten verhinderd, zal bij voordduring van deeze oorzaak O 4  SIÓ J. M. VAN ROGGEN, OVER EENE oneen bloeds, en gif inwendig een' melkdrank mee ialpeter en flaapfiroop. Des namiddags waren reeds de neigingen tot eene ophooping van waterachtig vocht geboren worden , daar te voren niet anders dan fiagaderlijke daauw aanwe. zig was. Het is derhal ven de krampachtige beklemming, waar in het mij toefchijnt , dat eene verzameling van vocht in den breukzak gevonden wordt, en nadien deeze beklemming meest altijd fchielijk door ontfteeking wordt opgevolgd, moet in dit geval eene verzameling van vocht met eene onderlinge zamengroejing te gelijk plaats hebben. En wanneer de oorzaak der beklemming alleen in eene krampachtige vernaauwing des buikrings, zonder fchielijk opvolgende ontfteeking, gelegen zij, komt echter ook hier de toedrukking der aderlijke en opflorpe^de vaten in aanmerking; maar voornamelijk is de drukking van de vaten de oorzaak van ophooping van vocht in den breukzak, bij de largzaame beklemming. Deeze foort van beklemming wordt het meest waargenomen in groote en oude breuken , derzelver toevallen vertoonen zig langzamerhand ; zij ontftaat door ophooping van drek of andere ftoffen in den uitgezakten darm, die de deelen der breuk, welke reeds verflapt en minder gevoelig zijn, zeer uitzetten, en de werking der opflorpende vaten hinder toebrengen, weke dan zo nier door, als door de beknelling van den lietchfpleet, de fiagaderiijke daauw niet kunnen opneemen en overbrengen. Het is derhal ven deeze foort van beklemming, waarbij men voornamelijk eene verzameling va , vocht in den breukzak . althans zo er te vooren geene ontfteeking heeft plaats gehad,) verwachten meet.  beklemde darm-netbreuk» 21? braaken verminderd, en de lijder rustiger, voorts alles gelijk des morgens; men herhaalde de aderlaating tot 8 oneen bloed, het welk met eene dunne ontlteekingkorsc gedekt was; men wreëf, op voorftel van den zeer geleerden Heer van Meürs, Doctor en Chef van 'sLands Legerhospitaalen, den buik zachtjes met lijnolie, en ging met dezelfde middelen voord. (F) Den volgenden dag waren de neigingen tot braaken geheel geweken ; de buik niet meer hard noch pijnlijk ; hec gezwel had eene bijna natuurlijke kleur, was zeer zacht, en zonder fpanning, maar pijnlijk op het aanraaken, en kon nog niet binnen gebragt worden. De lijder had wederom ftoelgang zonder aangewende darmfpui- (£) Ik beproefde niet aanftonds. de binnenbrenging van de breuk met de hand (iaxif,) omdat de breuk, reeds ontdoken , op het aanraaken zeer pijnlijk was , en de drukking in deeze handgreep noodzakelijk aan het gewenschte oogmerk niet zou voldaan , maar de ontfteeking vermeerderd , en den overgang in verfterving bevorderd hebben. En om dat de ontfleeking reeds in een' vergevorderden ftaat daar was, kwamen wij zamen over* een, om, zo de toevallen, binnen eenige uuren na het aanwenden van de nodige middelen , niet verminderden, de breukfnijding te doen. Gemelde middelen bezigden wij, ten einde zo wel de krampachtige bewegingen, als de ontdeking tegen te gaan, want deeze waren hier met geene gepaard. O 5  si& j. m. van roggen , over eenr tingen, en was rustig. Men bleef aanhouden met dezelfde uit» en inwendige middelen, en liet de aderlaatingen niet meer herhaalen. (c) Den 25 was de zwelling en pijn niet verminderd, en de lijder koortzig, voor het overige alles gelijk als op den vorigen dag. Den a6 breidde zig de zwelling aan het bovenst gedeelte naar de zijde van den band van poupart verder uit, bood eenigzins meer weêrftand aan den drukkenden vinger, fcheen op het uiterlijk gevoel dikker vecht, dan op den vorigen dag, in zig te bevatten , en vertoonde een' rooden omtrek bij den gemelden band; deeze plaats was zeer pijnlijk, en de lijder koortziger dan voorheen. (e) De toevallen van beklemming waren nu geweken, hierdoor was de afgang herdeld , het gezwel nrnder gefpannen en rood, maar bleef echter nog pijnlijk, welke pijn wij vooronderftelden uit de ontfteeking van de uitgeweken deelen, als het gevolg der beklemming, te ontdaan. Wij hielden aan met de ontfteekingweerende middelen, om deeze ontfteeking weg te neemen. Daar de oorzaak, zo van deeze ontfteeking, als van de uitftorting van het vocht, was opgehouden, verwachtten wij niet anders, als dat de ontfteeking zou opgelost, en het dunne vocht, dat in den breukzak behouden werd, door de opflorpende vaten opgenomen worden , en dat, althands zo de deelen niet zamengegroeid waren , het gezwel fchielijk of van zelfs in de holte van den buik zou terugkeeren, of gemakkelijk kunnen binnengebrsgt worden.  BEKLEMDE DARM-NETBREUK. Den 27 was de pijn en zwelling vermeerderd,1 en toen ftelde ik voor, om het gezwel te openen, het welk, na een voorafgegaan ConciUum Medico-Chirurgicum, op de volgende wijze verricht werd: Ik bepaalde met mijne linkerhand de ilof aan het bovenfte van het gezwel , dezelve nederwaards drukkende , terwijl een helper den balzak onderfteunde, en de ftof meer opwaards deed rijzen. Met mijne rechterhand maakte ik met het lancet eene opening, beneden en iets buitenwaards van den buikring, door welke opening eene rotachtige lucht , te gelijk met eenen groen geelachtig dunnen, en gelijk het fcheen met water vermengden etter, ter hoeveelheid van om. trent 8 oneen, vloeide. Door deeze opening bragt ik den vinger van mijne linkerhand onder de bekleedzels, welke ik , op geleide van denzeiven, met eene histourie eerst naar beneden tot onder den balzak, en vervolgends opwaards tot boven den buikring doorfneed. Ik zuiverde de wond met eene vochtige fpons, vond het net van eene donkergeele kleur buiten den buikring, en met zijne achterfte oppervlakte tot in den bal- Qd) De koorts, meerdere fpanning, zwelling, en het uiterlijk gevoel, deeden mij denken, dat de ontfleeking in verettering overgegaan, en hier een ettergezwel geboren was, waarom ik voorftelde het zelve te openen.  420 j. m. van roggen, over eene zak vastgehecht, en zag etterachtige ftoffen uit de holligheid van den buik door den buikring uitvloejen, welke niet fterk toegetrokken of vernaauwdwas, zodat ik mijn' vinger door denzelven kon binnen brengen; en bij een naauwkeurig onderzoek vonden wij niets meer , dan het net, in den buikriftg bevat. De verdienstvolle, verre boven mijnen lof verheven, zeer ervaren Heer de witt, Chirurgijn en Chef van 'sLands Legerhospitaalen , aslïfteerde mij in deeze kunstbewerking, en befchouwde de verwijding, als kunnende "geen nadeel doen, en nog mogelijk zijnde toevallen voorkomen, fchoon ik dezelve onnoodig achtte , naardien de buikring mij niet vernaauwd of toegetrokken voorkwam. Ik wilde hier in gaarne wijken voor het oordeel van eenen man, die ónder de gelukkig, fte uitoeffening der Genees- en Heelkunde is oud geworden, en de breukfnijding zeer dikwijls met het beste gevolg verricht heeft. Ik bragt dan mijn' vinger in den buikring, en fneed denzelven, op geleide van deezen, een weinig open, (e) en ik verbond de wond los met droog plukzel. Den 28 was de lijder redelijk, wel, de wond ftond levendig, ontlastte etterftof, gelijk aan die Ce) Ik vond dus hier eene breuk, waar van het net 'gedeeltelijk veretterd, gedeeltelijk vastgegroeid was,  beklemde darm-netbreuk. 22.1 van "den voorgaanden dag, en werd met een unguentum d:gefiivum vet bon den; inwendig diende men den cortex peruvianus tce. Hierna volgde eene fpoedige febeiding, zo dat bet buiten zijnde en vastgegroeide net reeds den 30 Oétober voor een groot gedeelte afgefcheiden was. Tot hier toe was de lijder geheel wel, en de afgangen waren, al van den 24.fr.en af, meest altijd geregeld, en zo zij achterbleeven, of het noodig geoordeeld werd werden deze door klisteeren bevorderd. Den 31 Oétober was ik zelf ziek, en genoodzaakt te huis te blijven. Den 1 November werd mij door de Heeren Chefs van meurs en de witt, die mij kwamen bezoeken, medegedeeld: dat er dien dag drekftof door den buikring ontlast was, doch dat niet te min de geopereerde zig voor het overige zeer wel bevond. (f) (ƒ) De ontlasting van drekltoffen door den buikring, 4 of 5 dagen na de operatie, is een opmerkenswaardig verfchijnzel, om dat er, bij het doen der kunstbewerking, geen darm in den buikring of breukzak gevonden, en de ftoelgang voor de operatie, zedert den uaften Oóïober, niet meer opgeftopt, maar geregeld was geweest. Indien men opmerkt, dat op dien dag de braakingen ophielden , de buik zagt en niet meer pijnlijk was, het ge. zwel zelf eene bijna natuurlijke kleur had met weinig  22ft J. M. VAN ROGGEN, OVER EENE r Wij begreepen, dac ia die geval het beste was, den open darm voor de uitwendige opening of den buikring te bevestigen, en, zo hec mogelijk was, hier te doen vastgroejen. Ten dien einde verwijdde de Heer de w i t t fpanning, en de drekftof wederom langs den natuurlijken weg ontlast werd, en dus de toevallen van beklemming geweken waren; dat vervolgens bij de operatie het net vastgegroeid , en gedeeltelijk veretterd werd gevonden, dunktmij, dat,bij het pntflaan van de breuk, de darm te gelijk met het net is beklemd geworden; dat, toen de beklemming op den gem'elden tijd ophield, de darm, zo door de gefchikte ligging van den lijder, als door de beweeging van de ingewanden zelve, in de holte van den buik is teruggekeerd , en het net, zijnde reeds vastgegroeid, heeft moeten buiten blijven; dat de beklemde deelen reeds zo veel geleden hadden, dat zij door eene hevige ontfteeking waren aangedaan, die zo ver gevorderd was, dat zij voor derzelver gunstigften uitgang, oplosfing naamlijk, niet meer vatbaar waren; dat de ontfteeking van het net, na dien tijd in verettering overgegaan, hier een et. tergezwel gemaakt heeft; dat de ontfteeking van den darm, welk deel zeer vaatachtig en gevoelig is, waarin altijd een min gunstige uitflag te wachten is, in verderving is geëindigd; die waa fchijnlijk, al bij het ophouden van de beklemming, begonnen was , tot welker affcheiding eenigen tijd vereischt wordt, en minder fcbJelijk in vlies* achtige deelen gefchiedt; dat eindelijk om deeze reden, eerst eenige dagen na de beklemming, cn , na de verrichte "kunstbewerking, de drekftof in het darmkanaal op de ver» ftorven plaats eene opening gemaakt, of gevonden heeft, en door deeze opening naar buiten gebragt ij.  beklemde darm-netbreuk. 22$ dienzelfden dag nog den buikring , door eene ruime infnijding, maar vruchtloos, zijnde de darmen reeds vastgegroeid. Dit werd derhalven verder aan de natuur overgelaten, en de ontlasting van drekftof, door den natuurlijken weg of aars, die nog voor een gedeelte plaats had, door het dagelijks zetten van klisteeren bevorderd. De lijder bleef onder dit alles gezond, totdat hij eindelijk door eene galkoorts werd overvallen, die zo hevig werd, dat de Heer van meurs, die ook mij als patiënt behandelde, mij den 24 November mededeelde: dat onzen geopereerde in een' zeer gevaarlijken toeftand verkeerde, dat de tong met eene bruine zwartachtige korst was gedekt ; dat de krachten zeer verminderd waren, en een bloedig vocht, in plaats van etter, door de wond ontlast werd» fjj) (g) Dat eene galkoorts, die in veele lijders zeer fcbielijk in eene rotkoorts overging, dikwijls de gekwetftea aantastte, en niet alleen hunne zelfs bijna geneezen wonden, binnen weinig tijds, in een* allerbeklaaglijkften ftaat bragt, en veelen hunner door den dood wegrukten, hebben wij tot ons leedwezen al te veel moeten ondervinden ; en te gelijk hebben ,wij geleerd ; hoe veel invloed eene conftitutio epidemka, of meest algemeen heerfchende ziekte, op de uitwendige gebreken hebben, en dat deeze meest in den aart van geene deelen, en hoe noodzaakelyk  £24 j, m. van roggen, over eene Hij echter onrkwam oo!^ dit gevaar, en ik zelf, herfteld uit mijne ziekte, door de bekende kunde van mijnen beroemden G eesheer van meurs, aan wien ik voorde grootfte oplettendheiden zorg, hem eigen in het behandelen van zieken , en mij in mijne gevaarlijke ziekte bijzonder bewezen, dank betuig, vond onzen lijder, op den 2 December, met eene wond van 2| duim lengte, opgeevende een' zeer goeden etter, en zag, dat door het drukken met de hand van boven van de witte buiklijn, in eene fchuinfche richting nederwaards naar den buikring, de drekftolfen door de wond te voorfchijn kwamen (h), en voor het overige was de lijder gezond. Den 3de kreeg hij na den middag eene koorts, die begon met fterke koude, en eindigde met een gunstig zweet. Den het zij, dat de Heelmeester, in het behandelen van uiter. fijke gebreken , acht geevè op de a'gemeen heerfchende ziekten, en derzelver aart kenne, op dat hij zijne geneezingaanwijzingcn daar naar inrfchte. 00 fit de richting van de drekftof, die , door de fchuinfche drukking , drjor den buikring naar ' buiten kwam , fchijnr de doorboorde darm fchuins boven- en binnenwaards, niet ver van den buikring, vastgegroeid geweest te zijn , en doo deeze vastgroi-jing , zo nabij de wond, de uitftordng van drekftof in de buiksholte belet.  BEKLEMDE DARM-NETËR.EUK» Dén 4de bevond hij zig wederom wel, en is toen, met de andere gekwecflen en zieken, naar het groot vast Hospitaal op Fijenoort bij Rotterdam overgebragt, waar ik hem den agften van dezelfde maand gevonden en verlaten heb, zijnde de wond in eenen zeer goeden ftaat, en vah omtrent a duimen lengte of uitgeftrektheid, welke door het inbrengen van eene korte dikke fteekwiek, met een' draad voorzien, werd opengehouden, ó') De drekftoffen ontlastten zig nog op de zelfde wijze , en men zette den lijder die voor het overige zeer gezond was, tweemaalen daags een klisteer, offchoon hij ook nog tusfrhen beide, zonder klisteeren, drekftoffen langs den natuurlijken weg ontlastte* De koorts, welke hij het laatfte te Dordrecht gehad had, was eene goedaartige 24 uurfche koorts (ephemera benigna) geweest, en fpoedig verwonnen, (k) Ik heb toen de Hospitaalen verlaten, en den lijder niet weder gezien; doch de aantekeningen van den Heer Premier Chirurgijn; janssen, onder wiecs beftuur hij verder geweest is> zijn mij vriendelijk door den Heer van meurs medegedeeld , welke niets bijzonders behelzen, dan CO Vermits de uitwendige wond zig te fchielijk fcheen te willen fluiten, (*) Waarfciiijnlijk was deeze koorts ontdaan door het te veel eeten, een gebrek, meest alleen gewoon in ibldaaten, en wel voornamelijk den Zwitzers eigen, P  326 J. M. V. ROGGEN, OVER EENE HE KL, DARM-NETBR» dat men, ziende dat de wond van binnen zig begon te fluiten, en de fteekwiek toen buikpijnen veroorzaakte, een plat en fluitend verband aangelegd heeft, en dat de lijder geheel, zonder nalating van een' kunftigen aars, herfteld is geworden, en den s8 Februarij 1795 het Hospitaal verlaten heeft.  WAARNEEMING ë E N E R SOORTGELIJKE INWENDIGE BRÊüK, DOOK l M. van R Ö G G Ë N, MEDEGEDEELD boor denzefldew HOOGLEF. RAAR* De zeer geleerde Heer H4 de lagenest»* beroemd Med. Doctor in de Stad Grave, verzocht door een* brief, gedagtekend den 10 Augustus 1795» ]• van roggen, mijnen zeer geachten Broeder , Heel- en Vroedmeester der Stad Nijmegen $ ora eenen lijder te komen bezoeken, die, zedert den 31 Juiij, de toevallen van een darmwee, met een gezwel aan het onderfte en zijdelijke gedeelte van den buik had, waar tegen de beste uit- en inwendige middelen te vergeefs waren aangewend. P a 1  328 J. m. VAN ROGGEN, OVER EENE Mijn Broeder, ook mij tot onderzoek van deezen lijder gevraagd hebbende, vonden wij denzelven op den u Augustus, in de eerstgemelde Stad, met eene groote pijnlijke fpanning en opzetting van den buik, welk eene eenigzins meer bepaalde en uitpuilende langwerpige zwelling van omtrent anderhalf duim lengte, in deszelfs onderst rechter zijdelijfc gedeelte, 2 of 3 vingeren breed boven dén band vanPoopART, en .even zo ver naar vooren van den voorfte bo ve*tffte doorn des darmbeens - vertoonde, welke zwelling, in eene ftaande houding van den lijder, grooter, en van eene worstachtige gedaante was; maar wanneer hij op den rug lag, kleiner en bijna onzichtbaar werd, en dan niet als bij een naauwkeurig onderzbék kon gevoeld* worden: de buikring was geheel vrij, de ganfche buik pijnlijk, en vooral deeze ftreek, waar ook de pijnen het eerde begonnen waren; de ledemaaten waren mebr koud dan warm, en met een kleefachtig zweet bezet, het aangezichc be« trokken, de pols zwak. Zijn Geneesheer verhaalde ons, dat „ thq* „ mas las (dus was des lijders naam) oud „ circa 40 jaaren , Van een fterk bloedrijk ge- ftel, voor ruim drie jaaren eene hevige pijn „ in de liesch en den buik, verzeid met braa„ kingen, na het fpringen over eene floot , ge*  soortgelijke inwendige breuk. 22p voelde, en men toen een gezwel, ter lengte „ en dikte van een' duim, in de linker liesch, „ op de hoogte van den buikring gevonden „ had, het welk, door een' Chirurgijn Major „ van het Guarnifoen, voor eene breuk was „ aangezien, en gemelde toevallen, na het aan„ wenden van de in beklemde breuken gewoone „ middelen, hadden nagelaten , en de breuk „ dien zelfden dag nog was binnen gebragt: „ dat vervolgens de breuk door eenen band al„ tijd was binnen gehouden, en de lijder ver„ der welvarende gebleven, behalven dat hij, „ van tijd tot tijd, met buikpijnen en braakin„ gen was aangedaan geworden, die ligtelijk „ verdweenen : en dat, als hem een purgans „ was toegediend, er altijd moejelijk een ruime „ ftoelgang had kunnen bezorgd worden : dat „ eindelijk, laatstgemelde pijnen en braakingen, „ met eene zeer groote hevigheid, den lijder „ op den 31 Julij 1795 hadden aangegrepen, „ zonder eene merkbaare voorafgegaane oorzaak, „ alleen dat hij te vooren over hardlijvigheid, „ en een' bitteren fmaak geklaagd had; dat „ men, bij het onderzoek van den buik, eene geringe zwelling boven den band van pou„ part gevonden had; dat deeze toevallen te» gen de gewoone middelen hardnekkig waren „ blijven aanhouden, en door het braaken reeds P3  *3° S* M. VAN ROGGEN, OVER EENB breiaehtige lloffen met een' drekreuk ontlast,; „ de hik er bij gekomen, maar nog geene koorts. ,, ontdekt was geworden: dat men den 4 Augus„ tus, 's avonds, een klisteer uit den tabaksrook »> geapplieeerd had, waarop des nachts romme» „ lingen, winden, des morgens een ruime ftoelSri gang volgden, en de lijder zeer afgemat was, „ en twee uuren na den ftoelgang de braakingen, „ van dezelfde hoedanigheid als te vooren, we„ derom begonnen waren: dat meft met dezelfde middelen was voordgevaren, en de lijder den „ 8ften nog eenige grijze keutelachtige brokken, s, door den ftoelgang ontlast had ; dat men de n krachten door lavementen van vleeschnat had 9, zoeken te onderfteunen, en de lijder nu en dan „ geilapen, gezweet, en tot den 11 den wel ge?, waterd had, toen deeze ontlasting met hevige n pijnen werd opgeftopt, welk toeval echter door „ een verzachtend klisteer en ftoving overwon„ nen werd: dat de buik, gedurende eenige da„ gen, pijnlijk opgefpannen was geweest, en „ dikwijls rommelende beweegingen waren ge>v hoord»" Wij meenden , noch uit dit verhaal van den Geneesheer , noch uit den ftaat, waarin wij den lijder vonden, met zekerheid de natuur van êeeze ziekte te kunnen bepaalen: want, fchoon verftopping van den afgang, pijnlijke opzetting  soortgelijke inwendige breuk. van den buik, drekbraakingen en hik, toevallen zijn, die gewoonlijk beklemde breuken vergezellen, zijn zij echter aan deeze niet alleen eigen, en er worden, om tot het aanwezen van eene beknelde breuk te kunnen befluiten, ook uiterlijke plaatslijke tekenen vereischt, die, zo zij alhier niet geheel ontbraken, althans zeer onduidelijk waren. Immers, de zwelling boven den band van pou»art geleek niet naar die van eene beknelde breuk, en fcheen eer te zijn eene alge-: meene uitzetting van de fpieren en den penszak, en niet harder noch pijnlijker op het aanraaken, dan de nabijgelegene deelen: gemelde toevallen waren ook niet gevolgd na eenig geweld , door of op het ligchaam gefchied, of iets diergelijks, het welk eene beknelde breuk zou hebben kunnen voordbrengen. Daarenboven was er aan den buikring en deszelfs omtrek niets tegennatuurlijks te ontdekken, en op de plaats, waar nu deeze zwelling was, nooit te vooren eene breuk geweest. Daar echter de pijnen het eerst haar begin genomen hadden in het onderst rechter zijdelijk gedeelte van den buik, en deeze ftreek ook nog het pijnlijkfte was, kwam het ons allerwaarfchijnlijkst voor, dat de ziekte hier haare zitplaats had, en wij begreepen, dat het zeer wel mogelijk was, dat er een klein gedeelte van den darm bekneld werd , zo dat hetzelve niet met het gevoel der P 4  §3* J. M. VAN ROGGEN, OVER EENE, vingeren te onderfcheiden ware, en misfchien op de plaats der zwelling eene kleine buikbreuk maakte. Derhalven was dit geval voor ons duister, en nadien reeds, geduurende 12 dagen, de krachtigfle, zo uit- als inwendige middelen, waren toegediend, zonder den lijder eenige verligting aantebrengen , de toevallen onder derzelver gebruik vermeerderd, en de natuur niet in ftaat fcheen, om zig zeiven te kunnen redden, kwamen wij overeen, dat het beter ware een twijfelachtig middel te beproeven, dan den ongelukkigen aan zijn noodlot, en een' waarfchijnlijk zekeren dood overtegeeven. Wij beflooten dus de plaats der zwelling te openen, en te onderzoeken, of wij hier de oorzaak van de toevallen ontdekken mogten, en dan in ftaat gefteld wezen, om die wegteneemen; te meer, vermits de lijder dit niet alleen toeftemde, roair zeifs aandrong, om hem den buik te openen , niettegenftaande wij hem het gevaar, waar in hij verkeerde, den onzekererj uitflag van de operatie, en de weinige hoop van herftel, wegens het vuur der ingewanden, welks aanwezen wij vermoedden, niet onduidelijk te kennen gaven. Deeze operatie werd door mijn" Broeder op de volgende wijze verricht: hij ligt;e nameijk d§ huid zo hoog mogelijk op, maakte van de-  SOORTGELIJKE INWENDIGE BREUK» £33 zelve eene groote dwarfche plooi op het gezwel,, doorfneed deeze, waardoor hij eene ruime opening bekwam, nam met een fcalpel den vetrok weg, en ontblootte zo de fpiervezelen, welke hier niet gefcheiden , maar natuurlijk vereenigd waren, zo dat zij geene gaaping, waar in de penszak of het ingewand bevat en bekneld werd , maakten. De Operateur fneed deeze fpiervezelen door, en fcheidde die van den ondergelegen penszak, waar mede zij, meer dan in den natuurlijken ftaat, vast vereenigd waren. Toen kwam het buikvlies te voorfchijn, maakte hier geenen zak, maar puilde, in de ge. daante van eene blaasachcjge zwelling, door de gemaakte opening der fpiervezelen uit, die wel door het drukken met de vingeren kon terug gebragt worden , maar aanftonds ook, met het ophouden der drukking, weder in dezelfde grootte en gedaante daar was. Wij, geenen breukzak vindende, meenden de oorzaak der toevallen binnen de holte van den buik te zullen aantreffen, en mijn Broeder maakte daarom eene opening in deeze Waasachtige zwelling, waar door een groot gedeelte van deu darmbuis, dat door luchc fterk was uitgezet, eene donkere roode kleur had, en hier en daar reeds met zwarte vlakken bezet was, met eenig geweld buiten drong. Daarna maakte men de P 5  «34 J. M. VAN ROGGEN, O MER EENR~ opening ruimer, ten einde de darmen nader te onderzoeken, of er ook een kronkel (yolvului) of ander gebrek plaats had. Bij dit onderzoek ontdektén wij een gezwel, van gedaante en grootte gelijk aan eene midden' matige peer, gelegen achter het fchaambeen , zijn' oorfprong neemende met zijn fpitseinde, dat het bovenfte gedeelte van hetzelve was, uit den penszak zeiven, onderden buikring, zijnde met zijn dikker uiteinde, dat het onderst gedeelte uitmaakte, naar beneden in het bekken, in het celachtige gedeelte van den penszak, achter bet fchaambeen gekeerd. De Operateur verwijdde toen verder de opening, fchuins beneden waards naar den buikring, tot digt bij den hals van het gezwel, en brag' dit met zijne hand achter het os pubis uit, naar buiten. Hetzelve was blaauwachtig rood, gelijk aan de kleur, die de penszak in deszelfs nabijheid had, en hard op het uiterlijk gevoel. Hij doorfneed vervolgends zeer voorzichtig dit gezwel, trapswijze in zijne lengte, van beneden opwaards ; waardoor het net, in grijsachtige klonters ontaart, te voorfchijn kwam, en duidelijk bleek, dat dit in een' zak behouden werd, welke nu doorgefneden, uit den penszak gemsakt, en een verlengzel van denzelven was, waarmede dit omaarte  400RTOILIJKE INWENBIOE BREUK.» &3$ gedeelte van het net zeer vast was zamengegroeid. Deeze zak in zijne lengte geopend zijnde, had er nog eene gedeeltelijke beklemming aan den hals van het gezwel plaats, die door het ontaarte net gemaakt werd. Mijn Broeder, ook deeze met eene bistourie losgemaakt hebbende, zagen wij den omgewonden darm zamengevouwen, en door het ontaarte net omwonden. Men ontwikkelde nu deeze deelen, en bragt de uitgewekene ingewanden wederom binnen: doch deeze waren reeds zo zeer door het koud vuur verteerd, dat de darm met het inbrengen op twee plaatzen, namelijk op de plaats, waar hij beklemd was geweest, en 3 vingeren breed meer naar boven, openbrak, en eene groote menigte van Hinkende ftof uitftortte. Men bepaalde deeze openingen in de nabijheid van de wond, door een' draad, achter den doos. boorden darm door her, darmfcheil heen gebragt. De wond werd plat en met een T- verband verbonden, en wij zagen des lijders dood te gemoet, welke ook 8 uuren na de operatie ge* volgd is. Bijaldien ik dit opgegeeven geval, volgers ïijne natuur of aart, bepaslcn zsl, noem ik het-  H%8 f. M. VAN ROGGEN , OVER EENE 1 zelve eene waare beklemde darm-netbreuk, zon* der uitwendige plaatslijke tekenen. Deeze breuk was dat gezwel, het welk wij, bij het doen der operatie, achter en beneden den buikring, en achter het fchaambeen, in het celachtige gedeelte van den penszak vonden ne» derhangen. Derzelver zak werd gemaakt uit een verleng» zei van den penszak , en hield het net met den omgewonden darm in zig bekneld. Deeze breuk fchijnt haaren oorfprong ver-fchuldigd te zijn aan de lieschbreuk, bij den lijder voor ruim 3 jaaren het eerfte ontdekt , en waarfchijnlijk te gelijk met haaren zak binnen gebragt. ' De breuken pleegen wel bij het ingaan haaren zak te verbaten , die dan buiten den buikring blijft, ten zij de oorzaak der beklemming in den zak zeiven gelegen zij. Dat echter dit foort van beklemde breuken niet het eenigfte zij, daar de zak te gelijk met de breuk kan binnengebragt worden, dunkt mij te blijken door het befchouwen der voornaamfte oorzaaken, welke in dat foort van beklemming de zak met het in zig bevatte ingewand doen binnen gaan. Immers de voornaame redenen hier van zijn, de naauwere en vastere vereeniging van den breukzak met het in zig gehouden inge.  SOORTGELIJKE INWENDIGE BREUK* wand , dan mee andere nabijgelegene deelen; waar door het ingewand den zak,, in geval "die wijke, moet volgen, en van' de andere deelen, waarmede hij minder vast vereenigd is, affcheiden.- Ten tweeden wordt er vereischt, dat de breuk niet dikker zij, of grooter volumen uitmaake, dan door den buikring, of onder den band van poupart, door, of langs welk deel zij uit* geweken zij, kan terug gebragt worden. Wat de eerfte reden betreft, is de beklemming van den zak om de breük de eenigfte wijze niet, die deeze met geenen ten naauwften vereenigen kan; want eene niet minder vaste vereening kan er, door zamengroejing van den zak met het in zig bevatte ingewand, ontftaan, gelijk zij bij ondervinding weeten, en getuigen, die meermaalen beknelde breuken geopereerd hebben , en aan wie , na het wegneemen der beklemming, het affcheiden van aangegroeide breuken dikwerf zeer bezwaarlijk, en fomtijds geheel ondoenlijk is voorgekomen Wat de tweede reden belangt, is de breukzak een vliezig deel, dat zig kan verlengen, en zijn de daarin opgefloten ingewanden veeltijds zo hard niet, of zij kunnen door eene voorzichtige drukking of behandeling verdund worden, en zal dan het een met het ander, door die deelen, waar door het naar buiten gekomen is, wederom kun-  »38 J« M. VAN ROGGEN, OVER EEN* nen naar binnen gebragt worden; en zo deez« verlenging en verdunning al eens niet kan gefchieden, gelijk dit, zo lang de beklemming blijft aanhouden, dikwijls onmogelijk is, zal nogthans, na het ophouden der beklemming, de opening van den buikring , of dat deel , waar door de breuk is uitgeweken, althans zo hier in de oorzaak der beklemming geweest zij, ruim genoeg zijn, om dezelve wederom te laaten binnen gaan. Bij gevolg kan de breukzak met het in zig bevatte ingewand, door vastgroejing vereenigd, ■en de oorzaak der beklemming in den buikring of eenig ander deel, door welke hij uitgeweken is, gelegen zijnde, na het ophouden der beklemming binnen gebragt worden, zonder dat de breuk haaren zak verlaat, even zo wel, als daar de beklemming door den zak is veroorzaakt geworden. Het onderfcheid tusfchen deeze twee gevallen bettaat hier in, dat, wanneer de zak zelfs de beklemming maakt, de toevallen, na het ingaan van de breuk, zullen aanhouden, nademaal derzelver oorzaak blijft, daar in het ander geval de toevallen zullen wijken, vermits derzelver oorzaak vernietigd is. Ik beiluit derhalven, dat gemelde breuk van onzen lijder haaren eerden oorfprong genomen  SOORTGELIJKE INWENDIGE BREUK. «3S» heeft uit de lieschbreuk, welke voor 3 jaaren ontdekt, en toen met haaren zak, na dat zij reeds met deezen door zamengroejing vereenigd was, binnen gebragc is. Men zou hier tegen kunnen inbrengen, dat er eenigen tijd tot deeze zamengroejing vereischt wordt, en de breuk van onzen lijder hier toe niet lang genoeg buiten gebleven is geweest. Het is waar, dat de op dien tijd beknelde breuk niet lang, na dat zij ontdekt werd, is buiten gebleven, maar behalven dat deeze zamengroejing, bij eene ontfteeking door uitzweeting van het ftrembaar vezelachtig gedeelte dei bloeds (lympha cougulaUUs) fehielijk kan ge. fchieden, is het zeer wel mogelijk, dat de lijder al lang te vooren eene kleine breuk gehad heeft, zonder dat hij dit zelf wist* gelijk zodanige voorbeelden meer voorkomen, en ook door mijn' Broeder in zijne zeer uitgebreide praktijk zijn waargenomen, en dat nu, door het fpringen van onzen lijder over de floot, een grooter, of nog ander gedeelte ingewand buiten gefchoten zijnde, de beklemming geboren, en door dit toeval de breuk het eerst ontdekt geworden zij. En indien de breuk nu al eens versch geweest zij, en de tijd tot eene zodanige zamengroejing wat te kort ware, zou dan ook niet de hala des breuk^aks iets hebben kunnen medewerken,  S40 J* M. VAN ROGGEN, OVER EENE tot het gelijk binnen gaan van de breuk en defï zak? immers de hals des breukzaks moest door de beklemming en ontfteeking des buikrings ook ontftoken worden, en door de ontfte;king zwellen, en zig vernaauwen, en door deeze vernaauw;ng het ingewand, dat hij bevatte, vaster in zig (luiten. De buikpijnen. en braakingen, die den lijder vaii tijd tot tijd aandeeden, na dat de breuk was binnengebragt, en door een* band wel binnen gehouden werd, kunnen mede tot bewijs van ons gevoelen ftrekken: want het ingewand, dat in den binnengebragten breukzak gelegen was, kon zeer ligdijk gedrukt, of beklemd worden, het zij zulks door cphooping van ftoffen, welke ze* ker minder vrij dan te vooren door deeze plaats konden doorgaan, het zij door èenig ander toeval, verwekt werd. Ën dit moest zo veel te eer gebeuren, nadien het net, in den breukzak vastgegroeid , door verharding was ontaart, en hier door de plaats naauwer maaken, en zo veel te ligter drukking, of beklemming veroorzaaken: en hier van daan ook de moejeltjkheid om den lijder, bij het toedienen van een purgans, een' ruimen ftoelgang te bezorgen. De toevallen eindelijk, die zig nu zedert den 31 Julij hadden, vertoond, en aangehouden, wanen dezelfde, welke men in eene beklemde breuk waar-  soortgelijke inwendige breuk. saï waarneemt, uitgezonderd de uitwendige plaats? lijke tekens. De ligtere zwelling boven den band van poupart zagen wij, bij het doen der operatie, dai geen teken van de breuk uitmaakte, want hier ter plaatfe was geen breuk, noch zak. Men zou deeze zwelling kunnen afleiden van de meerdere zwaarte of drukking van de nu door lucht fterk uitgezette ingewanden, in eene ftaande houding van den lijder, op deeze plaats, weke mogelijk: zwakker dan de overige houdende deelen van den buik, en gewoon was aan eene meerdere uitzetting en rekking door de ftoffen, welke hieromtrent zijn opgehouden, en zedert drie jaaren niet altijd even vrij door den darm hebben kunnen doorgaan. Wij zien dus hier uit, dat men eene beklemde breuk kan hebben, zonder, uitwendige tekenen, en men altijd voorzichtig zal handelen, wanneer onze hulp van een* lijder gevraagd wordt, die de toevallen van een darm wee heeft, met wel te onderzoeken, of er ook eene breuk aanwezig zij, en, zo wij daarvan geene uitwendige tekens vinden, dat wij vraagen, of de lijder ook ooit, het zij kort, of lang te vooren, eene breuk gehad hebbe; en hoe omzichtig men diene te handelen met het toedienen van die middelen, welke door hunne foortlijke Q  »42 j.m.v.r0ogen,|0vaRIENKS0ORTC. inw.br. zwaarte werken, gelijk de kwik, en de kogel, want, behalven dat derzelver gebruik met gevaar gepaard gaat, zullen zij, in een geval als het door ons waargenomene, zeker doodiijk zijn. Weshalven wij Hsvér zouden aanranden, om in een darm wee, na het te vergeefs aanwenden van de gewoone middelen, zo de lijder ooit te vooren eene breuk gehad had, en de pijnen nu begonnen, en het hevigfte waren omtrent de plaats, waar zig de break voorheen toonde, hier eene opening te maaken, en naar de oorzaak der ziekte te zoeken, gelijk wij deeze in onzen zieken bij toeval vonden. Zo, bij het doen van deeze kunstbewerking, al eens geene breuk gevonden werd, en de oorzaak'der toevallen een kronkel (yobulus') was, zou men gelegenheid hebben deezen te vinden, en te ontwikkelen. Ik twijfel niec, of diergelijke gevallen zijn in ons land, daar de breuken zo menigvuldig zijn, meer voorgekomen; maar de zeldzaame gelegenheid , die men heeft om lijken te onderzoeken, Is waarfchijnlijk de reden, dat men zodanige gevallen niet meer vindt aangetekend.  VROEDKUNDIGE WAARNEEMING, • TER BETOOGING, DAT ER, OOK IN DE BEOEFFENING DER VERLOSKUNDE, GEEN REGEL IS, ZONDER EENIGE UITZON: DERING, DOOR G. J. VAN W IJ. A !le vroedkundigen, inzonderheid de hedendaagfche beoefenaars, en fchrijvers van deeze zoo noodzaakelijke weetenfchap en kunst, willen en leeren, dat men in die gevallen van tegennatuurlijke geboorten, waarin de kinderen, eenen of beide de armen aanbieden, terftond befluiten moet tot de verlosfing bij de voetenzak Q ■  844 °' J' VAN WIJ' VROEDKUNDIGE zijnde, naast die van het hoofd, de natuurlijkfte en gemakkelijkfte. De ondervinding en beoerfening der beste vroedkundigen pleit voor deezen algemeen aangenomen regel, en hec zoude iemand, die in allen gevallen, anders te handelen leeren wilde, van onkunde verraaden: —■ dit is het ook riet, het geene ik met de mededeeling deezer waarneeming bedoele, anders te willen leeren; maar, daar het mij toefcbijnt, dat alle zulke waarneemingen nuttig zijn kunnen, welke iets, niet gewoonlijk voorvallende, inhouden} althans altoos eenigzins leerzaam zijn kunnen, te meer dan, wanneer dezelve aantoonen, dat er gevallen kunnen plaats grijpen, die ons, in hoogen nood, moeten doen befluiten , tot de afwijking van eenen, anders proefondervindelijk heilzaamen en algemeen aangenomen ftelregel, mits dat men zig ook, proefondervindelijk, tot eene even zo heilzaame tegenovergeftelde uitvoering in ftaat vinde. Van dien aart was het volgend geval , het welk ik ga mededeelen, en in die noodzaakelijkheid bevond ik mij den 10 November 1796, om eene uitzondering, in den, anders bij mij, zoo wel als bij alle andere vroedkundigen vastgeftelden regel, om geene armgeboorte in het voorkomend geval te onderneemen; na dat ik,  WAARNEEMING. 245 in vroeger jaaren, onder anderen eens zeer overtuigend geleerd had, (bij eene vrouw, in het nabijgelegen dorp Velp, dewelke langen tijd in arbeid gezeten had, van een zwaar voldragen kind, juist op het oogenblik, dat h\met mijn' ontblooten arm gereed ftond, de voetgeboone te bevorderen) dat de natuur fomwijlen in ftaat is, den arm, tot over den fchouder geboren, door geweldige perfingen der moeder, gelijktijdig met het hoofd, naar buiten te dringen, lk werd op den bovengeraelden dag, 's morgens vroegtijdig, even buiten de Stad, bij de vrouw van willbm willemsen, ter hulpe eener onzer Stads Vroedvrouwen geroepen, welke laatfte, voor mijne komst, met veel moeite, zeden dat het water, des morgens om vier uuren, gebroken was, en zij den arm van het kind befpeurd had, doch vruchtloos, de voetgeboorte had poogen uit te voeren. Ik achtte raadzaam, ter onderwijzing voor niet genoeg geoeffende Vroedvrouwen , in de handgreep van keeringen, ingevalle men zig door afwezigheid, of anders, van mijne hulp niet zoude kunnen bedienen, nog eene onzer jongfte Vroedvrouwen, uit de Stad, mede te neemen. Ik vond de vrouw op het kort bed, en den rechterarm van het dooden, voldragen kind, vier uuren na de breeking der vliezen, zig aanbiedenQ3  840" J. VAN Wij, VROEBKONDICÏ de, en rot aan den fchouder in de geboorte ingedrongen, terwijl eene, fchoon als nog niet zeer bedenkelijke bioedvloejing, volgends bericht, niet lange voor mijne komst begonnen, zig openbaarde. Daar mij bij ondervinding, met verfcheide andere voornaarne vroedkundigen, geene plaatzing voor barende vrouwen, tot de verlosfingen der kinderen bij de voeten, in gevallen inzonderheid van armaanbiedingen, zoo gemakkelijk ter uitvoering van het handwerk, en heilzaam voer moader en kind, gebleken is te zijn, dan die , welke door den beroemden Engelfchen Vroedkundigen willoughby, reeds in de voorige eeuw aangeprezen is, liet ik de vrouw op die gewoone, en bekende wijze, op knieën en ellebogen, in het bed plaatzen , rustende met het hoofd op een kusten , in den ichooc van eene andere, voor haar in het zelfde bed zittende vrouw. De Vroedvrouw, welke mijne hulp gevraagd had, nu, door mijne tegenwoordigheid aangemoedigd , verzocht mij, om in de batstgemelde plaatzing der vronw, en onder mijn opzigt, andermaal de verlosfing bij de voeten te mogen onderneemen, het welk ik toeftond. Vergeeffche poogingen van deeze, anders, zo wel kundige, als voorzichtige, en van de tweede, niet min kundige als ftoutmoedige Vroedvrouw, door mij,  WAARNEE MIN O. 84? boven gemeld, medegebragt, en eene daar op volgende zeer geweldige bloedftortir.g, door de loswording der Placenta, noodzaakte mij, om zeer fpoedig, dit, voor de Vroedvrouwen vruchtloos, en voor de barende vrouw gevaarlijk wordend werk op te vatten, en ten einde te brengen. Bij de inbrenging van mijne rechterhand, langs de binnenzijde van den rechter, nu verder en tot over den fchouder doorgedrongen arm van het doode kind, vernam ik, onderwijlen mijne voorzichtige pocgingen , om tot de voeten van het kind re geraaken, dat ik daar toe, om redenen vadhde geweldige aanpersfing der baarmoeder, de op- en zamentrekking om het kind, (anders in gevallen van aanmerkelijke bloedftortingennietzo on« overwinnelijk) en dcinëenpakking van het ligchaam des dooden kinds, als tot eenen klomp, althans zooveel tijd nocdig hebben zoude, als mij niet geoorloofd toefcheen, daar toe te mogen befteeden, aangezien de meer en m^er toeneemende bloedftorting, en bezwijking der krachten van de vrouw, welke ik met reden vreesde, dat onderwijlen de opfpooring, af- en uitbrenging der voeten tot de geboorte (het welk ieder vroedkundige weet, dat in het voorgeiielde geval zeer bedenkelijk voor de baarende , en aan veele moejelijkheid onderhevig is,) in eene doodehjke Q 4  $4$ O. J. VAN WIJ, VROEDKUNDIGE fiaauwte veranderen, en mijne poogingen tei behouding der vrouw verijdelen zoude: Hierom befloot ik , na eene korte overweeging, in dit bedenkelijk geval, van de regelen der . kunst af te wijken, en fpoedig tot de verlosfing bij de armen, (op gronden welke hier na volgen) welke ik zeer gezwind, in den tijd van niet meer dan 5 of 6 minuten, volbragt, na dat ik den linker arm des kinds naar buiten geleid, en bij den rechterarm, ter andere zijde van het hoofd, geplaatst had, welke beide ik, wel verzekerd, met mijne linkerhand omvatte, terwijl ik voords het hoofd van het kind, met de rechterhand, zodanig beiïierde , als ter gemakkelijke doortrekking door de engten van het bekken noodig was, ter uitleiding, door de trekking met mijne linkerhand aan de armen des kinds, Uit hst verhaal van de moeder, en de affcheiding der opperhuid, over het geheele ligchaam van het kind, bij de minfte aanraaking, kon opgemaakt worden, dat het zelve ongeveer zes dagen te vooren geftorven was. De te vroeg losgeraakte Placenta weggenomen zijnde, hield de bloedftorting kort daar na op, terwijl ik zorge droeg, dat de verlpildé krachten wederom opgebeurd, en de vrouw, voor het overige, overeenkomiïig de regelen der kuast behandeld werd, het welk van datgewerischt  waarneemxng. «49 gevolg geweest is, dat zij, fchoon langzaamerhand, tot voorige gezondheid herfteld is. Ik heb de redenen aangehaald, welke mij deeden befluicen tot eene verlosfing, niet overeenkomiïig de gewoone, en in alle andere gevallen, de beste regelen der verloskunde. Ik zal nu korteiijk de theoretifche en pra&ifche gronden opgeeven, welke mij, ter uitvoering, de behoorlijke en geoorloofde ftoutmoedigheid verfchaften. Ik had in het voorgemelde, te lang uicgeftelde geval, om de verlosfing bij de voeten tijdig te doen, op het dorp Velp, zelf ondervonden , dat de natuur fomwijlen in ftaat is, een ge- , woon groot kind, met den arm, langs het zijdelijke gedeelte van het hoofd, tot over den fchouder geboren, en met het hoofd door een welgemaakt békken door te dringen. Deeze verlosfing, die mij toenmaals zo verrasfend als leerzaam voorkwam, deelde ik aan een mijner vroedkundige vrienden, den zeer ervaren en beroemden bugge van der boge, mede, en dee.:e, insgelijks foortgeiijk geval ondervonden hebbende, verfchafte dk voor ons aangenaame briefwisfelingen, en bragt mij naderhand, dikwijls, de vergelijking, tusfchen deeze en die verlcsfing, door kunst, bij de voeten, voorden geest, en na deswegens alles wel doordacht, over Q5  *30 G. J. VAN WIJ, VROEDKUMMM wogen, beredeneerd, en op de bekleede bekkens beproefd te hebben, befloot ik des noois, i foor egel jke gevallen ,als het bovengemelde, ahhans dan, wanneer de bekkens der vrouw.:ijke vcorwerpen , tot de betrekkelijke grootte der kinderen-, de behoorlijke ruimte zouden hebten, mij op de bovengemelde wijze te gedraagen, en me: reden, Immers, wanneer men zig het omgekeerde geval voorftelt, namelijk de kü-nstverloffirsgen bij de voeten, zo als die voormaals door de beroemd&e vroedkundigen, inzonderheid van Deventer, met achteiiaating van de armen, ter zijden het hoofd des kinds, ten einde de kwalijk gevreesde, en gevaarlijke omfluiring van den mond of rand der baarmoeder cm de hals des kinds voor te komen, gefehieden, dan zie ik riet, waarom men in fommige gevallen, daar de nood dnngt, niet even zo met de armen ter verlosfing zoude kunnen handelen, als men anders met de voeten doet; mits de behoorlijke voorzichtigheid aangewend, en de verlosfing door een' bekwaamen vroedkundigen, ten einde toe, uitgevoerd worde. Dat men , thands meer verlicht, de gevreesde toefluiting der baarmoeder niet meer gadeflaat, en de verlosfing bij de voeten zo verre gevorderd zijnde, dat men de armen raar buiten bozen kan, ter gemakkelijker verlosfing, zulks bewerkllel-  WAARNEEMINC. f51 ligt, en dat zulks ook verkiezelijk en het best is, kan niet tegengefproken worden. Maar het komt er hier op aan, of men ook, met achterlaating deezer handelwijze, gelukkig fiaa-; gen kan? immers niemand zal dit willen tegenfpreeken, en dus, daar het onbetwistbaar bewezen is, dat de vroegere vroedkundigen, alles voor het overige natuurlijk gefteld zijnde, de voetgeboorte, met achterlaating der armen, ter zijden het hoofd,volbrengen konden, en dat men zulks, in fommige gevallen, nog, geoorloofd, en overeenkomftig de beste vroedkundige gronden, doen moet, het welk geene tegenfpraak onderhevig zijn kan, zo is het ook bewezen, dat, indien de verlosfingen bij de armen door bedrevene handen beftierd worden, de meerdere omtrek, welke de armen, bij het hoofd gevoegd, aanbrengen, niets tot den onmogeÜjken doortocht daar Hellen. Ik befluit dus, met veel recht, dat het in gevallen, overeenkomftig met mijne waarneesning, niet ongeoorloofd, maar raadzaam en aanprijsfelyk zijn kan, uitzondering op den algemeen aangenomen regel te maaken; daar het toch, of het hoofd, met de armen vooruit, verlost worde, of laatftelijk met dezelve volgt, het geval alleen maar omgekeerd, ten einde gebragt wordt, en voor het overige het zelfde is. Er wordt intusfchcn genoegzaame verloskun-  *5* °' J' VAN W1J» VROEDKUNDIGE WAARNEEM. dige bedrevenheid in het handwerk, boven al, been-, ontleed- en meetkundige kennis van het bekken vereischt, ten einde bij ondertasting, voor dat men de bewerking bij de armen onderneemen zal, zig volkomen te verzekeren, dat men een genoegzaam wijd bekken, en geen te groot kind voor zig heeft; en dus algemeene aanprijzing deezer bewerking, aan vroedvrouwen , die, behalven onbedrevenheid in de bovengemelde vereischten, ook wel eens ontijdig hier toe befluiten zouden, zal hierom niet raadzaam zijn;  WAARNEEMING EENER BENEDENWAARDSE ONTWRICHTING VAN HET LINKER DIJEBEEN, EN DERZELVER HER. STELLING, OP EENE NIEUWE EN GEMAKLIJK E WIJZE: BEIDE MET ONTLEEDKUNDIGE AANMERKINGEN EN GEVOLGTREKKINGEN OPGEHELDERD, DOOK A. BONN. Een jong, welgemaakt en fterk gefpierd vreemdeling, oud een-en-twintig jaaren, op den aden dezer maand, met veel drift over een floot willende fpringen, bereikte den overkant niet, maar fchoot met den linker voet in den modder, en tragtte, door het opligten van het rechter been, zich daaruit te redden.  354 A. BONN, WAARNEEMING In deeze vaart en pooging werdc het bovenlijf fterk voorwaards, en door deszelfs gewicht naar de linker zijde overgeworpen; waar door al het geweld op het linker heupgewricht aankwam, en het dyebeens-hoofd gedwongen werdt, de heupkom te verhaten, en zich naar onderen te verplantten. De lijder, bij den arm daaruit getrokken, opgenoomen en naar zijn verblijf overgebragt zijnde, werdt de ervaren Heelmeester, de Heer hussem, 'er bij geroepen, die, naar het gewoon voorfchrift der kunst, de herftelling be« proefde, edoch vruchteloos; waarna eene ruime aderlaating gedaan , en aan den omtrek van het gewricht, een breeden diukdoek, met brandewijn en water doortrokken, en een breed fluitlaaken om de heupen , ter voorkooming van toevallen, aangelegd werden. " Op den volgenden dag, werd ik ter raadpleeging daarbij gevraagd, en vond den lijder te bedde en op den rug leggen, met de linker knie regthoekig naar den buik, en den hiel 'naar de dije opgetrokken, fteunende met den ftomphoekig uitgeftrekten voet op het bed: in welke houding , de eenige die voor hem gemaklijk was, hij geen pijn gevoelde. Het opligten van den voet, met de hand onderfteund, verwekte eene zeer gevoelige fpan.  EENER DIJE-ONTWRICHTINO. 255 ring aan d; knieholte, gelijk de minfte r-edecdrukking der knie, pijnlijke aandoening omtrent de kniefchijf en langs de geheele bovenzijde der dije veroorzaakte.' De dije was verlengd, zo dat de knie en kniefchijf bijna drie vingeren breedte laager kwamen , dan de daar naast aangevoegde regter; terwijl de fpieren aan den voor- binnen- buitenen agterkant , alle even ftrak gefpannen, geene beweging toelieten. De knie en voet ftonden, betreklijk tot het geheel ligchaam, in een rechten ftand, en niet binnenwaards, of buitenwaards gekeerd. De verlengde bilplooij was, reeds bij het eerfte onderzoek, door den Heelmeester opgemerkt, De liesch was natuurlijk, doch naar den kant der heup iets meerder invallende, alwaar tevens eene zekere ftrakke fpanning, maar op het eironde gat, en tegen den bovenrand van het fchaambeen, geene uitpuiling van het verplaatst dijebeens-hoofd, door mij werdt waargenoomen. Aan de buitenzijde der heup en dije was, in plaatfe der gewoone uitpuiling des grooten draaijers, nu eene aanmerkelijke breede invalling der dije, niet ongelijk aan die, welke bij eene binnenwaardfè verplaading van een  «5<5 a. bonn, waarnee mino ontwricht opperarmbeen, door mij elders verklaard is en afgebeeld, (a) De herftelling dezer ontwrichting, werdt het onderwerp onzer nadere raadpleeging ; dan, daar de gewoone wijze door eene zo bekwaame hand reeds vruchteloos was gebeezigd, en de nadere overweeging der bovengemelde omftandigheeden en verfchijnfelen deeden vermoeden, dat ook nu de herhaaling daarvan niet zoude flaagen, maar alleen den lijder met fmart en zonder voordeel folteren , ftelde ik voor, de herftelling op eene overeenkomftige wijze, met die van thomson, voor de fchouder-ont. wrichting, te onderneemen. De hoogte van het vertrek, en de ongefchiktheid, om daaraan een nodig katrol of takel vast te maaken, verplichtte ons daarvan af te zienj en bragt mij op de gedachten, om den lijder zittende op eenen ftoel te plaatfen, en dus, in die zelfde houding, die hem op het bed het gemaklijkst was, zo ik mij vleide en op ontleedkundige gronden verzeekerde, even goed, zo niet vaardiger, de herftelling te verrichten. Na (a) Ontleed, en Heelkundig onderzoek der Schouderen!wrichting, 1780. bladz. 40 enz. plaat 1.  TIEN WAARNEEMINGEN, BETREFFENDE EENIGE BIJZONDERE GEBREKEN IN DE BOEZEMS DER OPPERKAAKBEENDEREN, OOOI WILLEM LEURS. Het kan den ervaren Heelkundigen niet orfbekend zijn , dat er in den boezem van ieder der opperkaakbeenderen, gewoonlijk het hol of de fpelonk van higmorus {antrutn aig~ morï) genaamd, fomwijlea ontfteékingen, verzweeringen, ophoopingen van etter, vleesckuitwasfen en beenbeaeryingen voorkomen ; welke veelmat-  «54 w. leurs, waarneemingen len, of uic den aart der kwaal zelve, of uk gebrek aan genoegzaame heelkundige kennis deeze r gebreken, en van derzelver behandeling, niet zelden den ongelukkigften afloop hebben. Niet meerder is het deezen onbekend, dat er bij de meeste Heelkundige Schrijveren niets, bij eenigen Hechts weinig, van den aart en de behandeling deezer gebreken, op eene duidelijke en rcgelmaatige wijze, gefproken wordt. En daar het onbetwistbaar zeker is, dac men door getrouwe en naauwkeurige waarneemingen, over duistere of niet genoeg gekende gebreken, het meeste licht verfpreidt; zo heb ik gemeend, den jongen Heelkunst-eeffenaar geenen ondienst te zullen doen , met de volgende Waarneemingen , welke mij, meerendeels door den, in de Heelkunst grijs geworden, beroemden Haagfchen Heelmeester, den Heere j. e. hofman, zijn ter harid gefield , met zijn Ed. goedvinden, en met mijne eigene ondervindingen hierin vermeerderd, ten algemeenen nutte, en ter opheldering, zo ik mij vleije, van de heelkundige kennis deezer gebreken, langs deezen weg, mede te deelen. EERSTE WAARNEEMING. . De kneqht van den Burgemeester l. te Schiep dam 3 kreeg eene plaatslijke pijn aan de linker  seïreff. geb» der opperkaakbeenderew. 055 zijde van de bovenkaak, voor welke, door verfcheide Genees- en Heelkundigen, veele in- en uitwendige hulpmiddelen , vruchtloos, werden toegediend. — Door pijnen afgemat, werd hij, jn den ellendigften toeftand, naar 's Hage overgebragt. De Heer homan , wiens hulp ge«> vraagd werd , vond , even onder den rand van het linker ooghol , een zeer klein gaatje s in welk het flikt ingebragt zijnde , tot op den grond des oogkuils doorging: ook verhaalde de lijder, dat, hij, bij voordduuring, eene pijnlijke en drukkende zwaarte op de kiezen, aan die zijde , voelde. Uit deeze verfchijnzelen kwam het den Heere hofman niet onwaarfchijnlijk voor, dat dit gebrek in den boezem der opperkaak fchuilde: en om zig hier van meer te verzekeren, verzocht .hij den lijder, om, wanneer hij zoude gaan flaapen, zig op de rechter zijde neder te leggen, ten einde te kunnen zien , of er eenige,. etterftoffen, uit deezen boezem , in den neus zouden ontlasten. De lijder deed zulks ; en men vond den volgenden morgen 5 eene bloedige etterachtige ftoffe in het . rechter neusgat. Uit welk verfchijnzel de Heer hofman zjg te meer in zijne gedachten bevestigd zag, dac dit gebrek in het antram higmori plaats had. Na deeze voorafgaande befchouwing en on&> R a  H$6 w. leurs, waarneemincen dekking, toonde de Heer hofman deezen lijder aan wijlen den beroemden Haagfchen Hoogleeraar t. schwencke, en ftelde denzelven voor: (na vooraf zijne meening wegens dit gebruik den Hoogleeraar medegedeeld te hebben,) om den lijder één of twee kiezen , aan de beledigde zijde, te trekken ; vervolgers de kaak , door het gat der uitgetrokkene kiezen, zo het noodig was, tot in derzelver boezem te doorbooren ;' en als dan door deeze opening, in het antrum higmori zuiverende infpuitingen te doen; met welk een en ander de Hoogleeraar schwencke volkomen inftemde. De kiezen van dtn lijder waren allen , zo het fcheen , gezond ; en dus verkoos de Heer hofman die uittetrekken , welke het naaste over het hol van iugmorus Honden, waar toe hij de tweede, en, zo het noodig ware, ook de derde van de linker zijde bepaalde ; dan, de eerfte der genoemde kiezen er uittrekkende , bleef er een ftuk van de kaak zelve aan vast zitten , dat mede uitgetrokken werd ; en waar door men in eens eene opening tot in den kaakboezem maakte ; uit welke onmiddelijk een gedeelte bloedige etter zig ontlastte. Vervolgends deed de Heer hopman, door deeze opening, twee en drie keeren daags, eene infpuiting, uit «en mengzel van een weinig warm gemaakte»  ■etreff.~OEB. DER OPPlRKAAKBEBNDBREN. *Si witten wijn, rozenhonig en tinctuur van myrrhe, beftaande; en had het genoegen, dat de pijnen oogenbliklijk, na de ontlasting van den etter, verminderden , het gaatjen in den rand des oogkuils binnen agt dagen floot, het hol van de kaak?;" tér plaarze van het afgebroken ftuk been, van tijd tot tijd kleiner werd, en de lijder eindelijk, binnen weinige weeken, volkomen genas. TWEEDE WAARNEEM ING. Op zekeren tijd werd de Heer hofman gevraagd bij den knecht van den wijnkooper p., bij welken een vleeschuitwasch onder de oogkuil uitgroeide, welke het geheele oog bedekte: een beroemd Geneesheer en een ervaaren Heelmeester meenden, dat dit ongemak uit de traanbuis voord kwam; doch de Heer hofman oordeelde, dat hetzelven uit de Jpehnk van hig Molt us oorfpronglijk was, en ftelde dierhalven voor eene kies te trekken, en de kaak te doorbooren : doch van welk een en ander de toenmaalige Heelmeester des lijders geen denkbeeld had. — De Heer hofman drong er echter op aan, en men bewilligde er in; — bij het trekken van de eerfte kies, bleef er een ftuk van de kaak aan vast zitten, dat bedorven was en mede uitgetrokken werd ; het gat in de kaak R 3  *5* W. leurs, waarneemingèn hier dóór echter nog niet groot genoeg oordee-" lende, trok men eene tweede kies, welke mede met een gedeelte beens uitkwam, en nu eenè opening maakte, daar men den top van den vinger kon ' inbrengen ; en uit welke opening eenige bloedige ftof uitvloeide. Hier medé liet men het den eerften düg berusten ; met oogmerk , om op den volgenden ', eenige zuiverende infpuitingen te doen; dan, den volgenden dag den lijder bezoekende,' vond men den fungus van voor het oog geheel weg , en door de kaakopening in den mond hangen. I— De zwak» heid van den lijder deed den Heer hofman befluiten, voor als nog geene operatie aan deezen fungus te onderneemen ; ook gaf zijn' Ed. niet veel hoop tot eene fpoedige en gelukkige geneezing. — Men fprak toen een ander Heelmeester; en daar deeze den lijder eene fpoedigè herftelling beloofde , gaf hij er zig aan over. Dan het gevolg daar van was: dat deeze ongelur;..i^e, onder de handen van deezen Heel-arts, dood bloedde. — De Heer hofman heeft niet kunnen ontdekken, wat deeze Heelmeester gcdasn heeft; doch uit den ongelukkigen afloop vermoedt menydat hij deezen fungus -zal hebben uitgetrokken, even gelijk men bij de poJypen van den neus meermaalen gewoon is & doen, 1  betref*. GEB. DEK OPPERKAAKBEENDErBN. SJ$ DERDE WAARNEEM ING. Eene dienstmeid, van omtrent twintig jaaren, klaagde de Heer hofman over eenen geweldig verveelenden ftank in een der neusgaten. De Heer hofman vond niets in dat neusgat, het welk deezen ftank kon veröorzaaken; hij deed echter, verfcheide dagen,.zuiverende ihfpuitingen in den neus, doch zonder vrucht. Nu viel zijne gedachte op de fpelonk yan higmortjs, of niet deeze misfchien de oorzaak en verzamelplaats van deezen ftank moge zijn: ten einde dit te onderzoeken, befloot hij, de lijderes eêné kies té trekken , en de kaak met eene priem te doorbooren. Hoe vreemd dit aan de meid ook toe» fcheen , befloot zij er echter toe: na bet-trekken van de kies , en het doorbooren van de kaak, ontlastte er zig aanftonds eene zeer ftin» kende ftof uit de gemaakte opening, en na "omtrent veertien dagen met het bovengenoemde, mengzel, en op meergemelde wijze , infpuitirigen gedaan te hebben, was deeze lijderes volkomen geneezen. VIERDE WAARNEEMING. De beroemde Haagfehe. Geneesheer v. d. l. verzocht den Heer hofman, voor een' geruimen R 4  *60 ttüRS , WlARNEEMÏIfOIM tijd, van wegen eene geweldige en Iangduurige pijn , aan den onderrand der bovenkaak, eene kies te trekken; voor welke pijn hij, reeds vroeger, dooreen' anderen Heelmeester, vrucht loos eene kies getrokken - was. —- De Heer hofman de kaak onderzoekende, vond dezelve ter deezer plaatze zelve aanmerkelijk uitgezet; de kies trekkende, zo bleef het geheele ftuk van de kaak, dat uitgezet bevonden was, aan deeze kies vereenigd, en fcheidde zig van het overige der kaak af; dan de kies, met dat ftuk beens vereenigd, kon niet uitgenomen worden, voor dat het vleesch , dat dit gedeelte bedekte, aJvcorens werd doorgefneden en afgefcheiden} de fterke bloeding, die hier op volgde , belette om te kunnen zien, of er ook andere vochten, uit het nu op eenmaal geheel open geraakte hol van higmorus mede uitvloeiden.— Dagelijks herhaalde infpuitingen , eenigen tijd achter den anderen aangehouden , hebben de verloren zelfftandigheid der kaak op nieuws doen aanvullen, en den lijder volkomen geneezen. Opmerkenswaardig was het, in dit geval, dac de lijder , door de ruime opening , die het afgefcheiden ftuk been in het antrum higmeri gemaakt had, in den aanvang, geen verilaanbaar geluid kon vooidbrengen.  betrêff. geb. der opperkaakbeendbren. &6l VIJFDE WAARNEEM ING, Op een' anderen tijd, werd de Heer hok» jysan gevraagd, .bij wijlen den zeer eivasèii Haagfchen Heelmeester mensing, welke hem verhaalde, zeer lang eene plaatslijke knaagende pijn , in eene der zijden van de opperkaak, ge» voeld te hebben; uit welk verfchijnzel de lijder befloot, dat zijn ongemak in het antrum Mg» mort was, en alleen door dc opening van hetzelve kon geholpen worden. — Dan , op de plaats, daar de opening in de kaak diende gemaakt te worden, geene kiezen, maar alleen wortels van dezelve hebbende, zo verzocht zijn Ed. den Heer hofman, er deeze uft te neemen, vervolgens de kaak te dcoibooren, en den kaakboezem door infpuitingen te zuiveren; waar toe hij reeds alles in gereedheid had. Na dat de Heer hofman er eenige wortels uitgenomen, en de kaak, met de priem, doorboord had, kwam er oogenbliklijk eenige bloedige etter uit de opening: ver/olgends, in den kaakboezem, het genoemde mengzel, eenige dagen , ingefpoten zijnde, is de lijder volkomen geneezen. R 5  *6* Wi LEÜRS, WAARNEEMINOEn ZESDE WAARNEEMING. De Chirurgijn v. d. e. alhier in 'sHage, klaagde den Heer hofman , wegens eene geweldige plaatslijke drukkende pijn, in eene der zijden van zijne opperkaak , welke den Heer hofman toefcheen, jn het antrum ligmori haare zitplaats en oorfprong te hebben: en raadde deezen Heelmeester deswegens, zig een kies te doen trekken , en de kaak te doen openen. Dan deeze, het zij hij geen denkbeeld van deeze kunstbewerking had, of de oorzaak zijner kwaal aan iets anders toefchreef, weigerde deeze kleine operatie volftrektlijk , hoe duidelijk en overtuigende de Heer hofman hem zulks getracht had te maaken. — Het gevolg was: dat de pijn en koorts vermeerderden, en het gebrek eindelijk, na veeie geweldige fmerten, zig binnen in den mond opende, eene menigte Hinkenden etter uitwierp, en den lijder deed ilerven. ZEVENDE WAARNEEMING. Eene jufvrouw van de Portugeefche Joodfche Gemeente alhier, had geweldige pijnen en c5 hem aanhoudend bijblijft en om welke weg te neemen, hij de hulp van een' beroemden Geneesen Heelkundigen verzocht: de pijn wordt, in weerwil van alle middSlen, geweldiger en ftrekt zig allengskens uk lat gs de geheele linker zijde van den neus, welke vervolgends geheel • verftopt werd. Na verloop van eenigen tijd, komt er eensklaps eene groote ererontlasiing van achteren uit den ntus, welke hem zodanig de keel vulde , dat hij meende te zullen flikken; die veiligtte echter niets ia zijne fmerten; en fchoon zulks, eenigen tijd laater, nog eenmaal gebeurde, bleef hij nogthans in eenen ellendigen toe» ftand , in welken hij meende eerlang zijnen dood te zullen vinden. In deezen beklaaglijken ftaat, befluit hij, in Maart deezes Jaars 1794 , naar ,sHoge te ko-i men, en hulp te zoeken: doch hierin onverwachts gehinderd zijnde, en evenwel zijne fmerten niet langer kunnende verdraagen , ontbiedt hij , uit eigen beweeging, en zonder dat aan hem, door iemand, hier toe aanleiding tregeeven was, den Chrirurgijn van het dorp dtyhen, (alwaar hij zig toenmaals bevond) wien hij verzocht, hem eene kies, aan de pijnlijke zijde, te willen trekken : de Chirurgijn, geen ongemak aan de kies ziende, weigert zulks ; doch op het  ü66 W. LEURS, WAARNEEMlNGËtf ernflig aanhouden des lijders, in de hoop , van hier door eenige verligting te zullen erlangen, bcfluit hij er eindelijk toe, en haalt er eene kies uit, aan welke geen wortel was ; waarna .onmiddelijk eene tweede kies, naast deeze uirge.trokkene, van zelve , uitviel, welke mede geenen wortel had. - Het wegneemen deezer twee kiezen maakte eene opening in de kaak , in welke men gemaklijk den duim, tot in het antrum htgmori, kon inbrengen. Op deezen zelfden dag, ontlastten er zig, uit de kaaksöpening, veertien {tukken vaste vleeschklompen, fomrnigen ter grootte van het lid eens vingers : en dit werd vervolgends nog met zes fluks vermeerderd; zo dat er van dezelve twintig /lukken ontlast werden. . Van het oogenblik deezer ontlasting, vond de lijder zig beter; de kaakholce werd flechts met plukzel opgevuld, en vernaauwde aljengskens, zo dat reeds in Junij laastleden, wanneer deeze lijder zig in "sHage bevend, dezelve bijna gefloten was, en alle hoop. overlaat van eene verdere en volkomene geneezing. NEGENDE WAARNEEM ING. De dochter van den Heer h. , oud omtrent zeventien jaaren, had, finds eerf geruimen tijd,  sstrbff. geb» der opperkaakbeenderen. S.G? aan de rechter zijde der opperkaak, eene gedmirige knaagende pijn, die zig fomwijlen tot onder den oogkuil, en over de geheele halve zijde des hoofds uitftfekte. — Vruchtloos had zij reeds verfcheide hulpmiddelen beproefd; en befloot dierhalven , niettegenftaande haare kiezen allen zeer gezond waren, er eene, op die plaats, alwaar zij doorgaands de meeste pijn gevoelde, te doen uittrekken; dan ook dit gaf geene ver* -ligting. Op voorflel van haaren Geneesheer, den beroemden theussink, thands Hoogkeraar te Groningen, werd ik er over geraadpleegd : uk de aanhoudende plaatslijke pijn , en fchijnbaare gezondheid der kiezen, kwam het mij "voor, dac het gebrek in den kaakboezem fchuilde en ftelde dus voor : om de kaak , ter plaatze der reeds ukgetrokkène kies, die de tweede aan die zijde was, met de priem eener dunne troisquart te doorbooren. Men ftond mij zulks toe ; de lijderes had bijna- geene pijn van de kunstbewerking , die zeer gemaklijk en fpoedig volbragt was; en het uitvloejen van eenige (tinkende etterftoffen ten gevolge had: waarop oogenbliklijk verligting van die fmerten volgde, welke deeze jonge lijderes reeds zo lang gefolterd hadden. Ruim veertien dagen hield ik aan, met dagelijks tweemaalen intefpuiten, ten einde van wel»  Sd3 W» LEURS, WAARNEEMINOEM ken tijd het geboorde gaatjen floot, en de lijderes geneezen was, TIENDE WAARNEEMING. Eene jufvrouw, van omtrent veertig jaaren, was, findb haare jeugd, aan geduurig afwisfelende ' iespijnen onderhevig, voor welke zij reeds eenige derzelven had doen uittrekken: zij leed, ki het begin deezes jaars, weder eene geweldige fmert aan eene holle kies, om welke te ?ejdrijven, zij dezelve, met eene gloejend gemaakte braainaald, tot op den grond der holte liet aanraaken : die branden veroorzaakte haar eene geweldige pijn , welke eenige dagen bijbleef , en in de geheele zijde dier kaak , eene fteike klopping en fpanniog te weeg bragt. — Zij befloot dierhalven, deeze kies te doen uittrekken : dan, in weerwil daar van, bleeven de toevallen aanhouden. — Dit duurde omtrent eene maand , wanneer de pijn en fpanning, tegen alle hulpmiddelen aan, trapswijze zo geweldig was geworden, dat zij in eene razernij verviel. In deezen tijd verzocht men mijne hulpi Ik bad niet veel oplettendheid noodig, om te vermoeden, dat dooi eene vroegere ontfteeking van den kaakboezem, (waatfchijnlijk door het branden  BETRSFF. GEB. DER OPPERKAAKBEENDÏRÉN. SC)* den der kies veröo:2aaktj) eene uitftorting en verzameling van etter, in het hol van highmo» rus plaats had; en welke te ontlasten, zeer waarfchijnlijk, de toevallen zouden -doen bedaaren, ophouden, en de lijderes geneezen. si* Ten dien einde ftelde ik de doorbooring van de tandkas voor; in welke men gereedelijk bewilligde. Nog dien zelfden dag, doorboorde ik het gat van de laatst uitgetrokkene kies, welke de derde aan da linker zijde was; en ik had het genoegen te zien, eene menigte dunnen ftinken-; den etter uitvloejen; de lijderes als van den dood terug komen; en door eenige infpuitingen, mee een zuiverend vocht, in weinige dagen geneezen. Hoe zeer er verfcheide nuttige aanmerkingen en gevolgtrekkingen, uit ieder deezer onderfcheidene waarneemingen op zig zelve, zouden kunnen gemaakt worden; zal ik mij echter Hecht* kortelijk tot deeze twee, de kennis en bèhande* ling naamelijk deezer gebreken, bepaalen. i.) Eene bepaalde, diepzktende en aanhou» de kloppende pijn, in een der boven-kaakbeenderen, niet af bangelijk van eene of meer bedorvene kiezen, toont de ontfueUng des kaakhê* S  *?0 w. leurs, waarneemingen zems, —- Wanneer deeze pijn voordduurt, van klopping en fpanning verzeld wordt, en eene drukkende zwaarte, vooral op de kiezen der beledigde zijde, zig opdoet, geeft diz eene verzweering en uitftorting van etter in denzelven te kennen, — De aanhoudenheid deezer toevallen , doet het heenmezen zelve ontaarten ; de kaakboezem wordt, aan den binnen of buiten* kant, of wel ter plaatze der tandkasfen, onder de aanhoudendlte en geweldigfte pijnen , uitgezet, als wanneer dezelve zig fomwijlen opent, aanmer* kelijke beenverzweeringen , vleeschuitwasfen , en eindelijk den dood voordbrengt. 2 ) Het is genoegzaam bekend , dat reeds voorlang, door cowper, drake, en an* deren , in dit foort van gebreken , is voorgemeld , om één of twee kiezen te trekken, de kasfen van deeze te doorbooren, en zuiverende infpuitingen te doen: — Doch dat lamorier échter, en eenigen na hem, meenden, dat deeze wijze , vooral wanneer er beenbederf plaats had, niet zeker genoeg ware; en dierhalven voorftelden, het tandvleesch en beenvlies, ter plaatze van den derden maaltand, en het beenig uitwas des kaakbeens te doorfnijden , vervolgends het kaakbeen, het zij met eene kleine trepaan, of met een troiscart, tot in deszelfs boezem te dootbooren; om daar door eene grooter ope-  üetrèfp. geb. der opperkaakbeenderen. 2fl hing te verkrijgen, en de kiezen , ingeval dezelve gezond zijn, te verfchoonen. — Doch, daar wij gezien hebben , dat het uittrekken van één of twee kiezen , hec doorbooren van de kasfen derzelve, en het aanhoudend infpuiten, voor eenigen tijd, van eenig zuiverend vocht, in de meeste moejelijke gevallen, zelfs in die van beenbederving, de geneezing befliste; zo zij het mij gegund hier op te mogen aanmer¬ ken: dat het mij voorkomt, dat in dit foort van gebreken, hec zij er al of geen beenbederf is, of dat de maaltanden al of niet gezond zijn, dé wijze van cowper of drake, boven die van lamorier den voorrang verdient; en dat de laatfte mij omfkgtiger en onzekerder toefchijnt. In gevallen echter, waarin de kasfen der maaltanden, door hec vroeger verlies van dezelve; Zodanig gevuld, gefloten, of veranderd waren geworden, dat de doorbooring derzelve allezins moejelijk en pijneJijk befchouwd werdt; — in zo een geval, en ook in dit alleen, komt mij de wijze van lamorier, boven die van cowper en drake, meer gefchikc en aan» prijzenswaardig voor, In de kas der ukgetrokkene kies, legde ik flechts een klein dotjen plukzel, met hetzelfde vocht der infpuiting doorvochtigd; en liet dat# S 3  t7* W. LEURS, WAARN1EMINGEN ENZ. door de lijderesfe zelve, eenige reizen herhaalen. Het gebruik, van in hec geboorde gat eenë fteekwiek, het zij van plukzel, bereide fpons, of iets anders, zo als de eerfte en fommige laatere voorftanders deezer heelwijze hebben aanbevolen, te plaatzen, kwam mij, in de vrije ontlasting der etterftof, nadeelig voor; zo wel als het gebruik van een hol looden of zilveren pijpjen, door eenigen aanbevolen, om in de gemaakte kaakopening te brengen en re houden, om de ontlasting uic dezelve te bevorderen, en het geboorde gat ruim te houden, mij geheel onnoodzaaklijk, zo niet fchadelijk, toefcheen. .— Het is eene opmerking, die meermaalen gemaakt is, en niet te dikwerf kan herhaald worden, dat hij, die de natuur het minfie tegenwerkt, de gelukkigfte Heelmeester is! t.M ."SS /  WAARNEEMING EENER BENEDENWAARDSE ONTWRICHTING VAN HET LINKER DIJEBEEN, EN DERZELVER HER. STELLING, OP EENE NIEUWE EN GEMAKL1JKE WIJZE: BEIDE MET ONTLEEDKUN, DIGE AANMERKINGEN EN GEVOLGTREKKINGEN OPGEHELDERD, D t> O R, A. BONN. WAARNEEMING. Een ionS> welgemaakt en fterk gefpisrd Vreemdeling* oud een-en-twintig j'aaren, met veel drift, op den öden dezer maand, over eene floot willende fpringen, bereikte den overkant niet, maar fchoot met den linker voet in de modder, en trachtte, door het opïigten van het rechter been, zig daaruit te redden. S 3  8?4 A. BONN, WAARNEEMING In deeze vaart en poogipg werdt het bovenlijf fterk voorwaards, en door deszelfs gewigt naar •de linker zijde overgeworpen; waar door al het geweid op het linker heupgewricht aankwam, en het dijebeens-hoofd gedwongen werdt, de heupkom te vertastten en zig naar onderen te verplaatzen. De lijder, bij den arm daaruit getrokken, opgenomen en naar zijn verblijf oseigebtagc zijnde, werdt de ervaren Heelmeester, de Heer hussbm, 'er bij geroepen, die, naar het gewoon voorfshrift der kunst, de herftelling beproefde, doch vruchtloos; waarna eene ruime aderlaating gedaan, en aan den omtrek van het gewricht een breede drukdoek, met brandewijn en water doortrokken, en een breed gevouwd fluiclaken om de heupen, ter voorkoming van toevallen, aangelegd werden, Op den volgenden dag, werd ik ter raadpleeging daarbij gevraagd en vond den lijder to bedde en op den rug liggen, met de' lijder knie rechthoekig naar den buik, en den hiel naar de dije opgetrokken, fteunende met den ftotnphoek«g uitgeftrel,cen voet op het Led: in welke houding , de eenige die voor hem gemaklp was, hij geeoe pij» g;VCelde. Het c^lg. n Ktn den voer, met de hand ondeiftcund, verwekte eene zeer gevoelige /pan.  EENER DIJE-QNTWRÏCHf ING. &?$ ning aan de knieholte, gelijk de minfte nederdrukking der knie, pijnlijke aandoening omtrent de kniefchijf, en langs de geheele bovenzijde der dije veroorzaakte. De dije was verlengd, zo dat de knie en kniefchijf bijna drie vingeren breedte laager kwamen , dan de daar naast aangevoegde rechter; terwijl de fpieren aan den voor- binnen- buitenen achterkant, alle even ftrak gefpannen, geene beweeging toelieten. De knie en voet {tonden, betreklijk tot het geheel ligchaam, in een' rechtlijnigen ftand, met de teenen voorwaards, en niet binnenwaards, noch buitenwaards gekeerd. De verlengde bilplooi was, reeds bij het eerfte onderzoek, door den Heelmeester opgemerkt verlengd te zijn. De liesch was, naar den kant der heup, meerder invallende dan naar gewoonte; alwaar tevens eene ftrakke fpanning, maar op het eironde gat, en tegen den bovenrand van het fchaambeen, geene uitpuiling van het verplaatst dijebeenshoofd, door mij is waargenomen. Aan de buitenzijde der heup en dije, in ftede der gewoone uitpuiling des grooten draaijers, die naar onderen verplaatst was, was na eene aanmerkelijke breede invalling der dije, niet ongelijk aan die, welke, bij eene binnenwaardS 4  &7$ a. bonn, waarneemi no fche verplaatzing van een ontwricht opperarmbeekhoofd, door mij elders verklaard is en afgebeeld, (a) De herftelling deezer ontwrichting werdt het onderwerp onzer nadere raadpleeging; dan, daar de gewoone wijze, door eene zo bekwaame hand, reeds vruchtloos was gebezigd, en de nadere overweeging der bovengemelde omHandigheden en verfchijnzeïen deeden vermoeden , dat de herhaaiing daarvan niet beter zoude doen flaagen, maar alleen den lijder niet ftmrt en zonder voordeel folteren , ftelde ik voor, de herftelling op eene wijze, overeenkomftig rner die van thomson voor de fchouderont. wrichting, te onderneemen. De hoogte van hec vertrek, en de onge. fchiktheid om daaraan een nodig katrol of takel vast te maaken, verpligcren ons daarvan af te zien; en bragt mij op de gedachten, om den lijder zittende op eenen ftoel te plaatzen, en dus, in die zelfde houding, die hem op het bed het gemaklijksr was, zo ik mij vleide, en op ontleedkundige gronden vetzekerde, even goed, zo niet vaardiger, de herftelling te verrichten. Na (o) Ontleed, en Heelkundig onderzoek der Sehouderont. Wrichting, ^80. bl?dz. 40 enz. r/jaat rï  eener dïje-ontwrichting. 2?? Na dat deeze mijne gedachten door den Heèr hussem toegeftemd waren, werdt de lijder in die zelfde houding, en met onderfteuning der beledigde dije, uit het bedde opgenomen en op een' ftoel gezet, waarbij hij zelf het rechter been op den grond vestigde, en de linker voet door mij op een kusfen geplaatst werdt, met oogmerk, de knie te doen rijzen, de dije nader aan den buik te doen komen, en daar door ontfpanning aan de liesch te gëeven; terwijl de lijder, 'tot zijn gemak, het bovenlijf nog meerder deed voorover hellen. Vervolgends werdt op mijn' raad een zagt opgerold beddelaken, van den voorkant, even boven de fchaamte aangelegd, over de beide darmbeen deren naar achteren gevoerd , en door den Heelmeester peperhooven en een'ander helper, als tot tegenrekking, vastgehouden. Eene dergelijke groote en zagte ftrook linnen*, deed ik tusfchen de beenen door, nabij den balzak, over en onder de dije naar de buitenzijde overbrengen, en aldaar cp de gewoone hoogte van dengrooten draaijer, dooreen even kundig helper, zonder knelling, vereenigd houden. Eene derde lange en zagte linnen ftrook aan de dije, even boven de knie, tot een' ftrop aangelegd, en ter wederzijde aangevat^ diende ter rek king,waartoe de Heer j a s, die 'er tegenwoordig was, S 5  «78 a. rOKN, waarneeminc zig gedienftig aanbood, en dezelve, nevens een ander helper verrichtte. De Heer hussem plaatfte zig aan de rechter zijde des lijders, ten einde, zo 'c nodig ware, de linker knie naar de gezonde zijde te brengen, in het zelfde oogenbük, dat ik, onder begunstiging der rekking, het bovengedeelte der dije opwaards zoude beftuuren, waartoe ik mij, naast den tweeden helper, aan de buitenzijde geknield plaatfte. Alles dus overlegd en afgefproken zijnde, fteunde de lijder met zijne handen vast op den ftoel, doch zonder zig opteheffen; het bekken werdt zonder moeite tegengehouden; eene lan*. zaame engemaklijke rekking was genoeg; de buitenwaardfe maatige optrekking bevorderde de verplaatfing; waarna het beenig hoofd onder mijne hand, over den onderrand der heupkom en binnen dezelve glipte, reet eene fchok, die door ons allen niet alleen gevoeld, maar ook gehoord werdc, en hec teken gaf, met de rekking optehouden. De lijder had van oecze kunstbewerking bijna niets gevoeld, dan de fchok; de pijnlijke fpanr.ingen omtrent de knieholte, en langs den rug der dije, hielden op ; de knie werdc terftond uitgeftrekt, en het been naast dat der gezonde zijde gevoegd ; de groote draaijer was tot zijnen gewoonen ftand weder opgereezen; de inval-  EENER D IJ E-0NT WRICHTING» ±7$ ling aan de buitenzijde der dije werdt niet meer gezien; de teenen keerden natuurlijk buitenwaards; en 'er was tusfchen de beledigde zijde, met de andere vergeleeken, geen zichtbaar onderfcheid, dan dac de linker kniefchijf en binnenenkel iets laager waren; het welk wij gereedelijk aan het geweld, het welk de fpieren, die hef heupgewricht omringen, geleden hadden, toefchreeven. » Na eenige oogenblikken toevens, werdt de lijder, die over deeze eenvoudige en gelukkig gedaagde behandeling, niec minder dan wij, voldaan was, in eene halfziccende houding, mee onderfteuning en aanfluiting der dijen, overgebragt naar zijn bed, alwaar eene paardehaairen matras boven over hec vederbed gefpreid was, coc vlakker ligging in eene uitgeitrekte houding. Het verband beftondc, als vooren, ineen'drukdoek, met kouden brandewijn en water bevochtigd , over de beledigde plaats aangelegd en bevestigd met hec fiuitlaken om de heupen. Ter meerdere bepaaling, even gelijk bij dijebeensbreuken, en om hec rechter been tot een' fteun voor het linker te doen dienen , werdc eene opgerolde zagte linnen ftrook, in de gedaante van een liggend cijifer QQ boven de knien, en eene dergelijke aan de beenen even boven de enkels aangelegd, doch. welke naderhand, door  3$0 A. BONN, WAARNEKMINO rondgaande fmaller drukdoeken vervangen werden , waarbij tusfchen de knien en binnenenkels kleiner drukdoeken, ter voorkoming van drukking, geplaatst werden. ' Met dit verband werdt zo lang aangehouden, tot de lijder eenige beweeging en opligting van de knie begon te maaken, zonder eenig het geringde bijgekomen toeval van zwelling 'of pijn, koorts of ontlleeking, die eene langere uitge. •ftrekte ligging konden vorderen. Op den zevenden dag na de herftelling, werdt het cmiluitend laken met het eenhoofdig koornair verband verwisfeld; en aan den lijder toegedaan , over dag op zijn' ftoel te zitten , met aanprijzing der nodige voorzorgen, en van, weder te bedde gebragt, de uitgeftrekte liggende houding wederom aanteneemen. Bij het dagelijksch vernieuwen van het verband, befpeurde men telkens gunstige verbetering ; zo dat de lijder, in het bedde of op den ftcel zittende, met en zonder hec verband, meer en meer beweeging begon te maaken, en op den dertienden dag, de knie opwaards, binnen- en buitenwaards te beweegen, en met eene gebogene knie den bil terug te trekken: overeind ftaande op het gezonde been, was het vooruit en nederzetten van den linker voet nog bezwaarlijk,, offchoon zonder pijn.    BEKER DiJE-ONTWRICHTING. a3l Na verloop wederom van vijf dagen begon de lijder, die tot hiertoe> in het ftaan, onder de oxels had moeten onderfteund worden, van het bed, zig ter kleeding op beide beenen op te houden, en achter een' ftoel met eene ftijve knie naar de tafel te gaan: wanneer aan denzelven^ door den Heere hüssem, eene kleine en ligce houten fchraag, door Hem weleer voor lijders met beenbreuken uitgedacht, bezorgd werdt, om achter, en met voordzetting derzelve, voorzichtige beweegingen in de kamer te maaken, Op een' anderen dag, en na dat het verband ter verwisfeling was afgenomen, den overeind ftaanden en ontblooten lijder van den achterkant befchouwende, zag men, door de verflapping dergrootebilfpier,den bil verbreed, zonder de gewoone kuil op de hoogte des grooten draaijers, die, zo wel als debilplooi, de natuurlijke hoogte had. Bij de binnenwaardfe beweeging van het been werdt de knie, omtrent de inplanting der dijefchede, gevoelig; de buitenwaardfe beweeging was gering,' waarom ter verfterking der fpieren eene wasfehing met verflapten vluggen geest van ammoniakzout en moeder- cf gomgeest - ([fpir. tnairkalis) toegediend werdc; met het goed gevolg, dat de lijder daarna, zittende  28« A. BONNi WAAR.NEEMING en ftaande, het geheele been begon voorwaarde uitteftrekken en uitgeftrekt opteligten. De buitenwaardfe uitftrekking der dije ver* meerderde, en de gewoone kuil op de hoogte des grooten draaijers kwam weder te voorfchijn. Op den vijf-en-twintigften dag ging de lijder het eerst, zonder fchrasg of andere ouderfteuning, in de kamer, en verliet daarna zonder ons verlof dezelve; zijn gang herftelde zich allengskens; zo dat wij hem eindelijk voor volko» men genezen verklaarden. Ik twijffel niet, of een ervaren en opmerkzaam Lezer zal, in deeze befchreevene ontwrichting, bijzonderheden ontmoeten, waarvan het raadfelachtige eene nadere cntwikkeling verdient. Immers, eene onbeweeglijke lieschplooij en kniebuiging, eene verlenging der dije, zonder binnen- of buitenwaards gekeerde teenen, het onmogelijke der hertelling op de gewoone wijze, enz. zijn zo veele niet algemeene of ligt verklaarbaare verfchijnfelen. AANMERKINGEN. Ter opheldering deezer waarneeming, zo ten aanzien van den aart en de wijze van ontwrichting, als van die der herlïeRing, mogen de volgende aanmerkingen dienen; waaraan ik oordeelde,  eener d ij e» ontwrichting. 283 kundigen te mogen herinneren, en voor minder bedrevenen er eenige aanhaalingen bijtevoegen; tevens ten betooge van het nuc der ontleedkundige plaaten van eustachiüs Q>), waarop ik mij, in mijne voorrede op dezelve, onlangs heb beroepen. Het dijebeen (c) is met het heupbeen, door diepe geleding vereenigd. De (lompe hoek, die de hals met het ligchaam deszelven maakt, vermeerdert den aflland der dijen, terwijl de ongelijke hoogte der knokkelhoofden de knien tot eikanderen doet naderen; de voeten Maan natuurlijk met de teenen een weinig buitenwaards gekeerd. De beenige heupkom, (cT) aan den zijkant van het bekken, fchuins naar vooren geplaatst, heeft eenen ongelijken boord, die aan den binnen- en benedenkant eene uitfnijding overlaat. Een half kraakbeenige rand, (e) overdekt dien boord, wordt boven die uitfnijding geheel bandachtig, vergroot de gewrichtsholte en bepaalt het dijebeenshoofd binnen dezelve. (i) Eustachiüs, Ontleedkundige PJaaten, bij J, Elws, 1799. (e) Eustachiüs, plaat 43, k—q. Xd) Eustachiüs, Plaat 43. d. (O Schwencke, Verhandeling over het bloed, en*, pl. a. fig. 1.  a§4 A.BONN, WAAKNEEMINÖ De beursband, daarvan voordkomende, omvat niet alleen het hoofd, maar ook den geheelen hals, en wordt voords in het beenvlies des ligchaams van dit been vervolgd, Eene ftrook van Hevige bandvezelen (ƒ) door den beursband verfpreid, neernt haar begin van den onderden doorns des darmbeens, onder het begin der rechte dijefpier, en daalt fchuins over den hals des dijebeens naar den kleinen draaijer, en is daar omtrent ingeplant. De inwendige platronde gewrichtsband (g) komt, buiten de geledingsholte, van de hoeken der voornoemde uitfnijding voord; gaat door dezelve naar binnen, klimt naar den pet aan hec dijebeenshoofd op , plant zig daaraan in, en wordt bij eene uitgeftrekce , houding gefpannen; maar verflapt naar mate der buiging en tevens buicenwaardfe beweeging der knie, waarbij die pet van het dijebeenshoofd aan de uidhijding der heupkom nadert. De beursbmd word: inwendig bekleed door een glad en vaatrijk vlies, (V) het welk over de f/)WiNSLOW , Ontleedkundige Verhandeling derverfche beenderen, ifte deel, bh 28:. (. 14c fa) Schwencke, Plaat 2. fig. 1. A, A. 2. JVL N. (h) Ruysch, Heelkundige aauteekeningen, tweede tiental, pl. 3' % B. ]. l'admiral, ^con memirana vanuit/*, a Ruifchit parata.  EENER. DIJE-0NTWRICHTINO. fi8jf de 'flijmklier der geleding naar den omtrek, en aan de uitfnijding der heupkoiri over den platronden band, binnenwaards terug keert, (even gelijk over de pees der tweehoofdige fpier binnen de fchoudergeleding), tot afiluiting van het lidvocht, terwijl met de daardoor omvatte bandvezelen, takken der ftopfpiervaten naar het dijebeenshoofd ter voeding opklimmen. Deeze geleding wordt door de navolgende fpieren omgeeven en verfterkt: De lende»- en inwendige dar mbeen%fpieren (i) daalen over den rand van het bekken, en over den beursband naar den kleinen draaijer, ter inplanting; en zijn bij de opgerichte geftalte des ligchaams ftrak over het beenhoofd gefpannen. De buitenfte ftopjpier (k) gaat achter de trekkers der voornoemde fpieren, beneden den onderrand der heupkom, en vóór het zicbeen achterwaards , klimt naar der grooten draaijer op , en overdekt den beursband niet aan den voor- en onderkant» De Jchaambeensfpier (/) gaat óver het begin deezer ftopfpier naar het dijebeen, beneden den kleinen draaijer , zonder den beursband te be« dekken. (t) Eustachiüs, pl. 38- r. s. u. (*) — . pl. 38. w. CO .._ ■> P'- 38. *• . TC  %&6 A. BON H, WAA RNEEHIN0 De vierkante dijefpier de peerwijze (n)ï de tweelingfpitren (o) en de trekker der nenfte ftopfpier verfterken den beursband van de achterzijde. Het boven- en buitengedeelte van den beurs» band wordt daarenboven overdekt door het begin der rechte dijefpier (q), gelijk dit wederom door de hoofden der fnijdenfpier (r) en fpanfpier der dijefchede. (f). De halfpeezige (f) en hal/vliezige (u) fpie. ren, met het lange hoofd der tweehoofdige (v), die te famen aan de zitbeensknobbel vast en aldaar door de groote hilfpier (w) overdekt zijn , raaken in eene uitgeitrekte houding den beursband niet; maar worden bij eene fcherphoekige buiging der liesch daartegen aangevoegd? even gelijk het lange hoofd der driehoofdige arm» fw) Eustachiüs, pl. 37. u. (n) * , pl. 29. JSüf. 25. (•) , pl. 37. s, t. pl. 29. N°. 26. 28. (j) , pl. 37. v, pl. 29. N°. 27. C?) ■ , pl. 30. k. pl- 35- h- P>« 32- Pl' 28. vr. (r) , pl. 35. r. s. pl. 30. f. pl. 28. y. (O 1 » Pl- a8- Pl- 30. e. pl. 31. c. (,) , pi. 35. w. pi. 34. m. pl. 29. v. (ju) , pl. 36- f- PL »9« «• (?) , pl. 34- Pl. 29. p. O) , pl. 29. n. pl. 30. b. pl. 31. a. pl. 34 i«  Eener dije-ontwrichtinö. a8? fpier (%), bij den opgeheven arm, den blooten * beursband onderfteunt. Bij deeze oiitleedkundige aanmerkingen, voeg ik de volgende, gegrond op ontleed- en heel. kundige ondervinding en proefneemingen, door mij op lijken genomen. Het dijebeen met de heupkom vereenigd, en op voorfchreevene wijze door fpieren en banden omringd , wordt in den loodrechten ftand des ligchaams het gemaklijkst bovénwaards opgeligt en in de liesch gebogen , doch minder binnen», buiten- of achterwaards gebragt. De ontwrichting wordt daar tegen meestal beneden- en binnenwaards, of boven- en buitenwaards, zeldzaamer boven- en binnenwaards, of beneden- en buiten waards, waargenomen. De plaats, alwaar het hoofd zig na de ont* wrichting bevindt, is niet altoos die der uitwijking-, bijkomende beweegingen, op het pijnlijkgevoel des lijders, en daardoor llandveranderingen der knie, doen het hoofd eene daaraan tegenovergefteldé richting en plaats inneemen. In het eerfte oogenblik der ontwrichting kan (x) Eustachiüs, pl. 36. b. Ontleedk. onderzoek der Schouderontwrichting, bladz. ig. T Q  SÜÊS A. BONN, WAARNEB M I N O het ligchaam achterover uitgeftrekt, of vóór* waards over de dije gebogen zijn; of, het gene het zelfde is, de dije kan alsdan achterwaards uitgeftrekt zijn, of naar den buik opgetrokken. De knie is ten zelfden tijde uitgcftrekt of gebogen, en daarbij voor- binnen- of buitenwaards gekeerd. De zijdelijke banden van het kniegewricht be« paaien hetzelve bij de uitftrekking; bij de buiging laaten deeze eene kanteling van hef fcheenbeen toe, dewelke door de inwendige kruisbanden dier geleding bepaald wordt, en het eigenlijk nut derzelve, ter voorkoming van knieontwrichtingen, aanduidt. De voet volgt met de teenen de richting der knie, ten zij dezelve door de fcheen- en kuitbeensfpieren naar binnen of buiten gebragt en gehóuden wordr. De fpieren, die het heupgewricht omringen, bevveegen zo wel den tronk tot de dije, a!s de * dije tot den tronk (y) en houden, gelijk elders (z), door bepaaling en ondersteuning van den beursband, de ontwrichtingen tegen. Men kan hier bijvoegen, dat in het algemeen , warmeer de ontwjichte bcenLoofden zig ach. (j) Winslow, Ontleedkunde, 2de deel, §. 4.58. (z) Saiatikr, Gutleedkucde, ade deel, biadz. 384.  EENER DIJE-ONTWRICHTINO; *8j eer verflapte fpieren, of over gefpannen trekkers verplaatzen, de tegenwerkende (antagonistee), alsdan over de geledingsholten getrokken, dezelve overdekken , en deeze holten dus niet bloot gevoeld worden, Ca) Bij het heupgewricht kan, gelijk ik meer dan eens waarnam, zonder fchending der gewrichtsbeurs , doch met af breeken van den platronden band, de kraakbeenige rand, door het ontwrichtend geweld van den boord der heupkom afgefcheiden, eene gedeeltelijke fcheur maaken, die het dijebeenshoofd doorlaat en onherftelbaar bklemt; terwijl daartegen, bij ziekelijke verflapping en verlenging der banden, die zelfde rand dikwerf alleen buitenwaards opgeftuwd en ontaart gevonden wordt. Het hoofd des dijebeens kan daarenboven,' in jonge voorwerpen, binnen den beursband als aangroeifel af knakken; bij bejaarden in den hals of laager af breeken, en de groote draaijer daardoor van plaats veranderende, met de ver* lenging der dije, eene ontwrichting nabootfen, die door vergelijking met de gezonde zijde en mee;ing der afftanden gekend wordt. Met verfcheuring van alle de banden, boven- (a) Ontleedk. onderzoek der Sqhouderontwrichting t vl*dz, 33- : t 3  *9° A. BONN, WAARNEEMING waards ontwrichtende, gaat het dijebeenshoofd, van onder de inwendige darmbeenfpier, achter de hoofden der rechte- fnijders- en fpanfpier naar den rug des darmbeens, en plaatst zig aldaar onder de voorfte bilfpier, In een ander geval , bij ^eene dergelijke ontwrichting naar boven, doch met eene daarna gebogene lieschplooi, kan het dijebeenshoofd over de lenden en darmbeensfpieren, boven het fchaambeen opfchieten ; of binnenwaards vóór de ftopfpier van het eironde gat komen, en aldaar ftaan blijven. Niet, dan in eene allergeweldigfte achteroverbuiging des ligchaams, en met verfcheuring der banden, kan immer het beenhoofd, in het eerfte oogenblik der ontwrichting, recht boven waards uitwijken, en achter het vleesch der lenden- en darmbeensfpieren, op hec fchaambeen geklemd worden. In eene uirgeftrekte of achterovergebogene houding des ligchaams, is eene waare binnenwaardfe ontwrichtitjg, over de ftopfpier naar het fchaambeen, even min mogelijk te kunnen gefchieden, om reden der inplanting dier zelfde lenden- en darmbeensfpieren. Wanneer eene bovenwaardfe ukwijking, in het eerfte oogenblia , rs>ec achreroverbuiging geichiedt, en onmiddelijk daarna hec ligchaam ia  EENER DIJE-QNTWRICHTINO. 291 vooroverbuiging mogt kunnen komen 9 dan, en alsdan alleen, is hec mogelijk, dat hec ontwricht dijebeenshoofd zig binnenwaards achter de uicwendige ftopfpier, en onmiddelijk op den beenigen omrrek van hec eironde gat zoude kunnen bevinden. Offchoon eenige deezer aanmerkingen tot eene benedenwaardfe ontwrichting geene betrekking hebben, en daarom overtollig aangevoerd fchijnen kunnen, achte ik die echter ter vergelijking niet onvoegelijk, , * De benedenwaardfe ontwrichting moet van alle de gemeenzaamite zijn, en aan binnenof buitenwaardfe verplaatfing voorafgaan; naardien de beursband natuurlijk aldaar door geene fpieren of trekkers hedekt wordt, ten zij bij de fterkere lieschBuiging. De beursband als dan verfcheurd, en de ronde band gerekc of mede verbroken zijnde * fchiet het hoofd over den onderrand der heupkom, en wijkt buitenwaards, vóór en over den knobbel van het zitbeen, onder de groote bilfpier en naar de heilig- en zitbeensbanden; of binnen waards,vóór en over de ftopfpier, naar het fchaambeen; terwijl in het eerfte geval, de knie, voet en teenen binnenwaards, in hec laatfte buitenwaards moeten keeren. Eene andere plaatzing van het ontwricht dijeF 4  Se* A. BONN, WAARNEEM INC beenshoofd moet den (land des voets van de zo even genoemden doen verfchillen. Eene voorwaards uirgeftrekte houding van den voet, reet de natuurlijke weinig buitenwaardfe richting der teenen vergeleeken, moet aanleiding geèven, om eenen graad van buitenwaardfe ontwrichting te voorondeiftellen. Bij eene buitenwaardfe ontwrichting ondertusfchen, waar bij de voet binnenwaards keert, is het been meestal korter; bij de binnenwaardfe, in welk geval de voet buitenwaards keeren moet, is de dije langer. (£) Ons waargenomen voorbeeld , hier aan toetzende, vinden wij hetzelve van alle de bovengemelde gevallen ondetfcheiden. . Billijk ontftaan derhalven hierbij de navolgende vraagen: I. „ Waar was in dit geval het dijebeenshoofd »» geplaatst ? N II. „ Waarom was de voet, bij deeze verlen,, ging der dije, niet buitenwaards gekeerd? III. „ Wat was de reden der onbeweeglijke , rt? rechthoekige lieschplooi en kniebuiging? (Z>) Men zie hier over de Werken der beroemdfle en ervarenile Sphiïjvertn over dit onderwerp, düvesnby petit, heister, platner, plenck, van gesschee enz,  EENER DIJE-ONTWRICHTING. apj IV. „ Wat was oorzaak, dat de herftelling op '„ de gewoone wijze niet Haagde; en daartegen, „ op den ftoel zittende, zo gemaklijk gefchiedde?- Ik waag het deeze vraagen op de navolgende wijze te beantwoorden, en door gevolgtrekkingen op te losien; waarbij ik, om meer verftaanbaar te zijn, den Lezer wijze tot de bijgevoegde Af. beeldingen, in welke de voornaamfte tot dit geval betreklijke deelen zijn voorgefteld. GEVOLGTREKKINGEN. I, Bedrieg ik mij niet, zo werdt, door de hoekige houding van het ligchaam des lijders, en de vdóroverwerping van hec zelve, in en na den fprong, met famentrekking van alle de Jieschen knieholtelpieren, het benedenfte gedeelte van den beursband en de platronde band gerekt, of verfcheurd, de heupkom over het dijeheenshoofd afgefchoven, of het gene het zelfde is, het dijebeenshoofd over den kraakbeenigen onderrand der heupkom uitgefchoten, benedenwaards verplaatst, en aldaar zodanig opgehouden , dat het hoofd (Y), tusfchen den benedenften höforn der uitfnijding van de heupkom en de ziibeensknobbel, tegen den trekker den uitwenCe) Afbeelding I. en II. t. TS  «94r. Am BONN, WAARNEEMING dige ftopfpier aanftondt, en de hals (V)en gr0ote draaijer (e) zig vóór en beneden den genoemden knobbel, onder de groote bilfpier bevonden; II. In deezen ftand van hoofd en hals des dijebeens, in een laager vlak dan natuurlijk, met verlenging der gebogene dije, waarbij het fcheenen kuitbeen gelijklijk naar het zitten werden terug getrokken, kon de voet niet buitenwaards gekeerd zijp, om dat het hoofd niet eigenlijk binnenwaards uitgeweken , en Over of achter de ftopfpier raar het fchaambeen verplaatst was. De eerder binnenwaards te reekenen ftand des voets, zoude eene buitenwaardfe verpiaaifirg hebben te kennen geeven, zo niet de heiftellirg bovenwaards en eenigzins buitenwaards gefchied was, waardoor de voet zich weder natuurlijk, dat is met de teenen naar buiten keerde. III. De verlenging van het been, bij zulk eene benedenWaardfe verplasiflng, moest noodzaake. lijk door mede uitrekking en verlenging van alle de dije- en kniefpieren, famectrekking derzelve en des te fterkere hoekige buiging en toevouwing der lieschplooi en knieholte bewerken; terwijl ook de inwendige kruisbanden der kniegeleding daardoor gefpannen werden, en de kuitfpieren den hiel optrokken : welk een en 00 Afbeelding I. en II. u. CO -~ li. v.  eener d1je-0nt wrichting. | sndër ook de onbeweeglijkheid der liesch en knie, zo wel als den voorwaards uicgeftrekten ftand van voet en teenen ten gevolge had. 4. Die zelfde tergende verlenging en famentrekking der fpieren, moesten den grootften tegen ftand bieden aan de poogingen tot herftelling op de gewoone wijze, dewelke, offchoon onder hec opleccendst toezicht, door bekwaame handen verricht, niet nalaaten konde, door nog meerder rekking, de beklemming van het verplaatst beenhoofd te vermeerderen en daardoor de herftelling onmogelijk te maaken. De wijae van thomson, in eene liggende houding des lijders, met optrekking der hoekig gebogene dije en knie, waarbij de zwaarte des ligchaams den dienst der tegenrekking deed, zoude het dijebeenshoofd wel van den rand der heupkom hebben verwijderd; doch de weder inzetting binnen de holte, die oogenbliklijk na de voldoende rekking behoord te volgen, zoude denkelijk daarbij niet ligter gevallen zijn, dan bij de fchouderontwrichcing. De gemaklijkfte houding voor den lijder, zo als deeze op zijn bed rustte, werdt derhaiven een wenk, door de natuur aan de kunst gegeeven; en zulk een wenk verdient misfchien wel, bij alle ontwrichtingen, het voorfchrift der kunst te regelen. De her>tellingswijze, door mij voorgedragen,  '25>ö A. BONN, WAARNEEMING; en na de goedkeuring des Heelmeesters, mijn geachten kunstvriend, door ons gebezigd, had, gelijk bij de uitkomst bleek, alle mogelijke voordeden. In de zittende houding op den ftoel, genoot de lijder allen gemak; het ligchaam rustte op de zitbeenderen, en de uitrekking der dije kon grondvlakkig gefchieden. De hoek der kniebuiging , die door de voorwaardfe rekking fcherper werdt, ontfpande des te meerder de achterfte dijefpieren ; gelijk de vooröverhelling des lijders, en daardoor fcherpere lieschplooi, de bovenfte heup- en dijefpieren deeden toegeeven. Eene oogenbliklijke opvolging van bijna gelijktijdige tegenhouding van het bekken, uitrekking der dije, buitenwaardfe afhouding van hec bovenfte gedeelce derzelve , met opftuwing van het hoofd, waren de eenige nodige handgreepen om het nederwaards ontwricht dijebeenshoofd wederom binnen de heupkom te doen keeren. Het eenvoudigst verband was in ons geval voldoende. Deeze zittende herftellingswijze, op boven aangevoerde ontleedkennis gegrond, niet onwaardig ook bij andere ontwrichtingen beproefd te worden, en voor zo veel ik mij herinner, tot hiertoe door niemand voorgefteld noch befchreven zijnde, fchroom ik niet nieuw te  TERïlAND. V.DEEL Blada 207.   1ener dije-ontwrichtino; noeitien, en mij zonder verhovaardiging toe te eigenen. ** Mijn wensch en oogmerk met de fpoedige gemeenmaaking daarvan zijn geene andere, dan om dezelve des te eerder aan mijne Heelkundige Landgenooten, mag het zijn ter voorlichting in foortgelijke gevallen, ten beste hunner lijderen aantebieden; en hen te nodigen en door dit voorbeeld aantemoedigen, om ook hunne waarneemingen en aanmerkingen over dit belangrijk onderwerp, aan ons Genootfchap mede te deelen. VERKLAARING DER AFBEELDINGEN. Afb. I. Eene fchets der beenderen van het bekken en linker heupgewricht, van den voorkant gezien. a b De twee benedenfle lendenwervelen, mer derzelver dwarsfche uitfteekfels. c Een gedeelte van het heiligbeen, d Het inwendig vlak van het linker darmbeen» e Deszelfs bovenfte doorn, f De benedenfle doorn.  fi^S A. BONN, WAARNEEM ÏNÖ g' De rand van het bekken. h Het fchaambeen. i Het zitbeen. k Het eironde gar. 1 De rand der heupkom. m Deszelfs bovenfte hoorn. tl De uitfnijding, bandachtig overdekt. p. q. ft s Het bovenfte gedeelte des dijebeens, in eene zittende houding, met eene regthoekige lieschbuiging, voorwaard* grondvlakkig uitgeftrekt, en de omtrek van des* zelfs deelen door flippen aangeweezen. o Hec hoofd, binnen de heupkom. p De hals. q De groote draaijer. r De kleine draaijer. s Her, ligchaam, loodlijnig afgefneden en in verkorting gezien. t. li. v. w. x Het dijebeen in dezelfde houding, doch in een laager vlak, als beneden waards ontwricht voorgefteld. ' t Het hoofd, ftaande beneden den rand der heupkom, tegen den onderften hoorn en het zitbeen aan. u De hals. v De groote draaijer o beide laager dan de zitw De kleine draaijer,! beensknobbel, x Het ligchaam des beens, loodlijnig afgefneden, en in verkorting gezien.  EÊttER DIJE-ONTWRICHTINC. fip5 Afü» II. De omtrek van het zelfde heupge^ wricht, van den zijkanr, d Het bukenfte vlak van het darmbeen.; e De bovenfte doorn. f De benedenfle doorn. g De rand van hec bekken» h Het fctïaambeen. i De zitbeensknobbel. 1 De rand der heupkom. o. p. q. s De deelen van hec dijebeen, in de zittende houding , rechthoekig tot den tronk gebogen, en de omtrek door flippen aangeweezen. o Het hoofd des dijebeens, binnen de heupkom. p De hals. q De groote draaijer. s Het ligchaam, grondvlakkig voorwaards uit* geftrekt, en loodlijnig afgefneden. t. u. v. x Deeze zelfde deelen, in eene zittende houding en laager ftand, als na eene bene-; denwaardfe ontwrichting, afgebeeld, t Het hoofd, ftaande tegen den benedenften hoorn of onderrand der heupkom en het zitbeens aan. u De hals. v De groote draaijer, vóór en beneden de zift beensknobbel, x Het ligchaam grondvlakkig uitgeftrekt, effi loodlijnig afgefneden.  /3«0 a. bonn, WAARN. EENER DIJE-ONTWRICHTINd, v Deeze Afbeeldingen, vergeleeken mee die der beenderen en fpieren van het heupgewricht, bij EUSTACHIÜS , VESALIDS, ALBINUS, PLOOS van amstel en anderen, verklaaren, zo ik mij vleije, nader den aart, verfchijnfelen en kentekenen der benedenwaardfe dijeoncwrichting: — de waare plaatfing van het hoofd des dijtbeens in dit geval — de verlenging der dije —de rekking en fpanning van alle de liesch* dijeen knieholtefpieren, welke van de lencenwerveJen , het darmbeen , fchaarrbeea en zitbeen voordkoomen , en aan de beide draaijers, het ligchaam des dijebeens , of het fcheen- en kuitbeen zijn ingeplant — het niet ter gewoone hoogte uitpuilen des grooten draaijers — de laager ftand deszelven — de tegennatuurlijke invalling der dije aldaar (zie Af b. I. e. f. 1. v) — de onbeweeglijkheid der knie — en voorwaardfe uitftrekking van den voet en teenen — maar ook de gemaklij kfte wijze van herftelling dezer ontwrichting in eene zittende houding des lijders, overeenkomftig de Waarneeming, hier boven door mij beXchreeven en medegedeeld. Den 31 Julij 1759.  Bladz.14.