R E I Z E DOOR DE OOSTENRYKSCHE NEDERLANDEN, ENZ. GEDAAN DOOR EEN VOORNA AM HOLLANDSCH VLUGTELING, IN DEN JAARE i 7 8*8. Behelzende veele egte bijzonderheeden , zo van Braband, als der Hollandfche Vlugtelingen, derwaards uitgeweeken.- Te AMSTERDAM Bij de Bruin, van der Krce, Borchers, Verlem , van der Burg e» Zoon , enz.; Dordt Blusfé , de Haas, van Braam en Krap; Delft de Groot; Gouda Verblaauw; 's Hage Wijnands en Mee; Haarlem de Wed. va?i Brusfel en Kampman ; Leijdede Ervei\ de Does en Pret; Utrecht Wild,Paddenburgen Visch; en verder alomrne in de meeste Steeden.   VOOR.BER.IGT AAN DES NEDERLANDSCHEN L E E Z E R. D eeze Reize, zo wel als de brieven, die 'er de egte bijzonderheeden van vervatten, zijn, buiten allen twijffel, bij de zonderlingfte gebeurtenis, die Europa immer heugt, gedaan en opgefteld, en verdienen, uit dien hoofde, een meer dan gewoone oplettenheid. Ik, mij in het bezit dier brieven vindende, met de vrijheid, om ze door den druk gemeen te maaken, Hond geen oögenblik in beraad, om ze der nieuwsgierige wereld mede te deelen., Ik vond mij echter in de onvermijdlijke verpligting, om uit deeze brieven al dat geenen agterwege te laaten, wat, in deeze tegenwoordige tijdsomftandig* 2 hee-  iv VOORBERIGT. heeden, niet gezegd mag worden, of dat flegts eenige de minfte ergernis zou kunnen geeven. Nog had ik dringende redenen, om geene naamen van Perzoonen, noch ook van eenige Plaatfen te noemen. Ik ben 'er verre af, om iemand, hij zij wie hij zij, eenig het geringfte nadeel, in wat opzigt dan ook, toetebrengen. Indien dit Werk uwe betaamlijke nieuwsgierigheid voldoet, dan, Waarde Leezers! vind ik mijne moeite overvloedig beloond. REI-  M ï I Z M DOOR DE OOSTENRYKSCHE NEDERLANDEN. EERSTE BRIEF. Toen ik u verliet, dagt ik weinig om een reis te gaan doen, en nog minder, om een bezoek aan Braband te gaan afleggen: zulks is evenwel het geval geworden, mijn Vriend! thans zit ik in een Jagt, om mijne veiligheid, langs de beroemde rivier de Schelde, in het aloude en vermaarde Antwerpen, te zoeken. De Heer V. S. is mijn Reisgenoot. Gij weet dat hij ongelukkig is geworden, want arm te zijn is een weezenlijk ongeluk, en het is zulks te meer voor hem, om dat hij zijn geval zig zeer aantrekt. — Hij weet'er te veel toe! zult gij veelligt mij te gemoet voeren, doch dit zegt niets: het veel weeten geeft geen fterkte aan de ziel: in veel gevallen verzwakt 'er onze ftandvastigheid door. De kenA nis  2 R E I Z E nis der menschlijke ellenden is gansch geen vermaaklijke noch troostende kennis. Wij rooken onze pijp en drinken onze koffie, elkander aanziende, en de woorden als toeweegende. De bekoorlijke uitzigten langs de Schelde, die fchilderagtige verfchieten, (waar al het fraaie en bevallige der Natuur, als in een punt faamenloopt,) welken men hier allerwegen aantreft, doen die uitwerking niet op het hart van mijnen Reisgezel, die zij in alle andere gevallen doen zouden. Ik heb te veel vcrlooren, zegt bij, om in een eenig Oord der wereld mijn verlies vergoed te vinden. Hij heeft dus meer ver- looren, dan zijn geld en goed. De Schelde, die wij thans, met overvloed van ledigen tijd, bevaaren, trekt echter mijn aandagt al te zeer, om 'er nitts meer van te weetcn dan de naam, en het geen 'er mijn oogen van te zien komen. Kapitein B. is een braaf Man. Hij vertroost ons op zijne wijze. Hij is taamlijk wel beleezen, en ftrekt mij ten vraagbaak, want boeken heb ik hier niet, en te Antwerpen geloof ik ook niet, dat de Luiden gek van 't leczen worden. Ik heb hem over de Schelde onderhouden. Mijn Reisgenoot zegt, dat 's Mans berigten deswegens vrij egt en naauwkeurig zijn, en vermits ik voor als  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 3 als nog niets anders aan u te fchrijven weet, zal ik uw aandagt met deeze aangenaame Rivier eenige oogenblikken ophouden. De oorfprong deezer van ouds zo zeer vermaarde Rivier is in Picardijen, in het Land van ' ermandois, te zoeken, en wel agter de Abtdij van Montfaintmartijn. Uit die zelfde Bron vloeien ook de twee Rivieren, de Somme en de Sambre, voort. Van het Franfche Grondgebied afvloeiende, befproeit zij eerst de Stad Camerijk, en rigt van daar haaren loop naar Henegouw, waar zij een bezoek aan de Steden Bouchain en Valencijn aflegt. De Rivier, genaamd de Ronelle, ontlast zig daaromftreeks in onze Schelde, die door toevloed van water en verbreeding van boorden, aldaar de-zegen der Maatfchappijen begint te worden, dat wil zeggen, bekwaam om Schepen te draagen, en daardoor den Koophandel te bevorderen. Tot Condé gekomen zijnde, ziet zij haaren Waterrijkdom vergrooten, door de ontlasting van de Haine, en fpoeit zig met grootfeher deftigheid naar het Graaffchap van Vlaanderen. Al wederom ontvangt zij toevloed van water. De Rivier de Scarpe deelt 'er zig aan mede. Sint Amans hebbende doorgeloopen, neemt zij eene noordlijke rigting; bezoekt de Stad Doornik; doorfnijd Audenaarde en de HoófdA 2, ftad  4 R E I z E ftad van het Oostenrijks Vlaanderen, Gend; de Leije en de Lieve, beneffens eenige andere kleine wateren vermeerderen haaren breeden en diepen ftroom, en zij zelve kromt aldaar in eenen aanmerklijkcn bogt. Langs Dendermonde en Rupelmonde heenruisfchende, ontvangt zij de wateren der Nederlandfche Rivieren, de Dender, de Demer, de Senne en de Ru pel. De Schelde, deezen aanzienlijken togt afgelegd hebbende, fcheid eindfijk het Hertogdom Braband van het Graaffchap Vlaanderen en komt te Antwerpen, voor welke Stad zij ten ruime haven ver'ftrekt. Drie of vier mijlen verder op, verdeelt zij zig in twee armen; de eerié draagt den naam van de Hond, zijnde dit, zo men wif, weleer een Giagc geweest, die Keizer Ottho heeft doen graavcn, om Zeeland van Vlaanderen te fcheiden y deeze arm verliest zig in de Zee. De andere arm, behoud den naam van Schelde, ltrekC zig noordwaards uit; vloeit langs Bergen op den Zoom, en ontvangt aldaar de fchatting van het Riviertje de Zoom, waarna zij, tusfchen de Eilanden Schouwen en Walcheren, zig insgelijks in de zee verliest. De eerftc Bewoonders van het Land, waardoor de Schelde haaren ftaatigen gang neemt, hebben zig grootendeels aan deszelfs boorden >  door de OOSTENR. NEDERLANDEN 5 den, Dorpsgewijze, nedergeflagen, waardoor deeze dikwils hoogvloeiënde Rivier, op veele plaatfen al vroeg bedijkt is geworden. Aan andere oorden, waar het menschdom deeze voorzorgen niet te werk ftelde, rigtteden de overftroomende wateren der Schelde geene geringe verwoestingen aan : inzonderheid was haar hooge vloed zeer fchadelijk in de jaaren 1280, 1300 en 1320. ten opzigte van het laatfte tijdperk, waarin de Rivier haar grootHe verwoestingen fchijnt aangerigt te hebben op den dag van de H. Elizabet, heeft men nog het volgend Vaarsjc: Elizabet Saevit, Mare crevit, Holandia flevit. In weerwil der voorzorgen was de Schelde niet altoos te bedwingen; verfcheiden maaien befpottede zij de verbaazende werktuigen der Kunst, en het nimmer uitgeput vernuft des grootften Kunftenaars. Het jaar 1532 was inzonderheid fchadelijk voor Antwerpen. Men maakte toen het Vaarsje: Qiwd clades Pccori, vicis, mortalibus, atri fola parit Pclagi vis, parit una Dies. Gij ziet ik lever het u zo als ik het ontvangen heb. Ik geloof echter, dat gij hier van reeds genoeg zulc weeten. A 3 De  £ R E I, Z E De geduurige ebbe en vloed der Schelde is zeer fterk, en bevorderd deszelfs bevaaring in een zeker opzigt, om dat men zelfs, met geringen of geen wind, heen en weder kan; doch men is ook meestal genoodzaakt ten anker te blijven liggen, wanneer men de ftroom tegon heeft, offchoon de wind taamlijk opblaast. —— Maar welke voordeden zijn 'er ook in deeze rampzalige wereld, die niet hunne nadeelen agter aan ileepen V Thans is de Schelde op zvn hoogst. Zij Raat als in Rille gedagten op haare wederkeering. De helderfchijnende Maan vind haare oppervlakte effen en zonder rimpels. Ik zie haar beeldtenis in dien waterfpiegel zo juist en eigenaartig, dat ik mij een Aardkloot met twee Maanen verbeeld. Achtbaare ftilte.' gij ontroert mijn geest! Gij verwijt mij de woelingen, de kommervolle woelingen der wereld, waar in wij maar al te veel deel neemen! Waarom zijn onze zielen niet eenmaal zo effen, zo bedaard als deezen ftroom, die, ten minften, naar eenige oogenblikken fnelle beweeging, eene kalmte geniet, die zelf een orrustig hart verrukt! De Schelde was van ouds reeds zeer vermaard, door den fterken Koophandel op denzelven gedreeven, en waarvan Braband, inzonderheid Antwerpen, groote voordeden ge-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 7 getrokken heeft, dan, na de grootwording der Stad Amfterdam en het fluiten deezer Rivier, in den jaare 1648 bij het Traftaat van Munfter, heeft dit water het lot van alle waters ondergaan, die buiten aanmerklijk gebruik geraaken, ik wil zeggen, men heeft 'er den naam van onthouden. Deeze Rivier, verzekert men mij, dat taamKjk vifchrijk is. De zee voorziet ze van Steuren, Zalmen , Tarbotten en Tongen ; terwijl zij in haar eigen boezem zeer veel Snoeken, Karpels, Botten, Krabben, enz. zou voeden. Zeker althans is het, dat 'er eene ongelooflijke menigte, zo verfche als gezouten Visch naar Braband gevoerd word; de veelvuldige Vastendagen zijn 'er de oorzaak van; volgens mijn Palinuur is de gezouten Visch te Antwerpen zeer goed en vry goedkoop. Bij het fluiten deezes komen wij voor het Fort Lillo ten anker. Het ligt aan de Noordzijde van de Schelde en is taamlijk fterk. Tusfchen beiden moet ik u zeggen, dat de ademhaaling op Keizerlijk Grondgebied zeer ruim is. Deeze fterkte werd in 1584 do°r de Inwoenders van Antwerpen opgeworpen. Men erinnert zig hier de Batailje van 1703, tusfchen de Franfchen, Spaanfchen en Hollanders A 4 voor-  8 R E I Z E voorgevallen, waarvan 'er een groot aantal gefneuveld zijn. Ik heb alhier het Lijk van een jongen Hollander zien opvisfchen, die van voornaamen Huize en op eene ongelukkige wijze aan zijn einde gekomen zou zijn. Ik heb gelegenheid, u deezen met den Heer K. V. die weder naar Holland gaat „ te doen toekomen. Intusfchen heb ik de eer, enz. Voor 't Fort Lillo, ... Maart, 1788. TWEE*  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 9 TWEEDE BRIEF. Even voor dat wij van het Fort Lillo vertrokken, kwam de Heer *** met zijn Jagt neffens het onze, voorneemens, om al mede de fteven naar Antwerpen te wenden. Wij gaven elkander aan boord over en weder een bezoek, en kosten ons indedaad niet van lachen onthouden, om de verwonderlijke wisfelvalligheden deezes leevens. De We¬ reld verdient niet anders dan uitgelachen te worden. Bij voorraad kan ik mij verzekerd houden van een groot aantal goede Vrienden in Braband te zullen aantreffen. De Heer L. is 'er aangeland in de gedaante van een Schaapherder. Hij kogt te R. eenige Schaapcn voor zulk een hoogen prijs, dat de Herder hem verzekerde , dat hij 'er geen winst op zou doen. ■ Hij, de argwaan van den Herder vermoedende, gaf hem een drinkpenning, en kogt zijn ganfche herderlijke toerusting. In dit pakje wandelde hij voort, met de (laf in de hand en de Schaapen voor zig heenen. Hij had zorg gedraagen, om zig met wat olieverf een bruine kleur te geeven en zijn haair glad te kemmen. Hij had dus voor niets te A 5 vree-  lo R E I Z E vreezen van al dat geenen, 't welk hem tot deeze kleedverwisfeling noodzaakte. In het eerlte uur van zijne herderlijke wandeling was hij reeds drie Schaapen kwijt, die te viervoet te rug liepen, en welken hij geen lust had, om in Holland te gaan opvangen. Zijn eerfte Legerftede bij een Boerenwooning betrekkende, waartoe bij genoodzaakt werd door zijne afgejaagde Kudde, die hij niet verder voort kon krijgen , werd hij door een forsch Karei bij de borst gegreepen, die hem dreigde in hegtcnis te zullen laaten neemen. Hij bevond zig in eene doodlijke benaauwdheid, die egter bij nader onderzoek fpoedig verdween. Zijn Aanvaller zag hem voor een verkeerden aan, welke eenige Guldens aan hem fchuldig was. Onze Vriend liet deeze welgefpierde Schuldeisfcher in dien waan en betaalde hem. Hij verblijde zig naderhand om dit geval, dat ten bewijs itrekte, dat hij volmaakt een Herder geleek, en lag zig gerust, onder de fchaduuw van een rietendak, ter flaapen neder. Des morgens ontwaakende en zig te binnen brengende, dat hij een Schaapherder was, Rond hij op, greep zijn ftaf, en uitgaande om zijn Schaapen te drijven , ftond hij met verwondering om zig heen te kijken, vermitsjal de Schaapen, zonder hem, de reis hadden aangenomen : of zij den weg naar  door de OOSTENR. NEDERLANDEN, ir naar Holland of dien naar Braband waren opgeflagen wist hij niet; doch hij vond het veiligst te voorönderftellen, dat zij hem vooruit naar Antwerpen waren gewandeld, waarom hij befloot hen te volgen, gelijk hij dan ook, zo als de Heer K. V. mij gemeld heeft, gelukkig in die Stad, (hoewel zonder Schaapen,) aangekomen is. Vermits wij thans in de haven of vlieten van Antwerpen liggen, zal ik 'er u al mijn weetenfchap van mededeelen. Op zommige plaatfen wil men, dat zij cirka vijftienhonderd voeten breedte en zestig voeten diepte heeft. De trekking van het water is 'er zeer fterk, en de Schepen, die digt aan den wal liggen, zitten, bij ebbe, op den grond. Men heeft van hier een fchoon uitzigt op de Stad, welke voor een groot deel tegen de Schelde aanfluit. Wanneer men het geheel, zo als Antwerpen zig op een zekeren afftand vertoond, befchouwt, dan word het gezigt door iets deftigs, iets eerwaardigs getroffen. De veelvuldige toorens, zo van Kerken, Godshuizen, als die, in oude tijden, ter -verdeediging Rrekten, zetten de Stad een zekere agtbaarheid bij, en geeven een grootsch denkbeeld van den Godsdienstijver en het vermogen der Ingezetenen: doch deeze aandoening ontwaart  i2 R E I Z E waart men niet, dan op een taamlijk verren afftand van Antwerpen. Indien men aan de veele getuigenisfen geloof mag geeven, dan is deeze haven weleer de bewondering der wereld geweest, uit hoofde van het ontzaglijk aantal Scheepen, dat hier een geftadigen koophandel onderhield. Een zeker geloofwaardig Ooggetuigen van dien gelukkigen tijd voor de Antwerpenaars zegt: Dat hij mcnigmaalen deeze Rivier als met Schepen overdekt gezien heeft, zo dat, niet zelden, verfcheiden weeken agter een, de Schepen ten anker moesten blijven liggen, eer zij de Stad konden naderen, om hunne koopwaaren te losfen. Dit getal Scheepen was zo aanmerklijk, dat gemelde Ooggetuigen, meer dan eens, 'er over de tweeduizend en vijfhonderd gezien heeft, zijnde 'er bijna geen dag, dat 'er niet over de vijfhonderd, zo aankwamen als vertrokken, die allen met Koopgoederen gelaaden waren. Hier uit kan ligtlijk het befluit opgemaakt worden, dat Antwerpen weleer de ftapelplaats der rijkdommen van Europa was; trouwens dit laat zig de ganfche Stad door zeer wel aanzien, en de fchatrijke Burgers, die men hier in menigte aantreft, zijn de fpreckende bewijzen van den overvloed, waarvan zij nog de vrugten genieten. Ver-  boor de OOSTENR. NEDERLANDEN. 13 Verfcheiden Kaaien heeft men, waaraan de Scheepen kunnen komen, ter losfing van hunne goederen; onder deeze is de zogenaamde Werf de voornaamfte : deeze Werf is een breed uitfteekend Hoofd, ter wederzijden van de Werfpoort tegen Stads vesten zig uitftrekkcnde. Op 't midden der Werf ftaat een Kraan, dienende om zwaare Lasten uit de Scheepen te winden. Deeze Kraan, een langwerpig, vierkant, beflooten gebouw, werkt door een groot Rad, in het welk twee, drie of meer Arbeiders loopen, waardoor het omdraait, en de last optilt, door een touw, dat, door die draajing, zig om het rad wint. De drukte aan dit Werktuig is thans zo groot niet meer, en alle Kaaien zijn alle 00genblikken van den dag genaakbaar! —Droevig verval! Zinnebeeld van ons zelve ï — De hoop heeft echter deeze Stad nog niet begeeven; men vleit zig ten eenigen tijden nog met de opening der Schelde en belooft 'er zig verwonderlijke voordeden van! — de groote vraag is maar, of de opening der River wonderwerken ten gevolge zal hebben? De Kaaien, die men ten gerieve der Scheepen buiten aan deeze Stad vind, kunnen evenwel op verre na niet toereikende genoeg geweest zijn, om zulk eene groote losfing en laading, als in den grootften bloei plaats gehad heeft,  14 R E I Z E heeft, af te wagten. Het wagten der Schepen na elkander, om hunne vragten kwijt te raaken, moet een leelijk gebrek geweest zijn, dat vooral den Koophandel niet bevorderde. Dit gebrek heeft men zo veel mooglijk tragten te vergoeden en te verhelpen, door het graaven van eenige vlieten of gragten, waar men groote en kleine Scheepen kan bergen. 'Er zouden agt dergelijke vlieten geweest zijn; doch thans zijn 'er maar zes, waar van de voornaamfte die geene is, welke zig naar het Oosterhuis uitftrekt. Deeze vlieten hebben weinig anders meer, dan het gedenkteken van hun voorgaand gebruik. Ze zijn zeer vervallen, vooral de fteenen kaaien; zo dikwerf de Schelde ebt zijn deeze vlieten genoegzaam droog. De bezigheid aan deeze vlieten is ook al verdweenen. Toen wij een derzelver binnen voeren, Ronden 'er veele Menfchen, uitgedrceven door nieuwsgierigheid, om de binnenkomende Hollanders te befchouwen. Men moet de Burgers deezer Stad recht doen, en bekennen, dat zij waarlijk medelijden met de Uitgeweekenen hebben. Toen ik uit het Jagt Rapte, drukte een eerwaarde Geestlijke mij de hand, en betuigde, met traanen in de oogen, dat bij het grootfte deel in ons lot nam; hij betoonde zulks met daaden, door ons tref-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. i* trefiijk ten zijnen huize te onthaalen, en alle mooglijke dienden te bewijzen. Te gelijk met ons was een ander Schip dezelfde Vliet ingevaaren. Een Schippersgast hield op hetzelve zig met de fchikking van eenig touwwerk onledig. Zo dra hij ons zag fprong hij op de wal, vloog naar ons toe en omhelsde mij! ■ Het was de jonge Heer V. ***. die zig in een Matroos herfchapen had, en aldus veilig was overgekomen. Hij zou dit pakje, zei hij mij, getrouw bewaaren en 'er altoos grootsch op weezen. En nu, mijn Vriend! ben ik te Antwerpen; voor als nog in het Jagt; of ik 'er een verblijf zal zoeken, weet ik niet. Het voorkomen der Stad gevalt mij in den eerften opflag niet. Al de bijzonderheeden, die ik 'er opgaar, zult gij te weeten komen. En tot dien tijd toe wees Gode bevolen! Antwerpen. DER-  i6 R E I Z E DERDE BRIEF. Ik heb aan de Sociëteit der uitgeweeken Hollanders een bezoek afgelegd. Dezelve is op het Jezuiten Plein, in een der bovenvertrekken van het gewcezen Klooster der genoemde Geestlijken. Het is een zeer groot, ruim en fchoon vertrek, waarop twee kachels ter verwarming geplaatst zijn. De Hollanders komen hier des middags en 's avonds; elk naar zijn welgevallen iets gebruikende. De verkeering met elkander is hier broederlijk en aangenaam. Wen heeft 'er meest alle de Hollandfche en Franfche Nieuwspapieren, en elk die tijdingen heeft van belang, deelt ze zijne goede Vrienden mede. Ik kan u niet zeggen, met hoe veel genoegen ik alhier den tijd doorbragt. Ik vond 'er een menigte Vrienden en Kennisfen, en hoorde 'er veel dat ik nog niet wist. De inrigting en goede order van dit Gezelfchap is uitfteekende. De geweezen Kerk der Jezuiten Raat regt tegen over de Sociëteit. Zij is volgens de ordonnantie van den vermaarden P. P. Rubens gebouwd. Van binnen is zij grootsch en deftig, men vind 'er eenige uitmuntende fchilderijcn en fraaie beelden in. Toen ik 'er in  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 17 in was werd 'er dienst gedaan. Ik ftond indedaad verwonderd over de Devotie, die de menigte betoonde. Alles was Ril; alles knielde; alles bad ! In Holland befpeurt men op verre na dien ijver en eerbied niet, over 't algemeen genomen. Wanneer de Beregting naar een zieken gedraagen werd , ziet een Vreemdeling met verwondering , hoe alles , en vooral de Burgerftand, zig buiten de deur begeeft, en met de grootfee Devotie op de kniën valt. In dit Ruk, zegt men, dat Antwerpen alle overige roomschgezinde Steden verre overtreft. De eerwaarde Gecstlijkheid bevordert deezen Godsdienstijver ook ten allerRerkfte, en 't is onbegrijplijk welk een invloed zij op de harten haarer Gemeente heeft! Ik heb ter loops de Stad befchouwd. 'Er zijn doodfche en afzigtlijke Straaten , doch te gelijk ook zeer aanzienlijken en welbebouwden. De meeste Huizen zijn ïgedekt met geele, blaauwe of witte kalk; de reden daarvoor is misfehien de welftand, vermits de huizen, aldus gekleurd, niet onaartig op elkander affteeken en een behaaglijk uitzigt opleveren ; evenwel denk ik, dat men het meest doet, uit hoofde der gebakken metzelftcenen , die men hier weinig of niet fchijntte forteeren, gebruikende men doorgaans alles onder elkander : ook heeft men hier de manier niet , om de B ge>  iS R E I Z E gevels , even gelijk onder anderen te Rotterdam . overhangende te bouwen, om des te beter tegen de inwatering beftand te zijn : Zij ftaan hier meest allen regt over einde. Zommigen hebben de gewoonte, om de gevels geel te verwen , en de lijsten, ijzers , enz met een andere kleur aftezetten , dat zekerlijk eenige vergoeding is, voor de bij uitftek flegte Burgerbouworder , hier in gebruik. De eerste beginzelen der Stad Antwerpen zijn zeer gering geweest. Men wil, dat 'er in 293 of daaromftreeks een Burgt aan den boord der Schelde zou gebouwd geweest zijn, door Ke-izer Conftantinus Cloris , de Vader vanConftantiriüs Magrius ; dat deeze Burgt, als een veilige fchuilplaats, Inwoonders gelokt heeft, die in getal toeneemende, huizen in de nabuurfchap bouwden; zijnde 'er als nog een gragt, die den naam van Burgtgragt draagt. Deeze eerfte en geringe verzamelplaats tvan huizen, was met gragten omgeeven , uit de Schelde voortvloeiende, en voor het grootfte gedeelte moerasfig zijnde. Bij het leggen der Fundamenten van het Stadhuis heeft men nog paaien' gevonden, die diep in den grond geheid , ge• diend hadden , om deeze gragten aftepaalen en te verzekeren. Men vind 'er nog een zeer oude poort, digt bij het Steen, (zijndeeen Gevangenhuis,) die alle kenmerken van de kunstloos-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 19 loosheid dier eeuwen draagt. In dit gedeelte der Stad wandel ilc,als een Liefheb her der Oudheid, zeer gaarne. Ik erinner mij aldaar, de doodeenvoudige leevenswijzen der vroegere geflagten,en vergelijk 'er onze tijden bij,zonder immer het vonnis te durven vellen , wie 'er het best aan toe is. In deezen ouden omtrek der eerRe beginzelen deezer Stad heeft de Burgerij, (zijnde aldaar een Vierfchaar,) het recht nog: Dat niemand tot den dood verweezen word, ten zij aldaar eerst ontpoorterd zijnde. Na dat de Stad in 1200 een maatige grootte, wel te verdaan vóórdien tijd. had aangenomen, is zij zedert nog vijfmaal en vergroot en uitgelegd geworden, als eerst in 120r, door Hendrik den Eerden; ten tweede in 1314, door Johannes den Derden; beiden Hertogen van Braband; ten derden in 1543, door Keizer Karei den Vijfden; ten vierden in 1567, door Philippus den Tweeden; en ten vijfden in 1701, door Philippus den Vijfden, Koning van Spanje. Meer bijzonderheden kan ik u voor als nog van Antwerpen niet melden. Ons voorneemen is een reisje naar Mechelen afteleggen. De Hollander, wiens Lijk wij uit de Schelde zagen opvisfchen, is de eenige Zoon van cnzen Vriend N. N. Te , B. —- Hij deed een B 2 wan-  ao R E 1 Z E wandeling aan de Schelde , toen een zijner Vrienden de onvoorzigtigheid had, om hem den dood van Jonkvrouwe N. N. te melden ; hij had zedert een geruimen tijd hartlijke geneegenheid voor dit Meisje gevoed. — Zij ftierf ' onder den moedwil haarer Verkragters; — het geval is u bekend; men melde hem zulks met al de verfchriklijke omftandigheeden, die haaren dood vergezelden. Hij wierp een vertwijfTeld oog op den Verhaalder ; hefte zijne handen ten hemel, en wegfnellende onder het gillend gefchrei van wraak! wraak! iprong hij in de Schelde, welks fnelle vaart den üngelukkigen medefleepte! Dit geval heeft mij tot in de ziel ontroerd! — Hoe veel zullen onze kinderen elkander niet te verhaalen hebben! lk zal u van Stad tot Stad fchrijven. Ik heb niets anders te doen, en het verzet mijn hartzeer nog een weinig. Intusfchen blijf ik met zuivere achting, enz. Antwerpen V I E R-  öoor de OOSTENR. NEDERLANDEN, zi VIERDE BRIEF. zijn met een eigen rijtuig naar Mechelen gereeden , zijnde omtrent vier uuren gaans van Antwerpen. De weg derwaards is alleraangenaamst , door de menigte van welbebouwde Landen en Moestuinen , die ter wederzijde het verruMi;kst g -zigt opleveren. Deeze Moestuinen, of Hoven, zo als men ze noemt, zijn alleen door groeven en heggen van elkander en van de gemeene wegen gefcheiden. De Wandelaar geniet al het heerlijke, dat de rijke Natuur aan ftei flijke oogen vertoont. Men heeft een vrij en onbelemmerd uitzigt over al deeze gezegende voortbrengzelen ecner onvermoeide werkzaamheid. Voor iemand die het buitenleevcn begeert, is Braband boven Holland verkieslijk. Ik fprak onderweg den Heer F. B. hij was in befprek om 'er een klein Buitengoed te koopen, en 'er zijn overige dagen in Itilte en * rust door te brengen , en waarlijk gefchikter en gevoeglijker plaats voor zijn oogmerk, kon hij nergens vinden. Alle dagen rijden 'er van Antwerpen op Meche'len, en weder te rug, twee Deligences, ziinde een toort van Postwagens , waarmede men voor weinig geld, die reis aflegt. B 3 Meche-  22 R E I Z E Mechelen is de Hoofdftad van de Provincie van dien naam,en maakte eertijds eene der Zeventien Provinciën uit. Zij is van een ronde gedaante in den omtrek, die omtrent een uur gaans uitmaart. Zij heeft vesten , muuren, gragten en buitenwerken, doch buiten ftaat van Defenfie; alles draagt hier de kentekenen van een hoogen ouderdom! — eene eerwaardigheid , in ftilte genooten, die mij altoos welkom is. De Poorten > waarvan 'er agt zijn, zijn, zo verre ik die gezien heb, van hoogen ouderdom, dat hun maakzel uitwijst. De Rivier de Dijle loopt regt door de Stad: deeze neemt haaren oorfprong bij. het Dorp Thij , of Thil, niet verre van Genappe, in Waals Braband ; loopt van daar langs Waver, door Leuven , en komt, na den ontvangst van het water uit de Rivier den Demer, bij het Dorp Wechteren, aldus naar Mechelen. Uit de Rivier de Dijle komen twee Armtjes voort, die mede door de Stad loopen; van daar loopt zij , eenige andere Riviertjes in zig vereenigende, in de Nethe , welke twee Rivieren eindlijk in den Rupel vallen , die zig in de Schelde ontlast. Deeze Vaarten bevorderen den Handelzeer, welke te Mechelen vooral in de Graanen beftaat. De Stad zelve is anders een zeer Rille plaats; vrij zindelijk ; zijnde de meesten Huizen  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 23 zen gewit of befcbilderd, en verfcheiden Straaten vrij ruim. De Markt is te nabij in het midden der Stad, en levert, met deszelfs publike Gebouwen, geene onaanzienlijke vertooning op. Ik heb geene gelegenheid gehad , om tot nog toe alle de zeldzaamheden deezer Stad te bezien. In de St. Rombouts Kerk, die taamlijk fraai is , vond ik eenige weinige fchilderijen van aanmerking; in de Hanswijker Kerk trok de Predikftoel inzonderheid mijn aandagt. Deeze is uit een enkele boom gehouwen, die ten minsten twaalf voeten in zijn doorfnede moet gehad hebben. Het voetftuk verbeeld een Ruk rots, aan welks voet Adam en Eva, meer dan leevensgrootte, door een Engel uit het Paradijs gedreeven worden. De nevenömRandigheden zijn 'er bij gebeiteld. Tegen de rots klimt een zwaaren boomRam, die boven den Predikbak zijne takken wijd en zijd uitfpreid, en dus ten hemel boven het hoofd des Predikers verRrekt. Dit gevaarte rust tegen geen Pijlaar, maar de Pijlaar rust. op hetzelve. Ik moest de grootheid van den boom, de moeilijkheid van den arbeid en het vernuft van den kunstenaar bewonderen. In die zelfde Kerk was ook een wonderdoend Beeld. De Uitlegger verhaalde mij verfcheiden mirakelen, en liet mij, om mij vastB 4 lijk  H R E I Z E lijk te overtuigen , de krukken, breukbanden, enz. zien. Ik zag dat het ontegenzeglijk krukken en breukbanden waren, en geloofde den Man op zijn woord. Men zegge wat men wil, maar het geloof aan wonderwerken is gemaklijk, moedgeevende en vertroostende. Ik zal het noodig hebben , wanneer ik mij vleié'n wil van tot u wedertekeercn. . De Fabriek alhier door een Hollander opgerigt gaat zeer goed. De Magiftraat bevordert dezelve op alle mogelijke wijzen. Men zou 'er gaarne meer zien , en men vleit zig, dat zulks: het geval zal weezen. Dus ziet men dat de fchade van den eenen het voordeel van den anderen is. Of evenwel veele Hollanders, zo zij flegts anders kunnen, zig hier in Braband wel voor vast zullen nederzetten j heb ik reden, om te twijffelen. De Koophandel ten minsten word verre van bevordert integendeel zeer bezwaard. Die van Antwerpen hebben 'er bij requeste over geklaagd , en toonen bij het zelve de oorzaakcn aan , die deeze leevensader van de welvaart eens Lands affnijden. ,, Het Land , zeggen zij, is bezaaid met ,, Comtoiren, en krielt van natuurlijke Vijan„ den der Koopluiden, onder de benaaming „ van Commifen. Niet flegts moet men den » gerechten Tol betaalen, maar de goederen j> zijn  door de OOSTSNR. NEDERLANDEN. 25 „ zijn daarenboven aan allerlei lastig en wille„ keurig onderzoek onderworpen. Dit onderzoek is van die natuur, dat de „ eerlijkfte en voorzigtigfte Koopman dikwerf „ de onaangenaamheden niet kan voorkomen, ,, die uit het zelve onderzoek voortfpruiten; ,5 onaangenaamheden» die het verliezen hun„ ner eere en goederen zomwijlen ten ge,, volge hebben." Mijn Reisgenoot begint te klaagen over onpaslijkheid. Hij trekt zijn geval zig zeer aan. Te vergecfsch tragt ik hem te beduiden , dat het wereldfche zaakeh zijn, die geen uur ziekweezens waardig zijn. Indien dit zo is , antwoord hij mij , zal ik blijde zijn van maar ziek te worden en fchielijk van de wereldfche zaaken ontflaagen te weezen! Hij kan voor zig zelve misfchien gelijk hebben; doch ik ben begeerig, om eerst nog het einde der tegenwoordige wereldfche zaaken te zien. En hier mede blijf ik,met al mijn hart, enz. P. S. Als een kleine bijzonderheid moet ik hier nog bijvoegen, 't geen ik in mijn Logement in een klein boekje , over Mechelen handelende, gevonden heb. De naam deezer Stad is van ouds verfcheidenerlei geweest: dus noemde men haar: Malina , Maslina, Makelina, Maglinia, Machlina, B 5 Mach-  26 R E I Z E Machlinia , Mechlinea , Maclines , Maslincs, Malines, Machelen en Mechelen. Men wil dat deeze naam zijn oorfprong heeft van de woorden Maris Linea , waardoor men het einde der Zee verftaat. Dit past men op Mechelen toe, om dat de vloed der zee daaglijks binnen deeze Stad komt ; een klein uur verder loopt, en aldaar eindigt. Beda de Nat. Rer. Cap. 28, zegt: Aejlus crescentes Malinas, decrescentes autem placuit appelare Ledonis. Dus zou, uit hoofde van het watergetijde, de naam van Mechelen , Maclinia, afkomstig zijn van het woord Malina; zo als de Stad Lier, in 't Latijn Ledo, van Ledo zijn benoeming zou hebben. Valé. Mechelen. V Y F-  door de OOSÏENR. NEDERLANDEN. 27 VYFDE BRIEF. Alles heeft in deeze Landftreeken een Patroon of Patroones , tot de Tandpijn toe , waarover de zorg aan de heilige Appollonia bevolen is; geen wonder cierhalven , dat 'er de Steden zelf ock een hebben. De heilige Rumoldas is de Patroon van Mechelen; en vermits gij zekerlijk niet zeer met de heilige Patroonen bekend zult weezen, zal ik u deezen Befchermheilig een weinig van nabij leeren kennen. Alles wat ik u van hem zeggen zal, gelooft men hier zo vast als de Euangelien. Rumoldus, van Koninglijken afkomst, en in Ierland gebooren , was een liefhebber der Weetenfchappen; zijn Godvrugt verwonderde het ganfche Eiland, en deed hem den Bisfchoplijken Stoel van Dublin beklimmen. Zijn ijver echter deed hem alle aardfche grootheid verfmaaden , en gezet zijnde op de krnifiging van zijn vleesch, Rortte hij zig in eene vrijwillige armoede. Hij begaf zig naar Romen; bezogt en vereerde aldaar de Heiligdommen'. Hij fprak Paus Stephanus,en deed in deszelfs handen afffand van zijn Bisdom. Van daar vertrok hij over Vrank- rijk  2$ R E I z E rijk naar Mechelen, waar hij, door den Graaf Ado, en deszelfs Huisvrouw Eliza, met zeer veel blijdfchap ontvangen werd. De Graaf en de Gravin waren zeer vroom van leeven, zij onderftcunde Rumoldus in de verkondiging van het Christen Geloof ; leef. den zeer gelukkig; waren reeds zes-en-zestig iaaien gehuuwd geweest , doch hadden geen Kinderen, dat ben niet weinig hartzeer veroorzaakte. Rumoldus zag het, en deelde in hun verdriet. Doch nu zal ik, met uw verlof, de eigen woorden van mijn Schrijver eens gebruiken : Het is dan gefclried, dat, wanmer zy eens alleen-, ende zonder byweezen van iemand, iets Goddelijks deeden, de H. Rumoldus, den geest der Voorzegginge ontvangende , de hand op hun heeft gelegd, en hun beiden zegenende, cïe vrugl-baarheid heeft toegezegd. De ge'oovige Graaf en Gravin zagen deeze Voorzegging vervuld.. De oude Vrouw beviel van een Zoon, die door Rumoldus gedoopt werd, en den naam van Libertus ontving. Dit Kind, tot eenige jauren gekomen zijnde en aan de Rivier den Dijle fpcelende, vTtl het 'er in en vcrJronk: te vergeefse!) deed men poogingen, om den jongen drenkling op te visfehen; het Lijk fch.een weg te zijn. De heilige Rumoldns werd geroepen; hij kwam  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 20 kwam; begaf zig naar de plaats, waar het Kind in 't water gevallen was; deed drie vuurige gebeden en opftaande , zegt myn Legendefchrijver, zag hy het Kind, zonder eenige vogtigheid, boven het water komen. De Ouders van het wederleevendiggeworden Kind wilden den wonderdoenden Rumoldus metgefchenken overlaaden, doch deezen van de hand wijzende, verzogt hij alleen een kleine Landhoeve, de wildernis van het Broeck geheeten, om aldaar een verblijf voor eenige Geestelijken te ftigten. De H. Gummarus,woonende te Embleghem, bij de Stad Lier, kwam zomvvijlen onzen Rumoldus een bezoek geeven. Eens gebeurde het, dat deeze twee Heiligen elkander, te midden op den weg , die tusfchen hunne wooningen liep, ontmoeteden. Zij ftaken de dorre wandelRokken, die zij in hunne handen hadden , in den grond ; daadiijk werden zij groen en bragten naderhand bladeren en bloemen voort. Ter gedagtenis van deeze heilige bijéénkomst , is, op den weg naar Lier , in de Parochie van Duffel, een Kapél met een Altaar opgerigt. De twee ontmoetende Heiligen zijn hier uitgehouwen, agter hen leest men: ö Geluckige plaets van Godt bewandelt, Daar den H. Rumoldus en Gummarus van Godts zaeken hebben gehandelt. Anno 1688. Dit  3o R E I Z E Dit kleine Kappelletje is gedeeltlijk met ijzeren traliën gefluoten. Boven de deur zijn deeze Vaarzen gezet : Z*et hoe twee vrienden Godts malkanderen ontmoeten, Is 't dat de Pa>fagiers hun hier devoot'lijk groeten En offren tot hun eer, fij op dees werelds baen. Als voorbidders van hun, by Güdt in Tuilen flaen. De Heilige Rumoldes was een bijzonder liefhebber van Boomen te planten; een gansch bosch van Beuken, ('t welk ten tijde van den Abt Theodoricus nog in weezen was,) was den arbeid zijner handen. In dit bosch verlustigde hij zig dikwils met de Pfalmen Davids te zingen of te overdenken. Meer dan ' twintig jaaren befteedde deeze verkondiger van den Christen-Godsdienst, (onder de regeering van Pipinus en Karei den Grooten,) om de Mechelaaren te bekeeren. Deeze groote Man eindelijk, zig onleedig houdende met het doen oprigten eener Kapél, ter eere van den H. Stephanus , werd door een Metfelaar met een Houweel doodgeflagen, juist terwijl hij bezig was met de overdenking der Pfalmen. Hij ftierf den 24 Juni] 775 > e" werd door Graaf Ado begraaven in de Kapél, die de Heiligen .begonnen was te ftigten Deeze Kapél was in de zestiende eeuw nog in weezen. De Ketters hebben dezelve vernield. In het Jaar  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 31 jaar 1591 werd de eerfte fteen gelegd van een nieuwe Kapél, die de godvrugtige Mechelaaren , in Rede van de oude, lieten opregten. Men vind ze in de Catlijneflraat, aan 't einde van 't Kerkhof. In deeze Kapél hangen, onder de lichtgaten verfcheiden fchilderijen, het leeven, lijden en de wonderen van den H Rumoldus verbeeldende. Onder elk derzelver is een Vaars, waarvan ik 11 deezen mededeel: Sinte Römout bad om M.telaer tfine Dijngel fprac ghy fijt vhoort wecst v.blijdt Hij nam oerlof aen den Paus ten fine De Stad fijnder rusten wort ghebenedyt. ■& Hij vloot over de Zee als Goeds vrient vercoren In een fcep van honte glievlochten Een Man in Vrankerike blint gbeboren Maecke hy fiende veel Menfchen hen Tochten. #• *: # Hunnen denen ende noormans mede Beftormden Mechelen mz veel gtfcals St. Römout die befcermde fijn ftede Een climmer aen de weerhaen viel en brac den hals. De Hoofdkerk , die thans Rumoldus ten patroon heeft, en gemeenlijk de S. RomboutsKerk geheeten word, is omtrent het jaar 960 begonnen gebouwd te worden, ter zelfde tijden,  32 R E I Z E den , dat het lighaam van Maria Magdalena gevonden werd, waarom men haar ter Patronesfe van deeze Kerk verkoos , en toen men naderhand het lighaam van den H. Rumoldus in deeze Kerk overbragt, werd hij 'er als Patroon bijgevoegd. Zijn beeldtenis is in de Kerk op het hoogst van den Altaar gefteld. In deeze Kerk berust een ftukje van het kruis en een doorn uit de kroon van Christus; de laatfte is in 1376 door Vrouwe Maria van Gistele gefchonken. Ik geloof niet dat gij zeer begeerig zijt naar de historie der reliquien der Heiligen, ik zal 'er daarom kort over zijn, en 'er alleen dat geene van melden , 't welk onzen Heiligen Rumoldus betreft. Bij de innceming van Mechelen op den 9 April T580, door Ohvier van den Tempel, Heer van Corbeeck over Dijle en Norits, een Engels Collonel, in dienst der Stad Lier, viel het krijgsvolk onder anderen ook op de Rombouts-Kerk, om te plunderen, aan; de kast, in welken 't overfchot diens Heiligen bewaard werd, werd opengeflagen , doch de Soldaaten hadden geen trek tot deeze geëerbiedigde beenderen , en lieten ze liggen. Verfcheiden Godvrugtigen, geene gevaaren ontziende, verzaamelden , zo veel zij konden, dit overfchot, en bragten het naderhand bijeen. Alle de beenderen  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 33 deren werden toen behoorlijk onderzogt, en de volgende Lijst toont aan welken men voor egt erkend heeft : L Y S T DER GEVONDENE BEENDEREN. 1. Het Doodshoofd, met een deeltje daarvan. 1. Vijf beentjes uit den Hals. 3. Een been van de Nek. 4. Een beentje uit een van de Ooren. 5. Vier Ribben. 6. Vijf ftukkken van een Ribbe. 7. Drie (tukken van het Ruggebeen. 8. Het Paternosterbeen. 9. Twee ftukken van het Staartbeen. 10. Twee pijpen van den Arm. \ 1. Een been van de Hand; een lid van dezelve cn het voorfte lid van den Duim. 12. Drie Beenen van de Heup tot aan de Knie. 13. Het Scheenbeen. 14. Het Knoesfelbeen. j5. Drie groote beenen , zonder te weeten van welke partijen. 16. .Eindelijk vijf-, of zes en-veertig kleine beentjes, zonder te weeten waarvan. C In  34 R E I Z E Indien gij meer van dergelj'ke Oudhceden verlangt te weeten , kan ik u geheele Lijsten 'er van mededcelen. In het jaar 1775 is het duizendjaarig Jubel van deezen Heilig, met groote plegtigheid, in deeze Stad gevierd. De Post vertrekt, derhalven fluit ik; na u .van harten mijn groet gedaan te hebben, enz. Mechelen. ZES.  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 35 ZESDE BRIEF. Ik houd mij nog een dag langer in deeze Stad dan mijn voorneemen was , om reden , dat ik alhier den Heer V * * * heb aangetroffen, die binnen kort naar Vrankrijk ftaat te vertrekken. Gij kent dien waardiger! Man , die altoos deugdzaam, bedaard en verRandig te werk ging, en die nu! ■ Hij heeft een Plan voor zijne toekoomende lecvenswijze ontworpen , dat waarlijk mij haast zou doen befluiten , om hem te volgen. Hij heeft naamlijk in de nabuurfchap van S. O. een kafteel gehuurd , alwaar hij, zijn vrouw, kinderen , en eenige andere zijner boezemvrienden, in ftiltc gaan leeven. Deeze romanesque wooning ligt op een taamlijk hoogen berg, die bckwaamlijk bij een fchuins nederheflcnd, of om digterlijk te fpreeken, bij een uit den Hemeldaalend Paradijs kan vergeieekcn worden, 't Is de zetel van Vrugtbaarheid en Overvloed; alles voortbrengende wat het gezigt en de fmaak, door alle jaargetijden heen, ftreelen kan. Een flingerende opgang, met ftaatige hoornen ter wederzijden beplant, en bij eiken voetftap een nieuw uitzigt aanbieC 2 i den-  36 R E I Z E dende, geleid den Bewoonder of Bezoeker van het Lustkafteel naar den top. Aldaar ontmoet men een verblijf, 't welk een Koning zonder heerschzügt zig niet fchaamen zou. 't Heeft van buiten een eerwaardig oud aanzien, en is in de fmaak der Kaftcelen van vroeger eeuwen gebouwd. In het zelve vind men , behalven de hoognoodigc huishoudlijke vertrekken en flallingcn , negentien ruime lugtige vertrekken, die grootendeels hun uitzigt, over een vrugtrijken Moeshof, of wel over een goed gedeelte van het bestbebouwde deel van Vrankrjjk hebben. De uitzigten uit deeze vertrekken overtreffen alle verbeelding, en de veelvuldige verfcheidenheid derzelven , maakt ze geduurig nieuw, voor den Befchouwer, die zijn geweeten te vriend heeft, en zig op de hoogfte Rechtvaardigheid beroepen kan. Elk der deelneemers zal eenige vertrekken tot eigen gebruik hebben. Een der zaaien is gefchikt, om 'er des morgens, wanneer men lust heeft, bij elkander te komen, een vriend-" lijke pijp te rooken en goeden morgenwijn te drinken. Een ander dient tot een Eetzaal, en vervolgens. De Moeshof levert zulk een overvloed en verfchot van groenten en vrugtenop, dat 'eimeer dan twee derden , ten voordcele der Bewoon-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 37 woonders, in het bijzijnde dorp van verkogt worden ; terwijl het brood bij uitftek goed, lekker en voedzaam, en tot een zeer geringen prijs te bekoomen is. Eenige Buitengoederen van voornaame Franfchen liggen 'er niet verre af; een volkrijk Dorp beflaat den voet des Bergs , en de weg naar p * * * loopt 'er voorbij, en dus zal het 'er aan geene gezelligheid ontbreeken. De huur van dit Kafteel beloopt zo weinig, dat ze bijna gevonden kan worden uit de groentens , die men verkoopt. Dit gelukkig leeven moet den hoogften graad van menschlijke volkomenheid en genoegen bereiken , wanneer men de Deelneemers zelve in opmerking neemt. Gij kent de inneemende vriendlijkheid van K * * * het uitmuntend en vervrolijkend vernuft en de inneemlijkheid van F * * * de goedaartige deugd van N * * * en de vaderlijke wijsheid en agtbaarheid van onzen V * * *. Hoe gerust , hoe vrolijk en weltevreden zal dit Gezelfchap het gewoel der ondankbaare Stervelingen vergeeten! Veelen hunner hebben 'er eenige duizenden bij ingefchooten; doch kan men zulk een vreedzaam en gelukkig leeven wel te duur koopen? Ik heb den Heer V * * * beloofd, om hem, bij de eerfte geleegenheid, op zijn Kasteel een C 3 be-  38 R E I Z E bezoek te komen geeven. Hoe meer ik de zaak inzie, hoe meer ik gedrongen word te bekennen, dat veelen onzer, (niet allen,) eene gelukkige Staatsverwisfeling gedaan hebben , indien zij 'er flegts de waarde van willen leeren kennen. Door mijn langer vertoef heb ik geleegenheid, om u nog eenige Bijzonderheden medetedeelen. De Toorn van de Romboutskerk ywaar regt tegen over ik gelogeerd ben, zegt men, dat 375 voeten hoog is, en dat de mcening geweest was, om hem 500 voeten lengte te gecveh, bijaldien men gclds genoeg gehad had, om hem te volbouwen. 'Er zijn vier uitgefneeden Uurwijzers aan doezen Toorn , waarvan elke Uurletter over de zeven voeten lang is. De plegtigheid van de viering van het duizendjaarig Jubilé van den H. Rumoldus moet, volgens het getuigenis der Mechelaartn, zeer groot geweest zijn: ik zal 'cru van mededeelcn, 't geen ik 'er van vernomen heb. Reeds zedert verfcheïden jaaren had de Mëchelfche Burgerij verlangd , om het gedenkwaardig Tijdfh'p , de duizendfte verjaaring van het Martelaarfchap van den grooten BefchermheiHg der Stad te vieren. De MagiRraat liet, tegen dat gelukkige tijds-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 39 gewr icht, alles in behoorlijke order brengen. Het zilveren kasje werd met een grooten toeRel van plegtigheden ontflooten, en ter fchoonmaaking aan den kundigften Zilverfmit en vermaardRe Religieuzen overgeleverd. Reeds in 1771 werd'er door de MagiRraat gehandeld met de Dekens der Ambagten , en eenige Ovcrflcn der Geestlijken, over de onkosten voor de Zegewagens en andere fieraa* den, als ook over de plegtigheid zelve. In 1775, na dat alle voorzorgen genomen, en 's daags te vooren, door den Aartsbisfchop de Kerkdiensten waargenomen waren, verrigte op den 24 Junij, die zelfde Aartsbisfchop ten vijf uuren 's morgens reeds de Diensten, bij die gelegenheid pasfende, zo als zijn Excelentie de volgende Diensten van dien dag insgelijks vcrrigte. De klokken luideden bij tusfchenpoozingen , om de godsdienstige Burgerij tot des te grooter Devotie optewekken. De zilveren Reliquienkas Rond reeds , met. den behoorlijken toeRel van verfieringen en lichten in het Choor, toen de MagiRraat, de Schout, de twee Communemeesters en de zes Schepenen uit de Poorterij , tegen over den zetel van den Aartsbisfchop , hunne plaatfen naamen. Vervolgens verfcheenen 'er eene menigte der C 4 eerRe  4© R E I z E eerfrc Geestlijken, elk op 't kostbaartst uitgedoscht, met hunne roode Choorklederen, die zo neffens. als tegen over den Aartsbisfchop hunne plaatfcn naamen op roodfluweele Tambourins; de overige zijnde de Roededraager, de Bedienden en Flambouvvdraagers ftonden elk op zijn post. 'Er was ook een Tafel gefield, waarop een wit kleed uitgebreid was , en drie zilveren Schotels met Servié'tten gezet waren. De Bisfchop en het Chopr zongen toen den Lofzang; Veni Crêator Spiritus, enz. Intusfchen was de zilveren Rcliquienkas door den Zilvërfmit losgemaakt. De Domproost, Deken , Aartsdiaken en Aartspriester, verzeld door de Flambouwdrangers , gingen en haalden de houten doos met de eerwaardige Overblijfzels , (zie de hier vooren geplaatfte Lyst, bladz. 33.) uit de zilveren kas , cn bragten die, met een ongemeehe defcighéid, op de gedekte Tafel. Waarna 'er wederom gezongen werd. De Secretaris van den Aartsbisfchop Jas toen de Acte voor van den 4 Mei 1766, waaruit bleek, dat de kas nog in behoorlijken ftaat van verzegeling was. Hierop volgde de eerbiedige plegtigheid der uïtneeming van de gebeenten van Rumoldus. Het Bekkeneel kwam eerst  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 41 ' eerst te voorfchijn, en werd op een der zilveren Schotels gelegd, daarna volgden de overige beenderen, die hun .plaats op de twee anderen Schotels bekwaamen. Het Heilig Geregt dus opgedischt zijnde, deed de Aartsbisfchop een gepaste redenvoering in de Latijnfche Taal. Vervolgens kuschte hij, met den grootften eerbied, het heilig Doodsbeen , waarna de overige aanzienlijke ' Geestlijken, de Magiftraat en alle andere Perzoonen van eenig belang , insgelijks ter kusfing toegelaaten werden. De Beenderen werden daarna dapper bewierookt, en vervolgens wederom met eene menigte plegtigheeden in de Kas opgeflooten, die, in 't bijweezen van alle luiden van gezag, plegtig verzegeld werd. De kas werd toen in 't midden der Kerk ten toon gefteld voor de ontzaglijke menigte Volks , 't welk derwaards toegevloeid was. Met zingen en wierooken werd de pkgtigheid voor deezen dag geflooten. Den volgenden dag werd de Reliquienkas, in een ftaatige en wijdlustige Procesfie, onder een grootcn toeloop van geloovige Aanfchouwers, door de Stad gedraagen , en weder op zijn plaats gebragt. Zijn Koninglijke Hoogheid Carolus Alexander, Hertog van Lorreine , kwam met een C 5 groote  42 R E I Z E groote Raatfie insgelijks in de Stad, om dit heilig Doodshoofd te bezigtigen; hij bcfchouwde ook de Praalwagens en andere fieraaden, bij deeze Plegtigheid gebruikt. Het is bij deeze gelcegenheid dat veele Huizen van buiten beiehilderd zijn geworden , waarvan de overblijfzels nog te zien zijn , zo als ik reeds gemeld heb ; hebbende 'er toen ongemeene vreugdebedrijven plaats gehad. Als ik u weder fchrijf, zal het uit Brusfel weezen. ik ben met agting, enz. Mechelen. ZE-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 43 ZEVENDE BRIEF. Op onze reis naar Brusfel, zijnde vier uuten van Mechelen geleegen, vond ik den Heer P * **. Hij verhaalde mij , voor tijdkorting, verfcheiden aartigheden van Antwerpen. Onder anderen had liij de Copie van een Brief, door S. N. gefchreeven, waarin het caracter der Signers, (dat zijn gebooren Antwerpenaars,) ei* genaartig word afgefchetst, hoewel hij mij verzekerde , dat het op veele Inboorlingen dier Stad niet toepaslijk ware, en dat het met een zeker foort van te fterke en grillige partijdigheid gefchreeven was. Vermits ik tijd heb, zal ik deeze Copie overfchrijvcn ; neem ze voor het geen zij is: ik j ben 'er niet verantwoordlijk voor. COPIE. De Signors zijn over 't algemeen zonderling, en 't zou onvergeeflijk weezen , indien ik u eenige bijzonderheden van Antwerpen mededeelende, u niet teffens eenigzins hun caraóter leerde kennen. Behalven het gansch niet verltandig mtzigt, en de belachlijkheid hunner wcezenstrekken , zijn  44 R È I >t % zijn de Signors verre van een groote ziel te bezitten. Deeze hunne zelfitandigheid is zo bekrompen en armoedig, dat men het bijna voor een algemeen kenmerk der Signors kan opgeevcn. Ik zeg bijna , want waarlijk vind men 'er eenigen onder, die een burgerlijk oordeel bezitten , hoewel hun getal zeer gering is , en zulks loopt niet flegts den oplettenden vreemdeling in het oog, maar word zelf door de verflandigften onder de Signors volkomen toegeftemd. 6 Het is maar een Signor! deeze uitroep heb ik hondcrdmaalen gehoord, wanneer men iemand in een veragtlijk licht wilde doen voorkomen. Eenigen heb ik zelf hooren betuigen, dat zij, in andere Steden buiten Antwerpen , niet zonder fchaamte zig voor Signors dorsten uitgeeven, uit hoofde van de algcmeene veragting die men elders aan deczcn naam hegtede. De Signors zijn over 't algemeen liefhebbers, om veel te praaten en dat wel zo luidrugtig, dat men al zeer goede longen moet hebben, wil men hen te boven fchreeuwen. In hunne ftammé's of andere vrolijke Gezelfchappen moet men van gezonde ooren en herzenen voorzien zijn, indien men het 'er zonder hoofdpijn wil uithouden. De meesten hunner vertellingen zijn beuzelingen en fnoevereijen, en niets is armzali- . ger  door de OOSTENR. NEDERLANDEN 45 ger en verveelende dan hen over Staatszaaken te hooren redeneeren. De meesten hunner hebben geen behoorlijk begrip van de conftiflutie van hun Land, of verwarren de zaaken indiervoegen door elkander, dat men, van het een of ander opheldering begeerende, doorgaans na hunne onderrigting, minder van de zaak begrijpt dan voor dezelve. Het breedfpreeken is niet minder eigen aan de meesten der Signors. Van geringe beuzelingen maaken zij zomtijds een verlchriklijkcn ophef. De tijdingen, die van elders komen, .neemen op de lippen der Signors altoos de verwonderlijkfte gedaanten aan. lm den beginne hebben zij mij menigen nuttcloozen fchrik aangejaagd ; want als 'er bij voorbeeld te uwent flegts eenige glasruiten waren ingeV ilagen, verhaalden ze mij, dat bijna uw gehcele Stad verwoest en omgekeerd was ; met de andere vertellingen was het naar evenredigheid. Onder de hier zijnde Hollanders vraagt men gemeenlijk als 'er eenig nieuws van belang verhaald word, of het ook Antwerpfche tijding is ? dat met andere woorden getekend: zijn het ook Fabelen? Hunne voorneemens zijn niet minder groot en brommende. Toen 'er Militie binnen deeze Stad Rond te rukken, zou iemand, die den aart der Signors niet kende, zig verbeeld hebben ,  \6 R E I Z E ben , dat 'er een verfchriklijk bloedbad te wagten was; men fprak van geweld, doodfmijten , ftecnigen , verpletteren , enz. De Militie kwam ; de Signors zagen ze; en verroerden zo min hunne lippen als hunne tanden. Ik ftem volmondig toe, dat het in dit geval oneindig beter was, het bij het bloote voorneemen te laaten berusten dan het ter uitvoer tc brengen; en wenschlijk ware het, dat hetvoorbaarige Mcnschdom meer het voorbeeld van mijne Signors naarvolgdcn. Onder de gcringfle claslè der Signors vallen niet weinig kijfpartijen voor, die met de grootRe luïdrugtigheid gevoerd worden. Gehcelc Wijken en Buurten moeten ten getuigen hunner verfchillen Rrekken. Zelden echter komt men tot daaden. Meer dan eens heb ik de twistende Signors de grootRe voorzigtigbeid in hunne bedreigingen zien gebruiken. Onlangs kreegen 'er twee verfchil, dat tot de hoogte liep om elkander op 't lijf te korden. De eene riep al dreigende zijn partij buiten de deur en posteerde zig op de ftraat; de andere zwoer hem te zullen vermoorden; tot dat einde fioot hij de deur vast toe; greep een brandend hout van den haart en zwaaide 'er op eene verfchriklijke wijs mede in-zijn voorhuis! De twee van elkander gefcheiden partijen beflegteden aldus hunne twist, en waarlijk ik had 'er zo wel vermaak \  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 47 maak als genoegen in, want elke Signor koelde zijn gramfchap volkomen , zonder zijn partij in het allerminst aan lighaam of klederen eenig letzel toetevoegen. De uitwerkzelen van het koppige Bier zijn echter niet Reeds zo onbloedig : evenwel kan men verzekerd zijn, dat men altoos meer gefchreeuw zal hooren, dan vuistflagen zien uitdeden. Menigwerven trof ik een menigte Signors bij elkander in een groote drukte aan, zo dat ik mij veeltijds verbeelde iets zonderlings in het voorwerp, van hunnen bezigen ijver te zullen ontdekken; onderzoek doende kwam het gemeenlijk op een bagatel uit; 'er lag een hoed in 't water, 'er zat een duif op een dak , of iets dergelijks. Bijgeloovig Godsdienstig zijn over 't algemeen de Signors in den hoogften graad. Dit fchijnen zommigen onder hen zelf te gevoelen, waarom zij het ook, zo veel zij kunnen , voor ons Hollanders , poogen te verbergen. De Signor echter is de Man niet, om zig beRcndig te vermommen; zo dra gij eenigzins gemeenzaam met hem geworden zijt, geeft hij u overvloedige geleegenheid om hem te leeren kennen. Op dit geestgeRel is voornaamlijk zijn Patriottismus gebouwd. De Geestlijkheid Reikt die  43 R E I Z E die drift, ten einde 'er zig door ftaande te houden, dat ook het geval zou zijn, indien flegts een derde gedeelte der voorneemens van de Signors ter uitvoer gcbragt wierden. Dan! gij weet met hoe weinig vrugt men te. gen een welgedresfeerdc krijgsmagt kakelt, en hoe zeer men zig te vergeefsch vermoeit, wanneer men die met een blaas met booncn het hoofd wil bieden. Het is ook dit zelfde Bijgeloof, dat aan verre de meeste Signors een flerken haat inboc zemt tegen elk, die niet van hunne gevoe. lens is. 't Is waar, zij behandelen de Hollanders met zeer veel vriendlijkheid; doch dit komt, mijns inziens meest uit eigenbelang voort. Zij beminnen onzen naam van Patriot, die gelijkluidende is met den hunnen, of zij beminnen de beurs van den Patriot, welke zij op eene gedugtc wijs wceten te frrijden. Geen een artikel welke de Signor u levert of hij wint 'er op, onder de vriendlijke betuiging, dat hij 't u voor zijn eigen geld bezorgd, of'er fchade aan lijd. In Antwerpen is het ongelijk be.ter koop leeven dan in Holland ; doch men moet 'er zijn eigen huishouding doen, en den weg weeten,anders is het 'er zeer duur. üe veelvuldige plegtigheedencnde onbegrijp[ lijke verkleefdheid aan dezelven bewijzen ten over-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 49 overvloede des Signors bijgeloof. Bij meer dan eene geleegenheid heb ik hen ter eere van den Vader , den Zoon en den H. Geest zien drinken, of Rukjes befchuit eeten, welke zij in Mede dopten. Des niettegenftaande kunnen zij in een vrolijke luim, (waarin zij het geluk hebben, vrij dikwils te zijn ,) u Historiën van Onsheer of zijne Heiligen, vernaaien , die u noodzaake om te lachen , en die opzetlijk om te vermaaken fchijnen uitgevonden te weezen. In den mond van een Signor ergeren deeze fpreukjes en vertelzeltjes ongelijk minder, dan op de lippen van een ander. De Signors behooren tot die weezens welken men, in zaaken van verRand of geest, zeer zelden iets kwalijk neemt. Zeer gulhartig zult gij u bij voorbeeld zomtijds hooren toevoegen, wanneer Onsheer zig op Rraat bevind, en gij den Signor hier van verwittigd : Wel nu, dan is onze Vrouw te huis. of: De goede Man weet wel dat ik 'er ook ben. Werkzaamheid is het deel der Signors niet. Zij zijn groote beminnaars van praaten, drinken , fpeelen , wandelen, geldwinnen en den arbeid aantezien. De Vrouwen zijn in dit Ruk beter dan de Mannen. Zij doen veel meer dan de Vrouwen in Holland ; terwijl D hun-  5o R E I Z E hunne Heeren Egtgenooten zig in de Staminé's vermaaken. Tot den Koophandel zijn de Signors niet zeer gefchikt, trouwens dit is het gevolg hunner vadzige traagheid. Waare liefde voor de Vrouwen heb ik bij geene der Signors kunnen ontdekken , hoe zeer 'er ook onder de Signera's gevonden worden , die door fchoonheid , bevalligheid en eene zekere geestigheid 'er volkomen aanfpraak op hebben. De vleiende lieftalligheid wandelt veeltijds aan de zijde van den Signor, die de handen Rijf langs het lighaam laat neder hangen, of ze op den rug houd, en met een mal gelaat regt langs zijn neus heen ziet. De Antwerpiche Meisjes hebben ruim zo gevoelig een hart als al de overige Meisjes onder de Zon , en zijn gansch niet over deeze koele onöplettcnheid der Signors geftigt. Veelen onder hen heb ik de tiollandfche Dames hooren benijden, 't YJjn kleinigheeden , zei eens eene jeugdige Signora, die een Hollandfche Dame met een Heer gearmd zag gaan, vnar zij betekenen zeer veel by een Meisje. £n ik geloof het. Deeze onbevallighcid en botheid ftrekt daarom echter niet ten hinderpaal in de vermenigvuldiging van het Antwerpsch Menschdom. Ik geloof u genoeg daarvan te zullen over-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. st overtuigen met u te zeggen, dat een geloofwaardig Accucheur in deeze Stad mij verzekerde, dat iemand, die een jaarlijks inkomen van ƒ 30,000 Gulden had, mits, dat hij Verpligt zou zijn de Kinderen optevoeden, die in één jaar door die luiden gefabriceerd worden, welken geloften van kuischheid gedaan hebben , hij nog een zeer armoedig leeven zou moeten leiden. Indien zij nu, die de Vrouwen verzwooren hebben, de vrügtbaarheid derzelven zo zeer bevorderen, dan kunt gij gemaklijk berekenen, wat zij do*en, die door geen geloften verbonden zijn ! — Ik behoef u niet te zeggen , dat vleeschlijke wellust en liefde twee dingen zijn. De meesten deezer Kinderen worden in ftilte op het land bij de Boeren befteld en opgevoed, of anders wel naar het Vondelingshuis te Parijs gezonden. Al het geene , mijn Vriend ! ik u tot dus verre van het cara&er der Signors gezegd heb, moet gij befchouwen als aanmerkingen, waarop zekerlijk veele uitzonderingen te maaken zijn. Om het algemeen caracfer van zulk een uitgebreid geflagt, als dat der Signors is, juist te befchrijven, moet men tijd hebben, waaraan het mij ontbreekt; moet men bij aanhoudenheid naarfpeuringen doen, die mij doodlijk verveelen zouden, en moet men een geest van vrijD 1 moe-.  52 R E I Z E moedigheid en indringing bezitten, die ik zeer gaarne aan die Menschkundigen overlaat, welken ge'ijk aan met de zotten kunnen fchrceuwen, zuipen en fpeelen. Ik beftudeer de Signors zo als ze mij te gemoete komen; zo als ik ze vind wanneer ik'er mede te handelen beb; zo als ze in de Staminé's, of ander openlijke plaatfen hunne zielen buitenwaards keeren, en zo als ze mij door kundige en geloofwaardige luiden befchreeven worden. Verfcheiden andere trekken hebt gij reeds in onze voorige brieven kunnen vinden. Jktwijffel niet of gij zult 'er genoeg duor verlicht weezen, om 'er dit befluit uit optemaaken , dat een Democritus noodwendig deeze Abderiten» fpoedig, in ftilte, en den Hemel in zijn binnenfte dankende, verlaaten moet. Hij evenwel wiens ziel groot genoeg is, om over die beuzelingen heen te ftappen , welken door Onvvijzen en Twistgierigcn telkens op zijn pad gefmeeten worden, kan onder de Signors een genoeglijk leeven leiden; anderzins loopt hij gevaar van zeer fchielijk in Procesfen ingewikkeld te worden ; want, (op dat ik deeze vournaame trek uit het carafter des Signors niet vergeete!) de Antwerpenaaren zijn op deeze beursverwoestende liefhebberijen ten uiterlten verzot. Dui-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 53 Duizenderlei kleinigheeden geven aanleiding tot procedeeren. Niet zelden heeft men een Paruikmaaker of Barbier , (die behalven zijn kammen en mesfen, niets in de waereld bezit,) met een Proces aan de hand. Bijna al wat Signor is procedeert, of heeft het gedaan. Een zeker Signor had aan een anderen Signer een Kamer verhuurd. De Huurder bragt een opftal van een Ledikant mede , dat uit infchiklijkheid door den Verhuurder in een ander vertrek geplaast werd: de Verhuurder gaf ook een Beddedoeken ten gebruike aan den Huurder, Eindlijk fcheidden deeze twee Signors met onmin, en rekende met elkander af. De geweezen Huurder, het twisten in 't zin hebbende, zond den anderen een reke- . ning t'huis van veertien gulden, wegens het gebruik van 't Ledikant; de Verhuurder liep daadlijk naar een Praétizijn, deeze raadde hem, om den Huurder daarentegen een andere rekening te zenden van agtentwintig gulden wegens het gebruik van de Deeken, gelijk hij deed; de partijen kwamen weldra voor den Rechter , en zie daar de aanleiding tot een Proces. Nog veel gemaklijker kan een vreemdeling in een Proces gewikkeld worden. Een Parel ■van zeer groote waarde , aan drie Perzoonen toebehoorende, werd aan een Hollander ter D 3 hand  54 R E I Z E hand gefield, om 'er een juiste aftekening van te maaken. Een der Eigenaars had eenig geld op dit kostbaar ftuk opgenomen. Een der twee andere Eigenaars, in Holland zig bevindende, vreczende voor de vervreemding van den Parel, qualitlceerde een Antwerps Rechtsgeleerde, een Signor , om tegen dergelijk een vervreemding zorg te draagen. De Signor wist geen beter en veiliger middel, dan om zig van den Parel meester te maaken, en om hier in wel te flaagen, verzogt hij om arrest te moogen leggen, niet flegts op den Parel, maar ook op den Schilder , dit verkreeg hij , en 't gevolg was, dat de Hollander, (die geen ander deel aan 't geval had, dan dat hij den Parel uittekende, op order van eender Eigenaars,) op klaaren dag, even als een Dief, naar 't Steen, (zijnde een Gevangenhuis,) geleid werd. De Schilder betoogde echter zeer fpoedig zijn onfqhuld. De Signor liet hem ontflaan, met betaaling der onkosten; doch de herftelling van Eer moest een Proceskosten. Die't arrest verleenden waren ook Signors! & ïfc ïfc Die zelfde Heer ftelde mij nog een andere Cppie ter hand, waarin gij nog iets, ten op- zig-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 55 zigten der Hollanders te Antwerpen zig ophoudende j kunt verneemcn. COPIE. Ongetwijffeld zult gij wel eenige begeerte hebben, om iets van uwe Landgenooten, welken zig hier ophouden, te verneemen. Verre het grootfte gedeelte der gcenen, die zig hier bevinden, zijn luiden , die van zig zelve kunnen beftaan, zonder den edelmoedigen bijftand van Vrankrijk te behoeven , en die derhalven zig zo veel van de gemakken en vermaaken des leevens bedienen, als de plaatslijke omftandigbeeden gedoogen. Een ontzaglijk aantal Vlugtelingen komen hier van tijd tot tijd aan. Elk, wiens omftandigheeden niet toelaaten zig op eigen kosten alhier te onthouden, word van een reispenning voorzien, die hem behoorlijk in ftaat ftelt, om tot Brusfel te geraaken; aldaar ontvangt hij wederom genoegzaam geld, om 'er zig eenen voegzaamen tijd optehouden, of om zijn reis naar Vrankrijk voorttezetten. Zij, die in de noodzaake zijn hun Vaderland te ontwijken, en zig hier neder, te zetten, zijn zekerlijk verre van die aangenaamheden en vermaaken verwijderd, die zij aan hun eigen haart genooten of genieten konden. De Brabandfche D 4 Huis-  56 R E I Z E Huishoudingen zijn flordig en ongefchiktde; ' Burgerhuizen, (waartoe men in dit geval veeltijds genoodzaakt was den toevlugt teneemen,) bezitten die oogbekoorende netheid en zindlijkheid -niet, die Holland boven,alle andere Landen kentekent. In de eerfte tijdflippen, die men alhier doorbrengt, gevoelt men eene zekere ontevredenheid, die door niets, dan door een bezef van volkomen veiligheid, vergoed word. Veele Hollanders hebben Kamers gehuurd bij Burgerluiden, en gaan des middags in het Logement den Beer, de Kroon, de Steur, of ergens elders, eeten. In deeze Logementen word men zeer deftig onthaald, en verteerd men doorgaans twee Schellingen B/abands voor een middagmaal, bchalven den wijn, die men afzonderlijk en wel zeer duur betaalt. Het wijndrinken word bij veeten door het bierdrinken vervangen. Wanneer ik de Hollanders dus hun potteke Garstenbier zie drinken , verheel ik mij de tijden onzer Voorvaderen te beleeven, wier zeden moogljjk lomper, doch die daarom niet te erger waren. De verfijnde weelde is indedaad geen geluk. Zij kan geen beltendig genoegen geevcn , om dat ze de natuur te veel vergt, en om dat alle uittergen verwoestende zijn , voor de zaak welke 'er het onderwerp van is. Gij kunt u niet  DOOR DE OOSTENR. NEDERLANDEN. 57 niet verbeelden welk een genoegende Rreelende hoop en een eenigzins gegrond uitzigt oplevert! Te midden in een zekere behoefte gedompeld, (want die de waarheid hulde doet, kan het Brabands leeven niet anders noemen,) die behalven haar eigen onaangenaamheid nog met fmart aan gelukkiger omftandigheeden erinnert, vleit men zig met vooruitzichten, van welken men verwagt, dat zij met dubbelen intrest ons het genot zullen fchenken , van goederen, wier waardij wij alhier grondig leeren kennen ; en 't kan niet anders dan genoeglijk zijn, hoop op betere omftandigheden te voeden. Hij , die het topput van alle aardfche gelukken bereikt, houd juist daarom op gelukkig te zijn, vermits hij geen hooger uitzigt heeft. Het eenvoudige leeven is op zig zelve ook niet onaangenaam. In tegendeel het heeft duizend zoetigheeden , die aan den overvloed volftrekt onbekend zijn. Ik ga zeer dikwils mijn Vriend * * * bezoeken. Gij weet boe pragtig en overvloedig hij in Z. leefde! welk een Paleis hij bewoonde, en hoe veele Dienstelingen 'er gereed ftonden , om op den wenk zijner oogen hem de begeerte van zijn hart te bezorgen! Gij weet welk een aanzien en gezag hem door zijne waardigheeden werden bijgezet , en hoe zijne verftandige Vrienden D 5 hem  58 R E I Z E hem met recht gelukkig konden heeten! •—• Die zelfde Man zit hier op een boven Voorkamer, (die meestal roode vloeren hebbenen veelal verre zijn van net en gemaklijk ,) hij haalt zelf zijn takkebosch van de zolder, (laat zelf vuur en fteekt met zijn zolvcrftek de ftroowisch aan brand, om 'er vuur mede te maaken. Hij rookt twee, driemaalen uit dezelfde pijp , die hij aan een brandend takje ontfteekt. Hij heeft een keuls kannetje met een tinnen dekzel, waaruit hij zelf zijn Leuvensbier fchenkt; zijn glas ftaat op geen zilver fchenkbord, neen! hij plaatst het op een oude lijst van een Schoor* Reen, zo groot en oudmodisch als men 'er met moeite een bij de Hollandfche Boeren zou kunnen vinden. De tafel waarop hij leent, of eet, of leest is een greine plank, op vierpooten, met eenige naamen der voorige geflagten befnecden. Een paar verfleeten fchoenen dienen hem tot kamermuilen ; des morgens neemt hij de borstel in de hand en poest 'er zijn laarzen mede; hij maakt zelf zijn hair op; kleed zig aan; befteld zijn brieven; haalt zijn tabak, en doet met een woord alles, wat hem in Holland mooglijknooit in de gedagten kwam, of waartoe twee a drie paar gehuurde handen daaglijks in bewecging waren. En wat denkt gij, dat hij 'er ongelukkig aan toe is? — ö verre van daar! JNu eerst, (betuigt  poou de OOSTENR. NEDERLANDEN. 59 tuigt hij mij menigwerven,) ontwaar ik de zaligheeden van een ftil en vergenoegd ieeven ! Hier bedien ik mij zelve! Hier ruim ik zelf alle hinderpaalen uit den weg , die elders van alle zijden mijn rust of geluk deeden ftruikelen. Hier eet ik mijn brood zonder zorg , want men kan mij niet meerder ontneemen dan men gedaan heeft, en voortaan is elk Land mijn Vaderland ; en alle Menfchen zijn mijne Vrienden! Deeze waarlijk groote Man vond'ik onlangs bezig, om met de kinderen zijner Huiswaardin op het Ganzenbord te fpeelen. Hij reikte mij de hand en verzogt mij te gaan zitten- Ik glimlachte. Ik vcrfta u, zei hij, maar gij had ruim zo veel- reden , om mij in 't Vaderland te belachen, want dit Ganzenfpel is flegts de Copie van dat groote , waar wij bijna op het Gevangenhuis gegooid hadden. — En zie eens, (vervolgde hij , terwijl hij voorttelde en juist op den dood aankwam,) welk een troost boezemt mij deeze kinderlijke bezigheid in! Deeze gelukkige gooi kan mij niemand betwisten. — Ik gun een ander de Pot, hier is mijn zalig rustpunt! De traanen liepen hem in menigte over de wangen. Zijn edele ziel verheft zig boven alle rampfpoeden. Het .Najaar en de Winter zijn ook geen be, gunstigers van een aangenaam verblijf te Antwerpen , waar morfigheid en doodsheid den zin-  6o R E I Z E zindelijken en leevendigen Hollanier in die jaargetijden voornaamlijk kwellen. Deeze onaangenaamheden verdwijnen echter grootendeels met de lieve Lente, die al haare weldaaden en zegeningen over de Velden en Akkers van Braband fchijnl uit te ftorten. De Hollanders, die liefhebbers van wandelen zijn, vinden zo hier, als voornaamlijk te Brusfel, een volkomen wellust voor hun nieuwsgierig oog en befpiegelenden geest. Erinner u al de befchrij vingen van het Paradijs, of van die bekoorlijke Oorden waarin de Digters hunne gelukkige verliefden plaatfen, en niet meer dan de lulft is u aangezegd, van al het geenen gij hier beicnouwt. Ik bewonder mij eiken dag over de fchoonbcid derJNatuur, door de eenvoudige kunst en eene onvermoeide werkzaamzaamheid tot den behaaglijkften top gevoerd. Eiken Hof is met een hegge omgeeven, voor welken men, naar den gemeenen weg toe, een grep gegraaven heeft: de afperkingen der hoven , als ook de laanen, paadjes, enz. zijn met vrugfboomen bezet, waardoor zij als in zo veeIe Paradijzen veranderen. De verfcheidenerlei groenen geeven hier eene alleraangenaamfte afwisfeling, waarbij de rijke bloeizels der veelvuldige boomen , eene onbefchrijflijke heerlijkheid voegen. Geene nijdige flooten of heiningen beneemen u 't gezigt der bevallige natuur, of  öoor de OOSTENR. NEDERLANDEN. 61 of verhinderen u om haare zaligheeden van nabij te befchouwen. Elk Hof heeft gemeen}ijk een Woonhuis, 't welk aan 't geheel een zekere leevendigheid bijzet: niet anders,dunkt mij, kunnen zij geleefd hebben, van welker Aartsvaderlijke genoegens wij gewoon zijn zo veel ons zelf voorteftellen. De Dorpen om Antwerpen, en om Brusfel, hebben de aangenaamfte ligging, die men -zig kan voorRellen; men vind 'er een ruim verfchot van Brabandfche uitfpanningen, die, zo nu en dan , den Hollander kunnen behaagen. Ik verzeker u, dat de Hollanders, indien de verruklijkfte wandeling ten minsten hen behaagt, in dit Ruk, alhier niets van Holland misfen , integendeel, dat zij 'er eene merklijke aanwinst gedaan hebben; een winst, des te grooter, vermits zij overvloedig tijd hebben , om van het voorrecht der wandeling gebruik te maaken. Hoe akelig zou het geweest zijn, wanneer wij tusfchen de kaale rotfen, barre heiden , of op onvrugtbaare Akkers moesten rond gezworven, en ons noodlot befchreid hebben ! Hier ten minsten hebben wij het edelRe vermaak , dat de onfchuld immer fmaaken kan. Nog hebben de zig hier 'bevindende Hollanders eene aangenaamheid, welken zij in 't Vader-  62 R E I Z E Vaderland niet hebben kunnen, naarnlijk, dat zij hunne goede Vrienden hier bij elkander hebben , die anderzins, om zo te fpreeken, door de geheele Zeven Provinciën verfpreid zijn, en dat zij eene menigte goede Vrienden aanwinnen, waartoe hen buiten dit geval de geleegenheid zou ontbrooken hebben; de eensgezindheid van denkwijze en de gelijkheid van lot, brengt ook niet weinig toe tot een broe. derlijke en hartlijke verkeering; terwijl het verichil van rang en Raat, zulk een groote hinderpaal in hunne gemeenfchaph'jke zaamenleeving niet is, als wel ergens elders. Behalven de afzonderlijke Gezclfchappen, welken de Hollanders met elkander houden, en van welker grootfte deel men getuigen kan, dat zij eenvoudig, onkostbaar en oprecht zijn, heeft men ook de Sociëteit , welke uitfpanning zo onfchuldig als genoeglijk i3, en ten algameenc verzaamelplaats der goede Vrienden ftrekt. Dus bezoeken de Hollanders, welken zig te Brusfel onthouden , zeer dikwils hunne Antwerpfche Lotgenooten, zo als die van Antwerpen wederkeerig te Brusfel doen. Ik beken , dat 'er niets lastiger voor een nijveren Hollander valt dan eene onafgebroken werkeloosheid. Gcduurige uitlpanningen veranderen zeer fpoedig in verveelende vermoeijin- gen,  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 63 gen, en geen Land in de waereld, al hadden alle'verraaaken 'er zig als in één punt vergaderd, zou in Raat weezen den werkzaamen geest een beRendig genoegen te verfchaffen, wanneer het niet teffens nuttige bezigheeden aan de hand gaf. Dit, en andere redenen van noodzaake, bewoogen derhalven verfcheiden Hollanders , om zo te Antwerpen als elders Fabrieken te Rigten of winkels op te zetten. Anderen , en wel de meesten, onzeker van toekomende en gehoopte Gcbeurtenisfen, blijven tot nog toe, in dit geval, befluitloos; doch 't kan niet misfen, of Braband zal van de Hollandfche nijverheid groot voordeel trekken, ingevalle zij genoodzaakt word zig hier nederteflaan, enz. ' s£ Jfc Jfc Ik begrijp dat deeze Brief reeds meer dan zijn behoorlijke lengte heeft, waarom gij het 'er voor ditmaal wel mede Rellen zult. Mooglijk zal ik u in mijn volgende wel iets van Brusfel kunnen melden. De door en doorkundigen Heer N. N. reist met mij derwaards; hij heeft deeze LandRreeken meer bezogt, en is in deszelfs Historie grondig ervaaren. Wees van den Heer P * * * hartlijk gegroet, gelijk ook van mijn Reisgenoot; terwijl ik met waare toegeneegenheid blijf, enz. Brusfel. A G T-  64 R E I Z E AGTSTE BRIEF. hoofde van het regenagtige weder hebben wij nog weinig kunnen uitgaan. Wij kun" neri ons wel met een Fiacre, (dus heet men hier de Huurkoetfen ,) overal laaten heen brengen, voor een klein geld; doch wat kan men als dan van belang befchouwen?—Vrees echter niet! ik heb voorraad genoeg om u voor eerst te onderhouden. Brusfel is de Hoofdftad der Oostenrijkfche Nederlanden, en ligt in het Hertogdom van Braband. De Zee Rrekt zig van het Oosten naar het Noord-Noord^ Westen, ten opzigten van Brusfel. Wanneer de wind van dien kant komt, voert hij zömtijds een Nevel bf mist mede, die men te Brusfel gewaar kan worden, eenige uuren na het hooge Watergetijde. De Rivier de-Schelde loopt Noord-Westwaards ten Noorden van deeze Stad, op zes en zeven mijlen afftand. Het Bosch de Soigne heeft niet weinig invloed op het LugtgeRel te Brusfel. Dit Bosch ligt omtrent het vierde eener mijl van de Leuvenfche Poort. De oppervlakte van het zelve be-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 65 beflaat ornftreeks de tweeënvijftig millioeneri vierkante voeten. Men vind 'er engtens eri open vlakten ; beekjes, Rroomen en vijvers,1 gehugten, buurten en geestlijke geRigten; digte geboomten en open bebouwde landen. — Met één woord , men vind hier de fchoonflë verfcheidenheid van fehilderagtige en romanesque gezigten. Zulk een uitgeftrekt bosch, in de nabuurfchap deezer Stad , moet noodwendig den Dampkring koud en vogtig maaken , vooral wanneer de wind van dien kant waait; doch hier Raat ook ait voordeel tegen over, dat het meestal ten afleider der Onwcêren verRrekt, welken wolken aldaar tot regen ontbonden en van hun overvloedig Phlogistori ontlast worden; eene aanmerking, die elk jaar door de ondervinding bevestigd word. Ik heb u ter loops iets van dit Bosch wil. len melden , om dat ik bij geleegenheid 'er' iets van vernam ; doch mijn voorneemen is 'er een oplettend bezoek aan te gaan afleggen, èn als dan, wees verzekerd van het verhaal' van mijn wedervaaren. De Stad Brusfel is buiten allen tegehfpraak éene levendige en vermaaklijke Stad , waar' men, in den burgerRand, taamlijk goedkoop1 leeven kan. Men vind 'er allerlei foort van1 mtfpanningen, zelf meer dan in Holland, waiï-  66 R E I Z E neer men de Franfche taal magtig is. Onder deeze uitfpanningen zijn de wandelingen in bet Park , op de wallen en buiten de Stad, zekerlijk geene van cle minsten. Deeze Parel der Brabandfche Steden heeft de form van een Peer. De omtrek haarer nuturen is omtrent twee Franfche mijlen van vijfentwintig in een graad. Zij is verdeeld in een hooge en laage Stad; van de westzijde vertoont zij zig als een grootsch Amphitheater ; zijnde zij gedeeltlijk op de fchuinfche helling , en gedeeltlijk op de oppervlakte van een taamlijk hoogen heuvel, die zig in de ge. da^nte van een boog uitftrekt, gebouwd. De heuvel, op welks kant een gedeelte der Stad gebouwd is , beflaat een groote uitgeftrektheid grond. De randen van ciezelvcn zijn door holle wegen bepaald, en zeer ongelijk in hunne oppervlakten. Deeze Heuvel heeft in zijnen omtrek of nabijheid geene andere hoogtens dan eene,die zig, van de Namurfche Poort, flangsgewijze, zuidzuidwestvvaards uitftrekt. De imalle oppervlakte van deezen Heuvelweg Raat bijna gelijk met die der hoogte waarop Brusfel geleegen is: ter wederzijde heeft men taamlijke dieptens en valeiën. De gedaante en ligging zo van deezen hoogen weg als van den Stads Heuvel, en inzon- der-  door de OOSTEN R. NEDERLANDEN. 67 de'heid de hoedaanigheid dei4 gronden, moeten ons deeze veréënigde hoogtens als een uiterfte Zeebank doeri befchouwen. De grond is meestendeel faamgefteld uit zand, gemengd met verfcheidenerlei voortbrengzels der zee, die men 'er bij geheele laagen aantreft. De Heuvels zijn beflagen met Hóven, Köornakkërs, Boomgaarden, enz , welks lustige en weeldige groei de deugdzaamheid van deri grond aankondigt. Het laagfte gedeelte van den Heuvel levert een foortgelijken vermengden grond op, doch met meerder modder of veen , en op een zekere diepte treft men overal water aan. Tegen over deeze bebouwde Valei verheft zig een andere Heuvel, minder fteil,en waarvan de naar Brusfel zig uitftrekkende en hellende vlakte een groot deel weiland oplevert, van eenige mijlen lengte. In deeze weiden vind men het bogtige bed der Riviere de Sennc , die omtrent zeven mijlen van Brusfel haaren oorfprong beeft. Deeze Rivier vormt verfcheiden Eilandjes in de laage nabuurfchap van Brusfel: deszelfs twee voornaamfte takken doorloopen een gedeelte der Stad; zij, dezelve verlaatende, rigt zij haar kours noördnoordöostwaards, om zig omtrent vijf mijlen van Brusfel met de Rivier de Dijle te veréénigen. E & Een  68 R E I Z E Een gedeelte der Senne is buiten de Stad, door een gegraaven gragt, de kleine Senne geheeten, afgeleid, in het Canaal, dat zijn oorfprong aan de zugt ter bevordering van den 'Koophandel verfchuldigd is, en langs welken men gedeeltlijk naar Antwerpen vaart. Bij drooge zomers is de Senne boven de Stad bijna droog , doch in regenachtige winters vloeien zomtijds haare waters buiten haare boorden en over de nabuurige velden heen, welke overvloeijing niet weinig ter vrugtbaarmaaking van den grond en ter rijke groeijing van het gras toebrengt. 'Er loopt nog een andere vrij breede tak zuidöostwaards ten noorden van de Stad, die zig insgelijks, tegenover het Landgoed Laken, in de Senne uitftort, en waar nevens, en in deszelfs nabuurfchap, men omtrent vijftig waterkommen of vijvers vind, verfchillendc in grootte, en allen in de digte gebuurfchap van Brusfel geleegen. 't Isgemaklijk te begrijpen, dat uitzo veele verzamelplaatfen van wateren , een menigte koude dampen opftijgen, en dat bijgevolg, de lugt, omftreeks deeze laagten, niet zo vervro^ lijkende en zuiver is, dan wel op den heuvel, top : de hoeveelheid en meer of minder deugdzaamheid van het water zelf, heeft een merklijken invloed op de gezondheid der geenen, die 'er digt bij woonen. Ik  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 69 Ik heb hier een menigte goede Kennisfen gevonden, die zeer blijde met onze behouden aankomst waren. Is het niet een zonderlinge tijd , dat men zijne Boezemvrienden buiten het Vaderland aantreft, even als of zij geen Vaderland hadden! Wat de huishouding van eenige Vlugtelingen betreft, die te uwent met zwarte kleuren worden afgefchilderd, ik zal u de naakte waarheid voor oogen Itellen. Veelcn onder de laagfte clasfen van Menfchen, door werkloosheid als anderzins te uwent geen, of geen genoegzaam beftand vindende, en verneemende , dat men zo te Antwerpen als te Brusfel geld ontving, om onderhouden te worden,of om verder naar Vrankrijk te reizen en aldaar jaargelden te trekken, kwamen herwaards afzakken, onder voorwendzel van genoodzaakt te zijn om hun Land te moeten verhaten, 't Was ten uiterflen moeilijk , of liever 't was onmooglijk, om juist onderzoek te doen naar de omftandigheden van deezë Luiden, welken men veelal op hun woord van eer gelooven moest. Verfcheiden onder deezen maakten een groot misbruik van de penningen, die zij ontvingen. Zij waren alleen, en zonder eenige noodzaake, E 3 her-  7o R E I Z E herwaards gekomen , om een lui lekker leeven te leiden, en mooglijk waren 'er wel onder,die een blaam over de overigen Eau'granten moes. ten verfprëiden , waar aan zij meesterlijk be-. antwoorden. Dergelijke flcgte Knaapen zijn het, die de eer der Natie in een vreemd Land bezoedelen, en welken men niet te zwart kan afïchilderen. Men heeft echter zorg gedraagen , dat zulks niet meer gefchicde. Voor 't overige is de leevenswijze voor luiden van rang te Brusfel vrij kostbaarder en brillanter dan in Holland. Deeze Stad is een Hofplaats, en in dergelijke Steden zijn doorgaans de eerfte bronnen eener pragtige en overvloedige leeftrant te zoeken. Mijn Reisgenoot word van dag tot dag erger. Hij boud reeds het bed. Hij knijst en wenscht om den dood; en ik geloof, dat zijn wensch haast vervuld zal worden. Ik kan het niet van mij zelf verkrijgen, om hem onder de oppasfing van Vreemden te laaten. Ik blijf hem bij en kan dus geene bijzonderheeden in eigen per. foon opgaaren , ten minsten geene van grooü aanbelang. Na u hartlijk in de verbeelding omhelst te hebben , betuig ik i| mijne ongeveinsde vriendfchap, enz,. Brusfel. NE,  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 71 NEGENDE BRIEF. De toeftand van mijn Vriend werd hoe langs hoe gevaarlijker; hij zal , zo 'tmij voorkomt, niet lang mijn Reisgenoot meer weezen. Heden morgen drukte hij mij tederlijk de hand. Mijn Vriend! zei hij: Ik zal mijn Vaderland niet weer zien. Een beter Vaderland wagt mij! Mijn geweeten heeft vrede, en mijn ziel fmaakt reeds de naderende Zaligheid. — Wij weenden beiden; zijn vast betrouwen op zijn Zaligmaakcr bemoedigde mij eindlijk; die zelfde Toevlugt, dagt ik, is immers de mijne ook. De reeks der menschlijke ellenden overdenkende, waarden allerlei ziekten mij voor de verbeelding: dit bragt mij op een onderwerp, waaraan ik anders nimmer gedagt zou hebben. De ziekten , naamlijk , aan Brusfel eigen. Vermits ik u beloofd heb te zullen fchrijven zal ik u deswegens mcdedeelen , 't geen een voornaam Man 'er van zegt. Weinig plaatfen zijn 'er op den Aardbodem, waar men geene ziekten aantreft , die bijzonder aan die plaatfen eigen zijn. Gelijk nu deeze ziekten de gevolgen zijn van den invloed, die de grond, de omftandigheeden en de lugt op het menschlijk geftel hebben, en E 4 deeze  1* R E I Z E deeze drie oorzaaken, op deeze of die plaats, oneindig van elkander kunnen verfchillen , moeten ook de ziekten zeer verfcheiden zijn overeenkomstig de bronnen waaruit zij voortvloeien. Men zou veels te wijdloopig moeten zijn, Wanneer men de heerfchende Leevenswijze te Brusfel wilde aan den dag leggen, vermits dezelve, even als aan alle andere oorden der wereld, zeer onderfcheiden is, ingevolge den ftaat en rang der Ingezetenen. Hoewel de groenten in deeze Stad overvloedig en zeer goed zijn, ftrekt echter vleesch en visch, welke 'er dikwils niet zeer verscb te vinden is, tot een voornaam voedzel voor de Bewoonders van Brusfel. Men drinkt 'er veel bier, en deeze drank is min of meer nar deelig voor de gezondheid van menfchen, die weinig beweeging hebben. De Fonteinwaters zijn 'er over 't algemeen goed. Het Putwawater is beter in het hoogste, dan in het laagfte gedeelte van de Stad , in welk laager deel men veel flegte veen- of liever derriegro.nd vind. Schoon de lugt te Brusfel niet van de helderfte zij, is zij echter over 't algemeen gezond; doch zij is het meer in dat gedeelte der Stad, 't welk op den Heuvel, dan in dat 't welk aan deszelfs voet ligt. Deeze gezonde  pooR de OOSTËNR. NEDERLANDEN. 73 de 'lugtgefteldheid in 't bovendeel der Stad, is niet alleen toetefchrijven aan de verheevenheid en zandagtigheid van den grond, maar ook aan de grootere ruimtens, breeder en zuidelijker ftraaten, die men in de benedenftad zo niet aantreft, waar de ftraaten veel morüger, de grond vogtiger, en de huizen bedompter zijn. Ten tijde van ziekten heeft men .beftendig waargenoomen, dat zij meer verwoesting in de beneden dan in de bovenRad aanrigteden. Daarenboven is het lugtgeftel in deeze ftreek zeer veranderlijk. Zomtijds gaat het fchieiijfe van heet tot koud en van koud tot heet over, en deeze weêrsveranderingen laaten nimmer na in hunne gevolgen nadeelig te zijn voor de zulken, die 'er zig niet tegen wapenen ; zijnde zij de oorzaaken van verkoudheeden en zinkingen. Wanneer de gewoone winden eigen aan die Rreek, (de westzuidwestlijken,) waaïen , voeren zij een menigte dampen aan, die aan den voet of tegen de helling van den Heuvel, die een deel der Stad draagt, blijven hangen, en opéénpakken , door de hoogten , die 'er van rondom den doortogt aan beletten. Dit is de oorzaak dat het laagfte gedeelte der Stad zig dikwils als in een bad van Nevels en Dampen bevind, die ook des zomers heet en des winters koud zijn, en van daar de belette doorwaaE 5 ze-,-  74 R E I Z E zeming met derzelver gevolgen, als koortfen, vcrkoudheeden, enz. Kundige Geneesheeren verzekeren , dat men weinig plaatfen vind waar de zinkingen en vcrkoudheeden gemeenzaamer zijn dan te Brusfel, en waar men teffens dezelven meer in den wind flaat. De meesten der Inwoonders kunnen het zig niet in 't hoofd prenten , dat men zekere Leefregels in agt te neemen hebbe, om een verkoudheid te voorkomen. Dezelfde Geneesheeren zeggen, dat de verwaarloosde verkoudheeden de meest gewoone oorxaaken der teeringziekte , (zo gemeen in deeze Stad ,) zijn , die dikwils in waterzugt ontaart. De Teeringziekte is hier zo gemeen , dat veelen die als een ziekte , eigen aan deezen Oord , befchouwen ; terwijl anderen de zinkingen of verkoudheeden daarvoor willen doen doorgaan ; beweerende, dat de teering en waterzugt , flegts de gevolgen van derzelver verwaarloozing zijn. Wanneer men de Jaargetijden over 't algemeen, met betrekking tot Brusfel, in aanmerking neemt, kan men zeggen, dat de drie Zomermaanden vogtig en heet, en de overigen vogtig en koud zijn. Bijgevolg hebben demeestheerfchende ziekten in Brusfel hunne oorfprongen in deeze veréénigde Jaarfaizoenen en in alles, wat in zulk een groote en fterkbevolkte Stad  peoR de OOSTENR. NEDERLANDEN. 75 Stad den Dampkring befmet; dat is te zeggen, dat de ziekten aldaar van eene kwaadaartige en rottende natuur zijn. In Jaaren, dat men overvloed van Vrugten beeft, heeft men hier veel minder van deeze ziekten ; doch daarentegen regeert hier de Buikloop alsdan fterker, vooral bij de zulken, die zig overlaaden, of een ongeregeld leeven leiden, en de Vrugten onrijp eeten; want men beweert , dat, met een gezonde maag, en behoorlijke maatigheid rijpe vrugten te eeten , veeleer voordeelig dan nadeelig voor de gezondheid zou zijn. Ingevallen de gragten in de benedenftad, en de waterpoelen in deszelfs nabuurfchap, bij drooge en heete zomers, lang waterloos blijven, veröorzaaken de opftijgende dampen uit deeze moerasfen , afgaande koortfen, welken, buiten deeze omftandigheeden , anders zeer zeldzaam te Brusfel zijn. Om de vijf, zes of zeven jaaren regeert hier gemeenlijk de Kinderziekte , die echter thans minder doodlijke gevolgen heeft dan voorheen, nu de Inenting in gebruik geraakt is. Zomwijlen word dit oord ook door de Roode Loop aangevallen , die veelal befmetlijk word; doch deeze ziekte kan men niet als eigen aan Brusfel aanmerken, om dat 'er andereftreeken, daarom heen, niet vrij van blijven. Men  76 11 E I Z E Men merkt op, dat in deeze Stad, geduurende de maanden Febmarij, Maart en April» de meeste menfchen fterven , of fchoon men in den Herfstijd de meeste ziekten heeft. De gewoone lengte van 't menschlijk leeven, in deeze Stad, is zestig of zeventig jaaren, en gaat zelden over de vijf-en-zeventig. Men vind hier tagtigjaarige Luiden , doch deeze zijn ten uiterfte zeldzaam. Men gist, dat 'er omtrent jaarlijks één van de dertig Inwoonders fterft. Mij dunkt, dat ik li wel een zeer geneeskundigen Brief gefcbreeyen heb. Zomtijds moet ik toeftaan , dat, over 't algemeen, de Kunsten en Weetenfchappen gewonnen hebben, bij de tegenwoordige tijdsömftandigheeden ; waren zij zo als te vooren, ik verzeker u, dat ik geen verhaal der Brusfelfche Ziekten aan u gefchreeven zou hebben. Ik zal u bij de eerfte Postdag wederom fchrijven. Wees inmiddels Gode bevolen, enz, Brusfel. TIEN-  boor de OOSTENR. NEDERLANDEN. 77 TIENDE BRIEF. De volkrijkheid van Brüsfel, buiten de anderen Brabandfche Steden , loopt daadlijk elk in 't oog, die 'er binnen tieed, en die de anderen Plaatfen insgelijks gezien heeft. Wij zijn in * * * gelogeerd , daar een middenmaatige Pasfagie is, en deeze is 'er vrij fterk. Mijn Zieke oppasfende, heb ik tijd tot onderzoek , ik heb derhalven een geacht Schrijver geraadpleegd, en deezen zegt 'er dit van : De opgaaven van het getal der Inwoonders van Brusfel zijn zeer onderfcheiden. Eenigen hebben gemeend, dat het zelve wel op honderden-veertig-duizend Zielen gefteld kon worden , zonder de Militairen of Vreemdlingen 'er onder te rekenen. In een zeker publicq Gefchrift, uitgegeeven in 1782 , word verzekerd, dat men de toenmaalige Bevolking kon Hellen op honderd-entwaalf-duizend Zielen. In een ander werkje fielt men het getal der Huizen op omtrent veertien-duizend , en dat der Bewoonders op honderd-duizend. Anderen, en met meer grond, zeggen dat, wanneer men zig enkel binnen de muuren der Stad bepaalt, het getal der Ingezetenen tagtig-duizend beloopt, welke ftelling zij ftaa-  78 R E I Z Ë ftaaven, door de Inwoonders der Wijken afzonderlijk te berekenen. Eindlijk heeft men in de Lente Van 1783 eene daadlijke Telling van al de Ingezetenen deezer Stad gedaan, 't welk in 't geheel, alles mede gerekend , een getal van 74427 Zielen uitmaakte;doch men heeft reden te vermoeden, dat de kwaade vermoedens en een zekere vrees, die uit deeze Telling gebooren word, oorzaak geweest is, dat dit getal etlijke duizenden minder bedroeg, dan het indedaad weezen moest. Wenschlijk ware het, vervolgt de Schrijver, dat men hier, even gelijk in vericheiden andere Nederlandfche Steden plaats heeft, naauwkeurige Lijsten hield van de Geboorenen en GeRorvenen , als waaruit men veel gemaklijker 's jaarlijks de berekening zou kunnen vinden , dan uit eene Telling, die altoos omllagtig, onzeker en moeilijk is, behalven de ergernis, die zij der Gemeente geeft. De Volkrijkheid langs verfcheiden voornaame ftraaten deezer Stad geeft zeker een wezenlijk genoegen, aan elk die gezellig is, evenwel behaagt mij dit gewoel op verre na zo veel niet, als dat te Amfterdam of te Rotterdam. De Weelde veroorzaakt hier de grootRe beweeging; daar de geest van werkzaamheid en handel, in de laatstgemelde Steden , het bezige Menschdom voortRuuwt. Iets te doen dat tot weezenlijk nut  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 79 nut verftrekt is altoos behaaglijker, dan zig in beuzelingen aftetobben. Misfchien redeneer ik te veel als een Koopman. De vrugtbaarheid des Lands fchijnt het ge* brek aan Handel merklijk te vergoeden. De Landbouw word hier fterk bevorderd. De Graanen, de Groentens en Vrugten, aan dit oord eigen, zijn hier in overvloed en bij uitRek goed. Bijna alle de hoogtens, omftreeks deeze Stad zijn met Hoven en Boomgaarden bezet; de rijke voortbrengzels en de volkomen rijpheid derzelver, ftrekken ten bewijzen van de deugdzaamheid van den grond en der lugtgefteldheid. Men teelt 'er Afpergies en Kool ia het open veld. De roode Kool word 'er zeer groot en is. van een algemeen gebruik. Men vind 'er nog een foort van Kool, die met kleine fpruiten, in de gedaante van knoppen, uitloopt , en van groote bladeren voorzien is, en den ganfchen winter door een deraangenaamfte en nuttigfte Groenten oplevert. Deeze Kool is zonderling eigen aan de 'oorden omftreeks Brusfel., en men heeft moeite om haar ergens elders met zo veel vrugt te doen groeïen. De Landen worden, overeenkomstig den aart hunner gronden en gefteldheid, bezet met allerlei foort van Graanen , die hier weeldrig groeïen en van voortreflijke hoedaanigheid zijn. De boomen, zo die in de bosfchen, aan de wegen  8o R E I t Ë wegen als aan de waterbeeken en poeleri groeïen zijn van goeden form; wel opgefchooten en van een fchoonen en fterken groei. De meesten foorten, die men hier vind zijn Eiken , Linden , Esfchen , Iepen, Beuken, Berken, en Populierboomen. De maat en Rerkte van groeijing is zeer onderfcheiden, en hangt voornaamlijk af van de verheevenheid en ligging der gronden. Terwijl de Boomen, Heestergewasfen en Planten op de hoogten geen de minste tekens van uitbotting doen blijken ; bij den aanvang der Lente, beginnen die gewasfen, welken tegen het zuiden ftaan, uittefpruitten, en die in de valeïen groeïen hebben reeds bladeren en bloeizels. De vrugtbaarheid der Weilanden , aan de boorden der Rivier De Senne geleegen, is bij uitftek en bijna onuitputbaar. Deeze Landen, in den Winter dikwils door derzelver lübrijke wateren overftroomd, zonder het overige Jaargetijde daarom al te vogtig te weezen, geeven tweemaalen 's jaars overvloedige Hooiöogften , en zijn altoos met het fchoonfte groen verficrd. Het gras is fijn en mals, naar evenredigheid van de rijkheid deezer Landen. Het Koorn groeit hier ook tot eene aanmerklijke hoogte ; een Man van goede lengte kan 'er door heen wandelen zonder dat men  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 81 hem zien kan. Het brood is in deeze Stad ook zeer goedkoop en van de aangenaamRe ftnaak en voedendfte kragt j die men wenfchen kan. 2^ # ï£ Onze Zieken blijft in den zelfden toeftand. Hij heeft zijn Vriend H * * * gefproken en van denzelven voor eeuwig reeds affcheid genomen , dergelijke aandoeningen verbeteren zijne ongefteldheid niet. Uit Bethune heb ik tijding dat de kundige en waardige Colonel S * * * r aldaar overleeden is. Hij laat eene verdienstlijke Dogter agter. Tot lé Mans gedagtenis zal op een der Stads Werken een Grafnaald worden opgerigt. Gij begeert eenige bijzonderheeden van de hier plaats hebbende Vastenavondsvrolijkhee-' den te leezen. Bij geval heb ik een Copie van een Brief, mij door den Heer G** uit Antwerpen gezonden , in welke Stad deeze vrolijkheeden wel het meeste plaats vinden, ik zal. 'er u een uittrekzel uit mededeelen, gij kunt 'er de gebeurtenis/en van dien aart op andere plaatfen uit opmaaken. ÉXTRACT uit een Brief van Antwerpen. De Antwerpenaars zijn gfoote liefhebbers van Masqueraden, en waar- F hjkv  8» R E I Z E lijk men moet zeggen, dat zij 'er bijzonder wel in flaagen , wanneer men in opmerking neemt, dat bijna de gantfche Stad een Gekkenpakje aantrekt, 't welk zo al niet eene zeer geestige echter eene zonderlinge vertooning oplevert. Indien het oogmerk deezer verkleedingen ten bedoeling heeft, om zig zelf vergenoegen te verfchaffen, dan bereiken de Signors het volkomen, üe geheele Stad, als ik mij dus eens mag uitdrukken, fpcelde zoetlijk. Het was een groot Kinderfchool; waar men oorlof fpeelde. Ik zelf gevoelde op die tijdftippen een foort van kinderagtigheid in mijn binnenfte, waardoor ik bijna bewoogen werd, om met den grooten hoop mede te doen. Verfcheiden dagen te vooren befpeurde ik reeds de fterke gezetheid der Signors op dit verwonderlijk vermaak. Eenigen van hen vreesden dat de Masquerade verbooden zou worden, en gingen niet weinig af, op hen van wie zij dit verbod verwagteden. Het zou , mijns inziens ook geene zeer voorzigtige Staatkunde weezen , om den Signor zijn Kap te ontneemen; te minder , daar ik als een eerlijk Man kan getuigen , dat hij 'er geen kwaad mede doet. Den eerften dag verfcheenen 'er meest kinderen en opgefchooten Jongens gemasquerd op ftraat. De kleedingen beftonden bijna allen uit  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 83 uit zogenaamde Hansworsten , die voor eert kleinigheid gehuurd kunnen worden , en 'er' doorgaans vrij fmeerig en onzuiver uitzien * vermits ze voornaamlijk ten gebruike ftrekkeri van het opkomende geflagt en fchamelfte gedeelte der Signors, die vooral verre zijn vari netheid en zuiverheid. Den volgenden dag kwamen 'er gróoten eiï meerderjaartge Menfchen ten toneele. Men zag ze onder allerlei gedaanten; elk op zijne? wijze zo klugtig als zijn vernuft en beurs toeliet. Men kon duidlijk zien, dat de meestert hunnen gantfchen voorraad van vinding hadden uitgeput, en echter befpeurde men, met een onwillekeurig medelijden, dat elke lap,, elke bel, elke kwast eene zekere armheid aankondigde , die men elders bezwaarlijk zou aan-treffen. Van veelen kon men niet anders zeggen , dan dat zij enkel en alleen het masqueradepak had aangetrokken, om het eens te lugten, en dat zij ongelijk beter flaagen zouden in den Nar te fpeelen , met hunne daaglijkfche gebaarden, woorden en klederen , dan in deeze Gekkenpakken. Ik zal u met geen breedvoerig verhaal van al de vrolijkheeden van die dagen lastig vallen. Gekheeden van deeze foort kunnen met een taamlijk genoegen gezien, maar niet- ge-leezen worden. F s ïk  84 R E I Z E Ik zal flegts eenige (taaltjes laaten volgen, waaruit gij zeer gemaklijk tot al de overigen zulc kunnen befluiten. Verbeeld u al de ftraaten van Antwerpen opgepropt met Menfchen , die of gemasquerd, of uitgegaan zijn , om 'er naar te kijken. Op die dagen word 'er niet gewerkt, dus begrijpt gij, ligtlijk , (de volkrijkheid deezer groote Stad in aanmerking neemenden) welk een'gewoel en geloop 'er moet zijn, om dat geenen te doen en te zien, waar naar men een geheel jaar reikhalst. ■ De Mornriangczigten zijn van vcrfchillende flguuren. Men vind 'er die fpicrwit zijn, met een groote neus, en flegts ter halver wang komende; hangen 'er aan het onderfte gedeelte van deeze Momiiangezigten een ftrook gaas of neteldoek, zo dat men 'er zig genoegzaam bij vermommen kan, zonder merklijken hinder 'er van te hebben met de adenmaaling. Deeze Masques worden veel door de Dames gedraagen, die voor het overigen meestal in ' haar gewoonc klecding zijn. Men heeft ook zwarte Momiiangezigten , in denzelfden fmaak, doch deezen ftaan zeer afzigtlijk. De verdere Momaangezigten zijn gekleurd naar 't leeven. Zommigen hebben groote neuzen, van allerlei fatzoenen; wijde monden; opengefperde ogen, of zijn het tegenöverga- ftelde.  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 85 Helde. De mislijke figuuren , die men bij deeze geleegenheid, in zulk een ontzaglijk aantal langs de ftraaten vind, leveren zulk eene belachüjke vertooning en uitgeftrekte verfcheidenheid op , dat de zedigheid zelf zig niet itemmig zou kunnen houden. De klederen der Gemasquerden zijn naar evenredigheid vreemd of belachenswaardig. Men heeft 'er die geheel in 't zwart, rood, enz., allerlei geestlijken en waereldlijken verbeelden. Tot mijn uiterften verwondering zag ik eenige Gemasquerden , die in de mislijk nageaapte kleeding van Minimen, Capucijners, Predikheeren, enz., allerlei klugtjes bedreeven. Behalven dergelijke Spotgewaaden waren verfcheiden ook uitgedoscht als Turken, Perfianen, Chineezen enz., de een kostbaarder dan den ander. Zommigen zelfs als Vorsten deezer Natiën, en wel zo eigenaartig, dat zij de opmerking van de goede Gemeente dubbel verdienden. Bij 'die alles ontbrak het ook'niet aan gedrogtlijke aartigheedeh. Men zag Wandelaars zonder hoofd; met drie a vier armen of beenen; met boghels van 't hoofd tot de voeten; met allerlei beestenkoppen; een zag ik 'er, welk in 't geheel maar één enkel hoofd was. Een ander verbeelde op een paard te zitten, dat door vier voerluiden werd vastgeF 3 hou-  $6 R E I Z E houden, en dikwils aan 't hollen, floeg,onder een vervaarlijk gefchreeuw van al wat 'er bij pf omtrent was. Anderen hadden hengels waaraan hoekjes hingen , waar naar een menigte kinderen fprongen en greepen , en die als 'er één meester van den buit werd, niet weinig vogten- Anderen deelden allerlei kleinigheeden aan de achter zig hebbende Kinderen uit, die zig zomtijds in 't zweet moesten loopen, vermits de Geever nu eens Ril Rond en dan het telkens weder op een rekken zettede. Eenigen zag ik 'er, die geheel in 't wit gekleed waren en hun werk maakten, om voor deeze en geepe huizen zig te posteeren, en a'len te gelijk aan 't lachen te vallen , tot zo lange, dat alles wat hen omringde insgelijks aan 't lachen teeg; bij deeze geleegenheid heb ik zomtijds meer dan vijftig Signors teffcns, op de fchreeuwendRe wijs indiervoegen zien lachen, dat ik vreesde , dat zij bersten zouden. Alle de Gemasquerden veranderen hunne uitfpraak. Zij fpreeken zeer hoog, fchel, en vrij moeilijk om verftaan te worden. Bij deeze geleegenheid zegt men elkander dikwils de waarheid, zonder zulks kwalijk te neemen. Des avonds was 'er Bal Masqué; dit is niet anders dan eene groote verzaamling deezer Grappenmaakers in den Schouwburg , waar men allerlei frraakerijen hooren en allerlei ververfchin- gen  boor de OOSTENR. NEDERLANDEN. 87 gen voor geld bekomen kan. Men zit of ftaat, zo als men best kan, om het minst vertrapt en verdrongen te worden. Zomtijds word 'er ook gedanst. Ik heb eenige uuren hals over kop in deeze Antwerpfche vermaaken gepakt gezeten. Ik was, ja! vergenoegd, niet om dat ik voor mij zelve 'er reden toe had, maar om dat mijne Signors het in den uiterften graad waren. De Wijsgeer deelt altoos in het geluk zijner Medemenfchen, zonder angstvallig te onderzoeken , of het weezenlijk dan ingebeeld zij: en waarlijk , wanneer men de moeite neemt, om de menschlijke gelukken onpartijdig te berekenen, dan zal men bevinden, dat verre de meesten hun eenigen grond in de inbeelding vinden, en hoe wreed zou hij niet moeten zijn, die bijna een geheele Maatfchappij de teering op 't lijf wilde jaagen. Hoe veel iemand ook zeggen moge op dergelijke Bals, mag hij echter niet gerecbtlijk geattacqueerd worden,alvoorens het Bal geëindigd zij. Over eenigen tijd kwam 'er een, onder de gedaante van een Molen ; deeze plaatfte zig op een Bal, indiervoegen , dat allen hem hooren konden. Hij fchold en fmaaldc niet weinig op de hooge Regeering en andere voornaame Perfonadien; zeggende alles vvat hem voor den mond kwam. Dit liep zo verre, dat 'er order gegeeven werd, F 4 ona  88 R E I Z E oti deezen Knaap te vatten , zo dra het Bal geëindigd zou zijn. De Molen ging intusfchen voort en deed elk een verbaasd ftaan» over de ftoutheid in het fpreeken. Na het eindigen van het Bal vertrokken de Gemasquerden. De Molen maakte echter geen haast om heen te gaan. Hij bleef ter plaat fe waar hij zig eerst gefteld had. De wagt , die hem moest arrefteeren, dit talmen eindlijk moede wordende , ging naar hem toe en greep hem, — of liever greep het bloote Masquer, want de Perfoon, die 'er zig onder verborgen gehouden had, was voorzigtig genoeg geweest, om zig ftil van zijn opperhuid te ontdoen , en met de heengaande menigte te vertrekken ; geevende dus gelegenheid om letterlijk de gegeêven order ter uitvoer te doen brengen, dat is, om de Molen te arrefteeren. De Meere, een zeer fchoone en breede ftraat in Antwerpen, was de voornaame verzamelplaats der Gémasqueerden'; hier vond men ze bij duizenden. Alles verfoheën 'er , en van daar verfpreidde zig de menigte door de geheele Stad. Onder alle deeze vr-olijkheeden hoorde men niets van eenige baldaadigheeden. Niemand werd eenigen overlast aangedaan. Want dat de Meisjes gezoend werden , die gaarne gezoend  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 89 zoend wilde weezen; dat men een oude pruik op 't hoofd kreeg, op een wijs, die waarlijk een glimlach afperste, of dat men zagtlijk op den fchouder getikt wordende, en omkijkende, een peen , metworst, of iets dergelijks tegen den wang gevoelde , kan men geen overlast heeten. * Dit was, zo als men mij onderrigt heeft, voor deezen het geval niet. Toen vielen de Masquerades meer in het flordige ën beleedigende. Men liep met potten met vuiligheid, zwabbers en dergelijke langs Rraat, waar uit en waar mede men de Aanfchouwers begroetede. Geftrcnge bevelen echter hebben deez? Volksuitfpanning , op de mooghjkfte wijzen , befchaafd. En zie daar , 'mijn Vriend! eene der Hoofdvermaaken der Signors ! hoe dezelve met de Vasten overééntebrengen zij , beken ik niet te weeten. Men fchijnt de fchade, die men in den tijd der onthouding aan vermaak voorönderftclt te zullen lijden , door een uitbundige overmaat van gekheid zig te willen vergoeden. Onder deeze Volksvrolijkhecden begrijpt gij van zelf, dat de'Signors het eeten en drinken niet vergeeten. Tot het laatfte oogenblik toe dat de Vasten begint, vullen zij zig op, doch dan is het halte ! en aldus voorbereid , treeden zij de dagen der onthouding in! Ik heb een . F 5 Si§"  9° R E I Z E Signors maaltijd op dat tijdRip bijgewoond , en ik verzeker ü , dat indien ik op een foortgelijke wijs mijn maag gevuld had, ik een geheele Vasten noodig zou gehad hebben , om ze weder in order te krijgen. Gij hebt door dit verhaal u zekerlijk geen voordeelig denkbeeld van het Menschdom alhier kunnen vormen; doch begrijp, datmijac Signors in dit geval geen hair minder zijn dan uwe Stadgenooten! 't Is waar, te uwent loopen zij in geen Gekkenpakjes , doch is de grootfte hoop daarom beter en wijzer ? - Neen , mijn Vriend ! — het onderfchcid be. Raat grootcndecls daarin , dat bij alle voegiijke geleegenheeden de Signors zig uitwendig zo vertoonen als zij waarlijk van binnen zijn, en geene agterboudenheid hoegenaamd deswegens gebruiken; op welke openhartigheid gij, omtrent uwe gebuuren, u zekerlijk niet beroemen kunt. Hier te Antwerpen trekt het Menschdom flegts een ander pak aan, dat meer het caracler aanduid. Bij u vermommen zig de zotten in de klederen der verRandigen. Ik ben enz. P. S. Ik kan niet voorbij, om nog deeze bijzonderheid hierbij te voeren. Ik was nieuwsgierig te mogen weeten, hoe alle deeze VastenUvondzotten het Relden , ingevallen de Bcreg- ting  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 91 ting hen te gemoete kwam? mij werd hierop gezegd, dat zij zig zo veel wegpakten als mooglijk was, of anders, volgens gewoonte, ,,op hunne kniën vielen! — Zulk een vertooning moet ten uitterften ergerlijk weezen! — Het Hoogëerwaardige midden door alle deeze dwaasheeden heen wandelende en door Gemasqueerden aangebeden te worden! zei ik, hoe Rrookt zulks met uwe Devotie ? —Zeer wel, antwoorde mij een Signor, want op dien tijd vergeeten wij, dat wij Zotten zijn, en ook zou de minste Spotternij ons zeer kwalijk bekomen. — Dit bewees hij met een geval van een Signor , die, als een Duivel vermomd , de Beregting te gemoete kwam, en eenige gekheid maakende, op 't zelfde oogenblik dood nederviel, enz. j{c Jjc ❖ Voor als nog heb ik u geen verder nieuws te melden. Ik ben niet in de geleegenheid om veel te hooren , vermits ik zeer weinig uitga. Wees hartlijk gegroet en geloof, dat ik ben, enz. Brusfel. ELF-  92 R E I Z E ELFDE BRIEF. Gij fchrijft mij, ten opzigten van den Raat der geleerdheid hier te lande, iets te willen vcrneemen! — Ongelukkig ben ik niet in de geleegenheid , om u hier van veel te kunnen verhaaien. Ik heb weinig verkeering met de Inwoonders deezes Lands, en om iets dergelijks met grond te kunnen beredeneeren , dient men wel eene uitgeRrekte verkeering gehad te hebben. v Over 't algemeen kan ik u echter wel zeggen , dat de geleerdheid deezes Landzaats niet overvliegende is; althans de Boeken die ik tot nog toe in de Vlaamfche Taal gezien heb, geeven 'er een liegt denkbeeld van. De Luiden waarbij men dc geleerdheid in de eerftë plaats te zoeken hebbc, duiden, indien de Gelaatkunde mij niet bedriegt , — weinig goeds in hun voorkomen aan, en 4e gemeente fchijnt zeer weinig met dc geleerdheid te doen te hebben. In dc Franfche Taal evenwel vind men hier te Brusfel veel werken van fmaak, en het is in deeze Taal dat het meest geleezen word. Vee, len en wel de meesten Bevvoouders der Boven. Rad  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 93 Rad fpreeken en leezen niet anders dan Fransch, en kunnen meestal ook geen andere Taal verRaan. Al wat ik derhalven in deezen , u ten gevalle, doen kan, is * dat ik wederom iets van mijn Vriend G * * * te Antwerpen copieer, waarmede gij u vergenoegen kunt: COPIE. Tot mijn groote verwondering heb ik ontdekt, dat men, in een Stad als Antwerpen» vrij fterke zugt voor de Poëzij bcfpeurt. Niet flegts dat men eenige Signors vind, die bij veelvuldige geleegenheden, voor de vuist Vaarzen maaken, (welker waardij gij gemaklijk berekenen kunt als gij kennis hebt aan de voortbrengzels der Rederijkers,} maar men vind hier ook Digters, die, wanneer zij de noodige befchaafdheid en regels hadden, zekerlijk niet te Verfmaadcn zouden zijn. Men heeft hier voor eenigen tijd zeker foort van Digtgezelfchappen gehad, waarin die edeleLiefhebberij werd aangemoedigd, en , zo veel de omftandigheeden gedoogen, befchaafd. 'Er was echter geen lust genoeg , om dit werk met dien ernst doortezetten , welken bet volftrekt vorderde , wilde men het ooit een taamlijkert graad van volkomenheid zien bereiken. Of  94 r e i 2 e het Antwerps vernuft wel Voor meerdere volmaaktheid in dit ftuk vatbaar is , zal ik niet beflisfchenj indien dit het geval mogt zijn, dan kan men ligtlijk de reden van het kwalijk flaagen dier Kunstgezelfchappen gisfen. Vaarzenmaakers moeten, of eikanderen befchaaven en verbeteren, of zij moeten noodwendig met elkander overhoop liggen. Bij een Priester trof ik verfcheiden Hollandfche Digtwerken aan, die hij in hooge achting hield, en die zo hij mij verzekerde, bij verfcheiden Geestlijken insgelijks zeer getrokken waren. Hij had onder meer anderen ook de werken van Voet , Hoogvliet , het Haagfche Kunstgenootfchap, enz. Deeze Geestlijke, waarlijk een man van oordeel , ftaat teffens voor een der beste Digters van Antwerpen te boek. Ik zal u een klein proefje van zijn vernuft mededeelen, waaruit gij den fmaak der Signors, in de Digtkunde, eenigzins zult kunnen opmaaken. Dus zingt hij: DE WELVERDIENDE VADER. LANDSCHE antwoord. Wie hééft in Brabands hert het helden-vuer ontfleéken? Wie heeft den ronden hoed op's Vrijheyds fpeêr herplaetst ? Wie hééft den eerften Pijl der Dwang-zucht afgekaetst? Wie dééd Rechtveérdigheijd vóór Brabands Staeten fpreéken?  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 95 Wie brjzelde den Reep Van nieuw' Geweldenaeren ? Wie trok d'Onnoozelheijd uit d'onverdiende Pijn? Wis toonde d'eêlfte kracht van zijn gelettert brijn? Wie blaesde moed in 't hert van Brabands Iveraeren ? Wie is den Steun-pilaer van Kerk en Vaderland? Wie hééft' de dwinglandye het dapperst' aangerand? Wie pleijt het dierbaar Recht van 't Nederlandsch Athenen ? Wie doemt de vleyerye en vloekt de eyge-baet? Wie is hij, die op 't Boek van Themis Helden flaet? Wie is vóór Vryheyds troon 't eerst' in Triumph verfchenen? Wie hééft voor Brabands heyl manhaftig 't Hoofd gewaegt? Wie weygert Dwinglandye op Brabands erf te Meunen? Wie deêd zijn' donder - ftem in haere ooren dreunen ? Wie.doór zijn'Pha:nix veer hééft'tNeêilandonderfchraegt? Wie heeft het vloekjok van onz' vrijheyds hals gerukt ? Wie hééft de dronke vraek haer'Moord-priem afdoen leggen? Wie heéfraenTwee-fpalt hierde fchuil-plaetsdoenontzeggen? Wie hééft het diepst' zijn naam in 't Vaêrlands hert gedrukt ? Wie is de rechte hand van Brabands Helde-Staeten ? Wie is den Lieveling van Neerlands Onderzaeten? Wie maakt bij 't Vaderland zyn' g'heug'nisf' eeuwig groet ? Wie zal Rechtveerdigheyd en Vryheid 't meest'beloonen? Wie krijgt uyt hunne hand' d'onftervlijk' eere-kioonen ? Het Vaderland roept uyt: 't is Hendjuk van dek Noot ! Jfc # Ik kan mij niet onthouden hier nog een Haaltje der Antwerpfche Digtkunde bij te voegen. Gij behoeft niet bang te zijn, dat ik u veel  96 R E I Z E veel met Vaarzen zal kwellen; deezen zijn de eenigRen waar omtrent ik uwen aandagt; verzoek. DE VER HEERLYKTE S T A E T E N VAN B R A B A N D. Canon—Mortier—Tuziek—Pifioólen—Moord trompettert Kruijd -Bomben- Ballen-Zweêrd- gefcherpte BojoneaenAlarm! — den tijd is daar, de Vrijheid eijseht ons Bloed— Fluks, braeve Borgerye, ontzachgelijken (loet Van Brabands' Helden, gaet, gaet, doet nu d'eer-laurieren, Befprengt met 's vijands bloed, op uwe Schilden zwieren. Verplet de dwlrtglandij en haer' Medufa's kop , Verfmacht haer in het bloed, 't geen' dapp're Borgers op Het Slag-veld vloeijen doen uijt hunn' doorkerfde ad'ren Aij! hoort, hoort noch de item van uw' ontzielde Vad'reri Zij moedigt u noch aan en rui^cht noch uit hun graf In d'oor van 't naer gedacht j zij roept: dat nu den ftaf Der Vrijheid , die wel eer vóór hunn' rechtfchape zoóren Zoo dier verkreégen is rr.et verfche Lauwer-kroonen In 't Helden-perk geplukt, op nieuw verheerlijkt word. Kloek aen geen'uijtkoomst'meer—dat't bloed dan zij geftort, Dat men den Standaerd plant, — alarm! — de Sabels zwueijen En fchitt'ren in de vuijst, de Bloed vlag 's aan 't draeijen. Hoort,d'oórlogstrcmmelraast-kloek aen onz'vrijheijd—ach Vliegt Kogels te gemoet; alarm ! den lapsten dag Van Brabands flaevernije en zijn' onteerde Rechten Gaet nu getuijgen zyn hoe braeve Borgers vechten Voot  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 97 Voor't vrije Vaderland, hoe's Neêrlands Leeuw , veracht En al te lang getergt, met ongetemde kracht Zijn' klauwen drukken zal in 's vijands hersfen - vaten. 't Is tijd!—den horen blae'st! — de dapp're Brabands Staeten Zien 't uitgetoógen zweêrd gereed in Dorp en Stad Tot hunn' verdeédiging, ons Landgoet zijn befpat Met rookend' Borger-bloed, - de benden zijn aen't woelen'.- Maer neên'.—Christina fpreékt ,-xij gaet den vraek-lust koelen Van den ontftelden Leeuw. Triumph! ons Land verkwikt, Omhelst zyn' Vrijheid weêr, den Stedeling verfchrikt, Dóór fchorren wapen kreét, zag fchierzijn' hoop verloóren ; 't Hangt nu van Jofeph af; den e;d zo dier gezwoóren, Ontkent een' Keijzer niet , die wéét, dat 't Nederland Aen Oostenrijk getrouw , vóór zijnen Troon verpand Den Iaesten drup van't Bloed, zoo lang als men zijn'wetten En lieve Vrijheijd dóór geen' dwangzucht zal verpletten; Zoo lang als Brabands Leeuw , aan haera zijde waekt En ongeketent blijft; — ons doelwit is geraekt. En Brabands wensch volbracht,'k hoor' reeds triumphe zingen, 'k Zien in de Borger-vuijst de rnoord-ontwende klingen Gelcherpt voor 's vrijheijds heijl en dorstig nae het bloed Van air die dwangzucht viert. Hoe kan hun vroóm gemoed Op eenen oogenblik Christina zoo beweégen , Dat onlust en geweld reeds zijn in flaep gezeégea ? A ! ziet het blix'mend' ftael tot moord en vraek bereid "Word aen Christina heijl en Jofephs Kroon gewijd. Aendoenlijken Itond! de vreugde traenen vloeijen Zoo uie Princesfe buijgt, het Neêrland gaet herbloeijen, Zijn eijsfchelijk getreur vervult niet meer de lucht, De wanhoop ligt geboeijt, de droefheid neemt de vlucht. De Godts-dienst.eerst geprangt.verfchuijlt in duijst're hoeken, TreéJ in den kheren dag met haer' geweijde Boeken, En word verwillekomt van 't vrijë vaderland. G Haer'  98 R E I Z E Haer' Altaer-dienaers flaèn nu geene beévend' hand Meer aen het wierook vat, nu fpreijden s'OfFcrgeuren En doen dóór dank gezang de Keifc-gewelven fcheuren. ö Drijmaul lieven dag! ö heugelijken ftondt Die ons den Hemel oijt zijn:' gulde zaelen zond , Daer d'opper Majefteit, met altijd waekend' oogen, Het Nederland beftraelt, en geenfints zal gedoogen Zijn'meren ondergang • zoo lang 't Roomse!) heijl-gcloof In zijnei) ('choot geveed, vóór nieuw' gevoelens doof, Tot fpijt der dwael zucht hier zal vlekk'looszeégepraeien, En op het Vaticaen zijn' luij ter neer doendaelen, enz. -X, ^4 S-Z. COPIE. Even gelijk elk mensch in 't afgetrokken zijn bijzonder vermaak of fpeelpop beeft, waarop bij verzot is, en het welk hij als het hoogfte genoegen in zijnen kring befchouwt, even alzo hebben ook de Volken hunne üitfpanningen en ftokpaardjes, waarmede zij ingenomen zijn, en welken men niet befchimpen kan zonder hen, zo ai niet te vertoornen, ten minsten geemlijk te maaken. Burgerlijke verftanden zullen altoos over dergelijke VbHisheiJigdommen llruikelen. Zij weeten te veel om 'er de dwaasheid niet van te gevoelen , en zij zijn te weinig verlicht, om te begrijpen , dat de grillen, in de tegenwoordige gelleldheid der ondermaanfche zaaken ,van de  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 99 de uiterRe noodzaaklijkheid zijn, en dat men allerverftandigst handelt, met de onfchuldige zwakheeden onzer gekapte Medemenfchen, geduldig en vriendlijk intefchikken. Zij lachen dus waar de beuzelaarij ernst vordert, en zien ernstig, betrokken, boos en wrokkende, daar een geheel volk wil dat zij lachen zullen ! — ze zijn 'er erger aan toe, dan de geenen boven welken zij zig waanen te verheffen. Ik heb , met deeze aanmerking in het hoofd, eenige Vlaamfche Toneelliefhebberijen deezes lands bezogt, waarop de jeugd haare kunstbekwaamheid ten toon fpreidde. Verfcheiden Hollanders waren 'er niet over voldaan, en de reden daarvan was eenvoudig deezen, dat zij vernuft, geestigheid en keurige uitvoering zogten, bij luiden, bij wie zij vooraf verzekerd waren, ze niet te zullen of te kunnen vinden. Ik zal u niet lastig vallen, met een verhaal, dat gij bij u zelve zeer ligt kunt opmaaken, wanneer gij de volgende Aankondiging leest. Ik lever u dezelven letterlijk en in zijn geheel. Gij kunt verzekerd zijn, dat het voorftel en de uitvoering aan elkander gelijk waren. De Vrouwen komen hier zelden op't toneel; derzelver plaatfen worden door Jongelingen vervuld, G % De  ioo R E I Z E De eerfte Aankondiging luid aldus: $ $ tfc. 2^ HET BLIJ-EIJNDIG TREUR-THONNEEL. Behelzende de rampfpoedige veroveringe van de voorlpoedige herfteltenisfe ofte verheffinge van het H. CRU1JS CHRISTI. Als mede de ftoornisfe, kerk-fcheuringe, de nood en ongehoorde Tragedi in Jerufalem en in de Ommelanden , onder den Tijran Chosdroes , Koning van Perfen , bevragt met alle boosheijd, fijnen gelukkigen opgang en rampzaligen ondergang, tot welttand gedaan gekregen door Merakele, Keijzer der Romeijncn , bemantelt met alle fchranderheid ; toenijgende het Lauwer-Loof over de Viclorie tegen den Tijran Chosdroes. Voor LIefD nU aLLes toe-geDreVen WIJ ons eere Van opDraCht ge Ven. Door onnaerlatelijke plicht den Mr. Mattheus Jofephus Moerman, Hoog-Bailiiu over'ticenhof van 't land van VVacs, Heer van Voorhaute, enz. enz., en aen d'Heer Philippus ]acobus Reijnaert, Stadhouder der Parochie van Baefel en Notaris Junior, alsmede aen de Agtbaere Schepenen der voornoemde Parochie, zal op Toneel géoeffent worden door de korstbehL-rtende jonkhcijt van Bafel en Rupclmonde, op 't kwartier genaamt de Kraeke, ten huijze van  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 101 van Sr. Johannes van Hecke, op het voorf. Rafel. De actuele bewerkers van den gezeijden aft zullen vertoonen deze naarvolgende dagen , op den 30 Maart, 1. 6. 13. 20. 27 April enz. 1 788. Opgedist met vlieg en vuerwerkcn , mufikael inftrumenten , meer andere aerdigheden voor dezen nooijt gezien. Te beginnen ten drijuren naer middag precies, bet Auditorium in't droog. Eenen wijzen en veragt het niet, Sijra 2. tfz. 3$: # ï£ De andere Aankondiging verdient insgelijks uwe opmerking ; ze was van. den volgenden Inhoud. j£r # DE MARTELIE VAN D ï N H. PETRUS. Prince der Apostelen; fijne, gevangenis onder den Koning Herodes, fijnen ftrijd tegen Simon Magnus, en fijne glorieufe dood onder den Alderwreedften en blocddorstigen Rooms-Keijzer Domitius Nero. Verrijkt met danfen en gezang. 'T WorD UJJt LIcfDe VoLgens pLlChtSge eerbeWIJsInge opgeDraegen Aan den Edelen en welgeboren Heer Mijnheer Philippus Ludovicus Vicomte Vilain XIV. - G 3 Heere  io2 R E I Z E Heere van het Graeffchap Rupelmonde, Baron van Wisfekerk, Heere van Bais, Doel, Avrij, Everfteen, enz. enz. enz., zal ten toneel geprefenteert worden door dc konstminnende jongheijc der Parochie van Bafcl , ten hoeve ende bijvang van Sieur Dominicus Stoop,Hostelier in de Herberge de Zonne , binnen het voornoemt Dorp : op den 24. en 30 Meert enz. 1788. Men zal beginnen ten 3 uren naer middag precies. D'Aenfchouw-Plaets is in het Droog. Opgeftelt ende verrigt door Olivier de Wilde. •?y£ $ ^ 2fc OngetwijfFeld zult gij wel eenige begeerte hebben, om den zaaklijken inhoud van een deezer Toneelfpeelen te weeten. Gaarne wil ik aan deeze nieuwsgierigheid voldoen. Ik lever u derhalven den Inhoud der laatRe Aankondiging; is zij eenigzins lang,tde zeldzaamheid van 't ftuk zal u voor verveeling bewaaren. Zie hier de eigen woorden der vernuftige Öp, ftellers. jfc $ ïjj Voorreden met bediedenisfen en vcrfcheijde verthooningen van het naèrvolgende Spel. EERSTE DEEL. 1 Verthooninge, de komste van den H. Geest, Christus belast fijne Apostelen het' H. Evan-  door deOOSTENR. NEDERLANDEN. 103 Evangelie door de geheele Wcirelt te ga en verkondigen, Petrus bekeert veclc Joden, den H. Geest daelt over hun en worden gedoopt, gelijk verbeeld word in het 11 en lil vcrthoog, Petrus gaende met Joannes naer den Tempel, geneest eenen armen kreupelen Man, de Joden verwondert zijnde worden bekeert en gedoopt, zoo men beoogt in het IV vcrthoog. Den Apostel Barnabas bchandigt aen Petrus het geit van fijne verkogtc Akkersom in 't gemeijn te. leeven; Ananias werpt ook een deel fijner penningen voor de voeten van Petrus, bevestigt met Eed dat hij niet over en behoud, valt dood ter aerde; als ook fijne vrouwe Saphira die het zelve loochent, valt dood ter aerde. Dc Logentnei die Ananias gaf, Mam hem voor eeuwig 't leven af. TWEEDE DEEL. Cornelius (den honderftcn man) voor de dood bcdugt, bid Godt om het Christen Geloof te ontfangen , cenen Engel belast hem fijne dienst-boden tot den H. Lceraers aen te vcerdigen , Petrus bid Godt om nooddruft fijns lichaems , verneemt van verfcheijde gedierten, met gebod van dezelve te dooden en té eten; de uitgezonde knegten verzoeken aen Petrus hunnen moester in het Christen G 4 Ge«  io4 [R E I z E Geloof te komen keren, Petrus onderrigc den honderften Man, den Heijligcn daelt over hun en worden gedoopt , te zien in het V. verthoogh. Gornelis heeft de gunst, van d'hoogen Godt behaelt Mits fijne ziele heeft met 't Hemelsch ligt beftraelt. DERDE DEEL. Dc Konink Herodes in hoogmoed opgeblaefen, word van Blastus fijnen Kamerlink onderrigt; het aengroeijen der Christenen fchiet uijt in bloedzugtige gramfchap , gebied fijne Princcn alle de Christenen te vangen, en voor fijnen Troon te brengen, Petrus verfterkt dc, Christenen tot ftandvastigheid te volherden, de dienaers van Herodes nemen Petrus gevangen , Petrus word voor Herodes gebragt , belijd het waeragtig Geloof, Herodes in Godts lasteringe uijtberstende , veroordeelt Petrus ter dood. VI. verthoog, de geloovige in het gebed worden verfterkt door Hemelsch gezang: Petrus word door een Engel uijt de gevan" genisfe verlost; de Wagthouders hier over verbaast en bedugt over de ftraffe des Koninx, begiftigen Blastus met een fomme geldt die hun misdaad bepleijd bij Herodes, aen wie eenen Engel des Hceren aenmelt, Herodes op fijn fterf-bed liggende fijn lichaam word met fchrikkelijken fiauk gefiraft, zoo dat fijne Prin-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 105 Princen van hem de vlugt nemen en hem veriaeten , fijn hchaem word van de Wormen afgeknaegt en opgeëten , verflikt door lijdeloofen dorst, eijndigt wanhopig fijn leven. Ellendig is den Vorst geraekt van Godes hand , En fijne ziel gedomt, voor eeuwig in den brand. VIERDE DEEL. Deo Keijzer Nero op fijnen Troon, verheft hem op fijne groote Majefleit, Simon Magus (eenen toovenaer) hem bij den Keijzer voor den waeren Godt uijtgevendc, word door Petrus uijt Roomcn gedreven: waer door hij in klagt-reden uijtberstende, fweirt de Christenen te verdelgen, Simon word door de helfche geesten acngemoedigt en gekroond; te zien in het VII verdroog gezang. 6 Sinon door de daed , die uwe zinnen roert Zal worden uwe ziel in d'helfchen poel gevoeit. V IJ F D E DEEL. Den Keijzer Nero op fijnen Throon5 in verlangen zijnde naer de komste van Simon Magus; Simon in bijkomste beroemt den zone Godts te wezen , het welke hij bevestigt met hem te laeten onthoofden en drij dagen daer naer weder te verrijzen, VIII verdroog, dc onthoofdinge van Simon Magus, IX verthoog. Den brand tot Roomen van den Keijzer heimelijk verrigt. Den Kcijer door Gallus vcrG 5 wit-  iorj R E I Z E wittigt zijnde van den brand tot Roomen , tuijgt deze daed aen de Christenen, fweirt hunne dood en ondergang. Dog door raed van fijne edele worden fij gebannen cr. 14;: Roomen gedreven, gelijk te zien is in het X verthoog , Petrus moedig: dü Christenen Dot Standvastigheijt. Den Kei :-,L i vei naer de komste van Simon Magus, Simon doet den Keijzer geloovcn dat hij is wacfüjk verrezen. Petrus geraekt met. Simon in reden-twist; zegt die eencn dooden zal verwekken dat die de waerheijt leert; Simon Ifcfwelrt den dooden te erleven dog vrugteloos: Petrus gebied hem in den naam van Jefu Christi op te flaan, het welk gefchied , waerop Simon hem vermeld op Zondag ten Hemel te vaeren , XI verthoog. De geloovige doen boetveerdigheijd, worden verfterkt door Hemelsch gezang, Simon Magus wil'ten Hemel vaeren in prefentie van geheel het Keijzers hof; valt op het gebod v^n Petrus neder ter aerde, breekt beijde fijne beenen, vervloekt fijne voorige tooverdaeden , eijndigt ellendig fijn leven en word van de Duijvels ter helle gevoert, gelijk verbeeld word in het XII verthoog. DUIJVELS BALLET. Den Keijzer vergramd over de dood van Simon Magus, gebied aan fijn volk de Christenen  door deOOSTENR. NEDERLANDEN. 107 tenen te dooden , en te doen vangen, Petrus door eenige Romeinen gevangen zijnde en in den Kerker geftelt, bekeert dezelve, en doopt hun met water dat hij door eene fonteijne uijt de aerde doet fpruijten , te zien in het XIII verthoog, Petrus op het verzoek van de bekeerde, vlugt uijt de gevangenisfe; veropenbaert zig Christus, die hem fijne aenftaende Martelie te kennen geeft; dewelke hij met liefde aenveert. Den Keijzer Nero veroordeelt Petrus om gegeesfelt, en daar naer gekruijst te worden, te zien in het XIV verthoog, de RijckxPrincen beraemen dc dood des Keijzers over den brand tot Roomen door hem verrigt; fweiren 't faemen in fijne dood en ondergang. Het XV verthoog. Den Keijzer Nero word van alle fijne Princen en Borgerij uijt Roomen gedreven, hem beroovende van Scepter, Kroon en Sweirt, waerom hij vlugt vier mijlen buijten Roomen, Nero in klagten uijtberst; herdenkt fijne boozc daeden, tragt naer fijne dood, de Princen met dc Borgerij hem vernemende op het veld, waer door den Keijzer wederom vlugt uijt hunne handen , valt uijt in razernij, niet wetende waer mede hem ter dood te brengen, fcherpt cencn ftok met eijgen tanden doorftekt fijn zelvcn, de Pj ineen met de Borgers hem vindende op het veld nog niet dood zijnde, trappen hem op het hert,  io8 R E I Z E hert, trekken hem de tonge uijt fijnen halsch, laeten hem liggen op het veld, de Duijvels flijpen hem nae de Helle. BALLET. De Hovelingen des Kcijzers verheugen hun over de dood van Nero , bedrijven veele vreugd, te zien in het leste verthoog. PRIjNCE TRIUMPH-ballet. Ziet Nero door een ftok, heeft hem henomen 't leven ; En Satan heeft fijn ziel, in d'helfehen poe! gedreven; Matr Petrus tot de-dood' als fijnen heer gebragt Geniet des Hemelsch ligt, bij d'opperige magt. NAER-REDEN , OPERA COMEDIE. 2^ 2fc 2$C Mooglijk zult gij mij zeggen, dat dit weinige meer de uitfpanningen, dan wel de geleerdheid van dit land betreft; doch hier op dient, dat dergelijke foort van uitfpanningen, veelal de onbedrieglijke kentekenen van den graad des verftands zijn, die bij hen huisvest, welken zig van dergelijke uitfpanningen bedienen. De vermaaken van deezen aart in het Fransch moet men echter op een andere leest fchoeïen; dee-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 109 deezen zijn de fnipperuuren van een verflandig Man waardig. De Geneesheer heeft alle hoop op mijn Reisgenoot verlooren gegeeven. De bedaarde Rand vastigheid waarmede mijn Zieke deeze doodlijke tijding hoorde, was verwonderlijk. God zij gelooft! zei hij, dat ik zeker ben vari eene fpoedige verlosfmg ! mijn jongRe bede zal voor mijn Vaderland weezen! mijne Beleedigers heb ik alles vergeeven. Die gelukkig wil leeven , moet wel kunnen Rerven. Laaten wij ons benaarstigen, mijn Vriend! om deeze groote doch gemaklijke kunst te leeren. Waarmede, enz. Brusfel. TWAALF-  iïo R E I Z E TWAALFDE BRIEF. Pen opzigte van den Boekhandel alhier kan ik ti nog melden, wat ik bij den Abt Mann 'er van gevonden heb. Dus zegt hij: 'Er zijn weinig Steden in Europa, die beter voor den Boekhandel geleegen zijn dan Brusfel. Deszclfs Boekverkoopers zouden zig voor 't grootfte gedeelte meester kunnen maaken van den uitgeftrekten Boekhandel , door den toevoer uit Holland, Vrankrijk en Engeland, indien zij flegts meer den geest van onderneeming bezaten, of eensgezinder onder elkander waren. Onder alle takken van den Koophandel is 'er geen, die meer voordeel aanbrengt dan deeze, wanneer de uitgegeeven Werken wel (lagen; — in allen gevallen blijft den Handelaar de verwisfeling en de winst over van elk boek 't welk hij debiteert. Een Boekverkooper te Brusfel kan , in de Oosterinjkfehe Nederlanden alleen , gemaklijk eene oplage doen van twaalf of vijftien honderd Exemplaaren, en wanneer het gezogte Werken zijn , heeft dikwils het geval van herdrukken plaats. Alle Brochures en vooral zulke Dagfchrif ten, die betrekking tot de gebeurtenisfen van die tijd-  DOOR DE OOSTENR. NEDERLANDEN, ui tijdftippen hebben, worden met eenen verwonderlijken fpoed verkogt. Een Boek, dat eenigen opgang te Parijs maakt, word hier daadlijk gezogt, Werken van vernuft verkoopt men hier ook, doch zeer langzaam. Jfc JyC 2fc Ik heb hier zeer voornaame Boekwinkels aangetroffen, doch weinig anders dan Fransen is 'er te vinden. De Vlaamfche Taal , zo als dezelve thans is, ten minsten zo als zij, zo door geestlijken als wereldlijke Redenaars, uitgefprooken, en door de voornaamRe Schrijvers, hier te lande, gefchreeven word, is verre van befchaafd , welluidende en liêrlijk te weezen ! Het verwondert mij niet, dat zij, bij Luiden van Smaak, zo geheel uit de manier raakt, dat zij ze bijna geheel vergeeten fchijnen. Zij zou eene onbegrijplijk groote hervorming moeten ondergaan , eer zij het bevallige Fransch uit deszeifs plaats verdrong. En indedaad het invoeren der Franfche Taal is eene goede ftaatkundige trek, in een Land als Braband , en vooral zo men de Werken van Smaak, in die Taal, meer algemeen kon doen gcleczen worden. De geest van verdraagzaamheid vind men te Brusfel in een vrij groote maatc, buiten die Steden , waarmen minder zig met de Franfche Taal ophoud. Gij  ii2 R E I Z E Gij zult ongetwijffeld veel van het Park gehoord hebben ! Ik heb 'er, heden een wandeling in gedaan en ben verrukt geworden, door deszelfs fchoon- en aangenaamheeden. Men vind 'er een menigte Beelden van allerlei fiag, en daaronder zeer fraaie. Het beeld van de H. Maria Magdalena, door de Quesnoij gemaakt, is zeer beroemd. De twee Beelden van Gripelo, verbeeldende Diana en Narcisfus, zijn niet minder fchoon. Het Park beflaat een groote, langwerpig vierkante ruimte, met verfcheiden hoofdwandelwegen. Het is rondfomme door een ijzer Hek afgeflooten. Men kan 'er langs verfcheiden zijden, door pragtigc ingangen , binne treeden. Des nagts blijft het Park geflooten. Men vind in een dar gedeeltcns van dit Park een gebouw, met verfcheiden Lusthuisjes omgeeven , dienende tot een Vauxhal of andere uitfpanningen. Bij fchoon weder vind men hier duizenden Wandelaars. Hier ontmoet en fpreekt men zijne goede vrienden , en wij men buiten het gezigt der Menfchen zijn, men vervoegt zig in dc Bosfchaadjen, die tusfehen de Wandelwegen ingelcgen zijn , alwaar men tot gemak zitbanken, zo als ook het ganfche Park door , aantreft. Veelen, die hier omftreeks woonen , maaken 's morgens gebruik van  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 113 van deezen aangenaamen Lusthof, met 'er te Ontbijten. Rondom buiten dit Park vind men fchoone grootfehe Gebouwen, die 'er niet weinig luister aan bijzetten. Men vind hier het Hötel van den Raad van Braband ; de Rekenkamer en dat van den Kancelier. De voornaamfle Gebouwen loopen den Wandelaar meestal in 't oog , en brengen niet weinig toe j tot de vermeerdering van zijn genoegen. In 't Park wandelende trof ik 'er den Heer * * * aan , met een lief, aartig , jong, rijk wijfje, dat bij, op levensgevaar, uit V.;..: genaaid en hier te Land getrouwd heeft. Hij had in het begin van 't verloopen jaar zijn. oog op dat Meisje laaten vallen; doch geen geleegenheid gehad, om haar zijn hart te ontdekken. Hij had echter de hoop opgevat van haar te zullen behaageh , en zulks niet.önduidlijk uit haare oogen kunnen leezen. Bij het verlies van alle zijne goederen en bij zijn overhaaste vlugt had hij echter zijn geneegenheid behouden. Zijn liefde werd fterker, naar maate hij zig Van haar verwijderde. Zijn hartstogt werd hem eindelijk te fterk. Hem fchooten twee uiterften over, hij moest haar zien en fpreeken , of haar Voor altoos uit den zin Rellen. Hij begreep al de geVaaren, die aan het H eer--  ii4 R E I Z E eerfte vast waren, doch 't was hem volftrekt onmooglijk om tot het laatfte te befluiten. Hij waagde het dan haar te gaan zien , en ver. huurde zig , ter bereiking van zijn oogmerk, bij een verhuurder van Rijtuigen te M * * *. Hij getrooste zig al de ongemakken van dit Knegtlchap, en zijn Baas gaf hem het getuigenis , dat bij nooit bekwaamer en gefchikter voerman in zijn dienst had gehad. Hij fpreekt volmaakt Fransch , dus viel het hem gemaklijk zig voor een Franschman uit te geeven. Eindüjk moest hij een Heer naar V.... brengen , die regt tegen over het huis van zijn Schoone, een Logement betrok. Hij paste vlijtig op en 't gelukte hem haar te lpreeken. Hij. ontdekte zig geheel aan haar en Helde zijn lot volkomen in haar banden. Toen zij hem in den eerften affloeg nam hij het wanhoopig befluit , om zig cc ontdekken bij het Gerecht, en reeds had hij 'er begin van gemaakt, toen, zij bewoogen met den ongelukkigen Jongeling, hem van haare wederliefde verzekerde. Hij was echter reeds zo bekend , dat men moeite deed, om hem in handen te krijgen. Zijn Rijtuig moest bij in den loop laaten, en hij het pak van een Paruikmaaker aantrekken. Zo veel hem doenlijk was zig onkenbaar gemaakt hebbende, vervoegde hij zig bij zijne edel-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 115 edelmoedige Minnaares, die het befluit nam, om hem te volgen. De Paruikmaaker werd verdagt en hij was genoodzaakt, om zig in een Kamenier te herfcheppen. In deeze gedaante paste hij zijn Schoone tot zo lange op, dat zij in ftaat was naar T in Duitschland te vertrekken. Hij onderging een menigte tegenfpoeden op zijn reis, kwam eindlijk in behouden haven , en de fchoonheid, de deugd en de rijkdom vielen hem in de armen. Hij is eens een plaifierreisje herwaards komen doen en begeeft zig nog deeze week naar Ti... alwaar hij een Landgoed gekogt heeft. Ik ben blijde met zijn geluk: hij is het overwaardig en zijn, Vrouw bezit begaafdheeden, die oneindig meer te fchatten zijn dan al haare rijkdommen. Wanneer ik over 't algemeen de hier zijnde Vlugtelingen moet beoordeelen, dan hebben zij meerder bedaardheid en kalmte van ziel, dan men wel elders vermoed, en dan is hun leeven verre van ongelukkig te weezen. Zo dra ik kan vertrek ik hooger op. Mijn Reisgenoot heeft zijn intrek bij zijn Broeder genoomen, die voor drie dagen alhier aangeland en bij Famielje gelogeerd is. Ik heb u een menigte groetenisfen te doen. Ik zal u liever laaten gisfen van wie, als u een lijst fchrijven van meer dan veertig naamen. Waar. inede, enz. Brusfel. H 2 DER-  n6 R E I Z E DERTIENDE BRIEF. Geen Zieken meer optepasfen hebbende ga ik dag aan dag de ftraat op , om ten minsten van mijn omzwerven alle moogüjke voordeelen te trekken. 'Er is hier een groot gewoel langs ftraat van den ogtend tot den avond* dat een groot verzet is voor allen , die de eenzaamheid ontvlieden : het lastigfte is, dat men derwijzen van de Bedelaars geplaagd word, dat men, in de voornaamfte ftraaten, naauwüjks tien huizen verre kan gaan, zonder een dier lastige knaapen bij zig te hebben , die niet ophouden met bedelen , onder beloften van voor u te zullen bidden. Te Antwerpen , zegt men , is het bedelen ten ftrcngfte verbooden, met dat gevolg, dat het 'er niet meer gefchied. De Burgerij vertrouwt aldaar haare Liefdegaven in de handen van eenige gecstlijke Armbezorgers, die deeze penningen aan de Behoeftigen uitdeelenj of zulks hier wel plaats hebbe, geloof ik niet. Ik ben nu en dan aan't bezigtigen der voornaamfte Gebouwen, waarvan gij niet veel te verwagten hebt, om dat ik dergelijke befchrij vingen als zeer lastig om geleezen te worden befehouw. Het  door de OOSTENR. NEDERLANDEN, n? Het Stadhuis heeft men beginnen te bouwen in 1401 en werd in 1442 eerst voltooid: twintig jaaren te vooren had men de huizen reeds weggebroken, ter plaatfe waar men het fligten wilde. . Dit gevaarte is van eene Gottifche Bouworde. Het is vierkant en befluit een ruime bin* neplaats in zig van dezelfde gedaante , men wil dat het in zijn foort het beste is in de gehccle Oostenrijkfche Nederlanden. De Tooren die zig majeftueus op dit eerwaardig Gebouw verheft en van goede Bouworder is, ftaat niet juist in deszelfs midden; zij is van een pijramidifche gedaante en haalt 364 voeten in de hoogte, Op derzelver top pronkt het beeld van St. Michael, een draak onder zijne voeten doodende. Dit beeld is van verguld koper en zeventien voeten hoog , en ftrekt tot een weerhaan. De Toojen en het Gebouw zijn van zeer duurzaame Reen. De voornaamfte ingang of poort is regt onder den Toorn, in een galerij, waarmen met eenige treden het Gebouw binnen komt. De voorgevel is verlicht met veertig venfterraamen, en in een .'goeden fmaak met dc bceltenisfen van den Souverein , en de voornaamfte mannen van Braband verfierd. Deezen ingang doorgaande, komt men op een groot Binnenhof. Alhier vind men twee H 3 fon-  nS R E I Z E fonteinen, met eenige marmeren beelden verfierd, die goed water geeven. Alle de vertrekken in dit Gebouw zijn groot en verheven, en ftrekken tot een bijzonder gebruik. Verfcheiden deezer Apartementen zijn verfiert op eene wijze die den aandagt der Lief. hebbers verdient, vooral dat, waarin de Staaten van Braband hunne Vergadering houden. Men vind hier fchoone fchilderijen en tapijt, werken. Dit Stadhuis trekt een zekere fomme, uit een belasting op de Dranken , en zeven a agthonderd duizend gulden in 't jaar; welk geld tot zeer nuttige einden voor het algemeen hefteed word. Onder anderen , zegt men, dat van deeze inkomst, jaarlijks over de honderd-duizend gulden uitgegeeven , word aan Vondelingen en Krankzinnigen; een bewijs , dat 'er van beiden deeze foorten al vrrj wat in deeze Stad te vinden zijn. De Hoofdkerk deezer Stad, toegewijd aan St. Michael en St. Gudule rekent haar opbouw van de elfde eeuw. Zij is op een fchuinfche hoogte gebouwd. Om aan de zijde van het groot portaal binnen te komen, moet men eerst negen en-dertig grootfche en fraaie trappen opklimmen , welke opgang een heerlijke deftigheid aan dit Godshuis bijzet, aan de andere zijde is de kerk met de ftraat gelijk.  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 119 De omtrek van de kerk en derzelver plein is door een fraaïe Balluftrade afgeperkt, dat niet weinig toebrengt tot de grootschheid van derzelver voorkomen. De kerk is in een Gothifche fmaak gebouwd. Derzelver bouwing is regulier en fchoon. De voorgevel is Rout, deftig en met beeldwerk opgefierd: zij levert een fraai gezigt en een groot fieraad voor de Stad op. De kerk zelf is kruiswijze, met twee fchoone portaalen ter wederzijden. Het binnendeel beftaat uic een buik en twee laagere zijden. Het choor is geheel afgeflooten. Het verwurfzel is zeer hoog, en word door groote pijlaaren onderfteund. Tegen elke pijlaar ftaat een beeld, ter hoogte van omtrent tien voeten, verbeeldende Jezus Christus en zijne Apostelen. In de midden der kerk vind men de Predikftoel. Dit is een zonderling Kunstftuk, gemaakt door Henrik Verbruggen , van Antwerpen, in 1699 , voor de Jezuiten te Leuven. Na de vernietiging deezer Geestlijken, fchonk de Keizerin Koningin Maria Therezia deeze Predikftoel aan deeze Kerk, alwaar zij in 1776 geplaast werd. De Predikftoel verbeeld aan deszelfs voet onze eerfte Voorouders, door een dreigenden Engel uit Edens Lusthof verdreeven ; men ziet 'er vervolgens de Dood, de Heilige H 4 Maagd,  J2o R E I" Z E Maagd, het Kindeke Jezus en andere Zinnebeeldige Figuuren. De groote ingang is ins, gelijks deftig opgepronkt, vooral met de hei. lige Zusters van de heilige Gudule. Men hééft hier zestien Kapellen, en agttien groote Schilderftukken , verbeeldende de ge, fchiedenis der doorfteeken Hostiën. Eenige Jooden naamlijk, zig meester hebbende wee. ten te maaken van eenige Hostiën, hadden de baldaadigheid, om , onder veele fpotternijen , dezelven te doorfteeken , waarop 'er bloed uit deeze Heiligdommen kwam. Deeze Heiligfchennis kwam de Jooden duur te ftaan. Zij werden met den dood geftraft, en do wonderbaare Hostiën als gedenktens bewaard, en met een Feestdag vereerd. In de Kapel, len zyn ook verfcheiden Altaarftukken, waar, onder eenigen van beroemde Meesters. De Altaar in het choor is van den hedendaagfehen fmaak, en in 1743 gebouwd. Alle de verfieringen zijn gemaakt door Du Roi, naar het ontwerp van J. B, Verhaegen. Het fchilderij, op deezen altaar, verbeeld de Opftanding van den Zaligmaaker, en is gefchif. derd door J. Mille. Te midden in 't choor is een Graftombe van zwart marmer. Op .dezelve rust een ko, peren vergulden Leeuw, met het wapenfehild Van Braband} deeze Leeuw, zes-duizend pon, den.  s&ooa de OÖSTENR. NEDERLANDEN. 121 den weegende, is in 1610 gemaakt door J. de Montfort. De Aertshertog Albert deed dit Gevaarte oprigten, ter dekking van het Gebeente van Jan den Tweeden , Hertog van Braband, overleeden 1312 ; zijne Gemalinne Margereta, en van Philippus den eerften, ge* ftorven in 143c Men heefc hier nog een andere Graftombe, van den Aartshertog Ernestus, in 1595 overJeeden, en eenige andere bijzonderheeden. Dit choor word door negen glasraamen verlicht, die alle bcfchilderd zijn, en door deskundigen zeer geroemd worden, vooral die, waarop de Historie der H. Hostiën zijn afgebeeld. & Tot dus verre, mijn Vriend! met deezen Brief gevorderd zijnde werd ik fchielijk geroepen ,om bij mijn Reisgenoot te komen. Ik vond bemzicltoogende. Hij had begeerte getoond, mij nog eenmaal te zien. Hij reikte mij dc halfdoode hand toe, en keek mij aan met een veelzeggend oog. Zijn uitfpraak wasbelemmerd. Naar een beter Vaderland! ftamerde hij, met een gerust geweeten .' een zugt hatende zei hij, ik vergeef het — en met deeze afgebrooken woorden, blies hij den adem'uit. Zie daar het einde van ons allen ! Zie daar de verlosfing der ongelukkigen en het zalig voltooien van alle onze reine begeerten. Op het pad der deugd kunnen wij dit geluk niet misloopen. Ik ben, enz. Brusfel. H 5 VEER-  i22 R E I Z E % - ■ VEERTIENDE BRIEF. j\f cn vind zo hier als, elders in Braband de liefhebberij nog van met Boog en Pijl te fchieten. Ik heb dit vermaak bijgewoond , in de Herberg den Hond , even buiten de Lakenfche Poort. Ik noem het liefhebberij en vermaak, want nuttigheid kan ik 'er niet het minst in vinden. 'Er is een taamlijk lange baan, aan welker twee einden een hoogte van aarde is opgeworpen ; ter zijden ftaan eenige houten berden of fchermen, ten einde te verhinderen , dat de zijdelings uitfehietende Pijlen , de omftaanders niet kwetfen , maar in deeze berden fteeken blijven. Op de Heuvels, omtrent drie voeten van den grond, Reekt een ijzeren pen, die in het midden van een vel wit papier uitkomt. De Boogfchutters vervoegen zig aan het einde van de baan, en fchieten, naar het gemelde wit, aan de andere zijde , tegen hen over. Die het digst bij de pen fchiet, op het vel papier , wint het. De Boogfchutters hunne pijlen haaiende, posteeren zig aan het einde, en fchieten naar het tegenövergeftelde van de baan. Men heeft ook hooge ftaaken , waarop men een  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 1*3 een kleine ronde fchijf vastmaakt; die 'er dezelve affchiet heeft het fpel gewonnen. Het Boogfchieten is al van oude tijden herkomstig. De Hertogen van Braband gebruikten voortijds geen andere Krijgsvolken, dan die zij uit hun eigen Ingezetenen ligteden. Elke Stad en Dorp moest een zeker getal geoeffende Manfchappen leveren: deezen waren allen met Boogen , Pijlen en Schilden gewapend , en in Divifien verdeeld, die hunne Hoofdmannen en Banierdraagers hadden. Om altoos van gedresfeerde Krijgsknegten voorzien te weezen , had men in tijden van Vrede de gewoonte, om de Burgers der Steden en Dorpen in die oeffening der wapenen te onderwijzen, welken toen het algemeen Oorlogsgebruik vorderde. De hooge Regeeringen de noodzaaklijkheid der bekwaamheid in den wapenhandel bezeffende, lieten niets na, wat dcnzelven kon bevorderen en aanmoedigen. Zij Helden tot dat einde, eenige gezwooren Broederfchappen, Gilden of Gulden in, waarvan de leden de «oodige bekwaamheeden moesten bezitten en ter goeder naam en faam moesten ftaan, alvoorens zij aangenomen werden. Deeze Broederfchappen werden niet alleen als befchermers van het Land, maar ook van de Kerk aangemerkt, vooral de Schutters van de  124 R E I Z E de Handboog; vermits, zegt men, hun Patroon, de H. Sebastiaan, ten tijden der grootfte vervolging tegen de Christenen, onder Diocletiaan en Maximiliaan, den Eertijtel van Beschermer der Heilige Kerk, gedraagen heeft. Dit is de reden, waarom zij in eenige Procesfien of Omgangen nog met hunne Wapens te voorfchijn komen, ten bewijze, dat zij gereed zijn, om voor Haardftede en Altaaren hun bloed opteöfferen. Deeze Broederfchappen fchooten jaarlijks, in hunne Steden, den Vogelgaij, ofPapegai, en werden oudtijds dikwils niet de tegenwoordigheid van hunnen Hertog , of andere Vorstlijke Perzoonadien vereerd. Vervolgens noodigden de kloekfte Schutters elkander om te Schiétfpelén , Hachtfpelen , of Hachtjuweelen en Landjuweelen. Bij dergelijke geleegenheeden werden 'er prijzen van zilver of andere kostbaare ftoffen , voor de beste Schutters uitgeloofd, en groote deftige maaltijden aangerigt voor de geenen die van buiten kwamen, Bij deeze maaltijden mogten 'er geene andere gczondheeden of conditiën gedronken worden dan, Het welvaren van de Gulde ! ten einde alle onmaatigheid voortekomen ! zelfs vind men hier voor gezorgd in de Privilegie, door Hertog Jan de Derde, in 1327 gegeeven, waarbij gezegd word,  DOOR DE OOSTENR. NEDERLANDEN. T23 word, Dat de Vosters noch de Guldeknaapen geert Tavernen mogten houden, op aanmerkelijke boeten. Vermits ik weet, dat foortgelijke zaaken u aangenaam zijn, zal ik u dit weinige nog me« de deel en. Te Lier, een Stad omtrent drie uuren van Antwerpen, is de eerfte perzoon of chef van de Voetboogfchutters de Hoofdman, en de tweede de Overdeeken, aan deezen is de zorg voor de Gulde en de bewaaring der Archiven toevertrouwd. Deeze twee worden door de Guldebroeders benoemd; door de Schouteth en de Weth bevestigd en blijven voor hun leeven aangefteld. Men voegt hen twee Dekens toe, waarvan'er jaarlijks een afgaat, waarvoor men weder een ander verkiest: deezen hebben het beftuur over dc inkomsten van het Gulde, en bezorgen de noodige uitgaaven. Men heeft ook nog twaalf Gczwoornen, een Vaandrager, Kapitein en mindere Officieren. De geene, die de Vogel affchiet is Koning, waaraan dit voorrecht verknogt is, dat hij, geduurende zijn ganfchen leeftijd ontheven is van het waarneemen der Burgerwagt; hij is ook, geduurende zijn Koningfchap, bevrijd van de inquartiering der Zoldaaten, en heeft jaarlijks vrij accijs voor zes tonnen goed en zes tonnen half Bier, behalven nog voor elf tonnen goed Bier,  126 R E I Z E Bier, om 'er zijn Guldebroeders met hunne Vrouwen op te onthaalen. Deeze liefhebberijen duu-ren dus nog voort of fchoon de eindens waartoe zij ingeReld zijn geheel en al ophouden: het fchijat dat de ftervelingen bezigheeden moeten hebben , om 't even welken. DeHeeren ** ** hebben beflooten om Vrankrijk te voet door te reizen, en een dagverhaal van hunne ontmoetingen op te Rellen. Zij zijn voorneemens een bezoek aan de meestbekende Vlugtelingen afteleggen. Dergelijk eene befchrijving zal de moeite waardig'zijn, om geleezen te worden. De Vlugtelingen, die van hier naar Vrankrijk vertrekken, gaan meest in gezelfchap van elkander. Ik heb 'er verfcheiden de reis te vóet zien aanneemen , en waarlijk deeze vertooning perstte mij de traanen uit de oogen. De Heer * * * is gisteren ook op reis gegaan. Hij had al zijn rijkdom onder den arm. Ik wees op dit pakje, en ten antwoord wees de goede Man op zijn hart. Nu ben ik bij de ervaaring overtuigd, dat een mensch zig boven de tegenfpoeden kan verheffen en gelukkig kan weezen , in weerwil van alle rampen. Waarmede, enz. Brusfel. VYF-  door de OOSTENR.NEDERLANDEN. 127 VYFTIENDE BRIEF. De Heeren L * * * en S * * * zijn' alhier aangekomen. Zij waren blijde mij te zien. Men had hen reeds kwaade tijdingen van mij gemeld, die gelukkig onwaar zijn. Voor een uitfpanning zijn wij te faamen naar het bekoorlijke Laaken gewandeld, langs- een weg, waarvan gij u de aangenaamhéeden niet verbeelden kunt. De buiten wandelingen in Braband zijn overheerlijk fchoon; wanneer men een waar genot van dezelve weet te hebben, dan vergeet men indedaad dat men een Vlugteling is. Het Laaken is een groot Dorp, van de aangenaamfte 'geleegenheid , omtrent een goed half uur van Brusfel. Dit Dorp was reeds in het jaar 900 bekend. De Inwoonders van » hetzelve , genieten zedert 1475 het Burgerrecht der Stad. Het is, en vooral de ftree> ken daarom heen geleegen, een Aards Paradijs. De Kerk van dit Dorp is aan Onze Lievevrouw toegewijd, en is zeer bezogt door de devoote Catholijken. Zij is taamlijk groot en. kruiswijze gebouwd. Men vind 'er verfcheiden fiernaden en fchilderijen. In deszelfs omtrek vind men het Koninglijk  iz8 R E I Z E lijk Kafleel Schoenberg en verfcheiden andere voornaame Lusthuizen. Alles wat men hier ziet is de fchoonheid en bekoorlijkheid zelf. Wanneer men ooggetuigen van dit onverbeeldlijk fraaie en betoverende geweest is , dan vergaat den besten Schrijver de lust,om de pen op 't papier te zetten, want van deeze fchoonheeden kan men in waarheid getuigen, dat ze wel gezien en gevoelt, maar in geencn deele befchreeven kunnen worden. Wij wandelen hier met zo veel genoegen, dat al het voorleedene ons geheugen ontfnapte, en wij niet anders dan de tegenwoordige Zaligheeden genooten. Alle Hollanders, die ten minsten eenig ge-< voel voor de bekoorlijke fchoonheeden der natuur hebben, moeten Braband den lof geeven van veel verruklijker in deszelfs Buitens te weezen dan Holland. De verfchillende hoogten van gronden doet hier zeer veel toe, waarbij komt, dat men hier veelal de bevallige natuur niet door een gedwongen kunst bederft. Een der eerwaarde Heeren Geestlijken troffen wij hier aan. Een buitengemeen vriendlijk en zeer kundig Man; hij deed ons uitleg van verfcheiden zaaken, en onthaalden ons, bij onze terugkomst in zijn Klooster op uitfteekende goeden wijn. Deeze Geestlijke had ons  Door de OOSTENR. NEDERLANDEN, iaj ons nimmer gezien en wist dat wij Proteftanten waren, en des niettegenftaande kon de vermoogendfte Boezemvriend ons niet hartlijker en guller onthaalen. De Geestlijkheid over 't algemeen, is bij lütftek vriendlijk tegen de Hollandfche Vlugtelingen. Deeze eerwaarde Menfehenvrienden, (ten minsten zo veel ik ondervonden heb,) laaten niets onbeproefd, om ons allen troost en aile mooglijke genoegens te bezorgen. Gij zoud niet gclooven hoe aangenaam dergelijk een vriendlijk onthaal, in een vreemd Land> zij, in onze omftandigheeden.i Men vind hier overvloedige geleegenheid, om een vriendlijke converfatie te houden; vooral met de Hollanders, die zig hier bevinden; men heefc hier alles wat tot veraangenaaming van het leeven kan dienen. Morgen neem ik de reis aan naar Antwerpen , om aldaar eenige ftaatige Godsdienstplegtigheeden te zien verrigten. Geloof mij dat ik met alle achting ben, enz. I ZES*  13° R E I Z E ZESTIENDE BRIEF. Na eenige dagen vertoefens te Antwerpen, ben ik weder te Brusfel gekoomen; ik heb nog een kleine keer naar de Stad Lier gedaan, waarvan bij geleegenheid nader. Te Antwerpen nam ik mijn intrek bij den Heer G * * * die aldaar zeer gevoeglijk en goedkoop met zijn lieftallig Huisgezin op twee Kamers woont. Hij, een goed Oecönomist, rekende mij uit, dat hij in deeze Stad een derde minder verteerde van 't geen hij in Holland nodig had. Vooreerst won hij op zijn minst twaalf en een half percent op zijn Hollands geld; ten tweeden had hij met veel minder kosten dezelfde gemakken en bediening en ten derden , waren de lecvensmiddelen een groote derde goedkooper dan bij u ! Voeg hier de veiligheid en gerustheid bij , die hij alhier naar wensch geniet, en gij zult waarlijk zijn toeftand benijden. Hij verkeert veel met de eerwaarde Geestlijken deezer Stad, die hij, ten opzigte van goedhartigheid en vriendlijkheid ten hoogRen verheft. Flij zei mij , dat hij 'er verfcheiden kundige luiden onder aangetroffen had , die over 't ftuk van Godsdienst zo bondig en mensch- kun  door dé OOSTENR. NEDERLANDEN. 131 kundig redeneerden, dat hij ze volmaakt gelijk moest geeveil, wanneer hij den toeRand van het Menschdom in aanmerking nam. Men ksfn, voegde hij 'er bij, van de Roomfche Godsdienst zeggen $ dat hij in deeze Stad Antwerpen waarlijk de heerfchende zij! Alles ijvert en betoont 'er den grootften eerbied voor, en niets is heiliger in de oogen der geheele Burgerij dan deszelfs voorfehriften. De Bedienaars van dien geëerbiedigden Godsdienst, hebben een onbegrijplijken invloed, en vinden alörn de eere en het ontzag, die het godvrugtigffce mensch aan dien Rand zig verfchuldigd kan rekenen. En indedaad ik was ooggetuigen van der Antwerpenaaren uitfteekende Devotie. Ik heb, in volle Raatfie, de Procesfie op H. Sacramentsdag zien omgaan. Al de Gilden, Broederfchappen en Kloosterlingen waren hier bij tegenwoordig, met brandende Waschflambouwen in de hand en op het beste üitgedoscht, Deeze trein was zo lang , dat 'er een goed half uur verliep eer zij den flilRaanden Aanfchouwer was voorbij gepasfeerd. De Bisfchop droeg het H. Hoogeerwaardige, met al de flaatfie en pragt, die deeze Godsdienstoeffening veréischte. De MagiRraat volgde den trein, en de duizenden, die den optogc volgden waren de eerbied en devotie zelf. I a De  13* R E I Z E De ftraaten, waar langs de Procesfie ftaatig voortwandelde, waren opgepropt met aanfchouwers. Elk huis was met eenige brandende wascKflambouwen verlicht, dat bij de overige veele duizenden waschlichten een majeftueus voorkomen gaf. Voor het Stadhuis was een Altaar opgerigt, gelijk als ook op de Meere. Op deezen trad dc Bisfchop met het H. Hoogeerwaardige in de hand, en deelde van daar den Zegen uit aan de ontzaglijke menigte Aanfchouwers. Ik kan u verklaaren , dat ik nooit gevoeliger aangedaan geweest heb , dan bij die geleegenheid. Verbeeld u een geheelc Stad, eerbiedig, Ra arende op dat Heiligdom , 't welk zij voor haaren God erkent, met onthlooten hoofden , gevouwen handen en biddende lippen! verbeeld u deeze menigte op de ftraaten, als op éénen wenk, te zien knielen, om den Zegen te onu vangen. Ik laat de gevoelens der Roomfche Kerk aan zijn plaats, maar befchaamt deeze ijver onze Geloofsgenooten niet ? Zijn deezen wel zo begeerig om den Zegen niet flegts te ontvangen . maar ook te verdienen, en zouden zij wel zo veel werk doen , om hunne hulde afteleggen, aan dat Weezen , dat zij voor hunnen God erkennen ? Deezen eerbied vind men bij alle plegtige openbaare geleegenhecden , en alles werkt mede , om dien eerbied beftendig lecvendig te hou-  door deOOSTENR. NEDERLANDEN. 133 houden en het volk inteboezemen. De Kerken zijn pragtig,de Godsdienstoefeningen zeer plegtig en omflagtig, eirmen kan niet ontkennen, dat dit alles bekoorlijk en betoverende en best gefchikt is, om het gros der ftervelingen in bedwang te houden. Ik heb de rijke Abtdij van St. Michaël gezien, voor zo verre mooglijk was, vermits er eenige hooge Standsperzoonen van Brusfel gelogeerd waren. Deeze Abtdij is zeer rijk. Voor veele jaaren heeft zij een gansch Bolwerk doen aanleggen, aan den boord der Schelde, waar dit geestlijk geftigt uitkomt, en het welk nog den naam van St. Michelsbolwerk draagt. In deeze Abtdij vind men koninglijke vertrekken , met veclerlei kostbaarheeden. De Kerk is ook fchoon en met fraaie beelden en fchildcrijcn verfiert. Het gewaad der Michielsheeren is geheel wit tot hunne hoeden toe; zij hebben hier een uitfteekend goed leeven. Wij hebben nog in eenige Kloosters geweest, doch te veel met overhaasting, om 'er iets bijzonders van te kunnen melden. Bij.deeerwaarde Preekheeren vonden wij onze Vriend * * * die het geestlijk gewaad heeft aangenomen. Hij bevind zig 2eer wel bij die leevenswijzc, en waarlijk, thans zijn 'er tijdftippen, dat men de afzondering verre boven de wereld, te ftellen hebbe ! Het Kloosterleeven heeft voor een I 3 ramp-  i34 R E I Z E rampfpoedig en droefgeestig hart zekere hekoorlijkheeden , die ons een zagten troost in het verfchiet aankondigen, 't Is even als of men, een Klooster binnentreedende , de helft zijner zwaarigheeden aan de poort aflegt. Ik wil zeer gaarne gelooven, dat dit gevoel mcrklijk verandert, wanneer men zig werklijk in dien Raat bevind, want dit is de aart der wereldfche dingen, ze zijn altoos heerlijker, wanneer ze op verren afftand van ons verwijderd zijn, dan wanneer zij in ons bezit zig bevinden. Wees gegroet van L * * * en P * * * zij verzekeren u van hunne beftendige Vriendfchap; dit zelfde compliment heb ik u ook ten mijnen qpzigte te maaken, Ik ben, enz. flrusfel. ZE-  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 135 ZEVENTIENDE BRIEF. Ik heb u beloofd eenige bijzonderheeden der Stad Lier te zullen melden , aan die beloften zal ik thans voldoen; doch vooraf moet ik u zeggen, dat ik aldaar in goeden welftand de Heeren V * * * en B. R * * heb aangetroffen. De eerfte heeft 'er zijn fabriek en is 'er bijzonder wel gehuist. Zij hebben het 'er beiden uitfteekende naar hun genoegen. Ik heb bij een uitfteekend vriendelijke Geestlijke gemiddagmaalt, en door deezen ben ik in ftaat gefteid u het volgende te kunnen mededeelen, dat ik des te eerder doe, ten einde gij daar uit zien zoud , hoe fterk het geloof der mirakelen hier nog in weezen is. De Stad Lier ligt op de faamenvoeging van de groote en kleine ftroom de Nethe; in een vermaaklijk oord , waar men de gezondheid zelf inademt. De St2d is taamlijk welbebouwd en vrij zindelijk. Dc Ridder Gommarus is 'er de ftigter van. Deeze Godvrugtige Man is omtrent in 't begin der agtfte eeuw "gebooren. Hij was voorbeeldig in zijn gedrag en wandel, En, zegt zijn Legende: Eer. Hoveling wederhouden in zijn woorden; vijand van'''t vermaak, verwijI 4 deril  1^6 REI Z E derd van alle hovaardij; zonder heerschzugt; zon derbaatzugt] zonder driften , en goed doende aan allen, die den toevlugt tot hem naamen. Koning Pipijn , dc groote bekwaamheeden van Gommarus willende heloonen ; fchonk hem een aanzienlijk ampt en gaf hem daarenboven een fchoone, rijke, jonge Jufvrouw, Gwimmaria genaamd, ten huuwlijk. Koning Pipijn deed met het laatfte gefchenk den Heiligen echter een kleinen dienst; zijn Vrouw, zegt de Historie, was een Ydelhoofd , Stuurs, Fantaftik, Hoogmoedig en Onhandelbaar. Deeze gebreken vuurde zijn ijver tot heiligheid flegts te fterker aan; terwijl hij niets onbeproefd liet, om zijn Bedgenoot te verbeteren; doch de wonderdoende Heiligen ondervond , dat zulks den Moriaan gefchuurd was ; foortgelijke verbeteringen vallen bijna in het onmooglijke. Aan deezen allermoeilijkften taak werkende t moest hij Koning Pipijn in den Oorlog tegen de Lombarden volgen. Zijn afweezigheid gaf zijn Gade de handen ruim, en zij zig van de geleegenheid bedienende fpeelde dapper den beest. Zeven of agt jaaren was Gommarus buiten 3s Lands, en geduurende dien tijd wist geheel Emblehem , (dus heette het Dorp van zijn Verblijf},) van de vvreedheeden van Gwimma- : ia  door de OOSTENR. NEDERLANDEN 137 rïa te fpreefcen. Zij fpanden de Menfchen in ftede van Beesten ■ voor de Ploeg ; verdierf geheele Huisgezinnen, enz. Gommarus keerde weder , na veele wonderen verrrgt te hebben; zijn Gade te verbeteren was echter een wonder boven zijn vermoogen. Zij maakten het den Heiligen eind. lijk zo bcnaauvvd , dat hij in ftilte haar verliet en eene eenzaame plaats ter wooning betrok. Hij bouwde een Kluisje op een Eilandje door de Rivier de Nethc geformeerd, en Nivesdonk geheeten, naderhand noemde men die plaats Ledon, en thans is het Lier. Een der wonderen van deezen Heilig zullen u genoeg zijn. Toen zijne Dienaars, ter plaatfe van zijn Kluis, bij zijn aankomst, een Eikenboom om verre gehakt hadden , buiten weeten van den Eigenaar, die zig deswegens zeer ontevreeden betoonde , begaf hij zig in den gebede ; een Engel daalde van den Hemel, om hem te zeggen, dat hij den Boom op den afgekapten Rronk zou laaten zetten! Dit liet hij doen en daadlijk was de Boom, als of hij nimmer afgekapt geweest was, de knorrende Landman was hierdoor niet alleen te vrceden gefteld, maar fchonk, uit Devotie, zijn Erf aan Gommarus, die 'er een Kapél liet bouwen. Hij ftierf in 774 5 en werd op zijn Kasteel I 5 te  138 R E I Z E te Emblehem begraaven. Veertig jaaren na zijn dood, kreeg de Heiiige Nonne Urachilda een hemelfche Openbaaring, om het Lijk van den Heiligen te laaten opgraaven en naar de Kapél te laaten overbrengen. Dit Relde men te werk, doch, menfchen noch beestenkragten waren in ftaat, om de kist uit het graf te tillen, tot dat eindlijk een oud, afgeleefd Koeiendrijver te voorfchijn trad, de handen aan 't werk floeg, en de kist zonder moeite uit het graf en in een fchuit droeg. Zo dra was het Lijk niet in de ichuit, of het voer, zonder eenige menfchenhulp af, en regt toe regt aan naar de Kapél , waar het Lijk werd bijgezet. Het Graf is 'er nog heden te zien. De wonderen , die bij dit Graf gefchiede lokte een menigte Aanbidders derwaards, en zommigen bouwden 'er Huizen, om des te digter bij den Heiligen te weezen, en zie daar de eerfte beginzelen der Stad Lier. Men zegt, dat de oorfprong van deezen naam te zoeken zij, in de verkiezing van een Hospes en Schuitevoerder, die, een groot lief hebber zijnde van op de Lier te fpeelen, een Lier op zijn uithangbord liet fchilderen , waarnaar de plaats zelf de Lier genaamd is geworden. Jn het jaar 1112 werd deeze Stad reeds onder de oude Steden van Braband gerekend, en moet toen zekerlijk al bemuurd geweest zijn. De  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 139 De Laakenweeverij heeft al vroeg hierin grooten bloei geweest, in 1400 telde men hier over de drie honderd getouwen, die druk op werk hadden; hoe men thans met deezen Handel Raat is mij onbekend. Van de publique Gebouwen heb ik weinig of niets gezien, ten minsten niet met die oplettenheid, die noodig is, om 'er een befchrijving van te doen; ik hoop 'er echter nog eens naar toe te trekken en als dan naauwkeuriger te zijn. Men verfpreid hier allerhande tijdingen, die elkander als om Rrijd vernietigen. Dat men van deezen dag verteld , word morgen vast tegengefproken. Geduld, en intusfchen heb ik tijd om Steden te zien. Ik ben, enz. Brusfel. AGT-  H° R E I z E AGTTIENDE BRIEF. Men vind in Braband nog veele overblijf, zelen der Rederijkkunde. Verfcheidenen maaken als nog , vooral te Antwerpen, Vaarzen voor de vuist, die, zo als ik u reeds meen gezegd te hebben , de grootfle waardij niet hebben. Van Lier vind ik aangetekend, dat men, ten tijde der Kerkmisvieringen , Ommegangen hield, die, wanneer zij geëindigd waren,door geestlijke Toncelfpelen agtcrvolgd werden, tot welk einde op de mart voor het Stadhuis een Toneel was opgerigt. Men had 'er van ouds twee Rethorijkkamers, de groïende Boom en de Jenettebloem. Deeze liefhebberijen waren niet duur; in 1443 had Hendrik Bal het fpel van Onze Lieve Vrouw gedigt, waarvoor, (volgens een Rads rekening,; vier ftuivers en tien deniers, als maakloon, is betaald geworden. Beter koop kon het al niet weezen. Dat deeze Rederijkers waarlijk goede bedoelingen hadden, blijkt uit hunne Prjjsvraagen: dus Relde zij onder anderen voor: Wat den Mensch het meest tot de konst verweckt? Hoe men vriendlijk moet vergaderen en zoetelijk yeertrkken ? Hoe  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 141 Hoe noodzaak/ijk aan het memchlijk gejlagt is% den Koopman reehtvaardiglijk handelende, enz. In 1496 behaalde de Lierfche Kamer, de Ongeleerde, de prijs te Antwerpen , volgens een oud Referijn, dat ik u zal mededeelen, en daarmede van deeze Rijmkunftenaars afRappen: D'Ongeleerde XIIII toende Moijfes doorn, Ende mede daer hij Cjn fchapen hoede, Befnijdenisfe, en voor d'Overfte Priesters Tempel. Als die fterff hadde Vreede alle Ballingen, Cruijce plat, ende.in benouwigheeden een duijvel Daer onder: r Een Siecke die bij der pifeine eonfoort, Creeg twee Schaelen , in d'een 't bloedt Christi , in d'ander 't behoort Twee nafle Kinderen, ons Heere die aen 't Cruijs hinck , Den hoogden Prijs in 't wijfe twee zilvere potten ongeftoort, Den dèrden van esbattementen een Schaleoock ontfinck, Eenen Roofen-hoed t'famen VIi Marck fij eerlijck beginc. Behalven de uitfpanningen die gij te uwent zeer wel kent, als Biljart, Kaartfpel, enz. , heeft men hier nog het Ballenfpel, dat zeer eenvoudig is. Men rolt naamlijk met een Bal, in een effen baan , naar een putje, 't welk in een blaauwe fteen is uitgehakt, die 'er in rolt of 'er.het digtfte bij ligt, wint het; doorgaans word dit fpel met vier Perzoonen ge-  14* R E 1 Z E gefpeeld, dat 'er nog eenige verfcheidenheid aan bijzet. Te Antwerpen zag ik een Blindeman met de ballen fpeelen, die al mijn attentie trok. Hij wist niet alleen, bloot op het gehoor af, te zeggen, of de ballen der Speelers verre, of digt, of in het putje lagen , maar hij wist ze zelf uit de baan te fmijten , of die zijner mackers digter bij te doen rollen, Hij was in dit fpel vaster dan de beste Speelers, om dat hij veel zekerder regels te volgen fcheen. Zij, die met open monden en uitgeftrekte halzen naar dit ipel ftaan te gluuren, moet het ongetwijffeld een groot vermaak geeven , doch een redenlijk Hollander moet eerst eenige pinten Leuvens gedronken hebben, om 'er een uitfpanning in te vinden ; fchoon ik gaarne bekennen wil, dat voor dit Land , dergelijk een fpel zeer gefchikt kan weezen. Elke Natie heeft toch zijn Heilig- en Eigendommen. 7^ jjs ï}£ Op dit oogenblik ontroer ik zo fterk, als ik in mijn ganfche leeftijd gedaan heb. Een jong Juffertje trof ik aan , die 'er zeer bevallig en teffens diep bedrukt uitzag. Ik zag dat zij een Nederlandfche was , en nam de vrijheid haar te vraagen, wat haar deerde ? Zij verhaalde mij, dat zij te * * * een Jong- man  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 145 man ten Beminde had gehad, genaamd * *, die naar Amfterdam vertrokken zijnde aldaar vermist was geworden. Vernoomen hebbende, dat 'er in Braband veele Vlugtelingen waren, was zij herwaards gekomen, om hem optefpeuren. Rondborstig bekende zij , dat de Liefde haar tot deeze reis gedrongen had, en dat de uitflag van dit onderzoek haar noodlot bepaalen zou. Ik Rond geen oogenblik in beraad , om dit lieve Schepzel alle mooglijke hulp aantebieden. Ik vernam alom naar den vermischten Jongman; in den beginne alles te vergeefsch, en het Meisje was onvertroostlijk. Eindlijk werd mij gezegd, dat een Perzoon van dien naam zig te * * * ophield; en vermits dit maar een uur of vijf rijdens van hier ligt nam ik een rijtuig, en de getrouwe Schoonheid willende verrasfchen, verzogt ik haar, beneffens nog een Hollandlche Dame, onder voorwendsel van een uitfpanning , om-met mij te rijden, gelijk zij deed. Ik fmaakte vooraf het genoegen , om mij deeze wedervinding met al de Zaligheeden der Liefde te verbeelden. Wij traden voor het huis af, en de eerfte weezens, die wij 'er aanfchouwden, waren de verflagenheid en bedruktheid zelf. Bin-  14+ R E I Z E Binnen komende , gaf de getrouwe Minna-^ res een luide gil en viel als dood voor mijne voeler neder ! — haar Minnaar Rond vooi: haar, —i doch beiden zijne handen waren afgekapt ! Dit Toneel gaf zulk een geweldige fchok aan mijne bedaardheid, dat ik mij op een ftoel moest nederzetten, terwijl hooren en zien mij Verging. — 't Is mij onmooglijk u al de aandoeningen te befchrijven 1 die des te fterker werden , toen de edele Minnaares , haaren Ongelukkigen op de borst drukkende, zwoer, hem niet te zullen verlaaten, maar in zijn lot' te willen deelen , tot den bedelzak toe. Zij had eenig Geld bij zig, en zag kans om nog eenige penningen te ontvangen , om 'er 'van te leeven. rk wilde haar eenig onderftand verzekeren , doch zij wees zulks af. li kan werken ! gaf ze mij ten antwoord. Deeze Jongman was gevangen geweest , enz. Zij verkoos om in dit Huis te blijven; be^ dankte mij hartlijk voor mijne moeite en ik vertrok , met belofte van deeze getrouwe Twee zomwijlen een bezoek te geeven. Alles komt mij na deeze gefchiedenis wederom voor den Geest! — Ik benijd mijn Zaligen Reisgenoot! — Hij kent de ellenden 'niet  öoór de OOSTENR. NEDERLANDEN. 145 niet meer ! — Hij rust van zijnen arbeid , zonder door de afgrijslijke woelingen der Stervelingen verontrust te worden ! Ik heb geen lust om iets meer tot deezen Brief toetevoegen. In dit oogenblik word de geheele wereld mij haatlijk, en derzelver beschrijving is mij geen pennetrek meer waardig. Ik ben, enz. Brusfel.  H6 R E I z E NEGENTIENDE BRIEF. Ik heb rust noch duur gehad, mijn Vriend» aIvorens lk ^ beZQek . "d Geheven , (waarvan ik u in mijn g&Hg gemeld heb ) had afgelegd. Mijn ziel neemt zo veel deel m derzelver lot , als of hun geval het mijne ware. Ik moet u dit mijn bezoek befchryven, al zou het door u dan ook ongcleezen blijven. Ik vond deeze Standvastigen bezig met het middagmaal te houden , dat verre was van overdaadig te weezen. Magdalena (dus heet de jonge Jufvrouw O zat naast haaren getrou wen Liefhebber. Zij bediende hem met een ijver, die den Verliefden alleen eigen is • telkens kuschte zij hem ; telkens drukte zij hem aan haar hart, onder de Ueftalligfte ver. zekering van hem eeuwig te zullen beminnen. Ferdinand vergat alle zijne onheilen. Zijn oogen waren de tolken van zijn hart, en zijn hart was de liefde zelf. Toen ik binnen trad ftonden zij beiden op Magdalena kuschte mij, en bedankte mij,met fprcekende traanen van erkentenis , voor de modte, die ik ten haaren-gevalle genoomen had. Dit lieve Meisje was zo weltevreeden met  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 147 met haaren wedcrgevonden Minnaar, dat niets haar genoegen kon evenaaren. Gij zult de grootheid haarer ziel te juister begrijpen, wanneer ik u zeg, dat zij, zelf in deezen ftaat, nog verfcheiden aanzoeken had van Jongelingen, die, behalven groote rijkdommen, in allen opzigten beminhjk waren. Deeze mijnen Ferdinand , (voerde ze mij te gemoet, toen ik haar daar over onderhield,) heb ik mijn trouw gezwooren, en hij verdiend, dat ik hem mijn woord houde. Ik bemin hem , en niets kan mij die liefde doen verzaaken! - De Jongeling weende, en mijne traanen drupten in menigte langs mijne wangPn i __ Welk eene liefde ! welk een trouw. Het genoegen , dat ik alhier fmaakte was onbefchrijflijk. Een gevoelige ziel werd gedwongen , om 'er deel in te neemcn. Ik beklaagde mijn lot niet meer van Vlugteling te weezen. Geloof mij , mijn Vriend! 'er zijn oogenblikken, waarin men de tegenfpocdcn zegenen kan. De Liefde is ongetwijffeld de grootfte zegen die de Voorzienigheid aan haare Schepzelen fchenkt. Zij herfchept het ongeluk in geluk, en verfchaft den zekerften troost in de onherRelbaarfte rampen. Ferdinand kan het getuigen, en de Randvastige, de getrouwe, de waarlijkliefhebbende Magdalena bewijst het. Steeds zal ik haarer gedenK 2 ken,  ï48 R E I z E ken , en om gelukkig in de liefde te flaagen, zal ik haar ten voorbeeld neemen. Bij die geleegenheid reed ik eens naar Antwerpen. Ik heb overvloedig tijd, en het heen en weder reizen geeft ten minsten nog een verzet. Ik zag aldaar den Heer B *** begraaven, Hij was een der eerften die alhier als Vlug' teling is aangekomen. Ik verwonderde mij' over de onbefchoftheid van 't Gemeen, dat zeer talrijk voor het Sterfhuis vemaderd Rund. Toen het lijk in de koets gezet°wierd mompelde het van Geuzenhond en deraeljj. ken, en elk der Medegangcrs wierd uitgejouwd. Behalven de Lijkkoets waren''er novier Volgkoetfen ; toen de ftaatfle wegrent ging 'er een algemeen gejuil op, en \ Ca'. nailje lachte alom waar het de Lijfcftaatfie ontmoette. 't Is echter het Gemeen, het uitfehot des Volks alleen, waarvan men dergelijke fmaadlijke behandelingen te verwagten hebbej ordentlijke Luiden, bewijzen de Vlugteiingen, fchjon ProtcRanten , alle mooglijke beleefdheeden, en laaten niets onbeproefd om ons te vertroosten en van dienst te zijn. Het Gemeen is altoos onbefchofd, woest en wreed, en waar het zulks niet is, ontbreekt het enkel  door de GTbTENR. NEDERLANDEN. 149 kei aan de geleegenheid , om zig als zodanig te kunnen betoonen. Men begraaft hier , zo als alomme in bet gebied van zijn Keizerlijke Majefteit, de Dooden buiten de Stad. Ten dien einde zijn 'er ruime, gefchikte Kerkhoven gemaakt: dat waarop deezen Vlugteling begraaven wérd , ligt omtrent een kwartier uurs van de Stad, buiten de Roipoort , in een Rreek, Stuivenberg gcheeten. 't Is een groot vierkant Ruk Land, met een muur omgeeven ; de ingang is een deftige poort, met eenige Huizing, waar Mentenen woonen, om de Lijken aftewagten en een waakend oog te houden. De begraafenisfen zijn hier zeer eenvoudig. Een Lijkkoets waarin het Lijk Raat; even de noodige Manfchappen , om het Lijk te draagen; gekleurde Koetfcn zo veel men wil, en de Naastbeftaandcn of Vrienden in dezelven * elk in zijn daaglijks kleed; zijnde het rouwdraagen hier bijna geheel buiten gebruik. Dus rijd men naar buiten , en het Lijk bijgezet zijnde , met zo weinig omflag als mooglijk is, keert elk langs den naasten weg naar zijn huis. De Roonlschgezinden hebben eenige plegtigheeden meer. Derzelver Lijken worden eerst, met flambouwen uitgeleide gedaan tot in de Kerk; aldaar zet men ze neder; men K 3 be-  i5o R E I Z E bezingt ze ; beRrooit ze met gewijde aarde en verrigt 'er alles aan , wat de gebruiken der Kerk vorderen , en dan worden zij, met weinig gevolg, naar het Kerkhof gebragc. Ter zijde op gemelde Kerkhof is een hoekje, door middel van een hegge afgefcbooten, welke plaats gefchikt is voor de Lijken der Proteftanten. Te Antwerpen is men ongelijk keuriger en naauwgezetter op het ftuk van Godsdienst dan ergens elders. Men ontmoet hier alom de kenmerken van dc grootfte Devotie, en men heeft in dit ftuk de grootfte behoedzaamheid in agt te neemen, wanneer men zig onder de minfte clasfe van Burgers bevind. Na het eindigen der begraafenis buiten de Roipoort wandelende, verfcbeelde het weinig , of dit Kerkbdf zou ook mijn rustplaats geworden zijn. Een hevige Donderbui ontlaste zig aldaar. De Blikfem trof een Molen , waar ik geen dertig fchreden van daan ftond. Zij floeg een goed gedeelte van een der wieken in Rukken , zo dat de fpaanderen mij om dc ooren vioogen. Langs den wiek heen drong zij door den kap van den Molen; volgde en fmolt het daar zijnde ijzerwerk, en baande zig een weg onder uit , waar ongelukkig twee Arbeiders zig tegen den regen verfchooleji hielden, en die oogenbliklijk doodgeflagcn werden. Het  door de OOSTENR. NEDERLANDEN. 151 Het verwondert mij, dat dergelijke ongelukken in deeze Stad niet meermaalen gebeuren , waar men zo veel toorens met ijzeren kruifen enz. vind, en waar men wel eenige Gebeden en Patroonen tegen het Onweder, maar geene Afleiders heeft. Ik heb den Heer P * * * gefproken: deeze heeft mij het Lijkvaars op den verdienstlijken Heer S * * * te Bethune overleeden, ter hand geReld; ik geef 'er u een affchrift van; 't is aan deszelfs waardige Dogter toegezongen. AAN DE WELEDELE GEBOOREN JONKVROUWE M. G. S. Bij het graf van haaren waardigen Vader; mijnen besten Vriend. Gezina'. 't is dan waar, dat, in dit ftille graf, De bes:e Vader rust? — Dat hier de Bloem der Vrinden; Dat de enkle Zegen, die de Vriendfchap me immer gaf, Slegts in zijn fchaduuvv, — in zijn asfche zij te vinden ? Hier rust hij dan, wien gij, zijn onwaardeerlijk pand , Steeds, als uw grootst geluk, op uwen boezem drukte! — Hier op dit fombre graf leid mij uw lieve hand! — Op 't graf, dat u en mij den besten fchat ontrukte! — 'k Gevoel mijn groot verlies, dat nooit mij word vergoed.— Neen! nimmer zal mijn hart naar andren vriendfchap ftreeven^ 'k Bezweek reeds op den dag, die mij hem derven doet! —. Ach! zulk een tweeden flag zou ik niet overlseven. — K 4 6 Naa"  *ï* ^ E I Z É 6 Naadrendë eeuwigheid! waar mij mijn Vriend verwagt, Hoe troostrijk zijc ge aan t graf, aan welkers rand wij treuren! Gijzijt het, gij alleen, die, in dien donkren nagt, Naar 's Hemels Dageraad, ons de oogen op leert beuren. Dit ftof van mijnen Vriend betoogt mij 't hoogst geluk. Zou zulk eeneeedle Ziel tot lijden zijn gefchapen? Zou dees verheven Deugd", gemarteld doof den druk, Verpletterd door den ramp , in 't eeuwig Niet ontllaapen » Neen ! zulk een fnoode Leer voegt u, 6 Vriend fchap! niet. Wat zou u pal doen fiann in 's waerelds ongelukken , En met wat hart, wat oog, verdroegt gij uw verdriet, Zoiid gij u, door den dood, uw Vrienden zien ontrukken? Gezina ! bij 't gemis van alles op deeze aard , Kan de eeuwigheid alleen den wrcingften rouw verzngten. Kom ! zet u op dit graf; 't is onze traanen waard, En leer, op 's Vaders wenk, hier uwen' pligt betragten.' Mijn Vriend , uw Vader ftierf; misfchien voorons te vroeg , Maar tijdig voor zijn harr, dat hier te veel moest lijden! Dat lijden houd nu op ! _ Gezina! — dit 's genoeg ; Want tot wat prijs zoud gij van 't leed hem niet bevrijden? Hy ftieif na dat . - lïethuneziet zijn Graf, zijn Praalgraf, op haar wal! De vriendfchap zal het oog, het hart fieeds derwaards wenden! En zo * _ Zo lang men kundigheid en Vaderlandfche min, Zo lang men moed en trouw en zuivre deugd zal eeten ^ t Zo lang zal ook zijn naam gezegend zijn , Vriendin! Wat kan een Dogter, wat een Hals vriend meerbegeeren ? Wijfnellen naar Hem toe! — Gezina! — éenefebret^ En  dooic de jOOSTENR. NEDERLANDEN, 153 En wij hervinden, op wiens Graf wij heeden treuren. —Sleep, ftroom van rampen! fteepons zugtend harte meel >t Kan, in eens Christens borst ,zig los van de aard. fcheuren En daar, Vriendin ! dit Graf mijn vriendfchap troostloos laats Daar het uw Vadermin van alles heeft verfteeken! — Gedenk daar (leeds ann 't hart, dat voor die Dogter (laat, Wier deugd en giavan 't meest tot'» Vaders glorie fpreeken. Ik heb u nog eene menigte merkwaardige bijzonderheeden medetedeelen , welken ik u bij de eerfte geleegenheid fchrijven zal. Ik ga denklijk naar Bethune, St. Omer en foortgelijke plaatfen, om 'er de huishouding onzer Landgenooten opteneemen. In het tijdperk, dat wij beleeven, is zulk een reis de moeite overwaardig, en elk braaf, eerlijk Man moet zijn best doen, om de geheugenis te bewaaj-en van een Gefchiedenis, die éénig in haar foort is. Ik zal daartoe al mijne vermoogens infpannen, en geef u bij voorraad verlof, om deeze mijne Brieven, op eene voeglijke wijze, publiek te maaken. Hiermede , wees aan de befcherming des Allerhoogften bevoolen , op welks gunst wij rekenen kunnen, enz. Brusfel. 1788. K S NA-  NABERICHT VAN DEN UITGEEVER DEEZER BRIEVEN. Ik heb gemeend dit Werkje alhier gevoeg, lijk te kunnen fluiten, ten einde eerst te zien, of foortgelijken arbeid greetig genoeg ontvangen zal worden, om 'er mede te kunnen vervolgen. Voorraad is 'er genoeg, en wel voorraad , die niet misfen zal kunnen den ver. Randigen en nieuwsgierigen Leezer te voldoen. Wij zullen echter altoos dezelfde voorzigtig. heid, voorzorg en onpartijdigheid gebruiken, als wij in dit Werkje gebruikt hebben. En hier mede zij nogmaals onzen Leezer beftendig welvaaren toegebeden. Amfterdam den 20 Juny 1788, • • - -