CATECHISMUS DER WE ETEN SCHAP PEN, SCHOONE KUNSTEN E N FRAAIJE LETTEREN.     CATECHISMUS der WEETENSCHAPPEN, SCHOONEKUNSTEN E N FR AA IJ E LETTEREN, Uit verfcheidene beroemde Schryveren, en inzonderheid volgens de Schets van den beroemden BARON VAN BIELFELD zamengefteld, met Dichtregelen veriykt en opgedraagen aan de Maatfchappye der Verdiensten, Onder de Zinfpreuk: F E LI X M E R I T I Si DOOR AREND FOKKE Simonsz., Medelid derzelver Maatfch/ipp-ye, Hoofdlid van hst Amfteldannch Dicht- en Letteroefenend Genottfchap. Lid van het üichtzenootfchap: Oefening kweekt Kunst. EERSTE DE E L. BFIlELZENOi; DE WtETENSCHAPPEN VAN REN GEEST- EERSTE DEELS. Ie STUK. GODGELEERDHEID. BECIirSGELEERDIIElD. IndoCti discant & amen!: meminisfe periti. Te A M S T E R D A U T, By A LI E N D F O K K E Simonsz. MDCCLXXXVIII.  Quantum eji, quod Scimusl O Quantum, quod Nefcimus!  CATECHISMUS der WETTENSCHAPPEN» S CHOONË KUNSTEN e N Ï^RAAIJE LETTEREN, ÏJit verfcheidene beroemde Schryveren en inzonderheid volgens de fchets van den beroemden Baronvan Bielfeld faamengcfteld. MÉT P L A A T E Eerste Stuk, ïndocti discant êf ament meminisfe perith Te AMSTERDAM. By AREND FOKKE SimonsZ» MDCCL IXXIV,  Quantum est, quod Scimus! O Quantum s quod Nefcimnst  O PDRJGT AAN DE MAATS CHAPPYE DER VERDIENSTEN, Onder de Zinspreuk VERGADERENDE BINNEN AMSTERDAM.  ËLOEljENDE MAATSCHAPPYE ï 'l'Xs aah U,en niet zonder reden aah U, dat ik deezen Catechismus der Wettenschappen , Schoone Kunsten en Fraaije Letteren öpdraage. Wie toch heeft grooter recht op dezelve dan cehe Maatfchappye, in welke de Schoone Kunften geöeffend en de Wcetenfchappen met vrucht geleeraard worden! Eene Maatfchappye, waarin men beurtelings de vindingryke nabootfters der Natuur, de Schilderkunst, Welfpreekenheid en Dichtkunde, ziet afwisfelen met de Godverheerlykcnde Na-  O P D R A G T, Natuurkennis en fchrander-e Handel-? Weetenfchappen , welker noeste ar-» beid, beftendig door dezielftrcelende. Zang-en Speelkunst verpoost wordt. Duld dan, dat ik dit werk uwer be-r, fcherminge overgeeve, U toeweije als eene. verfchuldigde verplig-, ting voor de gunst, met welke myne Zede en Diciitlie vendu Mengelingen door U ontfangen zyn. Mogt het Werk , 't welk ik thans de eere hebbe U aantebieden, mede zo gelukkig zyn, zó lange in achtinge blyveh, als uw bloei, die da, gelyks in luister toeneemt, duuren sal; dan woudeik mynen arbeid dubbel beloond  O P D R A G T. looiid achten» — Bloeijendc Maatfchap* pye! Dat uwe aanwasch beftendig en mv nut oneindig blyve, is de Wensch van hem, die 't voor een Eernaam houdt 3 zig te moogen noemen Uw Medelid A. FOKKE Simonsz. VOOR-  VOORBERICHT, Een algemeen denkbeeld der byzonde* re Weetenfchappen , Schoone Kunsten 3 en Fraaije Letteren tc hebben, is, zonder tcgenfpraak, voor elk Lid eener befchaafde Maatfchappye , eene onontbeerlyke noodzaaklykheid. Hoe veele maaien ziet men cgter, dat de anders kostbaar opgevoede Jongeling, verlegen ftaat, wanneer men hem over den ecnen of anderen tak van Geleerdheid onderhoudt, waarin hy vccltyds eeneonbedreevcnheid laat blyken, die zyner Opvoedinge fchandc aandoet, en die hem verre beneden die jeugd plaatst, welke het geluk gehad heeft, dat verftandige en kundige Onderwyzers , door gemakkclyke wegert ttarzelver kundigheden uitgebreid en haaren fmaak gevormd hebben. Men werpe my' niet tegen, dat het aanleeren van een beroep , waardoor het tydelyk beftaan moet Verzorgd worden, den Jongeling niet altyd toelaat, om zig in min daartoe rechtsreeks nodige kundigheden te oelFenen, want de waarachtige Spreuk;  n VOORBERICHT, Labor improbus omnia vincit, Door onvermoeide vlyt, wordt alles overwonnen, werpt deeze tegenwerping met cencn fiag ter neder. Alles ten naauwftcn overwegende , blykt het welhaast, dat deeze uitvlugt by de mcesten flechts een fchoonfchynend blanketzel is, waaronder vuige traagheid bedekt ligt. Veelen zoeken, naa cene arbeid die geen ander einde bereikt, dan cene ophooping van tydclyke Goederen,. hunne uitlpanning in nog nietiger bezigheden. De goede God, toont aan elke redelyke Ziel, het grootsch tafereel des Heelals, en geeft haar bekwaamheden om al het fchoone dcszelfs te gevoelen, maar hoe toch wordt deeze liefde en goedheid, van den wyzen Schepper, door veelen beantwoord. Terwyl zyne Zonne blinkt en het fchoone tafreel der Natuur verlicht, peinst de onopgeleide ziel veeltyds op woekerpcnningen,die zy verkregen hcbbende,of voor altoos gevangen houdt, of in dartelheid verkwist en zig des nachts onbekwaam maakt om het uitfpanfel aan te hooren, dat de wonderen van den Schepper vertelt. Veelen zaaijen enkel onkruid op den weitoe-.  VOORBERICHT, m bereiden akker hunner ziel, die tot de zaaderi van alle kennis bekwaam is, dubbelVoudige intrest van het ontfangene beloovende; de Jeugd denkt valsch, wanneer ze de beoeffening der Weetenfchappen, zig als eenen handel hunne jaaren niet voegende voorftelt, juist in de Jeugd is de zaaityd, als de ouderdom een ryken oogst geeven zal. 't Is wel waar, de Letteroeffeningen fnyden een groot deel zinnelyke vermaaken af, maar zy vergoeden dit gemis in den ouderdom, wanneer de zinnelyke vermaaken hunnen aangenaamen prikkel verlooren hebben. Thans bloeijende jêugd, is uwe begeerte nietftilzwygende, die voor veelen zo lastige tyd te beleeven ? Wel nu, gaa dan by de redenlooze Dieren tc rade en laat uwe reden u leeren, 't geen hen door het mftiïiét wordt toegeroepen: 'tZaJJieeds gecnZomer zyn^ereidtUwWinterkgcrl Edoch ik bemerk , dat ik my ten onrechte tot de Jeugd ver voege , zy is veelal lydclyk , maar gy Ouden , wiert de befticring der Jeugd is toebctrouwd, door uwe hand wordt haaren zielcnakker bezaaid, uwer -zy de eer zozedierbaare vrug* z ten  iv VOORBERICHT. ten en uwer de fchande , zo ze onkruid voortbrengt. Hoe veel verdienen zulke Ondenvyzers niet, die der Jeugd, nevens de bcginfelen van waarc Deugd, een gezond oordeel en uitgebreide Kennis verfcharFcn; zulke zyn 'er, en myn boezem gloeit van innerlyke vreugde, dat ik 't getuigen mag, zulke, zeg'ik, zyn 'er alom in ons gezegend Vaderland verfpreid, onder welkers opzicht de eerfte Jeugd, tot waarlyk nutte Leden der gantfche Maatfchappyc gevormd wordt, alvorens het tvdelyk beroep nog in aanmerking koomt. De zo vcnlandig opgeleide Jongeling, heeft reeds den fmaak der Weetenfchappen ontfangen, en ze zullen hem door zyn gantfche leeven tot bevallige gezellinnen zyn. Zy zullen hem immer zynen Ondcrwyzerdoeii zegenen, tcrwyl de onbefchaafde Jeugd, zig als dan met reden beklaagt en vrugteloos wenscht, de in nietigheid verkwistte Jaaren, weder bcetcr te mogen beleeven. 't Ontbreekt den Onderwyzcren niet aan middelen, om dit menschlicvcnd oogmerk te bereiken: elke befchaafde Natie, heeft zync algemeene Schetlen van Geleerdheid, 'er wordt Hechts een weinig arbcids verdicht ,  VOORBERICHT. v eischt, om die uit dezelve te vergaderen en onzen Ncderlandcren mcdctcdcclen, of, dat nog vcrdicnftclykcr is , door eigene kundigheid, een faamcnftcl van kennis, gefchiktnaar dcnLandaart, uittedenken; wélke trcffclyke arbeid, de zo wclmcenende als kundige Martinet, in dcszclfs Catechismus der Natuur', met grooten roem ten opzichte van de Natuurkunde volbragt heeft. Dit fraayc Werk heeft my aanleiding gegeeven , om de hand aan deczen Catechismus van Kunsten en Weetenfchappen te leggen, om het fpoor, dat dcllcerMartimet in de Natuurkennis gehouden heeft, volgende, der Jeugd ook eenc algemecne fchets van alles wat tot de Geleerdheid betrekking heeft, in handen te geevcn. Tc meer daar zo een algemeen Leerboek, op eenc niet onaangenaame wyze behandeld, in onze taal nog niet voorhanden is; in welke men wel korte fchetfen van byzonderc Weetenfchappen ten dienste der Jeugd aantreft, maar geen algemeen ontwerp, dat niet te omflagtig of te bekrompen ontworpen is. 'tls dan daarom, dat ik dit Werk onderhanden genomen hebbe, 't welk der Jeugd, zonder iets van haare zo kostbaare * 3 tyd  Vï VOORBERICHT. tyd aftefnipperen, toteenealgemecnc Letterkennis opleiden kan, waar om ik het dus naar myn beste vermoogen ingericht hebbe , dat deszelfs gebruik, niet verdrietig maar iategendeel onderhoudende en vermaakelyk zy , waartoe ik Saamenfpraakcn verkoozen hebbe , en wel Saamenfpraakcn van ccnige welopgevoede Jongelingen , met een bedaagd en kundig Heer, ten wiens huize zy zig, ééns ter week, als in een bcflotcn Collegie laatcn vinden. Ik hebbe het bccter geagt ; het gezelfehap uit Jongelingen, dan wel uit Kinderen te doen beftaan, alzo Kinderen niet wel bekwaam zyn, zulke vraagen te doen, die vereischt worden om 'cr eenc Leer op te bouwen; daar de vraagen der Jongelingen, als uit een ryper brcia voortkomende, meer in Haat zyn om de zaaken dieper te helpen doorgronden. In cene beperking van honderd Gcfprekken, hoope ik al het geenc, dat tot eene oppervlakkige kennis der algemecne Geleerdheid behoort, duidelyk en vermaakelyk te zullen kunnen voordraagen, en dat wel in zeeven Uitgaven. Ik verdeele de Weetenfchappen 5 volgens de Schets van de»  VOORBERICHT. vu den beroemden Baron Bielfeld, in Weetenfchappen die hunnen zetel vesten I. In den Geest, als zyn De Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid , Geneeskunde en Wysbcgeerte. II. In het Vernuft, als zyn De fchoone Kunsten. III. In het Geheugen, als zyn De Fraaijc Letteren. De Weetenfchappen, welke den Gcest° en het Vernuft beezig houden, zullen in de Vyf Ecrfte Stukjes behandeld worden: De twee laatftc zullen alleen de Weetenfchappen des Geheugens ten onderwerp hebben , om dat die zig niet wel laatcn fchciden, by voorbeeld: De Weetenfchappen van den Geest en des Vimufts. Het Eerste Stuk-. Inleiding,-. Natuurlyke en Geopenbaarde Godsdienst, Rechtsgeleerdheid in 't algemeen enWet- geeüende k eckskunde,—— Geneeskunde in 'f alg e • * 4 mem  vin VOORBERICII TV meen en HeelkundeWysbcgeerte nx *l algemeen en Redenlunst, —Sckone Kunsten in 'ï algemeen , Spraakkunst en Redeneerkunde. Het Tweede Sïü k. LeerfleWge, Uitlegkundige en lefcbaaz-ench Godgeleerdheid 'ï Gemeene en lioemjcbc Recht,— Gezondbeidsketmis ctiZiektebmde,— Algetnjene Zedelcer en Zedekunst, — Welfpreekenheid 3 Dicht- en Rymkunst. Het Derde Stuk, Zedehmdige— StryJende en Herderljke Godgc* lecrdbeid. — Het Saxifcbe en Leenrecht. — Ziekteteckenkennis en Geneeskunde — Staatkunde in 'e akemcen en in 't byzond.r — Toon — Schilder en Beeldhouwkunst. Het vierde Stuk. Onderwyzende en Troostende Godgeleerdheid. Confjloriale PÜgtcn. Kerkelyk Koop - Wis fel en Zeerecht. . Mate- rut Medka en Kruidkunde - Natuur en Vol knecht Bouw - Declameer ~ en Danskunst. II e T  VOORBERICHT. 2* Het Vyfde Stuk. Godgeleerde Pligtcn Theorie en Prac. tycq des Rechts. Jacht — Myn- en Crimineel Recht. Schei- en Kru'dmengkunde , Chi' nirgie, Verloskunde en Praciycq der Medicy- nen Bovennatuurkunde en Natuurkunde — Wiskunst. Sterrekunst. De Weetenfchappen des Geheugens. Het zesde Stuk. Gefchiedhmde Oude, Middelbaar een Laat ere. Fabelkennis Tydrekenhmde, Kerkelyke Oudheden. Penningkunde. Diplomatic a. Statistica. Geograpbie. Reizen en Reizigers. Gefachtr ekenkennis. Wapenkennis. Taalkunde. Oosterjche Taaien. Geleerde Taaien en Paleographie — Leevsnde Taaien. Het Zevende Stuk. Cefchiedenis der Weetenfchappen. Kennis der Schryveren en Levensbefchryvingen. Uitflap over de Academiën, Univeifiteiten, Collegien en Schooien. Over de BoikverzanuVmgen en MaandWrrken. Over de Ligbaamsoeffeningm en Kun* 5 Jïen>  K VOORBERICHT. fien welke niet rechtflreeks tot de Geleerdheid behooren, en eindefyk ever de Ydele Kimjien en IVeetenfcbappen. Zie daar een" uitgebreid ontwerp, welks nut algemeen en welks gebruik vermaakeïyk kan worden. Niemand ondertusfeherj zie dit Werk aan als een volkomcne Encyclopedie der Weetenfchappen , Schoons Kunften en Fraaije Letteren, neen, men zoude het beeter den geest derzelve kunnen noemen. 'T zoude een onverfchoonelyke misleiding zyn, het Publiccq te willen diets maaken, dat de oneindig uitgebreide grenzen der Geleerdheid in zo klein cene ruimte zouden kunnen worden befloten. Maar zy die dit Werk voor cene rolkomene /diets dsr algemeene Geleerdheid, voor eenc nuttige en aangenaamc Handleiding tot dezelve, gelieven aantezien, treffen het waare doelwit en de cigenlykc beilemming deszelfs. Iets over de uitvoering cn het gebruik aanteteekenen , kan den Leezcr in het Voorbericht van een Werk van deeze foort van groot nut zyn, waarom ik nodig oordeclc het volgende over deszelfs uit-  VOORBERICHT. " « Uitvoering aantekondigcn , nogthans het recht aan my behoudende, omgeduurende den loop des Werks, waar het nodig mogtc zyn eenigc ligte verfchikkingen te kunnen maaken. I. Men zal in elke uitgave in 't oog houden iets van de Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid , Geneeskunde, Wysbegeerte •en Schoone Kunften tevens te behandelen, •ten einde elk Stukje algemeeneren vermakelyker , door deeze afwisfeling, worde, • dan wanneer men elke Wcetenfchap op et kander doende volgen, inde onderfcheide- • ne ftukjes niet dan Godgeleerdheid, Rechtsgeleerdheid enz. aantrof. • II. Overal waar de' zaaken het vereisfchen, zal men niet zuinig op Prentverbeeldingen en Figuurcn zyn, die maar ee"ïiigzins het gez egde kunnen ophelderen, en, ware de tyd der uitgave niet altezeer bepaald geweest, men had reeds dit eerfte ftukje met een fraaije Tytclplaat en Vignet door een der beroemdftc Meesters vercierd, edoch dit gebrek zal men by de volgende uitgaven te gemoed komen, III,  ■mi VOORBERICHT. III. Agter elke afdeeling zal men een beknopt en zinryk Versje laaten volgen, waar in den inhoud derzelve, zo beknopt als 'c doenlyk is, herhaald, of algemecne aanmerkingen op het behandelde gemaakt zullen worden. Alles ten einde deLcezer zig het behandelde te meer eigen zoude kunnen maaken. IV. Naa 't einde des gcheclen Werk» Zal men een volledig Register laaten volgen , van alle de Zaaken en Kunstwoorden , die in het zelve aangeroerd en verklaard worden, op dat men in het zelve als in een Woordenboek der Encyclopedie, terftond zal kunnen te recht gcraaken, wanneer men een of ander Kunstwoord of Zaak dio aan het geheugen ontfnapt is, zig weder te binnen wil brengen. V. By de uitgave van het laatfte Stukje Zal men de algemeene Tytels der Deelen voegen , als wanneer het Werk zal kunnen worden ingebonden. Wegens het gebruik deszelfs kan men bet als nuttig voor de Jeugd en Ouderdom aanmerken. Dé  VOORBERICHT, trtt Dc Jeugd, fchoon niet tot de Geleerdheid opgeleid wordende, kan hetzelve tot een nuttig en vermaakelyk Leerboek houden , door welke haare kundigheden uitgebreid en haare tyd nuttig en verma kelyk befteed worde. Dc ftudecrende Jeugd kan door middel van het zelve al het aangeleerde op derzelver Collegicn, Academiën enz. met veel vrugt herhaalen , en het Werk met papier doende doorfchieten, 'er over al uitbreidingen by fchryven, en het daar door meer en meer nuttig voor haar maaken. Dc gevorderde Ouderdom , het zy die der Letteren of eenig ander beroep gewyd is; kan in het eerfte geval, deszelfs kundigheden vermaakelyk herhaalen, en in het tweede geval, zig met zaaken gemeen maaken welke elk Burger eener befchaafde Maatfchappye geen geringen luifter byzettcn. Aanvaard dan dit Werk, Leergierige Leezcr! als een nuttig Leerboek, waarin weinig gezaaid wordt om nogthans veel te kunnen maaijen ; zo anders de voorzienigheid een ontwerp, 't welke dc vermeerdering van dc kennis in ons Vaderland in 't algemeen  xiv VOORBERICHT. meen rechtftreeks bedoelt, zynen zegen Hiet weigere, aanvaard hetzelve niet alleen, maar bevlytig U om 'er dat nut uittetrekken 't welke 'er wezentlyk in opgefloten ligt. Laat U niet affchrikken door de gebreken met welke het zeckerlyk bevlekt zal zyn. Verheug U integendeel die te kunnen opmerken, als zynde een blyk uwer vordering, dit kunnende zult ge die ook kunnen verfchoonen, en ge zult, dit durve ik van de Nationaale deugd vertrouwen, een Werk aan 't welk gy cene reeks van kundigheden kunt dank weeten, niet ondankbaariyk met de laage Wapenen van Woord- en Letterziftcry aanvallen. Laat U niet door dc grootc uitgebreidheid der Stoffe afschrikken, maar denkdaC Uw Goddclyk denkvermogen nog uitgebreider dan alle Stoffe is. Laat U niet affchrikken door het valfche en gemakvocdende denkbeeld, dat ons veel kundigheden nimmer vaneenigen dienst kunnen zyn. Immers de uitbreiding der kennis is dc volmaaking van een Wezen als onze Ziel, «lat zig alleen door kennis openbaart. £>e Tyd is het Leerfchool van dc Eeuwig-  VOORBE RTI C H T. xt Wigheid, laat dan deeze Uwe Leeftyd niet vrugteloos, niet in nietigheden voorby vluchten, gedachtig aan de hartelyke waarfchuwing van den Wyzen Oosterling: A\ wat in uwe macht is om te doen, doet dat: want "'''er is geen kennisje noch verft and in bet graf waar gy heenen gaat.  koude men niets dan alleen vermaak uit de Letteroefeningen putten, nogthans zouden wy die voor ,dt fchoonfle en den Mensch best voegende oefeningen houden; want andere oefeningen zyn niet voor alle tyden, ouderdommen noch plaatfen gefchikt, deeze integendeel voeden de Jeugd, vermaaken den Ouderdom * Vertieren in voorfpocd, ft rekken ten toevlucht en troost in tegenfpoed, behaagcn bitmem huis, belemmeren niet buiten het zelve, verzeilen ons in de eeuigheid dei landlevens, vernachten en reizen met ons. Cicero, in zyne Redenvoering voor den Dichter Archias. Welaan dan Jongelingfchap ! 'sier boezem door een edel vuur blaaku Welaan ! onderzoeken wy de Schoonheid onzer Ziel; roemen wy op haar Cicraad; laat ons in weerwil van de kortheid des levens, onze naagedachtenis zo veel ons mogclyk is verlengen. Allen 'zyn wy van een Hemelsch zaad afkmtjHg, tragten wy dan zo Veel in ons is, deezen oorfprong gelyb'ormig te worden , dat ons dan niets dan het voortrefelykftc behaage; door dit middel zullen wy zo ve$l te vaardiger tot eeuwige dingen zyn , als wy traager tol beuzelingen worden. Ach! mogt flccht s één ftoutmocdige geest, uit zo veek duizenden tot dien top geraken'. !■ FORTIUS VAN RlNGELEËRO»  INHOUD. Inleiding. - » pag. i GODGELEERDHEID, i. Samenfpr. over denNatuurlykenGodsdienst. 19 2. —— over denGeopenbaardenGodsdienst. 33 3. overdeLeerfielligeGodgeleerdheid.^ 4' ' ow ófe Uitlegkundige Godge¬ leerdheid. 67 S« - over de Gewyde Oordeelkunde. 89 6. - owr ouw of Meesters die de natuur verfraaid en elk deel ten uitvoerigften gemaald hebben, en dit bevalt zyn inflinct beeter, om 't aangenaam coloriet dat in dezelve heerfcht, maar zo dra hy de proef van zynen fmaak met de gezonde reden neemt, zal hy weldra ontdekken dat Rembrand nader aan de natuur, zo als ze zig Op eenen afftand vertoont, by komt, dan die Schilders wier tafreelen de natuur als dooreen verkleinglas vertoonen. — Dezelfde dwaaling heeft plaats in alle kunsten wier Meesters op eene onderfcheidene wyze hunne kunst behandelen. Petrus. Ik ben volkomen met deeze oplosfing voldaan. i Ernestus. Wy zullen ons dan in deeze zo duistere zaak met dit flaauwe Scheemerlicht behelpen. Edoch voor dat wy van eikanderen fcheiden, wilde ik ÜL. nog een Dichtftukje betreklyk op het onderwerp dat wy deezen Avond behandeld hebben, voorleezen. Myn voorneemen is om dit na iedere byeenkomst te doen, op dat UL. geheugen door behulp der Vaerzen, te beeter het aangeleerde behoude moge. OP  iÓ INLEIDING. OP DE GELEERDHEID IN HET ALGEMEEN. (Jy Jongelingen, die, dóör leerlust-aangedreeven, U in den eerdienst der Geleerdheid wilt begeeven, Kent deeze Heemeltelg: haar ftaatig weezen toont Dat de ondervinding zelve in 't breinryk voorhoofd WOOnt - Eene ondervinding van onheugchelykejaaren Die immer, haar ten nutte, om haaren zetel waaren, Beftierd door 't jeugdige Geheugen, dat, met vlyt De ontcierde prooyen rukt uit de armen van den Tyd l Geleerdheid geeft dien buit in de uitgeftrekte handen Der Jongelingen , die door 't vuur van yver branden: Tervvyl de Goede Smaak hun wankel oordeel fchraagt, Nu af, dan goedkeurt, naar 't hem al of niet behaagt; Op dat dc keus der Jeugd zig leere aan 't fchoon bepaalen, En niet, door fchyn misleid, geraake aan *t onimedwaaletf Op de altedrukke paên van 't weeldrig Valfch Vernuft , Wiens ydel raazen vaak 't Gezond Verftand verbluft. Geleerdheid eifcht van hen die naar heur lauren dingen Het grootten verzaaken van een aantal béuzelingen, Waar in het ledig brein meest zyn genoegen vindt, Al nietigheden voor dc Ziel die wysheid mint. Nogthans eifcht dc ecdle Maagd geen afgetrokken wcczen5 Zelfs is in haar gelaat geen norfchen trek te leezen, Zy ademt Menfchcnlicfde en onderlinge gunst, Als dc Oorfprongsbron der eer,het vocdfcl van dc kunst ; Maar haat verwaanden die, door netelig bedillen, Als met geweld den naam Van kundig voeren willen a En mint dat edel hart, dat enkel kennis gaart ïot nut der maatfchappy en beetring van zyn' aart* Dien leert ze aan alle deugd uit vryü keur gewennen, Zvn* Schepper ceren en zig zelveu grondig.kennen. GOD-  GODGELEERDHEID.   EERSTE SAMENSPRAAK. OVER DEN NATUURLYKEN GODSDIENST. (Theologia Naturalis ) INHOUD. De Ntjtttmfyke Godsdienst is niet omjlagtig.—Aanleiding tot dcnzclven in een klein Grasfcheutje-kunstig faamenflel deszelfs. — Waarom 'ergeennieuwe Schepfeien gefcbapen worden. — Gods befiaan IVysheid-Eeuwigheid enGoedbeiduit hetGrasjebeweezen,-Onze daaruitvolgendc pligt— Befchouwing van Gods Schepfeien in 't groot e.~ Sterrenhemel—Schadelyke onachtzaamheid dieswegens — Onmogelykheid der Godverzaaking — Befchouwing der overige Schepfeien - Bezvysvoor de oriferfelykhcid der Ziel uit de wonderen der Schepping genomen. ■ 1 Leonard. Ï~ïoe lang is my de tyd federt onze laatfte byeenkomst niet gevallen ?ïk brand van verlangen om onze lesfen weder te vervolgen. Ernestus. Het onderwerp dat wy moeten behandelen is uw aller verlangen ook dubbel waardig. Petrus. Waar over zullen wy fpreeken? K a Er-  20 NATUURLVKE Ernestus. Over de kennis die wy van Gods beftaan en eigenfchappen uit de natuur kunnen vormen. Karet. Welk eene ryke ftöf! Ernestus. Ryk, hoewel nietomflagtig... Elk Schepfel Gods geeft, wel is waar, eenebreede getuigenis van Gods aanzyn en hoedanigheden en alle deeze getuigenisfen tot één te vergaderen ware den menfche zo min mogelyk als een volkomen begrip, van den onbegrypelyken God te vormen: maar de Menfch behoeft deeze zyne kragten te boven fteigende arbeid niet te onderneemen; de goede God heeft zig niet alzo met zyn Heerlykheid willen bekleeden, dat Hy voor het fchepfel onkenbaar bleeve,neen; immers het geringste kruidje in een ogenblikkelyken aanfchouw genoomen zynde , overtuigt ons ten vollen dat 'er een Wezen is, van wien 't zyn'eerften oorfprong ontfing en dat dit Wezen Wys, Eeuwigen enkel Liefde is. ■ Kornelis. Ligt 'er zoj veel leerzaamheid in een klein grasje? Ernestus. Zo veel en nog meer! Om UL. eene handleiding te geeven tot de kennis van God uit de natuur, zal ik u een grasfcheutje onder dit Microscopium vertoonen en elke mond zal eenLeeraar worden die Gods aanzyn en eigenfchappen verkondigt. — Zie daar.... Wat ziet gy, Leomrd? Leonard. b Wonder! welk eenemeenigcevan pyp-  GODSDIENST. 21 pypjes en adertjes! welk een kunstig verband! welk eene onbegrypelyke teerheid! waartoe toch dienen alle deeze buizen ? Ernestus. Zy zyn gefchikt om de voedende fappen welke de aarde inhaaren fchoot bevat, als 't ware uit dezelve op te pompen en het grasje in behoorlyken maat mede te deelen. Leonard. ö Jaikziehet! 'erfchyntnog zeeker vogt in befloten te zyn, en wat toch zyn die kleine veezekjes als zo veel hairtjes over de oppervlakte verfpreid? Ernestus. Deeze dienen der plante, als de Dieren de wol,het hair endefchubben.enden Menfch het vel, om de binnen deelen voor de ruwe invloed der ongemaatigde Lucht te be~ fchermen. Karei. Welk eene zorg heeft het Opperwezen niet voor zo een klein grasje aangewend! Petrus. Hoe v/ys moet niet dat wezen zyn, dat zelfs de nooden der allergeringste ftofjes te gemoed komt! Kornelis. Maar dit grasfcheutje is immers gegroeid en niet onmiddelyk door God gefchapen? Ernestus. Dat is waar! maar God fchiep onmiddelyk in den aanvang des tyds het eerste grasfcheutje, het welk de zaaden der oneindig mogelyke grasfcheutjes in zig bevatte. Kornelis. Dit evenwel leert ons het grasjeniefi Ernestus. Voorzeeker wel.— 't Is klaar dat B 3 dit  22 NATUURLYKE. dit grasje zig zeiven niet voortgebragt heeft, 't is in zynen groei enkel lydelyk g;-weest, en voortgekoomen uit het zaad dat in een voorig grasfcheutje befloten lag. Aldus opklimmende zou dit plantje ontallige Voorouders tellen: zo lang tot men kwame aan de vraag waar uit het eerste grasfcheutje zyn wezen ontfangen hebbe: uit zig zeiven kan nier wel mogelyk zyn, om dat het dan zelfs nog door eene zekere kragt geholpen zoude moeten zyn, die, eens ten dien einde beftaan hebbende, altyd moest blyven beftaan; en door welke vormende kragt men nog heden oorfpronglyke wezens zoude zien voortkomen , ja 'er konde door deeze kragt, zelfs op dit ogenblik, gras op deeze Tafel ontftaan, maarwyl men nimmer zo een wonder heeft zien gebeuren, daar toch deeze kragt zo veele eeuwen agtereen niet werkloos had kunnen zyn, daarom, zeg ik, zyn wy, cloor't vermogen deronbedrieglyke reden, als genoodzaakt om toe te Hemmen , dat die kragt, welke de eerste grasscheutjes voortgebragt heeft, de alleen waare God moet zyn , en dat die God voor de geboorte des waerel is , en niet alleen voor de geboorte des waerelds maar van eeuwigheid beftaan heeft, omdacnietszig zeiven fcheppenkan en de Schepper van alles door niets gefchaapen konde wor en, dat zyn gewrocht niet ware! Leonard, Maar fchoon reen niet ziet dat deeze  [GODSDIENST. 23 ze fcheppende kragt Gods nog voortduurt, zou 't nogthans niet met het groote denkbeeld dat wy van God vormen, beeter overeenkomen , dat men geloofde dat hy nog beftendig nieuwe weezens fchiep of dat hy derzelver foorten niet door voortteeling, maar door eene hernieuwde fchepping in ftand hielde ? Ernestus. Schrander Jongeling! Uwe vraa? is dubbel der moeite waardig om een weinig op ftiltcftaan: Petrus heeft met groot recht Gods wysheid bewonderd, in het onbegryplyk kunftigfaamenftel derminfte ftofdeeltjes. Deeze Wysheid Gods is zo volmaakt, dat het geen wy wysheid noemen niet de flaauwfte fchets derzelve maalt, dus is't eene andere danmenfchelyke wysheid; onze wysheid groeit by trappen, en beftaatin vergelyking: Gods Wysheid beftaat volmaakt en eeuwig: Gods Wysheid duldt niet dat God zich zeiven alleen geniete, zy eesch dus eene vermenigvuldiging van wezens en zie daar een aantU Schepfeien worden. Een aantal zeg ik, dat zo volmaakt is als Gods Wysheid zelve, dus kan'er van den aanbeginne niets aan ontbrooken hebben en ook thans niets nieuws gefchapen worden of 't zoude eene befchuidiging der eeuwig volmaakte Wysheid , als in deszelfs fchets onvolmaakt geweest zynde, uitleveren. 'T zoude ook ftrydende met Gods Wysheid zyn, dat Hy onder de reeds gefchapene weB 4 zens  *4 NATUURLYKE zens, enkele op nieuw fchiep: by voorb. een mensch, gelyk hy den eerften raenscb gefchapen heeft, alzo zyn eenvouwdig plan niet toelaat dat Hy ,als of het van eeuwigheid bepaald getal van elk foort, niet toereikende ware, nog genoodzaakt ware het zelve alsaantevullen. Zo gaat degebreklyke wysheid van den mensch, die altyd het kenmerk van onvermogen met zich voert, wel te werk, maar de eeuwig volmaakte Wysheid kent volmaaktelyk alle moogelyke wezens en derzelver onderlinge behoeftens van eeuwigheid tot in eeuwigheid , die kennende, wil Hy dat zy aanzyn verkrygen, dit willende, zyn zy daar! Petrus. Maar hoe vormt men uit dit alles Genen Godsdienst? Ernestus. Wy zien dat Gods Almagtige hand van den Ceder tot aan den Hyfoop; van de Elephant tot aan de Mier; van de Walvisch tot het kleenfte Water-Wurmpje, kunstig heeft gewrocht en nog in derzelver behoeftens wonderbaarlyk voorziet Wy boven al, de Mensch, dat wonder van zyne Goddelyke kragt ,?wy befchouwen ons zei ven, en elke ademhaaling, blaast ons zyne Goedheid cn tevens zyne Wysheid in. Wat is nu onze pligt? (allen genoegzaam als uit eenen merci } D ankbaar te zyn. Ernests Juist myn waarden, ons gevoel zelve leert ons deez-en pügt, en deeze is de natuur-  GODSDIENST. 25 tuurlyke Godsdienst. — Gyl. hebt nu in dit teder kruidje met verwondering opgemerkt1, de grootheid van dat Wezen voor wiens on' begrypelyk verftand, geen groot noch klein beftaat. Met recht mag elk onzer uitroepen: Hoe toch kan ik, zwakke fterveling, deinnerlyke denkbeelden van myne ziel verbergen voor Hem, die de kunsttuigen, waardoor ik myn denkvermogen oeffene, gevormd heeft. Hoe toch kan ik my aan het gezicht onttrekken van dat Wezen, voor wiens oog de Melkweg en de kleenfte deeltjes der Hofjes die op ditKruidje liggen even duidelyk aanwezigzyn! Bat ik dan immer zulke denkbeelden pooge te voeden, zulke daaden uittevoeren, die der nabyheid van dat Godlyk oog overeenkomftig zyn! - Gyl. hebt nu eenig begrip van de oneindige grootheid van Gods Wysheid in 't kleine, treedt nu allen eens met my buiten. -r-'T is een fchoone avondftond. — De zuivre Sterrenheemel lokt ons uit ~ Elke Ster wenkt ons onophoudelyk cn noodigt ons zyne en [onzen Schepper eerete geeven. Kan een azuure kleed met flonkerende Diamanten bezaaid, ons oog vermaaken ! Zie daar zulk een kleed , niet kleiner dan het Heelal, en op wiens oppervlakte de Sterren tot luisterryke Diamanten verftrekken. Is 't niet waar, niet in den ftnkften zin waar, 't geen zeker fransch vernuft met deeze bewoordingen zegt; Zo de 15 5 vin-  zó NATUURLYKE vincer Gods op morgen aan h t uitfpanfel in vuurige Letteren fchreeve: Stervelingen, aanbidt eenen God! Wietwyffelt 'er een ogenblik aan , of al het menfchelyk geflagt zoude de knieën buigen en aanbidden ? En nu; hoe! dwaaze en zinlooze Sterveling, is 't nodig, of eischt gy,dat God in zeckere bepaaldefpraak, 't zy in *t Fransch, Nederdoitsch, Chineesch of Arabisch tot U fpretke? Wat zyn de talleloozeSterren,waarmede het Uitfpanfel als bezaaid is, anders dan Heilige, voor alle volkeren verftaanbaare Letteren, die het aanzyn van eenen God, die zig den flervelingen openbaart, te kennen geeven? Lconard. Wanriyk, dierbaare Ondervyzer, deeze taal verrukt ons. - Kornelis. Koe rrtenigmaalen hebbe ik dit grootsch Tafereel, Helaas! onachtzaam befehouwcl? Karei. Kunnen 'er we!Godloochenaars zyn! Petrus. Zou dit groote , dit fchoone , dit nutre, dit Heilige ,uit een blind geval ontftaan zyn. Beklaagelyke dwaaling! Ernestus. Zulk eene dwaaüng , myn Petrus beftaat niet eigenlyk, zy is fleclus in fchyn wcezcntlyk De fraaye vernuften welken zich met den tytel van Aibeist tragten te vercieren, zyn de jammerlykfte redeneerders die rnen in eenige dwaaling kan aantreffen , overal bcnaauwd wordende, wceten zezigniet dan door laa-  GODSDIENST. 27 laage fpotternyen te redden en gelooven zeiven niets van 't geene ze om eigen waereldlyk belang leeraaren. Zulke Atheïsten die door eenen vroomen wandel, hun gevoelen als ongeveinsd geftaafd hebben, kan men niet befchuldigen van voiftrekt geenen God te erkennen, en dit misbegrip is veelal uit de duisterheid hunner fchriften ontftaan. Bezie nu voorts de Schepfeien die eene nadere betrekking op ons hebben. Befchouw hen als kinderen van denzelfden algoeden Vader, aan wien wy allen onzen oorfprong te danken hebben, en gy zult tot het fchaapje zeggen : weidt invreede myne zasteri en tot de visfehen: dartelt vrolyk in uwe wateren myne broeders! Leonard. Welk een' nieuw, welk een behaaglyk broederfchap onder al 't gefchapene! Nimmer is de mensch alleen, altyd omgeeven met een aantal van Gods kinderen! Karei. Ik gevoel een zekere nieuwe vrolyke gewaarwording. O! Wat is de Godsdienst behaagelykrZy tooit alles met luister, zy ademt overal vreugde ! Ernestus. Dit geeft ons het nut dat wy door den Godsdienst ontfmgen aan de hand. Zoze den fterveling niet baatte, zoude al dit fchoone voor ons onverfchillig zyn. Onverfchillig als de keurige tafereelen die wy in de Galleryën derGrooten, na ze met verwondering bezichtigd  28 NATUURLYKE tigd te hebben aan den eigenaar moeten ag- terlaaten. Neen, onze Ziel, het pronk- ftuk der Schepping , van wiens Goddelyke fchoonheid wy genoodzaakt zyn eerbiedig te zwygen, onze Ziel, zegge ik, heeft'er een eigen belang in, daar al Gods Schepfeien hem de blyde waarheid, de heuchelyke boodfehap zyner onfterffüykheid toejuichen! (allen tevens.); Zyner onfterffelykheid! Ernestus. Ja myn waarden! Zegtniet dit kleine grasje tot uwe ziel, ik ben door Gods alvermogende hanclj gewrocht, zeggen niet de rondzweevende Waerelden, zegt niet het grondcloosHeelal, vervuld met deeze pragtige wonderen : Gods Scheppende adem heeft ons lccvendegemaakt: en zeggen zy ditriietflcchtsalleenlyktotl uwe Ziel ? Kan de doode ftof zelve die bewustheid hebben? neen! dus is uwe ziel nog boven alle deeze Schepfeien verheven! En zou die groote Ziel, dat evenbeeld van God, alleen gefchikt zyn , om dat flipje tyds, datonsleevenin de Eeuwigheid befchry ft overteftappen en dan vernietigd te worden ! dan waarlyk had de Ziel,naar evenredigheid oneindig minder genot van zyn beftaan , dan de Wurmpjesdie llegts eenen dag leeven-Zoude dit zelfs wel met de menfehelyke wysheid overeenkomen? Zoude men die volkeren niet redenloos noe-  GODSDIENST tg noem en, die hunne Drinkvaten uit Arduin klonken en hunneEerenbeelden uit meeuw vormden? Kornelis. Misfchien is de Ziel wyl ze oneindig is, ook wel van eeuwigen afkomst? Leonard. Dan moge men haaf, met recht, eenen anderen God noemen ! Ernestus. Haare bepaalde vermogens laaten deeze hoogmoed niet toe- Zo lang haar ftaarend oog haare medefchepfelen door en doorziet, oeffent zy een naar Gods kennis zweemend vermogen; maar, ziet ze op haar zeiven, dan ftort al de grootheid haarer kennisfe, inden afgrond van haar beftaan ter neder. Als de ziel haar zelve onderzoekt, bevindt zy haarwaare plaats in de fchakel der gefchapene wezens. De fchranderfte Europeaan ftaat hier even pal, als de onbefchaafdfte Wilde en deeze weder als het Boschmensch dat aan hem grenst. Karei. Zoude iemand die immervol van deeze verheevene denkbeelden ware, wel laage ondeugd kunnen kweeken? Ernestus. Niet opzetlyk.- De ondeugd is eene dwaaling: ondeugenden zyn verftandeloozen. Deeze Godsdienst leert ons deugdzaam zyn, zy leert God op de rechte wyze eeren, beminnen, ons zeiven, onze Medefchepfelen, beminnen, altyd vergenoegd zyn, onder het beftier van dien teederen,dien wyzen Vader: Zy leert de duuring van ons beftaan tot zelfs na  30 N A T U U R L Y K E na den dood, en neemt alie treurige denkbeelden desjgrafs wég. Kornelis. De Dood beneemtons toch hetgezi.dit van zo veele fchoonheden. Ernesius. Dit, myn Kornelis, is flegrs eene dwaaling: zeg beeter: De Dood heft het gordyn der fterffelykhcid van voor dit grootsch tafereel op, en wy leezen met verklaarde oogen de Grootheid, Liefde en Wysheid Gods, tevens ons meer en meer met onzen oorfprong verecnigendc.—Wy hebben ons deezen avond bezig gehouden met befpiegelen, dan zal 'er een tyd van vol genot, van grondige kennis voor ons gebooren worden, dan zullen wymet genoegen zien, waar wy recht,waar verkeerd geoordeeld hebben- Maaken wy ons danimmer meer en meer los van aardfche beuzelingen, daar 'er zo veele en zoverheevene kennis [voor ons weggelegd is! o v  GODSDIENST. 31 OP DEN NATUURLYKEN GODSDIENST. Het Eeuwig, Ecnig Opperweezen Doet ons aan zynen Hemel leezen Zyne onbegryplyk groote Kragt; Roept niet het allerkleinfte Kruidje, Het ftofje op 'r naamvlyks zichtbaar Spruitje, Een Godheid heeft my voortgebragt! Een Godheid,liefdenryk en teder! De Gulden Eeuwen keeren weder, Waar elk die waarheid hulde doet; Waar elk, door Godsvrucht aangedrceven, Tragt zynen Schepper naar te ftrceven En onderlinge Liefde voedt. Is 't nodig dat wy lesfen gaêren Uit duizend doorgeleerde blaoren • Daar, voor ons opgeklaard gezicht, Een les van onwaardeerbre waarde, Voor onzen wandel op deeze aarde, In 't boek der Schepping openligt. ü- =p. Wat kan ons meer in 't goede fterken Dan 't vlytig ftaaren op Gods werken ,' Alom door 't gantsch Heelal verfpreid; Tuigt niet het eerbiedwekkend wonder, De Liefdenryke en Grootfche Donder, Gods Alomtegenwoordigheid? Kan  22 NAT. GODSDIËNST. ■a i i 1 s Kan wel eene ondeugd wortel fchieten In 't Hart, aan 't dankbaarlyk genieten Van 's Scheppers wonderen gewend ? Het denkt, by *t zien van 't bloedloos Ziertje", Een wyze God zorgt voor dit diertje ; Een God die myn gedachten kent! 4- ■ =P- Wat troost moet gy, 6Ziel, ontfangen. Wanneer ge de onnafpeurbre gangen Der wysheid Gods wilt gadeflaan ! Is God voor 't kleene zo zorgvuldig, Wees dan in ziekte en dood geduldig , Gy zult in Eeuwigheid beftaan. TWEE-  TWEEDE SAMENSPRAAK. OVER DEN GEOPENBAARDEN GODSDIENST. (Theologia Revelata.) INHOUD. fifut van den Geopenbaarden Godsdienst — wordt uit de H. Schrift getrokken bewyzen voorde God' ïykheid deszelfs aangehaald uit deszelfs oud- heid — oplosjing van verborgenheden — voorzeggingen " wonderwerken en de reden overtreffende keringen- — Beknopte gefehie- denis van den Christelyken Godsdienst ■ Waarom ze niet zo duidelyk is als de natuur- lyke Vcrfcbciden Godsdienjlen Ge- wigtig ampt der Leeraars in den Christelyken Godsdienst. Derzelver voorbereidende en Tbeoretifcbe Studiën en onze pligt jegens ben. Èrnestus. N a de eerfte indrukken Welke de ftatuur in ons gemoed van het aanzyn Gods, Zyne liefde en onze wederkeerige pligten maakt, befchouwd te hebben, is 't nodig dat wy tot eene ingewikkelder kennis overgaan. Leonard. Heeft de mensch dan nog eene nadere kennis nodig? C. Ér-  34 GEOPENBAARDE Ernestus. De mensch betrouwt zyn oordeel niet, en om deeze zwakheid te gemoed te komen, fpreekt God zelve met het reedelyk fchepfel en onderwysj het, als met eene levende ftemme, in deszelfs verhevene verborgenheden. Kornelis. Gy bedoelt de H. Schrift, Myn Heer? Ernestus. Ja, 't is dit overoude boek dat ik op 't oog hebbe. Een fchat van welfprekenheid, getrouwheid en duizend andere aanpryzende hoedanigheden. Petrus. Maar waar uit weet men dat zy door Gods ingeeven gefchreven en als zyne eigene ftemme is. Ernestus. Men bewystdit Qi) uit haare hooge oudheid, zynde 'er vóór Mozes tyden geen fchryver by ons bekend, wiens werken nagebleeven zyn. (2} Uit de verborgene zaaken die in dezelve geopenbaard worden, daar men in het heerlyk boek Jobs en elders, ontdekkingen in de natuur vindt, die nog in de baarmoeder der volgende Eeuwen befloten lagen, (3) uit de voorzeggingen die men in de groote en kleine Propheeten aantreft, en wier vervullinge genoeg bekend is, en eindelyk £4) uit de v/onderwerken die zo wel door Heilige Mannen in het Oude, als door den Zalignjaker zelve en door zyne Discipelen in liet Nieuwe Testament gewrocht zyn. Ka, J. Maar Vader, de Schriftuur moet ons zee-  GODSDIENST. 35 zeekerlyk dingen leeren die ons nodig zyn, en die wy uit de natuur niet kunnen ontdekken, anders zoude ze waarlyk overtollig zyn, en geen gewrocht van den wyzen God genoemd kunnen worden. Ernestus, Juist dit is mede een kenmerk van haare Goddelykheid en nodigheid, zy leert ons zaaken tot welke de zwakke reden niet komen kan, door eigen vermogen; alsby voorbeeld : de reden leert ons dat alles door eenen God moet gefchapen zyn, alzo 't zig zeiven niet kan voortgebragt hebben, gelyk wy in onze laatfte byeenkomst genoegzaam bewee-, zen: de H, Schrift gaat verder en leert ons omftandig hoe 't in de fchepping tenopzichte van alle gefchaapene wezens toegegaan zy. De reden leert ons de bepaaldheid en onvolmaaktheid onzer zielsvermogens: de H. Schrift toont ons waar uit die ontftaan is, en hoe de Stamvader des menfchelyken geflachts, zyn Goddelyk beeld door ongehoorzaamheid in het Paradys verloren heeft en dit verlies ons nog heden drukt. De reden leert hoe wyGod als onzen Vader en den Vader der gantfche Scheppingeeren en van harten beminnen moeten : de H. Schrift leert ons God mede ais onzen Vader kennen, maar zegt ook tevens dat hy de ftrenge Richter onzer aangeboren vlek maar ook te gelyk onze Verlosfer is, daar hy de ftraf, die onze fchuld aan zyne regtvaerC a dig-  3e Exegefts of de uitlegkunde, eene weetenfehap om de H. Schrift in deszelfs waaren zin te verftaan. (3)De Hermeneuticaof dc kunst om dien zin aan anderen duidelyk te verklaren en uitteleggen, zynde zeer weinig verfchillendevande £xfg?/.reninfommige opzichten dezelfde Weetenfehap. Q4) De ftrydende Godgeleerdheid Tljeologia Pokmica. O) De Natuurlyke Godgeleerdheid, waarvan wy reeds als eene tot alle kennis inleidende Weetenfehap gefproken hebben. Q6) De Godgeleerde Zedekunde, Tbeotogia Moralis. (7) De Heilige Oordeelkunde , Critica Sacra. fj?) De Kerkelyke Gefchiedenis des Ouden en Nieuwen Testaments die wyonderde Theoretifche Weetenfchappen begrypen ,om dat men reeds zeer geoeffend in de Godgeleerdheid moet zyn, om over de Kerk gefchillen, die in deGefchiedenis voorkomen, rypelyk te kunnen oordeelen; Leonard. Deberoepspligten behooren onder zyn amptsoeffening, als ik 't wel gevat hebbe. Ernestus. Gelyk gy zegt en deeze zyn tweevouwdig.- Herderlyke QPajlorale) en Conftsioriak Weetenfchappen: Tot de Herderlyke be- #  GODSDIENST. 43 behooren CO de Hbmite/^.Predikwyze. (2) De Onderwyskunde Catechetica, en (3) de behandeling der Gemoedsgevallen, Cafuijlica. Tot de Conpftoriale Weetenfchappen betrekt men het Kerkelyk recht, Jus Canonicak: By welke twee foorten men nog als een derde foort voegt,de Kennis van het behandelen van verfcheidene voorvallen die op den dienst betrekking hebben. Karei. Is deeze arbeid en zyn deeze pligten by alle Christenen gemeen, Vader? Ernestus. O ja! zelfs vindt men in deRoomfche Kerk nog eene kennis boven dit aantal en dat is de Theologia Palrum en Patristica of Kerk vaderlyke Godgeleerdheid, welke defchriften der Kerkvaderen voor onfeilbaar en Goddelyk houdt en uit dezelven een famenftel van Godgeleerdheid fmeedt dat dien naam draagt. Leonard. Is deeze kennis dan voor andere gezindheden noodeloos? Ernestus. Neen in 't minfte niet, men kan met groot nut de Kerkvaderen leezen , om dat zy veel lichts over de gefchiedenis van den Zaligmaker en over de eerfte leere der Apostelen verfpreid hebben, als hebbende zeer na aan de tyden derzelven geleeft. Men kan ook uit hunne fchriften de oorzaak der eerfte dwaalingen, willekeurige plegtigheden en verkeerde inbreuken in den Christelyken Godsdienst opmaaken, om welk groot nut men deeze  4<5 GEOPENBAARDE ze Werenfchap gerust by de voorige voegen mag, en wy zullen 'er daarom ook in 't vervolgeen weinig breeder over handelen. Leonard. Wat zyn wy niet aandien deugdzaamen medeburger verpligt, die zo veel kennisfe met zo groote moeite en vlyt byeenverzamelt om zyne medeburgeren den weg die tot deszelfs tydelyk en eeuwig heil ftrekt aantewyzen en 'er hem op te onderfteunen I Ernestus. 't Is daarom dat men met grond, over de Heilige Godgeleerdheid en derzelver Bedienaaren zig in deezer voegen tot Gode kan uiten: o p  GODSDIENST. 47 OP DEN GE OPENBAARDEN GODSDIENST. Is ooit een weetenfehap den mensch ten heilgegeeven, 'T is zekerlyl;, o God ! dc leer van 't eeuwig keven; Geen kennis is zo nut, nie:s gaat ons nader aan Dan 't grondig kennen van Uw wezentlyk beftaan : Gy zelf leert dit den mensch, doet dit Uw Tolken leeren, Wie kan de waarde dier Gezanten ooit waardeeren, Wanneer hun wandel fteeds het egte kenmerk draagt, Van nederige deugd die U het meest behaagt. Zo dra de ziel ontluikt is wel in 't recdlyk wezen, Een ftille erkentenis van Uw beftaan te kezen'; Waar immer Reiziger, nieuwsgierige oogen wendt, Is wel de Schepper van het Grootsch Heelal bekend Waar zelfs (kgts menfchen zyn in de onbekendfte landen, Waar naauwlyks Zon verfchyiit en waar haar ftraalen branden. Geen wonder! Alles leert. De groote Ilecmel zingt Uw' Oiiuitfpreekbren lof, daar 't Hcii' der Sterren blinkt En tintelt aan den boog van 't eindgezigt geklonken Of in den Oceaan van 't groot ilcclal verzonken, Onzichtbaar voor ons oog: op Aarde roept het Kruid, De Plant, de Steen, het Dier, om ftryd uw' lofgalm uit. Maar dien gc 't hebt gegund uw liybel te doorbfai.cn, En uit dien Bloementuin een Honigfchat te gaêren Bevinden tot een loon dier rusteloozc vlyt Dat Geook de ImtnanuSl, de God der Zondaars, zyt. De God der Zondaars'. dit, dit ftreeft het al te boven! Hier wykt de kennis voor het nederig geloven; Hier zwygt en Aarde en Zee en 't pMgdg Stergewelf. Deeze Openbaaring, Heer, behield ge voor u zei.'. 7.0  48 GEQPENB. GODSDIENST* Zo lief hebt gy den mensch, zo waard is U zyn wezen Gy zelf doet hem zyn heil, zyn eeuwig welzyn leezen! Natuur fpreekt grootfche taal daarzeons Uw aanzyn biedt, Maar 't Ileir der Schepslen kent deeze uwe Liefde niet, Waardoor ge ons ecuwig wee in eindeloos verblyden Verkeert en de Erffchuld boet door eigc kruis en lyden. Waar is 't dat men in 't boek der Schepping blyken leest Van 't Heilig Drie en Een, God Vader, Zoon en Geest. Van de uitverkooren Schaar gebooren in Uw zegen, Uw eige ontfangkenis, uw duistre liefde wegeH. 6 Menfchenliefde , die 't vernuft te boven ftygt, De Schepper leeraart zelf, waar 't nietig Schepfel zwygt!  DERDE SAMENSPRAAK. INHOUD. Waardoor de vermenging der Seclen verhoed Wordt, Wat het oogmerk der Leerflellige Godgeleerdheid zy. Verfcheidene bcnaamingen derzelve. De voornaamfle foorten van Leerflellingen in den Christelyken ■ Godsdienst. Scbadelykheid van de vermeerdering derzelve. Wiens zaak het inzonderheid zy de Dogmatica te beoefenen. Hoe men daarin behoort te iverk te gaan. Welke de noodzaakelykfle Leerflellingen zyn. Verklaaring van fommige Godgeleerde Boektytels. Symbolifcht Schriften. Nut der Wysbcgeerte in den Godsdienst. Welke Leerflellingen zuivere en welke gemengde genoemd voorden. Leonard. Sedert onze laatfte Samenfpraak over den Geopenbaarden Godsdienst, heb ik meenigmaalen gedagt, hoe 't toch mogelyk «y, dat in de byzondere Seclen van het Christendom, elke zonder de geringfte vermenging SXE.STE AFDEEUNC. JJ mpv OVER DE LEERSTELLIGE VjOD GELEERD HEID. ( Tbcologia Dogmatica.)  fa LEERSTELLIGE met eenige andere, bepaaldelyk by eene zekere Leerwyze blyve. Mykoomtvoor, dat, wyl de H. Schrift, de eenige bron is, waaruit alle de Gezindheden onder de Christenen hunne Leerftellingen putten, *er ook eene volkonene eensgezindheid tenopzigte derzelve, onder hen moest plaats hebben: ten minsten dat eene onderlinge inéénfmelting en vermenging van wederzydfche gevoelens onvermydbaar moest zyn. Karei. Di t is eene zwaarigheid die ik reeds, in ons voorige gefprek over de Godgeleerdheid, heb willen inbrengen. Hoe koomt het dat de Roomfchen, by voorbeeld , niet fomtyds Proteftantfche gevoelens koesteren, en dat 'er onder de Proteftanten niet fommigen gevonden worden,die Linker, Calvyn, enMenno enz. onderéén verwarren ? Ernestus. Zulke Christenen zyn 'er wel; maar deezen kan men in den ftrengften zin niet houden voor aan eene zekere Kerk verknogt te zyn, en zy kunnen zo lang hun gevoelen zó onbepaald blyft, in geencrlei by. zondere Kerk als leden worden aangenomen. Léonard. Is 'er dan eenig middel om dit gevaar, dat my toefchynt eiken beoeffenaar der Godgeleerdheid te dreigen , gemakkelyk te verhoeden ? Ernestus. Nergens vindt men voor elke Gezindheid zekerer wegwyzer op de paden des be-  GODGELEERDHEID. 51 befchreeven woords dan de Leerjïellige Godgeleerdheid. Parus. Kan men dan door dezelve de beste en der waarheid naastbykoomende meeningen ontdekken ? Ernestus. Neen , dit is haar werk niet: zy geeft alleenlyk de bepaalde en kenmerkende Leerftukken aan de hand , Waarby men den Christelyken Godsdiénst in 't algemeen en elke Gezindheid deszelfs in 't byzonder, kennen en van andere Godsdiensten en Gezindheden onderfcheiden kan. Ccmelis. Maar wat is dan de wegwyzer der Waarheid, waardoor men uit alle dieverfchillende meeningen de waare kennen kan ? Ernestus. Deeze is de Reden , die zig wel onderwerpt aan 'c geene boven haar verheven is i maar al wat tegen haar ftrydt, met recht verwerpt; edog wyl elk zyne Reden méenende te raadpleegen ,door gebrek aan bekwaamheid om rechtmaatig tê redeneeren , in verfcheidene dwaalingen vervallen kan, en men, door zulk eene handelwyze niet te beteugelen, zo ■Veele meeningen als'er menfchen zyn, zoude zien ten voorfchyn komen ; wyl elk mensch zyne byzondere wyze van eene zaak te befchouwen heeft, en deeze wyzen, onder de Menfchen tor in het oneindige verfchillen: daarom is het noodzaakelyk dat elke Godsdiensten elke Gezindte een bepaald lighaam van ftelD a ü#<  «?i LEERSTELLIGE lingen bezitte , en dit lighaam en deszelfs ontleeding maakt het voorwerp der arbeid van de Leerjïellige Godgeleerdheid (Theologia Dogmatica) uit, welke door fommigen ook wel Thetica, Stellige- Theoretica, Befchouwende- en Syjiematiea, Stelfel-Godgeleerdheid genoemd wordt. Leonard. Waarom verkiest UE. den naam Dogmatica boven de anderen ? Ernestus. Om dat deeze fpreekwyze de algemeenfle en tevens de netfte is, om het voorwerp dat men 'er mede bedoelt, uittedrukken, en het welke bepaald wordt te zyn: Het gehccle SamcnJIelvanaUe de Leerflellingen, die door elke Gezindheid heieeden worden, het zy ze die onderwyst als Geloofspunten , of door Prediking, of door mondelyk en ondervraagend onderwys (CatechifaUo') of op welk eene wyze het ook anders zoude mogen weezen. Cornelis. Hoe veele Leerflellingen zyn 'er wel in den Christelyken Godsdienst in 't algemeen? Ernestus. De Christelyke Kerk is zo zeer famengefteld in haare byzondere Hellingen, als ze eenvouwdig in haare Zedenleer is: deeze is onder alle Cezindbeden dezelfde, en het ware te wenfehen , dat het met de Stellingen mede zo gelegen ware, als wanneer 'er flechts ée'ne gezindheid onder de Christenen zoude ge*  GODGELEERDHEID, ƒ$ gevonden en de waarheid van dien Godsdienst zelfs voor ongelovigen blykbaar worden. Maar de Stellingen zynmeenigvuldig, en de begrippen en raeeningen omtrent dezelve nog menigvuldiger. Men telt (a) Leerflellingen welke op het licht der Reden gegrond zyn, (b) Leerflellingen welke uit het Oude Verbond en uit Mofit Schriften geput worden , (c) Leerflellingen welke men in het Nieuwe Verbond en inde Leer van Jefus zelve aantreft, (d) Leerflellingen welke de Kerkvaders uit de H.Schrift getrokken hebben, (e) Leerflellingen welke de Kerk onder het Nieuwe Verbond door Confilien in verfcheidene Eeuwen faamgeroepen, den Christenen heeft voorgefchreeven, fjf) Leerflellingen die de Pausfen in hoedanigheid van" Kerkvoogden , door hunne Bulten hebben ingevoerd. By welke men inzonderheid ten opzigte van de Proteftanten kan voegen fjg) de Leerftellingen, welke de Hervormers en boven allen Luiberus en Calvinus geleeraard hebben, (h) De Beflisfingen der Synoden (Decijiones Synodales) en eindelyk (i) de Leerftellingen, welke de Hoofden der byzondere en uit het algemeene lighaam afgetrokkene Gezindheden als zyn de Socinianen, Mennonieten, Kivaakers enz. leeraaren , gelyk ook het oneindig getal dier Kerkleden, welke zig den naam . en leer van een' of ander' Geleerden aanmaatigen; als by voorbeeld: Voeiiaanen, Coccejaanen D 3 enz.  54 LEERSTELLIGE enz. Elke deezer Gezindheden meent haare Leer op de Reden en Openbaaring gevestigd te hebben. Karet- Kan men dan geen goed Christen zyn, zonder alle deeze Stellingen onderzogt te hebben? Ernestus. Voorzeker , ware dit anders, 'er zouden weinige goede Christenen gevonden worden! Leonard. Men kan zig nogthans niet belooven, de beste meeningen te voeden , alvoorens men zyne begrippen met andere vergeleeken en ze alle onderzogt hebbe. Ernestus. Dit zoude ik met u gevoelen, zo't zeker ware , dat de verfchilpunten in onzen Godsdienst, ter Zaligheid dienstig waren; maar den goeden , den liefdenryken God zy dank gezegd, daarvoor dat de voornaamfte Geloofspunten in den Godsdienst der Christenen, door al deszelfs belyders genoegzaam éénftemmig beleden worden .• 's menfchen ellende door den val van den Eersten Mensch in het Paradys, Gods wonderdaadige verlosfing van het gevallen Menschdom, door den dood van Jefus Christus en de belofte der Zaaligheid aan allen die in Hem gelooven, ziedaar de drie voornaame Geloofspunten, welke men ook by alle feiten, die elke onder haaren ftandaart het ongeloof be.lryden en het Christendom verderijgen, aantreft. Zy, die deeze Leerftellingea. yej-  GODGELEERDHEID. 55 vermeerderden, deeden in verre na geenen dienst aan het Christendom. De Eenvouwdigheid is fleeds de wezenlyke eigenfchap der volmaaktheid,gelyk het famengeftelde die der onvolmaaktheid is. Men zoude zonder de waarheid te beledigen, niet kunnen ontkennen, dat onder alle de verfcheidene Gezindheden in den Christelyken Godsdienst, 'er niet veelen zyn, die , op zeer afgetrokkene befchouwingen, zifteryen en zeer dubbelzinnige verklaaringen rusten. God nu heeft zekerlyk niet gewild, dat alle menfchen Godgeleerden wierden , noch hun zyn Heilig woord gegeeven om ten Twistappel te dienen , om hen hun gantfche leven door, onledig te houden, met het lastig onderzoek van zó veele. geloofspunten , en door deeze arbeid belet zynde, zo wel de arbeid als pligten van een waardig Lid der Maatfchappy te veronagtfaamen. 'tls dan daarom noodzaakelyk dat de Leerflellingen, die den Mensch ter Zaaügheid in zullen geleiden , weinig en eenvouwdig moeten zyn. Zonder welke voornaame eigenfchapper., zy, gelyk reeds beweezen is, onvolmaakt zouden v/eezen,en"dus eer het kenmerk der menfchelyke zwakheid, dan dat der Goddelyke Wysheid zouden draagen. Dit dan alzo zynde, gelyk het uit de Wysheid Gods duidelyk voortvloeit , ziet men ligt, dat elk Christen juist D 4 niet;  $<5 LEERSTELLIGE niet, tot zyne Zaligheid, het naauwkeurigst onderzoek der zo zeer verfchillende rneeningen in het Christendom benoodigd heeft; maar de Godgeleerden en die hunne Studie en beroep maaken van het onderwyzen der onkundigen, behooren alle deeze gevoelens naauwkeurig te kennen , om bekwaam te zyn het ongeloof te beilryden, den twyffelenden Geloovigen te recht te helpen, en reden van elke hunner Leerflellingen te kunnen geeven. Hier toe nu kan de Leerjïellige Godgeleerdheid, die beknoptetyk,in eene Wysgeerige orde, alle de Leerflellingen van den Christelyken Godsdienst voorftelt, ten hoogsten van dienst zyn. Leonard. Gy zegt in eene Wysgeerige orde, Myn Heer! maar zyn de verborgenheden van den Godsdienst, waar over veelal de verfchillen ontftaan, wel gefchikt om naar eene wysgeerige orde , die niets vastftelt dan dat zonneklaar bewysfelyk is, voorgefteld te worden? Ernestus. Men verftaat in dit geval door het Woord IVysgeerig niet volftrekt de wyze der Wiskunstenaaren ; zodanig eene naamentlyk als de Hoogleeraar Wolff op de Wysbegeerte in't algemeen gebeezigd heeft, ó Neen! alle onderwerpen zyn voor eene zo juiste en ftrenge betoogwyze niet vatbaar. Men vereischt alleen in die Wysgeerige orde, welke vooronderfield  GODGELEERDHEID. 57 fteld worde in de Leerftelllge Godgeleerdheid plaats te moeten hebben , eene regelmaatige orde in de fchikking van het Stelfel in 't algemeen, eene aaneengehegtte volg-reeks der floffen, waaruit het faamgefteld is, juiste bepaalingen, grondige bybrengingen, klaare bewyzen, overeenftemmende aanhaalingen, treffende voorbeelden en eindelyk al wat tot een onderwys van dat gewigt behoort, 't Is ook zeer noodzaakelyk in de Leerftellige Godgeleerdheid, in het begin van elke ftelling de kunstwoorden en eigene uitdrukkingen op te zoeken, die het gebruik der Godgeleerdheid heeft toegewyd ; die te verklaaren en uit elke zekere bepaalingen der Grondwaarheden te trekken, 'er voorftellen (propojliiones), uit te vormen en die door byvoegfelen (Scholid) en goede redeneeringen op te helderen : eindelyk moet men in diergelyk eene arbeid niet verzuimen van zulke uitdrukkingen te beezigen, die in de Symboiifche Schriften gebruikelyk , in de Christelyke Kerk algemeen aangenoomen en onveranderlyk zyn , wil men geen verwarring in het Stelfel van den Christelyken Godsdienst veroorzaaken; maar voor alle dingen blyft het eene onvermydbaare verpligting, dat men zig volkomen meester maake, van alle de bewyzen , waar mede de waarheid, het gezag eo de Goddelykheid der Heihge SchrifD 5 ceo  5* LEERSTELLIGE ten geftaafd kunnen worden , deeze eenige is de grondflag van alle de Leerflellingen en da as, waar op de geheele Leer ru t. Cornelis. Welke zyn wel de noodzaakelykIte Leerfteliingen in den Christelyken Godsdienst? Myn Heer! Ernestus. Men kan die , gelyk ik zo even gezegd hebbe, tot drie voornaarae Geloofspunten t'huis brengen , maar bepaald tellen de Godgeleerden ze in deezer voegen op • Ecrstefyk. Het beftaan van één eenig God in drie Perfoonen. Ten tweeden. De noodzaakelykheid van den Middelaar of Verlosfer. En Ten derden. De wezenlyke komst van den Middelaar op Aarde. Deeze punten zyn het,welke door de reden en openbaaring genoegdoenend geftaafd zynde, den toegang tot het bewys der overige Stellingen openen. Leonard. Maar ik heb wel eens, naar my voorftaat, andere benaamingen aan de Leerftellige Godgeleerdheid hooren geeven , en wel eens boeken over die Weetenfehap met geheele vreemde Tytels zien pronken. Ernestus. Men verdeelt dezelve ook naar believen van fommige Godgeleerden in verfcheidene foorten; maar, buiten dat deeze verdeelingen en benaamingen al te pedantiesch 2yrr, is 't altyd in elke weetenfehap beter de by-  GODGELEERDHEID- s9 byzondere takken derzelve niet ondereen te verwarren. Iets anders is de Leerftellige — iets anders de Wysgeerige- en weder iets anders de Strydende-Godgeleerdheid. Deeze takken vereisfchen elke eene afzonderlyke behandeling, waar door men-meer orde in den Geest bewerkt en veel meer lichts over de duisterheden der ftoffe verfpreidt : Egter om UL. niet verlegen te laaten over de beteekenis van zekere duistere uitdrukkingen en Tytels van Godgeleerde Werken , zo weet dat de Godgeleerden nu eens de Stellige Godgeleerdheid met de Zedekundige vermengende, hier uit een famenftel fmeedden ,dat ze Befibouivtnde en vjerkiaadige Godgeleerdheid of Stellig-Zedekimdige Godgeleerdheid ( Theologia theoretico praBica vel Tbeologia thetico moralis) genoemd hebben; dan weder hebben zy de bewyzen die fommige andere Godgeleerden voor byzondere Hellingen bybrengen wederlegd, en deeze leerwyze de Stellende- Leerjïellige of Stellend flrydende Godgeleerdheid QThechgia thetico-dogmatica vel pofnivo polemica) betyteld ; dan eindelyk hebben zy de Natuurlyke en Geopenbaarde Godgeleerdheid inééngefmolten en daaruit eene leer voortgebragt die ze Wysgeerig-Godgeleerd QPhilofophico-Theologicd) genoemd hebben e:iz. Karei. Maar, Vader ! gy fpraakt zo even van Symbolifche Schriftm, welke zyn die en wat is  6b LEERSTELLIGE ïs haar gebruik in de LcerJleVige Godgeleerdbeid? Ernestus. De Symbolifche Schriften ontleeIien haaren naam van het Griekfche woord Symbolon, dat een teeken of kenteeken beduidt, waar door de ééne bende of zaak van de andere wordt onderfcheiden'; zy zyn in den Christelyken Godsdienst de volgende : De belydenis des Geloofs der Apostelen , die der Kerkvergadering van Nicaa, die van den H. Atkanafms, de Formulieren van eenigheid (Formuli Concordice) de Stellingen van de Kerkvergadering te Trente (Consilium Tridentinum) deCatechismus of het Geloofsonderwys vznlLutherus, de Augsburgfche Geloofsbelydenis , de Smalkaldifche Geloofspunten, de Heidelbergfche Catechismus enz. Deeze allen behoort de Christen Godgeleerde grondig te kennen, by welke kennis de Kerkvaderlyke (Patriftica) endeSchoolfche QScholaJlica) Godgeleerdheid, gewyde Gefchiedkunde en de gefchiedenis_ der Kerkvergaderingen en byzondere fam enroepingen (Concilia & Synodij de Natuurlyke Godgeleerdheid en de kennis van Godgeleerde Schryveren niet veronagtfaamd moet worden. Leonard. De Wysbcgeerte fchynt my egter ook toe, onmisbaar in eenen redenlyken Godsdienst, te moeten worden toegelaaten. £rntS'  GODGELEERDHEID. 6t Ernestus. Voorzeker. De openbaaring rust op de grondwaarheden van de Natuurlyke Godgeleerdheid, en deeze is aan de Wysbegeerte onaffcheidbaar verbonden ; edog men moet de hulp der laatfte met voorbehoedfaamheid gebruiken , en die niet aanzien voor den grondflag der Godgeleerde Hellingen, maar alleenlyk als het middel om die te verklaaren en optehelderen. De H. Sc hriften maaken altyd de waare grondflag van den geopenbaarden Godsdienst uit; maar de Wysbegeerte loopt wezenlyk toe om het beftaan en de eigenfchappen van het Goddelyk Wezen nader te omfchryven en de noodzaakelykheid van de Schepping des Heelals door Gods almagt tegen alle mogelyke wyzen van gevallige voortbrengingen te verdeedigen. Zy geeft meede waarfchynelyke gisfingen aan de hand wegens het voorneemen dat men Gode met de Scheppinge van het Heelal kan toefchryven, zy bewyst de noodzaakelykheid van het behoud der gefchaapene Waereld, zy bewyst, onderfteld hebbende, dat God niet dan het bestmogelyke in elke foorte hebbe kunnen voortbrengen, dat Hy den mensch niet anders als die werkelyk is of by de Schepping geweeft is, heeft kunnen Scheppen. Zy rechtvaerdigt het Opperwezen wegens de Straffen der Zonden, onderftellende dat het Zedelyk kwaad niet door eene volftrekte noodzaakelykheid, der waereld is op-  «2 LEERSTELLIGE opgedrongen, maar door 's menfchen misbruik zyner vryheid , het fchoonfte voorrecht der menfchelyke Ziele, allengskens is ingefloopen; zy befluit hieruit de noodzaakelykheid' eens Middelaars tusfchen het beledigd Opperwezen en den ongenoegzaamen en zwakken Mensch; zy brengt een ontelbaar getal van bewysredenen te berde om de onflerflykheid der Ziele en het toekomende Leven te bewyzen, welkers gefteltenis betrekking moet hebben op de Zedelyke daaden des tegenwoordigen Levens, en eindelyk doet zy uit de liefde jegens Gode, als het allervolmaakfte Wezen , uit de erkentenis die wy Hem als onzen Schepper en bewaarder fchuldig zyn en uit den eerbied die Hy als onze Vrymagtigfte Meester van ons vorderen kan, dd allerkragtigfle beweegmiddelen tot hetbeoef.j fenen der Deugd voortfpruiten. Petrus. Er zyn nogthans, dit zult ge my,, Myn Heer ! zekerlyk gereedefyk toeftemmen , Leerflellingen in den Christelyken Godsdienst, die uit de Wysbegeerte weinig opheldering ontleenen. Ernestus. Dit Uw voorflel geeft my gelegenheid om, ten befluite van ons gefprek^ UI. nog te waarfchouwen dat men alle de Leerflellingen in zuivere (puree) en vermeng' de Cmixtce) gewoon is te verdeelen; dat is, met andere woorden Q\ ) in zulke die alleen  GODGELEERDHEID. 63 leen door de Openbaaring gekend worden, en (b) zulke die door de Openbaaring en de Reden tevens kenbaar zyn. Op deeze laatfte oeffent de Wysbcgeerte haar grootfte kragt; onder de eerfte foort behooren (1) Het geloofspunt der H. Schrift zelve, te weeten wegens deszelfs Goddelyken oorfprong, gezag en wezenlykheid, (1) de leere der Drieeenheid, (3) die van den oorfprong des kwaads, (4) H£t geheele Geloofspunt van Jefus Chris> (5) de leere van de kragt en werkingen van den H. Geest. (6) Die der Verbondzegelen (Sacramenta) f» die der Boete (panU tentia) (8) die van het geloof in J, Christus (9) die der goede en kwaade Engelen, Ció) die van het einde der Waereld en het laatftc Oordeel, fn) die van de Algemeenheid der Kerke enz. In alle deeze doet de Wysbegeerte weinig nut, en wordt fomtyds fchadelyk, naar de vermaaning van Pauhts. Maar zy dient voornaamentlyk in de gemengde Stellingen , welke de volgende zyn: (1) de Leere van God in't algemeen, van zyn Wezen, toeëigeningen en Werken, (Q.) De leer der Schepping, (3) die der Voorzienigheid en bewaaring van de Waereld , (4) die. der Zonde, voor zo verre ze eene overtreeding van de Wet is , (5; die van de ftraffen en belooningen naa den dood. Zy die alle deeze Stellingen en de gevoelens van elke Gezind-  <34 LEERSTELLIGE zindheid wegens dezelve, beftudeerd, doorgrond en wel begreepen hebben , kunnen zig verzekerd houden, dat ze eene volledige kennis der Leerftellige Godgeleerdheid bezitten. • OP  GODGELEERDHEID. tfS OP DE LEERSTELLIGE GODGELEERDHEID, » iZa veele Steifelen! Wat toch zai 't waare weezent Wat twisten zyn 'er niet om 't waar Geloof gereezen ! „ De Kerkgefchiednis tuigt, hoe vaak ddn enkel woord j, De Christenfchaar verdeelt en haaren Kerkvrce ftoort; ï, Was eensgezindheid in haar Leergeftcl te vinden i, Men zag my lang reeds 't hart aan Haar Geloof verbinden J ' 5, Maar elk volgt zyn begrip, Èü doemt iii feilen haat „ Het vrye denken, als een aUerfèhaadiykst kwaad. „ Ik wierd dan zcekcr weer verketterd door die leeken; Wier Stellingen my niet als ztiivre Waarheen biceken. i, Best blyve ik uit dien drang:" dus fpreekt het Ongeloof, F.n is voor 't Heilig Woord en 's Hceren Tolken doof; Maar Twyfflaarl vindt gy niet, waar ook het oog zig wende, Dit onvermydlyk kwaad zelfs in uwe cigne bende? Toon my dien Wysgeer, die ooit Stelfel leerde of vond. Dat niet juist tegen 't wit van andren overftond. Waar heclitt' men zig dan aan? 'Er b'lyft zo veel vernööienj De Reden is te zwak, haar lamplicht doet vaak dooien: ÏERSTE AfDEELINCi E Wefl  f56 LEERST. GODGELEERDHEID. Men volg' dan 's Hemels toorts, die wyst den rechten baan. Wie zou een lampje niet om 't Zonnelicht verfmaên? Daar nu de oneenigheid ook Wysbegeerte ontluistert En doffe onzekerheid den Redenglans verduistert Verdryve 't helder vuur van 't achtbaar Bybelhcht De dikke nevelwolk van voor elks zwak gezicht. VIER-  VIERDE SAMENSPRAAK. Over De Uitlegkundige Godgeleerdheid". Èxegefis & Hermeneutica. INHOUD* Moeilykbeid der Uitlegkunde. Tweeledigheid derzelve. Hulpmiddelen tot dezelve, betreffende de verklaaring des Ouden Teflaments. HebreeuwfcheStipkunde. Mazora. Keri en Chetib. Drieledige Kabbale. Jerufalemfcbe en Babylonifche Talmud. Mischna en Gemara. Targum en Oosterfche Taaien. Hulpmiddelen betreffende de verklaaring des Nieuwen Testaments. Griekfche Taal en Oudheden. Hulpmiddelen ter verklaaringe van beide de Testamenten byeen genoomen. VeeU taalige Bybels (Polyglotia) Bybels met kantteekeningen (Glosfata') Woordenboeken van overeenflemmende Textwoorden. (Concordantia) Gelykmaatigheid QParalellismus) des Letterlyken (Senfus Litteralis) en voorbeduidenden Zins {Senfus Typicus) van fommige Textwoorden en de Lectio Acroamatica. Petrus, y fpraken in onzen voorgaanden byeenkomst over de byzondere Leerflellingen der Christenen, en U Ed. berichtte ons, E 2 dat  68 UITLEGKUNDIGE dat elk Leeraar verpligt is zyne Leeken in.de byzondere Stellingen van zyne Kerk te onderwyzen , en alle tegenwerpingen, zo veel hem mogelyk is, uit den weg te ruimen; maar,wegens het verloop des tyds en de uitbreiding des gefpreks, hebbe ik verzuimd UEd te vraagen , of de Leeraaren daar mede wel ligtelyk te recht geraaken, daar het niet minder dan zeker is, dat eenvouwdige lieden fomtyds vraagen kunnen voorftellen , die den kundigften zeiven veel moeite verfchaffen. Ernestus. Ligtelyk te recht geraaken, zegt ge! 't Is wel verre van daar, gelyk ge uit de optelling der kundigheden, die tot zo zwaar eene taak vereischt worden, wel dra zult kunnen opmaaken, en ware het niet, dat de vlytder Geleerden hier toe eene Leerwyze gevormd hadde, die deezen zwaaren arbeid,door in alles den kortften weg en de gefchiktfte hulp. middelen aan te wyzen, aanmerkelyk verligt hadde , men zoude den Christelyken Godsdienst welhaast onder de bezwaarenisfen des ongeloofs hebben zien bukken;maar, met deeze gezegende wapenen voorzien zynde, wykt men geen voet voor deszelfs beftryders, en befchermt de zwakken voor de verleidende ftem der Dwaaling. Leonard. Welke is die voor den Leeraaren, naar my voorkoomt, onmisbaare kunde ? Ernestus. Zy wordt de Uitlegkundige Godgc* litrd~  GODGELEERDHEID. 69 ïeerdheid, en onder de Geleerden Exegejls en Hermeneutica genoemd, en volgt zo gefchiktelyk op de Dogmatica, die wy in ons laatfte avondgefprek behandeld hebben , dat , zo Petrus door deszelfs voorftel my niet ongevoelig op deeze Stof gebragt hadde , ik die met voordagt zelve opgehaald zoude hebben. Kornelis. Dat is waarlyk zeer gevallig; maar UE. noemt twee Latynfche benaamingen, zullen wy dan nu twee Weetenfchappen tevens befchoawen? Ernestus. Neen,flechts ééne, maar die zig in twee takken, die elke haaren byzonderennaam voeren , laat verdoelen. Het woord Ercgejis naamentlyk worde afgeleid van het Griekfche woord exegouflhai, dat verhaalen of verklaaren beieekent, en kan dus met verklaaring overge zet worden, en Hermeneutica ftamt meede van dezelve taaie en wel van het woord Hermeneuein af, dat onde; toeken, doorgronden en ophelderen beteekent. De eerfte is eene foort van beredeneerde Spraakkunst, en de andere eene verklaaring van geheele voorvallen en gebeurtenisjen, en deeze twee kundigheden worden onder eenen naam van Uitlegkundige Godgeleerdheid begreepen Men bepaalt ook de Exegefis door dezelve eene Weetenfehap te noemen, die den waarin zin der oorfprongtyke Texltvoorden der H. Schrift leert verjlaan en begrypen, en door E 3 de  7o UITLEGKUNDIGE de Hermcneutica verftaat men de kunst om de H. Schrift aan anderen te verklaaren; maar wyl deeze kundigheden in den grond op het zelfde doelwit, te weeten het verftaan der Schrift in 't algemeen uitkomen, en de hulpmiddelen, die tot beide deeze Takken gebruikt worden, dezelfde zyn, kunnen wy die gcmakkelyk onder éénen Hoofdtytel befchouwen, Karei. Welke zyn die Hulpmiddelen? Va* der! Ernestus. Om de H. Schriften , zo wel die des Ouden als des Nieuwen Verbonds, wel te begrypen, is het onvermydelyk, dat de Godgeleerde niet alleen de Taaien moet verftaan, waarin deeze boeken oorfprongelyk zyn famengefteld , maar hy behoort mede grondig bedreeven te zyn in de Gefchiedenisfen en Oudheden van die aloude tyden, waarin hunne Schryveis leefden. Van de Taaien zullen wy in het vervolg gelegenheid vinden om bepaaldelyk te handelen, en ze thans niet aannaaien, dan in zo verre ze tot de Hermcneutica dienftig zyn : wat betreft de Oudheden, Gefchiedenisfen en Zeden der Bybelvolken , in deeze moet de Schriftuitlegger zig tot zo verre oeffenen, als de verklaaring der Schriften zulks vereischt, zonder zig met beuzelagtige kleinigheden en hairkloveryen op te houden, die doorgaans meer nevelen over de Godgeleerd-  GODGELEERDHEID. 71 leerdheid verfpreiden,dan de Schoolfche Wysbegeerte daarin immer heeft kunnen veroorzaaken. — Leonard- 't Zal met het vertolken des Bybels eveneens gelegen zyn, als met het vertaaien van alle andere Schryvers: de Vertaaler zal zig zo veel hem mogelyk is , in het oogpunt van denOpftellerbehooren te plaatfen,en deszelfs meening, oogmerk, vernuft, driften en fmaak moeten tragten natebootfen, tevens zig den tyd waarin, en het volk waar voor hy fchree? vertegenwoordigende. Ernestus. Deeze Uwe aanmerkingen maaken waarlyk de grondfhg der vertaalingen in 't algemeen en die der H- Schrift in 't byzonder uit. Veel nuts verfchaffen dus tot deezen arbeid, de uitmuntende Bybelverklaaringen en oordeelkundige aanmerkingen, welke in genoegfaam alle Europifche Taaien voorhanden zyn : waar nog als gefchikte hulpmiddelen by komen eigen gezond oordeel, eene juiste denkwyze, en een fcherpzinnige geest", om al 't geene,'t welke 'er nog ontbreeken mogte, aan te vullen. De kennis der Hebreeuwfche en Chaldeeuwfche Taaien, de Hebreeuwfche Stipkunde (Puncluaiio) die der Rabbynfcbe en talmudifcbe Uitleggingen, de Mazora en Kabbalé der Joodcn , zyn nogthans de meer byzondere kundigheden, welke tot het vertolken der H. Schriften onmisbaar zyn. E 4 Cor-  7? UITLEGKUNDIGE Kornelis, Myn Heer zal wel zo goed zyn van ons een weinig licht te geeven in de beteekenis der woorden Stipkunde, Mazora, Talmud en Kabbaté, waarvan ik gelove, dat wy allen even onkundig zyn. Ik voor my betuig flegts een oppervlakkig denkbeeld deezer woorden te hebben, en vanfommigen geheel niets te weeten. Wat is eerstelyk Stipkunde? Myn Heer ! Ernestus. Men meent, inzonderheid de Jooden geloo^en dit, dat Mo/es Schriften, gelyk ook die der H. Schryveren, die voor de Babylpnifche gevangenis gefchreeven hebben, enkel uit Medeklinkers beftaan hebben, aan welke men onder het leezen, door de gewoonte en het dagelyks gebruik der Taaie, het geluid mededeelde, even als of'er Klinkletters onder vermengd geweest waren. Maar dat door den dwang der harde Babylonifche gevangenis, deeze wyze van leezen voor veelen moeilyk begon te vallen, waarom naa 't eindigen deezer flaverny, de Propheet Esra A^>. Mundi 3550, deeze Schriften onder handen genomen en elke Letter haar eigen geluid bygezet hebbe , door onder dezelve zekere teekens en Hippen uit te vinden, welke den dienst van Klinkletteren konden doen, 't welk den Israëliten in het leezen en beter verftaan der Schriften orgemeen veel te ftade kwam,en by dc Schryvers naa Esra mede in gebruik gebleeven is, fchooq  GODGELEERDHEID. 73 fchoon anderen deeze uitvinding naa de verwoesting des tweeden Tempels plaatfen. Edog thans daar de veele en onderfchei lene affchriften en drukken der Hebreeuwfche Bybels eene ongelykheid in deeze Stippen , die zeer veel tot duidelykheid des texts bybrengen, te wege gebragt beeft, is het eene allernoodigfte Weetenfehap voor den Bybeluitlegger geworden, om de verminkte plaatfen te kunnen herftellen, en de naauwkeurigfte beteekenis der woorden en fpreekwyzcn uit te vinden ; dit nogthans als in het voorbygaan, wyl wy over de gewyde Oordeelkunde handelende, nog nader over dit onderwerp zullen fpreekep. Karei. Wat is de Mazora? Vader! Ernestus. Mazora beteekent Telling, waardoqr de oude Joodfche Leeraaren , die daarom Ma* zoretben of Tellers genoemd wierden, de zuiverheid der Schriften hebben tragten te bevvaaren, door alle de Letters, Verfen enz. des Bybels naauwkeurig te tellen , en elke derzelve met eikanderen te vergelyken, zo dat de Mazorctben niet alleen weeten te zeggen, hoe veele Letteren 'er in den geheelen Her breeuwfehen Bybel gevonden worden , maar ook zelfs, welke de middenfte van die allen is, 't geen veel tot de bewaaring en zuivere overlevering dier Schriften heeft toegebragt, daar de Bybel eerst , gelyk alle andere aloude Manufcriptcn zonder eenige zinfcheidlng of verE 5 deeling,  74 UITLEGKUNDIGE deeling, met eene aaneen gehegte en onafgebrokene volgreeks van Letteren gefchreeven ware. De Jooden houden de Mazora voor onfeilbaar, en tevens met de accent of ftipteeke,ning voor een werk van Esra en zynen raad, maar veelen onder de Christenen brengen die mede naa de verwoesting des tweeden Tempels t'huis. Petrus. Deeze kennis fchynt nog al waardig te zyn, om door den Schriftuitleggeren vlytig onderzogt te worden. Zouden wy 'er nog wel iets naders van mogen hooren? Ernestus. Waarom niet ? Ik wil UI. zo veel lichts in alles geeven als in myn vermoogen is, maar vreeze alleen volgens myne bepaaling tyds te kort te fchieten, en in het noodigfte te veel te zullen moeten ovcrflaan, egter hoort nog, als ter loops, iets meer byzonders betreffende de Mazora. Twee der voornaamfte deelen derzelve zyn de Kcri en Cbetib. De Cbetib is de Text desHebreeuwfchen Bybels zelve, en de Kcri is de Kantteekening , welke de Jooden uit den Text van andere affchriften des Bybels ontleend hebben , of welke hunne Geleerden tot opheldering vanfommige woorden, nevens dezelve op den kant gevoegd hebben. De benaaming Keri beteekent bykomjlig (accident) en Cbetib, bet geen gefchreeven is. Deeze kantteekening nu wordt door den vlyt der Mazoretbcn, zo veel mogelyk is, Iteeds met den eigen Text ver-  godgeleerdheid; 75 vereenigd,en de een door den ander verklaard. Men kan 'er egter niet altyd op aan , of de woorden in den text wel zuiver Cbetib zyn, zo min als of die op den kant wel altyd Keri genoemd mogen worden , want door het menigvuldig affchryven, zyn 'er fomtyds textwoorden op den kant en kantteekeningen in den text geraakt. 'Er zyn nogthans, ondanks deeze verwisfeling , eenige woorden door de Mazoretben als Text en Kantwoorden duidelyk bepaald. De eerfte worden genoemd Cbetib ve loKeri,dat is bepaaldelyk eigene textwoorden, die beweezen zyn , nimmer kantteekeningen] te zyn geweest, en de andere omgekeerd Keri ve lo Cbetib kantteekeningen , waar van men overtuigd is , dat ze alleen ter uitbreidinge en beter verftand der textwoorden "er zyn bygevoegd, en nimmer onder de Textwoorden plaats gehad hebben. De Keri en Cbetib verftrekken voorts tot het verklaaren der Letter Spel- en Uitlegkundige duisterheden des o. Verbonds. Leonard. Kunt ge 'er ons niet tot nader verftand eenige aanwyzen ? Ernesm, Wat de Letter-en Spelkunstigen betreft, van deezen kan ik UI. geene nadere verklaaring geeven, dan dat de Cbetib fomtyds meer, fomtyds minder letters tot de uitfpraak en fpelling van eenig woord beezigt dan de Keri; edog van het Uitlegkundig gebruik der Keri  76 UITLEGKUNDIGE Kcri kan ik UI. eene plaats aanwyzen ;by voorbeeld: Genefts 24. v. 14. en elders in de Pentatntcbus gebruikt de Cbetib het woord Nabar, 't vfelkecnenmenscb in zyne jongeling febap bereekent, en de Keri verklaart op voorzeidc plaats, dat deeze aan beide Kunnen gemeene naam hier bepaaldelyk door een Meisje moet worden overgezet, in welk begrip alle Overzctters geftemd hebben. Petrus. Wat verftaat men door Kabbalé? Ernestus. Kabbale of Kabbalé is een Hebr. woord, afgeleid van Kibbel, dat is, by beeft onh fangen. Men kan het dus overlevering vertaaien, wyl de Jooden meenendat hunne Kabbalé zelfs van Mo/es tyden tot hen overgekomen is. De eigentlyke Kabbalé beftaat in eene geheimzinnige uitlegging der Schriften , en wordt in twee foorten verdeeld , de Uitlegkundige en Toepasfende Kabbalé: overde laatfte zuilen wy niet fpreeken, als beftaande Hechts uit een befpottelyk bygeloof, waardoor de Jooden alle ziektens en onheilen door fommige Kabbaliftifche textwoorden meenen te verhoeden. Maar de eerfte , te weeten de uitlegkundige Kabbalé is den Godgeleerden van meerder nut, en wordt in drie foorten verdeeld, de eerfte wordt Gcmatria of vsaardeeringe genoemd, en bellaatin de letters voor getallen te neemen, en dus elk woord naar deszelfs telkunftige waarde te befchouwen 3 de tweede foort heet Notdrr c on,  GODGELEERDHEID. 77 con , of optcekenende Kabbalé, en beftaat in elk woord voor eenen volkomenen zin aan te zien, of wel in van de eerfte letters van verfchpidene woorden eenen volkomenen zin te fmeeden. De derde foort heet Themura of verwisfelende., om dat ze fommige woorden en de letters, waar uit die famengefteld zyn, onderling verwisfeit, en aldus nieuwe volzinnen doet ontftaan , waarin de Geleerden onder de Rabbynen een Goddelyk geheim meenen te ontdekken. Kornelis. De Talmud is zeer geagt onder de Jooden, niet waar? Myn Heer! Ernestus. 'Er zyn veelen onder hen,die den zeiven boven alle de Schriften des Ouden Testaments den voorrang geeven. Petrus. Welke is toch de inhoud deezesboekSj en wat beteekent deszelfs naam ? Ernestus. Talmud beteekent in de Hebreeuwfche Taaie ondenrys, en is op de naavolgende wyze in 't licht gekoomen. De Jooden hebben van Mofes de befcbrecven wet, en van de Rabbynen hunne laatere Leeraaren de mondwet ontfangen, welke de Uitlegging van de eerfte is, gelyk ook de verzaameling van alle hunne inftellingen. Zo langen tyd als de tweede Tempel heeft geftaan, mogten de Jooden niets van deeze mondwet aanteekenen, die men daarom Miscbna of Stemgebodnoemde,wyl ze Hechts alleen  73 UITLEGKUNDIGE alleen door de leevende Stemme mogt worden Voortgeplant. Maar omtrent 120 jaaren naa de verwoesting des tweeden Tempels door Tttui Vefpajlanus, bloeide onder de verftrooide Jooden zekere Rabbi Juda, die wegens zyn Godvrugtig leven door de Jooden Rabbcnu Ha Kados (onzen Heiligen Meester) genoemd wordt, deeze Rabbi, die zeer ryk en een groot vriend van den Voorftander der Jooden, Keizer AntoninusPiusws, ziende dat der Jooden voormaalige verftrooijlng bewerkt had, dat die mondwet in 't vergeetboek geraakte, fchreef alle de gevoekns, inzettingen en overleveringen der Rabbyhen zeer beknopteJyk in één boek op, 't geen thans nog onder den naam van Misch11a bekend ftaat, en Waar nit de Godgeleerden m 't algemeen veel lichts haaien, ten opzigte van het burgerlyk beftier en het huishoudelyke van het Joodfche Gemeenebest te dien tyde ; edog alzo dit boek zeer kort en daar door met zeer duidelyk was , gaf dit gebrek plaats aan veele redetwisten en byvoegfelen, welke genadig toeneemende oorzaak waren, dat twee Rabbynen Ravena en Ravafce genoemd te Babylonkn, alwaar de Jooden eene School gefticht hadden, alle de Uitleggingen, die tot op hunnen tyd over de Miscbna gemaakt waren , byeen verzamelden, en die onder en op den kant derzelve als verklaaringen lieten nit-  GODGELEERDHEID. 79 uitgaan. Dit hun werk wordt de Gemara van het woord Gemor (by beef (volmaakt) genoemd, en beteekent dus een volmaaking, of uitbreiding der mondwet; men zegt ook wel Talmud Ba. bylonica om dezen te onderfcheiden van den Talmud Hierofülymüana, die om dezelfde redenen en op dezelfde wyze in het andere Joodfche Hooge School te Jerufalem door Rabbi Jocbanin is opgefceld. De Babylonifche bleef egter het meest in agting, cn tot dezelve heeft Rabbi Salomon Jarchi, gezegd Rafcbi, eenige zeer geagte byvoegfelen vervaardigd, welke onder den naam Tofipbtbooth bekend zyn: de Misebna wordt egter voor het best gefchreeven werk der Jooden van de Geleerden gehouden, en het kort begrip, dat degeleerde Maimonvan dengeheelen Talmud gemaakt heeft, wordt in 't algemeen verre boven den zeiven gefchat. Leonard. Maar zyn 'er wel zo veele dwaasheden in den Talmud, ah mengemeenlykvoorgeeft ? Ernestus. 't Is de Gemara, die van deze've overvloeit, zo dat de fpreekwyze Talmudifcbe fabelen, met recht uit den inhoud deezer verklaaringen van de Misebna ontleend,en op alle beuzelvertellingjes toegepast wordt. Karei. Is dan in deezen Talmud alles begreepen , wat de Hermeneutica tot verklaaring des Ouden Testaments by de Jooden zoekt? Ernestus, Neen, buiten deeze hebben ver- fchei-  So UITLEGKUNDIGE fcheidene Rabbynen nog uitleggingen over d-ë Schrift in andere werken uirgegeeven, tot welkers verftand men zig in de Rabbynfehe Taal, die in uitfpraak en gedaante der Letteren eenigzins van de Hebreeuwfche verfchilt, een weinig moet geoeffend hebben; voorts is 'took nog noodig den Chaldeeuwfchen tongval magtig te zyn, om dat in deeze afgeleide fpraak eenige Bybelboeken, naa de Babylonifche Gevangenis gefchreeven zyn, en 'er ook nog drie Vertaalingen en Verklaaringen des Ouden Testaments in deeze Taal voorhanden zyn; te weeten eene door Jonathan Ben Uzkl, 40 Jaaren vóór Chrifti geboorte, eene door Rabbi Onkelos en eene door Rabbi Akilas vervaardigd, die Targum's of overzettingen genoemd worden. Om dezelve redenen,te weeten om deBybelverklaaringen en Vertaalingen. behoort de Uitlegkundige Godgeleerde ook bedreeven te zyn in de Arabifcbe, Syrifche, CöpbtifcBe, Samaritaan/ebt en Griekfcbe Taaien; wyl daarin mede Bybelverklaaringen voorhanden zyn, welkers onderlinge vergelyking den Uitleggeren en Vertaaleren der Gewyde boeken veel lichts byzetten. Deeze allermoeilykfte arbeid wordt in onze Eeuw veel verligt door het onwaardeerbaar werk van den Geleerden Kennicot, welke ondernoomen heeft alle de voorhanden zynde Manufcripten ^en Verklaaringen des Bybels met eikanderen te vergelyken, en uit die alle eene nieuwe overzetting  GODGELEERDHEID. 8t zetting te vormen, waar van reeds eenige proeven in Engeland het licht zien. Wy zullen wanneer wy de Oosterfche Taaien opzettelyk be. fchouwen, over het een en ander dat hier toe betrekking heeft, wat omftandiger handelen. Leonard. Al deeze voorraad fchynt flechts het Oude Testament te betreffen; maar wat hulpmiddelen zyn 'er tot verfland des Nieuwen Verbonds ? Ernestus. Wyl alle de boeken des N. Testainents in de Griekfche Taaie gefchreeven zyn is het natuurlyk,dat de beoeffening deezerTaa. Ie onmisbaar vóór den Godgeleerden is; maar men moet zig niet verbeelden, dat dit Grieksch het beste, het Atheenfche of Lacedemonifche Grieksch zy, en dat zy die het N. Testament verftaan, daarom ook Homerus , Anacreon of Tbucydidesleezen kunnen; men moet hier noodzaakelyk aanmerken, dat de Jooden geduurende de Babylonifche gevangenis genoegzaam ge heellyk der Hebreeuwfche taaie ontwend waren, en in 't vervolg, van tyd tot tyd verfcheidene gebuurtaalen gebeezigd hebbende ein delyk ook tot de Griekfche gekomen zyn, die zig door het geheele Oosten verfpreid heeften dat by de komst van J. Christus in Vakstim deeze taal aldaar, niet alleen onder de Geleerden, maar ook by het overiee deel der Natie in gebruik is geweest. Alles werd onder hen in t Grieksch gefchreeven en behandeld, gelyk EER.STS AFDEBLWO. F Q>W  82 UITLEGKUNDIGE Cbrisms zig dan ook zelve, in zyne aanhaalingen der Schryveren van het Oude Testament, van de Griekfche Vertaaling der Zeventig Overzetteren bedient, als by de Jooden in dien tyd alleen in gebruik zynde. De Euangdisten en Apostelen fchreeven dan hunne Gefchie iverhaalen en Zendbrieven in deeze zelfde taal, welke, zo als zy die beezigden, in lange na niet zuiver , maar met Hebreeuwfche Taaleigcnfchappen en woordenfchikkingen,die aan hunne gebuurvolken eigen waren , gelyk ook met eigene Godgeleerde uitdrukkingen en fpreekwyzen als doorzaaid is. De vier Euangelisten en de Apostelen verfchillen ook onderling zeer in zuiverheid van Taal- en Schryfftyl. Matheus is, by voorbeeld, in lange zo cierlyk niet als Joannes , noch Judas als Paulus, die een man van Letteren en bekwaam Schryver geweest is; edog boven allen munt Lucas en wel inzonderheid in zyne Handelingen der Apostelen, in eene naauwkeurige wyze van voordraagenuit, Kornelis. Maar zyn 'er ook zo veele onderfcheidene verklaaringen en bevattingen van het N.Testament, als wel van het Oude? en welke hulpmiddelen zyn tot hunne kennis noodig? Ernestus. Zo ik zeide nog meer, geloove ik UI- niet misleid te zullen hebben. Tot de kennis derzelven nu, behoort de Uitlegkundige Godgeleerde zig te beoeffenen in de Joodfche, Egyp-  GODGELEERDHEID. 83 Egyptifche, Babyhnifcbe, Perjtfcbe, Chaldeeuwfibe en Medifcbe oudheden van de tyden , waarin deeze Schriften zyn famengefteld; die in alle Taaien door beroemde Schryveren behandeld zyn, en zig voorts te voorzien van het nuttige werk van den Heere Le Long, betyteld: Boekzaal des Bybels, waar in hy eene volledige naamlyst aantreft van alle de Vertaalingen der H. Schriften, die ooit in het Westen vervaardigd zyn, en'waar van wy eenigzins breedvoeriger in ons naastvolgend gefprek over de geivydè Oordeelkunde (Critica Sacra) zullen uitweiden; nog behoort hy de nieuwere Kantteeker.aars en Uitleggers der H. Schriften met eene gemaatigde keuzeen goeden fmaak te dóorloopen, en zig de bekëndfte veetldalige Bybels ( Biblia Polygloita) eigen te maaken, welker eerfte en'voornaamfte is de Compluicnfer Bybel, die op last van den Cardinaal Ximenes in Spanje in den Jaare 1515 gedrukt is, welke den Hebreeuw* fchenText, Chaldeeuwfche Uitbreiding, Griekfche Vertaaling der Zeventig en de oudfte Latynfche Vertaaling by eikanderen behelst: dé tweede is de Koninglyke Bybel (la Bible Roya~ le) te Antwerpen A°. 1572 uitgegeeven , dei derde die van Le Jay gedrukt te Parys Ao. 1645, de vierde de Ehgelfche gedrukt te London AJ. 1Ö57 j bekend onder den naam van den Bybel van Walton, die 'er de uitgeever van was, benevens nog verfcheidene anderen E 2 die"  84 UITLEGKUNDIGE die vervolgens in 't licht gekomen zyn; edog voor zo volledig en beroemd als de reeds opgenoemden , niet gehouden worden. Petrus. Geeven dan deeze Bybels den Godgeleerden het waare verftand der Schriften tevens aan de hand f, Ernestus. Niet volkomentlyk, zy dienen flechts om de onderfcheidene Vertaalingen met eikanderen te vergelyken; maar meer bepaaldelyk dienen tot het door U bedoelde einde zulke Bybels, die met Kantteekeningen en Aanmerkingen van beroemde Geleerden voorzien zyn , en welke men daarom verklaarde Bybels ( Biblia Glosfata) noemt. Deeze zyn in meenigte voorhanden, en met derzelver behulp, benevens dat van die Schriften , waarin de noeste vlyt der Geleerden de gelyke plaatfen des Bybels vereenigd heeft,en die men daarom (jmcordantia) overeenflemmingen noemt , kan zig de Bybeluitlegger als met zo veele gemakkelyke hulpmiddelen voorzien, waar mede hy zyn Geloof verdeedigen en het gezag der Schriften ftaaven kan. Nog is 'er eene byzondere wyze van vergelyking der Schriftuurplaatfen, welke van de Concordantie verfchilt, en den Godgeleerden hoognodig zynde, ook vereischt,dat ik die UI. xneede doe kennen : zy wordt de gelykmaatigbeid (Paralellismus') genoemd en leert de gelykheid des Letterlyken Zins (fenfus litteralis) met , den geheimen voorbeduidendtn zin (fenfus ty- ficus)  GODGELEERDHEID. 85 picus~) die in verfcheidene texten des Bybels gevonden worde Veele beroemde Mannen hebben hunnen fchranderen geest en nette pen, tot het vinden en duidelyk maaken deezer gelykheden gebeezigd; edog 'er is veelmaalen in 'tonzekere over gegist, immers 'er zyn verfcheidene zwaarigheden uit ontftaan, die tot heden nog onvolkomen opgelost blyven. Leonard. Nu zullen wy zekerlyk wel alles, wat in 't algemeen van de Uitlegkundige Godgeleerdheid gezegd kan worden, afgehandeld hebben ? Ernestus. Gy bedriegt U hierin, 'er blyft in dezelve nog één vak voor den Godgeleerden om te bearbeiden over, en dit is van geen minder nut dan al 't voorige. Het beftaat in het grondig leezen des Bybels dat men Leclio AeroamaHca noemt, en in het welke de Godgeleerde agt geeft op de oude en hedendaagfche Landbefchryving, de Genacht- ïydrekenGefchied- en Oudheidkunde, welke in elk boejk. des Bybels den aandagt kan levendig houden; maar dit is een zo moeilyke en fchaars gebaande weg, dat men niemand raaden kan dien zonder bekwaamen wegwyzer te betreden. Met al den voorraad, dien wy nu ter loops befchouwd hebben , voorzien zynde , kan de Godgeleerde den waaren zin van duistere en fchynftrydige plaatfen der H, Schrift aan andeF 3 ren  W UITLEGKUNDIGE ren verklaaren, maar hy zy immer zo voorzigtig van zyne beflisfingen, anderen niet als onfeilbaare waarheden op te dringen; de Mensch blyft altyd Mensch, dat is, met andere woorden , bepaald en onvolmaakt in deszelfs oordeel, cn God heeft aan geenen Sterveling, aan geenen Godgeleerden noch Kerkvergadering, het recht ter onfeiibaare verklaaringe van zyn Wqord j, in 't byzonder afgeftaan. OP  GODGELEERDHEID O P D E UITLEGKUNDIGE GODGELEERDHEID. 11 oc! fchept de Schriftverklaarer 't licht, Tot hulp van 't aardfchc en zwak gezicht, Uit zulke diep verborgne hoeken? Wat nut fchept het gezond verftand, Dat alle Bygeloof verbant, Uit zo veel oude bcuzclboeken ? Wat baat ons Targum ofKaibaalt Dus is der Ongeleerder; taal, Wat wysheid doet de Talmud hooren? Wat leert der Heidnen Tempelpracht Den Christen,die hun leer niet agc, 't ls immers moeite en tyd vcrlooren. AI te overhaast is een bcfluit, Dat men voor 't onderzoeken uit, Eén voorbeeld zal dit duidlyk toonen: Elk toets' zyn denkwyze aan dit beeld, Waarin het eigen kenmerk fpeelt Van hen, die vlyt met fmaad belooncn. Hy die het goud, dat prachtig niet, Met grootc moeite delven ziet, Uit 's Aardryks altyd duistrc klooven, En nooit te vooren 't groot beflag Tot zulk een werk vereischt, bezag, Kan naauw zyn eigen oog gelooven; p 4 Want  88 UITLEGK. GODGELEERDH. Want eindlyk wordt een klompje ftof, Verkoperd, vuil, afzichtlyk grof, Uit 's Aardryks fchoot om hoog gezonden. Is dit dan 't goud, dat elk verblindt, Waar Vorst en flaaf zyn heil in vindt? De fpoor der Deugd, het aas der zonden I Zo fpreekt dan de onervaaren geest, Als waar 't een ydel werk geweest; Maar als het edel Kunstvermoogen, Door vuur 't metaal uit d'Ertzklomp trekt, En 't glansryk goud elks aandagt wekt, Dan ftaat de Mensch als opgetoogen. Zo ook wanneer des Leeraars vlyt, Het twyflend Ongeloof beftrydt, Met nieuwe en kragtige bewyzen, Getrokken uit de duistre kolk Der oudheen van het Joodfche volk, Pan hoort men elk zyn' yver pryzen. VYF-  V Y F D E SAMENSPRAAK. INHOUD. Nut dergewyde Oordeelkunde en haar werk. Beivyzen voor het gezag des Bybels Inflel/ing der Canon van het O. en N. Testament. Orde der boeken van let O. Tejlatn. Joodfche, Griekfche en Latynfcb» verdeeling derzelve. Orde des Leeftyds van bun. Scbryveren. Naams-oorfprong der Apocrypba boeken. Volg-orde derzelve. Tyd-orde hunner Scbryveren. Volgreeks der Scbryvercn des N, Testaments. Tydorde derzelve. Ver kor ene Ca* nonyke en Apocryphe boeken , des O- en N. Testaments, gelyk ook nog voorhanden zynde valschnaamige ( Pfeudonymi). Taaien, Waarin de Bybel vertolkt is. Verfcheidene Leezingen (Lecliones variantes) Nut van de kennis der Handfchrften. Beste Vertaalingen en drukken des Bybels. Ernestus. S choon wy in de Dogmatica enllcrmeneutica veel lichts tot verklaaring der H. Schriften gevonden hebben, zal ons deeze arF 5 beid over de beschaavende gobgeleerdhc l d of Gewyde Oordeelkunde. ( Critica Stt.cra.)  go BESCHAAVENDE beid nog veel meer verligt worden , als wy deezen avond de Geivydc Oordeelkunde hebben ingezien. Leonard. Is die dan nog verfchillende van de Godgeleerde Uitlegkunde: Ernestus. Gedeeltelyk vloeit zy met dezelve te famen, en gedeeltelyk is zy'ervanverfeheiden: zy koomt met de Exegcfis en Hermcneutica, en met de Oordeelkunde (Critica) in het algemeen, in zo verre overeen, dat ze mede een verheven deel der Letterkunde en eene beredeneerde Spraak-kunst is, gegrond op de befchouwing der Taaie en derzelver Regelen, maar die de verfcheidene behulpfelen tot dat einde van andere Weetenfchappen ontleent, als by voorbeeld, van de Gefchied- Oudheiden Tydrekenkunde , alléénlyk daarin van de algemeene Oordeelkunde (Critica) onderfcheiden wordende, om dat ze zig alleenlyk met de H. Schriften beezig houdt, en de Taaien des O. en N. Testaments, gelyk ook de hoedanigheid des wezens van den Heiligen Schryver doorgrondt en verklaart. Tot zo verre is ze aan dc Exegejis en Hermeneutiek ten naauwften verbonden. Zy verfchilt egter van de aangehaalde Weetenfchappen wederom daarin, dat het, als haare alleen eigene taak is, de uitterlyke omftandigheden der H. Schriften te onderzoeken ; By voorbeeld: in welken Tyd elke derzelve gefebreeven  GODGELEERDHEID. 91 zy; uïe derzelver Scbryvers zyn; de naauzvkeurigbeid en getrouwheid des Texts en hel onderfcheid van de Canonyke met de Jpocryphe boeken. Wanneer wy deeze Hoofdrukken te famen zullen hebben ingezien, zal het UI. ecnigzins blyken, op welk" eene wyze en met hoe veel behoedzaamheid de gevsyde Oordeelkunde in haare beüuiten te werk 'gaat. Petrus. Het bewys voor de Goddelykheid des Bybels behoort tot de Dogmatica, niet waai ï Myn Heer! Ernestus. Het koomt in de Dogmatica voornaamentlyk voor,om 'er de byzondereIeerftel-f lingen op te bouwen 5 maar de gewyde Oordeelkunde ftaaft dezelve, en beftrydt alle de weêrleggingen, die 'er tegen zouden kunnen gemaakt worden. Wy hebben over het^ez^ des Bybels reeds in ons tweede Gcfprek, van den Gecpenbaarden Godsdienst handelende, eenige derzei» ve bygebragt, wy zagen toen,dat dezelve zig meest vasthielden aan de zvondenvirken en voorzeggingen, welke 'er in befchreven worden. Kornelis. Maar zouden die zvonderwerken niet wel verdicht, en die voorzeggingen niet wel verdraaiingen van den waaren zin, en op de volgende gebeurtenisfen gevormd kunnen zyn. Ernestus. Dit zoude waarlyk in bedenking kunnen koomen,ware het niet, dat de Heilige Schrift, althans het O. Testament niet tevens het aloude Wet- en Gefchied boek der Jooden ge-  92 beschaavende geweest ware, die geene wonderen en voorzeggingen, die als in hun midden gedaan zyn, loochenen kunnen,en die men geen verdichtfelen in die tyden zelve, toen ze gezegd worden gebeurd te zyn, zoude hebben kunnen op de mouw (pellen, zonder van de ooggetuigen ge'.ogenftraft te worden; want wat volk zoude zig zyne wanbedryven in 't aangezicht laaten verwyten, en de wonderdaadige ftraffen en zegeningen laaten voorhouden, zo dit alles verdicht ware? immers geen ! dit bewys voor de waarheid des Bybels en deszelfs Goddelykheid koomt my onder verfcheidene andere als het aanneemelykfte voor. Petras. Maar waaruit weet men, dat diefchriften zo oud zyn, dat ze in de tyden dier wonderwerken reeds voor handen waren ? Ernestus. -Buiten de eenftemmige getuigenis van veel Geleerden dienaangaande, kan men tot bewys van deeze waarheid voortbrengen dat geen Schryver, buiten Mo/es , zo juist de aaneenfchakeling der Geilachten van de Schep, ping af, tot op zynen tyd aangeteekend heeft, in welke optelling van perfoonen en gevallen verfcheidene zaaken vooikoomen, welker duistere overlevering men by de oudfle Schryvcrs onder de Heidenen mede aantreft, waaruit blykt, dat de Schryver van de vyf eerfte Bybelboeken ouder dan alle andere Schryveren, en bygevcjlg van alle tyden af onder de He-  GODGELEERDHEID. 93 Hebreen bekend en geëerbiedigd is. Daar na de overige boeken volg-reekfen van Gefchiedverhaalen zyn, is 't ligtelyk te fchatten, in welken tyd ze vervaardigd zyn, als wanneer men vindt, dat 'er geen verdichting van Boeken en Schryvers plaats kan hebben. Karei. Dat is duidelyk genoeg; maar hoezyn die verftrooide Schriften in de orde gebragt, waarin men die nu vindt? Ernestus. Men fchryft dit groote werk aan Esra tos, die naa de Babylonifche Gevangenis, waaruit de Jooden door Cyrus verlost waren , de gantfche Republiek herfteld en ten dien einde den Canon of Regel van de Schriften des Ouden Verbonds gevestigd heeft- De volgorde en verzameling of Canon van de boeken des N. Testaments wordt met veel waarfchynelykheid aan den Euangelist Joannes toegefchreeven , fchoon men 'er geen Hiftoricfche noch wezenlyke bewyzen voor heeft, dan alleen die, welke Eufebius aan de hand geeft. Verfcheidene Kerkvergaderingen hebben naderhand , wyl 'er boeken gezegd wierden ontdekt te zyn , die op naam van fommige gewyde Schryvers doorgingen, beflisfing over derzelver agtbaarheid gedaan, door die mede inden Canon opteneemen of ook uit dezelve te wecrep. Leonard. Heeft JEtra dan de oorfprongelyke Schrif-  94 ÊESCHAAVENDE Schriften byeenvergaderd, en die aldus den volke medegedeeld ? Ernestus. Neen , men meent, dat hy de Schriften van Mofes, die men houdt voor ooffprongelyk in de Hebreeuwfche taaie en met Samaritaanfche letteren gefchreeven te zyn , ïn Caldeeuwfche Letteren overgebragt hebbe, om dat de Jooden van zynen tyd daaraan meer gewoon waren, zo dat de Letteren, waarmede thans nog de Hebreeuwfche taal gefchreeven wordt, Cbaldeenwfche Cbaraclers zouden zyn. Karei Is de volg-reeks der boeken in den Cdmr? ook niet de waare volg-reeks van den Leeftyd hunner Schryveren ? Ernestus. Niet alleszins. GyL. weet, dat de boeken des O. Testaments in deeze orde op eikanderen volgen: I. De vyf boeken van Moses, in het Hebreeuwsch Tborafioï de Wet, en in 't Grieksch Pcntateucbus of vyf tal genoemd, te weten (a) Gettefis of het boek der Scheppinge. b) Exodus des uittochts. c} Leviticus vsn den Tempeldienst der Levieten, d) Numeri de volkstelling, e) Deuteronomium, of der tweede wetj om dat de Wet 'er in uitgebreid of hernieuwd wordt. II. Het boek van Josua. III. Het boek der Richt eren. IV. Het boek Ruths. V. Twee boeken van Samuel. VI. Twee boeken der Koningen. VIL Twee  GODGELEERDHEID. öS Twee Gefchiedboeken Chronica of Tydboeken in 't Hebreeuwsch Dabharimhajomim, en in 't Grieksch, Paralipomem of Overgejlagtne Gefcbiedenisfen, te weeten die in de boeken der Koningen overgeflagen waren. VIII. Het boek van Esra. IX. Het boek van Nehhmia. X Het boek van Esther, in'tHebr. Michlatb Es* tber. XI. Het boek Hiob's. XII. Het boek der Harpzangen, in't Hebr. Sepher Thitim ,in 't Latyn Eiber Psalmorum. XIII. De Spreuken van Salomon, in 't Heb. Mtschlé Salmoon.XW. De Prediker van Salomon, in 't Hebr. Cohekth in 't Gr. en Lat. Ecckjiastes genoemd. XV. Het Hooglied in 't Hebreeuwsch Sir ha Sirim , Grieksch Asma Asmatoon , en Latyn Caniicum Ccmticorum, dat alles Lied der Liederen beteekent, genoemd. XVI tot XX. De vier groote Propbeeten , te weeten: ] esaïasJerem i as met deszelfs K l a a gliederen, in't Hebr. Gr. en Latyn onder de naamen Sepher Kinootb, Tbrynoi, en Threni bekend, EzEcinëL en Daniël. XX XXVII. De zeevenklyne Propheeten als: Hoseas Joül, Habakuk, Zephanias, Haggaeus, Zacharias en M a lach i a s. De Jooden verdeelen deeze Schriften in vier foorten als: I. De Tborab of Wet, waaronder zy de Schriften van Mo/es verftaan, geevende elke derzelve eene benaaming naar het eerfte woord, waarmede  96 BESCH A AVENDE mede ze aanvangen ; als by voorbeeld: het boek GencjJs heet by hen Berèfcbith, dat is: In den beginne welke de eerfte woorden deszelfs zyn. II. De Nebiim,o( Propheeten, waar onder zy de Hiftorifche boeken van Jofua, de Rechters. Samuel, de Koningen , en de vier groote en zeven kleine Propheeten begrypen. III- De Chetubiim of eigentlyk Heilige Schriften, in 't Grieksch Ilagiographa by uitzondering genoemd, om dat de Jooden meenen dat deeze fchrifren niet door Goddelyke ingeeving alleen, zo als de overige, maar door Gods Geest zclven , door middel alleen van de handen der Srhryveren, gefchreeven zyn. Zy tellen onder dezelven het boek Rutks, de Psalmen, het boek Jobs, de Spreuken Salomons, den Prediker, het Hoogelied, het boek Estber, Esra enNebemh a my de liefde ontbrak, hadde ik niets! P AULUS.  GODGELEERDHEID. 115 Kent dit behoeftig volk , dat nooit zyn aanzicht ziet, Het waare wezen van dien teedren helper niet. E Ik vormt van Philanthroop een denkbeeld ryk in zoetheid: Men koomt faam overeen, zyn Hoofddeugd zy de goedheid ; Maar in het fchetfcn van zyn onbekend beftaan, Volgt elk zyn eigne keuze en gantsch byzondre paên. Men ziet de eenvouwdigften wel't meest van't fpoor verd waaien. Daar zy zyn wezen naar hun eigen wezen maaien! Een Handfchrift van dien Vorst wekt de aandagt van dit volk; Maar niemand kent zyn taal: elk zoekt zig eenen tolk, Wiens onderweezen brein in overoude fpraaken, Hen d'inhoud des papieis verftaanbaar weet re maaken. Naa dat elk hunner nu zyn werk heeft afgedaan, Vindt men nog veel verfchils, en elk is afgegaan Van 't dierbaar oorfprongfehrift, fchoon ieders arbeid blykea Van Hoofdgeboden draagt, die aan elkaêr gelyken. Het loon op menfchenliefde en 't oetfenen der Deugd, Is in elks affchrift fteeds eene eindelooze vreugd, "s Volks duister gisfen koomt Philanthropus ter ooren, Hy naakt hen onbekend om hun begrip te hooren ; Maar denk niet Leezer, dat hy zig 'er om verftoort, Neen hy gaat, even mild, geftaêg met weldoen voort, Enfpreekt: 's Volk zwak vernuft moet zig nooit onderwinden 'fe waane.ns de corzaak myner daên te Jiunnen vinden.  n6 BESCHAAV. GODGELEERDHEID. 'tZy hun genoeg, dat elk door my gelukkig leeft; My, dat zy dankbaar zyn voor 't geen myn hand liun geeft. Hun tyd genaakt weinaast om tot my Sn te koomen, Dan zy bun nvyfeling door myn genot benoomen. Dan fclienk ik dc eellte gaaf, waar elk met drift op wagt. Niet dien meest heeft geloofd, maar dien meest heeft betragt.  'ZESDE SAMENSPRAAK. ©ver de godgeleerde zedekunde. C Tbeologia Mor slis. ) INHOUD. £>e Godgeleerde Zedehinde is het mergvandëiïgeöpen* baarden Godsdienst, maakt bet beoeffmendé deel deszelfs uit, — Voaar uit de Chris- ïelyke Zedekunde geput wordt. — Z'y is eenviuwdig en daarom Goddelyk. —■ önderfcberd tusfchèn de Heidenfcbe en Christelyke Zedekunde. fVat Liefde in den algemèenen zin beduidt: Pligten uit de Christelyke Liefde ontleend. — Ztxaarigheien in de beoeffiningder 'zelve opgelost. — Voorrecht der C'orlste* lykeZedekunde boven die der Heidenen» Srnestus. VTf y hebber!, waarde Jongelingen * vv tot heden alleenlyk de fchors en als 't ware het bekleedfel van den geopenbaar- BIRSTS AFDEEHNG. I ^gjj  n8 GODGELEERDE denGodsdienst befchouwd ,en zyn nu tot de kern, het innerlyke merg genaderd; zonder 'twelke de kundigfte Godgeleerde voor de Kerk van weinig nut en voor de Maatfchappy onverdraaglyk wordt. Kornelis. Dat moet een gewigtig ftuk zyn; hoe koomt het,dat wy daar niet mede aangevangen hebben ? Ernestus. Om dat wy eerst den grondflag ■> waarop het gantfche gebouw der Christelyke Zedekunde gevestigd is, moesten leeren kennen. Zoo het my vergund ware, denZaligmaakerder waereld by een zwak fterveling te vergelyken, dan zoude ik kunnen zeggen, dat Christus even als Socrates gehandeld hebbe, welke niets van zyne leer gefchreeven heeft, maar alle wiens onderwyzingen , gelyk ook de byzonderheden van zyn leven, famengezogt, in orde gebragt, en denvolke bekend gemaakt zyn, door zyne leerlingen. DeEucngelistenzyn de eenige Gefchiedenis fchryvers van denMesfias; aan hunne zorge moeten wy de kennis Zyner verrichtingen op aarde en Zyner Goddelyke lesfen dankweeten. De vier Euangclien en de Handelingen der Apostelen, door Lucas befchreeven, bevatten dan allecnlyk de gefchiedenis van het leven van J. C h r i s t u s en de leere, die Hy onderwezen heeft. Zyne Zendelingen en Leerlingen hebben deeze leer begonnen uittebreiden, zo wel in hunne Euangelifcbe Prediking als  ZEDEKUNDE, 119 als in de Zendbrieven, die zy aan de Gelovigen van verfcheidene Christen Gemeenten gezonden hebben. Zy hebben 'er verkiaaringen over gegeeven en erwezentlykverwonderlyk fchoone Herderlyke vermaaningen en lesfen bygevoegd, maar die metdataldenoorfpronglyken Text der lesfen van denZaligmaaker niet uitmaaken.De fiisfchoppen der eerfte ApostolijcbeEeuw, de Kerkvaders in al de volgende Eeuwen, de andere Bisfchoppen en Kerkelyken, de Concilien,óe 5ywoAf2,deLeeraarsin de Godgeleerdheid, de Paufen, de Conjtlïoriën, zelfs de Hervormers en cene oneindige menigte van Godgeleerden hebben uit het Euangilium en zelfs fomtyds uit de brieven der Apostelen en van andere aanteekenaars over het EuangeÜum leerftellingen getrokken, welker vereeniging thans het algemeen Stelfel van den Christelyken Godsdienst uitmaakt. De Godgeleerden, die zig aan den Kerkendienst gewyd hebben, beftudeeren dit Stelfel in dc Leerjïellige Godgeleerdheid; de Leeken leeren het zelve door middel van den Catechismus, en neemen het plegtig aan, naa hunne belydenis des Geloofs gedaan te hebben, als wanneer zy in den fchoot der Kerke ontfangen worden. Egter dit alles geleidt den Mensch flechts tot de fchors van den Christelyken Godsdienst; tot het befchomvende deel deszelfs :^ daar het beoefenende op eene gantsch andere wyze behoort verkreegen te worden. I 2 P,.  xio GODGELEERDE Petrus. Waar uit kan men zig dan het geene tot het beoefenende deel van onzen Godsdienst behoort, eigen maaken? Ernestus. Alleenlyk uit het Euangelie en uit de Lesfen, welke daar in uit des Zaligmaakers eigen mond geboekt zyn. Geen Kerkvaders, Apostelen, Paufen, Synoden enz. kunnen ons daar in grondiger onderrechten. De goede God voor wien betragten aangenaamer dan kennenis, heeft het zelve ook zoo klaar en beknopt geleerd, dat het zelfs in den botften Mensch een groot en onverfchooniyk verzuim mag heeten, zo wanneer hy daarvan onkundig is; dewyl wy daarvan de zaaden in onze eigene Natuur voeden, en alware het dat de Leerjïellige Godgeleerdheid niet met duizenden van wapenen voorzien ware,om de Goddelykheid vanCHinstus te verdedigen, ZyneZedeleer zoude die overvloedig ftaaven; aangezien zy geheel Hemelsch, geheel eenvouwdig, geheel waar en geheel gefchikt is om het geluk des menfchelyken geflagts, zo wel in dit als in hettoekoomende leven, te bewerken. Kornelis. Is de Christelyke Zedeleer zo eenvouwdig ? Myn Heer! Ernestus. 6 Ja. De Zaligmaaker der Waereld, die den Mensch nergens beveelt zig in twistredenen, gefchillen of afgetrokkene uitpluifingen intelaaten, gebiedt ons alleenlyk aan zyn woord te ge hoven, en dat woord beveelt flechts één  ZEDEKUNDE. i2ï één enkel gebod; dat is: Bemint. Dit is het groot, het eenig beginfel, waarop de geheele leer van den Heiland gevestigd is; een gebod, waaraan men de Goddelykheiddeezer leere genoegzaam onderkent. Leonard. Op welk eene wyze wordt daar juist de Goddelykheid deezer leere uit be- floten ? Ernestus, Door de geringfïe kragten de hoogst mogelyke uitwerkfelen te bewerken, is de hoogfte volmaaktheid in de geheele natuur en te gelyker tyd het waare kenmerk der Godheid. God heeft aan alle de wezens, die het geheelal uitmaaken, eene eenigeeigenfchaptoegefchikt,door welke het geheele Stelfel van dit Heelal onderhouden wordt, en zig beftendig zo wel in 't algemeen als in de byzondere deelen in ftand houdt, en deeze eigenfchap is de Liefde. De aantrekking der Hemelfche Lighaamen , gelyk van die welke een gedeelte onzesZonnenftelfelsuitmaaken,is eene foort van Liefde, eene neiging van de eene tot de andere, de overeenkomftige teeling, waardoor alle wezens zig voortplanten, is op de Liefde gegrond. Deeze is het waare minimum, het waare Stelfel van de minfle daad, dat iets zeer Goddelyks behelst. Het fchynt of God door den mond van den Zaligmaaker even het zelfde eenige grondbeginfel heeft willenvestigen in de Zedekunde, dat is in de regelen van de I 3 daa-  121 GODGELEERDE daaden der Menfchen met te zeggen, bemint, en dat Hy geen ander beginfel, dan de Liefde, zo wel in het gedrag des gantfchen Menfchelyken Geflagts als in de geheele Natuur heeft willen inftellen. Petrus. Vindt men deeze Les van den Zaligmaaker niet in het Gefchiedverhaal van Mattheus geboekt? Ernestus. De Zaligmaaker geeft aldaarHoofdfl, ai v. 37-40. dit gewigtig gebod aan zyne Leerlingen: Hebt God lief met geheel uwe Ziele en bemint uwen Naasten als u zeken; en Petrus dringt dit gebod in zynen I. Zendbrief het4 Cap.v.8. ten fterkften aldus aan , Hebt vooral teedere liefde tot eikanderen, want dc Liefde zal meenigte van zonden bedekken! Wat het zy zyn Naasten als zig zeiven te beminnen, heb ik reeds gepoogd meer kennelyk te maaken door eene Redevoering over de Menfch en liefde in zeeker Werkje genoemd, ZeueotDichtiievekde MiMGEtiNCEN over eenigen tyd door myin het licht gegeeven, 't welk ik UL. eens zal doen leezen , om deeze les te meer voor UL. op te helderen. Leonard. Dit zal ons ten hoogften aangenaam zyn ; maar verfchoon my als ik UE. met eene vraag lastig val: Hebben de Heidenfche Wysgeeren niet medevoonreffelykeZedelesfen geleerd, en is de Zaligmaaker hierin wel zo zonderling geweest als men voorgeeft? Mmestus. Men kan niet ontkennen, dat de ver-  ZEDEKUNDE. 1*3 verfchillende Stelfelen van Zedekunde der oude Heidenfche Wysgeeren mede verfcheidene verwonderenswaardige Grondregelen en Lesfen bevatten; maar buiten dat deeze Wysgeeren elkanderen byna geftadig in hunne Grondftellingen tegenfpreeken, is geen van hunne Samenfielfels van het waare Grondbeginfel afgeleid. Dit zoekende, hebben zywel veele fchoone waarheden op hunnen weg ontdekt, egter by toeval, en onvolkomen. Christus is't alle'én, die den Menfchen eene volmaakte Zedekunde onderwezen heeft, die afgeleid hebbende van derzelver waare Grondbeginfel. Kornelis. Wat is dan het kenmerk van een waar Grondbeginfel ? Ernestus. Alle Grondbeginfel moet vrugtbaar en zelfs algemeen in deszelfs uitwerkfelen zyn. Elk Grondbeginfel,wiens uitwerkfelen bepaald zyn, is onvolmaakt. God zelve is éénig in zyn Grondbeginfel en oneindig in Zyne uitwerkfelen. Zyne Leer of Zyne Wet moeten mede alzo zyn. Christus heeft dit éénig en algemeen Grondbeginfel den Menfchen geopenbaard; Hy is dan ook indeezen zin de waare Verlosfer der Waereld. Hy heeft gepredikt , en den menfchen niet dan Liefde gepredikt. Petrus. Maar wat verftaat men hier door Liefde? 'er zyn zo veele onderfcheidingen in dit woord! I 4 Er»  124 GQDGELEERDE Ernestus. Men verftaat door het woord Ltej« de in de Lighaamen in 't algemeen, eene hek ling, eene onderlinge Samenneiging, die hen noopt om zig te willen Samenvoegen en veree-i nigen, en in de Menfchen in't byzonder, eene levendige en prikkelende Vreugd, welke de Ziel gevoelt, by de befchcnwingdervolmaakt». heden van eenig voorwerp. Deeze vreugd is altoos vergezelfchapt van de begeerte, of om zig dit voorwerp eigen te maaken, of het voos zig gunftig te doen zyn. Dit Grondbeginfel, en deeze laatfte bepaaling der Liefde dan aanneen.ende, volgt daaruit, dat de pligten van, den Mensch beftaan 1. in God boven alle dingen te beminnen;, 2. in zig zeiven te beminnen; 3- in den Naasten te beminnen, en 4. in de overige Schepfeien tot een zeeket; punt te beminnen.. De woorden van J. Christus zyn in dee.^ zen opzichte alierduidelykst. Karei Hier uit vloeijen dus alle mooglyke pligten voort. Ernestus. c. Ja, Myn Zoon! Uit dit begin^ fel vloeijen de pligten jegens.God, jegensden Naasten en jegens de Schepfeien, die aan onj vermoogen onderworpen zyn. De eerfte regel is aan henxdie wy moeten beminnen, alle goed te doen en hen alle kwaad te fpaaren dat van ns a,f hangt. De tweede regel is, dat men aan een,  ZEDEKUNDE.. x%? ^en ander niet doen moet,'t geen men in't zelfde; geval niet zoude willen lyden. De derde regel is eeneenv/ouwdig gevolg der Liefde; te weeten men moet aan het voorwerp, dat men bemint, zoeken te behaagen- De vierde regelis de vermaaken dien wy anderen geeven zo levendig als ons moogelyk is en de onvermydbaare kwaaien die wy fomtyds genoodzaakt zyn hun aan te doen, zp verdraagelyk als beftaanbaaris, te maaken , en zo vervolgens. De geheele Prediking van den Zaligmaaker is van het begin tot h.er, einde met verwonderlyke leerftellingen in dis Opzicht verrykr^en deeze voorf jhriften gelyk ook derzelver algemeene en byzondere toepsslingen'worden ons in die leer onderweezen, welke men de Zedekundige Godgeleerdheid of Godr geleerde Zedekunde gewoon is te noemen. Petrus. Hoe wordt deeze Weetenfehap van de IVysgeerige Zedekunde onderfcheiden ? Ernestus. Men onderfcheidt dezelve ligtelyk daardoor van de eenvouwdige Leer der Zeden; om dat J. Christus in zyne Goddelyke Zedekunst een veel grooter punt van volmaaktheid heeft doen blyken , dan het geen ons het eenvouwdig licht der Menfchelyke Reden voorftelt. Het afftaan van zig zeiven en zyne fcegeerfykheden; de vergeeving derbeleedigingen; de liefde voor onze vyanden; de Zegepraal over onze fchadelyke driften en verfcheidene andere diergelyke deugden, isdeChii.s1. $ ten,  u<5 GODGELEERDE ten alleenlyk aan de Lesfen van den Zaligmaaker verfchuldigd. Karei. Maar, Vader! ik vindt veel z waarigheden in het beöeffenen der Liefde zo als ze ons als eene Christelyke Deugd geleerd worde. UEd. zegt dat de eerfte Regel derzelve ons noopt om het geliefde voorwerp alle goed te doen dat in ons vermogen is; maar ivy moeren God beminnen, en kunnen dat volmaakte Wezen egter geenen dienstdoen: wy moeten onze Naasten zo wel vyanden als vrienden beminnen en den misdaadigen vergeeven; maar is dat wel mogelyk ? Wy moeten onze medefchepfelen goed doen, en waar't in onze magt is voor alle leed behoeden, en ondertusfehen Aagten wy de onnozele lammeren, om aan onze overdaad en gulzigheid tenfpyzete ftrekken. Hoe toch koomt dit alles overeen ? Ernestus. Myn waarde Zoon, ik wenschte dat ik Uop alle deeze tegenwerpingen voldoende oplosfingen konde geeven. Het EuangeHe heeft zig nog zodanig niet uitgebreid , ( at de algemeenheid deezer Zedeleer al het kwaad heeft kunnen weeren; ware dit zo, alle Menfcnen zouden Gode recht dienen , allen zouden zy eikanderen beminnen en de Christelyke maatigheid zoude zig welhaast aanmeelfpyzen en de vrugten des akkers gewennen, en er zoude mogelyk, door dit geëvenmaatigd voecfel veele Lighaams en Ziehkwaalen on. be-  ZEDEKUNDE. 127 bekend worden, immers waar de Christelyke Leer door allen geöeffend wierde, zoude men geenen Ongodsdienftigen te ontwyken, geenen Vyand te beftryden, geenen Misdaadigen te ftraffen hebben : en het nuttig vee zoude ons met zyne wol bekleeden ; met zyne melk voeden ; met zyne kragt onderfteunen; maar niet ten loon zyner dienst en tot nadeel van ons Lghaam eindelvk den fchuldeloofen nek aan het flagtmes behoeven te offeren; maar wyl dit heil, deeze vreede op aarde, hetmenschdomnog niet te beurt gevallen is, moet de Christen egter zo veel hem mogelyk en met den aart der Maatfchappye overeenkomftig is,zyne Liefdepligten beöeffenen. Leonard. Deeze pligten moeten egter met dat al, zeer moeijelyk vallen! Op wat wyze toch worden die gemakkelykst beoefend ? Ernestus. UL. zult in myne Redevoering over de Menfchenliefde, waar in ikopzettelyk beweerd hebbe, dat het jok van den Zaligmaaker lieffelyk en Zyn last ligt is, eenige Haaltjes van de beöeffening der Christelyke Zedekunde aantreffen : waarom ik UL. daar heenen zoude kunnen wyzen; egter om mynen Zoon op zyne tegenwerpingen eenigzins te voldoen, en om nog ter loops eene fchets te geeven,hoe gemaklyk, hoe waar, hoe natuurlyk de toepasfing der voorverhaalde regelen zy, zal ik nog twee of drie voorbeelden thans by brengen;  iïS GODGELEERDE gen; by voorbeeld: Wy moeten Godbeminnen s Valt ons dit rnoeijelyk ? Is'er wel iets zonajuurlyk, als eene levendiga en prikkelende vreugd te gevoelen by de befchouwingdervereenigde volmaaktheden vanüit allervolkoomenst Wezen? Niets is zo natuurlyk als de begeerte om aan het zelve te behaagen en het voor ons guaftig te maaken. Daar wy nu al te zwakke Schepfeien zyn omGodeeenig goed te doen, beflaat- al de dienst, dien wy in ftaat zyn Hem te bewyzen, in Hem een rechtfchaapen gemoed a3n te bieden; in Hem eenen redenlyken eerdienst optedraagen; in van dankbaarheid jegens Hem doordrongen te zyn, en al de mogelyke poogingen aan te wenden ona aan het oogmerk von ons beftaan tebeaadweorden. \Wy metten alle Mtnfcbenbeminnen: en nogthans zyn wy in de noodzaakelykheid om foromigen derzeivea te kastyden en zelfs met den dood te ftraffen. Maar wy kastyden hen tut hunne beetering ;• wy dooden hen , om daar door te beletten, dat zy aan de algemeeneMaaifchappy hinderlyk zyn; wy werpen hen uit het getal der leevenden , gelyk wy een befmetten tak van eenen boom affnoeijen, wiens behoud ons ten harte gaat. 't Is dus uit hoofde der Liefde, die wy het menschdom toedraagen , dat wy het nadeel, dat de goeden door het kwaad der boosdoenders lyden , trrgten voortekoomen; maar er moet altyd eene onvermydbaare noodzaal*  ZEDEKUNDE. zaakelykheid pSaat's hebben, eer wy tot het ftraffen overgaan. Wy moeten onze Fyanden beminnen; dat is, wy moeten, waar wy kunnen-, hunne laagen ontwyken en ons niet vyandig toonen, dan waar de hooge nood dit gedrag ter bewaaringe van onzen Godsdienst en Vryheid, en dus weder ten voordeele van de algemcene Maatfchappy zulks vereiseht. Wy moeten eindelyk eene foort van liefde voor onze medefchepfelen, zelfs voor de beesten voeden, en nogthans vordert de tegenwoordige Staat des Menschdoms, dat wy hen ten nutte der Maatfchappye moeten kwellen, aanvallen en dooden. Zo wy ben nu ten onty de kwellen, alleen om aan Philippus- enz. ftelden de certte Christe- m % tm  i«4 ONDERWYZENDE nen eene Leerwyze in, welke zy Catechefis of Onderwys noemden, van het woord Katechein (Kxt*xu>) dat by Lucas Cap, i v.4. en by Pau/us in zyn Zendbrief aan de Galaaten, Cap.6. v. f, gebeezigd wordt,en van de woordenA^tageheel en echo, wederklank, zaamgefleld fchynt, als zynde de Catechefis een geheele ivederklank der Christelyke Leere , wyl zy in Vraagen en Andwoorden alle de leerflellingen van den Christelyken Godsdienfl bevat. Men ontwierp dan reeds vroeg zulk e:n kort begrip van de Leere des Christendoms, in Vraagen en Andwoorden, en noemde zodanig een Leerboek Catechefis, of gelyk Pau/us zTimoth. r, v. 13. een voorbeeld der gezonde woorden, eu de eerste, die een zodanigen arbeid ondernam, was Hermas, die een boek ontwierp, 't welke hy Pastor, of de Herder noemde: welke Hermas te Rome woonde, gelyk blykt uit den Zendbrief wmPaulusaan de Romeinen, in hetró Cap. v.r.4, waar in die Apostel zyne groetenis onder veele andere medearbeideren ook aan deezen Hermas zendt. Deeze leerwyze in Vraagen en Andwoorden was den Christenen niet alléén eigen; maar zy volgden daar in de meeste Volkeren en de meeste Godsdiensten naa , die reeds zulke opftellen onder hen in gebruik gebragt hadden. Kinderen en aankomclingen, gelyk ook allen, die in de gemeente der Christenen Honden ingelyfd te worden, werden na dit rigc  GODGELEERDHEID. iöy rigtfnoer onderweezen, en daarom Catechuménen genoemd, welk onderwys Hechts aan weinige Leeraaren in de eerste Christen-kerk by uitzondering toevertrouwd werdt, en zodanig een Leeraar werdt Magister Catechefeos of' Leeraar der Qeloofsondenvyzing genoemd: men vindt, dat de Kerkvaders Origenes, Cyrillus, Chryfojlhomus, Augusiinus enz. in deeze taak inzonderheid beroemd geweest zyn ; egter was het de pligt niet alleen van alle Kerkleeraaren3maar ook van alle perzoonen, aan welke de opvoeding der jeugd toebetrouwd was, deeze leerwyze te beöeffenen, gelyk dan ook vrouwen zig in de eerste eeuwen der Christen-kerke met het Catechetisch onderwp der jeugd beroemd gemaakt hebben; maar hoe zeer nuttig en ftigtelyk deeze leerwyze ook ware, werdt zy in de laatfle eeuwen der Christen kerk ontaart en kragteloos gemaakt door de onderfcheiding,welke men toen begon te maaken tusfchen beginnaaren (Katelejleroi") ,en volleerden (Teleioteroi) leerende de eerste Hechts de openlyke en klaare LeerfTukken (Dogma' ta) daar zy den volleerden in de Geheimenisfen (Kerugmata) onderweezen, en dus even als de Egiptenaaren eene verborgene Leer kweekten, tot welke de eenvoudigen geenen toegang fcheenen te hebben: welke kwaade invoering den Christelyken Godsdienst, verdagt maakte en een groote aanleiding gaf tot de GoddeM 3 v loeoz  166 ONDERWYZENDE laoze Ketteryen der Gnostieken, om wier onhandig gedrag de waare Christenen naderhandveele vervolgingen hebben moeten lyden. Leonard. Dit verval zal onder de volgende eeuwen van bygeloof en onweerenheid niet minder geweest zyn. Ernestus. Het nam hand over hand toe, zo dat men in de domme Monniken - eeuwen, zig byna in 't geheel niet meêr met een Catechetisch onderwys der Jeugd in de leere des Christendoms ophieldt, en in de plaatze desi zelfs de Jeugd en de eenvoudige gemeente met duizenderlei beuzelagtige kerkpligten bezwaarde, wier wezenlyke bedoeling en reden van inftcllïng, deels op het belang der Gecstelyken gegrond, en deels aan de onderwyzers zelve onbekend was, 't welk zo lang aanhieldt, tot het toeneemend verval van kennis en goede zeden zo hoog liep, dat eenige weinige groote Mannen, onder wier getal men den yverigen Matten Luther voormamelyk zag uitmunten, zig tegen deeze misbruiken met kragt begonnen te verheffen, 't welk ten gevolge hadt, dat van lang-, zamerhand eene geheele hervorming in hetKerk-wezen voorviel, en welke egter dit nadeel toehragt, dat zy de Christelyke Leere in verfcheidene gevoelens fplitste, die elk haare aanhangers vonden, waar uit dan verfcheidene Gemeenten gebooren wierden,wd- ke  GODGELEERDHEID. 167 ke zig allen onder den ftandaard des Christen,, doms bevinden, fchoon zy onophoudelyk elkanders gevoelens berispen en tegengaan. Leonard. Deeze fplitzing des Christendoms maakte zeekerlyk bet Catechetisch ondervyys in elke gemeente moeijelyker. Ernestus. Voorzeeker; vyant ten tyde des zuiveren Christendoms rigtte men zig in het zelve alleenlyk tegen de grove dwaalingen der Heidenen; maar thans, daar de Kerk in zo veele deelen gefcheurd is, en de verichillen zo fyn uitgepluisd worden, valt het den onderwyzeren niet ligt der Jeugd en den eenvoudigen by de gevoelens van hunne eigene Gemeente zuiver te bewaaren, en deze moeijelykheidnoodzaakte welhaastmaa de hervorming, elke Gemeente om een byzonder kort begrip haarer leere voor de leerlingen te vervaardigen , 't welke zy in naavolging der eerste Christenenen, mede Catechismus of Geloofs Onderwys noemde. Lutherus ontwierp dan ook terftond voor zyne byzondere Gemeente een' grooten en kleinen Catechismus. Petrus Camip.us ftcldeeenengrootenCatechismus vcordeCatholyke Kerk tezamen, welke in alle Europifche Spraaken, gelyk ook in het Hebreeuwsch, Grieksch en Latyn voor handen is, en Hyacinth Bougeaut eenen kleinen, gelyk 'er ook nog een door de Kerkvergadering van Trente vervaardigd werdt. De Calvinisten of GereformeerM 4 oen  SGS ONDERWYZENDE den werden mede in den Jaare 1563 door de zorg en vlyt van Zaeharias Ur-finus, en andere PaltzifchcGodgeleerden met eenenCatechismus voorzien, welke na de plaatze van zynen oorfprong de Heidelbergfohe genoemd wordt, en welke door jTofiia Lagus en Lambertus Pithopoeus in de Latynfche taal vertolkt werdt, vervolgens ook in de Griekfche Taal overgebragt, cn eindelyk door het Synode van Dordrecht bekragtigd , en in algemeen Kerk- ea School-gebruik gebragt is. Leonard. My ftaat voor, ergens geleezen te hebben, dat 'er in de meeste ofwel alle Cu. tcchismen groote gebreken zyn ingefloopen , welke eene verbetering hoogstnoodig behoefden. Ernestus. Hoe toch kan dit anders wezen? De Catechisten zyn gewrogten van het bepaalde menfchelyke verftand, en kunnen dus niet zo volmaakt als de H. Schrift zelve zyn Waar by komt, dat de fmaak in den tyd haarer opftclling by lange na niet zo gelouterd was ais die heden is. Zy, die de inrigting deezcr Leerboeken willen beoordcelen, vallen wel voornaamlyk over de wyze van * oordragt in Vraagen en Andwoorden , welke in dezelve gebeezigd is: zy zeggen gelyk zeker beroemd Fransen Schryver zfg uitlaat „ wanneer men de kinderen de Hoofdftukken des Geloofs wil yerktearen, laat die dan.  GODGELEERDHEID. 173 vens van een geringer nut zynde voor hen, die de Godsgeleerdheid niet opzettelyk beöeffenen. Ondertusfchen, wyl de kinderen niet altoos kinderen blyven, en de kerkgemeenten uit perzoonen van verfchillenden ouderdom en kunnezamengefleld worden- is het noodig, dat de Leeraars of Onderwyzers in het verklaaren des Catechismus ook verfcheidene trappen van éénvoudigheid bezigen,alle geëvenredigd aan den ouderdom, bevatting en ftoedanigheid der perzoonen, die zy onderwyzen. De leerredenen, welke over den Catechismus, zo wel in de Catholyke als Proteliantfche Gemeenten gehouden worden, dienen om hen, welke eenen ryperen ouderdom bereikt hebben, en wier oordeel meêr gevormd is, te ftigten. Zy beflryden ook opzettelyk de denkbeelden van in gevoelen verfchillende gemeenten, en vormen dus tevens zo wel een'leerflelligen als ftrydenden loop van onderwys (Curfus tam Dogmaticus quam Polemicus.) Karei. Egter behoort de Onderwyzer of Leeraar ook in deeze zyne leerredenen klaar en voor éénvoudigen verflaanbaar te zyn. Ernestus. Zonder twyffel, zo wel in de afzonderlyke Catechifatien, als in de leerredenen over den Catechismus behoort de Godgeleerde zig zorgvuldig van de kunst-termen te onthouden; of, het geen nog beter is, hy moet beginnen met de termen, die hy onver- myde-  GODGELEERDHEID. 185 eielendwang, gelyk wy in het opnoemen der pligten van een Leeraar in gemoedsgevallen (Cafus Confcientics) reeds duidelyk gezien hebben: zulk een troostend Leeraar heefc wel inzonderheid met vier afzonderlyke foorten van menfchen te doen. 1) Met zwakke, weinig onderweezene geesten, en aan welke het behoorlyk doorzigt ontbreekt. 2) Met bedroefde perzoonen, wier ziel door zwaare tegenfpoeden verdrukt is , 3) Met perzoonen van een teder en bevreesd geweeten, welke door hunne zwaarigheden, het zy die ydel ofregtmaatig en redenlyk zyn, veel te lyden hebben, en eindelyk 4) Met booze en verkeerde gemoederen, welke in misdaaden verhard zyn. Nii beftaat de groote kunst om aan de byzondere perzoonen deezer vier foorten, de waarheid zo helder, zo klaarblykelyk, en zo algemeen voorteftellen, dat hen geene twyfelingen meer overblyven, dat de overtuiginge 'er uit voortvloeije, en dat de bedaardheid of de btkecring "er het gevolg van zy. Petrus. 'Er wordt dus tot deeze amptsbediening niet weinig verftand en overtuigend redeneer-vermoogen vereischc. Ernestus. De Waarheid is reeds in haar zelve eene zeer onbefliste zaak, elk meent haar te kennen, haar te vatten , haar tot leidsvrouw te hebben; in één woord, elk meent gelyk te hebben. Men moet dus beginnen met dezelve N. s in  GODGELEERDHEID. 1R9 ring en zamenvloeijing van omftandigheden, in oneindig verfchillende gedaanten te voorfchyn konde komen, zo hielden de kerken voor noodzaakelyk zeekere regelen (Canones) of Boeten boeken (Libri Vcenitentiales) in te voeren, waarin de trappen der zonden en overtredingen , en de daar na geëvenm3atigde boeten, op de reye Honden; maar deeze werden in 't vervolg zeer misbruikt, zo dat de verbetering van het hart flegts een uiterlyk werk werdt, zonder dat er het denkvermogen, noch het zedelyk gevoel eenig aandeel in nam, zonder welke het boeten doen en de penitentiën , gelyk wy reeds gezegd hebben, hoogstbclagchelyk en onvrugtbaar zyn. Dionysius, Bisfchop van Alexanariên, en Gr.egor.ius van Neocesfarea, hebben in de derde, en Bafiiïus de Groote, in de vierde eeuw, het eerste zodanige regelen (Canones) der Griekfche-kerke ingevoerd. De Latynfche kerk heeft dezelve eerst in de negende eeuw, door toedoen van Hahigeras , Bisfchop van Kamerryk verkreegenj op deezen voet bleef de zaak tot in de dertiende eeuw, wanneer men de gemoedsgevallen met hunne oplosfingen , in verzamelingen, welke men Summa noemde, begon by één te brengen, en deeze Sumnne werden voorts ten tyde van PausZwocehtius de Xlde, en A'exander de Vilde, de voornaamite twistaj pels der geestlvkheid. De , be-  isn TROOSTENDE beroemde Blaife Pascal heeft zig mede in dergelyke twisten laaten zien, en inzonderheid in deszelfs Brieven aan een Provinciaal, (Lettres a nn ProvinciaP) egter naa de opheldering der Christelyke Leer, door middel der hervorming, bedaarden deeze twisten allengskens, of werden niet meêr als zo belangr^k aangezien, en elke gezindheid vondt in zyn midden zulke Schryvers, welker gezonde beredeneerde fchriften veel beter gefchikt waren om het bedoelde oogmerk in de gemoedsgevallen te bereiken, dan alle de Boetboeken, Summarien en Canones der nog onverlichte tyden. O r  GODGELEERDHEID. 191 OP DE TROOSTENDE GODGELEERDHEID. Gy, die door der zonden last Diep verdrukt wordt en beftrecden, Houdt U aan de heilleer vast, Van den Heer der zaligheden. Leert in 't onvergang'klyk woord Eenen zoeten troost vergaëren, Die, al wat uw zielsrust ftoort, Al uw kwelling doet bedaaren. Leert daar uit, dat, wat ons treft, 't Vroom gemoed flegts dient ten goeden: Die zyn ziel tot God verheft, Kent het nut der tegenfpoeden. Zyt ge zo verhard van aart, Dat geen fmeekltem U kan baaten, Laat een vloekftem, die vervaart, U beweegen 't kwaad te haaten. Eind'lyk gy, wier zwakke geest, Vol van twyfelmoedigheden, Ongerust is en bevreesd, Nadert Gode in ziels gebeden. Hoort  KERK BESTIERS. 199 Maar dwaasheidt algemeen ,/laand'in den windt de reden, * Zoekt God te paa'jen met een pracht van flaailykheden V Welk nutter is nochtans, en bet de zinnen fchuimt, Dan wo'estheidt, die den dienst der Godthèit heel verzuimt. en verder laat de vernuftige Schryver zyne Zegemond zig dus wysgeerig over de Godsdienstplegtigheden der Germaanen uiten: De goedtheên , die zich zelf ons oit te nvt uitdeelden, Verhef en wy als Goón-, maer eerenz'in geèn' beelden , Want Jlerflyk hoofdt verziort (hoe diep het' zich bèrae) Geen waakzei, of't en gaat hun'' heerlykhejdt te nae, Ook zyn wy ongewoon , 't geen, dat zich niet begrypen Van al de wereldt laat fin tempels te benypen. Meier 'wyen wel', tot eer' der heiligbeen , in t wondt, 'Een'' 'levendighe kerk van 011 gekorven hout, V Welk, met zyn' telgen breedt en hemelhoghe toppen, Plet dartelmakend licht] beftaat den wegh te floppen: ü 4 l£« '  2oo WEETENSCHAP DES En fielt van binnen toe een akelyken dagh, Die 's menfchen hart befïelpt met ootmoed, en ontzagh. Wat marmorfieene vloer ook zoud' ziek konnen roemen By voettapeet van kruidt, gefpikkelt met haar" bloemen ? Wat wanten ryk vermaalt, of wat beeldthouwery, Wat ordre van gebouw is zulke, dat ze by Een' fchaduwryke beemd in majesteit magh halen ? 41 deden porfir, jasp ,en goudt> des hemels ftralen, Met fpiegelgladde glans, af/luiten, en de zo* Daar, met zyn hel gezicht, geenooghop houden kon: Wat zoud'' het wezen by de pylers der bosfchaadjen, Zo reizigh, ?n gekapt met weelighe pluimaadjen Fan aer'digh vloeijend /of! byftammen nemmer los Van klimop, geborduirt op groen fluweelen mos? Het kostelyke koor, zal d'oghen haast vervee- len; Maar nemmermeer het fifsch der fcheemrighe pr'teelen; Welk  KERKBESTIERS. loi Welk', als ghy duizendmaal en duizendmaal beziet Van duizendmaal aanfchouwt op een'' geflalt* niet. Want waar ghy opkykt, oft daer is nieuw- groen ge/proten; Oft voghel fchudt de blad»; oft windt verfchiet d loten. Ik heb deeze Verfen altyd zo fraay, en den zin derzelve zo verheven gevonden, dat ik ze my, ongevoelig, door leezen en herkezen, in 't geheugen geprent heb. Een zo eenvoudige en tevens grootfche Godsdienst was ook die der eerste Christenen, zy hielden zig niet op met pragtige tempelen en ryke cieraaden, maar baden hunnen God in geest en waarheid aan, gelyk de zendeling Joannes zig in zynen tweeden Zendbrief uitdrukt; maar naa den voortgang en ftaatkundige verandering der Staaten, veranderde ook de Godsdienst - oefening, en wiesch in pragt en uiterlyke ftaatfie aan, en daar men eerst uiteen waargeloove enhartelyke overtuiging tot den Christelyken Godsdienst pleeg te naderen, werdt men vervolgens daartoe aangelokt door den indruk en het ontzag, dat pragtige gebouwen, en eene zee van diamanten, paerlen, goud, zilver, en ryke borduurzelen, op de zinnelyke denkwyze des gemeens O $ maa-  aoa WE ETEN SCHAP DES: maaken; by dit alles voegde men verfcheide openbaare plegtigheden, by welker gelegenheid men alle deeze fraayigheden openlyk ten toon ftelde; men vervaardigde daartoe bepaalde Ceremonieboeken en gebruikelyke Feestgezangen en Gebeden, uit welke opcieringen van den Godsdienst de Liturgie wel voornaamelyk oorfprongelyk is. Karei. Houdt die zig dan op omtrent die foort van kerk-gebruiken? Vader! Ernestus. Ja, de oude wordt in de Oost er. fche en Westerfche verdeeld, te weeten, die der kerkgebruiken van de Christenen in het Oosten, als Azia enz. en die der Christenen in 't Westen, te weeten van Europa, welke welëêr byzondere kerkgebruiken bezigden. De westerfche Liturgie vervat verfcheidene foorten onder haaren naam, als: de Latynfche, de Ambrofifche, die nog te Milaanen in gebruikis, deGallicaanfche, die in Vrankryk, de Anglicaanfche, die in Engeland, en de Gothifche en Mixtarabifche, die door de Christenen, welke met de Mooren vermengd zyn, beöefend wordt. Zy beftaan allen uit Lithurgien of Ceremonieboeken, byzondere kerkplegtigheden en Godsdienstige gebruiken,getydeboeken, gebruikelykheden(RituaJien , gezangboeken , en door het kerkgebruik gewyde Schriften, Geloofsbelydenisfcn, Formulieren, Ca-  20? TWAALFDE SAMENSPRAAK* OVER DE KERKELYKE PLIGTEN. Pradentia Miniflerialis. I N Ö Ö Ü Di JVaafïn de weetenfehap der Kerkelyke pïigteh beftaat. Twee voornaame deelen aerzelve. TheoIogia Afcetica. Wat die is. Oorfprong der kloosters en Monnikken. Theologia Parade' tica. Waarin dezelve van de Cafuiltica onderfcheiden is. Wat in dezelve gevorderd ■wordt. Verklaaring eeniger byzondê. re fchoolfche kunstbenadmingen vari zommige deelen der Godgeleerdheid. Ernestus. y kunnen in dit ons avond» gefprek de Godgeleerdheid ten einde brengen, niet flégts nog eenige aanmerkingen over dei Kerkelyke pligten , of Amptsbedieningen dér Kerüelyken, te maaken. Leonard. Heeft de Kerkelyke dan, buiteride Cafuiftica, of Troostende Godgeleerdheid in da Gemoedsgevtillén, en de Weetenfehap des Kerk- iktlSTS AFOBÏLI30. P ^*  PLIGTEN. go) h'iin en hunne bediening het zelfde, wat de Leef der Staatkundig plinten voor den wnereldiyken en maatlchappyelyken (laat i<5. 't Is ds kunst om zyn doelwit te bereiken , en daar nu kitte levrensdaat zyne byzondere dnelëinderi heelt, hebben de Godgeleerden ook zeekeiiyk de hunne, en de voorfchrifren en Leere der Kerkelyke Pligten zyn gefenikt om 'er hen töe te geleiden. Kornelis. 'Er zullen dan zo veele Leeren der' Kerkelyke Pligten zyn, als 'er gezindtengevon» den worden. Èrnestüs. ó Ja, Kornelis. Elke gezindte' heeft liaare fchryvers , die regalen voor dé byzondere Kerkelyke Pligten van hunne gezindheid opgegeeven hebben ; wy zullen ons egter in dit doolhof niet begeeven,- waar in zal veele kronkelpaden ons te zeer zouden ophouden , en onze, buiten dat, lange reis nog meêr vettraagen. Al wat wy in deeze vérfeheidenheid van gevoelens , en tegenftrydigheïd van grondregelen, kunnen doen, i8, in wei' nige woorden de voornaamfle voorwerpen aart te wyzen, welke de één en ander onder dit deel van hunne Herderlyké Godgeleerdheid tfe&l kenen. Leonard. 'tZalons ten overvloede voldoen^' zoo wy 'er flegts een oppervlakkig beiigt van ontvangen mogen.  &I0 KERKELYKE Ernestus. Wy zullen de leer der Kerkelyke Pligten, dan alleen tot twee voornaame deelen beperken, te weeten, in de Beoefenende en in rog eene foort van Troostende Godgeleerdheid, welke van de Cafuiftica eenigzins onderfcheiden is. De beoefenende Godgeleerdheid, met eenen bastaard Latynfchen naam Theologia Ascetica genoemd, is der Roomfche Kerke voornaamelyK eigen; zy handelt van verfcheidene byzondere Godvruchtige oefeningen, van waar zy den naam Ascetica ook ontvangen heeft, wordende dezelve afgeleid van het Griekfche woord ,V:e gebruikelyke Catechismen zoude gelyken." Petrus. Stemt gy met dien fchryver in zyne denkwyze wegens den Catechismus over een? Myn Heer! Ernestus. Niet volkomen. Ik geloove, dat des fchryvers denkbeeld zeer fraay is ten opzigt der kundigheden in d n natuurlyken Godsdienst; maar twyfele fterk, of hy met M $ zynen  jjo ONDERWYZENDE zynen Leerling tot aan die des geopenbaarden Godsdienst vorderende, 'er wel die vrugt vaa, zoude zien, welke hy "eruit verwagt. Egter bly ft het waar,dat 'er veele misbruiken in hetCatechetisch onderwys ingefloopen zyn, welker verbetering wenfchclyk ware, en grondiger kundigheden onder de leden eeniger Gemeente ten gevolge zoude moeren hebben. Petrus. Welke zyn wel de voornaamfte misbruiken in deeze zaakV Myn Deer! Ernestus. De Catechismen zyn voor eerst veelal daarin onvolmaakt,dat zyniet van langzamerhand van het bekende tot het onbekende overgaan, maar te groote fprongm doen en te veel kennis en oordeel in den Leerling onderftellen: ten tweeden zyn de Vraagen, niet doorgaansch gefchikt naar het zwak begrip der Jeugd: zy verftaan de vraagen zelve niet regt, hoe toch zullen zy dan de andwoorden naar vereisch begrypen: ten derden geeven de andweorden dikwyls gelegenheid» dat de leerling alleenlyk berust in dezelve van buiten tc leeren, zonder zyn verftand ia het beandwoorden der vraagen, volgens zyn eigen begrip te oefFenen; ook zyn 'er veele gebreken in den onderwystrant der Catechismen ingeflopen, als voor eerst dat men der Jeugd de andwoorden van buiten doet leeren, door welken dwang zy zo angftig op de woorden letten, dat ze geene aandagt op den zaakely- ken  GODGELEERDHEID. 171 ken inhoud kunnen vestigen; want het gezegderat iets het geen men van buiten leert te beter blyft hechten, is by kinderen het minst waar; alzo zy meenen voldaan te hebben, wanneer zy het van buiten geleerde opgezegd hebben, en vergeeten dus terftond al het ge • leerde, om de volgende vraagen in het hoofd te prenten: en dat zy byna niets van al het van buiten geleerde begrypen, blykt duidelyk uit de erbermelyke wyze en toon, waarop zy de van buiten geleerde andwoorden gewoonelyk opzeggen; ten tweeden houdt men zig te ras voldaan met de van buiten geleerde andwoorden den kinderen te doen opzeggen, zonder te onderftaan, of zy wel eene letter van dezelve door eigen begrip magtigzyn. Daarom houde ik de Catechetifche Leerwyze van den Lutherfchen Leeraar Muller voor zeer goed, welke eenen Catechismus vervaardigd heeft, die uit enkele vraagen zonder andwoorden beftaat; volgens deezen leidsman leeren de kinderen, wanneer zy tevens eenig voorbereidend onderwys genooten hebben, hun eigen gevoelen uiten, en niet als de papegaayen woorden fpreeken, wier zin zy zelve niet verftaan; men heeft de andwoorden tot dit vraagboek, door eenen anderen Leeraar vervaardigd , afzondcrly k gedrukt; egter het komt my voor, dat men daar mede regtftreeks tegen het nuttig doel einde des Vraagfchryvers aan  tfz ONDERWYZENDE aan gewerkt hebbe, alzo de leerling weder daar door in ftaat gefteld wordt van gemakshalve zyne toevlugt tot het van buiten leeren te neemen; nogthans kan een verftandig onderwyzer met deeze andwoorden ten nutte der kinderen een groot voordeel doen; by voorbeeld, met, wanneer zy de vraagen voor de vuist naar hunne meening beandwoord hebben, hen hunne andwoorden met de gedrukte te doen vergelyken ; als wanneer zy hunnen vlyt met genoegen beloond zouden zien, wanneer hunne andwoorden met die des Geleerden Schryvers overéénftemden, dat in zulk een geval tot niet weinig aanmoediging zoude verftrekken, en wanneer zy in hun andwoorden gedwaald hadden, zouden zy met greetigheid het betere andwoord des Schryvers in hua geheugen prenten. Petrus. Wanneer men , in het opftellen en onderwyzen des Catechismus, de boven gedagte onvolmaaktheden verbeterd heeft, wat behoort men dan nog al verder in denzelven in agt te neemen? Ernestus. De grootfte moeijelykhcid blyft als dan nog overig, men moet die geloofspunten , welke volftrekt wezenlyk en ter verkrygingë der Zaligheid onmisbaar zyn, zorgvuldig fchiften van die, welke meêr befchouwend, meèr betwist, en ook aan meerdere tegenfpraak onderworpen zyn, tevens  174 ONDERWYZENDE inydelyk gebruiken moet , duidelyk te ver* klaaren, en zo juiste als nette bepaalingen vari dezelve te geeven, dat zy, die met een middenmaatig begrip voorzien zyn, zig 'er niet in kunnen bedriegen. Eïndelyk behoort hy méér te tragten, om te bewyzen, dan om door woorden te overreeden; want wyl de Welfpreekendheid zomtyds ten kosten der waarheid overreedt, moet hy zig hier vooral toelegt gen, om deeze verleidende welfpreekendheid Van zig te verwyderen, en 'er de grondigheid en juistheid van redeneering voor in de plaats te frellen. Leonard. Maar, myn Heer! is het ook niet dagelyks noodig, dat de onderwyzer eene korte fchets der meeningen en gevoelens van andere gezindheden zynen leerlingen voorhoudë en dezelve met zyne tegenwerpingen getrouwelyk voor hen aan den dag legge ? Want Wanneer wy eens anders gevoelen niet kennen , kunnen wy ook niet verzekerd zyn, het beste te bezitten, daar toch ieder belang by heeft. Ernestus. Dat is zoo. De leerling behoort niet alleen de gronden der gezindheid, die men hem inprent, te leeren; maar ook dié van andere kerken en godsdiensten te ken* nen, zo ver het zyne gelegenheid en kennend vermogen toelaat, en dat wel niet alleen om dereden,die UEd.bygebragtheeft; maar ook om  GODGELEERDHEID. 175 om deeze : een boek, waarin drogredenen en afzonderlyke meeningen, of berispingen van zekere algemeen aangenoomene gevoelens vervat zyn, kan den leerling in handen vallen ; hy kan zig ook met eenen bekwaamen tegenpartyder in gefchil inlaaten, dus is het noodig, dat men hem van verweerende en aanvallende wapenen voorzie, om hem met goed gevolg op de been te houden, en zyne party, als 't mogelyk is, tot zyn gevoelen over te doen buigen, en alzo ter eere der waarheid en des godsdienst het zyne toetebrengen. De Godgeleerde behoort dus eindelyk, in de on« wyzing der geloofsleere, zyne leerlingen ter goeder trouwe, met de voornaamfie Leerftel* lingen van andere godsdiensten en de bewysgronden, welke men in eiken gebruikt,omzyne ftellingen te ftaaven, gemeenzaam te maaken.  176 ONDER W. GODGELEERDHEID, OP DE ONDERWYZENDE GODGELEERDHEID. Het duidelyk begrip wordt trapsgewys gebooreri, En alle poogingen en moeite, die men doet Om 'tkinderlyk verftand te kweeken, zyn verlooren, Wanneer men zig te vroeg tot duistre waarheen fpoedt. 'tVerftand is als de maag;'tlaat zig nietoverlaaden, Het eischt met regt gevoed, niet overkropt, te zyn; De zuig'ling haakt na melk, die wéér den man zou fchaaden, En fterken walgen van der zwakken medicyn. '£ Is hierom noodig, dat de nuttigde aller leeren , Voorzigciglyk allengs gedrupt worde in't verftand, Zó kan men misbegrip en traage vord'ring weeren, Zó (lelt men Christus Kerk in een onwrikb'ren ftand. "t Wel onderweezen kind belooft een' ryken zegen In te oogden voor Gods Kerk by' t volgende geflagt; Maar wordt de Jeugd verzuimd of raakt ze op valfche wegen', Helaas! dan is en Kerk en Staat in nood gebragt. Men zorgt vergeefsch om't kind in welzyn tebewaaren, Door 't maatig nuttigen van ligte fpys en drank, Wanneer wy 't Hemelsch brood of veel of weinig fpaaren, Al blyft ons kroost gezond, hunne eed'le ziel wordt krank. TIEN-»  *7? T I E N D Ë SAMENSPRAAK, OVER DE TROOSTENDE GODGELEERDHEID. (Theólogia Ca/ut'stica.~) INHOUD. froornaame inrigting deezer Leere. Wat hei geweeten zy, of het den mensch aangebooren dan wel door opvoeding verkreegen is. Wat men te denken hebbe van de werkinge des geweetens, in eenen ftaat van wildheid ett berooving van menfchelyken ommegang. Nuttigheid der wel gebruikt wordende Troostende Godgeleerdheid. Schadelyk' heid van derzelver misbruik. Moe ijelyke beoefening derzelve. Middelen , welke de Leeraars tot het wel waarneêmen dezer ampts-bedieningkun* nen beezigen. Op welke eene wyze de troostende Godgeleerdheid in de eerste- en midden- eeuwen behandeld werdt. Ernestus. N u zullen wy tot een der nuttigde en tevens gevaarlykfte takken der Godgeleerdheid overgaan. SEKSTE AF9EBUNG. N fti  i?8 TROOSTENDE Petrus. Nuttig en gevaarlyk tevens? dit fchynt eene wonderfpreuk te zyn, myn Heer! Ernestus. Zo is het, en egter is niets waaragtiger. De Proostende Godgeleerdheid (fheohgia Paracletica feu Cafuiftica) zal ons deezen avond bezig houden , en deeze is het, welke recht gebruikt hoogstnuttig is, maar verkeerdelyk aangewend allerfchadelykst voor de Burgerlyke Maatfchappy worden kan. Karei. Maar Vader! waartoe is zy dan byzonderlyk ingerigt? Ernestus. Om de kwellingen des gemoeds, welke uit een bezwaard geweeten oniftaan, te doen bedaaren, en de verflagene Harten door de troostende kragt van C h r i s r u s Leer op te beuren. Leonard. Ik zal my zo verkeerd of liefst zo ongevoelig niet aanftellen, met te vraagen, wat is het geweeten? egter wyl ik het wel als een ingebooren gevoel van goed en kwaad heb hooren omfchryven, en 'er weder Wysgeeren gevonden worden, die de ingeboorene denkbeelden (ideceiunatcc verwerpen; zo verftout ik my UEd. te verzoeken, my uit deeze twyfelingte willen redden, en my UEd gevoeleti over het Geweeten te willen bekend maaken. Ernestus. Gy kondet my al weinig moeijelyker taak opleggen, myn waarde Leonard\ wy zien van agteren, dat, wanneer wy over• tuigd zyn van eene goede daad verrigt te , . heb-  GODGELEERDHEID. K9 hebben, 'erzig by ons eene innerlyke tevredenheid over dezelve openbaart; daar onze boezem in tegendeel, wanneer wy bevinden, niet wel, niet ten besten van ons en onzen naasten gehandeld te hebben, door een heimelyk verdriet geknaagd wordt. Nu is de vraag, of dit gevoel ons aangebooren is, dan of wy het aangeleerd en door de opvoeding verkreegen hebben. Ik houde deeze beide ftellirgen voor waar; maar vatte dezelve op deeze wyze by een. Onze ziel doet haar aanzyn kennen door werkingen, welke aan de Stof niet eigen zyn; niemand zal ontkennen, dat zy het al • leen is, die kent, onderfeheidt en wil; maar wy zien egter, dat die kennen, onderfcheiden en willen, zig niet terftond naa de geboorte van den mensch voordoet; wy gelooven, dat dc redenlyke ziel wel in dit eerstgebooren kind huisvest, maar nog niet ontwikkeld is; wanneer nu de ziel dan met het kind ter wae« reld komt, of liefst wanneer het vermogen om te kennen, onderfcheiden en willen, hoewel onontwikkeld, in het ecstgebooren kind verborgen ligt, en het kind als aacgebooren is, dan ook is het geweeten, dat een gevolg deezer drie opgenoemde werkzaamheden der ziele is, mede eene aangeboorene werkzaamheid derzelve; want door de ontwikkelde kennis leert de mensch het goeden het kwaad, de orde en onorde kennen; door het oordeel of Na de  ïSo TROOSTENDE dc onderfcheiding leert hy die onderfcheiden, en door den wil het goede kiezen en beoefenen. Volgens deeze redeneerwyze kan men zeggen, dat het geweeten den mensch aangebooren is; voorts weeten wy, dat de opvoeding het kennend, onderfcheidend en willend vermogen der ziele ontwikkelt, en naar de einden, waartoe dezelve ingerigt is, beftiert, en in zo verre wordt ook het geweeten een onderwerp der opvoeding. Kornelis. Maar, Myn Heer! wanneer wy eens een geval van deezen aart ondernellen; een kind wordt door toeval in een ongenaakbaar bosch of op een onbewoond Eiland gebooren, en de moeder fterft of wordt door de wilde beesten verflonden , maar het kind vindt onder het Vee zyn voedzel en groeit op: zou deeze menfehelyke vrugt, onder het vee opgevoed wordende , het gebruik der reden uit zig zeiven verkrygen , en hoe zoude het met het ingebooren gevoel van goed en kwaad by deezen wilden gefield zyn? Ernestus. Alhoewel het onderftelde geval zeer zeldzaam zyn moet, kan het egter plaats hebben, en ik zoude oordeelen dat zulk een kind, geene ontwikkeling der redenlyke ziel, of ten hoogden, alhoewel het op deeze woeste plaats hooge Jaaren bereek , egter maar eene zeer flauwe ontwikkeling van kennend vermogen ïoude ondergaan, en daar door ook geene in- fpraak  GODGELEERDHEID. 181 fpraakdes geweetens zoude ondervinden, maar even als het vee, door het natuurlyk inftinci zoude beftierd worden. Alhoewel zeeker voornaam Aristotehfch Wysgeer en Arabier, Ebn Tophail genoemd, welke een tydgenoot van Avicenna geweest is, en voor vyfhonderd jaaren te Bagdad leefde, een diergelyk geval opzettelyk gefchilderd heefc, om te bewyzen, dat deredenlyke zielsvermogens zig zeiven kunnen ontwikkelen, eD den éénzaamen wilden tot eenen Wysgeer maaken, gelyk hy in het leven van den Zelfgeleerden (AutodidaEtos) Hai Ebn Tokdhan (dat hy in het Arabiesch gefchreeven heeft, cn door Pocock in het Latyn vertaald is)-met zeer fchrandere redenen voordraagt: en wanneer wy niet toeftaan, dat de eerste mensch door de onmiddelyke leering Gods tot de kennis der dingen gekomen is, zoude hy van Adam ook zodanig ceneAutomatbes of zig zelf geleerdhebbend wezen moeten maaken; ten zy wy wilden (tellen, dat Adams redenlyke kennis niet ontwikkeld werdt, dan naa het ontftaan zyner Gade, met welke hy dc gantfche Schepping befchouwde, en zy dus eikanderen in het ontwikkelen hunner denkbeelden de hand leenden even gelyk het in de opvoeding der kinderen, naa dat het menfchelyk geflagt uitgebreid is, toegaat. Hoe het 'er voorts mede gelegen is, dit blyfc egter zeeker, dat de voiwasfen en N 3 be-  iS2 TROOSTENDE befchaafde mensch een geweeten bezit; dat dit geweeten door eenen of anderen misftap verontrust kan worden, en dat de Christeiyke Godgeleerdheid in derzelver troostend vak zig toelegt, om deeze onrust des gemoeds te bedaaren, en de vrede der ziele te herftellen. Kornelis. Dit is dan waarlyk wel een van de nuttigfte Leeren in het lighaarn der Godgeleerdheid. Ernestus- Onbetwistbaar; en zy zal zig nog meir als zodaanig doen kennen, wanneer ik de pligten des Troostcnden Godgeleerden ül. meer byzonder opnoeme. Hy moet vooreerst de ontruste zielen bedaaren. 2) Het bevreesde geweeten gerust Hellen. 3) De balzcm van vertroosting der genade in de verflagene gemoederen Horten. 4) De twyfelagtige gevallen uitleggen en bepaalen 5) Den verdwaalden ten leidsman dknen en hen den regten weg wyzen. 61 Den zwakken vcrflerken. 7'iH.n, die nog in hunne dwaalingen volharden, overtuigen. 8) De verhardegemoederen verfchrikken. c/) Den boozen bevreesd maaken. 10) Den traagen opwekken, en 11) Den Christenen , die aan de zorg van hunnen Herder toebetrouwd zyn, op den weg der waare gelukzaligheid geleiden. Het gewigt van alle deeze byzondere nuttige oefeningen vordert, dat de Godgeleerde zig voornaamelyk tóelegge om die middelen te verkrygeu, welke noodig zyn om  CÓDGELEERDHEID. iSg om dit zo gewigtig deel zyner amptsbedienirg waardiglyk te vervullen. Petrus. Maar, Myn Heer! L'Ed. geliefde zo even te zeggen, dat dit gedeelte der ampstbediening van eenen Leeraar, wanneer het verkeerdelyk aangewend wierde, hoogstfchade'yk voor de Maatfchappy zoude kunnen zyn. Ik bidde UEd. ons te willen verklaaren, hoe toch eene zo nuttige, eene zo menschlievende bemoeijing verkeerd en fchadelyk kan worden aangelegd. Ernestus. De hoogmoeden waan derGeestelyken, gevoegd by derzelver bedil en heerschzugt, heeft in voorige tyden, wanneer de menfchen, en onder hen de geestelyken, nog zo verlicht niet waren als heden, daar van maar al te veel blyken gegeeven. Men kan de Troostende Godgeleerdheid op verfcheidene wyzen misbruiken, waarvan ik flegts eenigen aanftïppen zal. By voorbeeld, men kan het bellier des geweetens tot eene kunst vormen , 'er een daadelyk beroep van maaken, elk Huisgezin van eenen opzigter , even als van eenen Geneesmeester of Portier voorzien, zig daardoor in alle familie - zaaken indringen , en zig tot het bewaaren van elks geheimen opwerpen, zomtyds het zaad van twist in een anders vreedzaam huwelyk , of tusfehen de naastbeftaanden zaayen, de oorbiegt tot waerekllyke, zomtyds zelfs misdaadige, einden N 4 mis-  ïU TROOSTENDE misbruiken, het wettig en geheiligd recht vaa een Huisvader over zyn Huisgezin vernie* t/gen, en deszelfs vaderlyk gezag verzwak-, ken, om *er eene vreemde magc voor in do plaats te Hellen, het vertrouwen, de eensgezindheid en eendragt in de Huisgezinnen onder, mynen, om dit vreemd gezag te bevestigen, en zig noodzaakelyk te maaken, zig van den geest en dikwyls vaa het hart eencr vrouwe of dogter, en in 't algemeen van dat der zwakke menfchen meester maaken; hen belagchelykemorameryen voorfchryven,die henmet dweepery en duizend gevaarlyke by geloovieheden verleiden, of hen met godsdienstige cefeningen belasten, welke hen van hunne huizelyke bedieningen en pligten aftrekken, de Erfftellingen tot zig overbrengen, en 'er de rechte Erfgenaamen van berooven, in een woord, zig eene onbepaalde magt over het geweeccn toeëigenen; zie daar eenige deelen van dat fchadelyk misbruik, dat niet den geringden grond in de H. Schrift heeft, en dat tegen de zedenleer des Euangeliums, tegen het vvclzyn der Maatfchappy , tegen de belangen van, den Staat, en het Oppermogend gezag rcchtflreeks aandruischt, en een voorbeeldige ftraf verdient; maar wanneer de zorge der zielen wel beoefend wordt, en binnen haare juiste paaien beflooten blyft, is zy oneindig yerfch.iHend van deezen zo luatelykan,  T£6 TROOSTENDE in het onderwerp, dat zig voordoet, wel te ontwikkelen, en haar op onömftootelyke gronden te bouwen. De kunst om deeze nu zo vastgeftelde waarheid aan anderen te doen kennen, is mede cc.-.e der allermoeijelykften. Alle oogen zyn niet geichikt om dezelve met den eersten opflag gewaar te worden, noch ook alle geesten, om dezelve onder het zelfde gczigtpunt te treffen. Dan eens willen de menfchen overtuigd zyn door afgetrokkene en wysgcerige redenen, dan eens door de vormelyke uitfpraaken der Heilige Schrift, dan eens door gezag, dan eens door zagte vermaaningen,dan eens door vreezelyke bedreigingen, dan eens door eenebekwaame voorftelb'ng der fchadelyke en onvermydelyke gevolgen, die uit hun gedrag moeten voortvloeijen; dan eens door de vleijende beloften des Euangeliums; dan eens moet men de ondeugd rechtsftreeks voor 't hoofd ftooten, dan eens moeten de ondeugenden door omwegen op den regtcn weg gebragt worden, dan eens moet men den menfchen hunne dwaalingen cn hunne misdaaden met kragt affchilderen, en dan die weder aan dezelve alleenlyk doen inzien, dan eens moet men eene hunner begunstigde geneigdheden vlcijen, om hen meêr fchadelyke driften te doen afleggen, en al zo vervolgens. Karei, Zyn 'er middelen voor handen,door wier behulp de Leeraars zig gemakkelyk in ftaat  GODGELEERDHEID. 187 ftaat kunnen ftellen , om dien zwaaren post waar te neemen? Ernestus. Wyl het onmogelyk is, dat zelfs de uitgebreidfte Werken, die over deeze Stoffe gefchreeven zyn, alle de gevallen welke in de bediening des Emngeliums dagelyks voorkomen, kunnen bevatten ; dat ook deeze'gevalle n niet altyd,gelyk het behoort, door deeze Schryveren beflist zyn; dat ook het leezen van zulke uitgebreide werken te veel tyds aan den Godgeleerden ontneemen en hem van zyne Studiën afhouden zoude,en wyl 'er ook dikwyls by de gemoedsfchryveren (Cafuisten) kinderagtige uitpluizingen en armhartige harzenfchimmen gevonden worden, zo is het volftrekt noodig,dat de bedienaaren des Euangeliuros, welkemen onderftelt, dat in de beginzeien en leerflellingen der Christelyke Zedenleer grondig onderweezen zyn; uit hunnen eigen voorraad van kundigheden die middelen opzamelen , welken zy in elke voorkomende gelegenheid ten gebruike noodig oordeelen, en dat zy hunne befluiten niet in de boeken zoeken. Ten dien einde moeten zy zig gewennen naar de regelen eener gezonde redeneerkunde te redeneeren. 2"^ Het men fchelyk hart in alle deszelfs verfcheidene wyzigingeu , en de kenmerkende gemoed gefteldheden der menfchen , hunne listen en voornaamfte hartstogtcn wel leeren kennen. 3) Hca  i88 TROOSTENDE Hen niet door zogenoemde godvrugtige bedriegeryen noch valfchefluitredencn zoeken te winnen of te overtuigen. 4)Hen ook geene boetpleegingen opleggen, welke in der aart hoogstbelagcheIykzyn.5)Hengeenegeestelykemommeryen, pelgrimagiën, geflrenge levens wyze noch duizendzulke zaaken voorfchry ven, die nimmer eene wezentlyke overtuiging met zig aanbrengen, en den menfchen flegts van hunne waare maacfchappyelyke pligten afwenden , dat zy eindelyk ten 6) hunne raadvraagers altyd ( gelyk ik reeds gezegd hebbe, en dat ik niet genoeg herhaalen kanJ de waarheid in alle haare kragt en zuiverheid tragten voor te (lellen. Leonard. Hebben de oudfte Christelyke Kerkgemeenten reeds eene Cafuijlifche Theolo. gie beoefend? Ernestus. Voorzeeker. In de eerste Christen kerk fchepte men diergelyke gronditellingen, waardoor het gedrag van den Christen in byzondere voorvallen bepaald, en het geweeten gerust gefteld konde worden, uit het Euangelium; hiernaa uit de uitfpraaken der kerkvaderen, de beflisfingen der bisfehoppen en kerkvergaderingen; maar wyl 'er door den voortgang en aanwasch der menfchelyke maatfchappve, gefhdig nieuwe pligten en nieuwe betrekkingen ontfionden, en dat by de opheldering des vernufts ook het misbruik toenam, en tven dezelfde overtreding, door verandering  Ï92 TROOST. GODGELEERDHEID. Hoort gy allen Christus ftem, Hy wil uwen last verligten, Werpt vry alle uw' zorge op Hem, En vervult met vreugde uw pligten. God, die 's menfchen hairen telt, Heelt ook, wat zyrj' boezem kwelt. ELF-  IP3 ELFDE SAMENSPRAAK. OVER DE WEETENSCHAp DES KERKBESTIERS. (Prudentia Conftftorialis.~) INHOUD. Groot aanbelang deezer Weetenfehap. Onderfcheid tusfehen dezelve en het kerkelyk recht. Verdeeling derzelve in twee deelen , Synodica en Li~ thurgica. Wat 'er in de Weetenfehap der Kerkvergaderingen (Scientia Synodica ) , wat in die der kerkgebruiken (L$iurgica~) aanmerkelyk is. Verdeeling der laatftein Oosterfche en Westerfche. Wat nog al meer tot de Weetenfehap des Kerkbeftiers behoort. Wat men onder de zamen vattende Godgeleerdheid (Theologia Elenchticd) ver ftaat.Middelen om deWeetenfchap desKerkbeftiers gemakkelyk te beftudeeren. Karei, y zullen haast met de Godgeleerdheid afgedaan hebben, Vader 1 EERSTE AFDEELINQ. O Let'  m WEETENSCHAP DES Leonard. Ik kan my reeds geene Stof in het vak der Godgeleerde Weetenfchappen meêr te binnen brengen. i Ernestus. 'Er zyn egter nog twee voornaame onderwerpen voor handen, over welke wy nr,g niet gefprooken hebben. Petrus. Wy hebben reeds naar myn onthoud over den Natuurleken en ge'ópenbaarden Godsdienst ; voorts over de Leerftellige, uitlegkundige, befchaavende, zedekundige, herderlyke, onderwyzende en troostende Godgeleerdheid gehandeld, wat kan 'er nog overblyven? Kornelis. Wy hebben nog niet over deKerkvcrgaderingen gefprooken. Ernestus. Gy treft byna myn oogmerk, Kornelis! het uiterlyk Kerkbeftier, en de byzondere pligten van den Godgeleerden in zyne amptsbèdieuing, zyn de twee onderwerpen, welke ons nog ter befchouwinge overblyven. Het eerste zullen wy deezen avond afhandelen, en het tweede tot eene volgende byëenkomst fpaaren, als wanneer wy met het zelve onze befchouwing der Godgeleerde Weetenfchappen zullen befluiten. Leonard. Maar, Myn Heer! behoort het Kerkbeftier niet tot het kerkelyke recht ? Ernestus. Wel het innerlyk, maar niet het uiterlyk Kerkbeftier, waarvan wy thans zullen handelen. Pc-  KERKBESTIERS. 195 Petrus. Is het uiterlyk beftier der Kerke van zo groot een aanbelang, dat het onder de Godgeleerde beoefenende Weetenfchappen ee ■ ne afzonderlyke plaats verdient? Ernestus. Vocrzeeker. Men kan onder dezelve het kerkelyk beftier niet metftilzwygen voorbygaan, wyl het bezig is omtrent de orde en uiterlyke fchikking der Christelyke kerke, gegrond op de H. Schrift, en niet alleen bekwaam om den Godsdienst in alle deszelfs zuiverheiden glans te bewaaren; maar ook om alle fcheuringen , twisten, en welke verwyderingen 'er meer in zouden kunnen voorkomen, tegen te gaan, en uit den weg te ruimen. Deeze Weetenfehap is dus noodig in alle openbaare Kerkvergaderingen (ConciUa) kerkelyke byëenkomsten (SynocW) en byzondere Kerkvergaderingen (Conjïjloria): maar men behoort, gelyk ik reeds gezegd hebbe, dezelve niet te verwarren met het ktrkt'.yke recht. 'twelk eene weetenfehap is, welke de wetten, die door de hooge overigheid gegeeven zyn, op kerkelyke perzoonen, goederen en zaaken toepast; terwyl het uiterlyke kerkbeftier alleen de fchikking der kerke en het kerkwezen, op redenlyke en Christelyke gronden ten oogmerk heeft. Deeze laatfte is eene foort van wetgeeving zelve, en de andere flegts eene toepasfing der burgerlyke wetten. O a li*-  196 WEETENSCHAP DES Karei. Hoe wordt deeze weetenfehap meir byzonder verdeeld? Ernestus. In de weetenfehap der Kerkvergaderingen (Scientia Synodica) en in die der kerkgebruiken (Lithurgica.) Kornelis. Wy hoopen van elke afzonderlyk eene kleine fchets te hooren. Ernestus. Dit is juist myn oogmerk, om dan met het eerste gedeelte te beginnen. Wanneer wy overtuigd zyn, dat 'er een onderfcheid is tusfehen de Geestelykheid en de leeken, en wanneer dit onderfcheid beftaat en wezenlykis, wanneer de kerk een afzonderleken ftaat inden algemeenen ftaat uitmaakt,aan welken hetvoegt om in gewyde dingen (circa facra) oordeel te vellen, dan zullen wyook tevens zien, dat de Synodieke weetenfehap beftaat, om de uiterste paaien der geestelyke en waereldlykc magt te beperken ; om te bepaaien, wat de Kerkelyke Heerfchappy (Hierarchia) zy, en welke derzelver voorbehoudingen (prtsrogativen) rechten en Privilegiën zyn; aan wien het beroep eens geestelyken Priesters of Leeraars, volgens de Goddelyke wet ftaat; aan wien het toevertrouwd is in het openbaar te prediken, de Bondzegclen te bedienen, het recht van uitfluiting of Ean te oefenen, waardoor een byzonder Christen, of wel een geheel Land uit den fchoot der Kerke geflooten, of in denzel- ven  KERKBESTIERS. 197 ven aangenomen wordt. De verboden en geboden der kerke, de beöefem'ng der gewyde of Godgeleerde ftudien, de uitgaave van Godgeleerde Werken , de Godgeleerde Kweekplaatzen, de Univerfiteiten, Academiën, Schooien, Kloosters en Geestelyke geftigten, zyn alle voorwerpen der Synodieke Weetenfehap, welke alle wy ook onder den naam van kerkentugt (Disciplina Eccleftastica) zouden kunnen begrypen. Maar boven alles is het noodig, dat men in de kerkelyke Gefchiedenisfen de befluiten der Kerkvergaderingen beftudeere, beginnende met de eerste groote Kerkvergadering, die te Niccea, in den jaare 315 , gehouden werdt, tot aan die van Trente, in den jaare 1545, ^ welke WY breedvoeriger zullen fpreeken, wanneer wy over de Kerkelyke Gefchiedenisfen handelen: voorts behoort de onderzoeker der kerkelyke voorrechten, zig ookmetdeberoemdfte Synoden, en derzelver befluiten gemeen te maaken. Petrus. Wat valt 'er van de Weetenfehap der Kerkgebruiken aan te merken * Ernestus. Deeze weetenfehap wordt Lithurgia genoemd naar het Griekfche woord Leitourgia (A«T.«^yi«) dat eene bediening of ampt beduidt. Door behulp der Liturgie , verkrygt men een grondig begrip van de uiterlyke gefteldhcid eenes Godsdienst, en de yeelerleye O 3 foor-  IP8 WEETENSCHAP DES foorten van Kerkgebruiken; de aart der menfchen, die zig meest aan 't zinnelyke hegt, maakt de uiterlyke pragt by de openbaare Godsdienst oefeningen eenigzins noodwendig, alhoewel het egter op verre na de hoofdzaakniet is, 't welk de oude Germaanen en Batavieren, alhoewel Heidenen zynde, mede zo begreepen, waarom ook de fchrandere Ridder Hooft, in zyn Baeto, II Bedryf,F. Ton: dc Priesteresfe Zegemond, naa dat zy uit de kennis van het verftandig zamenftel onzes Lighaams, het beftaan eener wyze Godheid beweezen heefc, verder aldus doet fpreeken: Maar op -.vat zede dat de Godtheid wezen wil Met eer en lof gedient; hier in is groot verfchil: En fchler zo menigh volk, zo velerlei gezindheid t ; Wien wysheidt het verftand genezen heeft van blindt 'icit, Dieftemmen overeen, dat geen ding bet gevalt Aan V eeuwigh Wezen , dan de deftighe geftalt Fan een oprecht gemedt: en Godt niet aangenamer s , Heeft, dan het kailigh hol, en zuivre binne. kamers Van vromer borst, daar zich een hart houdt met der woon, In d'edeP eerlykheidt der deughden opgezocn. M«..r  KERK BEST IERS 203 Catechismen enz. welke laatfte ook in de Proteftantiche Kerken irgevoerd zyn. Kornelis. Zyn deeze twee deelen de eenige, welke tot de Weetenfehap des Kerkbeftiers behooren ? Ernestus. Men zou 'er alleen nog byvoegen kunnen , dat ook tot de algemeene Weetenfehap des Kerkbeftiers behoort het onderzoek der twyfelingen en der voorwerpen van verfchil, welke oorzaak tot het houden van Kerkvergaderingen geeven; het onderzoek der vraage óf de Paus boven de Kerkvergaderingen is, of de Kerkvergaderingen boven den Paus zyn, het gebruik van de zamen vatten de Godgeleerdheid (Theologia Elenchtica), waar in al, wat tot het Kerkbeftier behoort, begreepen wordt, de verééniging en verdeeling der Kerk, waar oyer de Synkretisten en de Ireniatien hevig ftryden, als ook eindelyk de Echtfcheidingen, in hoe verre die meêr of min geoorloofd zyn, en de Huwelyks en andere zaaken, waar op de geestelykheideenigen invloed heeft. Leonard. Hoe toch behoort een Godgeleerde het aan te vangen, om al dien omflag geregeld en met vrugt te beftudeeren? Ernestus. Alle deeze Stoffen, en eene oneindige menigte andere, die 'er uit voortvloeiden , of 'er regtftreekfche betrekkiuge op heb- beD,  2r4 WEETENSCHAP DES ben, behooren doorgrond, tot een regelmatig zamenftel gebragt, opgehelderd, bepaald, op vaste gronden gefield, en door juiste en beflisfende voorbeelden beweezen te worden, en daar uit komt dan de Weetenfehap des Kerkbeftiers