CATECHISMUS der WEETENSCHAPPEN, SCIIOONE KUNSTEN E N FR AA IJ E LETTEREN, Uit verfchsidene beroemde Schryveren, en inzonderheid volgens de Schets van den beroemden BARON VAN BIELFELD zamengefteld, met Dichtregelen verrykt en opgedraagen aan de Maatfchappye der Verdiensten , Onder de Zinfpreuk: F E L IX M E Rl T 1 S, DOOR AREND FOKKE Simonsz., Medeiid derzelver Maatfchappy», Hoofdlid ran het AmjUldamsch Dicht- en Lettei 'oefenend Genootfchap , Lid van het Dichtgeneotfcftsp: Oefening kweekt Kunst. EERSTE DEEL. BEHELZENDE DE WEETENSCHAPPEN VAN DEN GEEST. EERSTE DEELS, He STUK. GENEESKUNDE. W Y S B Z G E E R T E. Indoüi discant & ament meminisfe perku Te A M S T E li D A M, By AREND F O K K E Simonsz. M DCCLXXXVI1I.  Quantum eft, quod Scimusl O Quantum, quod Nefcimust  CATECHISMUS der WEETENSCHAPFEN, SCHOONE KUNSTEN e n FRAAIJE LETTEREN, Uit verfclieidene beroemde Schryveren en inzonderheid volgens de fchets van den beroemden Baron van Bielfeld famengefteld. MET P L A AT EN, Derde Stuk. Indocti discant & ament meminisfeperiti. Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE, Simonsz, MDCCLXXXV.  Quantum est, quod Scimus! O Quantum, quod Nefcimus!  VOORBERICHT. T 'i J. s de befchaafdheid alleen, die een volk vermogend maakt: dit is een axioma of ontegenzeggelyke regel in de Staatkunde 3 gejlaafd door de Gefchiedenisfen van alle volkeren in alle Eeuwen. Nederland ziet thans in zynen fchoot de gewigtigjle Mannen der Oudheid herleeven; de Vaderlandsliefde, gepaard aan mannelyken moed, verheft haare ftem alomme: gelukkig is het Land, daarZy fpreeken, en waarin eigenbelangenmuitzucht haare ftemmen niet nabootJen, alhoewel deeze laatjlen daar aanteonderkennen zyn, dat de Reden, geen invloed op dezelven heeft, waar door een onbeteugelde drift hen welhaast verraadt. De befchaafdheid eenes volks dan van zo groeten nut zynde voor deszelfs vermogen 3 als dezelve ontegenfpreeklyk gejlaafd wordt te zyn, behoort elk rechtaartig V%derlander zig en zyn Kroost die middelen te verfchqfen, waar door deeze zo gemgtige vereischte verkreegen wordt. Deeze middelen zyn de beoeffening der Weetenfchappen , fchoone Kunjlen en fraaije Letteren. Deeze alle te famen genoomen maaken de beschaafdheid uit , welke de Burger van eene * % le-  » VOORBERICHT. befchaafde Maatfchappy niet ontbeeren kan, zoo hy anders in dezelve wil leeven tot eer van zyn Cejlacht en ten nutte van zigzelven en zynen ev. nmensch. Hos zeer noodig is het dan niet, dat men by tyds zorge draage voor de befchaafde opvoeding der Kinderen, welke de grondflagen zyn, waarop het gebouw der zeden van het naagejlacht gevestigd is: zyn deeze grondjlagen verzuimd, hoe deerlyk zal het dan niet met het geheel gebouw gefield zyn ? De Zomen ftaan Vaders, de Dochters [laan Moeders te worden; wanneer zy nu zelf in hunne Kindschheid verzuimd zyn, hoe toch zullen zy dan hun Kroost behartigen? wanneer hen in hunne Kindschheid dwaalingen ingefcherpt zyn, hoe toch zullen zy hunne Kinderen op den weg der waarheidvoor' lichten? -wanneer men hen van God, van hun zeiven, van de werken der Schepping, van hunne Zede- en Maatfchappyelykepligten, verkeerde of wel geene denkbeelden heeft ingeboezemd , hoe toch zullen zy hun Kroost van alle deeze dingen recht leeren oordeelen , en hen waarlyk in den rechten zin befchaaven ? Maar^ zal men mogelyk vraagen, waar tot deeze aanmerkingen , zyn zy niet ontydig in tenen tyd, waarin men ernjiig beezig is om  VOORBERICHT, m alle dwaalingen te ver dry ven, alle misbruiken te verbeeteren, alle kennis aantekweeken, en in één woord alles toetebrengen, wat een Land befchaaven en door dien weg magtig maaken kan? ikftemme gaarne toe, dat indeezen tyd de morgenjlond des redenlyken verftands over ons Land opklaart; maar 'er gebreekt ?tog veel, 'zeer veel aan, om 'er zig welhaast een vollen middag van te belooven: wy verbeeteren fluksgewyze, en lappen als 't ware hier en daar iets aan 't bedorven kleed der Reden; maar 'er wordt een geheel nieuw vereischt, zal men 'er met luister mede verfchynen* en dit nieuwe kleed moet reeds in de Kindschheid aangetrokken, zal het in den mannelyken ouderdom gemakkelyk en ongemaakt gebruikt worden; de opvoeding moet nationaal verbeeterd worden, zal de geheele Natie 'er vrucht van trekken. Zo in de openbaare als byzondere opvoeding onderwystmenin den Godsdienst, hetLeezm, Schryven, enz. Dit alles ispryzelyk en nuttig, ■maar niet volkoomen. 'tIs pryzelyk, dat men een onbebouwd Land ploegt en tot eenenLusthof aanlegt; maar 't is nog pryzelyker, dat men hetmetKoorn, Tarwe of Rogge bezaait. Waar wordt de zedekundige wysbegeerte, die den * 3 mensch  zv VOORBERICHT. mensch in alle voorvallen zo nuttig is } eft Item tot een beminnelyk Lid der Maatfchappy maakt, onderweezen? Waar wordt de natuur in alle haare wonderen nagefpeurd, tot grootmaaking en waare kennis van den algoeden en alwyzen Schepper? In welke Schooien wordt let Microscoop gebeezigd, om de ondenkbaars grootheid des Scheppers in het oneindig kleine te betrachten ? Welle Moeder geeft haare Dochter een Telescoop in de handen , om Gods handenwerk aan het Uitfpanfel te be. wonderen? Waar wordt de Nederduitfche Taal grondig geleerd? Waar wordt 's Lands Gefchïedenis grondig onderweezen ? Waar worden den Kinderen de bronnen getoond, waar mi het groot gefchenl dat zy mede ter waereld brengen, dat is deyryheid, voortvloeit ? Waar worden zy te recht in 's Lands Grondwetten van der Jeugd af geoefend? Waar wordt hen de naam en de vereischte van etn Vaderlandminnaar of Patriot, begrypelyk geleerd? Men oefent hen thans reeds vroeg in den Wipenhandel ; een zeer lofwaard gebruik , indien 'er een onderwys hykomt, in welke gelegenheden en waar toe het voor een Burger geoorloofd en noodig is, de Wapenen te  VOORBERICHT. V te gebruiken. Uit deeze en veele andere aanmerkingen, diemennog zoude kunnen maaken* llykt het, dat de nationaale opvoeding mg aan verfcheide verbeeteringen onderheevig is; dat 'er nog verfcheidene Leerboeken ontbreeken, of ten minften, fchoon zy 'er reeds zyn , nog niet in algemeen gebruik gebragt worden; om al 't welke het te wenfchen is, dat de thans zo bloeijende Letterkundige Genootfchappen, door haare nuttige en yverige poogingen aan detze verbeeteringen te bejleeden, al dit verzuim mogen herftellen, onder den zégen van dat Wezen, buiten Wiens onderfteunmg de mensch in onmagt verzinkt. Zoo inmiddels deeze myne arbeid iets toe kan brengen tot leeringe en nuttig onderwys der Jeugd, of zoê anderen, volgens een diergelyken grondJlag9 dit nuttig oogmerk op eene korter wyze bereiken , zal ik myne moeite overvloedig beloond agten. Zie eindelyk, geachte Leezer! dit derde Stuk mynes Catechismus ten voorfchyn kosmen4 deszelfs uitgaave is eenigzins vertraagd door het vervaardigen der Plaaten en ophelderende Figuuren, welke in het zelve moesten Henen $ het volgende Stuk, dat reeeds ter Pers*  vi VOORBERICHT. Persfe gebragt is, Zal fpoediger, zo ik hope, voltooid zyn; wat dit Stuk betreft, hierin hebbe ik den Leezer andermaal te herinneren, dat de misjlagen en uitlaatingen, welke hierin als ook door het geheele Werk in 't oog vallen, ly het einde des Werks in een Stuk, waar by men een volledig Register geeven zal, verbeterd, aangevuld en herfleld zullen worden* voor 't overige hebbe ik den Leezer nog te berichten, dat ik in de famenfpraak over de Schilderkunst onder de werktuigen, welke daar toe gebruikt worden, met opzet Jtilzwygend voorbygegaan hebbe den Graphometer, na de uitvinding van den Heere Eckhardt, alzo ik van dit en andere tot de Schilderkunst dienstige Mechanifche Werktuigen, in eene famenfpraak over de Werktuigkunde s in *t vervolg omftandiger denk te handelen. Dat voorts deeze arbeid der Jeugd tot eenig nuttig onderwys en den mannelyken jaaren tot eene niet onaangenaame herinnering moge dienen, is de wensch van Den Uitgeever.  INHOUD. GENEESKUNDE. J. Samenfpraak over de Geneeskunde in V oigemeen. - - pag. i S» ' over de Ontleedkunde. - 27 3* " de Gezondheidkunde. 6r 4* over de Ziektekunde. ; 107 5» " ot'fr ^ Ziekteteekcnkunde, 121 6. ■ cm- de beoefenende Genees¬ kunde. - - 139 7» w de Geneesmiddelen. ijj 8. 1 over de Kruidkunde. - \ji 9, ■ ■ over de Scheikunde. - 205 10. ■ over de Rruidmengkunde. 223 11. ■ oiw de Heel-en Verloskunde. 243 j2. — w de Praftyk der Medicy- tien. - - 257 tVYS.  INHOUD. WYSBEGEERTE. i. Sameiifpraak over de Wysbegeerte ia V algemeen. . , 2# over de Redenkunde. - 29 3' ■ ever de Algemeene Zedeleer. 47 4- ' over de Zedekunde. . 6l * " ovsr de algemeene Staatkunde. 83 6' " over ^ byzondereStaatkunde. 95 7. oyer }iet Recfo Jer J\Tatmn 8. over fot Recfjt der yglken^ 9* over de Overnatuurkunde. 153 10. over de Natuurkunde. 173 over de Proeföndervindefyke Natuurkunde. 205 I2> over de Befpiegslende Na. tuur kun de. 243 13. over je wtsj(uni}et . 2^  GENEESKUNDE, »SRDE AFDESUNC,   EERSTE SAMENSPRAAK. OVER DE GENEESKUNDE IN HET ALGEMEEN QArsMedicaO INHOUD. Pbortreffelykheid der Geneeskunde. Waartoe dezelve dienfig is, Ons gevoel port ons aan tot berjleU Kundigheden welke tot de Geneeskunde vcreiscbt v:orden. Laster legen de Geneeskunst. Oorzaaken deszelfs. Divaalingen in de Geneeskunde. Verfiheide Secien'onder de Geneesheeren. Eenige der voomaamften aangehaald, Ermstus. 1 hans verwagt ik dat UL. aan•dagt volkomen voldaan zal worden, wyl wy eene der edelfte Weetenfchappen onder handen zullen neemen. Eene Weetenfchap, in één woord, die de gezondheid onderhoudt, of die, waar ze verlooren is, weder herftelt.1 Ko-nclis. De Geneeskunst! Ik verlang om iets werdieGoddelyke Weetenfchap te verneemen. A Wat JJEEDE AFIJEELIXtf,  2 Geneeskunde. Wat heb ik niet naar den Doflor verlangt in de laatfte ziekte van myne Moeder! O 't fcheen ïny toe of zyn komst alleen beeterfchap zoude aanbrengen, hoe zag ik hem niet inde oogen! Hoe ving ik zyne woorden niet op! 't waren al orakelen voor my. Maar helaas! al zyn vlyt was zonder vrucht: zy overleed aan haare ziekte! Ernes 'tus. Cy waande misfchien, dat de Geneeskunst bekwaam ware om den mensen onfterffelyk te maaken. KornglU. Neen, maar ik had een weinigagterdocht,of de Doctor haare ziekte wel behandeld had! Emestus. De Geneesheeren kunnen zig zeekerlyk in de behandeling der ziekten wel eens vergisfen, maar ook alles van den Dodorte verwachten ,iseene vreemde dwaaling, die den ftervelingen de gaave van wonderwerken te kunnen doen, toekent, en die de Geneeskunst niet alleen bovenalle andereWeetenfchappen zoude {tellen, maar haar zelfs over de befluiten des Hemels en over de Wetten der natuur zoude doen heerfchen. Karei. Maar Vader, daar wy toch op eene bepaalde tyd fterven, zo als niemand loogchenen zal, waartoe dienen ons dan de Medicynen? Wy zullen toch niet voor onze tyd de Waereld ruimen, en als die tyd daar is, zyn de Geneesmiddelen vruchteloos.  GENEESKUNDE. j Emesitir. De Medicynen dienen ons zo zeer ïiiet om het leven te rekken, als wel om de ongemakken, die door Ziektens aan het zelve worden toegebragt te verzachten of wegteneeme en de natuur in de geneezing by te ftaan» zo dra het lighaam uitteriyk of innerlyk door een fchadelyk toeval wordt aangetast, wordt de ziel hier van verwittigd door 't gevoel, de natuur begint hier mede haar werk tot geneezing en maant, als 't ware der ziele aan om op haare hoede te zyn, en de Natuur door de middelen die de algoedeSchepper aan het menschdom gefchonken heeft, in haare arbeid te onderfteunen, zo dat men het eerfte gevoel der ziekte, als de eerfte trap van geneezing en redding der natuur zoude kunnen aanmerken, daar integendeel de verborgene kwaaien, en die zig met door het gevoel aan den Lyder openbaars en de gevaarlykfte zyn. Daarom zingt een der grootfte Geneesheeren, de diepdenkende Dichter Halier, in zyn Gedicht Uebtrdm Urfprung des Ucbels, Zweitu Buch, op deeze wyze van 't gevoel: Noch weiter wollte Gott für trnfre SchwachlieiP forgen: Ein wachfamet Gefühl liegt in uns felbst ver. borgen , Das nie dem Uehel fchweigt, und immer leicht verfehrt, A 2 Zur.  4 GENEESKUNDE. Zur RachefeinerNoht den ganzen Leib empêrt* lm zartlichèn Gebdu von wunder kleinen Schlau* chen, Die jedem Ttieil von urn die kraft und nah* rung reichen, Brach' alles Uebertnaasz den fchwachen Paden ab , Und die Gefundheit felhst führt unvermerkt zum Grab. Allein im weichen Mark der zarten Lebetts* Sehnen Wshnt tin geheimer Reitz, der zwar ein brunn der Thranen, Doch auch des Lebens ist, der wider einett leind Der fonst Wohl unerkannt uns auszuholett me int, Uns zwingt zum Wtderftand; er fbhlieszt die regen Nerveii Vor Frost und Salze zu , verfiösfet alle Schaffen Durch Zuflusz füffen Safts, und külht gefalzncs Blut, Durch Zwang von heisfen Durst, mit Stromen dunner Flut. In allen Arten Noht, die unfre Glieder faulet, Ist Schmerz der Liilre Ir ank, womit der Leib Jich heilet. Wel-  GENEESKUNDE. 5 Welke regelen ik, voor eenige jaaren, aldus in het Nederduitsch gebragt hebbe: Nog verder wilde God voor onze zwakheid zorgen: Een flaapeloos gevoel ligt in ons zelv' verhorgen, Dat nimmer kwaad verzwygt; en altyd, ligt geraakt, Tot weerwraak van zyn nood het lyf oproerig maakt. In 's Lighaams têer gebouw, vol\wonderkleine holen Waar dracht en voed fel voor elk deel in ligt verfcholen, Brak elk eene overwigt welhaast de veeslen af, En zelfs Gezondheid leide ons ongemerkt naar V Graf, Wtonde in de weeke grens der teedre levensbaanen Geen diep verborgen trek, die wel een bron der traanen, Maar ook des levens is, die tegen 's vyands woên, Dat anders, ongemerkt, het doodlykst gif kon voên, Ons dwingt tot weder/land; dit doet de zenuw fluhen Voor Koude en Zout ,jaagt alle onzvivre fcherptens buiten, A 3 Dok  <5 GENEESKUNDE. Door toevloed van zoet Jap, koelt het verzoute bloed, Door dwang van heete dorst met een verkwikbre vloed. In allerleye nood die V lighaam ooit kan deeren, Is fmert de hittre drank, om V doodsgevaar te weercn. Petrus. De Geneeskunst blyft toch met da£ al, fchoon ze het leven niet verlengen kan, eene Weetenfchap die aller aandagt verdient , om dat ze de menfchen de dagen van hun beftaaninzo volmaakte gezondheid, als waar voor hun geftel vatbaar is, doet doorbrengen. Ernestus. Men kan deeze heilzaame kunst niet genoeg doorgronden. Het is rechmaatig, het is voordeelig voor 't menfchelyk geilacht,dat de fraaifte geesten, dediepdenkendfte verftanden zig'erernftig op toeleggen.Deeze waarheid wordt nog tastbaarer, als men de teedere en zwakke deelen, die, of voor ons gezicht verborgen, of buiten bereik van onze onmiddelyke hulp zyn, in aanmerking neemt, en uit dezelve befluit, dat 'er eene buitengewoone fchranderheid vereischt wordt,om van de uitterlyke teekenen die men gewaarwordt, te oordeelen van eene innerlyke oorzaak die menniet ziet, en de krachtigfte geneesmiddelen voor elk kwaad in deszelfs verborgen oorzaak tl  GENEESKUNDE; 7 te kunnen kiezen en recht van pas te gebruiken. Leonard. Hoe verre ftygt toch de menfchelyke kennis niet! Zy roept ons als 't ware van de boord des Grafs in het leven te rug. Wat moeten 'er eene meenigte van kundigheden tot dit groote werk famenloopen! Ernestus. De Geneesheer moet voor eerst, onder zyne voorbereidende Weetenfchappen, de Griekfche en Latynfche Taaien eene aanmerkelyke plaats doen beflaan, alzo de meeste Genees - Kunstwoorden uit de Griekfche Schryvers ontleend zyn en dus in die taal benoemd worden en de Latynfche taal onder alle Geleerden en inzonderheid by de beöerFenaaren der Geneeskunst de ommegangs taal is; Ten anderen moet hy 00 Den ftaatdes menschelykenLighaamsin deszelfs weiftand grondig kennen, en hier toe dienen hem: i. De Ontleedkunst QAnatomia). 2- De Gezondheidkunde (Phyftotogia)* (7>) In den ftaat des menfchelyken lighaams in deszelfs verrcheidene ongefteldheden, moet hyzigdaaglyksoeffenen en tot deeze ftudiezyn hem behulpfaam: 3. De Ziektekunde (Pathologia). CO Om de onderfcheidene Ziektens te kennen , moet hy met derzelver teekenen zig be* kend roaaken, waar toe hem dient: A 4 4. Ü6  ? GENEESKUNDE. 4. De Teekenkennis (Semiotka). 00 Vervolgens moet hy de eigentlykftegeneeswyze kennen, die hem in de uitgevondene ziekten moeten dienen, en hiertoe komt hem de ftade: 5- De Geneeskunde (Tberapeutica). O) -De Geneeswyze gevonden zynde, moet hyde krachtender Medicynenkennen,die hem inde Ziekten dienen moeten, en hier toe geeft hem de beste handleiding: 6. De Artzenykunde (Mauria Medica),' 7- De Kruidkunde QBotanica). 8. De Kruidmengkunde {Pharmacia) en. e De Scheidkunde (Cbytrtia). Waarby hy eindelyk nog voegen kan: 10. De Wondheelkunde en Vroedkunst (Chirurgia et ars Obftetricia). xi< De beoeffenende Geneeskunde (Me- dicinaPraclica'). 12. De Gerechtelyke; Geneeskunde (Medicina forenjis.j Leonard. Hoe is 't moogelyk dat eene zo nuttige en agtingswaardige Weetenfchap zoveeie befpotting ondergaan moet en zo groote vyan-». den heeft. Ernestus. Men heeft zig zeekerlyk fterk te» gen de Geneeskunde uitgelaaten, en niet alleen het dom gemeen, maar zelfs groote Wysgeeren, hebben deeze kunstin het belagchelyke zoeken, te trekken.; De fchraadere Montaigne \vas  GENEESKUNDE. 9 was dermaten tegen de Geneeskunst vooringenomen , dat hy in zyne Proeven QLivre des Esfais) zig niet ontzag om opentiyk tegen dezelve uittevaaren, en Molière brengt in zyne Blyfpelen den Geneesheer overal fcherpe fteeken toe, zeggende ergens, dat een Geneesheer een wezen is, datrykelykbetaald wordt,voor dat hy, naast het Hoofdkusfen van den zieken, eenige zoete praatjes vertelt, tot dat de natuur den Lyder redde of 't gebruik der Middelen hem doode; anderen weder noemen de Geneeskunst, de Kunst der gis fingen, en weder anderen hebben ontallyke aardigheden over deeze Weetenfchap gezegd; maar het blyft nogthans waar, dat wanneer de ziektens het zwak gebouw des menfchelyken lighaams komen beftormen, en dat het gevaar des doods nadert, dat, zeg ik, in deeze haglyke tyd alle die aardigheden ophouden en men fpoedig de les van Salomo opvolgt, een Geneesheer eerende en.hem in nood gebruikende. Komelis. 'Er zyn nogthans veel onbekwaame Geneesheeren en de fpotternyen zyn niet altyd ongegrond. Ernestus. Dat beken ik nevens U, 'er zyn, veel onbekwaame, veel jonge Geneesheeren, die nog door de ondervinding van veele jaaren aan de bedden der zieken, die men met groot recht de beste leerfchoolen voor deeze Weetenfchap noemen mag, niet geoelFend zyn. A 5 MaêX  10 GENEESKUNDE. Maar 'er is ook geene Weetenfchap, waarin zo ligtelyk misflagen gefchieden kunnen. De ge- oefFendfte, de doorkneedfte Artz, kan menigvuldige maaien en hoogstfchadelyk, fomtyds onvermydelyk, misfen, in eene Weetenfchap, die,om zo te fpreeken, als blindelyk rondtas' tende wandelt, die deszelfs werk op eene plaats oeffent, die voor het menfchelyk oog verborgen is. Men behoeft zig niet eens by de Kwakzalvers en Markt doétoren optehouden, die geen de minfte kennis van de dierlyke huishouding des menfchelyken lighaams, noch van deszelfs gezonden en zieken Maat hebbende, nogthans zig de meesters van alle kwaaien durven noemen, en wier moordende kunst, meer menfchen mar de andere waereld zendt, dan al hetHeir der Kwaaien zelve zoude gedaan hebben. Wy willen niet eens fpreeken van hen die de Landen en Steeden met hunne Panaceên, Balfems des Levens, Owietaancn en duizende algemeene Geneesmiddelen befmetten, als of het mooglyk ware,dat 'er in de natuur een algemeen Geneesmiddel, tegens alle kwaaien, gevonden wierde; ja dat alle ziektens uit het zelfde grondbeginfel! ontftonden, 'en'dat het zelfde middel tot de zetel van elke Ziekte kon doordringen. Men behoeft deeze zotheden Hechts te noemen, om al het belagchelyke 'er van, levendig te gevoelen! heonard. Waarin kan dan toch de geoefFende  GENEESKUNDE. IX Geneesheer zoaanmerkelykdwaalen, ik meende dat ge de Marktfchreeuwers of de halfgeleerde Artzen op 't oog had? Ernestus. Neen, want deeze kunnen in die dwaalingen niet vallen, om dat ze weinig of geen de minfte kennis in de Geneeskunde bezitten,';aar deeze misllagen veeltyds door overmaatige Geleerdheid gebooren worden, en een bekwaam Artz kan dezulken afwyzen met het geen het Paard den Ezel, in de fabel, toevoegt. Tot myn gebreken, zytgy, Ezel, veel tekleen. Eerftelyk dan kan de Geneesheer dwaalen, door zig te veel aan een zeekere eensopgenomene Helling te hechten;ten tweeden:door al te ftout in het voorfchryven van fterke en hachlyke Geneesmiddelen te zyn .hetgeenmen Cura Heroïca of Heldencuuren noemt, en te» derden: door eene tegengeftelde handelwyze of liever eene tegroote bevreesdheid in het voorfchryven van eene Dieet of leefwyze voor den Zieken, welke hem, na dat het kwaad reeds verdreven is, langzaam enzachtelyk ten grave geleidt. Karei. Vader, wees zo goed 'van ons deeze drie klippen in de Geneeskunst wat nader te leeren kennen. Wat gevolg heeft eerftelyk het fterk aankleeven aan byzondere {tellingen? Ernestus. Zeer gevaarlyk is deeze dwaaling. De al te Syftematifche Artz ziet zynen Ly- der}  12 geneeskunde: der, vormt over de verfchynfelen (Symptom* «O die hy veeltyds kwalyk uitlegt, ofdieuic haar zelve dubbelzinnig en door hem Hechts ten halven doorgrond zyn, een denkbeeld of plan Qndicatio) van de ziekte. Hy gaat op dit grondbeginfel af, regelt 'er zyne Geneeswy2e QCura) mar, fchryft Geneesmiddelen en leefregel naar 't zelfde voor. De uitwerkfelen beantwoorden niet aan zyne verwagting, en hy vindt nieuwe en tegenftrydige verfchynfelen. Hy ftoort zig egter niet aan dezelve, want hy mag van zyn Syflema geen hair breed afwyken , hy legt de nieuwe verfchynfelen weder volgens zyn fchets uit, en dwingt, als 't Ware, der natuure om met hem inteftemmen, vervolgende zyne Geneeswyze naar zyn eerst gevormd ontwerp. De zieke bezwykt inmiddels onder zyne kwaal, en de toegeeflyke aarde dekt de hardnekkige dwaaling van denSyftematifchen Geneesheer! Lconard. Welke is de tweede klip? Ernestus. Zy is weder volftrekt aan de eerfle tegenovergefteld. Als 't verfhnd uit den re* gel gaat, beweegt het zig even ais de flinger, telkens het rustpunt der rede overvliegende, tot het eindelyk genoodzaakt is, tot 'het zelve zynen toevlucht te neemen. De Artz,die zig aan -eene Helling bindt, zou men zeggen, moest het rechte punt getroffen hebben, maar dit zelve kan mede een gebrek worden. Hy heeft foms  GENEESKUNDE. 13 romtyds, door alle Geneeswyzen enGenecsmiddelen ftoutelyk te gebruiken, het eens met fommigen wonderbaarlyk getrofFen, fommige zieken eens Hout aangetast en het is hem gelukt, nu begint hy aldus te redeneeren: 'Er isflegts een klein getal Geneesmiddelen, wier toereikende kragt recht bekend is;byvoorbeeld:de Jpecacuanha, de Rbubarbar, de\Kivik, de Kt* na enz. voegen wy daarby de Aderlaating, de Klisteer en andere, zie daar de eenige waarmede men op de ontftelde lighaamen werken moet, alle poeders , druppels en Mixtuuren en al de kleine verweerende Geneesmiddelen zyn niet dan Kwakzalveryen; dit vonnis uitfprekende gelooft men als een kundig Artz te redeneeren, en men redeneert als een Ezel. De Natuur vereischtniet altyd deeze zwaare fchokken, zo men ze tot in haare grondvesten beroert, dan vertraagt, belet of vernielt men haare werking. Men moet haarlaaten begaan, haar helpen, haar in haare werking door deeze kleine remedie* aanfpooren, welkers uitwerkfelen gematigder en minder geweldig zyn. Men heeft by voorbeeld, de Keelontfteeking door twintig herhaalde Laatingen fpoedig ziengeneezen, maar de Lyder heeft al zyn leven met eene kwynende en uitgeputte natuur geworfteld. Deeze zelfde kwaal heeft men ook door eene of ten hoogften twee Laatingen, gevoegd by het gebruik van die zo zeer verachtte kleine Genees- mid-  14 GENEESKUNDE. middeltjes zien wegneemen, hoewel niet zo haastig, nogthans niet zo gevaarlyk. De tyd het geduld en eene goede leefwyze)hebben het overige volbragt, en de zieke heeft eh> delyk zyne voorige gezondheid en krachten wedergekregen- Petrus. De derde dwaaling zal zeekerlyk niet min fchadelyk zyn? Ernestus. Zy is wel de gevaarlykfte van allen, en beftaat in de kwaade gewoonte waarmede fommige Geneesheeren ,in het voorfchryveneener leefwyze,behebt zyn, men kan van dezelve een doodelyk misbruik maaken, want 'er is flechts een Middenweg in alles, die het eenig rustpunt bevat, waarop wy ons zorgeloos kunnen betrouwen, daarom zingt de Vefiusynfche Dichter: Est modus in rebus, funt certi denique fincs, Quos ultra citraque nequit conjijlere reclwn. Dat is: In alks is een maat, in alles zeekrepaaien, Eenfpoor dat, eens gemist, de kundigjlen doet divaalen. Trachten wy door eenig voorbeeld in de Geneeskunde ons hiervan te overtuigen: In de Borstziekten en voornaamentlyk in het bloed- Ipu-  GENEESKUNDE. 15 fpuwen, hebben de meeste Geneesheeren de gewoonte van tot den bodem tcLaaten, gelykzy het noemen, zy fchryven ter zeiver tyd geen leefregel, maar een werkelyk vasten voor, wat fchoon meesterftuk meenen zy dan verricht te hebben ? De Natuur ondertusfchen eischt eene geheel verfcheidene handelwyze: het bloed alleen kan de wond der Longe , de kleine veezeltjes , de kleine gefcheurde adertjes weder geneezen. Het bloed alleen kan'er door dringen, 'er bykomen en 'er hulp aanvoeren Het bloed is in zichzelven balzemagtig,vettig en verzachtende,maar dit bloed wil herfteld .en eiken dag weder vernieuwd zyn, en deeze vernieuwing gefchiedt alleenlyk door middel van het voedfel. In plaats dat deeze voorzichtigeGeneesheeren nu, dehoeveelheiddesbloeds flechts een weinig verminderen zullen , tappen ze het geheel af, of neemen 'er ten minften de beste zelfftandigheid van weg, en beneemen het door een onbedagte dikt, nog het eenigst middel om zig te verbeeteren, en in een goeden ftaatteherftellen. 'Er blyft niets dan een kwynend waJ terachtig bloed overig, dat met fcherpe vogten befmet is, 't is niet dan een bytende dragt en etter, die, langzaamlyk door de Aderen van den ongelukkigenLyder rondkruipt.Een erger kwaal dreigt hem dus, of is zelfs reeds aanweezig, eene Uitputting, werkeloosheid en ontfteltenis der maag,  rö GENEESKUNDE. maag, eene verzwakking in alle de ingewafi* den, welkers fpeeling, veêrkragten beweeging alleen door een maatig vöedfel onderhouden kan worden. Leonard. Dit zyn waarlyk driegroote uitterften,maar hoe moet zigdanderedelyke, de bedaarde Artz gedraagen ? Ernestus. Deeze volgt de Natuur in a!!e haare verfVhynfelen , waar hy flechts eenig licht uit ontdekken kan, maar hangt aan geen eenig Stelfel. Hypast de geneesmiddelen en leefregel op deverfchynfekndiezigontdekken,toe, onderfteunt de Natuur, helpt haar in haare poogingen, om zig in voorigen ftaat van gezondheid te herftellen. Hy verfterkt haare veêr- ' kracht en geeft haardevoorige beweeging weder. Dat hy nogthans niet altyd geneest, komt daar van, dat de zieke niet meer vatbaar voor geheèzing is, dat de fpringveêren verlamd zyn, hetkunsttuig afgebezigd, en dé ziekte onherftelbaar is.— Leonard. Maar gy fpraakt van Artzen die al te Systematisch waren, zyn'er dan zeekerebepaalde Stelfelen in deeze Weetenfchap ? Jk bidde U, Myn Heer, doe ons die kennen. Ernestus. Gaarne, zy zyn ook wel waardig dat elk Geneesheer , zonder zig geheel aan dezelve te kluisteren, ze allen grondig beftudeert, en 'er het zyne uitneemt. Verfcheide oude, iaatere en bedendaagfche Wysgeeren heb-  GENEESKUNDE. ï? hebben hunne byzondere gevoelens over het beginfeldes levens, over de daadelyke krachten\nh.Qt menfchelyk lighaam, over de eerfte en grondoorzaak der ziekten, over het grondbeginfel en de wyze van geneezen gevormd en de geboorte aan verfcheide feden in de Geneeskunde gegeven, als zyn de Dogmatisten, Empiristen , Methodisten, Epifynthefianen, Pneumatisten,Ecl.efliciaanen, en zo vervolgens, welkereenigen hunne gevoelens vestigen op het gezag van Hippocrates, anderen op dat van Galenus, Paulus Amanus, Stabl, Hoffmann,Boerhave enz. Wy zullen ons te vreede houden meteen klein denkbeeld van de voornaamfte ftellingen te geeven, en dat met eenige aanmerkingen te verryken. Karet, Ga voort, waarde Vader, wy zullen met aandagt opletten. Komelis. Ik zal terwyl het voornaamfte optekenen, om het te beeter te kunnen onthouden. Ernestus. De Geneesheeren en'Wysgeeren hebben, by voorbeeld, onderfteld, dat het menfchelyk geflacht in viergemaatigdheden(2>mperamenta) verdeeld ware, die niet alleen voor de eerfte beginfelen van hunne daaden, maar ook voorde grondö orzaaken van hunne ziektens gehouden wierden. Deeze gemaatigdheden zyn de galachtige, de bloedrylic de waterachtige en de zwartgallige. Elk mensch is in eene deezer foorten geplaatst. De Geneesheeren. in het DERDE AFDSGLIrte B b/  iS GENEESKUNDE. byzonder noemengemaatigdheid, de vermenging en overeenftemming der vier HoofdftofFelyke hoedanigheden; te weeten: de ivarmte, de koude , het vochtige en het drooge, dat, volgens hun gevoelen, de gemaatigdheiddernatuur en degeileltenisdes Lighaams vormt. Volgens deezen regel onderfcheiden zy twee foorten van gemaatigdheden , de eerfte naar 't gewigt (ad pondus} en de tweede , de rechtmaatige gemaatigdheid. De eerfte is zulk eene gemaatigdheid welke eene juifte gelykheid vanHoofdftoffelyke hoedanigheden bezit, en de andere zulk eene, die met ongelyke deelen deezer hoedanigheid bedeeld is : maar welke nogthans overeenkom!! ig zyn aan de werkingen, waar toe elk deel des lighaams beftemd is; over deezelaatfte onderfcheiding zullen wy niet fpreeken, als geheel buiten grond zynde, maar het eerfte gevoelen verdient meer dat wy 'er ons een weinig by ophouden. Leonard. Het gevoelen der vier gemaatigdheden is, naar ik meen, zeer oud. •< Petrus. En misfchien op zeer weinig grond gebouwd; want my dunkt, zo'er flegfs vier gemaatïgdheden beftonden, dan zou de natuur der menfohen ons immers zo zeer verfchillend niet kunnen voorkomen , zou men wel, met grond, gevolgen uit een zo algemeen gevoelen kunnen trekken? Ernestus. Alle deeze foorten van onderfchei- din-  GËNEE SKUN DE. 70 dingen heerfchenin het hoofd der Stellingsvormers, en niet inde natuur, wei kers werkingen en voortbrengfelen nooit afgefneden zyn. In al wat de natuur doet, vermengt zy altyd de grenfenderin elkander loopende affcheidingen (nuances) En in de verfchillende gemaatigdheden of in de verfcheid e gemoedsgefteldheid der menfchen,is, zoalsP^rwx recht geoordeeld heeft, een zo groot verfchil als in de verfcheidenheid der aangezichtenen gelaattekening. Het isdus blykbaar, dat de onderfcheiding" der vier gemaatigdheden,zo ze al te fterk gedreven wordt, eene harfenfchim is, en dat'de gevolgen die men 'er uit opmaakt enkel dwaalingen zyn. Maar wie onderde Wysgeeren zo oude alslaatere weet ons teverklaaren,watin denmensch dat verborgen en vlugtig vuur, dat foort van Phlogijton is, dat door de geheele natuur verfpreid ligt,en dat ons daaglyks door de Electriciteit meer en meer kenbaar wordt, daarliet, uit alle lighaamen, uit alle wezens ten voorfchyn komt? Wie weet of het meer of minder van dat vuur niet veel toebrengt aan de natuur-' lyke vaardig heid o f loomheid der lighaamen,en of de natuur wel aan allen toelaat om een gelyk deel van dat vuur te ontfangen, dat zeekerlyk niet te vergeefs zig in de natuur ophoudt. Het blyft ten minften altyd waar, dat het eene menfchelyke lighaarh, rykelyker dan het andere, met.Üit Heilig vuur bedeeld is,o m B a dat  2» GENEESKUNDE. dat het zelve, in de Lente, door de vermeerde* ring der warmte en den invloed der Zonne in beweging gebragt zynde, de geheele natuur als ontwaaken doet, en de lappen die door winterkoude geftremd waren, weder ontbindt en vloeibaar maakt, en niet alleen aan de verdoofde planten, maar ook aan al wat adem haalt, een nieuw leven fchenkt. Dit is het al wat ik 'er tot heden toe van weete, maar dit weinige kan ons doen wenfchen dat de bekwaamfte Wysgeeren deezer tyd, alle hunne vlyt ^aanwenden, om door het nuttig Werktuig dtr'iEMricUeit, deswegens Proeven op levende en doode lighaamen te neemen, en dezelve aan het gemeen medetedeelen, waardoor niet weinig lichts over dit Goddelvk geheim ten nutte der Maatfchappy zoude kunnen verfpreid worden. Leonard. Maar, fchoon men al de Stelling der gemaatigdheden verwierp, men kan tochniet ontkennen,dat de gefteitenis desgemoeds een groote invloed op het lighaam hebbe, en weder omgekeerd, de gefteitenis des lighaams veel tot de vorming des gemoeds toebrengt. Ernestus. Hier over zullen wy eenig licht ontfangen, zo dra wy voortgaan met de voornaamfte heerfchende Stellingen in de Geneeskunde voortedragen. Onder de verfcheidene meeningen der hedendaagfche Geneesheeren, verdienen inzonderheid twee der voornaamfte on-  GENEESKUNDE, u onzen aandacht De eerfte welke den beroemden Stabl aan hun hoofd hebben , onderftellen dat de eerfte oorzaak der ontfteltenis des lighaams in de ziel gezocht moet wordenden dat de ziel op verfcheidene wyze geraakt zynde, bygevolg ook de ziekten voortbrengt. Zy vestigen dit hun gevoelen op redeneering en ondervinding , en gelooven dat de Ziel het beginfeldes levens is; dat dit beginfel op alle de deelendes lighaams werkt, op de groffte zo wel als op de tederfte, en dat by gevolg zo dra dit werkend beginfel aangetast en in eene buitengewoone beweging gebragt wordt , zeekerlyk eenig deel des lighaams 'er gevoel van dragen moet. De ondervinding leert hen, dat wanneer de ziel, dieeenfterk en fchoonbewerktuigd lig< haam bezielt,op eene geweldige wyze aangedaan wordt, dat men als dan in zulk eenjlighaam, oogenbliklyke, pynelyke en langduurige zinraakingen of indrukken (fenfationes^) gewaar wordt; van daar komt het dat de fchrik, ontfteltenis, toorn, het knagend hartzeer, denyd, devuurige begeerte en alle diergelyke driften, fomtyds fchielyke, fomtyds fleepende ziektens voortbrengen; als zyn de Geraaktheid, Lamheid, Dolheid, overloop van Gal, Koortzen, Kwyning, Winden en duizend andere aanvallen van die natuur. Het fchyntin deeze gevallen openbaar, dat de ziel het lighaam heeft aangetast en deszelfs ziekte veroorzaakt. B 3  aa GENEESKUNDE. Petrus. Het is zo klaar,dat het my onmooglyk voorkomt 'er een woord tegen in te brengen. Karet. Zyn'er dan Wysgecren, Vader, die van een]ander gevoelen zyn? Ernestus Ja, myn Zoon,en deeze zyn de tweede foort, waarvan ik UL. wilde fpreeken, zy noemen zig Mechanisten en hebben den vermaarden Hofmaan tot hunnen gevieefden voorvechter. Zy vinden , gantsch omgekeerd , de oorzaak der ziekten in het famenftel des lighaams en deszelfs werktuigen, zy geloven dat onze denkbeelden gebooren worden uit een oneindig getal kleine gewaarwordingen, voortkomende van de wyze waarop duizenden van Zenuwen, Veezelen en andere Spriogveeren des lighaams verfchud , beweegd, en aangetast worden; zy fchynen de ziel voor de uitkomst of het gevolg (Rejultai) der zinraaking te neemen, en geloven met den Heer de Montesquieu, dat 'er de inbeelding, fmaak, gevoeligheid en by gevolg alle driften van afhangen. De ondervinding doet hen overal het tegendeel zien, van het geen ze aan hunne tegenftreevers toont. Zy vinden,•"dat wanneer een edel of wezenlyk deel des lighaams verdelgd of ongemeen beledigd is,de dood niet agter blyft, en dat de onfteltenis van elk ingewand eene ziekte, niet alleen des lighaams,maar ookdikwyls der ziele Veroorzaakt, naar maaten dat ingewand meer of  GENEESKUNDE' 23 of min fterk aan het denkvermogen verbonden is. Dat:een verkouding, by voorbeeld, zowel de Koorts aanbrengt, als eene fterkeenfchielyke fchrik. Dat een ftokflag op het hoofd, aan een mensch toegebragt, de reedelykfte ziel en de regelmaatigfte, netfte en fchranderfte geest kan doen beuzelen. Zie daar dan lighaams en ziels kwaaien, die zichtbaarlyk door de ontfteltenis des lighaams veroorzaakt worden, en zo vinden de Mechanisten overal het Mechanismus der Organen en verklaaren alle deeze verfchynfelen naar hunne grondftelling. Leonard, Wat moet men dan eindelyk van dit gefchil denken ? Karet. Zo dra het eene gevoelen het ander omwerpt leeren wy niets! Petrus. Hoe kan de Geneeskunst, door twee zulke gantsch verfcheidene wegen haar einde bereiken? Kornetis. Wat toch zal ik van dit verfchil optekenen P zulk eene verfcheidenheid hebben wy in de voorige takken van Geleerdheid nog niet ontmoet. Ernestus. Myn waarde Jongelingen, wy kunnen den ftrydende partyen niets toevoeren, dan alleen: Non nostrum inter vos tantas componere Htes, 'T is onze zaak niet diegefchillentebeflechtenjj en wy zullen ons moeten vergenoegen met alleen den ftaat des gefchils geleerd te hebben, 13 4 ee«  9$ GENEESKUNDE. eeniglyk aanmerkende, dat de mensch met een zo fcherp doorzicht niet bedeeld is, om de beginfelen en grondoorzaaken der dingen te kunnen inzien ; dat wy daar toe gebrek aan verfcheidene zintuigen hebben; dat defynfte Ontleedkunde, gehulpenmet den fteun der volmaaklte Gezichtkunde, niet dan gebreklykde fpieren en fpringveêren kent, die door het beginfel des levens bezield zyn,- datdeuitterftens deezerzenuwen,ziggeheellykvoorhetgezicht van den oplettendftenwaarneemer verbergendat wy volftrekt geen de minfte kennis vandè natuur der ziel hebben, even zo min als van de wyze waarop zy, met het lighaam, weêrkeengop eikanderen werken ;dat het daarom ook redelykeris, dat wy op dat gedeelte van den mensch welke ons meest bekend is, teweeten het hghaam, ook meest werken, veelmeer dan op dat van 't welke wy geheel onkundig *yn. naamlyk de ziel ; dat elk Geneesheer wel doet van de Stelling der HofftnanrHanen te volgen,daann, dat hy zich niet ydelyk den zeest vermoeije om de ziel te geneezen, maar zich geheellyk toelegge op de kunst om het hghaam te geneezen , op dfi beeter ng der voedende fappen, de verfterkmgderveezelenvandemaag, en der and-re ingewanden, en de onderhouding des menfche- ly-  GENEESKUNDE. 2$ lyken lighaams in deszelfs natuurlyken, ftaaten in de bekwaamheid tot de werkingen waartoe het gefchikt is, OP D Ê GENEESKUNDE. an al wat ooit het kloek verfhnd Doorzocht beeft en doorleezen, Is niets zo nut voor Volk en Land Dan *t Goddelyk geneezen. Het lighaatn riddert voor 't gemis Der ondermaanfche zaaken, Tcnvyl de ziel reeds vaardig is, Om d'aardfchen boei te flaaken. Maar wat gebeurt? In 't oogenblik, Waar alles fchynt verlooren, Laat zig een, kalmend „ Jlil uw fihrik.", By 't veege ziekbed hooren. Era tweede Godheid flaat 'er by, Hy vindt een ziektekeering, Hy helpt Natuur, in al 't geen zy Gebruikt tot zelfsverweering. *t Gelukt, de Lyder wordt heriteld,! Den zynen weêrgegeeven ; Wie toch betaalt met goed of geld Het allerdierbaarst leven! Wat of van 's menfehen plicht dan ii Na ziekte en droeve kwaaien, Hy moet, naast God, de erkentenis Ook oj> zyn' Artz doen daalen. B 5 Ver,  a5 GENEESKUNDE. Verwerpen wy de dwaaze raad , Van die Geneeskunst doemen, Die Esculaap en Hippocraat, Bedriegers, Moorderj noemen; ïn laat ons Gode dankbaar zyn, Dat by voor onze ellenden, Voor onze ziektens, onze pyn. Heeft Helpers willen zenden, /WEE,  TWEEDE Vf SAMENSPRAAK OVER DE ONTLEEDKUNDE. QAnatomia). inhoud, Uitgebreidheid der Ontleedkunde. Wonder in de aanéénhechting der beenderen — in 't Spiergeftel — in de ingewanden. Oudheid der Ontleedkunde. Verval en herjlel derzelve. Ontdekkingen in dezelve door wie gedaan. ' Kundigheden die de Ontleder niet ontbteren kan. Gemakkelyke wegen tot, de Ontleedkunst. Ernestus. 2j o 't UL. nu niet aan 't geheugen ontbreekt, kunt ge eene reeks van kennis Uit het volgende gefprek mededragen: Leonard. Wat zal ons dan geleerd worden ? Ernestus. Niets minder dan de geheele gelegenheid des MenfchelykenLighaams, zo wel die van deszelfs uit ■ als inwendige deelen. Kam. Ik denk dat ons geheugen onder deezeri Jastfzal moeten bezwyken.j  28 ONTLEEDKUNDE. Ernestus. Om dit te verhoeden hebbe ik reeds voor U gewerkt, en ten uwen dienst deeze Tafi, reelen naauwkeurig afgefchetst; elk uwer kan die nu op 2yn gemak te huis nateekenen, en ziel daar de uitlegging van elke der byzondere deelen duidelyk gefchreeven, zo wel in de Latynfche als Nederduitfche Taaien 'er nevens. KorneÜs. Waarde Heer.' wy danken U voor owenyver, ik verlange reeds om 'er aan bezig te zyn. Petrus. Wie onzer zal het 't eerst met zj neemen ? ; Ernestus. Dit voorrecht komt zeekerlyk der» ouditen toe. Leonard. Dan zal ik 't maar in myn Zakboekje fteeken. Ernestus. Niet zo haastig, Leonard, laat het nog deezen avond hier. Ik moet 'er UL. nog eenige algemeene aanmerkingen over maaken, op dat ge 'er te beetere bevatting van zoudct hebben. Leonard Laat ons dan geen tyd verzuimen,1 ga voort bidde ik U, Myn Heer! Ernestus. Gy ziet in Pl.I.Fig. i.Het gantfche Beengeftel van den mensch, de grondvesten als 't ware, waarop het menfchelyk gebouw fust. Dit kunftig faamenweeffel noemen de Grieken Skeleton, van waar de franfche benoeming  ONTLEEDKUNDE. »o ming Squelette', afftamt. In onze taal geeven wy het den naam van Geraamte. Leonard. Hoe houden zig toch alle deeze ftukken by elkander, wat is het niet een groot wonder, dat ze door de menigvuldige beweging des menfehelyken lighaams, nietten eenemaal uit elkanderen'geraken? Ernestus. Daarvoor heeft de Alwyze Schepper op eene wonderbaarlyke wyze zorge gedragen. Elke deezer geledingen is met büigbaare, peeaschtige banden aan eikander geklonken , zo, dat ze door geenerlei natuurlyke beweging kunnen afwyken, en overal fluit het eene been, met een kraakbeenig bolrond hoofd in de holligheid van het ander, evengelyk de Timmerlieden de balken tot den grond van eene Vloer, met Zivaiuwjlaarten of uitgebeitelde hoofden in eikanderen hechten. Tusfchen deeze kraakbeenige knobbel, en in de holligheid van het been, waarin dezelve fluit, heeft deAUervoorzichtigfien en Kunftigften Werkmeester, een zeeker olieachtig vocht befloten, dat de beenderen voor het tegen eikanderen fchuuren, en dus ook voor 't befchadigen behoedt, te gelyk ook alle bewegingen door deszelfs leenigheid en gladheid gemaklykmaakende.even gelyk men|de floten met olie fineert, om ze ligter te doen overgaan. Leonard. O Goddelyke Wysheid, wat is uwe  30 ONTLEEDKUNDE. uwe liefde en zorg groot jegens uweSchepfelen! Komelis. Wat beduidt de ifte figuur der tweede plaat ? Ernestus. Die wyst ons hetfpiergeftel, en de bekleedfelen onder de huid aan , zo wel van vooren alsjin de tegenzyde des menfchelyken Lighaams; Petrus. En wat verwonen de nevenftaande figuren op de beide plaaten ? Emesius. Deeze behelzende innerlyke voornaamc ingewanden van den mensch; als zyn de binnendeelenvan het Hooft, de Hersfenen, de Keel en Strot, de Borst en nevens dezelve de Ribben, het Hart, deLeever, de Longen, de Maag, de Milt, de Darmen enz. van al het welke wy eene oppervlakkige befchouwing voorgenoomen hebben om te' doen, alzo al het zelve tennaauwften tebeftudceren , U Lieder tyd en gelegenheid niet toelaat, en ook boven het bereik myner kunde in deezen is -Wy zullen nu voortgaan met onze les over de Ontleedkunde, dat is die Weetenfchap waardoor men alle de in deeze tafelen aangeweezene deelen en nog duizenden andere, dien het onsbeftek niet toelaat om te verto onen, in het menfehelyke Lighaam zelve weet op te fpooren en ten nutte des menschdoms hunne waare plaats en goede gefteldheid grondig te leeren kennen. Men heeft deeze Weetenfchap weleer met de Phyjïologie of Cezondbeidkmnis verward, van wel-  ONTLEEDKUNDE. St welke wy in een volgend onderhoud nader zullen handelen. Maar het verfchil fpringt aanftonds voor 't gezicht, als men flegts aanmerkt dat de Ontleedkunde op Lyken geoefFcnd wordt5, daar de Phyjiologie, levendeLigbca-nen befchouwt. De eerfte ziet de ingewanden en alle de deelen des Lighaams in eenen ftaatvan rust, daar de tweede die in beweging aantreft; de eerfte vindt alle de ingewanden plat en ingevallen, daar de tweede hen, vervuld met bloed en fappen, befchouwt, en de fpeeling,omloopenaanwasch der vochten waarneemenkan. Ziedaar reeds een aanmerkelyk onderfcheid, nog meer zult ge dit gewaar worden, als wy van de Phyjiologie zelve handelen: maar laat ons de Ontleedkunde vooraf doengaan, om dat ze als de geleidfter tot de eerstgenoemde Weetenfchap is, en men eerst het geheele gebouw des menfchelyken lighaams kennen moet, eer men den natuurlyken ftaat, het nut, de eigenfchappen en bedieningen van elke zyner deelen met vrucht leeren kan. Daar nu dit alles niet dan door behulp van de ontledinge der Lyken tot onze kennis gekomen is, vereischt de Ontleedkunde de eerfte plaats, op welke wy de Phyjiologie onmiddelyk zullen laaten volgen , om deeze Weetenfchappen famen te voegen, zonder dezelve te verwarren. Karei. Is de Ontleedkunde reeds by de oudenbekend geweest ?  3* ONTLEEDKUNDE. Ernestus. De Ouden erkenden 'zeer wel het nut deezer kunst, en lagen 'er zig ook met een goeden uitflag op toe, getuigen hier van zyn de Werken die ons nagebleeven zyn van Hippocrates, Democritus, Arijlotelts, EreJÏJÏratus, Galenus,Avkenna, Herophitusenverfchcidc andere Schryvereii; maar de domheid en dweepery verdrukte deeze Weetenfchap, na hunne tyd, verfcheidene eeuwen agtereen, ja zelfs werd de ontleedinge des Menfchelyken Lighaams toe op de tyd van Karei de Vde en Franciscus de Ijle of liefst tot in den aanvang der zestiende Eeuw, als heiligfehennis aangemerkt. Petrus. Hoe dwaalt de blinde yver niet fomtyds, door de dingen van eene verkeerde zyde gade teflaan! • Kornelis. Wie heeft deeze zo nutte kunst wederom uit haaren fchuilhoek aan 't Licht gebragt? Ernestus. De beroemde Ontleder Vefatius, eenDuitsch Geneesheer, overleden in denjaare 1564, is de eerfte geweest, die de nevelen van onkunde over deezen gewichtigen ennutten tak van Geleerdheid weder deed opklaaren. Leonard. Deeze hernieuwde Studie vond.zeekerlyk terftond navolgers en kweekelingen ? Ernestus. Voorzeeker, en wel beroemde en groote mannen, die de gelukkigfte en naauwkeurigfte waarnemingen over de ontallyk ver- fchei-  ONTLEEDKUNDE. 33 fcheidene gedeeltens des menfchelyken Lig. haams , aan de leergierige waereldgunftighebben medegedeeld. Karei. Kunt ge ons eenige derzelve opnoemen? Vader! Ernestus. Dit was myn voorneemen. Vooreerst ontdekte Jfellius de Melkvaten; Harvceus den omloop des bloeds; Vecquet de Chylbuis; Rudbeek en Bartbolinus de Watervaten (Va/a Lympbatica)i Wbartonée. beneden Speekfelbuizen of Klieren ; Sténon de bovenfte,endie van hetGehemelte, der Neusgaten en derOogen,en eenige Spieren ; Wirfmgus de buis van het Alvleesch, (Duëus Pancreaticus); vervolgens fchonk ons Willis de Ontleedinge der Harsfenen enZenuwen;G//jyón behandelde deLever; Wharton de Klieren ; de Graaf het Alvleeschfap en de Teelleden; Lcwez toonde ons het eerst de baweeging des Harten ;Thruston de Adernhaaling; Peurius handelde over de Klieren des Ingewands; Drelincourt over de Moederkoek en het Vlies waarin de Vrücht befloten ligt, (placenta et niembrana foetus) en eindelyk de vermaarde Malpigbius Lyfmedicus van Paus Innocentius XII fchreef over de Longen, de Harsfenen , de Lever, de Milt, de Ribben enz. Wy zouden in één woord nimmer gedaan krygen, zo wy eene optelling van alle de ontdekkingen der bekwaame hedendaagfche Omlecdkundigen wilden doen,daar deeze Weetenfchap, met hulp C der  34 ONTLEEDKUNDE. der Gezichtkunde- (Optica) en der bekwaame Werktuigen , thans tot een.hcogen top van volmaaktheid geftegea is, tot welke volmaaktheld de Duitfche Haikr, en de Nederlandfche Botrbave en Aibinus, wier naamen wy hierniet dan met eerbied gedenken, benevens hunne navolgers en kweekelingen tot op den heedigen dag niet weinig toegebragt hebben. Leonard.Hoe gaat men toch in het beftudeeren van eene zo nitgettrckte en diepe Weetenfchap tewerk, om niet alles door eikanderen te verwarren, en niet dan ongefchikte denkbeelden te verkrygen ? Ernestus. De Ontleeders hebbenden einde alle verwarring voortekoomen, hunne kunst in verrchdde deelen gefchift, en deeze verdeelingen zyn van het grootfte nut in eene Weetenfchap, waarin de Kimstv.-oordkennis (Terminohgia) zelve, eene vlytigebeoeffening vereischt. In 't algemeen wordt de Ontleedkunde in twee voornaame deelen verdeeld; als zyn : 1. De Beenkunde (Ojleohgia) die over de beenderen en kraakbeenderen des menfchelyken lighaams, haare geftalte, dienst enonderIinge verbinding handelt, en 2. De Vleeschkunde (Sarcologia) 'die de weeke en vleeschachtige deelen deszelfs ten onderwerp heeft; en deeze verdeelt zig weder in: (ajVeIngcwandkundc(Splancbno!ogia)diQ eene uit  ONTLEEDKUNDE, sy uitlegging van alle de inwendige deelen des menfchelyken lighaams geeft, en wel voornamentlyk van het Hart, de Lever, de Longen, de Maag, de Milt, de Darmen en de asdere innerlyke deelen van den mersscb. (è) De Spierhmde (Myologia) die 't geen de Spieren betreft leert. (een en Ingewand, Aan al 't Mcnschdom, Gods zyns MaakerSi Wyze en wondrendoende hand. 7.0 Ieere al wat leeft zig buigen Voor zyir' Schepper en zyn' lieer, Daar de Doodcn zelve fpreeken, Tot zyn onuitfpreekbaarc Eer.  ONTLEEDKUNDE. 41 AANf YZING Der voornaamfte deelen des menfchelyken Lighaams op de Ontleedkundige Tafelen afgebeeld. Plaat I. A. Het Geraamte van een Onvoïwasfe Menfchelyk Lighaam van vooren. Aan het Hoofd en den Ruggraat hoornen de volgende aanmerkelyke deelen Voor: H et Voorhoofdsbeen» b. De Kroonnaad, e. Het Opperhoofdsbeen. d. De Schubnaad. e. De Schub van het Slaapbeen. ƒ. Het Juks Uitfteekfel. g. Het Tepelsgewyze Uitfteekfel van het Scheeiti been. b. De Groote Vleugel van het Wiggebeen. f. Het Jukbeen. k. Het Opperkaakbeéü» /. Het Neusbeen. m. Het platte Beentje, zynde een gedeelte van het Zcefbecn. tt. Het Nagelbeen of Traanbeen. 0. Het Ploegbeen of middenfehot der NeiK. p. De Onder-kaak me: het Kingat in dezelve. q. Het knokkelagtig Uitfteekfel, \ geen tot gele» ding aan het Slaapbeen verftrekt. Het Ravenbekfche Uitfteekfel. s. De Halswervelbecnderen. t. Debovenftc der twaalf rugwervelen» tt. De ondérfte Rugwervel. v. De vyf Lendenwervelen. MBUE AFOBBLlNG. d })', jj'.  42 ONTLEEDKUNDE. w.w. De dwerfche Uitfreekfels derzelve ac x. De tusfchen ingevoegde Kraakbeenige enbancf- agtige zelfïïandigheid. y. y. De ter zyde uitfteekende deelen van het Heiligbeen. *. De door Kraakbeenige Lynen onderfcheidene gedeeltens deszelven. Aan de Heup en het onderfte Uiteind* vindt men: a. Het Darmbeen. b. De aangegroeide rand deszelfs. c. Het Knobbeltje , zynde het begin van dereckcr Dye Spier. cl. De Bovenrand des Ileirokoms. c. De Knobbel van het Ziibceu. ƒ. f. De Schaambeenderen. g. De Kraakbeenige faamenvoeging. /'. Het Eironde Gat (foramen ovale'), u De opening onder de bandagtigé voltooiiine van den band des Heupkoms. k. Het hoofd van het Dyebeen. /. De Hals deszelfs. vi. De groote Draayer. 11. De kleine Draayer. o. Het afgeronde Lighaam van dit been. p. De inwendige en q. De uitwendige knobbel van het Dyebeen of deszelfs bencdenfte uiteinde, zynde mede ecu aangroeifèl. r. De Kniefchyf. s. Aanwyzing van de plaats, tot welke de Kniefchyf in een recht overeinde ftaand mensch opklimt. r t. Het Scheenbeen. ti. Het Boivenëinde deszelfs. v. De Knobbel, welke dient ter aanhechönge van den band der Kniefchyf. x. Het Kuitbeen. y. Deszelfs bovenfte uiteinde, een aangroeifèl, et, lyk ook fa z. Het onderfte uiteinde van dit been. «. Jiet Kootbeen. fi. liet Ilielbeen. Vi Het  ONTLEEDKUNDE. 43 . De tweede Halswervel. a. De vyf overige Ilalswervelen. r. De bovenfte llugwcrvelen. s. De onderfte Rugwervelen. t. De vyf Ecndenwervclcn. «. Het Heiligbeen. v. Het Stuitbeen. w. De bovenfte waare Rib. x. x. x. De zevende of onderfte waare Rib. y, y. y. De eerfte onwaare Rib. 2. De vyfde of laatlte valfche Rib. D3 Aan  4« ONTLEEDKUNDE. Aan de Heup en het onderfte uiteind* van het Geraamte ziet mem tt. Het Darmbeen. b. Deszelfs rand, c. De Doorn van het Zitbeen. d. De knobbel en deszelfs aangroeifèl. e. e. De Schaambeenderen. ƒ. De Kraakbeenige van agteren fmallcr toeloopen, de laamenvocging. *. Het eironde Gat. ^ ""SSifd.11 DyCbee"' Zyndc n°S ccli i. De Hals van het Dyebeen, k. De groote en /. De kleine Draaifer. m. De Scherpe lyuaan de tegenzyde van het Dyebeen. J f». «, De Knokkels van het onderfte uiteinde, zynde nog een aangroeifèl. » 0. De Groef tusfehen dezclven, p. Het Scheenbeen. ■q. Het bovenfte aangroeifèl. r. Het benedenfre, en de binnenfte Enkel 5. Het Kuitbeen. t. Het bovenfte aangroeifèl. v. Het benedenfte /en de buitenfte Enkel. 5'. liet Kootbcen. ■u'. Tiet Hielbeen, a-. Het fchuitsgewyze been van den rechter VoeL y. Het middenmaatig Wiggebeen. z. Het tcerlingsvorniige been. 1. Het kleinfte Wiggebeen, 2. De NaaVoetsbeenderen, 3. Derzclver aangroeifcls. 4. De eerfte rei der korte Toongeledingen. 5. De tweede rei der Topnen. -UJI^CU' tf. De defde rei, Aan den Schouder en Armen. P. Het Sleutelbeén. Het grondvlak van het Schouderblad. c. De  ONTLEEDKUNDE. 47 c. Deszelfs Punt. cl. Deszelfs Doom. e. De Opperfchouder, deszelfs aangroeifèl. f. Hetllavcnbeksgewyze uitfteekfel. g. De Hals van het Schouderblad. h. Het Opperarmbecn. Deszelfs Hoofd. k. De inwendige Knokkel aan het benedenfte uiteinde. /. De uitwendige Knokkel. m. Het Elleboogsbeen n. Het bovenfte uiteinde. 0. Het Elleboogs uitfteekfel, 't welk in den ngterften Kuil van het Opperarmbeen, by deuitftrekking deszelfs fluit. p. Het benedenfte aangroeifèl een rond Hoofdje en Priemsgewys uitfteekfel. q. Het Spaakbeen. r. Het bovenfte uiteinde. s. Het onderfte uiteinde, zynde nog een aangroeifèl, t. Het fchuitswyze Been. 11. Het halvemaanswyze Been. v. Het Boonvormig of ronde been, in de rechter Voorhand der driehoekige. ti>. Het groot Veelhoekig Been. x. Het Haaks wyze Been. y. De vier Naahandsbeenderen der Vingeren. is. De aangroeifels derzelven. a. De eerfte rei der Vingerleden. /3. De tweede, y. De derde. J1. Het Naahandsbeen van den Duim, e. Het eerfte en £. Het laatfte lid van den Duim. £> 4 Ü. De  4S ONTLEEDKUNDE. C. De Geopende Hals en Borst van dér» Mëhsch» waar in de vozende voor, naame deelen zigtbaar gyn : a. Het Hart in deszelfs natuurlyke plaats in het Hartezakje befloten. I. b. De Longen, c. c. Het Zenuvvagtig deel des Middelrifs. d. »g*tmS& 1>. De Navel. tf. De Ring der Buikfpieren De optrekkende Balfpier (C«/,r), i. Het Darmbeen. v. De  ONTLEEDKUNDE. 5* v. De buitcnfte zwnare Deyfpier (Fastus Externus). w. De rechte Dyelpier (ReStus Cruris). x. De binnenfte zwaare Dyefpier (Pastas Internus), y. De Snydersfpier (Sartorius;. ■ z. De plaats van de inwendige Darmbeensfpier (Iliaais Internus). e. De Lendenfpier (P/bas). b. De Schaambeensfpier {Pefthireus). c. De lange aanvoerder der Dye (Adauftor Longus Fe;:ioris). d. De Dunne ïjjyefpier Gracilis). t. e. De halfpcesagtige (Semitendinofus). ƒ. De Tweeling Spier der Kuit (Gemellus). g. De p!atteKuitfpier,'1S'o/.£TO)aan denRcchtfchenVoeti h. Deszelfs vereenigifig in de Achillis Pees (Ten- do Achillh). i. De lange buiger des Grooten Toons (Flexor Lon¬ glis Pollitis). k. k. De lange Toonenbuiger (Flexor Longus Digitvrum). I. De agterfte Scheenbeenfpier (Tibialis Posticus~). ?«.DeBand,onder"welkendeezePeefenheenenloopen. n. De Binnenenkèl (Malleolus Internus) door het Scheenbeen gemaakt. #. De dwarfche band voor de uitftrekkende Spieren. p. De voorde Scheenbeenfpier (Tibialis Anticus). 4. q. De eigen Uitftrekker van den Grooten Toon (Bxtenfor Proprius Pollicis). r. De Peezen van den gemeenen Uitftrekker der Toonen (Extenfor Communis Digitoran:~). s. De uitbreidingen derzelve op den rug der Teenen. i, De afvoerder van den grooten Toon (Abduütor Pollicis Pedis). Aan den Linkfchen Arm. te. De Driehoekige Schouder Spier [Dcltoisl. v. De binnenfte Spier van den Arm [Brac/tteusInternus'] , w. De tweehoofdige Spier [Biceps'], x, Het lange hoofd der Driehoofdige [Caput Longum Tricipitis], y. Het  ONTLEEDKUNDE. y. Het derde Hoofd der Driehoofdige. oei arm \Pronatgr Ter es], a. De lange Handpalm Spier \t>mlmarh Lmgiti] tïrwf, 2 EJleb00«sb«n* Spier [ffi/ik r" beS!enile Spaakbcens t****^ w * ^z^ieJ7SgtercVerk*ntelende Spicr fc ^SSK lanffe Spaakbeens Spier [W>*-, * * Df SfiLT de" !a':sen afvoertfcr des Duims UUéUBtf Longus Pollicis Manvs\ /' S p>no H?ndPa.1? Spier [7>*W/, /?,.mV7. Spier?8tlge ultbrcidinSder lange Htadpttai ** De!av£ C;i;'scr des DuItt" c/***r *** p*t- De ;'a" *» tagyi Bufger des Duin» |A**w £Mg«t Pollicis]. °' *' Si1!", vc^evc" feendeofdowftoarda * D% ^n d,cr ^epgelegene of doorboorendo Euigipicr der Vingerleden [Profundus]. Aan den Rechtfchen Arm. u.r.v.b.d. e.f.g Dezelfde Spieren alsaanden Lfnifchen Arm. I. Het korte hoofd der Driehoofdige Spier \Catui tsrtve Inajntis]. s. De TOorïïe Knobbel van het Oppértttnbeen. 3- De Pees der Driehoofdige Spier, loopendeover Bet tlleboogsbeeni uitfteekfel en voorts aan nu Jjcen ingeplant. DC/Syr'5ge Ei,ebo°Ssbce:iSpier 5. De gemeene Uitflrekker der Vingeren ÏExtenfor Communis Digitormu]. '6.6  ONTLEEDKUNDE. g». 6.6. De eigen Uitftrekker des Pinks [Extenfor Pro- prins Digiti Minimf], 7. De kleine Üitftrekker des Duiras [Extenfor M- nor Pollicis]. 8. De Peefen van de uitwendige lange en korte Spaakbeen Spieren. 9. De lange Uitftrekker des Duims \_Extenfor Lon¬ gus Pollicis]. 10. De Band waaronder deeze voornoemde Peefen doorgaan. 11. De uitbreiding van de Pees van den grooten Uitftrekker des Duims. 12. De Pees van den eigen uitftrekker des Wysvin- gers [Indicator], 13. De Vlechten die door de Peezen der nitftrekkende Spieren op den rug van de hand gemaakt worden. 14. De uitbreiding deezer Peefen op den rug der Vingeren. Aan het Reclitfche Been. é. e.f.g.». o.p. q. r. s. t. dezelfde als die van het linfe- fchc Been. 15. Een deel der platte Kuitfpier [Solaas]. 16. De lange Kuitbeens Spier [Peronaus Lom*m]. 17. De gemeene Uitftrekker der Toonen [Extenfor Communis Digi forum Pedis], 18. Deszelfs breede Pees, die onder den band, met 0. geteekend, heenen loopt. 19. De derde Kuitbeens Spier [Peronaus Tertius]. 20. De dunne Pees der Voetzool Spier [Plantarisl. De deelen der Reclitfche Zyde van het Hoofd, den Hals, Borst, Buik en Dye, zyn dezelfde als die aan de Linkfche Zyde aangetoond zyn. B. Her  58 ONTLEEDKUNDE. 23. Het Spiergeftel des Menfchelyken. Lighaams van agtercn. Aan de Link/ene Zyde van het Hoofda Nek en Rug. a. De Agterhoofds Spier [Occipitalis], b. De Saamgevoegdé Spier [Gomplexusl. c. De fchuinfche breede Kek Spier [Spknius], d. De Munnikskaps Spier [Cucullaris]. e. Deszelfs peefïge aanhechting aan de doornwvze Uitfteektels der Halswervelen. f. Deszelfs Peeiigc aanhechting aan den doorn van het Schouderblad. g. De breede Rug Spier [Latisfimus Dorp], h. Deszelfs peefige uitbreiding of begin. i. De doornwyze uitfteekfels der Rug en Lenden- wervelen. k. De rand van het Darmbeen. /. Een gedeelte der binnenfte fchuinfche Buik Spier [Obhquas Internus]. in. De buitenfte Schuinfche Buik Spier ÏObtiqüé Extenms Abdominis]. Aan de Rechte Zyde* ti De groote Bi! Spier \Glutaui Major]. o. De Dyefehede tot overdekking van de buitenijé zwaare Dyefpier {Fastus Èxternus], p. Het lange Hoofd der tweehoofdige "Dye Spier [Biceps], q. Ëeh deel van der zeiver korte Hoofd. r. De aanhechting derzelve aan het Hoofdje Act Kuitbeens. f. De dunne Dye Spier [Graei/is], t. De aanvoerende Dye Spier [adduüor]. ti. De Halfvliezige [Semimetifbranoftu]. v. De Halfpeezige [Semitcndinojiis]. w. Het Kniehól. x. De buitenfte tweeling Spier [Gemellus ErfcrioA. y. De binnenfte tweeling Spier [Gemedui InterioA, z. Derzelver Pees. f. Debreede en platte Kuitfpier [SoLcus]. b. De  ONTLEEDKUNDE. 55 b. De Achillis Pees [Tendo Achillis"]. c. De lange Kuitbeens Spier [Peronaus Longus], d. De lange Uitftrekker der Teenen [Extenfor Lon¬ glis Digi torn m Pedis]. e. De derde Kuitbeens Spier [Peromeus Tertius], f. De korte Kuitbeens Spier [Peronteiis Brevis].- g. De lange Buigfpier der Toonen [Flexor Longus Digi torn m Pedis], h. De afvoerder des kleinen Toons [AbduBor Digi- ti minimi]. Aan den Rechter Schouder en Arm. i. De groote fchuinfche Ruitfpier [RhomboideUSMajor]. K. De Onderdoorn Spier [Infrafpinatus]. I. De kleine ronde Spier [Teres Minor], fii. De groote ronde Spier [Teres Major], n. De driehoekige Schouder Spier [Deltois], c. Het lange Hoofd der driehoofdige Spier [Tri- ceps], ƒ>. Het korte Hoofd. q, Derzelver gemeene Bogtentrekker. r. De inwendige Arm Spier [BrachiausTttternusï. •s. De lange agteroverhellende Spier [Supinator Longus], t. De voorfte Knokkel van het Opperarmbeen. r. Een klyn gedeelte of begin van de Opperhand-. palm Spier [Palmaris Longus], m: De binnenfte Elleboogs Spier. [Ulnaris Internus], x. De uitwendige Elleboogs Spier [Ulnaris Èxternus], y. De uitftrekker van den Pink [Extenfor DigitiMini tuf], z. De gemeene uitftrekker der Vingeren [Extenfor Communis Digitoruni], a. De buitenfte lange Spaakbeens Spier [Radialis Extcmus Longior], , c. De Peefen van den langen afvoerder des Duims [Abduffor Longus Pollicis Manus). d. De kleine uitftrekker des Duims \ Extenfor Minor Pol li cis']. e. De groote uitftrekker des Duims LExtenfor Ma¬ jor Pollicis!. f. De  SS ONTLEEDKUNDE, f. De trekker van den kleinen uitflrekker des Duim, n. JJe I'ees van den uitftrekker wJ ■ ■ [Indicator]. llmuel^er des Wysvingers i. De Peesvlechten op den rug der hand. l. Het onderfte Hoofdje van het Ellebeem Aan de Unhfche Zyde, beUlVeti eenige van de Reclitfche Zydenogde volgende* die, na dat de eerfte laag weggeno* mm is, bloot liggen, t. De Slaap Spier [Temporalis-], 2. Het Jukbeen. J 3. De Onderkaak. 4. De^binnenfte Vleugel Spier VPtensoidcm Intci» |. De Kaauw Spier [Mds/eterï, D£S^:r m hct Sehouderblad {L,.m, ï!' ft ]\00m !iet Schouderblad. 3. De Opper Schouder Ucromu:»i\. lt Het IZZa °°T SpAer Wuprajpinam* 16 He Wn , ,et °PPerarmbeen. J io. Het bloote Armoecn 52. öet ondetllc Hoofdje van hut Elleboogsbeen, 23' Eea  ONTLEEDKUNDE. $f «3. Een gedeelte van de lange Rug Spier [Longisfiiuus dorp] liggende tusfchen de groote Ruitwyze Spier van het Schouderblad ett de groote Rug Spier. 24. De midden ftc Bil Spier [Gluteus Medius], 25. De Peervormige Spier [Pyriformis]. 26. De bovenfte Tweeling Spier [Gemellus Superior]: 27. De inwendige Siopfpier [OBturator Internus]. 28. De onderfte Tweeling Spier [Gemellus Inferior], 20. De Heilig- of Zitbecnsband [Ligamentum Sado Ifchiaticmn], 30. De Sluitbeens Spier [Coccygens], 31. De Opligter van den Aars [Levator Ani]. 32 De buitenfte Sluitfpier van den Aars [SphinScr Ani Externus], 33. De Aars Opening. . . 34. Een gedeelte van de onderfte opening van hec Bekken, ziende op het Zitbeen en Eironde Gat, van welks onderrand ,• de groote aanvoerende Dye Spier t voortkomt. 35. De Vierkante Dye Spier [Ouadratus Femoris], 36. De groote Draayer [Trochanter Major], 37. De Scherpe lyn aan het Dyebeen en de kant des afgefneden Poesvlies. 38. De ontbloot? buitenfte zwaare Dye Spier. [Fastus Externüf], 39. De binnenfte Knokkel van het Dyebeen. 40. De buitenfte Knokkel van het Dyebeen. 41. De lange Voetzoöls Spier [I'lantaris Longus]-. 42. De Kniehols Spier [Popliteus], 43. De lange buiger der Toonen, [Flexor Longtit Digitorum Pedis]. 44. De binnenfte Enkel» ttiijE AFnr.Ri.iNP. T. C> Ver?  £8 ONTLEEDKUNDE. C. Verbeeldt de Geopende Maag eri de Darmen die onder dezelve gelegen zyn, in haare Natuurlyké Plaats, J da. De Slokdarm [Oefophagtis]. b. De bovenfte Mond des Maags, 0/3. De Maags Zenuwen, die dezen Mond'omhel-, fen, e. De Poortier [Pylorus, Janitor~]. 4 d. De algemeene Rok des Maags afgefcheiden «. De eerfte eigene Rok, die de middenfte is.' ƒ. De tweede die de binnenfte en gerimpeld is g. Een gedeelte van den Maagdarm [Duoaefiuml. h. De Galpyp. J ■ iüi. De Darmen, zo wel de ydele \Jejunmn\ ris de omgeflagen Darm \Jkum\ met de doorlopende Vaten. k. De blinde Darm of het Wormagtig aanban efel [Cccc/r.'-]. #111. De Kronkeldarm [Colmï]. m. Een Klapvliesje aan den aanvang van den Kronkeldarm. »». De Eindel Darm [ReStum] welke, als de dunne Darmen cue 'er overleggen opgeligt worden, zigtbaar is, 3 e. De Ring Spier van den Aars. $P. De Opligters van den Aars. ©. BA  ONTLEEDKUNDE,. & P. De gelegenheid en benoeming der Harsfenen en van het bovendcei des Hoofds,. ma. Het gelyk doorgefneden brein. b. Het weggenomen en agter omgeflagene veiwulffel. cc. Deszelfs uitbreidingen of agterfte beenen. d.é.d. d. De grond van de rechter en linker Harsfengroeven, in welke zig van vooren vaten voordoen. ee. De Zyden of Wanden derzelve. f. Een Gat van vooren van het derde Harsfen- groefje. g. Een fpleet die het derde groefje beteekent. h.h. Heuveltjes des breins de Billen genoemd, f./. Twee andere kleine Heuveltjes. k. De Pynappelklier [Glandula Pinalis] volgeiis des Wysgeers Cartezius (telling, de Woonplaats van de Redelyke ziel.  <ïo ONTLEED K UND Ëi ó p de BEEN- en SP IER KUNDIGE AFBEELDINGEN; Ik Joove U, ê God', om dat ik, op eene geheel rreesfe/yke wyze, wonderbaarlyk gemaafa ben l Psalm CXXXIX. v. 14. VJy, die misleid dnor waan van 'tdwaalend dcnkvenrioogen, 't Geval ten Vormer van den ruwen Stofklomp maakt, Sla op deez' Beeldenreije een wyl aandagtigc oogen, Tot de overtuiging U liet diepst des boezems r.aakt; Zoek hier één enkel Been, één Spier, wiens nutloos wceieny Bevallig daar gefield, uw meening ftaaven zal Vergeefs!... T'is al van nut, onmisbaar, onvolpreezem Hoe wys, hoe kunflig is dan nijt het blind Geval! Verwerp dien vaUchen waan, keer tot de waarheid weder» liet Zielloos Rif roept zelv: Slyn Maahei is myn God* Legt de Overwonne Dood U zagt in 't Graf ter neder, Cods Liefderyke band bereidt U 't zaaligst lot. Zyn VVysheid fchiep de Stof, verwisfeit flaag baar deelen, 'tGeen riians Uw Ligbaamis, wordt haast aan de Aard vet ' knoclit, Tot nieuwe Beelden de vergeestlykte oogen ftreelen, J!y 't fmaaken van een heil vergeefs op de aard gezucht»  A B     t> Ë B. D E SAMENSPRAAK, over de Gezondheidkennis. (PhyJïotogia.~) ï N H O Ü a JSfaatnsoorfprotig der Phyjiologie. Verfcbeidene bi' naamingen derzehe. Wwrovtr zy gaat en wat ■zy-befchouwt. Wyze van Studeeren in deezt Weetenfchap. Haare onzsekerheid en de reden daarvan. Ontdekkingen der Ouden in dezelve. Dwaling der Hermetifche Wysgeeren. PhyjïologiescbSyjlemavan den beroemden Stahl. Algemtene grondflag der Phyfiologiè. 'Ernestus. '^^T'el nu, jonge Heeren! Kunt ge te recht geraaken met de Affchetfing van liet Been- en Spiergeftel van den Mensch, dat ik 01 bezorgd heb ? Leonard. Volkomen, Myn Heer! Ëgter ta U Ed. zo goed geliefde te zyn om voor ons vreF d«f,  62 GEZONDHEIDKENNIS. der iets van die natuur te vervaardigen, zoude ik één verzoek aan UE. hebben. Ernestus. Spreek maar vrymoedig, Leonard! 7,0 'er iets in de afteekeningen is, dat UI. niet fmaakt, en ik het in 't vervolg veranderen kan, kunt ge van myne oplettenheid verzeekerd zyn. Leonard. Wy hadden ze gaarne een weinig fterker omgetrokken gezien; want de kleine deelen zyn zeer zwak aangeftipt, gelyk ook de Letteren ter aanwyzing, en wy moeten meestal by het kaarslicht Studeeren,en hebben daarom onze afteekeningen eens zo groot als U Eds. origineel moeten maaken. Ernestus. Gyl. hebt daar aan zeer voorzigtig gedaan, en dit gebrek is my ook reeds door mynen Zoon onder 't oog gebragt: zie hier weder twee nieuwe Tafereelen, ik heb daarin mynen misflag reeds verbeeterd. Wat dunkt Ui. van deeze Figuuren ? Petrus. Deeze zyn ongelyk duidelyker. Karei. Vader was van begrip, dat een gefchaduuwde omtrek in de voorige Tafereelen, de deelen, die in fchaduwe moesten vallen, te onduidelyk zoude gemaakt hebben. Leonard. Wy hebben een ongemeen vermaak gevonden, in het beftudeeren der eerfte Figuuren, en ik beloof my nog veel meer vermaak uit deeze, om dat 'er minder moeite toe .vereischt wordt om ze na te maaken, wyl elke dee-  CEZONDHEIDKENNIS. 63 deezer trekken volkomen duidelyk en in 't oog vallende is. KomeHs. Wat beduiden alle deeze zaaken? Ernestus. Ik zal 'er UI. weder eene volleedige aanwyzing by ter hand ftellen; maar alvoorens moet ik UI. een algemeen denkbeeld dier weetenfchap geeven, waar toe deeze beelden dienen, en die op de ontleedinge des Menfchelyken lighaams, naar de algemeen aangenomene rangfchikking der Weetenfchappen volgt, en ons deezen avond moet beezig houden. Kormlis. Zyn dit dan niet weder ontleedkurtdige Figuuren ? Ernestus. Gedeeltelyk ja, en gedeeJtelyk neen f 't zyn zekerlyk Ontleedkundige Figuuren, om dat men de deelen des lighaams, die hier voorgefteld worden , niet zonder de ontleedinge kan kennen 3 en 't zyn aan den anderen kant weder geene ontleedkundige figuuren, om dat liet einde, waar toe wy die in deeze les beezigcn.niet zo zeer ftrektom alleen haar maakfel en gedaante aan te toonen, gelyk in de Ontleedkunde gefchiedt, waar in men elk Been, Spier- en Lighaamsdeel alieenlyk behoeft te; ómfchryven zonder meer,- maar wy moeten deeze afbeeldingen thans dieper inzien en niet alleen het maakfel, maar ook het gebruik deezer deelen, zo veel ons doenelyk is, doorgronden, en daarom kan men ze beeter by uitzon" wring Pbyfiotogiefche figuuren noemen. F ï Pétrüs.  64 Gezondheidkennis. Petrus. Hoe wordt deeze weetenfchap, ditf van het gebruik onzer Lighaamsdeelen han" delt, dan met een kunstwoord genoemd ? Ernestus. Pbyfiologie, een woord dat van het Griekfche 9v**Ai*m (Pbyftotogia) afkoomt en uit de woorden Pbyfis co logos; dat is: Natuur en leer of wdcrziys famengefteld is , waarom men het ook Natuur cnderv.ys, Natuurkunde en Natuurleer zoude kunnen overzetten; maar, wyl deeze Weetenfchap, zo ais wy die thans behandelen, alleen op het lighaam der Dieren toepasfelyk is, zullen wy hst Néér Jultsch woord Gezondheidkennis, genomen mar dc Griekfche benaaming Hygiana, liefst voor dezelve gebruiken; want men bedient zig van het woord Phyftca, dat het zelve in ons geval m$t Pkyfiologis zoude beteekenen, gewoonelyker als van een Kunstwoord voor de geheele Natuurleere van alle gefchaapen Wezens, een gsheel waar van deeze weetenfchap Hechts een zeer gering deel is. Men zoude zelfs zig nog klaarder uitdrukken, als men, op 't voetfpoor van fommigen , deeze kennis van de Griekfche .woorden Soma lighaam, en Logos kunde , Somatologia'oï Lighaams kunde noemde. Petrus. Leert deeze Weetenfchap ons dan ons zeiven kennen ? Ernestus. Ja, voor zo verre ons ftoffelykdeel betreft, en de zielkunde (Pfycbohgia) met deeze  GEZONDHEIDKENNIS. ds %c kimde gepaard, maaken de geheele Menscpkunde (Anibropologia) uit. Karei. Waar over gaat dan eigentlyk de bee- ' zigheid der Pbyfiologie? Ernestus. Ik heb UI. reeds eene kleene fchets daar van gegeeven, toen wy over de Ontleedkunde in 't algemeen fpraken, en zal hetzelve thans wat omdandiger herhaalen. De Pbyfiologie befchouwt den Mensch in eenen Staat van Leeven, Gezondheid en Natuurlyke kragt, waarom verfcheideSchryveren deeze Weetenfchap meede niet zonder grond Theoria Hominis fani, dat is befcbouwing van den gezonden Mensch, genoemd hebben. De Ontleed- Natuur- Werktuig- en Wiskunde leenen te famen de hand ter volmaakinge van deeze Weetenfchap. Petrus. Zy is immers niet alleenlyk wegens den Mensch werkzaam ? Ernestus. Neen, alle levende lighaam en behooren onder haaren kring. Zy onderwyst f i) het geheele famenftel der innerlyke en uitterlyke deelen van een leevend lighaam op Ontleedkundige Grondbeginfelen, gelyk ook het gebruik, de dienftenenuitwerkfelen deezerverfchillende deelen ter bewaaringe , voedinge, groei en voortplantinge van de dieren in 't al« gemeen,en van den Mensch in't byzonder-, en onderzoekt dus (2) de Springveeren van zyn beftaan en van de werkzaamheden, die tot het F 3 leven  65 GEZONDHEIDKENNIS. leven der dieren vereischt worden, op Natuurlyke gronden. Op deeze tweedeelige grondflag rust niet alleen de Phyjiologie , maar ook tevens het gantfche gebouw der Geneeskunde.' Konulis. Op wat wyze wordt deeze Studie best beftierd? Ernestus. Wanneer men vooreerst met behulp der Ontleedkunde eene grondige kennis van de innerlyke en uitterlyke deelen des menfchelyken lighaams verkregen heeft, dan onderzoekt men met behulp der Natuurkunde de allereerfte beginfelen, de oorzaak ,den zetel ,'t werktuiglyke, het vermogen en deuitwerkfelea der voedende fappen en vogten; de wyze hoe die bereid, gefcheiden en in het Menfchelyk lighaam verfpreid worden ; wat elk deel in werkende beweeging brengt en onderhoudt: In dit vak onderzoekt men, wat de natuurlyke, ingebcorene of aankleevende warmte zy; men vindt 'er de hoedanigheden van het wortelvogt (fuceus radicalis) van de gemaatigdbeden (Temperamenta) van den leefgeest (vis Vitalis} van het Zenuwrfap (fuceus nerveus ) van de innerlyke en uitterlyke Zinnen (fenfus interni & exhrnp) van de beweegveefelen ( Nervi Motoriï) en van eene meenigte andere zaaken, welke tot ons leven benoodigd zyn. Leonard. Wordt dan door deeze kennis het groot geheim van het leven der dieren volkomen opgelost ? My dunkt, dat men dan de meeste i  GEZONDHEIDKENNIS. 67 te Ziektens met zeekerheid moest kunnen geneezen. Ernestus. Ik kan niet voorby , myne waarden , alhier aan te merken, dat 'er weinig waarfchynelykheid voor is , dat de menfchelyke geest ooit tot de volkomene kennis van het grondbeginfel aller dingen zal ftygen, en vooral van de werkingen, welke binnen het menfchelyk lighaam gefchieden, en dat men, met die volmaakte kennis zelve, nog maar weinig in de Geneezing der Ziektens gevorderd zoude zyn, zo dat een Artz ten voorzigtigften handelt, wanneer hy het Menfchelyk lighaam als een overkunftig toebereid Werkftuk befchouwt , 't geen uit duizende Springveeren famengefteld is, waarvan wel het grootlle getal en inzonderheid de voornaamfte bekend zyn, wanneer hy overtuigd is, dat deeze Springveeren teder en broos zyn , dat zy £Üen tot zelfs de allerkleinfte toe, door fappen en vogten in haa re natuurlyke werking onderhouden worden; dat alle de vaste deelen en vogten des dierlyken lighaams de analogie of overtenftemming der overige vaste deelen en vogten in de Natuur volgen; dat de Natuur- en Werktuigkunde ons de beweeging deezer deelen leeren.en dat men eindelyk op deeze Wetten, gevoegd by de Ontleedkundige ontdekkingen, debefchouwing (Theorie) der Gezondbeidkennis vestigen moet. F 4 Petras'  ÓS GEZOND HEID KENNIS. Peims. Is deeze Weetenfchap by de Oude» Wel zo naauwkeurig bekend geweest' Ernestus. De Ouden waren zeer onbedreeven m dezelve : ffippocra^s heeft egter over de. doom-aasfeming, over den 1:een. en wederloop der Vogten, over ét vier gemaatigdhedm, enz. enkele gedagten meedegedeeld. Arijloules verbeeter de zynen voorganger in deeze taak, naa welker, men by Praxagcras voor 't eerst het woord Pols vmdt in denzelfden, zin, gelyk het noe h den gebeezigd wordt. Gajus ™ddel van de Ontleedinge van leevende die! ren ecn gr00t lichc in de C dert dat de ProefondervindelykeNaiurk^dê «tamme ingevoerd werd * aUede^? over de Geneeskunde in *t algemeen, onnor" -en, ook mede als beroemde PhyLS* aanmerken, dit getal alleen ™„ yll0l0^ten rendr- m*/s ,g alIeen noS vermeerderende met den beroemden Sanclus Sanclorn» die zyn gantfche leven asn de man*!*, * egd heeft, benevens ^ ^ ty, Platner, Oosterdyk die zig meede me roem op deeze Weetenfchap toegelegd hebben deren, die de Levenshuishouding deTb ld IPOze dieren met vlyt onderzogt Lll^ Zornehs. Er zal in deeze Weetenfchap wel eea§  GEZONDHEIDKENNIS. 05 eene verfcheidenheid van gevoelen onder de Geleerden plaats hebben. Ernestus. Eynaa elk onderzoeker der Natuur heeft, wegens de duistere huishouding des Menfchelyken lighaams, verfcheidene gisfingen gevormd, die te omllagtig voor ons beftek zyn om aangehaald te kunnen worden, egter is het noodig, dat ik UI. waarfchouwe voor de dwaalingen der Hermetifche Wysgeeren of van die Scheikundigen , welke men Spagiristen noemt (van de Griekfche woorden Span, uittrekken en ageirein, bytcnverzamcleri) welke niet alleen het Menfchelyk lighaam , maar elk deel der ge* heele Schepping zeggen uit drie deelen te beftaan , te weeten uit Zout, Zwavel en Kwik, Deeze lieden misleiden door hunne Hoofdftoffen , hunne Ontbindingen en Samenmengingen C elemtnta, decompojitiencs & mixture) zig zeiven en allen, die aan hunne droomeryen geloof flaan, gelyk ze dan ook niet weinig verwarring in het waare denkbeeld der Gezondheidkennis veroorzaaken. Leonard. Kunt ge ons egter niet eene der redenlykfte Hellingen in de Pbyfiologie opgceven ? Myn Heer! Ernestus. De beroemde Stabl, die te Halle in Saxen geleefd heeft, verdeelde het Menfchelyk lighaam in vaste en. vloeibaars deelen, en verklaarde, volgens deeze verdeeling, de wezentlyke deelen der Ontleedkunde onder den TyF 5 tel  ?0 GEZONDHEIDKENNIS. tel van Tbeoria Pbyficalis, Natuurkunde Kunst, ttfcbowving. Volgens hem zyn de faPPen en vogten des lighaams van dien aart en hoedanigheid, dat ze zig van eikanderen fcheiden, zig veifpreiden en geheel bederven zouden, ware het niet, dat eene werkende kragt of leevend vermogen hen door eene geduurige beweeging in hunne orde en volmaaktheid onderhield; en de Ziel moet, naar zyn gevoelen, dit leevend Wezen zyn: dus beftaat het leven des lighaams in de geduurige vermenging der Zielelykeen lighaamelyke deelen, welke door dat onftofïèlyke Wezen bewerkt wordt, dat meede voor de beftendige affcheidinge en uitwerpinge zorgende is. De Gezondheid is dus in het beftendig en geregeld onderhoud van alle de leevende en bezielde bewegingen gelegen, van welke hy 'er zes optelt: als (a) den omloop des btotds ( Circulatio Sanguinis') (b) de werking der ■ Vetftlen (motus tonicus) die door de Ouden de kragt der deehn (Robur Paniunx) genoemd werd, (c) de gewillige en ongewillige beweging (metio vatuntaria (f involuntaria) (d) dé werkingen der Zinnen , (Funcliones fenfuum) (e) de inwendige beweging des bloeds (motio fanguinis interna) en eindelyk (f) de beweging der uit, icerping of ontlediging (evacuatio, ejefiio.) des lighaams van vreemde, overtollige of fchadelyke Iighaamen; van deeze beginfelen leidt hy iet gebruik en de werking van alle de deelen  GEZONDHEIDKENNIS. fi ïen des Menfchelyken lighaams af, gelyk ook al het onderhoud derzelve, de voeding en het nut dier dingen, welke de Geneesheeren niet natuurlyke (Non Nmirales^) noemen , by welke hy nog de gewoonte voegt. Egter hebben ervaaren Artzen naa hem gemeend, dat men dit zyn ftelfel eenvouwdiger konde maaken , met alleen te zeggen, dat de motus tonkin een eenvouwdig toevoegfel (attributum) of natuurlyke hoedanigheid zy, met welke de groote Schepper onze lighaamen heeft gelieven te voorzien, gelyk hy de overige lighaamen met eene beweegkragt of {trekking naar het middenpunt der Aarde bedeeld heeft. Kornelis. Maar nu deeze fraaije figuuren eindelyk wat beduiden die ? Myn Heer! Ernestus. Zy geeven ons, (zo veel in eene figuur mogelyk is,) een denkbeeld van de voornaamfte levenswerkingen (funffiones vitales~) des dierlyken levens, die niet in onze magt zyn, als zyndcademhaaling, de omloop des bloeds, de voeding enz. en toonen ook ten duidelykften de werkingen onzer Zintuigen aan. Zie hier voor elk eene aanwyzing van de beteekenis deezer figuuren, waar by het gebruik deezer deelen eenigzins uitvoerig is aangeweezen. Karet, 't Moet zeer moeilyk vallen uit alle de verfcheidene gevoelens in deeze duistere Wee*  n GEZONDHEID KENNIS. Weetenfchap eene keuze te doen, om ziglangi dien gebaanden weg in het doolhof deez»r* leunde te begeeven ? Ernestus, Wyl men- met geene mogelykheid een leevend lighaam zodanig ontleeden kan, dat elke natuurlyke werking geduurende en naa de ontleeding eenigen tyd behouden wordt, zo blykt het, dat dePbyftobgit zig grootendeels moet gronden op vernuftige en naauwkeurige aanmerkingen, op diepe en juiste redeneeringen , en op eene lange en vruchtbaare PraSyk die wy zelve oeffenen of die door bekwaame Mannen vóór ons beoeffend is. Uit de gelyke en befliste uitkomst van zo veele waarneemingen , zo veele redeneeringen en eene praclyk van zo veele Eeuwen is deeze Syjltmatifcbt Pbyfiologie gebooren , welke de Student in de Medicynen van de Leerdoelen der Hoogleeraaren op de Univerfueiten hoort verklaaren en die hy in zyne kamer in de Phyfiologifché Schriften der voornaamfte Geneeskundige Schryveren beftudeert. Leonard. De Pbyfiologie fchynt, daar ze in 't algemeen het gebouw des Menfchelyken Lighaams befchouwt, als eene Weetenfchap aangemerkt te kunnen worden, welke niet alleen voor den Geneesheeren, maar voor elk redenlyk denkend Wezen van een onmisbaar nut is? | Ernestus,  GEZONDHEIDKÉNNIS. 73 Ernestus. Zo is 't, Leonard! Het ware te Wenfchen,dat men de gronden der Natuurkennis in 't algemeen, en die der Pbyfiologie in 't byzonder, met nadruk in de Schooien der Jeugd onderweeze, hetkinderlyk begrip inprentte, en dus den Mensch in de eerst ontluikende Jaaren zyner kennis, met zig zeiven en zyn eigen Lighaam, gelyk ook met al het gefchaapene rondom hem, bekend maakte ; wyl uit deeze gronden de waare kennis, liefde en eerbied voor het Godlyk Wezen , dat alles rnet eene Eeuwige Wysheid gewrogt heeft, ontftaan moet. De oprechte God vertoont Zig zeiven alom, waar zig het oog ook. heenen wende, ja men behoeft zelve de oogen niet op te liaan omZynemagt, Zyne goedheid te zien; men fluite die vry, dit fluiten der oogleeden zelve wordt door Zyne vingeren beftierd, Kornelis. Maar, Myn Heer! gaan de Natuur^ onderzoekers niet fomtyds te verre in het qagaanvan Gods werken ? of liefst, kan men daar in niet te verre gaan ? Ernestus. O Neen! De Schepper fchonk ons middelen, waar mede wy Zyne werken kunnen onderzoeken ; dit onderzoek naa te laaten of fiechts flaauwlyk te behartigen ware zig aan ondankbaarheid fchuldig te maaken. Wy hebben niet te vreezen, immer door onze kennis den Schepper te kunnen beledigen. Zulke ge-  74 GEZONDHEIDKENNIS. voelens hebben alleen plaats by lieden,dienlcf in Haat zyn Wysgeerig te denken : zy'meeten ■de werken Gods naar de kunstwerken der AJenfchen af, en denken daarom Gode te beledi gen met het diep onderzoek zyner Schepfelen , om dat men den Kunstenaar veelligt beledigt met de geheimen van zyne kunst naar te vorsfchen. Maar hoe zeer men hier in dwaale, Mykt uit het onderzoek van Gods wonderen', Welke zo onuitputtelyk zyn, dat ze het eindi? verftand in deszelfs nafpeuring geftadig ontwyken. Zy zyn als een oneindige weg, waaf op men al wandelende immer hetzelve verfchiet voor oogen ziet, en nimmer bereiken' kan. Wy behoeven eene Eeuwigheid om ons m dc kennisfe Gods en zyner werken te volmaaken, hoe toch kan men dan nogvreezen dat het eindig verftand daar in fe 1l00ae' J %gen.- Het was een al te bitfe en redenlooze beanawoommg van den vlyt,dieD«M,nam om den Abderieten de kennis aller wezens in teboezemen, datzyhem toevoegden, de mmici Ldi^Ttom dtrde/aam Z c u ^en- Bectcri^'t^ig met den Oosterfchen D:chterin nederige onderwerping meteenedankbaareleergieri3heid,aldusto:derf Alwyzen Leeraar zclven te vervoegen: Hoof my Heen Maat bet my vergunt zyn te fpreeken l IÊ zalvraagen; her Gy my! Job XLII. vs 3'. Öp  GEZONDHEID KENNIS. 75. O P D E GEZONDHEIDKENNIS. !yk lagcheni, lieflyk bloozenJ, Alvercicrend lighaamsfchoon! O Gezondheid, gy fpreidt Woudreu Van Gods groote magt ten toon. Ieder Polsflag, elke trilling i Ieder Ademtocht verhaak Aan al 't Menschdom, dat een Godheid Ons met zyne gunst beftraalt. Zo Hechts 't overkunstig weeflèl, 't Heerlyk Lighaam van den Mensch, Aan zyn eigen Wet gehoorzaamt, Gaat het leven fteeds naar wensch, i)c allerfynfte veefeldraaden Bieden weêrftand aan den Tyd, 2.o dat hun gedaante, ó wonder! Somtyds in geen' Eeuw verflyr. Wie bewaart die teedrc vaatjes? Wie behoudt drc in haar kragt' Wie toch anders dan de Godheid, Die 't Heelal heeft voortjebragt?  I* C EZ ON DHEÏD KENNIS. Hy is 't, die den loop der vogten In ons binnenfte regeert • Hy is 't, die verftopping, flilftlnd , Ziekte en onheil van ons weert f Hy is 't, die het Lighaam voedfe) Groei en vreugd genieten doet; Hy is 't, die 't onnuttige afkeurt; Hy verandert cïryl in bloed ; Hy is 't die ons d'Adein toevoert, En de long van vuur ontflait; Hy is 't, door wiens Wyze wetten Mensch naa Mensch op aarde ontïtaah Niets, niets doen we uit eigen kunde, Weinig zelfs met onzen wil, «'as 't aan ons den aèm te haaien, Haast ffond heel het Kunsttuig (lil. Schenken wy dan fleeds voor 't heilryk Dag aan dag herhaald genot Van 't gezond dat Zalig leven, Dank en cere aan onzen God! AAN-  GEZONDHEID KENNIS. ff AANWYZING Der voornaamfte werkingen des menfchelyken Lighaams tot het leven dienende, op de Phyfiologiefche Tafelen afgebeeld. Plaat IIL De Zintuigen» D e Ziel in het Wonderkunftig gebouw des Mefifchéi lyken Lighaams geplaatst zynde , onclangt langs vyf voornaame wegen de kennisfe der StofFeiyke dingen; deeze wegen worden gemeenelyk de Zinnen genoemd en verdeeld in het Gezicht, den Smaak, V Gehoor, '/ Gevoel en den Reuk. Sommige Wysgeeren egter hebben gewild , dat 'er Hechts één enkele Zin ware, waar' van alle de andere Zinnen alleenlyk door hun afzonderlyk gebruik, afgefcheiden waren. Deeze algemeene Zin is by hen het gevoel, alzo van alle Stof fyne uitvloeifelen in de lucht omzweeven, welke in het Gezicht, gemengd met de liehtftraalen door het oog iieenen trekken, het netvlies raaken en aldus het Gezicht veroorzaaken; deeze zelfde aanraaking gefchiedt in het Gehoor meede, als wanneer de voortgedreeven lucht tegen het Trommelvlies golvende , het zelve eene ligte trillende beweging mededeelt; de Reuk en Smaak deelen insgelyks in het gebruik des Gevoels, daar in het| eerstgenoemde Zintuig, de Wanden der Neus, die met Zenuwtepeltjes, welke in de Hersfeneii eindigen, voorzien zyn,door de uitvloeifelen der ruikende lighaamen en in den tweeden Zin de Zenuwtepeltjes der tenge, door het. fcherpe zout, dat in alle fpyzen verborgen is, geprikkeld worden. ÜEROE AFDEEE)r>G. G Wo&?  ?t GEZONDHEID KENNIS. Wonderlyk en ten hoogden aanmerkelyk is de verftandige plaatfing der Zintuigen in het hoofd, als het voornaamfte gedeelte des lighaams, waaruit de Ziel als van een wagttoren alles overziet en van alles rondom ons kundfchap ontfangt. Daar na de uitgedampte reukdeelen der riekende Lighaamen , gefladig hunne waare plaats in t Heelal tragten in te neemen, gehoorzamende aan de wet der Natuur, die Iietzwaarè nnby en het ligte verre van het middenpunt der Aarde geplaatst heeft is t dan wel mooglyk dat men gefchikter plaats voor de Neus welke ten werktuig der reuk verftrekt zoude kunnen uitdenken, als die de wyze Schepper haar toebedeeld heeft. Aan de flyle richting derzelve ziet, men ligtelyk dat zy gemaakt is om als een fccnoorfteen de opklimmende dampen in te trekken om, dezelve tot inden mond doorlaaiende, aldaar den finaak te veraangenaamen. De ooren en oogen nabv de Hersfenen geplaatst zynde, draagen niet minder het kenmerk der Wysheid van hunnen Schepper daar ze op elke andere plaats des Menfchelyken Lighaams van weinig of geen diensten aan alle befchadiging bloot gefield zouden zyn geweest; 't gevoel is meed? wysfelyk door het geheele Lighaam verfpreid, op dat de Ziel kennisfe zoude dragen, van de aanwezigheid van al wat eemgzins het Lighaam befchadigen en deszelfs ondergang bevorderen kan, op dat zy zig daar voor hoeden of, zo 't Lighaam reeds beledigd moet zyn, naar middelen van herftel om zoude kunnen zien Aldus heeft de goede God gezorgd, dat fchoonwv eenig verlies van de overige Zinnen leeden, bv voorb yan het Gezicht, Reuk, Gehoor of Smaak, wy egter' het Gevoel niet geheellyk voor den dood misfen , maar dat dit integendeel ons by blyft, om ons als een getrouw vriend telkens te verwittigen, als 'er iets tegen onze gezondheid gaande is,en voor 't gemis der overige Zinnen als is het Gezicht, Gehoor,Reuk en Smaak heeft de algoede Schepper en eeuwigtedere Vader der menfchen meede op eene zonderlinge wyze zorge ge draagen , door middel van de Zintuigen waar door deeze Zinnen onze Ziel aandoen, als zyn de oo«-en ooren en neusgaten, zorgvuldig te verdubbelen f op dat, zo er al eenig gebrek in een derzelve ontftond de mensch nogthans daarom juist nog niet van het geheele gebruik deezer Zintuigen beroofd zoude zyn. Nog.  CE ZO ND HEID KENNIS. 7? Nog meer diepte van Wysheid befpeuren wy in het byeen plaatfen deezer Zintuigen: Hoe verftandig zyn zy by eikanderen vergaêrd , op dat men de zaaken door alle deeze middelen tevens zoude kunnen onderzoeken, het nut deezer byeenplaatfing kan men in het neemen van voedfel ondervinden. De Oogen en de Neus zyn rechters over alles wat den mond geboden wordt, verwerpende wat hen tegenftaat en greetig aanneemende wat hen wel gevalt: hoe zoude men iets tot voedfel durven gebruiken , zo deeze Zintuigen elders geplaast waren, hoe zeer liep men dan niet gevaar van alle oogenblikken vergeeven te worden of zaaken te nuttigen die het lighaam ten uitterften fcht. delyk zouden zyn. Alles dus by eikanderen genoomen, want ons klyn beftek laat geen verdere uitbreiding, die anders onbepaald konde zyn, toe, moet men niet bekennen dat de liefde en hooge Wysheid Gods by onze Schepping over ons werkzaam geweest is, en moet men niet toeftemmen, dat de befchouwing van ons eigen lighaam ons met de hoogde eerbied en wederliefde voor dit ons zo teder minnend en Eeuwig Wys Wezen bezielen moet. Om hier van verder overtuigt te zyn, zullen wy eens aandagtig de hier bygevoegde Plaat bezichtigen en wel eerst Vak A. Waarin ons Het Gezicht. Vifm. wordt voorgefteld, door den appel van een oog door Galenus Goddelyk genoemd, 't welke van alle zyne omzwagtelingen en zenuwen ontbloot zynde, ons alleenlyk het invallen en de werking der lichtftraalen in het zelve vertoont; egter eer Xvy daar toe overgaan, zuilen wy iets van het uitterlyk en innerlyk geitel van het oog moeten doen vooraf gaan. De Oogen, van het Latynfche woordoculi, afgeleid van occultare, verbergen, fluiten, zyn alzo genoeaid •m dat ze onder de oogleeden, als verborgen en weg G 2 ge-  8o GEZONDHEID KENNIS. genoten kunnen wórden, of van het HehK kafn das bron en oog beteekent, om dat ze als op eene hoocce geplaatst zyn; zy zyn de eenige werktuigen , door welke de gedaante en afihnd der dingen, binnen hun h; aldus :' °I1Ze kemiS kü0"U: lm" m"S Een Appelvormige bo! ligt in een bed van vet omgeven met een vlies, het bindviies of wit van ' oog genoemd met bloedaderen doorwaterd, binnen de oog. kasfe welke in het voorhoofdsbeen als uitgegroefd iTt aan deeze bol zyn zes fpieren gehecht, welke dienen om dezelve naar boven, naar beneden, en naar beide dezyden te; kunnen bewegen. De appel zelve heeft in deszelfs midden een zeer helder endoorfchynend vlies het Hoornvlies genoemd, waar agter een gecouleurd vl.es,het druifbezievlies of den Regenboog;(ir/]) X welker midden eene opening is, waar door de licht (haaien door het geheele oog heenen fchieten, ag er hetzelve bevindt zig een verzameling van wateragti* vogt, en daar weder agter een eenifzins droogTr^ëfl Wagtiger ftof, het Chrystallyne vogt genoemd ,bef£ ten in een vlies de fpinwebbe geheten, en daar weder agter een helder water'het glasagtig vogt genoemd welke tot aan 't uitterfle gedeelte der gfzi|tzenTwe raakt, welke door twee takken het gemeenl gezigts'! het biein gehecht is. Deeze Zenuw wordt het Net vlies (Retina^ genoemd, zynde gelyk aan een uk gefpannen doek, waar op de lichtftraalen, die de h'g haamen van z,g werpen , opgevangen worden die zfc dan daarop plaatfen , en der Ziele een tafereel van al wat banen het lighaam gebeurt, op het ze Iv n na en Deeze zo verheven gevormde oogappel wordt geftad.g bewegelyk gehouden door heVvogt Twelk uit de traanklieren, aan den binnenften hoek der geplaatst zynde als uit eene Spongie gedrtfe WoS? Z°ZVS dlt/eheele Knnsttuig door de Oogleden I» met eene gordyn overdekt, welke met een dunnen kraak! oeemgen rand omgeeven zyn,om in de rondte teKt haten ZZ n3Ppelyk °P de "5* » hangen , zynde voorts van boven voorzien van een 1 Z ZT n"'' ^^^(fupercilium, genoemd om het afloopende zweet d« voorhoofds te belette,; van in de oogen te vallen, en rondom den nfld de" • oog-  GEZONDHEIDKENNIS, St rogleeden is eenig hair geplaatst, het hair der oogleden («V/»»/) genoemd, dienende om de oogen voor 't indringen van alle fyne Hofjes, diertjes en rondzweevende veefeltjes te befchermen. Dit zy genoeg, wat het uitterlyk en innerlyk geitel der oogen betreft, laat ons nu verder gaan. Om nu een klaarer begrip van het vermogen, dat wy zien noemen, te verkrygen,is het nodig, dat men eenigzins in de werking des lichts bedreven zy. Een lichtllraal dan, is niet dan een bondel fyne uitvloeifelen der lichtende Lighaamen, welke ftoffelyk zynde, ook aan de Wetten van alle ftoffelyke lighaamen onderhevig is; want het licht wordt naar fommiger meening door harde en gladde oppervlaktens te rug gekaatst, door ydele of ledige doorgelasten en door digte ge. ftuit; wanneer het uit de Lucht in eene dikkere vloeiftof, by voorbeeld het water nederftort, lydt het eene buiging (rcfroQio) wanneer het dunne en ydele ftof als by voorbeeld glas aantreft, wordt het doorgelasten ; maar ontmoet het in zynen weg een Lighaam, wiens deelen zeer naauw vereenigd en hard van ftoïfe zyn, als is het Spiegelglas, welkers ylheden van agteren met kwik of foelie gevuld zyn, dan wordt het te rug gedreeven. Welke terug kaatfing zo veel volkomener gefchiedt als de oppervlakte des Spiegels efiener gepolyst is. Door middel van deeze terugkaatfing worden de beelden der dingen,waarmede de lichtftraaleri bezwangerd zyn, van de oppervlakte des Spiegels toe ons oog overgebragt, en 't fchynt ons toe, als of wy deeze beelden door den Spiegel heenenen agter denzelve zagen: andere en nieuwere Wysgeeren egter hebben gemeent, dat deeze terugkaatfing niet door de effenheid der oppervlakte van den Spiegel veroorzaakt wierd, geevende voor reden, dat deeze oppervlakte, alfchoon die zo effen geflepen ware, als in 's Menfchen vermogen zy, egter ten opzichte van de kleinheid der Lichtdeeltjes, niet dan eene zeerruuween hobbelige oneffenheid is, van welke deeze zeer kleine .lichtbolletjes gamsch niet regelmaatig zouden kunnen affluiten en de beelden dus altyd zeer verward zouden moeten voordellen, daar de lichtdeeltjes, welke op den punt van een naald vallen , door het Microsfop;7//« befchouwdzyn.de eene hobbelige oneffenheid in plaats van een zeer effen en oneindig kleinen, punt G 3 gelyk  Is GEZONDIIEIDKE NNIS. gérykhet zig door': bloote oog vertoont, aan ons gezicht voordraagen: Zy zeggen dan dat deêze weeromkaatfing reeds op eene zeekere afftand des foiegels m de lucht, die 't gladde vlak des fpicgels oraS voorvait; egter wat hier van zy, 't is zeeker ditdrV ze kleine lichtbolletjes ergens eene ftolfe aantreffen waar tegen ze aanloopen en waar door ze terug gekaatst worden, even als eer. bal welke men met kram tegeneen muur werpt, wiens terug kaatfing gelvlis aan de richting die men hem geeft De natuurlyke loop der lichtftraalen', uit zeeker mint voorkomende, is geftadig van eikanderen verwvde- SSÏi.^- ™*ydering men en deeze StraalenRadii dtvergentes noemt; edog zo dra zv eene aan wederzyden bolrond doorfchynend lighaam ontmoeten, worden ze door het zelve weder gedwóngen aan de tegenzyde in zeeker punt famen te komen welke famenkomst men Convergentia en deeze tot een loopende Stralen Radii Convergente! notmt. Door deeze eigenfchap der Lichtftraalen kan men in eene donkere kamer al e de buiten deur in 't licht zynde voonvr pen, voimaaktelyk, edog omgekeerd, verwonen, door • pfm vCf £Ve Pr'aaCfen' 'twclke OP de wyze in PI. III. Vak A. Fig. I. aangeweezen, geflepen " Deeze Gezicht-kundige proeve wordt een donkere kamcr, in t Italiaansch Camera obfcura genoemd Wil men integendeel de geconvergeerde Lichtfïraalen weder doen divergeeren, dan hebbe men Hechts in het punt waar de Converfie gefchiedt, een ander glas , t welk aan beide zyden hol grepen is té plaatfen gelyk in PI. IIf. Vak A. Fig. ij. als wanne a de LichtftraaTen door het zelve heenen gaande, weder van eikanderen zullen verwyderd worden , gelvk men in de figuur duidelyk zien kan. Ons oog nu is juist zulk eene Camera obfcura en de werking deszelfs zo gelyk aan dit Kunsttuig, als uit de verklaaring blyken zal. De divergeerende lichtftraalen worden op het eerfte oogvlies, het Hoornvlies genoemd, opgevangen en daar door heenen geraakt zynde, ontmoeten zy het druif bezievlies, dat in de Camera obfcura het veneer is waar uit zy door den appel die daar in geplaatst iSj en die den wenst van het gat in het vengfter doet, tot in het wateragtig vogt komen, dat het glas in de Camera »i-  GEZONDHEIDKENNIS, 9$ èhfeura is, waar In de Straalen gebogen worden en in convergcerende veranderen; edog ze zouden in dien ftaat nog verre agter het Netvlies by eikanderen komen, ware het niet dat ze alvorens weder een dikkeTe Stof aantroffen, waar door ze op nieuw meer tot elkanderen gebogen en hunne beweging zodanig verhaast wierde, dat ze «aldaar het punt van fnyding vormen, als wanneer ze vervolgens in de agterfte ruimte over eikanderen gekruist invallen. Deeze ruimte is het glasagtig vogt, 't welke vervuld is met daar in zweevende veeleien, naar fommiger gevoelen gefchikt om'er de duisterheid in te vermeerderen, en omdus den dienst der donkere muuren in de Camera obfcura te doen, dit vogt geleidt de Straalen tot op het Netvlies, dat het papier of laken in de Kamer is, waar op zig de beelden alsdan duidelyk vertoonen. Befchouw voorts Fig. III. Daar ziet ge hoe de Lichtftraalen het oog aandoen en hoe dezelve gebogen worden. Zy ontmoeten eerst a. Het Hoornvlies (Cornea) vervolgens komen zy 111 b. Het wateragtig vogt (Humor Lymphaticus') dat een "dikkere middenftof zynde dan de Lucht , de lichtftraalen doet buigen, wanneer ze aldus gebogen in e. Het Chryftallyne vogt Q Humor ChrjftaUinus) doordringen, dat een dikke en doorfchynende Stoffe is, die de gedaante van een wederzydsch bolgeflepen glas als in Fig. I. heeft, en dus de Lichtftraalen doorlaat en hunne, converfie zodanig bevordert, dat zy zig in den binnen rand deszelfs, beginnen te kruisfen, van hier gaan de gekruiste Straalen voort en ontmoeten een gelei vogt. d. Het glasagtig vogt {Humor Fitreus) genoemd, waar door ze, zonder eenige verbuiging in haaren aangenomen weg', tot aan Het Netvlies (Retina) geleid worden, waarop zy dan de beeiden verkeerd maaien, even als de beelden in eene Camera obfcura, op het papier of laken mede verkeerd gemaald worden. Dat men ze G 4 ester  U QE20NDHEIDKENNIS. m* .wee touafc' Kift SStf der tragten deeze duifiSJï!*.n&rïSff »«v,iesheen^^^ den zig zeekerlyk recht zullen vooXen ^ f 45n.rf!*Th !nva,,ende Straalen, alzo De Rechthoekig invallende frraal geene r^Lafcivdr mar recht doorloopende het Netvlie/^fflSï Oo^'appd Stmlen "U gaM door de van den zig by fornmigen zwart, liet hl™,™ ~eu • ■ toont, waar van men z^XlSSz^^ trekt in het S;'£Sffifn1rdS"teï?,I, Cn fam™lichtftraalen als 't mogelvk ?s od °m 20 vcc,e intrekking om de ™ff ; de der, helderen dag of Zonnefchyn hegezicht ™ weldigen zouden , te fluiten en buiten tfüutr ' [ichtfrraaL g ffïS^Jjgiff^ m zynde voorwerpen begint t 1S .f daar Cindelyk onderfl-heidenl k' e £n ^K!^ °n jangen tyd in deeze ^S^^SS^ffh^ Ven, eensflags in de helie midden* gevoeg Wor-  GEZONDÏIEIDKENNIS. 85 wordende, gevaar loopt van blind te worden, */yl de zo lang uitgerekte oogfnede haare veerkragt verloorcn hebbende , zig zo fpoedig als vcreischt wordt, niet weder kan fluiten, en dus alle de lichtftraalen tevens doorlaaten moet, wier geweldige inrukking de tedere oogvliefen van één fcheurt, en het Chrystallyne vogt, zonder het welke geen gezigt mo.gelyk js, doet voortvloeijen. Vak B. Verziend O.og. f Oatlus Presbyopis.) Slaa vervolgens de oogen op het tweede vak, daar ziet ge een oog even als in Vak A,maar emer veel plattel en niet volkomen rond. Deeze plètagtige oppervlakte wordt veroorzaakt of door de platte redaante van het Hoornvlies, of door gebrek aan yogten, waar door de oogvliefen zig niet rond genoeg kunnen uitzetten. Wat is nu het gevolg van dit'gebrek ? de Lichtftraalen door deeze platheid te lager doorfehie. tende, zyn niet in ftaat om zig in 't Christallyne vogt te kruisfen, deeze kruisfing gefchiedt dan laager in het glasagtig vogt en de famenkomst der Lichtftraalen, die de beelden vormen moet, gefchiedt niet op het Netvlies, maar agter het zelve. Lieden nu, welke dit gebrek hebben, zyn wet in ftaat om verre afgelegene dingen onderfeheidenlyk te zien, maar de naby zynde fchilderen Hechts duistere beelden op het Netvlies. Dit is de algemeene Gezichtkwaal van oude Lieden, waarom ze ook met een Grieksch kunstwoord Prei byopia, pan Presbus dat eenen ouden beteekent, genoemd wordt. Zy, die in hunne Jeugd een welgevormd gezicht genooten hebben, zyn'er het meest aan onderworpen; edog de kunst heeft hen een middel aan de hand gcgeeven,om dit ongemak te verhelpen, te weeten de brilglafen, welke rondom bol geHepen zynde, hen tot een nieuw Chrystallynen vogt verftrekken , en de draaien door hunne ftraalbuiging te eerder doen kruisfen en convergeeren, om alzo het b-eeld juist op het Netvlies te brengen. G 5 Vak  « GEZONDHEIDKENNIS, Vak C. Byziend Oog. (Ocu/us Myopi.-) veroorzaiff 7Jr*?°m °"S een «*»gefleH gebrek, van hetHoo-vhL °f °0t,C "^««ende rondheid w, n n °? °S'of ook wel do01- de overvloedige hoeveelheid vogts, welke in de Oogvliezen beflotón •^SrfSfc^r111 tb?ve"deel van hetChrysta!tyne vogt zig kruisfen en in het glasagtig vo-treed^ te faraen komen, eer ze nog in verre na hel Ne vhes BvzTenden nr r .koftz^tigheid, het doet den uyzienclen of kortzichtigen de verre afgelegene voor- toSSPJZe"de na/er b* zv drbn,lrf aVan,1,ecr de voorwerpen zo naby neiï faiï.Tf ]'dltft;'aalcn Jllist °P het Netvlies kun^ Mi k°mCn' dan z,et hY die voorwerpen veel duulelyker dan iemand die geen gebrek aan de oo4n vk n£%T"de2C!fde amaDd «cwaar wo7dt ,1n liy kanin t duister langer zien: ja zelfs als anderen m den avond geen letter meer zien kunnen, is hTnoï in ftaat om het fynrte Schrift te leezen; maar £t £ brek verandert.,, den Ouderdom, als wanneerde Jl "enf't°°ffende' de ^rondheid des oogappel levens vermindert en zelfs platter dan gewooi lvk naby , maar, even als de oude Lieden van verre het best zien kunnen; het voordeel egter van eenbyzi nd hoSdtS'd,C„a£ hCt' het >;crni°Sen va" zic:> 'an/er b2 houd dan een verrereikend gezicht, en tegen'het ongemak van byzichtigheid kan men'zig vfneen g°as zo ais m Fig. IJ. ,n het Vak A. is afgebeeld, de Licht- ffflaid ,d°ür dC h0,'!e Zvde doende diver/eeren de affland zodanig verlengt, dat de finalen door de te! gengeftelde bolle zyde weder geconvergeerd wordenbeVd^terfaaïen NetVHeS "ederk°" en aldaaX Deeze zo ondoorgrondelyke Wysheid waar mede htt GaMtmttdeszelfs werkingen gefchaapen is, kan men  GEZONDHEID KENNIS. 9? men mede in even grooten maate in de overige zinnen ontdekken. Laat ons daar mede voortgaan en in Het Vak D. Het Gehoor ( Auditus ~) befchomven. Wy zullen over dit tot heden zelfs nog niet geheellyk bekend Zintuig eenige weinige aanmerkingen maaken , maar egter alvorens iets over het onderwerp d*s gehoors, het geluid uaamentlyk, vooraf doen gaan. Ilct geluid wordt in twee onderfcheidene werkingen gefplitst-. Welker eene het Eerfle Geluid ( Sonus primus) en de andere, het tweede geluid (fonus feciindus) genoemd wordt. Het eerfte geluid is niet anders dan de voortpersling der lucht veroorzaakt door de trillende beweging van eenig lighaam, dat in dezelve befloten zynde, haare beweging aan de lucht mededeelt, by voorbeeld wanneer een koper Hamertje op een metaal klokje nedervalt , veroorzaakt de onderlinge ontmoeting deezer twee lighaamen eene beweging in dezelve, welke aan de Stof waar uitliet klokje beftaat medegedeeld wordt, deeze beweging nu kan niet gefchieden zonder dat de geraakte deelen eenigzins van hunne plaats verfpringen en de lucht uit hunne tusfchenvvydtens uitftooten, en in haare door den flag veroorzaakte holte weder toe laaten; maar ogenbliklyk herftelien deeze deelen door haare veerkragt (ris etaflica) zig weder in haaren voorigenftand, de lucht dus op nieuw weder verplaatfende. Deeze twee op eikanderen volgende fchokken doen , de rondom zweevende lucht eene trillende bewegingaanneemen, en daarom is 't noodzaaklyk dat een geluid geevend lighaam in zeekeren trap veerkragtig zyn moet. De aldus voortgeftooten luchtftrcom fpreidt zig al golvende in ronde kringen uit, even gelyk het water wanneer 'er iets ingeWorpen wordt, zo dat men daar uit befluiten kan dat de lucht flechts het voertuig is, waar door de «eluiden tot onze kennis gebragt worden; want onder de Luchtpomp is het klokje byna zonder eenigen klank .en het zeer zwakke geluid, dat men 'er al van inogte ver-  CS -GEZOND HEIDKENN1S. a!IeCI,!yk ve™°™^ door de weiWge lucht, die zig nog onder het ontfangglas on ^ordenj Deeze Luchtftroom nu, welke zvne eoU Ving door de trilling der gelufdgeevendé I uihaamen ffïS1 en^E m d-eSte'fs K,t««SS ukfr dtg i«!,n* V jngt tot 111 !,L,t zeK'c door, tot op het h» (ie vues, dat men het Trommelvlies noemt? hi" fluit haare ftroom.en deeze botfing vormt eenVelüfd i. het ooj zelve,dat eigentlyk het twleJA%,T(l ma fecundarmi)^, 't welk aan de Ziel wordt voo Add door de Zinraaking (K^) welke wTEfS nJ?5 ,uittcr!y,;° pdaanté van het oor is bekend «y •noeg, kunnende dagelyks aan eiken Mensch ware*™ »«• worden. Deszelis Stofie is kraakbeerig en vlies-" fingom c!e trillende beweging der .geluiden te blete* te doen voor duuren, niet vleefig, om niet flaoDelvk over de opening des gehoors te hangen, ên iffenkel been, om de Mensch overzyde ligt de weéke deelen des hoofds .net te befchadigen. Binnen indehote van het oor worden eene menigte van küert esïevïn den, m welken eene zeer nuttige ftoffe, l^ooffmeer (Cerumn) genoemd, afgefcheiden wordt;deeM K belet, door aan alle de wanden en buizen llt her Por eemge vogtigheid mede te deelen, he vercWen en verhardenderzelven,en dient ook b nevrn, dTfW hairtjes die in de holligheid des oors uitipru ten tót een bolwerk, om de kleine Infcften en „de luchT zweevende diertjes af te weeren , die a ders dooi n het oor te vliegen, hetgehoor hinder vk zyn óf we in t geheel bederven zouden: en op dit de voort -e drec.en Luchtftroom niet te geweldig op he° trommelvlies zoude aanbotfen, en het zelve daar door ge vaar zoude loopen om te bersten , heeft de Stftê W.s.unstenaar het buiten-oor met'twee hoogte » den ^C7>-ag«Oenden tegenbok ( antitraguf) genoemd voorzien, welke het geweld des indringeniriuchtftrooms oreeken en denzelven dus zagtelyk naar binnèL Het innerlyke famenftel van het oor is mede van eeneallerverwondering over waardige gefteldheid, ge"  GEZONDHEIDKENNIS. Sp Fig. r. gezien kan worden, alwaar een oor van alle zyne bekleedlelen en aanhechtende Zenuwen ontbloot zynde , van ter zyde gezien vvordtt Men ziet 'er voor eerst het Kraakbeenig buiten-oor, waarin eene holligheid zig voordoet de fchelp (Coticha) genoemd, welke het geluid tot in de gehoorpyp voert, welkers ftmcnflel van boven kraakbeenig en Van onderen been is, aan welkers oriderlte einde een halfrond bolletje even als een nootendop zig'bevindt, de trommel (7'ympanum) genoemd, dat hier egter in de figuur niet verbeeld is om de andere deelen tics te bcetcr te kunnen zien; deeze holligheid is gedekt met een dun vlies, dat over dezelve cn in den kraakbeenigen rand van de gehoorpyp fluit en het Trommelvlies genoemd wordt, dit vlies is een groot vereischte tot het gehoor, wyl het door deszelfs trilling de beentjes in fig. II en [II afgebeeld, welke in den gchoortrommel verborgen liggen, in beweging brengt, die dan weder het Zenuwtakje raakt, dat van de hersfenen voortkoomt en mede aan't trommtlvlies gehecht is, waar door de geluiden naar het gemeen middenpunt der TUnraakingen (fctifoi iuni [commune') in de hersfenen ovrgevoerd, en nkh:s het kennend vermogen der Ziele dat aldaar zyn zetel fchynt verkoofen te hebben, aantreft. Zie nu in de figuur. a. Het kraakbeenig buiten-oor, met deszelfs oorrand (Helix) waar in de klyne uitwasfehen van het buiten-oor , den bok en tegenbok gevonden worden. b. De Schelpagtige holligheid (Concha). c. De Gehoorpyp (Mcatus Auditorius) welke in eerstgeboorene Kinderen met eene weeke vogtige StofSa gevuld is, die allengskens verdwynt, op dat anders de geluiden, waar ran deze tedere deelen nog ongewoon zyn, het trommelvlies niet in cencn zouden doen bersten. Deeze.pyp is lang drie vierde van eon duim en dik omtrent drie a vier Lynen. d. Het kraakbeenig gedeelte van de Gehoorpyp. e. Het beeuagtig deel der zelve. ƒ; De kraakbeenige rand waar mede het trommelvlies, aan do Gehoorpyp gehecht is, welke rand in ionge Kinderen ligtelyk, maar in bejaarde lieden zwaarlyic gf te fcheiden is. g. Het  GEZONDHEIDKENNIS, g. Het Trommelvlies (Memhwm'm Tympa»i\ j„ v welke een zeer klyne opening is, waardóórdé ta baksrook welke men uit de ooren laat gaan | tol A. Het beentje om deszelfs kronkelingen het doolhof r LabynntkiO genoemd in fig. n. Sftonderlyk en dnidelyker aangeweezen. '* ™ i. Het Zenuwtakje dat uit de Hersfenen voortkoomt de Gehoorzenuw of trommelfnaar C Nervu,tJt„%?« -V ^/C^W«0geheete^^dffytSSïï dienSl om het geluid tot de hersfenen om■ t brengen, naar fommiger meening nog vertrekt om her trommelvlies te fpannen en ontfpannen?«ta?men men.tabaksrook door de ooren kanl^ten tdtg nn1 en de beide ooren met de handen fluitende door den geopenden mond hooren kan. ' fig. a. "\S3;^geLSomde beentje het do°»-f *. Het Slekkenhuisje ( Caritas Cochleata live CechkaW geheeten, in welke het Doolhof uitgaat varTbinnen hol, en vol van een zeekere lucht zynde we 1 e men van een fyner aart als de buitenlucht , houd e. Het ronde vengfkr (Feneftrum ovale) Waar 11de Stygbeugel met deszelfs vlak zodanig fluit, dat ze egter beweegbaar blyft. ' e d. De ronde opening van boven door een vlies gefloten, welke wyl ze in de holte van \ S èkkenhuis uitkoomt van deszelfs gedaante den wa ergan£ Qaquaduclusï genoemd wordt. ^tcigang Fig. III. e. De Vliezen welke het beentie het IWbnf „. noemd, bckleeden. ' dolhof ge- i. Het Zenuwtakje dés gehoors. c. Een  GEZONDHEIDKENNIS. pc c. Een Vlies dat uit dit Zenuwtakje fpruit en het Slekhuis dporfnydende, het zelve in twee holligheden verdeelt. Fig. IV. et. De andere zyde van dit beentje het portaal (porticus) genoemd, waarin men ziet: b. Het ronde vengfter (feneftrum ovale) waarin de Stygbeugel geplaatst is. c. c.c.c.c. De vyf openingen der kringvormige buisjes die het Doolhof uitmaaken. d. e. De twee openingen der pypen waarin de holligheid van 't Slakkenhuisje verdeeld is, by de Ouden Scala of trappen genoemd. Fig. V. a. Het Hamertje (malleus) met I. 2. deszelfs twee uitlleekfels (apophyfcs).. b. Het aambeeld (incus.). ■c. De Stygbeugel ( Stapes ). a. Het vierde beentje dat den Stygbeugel aan "t aambeeld hecht. Deeze beentjes ondergaan geen aanwasch maar zyn in Kinderen van even dezelfde groote bevonden als in bejaarde Lieden. De groote waarheid dat niets in de Schepping zonder een zekerbedceld einde daar gefteld is, in het gebouw des gantfchen dierlyken Lighaams zo duidelyk uitblinkende; kan men ook voorts uit het wondcrlyk gebouw van het werktuig der reuk, te weeten de Neus , uit de bygaande Afbeelding befluiteii: Wy zien in Vak E. Den Reuk. (Olfaiïus.) liet geflel van de Neus van binnen , wiens wanden in a. en b. van rondomme met Zenuwtepeltjes voorzien zyn, waar tegen de in de Lucht uit de lighaamen opftygeude wonder fyne reukdeeltjes, met het in, haaien  GEZONDIIEIDKENNIS". taaien van den adem rcwn ,i, , i JersTéu, welke &kERS ffld^" |T ^ duig veroorzaakt ,t ft eene gewaarwor- der "dingen nui ,'SS 2 fi* "oe»]e"- De reuk zig, maëar hangt a een afvn ,dve aanwce- der deeltjes, u t welk" de r£t ' byz°"dere. PIa*t»ng liaan innr we lU , r , eKende ""vloeifèlen beP^i^S^^f'^ Zenuwtereukdeeltjes il m h«r, , j s "cl Waar> 'Jat de te heb?» als in di?H g ,U1St het zelfde viadt P'*«s fcert de 7iel waVtm ƒve/cm^ ■todoenfag klunen. liet 1^1»'^^^^dfg en goed voedfet opleeverln hli iï\ ?a — ^erpriekende is ons gelief Oervoor ,J egSSS geneezing gebndk7 e" «teïoï^*01,v?edinF-ma«tot Fn ecnen ftaat, deStoordeTaV^f*™ S,et Zec'del1 ssi^JSSf dierse,yke tepel:j" Vak F. -ö^ Smaak CGujïus) ™ .« eene ibfie vennenjd is, cie de S,• ,1 ,e,, 5" waal  GÈZONDHEIDKENNÏS. 91 w"aar door een Zieke de aangenaamfle fpyzen onfmaakelyk en de onaangenaame (inaakelyk vindt» In deeze afbeelding is in Fig. ï. Het maakfel der tonge voorgefteld ,benevens a. b. c. De Zenuwtepeltjes of hoofdjes der Zenuwen, die op de tong en op de randen der lippen uitgelpreid liggen en voornaamemlyk agter in den mond menigvuldig zyn. Deeze tepeltjes brengen het gevoel, dat doordeprik» keling der veelhoekige Zouten , die in de Spyzen gevonden worden , in haare uiterfte deelen ontftaat, der Ziele over, en die gewaarwording wordt de fmaak genoemd; daarom is het zeer ligt te begrypen, dat de zaaken meerendeels eveneens fmaaken als rieken, * wyl haare uitvloeifelen met dezelfde veelhoekige deeltjes de neus in den Reuk, als de tong in den Fmaak prikkelen; egter met dit onderfcheid ,dat 'er in den Reuk veel minder deelen ontbonden en dus min onderfcheidene prikkelingen veroorzaakt worden dan in den Smaak, welke het gantfche ontbondene lighaam met alle deszelfs fyne en grovere deelen gewaarwordt, waarom men ook de meeste dingen zonder afkeer rieken, immers maar zeer weinigen proeven kan. Fig. 2. Toont ons de natuurlyke, en Fig. 3. De vergroote gedaante der Zenuwtepeltjes. Fig. 4. De Samenweeving derzelve, zo als die zig in 't gehemelte en langs de wangen opdoet. Om nu voorts alles, eer het zelfs ons lighaam volkomen naby is , eenigzins te onderzoeken en te letten kennen, was ons ten ukerften dienftig Vak F. Het Gevoel t Taftus.) 't Welk niet anders is dan de gewaarwording der Ziele van die lighaamen, welke tegen de Zenuwen eenige werkingen van aanraaking oeffenen. Dit heeft in 't algemeen plaats in alle onze Werktuiglyke Zinraakingen, alszynhet Gezicht,het Gehoor, de Reuk en de Smaak, waarom zo als reeds gezegd is,het Gevoel voor den eenigen algemeenen zin genoomen DER.DE AFDEfiMNG. H WOrdt,  S GEZONDHEID KEN NIS. koortfen, razérny en de dood is mede het lot van 't gebrek aan behoorlyke vervullinge der uitgedampte vogtdeelen des Menfchelyken Lighaams ; dus is de voeding een voornaam hulpmiddel tot onze gezondheid en leven; waarom de kennis , hoe dezelve gefchiedt, voornamentlyk in de Phyjiologie t'huis hoort De Spyze wordt door de Lippen ontfangen en de grove en harde door de tanden gebrooken en door middel der kiezen, die men ook maaltanden noemt, tot (lof •gemaalen , welke ttof niet alleen doorweekt wordt yan het eigen vogt der fpyze en der drank, die men er by nuttigt, maar ook door het fpeekfel, 't welk onder het kauwen uit de fpeekfelklieren gedrukt en aldus met de fpyze vermengd naar binnen getlokt wordt, als wanneer het de keel doorgezakt zynde inde zwelgpyp koomt,wiens maakfelindiervoegen ingericht is alt men in Vak C. De Zwelgpyp. ( /Efophagus.) zien kan, waarin de klyne letteren het ondergaande oeteekenen. e. Het begin vanden Slokdarm of ZweIgpyp^/w?(70.OT> a.a. Eene Spier, welke het hoofd van de Zwelgpyp omgeeft, om door het verkorten der Spierdraaden zig inkrimpende de Spyze te dwingen naar beneden te zakken. ƒ De eerfte rok beftaande uit Spierdraaden, welke wanneer het vlies a. a. doorgefneden en omgefiagen is, zig voordoen en in 't lange loopen om de nederzskkmg der fpyzen te bevorderen. g. De tweede rok beftaande in Spierdraaden weü-e ringsgewyze den Slokdarm omvatten, en denzelven des noods vernaauwen om de Spyze al verder naar beneden te ftuwen. h. De derde rok beftaat uit Spierdraaden , welke met bloedaderen voorzien zyn , om in dezelve eene chvl aftefcheiden , welke de binnenfte buis glad houdt ten gemakkelykeren doorgang van de Spyze i. De vierde rok beftaande uit Spierdraaden, welke met klyne vogtkliertjes tot het bovengemelde einde van bevogtigmg der buis mede dienen, en wanneerdeeze vogtkheren van geen genoegzaamen voorraad vogts voorzien zyn, dan ondervinden wy die prikkeling en  GE ZONDHEID KENNIS. 9? en dat onaangenaame gevoel,'t welke wy dorst noemen. k. De vyfde rok welke enkel zenuwachtig is, befluic dit zo onontbeerlyk kundig werktuig, en geleidt de fpyze, die nu de gedaante van eene pap o< bry heeft aangenomen, tot in de Maag, het groote vergadervat van al het voedfel des menfchelyken lighaams en het algemeene dookhuis van deszelfs voedende • fappen. De Spyze dus in de Maag PI. II. Fig. C. nederzakkende, wordt aldaar eenigen tyd opgehouden en gekookt. Op dat nu de tedere wanden der Maag niet door de fcherpe kanten van fommige Spyzen zouden befchadigd worden, zyn dezelve met eene taaije flym bekleed, welke op dezelve vast gekleefd gehouden wordt, door een aantal klyne veefeltjes, welke den binnenden rok der Maag bekleeden, die meede met eene menigte van Spierdraaden voorzien is, om de Maag te kunnen fiamendrukken en de verteerende fpyze naar de darmen PI. II. Fig. C. /'. k. I. m. te persfen. In deeze gekomen zynde wordt de fpyze voorts door derzelver wormswyze beweeging (motus periftalticus) voortgedreeven , en in haare doorkruisfing van den onderbuik wordt het voedende fap Chylus door de chyladertjes, welker mondjes in de darmen ingeplant zyn, opgezogen en vervolgens tot bloed gemaakt en het geheele lighaam doorgezonden. Het overtollige fcheidt zig allengskens af, en wordt langs de gladde wanden der darmen , die meede met een flymig bekleedfe! voorzien zyn, naar den poortader (vena portarum) gezonden, door denzelven geloost of zoo het de overtollige vogtigheid is naar de blaas overgebragt cn langs den pisweg uitgevoerd. Pl. IV. Vak B. De Voedinge ( Nutritio.) De bovengemelde affcheiding van het onnutte befchouwdhebbende, zullen wy nu inzien, op wat wyze het voedzaame gedeelte der Spyze door geheel'het Lighaam verfpreid wordt. Befchouw ten dien einde in de IVde Pl. het Vak B. alwaar ge een Darmfcheil, Hart en Chylbuis van eenen hond ziet afgebeeld, en wel daarom van eenen kond, om dat men een dier levend ontleden moet H 3 om  5>5 GEZONDHEIDKENNIS. om eenig licht in den omloop des bloeds en voedinteontfangen alzo deeze wegen in lyken vari eene onzekere gedaante zyn en niets van haar gebruik aan den dag leggen. Zie hier dan : öeDruik aan a. Het Darmfcbeil (mtfenttrium) of dat vlies de» onderbuiks, waaraan de darmen geheet zvn b. h Een gedeelte der Darmen in c. c. omgevouwen Deeze darmen nu hebben klyne openingen, wlarta de mondjes der meikaderen uitkomen, om de CMus of yoedzaame melk, welke naa de verteerine derSovza m de Maag overblyft,op te flurpen en vervoigeï^ gantfche hgnaam door te voeren,- zy zyn indeFi- ur als zo veele witte takken vertoond. 111 onguur De.M,elkvaten ( ™{? btea) met fchotdeurtjes (va/vulf) voorzien, deeze adertjes zyn geheel onzigtbaar in een nugter dier, en vertoonen ziga" leen vol witte ftoffe in een dier dat kort te voorea voedfel genuttigd heeft. vouten De Chyl dus ontfangen zynde klimt in een hond nsar^eene groote klier, welke geteekend is met dé e. De Chylkiier (Glandula Chyli ) Edog in Mcnfchen is deeze Klier zo groot niet maar men vindt op dezelfde plaats verfcheideneklein! kliertjes : voorts klimt de Chy] in deeze klier op nieuw gezuiverd zynde, op, tot v "'euvv /: Chylff.^ ontfai1°PIaat» ^s Chyl, {receptaculum Deeze ontfangbak beftaat in Menfchen uit drie dee Jen, uit deezen ontfangbak komt dit voedend fan in g.g.g.g. De Chylhuis QDuQu, Thoracicus[welke me de van binnen met fchotdenrtjes CvalulJ) voo£ zien is om te beletten dat in het overeinde gaan va , den Mensch de Chyl in plaatfe van op te kKe " op tot M zoude'ind«zebl^ klimt de Chyl' *■ ï .De 'inker ?n<|erfleuteibeens-«der ( vena fubcbvi* finfra) waarin de Chyl zig met het wederkeer de bloed vermengt en het zelve ten voedfel dient en van h. naar i. fenietende, in n *'n?ar" nedersaanden hoi!e" ^~(™na cava dtfccndtnt) /. Met Hart (CotO nederzaR wordende npgthani eer het zynen weg zo verre ge- bragï  GEZONDHEIDKENNIS, 99 brrgt heeft in den Chylbak e vermengd mot het water iLjmphaS dat aldaar door m.m. de watervaten (rafa Lymphatica) mede met valvula onderfcheiden, heenen gevoerd wordt. Op deeze wyze gefchiedt de voeding aller deelen op het gemakkelykfte en kunltigfte, daar elke plaats des lighaams met diergelyke klyne buisjes en mondje» van buisjes voorzien is, die het voedend fap uit de Chylbuis zuigen en tot hun gebruik afletden. De zeer tedere en hoogstgewigtige Chylbuis wordt wegens deszelfs zwakheid groote;yks onderfteund door N », De groote Slagader (arteria a'6rta\ en is als omvlogten en geknoopt aan co. de tusfehenribbige aderen (ven* intercoftales) en p. De Nier Slagader (arteria renalis') die over den Chylbak heenen loopt om dezelve door denflagdes bioeds, het welke er in omloopt te drukken en alzo de Chyl in de Chylbuis te persfen. Het meest in 't oog loopend wonder nogthans is de zorge, die de wyze Schepper gedragen heeft, om het weerkeerende bloed uit h. i. den Onderfleutelbeens-ader te beletten van in g.g.g.g. de Chylbuis te Horten; ten dien einde heeft het den grootflen Meetkunftenaar welgevallen in den Sleutelbeens-ader. Zie Vak B. Fig. II. m. Een klyn klapvliesje te plaatfen, dat het vallende bloed uit b. den Stvotzder (vena bronc/ua/is) ophoudt en over zig heen doet glyeu, daar het zig voor de klimmende Chyl opent, welke in c. de Chylbuis, door een vinger terug gehouden wordt, waar door men i. d.d.d. de Schotdeurtjes, en dezelve door het persfen van de Chyl tegen dezelve, zigtbaar ziet ten voorfchyn komen. H a Vak  Soo GEZONDHEIDKENNIS. Vak C. De TVatervaten, ( Vafa Lymphatka.) Vertoont ons het maakfel der Watervaten, welke ^lxi^in^^üXte^du in ^harsfenenvan he 5i°rtó?fKhe,den 'S d°°r middd der ZenilWe« het gantfche lighaam rondgevoerd zynde , eindelyk door deeze watervaten weder vergaderd en in het bloed gebragt wordt, naa aldus eenen ronden kring geloopen te hebben. Men ziet dezelve In deeze Figuur overal afgebeeld met de letteren "'kêia De Watervaten LympAatica) wel- b.b.b. Klieren uitkomen en het water tot C'in Nieien iRenen ieiden> van waar het d. DenChylbai:Crec*ptacu*m Chyli) gevoerd wordt, Sl^,h1Z° m^de ChyJ Ve™enSd boven door den StSiïdooi W£der " ' bI°ed te k0mCn' en m" f^d,enirh°°le-nIb0,lenJader C^nacava) weder het gantfche Lighaam door gevoerd te worden. I ot hier toe gekomen zynde, hebben wy nu gezien, hoede voedende fappen, uit de fpyzen bereid worden maar het allergewigtigst kunsttuig, waarin het bloed, dat uit de chyl gebooren en éoor dezelve gevoed wordt, ontfangen, en door het gantfche lighaam met kragt voortgedreven wordt, ftaat ons nu tebezi™ Jigen. Dit Kunsttuig werkt, om eene zeer flaauwe «I LyJi",s van,eeneonvergelykeiyke zaak tcgeeven ,byna | eveneens als eene natte fpongie, die gehefl doorweekt zynde en zodanig in de vuist met kragt toegeknepen wordende het water tnsfchen de vingeren tot eene «anmerkelyke hoogte doet uitfpatten. Men noemt dit onmisbaar vat, 't welk ons voorkomt Pl. IV. Vak D, Het Hart (Cor.) iJlVS T eene,byn» eyronde gedaante, egter aan deszelfs rechterzyde meer verheven, en is ten eene£ maa}  GEZONDHEID KENNIS. lor, maal in een vlies gewikkeld , het welke met een aantal klieren voorzien is, om het van rondomme te bevogt'gen en leenig te houden. Men noemt deezea buitenften rok, dan llartezak oïhztHartcvlies (Pericardittm) deeze is over de geheeie oppervlakte van 't hart met k. k. de Kroonaderen (vafa coronaria) die het Hart van bloed voorzien, befproeid. Van boven by a, de dikte des Harten, waar onder ter rechter zyde de Rechter en ter linker zyde de Linker holligheid fchuilt , is het zelve ongemeen uitgeftrekter en vleeschiger dan beneden in h. De fchuinsch afloopende punt. He: geheele werkftuk, dat in volwasfe Menfchen eene aanmcrkelyke zwaarte tot zelve by de 26 looden bereikt, wordt als met]koorden door de naavolgcnde aderen, aan de borst vereenigd, als e. De holle ader (vena cava) waar door het bloed van boven in het harte droomt, ƒ Dezelfde ader, waar door het bloed naa dat het zynen kringloop voleindigd heeft, van onderen tot het Hart terug keert. In het midden nu van deezen ader is een middenfchot, door eene hoogte van vet veroorzaakt, welke het invallende bloed belet zig met het opklimmende te vereenigen, waar door dus beide deeze bloedftroomen, een Canaal vinden, dat hen dwing: om in het Harte tevloeijen, zonder welke kleine vethoogte, het leven van den Mensch by de eerfte aderflag gewisfelyk vernietigd zoude worden. Hctbloed aldus uit den hollen ader (tonende wordt in c. het rechter oortje (attricula dextra) ontfangen en in de rechter holligheid des harten overgevoerd, van waar het door g. den Longllagader (arleriapulmonaris) door de Longen Pl. I. fig. D. b.b. gevoerd wordt. De Longen doorftroomd hebbende, keert het bloed weder door h. den Longader ( veria pulmönarh") in d. het linker Oortje (auricula finiftra~) dat het bloed in de linker holligheid des harten voert, vanwaar het dan eindeiyk door H 5 f. den  «* GEZONDHEIDKENNIS. i. den grooten Slagader Qdorta^ »«e de aderen dj geheelen ■rt?efpT' en door wordt, tot dat her i j 8ha,ams do°rgevoerd weder in dérechte^h°1,en ader^ om zyner, krine\Ll ,1 u des Umen wederkeert bloed in den rvH , P hfvatte», welken weg het ^SSMJ^» afiIC£t- Zodaf elk" uit den grooten sia«HPr ■ r dgedwonEen wordt de GHeken Jg* KL?i"efpU"ten' vvordt do°r •leszelf, IXofhX^'!11 -de ontfP»nning rngen worden veroorzL -t Hnnr', 6eZe bcu'e" draaden, waar van fomm ,1 C," ?root ™mnl fi>ierfehuin en weder iI riS^Cht?Jnii« ' andere« te omvangen en door Sl- fchroefsgewyze hetHar. Hart dn,fan ^^SSS^'mKi^'hn a!s een natte fDonirie Ai*• j • ' waar door het wordt, he"Dloed KtellLd ^St- toc^"eePen  ZIEKTEKUNDE. worden 'er zo veele Ziekeen, welker oorzaak alleenlyk in de verllopping deezer kleine vaatjes en pypjes der ingewanden ligt, gebooren; want het is niet nodig om eene Ziekte te veroorzaaken, dat eenig deel der ingewanden geheellyk bedorven of merkelyk befchadigd wordt, het is daar toe genoeg,dat 'er een kleine verftopping of eene foort van verzwakking (atoniaj plaats grypt, die de veefelen, fpieren en vaten .treft, hunne werking verbreekt, en dat elk ingewand zyne dienften niet meer doet, zie daar terftond twintig verfchillende Ziekten ontftaan , welke door de Nofologie verklaard moeten worden. Deeze nieuwgeboorene Ziektens zyn veeltyds meede de oorzaaken der ongefbeldheden, welke de Ziel aantasten, by voorb. Melancholie, Hypochondrie enz. Wanneer de milt wel gezuiverd is, wanneer 'er geene verllopping meer in de lever, noch in de voornaame deelen des menfchelyken lighaams plaats heeft, is deeze Ziekte geneezen of kan zig ten miniten voor zo lang als alles zuiver blyft niet opdoen. Leonard. Wat is 'er wegens de Ziekteoorzaakkunde aan te merken ? Ernestus Als de Nofolcgie de natuur en den zetel der Ziekte heeft doen kennen, dan tragt de JEtiologie de oorzaak derzelve na te vorfchen, en zy vindt dezelve dan eens in eene ongelukkige opvolging of overerving van kwaaien,  ii8 ZIEKTEKUNDE. ien, gelyk als in Jigtige,Borstzieke en Melancholieke Perfoonen; dan weder in een gebrek in 't Samsnftel der ingewanden; dan in eene ontfteltenis der Ziel;dan ineenenalte grooten overvloed van vogten ; tot welke foort men de ZïébitPktbora, opftoppingder vaten, en al wat van dezelve afftamt, betrekt; dan weder in dc kwaade hoedanigheid der fappen; dan in fchadelyke vogten ; dan in eene onregelmaatige en fchadelyke beweging des temperaments; dan weder en meest altoos in een gebrek van Leeforde(Diana):dan in de natuurlyke eigenfchappen van elke kunne; dan weder in de liefde en deszelfs uitwerkfelen en eindelyk in een oneindig getal van andere bronwellen der gebreken. Petrus. Zyn de Ouden mede zo blind in de Pathologie als in de Phyjiologie geweest? Ernestus. Dat zoude ik niet durven bepaa^ len; de Ouden pleegden hier in raad met de natuur zelve, met welke zy de ondervinding van eene menigte van Menfchen vereenigdenwant zy fielden hunne Zieken, die zulks eenigzins konden lyden, buiten deur om den voorbygaanden over hunne Ziekten te kunnen raadpleegen, en die te zwak ofte gevaarlyk waren om buiten's huis in de opene lucht tc blyven, werden binnen's huis door elk y die flechts raad geeven wilde, bezigtigd, dit gebruik maakte elk tot een praSksch Artz, en de ondervinding var*  ZIEKTEKUNDE. i\9 van zo veele Ziektens by zo veele voorwerpen deed hen eene wezenlyke pra&yk bekoomen. Hippocrates en Gaïenus lagen vervolgens uit deeze menigvuldig bekende ondervindingen den grondflag hunner Theorie. Paulus ALginetus en Lalius AureJianus volgden hun voetfpoor, langs 't welke de Geleerde Sennerïatfj Fernelius, Cardanus, Ccefar Alpinus, Huxham, Sydenham, Stahl, Boerhave, Hoffman,Halter, Tisfit, van Zwieten en veele thans leevende Artzen, hunnen naam onfterffeiyk gemaakt hebben.  *20 ZIEKTEKUNDE. OP DE ZIEKTEKUNDE, I Jet Godlyk werkftuk.höe geroemd, hoe onvolpreezen', Neigt daaglyks tot den ftaat, die eens zyn deel zal weezen, Het Lighaam, uit den aart te wonder broos en teer Valt algebeezigd , in liet einde in ontnagt néér: Dan fterft de kloeke mensch , de mensch, wiensrustloos nocen Een' «beperkten tyd zig maalt voor de ydele oogen, En morrende onvernoegd in 't uur, dat hy geniet, Staag naar een volgend haakt, waar hy geen leed in ziet. Befcbouw hem met den glans der Joriglingfchap omgeeven, Hy merkt geen tyds verloop, vangt immer aan te leeven, En wyl hy dwaalend ftceds vooruit hygt met den geest. Genaakt zyn laatfte ftond, en ach! hy is geweest! O vlyënde ydelhcid der aardfche beuzelingen! Bedenk, 6 broozé Mensch ! wat kwaaien u omringen, Wat aantal pylen fteeds rondom uw lighaam foort Waat door een Vrfendenfchaar naast u ter neder ftort: Want tchoon de fchrandre kunst op 't heir der droeve kwaaien Wel eens, fpyt Dood en Tyd, den zegen kan behaalen , Natuur £0ch eischt haar' tol, en eindlvk treft de dag Zo meuigmaalVeriengd, met een gewisfen flag. Ach ! mogt elk mensch deez' dag als onvermydbaar anen En dus zyn waaren phgt met |iefde en vlyt betragten Dan bleel de dood geen' dood, want bet gerust gemoed >»ndt flaapen in Gods fchoot en fterven even zoet.  V Y F D E SAMENSPRAAK. Over de Ziektèteekenkundë. (Semiotica.) INHOUD. Naamsoorfprong Onzeekerbeid deezer Weetenfchap. Zeven gronden, waarop zy haare beoordeeling bouwt, als zyn, bet voorkoomen van den Lyder, bet ge-, fcbiedverhaal der Ziekte, bet onderzoek der Pols, dat van bet geloosde Water, de gefeldbeid van afgetapt Bloed, de hoedanigheid der overige uitgeloosde Stoffen, en de ondervindinge. Nut der beoeffening van eene Geneeskundige Gelaatkunde. Tdelheid der Waterfchouwing van de MarktdoÜoren en bedrog dat daar in gepleegd wordt. Prysfelyk gebruik in bet Weeshuis te Halte. Qnzeekere Ziekten. Zeldzaame aanteekening wegens Boerbave. Leonard. TV /roesten wy, na onze aangeJ-V-L nomene volgende , thans niet fpreeken, over dewyze, waarop men de Ziek- DERDE AFDÏELINO. K tCfl  Ha ZIEKTETEEKENKUNDE. ten en Kwaaien, waaraan het menfchelyk lighaam onderhevig is, in haare uitwerkfelen op het lighaam kent en uit eikanderen , ten zeekere wegwyzinge in de geneezing, onderfcheidt ? Ennstus. Wy hebben in onze laatfte Samenfpraak over de Geneeskunde, wanneer wy oVer de Ziekteteekenkunde handelden, reeds aangemerkt, dat de Semiotica of Ziekteteekenkunde van groot belang in de geneezingeis:deeze waarheid zal te kennelyker blyken, als wy deezen tak van Geneeskunde in dit avonduur wat omftandiger zullen onderzoeken. Kornelis. Waarom heet deeze Weetenfchap Semiotica? Myn Heer! Ernestus. Dit Kunstwoord is uit de Griekfche taaie ontleend, in welke het woord Su^sio», (Semeion^ een teeken, aamvyzing en beeld beduidt; en deeze naam , Ziekteteekenkunde, wordt met groot recht aan eene Weetenfchap gegeeven, welke, uit de uitterlyke verfchynfelen QSymptomata) des menfchelyken lighaams,leert oordeelen over het geen binnen het zelve omgaat: men noemt deeze kennis ook wel, met eenen Latynfchen naam, ars indicativa of aan • wyzingkunde, om datzy door de teekenen de Ziekten aanwyst. Petrus. Dit moet wel een zeer nutte Weetenfchap zyn, die als 't ware den Mensch van bin-  ZIEKTETEEKENKUNDE. 123 binnen aan den Geneesheer vertoont; maar is zy niet zeer onzeeker en bedrieglyk ? Ernestus. Gy meent, bedriegt de Mensch zig zeiven niet dikivyU, door kivalyk begrip of onkunde van baare verfchynfelen, en daarop moet ik met leedweezen ja antwoorden: egter dekunstzelve en de verfchynfelerj waarop de kunst geves-; tigd is, kunnen niet bedriegen. Karei. Wat middelen gebruikt dan deeze Weetenfchap ter bereikinge van haar voorneemen? Vader! Ernestus. De Gronden waarop zy voornaamentlyk fteunt zyn zeven in getale; te weeten,(a) Het voorkoomen van den Lyder. (b) Het g»fchiedverhaal der ziekte, (cj Het onderzoek der Pols. (d) Dat der Pis. (e) De gefteldheid van afgetapt Bloed, (fï De hoedanigheid van alle overige uitgeloosde Stoffen en (g) De ondervinding, welke door gelyke teekenen en voorvallen met elkander te vergelyken, den eerften grond tot deeze Weetenfchap gelegen heeft en dezelve ook nog heden moet onderfteunen en bekragtigen. Leonard. Op wat wyze wordt uit het voorkoomen van den Lyder, den zetel en hoedanigheid der Ziekte gekend ? Ernestus. Ik bedöel met de uitdrukking voorkoomen (aspeclus~) het geheele gelaat van den Zieken, niet alleen zyne couleur, en lighaamlyk voorkoomen, maar zelfs de wyziging of K 2 ge-  "4 ZIEKTETEEKENKUNDE. gefteldheid zyner Ziele , die, naar maate de Ziekte meer of min aan het harsfengeftel of eenig voornaam levensdeel grenst, mede in haare verfchynfelen eenige verandering doet merken, die den voorzichtigen en oplettenden Geneesheer van veel dienst in de aanwyzing van den Zetel en hoedanigheid derZiekte weezen kan : zo wordt, by voorbeeld, de Zetel der beledigende StofFe (Materia Peccans)in eene aanftaande raazernye , teering , galbederf, koorts enz. niet alleen uit het voorkoomen des Lighaams, maar ook uit de verfchynfelen der Ziele, kenbaar; en het ware wenfchelyk dat men 'er zig meer op toelage, om uit de Zielkunde eenig licht in de Ziekteteekenkunde te putten; deeze poogingen zouden naar allen fchyn met een nuttig gevolg beloond worden: immers als men het naauwe verband der Ziele met het Lighaam in aanmerking neemt, fchynt het of de Reden zelve ons deezen weg aan weeze; want daar men uit de uitterlyke teekenen des lighaams in de Gelaatkunde (Pbyfiognomia) van welkewy by eene nadere gelegenheid breedvoeriger handelen zullen, fommigezeekerebefluiten van de Gefteitenis der Ziele opmaaken kan, waarom zoude men dan ook niet, uit de verfchynfelen der Ziele, eenige zeekere teekenen ter aanwyzinge van de verborgene huishouding des lighaams kunnen ontkenen ? Petrus. De Geneesheer zoude dan inzon- heid  ZIEKTETEEKENKUNDE. 1*5 heid een geoefFend Gelaatkundige moeten zyn. Ernestus. Zo is 't, en alhoewel men zig nog niet geheelyk op deeze Geneeskundige Gelaatkunde toegelegen heeft, zo is zy egter den Geneesheeren in fommige gevallen zelfs heden reeds van zeer grooten dienst; waarom het te meer te wenfchen ware, dat men 'er-zig met de borst op toelage. Karei. Waarvan toch koomt het, dat men niet reeds voorlang op dat denkbeeld gevallen zy ? Ernestus. De Gelaatkunde (Pbyjlognotnid) is een langen tyd als 't ware in vergetenheid geweest, en nu eerst weder door de arbeidzaame poogingen van den diepdenkenden Lava ter, in Duitschland herbooren, en in de oogen van het befchaafd Europa aanmerkenswaardig geworden ; misfchien zal de hernieuwing deezer fraaije Weetenfchap, in deeze verlichte Eeuwen, ons derzelver bereikbaare grenzen en waare nuttigheid allengs nader doen kennen; want de wyze Schepper desHeelals, heeft toch de eigene kenteekenen, welke wy in het eene lighaam meer, in het andere minder, egter in de geheele Schepping eenigzins op kunnen merken, niet te vergeefs in dezelve gelegen. Karmlis. 'Er zyn zeekerlyk Ziekten toe K 3 wel-  126 ZIEKTETEEKENKUNDE. welker kennis men eene zo diepe Zielsbetrag* ting ontbeeren kan? Ernestus. Voorzeeker. 'Er zyn Ziekten die by 't eerfte voorkoomen des lighaams, zig verraaden; by voorbeeld, alle de zodanige welke zig tot op den Opperhuid (Epidermis j uitbreiden, gelyk zyn de Geelzugt, de Purperkoorts, de Maazelen, de Pokken enz. voorts onderrichten de Oogen, de Tong, de Lippen en de overige Wezenstrekken vm den Lyder, den ervaarenen Geneesheer genoegzaam van het geene 'er in het binnenfte des beledigden lighaams omgaat. Leonard. Ook kan de Artz veel door hetondervraagen van den Lyder, over zyne gewaarwordingen , in de Ziekte vorderen. Ernestus. Zo dra een Geneesheer verfchynt, daar waar zyne hulp vereischt wordt, is het noodig dat hy zig boven al uit den mond des Zieken zeiven , of ten minften van de by weezenden, die 'er van onderricht kunnen zyn, een Gefchiedverhaal der Ziekte opzaamele. Hy behoort dit zelfs met de grootfte naauwkeurigheid in 't werk te ftellen, onderzoek doende na de wyze van leven welke de Lyder voor den aanval zyner Ziekte gehouden, na het voedfel 't welk hy gebruikt heeft, na de om-? ftandigheden en voorteekenen welke zyne Ziekte voorgegaan zyn enz. gelyk ook na dei}  ZIEKTETEEKENKUNDE. 127 tegenwoordigen ftaat zyner Ziekte, op welke eene wyze zy den Lyder aandoet, of 'er ook plaatfelyke pynen en merkelyke geregeldeverheffingen in dezelve plaats hebben, enz. De minfte omftandigheid welke de Lyder in dit onderzoek vergeet of verandert, maakt hieraanmerkelyke omwentelingen ; waarom de Geneesheer niet genoegzaam aan zynen Lyder de oprechtheid in het beantwoorden zyner vraagen en openhartigheid in het verklaaren der verfchynfelen en gewaarwordingen zyner Ziekte, kan aanbeveelen; want 'er zyn gedugte voorbeelden van ellendige, doodelyke misgreepen der Geneeskunde, welkers fchadelyke gevolgen, alleenlyk door de ongetrouwe voorftellen der Ziekte, op den hals der Lyders zyn nedergeftort, en den kundigften Geneesmeesteren verlegen en hunnen naam by het gemeen verdagt gemaakt hebben. Korneüs. Maar waarom doen toch alle Geneesheeren , in allerleie Ziekten, terftond by by hun eerfte bezoek, onderzoek na de Pols ? Ernestus. De Pots is juist zo een kenteeken derGezondheid, als de Weerivyzers kenteekenen van het weder zyn. Derzelver meer of min traage, min of meer fnelle, min of meer herhaalde, min of meer fterke,min of meer zwakke Hagen, zyn bewyzen van den trap van werkzaamheid , traagheid of fnelheid van den omK 4 loop  m ZIEKTETEEKENKUNDE. loop des bloeds. De gelykheid of ongelykheid wyzen de Koorts aan : het aanzyn der geweldige, bepaalde, dagelykfche,weêrkoomende of geduurige Koortfen, wordt de minst geoeffende by de eenvouwdige Polsraaking gewaar ; maar 'er zyn langzaame, teeringagtige en byna ongevoelige Koortfen, die van eene ligte ververzweering , van eene kleine befchadiging der long of iets diergelyks kunnen ontftaan, en die zig fomtyds voor bekwaame Geneesheeren zeiven verbergen: men moet een zeer fyn en teder gevoel hebben, om deeze verborgene ongeregeldheden uit de Pols te kunnen onderfcheiden. Leonard. Wat dunkt UE. Myn Heer ! van het rVaterfchouwen, dat fommige Geneesheeren /in 't werk ftellen en andere naa laaten ? Ernestus. Het geloosde Water, of de Pis , geeft zeekerlyk veel teekeren van den ftaat der Ziekte aan de hand; het toont de toeneeming, den hoogften trap (crifis) en de afneeming derzelve aan; maar ik ben wel verre van eenig geloof te hechten aan de fnorkery van die Markt dodtoren, die, door dit uitgeloosde vogt, als ware het door een helder Chryftal, den aart en Zetel van elke ongefteldheid, voorgeeven te kunnen zien; en die het gemeen misleiden met het ernftig, verzeekerd en geheimzinnig gelaat, waarmede zy het Urinaal wenden en befchouwen.egter, wylde affcheiding des bloeds en  ZIEKTETEEKENKUNDE. 129 en der overige fappen en vogten zig duidelyk genoeg in de Pis openbaart, is het zeeker dat een ervaaren Geneesheer 'er zeer goede aan* wyzingen betrekkelyk de ziekte in waarneemen kan. Kornelis. Maar hoe kunnen die Dodtoren dan toch uit de Waterfchouwing weeten hoe oud de Zieke en van welke Sexe die is: 'er zyn immers fpreekende gevallen van die natuur bekend: elk weet 'er voorbeelden uit zyne familie van by te brengen; zelfs van voorzeggingen betreklyk de aanftaande voorvallen des Lyders en de gebeurtenisfen die hem reeds zyn over gekoomen. Toont dit alles toch niet aan, dat 'er toch zo iets in de natuur moet zyn, dat voor zulke wonder artfen geopenbaard is ? Ernestus. Gemeenlyk antwoordt het domme Bygeloof, wanneer men het van de onbeftaanlykheid der Geesten, Spooken, ToveryenenToorZeggingen onweederfpreekelyk uit de Natuur van God zeiven en uit de gezonde Reden enProef. ondervindelyke Natuurkunde overtuigd heeft, toch ; ik Jlem alles toe en geloof ook aan geene Spooken enz. Maar 'er moet toch zo iets in de Natuur zyn enz. Voorzeeker, is 'er nog zo iets in de Natuur, en wel zeer veel dat onze kennis nog te boven ftygt; egter dit kts is nog geen en menfchen geopenbaard en geen eigendom der armoedige Kwakzalvers: Dit iets is eene verborgenheid, geene onmogelykheid : dit iets K 5 wordt  13° ZIEKTETEEKENKUNDE. wordt niet door de reden tegen gefprooken; maar is alleenlyk nog niet ontdekt. By voorbeeld, wy kennen de Hoofdftof des vuurs tot zeekeren trap; maar 'er is toch zo iets in dezelve dat wy nog niet weeten te verkiaaren: wy kennen den Zylfteen in eenige zyner werkingen; maar er is nog zo iets in de oorzaak dier werkingen, tot welks kennis wy nog niet doorgedrongen zyn , en als wy al onze kundigheden van de Stof over 't algemeen, naauwkeurig by ons zeiven onderzoeken, zullen wy bevinden, dat 'er aan deeze volledige kennis niet alleen nog zo iets, maar zelfs het geheel ontbreekt, dat ons niets in den grond bekend is : dat men in één woord geen fchyn wonderen zig behoeft in te beelden, daar alles in de Natuur een wonder in onze oogen is. Kornelis. Maar Heer! Zouden dan alle die lieden , die zulke overtuigende gevallen weeten by te brengen , die niet alleen anderen , maar zelfs, hun zeiven overgekoomen zyn, ter kwaader trouwe handelen, en voorbedagt onwaarheden verhaalen. Ernestus. Ik kan hier over geen oordeel vellen: de zugt tot het verhaalen van wonderen en zeldzaamheden in de Natuur, gaat fomtyds zo ver, dat 'er de waarheid merkelykdoor lydt, en het bedrog dier zwervende Docloren is meede genoeg in ftaat, om de lieden zodanig te blinddoeken, dat zy, wier vooroordeel op de zy  ZIEKTETEEKENKUNDE. 131 zyde des Doctors is, den flingfchen handel niet eens merken: By voorbeeld; een Dotfor, die zig op deeze kunstjes toelegt, laat doorgaans de lieden die zynen raad koomen inneemen, eer hy ze by hem toelaat, in een Zy vertrek gaan, onder voorgeeven dat de Doclor nog niet by de hand is, of door anderen opgehouden wordt. Dit vertrek is flechts met een dun fchot van zyne kamer afgezonderd , daar worden deeze lieden dan terwyl door zyn dienstbode over 't een en ander onderhouden, als wanneer de op dit bedrog ongevatte lieden, meest altyd over de Patiënten waarvan zy afgezonden zyn, fpreeken ; dat alles door den Doclor befcheidentlyk kan gehoord worden : wanneer hy dan eindelyk genoegzaam van alles onderricht is, laat hy ze binnen koomen en weet hen een en andere waarheden, by het ernftig befchouwen van het Urinaal, zo verzeekerd te verhaalen, dat de eenvouwdige lieden , niet alleen volmondig by elk een de groote kunde vandeezen Geneesheer roemen, maar hem zelfs in hun hart voor eenen Toveraar houden. Immers dat deeze kunstjes dikwyls op allerhande wyzen in 't werk gefteld worden, hier van ben ik door de eigene bekentenis, van eenen deezer Doe toren, die'er van afgeftaptis, volkoomenovertuigd. Leonard. Het Bloed, dat door eene Ader- laa-  132 ZIEKTETEEKENKUNDE. laating afgetapt wordt, is immers mede in de Ziekteteekenkunde van dienst. Ernestus. ó Ja, dit geftremde bloed kan zeer nuttige waarneemingen aan de hand geeven. Men kent in het zelve duidelyk het wezen van de Masfa des bloeds, die zig in het lighaam bevindt , en al deszelfs kwaade hoedanigheden koomen ten voorfchyn. Al deszelfs ontfteekingen worden 'er zichtbaar in. Het is dikwyls fpekkig, drabbig, met een groenagtig en ontftoken vlies gedekt enz. dat in de keel ontfteeking, zydewee (Pleuris) longziekte enz, een groot licht aan den Geneesheer geeft. Voorts dienen de Afgang, bet Zweet, deKwyl en in één woord alle de affcheidingen, tot kenteekenen der Ziekte, van haaien aanwasch of vermindering. De Ademhaaling, de geruste of ongeruste ilaap , de toon van de Item, de tegenwoordigheid van geest des Lyders, en een oneindig getal van diergelyke verfchynfelen moeten den Geneesheer den weg aanwyzen dien hy in de geneezinge hebbe in te flaan. Hy behoort 'er dus geene enkele van te verwaarlozen , maar uit derzelver vereeniging zyn Stelfel te vormen, en altyd niet alleen de Natuur raadtepleegen, maar haar ook in al haare werkingen en omwentelingen zorgvuldiglyk optevolgen. Petrus. UEd. hebt zo even gezegd, dat de 00'  ZIEKTETEEKENKUNDE. 135 ondervinding den Geneesheer hier in den besten weg wyst; maar hoe maaken de jonge Dofto. ren het dan, wien de ondervinding nog niet veel heeft kunnen leeren? Ernestus. Het is zeer blykbaar, dat in de Ziekteteekenkunde, de opilag van't oog, het redeneeren en inzonderheid de ondervinding het voornaamfte werk uitmaaken; ondertusfchen zyn 'er wegwyzers die den jongen Geneesheeren op deezen loopbaan geleiden. Hunne bekwaame voorgangeren in alle Eeuwen, hebben dierbaare overblyffelen van hunne waarneemingen naageJaaten, en wy vinden by de ouden, zo als ook by de laatere enhedendaagfcheSchryveren, zulke uitvoerige en juiste befchryvingen van de meeste Ziekten, als ook van derzelver verfchynfelen , dat men niet genoeg de arbeid deezer kunstlichten bewonderen, noch hunne fcherpzinnigheid en ondervinding genoeg met dankbaarheid erkennen kan. Het grootfte gedeelte der aanwyzingen van de Ziekten,vindt menby een in de Verhandeling van Doclor Bobn, betyteld: de Officia Medici clinici, (over den pligt van eenen Geneesheer) welke waarneemingen allen op eene langjaarige beoeffening der kunst gegrond zyn. Karei. Maar met dat alles , kan men toch in de boeken, geene ondervinding krygen. Ernestus. Dit ftemme ik toe: men moet by de  134 ZIEKTETEEKENKUNDE. de Stadie in deeze Weetenfchap ook de Bed-* den der Zieken zei ven voegen: daarom is het een ongemeen nuttig gebruik, dat op de Univerfiteit te Holle waargenomen wordt, tot het welke het Weeshuis dier Stad, gefticht door den beroemden Geneesheer,Franck gelegenheid gegeeven heefc. De Apotheek van dat Huis, die de volledigfte van geheel Europa is, geeft den behoeftigen van die Stad en der omliggende plaatfen , de ultmuntendfte Geneesmiddelen voor niet : maar deeze Zieken zyn ook van hunne zyde verpligt om in perfoon daar ter plaatfe te verfchynen, of zoo dit hun, wegens hunne Ziekte,ondoenelykis, ten minften eenen perfoon in hunne plaats te zenden, die van de gefchicdenis en daadelyken ftaat der Ziekte zo wel onderricht is, dat hy 'er op een geregeld uur in het Auditorium van eenen bekwaamen Hoogleeraar, een juist verflag van kan geeven. Daar ter plaatfe is dan een aantal Studenten in de Medicynen vergaderd, die in 'r ronde op verhevene banken geplaatst zyn , terwyl de Hocgleeraar de Zieken of hunne afgezondenen beneden ondervraagt. Naa hy nu uit den mond der Lyders of hunne afzendelingen de gefchiedenis, ftaat en verfchynfelen der Ziekte vernoomen heeft, vracgt hyaande vergadering: Myne Heeren, ivelke is denaam en de Natuur deezer Ziekte? Zoo nu een onder de Str>  ZIEKTETEEKENKUNDE. 135 Studenten de waarheid treft, en juist antwoordt , ontfangt hy eene algemeene loffpraak; zoo hy zig in zyn oordeel bedriegt, wordt zyne meening te recht gebragt; zoo 'er niemand antwoordt, dan verklaart de Hoogleeraar zelve de Ziekte en ontwikkelt haare oorzaak. Hy vraagt vervolgens welke de beste middelen ter geneezing van de Ziekte zyn? De Studenten fchryven dan Recepten die hy naziet, ontwikkelt, verwerpt of goedkeurt : altyd de redenen 'er byvoegende welke hem zodanig doen denken en handelen, als hy doet. Voorts wordt het Recept aan den Zieken of zynen afgezondenen overgegeeven , die 'er dan mede naar de Apotheek gaat en het geneesmiddel aldaar ontfangt, zonder 'er een penning voor te betaalen. Ingevalle de Zieke het bed moet houden, en dat zyn kwaal gevaarlyk fchynt, dan zendt de Hoogleeraar twee Studenten af, om den Zieken te bezoeken, en hem verflag van de Ziekte te geeven. Hier door brengen de jonge Docloren reeds eene pra&yk van meer dan duizend Ziekten uit de Univerfiteit meede, dien zy allen geduurende den loop van een Jaar gezien en beftu • deerd hebben, en deeze eerfte ondervinding wordt, dat nog zo veel te nuttiger is, onder'c oog van den bekwaamften en in zyne Weetentenfchap doorkneedften Wegwyzer, vergaderd. Men  «0 ZIEKTETEEKENKUNDE. Men zal ligtelyk het oneindig nut van eene gelyke inftelling bevatten. Deeze loop van Studie (Curfusj wordt in kunst termen CurJus Clinicus, en dit onderwys Collegium Clinicum genoemd; een woord dat van het oude Latynfche woord Clinare afftamt, dat men by Lucramx in de beteekenis van liggen gebruikt vindt, en het woord Clinicus beduidt tegenwoordig in de Geneeskunde , ten bedde veriveezen te zyn, uit oorzaak van eenige ongejleldbeid des lighaams. Petrus. Maar Myn Heer ! Kan men wel altyd op de teekenen eener Ziekte gerusten ftaat maaken, en 'er in alle gevallen de geneezing na inrichten? Ernestus. Neen. Men moet zig niet inbeelden, dat alle de teekenen, alle de aanaanwyzingen , alle de verfchynfelen onfeilbaar zyn. 'Er zyn dubbelzinnige Ziekten, die de Geneesheeren , morbi Compofui, mixti, corrupti; dat is: faamgeftelde, vermengde en ontaarte Ziekten noemen, en in welke de allerbekwaamften kunnen dwaalen. De teekenen zelve zyn fomtyds zo dubbelzinnig en zo famengefteld, zo tegenftrydig en zo gemengd, dat men eene meer dan menfchelyke fcherpzinnigheid behoeft, om zig nooit te vergisfen. Men Wil egter dat de beroemde Boerhave, in dit opzicht , geduurende eene praclyk van meer dan veertig Jaaren, zig Hechts dnemaalen vergist hejbe- Het geval is byna ongeloof baar. O P  ZIEKTETEEKENKUNDE. 157 OP DE ZIEKTETEEKENKUNDE, Elk' Ziekte draagt ha» eigen toeken* Eu Pols en Oog en Leden fpreeken, Wanneer een diep verborgen kwaad Ons ftoOyk deel tragt te ondermynen. En met een reeks onlydbre pynen, De enrfteldc Ziel ter neder flaat. O Gevoel, zo dierbaar voor ons leven» Gy zyt ons niét veïgeefsch gegecven; Schoon 't lighaam fmerten door ti lydtl Zy moeten't eerfte middel weezen, Dat alle kwaaien doet geneezeï) £11 't menschdom voor gevaar bevrydt. Maar wil men Reden's lesfen hooren, Men wagte zig voor MarktdoSlooren » Die met het domme Bygeloof Des volks, een ryk beftaan vergaaren, En nicmands dierbaar leven fpaaren ; Voor Menfchenliefdes infptaak doof. aatwE atdbehnó. X« « Ou»  ÏJ8 ZIEKTETEEKENKUNDE. i> Onderneemende Esculaapen I Wilt u niet los aan fchyïi vergaapen; Door ondervinding leert men meest: Steunt niet alleen op 't onderzoeken, Van duizend doorgeleerde boeken: De wyste is vaak misleid geweest. Voorzichtigheid befflere uw oordeel. Zy flrekt Geneeskunst (leeds ten voordeel; Die langzaam wandelt valt niet ligt: 't Geen m' u betrouwt is groot van waarde; Denkt, dat al 't goed der nietige aarde, Voor dc eelfte fchat, het leven, zwigt. Zo wordt de kunst in top getoogen. Elk eer' erkentlyfc haar vermoogen, Daarzy ons, op den boord van 't Graf, Zo menigmaal terug deed keeren, En, door het moordend kwaad te weeren, Ons d' oerflen welitand weder gaf. 7 i; r  ZESDE SAMENSPRAAK. Over de beoeffenende Geneeskunde.CTberapeutica.') INHOUD. Groot gewigt deezer Weetenfchap. Naamsoorfprong dcrzelve. Voorbereidende inrichtingen der Geneezing betrek/yk op het lighaam, en op de Ziek des Lydcrs. Of en hoede Geneesheer het gevaar aankondigen moet. Onderfcbcid in de behandeling der Zieken. Methode van Geneezing: eenige regelen in dezelve opgeteld. Hulpmiddelen tot vordering in deeze Weetenfchap Tegenwerping, waarom 'er ondanks bet Kunstvermogen zo veel Menfcben kwynen en in de Jeugd f erven, opgelost. Leonard. Jn onze laatfle Samenfpraak, hebben wy nu wel geëerd, hoe men. de Ziekten aan teekenen en verfchynfelen kenr L z neo  143 BE OEFFENENDE nen kan; maar wanneer de Ziekte nu bekend is , moet zy immers tegengegaan en de Lyder herfteld worden. Et ■ncsius. Voorzeeker. De kennis van den ftaat des Menfchelyken Lighaams, zo in deszelfs welvaart als kwyning, zoude weinig voordeel aan het menschdom toebrengen, zoo men zig ook niet tevens op de kunst van Geneezen toelage. Deeze is zonder twyffel de allergewigtigfte tak der- Studiën, waarop zig een Geneesheer bevlytigen moet; wyl 'er alle de overige Geneeskundige AVeetenlchappen in uitloopen. Kornelis. Heeft deeze tak der Medkynfcbe Studie, dan ook eenen afzonderlyken naam, of eigen kunstwoord? Ernestus. De Griekfche Schryveren noemen dezelve Tberapeia en Therapeutica, van het Griekfche Werkwoord Therapeuoo (08»«aW), dat ik geneezc, of ook ftrikt genoomen, ik zorge, ik bediene beteekent: by de Latynfche Schryveren vindt men deeze Weetenfchap ok Praxis Mcdica, of beoeffenende Geneeskunde genoemd .• zy heeft twee deelen, welker eerfte de eigentlyke Ziekte Geneeskunst, Tberapia, en de tweede de Wondbeelkunst, Cbirurgia, bevat j maar van deezen tweeden tak zullen wy in eene byzondere famenkomst handelen. Petrus. Dit gewigtig deel der Geneeskundige  GENEESKUNDE. 141 ge kennis moet zeekerlyk eene groote voorzichtigheid van den Geneesheer vorderen. Ernestus. Wy hebben reeds gezien dat de ondervinding hier de beste Leermeesteresfe is; egter zy is eene vrugt des tyds, en de Geneesheer moet, zo dra hy de Academie verlaat, zyne pracTyck reeds by de hand neemen. Voorzichtigheid moet dan zeekerlyk zo lange de plaats van ondervinding vervullen. Hy ga dan op eene volgende of diergelyke wyze te werk. Naa alle de voorfchriften der Ziektekunde en Ziekteteekenkunde in 't werk gefield te hebben, beginne hy met eene juiste aanwyzing te maaken en zig een redenmaatig Stelfel te vormen, over de oorzaak, den zetel en natuur der Ziekte, waarover hy geroepen is. Hy behoort zynen Lyder vervolgens aan eenen leefregel te onderwerpen, die met zynen zieken ftaat overeenkomftig is; hy neeme het voedfel dat zyn Lyder gebruikt , de plaats die hy bewoont, het bed waarop hy rust, de kleeding waarmede hy zig dekt, de lucht die hy inademt enz. zorgvuldiglyk in aanmerking: alle deeze zaa« ken, by een genomen, brengen meer toe dan men denkt, tot het heilzaam uitwerkfel der Geneesmiddelen en tot herftelling des Lyders. By voorbeeld; in de ziekten die het vel aantasten, gelyk de Kinderpokjes, Maazelen en Furperkoortfen, heeft men weieerde fchadeïyke gewoonte ingevolgd van de Ziekenkamers " L 3 bo-  542. BEOEFFENEND E. bovenrnaate warm te ftooken, en door deeze tegen natnurlyke behandeling zyn veeie zieken gefmoord; maar de droevicfte ondervinding heeft eindelyk dit verderffelyk gebruik tegen doen gaan. Karei. Wanneer deeze dingen m alle geregeld zyn, wat is dan vervolgens het werk van den Geneesheer? Vader! Ernestus. Wanneer het Lighaam nu aldus voorbereid is, moet hy aan de Ziel denken. De kalmte der Ziele brengt veel tot de geneezing eener Ziekte toe: dus moet de Geneesheer al de kunst van overreeding beezigen om den Zieken tot geduld te vermaanen; nimmer moet hy hem al 't gevaar doen zien; in tegendeel, hy behoort hem altyd hoop op herflel te geeven, en hem eenen gerusten flaap tragter» ue verfchaffén; dat beide de grootfte vertroostingen in alle onze Kwaaien zyn. Leonard Ik geloof dat het een zeer tedere zaak is, den Lyder zyn gevaar en zelfs zynen aaderenden dood te moeten bekend maaken!: Maar eischt de voorzichtigheid, erscht de Maatfchappyelyke huishouding nier, dat de Geneesheer zynen Lyder in tyds van deszelfs revaar verwittigden zynHuisgenooten tothetnaderend onheil voorbereide? Ernestus Ja zeeker. Voorgeziene pylèn, zegt de Latynfche fpreuk, febaden minst: egter deeze waaifchuwir.g behoort met de grootfte om zich-  GENEESKUNDE. 143 zichtigheid te gefchieden : de Hoop op herfttl moet 'er nimmer,hoe hoopeloos de ziekte ook zy, van afgezonderd worden; men heeft veele gevallen van onverwagte herftelling uitzwaare krankheden zien gebeuren. Het gevaar te verbergen of ligt te iïellen,is Hechts eene misleidende handelwyze, die naderhand zo veel te feller treft, en weder aan den anderen kant, het minfte gevaar ruchtbaar te maaken , ontrust den Lyder en bedroeft zyn Huisgezin zonder vrugt. Men moet hier dan voorzichtiglykden midden weg kiezen, en zig naar devereischten der Perfoonen en tyden voegen- Kornet Is. Is 'er niet een groot onderfcheid in de behandeling der Zieken? Ernestus. Zeer groot is dit verfchil. De navorfching Qexameti) van het Temperament, of de Natuurlyke gefteldheid van den zieken, is een der wezentlykfte ftukken in de Geneezing. Een fterk en kragtig Lighaam moet geheel anders als een teder en zwak lighaam aangetast worden. Eene Hofdame , een Man van Letteren by voorbeeld, zoude de behan- ■ del mg niet kunnen doorftaan, waarmedemen een Straaüoopfter, Soldaat, Landman, enz. geneest. De gezonde Reden kan den Geneesheer hier in veel onderfteunen. Leonard. Wat ftaat den Geneesheer vervolgens te verrichten? Ernestus. Als hy met behulp derZiektcteekenE 4 kun-  HA EEOEFFENENDE 4««^enZ/e^un^,deZiekte, welker geneezirfgvan hem gevorderd wordt, onderzogt heeft; dan moet hy tragten te ontdekken, of deeze Ziekte niet ongeneesfelyk en doodelyk is; of de lighaams deelen niet zodanig aangevallen of wel geheel vernield zyn, dat al depoogingen der Natuur en der kunst ydel en nutteloos zyn: in welk' geval men den Lyder geene verzagtende en afv/eerende CPalliatif) Geneesmiddelen weigeren kan. Voor 't overige de uitkomsö der zaak aan de Voorzienigheid overlaatende; welke fomtyds door een onverwagt voorval, door een foort van wonderwerk, deGeneezing bevordert. Maar, wanneer men reden heeft om eenigehsop van herftel op te vatten; dan behoort men de kragtigftGeeneesmiddelen in'twerk te ftellen, en zig een goed ontwerp, betreffende de JVyzeder Geneezing,^ vormen. DeezevjyzevanGmèezing, nkt wel ingericht zynde, doet Jielaas! veele arme' ftervelingen veel fpoediger den wegnaar 't fchimmenryk aanncemen, als de natuur 'er hen door een ongevoelig verval van gefteldheid en kragteo zoude heenen gevoerd hebben. De Erfgenaa. men en de Geneesheer troosten zig egter, als de Zieke maar volgent deregelen, dat is, Methodiekgeflorven is- 'Er zyn nogthans duizend gevallen waarin het beeter ware zig niet hardnekkig aan eene bepaalde Geneesvuyze te verbinden , snaar eerder dc natuur teraadpleegen, gelyk wy flet gansch herftel volgt kort daar na; De welftand is herbooren : Maar ach! de DocTror merkt weldra, Wat lot hem is befchoóren. Hy neemt zyn affcheid, en men zegt: Dat vriendfehap (leeds ons famenhecht* Elk moete uw' yver roemen, V, Mensck, reet nadruk, noernen.  l& BEOEFFENEND E GENEESKUNDE. Het Jaar gaat om en iedei fchryft Met vlyt, zyn Rekeningen,, „ Waar of des Doclors briefje blyftr „ Dat wy fteeds vroeg ontfingen." Het koomt. „ ó Neen dat kan niet zyn, „ Zo *e.t\Fifiun: 't heeft geen fchyat „ De D::ivel deedt U dwaalcn; „ Hy mooge u ook bctaalen." m Zo maalde GollJIttl weleer L'vv lot,ó Esculaapen! 't Zy waar of valsch,dcez' Zedeleer Kan ra* uit zyn vinding raapen : Vertrouwt niet op een vriendlyk woord, Dat ge, in den nood,van vrienden hooit; 't Gevaar is naauw verdweenen, Of dank en dienst vlucht heenen. # Wie zag vaak in het leven niet, Een dienst met ondienst looncn? Hoe menigmaalen dat gefchiedt In hutten en op Throonen, Getuigt elk Lands Gefcbiedenis, Die aller daaden Schatkist is. Zy leert ons 't loon verachten, Eu Deugd uit pligt betrachten.  *53 ZEVENDE SAMENSPRAAK. OVER DE GENEESMIDDELEN. (Materia Medica.) INHOUD. Groot aantal der Geneesmiddelen. Moeijelykbeid derArtzenykunde, Hooge oudheid derzelve. De ArabifcheRhazes verbindtdeScheikundemetdeeze Weetenfchap. Welk eenen weg men tot derzeiver beoefening hebbe intef aan. Per• deeling der Geneesmiddelen in enkele en zamengeflelde. Het gevoelen,dat men alleen enkeleGeneesmiddelen gebruiken moet, tegengegaan. Waartoe de vermenging der Geneesmiddelen dien Jiigls.Spys en drankzyn geeneGeneesmiddeka. Onderfcheid tusfcben bloot voedzel, geMeezend voedzel,geneesmiddelen envergift, waarin beftaat. Beboedzelentegen betonen by geloof in de Artzeny kunde. Wat men door deSjmpathiein de Geneeskunde ver ftaat.In wat opzigtzy verdichten in wat opzigtwaarfchynejyk is. Men kan van de kragtendermeesteGeneesmiddelenflegts van agteren(aposteriori) , van zeer weinige egter ook van voor en (h prior•/) oor deelen. Ernestus. In onze laatfte byëenkomst ge- BERDE AFDEELIWS. M ZiCB  Ï54 GENEESMIDDELEN, zien hebbende, op welke eene wyze degeneezingeder ziekten behandeld worde, ftaat, ons nu een woord te fpreeken over de middelen , welke men ter geneezinge gebruikt, en die daarom Geneesmiddelen genoemd worden. Kernelis. Zullep wy dan nu de kragten van alle Geneesmiddelen leeren kennen? Ernestus. Neen, deeze byzonderheden belmoren niet tot een kort begrip der algemeenc Geleerdheid, 't welke alleen ik voorneemens ben UI. mede te deelen, alzo de groote menigte der Geneesmiddelen my zelfs wederhoudt, cm 'er voor ül. eenen naamlystvan op tc Hellen, die ook, zoo men het gebruik van elk middel 'er niet by voegde, van een zeer gering nut zoude zyn. Leonard. Dat is zeer ligt te begrypen, Myn Heer! en L'Ed. kunt ook deeze moeite wel fpaaren, wyl 'er uicgeflrekte Werken over deeze Stoffen het ligt zien, als by voorbeeld het Werk van Farvacques, Lemcry enz. Petrus. M :ar is 'er zo eene groote menigte van Geneesmiddelen bekend ? de Apotheekers, denke ik egter niet, dat met zo groot eene verfcheidenheid voorzien zyn? Ernestus. 'Er zyn by dit groot aantal zeekerlyk veele, die zo menigvuldig nictgebeeZigd worden , als wel andere, vv:er gebruik ge-  GENEESMIDDELEN. 15 j gèmëenzaamer isj en van deeze laatfte zyn zeekerlyk de Apotheeken voornaamlyk vonr* z en; egter is het waar,dat alhoewel de wysheid des Scheppers hec noodig geoordeeld heeft, het menfchelykegeflagt mee een verbaazend aantal kwaaien te bedroeven, zyne goedheid ook weder aan de andere zyde hetzelve in de drie rykender Natuur eeneoneindigemeenigte hulpmiddelen tegen die kwaaien bezorgd heeft. De Dieren, de Planten, de MineraaJen, de Gefteenten, de Delfftoffen, alles in één woord loopt te zamen om den mensch in zyne zwakheden, en in de onfteldtenis zyner gezondheid te hulpe te komen. Petrus. Dan valt het ook ligt te gelooven, dat bet getal der Geneesmiddelen naauwlyks te bepaalen is. Ernestus. Het getal derzelve is zo groot, dat het kragtiglTe geheugen niet in ftaat zoude zyn , 'er alleen de naamen van te kunnen onthouden, zonder eens op derzelver aart, gedaante of gebruik acht te geeven. Voorts zyn 'er geene Eeuwen, maar wel duizenden Jaaren van Studie en waarneemingen noodig geweest om de kragten van eiken Plant, elk Mineraal, en elk Geneesmiddel te ontdekken en grondig te leeren kennen; de zamen komst van verfcheidene weetenfehappen en kunsten i* noodig geweest om de natuur en eigenfehapM a pea  t$6 GENEESMIDDELEN. pen van alle lighaamen, die het heelal uittnaaken, te doorgronden, dezelve te ontwikKelen, om de gewrogten, die uit hunne vermenging voortkomen, en die zy in het menfchelyke lighaam uitwerken, teleeren kennen: ook behoort 'er veéle kennis en veele opmerking toe, om te kunnen oordeeleh, welke de deeltjes zyn, die in het zamenftel van elk lighaam voorkoomen, by voorbeeld, of zy zwavel, falpeter, zout, ftaal, olie, zuur- of loogzout enz. inhouden, en om te kunnen onderfcheiden, welk middel toepasfelyk is, en de heilzaamfte uitwerkzelen voortbrengt in elke foort van ziekte ,• de Weetenfchap van alle deeze dingen, het algemeen Zamenftel van alle Geneesmiddelen , welke uit de drie ryken der Natuur ontleend worden, wordt iö de Geneeskunst, onder de Latynfche benaaming Materia Medica of Geneesmiddelen, begreepcn. Karei. Is deeze Weerenfchap niet zeer oud 5> Vader!en is zy niet in de laatfte Eeuwen mefkelyk omflagtiger geworden V Ernestus. Zy is zo oud als het mcnfcheiyke geflagt,- want zo dra dit beftondt, beftonden ook deszelfs gebreken , en de eerste menfchen zogten toen reeds middelen ter verzagtinge derzelve by hunne medefchepzeïen: verfcheidene Genee&middden werden hen door de  GENEES MIDDELEN. 157 de Dieren, verfcheidene door het geval, aangetoond; andere weder werden door eene natuurlyke aandrift, welke de zieken tot dezelve gevoelden, bekend; op deeze wyze bekwam men langzaamerhand kennis, zo wel van Levensmiddelen, als Geneesmiddelen en Vergiften,welke door herhaalde proeven bewaarheid* en tot het naageilagt overgegaan zyn; zo fchryfc men de vinding der buikzuiverende kragt van den Nieswortel (Helleborus) aan Melampus, die van het zweetdryvende vermogen vart het Duizendguldenkruid (Centaurium) aan het Menschpaard Chiron , den leermeester van Achilles, in de oudheid toe; maar men bekommerde zig in die aloude tyden, zeer weinig of niet, met de oorzaak dier heilzaame werkingen, en men voegde by het gebruik derzeJve doorgaans beleezingen of toverfpreuken, aan wier invloed men de geneezende kragt der middelen toefchreef, tot dat Hippocrates aan dit gedeelte der Geneeskunst eene redenlykere wending gaf; hy heeft by de vier honderd éénvoudige Geneesmiddelen gekend, en naa hem wierden 'er al meêr en meêr ontdekt. Hiëra* pkilus begunstigde boven alle Geneesmiddelen inzonderheid die, welke uit hec Piancenryk ontleend worden. Dioscorides is weder verder gekomen, en heefc in zyne Werken (de Materia Medica) de geneezende kragten van M 3 raeêr  iS3 GENEESMIDDELEN, meer dar, zeven honderd Planten aan de harrd gegeeven, van welk achtingwaardig ftuk der oudheid, in de Keizerlyke Boekzaal te Weenen, een overheerlyk en zeer oud affclirift bewaard wordt; maar in dit uitgebreid tverk wordt weinig melding van de Mineraalen gemaakt. Theophrastus Paracelfiis gaf meede veel lichts in deeze Weetenfchap; naa hem werden de Geneesmiddelen door den grooten Galenus op eene Wysgeerige wyze gerangfchikt, hy onderfcheide dezelve in verhittende, verkoeJende, vogtige en droogmaakende Middelen; en gaf eiken derzelven vier graaden van vermogen, waarom men op zyne voorlichting zegt, dit of dat middel is vogtig , verhittende enz. m den eersten, tweeden, derden of vierden graad. De Arabieren voerden vervolgens de Scheikunde in de Geneeskunst in. Rhazes befchreef het eerste de opgeheve of gefublitneerde Kwik (Mercürfus Subtimatus) het O/eum benediStmn, en diergelyke. Zy hebben ons ook het gebruik der zogenoemde Speceryen, van het Manna, den Rhabarber, dé Suiker, de Casfïa, de Foelie en Muscaatnoot ge . Ieerd Vervolgens begon men, naa deontdekking der nieuwe waereld, de Geneesmiddelen , waar mede de Natuur dit waerelddeel voorzien hadde, te onderzoeken, en eindelyk wierdert nog andere min bekende oorden des VVaerefds ia  GENEESMIDDELEN. 159 m hunne geneezende voortbrengzelen naagefpoord, van alle welke men met vrugt naaflaart kan het dierbaareWerk van den grooten Boer. ha Aïk.A MateriaMedica, en den beroemden Ridder Carolus Linn,ëus, in zynWerfc Materia Medica per tria regna Nature, fa beide welke Werken de Taalkundigen het'geheele zamenftel der bekende Materia Medica kunnen aantreffen. Kornelis. Maar welk eenen weg moeten zy inflaan, die in de kunde der Geneesmiddelen vorderingen willen maaken? Ernestus. fa de eerste plaats behooren zy de waarneemingen der bekwaamde Genees- eü Natuurkundigen van alle Eeuwen te onderzoeken, en zig te oefenen in de Kruidkunde (Botanica) of de kennis der Planten, in de Scheikunst (Chymia) of de kunst om de Lighaamen te ontbinden, en in de Kruidmengkunst (Pharmacia)- of de kunst om de Geneesmiddelen te bereiden. Deeze drie kundigheden zyn de grondvesten,waar op het gebouw der Weetenfchap van de Geneesmiddelen'geftigt moet worden, en wy zullen daarom ook onze volgende byëenkomsten aan dezelve toewyden. Petrus. Wat behooren zy vervolgens in acht te neemen V feEKUE AFDEELING. N Éf*  16*3 GENEESMIDDELEN. Ernestus. Ten tweeden, behooren zy de1 Geneesmiddelen naauwkeurig te onderfcheiden in enkele (Simplicia) enzaamgeflelde^CompoJita). Enkele Geneesmiddelen zynzulken, die zonder bymenging van andere gebezigd worden , en de zaamgeftelde zulke, wier wezen uit verfcheidene enkelen beftaat. 'Er zynWyS* geeren geweest, welke gemeend hebben , dat men alleenlyk enkele Geneesmiddelen behoor, de te gebruiken , om dat die onmiddelyk door God zeiven tot het gebruik der menfehen gefchaapen zyn; maar weder anderen ftellen daar tegen, dat God ook gemengde Geneesmiddelen ten dienste van den mensch onmiddelyk verordend heeft, als daar zyn de Mineraale Wateren, waar van veele uit eene vermenging van aluin,zwavel,falpeter, yzer, zout, en andere deelen beftaan , buiten dat 'er geen Geneesmiddel zo enkel kan genoemd worden, dat het volftrekt geene vermenging zoude onderhevig zyn, daar alles in de Natuur vermengd is, en de Scheikunde ons daar van genoegzaam overtuigt. Egter kan men niet ontkennen, dat men best doet, in gevallen, waarin men enkele Geneesmiddelen bezigen kan , geene vermenging te gebruiken, wylalle vermenging de kragt der enkele middelen verzwakt. Ka-  GENEESMIDDELEN, Karei. Maar Vader' waar toe is de vermen, ging dan dienstig? Ernestus. De vermenging of zamecftelling der enkele Geneesmiddelen gefchiedt , -x op dat zy eikanderen Temperen of hunnen aart verbeteren zouden; by voorbeeld, de al te fcherpe worden door flappere verzwakt, 2.) Op dat zy eikanderen zodanig verdunnen dat zy bekwaam zyn om tot de verhoolendite deeJen des lighaams door te dringen, 3) Op dat ze de Geneesmiddelen derzelver walgelvkheid voor den fmaak beneemen , en in dit opzigt ftrekken de bymengzelen tot een voertuig (Vehiculum) voor de enkele Geneesmiddelen, en ten 4, behoort men de Geneesmiddelen te vermengen, wyl de ziekten doorgaans vermengd van aart zyn, en men met een enkel Ceneesmiddel geene vermengde ziekte geneezen kan. Komelis. Myn Heer! my valt eene vraag in, die mogelyk onnozel is; egter zal ik de vryheid gebruiken U die voortedraagen. Kan men het voedzel, of alle fpys en drank, niet onder de Geneesmiddelen tellen, wyl 'er de honger en dorst, dat my wezenlyke ziekten toefchynen, door geneezen worden ? Ernestus. Uwe vraag is nog zo geheel onno. zei niet, Komelis! en zy geeft my gelegenheid om een onderfcheid te maaken tusichen  iSz GENEESMIDDELEN. bloot voedzel, geneezend voedzel en bloot e Geneesmiddelen. Het bloote voedzel is eenigzins* gelyk aan de zelfltandigheid onzes lighaams, en verkeert ook in dezelve, en wordt gebruikt, in de regelmaatige aanprikkeling, tot voldoening der behoefte van de gezonde menfchelykc Natuur, die wy honger en dorst noemen, welke gewaarwordingen niet onder de ziekten kunnen begreepen worden, ten zydie tegen -natnurlyk of onmaatig , ontaard , of geheel onbekwaam zyn, om zig te doen gewaar worden; zulk een bloot voedzel (Alimentum) verfchaft het brood, vleejch, eyeren enz. maar wanneer voedzel eenige bekwaamheid bezit, om het lighaam te veranderen, by voorbeeld, dik bloed in dun te verkeeren, de vogten te verbeteren, het lighaam van overtolligheden te zuiveren enz. dan wordt het een geneezend voedzel (Alimentum Medicamentofum} genoemd. Zulk een is dat der Salade, Latuw, Endyvie, fterke Wyn , Mispelen, Kweepeeren enz.; maar al wat niet in dezelfftandigheid onzes lighaams verandert, waarvan wy naa deszelfs gebruik geene voedinge te verwagten hebben , en dat egter die hoedanigheden bezit, welke bekwaam zyn om het lighaam ten besten te veranderen, werden eigenlyk Medicynen (Medicina;) of Geneesmiddelen genoemd, daar in tegendeel alle die ftoffen ,weike, ingenoomen z) nde, noch vee-  GENEESMIDDELEN. 163 «voeden, noch ook de gefteldtenis des lighaams ten besten veranderen, maar die in tegendeel verflimmeren, Vergiften (Toxica) heeten. — Petrus. Wanneer men nu de Geneesmiddelen alzo heeft leeren fchiften, wat moet men dan al verder ter bereikinge der kennis van de Materia Medica betragten ? Ernestus. Men moet beginnen met de enkele te leeren kennen in derzelver kragten en uitwerkzelen, en dan gaat men over tot de kennis der zaamgeftelden en derzelver uitwerkzelen ; men behoort hier in twee gevaarlyke klippen te vermyden, de eerste is de sngeloovigheid, cn de tweede het by geloof; 't is 'er in de eerste plaats verre af, dat de Natuurkunde, geholpen door de Gezigtkunde (Opticaj, defcheikunst en van de kunsten, die zamenloopen om dezelve te volmaaken, reeds alle de eigenfehappen en kragten van alle lighaamen zoude ontdekt hebben. Wanneer men dan zelfs de kragten van eenig Geneesmiddel niet kende, of niet in ftaat ware om 'er de kragt van vooren (a priori) van aantewyzen, heeft men nog geen gronds genoeg, om het zelve geheel te verwerpen, en de getuigenis en aanpryzing van bekwaame,zo rsude als laatere Geneesheeren, on« derfteund door de dagelykfche ondervinding, geeft dan gronds genoeg aan de hand, om bet N 3 Zom •  IÖ4 GENEESMIDDELEN. zomtyds, waar het dienstig kan zyn, te gebruiken. Maar in de tweede plaats, en van de andere zyde befchouwd zynde, is het eene ongemeene zwakheid van geest, zig ce betrouwen op de bedriegelyke berigten der Empirici, of zulke Geneesheeren, welke, zonder wysgeerig onderzoek, de middelen alleen op ondervinding bezigen, of op het gezwets der Marktfchreeuwcrs, die aan zeekere droogen, zeekere begunstigde Geneesmiddelen, duizend deugden en duizend harzenfehimmige hoedanigheden toefchryveii, gelyk ook die, welke met hunne Panaceen, die zy tegen alle kwaaien als algemeen dienstig uitventen, de gezondheid, en de leefkragt hunner lyders verzwakken en öndermynen, gelyk wy in onsze eerste Samenfpraak over de Geneeskunst in hec algemeen reeds aangemerkt hebben. Leonard. Gy zult misfehien onder de laatstgenoemde die Geneesheeren betrekken, welke zig met Sympathetifche kuuren ophouden ? Komelis. Wat is eigenlyk de Sympathie in de Geneeskun t? Myn Heer! Ernestus. Het woord Sympathie is uit de Griekfche woorden r»V en dat mede en lyden beduidt, zamengeileld, en beteekent dus eene medelydi,!g, of die kunst, om twee onderfcheide lighaamen zodanig naar elkanderen te doen neigen, dat ze ook afge- zon-  GENEESMIDDELEN. 16$ zondcrd op eikanderen werken. De Sympathiên, waar van men dagelyks hoort fpreeken, zyn flechts eenige Fabelen, welke onwaardig zyn redenlyke harzenen tevervullen.ln't algemeen is teSympathie, in den gewoonelyken zin genomen, de grootfte harzenfchim, welke het bygeloof heeft kunnen uitvinden. Te gelooven, dat men gewrogten zonder oorzaak verwekken kan, ofte gelooven, dat een lighaam op eenig ander lighaam zonder middelyken of onmiddelyken voortgang van aanraaking kan werken, zig in te beelden, dat de Goddelyke Almagt in elk Sympathetiesch. uitwerkzel of geneezing een wonderwerk doet op de begeerte van elk Kwakzalver, die zulks vordert, 't geen men zeekerlyk, wanneer men aan de geneezingen door Sympathie aan afweezenden verder geloof floeg, zoude moeten onder/lellen, is niet anders, dan zig zeiven eene fchandelyke uitfpoorigheid voor waarheid te willen opdringen. Komelis. Gefchieden dan de Sympathetiefche geneezingen in het afweezen des Jyders? Ernestus. o Ja. Wanneer men Hechts het bloed van den lyder magtig kan worden, en het zelve met het Sympathetiesch Poeder kan vermengen , zo gevoelt de afweezende lyder op het zelfde oogenblik de werking van deeze kunstbeoefening, fchoon honderd roylen N 4 ver-  m GENEESMIDDELEN. verre afweezig, in deszelfs lighaam en in die deelen, waarin zig voornaamenlyk het kwaad geplaatst heeft, gelyk men veelezulkegevallen in het Theatrum*Sympatheticum van den Rid* der Digby , niet zonder verwondering, kan leezen. Karei. Zyn dan alle deeze Sympatheticfchs huwen voor verdicht en logenachtig te houden? Ernestus. Daar zoude ik nog myne item niet toe geeven ; want wy hebben reeds gezien, dat de Natuurkunde tot heden nog alle de hoedanigheden, kragten, en uitwerkzelen der verfcheidene dingen niet kent, gelyk ook der. zeiver werking en wederwerking op elkanderen nog niet algemeen bekend. en naauwkeurig bepaald is, dus kan het geval dingen doen ontdekken, wier oorzaak nog volkomen verborgen is, en wanneer by gevolg de gemeenzaamheid tusfehen een lighaam>dat werkt, en een ander lighaam, op welk het werkt, niet geheel verbroken is , kunnen wy verwonderingbaarende verfchynzelen en uitwerkzelen 4n de Natuur zien gebeuren, zonder 'er het grondbeginzel van te kunnen ontwikkelen. Deeze foort van Sympathie is zeer moge!yk,en is niet dan eene natuurlyke werking, welker porzaaken en fpringveeren voor ons verborgen ?yn, by gebrek van daar toe gefchiktc oogen, ea  GENEESMIDDELEN. ïtf en zo fyne zintuigen, als verciscbt worden, om die door ons te doen opmerken ;maar men ziet ook ligtelyk, hoe zeer onzeeker deeze foorten van geneezingen zyn door het gebrek zelve der kennis van de oorzaak hunnes oorfprongs. De geringde en onbefpeurbaare veranderingen in de natuur of plaatzing der twee lighaamen verandert natuurlyker wyze derzeiver uitwerkzelen, en deeze onzeekerheid maakt de Sympathetiefche geneezingen genoegzaam gelyk aan harzenlchimmen. Leonard.. Men zal toch in't algemeen, in de beeziging der Geneesmiddelen, veel op het oordeel en de ondervinding van anderen moeten deunen. Ernestus. Zeekerlyk. Wyl wy de zamendelling van alle de deelen der bekende lig haamen niet befpiegelende kennen, noch ook het uitwerkzel dat elk lighaam op eenig ander lighaam oefent, noch ook de wyze, waar op deeze uitwerkingen voortkomen, is het byna zedelyk onmogelyk, dat wy de kragten en Uitwerkzelen aller Geneesmiddelen van vooren (apriori) zouden kunnen weeten; en by gevol" moet men befluken, om zyn betrouwen te dellen op de waarneemingen onzer voorgangeren, en vandeCeneesmiddelenvan agteren O posterion) oordeelen. Egter is in deeze doffe niet alles op de ondervinding gebouwd, N 5 niet  16$ GENEESMIDDELEN. niet alles Empiriesch; want 'er zyn een oneindig getal Geneesmiddelen, wier kragten men door natuurlyke redenenopmaaken kan. Zo werkt, by voorbeeld , de Kwik door haare foortelyke (Specifieke) zwaarte, het Spiesglas en de Braak-wynfieen , door derzelver maakzel, en puntige gefteldheid hunner deelen; andere middelen werken weder door hunne bytendheid, andere door haare olie- en balzemachtige deelen enz.; maar het is niet even eens met alle Geneesmiddelen gelegen, en bovenal niet met de geene,die zeer zamengefteld zyn. o i>  GENEESMIDDELEN. 69 OP DE ARTZENY KUNDE. A. is 't, dat Gods alwyze magt Het teder menfchelyk geflagt, Met duizend kwaaien heeft omgeeven, Zyn zorg bleef egter eind'loos groot, Want tegen éénen weg ten dood Zyn duizend wegen tot het leven. In 't Schepf'lenryk in 't algemeen, Uit Dier, uit Plant, uit Enz, uit Steen, Weet men al 't wapentuig te haaien, Dat in den droeven, bangen flryd, Wanneer ons lighaam pynen lydt, Ten fchrik verftrekt aan ziekte en kwaaien. De aloudheid ging den Naneef voor, Wy volgen dit betreeden fpoor, En doen het ftaag in aanzien groeijen; Want zints het kunstvuur alles fcheidt, En fchift, en proeft, en weer bereidt, Ziet men ook de Artzenykunst bloeijen. Men  t?o GENEESMIDDELEN. Men vraage by de Kruidkunst raad, Neem' Schei- en Mengkunst meé te baat, Tot regt verftand der Artzeneyen; Zy hebben elke foort gefield. Zo enkel als wel zaamgefteld, En doen heur kragt tot nut gedeijeu, Zy leeren ons 't verfchil van aart Des voedzels, dat ons ziekten fpaarr, En 't geen alléén verftrekt toe voeden, Gelyk ook de aart van Medicyn, En van de foorten van fenyn, Die fchrik'Iyk in ons lighaam woeden. Maar elk verftandig oor blyv' doof Voor de infpraak van het bygeloof, Dat Sympathetiesch leert geneezen. Natuur heeft haar gefielde perk, 'Er moest dus fteeds een wonderwerk Ten dienst dier Ttv'raars werkzaam weezen. ACHT-  ACHTSTE SAMENSPRAAK. OVER DE KRUIDKUNDE. (Botanica.') INHOUD. Naams oorfprong diezer Weetenfchap. Wat min onder het woord Kruid verftaat. Groot aantal van foorten in de Kruiden. Reden, waarom men die in rangen heeft moeten fchikken. Beknopte gefchiedenis der Kruidkunde, in de aloude, laatere en hedendaagfche tyden. Zwaarigheden in het beoefenen der Kruid- <. kunde. Benaaming der deelen van de Planten , volgens het nieuwfte zamenftel. Aanmerkingen over het gebruik deezer verdeeling, en over de zinnelyke kentekenen van de eigenfchappen der Planten. Hulpmiddelen tot de beoefening der Kruidkunde. Ernestus. I_>aat ons nu met den Geest in den Kruidtuin rond wandelen, niet om eiken plant en gewas in hec byzonder te befchou- wen;  ï72 KRUIDKUNDE. wen; want dat is weder een werk, waartoe onze kragten niet toereikende zyn , en waar heen ons oogmerk ook niet ïtrekt; maar om een algemeen begrip dier voornaame deelen te verkrygen, waar uit de kruidkunde (Botanica) ' beftaat. Leonard. Is het 'woord Botanica mede niet Van Griekfchen afkomst? Myn Heer! Ernestus. o Ja , gelyk ook veele andere Woorden , welke tot de Weetenfchap der Kruidkunde behooren. Het woord botanica, komt van het Griekfche woord /W»» (Botané) dat een kruid , een gewas beteekent, en dien naam weder verkreegen heeft van (boo), dat ik vv de beduidt, om dat het kruid het eerste en voornaamste voedzel van menfchen en beesten geweest is. Petrus. Dan wordt onder het woord kruid zeekerlyk het geheele Plantenryk begreepen. Ernestus. Voorzeeker. Men gebruikt alhier de woorden kruid en plant in derzelver uitgebreidftebeteekenisfen en begryptonderdezeive het geheel groeijend Plantenryk (Regnum Vege tativum) zonder uitzondering, deboomen.heesters,bloemen,moes- en geneeskruiden,enz.enz., en de Kmidkundeviordt eigenlyk bepaald te zyn die Weetenfchap, welke ten onderwerp heeft de kennis van alk mogelyke kruiden, zo ten opzig- te  KRUIDKUNDE. 173 te van derzelver gedaante, benaamingen, kragten en groeïplaatzen. De eigenlyke ontbinding derzelve behoort tot de Scheikunde (Chymia), de kennis van hunne kragten tot de Artzenykunde (Materia Medica) en die van derzelver bereidinge tot de Kruidmengkunde (Pharmacia). De Kruidkunde bemoeit zig alleenlyk met de kruiden te kennen, die te kunnen benoemen en aan te kweeken. Komelis. Zoo deeze Weetenfchap dekennis van alle bekende planten bevat, dan zal zy zeekerlyk niet min uitgeftrekt dan de Artzenykunde zyn. Ernestus. Wy merkten van de enkele Geneesmiddelen aan, dat hun getal boven het vermogen van het uitgebreidfte geheugen fleeg, en wy mogen dit zelfde ook meede van het ontelbaar aantal kruiden zeggen: dat der bekende alleen is zo uitgebreid, dat, wanneer men by de inlandfche (Indigené) dat der uitlandfche (exoticce) voegt, men vinden zal, dat de Kruidkundigen meêr dan tienduizend onderfcheide foorten van dezelve optellen. Karei. Dit is een ontzaglyk getal. Hoe toch is het denKruidkundigen mogelyk, zo een groot aantal planten onderfcheidenlyk te kennen, zonder hunne benaamingen en aart onder een te verwarren? Er-  m KRUIDKUNDE. Emestus. Zy hebben ten dien einde vanouds reeds zeekere flel els (Systhematd) uitgevonden , om dezelve volgens bepaalde rangfchikkingen (CtaSfes) te verdeden, om doof dien weg de huttekenen (Chara&eres) van eiken rang te naauwkeuriger te kunnen bepaalefl, om niet alleen den Kruidkundigen diensti°- te zyn in het verkrygen van de kennis der planten zelve, maar om ook zyn geheugen te veffterken in alle derzelver verfcheidene benaamingen en eigenfchappen te kunnen onthouden , dat het voorwerp en doelwit van alle de Jielzelen, hoe ook genoemd, is of zyn moet. Komelis. Hoe hebben zy daar toch in te werk gegaan? Myn Heer! Ernestus. Ik kan ÜL. dit niet melden, zonder te gelyk eene beknopte Schets van de gefchiedenis der Kruidkunde te ontwerpen. Leonard. 't Zal ons. zo veel te aangenaafner zyn die te mogen hooren; Want zeekerlyk moet deze gefehiedenis reeds in de vroegfte oudheid zynen aanvang genomen hebben, wyl het kruid des velds, gelyk wy in het fcheppingverhaal leezen, het eerste voedzel van menfchen en beesten geweest is. Ernestus. Zo is 't. De voed engeneeskragt der kruiden wierdt den menfchcn, die in den aanvang des waerelds hun leeven meestal op het veld doorbragten, al vroeg bekend, en ff oor-  KRUIDKUNDE. 175 fpoorde hen tevens tot het onderzoek der planten en bloemen (Pbytcinthologia'), boven dat van alle andere dingen, voornaamelyk aan, en de Kruidkunde kwam welhaast in zo groot eene achting, dat men den uitvinderen vahzommige kruiden Goddelyke eere bewees; gelyk dan Bacchus den Wyngaard, Merctirhis het kruid moly en het wintergroen ,m hem 3/ercurialis genoemd , gezegd worden uitgevonden te hebben: voorts was de Cod Apolio onder de Heidenen mede beroemd, om dat hy een groot aantal kruiden uitgevonden heeft. De kruiden, welke by de Grieken voor algemeen geneezende (irènuku* van «■«> alles en «>r«*< geneezen)gehouden wierden,heeft men, na het gevoe len deezer fchrandereNatie, aan Esculapius en Hercules te dankenJ)eNympkeat)fZeeplto'men,bf Dodoümvs Plompen genoemd, zyn haaren naam aan eene Nymphe of Watergodinne Verfchuldigd. Chiron het Menschpaard, en Achilles zyn voedflerlihg, hebben mede veele planten uitgevonden, als onder anderen het Panacea Chironum, en het Duizendblad(Achillea), met welk kruid Thelephuss na de taal van Homerus, geneezen is, welke Tnehphus het Muurpeper (Thelephium) gevonden heeft. Dewyüfte Vorst onder de Hebreen, Salomon, heeft reeds zyne in de kruiden verkreegene kennis, van den Ceiberdï «LESLiNo. O der*  J7* KRUIDKUNDE. derboom tot aan den Hysjbop, te boek gefte'd gelykblykt uit i Kon. IV. vers 33;maar dit werk,' dat zeekerlyk een geheel zamenftel van Natuurlykt Historie zal geweest zyn , is niet tot ons gekomen; alhoewel zommige op goede gronden meenen , dat het geen Salomo* van de Kruidkunde te boek gefield heeft, enkel in Lofzangen beftean hebbe. De geleerde des Landes drukt zig, in het eerfte deel van zyne Hifloire Critique de la Philofophie, hierover in deezer voege uit. „ 'Er is nog eene by», zonderheid, die ik niet behoore over te Haan, „ en deeze is, dat de oudfte Werken in de j, Kruidkunde , niet dan gewyde Lofzangen >, geweest zyn, waar in men de kragten en „ geneezende eigenfehappen der Kruiden verj, haalde. Deeze Lofzangen wierden op eene „ plegtige wyze, zo wel aan den disch als „ by de offeranden gezongen, volgens het „ getuigenis van Plutarc hus in Sympof. „ Lib. vin. Zy waren boven al zeer gemeen „ onder de Perziaanen en onder deChaldeën, „ waar over men leezen kan Hyd e de Relig. „ Pa forum, en men kan met veel waarfchy„ nelykheid onderftellen, datdewyfe&W, s> ook op deeze wyze , alle de boomen en » planten bezongen hebbe. De Jooden, al„ hoewel een afgezonderd volk zynde, namen „ zeer  KRUID-KUNDE. 171 3, zeer gemakkelyk de geestneiging" en de gebruiken van hunne nabüuren aan. De na3, tuur zelve geleide de nienfchen tot de na3, volging, en tragt door een zo kort en be,, flisfend middel het eene Volk tot het an- dere te doen naderen. ■ Verfcheidenevoornaame mannen van de oudheid zyn voorts hng beroemd, door zig byzorider op de Kruidkunde te hebben toegelegd; als zynGentius, Koning van fllyriën, de vinder Van de Gentiaanbloem; Lyfimachus, Koning van Macedoni'èn, die van éeLyfimachus of IVederik; Artemifia, de Huisvrouw van Maufolus, Koning van Cariën, die van de Artemifia of Byvoet; Atpalus, Koning van Pergamus; ffuba, Koning van Mauritanië» ehz. maar boven allen is onder de Kruidkundige Vorsten beroemd Mithridates, Koning Van Pontus, die de kragt van het kruid fcordium of wat er look gevonden heeft, eri door zyn geneeskundig mengzel, na hemMithridaticum oiMithridaat geheeten, door de geheele waereld van ouds bekend is geweest. De beroemdfte geneeskundigen der oudheid als waren Hippocrates, Galenus, Avicenna, Averroes enz. die de krüiden na het Alphabethhunnèrnaamen befchreeven, waren mede alle kruidkundigen, en bereidden zelve de Medicynen, die zy hunte lyders voorfchreeven; wyl 'er ten dien tyde hog geene byzondere kruidmengers bekend O a wa-  ï78 KRUIDKUNDE. warea. heeft voor zynen Leerling Alexander mede twee boeken van de kruiden zaamgefteld, die mede niet méér voorhanden zyn: van zyn Leerling Theophrastus, die elke plant ftukswyze en verdeeld befchreef, zyn nog tien boeken van de planten voor handen en voegt men daar nog by de vyf boeken van Dwscorides, welke in de eerste Eeuw naa Chrhti geboorte het licht zagen, en het geen Phmus de oude,in zyne Natuurlyke Historie, van de kruiden gewaagt, dan heeft men reeds alles gezegd, watmen van de gefchiedems der Kruidkunde by de ouden, tot op de vyft-ende Eeuw,zeggen kan; want tot op deezen tyd duurde de nagt in deeze weetenfchap, beha!ven dat eenige Arabieren, als waren Avicenna, Averroes, Paracelfus enz. gelyk wy reeds gezegd hebben, de Kruidkunde, om dat zy d,e in hunne Geneeskunst niet ontbeeren konden, beöefenden. Petrus. In Jaatere tyden is zeekerlyk de Kruidkunde algemeen en fterker beöefend Ernestus. De eerste Schryver, welke in'dit vak, naa de heriïeliing der geleerdheid, aanmerking verdient, was Petrus Schbf\r die zynen Duitfchen Gezondheids Tuin , (Hortus Samtatis-) i„ 1485, met de afbeeldingen van 415 Planten vercierd, in het licht gaf, welke figuuren hy, op zyne Reizen naar Palestina, door  KRUIDKUNDE; j?9 door eenen Schilder, die met hem reisde, hadt doen afmaaien ; in het Jaar i^o gaf Ouo Brumfeh , te Straatsburg , zyn Kruidboek (Hetbarïus) mede mee plaaten, in het licht, en daar door wierdt de lust tot de Kruidkunde algemeen opgewekt ; men lag Kruidhoven •aan, en las over deeze Weetenfchap de ouden zo verre die gekomen waren : men verzamelde Kruidboeken, egter zonder orde of rang • fchikking waarteneemen , tot dat Andraas Cafaipinus de planten na hunne vrugtmaakmg(Fruaiflcatio) verdeelde; Casp. Bauhinus, gaf eenen naamlyst van hunne benaamingen ia het licht; Aug. Quirin. Rivinus bouwde zyne verdeeling op de regelmaatigheid en hec getal der bloembladen; en Jofeph Pitton de Toumefort grondde zyn flelzel op de geftalte der bloemen. In den Jaare r6i8 gaf de Nederlandfche Geneesheer en beroemde Kruidkundige Rembrand Dodoens (Rembertus Dodoneus) zyn Kruidboek in het licht, in hetr zelve de rangfehikking van Dioscorides vol. gende, en de kruiden, planten en bloemen na hunne gelykheid in gedaante en kragten verdeelende: deeze rangfehikking hieldt zo lang ftand, tot in 1737; de beroemde Carolus Linnens zyn ftelzel van mannelyke en vrouwelyke Planten gemeen maakte, en daaj: naa O 3 de  1S0 KRUIDKUNDE. de rangfehikking in de Kruidkunde bepaalde: zedert dien tyd zyn de kruidkundige Boeken zodanig in getal aangewasfen, dat men 'er thans, reeds over de drieduizend telt, zo die over de gefchiedenis der Planten (Hiftoria Plant aruni) in 't gemeen, als over de Kruiden van elk byzonder Land of enkele planten en over nieuw ontdekte gewasfen gefdireevea zyn. Leonard. Zyn 'er nog wel kruidkundigen % die mee de nieuwe rangfehikking van Linnens, niet te vreden zyn? Emesit/s. 'Er zyn nog weinigen, die de verdeeling van Paracelfits volgen; maar zy is zo. byzonder, dat men dezelve zonder eenig bygeloof niet omhelzen kan. Karei. Op welk eene wyze verdeelde Para,, celfus de Kruiden dan? Vader.' Ernestus. Paracelfus, Porto, Crollius en anderen meenden eene foort van zaïnenitemming en overeenkomst der teekening en beelding der Planten, met die van de leden des menfchelyken lighaams te ontdekken; maar deeze overeenkomsten en gelykenisfen zyn al te wild en al te onzeeker, zy berusten veel al minder in de natuur, dan in het hoofd van den, waarneemer, die de Vifionarisfen nabootst, die by het ondergaan derzonne, veldflagcn, moo-  KRUIDKUNDE. ,8, mooren-hoofden, tulbanden, en duizend dier. gelyke herzenfchimmen, in de lucht meenen te zien. Op dit eerste fchyngezigt hebben zy vervolgens een tweede gebouwd, en hebben zig ingebeeld, dat, gelyk men de ziel en het innerlyke van den mensch door zyne taal, gebaarden, wezenstrekken, en evenredigheden in deszelfs leden kan kennen, men ook alzo de verborgene kragten der planten en hunne uitwerkzelen op het menfchelyke lighaam , door de overéénkomst van hunne tekeningen uiterlyke gedaante konde doorgronden. Zy deunden op deezeP!antgedaanrefrunde(Phytophyjiognomid), en noemden dezelve de Plantfeekening (Signatura Plantarum), zy fchiften daar naa hunne Planten in zulke, welke de teekening van eenige deelen des menfchelyken kghaams;fcheenen tedraagen,in andere die naar eenige lighaamelyke gebreken zweemden; en weder in andere, welke eene volkome gelykenis, naar de beleedigende floffe in de ziekte hadden enz. enz. Kcmelh. En zyn 'er waarlyk nog geleerden, die dit gedroomde fldzel van Paracclfus volgen? Ernestus. o Ja. 'Er zyn nog genoeg aanhargcis van dit belagchelyke ftelzel. Zy neemen de bekwaame lieden, die eene redenlyker 0 4 leer.  i2? KRUIDKUND E. leerwyze uitgevonden hebben of opvolg enkel Naamfchryvers (Nomenclatore^, die de' planten niet dan alleen by naamen kennenmaar deeze antwoorden hen, „) dat men de Weetenfchappen niet verwarren moet , en dat de kennis van de kragten der Planten tot de Artzenykunde (Materia Medica) behoort, en bj dat het geheele ftelzel der Plantekening opouvasten grond gevestigd is, dat de teckenen,die zy in de Planten aan wyzen, nooit aan de kragten, die zy 'er van belooven, voldoen, en dat de oude gefchillen over de zuiverende, aantrekkende en verwerkende Kruiden, de allerdwaaste herzenfchimmen zyn. Petrus. Maar, Myn Heer! waar in beftaat dan de rangfehikking der laatere Kruidkusdigen ? Ernestus. Ik zal UI. hier van, zo veel in myn vermogen is, een duidelyk denkbeeld tragten te geeven. 't Is 'er dan op deeze wyze mede gelegen: Cefalpinus, Morifin,, Hermannus, Boerhave, Ray, Sloane, Amman-, RmnusmKnaut, Ruppius, Plmnier, Feville , Suxbaum, Dillen, Miehet, Magnole, Vaiüam, Schtucbzer , en boven allen de uitmuntende Tournefort, Haller , en Linnens , hebben een uitgebreider, volmaakter, veel natuurlyker, en veel redenlyker ftelzel uitgevonden 't *elke zy, gelyk ik reeds gezegd hebbe, de vrugc-  KRUIDKUNDE. iS3 vrugtmaakÏDg (Fructificatid) noemden, en dit ftelzel is het, 't welke wy, zo kort mogelyk is, thans beknopt zullen ontwikkelen. Leonard. Hier mede zal UEd. ons allen zeer veel dienst doen. Ernestus. Volgens het ftelzel der nieuwe Kruidkundigen beftaat het voorwerp en de groudflag der Kruidkunde In de geregelde verdeeling, en eene juiste benaamlng der Planten, volgens hunne geflagten en foorten. Deeze verdeeling leiden zy af van de vrugtmaaking , en de ,s-atuur zelve bewyst dat deeze voortteeling de grondflag der Kruidkunde is. Twee voornaame deelen behooren wezenlyk tot de vrugtmaaking, en deeze zyn de bloem en de vrugt: en deeze twee deelen zyn onderverdeeld in zeven foortelyke deelen, op deeze wyze: i. De Bloem , die gevormd is uit j. Den kelk ^calyx), welke zamengefteld is uithetontvangvat CReceptaculam) den fchors of bm (Cortex; het bindzel {liga. mentum), het zaad, (Seinen of Ovum Plantce) hec zaadhuis (capfuld) en het dekzel of hoed jen (Capitulum). 2. Den kroon, (Corona) die zamengefteld is uit het blad, de bloem, en de honïgka • mer (nectqrium). 3. De draadjes of helmftyltjes (Stamind), die zamengefteld zyn uit de helmpjens O 5 en  184 KRUIDKUNDE. en kruintjes CJnthera, apex) die met het ftuifzaad (Pollen') bezet zyn. 4-De dampers (Piftilla) die zamengefteld zyn uit de punt of naald, en de bloemmerken (Stigma). II. De Vrugr, die gevormd is door $. Het zaadhuisje < Pericarpium), 't welk zamengefteld is uit het klokhuis en den basï van alle pluk- vrugten ,nooten, olyven, appelen , en van den pynappel. 6. De zaaden, die zamengefteld zyn uit het zaadgraan, den kroon en het loof of lommer. 7. Het ontvangvat (Receptaculum)sdat drie- foortig is, voor de bloem, voor de vrugt, en voor de deelen, welke tot de vrugtmaaking dienen. Zie alle deeze voómaame deelen der Planten in deeze teekcning, welke ik tot UI. gebruik gefchetst hebbe. Petrus. Wat gebruik maaken de Kruidkundigen van deeze verdeeling? AfynHcerl Ert,estus. Wy zien uit dezelve, dat het voornaame voorwerp in de planten de vrugtmaaking is; in de vrugtmaaking, de bloem en de vrugt; in de vrugt, het graan of zaad; in de bloem, de draadjes (Stamina), en de Stamper (Pifiilhm); in de Stamina, de Antluraien in den Stamper, de Stigma^.. Alle  KRUIDKUNDE. 185 Ie de groote hedendaagfchc Kruidkundigen komen overeen, dat de Antkera en Stigmata de twee kunnen of fexen der planten uïtmaaken. De Anthene vormen de teeldeelen der mannelyke planten , en de vrugtmaaking gefchiedt, wanneer deeze hun bevrugtend fluifmeeI(Pö//£?//) in de Stigmata, dat de vrouwelyke teeldeelen der planten zyn . overbrengen. Hier uit volgt, dat de bloemen, die alleen Antheree hebben, mannelyk , zy die alleen Stigmata bezitten, vromrelyk; en zy die van beide voorzien zyn ftweeflagtig (Hennnphrodita:) genoemd worden. De Plant dan, die niet dan mannelyke bloemen draagt, wordt mannelyli, die niet dan vrouwelyke bloemen draagt, vrouwelyk, en die vaa beide kunnen voorzien is, twee' flagti? (Androgyne en ook llennaphrodita) ge« noemd, en eindelyk die regelmaatigebloemen ven beide kunnen draagt, en ook tevens tweeflagtige bloemen, wordt gemengd (Mixta) geheecen. Komelis. En daarna wordt de rangfehikking dan gemaakt? Ernestus. Ja, volgens dit grondbeginzel verdeden de hedendaagfche Kruidkundigen alle de planten in verfcheidcue foorten, cn fchikken eiken in den rang, die hem toekomt, al naar dat zy 'er de verëischte hoedanigheden in vinden, het zy door de eenvoudige be- fckou-  1^6 KRUIDKUNDE fchouwing op het oog, het zy door behulp van een Vergrootglas of Microscopium. Deeze rangen nu worden gegrond op de verfcheklene wyze van zamcnpaaring, diezy in de verfcbillende planten ontdekken, van waar de rangen der een, twee, drie, vier, en vyf manflagtige, (Monandria, Diandria, Triandria Tetrandua en Pentandrfa) enz. dus genoemd naar het getal der helmftyltjes, waar mede zy voorzien zyn, ontfhan, gelyk ik Ul. dezelve op de nevensliggende tekening vertoone, en 'er eene aanwyzende verklaaring bygevoegd hebbe. Leonard. Wanneer dan eerst de rangfehikking wel bepaald is, wordt de Kruidkunde ongelyk gemakkelyker gemaakt, en my dunkt, dat ze dan zo veele zwaarigheden niet bevat. Emestus. 't Is wel waar, dat de rangfehikking veel lichts en gemaks aan de Kruidkunde toebrengt; maar ik heb Ui. ook nog de moeijelykheden, die 'er buiten dat in dezelve overblyven, nog niet aangeweezen, Leonard. Welke moeijelykheden fchieteu 'cr dan nog over? Emestus. De benaamingen van elke bloem, kruid, heester, boom, en plant, verfchaifen nog eene zeer groote en moeijelyke fludie voor oen Kruidkundigen; want vooreerst, draagt dezelfde plant niet altyd denzelfden naam, in alle  KRUIDKUNDE. 187 alle landen, enten tweeden hebbende hedendaagfche Kruidkundigen verfcheide naamen, die de ouden aan de planten gegeeven hadden , veranderd, 't welk een gevaarlyke hinderpaal in deeze weetenfchap verwekt, wegens de verwarring, die het in dezelve veröorzaakt. Deze onderfcheidene, zo oude als nieuwe, benaamingen maaken de kennis der Griekfche en Latynfche taaien onvermydelyk voor den Kruidkundigen. Karei. Valt'er niet nog méér over de Kruidkunde aantemerken? Ernestus. Nog oneindig veel; maar dat kan niet dan door de beoefening derzelve geleerd worden. Ik zal hier egter nog een woord over de algemeene eigenfchappen en kragten der planten, alhoewel dit niet rcgtfèreeks tot de Kruidkunde, maar eigenlyk meêr tot deArtzenykunde behoort, by voegen. De Kruidkundigen hebben opgemerkt, dat men door de uiterlyke zinnen de kragten der kruiden kennen kan, te weeten, 1) door den [maak: de zoete planten zyn voedende; de vette verzagtende; de zoute, opwekkende; de zuure verfrisfchende; defcherpe, zamentrekkende; de bittere alcalisck; de prikkelende, bytende; de walgelyke, vergiftig, n) door den reuk hebben zy ontdekt, dat de aangenaame heilzaam zyn;  188 KRUIDKUNDE. 2yn; de zoete, hartverfter kende; de kruidige, ontbindende; die naar den bok rieken, aanprikkelend ; de onaangenaame, verdagt; de tvalgelyke, vergiftig. 3) door de kleur hebben zy waargenomen, dat de roode altyd eene fcherpte en zuur aanduidt; en dat, wanneer een plant naar den geelen trekt, helder enon* ■aangenaam voor 't gezigt is, die altyd voor verdagt gehouden moet worden. Leonard. Gy fpreekt van de rangfehikking en verdeeling der planten in 't algemeen; maar, Myn Heer! zyn 'er geene Kruidkundigen geweest, welke gepoogd hebben, de Bloemen in rangen te verdeelen? Ernestus. o ja. Tournefort heeft niet weinig moeite daar toe aangewend, en is in zo verre gelukkig geflaagd,dat zyne rangverdeeling alom veel goedkeurings verworven hcefc. Karei. Hoe verdeelde deeze Kruidkundige de bloemen dan? Vader! Ernestus. Hy verdeelde het geheele Bloeinenryk in vyftien clasfen, welke hy op dd naavolgehde wyze fchifte, by voorbeeld: De eerste clasle noemt hy deels blokvormige± als welke de gedaante van eene klok hebben j gelyk 't klokjeskruid (Campanula . en de lelie der dalen (Lilium Convallium); deels fchotelvorittige, die zig zo wyd openen als een fchotel of kom. Dé  KRUIDKUNDE, 180 De andere, als tyns tweede clasfe, geeft hy den naam van tregtervormige, of van fierrevormige, als welker eerste beneden rietachtig zyn , en boven naar de proeffchaalen of fcbenkborden zweemen, waarop men de drinkbekers overreikt, en wier laatfte de figuureener flerre hebben ; tot deeze clasfe behooren de Tabaksbloemen, de Beerendoren, de Bernagie, en de Spaanfche Peper. In de derde clasfe brengt hy de èênbladige van ongeregeldegeftalte, Welke naar eene kap met ongelyke flippen, of naar een gemaskerd aangezigt zweemen, by voorbeeld de kalfsvoet (arum), 't vingerhoedskruid (digitalis'), en de oogentroost (Euphragia of Euphrofyne.) In de vierde plaatst hy de èénblads lippenvormige bloemen, welke van agteren als riet, en van vooren in éón of in twee lippen eindigen, gelyk de Salie, Rosmaryn, Melisfe enz. In de vyfde, de veelblads kruisvormige, die uit vier kruiswyze flaande blaadjens beflaan, hoedanig de bloemen van Lepelbladen (Cochlearia) Herders-tasch (Burfa of Pera paftoris) Kool enz. In de zesde, de veelblads Roosvormige, wélke naafnelyk zamengefteld zyn uit veele rondsom in de rondte ftaande bladen, gelyk de Pasfiebloemen, Peönieroozen enz. In  193 KRUIDKUNDE. In de zevende, de roosvormige, wier deelen de gedaante van een zonne- of regenfeherrft hebben, by voorbeeld, de Bloemen van Venkel, Angelika en Lavas (Leviflicttm of Smyr* nieumf) In de achtfle, de veelblads angeliervormigc bloemen, als welke met de angelieren of Tests bloemen, die men in de Tuinen heeft, in gedaante overeenkomen. In de negende , de lelyvormige, zodanige zyn, by voorbeeld, de Tulpen, Keizerskroonen , en dergelyke. In de tiende , de veelbladige uit óngelyke deelen zaamgezet, welke niet ongelyk zyn aan een vliegend kapellecjen: dus zyn de bloemen der Boonen, Erwten, Wikken enz. In de elfde, brengt hy de bloemen, welke uit verfcheidene geheel ongeregeld» Bladen beftaan, gelyk de Violieren, Ridderfpooren en Balfeminen. In de twaalfde, zulke, die veel kleine digt* ftamde pypagtige bloempjens uitmaaken, hoedanig de Distelbloemen, Koonibloemen enz. Jn de dertiende, de halfpypvormige, gelyk de bloemen van 't adderkruid (Scorzonera) en van den Suikerei-wortel (Chichorhnn). In de veertiende, de geftraalde of ftraalvor. nnge, wier bladen gefchikt in 't ronde daan, als  KRIIIDK U'N t> E. m als zoo veele uit het middenpunt voortfchietende ftraalen,gelyk \ Jacobskruid (Jacobed) het Geit en'kr uit (Galega), anders Gems wortel geheecen, en dergelyke. In de vyftiende clasfe eindelyk brengt de gemelde Sehryver alle, wier Bloemen niet ü't bloeizeI,maar enkel uit dunne hairtjes of Hengeltjes geformeerd worden, fchoon deeze laatfté niet zoo zeer onder de Bloemen, als wel onder de Veldvrugtenj gelyk Tarw, Garst, Haver enz. te tellen zyn, en by gevolg hier niet bigenlyk behooren. Petrus. Op welk eene wyze wordt de ftudië in de Kruidkunde best voortgezet? Ernestus. Zy, die hunne kennis in deeze Weetenfchap verder willen uitbreiden, kunnen met voordeel de Kruidkundige Werken \an den beroemden Boerhaave, de Inftitutiones Herbaria van Tournefort, de grondbeginzelen der Kruidkunde van Linnens, en verfcheidece Uitmuntende Werken in deezen rang naflaan; vöorts moeten zy de Prenten en affchilderingen der Planten, die dagelyks voor» Jcomen, beftudeeren; de verzamelingen van gedroogde fcnwél bewaarde planten en bloemen, bekend onder den naam van leevende Kruidboeken Qderbarii vivt). dagelyks in handen hebben, en zo een Herbarius vivus zeiven verzamelen i »ERDE AFDSfcllNOi ^ 00&  rp2 KR UI DIÜNDÉ. öofc Zo veel hen doenlyk is, de Kruidtuinen CHorti Medici), welke men in alle landen en m elke voornaame Had aantreft, bezoeken • want de naarvorfchingen,diemen zelve dagelyks' doet, en de moeite, die men zig zeiven geeft volmaaken den Kruidkundigen in die Wee' tenfchap, zo verre die voor volmaaktheid vatbaar is, . o P  KRUIDKUNDE. io Ln n« d.5i PJT' Va" eene Schillende ge" daante bevonden te zyn, het fpreidt veerkrag■ge deeltjes van zig, die de bloemen bevrug.' i ytaartje in de bloemen : bevattende '3' ''C"stfn%: t. Ey"a°t cc'™° bhemme-k ou het vrugtbeginxel vast fUW *«*"fcyl wordt delrugfbaUaaking^ bhemmerk (Stigma^ Pl. n. fLr i j .„ fis- 4. cc. zynde het uit. of boveneinde beteert;., e. e0 ^ vtouwelyk deel der v. liet  KRUIDKUNDE. rgg V, Het ZAADHUIS, ZAAD VLIES c^Pericarpium) is een Vaatje, waar in de Zaaden groeijen, en hunne volmaaktheid verkrygen* 16. Vet Zaadkapzel (CapfulO) PI. II. fig. 5. f. 7. is het inwendige of Zaadhuis, waarin het Zaad, 't zy in één of in verfcheidene vakken, opgefiooten is. De Kapzelfchil (Valvula Pericarpit) Pl. II. fig. 6. a. deeze kan beftaan uit ééne fchil (Pertcarpium univalve) of uit iweeU/ivalve) drie (trivalvé) enz. Met middenfchot (Disfepimentum) Pl. II. fig. 5. b. is een fchot,dat de Zaadhuizeu in verfcheidene vakken deelt. De As (Columella, Columen,axi%) Pl. II. f}g. 5. c. is een Pylaartje, dat de fchei-vliezen der Zaadhuisjes veréénigt. liet Celletje {Loculamentum, Cellula) Pl. II. fig. 5. d. wordt genoemd de inwendige holligheid derZaadkapzels. 17. De llaauw (Siliqua) Pl. II. fig. 8. a. b. c. is een tweefchillig Zaadhuis, waar in deZsaden aan beide de naaden vast zyn, en doorgaans het één om het ander liggen, in tegenitelli'ng van eene peulvrugt. 18. De Peul (Legumen) Pl. II. fig.9. aa. is eene tweefchjllige Vrugt of het Zaadhuis van zommige planten, waar iq de Zaaden alle aan eene zyde vast zyn, als in Erten, Booticn, enz. ^9. De Utilfe ( Conceptaculum) Pl. II. fig. 10. is een éénfchillig Zaadhuis, op de wyze als eene Peul, dat maar op eene zyde in de lengte opfpringt, en waar aan 'tZaad niet vast, maar aan eene byzondere bewaarplaats van binnen |ehegt is, gelyk in de Baljammen, enz. P5 10. Dt  s&a KRUI D K U N D Ë. SO. Steenvrugt (Drapa) Pi U. fijr. 1ua h danig eene vrugt, die een noot bb, of Zaadleer* van bimien beeft; gelyk de Prvimtn, Kerzen, Amandelen, enz. 21. De Appel rPem,m) Pl. II. fig. ,,. is een vleeziZaadhuis a., dat van binnen een Zaadk'Dzel Vb. met verfcheide Zaaden heeft, gelyk de Appelen, toert», Kalabaifcn, enz. £2 De Brz-e (Bacca) Pl Il.fig.ij. is eene vleezige of wei urooge Vrugt, die verfcheidene , za^ko/rfls a. binnen of buiten op' 't vleesch b ■vat . gelyk by voorbeeld de Di uiven, Aaltettm, Aardbeziën, enz. 93. De krgel of' Schubvrugt rSfobilus) Pl. J fi.r *o«rt genociad het badhuis van «umnJS 1'iantcn, uit een AW/V (.Amentumy, VI liet ZA AD (Om», 0i*w p/^, is dat d , de,- i lant, 1 w elk de begin/els wneenenieuwe Punt bevat, en door'r Stuifmeel reevendi-* SZ Maakt :s, zynde van zeer veelerlei gedwto ten." =4. *t Eigenlyk zo genoemd Zaad C&««ö, a. Zaadfpruitjt, Zaadlx-ghnelX&ortuhtnï) h het Spruitje liinpen 't Zaad, 't wejk de begin? zeis van eene nieuwe plant bevat. Plutmtje (Plumuïa} is het fchubuchtig gedeel- te van het Zaadfpnmje, dst opwaartsgroeit. Zaaawv-tfhjt (Rofiellum) is het gedeelte van"' hei Zaadipruitje dat benedenwaarts groeit. b. &r Zaadlobben (Cotfleüon, j«,»/„V) z; a de loboen desZaads.die het zaadlpruitje d«kk«fj, en 't ^Ive door haare waterge** en oljcsehtige deelen,. die ze bevatie», voeden eu onderhollen, tot den tyd van erce gevaegelyke ühipr'uiijng toe. c. De  KRUIDKUNDE, lox C- De Zaadvlek (Hilum) is het uitwendige lidteeken aan een Zaad, 't welk door de vasthegting in de vrugt ontftaat, by voorbeeld in Ei ten, Boonen, enz. d. De Zaadfchil (AriUui) de buitenfte vliesachti¬ ge ïclul van het Zaad. e. Het Zaadkroontje (Coronula Seminis) is het vliesachtig kelkje, dat op zommige Zaaden zit, waardoor ze ligtelyk door den wind verftrooid worden. liet Stuifwol (Pappus) pl H. fig. 14. met een gepend en gebaard kroontje a. b. op een opgerigt Stvltje (Stipes) c. d. 't welke het Stuifwol en Zaad ophoudt. f. hit Zaadv Hesje (A/a), zynde een dunenvleu- gelachtig vliesje van zonimiae Zaaden, by voorbeeld van den Berk- en Denneboom enz. 25. De Niot(Nux), daar door verftaat men zodanige vrille, die in een harden of fteenachtigen fchel eenen kern of pit bevat, by voorbeeld, eene llaazcnoot enz. 26- Het Moszaad (Propago) in den Jaare 175» doo» Limixus ontdekt. VÏI, Het ONTVANGVAT (Receptaculum, Placenta, Sedes) is het bovenfte deel des Steels, of de voetfteun (ba/is), waarop de deelen welke tot de Pi ugimaaking behooren, vastgehegt zyn. 3". liet eigentlyk Ontvengyat: het Ontvangvat der P'rugtmaakivg, gemeen aan bloem en vrugt. ——-—■ der bloem, de grond, waarop de deelen der bloem eehegt zyn. der vrugt, de grond,waarop de vrugt gehegt is. \. ■ ■ des zaads, de grond, waarop de Zaaden in het Zaadhuis gehegt zyn, Pl. II. fig. 7. 28. Ge-  2oï KRUIDKUNDE. 28. Gemen Ontvangvat (Receptacuium Commune) dat veel bloemen zodanig bevat, dat 'er, wanneer er eenige uitgenomen wierden , eeneon. regelmaaugheid veroorzaakt zoude worden, •i i- lig, 15. a. Het Kaf rpaied) de dunne vüesjes, waar door dp bloemen in de bewaarplaats der zaaienfi t klommen van een gefcheiden worden. Pi. I. fig. ,5. k so. De Kroont) esbloem (JJmbettd) is een bloemtros waar aan de bloemlteelen uit één punt voort! komen, en zig kroonsgewyze verfpreiden, dezelve is tweeërlei, Pl. I. fig. 1. a. de Enkele {Simplex) die niet verdeeld zyn. b, de Zaamgeftelde (Conmftta) , welker bloem- draagen. °P ^ [°P kroonbI°e™jes Jlgemeene, die andere kroontjes op derzelver toppen draagen aa. Byzondere, die van de algemeene voortkooïnen bb. 30. De lloeitrtt (Cyma)'U een bloemtros, waar aan de eerde Bloemlteelen uit één Punt, maar de gedeeltelyke Steelen ongeregeld en vei. flrooid voortkomen, gelyk de Vlier, JVater. vlier, enz. (Sambucus, Ópulus Sec.) 31. De hooMocm (Sfiadix) Pl. I. fig. 4 is 20l1an; eene bloem , als uit de Bloeihoot (.Spatka) fi» « voortkomt. 6 0 De geheele BloerrUFlos) Pl. I. fig. 17.beftaat in*, de Eyerftok (Germen). b. de Styl (Stylus), c het Bloemmerk (.Stigma}, d. de Draaden (Ftlamentf. e. de Heintjes (Anthere). f. de bloembladen (PetaJa), RANG  KRUIDKUNDE. ac$ RANG EN BENAAMINGEN DER PLANTEN» VOLGENS HUNNE HELMSTYLEN, Pl. III. Fig. i. Eénhelmflylirre (Mnnandria} niet één Ham* perrje (Monogynia). 2. Tweehelmftylige (Diandria) met één ftam» pertje (Monógynia). • 3. Driehelrhftylige(7>7/ïK(/«/7)met twee ftampeftjes (Digynia) grasplanten. ——4. Vierhelmltylige (Teirandria) met één llarrjpertje (Monógynia). 5. Vyf helmftyligé (Pentandrid) met één ftam- percje (Monógynia). fj. Zeshelmftylige {Ilexandria) met één ftaiH. pertje (Monojynia). —— 7. Zevenhelmftyüge (Heptandria) met één ftam- pertje (Monógynia). —— 8. Agthelmftylige (Ocïandria) met twee ftam- pertjes (.Digynia') Beukeboom (Saxifraga.} — 9. Negenhelmftylige (Enneandria) met zé* Itampertjes (llexagynia) Rietgras (Butomuï) , 10. Tienhelmftylige (Decandria) met twee ftam- pertjes (Digynia) Rozeraaryn (Dianthui>* «wtli Twaalf helmflylige (Dodecandria) met twaalf itampertjes (Dodecagynia) Huislook Cto/»pervivutn). —12. Veelhelmftylige, die aan den kelk vast zyu (Icofandria) met één ftampertje(Mj«ö£;y«/V/) *t Kerzenbloeizel (Cerafus). *~-~i3. Veel helmflylige, die niet aan de kelk vast zyn (Polyandna) met één ftampertje (Monogyniaj de Kappers (Capparis). «—14. Met twee verlengde helmftylrj es (Didynamid) die naakt Zaad draagen (Gymnofperma). 4—15. Met vier verlengde he\m{lyh\es(Tetradynamia) Haauwdragende Blaaten (Sidquofax Fig. 16.  &04 KRUIDKUNDE. Fig. 16. Met in één lighaam zaamgegroeide helni ftyltjes (Monadelphia) veelbioemige cp0'. lyandria), •— 17. Met twee rolvormige zaamgegroeide helmltyltjes (Diadelpkia) tien helmflylige (De„ candria). *— ït. Met in verfcheidene lighamen zaamgegroeide draadjes rPoiyadelphia) veelbioemige (Polyandria) de Citroen (titrui). 19. Met rolwyze zamengegroeide helmflyltjes (Syfigenefia). <— 20. Wier helmflyltjes aan 't ftampertie gegroeid zyn (Gynandria). meest befchaafde Landen van Europa is de ge-, woonte ingevoerd,dat het voornaamlk Collegi© van Geneesheeren, by ontbét Collegium Pharmaccutlcum of Apothcekers Gild, een algemeeu yoorfchrift {Receptorium^ uitgeeft, van alle de. droguen, cnke'e en zaamgefiekle Geneesmiddelen (Compofi'tiën), die de in het gilde aangenomens Apothecars in hunnewinkelsmoeten in gereedheid houden. Ingevolge van dit voorfchrife $ t 4»  338 KRUIDMENGKUNDE. Argentum, Luna. Zilver. - • - vivum > Hydrargyrus, Mercurius. ' ^ Kwikzilver. - q Arftnicum. Rottenkruid. . o o ^ Auripigmentum. Piment, Operemeut .Goudverf. ^ Aurum, Sol. Goud. - ^ Balneum. Een bad. • . arenofum. Een'zandbad. _ — ■ Merite,—ma fis. Een waterbad. MJ roris , — vaporis. Een dampbad. "^3 Borax, Goudlym. . . Jfiêh CM*. Kalk. . - . c 1 ■ wVa. Ongebluste kalk. - ^ y Camphora, Caphura. Kamfer. Cancer. Een kreeft. - . Gj/>«f mortuum De doodenkop. . q Carbones, Prunce. Kooien. » ^ Chalybs, Ferrum, Mars. Yzcr, Staal. ^ Cineres. Asch. ... ^ clavellati. Potiisch. - rj y Cinnabaris. Vermiliöen. • Circulare. Omloopen,Gefiadigkooken. <§ Cochleare. Een lepel vol. - Colare, Filtrare.- Doorzygen. - ^ Concentrare. Kragtiger maaken. © Corallia. Koraalen. . j o-o-ö Cornu cervi. 'Hertshoorn. . CG ' ustum. Gebrand'hertshoorn, CCXI Cribrare. Ziften. . . ' ^ Cr ai  KRUIDMENGKUNDE. i& £rocusMartis.Y%eT-Mvam,Bloem van yzer 6 Ventris. Koper • fafiraan, Bloem van koper. - - ®^ Crucibulum. Een fmeltkroes. - *Hw Cucurbita, Een kolf. - - U & Cum calcevivdparatus. Met kalk bereid. C«w /ow. In zyn geheel. - C.t. Defliilare. Overhaalen. - Detur. Geef het. - ^ Dies. Een dag. ... jb/éf kw. Dag en ragt. Drachma. Een vierde loods , eengrosje* Draco. Een draak. - - , Evaporare, Exhaiare. Uitdampen, Verkooken. ^ Exprimere. Uitdrukken, Uitperzen. Fasciculus. Een bosje. - - ^sf* Fiat,Fiantt Dat het worde. * Ftxus. vast. - ^ Flores. Blo,?men. - - " daciés Maria. Mariën-glas,Vrouwen- glas. v Gemini. Tweelingen, Beiden. Granum. Een grein. - - 9K Gummi. Gom. ... Gutta. F. en droppel. - • jft- Verba. Een kruid. - - Hó. ïltra. Een uur. ... ^,X,2 ïgnis. Vuur. ... . rota>—r v^er/V.lüenomlcopcndvuur. © Jupiter , Stu nnum. Tin. ^ Z,?/>«. Een fteen.| - - ei S % Leö.  24© KRUIDMENGKUNDE. J eb'. Een leeuw. - . ^ Libra, Bildnx. Eene fchaal. . JL , Pondo. Een pond. - Limatura Mortis. Yzer-vylzel.1 5 Manipuhis. Eene handvol. . Man'sca H/ppocratis, Een doorzyg-lap. ^ Masfa pilularis. Pillenklomp. - -jvp itf.i* .Spiritus. Geest. - . ffi-nvini. Brandewyn. - ' alcoholifatus. Allerzuiverfte brandewyn. - - v\ ' reclificatus. Overgehaalde brandewyn. - Stratum fuperftratum. Laag op laag. J.P.S. Sublimare. Opheffen. . - -rv. Sulphur. Zwavel. . ^ Taicum. Talk. - Tartarus. Wynfteen. » r-j Taurinus. Van een flier. . /> . Terra. Aarde. er Tinctura. Trekzel. - . ^ Tut ia. Oogniet . . - ® $ Uttcia. Eene once.Tvvee lood. \ % Vrina. Pis. - . \ J j Pina fectio. Eene aderlaating, . " v^ Firgineiis. Ongepynd, Onvervalscht. mUp, Firide aris, arugo. Spaansch groen. ff* Fitriolum. Koperrood. . j-* Vitrum. Glas. - . ®* Volatile. Vlug. . _ rrr- F " X) . A Wtsmuthum. Bismuth, Marca/iet. ^ Ziiicum. Ziuk. z o p  KRUIDMENGKUNDE. 34I OP DE KRUIDMENGKUNDE. Eêrtyds wierdt het by de alöuden Voor een toverkunst gehouden, Als de zieke wierdt herfteld, En verlost van 't fcherp geweld Der inwendig woênde kwaaien, Die de Levenszon doen daalen, En dat flegts door eenig kruid; Zaamverinengd, by 't fchel geluid Der gewaande toverzangen. Thans wordt dit gebruik vervangen Door het kundige verftand, Dat uit Ertzen, Kruid en Plant, En veele andere Artzenyen, Medicynen kan bereiën, En al 't geen dat, zaamvertaengd, De gezondheid wederbrengt; Dus vindt men in de Apochtekea, Tegen allerlei gebreken, Eenig heilzaam onderftand, Te allen tyde by de hand. Doch zy, die 't gemeen gelooven, Denken, dat dit kooken, ftooven, S 4 En  ■fyf KRUIDMENGKUNDE, En vermengen, vaak gefchiedt, Om het geld en anders niet; Dat men ook de vuilfte zaaken, Daar tot Medicyn kan maaken, i Geevend meenig Pad of Spin, Den onnooflen Lyder in. Die zo deukt is zeer bedrcogen; Want het is een vuile loogen, ' Dat de Aptheek en zyne fchat Zulk een Mengelmoes bevat: Daar voor zorgen onze wetten, Die een juisten regel zetten, i Op elk zoort van Medicyn, Dat in de Apotheek moet zyn. ELF-  243 ELFDE SAMENSPRAAK. OVER. DE HEEL- EN VERLOSKUNDE, (Chirmgia et ars obftetricia.y INHOUD. Naamsoorjprong. Oudheid der Heelkunde. Bipaaling derzelve. Verdeeling in vier deelen. Middelen tot het befiudeeren deezer kunst. • Welke hulpweetenfchappen tot dezelve noodig zyn. Verloskunde , hoe gewigtig dezelve is, en op welke eene wyze die onderweezen wordt. rP Ernestus. -1- ot hier toe hebben wy ons nog bezig gehouden met de weetenfchappen, die tot de geneezing der inërlyke kwaaien en gebreken des menfchelyken lighaams dienftig zyn. Thans zullen wy overgaan tot die, welke de uiterlyke ongemakken herftelt. Komelis. Is dat niet de Chirurgie'? myn Heer! Ernestus. Regt. Met eene Hollandfche be. naaming Heelkunst, en in't Latyn" Chirurgia genoemd, S 5  244 ' HEEL- ej, Petrus. Deeze Latynfche naam zal zeeker Iyk mede van Griekfchcn afkomst zyn? Ernestus. Ongetwyfeld; zy js zamengefteld uit de woorden Cheir (») hand en ergon ( werk, als of men zeide Handwerkkunst, wyl hetin de Praciyk deezer weetenfchap, i„ tegenfteUing van die der Geneeskunde, meest op de bekwaamheid der handen aankomt. Leonard. Is de Heelkunst niet ééne der oudfte Geneeskundige weetenfchappen V Ernestus. Men zoude dezelve gerustelyk voorde oudfte derzelve kunnen houden; wyl zyzooud is, als het ftryden en de wonden; en de wondartzen waren dus waarfchynelyk de eerfte Geneesheeren. In vervolg van tyden en by den aanwasfch der ontleedkundige kennis ontftondt daar een byzondere tak van weetenfchap uit. Zo verre wy zelfs het oog in de" fabel-eeuwen kunnen liaan, vinden wy onder de eerfte Griekfche wondartzen eenen Chiron Achjlles, Mseaiaplm en P