CATECHISMUS der WEETENSCHAPPEN, SCHOONE KUNSTEN e n FRAAIJE LETTEREN, Uit verfcheidene beroemde Schryveren en inzonderheid volgens de fchets van den beroemden Baron van Bielfeld famengefteld. M E T P L A AT E N. Vyfdb Stuk. In&QÜi discant & ament meminisfe peritu Te AMSTERDAM, By AREND FOKKE Simonsz» MDCCLXXXVIII.  Quantum ejl, quod Scimusl O Quantum, quod Nefcimus!  VOORBERICHT hier geagtte Leezer! het vyfde Stutc des Catechismus, waarmeede Gy ook de Tytels en verdere benoodigdheeden ontfangt, om de voorige reeds uitgegeevcne vier Stuiken, met dit, tot twee Deelen, welker eerfie de Weetenfchappen van den Geest, en het tweede die des Vernufts inhouden, te laaien inbinden, zullende de nu nog volgende twee Stukken, die reeds onder de pers zynf agter een volgen en zamen tot een derde Deel gebragt worden, gelyk in het Voorbericht des eerjlen Deels is belooft. Dit derde Deel zal de Historifche Weetenfchappen, of die welke het Geheugen inzonderheid bezig houden, bevatten en daar meede zal het geheele W°.rk tp zig zeiven yolleedig zyn. Dog men zal, * wyl  II VOORBERICHT. wyl in een zo omflagtige onderneeming, Wel iets aan de aandagt ontfnapt, of verkeerd, gefield, kan zyn, wanneer het Werk compleet zal weezen, nog eenige geringe naa. leezingen, behelzende eenige kleine verbet, teringen en vermeerderingen, in één Stukje bevatten , waartoe wy ten deele reeds in fiaat gefield zyn en nog verder hopen in fiaat gefield te worden, door de kundige aanmerkingen en vermeerderingen van zommige onzer Kunstvrienden. De onrustige Tydsomfiandigheeden, gevoegd by den traagen voortgang in het graveeren der Plaaten zyn oorzaak geweest, dat dit Stuk eenigen iyd langer dan de andere agterwegen ge- èleeven is. Wy hoopen met de nog volgende -twee laatfie Stukken Spoediger voorttekomen, immers byaldien dit Land eenmaal weder met-eene voorfpoedige rust, de voedfier der Geleerdheid en des Koophandels gezegend worde, het geen wy alle deszelfs Inwooneren van gantfeher harte toe. wenfehen.  NEGENDE SAMENSPRAAK. over de Schilderkunst, ( Piclura.) INHOUD. Waarin de Schilder- en Dichtkunst overeen/temmen, Poëfie dn Schilderkunst. De Schilderkunst beftaat in tien voornaame deelen, als zynde de uitvinding ; Dichterlyke Samen(lelling; Schikking, (^ordonnantie^) de waarneeming des gebruiks} (Coflume)de groeping der Beelden; de Teekening ;de Plooyen en Kleedingen; het Coloriet; het Licht en Bruin en de uitdrukking der Hartstochten. Beknopte gefchiedenis der Schilderkunst; negentien foorten van Schilderflukken. Vereischten der zogenoemde bejtanddeelen der Schilderkunst; eenige regelen voor het Pourtrait- Landfchap- Tooneelen Cieraadfcbilderen. Negen voornaame zvyzen van Schilderen. Hoe de ouden gefchilderd hebben, Lyst van eenige Kunstwoorden in de Schilderkunst gebruïkelyk- Kornelis. VY7 y hebben in ons laatstgehou* * den avondgefprek , onzen tyd ruim noodig gehad ; dat is de oorzaak, T 4 Mya  Z76 SCHILDERKUNST. Myn Heer! dat wy U Ed. wat vroeger dan na gewoonte bezoeken; want wy denken dat het vzk der fchoone kunften wel meer drukke avonden opleeveren zal. Ernestus. Gyl. doet zeer wel: ik had vergeeten UI. by onze laatfte byeenkomst te verzoeken, den tyd onzer Lesfen een weinig te vervroegen , althans deezen avond; want 'er valt nog al wat van de S.bilderkunst te zeggen. Leonard. Zullen wy dan nu over de Schilderkunst handelen ? Ernestus. De ruuwe fchets der Theorie van deeze uitmuntende Kunst zal ons deezen avond beezig houden. Petrus. Ik zal deeze les met het grootfte genoegen bywoonen , daar ik voornecmens ben, my aan deeze Kunst over te geeven- Karei. Vader ! is de Tneorie der Schilderkunst niet dezelfde met die der Dichtkunde, op weinige uitzonderingen na'? Horatius zegt immers: Ut Piclura , Poëfis erit. De Dichtkunst zal gelyk aan de Schilderkunst zyn. Ernestus 't Is waar de Venufynfcbe Dichter zegt dat in zvne Dichtkunst; maar hy laat 'er op volgen, waar in deeze gelykheid plaats heeft; niet over het geheel in de gantfche Theorie van beide deeze Kunften; maar alken ia  SCHILDERKUNST. ü?7 in de byzondere aarten van Dicht- en Schüderftukken, zyne woorden luiden in derzelver verband aldus: Ut piclura, poëfis erit, quce, fipropius fles, Te capict magis: & qucedam fi lor.gius abftes. Hes: amat obfeurum: volet bac fub luce vidcri: Judicis argutum qiue nonformidat acumen, Haamsaangev/eezen zyn, en derzelver ftudie kan ook van het allergrootfte gewicht en zeer leerryk weezen; waarom ik op deeze bygaande Piaat ook verfcheidene gemoedsneigingen na de origineelen van den grooten LeBrun, tot UI. gebruik heb laaten Copieeren;. maar wyl de beweeging en Werking derfpieren, der verfchillende trekken van het aangezicht, meest al tyd de beweeging der ziele verraaden, en dat de aangezichtea in het oneindige onder de menfchen verfchilJen, behoort de bekwaame Schilder onophoudelyk de Natuur te beftudeeren , en optemerken hoe op de menfchelyke aangezichten 't geen binnen in hun gemoed omgaat, gemaald wordt. Leonard; Men zal dan even als in de Geneeskunde, eene Geneeskundige Pby/iognomie, in de Schilderkunst, eene Teekenkundige PhyJiognomie noodig hebben. Ernestus. Zonder twyffel. Ik kan niet nalaaten by deeze gelegenheid aantemerkcn, dat alle de voorwerpen in de Natuur hunne byzonder eigene gelaatsaanduidingen hebben, die de Aanfchouwers elks innerlyke waarde fchynen aantekondigen, en welke bovenal zeer ken-  SCHILDERKUNST. 309 kenbaar zyn in den tegenoverftand of het contrast der uiterftens. Een Deugdzaam mensch heeft over 't algemeen een geheel ander uitzicht dan een fchelm of bedrieger; een wellevend man, ziet 'er geheel anders uit dan een lichtmis; een vernuftige geest geheel anders dan een Botterik ; eene beminnelyke Vrouw geheel anders dan eene Huisharpy; een vlugge en fterke Bucephal, geheel anders dan een magere Ronzinant; of duidelyker, het Paard van Akxander, is geheel anders dan het Paard van Don Quicbot; eene frisfche en welriekende Bloem, heeft eene geheel verfchillende Phyficgnomie, met eene die verlept en Hinkende geworden is. Rype Fruiten zien 'er geheel anders dan onrype, levende Visfchen en Gei vogerte, geheel anders dan doode Visch of dood Wild uit, enz. Elk Schilder behoort dus eene groote oplettendheid te befteeden om deeze Phyftognomie der geheele Natuur, die de volmaaktheid in alle de voorwerpen die hy behandelt aanwyst, wel uittedrukken, wil hy anders aan het gezicht behaagen en een getrouw nabootfer zyn. Is het nu wel zo verre te werpen dat een Schilder de Pbyfiognomie behoort te beftudeeren, en dat 'er wel degelyk eene Schilderkundige Phyjïognomie plaats heeft ? inzonderheid als men buiten de aangewezene Phyfionognomie, ia alle levenlooze en levende voorwerpen, nog in 't byzonder agt geeft op X s de  3*o SCHILDERKUNST. de nuttigheid der Phyfiognomifibe kennis in het maaien dér gemoedsneigingen en driften, als ook in het Pourtraitfcbilderen. Karei. UEd. fpreékt van Pourtraitfcbilderen, Vader! Maar zou UEd. ons wel iets naders hier over gelieven te keren. My dunkt dat het Pourtraüteeren, om dat men 'er altyd eene gelykenis in vordert, al een vry moeilyk vak inde Schilderkunst uitmaakt. Ernestus. Zeekerlyk is dit eene moeijelyke taak; want booven dat veele lieden die zig laaten affchilderen , doorgaansch in hun afbeeldfel gevleid of geflatteerd willen zyn, zoo zy geen zeer gunftig voorkoomen hebben, en men daar door van de gelykenis ligtelyk afdwaalen kan, zo is het oordeel over de gelykenis van een Pourtrait zeer twyffelagtig: 'er zyn menfchen diegemakkelyk, wegens de kennelykheid van hun gelaat, te treffen zyn, anderen weder zyngeheelmoeijelykenzwaaromaftefchilderen, daarby doet het vallen des lichts veel tot de gelyken;s; 't zelfde aanzicht zal wanneer 'er een andere dag opvalt, niet aanzigzelven gelyken. Egter zyn 'er eenige regelen in de Kunst voorhanden, welken men den Pourtraitfchildcr kan aanbeveelen. De Pourtraitfchilder moet de Natuur getrouwelyk in haaVe geringde deelen nabootfen. Hy behoort 'er zig dan op toeteleggen om in zyn Tafereel: i) de hoogstmo gelyke gelykenis op het origineel te doen plaats  SCHILDERKUNST. 311 plaats hebben; 2) voorts moet hy, het voor het origineel voordeeligst oogenbük en oog* punt in de affchetfing uitkiezen; 3) hy moet zorgvuldiglyk zoeken om de kenfchets of het CharaBer dat in elke Pbyfiognomie doordraait, en als 't ware de ziel op het gelaat nrnlt, gelukkiglyk uittedrukken; 4) hy moet zig egter daardoor niet van de Natuur laaten afleiden; maar beftendig het waare en naïvs blyven aankleeven, 5) hy moet niet te veel, noch ook te weinig aan den zwier opofferen, maar zig laaten voorftaan dat de al te zeer vercierde Na~ tuur geen Natuur meer blyft. 6) Hy moet, het zy hy een enkel hoofd, of een bust, of een Pourrrait ter halverlyf, often voeten uit, maalt, of wel een geheel Famieljeduk, waarin verfcheidene Perfoonen van eene Famielje by elkanderen geordonneerd worden, hy moet zeg ik, in alle deeze gevallen altyd voor oogen houden, a) de bevallige houding des Hoofds, b) het gelaat, c) de Couleur of het Coloriet, d; de houding, e) de kleeding, en zorg te draagen dat dit alles uitvoerig, naauwkeurig en bevallig uitgewerkt worde: inzonderheid behoort hy eene voorzichtige famenftemming van alle de deelen en inzonderheid van die des aangezichts waarteneemen, en geen lagchende mond en weenende oogen in één Beeld famenvoqgen. Parus. Nu, dit is ligt te begrypen , Myn Heer!  312 SCHILDERKUNST. Heer! maar wy hebben nu eenige regelen wegens het Hiitorie en Pourtraitfchilderen van UEd. gehoord ; zoude ik UEd. nu nog wel eenige weinige voornaame regelen voor het Landfchap-Schilderen mogen vergen! Ernestus. Waarom niet, leerzaam Jongeling; zie hier eenige der voornaamfte. Het Landfchap - Schilderen is de afbeelding der Velden , Boomen , Bosfchen, Rivieren en Watervallen, gelyk ook van alle die voorwerpen die natuurlyker wyze in die famenftelling kunnen vallen ; men onderfcheidt in dezelve nog den Heroïfchen , Herderlyken of Arcadifchen, den onbefchaafden of befchaafden en den gemanierden ftyl. Men moet in het Landfchap - Schilderen vooral agt geeven, a) op den Hand, gelegenheid of geheele ordonnantie des Landfchaps, b) het toeval (L'accident), dat in de Schilderkunst de onderbreeking van de bewolkte Lucht door de ftraalen der Zonne beteekent, c) de verfcheidene verfchieten en de Gebergtens, d) de Lucht, en de Wolken, e) het groene Veld, f) de Bergagtige Heuvelen en Rotfen , g) den Grond, h) den voorgrond des Landfchaps , i) de Gebouwen en Ruïnen, k) het Water, 1) den eerften grond des Tafereels, m) de Planten en Struiken, n) de Boomen en eindelyk o) de Beelden of Figuuren, waarmede men het Landfchap ftoffeert. Alle voorwerpen welke hunne byzondere wy-  SCHILDERKUNST. 113 K2 van behandelen hebben, en die men in de pradlyk moet beftudeeren, om een goed Landfchap-Schilder te worden. Nu zal ik overgaan tot eene foort, waaraan ik nog niet gedagt hebbe. Kormlis Wy hebben nu de Hiftorie, Landfchap en Pourtraitfchildering, met al wat onder deeze foorten behoort ingezien: blyft'er nu nog eene foort van Schilderyen over? Ernestus. Voorzeeker: nog wel twee foorten van Schilderwerken , zyn ons tot heden nog ontfnapt en deeze zyn het Toneelen Schilde^ ren en het Cieraad Schilderen, en ik kan dit ons avondgefprek niet befluiten, zonder alvoorens nog een woord over beide deeze foorten te hebben aangemerkt. Het Tooneelfcbilderen , is in de eerfte plaats eene op haarzelve beftaande Kunst, die verfcheidene deelen der algemeene Schilderkunst vereenigt, met de kennis der Bouw- en Doorzichtkunde. De Schilders die zig op deeze foort van Tafereelen toeleggen, zullen weldoen hunne Decoratiën op klaaren dag te teekenen, maar dezelve by 't kaarslicht te Schilderen, om dat ze als dan beeter de uitwerking der Couleuren , welke by het licht eener Illuminatie, derzei ver uitwerkfel moeten doen, kunnen gewaarworden. Men behoort ook in het Toneelfchilderen , betreffende de Perfpectief, in agt te neemen, dat hier niet de geheele diepte zo als op het vlak  2M SCHILDERKUNST. vlak Paneel, door de in agmeeming der doorzichtkundige regelen moet aangebragt worden ; maar dat 'er werkelyk eene natuurlyk Perfpeélief na gelang der grootere of kleinere lengte des Tooneels plaats heeft, die in het Schilderen der Schermen alleenlyk geholpen en vermeerderd behoeft te worden; ook moet de Tooneelfchilder zo veel mogelyk is , zig wagten van in den aart beweegende dingen op de Schermen te maaien; by voorbeeld, Wolken, Menfchen, Beesten, enz.dewyl derzelver ftilftand de begoocheling des Tooneels wegneemen zoude. Voorts kan men nog onder het Toneelfchilderen begrypen , de beiveegende Schilderyen, in welken "het Landfchap onbeweeglyk gefchilderd is, en waarin de Figuuren door Veeren als anderszins bewogen worden. Te Antwerpen en Gent, worden zoodanige Stukken veel gevonden ; maar de afgepaste beweeging der Figuuren maakt deeze uitvinding meer kinderagtig dan fraay. Kornetis. Wat wordt 'er eindelyk onder het Cieraadfchilderen betrokken? Ernestus. De Teekeningen voor Stoffen , Katoenen, Meubilen, Koetfen en Rytuigen' Bourduurwerk, Porcelynen, Goud en Zilver' fmeederye en andere voortbrengfels van Manufacturen en Kunüenaars. Deeze foort van onderwyzen vormen nog een zeer gewigtig voor-  SCHILDERKUNST. 315 Voorwerp voor de Schilderkunst in het algemeen , en vopr de Schilderkundige Schooien en Academiën in het byzonder. Deeze Teekeningen beflaan een afgezonderd vak in de Schilderkunst, 't welk zonder tegenfpraak het meest gebruikbaavfte van allen is, en tevens het nuttigde, om dat het zo wezentlyk tot den bloei der Fabrieken , en by gevolg tot den voorfpoed van den Staat medewerkt. Dit is eene Kunst op welke het te wenfchen ware dat de geestige en vindingryke Jongelingen zig toelagen, om door Inlandfche uitvindingen de kwynende Fabrieken en Trafieken te verleevendigen ; maar ook eene Kunst van welke ik onmogelykbyzondere regelen aan de hand kan geeven, waarom ik, totbefluit van dit ons gefprek, overgaan zal tot het verklaaren derverfcheidenerleije wyzen van Schilderen, welke thans in gebruik zyn. Kornelis. Zyn 'er zo verfchillende wyzen van Schilderen? Myn fleer' Ernestus. Men kan negen voornaame wyzen van Schilderen optellen, welke zyn als volgt: 1) Het Schilderen in Olyveiw, 't welk den voorkeur boven allen verdient, als zynde het meest vatbaar voor ailerleije foorten van uitdrukking, als ook voor de volmaaktfte en duurzaamfte trapwyzs klimming in de fmellende lichten (nuances). 2) Het Schilderen a ia Mozaïque, eene ver¬ won-  3iö SCHILDERKUNST; wonderingswaardige uitvinding, 't welk men in 't werk ftelt, door verfcheidene kleine pennetjes of ftaafjes van Marmer van verfchillende Couleuren, met maftik op een grond van pleifter te lymen. Deeze Kunst wordt voornaamentlyk te Romen geoeffend, waar men dezelve zoo verre gebragt heeft, dat men zelfs in Mozaïk werk de Schilderyen der voornaamfte Meesters Copieert, en die dus tot gedenkftukken voor de volgende Eeuwen doet dienen. 3) Het Schilderen in natte Kalk ( al Frefco) wordt verricht op eene met natte Kalk beftreekene oppervlakte , met verwen, welke in Water geweekt zyn en daarom Waterverwen genoemd worden, en die zig zoodanig in de Kalk hechten, dat zy niet dan met deselve vergaan. Men bedient 'er zig nog wel van voor Zolderftukken. (Platfonds ) 4) Het Schilderen met Waterverw, gefchïedt met 'Verwen die in Water, Lym of Gom ontbonden zyn. 5) Het Schilderen in Miniatuur, gefchiedt meede met Waterverwen, maar ftelt de voorwerpen zeer klein voor, en verfchilt meede van de overige wyzen van Schilderen daarin, dat ze oneindig fyner en zagter behandelt wordt en dat men dezelve met kleine ftipjes bewerkt, terwyl de overigen zig van alle de vryheid des Penceels bedienen. 6) Het  SCHILDERKUNST. 317 6) Het Schilderen met Pastelverw of Craijon. Hiertoe bereidt men een deeg van ge* gomde en famen of elk. afzonderlyk gevreevene Verwen, van 't welk men allerleije foorten van Craijcn bereidt, om 'er mede op Papier of Pcrgament te Teekenen of te Schilderen. Jammer is het dat deeze Couleuren gee. nen ftand houden, maar zigzelven als 't ware opvreetcn. 7) Het Schilderen in Brandverw (Email) of Emailleeren , gefchiedt op koper of goud met mineraale Verwen die in vuur gebrand worden en zeer duurzaam zyn. Het Schilderen van Porcelyn, Ropaansch of Delftseh Aardewerk dat in Japan uitgevonden en in Europa in gebruik gebragt is, kan men meede onder Emailkeren betrekken, 8) Het Schilderen in Wasch, eene nieuwe uitvinding, welke gefchiedt door middel van een mengfel van Wasch met Vernis en allerJeije Verwen. p) Het GlasfcbÜderen, 't welk meede door middel van 't vuur gefchiedt en waar van verfcheidene manieren in gebruik zyn; maar dat thans niet veel meer in aanmerking koomt, Leonard. Maar zeg ons toch eens, Mya Heer, is het ook bekend op welk eene wyzc de ouden gefchilderd hebben, en zyn'er nog Tafereelen van de ouden voorhanden. yyfDE AFDSELBi-G. Y gf*  318 SCHILDERKUNST. Ernestus. 'Er zyn in het opgedolven Herculanaum, 't eerst ontdekt in 1711 en volkomen bekend geworden in 1732, by Napels, en in La Villa Nigroni binnen Rome , eenige aloude Gedenkftukken der Schilderkunst opgegraven, welke door de fraaije en als in Miniatuur Geïllumineerde Trenten, die 'er na vervaardigd zyn , genoeg by den Liefhebberen bekend zyn. De Kundige Heer Corn. Ploos van Amstel ,Jacob Cornz. die een aantal derzelven bezit, brengt in deszelfs meer gedagte redevoeringen, over dit onderwerp eenen Brief by , aan hem door den beroemden en voor de Kunst te vroegtydig overleedenen Jean Greandjean , uit Rome , over deeze Schilderftukken gefchreeven, waarin hy zegt: „ Ik kan betuigen van alle de Schilderyen , die ik in de Villa Nigroni onder het oog heb gehad — dat, niettegenftaande den langen tyd dat zy onder de aarde bedolven zyn geweest, zy egter doen zien het meesteragtige enhetwaare der Teekenkunst, gelyk ook het fchoone en treffende van het Coloriet, alles overeenkomftig met een Compofitie van groote Simpliciteit en Poëtifche gedachten." Op welke eene wyze de ouden maalden is meede niet zeer duidelyk, hunne werken worden Encauftica of ingebrand genoemd, om dat men gelooft, dat ze op eenen grond van Wasch met gc-  SCHILDERKUNST. 3ï$» gebrande Verwen gemaald of met een foort van pennen of ftiften in plaats van penceelen, zo als nu in gebruik zyn, ingegriffeld wierden, gelyk hunne wyze van fchryven was , fommigen ftukken zyn Mozaïk, of uit ingelegde Plaaten beftaande, andere weder fchynen Al Frefio gemaald te zyn. Onder die welke men in htlHerculanaum gevonden heeft, zyn 'erook met verfcheiden Couleuren geweest. Egter was het by de Grieken ook gewoonlyk gelyk van Cltophanes van Corinthen getuigd wordt, alleen in 't graauvo of met ééne Couleur Q Monocbroma) te fchilderen. Zie hier ten befluite een Lystje der meest gebruikelyke Kunstwoorden in de Schilder* kunst. Ya LYST  3-o SCHILDERKUNST. L Y S T VAN EENIGE SCHILDERKUNDIGE KUNST WO ORDEN. u4anhg , is het begin der opteekeuing , wanneer men den gefchetften omtrek, naauwkeurig overteekent. Arfeeren en Arfeering, is het fchaduwen der f iguuren met rood of zwart Kryt , Potlood, enz. wanneer men geregeld uit elkander loopende lyntjes irekt, en die weder met andere overkruist, 't geen in de diepfte partyen driemaal, in de mezetinten tweemaal en in de laage tinten eens gefchiedt. Dit woord behoort tot de Graveerkunst. Bas-Re/ief, beteekent zo wel in de Schilder als Beeldhouwkunst zulke ftukken, welke met gedeeltelyk vooruitkoomende Beelden bewerkt worden, zo dat 'tééne gedeelte op den agtergrond als vastgehegt fchynt, en het andere als uit het Ruk vooruitfteekt: 't is een woord dat eigentlyk in de Beeldhouwkunst thuis hoort; maar dat in navolging derzelve in de Schil-  SCHILDERKUNST. 3*1 Schilderkunst aangenoomen is. Lairesfe Schilderde , in navolging der Antieke Steenen, (anaglyphen) veele zodanige Rukken , en de Graauwtjes van de Wit zyn meede Basrelieven. Camayeux , (pcint enCamayeux,) beteekent met ééne Ver we gemaald; het Nederduitfche Kunstwoord is, in 't graaitw gekhilderd, kleine Rukjes alzo gefchilderd, om voor Schoorfteenen en boven deuren te plaatfen, worden Craamvtjes genoemd. Canicatuur, is de verbeelding van eenige Figuur die in eene deszelfs deelen uitfpoorig geteekend is, by voorbeeld een Menschbeeld welks beenen in Krulwerken, enz. uitloopen. Deeze foort van Schildering is thans weinig meer in gebruik. Copy en Copieeren is de nabootfing en het nabootfen van de werken van andere Meesters. Dommelen of Doezelen , is eene met rood pf zwart kryt gearfeerde Teekening , in de diepfte partyen met een Rukje zacht zeemleer vryven om de arfeeringen te doen verdwynen en een vleesfchige molligheid aan het naakt te ■geeven; in deeze manier hebben Jofepino van Arpinas en Horatio Gentilesfchi geteekend. Grotesque, zyn alle vreemde Tafereelen als van Tovenaars , Spookeryen , enz. gelyk de Helfche Breugbel, Teniers, de Gbeyn, enz. meestal maalden. Y 3 Hoa.  323 SCHILDERKUNST. Hoogen, is de op een donkeren grond, ah is op blaauw of bruin Papier , enz. geteekende Figuuren, de lichte partyen met wil Graijon (Cbest") aanteekenen; en als 't ware uit den donkeren grond ophaalen en ophoogen, in deeze manier hebben veel Italiaanen geteekend; inzonderheid Peryndel Vago, wiens hoogfels meest gearfeerd zyn, en in navolging van deezen hebben Goltzius, van Dyk en Bloemaart, meede hunne Teekeningen met wie gehoogd, cgter het Crayon of Chest van deezen Meester, is tot groote fchade der Schilderkunst meestal door den tyd zwart geworden , t geen veele van deszelfs uicmuntende Teekeningen bedorven en mismaakt heeft. Kabinet, noemt men eene volleedige verzameling van Papierkunst o? Scbilderyen, waarin van de meeste Meesters een Haaltje gevonden wordt, zo zyn beroemd de Kabinetten van J. P. Zomer , FJtama, Jabacb, Braamkamp , H-oet, Tonneman, Hagelis, enz. Mezzetint, zie Tint. Opteekenen, is den aanleg fchaduwen. Origineel, is het werkvan eenen Meester, da-Ê door anderen nagebootst is. of ook wel hefi eigenhandig werk vnn eenen Meester. Schets, is de eerft? en lugtige omtrek welke men van eene Teekening maakt, Sfboil  SCHILDERKUNST. 323 School, wordt in de Schilderkunst gebruikt om de verfcheidene wyzen van Plaatfen en Perfoonen te onderfcheiden. De voornaamfte Schilderfchoolen zyn vyf in getale , O de Italiaanfche School, 2) de Lombardyfche School, 3) de Venetiaanfche School, 4) de Vlaamfche of Duitfche School, 5) de Franfche School; men zegt ook wel een Ruk uit de School van Rafaêl, Titiaan, Carats, Rembrand, Berchem, om aanteduiden dat het door een der Leerlingen van deeze Meesters of in hunne manier gefchilderd is. Studie, worden die Teekeningen genoemd, welke flechts eene enkele Figuur voorftellen; by voorbeeld een Mannetje, Vrouwtje, Beestje of iets dergelyks, en welke de Schilders als 't ware tot eigene Studie na 't leeven teekenen, om vervolgens waar het voegt in hunne Schilderftukken te plaatfen. Styl, is de kenbaare wyze van Schilderen, waar aan men den Meester kent. Stoffagie en Stoffecren zyn de levende Figuuren welke men in een Landfchap fchildert. Tint, is de Couleur der fchaduwe, zoo die donker is, wordt het eene hooge, zoo licht eene laage, zoo middelbaar eene middel of halve Tint ( Mezzotinto) genoemd: de diepfte deelen vereifchen booge, de meer verheevene middel en de byna lichte laage Tinten. Y 4 Toet*  3-4 SCHILDERKUNST. Toet/en , is in de dutferfte dieptens eene breede Hip met het zwart Kryt, Roodaard, Potlood, enz. Rellen. Deeze ftip wordt eene toets genoemd. Wasfchen, is de Teekening met Oost-Indifche Inkt, Spyker Inkt, Roet of diergelyke vogtige Teeken-Materiaalen, fchaduwen. Zo zegt men eene met Roet, OostIndifche Inkt, enz. gewasfchene Teekening. OP  SCHILDERKUNST. 355 OP DE SCHILDERKUNST. \^ reemde Schepping, wondre vorming, Schade- en fchuldeloos bedrog. Wat toch is de onzichtbaare oorzaak, Welke is 't vermoogen toch, Dat de zinnen zo begoochelt, Dat men 't platte en domme Doel;, Vaak hervormd ziet in een Waereld, En by nader onderzoek, Al dit leeven ziet verfterven, Weérgekeerd tot d'ouden ftand, Zo als eer de tweede Schepper 'Er den geest had ingepknt; Wilt gc 't fchoonfte Mensenbeeld kennen, Ga by Schilderkunst te raad, Zy neemt al het mooglyk fchoone, Al Natuurs Cieraên te baat, En vereenigt in haar Schepflen, Schoonhcên hier en daar verfpreid,* Schikt ze in orde, doet ze fpreeken, Ciert ze met bevalligheid. Onontbeerlyk Kunstvermoogenl Nut cieraad der Maatfchappyl Uw gebruik is zonder einde, Kunften, Handel, Zeevaardy, Wooning, Kleeding, alles vleit u, Om uw fchrand'ren Teekengeest, Die van 's Waerelds eerfte ontluiking. Reeds in agting is geweest. VER-  3=5 VERKLAARING de VERKLAARING DER TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. Benevens eene aanwyzing van derzelver gebruik in het beoeffenen der Teekenkunst. Menscb is uit zynen aart genegen tot navolging , en deeze eigenfchap maakt hem bekwaam tos de beoeffening van alle Beeldende en andere Kunften; de jonge Kinderen zo dra zeflechts de handjes kunnen roeren en eenig bezef beginnen te krygen, maaken terftond eenige beweeging met xie vingertjes wanneer ze iets aan willen wyzen , en in jaaren klimmende , beginnen zy Figuurtjes , Beeldjes of Beestjes te krabbelen, alles uit hun eigen aandrift, zonder 'er toe aangefpoord te worden. Hier uit besluiten de Ouders, veelal veel te voorbaarig, dat'er een Schildergeest in hun Kind fteekt; maar op deeze algemeene en allen Kinderen eigene verfchynfeien, kan men over hunne byzondere gefchiktheid voor de Schilder- of Teekenkunde geen het minfte gevoig trekken; want veelen die op dien iosfen grond tot de Kunst worden opgeleid, vergaat de lust wel haast, en wyl ze toch, na den zin hunner Ouders, Kunftenaars moeten worden, worden het Kunftenaars door dwang, welke dwang in alle hunne werken zichtbaar blykt , zo lang als zy tegen hunnen wil de Kunst beoefFeneu. Deeze Figuurtjes, Beeldjes, Beestjes of Boomp.  TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 327 Boompjes, welke de Kinderen uit hun zei ven teeltenen, zyn over het geheel veelal aan eikanderen gelyk, en beftaan meestal uit rechtlynige en weinig geboogene omtrekken; want het denkbeeld van holle en bolla oppervlakten weeten zy niet dan zeer laat, wanneer ?e reeds 111 de Teekenkunde onder het opzicht van een bekwaam Meester geoeffend zyn, uittedrukken. De oorzaak deezer rechtlynige manier van teekenen der jonge Kinderen, fchryft de kundige Heer Pi.oos van Amstel , in zyne meer genoemde Verhandeling over den voortgang der Teekenkunde, toe aan het gebrek van opmerkzaamheid en geduld, 'twelk by den Kinderen plaats heeft; want ivyl 'er zig Hechts één zichtbaar punt der gezienne voorwerpen tevens duidelyk op het netvlies in ons oog vertoont, zo is het noodig dat de Teekenaaar het oog langzaam van punc tot punt over het voorwerp doe gaan, om de kleine holligheden en boogjes van den omtrek niet te misfen , inzonderheid in alle gefchaapen voorwerpen ; als zyn Menfchen , Beesten, Boomen, enz. waarin geene rechte lynen gevonden worden; deeze onoplettendheid^ is dan de oorzaak dat de Kinderen deeze zo weinig geboogene oppervlakten , door overhaasting voor rechte lynen houden en hunne buiging niet eer bemerken voor en aleer deeze fchynbaare rechtlynige voortgang ophoudt , en door eene andere overkruist wordt, gelyk by de Elleboogen, Kniè'n, enz. welke deelen dan ook in de Kinder-.Teekeningen duidelykst aangeweezen worden. Daar nu alles wat gefchaapen is, uit langzaam voortgaande kromme lynen , en de meeste menfehelyke gewrochten uit rechte lynen famengefteld zyn , is het boven alles noodig dat de Jeugd welke men in de Teekenkunde bekwaam wil maaken, eerst in het trekken van regelmaatige rechte en kromme lynen geoeffend worde, vervolgens gaat men over tot den cirkel en tot de omtrekken van recht en kromlynige Figuuren , als Huisraad, enz. hier eenige tyd meede beezig geweest zynde, gaat men over tot het Mensenbeeld, beginnende met deszelfs deelen ieder afzonderlyk. Tot dus verre heeft men zig van een Ly en Grift bediend; nu geeft de Meester zynen Leerling de HoutskoolPennen en het Roodaard in handen, en begint Oogen, Qmn, Armen, Handen, Voeten, en diergelyke' afzon.  •*« VERKLAARING der zonderlyke deelen des menfchelyken Lighaams, va:j welken men een groot getal voorbeelden in het bekende leekenboek van Abraham Bloemaart aantrefteuog wyl de menigvuldige houdingen van Armen, tfeenen , Handen, enz. oneindig vermenigvuldigd kunnen worden , zo is 't niet noodeloos dat men dezelve in menigerlei houdingen teekene, waarom wT b.er eene Plaat bygevoegd hebben , waarin eenl-4 dier hghaajisdeelen afgeteekend zyn. Plaat T. Ftrieeidetide eenige Lighaamsdeelen, ah Oogen, Mond, Armen, Handen, Voeten, enz. Fig. i. Vyf Oogen, welker Appels elk eene byv zondere richting hebben, naar beneden, zydelings, rechtuir en naar boven ziende. „ ^f' *% EeaiT achter en een linker Oor met het zydelmgfche Hoofd - Hair. Fig. 3. De Lippen en de Kin en Neus, benevens de omtrek van een Vrouwen aanzicht, op zvdj C tn t profil) te zien. Fig. 4. Een Jongeling Hoofd byna van vooren te zien, om de plaats der opgenoemde deelen in het menschlyk aanzicht aan te wyzen. > Fig. 5. Eene geopende Hand van binnen , nor eena jn de verkorting, benevens e=ne uitgeflrekte Arm en Wand, waarin de Vingeren werkende worden voorgefield. Fig. 6. Twee Beenen van de Deyen tot de Hielen waar van het eene van vooren en het andere vlak van agteren gezien wordt, tusfchen dezelve ziet men een gekromde Voet van een knielend Beeld; voons een Kindervoetje van onderen , enopzyde, en eengsIchaduwd Kindervoetje, vlak tegen den Bal van de Voet, 111 verkorting gezien. Fig. 7, Een Bust of Romp, beflaande uit de Borst, Buik en Deyen, met de werking der Spieren van de Borst en Buik. Uit de twee laatfte voorbeelden kan men zien hoe noodig de kennis der ontleedkunde in de Teekenkunst is: ziet in beide deeze Figuuren de aanwyzir^ der  -Pi. I.   TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 329 der Spieren eens met opmerking, envergelykt dezelve met de ontleedkundige Figuuren des menfchelyken Lighaams, welken wy, toen wy over de ontleedkunde handelden, gebruikt hebben , dan zult gy de benaamingen van elke deezer Spieren, benevens derzelver gebruik in de aanwyzing, die ik by dezelve gevoegd hebbe, vinden kunnen. Naa dat men nu alle deeze Lighaamsdeelen enkel in den omtrek naauwkeurig gelchetst heeft, begint men dezelve te fchaduwen, 't welk door den eerstbeginnenden Teekenaar, best met arfeeringen met Roodaard of zwart Kryt gefchiedt ; edog men behoort op de donkerfte partyen niet meer dan drie, in de Mezetinten niet meer dan twee, en iu de verdwynende en rondende fchaduwen , niet meer dart eene arfeering te beezigen; de uitterfte deelen zyn de plaatfen die meestal verlicht , de binnenfte die befchaduwd worden ; men behoort ook in agt te neemen dat de omtrekken dier deelen, welke in het licht vallen, zeer teder en zo zagt mogelyk is, behooren te zyn; daar integendeel de gefchaduwde omtrekbreeder en Merker mag weezen: als ook dat men een voorwerp van de rechte naar de linkerzyde, van boven af naar beneden voortgaande, fchaduwen moet, omaltyd onbelemmerd te kunnen werken, en het gefchaduwde niet weder met de hand uit te veegen. Deeze byzondere Lighaamsdeelen nu doorgewerkt zynde , gaat men over tot de faamgeftelde, en als dan koomt het aangezicht het eerst voor. Men gebruik* iiier toe; Plaat H, Aanwijzende de manier om hn tkenfehthk Aangezicht te Teekenen, Het Hoofd wordt gewoonlyk in vier gelyke deelen verdeeid: 1) van den kruin des Hoofds tot den top des Voorhoofds , 2} van den top des Voorhoofde tot de Wenkbraauwen, 3) van de Wenkbraauwen tot .den punt des Neus, 4) van deezen tot het uitterfte deiKin. Maar deeze evenredigheid is niet by alle Mensehen eveneens, en deeze trekken verfchillen by de J»ee«e onderling in lengte en gedaante, al hoewel de  33o VERKLAARING dés de regelraaatigfte aanzichten het naast aan deeze even» redtgheid by koomen. Om dan nu een volmaakt geëvenredigd aanzicht te maaken, moet men vooreerst een regelmaatig ovaal of eirond teekenen, in 't midden van 't welke men eene rechtftandige (.perpendiculaire) Linie vallen laat, over welks middenpunt men eene vlakliggende (Horizontaale) Linie ligt, die men naauwkeuriglyk van de eene zyde des eironds tot de andere trekt, op deeze twee Liniën worden alle de aanzichtstrekken en byzondere richtingen der deelen van het zelve befchreeven en evenredig verbeeld. Verdeelt op deeze wyze de rechtftandige Lyn, die gy door het eirond getrokken hebt, in vier geiyke deelen, dit eerfte deel zal dan de Kruin en het Hoofdhair beflaan, het tweede deel gaat van den top des Voorhoofds tot het bovenfte gedeelte des Neus, over de Wenkbraauwen ; het derde deel gaat van daar tot het ondereinde des Neus , en het vierde deel beflaat de Kin en Lippen. De doorfneilyn of Lyn der breedte van het aanzicht, waar het op zyn breedst is, moet altyd de ruimte van vyf oogen hebben , zo dat men tusfchen de oogen en terzyde van de oogen nog een oog van dezelfde grootte moet kunnen plaatfen; egter is dit alleenlyk te verftaan van aangezichten die men vlak van vooren ziet, want zoo het aangezicht naar de een of andere zyde gewend is, dan leert de Gezichtkunde, dat de wykende deelen zo veel in afftand verkort moeten worden , als hunne wending in evenredigheid vereischt. De bovenfte oorrand behoort volmaakt gelyklynig (Paralel) met de Wenkbraauwboogen, en het einde des Oors of de Oorlel met het benedenfte einde des Neus geteekend te worden. De Neusgaaten en Neusvleugels moogen niet buiten den binnenften ooghoek uitfpringen en het middenpunt des Monds moet altoos juist op de rechtftandige Lyn, die het aangezicht overlangsin twee deelen deelt, geplaatst worden. Men kan zig, tot het teekenen van allerleije wen» dingen des aangezichts. met deszelfs verkortingen in verfchillende richtingen bedienen van eene zeer vernuftige uitvinding , welke hier in beftaat : men neemt een pilmhoute Bol of wel van eenig ander ligt en gelyk gecouleurd hout, en laat dat in een volkomen eironden Vorm draaijen, welke gedaante met die vaa  TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 33r van het hoofd naast overeen koomr. Trekt over deeze eironde bol eene Lyn van het bovenfte tot het benedenfte, welke Lyn de bol geheel in de lengte omvangen zal; als blykt in Plaat II. Fig. i. laat vervolgens eene rechtftandige Lyn van den top des eironds naar deszelfs onderfte einde vallen, legt over deeze rechtftandige eene vlakliggende {Horizontaak) Lyn, welke dezelve in 't midden doorfnyden moet, als wanneer 'er vier rechthoeken uit ontftaan zullen; als in Fig. 2. De aanzichten op deeze Lynen, volgens de voorgaande opgaave geteekend wordende, zullen zig recht van vooren vertoonen, gelyk in Fig. 3. wendt het bolletje een weinig van de linkfche naar de rechtfche hand, dan zal de Perpendiculaire Lyn zig als een boog vertoonen, gelyk in Fig. 4. op welke men dan het aangezicht als in Fig. 5. teekênende , het zelve in deszelfs wending evenredig geteekend zal hebben, altyd egter het uitfteeken des Neus in opzichte der ronding van het ovaal waarneemende. Het zelfde moet waargenomen worden, wanneer men het eirond van de rechtfche naar de linkfche zyde wendt, als in Fig. 6. wanneer gy het eirond naar de rechtfche hand benedenwaars wendt, zullen de elkander kruisfende Lynen zig vertoonen als in Fig. 7. en het aangezicht dat op dezelve geteekend is, zal naar beneden zien, gelyk in Fig. 8. wanneer gy de bol naar de linkfche zyde opwaards wendt, dan zullen de Kruislynen de gedaante hebben als in Fig. 9. en de Teekening die 'er uit voorkoomt, zal een naar de linkfche zyde overhangend en een weinig opwaards ziend aangezicht voorftellen , als in Fig. 10. Eene groote verfcheidenheid van richtingen des aangezichts kunnen na deeze eironde bol geteekend worden, na niaate men dezelve wendt en keert. Een aanzicht 't welk men vlak opzyde (Jn 7profil) ziet, moet door middel eener rechtftandige Lyn , gelyk in Fig. 11. geteekend worden, op welke men als in Fig. 12. het Voorhoofd, Neus, Mond en Kin, volgens de voorgeleerde evenredigheden verdeelt. Men teekent dan door behulp deezer eironde bol, eerst den omtrek des aangezichts vlak van vooren, en plaatst 'er de Horizontaale Lynen in, gelyk in Fig. a. beteekent dan de Horizontaale Lvnen volgens de opgaave der verdeeling met Oogen, Neus, Mond en Kin,  332 VERKLAAR ING der Kin, gelyk in Fig. b. dan zult ge een aangezicht van vooren gemaakt hebben. Wilt ge een zydelings gewend aangezicht hebben , zo Iaat de Horizontaale Lynen op hunnen aflland, maar verkort flechts de gewende zyde als in Fig. c. en d. Een nederziend aangezicht ichetst men volgens Fig. e. en beteekent de Kruislynen , als in Fig. f. een opziend aangezicht, als in Fig. g. in welk geval men de Oogen, Neus, Mond en Kin, als in Fig. h. op de Kruislynen plaatst. De aangezichten welke men vlak in het profil of ter zyde ziet, worden beteekent op de Lynen eens gelykbeenigen driehoeks, welks top aan den uiterften Oorrand begint, en welks ba/is de Grondlyn der perpen. diculaire Linie is, welke men van den top des Voorhoofds tot het uiterfte einde der Kin vallen laar. De beenen deezes driehoeks Ioopen van den top des uiterften Oorrands, naar den top des Voorhoofdsnaar boven , en van den zei ven Oorrands top tot het uiterfte einde der Kin naar beneden, wanneer de bafis deezes driehoeks nu perpendiculair geplaatst is, als in Fig. li. zal het zydelings aangezicht regt vooruit zien, als in Fig. 12. zoo deeze Grondlinie van den driehoek met eene getrokkene perpendiculaire Linie eenen hoek saar beneden maakt, als in Fig. i. dan zal het aangezicht na mna-.e deeze hoek groot of klein is, meer of min benedenwaarts zien; zoo deeze hoek aan het bovendeel der perpendiculaire Linie gemaakt wordt, zal het hoofd na maate deeze hoek groot of klein is, meer of min opwaards zien; egterkan deeze hoek in beide gevallen nooit grooter dan van 45 graadera of een halve rechthoek zyn , alzo de Kin in dit geval reeds, als in Fig. i. zichtbaar is, tegen de Borst, en in Fig. k. de Nek reeds aan de Schouderen en Rug raakt. De zydelingfche wending des Hoofds kan meede geen grooteren hoek dan een halven rechthoek met die perpendiculaire Linie van boven en onder maaken, gelyk in het opziend Hoofd in Fig. 1. genoegzaam blykc dat eenigzins zydelings gewend is, en ook geen volkoomen hoek van 45 graaden met de perpendiculair maakt , maar dat men ook niet over deezen hoek wenden kan , zonder eene onmoogelyke en onna? tuurlyke houding des Hoofds voorteftellen. In de Hoofden van doode Lighaamen waarin de Spieren van den Hals niet meer werken, kan men het Hoofd eenigzins ove;  Pi- Jt.   TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 333 over deezen hoek agterover, voor over of zydelincs af laaten hangen, zonder in dat geval zo ftrikt aan deezen regel gehouden te zyn. Wanneer de Leerling zig nu degelyk geoeffend heeft, in het naauwkeurig omtrekken der byzondere LighaamsdeeleD; het zy hy die na 't leeven, na Pleifter of na Teekeningen en Prenten beftudeerd heeft, wordt het tyd hem naar de Teeken-Academie te zenden, zoo hy in een Stad woont, waar zulk eene Academie gevestigd is , of wel naar Teekenfchoolen waarin na het leevend naakt model geteekend wordt. Hier begint de voornaamfte Studie, de zwaarfte taak van den Teekenaar; het overfchoone Menschbeeld ,het pronfcftuk der Schepping, bezit zulk eene ryke maat van fchoonheid, dat de grootfte Schilder nog altyd in het nabootfen derzelve een Leerling blyft. Men verkiest tot model voor de Teekenjeugd, op de Academie en Teekenfchoolen, gemeenlyk een volwasfen en welgemaakt, ryzig Jongman, welke tusfchen mager en vet, en dus middelbaar van geftalteis; 't is niet kwaad dat de mufculen zig wat fterk in deszelfs Lighaam voordoen; de Beenen behooren volkoomen recht en de Voeten wel buitenwaards gewend te zyn, men plaatfe dit model in een bevallig licht, zo dat de voornaamfte deelen verlicht en de overige befchaduwd worden, in welk licht en fchaduw, men zorgen moet dat niet veel tusfchen fchaduwen of brokkelige licht partyen voorkoomen; maar dat beide licht en fchaduwe eene volledige masfa uitmaaken, 't welk tot de grootschheid van het beeld veel toebrengt; egter by bet teekenen van het naakt model, behoort de Leerling waarteneemen, dat de anders voor de lucht gedekte Lighaamsdeelen zig fchraaler en min gevoed zullen voordoen, dan het Hoofd en Handen, welke aan de lucht blootgefteld zyn; dit is een gebrek dat de Teekenaar niet navolgen moet ,• hy moet integendeel alle de anders gedekte Lighaamsdeelen die kloekheid geeven, welke hy in de Handen en in het Hoofd aantreft, alzo dezelve zoo ze aan de lucht blootgefteld waren, dezelfde vulling zouden erlangen voorts moet de Teekenaar letten op de fchoonheid der Antieke Statuen, waar na hy deeze en foortgeJyke gebreken in de natuur verhelpen kan, dus moet VÏFDB AFDEELING 2 Jjy  S34 VERKLAARING der liy , daar hy nu bezig is zig in het teekenen na 't: keven te oelTeneu, tevens het Pleifter, de afgietfels van fraaije Antieke Statuen en de Prenten die naa dezeiven door Perrier en Bisfchop vervaardigd zyn, viytig beftudeeren en terftond de Anatomie ter hand liaan: niet dat de Teekenaar verpligt is zelve te ontleedcn ; neen , maar hy moet zig met de ontleedkunde des menfchelyken Lighaams bekend maaken, om de werking der Spieren en derzelver verfchëidenerlei doorteekening op den Opperhuid, in alle de Handen en wendingen des Lighaams wel grondig te kennen. De Nederlandfehe Schilderjeugd kan den yverigen en kundigen Heer C. Ploos van Ajistel, Jac. C»mz. niet genoeg in dankbaare gedagtenisfe houden, voor deszelfs uitmuntend Werk, betyteld: Aankidins tot de Anatomie in de Teekenkunst, 't welk door 's Mans bekwaame hand met de naauwkeurigfte ontleedkundige Figuuren vercierd is, waar van fommigen met Couleuren gedrukt zyn. Met behulp van dit onmisbaar Werk, en eenige lesfen over het Been- en Spiergeftel by het Anatomifeeren van een Cadaver , by te woonen, kan de jonge Teekenaar zig in de kennis der Anatomie , in zo verre zy hem tot zyne taak dien (lig is, ten overvloede bekwaam maaken. Men kiest in het teekenen na het naakt model vooreerst een bekwaamen afïïand en zitplaats, welke altyd zodanig genomen moet worden, dat men het Model of Beeld geheel kan overzien, met het zelfde opflag van het oog waarmeede men zyn Papier of Portefeuille waar opmen teekeut beziet, zonder het Hoofd beurtelings naar boven of naar beneden te wenden; laat voorts in uwe gedachten een perpendiculaire Lyn van het Hoofd des Beelds tot den Voet vallen , en deeze zfl de Centraak Linie zyn, en u doen kennen alle de Lig. haamsdeelen welke in de houding, waarin het Model geplaatst is, meest werkende zyn, en dus fterker gefpierd moeten worden; alle deeze deelen zyn Paralel of gelykwydig aan de Centraak Linie, gelyk in Plant  TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 335 Plaat III» Verbeeldende het Prafiyk - Beeld van Lairesfe en de gekleede Beelden van een Ro~ meinsch Raadsheer en Flora, genoegzaam blykt. Lairesfe noemt het Beeld 't welk hier in Fig. 1. voorkoomt het Praftyk-Beeld, om dat 'er zaaken by aangeweezen zyn, welke zo in het teekenen na het naakt Mode!, als in het plaatfen der Beelden in een Ordonnantie, met betrekking tot den Horizont en Slagfchaduwe in agt genomen moeten worden ; de Slagfchaduw moet by voorbeeld, op de Plaat door de Lyn A. B. aangeweezene distantie van een muur of fchot, by voorbeeld, de hoogte van. A. C. hebben: ooit behoort men, zoo men zyn model jn eene Ordonnantie beezigen wil, wel in agt te neemen dat de Horizont waar op men het model teekent, gelyk ook het oogpunt, overeen koomen met den Horizont, welken men in zyne Ordonnantie beezigt. De Horizont van dit Prsctyk- Beeld wordt door de Lyti D. E. aangeweezen; wanneer men nu dit Beeld in eene Ordonnantie wilde gebruiken, behoorde men in dezelve, denzelfden Horizont waargenomen te hebben, en de Slagfchaduwe dient na maaten de afltand van liet Beeld grooter is, kleiner te zyn. By voorbeeld, wanneer dit Beeld in eene Ordonnantie op den afftand F. B. van een muur of fchot geplaatst wordt, dan moest de hoogte der fchaduwe ook Hechts maar F. G, zyn. Zoo wanneer de (iagfehaduw niet door eenige muur, fchot of oppervlakte opgevangen, maar vol uit op den grond geteekend moet worden, dan behoort raen dezelve zo lang te neemen, als A C. en A. B» ie fainen lang zyn. Na maate men het Beeld nu jn eene Ordonnantie by een hooger licht plaatst , wordt de fchaduwe korter, na maate men hetzelve by een laager licht plaatst , langer ; zo zyn by voorbeeld de fchaduwen der Figuuren, welke in een Landfchap dat den vollen middag verbeeldt geplaatst worden kort, die in den uchtend of avondftond verbeeld worden, langer enz. De Lyn H. B. is de Centraale of rechtlynige Linie, en de Lynen 1. K. en L. M. de paralellen deezer Linie, welke door de mc-edewerkende deelen gaan. Het rustpunt des Lighaams ligt altyd in Z % deess  336 VERKLAARING der. deeze Centraak Linié'n, en is hier het punt M en K wanneer deeze rustpunten buiten de Centraak Linie geplaatst waren , by voorbeeld, in O. of P. dan zoude het Beeld onmogelyk zo kunnen blyven liaan; maar noodzaakelyk moeten vallen. Wanneer men nu zo verre door het teekenen na het leevend model, als wel na Pleilter of Teekeningen en Prenten gevorderd is, begint men een Mensenbeeld met het Hoofd te ontwerpen en opteteekenen men teekent dan eerst het ovaal voor het Hoofd en trekt dan eene Lyn die men in zes deelen verdeelt welke allen zo groot als het Hoofd moeten zyn , wordende de lengte van een fchoon Mensenbeeld altvd op zeven Hoofden gefchat, alhoewel de ouden in de Statuen hunner Goden en vergoden Helden aar, voeten bezigden. ö Tot meer gemak van den Teekenaar laaten wv hier de evenredigheden der Lighaamsdeelen volgens de bepaaling van- Fresnoy, volgen. Evenredigheden der Lighaamsdeelen in het Mensenbeeld. De ouden gaven gemeenlyk de hoogte van affE hoofden aan hunne Beelden; fommigen egter fleclns zeven, gelyk wy het Beeld Fig. i. verdeeld hebbenmaar wy verdeden gemeenlyk de Beelden in tien aangezichten dat is van den kruin des Hoofds tot de Van den kram des Hoofds tot het Voorhoofd het derde gedeelte van het aangezicht voornooM' „„jV^f2'?1 £?ginc van den Wo"el van het beSder Kin!' ° " hair en ehidig£ aan het b«ed« ^JjSt fanêezicht wordt verdeeld in drie geëvenred.gde deelen ; het eerfte derzelve bevat het Vooren de Kin.' tWe6de de" NeUS> en het derde den Mond Van de Kin tot den kuil tusfchen de Halsbeenderen zyn twee Neus- lengtens. '""penneren Van den kuil tusfchen de Halsbeenderen tot het einde der borst, een aangezicht. ue Van het einde der Borst tot den Navel, 'één aan- ge-  Tim   TEEKENKÜNDIGE AFBEELDINGEN. 337 gezicht, van den Navel tot de Teeldeelen, een aangezicht, van de Teeldeelen tot het bovendeel der Knie twee aangezichten. De Knie beflaat de ruimte van een half aangezicht, van het beneden deel der Knie tot de Enkel, twee aangezichten. Van den Enkel tot de Voetzoole, een half aangezicht. Een Mensch welke de Armen uitgefpreid heeft, is van den langften Vinger der rechte, tot den langften Vinger der linkfche Hand, zo breed als hy lang is. Van de eene zyde der Borst tot de andere, twee aangezichten. Het Armbeen Humerus genoemd , is van den Schouder tot den Elleboog, twee aangezichten lang. Van het einde des Elboogs tot den wortel des Pinks, is het Been 't welk Cubitus genoemd wordt, met de Hand twee aangezichten lang. Van het Schouderblad tot den kuil tusfchen de Halsbeenderen, een aangezicht. Wanneer men de waare maat der breedte van het uiterfte van eiken Vinger tot den anderen, bepaalen wil, zo dat deeze breedte gelyk zal zyn aan de lengte des Lighaams, dan moet men waarneemen dat de holte der Elbogen met de Humerus, en van de Humerus met de Schoudeibladen, de evenredigheid van een half aangezicht hebben , wanneer de Armen uitgeftrekt zyn. De Hand is zo lang als het Aangezicht, De Duim is zo lang als de Neus. De binnenzyde des Arms , van de plaats waar de Spier verdwynt welke de Borst uitmaakt, en de Borstfpier genoemd wordt, tot het midden deel des Arms, behelst de lengte van vier Neuzen. Van het middelfte des Arms tot het begin der Hand, vyf Neuzen. De langfte Teen is een Neus lang. De twee uiterfte deelen der Mam - Tepels, maaken in een Vrouwen-Beeld een gelykzydigen driehoek met den kuil tusfchen de Halsbeenderen. Wat de breedte der Leedemaaten aangaat, hier van kan geen juifte maat gegeeven worden, alzo deeze maaten in de Natuur zelve veranderlyk zyn, volgens Z 3 de  138 VERKLAARING BU de hoedanigheid der Perfoonen , en de beweeeir?? hunner Spieren. ° 5 In her fchetfen van het Mensenbeeld volgt men best deeze orde, men fchetst eerst het Hoofd dan de Schouders met haare juiste breedte; dan gaat men naar beneden en fchetst den Romp, beginnende met de Anukuilen , laatende de Armen no» zo lan» ongefchetst, en zo gaat men voort tot de" Heupen van wederzyden , de juiste breedte van het Onderlvf wel waameemende : wanneer dit Bovenlyf nu alzo gefchetst is, dan begint men deBeenen van de Knie tot den Enkel, en wel eerst dat, waar op het Lighaam in de verkoozene houding rust, dat waar de Parallel van de Centraak Linie tot op den grond doorgaat als is by voorbeeld, in Fig. i. het rechter Been van het Beeld, vervolgens het andere dat niet werkt dan begint men aan de Armen en eindelyk aan de Handen Met lette voorts naauwkeurig op de buigingen en wendingen des Lighaams , maakende dat deel het welk tegenoverfhat aan het gebogene, overeenkom ftig met het zelve in de buiging , by voorbeeld' wanneer de eene zyde des Lighaams binnenwaarts gebogen is, moet de andere zyde juist zo veel buitenwaards uitpuilen , wanneer de Rug inwaards ffeho gen is, moet de Buik buitenwaarts uitpuilen; wanneer de Knie uitpuilt, dan moet het Kniehol van at», teren invallen , en zo voorts, dezelfde waarneemh% heeft plaatsin alle de overige buigbaare deelen des Mei" fchelyken Lighaams; laatftelyk" behoort men alle Z Lighaamsdeelen met waarheid, zo als de Kunftenmr, fpreeken, tragten omtetrekken, dat is alle de even redigheden die zy tot eikanderen hebben wel waart.» neemen; de eene Arm niet grooter dan de andere" maakende, geen breede Hercules Schouderen op een mageren en fmallenRomp plaatfen, noch geen donna Armen aan een anders kloek Beeld hechten ra „ altoos een foort van bevallige overeenkomst der Le demaaten, en eene juiste Symmetrie of «relvkheid dor deelen in het gantfche Beeld waarneemen. Fan  TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 33$ Van de geklcede Beelden. Wanneer de Leerling het naakt en deszelfs juiste omtrek beftaanbaar magtig is, gaat men over tot de gekleecfe Beelden , om de bevallige zwier en golvende fpeeling der plooijen in eene Antieke kleeding meede wel te kunnen uitvoeren ; om dan hier in zeeker te gaan, fchetst men het Beeld dat men kleeden wil luchtig, egter naauwkeurig van omtrek in dien Handen houding welken men begeert, vervolgens gebruikt men een houten Beeld, wiens Leden als Armen , Beenen, Hoofd, enz. in allerleije Handen beweegbaar zyn, en plaatst dit in den Hand dien men voor zyn Beeld verkoozen heeft. Dit houte Beeld ook Ledenman of Leiman genoemd, is op het laatst der vyftiende Eeuw in Italiën, door den beroemden Schilder, Broeder Bartkolomeo van St. Mavco, uitgevonden , welke in 't Jaar 1517 overleed, en de eerfte onder de Schilders geweest is , welke met behulp van den Ledenman zyne Beelden zo bevallig wist te beklceden, dat geen zyner Voorgangers hem daarin geëvenaard hebben. Voor men denLeêman dan aldus in de vereischte houding ftelt, bekleedt men denzelven met een kort onderkleed van Linnen, na den Antieken fmaak, en.behangt denzelven met een wyden Toga ot Staatelyken Mantel, op die wyze als men in het Beeld Fig. 2. zien kan. Wanneer men een zeer dun en fyn Lywaad verbeeldt, gelyk de onderkleederen der Vrouwen Beelden in de Antieke Statuërj meest meede bekleed zyn, dan teekent men de verheven deelen door ; zo dat het fchynt als of het naakt door de kleeding heen gezien wordt, en men noemt dit een Beeld met natte plooijen teekenen, gelyk het Standbeeld van Flora, in Fig. 3. 't welke met natte plooijen geteekend is, en waarin de Borsten en de rechter Dey door het fyne onderkleed heenen fchynen. Voor het overige dient men in het plooijen der Beelden, de navolgende dertien waarneemingen niet uit het oog te verliezen: 1) het oog moet nimmer over het voorwerp in twyfFel zyn; maar die deelen des Lighaams welken de kleeding bedekt, moeteu 'er zo evenredig onder verborgen liggen , dat men 'er een naakt Beeld overheen zoude kunnen fchètfen, ia Z 4 des-  34° VERKLAARING DER telfï eve"reedi?e verdeelingen ; daarom is het «oodig eerst den misten omtrek van het naak Lh SlSE^etó.dn dS k'-dm/ovïrheen^e" leeuenen. 2) De kleeding moet niet al te eng om het Lighaam fluiten, maar het zelve flechts luchtte omvangen, inzonderheid de oppertleeden • O dl kleederen welke die deelen dekken ^ Se" * in vol len dag geplaatst zyn, moeten niet zeer diep 'efcha Tab 1 7 h ' £SB?ech? ln de Sekleede Beelden op v^„mdagh°„e dWee^Bfe,dSeenV;ra^ftnz;enr grootlte plooijen moeten eerstf d vt vol gens geteekend worden, en men behoo'rwei uzor fgen. ^e^^^^ van Dyi en 'Bloemaartt"ad" ££* S"***' zyn , gelyk in het Beeld van den RoomfS Raidï heer Fig. 2. is aangeweezen; zoo men een „dn Akkerman of Slaaf voorftelt behoor het kleed fort en eng te zyn ; zoo men Maagden of NraJheï fchetst, behoort men in agt te neem™«l.» , F ding dun en luchtig moeT^?^*^^ gezegd is, de naakte deelen eenigzins doorteêSn moeten , als in het Beeld van F/ora F,T?1. JY.   TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 347 Voorhoofd in de breedte en hoogte gerimpeld is, ziet hoe zig de'Neus-Vleugels door deeze verhooging der Wenkbraauwen opzetten , het gevreesde voorwerp is hier beneden den gezichteinder , daarom vallen de Oogappelen die in Fig. 1. naar boven gewend worden, hier naar beneden , de Mond is geheel geopend, benevens de Tanden en de optrekking der Neus-Vleugeis maakt meikelyke groeven in de Wangen bezyden den Mond , het hair door de hevigfte angst der Ziele bewogen, ryst te berge, het Lighaam is reeds van het gevreesde voorwerp afgekeerd om hetzelve te ontvluchten, dewyl het verbaasde Oog nog op het zelve blyft ftaaren, om deszelfs beweeging in 't oog te houden , en een onverhoedfchen aanval te ontwyken. Ziet daar in deeze twaalf Gemoedsneigingen en Hartstochten, de Gelaatkunde der Schilderkunst begreepen , tusfchen elke deezer uiterften , zyn nog verfeheidene mindere aandoeningen dier Hartstochten , welke de Schilder dan ook door de trekken een weinig te verminderen, en inzonderheid het leeven zelve na te bootfen en te beftudeeren, ook lfgtelyk «effen kan. Het nuttige Werk van den Heer Lavater over de Pkyfiognomie, is den Leerling in de Schilderen Teekenkunst, gelyk ook zelfs den meer gevorderde beoeffenaaren deezer Kunften ten hoogften aantepryzen; hierin zuilen zy alle de mindere kenteekenen, tot zelfs die der innigfte denkbeelden onzer Ziele afgebeeld en belchreeven vinden, 't welk niet weinig In" het vervaardigen van Htftoriejcae Tafereelen te ftade koomt, ja zelfs onmisbaar is. De Teekenaar weet nu wat tot het teekenen van bet Menschbeeld gevorderd wordt, en onderftellende dat hy nu in ftaat gefield is een juist omgetrokken naakt en een bevallig gekleed en grootsch geplooid Beeld te vervaardigen , en het zelve door het beftudeeren, zo der Natuur als der Kunst, eene Hartstoch* telyke uitdrukking inhet gelaat meede te deelen; zullen wy dus voortgaan met hem door middel van een befiisfend voorbeeld, de rechte wyze van fchoone Inventie, ryke Ordonnantie en verftandige Groeping der Beelden, in een Hiftoriesch Tafereelaan de hand te geeven; egter eer wy daar toe overgaan, kunnen wy  343 VERK-L AARING der wy niet naalaaren den jongen Kunftenaaren, inzonderheid a,e welke zig op de Graveerkunst'SS «nteraaden, van zig zo wel in het Modern aIsl2 tieke bekwaam te maaken; alzo het laatfte inzonden ' he.d ,n hun beroep te ftade koomt maar wvl wv volgens ons Plan nog over de Graveerkunst"zul èn hanaelen, zy dit thans Hechts in 't voorbygaan aamre haald, en wy kunnen overgaan tot ygaan aai,ge- De Groeping der Beelden, het Inventeeren en Ordonnceren. Eene taak die zo uitgebreid als moeijelyk is. Buider ÏZ-gSea C W6lk Wy reeds over t gewistig deéï ge eert hebVbenneendrP ^'Ti 0DZ<'««SKS b8ygevtJdebobfeverhaa,erte Zfi ^ Tafereel '"SS? MeSoriesch of Hiftoriesch naa"'. De BeeMen m0£ten eIkanderen niet in den weg hoort'i^vUen'd"^/,6^1 of be,angrykfte Beeld besoort in vol en dag geplaatst te worden. OÏLFS ma'aken? brUiU beh°°rt een aa«^"aa- V Het geheele Tafereel behoort gevuld te z-n zo dat er nergens eenige gaaping in voorkoóme/ * VI. De kenteekenen (attributs) der Allerariefchc Beelden, in een Allegoriesch en de n,7r; j ■ een Hiftoriesch Tafereel'behoo^ eigeÏK'S^ Beelden en Tyden waar toe dezelve S ™ ?P 1e en over het geheel verftaanbaar te zyn " P * Deeze regelen zullen wy zien dat allen in Plaat V,  TEEKENKUN'DIGE AFBEELDINGEN 34^ Plaat. V. feene Allcgoriefche Inventie en Zinnebeeldige Ordon. tiantie, verbeeldende het nut der Zeevaart, door B. Picart, met alle naauwkeuri'gheid waargenomen en op de Kunltigfte wyze in het werk gefield zyn. De voorgrond Van dit Tafereel is met zwaar ge'fchaduuwde Struiken en vreemde Bloem- en Boomgewasfen bedekt. Op den tweeden grond vertoont zig ïn vollen dag het Beeld der Zeevaart , kennelyk aan 'de Schipkroon, waar meede zy gedekt is , en het Schiproer, daar haare linkfche hand op fteuh't, waar 'agter een Anker op den grond ligt; terwyl zy met de rechte hand eenen Wimpel zwaait, welks golvende hogt het bevallig Vrouwen-Beeld, dat het Waerelddeel Afia voorftelt, van agteren omvangt. A/ia zit onder haar Inlandsch Geboomte, en is met een rykgeboorden en hagelwitten Tabbaerd bekleed, welkè door middel van eenen ryk gcbo'rduurden Gordel om 'de midden gefloten is , onder deezen Tabbaerd vertoont zig als ter 'fluik eeu wit Onderkleed van het alierfynfte Lywaad; een met edel Gefteente vercierde en van 'geltreepte ftof faamgeftelde Tulband dekt haar Fioofd, en twee zeer groote Paerlen dienen haar tot Oor'eieraaden, zy houdt ïn de linkfchehand een Wierookvat, *t welk zy met de rechtehand opent, en waaruit een Wierookdamp opftygt, de Voeten en Kniën zyn ge. deeltelyk dooreen hoog gecouleurdenSiuijer bedekt, agter haar ftaat de Kameel als een eigen Landdier van Afia, vóór haar zit het zwart gerooste Africa; kenbaar aan den Schorpioen, die haar om den rechterarm fïingert, en de Koornair, welke zymetde linkfche hand omvat'; een Paerlenfnoer verciert haar hals, en een Siuijer dekt haar midden , terwyl het Hoofd onachtzaam met een dóek omwonden is, die gedeeltèlyk haar kort eil wollig hair bedekt, een Leeuw en eenige Planten, welken aan dit Land éigen zyn, liggen vóór en nevens haar. Tegen over deeze fraaije Groep ftaat het ftrydbaare America, meede door eeti Vrouwenbeeld aangeduid ; het hoofd is met eenë foort vin Koed bedekt, welke met drie rechtopflaan- TWBI AFDEEUfóM tS9  SS* VERKLAARING der de Vederen van eenen Americaanfchen Vogel vercferd is, het zwart en lang hair golft haar over Hals en Schouderen, de Ooren zyn vercierd met kostbaarheden, na den aart en het gebruik des Lands uit Koraalgewas famengefteld, de Hals is omvangen met een fnoer, waaraan gouden Plaaten gereegen zyn; een zwaare Pylkooker van biezen gevlogten, hangt aan een Draagband met Vogelveeren vercierd, met welke haare Armen en Beenen pronken, voorts golft een geltreepte Siuijer op eene bevallige wyze om haar i.ighaam, en zy houdt eenen boog in haare linkicne hand, trekkende met de rechtfche hand eenen pyl uit denKooker, met den linker voet vertreedt zv het doorfchooten Hoofd eens overwonnen Vyands de Haagedis , Vorsch en vergiftige Spin weemeien om haare Voeten, en de Tabak en andere Americaanlche Planten omringen haar. Boven deeze vier Vrouwenbeelden zweeft de God des Koophandels in de Lucht, een Jongeling van een fchrander en doordringend gelaat, met eenen Mantel omgeeven, welke met eenen Draagband aan het Lighaam gehecht is. Het Hoofd is gedekt met eene gevleugelde Muts, en de Hielen zyn mede met Vleugelen voorzien; eenen Staf met twee Slangen omflingerd houdt hy in de linkfche Sr^ii'w7 ,y.f ef d£ rechtfche OP de Zeevaart en de ar.e Waerelddeelen wyst, als haar erkennende voor de Bronnen van zyn beïtaan in Europa, voorts ziet men op den derden of agtergrond eene ftilie Zee waarop de Koopvaardyfchepen vreedzaam naar haar! beftemde Havens lleevenen, en een brandende Benr gelyk er veelen in de drie vreemde Waerelddeelen gevonden worden , dekt den agtergrond Du is de inhoud en befchryving des Tafereels, Jaat ons nu eens zien, in hoe verre de zes regelen tot eene goede Ordonnantie in het zelve waargenoomea *PnZT''S! Z3i "iemand Van dit Tafereel kun"en ontkennen, dat de meening van den Uitvinder niet terftond aan een kundig befchouwer kenbaar wordt. Jen tweeden, is ergeene der Beelden , die elkanderen op een.gerle. wyze hinderen en in den weg fban Ten derden, het belangrykft Beeld, naamelyk' de f ejaart, ftaat te vollen dag en munt in 't midden des Tafereels by de overige Beelden uit. miaaea Ten  TEEKENKUNDIGE AFBEELDINGEN. 3$» Ten vierden, het licht en bruin maakt een aangenaam Contrast in het Tafereel, waar door een groote masfa van lichte en donkere partyen ontftaat, die de geheele Ordonnantie eene verhevene grootheid byzetten. De fterlc getoetlte en zwaar gefchaduuwde voorgrond, doet den tweeden grond een weinig agterwaards wyken, op welke de befchaduuwde Beelden van Africa, en de lichtzwarte Negerin van America. dienen, om het bevallig Beeld van Afia en dat der Zeevaart te contrasteeren en agteruit te doen wyken ; hoe verftandig verbindt het hoog Geboomte de geheele Groep, en hoe juist dient de rook, welke uit den brandenden Berg opdampt, om het Beeld van Mercu* rius te doen vooruit kooisen. Het heldere verfchiet Verwydert den agtergrond tot zo verre, als het oog maar fchynt te kunnen bereiken. Ten vfden, het gantsch Tafereel is gevuld, nergens is" eenige gaaping, die armoede van vernuft verraadt. « Ten zesden, de kenteekenen der Beelden zyn alle volmaakt eigenaartig. De ryke kleederdragt der Afiaanen, wordt uitgeduid door de Gefteentens en Paerlen waar meede dit Beeld vercierd is _, het Wierookvat geeft te kennen , dat Afia van allerleije welriekende Gommen en Kruiden voorzien is, gelyk wok overvloed van Peper, Cocosnooten, enz. welke door de Dadelboomen, die agter haarbloeijen, beteekend wordt. Africa is eenvouwdig gekleed, wyl dit Land geene groote kostbaarheden voortbrengt, en eigenaartig met haare Koornair, Scorpioen en Indiaan, fche Meloendistel QEchinomelocalios) verzeld , alzo dit Waerelddeel van dit Gewas en deeze Dieren overvloeit. America heeft eene Hagedis nevens haar, oin dat deeze Landaart die Dieren tot eene aanmerk!yke grootheid kweekt, benevens eenen Americaanfeherit Vorsch , welke haare Jongen uit den rug werpt ; haare vercierfelen en kleeding is dé eigene kleeding der Natiën welke dit Waerelddeel bewóonen; het Hootd van den verflaagen Vyand toont den wreeden aart der Americaanfche Wilden , welke hunne KrygsgeVangenen dooden en eeten. De Zeevaart en Koophandel zyn meede met haare byzondere en genoeg fpreekende bycieraaden en atributs opgehelderd, zo  9S* VERKLAARING der ehz. dat men niets meer tot duidelykheïd in de Allegorie- deren " Tafereel Zoude jJ^ZveTn\Tk°?\h0e kundiS de groote Picard de vier Volkslchoonheden onderfcheiden heeft. Alle deeze Vrouwenbeelden zyn fchoon; maar hoe onderfche.den is met het teder Europeaansch fchoon, in h t Beeld der Zeevaart, met devleefchige en gevulde fchoonheid der Maagd van Afia, en hol verfchillend is het fchoon der Africaanfche Nyinph, dat in dikke Lippen en eenen platten Neus en wollig floofdhair b.»itaat, met dat der Americaanfche Negerinne welker lange en taanzwarte lokken, geele bruine Couleur, fpitfe Neus , vooruitfteekende Mond en kloek uitzicht haar zo kenbaar maaken; merk ook wel op den byzonderen ftand, waarin de Americaanfche Maand geplaatst is, eene houding, die met de grootschheid der beroemdfte Antieke Statuen, na den Lauwer dingt zie in alle de overige Beelden eene grootschheid van houding, dte by den eerften opflag verrukt en treft hoe gemakkelyk en edel zweeft de Koophandel door de Lucht, hoe fraai is elk Beeld geteekend , hoe kundig omgetrokken, hoe teder behandeld; alhoewel de eerfte Proefplaaten van deeze Tytelprint oneindig meer waarde van Graveerkunst doen kennen, en zv hier alleen aangehaald wordt om het fchoón der Ordonnantie tot een voorbeeld van Ordonneeren bv tebrengen , in één woord , jonge Teekenaaren beftudeeren deeze heerlyke Tytelprint, en bewonderen het rype oordeel des vindingryken Geests, edele Teekunst, Schilderagtige Coloriet, en verheven uitdruk, king van den grooten Teekenaar en Graveur Bemard Picard, bygenoemd Le Romain , welke in het vak der Teeken- en Graveerkunst, in ons Nederland niet alleen, maar door gantsch Europa eenen oniterffelvken naam verworven heeft. "»Ciy O P  353" OP DE ZINNEBEELDIGE ORDONNANTIE» VERBEELDENDE DEN TRIUMF DER ZEEVAART, DOOR BERN ARD PICARD. D e Kunst maalde op dit blad, voor oordeelkundige oogen, Den roem der Zeevaap^t en haar uitgeftrekt vermoogen, Daar zy baar Wimpel zwaait van 't Europeefche Strand, Door 's Waerelds ruimen plas, in 't afgelegendst Land; Zie 't geurige Afia met Paerlen en Robynen, Op 't heerlykfte opgetooid, die van baar Tulband fchynen Op 't gouden Wierookvat, dat ze opent, en wiens gloed 't Welriekend Wierook langs, baar Gordel klimmen doet. Het hooggebult Kameel en de Indiaanfche Boomen , Waar van de Zeevaart ons de vruchten, toe doet kootnen, Van Peper, Dadelen en becte Kruidery, Vervullen 't grootsch Tafreel aan Zeevaarts rechtfche zy; Terwyl de blanke Maagd der Sarracynfche Stranden, Verlicht wordt door de verw der zwart gerooste Landen, Die op den voorgrond liaan. Hm vruchtbaar Africa Eenvouwdig uitgedost, (laat Zëevaarts wenken ga, En biedt haar nederig den rypen Iioornzegen, Waar van haar Land den naam by de ouden heeft verkreïgeiv Het Iteeklig Distelkruid en meenig nutte Plant, Verryken baaren grond, terwyl baar rechte hand Door 't giftig Scorpioen gelekt wordt en begleeden, Een lterke mannen ■ leeuw ftrekt de afgematte leedetis Ter ruste nevens baar, terwyl bet wit Coiaal Haar zwarten hals verciert, als 's Volks voornaamfrc praal* Aa 3 Aan  3S4 ZINNEBEELDIGE ORDONNANTIE, A«i 't gitzwart Hoofdwol, 't wit der Oogen, mnnlyke Oor*»; En dikke Lippen, kent men 't fchoon der zwarte Mooren, De Maagd die Mtfchigans en Misjijlppis boord, Zo firydbaar overheen, praalt aan den rechter Oord Van 'tZinnebeeldigblad, haar geele vel, behangen Wet Struizen vederen in 't woeste Bosch gevangen, Kenmerkt het onderfcheid des geelen Pananjaans, Ey 't pikzwart oppervel des heeten Mauritaans • ' Wen ziet het taaije h.ir langs borst en U-houders zwieren/ Terwyl haar rechte hand ( gewoon te zegevieren Op elk, wie haar belaagt) den doodelyken pyl, Befmet met aconyt en giftig Slangen kwyl, Ten kooker uittrekt om eene Oorlogskans té waagen Het bleek heiturven Hoofd van een verwoed, verfia/e* En dervend Vyand trapt ze in haaren arrenmoed, ° ' Ten teeken van haar trotsch verachtlyk met den voetTerwyl de vuile Vorsch heur Jongen, ]angs haar heenea In arbeid gaande, werpt, de Haagedis haar beenen Al vleijende beftrykt, en de overgroote Spin Breedbbdig Rookkruid en de zoete Suikerrieten Jfiet men in vollen bloei op 't woeligst teken fchieten Langs; dW van een Zee, „ nyvre Koopyaardj Haar K.elen, ryk gelata tot nut der Maatfchappy Of t veiligst overvoert, voor Storm en Onweersvlagen Beducht, noch vreezende voor 't plundeMiek bqlaagen Van Rowers, fchendende de beufebe veiligheid ^ Daar een gewapend Scbip haar rykc Vloot geleidt • *T verfehicttoontzeldzaamheén der afgelegen Landen Waar gantfche Bergen door verborgen vuuren branden * Mmuur, zo kenbaar aan den Staf en Vleugelhoed.' Verfterkt wat Zeevaart tot geryf des Handèl, doet ■" JM dagt de Schildergeest, die dit Tafreel deedt leeven Vit duizend Beelden, die voor vruchtbre zinnen zweeven ja, zEEVAARTS roem en he, de ~ H»r bloey vereeuwig' 'tWErk Vïa fc^, TIEN*-  TIENDE SAMENSPRAAK. over de Graveerkunst, ( Chalcographia.) INHOUD. Nut en ivaardy der Graveerkunst, ivie de Uitvinder deezer Kunst gezegd wordt te zyn. Ferfcbeidcne wyzen van Gr aveeren, als het Graveeren in Koper, het Elfen» het Gr aveeren in bouty als zwarte Kunst, in Edelgefleente en de Stempelfnykunst; optelling van eenige voornaame Franfche, Duitfcbe, Engelfche en Nederlandfcbe Graveurs. Hoe het Kunstplaatdrukken gefchiedt, nieuwe uitvinding van met Couleuren te drukken, enin de manier van Teekening te Graveeren; kunjlelooze uitvinding van het Jllumineeren of afzetten van Prenten, waartoe alleen van dienst kan zyn, Letterfnyden en Kaart-Gra* veeren, als eene byzondere Kunst aangehaald; onvolkomenheid eener Theoretifche befchoU' wing der Graveerkunst. firncsius, "jVTaa dat wy in ons jongstleden * avondgefprek de Tetken- en SchiU Aa 4 dtr-  356 GRAVEERKUNST-, dtrkunst- befchouwd hebben, kunnen wy. deezen avond befteeden om derzelver aframmeling , de zo bevallige als nutte Graveerkunst, met een opflag van oog te overzien; aico de naauwkeurige befchouwing der byzondere. takken, welke aan den Boom der Algemeene Geleerdheid wasfen; ons beftek niet alleen, maar het vermoogen der menfchelyke kennii verre overfchreiden, Korne.'if. UEd. noemt de Graveerkunst, na 't my toefchynt, by uitzondering eene nutte en bevallige Kunst. Heeft zy eenig voorrecht boven de andere nabootfende Kunsten, Myn Heer? Ernestus. 't Zy men de Graveerkunst van. de zyde, van derzelver nut en verciering, of van die, der. moeijelijkheid van derzelver uit-, voering befchouwt, men zal altyd moeten toeftaan, dat zy in allen opzichte eenen voorsnaamen en onderfcheiden rang onder de fchoone Kunsten verdient. Door middel van haar worden de afbeeldingen van groote Mannen , uit alle Staaten en Tyden in de Kunstverzamelingen der Liefhebberen, aan de vergeetelheid ontrukt; door haar blyft hunne nagedachtenis door alle Eeuwen duuren » en worden hunne voornaamfte en glansrykfte daaden den nakomeling ter navolginge voorgcfteld, aan haar is men de wyze der cnelja  GRAVEERKUNST. 3<5i voorbeeld MeUan, enz. hebben Plaafen in eene fnede vervaardigd, dat is, zy hebben met eenen in 't ronde en in zig zelfs fluitenden Cirkeltrek, geheele Pourtraiten enz. gegraveerd, enkel in de duistere partyen en op den omtrek de fnede een weinig verdiepende» zo zyn 'er verfcheidene Pourtraiten van MeUan bekend, gelyk ook eene uitmuntende Prent, verbeeldende den Zweetdoek van Veronicay waarin het aanzicht van den Zaligmaaker uitgedrukt ftaat. a) Etfen is meer in gebruik, gemakkelyker en zeekerer dan het zuiver graveeren; egter is "tr meer omflag toe noodig: men neemt gelyk in het voorige geval weder eene welgefleepene en van krasfen gezuiverde Plaat, en beftrykt die met een mengfel van Mastik * Asphalt, enz. dit mengfel noemt men den grond; vervolgens houdt men de alzo beftreekene Plaat boven de vlam van eene Kaars, op dac de rook derzelver zig over dit mengfel heenen verfpreide, en de hitte het egaal zoude kunnen doen fmelten; dit gedaan zynde , neemt men de Teekening, die men in 't Koper brengen moet, en beftrykt dezelve van agteren met Loodwit, Kryt of eene diergelyke afgeevende ftoffe, men hecht ze voorts met Wasch aan de vierhoeken op de Plaat, zo dat de gewitte oppervlakte op den zwarten grond der Plaat vlak ligge; dan neemt men èencn  3<52 GRAVEERKUNST. eenen Naald, welke in een houten fteel vast bè en trekt alle de lynen der omtrekken op de Teekening over, vervolgens dit wel naauxvkeurig gedaan zynde, neemt men de Teekening weder van de Plaat af, en vindt dat het Loodwit over al ftreeken op den zwarten grond nagelaaten, en dus het geheele Beeld of de omtrekken der geheele Teekening op de Plaat agter gelaaten heeft; wil men enterde Teekening zelve niet op zo eene wyze doortrekken, dat zeekcrlyk de Teekening min of meer befchadigt, dan legt men een doorfchynend [gevernist Papier op dezelve ert trekt daar eerst de omtrekken op over ' ert gebruikt dan dit Papier om op een fyn en van agteren gewit Postpapier gelegen zynde, op de Plaat te leggen, en als ware het de Teekening zelve doortetrekken, dit is het eerfte deel desgraveerens; voorts naa datdeTeeke* hing nu aldus op den zwarten grond der PJaat in 't wit afgedrukt is, neemt men eenen zachten doek, en ligt dien op de Plaat onder den rechter arm, om het overgedrukte niet door de beweeging van den arm uitteveegen, en neemt voorts eene andere Etsnaald, en trekt al de witte ftreepen over op de bloote PJaat, als wanneer het koper door de trekken heenen fchynt; men fchaduwt verders de omtrekken door twee of drie over eikanderen gelegen ftreepen, welke men Arfeeringen noemt,  GRAVEERKUNST. 363 noemt, en de rechte lynen van Gebouwen, enz. met koperen of houten paralel Liniaaïen, en maakt die geheel op, even als eene Teekening, welke men met zwart of rood kryt Jrfeert; dan zyn al de donkere partyen glimmend door het doorfchynen van hetafgefchraapte koper, en de lichte partyen vertoonen zig zwartdoor den grond, die het koper bedekt: zie daar dan den tweeden arbeid of de helft des arbeids van den Graveur voleindt, Op deeze volgt eene zeer moeijelijke taak, waarin veele jonge Graveurs bezwijken, en deeze is het byten. De trekken, Welke men door middel van de Etsnaald op het koper gemaakt heeft, moeten 'er door middel van Sterkwater in gebeeten worden , men omzet de Plaat dan ten dien einde met eenen rand van Wasch, en maakt 'er dus eene foort van hollen Kom van, die 't vocht befluiten kan. Men plaatst de Plaat zodanig bereid, inzonderheid des Winters, op eene ftoof meteen weinig vuur 'er in, egter als men het Sterkwater op de Plaat giet, draagt men wel zorge van de plaatfen, welke men niet ingebeeten ■wil hebben, zorgvuldig met een mengfel van kaarsfmeer en zwartfel te bedekken, 't welke men uitflappen noemt, voorts giet men het Sterkwater op de Plaat, en laat het de eerfte maal een uur lang 'er op ftaan, telkens met 'gene veer van eene pen over de Plaat ftryken-  3^4 GRAVEERKUNST. de, men giet het 'er voorts weder af, en zjp». hoe veel de trekken ingebeeten zyn , dan moet het 'er nog eens een vierendeel uurs op; en weder afgegooten, voorts 'er voor de Iaat! ftemaal opgebragt wordende, moet het bym zo lange tot het opwerpt met kleine luchtblaasjes, die men langzaam met de veêr we* dryft; dit dan alles wel uitgevoerd zynde, giet men het water voor 't laatst af, en neemt de wasfchen randen weg , leggende de Plaat op een test met vuur, zo lang tot de grond gefmolten is, die men dan met een zagte doek 'er afveegt; dit alles gedaan zynde , zendt men de Plaat naar den Plaatdrukker, die 'er dan proeven op maakt, welke men Ets- of Sterkwater drukken noemt, en dienen om te toonen welke partyen het meest in 't byten gevat hebben, en welke uitgefpaard zyn, om met de Etsnaald op de Plaat afgemaakt te worden , 't welk men met de drooge Naald ntpmaaken noemt; dus is de derde taak des Graveurs voleindigt, en hy begint de vierde waarin de Plaat geheel voleindigt wordt s door het opmaaken met de drooge Naald en detoetfen en voorgronden, benevens de fchaduuwagtigfle partyen met het Graveer-Yzer öp te fnyden, 't welk een gloed en kragt aan de Plaat geeft, die de Etsnaald niet bewerken kan. 3) Het graveeren in hout, is eene foort van Beeld*  GRAVEERKUNST. beeldhouwkunst, wyl alle de figuuren in het hout opgewerkt móeten worden, daar men die integendeel in 't koper infnydt; maar wyl hier de opgewerkte deelen eigentlyk in het afdrukken de figuuren op de Prent uitleeveren, zyn deeze Plaaten eene foort van Basïelieveh , welkers oppervlakten en lichten ingegroefd en ingebyteld moeten worden. Het zelfde geval heeft mede plaats in de Teekeningen en Plaaten, voor de KatoenBehangfel Papier- en Trypdrukkerye, die allen op dezelfde wyze gemeden, en beter gezegd worden met Vermen dan met Plaaten gedrukt te zyn. 4) Het graveeren in zwarte Kunst, is van èene laatere uitvinding, welke men aan Prins Robbertvan de Pahz, of ook aan van Shbem in 1643 roefchryft. Men neemt, by voorbeeld eene koperen Plaat, maar in plaatfe van die glad te flypen, wordt dezelve tot het werk voorbereid , door middel van dezelve met een Graveer -Yzer op allerleye wyzen lugtig over te graveeren, zo dat elke fnede over elkander op verfchillende wyzen gekruist ligt. Dit iraveerfcl moet over de geheele Plaat uitgeftrekt worden en overal even fterk zyn, zo dat men in deezen eerften ftaat 'er eene proef op laatende trekken, niet dan een overal gelyk zwart papier zoude zien te voorfchyn kooa jnen ; vervolgens bedient zig de Graveur in VÏFDE ArDEÏUNC. Bb  $66 GRAVEERKUNST de plaats des Graveer-Yzers van eenHaaijenof Robbentandof eenig ander hard en glad werktuig, om het vereischte voorwerp en deszelfs verfmeltende enverdreevene lichten (.Nuances) door middel van den gegraveerden grond glad te fiypen, uit denzelven optewerken envoorttebrengen, en denzelven de noodige lichten te geeven, door middel van het glad gefleepen koper op de dagen te polysten. In Engeland munt men inzonderheid in deeze wyze van graveeren uit. 5) Het graveeren in Edelgefteeme by de Grie* ken , by welk vernufdg volk het eerst gebruikt werdt, Dactytioglyphie genoemd. Diodorusvan Samos, wordt voorden oudflen Griekfchen Steenfnyder gehouden; egter het oudfte Kunstwerk in dit vak, dat men nog hier en elders in de Kabinetten der Liefhebberen bewaard vindt, is van Pyrgoteles, terwyl Aulus Evodus, Hytlus, Dioskorides , Solon, SoJIratus en Griaus, mede als beroemde antieke Steenfnyders bekend fhan. Vervolgens zyn 'er in Italiën en Frankryk in hater tyden, verfcheide beroemde Stempelfnyders bekend geworden ; egter deeze Kunst is meede van zo hoog eene oudheid, dat men dezelve reeds by de Hebreen aantreft; want de Ephod van den Hoogen Priester en de twee Gnyxfteenen waarmede zyn Mantel vastgehecht werdt * kunnen niet zonder behulp deezer Kunst met  GRAVEERKUNST. 367 met de naamen der twaalf Stammen befchreeven geweest zyn. De ouden hebben egter in deeze Kunst over 't geheel boven de Modernen uitgemunt, fchoon eenigen der laatstgenoemden hen al zeer naby koomen. Het graveeren in Edelgefteenten gefchiedt dan eens met een opgewerkten grond en ingefnedene figuuren, en dan weder met opgewerkte figuuren op een ingefneden grond : alle harde Edelgefteenten als Sardonyxen , Onyxen , 7bpaafen , Esmarauden, Agaaten, enz. zyn gefchikt om befneden te worden. Men heeft onlangs te Amfterdam een zeer grooten antiek befneden Onyxjleen verkogt, waarop de. opvoeding van Augustus afgebeeld was; onze Cachetten in Chryftal, Cornalyn,Goud,Zilver of Koper, behooren mede onder deeze Edelgep.eente- en Stempel-Graveerkunst. Sommige Steenen, welke door hunnen eigenen groey een aanleg tot eenige figuuren op hunne oppervlakte aan *;e hand geeven, en die de Kunftenaar vervolgens opmaakt, en de Natuur als 't ware in haare vormende kragt (visplastica') te gemoed koomt, worden Catnayeux genoemd , zeekerlyk na zeekeren beroemden Steen Graveerder van Milaanen, Dominicus van Camei, welke in deeze taak uitmuntte, en in den aanvang der zestiende Eeuw leefde. Als in 't voorbygaan moet ik Ul. nog berichten, dat onze koperen Cachetten roet Sb a het  3Ö8 GRAVEERKUNST. het Graveer -Yzer, en onze Cornalynen of Christallen door middel van Diamantpoeder befneden worden. Karet. Kan UEd. ons niet eenige 'beroemde Graveurs in 't koper opnoemen, Vader ? Ernestus. Ik durve dit naauwlyks onderftaan, uit vreeze van hen, die my fomtyds mogten ontfchieten , onrecht te doen; egter ik zal Ul. eenige beroemde Mannen in deeze taak opnoemen. De eerfte Plaatfnyder, welke zig een zeekeren naam gemaakt heeft, heette Marien Scboon, en ftierf in 1486. wanneer hem de beroemde Alben Duurer , Lucas van Ltyden , Aldegraaf, enz. opvolgden. Cornelis Visfcber behoort vervolgens onder de Verbeeteraars der Graveerkunst; zonder twyffel heeft deeze Kunst haaren hoogften trap van volkoomenheid thans reeds bereikt , en wel voornaamelyk in 't midden der voorige Eeuw, tot welk eene vordering de Franfchen veel toegebragt hebben. Edt* ting, Drevel, Audran, Nanieuil, enz. welken ten tyde van Lodevjyk XIV. de gewigtigfte Werken met het Graveer-Yzer in 't licht gebragt hebben, zyn in dit vak zeer beroemd; gelyk ook de uitmuntends A. Mas jon, dien ik eetst had behoorcn te noemen , beroemd door het Schildernuk van Titlaan, 't welk in de Zaal van Mercurius te Verfailles bewaard wordt, en de Emausgangeren verbeeldt, 't welk  GRAVEERKUNST. S Eeelkouwkunst vet-Jlaat. Optelling der voorwerpen van deeze Kunst. Lyst der bekendfte Criekfche en Romeinfcbe Antieken met de plaatfen waar die nog gevonden worden. Moderne Kunstflukken der Beeldhouwkunst. Gietkünst, naamsoorfprong, fchadelykheid van al te ge* trouwe navolging der natuur, in de afgegoote waschen Beelden aangeweezen. De wyze om Penningen ajtegieten, en eene wyze om dezelve aftedrukken. Plak' werk wat dat is; cieraaden van gekneed Papier, waartoe gebruikt worden. Kunstdraaibank. Nut van het Boefeeren voor de ' Schilder-jeugd. Lionard. VVT elke der nabootfetide Kunften » » zal deezen avond het onder' werp van ons gefprek zyn ? Ernts»  878 BEELDHOUW- en G1ETKUNST. Ernestus. De derde in den rang der Kunften, welke door middel des gezichts tot den geest fpreeken, te weeten de Beeldbouwkunst. Karei. Wat is eigentlyk de waare zin van net woord Beeldhouwkunst? Vader' Ernestus. Wy verdaan door dat woord de Kunst om in Hout, Steen, Marmor of eenige anoere harde Hof, door middel van den bytel verfcheidene voorwerpen aftebeelden. Wy begrypen 'er dus inzonderheid onder de Kunst om Standbeelden uittehouwen, -Ars Statuaria of Iconopoei/a) maar wy zonderen 'er van uit de Gtetkunst (Ars Plastica) of dieKunst, welie de Beelden of Figuuren vormt, door middel var, eene vloeibaare ftoffe in vormen te gieten, waar over wy vervolgens zullen fpreeken; wy moeten voor eerst zien, welke de voorwerpen zyn, die door den Beeldhouwer bewerkt worden. ^Kornelis. En welke zyn die dan, Myn Ernestus ik zal ze UL. opnoemen; maar Lden.Wdd°en'Van'—^ninS van te Petrus. Daar toe maak ik my reeds gereed. UL. gelieve mmiddels Hechts voorttegak Ernestus De voorwerpen, welke de Beeldhouwer behandelt, zyn dan: 1) Standbeelden, welke verfchillend in foorten en benaamingen zyn. Teeken deeze twaalf  BEELDHOUW- en GIëTKUNST. 379 twaalf foorten flechts aan, dan zullen wyde voornaamfle niet verzuimd hebben. a) Griekfche Standbeelden, zo wel Antieken als die na de Antieken vervaardigd zyn : men noemt by uitzondering Griekfche Standbeelden, alle naakte of byna naakte Beelden, gelyk de Grieken hunne Godheden , Worstelaars en Helden verbeeldeden ; de laatstgenoemde worden ook Acbileefche Standbeelden (Stawce Acbilkce) genoemd, om dat veele zodanige verbeeldende Achilks in de voornaamfte griekfche fteden gevonden wierden. b) Romcinfcbe Standbeelden, zo Antieke als nagebootfte; deeze zyn allen gekleed, en ontleenen verfcheide naamen van hunne kleedingen ; gelyk die der Keizers met een langen Mantel over hunne wapenen, welke Statuce Paludatce genoemd wierden; die der geharnaschte Ridders heetten Thoracatce; die der Soldaaten met curasfen Loricatce ; die der Raadsheeren eji Wichelaars Trabeata; die der Magiftraaten met een langen rok of toga, Tagatce; die des gemeenen volks met een korte kleeding (Tunica) Tunicatce, en eindelyk die der Vrouwen mét een lang en afhangend kleed Stolatce; van de 7b*aftf*'en Stolatce kunt ge een voorbeeld zien in deeze Plaat, Tab.III, waar, in figuur 2. een Romeinsch Raadsheer met eene Toga, en fig. 3. eene RomeinfcheMaagd met eene Stola bekleed, afgebeeld is.  5«o beeldhouw- en ÖIETKüNST. c) Standbeelden te voet zyn alle recht op de voeten ftaande Beelden. d) Standbeelden te Paard , zyn zulke, welke eenen Held of ander beroemd Man op eenig dier gezeten voorftellen. e} Gekromde Standbeelden zyn zulke , die zittende of in eeiie gedwongene geftalte voorgefteld zyn. f) Wagenmenners zyn Standbeelden, welke in een Stryd-, Ren- of Staatfiewagen dooreen iwee of vierfpan Paarden (Biga vel Quadriga) voortgetrokken worden. g) Zinnebeeldige Standbeelden zyn zulke, ■welke door middel van eene menfchelyke geftalte eenige toefpeelende gelykenis of teeken (Symbolum) uitdrukken, gelyk de vier deelen van den Dag, van het Jaar, van de Waereld, des Ouderdoms, enz. de Vischvangsr4 de Jacht, enzi h) Water Standbeelden, QStatud Hydraulica') of de figuuren, welke het cieraad aan eenige Fontein, Grot, of iets diergelyks uitmaaken, of den dienst van eenen Waterfprong doen, door middel der werktuigen, welke men heri in handen geeft; onder deezen betrekt men de Beelden Van Nepbtbunus, Ampbitrite, Tbetis, de Syrenen, Tritons , en andere Zee en Rivier Goden en Godinnen. i) Gevjyde Standbeelden , gelyk zyn de afbeeldingen van God, de Perfoonen der Drie  BEELDHOUW- en GIETKUNST; 381 Drieëenheid , de Maagd Maria , de Engelen, de Apostelen s Maitelaarenj Kernheiligen, enz. k) Colosfen, of zulke Beelden, welke tweemaal of driemaal meer dan levensgroot zyn. 1) Perjlfche Standbeelden , öf die figuuren van menfchen, welke geheel ten voeten uit, of met het onderlyf in eene zuil uitloopenj, welke men Térmen noemt, na den Grensgod , welken de ouden ter bewaaringe hunner landpaalen ftelden , en die zodanig gemaakt en Terminus genoemd wierdt. Men gebruikt ze om in de plaats van Zuilen; de Gebouwen te onderfchraagen; ook aan den Spiegel van Schepen, die ze als 't ware met den rug on« derfteunen. Fraaije voorbeelden kan men in ons Raadhuis in de marmoren Vierfchaar aantreffen. Vitruvius noemt deeze Statuen Telamons, van een grieksch woord dat onder* Jleunen beteekent, zy worden ook dtlasfert geheeten ; Vrouwenbeelden welke deezen dienst in een Gebouw doen , noemt men Careatiden en Careatieke Beelden. m) Kindertjes, Geniën; Engelen, enz. welke tot kleiner vercieringen dienen. Men noemt ook een Standbeeld, 'twelk de gelykenis van eenig beroemd Perfoon draagt, als by voorbeeld ■, het Standbeeld van Erasmui te Rotterdam, Coster te Haarlem, Hendrik IV; VVFDE AFDESUNG. Q q l(j5  382 BEELDHOUW- en GIETKUNST. Lodewyk XIV. te Parys, enz. met een Latynsch Kunstwoord, Statua Iconica. Petrus. Zyn dit alle de foorten van Standbeelden, Myn Heer? Ernestus. Zoo my het geheugen niet bedriegt, ja! voorts moet de Beeldhouwer nog zyne Kunst oeffenen op II. De Groepen, of de verbeeldingen van verfcheidene menfchelyke en andere geftalten, onder ée'n gezichtspunt vereenigd De Groepen zyn de verheevenfte voorwerpen der Beeldhouwkunst. III. De Basrelieven, welke eene foort van gebeeldhouwde Schilderftukken zyn. IV. De Borstbeelden, of de Mans en Vrouwen Hoofden met den Hals, Schouderen en een gedeelte der Borst. V. De Vaafen , het zy na antieke of moderne uitvinding, eenvouwdig of met Basrelieven vercierd. VI. De Pedeflalen of Vbetflukken , 't zy die na de wyze der Egyptenaaren, Grieken, Hetruriers of Romeinen geheeld, of wel van eene moderne vinding zyn. VII. AUexIcije foortcn van Beesten. VIII. De Citraoden der Bcuwkimst, gelyk de Granaatcn, Lotosbladen, Bloemen, Festoenen, enz. diedcGebDuwen verderen. Men noemt verheevene Ornami-mcn, zul ken, welke uit het werk uitkoomen, cn ingcM Ornamenten die,  BEELDHOUW- én GIETKÜNST. gl| die, welke binnenwaards in het werk inge* 'hotel zyn. IX. Zee-Cieraaden, zyn Visfchén, Schelpen j Grotwerk, Riet-Coraal, enz. 't welk dieni om Grotten en Fontynen te verderen. X. De Meubel- Cieraaden, als dieSnywerken, welke by voorbeeld boven Deuren , aart Koetien of andere Staatfie - Rytuigen enz. gebeezigd worden , en welken thans allen na den Antieken of Griekfchen fmaak moeten zyn. Zie daar het geheel Werkhuis van den Beeldhouwer ontleed. Wilt ge van alle deeze beftanddeelen der Beeldhouwkunst uitmuritende voorbeelden zien, zo befchouwt met verwondering het boven allen lof verheeven Stadhuis van Amfteldam, daar zult ge in de Vierfchaar de heerlykfte Basrelieven vinden» De eerfte rechtsuitfpraak van Salomon, de onpartydige rechtspleeging van Seleucus, het rechtvaardig vonnis van Brutus alle onder* fcheiden door Perfifche Beelden of Telamonsi in een waaren Antieken fmaak. Op de marmoren Zaal, vindt mende fraaifte zinnebeeldige Beelden of Heidenfche Godheeden met derzelver attributs, op eene zo bevallige wyze in Marmor Uitgehouden, dat men defcelve niet minder dan Griekfche of Romeinfche Antieken keurt; in een woord al dit prachtig werk van Beeldhouw- enEouwkunsÉ Cc a is  3*4 BEELDHOUW- en GIETKÜNST. is door den Nederlandfchen van Kampen en Artus Quellinus vervaardigd, en zal der navolgende Eeuwen ten voorbeeld in de Kunst dienen, even als de overblyffelen der Griekfche Kunst-Eeuwen ons nog van dienst zyn3 en elks verwondering verdienen. Kornetis. Zyn 'er nog echte Antieke Standbeelden in weezen, Myn Heer? Ernestus. Voorzeeker. Zie hier een Lystje, waarop ik eenigen der voornaamften, met de naamen van derzelver maakeren, zo verre ik die te weeten kon koomen, opgeteekend hebbe. L Y S T Der Antieke en andere Groepen en Standbeelden , met de Plaatfen, waar dezelve voor handen zyn. Griekfche Groepen, Laocoön , welke, met twee zyner Zoonen, door Slangen verflonden wordt, om dat hy den Trojaanen tegen de list van Ulysfes en het Trojaanfche Paard gewaarfchuuwd hadde. Deeze uitmuntende marmoren Groep is van de Griekfche Beeldhouwkunftenaaren Agefander, Polidorus en Athenodorus van Rhodus vervaardigd. Zy heeft eene driehoekige gedaante , zo dat het Beeld van Laocoön verre boven  BEELDHOUW- en GIETKÜNST. 385 ven de Beelden zyner Zoonen uitfteekt, waar uit men meent, dat deeze Groep tot een zeeker einde vervaardigd is, en dat zy weleer onder eenig verwulfd of boogswyze Nis geftaan heeft. Thans wordt dit uitmuntend Kunstwerk in het Vatkaan bewaard, en is daar gebragt uit het Paleis van Keizer Tüus, waar het zig eertyc's bevonden heeft. De ftervende Niobè, met haare Kinderen, welke door Apollo en Diana , wegens haare ydele beroeming op haare fchoonheid , met pylen doorfchooten worden. Voor dit overheerlyk Kunstwerk, wiens maaker egter onbekend is , is weleer eene fomme van honderd Talenten geboden, het ftaat in den Hof van Medicis te Romen. Men houdt deeze Groep voor een werk van Praxiteks. De Dood van Dircè, welke, om dat zy Antiopi op den Berg Cytberon uit minnenyd vervolgde, door derzelver twee Zoonen Cethius en Ampbiön, aan een woedenden Stier gebonden en deerlyk verfcheurdwierd. Deeze Groep is door de Griekfchen Beeldhouwers Tauriscus en Apollonius vervaardigd, en ftaat in het Paleis van Farnefe te Romen. Plinius fpreekt reeds in het I KW.  So8 BEELDHOUW- en GIETKÜNST. Kornelis. h 'er zo eene Kunst om de Antieke Penningen aftegieten. Wie is daar de Uitvinder van, Myn Heer ? Ernestus. De Heer Lippen, een Oudheidminnaar te Dresden. Deeze Heer heeft syn uitmuntend en uitgeftrekt Kabinet van Edelgefteenten in eene foort van deeg (Pasti) uitgedrukt, dat zo hard als rnarmor opdroogt, en in foudraalen befiooten wordt, welke de gedaante van Foüo-boeken hebben, en tot eene fraaije verciering in eene Bibliotheek kunnen dienen. 'Er is ook nog eene andere wyze van Antieke Penningen aftedrukken, welke aldus in het werk gefteld wordt; men wascht het voorwerp of den Penning, dien men afdrukken wil, fchoon af, en omringt hem met een rand van wasch. Voorts fmelt men een weinig vischlym in water, en mengt 'er vermiljoen onder, dat aan dit mengfel eene zeer fchoone roode couleur geeft; men giet dit vocht op den Penning, en laat het in de heete Middagzon droogen , naa verloop van eenige dagen wordt deeze lym hard, en men kan dezelve van den Penning afneemen, zonder het afgedrukt Beeld te kwetzen, dat als dan den Penning getrouwelyk afgedrukt vertoont; op zo eene wyze kan men duizende afdrukken van denzelfdea Penning maaken, en allen op eene zeer kleine plaats Eeuwen lang in weezen houden- pe„  BEELD F O UW- ek GIETKÜNST. 35P Pitrus. Maar de cieraaden of Ornamenten aan Spiegels, Lusters, enz. worden die mede niet zodaanig bewerkt? Ernestus. ö Ja, de Gietkunst heeft ook een middel uitgevonden, om de Kalk of Gyps zo te bewerken, dat het houten Snywerk verbeeldt; en dit bewerkt Pleifter wordt Plakwerk genoemd, en aan allerleije vergulde Huisciexaaden gebeezigd. Ook weet men van gekneed Papier (Papier maebe) Kunstwerken te vervaardigen, die tot verciering van Koetfen, Lysten om Schilderyen , enz. van groot gebruik zyn? Karei. Het Porcelein en Aardewerk wordt jmmers mede in vormen gegooten, Vader? Ernestus. Dit is eindelyk het laatfte gebruik der Gietkunst, 't welk ik aanhaalen wilde, en men kan onder de Inflrumenten der Beeldhouwkunst ook nog de Kunstdraaibank betrekken, waar op men allerlei kleine figuuren draait, door middel van eene gefpanne lyn, die door het trappen met den voet, om de ftof, die men bewerkt, klemt, en dezelve de vereischte gedaante geeft. Een arbeid, die ongemeen dienftig voor de gezondheid , en daarom aan Lieden, die een zittend leeven leiden , Jals zynde inzonderheid de Geleerden en Kunftenaars, ten hoogften is aantepryzen; gelyk men ook den Jongelingen, welke ooit de Beeldhouwkunde trachten te beoeffenen, het Dd a Boes-  4-o BEELDHOUW- en GIETKUNST. Boetfeeren na het naakt model, 't geen op de voornaam/te Teeken-Academiën in natte Potaarde met houten Boetzeer-Pennen gefchiedt, niet genoeg ter meerdere vordering in de Kunst kan aanbeveelen. Kornelis. Op wat wyze wordt deeze Kunst verricht, Myn Heer? Ernestus. Men gebruikt tot het boetfeeren in de Academiën na het naakt model eene houten plank, welke met een gelyken grond van vochtige klei of potaarde overdekt is, en naast den Boetfecrder ftaat een emmer met water, waarin men de klei, waar mede men boetfeert, vochtig houdt, nevens hem liggen dc Boetfeer-Pennen ,welke puntige enrondehouten ftokjes jyn. Wanneer de Boetfeerder nu avn werk beginnen zal, verkiest hy even als de Teekenaar zulk een afftand, waar uit hy het Beeld of model met een opllag van 't oog geheel overzien kan, zonder het oog van zyn werk aftewenden: hy neemt voorts uit den emmer een klomp potaarde, legt dien op de plank, en geeft dien eene ronde gedaante voer het hoofd, vervolgens neemt hy eene grootere masfavoor den romp,eneindelykvoorde armen en beenen; deeze onbewerkte masfa kneedt hy met de hand i„ die richting en ftand, als waarin het Beeld zig bevindt, en deeze eerfte bewerking koomt in de plaats <% fcbetfe des Tcekenaars; hier naa begint  BEELDHOUW- en GIETKUNST. 401 hy alle de byzondere en kleinere lighaamsdeelen met de boetfeerftokken te kneeden a en dezelve hunne ruuwe gedaante te geeven, dit is het tweede werk van den Boetfeerder, en koomt overeen met het opteekenen der fchets, en het maaken eenes netten omtreks by den Teekenaar; eindelyk worden deeze zo in 't ruuwe geheelde lighaamsdeelen, door hier wat by te doen en gintsch weder wat afteneemen, befchaafd en de uitterfte omtrek des Beelds fcherp ingefneden , zo dat 'er geen de geringfte oneevenheid aan den omtrek befpeurd wordt; het hair, de oogen, en de doorfchynende zenuwen , aderen en fterk werkende fpieren worden by deeze laatfte bewerking aangeweezen, en het Beeld, dat als een Basreliëf is, verkrygt door deeze bewerking deszelfs volkoomenheid. Karei. Maar is het boetfeeren wel zo gemakkelyk als het Teekenen in deszelfs bewerking, Vader? Ernestus. Neen: 't is althans gantsch geen zindelyk werk; want wyl de klei altyd nat gehouden moet worden, fmet dezelve aan de handen en kleederen geweldig af, en men heeft, immers by den winter, fomtyds te wagten, dat als men zyn werk niet in eenen dag agtereen voltooit, men 's anderen daags alles bevroozen en zo hard als eenen fteen grindt; als wanneer 'er weinig anders op te doen  402 BEELDHOUW- en GIETKUNST. doen is, dan het zelve weg te werpen; daar by koomt nog, dat men eenig model voor ftudze na teekenende, de teekening bewaaren en dus zyne vordering aan eene hervatte taak best befpeuren kan; maar dat is in het boetfeeren zo niet; want de Leerling in het boetfeeren, verkneedt terftond zyn gemaakt beeld weder, om dezelfde klei tot een ander voorwerp te gebruiken. Kornelis. Maar waarom doet hy dat, Myn Heer, of kan men zo een potaarden figuur niet bewaaren? Ernestus. o Ja, men kan dezelve, wanneer men wil, en het gewrocht zulks verdient, in den Oven laaten bakken, als fteen, wanneer het dezelfde hardheid aanneemt, en, ten zy het ongelukkig gebroken worde, altyd duurzaam is ; maar wanneer men elk Beeld, dat flechts om te leeren geboetfeerd wordt, wilde bewaaren, dan zou men eene onnoemelyke menigte klei nodig hebben , en de waarde der ftukken zou de kosten niet overweegen. Leonard. Heeft het boetfeeren ecnig voordeel boven het teekenen, Myn Heer? Ernestus. Als men het een voordeel noemen mag, dan heeft het dat voordeel, dat men het model geheel, zo wel van agteren als van vooren tevens nabootfen kan , daar het teekenen altyd flechts maar eene zyde des-  BEELDHOUW- en GIETKUNST. 403 deszelfs bewerken kan; waar by nog koomc, dat de fchaduuw in het boetfeeren natuurlyk is, en in het teekenen door Kunst bygebragt moet worden , 't geen in het eerfte geval een groot gemak in de nabootfing geeft; voorts is het boetfeeren , althans voor den Beeldhouwer, eene zo onmlsbaare Kunst, als het teekenen voor den Schilder; wyl alle de Beelden enz. eerst geboetfeerd worden, om vervolgens na deeze boetfeerfels , in welke men meer veranderen en verbeeteren kan dan in hout of marmor, de Beelden uit deeze harde en min handelbaare ftoffen te hakken of uittebytelen. O P  404 BEELDHOUW- m GIETKUNST. O P D E BEELDHOUWKUNST, r ■* taliën, beroemd door Oudheén, en verlieeven Als 't waare Leerfchool, waar de Kunst haar zetel plant, Roemt zonder reden niet; de marmorfteenen leeven, Het koud metaal is vleesch in dit betoverd land: Treed nader, Kunftenaar! koom, laat ik u geleiden, Waar Dirce fneuvelt door het woeden van den Stier; Wie kan van dit gewrocht, van zulk een wonder fcheide» Gintsch fneuvelt Niobi door Phatus pylen; hier Bezwykt Laöcoön, gewurgd door felle flangen, Die, op MinervaU last, opryzende uit den fchooï Des diepen afgronds, hem 't gefpierde lyf omvangen Ter wraake vaH den Griek, die Pallas gunst genoot. Verkiest ge teeder fchoon? Florence praalt nog lieden Met Venus Standbeeld, door den Griekfchen Ctemein, Waar in de Kunst haar zelv' als 't waar heeft overfchreden. Pichinis Landhuis roemt op de eedle en mallche leên Van zyn' Antinous, door 's Keizers gunst onttoogen Aan 't woeden van den Tyd. Hier praalt elk Kunstgewrocht, Dat de oudheid overliet voor Kunstbeminnende oogen, Hier wordt de Kunst van ouds voor vlyt en zwset gekocht. Laat dan, o Jongeling! het grootfche uw aandagt wekken, Het grootfche alleen verwerft eene onverganklyke eer, Geen fyn bewerkt cieraad moog 't grootsch geheel bevlekken» Dit is der Grieken leus en Romens eigen leer. Die hier in de ouden volgt in hunne Meefterftukken, Wordt vroeg of laat beroemd in zyn verkoorne taak, Geen Mode kan het fchoon der Oudheid onderdrukken, Dien de Eeuwen louterden, is wel de beste fmaak.  4°5 TWAALFDE SAMENSPRAAK, OVER. DE BURGERLYKE BOUWKUNDE, ([Archite&ura Civilist) INHOUD. prieh-Iye foorten van Bouwkunst. Burgerlyfe Bouwkunde, wat die zy. Oorfprong en beteekenis van het woord ArchiteEtura. Aloudheid ran het Bouwen. Laat ere uitvinding der Bouwkunst. Gefchiedenis derzelve bj de Babyloniers, Phceniciers, Hebreen en Grieken. Waar de drie Bouworden uitgevonden zyn. Wat men door eene Bouworde verfiaat. Oorfprong der Dorifche, Jonifche, Corinthifche, Toscaan/che en Romeinfche Bouworde. Fertelling van de wyze, hoe Caïïimachus het Corinthisch Capiteel uitgevonden heeft. De orde, die Sahmon %nden tempelbouw waargenomen heeft. Benaamingen der deelen eener Zuil. Evenredigheden in de Bouwkunst. Gebruik ,dat de Grieken van de Zuilen maakten, en de verfchillende benaamin gen hunner tempelen, daaruit voort vloeiyvruE ArnEELiNc Ee jet.-  4'c6 BURGERLYKE jende. Verfcheidene benaamingen der Zuilen van laatcre Volken. Gefchiedenis van het verval en wedciopkomst der Bouwkunst. Uiterfrfke eistenfchappen der gebouwen. Gaal der byzondere foorten van gebouwen. Wat men in de verfcheidenheid van Landen en Zeden in. acht te tieemen hebbe. Welke volgorde in het lomven van een Burger-woonhuis waarteneemen is. Byzondere waarneemingen, die in den bouw van een goed Burger ■ woonhuis in acht genoomen dienen te worden. Petrus. \^7y hebben ons in onze laatfte byeenkomst niet weinig vermaakt, toen wy over de fchoonheden der antieke Statuen fpraken: de fchoone kunsten zyn toch in haar eigen aart behaaglyk. Leonard. Zy doen de waarde van den geest des menfchen duidelyk kennen, die zonder dezelve in vergeeteiheid zuude begraaven zyn. Ernestus. Wy zullen deezen avond, denke ik, van deeze waarheid nog zoveel te meêr overtuigd worden. Karei. Waar zullen wy dan nu over handelen ? Vader! Eri.eStus. Over de Burgerlyke Bouwkunde, •met den Latynfchen kunstnaam van Archiiefara CM-  BOUWKUNDE. 407 CiviJh en ars cedificatoria by de fchoone^kuastenaaren bekend. Kornelis. Is dat dan eene Bouwkunde voor den Burger, waarom wordt zy eene Burgerlyke ganoemd ? Ernestus. Zy wordt Burgerlyke Bouwkunde (Architeètura Civilis) genoemd, wyl zy zig alleen bezig houdt, met het ftichten van gebouwen voor burgcrlykgebruik, en om dezelve te onderfcheiden van de Bouwkunde,dic tot verdediging dient, als de Krygsbouwkunde (Arcbitectura Militaris), die zig met het vertierken van Steden, ordineeren van vestingen, fchansfen enz. ophoudt, en van de Scheeps* bouwkunde (Archite&ura Navalis), die alleen het bouwen en den zamenftcl van Schepen ten oogmerk heeft? Kornelis. Zullen wy dan van de Krygt- en Scheepsbouwkunde, deezen avond, niet mede iets hooren ? Ernestus. Neen; deeze kunsten behooren tot de Wiskunde, die wy afzonderlyk, zo veel als ons plan toelaat, in het vak der Wysbegeei te'zullen behandelen. Leonard. Maar, Myn Heer! h èc Burgerlyke Bonn kunst niet mede op de Wiskunde gegrond V Ernestus. Voorzeekcr, wat derzelver uitvoering betreft; maar het vernuft en de ot£.e 2 des,-  <©8 BURGERLYKE donnanrie, welke in de gebouwen behoort plaats te hebben, verdient, dat men haar onder de fchoone kunsten eene aanmerkeiyke plaats vergunt. Karei. Heeft 'er dan geen vernuft in de Krygs. en Scheepsbouwkunde plaats V Ernestus. Ja zeeker, myn Zoon! niemand zal dit ontkennen; maar dat vernuft bepaalt zig alleen tot de vinding van het nutte, zonder aan eenen aogen/ust ofvermaak te denken, dat daar een werkelyke misflag zoude zvn, en is dus zeer verfchillende van het fpeelénd en fcheppend vernuft des fchoonen Kunstenaars. Petrus. Is het woord Architectura niet vaa Griekfeben afkomst? Myn Heer! Ernestus. Ja, 't ftamt af van en r,,-,{Archi en te&on), 't welk het Hoofd der Werk* lieden (Princeps Fabrorum) beteekent, welke weetenfehap of kunst de Gieken .f%«,*rWm (Archteaonia), en de Latynen Archite&ura genoemd hebben. * Leonavd. De Bouwkunst zal zeckerlyk eene zeer oude kunst zyn? Ernestus. 'Er is geene oudere, en zy zal ook wel, zo lang het menschdom duurt, blyven beftaan; want de natuur eischt, dat de die-en tegen de ongemakken en veranderingen der lucht befchermd en gedekt worden. Egter alhoewel het bouwen zo oud als het roenfebe- lyfco  E ö U W K U N D E. • 4^0 Ivke geflagt zelve is, de kunst welke men efgenlyk Bouwkunst noemt,is van veel laitercn tyd herkomstig. Petrus. Welke Vólken hebben dan het eerst het bouwen naar kunstregelen gefchikt, en hoe is het daar mede toegegaan? Myn Heer! Ernestus. Dat zal ons alles klaar worden aangetoond indien Ul, my toeftaat eene beknopte fchets van de Gefchiedenis der Bouwkunst vooraf te laaten gaan. Leonard. Niets kan ons aangenaamer zyn, Myn Heer! Ernestus. Men kan uit de hedehdaagfche zamenflelüng der Cebouwen, en de eenvoudige verëischteh van eene Overdekte ruimte, zó als de eerste menfchen alleen noodig hadden, befluiten , dat hunne allereerste wooningen beftaan hebben in holen, welke zy zelve groeven, of die zy door de Natuur gemaakt vonden; immers by eene koude of heete luchtS' gefteldheid, is 'er geen koeler, noch warmer •verblyf te bedenken; gelyk ook veele wilden, en deonbefchaafdeNoordfche Volken, alszyn de Samojeden, Kamtfchatdalcrs enz. nog heden dergelyke wooningen, in den grond, bewoonen; maar wanneer de Volken zig mecf over den aardbodem verfpreidden, en middelmaatige luchtsgcfteldhedeli, öf climaaten aantroffen, begonden zy ook boven den grónd Ee 3 wco-  4io BURGERLYKE wooningen te maaken, die zeekerlyk, voor die volken, welke zig eene bepaalde woonplaats verkoozen hadden, uit omheiningen van in den grond geftoofrene, boomen, waar o'ver weder boomen zullen gelegd geweest zvn , beftaan zullen hebben, en de tusfchenho'lJigheden hebben deeze alüude Volken zeekerlyk met aarden kluiten aangevuld, van deeze rcgt overeind ftaande boomen zyn waarfchynelvfc naderhand de Pilasters, en van de dwarsliggende de balken, gelyk van de tusfchen in gewerkte aarde het muurwerk voortgekomen; van al het welke wy nader en omftandigcr zul', len fpreeken. De Volken, die geene bepaalde woonplaatzen hadden, legerden zig in Tenten, die zy vervaardigden door boomtakken in den grond te fteeken , en dezelve rondöm met beestenvellen of gevlogtene biezen te behangen, welke gewoonte nog door de Holt motten , eene Natie, afftammende van de alöude Troglodyten waargenomen wordt. Leonard. Hoe lang duurde toch deeze eenvoudigheid der eerste waereld wel ? Ernestut. Vóór en kort naa den Zondvloed, wanneer men egter , toen het menfchelyk geflagt weder begon aan te groeijen, reeds fpoeaig bedagt was om een fteenen gebouw, bekend by den naara van den Toren van Babel, te vervaardigen, om zig ingevallen van eene' der.  BOUWKUNDE. 4'* dergelyke overftroommg te kunnen bergen; maar welk werk door den verfcheiden zin en imaak der Bouwlieden, die, als 't ware, elk hunne eigene taal, dat is, hun eigen gevoelen ipraken, en tegen elkanders zin wilden bouwen, onvolmaakt gebleeven, en de oorzaak geweest is, dat de volken zig verfpreidden,endeaarde alöm fpoedig bewoond wierdt. Elk volk bouwde en ttigte voorts zyne wooningen, naar eigen wilkeur, van welke alöude Eouwkunst nog in geheugenisfe gebleeven zyn de pragtige muurwerken, waar mede de Koningin Semitamis de Stad Babel verfterkte, welke voor één der zeven wonderen van de waereld gehouden worden; deeze verwydering der volken duurde zo lang, tot het ééne volk het andere begon te bezoe» ken, en de één van den ander begon te Jeenen , en het geene hy niet bezat van den anderen te ruilen en te koopen; tot zo lange dat men onderftondt op uitgeholde boomen op het water te dry ven, en daardoor het eerste begin toe den waereldbefchaavenden koophandel en zeevaart lag: toen ftondt 'er een volk op, dat zig by uitneemendheidop de zeevaart en den koophandel begon toeteleggen, en in wiens fchout ook de eerste beginzelen van alle befchaafde kunsten gezogt moeten worden; deeze volken woonden aan de Middellandfche Zee, in een Landfchap,ten dien tydePhoeniciëii^mSyriai, ge • Ee 4 hee-  4?2 BURGERLY K È heeten in de nabuurfchap van het vette E v/>ten land \ deeze Phcentciers dan begonden ook door hunnen Handel de kennis te verkrygen, van al wat andere nabuurige Landen voortbragten; zy kwamen dus ook op het denkbeeld, om, wyl 'er een erfgerugt plaats hadt, dat de aarde, of ten minsten het ten dien tyde bekende gedeelte der aarde, eens door "water was overfiroomd, zulke gebouwen te maaken, die door geenen vloed van water konden vernield worden: zy hieuwen dan, met onbrgrypelyke moeite, de grootflc freonen uit de Rotzen, en ftapelden ze dan op elkandcren, zo dat hunne eigene zwaarte hen vast op eikanderen deedt liggen; van hier hebben deEgyptenaarenhunnen fmaak van bouwen der Praalgraven hunner Koningen afgezien; gelyk dan ook hunne Py. ramieden mede"van zo geheele, op elkander geftapelde, fteenen vervaardigd zyn, gelyk men nog ten huidigen dage zien kan , die ook mogelyk nog wel, zo lang als zy reeds geftaan hebben, nullen kunnen deuren; deeze gewoonte, welke de EgyptenaftMfl van dePhceniciers overgenomen hadden , ging van dc eerstge. noemde voiken ivcir over tot de Hebreen, welke, als't ware, in den fchoot der Egyptenaaren gekweekt zyn; docze volken waren ook gewoon, wanneer zy iets byzonders der geheugenisfe wilden aanbevceien, op de plaats waar  B O U W K U N DE. 4t3 waar het geval voorgevallen was, eenen hoop groote fteenen op eikanderen teflapelen , waar op zy offerden, en voorts de plaats naar het ongemecne voorval te noemen. By deeze Hebre, n nu vindt men de eerste zaaden van cierlyke en opgepronkte Bouwkunst; want wyl zy een draagbaar gebouw, denTabernakel, (lichteden, dat het huis van hunnen God zoude zyn, wist elk niet, hoe greetig hy al zyne kleinoodiën en cieraadiün daaraan ten beste zoude geeven, om het zelve de nabyheid eener Godheid waardig te maaken. Leonard. Is de cierlyke Bouwkunst, en die welke met recht onder de fchoone kunsten geteld mag worden , dan niet in Griekenland uitgevonden? Ernestus. o Ja, de Grieken waren een vindingryk en byzonder kunstig volk, gelyk zy ookdewaare fmaakvormers in de meeste fchoone kunsten geweest zyn. Zy voerden eenen fmaak in, die tusfchen de vastigheid deralöudebouwwyze, en d&jierlykheid der laatere, een midden beilocg, 't welk aan hunne Bouworde een (lastigheid gaf, die eigenlyk in alle fchoone kunsten den waaren fmaak kenmerkt. De tyd waarin de Bouwkunst, voornaamclyk in Griekenland, bloeide, was even voor den Peloponeefchen oorlog, die Griekenland vernield heeft, en wel voornaamelyktentyde,dat Pt-  4U BURGERLYKE Pericks tcAiheet:en,Archon, of Bewindsman wasj wyl hy het volk op zyne zyde tragtte te brengen, door het opcieren en verryken der Stad, *t geen hem ook zeer wél gelukte, want de Atheeners een trotsch volk zynde, waren ten hoogden vereerd met den roem en lof, die de vreemdelingen, in het bezigtigen van hunne Stad, van dezelve gaven; deeze mildheid en pragt van Pericks was ook oorzaak, dat 'er in zynen tyd de beste en rykfte kunstenaars in Griekenland bloeiden, gelyk men dan ook vindt, dat de beroemde Beeldhouwer Phidias zeer by hem in gunst Rondt: men moet dus het tydperk van den waaren en zuiveren fmaak der Bouwkunst, en het befchaaven der drie Griek, fehe Bouworden, om deezen tyd, dat is naa de fchepping in 't jaar 3554, en dus 450 jaaren voor de geboorte van ciiiusTusftellen. Petrus. Wat verftaat men door 't woord Bouworde? Myn Heerl Ernestus. In de bepaaling deezes woord» zyn veele groote mannen zeer duister; egter zoude men kunnen zeggen, eene Bouworde beliaat in eene Co/om met haar Bafemcnt en Kapiteel . gedekt door een Architraaf, Fries en overfteekende Krwnlyst, welke voornaame deelen in elke Bouworde vcrëischt worden; fchoon die in de onderfcheidene Bouwürden verfchillendemaaten en gedaanten hebben. Eene Zuil, die  BOUWKUNDE. 4-5 idie ter halver wege uit de muur fteekt, öf een platte Zuil wordt een Pylaar of Pylastet genoemd. Karei. Zyn 'er niet Vyf BouwordenV Vader! Ernestus. Ja, drie Griekfche, als zyn de Dorifche, Jonifche, en Corintifche, ééne Hetrurifche of Toscaanfche, en ééne Romeinfche öf gemengde. By welke de Franfchen nog eené zesde hebben willen voegen, msar deeze is om deszelfs mindere fchoonheid nimmer in gebruik gekomen. Kornelis. Hoe is het met dë uitvinding deezer orden toegegaan ? Myn Heer! Ernestus. De Heidenfche afgodendienst is Wel de voornaamste beweegreden geweest, Welke de Grieken gelegenheid gaf, om de zó Zeer geroemde Bouworden uittevindeh, zy hadden van de Oosterfche Volken, als waren de Phaniciers en Egyptenaaren, wel eenigen aanleg tot bouwen verkreegen , maar het was voor hen weggelegd, om die kunst te befehaaven, en ten töp te voeren; Doris, een Koning van Achaijen, wordt de eerste onder de Grieken genoemd, welke de BoomHammen, die men tot ftylen en ftutten gebruikte , in Pylaaren en Colommen hervormde, de zelve opeen voetftuk plaatzende, eü met een Hoofdftuk of Kapiteel overdekkende; de Jonihs vercierden vervolgens de éénvoutï?uB AfD5EUN6. Ff dige  «M* BURGERLYKE dige colom en kapiteel der Dor hts, door de zelve met fchroefgewyze krulwerken, Voluten genoemd,te verrykken,en deCorinthiersvoeg. den 'er het cieraad van rondöm wasfende breede bladen aan, welke Corinthifche orde door den Griekfchen Bouwkunstenaar Callimachus gevonden is, en wel, als men Vitruvius gelooven mag, op eene zeer toevallige wyzeï die oude Bouwkunstenaar fchryft daar over op deeze wyze: Het maaken der Corinthifche „ Kapiteelen heeft by toeval zynen oorfprong „ genomen, en wel op deeze wyze; zekere Griekfche Dogtcr, nog maagd zynde, kwam „ te nerven, naa welkers plegtige Lykftaatie ,, haare Voedfter alie de kleinigheden, die de „ overleedene voor fpeeltuig en tydverdryf „ gediend hadden,in een Tecnen korf verza„ melde, en op haare Grafftede Helde, dekken„ de denzelven korf met eene vierkanten ticbel„ fteen, op dat de Huisraad deezer uitvaart „ te langer daarin bewaard bleeve. Daar nu deeze korf ,by toeval boven den wortel van „ een Acanthus plant, op de aarde nevens de „ tombe gezet was, zo gebeurde het, dat de „ wortel in den Zomer uitfpruitende, meteen >, fchoonen plant van breede bladen en ftruiken, „ naast en om den korf opgefchooten is, waar „ van de middenfte halmen en fteelen, zich na boven, tegen de overfteekende hoeken »> des  BOUWKUNDE. 417 i, des tichels, inet eene cierlyke kromming ti overboogen, zo dat zydoor haare grooter en 4, kleinder overhangende bladen, ten eenenj, maal den algemeenen Zweem van zodanige Loofbladcn vertoonden , als men heden,, daags gewoon is aan die kap'iteelen te maa- ken,dlemenC«-/ff/foycfenoemt. Wanneer nu ,, dit gevallig fchoon, by 't Voorbygaan doot den Corinthifchen BouwmeesterCallimachus it gezien wierdt, heeft hf niet zónder opmer„ kihg in acht genomen, hoe hem de natuur, 3, als 't ware, een middel aanwees, om de kunst door eene nieuwe verciering te baat te komen, zo dat hy dit zyn gezigt zon., der uitftel, op een fchryftafeltje afteeken- de, en door eene geestige toevoeging en verplaatzing tot een kapiteel bragt". Tot zo verre luidt de vertèlling van Vitruvius, die men egter niet hooger dan voor eene wel verzonne vertelling moet öpneemen; maar ik heb niet kunnen naalaaten Ul. dezelve hier by te brengen, en op eene afteekening, welke ik Ül. van de vyf Bouwörden ter hand zal nellen, ook deeze toevallige wyze van vinding des Corintifchen kapiteels, naast de Corintifche orde te plaatzen. Kornelis. Zullen wy eefte afteekening der Bouwörden van UE. ontvangen ? Myn Heer! Ernestus. Ik heb eene zo naauwkeurige teeFf a ke-  418 BURGERLYKE keningvan dezelve laaten vervaardigen,nismy mogelyk was, en by dezelve eene duidelyke verklaaring van alle de deelen en maaten der bouwörden gevoegd, welke verklaaring Gyl. kunt overfchryven , en de teekening naauw* keurig nateekenen, 't welk in de kennis der vyf orden van grooten dienst kan zyn. Petrus. Waar is de teekening? Myn HeerS wy verlangen 'er na! Ernestus. Hebt zo lang geduld. tot ik UL. het weinige, dat ik over de twee andere Bouworden te zeggen hebbe, hier nog bygevoegd hebbe: De drie genoemde Griekfche orden au zyn liet, welke de volmaakfte regelmaat in ae Bouwkunst opleveren, en men zegt, dat Salomon in de bouwing des Tempels, welke hem zo beroemd gemaakt heeft, door een byzonder ingeeven des Geestes, reeds al het fchoone en cierlyke, dat in de drie Griekfche orden begreepen is, in zyne Colommen welke hy voor den Tempel plaatfte, en m zynen geheelen tempel-bouw begreepen heeft. Dat Salomon een groot en verffandig Bouwkunstenaar geweest is, blykt genoegzaam uit deszelfs korte en waare bepaaling van een goed gebouw, te vinden in het boek der Spreuken, waar dé wyze Koning zegt: Door wysheid wordt een Huis gebouwd, en door verjiand bevestigd; en d«or weetenfchap worden alle deszelfs binncnka- me»  BOUWKUNDE. 4Tp meren vervuld met aangenaame cieraaden , jn welke woorden de vastheid, verftandige fchoonheid, en bevallige cieriybheid, welke in een gebouw van fmaak verëischt worden, duidelyk opmerkbaar zyn; alhoewel de Bouworde, die Salomon in zynen Tempel gevolgd heeft, nergens anders uit optemaaken is, dan uit de befchryvingen der voornaame Colommen Jachin en Boaz, of fferkte en waarheid, welke naar de wyze der alöude volken, in hunnen Tempelbouw, aan God gewyd waren, en wier omftandige befchryvingen men in het Ie. boek der Koningen, het zevende Hoofdftuk aantreft, en die door den doorgeleerden W. Goeree, in zyne Joodfche Oudheden, zo fraai afgebeeld, als verftandig uitgelegd en afgeraeeten zyn. Zy, die egter zeggen, dat Hiram, de Bouwmeester van Salomon, welke mtTyrin of Pbmnicien afkomstig was , de maaker der Colommen, en van alle de koperen Gietwerken, geweest is, en dat die uit dit zyn kunsten kweekend Vaderland, datalsdeLeermeesteresfeder Grieken te fchatten is, deezenfchoonenfmaak Salomon aan de hand gedaan heeft, fchynen niet zeer van den wegaftedwaalen. Vervolgens en in laater tyd hebben de Romeinen uit de Griekfche bouworden eene vierde of gemengde gevormd, en namen ook die der Hetruriërs of Ff 3 Tos,  420 BURGERLYKE Toscaners, die geheel éénvoudig, en zondef eenige cieradiën is, onder het getal der orden aan, welke dus te zamen yyf uitmaaken, gelyk ik dezelve in deeze plaat, naar derzelver rang uitvoerig, by gedeelten, en ook geheel heb laaten afteekenen en afmeeten ; zie daar de teekening, en hier is de verklaaring, welke ik 'er zo omftandig, als de gelegenheid vereischte, by gedaan hebbe. Laat Leonard dezelve nu, als wy afbreeken, het eerst met zig neemen; maar laat ze zo lang geöpend op tafel liggen, tot ik Llieden de deelen en benaamingen deezer Colommen, ter loops, verklaard hebbe; het overige zu{t Gyl. uit de verklaaring, die 'er by gedaan is, omftandiger kunnen begrypen. Leonard. Dat ïswaarlyk eene fraaye en nette afteekening, Myn Heer! Petrus. Ik verlang reeds om die zo net afteteekenen en natemeeten. Kornelis. Ikzal het nog ééns zo groot teekenen , ea de benaaming der deelen 'er byfchryven. Ernestus. Daar zult gy zeer wél aan doen, Kornelis! en als ge dan eens een gebouw ziet s zyt ge te beeter in ftaat om al deszelfs deelen met de eigene kunst woorden te kunnen benoemen. Ka.  BOUWKUNDE. 4at Karei. Weest nu zo goed, Vader! van ont de deelen deezer Colommen, volgens uwe belofte, wat nader te doen kennen. Ernestus. Ik heb in deeze afteekening de ^Toskaanfche orde bet eerst geplaatst, om daC zy wegens haare eenvoudigheid van eene der alleröudfte bouwörden afkomstig fchynt , fchoon zy laater dan de Griekfche bekend geworden is. Wy kunnen in deezen Zuil de algemeene deeleneenes zuils opmerken, welke in alle de overige mede gevonden worden. Vooreerst het onderdeel eener bouwkunstige orde, 't welke het Voet ge ft el (Piedeftal, Stylobata) genoemd wordt, ten tweeden, de colom of fchacht van den Zuil zelf (Columna), ten derden , het Hoofd ge ft d (Trabeatio), en, ten vierden, de Voor uitftekken (JProje£tur geheeten; die te gelyk verheven en uitgehold zyn, en dus de gedaante van eene S hebben, krygen, als ze groot zyn, den naam vanWy^.* iSimce), en klein zyndekarnysjes (Cymatia Leshia). Waar by men nog voegt denken aanloop ■(Apophyjls etEpipbyjis),we\ke twee vlakke leden aan eikanderen voegt, deeze zyn nu de wezentyke Leden, welke in geene orde gemist kunnen worden; gylieden zult ze op de Teekening, met behulp der aanwyzing, gemakkelyk kunten onderfcheiden. Kor*  BOUWKUNDE. 4*3 Kornelis. Maar hoe worden al die fraaye krulwerken en cieraaden genoemd, waarmede de andere orden vercierd zyn ? Ernestus. Ik zal Ul. dit terftond verklaaren, Gyl. ziet, dat de Toscaanfche de éénvoudigfte van alle de overige orden is, zy heeft geene de minste cieraaden , en bezit aileen de we. zmlyke deelen , welke in eene orde verëischt worden, de daar naast ftaande Dorifche is cierlyker. Zy heeft onder anderen 'mdenFries, Kalvertanden (Denticulf), Keepplanken (Tri* glyphi), en droppen (Guttce >, ook in den Architraaf en Zuilenvoet meêr Leden. De tfonifcht heeft nog boven dien in deszelfs Ka. piteel Slangentrekken (Volutcz). De Corinthifche nog daarenboven agt {tengels en drie xc\\tw Acanthus bladeren, en zestien Slangentrekken. De zamengcftelde of Romeinfche orde heeft fiegts agt Slangen trekken , en twee reijen bladeren, gelyk gyl. op de Teekening duidelyk zult kunnen zien. Petrus. Is dat alleen het onderfcheid, dat men in de Bouwörden aantreft? Ernestus. Neen, de Bouwörden zyn nog onderfcheiden door derzelver Evenredigheden , welke in elke derzelve , van den anderen verfchillen, en tot eene maat deezer evenre digheden wordt de halve middellyn van den Zuilenftam, in dertig deelen of miuuuten verFfj dee!d,  4*4 BURGERLYKE deeld, genoomen, en zulks wordt een maatzet, modvil (jnodula) geheeten, en daar mede worden alle de deelen, zo wel van een Zuil, als van het geheele gebouw geëvenredigd: deeze dikte der Zuilen nu verfchilt in elke orde, zo dat de Evenredigheden in elke orde ook moeten tot eikanderen in verfchil ftaan, en dus kan een opmerkend oog, in een gebouw, waaê aan men zelfs geene Zuilen gebeezigd heeft, volgens de evenredigheden der deelen befluiten, naar welk eene orde het gebouw geftigt is. Karei. Zyn deeze Cotommen, welke hier op de teekening verbeeld ftaan, de éénige,welke in gebruik zyn? Vader! Ernestus. o Neen, zedert de waare fmaak méér en meör verviel, was men bedagt op meêr verfcheidene, en min éénvoudige Zuilen. De Grieken gebruikten hunne Zuilen alleen aan hunne Paleizen en Goden tempels, welke laatfte zy op zevenerlei wyze inrigteden, i) met een vooruitspringenden ge vel, die op twee Zuilen rustede, by hen in Antis geroemd, 2.) op vier Colommen, Proftyhs ge. heeten, ten 3) op agt Colommen , vier agter en vier voor, Amphiproftylos genoemd, 4) voor en agter, en van ter zyde metvooruitftekken, die op Colommen rusteden, Ptripteroi geheeten , ten 5) rondsom met twee reijen Colom- men  BOUWKUNDE. 425 men (Dlpteroi), 6) Valsch dubbelgevleugelde (Pfcudodipteros), die wel dezelfde wydte van gaandery,egter geene dubbeldeColommen hadden, en eindelyk de tempelen, die wel met twee reijen Colommen voorzien, maar egter van boven open, en door geen dak gedekt, waren, welke zy Hypteros noemden. Zie daar, waar toe de Grieken hunne Zuilen beezigden. De Romeinen, en naa hen de Gothen, die de Bouwkunst, gelyk ook allekunsten, naa hunnen inval in Itaiïèn , geheel verdonkerd, hebben, hebben den volgenden lyst van Zuilen, dieniet by de Grieken bekend waren, in 't licht ggbragt: als, a) De Gothifche, b) de gereefde, c) de gedraaide, d) de met bladeren en loof omflingerde, e) de mee fchelpen en zeegewas vercierde, f) de doorfchynende, g) de in de gedaante van vrouwen of Careatieke, h) de in de gedaante van mannen uitgebeelde, Telamons of Perfifche, i) de alleen itaande,als die van Trajanus en Antoninus, k) de Zegepraalende of TriumphaJe, 1) de Lykplegtige, m) de Historifche, n) de Wapentorfchende ofgeblazoeneerde, o) de Sterrekundige of tydwyzende, p) de wegwyzende, q) de gebekte, die met Stevens vaq Schepen, of Paarden, of met andere uitfteekende figuuren voorzien zyn, r) deColosfale, s) de naaldvormjge (ckelisauen), t) de zaam- ver„  430 BURGERLYKE verbondene, als wanneer vier of zes Colommen aan den fchachtvan eene dikke Colom gehegt fchynen, u) de van boven puntig toeloopende (Pyramidaa/e), en eindelyk v) de ranke Colommen, die te hoog voor hunne dikte zyn, of liefst geene evenredigheid bezitten. Petrus. Wie heeft deeze byzondere fmaaken van Zuilenorden ingevoerd? Ernestus. Verfcheidene Bouwmeesters, naa het verval van den Griekfchen fmaak, 't geen Ul. nader blyken zal, als wy met de Gefchiedenis der Bouwkunde, in de laatere Eeuwen, vervolgen. Leonard. Wy zullen gaarne het vervolg daar van hooren. Ernestus. Keizer Augustus zag de Bouwkunst, te Rome, in zynen tyd, nog in vollen bloei, maar naa hem begon zy te vervallen} men begon alles met cieraaden te overlaaden, en de edele éénvoudigheid wierdt geheel uit het oog verlooren,'er bleef geene waare grootsheid meêr in de Gebouwen, maar alleenydele pracht, die fiegts de oogen verblindde. De Triumphboogen van Severus, van M. A. Antoninus, van Conflantinus, en de baden van Diocletianus, kunnen daar van ten getuigenis verftrekken. Van de Romeinen kwam de Bouwkunst na Confiantinopolen , waar zy veele Eeuwen in een middermaat'gen ftaat gebloeid heeft,  BOUWKUNDE. 42? heeft, maar eindelyk ver'oor men de Eurythmie of Symetrie, de gefchiktheid, de fchoonö geftalte, en de orde ten eenenmaal. De Gothen, Longobarden, en Saraceenen, richteden wel in hunne veroverde Landen groote Gebouwen op, maar met wonderlyke vercieringen, en een doorgaands zeldzaamen fmaak. Deeze wyze van bouwen is nog in verfcheidene oude Kerken in Duitschland, en elders» zigtbaar. Egter men kan van deezen barbaarfchen fmaak nog enkele gebouwen van dien tyd, afzonderen, gelyk de Kerk van St. Marcus ie Feneti'èn, gebouwd tusfchen het Jaar 779 en 107De Kerk van St. Maria Furmofa, ook daar ter plaatze gebouwd, in hetjaar 1350, van Paté lus Barbetta. De Domtoren en Kerk te Pi/a , die in eenen hellenden ftand, in de elfde Eeuw , door zeekeren Dilichium , die de Italiaanen Bufchetto noemen, gefticht is. De marmeren Kapel in de Kerk van St. Maria Maggiore te Rome, in de dertiende Eeuw, door Marcbio gebouwd, enz. Eén der grootfte Bouwmees, ters der midden eeuwen was een Duicfcher, genoemd Meester Jacob, door wien het groote Franciskaaner Klooster, te Florence, geördineerd is. Zyn zoon, Arnulphus Lapo, wordt voor den eersten herfteller der vervallene goede Bouwkunst gehouden; wyl hydie weder met betere evenredigheden, fchooner voor* ko-  428 BÜRdERLYKE komen en majesteit behandelde. De Kerk van St. Maria del Fiore, te Florence, die naa zyne teekemngen en modellen vervaardigd is, wordt nog voor de fchoonfte in gantsch Jtaliën gehouden. Hy ftierf in den Jaare 1300, in het éöc'. Jaar zyns ouderdoms. Buiten Italiün wer. den egter in deezen tyd nog weinig goede gebouwen tot ftand gebragt, en de Bouwkunst is, in den jaare 8oo tot 1200, in groot verVal geweest. Eene onbegrypelyke verfpilling van arbeid was het kenmerk der meeste voortbrengzelen der Bouwkunst van deezen tyd, waartoe men ook betrekken kan de Hoofdkerk te Straatsburg, die in de dertiende Eeuw gefticht is, en onder de vervaarlykftegebouwen der waereld geteld kan worden, men kan hier teLande,onderdenaablyfzelen der Gothifche BouwKunst van dien tyd, met recht tellen de beroemde Dom-of St. Martens - Kerk te Utrecht, welke reeds in de agtfte Eeuw door Bisfchop Willebrordus aangelegd , en in het begin der elfde Eeuw, door Bisfchop Adelbold herbouwd, maar A°. 1321 met een zeer hoogen en fraayen Toren voorzien is. Wil men den vreemden, en zelfs belagchelyken of verfchrikkelyken Gothifchen fmaak zien, men befchouwe het Huis, dat Marten van Rosfum, in *t begin der zestiende Eeuw, tt Arnhem, heeft <3oen bouwen ,'t welk door de meenigte van beelden  BOUWKUNDE. Atg den en bcuwkunstige cieraaden overkropt is, waar onder zelfs de yzelykfte troniën, en vervaarlykfte Satyn en Duivels gevonden worden, van waar het ook den naam van het Duivels Huis draagt. Het bouwen van Torens wierdt eerst in den Jaare «a77, door Etwin van Steinbach, aangevangen. Zyne Leerlingen verbeterden, veel aan de uitvinding van hunnen meester, maar eerst in de vyftiende Eeuw, ftondt de waare fmaak in de Bouwkunst weder op; wyl men toen weder op de egte fchoonheden der kunst het oog begon te wenden. Philip Brune* lefchi was de eerste, die zig de moeite gaf, om de Antieken weder te beftudeeren, waarvan hy ook fchoone proeven gegeeven heeft. Hy ftierf A°. 1444. Van deezen tyd af, wierdt de oplettendheid, ten opzigte der oude voorbeelden, langzaamerhand grooter, zo dat men in de zestiende Eeuw, ook hier en daar buiten BaJiën, fchoone Gebouwen begon te Richten. Bramante, Michaël Angelo, Sanfovius, Balth. da Siena, Palladio , Fontana , de Ridder Bernini, muntten in Italiën ten dien tyde uit. In Vrankryk waren Perrault en de Maufarden zeer beroemd, en in Engeland bouwden Jones , Wotton en IVren, naar den besten fmaak: op de vier Boeken, welke Andreas Palladio, die, om zyne kunst, totden adelftand verheven wierdt, over de Bouwkunst  BURGERLYKE kunst vervaardigd hadt, volgde Fincent Scimozzt, met zyne Idea de l'Architefiura üniveh fa/e, en Jac. BarozziPïgnola's, die het Palels Van Farnefe, Caprarola genoemd , gebouwd heeft, Verhandeling van de vyf Bouworden, efi onder de Bouwkundigen van dien tyd kunnen wy ook niet naalaaten te gedenken aan den Franfchen Blondel,le Peautre en Marot,denDuitfchen Goldman, die Profesfor in de Bouwkunde teLeijden geweest, en aldaar i665oVerleeden is, gelyk ook aan den N ederlandfchen van Kampen , van wiens grondige kennis eh goeden fmaak in deBouwkunst,hetpragtigeRaadhuisdeezerStad Amflerdam, ten overvloede getuigenis draagt. Thans is de góede fmaak in de Bouwkunst nog zeer bloeijende, wyl 'er nog Verfcheidene bekwaame en kundige ArchiteSten hunne Theorie en Practyk ten nutte der kunst gemeen maaken en oefenen, gelyk men zelfs in deeze Stad, aan de nieuwe Bouwkunstige Werken dagelyks gewaar worden kan Petrus. Maar, Myn Heer! alle gebouwen óf Burgerhuizen zyn immers niet met Zuilen vercierd, en de Bouwkunst fchynt egter voornaamelyk op de Zuilen gegrond te zyn. Ernestus. DeGebouwen,waar aan geene Zullen of diergelyke grootfche Bouwkunstige cieraaden gebeezigd worden, zyn egter aan de Bouwörden onderhevig, en hebben ook hunne cie-  BOÖ W KOND E. cieraaden. By voo beë'd-, wanneer een gebouw gröot en zeer breed is, verdeelt men het zelve in drie vooruitftekken {Frontons), het middenfte fpringt het meest uit, en de vleugels weder naar evenredigheid iets minder: men zorgt, dat 'er een cierlyk Frontefpies, met Beeldwerk, als anderszins, voorzien, vóór* geplaatst worde, en dat alle de Venfters, ( het zy die door regelen van Py/asters, als anderszins onderfcheiden worden, óf niet) egter altydeenen regelmaatigen ftand behouden, en een fchoon en cierlyk voorkomen hebben: -dat, wanneer 'er meêr dan eene deur aan het gebouw geplaatst wordt, de middenfte de grootft'e zy, en de zydeuren naar evenredigheid kleiner, al naar de orde, die in het geheele gebouw waargenomen wordt. Alle de vyf verfchillende orden hebben hunne byzondere en eigene afmeetingen. De uitreekening deezer gegeevene maaten behoort tot de Wiskunde, die zo juist en naauwkeurig ten deezen opzigte is, dat wanneer de maat van den voet eenes Zuils eenmaal gegeeven is, men 'er de dikte en hoogte, en de evenredigheden van alle dë byzondere deelen, zeer juist uit afleiden kan. Ik zoude Ul. dit heden kunnen doen zien, maar wyl 't reeds laater, dan naar gewoonte is, zal ik alleen nog iets zeggen van de wyze, op welke men deeze evenredigheden bepaalt, vuïïï afd£elin6. Gg door  43* ' BURGERLYKË door middel van eene verkorte meetfchaale, welke men op deeze wyze maaken kan. Men bepaalt, by voorbeeld, willekeurig, de grootte van een maduJ of maat in 't vierkantten verdeelt die in drie gelyke deden. Men richt van A en C eene regtftandige l>yn op, en verdeelt die in tien gelyke dee. len Men trekt, voorts door al/e depunten van deehng, gelykwydige Lynen met A B. Voorts trekt men lynen van her. punt 3? tot aan 20, van 20 tot IO, en van 10 tot . '1 Welk de volgende evenredigheden opleevert, I = ii. a, 2=3§. 3, 3 = 5§ enz. De fchaal is de grondilag van alle de maaten eö afdeehngeneeneszuils,ofvaneenigregelmaatig gebouw. Men moet met dezelve eenen aanvang maaken. De BouwkunStenaarcn gebruiken egter nog, buiten deeze fchaalen, eene reductie- fchaal, om de afmeetingen over te kunnen brengen, t zy de vergrootende of verkleinende. Daar  B Ö U W K U'N D E. 433 Daar nu de Evenredigheden het allermeest tot de cierlykhcid en fchoonheid van een gebouw toebrengen, eh de Bouwkunstenaars boven het getal der geene, die in de reeds genoemde vyf orden gegeeven zyn, dikvvyü de vryheid hebben om willekeurige te beezigen, zal 't niet onnoodig zyn, dat ik hier nog eenige korte aanmerkingen, óver de evenredigheden in het algemeen, byvoege. De Evenredigheid (Eurythmia of SymmeMa) beftaat in de juiste betrekkingen, èn de wétvoegelyke overéénftemmingen, die twee zaaken, de ééne met de andere, hebben. Dè aloude Bouwkunstenaaren hebben deeze betrekking in hunne werken afgeleid van die, welke in het menfehelyke lighaam plaats hebben, en andere weder van die der Toonkunst maar men kan niet zien, dat deeze voorwerpen zo veel gemeenfehap met een gebouw hebben, dat men 'er, redenlyker wyze , onderlinge betrekkingen in vinden kan. De betrekkingen van grootheid zyn de fchoonfte,als het oog die h'gtelyk ontdekken kan, als de geest die zonder moeite bepaaleh, en als merl dezelve met gemak fchryvea kan, zonder groote getallen of kleine breuken te gebruiken; gelyk, by voorbeeld, 1:2, 1:5, J: 4> i: 5, 1: 6 enz of2: 3, 3: 4,4: 5, £: 6, enz. of 3: 5, 5: 7, 7:9, enz. Het Gg i ove-  434 BURG È R L Y K E overige der evenredigheden hefbar voorraamelyk in het oog, het oordcel, en den fmaak van den Bouwmeester, die altyd acht moet geeven op het gebruik, tot welk elk gedeelte des gebouws geftigt is, en naar dit gebruik de evenredigheden van hoogte, breedte, en lengte bepaaleu; Andreas Palladio muntte in dit deel der Bouwkunst boven allen uit. Karei. Zyn 'er nogmeêrbyzonderhedcn.die de Bouwmeesters, in het ftigten der gebouwen, in het oog moeten houden ? Vader! Ernestus. Nog zeer veele, myn Zoon! maar wy zullen die ligtclyk overzien, als wy dezelve bepaalen tot byzondere waarneemingen, welke de Architecten by hunne Gebouwen, zo uiterlyk als inntrlyk, in 't oog dienen te houden. Kornelis. Wat behoort men in de ftigting van een Gebouw, belangende het ukterlyke deszelfs, in acht te neemen? Myn Heer! Ernestus. Wyl een gebouw niet alleen duurzaam, gemakkelyk, en fchoon moet zyn, maar deszelfs geheele voorkomen aanduiden moet, waartoe het gefchikt is, kan de Bouwmeester niet genoeg zorgen om het zelve den zweem, en, mag ik zo fpreeken, de eigene aan deszelfs gebruik beandwoordende Phyfiogtimje te verfchaffen. Een Koninglyk Paleis dat het ujterlyks van een Gasthuis heeft, een Hos.  B OU ffKÜNDE. 435 Hospitaal, met alle mogclyke cieraaden vercierd, eene Kerk, die naar eene Orangerie, of een Tuinhuis, dat naar eene Kapel zweemt, zyn monscers en misriragcen in de Bouwkuist, en een eeuwige blyk van den bedurven fmaak hunner Bouwers. De bepaaling, waartoe een gebouw dienen zal, moet 'er het natuurlyk eigen voorkomen aan geeven, en dat voorkomen bepaalt de keuze der orde, welke men tot het zelve beezigen moet, gelyk ook die der cieraaden. Leonard. Hoe veelerlei gebouwen worden 'er wel* geteld? Myn Heer!- Ernestus. Men kan die in drie foorten onderfcheiden, als: i) gtwyae, a)algemeene,en» byzondere. Onder de gewyde gebouwen betrekt men a; De Kerken, Tempels, Moskeen, Synagogen, maar onder die allen zyn 'er geene, die moeielyker te vercieren zyn, dan deKerken der Gereformeerden, wyl daar in geene beelden, noch andere in 'toog loopende cieraaden geduld worden,b) deTorensenKlokkenhuizen, die de moeyelykfte voorwerpen voor de Bouwkunst zyn, en wier grootfte volmaakt. heid befhat in wel piramieds gewyze, van boven fpits toeteloopen, dat is, eenen Puntzuil opteleveren, die ongemerkt, en met veel bevalligheid, na de hoogte vermindert, en aaderdeese zyn de Slingertorenst zo genoemd Gg 3 os»,  4^,6 BURGERLYKE om dat zy by hevigen wind i ewecgen, cn voor denzelven wyken , gelyk de meeste hoo-e bouten torens behooren gebouwd te worden.' deallermoeijelykfte, c) de Aucaaren, d) de Kapellen, e) de Graftomben en Grafkelders,' (Catacomben) f) de Orgels, g) de Portaalcn , Kerkhoven, enz. De algemeene gebouwen behelzen, a) de Kasteden en Paleizen der Koningen, Vorsten, enz b) hunne Landhuizen of Hoflieden, cj de Stad- of Raadhuizen , d) de Arfenaalen of Krygsmagazynen,e) de algemeene Bibliotheeken, f) de Schouwburgen en Theaters, Bal,* Concert- en andere dergelyke Zaaien, g) dc gemeene Ryfchoolen (Maneges) , h) de Beurzen of verzamdplaatzen der Kooplieden, i) de gemeene Gevangenisfcn, k) de gemeene gehoorzaalen in Univerfiteiten of Academiën (Auditoria), 1) de Poorten der Hoofdlieden, Steden en Sterkten, m) de Thriuraphtorens en Eereboogen , n) de Colommen of Obelis ken , o) de algemeene Warddplaatzen , waaide Kooplieden hunne Winkels ofKraamen opflaan , p de Waterleidingen, q ) de open barre Fonteinen, Pompen en Regenbakken, r de Bruggen , de algemeene Gasthuizen, Weeshuizen en Gebouwen voor onvermogende of oude Lieden en Soldaatcn, t) de algemeene Schooien met hunne verdeelijigen (Clasfes), u) de Ca-'  BOUWKUNDE. 437 vernen, w) de Stallen, x) de Sluizen, y) de Havens, en eindelyk z de gemeene Kaayen, Pakzolders, Koornhuizen, Turfmagazynen, Zolders, enz» Onder de byzondere gehouwen telt men, a) de Paleizen of Wooningen der Vorsten, b) de Hotels van groote Heeren, c; de Huizen van andere particulieren, ryke of wélgezeten Lieden, d) hunne Landhuizen of Buitenplaatzen, e) de Priëelen, f) de Salons, g) de Grotten, h) de Cabine'tten, i) de Qjangeriên, k} de Yskeklers, 1) de Stallen, en m) de Huishoudelyke gebouwen,-en alle geftigten, welke een particulier, die met de gaaven der Fortuin gezegend is, voor gemak, vermaak of pracht doet bouwen. Elk deezer foorten van gebouwen moet, door zyn uiterlyk voorkomen , gelyk wy reeds aangemerkt hebben, doen blyken, waartoe het gcfchikt is ; en in deeze uitdrukking kan het vernuft van den Bouwmeester zig voornaamentlyk, doen kennen, en men behoort in alle deeze opgenoemde geftigten , wat de innerlyke inrigting aangaat, op het climaat cn de gewoonte des Lands mede het oog te vestigen. Kornelis. Op wat wyze is dat te begrypen ? Myn Heerl Gg 4. Er*.  43^ BURGERLYKE Ernestus. Daar elk Land ondereen verfc' ei den lugtftreefc gelegen is, en zyne eigene levenswyze , zeden , moden , en gebruiken heeft, behoort de Bouwmeester in hec plan of den aanleg van zyn gebouw, deeze zaaken vooral niet te verwaarloozen, want het zoude belagchelyk zyn, in de westelyke Landen van Europa de Gebouwen zo in te rigten , als men, by voorbeeld in Siciliën, of óp'het Eiland Mahka , gewoon is. In Franhyk en Ne{Ierland, waar men de gemakkelyke vertrekkenbemindt, kan men, by voorbeeld, Jlcoves, Nis/en.^ Kas feu enz. en honderd dergelyke gemakken beezigen , die weder in Itahïn en in andere heete Landen, nergens anders dan tot nesten van adders, infe&en en andere vergiftige dieren , zouden dienen. Buiten dat moet de .'ouwmeester nog acht geeven op de hoedanigheid , ftaat, beroep , en rang van den eigenaar, die het gebouw gebruiken moer. Leonard. Kan UEd. ons niet eene korte fchets geeven, van het geen tot denNederlandfchen Huishouw in 't byzonder betrekking heeft? Ernestus. Ik wil Ul gaarne een beknopt verhaal doen , van het geene men in den Huisbauw gewoon is waar te neemen, en hoe men daar in, van den aanbeginne af, te werk faat. Was,-  BOUWKUNDE. 439, Wanneer iemand een Huis wil doen bouwen , overlegt hy eerst met den Bouwmeester over het plan en de bedekken, die hem het best voegen ; voorts neemt hy een kundig Timmerman, Metzelaar, Glazenmaaker, Loodgieter, en Schilder aan, welke hy benoodigd heeft, om zyn plan wél te doen uitvoeren. Ily befteedt aan elk deezer Werklieden zyn werk. op vóóraf te bepaalene voorwaarden. Dan begint men de Fondamenten te leggen , en rrasten inden grond te heijen,inzonderheid in Amflerdam , en op die plaatzen van Nederland, waar de grond zo week is, dat men 'er geenè zwaarte , zonder gevaar van verzakking, op betrouwenkan. De Timmerman maakt inmiddels het hout gereed , en wel eerst de balken, puy deur en venster kasfynen , en ook wel de kspgebinten. De Steenhouwer moet ook intusfchen zyne Steenen bereiden: by het leggen van de Fundamenten worden ook de Kelders, Regenbakken, en Secreetkuilen gedoken; wat de Regenbakken betreft, deeze kunnen. wanneer de plaats zulks toelaat,niet tegrootzyn: voorts trekt men de Zymuuren , tot de eerste verdieping (etage) op: men legt de moerbalken, zoo'er ribben moeten zyn, endereoeldeelen en ftry kbalken. Men haalt de Zymuuren op tot de tweede verdieping, en legt wedero.;n balken. Terwyl maakt men de Kapbinte« Qg 5 ge-  440 BURGERLYKE gerëed, en de borstweering wordt wederzycis, opgehaald, zoo het Huis geene verdiepingen hooger opgehaald wordt. Men legt voorts de fpanplaat, fieldt 'er den kapop, zet Dak kasfynen : en de -indbanden aan de kap vast zynde, plaatst men een groenen tak, met kannen en glazen behangen, op den top, ten teeken dat men op de gezondheid van den Eigenaar eens vrolyk weezen zal ,dat alsdan kroegen genoemd wordr Verders fpykert men de kepers cp> men plankt of lat het Dik, tot fchalien of Pannen, 't Lood wordt in de gooten en keclen gelegd, men dekt fchalien of teven» of hangt de Pannen in, ondertusfehen fieldt men de puy van den voorgevel, en Deur en Venfter-kasfynen.en bezorgt defponningsmet fhoo, voor ftooten en aifplinteren. Menhaaït den gevel voor en agter op. tot aan den tweeden grond 3 ftelt de kruiskasfynen voor en agter van het tweede vierkant, en men haak de gevels, met de rest der kasfynen, tot in den nop op. Men fteekt her Houtwerk in den grond, voor 't fcheuren en trekken; men legen Ribben in, zoo 'er weezen moeten ; terwyl haalt mm de Schoorftecnen cn Schoorftcenpypen op, men ftelt Wenteltrappen en Bordestrappen, Deurkasfynen en Scheidrnuuren van Kamers, Keukens, Calleryen , en andere Vertrekken, eerst de onderftc, dan de bo-  B O ü W K U N D E. 441 bovenfte, en fluit alles vierkant op; ondertusfchen maakt men Deuren en Venfters ge* reed; men past-e in, terwyl de Smit het yzer, dqt is, flooten enklinkw rk, vaardig maakt. Men past de Raamen in, terwyl de Glazenmaaker, de glazen in gereedheid brengt* Het Yzerwerk wordt aangeflagen, en men maake deuren en venfters gangvaardig, en fteektze in de grondverw, men legt de Zolders, en. fteektze, zonder nog te verdry ven, inde grondverw. Men maakt vaftftaande Bedfteden, Alcoven, Schoorfteenmantels, Lysten enLambrizeeringen om de deuren en muuren, en legt ze in de grondverw. Men pleisterten ftucadoort de Vlatfonds en muuren, zet witte {teentjes, en ftrykt het Pannendak. Tusfchen beiden heeft men Pomp en Waterfteen gefteld, den Regenbak opgehaald of toegelegd. Men legt de Vloerfteenen, en plaatst de Kamervloeren, ftrykt de zoomen, en planeert het gantfche Huis van agteren tot vooren op, Men ftelt de glazen, en fchildert het Huis van buiten en van binnen op; zulk eene wyze van volgbouwing wordt veel al in Holland waargenomen, volgens het getuigenis van den kundigen W.Goeree, in zyne algemeene Bouwku, de, waar men over veele byzonderheden in den Huishouw, naar genoegen te regt kan gcpaken-  442 BURGERLYKE Karei. Kant gy ons nier. ten befiuite nog eenige dierbyzonderheden op noemen ? Vader.' Ernestus. Voor eerst, behoort men tezorgen, dat de gevel een weinig voor over hange, dat men vliegen noemt, om dat het water , by zwaaren regen, alsdan gemakkelykropgehouden worde, en het de muuren minder benadecle; voorts moet men, in een goed gebouw , alle wanftalrige uitflekken, van Luifels, Hang' kamertjes, plompe Muuren en Koekoeken vermyden. Het geheele gebouw behoort in ai deszelfs vertrekken een genoegzaam licht van buiten te ontvangen, men behoort, zoveel mogclyk, althans hier te Lande, op bergplaatzen en kasfen bedagt te zyn, ook de overtollige trappen, en gevaarlyke Zolder- of Kelderluiken, te vermyden; voorts dient het voorite gedeelte van een Burger-woonhuis voorden man of Huisvader gefchikt te zyn, om aldaar zyn Winkel of Comptoir en Pakkclder te kun ren hebben. De Vertrekken van de vrouw benevens de Keuken, bergplaatzen van keukenbehoeften , en de flaapplaataen der Dienstboden , bchooren agter te zyn , ten zy men voor een Winkelknegt, digt nevens het Voorhals, eene flaapplaats begeert af te fchieten. De Kinderkamers behooren digt by de Slaapvertrekken der Ouders te zyn, en deezen weder niet te digt aan den aanloop, maar  BOUWKUNDE. 443 naar wat van de hand geordineerd te worden; de Studeerkamers en Boekzaaien moeten op de ftilfte plaats van het Huis, de Spreekkamers voor en digt by de Voordeur geördineerd worden , en eindelyk de heimelyke gemakken vereifchen geplaatst te worden, alwaar men die gemakkclyk vinden, droogvoets bereiken, en zonder hinder van ftank plaatzen kans in éón woord, en em alles hier mede te befiuiten, een goed Woonhuis moet zo veele vertrekken hebben, als 'er waarlyk in benoodigd zyn, het moet des zomers koele, en 'swinters warme Vertrekken opleeveren, het moet 'er niet'rooken,niet misgedeeld van een grooten Regenbak zyn, de Slaapkamers en Eetzaalen moeten van de hand en vry zyn, men moet, van voor na agter willende gaan, niet midden dooi- Vertrekken behoeven te pasfee • ren, maar 'er moet een Gang afgenomen worden. De Huizen met eenen agter uitgang zyn zeer gemakkelyk, maar ook, wat de Dienstboden betreft, zcergevaarlyk: men behoort te zorgen, dat 'er agter het Huis eene opene plaats of wel eene binnen-plaats vallen kan, dat veel licht en lucht voor de bewooners geeft. Men moet, zo veel mogeiyk is, gelyksgronds bouwen, en het op en aftreden van drempels, enz. zo veel mogeiyk is vermyden, en eindelyk de droogte en lugt, / die  444 BURGERLYKE die ongemeen gezond voor de bewoondereri zyn, waar men kan, tragten te bevorderen; Zie daar de voornaame verèischten, welke in een goed Burger-woonhuis gevonden kunnen worden, en hier mede zullen wy dit ons lang avondgefprek befluiten, en tevens de eerste gronden en voornaame beginzelen der Bouwkunst voor afgehandeld houden. O 9  SOU W K ü N D E. OP DE 455 BOUWKUNST. D e pracht der Volken, by het eeren hunner Goden, Hunne aloude offercier, Godsdienstige geboden En Afgodskramery, dit alles lag den grond Tot cierlyk bouwen, daar elk eerst zyn woóning vondt In holen onder de aarde, of in gevlogten Hutten Van riet en boomen, die ter zy den dienst van Hutten En pylers deeden, naar wier maakzel men ook acht, £>at d'eersce Bouwzuil naar de kunst is voortgebragt; De Boomltam, die 't verband der regt opftaandé boomen Bewerken moest, werdt voorts in laater tyd genoouien Voor  «*6 BURGERLYKE Voor de Architraaf, Cornis eu Fries, wyf elk* ftam Zyn Fuctfluk, Middeafchacht en Kapiteel bekwam, Verfcheidenlyk gecierd naar 't nut vereisen der Landen, Bie meêr gemaatigd zyn, of meêr door 'tzonvuur branden. Eerst toonde de Asfyrier, wat 's menfchen trots vermag, Daar hy een Toren, wiens gelyk onze aard nooit zag. Ten hemel metzelde, om het vvoên des vloeds te ontwyken; lloe heerlyk zag men voorts den grootfehen Tempel pryken, Die Koning Salomon, in Salems hooge Stad, Zo fchoon als kostbaar, tot Gods eer vervaardigd hadt! Het fchrander Grieken zag de kunst den Oosterlingen , Zo loos als edel af, en wist den fmaak te dwingen Naar't Jonisch cierlooze, of de Dorifche edelheid, Daar weer het ryk Corinthe een prachtig fchoon verfpreidt, Op  BOUWKUNDE. 4^7 Op 't grootfche Kapiteel, dat met Acanthus bladen Ën Slangentrekken op het rykelykst belaaden, Haar eed'le houding, na men zegt,aan 't bloot geval Alleen verfchuldigd is; haan zag men Rome'* Wal Ook met gebouwen, naar Toscaanens bouwwyz* pronken; Maar de eed'le eenvoudigheid lag haast als weggezonken , In krul by krul, en tooi, die niets ten nutte deedt, Maar zelfs met de eigenfchap van waare fchoon» heid ftreedt: 't Verval groeide ylings aan, althans toen't woéa der Gothen De kunst, als 't ware, alom ten Zetel afgeftooten En gantfchelyk hadt verdelgd; maar toen ze op 't uiterst was, Herrees ze in fchooner ftaat, uit de eigen puin en asch; Want in Itiliè'n werdt ze eerst als afgezwoo* ren, En in Italiën is ze ook weêr op nieuw herbooren, VÏFÖS AFDEKLING. H h Etl  443 BURGERLYKE En fpreide eene nieuwe g'ans op elkewacseld Stad, Die 't dicht bewoond Earope in haare» fchoot bevat. VE.R-  'BOUWKUNDE. enredigde tusfchen de vaste en cierlyke manier; haar Kapi.ee/is vercierd met Slangtrekken (Voluten), en haar Conus met Kalvertandèn ^Dentkuli). A. CORNIS. B. FRIES, vercierd roet Griffioenen en antieke Kandctaarcn, ra basreliev, genomen uit de Friefen des Tempels van Antoninus en Faust'ina. C, ARCHITRAAF. D. KA-  BOUWKUNDE. 4:3 D. KAPITEEL. a. Staafje (Regulet). b. Abacus, c. Siangtrekken "{Voluten), d. Kanaal, fleuf of inkccping der Voluten, e. Eironden. E. DE SCHACHT, a. Groeven in den Schacht. F. VOET DES SCHACHTS. a. 2e dubbele Holkeel. b. ie dubbele Holkeeh G. CORNIS VAN DEN ZUILSTEEN. H. TEERLING. I. VOET VAN DEN ZUILSTEEN.K. DE ORDE IN HAAR GEHEEL. a. Bovenftel, 4 modullen 2 min. b'. Schacht, 18 modullen of o diameters. c. Voetftuk, 6 modullen 2 min. M1 chaè"l Angelo voegt by deeze orde nog eene rey Acanthus bladen in het Kapiteel, verfchitlende daaii'n met de overige Bouwkunstenaaren, VAK IV. De Corinthische Orde door Callimachis gevonden is de vierde in rang, derykfteencierlyk(te,haari&zpiteel is vercierd met twee reijen bladen en agt Kolu/£>«,'die den Bovenlyst c/ibacus~) onderfteunen , haare Zuil is tien diameters of 20 modullen hoog en haaret Cornis heeft, modillions. A. CORNIS. a. Leeuwenkoppen, b. Roozen. c. Modillions.-' Hh4 B. FRIES*  454 BURGERLYKE B. FRIES. a. Basreliev met Heidenfche Offeranden. C. ARCHITRAAF. D. KAPITEEL. a. «en bloem in den Abacus, b. Voluten of Helices, C« Olyfbladen van den bovenden of 2en rang. d. Olyfbladen van den onderden of i en rang. e. Steelen. E. SCHACHT. F. VOET VAN DEN ZUIL. a. bovenfte Aftragaal. b. bovenfte dubbele Holkeel. c. onderfte dubbele Holkeel. d. Staafje e. onderfte Aftragaal. f. Plinth. G. CORNIS VAN HET VOETSTUK. 9. Staafje, b. Kroonlyst. c. Cymatium. d. Aftragaal. e. Staafje, f. Plat of Fries. H. TEERLING, a. Regulet. I. VOET VAN DEN ZUILSTEEN. a. Aftragaal b. omgekeerd Karnysje. c. Regulet. d. Aftragaal (Torus). e. Piinth 0\ Grondfteen. K. DE ORDE IN HAAR GEHEEL, a. Bovenftel, houdende vyf modullen c. ïoëVftXUrtodu,eT1?dU,,en °f 10 dkm2terS- L. Het  BOUWKUNDE. 455 L. Het Korfje met kinderspeelgoed, overdekt met een plat bord,' en rondom liet welke een Plant en bladeren van de ltaliaar.fche Beerenklaver (Foiia Acanthind), opgelchoten en rondom gegroeid zyn, naar welk voorwerp, dat Callimachus gezegd wordt nevens eene Begraafplaats gezien te hebben, by de Corinthifche Kapiteel zoude hebben uitgevonden. VAK V. De gemengde ofRoMEiNsciiE Orde is de vyfde en laatfte in rang, alhoewel Scamozzi en du Clercq haar tot de vierde maaken, is zo genoemd, om dat derzelver Kapiteel zamengefteld is uit of door de andere orden, hebbende zy twee reijen bladen, gelyk de Corinthifche, en Voluten gelyk de Jouifche. Zy wordt ook de Romeinfche genoemd, wyl ze door de Romeinen is uitgevonden. Haare Zuil is 10 dia. meters of 20 modullen hoog, en haar Cornis heeft Kalvertanden of édnvoudig modillions. A. CORNIS. a. Kalveri;anden en tusfchen dezelve b. de Tusfchendiepzels. B. FRIES, verciert met a. Foliages of Grotesque figuuren. b. Afloop, hegtende den Fries aan den Lyst des Architraafs. C. ARCHITRAAF. D. KAPITEEL. aa. Hoek Vol iten. bb. Acanthus bladen. E. SCHACHT. F. VOET DES ZUILS. Hh 5 G. COR-  4#5 BURGERLYKE BOUWKUNDE. G. CORNIS VAN HET VOETSTUK. H. TEERLING. L GRONDSTEEN of VOET VAN HET VOETSTUK. K. DE ORDE IN HAAR GEHEEL., t. Bovenftel, 5 modullen. b. Zuil, 20 moduilen of 10 diameter;». c. Voetftuk» 7 modullqu.  AF BSELDIIG DER VYF BOÏÏWORDBI.  AOEELDII6 BER VIF BOWÖRDM.   DERTIENDE SAMENSPRAAK, OVER CE KUNST VAN OPZEGGEN. (Declamatie.") INHOUD. Reclamatie is eene tweefoorlige uitdrukking des gevoels, a) met woorden , b) met het lighaam. Beteekenis en afleiding des woords. Waar deeze kunst geoefend wordt. Hoe de Declamatie op. den Pseêikftoelgeóefendwordt. Stem, houding en gebaarden van den Leeraar. Hoe ''er in de Raadzaal gedeclameerd moet worden. — Hoe in plegtige gelegenheden.. — Roe in de Leer% floelen der Hoogleer aar en. — Hoe op het Tooneel. Hoe de Tooneel Declamatie by de Ouden ingerigt geweest is. De Rhitmifche en Hypocritifche muziek, en orchefls der Grieken. Het gebruik der momaangezigten en fluiten op het Tooneel der Ouden , als een groot gebrek aangemerkt. Vereischten in een hedendaagfcken Tooneelfpeeler. Onderfcheid tusfchen het Declameer en van een vers in eene Kamer, en tus- fc'.en  458 KUNST VAN fchen het Act eer en op een groot Tooneel. Too. netlfiem. Houdingen Gebaarden. Op welk eene wyze de kundige Tooneelfpeelers zig vor' men. Qndcrfcheid tusfchen Acleeren en Dedameer en ,door voorbeelden aangeweezen. Ernestus. Die, welke onder Ul. liefhebbers van het Tooneel zyn , zullen zig deezen avond,denke ik, vermaaken. Kornelis. Zullen wy dan nu over het Tooneel handelen? Myn Heer! Ernestus. Niet regtftreeks; maar, wyl wy over de Kunst van Opzeggen in het algemeen moeten fpreeken , kunnen wy den Schouwburg zo min als de Kerk en Pleitzaal voorbygaan. Leonard. Ik ben altyd een groot Liefhebber van den Schouwburg geweest , wyl my dunkt, dat liet nu: aldaar, zoo ergens , op de beste wyze met het vermaak gepaard wordt. Petrus. 'Er worden weinig jonge lieden gevonden, die geene Tooneelliefhebbers zyn. Ernestus. 'Er is ook geene uitfpanning, die zodanig de zinnen lireelt als het Tooneel. Hoe toch zouden dan cie jonge lieden, wier neiging uit de natuur altyd naar zinnelyke vermaaken overhelt, geene Liefhebbers des Tooneels kunnen zyn. Kor-  OPZEGGEN. Kornelis. Eehoort 'er dan zo veel toe om een rolletje op te fnydenPcn is dat eene zo gewigtige zaak ? voor my ik zie liever een mooi Ballet of Pantomime, daar komen veele veranderingen van Tooneelen, en veel dansfen in voor: Wat ziet men ook altyd aan de droefheid! De Blyfpelen zyn dan nogal beter van myn fmaak. 1 Ernestus. Wanneer ons oogmerk was om regtftreeks over het Tooneel te handelen, zoude ik over het zeggen van onzen Kornelis veel en niet ongewigtige aanmerkingen kunnen maaken. 'Er zyn zekerlyk Tooneelfpelen, welke zodanig zyn ingerigt, dat zy den aanfchouwer, in plaatze van een lïil vermaak in de vèrpoozing van noeste arbeidsuuren, in eene allerhoogfte droefheid, angst en naargeestigheid ftorten ; zulke Tooneelftukken, hoe fraai en kunstig bewerkt die ook mogen zyn, (en men vindt onder deeze foort de uitmuntendfte in kunst) zoude ik niet gefchikt rekenen om op het Tooneel uitgevoerd te worden, ten einde aan het oogmerk des Sehouwburgs, dat ftigten en vermaaken tevens is, te voldoen ; maar wyl dit ons te verre van ons doelwit zoude afleiden, zullen wy ons wenden tot de Kunst, welke zy, die in het openbaar moeten ipreeken, voornaamelyk dienen te beoefenen , te weeten de Kunst van Opzeggen.- Leo.  4'5o KUNST VA N Leonard. Wair in beflaat deeze Kunst eijgenlykV Myn Heer! Ernestus. De mensch drukt de gevoe^ns, die hem bezielen.de driften, die hem beweegen, en in één woord, de verfcheidene be'weegingen zyner Ziele , buiten het behulp der zamenvoeginge van Letters, lettergreepcn, woorden en reden nog uit door het hoogereof laagere, flerkere of zwakkere geluid der item, door zyne gebaarden, door de verfcheidene trekken der fpieren van het aangezigt, door zyne oogen, door de verfcheidene houdingen zyni lighaams, en door de gebaarden met de handen en voeten. Deeze lighaarnelyke uitdrukking, door vvefkc de mensch zyn gevoel, en het geen 'er in zyn hart omgaat, blyken doet, wordt in den uitgeitrefaften zin Declamatie genoemd. Zy verzelt dan eensde rede , cn dient om dezelve méér kragt en bevalligheid mede te deelen , en dan weder drukt zy zonder fpraak, door de éénvoudige verzelling der Hem of fpeeltuigen, de innerJyke gemoedsbeweegingen uit, gelyk dit gefchiedt in den Dans en Pantomime. Wy zul. len nu de Declamatie onder deeze beide oogpunten befchouwen, deezen avond aan het eerste foort van uitdrukking, te weeten in woorden, wydende, en in onze volgende byééukon.st de tweede foort, te wecten de uit-  O p ZÉGGEN. 4S1 uïtdrükking door den Dans en Pantomime betragten. Kofmelis. Wat beteekent eigenlyk het woord Declamatie? Myn Heel*! en wat wordt'er door verftaan? Ernestus. Declamare beteekent in de Latynfche taaie met luider ftemme en overeenkomstige lighaams beweegingen eene rede uiten ; het woord Opzeggen en Opzegging komt my voor als de beste vertaaling, welke meü in het Holiandsch van de woorden Declamatie en Declameeren, die men zelden Vertaald vindt, geeven kan. Wy verfhaan dan onder het woord Declamatie, de kunst van uitfpraak af opzeggen van eene rede , welke in het openbaar uitgefproken wordt, met de verzeiling der houding en gebaarden. Volgens de gewoonte nu deezer Eeuw fpreekt men tegen de menfchen alleenlyk in het openbaar. j. Op den Predikftoel. / ■ 2. In de Raadzaal of in eenige andere Staatsvergadering. In eene pragtige Plechtigheid. 4. In het geftoelte der Hoogleeraaren. 5. Op het Tooneel. Wanneer wy elke deezer plaatzen doorwandeld en gezien hebben, wat byzondere vereiscluen de Declamatie in elke derzelve heeft, dan  402 KUNST VAN dan zullen wy onze taak in deezen afgewee- ven hebben. Karei. Verfchüc de kunst van Declatnetren dan naar de plaats, in welke zy geoefend wordt? Vader! Emestus. Zeer veel, myn Zoon! en deeze twee, het meest in het oog loopende,uiterften zullen UI. daar van volkomen overtuigen. Verbeeld U flegts, hoe weinig een Kerkleeraar flichten zoude, wanneer hy zyne Zedelesfen met de gebaarden van eenen Tooneelfpeeler vergezelde, en hoe weinig weder een Tooneelfpeeler voldoen zoude, wanneer hy, als 't ware, zyne rol Predikte. Karei. Dat is zeekerlyk, beiden zouden zy niet cm aan te hooren zyn. Leonard. Wat is wel het waare verè'ischte in de Declamatie op den Predikftoel? Petrus. Ik mcene, dat wy daar al iets over geleerd hebben, toen wy over de Predikkunde handelden. Ernestus. Zo is't, egter kunnen wy'er dit nog by voegen: Betreffende de Declamatie op den Predikftoel, de Majesteit der plaatze, en de Heiligheid des voorwerps vorderen van den Leeraar dat hy zig op eene fterke ftem toelgege , maar die egter zo wélluidend behoort te zyn, als zyne ftem toelaat, hy behoort zig.voorts op eene verftaanbaare en onder- fchei-  OPZEGGEN' fcheidene uitfpraak te bevlytigen, zig'aah eene defcige en ernftige houding te gewennen, en die met uitdrukking en zedige gebaarden te verzeilen. In tegendeel elk, dien het uit de natuur aan de ftem hapert, moet den Predikftoel niet beklimmen, en, als 't ware, eene Pantomime fpeelen, voor aanhoorers , die hem niet verftaan kunnen. De Leeraar moet ook nietfchreeuwen, gelyk een Marktdoctoropzync ftellagie, en de ooren met eene dönderfïern kwetzen , die in gcenen deele overéénkomt met de zagtheid der Euangelifchc leer, die hy voordraagt en die ook altyd zonder uitdrukking en overreeding is. Hy behoort boven alles de ééntoonigheid te vermyden; zyne inden aanvang laage en zwakke ftem moet zig als by trappen verheffen, en zig in de toepasfingmet kragt doen hooren. Elke buiging der item moet gerigt worden naar de fpreckwyze en den zin der woorden, die zy vergezélt, elk aanmerkelyk woord moet zyne eigene uitdrukking hebben. De leerftellige Predikwyze vordert fiegts eene éénvoudige en gelykluidende ftem; de bedreigingen des Euangcliums verëifchen meêr kragts dan de beloften en belooningen j egter celaatfte moeten niet mét eene piepende en fluitende ftem, noch de eerfte met eenenbas4 foonvoortgebragt worden. De ftem moetin alle haare verfcheidene bu'gingen natuurJykblyven. Vh-UE AI'tK.ÏLI.NC. lï Gé*  4«4 KUNST VAN Gelukkig is de Leeraar, welke door de natuur met eene buigzaame, welluidende en aanganaame ftem bedeeld is. Kornelis. Dit alles betreft alleen de ftem des Leeraars, maar moeten de houdingen gebaarden op den Predikftoei, ook niet van die des Kedenaars op ongevvyde plaatzen, vcrfchillen? Ernestus. Zonder twyfcl. De houding en gebaarden des Leeraars moeten het kenmerk van zyn beroep draaien. De zagtzinnighcitl en ftille vreugde moeten in zyn aangezigt uitblinken, gelyk ook de godsvrugt; maar niets vsn dit alles moet naargemaaktheidzweemen, veel minder indedaad gemaakt zyn. Niets is zo hinderlyk voor de aanhoorers , als de tezeer gemaakte gebaarden. Een altyd dryvend oog, een geftadig naar den Hemel gekeerd, en met traanen befproeid gezigt kenmerkt méér den fchynheiligen dan den gezalfden Leeraar, die altyd door zyn eigene woorden zelve aangedaan en getroffen is. Het dweepend voorkomen ftelt, al wat de Leeraar goeds en treffends voortbragt, buiten uitwerking; egter van de andere zyde befchouwd, moet hy ook geen lagchend, blyd, dertel, noch ook geen koel wezen toonen , welk laatfte voornaamelyk bekwaam is om zyne geheele reden te bevriezen. Pe.  OPZEGGEN. 465 Petrus. De veele wendingen en beweegingen des lighaams voegen ook, na myn oordeel, niet op den kanzel. Ernestus. In lange naa niet. Het lighaam behoort altyd in eene regte, natuurlyke, eu ongedwongene houding te blyven. De draaijingen, wendingen, en geweldige beweegipgen des lighaams, voegen beter in eene Italiaanfche Pantomime. Een Leeraar, welke op den Predikftoel, in eene geduurige beweeging is, dan eens regt op ftaat, dan weder zyn lighaam als een fcheermes buige, dan hec zelve agter over, dan weder met drift voor over werpt , maakt eene belagchelyke vertooning; maar egter weder van de andere zyde, moet hy niet beftendig regt cn onbcweeglyk, als een ftandbeeld of fpreekend Orakel, blyven ftaan. ■ Leonard. Ik mag gaarne gcfchïkte gebaarden op den Predikftoel zien; my dunkt zy hel* pen veel tot den indruk en het wel verftaaa der voorgedraagene rede. Ernestus. Zo is't, de gebaarden met de handen geeven eene groote uitdrukking aaft de rede; maar deeze gebaarden moeten ook zedig, uoodzaakelyk, crnftig, edel en uitdrukkende zyn. De altyd met de handen fchermende Leeraar, die den Predikftoel tot eenen molen maakt, die opfpringt, met geflootene j.i 2. vuis-  A6j KUNST V A N vuisten dreigt, altyd met gevouwene handeri bidt, de bewyzen op de vingeren telt, en diergelyke noodelooze beweegingen maakt, trekt den aandagt der aanhooreren meêr van zvne rede af, dan hy die verwekt, zoo by zelfs de Iachfpicren niet gaande maakt. In 't algemeen kan men zeggen, dat de Declamatie eene kunst is, die elk gewyd Redenaar met yver moet beftudeeren. Het oogmerk eener rede is om te overreden, te treffen, en te bewee gen, en dus zyn ook de toon der Rem, de houding en de gebaarden, welke dit drievoudig uitwerkzel te wege brengen, voorwerpen, -waarop de Leeraar zig zorgvuldiglyk behoort toetelcggen. Leonard. Nu moeten wyzien, welk eene Declamatie in de raadzaal verëischt wordt. Ernestus. De Declamatie, waar mede een Staatsdienaar zyne rede in den raad, of eenige andere openbaare byëenkomst vertelt, moet iets vryers en min gedwongens hebben. Om te overtuigen en toeflemmingen te bewerken, en de driften gaande te maaken, moet de Redenaar zelve eerst bewoogen zyn, en weeten, en gevoelen, wat hy zegt: hier en tenopzigt van de geheele kunst der Declamatie, geldt het zeggen van Horatius in zyne Dichtkunst: Si  OPZEGGEN. 4*7 Si vis me fiere, dolendum efi Primum ipfe tibi: dat is: Wilt gy my weenen zien, ei gaa my daaii'a voor. Want alleen de Declamatie, of kundige uitfpraak der woorden, verzeld met de toepasfelyke gebaarden, drukt dit innerlyk gevoel uit, maar men moet hier niets over het na» tuurlyke trekken. Eene zekere zagtheid in den toon der ftem, eene zekere edelheid in de houding, eeue zekere bevalligheid in de gebaarden, eene zekere gerustheid in het gedrag, eene zekere bedaardheid in hec aangezicht, moeien nimmer den man van Staat verhaten, zelfs dan niet, wanneer hy in het openbaar fpreekt, en dat hy 't fterkst met zyn onderwerp beezig is; uok zelfs dan niet, wanneer hy de eer geniet van het woord tot eenen Koning te voeren. Eene goede ftem, duidelyke en aangenaame uitlpraak, zyn eiken Redenaar van veel nut Een jong mensch kan dit alles grootelyks door oefening volmaaken, Demosthenes, die uit de natuur eene belemmerde tong hadt, ging naar 't ftrand, vulde zynen mond met kittelfteenen, en Declameerde vervolgens met luider ftemfne. Deeze fteentjes gaven langzamerhand de vercischte buigli 3 baas-  468 KUNST VAN baarheid aan de tong, en het ruifchend geluid der golven gewende hem ongevoelig aan het geraas en gezuis der aanhoorende menigte. Petrus- 't Was zeer wél uitgevonden van dien grooten Redenaar ; want het natuurlyic gebrek laat, zig anders niet ligt overwinnen. Maar wy hebben , onder de foorten der De, tkmtttiti ook die als verfcheiden opgeteld, tvelke in plegtige gelegenheden gebeezigd wordt. Ernestus. Dezelfde regelen kunnen daar in ook van dienst zyn. Men kan onder de pleg. tige gelegenheden de aanfpraaken van voor* naame perfconen, en by byzondere voorvallen, als zyn de plegtige toewenfehingen op feestdagen, of de vertroostredenen by gelegenheid van fterfgevallen en uitvaarten, van voornaame perfoonen, begrypen. In deeze laatfte gevallen behoort de Redenaar een medelyden, eene droefheid en fmart uittedrukken, die hy dikwyls zelve niet gevoelt. E*ter deeze bedruktheid moet niet fchynheilig, geveinsd, nagebootst, gemaakt of overdreven fchynen, nogthans zoude menaan deeze zyde minder misdoen , dan door eenen onverschilligen of kouden toon, of een ongepasten boert, die de ergfte en haatelykfte mis•2ag in dergelyke omftandigheden is. Kaf\  OPZEGGEN". 469 Kornelis. Nu volgt, na myn onthoud, de Declamatie, die een Profesfor in het onderwyzcn zyner Leerlingen moet beezigen. Ik gc!oove,datdie althans, by uitzondering, crnftig en zedig behoort te zyn. Ernestus. De Hoogleeraar heeft voornaamelyk het onderwys der ftudeerende Jeugd ten oogmerk. Ten dien einde moet hy verklaaren en overtuigen. Elke toon der ftem nu, elke uitdrukking door gezichts trekken, elke geVaarde, elke houding, die de woorden dit uitwerkzel kunnen helpen voortbrengen , moeten gebeezigd worden door hen, die weetenfchappen ondcrwyzen. Oolc hebben de Profes foren nog eene wezenlyke opmerking in acht teneemen; dat is, dat deLeerftoel, van welken zy onderwyzen, omringd is door een aantal jonge Leerlingen, die dikwyls zeer dertel, geestig, en doorgaands reeds in de voorbereidende weetenfchappen onderweezen zyn. Zy zyn meestal geneigd tot hekelen, fpotten en uitfluiten, daarom behoort de Leeraar hen den eerbied, de aandagt en ftitzwygendheid, door een ontzagwekkend, deftig en ernftig gedrag, intcboezemen, en zig vooral van alle foorten van belagchelyke gebaarden, of aanwendzelen zorgvuldig te wachten, en geene gemaaktheid in de uitfpraak, gebaarden, of li 4 hou-  41° KUNST VAN houding, die eenigzins gelegenheid tot befpot- ting geeven kan, te lanen blyken. Leonard. Eindelyk zullen wy op het Toe s.cel treeden, ik hoop, dat UEd. ons daar, zo breedvoerig als ons plan duldt, over onderhouden zal. Ernestus. Ten uwen gevalle, myn Leonard\ wil ik zelfs, hier in, ons pJan wei een weinig overfchreeden, en de TopnceJ - Declamatie , zelfs wel een weinig hooger in de oudheid pphaalen. Petrus. Dat zal ons allen geen klein vermaak verfchaffen. Ernestus. De Tooneel-Declamatie was zeer verfchillende by de Ouden, van het geen zy in onze dagen is en behoort te zyn, dit vcrfchil lag In de Natuur der zaaken, en in deomftandigheden zelve. Eene menigte plaatzen uit QjiiuStilia* KUS , gelyk ook uit oude Gefchiedfchryvers , Oordeelkundige en Taalkundige Schry veren, en Cammentatores, bqwyzcn duidelyk genoeg, 'dat de oude Tooneel -Declamatie aan de régelen der Hhitmifcbe Toonkunst ondergefchikt -was. Deeze befiondt, gelyk wy reeds in ons onderhoud over de Toonkunst gezien hebben, in eene zcekere afmeeting, even als de maat van den Dans, doch die men egter niet zeeker tc faepaalen weet. Jristides zegt, in zyn Werk - .■ yan,  OPZEG'CEN. 4?i van. de Toonkunst (de Mujica Lib. L), dat dc Toopkunflige Rhitmus zo wel de gebaarden als de uiefpraak regelt. Maar om deeze'fchynftrydigheid te verklaaren, zal het noodig zyn, dat wy hier eenige voorloopende befchouwin gen maaken. De Ouden gaven, gelyk wy ook reeds gezien hebben, aan het woord Muziek eene veel uitgebreidere be.eekenis, dan wy; zy leidden het af van het woord Muzen of Zanggodinnen, of wel van éé e uit dezelve. Daarom bepaalt dezelfde Aristidcs OuinctUiamis het zelve, met te zeggen, dat het eene kunst is, die alles leert, wat betreft het gebruik, dat men van de (tem kan maaken, gelyk om met bevalligheid alle de beweegingen, waar toe het lighaam gefchikt is, te maaken (Ars -decoris in vocibus et motibus.') Dus was de Dichtkunst, de Declamatie, de Dans, de Pantomime, hec Springen en balanzeeren en alle dergelyke kunften aan deeze Rhitrmfche Muziek der Ouden onderworpen. Leonard. Hoe beezigden de Ouden dan tog deeze Rhitmifche Muziek in de Declamatie'? Myn Heer! my dunkt die afgemeetene beweegingen komen beter in den Dans ter fnede. Ernestus. Dat deel derRhitmifiheMuziek,"t welke , by uitzondering, de Declamatieen de gebaarden ten onderwerpe h?.dt, en 't geen,volgens li 5 ce  4V- KUNST VAN deregelen van eeneingellelde handelwyzeleer' de Declameeren, dat wy thans meêr door een inftthbJ of natuurlyk gevoel en redeneerwyze doen, wierdt de Hypocritifche of nabootzende Muziek genoemd, en deezeMuziekaale kunst wierdt by de Grieken (w^(Orchefïs), en by de Latynen Saltatio geheeten. Maar, wel verre dat het een voordeel by de Ouden geweest is, dat zy deeze kunst meêr dan de hedendaagfchen gehad hebben, zo is het in tegendeel een gebrek, dat eene groote onvolmaaktheid aanduidt; want eerftelyk, was het eene groote dwaasheid, een Treur- en Blyfpel te vertoonen voor eene Vergadering van twintig duizend menfchen, die niets hebben kunnen zien noch hooren, ten ware zy metfcher* per zintuigen, dan wy, begaafd zyn geweest. Parys en Londen hebben Schouwplaatzen, die met gemak, byna duizend menfchen kunnen bevatten, en dat volftaat in de aller volkrylelie Stad, waar men verfcheide Schouwfpelen op éénen dag kan bezigtigen,en waar de menfchen zo redenlyk zyn van 'er de één naa den ander in te gaan. Daar nu de natuurlyke wezenstrekken op een zo grooten afftand niet zichtbaar konden zyn , en noch veel minder de verandering deezer trekken,moest men zy e toevlucht neemen tot momaanzig;en, die verfchillende gemoedsdriften vcjbeeldden ; eene w^n "  OPZEGGEN. 473 wanfmaakelyke en kinderachtige uitvinding, die alle juiste uitdrukking en verfcheidenheid uitfloot, men moest de gebaarden aan eene geregelde kunstbewerking onderwerpen, dat alle losheid, al het vermaak van verrasfing, wegnam, en het geen een alleronaangenaamst uitwerkzel moest veröorzaaken voor hen, die digt by het Tooneel geplaatst waren. Kcrnelis. Hoe hebben de Ouden in zulk een kinderachtig Poppenfpel vermaak kunnen fcheppen ? Ernestus. De gewoonte, en het gemis van het betere, maakt dat wy ons niet zelden met beuzclingen vermaaken; maar ik heb nog niet eens al het verveelende van het Tooneel der Ouden aangeroerd; wat zoudt gy wel zeggen, wanneer ik ü verhaalde, dat zy haare woorden eerst zongen en dan fpraken, en na de maat der Lettergreepen hunne gebaarden met de handen enz. regelden? Het groote gebrek eener taaie van lange en korte Lettergreepen te hebben, welke door de maat des tydsbepaald worden, en de rede dus na verëisch dier lange of korte Lettergreepen , als 't ware, te moeten zingen, werdt gunftig voor de Orcheps der Grieken. Zy konden, dcor behulp van nooten, punten en merkletters, niet alleen de natuur, maar ook de duuring van elke gebaarde, volgens de lange en korte Letter-  474 KUNST VAN greepen, die zig in alle fpreekwyzen of in elk vers bevonden, bepaalcn. Niets moet gemaakter, noch gedwongener geweest zyn, dan deeze wyze van Declameeren. Karei. Dan zyn waarlykdehedendaagfchcn in deeze kunst ver vooruit boven de Ouden; thans pleegt men in de Tooneel - Declamatiealleen raad met de natuur en eene gezonde redenecring.menkan thans eiken zugt doenhooren, en denzei ven met eene gefchikte gebaarde vergezellen, en weder elke gebaarde oogen. blikly k veranderen, zelfs met de wezenstrekken alleen fpeelen; welk een onderfeheid! Ernestus. Thans wordt alies, op het Tooneel, door de natuur, en by de Ouden wierdc alles door de kunst, die oneindig minder dan de natuur te achten is, beftierd; welke waarheid men inzonderheid in de Franfchen geftaafdr ziet, wier taal volftrekt onbekwaam tot eene Rhitmifche Orchep.s, of muzikaale woordtelling is, wyl alle derzelver Lettergreepen genoegzaam even lang uitgefproken worden; maar onze taal zou daar beter toe gefehikt zyn, wyl die méér toonen inde uitfpraakderLettergreepen heeft; maar, daar onze Toooeelfpcclera hunne kunst, als 't ware zonder kunst ..en door de natuur en gezonde redeneering zelve aanleert n, geraaken zy tot eene veel grootere volmaaktheid dan de Ouden, ca wel door een vee!  OPZEGÖE N. 475 Veel éénvoudiger weg, en met veel minder moeilykheden Petrus. Maar hoe /och ging die Declamatie regt in zyn werk? wierden 'er dan muziek-ihfïrumcnten by gebruikt, enflondthet dus gelyk met het recitaiief'm eene Opera? Ernestus. Het juiste bericht kan ik 'er Üoamogeiyk van geeven, wyl men niet volkomen verlicht is in deTooneel-declamatie der Ouden. Maar dat 'er zeekerlyk by op Inftrumenten gefpeeld wierdt, blykt genoegzaam uit de •Fluiten, welke in dat geval gebeezigd wierden, en welke de Schilders nog in eenen allegorifchen zin beezigen om'er het Tooneelfpel door uittedrukken. By voorbeeld, de Titel van de Eunuchus van Terentius meldt, dat Flaccüs, de gevryde Slaaf van Claudlus, de muziek tot dat Stuk gemaakt hadde, daartoe gebruikt hebbende de twee Fluiten, de regtfche en de link fche. Deeze Fluiten dienden zeekerlyk om den too/aan den Tooneelfpeeler tc geeven, het welk een wonderlyk uitwerkzel rroet gedaan hebben. De meeste der oude Tooneelftukken hebben dergelyke opfchriften: wie zig egter nader met de kunst van Declameeren der Ouden bekend maaken wil, kan te regt geraaken by den Abt du Bos, die in de Franfche taal eenige oordeelkundige eanmerkingen over de Schilder-en Dichtkunst vervaard'gd heeft, welke in  476 lüNST VAN i ia hetNederduitsch door den Fleer Pk. Zweem overgezet, en der leezinge wel waardig zyn. Maar wyl deeze kunst thans geheel agter de bank ligt, en volftrekc niet meer gebeezigd wordt, zullen wy 'er onzen tyd niet langer mede verkwisten, maar tot nuttiger engebruikelyker Aanmerkingen, betreffende de hedendaagfche kunst van Declamatie overgaan. Het is niet zonder eenigen grond,noch ook zonder eenigebewyzen, dat ik denke, dat de meeste befchaafde Volken van Europa, in 't algemeen, hunne rede niet met zo veele beweegingen van handen, enz. verzeilen, als de Volken van heetere Landftreeken. Het fchynt, dat men de kunst gevonden heeft van de rede te bezielen , en dezelve eene uitdrukking te geeven, door de éénvoudige buigingen der ftem en der wezenstrekken, 't geen een veel zediger, gefchikter en redenlyker wyze van fpreeken oplevert, dan al dat gelcherm met de handen, dat geduurig 6,e natuurlyke houding des lighaams en der Ledemaaten verandert, en den Tooneelfpecler naar een Hansfop der kinderen doet gelyken. Karei. Welke regelen heeft een Tooncelfpeeler, betreffende de Declamatie, in acht te neemen? Vader! Ernestus. Regelen kanmenhierweinigegecVen; zo dra de Tooneelfpecler voorzien is, van  OPZEGGEN. 477 van eene goede ftem, welgemaakt lighaam, en behoorlyke ftoutmoedigheid, benevens regte kunde van het Characler, dat hy voorftelt, en gevoel van het geene hy in dat Characler moet zeggen, dan ftrekt de natuur hem zelve tot leermeesteresfe. De uitdrukking maakt tevens het wezen en het oogmerk der Decla. matie uit, en de middelen,om de uitdrukking te bewerken , beftaan in eene helderluidcnde onderfcheidene enaangenaame uitfpraak, vergezeld van gefchikte, en met het onderwerp overëenkomftige gebaarden. Daar uit volgt, dac de beste Hukken ook het best gedeclameerd kunnen worden. Zo waar als bet is, dat de beste TooneeldichtereengoedcnTooneelfpeelernoo. dig heeft,om het fchoon van zyn ftuk in volle licht te doen kennen, zo waar is het ook, dac de Tooneelfpeeler een goeden Dichter noodig heeft, om te kunnen behaagen;want de beste Treurfpeeler, by voorbeeld , zal in een, in alle deelen gebrekkig,Treurfpel, niet in het minfte kunnen uitmunten, en de FranfcheBlyfpeelers hebben daar inby die van andere Volken veel- voor, dat hunne Dichters, wat hec befchaafde Blyfpel betreft, door geen Volk nog verbeterd zyn. Kornelis. Maar, Myn Heer! hoe komt hec toch, als de Declamatie alleen maar beftaat in de kunde van het Characler en het gevoel der rol,  47S KUNST VAN röl , dat aüe fcbrandere Geesten , en al!c menfchen , die fiegts gezond verftaad bezitten } en de natuurlyke gaave van ftem en vryrrioedigheid hebban, ja zelfs in een Vertrek zeer goed Declameeren,egter op geen Tooneel kunnen fpeelen, gelyk men veele voorbeelden gehad heeft van Tooncelfpeelers, die, hoezeer zy kundigheden genoeg bezaten , egter op het Tooneel geheel onbekwaam waren? - Ernestus. Ik heb misfchien wat al te onbepaaldgefteid , dat iemand , die een waar gevoel van het Characler der rol had, zoude kunnen Declameeren, maar ik heb het Tooneel daar byniet op bet oog gehad. De Tooneelfpeclef j welke met glans op het Tooneel Declameeren wil, behoort zig in hec beftudeeren zyner rol voor een grooten Spiegel te plaatzen, waarin hy zig ten voeten uic zien kan, en de uitdrukking van elke gedagte, ver? of couplet door gebaarden en wezenstrekken belludeeren kan, altyd de natuur en zyn eigen gevoelen: trachtende na te volgen; maar in deeze navolging zelve, behoort hy zig te wachten van dc natuur al te flaafs na te aêmen; die heeft hy gemeen met zyne medebroeders de bekwaame meesters in alle de andere fóhoonckunfren. Het Tooneelfpel is eene navolging der na uur, maar niet de Natuur zelve. Het Treur. ofLMy-» fpcl fchetst ccü Tafereel des menfeheh ken e-  OPZEGGEN. 479 vens, maar dat Tafereel is nog eene foort van Perfpeftief, die een weinig grootere trekken verëischt, dan de natuur zelve bezit, om van verre gezien te kunnen worden. De Tooneelfpeeler is vier voeten boven den grond verheven , hy is omringd met fchermen, hy is van de aanfchouwers door hec Qrchest afgefcheiden, hy fpreekt in verfen; dit alles is niet nacuurlyk , maar de aanfchouwer moet aan deeze, voor zyn vermaak noodzaakelyke, begoocheling een weinig toegeeven; want zoo deeze zaaken anders ingericht waren, zoude hy minder vermaak genieten. Men moet dus ook in de Declamatie de natuur een weinig opeieren; maar dezelve egter nooit uit het oog verliezen. Karei. Ik geloof, dat 'er ook een groot onderfcheid in het verheffen der Item in eene Kamer, of op een groot Tooneel plaats heeft. Ernestus. Dit fcheelt zo veel, dat men iemand, die alleen gewoon ware in eene Kamer te Declameeren, op het Tooneel niet verftaan zou kunnen, fchoon hy ook zyne ftem verhief; want de groote ruimte,die de flem vervullen moet, en de benaauwde damp, welke van de plaatfe der aanfchouwers na het Tooneel trekt, benevens de verfcheide holligheden op het Tooneel, tusfchen de fchermen, vïfb* ArBSïims. Kk maa-  48a KUNST VAN maaken het verftaanbaar fpreeken op hetToo-' neelmoeijelyk, teDzy men'er zig langzaamerhand aan geiend heeft. De toon der ftem van den Tooneelfpeeler moet dus naar de grootheid der Tooneelzaal ingericht egter natuurlyk zyn, zwaar genoeg, dat de aan°' fc ouwers die kunnen verftaan, egter zo zwaar niet, dat zy verveele, gelyk by de Sngelfchen welke hunne Declamatie met zuifc een uit* fpoorig gefchreeuw en gehuil verzeilen, dat men moeite heeft, hoe fchoon zy ook anders de Charafters en hartstochten weeten uit te drukken, om aan deeze hunne gewoonte te gewennen. Eene zuivere en aangenaame uitfpraak, zonder gebrek in tongval, alsandei = zins, is eene gi oote verdienfte in den Tooneelfpeeler, en hy benoort zig voor alles te gewennen, om onderfcheiden en verftaanbaar te fpreeken.'t Is voorts een voornaame wet in de Declamatie der verfen, van dezelve niet juist op de helft af te breeken , by voorbeeld : Het Hemelfche gerecht // heeft zig ten langen lesten // Ontferremt over my// en myn benaauwde vesten// enz. Dit is eene ze;r hastelyke gewoonte, die' cg-  "OPZEGGEN. 48- egter door veele, anders niet onkundige,meafchen gebruikt wordt, en door het verkeerd onderwys in het leezen ontftaat; wy hebben reeds van deezen misilag gefproken.,, toen wy over de Rymkunst handelden, gelyk gyl. in uwe aanteekenïngen nog zult kunnen vinden. Voorts behoort de Tooneeifpeeler de verheffingen en daalingen-der ftem zorgvuldiglyk in acht te neemen, zo wel in hec byzonder, door de kragtigfte woorden wél aan te dringen, als in 't algemeen met zyne ftcrkfte kragt voor hec laatfte van zyne rol te fpaaren. De Tooneeifpeeler, die in het begin reeds fterk aanheft, zal veele moeite hebben om dien toon,geduurendehet gantfcheftuk, uit te houden, en die onöphoudelyk fchreeuwt, zal hec aan longen ontbreeken , pm'de plaatzen, waar in de driften op't hevigfte werken, levendig te doen gevoelen ; de fterkfte toetzcn, de aanmerkelykfte Partyen, zullen als dan niec pp eene fcherpe wyze, als ik my zo uitdrukken mag, uit het Tafereel voor uit komen. —— De houding nu, eindelyk, van den Tooneeifpeeler moet altyd bevallig, zedig en overéénkomftig met zyne rol zyn: een Grysaarc heeft een ander voorkomen als een zwierig Jongeling; eene bejaarde Koningin anders als eène jonge Vorftinne;, een Minnaar anders als Kk 2" één  432 KUNST VAN een knegt. De beredeneering en navolgingder bekwaamde Tooneelfpeelers zyn hier de beste wegwyzers: zo is het ook gelegen met de gebaarden met de handen, de plaatzing en den gang op het Tooneel. Eene onbezielde gedaante, een regt opftaand lighaam, als een ftee-* nen beeld, onbeweegelyke handen mishaagen zo zeer op het Tooneel, als al te veel beweeging en gehaspel met de handen en voeten, wa:r door de Tooneelfpeelers eêr naar Pogeh verfchrikkers gelyken. De uitdrukkingen vsa wanhoop, angst en fchrik, wanneer zy met al te onnatuurlyke lighaams- en ftems-wringingen verzeld gaan, kunnen ook niet behaagen, ten zy aan zulke Aanfchouwers, welke blindelings tot zelfs de zoette daaden een esTooneelfpeelers, dien zy opvyzelen, willen toejuichen. Kornelis. Uit al het geen UEd. tot nog toe over de Tooneel-fpeelkunst gezegd heeft, kan ik nog niet zien, dat het eene, zo by uitftek, moeijelyke kunst zy. Ernestus. Het middenmaatige in deeze kunst te bereiken, is ook zo, by uitftek, moeijelyft niet, wanneer men met de gaaven der natuur, welke daartoe moeten medewerken, voorzien is; maar elk edeldenkend Kunftenaar tracht ih zyne kunst eenen trap van grootheid te bereiken,  OPZEGGEN. 483 ken, die boven anderen uitmunt, en juist dit punt van verhevenheid valt zwaar te bereiken. Elk Tooneeifpeeler, die zig dien trap van verhevenheidter bereikinge voorgefteld heeft, behoort omtrent op deeze wyze te handelen. Hy moet zyne rol, wel zeer naauwkeurig van buiten leeren, tot dat hy die, zonderde geringde haperingen, het geheugen ingeprent heeft; want zonder dat kan de beste Too« neelfpecler niets goeds verrichten. Zo dra hy dezelve dan volkomen kent, moet hy die in syneéénigheid beredeneeren, om daar door de waare meening van den maaker wél te vatten» met de uiterfte bedaardheid, op de natuurlykfte, tooneelmaatigfte, en treffendfte uit» drukking van elk gevoel, van eiken hartstogt, die in denzelven ligt, peinzen, en zig daarïn oefenen, tot het hem gelukt anderen te doen gevoelen, het geen hy zelve gevoelt. Kornelis. Wanneer een Tooneeifpeeler zig zodanig in allerlei vormen moet kunnen gieten , dan behoort zyne kunst zeekerlyk onder de moeijelyklte uitbeeldende kunften; maar is 'er geen onderfcheid tusfchen Declameeren en Acteer en? Ernestus. Ik heb ten minften altyd een merkelyk onderfcheid tusfchen deeze kunften gevonden «en hebbe daar over in een Werkje, Kk 3 dat  484 KUNST VAK dat ik over het Tooneel gefchreeven hebbe, '(a~) reecis myne gedagten medegedeeld ' IR heb daarïn duidelyk aangeweezen , dat het 'AEteeren eene byzondere kunst zy, en dat e\ gcacteeed kan worden zonder Declamatie , gelyk in de Burgerfpelen en Blyfpelen genoegzaam blykt, ja ik heb daarïn getoond, dac 'er in de Treurspelen zelve, in zommige Rollen, geene Declamatie kan gebeezigd worden 3 daar 'er weder rollen zyn, die volftrekt gedeclameerd moeten worden Leonard. Kan UEd. ons niet van elke deezer foorten een voorbeeld geeven? ' Er~ rV) Proeve van Tooneeloefenino, 4to. met pl. :e deel, behelzende Treurfpelen: waarin ,naa' eene Befchouwing van bet nuttig gebruik des Schouwburgs', volgen eenige Aanmerkingen over het Treurfpel en deszelfs Gefchiedenis in het byzonder, vervolgens worden 'er eenige Treurfpelen befchouwd', èn derzelver Gefchiedenis, Fabel, Charafters,Meerlingen , Uitdrukking ,Tooneelcieraaden en Zedeieer, overwoogen, wordende alles beflooten met eenige aanmerkingen over de Tooneelfpeclkunde in hetalgemeen, en over de kunst van Ktieeren en Declameeren in een Treurfpel j In 't byzonder. Hec tweede Deel, 't welke het B^- Naa en Zangfpelbzvmm zal, is op de Pers, en zal, zo dra eene goede uitvoering zulks toelaat, by den Uitgeever deezes het licht zien.  OPZEGGEN. 4?5 Ernestus. Om U te voldoen, kunnen wy deeze Samenfpraak met de volgende gewigtige Aanmerking befluiten. De lange Treurrollen, waarin doorgaans gedeclameerd moet worden , zyn voor een'grooten Tooneeifpeeler, zomtyds in lang zomoeijelykniet als één enkel woord, één enkele regel, die acieerend moet worden uitgefproken. Nero zegt: by voorbeeld, in den Franfchen Brittannicus tegen Narcisfus. Narcisfel c,en eji fait, Neron efl amoureuxl Welke regel naar de Hollandfche Vertaaling aldus luidt: Narcisfus! Nero is verliefd! Zie daar eenen regel,welke den kundigen Too» neelfpeeler zomtyds eene week ftu ie kost; want 't is niet genoeg deeze woorden biootelyk te zeggen, ja zelfs, die op een verheven toon te Declameeren, 't welk een groote misflag zoude weezen. De Tooneeifpeeler moet de woorden met het zelfde woeste, wreeds en heerschzugtige gevoel van Liefde zeggen , als Nero dezelve tegen den laagen Narcisfus, dien hy toch in zyn gemoed verachtte, gezegd zoude kunnen hebben. Zo moeijelyk zyn ook de drie woorden in de Zaïre van Voltaire, Kk 4 waar  4*6 KUNSTVAN waar meede Orosman zyn getroffen gemoed uit, by het zien der traanen van Zaïre, hy zegt: —-— Zaïre! vous pleurés ! dat is: Zaïre! gy ftort traanen. En deeze drie woorden hebben aandegrootrte Tooneelfpeelers meêr moeite en ftudie gekost dan de Declamatie van de fchoonfle Rollen. En dat het AEleeren wezenlyk van de Declamatie onderfcheiden is. was ook het gevoelen van den grooten Racine, welke het begin des derden Tooneels van zyne Phedra, volftrekt niet gedeclameerd wilde hebben. Phedra kwam , volgens zyn voorfchrift, op het Tooneel or.derfteund door haar gevolg, die haar meêr voortfleepten dan geleiden , zy bootfle eene vrouw na, die door groote droefbeid ter neder geflagen, en door ziekte verzwakt was, en zeide, met eene natuurlyke, egter zwakke en geheel ééntoonige ftem tegen haare vertrouwde: N'allons pas plus avant, demeurons chere AZnone; Jetie mefoutiensplus, ma-firce irfahandonne. Dat  OPZEGGEN. 4«7 Dat is volgens de Vertaaling van den Heer P. J. Uylenuroek, Enone, 6 myn Vriendin! laat ons niet verder treden, Myn kracht verflaauwt, de dood genaakt met groote fchreeden J Deeze zagte en zwakke ftem duurde tot het tweede couplet, waar zy zegt: Qtte ces vains ornemens, que ces voiles me pèfent, volgens evengemelde Navolging: Myn Vorftelyke tooi is walglyk in mync oogen. Hier begon zy te Declameeren, bewaaren. de egter haar voornaamfte vuur voor die levendige en geweldige plaatzen, die de rol van Phedra tot de kragtigfte rol maaken, welke de groote Racine ooit in zyne ftukken gevlogten heeft. Maar zo wel tot het Acteeren als Declameeren, behoort men begaafd te zyn met alle de gefchiktheden, die tot de gaaf des Tooneels zamenloopenj men moet Kk 5 veel  483 KUNST VAN veel opmerken, veel zien, veel leezen, in ée'n woord, men moet een geoefend verftand, fyn gevoel, levendig vernuft, heldere ftem en vlugge Leden bezitten, om den top van grootheid in deeze kunst te beftygeu. ■ o f  OPZEpGEN. 4^ OP DE KUNST van OPZEGGEN, 6 "Wonderlyke kunst | die 't menfchlyk hart ontleedt, En 't innerlyk gevoel zo juist te treffen weet, Gy kunt in 't Kerkgebouw het hardst gemoed ontroeren, En't wank'Iend oordeel in de Pleitzaal zo vervoeren. Pat het dra 't recht ontwind', hoe duister ook omk;eed: Wierdt fiegts uw invloed ook voor 't onrecht niet bedeed! Wanneer een plechtig woord in Staatsgebeurdtenisfen Met kunst gefproken dient, geen Redenaar kanmisfen, Zoo hy fiegts uwen raad- en lesfen-tieemtinacht. Én wordt gy naar den eisch op't Schouwtooneel betragt, Pan ftaat elk als verrukt en gantfchlyk opgetoogen, Pan wordt men door uw list gewilliglyk bedroegen, Pan ziet men de oudheid als herryzeu uit haar graf, De deugd ontvangt daar loon, en haatlyke ondeugd ftraf. Pan  490 KUNST VAN OPZEGGEN. Dan weder wordt men daar ten burgeriyken leven JJefohouwende ingevoerd,tot deernis aangedreeven, Of aangefpoord tot vreugd, wanneer een blyde zaak, Of wonderlyk geval, ons prikkelt tot vermaak; Hier meê weet gy door oog en oor ons hart te ftreelen, En noemt dit loos bedryf éénvoudiglyk flegts fpeelen; Maar, zoo ikU vertoorne, ik bid, vergeef het myf Xk noem het, nut bedrog en eed'le veinzery. . VEER-  VEERTIENDE SAMENSPRAAK. J - — 1 !_ g, OVER DE DANSKUNST. CSaltatie.') I N H O fJ D. Oudheid des Dans. Waar toe hy in aloude tyden gediend hebbe. Orchefis der Grieken, wat voor een Dans ware. Bepaaling der Hedendaagfche Danskunst. Oordeel over dezelve. Zinrykheid der Menuetten. Verfcheidene foorten van Dansfen. Tooneeldansfen, wat en hoe reële die zyn. Benaamingen der Sprongen enz. Gezelfchapsdansfen en CharaBer-dansfen. Choregraphie en Qrchefographie , welke kunften ■ dit zyn. Pantomime, welke foort van Dansfen. Hoe belagchelyk by de Romeinen, voorbeeld derzelve uit Macrobius, door wie dezelve herfteld, en in welken ftaat zy thans zyn. Marionetten behooren mede onder de uitdrukkende kunstoefening, eigenfchap derzelve. Om welke, reden het Koorddansfen en Balanceeren niet tot de Danskunst behoort» Leonard. In onze voorige Samenipraak: hebben wy het eerfte middel om de g'edagten en  49- DANSKUNST. èn hartstochten door gebaarden uittedrukken3* in de Declamatie gevonden, zullen wy nu deezen avond over het tweede handelen? Ernestus. Dit was myn voorneemen, en: dat wordt ook door de goede orde verëischc. Kornelis. Welke is dan het tweede middel der uitdrukking door gebaarden? Myn Heer! Ernestus. De Danskunst. Petrus. Is die kunst mede niet alzeeroud? wy leezen van Danzen in de allcröudfte tyden by de gewyde Schryvers, zou dat dergelyk Danzen, als thans in. gebruik is , geweest 2yn ? Ernestus. Neen Petrus. Wel is waar, dat de Gefchiedenis, zo dra ze ons het meni'chelyk geflagt doet kennen, terftond ook van des"zelfs Dansfen gewaagt; maar'c is daarorhniet gezegd, dat de Dans der eerfte Volken van' den Aardbodem , èn zelfs die van alle verloo» pene Eeuwen, dezelfde geweest zy met dien, welken wy thans zien beezigen. M;'n moet zig niet inbeelden, dat IMirhiam , wanneer zy Blozes te gemoet toog, dat David, wanneer hy voor de Arke des verbonds danste, Engelfche of FranfcheMenuëtpasfen gemaakt hebbe. De Dans wierdt eertyds by de Ouden als eene Godsdienftige oefening aangemerkt, en op dien voet geoefend, daarom zegt de Prediker ,zinf pelende op deezen gewyden Dans: '£r is een  DANSKUNST. 493 tyd om te Danzen. Wy hebben ook reeds in óns voorig Avondgefprek aangemerkt dat de Grieken het woord Orchefis, en de Latynen het woord Saltatio, in een veel meer uitgebreiden zin, dan wy thans het woord Dansbeezigen, gebruikt hebben, en dat 'er de Tooneelmaacige Declamatie verzeld van kunftige gebaarden,en eenevastbepaalde wyzevan uitdrukking, gelyk ook de kunst van mimen en Pantomimen ónder begreepen was. MaardeOverzettersin de Oude taaien deeze woorden t'wo-is ( Orchefis) of het Werkwoord o^n- aantreffende, van waar Óok de woorden Orcheflria , Saltatio , Saltare, en dergelyke gelykluidende voorkomen , en zig door behoeftigheid der hedendaagfche Taaien en het verlchil onzer Zeden van die der Ouden belemmerd vindende,- hebben het zelve Or* chefis door Dans en Danzen vertolkt , alhoewel de laatstgenoemde woorden , een veel byzonderer en bepaalder denkbeeld opleveren ; voor 't overige kan men zig zeer gemakkelyk verbeelden , dat de Tooneelmaatige Declamatie, zo wel wat de ftem als gebaarden aangaat, op een Samenfiel (Syftema) konde aangeweezen worden, en dat men het voorbeeld der Muziek volgende, ook de ftemverheffingen dar gebaarden, met de handen enz. konde voorfchryven, met die noot of het teken derzelve op deezen ofgeenen regel, op die  404 DANSKUNST. die of eene andere fpatie te plaatzen, en de duuring van elke gebaarde, door eene bygeftelde maat te bepaalen. Leonard. Zoude men dan door dit middel de waare Orchefis der Grieken naa kunnen volgen? Ernestus. o Ja, maar men zoude zyne moeite maar fchaars beloond zien, alzo 'er veel meêr onvolmaaktheid in deeze moeijelykekunstgreepen ligt, dan 'er in de gebaarden, welke de natuur zelve opgeeft, gevonden wordt, gelyk wy reeds in onze voorgaande byéénkomst beredeneerden , en daarom kunnen wy ligtelyk den Grieken hunne Orchefis laatea behouden, en tot onze hedendaagfche Danskunst overgaan. Leonard. Gy zult egter, denke ik, geen onderwys in het Danzen willen geeven? Ernestus. Neen, daar toe ftrekt ons plan ook niet; maar myn voornoemen is Ul. eene Theoretifche kunde van de beginzelen van alle deeze kunften te geeven. Toen wy over de Muziek fpraaken, heb ik Ul. ook niet voorgefpeeld, even min als wy over de Schilderen Beeldhouwkunst fpreekende gefchilderd of gebootzeerd hebben, egter hebben wy meteen Theoretisch oog de beginzelen dier kunften overgeloopen ; de Praclyk vereischt eene uitgebreidere en meêr byzondere ftudie. Kir*  DA NSKUNST. 403- Kornelis. Wat zal ous dan voorkomen in het Theoretisch belchouwen der Danskunst? Ernestus. Althans, voor eerst, de bepaaling derzelve , ten tweeden , de verdeeling der Dansfen, en ten laatften, de Pantomimen. Petrus. Hoe wordt de Danskunst best bepaald? Myn Heer! Ernestus. Wy verftaan door dezelye de kunst om het gevoel der Ziele en de hartstogten uit te drukken tdoor naar de Cadans afgemeeten pasfen en fprongen, geregelde lighaams beweegingen , en bevallige gebaarden, alles onder het geluid van Speeltuigen en der fiemme. Leonard. Eene wonderlyke wyze van uit» drukking waarlyk! zy kan niet zeer juist zyn. Ernestus. Wat zal ik U daar van zeggen? 't Is eene kunst tot vermaak, en wanneer men zig met eene oefening vermaaken kan, pluist men zo naauw derzelver redeniykheid niet uit. De Danskunst geeft, ten minften aan jonge Lieden, eene zeekere losfe houding, eene zeekere gefchikte wyze van gedrag, die zeekerlyk wélvoegende en aangenaam is, ook leert men uit dezelve, op de gefchiktfte wyze, groeten en buigen. — Men moet ook niet met de onkundigen gelooven, dat het Danzen alleen een niets beduidend gehippel is. De Dans derbefchaafde Volken en van deftige Lieden, beduidt altyd iets, ja men pleeg zelfs VYF DB AFDBEMHS. Va&  496 DANSKUNST. van zeekere Dansferesfe in Vrankryk ; Mademoifelk Saló genoemd, te zeggen: dat alk haare pas fin gevoel uitdrukten. Elke Menuet begrypt eene zeekere Pantomime , waar in doorgaans eene liefdesönderhandeJing voor de oogen gemaald wordt. Twee gelieven groeten eikanderen, geeven eikanderen de hand, fcheiden zig van eikanderen, komen weder by één, hernieuwen hunne vriendfchap, door eikanderen twee geopende armen te toonen, geeven eikanderen eindelyk twee handen, en groeten eikanderen tot teeken van éénigheid. Zo is het ook met alle de andere edele en bevallige Dansfen gelegen. Petrus. Hoe veelerleye foorten van Dans • fen zyn 'er wel? Myn Heer! Ernestus. Verfcheidene, elk Land heeft zyne eigene en Nationaale Dansfen. Egter in 't algemeen, worden de hedendaagfche Dansfen verdeeld in Tooneel- en Gezelfichaps-Dansfen. De Tooneeldansfen beftaan, a) in Entrien van een Dansfer en Dansferesfe alleen, b) Pas de deux of van twee, detrois, dequatre drie en vier danzende perfoonen. c) Volledige Balletten; waar in de eerfte Dansfers en Dansferesfen, dan eens alleen, en dan met het geheele Choor, de Bydansfers (Figuranten') te zamen Danzen. dj Pas de deux, de trois, de fuatre cn Balletten met Pantomimen 3 in welke meu  DANSKUNST. 497 men eenige Gefchiedenis of aanmerkelyk vor s val of Fabel voorftelt. Zo heeft men Balletten van Pycmalion, Bacchus en Ariacns, en verfcheidene andere vernuftige Balletten van dien aart. Zoramigen deezer Dansfen worden gerangfchikt onder de foort, welke men den Verheven Dans (la Danfe haute) noemt, en waarin het bevallig verheffen van beide de armen (la Port des bras) gebruikt wordt. Nog zyn 'er onder deeze foort bekend de Edele of bevallige Dans, de Terre a Terre, of Dans die alleen langs den grond, en zonder fprongen gefchiedt, de ernftige Dans. Het tweede algemeene foort is de boertige Dans; deeze wordt weder gefchift in de verheven Boert (le haui Comique), de Edele Boert (le Comique noble), de laage Boert (Je bas Comique), en de Pantomime. Nog zyn 'er ook eene byzondere foort van Dansfen, welke Characterdansfen genoemd worden, om dat 'er wendingen, pasfen en gebaarden in voorkomen, welke aan allen van dezelve eigen , en waar door zy kenbaar zyn; van deeze foort zyn de Dansfen, genoemd de Arlequin, Pierrot, Polichionello , de dronke Boer enz. Karei. Maar Vader! hebben de fprongen, die de eerfte Dansfers en Dansfcresfen doen, LI % en  495 DANSKUNST. en die door het publiek zo zeer bewonderd worden, geene eigene kunstnaamen? Ernestus. o Ja! deeze heeten Lugtfprongen (Entrechats') , Ailes de Pigeon, Gargouillades enz. Kornelis. Hoe worden de Gezelfchapsdans» fen genoemd. Ernestus. Deeze beftaan thans voornaamlylc uit de Menuetten, en' Engelfche of Franfche Land- of Country - Dansfen. Maar in Duitschiand zyn nog wel Duitfehe, Swaabifehe en Poolfche Dansfen in gebruik. Karei. Maar Vader ! hoe gaan de Dansmeesters, en zy die over deeze kunst Theoretisch gefehreeven hebben, toch in hun onderwys te werk? Ernestus. Zy beezigen daar toe eene byzondere kunst , welke Dansbefchryving (Choregrapbia) genoemd wordt. Door middel dee« zer kunst, befchryven zy mee zeekere teekens, die aan deeze kunst bepaald eigen, en alöm aangenomen zyn, op het papier de pasfen, welke in eiken Dans verëischt worden. Voorts is 'er nog eene kunst om deeze pasfe a door middel van Muzieknooten uit te drukken, en deeze kunst wordt Orchefographia ge. noemd, deeze was reeds in den Jaare ij^g bekend, als wanneer zeekere Th o td'A r-  DANSKUNST. 459 'mVrankryk, een Traéhat uitgaf, 'c -welke hy fOrchefographie noemde, en waar in by eerst de pasfen der Dansfen van zynen tyd met muzieknooten befchreeven heeft. Karei. Wat valt 'er eindelyk over de Van tommen aan te merken? Vader! Ernestus. De 'Pantomimen zyn voortellingen van ,Charaéters, zeden, gevoelens, daaden en driften der menfchen, welke het onderwerp van een Blylpel , of eenig ander Tooneelftuk, uit kunnen maaken; en deeze voorftelling dient door Dansfers te gefchieden, die eenigzins Aéteurs zyn, om de vereischte Charaéters en gebaarden wél uit te voeren, alhoewel alles zonder fpreeken toe-' gaat. .Het Griekfche woord beduidt nabootzer of naavolger,en het woord Pantomime, dat daar van afftamt, beduidt mtavelget van alles; men gaf voorts deezen laatften naam aan de Vertooningen zelve; terwyl men de Maakers dier Tooneelftukken , welke Mimen of Pantomimen genoemd wierden , Miniograpbi heette. De Historiefchryvers, Redenaars, Letter - en Oordeelkundigen onder de Ouden, vernaaien wonderen van de verhevene kunst der Mimen en Pantomimen. Cassiodoru-s noemt deeze Speelers Menfchen , wier wêlhefpraakte handen, als 't ware, met eene tong aan LI 3 't ei72-  goo DANSKUNST. '/ einde van eiken vinger voorzien waren. Ondertusfehen, wanneer zy in kleinigheden treeden, en voorbeelden van hunne kunst geeven, dan ziet men eerst, wat eene armoedige kunst deeze Mimen oefenden. Ik zal, om Ul. eens een voorbeeld tegeeven,hoe weinigmen van deTooneelkunde der Ouden te denken hebbe, fiegts één voorbeeld geeven , 't welk door Macrobius, in zyne Saturnalia, verhaald wordt. Hy zegt daar: Hilas, Leerling en Mededinger van Pylades, die de uitvinder van de kunst der Pantomimen geweest is, voerde, volgens zyne wyze., eene Alleenfpraakvoor het Roomfche Volk uit, die met de woorden Agamem. non de Groote, moest eindigen Hilas dcedt om deeze woorden uit te drukken, al de gebaarden eens mans , die een veel grooter man, dan hy ze've is, meeten wil. Pylades, riep hem daaröp van de Schouwplaats toe: Myn Friendl gy maakt van uwen Agamemnon wel een lang, maar geenzins een groot man. Het Volkeischte daaröp, dat Pylades oogenbliklyk dezelfde Rol fpeelde, en het Volk wierdt gehoorzaamd. Pylades vertoonde toen met zyne gebaarden en houding de gedaante eens mans, die in eene diepe overdenking gedompeld fchynt, om de eigen kenfehets van een groot man uit te drukken. Even als of een midden- maa-  danskunst. 5QI maatig man, ja zelfs een gek en laag Character, niet wel eens in een diepe gedagten als begraaven konde zyn. Het Volk nogthans fchreeuwde 'er over, als over een Wonderwerk, en floeg in de handen, zynde de gewoonlyke toejuiching van die Eeuwen, dat het alles weêrgalmde. Wat al armoede van geest ligt 'er nu niet in dit óónige voorbeeld? Leonard. Wel moogt gy dit zeggen; Myn Heer! maar ik geloove, dat deeze wyze van uitdrukking al te onvolmaakt is, al ware het ook, dat de beste Acteur 'er zig toe verledigde, om Tooneelen van gevoel, en althans de zin van zulke enkele uitdrukkingen voor te Hellen. Ernestus. De Romeinen waren 'er nogthans zo mede ingenomen, dat de twee groote Mededingers in deeze kunst, Pylades en Bathyllus, en vervolgens haare voornaamfte opvolgers, zomtyds het gantfche Ryk over hun- " ne kunst in twee verfcheidene gevoelens en partyen verdeeld hebben. Alle deeze Pantomimen-fpeelers waren egter niet dan elendige gefneedenen,dienog tot overmaat van belachgelykheid, met momaangezichten voor hunne wezens fpeelden,en dus niet bekwaam waren om eenige verandering in het aangezicht te laaten li 4 bJy-  5oi DANS KUNS T.1 blyken: in vervolg van tyd wierden de gebaarden met onbehoorlyke woorden vergezelfchapt, waar van getuigen kunnen zyn de Mimen van Liberius, dat niet dan ongebondene Blyfpelen waren, welke den top deezer buitenfpoorigheid bereikten. Petrus. Maar de Pantomimen die thans gebruikt worden, zyn egter niet van een zo laagen aart? Ernestus. Neen, heden ziet men zeer vcrmaakelyke en kunftige Pantomimen op onze Tooneelen. Een vernuftig Man van onze Eeuw, de Heer Rich te Londen, heeft het eerst, in naavolging der Ouden , Pantomimen op zyn Tooneel gebragt; maar hy heeft ze herfteld, befchaafd, en 'er alle de volmaaktheid , waar voor zy vatbaar zyn, aan gpgeeven. Hy heeft gelukkige onderwerpen voor deeze Vertooningen uitgekoozen , hy heeft met reden de momaangezichten verbannen-, en bekwaame Tooneelfpeelers tot zyne Pantomimen gebeezigd; hy heeft voorts de voorftelimg zyner Fabel van het begin tot het einde met het geluid van Muziek-Inftrumenten vergezeld; hy heeft 'er de Dans-, de Tooneel -Cieradiè'n (Decoratiën), en de byna wonderdaadige kunst van de Tooneel - Werktuigen (Machines') bygevoegd. Met het behulp  DANSKUNST. 5°3 hulp van al dit cieraad, levert de Pantomime thans zeer vermaakelyke Tooneel-oefeningen op. Hy wierdt in deeze verbetering gelukkiglyk gevolgd, door Mr. Nicolini, van welken men verfcheide fchoone Pantomimen op de Tooneelen gebruikt. Maar wyl dit Spel meêr voor de zinnen als voor den geest fpeelt, kan men het zonder verveeling niet dikwyls zien, ondanks deszelfs volmaaktheid en bekoorlykheden. Leonard. Dit zyn nu alle de foorten van Dansfen, welke zo wel op het Tooneel als op Gezelfchappen bekend zynV Ernestus. Zo verre ik weete, ja Maar ik zou waarlyk nog wel een foort van Dansfen en Pantomimen vergeecen hebben, die egter, hoe ongeacht, ook mede onder den rang der uitdrukkende kunften behoort. Gyl. zult die onmogelyk kunnen raaden. Karei. Welke Vertooning of Dans kan dat dan zyn? Vader! Ernestus. De Marionetten en Fantoccini, welke door Poppen, die met touwtjes bewoogeriworden, zomtyds flegt, zomtyds nog al zeer aartig, eenige Klugt of Spel fpeeJen , terwyl de eigenaar derzelve agter het fcherm fpreekt. Tot deeze fpelen behoort LI 5 niet  524 DANSKUNST. niet dan een klein en fterk verlicht Tooneeltje, en het zy 'er een Treur- of Blyfpel in vertoond wordt, altyd behoort 'er een Comiek perzoon, tusfchen de bedryven, de aanfchouwers te vermaaken; deeze draagt doorgaans een eigen Landnaam, als by de Franfchen Jean Potage, by de Duitfchers Hans Würst, by de Italiaanen Paliace of Polichiotiello, by de Nederlanders Jan Klaaszen enz. Petrus. Kan dat Poppenfpel zeeker mede onder de naabootzende kuniien geteld worden? Ernestus. Voorzeeker ja: men heeft in voorige Jaaren, hier te Lande, op de Kermisfen een zeeker foort van Marionetten vertoond, welke den naam van de Schilder en Wiskunde voerde, en door alle kenners deezer Weetenfchappen ten hoogflen geroemd wierdt, gelyk die nog in geheugenis blyft; maar ik bekenne, dat 'er onder deeze foort gevonden worden, die het kenmerk van laage en gemeene onweetenheid niet duister draagen,en zo wanfrnaaklyk om te befchouwen, als laf om aan te hooren zyn. Kornelis. Behoort het Koorddansfen en balanceeren, dan mede niet tot de Danskunst? Er-  DANSKUNST. *os Ernestus. Neen, alzo daar in geene uitdrukking plaats heeft, en dat de bekwaamheid dier fpeelers geene kunst noch gaaf, «naar alleen eene oefening is. Q P  £06 DANSKUNST. OP D X DANSKUNST. !"ïuppel- voeten, feeden-wringers, Altyd dartelende liên, Luchtig volkje, wolken.fpringers, 'k Zal U d'oorfprong laaten zien Van uw' Dans en huppelingen, Altyd vrolyk, altyd vlug, _ Maar fpringt, zoo gy wat kunt fpringen, Eeuige Eeuwen mee te rug. Daar haalt Mirjam met haar reijen Mozes in, met Dans en Spel, 't Zal ook 't Kalf tot eer gedeijcu, By 't Afgodisch Israël. Danften niet de blyde maagden Met een minnelyk onthaal, Schoon zy Saul hoogst mishaagden, Op Held Davids Zegenpraal ? Ziet daar 't eerst gebruik der Chooren, Waar men God of Helden groet; Daarom Danzen zelfs de Wilden Nog haar Godheên in 't gemoed. Grie.  DANSKUNST. jo? Griekenland in magt verheven, En in weelde als uitgeleerd, Vondt een' Dans uit, die het leven Nabootst, en hunn' geest vereert. Zonder woorden, door gebaarden, De algemeenfte en eerfte taal, Gaf men, wyl zy niemand fpaarden, Elk een les, by 't bly onthaal, Daar de klank der dubb'le Fluiten, 1 Staag gebruikt wierdt tot vermaak: Leeren, zonder woorden te uiten, Is eene ongemeene zaak. Als de Dans ten nut kan ftrekken, 't zy tot lighaams oefening, Of dat zy den geest kan wekken, Nu vermoeid in hooger kring Van bepeinzen of ftudeeren, Dan berykt de kunst haar wit, Laat dan ieder Danzen leeren, Die te veel aan arbeid zit. Wilt ge 't Spel der Marionetten, Paliace of Arkkyn, By de Pantomime zetten, 'k Zal 'er gantsch niet tegen zyn. Maar door 't haglyk koordefpringen, Springt 'er menig een in 't graf, Deeze onnutte beuzelingen Keurt men ook hoogst billyk af; 't Is geen Danskunst, 't is flegts waagen Tot vermaak van ons gezigt, Of een touw een mensch kan draagen, Onderfteund door 't evenwigt. Dwaat  508 DANSKUNST. Dwaaze kunst, niet waard te noemen! Maar de nette Menuet Kan men als het nuttigst roemen, W?ar men prys op Danken zet; Zy leert listen, zy leert fireeken, Zo van yverzucht als min, Door gelaat en fchreeden fpreeken, En neemt oog en zinnen in. Zo te danzen fcherpt de zinnen, En verciert den fchoonen leest, Dient der Jeugd in 't eerlyk minnen, En is fteeds geroemd geweest.