CATECHISMUS WE ETEN SCHAPPEN, SCHOONE KUNSTEN e n FRAAIJE LETTEREN, Uit verfcheidene beroemde Schryveren, en inzon. derheid volgends de Schets van den beroemden bar on van bielfelü, famengefteld, met Dichtregelen verrykt, en opgedraagen aan de Maat» fchappye der Verdienden, Onder de Zinfpreuk: F EL IX M ERITÏS, door AREND FORÜE, Simonsz. Medelid derzelver Maatfchappyê, Hoofdlid van het Amiïeldamfche Dicht- en Letteroefenende Genootfchap ; Lid van het Genootjchap Oefening kweekt Kunst, en van het Rotterdamfche Dicht- en Letterlievende Genootfchap, ten Spreuke voerende : Studium Scientiarum Genitrix. D~E~ R. D ÏT D E Ë L. BEHELZENDE BE WEETENSCH APPEN DES GEHEUGENS. DERDE DEELS, He. STUK. «EWYDE EN KERKELYKE GESCHIEDENIS. OUDHEID EN PENNINGKUNDE. HANDVEST KUNDE EN S TAATS KENNIS. REISDESCHRYVINGEN , A A R DRYKS- GESLACHTREKEN- EN WAPENKUNDE. hdofti discant & ament meminisfc periti. Te A M S T E R D A M, By AREND F O K K E, Sim onsz.  Quantum est, quod Scimus! O Quantum, ,(npd Nefcimus!  VOORBERICHT VAN DEN UITGEEVER. De beste verdeeling der Stqffe, welke zig als van zeiven voordoet, en de tyd welke ons noodzaakte , om nog dit Jaar een Deel van dit algemeen nuttig Werk te kunnen uitgeeven, heeft ons beweogen dit Deel met de Wapenkunde te bejluiten, fchoon onze Schets van verdeeling, welke voor het eerfie Deel geplaatst is, nog, agter deeze Weetenfchap, de Taalkennis en dtrzelver onderdeelen doet volgen. Daar wy nogtharJs in de Voorrede voor het eerfie Deel, het recht tot het maaken van noi.dige verfchikking aan or.s be. houden hebben, zal de Leezer ons deeze kleine verandering van orde niet ten kwaaden duiden; te meer, daar op deeze wyze de Historifche IVeetenfehappen juist in één Deel, uit twee Stukken befiaande, by eikanderen gevat kunnen werden, en de Taalkunde enz. zig beeier laat rangfehikhn by de Gejchleuenis der fVeetenfchappsn, enz. *' 2 wel-  li VOORBERICHT. welke het volgende en laatfie Deel beflaan zal, waarop wy het Volledig Register en Naaleezingen zullen laaten volgen; waarom wy onzen Leezers, by deezen ten vriendelykften verzoeken, hunne Aanmerkingen en Byvoegfelen op dit Werk, by den Uitgeever fchriftelyk te willen inlcevereny ten einde, daarvan in de Naaleezingen een gepast gebruik te kunnen maaken, op dat dit zeer nuttig Werk meer en meer befchaafd en van gebreken gezuiverd worde. Amli. den gden Nov. 1730. I N-  INHOUD. 8 Samenfpraak overdeGewydeGefchie- denis. - - - Pag« 3 9 KerkelykeGefchiedenis. 41 10 Oudheidkunde en Antie- ken. • I03 11 . ——• Penningkunde. - 145 12 ■ Handvestkunde. * J93 J3 — Hedendaagfche Staat sken- nis. • - - 213 14 * ■ Reizen en Reisbefchry. vingen. - - - 231 15 Aardryksbefchryving. 245 16 —— GeJJachtrekenkunde. 319 17 ■ Wapenkunde. » 337 BE-  BERICHT aan den BINDER. Pl. I. Verbeeldende allerleië foorten van Penningen, te plaatfen tegen over Pag. 188 — II. ■ twee Antieke Schil- derftukken in Fresco. - - igo De Waereldkaart, - - 276 Europa. ... a86 Azia. - - 296 Africa. « 306 America. - - 316 — lil. Verbeeldende Sieraaden en ge- bruikelyke Figuuren in de Wapenkunst. - - 364  FRAAIJE LETTEREN. TWEEDE AFDEELÏNG. ZESDE AFDEEL. II.ST. A   ACHTSTE SAMENSPRAAK. <==—i a-.... > OVER DE GEWYDE GESCHIEDENIS. (Hiftoria Sacra.~) INHOUD. De Godsdienst der Aartsvaders. Eerfte oor* fprong des verderfs in denzejven. Verdere ontaarting tot Afgodery. Labans Huisgoden. Sterrendienst der Chaldecn. De Ster Gad. De Afgod der Zonne, onder den naam van Bel, Baal, IS er gal. Theraphim, en overeen* komst derzelven met de Talismans der Ara* bieren. Verfcheiden Baals. Aftarte, Suc» coth Benooth, Dagon. O/iris, Ifis , Horus, Serapis, Anubis, Apis, Harpocrafes en Ca* nopus, Goden der Egyptenaaren, gelyk ook de Look, Ajuin en andere Vruchten en Dieren. Befchouwing van den Godsdienst der Heidenen en Chineefen , Perfin of Magit Zoroaster, Jooden, Christenen, Muhammedaanen, Bramins, Barantolen, Bonfen, Druiden, Tncas of Peruaan en. Beantwoording A 3 der  4 GEWVDE GESCHIEDENIS. der bedenking of 'er een algemeenen Na» ïuurlyken Godsdienst beflaan kan. Leonard. H oe zeer heb ik niet naar onze byeenkomften , die nu federt eenigen tyd, wegens de bezigheeden die het begin van een nieuwjaar opleeveren, geftaakt zyn geweest, verlangd. I!c geloof dat men voor my geen aangenaamer tydverdryf zoude kunnen uitvinden, dan 't geen ik in onze byeenkomften imaake, welker gering uitftel my zo lang en lastig voorkomt. Petrus. Wy hebben inmiddels ruim tyd. gehad, om onze Hiftoriefche Schetfen aan te vullen; immers de myne zyn reeds tot een dik boek uitgedyd. Ernestus. Vindt ge nu niet dat zulke fchetfen by uitftek nuttig zyn, om de voornaame verdeelingen der zo wyd uitgebreide Algemeene Gefchiedenis, meer gemakkelyk te kunnen overzien, en het min noodzaakelyke van het allernoodigfte te onderfcheiden ? Komelis. Ik heb my te vooren nooit zo een duidelyk denkbeeld van de Algemeene Gefchiedenis kunnen voorftellen. Zullen wy nu niet tot andere, minder drooge, Weeten» fchappen overgaan? Karei. Zyn u de Gefchiedenisfen dan droog voorgekomen, Komelis ? Kor.  GEWYDE GESCHIEDENIS. 5 Kornelh. Wel, wat zal ik 'er al veeJ van zeggen, al die naamen van Koningen, al die Jaartallen en Cyffers, hebben niet veel bevalligs, ten minften voor my riet. Ernestus. Ja, Kornelis! gy zyt de eenigfte niet die 'er zo over denkt, en de Schets der Algemeene Gefcniedenisfen, zo als ons plan ons noodzaakte die voor te draagen, is zeekerlyk, door de ophooping van Naamen en Jaartallen, niet zo zeer geichikt om te vermaaken, als wel om te leereD. Het groot nut dat zo eene Schets, wanneer men die ten grondilag van zyne Studiën in dit Hiftoriesch Vak der Geleerdheid legt, aanbrengt, verzoet nogthands alle de moeiten die de inipanning, op zo een dor register, ons veroorzaakt heeft, met dat vermaak 't welk men innerlyk geniet, wanneer men in eenigSchryver, of in eenig gefprek, een of anderen naam en voorval uit de Gefcniedenisfen hoorende noemen, terfïond zig der plaats herinnert waar men dien naam, of dat geval, in de Hiftorie aantreft. Doch troost u fiegts, wy zyn nu de dorre en woeste plaatfen der Gcfchiedkunde reeds doorworfteld, en genaaken de aangenaame weiden derzelve, waar in de geest zig zo veel te meer vermaa. ken kan, om dat ze denzei ven meer ftof tot ledeneeren aanbieden, dan de ChroDyksge■A 3 wy-  6 GEWYDE GESCHIEDENIS. wyze behandeling der Hiftoriën, welke alleenlyk ter oefFening van het geheugen fchynt gefchikt te zyn. Komelis. Waar over zullen wy dan nu fpreeken? Mynheer! Emestus- Op de Gefchiedenisfen derMenfchen, volgen natuurlyker wyze die hunner begrippen, en wel in de eerfte plaats der begrippen die zy omtrent den Godsdienst voeden, welke men in de Gewyde Gefchiedenis, (Hijtoria Sacra) aantreft. Laat ons dan eens befchouwen wat verfchillende gevoelens de Menfchen omtrent den Godsdienst gekweekt hebben. Leonard. Dat kan een uitgebreide ftof opleeveren, Mynheer! Emestus. Ja; maar wy zullen die niet in deszelfs geheele uitgebreidheid kunnen behandelen , en ons moeten vergenoegen met die flegts ter loops te overzien; dat nog veel tyds zal vereisfchen: waarom ik, met Ulieder goedvinden, my haasten zal om een begin te maaken met het onderzoek van het denkbeeld dat de eerfte Aardbewooners omtrent God gevoed hebben. Wy hebben hier egter niet op het oog dat klein gedeelte van het eerfte menschdom, dat door eene onmiddelyke Goddelyke openbaaring geleid, tegen alle verkeerde begrippen,  GEWYDE GESCHIEDENIS. 7 pen, met genoegzaame wapens voorzica werdt, alhoewel dat zelye wel eens in de flrikken der dwaaling vervallen is; maar wy bedoelen hier die Volken, welke noch door het licht van Geestelyke, noch door dat van Wysgeerige waarheid befcheenen wordende, in een nacht van Afgoderyen Bygeloof, omdwaalden; die eerfte Menfchen welke wel gevoelden dat zy zig de Godheid gunftig moesten maaken; maar, om tot hun oogmerk te komen, zo zwakke en onvolmaakte middelen by de hand namen, als hun geest zelve zwak en onvolmaakt was. Hebbende niets dan zinnelyke en tastbaarc voorwerpen voor oogen, konden zy zig ook niet anders dan menfchelyke denkbeelden vormen, en zy pasten dezelven op het Opperwezen toe, dat egter niets menfchelyks in zig vervat. Leonard. Het zoude byna een wonder geweest zyn, indien deeze nieuwe en onbedreeven Menfchen niet in dwaalingen, om* trent het nog fteeds onbegrypelyk Opperwezen, vervallen waren; maar Adam hadt toch gelegenheid genoeg om God, met wien hy zo veel als peifoonlyk verkeerde, beter te leeren kennen, en zyne kennis op het naageiflacht voort te planten. limestus. Dat is zo. Adam, en de eerfte Aartsvaders taa hem,oefenden zonder twyffel A 4 den'  8 GEWYDE GESCHIEDENIS. den natuurlyken en redenlyken Godsdienst volgends het licht der reden, verfterkt door dat, 'twelk God in het Paradys,en in vervolg van tyd, hen wel hadt willen verleenen; zo als het boek der S chepping, door Mozes opgefteld, ons leert. Doch deeze zo zuivere Religie fchynt egter fomtyds met een weinig afgodery. die de menfchen reeds van den aanbeginne des waerelds af, befmette, vermengd geweest te zyn. Karei. Wat beteeken t toch het woord Religie, dat ÜEd. zo even gebruikte? Emestus. Het ftamt af van het Latynfche ♦werkwoord religare, dat faamverbindèn beteekent; om dat de gelyke gevoelens omtrent God en Goddelyke zaaken, een Volk, als 't ware, t'famen verbinden, en den voornaamften band der menfchelykemaatfchappyë uitmaaken. Kornelis. Maar UEd. zeide zo even, dat de eerfte menfchen, zelfs reeds kort naa de Schepping, afgodery bedreeven hebben. Welke Goden konden toch deeze menfchen dienen? Emestus. Zy dienden wel geen vreemde Goden, maar beweezen den waaren God eenen zeer gebrekkigen eerdienst, met tc meenen dat de damp van opftygende offerhanden, Hem welgevallig ware, en zelfs on- co-  GEWYDE GESCHIEDENIS, p Toozele dieren, ja in vervolg van tyd menfchen ten dienst Godes op de altaaren te flachten. Ook drong de afgodery zelve allengs in; de kleine Huisgoden van Laban, de Schoonvader van Abraham, bewyzen ten duidelykften dat de Afgodendienst reeds in deezen eerften tyd-ouderdom der waereld in zwang kwam, zo, dat Mozes 'er vervolgends den Godsdienst der Hebreen geheel van zuiverde, en dat hy, op bevel van God, de waare grondbeginfelen van den Godsdienst der kinderen Israëls, hunne leerftellingen en plegtigheeden, inftelde. Petrus. Tusfchen den leeftyd van Laban en Mozes zyn 'erzeekerlyk veel Afgoden bekend; my fchieten wel fommigen te binnen, doch ik wenschte wel die eens vauUEd. te hooren op. noemen; ten einde dezelve aan te teekenen. Emestus. Naa dat de mensch allengs meer op zyn eigen begrip dan op de overleevering van God zeiven begon te fteunen; trof terflond de prachtige Sterrenhemel zyn aandacht; hy betrachtte denzelven geduurig met opmerking, tot welke hy, wegens zyn landleeven en veehoeding, ook geduurende den avond,wanneer hy zyn Vee ftalwaards dreef, of wel geheele nachten by hetzelve in het veld waakte, genoeg gelegenheid hadt. Hy A 5 be-  io GEVVYDE GESCHIEDENIS. begon dus weldra Zon, Maan en Sterren als leevende wezens en Heeren van den nacht en dag aan te zien; welke byzondere eerbied inzonderheid door de Chaldeën niet weinig verfterkt werdc, die in hunne wichgelaaryen aan het gefternte een magt en beheerfching over het menschdom toefchreeven ; van daar ontftondt dan in de eerfie plaats de afgodifche waarneeming van het opkoomen der Gelukfter {Chocheb Tze-M)y of van den Planeet Jupiter, waar van reeds in Gene/is XXX onder den naam van Gad, of de Fortuin gewaagd wordt (*). Zy hadden voords een Afgod Belof Baal, welke naam in de Chaldeeuwfche en Phamicifche Taaien Koning of Heer beteekent. De Zon, of in het algemeen het Vuur, werdt door deezen Afgod bedoeld, welke dienst naaderhand tot de Perfen overgegaan is, die deezen hunnen Afgod Nergal noemden; ook vormden de Chaldeën, en op hun voetfpeur de Hebreen, zig Beelden,die,na fommigcr meening, van een vreesfelyk famenftel waren; te weeten, zy namen de gebalfemde hoofden hunner voor- ou- (■•) Zie hieromtrent breedvoeriger eene Verhandeling ©ver de Fortuin, voorgcleezcn in de Mantfehappyë ff.lix «siiTii, en by den Uitgever dcczes te. bekomen.  GEWYDE GESCHIEDENIS, u ouders, en fielden die op een Haak, met lappen en vellen omhangen,en bonden dit beeld een houten plaat voor het hoofd , waar opzyde geheime tekens der Cocftellatie, onder welke het Beeld vervaardigd was,fneeden; althands zodanig een verklaaring geeven de Rabbynen van de Theraphim; immers hoe 't 'er in waarheid meede gefield geweest zy, 't is volko. men zeeker dat het woord Tharaph een Beeld beduidt, en dat dus de Theraphim zekere gewyde Beelden geweest moeten zyn; van welke de laatere Arabieren hunne Talismans, of koperen plaatjens,welken mede onder den invloed van zekere C'eflernten gegraveerd werden, overbehouden hebben. Men fneedt 'er by fommige Volken den naam van den onbekenden God db-axes in; by de Grieken het woord Mehras, om dat beide deeze woorden uit zo veel talletters beflaan om 365, het getal der dagen van het jaar, uit te maaken; ook werdt het woord Abracadabra voor een kragtig middel ter afweering van de koorts, op zulk eene wyze in goud enz. gefneeden, om den hals gedraagen; ook eerden de verfchillende Oosterfche Volken de Zon nog onder verfcheidenerlei naamen, als Baal-Peor9 Moloch of Melech , Baal, B'ia.zebub, Thammuz, Dagon; de Maan onder den naam V3n AJïarte of Ajlaroth; cn de alles teelende en vee-  ia GEWYDE GESCHIEDENIS. voedende natuur, werdt, in fommige Vergaderplaatfen, genoemd Succoth Benooth, of de Tenten der Dochteren, niet al te zedig gediend. • De Egyptenaars gingen nog veel verder in hunne afgoderye, eerende zelfs Dieren en ziellooze dingen, gelyk de Look en Ajuin, waarom Juvenalis Sat. XV. hen berispt met deezen regel: O Sanclas Genies, quibus bcsc nascuntur in bortis, Numina! Dat is: 6 Heilig Volk! wiens Goón in uwe tuinen groeijen. Edoch de Zon onder den naam van Ofiris, de Aarde onder dien van Horus, en de Maan onder den naam van Ifis, befloegen een voornaame plaats onder hunne Goden, en daar men in den alöuden tyd het overloopen des Nyls, door Hieroglyphijche tekens, onder hen pleeg aan te kondigen, en men daar toe een Beeld van Horus bezigde, met den kop van een Hond op den romp, om dat ten tyde van de opkomst der Hondftarre , de Nyl pleeg over te vloeijen; zo namen de verblinde Egyptenaars, naaderhand dit Beeld voor een God, en noemden hetzelve Anw bis (*.), zy eerden ook voords nog den Stier Apis (*) Zie verder van deezen Hondskop Amihis, en de wyze op welke de laaiere Volken, Grieken en P-oincinen 'er  GEWYDE GESCHIEDENIS. 13 Apis, Seraph, Harpocrates, en den God met een hollen buik, waarmeedezy denNyl pleegen te pylen, en dien ze Canopus noemden. Van den Stier Apis fcbynen de Isra'illieten hun Gouden Kalf ontleend te hebben; gelyfc de Grieken meede hunnen Godendienst uit Egypten haalden, volgends het Versjen: Tradidit Aïgyptis Babyion, AZgyptus Achivis. Dat is: OudBabel leerde Egypte, Egypte denAchiven. Karei. Hebben wy niet reeds over de Goden der Heidenen gehandeld? Emestus. ja; en die reeds gehoudeneSamenfpraak zal ons hier merkelyk in deeze ftof verligten; want daar wy over de Gewyde gefchiedenis voorgenoomen hebben te fpreeken, behooren wy dezelve voornaamelyfc in twee deelen te fchiften; te weeten, in het Heidendom en Christendom, en van de eerfte taak waar meede wy ons deezen avond bezig zullen houden, is reeds zeer veel afgedaan; daar wy,over de Fabelkunde ( Mythologie) handelende , reeds den Godendienst der oude Ooster ■ fche, Griekfche en Romeinfche Volken vlugtig over- 'cr hunnen Hermes en Mtrcurius van gemaakt hebben, de Verhandeling over den Mercurius der Ouden, te vinden in bet kadert. Kabinet vat Koof handel, enz, ïde Cee , met pl. by den Uitgeever deezes te bekomen.  14 GEWYDE GESCHIEDENIS. overzien hebben, en zelfs by den aanvang van dit gefprek reeds eenige Godheeden van byzondere Oosterfche Volken, als zyn de Chaldeën, Egyptenaars enz. befchouwd hebben : waarby wy niet anders dan alleen nog deeze weinige aanmerkingen zullen voegen. Het Rddendo-n heeft in 't algemeen van alle tyden af, zyne byzondere Seften genad % en zelfs ten dien tyd, toen hetzelve den geheelen Aardbodem befloeg, hadt elk Volk zyn Goden, zyn Afgoden, zyn Godsdienst en byzondereplegtigheeden, ten minften voor het uiterlyke van eikanderen verfchiHende. De Heidenfche Godsdienst der Egyptenaars, was niet dezelfde met dien die de Grieken beleeden, en deeze verfchi'de weder zeer veel van dien der Romeinen, die de halve Goden en Tempels, tot in 't oneindige vermenigvuldigden . gelyk wy in ons Gefprek over de Fabelkennis, reeds aangeroerd hebben. Maar zeldzaam, en onzer befchouwinge overwaardig, is, dat ten allen tyde wanneer men in den hedendaagfchen tyd een Volk, Natie, Volkplanting , of een hoop in Maatfchappy loevende Menfchen, aantreft, men die altyd Heidenen zal vinden. Kornetis. Hoe zoude men anders dan Heidenfche gevoelens kunnen aantreffen, by Volken die nimmer omgang met Christenen gehad hebben ? Er-  GEWYDE GESCHIEDENIS. 15 Emestus. Voor eerst is het reeds zeldzaam , dat daar de Hebreeuwfche Leer, waar op de Christelyke gegrond is, zig rondom ia Azia verfpreidde, dezelve niet fpeuren by andere Volken en Eilanders, die nieuwlings ontdekt worden, naagelaaten heeft. Ten tweeden is het aanmerkelyk, dat de menfchen uit hunne eigen natuur zó tot de af» godery genegen , zó fchaarsch Wysgeeren en Christenen zyn! dat hen door eigen redeneering geen fchets van het Wysgeerig Christendom ; zo wel als van dé Afgódery en het Heidendom, te binnen valt! Leonard. Plato heeft, na men zegt,een Wysgeerig Leerftelfel uitgedagt, dat met dat der Christenen al vry na overéénkomt. Emestus. Dat is zo, en men pleeg in de Schoolfche Eeuwen der Kerk ook veel werk Van zyne Schriften te maaken , en 'er de Christelyke Leer meede op te helderen. Doch of hy dit zyn ftelfel zelve door redenkaveling uitgedagt heeft, is nog onbeflist. — Wat 'er van zy, het Heidendom geraakte geheel te niet, onder de regeering van Keizer Theodosius de Groote, met het einde van de IVde Eeuw der Christelyke Jaartelling, en de overblyffelen die nog van hetzelve in Azia, Africa en America overblyven, zyn meene geheel redenlooze afgódery ontaart, wel-  1(5 GEWYDE GESCHIEDENIS. welke fteeds met barbaarschheid, onweetendheid en wildheid vergezeld gaat. Wy zullen deeze geheel redenlooze woestheid ter zyde zetten, en nog eenige kleine aanmerkingen maaken, over meer redenlyker, nog in gebruik zynde Godsdienften. Petrus. Welke zyn die Godsdienften y Mynheer! Emestus. i. De oude Godsdienst der Chitieefen. 2. De Godsdienst der Magi. 3. De Godsdienst van Zoroaster. 4. De Joodfche. 5. De Christelyke. 6. De Muhammedaanfche Godsdienst. 7. Die der Bramins 8. De Godsdienst der Volken van Baiantola. 9. Die der Bonfen. 10. Druiden, en ir. de Godsdienst der Peruaanen of der Yncas. Kornelis. Zal UEd. ons een kleine Schets van elk derzelven geeven ? Emestus. Dit was myn voorneemen zoo 't anders UI. niet ongevallig is. Leonard. Integendeel, wy zullen met de grootfte aandagt hooren, en het voornaamfte terftond aanteekenen. Emestus. Om dan 1.) met den alouden Godsdienst der Chineefen eenen aanvang te maaken; alhoewel dezelve ons met zeer bekend is, weet men egter, dat de oude Chineefen, even als de overige aloude Oosterlingen, den Hemel aanbaden, en denzei ven den  GEWYDE GESCHIEDENIS. 17 den naam van Thien gaven , en dat in derzelver Leer een inmengfel der Joodfche gevoelens gevonden wordt; zonder dat men weet, op welke eene wyze dat daar in gemengd geraakt is. Het is eene zeer oude overleevering onder de Oosterlingen, dat 'er een groot getal Jooden in China gevonden wordt, welkers Stam aldaar ten tyde van Jofua aangeland is, dewyl God hen eenen weg geopend hadt om daar aan te komen. Wat 'er ook van weezen moge, het ichynt altyd klaar te blyken, dat veel afgódery, eenige beginfelen van Natuurlyken Godsdienst en van dien der Hebreen, den alöuden Godsdienst der oude Chineefen, uitmaakten. Maar omtrent het Jaar 550, vóór Christi geboorte, dat is omtrent het Jaar der Waereld 3454, werdt de beroemde Confucius in het Koningryk Lu gebooren, dat tegenwoordig het Landfchap Xatttung genoemd wordt. Deeze Wysgeer was van een Doorluchtig Geflagt, dat zyn oorfprong rekende van den Keizer Ti-Te, van het tweede Lid. Hy begon met de Wysbegeerte openlyk te beoefenen, en eindigde met een nieuw ftelfel van Godsdienst en Staatkunde uit te vinden. Zyn roem bragt hem meer dan drie duizend Discipelen aan, onder welken 'er een getal van twee • en - zeventig waren, die nog by de Chineefen in hooge ZESDE AFDEEL. II. ST. B Sg  18 GEWYDE GESCHIEDENIS. agting gehouden worden. Confucius verdeelde zyn Leer in vier deelen, en zyne Discipelen in een gelyk getal rangen. De eerfte rang was van dien welken zig bevlytigden om de deugd aanteleeren; de tweede van dien welken zig op de Redeneerkunst en Welfpreekendheid toelagen; de derde van dien welken zig op de kunst van regeeren en de pligten der Magiftraaten te leeren; en eindelyk de vierde, van dien welken zig op de Zedeleer bevlytigden. De vier Boeken welken men aan Confucius toeeigent, worden door de Chineefen van gelyk gezag gehouden met hunne K~ing,zynde vyf ou. de clasflfche Boeken; egter zyn 't fl'egts werken van zyne Discipelen, wat men 'er ook van zeggen moge in al deeze Boeken vindt men i Dat de Hemel of de deugd 'er de plaat» van God in vervult. 2.. 'Er worden byge» loovige plegtigheeden en offerhanden aan andere wezens danGode in geleerd. 3.Menvktdt 'er geen anderen gelukftaat noch vergelding in toegezegd, dan alleen in dit leven. In den hedendaagfchen Godsdienst der Chineefen, welke gegrond is op de Leer en Brieven van Confucius, worden drie Seften gevonden, de Geletterden, d&Afgodendienaars en de Toveraars. Tot de eerfte deezer Seften behooren de Keizer en de Mandarins of Edellieden, welke aan de Sterren Offerhanden oiferen; de tweede bidt Af-  GEWYDE GESCHIEDENIS. 19 Afgoden aan, en bouwt Tempels voor dezei ven ; beide wyden een Godsdienftige eer aan Confucius, aan de Koningen en aan hunne VoorÖuders toe; de derde foort bidt den Duivelen aan, en beoeffent de Toverkunst. De Chineesfche Priesters worden ook Mandarirs genoemd; zy bemoeijen zig met zaaken van Godsdienst, Wysbegeerte en Regeering. 'Er zyn veele Tempels en Kloosters in China. Deeze laatften worden alle Pieramidesgewyze gebouwd; en het gemeene Volk heeft een groote vrees voor deeze Tempels, De Afgodendienst fchynt dus zeer blykbaar in den hedendaagfchen Godsdienst der Chineefen ingeflopen te zyn; edoch dit is Diet aan Confucius te wyten; want in het eerfte Boek der Boeken, die hem worden toegefchreeven,alhoewel dat alleen waarlyk van hem is en Ta-Kio genoemd wordt, vindt men geenerlei fpeur van Afgódery. Al het overige is van zyne Discipelen, een foort van Se&arisfen, die altyd de Leer van hun Meester vermeerderen, verwarren en verminken. Maar niettegenftaande alle de fpoorloosheeden welke men thans in den Godsdienst der Chineefen meent te ontdekken, heeft dit Volk egter meer dan 2000 Jaaren in ftillen vrede, onder de befchaduwing deezer Religie, die hen B 2 voor  2o GEWYDE GESCHIEDENIS. voor 't uitterlyke zeer gelukkig maakt, onafgebrooken geleefd. Komelis. Gy noemdet in de tweede plaats den Godsdienst der Magi, Wat waren dat voor Volken? Mynheer! Emestus,. 2.) DeMagivtaren geen byzondere Volken; maar eene foort van Wysgeeren en Priesters in Perftën; en het woord Magus beteekent in de oude PerfiTche Taal zo veel als Wyze; men gaf dien naam aan hun, die zo wel de Zedeleer als de Natuurly ke Godgeleerdheid onderweezen; deeze hunne Natuurlyke Godgeleerdheid was egter niet zeer zuiver, noch zeer wel beredeneerd; want de Magi Helden twee beginfelen, waar uit naaderhand zo veele dwaalingen zyn voortgekomen; zy Helden naamlyk het licht als de bronader des goeds, en de duisternis, als de oorfprongdes kwaads. De Priesters waren nogthans zeer by de Perh'efche Koningen bemind, die denzelven als Wyzen befchouwende, en hen mee dien naam verëerende, hen dikwyls omtrent Staats- en Regeeringszaaken raadpleegden, zo dat zy Priesters, Staatsdienaars en Wysgeeren tevens waren. Men kan hier uit ligtelyk befluiten welk eene achting dit drievouwdig Ampt hun deedt verwerven; te meer als men bedenkt dat de Natuurkennis hun middelen aan de hand gaf, om fomtyds ge-  GEWYDE GESCHIEDENIS, üi gevallen te voorzeggen en uitwerkfelen voorttebrengen, die dikwyls aan het Volk bovennatuurlyk voorkwamen, en welken deeze behendige Priesters voor Tekens, Wonderen en Toveryën deeden doorgaan. Wanneer Cambyfes in Egypten wilde oorlogen, ftelde hy een Magus Pathizhhes aan , om den Staat in zyn afzyn te beftuuren. Deeze Magus wilde zynen Broeder Smerdis op den Throon plaatfen, in de plaats van den Zoon van Cy~ rus, welken Cambyfes A. M. 3475- hadt doen ombrengen; maar de eerfteRyksgrooten (Satrapen j ontdekten het bedrog en vermoordden Pathizithes en alle de overige Magi. Naa dit onheil geraakte de Sedle der Wyzen, of •Magi, in veragting. Maar eenige Jaaren laater werdt dezelve weder door Zoroaster hervormd en in beeteren ftaat gefteld. Zy die nog van de oude Magi overig bleeven, behielpen zig met bedrog en gewaande Tovery, welke daarom nog den naam Magia behouden heeft. Zy verfpreidden zig in geheel het Oosten, en zelfs in Egypten, waar wy h&n reeds federt de tyden van Mozes aantreffen. Zy ftelden dus Orden onder hen in, waarvan den Archimagus het Hoofd was, die hen 's Jaarlyks alle naar de plaatfe van zyn verblyf, in Pelgrimage deeiit optrekken. Zy gebruikten noch Altaarcn, noch Beelden, in B 3 hun-  2a GEWYDE GESCHIEDEN IS. hunne Tempels, welke laatfie fieraaden zelfs ten hoogften by hen in afkeer waren; maar onderhielden 'er altyd zorgvuldig een brandend vuur in, dat zy in eene lamp beftendig blaakende hielden; waar in Zo. roaster hen meede naagevolgd is. Petrus- Wie was deeze Zoroaster? Myn Heer! Gy hebt zo even ook in de derde plaats van den Godsdienst van Zoroaster gefprooken ? Emestus. 3O Hy is de infteller geweest van den geregelden Godsdienst derPerfen. Zyn naam was Zerdusht of Zoratush, en zyn leertyd moet men gelykty dig, met de regeering van Darius Hyfïaspes A. M. 3483. Hellen. Hy bezat volkomentlyk alle deWeetenfchappen der Oosterlingen, en was zeer ervaren in den Godsdienst der Jooden; maar hy ondernam om dien der Magi, die, fedtrt veele Eeuwen, de heerfchende onder de Perfen geweest was, te hervormen. Hy Helde een Opperst Beginfel, eenen Opper-God, en leerde dat het Vuur een teken (Symbolum^ van de tegenwoordigheid van dien God ware, die zynen throon in de zon gevestigd hadt. Hy verborg zig langen tyd in een hol in Mediïn, waar hy het Boek zyner Openbaaringen opftelde. Hier by is opmerkelyk, dat meest alle Inftellers eenes Godsdienst, en zy die voor-  GEWYDE GESCHIEDENIS. 23 voorgaven onmiddelykc Openbaaringen der Godheid ontfangen te hebben, dezelve in afzondering en verwydering des Volks famenftelden, of van hunnen God ontfingen. Kort naa deeze afzondering, begaf hy zig naar Baclriane, en deedt door geheel Perfiën zyne Leer ontfangen ; ging voords tot in de Indien» om zich by de Brachmanen in de Weetenfchappen te laaten onderwyzen; en, naa welhaast al wat zy van de Bovennatuur- en Natuurkunde wisten, verzameld te hebben, keerde hy met die kundigheeden weder naar Perfiën, waar hy die aan de Magi mededeelde, die federt dien tyd weder in groote agting kwamen. Zoroaster zig naar het Hof van Darius te Suza begecven hebbende, boodt dien Monarch het Boek dat hy famengefteld hadde, aan; dit Werk was in twaalf Boekdeelen verdeeld, elk van welke honderd pergamenten vellen befloeg, op welken de Perfen gewoon waren te fchryven. Men noemt dat Boek Zendavesta, en by verkorting, Zend, een woord dat gemeenlyk ftooker betekent. De Koning, de Hovelingen en de Adel , omhelsden dit Magianismus, zo als het door Zoroaster hervormd was, in weerwil van de poogingen der Hoofden der Sabel5n, en deeze Godsdienst heeft federt dien tyd in Perjiën gebloeid, tot dat B 4 de  84 GEWYDE GESCHIEDENIS. de Leer van Mahomet op denzelven de over» hand bekwam. De Zedenleer, welke Zoroaster predikte, was zuiver, uitgenoomen dat hy de bloedfchandige vermenging niet verboodt; en wat betreft den Godsdienst zetven, deeze was eenvouwdig; deWysbegeerte en Staatkunde waren 'er zeer vernuftig in famen verëenigd. Men wil dat Zoroaster, welke zig naar Balck, in hoedanigheid van Archimagus of Opper-Magus begeeven hadt, aldaar gedood werdt, door Arpaspes, Koning der Rcyten, die ook zyn Tempels deedt verwoesten. De volgelingen van Zoroaster, die nog in Perfiën gevonden worden, draagen thands, by deMahomedaanen, den naam van Gauren, welk woord, in de Turkfche Taal, Ongeloovigen beteekent. Leonard. Mahomet en zyn Leer volgen dus op Zoroaster, wy verlangen iets van denzelven te verneemen. Emestus. Ik zal egter genoodzaakt zyn, om Ul. eerst iets omtrent den Joodfchen Godsdienst voorteftellen; om dat dezelve van veel vroeger afkomst is, weinig egter zal, omtrent algemeen bekende zaaken, voldoen. 4.)HetJoodendom of Jud by voorbeeld, Phebus Kerk, en een ChristenKerk, GodsTempel, noemen; daar de naam Kerk, niet by de Heidenen bekend was, en het woord Tempel, als ontleend van de Lucht - Wichelaaryen der Heidenen, by de  GESCHIEDENIS. 43 de Christenen, met reden ,verworpen wordt. Karei. Zullen wy dan van de Joodfche KerkelykeGefchiedenisfen moeten aanvangen? Emestus. Voorzeeker, als zynde de grond» fjag der Christelyke; edoch, om daaromtrent best aan uw oogmerk te voldoen, heb ik een zeer beknopte Korte Schets der geheele Kerkelyke Gefchiedenis byeen gebragt. en hier en daar een weinig uitgebreid; deeze zal ü beeterdienen,dan een mondelinge voordragt, om dat die gemakkelyker na te fchryven is. Kornelis. Dit is wel goed, Mynheer! maar ik vrees dat ons onderhoud dan zeer kort voor deezen avond zyn zal. Leonard. Neen, heb daar geene vrees voor,- want offchoon de Heer Emestus ons eene Korte Schets der Kerkelyke Gefchiedenis in gefchrift wil meededeelen; wy kunnen daaröm egter breedvoerig genoeg over de wyze van beftudeeren deezer Weetenfchap handelen. Emestus. Zo is 't, en om geen tyd onnut te verbeufelen, zo weet, dat hy die de Kerkelyke Gefcniedenisfen grondig beftudeeren wil, een oog dient te ftaan op: I. De Hiflorie der Joodfche Kerk. II. Het leven van den Zaligmaker, in de Gefchiedverhaalen der Euangelistea wel beftudeeren. III.  44 KERKELYKE III. Vervolgends een oog Haan op de eerfte beginfelen der Kerkpiegtigbeeden onder de Christenen. IV. De Gefchiedenis der Paufen s wel naauwkeurig te doorbladeren. V. De Gefchiedenis der Kerkfcheuringen, of Schismata te doorloopen. VI. Daar uit volgen: De Hiftorie der Ketters , en die hunner gevoelens. VIL Waarnaa de Gefchiedenis der Hervorming van de Christelyke Kerk moet onderzogt worden, wanneer men tevens VIII. De verfchiilende Setlen die thans de drie voornaamfte Christelyke Kerkgemeenten verdeelen, leert kennen; als ook: IX. De Hiftorie der Martelaaren, welke de Christelyke Leer met hun bloed bezegeld hebben. Waarby men laatftelyk nog voegt: X. De Gefchiedenis der Geestelyke Orden, en XI. Die der voornaamfte Kerkelyke Schry. vers. Leonard. Zoo wy over alle deeze punten zullen fpreeken, zal ons zeeker geen tyd overfchieten. Erntsius, Voorzeeker zoude ons tyd ont- bree-  GESCHIEDENIS. 45 breeken, byaldien wy daar omftandig over wilden handelen; doch die vereischt ons plan niet, enwy zullen ons daarom vergenoegen met van 't een en ander flegts een flaauw denkbeeld te geeven; het ontbreekende moet uit de Studie der Kerkelyke Gefchiedenis zelve aangevuld worden. Wy moeten eerst fpreeken van: I. De Gefchiedenis der Joodfche Kerk. Van de Schepping af tot op Mozes, werdt de zuivere Aartsvaderlyke leer door mondelyke overleeveringen van geflagt tot geflagt onder de Jooden overgebragt, en uit deeze vormde Mozes zyn eerfte Gefchied- en Wetboek voor de Jooden ; waar men in vervolg van tyd de Hiftorifche, Dichterlyke en Wysgeerige Schriften van Samu'él, David, Salomo en de Propheeten, byvoegde; welken allen eenftemmig voor gewyde Leerboeken des Joodfchen Volks geacht werden; tot het Volk dezelve geduurende de Babylonifche Gevangenis, minder beftudeeren kon, en 'er dus verfcheidene Dwaalgeesten onder de Jooden begonnen te ontftaan, waarom Esdra, naa de herftelling der Joodfche Republiek, ook de Kerk begon te befchaaven, en de verftrooide gewyde Boeken der Jooden in eenen Canon vereenigde ; maar niet alle Jooden Itemden in die fchikking; want de Wysbegeerte der Grie-  «fö KERKELYKE Grieken hadt de Samaritaanfche Jooden zo* danig van den weg gebragt, dat ze zig geheel van hunne Broederen affcheurden, en alleen de vyf Boeken van Mozes voor echt erkenden. Naa dat zig voords fommige Jooden, ten tyde van Alexander de Groote, in Egypten needergezet hadden , werdt daar uit weder eene nieuwe Seóte gebooren, die de Egyptifche Leenfpreukige verklaaringen op de H. Schriften toepasfende, de geheime Kabbalah, of Joodfche uitlegkunde, in gebruik bragten; het zelfde Philofophifche bederf drong ook door tot de Jooden in PaUstina, by welken daar door drie Secten ontftonden, te weeten deAs/ideën, die de gewyde Schriften enkel tot eene Burgerlyke Zedenleer bezigden; de Saduceën, afkomftig van Zadok, die driehonderd Jaaren voor Christus leefde, en de opftanding der dooden loochende ; voords de Karaten, zy verwierpen zo wel de Rabbynfche uitleggingen als de Kabbalah; de Pharifeèn , welke eene foort van Zielsverhuizing leerden, en aan het noodlot geloofden; en eindelyk de Esfeën, die een afgezonderde en Ascetifche leevenswyze hadden, eö ten deele Joodfche, ten deele Stoïfche leerftellingen leerden. Petrus. Deeze groote verdeeldheeden en fcheuringen, moeten niet weinig naadeel aan de  GESCHIEDENIS. 47 de zuivere leer der Joodfche Kerk toegebragt hebben. Emestus: Zo groot een nsadeel en verwarring bragten dezelven te weeg, dat het fchynt dat de Voorzienigheid daarom juist dien tyd bepaald hadde, om een Hervormer in de waereld'te zenden; immers, toen de gevoelens zig meest verdeelden en de Joodfche Godsdienst meest ontaart was, verfcheen de Zaligmaaker der waereld Jefus Christus, als het licht uit de duisternisfe; en deeze groote gebeurtenis brengt ons op het tweede vak der Studie in de Kerkelyke Gefchiedenis. II. Het leven van den Zaligmaaker behoort dus in de Schriften der Evangelisten met fmaafc en oordeel beftudeerd te worden; ik herhaale met oordeel; alzo het overeenbrengen van de fomtyds niet volkomene overëenftemming der Euangelisten, niet weinig oordeels vereischt. Wy zullen ons hier niet kunnen inlaaten in de verfeheidene uitleggingen, die zo veele Geleerden reeds over deeze ftof gegeeven hebben; de tyd Iaat ons alleen toe, een kort verflag van het leven van dat groote Hoofd der Christelyke Kerk voortedraagen. Jefus Christus, of de Gezalfde Zaligmaaker, werdt, na zyne menschheid, in het Steedje Bethlehem in Juda:a , uit geringe Ouders gebooren,zo fommigen willen op den  4? KERKELYKE asften dag der maand December, in het Jaar der Waereld 4000, het 23fte van Augustus Keizerryk, en het 37fte van Herodes beftuur over Judjea. Wanneer hy 12 Jaaren bereikt hadt, werdt hydoor zyne Ouders Jofeph en Maria, naar den Tempel van Jerufalem geleid, ten tyde van het Paaschfeest; hy leeraarde aldaar te midden der Schriftgeleerden; behalven dit vindt men niets echts van zyn kinderjaaren geboekt. Hy keerde weder naar Nafareth, en oefende waarfchynelyk aldaar het am» bagt zyns Vaders, die een Timmerman was. Wanneer Jefus in het 26fte Jaar zyns ouderdoms getreeden was, verfcheen Johannes de Dooper in Judasa; verklaarde zig als den voorlooper van den verwagt wordenden Mesfiah, en doopte Jefus in den vloed de Jordaan, wanneer hy de ouderdom van 30 Jaaren bereikt hadt. Het volgende Jaar begeeft Jefus zich naar Jerufalem , viert 'er zyn eerfte Paaschfeest ,• maar vernoomen hebbende éztjoannesov) bevel van Herodes, de Viervorst, in den Kerker geworpen was, verliet hy Judsa, en keerde weder naar Galilaa. Twee - en - dertig Jaaren oud zynde, verfchynt hy weder te Jerufalem, viert'er het tweede Paaschfeest, ftelt aldaar twaalf Zendelingen aan, en maakt zig alöm beroemd, zo door zyne geneezingen als rondborftige berisping der Joodfche Leeraars en Kerk-  GESCHIEDENIS. 49 Kerkbefluurers; veelen vallen hem by, en ook weder anderen vallen hem af; hy ontwykt de opfchudding die zyne Leer in de Hoofdflad begon te veroorzaaken, en begeeft zig naar het Steedjcn Capernaum\ doch keert in zyn 33de Jaar weder naar Jerufalem, om 'er ten derde maale het Paaschfeest te vieren; fielt by die gelegenheid deSacramen* teele plegtigheid des H. Avondmaals in; maar wordt door de Jooden gevat, gekruist en begraaven. Tot zo ver gaat de Gefchiedenis van den Zaligmaaker, voor zo verre zyne Menfchelyke natuur betreft; maar zyn leven van de Goddelyke zyde befchouwd , leevert veele wonderlyke Tafereelen aan den ewakken Menfchelyken geest op. By voorbeeld, zyne Goddelyke ontfangenis doer den Heiligen Geest; zyne Geboorte uit eene Maagd; zyn wonderlyke Wonderwerken ; verzoeking van den Duivel; verheerlyking op den Berg Thabor; zyn neederdaaling tef Helle; opflanding uit den dooden; verfchyning naa zyn dood aan zyne Discipulen, eri eindelyk zyne Hemelvaart; edoch al wat omtrent deeze waarheeden gezegd kan worden, behoort meer tot het vak des Geopenbaarden Godsdiensts (Theologia Revelata), dan wel tot de Kerkelyke Gefchiedenis, waarom wy ook die Hof bereids in onze eerfie by» ZESDE AFDEEL. II. ST. D 660-  50 KERKELYKE eenkomften behandeld hebben; 't zal dus hier genoeg zyn, dat wy nog aanmerken, dat al wat tot het leven van den Zaligmaaker be» hoort3 alleenlyk uit de Euangeliën van Mat* theus , Marcus, Lucas en Joannes geput behoort te worden, zonder daar in te vermengen het beuzelagtige, dat men in de nog buiten deeze werken bekende, zogenoemde Proto* Evangeliën, en verzierde Brieven van Heilige Mannen enz. vindt, allen welken men gerustelyk (lellen kan by de Afbeeldingen van Christus door Lucas vervaardigd, die overal gevonden worden, en de ftukken van het Kruis, waar van geheele kisten vol in de waereld zyn. Komelis. Zoude 'er dan niets echts aan dat Schildery van Lucas geweest zyn, dat voor eenige Jaaren buiten deeze Stad bewaard werdt, en zo veeier aandagt trok. Emestus. 6 Neen. Dat was even als al de voorhanden zynde Afbeeldingen van Christus', gecopiëerd na een Schilderftuk, 't welk te Rome in het Vaticaan bewaard wordt, en dat men daar, doch zonder eenig gegrond bewys, voor 't werk van den Euangelist Lucas uitvent. Doch laat ons tot ernltiger zaaken overftappen, en een vlugtig oog flaan op de Gefchiedenis der Christelyke Kerk, naa Christus dood. Naa  GESCHIEDENIS. 5- Naa zyn Hemelvaart voeren zyne Zendelingen voort met zyne Leer te prediken, ontvingen te Jerufalem eene Godlyke bekragtiging, en hunne Leer verwierf den naam van Christendom. — De daaden deezer Apostelen zyn breedvoerig door Lucas, in zyneJHandelingen geboekt. — De Christelyke Gemeente nu meer en meer in Leden aangroeijende, werdt het noodig Opzichters over de bedeelingen en liefdegiften voor de armen te verkiezen, welke dan ook onder den neederigen naam van Diaconen, of Dienaaren der Armen, zeven in getal verkooren werden, van welk zevental Stephanus het meest bekend is, als zynde de eerfte Christen Marte • laar, daar hy door de Jooden, om het geloof» gefteenigd werdt. Het getal der Discipelen groeide allengskens tot een ontelbaare meenigte aan,- onder welken zig zelfs voornaame tegenftreevers der Leer begaven, en voornaame voorftanders werden; onder welken Saulus, geboortig van Tharfts in Cilicie, inzonderheid uitmunt, welke zig tot den Christelyken Godsdienst begaf, den naam Paulus aannam, en door zyne reizen, daaden en gefchriften, als een uitneemend verlicht Christen, zo wel als geleerd Brieffchryver, tot op deezen tyd toe, beroemd is; egter tevens D a mee  52 KERKELYKE met de meesten zyner Meede-Arbeiders, bshalven den Euangelist Joannes, in de eerfte Eeuw, geweldig ter dood gebragt werdt; want de Christelyke Godsdienst, en deszelfs Belyders, hadt in deszelfs aanvang, zo van de Jooden als Heidenen, zwaare verdrukkingen te iyden, gelyk blykt uit de tien by uitftek zwaare Vervolgingen, welke van Nero tot op Diocletiaan, op het eerst ontluikend fpruitjen des Christendoms gewoed hebben, en alle die Martelaaren hebben opgeleeverd, wier Hiftorie men in de Leer der Martelaaren (.Martyrologia) beftudeeren, en breeder ontwikkeld vinden kan. Petrus. Toen hadt de Kerk zeekerlyk reeds eenige inrichting en beftuur ontfangen. Emestus. Ja, wanneer wy het oog ftaan op III. De eerfte heginfelen der Kerkplegtigheeden onder de Christenen; zullen wy bevinden dat 'er toen ter tyd reeds Opzieners over de Kerk begonnen aangefteld te worden: men noemde dezelve Episcopoi, welke naam vervolgends in den Latynfchen Episcopus, en de Nederduitfche Biscop of Bisfchop, overgegaan is. Elke Kerkgemeente hadt zo een Opziener, reeds federt den eerften aangroei des Christendoms; maar zy verfchilden in dien tyd zeer veel van de Hedendaagfche Priesters  GESCHIEDENIS. 53 ters die dien eernaam draagen; in het beftudeeren van dit vak der Kerkelyke Gefchiedenisfen, vindt men voords den geheelen Staat der eerfte Christen Kerk; de inrichting der Agapen of Liefde - maaltyden; de Eu/ogice, zynde kleine ftukjens van gewyd brood , welken ten teken van gemeenfchap des Gelooft en der Liefde, onder de Leeken rondgedeeld werden; de Diptycha, zynde Tafereelen of Naamlysten van voornaame Perfoonen, waar voor men openbaare Gebeden ftortte; de Gradus Panitentite ,of trappen van openbaare Boetdoening, en eindelyk de Eucharistia, of het Heilig Avondmaal, 't welk onder de eerfte Christenen in hunne Huizen, en niet in Kerken, des avonds, en niet des morgens, gebruikt werdt; dat zy ook geen Sacrament noemden, daar deeze Latynfche naam eerst laater uitgevonden, en noch in de Hebreeuwfche,noch indeGriekfcheTaa],bekend is. Leonard. Verfcheiden van deeze Inftellingen , als de Kuiogia ,Dipty:htz, enz. zyn toch in de Gewyde Schriften niet gegrond. Emestus. Neen, even zo min als de laatere gebruiken der Roomfche Kerk; dit zyn enkel byvoegfelen van laater tyden, die infloopen toen het beftuur der Kerk zo uitgebreid werdt, dat het zig onder één Hoofd gcbragt zag, dien het den naam van Papa, D 3 (Paus)  $4 KERKELYKE (Paus) of Vader gaf, welke aanmerking ons leidt tot de groote nuttigheid van het beftudeeren van IV. De Gefchiedenis der Paufen, geduurende de agttien Eeuwen dat men dezelven als Opper-Opzieners der Christelyke Kerk heeft aangemerkt, te weeten van St. Petrus, die Ao, Christi 67. te Rome gemarteld werdt, af, tot op den tegenwoordigen Paus PiutVÏ, welken allen wy in de Synchronologifche Tafelen , op hun Tydörde geboekt hebben, en waar onder voornaamentlyk bekend zyn, ia de IXde Eeuw, de waare of verdichte Paus Johannes VIII, zynde een Vrouw, die zig ver» momd tot die waardigheid hadt weeten te verheffen, en daarom Paufin Jobanna genoemd wordt. In de XVde Eeuw, de onmenfchelyke Alexander VI. die benevens zyn Zoon, Cafar Borgia, Monsters van wellust en Godloosheid genoemd mogen worden; en in de XVlde Eeuw, Hadrianus VI. de groote Vriend van Erasmus, welke te Utrecht gebooren was, en in een verlichter Eeuw een groot Wysgeer zoude geworden zyn; Sixtus V. een arglistig, Staatkundig en ftreng Kerkhoofd; en eindelyk Clemens de XIV. Ganganeiliy wiens Godsvrucht, Zedekunde en Wysgeerige Deugd, in zyne fchoone Brieven doordraaien. Ka-  GESCHIEDENIS, 55 Karei. Bleef de onder de Panfen op nieuw gevestigde Kerkleer, alom door de uitgebreide landen, waar in het Christendom gepredikt werdt, lang ongefchonden bewaard? Ernestus. In verre na niet • Het vyfde vak der Studie van de Kerkelyke Gefchiedenis, zal ons daar van overtuigen; wy gaan dus over tot V. De Gefchiedenis der Kerkfcheuringen (Schismata'), die de Christelyke Kerk ondergaan heeft, en terftond ontmoeten wy de groote fcheuring, welke dezelve in Griekfche en Latynfche verdeelde. Deeze fcheuring begon omtrent het Jaar Christi 854, onder den Keizer Michaël van Conjlantinopolen. Men vindt 'er den oorfprong, oorzaaken en voortgang zeer omftandig van geboekt by de Schryvers die over deezen twist, die voornaamentlyk over den dag ter Feestviering van het Pafcha bellondt, gefchreeven hebben. Het Oostersch Keizerryk heeft federt dien tyd de Griekfche, en het Westersch de Latynfche Kerkgebruiken gevolgd: thands.daar het Oosterfche Ryk onder de magt der Mahomcdaanen gevallen is, houden alle de Griekfche Christenen in Europa, klein Azia en de Griekfche Eilanden, de Syrit'rs, Geörgicrs en Ruslen of Muscovieten, de GriekD 4 fche  $6 KERKELYKE fche Kerkgebruiken, onder het beftuur dep Griekfche Patriarchen van Conftantinopolen, Alexandrië, Antiochië' en Rusland. De Patriarch van Conflantinopohn draagt'den tytel van Panhagiothetafy of Zyne Allerheiligfte, Men vindt in de Griekfche Kerk Archiman* driten of Abten, Aartsbisfchoppen, Bisfchoppen, Sufragaanen, Bapas of Priesters en GeesteJyken, wel£e Caloyers genoemd worden , en een zwart kleed draagen. De Kerkelyke Gefchiedenis leert ons den volgreeks deezer Patriarchen en der Conciliën, die in de Griekfche Kerk gehouden zyn, gelyk ook derzelver Leerftellingen, Gebruiken en Plegtigheeden. Komelis. Is een Concilie niet een Vergadering vaq Geestelyken? Emestus. Ja, en deeze werden niet dan in zwaare gefchillen, door de Opperhoofden der Kerkgemeenten befchreeven, gelyk men, ?ien kan in De Gefchiedenis der Conciliën of groote Kerk* vergaderingen, welke federt de XVII Eeuwen, dat dc Kerk beftaar. heeft, gehouden zyn. Zy waren van vyfderlei foort. De (Ecumenica, die de geheele Kerk betroffen; Na* tionalia, die flegts door eene Natie gehouden werden; Provincialia% die maar een Land* fchap,  GESCHIEDENIS. 6? fchap, Diocefia, die flegts een Bisdom betroffen , en Conciliabulia, die flegts door weinige Scheurmaakers beroepen werden: Men houdt voor het eerfie Concilie, die byeenkomst der Apostelen te Jerufalem, waaria> Matthias door het lot beroepen werdt, om de opengevallen Zendelingsplaats van Judas, de Verraader, te vervullen. Voords werdt de eerfie Algemeene Kerkvergadering, in den Jaare 315, gehouden teNtcaa, eene Stad van het Landfchap Bitbynië, in Klein Afia, vervolgends zyn 'er nog negentien gevolgd , welke ik UI. op een byzonder Schrift ter hand Hellen zal, zynde dat van Trente in J545. voor het laatfle Algemeene Concilie te houden, als zynde, na hunne meening, door den Heiligen Geest zeiven,den Kerkvoogden ingegeeven. De reden waarom alle deeze Kerkvergaderingen gehouden werden, kan men vinden in het beftudeeren van VI. De Ketters en hunne Ketteryën. Men noemde naamentlyk Heretici of Afgezonderden («»>t!x»') zulke perfoonen welke eene Leer beleeden die tegen de befluiten der Kerke ftreedt; maar Herefiarchi waren de eerfte uitvinders deezer nieuwe Stellingen; de eerfte foort worden in de Hollandfche Taaie Ketters'genoemd, het woord Ketter vindt men by Kiliaan met Sector,of naavolger vertaald; D 5 waar  58 KERKELYKE waar vanKaetfen, den Bal naa volgen, mede fpruit: de tweede foort werden Herefiarchen, of Kettermaakers, geheeten. 'Er zyn een groot getal zulke van de Kerk verfchillende Leeraars geweest,federt Simon deTooveraar, dien men reeds in de tyden der Apostelen, een Ketter noemen kan, tot op de geheele verdeelinge der Roomfche Kerk, in nieuwe Secten, door de Reformatie. De Kerkelyke Hiftorie geeft ons een regelmaatig bericht van Eeuw tot Eeuw, van hunne Naamen, Cevoelens, Leerftellingen, voortgangenen hinderpaalen die zy ontmoet hebben. De voornaamfte derzelven waren in de lilde Eeuw Manes, in de IVde Jrius, in de Vde Pe/agius en Nestorius, en in de XVIde Lelius Socinus. Behalven dat Lutherus en Calvinus, doch zeer ten onrechte, door fommige heethoofdige Geestelyken, meede onder het getal der Ketters begreepen worden, daarzy, verre van dc Grondftellingen der Christelyke Kerk te ondermynen, dezelve in tegendeel meer fterkte trachtten by te zetten, door alleenlyk de misbruiken aftefchaffen en te weeren; en juist deeze aanmerking brengt ons van zeiven op het allergewigtigfte deel der Kerkelyke Gefchiedenis, te weeten: VII. De Gefchiedenis der Hervorming van de Christelyke Kerk; de verregaande misbrui- ken,  GESCHIEDENIS. S9 ken, en baatzugtige ongeregeldheeden der Paufen en Geestelyken, inzonderheid het openbaar voor geld verkoopen van Afiaaten of Schuldvergiffenisfen voor de zonden, door Paus Leo X. ingevoerd, maakte den moedigen Kerkhervormer Martinus Lutherus met reden wakker, om ernflig tegen dit misbruik te yveren; zyne bedoeling was in den aanvang flegts, om de groffte misbruiken te herflellen, en het bedrogen Volk te verlichten en te verbeeteren; doch de Keurvorst Maurits van Saxen, wien het dwingend gezag derPaufen zeer in den krop Hak, vuurde hem derwyze aan, dat hy van flap tot flap voortgaande , eindelyk de onfeilbaarheid van den Paus en der Kerkelyke befluiten meede loochende, en eenen zeer grooten aanhang verkreeg; fchoon fommigen, gelyk Calvinus en zyne aanhangers, met hem in fommige opzichten ver* fchilden; en deeze verfchillen groeiden meede weder allengs zo fterk aan, dat zy een nieuw vak in de Studie der Kerkelyke Gefchiedenis beflaan, te weeten: VIII. De Gefchiedenis der Se£len, welke tegenwoordig nog de Christelyke Kerk verdeelen ; deeze zyn dan in de Roomfche Kerk zelve de Molinisten en Janfenisten; onder de Lutherfchen, de Moravifche Broeders of Hernhutters , en de nieuw opgekomcne verfchillen over  6o KERKELYKE over de werking des Duivels op den Menscb. Onder de Gereformeerden, de Arminiaanen, Coccejaanen s Gomaristen, enz. waarby nog komen, de Mennoniten, Remonftranten, Kwaakers of Beevers, enz. Ons beftek Iaat niet toe om de onderfcheidingen der Leerftellingen, die menigvuldig zyn, hier alle te berde te brengen. Petrus. De RoomfcheKerk zag deeze verdeeling in lange naa, met geen gunftig of verdraagzaam oog aan; want immers ontftonden 'er groote vervolgingen om het Geloof, geduurende den aanvang der Reformstie? Ernestust Niet veel minder waren dewreedheeden, die hier Christenen tegen Christenen pleegden, dan die, welke de Heidenen tegen hen geoeffend hadden; maar egter veel onverfchoonlyker, dewyl zy in de daad één Geloof aankleefden, flegts in bybegrippen verfihilden, en dus waarlyk als Menfchen, elkauders Broeders, en als Christenen , Geloofs. genooten konden genoemd worden; maar helaas! de Gefchiedenis leert ons in IX. De Hiftorie der Martelaaren; hoe zeer de onderlinge vervolgmg der Christenen mee die der Heidenen overeen kwam , ja dezelve fomtyds in wreedheid overtrof! Het Auto da Féy of de Geloofsdaad der Spaanfche Inquifitie, die zo veele Martelaareu gemaakt heef:,  GESCHIEDENIS. ó"I heeft, kan daar van ten getuige ftrekken. Ondertusfchen bedoelt men, wanneer men in de Kerkelyke Gefchiedenis, van de Hiftorie der Martelaaren fpreekt, voornaamentlyk die der eerfte Christenen onder de Heidenen. Hieronimus en Eufebius hebben de eerfte Martelrol, of naamlyst der Martelaaren en hunne Legende te boek gefteld, waarnaa Beda* in den Jaare 730, hen verving, die voords door verfcheideneSchryvers, in deezen taak, gevolgd is. De vervolgingen gaven in de eerfte Christen Kerk gelegenheid, of wel waren de oorzaak tot de verftrooijing en afzondering van fommige Godvruchtige Menfchen, welke zig aiet waagden in de Maatfchappy, in woeste plaatfen eenvouwdig en fobcr leefden, en van 't woord Bfift» of Erema, dat een Woestyn beduidt, Eremieten of-Woestyniers, gelyk ook M«v«^ei, Monachoi, Enkelwooners, genoemd werden; van waar ons woord Monniken afkomftig is. Hieronimus noemt Joannes den Dooper, met recht den eerften Eremiet en Monnik, daar hy eenzaam in de Woestynen omzworf, en geheel van de Maatfchappy ■was afgezonderd; maar als wy het naaderhand toegénoomen misbruik van deeze levenswyze, die, enkel om den dwang te ontwyken, be. gonnen werdt, ia XI.  6i KERKELYKE X. De Gefchiedenis der Geestelyke Ordent, naflaan, dan is de vergelyking van Jobannes den Dooper, mee een hedendaagfehen Mon* nik, zeer valsch. Wac 'er van zy, deGeestelyke Orden zyn dermaaten toegenoomen , dat derzelver verfcheidenheid, Wetten, Kleedingen en Stellers en?., een geheel Boek op zig zeiven uitmaaken, en tot eene korte Schets der Kerkelyke Gefchiedenis niet behooren. Leonard. Wy zullen hiet meede onze taak voor deeze Byeenkomst afgehandeld hebben. Emestus» Ik zal UEd. alleen nog doen op» merken: XI. Den volgreeks der Gewyde Scbryvers. Men plaatst natuurlyker wyze, aan het hoofd van deeze laatfte verdeeling van de Gefchiedenis der Christelyke Kerk: a ) De Gewyde Schry vers die het Nieuwe Testament uitmaaken. Jefus Christus kan niet onder die Schryvers geteld worden, daar hy ons niets van zyne hand heeft naagelaaten; alles is famengebragt en vervat in de Schriften der vier Euangelisten. Lucas heeft de Handelingen der Apostelen, en Joannes de Openbaaring , vervaardigd. Het overige des Nieuwen Testaments beftaat, gelyk bekend is, in de Zendbrieven van Paulus , jfacobus, Petrus en Judas, naa de dood van den Zaligmaaker»  GESCHIEDENIS. 63. leer, aan eenige Kerkgemeenten gefchreeven, om in dezelve de regte leer, een* dragt en onderlinge liefde te bewaaren. b.)De Kerkvaders noemt men eigentlyk die Kerkelyke Schryvers, welke de Kerkelyke Overleevering, gelyk men het noemt, be« waard hebben. Hun gezag is zeer groot in de Katholyke Kerk, en zy zyn zeer geacht, zelfs by de andere Gezindheeden. C.) De Katholyke Schryvers , welke federt het begin der Xlllde Eeuw, tot op onzen tyd, over gewigtige Leerftellingen der Roomfche Kerk gefchreeven hebben; zy worden ook wel Doctores of Leeraars genoemd. Het woord Katholyk komt van 't Griekfche %.ufa*ix», dat Algemeen beteekent, in tegenftelling van de afgefcheurde ScCten en Gezindheeden. d.)De voornaamfte Lutherfche Schryvers, federt Lutherus, Melanchthon enz. tot heeden. eODe voornaamfte Gereformeerde Schryvers, federt Calvinus, Zwinglius, Oecolampadius enz. tot op onze dagen. f.) De Sociniaanfche Schryvers, dien men ook de Poolfche Broeders noemt, welkers Werken verzameld zyn van Socinus, Crellius, Wolzogen, enz. g)  64 KERKELYKE g. ) De Janfentsten, Molinhten enz. ofidcf de Katholyken; en eindelyk: h. ) De Schryvers van verfcheidene nieuwe Seóten, als zyn: De Kwaakers, Menno* nieten, Hernhutters, enz. Hier meede denke ik UI. eene volleedige Schets, volgends welke de Kerkelyke Gefchiedenis best en geregeldst beftudeerd kan worden, gegeeven te hebben. Ziet hier nu ook eene flaauwe Schets der Kerkelyke Gefchiedenis, even gelyk ik UI. eene flaauwe Schets der Waereldlyke Gefchiedenis^ meedegedeeld hebbe; zy is volgends dc Eeuwen afgedeeld, en kan na genoegen verrykt en ingevuld worden; dat zal UI. geheugen niet weinig onderfleunen. Neem gy die 't eerst Leonard; myn Zoon heeft dezelve reeds af* gefchreeven. Leonard. Ik zal die dan verders aan Petrus, cnzo vervolgends, rond zenden. fi E-  GESCHIEDENIS. 65 BEKNOPTE SCHETS DER I GESCHIEDENIS VAN DE CH'RISTELYKE KERK. I. Eeuw. M ■?n kan het Tydperk van den aanvang van het Tydvak der Christenen, best plaatfeti onder de Regeering van Herodes de Groote in Judcea, als wanneer 'er , na veeier gevoelen , de Voorzegging van Jacob Gen. XLIX: 10. De Scepter zat van Ju da niet wyken en/., tot de Vredevorst komt, vervuld werdt, en de Scepter vau Juda geweeken was. Eenigen tyd naa de dood van den Zaligmaaker was 'er eene Byeenkomst van verfcheide zyner Discipelen te Antiochiën, in welke men eerst befloot dtn naam van Christenen aan te neemen ; doch reeds vroeg was men 't niet eens omtrent fommige (lukken der Leer. De eerfte die den naam van Ketter bekwam^ was zekeren Sinten bekend onder den toenaam de Toveraar, die dé kragt van wonderen te doen, van de Apostelen koopen wilde, waarom men het verkoopen van Geestelyke waardigheeden nog, na hem, Simonie, gewoon is te noemen; men vindt deszelfs geval geboekt Act. VIII. Menander zyn Opvolger gaf zig meedevooreen To" veraar uit. Od deezen volgden de Ebioniten, welkeo Christus Eeuwipheid loochenden, benevens de Nazareën , Cerinthièrs en Nicolaïten , die uit een kwaad begrip van de woorden van den Diaken Nicolaus, te weeten . maak een misbruik van het vkesch zig' tot vleefchelyken wellust begaven. De Jooden vervolgden de Christenen allerhevigst, in drie voorZïjde afdeel. II, st. E naa-  66 KERKELYKE naame vervolgingen, onder de eerfte van welken de Diaken Stcphanus gefteenigd werdc; de tweede onder den Koning Agrippa, kostte Jacobus de Oude , en de derde onder den Hoogenpriester Ananias, Jacobus de Jonge, het leven; voorts ftonden de Heidenen meede tegen hen op, toen de aanhang der Chris» tenen alom zo fterk werdt, dat de Romeinfche Keizers voor eenigen toeleg op hun magt begonnen te vreezen, 't welk den Christenen tien zwaare Vervolgingen op den hals haalde; de eerfte gebeurde onder Nero; Petrus en Paulus waren de Slagtöffers derzelve; de tweede onder Domitianus, en geduurende dezelve werdt Joannes de Euangeüst naar het Eiland Pathmos in Ballingfchap verweezen. II. Eeuw. Deeze vervolgingen desden egter den aanwasch der Christenen niet verflaauwsn, maar zo veel te fterker toeneemen. Na maate eene Leer heviger vervolgd, en door Vorften of vermogende Mannen te onder gehouden wordt, zal zy meer Voorftanders vinden, en meer gevestigd worden. Jgnaiius, Bisfchop van Antiochicn, en Pol)carpus, Bisfchop van Smyrna, verdeedigden, als Opvolgers en Tydgenooten der Apostelen, de Christelyke Leer, en bezegelden dezelve, in het begin deezer Eeuw, met hun bloed; gelyk ook vervolgends het lot was van Jujfinus de Wysgeer, Irenaus, Cle* mens van Alexandriën, en Tertullianus, ja de Christenen verbonden zig nog te meer, door eene zekere Geloofsbelydenisfe op te ftellen, welke zo veel als hun Veldteken of Symbolum moest zyn ; dit Geloof, zo als men 't gewoon is te noemen, werdt in deeze Eeuw opgefteld; in de volgende meer befchaafd, en verkreeg in de IVde Eeuw die gedaante, waar in het tot ons is overgekomen; zeernoodzaakelyk was het, dat de echte Christenen zig zulk een onderling toeg^ftemd Formulier vervaardigden, daar de menigvuldige Ketteryën, hen anders geheel op het dwaalfpeur gebragt zouden hebben, en hen by de Romeinen haateiyk maakten, inzonderheid èe Kettery der Gnofis, of Nieuwe Leer, door welke de Gnostieken, de Mythologie en Wysbegeerte der Heidenen, en de Kabbala der Jooden, met de Ctiristeiyke Leer trachteden te verbinden, en tot dac ein-  GESCHIEDE NI?. 67 einde de belagchelykfte en zedenloosfte gebruiken invoerden, die den Christenen in 't algemeen ten laste gelegen werden. Behalven deeze fchadeiyke Secte, werdt de Christen Kerk nog gefcheurd, door een op zig zeiven beuzelagtigen twist, over het vie» ren van het Paasch-Feest, dat de Oosterfche Kerkgemeente op denzelfden dag bepaalde, dat de ]oo. den hetzelve gewoon zyn te vieren; terwyl deWesterfche Kerk dat Feest op den daar op volgenden Zondag verfchoof. Het eerfte Concilie, dat in de IVde Eeuw te Nicaa gehouden werdt, belliste eindelyk dit gefchil, ten voordeele van de Westerfche Kerk. Trajanus verwekte meede in deeze Eeuw , de derde Vervolging, doch werdt door de voorfpraak van Plinius Secundus, in zyne woede gefluit. Hadrianus,de Opvolger van Trajaan, begon weder daar zyn Voorganger gefluit was, en geboodt de vierde Vervolging; tot welke niet weinig toebragt de opftand van den Bedrieger Barckochab, die zig voor den beloofden Mesfiah uitgaf, en een grooten aanhang verkreeg, naar waereldlyk vertnoogen ftondt, maar eindelyk door Trajaan te onder gebragt werdt; Ariftides, een Heidensch Wysgeer van Atheenen, ouderfteunde Quadratus, den Bisfchop dier Stad, egter zodaanig in de verdediging der Christenen, by den vergramden Keizer, dat de vervolging verilapt werdt, tot op de Regeering van Antoninus Pius, welke braave Vorst dezelve ten eeneinaal deedt ophouden; Marcus Aurelius, bygenoemd de Wysgeer, deedt dezelve egter ten vyfdemaal woeden, tot hy eindefyk, na men zegt, door een Wonderwerk, op het Gebed van het Legioen Christenen, dat met hem tegen de Mar comannen opgetogen was, in een dorre woesteny, waar zyu heir van dorst verfmagtte, van den Hemel met water gedrenkt werdt, en zyne vyanden door een onweder verftrooid werden; welk voorval zyn gunst voor de Christenen won. III. Eeuw. De Christelyke Kerk, die onder Commodus vreedig hadt moogen toeneemen, vestigde zig nu meer en meer. Verfcheidene Kerkelyke Bedieningen werden onder de Christenen ingefteld; osaar deKetteryè'n wiesfchen ook, io deezen vrede, E a els  68 KERKELYKE ais weelig onkruid, aan. Men begon over deLeere der Drieëenbeid en de Godheid des Zoons, beide Grondleeren , die eindelyk by het Niceenfche Con~ cilie gevestigd werden, te twisten; men wilde de» zelve met de Wysgeerige redeneerwyze der Heidenfche Wysgeeren verklaaren; Manicheus deezen Wysgeerigen redeneertrant bezigende, werdt belemmerd met het Zedelyk Kwaad, dat hy met Gods goedheid en wysheid niet kunnende verbinden, uic de verouderde Leer der Chaldeën, door de Helling van een goed en een kwaad Wezen, trachtte op te losfen. Noè'tius, geen Drieheid in de Eenheid kunnende bevatten, en egter Theologisch willende redeneeren , ftelde maar één Perfoon in de Godheid, en lag den grond tot de Sefte der Unitarii; Sabellius volgde hem hier in naa; Paulus Samofatenuz erkende Christus zelfs niet eens voor God; maar hielde hem voor den wysten door God gezonden Mensch; zyn Volgers worden ook Paulianen genoemd; de Novatianen, volgende hunnen ftrengen Voorganger Novatius, waren aan de andere zyde weder veel te ftreng in het handhaaven der L;er, Hellende, dat de eens afgevallenen, nooit weder in de Kerk mogten aangenoomen worden; ondertusfchen begon de Keizer Septimus Severus, de zesde Vervolging, en onder Maximinus de Thraciër, viel de zevende voor, welke door de allerwreedfte of", achtfte in getal, onder Decius gevolgd werdt, welke twee volle jaaren agter een duurde. Valerianus ilichtte de negende, maar Galienus, zyn Zoon, deedt dezelve ophouden. Origenes vervaardigde in deeze Eeuw, zyne uitgave des Bybels, in welke hy den Hebreeuwfchen text, tegen over de oude Griekfche Overzettingen piaatfte. IV. Eeuw. In deeze Eeuw lag het Christendom den eerften Heen, zo wel tot desielfs verbastering van de eenvouwdige eerfte zeden, als tot deszelfs naaderhand zo ftygend vermogen. Conftantinus de Groote begmiftigde de zaak der Christenen, en zulk een Voorftander deedt dezelve niet weinig voordeels; want alhoewel Licinius en Julianus, die eerst den Christenen begunftigd hadt, masr derzelvcr zyde verliet, en daarom de Afvallige genoemd werdt,  GESCHIEDENIS. 69 werdt, de Kerk veel verdriets deeden, kon zulks flegis de ryzende Zon der Christenen voor een tyd doen taanen. doch niet ten eenemaal onzichtbaar maaken; te meer, daar her Heidendom onder de Regeering van Theodofius de Groote, ten eenemaal voor het magtig Christendom moest zwigten. Ondertusfchen hadden Eufebius , Biffcnop van Cafaiea, Athanafius, van dlexandria, Bafilius, van Cafaraa en Cyrillus, Bisfchop van Jerufalem, al hunne Geleerdheid en vloeijende pen noodig, om de Ketteryen te dempen, die zig weder begonden voor te doen, onder welken de allergevaarlykfte was, die, welke Arius, een Kerkhoofd van silexandrie, verwekte; hy leerde, dat de Zoon door den Vader, en de H. Geest door den Zoon, in den tyd gefchapen was, en dat 'er een tyd geweest was, dat beide, de Zoon en de H. Geest, nog niet beftonden; dat ook deeze drie Wezens van verfchillenden aart waren. De eerfte Kerkvergadering te Nicaa in Bithytiiln, beftaande uit een getal van 318 Bisfchoppen, onder voorzitting van Keizer Cor.jlantinus de Groote, verwierp het gevoelen van Arius, dat egter eerst onder Theodofius de Groote, ten eenemaal uitgeroeid werdt, daar de Arianen, zig nog in Sent Aftanen verdeelden, welke laatfte wel toeftonden, dat de Zoon gelykwezig, maar niet zelfwezig met den Vader was. De Kerk was egter naauwlyks van deeze befmetting gezuiverd, wanneer Photinus, Bisfchop van Smyrna, de Kcttery van Sabellius en Paulus Samo/atinus, weder voor den dag haalde; maar in het Jaar 351 in een Synode te Smyrna, veroordeeld werdt. Apollinaris, Bisfchop van Laodieaa, voerde naa hem eene Nieuwe Leer in, geevende Christus een Menfchelyk Ligbaam met een dierlyke Ziel, doch zonder redenlykeZiel, wier plaatfe de Godheid befloeg; hem volgde Maccdonius, die de Godheid van den H. Geest loo. chende; doch wiens Leer men in de tweede Algemeene Kerkvergadering, welke te Conftantinopolen in Ao. 381 gehouden werdt, verwierp , in welke de Leer wegens de Godlykheid van den H. Geest, aan de Geloofsbelydenis van Nictea, door een algemeen beduit gehecht werdt. Hier mede E 3 was  KERKELYKE was egter de zucht tot vreemde invoeringen nog tiiet gefluit. Priscillianus trachtte de denkwyze der Manicheën weder met geweld in te voeren, doch hy werdt door den Tyran Maximus, om zyne kettery ter dood veroordeeld. Donaius verwekte inmiddels in Azia eene Kerkfcheuring; hernieuwende de Kettery van Arius, in zo verre, dat hy eene ongelykheld tus(chen de perfoonen in de Drieëenheid ftelde ; geduurende deeze Eeuw, ontftondt de tiende en laatfte vervolging der Christenen onder Diocktianus, en eindigde eerst met de dood van Gakrius Maximia. tius, die in het Jaar 311 voorviel. In Perfiën werden de Christenen ook zeer wreedelyk in deeze Eeuw door de Koningen Sapor, Isdigerdus en Paranus vervolgd, enkel uit vreeze , dat zy zig by de Romeinen , met wien de Perfen in oorlog waren, zouden vervoegen, en rondom in Perfiën eenen algemeenen opftand zouden veroorzaaken. V. Eeuw. Thans begon het Westerfche Ryk in vermogen verdeeld te worden, en de nieuwe Gevormde Staaten verkreegen door den val deszelfs hun aanwasfend vermoogen; dat meer toenam, zo dra zy zig voor de Zaak der Christenen verklaarden. Clovis de Eerfie Christen Koning der Franken, begon de ryzende Zon des Christendoms meede hulde te bewyzen,en liet zig op het einde deezer Eeuw, te weeten in 406 doopen; maar na maate de glans en magt der Christenen (leeg, verviel de zuiverheid hunner Leer al meer en meer, alhoewel Theodo • retus Bisfchop van Cyr, in het Oosten , en Augnstinus, Bisfchop van Nola, in het Westen, geholpen door Paulinus, Ruffinus, Paus Leo I, Casfianus en Salvianus, dit gebrek trachtten te fluiten; doch te vergeefs; want men begon by de voor Catwnyk erkende Schriften nog de Apocryphe meede in de Kerk in te voeren, en Pe/agius, een Engelfche Munnik, begon zyne meening wegens de verwerping der Erfzonde en der Godlyke Genade door te dryven, waarin hy door de Semi Pelagiaanen in zo verre gevolgd werdt, dat zy hem toeflemden, dat de Godlyke Genade tot de Zaligheid alleen niet voldaan kon; maar dat dezelve met de menfehelyke kragt van aanneeming vereenigd moest weezen. Nes- ia  GESCHIEDENIS. 71 /or;»j, Bisfchop van Conflantinopokn, voerde meede eene Kettery in; leerende dat Christus, voor zo verre hy uit de Maagd Maria gebooren was, een bloot mensch geweest zy,en willende dus den naam van Moeder Gods niet aan de Maagd Maria toeftaan; maar Cyrillus veroordeelde zyn Leer in 't Concilie , van Ephefen in het Jaar 433; doch dit gebeurde eer al de Bisfchoppen nog voltallig waren, en de zaak nam een geheelen omkeer toen de vergadering volledig werdt, als wanneer Cyrillus de nederlaag kreeg; doch het voordeel van Nestorius duurde flegts zo lang, tot men, gelyk gemeenlyk gebeurt, tot een ander uitierften overfloeg, en met Eutyches, Archimandriet, of Aarts bisfchop van Conjlantinopolen, Jefus flegts ééne natuur begon toe te fchryven , zeggende , dat het vkesch by de mensch wording Chisti ïn de ze'fftandigheid des woords overgegaan ware. Maar een Kerkvergadering te Ephefen, in 't Jaar 448 gehouden, verwierp dit gevoelen, tegen welk be. fluit zig egter Dioscorcs, de Opvolger van Cyrillus hevig aankantte, een ander Synode doende vergaderen, en het eindelyk zo verre brengende, dat dit gevoelen weder veld won. Naa de dood van Keizer Theodofius , wilde zyn opvolger Marcianus den twist over het Entychianimus ten eenemaal doen ophouden; hy deedt ten dien einde een algemeen Concilie te Chalcedoniën, in de jaare 451 vergaderen, waarin de Kettery van Eutyches veroordeeld, en de Leer der vereeniging der beide Natuuren in Christus, zonder overgang, verwarring of verdeeling, gelyk die nog doordeCristenen geleerd wordt, gevestigd werdt. Met dat al bleef het twistvuur over deeze zaak nogfmeulen, inzonderheid in de Kerken van 'Sirie en Egyp. ten; waarom de Keizer Zeno in 482 een Vereenigino-sSchrift, onder den Tytel Henoticon liet uitgaan, doch het geen zo weinig ingang vondr, dat zyn Opvolger Justirus het zelve vernietigde. De Kerk van Africa werdt meede door de nog overgebleevene Donatissen beroerd, ook was de Oosterfche met de Westerfche Kerk in onmin; wyl men in de eerfte fommige perfoonen, die by de laatstgenoemde Kerk aiet gezieu waren, tot Bisfchoppen verhief. VI. Eeuw. Het Oosten werdt allengs meer en E 4 meer  72 KERKELYKE meer door het blaakend vuur vsn den Christelyken Godsdienst verlicht; deSaraceenen , gelyk ook fommige Arabieren, namen ook de Leer des Euangelinms aan. en ir het Westen, werden de Angelfaxen door den Munnik Augustinus bekeerd. De magt der Kerk begon tot een hoogen trapte ftygen, en de Munniken die eerst door vervolging tot hunne eenzaame levenswyze gedwongen waren , werden du tot een magtige orde gevestigd, door zekeren Benedt&m, een Italiaansch Geestelyken, en na hem Benediftynen geheeten; Paus Gegorius, bygenoemd de Groote, (telde ook in deeze Eeuw de Mis met deszelfs plegtige viering in. Inmiddels vormde de uit het Westen verdreevene Nestoriaanen in Perfiën, en nog Oostelyker Landen , bloeijende Kerken; en Severus ftondt te Antiochia het Entychiar.hmus nog met al zyn magt voor; maar werdt door Justinus in ballingfchap verzonden. Epiphanes, Bisfchop van Salamir.e, warmde het gevoelen van Origenes voor de eindigheid der Helfche (haffen weder op: maar deeze Leer werdt in een Kerkvergadering te Conflantinopolen, in het Jaar 553 verworpen. VIL Eeuw. Deeze Eeuw leverde verfcheiden nieuwe aanwinsten van geheele volken aan de Kerk, en was meede vruchtbaar in de inftelling van veel nieuwe Kerkplegtigheeden; het Manicheïnnus, Nestorianismus en Eutychiantsmus verhief zig inmiddels op nieuw, waarby nog een nieuwe Kettery het hoofd opftak, te weeten, die der Monotheliten, welken op het voetfpeur van zekeren Munnik, Maro geheeten, flegts éènen wil in Christus onderftelden, en die tevers goddelyk en menfchelyk hielden. Doch een Concilie te Conjlantinopolen in 6S0, onder Confiantinus gehouden, en het zesde Oecumenifche in getal , veroordeelde die Leer. In Perfiën leedt de Nestoriaanfche Kerk in deeze Eeuw eene fchrikkelyke vervolging onder Chostoi-s; maar nog grooter naadeel leedt de geheele Oosterfche Christen• Kerk, door de toeneeming der magt en nieuwe Leer van Mahometh, die naa het laar 622, wanneer hy van Mecca naar Medina moest vlugten , van welken tyd de Hegira of tydrekening der Muzulmannen begint; seer fterk en magtig werdt, VUL  GESCHIEDENIS. 73 VIII. Eeuw. De door Chosroës verdreevene Nesteriaanen, verfpreidden zig nog meer en meer in het Oosten , en maakten daar veifcheiden bekeeringen ; Mahometh hadt meede een Neitoriaansch Munnik tot de famenftelling van zynen Alkoran gebezigd. In het Westen verfpreiddezighet licht des Euangeliums meede fterk.door dien Keizer Karei de Groote, de oefening der letteren in her Westerfche Ryk algemeen maakte, en daar door de Christelyke Kerk niet weinig voordeels deedt; doch 'er ontftondt weder eene nieuwe dwaalirg, welke door Felix Bisfchop van Urgele, in Narbonne, ingevoerd werdt, en beftondt in Christus flegts voor een aangenoomen Zoon Gods te erkennen; doch in het jaar 788 deedc de Keizer en Vau$ Adriaan te Narbonne een Concilie vergaderen, waarin de Feliciaanen in hunne geboorte gefmoord werden. Een veel gevaarlyker twist rees in het Oosten , en hadt den Beeldendienst ten onderwerp, waartoe het volgende onvoorziens toeval gelegenheid gaf. Een Munnik, genoemd Joannes, gehecht aan de Kettery der Monotheliten, te Conjlantinopolen , tot Patriarch of Kerkvoogd verkooren zyn» de, werdt aldaar een Kerkvergadering gehouden, waarin zyne Leer voor fchadelyk verklaard werdt. De Paus Conjiantinus. deedt ter gedagtenis deezer groote Kerkvergadering, de afbeelding der Kerkvoogden die aldaar vergaderd waren geweest, in het portaal van de Kerk van St Pieter te Rome plaatien; de Griekfche Kerk vondt deeze handelwyze gevaar» lyk , vreezende dat deeze Beelden tot afgódery aanleiding mogten geeven; maar de Latyufche Kerk verdeedigde het nuttig gebruik der Beelden in de Kerken tot meerdere ftichtin-» der Leeken; eindelyk werden de Beelden door Keizer Leo III, in het jaar 730 uit de Kerken verbannen, 't welk hem een Kerkeban van Paus Gregorius II op den hals haalde ; maar Conflantinus Copronymos befliste den twist in het 7de Concilie te Conftantinopolen, in het Jaar 754 gehouden, ten eenemaal, ten naadeele der Beelden en Beeldendienaars, niettemin werdt de Beelden, dienst weder herfteld door de Keizerin Irene, Ge. maalin van Keizer Leo IV, in een Concilie te Nicaa, la het jaar 787; maar welks befluit door Karei de E 5 Groo.  74 KERKELYKE Groote en de Westerfche Godgeleerden, in Ao. 794, in een Concilie te Frankfurt, weder vernietigd werdt. De leer omtrent de roedeeling des Nachtmaals, of der Eucharistie, werdt meede in deezen tyd verfpreid. IX. Eeuw. Lodewyk de Goedertierne, inAo8i4, zynen Vader Karei de Groote, opgevolgd zynde, bekeerde den Deenen en Zweeden tot den Christelyken Godsdienst, door middel van den Munnik zinsgarius, die in Ao. 834 de eerfte Aarts-Bisfchop van Hamburg werdt. In deezen tyd viel ook de geheele fcheuring van de Oosterfche en Westerfche Kerk, door de eigenzinnigheid en dwang des Paufen Nicolaas I. voor; ook wordt in het Ja»r 854, de tweejaarige regeering van Paufin Jihanna of Joan VIII, gefteld; doch door veele Catholyke Schryvers geloochend. De leer der Transfubftan. tiatte, nam mede, omtrent deezen tyd,heuren oorfprong in het Westen , door toedoen van zekeren Munnik van Corbie, genoemd Pascha/lus Rathbertus, welke in Ao. 822 een boek hadt uitgegeeven over het waare beflaan des lighaams Christi 'in dat des ouwels, naa de wydinge des Priesters; doch dit werk werdt door Batram of Bertram, op last van Keizer Karei de Kaale, gecenfureerd. Nu ftondt 'er weder in het Oosten een nieuw Manicheïsmus op, wiens voorftanders na zekeren Arabifchen Munnik, Paulus, die in Ao.653 reeds geleefd hadt, Paulicianen genoemd werden. Keizer Nicephorus, de Opvolger van Irene, bragt den Beeldendienst in het Oosten weder in zwang; welke onder de opvolgers van dien Keizer beftendig gevestigd bleef. In 't Westen {tonden eefchillen op, waar toe het gevoelen van zeke. ren FranfchenMunnik, Zodefchalk genoemd, aanleiding gaf; welke leerde dat 'er fommige Menfchen van Eeuwigheid tot de Zaligheid, en fommigen, voor wien Christus ook niet geleeden hadt, tot het verderf geprajdestineerd waren, maar zyne leer werdt in Ao. 84!?, in een Synode te Mcntz, door den Aarts-Bisfchop Raban , veroordeeld, en Godefihalk tot eene gevangenis verweezen; de Christenen moesten voords in deeze Eeuw veel van de Noor-  GECHIEDENIS. 75 Noormannen in het Westen, en van de Mahome. daanen in het Oosten, lyden. X. Eeuw. De oprechte Christelyke Leer begon hoe lang hoe meer, ook zelfs onder die Gemeente te vervallen, welke de nieuw opkomende gevoelen* verketterden en zig de Algemeene of Catholyke Kerk noemde. Het getal der Heiligen, benevens hunnen eerdienst en den Beeldendienst, werdt fterk vermeerderd; men begon hoe langs hoe meer op den noodzaakelyken invloed van eigen verdienden der Menfchen tot de Zaligheid te befluiten. Deeze zinnelyke voorftellingen van God en Godsdienst, flerkten niet weinig de leer van fommige dwaalhoofden, die zig reeds in de lVde Eeuw hadden laaien zien, doch nu een zeer fterke party vormden, zy leerden dat God zichtbaar en even zo van uitterlyke gedaante was als de Mensch, die na zynen beelde , volgends het verhaal van Mozes, gefchapen werdt. Men noemde hen daarom Ar.thropemorphieten, van de Griekfche woorden Anthropos, welke Mensch, en Morphe, dat gedaante beteekent. Doch hunne leer werdt door Ratherius, Bisfchop van Milaan, met vrucht wederlegd, en zy tot zwygen gebragt; voor 't overige wordt deeze Eeuw inzonderheid de Ongelukkige, Tzeren en Looden Eeuw, genoemd. XI. Eeuw. In het Jaar 1002, zegt men, dat zig een Keizer van China, met 200,000 zyner Onderdaanen, zoude hebben laaten doopen, daar toe overgehaald zynde, door de oproerige poogingen der in Azia verfpreide Nestoriaanen. Ook bewoog zekeren dweeper. Petrus de Heremiet, den Paus Urbanus II- om zyn Prediking, waarin hy de Vorften en Volken aanmaande om Jerufalem uit de magt der Turken te rukken, te begundigen , en wel met dat gevolg, dat zig werkelyk duizenden ter Kruisvaart lieten opfchryven en zy een rood wollen Kruis tot een Veldteken op den fchouder ontfingen; voords nam de naam en waardigheid van Kardinaal zyn aanvang, en 'er werdt vastgedeld dat geene ander dan de Kardinaalen den Paus zouden verkiezen, het gebruik van het Paternoster, de geldboeten ,  7S KERKELYKE ten, en het bezigen van de Latynfche Taal in de Mis, behoort meede onder de nieuwigheeden deezerEeuw; maar de leer der Transfubftantiatie werdt door Berengat ius, Aarts-Diaken van Angers, in Vrankryk hevig beftreeden, welke leerde dat het lighaam en bloed Christi niet Subftantialiter, of op eene zetfftandige wyze, maar Sacramentaliter, of als een waar teken in het brood en den wyn kon begreepen worden; verwerpende ten eenemaale de wezenlyke tegenwoordigheid. Het leerftuk der Drie» eenheid werdt meede weder aangevallen, door zekeren Rofceiinus, Priester van Compeigne, welke onderwees dat de Drie Perfoonen in de H. Drieeenheid, drie zaaken waren ;of drie wezentlykheeden, welke de een van den ander onderfcheiden zyn , op dezelfde wyze, als waren het drie zielen of drie Engelen, en dat de eenheid deezer drie Perfoonen alleen daarin beftnnde, dat zy flegts «5énen ivil en ééne magt hebben; doch Anfelmus, Bisfchop van Canterbury, verzette zig, by opentlyke gefchriften, tegen deeze nieuwe leer. XII. Eeuw. Thands breide zig het Christendom al meet en meer uit, inzonderheid in het Noordelyk gedeelte van het toen befchaafd wordend Europa. Bamberg bekeerde de Pommeraanen; Vicelinus, Bisfchop van Aldenburg , de Hol/leiners; Meynard, Bisfchop van Riga, de Lyf'/anders, inmiddels werden de Mahomedaanen zeer magtig in het Oosten, en dreigden het aldaar nieuwlings gevestigde Christenryk met den naaderenden val, 't geen we. der in het Jaar 1146 een nieuwen Kruistocht noodzaakelyk maakte, aan welks hoofd Keizer Conrad III. en Koning Lodewyk de VII. van Vrankryk zigplaatften; doch met een zeer ongnnftigen uitflag. De twist (lak ook weder in het hart der Kerke op, in welke zig twee partyën opdeeden, welker eene de Scholastieke, en de andere de Myllieke Godgeleerdheid invoerde. De eerfte grondden al. Ie hunne verklaaringen op de wysgeerige fchriften van Ariftoteles, of op die der Kerkvaders, en de tweede was al'een op mymeringen, ingeevingen , bevindingen, en diergelyke enkel geestelyke voorwendzels gegrond. De verregaande en fchaamte- loo-  GESCHIEDENIS. 77 Jooze geldzucht, en ergerlvke levenswyze der Paufen, gevoegd by de hoogftygende verwarringen en verbasteringen, welke de zuivere en eenvouwdige Christelyke leer in deeze zo prachtige als nietige bewindfelen ce iyden hadt, deedt eindelyk fommige naadenkende mannen op eene Hervorming het oog vestigen; de eerfte derzeiven was zekeren Petrus IValdo, een Burger van Lions, welke in hec Ïaar 1140 eene nieuwe Franfche vertaaling van den lybel deedt maaken. Hy leerde ook veele Hellingen tegen de misbruiken des Pausdoms; zyne naavolgers worden IValdenfen geheeten; voords Honden 'er twee Munniken van Thouloufe op, geheeten Pieter en Henrik Bruis, welken meede in de nabuurfchap der SwdAtbi, in Guienne, tegen de mis» bruiken in de Kerk ieverden, en de Seéien der AlMgenfen vestigden. De Roomfche Zetel met c'eeze innerlyke onlusten te kampen hebbende, leedt daar by in deeze Eeuw nog veel van de Slaven of Sla. yoniers, doch de zo lang verdrukte geleerdheid begon, egter ten nadeele van de magt der Paufên, het hoofd meede te verheffen. De Academiën van Parys en Bologne werden gefticht; het Burgerrecht werdt met iever beftudeerd, federt men de Pandecten van Jufliniaan op nieuw uit de vergetelheid opgedolven hadt. Irnerius of Wernerus hieldt 'er opanbaare lesfen over; en het Kerkelyk recht onderging fints dien tyd meede eene aanmerkelyke verfchikking, alhot wel dit nieuwe famenfte. door zekeren Munnik Gtatianus genoemd, vervaardigd, en het Dccntum Gratiani genoemd, nog van misflagen overvloeide. De Joodfche Schooien konden zig in deeze Eeuw op hunne Rabbynen Salomon Jarchi, Aben Esra. David Kimchi en Mozes Mai. monides, beroemen. XIH. Eeuw. Paus Innocentius III., dezelfde die het esrst den tytel van Bruidegom der Kerk aannam, den gevreosden voortgang der Hervorming met geweld trachtende te fluiten, vervo'gde op eene hevige wyze de IValdenfen en Albigenfen, waartoe hy dapper aangeze: werdt door Doniinicui Guzman, een Spanjaard, die de Orde der Dominicaanen, en Franciscus, van Aftfe, welke die der Fraif  73 KERKELYKE Franchcaanen of Minorieten gedicht hadt en ongemeen voor de Kerk y verden. Hoch InnocèmiusVf i zette de vervolging met nog meer wreedheid door," daar hy m eene Kerkvergadering te Lateraan, in het Jaar 1215 gehouden, de vreesfelyke rechtbank der Inqaijitie inftelde. De Catholyke Kerk bleef nogthans in zig zelve hevig verdeeld, door de nieuw opgereezene verfchillen tusfchen de Do■minicaanen en Franchcaanen, over de ontfangenis van de Maagd Maria naamlyk, of zy zonder erfzonde ontfangen en gebooren is. De Daminicaanen ontkenden die delling, en de andere bevestigden dezelve, en Paus Alexander VI. een der flegifte Kerkhoofden bekragtigde het gevoelen der lastden; ook werdt in deeze Eeuw de verheffing en aanbidding der Gewyde Hostie ingevoerd, en den Leeken het gebruik der Nachtmaals Kelk ontzegd. XIV. Eeuw. De Orde der Tempelieren welke in 11 18 door Hugo de Paganis en Gaufredus de St. AU dcmare gedicht werdt, om de wegen welken naar Jerufalem geleiden, tot gemak der Pellegrims tegen de Rovers te beveiligen, werdt in het Jaar 1312 vernietigd en de Ridders zelve alom vervolgd, daar de Ichatten, welke die Geestelyke Heeren bezaten, den Paus Clemens de V. te zeer in de oogen blon. ken. De Hervorming ging ook geduurig voort. >. hannes Wiclejf vertaalde den Bybel in de Engelfche Taal, doch werdt door RkhardW. uit zyn Vaderland gebannen, en derft te Lutterwerth Ao. 1384, wordende zyn Lyk naaderhand, in Ao. 1408 opgegraaven en verbrand. De PFaldenfen werden mede zeer hevig vervolgd, en uit hunne Vallyen in Piemont, naar Oostenryk verdreeven. Paus Clemens de VI. delde in het Jaar 13*3, de viering van het Jubeljaar in, en Keizer Karei de VI. bepaalde de rechten derKeurvorlten door zyne indelling, welke aen naam van Bulla Aurea, of de Gaudene Bulle, draagt, om dat het zegel dat 'er aan hong, in een Gouden Doos geflooten was. XV. Eeuw. De Paufen nu, om geld te befchaaren, de Aflaaten ter vergeevinge van de zonden voor geld vetkoopende, dak deeze handelwyze de eer.  GESCHIEDENIS. 79 eerlykfte Kerkyveraars al meer en meer in de oogen. Johannes Hm, een Praagsch Godgeleerde, verzeitede 'er zich hevig tegen, doch zyn moed werdt door den brandftapel gefluit, waar aan hy op den 4 July 1415 gemarteld werdt, voorzeggende dat 'er naa hem een gelukkiger Hervormer opftaan zoude; zyn aanhang, de Husjtten, verbitterd 'door deeze wreede behandeling, verwekten nog heviger onrust, en gaven gelegenheid tot het houden van verfcheidene Conciliën, als te Confians, Bazel, Boulogne, Fcrrara en Florence, in welke hunne eisfchen, die meest op de vermindering des Pausfelyken dwangs uitliepen, onderzogt en afge» flagen werden. Zy vatten, om zig hier over te wreeken, in Ao. 1419, de wapens op, onder geleide van een Edelman, Joan Zhka genoemd, welke in Ao. 1424 aan de Pest overleedt, en begeerde dat men zyn vel over een trommel zoude fpannen , en dien in den ftryd ter aanmoediging bezigen. Procopiut Razes, zyn Oom, volgde hem op, en Voerde 13 Jaaren agter een, een hevigen Oorlog in Bohemen, tegen Keizer Sigismund. In Spanje trok Koning Ferdinand de Mooren, dien hy niet konde beheeren, voor den vreesfelyken Rechtbank der Inquifttie, en verjoeg de Jooden uit zyn Ryk; maar Emanuël, Koning van Portugal, verzagtte dit geweld , doch flegts voor een korten tyd; want naaderhand deedt hy de Kinderen der Jooden opligten, en noodzaakte door dit middel een aantal van 300,000 Jooden, om zig te laaten doopen. De Portugeezen vestigden ook in deeze Eeuw den Standaart des Gelools in het Koningryk Congo, in Africa. XVI. Eeuw. Hadden de voorige Paufen door hun ergerlyk gedrag en fchraapzucht, in de voorige Eeuwen, aanleiding tot de eerfte beweegingen der Reformatie gegeeven. Paus Leo X. deedt dezelve in deeze Eeuw , deszelfs volkomen beflag erlangen, door de Aflaaten openbaar in Kraamen, door zekeren Jan Teizel, te laaten uitventen, ten einde Magdalena de Medicis, zyne Zuster, van welke hy zwaare geldlommen opgenoomen hadt, t© kus*  So KERKELYKE bunnen voldoen; onder alle de Godgeleerden die deeze fchandelyke handelwyze wraakten, muntte meest uit de Augustyner Munnik Martinus Lutherus, van Eis.eben, een beroemd Godgeleerde aan de Hooge Schoole te Wittenberg, deeze fchrandere en yverige man, fchreef o< voortellingen en bezwaaren tegen de Aflaat Koopmanfchap, en deedt die openiyk aan de Kerk van tWittenbsrg aanplakken, biedende daar by aan, dezelve tegen elk te verantwoorden. Hy hadt Fiedrik, de Keurvorst van Saxen, op zyn zyde; maar de Paus en Keizer Karei de V. tot zyn partyen, waarom hem zyn vriend de Keurvorst heirnlyk deedt opligten, en in het Kasteel van IVartzbürg in veiligheid Hellen, waar hy zyne Hoogduitfche Overzetting des N. Test=ments vervaardigde, laatende aan Philippm Melanchthon de verdeediging zyner leer in zyn afwezen over. Hy kwam in 't Jaar 1522 weder ten voorfchyn, en gaf zyne vertaaling des Nieuwen TVstaraents in 't licht, waar in hy door Keurvorst Johan , de Opvolger van Maurits, kragtdaadig onderfteunt werdt. De Hervormde leer, onder den naam van Euangclifche Ke k, zig ook nu in meer andere Staaten verfpreidende, vergaderden zig eenige Godgeleerden ter meerdere bevestiging van eensgezindheid, in het Jaar 1526, te Torgau, en namen aldaar den naam van Proteftanten aan, en naa een gefchil dat tusfchen de nieuwe Zwitferfche en Duitfche Proteftantfcbe Kerken gereezen was, te Mar. purg, in eene Kerkvergadering Ao. 1529 een weinig bedaard te hebben, was men bedagt om eene volledige Belydenis des Geloofs opteftellen , die door Melanchthon, op den Ryksdag te Augsburg, in het Jaar 1530, gehouden, aan Keizer Karei de V. overhandigd werdt, en daar van den naam van de Aug. burgfche Confesfia draagt; doch de Keizer die eerst eenigzins fcheen toe te geeven, herftelde egter welhaast de zaaken, by een nieuw Edict, op den ou. den voet; dit ongunftig gedrag des Keizers veroorzaakte dat de Proteltanten, in het Jaar 1531, te Smalcalden, een Verbond van Verè'eniging flooten, 't welk den Keizer noodzaakte, om hen in 't Jaar »53*  GESCHIEDENIS. 8f 1532 plegtig den eerften Religie vrede, doch flegts voor een tyd, toe te ftaan; deeze infchikkelykheid werdt meest daar door veroorzaakt, dat de Keizer de hulp der Proteftantfche Vorften tegen de Turken noodig hadt. Het Concilie van Trente werdt door Paus Paulus III. in het Jaar 1542, beroepen. Lutherus ftierf in het Jaar 1546, wanneer ook deSmalcaldifche Oorlog een aanvang nam, waar in den Keurvorst van Saxen, en Landgraaf van Hesfen, in des Pausfen ban gedaan zynde, gevangen genomen werden; doch Ka■ relV. die deezen Oorlog niet met zyn belang overeen kon brengen, bedagt eene foort van Wet, die hy In* terim noemde, en door het Keizerryk wilde doen gehoorzaamen, waarin hy eenige betwistte Kerkplegtigheeden affchafte; maar noch aan het Hof van Rome, noch den Proteftanten, fmaakte deeze fchikking, waarom die geheellyk vernietigd werdt. Ondertusfchen rees 'er een nieuwe verdeediger der Proteftanten in Keurvorst Maurits van Saxen op, die de gevangen Proteftantfche Vorften vry maakte , door een Verbond met Koning Henrikll. van Vrankryk te fluiten, en den Keizer, benevens Eynen Broeder Ferdinand, Koning van Hongaryên, tot in Tyrol toe, op de vlugt te jaagen, welke gelukkige overwinning de zaaken aanmerkelyk deedt veranderen , en de volkomene Reformatiën der voornaamfte Landen in Europa ten gevolge hadt. Zwitferland was reeds in den Jaare 1519 met de Hervorming onledig, als wanneer Ulricus Zwinglius reeds te Zurich de zuivere Leer predikte, en in het Jaar 1523 een openbaar twistgeding, omtrent de berispte Catholyke (tellingen, won. In 't Jaar i^a^ werdt de Mis ten eenemaal afgefchaft, en Willem Farel predikte het Euangelie in al deszelfs zuiverheid , tot eindelyk de laatfte hand aan de Reforma. tie gelegd werdt in't Jaar 1532, wanneer Joarmes Calvinus, gebooren te Noyon in Picardiê, opftondt» welke in het Jaar 1564 overleeden, en door TkeO' dorus de Beza opgevolgd is. In Zweden werdt de Hervorming door Koning G». ftavus I. begunftigd , welke den Bybel in de Zweedfche taal deedt vertaaien; voords de Ryksftenden byeen riep, om de Hervorming in te voeren, doch ZESDE AFDEEL. II, ST. F d«  84 KERKELYKE de Dalecariiërs (tonden om dit voorneemen tegen hem op, maar werden geftild, en op een Ryksdag in het Jaar 1520 te Orebro gehouden, verkreeg de Hervorming zyn volkomen beflag. Denemarken werdt in 't Jaar 1525, door Cristiè'rnus 11., met Predikanten voorzien; dewyl hét haatelyk gedrag van den Pauslyken Legaat Archlm* baldus, hem de oogen geopend hndr. Zyn Opvolger Frederic, beriep in 't Jaar 1527 een Ryksdag te Odenfee, waar op de zaak der Hervorming in 't Deenfche Ryk, mede volkomen tot (tand kwam; 'er ontltondt vervolgends wel twist en weêrfpannigheid onder het Volk; doch alles werdt door zyn Opvolger ChHstiaan III. geftild, welke in 't jaar 1537, den beroemden Godgeleerden, Joan Bugenkagen , de byzondere vriend van Lutker ,naar Cotpenhagen ontboodt, om aldaar opentlyk de Proteftantfche Leer te onderwyzen. Vrankryk heeft deszelfs Hervorming toe te fchryven aan den grooten fmaak die Koning Francois I. voor de fraaije Letteren en Geleerdheid hadt. Te Meaux, in de nabyheid van Parys, begon men de eerfte vergadering ter herftelling van ingedopen misbruiken in de Kerk, t» beleggen; 'er werdt een Proteftantfche of Gereformeerde Gemeente en Kerk gedicht, door zekeren Jean le Clerc, een Wolkammer van zyn ambacht, welke naaderhani vervolgd en in 't Jaar 1523 te Metz gedood werdt; de Kerk, alhoewel door Margaretka, Zuster van Francois L begunfligd wordende, werdt nogthans (lerk door den Koning, die zig liet overhaalen door de Roomfche Geestelykheid, vervolgd; zyne Opvolgers Henrik II. en deszelfs Zoon Franciscus II., die onder beduur van Catharina de Medicis. regeerden, dagten niet gunftiger over de zaak der Proteftanten; Carel IX. Broeder van Hen voorgaanden, die meede onder Voogd vfchap derKoninginnehetRykbeftuurde, beriep een Samenfpraak te Potfyin het Jaar 1561. waarin van de Roomfche en Proteftantfche zyde, voornaame Godgeleerden zouden verfchynen , en zig met eikanderen zien te verëenigen; doch zy konden het niet eens worden; maar men Het egter naaderhand den Gereformeerden vryheid van Godsdienst-oefening; zy begonden vee!  GËCHIEDENiS. §3 Veel vermogende lieden onder hunnen aanhang te tellen, als Lodewyk, Prins van Condé, de Broeder des Kotiings van Navarre, en den Admiraal de Cdügny, \ welk by de tegenparty zo groot een nvd verwekte, dat de Soldaaten van den Hertog van Guife, in t Jaar 1562, te Fasfy, meer dan 60 Perloonen ongeftraft vermoordden, welk wreed voorval een Burger• Oorlog ten gevolge hadt, welke met beurtelings voor en naadeel, tot op 't Jaar i?<58 duurde, wanneer 'er een vrede getroffen werdt. die toch niet lang van duur was; de Gereformeerden werden te Jarnac en Montcontours geflagen en verlooren hunnen voorflander, den Prins van Condé, in deezen naadeeligen flag; doch Coligny be» werkte een tweeden vrede, by welken men deh Pro. teftanten vier fterke plaatfen, ats Rochelle, Montau. ian , Cognac en la Chariré, afflondt; gelyk zy dan ook in 't Jaar 1571 hun Eerfte Nationaale Synode, onder voorzitting van den Geneeffchen Godgeleer. üenTheodorus de Beza, te Rochelle, hielden; maar die rust duurde niet lang, Carel IX. die hen een vallenen fchyn van vriendfehap toonde , trachtte hen in 't heimelyk geheel te verdelgen, door by gelegenheid van het Huwelyk van Henrik, Koning van Navarre, met Margaretha zyne Zuster, oö welk Feest Coligny en de voornaamfte Proteftantfche Grooten genoodigd waren, geheime orders te zenden, om alom door het geheele Ryk, alle de Proteftanten te overvallen en te vermoorden. Dit yslyk ontwerp werdt werklyk in den nagt naa St. Barlholo* tneus dag, in 'tjaar 1572, ter uitvoer gebragt. Hendrtk, de Zoon desHertogs van Guife, ftelde zig aatt t hoofd der Moordenaaren, welke alleen te Parys. op dien nacht, zes-en-dertig duizend menfchen het leven benamen , onder welk getal de Admiraal de Coligny zig mede bevondt. Deeze moord benam egter den Gereformeerden den moed niet. die naa den elendigen dood van Carel IX., in 't Jaar i<74. met zyn Opvolger Hendrik III. in 't Jaar 1577 een Verbond flooten ,■ doch 'er vormde zig weder een Ligue of Verbond tegen de Gereformeerden, doof de aanblaazing des Hertogs van Guife; edoch de Koning van Navarre won een beflisienden Veldllag F 2 by  «4 KERKELYKE by Contras, in'r. Jaar 158/. Hendrik III. nam her wreede middel by de hand om de Guifes, die de voornaamfte hoofden der Ligue waren, in hun Paleis te doen vermoorden, en moest, uit weêrwraak, het zelfde lot fmaaken, wordende door een Monnik Jacob Clement, door de Lis,ue afgezonden, ia het Jaar 1589 vermoord. Zyn Opvolger was Henrik IV. die de Gereformeerde zyde manlyk verdeedigde, doch in 't Jaar 1593 de Roomfche Ketk leere omhelsde; blyvende nogthands in zo verre ten voordeele der Gereformeerden arbeiden, dat hy hen in 't Jaar 1598, te Nantes, by een Edict voor altyd de vrye oefening van hunnen Godsdienst, ia Vrankryk, t'ieftondt. In Engeland lag de twist, welken Koning Henrik VIII. met Paus Clemens VII voerde, den grond tot de Reformatie. De Paus wilde hem niet toeftaan zig van zyne Vrouw Catharina van Arragon, te fcheiden, dewyl deeze de Vaders Zuster van Keizer Karei de V. was, wiens magt hy vreesde. Henrik, moede geworden van de herhaalde voorflagen, die hy over deeze zaak aan het Hof van Rome gedaan hadt, werdt door Thomas Cranmer, een Godgeleerde van Cambridge, geraaden, van zig tot de voornaamfte Godgeleerden der Europifche Academiën, om raadgeeving in zyne zaak, te vervoegen ; Cran» mer moest met dien last op reis, inmiddels verftiet de Koning zyne Vrouw, en trouwde Anna de Boulyn; wanneer Cranmer nu te rug kwam, maakte de Koning hem Aartsbisfchop van Can/erbury, en liet door hem het Huwelyk vernietigen; hy onttrok zig hier door ten eenemaal aan de Pausfelyke magt, die hy in 't Jaar 1533, in 't openbaar afzwoer, en toeftondt dat de Bybel in de Engelfche taaie overgezet werdt; doch hieldt zig ondertusfchen nog onverzetlyk aan de Roomfche Leer; zyn Zoon en Opvolger Eduard VI., zette de Hervorming ouder opzicht van Cranmer, meerder voort; maar wanneer in 't Jaar 1553. Maria, Dochter van Catharina van Arragon, ten Throon fteeg, veranderde de zaaken jen eenenmaal tot naadeel der Gereformeerden; zy begon met het Huwelyk van Henrik VIII. voor wettig te veiklaateu, en Cranmer te doen verbranden;  GESCHIEDENIS. 85 den dit woeden duurde tot in het Jatr 1558, wanneer zy ftiert, en de Kroon aan Ettjabeth overliet, die het groot en moeilyk werk der Hervorming volkomentlyk tot ftand bragt; dat toch in Schotland niet gelukken wilde, dewyl Koning Jacobus V. aldaar in tegendeel de grootfte wreedheid tegen de Lutheraanen oefende; hy ftierf in 't Jaar 1542, en werdt door zyne Dochter Maria Smart, onder beftuur van Jacques Hamilion, opgevolgd, welke Onder-Koning zig by de Gereformeerden voegde , die in 't Jaar J558 een Verbond, onder den naam van Congregat'e, flooten. Maria Stuart huwde inmiddels aan Franchcus II., Koning van Vrankryk. en geduurende haar afweezigheid voerde zekeren Jan Onox dezelfde Kerkördening, die in Geneve gebruikt werdt, in Schotland in, welke door het Parlement in 't Jaar 1560 bevestigd en goedgekeurd werdt ; wanneer de Koningin Maiia in 't Jaar 1561, weder in Schotland kwam , maar naauwJyks voor haar zeiven eene toeftemming konde verkrygen om in heure Kapel de Mis te laaten leezen; zy vluchte, wanneer heure Onderdaanen tegen haar opgeftaan waren,maiLonden,alwaar zy in't Jaar 1587 onthoofd werdt, en haar Zoon Jacob Stuart, die de Gereformeerden begunftigde, volgde haar op, en verè'enigde in 't Jaar 1603 , beide de Koningryken. In de Nederlanden werden de gemoederen door de veroordeeling van Luther, welke in tegenwoordigheid van Keizer Karei V., in't Jaar 1521, gefchiedde, hec eerst beroerd, en de wreede vervolging van zynen Opvolger Philippus II , deedt het vuur van wraak nog fterker ontbranden ; te meer daar hy zyne Zuster Margaretha van Parw>.a, aan welke hy het beftuur by zyn afweezen, in 't Jaar 1559, ter hand ftelde, bet middel aanwees om door de Inquijttie, door de Nederlanders de Bloedraad geheeten, de Ketters te verdelgen. De voornaamfte Raadsman der Laudvoogdesfe Antonius Perenot, Kardinaal van Granvelle, ftondt den Ne. derlanderen inzonderheid tegen , zo dat zy geftadig om deszelfs verwydering aanhielden, die zy ook eindelyk, doch zonder vrucht voor hunne zaak, F 3 ver-  86 KERKELYKE verkreegen; waarom zig vierhonderd Edelen faara verbonden, en te famen een Verzoekfchrift aan de Laudvoogdesfe aanboden; by welke gelegenheid de verdrukte party den naam van Geufen ontfing j wyl men hen verachtelyk Geux of Bedelaars noemde; doch daar meede al weder niet flaagende, vervoegden zy zig met hunne Smeekfchriften by den Koning zelveu, waar zy de hardfte weigering ontgingen , en nog daarenboven met den wreeden Hertog van Alba, als Landvoogd in de plaats van Mar. garetha, die de zaaken in 's Konings zin te zagt handelde, gedrukt werden. Dit onheil kwam het Land over in den Jaare 1567, wanneer deeze ontmensehte wreedaart aldaar aankwam, voorzien met volmagt om de Ketters en oproerigen, door het zwaard tot reden te brengen. Hy begon zyn bloedrol met de Graaven van Egmond en Hoorne, te Brusfel voor zyn Rechtbank te doen daagen, vonnisfen en onthoofden , en bragt door een reeks van onrechtvaar. djgbeeden, dwingelandyën en moorden, de Nederlanden tot dat uitterfte, dat zy, onder aanvoering van Prins Willem I. de wapens tegen den Koning opvatteden, en dat veele Steeden en geheele Provintiën zyn ondraaglyk juk affchudden, Deeze geweldige tegenftand noodzaakte den Dwingeland, om, wilde hy eene zo kostelyke bezitting als d© Nederlanden waren, niet verliezen, eenigzins zagter te werk te gaan; hy ftondtdan, in den Jaare 1577, te Gend, een plan van Bevrediging toe, gewoonlyk de Pacificatie van Gend geheeten, door 'c welke hy den Nederlanderen hunne Rechten en Vryheeden grootendeels weder gaf; maar de ontrouwe Vorst verbrak welhaast de toen uit nood door hem gedaane belofte,en dit deedt den Oorlog herleeven; waarin de Proteftantfche Duitfche Vorften , de Engelfche Koningin Elifitbeth, en de Franfche Koning Hendrik HL, den Nederlanden hulp beweezen; zo dat ze eindelyk in het Jaar 1581 het Spaanfchejuk volkomen konden afwerpen, en, met raad en medewerking des Prinsfèn, een vryen Staat vormen; waar toe hy zonder twyffel zyn goecï en, bloed gewaagd bidt, dat hem ook dermsate haa-  GESCHIEDENIS. 87 teJyk maakte in het oog des Spaanfchen Konings en der RoomicheGeestelykheid, dat de eerstgenoemde aanmerkelykebelooningen , en de laatfte de Zaligheid beloofde aan hem , dien 't onderneemen dorst dien gevreesden Zwyger, zo als zy den Prins, wegens zyne vetftandige ondoorgroncelykheid, noemde, van kant konde helpen, 't welk van dat gevolg was, dat de verrajderlyke Dweeper Balt haf ar Gerards, hem in het Jaar 1584, te Delft, rioorfchoot. Zyn Zoon Maurits, een uitmuntend Krygsheld, dwong door zyn gelukkige Oorlogsdaaden den Spanjaarden, in den Jaare i<5cp, om een wapenftilftand van 12 Jaaren met de Republiek te fluiren; waar naa dezelve by denWestphaalfchtnVrede ten eenemaal als vry en onafhangelyk erkend werdt; als wanneer de Hervormde Godsdienst de heerfchende in de Nederlanden werdt, en tot op heeden gebleeven is. Poolen werdt door eenige aldaar gevluchtte Hus> fiten hervormd; alhoewel Paus Hadiiaan VI. den Koning Sighmund tegen denzelven gewaarfchouwd hadt, en die ook de meerdere uitbreiding der Hervormde Leere met Verbodfchriften trachtte te fluiten, 't geen hem egter niet gelukte; immers men hegon jn den Jaare 1549 en 1550, reeds Kerken in Poolen te ftichtien, en het eerfte Synode der Hervorm den, werdt tePitiezow in Cracou gehouden, door ónBoheem* fche Broeders, welke Ferdinand, toen Roomsch Koning en naaderhand Keizer, uit zyne Staaten verjaagd hadt; de Koning van Poolen verjoeg denzel. ven, meede op aanraaden des Bisfchops van Poofen, en zy waren genoodzaakt zig naar Pruisfen te begeeven, fchoon 'er in het Jaar 1553 een groote menigte weder te Pofen terug kwam, en aldaar eene vergadering hieldt, die in 't openbaar den naam Kerk der Boheemfche Bclyaenis aannam , 't geen de Gereformeerden in dit Ryk in twee Seéten verdeelde, daar die van Opper Poolen zig aan de leer der Boheemfche Broeders, en die van -Neder Poolen zig aan die van de Zmtferfche of Zurichfche Kerk hielden; doch welke breuk in het Jaar 1555, in eene Kerkvergadering te Caatinieck geheeld werdt; zo ais dan ook in het Jaar 1595, in een Synode tsThorn, F 4 de  83 KERKELYKE de Lutherfchen meede tot de Poolfche Kerkge. meerite ingelyfd werden. Hongaryën en Zevenbergen werden meede door gevluchtte Waldenfen en Husfiten, die 'er zich in de vyftiende Eeuw ter neder gezet hadden, hervormd; twee der voornaamfte Hervormers van deeze Koningryken waren Matthias Devay en Joan Ilonter, welke laatfte de eerfte Euangelifche PrediIter was, die in het Jaar 1533, door de Magiftraat van Cronfladt aangefteld werdt. In het Jaar 1566 tekende de meeste Gereformeerde Predikanten van byna geheel Hongaryën, de Belydenis des Geloofs, welke door Theodorus de Beza, te Geneve, ontworpen was, en Koning Ferdinand I. ftondt den Hongaaren de vrye oefening des Gereformeerden Godsdienst toe,zo z\sJoan Sigismund die meede aan den Zevenbergers, in het Jaar 1563, verleende. Beide deeze Kerken genooten dus een gewenschten vrede, tot zo lang dat 'er zig uit hun midden een Seéte opwierp, welke zig Unitarii noemden, daar zy de Godheid des Zoons en des Heiligen Geests loochenden. Hun Hoofd was Georgius Blandratus, een Geneesheer, welke door Sigismund in het Jaar 1563 naar Zevenbergen geroepen werdt, en aldaar veel Gereformeerden, waar onder ook Sigismundus zeiven, tot zyn aanhang overhaalde; doch zyn leer werdt, door den Opvolger van Sigismund, Stephakus Bathori, vernietigd. De Hervorming der voornaamfte Ryken en Staaten van Europa dus met een oogblik overzien heb. bende, moeten wy nog ter loops de nieuw opko. mende fcheuringen en verfchillen, zo wel in de Catholyke als Proteftantfche Kerken, befchouwen; waar meede eindelyk deeze beknopte Schets der Kerkelyke Gefchiedenisfen zyn volkomen beflag zal erlangen. Laat ons dan in de eerfte plaats befchouwen welke nieuwigheeden 'er geduurende de Reformatie , in de Roomfche Kerk zelve, het hoofd op. ftaken. De Paufen het geheel verval der Roomfche Kerk met reden duchtende, trachteden dat door de beroeping van een algemeen Concilie te Trente, te ftuU  GESCHIEDENIS. #9 fluiten. Paulus III. opende hetzelve in December des Jaars 1542, en het werdt in't Jaar 1564 ten eenemaal beflooten, doch diende meer om de wond ongeneesfelyk te maaken, dan om dezelve te verzachten. De Catechismus van Trente werdc op last van Paus Pius V., en de Latynfche vertaaling des Bybels onder den naam van Vulgata, door SixtusV.,in 't Jaar 1589 bezorgd. Ook nam deSocieteit der Jefuiten heuren aanvang, welke door een Spanjaard, weleer een Soldaat, met naame Ignatius de Loyola, in 't Jaar 1540 opgericht werdt, en van grooten dienst was, om de belangens der Paufen aan de meeste Hoven te verfterken; gelyk zy ook meest voor Zendelingen gebruikt werden ter bekeeringe der Heidenen, welke post een Portugeesch Jefuit, genoemd Franciscus Xaverius, het eerst bekleedde, die in het Jaar 1541, tot dat oogmerk, van Lisbon naar de Oost Indien vertrok. Zoo wy een oog op de Griekfche Kerk, geduurende deezen tyd, flaan, zullen wy dezelve ten eenemaal onder de Mahomedaat:fche Leer gebukt en bezweeken zien. In 't midden deezer nevelen blonk flegts flaauwelyk ééne Ster, te weeten de Aarts- Bisfchop van Conjlantinopolen, genoemd JoJèphus, welke poogingen deedt om zyn Kerk tot de Hervorming over te haaien, en ten dien einde eene Griekfche vertaaling van de Augsburgfche Confesfiedeedt vervaardigen ; zyn Opvolger jferemias hieldt ook briefwisfeling met de Theologanten van Tubin» gen , doch daar deezen hem te zeer tot de Hervorming drongen, werdt deeze gemeenzaamheid verflaauwd, en hieldt eindelyk geheel op; zo dat de Griekfche Kerk door de Nestoriaanen, Jacobiten en Armenifche Christenen verdeeld bleef. De Proteftantfche Kerken geraakten meede in een hevig gefchil, 't geen de onderlinge geineenfchap , welke weleer tusfchen Lutherus en Zwinglius plaats gehad hadt, ten eenemaal verbrak en den Eendragtsband verfcheurde; beide deeze Godgeleerden geraakten oneens omtrent het leerftuk des Nagtmaals , in een byeenkomst, welke Luther in 't Jaar 1524 te Jena met Carlojladius, een Godgeleerde van de Uoiverfueit te Wittenberg, hieldt; want Carloflaf 5 dm  po KERKELYKE dius beweerde tegen Luther, dat het Lighaam dei Heeren niet zinnelyk in het Avondmaal genuttigd werdt; ende Wederdoopers (Anabaptist*) benevens Zwinglius en Oecolampadius, namen meede dien Leer aan; bedaarde Godgeleerden zagen die feheuring met verdriec, en men bragt het zo ver, dat beide partyen in 't Jaar 1529 een famenkomst te Marpurg hielden, maar zy konden het omtrent het Huk des Nagtmaals niet eens worden, doch fcheiden in onderlinge eenigheid van eikanderen; in 't Jaar 1536" werden zy het eindelyk eens, wanneer in een Synode te Wittenberg, de Leer van Luther de overhand behieldt. Naa Luthers dood verviel men egter weder in nieuwe twisten, dewyl men de Leerftukken der alomtegenwoordigheid des Lighaams Christi (Ubiquitas~), als mede de genoegdoenende kragt dit Sacramenten in 't algemeen, en desDoops in 't byzonder, begon te beftryden, en de leer der Foor vei ordening of Predestinatie aanviel. Philippus Melanchthon, een zeer beroemd Godgeleerde en boezemvriend van Luther, helde naar 't gevoelen van Bucerus en Calvinus over, en ftaafde het verbond van Wittenberg; naa zyn dood, die in *t Jaar 1560 voorviel, werden zyne Discipelen, die zig Philipphten noemden, in Saxen zwaar vervolgd, zelfs geduurende Luthers leven rees 'er een Secte op , die zich /Intinomiaanen noemde, welke de Wet en het oude Verbond onbekwaam tot werking van waar berouw en bekeering oordeelde;alzo die alleen in het Euangelie gezogt moet worden ;ook leerdeFlaccus lllyricus, dat de Erfzonde tot de zelfftandigheid van den Mensch behoorde; en Ofiandcr, dat de Mensch alleenlyk door de wezenlyke gerechtigheid Gods. die in ons woont, gerechtvaerdigd wordt. In Engeland vloeiden meedï inwendige beroeringen uit de Hervorming voort. Zekeren Jan Hooper, een Godgeleerde van het Bisdom van G/o» chester, weigerde ten tyde van Eduard VI , het Bisfchoplyk gewaad aan te neemen, 't welk de Anglicaanfche Kerk nog van de Catholyke plegtigheeden overbehouden hadt; vervolgends werden de Gereformeerden door Koningin Maria uit Engeland gebannen, en weeken naar Zwitferland en Duitsch. land;  GESCHIEDENIS. p, tand; doch kwamen onder de regeering van Elizabeth, die de Gereformeerden begunftigde, weder in hun Vaderland terug, en wilden op hnn beurt de Zwitferfche gewoonten in het ftuk van Godsdieust, aldaar invoeren, in welk ontwerp de Koningin hen de hand leende ;zy noemden zig, als de geheel van alle Roomfche plegtigheeden gezuiverde leer toegedaan zynde, Puriteinen, terwyl men hunne party, die zig nog by de Bisfchoppelyke plegtigheeden hieldt, den naam van Episcopaten enPresbyteriaancn, of begunstigers der oude leer, gaf. Deeze hevige verdeeldheid duurde tot in het Jaar 1567, wanneer de Puriteinen zig ten eenesmaal van de Kerk afzonderden , en hevig vervolgd werden. In Duitschland en de Nederlanden begonnen meede fchaadelyke nieuwigheeden te ontftaan. Zekere Dwaalgeesten, als waren Nico/aas Storchius, Marcus Stubner, Martinus Cellarius en Thomas Muntzer; begonnen te Wittenberg, in het afweezen van Luther, een Leer te prediken, waar door zy den Doop der jonge kinderen voor kragteloos hielden, en daarom elk die zig tot hen vervoegde , opnieuw doopten, waarom zy den naam van Wederdoopert (Anabaptist*) verkreegen; zy maakten weinig of geen werk van den uitterlyken Godsdienst; maar hielden zig op met ingebeelde innerlyke ingeevingen en openbaaringen, welken zy het innerlyke woord noemden; zy wisten door hunne dweepende Godsvrucht zelfs den geleerden Melanchthon eenigzins tot hunne gevoelens over te haaien; doch Luther hier van kennis gekreegen hebbende, deedt hen welhaast geheel Duitschland ruimen, toen zakten ze naar de Nederlanden af, waar zy zig in 't Jaar 1527 het eerst deeden kennen. Daar de grond hunner leere enkel op ingeevingen en innerlyke geestwerkingen uitkwam, kon het ook niet minder weezen of 'er moesten Propheeten onder hen ontftaan; een der voornaamfte van dezelve was een Bakker te Haarlem, genoemd Jan Mattheusfen of Matthai, en een Snyder genoemd Jan Buchholds. van Leyden, deeze waren de Correspondenten van Thomas Muntser, en dienden om zyn oproerige Leer in de Nederlanden ie verfpreiden, gelyk dan ook de laatfte , sas  02 KERKELYKE aaa dat Muntzer zig gewapenderhand tegen zyn wettigen Souverain verzet hadt, doch door den zeiven geflagen , gevangen en gedood werdt, zig tot zyn Opvolger en Koning van Munster opwierp; die Stad belegerde, innam en 'er de wonderlykfte en affchuwelyküe regeering invoerde, tot dat eindelyk de Bisfchop, op den 24 Juny 1535, zyn Stad weder bemagtigde, en de hoofden van het oproer, met hun Koning, ftreng deedt ftraffen. In Amjlerdam fmoorde inmiddels meede een vreesfelyk verraad, 't welk door het hoofd der Wederdoopers gefmeed werdt, om ook deeze Stad in zyn magt te krygen. Zekere Jan van Geelen was daar de uitvoerer van; naa datfommige Wederdoopers reeds, om de gemoederen te meer te ontfteilen, des nagts geheel naakt door de Stad geloopen hadden, roepende: Wee, wee, de wraake Godsl tot dat eindelyk het verraad zig des nagts op den 20 May 1535, volkomen openbaarde; want de Wederdoopers trokken, gewapend met fchietgeweer en vergiftigde kogels, naar den Dam, bezetten het Stadhuis, vermoorden in dien eerften aanval een menigte Burgers, doch werden door den moed der in de wapens gekomen Burgery, zodaanig benaauwd, dat zy zig moesten overgeeven; Jan van Geelen werdt doorfchooten, en de Leer en Sefte der Wederdoo. pers, door deezen mislukten aanflag.ten eenemaale vernietigd; tot zy naaderhand onder een geheel andere en redenlyker gedaante, in hetTaar 1536, weder geleerd werdt, door zekeren Menno Simonsz, welke mede den Doop der Kinderen kragteloos hieldt, doch niet in de overige belagchelyke geestdryvery der Wederdoopers deelde, maar eene Leer ftichtte, die nog onder zyne volgers, die zig Mennonieten noemen, beleeden wordt. Hadt de Geestdryvery de Kerk ontroerd, de Wys. begeerte deedt weinig tyds hier naa niet minder. De Menfchelyke geest laat zig doorgaandsch tot uiteröen overhaalen. In 'tjaar 1531 begonnen JanCont. parus en Michaël Servetus, in haliën, weder aan het Leerftuk der Drieè'enheid te knaagen; hunne Leer voridt ook in Poolen, door Lalius Socinus aldaar verfpreid, ingang; zy noemden zig Unitarii of  GESCHIEDENIS. 93 of Eenheids-Leeraars, in tegenftelling der Triniïarii of Drieëenheids- Predikers i doch werden in het Jaar 1565 uit de Kerk geflooten, en uit Poolen verbannen, welke verbanning egter welhaast ver* flaauwde, toen zy in zekeren voornaamen Poollenen Senaat Jan Silnnius, een voorttander vonden, welke in het Palatinaat van Sendomir eene Stad voor hen deedt bouwen, die Rakou geheeten werdt. Zy floegen zig ook neder in Zevenbergen, waar zy door middel van den Geneesheer Georgius Blandratus en Frangois Davidis, by den Koning Sigismund grooten ingang en voorrechten verwierven; maar de laatstgenoemde verviel eindelyk zo verre, dat hy in 't openbaar (tellingen verdeedigde , waar in hy Christus allen eerbied ontzeide; zo dat Blandratus zig daar hevig tegenkantte, en Fau/lus So' cinus, een Neef van Lalius. uit Bafel ontboodt, om zyn plaats te vervullen ; terwyl hy tot eene eeuwige gevangenis verweezen werdt, in welke hy ook overleedt. Fau/lus Socinus bleef toen de Leer der Unitarii op den eerden voet voortzetten, en naa hem zyn zyne aanhangers Sociniaanen geheeten. XVII. Eeuw. In het begin van deeze Eeuw was Paus Gregorius XV. met ernst bezig aan het bekeeren der Heidenen, het geen inzonderheid den JefuU ten in Japan zeer voorfpoedig gelukte; gelyk dan ook de Proteftanren, en wel voornaamlyk de Engelfchen en Hollanders, met dit werk, voornaamlyk in America, bezig waren; aan den anderen kant werdt de gewigtigfte vyand , die de Kerk ooit gehad heeft,in den fchoot derWysbegeerte voldra« gen en gebaard. Deeze fchadelyke vrucht was de Natuurlyke Godsdienst, die alle openbaaring verwierp, en alleen op eigen wysgeerige redeneeringen (leunde ; deeze verleide Lucilius Vanini, en den geweezenjood Benedi&us of Baruch deSpinoza, welke leerden dat God één zy, en dat ''er buiten Gode, niets afzonderlyk uit zig zeiven beftaan kan. In Engeland verdeedigde Herbert, Baron van Cherbury, Thomas Hebbes en Charles Blount, openlyk het Deïsmus, en noemden zig fterke Geesten; die deedt de Kerk ia Enge/and in 't algemeen veel afbreuk, en de Pro- teftan-  9* KËRKELVKË tefhnten moesten daar meede veel lyden, alwaar dê Catholyken, op ingeeving der Jefuïten, een aanflag fmeedden, om den Koning Jacob Stuart, benevens het Parlement, door verborgen Buspoeder in d* lucht te laaten fpringen , welke vreesfelyke aanflasr op den 5 November 1605 ten uitvoer gebragt zoude lyn geworden, doch nog gelukkig ontdekt werdt. a «(i werden de Gereformeerden inmiddels kragtig door den Koning Gufiavus Adolphus onderlleuna; maar zy hadden in Ierland en Vrankryk weder zo veel meer te lyden, alzo Lodewyk XIII. hen uit Beartt verdreef, waar hy den Roomfchen Godsdienst weder invoerde. Zy vluchtten naar Ro* thelle, doch moesten welhaast het geheele Koningryfc verlaaten, toen Lodewyk XIV. op raad van zyrt Ministers leTellier en deszelfs Zoon Louvois, in 't Taaf 1681, den Gereformeerden hun rechten en vryhèeden ontzeide, en in 't Jaar 1685 het Edia vanNantes. door Koning Hendrik IV. ten gunde dtr Gereiormeerden verleend, ten eenemaal introk en vermetigde, 't geen ten gevolge hadt, dat meer dan 50,000 Inwooners het Ryk verlieten, en zig in de Nederlanden en elders nederzetteden, welk land ook den Waldenfen, die door den Hertog van Sa. voyen in 't Jaar 1687 verdreeven werden, tenfchuilplaats ftrekte, tot dat de Koning, naa drie Jaaren, zyn bevelen herriep; het zelfde lot van vervolging moesten ook de Kerken vaHongaryën, in den Jaare ió>i, onder de Regeering van Keizer Leopold, ondergaan, zo dat zy, om dat ze in het oproer der Grooten, tegen den Keizer,niet wilden deelen,tot de Galeyen te Napels verweezen werden ; een - enveertig perfoonen viel dit lot te beurt, doch zy werden door den Admiraal de Ruiter, die met een Vloot voor Napels kwam , gelost. In Spanten was de Koomfche Kerk inmiddels verdeeld, door het gefchil tusfchen de Dominicaanen en Franciscaanen, welke eerfte wilden dat de omfangenis van Christus met van den Erf/met bevryd ware, waar tegen de Jaatften zig verzetteden, die ook door de uitfpraak der Conciliën van Ba/ei en Trente de overhand bekwamen ; nogftondt'er in het midden der Roomfche Kerk een geweldig vyand derzelve op in den Bisfchop van  GESCHIEDENIS. 95 van Tperen, Jokannes Janfenius, welke eene onwederflaanelyke genade en de noodzaakelykheid der. zelve tot de Zaligheid, leerde, gelyk hy ook de 0». feitbaarheid der bejlisfingen van den Paus in Kerke!yke gefchillen, beftreedt. Hy kreeg veel aanhang, daar ondertusfchen de Jefuïten hem uit al hun magt te keer gingen, om den Paus in zyn gezag, dat hen volftrekt voor hunne oogmerken noodig was, te handhaaven; dit gefchil heeft tot in de XVIII Eeuw geduurd, en groote onêenigheeden veroorzaakt. De Mystieke Godgeleerdheid vondt meede zyn voornaamften Herfteller in Michaël de Molin$st een Spaansch Priester, welke zig veel Discipelen vormde, onder den naam van Molinisten, waar uit weder eene nieuwe Secte ontftondt, die leerde dat men de ziel geheellyk aan God o*rer moest geeven, en in rust afwagten wat die in dezelve werken zoude, waar van zy Quietisten, of Rustzoekers, genoemd werden, doch het hoofd deezer Secte werdt in Spanje tot eene eeuwige gevangenis verweezen, en ftierf in 't Jaar 1696. Madame Guijoh, in Frankryk, ftondt deeze Leer by gefchriffe voor, en werdt daar in door Fenelon, Aarts Bisfchop van Kameryk, onderfteund. In Halle werdt terwyl een Collegie opgericht van Theologanten, welke meede den Mystiken weg infloegen, en zig Piëtisten noemden. Terwyl in Nederland de gevaarlyke twist over de Predestinatie of voorverordening ter Zaligheid en de Algemeene Genade, begon te ontbranden, Jacobus Arminius, een Discipel van Beza, hieldt de laatfte, en Franciscus Gomarus, de eerfte leer ftaande. Arminius ftierf in 't Jaar ifjop, en de Arminiaanen leverden, om hunne party te onderfleunen, eene Remonfirantie aan de Staaten in, welke door Uiienbogaard opgefteld was, en in vyf artikelen hunne leer behelsde. Sedert welken ftap zy zig Remonjlranten noemden, de twist werdt, in het Synode te Dordrecht, in het Jrar 1618 gehouden, ten naadeele der Remunftranten beliegt, en was voor de voorftanders derzelve, als waren Joan van Oldenbarneveld, Hugo de Groot en ffoogerbeets, zeer rampzalig, daar de eerfte 'er het leven, en de anderen de vryheid by infchooten, de overige werden  96 KERKELYKE iïen ten Lande uitgebannen, tot dat ze doot toedoen van Prins Fredrik Hendrik weder terug kwa» men, en vryheid tot hunne Godsdienst-oefening onrfingen. Naa deeze geweldige Kerketwist bedaard was, ontftondt 'er weder een nieuwe, welke al weder door de vermenging der Wysbegeerte en Overnatuurkunde met de Godgeleerdheid, ontftondt. Retiattts Descanes, de zo beroemde herfteller der Wysbegeerte, begon zyne gedagten omtrent God en de natuur, openbaar bekend te maaken; zyne voornaamfte Hellingen kwamen hier op neder: Men behoort eens in het leven aan alles te twyffelen; De Wysgeerige en Theologifche zeekerheid is dezelfde ; de waereld is oneindig; de klaare denkbeelden der dingen moeten voor den eenigen regel der waarheid gehouden worden ; de zinnen bedriegen doorgaandsch; de Heilige Schi ift [preekt altyd na de meening des Volks; het voornaamfte bewys voor '/ befiaan van God, is, dat dit denkbeeld by alle menfchen wordt aangetroffen; het wezen der ziel beftaat even als het wezen Gods, in denken ; de ruimte beftaat niet wezenlyk, en de /lof is dus onbepaald. Veel Theologanten ftemden met deeze gevoelens in; veel daarentegen kantten 'er zig volftrekt tegen, en inzonderheid Gysbertus Voetius, wiens aanhang de Carthe/iaanen by den Prins en den Staat in verdenking bragt, gelyk zyook hevig gebeeten waren tegen de leer van een ander Godgeleerden Johannes Coccejus, welke ftelde dat het Oude Testament in allen deele zinnebeeldig was, en op het Nieuwe Testament moest overgebragt en daar uit verklaard worden. Ook viel 'er, tusfehen deezen Godgeleerden en zyne tegenftreevers, veel twist over de verbindendheid der Sabbath voor; toen deeze onmin nog bleef woeden, gelyk het verfchil zelfs nog niet ten eenenmaal beflisc is; Honden 'er twee nieuwe Campioenen tegen eikanderen op, te weeten: Hermanus Alexander Roel en Campegius Vitringa. Roël ftelde dat de naam van Zoon Gods, niet eigentlyke betrekking hadt op de Goddelyke natuur van Christus, maar veel eer floeg op zyn Middelaars Ampt. Vitringa integendeel, nam den tytel van Zoon Gods in den ftrengften zin, en  GESCHIEDENIS. 9? en paste dien op deszelfs eeuwige generatie toe» Roel fteld3 voords ook nog, dat de tydelyke dood der geloovigen, de waare en eigentlyk gezegde liraf der zonde was, door weike de zondaar aan de gerechtigheid Gods voldeedt. Vitringa ontkende dit. Daar nu intusfchen de Carthefiaanfche Wysbegeerte meer en meer voet begon te winnen, begon men meede op de Zielkunde, en het beftaao. van Geesten. Spooken en de magt des Duivels meer oplettend het oog te vestigen; de geleerde Amfterdamfche Predikant Balthafar Bekker, on» derzocht met grooten vlyt al wat de H. Schrift daaromtrent opleeverde ; met dat gevolg, dat hy een werk famenftelde, waar in hy het vermogen van de werking des Duivels op den Mensch, ten eenemaale ontkende, en de bekende gevallen, welke daaromtrent in den Bybel gevonden worden , meestal natuurlyk verklaarde ;maar zyn pooging ter opfpeuring van de waarheid kostte hein zyn Predik-Ampt, waar van hy vervallen verklaard werdt. In Duitschland twistte men inmiddels over de tydelyke gehoorzaamheid, of onderwerping j waar mede Christus geleden heeft, of die zonder eene daadelyke gehoorzaamheid, waar door de Zaligmaaker, als een Heilig Mensch, in allen deelen aan de Goddelyke Wet voldaan heeft, genoegdoenende was. De genoegdoenendheid werdt door Piscator , een Godgeleerde van Herborn, gedreeven, en alle de overige Proteftanten hielden 't daar voor, dat de tydelyke gehoorzaamheid niet genoegdoenende ware. De Academie van Seaumur ftreedt meede met da Zwitfers over de Erfzonde , welker toereekening de Seaumurfche Godgeleerde Jofua de ia Place fcheen te ontkennen ; de Zwitfers deeden, om deeze Leef te fluiten, door Johannes Iienricus Hottingerus, in 't Jaar 1674, een werk opftellen, 't welk den naam. draagt van Formulier der Zwit/erfche Kerk, en elk Kerkelyke, of Academist, moest dat in 't vervolg onderteekenen. Claude Pajon, een Predikant van Orleans, deedf jn Vrankryk een nieuwe Leer ontftaan, welke inhieldt, dat de Heilige Geest niet cnmiddeiyk, maar tttiddelyk, op den Mensch werkt, door het woord ZKSDE AFDEEL. II. ST. G Codsf  p3 KERKELYKE Cods; ook (lelde hy: dat de Mensch nog zo geheet bedorven niet was, of hy konde nog wel uit zig zeU yen tot de eerfie regtheid wederkeeren. In Engeland was de (laat der Kerk, onder Jaco* husl., geheel Episcopaal, dewyl hy deeze party be. gunftigde, en de Puriteinen, van wien hy < eosde in zyn gezag benadeeld te zullen worden, werden vervolgd, zodanig, dat zy de wapens opvatteden, den meester werden, en het Bisfchoplyk gezag, in Engeland en Ierland, geheel vernietigden, en zo verre in hunne woede gedreeven werden, dat zy zig van den opvolger van Jacobus, Karei I. meester maakten , en hem 't hoofd deeden afflaan. Hier naa nam men den naam van Indebendenten aan; welke reeds in 't Taar 1610, in Nederland, en in 't Jaar 1640 in Engeland bekend raakte. Olivier Crhmwel wierp zig, als derzelver befchermer, op, Karei II. (londt den Episcopaalen weder voor, en de Puriteinen moesten zig onderwerpen; doch vervolgends (londt Koning IVillem III. de Independent ten toe, van zig met de Puriteinen te verëenigen, naa dat hy Jacob II., de Broeder en Opvolger van Karei II. die den Roomfchen Godsdienst weder wilde invoeren, in 't Jaar 1688, uit Engeland verdreeven hadt, en aldaar ten Koning gekroond was; waarnaa hy de rust in Engeland herftelde, dePresbyteriaanen in hunne oude rechten bevestigde, en de geheele Kerk bevreedigde. Eene nieuwe Seéle nam weldra zyn aanvang in Engeland. George Fox, een Schoenmaaker van zyn ambagt, leerde: Dat men meer kragt moest toefchryven aan de leevendige inwerking des H Geests, dan aan de ff. Schrift, dat flegts een doode letter is; als ook dat men de Drieilenheid niet met de reden en de ff. Schrift overeen konde brengen; dat het voornaamfte nut dat de Mensch uit het Lyden van Christus trekt, is, dat hy des te gemakkelyker het innerlyke licht in zig zalven opwekken kan. Zyne Naavolgers verwerpen den Doop, en houden de inflelling van openbaare Leeraars onnut, daar zy de Geloovigen, zoo die flegts door den Geest daar toe gedreeven worden, 't zy mannen of vrouwen, toeftaan, om in hunne Vergaderingen te leeraareu; in welken zy, doop  GESCHIEDENIS. o? door den Geest verrukt, doorgaandsch weenen en fidderen, waar van zy den naam van Quakers, of Beevers, verkreegen hebben; zy werden~door tromwel hevig vervolgd; doch bleeven, naa dat Koning Willem de rust herfteld hadt, vreedzaam hunne Leer voortzetten. Omftreeks den Jaare 1730. ontftondt de Secte der Hernhutters, die zig federt in Duitschland en de Neder landen verbreid hebban , en waar van zekeren Graaf van Zintfendorf het hoofd was, welken in den Jaare 1760 overleden is. Sedert deeze Secte is 'er in Europa geene nieuwere ontftaan; tot op den Jaare 1780 of daar omtrent, als wanneer de Lutherfche Kerk veel verdeeldheid in heuren boezem kweekte, omtrent de leer van het beftaan en vermogen des Duivels; zy die deszelfs al te grooten invloed ontkennen, werden LeerSar; van het Nieuwe Licht geheeten; en eindelyk is de laatfte, en thands opkomende Secte, die der Swedenbutgiaanen en IIluminati, welke in Italiën en Duitschland Ontftaan zyn, en zig overal beginnen te verfpreiden. Zy leeren dat de Mensch, in dit leven, zyn ziel zodanig van de ftof afzonderen kan, dat zy verkeering met de afgeftorvene Geesten hebben, en het toekomende voorzeggen kan; als ook dat het lighaam, door op de ziel alleen te werken, door wryv'ngen en aanraakingen, (leunende op het dier* lyk Magnetismus, van ziekten hsrfteld, of werkelyk in ziekten geftort kan worden. Deeze laatfte nieuwlings opgekotnene Leer, toont ten duldelykften , aan elk onbevooroordeeld befchouwer, dat de Menfchelyke Geest, hoe zeer befchaafd, dezelve ook immer worde, altyd eindelyk een hoogte vindt, van welke hy, in den af« grond van dwaaling en onweetendheid nederftort; en wanneer wy alle de dwaalingen der Sefhpsfen met oordeel inzien, zullen wy vinden, dat zich toch elk op een Zekeren doorgaandsch aangenoomen grondflag, vestigde: zo weeligis het Menfchslyk vernuft, zelfs ten kosten van de waarheid 1 Ga Of  ie© KERKELYKE O P D E KERKELYKE GESCHIEDENIS. Naa de eerfte Godsdienst-Leer, in 't Paradys gebooren, Allengskens werdt misvormd, ging zy geheel verlooren Wanneer de blinde Jood, te rukeloos, beftondt Zyn Leer te vestigen op 's Wysgeers losfen grond; 1 'T welk ook de Joodfche School verdeelde en ondermynde, Zo dat de zuivre Leer in Griekfche boeijens kwynde; Toen rees een helder licht in 't needrig Bethlehem; De Godmensen Jefus leerde ,en veelen volgden hem; Hy trachtte 't Joodendom zyn waaren pligt te ontleeden, De Kerk te zuiveren van zedelooze zaden; Doch 't nydig Sanhedrin., bevreest voor zyne magt, Heeft Hem, aan 't fchandlykKruis, hun wraak ten zoen, geflacht. Al*  GESCHIEDENIS.' io* Als Mensch bezweek zyn kragt, in 't hevigst van zyn lyden, Als God voldeedt hy, door, met zonde en dood, te ftryden, Aan 's Vaders ftreng gerecht, op 't eerloos Golgotha, En liet zyn Jongeren zyn' Geest ten trooster naa. Die Geest bezielde hen, en vormde alleen dea Christen, Tot 's Menfchen zwak verftand, het zaad van Letter- twisten In de eerst geftichtte Kerk reeds zaaide, en Jefui woord Door 't Ketters onkruid, werdt omfchaduwd en gefmoord; De eerst nederige Kerk, verdrukt door't hevig woeden Van Jood en Heiden, doch gehard in tegenfpoeden, Begon nog naauw de magt heurs vyands te weêrftaan , Of ftraks trok ze ook het kleed van overheerfching aan. Het i.Pausfelyk gezach beheerschte toen heel de aarde, Daar het de gierigheid aan dwang en trotschheid paarde; De Wellust, Onkunde en het blinde Bygeloof, Voor Dweepzucht enkel oor; maar voor de Reden doof, Verkocht in 't openbaar vergiifenis van zonden: G3 Die  loa KERKELYKE enz. Dit moest elk vroom gemoed te vreesfelyk doorwonden ; Daar 'tVolk, op naam van God, zo deerlyk werdt misleid. lutherus lïuitte dra die buitenfpeurigheid, Die vlek van Christus Kerk werdt weêr in purpren plasfen, En 't bloed van Martelaars, als eertyds, afgewasfchen, Doch laas! de tweefpalt heerschtte in 't vreedzaam onderzoek Van 't Goddelyk geheim, in 't duisterBybelboek, En blyft de Kerk, zelfs nog, te fchandelyk verdeeleu. Wanneer zal de Eendracht haar, met lieflyke gareelen, Eens faam verbinden, en doen juichen in't genot Van één Geloof, één Doop, en één alwerkend God. TIEN-  TIENDE SAMENSPRAAK. OVER DE OUDHEIDKUNDE EN ANTIEKEN. (Archceologia & Antiguitates.') INHOUD. Onderfitheid tusfchen de Oudheeden en Antie. ken. Nut van het beftudeeren der Oudhee. den. Verdeeling derzelve. Wat men onder dezelven begrypt. Studie der Antisken. Wat daar toe behoort, Lyst van oude en hedendaag fiche Woordverkortingen. Steenftyl, wat die zy ? Voorbeelden van aloude Romein fche en laatere Opfchriften. Hulpweetenfchappen tot de kennis der Oudheeden en Antieken. Emestus. D aar het Menschdom aan geduurige veranderingen onderhevig is, waarvan deszelfs groote lotgevallen, die in de Gefchiedenisfen geleerd worden, genoegzaam getuigen; is't geen wonder, dat ook de zeden en gebruiken der verfchillende Volken, geduurig verwisfelen, en federt het verloop van zo veele Eeuwen, als de Tydrekenkunde ons aanwyst, grootelyks verfchillende en G 4 mees-  IC4 OUDHEIDKUNDE. meestendeels veröuderd zyn ; ja geheel voor ons thands leevend geflacht verlooren waren geweest; zoo de tyd niet by deszelfs alvernielend vermoogen, ook nog eene geringe bewaarende kragt bezate, door welke nog veele brokken en overblyffelen der zeden, gewoonten en werken der Ouden, bier en elders, zo wel in gefchriften als in de Kunstzaalen van vermoogende voorftanders der VVeetenfchappen bewaard waren gebleeven Be Studie ter verklaaring en opheldering deezer dierbaaie naablyffelen van onze voorgefhchcen, die reeds voor eenige Eeuwen het tooneel der Waereld verlaaten hebben , noemt irtea Oudheidkennis Q Studio Antiquitatis _). Kornetis. Dan is deeze Studie zeekerlykdie, welke de oude Opfchriften, Beelden, Bouw-: vallen enz. verklaart. Emestus. Gedee'telyk ja; maar de kennis, diegy bedoelt ,is eigentlyk meer byzonder die der Antieken of oude ftoffelyke overblyffelen doch deeze is flegts een deel der algemeene Oudheidkunde. Het geheel vervat eene zeer uitgebreide Weetenfchap, als beftaande in de Hiftoriefche kennis der onfloffelyke voorwerp,en,^\.% zyn de. llegeeringen, Bedieningen, Zeden, Gewoonten , Plegtigheeden , Gndsdienjlige gek>:mken., QU andere aandagtwaardige voorwer* pens  OUDHEIDKUNDE. 10$ pen; voords onder de Studie der Antieken, die een deel der Oudheidkennis uitmaakt, behoort het onderzoek der meer Stufelyke voorwerpen, als zyn de Gebouwen, Klee-zingen, Bouw- en Schilder Kunst, Graveer- en Beeldhouw - kunst, Edele Gefteemen , Penningen , enz. der voornaamfte oude Volken. Petrus. Ik geloof dat het onderzoek deezer veröuderde zaaken, althands wat deoverblyffels der Zeden en Gewoonten der oude Volken betreft, tegenwoordig van weinig nut is. Leonard. Neen, hier in zoude ik niet wel kunnen tocftemmen; want het voorleedene is immers altyd de leermeesteresfe van het tegenwoordige geweest, en de goede en wyze gewoonten der Cuden, kunnen immers eenigzins ten voorbeeld ftrekken om diergelyken onder ons in te voeren, of ten minften de onze 'er na in te richten , en aan de belagche]yke zeden kunnen wy immers de onze meede toetfen, en zien in hoe verre dezelfde belagchelyke of fchadelyke gebruiken nog by ons overgebleven zyn; ten einde 'er onze zeden van te kunnen zuiveren. Karei. Voorzeeker; maar ik geloof datP Jefus Nafarenus, Rex Judaorem. Jefus de Nafareër, Koning der Jooden. I. S. S. Infra fcripta funt. Zyn beneden gefchreeven , of zie benedenJ. U. D. Juris Utriusque Doftor. Leeraar der heide Rechten. K. K. Calendce. De eerfte dagen der maand. K. M. R. Chara Memoria. Waarder gedachtenis. L. Lïg.Pkopr. LegatusProprcctoris. Gezant van den Buiteniandfchen beftuurer. Leg. II. Legio jecundo. Het tweede Legioen of Legerbende. Leg. X Gem. Legionis Decimce Gemince. Van de Tiende in een gefmolten Keurbende. Lekt.  OUDHEIDKUNDE. np Lent. Cur-XF. Lentulus CuravitDenariumfaciendum. Lentulus heeft deeze Penning doen flaan. L u d. S m c. F. Ludos Sceculares fecit. Hy heeft Eeuwfpelcn gevierd. L. D D, D. Locum Diis dicavit. Heeft deeze plaats den Goden gewyd. L. Di v. Locus Diviuus. Een heilige plaats. L. M. D. C. Q. Lubens merito dicat confecratque. Wydt en Heiligt dit pligtfchuldig en vrywillig. L L. D. Legum DoBor. Leeraar in de Rechten. L. P. Locus Publicus. Eene algemeene plaats. L. S. Lvribus Sacrum. Aan den Huisgoden gewyd. Lud.Ap. Ludi Apollinis. Spelen ter eeren van Apollo. L. S. C. Locus Sacer. Een geheiligde plaats. L. S. Loco Sigüli. In de plaats van het Zegel. M. Mok. Moneta. Geflagen Geldmunt Mar. U l t. Marti Uitori. Aan Mars, den wreeker. Mag.Eq.Mag.Mil. Mag. &Dec. Magister Equitum, Magister Militum, Magister &f Decuriones. Officier der Ruitery, des Voetvolks, de Bevelhebber en Hoofdmannen. M. A. G. Militis Ager. Een Soldaaten Akker. M a t. P. Fe c. & S. & S. P. Q. E. Mater piispma, fecit 6f ftbi fuis poflerique eorum. Dit heeft eene Godvruchtige Moeder, zo welvoorzig, als voor de heuren en derzelver naakomelingen gefield. M. D. Medicina DoBor. Leeraar in de Geneeskunde. M. R. Miles Romanus. EenRomeinsch Soldaat. M. S- Memoria Sacrum, of Manufcriptum. Der gedachten is fetoegewyd, of, met de hand gefchreeven. M. P. D K. Magno Principi Domino. Aan den Groeten Vorst en Heer. M. P. P R O. Moneta Publica Populi Romani. Openbaare Munt des Romeinfchen Volks. N. N. C. Nobilis Cccfar. De Edele Keizer. N- Nepos. Kleinzoon , Neef. N N. of No s tr. Nostri of Nustrorum. Onze. INTep. Red. Neptune Reduci. Aan den wederkomenden Neptunus, of de Ebbe en Vloed. zesde afdeel. II. ST. 1 N.  i3o OUDHEIDKUNDE. N. Nunisma. Penning. N a t. Natione. Van gedacht. Nav. Navis: Een Schip. N. F.N.NobiliFamilia, Natus. Van een Edel Geflacht. Non. Nonarum of No na. Zekere dagen der maand. N. N. Nomen Nescio. De naam is my onbekend. O. O b M. E. Ob merita ejus. Wegens zyne verdienden. O b M. P. & C. Ob merita pietatis £? concordia. Wegens verdienden van Godsvrucht en Eendragt. O. H. S. S. Osfa hic fita funt. Hier liggen de beenderen. O r n. Ter r. Orbis Tenarum. De Aardkloot. Ob C. S. Oh cives fervatos. Wegens het behouden van Burgers. O. M. Optimus Maximus- De beste, de grootde. Op. Pr inc. Optimo Principi, Aan den besten Vorst. Orb. Par. Orbati Parentes. Ouderloozen. P. P. P. Pater Patri®. De Vader des Vaderlands. P. M. of Pont. Max. Pontifex Maximus. De grootjle Bruggenmaaker. Een Tytel der Romeinfche Priesters, en van den Paus van Rome. P. R. Populus Romanus. Het Romeinfche Volk. P. R. Pretor. Raadsheer, Schout. P rop r. Proprator. Raadsheer, die naar de Provin- tiën gezonden werdt. Pkoc. Procunful. 't zelfde. Proq. Proquestor. VoorraadbezorgerderProvintiën. PkincIuv. Princepsjuventutis. Hoofd der Jeugd. Een Tytel die de Keizers geduurende hunne kindsheid verkreegen. P. of P o t. Potestate. Door macht. P e r p. Perpetuus. Altydduurend. Pijef. C i. a s. & O r. M a r i t. Prafeiïus Clasfis £? Orce Maritima. Vlootvoogd en Överde der Zee- plaatfen. Prbf. Ure. PrafeBus Urbis. Stadvoogd. P r o n. Pronepos. Achterneef. Pr o v.  OUDHEIDKUNDE. 131 P r o v. D e o r. Providentia Deorum. De voorzienigheid der Goden. Pac. O rb. Ter r. Paci orbis terrarum. Aan den vrede over den geheelen aardbodem. P. D. Publice dedit. In 't openbaar gegeeven. P o s t h. Posthumus. De laatfte Zoon die naa 's vaders dood gebooren is. Prid. Non. Pridie Nonas. De dag voor de None. Prid. Kal. PridieKalendas. Voor de Kalend». P. S. C. Plebiscitu. Met voorkennis des Volks, door een Volksbefluit. P. S. F. C. PiMice faluti faciendum curavit. Heeft dit tot gemeen nut doen maaken, of proprio fumtu, op zyn eigen kosten. Q.- Q. Ouintus. De vyfde. Qvr~Oiiartus. De vierde. Qvjest. Oitestor. Voorraadbezorger. Quir. Quïrites, Romeinen, van Quirinus of Romulus. Q_. S S S. Qjie fuperfcripta funt. Welke 'er boven gefchreeven zyn. R. RP. Republica, Het Gemeenebest. Rest. Reflituit. Heeft dit herfteld. R0 m. & Au g. Rome & Augusto. Aan Rome en aan Augustus. R. C. Romana Civitas. Een Romeinfche Stad. R. C. Republice Claritas. De glans van het Gemeenebest. R e 1 M. Rei Militaris. Van Krygszaaken. R G. F. Regis filius. 's Konings Zoon. S. S. S. S. Sacrum, Sepultus, Senatus Gewyde, Begraven, Senaat. S. C. Senatus Confultu. Door een Raadsbefluit. S. P. Q. R. Senatus Populusque Romanus. De Raad en het Volk van Rome. I a S.  ijl OUDHEIDKUNDE. S. P. D. Salutem plurimwn dicit. Wenscht veel heiï. S. V. Siste Fiator. Sta Reiziger. S. T. D. Sacrte Theologie DoÜor. Leeraar der Heilige Godgeleerdheid. S S. T T. Salvis Titulis. Behoudens de verzweegen Tytels. S. F. Sieculi Felicitas. De welvaart der Eeuw. S. A. SpesAugusta. DeKeizerlyke of DoorluchtigeHoop. T. T. Titus. Mans naam. T. T. Tottis Tibi. Geheel voor u. T. Aug. Tutela Augusti. De Hooge befcher-rning, of de befcherming des Keizers, of van Augustus. T M. P. Terminwn po/uit. Heeft dit Grensteken gefield. T M. D D. Terminum dedkavü. Heeft dit Grensteken gewyd. T R. M r. Tribuni JErarii. Schatmeester. TR. V. Triumviri. Driemannen. T. F. Temporum Felicitas. De Welvaart der tyden. V. V. C. Vir Confularis, of Clarisftmus. Raadsheer, voornaam Heer. Ook wel Vi coa&us, door geweld gedwongen. V. C. Urbe Condita. Naa de bouwing der Stad Rome. V. C. C. F. Vale Conjunx, Charisfimafelkiter. Vaar we!, waarde vrouw 1 V. E. F l Aug. Per p. Vir egregius flamen Augusti perpetuus. De voornaame man, de altydduurende Priester van Augustus. Vet. Aug. No. Veterane AugustiNostri. Een oud Krygsman van onzen Augustus. V. G. Verbi Gratia. By voorbeeld. V i c t. ViBorla. De overwinning. Vir. V. E. Virgo Vestalis. Een VestaalfcheMaagd. V. V. Valens Viltrix. Sterk, Overwinnend. V. S. L. M. Votum Solvit Lubens Merito. Heeft zyn pligtfchuldige gelofte bereidwillig volbragt. V. L. Videlicet. Te weeten. V i x A. Vixit Annis. Heeft jaaren geleefd. V. M. Vias munivit. Heeft de wegen bezorgd. V N. U. Firn Nojlri Urbis. Aan onzen Stedeling. V.  OUDHEIDKUNDE. 133 V.D. M. Ferbi Divini Minister. Bedienaar des God- de'.yken Woords. VII Vir. Ep. Septem vir Epulonum. Zeven man over de Maakyden. V. M. M. Foto MeritoMinerve. Wegens eene pligt- fchuldige gelofte aan Minerva. X. X. Decimum. De Tiende. XV. ViR. Sacr. Fac. Onindecimum vir Sacris faciendum. Vyftien man over het beftuur der Gewyde plegtigheeden. XITX. Decimum Oüavum. De Agttiende. X P. Decem Porno. Tien Pond. Decem Pedes. Tien voeten. X P S. Christus. Gezalfde, of Christus. 'Er zouden nog veele Abreviatiön, zo wel op dePenningen,aIs in deRechcsgeieerde Romeinfche Schryvers, te vinden zyn ; doch ik meen dat dit Lystjen volftaan zal, om UI. de voornaamfte bekortingen in de opfchriften van oude Steenen, Penningen enz, te toonen. De bekortingen der naamen; by voorbeeld: Aur. voor Aumius. M. T. C. voor Marcus Tul~ lius Cicero, enz. heb ik weggelaaten, om dat deeze al te menigvuldig zyn, en ook ligtelyk geraaden kuuDen worden, ge kunt 'er het Lystjen meede aanvullen, zoo 'er u elders zeldzaame ontmoeten. Ik heb 'er ook eenige hedendaagfche verkortingen van Tytels bygevoegd, om dat ze dikwils te pas komen. Een en ander kunt ge door aanvulling volledig maaken , ik wyze UI. hier door flegts den, I 3 weg.  i34 OUDHEIDKUNDE. weg. Wegens de opfchriften der Griekfche en andere Penningen, zullen wy in de naavolgende byeenkomst handelen. Petrus, Daar wy nu toch met de oude opfchriften bezig zyn, kan ik niet naalaaten LEd te vraagen wat toch de Steenjlyl zy? Ik heb 'er wel hier en daar zo veel van vernoomen, dat ik befloten heb, dat het eene weetenfchap is die omtrent de oude of hedendaagfche Opfchriften van Gedenktekens gaat; maar ik wenschte 'er nog wel wat nader mede bekend te wo den. Emestus. HierÖmtrent wil ik u gaarne genoegen geeven. De Opfchriftkuneie (Epigrammatographia of Res lapidaria} leert den Steetiftyl (Stylus Lapidaris) , welke is de fchryfftyl waar in openbaare of byzondere opfchriften, ter gedachtenisfe dienende, behooren opgefteld te worden; zy geeft regelen aan de hand, om, in navolging der ouden, in deeze weetenfchap te vorderen. Ter vervaardiging van een goed opfchrift (infcrip' lio*), behoort oordeel, fmaak en Taalkunde. De Maaker behoort de zaak, welks aandenken door het opfchrift bewaard moet worden, te verftaan; zy moet van gewigt zyn; en in de woorden moet kortheid, duidelykheid, naadruk en welluidendheid weezen, welke met een zinryke uitvinding gepaard moeten gaan.  OUDHEIDKUNDE. 135 gaan. Hoe fchooner, hoe vruchtbaarer en hoe ryker de gedachten is, en hoe korter, hoe eenvouwdiger, naadruklyker en welluidender, dezelve wordt voorgefteld; zo veel te volmaakter is het opfchrift. Met weinig woorden veel te zeggen, kenmerkt altyd den grooten meester; daarom worden de opfchriften der Ouden, inzonderheid die der Grieken, met recht geroemd; ja zelfs men kan uit den fmaak der opfchriften, die men in eene Stad vindt, eenigzins tot het vernuft der Inwooners derzelve befluiten. Men bezigt en vindt de opfchriften op Tempels, Kerken, Kapellen, Muuren, Deuren, Torens, Schouwplaatfen, Standbeelden, Hallen , Waterleidingen, Thriumphboogen , fmalle en breede Puntzuilen {Obeliscen en Pyramiden1), Lykvaten (Urnen j , Graftekens, Boekzaalen, Altaaren, Voetftukken, CPede/ïallen'), Munten, gefneden Steenen en diergelyke; doch men treft onder de hedendaagfche zeer weinige goede aan; immers wat de verhevenheid en beknoptheid aangaat. Te Leyden vindt men egter een veel met weinig woorden zeggend, en daarom zeer verheven opfchrift, op den grafnaald welke aldaar in deSt.PietersKerk, ter naagedachtenisfe van den eenigenBoERHAAVE, opgericht is; luidende flegts : I 4 s A-.  135 OUDHEIDKUNDE. SALVTIFERO BOERHAAVII G E N I O S A C R V M. Dat is: AAN DEN GEZONDMAAKENDEN GEEST VAN BOERHAAVE GEWYD. Dit opfchrift zegt vee], door veel te verzwygen, en in één woord alleen, den geheelen onbefchryflyken lof des Geneesheers, als in een punt, faam te trekken: van zulk een zonderling man, moet alles of niets gezegd worden. Van deezen aart is het opfchrift voor het Huis der Invaliden te Berlyn 9 luidende: MILITI ET INVICTO VOOR DEN GEKWETSTEN EN ONVERWONNEN SOLDAAT. En dat van het Armenhuis te Berlyn» FREDERICUS REX CIVIBUS EGENIS M D C C L X X I V. Dat is: KONING FREDRIK VOOR DE BEHOEFTIGE BURGERS, Van  OUDHEIDKUNDE. 137 Van een geheel anderen aart zyn de raadfelagtige opfchriften , welken men hier en elders gevonden heeft, wier inrichting alleenlyk fchynt te dienen om den Leezer in verwarring te brengen, en tot verwondering over het geen 'er agter fchuilt te beweegen. de zeldzaamfte tegenftrydigheeden maaken doorgaands het wezen derzelven uit. Het voornaamfte en meest beruchtte opfchrift van deeze foort werdt weleer te Bolom'ên, in Italiën, gevonden; doch is door het woên des tyds verbrysfeld geraakt, en by onoplettendheid zyn 'er brokken van vermist , welke tot het leggen van een Regenbak gebezigd zyn. Om de zeldzaamheid van het opfchrift, heeft men uit de hier en daar verfpreide ftukken weder een geheel gevormd, en dat laaten copiëeren, zynde de copy in de plaats des origineels, dat egter nog by Hukken op het Raadhuis voorhanden is, geplaatst. De geleerde Dr. Charles Cafar Malvafia, heeft alle de gevoelens der geleerden, over dit wonderbaar ftuk, byeen verzameld, en die tevens met zyne bedenkingen over hetzelve, der waereld meedegedee'd. Degeleerde Malvafia geeft 'er in zyne uitvoerige verhandeling deeze verklaaring van op: Hy meent dat deeze Steen weleer de grafplaats van een ongeboren vrucht (Embryo) bedekt heeft, I 5 wel'  138 OUDHEIDKUNDE. welke door zekeren Lalius, die 'er mogelyk de Vader van was, gefchikt was, om zoo 't een Dochter ware, aan zekeren Lucius Agatko» uit het geflacht der Priseen, uitgehuwlykt te worden. Ik heb om de zeldzaamheid van dit ftuk, dit Graffchrift eens naauwkeurig afgefchreeven; ziet daar is het: leest, en vergelykt het eens met de verklaaring van Maivafïa. D. M. AELIA LAELIA CRISPIS NEC VIR NEC MULIER NEC ANDROGYNA NEC PUELLA NEC JUVENIS NEC ANUS NEC CASTA NEC MERETRIX NEC PUDICA SED OMNIA S U B L A T A NEQUE FAME NEQUE FERRO NEQUE VENENQ SED OMNIBUS NEC CiELO NEC AQUIS NEC TERRIS SED UBIQUE JAC ET LUCIUS AGATHO PRISC1US NEC MARITUS NEC AMATOR NEC NECESSARIUS NEQUE MOERENS NEQUE GAUDENS NEQUE FLENS II A N C NEC MOLEM NEC PYRAMIDEM NEC SEPULCRUM SED OMNIA SCIT ET NESCIT CUI POSUERIT. Dat  OUDHEIDKUNDE. 139 Dat is: aan de onderaardsche goden. AELIA LiELIA CRISPIS noch man, noch vrouw,noch manvrouw, noch maagd, noch jong, noch oud, noch kuisch,noch onkuisch,noch eerbaar; maar dat alles te samen! die gestorven is noch door honger, noch door 't staal, noch door vergif; maar door dat alles, ligt, noch in de lucht, noch in het water, noch in de aarüej maar overal. LUCIUS AGATHO PRISCIUS noch heur man, noch minnaar, noch naabestaande, noch droevig, noch blyde, noch weenende, heeft dit stuk, zynde noch gedenkteken, noch zuil, noch graf; maar alles, weetende en niet weetende , voor wien gesteld. De Geleerde Oudheidkundige Heer Spon, houdt dit ftuk flegts voor een beuzelagtig uitvindfel van moderne tyden, om verwon - be-  I*o OUDHEIDKUNDE, dering op te wekken , en door vreemdelingen, als iets zeldzaams aangegaapt te worden; doch de Hr. Malvasi heeft alle zyne bedenkingen tegeD de oudheid van dit ftuk, breedvoerig tegengefprooken , en deszelfs echtheid, door vergelyking met andere echte (lukken, ten overvlcede geftaaft Ik wilde het hier alleen by brengen om UI. een denkbeeld van meer uitgebreide opfchriften te geeven. Leonard. Ons Lystjen is ons hier reeds te pas gekomen; ik begreep 'er onmiddelyk de betekenis der Letters D. M. door. Lrnestus. Dat is my lief, 't zal u nog meer dienst doen by andere Romeinfche opfchriften; en zoo DE. eens te Leyden in den Kruidtuin, of op het Stadhuis te Nymegen mogt komen, waar een fchat dier kostelyke overblyffels der Oudheid gevonden wordt, die in de Rivier de Waal, waar een Romeinfche Legerplaats geweest is, gevonden zyn; of te Bergendaal, buiten Cleef, in de Begraafplaats van Prins Maurits, die meede met deeze Oudheeden verfierd is, zal UEd. met dit Lystjen veel licht uit de opfchriften kunnen trekken. Zie hier nog ten voorbeeld, een aloud Latynsch opfchrift, van een Altaar, verfierd met de Beelden van Jupiter, Juno en Minerva, behoorende tot de kostbaare ver-  OUDHEIDKUNDE. 141 verzaameling te Bergendaal. Ik heb 't eens, met meer andere, afgefchreeven; beproef nu eens of ge 't ontbreekende door uw Lystjen kunt aanvullen, en zo 't opfchrift begrypen. IO M JUNONI REGINiE MINERVE T. QUARTINI US SATURNALIS SIGNI FER LEG. XXX V. V. PRO SE ET SUIS V. S. L. M. m. P.DN. GORDIANO ET AVIOLA COS.KAL.JUL. Leonard. Ik zal 't eens met dit Lystjen voluit zien te fchryven; zie daar: Jovi Optimo Maximo Junoni Regina Minerve Titus Quartinius Saturnalis Signifer Legionis Trigecime, Valentis Viciricis, Pro fe & fuis votum folvit lubens merito, Magno Princip Domino Gordiano & Aviola Confules Kalende Julii. Emestus. Dat is zeer goed ingevuld. Kom Karei vertaal dat nu eens voor de Heeren die het Latyn niet verftaan. Karei. Zeer gaarne Vader.... Ik maak 'er het volgende uit: Aan den besten Grootflen Jupiter, aan de Koningin Juno, aan Minervat beeft Tnüs Quartinius Saturnalis, Vaandrager  342 OUDHEIDKUNDE. ger van het ftoutmoedige en overwinnende dertigfle Legioen, voor zig en voor zyn Huisgezin de gehften vrywilliglyk volbragt, als onze groote Forst en Heer Gordianus en Aviol a Burgemeesters waren. Den eer ft en van July. Emestus. Dit is zeer wel vertaald. Nu onderzoeken voords de Oudheidkundigen in wat Jaar onzer tydreekening de tyd van het Bur.iemeesterfchap van Gordianus en Aviola te ftellen is, en zy vinden , naa naauwkeurig onderzoek, dat deeze tyd met het Jaar 239 naa Christi geboorte, overeenkomt. Komelis. De wyze van het inrichten der Opfchriften, fchynt een groote verandering federt die tyden ondergaan te hebben. Emestus. Ja, deeze egter zyn de kenmerken der zuivere oudheid. Naaderhand fchreef men met Gothifche Characlers, en in verfen of rympjens, welke wyze men aan de Midden • Eeuwen toeëigenen moet. De Hedendaagfche Opfchriften, trachten, of wydloopig of beknopt, den roem van den perfoon of zaak, tot wiens gedachtenis zy ftrekken, te ontleeden; en dit is het kenmerk van den modernen ftyl: edoch 'er worden onder de moderne opfchriften, zeer gebrekkige en 1'maakeloos nagevolgde, gevonden. Veel Kerkhoven, althands in Duischland en elders, toonen opfchriften met het bovenfchrift S. V. of  OUDHEIDKUNDE. 143 of Siste Viator, Sta Reiziger, even of 'er over die altyd gefloten Kerkhoven een gemeene weg lage, gelyk wel by de Romeinen plaats hadt. Zulke grove misflagen behooren inzonderheid vermyd te worden. Eindelyk moet ik UI. ten befluite deezer les, nog onder't oog brengen, dat alle de Weetenfchappen, welke de kennis der Oudheeden ophelderen, gelyk zyn die waar meede wy ons deezen avond vermaakt hebben, te weeten de Oudheidkunde (Archceologia~)t benevens de Muntkennis (Scientia Numismatica),en de Handvestkunde (Diplomatica), en Taalkennis (Pkilologia), Boekkunde en kennis der Schryvers enz. (Bibliographia), waar van wy in de volgende Byeenkomften zullen handelen, volmaakt in den kring der Letterkunde (Literatura~), behooren; daar inmiddels de Gefchiedenis en Aardbefchryving, tot de fraaije Letteren, in meer uitgebreiden zin, betrokken moeten worden. Maar zy die alle Wysgeerige Weetenfchappen onder den naam van Literatuur bevatten, geeven aanleiding tot groote verwarring in de grenzen der Geleerdheid, ten zy zy 'er de Algemeene Geleerdheid, in heur geheelen omvang, onder begrypen. O P  i44 OUDHEIDKUNDE. O P D E OUDHEIDKUNDE. D e Tyd, wiens alvernielend woeden Noch Haal, noch diamanten fpaart, Heeft toch, der Weetenfchap ten goeden, Ons nog veel zeldzaamheên bewaard; Die wy met dankbaarheid befchouwen, En neemen als gefchenken aan, Verbroken Beelden en Gebouwen, Die hier en elders bleeven ftaan. Die nog de pragt der Ouden toonen, Hun kunstmin en verheven finaak, En met een fchat van kennis loonen, Den yveraar in de drooge taak Van 't juist verklaaren aller woorden, Die de Oudheid op heur Steenen fchreef; Terwyl 'er veelen by behoorden Wier omtrek in de Schrytftift bleef. Zo kan ons de Oudheidkunde ftrekken, Ten les in Zeden, Wet en Staat, Om elk tot Deugd en Kunst te wekken, Daar waare Deugd, noch Kunst, vergaat. ELF-  ELFDE SAMENSPRAAK. ■C= i : =S- ' » OVER DE PENNINGKUNDE. (Numismatica.} INHOUD. Oorfprotig van het gebruik van geld; wat fioffe V weleer toe gebezigd werdt; waarom de munt ingevoerd werdt. Medailles; hun naamsoorfprong en gebruik by de Ouden; verdeeling en rangfchikking derzelve, zo wel volgends den tyd, als volgends de fioffe waar uit zy beflaan ; hunne wezenlyke hoedanigheid, en de Volken waar door zy vervaardigd zyn; wat men in dezelve op te merken hebbe, en wat 'er de fchoonheid van uitmaakt. Bedrog met dezelve gepleegd, hot te onderfcheiden; Bejluit. Emestus. C)nder de Oudheeden, welker Studie wy in onze voorige byeenkomst overwoogen hebben, beflaan de Penningen zeekerlyk een voornaame plaats; doch, dewyl daar over veel te zeggen valt, heb ik derzelver ZESDE AFDEEL. II. ST. K be-  146 PENNINGKUNDE. beoefening, welke men Penningkunde (A7«mismatica, Res numaria en Numismatogra' phia) noemt, tot op heden gefpaard, daar wy 'er genoegzaam een geheelen avond meede kunnen doorbrengen; alhoewel wy, volgends ons plan, deeze weetenfchap alleen ter loops en oppervlakkig zullen befchouwen. Leonard. Ik voorfpel my reeds, by voorraad , een zo nuttig als vermaakelyk onderhoud, gelieft fiegts een aanvang te maaken, Myn Heer! Emestus. Wy zullen met de Munten beginnen, om dat derzelver gebruik het oudfte en algemeenfte geweest is, en men zig van dezelve reeds bediend heeft, langen tyd voor men bedagt geweest is, om de naagedagtenis van beroemde mannen, door die kleine handelbaare metaalen gedenkftukken te vereeuwigen, welke de munt nabootften, zig gemakkelyk in aller handen lieten verfpreiden, en den naam van Medailles, zeekerlyk van 't Latynfche woord Metalhim of Metaal, bekwamen ; en ook om dat het getal deezer Medailles veel geringer is, dan dat der Munten, en dat de oude Munten voor ons Medailles geworden zyn. De Geleerden bevatten deeze twee voorwerpen, welke te famen een belangryk gedeelte der Fraaije Letteren of Letterkunde {Literatura') uitmaaken, onder den  PENNINGKUNDE, ttf den reedsgemelden naam van Res numaria of Nutnismatica. Karei. Heeft men dan reeds, in dén aller» vroegften tyd, Munten in den Handel gebezigd, Vader! Emestus. Neen ! 'T is buiten twyfFel, dat men, in de alleröudfte tyden, door middel van ruiling, handel dreef. Met dat al is 'ef altyd een gemeene maat noodig geweest, om de waarde der dingen te bepaalen. Daar mi de eerfte Bewooners des Aardbodems, Vee* hoeders, Herders en Landbouwers waren , namen zy, natuurlyker wyze, voor die gemeene maat, iets van hunne kudden, 't welk als dan voor een Uitfteekenden prys (tanquam pretium eminens) geacht werdt, en eene zaak werdt daar na, zo veele Osfen of Schaapen enz. waardig gefchat, als men te famen was overeen gekomen; 'T welk meede door Aulds Gellids, in zyne Attifche Nachten , bevestigd wordt. In 't vervolg van tyd bediende men zig gemakshalven, van ftuk* ken leder, waar op het beeld van eenig vee Uitgedrukt was. Dido kogt van den Koning Hiarbas , de plek gronds, waarop zy Carthago bouwde , voor eene fomme lederen geldftukken, waarop het beeld van een Stier afgedrukt ftondt, welke de Phceniciers K 2 Byr»  i48 PENNINGKUNDE. Byrza heetten, zy noemde daarom ook deeze heure nieuwe Stad, Byrza; en de Fabelfchryvers hebben hier op hunne vertelling gegrond, dat Dido zo veel gronds van den Koning verzogt, als zy met een Stiers huid beleggen konde, en dat, dit haar toegedaan zynde, zy de huid in fmalle riemen deedt fnyden, door welke kunstgreep zy ongelyk meer lands magtig werdt dan Hiarbas van meening was om aan haar af te ftaan. Uit deeze gewoonte nu is de munt naaderhand gebooren. De Gefchiedenis verhaalt zelfs ftellig, dat Numa Pompilius, munt van leder en hout deedt vervaardigen. Van daar ftamt dus ook waarfchynelyk het Latynfche woord Pecunia af; want Pecus beteekent vee in die aloude waereldtaal, en Cassiodorus zegt met uitdrukkelyke woorden: Het Pecunium, of geld nu, is zodanig van den huid van het vee^ CPecus) genoemd (*). En het woord Numus of Nummus, Penning of Geld, is meede van Numa afgeleid. Kornelis. Maar waarom heeft men naaderhand Goud, Zilver en Koper voor Geld gebruikt; Leder was immers altyd gemakkelyker te bekomen? r*) Pecunia enim a pecudis tergo nominata (est).  PENNINGKUNDE. 149 Emestus. Ja! maar 't was minder duurzaam ; de Metaalen bevondt men dat minder flyting onderhevig waren. Men gebruikte dus in de vroegfte tyden ook reeds ruw Ertz (ces rude~) voor geld , en woog hetzelve elkander by 't gewigt toe; daarom ftelde men'er eerst het gewigt van elk ftuk op, en eindelyk werden 'er beelden op gemunt Men ziet nog op de alleröudtre Munten, figuuren van Beesten, en inzonderheid van Osfen en Varkens. Numa begon, ten einde van zyne regeering, munt te laaten gieten. Men maakte doorgaands op die penningen, welke voor geld moesten dienen, een zeker byzonder teken, welke de waarde van het geld bepaalde, even gelyk men wel op onze Acht • en - twintigen vindt. De meesten fchryven deeze be« ftempeling der eerst gladde metaalen Hukken, die eerst flegts aan de eene zyde met het beeld van een of ander beest beftempeld waren, aan zekeren Phido, Koning van Argos, de Broeder van Caranus, A M. jaio, in Griekenland, toe, en 'er wordt, in de Koninglyke Bibliotheek te Berlin, een gefla» gea munt, van deezen Phido, benevens een van Amyntas, als een groote zeldzaamheid, bewaard. Somtyds werden 'er ook wel Penningen, die alleenlyk ter eere van fommige Familiën geflagen waren, naaderhand door K 3 de  Ï50 PENNINGKUNDE. de Keizers tot Geld verordend, op welken dan ook vlak op het beeld, of waar 't flegts gevallig neder kwam, de woorden AS, beduidende een oude Romeinfche geldwaarde, by gewigt gerekend, en MP. PRO. Moneta Pub/ica Populi Romani, Openbaare Munt des Romeinfchen Volks, gevonden werdt; ook werdt nog tot Geld gebruikt, de Denarius, waarop het beeld'desKeizers doorgaandsch afgedrukt ftondt, en die men voor cyns moest betaalen, gelyk 't dan ook zulk een Penning was, waar meede de Zaligmaaker den Jooden afweerde, die hem tot oproerige uitdrukkingen tegen den Keizer zochten te verleiden, omhein te zeekerder in zyn ondergang te ftor* ten; voords de Didrachma, welke alleen in gewyde zaaken gebruikt werdt; en de Serrati en Eigati, by Tacitus aangehaald, welke eerde op den rand ingekerfd waren, mooglyk om het binnende te beproeven, of ook xnooglyk om tot een zeker fpel te dienen; en de tweede met een wagen met twee paarden bedempeld; tot daar toe was he: flaan van Penningen tot Geld nog aan elke Famielje vergund, en de Regeering bekragtigde hetzelve üegts met het bovengenoemd teken van gewigt, 't welk de waarde bepaalde, 'er op ïe doen flaan; maar dewyl men genoodzaakt was om niet bedroogen te worden, dat Geld te-  PENNINGKUNDE. 151 te weegen, 't welk veel moeite veroorzaakte, en ook de deur tot bedrog open zette, hebben naaderhand de Regeering en de Keizers het recht van Geld te doen munten, aan hun zeiven alleen behouden; en om het Volk te verzeekeren , dat elk ftuk getrouwelyk het gewigt hieldt, waar rreede het geteekend was, deeden zy hetzelve op de voorzyde met hun beeld beftempelen, en op de tegenzyde hun zegel, cyffermerk of fpreuk, ftellen. Dit gebruik wordt nog tot op heden waargenomen. Men ziet ligtelyk van hoe veel belang het is voor de eer en den goeden trouw der Vorsten, niet alleen voor de kopende Eeuw, maar zelfs voor 't laate Naageflacht, dat de Munten, waar voor hun beeldtenis inftaat, de zuivere waarde, voor welke zy die uitgeeven, inhouden. Komtlh. Zouden 'er dan wel Vorften zyn, die hunne onderdaanen zo laag met het Geld bedriegen, door het op eene grooter waarde te ftellen, dan de innerlyke waarde kan opbrengen? Emestus. Zoo zy 'er thands niet meer beflaan ;zy zyn 'er, helaas! wel, tot groot naadeel hunner Onderdaanen, geweest; ja zelfs zulke> die, na willekeur, de waarde des Gelds, door hetzelve uit byzondere inzichten af te zetten, tot op een derde verminderd K 4 heb-  i$a PENNINGKUNDE. hebben, en daar door veel gegoede Onderdaanen verarmden. Doch hoe 't 'er ook mede gelegen zy, 't is altyd een teken van een reddeloozen ftaat der Geldmiddelen, van een Vorst of Ryk, welken men, door een wanhoopend middel , tracht te verbeeteren ; doch laat ons van deeze ftof afftappen, die niet regtftreeks tot onze taak voor deezen avond behoort; en overgaan tot het befchouwen der eigenlyke Medailles. Leonard. Hebben de Medailles niet voor Geld gediend? Myn Heer! Emestus. Neen, de eigentlyke Medailles, waarfchynlyk dus genoemd van het woord Metallum of Metaal, zyn enkel Eerepenningen geweest, waar meede men de gedachtenis van Doorluchtige Mannen trachtte te verëeuwigen. Dus houden deeze dierbaare overblyffels der Oudheid niet alleenlyk de nieuwsgierigheid der Letterkundigen en Kenners bezig ; maar dienen meede om de Gefchiedenis op te helderen, de Tydrekenkunde te vestigen, en om zo veel lichts als zeekerheid over de Weetenfchap der gebeurde zaaken te verfpreiden. Schoon egter het by de Romeinen gangbaare Geld, 't welk by ons niet meer als zodanig gebezigd kan worden, thands meede onëigentlyk onder c\q Medailles geteld wordt. Lm-  PENNINGKUNDE. 153 Leonard. 'Er zyn waarfchynelyk meer van die Eeremunten, dan wel van 't eigenlyke Geld, dat door het gebruik meest llyt, gaaf en zuiver, voorhanden? Emestus. Zo is 't, en dat maakt die Hukken, welke weleer voor Geld gediend hebben, thands zeldzaamer en kostbuarer; maar daarentegen bezitten de Eeremunten weder zo veel fchoonheid van ftempel, die door het weinig gebruiken derzelven, by veelen zo gaaf bewaard is gebleeven, dat men zig met recht over de kunst der Grieken en Romeinen , in dit vak, verbaazen moet. Het is daarom niet te verwonderen, dat zo veel lieden van fmaak en kunde, zig toeleggen om Munt- Kabinetten te verzamelen; en dat zo veele beroemde Celeerden, hunnen arbeid aan de Penningkunde ( Numismatographia), gewyd hebben, en dezelve door hunne juiste verdeeling-, gemakkelyk hebben zoeken te maaken. Petrus. Hoe komt het toch, dat 'er nog zo een zeer groote menigte Penningen van de Oudheid, tot ons overgeblee» ven is? Emestus. Dat komt veel daar van daan, dat de Ouden by het ftichten hunner Gebouwen , geld in de fundamenten verborgen , gelyk nog wel by het leggen van den eerften K 5 Steen  itt penningkunde. Steen der Gebouwen, onder ons gefchiedt; fchoon thands dat geld onder de Werklieden gedeeld of verteerd wordt. Toen de grondflageu van het Huis te Britten (Arx Brittanni PENNINGKUNDE. NeroClaud. Cjesar, met zyn naam et) byvoegingvan de woorden A u g. Ger. P. M. TR. P. Imp. P. P. Dat is : Augustus Germanicus Pontifex Maximis Tribunus Plebis, Imperator Pater Patria. Dat is: Nero Claudius Cajar, de Doorluchtige, de Duitfcher, de Volks Stamvoerdcr, de Bevelhebber, de Vader des Vaderlands. Op de tegenzyde ziet men het Beeld van een Wagenmenner, welke op een Renwagen, getrokken door een vier fpan Paarden (Otiadriguus), zit, waar van deeze Penningen ook Quadrigati geheeten worden, hy heeft een Üauerkrans en een Zweep in de regtfche, en een Palmtak inde linkfche hand, ook zyn al de koppen der Paarden met Palmtakken beftoken, een zinnebeeld, dat men,door volvoerden Iastigen arbeid, waarvan de Palmboom, die onder een gewigt geperst, egter opryst, een zinnebeeld is, tot den Lauer geraakt. Het randfehrift duidt doorgaandsch op deeze Penningen, den naam van den Overwinnaar aan; hier is het S te fan as, 'er is ook eene voorhanden mede niet het Beeld van Nero, waar op men Etinius, rondom den Wagenrenner, leest. De F, in het woord Stefanas, voor de Ph gebezigd zynde, heeft den Oudheidkundigen deeze Penning, gelyk de meesteNummi Contorniati, tot op laater tyden, dan die van Nero doen verfchuiven, het Troniebeeld des Keizers is meede zo gelykend niet als byFig. II. Fig. XV. Verbeeldt de voorzyde van eene Gothifche Medaille van Conftans en zyn Zoon- Confiantinus IV. Pogonatus of de Gebaarde; ten blyke van het verval des fmaaks. Fig. XVI. Verbeeldt de eerfte Moderne Medaille welke men aantreft. Op de voorzyde ziet men de Tronie van Keizer Karei de Groote, met het randfehrift Karolds M. P. A G S. dat zeekerlyk Magnus beduiden zal, doch wat de P. beteekent, vind ik niet verklaard. De tegenzyde vervat in een Lauerkrans de woorden R ejstovatio Regni F r a n ci jE. Dat is; Herjklling des Franfchen Ryks. Fig.  PENNINGKUNDE. 187 Fig. XVII. Tot een Staal der Medaillons, of groote Romeinfche Medailles, volgt hier een allerkeurigfte van Commodus, met zyn Troniebeeld in zyn jeugd; op de voorzyde ziet men Lucio Aure li o C om mo do CJB sa kis ! i- lio GerManico Sarmatici, dat is: Aan Lucius Aurelius Commodus, de Zoon des Doorluchügen Ciefars, de Duitjeher en Sarmaat. Deeze O/ar is Mar cus Aurelius, die hy naaderhand uit ongeduld om aan het Ryk te komen, op zyn krankbed gefmoord heeft, fchoon hy, die als Tyran regeerde, met gelyken dood door 't Volk, eindelyk om 't leven gebragt werdt. Ja, hy was zo vervreemd van zyn 's vaders aart, dat men met recht geloofde, dat zyne overfpcelige Moeder Faujlina, hem by eenen Worftelaar verwekt hadde. De tegenzyde van deeze fchoone Medaillon, is by uitïlek merkwaardig, zo wel om de edele gravuure.als om de naauwkeurige voorftelling der Offerplegtigheid by de Romeinen. Fig. XVIII. Eene oude Arabifche Munt, en een ü' Hoorntjen, zynde het klein Aziatisch Geld, genoemd Cauris. Fi°: XIX. Een der Gouden Zodiaks Roupiën met ü deszelfs tegenzyde; 'er zyn 'er zodanige twaalf voorhanden, in Goud en Zilver, elk met de tekenen van den Zodiak voorzien , doch het is zeer moeilyk om het getal volledig te hebben. Deeze Munten werden tegen het verbod van Beelden op de Munten te flaan, door de Mo golfche Koningin Nour Malrnl, in afwezigheid van heur Gemaal, de Koning Jehanguir, m het Jaar 1620, op eenen dag, geflagen, en onder het Volk geflrooid, ten bewyze dat zy zig de oppermagt aanmaatigde. Toen de Mogol des anderen daags de Regeering weder opvatte, deedt hy alle die hy bekomen konde, inwisfelen, weder verfmelten, en de Stempels verbreeken. Dit is de oorzaak van de zeldzaamheid dier Roupiën, waar van de Gouden op tien Guldens, en de Zilveren op vyftien Stuivers Hol-  188 PENNINGKUNDE. Hollandsen, aan innerlyke waarde gefchat werden. De beroemdfte Kabinetten bezitten dezelve maar fchaarsch volledig. Fig. XX. Eene gewoone Indifche Roupie, en kleine Indifche Pagode. Fig. XXI. Een Arabifche gouden Laryn, de oudfte . _ gebruikelyke Munt der Azianen. Fig. XXII. De Leydfche Noodmunt of het Papieren Geld, geduurende de belegering der Stad Leyden, door de Spanjaards, in het°Iaar 1574 aldaar gemunt; tot een voorbeeld van dergelyke Noodmunten. De Hollandfche Leeuw met het Wapen van Holland onder den poot, en houdende het Wapen van Leyden voor den linkfchen poot, en een Schild en Zwaard in denregtfchen, met het randfehrift Pugno Pro Patri a, dat is : Ik ftry voor 't Vaderland; en op de tegenzyde de woorden LugdunumBatavorum; op het veld der Penning met een Lauerkrans omboord. Fig. XXIII. De voorzyden van twee Penningen, ten voorbeeld der Hedendaagfche Eere-Penningen van byzondere Genootfchappen. Deeze is die van de beroemde Nederlandfche Maatfchappy tot nut van't Algemeen; en ter tegenzyde deszelfs is een Lauerkrans; en Fig. XXIV. Verbeeldt de Eere-Penning van het Amsteldamsch Dicht- en Letteroefenend G en o o tsch ap. De tegenzyde dient om den naam des bekroonden Dichters in te laaten graveeren. Pl. II. Fig. I. Tot een voorbeeld van de Schilderkunst der Ouden, kan deeze Schildery dienen, welke naby het Colifatm, te Rome, uit de aarde gegraayen en gevonden is, op de Muur van een onderaardsch vertrek, welke aldaar door het graaven ontdekt werdt. Het is in natte Kalk of in fresco gefchilderd, en heeft byna niets van zyne kleuren verlooren. Het  VXRSCHXiDJftrS SOORTEN yw-GOE kn HÜDEIDAAfrS C MïïNTEJ, MïD.AI lx E b i» MlE'DAIJL]LO^rS .   PENNINGKUNDE. 189 Het Stuk wordt ons door den Oudheidkunde gen Heer Spon, aldus verklaard: Men ziet een zittende jeugdige Vrouw, gekleed als Pal las, welke de Stad Rome verbeeldt, zy heeft een Helm op 't hoofd, en een Spiets in de hand; achter haar Haat een Zegeteken, waar tegen een Krygsgevangen Barbaar, of Vreemdeling, geknield en met gebonden handen, leunt. Het Beeld der Overwinning bekroont haar; aan heure regtfche zyde ftaat een Krygsman met een Schild aan den arm, en een Helm op het hoofd; doch zonder Zwaard, waar uit men meent dat dit tafereel het Zegepraalend Rome in vredenstyd, en naa een korts geëindigden Oorlog aanduidt. Voor haar ftaat een Romeinsch Krygsknecht, meede ongewapend, houdende in de regtfche hand een Paard by den toom, en in de linkfche een onbeflagen lans, even gelyk het Beeld van Rome ook voert; 't welk meede alleen een teken van gezag, maar niet van Oorlog is; deeze Spietfen werden Puree genoemd. Het Paard is even opmerkelyk, dewyl het flegts een enkel Dekkleed en geen Zadel noch Spooren aan heeft, welke laatfte wyze van Paardryden niet by de Romeinen in gebruik was, waar door ze ook veel, even als Hippocrates van de Scythen opmerkt, met gezwollen beenen, door het geftadig hangen derzelven, gekweld waren. De beide Bundeldraagers, door Rmnulus ingefteld, die men aan den "hoek des Tafereels ziet, dienen meede om het gezag der Stad aan te duiden; want deeze gingen voor de Burgemeesters vooruit, en droegen een bundel Roeden, genoemd Fasces, waarin Bylen, Secures, ftaken; om terftond de ftraf van hem, dien zulks waardig was, te volvoeren; als wanneer de Burgemeester flegts drie geboden te doen hadde, te weeten, Colliga Manus, bindt den misdaadigen de handen: waar van deeze dienaars van Ligere, binden, ook LiSlores geheeten werden; en Virgis Co-de, (laat hem met roeden, of zoo de misdaad een doodJ ftraf  tgo PENNINGKUNDE. ftraf yerëischte Ple&e Securi, flraf hem met dr,t Byl; t welk ook terftond volvoerd werdt Da ssissstaster hetPaard'zyn *°! Het Taferee! is waarfchynelyk van de tyden der Gm,afc-, imam van de beste Kunst-Eeuw dei Romeinen, 't welk men uit den edelen Et.™ hBt Z1"ende C'eeldjen ^^rfchyneiyk Kg. U. Verbeeldt eene Fries of langwerpige flrook van een Muur, waar op een Romeinfche Bruiloffresco, gefchiiderd is. Men ziet de Bruid met een fluier overdekt, op een Bed zitten tcnvyi eene oude vrouw (P^)7haafmet' een yrolyk wezen tracht te vertroosten Tte Brmdegoin met Eiken ioof gekran d zit aant voeteneinde der fponde, vier of vyf Gefpelea of Slavinnen bereiden welriekende zalven - terwyl een Zangeres het Hymemim of Huw'lykslied fchynt te zmgen, en door eene andere Maagd met de Lier geaccompagneerd wordt Dit Stuk wordt bewaard in het Paleis des Kardinaals Aldobrandini, en is by de minnaars van Oudheeden en fchoone kun'st genoeg be! Bmiloft £n 'mm Van de A^obrandynfcH Men 85S ind3Si!''g te Zyn' dat de Penningen O P  1LOUBE SCHILDE R ijlEN,   PENNINGKUNDE, rgi OP DE PENNINGKUNDE. Gryze aloudheid! hoe verborgen Ge ook uw ryke fchatten houdt, Nogthands wordeu ze, in onze Eeuwen, Opgegraaven en befchouwd; Penningkunde fteekt de fpaden Griek en Romer! in uw' grond, Spit en wroet, en delft en fchaffelt, Waar weleer uw zetel ftondt. Ziet 'er ryst uit d'ouden afgrond, Opgedolven in het licht, Menig Wysgeer, Krygsheld, Dwingland; Menig edel aangezicht: Ginder heeft men Alexander, Met zyn vorftelyk gedacht, Naa een duizendjaarig rusten, Weêr in 't woelig licht gebragt. Waerelddwingers! bloost van fchaamte, Nu gy weêr ten voorfchyn treedt, Op deeze aarde die zo decrlyk Door uw' oorlogs geesfel leedt; Maar, gy Socrates! herryst weêr Naa uw' fluimerenden nacht, Door elk wysgeer blyd ontfangen, Door elk deugdzaam hart geacht, Trotfche Ccefar! Vryheids moorder! Dekt ge uw kruin met lauerblaên? 't Kaale hoofd vereischt die kransfen Die een' Titus beeter ftaan. Nero! zwelt u nog, uit wreedheid, Heel de hals, gemest met bloed! Zie uw Moeder! zie uwe Egaê! Vrees heur wraak en toornegloed. Mare Aareeü uw wysheid leerde Nog in 't onberoerd gelaat, Aan den grootften Koning Fredrik 't Wys bdUiuren van zyn' ftaat; Dit  *ga PENNINGKUNDE. Dit heet woekren met de aloudheid, Zo herfchenkt ons de aard de fchat Die zy greetig ingezwolgen, Eeuwen lang verborgen hadt. Nederland! uw brakke gronden Zyn vervuld met ryk metaal, Goud en Zilver, brons en koper, Der Romeinen grootfche praal. Rhyn en Waal! ontbloot uw' bodem Toont waar Romes krygsheir lag, Brengt uwe urnen, lampen, outers, Al uw huisraad aan den dag. Woeste zee! ontvlucht de ftranden Van der Katten wyk, in nood, Stel 't aloude Huis te Britten Voor den oudheidkenner bloot, Daar kan 't naageflacht nog leezen Batavier.' uw Heldenmoed, Daar het albeheerfchend Rome U Als zyn' Vriend en Broeder groet! Maar! wat fombre Mymeringen Zwerven door myn doffen geest, Treurig denkbeeld! trotfche ftervling! Al die luister is gewest'. Leert, ó grooten deezer aarde! Uit die wrakken, ook uw lot; Niets is duurzaam, niets beftendig, Dan de waare Deugd, en God. TWAALF?  TWAALFDE SAMENSPRAAK, OVER DE HANDVESTKUNDE. CDiplomatica.) INHOUD. Kunsttermen in deeze Weetenfchap. Van wat Stoffe de oude Handvesten vervaardigd zyn» Waar meede gefchreeven; het CharaSter of de Letters derze/ve ; de Ondertekening; het Merk, Zegel, enz. Kennis der Manufcripten; wat daar by o/> te merken is. Bejluit. Emestus. Thands zullen wy ter loops een Weetenfchap behandelen, die moogelyk, onder alle de vakken van Geleerdheid, de jongfte genoemd kan worden; alzo derzelver beoefening naauwlyks honderd jaaren tellen kan; wy zullen van de Handvest kunde* of beeter, met een Latynfchen naam, Diplomatica, handelen. Leonard. Hoe komt het, Myn Heer', dat deeze Weetenfchap toe zo lange onbeoefend Js gebleeven? ££$de afdeel. ii.*t. N , .&i  ia* HANDVESTKUNDE. Emestus. 'Er waren, tot in den aanvang der Moderne Eeuwen, of federt Karei de Groeten, die den Duitfchers fchryven geleerd heeft, geene voorwerpen voorhanden, waarop die Weetenfchap konde uitgeoeffend worden , en dus is zy natuurlyker wyze eerst ontftaan naa dat 'er Diploma's ten voorfchyn gekomen zyn. v Petrus. Hebben de oude Grieken en Ro« meinen dan geen Handvesten of diergelyke Diplomata gehad ? Emestus. Ja wel, maar ze zyn niet tot onze tyden overgebleeven; want zy waren gewoon die op met wasch overdekte Tafelen, of op Metaalen, Koperen, Steenen en Houten Plaaten, te graveeren; al wat nu in deeze aloude tyden niet op Metaal, Marmor of Koper gegraveerd is geweest, is door de ^angheid van tyd, en de menigvuldigheid van verwoestende voorvallen, vergaan of verlooren geraakt, en zelfs de Koperen Tafelen zyn fchaarsch meer te vinden. Karei. Waar uit beftaat de Weetenfchap? Emestus. Wy zullen best en beknoptst doen, met eenige kunstwoorden, welke dezelve bezigt, te verklaaren; als wanneer de aart der Weetenfchap, en waar omtrent zy bezig is, terftond in 't oog vallen zal. Het woord Diploma beteeken t in den eigentlyken zin, een in't midden toegevouwen  HANDVESTKUNDE. 1P5 wen ODgeopend blad; van het Criekfche Werkwoord A'**™/*1", dat is verdubbelen of toevouwen; dus werden, in alöuden tyd, alle toegevouwen Brieven en Papieren, ook potten met dekfels, ja zelfs Reispasfen en de Reiscoursfen, Diplomata geheeten. Maar ia de laatere tyden heeft men dien naam gegeeven aan alle de Zendbrieven, Brieven, letterlyke overblyffelen en openbaare Documenten, als ook de Handfchriften en Charters, waar door regeerende Perfoonen, Vorsten, of ook wel private Perfoonen, aan andere zekere rechten en vryheeden, onder bekragtigingvan hun zegel, meededeelen. De Ouden noemden deeze (lukken, die by hen wel meede in gebruik, doch voor ons verlooren zyn, Syngrapha, Chirographa , Codicilli cjfc Maar in de Midden-Eeuwen, en in de Diploma's zelve, draagen ze de naamen van Littera, Pracepta , Placita , Charta indicula, Sigilltt cjf Bulla; gelyk meede Pancharta, Pantocharta, TraStoria, Defcriptiones. De origineelen deezer ftukken heetten in 't byzonder Exemplaria , Auiographa, Charta authentica , Originalia, &c; en de Copyen, of Affchriften welke daar van gegeeven werden, heetten Apographa, Copia, Paricula, &c. De Verzamelingen die men van dezelve gemaakt heeft, werden Chartaria of Chartulia ( Charterboeken ; genoemd. De plaats waar deeze N 2 Cfcr-  lo6 HANDVEST KUNDE. Charters en Documenten door de Ouden bewaard werden, noemden zyScrinia, Tabularium of ALrarium, woorden welke alle van de Metaalen of Koperen Tafelen, waarop zy die graveerden , ontleend zyn; doch zy gaven ze ook, op zyn Grieksch, den naam van Archeium of Archivum, waar van dan ook de oude Gedenkftukken, Handvesten en Notulen, eener Stad of uitgeftrekt lighaam, Archiven genoemd werden. Komelis. Die ftukken die de Ouden toch niet op Steen of Koper graveerden, moeten zy zeekerlyk, even als wy, op eene gemakkelyker wyze hebben weeten te vervaardigen ; want waarlyk om eiken brief of ander onderhandsch en kortduurend papier in Koper te fnyden, dunkt my dat de moeite niet waardig is. Emestus. Zy gebruikten daar toe, gelyk ik reeds zeide, met wasch overtrokken Tafelen; of fchorfen van boomen (Ltbri), waar van een Boek in 't Latyn Liber heet; maar zy hadden ook Papier gelyk wy ; dit werdt hen uit Egypten toegezonden, waar men het van de bladen en dunne vliezen van zekeren boom, geheeten Papyrus of Eiblum AEgyptiacum, maakte, welke bladen men met zekeren lym van flyk, die naa den afloop des Nyls op den oever overbleef, famen plakte, en met den Glansfteen perstte en.  HANDVESTKUNDE. 197 en glansde. Dit Papier was echter zeer zeldzaam, en men gebruikte het van verfchillende waarde, hoedanigheid en formaaten, welken men onderfcheide door de naamen Charta Hier at ka, Luria, Augusta, Amphitheatrica, Saitica, Tanirica, Bmporetica ,of pakpapier enz. al na de hoedanigheid deszelfs, en de plaats waar van het afkomftig was. Men fneedt ditPapier in vierkante Hukken, welken men de eene op de andere lymde, om 'er rollen van te maaken; dit is oorzaak geweest dat men een geheel Boekdeel den naam van Volumen gaf, van het Latynfche woord Volvere, dat is: ergens omwinden of inwikkelen , en de bladen ontfingen daar door den naam van Pagina, van Pangere, plakken, lymen, enz. Somtyds Jymden men ook wel alle de bladen te famen, langs een hunner uitterfte kanten, gelyk men thands nog wel de Boeken bindt, zodanig dat men een rug aan het Boek maakte, en deeze foort van Boeken noemden de Ouden Codices, van Caudex, een Boomftam, om dat de bladen uit de vliefen der Boomftammen gemaakt werden. De Volumina, of aan elkander gelymde bladen , werden om een ftok of rol gewonden, die, om dat dezelve als 'er het Papier omgerold was, juist in 't midden kwam, ook Umhilkus, dat is, Navel geheeten werdt j de ukftekende punten of knopN 3 pen  ïo3 HANDVESTKUNDE. pen deezer rol, die fomtyds met Goud of Zilver befchilderd of heilagen waren , noemden zy Cornua, dat is, Horens, ten einde van 't geheele Boek of Gefchrift, fielden zy een zeker merk of teken, 't welk zy Coronh, of de Kroon noemden; van hier de Latynfche fpreekwyze Coronidis loco, voor ten befluite, welke men nog fomtyds door eenige Schryvers, op het einde hunner werken, gebezigd vindt. De Tytel (Frons) was doorgaandsch op Pergament gefchreeven, met purpere letters , en werdt zodanig aan de laatfte pagina vast gehecht, dat hy zig by het ontrollen het eerst aanboodt; of wel buiten om als een omflag diende; men verklaart door deeze kundigheid de verfen van MartiaLis, Lib. 10 Ep. i waar hyzyn Boek fpree» kende invoert: Si nimius videor ferdque coronipe longus Esfe liber ; legito pauca, libellus ero. Dat is: Zoo ik u als te groot en lang van adem fchyn', Lees flegts een weinig blaên, 'k zal dan een Boekjen zyn. Als ook het vers van Ovidius: Candida nee nigra cornua fronte geras. Dat is: Geen zwarte of witte Hoorn, ontfier' het hoofd uws Boeks. Men  HANDVESTKUNDE. 199 Men hechtte aan deeze rollen allerleie foorten van omwindfels of banden; waarvan ook het lederen dekfel onzer Boeken, nog land geheeten wordt, ook wel linten en flo • ten om het Boek te fluiten, en kokers; maar 'er is in geen eenig Kabinet een enkele deezer Boeken meer voorhanden. De Baron van Bielfeld, wiens plan wy in onze lesfen volgen, verhaalt: dat zeker Reiziger hem verzeekerd heeft, veelen zulke Boekrollen en Codices, in de Bouwvallen van het onder» aardsch Herculaneum, by Napels, gezien te hebben; doch derwyze befchadigd en het papier zo hard en bros door den ouderdom, dat het onmooglyk was dezeive te ontrollen, en by gevolg om 'er gebruik van te maaken; alles valt tot ftof, zo dra men 'er flegts aanraakt. Petrus. Weet men den regten tyd van de uitvinding van ons hedendaagsch Papier, niet? Emestus. Neen, even zo min als den tyd wanneer men zig eerst van onzen Inkt en Pennen tot het fchryven bediend heeft. Komelis. Schreeven de Ouden dan op hunne Pergamenten en Papieren bladen niet met Inkt en Pennen? Emestus Ja; maar hunne Pennen waren van riet, en hunnen Inkt bereiden zy, niet gelyk wy, van vitriool en galnooten; masr N 4 u5t  aoo HANDVES T KUNDE. uit fchoorfteenroet of zwart. Somtyds fchreeven zy ook wel met rooden Inkt, of met Gouden letters op purper of violet kleurd Pergament, en het valt den kcnneren niet moeilyk, of hun die zig op deeze Studie toegelegd hebben, om het oude van het hedendaagfche Pergament te onderfcheiden, gelyk ook den Inkt en eenige andere uitterlyke kentekens; maar 'tgeen nog meest de echte origineele van de namaakfels onderfcheidt, is het maakfel van het fchrift of der letters zelve, welke zo in 't oogloopend verfchillend zyn, dat men dezelven van Eeuw tot Eeuw onderfcheiden kan. Zy die dieper in de Weetenfchap der Dipiomatica willen indringen, kunnen daaromtrent volledig te regt geraaken in het beroemde Franfche Werk van Mai3illon, betyteld: La Diplomatic que; en voor hun die der Latynfche Taaie magtig zyn, kan het eerfte Deel der Chronicon Gotvicenfe, van uitneemenden dienst in deeze Studie zyn; doch daar ons voornee. men is, alle Weetenfchappen enkel in derzelver grondtrekken te befchouwen, kunnen wy ons niet dieper in deeze uitgebreide Studie inlaaten. Leonard. Sta my toe, Myn Heer! dat ik UEd. nog icts omtrem de LctterkeMis «Ude gefchrevene Diplomate vraage; en dat is.  HANDVEST KUNDE, aof is, hoedanig men de hand en het Lctterfcbrifc van zo veele verfchillende Natiën, als 'er in de Midden-Eeuwen tevens in Europa beftaan hebben, onderfcheiden kan. Valt dit niet zeer zwaar? Emestus. Alles valt zwaar voor onkundigen; maar geoeffende ontcyfferaars deezer Hukken, komen daar nog al gemakkelyk meede te regt; en hier toe doet zeer veel, dat alle Natiën der Midden-Eeuwen, hunne echte ftukken enz., welke van eenige verbindende kragt waren , hunne Staatsftukken en Giftbrieven, meest in de Latynfche Taal gewoon waren te fchryven; waar door de Letters en Charact.ers,fchoon van verlchillende Natiën, echter meestal eenigen zweem naar eikanderen hebben; niettemin zyn 'er zekere pennetrekken, welke zo wel de Eeuwen waarin , als de verfchillende Volken waar door zy gefchreeven zyn, kenmerken; door deeze SchriftöefTening onderkent men het Longobardifche, Oud Franfche, Saxifche, Oud Hollandfche en andere Schriften. Ook is 'er nog een gering onderfcheid waar te neemen in de Letters, welke men oudtyds in de Diplomata, en die, welke men in de andere Manufcripta, of gefchreevene Boeken, aantreft; te weeten de Letters, eener Diploma zyn doorgaandsch wat raagerer en langer dan N s die  flo2 HANDVESTKUNDE. die van eenig ander gefchrift; ja, men heeft 'er zelfs zekere Canzelary of Hof-letters ingevoerd, welke van een geheel misvormde Jengte zyn, en Exiles Littercs, Crispce & Protractiores genoemd worden; met deeze Letter was men gewoon den eerften regel der Diploma, als ook de ondertekening van den Souvenir,, Cancelier of Notaris, te fchry ven» De Souverein ftelde doorgaandsch nevens hunnen naam een teken, 't welk meestal in een Kruis, of ook wel in een enkele Letter, Monogramma, en fomtyds in meer voorletteren van hunnen naam beftondt, welke rondom een Kruis heenen gefchrecven waren; vervolgends veranderde dit gebruik weder een weinig, gelyk men zien kan uit dit teken van Karel de Groote, welke gewoon was de Letters K. R L. S. uit zynen naam Karolus, rondöm eene ruit, welke door een ftreep gedeeld werdt, te ftellen, en ter zyde Signum Domini Karuli Gloriofisfimi Regis; dat is: Teken van den Heere Karei, de roemrugtigfte Koning, op deeze wyze: Domini R Signum K ^ S Karuli Gloriosf. L Regis Op  HANDVESTKUNDE. W>j Op deeze en diergelyke wyze waren meestal de tekens met welke de Koningen en Vorften, in de Midden Eeuwen, hunne opene Brieven,Diplomata,enz. bekragtigden; want de Schryfkunst werdt in die domme tyden, fieg's alleen door de Geestelykheid (Clerici} geoeffend, die dan ook gebruikt werden om in de Hoven en Raadzaalen voor Schryvers te dienen; van daar noemt men nog een bienaar , wiens post het is om zynen Heer door fchryven te dienen, een Clercg, van het Latynfche Clericus, dat is Geestelyke. De Grooten konden meestal niet fchry ven, immers niet veel meer dan enkele Letters en een Kruisjen teekenen, welk teken in dien tyd een zeker gewyd aanzien hadt, en den Tekenaar zo heilig verbondt om aan het bovengefchreevene geftand te doen, even als of hy zulks by het Kruis van den Zaligmaaker bezwooren hadde. Uit een naablyffel deezer alöude gewoonte, is zelfs nog heden in gebruik, dat lieden die niet fchry ven kunnen, onder alle Notariaale Aclen, of andere Gerechtelyke Papieren, die zy met hunne ondertekening moeten bekragtigen, een Kruis of Kruisjen zetten ; waar by dan de Notaris voegt: Dit is het teken van JV. N., zo als de Perfoon genoemd werdt. Men voegde oudtyds, zo wel als nu ook nog gefchiedt, nevens de ondertekening hee dag-  *04 HANDVESTKUNDE. dagtal (datum), en tydsgewricht (Epocha}, waarin de ondertekening gefchied was; by voorbeeld: zo veele dagen naa of voor een zeker Feest, op deezen of genen dag der Roomfchen Calender, en diergelyke andere byzonderheeden; by voorbeeld: de Giftbrief van Karei de Kaale, waar by hy Diederik, de Eerfte, Graaf van Holland, de Kerk van Egmond, met al de daar-by behoorende Landen, Bosfchen, enz. fchonk, welke in de Abt. dy van Egmond gevonden is; is gedagtekend onder het teken des Konings, dat veel overeenkomst met dat van Karei de Groote heeft, aldus : Datum Anno Dominica Incarnationis DCCCLXIII. XVII Kalendas Julias. Acturn Pladella Villa Feliciter. Amen. Dat is: Cegeeven in het Jaar der Mensc'hwordinge" onzes Heeren 863. op den 17=1 Dag van de Maand July. Gelukkiglyk gedaan in het Dorp Bladelle (in de Meyery van 'sHertogenbosch). Voords ftelde men 'er een Zegel op, gelyk van ouds de gewoonte is geweest, met de by voeging van deeze woorden boven het naamteken: Et ut hoe nostra largitionis, munus per fuccedentia tempora , firmius habeatur & attentius obfervetur, manu propria fubter firmavimus & annuli nostri impresfioni jusfimus Sigiilari. Dat is: En op dat deeze gift onzer mildheid, in naavolgende  HANDVEST KUNDE, io'è tyden beftendig bly ve, en te aandachtiger waargenomen worde, hebben wy dit hier onder met onze eigen hand geftaafd, en bevolen om het met onzen (Gouden) Vingerring te zegelen. Petrus. UEd. zegt, men ftelde 'er een zegel op, ik meende dat de zegels 'er, inwasch afgedrukt, aangehangen werden. Emestus. Gy hebt daar in gelyk, wat betreft de hedendaagfche zegels, doch deeze gewoonte is laater ingevoerd. Men drukte in de oudfte tyden het zegel op witten wasch, op het Pergament zelve af; in laater tyd hong men het aan den Brief of Charter, en floot het in een Doos, welke men Bulk heette; van daar draagen nog de Pausfelyke bevelen den naam van Bullen ; deeze Doozen waren fomtyds van fyn Goud, gelyk die welke aan den Brief, waar mede de Keurvorften door Karei IV., Ao. 1356, ingefteld zyn, hing, en die daarom de Gouden Bulk CBulla Aurea) genoemd werdt; gelyk 'er zulk een, door wylen den Penningkundigen Heere Oortkras, te Amfterdam, my meermaalen getoond is; op het dekfel van deeze Doos was ook de figuur des zegels, meede van Goud, gedreeven; men vindt ook wel zegels van andere Metaalen, doch al wat tot de kennis der zegels behoort, wordt  scö ÖAND VESTKUNDE, wordt onder eene byzondere Weetenfchap, welke men Zegelkunde (Syhragistica) heet; en waarin men leert den oorfprong der ringen, en zegels, die men reeds in de hoogde oudheid aantreft, en door deChaldeën onder een gelukkig geftarnte vervaardigd ziet ("*); vervolgends by de laatere Natiën, Grieken, Romeinen en Moderne Volken, naagaat toe op onze tyden; by deeze Weetenfchap voegen zy , die nog dieper in de Dïplomatica willen indringen, nog de Geheime Schryfkunst (Steganographia , Cryptographia) , en de lunst om de enkel met tekens gefchreeven Brieven, te onccyfFeren (Ars Decifratoria), welke kunst, ten tyde van Oorlog, veel pleeg geoeffend te worden, en deszelfs byzondere regelen en verëischten heeft. Karei. Zyn 'er nog wel veele van die oude Diplomata voorhanden? Vader! Emestus. Zeer veelen; want ze worden al te naauwkeurig bewaard, om ten prooi van 't geweld des tyds te zyn; en om u te overtuigen, hoe zorgvuldig men daaromtrent te werk C*) Over deezen allervroegften oorfprong der Zegels, kan Men ook naleezen eene Verhandeling ever de Fortuin, by flen Drukker deezes te bekomen , waar in verfcheidene bedendaagfche gewoonten , door de gebruiken der Ouden, licht bygezet worden. ,  HANDVESTKÜNDE. 20? Xrerk gaat, zo let flegts eens, als ge hier te Amflerdam in de Oude Kerk, in de Catechizeer-Kamer gaat, boven in de muur, op een deur welke over gewit is; deeze deur is even als de kas of het kamertjen dat zy fluit, geheel van yzer, om by toeval van brand, het geen 'er in bewaard wordt, te kunnen beveiligen. Hier worden op heure behoorlyke orde bewaard, de gewigtigfte Archiven en Giftbrieven; welke verfcheiden Graaven van Holland aan de Stad verleend hebben , en meer andere zeer belangryke Diplomata. De Stads Hiftoriefchryver W & genaak. heeft, na 't fchynt met kennis van Burge» meesteren, toegang tot deezen fchat van Oudheeden gehad, en 'er zyne Stadsbe* fchryving niet weinig meede verrykt. Karei. Is 't mooglyk dat ik daar tot heden nog geen agt op gegeeven hebbe; deeze zeldzaamheid zal my nu niet meer ontflippen. Maar Vader! komen 'er geene vóór den tyd der Drukkunst gefchreeven Boeken , in de Diplomatica te pas ? Emestus. Dit is niet menigvuldig; dus zoude al wat ik daarömtrent ter bekwaame leezing, van oude vóór de Drukkunst gefchreevene Boeken kan zeggen, beeter in eene volgende byeenkomst, wanneer wy ever het Boekweezen zullen handelen, te pas  sc8 HANDVEST KUNDE. pas komen; ik zal 'er echter hier iets van zeggen; om dat dan de tyd onsmoogelyk te kort zal vallen , en zeekerlyk de Studie der Manufcripten meer tot deOiplotnatica fchynt te behooren, dan tot de Gefchiedenis of Studie der Gedrukte Boeken. Wat dan de vóór de uitvinding der Drukkunst gefchreevene Boeken aangaat; 't is vooreerst noodig derzelver aart, en de wezenlyke hoedanigheeden der ftoffe die zy vervatten, te kennen; 2.) dezelve naauwkeurig en zonder misflag te kunnen leezen; 3.) van heure oudheid, door middel der oordeelkundige hulpmiddelen, te kunnen oordeelen;en eindelyk 4.) om 'er, ten behoeve de Weetenfchappen , een goed gebruik van te kunnen maaken. Leonard. Ik heb onlangs, op de Verkooping van de kostbaare en zeldzaame Boekverzameling van den Heer Crevenna, alhier, een groote menigte keurig gefchreevene oude Werken gezien ; als veele met heerlyke Miniatuuren bemaalde Getyde Boeken ; doch ik wenschte wel dat my die Boekfchat, naa dit ons gefprek, onder de oogen gekomen ware, dan had ik dezelve nog met te meer fmaak befchouwd. Ik bid u ondertusfehen, Myn Heer! wees zo goed van ons eenige regelen tot het beoordeelen der oude Manu-, fcripten aan de hand te geeven. Ernestus. Ons zyn geen ouder fchriften over  HANDVESTKUNDÉ. 2cp overgebleeven, dan die, welke op Perga* ment gefchreeven zyn ; wanc die aloude Codices, welke op Egyptisch Papier, Boombladen, Hout, Yvoor, en diergelyke, gefchreeven werden, worden in de rykfteBibliotheeken te vergeefs gezogt. Onze oudfte Boeken zyn dan op Pergament of Papier gefchreeven. De Pergamenten (Codices Membranei) zyn veel zeldzaamer en kostbaarer, dan die op Papier gefchreeven zyn ( Codices Chartacei). Wat de Letters betreft, deeze Boeken zyn meerendeels met vierkante en capitaale; of met half vierkante, of met ronde en kleine Letteren gefchreeven. De eerfte foort zyn de oudfte; zy hebben geen tusfchenruimte ter onderfcheiding van de woorden, geene groote voorletters, geen punten, noch eenige andere onderfcheidingen. De Boeken welke met half vierkantte Letters gefchreeven zyn, gelyken na die, welken metGothifche Letters byons overgebleeven zyn; zo wel wat den tyd als den vorm der Letters aangaat. Die met ronde Characiers, of Letters, gefchreeven zyn, moeten in lange na niet voor zo oud als de eerfte foort, gehouden worden , en klimmen niet tot de 10 of 9de Eeuw op; zy hebben ruimte tusfchen de woorden, en ook eenige punctuatie. Zy zyn ook zo fraai niet gefchree- ZBJDE AFDEEL. II. ST. © VCD  aio HANDVESTKÜNDB, ven als de eerfte foort, en dikwyls door ia en tusfchen gefchreeven aanmerkingen, misvormd. Men verdeelt dezelve, volgends de Natiën, in Lombardifche, Italiaan fche, Ga/lifche , Franco - Ga/li fche , Saxifche , Angel. Saxifche enz. De met Miniatuuren befchiiderde Getyde-Boeken, zyn flegts raar enzeldzaam , om de keurigheid hunner verwen en de zuiverheid hunner bewaaring; maar ter opheldering der Geleerdheid kunnen zy weinig of niets bybrengen; de eerfte en beste affchriften der Clasfifche, Griekfche en Latynfche, Schryvers, als ook de eigen Handfchriften der Geleerden van de Midden-Eeu. wen, zyn daar toe van meer dienst. He moet UI by deeze gelegenheid nog doen opmerken , dat men in de oude Griekfche Ma« Bufcripten, de periode of zin eener rede met een lyntjen, op deeze wyze ■ die* Bende .voor alle verdeeling,geteekend vindt. De Latynen noemden deeze lyntjens Verfitst van Fertendos dat is: Keer en, om dat men, daar aan gekomen zynde, het gezicht weder van de regtfche naar de linkfche zyde keeren moet. Men noemt dezelve, dus nog heden , beeter Verfus dan Linece. Ten einde van 'c Werk tekende men het getal der verfen aan, die hetzelve bevatte, om te gemakkelyker de verfcheidene affchriften (Exemplaria) Hm  HANDVESTKÜNDE. 2rt famea te kunnen vergelyken. Zo moet men althands Triboniancts verftaan, wanneer hyzegt, dat de PandecJen of Verzamelingen van laatere Romeinfche Wetten, 150000 pane Verfuum, dat is byna 150000 Verfen beflaan. Deeze oudfte en raarfle gefchreeven Boeken worden nog in rang van waarde verdeeld; de beste, welke in het fraaifte maakfel van Letters (Calligraphia) en zindelykheid uitmunten, worden Codices Proba Nota, doch die minder wel bewaard en minder fchoon van fchrift of duidelyk, of ook wel niet naauwkeurig genoeg afgefchreeven zyn, worden Codices Deterioris Nota, geheeten. De beste zyn doorgaandsch aan flegts ééne zyde befchreeven; die aan wederzyden befchreeven zyn ( Opiflographi), worden minder geacht; men was in de Midden - Eeuwen gewoon de Tytels der Hoofdftukken met Rooden Letters te fchilderen, en van daar noemt men nog den Tytel, of het Op fchrift, den Rubriek (Rubricon). Ziet daar, wat ik 'er UI. zo ver ons beftek duldt, van melden kan, in een volgende byeenkomst zullen wy wel gelegenheid vinden om over de Gedrukte Boeken, en het geen verder daar toe behoort, te handelen. O 2 OP  «112 HANDVESTKUNDE, OP DE HANDVESTKUNDE. Eer Kostbr's Vinding heur vereeuwigend verraoogea Europa kennen deedt, en,voor leerlievende oogen, Een helder fchitt'rend vuur, dat domheids nev'len brak, De Waereld overfcheen en 't al verlichtte, ontftak; Kon flegts de Geestlykheid alleen de SchryFpen voeren. Dit deedt hen Hof by Hof, en Staat by Staat beroeren; Want daar door drongen zy tot elks geheimen in, Dit gaf hen aanzien, magt en rykelyk gewin: Elk Handvest, van wat waarde, in 't Burgerlyke leven, Werdt door hun brein gefield, en door hun pen belthreeven; De Klerk zat op 't Comptoir, de Klerk zat in den Raad, Zo werdt het Kruis ten roer van Handel en van Staat. ^.eer auswyis wu i gevai, um men nun acnrnc en ooeKen , Met vlyt doorblad'ren moet, en Brief by Brief doorzoeken, Tot ftaaving van een Recht, betwist door Vorst of Land; De Handvestkunde geeft ons midd'len aan de band, Om 't oud en duister Schrift naauwkeuriglyk te leezen; Elk Staatsman moet, voor 't minst, hier in geoeffend weezen; En elk Geleerde, die zyn oordeel, kunde , vlyt En drepe Studie, aan het werk der Oudheid wydt, Vindt, in deez' Weetenfchap, veel lichts in 't juist ves. klaaren Van oude Schriften, en byna onleesbre blaêren; VVantfchoon de Boekrol, die de Griek of Romer fchreef, Voor ons nieuwsgierig oog, helaas! verborgen bleef, Is egter meenig Werk na 't aloude afgefchreeven, In 't vroegst der Midden-Eeuw, en zo ons naagebfeevenj Dus is de Handvestkunde ook den Geleerden waard, Terwyl zy Staatsbelang aan Onderzoeklust paart. DER*  DERTIENDE SAMENSPRAAK. OVER. DE HEDENDAAGSCHE STAATSKENNIS. (Statistica.') INHOUD. Naamsafleiding van het Woord Statistica, de Weetenfchap zelve is veranderlik, wat in dezelve voorkomt, welke de onderwerpen zyn die door deeze Weetenfchap behandeld worden. Op welk eene wyze een Staat verdeeld wordt ; wat de verdere onderwerpen der Staats kennis zyn. In welke Ge fchrift en men deeze Weetenfchap meest beftudeeren moet. Emestus. !N"aa dat wy een oog op den ftaat der Oude Waereld geflagen hebben, door het bezichtigen der Gefchied- Oudheid- Penning-en Handvestkunde, is het zo regtmaatig als natuurlyk, dat wy ook eenig verlangen gewaar worden, om den tegenwoordigen ftaat der Waereld te kennen, en ge zien wat zig op dezelve aanmerkelykst onO 3 der  814 HEDENDAAGSCHE der onze oogen toedraagt. Dit nu kunnen de Staatskennis of Statistica de Reizigers en hunne Reisboeken, (ltinerarid) benevens de AardryksMunde, (Geographia") ons leeren. Gelust het U L. ook deeze Weetenfchappen en derzelver ruw bewerp eens ter loops met my te overzien, gy vindt my bereid, om met U L. deeze nieuwe reis te onderneemen, en naauwlyks uit de Oude Waereld terug gekomen, de nieuwe ter vluchts te bereizen. Leonard. Zoude ons dat niet ten hoogften aangenaam zyn, Mynheer! dan waarlykzouden wy geen zo grooten leerlust als ons geftadig tot u voert, moeten bezitten. Behalven dat alleen de Oude Waereld te kennen, ilegts een halve kunde is. Kornelis. Statistica' dit is toch een naam, die, dunkt my, weinig voorkomt. Petrus. Ik weet ook niet dat ik ze ergens meer geleezen heb. Karei. 'T is vast geen zuiver Latyn, ik heb 't ten minften in Cicero nooit aangetroffen. Emestus. Gy zult het ook by dien Redenaar niet vinden; want het is een nieuw gefmeed Kunstwoord, afgeleid van het Griekfche Werkwoord <">»«., istémi dat ftaan betekent, en duidt dus die kunde aan welke ons de Waereld, in heuren tegenwoordigen ftand9 yoor-  STAATSKENNIS. ai* voorftelt. Dit maakt haar ook tevens tot het juist tegengeftelde der Oudheidkunde, of, om met onzen Bielfeld te fpreeken, de Statistica is die Weetenfchap, welke de Staatkundige inrichting van alle de hedendaagfche Staaten der lekende Waereld epen legt. Men mag dezelve even als de Diplomatica onder de jongfte Weetenfchappen gerustelyk rangfchikken ; immers zoo men op derzelver hedendaagfchen vorm agt geeft; want voor ééne Eeuw hadt zy eene geheele andere gedaante? Petrus. Hoedanig werdt deeze Weetenfchap dan voor eene Eeuw behandeld, en wat naam droeg ze toen ? Emestus. Zy werdt toen onder den naam van Staatkundig Stelfel, (Systhema Politica) vervat; maar werdt zeer onvolmaaktelyk beftudeerd en onderweezen, en deeze naalaatigheid hadt niet alleen plaats, omtrent kleine en verafgelegene Landen; maar zelfs by de grootfte en magtigfte Staaten en Koningryken in het hart van Europa liggende. Men vondt die meerendeels flegts alleen by de Aardryksfcefchryvingen van ter zyde behandeld, waar in men, naa eene plaatfelykebefchryving des Lands, eenige der voornaamfte dingen, welke tot dit Staatkundig Stelfel betrekking hadden, aanftipte: zy konden dus niet anders als zeer Jtort zyn; maar waren veeltyds daar bynog O 4  il6 HEDEND AAGSCHE onzeeker, en zelfs volftrekt valsch of kwalyfc beredeneerd; eenige weinige uitgenomen, onder welken de uitmuntende Aardryksbefchryving van A. F. Bdschimg begreepen moet worden. De Hiftoriefchryvers hebben de noodzaaklykheid om hunne Leezers het Staatkundig Stelfel der voornaamfte hedendaag. fche Staaten van Europa te doen kennen, niet minder gevoeld; de beroemde B. Pup. Fendorf iaat op zyne Algemeene Hiftorie het Staatkundig Stelfel van elk Land en Volk, in een kort begrip vervat, volgen, dat ten deezen opzichten wel eenige aanmerking verdient, doch niet ten eenemaal voldoende is. Komelis. Wat ontbreekt dan aan zynen arbeid Mynheer! Emestus. Hy is even als zyn voorgangers in het algemeene gebrek deezer onderwyzingen vervallen; zy zyn doorgaandsch i) gebrekkig en onvoldoende, 2) al te verfpreid om 'er als een Systhematisch kort begrip , dat ten grondflag van openbaare of byzondere lesfen dienen moet, gebruik van te kunnen maaken. 3) De dagelykfche voorvallen die in de waereld voorkomen; maar inzonderheid de Vredestraftaaten, en nog meer de Staatsomwentelingen, veranderen geduurig het Staatkundig Stelfel eenes Staats, en maaien van de Statistica een foort van bewee- gend  STAATSKENNIS. 217 gend Schildery; en men kan de tegenwoordige gefteldheid van derzelver deelen, beeter beftudeeren in het bywoonen van eenen Curfus, welken een bekwaam Hoogleeraar 'er over houdt, dan in een Boek dat zyn naauwkeurigheid en nut verliest, na maate dat het veroudert. Petrus. Dan is 'er over deeze Weetenfchap niet veel gefchreeven, dat heden nog van dienst is? Emestus. 'Er zyn wel eenige voornaame Werken over deeze ftof, in de Latynfche Taal, voor handen, doch deeze allen zyn alleen verdienstelyk, wat de algemeene befchouwing deezer Weetenfchap betreft; maar wat de byzonderheeden aangaat, zyn zy meede aan 't gebrekkige, veroorzaakt door de veranderingen , die naa den tyd hunner Schryvers voorgevallen zyn, onderworpen. Ondertusfchen kan ik hier niet voorby tot een voorbeeld voor allen by te brengen het eerfte Systhematisch Werk dat over deeze Weetenfchap uitgekomen is; onder den Tytel, Staatsverfasfung der Eropceifche Reiche in Grundris/e; driite auflage, Gottingen, I756« in 8°. Dit Werk is van den Geleerden Got tfried Achen wall, Hoogleeraar te Gottingen, die ook den naam Statistica 't eerst op deese Weetenfchap toegepast heeft, eene O 5 Wee-  ai8 HEDENDAAGSCHE Weetenfchap, waar uit de Hiftorie veel licht fchept; die de beste bouwftoffen voor 'c openbaare recht opleevert; die de Staatkunde verrykt, en die de beste Geesten onder de ftudeerende Jongeüngfchap voorbereidt, om ten eenigen dage groote Staatsmannen te worden. Leonard. Wy zullen toch, na ik bemerk, niet zeer diep in het innerlyke deezer Weetenfchap kunnen dringen; want de hedendaagfche Staatsgefteldtenis van alle Ryken en Staaten in Europa te verklaaren, vereischt, zo 't my voorkomt, vry wat meer tyd, en zoude kwalyk in een gantsch Jaar, hoe veel min in eenen avond, afgedaan kunnen worden. Het Kbningryk Vrankryk alleen, levert thands ftof genoeg op, om, wegens deszelfs Staatsomkeering een geheel omflagtig Werk te vervaardigen. Emestus. Zonder twyffel, wy zullen daar ook niet aanroeren; maar myn voorneemen was om Cl. een algemeen denkbeeld te geeven, van het geen in de ftudie der Statistica voorkomt, en hoedanig men dezelve behandelen moet, om 'er dat nut uit te trekken, zonder 't welke elke Weetenfchap niet dan noodelooze vermoeijing van den Geest genoemd kan worden. Kor-  STAATSKENNIS. 219 Kornelis. Zoo UEd. zulk een Plan volgt, zullen wy ook best in ftaat zyn om de geheele Weetenfchap als in een fchets te overzien. Emestus. Zodanig denk ik 'er meede over, en zal dus, om geen tyd te verliezen, met myn ontwerp een aanvang maaken. Al wat in eenigen Staat voorvalt, is juist niet waardig om opgemerkt te worden; maar al wat in een Staat opmerkingswaardig is, komt zonder twyffel in de Statistica voor. Deeze Weetenfchap dan, begint met het maaken van 1.) Eene naauwkeurige verdeeling der vier deelen der Waereld, en doet ons zien in hoe veele Staaten, Volken, Alleenheerfchingen, Gemeenebesten of mindere Regeeringen, elk gedeelte der Waereld verdeeld is Het zal naauwlyks de moeite waardig zyn aan te merken, dat de kennis der Staaten, die Europa verdeelen, de gewigtigfte boven die der overige Waerelddeelen is. s.) Ten tweeden, befchouwt zy eiken Staat in 't byzonder, en gaat voort tot het onderzoek der Gefchiedenis en Staatsomwentelingen deszelfs, lettende a.) op de voornaamfte Tydwortels (Epocha) b.) op de veranderingen , welke in den vorm der Regeering  220 HEDENDA AGSCHE ring voorgevallen zyn, c.)op de Pro vin tien, of Wingewesten, die door een Staat vero. verd of op eenige andere wyze verkreegen of van denzelven afgeraakt zyn,en d.). op de Erfopvolgingen en de veranderingen die in Huizen en Familiën voorgevallen zyn. Elke Staat nu beftaat uk Land enlnwooners, onder den naam van Land begrypt de Statistica : 3. ) De uitgeftrektheid des bodems (Territoir) van eenen Staat; deszelfs plaatfelyke h'gging; de Vloeden en Rivieren die 't zelve bevochtigen; de Zeeën die het befpoelen; deszelfs Grenzen, Bergen en natuurlyke voortbrengfelen (Produüen), Zy neemt in aanmerking, welke de Hoofd- of Zetelfiad (Metropolis) eener Natie is; de buitenlandfche Bezittingen van een Volk, en bovenal die, welke in andere Waerelddeelen gelegen zyn; deszelfs Volkplantingen (Colonièn,. 4. ) Ten vierden, in opzicht der Inwooners, befchouwt deeze Weetenfchap hen in hoedanigheid en getal; en ten dien einde maakt zy, met behulp der Staatkundige Rekenkunde, Registers, Dood- en Geboortelysten of Doopcedulen enz. de naauwkeurigfte mooglyke, maar zeer moeilyke naarvorfchingen op, zo wel omtrent het getal als over de Genie,  STAATS KENNIS, aei b/V, het heerfchend Volks • Charakter, Vernuft Unduftrie) Deugden en Ondeugden der In* wooners van eenen Staat. 5. ) Ten vyfden geeft zy agt op de Inwooners in hunne hoedanigheid als Burgers, welke om hun gemeen nuts wille door de Wet» ten vereenigd zyn ; onder dit oogpunt befchouwd, is de Souverain zelve niet meer dan de eerfte Burger; gelyk het nu onlangs veranderd Staatsbeftuur in het nabuurig Vrankryk deeze zaak meede alzo fchynt te begrypen; dewyl de Koning van dat Ryk thands den rang van eerften Burger heeft aangenomen. In deeze befchouwing vestigt deeze ftudie heur oog op twee voornaame voorwerpen, te weeten, a ) op alles wat het gemeene Recht van eenen Staat aangaat, en b.) op al het geen in de fchikking der openbaare zaaken in een Staat voorkomt. Zy onderzoekt dus, welke de Grondwetten van een Land zyn? Welke gebruiken en gewoonten 'er kracht van Wetten verkreegen hebben, of ingeflopen zyn. enz. Van daar gaat zy over tot 6. ) De befchouwing der Wetten, Privilegiën en Voorrechten der Koningen, of andere Souverainen, Raaden of Magiftraaten; zy neemt de wyze in agt, hoedanig men aldaar lot den Throon of tot de Regeering geraakt; de  las HEDENDAAGSCHE de paaien die in elk Land aan het gezag des Souverains en andere Overheeden gefteld zyn, en zo vervolgends. 7. ) Ten zevenden Haat zy 't oog op de Rechten der Overigheid, des Adels,derGeestelykheid, des Burger en Boerenftands; op de Ryksdagen en andere openbaare Vergaderingen welke gefchikt zyn, ter overweeginge van belangryke zaaken. Wanneer men nu eene grondige kennis van deeze verfchillende onderwerpen verkreegen heeft, dan gaat de Statistica over tot de befchouwing der fchikking, welke in elk Land omtrent het beftuur der openbaare zaaken gemaakt zyn, en leert ons kennen: 8. ) De Waardigheid, Rang, Tytel, Wapens en Wapentekens, het Hof, het Ceremonieele, de Ridderorden enz. van den Souverain. 90 De fchikkingen omtrent de Buitenlandfche- of Cabinetzaaken. 10, ) De fchikkingen der Inlandfche zaaken, wat betreft den Kerkenftaat, de Bediening van het Gerecht, de Finantiën, den Koophandel, de Weetenfchappen en het Krygswezen; en daaromtrent treedt zy in de volgende byzonderheeden: 11. ) Zy befchouwt welke de heerfchende Godsdienst in een Land is, en welke de overige  STAATSKENNIS. 223 rïge Godsdienften zyn, die 'er geduld worden, gelyk ook de wederkeerige Rechten deezer Godsdienften, niet alleen in opzicht van den Staat, maar ook met betrekking tot eikanderen. De Privilegiën van elke Kerk, de Rechten van de Geestelykheid, de verfcheidene Orden van Geestelyken en derzelver voornaamfte Bedieningen, Beroepen, Inkomften enz. ia.) De Burgerlyke en Stedelyke Wetten, de Rechtbanken, de wyze van Procedeeren en de Wetten omtrent de behandeling van het Crimineele Recht. 13. ) De voornaamfte fchikkingen der Politie, of Stadsbeftuur. 14. ) De onderfteuningen die een Staat vindt a.) in deszelfs Landbouw en natuurlyke Voortbrengfelen of Producten, b.) in zyne Manufa&uuren en Fabrieken, c."> in zyn Bin» nenlandfchen en Buitenlandfchen daadelyken en lydenden Koophandel, en do in zynen Koopvaart. 15 DefchikkingderFinantiekamers; der Vorftelyke en Staatsdomeinen; der Regalia, Contributiën, en alle de lasten welke de Onderdaanen aan den Souverain opbrengen voor het onderhoud van den ftaat, en in één woord, alle de inkomften van een Land, de wyze van dezelve te heften en te befteeden. Nog  M4 HEDEN DA AGSCHE Nog befchouwt de Statistica til verder: 16. ) In wat ftaat de Kunften en Weetenfchappen, die zo veel eer aan eene Natie doen, in elk Land zyn; welke Schooien, Univerfiteiten en Academiën 'er bloeijen; welke openbaare Boekverzamelingen 'er aanmerkingswaardig zyn; welke Kunftenaars 'er uitmunten, en al wat de Staat tot derzelver aanmoediging aanwendt. Hier na Haat zy een oog op den ftaat van 'c Krygswezen in elk Land, en wel: 17. ) Op het getal van Troupen, dat elk Staat onderhoudt; de fchikking des Legers, hoedanig de Oorlogsgeest by verfchillende Naticn is; de deugdzaamheid der Troupen, hun Krygstucht, Kleeding, Wapens, getal van het Paarden- en Voetvolk (Cavallerie en Infanterie) de ftaat der Gefchutkunst (Artillerie), en Voorraadplaatfen (Arfenaalen), Sterkten iFortresfen) het gemak en de wyze van Dienstneeming ; de Soldaaten Wooningen (Cafernen) en Wachthuizen; de Gasthuizen voor de gekwetften en onbekwaame (Invalides) de Ingenieurs, Cadets, en in één woord, alles wat op het Krygswezen betrekking heeft. — 18. ) Zy befchouwt ook op dezelfde wyze de Zeemagt (Marine) eener Natie, het getal van deszelfs Oorlogfchepen (Schepen van Li- vit  STAAT SKENNIS. 2*S me genoemd, om dat zy, in gevalle van eenen Zeeflag, in eene linie, tegen die des vyands gefchaard worden.) Fregatten, BombardeerGaljooten , Branders en andere Schepen; bet getal en de hoedanigheid der Matroozen, van welken elk Staat zig verzorgen kan; de inrichting van deszelfs Zee- Oorlogs - Magazynen en Scheeps - Timmerwerven ; de werktuigen tot de famenftellingder Schepen, en derzelver bemanning (equipagie), net proviandeer en der Schepen 't welk het Land opbrengt, of dat het Gouvernement genoodzaakt is van buiten te haaien; de Kweekfchoolen voorde Zeevaart, en allerleie onderwerpen, die eenigzins met dit Artykel in verband ftaan. Laatftelyk houdt de Statistica zig bezig met te onderzoeken, welke de waare belangen van eenigen Staat of Volk zyn. Dit belang is of • 19.) Hetinnerlyk belang van eenen Staat, en dat betreft de rust, vcorfpoed en aangroeijing van een Volk, als ook de toeneeming van deszelfs industrie, goede zeden en befchaafdheid, rykdommen, gepaste pracht en overvloed. Het tweede foort is: ao.} Het uiterlyk belang van een Polk, en heeft betrekking op de grondregelen (maximes), welken een Staat ten opzichte van zy- gF.SDE AIDEEL. II. ST. F £8  si(5 HEDENDAAGSCHE ne Nabuuren en Bondgenooten, van andere onzydige Mogendheeden, en zelfs van zyn vyanden, in het oog te houden heeft; grond' regelen welken gevestigd moeten zyn, op de plaatfelyke ligging van verfcheidene Landen; op meerderen of minderen na-yver in het ftuk van Koophandel; op de fchynbaare vooruitzichten welke eene Mogenheid op meerdere vergrooting kan hebben; op Familie Verbonden of verëenigingen van Broederfchap; op altydduurende of voor zekeren tyd of voorwerp bepaalde Verëenigings - Verbonden; op de gelykmaatïgheid(proportie') van magt; ja op een zeer groot getal van diergelyke andere betrekkingen. En wanneer men dis alles wel grondig naargevorscht heeft, kan men zeggen, dat men eenigen Staat, of eenig Land, in deszelfs tegenwoordigen toeJiand, dat is Statistisch, grondig kent. Petrus. Het is byna, gelyk het my voor* komt, onmogelyk, om zo grondig van eenig Land onderrecht te zyn; ten zy men 'er langen tyd gewoond heeft, of zelfs geboo* ren of opgevoed is. Emestus. Ik Hem u dit toe, en juist om deeze moeilykheid wordt die Weetenfchap nu op de Academiën , door Profesforen, «welken zig, met voordagt op die Studie, en het inwinnen van berichten daaromtrent vaa  STAATSKENNIS. 227 van Reizigers en Schryvers, enz. bekwaam gemaakt hebben, onderweezen. Zy leggen zig, zo wel de Leeraars als de Schryvers, allen toe, om alle deeze zo even opgegeeven voorwerpen, voor eiken Staat, Land ea Natie, te ontwikkelen. Zy bedriegen zig, wel is waar fomtyds wel eens in hunne gisfingen; en het is even waar dat een Geleerde geen Staats - Minister is, als dat alle StaatsMmisters juist geen Geleerden zyn; maar het gebeurt toch fomtyds wel, dat door diep en menigvuldig naadenken, een Man van Letteren en Genie, de waare belangen van een Staat juist aanwyst; inzonderheid die, welke natuurlyk en onveranderlyk zyn; gelyk nog onlangs in Vrankryk, in den Perfoon van den Heer Necker, heeft plaats gehad, welke Vreemdeling, door zyn doorzichtig vernuft, de waare belangen van dat Ryk geraaden, en met kragt behartigd heeft; daar fomtyds in tegendeel, een doorkneed Staatsman, zig in de oogenbiikkelyke belangen van een Staat, waar van hy een groot geheim maakt, dikwyls bedriegt. Leonard. Zyn 'er behalven het bywoonen der openbaare lesfen, omtrent dit onderwerp, niet nog middelen, welken men bezigen kan , om ten minften eene oppervlakkige kennis van den tegenwoordigen StaatkundiP 2 gen  223 HEDENDAAGSCHE gen toeftand der Waereld te verkrygen; wan6 het komt my voor dat het leezen, in dit vak van Studie,weinig baat,daar de omftandigheeden geftadig veranderen, en het beste werk allengs doen veröuden en onbruikbaar maaken. Emestus. Om zig geftadig met den tegenwoordigen toeftand der Statistica gemeen te maaken, blyft voor hen, die niet in de ge« Jegenheid zyn om daaromtrent ervaren lieden onöphoudelyk te raadpleegen, flegts één hulpmiddel over , en dat is, het beftendig leezen der Couranten en Staatkundige Journaalen. De dagelykfche , weekelykfche en maandelykfche Nieuwspapieren , maaken een geduurig aanvulfel of Supplement op de beste Statistifche werken uit; zy ftellen ons het Tafereel van eene foort van beoefenende Staatskennis (Statistica PraBica ) voor oogen; en dit is ook de reden waarom verfcheiden , inzonderheid Duitfche Hoogleeraars, 'er een volledigen curfus op de Academiën van houden , neemende ten grondflagdaar van de beste Nieuwspapieren, welken op eiken Postdag uitgegeeven worden; verklaarende niet alleen aan hunne hooreis, dan eens de woorden, dan eens de zaaken en dan eens de oorzaaken der Gebeurenisfen; maar maakende ook deeze daaden (facla) ea gebeurenisfen op deStaatskennis toepasfelyk, om  STAATSKENNIS. 229 om te doen opmerken welke veranderingen zy in de gefteldheid (Confiitutio) der Staaten,. waar op zy betrekking hebben, veröorzaaken» Maar het is noodig tot dat einde de beste Nieuwspapieren, in der tyd, uit te kiezen, dat is zulke welken meest de waarheid voordraagen, welker Schryvers zig niet ophouden met zaaken by te brengen , die zy genoodzaakt zyn, in 't vervolg,weder te ontkennen; die geene nationaale partydigheid, noch voorïngenoomenheid voor eenig Hof of eenige party laaten blyken; die niet over alles redeneeren, of hunne Tydfchriften niet opvullen met laffe aanmerkingen of bytende trekken; die zig niet met het ambt van Wichelaar of Waarzegger inlaaten, om het toekomende te voorzeggen; de zaaken niet te vroeg voor, noch ook te laat, naa dat zy gebeurd zyn, getrouwelyk, op eene onpartydige wyze en in een natuurlyken ftyl, zonder aanmerkingen (glos/en) of ophelderingen (commentarii) vernaaien, aan het publiek de zorg overlaatende, om over elk voorval, Oordeel- en Staatkundig- Voorzeggende aanmerkingen te maaken. P3 OP  O P D E STAATSKENNIS. D e tallelooze wentelingen, En ongeftadigheid der dingen, Op 't ondermaanfche Schouwtooneel, Vereifchen 't vlytig onderzoeken Van Zaaken, Schriften, Menfchen, Boeken, Ter overziening van 't geheel. Toonde Oudheidkunde, 't waare wezen Der Waereld, Eeuwen lang, voor dezen, Statistica geeft ons 't verflag Der Zeden, Rechten, Welvaart, Handel, Geleerdheid, Staatsgefteldnis, Wandel, Der Volken tot op deezen dag. Wat is 'er noodiger te weeten? De aloudheid immers is verfleeten; Niets raakt ons meer dan onze tyd: Met recht wordt dan op Hooge Schooien, Den Leeraars deeze taak bevoolen, En hunner onderzoek gewyd. Wy kunnen uit die Lesfen leeren, Hoe Staat en Ryk en Land verkeeren, Hoe rasch de tyd hunn' vorm vernielt; Daar hier en Vrede en Welvaart bloeijen, Terwyl gindsch Oorlogsrampen groeijen, En elders Vryheid elk bezielt. VEER"  VEERTIENDE SAMENSPRAAK OVER REIZEN EN REISBESCHRYVtNGEN» (Itinera Itinerarii Scriptor es.) INHOUD. Nut der Reisbefchryvingen ; welke Reizen voor de Geleerdheid, en den aanwasch van Kunften en Weetenfchappen, nuttig kunnen zyn. Vyfërlei foorten van Reizigers, welke tot nut der Weetenfchappen reizen. Voorbehoedfeh, ■welke een Reiziger, die ten nutte der Geleerdheid reist, behoorde te neemen. Hoedanig hy zig op reis ge draagen, en met welke behoedzaamheid hy zyn Reisverhaal opftellen moet. Welken voor de beste Reisbefchry vin gen tot heden gehouden worden. Algemeene behoedzaamheidsregel in het leezen van Reisbefchryvingen. Emestus. Daar wy, in onze voorige by.eenkomst, de uitmuntende nuttigheid vaa het beftudeeren der Statistica of Staatskennis, tot de algemeene kunde der Gefcniedenisfen f 4 be*  23» REIZEN en betoogd hebben; kan ik niet af zyn van UL in deeze byeenkomst nog een groot hulpmiddel, zo wel voor de Gefchiedkunde als Staatskennis, aan de hand te geeven. Dit middel beftaat in het vlytig beftudeeren der beste Reisbefchryvingen; doch welke Studie meede zyn eigene verëischten heeft, en niet zonder eenige behoedzaamheid ter hand genomen moet worden. Leonard. De beste Reisbefchryvingen moeten ons zeekerlyk den waaren tegenwoordigen ftaat van den Aardbol meededeelen, en zonder behulp derzelven, zyn wy onbekwaam om ons van elders een juist denkbeeld van dien ftaat te bezorgen. Emestus. Dit maakt ook de Studie der Reisbefchryvingen, Itineraria, na het Latynfche woord Her, dat eene Reis betekent, alzo genoemd, van een onöntbeerlyk nut voor de Gefchiedenis» Maar 'er zyn ons zo veele logens voor waarheeden in de Reisboeken opgedischt, dat het immers reeds een fpreekwoord geworden is: Die van verre komt, liegt gaarne; en Strabo hieldt het, reeds in zyn tyd, daar voor, dat elk Mensch, die zyn Reizen verhaalt, een logenaar is. Kornelis. Dit heeft my ook van het leezen van Reisbefchryvingen afgefchrikt, dat men toch geenen ftaac kan maaken op de waar*  REISBESCHRYVINGEN". 233 waarheid van het geen 'er in geleerd wordt, en dat men 'er fomtyds valfche denkbeelden door verkrygt. Petrus* 'Er zal nogthands, wat de geloofbaarheid aangaat, nog al eenigen ftaat te maaken zyn , op de nieuwere Reisbefchryvingen ; alhoewel ik geloov, dat die van de voorige Eeuw doorgaandsch niet te zeer te betrouwen zyn. Emestus. De nieuwere Reizen hebben zeekerlyk veel by de oude in geloofwaardigheid vooruit, en dat komt daar van, dat de nieuwe Reizigers meestal zig toegelegd hebben, om de ry/doeleinden, waar toe een Reis, die aan de algemeene Geleerdheid van nut zal zyn, aangevangen wordt, zorgvuldig in 't oog te houden. Karei. Zyn 'er juist ry/doelëinden, Vader 1 welke de Reizigers beoogen; dit heb ik nimmer te vooren opgemerkt; gelieft U daaromtrent een weinig omftandiger te verklaaren ! Emestus. Een Reis is eigen tlyk gefproken, alleen de overvoering, welke men van zyn Perfoon, van het eene Land of Gewest naar het andere doet; doch in het byzonder bedoelt men, in het vak der Weetenfchappen, met het woord Reis, zulke groote Reizen, welke in verre afgelegene Landen,door P 5 eenen  234 REIZEN en eenen Reiziger, om verfchillende redenen en oogmerken, ondernoomen worden. Wy zuU len hier het oog niet vestigen op Kooplieden , Fa&ooren of Zeelieaen, welke de Zeeën, uit hoofde van Koophandel, overreizen , noch ook op Perfoonen, van welken ftaat zy ook mogen zyn, die door haisfelyke belangen, in verre Landen gelokt worden; maar wy zullen hier het oog vestigen, op die Perfoonen, welken uit zugt tot kennis, en om zig en anderen te onderwyzen, aanmerkelyke Reistochten ondernoomen hebben. Deezen hebben vyfërlei oogmerken en bedoelingen gehad, zy bedoelden naamlyk: l.> om de Natuurlyke Hiftorie, Kruidkunde enz. te verryken. 2.) Om de Sterrekunde nuttig te zyn. 3'- Om overgebleeven ftukken der Oudheid te befchouwen. 4.) ®m de Zeden en Charaöers der Menfchen, welken den Aardbol alöm bewoonen, te leeren kennen en doorgronden; en eindelyk r.) om allerlei nog onbekende Landen en wilde Volken te ontdekken. Elk der Reizigers heeft zeeker een deezer oogmerken met zyn reis. Uit hoofde van deeze bedoelingen, doorkruisfen fommige onvermoeide Natuurkundigen de Aarde, om al wat het Dieren, Planten en Mineraalen Ryk, in andere Gewesten zeldzaamst en wonderlykst bevat, teverzaamelen, en  REISBESCHRYVINCEN. a3J en hunne ontdekkingen daaromtrent, aan de Maatfchappy meede te deelen; om dit oogmerk te bereiken, reizende bekwaameSterrekundigen, van den Mquator naar de beide Poolen, om aldaar waarneemingen in het luchtgewest te doen, of om graaden op de aarde te meeten, ten einde den waaren afftand en ligging der plaatfen, op den Aardbodem, met derzelver onderlinge betrekking, naauwkeurig te kunnen opgeeven; of om de Thermometer op de hoogde Bergen, en in de diepfte afgronden, waar te neemen; ten einde een juiste berekening over de drukking van den regtilandigen Luchtcolom te kunnen maaken, en de waare hoogte der Bergen te kunnen meeten; om deeze bedoelingen doorreizen de Geleerde Oudheidkundigen Italië, Griekenland, Klein -Azia, Palestina, Egypte, en het geheele Oosten, om alöude overblyffelen te ontgraaven, en om in derzelver dierbaare trekken den weg te onderfcheiden, welke tot de grondige kennis der Oudheeden geleiden kan ; om deeze redenen doorreizen de aanzienlykfte Staatsmannen de befchaafde Landen; om deeze bedoelingen bezogten Czaar Peter , Fredrik en Jofeph, de grootfte Czaar, Koning en Keizer, de Landen hunner Nabuuren, om de Volks - Charatters, Zeden, Regeeringen, Handel, Kunstwerken, Induftrie en Staat-  33<5 REIZEN eh Staatkunde, van elke Natie te doorgronden. Deeze reislust der Koningen heeft Rusland befchaafd, Pruisfen magtig, en Oostenryk ryk gemaakt. Mindere Staatsmannen en andere W) sgeeren, kunnen deeze reizen met groot nut voor de Maatfchappy onderneemen; eindelyk, om een der vyf genoemde redenen en bedoelingen , reizen de nieuwsgierigen de Aarde om, ten einde de nog niet ontdekte Kusten en vreemde Volken aan de vergetenheid, waarin zy gedompeld waren, te onttrekken, en den befchaafden Europeaan te leeren, dat 'er Wilden zyn, die in een nog befchaafder, ten minften zediger, Maatfchappy leeven, gelyk onlangs de Hr. Wilson, door zyne Reize naar de PelewEilanden, genoegzaam geftaafd heeft. Deeze vyf opgenoemde onderzoekingen zyn dan de vyf voornaame doeleinden, waar toe elk Reiziger zyn arbeid en moeite ten koste legt. Karei. Maar Vader! zoo iemand om een of ander deezer oogmerken, een Reis aanvangt; zal hy toch zeekerlyk zig daar toe door eenige Studiën moeten voorbereiden ? Emestus. Dit was ten minften zeer wenfchelyk. Elk Reiziger, die zodaanig een Reis onderneemt, behoorde niet alleen met alle de noodige kundigheeden voorzien te zyn, welken hem op een gelukkigen uitflag, van  REISBESCHRYVINGEN. 237 van zynen moeilyken arbeid, kunnen doen hoopen; maar hy moest zig ook, alvoorens zig in zo een moeilyke onderneeming in te wikkelen , een vernuftig en grondig plan, voor de voorwerpen van zyn Reis en van zyne naarfpeuringen bezorgen. Zulke Reizigers behoorden ten minften één Jaar voor hun afreizen , hun voorneemen, door middel der geleerde Nieuwspapieren, aan het publiek bekend maaken, om den Geleerden uittenoodigen,hen de noodige ophelderingen, raadgeevingen, en lesfen te geeven; waaromtrent zy inzonderheid oplettend behoorden te zyn, en welke zaaken nog verlangd werden, en tot nadere naarfpeuring overgebleeven zynWant iemand, die niet weet wat hy zoeken wil of moet, kan niet verwagten dat het geval hem zeer zonderlinge dingen zal doen aantreffen, of zulke welke andere voor hem niet reeds gevonden hebben; 't was ook wenfchelyk, dat niemand een diergelyke reis ondernam, zonder een bekwaam Tekenaar met zig te neemen; daar 'er duizend gelegenheeden zyn, in welken men wel naauwkeuriglyk de grootheeden en afftanden kennen moet, en waar in zig duizende voorwerpen opdoen % welken niet aan befchryvingen onderhevig zynj maar welkers juist denkbeeld zig alleen-  223 REIZEN en leenlykdoor een natuurlyke aftekening, aaa de ziel kan voordoen. Kornelis. Zoo 'er ook ergens Prenten in te pas komen, dan is 't in Reisbefchryvingen , en als die verbeeldingen dan op de plaats zelve gemaakt zyn, verfchaffen zy zeekerlyk een ongemeen nut en aangenaam vermaak Maar als nu de Reiziger met al dien toeftel op reis gegaan is, en zig van al de noodwendige onderrichtingen en raadgeevingen voorzien heeft; dan zal hy egter zeekerlyk op reis zelve zig nog van eenige behoedzaamheeden en regelen moeten bedienen. Emestus. De opmerkende Reiziger, kan op de Reis zelve niet te behoedzaam zyn, om zig voor de ftrikken te hoeden, welke zyn eigen ligtgeloovigheid, en die van de Inboorlingen des Lands, 't welk hy doorreist, hem fpannen;'alle de Landen desWaerelds, en inzonderheid die welke onder heete luchtftreeken liggen , zyn vol fabelen en oude overleveringen , welken, op geen Hukken na, met de waarheid overeen komen. Hehodotus, Diodoo.i van Siciliën, en byna alle de oude Hiftoriefchryvers, Landbefchryvers en Reizigers, zyn 'er de prooi van geweest. Men kan niet zonder ver»  REISBESCHRYVINGEN. 039- verveeling de fprookjens leezen die zy verhaa* Jen, en in welken hun al te goed geloof aan de vertellingjens die men hun verhaalde, duidelyk doorftraalt. Men is genoodzaakt om tegen hen, welke betaald fchynen te worden om fabelen aan de Reizigers te verhaalen, te zeggen: Myne Heeren ! zoo ik de zaak zelve gezien had, zoude ik ze niet gelooven; maar nu geloof ik ze, cm dat gy zegt dezelve gezien te hebben; niettemin behoort een voorzichtig Reiziger, alles met zyn eigen oogen te zien , en oogenbliklyk op de plaats zelve, in zyn Reis- of Dagboek aan te teekenen. De traagheid is onöverëenkomftig met de naauwkeurigheid, en zy, die de ongemakken, moeiten of kosten vreezen, kunnen niet hoppen ooit een belangryk verhaal hunner Reizen, in het licht te brengen. De lust om wonderlyke zaaken te verhaa* len, is byna aan alle Reizigers natuurlyk eigen; maar men behoort hen indagtig te maaken, dat al wat naar het wonderbaarlyke zweemt, altyd aan redenlyke verftanden verdagt voorgekomen is, en dat het altyd voorzichtiger is, zulke zaaken, die naar het wonderlyke hellen, agter te houden, dan zyne verhaalen met wonderlyke en verbaazt-nde dingen te doorvlechten. He oprechtheid, tie goede trouw, de waarheidliefde, de lust, het  «40 REIZEN en het gegrond oordeel en de juiste onderfchei-» ding, moeten in een zodaanig verhaal doorblinken. De grondflag van het Reisverhaal eens Reizigers moet waar, zyne fieraaden wysfelyk bygebragt, en vernuftig uitgedagt zyn. De juiste, oordeelkundige en welgeplaatfte aanmerkingen neemen de natuurlyke droogheid van een zodanig Reisverhaal weg. Petrus. Zouden 'er wel zulke Wysgeeri. ge Reisbefchryvingen voorhanden zyn; ik wenschte wel dat UEd. 'er my eenigen opnoemde. Emestus. Zy zyn 'er voorzeeker, en de meeste die in onze dagen uitkoomen, zyn meestal in dien gezuiverden fmaak gefchreeven. Men begon goede Reisbefchryvingen te leveren, toen de Abt Prevost, in Vrankryk, eene Verzameling van de beste Reizen, in Azia en Africa, uit het Engelsch vertaald, in 't licht gaf, welk Werk in 21 Deelen in 4to., in de Hollandfche taal overgebragt is; voords kan men onder de vroegere Reizen, die van de Bruin, door Azia, die van Keisjier, Spon en Wheler, Tav er nier, Chardyn, du Halde, Kamper, Schaw, Kolbe, Condamine, Anfon , Dampier, l abat, Olearius, wat Azia, Afrtca en America betreffen, voor geloofwaardig houden; gelyk de Hedendaagfche Schryvers, als eenPocecke, JSiebuhr enz. In  REISBESCHRYVINGEN. £41 in dat opzicht aanprysfelyk zyn. Wat Europa aangaat, de Reizen van Anderfin, Misfon, Coke, Baretti, Brydone , Bjomfihal, Uffenbach ,Linn Forfter, en wat/de' nieuwst ontdekte Landen betreft, de Reis Tan Wilfon, die ons een zo omftandige Èefchryving van de nieuw ontdekte Pelew - Eilanden medegedeeld heeft, verdienen onder de beste gerangfchikt te worden. Komelis. Ik heb Anfons Reizen eens ge* leezen; maar ik vond 'er juist wel geen ongelooffelyke verhaalen in; doch 'er was zo veel van den Wind, van Ondiepten, van Kusten en Klippen in, dat ik geen fmaak vondt om verder eenige andere Reizen'te doorbladeren. Emestus. Men zal doorgaandsch zien, dat een Reiziger, die een Inboorling van eenig Land is, dat door Zeevaart en Koophandel beftaat, meestal diergelyke, voor elk ander Leezer verdrietige kleinigheeden, in zyn Reisverhaal vlecht. Anfon was een Engelsch-: man, en wat meer is, een Zeeheld; herïnner u flechts de plaats van VirgWus: Navita de vent is, de Tauris nar r et arator. Dat is: De Zeeman fpreek' van Wind, de Ploeger van zyn Stieren. en gy zult u wel ligt met hem bevreedigen: doch deeze uwe aanmerking geeft my gele- ZESDB AFDEEL. II, ST. Q geQ"  i42 REIZENen genheid, om hier ter loops aan te flippen, welke zaaken de Reiziger inzonderheid moet in 't oog houden, om voor 't meerderdeel zyner Leezers belangryk te zyn. Reist hy onder onbefchaafde en wilde Volken, hy maake opmerkingen op den natuurlyken aart en aanleg dier Menfchen, hunne zeden, levenswyze, en de natuurlyke gefteldheid hunnes Lands. Reist hy in Europa en onder befchaafde Volken, hy behoort kennis te maaken met de beroemdfte Uitlandfche Geleerden, openbaare en byzondere Bibliotheeken, Kabinetten van Natuurlyke Hiftorie, Oudheeden, Medailles, Munten, Schilderyen, en andere zeldzaamheeden van Natuur en Kunst. Hy behoort zig voords grondig te oefenen, en een Wysgeerig oog te flaan, op het Volksgenie, Characler, beleefdheid, en wyze van omgang, verfcheiden Regeeringswyzen van verfchillende Volken; als ook op den ftaat der Geleerdheid, de Univerfiteiten, Collegiën, Academiën, Boekwinkels, en verfcheidene andere zaaken, als zyn, zeldzaame jManufcriptcn , Opfchriften enz. De Heer Kokier, Hoogleeraar tzGottingen, gelyk ook de Hoogleeraaren Michaêlls en Baumgarten, hebben den Reizigers, daaromtrent, in onderfcheidene Werken, verftandige raadgeevingen meedegedeeld. Staat-  REISBESCHRYVINGEN. 243 Staat my toe, dat ik dit ons gefprek be. fluite, met eene algemeene raadgeeving, welke ik noodig oordeele in het leezen van Reisbefchryvingen in agt genoomen te moe* ten worden : De ligtgeloovigheid is de bron van veele dwaalingen, gelyk het twyfFelen het beginfel van alle wysheid is. Het is ons geoorloofd een redenlyk Pyrrhonhmus of Twyffielary, in het leezen van Reisbefchryvingen te oefenen, en het is allernoodzaaklykst, om die, welken men zig ter leezing gekoozen heeft, voorzichtig uit te kippen. De eerfte Reizen welken men leest, maaken doorgaandsch fterke indrukken op onzen geest, en zoo zy 'er fabelen en dwaalingen in prenten, is het byna onmooglyk om de fpeuren derzclve in het vervolg uittewisfchen. Wy vatten valfche denkbeelden van een Volk of Land op, en wy betrekkeu alles wat wy naaderhand van hetzelve verneemen, tot die eerstverkreegen dwaalende be« grippen. Het is dus allernoodzaaklykst, om den Reizigers wel te leeren kennen, benevens den trap van agting welken zy verkreegen hebben, betreffende hunne waarheidsliefde en gezond oordeel, Q;a Op  O P D E REIZEN en REIZIGERS. «Zy, die het Waereldrond,met oordeel onderzoeken, Verfchaffen ons een fchatvanonwaardeerbreBoeken, Waarin den \vaaren ftaat der Aarde wordt vermeld; Doch die te los gelooft wat ons elk Reis vertelt, Die vult zyn zwak verftand met duizend beuzelingen, En fab'len die alleen in 't brein heur zyn ontfingen; Zo wordteen Volk miskend; zo wordt de geest misleid, Geen erger kwaad dan't zwak van ligtgeloovigheid; Maar vindt men dat de Reis met oordeel ondernoomen Eneerlykis volbragt, dan hoeft men niet tefchroomen, Dat ons de Schryver door een averegts berigt, De Zon der Waarheid zal beneevlen voor 't gezicht; Men kieze dan vooral de fraaifte en nieuwfte Werken, Daar zal men minst bedrog, meer Wysgeerte in bemerken , Dan is 't een leerzaame en hoogstnuttige leSinir, Die goedkoop reizen doet, al is het reizen duur, In elk gedeelte van deeze Aard', hoe afgelegen, En zonder moeite voert langs ftyle en ruuwe wegen, Langs Rotfen, Zeeën en Rivieren met ons vaart, ln onze kamer, en by 't hoekjen van den haard. VYF4  VYFTIENDE SAMENSPRAAK. —- 1 ■- -==» OVER DE AARDRYKSBESCHRYVING, (Geographia.) INHOUD. Naamsbetekenis; verdeeling der Aardryksbefchryving in Wiskundige en Natuurkundige, Gewyde en Qngewyde, Aloude, Middentyd fche en Hedendaagfche; derzelver onder deelen; byzondere Kunstwoorden deezer Weetenfchap ; welke de voorwerpen zyn die zy befchouwt in 't algemeen en byzonder. Geographifche Kaarten; verdeeling in Land- en ZeeKaarten; wie de eerfie vervaardigd hebben; welke de beste zyn. Emestus. hebben nu, van den Mensch aanvangende, de Gefchiedenisfen van het Menschdom, zo wel de fabelagtige, als de meer zeekere, de Alöude, Middentydfche en Hedendaagfche, Gewyde en Kerkelyke, met een opfiag van het oog befehouwd , en ook ter loops overzien die Weeq 3 ten-  s46 AARDRYKSBESCHRYVING. tenfchappen, waar op de Gefchiedkunde gevestigd wordt; te weeten de Tydreken-, Oudheid- en Penningkunde; wy zyn in de Handvestkunde tot de oorfprongen doorgedrongen van de Staatkundige gefteldheid van het tegenwoordig befchaafd Menschdom; 't welk wy in de Staatskennis meer ontwikkeld hebben; laatftelyk hebben wy gezien wat de Reizigers, die het verre afgelegen Menschdom, of de befchaafde Nabuuren, bezoeken, in hunne naarvorfchingen in 't oog moeten houden; thands fchiet ons nog overig , om die Weetenfchap te befchouwen, welke onzen Aardbol, het tooneel waar op het Menschdom woont en handelt, befchryft, te overzien. Wy zullen ons dus in dit avond-uur met de oppervlakkige befchouwing der jlardrykskutide vermaaken; eene Weetenfchap die wegens deszelfs algemeenheid, geen breedvoerig verflag zal vereisfehen; want wie toch, die flegts eenige opvoeding gehad heeft, kent niet de voornaamfte kundigheeden, die in de Geographie voorkomen; wy zullen ons daaröm alleen met het verklaaren van fommige minder algemeen bekende Kunstwoorden deezer Weetenfchap, bezig houden, om niet onnoodig te herhaa» Icn het geen algemeen bekend is. ,Lec*  AARDRYKSBESCHRYVING. 247 Leonard. Wy hebben ook zelfs op ons School, reeds de gronden deezer Weetenfchap gelegen; zo dat wy zeekerlyk in dit vak van Geleerdheid, wel iets bekerten kunnen. Petrus. Het Kunstwoord Geographie is ons egter nog niet verklaard. Emestus. Daarom is myn voorneemen ook, om UI. deeze en meer andere Kunsttermen op te helderen. Ik zal dit best kunnen doen, met een doorgaande fchets of plan der Weetenfchap, en derzelver deelen en onderdeden te geeven; want daar in zullen de voornaamfte Kunstwoorden zeekerlyk moeten voorkomen. Komelis. Ik heb ook van een byzonder onderwyzer de Geographie geleerd; maar nooit van eene fchets of plan vernoomen. • Karei. Egter is de leerwyze, waarin men eerst een grondflag legt, en eene afbakening maakt van het geen in het ryk der Weetenfchap, welke men onderzoekt, voor handen is, verre de grondigfte en gemakkelykfte. Emestus. Ons doelwit in alle onze byeenkomften, is ook niet meer dan, als 't ware, de platte grond van elke Weetenfchap te verklaaren; volgends den leiddraad van den kundigen Bielfeld, wiens oogmerk meede was, om de eerfte gronden der algemeene Q; 4 Ge-  44? AARDRYKSBESCHRYVING. Geleerdheid, in zyn Werk, dat wy volgen, te leggen; ten einde zy, die zig verder in dezelve willen oefenen, een bekwaamen grondflag, om het gebouw hunner Studie op te vestigen, in zynen letterarbeid, aantreffen mogten. Wy zullen dus ook weder hier zyn grondflag verklaaren; en flegts hier en daar iets tot klaarer begrip, uit andere Schryvers, bybrengen. De Geographie, (welk woord van de Griekfche woorden yn,ge,aarde, en vr«9e»,graphein, befchryven faamgefteld is, en dus best Aardryksbefchryving vertolkt wordt,") is dus de Weetenfchap die den Aardbol, of de oppervlakte van de Aarde, de gelegenheid van derzelver Provintiën, Steeden, Rivieren, Zeeën, enz. doet kennen, en de befchryving derzelve bevatbaar maakt; wy moeten hier terftond eenige voorafgaande en zeer wezenlyke ondcrfcheidingen, in agt neemen. Voor eerst, daar onze Aardbol flegts een deel van het Heelal, of der gefchapen waereld uitmaakt, is ook de Aardryksbefchryving flegts een deel van de Waereldbefchryving CCosmographia), van %*(/*»(, Waereld, en w«$m», van welke uitgebreider Weetenfchap wy reeds gehandeld hebben, toen wy de Natuurlyke Wysbegeerte, waar onder deeze Weetenfchap gerangfchikt wordt, behandelden.  AARDRYKSBESCHRYVING, 249 2.) De Aardryksbefchryving leert de natuurlyke gefteldheid en voortbrengfelen der Aarde, in elk Oord, Luchtftreek en Land; maar de Burgerlyke en Staatkundige inrichting der Staaten, behoort 'er zo regtftreeks niet toe, en is meer het bepaalde onderwerp der Statistica of Staatskennis, gelyk wy in een voorige byeenkomst gezien hebben; alhoewel veele bekwaame hedendaagfche Aardryksbefchryvers, deeze twee voorwerpen gelukkiglyk byeengevoegd hebben, noemende het laatstgenoemde gedeelte de Staat' kundige Aar dry ksbefchry ving. 3O De Aardryksbefchryving is voords Wiskunflig of Natuurkundig, de eerfte befchouwt de Aarde gelyk een Hemelsch lighaam, en betracht derzelver grootte, gedaante en gelegenheid in het Heeliil, en al wat betrekking op Wiskundige bewerkingen kan hebben. Wy hebben, toen wy over de Wiskunst handelden , reeds over dit deel deezer Weetenfchap gefproken, gelyk gy in uwe aanteekeningen zult kunnen naazien. 4. ) Tot deAardrykskunde behoort de kennis der Land- en Zeekaarten, en de wyze om zig van dezelve te bedienen. 5. ) Voords wordt de Aardrykskunde nog in eene gewyde en ongewyde verdeeld. De eerfte geeft eenige ophelderingen, in opzicht van CIS de  sgo AARDRYKSBESCHRYVING. de Reizen en Wooningen der Aartsvaders, aan de hand, als ook omtrent de tochten der Israëlieten; zy heldert de voorzeggingen der Propheeten, tegen fommige Ryken en Volken, op; als ook de Oorlogen der Jooden, de Reizen van den H. Paulus en der Apostelen; de vestiging der Christelyke Kerk over de geheele aarde enz. 6.) Men verdeelt dezelve verder in Alöu* de, Middentydfche en Hedendaagfche. Elke derzetve leevert ons befchryvingen op, van de aarde en der verfchillende Volken die dezelve bewoonden, in de Tydvakken welke derzelver benaaming aanduidt; wy hebben zelfs volledige Atlas/en van den ftaat der oude waereld. 7-) Men noemt vervolgends in de onderverdeeling der Weetenfchap, Chorographie, de befchryving vaneenig Land of Ryk in 't byzonder, van 't Griekfche woord %*(»t of Landftreek. 8. ) De Plaat sic fchry ving (Topographia) , is eene zo naauwkeurige en bepaalde befchryving eener Landftreek, dat 'er den minfteu weg of pad niet in vergeeten is; tows of Topos , beteekent Plaats. 9. DelVaterbefchtyving (Hydrographia), is eindelyk de befchryving der Wateren die op den aardbodem gevonden worden, en wy hebben  AARDRYKSBESCHRYVING. 251 ben Bydrographifchs Kaarten, in welken men de Zeeën, Vloeden, Rivieren, Beeken, Meiren en Vyvers, waar mede een Land befpoeld, of die in hetzelve gevonden worden, naauwkeurig afgebeeld zyn. De naam wordt afgeleid van het Griekfche woord »fy , Hydor, dat water beteekent. Daar nu onze Aardbol uit Land en Zee beftaat, gebruikt deeze Weetenfchap nog eenige Kunstwoorden, welke op beide die deelen des Aardbodems betrekking hebben; deeze zyn noodig om wel te verftaan; waar» om ik dezelve ook, op dit Lystjen, onder elkander geplaatst heb. Vast Land, (Continent of Terra Firma') is een zeer groot gedeelte van den Aardbodem; 't welk verfcheidene Landftreeken nevens elkander bevat, welken niet van alle zyden door de Zee omringd zyn. Eiland, (Jnfula,) is een Land dat van alle zyden door de Zee omcingeld wordt. Half •Eiland, (Peninfula) in het Grieksch Cherfonnefus, van x«/>,Hand-en K?J»f, J\efus* Eiland, eeven als een Eiland dat zig met een arm of hand aan het vaste Land hecht; is eene foort van Landtong, die in de Zee uicfteekt, en door dezelve byna omringd wordt. Land-Engte, (Isthmus) is eene zeer enge Landftreek, welke door twee Zeeën befloo- ten  a,-2 AARDRYKSBESCHRYVING. ten wordt, en een Half Eiland aan he£ vaste Land hecht, gelyk zyn de Land-Engte van Corinthe, Panama, enz. Osver, Zand -Oever, (Greve) wordt het vlakke, zandigeZeeftrand geheeten, 'twelke de vloed en ebbe, by elk gety , bedekt en ontdekt. Voorgebergte, (Promontorium) is een in Zee vooruitlleekend gedeelte des Lands. Kaap, is een in Zee uitfleekende hoek, door gebergten of rotfen gevormd. Punt, Landpunt, is een diergelyk uitftek, dat egter geen zonderlinge hoogte heeft. Duinen , zyn kleine Zandheuvelen langs den boord der Zee. Strandbergen , ( Falaifes) zyn iïyle Kusten of Krytbergen, langs den boord der Zee. Wat aangaat de Kunstwoorden die het water betreffen, daaromtrent kan men het volgen* de in agt neemen. Archipel, ( van het Criekfche «^""^yr, of Hoofd der Zee \ wordt genoomen voor eene uitgebreidheid der Zee,waar in veel Eilanden gevonden worden. Golf, of Boezem, is een bogt der Zee, welke tot in het Land indringt. Straat, of Zee Engte, is eene ftreek der Zee, beflooten tusfchen twee Landen, en welke een weg of doortocht vormt, waar langs  AARDRYKSBESCHRYVING. m langs men van de eene Zee in de andere komen kan; even als de Straat van Gibraltar, welke de Noordzee en Middellandfche Zee vereenigt. Straat is dus op Zee even hetzelfde als Isthmus, of Land-Engte, op 't Land. . Men noemt het ook wel met een Gnekfchen naam Bosphorus, P«n groote Steden ook bevonden wordt, bewoond worden door Huisgezinnen, wier zeden min gezuiverd zyn. Het ligt op de lengte van ~i tot 80 graaden, en op de Noorderbreedte van 35 tot 75 graaden, en befiaat dus in lengte omtrent zes honderd, en in breedte vier honderd Duitfche Mylen. Deeze ligging, als grootendcels onder de Noorder gemaatigde Luchtftreek-, maakt dit Waerelddeel overvloedig vruchtbaar, en brengt veel toe tot de befcbaafdheid van deszelfs Inwooners. De Zeeën welken Europa befpoelen en deszelfs uitgeftrektheid bepaalen, zyn ten Noorden en ten Westen de groote Oceaan, ten Zuiden de Middelmdfche Zee, ten Oosten de Zwarte Zee, het Mattisch Meir en de Vloed Tanaïs. Het Vaste Land verdeelt men gemeenlyk in zestien voornaame Staaten; als: i. Het Koningryk Portugal. 1. 1 Spanje. 3. Vrankryk. 4. Het Duitfche Ryk. 5. De Republiek Zwitferland. 6. Italiën, vervattende veele Staaten. 7. De Nederlandfche of Zeventien Provintiën. 8. Groot - Brittanniè'n, begrypende drie Koning¬ ryken. 9. Het Koningryk Denemarken. 10. Noorwegen, aan de Deenfche Kroon onder- hoorig. 11. Het Koningryk Zweden. 12. Het Rusfifche Ryk. 13. Het Koningryk Pruisfen. 14. Polen. 15. Hongaryën enBohcemen. En De Staaten die de Turkfche Sultan in E u r o p a bezit; als: Griekenland, en Klein Tartaryën. Elke  AARDRYKSBESCHRYVING» 281 Elke van deeze Staaten wordt door heure eigene Wetten geregeerd, en hangt van gcenen der anderen in het geringde af. Deeze Souvcrainiteit is 't, dia men in 't oog houdt, in het optellen der Landen in 't een of ander Waerelddeel gelegen; want elk Staat is weder in veele Landen verdeeld, doch die zich allen moeten voegen na de Regeering van den Souverain waar van zy afhangen. 'Er zyn in E u r ofa, en genoegzaam over de geheele Aarde, vyfërlei Regeeringen in gebruik; naamlyk: i. De Vrymagt oefenende ("DespotiqueJ, waar in het Hoofd, die de Regeering in handen heeft, alles na zyn vryen wil beltuurt, zonder tegenfpraak te vreezen. 2. De Alleenheerfchappy (Monarchie), waar in één Perfoon met de Regeering alleen belast is, maar nogthands verpligt is volgends de Wet te handelen, die hy evenwel zelv maaken en zelv vernietigen kan. 3. De Regeering der Voornaamjlen (Arijlocratie), dat is: in welke dè Edelen (des Lands hetzelve willekeurig beftuuren. 4. De Volks - Regeering (Democratie), dat is, in welke de magt om Wetten te geeven en op te dellen, by het Volk woont, zynde aan de Regeering alleen de magt, om de door het Volk opgedelde Wetten, te befchermen en uittevoeren, overgelaaten. En eindelyk de Gemengde (Arifto-Democratie) Regeering, dat is eene foort van Regeeringsvorm, faamgefmeed uit da twee laatstgenoemde beduuringswyzen, en daarom gemengd genoemd. Om van dit alles een juister denkbeeld te vormen, zal het volgende van geen ondïenst zyn; by voorbeeld: De Turkfche Sultan is een vrymagtig regeerend Vorst. De Koningen van Vrankryk, Spanjen, Portuga], Zweden, Denemarken, Pruisfen, enz. zyn Monarchen. Het Koningryk Polen, en de Republieken Venei tien en Genua; de Zwitferfche Cantons Bern,Lucern, Frybwg en Solothurn, worden door den Adel (Arijlocratisch) geregeerd. Maar weder in tegendeel, de Zwitferfche Cantons Uri, Schweitz, Unterwalden, Zug, Glaris en Appen* zei hebben den Adel verdreeven, en worden door S s het  a82 AARDRYKSBESCHRYVING. het Volk (Democratisch) beftiuird, dit heeft ook plaats in Geneve. Doch de Verëenigde Nederlanden fmelten de Adelen Volksregeering onder een, gelyk ook doen de Cantons Zurich en Schafhaujen, die meede (ArifloDemocratisch) door den Adel en het Volk famen geregeerd worden. Sommige Republieken ftellen een toeziend en bekragtigend Hoofd, en noemen dat Koning, als in ' Polen; Doge, als in Venetiën, of Stadhouder als in de Verëenigde Nederlanden; doch met eenig onderfcheid, zynde de eene boven den anderen in magt gefteld; de Leden welke in de zitting der Republicainfche Regeering item en plaats hebben, zyn in Polen, deRYKssTENDENjin Zwitferland de C a nTons, in Venetiën de Procuratores of Verzorgers , en in de Nederlanden de Staaten Genera al. DeEilanden waar door Europa omringd wordt, zyn Negentien in getal; als: Engeland en Schotland, i. Zeeland in Denemarken, waar men ook meede het Eiland Funen aantreft. 4. Het Eiland Gothland, aan Zweden behoorende. $.Tsland, behoorende aan Denemarken. 6. De Eilanden Ferro, meede van die Kroon afhanglyk. 7. Schetland, aan Schotland. 8. De Orcades, behoorende meede aan Schotland; als ook 9. De West - Eilanden of Heindes. 10. Majorca van Spanje, en n. Minorca van Engeland afhangende. 12. Tvica behoort aan Spanje. 13. Corfica, nu onder de bezittingen der Franfche Kroon. 14. Sardigne. 15. Sicilië. 16. Maltha, behoort aan de Grootmeesteren der Maltheefer Ridders. 17. Corfu, dit Eiland behoort aan den Venetiaanen. 18. Candia, behoorende tegenwoordig aan de Turken; en 19. Negropont, behoorende meede, zo als ook alle de Eilanden van den Archipel, onder den grootcn Sultan van het Ottomannifche Keizerryk. Christiaan Weigel heeft, ten tyde van Keizer Karei de Vyfde, 't eerfte uitgevonden om Europa als eene zittende Koningin, .welke het aangezicht naar Africa gewend heeft, aftebeelden, en wel in deezer voegen ; Span-  AARDRYKSBESCHRYVING. 283 Spanje was heur Hoofd, Portugal heure Kroon, de Spaanfche Kust van Gibraltar tot Barcelona, vormde heur Aangezicht, waar in Grenada de opgefteeken Hairtoupet; de Uithoek of Caap Palos in Murcia, den Neus, en Caap St. Martin in Valencia, de Kin verbeelde. Navarre, Arragon en Catalonin, was de Hals, de Pyreneefche Gebergten, die Vrankryk van Spanje fcheiden, als een Paarlfnoer om den Hals; Vrankryk was de Boezem, Groot - Brittanniïn eene afwaaijende Sluijer, Sardinien heur rechtfche hand, en Italiè'n en het Eiland Siciliën heur linkfche Arm en Hand; Duitschland het Lighaam, Noorwegen de fleep of ftaart van het kleed; Polen en Rusland tot aan de Zwarte Zee, de Rokken met het afhangende Kleed, en gantsch EuropischTurkyen het voorfchoot, maakende de Eilanden Morea en Creta, de buiging van de linker Knie uit. De Politieke befchouwing van Europa fchift heur beheerfching in twee voornaame deelen; als : 1. De Geestelyke, en 2. De Waereldlyke Heerfchappy. Tot de Geestelyke Regeering behoort voornaamentlyk als het hoofd derzelve De Paus. De eenige volkomen vrye Geestelyke Vorst. Voords Twee Grootmeesters, als die der Ridders van Maltha en die der Duitfche Ridders. Vyf Vry - heerfchende Aarts - Bisfchoppen, waar van drie eersttenoemene Geestelyke Keurvorsten zyn; als: Ments, Trier en Keulen, Saltsburg en Befanpon.Zie van de Keurvorsten hier onder nader. Een -en- twintig Bisfchoppen; als die van Augsburg, Bamberg, Bazel, Brixen, Chur, Conjlans, Eichftadt,Freifingen, Hildesheim, Lubek, Luik,Munjler, Qsnabrug, Paderborn, Pasfau, Regensburg, Spiers, Straatsburg, Trente, Worms, Wurtsburg. Een Groot Prioor van Duitschland. Veele Vorjlelyke Abten en Abdisfen; als: Fulda, Kempten, Stablo en Malmedi, Corvey, enz. Twee Fronsten, als Elwangen en Weisfenburg. De  êS4 AARDRYKSBESCHRYVING. De Waereldlyke Regeering telt als' Vry Heerfchenden, Drie Keizers, als van het Duitfche Ryk, Turkycn en Muscoviën. „ De Naam Keizer en Keizerryk, beteekent nu in „ waarde niet veel meer dan Souverain Koning, en wordt uit de Oude Africaanfche fpraak afgeleid, „ in dewelke het woord Ge/ar, in de Griekfche „ Taaie Kiifar, en hier van in de onze Keizer, een „ Elephant beteekende, en was oudstyds de bynaam „ van een der Voorvaders van Julius Caesar, „ de eerfte der twaalf bekende Roomfche Ca/ars, „ genoemd Sextus Jidius, waar meede hy vereerd „ was, om dat hy in de tweede Punifche Oorlog, „ dat is die welke de Romeinen tegens de Cartha» ginenfen voerden, een Elephant, waar van zig deeze „ Natie in heure Oorlogen bediende, en dat by de „ Romeinen iets vreemds was, met eigen handen „ gedood hadt. Van deezen Sextus Julius, is die by„ naam Cafar op zyn gantfche geilagt overgegaan, „ en dus ook door Cajus Julius, de eerfte der twaalf M Roomfche Keizers, aangenoomen, na wien zig „ weder alle de Bezitters van de Duitfche Staaten, „ tot heden toe Cotjars, nu Keizers, genoemd heb„ ben, o:n te toonen dat zy uit eenen Stam afkom„ ftig zyn, en een zelfde heerfchappy bezitten, in naavolging van de oudfte en laatere Egyptifche Ko„ ningen, welker eerfte zig na Fharao allen PJia„ ramen, en de laatfte na Ptohmeus Lagus, de „ eerfte Egyptifche Monarch , na Alexanders dood, „ Pcolomaen of Lagiden noemden, en de Parthers na „ hunnen Vorst Ar/aces, Arfaciden; want de Tytel „ van Koning was by den Romeinen haatelyk gewor_ den, het geen Cijns Julius, tot eenen die hem met den naam Koning begroete, deedt zeggen: Er„ ras , Amice! Jwn Cccjar; non Re::; dat is: Gy dwaalt, myn Vriend', ik ben Cafar; geen Koning. „ Sommigen hebben zig nogthands van dit gebruik „ afgezonderd, gelyk Vitellius en laateren, welken „ zig alleen Imperatores, dat is: Gebieders, lieten f, noemen. In laater tyd namen die Monarchen, wel-  AARDRYKSBESCHRYVING. 285 „ welken hun Ryk door Oorlogen, aankoopen, als „ anderszins, op de wyze der Roomfche Ccejars, met veele Provintiën vermeerderd hadden, meede „ tien naam van Keizer aan; in navolging van dit ge- bruik noemde zig de Rusfifche Alleenbeerfcher „ Peter de Groote, wyl hy zyne Staaten geheel van heure woest- en onbefchaafdheid gezuiverd, en „ 'er dus als nieuwe meede aangewonnen hadt, ook „ Czaar, of CceJ'ar van Muscoviën, welke Tytel by „ zyn Throonsöpvolgers meede gebruikt wordt." Verders: Elf Koningen; als; van Vrankryk, Spanje, Engeland, Polen, Portugal, Denemarken, Zweden, Pruis/en, Hongaryen en Boheemen, Napels en Siciiiën en Sardinien. „ Van deezen zyn fommigen Erfelyk, en fommigen „ Verkiezelyk; Erfelyk zyn Spanje, Vrankryk, Enge„ land, enz. Verkiezelyk zyn Polen, Hongaryen, enz. „ hoewel dit laatfte Koningryk aan het Huis van „ Oostenryk Erfelyk fchynt te weezen. „ Onder de Erf - Koningryken volgen eenige de 1, Salifche Wet, die zegt, dat de opvolging niet be„ hoort dan in 't Mmlyk Oir, gelyk Vrankryk. „ En andere laaten ook Vrouwen in de Regeering „ opvolgen, gelyk byna de meeste Europeaanfche „ Koningryken: zulke zegt men tot de Spinrok te j, vervallen." Negen Republieken; als: Venetiën, Genua, l.ucca, Raguza, St. Marino,de Zwitfers, en hunne Bondgenooten de Graauwbunders, de Verëenigde Nederlanden , en Geneve. Vier Keurvorsten; als: Boheemen, Saxen, Brandenburg en de Paltz. „Die Staaten in Duitschland, welken door Keizer „Carel IV., in 't Jaar 1356-, by AcGoudene Bulle, „ in de magt van eenen Duitfchen Keizer te verkiezen, „ zyn bevestigd, worden Keurvorjlendommengenoemd, „en in twee takken verdeeld, als in Geestelyke en „ Waereldlyke; Geestelyke zyn die, aan welkers Wae„reldlyke Domeinen het Keurrecht onaffcheidbaar „verbonden is, als Mmtz, Trier en Keulen, hier „ bo-  486 AARDRYKSBESCHRYVING. „ boven reeds onder de Geestelyke Vorften , by da „ Axrts-Bisfchoppen , aangehaald, en de vier nu opgedoemde IVaereldlyke. Hun getal is nog vermeerderd door Keizer Ferdina nd II. in 't Jaar 1623. „en Ao. 1648 bekragtigd met „ Het Paltzgraaffchap van Beyeren. „ en Ao. 1692 nog met „ Hanover." „Zo dat het getal der Keurvorsten nu tot negen „aangegroeid is." •„ Door het affterven van den nu onlangs -overlee„den Keurvorst van Beyeren, Maximiliaan „Joseph, is 'er onder verfcheiden Moogendhee„ den van Europa een gefchil gereezen, wegens de „ Erfopvolging in het Vicariaat van Beyeren, 't welk „nog niet bellist is." Een Aartshertog van Oostenryk. Een Groothertog van Toscaanen. De voornaamfte Hertogen zyn; die van Savoyen, Panna , Modena, Courland, Brunswyk , Wurtenburg, Mekelenburg, Holftein, Saxen Gotha, PVelmar Coburg, Hildburghaufen. „ De Hertogen waren voortyds alleen maar Gouverneurs van Provintiën en Landfchappen, aan „wien by het voeren van Oorlog, 't gebied over „zekere Troepen was toevertrouwd, en die daar „van Helnochtvoerders, of Legergeleiders, genoemd „ werden , welke naam naaderhand in Hertog ver„ anderd is." Twee voornaame Markgraaven; als: Baden en Anfpach. „ De 'Merk- of Markgraaffchappen zyn oudtyds „ ingefteld tot de verdeediging der Grenzen of Land„ paaien van fommige Staaten, waar van het woord „Markgraaffchap, beteekent een Graaffchap, dat „tot een Merk diende, dat aldaar de Heerfchappy „van dien Staat ophieldt; maar, naa dat die waar„ digheid Erfelyk is gemaakt, is die naam ook ge„ geeven aan Provintiën die midden in 't Land, im„ raers niet op de Grenzen, gelegen waren." De    AARDRYKSBESCHRYVING. 287 De voornaamfte Vorften zyn: Zes der voornaamfte Prinfen; als die van Anhalt, Monaco , Nas/au , Furstenberg , Hohenzollern, Arenberg. Verfcheide Landgraaven; als die van Hesfencasfel, Darmjladt, Homburg, Rynfels, enz. Eene Cham of Han van Klein Tartaryën. Drie Waiwoden, ( deeze naam beteekent zo veel als Hoofd der Troepen) als die van Zevenbergen, Moldaviè'n, Wallachyen. ceo GRAPHISCHE BeSCHRYVING v A W AZIA. O ver de naamsoorfprong van Azia verfchillen de Geleerden nog fterk in hunne meeningen, fommigen willen die afgeleid hebben van zekeren Azio, den Zoon van Meneus uit Lydien; anderen meenen dat dit Land zynen naam draagt na de Nymphe Azia, eene Gemaalin van Japheth. Het grenst ten Noorden aan Europa en de Yszee,- ten Oosten aan de ftille Zee; ten Zuiden aan de Indifche Zee, en ten Westen aan Africa. Het gantfche Waerelddeel over is telkens verandering van Lugtsgefteldheid; vvant daar dit groot vast Land zig onder drie verfcheidene Lugtftreeken bevindt, kan de Lugtsgefteldheid niet overal eenerlei zyn. Maar over 't algemeen kan men zeggen, dat de Lugtsgefteldheid van Azia de aangenaamfte des Waerelds is. Het gantfche Land is meestal een lusthof, en ryk in allerhande voortbrengfelen, zo voor nut gebruik als vermaak en pracht, bet vloeit over van Balfemen, Goud, Zilver, Edel Gefteenten, Reukwerken, Kruideryè'n, en duizend andere in Europa zeer gezogte voortbrengfelen. De Regeering is meest overal Vrymagtöefenende (Despotiek), en 'er worden de drie voornaamften, Gods-  288 AARDRYKSBESCHRYVING. Godsdienften belceden, als: de Christelyke, de Mahomethaanfche en Heidenfche. De Zeden der Inwooners zyn zo verfchillende, als de Climaaten waar onder zy verdeeld zyn; over 't algemeen zyn zy geestig, fpraakzaam; maar verwyfd, minyverig en bedrieglyk; doch de Chineefen onderfcheiden zig nog van de overige Azianen door hunne liefde tot Kunften en Weetenfchappen, en hunnen Hoogmoed. Azia laat zig gemaklyk in VI deelen verdeelen; als: I. Aziatisch Turkyen; waar in Natolie of Klein Azie, Syrië en Arabie. II. Het Koningryk Persie. III. Het Ryk van den Mogol. IV. DeOost-Indien. V. China. . ' ' , VI. Groot Tartaryën; waar in Rusjisch- Chineesch- en Onafhanglyk Tartaryën. Wy zullen van elk deel afzonderlyk handelen; en wel eerst van Aziatisch Turkyen, in dit Landfchap komt ons eerst voor. i. Natolie, dat eertyds Klein Azia genoemd geweest is; de naam die 't nu voert is afgeleid van het Griekfche woord Anatolé, het Oosten, om dat het ten Oosten van Conjlantinopolen gelegen is; thands wordt dit Land weder in vier deelen gedeeld; als; I Het eigenlyk Natolie. 2. Amafie. 3. Caramanie; en 4. Auululie. Natolie heeft tot Hoofdftad eene ryke Koopftad, genoemd Chiutaya, waar de Refidentie van een Beglerbey is. Nog vindt men in dit Landfchap , Burfa, Nkaa nu Isnich genoemd, beroemd door èen Concilie, in het Jaar 325 tegen de Ariaanen, en een in 't Jaar 787 tegen de Beeldverwoesters, aldaar gehouden. Ancyra nu Angoun, waar Tamerlan, Bajazeth , en Pompejus, Mithridates beoorloogden. Bolli Chiangure, Ephefen, waar de beroemde Tempel van Diana, een der zeven Waereldwondeien, «eweest is. Smyrna , een vermaarde Koopftad, maar zeer onderhevig aan Aardfchokkingen, die dezelve fomtvds geheel verwoesten. Halicarnasjus, waar het Praalgraf van Maujolus een der Wonderen van de Waereld geweest is. Jrofa de beroemde Stad,  AARDRYKSBESCHRYVING. 2P9 doch van dezelve is niets meer overig; het hedendaags Trojen is door Alexander gebouwd, Pergamus, Sardes, Sinnpe, degeboorteplaats van Diooekes, Chalcedon, Abydo, thands eender Dardanellen, beroemd door de liefde vanLE ander en de Maagd H e r o, Phoccea en Mikten. 2. Amafië waarin de Hoofdllad van denzelfden naam; Zela, Tocat, Trébiftmde, dat weleer de Hoofdllad van een geheel Ryk van dien naam geweest is. 3. Caramanië begrypt Cognia, de Hoofdflad, Fana, Satalia en Tarfits. 4. Aladulië, befluit de Hoofdllad Maraz en Laiazzo, waar Alexander, Daeius overwon; hetTattrifche Gebergte ligt door 't geheele Landfchap verjpreid. 2. Syric vervat deszelfs Hoofdflad Aleppo, een zeer volkryke Koopftad, hier refideert een Bacha. Antiocbiê, in deeze Stad hebben de Discipelen, byeen vergaderd zynde, het eerst den naam van Christenen aangenoomen, in 't Jaar 41. Alexandriè' is gevaarlyk wegens deszelfs moerasligen grond, die niet zelden pestige opdampingen uitwaasfemt. Samojate en Laodicaa. Wy begrypen onder Syrië ook Phxnicië, waar in gevonden worden Damascus, zy ligt by den Ceedrenberg Libanon. Tripoli, Said en Sur, welke wel eer Tyrus en Sidon geweest zyn; verfcheide Schryvers willen dat de Inwooners van deeze groote Stad Tyrus, de Nieuwe Waereld het eerst bevolkt hebben. Berithe en St. Jean d'Acre of Ptolomais. Het Landfchap Judcea, dat meede onder Syrië betrokken kan worden, houdt in: Jerufalem, waar van flegts een elendig Steedjen, by de Turken Elkods genoemd, overig is; Samaria zyn enkel ruïnen van overig; Sichem nu Neapolis, Jaffa nu Joppe, Cana in Galilasa, Gaza, weleer in 't bezit der Philiflynen; Tiberias, Rama, Nazarcih vermaard wegens de Boodfchap aldaar aan de Maagd Maria gedaan; Bethleliem, beroemd voor de Geboorteplaats yan J. Christus, waar men nog de plaats toonen wil waar de Zaligmaaker gebooren is. Turcomanië of Armenië, neemen wy meede onder Syrië; men vindt in hetzelve de Steden Erzerum en Bitlis, als ook het Meir Arethufa: men wil ook het Pa- ZESDE AFDEEL. II. ST. T ra-  %go AARDRYKSBESCHRYVING. radys in dit Landfchap plaatfen. Diarbek, meede een Landfchap onder Syrië behoorende, omvangt Diar~ bekir, waar het Turkfche Leer gemaakt wordt, deeze Stad wordt ook wel Cara-emid genoemd. Moful, of Nieuw Nïnivè, Bagdad, een groote ryke Stad; Georgië vervat eindelyk de Hoofdflad Georgiaen eenige andere min beroemde Steedjens, en het Gebergte Caucafus, waar van veel in de oude Dichteren gewaagd wordt. 3. Arabie wordt in het Steenachtige, Gelukkige en Woeste verdeeld; het Steenachtige vervat de Steden: Herat, Madian, Moab, Elano enBostra. Hier is ook de Woestyn waarin de Kinderen Israëls 40 Jaaren hebben omgedwaald. Het Woeste vervat de Steden Anna of AU, Sumis, Cafac, het welk men zegt Saba geweest te zyn, waar de Wyzen zyn uitgegaan om bericht van den Messias te ontfangen; en meer andere geringere Steedjens. Gelukkig Arabie bevat Mecca en Medina, waar Mahomet begraven is. Aden, Fsrtach, Sohar en Mocha. II. Het Koningryk Persie is meede een zeer vruchtbaar Land, brengende alles voort wat tot nut en pracht ftrekken kan, het bevat XXII Provintiën; als: Servan, Erivan, Aierbejan, Georgië, een deel van Armenië, DaghestJian, Kilan, Tabrlstkan, Yerac, een gedeelte van Curdisthan, Chufistan, (eertyds het Land Hus), Fa^futan, Saristan, Estirabat, Clmazan, Kirman, Jasques ,Makeran, Candahar, Sablesthan, Sap-itfian, Send, en verfcheidene Eilanden. De Hoofdflad des gantfchen Rvks is Ispahm, in de Provintie Yerac , hier refideert de Sopiri, of Koning van Perjië. Het is een zeer fchoone en groote Stad, de meeste Huizen zyn 'er met platte daken, op welke de Inwooneren, om de groote hitte, hunne nasjtrust neemen; nog is van de Perfifche Steden aanmerkelyk, Yesd, om'dat 'er de beste Tapyten vervaardigd worden, en Tauns, inde Provintie Aderbehn, om dat op een derzelver Pleinen meer dan Dertig Duizend Man in Dagorde ftaan kan; nog de Stad Candahar, zynde de fterkfle van 't gèheele Ryk, en liggende op de Grensfcheiding van geheel Indien; en laatftelyk Meeat, waar. het  A ARDRYKSBESCHRYVING. agi pragtig Graf van hunnen Propheet Ima Rixa ge* vonden wordt. III. Het Ryk van den Grooten MoGOt wordt bewoond door zekere blanke Natie, welke de overige zwarte Indianen Moguls, of Magors, noemen, en van daar ontfangt de Keizer den naam van Grooten Mogol, als een Mogol by uitilek; alle deOosterfche voortbrengfelen worden hier in menigte gevonden , inzonderheid is 'er de Kokosboom in grooten overvloed en nut, alzo delndiaanen daar al hun Huisraad van vervaardigen. Het Land zelf wordt Indostan genoemd, en de Inwooneren zyn 'er zeer log en dom; 't is hier waar de Vrouwen met hunne overleden Mannen verbrand worden; de Godsdienftige Secten, welke hier te Lande gevonden worden, zyn de Benjanen, die nimmer van eenig beest zullen eeten, en de Brachmanen, dat een overblyffel der Gymnofophisten is. Het Ryk zelf wordt in 42 Provintiën verdeeld; 't Westelyk deel bevat 15* onder welke de Provintie en voornaame Stad Labor en Suratte, waarop de Hollanders Koophandel dryven. 'T midden gedeelte bevat 16 Provintiën, in 't zelve ligt Agra in het Koningryk Agra; deeze Stad is van zo groot een omtrek, dat men dezelve te paard naauwlyks op één dag rond ryden kan; in de Kamer van den Mogol, ftaat zyn Gouden Throon, met cdele Steenen en Paerlen als bezaaid. Hier is ook nog een Toren, waar in de fchatten van den Mogol bewaard worden, dezelve is opgehoopt van ontal]yke kostelyke Juweelen, enz. Het is thands de verblyfplaats van den Grooten Mogol, eertyds pleeg hy te Dellhi te refideeren; deeze Stad is, als hy 'er nog wel eens komt, als opgepropt van Volk, maar als hy weder vertrekt, wordt dezelve als gantsch van InWooneren ontbloot. In 't Oost'yk deel des Ryks zyn elf Koningryken, onder welke Gor-arada, -vaarin Gor als de voornaamfte Stad wordt aangemerkt. IV. DeÖost-indien verdeelt men in : 1.Het Half-Eiland aan deeze zyde van de Rivier Ganges; waar in Malabar, in 't welke het Koningryk en Hoofdllad Kalihit, deeze Stad werdt door de Portugeefen 't eerst bemagtigd. Cochin ligt meede ' typ T 2 dee-  202 AARDRYKSBESCHRYVING. deeze Kust; de Koning des Lands wordt Samorin genoemd , en van zyne bedienden met gedekten monde bediend, op dat hun adem hem niet befchadige. De Provintie Decan, waarin Cananor. Vifapoer, waar in de Hoofdftad van dien naam, de woonplaats van de Indifche Juweliers; Golconda, waarin Golkonda de Hoofdftad. Hier is een Diamantmyn, welke zo overvloedig veeie en zulke groote Diamanten opleevert, dat de Koning des Lands die heeft doen floppen, uit vrees dat de Juweelen te gemeen zouden worden, en in prys daalen. De StadMazullpatnam, vervat veel Europifche Comptoiren; de Hollanders dryven hier ook handel. 2. Het Half-Eiland aan gene zyde van den Ganges; vervat in deszelfs Noordergedeelte zeven Koningryken, waarvan het voornaamfte is Ava, wier Inwooners de Zon aanbidden. Het Zuiderdeel bevat drie Koningryken, waar in uitmunt Sta», waar in de Hoofdflad Ódia is. Het Oostelyk deel vervat twee Koningryken, van welke Ttmquin het voornaamfte is, de Hoofdftad heet Kecio. De Mannen en Vrouwen maaken daar hunne tanden zwart, en houden dit voor eene fchoonheid. 3. De Eilanden van Azia zyn: 1. De Japanfche Eilanden, waar onder uitmunten Japan, waar mjedo deHoofden Refidentieftad des Ke'zeis is, en 'de Huizen der Ryken met goudene plaaten gedekt zyn. 2. De Eilanden Ladnnes of der Dieven, 't voornaamfte is het Eiland Jw.111, behoorende den Spanjaarden. 3. De Philippynfche Eilanden, 't voornaamfte derzel've is Lupon, waar in de Hoofdftad Manilla; het getal deezer Eilanden wordt op 12000 begroot. 4. De Milukfche Eilanden, waaronder behooren Temate, Celebes en Gilolo. 5. De Sundifche Ei'anden, welke zyn Rorneo, waar de Hollanders veeie Bezittingen hebben; Java, waar van de Stad Batavia, welke voortyds Jacacra genoemd werdt, en thands een verzamelplaats van alle Natiën is; Sumatra, waar in verfcheiden Koningryken , onder welke Achem uitmunt. 6. Ceilon, waar van Colombo de Hoofdftad is. Od dit Eiland vertoonen de Inwooners het Graf van Adam, dien zv zeggen daar gewoond te hebben, en dat daar het Paradys geweest zy. 7. De Mal-dU  AARDRYKSBESCHRYVING. 293 tifche Eilanden, waar in Malé de Hoofdftad is.. 8. Malacca. 9. De Eilanden in de Middellandfche Zee; als Cyprus en Rhodus, behoorende aan de Malthefer Ridders en Turken. 10. Nog eenige Eilanden in den Archipel; als: Scio, Cos, Pathmos enz. V. China is een zeer uitgeftrekt Keizerryk, van eene eironde gedaante, wiens omtrek omtrent 7000 Mylen is, en zo volkryk, dat men Jaarlyks meer dan 60 Millioenen Inwooners aan den Keizer opgeeft, het wordt ten Westen van Tonquin afgefcheiden , door eene rei van Bergen Ottocera genoemd , en men heeft , waar deeze ophouden, ten Noorden reeds vóór 1800 Jaaren een muur gemetfeld, die het Noordelyk gedeelte des Ryks van Tartaryën affcheidt; deeze Muur is zeer duurzaam en fterk, en by de 500 Mylen lang gemaakt, maar heeft op veeIe plaatfen veel door den inval der Tartaaren geleden, welke breuken niet herfteld worden, om dat Chineesch Tartaryën thands mede onder het gebied van den Keizer ftaat. Het Klimaat des Lands is ten Noorden vry koud, maar Zuidelyker ongemeen gezond, om de helderheid des lugts, edog zeer onderhevig aan Aardfchuddingen. Het Character der Inwooneren is zeer trotsch, zo als reeds gezegd is; zy ftaan den Europeaanen in de Weetenfchappen alleen één oog toe, zeggende dat alle andere Volken reheel blind zyn. De Voortbrengfelen des Lands zyn menigvuldig; want buiten al het gene men door gantsch Oosten vindt, willen 'er, om de gemaatigde Lugtsgefteldheid, de Europeaanfche Producten ook zeer wel voortkomen. De Godsdienst des Lands is Heidensch; het Gemeen dient den Afgod Fo, maar de Keizer den Afgod Lama, om dat hy een Tartaar is. Hunne Wysgeeren houden veel van zekeren Confucius, en de Grooten des Ryks kunnen nimmer tot dien ftaat, welken zy Mandaryn noemen, verheven worden, of ze moeten in hunne Taal en in de Wys<*eerte van bovengenoemden Philofooph grondig onderweezen zyn; Christenen zyn 'er wel veeie ten tyde der Zendelingen geweest, maar hun Christendom was te veel met dwaalingen verknocht, om het T 3 dien  294 AARDRYKSBESCHRYVING. dien naam toe te kennen. De Chineefen zyn zeer prachtig by hunne BegraalFenisfen, maar fober van leven wat de fpyze en drank betreft, eetende fomtyds wel Paardenvleesch, Honden en Slakken, enz. Het Land wordt in achttien Provintiën verdeeld, als: Nanking, Xantung, Peking, de Relidentie des Keizers, Chekian, Foqidën, Chiantung, Xanfi, Quangfi, Quicheu , Huquang, Homus, Xaft, Xenfi, Suchuen, 'yunnan, Laotung, Corèa, en de onder China behoorende Eilanden. De Stad Peking, in de Provintie van dien naam, is thands de grootfte Stad der Waereld, zy is omringd door een Muur, die met 360 Torens verlterkt is, alleen het Paleis beflaat een Myl in den omtrek; de Heer Blondel heeft in Vrmkryk, op last van de Magiftraat, de Stad Parys genieeten, en gevonden dat dezelve, met deszelfs Voorlieden, naauwlyks een vierdedeel van Peking, zonder heure Voorlieden, beflaan zoude; het getal der lnwoor.eren wordt 'er op twee Millioenen gefchat. Nanking is de tweede voornaame Stad in China, de Huizen zyn daar flegts twee verdiepingen hoog, en de Grooten en Mandaryns zyn 'er groote verzamelaars van Porcelcin, dat, in daar toe gefchikte Torens, met gouden daken en Klokkenfpel , bewaard wordt. De beroemde Toren, die geheel van Porcelein is faamgefteld, en onder den naam van Porceleinen Toren overal bekend is, wordt binnen deeze Stad gevonden. Canton is meede een zeer volkryke Koopftad, meer dan 20000 Schepen en Schuiten liggen daar gemeenlyk voor de Stad. De onder China behoorende Eilanden zyn voornaamelyk Macao en Formofa, 't eerfte bezaten de Portugeefen voortyds, eri maakten de Stad zeer bloeijende; het tweede is een wyl tyds door de Hollanders bezeeten geweest, die 't ook in 't Jaar 1662 weder aan de Chineefen moesten inruimen; om deszelfs vruchtbaarheid en aangenaam climaat, heeft het den naam van Infoda For^ mofa, of het fchoone Eiland, verkreegen. "VI. Groot Tartaryën heeft zyn naam na de Rivier Tattar. Het Rusfifche is het Noordelykfte, en een allerwoest climaat; van deeze Lan, - - den,  AARDRYKSBESCHRYVING. 295 den is ons niet veel byzonders bekend; weinige en byna dierlyke Inwooners worden 'er gevonden, welke by den Zomer visfchen , en geduurende den Winter met hunne Rendieren over den bevroornen fneeuw rennen. Het Onafhanglyk Tartaryë, wordt door een Vorst geregeerd, welken zyChan of Ban noemen. Chineesch Tartaryë, als het meest Zuidelyklte, is het beste van Climaat, en levert goede Voortbrengfelen , alsRys,enz. op. De Paarden welke in ditLand gefokt worden, zyn zeer in agting. Men zegt, dat de onbefchaafdfte Noordelyke Tartaaren Menfcbeneeters zyn, en dat ze hunne gevangen Vyanden eeten; wanneer hun Chan fterft, begraven ze met hem de voornaamfte Officieren van zyn Hof. De Winden zyn daar te land zo fterk, dat ze fomtyds den Reizigers, met Paard met al, opneemen, en hen niet zagt doen nedervallen. Vyf-en-twmtig byzondere Ryken worden in Tartaryën opgeteld; de Hoofdlieden deezer Provintiën zyn niet zeer aanmerkenswaardig; de volgende zyn de voornaamfte: Tofolsk is de Hoofdftad van Siberië; Jemsca die van de Natie der Tongufen; Bratska die van het Land van denzelfden naam ; Cambalu wordt voor de Hoofd, ftadvan 't onafhanglyk Tartaryën opgegeeven; maar fommigen houden het, met meer recht, voor dezelfde Stad met PeMng, de Hoofdftad van China. Thihet is de Hoofdftad van het Land van dien naam. Samarcand is niet meer zo beroemd als ten tyde toen het den Grooten Tamerlan, die den Turkfchen KeizerBaiazeth in een yzeren Kooi gevangen hieldt, binnen zyne Muuren zag gebooren worden. AJlracan is wel de Hoofdftad van Rusfisch Tartaryën, maar wordt nog ónder Europa gerekend. Dit is nu de Befchryving van Azia, wat het vaste Land en de Eilanden aangaat; deszelfs Waterbefchryving zullen wy hier nog kortelyk laaten volgen. In Azia telt men voornaamentlyk drie groote Zeeën; als: r. De Tszee, die het ten Noorden befpoelt. 2. De Indiaan/die Zee, die 'er ten Zuiden tegen bruischt; en 3. De Groote Zuidzee of Stille Zee, die men Oostelyk aantreft. De eerstgenoemde Zee T 4 Ie-  soöf AARDRYKSBESCHRYVING. levert Walvisfchen, Haaijen, Robben, en al/e Ysdieren in menigte op; de Indifche integendeel, is ryk in Coraalgewasfcu, Paerlen, enz. en de Stille Zee is daarom zo genoemd, wyl men 'er Streeken in aantreft, waar de Schepen, wegens gebrek aan Wind, niets vorderen kunnen, en waar 't altyd, met een donkere lugt, Dondert en Blixemt. De Meiren en Rivieren zyn voornaamlyk,in^ziatisch Turkyen, de Tiger en de Euphratx in Per/te. De Tiritiri, de Araxis en de Perjifche Golf, in het Ryk van den Mogol. De Goudryke Indus en Ganges, in de Oost-Indiin; de Mekon, in China; de Kian en Hoang, in Tartaryën, in het Rusfisck, de 0/;y, Jeniscea, enLexi,in het Onafhanglyk, het Meir Aral; en in het Chineefche de Rivier Amtir. ■ Geheel Azia ligt van den Equator tot 74 graaden Noorderbreedte, en tusfchen de 45 en 2co graaden lengte. Ge o grapii isch e Besciiryving van AFR1CA. f\ f r 1 c a wordt het Waerelddeel dat de volgende Landkaart voorlïelt, genoemd; wat die naam beteekent en waarom men 'er dien aan gehegt heeft» laat ik den Leezer zeiven uit de volgende verfchillende meeningen, beoordeelen: Men zegt het voert den naam Africa, na Af er , de jongde Zoon van Abraham, uit Kethura; dit is 't gevoelen van. den Joodfchen Hiftoriefchryver Jofephus, of wel na Afery de Reisgezel van den Libyfchen Hertules; anderen haaien den naam af van eenGrieksch woord (» Pfix«), dat volgends Festus, zonder koude, beteekent; anderen van het Latynfche Aprica, voor do Zon blootgefteld. De Indiaanen noemen het Befecath. In de Arabifche Taal is Afrlquia, zo veel als afgefcheiden en verdeeld, om dat het van het vaste Land der oude Waereld byna afgefcheiden ligt. In de taal der ouda    AARDRYKSBESCHRYVING. 297 oude Afrikaanen en Carthaginenfen, of dePunifche, is Africa een Land der Koornairen; weder anderen zoeken by de Hebreen het woord Aphar, dat Stof beteekent, op, en meenen dat dit Waerelddeel, om deszelfs heete Zand-Woestynen, dus genoemd is. Libyë is meede een algemeene naam van dit Waerelddeel, na Libya, de Dogter van Jupiters Zoon Epaphus, ook wel na den Wind Lub of Lib (ZuidOosten ), die daar geftadig waait. Het wordt mede Chamea, of Chams Land, na den derden Zoon van Mach, die het zelve eerst bevolkt heeft, genoemd. Genoeg van den naam, laat ons het Land zelve nader befchouwen. Het ligt tusfchen den 3den en 83ften graad der lengte, en tusfchen de 35 graaden Zuider en Noorderbreedte, wordende door den Evennachtlyn of Linie, in twee gelyke deelen verdeeld; hebbende van de Straat van Gibraltar, tot aan de Kaap de Goede Hoop, eene lengte van 1800 Mylen , en van Kaap Verd, tot aan Kaap Guardafui, eene .breedte van 1600 derzeive. De Ouden verbeelden zig dat dit Waerelddeel ilegts aan de Kusten bewoonbaar was, in deeze valfche meening gefterkt wordende, om dat ze aan deszelfs Noordelyke Kusten landende, en het Land dieper indringende, agter Barbaryën en in de groote ZandWoestyn vervielen ; maar daar de Binnenlanden thands beeter bekend zyn, blykt het, dat dit heete en dorre Zand, flegts eene groote Landftreek beftaat, waar agter zeer vruchtbaare Koningryken gelegen zyn, alzo het Land tweemaal een foort van Winter geniet, naamlyk in beide des Jaars Zonneftanden, wanneer 'er langen tyd agtereen zeer zwaare plasregens vallen, die de aarde derwyze bevogtigen en verkoelen, dat ze tegen de brandende Zon beftaanbaar is; de fterke Winden en de overvloedige daauw, maaken het Climaat voor den Inboorlingen zeer draaglyk; maar een Vreemdeling loopt groot gevaar van 'er in zwaare ziekten te vervallen. De Ry'kdom des Lands is onbefchryflyk; het Goud ligt op veeie plaatfen onder het zand gemengd, dat de Inboorlingen vergaderen, te traag, of te min baatüugtig zynde, om hetzelve uit den fchoot der aarde, ï 5 waar  fi98 AARDRYKSBESCHRYVING. waar in het overvloediglyk verborgen-ligt, aan't licht te brengen. Men vindt in Africa een meenigte van Leeuwen, Panthers, Tygers, Rhinocerosfen, Struifen, Elephanten, Chameleons, Kameelen, Dromedarisfen, wilde Ezels en Paarden, Aapen en Bavianen , Papegaaijen, en allerlei wild en tam Gevogelten en Visfchen; de aarde brengt 'er in overvloed Koorn, Boekweit, Tabak, Kattoen, enz. Vruchtboomen, als Dadels enPalmboomen voort, het Sandalhout, de Wasch, de Honig is 'er in overvloed, maar onder al die heilzaame Vruchten is het Land mede gekweld met venynige Voortbrengfelen; 'er groeit een Kruid, genoemd Addad, welkers wortel zo vergiftig is, dat een drachma van deszelfs aftrekfel den Mensch ogenbliklyk doet fterven. De Slangen zyn 'er mede van een vreesfelyk groote geftalte, en zeer vergiftig. Een gedeelte der Inwooners zyn blank, en wel de Arabieren, Egyptenaars en Barbaren, welken men ook meent, wyl ze aan de Noordfche Kusten woonen, allen van Europifche afkomst, en die Volken te zyn, die zig aldaar eerst ter nederzetteden, zy worden met een algemeenen naam, Bsreberes genoemd; de eigen Inwooneren zyn zwart, en draagen den naam van Negers of Mooren; de oorzaak hunner zwarte verw, is tot heden onder de Geleerden nog een raadfel. De uiterlyke figuur des . Lands, zo als de Kaarten die ons voorftellen, is door veelen by een Hart, door anderen by een om. gekeerde Puntzuil, en weder door anderen by een Helm, wiens Vizier naar het Zuid-Westen geopend is, en wiens nekltuk naar't Oosten gezien wordt, vergeleeken. De aart der Inwooneren is over 't geheel niet zeer loffelyk; aan de Noordelyke Kusten zyn 't openbaare Rovers, binnen in 't Land onbefchaafde, wreede en agterdenkende Lieden, gierieaarts en trouwloozen, fchoon het Land nogthands wel eer een Hannibal en Tertulliaan, Cypriamis, 7erenthisen Augustinusheeft voortgebragt. Alle de Godsdienften worden 'er geoeffend; maar de Heidenfche heerscht 'er voornaamlyk; de Arabieren volgen Mahometh; de Egyptenaars zyn meest Christenen of Cophten, deels Heidenen; de Bezittingen der Euro? po.  AARDRYKSBESCHRYVING. 299 peaanen worden bewoond door alle foorten van Gezindheeden. De Jooden zyn ook, hier en daar, door dit Waerelddeel verfpreid. Men verdeelt het Land gemeenlyk in vyftien voornaame deelen; als: 1.Barbar yen. 2. Biledulgerid. 3. De Woestyne Zaara. 4. Egypten. 5. Guinea. 6.De Kust van Congo. 7. Het Ca ffer s Land. 8. De Kust Zang ïje bar. 9. De Kust Ajan. 10. De Kust Abex. 11. Ethiopië. 12. Nubie. r3- Abyssinie. 14. Mono-emügi. 15. monomotapa. t, Barbaryen bevat de Koningryken Bar ca, Salé, Tripoli, Algiers, Fez, Marocco en Mequincz. De Hoofdlieden deezer Koningryken draagen allen denzelfden naam. Barca bevat, buiten de Hoofdllad van dien naam, nog de Stad Beronice, na de Vrouw van Ptolomeus II. dus genoemd; het Land is beroemd wegens het Orakelöord van Jupiter Hammon, waar ter plaatfe men nog een Steedjen Ammon vindt; SiU, Tripoli, Algiers en Tunis, zyn roofnesten, derzelver Koningen, zyn onder den naam vanDey, cynsbaar aan den Grooten Turk, in de Landftreek waar in Tunis ligt, vindt men nog de overblyffels van oud Cartkago, thands Berfach genoemd; in de Landftreek van' Tripoli, vindt men den Berg Atlas, die voor een der hoogden van den geheelen Aardbodem gehouden wordt. Fez, Marocco en Mequinez, behooren onder eenen Heerfcher die zig Keizer noemt, veeie aanmerkelyke zaaken zouden wy wegens deeze Steeden en derzelver Inwooners, gelyk ook van hunnen Keizer en de flaaverny der Christenen aldaar, kunnen bybrengen , zoo niet dit alles uitvoerig ware behandeld in het Dagverhaal der Reize van Capt. Eyse Eysses Jun., dat by den Uitgeever deezes te bekoomen is; waartoe wy den Leezer, als zeer onderhoudend, wyzen. 2. Biledulgerid, of liever verduischt Dadelsland, wegens de menigvuldigheid der Dadelboomen, alzo door de Arabiers genoemd. Het is eene zeer heete en zandige Landftreek, die geene capitaale Steden behelst, en waar van weinig byzonderheedeu te vprhaalen zyn. Het Koninsryk Tafilet en deszelfs Hoofd-  303 AARDRYKSBESCHRYVING. Hoofdftad, is wel tiet voornaamfte dat hier in aanmerkelyk is. 3. De Woestyne Zaara of Zahara, is een zeer onvruchtbaare Landftreek, verfcheide en wel acht Landfchappen en Koningryken worden in d^eze Woesteny geteld, die elk hunne Hoofd-Steden hebben, maar zo weinig beteekenen, dat ze niet noemenswaardig zyn. De Reizigers moeten hier te Lande, na de vlugt der Vogelen en na den Wind, hunne reis aanftellen, alzo 'er geene wegen door deeze Woestynen gemaakt zyn. Veelen verliezen 'er hun gezicht, door den feilen zuiden wind en het Huivende zand , waar onder ook geheele Caravaanen fomtyds begraaven worden; de voornaamfte Stad is Bom, in het Koningryk van dien naam. 4. Egypte. De overftrooming van den Nyl, ■waar van hier onder breeder gemeld wordt, maakt deeze Landftreek zeer vruchtbaar, weinig of nooit valt 'er regen; het balfemen der doode lighaamen is in Egypte een doorgaand gebruik geweest; men vindt nog veeie diergelykc Lyken, welke de Inwooneren des Lands Mumies noemen, en die van een hooge oudheid zyn. Het Land wordt thands in twaalf Califaten of Landvoogdyen verdeeld; de voornaamfte Steden zyn : Diospolis, nu Georga, en A:iydis, waar weleer het Beeld van Memnon ïtondt, dat, door de Zon beftraald wordende, een zoet geluid floeg. Groot Cairo, waar nog eenige der oude Piramiden, na men meent het werk der Israè'lliten , geJuurende hunne flaverny, gezien worden. Suez, waar de Land-engte is , die Africa van Azia fcheidt; vecle Egyptifche Vorsten hebben deeze Land-engte pofigen te doorgraaven, om een verband der Middellandfche met dcRoode Zee te bevorderen, maar dit is tot heden nog niet gelukt. Alexandrië is thands zo luisterryk niet meer, als toen het, door Alexander de Groots gebouwd werdt en Egypte s Hoofdftad was. Damiate is zeer bekend, wegens de vermeende heldendaad der Haarlemmers, die met een zaagfehip de Yzeren Keten, die deeze Haven floot , hebben weeten te doorfnyden. De andere Steden zyn van weinig belang, 5-  AARDRYKSBESCHRYVING. 301 5. Guïnea of Ghinenia, wordt verdeeld in de Goud- Tand- en Slaven- Kust, het woord zelve beteekent, in de taal der Negers, warm en droog, de kigt is 'er ongemeen ongezond. 'Er wordt een Herken Koophandel in Goud, Slaven en Wasch gedreeven. jj^et Koningryk Benin, kan men 'er onder betrekken', gelyk ook verfcheide andere kleine Koningryken, als dat der Fantynen, dat van Abon, Ahim, Commendo, Seban, enz. De Stad Benin is de grootfte en welgebouwdllevan geheel hetNegersIand. DeHoltanders bezitten op de Goudkust een fterk Kasteel, met een Steedien, genoemd St. George del Mina, of St. George van de Myn, om dat 'er eene Goudmyn in de Nabuurfchap is; zy hebben deeze iterkte, in den Jaare 1637, van de Portugeefen veroverd, die 'er in den Jaare 1482, zig meester van gemaakt hadden ; het Fort Caap Corfe behoort aan den Engelfchen en Fredriksburg aan de Deenen. 6. De Kust van Cokgo; waarin de Koningryken Congo, Loango en Angola, is weinig bekend; de drie Hoofdlieden voeren denzelfden naam , behalven Angola, wiens Hoofdllad Longa heet; het Volk is wild, fommige echter zyn Christenen, althands in Congo, de andere Heidenen; de Gyagen, die het Koningryk Angola bewoonen, zyn berugt wegens hunne wreedheid. Het Bosch-Mensch Orang - Outang , zynde het grootfte flag van Apen, en in alle handelingen den Mensch nabootfende, wordt in Angola inzonderheid aangetroffen. Men zegt, dat 'er in hetMeir Angola Quihaite, Meerminnen gevonden worden. 7. Het CaffersLand, of het Land der Hottemotten. De Lugt is hier zeer fyn en zuiver, inzonderheid aan de Caap de Goede Hoop, welkers omliggende Landen by een Paradys ver^eleeken worden. De Hotten totten is een zeer morsfige Natie, zy be-fmeeren zig zo dik als 't mogelyk is, met fmeer en vet, zyn koolzwart, en de zwartlle Afrikaanen. De Hollanderen hebben de Caap de Goede Hoop, federt het Jaar 1651, beginnen te bewoonen; de Tafelberg aldaar, is een der hoogfte Gebergten van Africa. Het Koningryk Sophala en deszelfs Hoofdllad, is onder het Caflers Land begreepen. 8. Dc  2oa AARDRYKSBESCHRYVING. 8. De Kust Zanguebar, wordt verdeeld in hot Koningryk Mofambique, Meiinde, Mogallo, Ouilva, en verfcheide andere kleine Koningryken, waarvan niets byzonders te zeggen valt. Mofambique en Meiinde, zyn 'er de Hoofdlieden van. Zanguebar, is vertaald, het Land der Zwarten. Zangue, is in 't Arabisch, Zwart. Veeie Portugeefen woonen op deeze Kust. 9. De Kust Ajan, begrypt de Republiek Brava, de Koningryken Magadono, Adea en Adel; de In* wooners trekken met vergiftigde pylen ten Oorlog. Caap Guardnfui behoort tot dit Land. 10. Be Kast Abek, is byna woest en onbebouwd, wegens de onmaatige hitte. Zy begrypt in zig het Koningryk Dancali, en eenige byzondere plaatfen , die den Grooten Turk toekomen. 11. ETinopië, Nigritië, of de Zwarte Ethiopiërs (Nlgri EthiopesJ.. De Niger, welke door dit Landfchap heene» ftroomt, heeft dezelfde overftroo. ming als de Ny! in Egypte. Het Koningryk Thom)mt is het magtigfte deezer Landftreek, verfcheide andere Koningryken en foorten van Republieken worden hier by eikanderen gevonden, maar wegens hunne onbekendheid, valt 'er weinig van te zeggen. Gulatte en Senegal zyn nog al de bekendite, om dat Cabo Verde op de Kust van Senegal gevonden wordt. Hier zyn ook een menigte van dikke Slangen. De Koning van Bena draagt 'er altyd een om den arm, die hy als een jongen hond itreelt. In het Koningryk Agras is een Gebergte, waar de Nyl uit twee bronnsn ontftaat. 12. Nubia is een uitneemend vruchtbaar Koningryk, 'er is eene Rivier die ook de Nubia genoemd wordt, welkers water zo fchadelyk voor de Crocodille.n is, dat ze 'er uit den Nyl, die digt daar nevens zig in Zee uitgiet, ingekomen zynde, terftond bersten. De Nubiërs pleegen in voorgaande tyden Christenen te zyn, waarom men 'er nog veeie Capellen en Beelden aantreft. De Stad Nubia is de Hoofdftad , en boven een meenigte van andere Steden, die dit Koningryk bevat, alleen aanmerkenswaardigr de Huizen zyn 'er meest van Hout en Steenkryc faam-  AARDRYKSBESCHRYVING. 303 faamgebouwd. In deeze Landftreek wordt ook het boven aangehaald vergif Addad gevonden. 13, Abysfiniè' is een Keizerryk, dat de Arabieren El Habajchi noemen, de Inwooneren worden wegens hunne niet zeer zwarte kleur, blanke Ethiopiërs (Albi EthiopesJ, in tegenftelling der geheel zwarte Mooren, genoemd. De groote Negus, dat is Koning , regeert dit Ryk als Keizer, hy is bekend onder den naam van Presto C/mm, beteekeneifde in de Landtaal, groot en uitmuntend, waar anderen Priesterjan en Paap Jan, door verbastering, van gemaakt hebben, noemende zyne Staaten Paap Jans Land. Hy houdt zig uitDavid voortgekomen te zyn, en wel uit dien ftam, dien Salomon met de Koningin Seba teelde, welkers Ryk in dit Land gelegen is. De Koningin van Candace, wiens Kamerling door Philippus gedoopt werdt, was mede in dit Land woonachtig, en van deezen hebben deAbysfynen den Christelyken Godsdienst ontfangen, waarom ze hem ook zeer in eere, en als een Heilig houden- Als de Keizer, of groote Negus, gekroond worden zal, komen 'er vier Edellieden hem de volgende zaaken aanbieden: de eerfie een zwaard, om zyn magt over leven en dood te erkennen; de tweede een Doodshoofd, om hem zyn fterfFelykheid te herinneren; de derde eenige As fche in een Bekken, om te beteekenen dat zyn lighaam in ftof zal verkeeren; en de vierde een aarden Pan met gloeijende kooien, om hem de ftraffe des eeuwigen vuurs te herinneren. Het Keizerryk pleeg veel grooter te zyn, dan het thands is, alzo de Galen, een zeer magtig nabuurig Volk , 'er zeer veel * Landfchappen afgefcheurd hebben. Het Meir Zaire, waar in een Eiland ligt, dat honderd Mylen in den omtrek bevat, en het Meir Laslan, zyn merkwaardig. De voornaamfte Steden des Lands zyn: Ganca de Jefu of de Tuin vin Jefus, gebouwd in 't midden van een Bosch, in een alleraangenaamst oord; hier is de Begraafplaats der Keizers, de Jefuïten hebben 'er een Kerk en Kweekfchool. Amakara , een Stad, op een hoogen Berg gelegen, hier worden de Zoonen der Keizers zo lang opgevoed en gevangen gehouden, tot hun Vader overleden is, en zy de Re- gec.  3o4 AARDRYKSBESCHRYVING. geering aanvaarden kunnen. Accum is een kleine Stad , in het Koningryk Tigré, weleer een Hofplaats geweest zynde van de Koningin Seba, die Salomon heeft komen begroeten, en van de Koningin van Canclace, die beiden, zo men meent, één zelfde Ryk beheerscht hebben. Men vindt 'er nog Spitszuilen (Obüisquen), die men meent het werk der Koningin van Seba te zyn. Het Land is, fchoon heet, nogthands ongemeen vruchtbaar, en overvloedig veel wild en tam Vee voortbrengende; de Schaapen draaien hier te Lande zo veel wol aan den ftaart,dat die fomtyds over de 50 ponden weegt, en de Veehoeders 'er flcedjens toe moeten maaken, waarop de Haart ljgt, die dan zo door het Schaap wordt voortgetrokken. De'lefuit Hieronimus Lufitanus verzeekert, in deszelfs Reizc door Ethiopië, dat hy in 't Koningryk Demotes, met eigene oogen, in woeste Bosfchadiën, Eenhoornen gezien heeft, welk dier door veelen voor fabelagtig gehouden wordt, en dat hy zelfs twee Eenhoorn Veulens bezeten heeft. Nylpaarden en Crocodillen zyn in den arm des Nyls, die ditRyk befpoelt, in overvloed. De Drilvisch (Torpedo) , is hier zeer gemeen, wanneer men deezen visch fiechts met de punt van een ftok raakt, wordt men eene rilling in al de leden gewaar, niet ongelyk aan den fchok dien men van deEleiïriciteit ontfangt. I)e Jefuïten hebben zig, in voorige tyden, in dit Keizerryk ingedrongen, maar eindelyk voet gekree*en hebbende, begonnen ze zodanig den meester te fpcelen , dat de Keizer befloot dezelven te verjaagen, en thands mogen zy, noch ook eenige andere Catholyken, op ftrafFe van gelleenigd te worden, in dit Ryk niet verfchynen. 14. Mono-kmugi is een Keizerryk, onder eene zeer 'ongezonde Iugtftreek, zo dat dit land niet door Vreemdelingen bewoond worden kan, en ook weinig bereisd'wordt, om de daar door 't Land zwervende Jagos of Menschëeters, die den Reizigers als hunnen prooi, aanvallen en verfcheuren. De Hoofdftad des Kcizerryks is Monoëmugi; de Inwooneren deszelfs zyn blank, het Land vruchtbaar en Goudlak." en wel zo, dat de Inwooners dit Metaal zo ' ge-  AARDRYKSBESCHRYVING. S°5 gering fchatten, dat ze het tegen Glazen en Coraalen verruilen; voor 't overige is het Land zo onbekend, dat 'er weinig meer van te zeggen valt. 15. Mo nomotapa of Benomotata. Dit Land is zeer vruchtbaar, en de Inwooners zeer ryk in Vee en Goud, dat in het zand der Rivieren overvloedig, buiten de Mynen, gevonden wordt. De Inboorlingen zyn zwart, verftandig, Krygszuchtig, en zo fnel tec been als het vlugfte Paard. Om den Keizer met reukwerken te berooken, worden daaglyks twee ponden Gouds te kosten gelegd; hy komt nooit uit zyn Paleis, zonder een Beest te hebben doen fiagten, uit welks ingewanden de Priesters hem zyn geluk of ongeluk, in zyn uit- of ingaan, voorzeggen; hy heeft meer dan duizend Vrouwen, dat alle Dochters zyner Vafalkn zyn; de eerfte is Koningin, en heure oudfte Zoon opvolger des Ryks. De Keizer houdt over de tweehonderd honden tot zyn Lyfwagt. De voornaamfte Steden des Ryks zyn, Monomotapa, dat de Hoofdftad is, Madrogan en Zimbaos, behalven een groot getal mindere Steden en bewoonde Vlekken. De Eilanden van Africa zyn: De Canarifche Eilanden, ten getale van zestien, waar onder uitmunten, 't Eiland Canarië, waarin de Hoofdftad Cividad de las Palmas; het heeft den tytel van Bisdom, een goede Haven en een Merk Kasteel; voords het Eiland Teneriffe, beroemd om deszelfs zeer hoogen berg, genoemd (Pico del Teydej, of Piek vanTeneriffe, die voor de hoogfte van den geheelen Aardbodem gehouden wordt. Lly kan by helder weder zestig mylen ver in zee gezien worden, en eindelyk het Eiland Ferro, over het welke de Franfchen hunnen eerften Meridiaan trekken, gelyk de Hollanders over Teneriffe. De Eilanden van Cabo verde, twaalf in getal, behoorende aan de Portugeefen. De Ethiopifche of Guineefche Eilanden, welke zyn hec Eiland Annabon, Sc. Thomas, het Prince Eiland, en dat van Ferdinandes. Het groote Eiland Madagascar, en de Eilanden Amirante,die in grooten getale zyn. BJiSPE AFDEEL. II. ST. V P«  3có AARDRYKSBESCHRYVING. De Rivieren van Africa zyn: De Nyl de Niger de Senegal, de Gambia, de teAwf"' f de.9'?M» va» welke inzonderheid de Nyl merkwaardig is. Deeze Rivier neemt zynen oorfprong m het Maangebergte, en begint op den 27 van July te wasfen, 't welk tot in Oftober aanhoudt; en dan blyft hy twintig dagen, agter een, over het byhggend Land ftaan, en weder gezakt zynde, laat hyeen flib naa, dat den grond vet en vruchtbaar maakt. Wanneer hy zestien ellen hoog ftaat. kunnen de inwooners driemaal den oogst inzamelen' maar ftaat hy hooger of laager, dan is ht Land minder vruchtbaar. De Zeeën &e Africa befpoelen, zyn ten O., de Atlamfckeen Mnmfche ten Z., de Zee der Offers , d,e ^cte en de Roode Zee, en ten N de Middellandfche Zee. ' G£OOHArHISCIIE B e S c IIR Y V IN g van AMERICA. America, of de nieuwe waereld, een Land zo groot of wel grooter dan de oude, /trekkende l\l tot be.de de poolen uit, is, na veeier gevoelenS den ouden reeds bekend geweest, zy brengen to t ft a' vmg van dit hun gevoelen, de woorden van Plat* hy daar hy m zyne Samenfpraaken TimeusLSitias genoemd, van een groot Eiland in de Atlantikle Zee gewag maakt, welks ligging hy aldaar zo lu keurig opgeeft, dat men , dezelve met SicavS- wordt het zelfde öoS^SfffSA en^* fcfcf aangehaald, welke laatste fchryft, dat de c££ gtnenfen een groot Land bewesten de cfluZneTyan Hercules, die voor de eindpaalen der oude waereW gehouden werden, ontdekt hebben, >t welk zv lï verlokkend vonden, dat verfcheidene kooplieden en Olijf.    AARDRYKSBESCHRYVING. 337 burgers van Carthago zig aldaar begonnen neder te liaan, 't welk den Carthaginenfen noodzaakte de vaart op dit Land door een ltreng verbod te fluiten, uit vreeze dat het volk, dat zig daar nederzettede, welhaast talryk en magtig zoude worden, zig aan de gehoorzaamheid van Carthago onttrekken, en aldaar een Handel mogten vormen, die hunne Koopvaardy nadeelig zoude kunnen zyn, een waarlyk verflandig vooruitzicht, van een gevaar, 't geen onze hedendaagfche mogendheeden maar al te wel in hunne volkplantingen ondervinden; de vaart dus afgefneden zynde, bleef het Land voords in vergeetenheid; maar de Africaanen die overgefcheept waren, bragten aldaar eenige hunner gewoontens en kunsten over, gelyk men by de tweede ontdekking gewaar werdt, door de regelmaatigheid van fommige gebouwen, en het naablyffel van verfcheidene plegtigheeden der bewooners van de oude waereld. De allereerfte aanleiding ter ontdekkinge van dit Waerelddeel, zoude men kunnen toefchryven, aan eenen Spaanfchen Schipper, genoemd Alphonfo Sanchez de Huelva, welke, op de Americaanfche Kust geflrand zynde, met veel rampfpoed weder in zyn Vaderland terug kwam, en aldaar gemeenzaam bekend werdt, met een Visfchers Zoon van Arbizo, by Genua, Chrijloph Colon, ten onrechte Columbus, genoemd, die van der jeugd af aan ter Zee gezworven hadt, en dien 't meermaalen in de gedagten gekomen was, of'er niet nog wel eenig onbekend Land bewesten Africa en Europa zyn mogt, tot welks ontdekking , hy reeds eenige poogingen, doch vergeefsch , gedaan badde. Huelva liet hem de Kaart, die hy van zyn rampfpoedigen tocht ontworpen hadt, zien, en Colon hervatte des Spaanfchen Zeemans reis met een veel beeter gevolg. Naa dat hy zyn voorflag van een nieuw Land op te zoeken, met verzoek vari onderfteuning van Schepen en Volk, aan den Genueefen, zyn Vaderlanders, gedaan hadde, die hem over die rukeloosheid befpotteden, in 'plaats van hem de hand te leenen , vervoegde hy zig by den Koning van Portugal, maar kon daar mede niet meer epdoen, dan by de Genuecfen; by den Engelfchcn V 2 Ko-  3o3 AARDRYKSBESCHRYVING. Koning mislukte zyn voorneemen mede; maar eindelyk begaf hy zig, op voorfpraak, by den Koning van Castiliën, die hem beter gehoor verleende, en hem eindelyk in ftaat ftelde, om op den 17 Juny des Jaars 1492 van Cadix, met een genoegzaam getal Schepen en Volk, onder zeil te gaan. Zy hadden reeds drieëndertig dagen in eene Zee vol Stormen en ünweders gezeild, eer 'er eenig Land zig aan hun vertoonde, 't welk den Bootsgezellen zo moedeloos maakte, dat 'er byna een opftand op de Schepen was voorgevallen; maar, naa nog drie dagen gezeild tehebben,mogten zy aan het Eiland Haitun, dat Colon, Hispaniola noemde, den eerften voet aan Land zetten. Zy ontdekten vervolgends dit geheele Eiland, keerende met een aanmerkelyken fchat van Goud, 't geen daar in het zand der Rivieren opgediept xverdt, weder naar Castiliën terug, waar zy gelukkig aankwamen, en met ongemeene vreugde ontvangen werden, fchoon nogthands een ander de vrucht van hunne ontdekking meest fmaakte, wordende het geheele Land; dat wel Colonia hadt mogen heeten, na zekeren Americus Vesputius, die 'er in den Jaare 1497, door Emanuël, Koning van Portugal, heen gezonden werdt, America genoemd. Het Land zelve, is zeer ongeftadig van Climaat, om dat het alle Climaaten des Aardbodems beilaat, 11 rekkende zig in het lange des Aardbols van den Noorder- tot den Zuider-As uit, het draagt een overvloed van Suiker, Coffy, Cacao, Tabak, en andere Boom- en Aardvruchten,zelfs die 'eruit Europa overgebragt worden, bloeiën 'er ongemeen wel: Goud, Zilver en Edele Gelleenten, zyn mede in America in overvloed. De Inwooners zyn alle Heidenen, buiten de Colonisten, of de Christenen die 'er zig ter neder gezet hebben. Zy verwen hun gantfche lyf, en inzonderheid het aangezicht, met verfcheidene couleuren, zyn voords meerendeels bygeloovig, laf en wraakzuch-tig. Het Waerelddeel America,' rondomme door de Zee befpoeld wordende, en nergens aan eenig vast Land paaiende, mag men, met recht, als het grootfte Eiland des Waerelds aanmerken. ——« Her  AARDRYKSBESCHRYVING. 309 Het Land wordt gemeenlyk verdeeld in Noorden Zuid-Am erica. Noord-Am erica wordt in zes Landfcbappen gefchift, als: I. Nieuw Spanje. II. Nieuw Mexico. III. Florida. IV. Canada of Nieuw Frankryk. V. ViRGiNië, en VI. Nieuw Brittanicn. Zuid-America in zeven, als: I. Terrafirma. II. Peru. III. Chili. IV. Het Land van Ma gellaan. V. Paraguay. VI. Brasil. VII. Het Land der Amazonen. Van elk deezer Landfchappen zullen wy omftandiger handelen, en wel aldus na vervolg: I. Nieuw Spanje of Mexico, ontdekt in 1518 ,door JandeGryaiva, en bemagtigd doorFerdin. Cortes, is een allervruchtbaarfte Landftreek.en wordt in zeven gedeel ■ tens, of Audientiin verdeeld, heure voornaamiteSteden zyn Mexico; het verblyf van den Spaanfchen Onderkoning: deeze Stadt wordt door meer dan 4000 Spanjaarden, en omtrent 5000 Indiaanen bewoond, en ligt by een Zout Meir, omtrent vyfë'ntwintig of dertig mylen in den omtrek, dat zig de helft in zout, cn de andere helft in zoetwater van een fche;dt,het zoete gedeelte is vischryk, daar integendeel in het zoute geenerley vlsch gevonden wordt. Panco, Mechoacan, dus genoemd na den vischvangst, waarvan de Inwooners voor 't grootfte gedeelte beftaa». St. Jago di Guatiimla, hier is eene Academie gefticht, door Koning Philippus III. in den Jaare 1628. Guadalaxara, in den Jaare 1531, door de Spanjaarden gebouwd. Acapulco, Thlafcalu, waarby de vrees lyk brandende Berg Pappacatopec, die eene menigte Sulphur, Asch en Steenen in het ronde werpt. — II. Nieuw Mexico, is in den Jaare 1583, door Aitonius Epojo eerst ontdekt, en thands nog weinig bekend; de Hoofdftad des Lands wordt Santa Fi genoemd,de Koning van Spanje heeft hier een Gouverneur: de overige Steden zyn te weinig bekend om genoemd te worden. — III. Florida aldus genoemd door Hemando de Soto, die hier op Palm Zondag (Pafcha de Flores) in den Jaare 1538 eerst aanlande; overvloedig vruchtbaar is deeze Landftreek, door den daauw des nachts, en V 3 de  3lo AARDRYKSBESCHRYVING. de hette des daags. Steden van eenig aanbelang vindt men in dit Landfchap niet, als alleen St. Augustin en Melilot, behalven eenige iterkfen der Spanjaarden. ■ IV. Canada, of Nieuw Frankryk, is een zeer uitgeftrekt meest woest Land, koud van Climaat, maar niettemin vruchtbaar. De Hoofdlieden in het zelfde gelegen zyn Qjiebecq, Portroyal, Pontegout en MontReal, dat een Eiland is. De wilde Volken genoemd Jroqueefen en Huions, worden mede tot Canada betrokken. V. Virginiê' heeft deszelfs naam ontvangen na de Koningin Elisabeth, die, nog maagd zynde, overleden is, fchoon de Ontdekker deezes Lands Joan Verazzanus, Ao. 1524,het zelfde den naam van Mocota gaf. 't Land wordt in negentien Graaffchappen verdeeld, is ongemeen vruchtbaar, en behoort thands mede onder de dertien Verëenigde Americaanfche Provintiën; de voornaamfte Stad deszelfs is Jamesjlad, in 't Latyn Jacobi polis, dus genoemd na Koning Jacoeus I van Engeland. — VI. Nieuw Brittanniën, of Nieuw Engeland, is eertyds het Land der Armouchiquoifen geweest, en deszelfs Provintiën maaken thands, met Virginie , de nu zo zeer beruchtte dertien Americaanfche Staaten uit, een Land, waaruit byna gantsch Europa, althands elke Koophandeldryvende Natie, een ryken Oogst verwagtende is. Boston, in Nieuw Engeland, en Philadelphia in Penfylvaniè'n, zyn Hoofdlieden deezes Lands, dat met alle Aard- Boom- en andere Vruchten, als ook met viervoetige Dieren, Vogelen en Visfchen, zeer ryk gezegend, en tot allerleyënKoophandel ongemeen wel gelegen is. Zuid-Am erica wordt van het Noorder gedeelte door de Land - engte van Panama afgefcheiden, en bevat voornamentlyk: I. Terra Firma of het vaste Land, in opzicht der verfcheidene Eilanden, die hier rondomme liggen, alzo genoemd, bevat elf Landfchappen. Panama,dat Noord- van Zuid-America affcheidt, en Porto Bello zyn beroemde Horens, het eerfte derzelver is een Bisdom. Carthagena is ook een zeer bekende Stad en JJa- ven  AARDRYKSBESCHRYVING. 3" ven in America, onder de Landfcbappen is nog aanmerkelyk, het groote Ryk van Popaian. II. Peru, dit zo goudryk Koningryk, is de kostelykfte bezitting der Spaanfche kroon. Franciscus Pizarro maakte'erzig in den Jaare 1525 meester van, door dien dat twee broeders die dit Ryk van hunnen Vader geërfd hadden, het eikanderen onderling betwistten, om deezen twist nu redenlyker wyze te fcheiden, nam Pizarro het Land in bezit, en den Koning Aihabalipa gevangen, dien hy, omdat hy hem geen Gouds genoeg in handen leverde, kort daarnaa deedt verwurgen, fchoon hy hem reeds drie kamers met Goud en Edele Gefteenten opgevuld, geleverd hadt. Onder eene menigte van Aardvruchten, Koorn, Rogge, Suikerriet en Cattoen , groeit alhier ook een plantjen Coxa genoemd, waardoor de geen die het in den mond houdt, zeer lang voor honger en dorst beveiligd blyft; allerhande viervoetige," zo wilde als tamme Dieren, vallen hier in overvloed, gelyk ook Lucht- en Watergedierte, de beste Papegaayen worden in dit Ryk gevangen. De. Hoofdllad des geheelen Koningryks, wordt Lima genoemd,'t is eene Aarts-bisfchoppelyke en Koninglyke Zetel, de Huizen zyn 'er allen op eene hoogte, gebouwd, en Kerken en Kloosters zyn 'er in overvloed. ; III. diili is van Peru door een langen reeks Bergen afgefcheiden; de naam beteekent een Koud Land^ en 't Climaat is 'er ook gantsch niet warm, de Hoofdftad des geheelen Lands is St. Jago, waar ook de Onderkoning zyn verblyft houdt. ■ IV. Het Land van Magellaan is het zuidelykfte der Americaanfche Landfchappen; het werdt in den Taare 1520 het eerst ontdekt, door eenen Portugeefchen Edelman, Ferdinandus Magellan, of beeter Magaglian genoemd, deeze zogt eenen weg door de Zuid Zee naar de Oostindiën; en ontdekte op zyne Scheepvaart dit uitgebreid Land, benevens de Zeeengte, die naaderhand, na hem, de Straat van Magellaangenoemd is, fchoon de Hollanders, in laater tyd , een gemaklyker doortocht tot dit voorneemen vonden wanneer Jsaac le Maire de Straat, die zynen ' J v 4, naam  3T2 AARDRYKSBESCHRYVING. naam ontfing, ontdekte. De naam des Lands is eigentlyk Chika by de Inboorlingen, en het wordt ook wel het Patagons Land genoemd, na eene Natie die van eene overgroote Lighaamsgeftalte is, en Patagons genoemd worden. Het Land is koud en niet zeer vruchtbaar, als alleen in Bosfchen en Weiden; 'er zyn flegts twee bekende Steden in dit groote Landfchap , en deeze zyn Se. Philippe en'Nombre de Jefus, die nog zelfs verwoest liggen, en aan Konynen, Haazen, Vosfen, Geiten en Struifen ter woonplaatze verftrekken; allerley Zee- en Rivier-visch is hier in overvloed. — V. Parguay is een zeer ryk Landfchap, doorftrooind met eene Rivier die om deszelfs Rykdoin Rio de la Flata, of de Zilvervloed genoemd wordt. Het Land is een Paradys der Nieuwe Waereld, gemaatigd van Luchtsgefteldheid, overvloedig vruchtbaar. De Inwooners zyn 'er byna van dezelfde grootte als de Patagons, hier woont mede een Natie, na de onmaatige groote hunner Ooren, Orechons genoemd. De Hoofdftad des Lands is L'Asfumpcion, waar de Onderkoning zyn verblyf houdt. Se. Jago de L'Estero, Cividad Real zyn de andere Hoofdlieden , alzo dit Land in zeven Provintiën verdeeld wordt; Buenos Airos is eene zeer bekende Zeehaven en Stad in den Mond van den Zilvervloed gelegen. — VI. Brasil is het eerfte ontdekt door Alvarez CaTora.il, die 'er reeds in 1520 door een zwaaren ftorm geftrand zynde, het zelve Terra de St. Crux, of Het Land van het H. Kruis noemde. Plet Land is zeer vruchtbaar in Anamsfen, Suikerriee, Tabak, en Boomen, welkers hout onder den naam van Brafiliè'n hout bekend is, in dit Landfchap valt het Dier Pigritia, of de Luiaart, dat in twaalf of vyftien dagen geen honderd voetftappen op zynen weg vorderen kan, da Inwooners deezer Landftreek leeven ongemeen lang, worden veelal boven de honderd en vyftig Jaaren oud , en houden zig met de Toverkunst op. De geheele Kust wordt in veertien Landfchappen verdeeld; de voornaamfte Steden derzelve zyn: Se Vincent, St. Salvador, in de Bihia todos los Santos, of Allerlieüigen Baay,Para, Qlinda of Phernanxbuct. De Hollanders. heb-  AARDRYKSBESCHRYVING. 313' •hebben in dit Landfchap verfcheidene Steden bezeten , die naaderhand weder den Portugeefen te beurt vielen. VII. Het Land der Amazoonen eeryds Guiana genoemd, fchoon een klein gedeelte, 't welk de Hollanders meestal bezitten , nog Guiana geheeten wordt. De hette is in dit Landfchap ongemeen groot. De Inwooners des Lands zyn Menfchenëeters, en van een woesten en Herken aart, zy vryven de huid hunner jonge eerstgeboorne Kinderen met kleine fteentjens en zand, op dat dezelve zodaanig verharde, dat ze geheel verfteend fchynt. Hier te Lande is eene Natie Canizuaris genoemd, wier voeten allen verkeerd en naar agteren geboogen Haan, gelyk ook eene Natie Guaijazis, die zo klein zyn, dat ze den naam van Dwergen met recht voeren kunnen. De Amazoonen Vloed befpoelt deeze geheele Landftreek, en heeft zynen naam ontfangen na eene Natie van ftrydbaare Vrouwen, welke zig aldaar ophieldt, en zeer dikwyls tegen den Mannen der nabuurige Natiën ten ftryde optrok. Het ontdekken van dit Land is met verfcheidene moeilykheeden verzeld geweest, alzo de Lieutenant van Pizarro, Francisco Orellano,door zynen Capitein uitgezonden zynde,om het zelve te ontdekken, hier in wel Haagde, maar toen hy het, op last des Konings, meteen groote Vloot, op nieuw bezoeken en benagtigen zoude, konde hy den Mond der Rivier, na hem Orellano genoemd, niet vinden, en ftierf daarom van hartzeer, verfcheidene togten zyn 'er vervolgends opgedaan j die allen een ongelukkig einde namen, tot het eindelyk door Pietro Texeira, in 1637 ontdekt en beinagtigd is. Het hedendaags Guiana wordt veelal door de Hollanders bezeten, die daar hunne Coloniën op deRivieren Suriname, Esfequebo, Demerary en Berbice met veel voordeel geplant hebben , 'er zyn geen bemuurde Steden in dit gantfche Gewest. De Eilanden die in de Nieuwe Waereld gelegen zyn, worden voor byna ontelbaar gehouden: De voornaamfte Noord Americaanfche Eilanden zyn de Volgende: (r) Tem neuf eertyds, na een foort van V 5 Vis.  314 AARDRYKSBESCHRYVING. Visfchen die men aldaar pleeg te vangen, Baccalaoi genoemd, (2) de Antiiles Eilanden, de naam beduidt zo veel als booreilanden, om dat ze voor America gelegen zyn, ten minften voor Mexico, waar op de Spanjaarden in 't eerst meest voeren, zy worden verdeeld in de groote Antiiles, de Caraïben, anders Barlovento, (boven den wind) en Sotavento (onder den wind) en de Lucayes; de voornaamfte deezer Eilanden zyn: Cuba ook door de Spaanfchen Juan Fernandes genoemd, een zeer Goudryk en vruchtbaar Eiland , deszelfs Hoofdllad is St. Jaques, en de Havana is eene van deszelfs beroemde Steden. Hispaniola of'St. Domingo,na deszelfs Hoofdflad zo genoemd, is Bergagtig en zeer vruchtbaar in Tarwe, Suiker, en Cattoen. Jamaica geniet een gemaatigde Lucbtltreek, de Engelfcben wonnen dit Eiland van de Spanjaarden Ao. 1655. De Hoofdllad deszelfs is San Jago de la Vega. Boriqnena meede een zeer vruchtbaar Land, welkers Hoofdllad St. Jan de Portorico genoemd wordt. Deeze vier groote Eilanden draagen den naam van de groote Antiiles. St. Eustatius en Curacao, behooren onder de kleine Antiiles, en zyn Hollandfche bezittingen. Onder de Caraibifche Eilanden telt men als de aanmerkelykfte, Grenada, St. Lucie, St. Guadeloupe, Dominiqne,en Martinique behoorende aan de Franfchen, Antigua behoorende aan de Engelfchen , Tabago aan de Hollanders. (3) Califomia een der grootfte Eilanden der Waereld , door Fcrdinand Cortes in den Jaare 1735 ontdekt; de Lucht is 'er koud ,doch zeer gezond, voor 't overige is 't nog niet geheel bekend, 't is eigentlyk een half Eiland, alzo 't aan de onbekende Noord-Landen gehecht is. In deeze Noord - Landen vindt men nog de volgende Eilanden, als: (4) Tsland, of het Thule der Ouden, waar zy meenden dat de uiterfte bepaaling der Waereld gefteld moest worden; 't is door een Noorweger Naddoche genoemd, in 't Jaar 840 op nieuw ontdekt, en doorhem Sueland genoemd; de brandende Berg Hecla, ftaat in 't midden van dit altyd met Ys en Sneeuw gedekte Eiland. (5) Groenland dus genoemd na het Mosch, waarmede de Kussen deszelfs gezoomd zyn: men kan nog niet bepaa- len  AARDRYKSBESCHRYVING. 315 Jen tot hoe verre het zig uitftrekt, noch ook, of 't een half of geheel Eiland is, alzo de Kusten alleen bekend zyn. Hier omtrent worden de meeste Walvisfchen en Beeren gevangen. NovaZembla, en Spitsbergen, zyn nog noordelyker, en byna onder da Pool liggende Kusten. Zembla is een Muscovisch woord, en beteekent Land. In Zuid- America vindt men de naatenoemene Eilanden en Kusten, als onder verfcheidene anderen, voornaamlyk (1) de Eilanden Galapagos en Galegos, behoorende aan den Spanjaarden. (2) Het Vuur Eiland, of del Fuego, een der Zuidelyklte Eilanden der waereld; voords nog de Eilanden Barbados, St. Paul, Trepied, St. Catharina, de Rots van St. Pedro enz., die niet zeer aanmerkelyk zyn. De nog ten deele onbekende Kusten zyn: Nieuw Holland, het Eiland Concordia, Nieuw Zeeland, van Diemens L,and, het H. Geest- en NachtEiland. Rotterdam, Amjlerdam, Middelburg, en het Eiland Het verkoren Kind. De voornaamfte Rivieren in Noord- en Zuid-America, worden aldus genoemd, a) De Vloed St. Laurent, in Canada, b) De Misfisfipi , in Florida. c) De Orenoque in 't zelfde Land. d) De Amazonen Vloed, in 't Land van dien naam. e) De Rivier Suriname, in Guiana, f) en de Zilvervloed, ofRio de laPlata, in Paraguay. De Baayen en Zeeboezems zyn. (1) De Baay Hudfifli Canada befpoelende, en een weinig noordelyker de Biffins Baay. (2) De Straat Davids, by Groenland. (%) De Golf van Mexico, in Nieuw Spanjen en de verëenigde Amerkaanfche Staaten. (4) De Baay van Honduras, tusfchen Cuba en Nieuw Spanjen. (5) De Golf van Panama, by't vaste Land van Zuid-America, en (6) de Straat van Magellaan, tusfchen 't Land van dien naam en het Vuur Eiland gelegen. De voornaamfte Caapen zyn: Caap Breton en Caap Vaarwel, in Groenland, Caap Nord, in Guiana, Caap Blank, in Califomia, Caap Corinte, in Nieuw Spanje, en de Caap Hom, in 't Vuur Eiland. De Bergen die America als aan elkander keetenen, zyn voornaamentlyk de Cordilleros de los Andes, die ' Peru  fciÖ AARDRYKSBESCHRYVING. Peru van 't Land der Amazonen affcheiden , en voords een groot gedeelte van Zuid-America doorloopen — De lengte van America eindelyk, is zeer ongelyk; dit Waerelddeel is tusfchen de Steden Panama en Porto Bello het fmalst, en alleenlyk 45 duitfche Mylen breed; Noord - America beflaat acht honderd, en Zuid-America 715 Duitfche Mylen. De geheele breedte van Noord- en Zuid-America te faamen genoomen, gereekend van de Zuidelykfte Caap Hom, van 't Vuur Eiland af, tot op den Noordelykften uithoek, by Groenland, in een regten lyn, wordt gefchat op achttien honderd Duitfche, maakende faamen drie duizend Franfche Mylen. De Nieuwe Waereld ligt tusfchen de 230 en 350 graaden lengte, en deszelfs Noorder Breedte is van den Evenaar gereekend , tot aan den 67 graad der Noord Pool, te weeten, zo verre het bekend is; want neemt men 'er de Noord- en Zuidlanden by, dan ftrekt het zig tot onder de beide Poolen uit, en deszelfs Zuider Breedte wordt gereekend van den Evenaar tot den 76lten graad naar de Zuidpool. De nog onrekende Waereld bevat a) onder de Noordpool: De Straat van Jedfo, Nieuw Denmarken, Nieuw Nord Walles, het Land van Labrador, Cumberlands Baay, Groenland, Spitsbergen, Nova Zembla, en b) onder de Zuidpool, liet Vuur Eiland, of Terra del Fuco , Nieuw Holland, het Land Capous, of Papuos, Nieuw Guinee, de Salomons Eilanden, het Land van Guis, Nieuw Zeeland, en al het Land , 't welk men onder benaaming van het onbekend Zuidland (Terra Auflralis incognita) bevat, welkers uiterfte boorden flegts hier en daar ontdekt zyn; maar welkers uitgeftrektheid nog onbekend is. ■ OP    AARDRYKSBESCHRYVING. 31? OP DE AARDRYKSKUNDE, Het menfchelyk vernuft, zo treflyk in vermoogen, Legt hier beel de Aarde bloot, voor onderzoekende oogen.' Geheel het vaste Land, de onmeetelyke Zee, Elk Eiland, Oever, Kust en Caap en Engte en Re« Wordt zichtbaar, daar de kunst het Itom papier doet fpreeken», Wy zien hier in het klein zo veeie waereldftreeken Als de Ouden kenden in het halve Waereldsrond, Tot men de westlyke Aard, de Nieuwe Waereld, vondt. Ziet hoe Europa praalt, als Koningin der Landen, En hoe in Africa de Zandwoestynen branden; Het geurig Azia dampt Myrrhe en Amber uit, Daar ze in heur ryken fchoot als 's waerelds fchat befluit. Ziet verders 't Goudryk Land dat Spanjes geldzugt voede, Naa dat zy 't ovetheerde, en, met barbaarfche woede, Den (tillen Peruaan bezogt met Roof en Moord, O Colon l uwe naam werdt daadelyk gefmoord , Wanneer Americus dit nieuwe Land genaakte, En 't met zyn Oorlogsmagt zyn' Koning cynsbaar maakte, 'T Land, dat Colonië moest heeten , kreeg weldra, En draagt nog,onverdiend, den naam America. Americal zo ryk, zo vruchtbaar, van Landsdouwen, Hoe ryst ge thands zo fchoon en heerlyk om te aanfehouwen. ti Land! geftaag gezweept door 't woên der Dwinglandy, In 't Noorden ryst uw zon, gy ziet u eindlyk vry, Nu Washington u redt, en fcheurt uw flaaffche keten, Cy moogt, als Nederland, regt vrygevochten heeten. Maar waar belandt myn Geest; terwyl ik flaare op de aard, Stygt myne ontvlamde ziel, al peinzend, hemslwaarü. Dut  Si8 AARDRYKSBESCHRYVING. Daar zie ik heel deeze aard gelyk een ftofjen zweeven, In 't grenzelooze Niet, van Waerelden orageeven; Befcheenen en verwarmd door 't eindloos Zonnental, 'k Verlies ons nofjen ligt in 't onbeperkt Heelal; Ach! is 't zo klein een ding waar op de Vorsten roemen, Is 't van zo klein beilag, 't geen wy de Waereld noemen, Wat is dan hooge Staat; wat Koninglyke Magt! Waar naar het Menschdom haakt en zo begeeiig tracht. Wat toch is heerfchen op een kluitjen Zands en Aarde? & Mensch 1 betracht uw' pligt, zie daar uw hoogfle waaide. Z ES*  ZESTIENDE SAMENSPRAAK, OVER DE GESLACHTREKENKUNDE. (Genealogia.) INHOUD. Bepaaling der Weetenfchap, naamsoorfprong, waaruit zy geput moet worden; drieërlei voorwerpen, waaromtrent de Geflachtrekenkunde werkzaam is; moeilykheid om Genealogifche Tafelen op te ftellen; duisterheid der Gejlachtrekening van byzondere Perfoonen ; wat Adel van vier en meer Kwartieren beduidt. Hoe de Geflachtboomen ingericht worden. Emestus. Onder de Hulpweetenfchappen, welke de Historiekunde voorlichten, kan ik niet naalaaten ook nog een weinig metUL. over de Geflachtrekenkunde te fpreeken; want deeze, benevens de Aardryksbefchryving ea Tydrekenkunde,zyn de Zuilen waar op het geheele Gebouw der Gefchiedkunde gevestigd is. Kor*  52o AARDRYKSBESCHRYVING. Kornelis. De Geflachtrekenkundel is dat niet dezelfde Weetenfchap die ook Genealogia geheeten wordt? Emestus. Dezelfde, en om 'er een juiste bepaaling van te geeven, kan men ze, met onzen Bielfeld,bepaalen te zyn: de Weetenfchap van den oorfprong der doorluchtige Huizen, adelyke en votrnaame Ge/lachten, en van de volgreeks en optelling der Voorvaders, als meede van de beknopte Gefchiedenis der Verwandfchapping en Verbonden van eenigen Perfoon, zo wel in de regte als zydelyke of colJateraale Liniën; Men noemt deeze Weetenfchap Genealogia, van de Griekfche woorden yi>«« genea (Gefiacht) en *»yo« logos , leer , als 't ware Geflachtleer, en uit de voorgezegde bepaaling blykt duidelyk, dat deeze Weetenfchap een dubbel voorwerp ter beoefening heeft, en dat een goed Genealogist, vooreerst de Tydrekenkundige opvolging der Souvereine en Doorluchtige Huizen, die als het ware aan 't hoofd der Volken geplaatst zyn, kennen moet; en ten tweeden, dat hy in ftaat moet zyn, om uit oude bewyzen (Documenten, Charters, Diplomas, en andere naageblevene Stukken, Geflachtboomen te vervaardigen, van de overige edele en voornaame Famiüën, of Geflachttafelen op te ftellen, waarin, in eene geregelde orde,eu door eene onr  'GESLACHTREKENKUNDE, SM onverbrookene Kinder-reeks {filiatie) de Gedachten der Edellieden, welke tot deezen tyd reiken, naauwkeurig gefield zyn.. Leonard. Wat het eerfte voorwerp betreft, naamlyk de Geflachtrekening van Vorsten en Souverainen, deeze zal zeekerlyk uit de Gefchiedenis zelve getrokken moeten worden, en dus wordt de Historie in dit opzicht hier, op heure beurt, eene Hulpweetenfchap. Emestus. Gy merkt dat zeer juist op: zonder de kennis der Gefchiedenisfen kan de Gefiachtrekenkunde niets uitwerken; by haar moet de Geflachtrekening opfpeuren alle de naamen der doorluchtige Perfoonagiën, die in alle Landen gebloeid hebben, benevens hun verhuwelyking, geboorte- trouw- en fterftyden, en de Kinderen die zy verwekt hebben. Karei. Hoe verre zoude de Geflachtrekening der Vorsten en voornaame Lieden wel uitterekenen zyn ? Emestus, Lat is zeer ongelyk; ondertusfchen heeft de oudfte Gefchiedfchryver M ozes ons een redenlyk volledige Geflachtrekening der voornaamfte Hebreeuwen, tot op zynen tyd naagelaaten, die met den eerften Mensch aanvangt: ook worden de Euangeliszesde afdeel. II. st. X ten  3a2 GESLACHTREKENKUNDE. ten, met veel recht, geroemd, om het in vlech. ten der Geflachttafelen in hunne Euangeliën, waarin zy een weg betreden hebben, die geen oude Griekfche Historiefchryver, hoe beroemd ook, vóór hen bewandeld heeft: alleen wordt onder de Romeinen Titus Livius-, om deeze wyze van behandeling zyner Romeinfche Historie na waarde geroemd: nog is 'er in zeker Klooster in Italiën, een Geflachtboom, of Tafel, te zien, welke van Adam af begint; fommige Vorsten kunnen hun Geflacht van Rneas en den Trojaanen afleiden, gelyk de Franfche Koningen en Prinsfen van Orange; andere weder, ftygen niet hooger dan de Middeneeuwen, en dat is het lot van verre de meesten; de zeer noeste Hamburgfche Hoogleeraar J a n H u pner, heeft met een ongeloofelyken arbeid ons voorzien, van zeer volledige, tot zyn tyd toe vervolgde, Genealogifche Tafelen, welken ik allen die de Historiekunde beoefenen, niet genoeg aanpryzen kan. Zy zyn in IV Deelen in folio, in 't Hoogduitsch uitgegeeven, 333 der voornaamften, zyn in 't Neêr* duitsch vertaald, en ligtelyk te bekomen, in dezelve komt de geheele volgreeks van alle Vorstelyke Familiën in Europa in een zeer geregelde orde, voor, van de Aartsvaders af,  GESLACHTREKENKUNDE, 323 af, tot de in des Hoogleeraars tyd regeerende Vorsten toe; zo dat dit Werk aan de Gefchiedenis, waar uit het ontleend is, weder op zyn beurt een onmisbaaren dienst doet, dewyl het onmogelyk is, zonder zulke Tafelen de Historie- en de Troonsopvolgingen wel te bevatten en zig in 't geheugen te kunnen prenten. Petras. Heeft die Hoogleeraar alle de Geflachtregisters der aloude en laatere Vorsten van Europa byeen verzameld? Welk een vreesfelyken arbeid moet dat hem gekost hebben! Emestus. De oudheid roemt de twaalf daaden van Hercules, gelyk wy in de Fabelkunde gezien hebben ; maar deeze arbeid van Hubner ftaat, wat de Geestvermoeijing aangaat, volkomen gelyk met de geweldige daaden van Hercules, zoo zy dezelven niet overtreft. Ziet daar het boek zelve, en oordeelt wat onvermoeide Studie en Historiekennis 'er vereischt wordt, om zulk een Werk te vervaardigen; zulk een Schryver is genoodzaakt om byna alle Historiefchryvers te leezen, of raad te pleegen, voor hy de hand aan de pen flaat; welk een groot aantal byzondere Levensbefchryvingen moet hy niet doorbladeren, om zo veeie "datums van X 2 Ge-  324 GESLACHTREKENKUNDE. Geboorte- en Sterfdagen op te zamelen; welk een moeite kost het hem niet, om op eene vernuftige wyze de menigvuldige tegenftrydigheeden welken men by de Schryvers aantreft, te vereffenen; om de ledige vakken aan te vullen, en de waarheid, uit den afgrond der duisternisfen, in het licht te plaatfen! Men kan dus den moed, de nyverheid en de ftandvastigheid van die geleerde Mannen niet genoeg roemen, welke diergelyken arbeid ondernoomen hebben, en welke denzelven tot die volkomenheid gebragt hebben, waar voor diergelyke werken vatbaar zyn. Leonard. Het nut dat zulke Schryvers aan de Gefchiedkunde gedaan hebben, is ongetwyfFeld onberekenbaar; maar my dunkt dat men zig ook al te diep in deeze Studie verliezen kan, en 'er meer nuttige Kundig heeden om verzuimen. Emestus. In zeker opzicht is dit waar; doch dit gaat zo in alle Weetenfchappen; ja zelfs in de allernuttigfte. De Wysbegeerte, by voorbeeld, kan men gerust onder de nuttigfte kundigheeden voor den mensch rangfchikken, en echter is iemand die altyd den Philofooph uithangt, en alles meteen wysgeerig oog befchouwt, een lastig  GESLACHTREKENKUNDE. 325 tig wezen in de Samenleeving; waarom ook het Latynsch Spreekwoord zegt: Purus putus Philofophus, purus putus aflnus. Dat is: Die altyd den Philofooph fpeelt, houdt men met recht voor een ezel. Zo ook zyn zy, die zig alleen met het tweede voorwerp der Geflachtrekenkunde bezig houden, en voords in alle andere kundigheeden onbedreeven zyn, waarlyk lastige Praaters. Komelis. Welke is dan het tweede voorwerp der Geflachtrekenkunde ? Emestus. Dat is de kennis der Naamen, Geboortedagen, dagtellingen der Huwelyken en Verbonden der Souvereinen, Vorsten en andere doorluchtige Perfoonen, welke werkelyk in Europa, of elders in de Waereld, heerfchen. Een voorwerp dat wel veel nuts in zig heeft, maar geen de minfte verdiensten aan den Geest toebrengt. Het geheugen heeft alleen den roem van deeze Geleerdheid, en hy die een Genealogifchen Almanach by zig draagt, is even zeer in ftaat, om, met één opflag van het oog, alle die geleerdheid te verkrygen, waarmede hy, die alle andere Kundigheeden verwaarloost heeft, om zig deeze vast in het geheugen te prenten, zo dwaasfelyk pronkt. Ik heb een perfoon X 3 ge-  326 GESLACHTREKENKUNDE. gekend, die in dit ftuk een leevende Almanach kon genoemd worden, alzo hy den juister. Geboorte- en Trouwdag van alle bekende Vorsten van Europa, en hunne Kinderen , zig vast in het geheugen geprent hadt; maar wanneer men met hem over eenige andere Weetenfchap , hoe oppervlakkig ook, wilde redeneeren, bleek het, dat hy zo onbedreeven in alles was, dat een kind hem zoude befchaamd hebben. Zy egter, die zig tot het opmaaken van Geflachtrcgisters en Stamboomen met voortlagt verledigen; zo als 'er zulke lieden zyn, die daar hun beftaan uit hebben; deeze moeten in dit alles volkoomen ervaaren zyn, en 'er nog een derde voorwerp der Gellachtrekeking by voegen; 't welk beftaat in de kunst, om de duistere Genealogiën des Adels en van voornaame Familiën op te helderen; de optelling der Voorvaders naar te fpeuren, Kinder-ryen oïfiUaticn uit te pluizen, en dezelve in een geregelde orde te rangfehikken; de ledige vakken te vervullen, overeenkomstigheeden in naamen te vinden, en gisfingen in bewyzen te veranderen Petrus. Wat een omhaal! Zyn de Adelyke Lieden zo keurig op hunne Geflachtboomen? Wat baat dat alles hen toch! Emestus. Niets! dan dat het onder hen tot een  GESLACHTREKENKUNDE. 327 eene groote eer gerekend wordt, de reeks zyner Voorvaders tot in de aloudheid te doen ftygen ? doch, daar gy my deeze vraag doet, kan ik niet naalaaten eene aanmerking op deezen ydelen waan des Adels te maaken; daar anders deeze ftof ons weinig aanleiding geeft om eenig zedelyk nut uit dit ons Avondgefprek te kunnen trekken; en men in zyne Studiën toch altyd eenig zedelyk nut beoogen moet. Zy is dan deeze: Het is zeer belangryk voor het menfchelyk gefiacht en voor de orde der Maatfchappyëlyke Samenleeving, dat cie Inwooners van een Land in verfcheidene rangen verdeeld zyn, dat 'er verfcheidene Standen in de Waereld zyn, en dat elk Stand, volgends zyn rang, onderfcheiden en gekend worde De Adel ftaat natuurlyker wyze aan het hoofd van alle Standen, en verdient daarom veel onderfcheiding. Maar op een belachgelyke wyze op zyn geboorte te zwetfen; zig waanen van eene beetere ftoffe. dan het overige Menschdom gevormd te zyn; al wat de onderfcheiding onder de Menfchen maakt alleen aan de geboorte toe te fchry ven; zig in te beelden dat eene verdienste welke men alleenlyk aan het blinde lotveifchuldigd is, en die geen wezenlyk uitwerkfel heeft, den voorrang boven waare verdiensten van den Geest en het Hart, welke X 4 daa-  328 GESLACHTREKENKUNDE. daadelyke en aanmerkelykegevolgen hebben, loe te kennen; en op deeze begoocheling, waarvan ydelheid en zwakheid de bronnen zyn, zig van de grooten der Aarde te doen afdaalen, in zyne Wapenfchilden, zelfs hes ISeeld van Jupiter te voeren, en in zyn Geflachtboom de Naamen van een Cafar, Pompeus, Palceoiogus, Karei de Groote, Rneland, Whikind enz. te toonen; dit waarlyk zya dwaasheeden, die, wanneer ze in byzondere Perfoonen vallen, zo belagchelyk als gemeen zyn. De onfterfelyke Pope zingt daarom rege wysgeerig: Stuck o'er with titles and hung round. with Jtrings, That thou may'ft be by Kings, or whores of Kings^ Boa/} the pure blood of an illujlrious race, In quiet ftow from Lucrece to Lucrece: Bat by your fathefs worth if your's you rate„ Counu'.me thvfe cnly wHo were good and great. Co ! if your ancient, hut ignoble blood, Has crept thro' fcoundrels, ever fmce the flood, Go ! and pretend your family is young; Nor own, your fathers have beenfools fo long. IPhat ean ennoblc fots, or Jlaves, or cswards? Aias !. mot all the blood of all the H o w a r d. s. Esfay on Men, Epijl. FT. tut  GESLACHTREKENKUNDE. 329 Dat is, vry verduitscht! Sier vry uw' fiaaffchen hals met Ridderorde en Lint, 'T welk u een Courtifane, in Konings gunsten, wint. Uw oud en Aedlyk bloed moog' ftroomen door uwe aders, Ontfprongen uit een bron van Vorstelyke Vaders; Maar, zoo der oudren deugd niet uwen roem verhoogt, Noem dan allesn hunn' naam wier deugd gy roemen moogt; Envliette uw Aedlyk Bloed weleer in deugdenloozen, Al waer 't ook vóór den Vloed, verberg, vergeet die boozen; Zeg liever dat men vry uw' Stam nog jeugdig heet', Op dat niet elk de fchand van deeze uwe Oudren weet'; Zwyg, dat uw oud Geilacht, fints zo ontelbre Jaaren , Zo lang een reeks van tyd, verachte dwaazen waren: De vlek van dwaasheid en van ondeugd fmet hun graf, Geen zee van Aedlyk bloed wischt zulke vlekken af. Karei. Maar Vader! 3s 't wel eens mooglyk voor een byzonder perfoon, om met eenige waarfchynelykheid, zyn Geflachtregisters tot zo hoog eene oudheid te kunnen opfpeuren ? Emestus. Wel neen.' De Gefchiedenis belicht aan alle particuliere Perfoonen, die zo zottelyk op de OverÖudheid van hun Geflacht pogchen, dat de oorfprong van alle Adelyke Huizen en Familiën van particulieren, zig in de duisterheeden der Middeneeuwen verXs liest,  330 GESLACHTREKENKUNDE. liest; dat, geduurende de V, VI, VII en VUIfa Eeuw geheel Europa, door eenen vloed Barbaarcn en halfwilde Volken, als overftroomd werdt, welke zig met de natuurlyke Inboorlingen der Landen vermengd hebben ; dat in Spanjen een zeer langen tyd Mooren en Maraanen ,in DuitschlandoverblyfTelen der Gothen, TVandaalen, Katten en Obotri. ten, en diergelyke andere vreemde Volken gewoond hebben; dat men in het meerderdeel der Westelyke Landen , noch leezen, noch fchry ven verftondt, vóór dat Karei de Groote zyne Onderdaanen befchaafde ; dat 'er op den geheelen Aardbodem geen echt bewys van eenige byzondere Famieljc, dat tot de X Eeuw reiken kan, te vinden is» Dat de Adel in Spanje en Portugal natuurlyker wyze van de Moeren cn Maraanen, of wel van de Jooden, ten minften met eenige vermenging, afftamt. Dat de Tournoifpelen en de Hersfenfchimmen der Ridderfchap eene uitvinding der ïviooren zyn, gelyk ook de Romanesque Galanterie dier oude :>iddertyden; dat de oude Adel in Duitschland niet eens zo geacht, noch ook zo achtingwaardig geweest is als men wel denkt; dat veel van deeze Edellieden hun werk maakten , om den Reizigers op de groote Wegen aftezetten, en dat zy fterke Kasteelen hadden, welken hen  GESLACHTREKENKUNDE. 331 hen tot bergplaatfen van hunnen alzo behaalden buit dienden; Ja, dat de Reizigers daarom fteeds in hunne Gebeden pleegen in te vlechten, dat God hen voor deeze Edellieden op hunnen weg behoeden mogte; welker naamen nog in die oude Litaniën, of Gebeden, voorkomen. De Reus Brabo, welke zynen Naam aan Braband naagelaaten heeft, en waarvan men zegt, dat hy weleer te Antwerpen gewoond heeft, was zodanig een Roovend Edelman, die zyn Kasteel aan de Schelde tot een Roofnest maakte, om daar, al wat hy te Water of te Land konde opdoen, te bewaaren. De fabelachtige Oudheid, heeft hem, orn zyn geweldig vermoogen, tot een Reus gemaakt, die de arme Reizigers, naa hen uitgeplunderd te hebben, met de hand over de Rivier wierp, van waar zy den naam Antwerpen, als 't ware van Handwerpen afleiden; fchoon dezelve waarfchynlyker van het aanwerpen der Schelde afgeleid wordt. Zy kunnen ook uit de Gefchiedenis leeren, dat dit gebruik zelfs tot in de XV Eeuw ftand gehouden heeft; dat de Magiftraaten der Steden ten dien tyde als de eerfte Burgers aangemerkt werden; en dat eindelyk een eenvouwdig Land - Edelman, of een mensch van nog geringer geboorte, onmooglyk hoopen kan zyn naam, oorfprong en famielje, noch in  332 GESLACHTREKENKUNDE. in de hedendaagfche Genealogiën, noch veel minder in de Gefchiedenis der verloo. pene Eeuwen, te zullen aan treffen; Eeuwen» waarin het fchry ven zo zeldzaam was, en waarin de Drukkunst de bewaaring van zulke weinig belangwekkende zaaken nog niet bevorderen konde. Kornelis. Maar, Myn Heer! zoo het niet mogelyk is eenig Gedacht tot de tiende Eeuw uittereekenen, hoe komt het dan, dat men in fommige Adelyke Stammen, zestien Quartieren noodig heeft, om 'er in befchreeven te kunnen worden. Althands, ik heb nog onlang, te Cleef zynde, in de Abtdye op den Eltenberg, hooren verhaalen, dat aldaar geene Dames worden toegelaaten, die geen zestien Quartieren in hun Wapen voeren. lürnesius. Dat is ook zo ; doch dat bewyst nog niet dat de byzondere Adelyke Geflachten tot boven de tiende Eeuw tellen; maar alleen, dat iemand, die zestien Quartieren in zyn Wapen voert, van beider Ouderen zyde, aan Adelyke Famieliën , vóór veeie Jaaren herwaards verbonden is Qtiartitr beduidt eigentlyk in de taal der Wapenkunde een byzonder Schild in het Geflachtwapen, dat men 'er in plaatst ten blyke van Vermaagdfchapping met die Familiën, welke zulk een Schild voeren, en 'er worden zulke Adelyke Standen ge»  GESLACHTREKENKUNDE., 233 gevonden j waarin geene perfoonen aangenoomen worden, dieniet zestien zulke Schilden in hunne Wapens kunnen plaatfen. Dit woord Quartier of vierde deel is af komftig van de gewoonte welke men oudtyds hadt, om aan de vier hoeken der Graftombes de Wapenfchilden van den Vader, Moeder, Grootvader en Grootmoeder des overledenen te plaatfen. Men vindt nog in Vlaanderen en Duitschland Graftomben, waarin men acht, zes. tien, ja zelfs wel tweeëndertig Quartieren uitgehouwen ziet Ondertusfchen zyn de bewyzen van 32 Quartieren altyd zeer moeilyk te vinden, en aan veel tegenfpraak onderworpen. De bewyzen voor 16 Quartieren zyn veel gemakkelyker te bekomen, om dat zy niet tot die tyden reiken, waarin de Schryfkunst zo moeiëlyk en ongewoon was. Zy kunnen, zonder bezwaar van geweeten, ge* rechtig, en onder Eede, getuigd worden , door vier Edellieden van zestien Quartieren, 't welk zo de gewoonte is, in plaats dat voor bewyzen van 32 Quartieren, zeer dikwyls oude Opfchriften, Graffchriften, oude Overblyffelen, en andere zeer gewantrouwde bewyzen, uit de Oudheid opgedolven moeten worden. Petrus. 'T is toch niet onaartig, om, als men zyn Geflachtwat verre berekenen kan, een net-  33* GESLACHTREKENKUNDE. netten Geflachtboom te laaten vervaardigen, al is 't maar voor liefhebbery; ik heb 'er eens een by een myner bekenden gezien, die meer dan zeven groote vellen papiers befloeg. Komelis. Hoe worden die Geflachtboo* men dan gemaakt?en hoe kan een Ceflachtlyst een Boom genoemd worden! Emestus. Men noemt die Gef.achtregisters, Stamboomen of Geflachtboomen (Stemmata,arboresGenealogica') om dat men dezelve de figuur van een bioeiënden Boom geeft; men ziet gemeenlyk den Stamvader, zoo men die naagaan kan, en zonder denzelven kan men geen Stamboom vervaardigen, aan den wortel van zo een Loom afgebeeld, en aan de uitterften der takken zyn de Wapenfchilden, van eiken Naakomeling van den Stamvader geregeld, met hunne Couleuren gefchilderd, verbeeld, als hangende aan dezelven, zodanig, dat de Wapens van de jongfie, of de nog leevende Perfoonen in de Famielje zig aan den top van den Boom bevinden. Men ziet ook wel, doch zeldzaamer, Genealogi* fche Colummen, welker fchacht op de wyze van een Geflachtboom vervaardigd is, en die op takken, welke dezelve omgeeven,de Wapens, Cyffers of Gedenkpenningen der Famielje draagen. Hier  GESLACHTREKENKUNDE. 335 Hier by zullen wy ons gefprek over deeze duistere en moeiéMyke Weetenfchap befluiten; want ik geloove dat geene onzer zich diep in deeze Studie inwikkelen zal; alleenlykmoet iknogaanmerken,datzyonder die Weetenfchappen behoort, welke geftadig van gedaante veranderen, zo dat de Geflachtregisters der Vorsten enSouvereinen, ja zelfs van den geringften Burger, als zo veel beweegende Schilderyen zyn aan te merken, welke door geboorten en flerfge vallen geduurig van aanzien verwisfclen; waarom hec gebruik, om 'er de Almanachen 's jaarlyks meede te verryken, en dus jaarlyk met gemak de veranderingen die 'er in die Weetenfchap voorkoomen, te kunnen byhouden, zeer nuttig is, voor hen, die de hedendaagfche Historie van Europa beftudeeren; en eindelyk, dat zy ons de onbeftendigheid van alle dingen, waar aan zelfs de vermoogendfte Waereldbeheerfchers onderworpen zyn, tot eene zedelyke befpiegeling en nuttig naa. denken voor oogen leggen. —-—■ Of  336 GESLACHTREKENKUNDE. OP DE GESLACHTREKENKUNDE. Ai de volgreeks der Gedachten, Van de ftcrffelyke Magten, Die deeze Aarde alom gebiên, Kan men in 't Gefchiedboek zien; En weêrkeerig kan men leeren, In elk' Stamboom het ftudeeren Der Gefchiedverhaalen, waar Ieders daên in leeven; maar 'K noem deez' Weetenfchap met reden, Ydelheid der ydelheeden, Zoo men zyne waarde telt, Na een reeks van Eed'le Maagen , Eeuwen lang in 't graf gedraagen, Door den fchicht des Doods geveld. Tweeëndertig Schildquartieren Moogen vry het Graf verfieren, Van den Dwaas, men ziet het aan En veracht zyn' blinden waan; Maar 't eenvouwig Graf der Braaven , Pronkt als de allerfchoonfte Graven; Stroo hier bloempjens, blyde Jeugd Hier , hier rust de ftille Deugd 1 Stamregisters! wydfche Boomen! Al uw luister is benoomen, Als de Dood ons nedervelt, In een volgend, eindloos, leven, Zal 't Geflacht geen waarde geeven, Daar is 't al gelyk gefteld. ZE-  ZEVENTIENDE SAMENSPRAAK. OVER DE WAPENKUNDE. (Ars Heraldica.") INHOUD. Verfchillend gevoelen over de waardy der Wapenkunde. Naamsoorfprong der woorden Heraut en Blafoen. Hoedanig de Wapens in gebruik gekomen zyn. Kunstwoorden in deeze Weetenfchap gebruikeiyk. OnderfcheU den foorten van Wapens. Voornaame wet in de Wapenkunst. Uiterlyke Sieraaden der Wapens. Emestus. N aa de kennis der Geflachten van Vorsten en voornaame Lieden, voor zo verre die op de Gefchiedkunde betrekkelyk zyn, befchouwd te hebben, zullen wy in deeze byeenkomst een oog liaan op de tekens, waarmede zy hunne voornaame geboorte en gezag ftaaven. Leonard. Wy zullen dan zeeker hunne Wapens moeten befchouwen. Emestus. Ten minften de voornaamfte zesde afdeel. II. st. y Gronr  333 WAPENKUNDE. Gronden der Wapenkunst ter loops overzien, alzo dezelve van ter zyde tot het lighaam der Gefchiedkunde behoort. Korttelis. Wat dienst kan toch de Gefchiedkunde hebben, van de kennis der Wapens die de Grooten voeren. Emestus. Somtyds zeer veel, wanneer zy met een nuttig historiesch oogmerk beftudeerd wordt; want daar de Figuuren, welke in de Wapens gebezigd worden, meest al van zekere aanmerkelyke zaaken ontleend zyn, zo dat men, derzelver herkomst naarvorfchende, niet zelden tevens een wederkeerig licht aan de Gefchiedenis toebrengt, 't geen fommige de Wapenkennis voor eene onontbeerlyke Weetenfchap, voor welopgevoede Lieden doet houden, gelyk de Jefuiet Bouhours, en de Vaders Scohier en Mentstrier van dat gevoelen waren; daar de laatfte het beste en «itgebreidfte werk over deeze Weetenfchap vervaardigd heeft. Anderen verachten dezelve als van geen 't minfte nut, en als aan de ydelheid en valfchen waan der Grooten, heur oorfprong verfchuldigd zynde. Doch om den middenweg, die altyd de veiligfle is, ook in dit gefchil te houden, kan men metrechtdeHeraklica}of Wapenkennis, onder zulke Weetenfchappen rangfchikken, welke, alhoewel niet onontbeerlyk , egter oppervlakkig  WAPENKUNDE. 339 kig befchouwd, aangenaam, en na derzelver gebruik leerzaam kunnen zyn. Petrus. Heraldica! is dat de Latynfche benaaming, van deeze Weetenfchap? Dat woord is immers meede geen zuiver Latyn. Emestus. Voorzeeker niet; de oude Romeinen hebben dit woord noch deszelfs betekenis nooit gekend. 'T is van Duitfchen afkomst, gelyk blyken zal, wanneer ik u de Gefchiedenis der Wapenkunde , beknoptelyk verhaale. Karei. Vader zal ons daarmede een zonderling vermaak verfchafFen. Komelis. Wy zullen dan ook veel meer lichts in de Weetenfchap zelve bekomen, doch laaten wy alles fpoedig aantekenen, op dat ons zwak geheugen deeze les niet geheel vruchteloos maake. Emestus. Gy fpreekt zeer wel, Komelis l Historifche Weetenfchappen, moeten met fchry ven in het geheugen geprent worden; welaan, als Gyl. al uw fchryftuig gereed hebt, zal ik langzaam beginnen op te geeven. leonard. Wy zyn alle gereed, Myn Heer! Emestus. 'Er zyn Schryvers die de oudheid der Wapenkunde, zelfs tot op de tyden der Aartsvaders willen doen ftygen, brengende daar toe, by 't geen men leest van Jacob, dat hy ieder van zyn Zoonen, wanY % neer  34° WAPENKUNDE. neer hy dezelve zegende, een onderfcheiden teken gaf, 'twelk naaderhand aan de Stammen die uit dezelve fprooten, zo veel als tot een wapen verftrekte, 't welk zy, by hunne geregelde Legerfchikking, elk in hunne bannieren voerden; te weeten: Jadci, een Leeuw; Dan, een Slang; Nap' thali, een Hert; Benjamin, een Wolf; Jofeph, een Tak; Isfafchar, een Ezel, enz. Dat dit gebruik daarnaa tot den Egyptenaaren, Chaldeen , Asfyriërs en Grieken zoude zyn overgegaan, welke laatfte Volken in de Olympifche Spelen invoerden, dat ieder Kamper met onderfcheidene Dekens en gekleurde Kleederen moest verfchynen; na de Goden die hy zig tot byzondere befchermers had uitgekozen, by voorbeeld, die ze onder befcherming der Zonne begee ven hadden, moesten Gouden, die der Maan, Zilveren, en die der Planeet Ares of Mars, rooden Tekens draagen. De Romeinen willen zy, dat dit oude gebruik in hunne Legers gevolgd zyn , daar hunne Adelaars, Legerbanden , en andere Banniertekens, met de Letters S. P. Q. R. of Senatus Populusque Romani, dat is de Raad en het Volk van Rome voorzien; het kenmerk van zouden draagen. Doch al deeze gronden zyn te onzeeker; dewyl de regte Wapenkunst veel meer ver- eiscb-  WAPENKUNDE. 341 eischtendan deeze bloote tekens aan de hand geeven. Men wil deszelfs oorfprong dus met ^meer grond, in veel laatere Eeuwen, en wel lange naa de Geboorte des Zaligmaaicers, ftellen; en wel federt het in gebruik komen der Tournooijen of Steekfpelen, even vóór het Jaar 827;wyl PausEuGENius II, dezelve reeds kort naa dien tyd by een nog voorhanden zynde bul verbondt; andere maaken Godefroy, Ilde Hertog van Anjou, omtrent het Jaar 1066, tot den Infteller derzelven; en andere eindelyk noemen Keizer Henricus Auceps: dat is, de Vogelaar, of de VIlIfte, toen hy nog geen Keizer, maar alleen Hertog van Saxen was, tot den Uitvinder derzelve. Wat 'er van zy, men wil de Wapens en Wapenfchilden, gelyk ook de geheele Wapenkunst, van de Steekfpelen, en wat daar by waargenoomen werdt, afleiden. Onder die gebruiken waren deeze de voornaamften; wanneer een Vorst, of grootvermogend Heer , een Steek/pel, of Tournooi, waarfchynelyk van het wenden en draaijen (Tournoyer') der Paarden alzo genoemd, wilde houden, maakte hy dit door Brieven of Boden, rondomftreeks in zyne nabuurige Landen bekend; zo dat elk voornaame Vorst of Ridder die dit fpel wilde bywoonen, gelegenheid kreeg, om zig in Y 3 tyds  34» WAPENKUNDE. ty is tot het Feest te bereiden. Zy lieten zig daartoe kostelyke Wapens vervaardigen, waarop zy doorgaands de Gedachtenis van fommige treffelyke daaden, met eenig randfehrift op lieten graveeren, of ook wel Zinnebeelden of Devifen; of een 'Zon, Maan, Sterren, Leeuw, enz. waarna zy zig dan de Ridder van de Zon, Maan, enz. heeten; hunne Wapenrokken, of de Mantels die zy om hunne Wapens draagen, waren doorgaands met Hermelyn of andere vachten gevoerd; en in laater tyden met Schellen of Bellen behangen, gelyk men in de Beelden der Graaven van Holland, die meest in hunne Tournooikleeden afgebeeld zyn, kan zien; hun Schild, dat meede fierlyk met hunne eigene Kentekens gegraveerd was, en hunne Speer werdt hun naagedraagen, door een Schildknaap, welke doorgaands Edele Knaapen en aankomelingen in de Kidderfchap waren. Deeze Schilddraagers waren fomtyds geheel gemaskerd en verkleed, in de gedaante van Griffioenen, Engelen , Leeuwen, Wildemannen , of ook wel meede met een Tournooi - Rok met Bellen , gekleed; daar nu deeze jonge Knaapjens meestal dertel en geestig waren, en hunne ernltige Hceren met boert en jok vermaakten; behielden fommige Vorsten dezelve doorgaands ten Ho- ve,  WAPENKUNDE. 343 ve, waar zy dan de naam van Nar verkreegen; van daar is het gebruik ontleend van de Gekken en Gaapers, een Muts en Rok met Bellen aan te doen. Wanneer nu de Ridders met deeze hunne Schildknaapen ter beftemde plaatfen gekomen waren, welke doorgaands een met eene Schutting en Palisfaden afgefchoten plein, by eenig Kas teel, op eenige Markt was, vonden zy aan den ingang van dit Perk, een Perfoon, welke gelast was om den tytel van elk Ridder, die meede rennen zoude aanteteekenen, bevens een nette opneeming en befchryving zyner Wapens te doen; over Ridders, die ten tweeden en derden maal in het Reuperk verfcheenen, werdt geen Wapenjchouw gehouden, maar men ftak alleen de Trompet, wanneer zy den renloop begonnen. Deeze Wapenfchouwer werdt daarom Her+ald, of Herold, en Heraut genoemd van de oude Duitfche woorden Her, een Leger of Heir, en atdis, en knecht, 't welk zo veel als Legerknecht, of Wapenknecht te kennen gaf; zy werden ook nog by plegtïgheeden, door Vorsten en Souvereinengebezigd , om de Wapens op een geborduurd los aangefchooten Wambuis te draagen; en wor« den thands nog Herauts van Wapenen , of Wf penkoningen geheeten. Naa dat deeze Herald de wapens wel opgenomen hadt, liet hy op Y 4 de  344 WAPENKUNDE. de Trompetten blafen , tot een teken dat het Renfpel een aanvang nam; van dit blafen , willen fommigen den naam van Blafoen afleiden, welken men aan een met figuuren befneeden Schild, gewoon was te geeven; fchoon andere het woord Blafoen, met meer waarfchynlykheid, afleiden, van het oude Franfche woord B'efe, dat een leken beduide. De leus van aanvang dus gegeeven zynde, begon men tegen elkander te rennen, en die zyn Party in het voorby elkander rennen, met de Speer uit de Zadel kon ligten, won den Prys, welke daartoe opgehan* gen was, en meestal uit eenig juweel of vrouwen tooi fel beftondt. De overwinnende Ridder, ontfing deezen prys doorgaands uit de handen der voornaamfte vrouw van het Hof, en fchonk denzelven aan zyn Minnaaresfe; waarnaa zyne Wapens onder een fier» iyke Tent of Pavilloen eenigen tyd ten pryk gezet werden, wordende bewaard door de Schildhouders; van daar is de oorzaak, dat de oudfte Wapens meest fchuinsch,of tegen iets leunende, verbeeld worden. Ziet daar nu den waarfchynelyken oorfprong der Wapens en Wapenkunde, met een weinig aandagt op de Weetenfchap zelve, zal zig weldra alles op deezen oorfprong Jaaten thuis brengen. Kwel.  WAPENKUNDE. 345 Karei. Ga voort, Vader! als 't u gelieft: Dit is ons regt aangenaam te moogen hooren. Emestus. De Weetenfchap der Wapenkunde, of Heraldica, beftaat in de kennis van alle de Wapens te ontcyfferen en uitteleghen, en in hun eigene kunstwoorden en Jpreek» wyzen te verklaaren. Men noemt deezeWee* tenfchap ook wel met Latynfche naamen ars Scutatoria, Schildkennis , Armorialis, Wapenkunde , Tesferaria , of Teken- en Blafoenkunde. Zy heet Heraldica, na den Herald of Herold, welke de Wapens moest opteekenen; Blafoenkunde, wordt zy naar de oude Blefen, of Schildtekens geheeten. Een Wapen heeft zyn Schildhouders; deeze waren, gelyk gezegd is, de Schildknaapen in het gewaad van Engelen, WiJden, of ook wel vermomd als Griffioenen. Eenhoorns, Leeuwen, enz Het ftaat onder een Tent of Paviljoen ; die gebruik is zo even reeds verklaard; het is doorgaands met een Helm gedekt, en van deezen Helm, waaiën Helmbanden af, welke weleer de Linten waren, waarmeede de Dames de overwinnende Ridders befchonken; de Wapens dus opgefierd zynde, werden vervolgends met dien gantfehen toeftel op de Schilden der Overwinnaars, weder op nieuw afgemaald, en verftrekten Y 5 dus  34« WAPENKUNDE. dus vervolgends tot byzondere Eeretekens, welke men met verfchillende Couleuren en Figuuren, om de Edele Familiën te onderfcheiden, voorzag. Naaderhand hebben ook geheele Ryken, Landen, en Steden Wapens aangenoomen, en hunne Schepen met daarmede befchilderde Vlaggen voorzien. Komelis. Is 'er niets meer omtrent de Wapenkunde aan te merken, Myn Heer! Emestus. ó Ja, nog zeer veel; doch ik zal UI. om den tyd te bekorten, flegts eenige der algemeenfte regelen deezer Weetenfchap , mondeling meede deelen, en UL. by 't eindigen van ons gefprek, eene nette afbeelding, met derzelver verklaaring ter hand ftellen, waarin gy alle de byzondere Kunstnaamen, Maakfels en Sieraaden der Schilden, benevens een volkomen Wapen, en de voornaamfte Ordenstekens zult kunnen vinden; want deeze dingen laaten z;g beeter door het oog dan het oor leeren. Leonard. Dit zal ons ongemeen veel licht geeven; intusfehen, wees zogoed van ons de algemeene Regelen optegeeven. Emestus. In 't algemeen telt men acht onderfcheidene foorten van Wapens, als: i) die van Edele Huizen of Familiën, 2) die van waardigheeden, bedieningen of beroepen , 3; die van afftand, aanneeming of overeen-  WAPENKUNDE. 347 eenkomst, 4) die van Patroonfchap, gelyk die der Cardinaalen, welke de Wapens dier Pauren, die hen tot het purper verheven hebben, aanneemen, 5) die van pretentie, of van zulke Landen of Domeinen , op welken men recht vermeent te hebben, 6) die van Leenen, van Domeinen en onderhoorigheeden, 7) die van Maatfchappyen , Republieken , Steden, Academiën enz. en 8) die van opvolging, welke Erfgenaamen, of gelegateerden voeren; men onderfcheidt de Wapens ook nog in fpreekende, welke zulke zyn, die door hunne fpreekende Tekens , den Eigenaars derzelve duidelyk doen kennen,en in willekeurige, wier tekens gecne byzondere kenmerken der eigenaars aanduiden. Het is voords nog noodzaakelyk op te merken , de verfcheidenheid der verwen in het Schild; welke beftaat in twee Metaalen'. Goud en Zilver, of geel en wit', vier coulett' ren, als: blaauw of azuur, rood, zwart, of groen ; men voegt 'er ook wel purper of violet by, nog let men op de twee voerfels, als zyn het Hermelyn en het. bont, welke men Pannes, of lappen noemt, by -welke men nog het Contre Hermine, Hermelyn met zwarte noppen op een witten grond, en het Contre Vair,  348 WAPENKUNDE. Fair, of omgekeerd bont, voegt, welkers vlokken meede zwart zyu, op een witten grond; men wil dat het rood, by de Franfchen, die de Wapenkunde het eerst tot een Systhematifche Weetenfchap gemaakt hebben, Gueule, of Muil heet; uit oorzaak, dat alle beesten, welke hunnen prooi verflinden,den muil bloedig en roodverwig hebben, en dat om die reden het rood in de Wapens moed., dapperheid, enz. aanduidt; maar men ziet hier ligtelyk, dat de gewoone naamen der kleuren iner met voordagt in zeldzaame en vreemde verwisfeld zyn, om de Weetenfchap door deeze kwakzalvery wat meer aanzien bytezetten, Wanneer de Wapens niet gekleurd, maar flegts enkel met inkt getekend of gegraveerd zyn, wordt het Goud en Zilver,en de overige kleuren door ftippen of fchuinfche en regteftreepenaangeduid,gelyk gy op de afbeelding kunt zien; men voegt by de gekleurde ook nog de natuurlyke kleuren van de daarin voorkomende Vruchten, Dieren, Planten,en de Fleeschkleur, voor de deelen van het menfchelyk lighaam, die meede fomtyds in de Wapens voorkomen. Petrus. Maar ik heb in de Wapens, behalven de dingen die nog iets voorftelden , dat my bekend was, ook wel niets beduidende  WAPENKUNDE. 349 de dingen, balken, gekartelde lynen, ftreepen, blokjens, kruisjens, enz. gezien, wat willen die beteekenen. Emestus. Die zult gy alle op de afbeelding , benevens hunne verklaaringen kunstnaamen vinden-, zy worden eigenlyk Heraldifche Figuuren genoemd;wantde./%««r e V r i e s, Doorluchtige Waereld, gelyk meede uit eene naauwkeurige Hoogduitfche Verhandeling, uber die Herold, oder Wapenkunst, met uitvoerige pl. voor eenige Jaaren te St. Gallen in 't licht gekomen; wy meenden dit vak niet nuttiger te kunnen vervullen, dan met deeze Figuuren, zo verre de eerfte Grondfchets der Weetenfchap vordert, hier plaats te verleenen. Men ziet dan in Plaat III, aan de regtfche zyde der Plaat boven aan, door de Letters a. b. c. enz. aangeweezen; de negen onderfcheidene verwen, welke in de Wapens voorkomen, zo als die in onafgezette plaaten, door Lynen en Stippen, aangeweezen worden: als a) Het Goud of geel door flippen, b) Het Zilver of wit, door een geheel witten grond, c) Het rood, door regtftandige lynen. d) Het blaauw, door Horizontaale lynen. e) Het zwart, door regtftandige en Horizontaale op elkander liggende lynen. f) Het groen, door van de linkfche naar de regtfche hand, fchuinsch naar beneeden. afloopende lynen. g) Het Purpur, door van de regtfche naar de linkfche hand, fchuinsch nederwaards getrokkene lynen. h) Het Z 2 Her-  356 WAPENKUNDE. Hermelyn, door Hermelyne Vlokken, op een Witten grond, i) Bontwerk, of Peltery, wordt aangeweezen door witte zevenhoekige blokjens, op een Horizontaal gelynden grond. Aan de andere zyde van de Plaat, ziet men de Heraldifche Figuuren, welke in de Schilden voorkomen, met Griekfche Letteren aangeweezen, als: «) fi) Ringen, y) Kogels, S) Penningen, i) Biljetten of blokjens. Beneden deeze Verw-aanwyzingen ziet men: r. 2, 3, 4, 5. De Vormen der oude Schilden, onder welke de ruitswyze vorm 4. doorgaands voor ongehuwde Dochters gebeezigd werdt. 6. 7. 8. 9. 10. Zyn de hedendaagfche, meest in gebruik zynde gedaanten, der Wapenfchilden. 11. Ziet men een,aan den bovenrand verdee!d,Schild dit gedeelte wordt het Schildshoofd geheeten. 12. Een Horizontaal liggende breede ftreep, genoemd Schildbalk, Lint of Fasce. 13. Wanneer 't Schild van onderen gedeeld is, heet deeze verdeeling, het Schildsvoet. 14. Een regtftandige Band, wordt een paal genoemd. 15. De Ruiten in een Schild, worden de Quartieren geheeten. ^16. Wanneer een byzonder Schild in eenig Schild geplaatst is, in het bovenfte deel, als in'deeze Figuur, dan wordt dat Schildjen gezegd, op de plaats van eer te ftaan. 17. Zoo het een weinig laager, of juist in 't midden ftaat, noemt men dat in 't hart. 18. Zoo een weinig laager dan het midden, aan den navel. 19. p:en Schild, waar door een Scheidings-lyn regtftandig heen loopt, wordt gedeeld, maar 20. zoo die Horizontaal ligt, doorfneeden genoemd. 21. Zoo deeze Scheidlyn een Diagonaal is, als in deeze Figuur, en in het Wapen van Utrecht plaats heeft, dan heet het Schild, fchuinsch uit den re*t~ fchen hoek doorfneeden. 22. Zoo deeze Snyiyn anders invajt, als in deeze figuur, dan heet het Schild fchuinsch uit de linkfche zyde doorfneeden. 23 en 24 Deeze Fig. worden in een Schild Tinnen of Mumfpitfen genoemd. 25. Zoo die in den Diagonaal het Schild verdeelen, infnydingen. 26,  WAPENKUNDE. 357 26, 27. Worden trappen genoemd. 28. Een Wapenfchild dat dus in den Diagonaal verdeeld is, wordt gefneeden, 29 en 30 aldus perpendiculair, of Horizontaal, gekorven genoemd. Aan de andere zyde der Plaat, vindt men het vervolg der Schildverdeelingen; als: 31, 32, 33- Worden gewolkt, of wolkswyze, doorgefneeden genoemd. 34. Deeze verdeeling in een Wapen, heet men een Kleedfneede, doch komt zelden voor. 35. Wordt geheeten, in tweeën gedeeld met blaauwe Gieren. 3<5, 37- Vierdeelig. 38, 39. Driedeelig, of in drieën verdeeld. 40. Vierhoekig, of als een St. Andries kruis. 41. Zesvakkig, zesdeelig. 42. Wanneer verfcheidene Schilden aaneen gehecht zyn, heet men die te Jaamgebonden. 43. Zoo op deeze wyze; omzet. 44. Twee Schilden op deeze wyze vereenigd, heet men dienevens tlkander gezet. 45. Aldus , ingevat. 46, 47. Zyn weder verfcheide foorten van Schildhoofden. 48, 49, 50. Balken. 51, 52, 53- Banden. 54, SS- Riemen. 56, 57, 58- Paaien; en 59, 60. Keepers. Aan de linkfche hand des Aanfchouwers van dit Tafereel, ziet men benedenwaards nog eenige andere verdeelingen in de Schilden voorkomende: als A- Een Kruis. B Een getand Kruis. C. Een gewuifd Kruis. D. Een geankerd Kruis. E. Een gekrukt Kruis, zo als in 't Wapen van Jerufalem. F. Een Andries, of Burgundisch Kruis. G. Een gefchakeerd Andries Kruis. H. Een Schildsrand, boord of zoom. I. Een Schildskraag. K. Een Hoofdpaal. L. Een Mik M. Een ledig vierkant. N. Een ledige driehoek ,of'een gier of geer, O Schildsvoet. P.Schildiens. Aan de regtfche zyde van den Aanfchouwer vervolgen deeze Figuuren, op deeze wyze: O. R. Smalle Balken, Linten of Banden, (Fasces). S. 'ifanden. T. Riemen. U Stokken. V. Wordt op een Schild, een Schaakbord genoemd. W. Gefchakeerd aan negen Stukken. X. T. Ruiten, Z. Spillen. Z 3 AA.  358 WAPENKUNDE. AA. Heet getralied. BB. CC. DD en EE; worden Pyramiden of Spitfen genoemd. Ter regtfche en linkfche zyde van het groot Midden - Wapen, hangen de ou -fte en voornaamfte Ridder-orden m de naavolgende wyze af, als aan de regtfche zyde. A. De Duitfche, of Teutonifche orde, gefticht te Jerufalem, in de XII Eeuw. 'T Ordensteken is een Goud en Zwart Kruis. B, Sc Michaëls, of H. Geest orde; gefticht door Lodewïk' deXIde, Koning van Vrankryk, Ao. 1469 • te Amboife. Deeze Orde, weleer ingefteld ter eere van i>t. M'.chael, dien men meende dat de Maagd van Orleans voor Vrankryk hadt helpen ftryden, werdt eerst aan iedereen, zonder onderfcheid, die flegts eenigzins in 't een of ander uitgemunt hadde, verleend; waardoor ze zodanig in misachting geraakte, dat men dezelve de orde der Beesten (l'ordre des Betes) noemde; waarom ook Koning Hendrik de Lilde, dezelve naaderhand meer bepaalde, en 'er de orde' van den H. Geest meede verhoudt. De Ordensband beftaat uit een dubbel Snoer, doorvlochten met gouden vlammende Leliën, St. Jacobs Schelpen, vrede Palmen, Legervaanen, en de Letters H. (Hendrik) en L. (Lodewyk) met vier Kroonen gekroond; onderaan het buitenfte Snoer, is een Medaillon gehecht, waarop de Aartsengel Michaêl afgebeeld is, met het Randfehrift, Immensi Tremor Oceani; aan den Schrik des Wyden Occeaans; wyl Michaêl voor den Engel der Zee werdt gehouden. C. Malthefer, of Johanniter- orde, meede in rros: te Jerufalem, uit Godsvrucht opgericht. 'T Ordensteken is een Zilveren of Gouden Starkruis, dat op de borst gedragen wordt. D. De orde van den Elephant, in Denemarken; gefticht volgends fommiger gevoelen, door Koning CanuTUS Vide, Ao. 1189, of noo. Anderen willen, dat Christtaan Ilte, dezelve in 1478 ingefteld heeft. Het Ridderteken is een gouden geëmailleerde Elephant^ met een drietoornig rood Kasteel op den rug; vier kostbaare Diamanten liggen kruisgewyze vt> de regter zyde, en 's Konings getrokken Naam op  WAPENKUNDE. 359 op de andere zyde. De Ridders draagen het aan een breed blaauw Lint, aan de regtfche zyde, of over den linkfchen fchouder. E. De Danebrogs orde, meede een Deenfche orde, gefticht door Koning Wa ldema r LWe, Ao. 1219. By gelegenheid dat'er, na men zegt, geduurendeden VeJdflag tegen de Lyflanders, een rooden Vaan uit den Hemel viel, als tot een goed voorteken van den byftand des Hemels. Koning Chr is tiaan Vfle, heeft Ao. 1671 deeze orde hernieuwd. 'T Ordensteken beftaat in een Gouden geëmailleerd Kruis, met een rooden rand, verfierd met elf kruisgewyze geftelde Diamanten. F. De orde van het Gulde Vlies, gefticht door Philips de Goede, Hertog van Bourgundiën, en Graaf van Holland, by gelegenheid, van zyn Huwelyk met IJ'abella, Dochter vanJoiiANNEs Ifte, Koning van Portwal, waardoor hy de XVII. Need. Provintiën, verëenigde, den 10 Jan. 1430. Het Ordensteken beftaat uit tegen elkander liggende Vuurftaalen en Vuurfteenen, welke vlammen van zig geeven, onder aan hangt het Vlies van Jafon, of de Vacht van Gftffwz; by plegtigheeden wordt het on den hals gedragen ; doch anders, flegts het Vlies al» leen aan een rood of goud Lint aan de borst gehecht. G. De Ridder-orde van Alcantara, ingefteld door Ferd inand Il'le, Koning van Leon, omtrent het Jaar 1176. Het Ordensteken is een groen Leliën Kruis, op eene witte Kleeding, op de linker borst. H. De Orde van St. Marcus, te Venetiën, is een Geestelyke orde; de tyd der Inftelling isonzeeker; echter meent men dat deeze ingelleld is ten tyde dat het Lyk van St. Marcus uit Alexandrie, in Egypten, naar Venetiën overgevoerd werdt. 'T Ordenskleinood, is een Gouden Keten, met een daaraan hangende Gouden Medaille, met den gevleugelden Leeuw van St. Marcus, mei een Zwaard en opén Boek, waarin men leest Pax tibi Marce Euangei.ista meus; dat is; Vrede zy U, Marcus, mynen Eumgelist. I. De orde van Jefus Christus, in Portugal; een Geestel. Orde. Deeze is naa de vetftooring der Tem- Z 4 pel-  360 WAPENKUNDE. pel - Ridders, of Tempeliers, in 1319, door Paus Johannes XXIfle opgericht. Een half wit en rood Kruis is het Ordensteken, of wel een Kruis vanwittezyde met een rood boordfel op de Kleederen geftikt. K. De Ridder-orde van Calatrava, in Spanje, een Geestelyke orde, bevestigd door Paus Alexander III, Ao. 1169. 'T Ordensteken is een Anker-kruis. L. De Ridder-orde della annunciata, in Savoyen; een Waereldlykeorde,ingefteld,door Amabeus Vide, Ao. 1362. 'T Ordensteken beftaat in een Gouden Keten, drie vingeren breed, en voorzien van vyftien Liefdeftrikken, en waarin de Letters F. E. R. T. gevlochten zyn; men weet derzelver betekenis niet zeeker. Hertog Carel lilde, voegde 'er in Ao. 1518, nóg vyftien wit en rood geëmailleerde Roozen tusfchen, en hong 'er een Medaille aan, waarop de Boodjchap aan Maria afgebeeld is; waarvan de orde, die eerst der Roozen kransjens genoemd werdt, den naam della annunciata, of van de geboodschapte Maagd verkreeg. M. De Ridder-orde van Avis , in Portugal. Deeze' Geestelyke orde is door Koning ALPHoNSusffte, Ao. 1147, tegen den Mooren opgericht. 'T Ordensteken is een groen Lelievormig vierhoekig Kruis, 't geen de Ridders op een witten Scapulier, of korten fchouder band, geborduurd, draagen. N- De orde van St. Joris, of van den Kousfenband; is ingefteld door Koning Éduard lilde, van Engeland, welke zeer verliefd zynde op de Gemaalin van den GraafWillem van Salisbury, heur' Kousfeband, die haar, by gelegenheid van een Bal', ontviel, haar weder om den voet gehecht zoude hebben, met de woorden Hony foit, qui mal y penfe; dat is : kwaad zy hem, die 'er kwaad van gedenkt; doch veelen houden dit voorval voor te beuzelachtig, om alleen den grond tot de inftelling van deeze orde gelegen te hebben. De Ordensketen is zeer prachtig, beftaande uit zesëntwintig Gouden Kousfcbanden, (Garthers) met het gezegde omfchrift, benevens een rooden en witten Roos in het midden, en even zo veel gevlochtene Strikken of Knoopen; onder aan hangt het Beeld van St. Joris die den Draak verilaat. Dit" is de Staat-  WAPENKUNDE. 361 Staatfie-orde; de gewoone is een blaauwe Kouieband, om het linkerbeen, geborduurd met de Letters der Spreuk, en een kostelyke Gespe aan de- ^o ' De orde van St. Louis, in Vrankryk, opgericht Ao. 1693, door Lodïwtk XlVde. Het Ordensteken is een agthoekig wit geëmailleerd Kruis, waarvan ieder Spits, of punt, is verfierd met eene Lelie, en daarin de afbeelding van den H. Ludovicus, of St. Louis, vertoond in een Gouden Harnas en Koninglyken Mantel. In de regter hand houdt hy een Lauerkrans, in de linkfche een Doornekroon en Nagel op een rood veld, op deszelfs blaauwe boord is, met Gouden Letters, gefteld, Ludovicus Magnus instituit; dat is: Lodewyk de Grotte heeft dit iarrelleld 1693. °P de andere zvde der Medaille, ziet men een bloot vlammend Zwaard, waarop een Lauerkrans fteekt, met het omfchrift Bellic^e virtutis prjemium ; dat is: de prys van Oorlogsdeugd. P. De orde van St. Mauritius en St. Lazarus, in Savoyèn; ingefteld en vereenigd door Paus Innocentius XlIIde, Ao. 1573,eene Geestelyke orde. Het Ordensteken van St. Lazarus is een groen agthoekig Kruis, daar boven op ligt het Goud en wit geëmailleerd Kruis van St. Mauritius. Q. De orde van St. Stephanus, in Florencen. Deeze Geestelyke orde is ingefteld, door Cos mus de Medicis dellde, of Groote. Eerfte Hertog van Florence. Het Ordensteken is een Carmozyn rood agthoekig met Goud ingevat Kruis. R. De orde des H. Bloeds onzes Verlosfers, te Mantua Hertog V1 m c e n t 1 u s Ifte, heeft deeze Waereldlyke orde Ao. 1608 ingefteld, ter eere van een Reliquium, van eenige druppen bloeds van den Zaligmaaker, welken men zegt, dat te Mantua bewaard worden; Het Ordensteken is een Halsketen van verfcheidene Gouden Ovaalen, waarin wit geëmailleerd 2yn de Letters domine probasti me; dat is: Heer Jy hebt my beproefd: in de andere Ovaalen, zyn, de een om den ander, een Smeltkroes met Gouden Sraaven in dezelve, afgebeeld; onder aan hangt een Ovaal, waarm twee overëindftaande Engelen een Kelk voor zig Z 5 hou-  362 WAPENKUND E. keerde kS^S-JÜH ^ Deeze Geest<^ xe ome is ingefteld door Paus Ale x and p r inde Ao. II75. Het Ordensteken is een rood° Kruis in f levr'Lrrer-2"3"^33" de dneeSënV n t uevest met Leliën voorzien, nevens dir KmU draagen de Ridders ook op hunnen Talar Sór- de' £ k £ ƒ ^" L°n ?rallens de Santjago, of de Sant Jago deCompoJlella, of &w Jago de*Espada; dat is: Ridders van St Varoh & * f p de?VwZn°SdeKoniDg'yfce Pruisfifche van Sichr dnnv ir ai''r.en ^r /e Meritei de eerfte gefticht door Koning Frederik ifte I7or en de Iaatften, door Koning Fr ede r ikiï llll™ DePoolfcbe orde.gefticht door U*I* it wf Ao. 1325 en herfteld door AuGUSTU Ifde iiXsSS: fpdftorde ™ dm W> rtus, gefticht door Koning Ka rel i7->8 fv Kn ntoglyke Zweedfche StrapM^££3'en a£E Mar orde, vernieuwd in 't raar t^s j„JT" ~ . Frede r 1 k Ifte. d" Entófch/r^°mng »„,/ i,„ • j 1 ■cngciicfte Kidder - orde van Bad hernieuwd door Kon. George Jlte,in 1725 • Ue™fcte Ananas, Alexander Newsky enCatha nna orde. Gefticht door CzaarPeter , na 1600 Al ook de Duitfche Star-kruis en Maria hlr fta orde welke eerstgenoemde door Eleonora, Gemaa n dooi Maria I heresi a, in i7cR seftichrwerHf De onderfte rand des Tafereel? ffdfSgen doorde verfche.de Hoofddekfels, welke in de Wapenkunst voorkomen; als: T T7 V}f nnl£neriJflme"" £ De KeIzer!yke Kroon. T-L-A4- °Pen Helmen, BB. Koninelvke Helm CC. Koninglyke Kroon. DD. Hdata** ERHer' tog ykeHelm. J£ Keurvorstelyke fe. S HeE houders. KK. Aartsbisfchoppe yke Mvter / I T™ caanfche Kroon. AOf. Leliën Kroon? AW.' Een an.  WAPENKUNDE. 363 ander foort van Hertoglyke Kroon. 00. Eene andere foort van Keurboed. PP. Pausfelyke Kroon. GO RR. Wapen-Mantels. 55. Kroon van den fee van Venetiën. TT. Helmdekken Eindelyk ziet men in het Middenvak een geheel volkomen Wapen, ten einde men de famenftelhng van de byzondere deelen van een Wapen, tot een geheel te eeeter zoude kunnen bevatten. Het Wapen, dat wy daartoe verkoozen heboen, is dat van den Koning van Vrankryk; wy verkooren dat liever om dat de Wapenkunst eerst m dat Ryk tot een Svstematifchc Weetenfchap gevormd is; waarbv zeer opmerkenswaardig is, dat dezelve thands juist in dit Ryk heurer geboorte, heur graf fchynt te zullen vinden; daar thands veeie Adelyke Famihen in Vrankryk eene nederigheid en nationaale gelykheid willende invoeren, niet meer, zo als weleer, met hunne Wapens, als tekens van een onderfcheiden rang, pronken, maar dezelven, als 'tware, verduisteren en VeHetKoninglyk Fransch Wapen beftaat uit twee famengevoegde Schilden, in het regtfche Schild ziet men drie Gouden Leliën op een blaauw veld van wegen het Koningryk Vrankryk; 10 het linkfche roode Schild ziet men een Gouden Keten , gelegd eerst ais een Regt, vervolgends als een Andnes Kruis en eindelyk in een' kring rondom gaande, en met Gouden Knoopen famengehecht, in het midden ziet men een vierhoekigen Smaragd, wegens het KoningrykNa- V3M#enestrier zegt, in zyn oorfprong der Franfehe Wapenkunst, dat de beste reden welke men van de Leliebloemen, die anderen zeggen eertyds Byen, or Padden, geweest te zyn, kan geeven, is, dat zy na den naam van Louis Flore, Zoon van Koning Hendrik de Dikke; die zulk een Bloem op zyn kleederen droe- in het Wapen zyn ingevoerd; alzo de naamen Louis Fleur, en Fleur de Lys,oï Leliebloem eene zeifde verwantfehap fchynen te hebben. De vierkante Keten in het Schild van Navarre zoude zmlpeelen op een afgefchooten plaats, welke in het oud transen VmVarre, en,kort uitgefproken, Navarre,zoudehee-  3<*4 WAPENKUNDE. ten; waarom het Ryk, als zynde rondom zodanig in gebergten befloten, deszelfs naam zoude verkreegenhebben Achter dit tweevakkig Schild, komt een open met de Komnglyke Franfche Leliekroon gedekten en met Goudene en blaauwe Helmdekken gefierden, Helm ten voorfchyn. _ °"de7r het Schild hangen de Ordensbanden van ot. Michaël, en van den H. Geest, gelyk wy die hier boven omilandiger befchreeven hebben,- onder en tusfchen de beide Schilden ziet men de gekroonde Letter L, beteekenende Lodewyk de Godvruchtige, rustende op kruisfelings gelegde Palm-en Olyftakken om de orde van St. Louis aanteduiden. De Schildhouders zyn twee Engelen, bekleed met Wapenrokken, op welkers eene het Wapen van Vrankryk, en op de andere dat van Navarre gedikt is,- elk Engel houdt ook een Legervaan, met die Wapens voorzien, in de hand. Dat hier Engelen voor Schildhouders gebezigd worden, is zinfpeelend op de Fabel welke men verzierd heeft omtrent den oorfprong van het Wapen-Schild van Vrankryk, 't welk men zegt, dat by de krooningvan Clodovjeus, of Lodewyk 11e, Ao. 1499 door een Engel van den Hemel afgebragt ware' welk Schild nog te Rheims zoude bewaard worden' benevens een flesjen met Heilige Olie, dat te dier tyd door een Duif uit den Hemel aangebragt zoude zyn en waarmesde de Koningen nog tot op heden gezalfd* worden. Dit alles vertoont zig onder een prachtige Wapentent, welke_ van buiten blaauw, en met guldene Leliën beftrooid, maar van binnen met Hermelyn cevoerd is,- van boven, op het gehemelte of dekfel, is het met Zonneftraalen, en de boven befchrevene Franfche Leliekroon gefierd; even boven deeze Kroon golft aan weêrskanten een Vaantjen of Banderol, 2ynde de gewyde Aureiflammeum, of Oriflamme, welke blaauw en met Gouden Leliën voorzien is,- en dan waait daar nog boven en aan dezelfde fpies gehecht een Wimpel, waarop de Krygskreet der Franfchen, te weeten: Mokt joye st. Denys geftikt is. De oorfprong van deeze Krygskreet fielt Brianville reeds ten    WAPENKUNDE. 36$ ten tvde van Clodovceus opgekomen te zyn, en zo veel te beteekenen, als of men St. Dionyfius om een goeden uitflag, over een te houdenen ïlag aanriep Hier meede den geheelen inhoud der bygevoegde afbeelding verklaard hebbende; oordeelen wy een genoegdoenende beknopte Schets der Wapenkennis aan de hand gegeeven te hebben. OP  O P D E WAPENKUNDE. Ziet daar de wydfche pracht der Vorrtelyke Schilden, Waar veelen zo veel fchat en zo veel rust aan fpilden. Het bont gekleurde Schild tuigt van 't verward gemoed, Dat meenig Opperheer, in zynen zetel, voedt. Elk kleur wyst ons den ftand der Koninglyke Throonen, Eu wat al rampen vaak aan Vorsten Hoven woonen; Het bleeke Zilver, 't bloedrood Purper,'t bloozend Goud, Roept vaak aan 'c listig Hof; hier is geen Deugd betrouwd 1 Hoe luistryk fchittert hier elk Gouden Ordcnsketen, Door fommigen, 'met recht, ten loon der deugd, bezeeten; Maar ligt de vleijery aan zulk een kostbren Band, Dan ftrekt die 't hart ten boei, ten keten aan 't veiftand; Thands egter naakt de tyd waarin alle yd'Ie naamen Den Dwingeland Monarch flegts ftrekken ten befchaamen: Gelukkig is dat Hof, die vreedzaame Opperheer, Die, tot der Burgren Heil, bepaalt zyn roemrykfte eer; Wiens Wapen, Ploeg en Boek, wiens Tytel, Nooit vo/preezen Bezorger van het Heil des Onderzaats, zal weezen. Spoed' aan, gewenschte ftond, waar in de dwaaling vliedt. En Wysbegeerte, op de Aaid, niet dan een' Eden ziet.