CATECHISMUS WEETENSCHAPPEN, SCHOONE KUNSTEN FRAAIJE LETTEREN, Uit verfcbeidene beroemde SchryveTen , en inzonderheid volgends de Schets van den beroemden BARON VAN B I E L F E L D, famengelteld, met Dichtregelen verrykc, en opgedraa<'en san de Maatichappye der Verdienden, onder de Zinfpreuk: F EL IX M ER I T I S, AREND FOKKE, Simonsz. Medelid dei zi lver Maatfchapp-fè. Hoofdlid van het /tmfteldamfche Dicht- en Letlsru-fenende Genootfihap i Lid var. het Cau:o>/chaü Oefening kweekt Kunst, en van het Rotlerüamfche Dicht- m Letterlievende Ccnootfchap, ten hprenke voerende: Studium Scienciaru n Gïnitrïx. iTe r 5 R D ë E L. " BEHELZENDE DE WEETENSCHAPPEN DES GEHEUGENS. DERDE DEELS, ille. STUK. taalkunde, oosters cue- geleerde- en hedendaagsche taalkunde, geschiedenis der weetenschappen, kennis der sciiryveren, roek IJ hoordeelkunde, bibliotheek en 5 maandwerken, schoolen, academiën, geleerde maatschap- p y è' n , enz. IrJucli discant ament meminisfe periti. Te A M^S T E R D A M, Ey AREN D F O K K E, Simonsz.  Quantum est quod Scimusl O Quantum quod Nefcimus!  VOORBERICHT VAN DEN UITGEEVER. 2jiet daar, waarde landgenoot en! en beminnaaren van Letteroefening, eindelyk het vak der fraai je Letteren cn met hetzelve onze Schets der eerfle gronden van de algemeene Geleerdheid afgehandeld. Wy hebben noodig geoordeeld dit Deel hier mecde te /luiten, en weder eenigzins van het plan in ons Voorbericht voor het eerfle Deel dsezes Werh ontworpen, af te gaan, zynda hit Werk onder het bearbeiden, tegen onze ve)waglir,g, te zeer uitgedyd, cm, behoudens een gefchkt formaat der Bockdeelen , dit plan van v^r deeling onveranderd te blyven behouden. In het hier op volgend en laatfle Stuk, welke het Vierde Deel des geheelen Weiks uitmaaken zaU zullen wy nog een oogwenk werpen op die IVcetenfchnppen . welke niet ugtjlreeks tot de Geleerdheid betrokhn kunnen worden , als ook de zogenoemde ydele Kunflen en Weetenfchappen ter loops overzien , en onze maleezingen, * 2 ver-  li VOORBERICHT. meerderin-en en verbeteringen over hei geheels Wetk , daar byo'X^en, wjar toe wy te meer konpen in ftaat gejteld te worden, door do gunjli. ge medewerking onzer ku.di^e Lcezeis, en tot hier tte gun/tig'e Rccenfnten , wier bondige aanrakingen en aanwyzin^en van mis/lellingen en gebreken, wy, uite lyk vóór den eer/ten van Bloeimaand des Jaars 1-92. met verhingen te gemoed zien en mei dankbaarheid bezigen zdlen, als wanneer wy in ftaat gefteid zu'.len wuracn, vóór het einde van dat zelfde Jaar, dit, zo wy hopen, matige Werk, gehe l volkomen en met een Woo\d- en Zn h Register voorzien, als ook met een f-aaye Tytelplaat, door een onzer beroemd/Ie Kunstgiaveurs verficrd, in 't licht te doen ve zelfde Taal, maar In verfcheidene tyden gefchreevcn hebben. Meer kan ik Ul. over dee*. ze Weetenfchap niet melden, zonder de beperking van ons plan te overfchryen. Het werk van Clericus, dat ik Ul. zeer aanbeveele, zal u in deeze nuttige Weetenfchap verder inleiden en voorlichten; ook zyn de Wer-, ken van Batteux en Rollins, Manier e d'enfeigner les belles Lettres, uitmuntend in dit vak. Kornelis. Sta my echter toe, Myn Heer.1' dat ik nog eene vraag doe; worden dan de Schryvers der Oudheid , met zo veel vlyt be« ftudeerd, alleen om de taal, waarin zy ge* fchreeven hebben, aanteleeren. Ernestus. Neen, verre van daar, alleen om de zaaken die in deeze Werken vervat zyn , behoort men de taal grondig te kennen , en door de Oordeelkunde te befchaaven; het tegenovergeftelde is het werk van Pedanten; althands de fchrandere boileau zingt in zyne Epitres Diverfes: II nefaut point peiler fur les Autheurs clasfiqun Afin de compiler des remarques critiques; Non, je lis Ciceron, je lis Mare- Antonin, ffadmire les beautés du Grec & du Latin Mais je laisfe è fEfprit ces fleurs fouvent arides Pqurjoumir a mon cceur des alimens folides. Dal  TAALKUNDE. 23 Dat is: Vergeefsch is 't dat men zvvoege om in des Ouden Werken Een Schryvers misdag of een drukfout opte- merken; Neen, ik lees Cicero , ik lees Marc-Antonyn, Bewonder vaek het fchoon van 't Grieksch en van 't Latyn, Maar laat aan 't Critiesch brein de wrange Taalbanketten, Om een gezonder fpys,myn ziele voortezetten. B 4 OP  OP DE TAALKUNDE. jTaalkunde worftelt door tot de oude duisterheid, Der vroegfte Tyden, daar heur Toorts een licht verfpreidt, Waar by men 't alöud Schrift in elke Spraak kan leezen. Wat fchat van Kundigheên zou niet verlooren weezen , Zoo niet deez' Weetenfchap het oude aan 't nieuwe bond', En alles, wat de Tyd niet te eenemaat verflondt, Metvlyt verzamelde en bewaarde in dierbre Boeken, Voor hen die onvermoeid naar kunde en wysheid, zoeken; Maar Oordeelkunde, die, met kiefchen fmaak verrykt, Elk' Schryver met zich zelv' of andren vergelykt^ Moec fteeds de Taalkunde op heur doornen weg geleiden, En een gemaklyk pad voor heuren voet bereiden.  NEGENTIENDE SAMENSPRAAK. OVER DE OOSTERSCHE TA ALEN» ( Linguce Oriëntales. ~) INHOUD. Welke Taaien inzonderheid onder deezen naam verftaan worden. Aanmerking omtrent de eerfte Taal der Menfchen. Het Hebreeuwsch, Chaldeeuwseh, Syriesch, Arabiesch, Coph* tiesch, Samaritaanschy Rabbynsch en TaU mudiesch. Aanmerkingen omtrent het Hebreeuw sch Alphabet. Emestus. In deeze onze Byeenkomst zullen wy de Oosterfche Taaien een weinig meer van naby befchouwen. althands voor zo verre ons Plan toelaat; want om llegts in eéne derzelver diep intedringen, vereischt eene Studie op zig zelve, welke men in de byzondere Grammatica's en Lexica's, deezer Taaien, bearbeiden moet. B j Leo*  SS OOSTERSCHE TAALEN. Lconard. Begrypt men, onder den Tyteï van Oosterfche Taaien, alle de Taaien die in de Oosterfche Landen gefprooken worden? Emestus. In 't algemeen genoomen, ja ? maar in 't byzonder rangfchikt men onder dien naam: Het Hebreeuwsch, Chaldeeuwsch, Syriesch, Arabiesch, Cophiieseh, Samaritaansch % Rabbynsch en Talmudiesch; als zynde deeze die Taaien» welke de Geleerden, tot het vertaaien en verklaaren des Bybels, inzonderheid noodig hebben; waarom wy ons ook daar by , in deeze Byeenkomst, inzonderheid zullen bepaalen; daar zy ook onder de Doode Taaienbehooren, terwyl wy dc overige,nog in gebruik zynde, Oosterfche Taaien, in een volgende Byeenkomst, wanneer wy over de Leevende Taaien zullen handelen, kortelyk zullen aanstippen. Karei. Vader! UEd. hebt ons beloofd by deeze gelegenheid UEds. gedagten, omtrent de eerfte Taal, die onder de Menfchen gefprooken is , meedetedeekn; wees zo goed van nu aan deeze Ul'.ds. beloften te voldoen. Emestus. Gy hebtgelyk; doch ik heb UL eene belofte gedaan, gelyk Phcebus, in de Fabelgefchiedenis, aan zynenZoonPhaëton deedt; te wecten, dat hy hem, al wat hy zoude verzoeken, toe zou ftaan; waarop Phaëton verzogt, den Zonnewagen, éérien dag, te moo» gen  OOSTERSCHE TAAL EN. 27 gen mennen; de onvoorzichtige Pkcebus was over deezen eisch niet weinig verlegen; doch hy konde zyn woord niet breeken; Phaëtotfs verzoek werdt ingevolgd, en hy mende zig zeiven om 'c leven, en de geheele aarde in brand. — Ik zeg dit niet om dat juist myne belofte zo een elendig gevolg kan hebben; maar om dat ik eenigzins verlegen ben om Ul. op uwe vraag te vreden te ftellen, zoo ik geen gevaar wil loopen Uwlieder brein, omtrent dit duistere ftuk, even zo op hol te brengen, als de Zonnepaarden, die door den rukeloo» zen Phaëton beftuurd werden. Petrus, ó! Wat dat betreft, Myn Heer? zoo wy flegts uwe meening moogen weeten , zullen wy ons brein, dat wy, tot nuttiger kennis, gaarne in orde hielden, niet verder ontrusten. Komelis. 'T zou ook niet veel der moeite waardig zyn; want mooglyk zullen de eerfte Menfchen, even als andere dieren, flegts een geluid, en zekere tekens, gegeeven hebben , waaruit naaderhand, by overeenkomst, een Taal ontftaan is. Emestus. Deeze uwe gisfing brengt ons terftond op den weg; indedaad 'er zyn Geleerden, die zodanig over deeze zaak denken; doch weder anderen, en daar onder; de Ge-  *8 OOSTERSCHE TA ALEN. Geleerde Herder C*)s houden het daar voor, dat wel de redenlooze Dieren, van de Schepping af, tot heden toe, hetzelfde geluid geilagen hebben; doch dat aan het redenlyke Dier, de, Mensch, by zyne Schepping reeds eene gearticuleerde of afgemeete Spraak eigen geweest is; dit bewyzen zy uit de ontleed* kundige befchouwing der Spraakdeelen van de Menfchen, welke by geen ander Dier, hoezeer ook naby aan den Mensch grenzende, gevonden worden; gelyk de Doorgeleerde Hoogleeraar P. Camper, in de ontleedinge van den Orang Outangt of het Ajricaansch Boschmensch, ten duidelykften beweezen heeft. Immers, zoo wy de Gewyde Schriften, hieromtrent willen raadpleegen, vinden wy reeds in het Eerfte Boek der Schepping, dat Adam, alle Dieren hunne naamen gaf; dit nu kan niet door enkele geluiden gefchied zyn, alzo deeze onmooglyk in zulk een groote menigte te onderfcheiden, of ter herhaalinge in 't geheugen te prenten, zouden zyn geweest. Andere Geleerden- welke dit meede toeftaan, willen, dat God zelve Adam de eerfte Taal zou-i de (*) In zyne doorwrochte Verhandeling: Over den Oor^ fprong der Spraak en Smaak; te Amlterdam by J. IVesfing, Ifillemsz., in 'c Neêrduitsch vertaald, in 8vo. uitgegeev.en.,  OOSTERSCHE TAALEN. 29 de geleerd hebben, en dat zy dus van een on« middelyken Goddelyken oorfprong zoude zyn geweest; doch daartegen bewyst de reedsgenoemde Hoogleeraar Herder, dat deeze Geleerden, zonder noodzaake, hier den GodJyken invloed te baat neemen; en houdt het daar voor, dat de Mensch door zynen Schepper, met een redenlyke ziel bedeeld zynde, uit kragte van die gaaf, ook de bekwaamheid hadtvan zig zeiven een gearticuleerde Taal uit* tevinden; gelyk hy zig zei ven naaderhand uit noodzaakelykheid, de groote Leermeesteresfe des Menschdoms, alle Weetenfchappen, Kunften en Kundigheeden, zeiven uitgevonden heeft: om kort te zyn, ik houde my volkomen met 's Mans gevoelen voldaan, en dit is 't, al wat ik Ul. over dit zo duister (tuk weet te berichten; want de wyze op welke de eerfte Mensch door zyne vinding een Taal hebbe uitgevonden, ftygt boven myn doorzicht; de Hoogleeraar Herder is daaromtrent ook niet zeer klaar; ik raade Ul. egter zyne Verhandeling, over dit teder onderwerp, zelve te raadpleegen. Leonard. Dit is ons in zo verre genoegzaam, Myn Heer! doch ik wenschte nog wel gaarne te weeten, of 'er nog van die eerfte Taal iets kan overgebleeven zyn; en of zy nog in heur geheel beftaat? wordt de Hebreeuw-  30 OOSTERSCHE TA ALEN. brecuwfche Taal niet door forcmigen voor de eerfle Taal aangezien? Emestus. Wat uwe eerfle vraag aangaat» daarop kan ik aanmerken, dat ik voor my gcloove, dat 'er nog wel woorden van die eerfle Taal, door alle Taaien verfpreid, voorhanden zyn; alhoewel ze zeekerlyk door den vernielenden tyd, die niets minder dan de Taaien ontziet, veel van hun eerfle gedaante zullen verlooren hebben; doch 'er zyn nog enkel lettergreepige woorden, in alle Taaien, maar Inzonderheid ook in de Nederduitfche Taal, voorhanden, die een groot kenmerk van hooge oudheid draagen; ik bedoel zulke, welke een zekere klankfchlldering der zaaken (onomatopee) met zig voeren; want de eerfle Spraak-Uitvinder, zal zeekerlyk alle geluid, geevende zaaken , door het nabootfen van derzelver geluid, door middel van de flem, natuurlykst hebben willen uitdrukken; de woorden Donder, Beer, Schaap, Kot, Koe, enz. zyn van dien aart, men herinnert zig ligtelyk de daar door betekende zaaken, door het geluid of de wezenstrekken, welke men by derzelver uitfpraak maaken moet: doch of de eerfle Taal in derzelver geheel, onder de Men1'chen overgebleeven is, en of de Hebreeuwfche Taal op den eerflen rang aanfpraak kan maaken, komt my zeer betwistbaar voor. Kor.  OOSTERSCHE TA ALEN. 31 Kome/is. Het oudlte Boek is immers door Mo/es, in hetHebreeuwsch,befchreeven, Myn Heer! geeft dat geen waarfchynciykheid genoeg, dat deeze Taal ook de eerfle geweest zy V Emestus. Neen , wy kunnen daarop niets volkomen zeekers bouwen ; want het Hebreeinvsch, Arahiesch en Chahleeuwsch, twisten nog onder elkander over de oudheid ; elke deezer Taaien vindt hieromtrent zyn verdeedigers, en dit pleitgeding is niet gemakkelyk te beflisfen; te weeten, zonder nog eens te willen Hellen dat de Hebreeuwfche Taal de eerfte geweest zy, die de Menfchen ooit gefproken hebben, is 't nog zeer twyfelacbtig , welke de oudfte deezer drie opgenoemde Taaien zy. — De meeste naauwstgezetfte Godgeleerden , hellen over tot het Hebreeuwfch , en willen zelfs, dat deeze de waare eerfte Taal geweest zy, die God zelve met Adam , in het Paradys , zoude gefprooken hebben, en die ook, zelfs in den Hemel, de onderlinge Taal der Zaaligen zyn zal ; doch dat deeze onderflelling op zeer zwakke gronden rust, valt niet ongemakkeiyk te bevatten. Sommige Taalkundigen houden de Arebiefche Taai voor ouder , daar anderen weder den voorrang aan de Chaldeeuwfche geeven. Ik laat de zaak aan die yverige Geleerde gewillig ter beüisfing over ; alleen durve ik 'er wel voor uitkomen, dat het my  3» OOSTERSCPIE TAALEN. my voorkomt, dat de bevvyzen die zy bybrengen , welke de Hebreeuwfehe Taal voor een fpruit der Arabiefche en Chaldeeüwfche Taaien houden, en dezelve dus het recht van eerstgeboorte betwisten , my niet geheel onaanneemelyk voorkomen. Zy redeneeren dus s Mofes, die voor den Schryver van het oudfte Boek gehouden wordt, werdt eerst in 't Jaar s433 gebocren, daar de eerfle Taal reeds in 't Jaar 1800, en dus 633 Jaaren vóór Mofes geboorte, by den bouw van Babels Tooren, gezegd wordt verdeeld en verward te zyn geweest. Naa Noach, dat is omtrent den Jaare 2000, was de lange leeftyd der eerfte Menfchen reeds meer dan drie vierde deelen verminderd, zo dat Mofes, die 433 Jaaren laater op het Tooneel der Waereld vertelleen, in die tyden althands, wanneer men alleen by mondelingfche overleeveringen, de geheugenis der zaaken behieldtj weinig zeekers van de eerfte Taal, door de eerfte Menfchen gefprooken , naa zulk een algemeene verfpreiding en verdeeldheid der Taaien , konde verneemen; daar by hebben wy geen het minfte bewys, dat de eerfte Taal, by de verwarring van Spraaken, ergens in heur geheel znude overgebleeven zyn; alhoewel 'er een fprookjen verhaald wordt, dat de Arbeidslieden de zakken, waar in zy hunne werktuigen tot den bouw meede voer-  OOSTERSCHE TAALEN. 35 Toerden, aan fommige Mentenen ter bewaaringe gegeeven hebbende, welke, om cat zy niet meede werkten, ook niet in hunne taal verward werden; hen deezen, naa dat zy nu reeds in hunne taal verward waren, wedereischten, en zich niet kunnende doen verdaan , door tekens hunnen eisch te kennen gaven, waarop die bewaarers hen hunne zakken terug gaven, en dezelven zakken noemden; van daar zoude nog in de meeste taaien het woord Sak of Zak dezelfde zaak beteekenen; doch dat dit een fabeltjen is, behoeft geen nader bewys. Behalven dat, is het nog niet zeeker, of men door de uitdrukking verwarring van Spraaken, niet veel natuurlyker twist, oneenigheid, oneensgezindheid, verdeeldheid van wil, te verdaan hebbe, zo dat de arbeiders, die dit groote werk moesten uitvoeren , gelyk het meer in groote onderneemingen toegaat, verdeeld in belangen en oogmerken werden , waar door een algemeene twist ontdondt, die het werk deedt daaken, en met deeze uitlegging verklaaren zy, hoe, juist niet daar uit, maar uit de verfpreiding der volken over den geheelen aardbodem, zo dat zy niet eene zelfde maatfchappy uitmaakten, het verichil der Taaien ontdaan kan zyn. Voor 't overige moet men nog aanmerken, dat Mofes in Egypren opgevoed wass en dus veel van de Egyptifctie Taal, die weder Z£SD£ AFDEEL. III. ST, C dg  3* OOSTERSCHE TA ALEN. de Chaldeeuwfche ten oorfprong hadt, aan de Ifraëllieten, die ook lang in Egypten gewoond hadden, zal naagelaaten hebben; daar by komt nog, dat de naam Hebreen, het eerst gevonden wordt in het Boek der Schepping , Hoofdft. XIV. vs. 13. en dat het waarfchynelyk is, dat Abraham en zyne Afftamruelingen, dien naam van den Aartsvader Heber, Zoon van Salem, overgrootvader van Abrahams grootvader Nachor , den Vader van Therach, gelyk uit onze Tafels blykt, ontleend hebben; en het dus blykbaaris, dat die naam, ten tyde van Abraham, flegts een geflagtnaam geweest zy, en niet die van een Volk dat een afzonderlyke fpraak voerde; en dat het daarom geloofbaarer is , dat Abraham en de Aartsvaders vóór hem, die taaien zullen gefproken hebben, welke in het Land waar zy gebooren waren, te dier tyd in gebruik zyn geweest; Abraham nu, was zelve uit het Land der Chaldeen. Deeze Taaien zyn zeekerlyk allengs vermengd en veranderd geworden, gelyk altyd met in gebruik zynde Taaien plaats heeft. Jacob of Ifraël en zyne Zoonen, hehben federt, weêr langen tijd in Egypten gewoond, waaruit ligtelyk te begrypen is, dat zy, en althands hunne naakomelingen, de Ifraëllieten aldaar de taal hunner oudfte Voorvaders niet by heure eerfte zuiverheid zullen be.  OOSTERSCHE TAALEN. 35 bewaard hebben, maar 'er veele woorden en uitdrukkingen, inzonderheid 'uit liet Egyptiescb en oude Cophtiesch, onder gemengd zullen hebben, en dat deeze uit het Chaldeeuwsch, Egyptiesch en Cophtiesch gemengde Taal, de Hebreeuwfche zal hebben doen ontdaan , waarin Mofes gezegd wordt zyne werken te heb. ben gefchreeven, en die, in zynen tyd, de taal der Ifraëllieten geweest is; want de overige Boeken des Ouden Verbonds, zyn nog in veel laater tyd gefchreeven; zo dat liet uit alle deeze niet ongegronde aanmerkingen, fchynt te blyken, dat de Hebreeuwfche Taal onmoogelyk de oudde taal in al heure zuiver. heid kan bewaard hebben. Leonard. Zo dat wy dan zouden moeten beiluiten, dat het volkomen onzeeker is, al wat men over een eerde Taal zoude willen bybrengen. Laat ons dan den tyd niet verder aan dat onderzoek, dat toch van weinig nuc is, verfpillen, maar liever de Oosterfche Taaien een weinig meer van naby befchouwen. Emestus. Onder deeze is zeekerlyk de Hebreeuwfche, het zy die dan een grondtaal zy, of dat ze uit de oude Chaldeeuwfche en oude Egyptifche taaien famengedeld is, wel de allerregelmaatigde; maar, daar wy deeze Taal alleen in de Gewyde Schriften des Ouden Verbonds bezitten, is 't nacuiirlyk, C 2, dat  s<3 OOSTERSCHE TAALEN. dat deeze Taal gebrek aan veele woorden heeft; niet alleenlyk om dat alle de oude Taaien , en voornaamlyk die der vroegfle tyden, zo ryk niet waren dan de hedendaagfche, wyl 'er vry wat minder zaaken te benoemen waren, en dat ook aan de Gewyde Schryvers geene gelegenheid voorgekomen is, om over allerleie foort van onderwerpen te fpreeken. Ondertusfchen is de Hebreeuwfche Taal toch vatbaar voor alle de fieraaden eener rede, en zeer uitdrukkend. Kornelis. Is 'er toch niet zeer veel hoofdbreekens aan vast, om deeze Taal magtig te worden? Emestus. Minder dan gy denkt; want daar de geheele Taal in één Boek bevat is, kunt ge ligtelyk nagaan , dat« zo dra men de Charafters van het Alphabet, en de leezing met flippen maar wel bevat, men zeer gemakkelyk in ftaat is, om eenige Wortelwoorden, die niet groot in getale zyn, van buiten te leeren. Zo dra men nu die Wortelwoorden kent, geeft de oefening , die toch in alle taaien vereischt wordt, gelegenheid genoeg, om de afgeleide woorden te herkennen en te verklaaren; maar men moet niet met de Pfalmen, of het Sepher Thilim, beginnen; men Ideze voor den aanvang liever de Hifloriefche Boeken, want men zal 'er zeeker fpoedi- ger  OOSTERSCHE TAALEN. 37 ger meede te regt geraaken. De flyl der Pfalmen en van het Boek Hiobs, is allermoei. jelykst om le verdaan. Die van Jefaias is edel, treffelyk, en eenen Schryver, die uit het Geflagt Davids fproot, en een Neef of Kleinzoon eens Konings was, waardig. Petrus. 'Er zyn toch verklaaringen genoeg, over die Bybelboeken, in 't licht ge komen, zo dat, gelyk 't my voorkomt, wat dat betreft, niets verborgen gelaaten wordt. Emestus. Ondanks den arbeid, en menigvuldige poogingen der Geleerden , geduurende zo veele Eeuwen aangewend , is het'er nog verre af, dat wy eene volkomene kennis van de Hebreeuwfche Taal zouden kunnen verkrygen; een hinderpaal, die zo veel te grooteris, om dat dezelve gelegenheid gegeeven heeft tot zeer onvolkomene vertaaiingen,welke den waarenoorfprongeJykenText misvormen, en, tot overmaat van onheil, heeft men op kwalyk vertaalde plaatfen het Geloof, en fomtyds Leerfkllingen, aan Gebeurtenisfen gehecht, die nooit op deeze wyze voorgevallen zyn. Het zoude der moeite wel waardig weezen, een Letterkundig Genootfchap van Geleerde Mannen opterichten , alleenlyk om de kennis der Oosterfche Taaien, inzonderheid die der Hebreeuwfche, meer en meer te befchaaven en te volmaaken. C 3 Kor-  38 OOSTERSCHE TAAL EN. Kornelis. Kan Ufïd. ons niet eenige opbelderende byzonderheeden , omtrent de Hebreeuwfche Taal zelve, meededeelen ? Emestus. Ja wel eenige algemeene; maar deeze zullen u weinig licht omtrent dit onderwerp geeven; een Taal dient zelve regelmaatig beftudeerd te worden; echter ziet hier eenige byzonderheeden , welke der Hebreeuwfche Taaie inzonderheid eigen zyn: i.) Wat betreft de Hebreeuwfche Letters, deeze zyn alle Medeklinkers , die zonder de Klankftippen, dat eigentlyk de Klinkers zyn, niet kunnen worden uitgefprooken. 'Er is een groot gefchil onder de Geleerden, omtrent de oudheid der Focaalen of Klankflippen der Hebreeuwfche Taaie, fommigen willen, dat die reeds door Mofes zouden gebezigd zyn. Anderen, daartegen, fchryven de uitvinding derzelve aan Esra toe; welke naa de Babylonifche Gevangenis, de oude nog overgebleeven Gewyde Gefchriften, tot een Canon, of famenhangend Geheel, vormde; welk voorval li 17 jaaren naa Mofes geplaatst moet worden; doch zy, die de hoogere oudheid der puntten beweeren, zeggen,met veel recht,dat het onmooglyk is, dat de Taal, zonder dezelve, ooit heeft kunnen gebruikt worden,en hun die thands, daar ze zelfs eerst geleerd hebben met  Tegen over Bladzyde 38. HEBREEUWSCH ALPHABET. Waarby het Getal, de Waarde, Uitfpraak, Gedaante en Naam - Betekenis der Letteren verklaard worden. Jetal Gedaante Uitfpraak Naam Betekenis. 1 K met eene zagte Aleph. Zo veel als ffl^tf Sluph, dat is Forst, Prins of Eerfle, om dat deeze Letter de eerfte van het Alpha- blaazing. Pptf ^et *s' Beth. Een Huis, om dat derzelver gedaante voor open is, en even a!s een Huisjen voorkomt, de bovenfte 2 3 Bh. of v. jv3 linie verbeeldt het Dak,- de onderfte de Vloer; de middeniïe regtftandige den Wand, en de opening ' van vooren den ingang, of deur. Gimel Zo veel als ^£55 Gamal, dat is, Kameel, wegens den bult, welken deeze Letter met dat Dier gemeen 3 2 gh. ?Ö*3 heeft. Daleth. Zo veel als 4*r?*l Deleth, dat is een Deur, om dat deszelfs Liniè'n gedeeltelyk een open Deur voorftellen, 4 7 dh. iïl T| T He 5 -j h> ^-j Ontvangt heuren naam van het geluid, dat door deeze Letter uitgedrukt wordt. Vau- (j 1. v>

»J Zejan, dat is, een Wapen, om dat derzelver gedaante na die van een Knods zweemt, 7 ï tz. 5'T ''T en de alleröudfte Wapens Knodfen van Boomtakken geweest zyn. Cheth. Wordt zo genoemd om derzelver eigen geluid. 3 n hh. ofch. n;n Teth. Meede geluidshalven. 9 a t n'ca 3od. xo veel a\a *V Jad. betekenende ruimte, om dat deeze Lettei, door heure kleinte, van ondex eene 10 1 j. 7>* / 1 rvi'mtt tusfehen de Letters overlaat. Caph. Wordt dus genoemd wegens heure kromte; want Caphaph beteekent krommen, huigen; en tQ 20 -13 ch. *P ' : ' " Cap/z, een krom ding, gelyk een Vleugel. Lamed. By Letterverzetting van "lÜ^Ö dat is een prikkel, van ouds gebezigd om het Vee te dryven; na de 30 S 1 707 gedaante der Letter. *s * Mem. Wegens derzelver geluid, gelyk in alle andere Taaien. *° DÖ m. D£ Nun. Mede wegens heur geluid. 50 p n. ft* Samech. Zo veel als *^ÖD Samuch, dat is: Vervolgd, cn in zig zelve weder keerende, gelyk de Lynen, I welke de gedaan e der Letter uitmaaken. ^I1"' I Een Oog, om dat de gedaante dier Letter daar na zweemt 70 # fterkeblaazingi j als llh* pf- I De Mond of het Aangezicht; wyl de gedaante der Letter een geopenden Mond,gedeeltelyk voorftelt. 80 fcjïj pb. NB I Tfede. 1 Een jac^tpiejj 0f Zwynfpriet, aan welke deeze Letter niet geheel ongelyk is. 90 y$ ts. Coph. Wordt zo genoemd om derzelver eigen geluid, of van den kring die deeze Letter befchryft; want J00 p q of k 1?P ^PP ^uph> beteekent, in een" Cirkel omkopen. 1 Rpzrh. / Zo veel als £J^"7 Rosch, dat is, JJnofd. om óat zy eenigzins na een Menfchenhoofd zweemt. 200 "l r. •• Schin. Zo v*el als \ttf Sclien, dat is, Tand, om dat deeze Letter getand is. 300 g fch. rg Zie Jud. Cap. 0f 12. vs.6. in het s;n. woord Schib- zynen naam ont- P'Tn I T korte i. Chinc De C/«>j'c ontfangt zynen naam mede van het geluid. Katon. *j de lange o. • Cholem. Ontfangt den naam van de eerfte Lettergreep, of van het woord fi^'n Cholm, 't welk D'k be Ch>r\ duidt, om dat hy volmondig uitgefprooken wordt. T: korte o. Carnets Cbatuph. Dat is, gejlolen Cametz; Avant nHrj Chataph beduidt rooven, wneemen !) lange u. S£*Lu.r,?f' A Y^n. h« geluid dat de eerfle Lettergreep in de uitfpraak heeft, gelyk aan de Hoogduitfche „ pllty de Neêrdmtfche Tweeklank ce. "uusaumcne u, en korte u. Kibbuts. Van het Werkwoord ppjj JEaftoftr, dat is: Saamvergaderen, om dat zy met faamgetrokken lippen • »'! uitgefprooken wordt, het geluid is gelyk. aan dat der Nederduitfche u. - , By deeze vyf lange en vyf korte Klinkers worden nog vyf Jacht-Klinkers gevoegd, welker uitfpraak allerkortst is, en die deeze gedaante hebben: p e Scheva Simplex, enkelvouwige Scheva. K a Chateph Pathath, J £ e Chateph Scegol, V Schema Compofia, Saaingeftelde Scheva's. y| o Chateph Kametz, \ a Pathach furtivum, verborgen Pathach, of geftoolen Pathach; welke men verbergt op 't einde, gelyk in het woord pVH ruah, een wind, of geest, waar in men ■UTWhnr-h moet uïtfpreeker,, en niet agter j IeCZCnde düS ; ruah niet ru/za. Men kan omtrent deeze Jacht-Vocaalen of Half-Klinkers, nog eerïïge nadere ophelderingen in den nevensftaanden Text aantreffen. 'DeXXIILetteren van het hier voorftaande Hebreeuwsch Alphabet, worden, behalven in Keel- TandTong- Verhemelt- en Liplos na derzelver uitfpraak, nog onderfcheiden in XI Wortelletters (LitemRadicales) welke tot het Wortelwoord behooren , en in XI üienstbaare Laters (Litere Serviles) die bv het Wortelwoord, in deszelfs verfcheidene afleidingen en buigingen, gevoegd worden; men dient deeze dienstbaare Letters geftaeg jn geheugen te hebben; wyl men in de Woordenboeken 'alleen de 'Wortelwoorden op hun Begin - Letter vinden kan. Om dus het geheugen hier in te gemoed te komen, heeft men deeze dienstbaare Letters in eenen volzin, bij een geplaatst, aldus Jptf ;njj;p,dat is: Mofché ve Caleb, Echan, of Mofes, Caleb en Etkan. Zo dra men nu een gebogen woord, (in Statu CenJlruBo) in de Woordenboeken zoeken wil, zondert men er die: Letters af, welke in deezen volzin voorkomen , als wanneer men den wortel overhoudt, en op de Begin - Letter dit woord, met al deszelfs afleidingen, in de Woordenboeken vinden kan; by voorbeeld: het w'oord "Tipgjn in de Woordenboeken willende opzoeken , werpt men de Letters } en er uit, als wanneer men ""jpSj overbehoudt, en hetzelve in de Woordenboeken kan vinden, zynde de derde perfoon van het Manlyk geflacht, in den volmaakten tyd, van het Werkwoord bezoeken, en betekenende hy heeft bezogt,ea met de afgezonderde dienstbaare Letters, in den toekomenden tyd vrouwelyk geboogen, zy zal bezoeken. Het Wortelwoord moet altyd drie Letters, of ten minften drie tyden (Mora), in de uitfpraak hebben: dit is een doorgaande regel, het overige dat'er in waarteneemeu is, moet inde Grammatica's befludeerd worden; de Letters priN, of Ehevien, worden, wanneer zy op 't einde van een woord komen, als overtollig aangemerkt, zo dat zy dus in dit geval, noch onder de Wortelletters, noch onder de dienstbaare behooren; ook moet men nog acht geeven, dat een anders dienstbaare Letter, wel eens tot het Wortelwoord behooren kan, als wanneer zy een Grondletter wordt. —-—»  OOSTERSCHE TAALEN. 39 met punclen te leezen, zonder dezelve willen leezen, valt het allermoeijelykst; en door de verfchillende uitfpraak, die men aan een zelfd woord zoude kunnen hechten, looptmen gevaar in onzeekerheid wegens dennvaaren zin van fommige plaatfen te vervallen. Ik heb een Tafel van het Hebreeuwsch Alphabet, en der Cbaracters, welke nog heden tot hetzelve gebezigd worden, opgemaakt; ziet daar, met deeze Cbara&ers in 't geheugen te prenten, kunt Gylieden in flaat geraaken, om het Hebreeuwsch te leeren ,• merkt hier by aan, dat de Hebreeuwfche of Chaldeeuwfche Letters voor de alleroudfte gehouden worden; daarom, wyl zy de eenigfie zyn onder alle bekende, wiernaamen iets beteekenen,en dat de naamen der Griekfche en Latynfche Letters 'er van afgeleid zyn, en geene beteekenis dan in de Hebreeuwfche Taal hebben. - C 4 VOOR.  4o OOSTERSCHE TAALEN. VOORBEELD van de uitfpraak der LETTEREN, met ondergeftelde KLANKSTIPPEN. ( Ten vervolge op de Tafels.) vd va ve vé vi vi vó vo vo vu vu 3 3 3 3 »3 3 13 3 3 « 3 T - •• T • « \ dha dha dhe dhe dhi dhi dho dho dho dhu dhu n n n i h n n n -i n n T - V 11 X ha ha he hé hi hi ho ho ho hu hu n n n n »n n in h n in n * - « » T! \ En zo voords op dezelfde wyze, met alle de andere Mede Klinkers. 'Er valt wyders nog omtrent de Klinkers aantemerken, dat zy alle onder de Letters geplaatst worden, op drie na, te weeten de groote Chiric, welke in een ter zyde geplaatfte * Jod befiaat; de Cholem, die op een Vau *j gefield wordt, die in dit geval de Staak (fulcrum) der Cholem geheeten wordt, en de Schurec , welke beftaat in een Chiric, die in 't midden eener Vau ingefchreeven wordt Van de Daghes en Raphe. Wanneer 'er een Letter in de uitfpraak verdubbeld moet worden, vindt men 'er een pun£l in geplaatst,'t welk g^l Daghes geheeten wordt. Deeze Daghes wordt Sterk {forti) of Zacht (lenè) geheeten. Sterk zynde, is zy een teken van verdubbeling der Let-  OOSTERSCHE TAALEN. 41 Letter, als in het woord 13*1 Dibber, hy heeft ge- fprooken, niet diber; zacht zynde, verfterkt zy alleen de Letter, by voorbeeld: in het woord }"l>3 Beth, een Huis, 't welk men Veth zonde uitfpreeken, zoo'er geen daghes lené in de 3 gevonden wierde. Het teken Raphé O dat is zacht, 't welk boven een ï t Letter (aldus 3) geplaatst wordt, wyst aan, dat die Letter zacht moet worden uitgefproken. Halve Klankflippen of Jachtklinkers. 'Er zyn nog vyf Klinkers, welke men halve noemt, om dat ze niet altyd uitgefproken worden, alhoewel ze gefchreeven zyn, of flegts een half geluid aanduiden; deeze zyn de Scheva, de Chateph Patach, de Chateph Ssgol, de Cametz Chateph, en de Patach furtivum, waaromtrent het naavolgende optemerken is. De Scheva in 't Hebreeuwsch tt'\\Z? of NjB? van t : t : het Werkwoord 31W, dat is: herzeggen ; befiaat uit twee punten, aldus in de hoogte boven elkander gefteld ■-, welk teken fomtyds rust, dat is: niet geleezen wordt, als wanneer het eene rustende Scheva {Scheva Qiiiescens) genoemd wordt, en wanneer men ze uitfpreekt luidende Scheva {Scheva Sonans) als wanneer zy het geluid van de korte e heeft, gelyk in het Neêrduitsch woord navel, of het Franfche dire. Wanneer zy rust, dient ze alleen om de Letter, waar onder zy ftaat, aan de voorgaande Lettergreep te verbinden, als in het woord r\*i*ï]Halab- t ; - t ts. Gy Heden hebt gewandeld enz. Zy luidt altyd in 't begin van een woord, doch rust altyd op 't einde, C 5 on  4a OOSTERSCHE TAALEN. onder de laatfte Letter; in 't midden van een woord wordt ze alleen onder de eerfte van de verdubbelde Letters uitgefprooken, als Hallelu, looft, niet Hallu, zo ook onder Letters, welke door een Daghes dubbel zyn ; ook wordt zy uitgefproken , wanneer 'er een Scheva vooraf gaat, als yi3>* Jilmedu, niet Jilmdn,'dat zy keren; en eindelyk naa een langen Klinker, als in 't woord TVIfch Lameda, hy heeft geleerd, niet Lamda. Sommige uitzonderingen op deeze regels, kan men in het beftudeeren der Taal zelve aanleeren. Uit de Scheva ! en Patach ™ wordt de Chateph Patach, of J'acht Patach faamgefteld, op deeze wyze "! en luidt als een allerkortfte a. Uit de Scheva * en de Segol V wordt de Chateph Segol faamgefteld, op deeze wyze en luidt als een allerzwakfte e. Eindelyk kan men de Chateph Kametz, of doffte Kametz T: , hier mede onder rekenen, fchoon wy die reeds onder de geheele Klinkers, onder den naam van Kametz Chatuph, of korte o, genoemd hebben. De Kametz Chatuph of r* wordt wel eens zonder de Scheva 1 gevonden, als wanneer het een fchelle Kametz T of a gelykt; doch moet echter als een o worden uitgefproken, in de Lettergreepen waar agter een toonteken (accentus tonicus) gevonden •wordt, als by voorb. in Oholo niet Aholo (in T! IT zyne Tent) wegens het toonteken I Metech, dat agter de H ftaat. T De  OOSTERSCHE TA ALEN. 4.3 De Pathach furtivum, die fomtijds op het einde onder een Letter gevonden, en vóór dien Letter uitgefproken moet worden, by voorb.: H ah, niet ha. Toonteken s. Deeze toontekens zyn veelvuldig in getal, en worden gedeeld in Rhetorijche ( Reden eerkundige), Grammaticale (Letterkundige) en Muficaale (Toonkundige) tekens. De Rhetorijche weerhouden de Lettergreep , of verbinden die fieraadshalven aan eene andere, gelyk de Metech I of Toom, deeze boven op deLetter gefchreeven wordende 3 heet Mazze, en doet denzelfden dienst; de derde heet Gangna of Gaheja, en is flegts een weerhouding voor de Scheva * ; de vierde heet Makkaph ", en dient om twee woorden aan een te verbinden , als ift-^S al het Folk. De Grammaticaale Accenten zyn menigvuldig in getal, ja worden zelfs tot 31 toe geteld, waar van 20 regeerende of Regii, en ir dienende Minijlri, genoemd worden, welke alle de Lettergreep, waar boven zy liaan, fcherpen. De voornaamfte zyn de Soph Pa/uk prjpfj tV*Q of Silluk pl^p, welke de Lettergreep fcherpt, en de perioden onderfcheidt, de gedaante is :; de tweede de *]3nK , welke dus onder de Letters gefchreeven 3 en Vinculum Athnach, of Atnach, geheeten wordt, zy dient om de rede te verdeden , en de Lettergreep te verheffen. De derde is Sakeph Katon  44 OOSTERSCHE TAALEN. ton ff£3j? tjjpT, die de Lettergreep ook fcherpt, en dus boven de Letter gefield wordt 3. De vierde is de Rebhia JV31 , welke de geringde onderfcheidinge aanwyst, en wordt dus gefchreeven 3. De Muzikaak en overige Grammaticaale tekens, komen in het leezen weinig te pas, en kunnen in de Grammatica's beftudeerd worden. Tot een voorbeeld van het gebruik der Letteren, Klankfh'ppen en Toontekens in het leezen, kan dit Vers dienen, waar de klanken volgends onze uitfpraak, onder gefield zyn. Pfalm XXXIV. vs. i. Gneth col be Jehovah eth Abvarecha rjj7 —S>33 nïn»-nN n3-.au bepi. tehillato tamid : 'sa ïn^nn Tón i • s t • : • t Dat is : Ik zal den Heere zeegenen ten allen tyde, fleeds zal zyn lof in mynen mond zyn. Het volgende Vers zal zig nu gemakkelyk van zeiven laaten uitfpreeken. Vers 12. Dat is: Komt Kinderen hooit my! ik zal u de vreeze des Heeren leeren. A's-  OOSTERSCHE TAALEN. 45 Karei. Zouden deeze Punclen nu nog dezelfde zyn, welke de oude Hebreen gebezigd hebben? Vader! Emestus. Sommigen willen ja, doch anderen denken meer wysgeerig, en willen dat de uitfpraak, volgends deeze punctuatie, zeer veel van de oude Hebreeuwfche verfchille, en dat deeze punctuatie, eerst 400 jaaren naa Christi Geboorte, door de Lettertellers of Maforethen, te Tiberias zou uitgevonden zyn; dit bewyzende uit het verfchil der uitfpraak, van fommige eigen naamen, in de oudlle of Griekfche Overzetting der LXX, die ten tyde van Ptohmaus Lagus, eerst 200 Jaaren naa de wederkomst uit de Babylonifche Gevangenis, toen de Taal reeds verminkt was, gemaakt is, en met den hedendaagfchen Hebreeuwfchen Text veel verfchilt; zo dat het zeer bedenkelyk is, of een Ifraëlliet, van Mofes tyd, by voorbeeld, wanneer hy iiet hedendaagsch Hebreeuwsch hoorde, hetzelve wel verftaan zoude. Kortielis. Maar hoe kan men dan toch op den waaren zin der woorden, in den Bybel aan ? Emestus. Dit verfchil van uitfpraak, maakt juist geen verfchil in de betekenis der woorden; en, zoo 't al gebeurt, dat dit een enkele reis twyffel verwekt, dan begeeven zig de  46 OOSTERSCHE TAALEN. de Taalonderzoekers tot de verfchillende ver. taalingen, welke in de byzondere Dialecten der Hebreeuwfche Taal, als zyn het Syriesch , Ethiopiesch enz., van den Bybel gemaakt zyn. Het is voor ons oogmerk genoeg, de Pun&uatien, welke ik Ul. in deeze Tafel opgeteekend hebbe , te kennen, om het hedendaagsch Hebreeuwsch te kunnen leeren^ het overige behoort tot eene meergevorderde Taalkennis. Gy behoort die dus noodzaakelyk aftefchryven. Leonard. Met deeze Tafels zullen wy , denk ik,ookwe!in ftaat zyn, het Hebreeuwsch te kunnen leezen; maar het nafchryven derzelve, zal ons niet gemakkelyk vallen; da characlers zyn zo dik en zo ongewoon, daar> by zal de vreemde wyze, om van de rechtfche naar de linkfche hand te fchryven, zeekerlyk zeer moeijelyk vallen. Emestus. Zonder moeite en aanhoudende arbeid, kan men niets, en vooral geen Taal , leeren; daarom zegt Hesiodus met recht: Tïjc i'»ftr>,( iifSrit tin) irfexx'peilit ïé»(j£«» Dat is; De Goden hebben zweet voor 'c pad der deugd gefield. Doch  OOSTERSCHE TA ALEN. 47 Doch wat het namaaken der Charaflers aangaat, daar toe gebruikt men een ilappe Pen, die 'er een weinig na gefneeden moet worden, om na believen, fyne én grove trekken te doen; het overige wordt door gefladige oefe« ning gemakkelyk. Petrus. Dit is nu voor zo ver wel, Myn. Heer; ik geloof dat deeze Tafels ons het Hebreeuwsch zullen kunnen doen leezen en fchryven; maar dat is nog niet genoeg, wy wenschten het ook gaarne te kunnen verftaan; althands de ligtfte Hiftoriefche Boeken van het Oude Testament, te kunnen leezen; en dat kan toch zeekerlyk, zonder Spraakkunst, niet aangeleerd worden; maar de meeste Hebreeuw, fche Grammatica's en Woordenboeken, zyn in de Latynfche Taal opgelïeld, en kunnen dus hen, die deeze Taal niet verftaan , weinig baaten. Emestus. 'Er zyn 'er ook wel in het Hollandschi en ik raade u, zoo ge liefhebbery hebt, om die Gewyde en waarlyk fchoone Taal, wat verder te beftudeeren, dat ge koopt het kleine Werkjen van zekeren Jacobus Bosch, betyteld: Het Licht ten tyde des Haags, zynde een onderwyzing in de Hebreeuw fche Spraakkunst, gedrukt te Leeuwaarden>by A. Fkrwerda, 1770. t» 8vo. en thands by den Boekhandelaar J. E. Kryt» te Am- fter-  48 OOSTERSd-IE TAALEN. fterdam, te bekomen ; dit is in het Neêrduitsch , wanneer gy dat doorgeftudeerd hebt, en gy nog verder in de Taal wilt doordringen, kunt gy u het Werk van Rabbi Elea. zarSoesman,betyteld, BruidfchatIfraels, in 4to. eigen maaken; en wat de Woordenboeken aangaat, 'er is een klein Woorden» boekjen, met alle de Wortelwoorden der Hebreewfche Taal, door den Geleerden van Leusden, in het Hebreeuwsch en Hollandsch opgefteld, in i2vo. voorhanden; zy, die het Latyn verftaan, hebben veel meer keuze; Danz, Schroeder en Schuiten s, zyn wel de beste Grammatica's, en Buxtorf heeft een volledig Woordenboek vervaardigd. Karei. Maar Vader! zoude UEd. niet nog , eenige byzondere Grammaticaale eigenfchap» pen deezer Taal, kunnen opgeeven; op dat wy ten minften een ruw denkbeeld, der Taaie zelve, zouden kunnen vormen? Emestus. Dit zal niet gemakkelyk vallen, en gy zult 'er zeer weinig aan hebben; ik wil uwen leerlust egter, zo veel de tyd toelaat, wel eenigzins voldoen, doch dan zullen wy een weinig laater, dan na gewoonte, moeten fcheiden; want ik heb Ul. ook nog eenige woorden , over de overige Oosterfche Taaien, te zeggen. Kors  OOSTERSCHE TAALEN. 49 Kornelis. O! wy zullen dien weinigen tyd nog wel overig hebben; en, behalven dat, de tyd dien men tot leeren befleedt, is niet verlooren. Emestus. Ik zal Ul. dan nog iets omtrent de Wortelwoorden, Declinatl'ên en Conjugatiën , doen opmerken; want in deezen verichilt de Hebreeuwfche en alle Oosterfche Taaien, zeer veel van de Westerfche. I. De Wortelwoorden ( Radices) of die Werkwoorden , waar uit de Naamwoorden ontleend zyn , welke laatfte daarom ook Spruitwoorden genoemd worden; zyn flegts uit drie Letters, Mora, of Tyden, genoemd , faamgefteld; by voorbeeld : Hy heeft bezogt, en dan vindt men ze doorgaands aldus, met een Ka~ metz en Patach, of met twee Kametz, gepunteerd ; deeze Wortelwoorden worden in de Woordenboeken met groote Letters gedrukt, en de afgeleide woorden daar onder geplaatst J dus moet men, wanneer men een woord in de Woordenboeken opflaan wil, 'er alleen de drie Letters uitneemen, welke den Wortel uit» maaken; want wanneer een Wortelwoord in het verband der rede ftaat (ƒ» fiatu confiruclo), dan neemt het, vóór of achter, andere Letters aan, welke men 'er van affcheiden moet, om het woord in een Woordenboek te kunnen vinden; hoedanig dit moet ZESDE Ai DEEL. III. ST. D ge«  50 OOSTEPvSCHE TA ALEN. gefchieden, kan men omltandig in de Grammatica's leeren. De Letteren *fl3ÜNni, die om hunne uitfpraak Feheémantifche Letters genoemd worden, vóór, midden of achter het Wortelwoord, gefield zynde, veranderen het in een Naam.' woord , als by voorbeeld: voegt voor den Wortel ni3 rusten een Veheëmantifche n. met verandering van vocaalen: dan verkrygt men het woord nPiiH, een rustplaatfe, de agterfte n is hier het kenmerk van het vrouwelyk geflagt. II. De Hebreeuwfche Declinatie, of Woordbuiging, heeft deeze eigenfchap, dat het perfoonlyk Lidwoord/£, gy, hy, enz, achter de naamwoorden komt; by voorbeeld: *3N beteekent ik, nu wordt de laatfle uitgang van dit woord, te weeten dej/W * met zyn Ghirick, agter den eerden perfoon der Werkwoorden ge« voegd;aldus wordt van "t^tj hy heeft bezogt,zynde het Wortelwoord, met eene bygenoomene H , gemaakt )r)p£j ik heb bezogt, en zo vervolgends met de overige Perfoonen, die in de woordbuiging voorkomen, en alle hunne eigene uitgangen hebben, doch die in de Grammatica's van buiten geleerd moeten worden; dezelfde uitgangen dienen ook als bezittende Lidwoorden , achter de Naamwoorden ; by voorbeeld: fl'a beteekent een Huis, maar met  OOSTERSCHE TAALEN. $i met een verandering van Klankflippen , en het byvoegfel ] , maakt men *JT3 myn Huis* by voorbeeld: *JV3 myn huis. ?|n*3 uw huis, mannelyk. Tjn\3 uw huis, vrcmvelyk. zyn huis, mannelyk.] nrV3 heur huis, vrouwelyk. Het overige, benevens het Meervoud, zult gy in de Grammatica vinden ; ik breng dit alleen by, om Ul. een denkbeeld der Declinatie te geeven. Maar de voorzetfels der buigingen van de gevallen, by voorbeeld de Teeler, Aanklaa* ger, enz. worden, even als in de meeste leeveude Westerfche Taaien, vóór de woorden gevoegd, by voorbeeld: Noemer. fl*3 een Huis. tt i - Teeler. des Huizes. Geever. tot, of aan , het Huis. Aanklaager. — Ht* den Huize. Wegneemer. — |!3 van den Huize» If. De Conjugati'èn , of woordhechringen der Werkwoorden., zyn in het Hebreeuwsch moeilyk, offchoon ze flegts vier in getal zyn, D a doelt  52 OOSTERSCHE TAALEN. doch zig in zeven foorten laaten fchiften; by voorbeeld: I. In Kal. a. Niphal. 3. Pihel. 4. pUal. 5. Hiphal. 6. Hophal; en 7. Hitphaél. Kornelis. Wat barbaarfche naamen zyn dat? daar zullen wy, vrees ik, nooit mede te regt komen ! Emestus. Geduld, ik zal u die trachten optehelderen : Kal, beduidt ligt, gemakkelyk, en kenmerkt het Werkwoord, dat gemeenzaamst gebruikt wordt. By voorbeeld: Gy hebt bezogt. Niphal betekent de lydende Conjugatie van Kal, als: ^"$0? Gy zyt bezogt geworden. Pihel betekent dat iets met yver, of dikwyls, gefchiedtis, als.- rnj53 Gy hebt yverig bezogt. Pual is weder de lydende Conjugatie. rnj53 Gy zyt yverig bezogt. Hiphei geeft te kennen, dat men Jast of order gegeeven heeft om iets te doen; gelyk in rrtjpön Gy hebt doen bezoeken. Hophal is de lydende buiging van deeze Conjugatie. 2 rn|?3!T| Gy zyt, op last, bezogt. En  00 STER.SCHE TAALEN. 53 En eindelyk beduidt Hitphaël, de daaden die men aan zig zeiven verricht, als: r$j33rn Gy hebt u zeiven ge/heden. Ziet daar, alle de Conjugatiën, welke, als men de lydende 'er afzondert, op vier gebragt kunnen worden; gy zult 'er nu een beeter denkbeeld van hebben. Kornelis. Ja, nu merk ik, dat deeze verfcheidene Conjugatiën, dien naam van Kal, Niphal, enz. verkrygen, van de kenmerkende Letter, waar meede zy aanvangen. Emestus. Juist, nu zult Gylieden met een Grammatica, genoegzaam te regt komen; wy zullen het dus hier by, wat het Hebreeuwsch betreft, kunnen laaten ; alleen moet ik Ulieden nog waarfchuwen, dat de Hebreeuwfche, en alle de Oosterfche Taaien, zekere Idotismen, of Taal-eigenfchappen, hebben, die men dient te kennen; by voorbeeld: Wanneer men in het Hebreeuwsch leest: Een Tuin Gods; een Wind Gods; een Berg Gods, beteekent dat niet anders dan een groote Tuin, Wind, Berg, enz. Nog moet ik Ulieden doen opmerken, dat 'er in de Hebreeuwfche Taal, drie Tydvakken zyn waarteneemen. Het eerfte en beste duurt tot op de BabyloniD 3 fihe  54 OOSTERSCHE TAALEN. fche Gevangenis, en in dit, is de Taal in heur volkomenfte zuiverheid. In het tweede Tydvak, dat met de laatfte Boeken der Propheeten eindigt, is 'er veel Chaldeeuwsch onder gemengd geraakt; en in het derde Tydvak, te weeten, naa den leeftyd van Alexander de Groote, vvcrJt deeze Taal geheel door het Chaldeeuwsch Syriesch dialect, bedorven, en hieldt op eene kevende Taal te zyn. Laat ons nu nog een enkel woord over de overige Oosterfche Taaien fpreeken. Petrus. Wy zullen ons daar niet lang mede kunnen bezig houden: want ons uur is reeds voor lang vcrilreeken, Emestus. Myn voomcemen is ook niet, om'er lang by ftil te ftaan; maar alleen, om 'er, by wyze van optelling, cenig onderfcheide denkbeeld van te geeven: Gylkden zult echter weldoen, van het geen ik 'er over zeggen zal, aanteteckenen. Ziet daar dan, welke Taaien nog onder de benaaming van Oosterfche Geleerde Taaien, betrokken worden: I. Het Chaldeeuwsch, deeze is dezelfde Taal welke de Chaldeën gefproken hebben. Sommigen willen, dat zy flegts een tongval, of dialettfVan het Hebreeuvvsch zy; anderen daartegen, houden het Ikbreeuwsch voor een dia» (e$ van \\&x Chakkeuwsc'i; de Chaldeeuwfche, Taal  O0STER.SCHE TALLEN. 55 Taal heeft een Alphabet van 25 Letters, en derzelver GharaBers of Letterfiguuren , zyn, zeer verfchiilend van de Hebreeuwfche; althands Sigismond Fante en Geojfroi Tory , hebben in Italïèn een Chaldeeuwsch Alphabet bekend gemaakt, welks Letters van een geheel vreemd maakfel zyn, en dat zy voor hetzelfde willen doen doorgaan , waarvan zig Mofes, tot het fchryven der Wet, bediend zoude hebben, en welke Letters door Abrabpm, uit Ur, der Chaldeën Land, over den Euphraat in het Joodfche Land zouden ingevoerd zyn. Men wil ook nog een Alphabet toonen, dat te voorsn onder de Inwooners van dat Land, en zelfs reeds vóór den Zondvloed gebruikt, en door Henoch uitgevonden geweest zoude zyn; doch hoe weinig zeekerheids dit gevoelen heeft, blykt reeds by de voordragt; even zeer verdicht is ook het Alphabet dat Thefeus Ambrofws, voor de eigen Letters van Koning Salomon wil doen doorgaan. Zo veel is alleen geloofbaar, dat de tegenwoordige Hebreeuwfche Letters, waar in men meent dat Esdra de Wet, die vóór de Babylonifche Gevangenis in Samaritaanfche Characlers gefchreeven was, herfteld heeft, van de oude Chaldeeuwfche of Asfyriefche Letters, gevormd zyn. ü 4 2.) Het  5(5 OOSTERSCHE TAALEN. a.) Het Syriesch is even zeer een dialect, of tongval, van het Hebreeuwsch, en heeft ook XXII Letteren, welke denzelfden naam met de Hebreeuwfche voeren, doch wier gedaante geheel verfchillend is. 'Er zyn drieërlei foorten van Syriefche Letters, Menedaifche of Nabatbaifcbs , EJlrangelo, dat is, ronde en de gemeene. 3. ) Het Arabiesch, meede een Hebreeuwsch dialecl , telt 28 Letters in het Alphabet, wier naamen veel overeenkomst met het Hebreeuwsch hebben; doch wie gedaante meede geheel verfchillend is. 'Er is tweeërlei Arabiesch; het zuiver of oud, afkomftig van Jsmael, en het Arabiesch van Hamyar , of dat, het welke op de Grenzen des Lands, en dus meer vermengd, gefproken wordt. In de eerfte of zuivere Taal, heeft Mahomet den Koran doen befchryven. Het tegenwoordig Arabiesch Schrift, wordt van het Chuphisch afgeleid, welke taal in Chupha, in de Provintie Irak, in Gelukkig Arabiën, gebezigd wordt. 4. ) Het Cophtiesch, of oud Egyptiesch, zo genoemd na de Egyptiefche Stad Coptus, is de Taal der oude Egyptenaaren, welke naaderhand met veel Grieksch vermengd geraakt is; zo dat het fchynt dat de Grieken aan het Land, waar aan zy waarfchynelykst hunne Taal  OOSTERSCHE TAALEN. 5? Taal eerst te danken hadden , dezelve weêr hebben willen terug geeven; immers de Phceniciers, ontleenden hunne Letters en Taal van de Egyptenaaren en Chaldeën, tnCadmus bragt deeze Letters in Griekenland. De Doorgeleerde, maar fomtyds wat beuzelende Jefuit, a. kircherus, wil, dat de Egyp. tiefche Letters, welke Cadmus'm Griekenland ingevoerd heeft, Hieroglyphifche en Gewyde Egyptiefche Letters geweest zyn, wier gedaante, na de houding van den Vogel Ibis, zo als die zig in verfcheV'ene Handen vertoonde, overgenoomen zoude zyn; waar van hy, in een zyner Werken, een afbeelding geeft, die met de Capitaale Griekfche Letters vry wat overeenkomst heeft. De A, by voorbeeld, is by hem de Vogel Ibis, welke op beide pooten ftaande, zig zeiven met den bek in de borst pluist; welke A ook de Hieralpha, of Gewyde A, der Egyptenaars geweest is, als toonende die omgebogen hals der Ibis, zo veel als het oneindige. Het Cophtiesch Alphabet beftaat uit 32 Letters; en de Cbaracters zyn zeer gelyk aan de Griekfche; doch 'er zyn geen andere Boeken in de Cophtiefche Taal gevonden, dan alleen overzettingen der Heilige Schrift , en Kerkboeken der Egyptiefche Christenen. D 5 5.) Het  58 OOSTERSCHE TAALEN. 5. ) Het Samaritaansch is meede een Dialect van het Hebreeuwsch. De Samaritaanen waren Jooden, en derzelver Stad Samaria was in het Jcodfche Land gelegen. Doch de Samaritaanen zonderden zich volkomen van de Jooden af, door alkenlyk Mofes Gefchriften, ef de Pentateuchin , voor Goddelyk te houden; behalven dit gefchil, waren de Samaritaanen zeer gehaat by de Jooden, om dat zy niet uit den egten Israëlicifchen Stam afkomilig, maar uit een Volkplanting van Chutwsy Babyloniërs, Chamateërs, enz. door den Koning van Syrïén in Samaria gevestigd, voortgekomen waren. De Letters die zy bezigden worden voor de oudde gehouden, waarin de H. Schrift zoude gefchreeven zyn; gelijk ook uit de Samaritaan fche Sikkels blykt, welke ik Ul. getoond heb, toen wy over de Penningkunde fpraken , wier Letteren met het Samaritaansch Alphabet , waar meede de Samaritaanfche Pentateuchus gefchreeven is, overeen» ftemmen. 6. ) Het Rabbynsch , of het Hebreeuwsch dat door dc Rabbynen in hunne Schriften gebezigd wordt, is een mcngfel van het Chaldeeuwsch, Hebreeuwsch en Arabiesch, en zelfs komen 'er woorden in voor, uit het Grieksch en Latyn, als mede uit de leevendi- ge  OOSTERSCHE TAALEN jg ge Taaien van veifcheidene Landen, waarin de Rabbynfche Schryvers woonden ; want men moet hier in 't oog hemden, dat 'er, naa de terugkomst uit de laatQe of BabylonicfcheGevangenis, byna geen zuiver Hebreeuwsch meer in Jerxfakm enjudaa gefproken werdr; maar wel Grieksch met Hebreeuwfche Spreekwyzeu gemengd; dat vervolgends de Route* nen in Palefiina vielen, en 'er de Latynfche Taal invoerden, en dat eindelyk de geheele Joodfche Natie alom verfpreid is geworden, Deeze roof uit alle Taaien, maakt de Rabbynfche mengeltaal zeer ryk en vruchtbaar; want 'er is geen Weetenfchap waar over do Rabbynen niet, met het hun eigen Enthufiasmus, gefchreeven hebben. 7.) Het Talmudiesch is eindelyk ok nog een fpruit, of Idioma van het Hebreeuwsch, waarin de Talmud, of het Boek, waarin de Jooden alle de verklaaringen en uitbreidingen hunner Wet gefchreeven hebben, opgelleld is. Deeze Taal is verre van het Hebreeuwsch verwyderd; wy bezitten nog het Werk vau Keizer Conftantinus Magnus, genoemd C/avis Talmudica, Eindelyk moet ik nog opmerken, dat 'er vierè'rlei foort van Hebreeuwfche Characlers zyn; te weeten: Het Oud» Hedendaagsch»  6o OOST.ERSCHE TAALEN. Vierkant- en Rabbynsch-Hebreeuwsch. Het mooist vierkant Hebreeuwsch , is uit de Spaaufche Manufcripten overgenoomen; daar op volgt in rang dat der Italiaanfche, Franfche en Hoogduitfche Manufcripten. Het Rabbynsch Hebreeuwsch is een redenlyk net Charafter, 't welk na het vierkant Hebreeuwsch, door alle de fcherpe hoeken der Letters in boogen te veranderen, gevormd is; zo dat alle de Letters eene rondachtige gedaante verkrygen. OP  OOSTERSCHE TAALEN. 6i O P D E OOSTERSCHE TAALEN. D er Oosterlingen Taal, in de Oudheid hoog verheven , Is ons,door Esdra's Werk, gedeeltlyk naagebleeven; De aloude Bybelrol wordt nog daar door bewaard, En voor het woên des Tyds in zuiverheid gefpaard; Nog kan men door die kunde, uit moeite en vlyt gebooren, 'T aloud Chaidiea en Egypten fpreeken hooren, En bezigen met vrucht, den voorraad, lang gefpaard Door't oude Syrië, door d'Arabier bewaard, Of in Samaria weleer verftrooid gevonden: Men hoort ook den Rabbyn zyn duistre Leer verkonden , En ziet, door Taalkunde op dit doornig pad geleid, In beide Ta/muds, vaak der Jooden fchranderheid, Waar-  62 OOSTERSCHE TAALEN. Wairrrée zy hunne Wet en Plegtigheeden ftaaven, En zig gewillig aan den dienst der Kerk verflaaven. Voords leert men uit de Taal van d'ouden Oosterling, Hoe elke Taal daar uit zyn' oorrprong eerst ontfing, En welke Letters eerst by hun gebruiklyk waren. Ziet daar de Lettervrucht van duizenden van Jaaren, En veeier Volleren , in één Taal byeen gevat, Men dank' den Oosterling voor dien Gewyden Schat. TWIN-  TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. OVER DE GELEERDE TAALEN EN ALOUDE SCHRYF WYZE . (.LittgUtS Eruditorum Palmgraphia.') INHOUD. Nut der Griekfche Taaie. Redenen ivaarom die vóór alle andere geleerd behoorde te worden. Tafel der Griekfche Letters. Eenige byzonderheeden, der Griekfche Taaie alleen eigen. Verfcheide Tydvakken der Griekfche Taal; als: i.) Het oude of geletterde Grieksch. 2. ) Het Grieksch der Midden - Eeuwen. 3. ) Het Hedendaagsch Grieksch. 4.) Het Grieksch van het Nieuwe Testament. Onzeekerheid der waare uitfpraak. Latynfche Taal uit de Griekfche Taal ontflaan. Algemeene eigenfchappen derzelve. Tydvakken van opkomst , bloei en verval. Onzeekerheid der uitfpraak. Aloude Schryfwyze. Emestus. JL/aat ons nu, uit het Oosten terugkomende, met Qadmus uit Phceniciën naar Grie.  64 GELEERDE TAALEN. Griekenland overfteeken, en zien wat gedaan* te de Phoenicifche Taal, in den mond der befchaafde en fchrandere Grieken verkreegen heeft. Wy hebben reeds, in de Tafels, de overtocht van Cadmus naar Griekenland gefield op het Jaar derWaereld 2553, ten tyde èsxjofua het gebied over het Joodfche Volk voerde. Edoch de Letters, welke Cadmus aldaar invoerde , zyn niet meer bekend , fchoon men aan de gedaante der Griekfche Characlers, nog wel hunnen oorfprong uit het Chaldeeuwsch Letterfchrift afneetnen kan; ik zal Ul. weder een Letter-Tafel ter hand ftellen, om dat deeze Taal mede vreemde Characters bezigt, waarmede wy ons eerst dienen bekend te maaken, alvoorens wy deeze zo onontbeerlyke Taal kunnen beftudeeren. Leonard. De Tafels der Hebreeuwfche Letters, hebben ons veel dienst gedaan, wy zyn reeds in ftaat om den HebreeuwfchenText van den Bybel zeiven te kunnen leezen. Komelis. ó Ja; het valt ons zeer toe. Wy hebben ons ook reeds van de Grammaticavoorzien, welke UEd. ons hebt gelieven op te geeven. Emestus. IkmoetUlieder yver pryzen; doch laat ik u déne waarfchuwing doen; kiest uit alle de Weetenfchappen, welker allerëerfte groudllagcn wy in onze byeenkomften behan- de-  GELEERDE TAALEN. 65 delen, flegts eene uit, die u by uitzondering bevalt, en leg u daar geheel op toe; want alles tevens overhoop te haaien, baart verwarring; 't is egter niet kwaad, dat gy U in de Taaien wat meer dan oppervlakkig oefent; en inzonderheid in die, welke wy deezen avond zullen behandelen, te weeten de Griekfche en Latynfche; want deeze zyn in allerleis Studiën van het onontbeerlykfte nut. Gylieden kunt deeze Taaien wel tevens beoefenen, zoo ge flegts de voorzichtigheid gebruikt, van voor elk derzelve een byzonderen dag aftezonderen. Althands zo lang Gylieden nog niet vast genoeg zyt in de regelen welke elk byzonder eigen zyn: ten einde alle verwarring en bezwaaring van het geheugen voortekomen; boven alle Taaien moet ik Olieden echter de Griekfche en Latynfche, by voorkeur, aanoryzen, en raade Ulieden met de Griekfche aantevangen; volgends den raad van Quinctilianus-, die zig daaromtrent dus uitdrukt: Ik zag liefst dat de jeugd met de Griekfche Taal heure Studie begon; om dat de Latynfche meest in gebruik is, en zig om ,als van zeiven, overal aanbiedt; gelyk ik haar ook liefst in der Grie.. ken Letteroefeningen, het eerst onderwyze, dewyl de onze daar uit voortgevloeid zyn <. * . Dee- C*) J Gram Strmons puirum incipire mal,, qulalotious tui plunbus in ufu ejl, vd „obis mlerMas fep^rhihi. fmu\ Z£SD£ AFDEEL. III. ST. £ ^  66 GELE II DE TAALEN. Deeze les wordt in Engeland in de Schooien zorgvuldig waargei.oomen , en waarlyk , het is natuurlyker dat men van de bron zelve beginne, en zo allengs met derzelver ftroornen naar beneden, tot de Taaien die 'er uit voort, gekomen zyn, afzakke; voor 't overige vindt men ook in de leevendige Taaien een oneindig geral eigen naamwoorden van Kunfren en Weetenfchappen, welke uit de Griekfche Taal ontleend zyn; de meeste Kunstwoorden in de Sterre Wis- Genees Ontleed- en Kruidkunde, zyn Griekfche woorden ; wyl die vernuftige Natie alle deeze Weetenfchappen in Europa het eerst beoefend heeft; even zo is 't mede gelegen met de Kunstwoorden der Dicht- Redeneer- en Redenkunst, en met de benaamingen van verfcheidene Werktuigen en n:euwe Uitvindingen, welke of zuiver Giieksch, of uit deeze Taal afgeleid zyn; gelyk wy ook denoorfprong van verfcheidene Kunstwoorden, in onze gefprekken voorkomende, uit de Griekfche Taal hebben moeten verklaaren; dit'alles maakt deeze Taal dierbaar, en onmisbaar voor allen die zig met geleerde oefeningen onledig houden. Karei. Och! Vader, geef ons toch fpoedig de ftiia dinïplinis quoque Gratisprius inftitusndus efl, unie & nojlra fluxerunt. QuiNCTiUANus Orat. L, I. e. i.  Tegen over Bladz. 66. TAFEL der GRIEKSCHE LETTERS, met derzelver Gedaante, Naam en Uitfpraak. Gedaante. Naam. Uitfpraak. a « «a£» Alpha a. b £ C 0St* Beta b. r y y«ws Gamma g. A ? Js'at* Deka d. e c «<"wa.» Epfiïon e zachte. z t £ £«T'* Zeta z h f , fa* Eta e zwaarc. e * Bé *ür" Theta th. i , iSret Jota i klinker. x K Xe»*-** Cappa k. c. A a xift^in Lambda 1. m f* fiö My m. n » «« Ny n. 2*| ?< Xi x. o . i fiiXfit O micron o zachte of kleine*. • 17 7t m vi Pi P. l» f f fS Rho r. s r « fflyft» Sigma s. T t 1 'f au t. y v JtjV'Ao Ypfilon y. 4. + p $1 Phi ph. X * x x~> Chi ch. * \ 4/ 4>r Pfi ps. of « * /«y»* O mega o zwaare of groote. De Klinkletters zyn zeven in getal, twee korte«, «, twe lange *, «», en drie van beiderlei aart, als; «, •, v. De tweeklanken zyn zes eigene, als: *«, <*«, n, iw, «i, eUj en zes oneigene, waar in de i onderfchreeven is (oum jota fubfcripta) als «e, »i, «, w, »», ««. * Deeze vier Letteren © s x, zyn door den Griekfchen Vorst Palamedes * ten tyde van den Trojaanfchen Kryg, in het Grieksch Alphabet ingelyfd; men verweet hem eens dat even als de Egyptena.'iren hunne Létters , van de verfchillende ftanden van den Vogel Ibis hadden ontleend, hy ook deeze, in navolging dier Volken, van den Kraanvogel zoude afgezien hebben ; waarop hy, volgends het verhaal van Philoflratus, zoude ge. antwoord hebben: „ Ik heb deeze Letters niet gevonden, maar zy hebben my gevonden; zy lagen alle verborgen in de bewaarplaatfen der Zanggodinnen , en 'er ontbrak flegts iemand, die dezelve vondt." Hier mede willende te kennen geeven, dat de Mensch flegts liet middel is, waardoor de, door den Schepper eenmaal bepaalde kundigheeden, uitgevonden en verbreid worden. Arijioteles egter houdt alle de Griekfche Letters van Phmnicifihen afkomst, behalven de e en x, die hy zegt door Epicharmus gevonden te zyn. f De Letters z u * a zyn door Simonides, een beroemd Grieksch Dichter, in gebruik gebragt. Alle de overige zestien zyn door Cadmus, mtPhcenicipt. in Griekenland ingc voerd; volgends de fraaije Dichtregelen van Lucanus, in zyn Pharfalia: Phcenices primi, famn ft credimus, aufi Manfuram rudibus vocem fignare figuris. Dat is; 'T mogt eerst den Phcenicier, zoo men 't gelooft, gelukken, De ftem, tot onderhoud, in Tekens uittedrukken.  TAFEL der TALLETTERS. De Grieken tellen even als de Hebreen, met de Letters, van hun Alphabet, op deeze wyze: » 2, 3 <* I 6, 7. 8 ? «' /» y' V • « f ' V I io ao 30 40 5° 60 7° 80 90 »• »' V r' f. ? • «•' q.* 100 aoo 300 400 500 600 700 800 900 t' * *' »' 9' x' -V ^ ** Wanneer men het duizendtal wil uitdrukken, ftelt men een ftreepjen onder de Letter; by voorbeeld: « 1000, IOO00, ^ 100000. De faamgezette getallen worden aldus verbonden: *• maakt 11, .ft ia, •45'* i79t. Ook wordt 'er wel ffltt 6 vierkante letters geteld , 1 betekent als dan de eenheid, om dat zy de eerfte Letter is van het woord f* voor fï(*t dat één is; n beduidt nó™ of vyf; A ts** tien; h voor hekaton ol honderd* dat mei1 nu fchryft «*«tm; X voor XiAi*, duizend; M. Mufiu, tienduizend. Wanneer nu een deezer Letteren midden in.een n gefteld wordt, dan beduidt dit, dat deeze ingeftelde Talletter vyfmaalen vermenigvuldigd moet worden; by voorbeeld "pr beduidt *w**n $tx», dat is; vyfmaal tien. Jg[ «»r««$ i»«r»r, vyf honderd, enz. *kJ* De voorftaande Letters worden alle in oude gedrukte Griekfche Boeken en Handfchriften, gemakshalven, in de woorden aan elkander verbonden; welke wyze van met verkorting te fchryven v*zvvt*?m, Tachygtaphia of Radfchryfkunst geheeten wordt, waar door zekere byzondcre bekortingen (aireviatién) en Tekens ontflaan, welke de oude Boeken, voor hen die deeze SchryiVerkortingen niet kennen, onleesbaar maaken: Op de hier bygevoegde in het Koper gefneden tafel, kan men de voornaamfte abreviatiïn, na de orde van het Alphabet gerangfchikt, op derzelver plaats, gemakkelyk vinden. ' * Kophe of Koppa 7 * > Arabifche Talletters. ** Sanpi ... i  GELEERDE TAALEN. 67 de Letter.Tafel, op dat wy terftcnd een'f aan. vang, met die na te fchryven, en van buiten te leeren, kunnen maaken. Emestus. Ziet daar is die reeds; ik heb 'er voor elk een gefchreeven; om dat ik hoo*. noodig oordeele, dat ge UI. in deeze en in de Latynfche Taal fterk-maakt; dewyl die Ul m alle betrekkingen kunnen te pas komen'. Doch zy zal Ul. zo veel moeite niet kosten als de Hebreeuwfche Letter-Tafel, om dat deeze Taal geen byzondere Klank flippen bezigt. Gylieden zult 'er ook een volleedige Tafel der Letter- en Woordverkortingen, of der Abreviati'ên, by vinden. Petrus. Wy zullen des te fpoediger met de letterkennis voortkomen. » Emestus. Ik heb hier nog daarenboven bV. gevoegd, eene aanwyzing van het gebruik der Toontekens en der byzondere Biale&en ofTolks uttfpraakcn, die in de Griekfche Taal en bv de oude Schryvers dier eertyds geleerde Natie voorkomen: Het is zeer noodig dat Gylieden' uook deeze eigen tracht te maaken, alzo de cerlte noodzaakelyk by de kennis der Letteren behoort, en de tweede, naamlyk de kennis van het onderfcheid der Dialecten, i„ bet kezen der oude Griekfche Schryvers, onm.V baar 1S. Ziet daar het geen ik daaromtrent op t papier geiteld heb: E 3 Too*,  68 GELEER.DE TAALEN. TO0NTEK.ENS EN DIAT.F.CTEN DER CRIEKSCIlE TAALE. De Toontekens der Griekfche Taaie zyn drie in getal, te weeten het fcherpe Q accentus acutus} ('), het zwaare (gravis) ('), en het geboogene (circumflexus') C j, in het Grieksch genoemd Wnos « l p#fl>!, *&i i ■xi^TTttl^xiti. Het fcherpe Toonteken verheft den Lettergreep; het zwaare drukt denzelven ter neder; en het gehogene rekt den Lettergreep uit, door denzelven tevens te verhefFen en te drukken. Het zwaare Toonteken wordt nooit gefchreeven, maar altyd verftaan onder d;e Lettergreepen,welke met geen Toonteken gekenmerkt zyn. 'Er zyn woordjens, welke naast een ander woord geplaatst zynde, derzelver accent op het voorgeplantfïe woord overwerpen en doen rusten, van waar zy enclitica, van het Griekfche woord ivtxinit of overhingen, genoemd worden; by voorbeeld: n'pu's in, Hy is de Heer; fommige enclitica behouden het accent, als !r»pl o-oE, door U, of verliezen het accent ten eenemaal, als ün'f m, zeker man. Voords zyn nog deeze vyf Leestekens in de Griekfche Taal opmerkenswaardig: tweeërlei fpiritus of blaazing ; de Apoftrophus , of het teken van wegneeming ; de Hyphen , of het teken van verbinding; de diaflole, of herteken van fcheiding; de dicerejis, of het teken van fchifting vau eenen tweeklank, By voorbeeld: De  GELEERDE TAALEN. 69 De zwaare blaazing Sxrv wip* (fpiritus as* per ftve denfus),(f) als barna , tevens; de zachte blaazing, tyx» ntUfUI (fpiritus lene) C) als iyi ego, ik; elke klinker of tweeklank is altyd in den aanvang der woorden met een deezer twee blaazingen voorzier;, en de « heeft beftendig eene zwaare blaazing; in de capitaale Letteren worden dezelve niet gefchreeven; de h is echter eertyds een teken van blaazing geweest gelyk in hekaton, herodoo voor imtm,if«hv, gelyk men in de tuil van Farnefe leest. De medeklinker , wordt in den aanvang van een woord geaspireerd, of met een blaasteken voorzien, als in 'w, kracht: doch zoo deeze letter in het midden van een woord verdubbeld wordt, wordt de eerde derzelve met een zachte, en de tweede met een zwaare blaazing gemerkt,als in: *■}?,*, voords. De Apoftrophos of het teken van wegneeming, van een zagt en klinker, als zyn «,f, ,,0Of van den tweeklank *, M, om dat het volgend woord met een vocaal begint, en de Griekfche Taal geen famenloop van klinkers duldt; wordt dus agter de letter gefield r', als in voor !r«»T«ïA(y«, ik heb alles gezegd. De Dichters laaten ook wel de voorletter van het tweede woord weg; als S 'y*ti,o brave man! voor • iyafï, fomtyds echter heeft deeze wegnee. ming,zoo 'er eenige kwalykluidendheid E 3 of  70 GELEER D'E TAALEN. of dubbelzinnigheid uit zoude kunnen ontdaan, welke de Grieken zeer pleegen tcfchuvven. geenplaats , daarom Ichreeven zy altyd m/i ««r«», rondom hem, en niet s-ip *vrl»; fomtyds ook wordt de wegneemiug wel vóór een medeklinker gebezigd, als voor v*f* 61S, by Gode: zoo de volgende klinker geafpireerd wordt, dan verandert de voorgaande letter in een geafpireerde, als ai, en de derde perloon der woordbuigingen (Deriinationes) in 1, wordt een > gefield, wegens de daar op volgende vocaal, als £<»»«■» «»fyu twintig mannen, voor ï(K«u-( i«iï?tt. De Atheenets voegden achter alle derde perfoon in < of *, uitgaande, doorgaands deeze agteraanfleepende » (>«» ,ï^i>K1)rj« zelfs voor een medeklinker, als in -as-rw- ro of tfUiW» toEti». Het teken Hyphen (Itp'ïr ftlfx x»y»a, onder hetzelfde deel eener rtde) is zo veel als eene famenfmelting van veel woorden tot een; 't welk gefchiedt zonder teken, als in «««ors-^i»«t voor irriftHot, of met dit teken ft als: *o£a*os fta-eVfü, de naam eener plaats. Het teken Diafiole, is een comma, welke in het midden van een wo:;rd gefield wordt, om het  GELEERDE TAALEN. 71 het eene wonrd van het andere te onderfcheiden ; als t», «, en dit, van r««, ah danyenz. Het teken Diarefis, dient om een tweeklank te fchei.'en in twee vocaalen. en wordt met twee purclen boven de tweede vocaal getekend, als in %AÏ* voor**!», een jongen. Voords gebruiken de Grieken, de SemicoIon (;) der Latynen, voor een Vraagteken , en de Co/on of dubbele puncT: der Latynen (ij wordt in het Grieksch door een punctum boven de letter te plaatfen, uitgedrukt; by voorbeeld: tk; welke? iir^rti irtntu irfZmi K«' i x,UTt, •rx*rti, Be laatjle zullen de eerfle zyn: en de eerfte de laatfte. Eindelyk heeft men nog in het leezen der Griekfche Taaie op te letten, op het verfchil der vier Diale&en, of Tongvallen; als zyn de Attifche, welke men te Atbeenen, dejonifche, die men in Joniën, de Dorijche, die men in Doriën en op het Land, en de ALoli/che, welkernen in Mollen, Beotiën, enz. bezigde. De regelen daaromtrent, zyn best onder het leezen der Griekfche Schryvers te verzamelen , en zouden hier te veel plaats bellaan, en te omllagtig voor ons oogmerk zyn; dit echter kan men 'er in 't algemeen van opmerken: De Attifche Dialect trekt veelal de klinkers tot tweeklanken te (amen, als: n,xm V00r m, en hebben ook haar eigen letter f, faamgefteld uit twee r, aldus boven elkander ftaan- de £ en daarom Digamma, of dubbele G, genoemd, doch die als een fcherpe V uitgefprooken wordt, welke zy in de woorden ï<», ih, aldus tusfchenplaatfen »e.tt «f»», een Schaap, een Ei, waar van deLatynen, wier taal meestal uit de Griekfche JEolifche Dialect gebooren is, hun ovum en ovis gemaakt hebben. De Dichters maaken meest alle woorden, in alle geflachten en gevallen, onbuigbaar, met 'er den lettergreep tpi op 't einde aan te voegen; als 'o-^*f»if( voor ^«f», enz. De Dorilrs integendeel , laaten dikwyls een lettergreep achter, fchryvende inVerfen veellyds i* alleen, voor dép», een huis, enz. Pe-  GELEERDE TAALEN. 73 Petrus. Wy zullen met deeze Tafels wel weder zo verre komen, dat wy het Grieksch kunnen leezen. Emestus. Zo ver ftrekte ook het oogmerk flegts, waarmede ik deeze Schets ontworpen heb; ik wilde Ul. daar mede maar zo verre bekwaam maaken, om eene Grammatica te kunnen bezigen; dat Ul. met een weinig de Latynfche Taal te beoefenen, naa de keunis der Griekfche Letters verkreegen te hebben, niet ongemakkelijk vallen zal; maar in de reg. te Studie der Griekfche Taaie, valt nog al vry wat meer optemerken. Komelis. UEd. zal ons toch wel een flaatiwe Schets daar van gelieven mede te deelen! Emestus. Ware het my mooglyk, ik zoude Ul. gaarne de geheele Taal, met al derzelver verë'ischten , mededeelen ; doch deeze mondelinge voordragt zoude u zeer weinig baaten; want in het beftudeeren eener Taal moet men zelve arbeiden, en Deciinatiën, Conjugatiën en Woorden, benevens de voornaamfte regelen van de Syntaxis, van buiten Jeeren , anders kan men weinig vordering, in het verftaan der werken, welke in die Taal gefchreeven zyn, maaken. Doch ik kan Ul. omtrent de Griekfche Taal, wel eenige byzonderheeden, die dezelve niet met andere Taaien gemeen heeft, aanwijzen, en Ul. de verfcheiE 5 de.  74 GELEERDE TAALEN. dene tyden doen kennen, van derzelver opkomst, blosi en verval, alzo deeze kundigheedeu zig nog al mondeling Iaaten voordraagen. Leona^cL Dat zal ons zeer aangenaam weezen , Myn Heer! Karei. Maar Vader! zyn 'er geen Griekfche Grammatica's , in het Neêrduitsch , voorhanden? Emestus. Neen; want in ons land is men altyd gewoon geweest, het Grieksch door het Lafyn te verklaaren, en in de Latynfche Schooien de oefening in het Grieksch, tot de laatfte Clasfen, en dus voor reeds in het La. tyn volleerde Leerlingen , te befpaaren. Doch , zy die het Latyn nog niet volkomen verftaan, kunnen het Grieksch met Franfche Grammatica's daarom toch wel beginnen; want de Franfche Taal is algemeen genoeg; maar het ware beter, dat men, hier te Lande, Nederduitfehe Griekfche Taalboeken konde bezigen, en dan met de Griekfche Taal zyne Studiën aanvangen; want de Griekfche Taal komt veel nader in woordfehikking enz. overeen met de onze, dan met de Latynfche, zo dat men de Latynfche Taal dikwyls geweld moet aandoen, om een Griekfche Phrafts lctterlyk in dezelve overtebrengen, welke men echter in het Nederduitsch, zeer ejgerjaartjg en gemakkelyk, zou kunnen vertaalenj waar van de  GELEERDE TAALEN. 75 de Geleerde reiz , in zyn fraaije Werk, Beiga Gracisfans ([Grieksch fpreekende Belg) veele voorbeelden opgeeft; doch laaten wy ons hier bij niet langer ophouden, maar de verfcheidenhecden, welke der Griekfche Taaie op heur zelve eigen zyn, ter loops tanftip. pen : Voor eerst heeft d« Griekfche Taal drie onderfcheidene getallen; te weeten: het Eenvoud, Meervouwd en Tweevouwd zy kunnen dus met één woord zeggen, by voorbeeld: gy flaat heiden of met uw beiden. Ten tweeden, in de Conjugatiën gebruiken de Grieken een'Tyd, welke in de overige taaien niet bekend is, deezen noemen zydeonbegrensde Tyd, (i*eir.(,ts weeten xftuf, van de berovende & en het woord dat is bepaa- len~) en bezigen dien menigvuldige maaien, dan eens voor den volmaakten, dan eens voor den meer dan volmaakten, en fomtyds zelfs voor den onvolmaakten tyd; van deezen Aoristus zyn twee foorten, de eer/Ie en de tweede, welke alleen in korter famentrekking van letteren beftaat; zo ook is 'er een tweede toekomende Tyd (futurum fecundum), en nog een in andere Taaien onbekende Tyd , te weeten een weinig naa den toekomenden Tyd, in orde, (paulo post futurum) welke gebruikt wordt wanneer iets fchynt te zullen ge-  76 GELEERDE TAALEN. gebeuren, of ons boven 't hoofd hangt, doch deeze Tyd is in de lydende werkwoorden alleen in gebruik, by voorbeeld: zy zullen ftraks voldaan worden. De Werkwoorden hebben voords drie getallen, even als de Naamwoorden, te weeten het Enkelvoud, Meervoud en Dubbelgetal. De wyzen of modi der Conjugatiën , zyn vyf m getal, te weeten, de Aantoonende, Gebiedende, Byvoegende en Onbepaalde; waar by men in 't gemeen de Deelwoorden voegt. De gedaanten (form*) zyn drieërlei, de Handelende (activa), Lydende (pasfiva ) en Midden foortige (media), welke laatfte form in de Griekfche Taal gebezigd wordt, wanneer 'er eene daad voorkomt die handelend en lydend tevens is,by voorbeeld: A'^"is, handelend, leeren, iets aan een ander onderwyzen; daartegen hUlao-èxi, in de middenfocrtige form, beteekent, zig zeiven aan een meester overgeeven om geteerd te worden. Een fraaiheid waariyk, waarin de Griekfche Taal boven veele andere uitmunt. De Conjugatiën C<^byUt) zyn flegts twee in getal, de eerfte gaat uit in «, als mr», ik (la , en de tweede in f» , als rihf», ik plaatfe, 'if-iftt, ik fa. Men hebbe in het Conjugeeren voornamentlyk te letten: i.) Op  GELEERDE TAALEN. 77 1. ) Op de kenmerkende Letter, (Liter a chara&eristica) dat is die, welke vóór de veranderlyke eindiging ftaat; als in tvtt» de wyl de laatfte lettergreep veranderlyk is, neemende de a- in den toekomenden tyd, als in -rwe», en de* of ?> in den volmaakten tyd, als in wwp* Cvoor TITV7TK*') aan. 2. ) Op den uitgang (terminatie), welke veranderlyk is; tnni,ikfla, gyjlaat, Tvvu, hy flaat, enz. 3. ) Op de vermeerdering (augmentum), welke is lettergreepig (Syllabicum of Tydelyk (Temporale) , wanneer zy flegts de uitfpraak verlengt. 4. ) Op de vorming der Tyden (formatio Temporum), wordende de eene tyd uit den anderen gevormd. — Leonard. Zeide UEd. ook niet, dar men op de onderfcheidene tydvakken der Taaie te letten hadde? Emestus. Voorzeeker; men moet onderfcheid maaken tusfehen het 1.) oude Grieksch. 2.) Het Grieksch der Midden Eeuwen. 3. (Het hedendaagsch Grieksch, en eindelyk 4. (het Grieksch waarin het Nieuwe Testament gefchreeven is; ik zal over elk ceezer Tydvakken eene kleine aanmerking maaken: 1) Het oude Grieksch, of het Geleerde Grieksch, is die fchoone en verwonderens- waar-  7S GELEERDE TAALEN. utordige Taal, waarin de Werken van Xen». fhan , Tr)ucydidej, Demofthenes, P/a/o, Arijlate/es, Homerus, Sophocles, Euripides enz. vervaardigd zyn; een Taal welke ons door de Werken deezer Schryvers, in al derzelver zuiverheid overgeleeverd, en die door hun onfterfelyk gemaakt is; het gebruik der Deelwoorden van den Aoristus, en van den voorleden Tyd, gelyk ook de menigvuldig faamgegezette woerden, maaken deeze Taal kort en kragtig, zonder dezelve eenige duidelykheid ie bcneemen; de eigen naa men hebben, even als in de Oosterfche Taaien, in deeze Taal ook zekere beteekenis, en de Geleerden vinden daarin ook nog het kenmerk van heuren oorfprorg. De uitfpraak of het geluid deezer Taaie, heeft zelve iets welluidends, iets zoetvloeijends en aangenaams; zo dat dc bevallige Idyllen van Theocritus, Bion en Mofchus, in eene andere en ruwere taal vertolkt zynde] altyd veel van de waarde van welluidendheid moeten verliezen; in één woord, het Grieksch is de Taal van een befchaafd volk, dat een ongemeen*» lust tot bevordering van Kunften en Weetenfchap bezeeten heeft. 2.) Het Grieksch van de Midden-Eeuwen is vry wat minder van waarde. Het oude Grieksch duurde tot dat Conflantinopolen door Iheodofius tot de Hoofdllad des Roomfchen Ryks  GELEERDE TAALEN. 79 Ryks gemaakt vverdt. Niet dat men federt deezen tyd niet nog verfcheiden Werken in 't oude Grieksch opgefteld heeft, waaronder die der Kerkvaders (Patres) behooren, welke met zeer veel zuiverheid deezeTanlgefc ireeven hebben; maar, daar dcGodgeIeerdheid,deRechten,de Burgerlyke en Krygstucht, de verandering van zeden enz., opeenvolgend verfcheidene nieuwe woorden in de Taal deeden influipen, welke 'er van te vooren onbekend in waren , werdt zy door den tyd, door dezelve, verminkt en bedorven; voords treft men 'er dien natuurlyken zwier en die fchoonheid der oude Taal niet meerinaan. De groote vernuften,die altyd de waare fchoonheid aan eene Taal byzetten, waren niet meer. Wat kon men hoopen van een barbaarfche Eeuw; van Schryvers, die onder de middenmaatigen moeten gerangfchikt Worden, en die men naauwlyks meer leezen kan! 3. Het hedendaagfche of g»meene Grieksch, neemt zyn'aanvang van het inneeraen van Conflantinopolen door de lurken. Deeze is de Griekfche Taal welke men tegenwoordig gemeerilyk in Griekenland fpreekt, zonder dezelve te befchaaven. De elendige ftaat, waartoe de Grieken onder de behterfching der Turken gebragt zyn, maakt dat Volk vadfig, en, by gevolg, onweetende uit noodzaaklykheid; de Staat.  GELEERDE TAALEN. Staatkunde van de Ottomannifche Porte ftaat heure Onderdaanen niet toe zig op de Studie toe te leggen,en dezelfde geest die de fchoonfte overblyffelen der oudheid heeft doen vernielen, die de fraaifte eerzuilen van Porphier en Granititeen verbrysfelt en tot Kanonkogels vormt, veroorzaakt het verval en het geheel verlies der Weetenfchappen, Het voornaamfte onderfcheid, tusfchen het oui en gemeen Grieksch, beftaat in de eindigingen der Naamwoorden , Voornaamwoorden , Werkwoorden , en andere deelen der rede. 'Er zyn ook in het nieuwe Grieksch verfcheidene nieuwe woorden, welke in het oude Grieksch niet gevonden worden ; Lidwoordjens die flegts alleen ter vervulling fchynen te dienen, en die het gebruik alleen ingevoerd heeft om zekere tyden van Werkwoorden te kenfehetfen; naamen van bedieningen, en aan de oude Grieken onbekende waardigheeden; en vericheide woorden,welke uit de gewoone Taaien overgenoomen zyn, 't welk alles deeze Taal tot eene bastaard- en rabbeltaal maakt. 'Er is een Glosfarium, of Woordenboek deezer Taaie, van du Cange, voorhanden. — 4. Het Grieksch dat in het Nieuwe Testament aangetroffen wordt, is geheel verfchillende met het oude en beste. Het is verre van daar, dat de Euangelisteu en Apostelen, dee-  GELEERDE TAALEN. 81 deeze Taal, even als Xenophon, Thucidydes en Demosthenes, zouden gelprooken en gefchreeven hebben. Men fprak , ten tyde der geboorte van den Zaligmaaker, wel het Grieksch in Jud«<»,), dat is oud, en graphe Cv/""f») dat is fchrift. Deeze Weetenfchap onderwyst niet alleen alle de verfchillende veranderingen, die van tyd tot tyd in de fcbryf. wyze, letters en verkortingen eener Taal gemaakt zyn ; maar zy geeft ons ook reden van opvolgende veranderingen, in de Taal en in den Styl zeiven; betreffende het bederf en de barbarismen, of wanfyraak, die 'er in gefloopen zyn, ofwel van den aanwasch die zy verkreegen heeft, en van de wyze hoe dat zy be-  9» GELEERDE TAALEN. befchaafd werdt,en de nieuwe wasdommen die zy verkreegen heeft. 'T is, in één woord, de gefchiedenis der omwentelingen, 't zy eener oude, geleerde, of hedendaaglbhe Taal. Petrus. Kunt gy ons ook een kleine aanwyzing, van het gebruik deezer Weetenfchap, aan de hand geeven, Myn' Heer! Emestus. Ja wel, iets tot een voorbeeld; doch Gylieden begrypt ligtelyk , dat deeze Weetenfchap in de Werken der oude en laatere Schryvers, zelve moet opgefpeurd worden; wy hebben reeds gezegd, dat meest alle de Letteren, welke in gebruik zyn, uit de gedaante van het Letterfchrift der Hebreen, of van Esdras, hun oorfprong ontleenen, gelyk dan ook de rang waarin zy geplaatst worden, met flegts eenige weinige verandering, dezelfde blyft, beginnende met K dlepb of a, en eindigende met de n Thau of t, waar agter, de, federt door andere Volken 'er bygevoegde, Letteren volgen. Dat de orde der Letteren van ouds zodanig geweest zy, als wy in de Letter-Tafels opgegeeven hebben, blykt uit de Pfalmen en uit de Klaagliederen van Jeremias, welker verfen in dezelfde volgorde, door de Letters van het Alphabet, als Talletters gebezigd, onderfcheiden werden. De reden, dat de A of N altyd de eerfte Letter  GELEERDE TAALEN. 93 ter geweest zy, meent men daar in te vinden, dat zy de gelykenis van een gehoornd Osfenhoofd heeft; waarom de oudfte Volken , wier bezitting en geheelen rykdom meest in Vee beftondt, haar de voortocht, als een merkteken (Symbolum) van het voornaamfte middel van hun beftaan, gegeeven hebben. De Grieken hebben in de eindiging van hun Alphabet, eenige verandering gemaakt, daar zy de h, die met de n overeenkomt, in het midden fielden, en hunne t, die met de Hebreeuwfche b Theth overeenkomt, laager plaatsten, befluitende alles met de o-of Omega, waarop de Zaligmaaker zinfpeelt, in de woorden: Ik ben de Alpha en de Omega' dat is: het begin en het einde; want de Jooden gebruikten ten tyde van den Zaligmaaker, het Grieksch Alphabet, en de Griekfche Taal; dat zy de orde der Letteren, zo als wy die in de Griekfche Letter-Tafel opgegeeven hebben, volgden, blykt uit de rangfchikking der Zangen van de Iliade van Homerus, en de verdeeling der Hoofdllukken van de Werken van Hippocrates, die in deeze orde met TalLetteren gemerkt zyn. Zy bezigden egter eerst niet dan Capitaale of Hoofdletters, en fchreeven die aan elkander, zonder eenige punBuatiè-n of leestekens , dat het verftaan der  94 GELEERDE TAALEN. der aloude Opfchriften thands ongemakkelyk maakt. Zy gebruikten de jota fubftripta, of ondergefchreeven « in * » enz. ter zyde, op deze wyze Au ai enz. en bezigden ook geene Toontekens. De oude Latynen verfterkten de i met eene e, wanneer zy fcherp moest klinken; zo fchreef Varro : duo meilia , voor duo tni//ia;zy verdubbelden ook wel de klinkers, fchryvende viirtus, feelix, voor virtus , felix , waaruit men afneemen kan, dat zy dezelve ook zwaarer uitgefprooken zullen hebben, dan wy thands gewoon zyn. Ook bemerkt men in de a'öude Opfchriften en Penningen, een groote verwisfeling van tweeklanken , daar men veelmaa'ien ai voor ae, ei voor e of u, oi voor oe, gefchreeven vindt. Ennius bezigt doorgaands de o, waar laatere Latynen de u gebruikten, fchryvende by voorbeeld: ol/i voor ttfli enz. Zy gebruikten ook weinig de aspireerende Letter H. fchryvende ircus, oedus, voor Hircus, Hoedus, als ook Graccis, Triumpus, voor Gruchchis, Trium» phus; daar 'er egter ook een tyd gevonden wordt, waarin zy een overtallig gebruik van de aspiratie maakten, fchryvende Chenturio, Chorona, voor Centurio, Corona; men vindt ook wel jdat zy de t. voor de d. in oude Op. fchrif-  GELEERDE TAALEN. 9J fchriften gebezigd hebben, in de woorden Alexanter, Casfamra enz., ook wel de F voor de II, fchryvende Fircus voor Hircus, 't welk ontftaan kan zyn van den oorfprong der Letter H by de Grieken, welke uit twee Toontekens, naamlyk de zwaare en ligte blaazing famengefteld was; want de oude Grieken plegen de zwaare blaazing met dit teken E, en de ligte met dit 3 aantewyzen; waaruit naaderhand de Letter H voor de fterkfte blaazing, uit de famenftelling der tekens E3 ontftaan is. Voords vindt men, volgends het getuigenis van Fabius, Priscianus, en andere oude Grammatici, nergens, dat de Ouden de Medeklinkers in eenig woord dubbel fchreeven. Ik zoude Ul, nog verfcheiden zulke aanmerkingen kunnen opnoemen, doch vreeze U te verveelen; het zal genoeg zyn, dat wy hier uit kunnen belluiten, dat de oude Volken de nu doode Taaien geheel anders uitfpraaken, dan wy thands gewoon zyn te doen; ik zal 'er alleen nog maar byvoegen, dat men in de oude Latynfche, zo wel als Griekfche Poeken, verfcheidene Abreviatiïn aantreft, die men meede gewoon moet worden om dezelve gemakkelyk te kunnen leezen; waar roe de bygaande volleedige Tafel der Abreviatiën, welke men in oude Griekfche Handfchriften en gedrukte Boeken vindt, Ul. in  95 GELEERDE TAALEN. in het leezen derzelve, van grooten dienst kan zyn; voords dat onder de Palceographie nog betrokken kan worden, het verkorte Letterfchrift, 't welk wy reeds in onze Samenfpraab over de Oudheid- en Penningkunde aangehaald hebben, en de wyze hoe de Ouden fchreeven, wat Injlrumenten zy daar toe bezigden, en hoedanig zy de regelen fielden, dat wy in de Handvestkunde van ter zyde reeds aangeroerd hebben. Men voegt hier nog by hunne Geheime Schryfwyze, die zy ten tyde van Oorlog, en andere geheime briefwisfeling, bezigden, en meest in zekere onderling bekende tekens en Letterverplaatfingen beltondt, als ook de kennis der tekens van de Sterre» en Scheidkunde, waarvan wy op derzelver plaats reeds gehandeld hebben , zo dat ik meene hier mede ons gefprek gevoeglyk te kunnen befiuiten. Men zoude 'er ook nog onder kunnen betrekken de Lingua Sanscritta, welke voor een oud overblyffel der oude Indifche Taal gehouden wordt, en die door het Gezelfchap de Propoganda Fide, of om het Geloof voortteplanten, te Rome, federt eenigen tyd ontdekt en verbeterd is; alwaar ook eene Boek» drukkery, vau derzelver Charact.ers voorzien, gevonden wordt; zy heeft zestien Klinkers, en twe&ëndertig Medeklinkers, en is, na men zegt, een zeer befchaafde , kragtige eu fchoone Taal. O P  TAFEL DER GRIEKSCHE WOORDVERKORTINGEN, WELKE MEN IN OUDE EDITIËN VAN GRIEKSCHE AUCTHEUREN AANTREFT. De eerfte lyn vdn elke Colum hem «* ***** Chm6crs{ de m* d6 «, gewnc CrUkfchc Letter* uitgedrevene morden   GELEERDE TAALEN. 9; O P D E GELEERDE TAALEN. Athene, Pallas Stad, de zetel van den fmaak, Is nog voor ons in ftand, door 't oefnen van heur fpraak: Al wat de wysheid eêlst in Griekenland deedt hooren, Wordt, door de Taalkunde, als op nieuw, by ons herbooren, ' Oud Rome's zuivreTaal wordt nog by ons gehoord, Wie is, door leerlust, niet ten fcherpften aangefpoord Om beider Taal, zo ryk in fchoonheid, te onderzoeken , Als de oude neutels van een fchatvan wyze boeken; Als de eerfte grondilag van Geleerdheids grootsch gefticht, Waarin der Ouden kunde en fmaak verborgen ligt. Welk Kunstenaar toch kan die Weetenfchap ontbeeren? Elk kunstwoord noodigc ons der Grieken Taal te leeren, ZESDE AFDEEL, III. ST. G En  98 GELEERDE TAALEN. En Rome's eedle fpraak geleidt ons by de hand , Tot het gemaklyk , en daar door verligt verftand, Van 't Iieflyk Itaaljaansch, van Spanje's trotfche woorden, En van de zoete fpraak, die aan de vruchtbre boorden Der Seine wordt geteeld, geheel Euroop beflaat, Ja, die men overal, de waereld door, verftaat; Gelukkig is die jeugd wier onbezorgde jaaren, Gebezigd zyn om deez' onfchatbren lchat te gaaren, Gelukkig is hy, die zyn verdren levenstyd, Aan elk geleerde Taal, en oude Schriften, wydt. EEN-  EEN-EN-TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. HEDENDAAGSCHE TAALKUNDE. (Linguistica.) INHOUD. Oorfprong der Hedendaagfche Taaien, uit Japheths aloude Taal. Takverdeeling derzelve in den Kimbrifchen of Cimbrifchen, Theutonifchen en Keltifchen Tak. Stamboom der Taaien , uit deeze drie Takken voortfpruitende. Lyst van de meest bekende Taaien der vier Waerelddeelen. Byzondere aanmerkingen over de Italiaanfche, Spaan fche, Franfche, En. gelfche, Hoog- en Nederduitfche Taaien. Emestus. D e Geleerde en Doode Taaien bezichtigd hebbende» worden wy, als van zeiven, tot de leevende en nog in gebruik zynde Taaien, geleid. Gelooft egter niet, dat ons bedek toelaat, zo breedvoerig over deeze, als wel over de eerstgenoemde, te fpreeken; de reden daar van is duidelyk; de Oosterfche en G 2 Ge-  ioo HEDENDAAGSCHE Geleerde Taaien, zyn de bronnen waar uit de overige enHedeudaagfche gefprooten zyn, daar wy nu dezelven een weinig meer van naby be* fchouwd hebben, winnen wy veel aanmerkingen uit, die anders in de befchomving der afgeleide Taaien zouden moeten voorkomen; behalven dat, is derzelver getal zo groot, dat niemand ooit tot de redenlooze begeerte zal vervallen, om van allen flegts een flaauwe kennis te erlangen, veelmin die zig in derzelver uitgeftrektheid eigen te maaken. Leonard. Wy zouden toch gaarne een op« gave derzelve hooren! Emestus. Nu, deeze zal ik Ulieden, zo volledig als my mooglyk is, bezorgen; en ik zal zelfs by fommige der voornaamlle, die Leevende Geleerde Taaien genoemd kunnen worden, een weinig ftil (taan; by voorbeeld: by de Italiaanfche, Franfche. Duitfche, Engel fche, Spaanfche en Nederlandfche Taal, in welke zo een groot aantal Geleerde Werken vervaardigd zyn, dat ze, met recht, meede den naam van Geleerde Taaien verdienen. Karei. Als UEd. ons eerst de Lyst der Taaien wildet opgeeven, dan zouden wy die terftond aflchryven! Petrus. En dan had ik meede nog een versoek te doen, Myn Heer! Emestus. En wat is dat? Petrus! Pe-  TAALKUNDE. ,0Ï Petrut. Of UEd. ons niet eenigzins de afkomst derHedendaagfche Spraaken, en de onderlinge vermaagfchapping derzelve, zoudt kunnen doen kennen? Komelis. Dat zou ons zeer aangenaam zyn, Myn Heer! Te meer, daar wy nu eenigzins de vermaagfchapping en oorfprong der Doode en Geleerde Taaien van UEd. gehoord hebben; dit een en ander zou ons zeekerlyk een volledig denkbeeld der Taaien in het algemeen geeven. Emestus. Uw verlangens toonen dat gy uwe behoefte, in het vak der Taalkunde,reeds zeer wel weet te onderfcheiden , ware ik flegts zo kundig in deeze ftof, om daar aan genoegzaam te voldoen! niettemin Uwlieder eisch is zo billyk, dat ik my niet aan dezelve onttrekken kan, ik zal dan, waar ik bezwyke, den grooten Taalkundigen en Geleerde naarvorfcher der Oudheid, lamberïus ten kate, voor my laaten fpreeken, Deeze Geleerde ftemt in de gewoone Aardverdeeling onder de Zoonen van Noack, naa den Zondvloed; wyl de meeste Geleerden daarin overeenkomen, fchryvende aan de Naakomelingen van Sem de bevolking van het Zuidelyk Azia, van Syrië af tot aan de Indien; aan Chams naazaaten, die van al het Land van den Euphraat af, door Arabiïn, Paleftma, Egyptenland, en verder G 3 gantsch  102 IIEDEND AAGSC HE gantsch Africa; en aan Japhetbs Naakroost die van geheel Europa , benevens hetNoordelyk gedeelte van Azia, toe. In welk gevoelen ook zelfs de Romeinen fcliynen geweest te zyn, daar Hor ai'rus, in een zyner Lierzangen, den Europeaanen , het onderneemend Naageflagt van jfaphetb (audax Japeti genus ), noemt. Hoedanig deeze verdeeling van Europa onder Japhetbs zeven Zoonen toegegaan zy, verhaalen de meesten aldus: Gomer was de Stamvader der Phrygiërs, der Kimbren (of Noormannen), en der Theutonen (of Duitfchen ), te weeten de Gothen, IVandaalen, Alemanen , Saxen en Be!gen. Magog, de Stamvader der Scythen, federt iq Aziatifche en Europifche verdeeld, van welke laatlten ook fommige Geleerden meenen dat de Theutonen afgedaald zyn. Madai, was de Stamvader der Meden. Thiras, (Thrax) die der Thraciërs. Javan, die der Grieken en Italiaanen, en der lnwooners van de Eilanden in deMiddenlandfche Zee. Tubal, die der oude Kelten, te weeten, de Spanjaards, Gallen en Brittons. Me-  TAALKUNDE. 103 Mefcbech, die der Mofchit of Hedendaag- fche Muscovieten en Rus/en. Petrus. Volgends deeze verdeeling dunkt my, dat de Europeelche Taaien meer gelykheids onder elkander zouden moeten hebben; want Japhetbs Zoonen zullen zeekerlyk hun Vaders Taal alom verfpreid hebben; fchoon 'er nu al by de verdeeldheid en fcheiding der afkomelingen van Noach, ren tyde van Babels Torenbouw, eene verandering van Taaien rnogte voorgevallen zyn, zullen toch zeeker. lyk de Naakomelingen van denzelfden Stamvader wel hunne Taal behouden hebben; my dunkt dat deeze tegenwerping, die regelmaatige verdeeiing vry wat bedenkelyk maakt, Emestus. Niet zo zeer als men in den eerden opflag wel zoude meenen; want als men eens nagaat hoe zeer de Diale&en van eene Taal door het gebruik verwisfelen kunnen; en men daar by agt geeft op de menigvuldige onderlinge verwisfelingen dier DialeBen, door Volksverhuizingen, Oorlogen , Verdeeidheeden , enz. dan komt dit verfchil der Europeefche Taaien, fchoon ze alle uit ééne oudfte Taal oorfprongelyk zyn , niet meer zo onbegrypelyk voor, en, als men onze oudfte Taaien vóór acht Eeuwen befchouwt, zal men, tusfchen de Taal die te dier tyde in Engeland , Beigïèn en Qermaniën, gelyk ook door veele G 4 Noord-  i©4 HEDENDAAGSCHE Noordfche Volken gebezigd vverdt, vry wat minder onderfcheid dan in de Hedendaagfche Taaien dier Volken aantreffen ; niettemin is het toch waar, dat veele Europifche Taaien zodanig verfchillen, dat zy niet wel elk onmiddelyk uit de eerfte of alleroudfte Taal kunnen voortgevloeid zyn; daarom is het waarfchynelykst, dat de eerde Taal van den oudften Stamvader Japheth zig, kort naa de verfpreiding van zyn Naagellacht, reeds in drie voornaame Takken verdeeld zal hebben, welke drie Takken de Grondtaalen van alle de overige, naaderhand daar uit afgeleide, Taaien geworden zyn. Karei. Hoedanig is die Tak verdeeling der oudfte Spraak, door den Heer ten kat e opgegeeven? Vader! Emestus. Op deeze wyze : Naa dat de fcheiding van Sem, Cham en Japheth, naa den Vloed, voorgevallen was, werdt JaphethsNaagellacht, aldus in drie Takken, door Europa verdeeld. De eerfte verfpreide zig langs de Middenlandfche Zee van over den B borus tot in Thraciën, Griekenland, en deszelfs Eilanden, Illyriën, Dalmatién, Hispania en Gallia, en voords tot in Groot ■ Brittanniën. Deezen Tak noemt de Doorgeleerde Taalonderzoeker, de Keltifche Tak, om dat de Kelten hier onder plee-  TAALKUNDE. 105 pleegen te woonen, van waar ook Spanje», Kelt • Iberiën, en een groot deel van Gallia, Gallia Celtica, genoemd geweest is. De tweede Tak veripreide zig agter het Meeotisch Meir, en de Zwarte Zee, om , door het Europisch Scythie, nu klein Tartaryen; deezen noemt onze Autheur de Kimberfcbe Tak, om dat de oudfte Noordfche Volken, die uit die oorden voortkwamen, Kimbren, CCimmerii of Cimbri) by de oude Schyvers, ge« noemd worden. De derde Tak kwam uit den tweeden voort, en verdeelde zig westwaards door Daciën, Majiën. Pannoniën, tot Germamèn en Bel' gièn, doch deeze Tak verdeelt zig weder eenigzins in twee fpruiten; want langs de Oostzee, Pomeren en Pruisfen, welke Landen aan den Kimberfchen Tak grenzen, trekt zy eenigzins naar het Kimbersch, en onder deezen worden, mer recht, de Mafogothifche, Wandaalfche, Angel'Saxifche en Oud Friefcke Spraaken gefield; onder de tweede Spruit, die het hart van Duitschland en de beide boorden des Rhyns, tot in Belgiën, befloeg, behoort het oude Alemanisch, het oude Frank Duitsch, het hedendaagfcheHflog^tf/ttcA en Nederduitsch, dat zeer na rnet het Frank Duitsch overeenkomt. Deezen Tak noemt onze Taalkenner de Theutonifcbe. G $ Leo-  io5 HEDENDAAGSCIIE Leonard. Zo dat dan de Grieken en Latynen uit den Ktkifchtn Tak zouden ontdaan zyn? Emestus. Ja; maar egter met veel venvisfeling van Volksverhuizingen en Volkplantingen uit het Oosten, welke.de Geieerde Schryver, in drie onderfcheide Tydperken verdeeld heeft; als: i.) Van de Babelfche Spraakverwarring, tot op de Geboorte van den Zaligmaaker , benelzende omtrent 22 Eeuwen, a.) Van dien tyd af, tot op het Jaar 8oj, als wanneer de grootde verhuizing der Noordelyke Volken voorviel, dat is 8 Eeuwen. De 3.) van toen, tot op onzen tyd, bevattende 9 Eeuwen. Deeze Tydvakken kan men breeder by dien Schryver uitgepluisd vinden; ons plan laat niet toe dieper hi deeze dof intedringen; 't zy ons dan genoeg, dat wy op zyn voetfpeur alle de Europeefche Taaien, uit die eerde Taal van Japheth afkomdig houden, naa dat zy zig in drie Takken, of verfchillende Dialecten, verfpreid hadt; gelyk deeze Taalboom, welke ik uit 's Mans doorwrocht Werk ontleend hebbe, Ul.duidelyk kanvoordellen. Ziet hier ook een Kaartjen van europa, waarin de voortgang der Takverdeeling met byzondere coleuren afgebaakend is. STAM-  tegen over Bladz. ioö. TAK-VER DEELING der drie HOOFD-TAALEN, uit het Huis van Japheth afkomflig, volgends den Heer ten kate. I. De kimeersche tak. op dit Kaartjen met een' geelen trek aanseweezen Mo/oven „Polen, tot tn de BalMfcheoiOost-Z^ waar hy zig uitbreidt, en ZW marken en Ztó te famen omvangt, voortgaande agter Tsland om, tot agter het Comportement van dit Kaartjen, waar oud Groenland lig , dat mooglyk het Zfo,/. der Ouden, waar zy meenden dat de Waereld een einde hadt, geweest is II. De theutonische tak, op de Kaart met een roode couleur afge'baakend, begint mede aan den Euphraat, gaat langs de Zwarte Zee, en omvangt geheel Duitschland, de Nederlanden en Engeland. III. De Keltische Tak, op de Kaart met een groene couleur afgetekend, begint mede in Azia, en vervolgt naast den roode» trek aan, neemende Griekenland. ItaM, een gedeelte van Vrankryk, Gallia Celtica genoemd, en Spanje, of het oude Celuberte, benevens Ierland en Schotland, in zynen omtrek,   TAALKUNDE. 107 STAMBOOM der EUROPEESCHE TAALEN , welke men uit het Huis van Japheth agt gefprooten te zyn. I. KIMBRISCH of oud Noordsch. ook Ru. nisch genoemd. Hier toe behooren het dano gothisch , of oud Deensch. scano gothisch en > of oud Zweedsch. sueco gothisch, j Het Hedendaagsch Deensch en Zweedsch is met eenig Hoogduitsch vermengd. noorweegsch , yslandsch ? Deeze Taaien zyn thands en ( nog weinig verbasterd. het orcadiscit. j IL OUD THEUTONISCH, oïoud Duitsch, als: (f engelsch, doch I moeso gothisch , vermengd met I Deensch en Ro/ a angel saxisch * tnansch, uit Normandyen. I 3 oud friesch. laag schotsch, I dat minder Ro- mansch heeft. De drie bovengenoemde hebben, van wegen de oude Buurfchap langs de Oostzee, met het Kimbrisch eenige overeenkomst. oud-  108 HEDEN DA AG SC HE f ale manisch, dit is in f Uit deeze 1 i Zwhferscb nog vry wel l Taaien is het oud «{ bewaard. ^ Hedendaagsch frank-duitsch , of f h00gduitsch Neder» Saxhch. (.voortgekomen £ nederduitsch, of Belgisch, by uitftek vvelëer Vlaamsch, nu Hollandsen, „genoemd. ■ Het Alemanisch, of Frank - Duitsch, is nergens meer dan in oude Boeken overgebleeven, gelyk ook het Moefo - Gothisch en Angel-Saxisch, en genoegzaam ook het oud Friesch, hoewel dit ten platten lande in Friesland, nog niet geheel uitgeltor; ven is. HI. KELTISCH, als: aloud grieksch, vóór den tyd van Cadmus overtocht uit Phosniciên in Griekenland, ale wanneer het oude vermaarde Grieksch, uit de vermenging van het Aziatisch met het aloude Grieksch, ontltaan is; daar het oude Grieksch weder het hedendaagsch Grieksch voortgebragt heeft. aloud latyn , vóór de komst der Grieken, en uit vermenging van dit met het Grieksch, ontftondt het oude vermaarde Latyn, dat thands nog de Taal der Geleerden is; uit deeze Taal is ontftaan het Romanisch of Romansch, tot welke Taal behooren: Het  TAALKUNDE. ioo Het italiaansch , *5 Onder deeze Taaien spaansch, > is iets van het Goportugeesch. j thisch geraakt. fransch, ") Onder deeze Taaien grisonisch, / is eemg Frank-Duitsch sardisch, 5 gemengd. oud GALtiscH, dat met het oud Brittannisch overeenkwam. oud spaansch, waarvan nog overig is het Cantabridscb of B b, (hoewel 'er eenig¬ zins van het hedendaagfche Spaansch onderloopt) als mede het Gasconsch. oud brittonsch, waar van afkomftig en nog in weezen „zyn, het Armorisch, dat in BasBretagne, in Frankryk gelegen, gebruikt wordt. wallisch f Dat in tie Provintie van en > Wallis, in Engeland, nog Cornubisch, j in gebruik is. iersch en bergschotsch, Onder de Slavonifche Taal, die in 't Oosterdeel van Europa heerscht, en aldaar door de Aziatifche Scythen gebragt is; behooren het russich Of muscovisch, dalmatisch, croatisch, servisch, al. banisch, epirotisch, illyrisch , cornisch, poolsch, boheemsch en wendisch Of opper• lausitsch» Nog  xio HEDENDA AGSCIIE Nog vindt men in dat deel van Europa deeze vierderhande Taaien, beftaande elk op zig zeiven, en veel van de andere Europeefche Taaien verfchillende, doch zynde gering van aanzien, als in gebruik weezende in Landftreeken die woest en fchaarsch met Volk voorzien zyn, als: {uthauwsch f Deeze Taaien komen en J zeer met elkander overeen; lyflandsch, j öb*?* loopen "nige 1 üclavomfche woorden. f f Deeze Taaien verfchil- Iestonisch, I len onderling flegts in 2 ! tunniscii \ Dialect \ men vindt 'er \ en j ook vry wat Kimirifeite Ilapeandsch,I en ook Duitfche woorL {. den onder. 3 hungaarscix, r turksch C Deeze verfchillen on- 4 \ en l derling Ibgts in Diat tartaarsch. I lect. Kornelis. Deeze Stamboom der Europeefche Taaien , komt my zeer juist voor; maar wordt deeze afkomst der Spraaken wel in 't algemeen aldus berekend? my ftaat niet voor ergens van deeze aloude Takken geleezen te hebben. Emestus. Daarom is de arbeid des Heeren ten kate zo veel te lofwaardiger; wyl hy tot op den vroegften oorfprong der Taaien opgeklommen is. Onze Autheur, de Baron van Bielfeld) ftygt in zyne lyst der Hedendaagfche Taa.  TAALKUNDE. in Taaien, die ik Ui. hier ook afgefchreeven ter hand kan (lellen, zo hoog niet; daarom achtte ik het noodig den Taalboom van den Heer ten kate, vooraf te moeten laaten gaan; ziet hier de optelling der Taaien, volgends onzen Autheur. Hy redeneert over dit onderwerp op deeze wyze: Drie oorfprongelyke of Moeder-Taaien , fchynen al de overige Europeefche Taaien voortgebragt te hebben. Deeze drie MoederTaaien zyn de latynsche, duitsche en Slavonische. Vaii de Latynfche (rammen alle de fpraaken dier Natiën af, welke de Zuidelykjie en Westelykfte oorden van dit Waerelddeel beflaan. Van de Duitfche alie de Taaien der Volken, die den Middenflreek en het Noorderdeel van Europa bewoonen; en van de Slavonifche, alle de fpraaken van de Oostelykt bewooners van dit Waerelddeel. Het Slavotiiesch (trekt zig zelfs tot in Azia uit; en wordt van de Adriatifchs Zee, tot aan den Noorder Oceaan, en byna van de Caspifche Zee af tot in Saxen gefproken. Men moet zig egter niet verbeelden, ondanks den naam van oorfprongelyke Taaien (Linguce Originales). die men aan deeze drie Taaien geeft, dat zy, fints den Torenbouw van Baèel, zonder eenige verandering , tot ons overgekomen zyn. Neen; want de Latynfche Taal is zelve uit het ALo- liescb  H2 HEDENDAAGSCH5 liesch Grieksch ontdaan, en wat het Dtiitsch aangaat, deszelfs grond kan zeerligtelykindeoude Taal der Germaanen, gevonden worden ; gelyk de naaraen van de Godheeden en Helden dier Volken,voor zo ver zyons overgeleeverd zyn, fchynen te bevestigen; by voorbeeld de naamen Mann, Erta, Hermam, enz. alle eigen naamen, die nog tot op heden Man, Aarde, Heirman of Legerhoofd, beduiden. Doch het is buiten allen twyfel, dat dit oude Daitscb bedorven, en met de Taal der Noordelyke Volken vermengd geraakt is, welke federt de vierde Eeuw Europa overdroornden; en die, om tot in Italië en Africa doortedringen, Europa juist niet als in procesfie, doortogen , of gelyk een Leger dat volgends den rang zyner bannieren marfeheert; maar dat zy 'er zig opgehouden, langen tyd hun verblyf gehad, en zig met de Natuurlyke Inboorlingen des Lands vermengd hebben. Al deeze Scytifche of Keltifche Volken verkreegen ook in Germanië Duitfche naamen; men noemde ,by voorbeeld, fommigen van hun, Gotben, dat is Goeden; Quaden, dat is Kwaaden ; Hunnen of Honden; Nor mannen of Noordelyke Mannen, en deeze Volken werden daarnaa onder die naamen bekend, en behielden dezelve. Wat de Slavonifcbe Moedertaal aangaat, is het  TAALKUNDE. 113 het waarfchynelyk dat zy grootendeels uit de oude ICe/tifche Taal der Scythen, gemengd met onderfcheiden byzondere fpraaken van verfcheide Oosterfche Volken , ontftaan zy ; wat 'er ook van zy, deeze drie Moedertaalen fchynen de volgende Hedendaagfche Europifche Taaien voortgebragt te hebben; als: TAALEN van EUROPA. I. De LATYNSCHE TAAL. 1. Portugeesch. 2. Spaansch. 3. Fransch. 4. Italiaansch. II. De DUITSCHE Of ALEMANISCHE TAAL. 5. Het Hedendaagsch Hoogduitsch , dat byna niets naar het oude Alemanischzweemt, zo dat men thands niet dan met moeite, de Schryvers der XlVde Eeuw verftaat. 6. Het Neder Saxisch of Plat Duitsch. 7. Hollandsch of Nederduitsch. 8. Engelsch, in welke Taal meest alle de zelfflandige Naamwoorden Duitsch zyn, waarin ook veele Franfche, Latynfche, en andere Werkwoorden voorkomen, en die zêsde afdeel. III. st. H zig  ii4 HEDENDAAGSCHE zig met den roof van veifcheide andere Taaien verrykt. 9. Deensch. 10. Noorweegsch. I I. Zweedsch. 12. Dalecarliesch. 13. Laplandsch. III. De SLAVONISCHE MOEDERTAAL. 14. Het Poolsch, met eene vermenging van het oud Sarmatiesch. J5. Lithauwsch. 16. Boheemsch. 17. Hungaarsch. 38. Zevenbergsch. 19. Moraviesch. 20. Hedendaagsch Wandaalsch, zo als het noginde Lausnitz en \wWandaalschPruisfen, gefprooken wordt. 21. Croaatsch. £2. Rusfiesch of Muscoviesch. 23. Calmuksck en Cozaksch. 24. Twee-en-dertigSpraaken van verfcheidene Volken, die het Noord - Westelyk deel van Europa twAzia bewoonen, en de Taal der Tar-  TAALKUNDE. ,JS Tartaaren en Hun fche Scythen; 'Er zyn van deeze Taaien veeltaalige Tafels, (Tabula Polygtotta) voorhanden, die niet alleen ,het Alpbabet behelzen; maar ook de voornaamde onderfcheidende kenmerken van alle deeze verfchillende fpraakeni Men kan ook nog by alle deeze Taaien de volgende voegen: aj. Het Hedendaagsch Grieksch, dat heden in Griekenland gefprooken wordt. 2ö. Het Hedendaagsch Hebreeuwsch of de gewoone Taal der Jooden, die men ook Duitsch-Hebreeuwscb enz. noemt. 27. En eindelyk de bedorven Taal, welke de Lingua Franca, geheeten wordt. Leonard. Zyn 'er ook thands nog leavende Taaien der andere Waerelddeelen bekend 1 Emestus. Voorzeeker; ziet daar het vervolg der Lyst. TAALEN van AZIA. 23. Het Turksch en Tartaarsch met derzelver verfchillende Dialecten. 29, Het Perfiaansch. H * 30.  lid HEDENDAAGSCHÈ 30. Georgiesch of ~] Deeze Taaien fpreeIbenesch, ken de Griekfche 31. Colchiesch of ! Christenen in Azia, Mingreliesch, f welke onder den Page. Albauiesch of j triarch van Conftan- Circasfiesch. J tinopolen behooren. 33. Armeniesch. 34. De Taal der Jooden in Perfiën. ■ . Mediè'n. ' Babyloniën. 35. De Hedendaagfche Indifche Taal. 3rT. De Taal van 't Eiland Formofa. -v De Deenfcha 37. De Taal van Indostan. i Zendelingen 38. — Malabaar.f naar Tranque- 39. Het Warugiesch, > bar,hebben te 40. — Tamuliesch , of i H«//eBoekenin Damuliesch. j deeze Taal ^ doen drukken. 41. Het Hedendaagsch Arabiesch. 42. Tanguriesch. 43. Mungaliesch. 44. Balabandiesch s Nagariesch, of Akar. Nagariescb. 45. Grufiniesch. 46. Chineesch. 47. Japansch. Karei. Maar Vader! zyn alle deeze vreemde Taaien wel in Europa bekend? En  TAALKUNDE. u? Emestus. Ja, ik heb Ul. geere andere genoemd , dan zulke die bekend zyn, en waarvan zelfs Alpbabets, Grammatica's, en andere Boeken, welke 'er ons eenige onderrichting van kunnen geeyen, in Europa voorhanden zyn. Kornelis. 'Er zullen dan bebalven deeze in Azia, nog wel andere Taaien in gebruik zyn? Emestus. Ongetwyffeld zyn 'er nog verfcheide Taaien, Spraaken en byzondere Dialecten in deeze toyduitgeftrekte Landen, en in de Eilanden die onder dezelve betrokken worden , in gebruik; doch deeze zyn niet tot ons overgekomen. Laaten wy dus overgaan tot de TAALEN in AFR1CA. 48. Het Egyptiesch. 49. Fetusch, of de Taal welke in het Koningryk Fetu gefprooken wordt. jo. Maroccaansch, en ji. De onbefchaafde Spraak der Wilde Volken, welke dit brandende, woeste en onbebouwde deel des Aardryks bewoonen. De Inwooners van de Barbaarfche Kust fpreeken een foort van verminkt Turkscb. Men kan 'er nog byvoegen de Chilbiefche Taal, anders genoemd Tamazeght; H 3 het  lift HEDENDAAGSCHE het Negersch of Guineesch ; het Abys' finiesch, en de Taal der Rottentotten. Petrus. Is de Taal der Americaanen wel bekend ? Emestus. Neen ! elke Natie heeft in dat Waerelddeel een Taal op heur zelve, of liefst elk heeft een eigen onbefchaafde fpraak, tot de Caraïben toe, en elk Volk dat flegts ééne dagreis van elkander afgelegen is De Mexicaanfche en Peruaanfcbe Taaien fchynen nog al de regelinaatigfre te zyn. 'Er is nog eene Taal, welke men Poconcbo of Pokomaniefcbe noemt, en die in de Baai van Hondu* ras, en by Guntimale, in gebruik is; van deeze zyn nog al de meeste woorden en regelen bekend. Maar in 't algemeen vindt men in Noord- America , de Alchonchiefche, Apalachiefche, Mobogiefcbe, Savanahanifihe ,Firginifche en Mexicaanftbe Taaien; en in Zuid-America het Peruaansch, het Caraïbiesch , de Taal van Chili, httCatrjescb, het Tucumaniesch, en de Taaien welken in Paraguay, Brefö en Guiana, in gebruik zyn. Laat ons nu nog ecu enkelen oogwenk op die Taaien liaan, welke ons door nabuurfchap het meeste bekend zyn, en die, om dat 'er zo veele Geleerde Werken in gefchreeven zyn,  T A A L K U N DVE. 119 zyn, wel den naam van Hedendaagfche Geleerde Taaien verdienen. Leonard. Gy bedoelt zeekerlyk de Hoogduhfcbe en Franfche Taaien, Myn Heer! Ernestus. Ja, en ook tevens onze Nederduitfcbe, en de Italiaanfche, Spaan fche en Engelfcbe Taaien; want waarlyk de Geleerdheid is meede niet weinig door deeze bevorderd geworden. —— Karei. Ik zoude liet gaarne zo verre in die Taaien brengen, dat ik ten minden, een Werk in dezelve gefchreeven, konde leezen; zou daar geen mooglykheid toe zyn, Vader! Ernestus. Waarom niet? de Latynen zeggen immers met recht: Labor improbus omnia vincit. Dat is: Eene onvermoeide vlyt komt allen last te booven. Maar gy zult daar inzonderheid zeer gemakkelyk in flaagen, wanneer gy eerst de Griekfche Taal wel beftudeerd, en vervolgends de Latynfche door en door bearbeid zult hebben ; want deeze is de moeder der meeste leevende Taaien; gelyk wy reeds in den Taalboom zagen. Laaten wy de Gefchiede- nis van deeze afdammende Taaien eens meE een vlugtig oog overzien; want ons oogmerk H 4 duldt  120 HEDÈNDAAGSCHE duldt niet dat wy eene volledige GrammaticaaJe Curfus houden. Petrus. De Italiaanfche Taal zal zeekerlyk wel het naast met de Latynfche overeenkomen , als zynde de oudfee telg deezer waereldbercemde Taal. Ernestus. Wy zullen dezelve ook daarom eerst befchouwen; en vervolgends de Franfche en Spaanfche Taaien, als echte telgen der Latynfche Taaie, bezichtigen; voords de Hoog. en Ne der duit fche en En gel fche Taal, als uit een' anderen Spraaktak voortgekomen, in aanmerking neemen, en eindelyk ons gefprek met eenige algemeene aanmerkingen , betreffende het leeren van Taaien, befiuiten. De Italiaanfche Taal is uit de Latynfche gebooren, en flegts,door de vermenging met de fpraaken dier Volken, welke Italiën, ten tyde van het verval des Westerfchen Keizerryks overftroomden , als waren de Gotben, Hunnen , Herulen , Longobarden , Franken en Duitfeben, tot eene afzonderlyke Taal gevormd, die egter nog veel fchoonheeden der eerfle Moedertaal overbehouden heeft; reeds ten tyde van Cicero, begon het gemeen, te Rome, de Taal te verbasterea, waaruit een byzondere bedorven fpraak outftondt, welke men naaderhand Polgare, of Volkstaal, Ctaal der agterftraaten) noemde. Uit deeze Folgare, vermengd  TAALKUNDE. 12* mengd met de vreemde uitgangen, welke de vreemde Volken aan de Latynfche woorden gaven, en de menigte van Barbaarfche of vreemde woorden, welken zy onder het zuivere Latyn mengden, kwam het hedendaagsch Italiaansch ten voorfchyn, 't welk niet voor de twaalfde Eeuw openlyk in gefchriften gebezigd werdt; in de daaraanvolgende Eeuw Honden 'er, met de wederöntluiking der Geleerdheid , door geheel Europa, ook mannen op, die deeze nieuwe Italiaanfche Taal aankweekten en befchaafden, welke dus ook, inzonderheid door de vlyt der Toscaaners, van dien tyd af, in groote achting kwam. De Siciliaanfche Dichters waren de eerfte die dezelve in Poëzy bezigden; waartoe zy, onder alle Europeefche Taaien , het beste gefchikt is ; zy hielden zig in Siciliën , aan het Hof van Frederik II. op, en hadden te vooren de Provencaalfche Taal in hunne Gedichten gebruikt; eindelyk ftondt de groote Dichter en Wysgeer, Dante Alighieri, gebooren te Florence, in 't Jaar 12Ó5, op, en bragt de Italiaanfche Taal tot dien trap vau befchaafdheid, welken zy nog heden bezit; naa hem hebben Petrarcba, Boccntio, Ariosto exiTasfo, de Taal niet weinig met nieuwe woorden en Dichterlyke fchoonheeden voorzien; en de meenigte Profa-Schryvers , die in hunnen leeftyd bloeiH 5 den,  isa HEDENDAAGSCHE den, maakten ook zeer fterk gebruik dier Taalbefchaaving; in zo verre zelfs, dat de Mathematicus Ga/i/ei, voor weinigen, in zuiverheid en bevalligheid van Taal, behoeft te wyken ; de Academici de/ia Crusca onderfteuude, met nadruk, deeze Taalzuivering, en hielp dezelve volmaaken, gelyk zy dan ook een Woordenboek, onder den naam van Vocabularia delia Crusca, vervaardigd heeft, dat, enkel Italiaansch zynde, de fraayheid der Taal aanwyst, en dezelve voor verbastering bewaart. De beste Grammatica's zyn die van Moretti, onder den Tytel van: Nieuwe en volkomen Italiaanfche Spraakmeester, in het Hollandsch en Fransch, te Leyden uitgegeeven j en voor een Woordenboek kan den Nederlander niet beter dan dat van den Abt Antonini, bezigen. De Franfche Taal is mede een Telg der Latynfche, en even als de Italiaanfche, uit de Provenfaalfche of Romanfche Taal afkomftig, welke eene verbasterde Latynfche Taal was, waar in de oudfte Schriften der midden Eeuwen , die voornaamelyk in Gefchiedenisfen der Kruisvaarten, in Ridderboeken en Historiën van Liefdesgevallen beftonden, vervaardigd werden; waarom men thands nog de boeken , die diergelyke verdichte gefchiedenisfen bevatten, Romans, en de Dichtftukjens welke in  TAALKUNDE. j2* in den ouden flyl gedicht zyn, en liefdesgevallen der oude eenvouwdige Eeuw (du bon v:eux temps~) behelzen, Romances gewoon is te noemen. De eerfle Taal welke men in het Land fprak dat nu Vrankryk heet, en oudtyds Gallia geheeten werdt, en. zig in dien tyd veel verader, dan thands, uilftrekte, daar het aan Leyden in Holiand, ten Westen, tot aan het Pyreneesch Gebergte grensde , gelyk ook de oudfte Gallifcbe Koningen in Nederland hunne wooning gevestigd gehad hebben , 't welk Warmond, buiten Leiden, de eerfte zetel van Pharamond , en de Mertve, waar Meroveus woonde, aanwyzen; deeze Gallen hadden, onder de beheerfching der Romeinen, de Latynfche Taal anngenoomen, fchoon zy eigenlyk uit den Theutonifchen Spraaktak afkomftig zynde, oud Duitsch fpraken ; 't geen zy ook, naa dat het RomeinfcheRyk in verval geraakt was, en dc Gallen den Romeinen weder ten lande ukgedreeven hadden, wederom in gebruik bragten; waarom zy zig, van toen af, Franken of Vry'èn noemden, en hunne oude eigen Taal weder bezigden, gelyk blykt uit Otfridus, welke de eerfte Schryver was die de eigen Frankifche Taal gebezigd, en vóór negen honderd jaaren geleefd heeft. Hy fchreef de vier Euangeliën in rym, met eene gerymde voorrede, die aldus aanvangt: 32a  I24 HEDENDAAGSCHE Ma wil ffi fcöcföan unfce fieiï/ euanoelfoiio deilf/ §>o mie nu fiiac rjinunnun/ SHnJFcenfii^d tungun. Dat is: Nu zal ik ons heil befchryven, Het deel des Euangeliums, Gelyk ik het hier aanvange, In de Franfche taal. Ziet daar de alöude Franfche Taal, welke in dat Land, tot op den tyd van Cherebert, de achtfte Koning van Vrankryk, nog gebezigd werdt, die de Taal begon te veranderen, en de oude bedorven overblyffels der Latynfche Taal, welke nog van de tyden der Roroemen, in Gallia overgebleeven waren, tot eene geregelde Taal begon te vormen, en daar voor de oude Frenkisga Tungun, of Frankifche Taal, liet vaaren, wordende federt deeze nieuwe opgeraapte Romanfche Taal, na het Land waar in ze gefproken werdt, de Franfche Taal geheeten. Die Taal was in den aanvang, gelyk Voltaire zig uitdrukt, niet dan een Jargon Familier\ of gemeenzaame Wanfpraak, uit bedorven Laryn , met eenige vreemde woorden vermengd, faamgefteld; maar de Dichters waren ook hier weder de' eerfte Taalbefchaavers; doch in den vroegfien tyd  TAALKUNDE. 125 tyd met weinig gevolg, tot dat Franciscus del. den Throon befteeg; deeze Vorst, een groot voorflander der Kunften zynde, lokte de fraaifie geesten van dien tyd by hem ten Hove, welke den eerden trap tot befchaaving der Franfche Taal gelegen hebben; onder deezen muntte de geestige Clement Marot inzonderheid uit; deeze verbetering nam al meer en meer toe, zo door de Werken van Montaigne, als anderen, tot dat Corneille met zyn alom geacht Treurfpel, de Cid, den tweeden trap der Taal vestigde, en dezelve ook buitens Lands in naam bragt; vervolgends nam de Taal tot heuren derden trap van befchaaving toe, toen deFranfcheAcademie, tervolmaakingeder Taal, opgericht werdt, welke haar ten tyde van den pragtigen Koning Lodewyk XIV, op heur vyfden en volmaaktften trap bragt, in welken tyd ook de grootfte Schryvers in Vrankryk , als waren Fontenelle , Molière , Despreaux , la Fontaine, Racine, Rousfeau, Voltaire en anderen en de voornaamfte Taalcritieken ontfton.den; wanneer zy zig ook, inzonderheid door de herroeping van het Edict van Nantes , waar by alle de Proteftanten uit Vrankryk ververdreeven werden, met deeze Refugiés of vluchtelingen , door geheel Europa verfpreide, en tot een algemeene gebezigde taal overging; een lot s dat geene taal,behalven de  156 HEDENDAAGSCHE JLatjxfche, ooit wedervaaren is. — Onder de beste Grammatica's ter gebruik van Vreemdelingen , munt die van Reftaud voornaamlyk Uit , en de Dictionnaire de l'Academie , als ook die van Richtlet, zyn, om de innerlyke waarde der taal te kennen, ongemeen gefcbikt, hoewel beide enkel in de Franfche taal bearbeid zyn. De Nederlander bezigt meest de Woordenboeken van Francais Halma , en Pitrre Jllarin, welke laatfte egter nog wel het meest in gebruik is. — De Spaatifche en Portageefche Taaien zyn mede, door cie overheerfching der Waereiddwingende Romeinen, zeer van hunnen oorfprong ontaart, en met de Latynfche vermengd geworden,zo dat deeze ook in het aankeren derzelye, een groote onderfteuniag verfchafiênkan; maar deeze beide Taaien, hebben, door de langduurige iawooning cierMooren ^ in deeze ryke'n , ook een groot aantal Arabiefche Grondwoorden behouden , die den Leerling in den aanvang moeite verfchaffen , en het verftaan der Schryvers niet zo fpoedig als wel in andere Taaien , die meer reatftreeks uit het Latyn afftammen, doen gelukken. Deeze beide taaien zyn in het overig gedeelte van Europa nog niet zeer gemeenMtm , 't welk zeekerlyk voortkomt uit het gebrek aan uitmuntende Schryvers by deeze Na-  T A A L K UVN D E. 137 Natiën; want offchoon 'er zeekerlyk wel enkele groote Geesten onder hen gebloeid hebben, die ook die Taal welke de Ca ftcllma senoemd wordt, tot een grooten trap van beichaafdheid gebragt hebben; zo is hun getal toch te gering om de vreemde Volken te beweegen, daarom alleen deeze Taaien te beiïudeeren; want behalven eenen Francisco de Quevedo Vliegas, en Lopez de Vega Carpioo, Antonio de Guevara , Balthafar Gracian, en inzonderheid de Groote Michuel de Servantes Savedra, die de uitmuntendfie Satyre op de dooiende Ridderfchap , in zyn verdandig bewerkten Don Qiiichot de la Mancha, vervaardigd heeft, zyn 'er niet veele Schryvers van naam in Spanje ontdaan; aithands die in de • Spaanfche Taal hunne werken in het licht gegeeven hebben. De Portugeefen kunnen onder de Dichters flegts een' beroemden Ca» tnoens , die de Luflade gedicht heeft, en weinige andere Schryvers, tellen; De beste Grammatica's zyn die van Sobrino , die ook een Woordenboek in de Spaanfche en Franfche Taaien heeft uitgegeeven ; 'er zyn ook nog goede Grammatica's van Torrez en Ferreras. De Engelfche Taal is van ongelyk meer gewigt voor de Geletterde W'aereld; geene onder de meuwfte Natiën , kan zo veel Schryvers van voornaame Geboorte en van den eerden rang  laR HEDENDAAGSCHE rang tellen dan de Engelfche ; een voldoend bewijs dat de aankweeking des verftands, in dit beroemde Eiland niet onder de minstnoodige zaaken gerekend wordt. De Engelfchen hebben wel iaat begonnen met den Akker der Weetenfchappen te bebouwen,maar zy hebben in korten tyd groote vorderingen gemaakt. De Geest der Vryheid en de aanmerkelyke belooningen , welke men in dat Land den Geleerden en Kunftenaaren fchenkt, hebben niet weinig aan de opkomst der Geleerdheid en tevens aan de befchaaving der Taal toegebragt. Koning Henrik VIII, begon de uit Italië afkomiiige herftelling der letteren, ook in Engeland invloed te verlchalTen; de Taal zelve is een mengfcl van oud Angelfaxisch, welke Taal door de Saxifche Prinsfen Hengistus en Horjus,daar te Lande, Ao.Chr.449, eerst gevestigd is,en den grondilag der Engelfche Taal uit maakt, waar by een Mengeling van Woorden uit alle overige Taa« Jen genomen , langzamerhand in gebruik gekomen is. De uitfpraak der Taal is zeer moeijelyfc voor Vreemdelingen, en niet wel volmaakt tetieffen,ten zymen zeer jongin dezelve onderweezen worde. De Groote Dichters Milton en Pope , alleen vergoeden de moeite welke men aan het leeren deezer Taal befteedt; behalven het oneindig groot aantal beroemde Wysgecren en Godgeleerden, welke in deeze Taai  TAALKUNDE. 129 Taal gefchreeven hebben. Het .beste Woordenboek voor den Nederlander, is dat van den Heer Holtrop, en de Spraakkunst van Peyton wordt mede zeer geroemd. De Hoogduitfche Taal is thands ook een Geleerde Taal geworden, en komt in algemeenheid aan de Franfche Taal reeds zeer naby; edoch zy is nog zo regelmaatig niet; maar wordt in verfcheidene Landen des Duitfchen Ryks nog zeer verfchiilend, zelfs door Schryvers, gebezigd; zy is afkomftig van de oude Theuthonifchen Taaltak, en heeft veel befchaaving ondergaan, federt dat de Geleerdheid, naa het herftel derzclve, ook in Duitschland doorgedrongen is, dat egter fpade gebeurde; men kan zeggen dat onze groote Nederlander, Daniël Heinfius, den fmaak voor waare Dichtkunst, in Duitschland opgewekt heeft. Zyn fchoone, en in den fmaak der Ouden vervaardigden Lofzang van Bachchus, waarvan wy, toen wy over de Dichtkunst fpraken, een llaaltjen bybragten; heeft Duitschlands eerflen voornaamen Dichter, Gotfried Opitz, aangevuurd, niet alieen om dezelve meesterlyk te vertaaien , maar ook om door eigen werken van vernuft, den fmaak der Duitfchers te vormen. Thands geeven zy den Nederlander flegts terugge wat ze in vroeger tyd by hem ontleenden, en dit heeft, beha!- ZSSDE AFDEELi UI. ST. I VC11  130 HEDENDAAGSCHE ven in de Dichtkunst, nog in zeer veele vakken der Geleerdheid, plaats. Zy die deeze Taal grondig willen kennen, moeten de overgebleven Hukken van de Duitfche Minnezangers , wat de Poëzy aangaat, en Luthers overzetting des Bybels, betrekkelyk den ongebonden ftyï, mer vlyt befludeeren; uit weI. ke fchriften men zonderlinge afleidingen, en oude kragtige woorden, deezer mannelyke Taal, ontdekken zal; onder de Minmfinger, of Minnedichters, welke ten getale van 140 in de XfVde Eeuw bloeiden, telt men Kei. zers, Koningen, Hertogen, Graaven, Baronnen, en voornaame Edellieden; zy bleeven in bloei tot op den dood van Keizer Onraad lf., en ontaarten, naa dien tyd, in een foort van e'rbarmelyke Rhetorykers, welke zig Meister Sanger noemden, en voor de vuist dichten Of rymden; uit wier gezelfchappen egter naaderhand weder vernuftige Mannen ontftaan zyn, die de Dichtkunst in Duitch/and weder met fmaak behandelden; onder welken de genoemde Opitz geen Onaanzienlyke plaats bekleedt. -—. De menigte van Schriften, wel. ke thands uit Duitschlands letterbronnen ontftaan, en als 't ware, Europa overftroomen, duldt geene byzondere aanwyzing ; veele voórnaame Mannen hebben in deeze Taal gefchreeven ea gedicht. — Klopflock is onder de  TAALKUNDE. 13, de Dichters by uitzondering beroemd, doch valt niet gemakkelyk om te verftaan; Mofes Mendelszoon heeft zig in het vak der Wysbegeerte een' onfterffelyken naam verworven, doch is mede voor eerstbeginnenden al te duister. Men doet best de Duitfche leSture met ligte Weikjens, Tooneelfpeleu en Gefchiedverhaalen, die 'er oneindig veele voorhanden zyn, aantevangen; en wel deegelykde eigenfchap der Taaie, door omgang metDuitfchers, te doorgronden; want de fchyngelykheid derzelve, met de Nederduitfche Taal, leidt anders ligtelyk van den weg af; Kramers Woordenhoek, dat door den Wel-EerwaardigenHeer A. A. van Moerbeek uitgegeeven is, en by eiken herdruk nog geftadig vermeerderd wordt, is het eenige dat de Nederlander bezigen kan, waarby men de Hoogduitfche Spraakkunst van Gottfched voegt, welke beide Werken ook algemeen tot dat einde gebezigd worden. De Nederduitfche Taal mag eindelyk mede, met veel recht, onder de Moderne Geleerde Taaien, gerangfehikt worden. Zy is, even als de Hoogduit fche Taal, een fpruit van den ouden Theuthonifchen Taaltak; want de Gatten, welke Batavia eerst bewoonden, moeten onder dien Tak betrokken worden. Vóór dat de Batavieren deeze Landen bevolkten, zyn zy mooglyk door de Kimbren of Cimbren beI a woond  13* HE DBNDAAGSCHE woond geweest, welk Volk , door een ongemeenen hoogen vloed, ten Lande uitgedreven werdt, zo dat hunne Taal met 'hunne vlucht, mede het Land ontweeken, en Noordelyker gevestigd is. Men kan de Hiftoric der Nederduitfche Taal op het voetfpeur des Schryvers van de Idea Lingua Belgkee gevoeglyk in vier Tydperken verdeden; ais : 1. ) In den Duisteren of Schrifteloozen Tyd; deeze begint met den aanvang der Taaie hier te Lande, en duurt tot op de Jeugd van Melis Stoke , welke de'eerfte Nederlandfche Dichter geweest is , wiens Werk tot ons overgebleeven is, en dus duurt dit Tydvak tot de Xlllde Eeuw toe: de Taal werdt te dier tyd de Flaamfche genoemd; van daar begint het tweede Tydvak, en deeze Tyd wordt genoemd; 2. De R.egelmaatige Tyd, waar in de Taal in fchikking der Genus, of Gedachten, en Cafus, of Gevallen , meer regelmaatigheids bekwam. Deeze reikt tot op den leefryd van Vrouw Maria van Bourgondiën, naamlyk tot op het Jaar 1477. 3. ) Ten derden de Ferloopene, in Genus en Cafus, van het Jaar 1477 tot 1624; wanneer de Graaven uit het Huis van Bourgondiën, veel Ui!heemrche Waalfche en Franfche woorden in die Taal imyfden, 't welk een Taalvervaï be.  TAALKUNDE. j33 bewerkte, dat zo lang duurde tot dat de Bybel, op Jast van de Staaten Generaal, in een gezuiverde Taal overgezet werdt, geduurende welken tyd, onze voornaamfte Taalverbete. Taars, Hooft en Vondel, begonnen te bloeijen. 4.)'Het vierde Tydperk wordt de Herfielde Tyd geheeten; en deeze duurt van dien tyd af tot op den tyd dien wy bekeven. Men begon Dp het voetfpeur van Hooft en Vondel, dé Taal al meer en meer te befchaaven; Nyloë, Hoog. ftraaten, LVioonen, en vooral de groote L. ten Kate en B. Huydccoper, befchouwden dezelve met een Critisch oog, en leiden haattot op heure gronden terug, dezelve uit de oude Angel Saxifche en nabuurige Rhunifche en Noordfche Taaien verbeterende, en met veele ophelderingen verrykende; onder de laatere Taalkundige Schryvers heeft de Hr. E. Zeydelaar zig mede met roem doen kenren; alhoewel de regelmaatigheid, welke hy zo in fpelling als toontekening, trachte intevoeren, tot heden' nog weinig naavolgers gevonden heeft. Zy, die de Nederduitfche Taal grondig willen befludeeren, moeten zig voorvooral daaglyksch in de Aanleiding tot de ken. nis van het verhevene deel der Nederduitfche Sprake, van den Heer ten Kate, en in de Proeve van Taal- en Dichtkunde op Vondels I 3 Ne.  13+ HEDENDA AGSCHE Nederduitfche Vertaaling, van Ovidius, Dicht' werk der Herfcheppingen, door den Heere B. Huydecoper , oefenen. Men ontbeert nog een Nederduitsch Etymologisch Woordenboek, aan 't welk egter thands door de Maatfchappy der Nederduitfche Letterkunde, te Leyden, ieverig gearbeid wordt, 't Ware te wenfchen , dat een gezelfchap Taalgeleerden, wier gezag' algemeen aanneemelyk ware, der Taaie ook met een volledige, welberedeneerde en wysgeerige Spraakkunst voorzage ; 0p dat elk Nederduitsch Schryver een richtfnoer zoude kunnen hebben, waarna hy zyne fpelling en Taal konde zuiveren en regelen, op dat de ongelykheid derzelve, niet meer den vreemdeling affchrikte van de moeite ter aanleering. De Taalbcfchaaving is zeekerlyk thands tot zulk een hoogen trap gefteegen, dat deeze onderneeming nu aan veel minder zwaarigheeden, dan wel in vroeger tyden, onderworpen is, 't geen reden geeft om op eene eindelyke algemeene netheid en regelmaatigheid te kunnen hoopen. Leonarcl. Deeze uwe aantekeningen, Myn Heer! geeven ons in de Gefchiedenis derTaalen genoegzaam licht; doch.' .... Ernestus. Gy wilt zeggen,'baaren ons weiW tot het verftand derzeJves maar dat moet ook  TAALKUNDE. 135 ook door de Studie der Taaien zelve , verkreegen worden, en deeze ligt geheel buiten ons plan, 't welk alleen de eerfte grondflagen der Weetenfchappen omvangt; behaiven dat de Studie der Leevende Taaien nog eene daaglykfche Spraaköefening met Vreemdelingen vereischt, door welke men, wanneer ze eerst op Grammaticaale gronden gevestigd is; in weinig tyds meer aanwinst in kunde kan doen, dan men ooit in zyn Boekvertrek kan verkrygen. Ik heb u de characters der oude doode Geleerde Taaien doen kennen, om dat Gyl. zonder deeze kennis, volftrekt geen ingang tot dezelve zoudt kunnen bekomen, Ik heb u voords de waarfchynelyke herkomst der vooniaamfle Leevende Geleerde Taaien in deeze Schets voor oogen gelegen; ik heb u ook de hulpmiddelen aangeweezen, om in dezelve vorderingen te maaken; ik heb u, als 't ware, in het voorportaal deezer Studie gebragt; gy kunt nu, als 't u gelust, verder in dit gebouw intreeden ; doch ik ben genoodzaakt, zal ik myn beftek voltooijen, u hier te verhaten; met dien raad echter, dat gy de Studie der voornaamften en meest algemeen gebruikelykften deezer Taaien niet. veronachtzaamt; zy kunnen ieder, in elke omftandig. heeden des levens, van 'grooten dienst zyn. 14 Laat  136* HEDENDAAGSCHE Laat ik 'er eindelyk nog dit byvoegen, dat het te wenfchen ware, dat het Menschdom, immers de befchaafde Volken, onderling eene algemeene Taal konden uitvinden, om elkander hunne vorderingen en ontdekkingen te gemakkelyker te kunnen mededeelen. Een leibnitz, en andere diepdenkende Mannen , zyn met zulk eene pooging zwanger geweest; en het Naageflacht zal mooglyk die gewenschte vrucht eindlyk eens baaren! O P  TAALKUNDE. 137 OP DE HEDENDAAGSCHE TAALKUNDE. D e Spraak den Mensch alleen gegeeven, Doet hem in Maatlchappyën leeven, En breidt zyn kundigheeden uit; Die men alleen gemeen kan maaken Door de oefhing van Geleerde Spraaken, Die onkunde in heur' werking fluit. Hadt Taalkunde ons geen licht ontftoken, Wat hadt ons niet een fchat ontbroken, Die ons thands zo ervaaren maakt: Ware elk flegts met zyn' Taal te vreden, Dan was die fchat van Kundigheeden, Welhaast geheel te niet geraakt. I 5 ó  138 HEDENDAAGSCHE TAALK. enz. ó Kelten, Kimbren en Tkeuthonen, Uw Volksgeleiders, Japheths Zoonen, Zyn de eerfte Vinders van elk woord Der fyn befchaafde Europeaanen, Zy konden 't eerst de wegen baanen, Langs hun pad tradt men rustig voort. De Gallen, Belgen en Ibeeren, Zag men welhaast uw' Tongval Ieeren, Als ook de Brit en Lufuaan, En Griek en Romer volgde uw klanken, Wel eer aan Azia te danken, Waaruit zy allen zyn ontltaan. TWEE-  TWEE-EN-TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. OVER DE GESCHIEDENIS DER WEETENSCHAPPEN. (.Hiftoria Scientiarum.") INHOUD. Bepaaling deezer Weetenfchap. Hoe de Mensch aan zyne eerfte Kundigheeden gekomen' kan zyn. Bedenking over den invloed van het Klimaat op den geest. Oorzaaken van \het verval van fmaak. Zes Tydperken van \den bloei der Weetenfchappen. Byzondere Letterkundige Gefchiedenis. Ernestus. \(7y fpoeden thands op onzen voorgenoomen weg ten einfiej naa dat wy in het vak der Fraaije Letteren, zo wel de Gewyde als Ongewyde Gefchiedenisfen, en wat tot dezelve betrekking heeft, doorloopen, en laatftelyk den oorfprong, voortgang en eigenfehappen der ineest bekende aloude en Hedendaagfche, Geleerde en andere Taaien, be-  14° GESCHIEDENIS de* behandeld hebben, fchiet ons nog alleenlyk oxerde Gefchiedenis der Weetenfchappen, welke mede tot het vak der Hiflorifche Litteratuur behoort, te overzien; aan welke taak wy deezen avond een begin zuilen maaken. Karei. Kunnen wy dan dit onderwerp niet in eenen avond afhandelen? Vader! Ernestus; Neen. daartoe is het al te uirgebreid; zelfs zullen wy 'er maar zeer weinig en oppervlakkig over kunnen fpreeken, om deeze Itof in drie avonden te kunnen afhandelen ■ want wy moeien de naavolgende onderdeden deezer floiTe doorloopen, als: f.) De Algemeene en byzondere Hiftorie van alle Weetenfchappen, van hun oor- fprong en voortgang. »0 De Hiftorie der Schryvers, welke de Weerenfchappen aangekweekt of verrykt hebben; en 30 De voornaamfte middelen, door welke wy de kennis deezer Schryvers, en van hunne Werken, verkrygen; welke zyn: •O De beSordeelingen welke men 'er va-i gegeeven heeft. b.> De Letterkundige Tydfchriften; en c.) de Boekverzamelingen of Bibliotheeken; zo wel de algemeene als die van byzondere perfoonen. Leo-  WEETENSCHAPPEN. 141 Leonard. Als wy alle deeze doffen en onderwerpen nog moeten befchouwen, hebben wy, dunkt my, nog wel een Jaar, in plaats van drie avonden , noodig. Petrus. Het zoude my evenwel niet verdrieten , al ware het dat wy 'er dien tyd aan befteeden moesten, Komelis. Wel, wy hebben reeds al vry wat omllagtiger (rollen in korter tyd doorgeloopen; ik denk ook dat wy alle deeze onderwerpen, flegts als 't ware, met een oog« wenk overzien zullen. Ernestus. Niet anders; want Gylieden kunt zeer gemakkelyk begrypen , dat in de drie opgegeeven onderwerpen, dofs genoeg tot een geheel omflagtig Werk, van een reeks van Boekdeelen, voorhanden is; wy zullen ons alleen flegts bepaalen met aantedippen, wat in de Gefchiedenis der ideetenfchappen, voorkomt. De Gefchiedenis der Letteren (llifioria Litteraria') leert ons dan, welke de oorlprong, voortgang , verval en weder hei Helder Weetenfchappen en Kunften, federt het begin des Waerelds tot op onze dagen geweest is. Zy is of algemeen , en befchouwt als dan de Geleerdheid in derzelver geheele uitgebreidheid, of wel by zonder, als wanneer zy de Gefchiedenis van elke Wee-  14» GESCHIEDENIS der Weetenfchap of Kunst, in het afzonderlyke behandelt. Leonard. Ik heb menigmaal gedagt, hoe toch is de Mensch aan de eerfte Kundigheeden gekomen; want wanneer wy naauwkeurig den voortgang en uitbreiding der Weetenfchaopen naagaan, dan is toch al wat onder de Menfchen, niet alleen thands, maar zelfs van ouds af, in alle Weetenfchappen gedaan is met anders dan het eenigzins anders voordel. Jen van Kundigheeden, welke men reeds van ouder Volken ontleend hadt; Mofes en de Hebreen ontleenden hunne Wysgeerige Weetenfchappen en Kunften van de Egyptenaars; de Egyptenaars hebben de hunne moogelyk weder vau de Chaldeën en Pbceniciers ontleend , welke Volken die weder van een nog ouder en niet meer bekend Volk ontfangen heb! ben, welke keten men tot op den eerftcu Mensch kan leiden, die zeekerlyk zyn kun. digheid van zynen Schepper omniddelyk moet ontfangen hebben. Deeze befchouwing veradelt de Geleerdheid, en doet dezelve in derzclver eerfte verfchyning onder de Menfchen onmiddeiyk van Gode zelve afdammen. Ernestus. Zy is indedaad juist; want zo dra wy Menfchen op den aardbodem plaatfen, plaatfen wy 'er,onder dien naam,wezens op,  WEETENSCHAPPEN. 143 op, welke met reden besaafd waren; en daar waar Menfchen zyn, is ook natuurlyk Menfchen vei (tand aanweezig. Deeze waarheid heeft van den aanvang der Eeuwen plaats gehad. en zal wel tot de voleinding derzelve duuren. De Mensch was, zo dra hy gefchapen werdt, met verftand, of vermoogen tot kennelyke gewaarwording, voorzien ; deeze eigenfehap hielp zyn wezen uitmaaken. De eerfte werkingen van den Menfchelyken Geest, moesten noodwendig over die voorwerpen gaan, welke betrekking hebben op het eigen behoud, en de tweede over de voorwerpen weüie kunnen dienen om zyne behoeften te vervullen. Leonard. Sta my toe, Myn Heer! dat ik U hier in de reden valie; myn zwaarigheid is nog niet opgeheven. Gy zegt, de Mensch dagt eer.'t op zyn zelfsbehoud; dit is natuur, lyk, en kan geredelyk toegeftemd worden, zo dra men eerst duidelyk bevat hoe de Mensch aan die kennis komt; want fchoon de uiterlyke voorwerpen, welke den eerftan Mensch rondom verzelden, zig in zyn verftand als de beelden in een fpiegel maalden, hoe toch kon hy die beelden kennen? gefield, wy wierden eens verplaatst in het diepst en onbekendst gedeelte van Africa, by Volken wier Taal en Zeden ons geheel vreemd en vol-  Hi GESCHIEDENIS der volkomen onbekend waren ; in dit geval zoude de beelden der rondom ons zynde onbekende voorwerpen, als zyn de Jacht-, Wapen- en Werktuigen, zig wel op ons netvlies ichilderen, en de ziel of het verlfand zou dezelve wel gewaar worden, maar ook niet meer, en 'er zoude geen gelegenheid zyn , om ons door vraagen, van derzelver gebruik te doen on. derrigten; wy zouden dus altyd gewaarwording, maar nooit kennis dier zaaken kunnen verkrygen?— Ten zy wy 'er zaaken vonden, wier gelykende wy bevorens elders aangetroffen hadden, De eerfte Mensch nu, kan immers nergens anders de denkbeelden opgedaan hebben, of God heeft hem onmiddelyk met dezelve voorzien. Ernestus. Uw bedenkingen leiden ons tot een Wysgeerigen byweg af, niettemin .zyn zy wel waardig dat wy 'er ons een ogenblik by ophouden. 'sLv is onder de Wysgeeren een verfchil van gevoelen, omtrent deeze duistere zaak ontftaan. Sommigen, waar onder de fchrandere Leibnitz, hielden het, in naavolging van Plato, daar voor, dat de Mensch ingefchaapen denkbeelden Qidea innata) bezit, daartegen Locke, en de meeste hedendaagfche Wysgeeren, verwerpen, op het voetfpeur van Ariftoteles , deeze ingefchapen denkbeelden, en houden het daar voor, dat wy alie onze ideïn door  WEETENSCHAPPEN. 145 door de gewaarwording der uiterlyke voorwerpen verkrygen. Deeze twist nu is moeijelyk te beflegten , daar de ziel heur eigen wezen niet dan empyrisch, of by ondervinding, kan kennen. Dit egter is en blyft waar, dat de uiterlyke voorwerpen, ten minnen in alle gevallen, de middelen zyn, waar door onze denkbeelden opgewekt worden ; 'c zy dan dat die ingefchapen zyn , of dat de ziel de eigenlchap bezit van dezelve onmiddelyk in heur zelve voorttebrengen. Ik geloof dat de laatfte meening meest met de ondervinding overeenftemmende zy; want dat alle kennis, volgends de Platonisten en Leib~ nitziaanen llegts eene herinnering, van in de ziele liggende denkbeelden zoude zyn, fchynt minder waarfchynelyk te weezen. Leonard. Wanneer men (lelt dat het een eigenfchap der ziele zy, de denkbeelden in heur zelve te kunnen op wekken, naa dat zy daar toe door uiterlyke voorwerpen aangefpoord is, dan houde ik myne zwaarigheid voor opgelost. Ernestus. Ik gevoel niettemin dat ik, deeze duistere zaak niet volkomen klaar gemaakt hebbe; en Ul. die ook niet duidelyker kan doen bevatten; wy moeten ons met de laatfte onderftelling te vreden houden, en zien dat vermogen der ziele, om denkbeelden op te wekzasDE afdeel. III. st. K ken,  i*S GESCHIEDENIS der ken, als een nog verborgen eigenfchap derzelve aan. De eerfte Mensch dan met dit vermogen voorzien zynde, kende weldra zyn behoefte en allengs de voorwerpen die dezelve konden bevredigen, deeze zyn kennis was eenHifiorifche kennis (Cognitie- Hifturica); zo dra nu zyne eerfle behoeften vervuld waren, begon de geest eerst te redenkavelen, en de Mensch werdt Wysgeer, zonder hetzelf te weeten, of te willen; hierom zegt cicero met recht,in zyn Boek deDivinatione Cap. If. 17. Obfervatio diuturna notandis rebus fecit ar tem. Dat is : Be dagelykfche ondervinding heeft, door de zaaken optemerken , de kunst voortgebragt. De eerfle Menfchen waren natuurlyker wyze bezig, met zig tegen de Elementen, wilde Dieren , en andere even wilde Menfchen, hunne Nabuuren, te verdedigen, en zig op die wyze de natuurlyke behoeften te verfchafTen. Dit is ook de reden, waarom elk woest en oubefchaafd Volk, elk Volk dat een geduurigen kryg voert, elk armoedig Volk, dat de wezenlykfte zaaken tot zyn be« ftaan ontbeert, altyd dom, zonder Kunften i en Weetenfchappen geweest is, en zo lang als het in dien ftaat blyft, ook altyd zyn zal. Karei. Wy moeten dan zeekerlyk ook het eerst ontluiken van alle Weetenfchappen en Kunften, onder de eerfte Aardb'ewooners zoeken. £r.  WEETENSCHAPPEN. 147 Ernestus. Voorzeeker ; Wy weeten dat de eerfte Menfchen, welke ons bekend zyn, in Azia gewoond hebben; welke Landen wy thands, met betrekking van onze natuurlyke ligging op den Aardbol, het Oosten noemen. Zy werden, zonder twyffel, met dezelfde geestvermogens, als alle hunne naakomelingen, gebooren. Zodra zy voor hun zeekerheid en beftaan zorge gedragen hadden, lagen zy zig, natuurlykcr wyze, op denken en befchouwen toe. De noodzaakelykheid zelve maakte hen fpoedig vernuftig. Wy moeten, bygevolg, den oorfprong der Kunften en Weetenfchappen in het Oosten, en wei te dier plaatfe, zoeken, waar cnze eerfte ouders gewoond hebben. De Gefchiedenis bevestigt het geen het gezond verftand hieromtrent aan de hand geeft; zy toont welke de ftaat deiLetteren in het oude Arabië, Egypten, Syrië, Eabylonié, Perfièn, en by de PkmnkJfrs geweest is; aan welke laatstgenoemde Natie, -wy de nuttige uitvinding van het fchryven verfchuldigd zyn; een Land, 't welk de wieg aller Kunften en Weetenfchappen fchynt ge. weest te zyn; voords leert ons de Gefchiedenis, tot hoe verre het Menfchelyk vernuft, zyne voortgangen, in de eerfte Eeuwen, by de overige Landftreeken der bekende waeteld gemaakt heeft. De overblyffelen welke K a ons  ï48 GESCHIEDENIS der ons nog van die verre verwyderde tyden na*, gebleevcn zyn; by voorbeeld, de beroemde Bouwvallen van Palmyte, eene Stad, naby Woest - Arahië, bewyzen genoegzaam, dat deeze eerfte Eeuwen van Kunften en Weetenfchappen , noch vergeetenheid, noch verachting verdienen, en dat wy de fchoonfte uitvindingen der Kunst juist niet aan den Grieken verfchuldigd zyn; dat zelfs de Grieken veel moeite gehad hebben om derzelver volmaaktheid naby te komen, en dat zy zelfs nooit dien zweem, en dat Chara&er van grootschheid, 't welk men in de Werken hunner voorgangeren bewonderen kan, hebben kunnen bereiken; nu is 't zeer geloofbaar, dat Volken die zo zeer in de Bouwkunde uitgemunt hebben, niet ten eenemaal onbekwaam in andere Kunften en Weetenfchappen geweest zullen zyn, wier overblyffelen door het lange tydsverloop, niet tot ons hebben kunnen naablyven, Leonard. Als wy toch deeze Hiftoriefche waarheid met een Wysgeerig en* naadenkend oog befchouwen, moeten wy immers toeftemmen dat alle onze kennis, alle onze Kunften en Weetenfchappen flegts overleeveringen van het eene geflacht op het andere zyn; en dat de wysfte der Koningen met recht gezegd heeft: Vr is niets nieuws onder de Zonne. Er-  WEETENSCHAPPEN. i49 Emestus. 'Er is niets zeekerer dan deeze Spreuk;niet alleen met betrekking tot de Kunften en Weetenfchappen , maar ook met die der Uitvindingen, Ontdekkingen en Stelfelen der Wysgeeren; met verwondering moet ge daar over eens naaleezen het ui: muntend Werk van dütemSfRecherchez fur /es inventionsdes anciens & modernes, a Tomes, welke de nieuwfte Systema's der Hedendaagfche Wysgeeren met de eigen woorden der aloude Griekfche Wysgeeren, verklaart en opheldert. Komelis. Maar, Myn Heer! zouden dan de zaaden van alle Weetenfchappen en Kunften , ook reeds vóór den Zondvloed by de eerfte Aardbevvooners plaats gehad hebben! Ernestus. Dat is zeer waarfchynelyk uit de reden, en wordt zelfs door de oudfte Gefchiedenis, welke wy bezitten, bevestigd. Wy kezen by Mofes, van Juhal, den vinder van 'tjSnaarcnfpel; \zi\Tubalkain, den vinder van de Smeedety , en zeekerlyk van alle Mechanifche Kunften van dien tyd, welke zonder twyffel zeer noodig waren om een Vaartuig, als was de Arke van Noach, famenteftellc-n; voords heeft Noachs Geflacht, zoomen gelooven wil dat de Zondvloed over de geheele Aarde algemeen geweest is, deeze Kunften en Weetenfchappen op den hernieuwden en opgedroogden Aardbodem op nieuw gevestigd, gelyk blykt K 3 aan  150 GESCHIEDENIS der aan het groot Meesterftuk van Werktuigkunde, dat noodzaakelyk was om de B mwftoffen tot een Toren, als die van Babel, welke aan de Wolken reikte, tot zo eene hoogte optevoeren. Leotiard, Zou men daar uit niet mogen befluiten, dat het Menfchelyk verftand alleenlyk een ontleende draal van dat der Godheid zy;en dat dus alle verftand, alte mogelyke Weetenfchap en Kunst, vóór het aanzyn van den Mensch, reeds by God eeuwig aanweezig geweest is, en ook eeuwig met God beftaau zal, Ernestus. Gy maakt daar over een zeer nuttige toepasfing, laat ik 'er nog byvoegen, dat ook deeze befchouiving ons verzeekert, dat onze ziel onfterffelyk is, en in de eeuwigheid zig nog, met heure vorderingen in Weetenfchappen en keunis te vermeerderen, bezig houden zal; welken voorraad zy, onuitgeput in de befchouwing van heuren Schepper, oneindig vinden zal. Petrus. My dunkt dat deeze befchouwing een nieuw bewys tegen de Materialisten kan opleeveren. Hoe toch maaken die AVysgeeren het met de Goddelykheid der Weetenfchappen, en des Menfchclyken vernufts. Ernestus. Wonderlyk genoeg; zy meenen optemerken, dat het zelve niet anders dan een wyziging der ftoffe is, en van de onderfchei- dene  WEETENSCHAPPEN. 151 dene Luchtsgelleldheid afhangt. Laaten wy hier eene wezenlyke aanmerking maaken: Het fchynt zeekerlyk door de ondervinding bevestigd te worden, dat de ruuwe, koude Moordfche Klimaaten, en de altyd door het Zonnevuur gezengde Landen, geene groote geesten opleeveren, daar in tegendeel de meest gemaatigde Luchtftreeken een overvloed van dezelve van ouds reeds^voortgebragt hebben, en nog blyven voortbrengen; 't welk men zeekerlyk aan den invloed der lucht op het dierlyk lighaam, hetgeen met de ziel in een zo naiuw verband ftaat, zou kunnen toefchryven; niettemin behoort men hier zeer voorzichtig in het beflisfen te zyn, ten einde men niet in den misflag vervalle van iets dat geen oorzaak is voor een oorzaak aan te zien; mooglyk dat de tot die oorden der Waereld nog niet door* gedrongene befchaafdheid, 'er de oorzaak van kan zyn. Wy immers weeten dat Terentius een Africaan; Seneca, Lucamts, Spanjaarden, en Phitarchus een Beotier geweest is, welke Landen egter alle onder het vooroordeel liggen, van wegens hunne onzuivere Luchtsgefteldheid, niet zeer gunftig voor het aankweeken van groote Geesten te zyn. Dit echter, kan men zeggen, zyn vooreerst enkele voorbeelden, wier zeldzaamheid geen inbreuk op den algemeenen regel kan maaken; en ten K 4 twee-  152 GESCHIEDENIS der tweeden hebben deeze Mannen hunnen Geest te Rome, en dus ondereen gelukkiger Luchtfh-eek, gefleepen en geoeffend; de beflisfende uitfpraak over deezen twist, welke onze Autheur Bielfeld, in zvn Werk, welks Plan wy volgen, opgeeft, komt my daarom wat te zeer gewaagd voor. Hy zegt daar naamlyki „Men kan zig niet genoeg verwonderen, wanneer men, zelfs in onze dagen, de grootfte vernuften , en voor 't overige de wysgeerigde geesten, nog tot de droomen der Klimaaten ziet overhellen, en by uitfluiting aan zekere min of meer gemaatigde of heetere luchtdreeken , de uitvinding en volmaaking der fchoone Kunften en Weetenfchappen ziet toefchrvven. Men zoude met veel meer grond aan Spooken, aan de Sympathie, en aan duizend andere grillen, waar van men geen reden kan geeven, geloof kunnen flaan. Men wil ons diets maaken, dat de Dichtftukken, en alle de overige uitdrukkingen der Oosterlingen , eene zekere hette, een zeker vuur, en een zekere , voor Volken die koude YVestelyke Landen bewoonen, onnaavolgbaare geestverrukking of Enthujiasmus, kenmerken. Maar, maakt dan, in de eerde plaats, deeze geestverrukking zo eene groote verdiende uit? Deeze Hebraïsmen, deeze Oosterfche Spreekwyzen, deeze geoutreerde Grootfpraaken, deeze ge-  WEETENSCHAPPEN. 153 gedwongene gelykenisfen, deeze reusachtige beelden, deeze eindelooze verdichtingen , die winderige ftyl, in één woord, brengt dit alles zulke groote fchoonheedcn voort? In tegendeel fchynt het, dat hoe wyzer de Menfchen geworden zyn, hoe meer zy dit valfche fchittcrfchoon verlaaten en opgehouden hebben hun hoofd geftadig in de wolken te heffen, hoe meer zy ook getracht hebben meer en meer langs den grond te blyven , en aldaar de natuur en het natuurlyke natebootzen. Voords waren de oude Volken van het Oosten, en de Egyptenaaren, gewoon, zig in Beeldfpraaken en andere foort van Beelden uittedrukken. Dit was een Nationaale fmaak, wiens ftyl zig zo wel in Verfen als in Profa doet kennen. De Pfalmen Davids, en de Schriften der Propheeten zyn met die Beelden vervuld. Het zoude misfchiengevaarlyk en zelfs niet zeer oordeelkundig zyn dezelve natevolgen. Zoo dit Enthufiasraus het uitwerkfel van het Klimaat ware, zouden de hedendaagfche bewooners dier zelfde Landen, 'er ook mede behebt zyn; maar de ondervinding bewyst het tegendeel. De hedendaagfche Oosterlingen zyn koel en koudbloedig, en hebben niets van die oude opgeblazenheid over behouden, dan alleen de prachtige en fnorkende Tytels hunner Vorften; de oude Grieken waren praatziek, en de liedenK 5 daag-  15* GESCHIEDENIS der daagfche zyn zeer ftilzwygende ; de oude Romeinen waren ftaatige, ernftige, krygszuchtige, flattkundige eo wysgeerige Mannen; de bewooners van het hedendaagsch Italië zyn in tegendeel Jeevendig,luchtig, vindingryk, niet zeer gefenikt tot den kryg; ziet'daar een geheel verfchillende inborst; zouden deKlimaaten federt veranderd zyn ! *' Op deeze wyze fchertst onze vernuftige Schryver, met het gevoelen over den invloed van het Klimaat op den geest. Zyne redenen zyn zeekerlyk niet zonder grond; maar my dunkt dat hy hier en daar van den weg aftreedt, by voorb. wanneer hy vraagt wat voordeel de Oosterfche ftyl, dien hy ten eenemaal fchynt te verwerpen, aan de Weeten. fchappen doen kan? want, offchooa het bleek dat men hier op behoorde tc antwoorden, deeze ftyl doet meer naa- dan voordeel; dit antwoord echter zoude niet ter oplosfing van de vraag, of het Klimaat invloed op den geest hebbe, het zy dan ten voor- of naadeele kunnen dienen; wat onze Aucleur voords van de verandering, die men in de oude en heden, daagfche Volken befpeurt, aanmerkt, is wel op zig zeiven zeer juist, doch kan, na my voorkomt, nog niet veel tot de verwerpingvan den invloed des Klimaats op den geest, toebrengen; want onze Schryver vraagt; zyn dan  WEETENSCHAPPEN. 155 dan deKlimaaten veranderd? Hy vraagt dit iro* tiiesch\mw zoude men deeze vraag niet in ernst, met den Heer deBailïy ' * ,, met ja kunnen beantwoorden! Immers deeze Wysgeer, welke de verfchillende Klimaaten aan de meer of min groote hoeveelheids onderaardsch vuur, toefchryft, oordeelt, dat daaromtrent groote veranderingen, geduurende het aanweezen der Waercld, voorgevallen zyn; waaruit hy ook het zeldzaam verfchynlèl verklaart, van het vinden van Geraamten en andere overblyffeicn van Dieren, Steenen en Planten, weïke op de plaats waar zy gevonden worden, niet vallen; zo dat hy uit een en ander befiuit, dat de Noordelyke Lauden weleer een heet Klimaat genooten hebben, en dat de Kunften en Weetenfchappen, met de eerfte Menfchen, uit het Noorden naar het Oosten, afgezakt zyn: kan 'er dus ook niet federt het verloop van veele Eeuwen, eene geringe verandering in het Klimaat van eenig Land voorvallen , dat deszelfs Inwoor.ers , door lang verloop van tyd, eenigzins van Nationaal Chara en deszelfs Opvolgers, begreepen Veroveraars te moeten zyn; wanneer 'er Oorlogzuchtige en onbefchaa'de Volken in Luropa doordrongen, vervieien de Zang-Godinnen, door het gerucht der Wapenen verdoofd, in eene flaapziekte. De tweede oorzaak is de Armoede. Een armoedig Volk is al te  WEETENSCHAPPEN. 157 te zeer belet rret deszelfs onvermydelyke behoefte, om zig aan de Studiën te kunnen overgeeven, en de fiaaifte vernuften die zig daar met de meeste zorg en het beste gevolg op de Weetenfchappen toelagen , zouden in hun Vaderland, noch nayver, noch aanmoediging, noch belooning erlangen. In ryke Kooplanden ziet men in tegendeel de Kunften en Weetenfchappen onder de fchaduw van den c vervloed, en te midden van den drukften Koophandeljbloeijen. De derde oorzaak is de kwaalyk begreepene en tot op Bygeloov toe gedreevene Dweepery en Dwingelandy; niets is naadeeliger voor den voortgang van den Menfchelyken geest. De beletfelen, welke de Dweepery aan de Wysgeerte in den weg legt, ftuiten al derzelver poogingen; de Gefchiedenis van alle Eeuwen en Volken, toont'er de rampzaligfte uitwcrkfelen van : alles is verboren, wanneer de Kerk tot zulk een uiterfte toe, zegeviert. De Jaarboeken der Midden-Eeuwen, en het Griekfche en Oosterfche Keizerryk, bewyzen dit genoegzaam. Eindelyk kan men dit als de vierde oorzaak tellen, wanneer een volgreeks van domme, vadfige, en tevens willekeurig heerfchende Opperhoofden, geduurende een langen tyd over eene Natie gebiedt. De redenen van het daar door veroorzaakt verval zyn  153 GESCHIEDENIS dek zyn te klaar, cn de voorbeelden te haatelyk om dezelve hier by te brengen. ■ ■ Dat deeze vier oorzaaken meest al mede werkzaam zyn, in het wel of kwalyk llaagen der Weetenfchappen, Kunften en Geleerd, heid, in een Land, kunnen wy niet ontken* nen; doch onze Aufteur maakt hier weder eene ondet(telling, waar door hy zyn voorig gezegde, omtrent de ontkenning van den in, vloed des Klimaats op den geest, tracht te ftaaven, in deeze woorden : ,, Piaats in tegendeel een Land , onder wat Klimaat gy verkiest; doe daar den vrede lieerfchen , voer 'er den overvloed en de Rykdommen in, houdt 'er het gezag der Gecstelykheid binnen de juiste paaien, (lelt 'er verlichte Vorften op den throon, of doe dat Land door bekwaame en wyze Regeerers befhuiren, dan zult gy 'er ook groote Geesten, Meesters in allerlei Kunften, Leeraars in allerlei Weetenfchappen, in zien ontluiken. Dit zyn de natuurlyke oorzaaken van den voortgang of het verval der Kunften; het gezond verftand treft dezelve zonder moeite aan, zonder on« derftellingen, zonder begoochelingen, en zonder toevlucht te neemen tot verborgen oorzaaken , of tot een verfchillenden aart van Klimaat." Al dit gezegde vau onzen Auc- teur,  WEETENSCHATPEN. 159 teur, blyft flegts niet meer dan een gewaagde onderftelling; waar is liet bewys dat zo een welbeftuurd Land, onder een, anders ongunftige, Luchtftreek bcftaat, waar de Kunften en Weetenfchappen door de Inboorlingen zelve, tot een hoogeren trap van befchaaving gebragt zyn, en, zoo men al die befchaaving alleen aan de wysheid der Regeerers van zulk een Land, toefchreeve , dan nog blyft de vraag over, of die wysheid niet eer een gevolg, dan wel een oorzaak der Weetenfchappen zy; en of een ongunftig luchtgeftel wel zulke bedaarde Wysgeeren voortbrengen kan ? men raidpleege hier de ondervinding, en men zal zien dat Kunften en Weetenfchappen, welke het gevolg van een welgemaatigd brein zyn, in ongemaatigde Klimaaten, waar zy al mogten ingevoerd weezen, eer verminderen dan aanwasfehen. Doch laat ons van deezen uitflap tot ons onderwerp wederkeeren. Petrus. UEd. zeide dat de Weetenfchap. pen hunne onderfcheiden bloeityden hadden. Karei. Hoe veele worden 'er wel van deeze Kunst-Eeuwen geteld? Ernestus. Onze Auctcur, dien wy hier weder geiustelyk kunnen volgen, bepaalt een zestal van Eeuwen, waarin de Weetenfchappen aanmerkelyke veranderingen, verbeteringen of verminderingen ondergaan hebben: wel.  160 GESCHIEDENIS der welke hy op deeze wyze benoemt en omfchryfi. De eer/ie Kunst Eeuw, die onze Aucteur ftilzwygend, reeds in zyne voorafgaande rede ingewikkeld hadt, en nu by de optelling nietbyzonder noemt, is die der oude Oosterlingen* Chalde'èn, Egyptenaars, Phozniciers , Hebreen; welke Volken, als grenzende aan de eerde Aardbewooners, ook nog het rumvc, krachtige en grootfche der ohbefchaafde natuur in hunne werken doen doordraaien. De tweede Kunst-E<.uw, of fchoone Eeuw voor de Kunden en Weetenfchappen, is die tyd, welke da regeering van Philippus, in Griekenland, voorafging, en geduurende zyne regeering en de eerde Jaaren van Alexandcr, meest bloeide, en onder de Ptolomeën, voortduurde; ecu tyd waarin Griekenland, n et uitfluiting van alle overige Landen van den Aardbodem, Platos, Ariftoteletfen, Demofthentsftn, Periclesfen, Apelksfen, Pbidiasfen en Praxitelesfen , zag bloeijen. De derde Kunst Eeuw, is die van J. Ccefar en Augustus, welker geheugenis onfterfelyk gemaakt is, door Lucretius, Horatius, Firgilius, Ovidius, Cicero, TitUS Livius , Varro , Pitruvius, en andere. De vierde Kunst ■ Eeuw is die van Karei de Groote LCharkmagne), een Vorst die het Wes-  WEETENSCHAPPEN. 161 Westersch Ryk herftellende, tevens de Herfteller en Vader der Letteren geweest is; die zelve zo geleerd was, sis iemand, te dier tyd, zyn kon ; die Boeken famenftelde, en onder dezelve een Spraakkunst voor zyne Taaie; die niet alleen]yk zyne natuurlyke Onderdaanen, maar ook de door hem overwonnen Volken, trachtte te verlichten; die Sterrekundige Waarneemïngen deedt; die Schooien in alle zyne Staaten inItelde; die de Geleerden in Vrankryk troonde; die den beroemden Alcuinus, uit Engeland aan zyn Hof ontboodt; die de Wetten en Gewoon» ten der Landen, welke aan zyn Ryk onderworpen waren, in gefchrift deedt ftellen; die zig- geduurende den maaltyd, de Gefchiedboeken der Koningen. zyne Voorzaaten, of eenig Werk van St. Augustinus, deedt voorleezen ; die zelf Ordonnantiën en Wetten opftelde; die alle de oude Verfèn opzamelde , welke de fchoone Daaden der Duitfchers en Franfchen inhielden, om tot Memoriën voor derzelver Gefchiedenis te dienen, welke hy voorneemens was te fchry^en; die de H. Schrift in de Germaanfche Taal deedt vertaaien, enz. Het is waar dat deeze Eeuw nog veel overbehieldt van de oude Barbaarfche onkunde der tyden, die dezelve onmiddeiyk voorgingen, en der Oorlogen, waar door de üegeering van Karei de Groote geduuriglyk bewogen werdt; doch zonder deezen grooteti 2ESBE AFDEEL. UI. |T. It Voï&t  i6* GESCHIEDENIS der Vorst ware het gedaan geweest met de Literatuur; hy redde en verzamelde de overblyffeIen derzelve, en deedt alles wat men in dit Tydperk konde doen, en dat misfchien niemand dan hy, in zyne omftandigheid, zoude hebben kunnen doen. De vyfde Eeuw is die welke men den naam van de Eeuw van Paus LeoX. geeft, een tyd waarin eene familie van enkel Burgers, te weeten die van Medicis, wonderbaarlyke poogingen deedt tot het herftel der Kunften en Weetenfchappen, welke, in wedervergelding, famenliepen tot de verheffing, grootheid en roem van dit Huis; zo veel bekwaame Schryvers, zo veele groote Mannen, hebben gezegd en gefchreeven, dat de Kunften en Weetenfchappen uit het Oosten herkom (tig zyn, en, door Griekenland en Co«fiantinopolen, naa het inneemen deezer Stad door de Turken, een fchuilplaats in de Westelyke Landen gezocht hebben, dat men deeze dwaaling vreesde te beftryden. Ondertusfchen zag men by geen volk meer dweepery en meer fchynheiligheid, meer onweetendheid en meer botheid heerfchen dan in het Oosterfche Ryk, ten tyde dat Conflantinopokn door de Turken werdt ingenooinen. De Heer de Montesquieu (*) zegt: ,, eene groote byge- loo- (.*) Caufss de la grandeur des Romalns (f di leur dasitntt.  WEETENSCHAPPEN. 163 loovigheid, die den Geest verneedert, zo dra de Godsdienst denzelven verheft, ftelde al de deugd en al het vertrouwen der Menfchen, in een onweetende en botte eerbied voor Beelden, en men zag fommige Krygshoofden een beleg opbreeken, en een Stad verliezen, flegts alleen om een Heilig overblyffel of reliquium te bekomen." Hy gaat voort: „wanneer ik denke aan de diepe onweetendheid in welke de Griekfche Geestelykheid de zaaken dompelde, kan ik my niet onthouden van dezelve met die der Scythen, waar van Herodotus fpreekt, te vergelyken, welke hunne Slaaven de oogen uitftaken, op dat zy hengeen afleiding zouden veroorzaaken, wanneer zy hunne melk kernden." En laager voegt hy 'er by: „ De zucht tot twisten werdt een zo natuurlyke eigenfchap der Grieken, dat wanneer Cantacuzenus, de Stad Conflantinopolen innam , hy Keizer Johannes, en de Keizerin Anna, bezig vondt, met het houden van een Concilie, tegen de vyanden der Monniken, en wanneer Mahomet II. de Stad belegerde, kon hy, geduurende het beleg zelfs, den baat der Theologanten niet ftremmen, en men was 'ef meer begaan met het Concilie van Florence, dan met het Leger der Turken." Op deeze wyze fpreekt hier onze Aucleur, wit den mond van Montesquieu, om te bewy. L * zen  l<54 GESCHIEDENIS der zen dat de Geleerdheid niet uit het Oosten, naar de Westelyke oorden, overgekomen is; met dat alles is het waar, hoe zeer de Gees. telykheid, over het algemeen, in het Oosten , in die tyden, tot de botlte onweetendheid vervallen was, dat 'er echter nog fommige zeer Geleerde Mannen onder hen zig ophielden, welke, naa de inneeming van Confiantinopokn door de Turken, naar Italië geweeken zyn, en aldaar door de familie der Medicis, en door andere begunftigers der Geleerdheid, den fmaak tot het leezen der Griekfche en Latynfche Schryvers, van de beste Eeuw, hebben doen herleeven; onder deezen telt men althands J. Argyropylus, Chalcondylus, J. Lascaris, en anderen; zo dat my voorkomt dat onze fchrandere Bielfeld hier een weinig den bal misflaat, want hy gaat verder voort, en zegt: ,, deeze onweetende Geestelyken, welke het ongelukkige Confiantinopokn verlieten, waren juist de lieden niet om de Geleerdheid in Italië te doen herleeven; maar het waren de fchrandere Vorften, die omtrent dien tyd leefden." Egter deeze Vorften waren uit hun zeiven niet in ftaat, om dat groot werk te volvoeren, zy moesten daar toe bekwaame Mannen in 't werk ftellen; alzo zy alleenlyk door hun gezag en middelen, den arbeid der Geleerden konden onderfteunen, edoch zelve in zo hoog een graad,  WEETENSCHAPPEN. 165 graad, geen Geleerden waren; onze Aucteur gaat op ditzelfde voetfpeur,op deeze wyze voort: „ Dat men my, ter goeder trouwe, zegge, welke hulp men van diergelyke, voor Kunften en Weetenfchappen ongeichikte en laffe, gemoederen , te wagten hadde ; wat verdraaglyk Boek, en dat een verftandig Mensch kan leezen, is 'er ten tyde van het daalend Roomfche Keizerryk in 't licht gegeeven? wat overblyffel van fchoone Kunften is 'er van naagebleeven ? of welk een voetfpeur van dezelve vindt men nog tegenwoordig in QonftantinopO' len, of in het Oosten? flechts een groote Kerk van St. Sophia, de Hoofdkerk van het Griekfche Keizerryk, een lomp gebouw, zonder eenige orde of Bouwkunde, en een fchande voor de kunst; noch Beeld, noch verheven Werk (Basreliëf), noch Schildery, noch Graveer fel, noch Dichtftuk, noch Profa, niets in één woord, is ons van 't daalende Ryk naagebleeven, 't welk het verval en de vernietiging der Kunften en Weetenfchappen in deezen . barbaarfchen en bygeloovigen tyd niet kenmerkt. Hoe zyn die Weetenfchappen dan toch in Europa overgeplant kunnen worden? Ik weet wel dat eenige Arabiefche SnorkerS omtrent dien tyd in Italië kwamen, en zig voor groote Leeraars uitgaven; edoch hunne reden en fchriften beweezen hunne middenL 3 maa-  166 GESCHIEDENIS der. maatigheid." Onze Aufteur is hier wat al te fcherp; hoe 't 'er ook mede gelegen zy, die Leeraars die zo wel uit Confiantinopokn als van elders, in dien tyd in Italië kwamen, hebben 'er echter de Studie der Grieklche en Latynfche Taaie, en het beftudeeren van de Werken der Ouden, weder op nieuw in fmaak gebragt. „ Deeze," dus gaat de Baron van Bielfeldvoon, „ deeze waren de mannen niet die de Kunften en Weetenfchappen van Azia in Europa overbragten; maar het waren een Leo X., een Karei de Vyf de, een Franciscus de I. , een Henrik de Achtfte, en alle de overige groote Vorften en Tydgenooten, welke dezelve begunftigden, aanmoedigden, en voorftonden, en die daarvoor de voldoening om> fingen, van door hunne zorgen in alle takken van Geleerdheid, bekvvaame Lieden te doen ontftaan, Kunftenaars gelyk aan de Michiel Angelo's, de Raphaëls, de Utiaanen, de Tas. fös, deAriosto's, enz." Welnu, dat is zeeker waar, dat de begunftiging der Weetenfchappen en Kunften, door deeze Vorften grooter was, dan door de Keizers in het verval des Pvoomfchen Ryks ; maar dat neemt nog niet weg dat de zaaden der Geleerdheid, wat de Taalkunde en de daaruit ontftaanne Weetenfchappen aangaat, door de uit Confianfmopolen geweeken Grammatici, in het Westen  WEETENSCHAPPEN. 167 ten herbooren werden; de groote Geesten welke de Heer Bielfeld optelt, waren ook geen Geleerden, maar wel fraaije Kunftenaars, welke door de mildheid der Souverainen wel in een Land, waar in bevoorens geen Geleerdheid gevestigd was, kunnen ontftaan; maar de Taalgeleerdheid, welke de grondflag en fleutel van alle geleerde Letterkunde is, moet toch van elders, en by voortplanting, in eenig Land ingevoerd worden; deeze dan toch is uit het vervallen Ryk in Italië overgekomen, en wy willen, wat onze Auéleur ten opzichte van de Kunften zegt, wel, echter onder zeekere bepaaling , aan de hernieuwers der Geleerdheid in Italië toeftaan; te weeten onder bepaaling, dat de fmaak voor 't fchoon der Antieken, hen toch van hunne voorgangers moet aangebragt of opgewakkerd zyn. Dus redeneert onze Audleur verder: „Dat de Kunften oudtyds uit Griekenland in Rome ingevoerd zyn, wil ik wel gelooven,om dat deeze Kunften, met het beste gevolg, in Griekenland gekweekt werden; maar het is onmooglyk, iets uit een plaats te ontfangen waar het niet voorhanden is. Het herftel der Letteren zyn wy dus alleenlyk aan het Westen verfchuldigd." Petrus. Deeze redeneering is ondertusfchen van zeer veel gewigt. Ernestus. Dat is waar ten opzicht der L 4 üaü.  168 GESCHIEDENIS der fraaije Runden, doch 't blyft egter waar, dat de fmaak tot Weetenfchappen en Kunften, door die Grieken welke uit Confiantinopokn naar Italië vlugtten, als waren de Cardinaal Besfarion , Emanuïl Chtyfolorus, Joh. Argyropylus, Th. de Gazq,Dem, Chalcondylus, Georg. Trebifuntius, Joh. Lascaris, Andron. van Thesjahnica, en anderen, herfteld is. Doch laat ons voortgaan. Leonard. De zesde Kunst. Eeuw zal nu zeekerlyk in rang volgen. Ernestus. De zesde en fongfte Kunst Eeuw is die welke wy beleeven. Zy begon met den Franfchen Koning Lodewyk XIVY, omtrent het Jaar 1650, en duurt nog tot op heden; deeze Kunst-Eeuw is verrykt met alle de ontdekkingen van de voorige Eeuwen-, en heeft nog daarenboven meer dan zy alle te famen uitgevonden , of het uitgevondene zodaanig verbeterd en befchaafd, dat het wel haast nieuw uitgevonden mag heeten. Wy zyn aan deeze onze Eeuw, in alle takken van Geleerdheid, oneindig veel verfchuldigd; welk een licht is 'er in de Godgeleerdheid en Bybeluirlegging niet opgereezen, federt een Michaê' lis , een Herder, een Kennicot, en andere Taalnaavorfchers, de Oosterfche Taaien meer naauwkeurig onder elkander vergeleken hebben ; hoe zeer is de Natuurlyke Wysbegeerte en Natuurkunde niet opgehelderd, door de zo ge.  WEETENSCHAPPEN. 169 gewigtige ontdekkingen van eenen Herfchel, Lavoijier, Blumenbacb, Spalanzani, en ande1e thands nog leevende arbeidzaams Geleerden , wier Werken ook in onze Taal overgebragt zyn; welke dierbaare uitwerkfelen voor het rVkuschdom, heeft men niet door de verbeterde Ekctricite.it genooren; ons Nederland deelt mede iii die onfciiaibaare voordeden; hoe veele elendige, anders ongeneeslyke, Lyders, zyn niet door de vlyt der kundige Natuurönderzoekcren, de Heeren Zweerts, van Barneveid, en anderen, tot hunne gezondheid terug gebragt; welk een nieuw licht in deeze ftof, als ook in de uitvinding en gebruik der Kunstluchten, hebben de groote Prieitley en Franklin niet alörn verfpreid, zo dat men op hunne ontdekkingen, kunsttuigen ontworpenheefr, waar mede een ftoutmoedige Blanchard zig in den Dampkring, waar nooit Sterveling genaderd was, meer dan eens heeftbegeeven , en de Verhevehugen in hunne eigen woonplaats zoude hebben kunnen waarr.eemen; welke verbeteringen zyn 'er niet inde Oudheidkennis gekomen, federt de Geleerde yveraar Winkelman, de op zyne Reizen verzamelde Oudheidkunde, waereldkundig gemaakt heeft; welk een nieuw licht is voor de Oordeelkunde opgeeaan, federt 'er zo veele doorgeleerde Mannen, de' L 5 Wer«  170 GESCHIEDENIS der Werken der Ouden, met hunne Oordeelkundige Aanmerkingen verrykt, uitgegeeven hebben; hoe zeer is niet de Poëfie in Duitschland door de hooge vlucht van eenen Klopflock, en zo veele andere Dichters, geklommen; hoe zeer is zy, in Nederland , door den Taal- en Oordeelkundigen arbeid van den Heer Huyde* coper, ten Katet en andere Taalverbeteraars, toegenomen, en door den geest van eene vau Merken,Bellamy, en andere bekwaame Dichters en Dicbteresfen, opgeluisterd. — Hoe zeer is niet de Gefchiedkunde vermeerderd! welke flappen heeft men niet met de Wiskunde en Werktuigkunde gedaan ; hoe zeer zyn de fraai e Kunften, en onder andere de Toon-en Schilderkunst, beoefend! In één woord, de Menfchelyke reden heeft zig door geheel Europa volmaakt, en elk befchaafd Volk, doet de grootfte en gelukkigfte poogingen, om de algemeene Geleerdheid tot den hoogften top van volmaaking te voeren. Karei. Zouden de Weetenfchappen en Kunften, eindelyk onder het Menschdom, door toeneemeude befchouwing, tot den hoogst mogelyken trap van volmaaktheid kunnen fty gen? Vader! Ernestus. De grenzen van den Menfchelyken Geest, zyn ons nog te onbekend, om der-  WEETENSCHAPPEN. i?t derzelver hoogst moogelyke uitbreiding te, kunnen bepaalen; en 'er is zo veel te weeten, dat wy gettadig nog zeggen kunnen; Qiiantum efi quod fcimus! O! quantum quod nefcimus l Dat is: Hoe veel weeten wy! Maar ó! hoe veel weeten wy niet! Doch het is tevens zeeker, dat de Menfchelyke Geest waarlyk grenzen heeft, die hierop aarde niet te overfchryën zyn, doch die waarfchynlyk in een ander leven meer en meer uitgebreid zullen worden; want de Mensch, een uit logge ftoffe en vluchtigen geest faamgefteld wezen zynde, is het zeer bevattelyk, dat deeze, zo tegenltrydige wezens, elkander geduurig moeten tegenwerken, en, door deezen hun onderlingen ïtryd, het faamgefteld wezen in (Tand houden. Daar het verlies van evenwigt in beide deeze kragten, de (looping van geheel het Menfchelyk gebouw ten gevolge heeft. De ondervinding bevestigt deeze waarheid volkomen, Menfchen die zig te zeer en alleenlyk met de oefening van den geest bezig houden, verliezen weldra hunne gezondheid, en zy,die aileenlyk lighaamlyk leeven,verflappen zoodanig de veêrkragt van den geest, dat de-  17» GESCHIEDENIS der dezelve by hun, als ten eenemaale vernietigd wordt, waar uit weder zeer fchadelyke gevolgen ontftaan; de Natuur heeft ook daarom den Mensch wysfelyk met een gelyke maat deezer twee krachten bedeeld, en het zeggen van Arifloteles, 't welk door Sefieca aldus aangehaald wordt: Nullum efi magnum ingetlium fine mixtura dementia. Dat is: Daar is geen groot vernuft zonder eenige vermenging van dwaasheid, wordt doorgaandsch waar bevonden. Sommigen onder de diepstden- kende Wysgeeren, hebben ons de bepaaldheid des Menlchelyken verfhuds, door hun droe. vig voorbeeld geleerd, daar zy hunnen geest zo zeer met gepeins vermoeid hebben , dat het lighaam onder den last des arbeids bezweek, en het te zeer vermoeid hersfengefrel tot dweepery of onrechtzinnigheid overfloeg. Defcherpzinnige Pa/ca! zegt daaromtrent zeer juist van de Menfchelyke kennis: De Weetenfchappen hebben twee uiterften. Het eer/ie is de natuurlyke onweetendheid , in welke zig alle Menfchen by de geboorte bevinden; het tweede is dat, waar toe die greote Geesten geraaken, welke, al wat de Menfchen meenen te weeten, doorloopen hebbende, eindelyk vinden dat zy niets weeten, en zig tot dezelfde onweetendheid', waar uit zy uitgegaan waren, weder aangeland zien. Daar by komt nog dat de omvang van elke Wee- ten-  WEETENSCHAPPEN. 173 tenfcnap daaglyks zodaanig uitgebreid wordt'» dat de Spreuk van Hippocrates Dat is: Het Leven is kort; maar de Kunst lang, al meer en meer bevestigd wordt, zo dat bet leven van den Mensch thands naauwlyks toereikt» om het uitgevondene in eene Weetenfchap te kennen, veel min om nieuwe vorderingen en ontdekkingen te doen. Petrus. Maar zouden de befchaafdfte en verst gevorderdlte Natiën zelve, niet nog wel, gelyk wel eer de Grieken en Romeinen, in gevaar zyn, van eindelyk door eenige vreemde by komende oorzaak, of Staatsomwenteling, weder in onkunde en ruuwheid te vervallen. Ernestus. Dit onheil is thands minder te vreezen dan voorheen; want vooreerst zyn de denkbeelden der Menfchen thands, door geheel Europa, meer opgeklaard, en 'er is geen inval van woeste en onbefchaafde Natiën, welke weleer her Barbarismus veroorzaakt hebben, te vreezen; ten tweeden, de niet te waardeerene uitvinding der Roekdrukkunst, waar door één Manufcript, met geringe moeite en kosten, oneindig vermenigvuldigd en yerfpreïd kan worden, is mede geen geringe waar-  174 GESCHIEDENIS der. waarborg tegen het verval der Geleerdheid; een waarborg welke de onbefchaafde en Barbaarfche Eeuwen misten, en alleen het middel geweest is, waardoor, onder het beduur der Voorzienigheid, het herftel der Weetenfchappen bevorderd is geworden. Kornelis. Alleenlyk deeze vorderingen te leeren kennen, is, na my voorkomt, eene Studie op zich zeiven. Ernestus. De Algemeene Gefchiedenis der Weetenfchappen, dient ons om deeze kundig, heid te verkrygen, door ons te leeren wat al in de Letteren, Kunften en Weetenfchappen , geduurende het beloop der zes verklaarde Kunst-Eeuwen, uitgevonden, ontdekt, ver. beterd en volmaakt is; maar buiten deeze Algemeene Gefchiedenis der Weetenfchappen, ig *er nog een Plaatslyke Gefchiedenis der Geleerdheid, die ons onderwyst in de lotgevallen en omwentelingen, welke dezelve in elk Land, by elk Volk in *t byzonder, ondergaan hebben-, in deeze Studie treft men den oorfprong, voortgang en tegenwoordigen ftaat der Geleerdheid in Duitschland, Frankryk, Italië, Engeland, Spanje, de Nederlanden, en in één woord, in elk befchaafd Land irt Europa, aan; deeze Weetenfchap ftrekt zig zelfs tot in de andere Waerelddeelen uit. 'Er zyn veele diergelyke algemeene en byzondere G§-  WEETENSCHAPPEN. iyS Gerchiedenisfen der Geleerdheid, zo in de Latynfche als andere Taaien voorhanden, doch de volledigtte derzelve voldoet nog niet geheel aan het geen over deeze ftoffe verlangd kan worden. Men moest eene onbepaalde Geleerdheid, een verwonderlyk oordeel, een zeer juisten geest, een uitmuntend fyn gevoel, kiefchen fmaak en volmaakte onpartydigheid bezitten, om een zodanig werk famen te Hellen, als ons voor deeze ftolTe nog ontbreekt. Eindelyk is 'er ook nog de byzondere Geleerde Gefchiedenis, welke ons de beredeneerde Gefchiedenis van elke Weetenfchap in *t byzonder doet kennen , en deeze kennis is onmisbaar voor alle die eenige Weetenfchap beoeffent. De Wysgeer kan de Gefchiedenis der Wysbegeerte, en de verfcheidene Leerftelfels welke in alle Eeuwen uitgevonden zyn, daarin leeren kennen; de Godgeleerde behoort mede de verfcheidene omwentelingen, welke in zyne Studie voorgevallen zyn, te weeten; de Rechtsgeleerde zou geen flap kunnen doen, zonder alle oogenblikken te ftruikelen in de uitlegging en toepasfing der Wetten, by aldien hy de volmaakte kennis van de Gefchiedenis des Rechts ontbeerde; de Geneesheer moet van alles wat 'er in zyne Kunst, federt den tyd van Esculapius, tot op onze dagen, uitgevonden en  176 GESCHIED, der WEETENSCH. enz. en bekend geworden is, onderricht zyn, en zo al voort met alie beroepen. Ziet daar, al wat wy van deeze uitgebreide Weetfnfchap kunnen zeg« gen; want, flegts de eerfte gronden van de Gefchiedenis alle' Weetenfchappen te 'chetfen, zoude ons zo veel tyd kosten, als wy nu reeds aan de befchouwing der eerfte gronden der Weetenfchappen zelve befteed hebben. O P  O P D E GESCHIEDENIS der WEETENSCHAPPEN. D e ziel, wier wezen ligt in leevendige krachten, Moet, uit heur' eigen aart, naar Kunde en Oefning trachten. Deez'waarheid wordt genoeg door't Boek des Tyd» geftaafd; Was niet reeds Adam zelv', met weetlust ryk begaafd ? Toont niet de bouw der Ark, dat toen reeds de Aardelingen , Allengskens vorderden in kundige oefeningen? Hoe zeer is, naa den Vloed, elk Kunst en Weetenfchap Niet meer en meer volmaakt, en tot zo hoog een' trap Gereezen, als wy die, in deeze onze Eeuw, befchou» wen. SimslVimrods hovaardy een luchtkasteel dorst bouwen, Wier (lichting 't Menschdom fcheurde, en, over heel deeze aard Verfpreide, werdt de Kunst,in to/Bsgeflach^bewaard, Dat zig, in 't Oosten plantte, en, by de Egyptenaar en , Hebreen en Pheniciers den weetlust eerst kon baaren , Waarom men deezen tyd ook de eerfle Kunst-Eeuw noemt. Voords werdc oud Griekenland om zyn vernuft geroemd; De tweede Kunst-Eeuw bloeide in 't leven van die Vorften, Die AUxanders Kroon, de Kroon der Waereld, torsten. zesde afdeel. III. tij. M 'T  'T befchaafde Rome volgde, en, in Augustus tyd , Ontfloot men 't derde Perk, der Kunften toegewyd, Naa dat de Rykszon nu in 't Westen was gezonken, Wist groote Karei weêr op nieuw den asch te ontfonken, Die, in Geleerdheids fchoot, nog flaauw te fmeulen lag, En bragt, ten vierden maal, de Kunften aan den dag; Waar naa de Barbary, door woeste Noordelingen, Europa ingeftroomd, de Muzen kwam verdringen, Door Leo eindlyk wéér op 't vriendlykst ingehaald, Daar hy.als Morgenfter der vierde Kunst-Eeuw, praalt. Die , tot op Lodewyk de Grooten, voort bleef duuren, Nog heden fmaaken wy de vrucht dier zalige uuren, Waar ia het grondbegin der zesde Kunst-Eeuw ligt, Eene Eeuw, die niet voor de Eeuw van Griek of Romer zwicht, Zo boekt Gefchiedkunde, in heur tydrol, met wat rampen Geleerdheid, meer dan eens, met Heldenmoed moest kampen, Doch telkens overwon, tot ze eindelyk zegepraalt, En heel Europa thands met heuren gloed beftraalt. DRIE*  DRIE.EN- TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. < -.uaaL.. OVER DE KENNIS DER SOHRYVEREft EN I.EVENSBESCHRYVINGEN. CNotitia au&orum & Biographia.) i N HOTJ D. i\oodzaaklykheid van de kennis der Schry veren. Voornaam/ie verdeeling derzelve. Wat men ten opzichte van de kennis van Boeken waarteneemen hebbe. Clasfifche Autïeuren, welkt die zyn. Boekkennis, hoe te verkryoen. Naam/ooze, valschnaarnige en verboden Boehen. Kennis der Manufcripten. Biographie, welke Weetenfchap en wat nut dezelve aanbrengt. Ernestus. C3"*e tweede AfdeeJing, van de Algemeene Gefchiedenis der Weetenfchap. pen, was de Kennis der Schryveren, welke de middelen zyn, waar door het groot gebouw der Weetenfchappen opgetrokken wordt, even M 2 nu,  180 KENNIS der SCHRYVEREN nu, gelyk men, in het onderwys der Bouwkunde, eerst leert wat 'er tot het nut, wefftand en fchoonheid van een gebouw vereischt wordt, en van deeze algemeene befchouwing overgaat fot de byzondere befchouwing der Bouwftoflen , waar mede zulk een geregeld gebouw kan opgetrokken worden; en laatftelyk overgaat tot de befchouwing dier vakken uit de Natuurkunde, welke ons die Bouwftoffen nog r.ader in hunnen aart doen kennen; zo is 't ook noodig, dat wy, naa eene algemeene Gefchiedenis der Weetenfchappen vooraf te hebben laatengaan, nu, in de tweede plaats, onderzoeken, wat Schryvers in elk der Weetenfchappen uitgemunt hebben, en eindelyk zullen wy die middelen moeten befchouwen, welke tot de kennis der Schryveren gebezigd moeten worden, als zyn de beoordeeling (Critica), welke dezelve ondergaan hebben; de Letterkundige Dagboeken; de Algemeene en byzondere Boekverzamelingen, en, naa deeze befchouwingen, kunnen wy eerst zeggen de eerfte grondbeginfelen der Weetenfchappen doorzien te hebben. Men noemt deeze Weetenfchap in de Latynfche Taal Notitia autïorum, welk woord Notitia, juist niet zeer dikwyls by gewettigde Latynfche Aucleuren voorkomt, maar door zekeren Geleerden, te Jena, j. A. Bose, eerst in gebruik,  er LEVEN SBESCBRYVTNGEN. 181 bruik gekoomen is; welke een Werk uitgegecven heeft, betyteld: de Comparanda Notitia Scriptorum Ecclefiafticorum. Karei. Maar Vader! is het wel volftrekt noodzaakelyk, dat men juist de Schryvers kenne; my dunkt, als wy flegts een voldoende kennis van den inhoud hunner Werken bezaten, zoude het ons weinig verfcheelen of die Werken, door A. of B. vervaardigd waren, Ernestus. Door de uitdrukking Kennis der Schryveren (Notitia auüorum) bedoelt men in deezen zin ook niet, de kennis der menfchen welke die Boeken vervaardigd hebben, maar,overdragtelyk, noemt men het Boek den Schryver, en bedoelt dus de kennis der Werken door die Schryvers vervaardigd; zo immers zegt men: ik heb dien Schryver nagezien} ik heb in Cats geleezen; Laat ons Plato eens opflaan, enz. Bedoelende onder die Spreukgeftalte het Werk dier Schryvers; en, in dien zin is deeze Weetenfchap van groot nut, wamt zy vermeerdert onze denkbeelden omtrent alle vakken van Geleerdheid, op eene ongemeene wyze; wyl zy ons gemeen maakt met die denkbeelden, welke het fchranderfte gedeelte des Menschdoms van ouds, en nog heden, over de zaaken die ons daaglyks ter befchouwing en naavorfching voorkomen, gehad hebben; en wyst ons met de hand, by welke M 3 Schry-  i8s KENNIS der SCHRYVEREN Schryvers men zig vervoegen moet, om in eenige voorhanden zynde befchouwing licht te verkrygen; en daar, gelyk wy reeds gezien hebben, de Menfchelyke kennis zig, als 't ware, by overleevering voortplant, zo kan men de kennis der Schryveren als de noodzaakelyke keten befchouwen, welke het Menfchelyk verftand, van de vroegfte Eeuwen af, tot heden, aan een verbindt en onderling vereenigd houdt, waardoor een hedendaagsch Geleerde, wanneer hy het vak zyner Studie wel beftudeerd heeft, niet alleen alles weeten kan wat elk zyner voorgangeren, in die Weetenfchap, geweeten hebben, maar zig ook verzeel;erd houden, dat de nieuwe ontdekkingen , verbeteringen en voortgangen, die hy in zyne Letter- of Kunst-oefeningen gemaakt heeft, waarlyk nieuw zyn en hem toegeëigend kunnen worden. Niettemin is de ken* nis van het leven, Charaéter en daaglykfche verkeering der Schryvers, mede van een zeer groot nut voor de beoeffening der Letteren; hoe zeer dit u ook in den eerften opflag min noodig voorkomt; want deeze Weetenfchap, welke men Biographie noemt, en waar over wy nog breeder zullen fpreeken, wanneer wy de kennis der Schryveren afgehandeld hebben, leert ons de bronnen van waarheeden en valschheeden juister, en de verkeerde berich* ten  en LEVENSBESCHRYVINGEN. 183 ten uit het character en de omftandigheeden der Schryvers, beoordeelen, en hunne Werken op hunne regte waarde fchatten. Leonard. Zoo 'er eenige kennis omflagtig is, moet het zeekerlyk die der Schryveren zyn; want hun getal is waarlyk niet gering, gelyk wy uit de Biographifche Tafels, waarin flegts de voornaamfte, en dus het minfle deel, geplaatst hebben kunnen worden, genoegzaam gezien hebben. , Ernestus. Daarom drukt zig onze Aucleur, dien wy hier weder kunnen volgen, ook over deeze ftoffe in diervoegen uit: Salomon heeft reeds duizend jaaren vóór de gemeene Jaartelling, gezegd: Dat 'er van het Boeken maaken geen einde ware (*), en,zoo wy, in dit geval, aan den Talmud geloof flaan, hebben de oude Rabbynen in Arabi'è, reeds ontallige Biblio' theeken bezeeten ; en, dat ik dit by de woorden van onzen AucTeur voege, het komt my voor dat dit verhaal geen fabelachtige fnorkery der Talmudisten genoemd kan worden, wyl het vooreerst met Salomons uitfpraak overeenkomt; want zo 'er reeds in zynen tyd aan het Boeken maaken geen einde geweest is, zo is het ook zeeker, dat zy reeds te dier tyd fterk vermeerderd zyn, en 'er dus veele Bi. (*) Prediker XII: v. 14. M 4  1*4 KENNIS der SCHRYVEREN. Bibliotheeken, altbands in dien zin, gelyk men dat woord in dien tyd opneemen moet, te weeten, veele verzamelingen en bewaarplaatfen van Boekrollen geweest moeten zyn; ten tweeden, is liet bekend dat Ptolomem II. Koning van Egypte, meer dan tweemaal honderd duizend Boekrollen alom byeen liet verzamelen, waarvan hy zyne Boekverzameling te Alexandriïn oprichtte, welk getal Demetrius Phalereus, aan wien hy de zorg over dezelve vertrouwd hadt, neg beloofde tot op vyf honderd duizend te zullen doen ftygen. Alle deeze Boeken zyn verlooren geraakt; maar 'er is nog zo een groot aantal overgebleven, en federt in het licht verfcheenen, dat het leven van een Mensch niet voldoende zou zyn, om 'er alleenlyk den Catalogus van te leezen, noch dat van tien werkzaame Geleerden , om denzelven op te Hellen. De Geleerde Joh. Alb. Fabricius, Hoogleeraar te Hamburg, heeft een Weik in 't Latyn uirgegeeven, betyteld: Bibliotheca Gra>ca, 't welk XIV Deelen in Quarto beflaat; en waarin hy flegts die Griekfche Schryvers genoemd heeft, wier Werken tot ons naagebleeven zyn; voords heeft hy nog een zeer omflagtig Werk, over de Latynfche Schryvers, in die Taal, uitgegeeven ; uit dit enkel voorbeeld kuntGyl.opmaaken, dat ons naauw beperkte plan volftrekt niet  en levensbeschryvingen. 1&5 niet duit, in de byzondere opnoeming der Schryvers te kunnen treeden; ik heb dit gebrek, zo veel in myn vermogen was, door de Biographifche Tafels der voornaamfte Geleerden en Schryvers, die ik voor Ul. ontworpen heb, trachten te vervullen; het ftaat flegts aan U.. die Lysten met wit papier te laaten doorfchieten, en dezelve, na gelang U eenig daar in vergeeten Schryver invalt, of te vooren komt, daar mede aantevullen. Dit wenschte ik wel dat Gylieden deedt, met al wat ge van onze gefprekken fchriftelyk opgeteekend hebt, dan zoude die Adverfaria U kunnen dienen tot eene bewaarplaats voor 'r, geheugen, in 't welke gy, al wat ge 'er aan betrouwd hadt, op den eerden wenk der behoefte, zoudt kunnen wedervinden. Petrus. Wy doen dit reeds werkelyk, Myn Heer! en hebben dezelve reeds met een goed aantal byvoegfelen vermeerderd; wy vinden een groote nuttigheid in dien arbeid. Ernestus. Dat is my zeer lief te verneemen , zo dra wy dan onze Curfus, over de algemeene Geleerdheid, volgends het Plan van den Heere van Bielfeld, dat reeds derk naar 't einde helt, afgewerkt zullen hebben, zal ik die Papieren en Byvöegfelen eens van Ul. terug verzoeken , en dezelve met myne eigene m 5 By-  185 KENNIS der SCHRYVEREN ByvoegfeJen, van hier en daar overgeflagen zaaken, of nieuwigheeden, vermeerderen, en dan op alles een woordelyk en zaakelyk Register maaken, dat Ulieden tot een klein KunstWoordenboek zal kunnen verftrekken, dan zult ge het nut onzer gefprekken eerst regt beginnen gewaar te worden. Kornelis. Ik verlang reeds naar dat Register en het volkomen beflag onzer taak, wier nut ik hoe langs hoe meer begin intezien. Uoclx laat ons geen tyd (billen, maar wees zo goed van in UEds. onderwys voorttegaan, en ons te melden hoedanig men te werk moet gaan, om zo een groote menigte Schryvers, en over zo verfchillende onderwerpen, best in Clasfen te verdoelen, ten einde men dezelve gemakkelyker kan onderfcheiden en voor oogen houden. Ernestus. Ik geloof dat gy hier de, voor een Onderwyzer, nuttige les, op 't oog hebt. Qui bene diftinguit, bene docet. Dat is: Die wel onderfcheidt, leert wel. Wel aan ' Iaat ons dan wel leeren en onderfcheiden. Wy hebben dan reeds gezien, dat de kennis der Schryveren (Notitia Auftorum ), een  en LEVENSBESCHRYVINGEN. 187 een deel van de algemeene Letterkundige Gefchiedenis (Hifloria Litteraria) uitmaakt. Men onderfcheidt die kennis der Schryveren in eene Algemeene en Byzondere, in eene Gewyde en Ongewyde, en , volgends deeze algemeene lchifting, worden de Boeken en Schryvers weder op nieuw onder verdeeld in : 1.) Aloude, Middentydfche en Hedendaags fche, ten opzichte van den tyd waarin de Boeken gefchreeven zyn, of waarin de Schryvers geleefd hebben. a.) In Godgeleerde, Rechtsgeleerde, Geneeskundige, Wysgeerige , Letterkundige en Taalkundige enz. volgends de ftoffen welke de Schryvers behandeld hebben. 3O In Hebreeuwfche, Chaldeeuwfche, Syrifche, Arabiefche, Griekfche, Latynfche , Hoogduitfche, Franfche, Engelfche, Nederlandfche, of in elke zo Oude als Hedendaagfche Taaien, waarin elk Aucleur gefchreeven heeft. 4. ) In Profaïfche en Poéetifche, volgends den aart en foort van uitdrukking die in dezelve gebezigd is. 5. ) In Heidenfche, Jood fche, Mahumedaan- fche, Christelyke, enz. volgends den Godsdienst der Schryvers, en het onderwerp dat zy behandeld hebben, 6.)  188 KENNIS der SCHRYVEREN d-) In Gewyde, Kerhelyhe en Ongewyde. 7. ) In overgeblevene f Superjlites} en in veiloorene (Deperditi) Auéteuren. 8. ) In echte (Genuina) en ondergeftookene (Suppofititia > Werken. y.) In gehecle (Integra) of verminkte (Mutilata)Werken, en ovcrgebleeven Stukken (Fragmenta). 10. ) In in 't licht gegeevene (Edita) en niet in 't licht gegeevene (Inédita) en beloofde (Prowisfa) Werken. 11. ) I» gefchreeven (Manufcripti) en gedruk¬ te (Impresfi) Boeken. 12. ) In Clasfifche Schryvers, gewoone Boe¬ ken, en Boeken voor Boekverzamelingen. ij.) In echtnaamige Cymr«nr»^M), ongenoemde (Anonymi j en valschnaamige (Pfeudonymi) Schryvers. Ziet daar nu de wyze op welke de Schryvers best onderfcheiden worden. Petrus. Mag ik wel van UEd. opheldering vraagen, wat UEd. door Clasfifche Schryvers verdaat ? Ernestus. Clasfifche Schryvers (AuèJores Clasfici) worden, in een eigentlyken zin, die Latynfche Schryvers geheeten, welke in de Eeuw van Augustus, of een weinig van te vooren of  en LEVENSBESCHRYVINGEN. 189 of daarnaa, dat is ten tyde der goede Latiniteit, geleefd hebben, welke ten tyde van Ti. berius is beginnen te vervallen. Men noemt ze Clasfifche Schryvers, van de byzondere Latynfche Schooien, voor min en meer geoefende Leerlingen, welke Clasfies, of rangen , gencemd worden, en waarin zy veel gezag hebben, ter beflisfing van het zuiver Latyn. Men is 't egter nog niet volkomen eens, of alle Schryvers welken men wel onder dit getal geplaatst vindt, dien rang even zeer verdienen. Au lus Gellius ftelt in zyn Werk, genoemd: Noties Attic>oy«j, leer, genoemd wordt; want de mensch vertoont zig geheel anders in groote omdandigheeden, dan in het gewoone leven, waarin zyn character minst bedekt en vermomd is. Daarom is het allernuttigst de Micrologïèn van Groote Mannen te befludeeren, daar uit doorgronden wy het innerlyke der Characlers van eenen Frederik de Groote, eenen Mozes Mendehzoon, en anderen, in wier Biographïën wy te gelyk Micrologifche aanmerkingen aantreffen. — Het leezen deezer Levensbefchryvingen, moedigt den Studeerenden  304 KENNIS der SCHRYVEREN den ten fterkfteri aan, om den roem dien zy op de loopbaan der Letteren behaald hebben, moedig naar te ftreeven; maar 't is niet min waar, dat men 'er, helaas! ook beweegredenen in aantreft, welke ons de beoefening der Geleerdheid haatelyk, en voor ons geluk naadeelig kunnen doen fchynen. Wy moeten 'er, onder veele voorbeelden der oudheid, een Epictem in Slaaverny, een P/autus in den laagften ftaat vernederd zien ! een Rousfeau, een Pope en Steek, vinden wy arm en behoeftig, een Galileï vervolgd en gevangen, een Tfchirnhaus zien wy al zyne bezittingen verfpillen, on het Menschdom te verlichten , en daartegen fchiet ons geen troost over dan de ftoute vraag van den grooten Pope; But fomttimes virtue Jlarves, while vice is fed, IVath then? is the reward of virtue bread'i Esfay on Men. Epist. IV. Dat is: Deugd hongert vaek, terwyl men ondeufds disch vergroot, ° Wat zegt dit nu ? beftaat dan 't loon der deugd in brood! ö Petrus. UEd. heeft nog niet van de kennis van Vtrtaalingen gefprooken, deeze zal mede, denk ik, voor een Geleerden van geen gering gewigt zyn. Er-  en LEVENSBESCHRYVINGEN. 105 Ernestus. Gy hebt gelyk; doch ik heb deeze aanmerkingen nog gefpaard, om dat ik ook nog ter loops een woord over de verboden Boeken en Manufcripten wilde fpreeken. Tot de kennis der Boeken behoort voorzeeker nog die der Vertaalingen, welke van eenig Werk gemaakt zyn, men behoort hier omtrent te weeten of dezelve getrouw, vloeijend , bevallig of hard, ongetrouw en duister zyn, in welke taal elk beroemd Boek vertolkt is, welke de naamen der beroemdlle Vertaalers zyn; gelyk onder die welke de Clasfifche Aucteurs in de Franfche Taal vertaald hebben, als zyn Amiot, du Reyer, de beide Dacier's, Man en Vrouw enz, en onder de Nederlanders Hooft, enz. waarin de waarde of onwaarde van eiken Vertaaier befiaat, enz. Men kan niet dan door veel leezen, veel overdenken, en het daaglyks bezoeken van groote Boekverzamelingen, tot alle de vereischten der Boekkunde geraaken; door dit middel kan men ook tot de kennis dier Boeken komen, welke geen naam van Schryver op den Tytel draagen, en daarom Libri Anonymi genoemd worden, en zo geraakt men dikwyls tot de kennis van den naam eens Schryvers, die om verfcheidene redenen zynen naam verborgen heeft willen houden; gelyk ook tot de kennis der verbodene Boeken C Libri Prohibhi), welke tegen hooge pryzen ver-  206" KENNIS der SCHRYVEREN verkogt worden, fchoon ze zeer zelden die pryzen waardig zyn. Weinig verboden Boeken zyn waardig dat ze geleezen worden; ik bedoele hier inzonderheid die goddelooze en kwalyk beredeneerde Boeken, gelyk zyn het berucht Tïachat de tribus Impostoribus, waar van echte nadrukken voorhanden zyn, zo dat de groote zeldzaamheid van dat libel vry wat gedaald is, of van zekere dvveepachtige en zotte Boeken, waarin het verftand op elke bladzyde ftruikelt, of Staatkundige Boeken en Papieren, welke in hunnen tyd de Regeering, of den Staat in een tydsgewricht aantasten, dat reeds voorby is, en waar door deeze fchriften al hun zout en behaaglykheid verlooren hebben, of vau zekere onkuisfchc en onbefchaam. de Boeken, welke de Zeden, Hart en Geest der Jeugd bederven, of van die Boeken welke de zwakke en ligtgeloovige geesten tot allerhande harsfenfclnmmen vervoeren, gelyk allerleye Tover- en Droom • boeken, het Clavicw lum Salomonis, en diergelyke; alle deeze foorten van Werken leveren voor 't meest voorwerpen van nieuwsgierigheid op, maar de meesten zyn armhartig om te leezen, en men is genoodzaakt uitteroepen: was 'er dan een Jilixemftraal noodig om deezen worm te verdelgen ! Niettemin is het egter zeeker, dat de al te groote magt der Geestelyken, en de ftrengheid der  en LEVENSBESCHRYVINGEN. 207 der Wetten in zekere Landen, in den rang vau verboden boeken, verfcheiden uitmuntende Werken geplaatst hebben , waar aan de Naakomelingfchap recht doet en dezeive met groote kosten byeen verzamelt. Eindelyk behoort de Kennis der Handfchriften [of Manufcripte mede tot de Kennis der Schryveren. De Oordeelkunde (Critica) doet dezelve kennen , en onderwyst de wyze om den tyd , ouderdom , gelyk ook de echtheid, 'ervan te leeren onderfcheiden , dezelve te leeren leezen, verftaan en gebruiken, en de verminkte of aloude en eerst ontdekte, cnbefchadigd te ontwikkelen en leesbaar te maaken. Morhoff heelt in zyn Geleerd Werk, dat döorgaandsch over de Kennis der Schryveren handelt, en Polyhistor of Veehveeter heet, een geheel Hoofdftuk over de Manufcripten ingelascht, dat zeer leezenswaardig en volledig is. De gemakkelyke wyze op welke de beroemde Machliabechi zyne Manufcripten, en die der Ouden, gemeen heeft weeten te maaken, heeft hem zeer veel eer en dank onder de Geleerden verworven; onder de beroemdfte Bibliotheeken wordt, ten opzichte der groote menigte Manufcripten, de Bibliotheek van den Deenfchen Staatsraad Marquardus Gudius, door Morhof, zeer hoog gefchat. Leo*  ao8 KENNIS der. SCHRYVEREN Leonard. Eén vraag nog, Myn Heer! Ik heb al dikwyls by my zeiven gedagt, wat of toch de reden is, dat men thands niet zo veele Geleerde Werken in Europa ziet ten voorfchyn komen, als wel in de voorige Eeuw; my dunkt, al wat 'er thands uitkomt is in geen vergelyking te brengen met de Werken die in dien tyd het licht zagen; ondertusfchen is de Geleerdheid toch niet afgenoo. men, 'er wordt nog overal vlytig geftudeerd, en overal legt men zig nog even yverig op de Letteroefeningen toe. Ernestus. 'Er zyn thands nog in Europa , in allerleië Geleerdheid, uitmuntende Mannen; doch wel is waar, zo menigvuldig niet dan wel in de voorige Eeuw; wy worden overftelpt met Vertaalingen, van dikwyls niet leezenswaardige kleine Werkjens, en origineele Schriften van eenig gewigt, vindt men thands overal, en in alle takken van Geleerdheid, zeer fchaarsch. Wat 'er de reden van zy, is niet zo fpoedig uïttevorfchen; mooglyk dat de befchaafdheid zelve 'er de oorzaak van is; de fmaak, waar na zig toch en Schryver en Uitgeever regelen moet, is thands geheel anders dan in de tyden van Aldus, Frobenius, enz. Men leest thands liever een aandoenlyke Roman, dan een Grieksch of Latynsch Wys- geer  en LEVENSBESCHRY VINGEN, 200 geer of Hiftorie-Schryver; al wat oogenbliklyk vermaakt, wordt honger gefchat dan het geen op den duur nuttig en leerzaam is. Het getal derLeezers is, by de voorige Eeuw te rekenen, wel fterk aangewasfen, maar de minfte zyn Leezers waar voor een Locke, een Wobf, een Eu Ier redeneeren, een Klopfiock, een Pope enz. zingen kunnen. De meeste Liefhebbers van leezen zyn door het leezen van Romans aan die liefhebbery gekomen, en hebben dus in den aanvang- reeds hunnen fmaak bedorven. Men haakt naar ver¬ taalingen! Waar voor zouden dan de origineele vernuften hunnen Geest vermoeijen; om hunnen arbeid op den Papierzolder te zien bannen. Onze Aucteur Bielfeld meent de reden van de Ichaarschheid van nieuwe origineele Schryvers en Groote Mannen, in het vak der Letteren , in de vrek heid der Bnekverkoopers te vinden; immers aldus drukt hy zig daar over uit: „ De khraapzucht van de meeste Boekverkoopers , is de voornaamfle oorzaak wan de fchaarschheid van uitmuntende Schryvers. Maar de Gierigheid draagt, nog veel meer dan andere ondeugden, heure ftraf met zig. Het middenmaatig fortuin van de meesten der Geletterde Lieden , laat hen niet toe naar roem te dingen; de Laurieren van Apollo voeden zeer kwalyk een talryk Huis- ZSSBB üFDEEL. III. ST. O ge*  2io KENNIS der SCHRYVEREN enz. gezin. Ziet daar de waare oorzaak, van waar zo veele middenmaatig gefchrcevene, en by t blad betaalde Werken, die de Boek. Magazynen vervullen, de Bibliotheeken overdroomen, en eindelyk de Uitgeevers verarmen, voortkomen. Maar Gy, beflisfers van het Menschlyk lot op aarde.' Gy Souverainen wie ge ook weezen moogt, 'er worden Groote Mannen, zeldzaame vernuften, daaglyks in uwe Staaten gebooren. Zo lang zy leeven laat gy hen in den middenmaatigen Rand, fomtyds in behoefte blyven, ja zelfs wel van honger derven; maar zo dra heeft de dood hen niet weggenomen, of gy wildet hen wel weder doen herleeven; gy zoudthen wel door klagten, openbaare Lofredenen en Standbeelden, onfterffelyk willen maaken. Een fchoon loon waar* lyk, een heerlyke aanmoediging! Maar gy ftraft u zeiven! Gy ontbeert bekvvaame Onderdaanen! Gy ontbeert de Roem." OP  O P D E KENNIS der SCHRYVEREN. w i! men Wysheids lesfen gaéren, Wil men doorgeleerde blaêren, Naarftig leezen, en, met vlyc Den zo haast vervlogen tyd, Tot zyn besten nut befteeden, Zien wat Eeuwen lang geleeden Is gebeurd, gezegd, gedagt, By een talloos Voorgedacht; Dan ook dient men te onderzoeken, Welke Rollen, Blaêren, Boeken, Of wat dierbaar overfebot, Aan den klaauw van Hun of Goth, Uit Atheene, of 't oude Romen, Ongefchonden is ontkomen, En den dommen Saracecn Niet voor 't grimmig oog verfcheen. Leerlust vindt, by 't yvritj leezen, Al de Wysheid, die, voor deezen, By het Menschdom werdt geleerd, En door Vorften zelv', vereerd; Zy heeft al die Gutdene Eeuwen, Sints den Schryfftift der Hebreeuwen, En den eerften Letterzwier, Van den fchrandren Arabier, Tot op Lodewyk den Grooten, In een zesgetal befloten; Zo wyst ze, op dien Oca?ian, 'T zwak gezicht de bakens aan. Costers Kunst, zo juist verfcheenen, Toen fchier alle Kunst verdweenen, O 2 En  En Conftatitinopek asch Schier het graf der Kennis was, Deedt de Drukpers Boeken zweeten, Wier getal, niet uittemeeten, Al geftadig werdt vergroot, En een wyde deur onrfloot Die de fchranderfte Verftanden, Van de meest befchaafde Landen , Tot een' loon voor d'arrebeid, Naar Mincrvas Tempel leidt. Boekcnkunde leert de Schriften , Na hun eigen waarde, fchiften, Aldus, Junta en Plantyn , Zullen fteeds rra achting zyn, Daar hunne oude Drukkeryen, Eindeloos hunn' roem verbreijen, En Geleerdheids waardfle pand, Best betrouwd was in hun hand. Maar, (laat men 't Gefchiedboek open, Ach! wat vale 'er dan te hoopen Voor Geleerdheids Kweekeling! Hoe armoedig, hoe gering Moesten niet wel eer de meesten Wyze Mannen, fchrandere Geesten, Worstelen, vol Mannenmoed, Met den zwaarden tegenTpoed!... Doch, men berge die Tafreelen, Die flegts onlust kunnen teelen, In het hart der vlugge Jeugd ; Nooit ontbrak toch zuivre Deugd, Of Geleerdheid, Eerlaurieren, Die zelfs de armoe ryk verderen, Daar toch 't Goud geen achting weke Als 't een Midas de ooren dekt. VI EP.-  VIER.EN- TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. OVER DE BOEKBEOORDEELKTJNDE , MAANDWERKEN EN BOEKVERZAMELINGEN. (De re Bibliothecaria.') INHOUD. Wat eigetilyk de Boekbeoordeelkunde is. Wie in dezelve weleer uitgemunt hebben. Wat tot de beoordeeling van hedendaagsch uitkomende Werken vereischt wordt. Of zy fchadelyk dan nuttig voor den bloei der Weetenfchappen zy. Wat Boekverzamelingen zyn. Hoedanig die by de Ouden waren. Hoe die thands zyn. Wat 'er tot dezelven vereischt wordt. Aanwyzing der voornaam ft e openbaare Boekverzamelingen in Europa. Ernestus. In ons voorig Gefprek zagen wy, dat de Kennis der Schryveren, en de Boekkunde, wat betreft de beste Drukken en O 3 Pry.  H4 BOEKBEOORDEELKUNDE, Pryzen derzelve, den Liefhebberen der Geleerdheid en den Geleerden van beroep, onontbeerlyk was; thands zullen wy ons derde Gefprek, over de Gefchiedenis der Weetenfchappen, houden, en in hetzelve de middelen befchouwen, welke 'er voorhanden zyn , om het Werk eens Schryvers innerlyk te leeren kennén. Karei. Wy hebben immers reeds in ons Gefprek over de Kennis der Schryveren, over die middelen gehandeld; Vader! Ernestus. Gy bedriegt U, myn Zoon! wy hielden ons toen flegts by dc uiterlyke Kennis, of de Aanwyzing (Notitia ) der Aucteuren op; en weezen die middelen aan, welke daar toe dienftig zyn ; als by voorbeeld : de Naamlys'en , Registers en Catalogen van Schryvers , waar uit men zien kan , welke Schryvers 'er vau ouds voorhanden zyn, en over wat Stoffen zy gefchreeven hebben; dus hielden wy ons toen nog flegts bezig met de Weetenfchap die den Schryveren uiterlyk doet kennen; thands zullen wy de middelen aanwyzen om denzelven innerlyk te leeren befchouwen, en op hunne juiste waaide te fcharten. Petrus. Wat bedotlt UEd. met het inner, lyk befchouwen der Schryvers? Ernestus. Niet anders dan het geen men gemeenlyk met die uitdrukking bedoelt, te vvee«  MAANDWERKEN enz. 115 weeten, zig nader bekend te maaken tr.et het voorkomende voorwerp; by voorbeeld : de Kennis der Schryveren leert, dat 'er een Plato geweest is; dat hy over de Onfterjfelykheid der Ziele gefchreeven heeft enz. Z et daar de uiterlyke kennis der Schryvers; deeze voUoet echter den waaren Liefhebber van Geleerdheid of Weetenfchappen flegts ten halven; hy wil ook weeten hoedanig Plato dit gewigtig onderwerp behandeld hebbe, en uit de Ken* nis der Schryveren weelende, dat 'er ook meer Wysgeeren, voor en naa Plato, hunne gedachten daar over gemeen gemaakt hebben, vergelykt hy dien vervolgends met elkander, en bevindt, dat de Duit fche Plato, Mozes Men* delszoon, den Griekfchen, en allen die over dit onderwerp gefchreeven hebben, achter zig laat. Leonard. Welke zyn dan de middelen, om deeze kennis, die my dunkt dat eene der ge» wigtigfte in de beoetTening der Letteren is, te verkrygen? Ernestus. Gy noemt dezelve te regt de nuttigfie kennis, in bet vak der Letteren; want zy leert het geleezene, verftaan, en met fmaak leezen ; drie middelen zyn daar toe voorhanden, met welken wy ons deezen avond overvloedig zullen kunnen bezig houden; en vervolgends de Gefchiedenis der Weeten* fchappen, in onze aanftaande byeenkomst, O 4 waar-  Iirï BOEKBEOORDEELKUNDE, waarin wy over de Schooien, Collegiën, Univerftteiten en Academiën, zullen fpreeken,zullen befluiten. Het eerfle middel is: de Geleer. de Oordeelkunde; bet tweede: de Recenfiën of Geleerde Tydfchriften; en eindelyk het derde; de Bibliotheeken of Boekverzamelingen zeiven. Petrus. Hebben wy niet reeds tweemaal ever de Oordeelkunde gefprooken? my dunkt het (laat my zo voor! Ernestus. Gy hebt het zeer wel, edoch beide die foorten van Oordeelkunde waren nog afgezonderd van die foort, welke ik thands op 't oog hebbe. Toen wy over de Godgeleerdheid, en derzelver Onderdeden en Hulp. weetenfchappen fpraken, hebben wy de Gewyde Oordeelkunde ^Critica Sacra) befchouvvd. Toen wy over de Taalkunde ( Pailologia) handelden , hebben wy de Letterkundige Oordeelkunde (Critica Grammaticalis feu Lil era lis) op 't oog gehad ; thands moeten wy de TVytgeerige Oordeelkunde (Critica Philulogica)h&. trachten. De eerfte houdt zig alleen met de befchouwing der Gewyde Schryvers en hunne Gefchiedenis op; de tweede foort bemoeit zig alleen met de Taal en Spelling der Schryvers, en de verfcheidene ieezingen der Manufcrip! ten , maar deeze laatfle vergelykt en beoordeelt den Zin, Styl en Gevoelens, gelyk ook de wyze waarop de Schryvers dezelven uitgedrukt  MAANDWERKEN, enz. 317 drukt hebben. In deeze laatfte Oordeelkunde , althands wat de oude Griekfche en Larynfche Schryvers betreft, hebben de beide Scaügers, Erasmus, Gesner, Jusius Lipfi ts, Cafaubonus. Salmafius, de Daciers . Vosftus, en andere beroemde Litteratores, of Critici, uitgemunt, wier Werken men moet ieezen, om eenig denkbeeld van den fmaak, dien de leezing der Ouden eigenlyk vordert, te verkrygen; zy echter, die de Latynfche Taal, waarin deeze Geleerden meestal gefchreeven hebben , niet kundig zyn, of die Werken niet by de hand hebben , kunnen met vrucht gebruik maaken van het meermaalen aangepreezen, nuttige, en meer algemeen verkrygbaare Werk van Rollin: Matiiere dfenfeigner & d'etudier les belles Let' tres. Petrus. Hebben deeze Geleerden niet dan de oude Schryvers beoordeeld en opgehelderd V Emestus, Neen ; in hun tyd was óeCritica der Ouden, de eenigfte bezigheid van Geletterde Lieden, en de waereld werdt overstroomd met gecommentarieerde Aucteuren; dit groot getal kwam daarvan, dat ze niet anders deeden dan eikanderen geduurig uitfehryven, en hoe zeer groot ook het getal der Critici moge zyn, nog zyn 'er Aucteuren over* geblceven, welke maar zeer weinig, wat derO 5 zei-  n8 EOEKüEOOHDSELKU\tDE , zei ver innerlyken inhoud aangaat, beoordeeld zyn 5 en onder deezen kan men tellen Plato, Ariftoteles , Dion. La'értius en Kemphom , waar op men eenPhilolagi/chen Index verlangt; over Cicero ontbrceken wy nog een Rhetorifche verklaaring zyner Redevoeringen. Titus Livius is, met betrekking tot zyn' itaaijen HJftoriichen ftyl, en de zee van Latiniteit die by hem aantetreffen is, nog in lange na door de Critici niet uitgeput. Karei. Maar Vader! die Schryvers welke de hedendaagsch uitkomende Werken beoorieelen, kan men die niet mede Critici noemen, Emestus. Voor zo verre men onder den ahitmeenen naam van Critica, alle Oordeelkunde, over welke zaaken zy ook gaa, verHaat , zyn ook de hedendaagfche Boekbeonrdeelaars Critici; doch wanneer men de juiste beoordeeling der oude Clasfifche Schry. vers op het oog beeft, behooren de hedendaagfche Boekbeoordeeiaars niet in dat vak, even min als de Schryvers dier Periodiek uitkomende Werken , welke geen Recenftén, maar geleerde Verhandelingen over allerleie onderwerpen bevatten ; gelyk elk geleerde natie zyn ASta Erutitorum, Maatfchappyëlyke Werken, Geleerde Bvdraagen , Magazynen, Joumaalen, enz. bezit, waarin het nieuw ontdekte, als ook  MAANDWERKEN, enz. n9 ook wat te klein van om (lag; is om een ge. heel boek uittemaaken, geplaatst wordt; zulke Werken zyn in de Geleerde Waereld van een zeer nuttig gebruik; doch kunnen geen Receufiht genoemd worden: deeze naam behoort al' leen aan de Werken dierScbryvcrs welke maandelyksch, of op zekeren bepaalden tyd, de daaglyksch uitkomende Werken oordeelkundig befchouwen. Onze Aucteur Bielfehl denkt alles behalven gtmftig, over de hedendaagfche Boekbeoordeelaars of Recenfenten; ik zal U zyne woorden voorleczen, zonder dezelve echter geheel de myne te maaken, alhoewel de doorkundige Schryver, hier in 't algemeen fpreekende,' niemand beleedigt; hy zegt dan, over deeze foort van Oordeelkunde fpreekende, het naavolgende: ,, In een' anderen zin verfhat men door Critiecq, de Cenfure, of beoordeeling, welke men over een Werk of deszelfs Schryver maakt; de kwaadaartige moeite welke men zig geeft van 'er de gebreken, misllagen en onnaauwkeurigheeden in optemerken. Dit is eene veel laagir Weetenfchap, een Kunst die verre beneden de eerfte foort van Oordeelkunde te rangfehikken is; een bekwaamheid waarin de middenmaatige Geesten uit kunnen mun- • ten, welks grondbeginfel naast by aan kwaadaartigheid grenst, die zig in vermetenheid ver- an«  120 B0EKBE00RDEELKUNDE, andert, zo dra de beoordeeling niet uitterniaaten billyk is, en die laf en fchaamteloos wordt, wanneer de beoordeelaar niet baar» blykelyk gelyk heeft, aangezien het niet geoorloofd is, gelyk de Heer St. Real zegt, een Auéteur wegens een twyfelagtigen en dubbelzinnigen misflag openbaar te beleedigen. Ik herinner my niet, geduurende geheel myn leven, meer dan eene goede Criiiecq vau deeze foort geleezen te hebben, en dat was die , welke de Franfche Academie over den Cid van Comeil/e, in 't licht gaf, en die tot voorbeeld voor alle de Recenfemen kan vertrekken, wat aangaat de juistheid, het oordeel,de behandeling, en de befchaafdheid ofwelleevendheid, die in dezelve heerscht, en ten opzichte van al het belangryke en leerzaame dat in dezelve voorkomt. O ZoV.en ! 'tis op deeze wyze dat gy een Werk behoordet te beoordeelenl Maar hebben de Zalen vernufts genoeg om zó te beoordeeleu ? Voor 't overige komen de gelegenheeden flegts zeldzaam voor, waarin het een waarlyk groot man voegt de gebreken en het geen hy in een Boek berispbaar vindt, op te haaien, en dezelve voor :t oog van 't algemeen bloot te Rellen; maar nooit is het hem vergund zig tegen den perfoon van den Aucleur zeiven uittelaaten, in dat geval kan men dat gefchryf geen onder, wyzende Recenfe noemen, maar zulke Critie- ken  MAANDWERKEN, enz. ial leen verdienen den naam van beleedigende Sa • tyren, en haatelyke Libellen.'''' Ziet daar wat oordeel onze Schryver van de hedendaagfche Recenfenten geeft. Leonard. Ik denk egter niet, Myn Heer! dat ge hier volkomen in zult toeftemmen ,• want volgends deeze woorden fchynt het dat de Baron van Bielfeld alle critiek over Redendaagsch uitkomende Werken , verwyst; en evenwel komt het my voor, dat ze in een Land waar veel gefchreeven wordt, egter veel dienst kan doen, om de ophooping van ellendige Prulfchriften te fluiten. Ernestus. Ik moet onzen Aufteur grootendeels, en althands voor zo verre hy de onbekwaame, kwaadaartige en partydige Recenfenten aantast, byvallen ; doch kan hem niet volkomen inwilligen, dat het een groot man flegts by enkele en geringe gelegenheeden voegt, eens anders Werk te beoordeelen; want, wanneer dit in agt genoomen wierde, dan zouden wy maar zeer fchaarsch, nu en dan eens, eene enkele Critiek onder de oogen krygen ; ondertusfehen fcherpen de kundige, juiste en befcheidene beoordeelingen, den geest, zo van Schryvers als Leezers, en helpen den goeden fmaak aankweeken, en den valfchen fmaak weeren en uitroeijen. Zo dat het in 't geheel niet naadeelig voor de Maat- fchap-  122 BOEKBEOORDEELKUNDE, fcfcappy der Letteren zoude zyn, byaldien de Recenfenten zo biüyk waren, van in oprechtbeid en befcheidenheid hunne meening omtrent de Werken die daaglyks uitkomen optegceven; overal het goede, dat in dezelve gevonden wordt, mede als met den vinger aanwyzende , want 'er is toch geen zo gedrochtelyk voortbrcngfel zelfs, of't heeft, in zekeren zin, of in zeker deel, eenig nut en goed in zig, en zo dra een Recenfent het Werk dat hy beoordeelt ten eenemaal verwerpt, en 'er niets goeds in aanwyst, dan is dat een zeekcre proef en bewys, dat hy over dat Beek partydig geoordeeld, en alleen om te willen hekelen de Recenfte gefchreeven hebbe. Diergelyke kentekens van partydighcid en kwaaden .trouw zyn 'er meer , en daar aan kan men eiken Recenfent toetfen. By voorbeeld, men verdenke hem vooral van partydigheid i.) wanneer hy denzelfJen Aucteur beftendig in alle deszelfs voortbrengfels hekelt, of beftendig aanpryst- 2.; wanneer hy, al wat van eene van zyne meening verfchillende party is, zo in 't Kerkelyke, Wysgeerige als Staatkundige, onophoudelyk hekelt, en de gelegendheid als by 't hair 'er by fleept, om zyn gal over derzelver gevoelens en Schriften uitteftorten; 3.) wanneer hy eenAucteur door geestige fchimpredenen, fronten s  MAANDWERK EN, enz. 123 tiicn, of woordverdraaijirgen , belachlyk tracht te maaken, en het geen een Schryver in goeden ernst .fchryft, In boert hekelt; 4.) wanneer de Recenfent gebreken of misdagen in 't algemeen gispt, zonder aanrewyzen waar ze in 't Werk gezocht moeten worden, of wanneer hy zegt: V zyn ook nog een groet aantal mhpagen tegen deeze of geene kundigheid, in dn IVerk; doch wy zullen dezelve voorby gaan, om alken dit op te merken, enz want dit is een blykbaare kwaade trouw, alzo men dan maar in 't blinde hekelt, en dit zelfde van de beste Werken zou kunnen zeggen, wanneer wy in 't geval waren dat ons niemand kon noodzaaken om het te bewyzen; 5.) ook mag men htm vry verdenken, wanneer hy in ftede van eene plaats met uitvoerige redenen te beoordeelen, enkel een Grieksch of Latynsch Versjen 'er by fielt, dat 'er by 't hair inge. fleept is, en den onkundigen als een zeer geleerde beonrdeeling voorkomt; 6) wanneer een Recenfent door één enkelen trek een geneel Werk vc-achtlyk voordraagt; 7.) wanneer een Recenfent, zonder de Werken te beoordeclen, derzelver Tytels ficgts noemt, en in een befpotlyk licht voorftelt; want in dit geval eischt hy te veel vertrouwen van zyne Leezers, en wil op zyn woord geloofd zyn, zyn »vtH \«.$«» of Pylervormig, om dat de Letters onder elkander en niet naast elkaar gefteld werden ; de oude Grieken pleegen alzo te fchryven, volgends het getuigenis vanEuflatius,ad Itiad. ty. De Chineezen, Japoneezen. en andere Oosterlingen, fchryven nog op deeze wyze, maar de Maleijers van onder naar boven; de derde fchryfwyze is de Lyn- of Wagenrechte, b-a^Js» , door welke men van de rechtfche naar de linkfche zyde fchreef; vervolgends fchreef men den eerften regel van de P 3 link-  330 B0EKBEOORDEELKUNDE, linkfche naar de rechtfche, den tweeden weder van de rechtfche naar de linkfche zyde, even als de Osfen loopen , wanneer zy het land beploegen, waarom deeze fchryfwyze ook ficutfofnht of vorksgewyze, even als de gang der Osfen op het land, genoemd werdt, . Voor zo verre nu genoeg over het gene ik nog van de fchryfwyze te berichten hadt. Laat ons nu tot de Boeken en Boekverzamelingen zelve overgaan. Leonard. Wy hebben, meen ik, toen wy over de Handvestkunde fpraken, ook reeds iets over de Boeken der Ouden, en derzelver aloude wyze van binden, en verfieren derzeive, gewaagd! Karei. Ja , ik vind verfcheidene aanmerkingen , daaromtrent, in mijne aanteekeningen. Ernestus. Wy zullen 'er ons daarom thands niet langer by ophouden, maar zoo 'er nog iets te dier gelegenheid vergeeten mogt zyn, hetzelve in onze naaleezingen gedachtig zyn. Wy kunnen dus nu tot de bewaarplaatfen der Boeken, van de Griekfche woorden, ^i. en hx', Boek,een bewaarplaats, Bibliotheca, en ook van hetzelfde woord Jpotheca Librorum of Boekbeivaarplaats; en van den naam Mufat of Zanggodin, ook wel «»r««», of Mufaum. geheeten, finds de vroegfte oudheid , by alle bekende Volken, overgaan. De  MAANDWERKEN enz. 231 De oudfte Boeken, welken wy kennen, waren zeekerlyk de Schriften van Mozes, wy weeten dat deeze, naa den dood des Schryvers, zorgvuldig in het Heiligdom des Tempels bewaard werden, V Boek Mozes 31: art. naaderhand werden deeze Schriften nog vermeerderd met de Bydraagen van Jofua, en andere Schryvers, ais ook door de Dicht ftukken van Job , Salomon , en de Propheeten; uit deeze Schriften ontftondt eindelyk de Bibliotheek des Tempels, volgends Nehemia VIII. welke,naa de Babylonifche Gevangenis, door Esdra en Nehemia, en naa de verwoesting van Antiochii door Judas Maccabceus weder herfteld werdt. Onder den Romeinfchen Keizer Titus, verviel zy met den tweeden TempelDe .Bibliotheeken, welke naaderhand in de byzondere veripreide Synagogen bewaard werden, hielden langer fiand, en onder deezen munt die van Tiberias boven allen uit. Tegen het einde der tweede Eeuw van der Christenen Jaartelling, werden de Bibüotheeken der Jooden, met den Talmud, welke het geheele lighaam der Joodfche Plegtigheeden bevat, en onder hen gehouden wordt voor door Mozes mondeling den Volke medegedeeld te zyn, waarom dezelve ookMischna, dat is : Mondwet, geheeten wordt, welke de Geleerde Rabbyneh met aanmerkingen en kantteekeningen voorzien hebP 4 ben,  23- BOEKBEOORDEELKUNDE, ben, die Gemara genoemd worden,maakende. beide deeze afdeelingen, de Text (Mfitckms), en de Aanteekeningen (Gemara), te runen den Talmud uit. Wy hebben, toen wy over de Gewyde Oordeelkunde fpraken, bereids over de Schryvers deezer Boeken gehandeld. De overige Oosterfche Volken, waren mede omtrent de oefening van den Geest, niet ten eenemaal traag, zy richten hunne Geestoefeningen meestal op hunne Theologie of Theurgie, Astrologie, Astronomie en een weinig Geometrie en Phyfico. maar voornaamlyk waren zy beoefenaaren der Dichtkunst; deeze Letteroefeningen deeden dus ook welhaast onder hen Bosken ontdaan ; welker eerde Verzaamelaar reeds in den Jaare der SVaercld i3ao, of daaromtrent, aangetroffen wordt, in den Egyptifchen Koning Ofymandyas of 2Iares, welke de eerde Bibliotheek die bekend is, te' Thehe, in een ongemeen prachtige Begraafplaats ofhetbinnenfteeenerPyramfede,oprichte,waarvoor hy ten opfchrift delde:-^af Ut/mm. Dat ïs: Geneesplaatje der Ziel. Deeze Boekverzamelingen Ronden oudtyds meerendeels onder opzicht der Priesters; eene der beroemdde onder dezelve was zeekerlyk die, welke door Koning-ptolomceusPhiladelphus, teAlexandrün; in den Tempel van Serapis, verzameld werdt, en waar over de uit Atheene gebannen Geleerl d9  MAANDWERKEN, enz. 233 de Staatsman, Demetrius Phalereus, het opzicht hadt; op wiens raad, na men zegt, ook de Boeken der Jooden, door de 70 Overzetters, in de Griekfche Taaie, vertolkt zyn. Aulus Gellius wil, dat deeze Bibliotheek byna 700,000 Boekdeelen zou bevat hebben ,(No&. Attic. Lib. VI. c. 17.) zy werdt in den Alexandrynfchen Kryg,dcorGe/tfrr Krygsvolk verbrand. Marcus Antonius fchonk daarom aan Ckopatras tot fchadeloosftelling, de Bibliotheek van Pergamus, welke uit 200,coo Boeken beftondt. Doch die ook naaderhand by de verovering van Griekenland, door de Turken, ten prooi der vlamme werdt, laatende de domme Caliph Omar, zes Maanden lang, 4000 Badftooven met deeze onfchatbaare Boekery warm ftooken. Nooit echter hebben de Weetenfchappen, en daar door ook de Boekeryen, in grooter achting geweest dan by de Grieken; reeds met den leeftyd van Pythagoras begon geheel Griekenland zig op de Studiën toe te leggen, en Boeken te verzamelen. Polykrates, Euklides, Nicokrates, Euripides, Plfiftratus en Ariftoteles , waren in Griekenland de eerfte Boekverzamelaars. Inzonderheid heeft de laatstgenoemde, als zynde een zeer ryk man, en Leermeester van Alexander, den meester'der teen bekende Waereld, een kostelyken BoekT 5 fchat  23+ BOEKBEOORDEELKUNDE, fchat naagelaaten , waar onder zyn eigen fchriften een aanmerkelyk deel befloegen, welke door zyn Erfgenaam, uit een ongegronde vrees, naa zyn dood, verborgen; maar eindelyk door zekerenApellkon gevonden, en naa den dood van deezen Iaatften Eigenaar, door Sylïa% naar Rome overgebragt werden; doch zy waren zodanig bedorven, dat naaderhand Tyrannion en Andronicus van Rhodus, twee beroemde Critici van dien tyd, dezelve wij. lende herfieilen, genoodzaakt zyn geweest veel van 't hunne 'er by te voegen, om de verboren plaatfen te vervullen; waar door de zin van Arifioteks Schriften, altyd aan twyf. feling en onzeekerheid onderworpen gebleeven is. Onder de Romeinen werden ook groote en kostbaare Bibliotheeken verzameld, de eerfte onder deeze Waerelddwingende Natie welke de zucht tot Boekeryen tor een hoogen trap begon te voeren, was L. ALmiiius Paulus; deeze bragt, naa zyne overwinning op de Perfen, het eerst eene Bibliotheek van Macedoni'èn naar Rome; zo ook deedt Lucullus uit den buit, dien hy te Pontus veroverd hadt. Cicero hadt mede een beroemde Boekery, en was een by uitneemendheicl groot liefhebber van Boeken, gelyk door al zyne Werken, en inzonderheid uit zyne Brieven aan Atticus, blykt; onder Augustus ftichtte A/inius Pollis eene  MAANDWERKEN, enz. 235 eene aanmerkelyke Bibliotheek, van Griekfche en Latynfche Boeken, te Rome; Augustus ftichtte, op zyn voorbeeld, mede eene zeer aanmerkelyke, die naaderhand de Otlaviafche genoemd werdt; doch deeze hadt mede het ongeluk, van onder Titus regeering,een prooi der vlamme te worden; ook verbeterde Augustus de ryke Bibliotheek, in den Tempel van Apollo, op den Palatynfchen Berg, die reeds lang vóór hem onder de Burgemeesterg opgericht was. Ten tyde van den brand dien Nero, uit vermaak, te Rome ontftak, vergingen 'er mede een groote menigte kostbaare Bibliotheeken; ondanks deeze onheilen, wiefchen de Boekverzamelingen te Rome, nog al beftendig aan, zo dat men, ten tyde van Conftantinus de Groote, alleen in Rome zelve , meer dan dertig aanzienlyke Bibliotheeken telde, en ten platten Lande was derzelver getal niet minder,onder deezen befloeg die van Plinius, te Comos, een zeer aanzienlyke plaats. Ziet daar kortelyk eene Gefchiedenis der aloude Bibliotheeken laat ons nu nog ten befluite, een oog op de laatere en hedendaagfche Boekeryen werpen. Leonard. Eer UEd. verder voortgaat, Myn Heer! zy het my vergund te mogen vraagen, hoedanig die Bibliotheeken by de Ouden toch in.  23<5 BOEKBEOORDEELKUNDE, ingericht waren; zy zullen zeekerlyk veel van de onzen verfchiïd hebben? Ernestus. Niet zo veel als men in den eerften opflag wel zou meenen. 'T is waar, de Boeken konden in een kleiner plaats geborgen worden, wyl ze meest uit fmalle rollen heftenden, die nevens elkander gezet zynde, weinig plaats befloegen; maar de vertrekken of zaaien, waarin zy geplaatst waren, hadden toen reeds, wat derzelver inrichting betrof, veel gelykbeid met onze openbaare Boekeryen. Het waren meestal zaaien die hun licht van den Morgenzon ontfingen , en tegen het Oosten gebouwd werden ; verguldiel werdt ter verfiering deezer plaatfen, niet gebezigd; de grond derzelver was meestal met groen Marmer bedekt, ten einde het gezicht te onderfteunen; de wanden waren met elpenbeen en glas belegen. De Boekenkasfen (armaria. pegmaia), die meest van Cederenhout of Elpenbeen vervaardigd waren, met hunne vakken (uidi, foruli, iocuiamenta ,~) gelyk ook de Leezenaars (p/utei) en de Zitbanken (C«. nes), waren ongetwyffeld in 't midden deezer zaaien geplaatst; tot fieraad plaatfte men, gelyk nog heden gefchiedt, de Beeldtenisfen van Goden, voornaame Mannen, Wysgeeren en Dichters, op en tusfehen de Boekenkasfen, Zulk  MAANDWERKEN, enz. 237 Zulk eene aloude Boekery heeft men ook by de ontdekking van het Herculanum , naby Na~ pels, gevonden, en 'er meer dan 800 Boekrollen uitgehaald, welke te Portici bewaard worden; doch die zodanig bedorven en door het vuur gezengd zyn, dat men 'er flegts weinige met groote moeite, en een byzonder daartoe uitgevonden kunst, heeft kunnen ontrollen en leesbaar maaken; onder deeze is egter nog een Grieksch Handfchrift, over de Muzyk, volkomen bewaard, dat, zoo 't door een of ander Geleerden te eeniger tyd mogt uitgegeeven worden, een groot licht over her duister ftuk, betreffende de Muzyk der Ouden , zoude kunnen verfpreiden. — Zeer veel zoude ik nog, over de Boekeryen der Ouden, kunnen bybrengen, maar wy hebben ons plan reeds verre te buiten gegaan ; wilt ge 'er echter meer van leezen, zo doorziet de volgende Werken: Morhovii Polyhistor, Lomeyerus de Bibliothecis, Saldenus de Libris , Leurfenius de Bibiio' theca Apollinis Palatini, en meer diergelyke Werken ; 'er is in het Hollandsch niet veel opzettelyk over deeze ftof gefchreeven; men vindt echter hier en daar in denieuwfte Oudheidkundige Reisbefchryvingen eenige weinige , doch zeer verfpreide berichten over dit onderwerp. Daarom raade ik Ul. zoo ge eenige vorderingen, in wat ftudiehet ook zoude mogen zyn, poogt  233 BOEKBEOORDEELKUNDE, poogt te maaken, toch vooral de Latynfche Taal aanteleeren, want deeze is het eenige voorportaal, langs 't welke men tot den Tempel van allerleië Geleerdheid naderen moet. Karei. Zyn 'er onder de eerfte Christenen , en in de Midden - Eeuwen, naa het verval des Roomfchen Ryks, geene Bibliotheeken van aanbelang opgerigt, Vader! Ernestus. ó Neen! en dit was zeer natuur, lyk, althands onder de eerfte Christenen wist men van geene Bibliotheeken; hunne Leer Reunde op geene Geleerdheid, zy konden die dus ontbeeren. Toen echter het Christendom door Geleerde Heidenen beftreeden werdt, toen eerst, moesten de Christenen zig mede op de Geleerdheid toeleggen, om hunne tegenRreevers best te kunnen weêrleggen. De Kerkvaders Origenes , Eieronimus , Athanefius , Augustinusy en anderen, die de pen voor het Christendom opgevat hebben, voorzagen zig ook van uitgeftrekte Boekeryen, en elke Kerk hadt ook van dien tyd af zyne i-p j^rjL-i 0f gewyde Boekery. van waar naderhand de ge* woonte ontdaan is, van in de Chooren der Kerken, en inzonderheid in de Kloosters, uitgebreide Boekeryen opterichten; dit voorbeeld der Kerkvaders, werdt welhaast door de Griekfche Christen Keizers, in 't Oosten, caagevolgd. Veele derzei ven hadden onge- mee-  MAANDWERKEN, enz. 239 meene CToote Boekeryen, en onder deeze is die. welke Conftantinus, de Zoon van Keizer Ccnftantinus de Groote, te Confiantinapokm ffichtte , welke uit meer dan 120=0 Banden be.iondt, doch helaas ï meede onder Ba/7, lius geheel verbrandde, geen der peringfte; de vervolging der Christenen en de verdeeldheid onder hun eigen lighaam , heeft meede veel fraaije Boekeryen doen vernielen. In 't Westen, vondt men weinige Verzamelingen van Boeken, wy! daar de nacht der onweeten» heid alles verduisterd hadt. Dit duurde tot op Keizer Karei de Groote, deeze waarlyk groote Monarch . was een groot liefhebber der Geleerdheid, en deedr, gelyk wy reeds meermaaien aangemerkt hebben, de Geleerdheid in het Westen herieeven. Al te merkwaardig is deszelfs kragtige uitdrukking, tegen zynen toen nog onge'etterden en domrnen Adel, dan dat ik dezelve hier zou,Je voorby gaan; dusdanig drukte de Keizer zig, in een openbaare bekendmaaking tegen den Adel uit: Gy Ede. len, gy Zoenen van Ryksgrooten , gy weelderige» en prachtiger., die u in me Geboorteplaatfen en Landgoederen bijluit, myne bevelen en mee eigen eer uit het oog verliezende, en de Studie der Lettere» verachtende, u aan V fpei, de ledigheid en ydeie oefeningen overgeeft, by den Beer des Hemels, ik achte uwen Adel, noch t  24"> BOEKBEOOPvDEELKUNDS, uwe fchoonheid, niet zeer hoog, offchoon andere u bewonderen. Enweest, zonder tw\fel, ver* zeeherd, dat, zoo ge niet fpoedig uwe voorige naalaatigheid, door een dubbelen rijf verbe* tert , 'er by Karei niets ten uwen voordeele te bekaaien is ( *). Hy heeft te Aken eene zeer uitgebreide Bibliotheek, voor zyn eigen gebruik, gefticht, en gaf den Geestelyken in de Kloosters de handen vol werks, orn Afschriften van zeldzaame Manufcripten te vervaardigen; geduurende de Barbaarfche Eeuwen, en den tyd dat de Geleerdheid uit Europa verbannen was, en by de Arabieren den wyk fcheen genoomen te hebben, waren onder die Volken ook groote begunftigers der Letteren , inzonderheid telt men onder dezelven de Ca* liphen, Haroun Atrafchid en Al Ma mum, welke de Geleerden naar hun Hof te Bagdad lokten, en met veele kosten een groote menigte Hebreeuw- (*) Vos Nèttttt, vos Primorttm fi'.ii, vos ddha'.i c? formo. fit'.i, in natales vestros & pos/esflones confi), maiia'.u-n m-::im & gL,rifi:z:ion:m Vejlram postponentes , lüerarwn jludiis nsgltSh, luxuria, ludo ïS incrtia vel inanïbus exercitits induU fiflis. Per regent calorum non ego migni pendo noiilitatem vestraT. & pulchritudinem vestram, licet alii vos admiren:ur. E: procul cubio Jcitote, quia, nifi cito priorevi negligentiam, yigi.'anti ftudio rtsuperaveritis, apud Carolum nihil ur.qum boni a.quiretïs. Monachus Scngalli de gestis Car. Magni Lilt' I.  MAANDWERKEN, enz. 24T breeuwfehe, Syrifche en Griekfche Boeken by dén verzamelden; deeze voorraad wiesch, tot op de XII Eeuw, zodanig aan, dat, als Sultan Saladyn. Ao. 1230, Egypten innam , in het Paleis der Fathinitijche Caliphtn alleen icoooo Arabifche Boeken gevonden werden. Een zeldzaam voorbeeld van byzondere Boekeryen , is die van zekeren Arabier, Ismacl Ibniabad, welke uit 1170C0 banden beftondt, en eene lading van 400 Kameelen uitmaakte; van de Kusten van Africa, floeg deeze Liefhebbery in Spanje over; geduurende de beheerfching der Mooren, telde men 70 openbaare Boekeryen in dat Ryk (*). Veel Boeken zyn 'er nog van in het Escuriaal voorhanden; zelfs de Chineezen zyn groote Liefhebbers van Boekverzamelingen , de Keizer Thai Thong telde reeds in de X Eeuw 8ccoo Boeken in zyne Bibliotheek. Naa de herftelling der Weetenfchappen, uit den nacht van onweetendheid, waarin de Bygeloovige Monnikken dezelve gedompeld hadden» richten de uit Griekenland ge week ene Geleerden, onder begunstiging der JJedicis, op nieuw Boekeryen op; doch 'er moest magtig veel PJ Er is eene Arsbifcbe Verhandeling voorbinden, over de Boekeryen der Mooren, dcor AH Sektr mVmmmè B«b KhÓT. ZESDE AFDEEL. UL ST. Q  24i BOEKBEOORDBELKUNJJE, veel geld en moeite bedeed worden om dezelven een weinig uitgebreid te bezitten; want door de verwoesting en Barbaarschheid der vreemde Volken, gelyk ook door de domheid der Geestelyken , die de beste Pergamenten Manufcrip* ten tot banden aan getyde Boeken verfneeden hadden, was de fchaarschheid van Boeken zeer groot; hierdoor werdt het Copiëereu v:n Manufcripten een aanmerkelyke tak van beftaan; te meer, daar voornaame Mannen en vermoogende Lieden zig te dien tyd met het Boeken verzamelen ophielden, als waren Keizer Maxiriha I, Paus Leo X, Koning Alphonfus van Arrggon, Robertus van Siciiiën, Franciscus de I. in Vrankryk , Matthias Cor\ir,us in Honga* ryen, Cosr,:us de Medic'u in Ita'tiln, en meer diergelyke voornaame en gezaghebbende Man. nen. Hunne Bibliotheeken konden echter niet groot zyn, als men eens naagaat de kosten der naafchriften. Men betaalde, by voorbeeld, voor eenaffchriftvan Livius 12cGoud-guldens , zo dat het waarlyk een Vorst moest zyn, die eenige Boeken van aanbelang kon verzamelen. De Eibliotheek des Hertogs van Berry, beftondt uit 85 Boeken; de Rechtsgeleerde Ac curfius bezat Hechts een twintigtal, encaarwas het Corpus jfuris, dat inzonderheid duur en moeilyk te bekomen was, nog niet eensby. Van deeze fchaarschheid san Boeken , kan men dus ook  MAAND WERKEN enz. T43 ook met grond tot de fchnarschheid van bekw2ame Ondenvyzers en den ellendigen ftaat der Schooien en Academiën van dien tyd, be.fluiten; daar het Latynsch Versjen maar alte waar is: Haurit aquam in cribris, Qj:i discer: vuk f.ne Libris. Wie zonder Boeken leeren wil, Tracht water in een zeef te fcheppen. Welk een nut de uitvinding der Boekdrukkunst, dus aan de geleerdheid toegebragt hebbe, is volftrekt cnnocdig met den vinger a2ntewyzen; wyl het van zelve elk in 't oog vallen moet. Leonard. Men is 't nog niet vólkernen eens, aan wien wy deeze gewigtige uitvinding te danken hebben. Ernestus. Neen! wy frryden in deeze twis* ten vcor enzen Laurer.sCosser, welke dezelve, indenjsarei44c, toevallig in den Haarlemmer hout zittende, en eeD flukjen van een Boemfchors,waarinhy voor tydverdiyfJets gefreeden hadt, in bet zand laatende vallen, deeze figuurenin het zelve afgedrukt zag, en daarover verder naadenkende, bet afdrukken en oneindig vermeerderen van een vorm op de Schriften en Letteren toepaste, en werkelyk naaQ 2 der4  344 BQEKBE003.DEELKU.VD3, dy.':..:.:. rn.'yk . 5>r.:.;;.v.vr» daartegen, betwist ons die vinding en eigent ze beuren Borger Guttemberg, reeds in 1430,10e, «n Ments roemt op beurenFaust; doch verfchnift «" -s: -Z ::: 1:5-. Het eerfle Boek dat Laurens Coster tot volkomen, heid bragt, is genoemd SpiegheJ onfer bebtudenisfe. en is flegts op de eene zyde van het blad bedrukt, in 4% met bouten Plaatjens; men vindt in voornaame Bibliotheeken, alsook in de Drukkery der Heeren Enfchedé te Haarlem, nog enkele Exemplaarea van dit allerZilzzzz~.iz M;.i vr:::re:: :~:z. ca: de :zi7:i ge¬ drukte Boeken, de eerfte Letterverkortingen of Abbreviatie* hebben; wyl die na laatere en om dien tyd gefchrsevenJJanufcripten gedrukt zyn; alzo de oudfte Manufcripten de minde woordverkortingen hebben. De eerfte Boeken zyz zzizr.ï. ■:- Fi:;:~;:;: :f zv;zz: er v.:: rrpier gedrukt. Een Bbdwyzer der Hoofdftukken, maakt meest het begin des Boeks uit, en de eerfte woorden des Boeks zyr. doorgaandscb Incip-t, of in 't Itab Qui Commincia, of in 't oud Ncêriuitsca Hier btghynt enz. Dikwyls wordt het blad maar niet de bladzyde genummerd. De Custodes , of overgangen der bladzvcen, ontbreeken gemeeciyk, gelyk ook ce Sigr.'tvur Liv.y.ï crde: zzz ï.r. 'z'.zz. De t'.ZV.i  MAANDWERKEN, bnz. 245 plaats eer eerf:e beginletters van een EfaoO» f:-*-:, iie: ren :;-::r.;;.k c:::, c: d:.:k:e die rre: eer. '..'=:r.=r S;>.:::*: dar. de Te:;: zelve . ten einde zekere MiEiatuur-Schiiders, RubricMt»* ra genoemd, deeze Letters 'er met Goud en allerlei fraai je Verwen zonden kunnen in teekenen; welke couleuren, tot op heden, nog ia vedk ereerezuive:i:eid c verreeiccver. zy-.: dit weidt fomtyds veel Jaaren naa dat het Bock reed; gedruk: •.va;, aedaar: w\\ cd üeraad :ea bedever van ;ike::k::pe::e maken, by de Ui:gave des Boeks niet gevonden werdt, zodat eer. rederreever. Jaar.a:, in zo een we:k , r:e: ahyd den juisten tyd van den druk kan bewyzen. — Naa deeze zo allerkostelykfte uitvinding, vermeerderden de Boeken eig aaa dag, vreemde Taaien, die een ander A'paaber. bez'zïz, re'.yk r.e: Grieks:h er Hebreeuwica Werden echter bet; laatst ondernomen. Het eerfte geheel Griekfche Boek werdt eerst in i_-f :e ddVd:.; ;:-; r::regeever , en da: v.as eene Griekfche Spraakkunst in 4°. van Johanucs Lascaris , en het eerfte Hebreeuwfche Boek heette Ariar.g Tf.rim, en werdt in 1478 te Pjdua bewerkt. Het Arabisch werdt het eerst, in ij 16, ep ce Drukkery vaa Genua, door P.P. Porrus gebezigd, ea zo geraakte men allengs tot de uitvinding van het gieten der Leners, 2sg z:z vo::ds ir f a::, era aderieie 5ar:::> Q 3 "en  S4S BOEKGEOORDEELKUNDE, en Charadters, naa dezelve eerst in hout of koper gefneeden te hebben, door dezelve in eenen vorm aftegieten, aldus ftuksgewyze te kunnen zetten, want in de allereerfte Boe. ken, is elke bladzyde een houten plaat, waar op de Letteren gefneeden zyn; 't welke nood» zaaklyk,om veel Boeken tevens te kunnen drukken, veranderd moest worden, gelyk het dan ook nu tot zo groot eene volkomenheid gebragt is, dat 'er weinig of niets meer by verlangd wordt. De Boekdrukkers zelve, worden ƒ;«presfores ,Chalcographii en meestal Typographi door de Latynfche Schryvers genoemd. Kornelis, Sedert het vinden der Boekdrukkunst, zullen de Bibliotheeken zeekerlyk aanmerkelyk vermeerderd zyn. Ernestus. Zonder twyffel. Ikheb,omUL. den tegenwoordigen Raat der Bibliotheeken in Europa te doen kennen, dit Register derzelve vervaardigd: Gyl. kunt het by u neemen en na fchryven; want onze tyd is reeds veel te verre verloopen, om het nog deezen avond te kunnen doorleezen, te meer, daar wy nogeen enkel woord van de Bibliotheeken van particulieren en de vereischten in een Bibliotheek zul,Jen fpreeken, ziet daar inmiddels de LYSTf  MAANDWERKEN, enz. 247 L Y S T der voornaamste alge bi eene BIBLIOTHEEKEN in EUROPA. /taliën. De voornaamfte algemeene Bibliotheek is die, welke te Rome in het Faticaan bewaard wordt. Paus Nlcolaas de V. is de eerste Stichter derzelve geweest. Callistus III, vermeerderde dezelve, naa het inneemen van ConftantlnopoItn, met een groot aantal Griekfche Manufcripten, waaraan hy by de 40000 Ducaaten ten koste zoude gelegd hebben. Sixtus V. bragt die verzameling in orde, maakte J. B. Platina tot opzichter van dezelve, en liet eene fchoone Zaal gereed maaken, waarin de Boeken nog, achter geflooten kasfen,bewaard worden; onder Clemens VIII wiesch zy, door den vlyt van den geleerden Fulvius Urfinus, nog meer aan; en onder Gregorius de XV, kreeg zy een aanmerkelyken aanwinst in de Bibliothee. ken van Heidelberg, van den Hertog van Urbino, de Koningin Christina van Zweden, den Markgraaf Capponi en van denCardinaalQjdrini, welke allen hunne uitgeftrekte Boekverzamelingen aan die des Vaticaans legateerden. Het getal der Manufcripten, welke in dezelve geQ 4 von-  44^ BOEKBEOOR.DEELKUXDE, vonden wor Jen, begroot man op niet minder dan 40000, en die der gedrukte Boeken op 30:00; onder de zeldzaamheeden welken men 'er aantreft, wordt gereekend het beroem Je Griekfche oude Testament, volgends de vertaaling der 70 O verzetters, 't welk men een Manufcript van de \Te of ten hoogden van de VI* Eeuw meent te zyn ; voords is 'er eene zeer groote Hebreeuwfche Bybel, van 1294 , uit de Boekery van den Hertog van Urbitu; een Griekfche Handelingen der Apostelen, met gouden Characters, Gerlyk gefchreeven, welke aan Paus Innocenttui de VIII, door eene Koningin van 't EUandQprw vereerd is; nog een Euangelium van Johannes en Lucas, van de XI Eeuw, in Elpenbeen gebonden ; een PirgiSus en Terentius, van de V of Vide Eeuw, benevens een groot aantal zeernaauwkeurige Manufcripten , van oude Griekfche en Latynfche Aucteuren. Florence praalt mede met een der kostbaarde Boekeryen. De groote Cos mus de Medici s, niet te vrede met in vier Kloosters Bibliotheeken gedicht te hebben, was voornaamlyk bedagt om zig een Huisvoorraad, van dezeldzaamde en kostbaarde Boeken , te verfchaffen. Hy, zyn Zoon Petras, en zyn Oom Laureniius, verzamelden tot dat einde , me: groote vlyt en kosten, de zeldzaamde werken. De laatde zondt den geleerden Joh. Lascaris twe* maa-  MAANDWERKEN, enz. 349 maaien naar het Oosten, om , met verlof van den toenmaaligen Sultan Bajazeth, Griekfche Manuferipten op te koopen; op deeze wyze bragt hy een getal van 2co ftuksbyéén; edoch, Laurentius beleefde zyn tweede terugkomst niet. Peter, zyn Zoon, werdt, wegens zyn verbond met de Franfchen, verjaagd, en de, door deeze gasten zeer befchadigde, Bibliotheek, werdt eerftelyk aan de Dominicaanen te F/tfrencen en naaderhand door deezen aan den Car* Snaai deMedicis, diedaarnaa, onder den naam van Paus Leo X, den Pausfelyken Zetel befteeg en een groot Voorflander der Weetenfchappen was, te Rome verkogt. Doch Paus Clemens VII fchonk ze weder aan de Kerk van St.Laurentius le Florence', de volgende Groot Hartogen verrykten dezelve,ten Keizer Francisctis I gaf haar, 70 Jaaren laater, weder een opzichter, en vermeerderde haar met nog 600 Boeken. Het getal der Manujcripten deezer Boekery beloopt op4oco, waaronder ook een Virgilius van de V« Eeuw gefield wordt. De Ambrofiaanfche Bibliotheek te Milaan, zo genoemd, om dat dezelve aan St, Anbrofius gewyd is; werdt door den Cardinaai Borro* m en ongevaar zes duimen in de lengte, voor;en men zal bevinden, dat het gene wat daarop gerold is, tot ftof vallen zoude, zo dra men het afrollen wilde; ook  MAANDWERKEN, enz. 263 ook behoort tot deeze behandeling een geduld, waartoe flegts weinige menfchen bekwaam zyn. Niettemin werdt dit werk door een Napelfchen Munnik, met naame ilPadre Antonio Piaggi, met goed gevolg, ondernomen. Hy vondt daartoe een raam uit; bykans op dezelfde wyze a!s de Paruikenmaakers, ter bewerking van het hair, bezigen; de Rol of het Manufcript wordt tusfchen twee zy den draaden vry opgehangen, welke aan zekere kleinefchroeven vastgemaakt zyn, en door middel van deeze, wordt dus de ontrolling der bladen bewerkt; zonder dat men het met iets anders, als met zeer fyne Naaldjens, zoo het hier of daar wat te zeer kleeft, be. hoeft aanteraaken. Deeze naaldjens dienen, om de verbrande vellen, ftuk voor ftuk, van elkander te fcheiden; naa dat men van te vooren de voorzorg gebruikt heeft, met een zekere gum, van achteren tegen elke letter, een zeer dun huidjen, gelyk een blaadjen geflagen goud, te fineeren, 't welk fterk genoeg is om het fchrift zodanig te verfterken, dat het, voorzichtig behandeld, aarden blyft hangen. Men fchuift, met behulp der fchroeven en zyden draaden, het fchrift sllengsltetis af, zonder hetzelve aanteraaken, en bekomt op deeze wyze eindelyk het geheel, 't welk dan voorzichtig op een raam gelegd en met boomwol toegedekt wordt. Petrus. Is 't mooglyk t welk een taai geduld wordt daar niet toe vereischt! Leonard. Ja] maar hoe zeer wordt ook die arbeid niet beloond, met de ontdekking van werken, die zo veele eeuwen voor het oog der R 4 wae-  26*4 BOEKBEOORDEELKUNDÈ, waereld verborgen geweest zyn! Wat moet het verrukkend aangenaam weezen, in dezeU ve ontdekkingen te doen, van zaaken, die anders altoos, voor ons en het volgende geflacht, verborgen zouden zyn gebleeven! Emestus. Gy (preekt als een waar Liefhebber der geleerdheid; waren de hedendaagfche bezitters deezer fchatten der oudheid met dit zelfde vuur bezield , zy zouden waarlyk deeze kostelyke overblyffelen der oudheid niet zo traag verwaarloozen, maar dezelve alle zorgvuldig doen ontwikkelen, op nieuw affchryven, en der geleerde waereld , door den druk, mededeelen, welke onderneeming zo nuttigals voordeelig zoude zyn. Komelis. Wy zouden nog één woord over de Bibliotheeken van particulieren fpreeken; ik wenschte wel te hooren wat tot een volledige Bibliotheek van een particulier vereischt wordt? Ernestus. Men kan daarover weinig regelen aan de hand geeven: elk verftandig man moet daarin zyne zaak weeten, tot hoe verre hy de boekzucht, met betrekking tot zyn nut en vermogen, uitbreiden kan; dit echter is waar, dat men, zo dra men iemand aantreft die zig op de beöeffening der geleerdheid beroemt, en niettemin volftrekt geene boeken bezit, op goeden grond aan zyn geleerdheid twyfFelen mag, en zo dikwyls men een grooten, een  MAANDWERKEN, enz. 265 een Staatsminister, eene Courtifane, een Generaal, Financier of onkundigen Ryk aart, een groote Bibliotheek van wél gebonden, wél geforteeide, vergulde, grootpapieren, onafgefneeden en onopengefneeden boeken ziet verzamelen, dan mag men zig verzeekerd houden, dat hy dezelve enkel tot pracht en ameublement bezigt. Men kan deezen met recht toevoegen, hetgeen Eplcharmus, byStobceus, zegt: n5 t«$ (£«T««rTp» xcitan»; wat doet een blinde meteen Spiegel? welke dwaasheid door Lucianus, in zyn tyd reeds gehekeld is , in zyn werk: voor Ongeleerden , die echter veel boeken koopen l en de fchrandere Huigens zegt van deeze praal-boekeryen: 'T is hier vol in alle hoeken, 'K zie al boeken, waar ik zie, Maar niet boven twee of drie Goede uitgeleezen boeken. Onder de waarlyk groote Liefhebbers van boeken, kan men zelfs reeds onder de ouden tellen: Alexander de Groote, Scipio Africafius, Cato, Cicero, Labeo Antistius, Keizer Julianus, Pamphilius Presbyter, Hieronymus , Origines, Alphonfus, Koning van Arragon , den Kardinaal Besfarion, Francois I., Koning van Vrankryk, Laurens de Medicis , Karei de Groote en andere voornaame mannen van R 5 voo"  266 BOEKBEOORDEELKUNDE, voorige Eeuwen; van Alexander wordt verhaald, dat hy zig te flaapen leggende, altyd boeken onder zyn hoofdkusfen lag, teneinde 'er zig, ingeval de flaap hem begave, zelfs des nachts, van te kunnen bedienen. Scipio ging nooit ter rust zonder de werken van Xtnophonby zig te hebben. Koning Alpkon fus pleeg te zeggen : dat ky liever alle zyne Paerlen en Juweekndan een èènig boek, uit zyne Boekery, mis/en wilde. Ceelius Calcagninus werdt, volgends zyn uiterften wil, in zyne Bibliotheek begraven. Conradus Gesnerus, wilde mede in zyne Bibliotheek den laatften adem uitblaazen. Pk van Miranduk , anders zeer zachtmoedig, werdt woedende van toorne, als hy fömtyds vernam , dat men in zyn Bibliotheek iets van de plaats gebragt of vermist gemaakt hadde. Zulke liefhebbers zyn in ftaat, om al hun vermoogen aan boe ken te kosten te leggen, en zig, uit liefde voor de geleerdheid, arm te maaken; echter tot in zo verre kan ik niemand de liefhebbery tot boeken aanpryzen; elk behoort daarin de maat van zyn vermoogen te kennen. Men zoude echter, over 't algemeen, nog deezen raad kunnen geeven : Vooreerst, is het een particulier niet geraaden, Manufcripten ofzeldzaame drukken enz. aantekoopen, zoo 't geen Geleerden is, die dezelve in zyne Studiën bezigen kan; want voor de  MAANDWERKEN, enz. 267 de groote fommen gelds, die daarvoor beüeed moeten worden, kan men een groot aantal Boeken, die leerzaamer en nutrger zyn, bekomen. Ten tweeden, doet een particulier, zoo het een Geleerden is, best, zig in het verzamelen van Boeken, by zyne byzondere ftudie voornaamlyk te bepaalen. Ten derden , kan men den ongeleerden Boekliefhebbers aanraaden , zig van aangenaame en tevens leerzaame boeken te voorzien; als zyn Natuur-en Zedekundige, Historiefche, Reisberchiy vingen , goede Romans en Pcëtifche werken,-doch de grootfte dwaasheid, welke voor eenigen tyd, onder deeze foort van Boekliefhebbers geheerscht heeft, door welke zy, alle op den kant afgefneeden boeken, verwierpen, en het zelfde werk ongelyk duurer inkochten, wanneer het gebonden en afgefneden ware; alsook alie de werken van een of ander modern fchry» ver, fchoon ze geen fmaak in dezelve vonden, alleen tot completeering te verzamelen, en, zoo 'er een werk van zulk een fchryver uitkwam, dat juist niet op dezelfde groote en formaat ge. drukt was, hetzelve te verwerpen; deeze dwaasheeden beginnen, tot eer van de tegenwoordige Boek-liefhebbers, thands aanmerkelyk te verminderen; men kan een groot papieren Tooneelfpel, waarvoor men welêer meer dan  at»8 BOEKBEOORDEELKUNDE, dan vyf-en-twintig guldens betaalde, fchoon het op klein papier, voor zes ftuivers te bekomen was, thands al redenlyks koop op boekverkoopingen zig eigenmaaken; wyl men heeft beginnen te zien, dat de meerdere papierfnippers zo veel waarde niet hebben. Ten laatflen, behooren de Boek-lief hebbers nog in 't oog te houden, dat alle twistfchriften en daaglyks uitkomende kleine blaadjens, 't zy over Kerkelyke, politique of andere twisten, als ookdeeerroovende Libellen en prulpapapieren te verzamelen, een dubbelfchadelyke liefhebbery is, alzo veel geld door dezelve verflonden en veel tyds onnuttelyk verbeuzeld wordt. Ziet daar wat ik Ul., behoudens de bepaaling van ons plan, dat ik hierin echter al vry wyd uitgezet hebbe, over de Boekeryen enz. te verklaaren hadde; het wordt over tyd, om met Virgilius te zeggen: Pueri claudite rivos, fat prata biberunt. Knaapjens fluit! ei fluit de beekjens; want de weide dorst niet meer» QP  MAANDWERKEN, enz. atfo op de BIBLIOTHEEKEN. Rjke zaaien, waar de fchatten van het Menfchelyk verftand, Van alle eeuwen zyn verzameld, overreikt van hand tot hand.' Gy zyt de allerlieflykfte oorden, voor een ziel die rust begeerc, En de Goddelyke wysheid boven goud of paerlen eert; In uw midden fpreeken Grieken, Romers en Hebreen hun taal, Elk leert u zyn eélfte lesfen, elk bereidt u 't zoetst onthaal; 'T zy men Godgeleerdheid oeften', of de Rechtzaal vaek betreed', Of voor 't ziekbed neêrgezeten, lenigt onzes naasten leedt, 'T zy men Zon en Maan en Sterren in hun loop leer' gade Haan, Of Natuurs geheimen naarvorsch', langs heur wondre kronkelpaên j 'T zy ge tot de kennis doordringt van den ftoffeloozen geest, Of de daên der Waereld -Grooten, in 't getrouw Gefchiedboek leesr. 'T  £70 B0EKBE00RDEELKUNDE, enz. T zy ge de Aarde en Zee wilt meeten, of, met vlytig onderzoek Wik befchouwen, wilc doorryzen, ziet heel de Aard' hier in eenboek! Wil men Zede- en Deugdelesfen hooren uit der wyzen mond, Hier zyn plato's, hier zyn wyzen, elk bouwt op zyn' eigen grond ; Hier flaat ook de lieve Dichtkunst heure Goddelyke lier: Alles waar de ziel naar reikhalst, alle Weetenfchap is hier; Daarom zyn de Boekeryen ook, met recht, door elk geacht, Zelfs van de eerfte Egyptifche Oudheid tot op 't hedendaagsch geflacht, Ja! zo lang zal Boekzucht duüren, als de ziel naar leering hygt, Tot ze eens, hier volleerd, den drempel der oneindigheid beftygt. i VYF-  VYF.EN-TWINTIGSTE SAMENSPRAAK. «=——===== 1 ======» OVER DE SCHOOLEN, COLLEGIEN, UNIVERSITEITEN, ACADEMIËN, GELEERDE EN ANDERE MAAT» SCHAPPYEN, ENZ. (Z)e re Scholastica, &c.~) INHOUD. Nuttigheid der Schooien, Collegiën, Univerjï* teiten, Geleerde Genootfchappen, Academiën en onderfcheid derzelve met die der overige Letter, oefenende Maatfchappyen, Dicht' en Tooneelgezelfchappen; en aanwyzing van fommige de voornaam/ten in ons Vaderland. Ernestus. T>Tit de EoekzaaJen getreeden zynde, en byna het geheele gebied der geleerdheid doorwandeld hebbende, fchiet ons alleen nog overig, die plaatfen te befchouiven, waarin de Geleerdheid, van de eerfle be-  273 SCHOOLEN, beginfelen af, aangeleerd en vervolgends in toeneemende trappen geoefend wordt. Kornelis. Dan zullen wy van de kleine Kinderfchoolen een aanvang dienen te maaken. Ernestus. Zeekerlyk kan men dezelfde kleine Kinderfchoolen aanmerken als de allereerfte oefenplaatfen, zelfs der groötfte Geleerden, als men flegts ia aanmerking neemt, dat de eerfte kennis der Letteren, welke daar geleerd wordt, de hoekfteen is waarop het zeer groote en pragtige Gebouw der algemeene Ge. leerdheid gevestigd is, zonder deeze kennis, welke den ingang van den langen weg, tot eene uitgebreider kennis is, zoude de weg, welke naar den Tempel der Zanggodinnen leidt, hoogstbezwaarlyk, zoo niet onmogelyk, te bewandelen zyn; want zelfs zy die zig kunnen beroemen door eigene oefening, zonder ooit Collegiën, Univerfr.eiten of Acadenrën betreeden te hebben , eene groote maat van geleerde kennis verkreegen te hebben, en daarom zelfgeleerden («ur0J<£«„/) ge_ noemd worden , zyn toch doorgaands in deeze kleinere Schooien tot de kennis der Letteren bekwaam gemaakt, of hebben , dat op 't zelfde uitkomst, het onderwys dat in dezelve ge" geeven wordt, in hunne huizen, of elders, genooten. Karei. Maar, Vader! zyn 'er dan wel Ge- leer-  COLLEGIËN, enz. 273 leerden van eenigen naam, die, zonder de Schooien doorgegaan te zyn, zigzelven tot een hoogen trap van kennis bekwaam gemaakt hebben? Ernestus. Ja! Zulke Geleerden zyn 'er in de Letterkundige Gefchiedenis enkele geboekt; edoch hun getal is fchaarsch. De Weetenfchappen , de Kunsten en fraaije Letteren komen maar zeer zeldzaam den man, dien zig aan dezelve toewyden wil, in zyn C.'abinet of afgezonderd verblyr' vinden; hymoet ze in de plaatfen, waar de Geleerdheid heur' zetel gevestigd heeft,zelve opzoeken ; en die geieerden zouden, waarfchynlyk, een' nog hoogeren trap bereikt hebben, byaldien zy by hunne vlytige fludie ook die plaatfen bezogt hadden, waar een byzondere aandrang, dien zy t'huis niet aantreffen, hen met nog fcherper ipooren aangeprikkeld zoude hebben. • Petrus. Welke is die groote aandrang, Myn Heer! Ernestus. Wat anders dan de nayvert die de fterkfte fpooren aan den geest geeft. Deeze groote dryfveêr der fchitterendfle vorderingen in alle zaaken, is daar op 't kragtigfle werkende, waar men in gemeenfchap met anderen arbeidt. Zy nu moet den Liefhebber der Geleerdheid, en al wie eenige fpoedige en groote vorderingen in eenige zaaken wil maa- ZESDE AFDEEL.III. ST. S ' ken,  £74 SCHOOLEN, ken, van de wieg tot het graf geleiden,- zy moet hem verzeilen in de Schooien, Collegiën, UniverfiteJten, en de beroepen , waartoe zyn kennis hem geleidt, zo wel als in de Academiën en geleerde Genootfchappen, waarin men hem aanneemt. De nayver is een fcherpe prikkel, welke een gezelfchap, eea famenkomst en medeftryders onderdek. Leonard. 'T is waar, dat de volgzucht veel toebrengt tot de vordering in eene of andere zaak; maar daar tegen daat ook weder, dat kinderen in de laage en jongelingen op de hooge Schooien, niet zelden door hunne metgezellen tot uitlpatting en wangedrag verleid worden. Ernestus. Daarin kan ik u geen ongelyk geeven; en, om deeze reden alleen, moet ik zeggen, dat het byzonder onderwys der jeugd , door bekwaame meesters binnens huis, en onder het opzicht van de ouders of opzichters, daaromtrent veel meer gerustheid geeft; doch daartegen daat ook weder, dat het onderwys binnens huis den kinderen en jongelingen te zeer van den Maatfchappyelyken omgang afhoudt; zo dat zy zig, wanneer ze eindelyk genoodzaakt zyn in de waereld en famenleeving met menfchen te verkeeren, zig niet weeten te gedraagen, en nog meer aan verleiding bloot gedeld zyn; daar de Schooien, Collegiën  CO LLEGIEN, enz. iff giën en Univerfireiten, welke door verftandige Regenten beftuurd worden, hen tevens waereldkennis en geleerdheid kunnen verfchaffen. Daarom hebben de wysfte enbefchaafdfteWetgeevers ook Schooien , ter bevordering van Kunsten en Weetenfchappen, ingefteld, en, oordeelkundig het onderwys, na den ouderdom en natuurlyke bekwaamheeden, inrichtende, Richtingen van verfcheiden aart, doch tevens famenwerkende om dit groot oogmerk te bereiken, daar gefield; welke na hunnen rang den naam van Schooien, Collegiën, TJniverfiteiten en Academiën draagen. Karei.- 'Er is zekerlyk onderfcheidtusfchen deeze vier leerplaatfen, na maate der zaaken die in dezelve onderweezen worden ! Emestus. Zy geleiden ons als trappen op deeze wyze tot den Tempel der Geleerdheid; by voorbeeld: 1) Schooien, zogenoemd van het Griekfche woord dat Ledigheid betekent, om dat men in de beftudeering der Letteren en Weetenfchappen ledig van allerleye andere beletfelen of zorgen behoort te zyn, welke onbezorgde ftaat de jeugd doorgaandsch geniet. De Schooien dan zyn plaatfen of ftichiingen waarin de jeugd, van beide Sexe, in de eerfte Letterkennis , het Spellen , Leezen, Schryyen en CyfTeren,.als ook in de eerfte gronden S z heu-  ajfS SCHOOLEN, heurer Moedertaal, van den Catechismus en de eerfte beginfelen heurer Geloofsbelydenis en Godgeleerde Hellingen onderweezen wordt; ook zyn 'er veele Schooien waarin de Franfche Taal, de Danskunst, enz. mede beoefend worden. De ouders zenden veelal hunne kinderen naar deeze plaatfen, om zig voor eenige uuren van den dag, van dezelven te ontdaan; en dit doen zy niet zelden veel te vroeg voor de gezondheid der kinderen; want het geheugen der al te tedere kinderen wordt in de kleine Kinderfchoolen en voords op de grootere Schooien, al te veel gevergd ; en daar door wordt het oordeel en de natuurlyke bevatting der kinderen te zeer onder gehouden, en het lighaam in deszelfs groei gefluit. Om dit aanmerkelyk naadeel te vermyden en der jonge jeugd echter leerzaam bezig te houden, heeft de Hoogleeraar Bafedow, te Berlin , eene School van een geheel nieuwen aart, welke hy Real Schule, of School, waarin niet alleen woorden maar ook zaaken geleerd worden, opgericht. Volgends dit zyn nieuw onderwys , wordt het geheugen niet bezwaard, maar de beelden, der te leerene zaaken, zodanig door fraaije Figuuren en Prenten, benevens de naamen in vreemde taaien, aan de kinderen te vertoonen, voor de inbeelding gebragt, dat het niet misfen kan dat zy dezelve be»  COLLEGIËN, enz. 277 beter bevatten, dan wanneer zy die in een boek lazen, of van buiten moesten leeren. De kinderen zyn voords verpligt den Leeraar, al het geen hy hen over de Prenten aangeweezen heeft, in de Taal die zy keren , naa te zeggen ; en zo geraaken zy aan een vrymoedigheid van fpreeken in een vreemde taal, welke anders by veele kinderen vergeefsch verlangd wordt. By dit onderwys wordt dan voor meergevorderden nog dat der Tekenkunst, Gefchiedkunde, Aar dry ks kunde, Werktuigkunde en andere nutte Kunsten en Weetenfchappen gevoegd. 2,) De Collegiën, van bet Latynfche woord Collegium , of V'.rgaderplaatfen , zo genoemd, zyn mede openbaare Stichtingen tot onderwys der jeugd, welke met een.jaarlyksch inkomen voorzien zyn. Men onderwyst in dezelve de Diviniora, of gewyde , en de Humaniora, of ongewyde Weetenfchappen; welker onderfcheid wy, in onze eerfte famenfpraak over de fraaije Letteren , reeds behandeld hebben. Dit onderwys gefchiedt in zaaien of kamers, welke daartoe ingericht zyn,enClasfen (Clasfes) ofrangen,genoemdworden;men maakt in deeze rangen verdeelingenvan de eerfie,(iW; tot de zesdCï (&*/*) enz. Schooien daar den Leerlingen, na gelang van derzelver vermeerdering van kundig, heeden , in dezelve opklimmen, van de Iaagfle s 3 tot  278 SCHOOLEN, tot de bovenfte toe, by welke gelegenheid zy gewoonlyk openbaare be wyzen van hunne vorderingen, door eene redevoering, in de Latynfche Taaie of anderszins geeven, en eenige pryzen, betraande doorgaandsch in fraaije Latynfche Werken, ter belooning hunner vlyt, ontfangen. Elke befchaafde Natie, federt de Jooden, Egyptenaaren , Grieken en Romeimen tot op onze dagen, hebben altoos en nog heden Collegiën, tot onderwys der jeugd, gehad (*). Men onderwyst 'er niet alleen de geleerde Taaien, maar ook de Humaniora , of de overige Weetenfchappen, welke onder den naam van fraaije Letteren bevat worden, en verklaart 'er de voornaamfie Clasfifche Aucteuren, die in de doode Taaien gefchreeven hebben, en de Reclores, of Beftuurers, van elkeClasfe, behooren 'er aan hunne Leerlingen de fchoonheeden en gebreken van te doen kennen. Min onderwyst in dezelve mede de eerfte beginfelen der VVysbegeerte, en bovenal de Logica, of Redenkunst; kortom, men maakt 'er de jongelingen bekwaam tot de betreeding (*) Men kan hier over omllandiger vertlag vinden in de Redevoering vin franciscusburmannus, over de Ttealogifjks en P'iilnfophifche CMegiën, te vinden in de Verzameling van deszelfs Gratiën; gedrukt te Utrecht, by Ribbius, Ao. 1700, in 410.  COLLEGIËN,enz. 279 ding der Univerfiteiten; men legt daar de gronden van het gebouw der Geleerdheid, welke eene ernftiger ftudie nog op zal richten; want wie niets op deUniverfiteit brengt, zal 'er ook weinig of niets van mede terug brengen. Men noemt ook zodanig (een nuttig Inftitut, wel eens met een Griekfche benaaming Gymnafïum (^wrm), zynde eene oneigenlyke benaaming, ontleend van de leerplaatfen ,der Grieken, waarin de Jeugd zig naakt in het worstelen oefende. . Men ziet voords ook nog in verfcheidene Landen inflellingen,en Collegiën voor den Adel, welke door wyze en edelmoedige Souverainen , ten voordeele van den jongen Adel gelh'cht zyn , die aldaar niet alleen in de Weetenfchappen en fraaije Letteren; maar ook inde Lighaamsoefeningen onderweezen wordt, welke hen, na gelang van hun geboorte en de Ampten die ophenwagten,noodig zyn. Onder alie de Stichtingen van deezen aart, die door geheel Europa zynverfpreid, ken ik 'er geene, welke meer aan de volmaaktheid grenst,dan het beroemd Collegium Carolinum te Brunswyk. waarde jonge Adel, alle de bekwaame Hoogleeraarenin allerleie takken van geleerdheid, tevens aan kan treffen, gelyk ook de voornaamfte onderwyzers voor allerleie Taaien en Lichaamsoefeningen, en de middelen om zig, door de verkeeS 4 ring»  2S0 SCHOOLEN, ring aan een der befchaafdfte Hoven van Ea± ropa, in goede manieren en welleevenheid te volmaaken. Onder deezen rang van Schooien, Collegiën en Gymnafiën behooren ook alle de Opvoedings-Gedichten, Weeshuizen, Stads Schooien; enz. als ook in ons Vaderland de fraaije Fundatiën, ter opvoeding van de jeugd, gedicht by uiterden wille van de vrouwe van Remwoude, gelyk dezelve in '* Hage, Utrecht en Delft voorhanden zyn, waar in de jeugd in allerleie fraaije Weetenfchappen en Kunden onderweezen wordt. Ook behoort onder de nieuwere indellingen, ten voordeele der jeugd, hier niet voorby gegaan te worden de allernuttigde derzelve, immers voor ons Koop-en Zeevaarend-Nederland, te weeten; het Kweekfchoolvoor deVaderlandfche Zeevaart, voor eenige jaaren te Amfterdam opgericht; waarineen groot aantal jongelingen, door bekwaame Mannen 'en ervaarene Zeelieden ,in alles wat tot de Zeevaart betrekking heeft, grondig en gemakkelyk bekwaam gemaakt wordt. — Ten dien einde heeft men op de plaats van dit Gebouw een fraai en volmaakt Schip geplaatst; op 't welke de jongelingen zich in alle fcheepsverrichtingen , en de kennis der geheele Takelage, praclisch kunnen oefenen; waarby zy ook in de Stuurmanskunst op zulk eene  COLLEGIËN, enz. 281 eene grondige, en op de Wiskunde gebouwde wyze onderweezen worden , dat één in dit Kweekfchool volleerde knaap, den ervaarendften Stuurman in de Theorie evenaart; ja zelfs in fommige hooge berekeningen te boven gaat. 3.) De Univerfitehen zyn Stichtingen welke men aan de Godsvrucht, Wysheid en Staatkunde-der beste Souverainen verfcimldigd is; ten einde de ftudeerende jeugd in de hooge Weetenfchappen te onderwyzen. Het zyn Gezelfchappen of Byeenkomflen, waar Hoogleeraaren in de Wyshegeerte, Godgeleerdheid, Geneeskunde en Rechtsgeleerdheid, elk in hunne Clasfen, of Vergaderzaalen, van openbuare Leerftoelen de gronden dier Weetenfchappen aan de Studenten, welke zig aldaar onder hun gehoor begeeven, voordraagen; en hun ook, wanneer zy hunne ftudiën onder hun opzicht voleindigd hebben, Certificatiën of Verklaaringen van hunne bekwaamheid, graaden (gradus) in hunne ftudiën , diplomata en Doetoraale kappen verkenen; die elk in hunne faculteiten, of vakken van geleerdheid byeenkomften houden, om aldaar de hen voorkomende moeilyke gevallen te beflisfen ; die Collegialiter , of faamverëend vergaderen; door de famenfmelting der vier faculteiten, en onder het opzicht van Curatoren, of Befchermheeren, een Cancelier, een Reclor ofBeftuurer S s van  18a SCHOOLEN, van elke faculteit, en, met by voeging van een Syndicus, Secretaris, ofGehehnfchryver, een ^ Penningmeester, oï Thefaurier, en andere onderhoorige Amptenaaren den Senaat der Univerfiteit uitmaaken. In fotnmige Univerftteiten worden alleen de Gronden der vier opgenoerndeFaculteits-Weetenfchappenbehandeld; maar 'er zyn ook Univerftteiten , waarin men de voorleezingen, over allerleie Geleerdheid, breeder uitftrekt, en 'er de Gelchiedkunde en de voornaamfte Weetenfchappen , welke onder het vak der fraaije Letteren behooren; als ook de oude en hedendaagfche Taaien en allerlei Lig. haatnsöefeningen onderwyst, zo dat een jongeling, welke zig aan de ftudiën gewyd heeft, aldaar den algemeenen bron van allerleie kundigheeden aantreffen kan. Deeze vereeniging van alle Weetenfchappen bezorgt aan hen, die 'er drie of vier jaaren in doorbrengen, de grootfte hebbelykheid en de weezenlyktte voordeden , om door hun geheele leven in de beoefening dier kundigheeden uittemunten. De Univerjiteiten van Parys, Oxford en Cambrldge, in Engeland en Leyden in Holland zyn wel de merkwaardigfle,en die naast de volkomenheid, welke men in derzelver plan bedoeld heeft,be- reiken. • De fteden Utrecht, Harderwyk, Groningen en Franeker, hier te lande, kunnen ook op aanzienlyke Univerftteiten roemen. By elke  COLLEGIËN, enz. 283 elke Univerfiteit vindt men doorgaands eene algemeene welvoorziene Boekery of Bibliotheek, een volledige Boekdrukkery , waarin men alle Lettercharacters, die eenigzins in geleerde Werken gebruikelyk zyn,aantreft; eene Ontleedfchouwplaats (Theatrum Anatomicmn) een Kruidtuin (Hortus Medicus), een Kabinet van Natuurlyke Zeldzaamheeden, en Sterrenplat of Obfervatorium ; ten minften alle deeze vereischten behooren tot die plaatfen, waarin men in allerleie geleerde Weetenfchappen openbaare lesfen geeft. Onder welken rang ook bepaaldelyk behooren, alle van Stads wege opgerichte Gehoorzaalen, gefchikt ter bcöefeninge der Geleerdheid, gelyk, by voorbeeld, het Athenceum I/lustre, of de Doorluchtige School te Amfterdam ; in welke mede beroemde Hoogleeraaren hunne Voorleezingen doen, en hunne Studenten tot de Studiën, in zo verre bekwaam maaken, dat zy eenen Gradus of rang in het Ryk der Letteren kunnen erlangen. Ook worden hier in de Nederduitfche Taaien, ten dienfte der Zeevaarenden, openbaare Lesfen In de Wiskunde, Zeevaart en Stuurmanskunst, door een in deeze Kundigheeden door en door geöeffenden Le&or (Voorleezer') gegeeven. 4.) De Geleerde Genootfchappen, zyn Gezelfchappenvan lieden, welke uit liefdetotGeleerdheid byeenkomen ; en wien een byzonder voor-  2$4 SCHOOLEN, voorwerp in de Weetenfchappen vereenigt, die hunnen onderlingen arbeid tot een bepaald einde doen dienen, 't welk door den Staat befchermd, door den Souverain aangemoedigd en dikwyls met weldaaden beloond wordt. Op deeze wyze telt men in Europa de Koninglyke Sociëteit der Weetenfchappen te Londen ; de Sociëteit der Natuuronderzoekers, bekend onder den naaa van SocietasNature Curio forum, in Duitschland; de Duitfche Sociëteit, ter befchaavinge van de Hoogduitfche Taal; de Bataviafchs, Zetmwfcht, Haarlemfche, Bataaffche, Provinciaal Utrechtfche en andere Geleerde Maatfchappyen in ons Vaderland, en een ontallig groot aantal andere Geleerde Gezelfchappen door geheel Europa. Deeze Gezelfchappen bepaalen doorgaandsch hunne byeenkomften in eene beftemde plaats, kiezen een voorzitter, (fPreeftdenf) een Beftuurer (Direcleur) en Geheimfchryver; maar neemen ook vreemdelingen tot Leden aan, fchry. ven Prysvraagen uiten bekroonen derzelver beantwoording met Eerepenningen. Eindelyk 5.) De Academiën, zo genoemd na zekeren Atheener Hecademus, welke zyne Tuinen aan Plato inruimde of verkocht, om daar zyne Wysgeerige lesfen te geeven, zyn zulke Geleerde Gezelfchappen, welke door den Souverain ingefteld zyn , om tot onderwys, aanmoediging en belooning te dienen, voor hen, die ia  COLLEGIËN, enz. in het Ryk der Letteren en in de beoefening van Kunsten en Weetenfchappen uitmunten. Deeze Inftellingen zyn niet gefchikt om de jeugd en de onvveetenden te onderwyzen; maar om de Meesters — de Geleerden zeiven te oefenen en te verlichten; door onderlinge poogingen, om tot vermeerdering en bevordering der Geleerdheid en der Kunsten te verftrekken , en hen , die 'er in uitmunten, te beloonen. Het is dus de hoogfie rang dien men in het Ryk der Letteren bereiken kan; wanneer men zig vereerd ziet met het Lidmaatfchap eener beroemde Academie. Men fchenkt echter niet zelden aan gevvoone Schooien, Collegiën en Univerftteiten, den grootfchen naam vwn Academie ;\& zelfs plaatfen , waarin niet anders dan zaaken, die roet de geleerdheid in geenerlei betrekking ft aan, geleerd worden, worden door een foort van winderige grootfpraak, ook fomtyds Academiën genoemd; doch men bemerkt fpoedig, dat deeze tytels alsdan oneigenlyk gebezigd worden. Onder de beroemde Academiën van Europa munten de naavolgende uit: De Koninslyke Academie te Parys, gefchikt tot opbouwing der Natuur-, Schei- en Wiskunde; de Franfche Academie, voor de zuiverheid der Taaie en Dichtkunst. De Franfche Academie der Gedenkpenningen en Opfchriften (Academie des Medailles & des Infcriftionsy De Italiaan. fche  SCHOOLEN, fche della Crufea, en de Florentynfche del C7mento; de Koninglyke Academie der Weetenfchappen en fraaije Letteren te Bertin ; wier eerfte plan door den beroemden Leibnitz ontworpen werdt.! Voords zyn 'er nog verfcheidene andere Academiën in Europa, welke alleonfterffelyke inftellingen zyn , die hunnen Stichteren groote eer aandoen, ea zeer nuttig voor de bevordering der Weetenfchappen over de geheele waereld zyn; wyl 'er alle vreemdelingen van verdiensten als Leden in opgenoomen worden. Komelis. 'Er zyn toch nog veele Letterkundige en andere Maatfchappyen, welke UEd. nog fchynt overgeflagen te hebben: onder wat vak moet men dezelve rangfchikken, of wat naam behoort men aan dezelve te geeven? Ernestus, Ik heb Ul. enkel de Schooien ,Collegiën, Univerftteiten, Geleerde Sociëteiten en Academiën genoemd, dat is zo; maar ik fprak ook enkel van Geleerde Gezelfchappen , te wee. ten, zulke, waarin de doode Taaien geoefend, openlyk gefprooken, en ;n dezelve de Weetenfchappen onderweezen worden. Wy ktfnnen daar dan ook zeekerlyk met recht byvoegen. 6.) Alle de Letteroefenende Genoot fchappen, waarin de Weetenfchappen en Kunsten alleen in de eigen Landstaale voorgedraagen worden. zul-  COLLEGIËN, enz. a?7 zulke nuzyn enkel Lette: oefenende , ofook uiter* lyk werkende. Beide deeze foorten zyn alöra voorhanden ; echter onze wcrkzaame Natie kan, by uitzondering, op dezelve roemen ;wy zullen ons daarom alleenlyk by de voorraamfte, welke in ons Vaderland aangetroffen worden , bepaalen. Onder de Lette/oefenende befiaat een voornaame plaats de beroemde Maatichappy van verdienden, welke oüderiiet devies FeSx JSLritis, of gelul'kig door verdien, ften, te Amfterdam byeen vergadert, en in een zeer prachtig, in allen deelen daan e gcfc iikr, Gebouw, de Koophandel~ Weetenfchappen, Natuur-, Sterre-, Schei-en Wiskunde; de Letterkunde,Schilder- en Toonkunst,bc6ifentibz-R.ao.nde uit een aantal voornaame Kooplieden en Liefhebbers der Kunsten en Weetenfchnppen ; waar onder beroemde Hoogleeraars , als Honoraire Leden, en andere werkende Leden, hun vlyt aanwenden, om, door duidelyke en bevallige voortellingen, den lust tot Kunsten en Wee. tenfehappen, onder den fatfoenelyken Burgerfiand, op te wekken, en te voldoen. Voords al- CO Deeze Maatfchappy, welke der Stad Amd.rlam tot geen gering fieraad vertlrekt, is oorfprongelyk, reeds in den Jaare i777, door een klein getal Liefhebbers vin Kunften en Weetenfchappen, opgericht; en voords al meer en meer üanwasfende, eindelyk tot die hoogte gefteegen, dat heurp Le-  288 SCHOOLEN, alle de Geleerde, Letterkundigeen Dichtlievende Genootschappen, als zyn de Maatfchappy der Let- Leden onderling, tot den opbouw van een prachtig Vergaderhuis, konden befluiten; /-0 excolendaPatriee Eis» to- Wie , door yeriienjlen gelukkig, de altaaren vanPallas, de woordng der Zanggodinnen en de haardfleedeil van Mercurius eerbiedigt,zette zyne voet/lappen in den eerwaardigen tem'el, en deele zyne fchalten aan de edele kunften mede: en tirwyl deeze vewelvtn van den toon der Zanggodinnen weêrgalmen, moge de tong en yver van Mercurius de Huisgoden ycryrolyken. Zo moge de Godin, die weleer het Geleerde Atheene beroemd maakte, hier in de Amflel-Stad een btjltndi^en voet vestigen, Ify he bben dit opfchrift aldus in Nederduitfche Dichtregelen gebragt : trie door verdienden zig, met recht. gel"kkig ziet, Der Mufen, Pailas en Mercuur zyn hulde biedt, 7.ette, onbezorgd, den voet op deez* doorluchten drem.el En offer e aan elke kunst, hier, in heur eigen Tempel, Teruyl dit Huis weergalmt van der Gamanen toon, Verheug' 't zit; in de vlyt van '/ kroost van Maja's Zoon; Op dat de Godheid, die, weleer, Atheen verlichtte, In deeze onze Amftelfiad een vasten zetel [lichte t zesde afdeel. III. st. T  lo:> S C I-I O O L E X, toria N.iturali Cs Levien, het Heelkundig Genoot fehap te Amfterdam, en de Stads Teekenfchoole aldaar, welke alle PrysltoJFen ter bearbeiding uitfchiyvenen den ovcrwinnaarmeteen goudenofzi]verenEerpenningbefchenken,a!sookhetLeydfcïe, Va igfche, Rotttrdamfche, Arrfterdamfche enUtrechtfche Dichtgenoctfchap. Voords andere byzondere Dichtgenoorfchappen, waarin juist geene opentaare Prysdoffen ter bewerking gemeen gemaakt worden, maar wier leden zig onderling befchaaven, aanmoedigen en den tyd nuttig en aangenaam tevens, in de oefening der Letteren doorbrengen; als zyn ,om Hechts •weinigen uk toefen te noemen , de Dichtg^nootfchappen onder de Spreuk : Hlernaa Volmaakter. Oefening kweekt Kunst enz. te Amfterdam.: by deeze Gezelfchappen kan men ook nograngfchikken de menigvuldige Tomeelliefiehberyen in ons Vaderland, waarin de Liefhebberen der TooneelSpeelkunde zig in de kundige uitdrukking der Characters , welke in de beste Treur- Tooneel- Bly. en Zangfpelen voorkomen, onder. ling,en tot vermaak van veele aanfchou.vers , welke ook Leden deezer Gezelfchappen zyn, oefenen. Onder deezen munten uit : het Franfche Tooneelgezelfchap, onder den naam van College Dramatique te Amderdam , het Hoogduitfche Tooneelgezelfchap, welke deszelfs tooneelgordyn met de Spreuk SpeStemur agen do (èe-  COLLEGIËN, enz. 091 (bedryvende worden wy befchouwi) verfiert; voords het Tooneelgezelfchap onder het op. fchrift:17>/V» ts1 Amufant I nuttig en vermaaklyhf) gelyk ook de Tooneelliefhcbbery welke door eenige voornaame Jooden bekostigd wordt; en een oneindig aantal kleinere Toneelgezelfchappen, welke alle te famen de groote zucht aantoonen die men in onze ftad voor deeze liefheb» bery voedt: want fchoon de Stad Amfterdam op een pragtig Stadsfchouwtooneel raag roemen, vindt men egter alle de opgenoemde Liefhebberyen nog daarenboven binnen heure muuren. 't Welk ook in Rotterdam plaats heeft ,waar egter mede een fraaije openbaare Schouwburg gevonden wordt. De Steden Leyden, Haarlem en andere, welke van geene zo pragtige Schouwtöoneelen voorzien zyn.kunnen echter op zulke kostbaare en fraaije Tooneelgezelfchappeo roemen, dat zy hun gebrek in deezen, ligtelyk daarmede vergoeden —Voords zyn 'er ook alom Gezelfchappen waarin over allerlei ftoffen Verhandelingen door de Leden voorgeleezen worden, als zyn , in Amfterdam, de Maatfcbappyen onder de fpreuken Concordia , Doilrina & Amicitia, voor Godsdienst en Weetenfchap, Fioreant Liberales artes , Diligentia omnia enz. wier aantal federt eenigen tyd zo fterk aangewasfen is, dat het zelfs een fmaak begint te worden in allerleije Collegiën en Byeenkomften Verhandelingen voorteleezen ; een gelukkige en voor de T 2 be-  292 S C II O O L E N, bevordering der befchaaving en opheldering eener Natie , allergunstigste fmaak; wierd zy nog maar algemeener en verbande zy eens, ten eenemaaie, die tyd vernielende byeenkomften, waarin men of zynen naasten lastert of zyn vermogen met het kaartfpel verkwist, en byeenkomt om zig in elkanders veilies te verheugen en waar de winzucht naau.vlyks den avond afwachten en kwalyk vóór den dag fcheiden kan; mogt men die eens allen veranderd zien in zulke byeenkomften waarin men elkander vriendfehap. lyk fticht en leert, en waaruit men niet fcheidt zonder weder iets goeds en nattigs aangeleerd te hebben! Behalven deeze nuttige by¬ eenkomften, zyn er ook nog Leesgezeifchap. pen, of Leesco/.'egié'n, beftaande uit Liefhebbers der Letteroefeningen welke uit een gemeeue Casfe de nieuwst uitkomende U'erken aankoopen, en die onderling leezen; fomtyds hunne bedenkingen op dezelve elkander fcbriftelyk mededeelen en in hunne byeenkomften zig onderling nuttig over het gdeezene onderhouden, elkanders oordeel en fmaak opfcherpen, en niet weinig toebrengen tot de meer en meer toeneemende verlichting eener Natie , waaronder dezelve in menigte gevonden worden. De uiterlyk werkende nuttige Maatfchappyen in ons Vaderland zyn , in de eerfte plaats: De Maatfcnapty tot Nut van 'f Algemeen; wier  COLLEGIËN, enz. 293 u'ier hoofdbedoeling is de zeden van den gemeenen Man te befchaaven, ben onkostbaare en na hunne bevattinggcfcbikte.Leerboekenin handen te geeven; het Schoolonderwys toe te lichten, bekwaame Schoolmeesters te vormen , en in één woord de verlichting van het gros der Natie te bevorderen. De zeer nuttige Maatfchap¬ py onder den naam\mCBcotiomifebeTak «welke zig met de bevordering van den Landbouw, Koophandel, Fabrieken en Trafieken hier te Lande, bezig houdt; en aile perfoonen die iets belangryks tot de bevestiging deezer voornaame (leunpylaaren van onze welvaart bydraagen , edelmoedig beloont en onderfteunt. — De Maatfchappy voor den Vaderlandfchen Landbouw , welke zig inzonderheid met de verbetering der gronden en volmaaking van den Land- bouw in ons Vaderland onledig houdt. . De Maatfchappy der Drenkelingen, welke op Ge. neeskundige gronden en herhaalde proefneemingen , de verdronkene en geflikte perfoonen , niet zelden van den anders zeekeren dood, redt, en verfcheidene zielen van den rand des grafs in bet leven teruggevoerd heeft. ~ Ziet daar wat ons plan duldt dat ik Ul. over de Schoohaaken in het algemeen berichte. Het zal eindelyk tyd worden, dat wy nu als 't ware ter fchoole uitflappen en uit de Weetenfchappen, wier eerfte gronden wy nu allen ter loops overT 3 zien  a;4 SCHOOLEN, zien hebben,ééne uitkiezen orn dieper te befludeeren ,en 'eronze boofdftndic van te maaken; wy zuilen dan nu den gehee'en Curfus over de algemeene Geleerdheid met dit ons laatfte avondgefprek befloten houden , en in nog twee of drie volgende byeenkomften nog zulke Weetenfchappen overzien wier grenzen buiten bet Ryk der Geleerdheid liggen , en als 't ware enkel als nabuuren derzelve aantemerken zyn; edoch de gefchikte verdeeïirg van ons plan, eischt dat wy nu,to: de uiteritc grenzen der algemeene Geleerdheid genaderd zynde, eens een weinig verpoozen ; om het weinige dat nog buiten dtzelve ligt en enkel eene fhauwe betrekking op dezelve heeft, by eene nadere byeenkomst mede, met te meer lust,te overzien. Als wanneer wy ook al wat wy van onzegefprekken geboekt hebben, nog eens zullen naagaau en met het veronachtzaamde of vergeetene aanvullen, en het, door dwaaling, waaraan wy menfchen ratuurlyker wyze ouderwo-pen zyn kwaiyk gefielde, verbeteren zullen , waar. naa wy te famen aan een R-.g'uter, over alle woorden en zaaken welke in onze verzameling voorkomen , zullen arbeiden , dit zal Ul. tot een zeer nuttig einde kunnen dienen en U het beste gebruik van uwen arbeid verfchaffen , als zynde de fieutel van de bewaarplaats waarin gyi. al het aangeleerde befloten hebt ; en hier  COLLEGIËN, enz. 295 hiermede zullen wy onzen veeljaarigen arbeid volkomen betluiten. LeoKard. Wy zien met (mart dit befluiten te gemoed, Mynheer! want onze lust is,geduurende den tyd onzer vergaderingen, daartoe meer en meer aangewasfen. Ernestus. Alles heeft een begin,myne kin* deren '. en ook al het ondermaanfche heeft een einde; doch zo lang wy leeven kunnen wyhet genoegen hebben van te leeren , en met Pytha- goras zeggen: */*f*(rKa au lil*Tr.»u.vn, daaglyks nog aanleerende, worde ik grysl Karei. Vader, zat ook wel zo goed zyn, van,al is deeze oude Curfus ten einde, de eene of andere weetenfchap, nog eens wat omftandfger met ons te onderzoeken/ Petrus. O dat zoude ons ten hoogften aangenaam weezen ƒ Lornelis. Ik zoude de Wysbegeerte nog wel dieper willen beoefenen Ernestus. Wy zulk-n daarover fpreeken als al ons werk eens afgedaan zal zyn; want denkt dat de naaleezingen en by voegingen, gelyk ook het opmaaken van een Register,of Bladwyzer, over al uw lieder aanteekeningen,ons nog vry wat arbeid zal veroorzaaken; maar ook tevens toe een zeer nuttige herhaalingen herinnering van al het aangeleerde dienen zal. Ik zal dus dit ons gefprek en onzen geheelen Curfus over de eerfte gronden der algemeene geleerdheid, T 4 met  rc: SCHOOLS N, tart de woorden van onzen fchraitderen Aacteur, wiens vernuftig plan wy overal even als een getrouwe Reiskaart, door her uitgebreide Ryk der Letteren, gevolgd hebben, beOuiten, en met voile toeftemung de myne maaken; by zegt ci-,z22 zz: zy zrz: ie A;iz.i:zilz £izzzc:li beeft, deeze ranmerkeryke woorden: r> Zoo ik bet geluk hadde van een venno. gend man te zyn , zonde ik by alle deeze nuttige infteliingea nog eene voegen , welke tnoog. lyi zz zz:zr. zzr.izz -:e: zyz zzzz. U zzzze eene algemeene Academie (Academie EacycUpc «Sfav) ter ooderwyze in de alg>-»y»»rir geleerd, beid oplichten , deeze zonde laaxngeftrid zyn uil: 3 Leden Theologanten. 3 ■ Rce-sïtlci.-ics, 3 G.~e. ~ 3 ' Befchouwenie Pbilofbsphen. 4 -':t:: zzzzzzzz 'Szzzz.'xzzzcn e; 4 Voor de WeJljVeekeiidheid en Dicht. C V:.i ce cverre 'zzzzzz kjz.:er. 13 \ .ee Gncziziczii, Tzzl zzdz zz rzz.'c Le iz ': i'zizz-.zz, 4 lover: bi: ever:;; zs:ï., v>:r ie z'. ZiZizzï zz'.zz-: beid, iz z\: zztz waar ïk er nog zonde ■eenen te onrrrci-iin; vrz'.'zt :z Cizzzz _;: zz.zzz l^Acaii=i;:eri. Ik  COLLEGIËN, enz. 297 Ik zoude deeze Academie van eenen Voorzitter cn twee Secretarisfen voorzien, en zoude myne keuze op de bekwaamde mannen in elk vak, zoveel mogelyk, doen vallen. Deeze Doorluchtige mannen, deeze Geleerden van den eerften rang , zouden het Samenftel van algemeene Geleerdheid even zo , gelyk ik 'er hier het plan en de eerfte trekken van in dit Werk befchry* ve, voor zig neemen. Elke deezer acht door my opgenoemde Clasfen of Faculteiten, zoude afzonderlyk arbeiden aan de ftolfe die natuuïlyker wyze onder bun vak viel, en de vruchten deezer arbeid zouden in de algemeene Vergaderingen of Zittingen dier Academie, onderling naageleezen , beoordeeld en befchaafd worden. Het doelwit van dit Gezelfcbap zoude zyn om het algemeen, ten einde van eenige Jaaren , een geheel volledig en Leerftellig Werk, over alle Weetenfchappen, Kunften en fraaye Letteren in handen te geeven. Zodanig ingericht, dat ieder in het zelve een volledig onderwys in de algemeene Geleerdheid in 't algemeen, en in elk deel derzelve in 't byzonder, zoude kunnen aantreffen. Dit Werk, het alleraanmerkelykfte en nuttigfte, dat mooglyk ooit ten voorfchyn is gekomen , zoude tot 12 of 20 Boekdeelen kunnen aanwasfen, en van tyd tot tyd , na vereisch van nieuwe ontdekkingen, als anderszins, met Aanhang- f"  295 SCHOOLEN, felen kunnen vermeerderd worden! Het algemeen zoude zig daar door verrykt zien met een fchat , welke het wezenlykfte van alle kennis, waar toe de menfchelyke geest bekwaam is , vervatten zoude. Het zoude flegts dén boek te meer hebben; maar ook wel een boek!" Leonard. Ik zoude gaarne al myn vermoogen aan zo een boek te kosten leggen! Ernestus. Wie weet of des Auctzurs fchrandere en yverige arbeid , niet nog ée'os by ons naageflacbt tut den grondflag van zo een, voor't menschdom hoogstnutrig, werk, dienen zal! Wy zullen in die hoep en verwachting onzen arbeid voor een poos Haken, ons inmiddels bevlyügende om, door de naaleezingen en verbeteringen van denzelven , tot dat grocte oogmerk bytedraagen; maar 't wordt thands boog tyd , dat wy met de verheven uitdrukking van den grooten virgilius, in zyn Landgedichten , onze byeenkomften tot dus verre befluiten: Sed nos inmenfum fpatium confecimus cequor Et jam tempus equum fumantia folvere colla. Een onafmeetbaar vlak is van ons doorgereeden: 'T wordt tyd het zsveetend ros van zaal en toom te ontkleeden. O P  COLLEGIËN, enz. ?*q op de SCHOOLEN, COLLEGIËN, exz. Cjy p,-.a:fcn, waar 'c verftand allengikens wordt oma-ond^n, In u wordt wsare rust en rein vermaak gevonden! Gy vo:rt den Jongeling op d'eerften lettertrnp, En leid: hem verder tot in "i Choor der Weetenfc'nsp, Waar uit by heerlyk fiygr, verrykt rnet wysheids gaven, In 't midden van de rei der fê'.lte Letterbraven, En, medewerkende in bet boogde Letterperk, Den bestei) L'Hff plu' t,voor't hèerlyk bersfenwerk. ftlinerva en Apol, die hem op 't teêrst beminnen , Geleiden hem in't Choor der negen Zanggodinnen; Daar pronkt zyn beeldtenis; daar wordt zyn naam geacht, En blyft vereeuwigd tot op 't laatfte r.aageilicht. ö Letteroefening! gy fchenkt ons zielvermaaken, Gy doet eik flerveüng in leeslust yvrig blaaken; Getuige van dat vuur zy elke Maatfchappy, Zo talryk opgericht aan 't Kunftenkweekend Y, Als