MAATSCH. DER NEDERL. 1ETTERK. TE IEIDEJT. Catal. bl. Geschenk van Tooneelstukken, 1841.    D E BEVREDIGDE V Y A N D EN. TOONEELSPEL.   D E BEVREDIGDE V Y A N D E N, TOONEELSPEL. Kaar hst franfche, LesEnnemis Réconciliés, gevolgd. Te AMSTERDAM, By J. 13. EL WE en D. M. LAN GEVELD. MDCCLXXXV.   TOEWIJDING.   AAN DEN HEERE BESTUURDER E N OVERIGE LEDEN VAN HET TOONEELSPEL-OEFENEND GENOOTSCHAP, TER SPREUKE VOERENDE, OEFENING KWEEKT KUNST,  VERGADERENDE B I N N E N AMSTERDAM, WORDT HET, NAAR HET FRANSCH GEVOLGDE TOONEELSPEL, DE BEVREDIGDE VYANDEN, TOEGEWYD DOOR DERZELVER KUNST HOOGSCHATTER B. RU L O F FS.  BERICHT, Dat veeltyds onze fierkfle voorneemens voordedrangre-. denen van kunstvrienden, welken onze achtingv er dienen, moeten zwichten, heb ik ondervonden, toen ik my, niet Jong geleeden, liet overhaalen, deze Bevredigde Vyanden, doormy vertaald, terdrukpetsfe tegeeven. Omtrent z&stien jaaren geleeden, werdt het franfche onrym daar van door eene vriendhme my ter leezing aangebooden , met by voeging , dat liet haar voorkwam, niet onaangenaam te zullen zyn, wanneer ik 'er eene nsderduitfche overzetting in vaersfen van deedt te voorfchyn komen , ten einde het zelve dan, geenen omjlag van tooneelen of tooneel/ieraaden behoevende, door een klein gezelfchap van goede vrienden, te doen vertoonen. Offihoon het onderwerp van het Jtuk/e my niet mvhaagde , en het my voorkwam , niet onaandoenelyk, door eene taamélyke goede uitvoering, zoude zyn, zag ik tegens dien voor/lag eenigzins op, hebben, de ten dien tydejlechts weinige kleene dichtftukjes uit het fransch in het nederduitsch overgezet ; welken veel verfchilden , van de zwaarighed.-n , welken ik in het ênderneemen deezer veriaaling te gemoete zag. * 3 My.  BERICHT. Myne vriendinne bleef echter aanhouden. Ik herlas andermaal het fpel, juist ten tyde, dat ik my op een afgezonderd landgoed bevond. De eenzaamheid liet my 'er «enige fnipperuuren over. Ik begon die aan de overzetting van dit tooneelfpel te kosten te leggen, en, geene afleiding ontmoetende, was het, binnen weinige dagen af, het geen een/gen myner vrienden gewaar witrden. Sints aldien tyd tot voor weinige weeken toe bleef het als een' ver geteling liggen , vermits ik voorkadde, het zelve noch aan myne vriendinne noch aan kunstvrienden ter hand te feilen, voor ik het nog eem \na geleezen en op nieuw overgefchreeven hadde , waar toe zich toen gent oogenblikken op deeden , en my naderhand de lust ontlrak. _ Het bleef liggen gelyk ik het vertaald heulde, tot dat *k, byna geheel ohverfchillig over myn Jluïje beginnen ie te denken, eindelyk be floot, het zelve te laaten berusten ge:yk liet was, zonder aan myne belofte te voldoen, hoopsnde dat men zich dezelve niet meer zoude te binnen brengen, Myn voormanen hierin mislukte, wanneer men my, by zekere gelegenheid, myne belofte herinnerde. Ik moest yoldcen, en dit is de reden, dat het thans het licht •Jet. Dii  BERICHT. Zy, die weeten dat men geen meester, in welk eene kunst het ook zy, geboren wordt, zullen het, uit gene • genheid voor myne werken van rypere jaaren , als een geringen eerjleling, by dezelven, hoop ik, wel eene plaatze vergunnen. Wat het onderwerp van dit tooneelfiukje aanga: het zelve is getrokken uit eene opmerkelyke aantekening (Anecdote) betrekkelyk tot de onlusten, ten tyde van de vervolging der Hugenooten in Jrankryk. PE II-  PERSOONAADJEN. De Baron de Monfort. De Marquis de langon. aDelaïde Dochter van den Marquis. de vicomte zoon van den Baron. dienaar van den Baron. z w y g e n d £• Eenige Dienaaren des Barons. Het fpel is in een kasteel van p e r c h e , bchoorende aan den Baron. D E  D E BEVREDIGDE VYANDEN, TOONEELSPEL. EERSTE BEDRYF. EERSTE T O O NE E L. (Het Tooneel is met zwart laken behangtn.) ADELAÏDE, DE VICOMTE. AD EL AÏ DE. y komt, op dat uw mond ons deerlyk ongeval, Door 't vonnis van den dood, myn heer, voltooijen zal?.. DE VICOMTE. Adelaïde! hoe...! Dinft gy myn ziele ontroeren.'.. Ben ik bekwaam, een' iast, zo fchriklyk, uit te voeren?.. Een last, die myn gemoed, op 't aklig oogenblik, Dat ik dien melde, zou bezwyken doen vanfchrik!.. A Wel-  2 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Welke ydle inbeelding heeft u dermaate aangedreeven, Dat gy vermoedt, dat ik u dit bericht kom' geeven?.. AD EL AÏJJE. Welke ydele inbeelding?.. Hoe, gy vraagt dit! zie in'wond; Befchouw deez wanden, en hemnner u dien itond, Toen men uws broeders bloed zag vloeijen uic zyne aderen: Herinner u den haat en tweedragt onzer vaderen, Die onverzoenbaar is..!. Ja, 't fterfuur is bepaald, Indien uw vaders wrok naar wensen zyn doelbehaalt; Tenz7 zyn wraakzucht pooge ons leeven te verlengen, Om, door het uitftel, on=: in zvvaarer leed te brengen: Gy weet, myn heer! offchoon ge u thans voor my niet uk', Ons dreigend noodlot en uw vaders wreed befluit. DE VICOMTE. Mevrouw! hy hieldt voor my zyn hartsgeheim verborgen; Doch al deez toeftel prangt myn hart met duizend zorgen. Uit alles, wat ik zie, fchynt nieuw verdriet te ontftaan. Na korte afwezigheid, kwam hy, deez' dag, hieraan; 'k Trad toe, om, naar gewoonte, eerbiedig hem te groeten; Maar verf van my, geiyk voorheene, heusch te ontmoeten, Zag hy me treurig aan. 11^ ueinsde en fcheenontroerd, Als iemand , die een' plicht, ondanks zich zelv', volvoert. Althans op zyn gelaat vertoonde zich een harte, Dat i«ts verkropte, en't geen bezwangerd is metfmarte. De  TOONEELSPEL, 3 De fchrik en 't ongeduld dreef my uit zyn gezicht: Ik ylde, al beevend, naar myn dienaars, om bericht Van 't eene of ander, zo 't my mooglyk waar', te ontfangen; Doch 't eenigst, dat ik kon, door een' van hun, erlangen, Was, dat men gistren n hier binnen hadt gebragt. Ik vloog op 't oogenblik hier heen, om uit de magt Van hem, die u hier houdt gekluisterd u te ilaaken, Of hier, met u vereend het doodlykst lot te fmaaken. Adelai'de! die dit harte aan 't uw verbindt; Rampzalige! och! is 't dus, dat ik u weder vind?.. Moet ik, na 't flyten van veele akelige dagen, Die, tot myn fmart, hun loop zelfs fcheenen te vertraagen , Daar ik uw byzyn miste, u eindlyk wederzien, En op een plaats als deeze?.. Is't mooglyk! En doorwien?.. Maar zou 't vooroordeel u ook averechts doen vreezen?... Zou wel myn vader zo onmenschlyk kunnen wezen, Dat hy... ADELAÏDE. Vergun, myn heer! vergun aan my, dat ik Van uwen aandacht verge een enkel oogenblik Te luistren, naar het geen gy mooglyk niet zult weeten, En oordeel dan wien ik myn vyand heb te heeten. De dierbre vrede, welke eens ieders z'ele trof; Die reeds den hugenoot veréénde met het hof; Een vrede, waardoor 't hart der waare rustgezindeu Eerfle Bedryf. A 2 Een  4 DE BEVREDIGDE VYANDEN. Een kalmte, volgeneuchteen voorfpoed, dacht te vinden,-. Die elk een' tyd voorfpelde, in wien de liefde en trouw En vriendfchap onderling het ryk béfchutten zou, Was flechts een lokdas, om de onnozelheid te trekken — Een'glimp, om, doordien fchyn, een doelwit te bedekken, tGeen ons te deerlyk trof... Die fchynvreé, trok dan ra*! Den adel, die het hof uit fchroom ontweeken was Eu onze zyde hieldt, te rugge, zonder fchroomen.' Parys mogt dus dien floer weêr My verwellekoraen: De vriendfchap die de vorst hun toonde, by 't onthaal Voornaamenlyk, die hy bewees aan d'admiraa! Verhandde alle achterdocht en wantrouw „it de hartenMar die inbeelding wierdt hervormd in duizend (manen' tWas dan in 't holste van Bartholomew nacht Daar elk te rusten lag en op geen onraad dachtDat men ons in den ilaap onmenfchelyk kwam (boren. Een „aar gerucht doet zich langs alle wegen hooren. Et» codfchefchrlk kreeg oP myn harte de Q Men fcnreeuwde, eedlchennu, wraak , verraad en moord e, tOntydig hooren van diedoodnaare akligheden (bra,ldJaagde een' verbaasden angst en fchrik door i mya Iedfen Ikrnaak, fchoon half bedwelmd, myn'vader zulks bekend ° Zyne ooren vingen ras 't misbaar de, volks. IIy zendt" Een zyner dienaars, om, zo 't mooglyk was, te hooren Vat onverachte ramp parys thans waar' befchooren Wat  TOONEELSPEL 5 Wat onraad al de ftad nu dompelde in gevaar, En wat toch de oorzaak was van 't vreezelyk misbaar; Van 't kermen, het gefchrei, het roepen, 't zuchten, 't klaagen ? Wy zien de tyding te gemoet, door angst verflaagen. De dienaar keert in 't eind te rugge, en zegt, belaên Door doodfchrik: „ Och! myn heer! het is met ons gedaan. „ Men brengt, dooi blinde woede en feilen haat gedreeven, „ De proteltanten thans wreedaartig om het leeven. „ De heete wraaklust heeft de meesten reeds gedacht, „ En deze is zekerlyk ons aller laatfte nacht.? Wy hoorden nauwlyks hem die naare woorden uiten, Of ftraks verneemen wy een woest geweld van buiten Aan onze deur. Men bonst met ysfelyk gedruis, En loopt, vol drift, met kracht, de deur op van ons huls. Wy zien op 't oogenblik uw' vader binnen komen , Verzeld van zyn krygsliên, die hem volgen, zonder fchroomen. Myn vader vat hierop den degen in de hand; Doch wordt door'tkrygsvolk, dat fluks toefchiet, overmand. Montford, wiens aangezicht vol drift (londten verbolgen , Beveelt verwoed aan 't hoofd der moord'rcn, die hem volgen j Ons aan te grypen, die dien last in euvlen moed, Volvoerende, ons doet heen geleiden, met veel fpoed, Naar eene post chaife, aan de deur reeds in gereedheid. Men fleeyt ons derwaards met eene ongehoorde wreedheid, En dwingt ons, dreigende, ter post chaife in te gaan, ik zag, by de onze, een tweede, en ook reisvaardigftaan » Eerfte Bsdryf. A 3 Op.  6 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Op welke uw vader, die by 't volk zich meê liet viuden. Zich plaatfte en werdt verzeld door zes van zyne vrinden, Voorzien van krygsgeweer, of iemant zich bewoog, Zy volgJen ons op 't fpoor en hieldeu ons in 't oog. Door't aklig denkbeeld, dat fleeds woelde in myn gedachten» Of ons niets anders dan het flerven flondt te wachten, 't Welk ik my voorftelde als gevolg dier yslykheid, Die 't bangst vooruitzicht reeds hadt door myn bloed verfpreid, Heb ik, van 't geen op weg gebeurde, niets vernomen. Ten laatlten zyn wy dan in dit kasteel gekomen , En wierden ylings in een' doods vertrek gebiagt, Waarin de donkre verwe een' yzelyken nacht Affchetüeaan't oog van ons, rampzaalge (lerveliugen! Het fchynzel van een lamp hadt door zyn flikkeringen Den kerker min of meer de donkerheid betwist:... Ik zie een doodbaar ft tan en op die baar een kist, Die van rondomme met een rouwkleed was behangen. Wat denkbeeld moesten wy van dat tooneel ontfangen..? Wy wierden overkropt van angst en zielepyn. 'kBcfloot, dat in deez' kist uws broeders lyk moest zyn. Wy, op dit doodsgezicht verdubblende onze fchreedeu, Zyn eindelyk in deez' gevangenis getreedtn ; Alwaar Montford ons, met deez' trefbre taal, begnf; „ Wacht hier de fchikking van uw nadrend noodloot af." Waarom vertoeft die wreede ons 't vonnis voor te leezen. Het geen ons van zyn wroit en bloeddorst (laat te vreezen? V/aar  TOONEELSPEL. Waarom volvoert hy niet, in zyne grimmigheid, De ftraffj, die hy toch ons beide heeft bereid? Myn vader heeft de borst van zynen zoon doorftooten, Zyn haat zoekt onze ftraf, want wy zyn hugenooten, Wat wederhoudt zyn kling te dringen door ons hart? Maar 't fchynt, hy wil ons tot onlydelyker fmart, Eer hy ons 't leevenslicht, ter zyner wraak doe derven, Ten zoen dier felle wraak, eerst duizend maal doen fter ven. DE VICOMTE. Myn waarde Adelaïde! ik vrees myn vaders haat. Myn ziel wordt hooploos in deez' hachelyken ftaat. De dood zyns zoons doet vaak zyn heete gramfchap gloeijen. En zyn verwoedheid, als by oogenblikken; groeijen. Hy is, van 't uur af, dat uw vaders wreede hand, De doodelyke kling drukte in het ingewand Myns broeders, vol van woede en wanhoop en ontroering; En kent byna zich zelv' niet meer.. In zyn vervoering Wenscht en begeert hy niets, dan dat hy zy vermoord, Die zyn rampzaalgeu zoon het harte heeft doorboord. Dy poogde my zelfs mede in zyn belang te trekken, Ten einde, om deelgenoot in zyne drift te (trekken. Men bratu my 't bloedig lyk myns broeders voor't gezicht, Op 't oogenblik dat hy beroofd was van het licht. „ Welaan, myn zoon, treed toe," dus fprak hy me aan, .„ kom nader, Eerfte Bedryf. » Zweer  8 DE BEVREDIGDE VYANDEN, „ Zweer, by het overfchot uws broeders, aan uw' vader, ,, Zo gy niet wilt dat hy u d'ergften vyand acht! „ Dat gy dien ftraffen zult, die hem heeft omgebragt. 'k Bewilligde in zyn' eisch , en liet van myne lippen, Al beevende, den eed, dien hy my afdwong, glippen. Ik moest gehoorzaam zyn, uit vrees voor meer verdriet, Doch fchoon myn mond hem zwoer, myn hart beloofde't niet. Gy kent me, Adelaïde! en weet dat ik nooit blaakte In gramfchap op Langon, of my nooit fchuldig maakte Avn 't woelen van den wrok, dien thans myn vader voedt. Heb ik uw' vader (leeds met achting niet ontmoet? Werdt hy, offchoon zyn vuist myn' broeder heeft verdagen , En in.y de Item van 't bloed myns broeders uit komt daagen Tot weerwraak, niet altyd, in plaats van moordenaar, Om uwen wille alleen, in my een' vriend gewaar? Waarin fchoot ik te kort myn' eerbied hem te wyden?.. Adelaïde! och! welk eene ommekeer der tyden!.. Wat my vooruitgezicht hervormde zich in fmart En tegenfpoeden, fints dien dag, dat ik myn hart Aan'tuw, door zuivre liefde aan 'tblaaken , op dorst draagen; Een liefde, die met recht, een zoete hoop mogtfchraagen. Op de edle vriendfchap, die, door haare ontvvrikbre trouw, Ons beider maagfchap (leeds, naar 'tfcheen, vei binden zou. ' By 't eindeloos genot van een onbreekbren vrede! Gerechte hemel! is het (iiood belang, de rede Dan  TOONEELSPEL. 9 Dan zo verr' meester, dat het, zelfs menschlievendheid Verbannende, den wrok en vyandfchap verfpreidt In 't hart dier fchepzlen, die, met onbevlekte zinnen, Niets poogen moesten dan elkandren trouw te minnen..? Mevrouw, het is geen tyd hier meer te veinzen, neen. 'k Beef voor uw' vader in deez naare omftandigheên. Ik ken myn' vader en de drift, die hem doet gloeijen, Om 't bloed zyns vyands voor zyn voeten te zien vloeijen ; Doch ik, ik ken hem niet voor zo ontmenseht en wreed, Dan hy de dochter van zyn' vyand, mede in 't leed Zou dompelen en haar de wraaklust doen gevoelen, Die hy beoogt, in 't bloed des moorders, te verkoelen. A D EL AÏ DE. Hoe, waant gy dan myn heer! zo my de wreede beul Myns vaders 't leevenslicht vergunde, dat dit heul Of toevlucht aan de fmart, die 'klyden moest, zougeeven? Dat ik myns vaders ramp zou willen overleeven? ó Neen: Ik hoop dat ik zyn gramfchap, zo verwoed Zal kunnen tergen, dat, by 't (torten van het bloed Myns waarden vaders, hy het myn ook zal doen plengen. DE VICOMTE. Dat hy zich vaardig maake, om my ook om te brengen; Zo hy verwacht, dat ik uw' dood bedaard zal zien. Eerfte Bedryfr B 'kGa,  10 DE BEVREDIGDE VYANDEN 'kGa, op dit oogenblik, my werpen aan zyn knieën Om hem te fmeeken... D >ch zo 'k my te leur zie ftallen Zal ik onmiddelyk hier weêr zyn — U verzeilen, En u befchsrmen in het barnen van den nood... En wee hem, die befta te trachten naar uw' dood! TWEEDE TO O NE E L. DE MARQ^UIS, ADELAÏDE. DE MARQ^UIS. 2^ag ik den zoon van den baron daar niet vertrekken? Adelaïde! zeg, wat kwam hy u ontdekken..? Wat is zyn oogmerk toch? Wat of hem herwaart voert? Isonzed?od, waarop, naar 't fchynt, de wraakzucht loert Reeds vast gefield? en heeft men't vonnis al geftreeken? Zal hy den dood van zyn' vermoorden broeder wreeken? ADELAÏDE. Helaas! rcyn vader, denk veel edler van zyn hart. Het voelt ons ongeluk.., Hy deelt in onze fmart, En wil, indien zyn beê niets heilzaams kan verwerven, En 's vaders harte voor hem dood is, met ons fterven.  TOONEELSPEL. lï DE MARQ.UIS. Wie, myne dochter, blies hem die gevoelens in? Bemint hy u? ADELAÏDE» Helaas, ik zou, met tegenzin, 't Geheim myns harte, in deeze angstvallige oogenblikken, Voor u verbergen, en myn' kinderplicht verwrikken, ó Ja, myn vader, hy bemint me, en kent den gloed, Der tedre min, die voor hem blaakt in myn gemoed, •k Durfde openhartig, in die heuchelyke dagen, Waarïn de naauwe band der vriendfchap >t heil kon fchraagen Van u en van Montford, door zoete hoop gevleid, Aan hem ontdekken, en myn liefde en tederheid. Steeds oorgetuigen zynde, als gy zyn deugden meldde; Geftreeld door de achting die ge in zyn verdiensten ftelde: Daar gy hem roemde en eerde en prees van dag tot dag, Waaruit ik uwe gunste en tedre vriendfchap, zag: Gevoelde myne ziel voor hem de oprechtfte liefde, 't Was uwe gunst tot hem , waardoor zyn oog my gncfde. Wy zagen dagelyks elkandren, en hy fcheen Geen hart te aanbidden dan het hart van my alleen: In 't einde, door de drift, die hem verwon, gedreeven, Kwamhy, verheugd van harte, aan my verzeekringgeeven Dat hy bewust was, hoe, aangaande ons beider trouw, Eerjie Betlryf. B 2 Men  * * DE BEVREDIGDE WANDEN, Men in zy.i' vader geen verhindring vinden zou. Reeds flreelle hy zyn hart met vleijende verwachting, Hoe ik zou deeien in zyns vaders liefde en achting, By 't gunstig tekenen dier echtvereeniging, Toen op dien tyd eene al te onheufche omwenteling — Een naare twist d.'en vrede en vriendfchap kwam verflinden, Die (leeds zo dierbaar was aan twee getrouwe vrinden. Heb ik door deeze liefde uw leed verzwaard, myn heer, Ik kniel, uit fchaamte , om zulk een misdaad, voor u neer. Zy knielt. Zult gy vergiiTais aan een droeve dochter geeven, Die mooglyk tegen u te roekloos heeft misdreeven?. ' Doordien ze, in plaats van haat, haar hart fchonk aan den U ws vyands, die u ftreng vervolgt met fmaad en hoon?.Szooa Ja: 'k heb met recht uw' toorn my op den hals gelaaden; Doch myne dood zal u haast wreeken van myn daaden. DE MARQOIS. Rys op, myn dochter. Ik ben fchuldig : ik alleen.. Uw tedre liefdegloed is niet ftrafwaerdig; neen. Den edlen aart des zoons myns vyands, moest ik achten: Hy mogt, met dubbel recht, naar uw bezitting trachten: Hy was my waard. Zelfs in 't gevaarlykfle oogenblik, Van 't allerheviglte des ftryds, in welken ik Of  TOONEELSPEL. 13 Op 't punt ftond, om voor't zwaerd van Montford neêr te bukken, Kon myn genegenheid hem aan myn woede ontrukken; Want daar zyn leeven of zyn dood ftondt in myn magt, Heb ik, ter myner wraak, zyn' broeder omgebragt, En 't rookend bloed doen uit zyn trillende adren ftroomen. Voldaan, dat ik op hem myn' wraaklust kon bekomen, Heb ik hem, dien met recht myn gunstling was, gefpaard. Ik zelf berokkende al het leed, dat my bezwaart: Want, door een drift bezield, uit zelfbelang gefprooten, Wilde ik myn aanzien en bezittingen vergrooten, Naar rechten ftreevende, die ik my zelv' alleen Beloofde, om dat my dier verkryging wettig fcheen. Zie daar de neiging die myn* moed heeft aangeprikkeld y En de oorzaak van den ramp waarin we ons zien gewikkeld» Ik hoop, dat thans myn dood het einde maaken zal Der folteringen in myn deerlyk ongeval! Hy is beftemd. Niets kan my 't leeven meer behoeden •„ Geen uitzicht kan Montford den dood zyns zoons vergoeden,. Dan dathy hem ten zoen, my ombreng!.. In zyn fmart. Kan myn vergooten bloed voldoen aan 's vaders hart. Zag ik, alshy, een'zoon door't zwaard ter neêr geflaagen., Adelaïde L 'k zou my juist als hy gedraagen» 't Valt, zonder tegenfpraak, zeer pynlyk, te vergaan» Wanneer men, ftervend, niet zyn wraaklust ziet voldaan 5 Eerfie Bedrtf. B 3 Maar^  i4 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Maar, fchoon ik 't noodlot, dat ik me over 't hoofd zie zwee« En ongetwyfeld my ontydig zal doen fneeven, (vcn> Voorzien hadde : En zo my de ondraagelyke (mart, Welke u moest volgen, niet het vaderlyne hart, Op dat herdenken, in deez' borst van fchrü deedt beeven, 'k Deed, met den zelfden moed, nog 't geen ik heb bedreeven. Hoe! zoude ik zyne woede en zyn lafhartigheid, Die 't op ons leeven zo onttnenscht hadt toegeleid, 'tRechtvaerdig loon niet voor haar euveldaau verfchaffen? Zoude ik den bloeddorst, die ons wreed vervolgt, niet ftraffen? 'k Was dan van dapperheid en eere en deugd ontaard, En geenzins d'achtbren naam eens braaven vaders waard. Myn waerde dochter, breng u nog eens in gedachten, Dien akeligen nacht — dien bangften aller nachteu!. In welken hy ons huis opofferde aan de vlam 1 Herrinner u, hoe ik u in myne armen nam : Hoe ik my, door het vuur, van alien kant, zag blaaken Om u een open weg tot uw behoud te maaken; Hos my de vlam , waar ik me ook wendde of keerde of vlood, Omringde of zengde; En ik, in 't barren van dien nood. Niets kon voor oogen zien, dan mynendood en d'uwen... d Schrikkelyke nacht! waar van myn ziel moet gruuwen! Door wiens herdenken my de woede 't ziedend bloed Van fpyt en grimmigheid in de adren kookendoet, En de ed'le drift naar wraak op nieuw weêr doet herleeven.,.  TOONEELSPEL. 15 Ja, gunstig lot! gy hebt reeds aan myn ziel gegecven, Dat geen, waarom, hy fteedsnog vruchtloos heeft gewoel d, 'k Heb myn getergde wraak.door moed, naar wensch, gekoeld Daar ik het bloed zyns zoons deed uit den boezem (Iroomen. Hy heeft de ellenden, die hy ons deedt overkomen , Door zyn , vermoorden zoon, myn dochter, ruim betaald, 't Is waar, des hemels ftraffe is op my neergedaald; 'k Vind me, ondanks al myn hoope en moedig tegenftreeven, Aan 's vyands ongenade en wreedheid opgegeeven; De hemel zelfs fchynt my te doemen tot het graf; Doch waant ge, offchoonMontford aan my myn fchuld vergaf En myne dagen door zyn vriendfchap wilde rekken, Dat ik een voorwerp van zyn gunst zou willen (hekken? Zoude ik het misdryf, aan myn vaderland* bereid, En al myn vrienden, die door 'skoningstrouwloosheid In 't graf gedaald zyn, en moordaadig moesten fneeven. Lafhartig, wraakeloos en fchandig overleeven? ' Neen: neen... Maar gy, die niet bezoedeld zyt met fchuld, Verdiende gy wel 't lot, dat gy gevoelen zult?.. Gerechte hemel! moet de onnozelheid de flagen, Der fnoode onmenschlykheid dan ftraffeloos verdraagen..? Is dit het loon, dat ge aan haar zieisgevoeligheid Om'svaders droevig lot, haar deugd hebt toebereid?.. Hoe zoudtge, ó Montford! naar uw' wensch gewroken weHoe zou uw trots gemoed zyn blydfchap zien gereezen (*zen' Eerfte Bedryf.  ir> DE BEVREDIGDE VYANDE N, Indien 't gevoelde, door wat finarte en fchrik, dit uur, Het myn moet worstlen met zich zelv' en met natuur 1 Wie zal, Adelaïde ooit uwer zich erbermen? Wie u, na mynen dood, in uwen ramp befchermen.. Helaas! wie weet aan welk een treffend ongeval, *t Lot, als ik niet meer leeve, u overlaaten zal? ADELAÏDE. Wil uwe dochter die gy fidderen ziet en weenen, Uw kinderliefde en troost in haare fmart verleenen, Daar zy bezwykt door al der rampen overmaat. Hoe naar, hoe akelig verbeeld ik my dien flaat Die my, door tegenheên, naar 't duister graf zal rukken, Myn ziel is niet beftand voor alle de ongelukken Die 't naderend onheil haar onfchuldig toebereidWelk een vooruitzicht voor myn hart!.. Wat yslykheid!.. En zou hy wreed genoeg zyn, my het licht te gunnen?.. Zou hy te my waard zo veel ftrafheid pleegen kunnen? DE MARQ.UJS. Myn waarde dochter, het vergieten van myn bloed Zal zynen moordlust wel verzaadigen. 'k Schep moed, En durf zulks hoopen; want zyn zoon, tot u geneegen, Al dreigde u 't wis bederf, zal Montford wel beweegen, Dat hy uw dagen rekk'... ADM'  TOONEELSPEL. 17 adelaïde. Waant gy, dat ik zo laf Van ziel zou zyn, dat, fchoon hy my genade gaf, En, op de voorfpraak van zyn'zoon, niet om liet brengen4 Myn fierheid immermeer die fchande zou geheugen, Dat ik het overfchot myns leevens waar verplicht Aan hem, wiens vader 11 beroofde van het licht? de MAaquis. 'k Gebied u, zo Llontfort u fpaaren wil in 't leeven, Dat gy hem, in die gunst, geenzins zult tegenüreeven .. Zult gy gehoorzaam zyn myn dochter?. Kunt gy 't my Verzekeren ?.. adelaïde. Helaas! myn vader, wat wilt gy, Dat ik in deezen ftaat, zo doodlyk, zal belooven? de marqois. Wilt gy door weigring my van dezen troost berooven, Die myn verdriet alleen verzwakt en breeken zal, En d'angst vermindren voor myn nad rend ongeval? adelaïde. 'k Zal u gehoorzaam zyn... Gy kunt op my betrouwen. Eerfie Bedryf. C ^  18 DE BEVREDIGDE VYANDEN DE MA R QUIS. 'k Zal me, op uw woord, van uw getrouwheid, zeker houén... Ten blyk, dat ik me op uw verzekering verlaat, Verg ik, Adelaïdel u andermaal een daad, Waardoor uw deugdzaam hart uw' vader za! verplichten; En voor zich zelv' iet groots iet Ioffelyks verrichten. Gy, die al te edel denkt, om, na uw vaders dood', Den zoon zyns moordenaars voor uwen echtgenoot' Te kiezen, zult, als gy deez' kerker zyt ontweeken, ' U fpoeden, om uw moey Sinville te gaan fpreeken, Geef haar deez' brief. Hy geeft haar een'' brief. 'k Heb aan uw moey verzocht, myn kind, Dat ze u, na mynen dood, in'thuwelyk verbind'; En fpoedig, met den graaf van Longpré , moet doen'paaren. Zyn minnend oog bleef lang reeds op uw fchoonheid ftaaren; En door zyn deugd zo vee! a!s afkeer voor Montford Verdient hy, dat aan hem uw hand gefchonken word'. Zodra uw harten zyn vereenigd, door die banden, Dat hy myn goedren dan, die ik u laat in handen, Gebruike, om krygsvolk aan te werven , in zyn' dienst, Ten einde, om onbevreesd en op het onvoorzienst' Te vuure en zuaerde, alóm in Montfords erve en landen Te  TOONEELSPEL. ïr) Te tukken, endaar, door verwoesting, moorden, branden, Het al verdelge en dus het wreedgeplengde bloed Van uwen vader wreek' met ilrengen heldemoed. Zo ik, voor dat ik fflerf, die hoope mogt verwerven, Ik daalde blyde in 't graf en zou te vreden fterven. DERDE TOO N E E L. DE MARRQTJIS, ADELAÏDE, EEN DIENAAR van den Baron. DE MAR C£UI S. V^at wilt gy ? fpreek. DE DIE NA A R. Ik ben hier heen gezonden, door Den zoon van den baron. Hy wenscht by u gehoor, En op dit oogenblik, te erlangen.. DE MARRQTJIS. Laat hem komen. Eer/Ie Bedryf. C 2 VIER.  20 DE BEVREDIGDE VYANDEN, VIERDE T O O N E E L. DE marqois, adelaïde. de vicomte. de vicomte. J^Cyn Heer, durft ge op myn woord vertrouwen, zon. der fchroomen? ds biarquis. Doe my vooraf de réén van uwe komst verltaan. de v i c 0 m t e. Al myne hoop, myn heer! zag ik in rook vergaan. Myn vader weigerde te luistren naar myn reden; 2,0 oogenblikkelyk zal hy hier binnen treeden. 'k Ducht voor het leeven van u beide, in dezen ftaat. Volg my, 'k zal by een' vriend, op wien ik my verlaat U bergen, en, wanneer het licht der zoiineilraalen Verdweenen is, en ons, vcor 't fpoedig achterhaalen, De duisterheid des nachts voor ieder houdt bedekt; Weet ik eene uitkomst, die u tot verberging iirekt. 'X zal u naar eene plaats, daar 't veilig is, geleiden. Myn heer,, de tyd verbiedt ons, langer te verbeiden. de  TOONEELSPEL. sa. DE MARQU IS. Wy volgen. Zo 'k myn wraak hier door mag zien voldaan, Zal my deez dierbre gunst nooit uit het harte gaan. Einde van het Eerfie Bedryf. C 3 TWEE-  M DE BEVREDIGDE VYANDEN, TWEEDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. de marqüis alken. Etst is te fpa.Je, en wy zien ons belet in 't vluchten Montford doet ons op nieuw wéér in zyn boeijens zuchten Zyn wraaklust kerkert ons in een gevangenis, Waarin de dood zelfs doof voor myne klagten is. Die trotze wreedaard/., och! in welk een zee van rampen Laat hy ons met een ftorm van yslykheden kampen! Al myn ftandvastigheid verliest byna haar kracht. Adelaide! waar ziet gy u toe g.bragt? In welk een'afgrond van ondraaglyke ongenuchten, Doe ik u, door myn fchuld, de grievendfte acgften duchten ? Rampfpoedige als ik ben! Helaas! ik heb, te ontzind Door myn' getergden haat en vyandfchap verblind De dringende infpraak van de wraak gehoor gegeev'en En, door die infpraak, tot verwoedheid aangedreeven' Ondanks de Hem van 'c hart, aan deze drift voldaan ' Die my, en myne telg, maar al te duur zal (iaan. ' Myn Dochter! waarom kost ik niet vooruit bezeffen Dat, voor myn misdaad, „ een zelfde firaf zon ^ Dol-  TOONEELSPEL. &3 Doldnftige als ik was!.. 'k Pen oorzaake uwer fmart; Doch ik heb alles, zelfs in weerwil van myn hart, Om u te redden voor het fterven, onderwonden, Hem biddende dat hy uwe onfchuld wikke, — u fpaar. Myn tederheid voor u heeft my zelfs dien barbaar, Die ons, meedogenloos, dreigt naar het hart te fteeken, Verplicht, ó fchande! om voor uw leeven hem tefraeeken. Ik heb dus, daar ik gaarne uw' banden zag geflaakt, In weerwil van myn hart, myn fleren aart verzaakt: Maar u, die 'k al te trotz, door myn bedryf, dorst belgen, Algoede Hemel! daar 'k myn' vyand wou verdelgen, Betwistende al het recht der wraake aan uwe magt, 'kHeb u misdaan: 'kHeb uw vermogen fiout veracht, 'k Aanbid de billykheid van alle uw teisteringen. De ftraf, die my vervolgt door >s noodlots vvisfelingen, Berokkende ik my zelv'. 'k Verdiende uwe on-eiwê •' Maar kom een' vader, in zyn ongeluk, te ftaê°: ' Verhoor de klagten , die ik, beevende, op waard zendef Dat uwe goedheid zich meêjydend tot my wende, In 't oogenblik dat ik voor vlekklooze onfchuld pleit! Vermurw den wreedaard in zyn heete grimmigheid! 'kZal alles, wat hy my doet lyden, hem vergeeven Wanneer myn dochter flechts behouden worae m 1 leeven Tweede Bedryf. TWEE.  g4 DE BEVREDIGDE VYANDEN, TWEEDE T O O N E E L. DE MAR.QOIS, ADELAÏDE. ADELAÏDE. M yn vader! hoe! verdient uw dochter, in deez' ftaar, Dat gy haar, onverzeld van u, thans overlaat, Aan zo veel rampen , als haar, zonder einde, omringen. DE MARQ.UIS. Myn dochter, durft ge uw ziel dien ydleu waan opdringen, Dat ik u myden zoude? En atht gy my zo wreed, Dat lk geen deelgenoot zou blyven in uw leed?. Het is om u alleen, dat my myne ongelukken, Die 'k anders tarten zoude, op 't angstig harte drukken. Was 't vaderlyke hart verzekerd van uw rust, 'k Vond min in 't leeven dan in 't fterven thans myn' lust; Hoe onbekommerd zoude ik al myn ramp vergeel en, En 't doodlykfte oogenblik, blyraoedig, welkom heeten? ADELAÏDE» 'k Zegeef u nimmermeer; op dat ik eens verwerv' Het zoet genoegen, dat ik in uwe armen flerf; En mynen laatflen zucht, by 't einde myaer dagen, Al  TOONEELSPEL. %$ Al fterveiide, in uw' arm, uit liefde u op moog' draagen. Ja, mooglyk ben ik zo gelukkig, dat de flag, Die op uw leeven mikt, myn' boezem treffen mag. DE MARQ_0 I S. Onfchatbre kinderliefde! óDeugdl'eiks achting waardig, Hoe avrechts wordt gy thans beloond! hoe onrechtvaerdig!.. ADELAÏDE. Welkome dood, wanneer, wanneer zult ge ons, in 't end Verlosfen, uit den boei der vreezelykfle ellend'?.. Myn moeder, zie ik dus den wensch, dien 'k u hoorde uiten, Toen 't nadrend fterfuur reeds uwe oogen fcheen te fluiten, Vervullen? is dit dan het heilryk lot, dat gy Eens hoopte, dat ik zonde erlangen ?. DE MARQUIS, Zult gy 't my, Die de oorzaak ben, myn kind, van alle uw tegenheden, Wel ooit vergeeven, 't geen ge onfchuldig hebt geleeden? ADELAÏDE. Ik bid, verzwaar toch niet myn treffend ongeval. DE MARQ.IHS. Ik hoor gerucht' Misfchien is daar de moordbende al, Tweede JStdryf. D Die  &6 DE BEVREDTGDE VYANDEN, Die ons, op 't oogenblik , ter doodftraf moet geleiden. Ontvang het laatst vaarwel, myn dochter, eer we fcheiden. Hy omhelst haar. DERDE T O O N E E L. de marqtjis, adelaïde, de vicomte, gevolg van eemge Dienaar en. de vicomte, zich los rukkende uit de handen der Dienaaren, die hem weder, houden. Hy heeft twee degens in zyne hand. Tegens de Dienaaren. HLfafhartigen, laat af my te weérftaan; zo gy Geene offers ftrekken wilt van rnyne razerny. De Dienaaren vertrekken. Tegens den Marquis en Adelaïde. Schoon 't lot :e ftreng is, om zich over u te erbermen,. En ik vergeefsch fmeekte, ik zal echter u befchermen. Dc ez 'no' pe ontgloeit myn harre. Aanvaar.aanvaar, myn heer, Tot uw verdediging, van my, dit zydgeweer, 'tGeen gy me u, fiddrend en vol fchrik, zietovergeeven. Deez kling verzekert u Adelaïdes leeven. Te.  TOONEELSPEL. Tegen JïdeUade. 27 Mevrouw, ftel u gerust op myr.e trouwe en moed. Gy zult nog beeken van vergooten menfchen bloed, Tot uw bcfcherming, zo men voortvaar', hier zien ftroomen, Voor dat ge in 't minste voor uw leeven hebt te fchroomen. de marquis, den degen aanvaardende. Uwe edelmoedigheid verrukt me; ik eer uw deugd; En ik ontfarg.myn heer, van u deez kling, met vreugd; Maar welk een loon hoopt gy voor dezen dienst te erlangen ? Gy vleit u mogelyk, myn telg hier voor te ontfangen, Maar gy bedreigt u, zo gy ftaat maakt op zulk loon, Zy zal nooit de echtgenoot zyn van myn' vyands zoon. de vicomte. Dat zich een ander vry dat voordeel zie gelukken, Wanneer myn arm haar aan't gevaar flechts moge ontrukken. de m/jRQUIS. Wie wederhoult ons in dit tydftip, voort te gaan.? Wie zal deez' arm en myn' geter.aden moed wterftaan, Daar ik gewapend ben oui voor myn kind te ftryden ? Tweede Bedryf. na D 2  a8 DE BEVREDIGDE WANDEN, DE VICOMTE. Myn heer, 'k gaf u dit ftaal Hechts orn u te bevryden, Wanneer myn vader u mo:t overvallen; maar Niet om dat gy hem aan zoudt randen... Het gevaar Van uwe dochter zou du? onvermydbaar wezen. Door zulk een daad hebt gy haar wisbederf te vreezen In plaats, dat gy haar van de woede zaagi gered. Deez plaatze is, van rondom, door oorlogsvolk bezet; 1 Hunne overmagt is al te ta'ryk; en wy trachten Vergeefsch den zegenpraal van onzen moed te wachten. Dat men, in dit geval zich van een middel dien', Waarin wy minder ramp en meerder uitkomst zien. Kom, laaien we in dit naast vertrek den dood weerftreeven, Of, zo men fueeven moet,als waare he'den fneeven. Dat men ons, onbevreesd zie bloot ftaan voor hun magt, lk zal aan d'ingang zelf my ftellen op de wacht, En , zo myn vader my verwoed daar durft befpringen,. Zal hy het gladde ftaal eerst door deez' boezem dringen, Eer'k hem de plaats, die ik verdedig, overlaat. Ik blyf u voor haar borg en zwicht niet in deez' ftaat Hoe onweêrflaanbaar men ook toelegge op haar leeven. Ja, 'k (lel myn hoofd te pande, indien ge uw kroost ziet fneeven. En zo gy haar niet kunt bevryden van 't verdriet, Dan  TOONEELSPEL. 29 Dan door myn dood, ontzie, myn heer, ontzie my niet. Hoe heilryk, hoe volmaakt zoude ik myn noodlot noemen, Myn waarde Adelaïde ! indien 'k my mocht beroemen, Dat ik den dood braveerde en fneuvelde aan uw kniën, Om u, van 't onheil, 't geen u dreigt, verlost te zien. de mar quis. Waarom worde ik belet, een daad, een gunstbetooning Zo edelmoedig, te vergelden door belooning? Waarom fproot zo veel deugd en edle heldenmoed En waare me nfch en liefde uit Montforts heilloos bloed?.. Op hei oogenblik dat ze willen vertrekken, treedt een Dienaar van den baron binnen. VIERDE TO O N E E L. de marqüis, adelaïde, de vicomte, een dienaar. de dienaar, tegens den Viamte. yn Heer, uw vader zendt me, om aan uaftevraagen, Twee degens, die men u hier binnen heeft zien draagen. Tweede Be dryf. D 3 Ook  30 DE BEVREDIGDE VYANOEN Ook gif hy my bevel dat ik, met allen fpoed, U m «st verwitti >en, dat hy u fproeken most. Hy wacht u reeJs. de vicomte, na een weinig overwegent hem den degen geeveude. Zie daar, aanvaar van my, den mynen. 'k Doe dus de bange vrees uit myne ziel verdwynen, Die'k moo-lyk anderzins (e duchten had, wanneer Ik my, in myne drift, bediende van 't geweer. IkGeef, om deeze oorzaak aden degen, zonder fchroomen. Op den marquis wyzende. Hy heeft, van myne hand, den anderen bekomen, Dien hy behouden zal. de dienaar. Wat antwoord breng fk aan Uw' vader? voïgt gy my?.. zal hy 2ich zien de vicomte. Zeg, dat myn lot my dwingt, voor't eerfle van myn leeven Zyn' wil, op deezen tvd> door weigring,teweerflreeven: l>at ik den naam zyns zoons onwaerdig ware, als ik Gehoorzaamde aan 't geen by gebiedc, dit oogenbIik; Doch  TOONEELSPEL. 3ï Doch dat ik vaerdig ben, om fmeekende, aan zyn voeten Geboogen, door berouw dit wanbedryf te boeten. DE DIENAAR. Myn heer, ik ducht voor u! Waar voert de drift u héén?. Denk aan uws vaders ipyc.. DE V ICOMTE. Vertrek: Iaat ons alleen. VT FTf E T O O NE E L. DE MARQUIS, ADELAÏDE, DE VICOMTE. DE VICOMTE. Oiïchoon gy van myn' moed geen hulp meer kunt verwerven , 'k Heb echter moeds genoeg, voor u te kunnen fterven. DE MARQ.UIS. Myn heer, de blykcn van uw dapperheid en vlyt, Zo edelaartig, zo heldhaftig ons gewyd, Doedt gy te verre gaan. liedenk , bedenk u nader. Toon u gehoorzaam en verbitter geenen vader, Tweede Bedryf, jjn  32 DE BEVREDIGDE VYANDEN, En tref, ons poogende te ontrukken aan 't verdriet. Uw zeiven, door een al te roekloos opzet, niet. DE VICOMTE. Wilt gy, dat ik u in dit tydgewricht begeeve, Waarin 'k , voor d'uitflag van uw beider noodlot, beeve?.. Wat durft gy velgen aan myn rustelooze ziel!.,. Zo ik zyn opzet door deez weigring niet weêrhiel, Spaarde ik dan wel zyn woede, om 't fchuldloos bloed te plen- Ja, op een zelfden tyd, twee offers om te brengen 'i ^en"' Wierd ik, indien ik u begaf in dit gevaar, Niet medeplichtig, niet uw beider moordenaar?.. Gaf ik u niet ten prooije aan 't al te onzinnig woelen Der heete wraakzucht, reeds bereid haar' moed te koelen ? DE MARQUIS. Uw weigring zal hem meer verbittren , en misfchien Zult ge uwe voorfpraak voor myn telg voldongen zien, Wanneer ge uw vaders wil gehoor geeft. Wil venrtóken. Tracht zyne onmenselijkheid tot meêly op te wekken. Werp u aan zyne knieën. Maak dat hy zich ontferm'. Misfchien dat hy, wanneer natuur om byfhmd kerm', Haar in zyn harte een plaats van gunste en toevlucht biede. Zo gy zyn hart vermurwt, behoedt ge Adelai'de. Doe  TOONEELSPEL. 33 Doe uwe liefde voor myn dochter, fchoon die aan De neiging dié zy voedt zich nimmer zie voldaan , Dus werkzaam zyn. Veins, of zy 't heillot uwes leevens» Uw hoope en al het zoet van uw verlangen tevens Uitmaakte. Doe hem dus geloof flaan aan den fchyn: Dwing my te zeggen, dat gy haar zoudt waerdig zyn; Dat gy, door uw verdienste, iet wenschlyks moogt vertrouwen; Ja, dat de roemryke aart, dien we in den zoon befchouwen, Zo groot is, als... de haat, dien ik den vader draag. DE VICOMTE. Nooit zaagt ge my, myn heer, nooit zaagt ge my, te traag, Om uw bevelen, die 'k eerbiedig, te volbrengen, Indien de vrees myn vlyt en yver kost geheugen, En dat ik zeker waar', dat gy u, in dien flond, Dat ik hem fmeekte en fprake, in veiligheid bevondt. .;. Maar, wie zal, in dit uur, aan my verzekring geevenl Dat hy zyn grimmigheid, die toelegt op uw leeven, Niet dan volvoeren zal, op 't oogenblik, wanneer Ik my by hem bevind?.. Waarfchynelyk, myn heer, Heeft hy dat tydftip, met een loos beraad, verkooren, Om in myn afzyn, u den dolk door 't hart te booren, En dus zag ik de hoop, om beide gaê te flaan, In weerwil van myn zorg en poogingen, vergaan... Tweede Bedryf. E Dit  34 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Ditdenkbeelddoet myn hart reeds, by vooruitzicht, beeven. Gy kunt onmogelyk een bende tegenftreeven Van inoordenaareu, die u nadert met geweld, Van uwe Adelaïde alleen Hechts vergezeld. Die uitgelaaten ftoet zal zich niet onderwinden, U aan te doen, wanneer men my by u zal vinden; Dpch; zo wy langer hier vertoeven, zullen zy, Die ons vervolgen, ons verrasfen. Laaten wy Het dreigende gevaar, zo 't mooglyk is, ontvlieden. Komt, volgt my beide, ik zal u hulpe en byftand bieden. Vreest geen gevaar. Ik fta voor beider leeven in. Zo 'k, in deez barning van gevaaren, tyd gewin, En zo 't gebeur', dat ons myn vader komt beftryden, Ben ik verzekerd, dat myn hulpe u zal bevryden. 'k Zal hem vermurwen, door myn klagten en gebeén : 'k Zal hem, met minder vrees, ontwapend, tegen treén, En dus meer winnen op zyn harte, door myn reden. 'i Zal hem niet mooglyk zyn, myn trannen en gebeden Vereenigd met de taal der liefde, fchrik en fmart, Te wederftreeven , met een ongevoelig hart. Hy zal, daar hem natuur en tederheid beftryden , Geenszins het pleegen van die wreedheid kunnen Jyden. Ik ftreel, by voorfmaak, my reeds met een heusch onthaal, Een. vleiiende infpraak fpelt myn ziel de zegepraal. Te  TOONEELSPEL. %% Te meer, daar ik voor u, onfehatbre Adelaïde! En zelfs, van u verzeld, hem fmeeke en hulde biede. Zo ik hem niet beweege en gy u ziet voldaan, Geloof dan, dat ik u nooit minde. Laat ons gaan. Einde van het Tweede Sedryf. E 2 DER<  3C5 DE BEVREDIGDE VYANDEN, DERDE BEDRYF. EERSTE T O O N E E L. de dar on alleen. Houdende een" brief van den Marquis in de hand. V V at of hy fchryft?.. En welk vooruitzicht of'tmoog wezen, Dat heui iets van my kan doen hoopen? Laat ons leezen.. Hy leest : „ Baron, ik vlei me, dat ge uwe edelmoedigheên, „ In zo verre aan myn hart wel zult vergunnen willen, „ Dat gy, door't plengen van mynfchuldigbloed alleen, „ Uw vyandfchap, in haar' verwoeden loop, zult ftillen. „ 't Vergooten bloed uws zoons, het geen ik ftroomen deed, „ Gebiedt u, 't myne, hem ten offer, te vergieten. „ Ik had, zynde in uw plaats, nooit zo onmenschlyk wreed, „ Ten dood verweezenen, het leeven doen verdrieten, „ In't marren metdenflag, die'thoofd eens treffen zou. 'kllad, meer menschlievende dan gy, eenangstigleeven. „ Door een' verhaasten dood, verlost van fmarte en rouw,, „ Maar gy, gy wilt, door een' verwoeden haatgedreeven, „ Aan  TOONEELSPEL. 37 „ Aan my gevoelen doen dat gy, in't wreed vermaak, „ Om u, op 't ongehoordfte en fterkst, te kunnen wreeken,. „ My ver voorby ftreeft en de foltring kent der wraak... „ Zy is rechtvaerdig. ja. 'k Verduur haar onbezweeken. „ Gy kent my al te wel, dan. dat gy immermeer ,, Zoudt kunnen denken, dat myn ziele, uit ydelfchroomen, „ Zich kost verneedren, en, min moedig dan weléér-, U noopen, uwe woede en gramfchap in te toornen.. ,, Dan, ik ben vader, en zo lieffelyk een' naam, „ Die zo veel indruk maakt op myn gefolterd harte, ,, Doet my bezeffen, dat myn fierheid, onbekwaam, ,, Zich waapnen zoude in zo veel tegenfpoed en.fmarte: „ Die heiige naam dooft thans al myn verwoedheid uit. „ Helaas! Montford ! wil aan myn dochter't leeven gunnen. ,, Zo gy haar' dood beraamde, ik bid, ftaak dat befluit. „ Wat heeft ze u ooit misdaan, dat zy zou deelen kunnen,. „ In 't deerlyk noodlot, dat voor my reeds is bereid? „ Had ik haar ftem gevolgd, uw zoon was nog in'tleeven, ,, Hoe dikwyls wierp ze zich, vol tederhartigheid, „ Voor myne voeten neêr, tot zyn behoud gedreeven, „ My nedrig fmeekende, dat ik myn' bittreu haat s> Zoufmooren, en, dien ik vervolgde, in'tleevenfpaaren.,.. „ Doe my thans zien, dat u haar deugd ter harte gaat : „ Toon raedelyden met haar rampfpoed, kunne en jaaren-; Derde Bedryf. E 3. •* Laafe  38 DE BEVREDIGDE VTANDEN, ,, Laat uw gemoed, op 't zien haars lots, getroffen zyn; „ En laat deez brief, zonatbefprengd met myne traanen, ,, Getuigen flrekken van de onlydelyke pyn, „ Die me overftelpt en zich geene uitkomst weet te baanen. ,, Verplicht me, al flervend te betuigen voor die daad, „ Dat u 't geluk, het welk we op u zien nederdaalen, „ Met meerder recht, dan my bekroont en gadeflaat. „ En uw grootmoedigheid u heeft doen zegepraalen. LANG O N. Welaan; gy zult hierin uw' wensch genieten; ja, Gy zult belyden, dat myn billyke ongenaê Niet wreed genoeg is, als men 't licht u zal ontrukken, Den dolk in 't harte der onnozelheid te drukken, 'k Nam nimmer voor, haar ftraf te vordren, voor uw fchuld, 't Was Hechts, op dat ik myn verlangen zsg vervuld, En dat gy, door de vrees, benaauwd voor haare rampen, Te heviger, met u verdiende ftraf, zoudt kampen, En 't leed gevoelen , 't geen myne angflen heeft ontgloeid, Toen ik het lyk myns zoons met traanen heb befproeid. De foltring, wroeging, pyn^en vrees, die u verfcheuren* De onzekerheid uws lots: uw kermen, klaagen, treuren, Zyn zo veel ftreelingen voor myn getergd gemoed, Als elk van hun uw fchuld aan u gevoelen doet, 'K zie myne wraak reeds half voltooid, daar de oogenblikkenj My  TOONEELSPEL. go My thans verbeiden, om het ovrig te befchHtken, Op dat myn woede zich ten vollen zie voldaan, ó Ja: ik toefde reeds te lang hem neêr te flaan... Laat af... Lafhartige! Wat wil uw arm volbrengen? Wilt ge u bezoedelen, door zelf het bloed te plengen Van eenen vyand, die u thans weêmoedïg fmeekt, En, dien gy, weereloos, uw kling door 't harte fteekt?.... Maar, ging hy my niet voor?.. Gaf zyn onzinnig woelen Aan my geen voorbeeld, hoe men 't vuur der wraak moet koelen?... Met welk eene ongehoorde en fnoode onmenschlykheid, Heeft.by van't voordeel, 't geen zyn kracht hem hadt bereid, Een laf gebruik gemaakt, in mynen zoon te dooden, Die, al te zwak, niet was gewapend voor dien fuooden. rt Herdenken, 't peinzen op die ongehoorde daad, Maakt plaats in myn gemoed voor d'allergrootften haat. Ja, gy zult fterven!.. 'kZal u, onverfchrokken, rukken Naar't Iyk myns zoons, 'twelkgydoorftaakt; Daar zult gy Voor myne woede, en op dat zielloos overfchot 0n|k''eïJ Ter neergeworpen, 't einde ervaaren van uw lot« Daar zal ik u, wanneer 'k uw heilloos bloed doe flroomen, Itïy wraak verfchaffende... Wien zie iK herwaard komen. Derde Bedryf. TWEE-  4o DE BEVREDIGDE VYANDEN, TWEEDE T 0 O N E E L. BE BALION, ADELAÏDE. ADELAÏDE. 3E£oud ftand, Montfort, zie hier uw offer in uw magt. DE BARON. Hoe gy mevrouw! ADELAÏD E. ó Ja, ik ben 't, en ik verwacht Grootmoedig, hier ter plaatz', door uwe hand te fneeven. Myn vader bragt uw' zoon,al te onbedacht, om 't leeven, Dus voegt het my, dat ik, door 't (tonen van myn bloed 't Vergooten bloed uws zoons, 't geen wraak begeert, vergoed'; DE BARON. Kan 't wezen! houdt gy my zo zinloos ■— zo verbolgen Dat ik, hoe zeer bereid uw' vader te vervolgen, Uw zuivre onnozelheid, door onverdiende ftraf, In plaats diens moorders, zou doen daalen In het graf?. Neen, ken my beter, nooit zal myne ziel geheugen, Dat men, voor fchuldigen, onfchuldig bloed zal plengen. AD E*  TOONEELSPEL. 4: ADELAÏDE Myn heer, uw felle haat beneveld u 't gezicht. Uw wraakvuur fchittert nooit in ongemeener licht, Ën nimmer zal dat vuur zich meer in u verkoelen, Dan dat ge, in zyne plaats, uw wraak my doe gevoelen. Daar gy hem 't leeven fpaart, en 't myne wreed verkort. Ziet hy in 't grievendst leet zich zelv' ter neêrgeftort. Niets zal hem heviger het vaders harte treffen. Hoe zal hy fidderen, wanneer hy zal bezeffen, Dat zyne razerny zyn telg het hart doorftiet! 't Gemis uws zoons haalt by zyn treffend onheil niet: Want, daar u het verlies fteeds woelt in uw gedachten Eens omgebragten zoons, ziet gy uw leed verzachten, Door eenen tweeden, die zyn deugd alöm verbreidt, En die met recht verdient uw gunste en tederheid; Hy kan de traanen van uw fchreijende oogen wisfen, U onderfteunende, in alle uw bekommernisfen, Doordien hy, hoe de ramp u dreige of nader kom', Uw hoope en uitzicht fchraagt in uwen ouderdom; Maar my ontzielende, kunt gy de vruchten plukken Van uwe wraak, die fteeds uw' vyand moeten drukken. Gy Iaat, daar gy my 't licht ontrukt, op aard hem niets Meer ovrig, tot troost — tot heeling zyns verdriets: Want van al 't geen hem in het ras voorbygaand leeven, Derde Bedryf. F Het  42 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Het dierbaarst was op aarde, in eeuwigheid, begeeven, En als gekluisterd aan eene aklige eenzaamheid, Waarin al 't geen hy ziet hem wroegingen bereidt: De worm, die eindloos aan zyn zwoegend hart zal kna agen Dat hy de fchuld is van 't verkorten myner dagen. Zal hem zyn vaderland en zyne wooning (leeds Ten voorwerp (trekken doen zyns grievends harteleeds, Daar hy, waar hy zich wend', vergeeffchen troost zal zoeken, Uw wraak, in 't fchenken van zyn leeven, zal vervloeken. DE BARON. Hy zou, met recht, dit lot verdienen, tot zyn ftraf: Maar gy, die my nooit tot misnoeging reden gaf, Of medeplichtig aan zyn misdryf zyt bevonden , Wat oorzaak noopt me, om u, onfchuldig, 't hart te wonden?» ADELAÏDE. Indien myne onfchuld u tot medelyden port, Waarom my dan zo wreed in 't doodlykst ieed geflort, Datmy, daar ik het niet verdiende, reeds doetlyden? Is dit, myne onfchuld voor den boei der finart bevryden, Dat gy me, na den dood myns vaders, wreed verwyst, Iets te genieten, daar myn hart voor beeft en yst? Hy, hy verdient dien (laat zo vol van ongenuchten, j Waar onder gy, myn heer, my fchuldloos wilt doen zuchten.  TOONEELSPEL. 43 DE BARON. Mevrouw ! gy tracht vergeefsch my hiertoe te overreên, Het bloed des moordenaars myns zoons, dat is 't alleen, 't Welk myne wraakzucht eischt, en 't geen men moet vergiefkVlieg, om.... ^ten" ADELAÏDE. Houd ftand barbaar! Laat my die gunst genieten, Dat ik, voor 't laatst nog eens, van u, gehoor verwcrv' Ze gy niet wilt, dat ik voor uwe voeten fteif, Zy valt hem te voet. Moest ik wel ooit van u die doodelyke rampen, Waar meê gy me, in deez' tyd, zo yzelyk zietkampen, Verwachten! Gy , die my een' zekren toevlucht fcheen. En, naast den hemel, al myn troost in tegenheen?.. Herrinner u dien zucht, gepaard met tedere achting, Diengy,toenvriendfchap,door een zuivre deugds betrachting» Een wenfchelyken vrede aan onze huizen fchonk, Voor my gevoelde; en hoe die uit uw daaden blonk, Toen ik nog 't zoet genoot van myne kindfche jaaren, En niets gevoelde 't geen myn harte kost bezwaaren l Herinner u dien dag, toen vader, fel gedrukt, Door ziekte en pyn, byna ten grave wierdt gerukt: Derde Bedryf. F a Hoe  44 DE BEVREDIGDE WANDEN Hoe gy toen dacht!.. Gy kost uw traanen niet weérhouên , Toen gy uw dervend vriend kwaamt in dien itaataanfchouGv, toen getroffen door myn ram p en vaders deugd, (wcn» Trokt u den rampfposd aan van myne onnoosle jeugd : Gy naamt me in de armen, en op 't tederfte bewoogen, Was 't uw vertroosting, dis myn traanen af kon droogen. „ Myn waarde Adelaïde, aldus fpraakt gy my aan, „ Indien de dood , wiens magt geen fterfling kan weêrftaan, „ Uw' vader aan deze aarde en *t aardfche zal ontbinden ! , Zult ge, in zyn plaatze, in my een' tweeden vader vinden!., de baron, ter zyde. Welk eene ontroering woelt door al myn adren heen ? Hetmedelyden... haaronfchatbredeugd... 'tgeween... ik deed haar reeds te lang voor myne woede vreezen. ADELAÏDE. „Ja, voert gy voort", Gy, gy zult myne dochter wezen Ik, door die gunste zo zielftreelende, gevieid, Omhelsde u toen door drift van waare dankbaarheid.. Ik neem den hemel tot getuigen, dat, by 't fterven Myns vaders, ik geen troost gezocht hadd' te verwerven Dan die my, door u zelv' toen aangeboden was. ó Onbeftendigheid! Wat is dat tydftip ras  TOONEELSPEL. 45 Vergee'en !'.. Ydle hoop.'.. Wat zyn de omwentelingen Der tyden wreed voor my! .. — Hoe vol veranderingen!.. Die waarde Adelaïde, die gy, in haare fmart, Een heul verftrekken wilde als met eens vaders hart, Is thans een voorwerp van verfmaading in uwe oogen,, Ja, van vervolging zelfs, in plaats van mededoogen. Verdien ik uwen haat thans meerder dan voorheen? Wordt alle toevlucht nu een droevige afgefneên ? Gy zwygt myn heer!... DERDE T O O N E E L. DE BARON, ADELAÏDE, DE VICOMTE. DE VICOMTE, met drift inkomende, werpt zich aan de voeten des Barons» /^rfie, zie me uw kniè'n thans omarmen, Myn heer!.. Myn vader...' Wil u, op myn bede, erbarmen, Laat, daar Adelaïde uw' heeten toorn niet breekt, Offchoon zy, neêrgeknield, u onöphoudlyk fmeekt Om fchuldvergiffnis voor haar' teêrgeliefden vader, En om 't verzachten van haar grievend lot te gader, Laat, bid ik u, zo gy my vaderlyk bemint, Aan my niet zyn ontzeid, de bede van een vrind. Derde Bedrtf. F 3 ^ooc  46 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Voor beider leeven, van uw goedheid afrevergen. 'k Bemin Adelaïde. 'kWil zulks niet ineer verbergen, Gy moet, eer dat uw dolk zy met haar bloed bemorst, My offrende aan uw wcede, eerst ftooten door myn borst» En om u van den dood uws eenen zoons te wreeken, Hen beide derven, in my 't harte te doorfleeken. de baron, tegens Adelaïde en deVkomte. %st op. Tegens Adelaïde. Mevrouw haal hier uw' vader. VIERDE TOONEEL. d e baron, de vicomte. de vicomte. Welk een lot Beraamt ge hem, wanneer zy hier op uw gebod..? de baron. Op 't oogenblik zult gy zulks weeten.  TOONEELSPEL. 47 de vicomte. Zo 'k moest fchroomen, Dat gy iets fchrikkelyks, iets wreeds hadd' voorgenomen! Zo gy een gruweldaad, een' moord, in vriendfchaps fchyn Bedoor... Ik bleef niet meer uw' zoon de baron , met tederheid hem by de hand neemende. Gy zult dien zyn. FT F D E TO O NE E L. de SAR. on j de marqdis, adelaïde > de vicomte. de baron. angon, dat geene vreeze u treff'. Wil nader komen» Gy hebt voor 't fterven van uw dochter niet te fchroomen. Haar lot, en 't uw is thans in volle zekerheid: Maar gun me, eer ge u, tot uw verdediging bereidt, Een weinig tyds gehoor: Wil my niet tegenftreeven: Gy kunt daar na, my op myn reden, antwoord geeven. Ik had fl<-chts in parys twee dagen doorgebragt, Voor dat de flachting in den akeligften nacht, Die  4'8 DE BEVREDIGDE VYANDEN, Die gantfche ftad in moord en brand en onraad zette. Men zegt me, by myn komst, hoe men het flachtz waard wette, Om te volbrengen, 't geen de vyandfchap, verwoed, Dien tyd deedt baaden in der hugenooten bloed; Doch ik verfoeide,als laag 't befluit diergoddloozeeuvlen, En wilde niet, dat men zyn' vyand zou doen fneuvlen, Door hem te moorden, als hy zich niet weeren kon, Maar dat men, edeler van aart, hem overwon, 'k Zoek u te redden uit den nood, 't geen my gelukte, Zo dat ik, toen ten tyde, een offer meer ontrukte Aan onzen Godsdienst en den Koning, die zo wreed Den onderdaan verwees, tot zo veel fmarte en leed. Doch 't geen my 't meeste drong, u 't leeven te behouén, Was; dat ik dus, naar wensch, opeigen wraak kon bouwen. Ik wilde u offren, daar myn woede uw' dood befloot, Niet in het denkbeeld, dat gy ftierft als hugenoot, Maar als den moorder, wiens geweld myn' zoon deedt zwichten. En, eer ik het bevel gaf, om u op te ligten, Had ik alreeds bezorgd, dat men, in dit gebouw, Deez' toeft el, zo vol angst en fchrik, bereiden zou. 'k Vond alles, naar myn orde en wensch, in acht genomen. Een bang vooruitzicht moest, by voorfmaak, udoenfchrooToen gy hier binnen tradt in uw' onzekren ftaat, ^men» Daar gy, rondom de wand, met fomber rouwgewaad (Een  TOONEELSPEL. 49 (Een' fchildery, die't hnrt, door fchuld belaên, kan prangen, En yzelyk voor 't oog) zo treurig zaagt behangen. Dat men uw dochter mede in deez gevangnis zag, Gefchiedde alleen, op dat de naderende flag Des reeds gewetten ftaals, gefchikt om u te ftraffen, En 't welverdiende loon uw misdryf te verfchaffen , U, met meer yslykheid, zou fchittren voor 't gezicht. 'kZag myn verwachting, naar myn'zin en wensch , verricht. Myn ziel wierdt, door 't gevoel uws ramps, als opgenomen Doch 'k bloos, dat ik dusverr'myn wenfchenheb bekomen, 'k Heb u te onmenfchelyk gefolterd in uw leed : Maar gy, gy waart, als ik, weléér niet minder wreed. De wraaklust konde op 't zeerite ons beider ziel bekooren. Het ftaat nu Hechts aan u, in my die drift te fmooren. Ik ftel u vry en wil u van uw boeije ontflian. Wordt thans mynviiend, of zeg me op nieuw den oorlog aan> DE MARQ.U1S zich. na een weinig Jli/zwygtns in de armen des Barons werpende. Ja.'k ben uw vriend... Ik wil zulks zyn... Het grootst vermoDat uwe ziel vervult en fchittert uit uwe oogen, (Sen» Maakt my wel fchaamrood : maar uw vriendfchap-kw