F R E D R I K, VRYHEER VAN DER TRENCK, I N ZYNE GEVANGENIS; TQONEELSPEL.   F R E D R I K, VRYHEER VAN DER TRENCK, I N ZYNE GEVANGENIS; TOONEELSPEL. NAAR HET FRANSCH GEVOLGD. DOOR BARTIIOLOMEUS RULOFFS. Te AMSTTLLDA M, by [ PIETER JOHANNES UYLENBROEKN^ MDCCXCII.   T O E W Y I N G AAN DEN WELEDELEN HEER MR.NICOLAAS JOANNES VAN HANSWYK, B EU I NNA AR EN VOORSTA ND ER DER SCHOON E KUNSTEN E N WEE TE NS CH A P PEN. Wanneer de moed, in de eerfte jeugd , Op 't veld van Mars, door heldendeugd, Den man , door eene reeks van jaaren, In all' wat de oorlogskunst mag vorderen, ervaaren , Ver.lienstlyk evenaart of fier befchaamen kan, Zal zelden de afgunst van den gryzaart zich weêrhouêa Des jonglings eerzucht met een nydig oog te aanfchouwen , Als voegde moed alleen aan den bejaarden man.^ Hy zal, bekommerd dat eerlang De jongling hem, in eer of rang, Voor 't oog van elk, voorby moog' ftreeven , Meestal door liefde tot zichzelven aangedreeven, Deszelfs roemwaarden moed, of door ftilzwygenheii Voorbygaan , of dien loos, door glimp, veröngelyken. Zo mist verdienste 't loon gefchikt voor heldenblyken ; Zo word, die lauwren geeft aan oorlogsroem, misle::'. De  De jongling, fier op zynen moed, Tracht dan , door 't baaden in het bloed Van hen, wier nyd hem is gebleeken ; Zyn fnoodgefchonden eere op 't allerfelst te vrreeten : Hy wreekt zich, word gevat; zyn recht word valsch verbloemd: Men weet de rechters tot ftraföefning aan te fpooren; De vorst, door list verkloekt, wil niets van vryfpraakhoeren; Het vonnis ligt geveld: 't flachtöffer is gedoemd. Het word gefolterd, yslyk zwaar; 't Verduurt die foltring menig jaar ; Geen kans op vryheid mag gelukken ; Het.voelt in 't akligst hol zyn leên door bocijen drukken ; 't Verbeid van uur tot uur het nadren van den dood ; 't Graf is reeds uitgehoold ; en alle hoop moet zwichten, Tot eindelyk de vorst 't bezwalkend loos betichten Ontdekt, en de onfchuld red uit haaren jongden noodDus ging het trenck, die, overal Vervolgd, door 't wisfclziek geval, Van de eerfie mannelyke jaaren , De felCte teistering aanhoudend moest ervaaren. Hy hoopte vruchtloos op des grooten Fredriks gunst: Die vorst, de geesfel van 't verraad, 't loon der getrouwen, ,Wierd, daar't Trencks onfchuld gold, arglistig blind gehoué», ■ Door looze ftreeken van der hovelingen kunst. Ge-  ' Getroffen tot in 't diepst van 't hart, Door zo veel moed in zo veel fmart Als Trenck heeft doorgeftaan in 't leven, Is myne dichtnimf, by herhaaling , aangedrceven Om hem, in 't Nederduitsch , te zien op 't fchouwtooneel: Opdat hy daar het oog, door 't prangen zyner boeijen, Uit grievend medely', de traanen doe ontvloeijen , Eu menfchenliefde in all' zyn lotgevallen deel'., Dan, eer hy zich voor elk vertoon', Word hy vrindfchaplyk aangeboön, 6 Hanswyk ! aan uw kunstbefcherming. Wierd hy , weleer, geboeid, een voorwerp van ontfermiu» Dat hy uw gunst erlang', nu hy ten fchouwburg treed! Uw kunstmin , die niets wil tot roem der kunsten fpaaren , Zet, in myn oog, myn'trenck eene eerkroon opde hairen, Die grootsch den arbeid loont aan dit tafreel hefteed., £, RULOFF&, Amfterdam, den 39 van Oogstmaand, 1792-, AAN  AAN DEN LEEZER. Fredrik , Vryheer van der Trenck , wanneer men zyne inborst befchouwt , is zekerlyk in zyne foort eenig , en zyn lot van zo veele byzonderheden verzeld, als men mogelyk vruchteloos by een' ander' zal zoeken. Door opvoeding beide en gunst van den laatst overleden koning van Pruisjen, buiten den band der bc dachtzaamlieid gevoerd , en overgelaaten aan de gevaarlyke uitfpoorigheden zyner hartstochten , verwekt hy zichzelven een famenfchakeling van wederwaardigheden , en offert, in meer dan. één geval, den man van beginjelen en ervaarenheid onbedachtzaam op aan trotsheid , en andere driften , waaronder niet zelden de fchoonheden zyner jeugd verdwynen. In veele opzichten ftaat hy met eenen trotfehen en tevens moedigen Alcibiades gelyk; en fchynt in zyne leevensbe/chryving zich te vleijen , genoeg in ftaat te zyn, om alle zyne daaden, van welke vreemde gedaante die ook zyn mogen , te kunnen vefandwoorden. Wy benyden hem  AAN DEN LEEZER. i* hem dit vermogen minder, dan wy hem het zelve "zouden durven betwisten, Hy was buiten alle tegenfpraak, van zyne vroege jeugd af, onvertjaagd en moedigt op het behandelen der wapenen gevat, en , niet bang voor wonden of nederlaag, zou hy in den zevenjaarigen en Moedigen oorlog, dien de overleeden Fredrik van Pruisfen gevoerd heeft, indien hy denzelven had mogen bywoonen, hebben uitgemunt, en misfchien zou zyne verhitte krygszucht, op die bloedige velden, en in die langduurige flagen, eene houding van menfche* lykheid hebben leeren aanneemen. JDeeze houding ontbrak aan zyne onvertfaagdheid, die hem, met eene akelige vnverfchilligheid, zo dikwils tot man/lag, en meer dan eens tot zelfmoord , fcheen over te haaien. Door dezelve baant zich zyne dapperheid een' verfchrikkélyken weg , dwars door gewapende aanvalleren , en maakt hem bereidvaardig, om. zich, bj wanhoop van den kerker te ontworstelen, van kant te helpen. Hy bekent zelf, zich eenmaal, tot zulk een ysfelyk einde, eenige aderen doorfneeden, en •van een mes voorzien te hebben, om zich , by het haperen van uitkomst, te doorfteeken. ** Op  x AAN DEN LEEZER. Op zyne J"tandvastigheid , ten aanzien der Jclwone kunne , valt zekerlyk zo veel niet te roemen, als hy zich laat voor/taan. Dan dit, dan een ander dan een derde voorwerp; in Pruisfen beide en Faislajid (de getrouwe Joo* din niet eens in aanmerking neemende) met gelyke warmte en drift te beminnen , en zonder te ojiderfcheiden, in hoe verre deeze voorwerpen het wettig eigendom van anderen waren , geeft een' te zwakken grond/lag, om de fiandvastigheid en kieschheid van onzen meer dan eens verliefden held toe te juichen. Zyne minnaaresfen , of vrindinnen, gingen hem in getrouwheid verre te boven. Zy verlieten hem in zyne tegenfpoeden niet, maar bragten alles by , wat zy konden, om hem te redden. Ondertusjchen fchynt zyne vrindjchap ten ecnemaale belangloos, en houd in de akelige tegenfpoeden manmoedig ftand. In de uitoefening deezer deugd, is hy de man des gevoels en der eere , van zyne jongelingfchap af, tot in zynen ouderdom toe. Zyn vrindfchappelyk hart was tevens een dankbaar en erkentelyk hart, zelfs tot verfpilling en verlochening toe. Hy beroofde zich niet zelden van het noodzaakelyke, om ontvangen  NAA DEN LEEZER. xr gen weldaaden en diensten te mogen beloonen, en gaf dikwils tien , twintig , dukaaten weg , wanneer hy met twee of drie zou hebben kunnen voldoen. Te edel, daarenboven , om eenig bedrog te pleegen , of, door middel van vleijeryen , ten hove zyn geluk te bewerken , muntte hy in op' rechtheid en openhartigheid uit, die , by de bevalligheid van zyn uiterlyk voorkomen gevoegd , hem niet weinig achtbaar maaken by lieden van eer en beginfelen. Sterk en gezond van ligchaam, en, in zyne bloeijend/te jeugd vooral, gehard, om den zwaar/ten en hardften arbeid, koude en ongemak , gebrek en nooddruft, lang achteréén te verdraagen , gaf hy , in zyne onderneemingen , zelden den moed verlooren, en ftond dan pynen en kwellingen door, waaronder de meesten, hoe fterk ook, zouden zyn bezweeken. Zo ondermynt hy den grond zyns kerkers niet ééns, maar méêrmaalen; ontwringt zich aan yzeren ketenen , en overwint zelfs de woede der elementen. Zulk een man nu , en van wien vry meer te zeggen is , valt in de ongenade van zynen koninglyken meester; en acht zich, op zyne eere ** 2 en  feti AAN DEN L E E Z E R. en onfchuld fteunende , te groot om zynen gebelgden en opgeruiden honing te voet te vallen, en genade te vraagen, Wy laaten in het midden , in hoe verre Fredrik de groote, ten aanzien van dcezen onzen held, naar recht of naar inblaazing van zulken , die trenck een kwaad hart toedroegen , hebbe gehandeld; evenwel kunnen wy niet nalaaten aan te merken, dat 'er meer dan een duchtig bewys voor de rechtvaardige denkwyze des genoemden monarchs voorhanden is , en waaruit men dus zou mogen bef uiten , dat hy , in zyne gebelgdheid tegen trenck, indien die door den laster ware gaande gemaakt , den kring zyner gewoone daaden en bedoelingen zy te buiten gegaan. Immers fchynt het, dat men het koopen van Hungaarfche paarden voor eene te lichte misdaad, om zulk eene harde en lange gevangenis te verdienen , en den koning voor veel te ervaaren, te kundig, en te groot, hebbe te houden , om, zonder eenig onderzoek, het oor te leenen aan de taal van haat en laster, ten hove zekerlyk altyd te hooren , maar ook altyd te verdenken, Hoe het evenwel zyn moge, trenck ondergaat  AAN DEN LEEZER. xui gaat een geweldig lot, en brengt omtrent elf jaaren in eene akelige gevangenis ten einde. En dit looueeljpel, dat ik naar het Fransch vertaalde , ftryd geenszins met het gefchiedverhaal, door den gevangenen zelv' vervaardigd. Het onderjeheid zich allecnlyk hierin , dat 's mans vrylaatingniet alleen aan den hertog Ferdinand van Brunswyk , maar tevens aan de voorfpraak van den toenmaaligen W°.ener minister , den generaal Riedt , te erkennen zy, en de tyding dier vrylaating , niet door genoemden hertog , maar door den kommandant der vesting, aan trenck gebragt is. Wie voor rampen van anderen gevoelig is, en zich op characterkunde toelegt, zal dit fpel, waarin zekerlyk , door groote kortheid, de voorvallen zich als ineendringen, met aandoening zien vertoonen, en dus teescks lotgevallen, welken met den groot/ten leesbegeerigen yver geleezen zyn, zich leevendig kunnen voorftellen. Ziedaar het geen ik niet onnoodig geacht heb , omtrent het character van den held van dit tooneelftukje , aan te merken; wat , voor het overige, de behandeling van dit fpel betreft, dit gaat alleen den Franfchen auteur aan** 3 Ze-  xiv AAN DEN L E E Z E R. Zekerlyk zoude hy wegens trenck in deszelfs gefchiedenis ftoffe genoeg hebben hunnen vinden , waaruit, volgens de regels van een treurfpel, een Iuisterryker ftuk te trekken geweest ware; doch het komt my voor, dat de Franfche auteur meer bedoeld hebbe eene gefchiedkundige fchetze van een deel van trencks lotgevallen ten tooneele te voeren , dan regelmaatig eene daad te willen behandelen. Het invoeren der vrouwen, en voornaamelyk de zuster van trenck, die ik, reeds vóór zyne vrylaating, meen geftorven te zyn , is eene vryheid, die hy , in naarvolging der ouden, heeft gebezigd. B E.  BESCHRYVING DER GEVANGENIS van den VRYHEER VAN DER TRENCK, uit het fransch. Volgens de befchryving, welke de baron van der trenck van zynen toeftand in zyne gevangenisfe geeft, en welke, myns oordeels, om dit fpel in behoorlyke orde uit te voeren, behoort gevolgd te worden, moet het tooneel eene duistere gevangenis verbeelden , wier lengte tien voeten , en wier breedte acht voeten uitmaakt. In een' hoek is een bank uit eenige mopfteenen faamengemetfeld; deeze is gefchikt ter zitplaatfe voor den heer van der trenck. Recht over dezelve is een venster, by wyze van een'halven cirkel, voorzien van zwaare yzeren traliebouten, die digt inéénfluiten. Ter zyde van de fteenenbank, ziet men een' grooten ring in den muur gehecht, waaraan de ketenen vast zyn, waarin beide de beenen van den gevangenen zyn geflooten; terwyl zyne handen geboeid zyn aan ketenen , die vasthouden aan een' yzeren band, zyn lyfomfluitende. Aan ieder keten is een ring, waardoor een yzeren ftaaf van twee voeten lang loopt, ten einde te beletten , zyne handen faamen te voegen. Ook heeft hy nog om den hals een' yzeren band, aan welken de keten gehecht is , waarmede zich de ketenen vereenigen, waarin zyne beide beenen zyn geflooten. Tegenover, in den muur, is de naam trenck met roode (teentjes gemetfeld. Onder zyne voeten is eene tombe, waarop een doodshoofd, onder welk nog eens de naam des gevangenen gemetfeld is. Men heeft beflooten onder deeze tombe trenck, na zyne dood, die men vooronderftelt noodzaaklyk in deeze gevangenis te moeten gebeuren, te zullen begraaven. PER-  PERSOONAADJEN. De hertog ferdinand van brunswyk, gouverneur van Maagdenburg. fredrik, vrylieer van der Trenck. de gravin, Trencks zuster. adela'ïde, vrindin der graavin. cefhardt, grenadier. de generaal van der borck, kommandant en bevelhebber, op het fort. i£n officier. Zwygenden. Eenige officieren en foldaaten. Bet fpel fpeelt in de gevangenis van den baron van der Trenck. F R E-  F R E D R I K, VRYHEER VAN DER TRENCK, I N ZYNE GEVANGENIS; TOONEELSPEL. EERSTE T O O N E E L. TRENCK, dan eens vpflaande en dan zich weder nederzettende. Rampfpoedige als ik ben!.. ó Trenck ! zie hier uw graf. Hier, waar men fchepfcls boeit, die 't fnoodfte kwaad bedreeHierzal men aan't verraad het fchuldloost offer geeven: (ven, Hier boeit men my... en hier leg ik het leven af!... Myn vorst, dien ik getrouw en fteeds eerbiedig diende, Laat my, (als fchuldig aan vergrypinge en verraad, En op myn hart , myn trouw, noch mynen yver ziende,) Veroordeeld, zonder my te hooren, in deez' ftaat. Ik, fpeelbal van geveinsde en fnoode hovelingen, Merkwaardig voorbeeld van den roem en tegenfpoed... A 'k Hield  a F R E D R I K, 'k Hield koningklyke gunst vry van veranderingen, Daar 'k,door een' booswicht, diemynskonings derven moet. Toen ik , in 't oorlogsveld, voer vuur noch aanval beefde, Toen menig moedig held door myne waapnen fneefde, En daarna de onfchuld van myn onbezoedeld hart, Het geen in trouw en eer het braafst, het moedigst, tart, Haar' besten wellust vond in een rustlievend leeven, Toen heeft de haat myn hoofd den wisfen (lag gegeeven. Men fpande, uit nyd , voor my een' heimelyken ftrik. Daartoe vond de afgunst ras een gunstig oogenblik. Een krygsman zonder blaam moest voor de loosheid bukken. En hy, die mynen val zo flinks en Hout volbragt, En fmetten voor myn deugd en braaven naam bedacht, Zocht, van toen af, my de eer, die ik genoot, te ontrukken. Hy flaagde, en in myn plaats verze'.t hy thans myn' vorst. Gevloekt bedrog van 't hof!.. Wie daar naar aanzien dorst, Slaagt zeker, kan hy flechts den vorst door list beheeren Hem als menschlievende of tiran te doen regeeren. Dus baan: hy zich den weg tot grootheid , roem en eer. Dan word hy, die, getrouw in wandel en in zeden, De waarheid fpreckt en volgt, ftraks met den veetgetreeden. Een braave dient zyn' vorst, maar vleit hem nimmermeer... Beklaaglyk lot voor my!.. Men zal my in dit leven Kooit  TOONEELSPEL. 3 Nooit myne vryheid, eere of aanzien wedergeeven, Reeds negen jaaren lang my onverdiend ontroofd. Het is genoeg... Men zal my haast den haat onttrekken, Zo 't bly geluk myn' moed niet al te veel belooft. Trenck zal wel middlen om den wrok te ontgaan ontdekken. Glatz-walien hebben my weerhouden, noch belet, Dat ik myn' boei verbrak, my vry zag en gered. My nSchell! fchoon ik u dcrv',geenGefhardtzal me ontbreeken. 6 Gefhardt! gy verdient dat de eeuwen van u fpreeken. Uw naam wint duurzaame eer in 's ryks historieblaèn, En fchande zuilen myn vervolgers ondergaan. De boeijen zyn me, fints myne oogen Gefhardt zagen, Veel ligter, en byna niet tnoeilyk meer te draagen; En d'yzren ringen , wie myn kracht ontfpringen deed, Gaan, zonder moeite, los. Op deze wyze weet Ik my van wrok te ontdaan, 'k Zal door den grond ontkomen. Nog flechts één.' dsg geduld, en dan de vlucht genomen. Men zoekt den kerker door; doch dit gefchied niet eer Dan na drie dagen... Thans bewaart me Gefhardt weêr; En denklyk heeft hy'tgoud tot onze vlucht ontfangen. 'kHoor reeds het fein... Hy is 't... Hoe trouw voor m\ 11 belanHy werpt zyne boeijen af. (gen ! Weg, boeijen, die men my, zo te onrecht, draagen deed ! A 2 Vei-  4 F R E D R I K, Verfchrikt den booswicht; ja, voor dien zyt gy gefmeed. Gy ftrekt tot eer voor hen die fchuldloos rampen lyden. TWEEDE T O O N E E L. TRENCK, GEFHARDT. TRENCK. Getrouwe Gefhardt! mag ik hoopen?.. my verblyden? GEFHARDT. Voorzeker... Haast zult ge u in vryheid zien gefield. TRENCK. De brief te rug, waarin 'k myn zuster heb gemeld... ? GEFHARDT. 't Is antwoord op uw' brief... Het gaat naar ons verlangen: Ik heb het geld, dat gy te wachten waart, ontfangen. TRENCK. Myn vrind! op welk een wyz' word uwe trouw beloond f GEFHARDT. De naam, dien gy my geeft; de gunst, die gy my toont, Is al het loon dat ik verlang, of zal begeeren. TRENCK. 'k Behoef het kennen van uw deugden niet te leeren: Uw medelydend hart... uw moed is my bekend. Gy hebt my reeds zo lang aan uwe trouw gewend, Dat  TOONEELSPEl. 5 Dat ik die ken. Ik weet, dat gy, alleen gedreeven Uit zucht tot my, my in myn onheil hield in 't leven. En toen men de ergste fchande aan wreedheid hieldverknocht» En ik, door wanhoop, niets op myne ziel vermogt, Deed Gefhardt my zyn trouw en duurzaame achting blyken; En 't is die trouw die my deed wanklen noch bezwyken. GEFHARDT. Had ik u eerloos voor het vaderland vermoed, Of trouwloos voor een' vorst die zich beminnen doet, 'k Had u, ondanks uw' rang, dien afkeer wel doen blyken, Dien nooit de ondankbren, wie of waar ze zyn, ontwyken. Maar ik hield u zo trouw als ik u dapper vond, Toen ge onbezweeken in het blaakend krygsvuur ftond. Hy toch, die in den flryd zich moedig kan gedraagen, Zal zich nooit tot de peil van fnood bedrog verlaagen. Ik zag wel dat men doelde op uwen ondergang; Dit deed een' oud' foldaat reeds fidderen voorlang; Maar wat men ook bedacht... uwe onfchuld, zo geduldig, Is aan uzelv' myn hulp en all' myne achting fchuldig. TRENCK. Die byftand is 't alleen die my vereert en vleit, En u, voor ecuwig, van den fterfling onderfcheid Die my onfchuldig kent en nochians blyft verdrukken. A 3 CE F-  6 F R E D RIK, GEFHARDT. Gy ziet welhaast een einde aan alle uwe ongelukken. Zo dra de nacht genaakt voorzie u dan terflond Van kruid en wapens; daal in d'uitgegraaven grond, Waartoe uw handen pyn noch arbeid wilden fpaaren. Laat alle vreeze en zorge en zielsbekomring vaaren, Waardoor ge uw oogmerk, eer gy 't wist, verydlen zoud. De poort der vesting, fchoon men die gefloten houd, Zal ik te middennacht u oopnen. Onze paarden Zyn vaardig. Gefhardt zal den post uws gids aanvaarden , En moedig zyn op de eer, dat hy uw boeijen brak. TRENCK. Min dapper was het hart zo Gefhardt anders fprak. GEFHARDT. Hier is het goud, dat u tot reisgeld zal verflrekken, Drie duizend guldens; neem ze, eer wy van hier vertrekken. Zy zyn my, als gy weet, hiertoe ter hand gefield. TRENCK, hem een gedeelte van het geld geevende. Neem duizend guldens, voor uzelven, van dit geld... Ik ben u meer verplicht en moest u veel meer gceven, Maar wees voldaan: zo wy een' beetren tyd belceven... GEFHARDT, te rug treedende. Ik ken myn' kapitein te wel, dan dat hy zou My-  TOONEELSPEL. 7 Myne eerzucht krenken en geen achtflaan op myn trouw. Als ik u tegen hen befcherm, die u verdrukken, Dan zyn het goud noch Icon, die myne ziel verrukken. Inden ik nu dit geld ontving van uwe hand , Hoe zou ik myne trouw en fchuldig' onderftand, Waarop zich myne zie! een weinig durft beroemen, H e zou ik deezen toch befchouwen en hoe noemen?.. Zy zouden voor myn hart van klem zyn noch van drang. Dan diende ik flechts uit loon, uit vrekkig zelfbelang, En zou, aan hen geiyk die flechts op voordeel doelen, Loon trekken , maar van eer en menschheïd niets gevoelen. En voerde ik dan met recht den naam wel van een' vrind ? 'k Heb u, in 't gantsch gety' van uwen ramp, bemind. De hemel geev' dat ik u byblyve in die plaagen, En dan moge ik den naam van uw' verlosfer draagen. Wanneer uw hart me alleen oprechte vrindfehap toont» Dan acht ik al myn moeite en zorgen wél beloond. TRENCK , met aandoening. Ondankbaar vaderland, waar onbepaald vermogen Vergif ftort op al 't geen zich voordoet aan myne oogenl 'k Vergeet te deezer uur myn rampen en verdriet, Omdat men Gefhardt uit uw' fchoot geboren ziet. GE F-  8 F R E D R I K, GEFHARDT. Twee uwer vrinden zyn hier van Berlyn gekomen, Met hem die 't geld bezorgde... Ik heb ze meegenomen: Ze Z) n vol ongedulds om u te zien, mynheer. TRENCK. Kan'tmooglyk zyn? neemt nu gewoonte zulk een' keer, Dat iemand vrinden heeft in ramp en ongelukken ? GEFHARDT. Zy maakten zich bekend, en wenfchen u te ontrukken Aan'tgeen u treft; aan al uw'rampfpoed, leed en fmart. Aan u verknocht, mynheer, bezit ge beider hart, Gclyk het myne. Spreek, indien gy wilt gehengen, Dat zy hier komen. TRENCK. Ja.. gy moogt hen herwaart brengen. DERDE T O O N E E L. TRENCK. Twee vrinden, zegt hy? en die waagen zich om my, Hoe zorgelyk hen thans dat vrindbezoeken zy? Zy durven , daar zy ftout den koning wederftreeven, In dit verblyfme een blyk van hunne vrindfchap geeven ? 6 Hemel!... zo ik my, die ueeds uw' byftand zocht, Nu  TOONEELSPEL. 9 Nu op het voorgevoel myns harts verlaaten mogt, Myn zielsvrindin zou de een, myn zuster de ander wezen, 'tLot zend ze , om myne ziel, zo kwynend , te genezen. Weldoende hemel, die myn' ramp en onfchuld ziet! ó Weiger my den troost van die bezoekfters niet. Mag ik nog eens aan 't hart die dierbie panden drukken, Dan fterf ik welgemoed en troost my de ongelukken. VIERDE T O O N E E L. TRENCK, DE GRAAVIN, A D E L ï A D EDE GRAAVIN. Zie hier uw vrinden. TRENCK. 6 Myn zuster!.. Myn vrindin!.. ADELAÏDE. Dus ziet ge hoe men aan u denke en u beminn'. Wy, door de liefde beide en vrindfchap aangedreeven, Wy ylden herwaart, om u blyk van trouw te geeven. TRENCK, de handen ten hemel heffende. Gy, die getuige zyt van al myn zielverdriet! Verhoor de zuchten, die ik tot u opzond, niet! Weerhoud den dood, die my kost redden en bevryden, Nu ik twee harten vind, gevoelig voor myn Iyden. B Daar  io F R E D R I K, Daar ik die vinde, durf ik alles ondergaan. ADELAÏDE. Dan in wat naare plaats, myn vrind, tref ik u aan? DE GRAAVIN. Hoe! moet verdienste en eer zich zulk een lot zien fchenken ? TRENCK. Geen lot zo wreed als 't myne is immer uit te denken. Maar myne onnozelheid ftort vrede in myn gemoed... ADELAÏDE. Had ik uwe eer verdacht, 'k had u hier niet begroet. Geene ondeugd kan uw hart de minste wroeging geeven. De liefde zal welligt nog in uw' boezem leeven. Dan, daar ge uwe achting mist en uw verdienden voelt, Is t niet onmooglyk dat een liefde zy verkoeld, Waarom gy bloozen moet... TRENCK. Neen, trouwloos noch verlegen, Zal liefde, die uw deugd ontgloeide, 't zwaarfte weegen. Geen fmet ontwyd den naam van Trenck, die u bemint. De zuiverheid, vrindin, die ge in uw harte vind, Vind ge ook in 't myne... ADELAÏDE. En gy moet echter 't lot verdraagen Eens  TOONEELSPEL. n Eens booswichts! DE GR AAVIN. Maar, hoe wy ons daarvan ook beklaagen, Wat middel is 'er om de lastertaal te ontgaan ? TRENCK. 'k Zie met verfchrikter oog myn lot dan 't fterven aan. Men ftraft my, zonder me in eenvierfchaar tegedoogen. En denk ik aan die ftraf.'tis fteeds met weenende oogen. Ik zucht ondanks myzelv' als ik 'er flechts van repp'. Hoor eens, en oordeel dan wat naar verdriet ik fchepp', Die, negen jaaren lang, gekluisterd aan dees keten, Van elk verhaten, in den kerker heb gezeten: Zie, hoe men deezen hals daardoor gemarteld heeft; Wat fmarte deeze boei aan myne beenen geeft; En wat myn handen door die yzren knelling lyden. Wat overmaat van pyn, die my, aan alle zyden , De grootfte fmart verwekt! Dus is 't niet vreemd dat ik, Ontroerd door u te zien, fchreije in dit oogenblik. Maar'tgeen my 't meest verdriet, is dat ik, in dees keten, Misdaadig fchyne en toch myn misdaad niet mag weeten. ADELAÏDE. Rampzalig voorwerp van myn liefde en tederheid! Wat fchouwfpel voor myn hart, dat om uw noodlot fchreit! B 2 Waal'  M F R E D R I K, Waar zult geeenlandftreek.waarzowreed een hof ontmoeten. Waar de onfchuld,weerloos, dus getrecden word met voeten!' TRENCK. Dit is het nog niet al dat my te ontmoeten ftond: 't Was (tieriger wreedheid waar men nog vermaak in vond. Zy, zal ik hen den naam van heiligfchenners geeven? Zy , die my haatten, my (reeds dongen naar het leven > Zy fchonden, om my weêr te zien in boei en band, Der volken heilig recht, de rechten van elk iand. Ik wierd, uit Dantzig, daar ik veilig dacht te weezen „ Den Pruis ter hand gefield, wiens wraakzucht ik moest vreeEn die zo zeker op myn weerkomst heeft betrouwd, (.zen p Dat hy myn' kerker reeds had in dit land gebouwd, Terwyl ik, onbezorgd, by myne zuster leefde... Maar zo ooit ongeluk 't bezef te boven ftreefde, Zie dan de grootheid van myn tegenfpoeden aan : 'kZie naauwelyks één' dag hier op- of ondergaan» Waarop ik my niet voel door duizend angsten tergen. Dees wanden zullen u geen' naam van Trenck verbergen. Zy fchetzen u myn lot, myn harde (laverny. Waar ik my keere of wend', 't graf opent zich voor my. Hier ga ik op myn graf en heb het (leeds voor oogen. Zo grieft men my, en ik moet, op die wyz', gedoogen,  TOONEELSPEL. 13 Dat elk me als toeroept in dit aklig hol: ,, Zo moet, „ Zo m >et myn wraakzucht zyn verzadigd en geboet. „ Het ofTer myner wraak moet duizend dooden nerven, „ En de onfchuld in het graf zelfs allen byftand derven." ADELAÏDE. ó Schilder my zo wreed, zo bang een lot niet af, 't Geen en aan liefde en aan natuur verftrekt tot Itraf. DE GRAAVIN. 'k Moet u nog iets, waarvan ge onkundig fchynt, ontdekken. Eerst moest de citadel ten kerker hem verftrekken: Daar zocht myn broeder toen, begunstigd door de wacht, Te vluchten; maar men nam hem al te zeer in acht. Het oogmerk wierd ontdekt. Myn hulp, aan hembeweezen, Wierd niet alleen gelyk een wanbedryf mispreezen, Maar wrok vernielde zelfs myn goedren met geweld ; En , 'tgeen myn hart het meest ontzette en heeft gekneld, Is, dat men weigerde aan een zuster te betrouwen, Ten haaren koste, een graf voor 's broeders lyk te bouwen» Tegen Trenck. En 't is op deeze wyz' dat zich myn wettig bloed, 6 Trenck! het naarste lot, met recht, voorlpellen moet, Wyl's moeders erfgoed, daar men't all' op wil vernaaien , De kosten van uw lot en kerker zal betaalen. B 3 TRENCK.  14 F RED RIK, TRENCK. En 't is op deeze wyz', beminde zuster, dat De rampfpoed van myn lot ook uwen ramp bevat. DE GRAAVIN. Breek uwe boeijen flechts, dan acht ik niets v:rlooren. TRENCK. Thans (chyflt de hoop op myn oatkomlng weer herboren. Decz' avond zullen wy eikanderen misfchien In volle vryheid en met vreugdetraanen zien. Gaat nu intusfchen heen met een' der wachtfoldaaten, Door wiens geleide en trouw gy hier zyt ingelaaten. Hy zal u ons geheim ontdekken. Tegen Adelaïde. 't Is een man, Een moedig vrind, op wien ik my verlaaten kan: Sints negen jaaren heb ik hem getrouw bevonden. Hy heeft uw hart, myn waarde; en zo we ooit reeknen konden Op iemant, 't is op hem... Zyn trouw gelykt uw trouw. ADELAÏDE. Wel verr' dan ook dat ik dien vrind verlaaten zou, Zal ik hem fleeds myn hulpe en gunst doen ondervinden. Zo dra ge in vryheid zyt, zult gy, by ons, uw vrinden, Al 't kwaad vergeeten, dat men u gevoelen deed. 'tLot  TOONEELSPEL. 15 'tLot van uw maaglchap is het myn', hun leed myn leed; En hoe u 't vaderland vervolgde, en 't hart deed bloeden, De liefde, waarde Trenck, zal al dien ramp vergoeden. V r F D E T O O N E E L. trenck, de graavin, adelaïde; gefhardt, fchielyk op het tooneel komende. gefhardt. Wy zyn alreeds verdacht. Myn leven loopt gevaar. Maar dit belet niet dat ik ons geheim bewaar. 't Zal met my fterven, ja met my ten grave daal en. trenck. Wie pleegde dit verraad? gefhardt. Ik kan 't u niet vernaaien; Het is my onbekend... Maar... neen, verlies geen' tyd. Tegen de vrouwen. Komt, volgt me. Tegen Trenck. En zo myn lot, daar ge ongelukkig zyt, My mogt gebieden, u voor altyd te begeeven , 6 Denk dan aan één' vrind , die voor u wilde leeven. En dien gy zelf verkoost... ad 2-  i6FR.EDR.IK, ADELAÏDE. Zou zulk een braaf foldaat, Zo trouw een vrind, ten doel, ten prooi ftaan aan den haat? Zyn leven , om de deugd aan fnood geweld te ontrukken, Opoffren aan den dood of doodlyke ongelukken ? TRENCK. Adelaïde, berg en red dien dierbren vrind. Indien gy hem niet helpt, hiertoe geen middel vind, Zo zult gc, daar ik hier, wr.nhoopende, zal kiezen, Uw' minnaar, op dees plaats, en eens vooral verliezen. ADELAÏDE. Zou, meent ge, in Maagdenburg prins Ferdinand nog zyn ? GEFHARDT. Hy kwam 'er daadlyk eerst; en deeze komst geeft fchyn, Dat, tot ons nadeel, iets ligge in die komst verfchoolen. ADELAÏDE. Het is genoeg... Laat my al 't overige aanbevolen. Tegen Trenck. Ik ftcl in Gefhardts lot, als in uw lot, belang. Verlaat u op myn hart, dat, buiten allen dwang, Alleen uit tederheid, geen moeite of vlyt zal fpaaren, Om, voor den vorst, een' man als gy zyt te bewaaren. ZES.  TOONEELSPEL. 17 ZESDE T O O N E E L. trenck. De prins in Maagdenburg! Wat of die komst beduid? Gefchied ze om my ? kan 't zyn! kwam licht onze aan (lag uit ? Men komt. Welaan! dat ik my , moedig, zelf weêr keten'. Ik moet, in dit gevaar, van geene zwakheid weeten. 'k Zal by dit onweer ftout en onverfchrokken zyn. De onnoozle fterveling, hoe hard zyn noodlot fchyn', En wat men zich, tot zyn bederf, moge onderwinden, Zal, in 't gernoedigd hart, een' iteun in wanfpoed vinden. ZEVENDE T O O N E E L. Dt Generaal van borck, trenck, officieren, Soldaaten. borck, tegen de Soldaaten. Soldaaten, volgt myn' last: zoekt alles door in't rond; Trenck zou 't ontvluchten, zo hy hiertoe middlen vond. 'k Ondckte dit, en ben zyn listen voorgekomen, 'k Heb voor zyn helpers en doortraptheid niet te fchrooiVjen.' Hy en zyn aanhang zyn myn doorzicht niet ontgroeid. trenck. Spaar deezen hoon, mynheer! Al ziet ge my geb :>eid, C Uvr  ,8 F R E D R I K, Uw dreigen kan my noch verfcbrikken noch ontftellen. 't Zyn Iaage zielen, die de wrcedgeboeiden kwellen, 't Voegt dat men hen ontzie, als men hunn' ramp niet fmoorti 't Zyn draf en boei, waarvan elk u fteeds fpreeken hoort. Leer van my dat die taal u nimmermeer kan voegen. In vuigen aanhang vind een booswicht zyn genoegen; Een eerlyk hart zoekt in de vrindfchap zyn vermaak. B O R C K. Verlaat die trotschheid vry... Het veinzen is uw zaak: Het is een mom, waardoor ge uw' zielangst poogt te dekken, TRENCK. Angst, zegt gy ?.. Uwe ziel moet dien ten prooi verftrekken, De myne niet, ó neen!.. Myn haaters weeten het... 'k Zou bloozen dat myn moed zich tegen 't lot verzettV In voorfpoed fier te zyn is niet naar glorie ftrecven, Maar in den tegenfpoed maakt zulks den mensen verheven. B ORCK. 'k Weet wat uw zuster u, uit Saxen, heeft gemeld. De brief, dien zy u zond, wierd my ter hand gefield: Ik las dien, om uw doel en aanflag te doorgronden : fk Heb, na het leezen, hem terftond terug gezonden», Dus ziet ge dat ik uw' geheimen aanflag weet. Maak u tot zwaarer boei en harder lot gereed , In»  TOONEELSPEL. 19 Indien gy voort wilt gaan uw oogmerk te verbloemen , En weigert my den naam van dien Soldaat te noemen, Die trouwloos deezen brief... TRENCK. Voeg, by dit laag verwyt, Zo veel bedreiging niet, zo gy rechtvaardig zyt. Bedreiging en verwyt..! Dees moesten u doen bloozen. Veelligt hebt gy my tot verklikker uitgekoozen; Maar denk niet dat ik ooit, hoe'klyde, in myn geval, In 't redden myner eer my lang bcraaden zal. 'kHeb nooit den ramp verdiend.dien men my dwingt te Iyden» Maar, zo ik ooit beftond myn ongemak te myden, Door 't. laag verraaden van een' trouw', een' moedig' vrind , Die meer belang in myn dan in zyn leven vind, Was ik de ketenen, die 'k draag al te onrechtvaardig, Ja zelfs den dood, dien 'k durf vertoeven, dubbel waardig. *t Verraad heeft u den post myns rechters toegeftaan. 'k Laat met myn noodlot en myn leven u begaan: Maar gantsch Europa heeft op my het oog geflaagen, En de een of de ander zal zich eindlyk voor my waagen. Ik ben uw hopman Trenck: verzaak uw pligten niet. BORCK. Al dit gezwets kan u, indien gy niet wilt bukken, C 2 Aan  ao F R E D R I K, Aan myn bevelen, wat ge u inbeeld, niet ontrukken. TRENCK. Bloeddorstige tiran! zie in wat hol ik kwyn En welk een foltring hier myn gruwzaam deel moet zyn. Is 't mooglyk dat uw hart, met zulk een wreed genoegen, By zo veel ftraf, nog poogt een nieuwe flraf te voegen ? De koning, die niet min uw dan myn meester is, Bewaart voor myne ziel veelligt meer deerenis. 't Is waar, hy is een vrind van recht en billykheden, Maar laat zich door 't gevlei van veinzaarts overreeden. Spreek voor de vuist! doet Borck het geen de vorst gebood» Als gy beveelt, dat ik, gedrukt door hongersnood, ïn deezen kerker zucht, en dan nog brood moet eeten Waarin ik byna flik als 't word door my gegeeten ? Beveelt hy dat, barbaar ? Gebied hy uwen haat, Dat ik van dorst verfmachte, om, in dien vegen ftaat,, Met droogen mond en tong en uitgeftrekte leden In 't graf te daalen, na zo veele angstvalligheden? Was 't onze koning, die u zyn bevelen gaf, Gelyk gy dreigde, ter verzwaaring van myn flraf? Kooit, nooit liet een tiran zo veele ontmenschtheid blyken Als ik hier lyden moet, als my hier doet bezwyken. Hoe kort gedoogt men, dat myn zwakke nachtflaap duur'! Men  TOONEELSPEL. 21 Men ftoort dien telkens, wekt my viermaal in elk uur. Ik, wreedaart! ken myn' vorst: nooit heeft hy zulks bevolen.* Maar gy, gy hebt in hem my 't vaderharte ontftolen; Het ftreelde myne jeugd. Hy had me, als vader, nu, Niet als tiran, geftraft... maar dit, dit wyt ik u! BORCK. Ik ken myn' post en pligt, en zal, wat gy moogt zeggen). Uw bits verwyt my niet bekreunen of weêrleggen. Noem uwen aanhang, of verwacht een zwaarer ftraf En fterker boeijen, dan men u tot nog toe gaf. Trenck ziet hem met verontwaardiging aan en mvygt fiil. BORCK, vervolgende. Ik zie tot op den grond van dit verachtlyk zwygen..; Maar gy zult fixaks uw loon voor deezen fmaad verkrygen» Hy vertrekt , met officieren en foldaaten. ACHTSTE T O O N E E L. TRENCK; EEN OFFICIER, die, terwyl 4t overigen heengaan, by Trenck Uyft. OFFIC IER. Uw onverfchrokken aart wekt mededoogenheid; 't Is billyk dat u dus getrouw worde aangezeid, C s Dat  aa F R E D K I K, Dat hy, die, als Soldaat, hier deelde in uw belangen, Zich, opdat hy de Grafie ontgaan mogt', heeft verhangen. Dus, fchoongyhem al noemt, verraad ge uw' aanhang niet. Hy vertrekt; NEGENDE T O O N E E L. TRENCK. Wat hoor ik! Is het geen hy my verhaalt gefchied! Door welk een wanhoop word myn zorgvol hart beftreeden! Heeft Gefhardt dan een dood, zo fchrikkelyk, geleeden? En blyftaan my de wraak, zo zeer gewenscht, ontzeid? Wat wacht ik nog van Borck in zyne onmenschlykheid! De kans der vlucht is, met myn' Gefhardt, nuverlooren; Myn boei verdubbeld, en my harder lot befchooren. Een laatfte hoop maakt nog myn harte kalm en ftil. 'k Ontga myn yslyk lot zodra ik fierven wil. 'k Zal echter, voordat ik dit uiterst zal behoeven, Het harte van den prins, die hcrwaartkwam, beproeven. Dat ik hem myn geheim gerust en vry ontdekk'! 't Zy dan dat ik in hem meêdoogenheid verwekk' Om my te redden, 't zy dat ik hem kan beweegcn, Dathy my rechters geeve. 6 Gefhardt! hoe verlegen... Hoe hartelyk ik ben met u, myn vrind, begaan, Recht-  TOONEELSPEL. 23 Rcchtfchapen burger en. ibldaat, durf ik beftaan, Op uwen naam, iets groots, iets loflyks te onderwinden. En, zo ik in den dood myne uitkomst heb te vinden, Dan maakt die dood my los van elk die my weêrftreeft, En Trenck heeft dan niet lang zyn' Gefhardt overleefd. TIENDE T O O N E E L. TRENCK, BORCK, Gevolg. TRENCK. 'fc Hoop niet, mynheer, dat gy meer dreigen zult of tergen, 'k Heb, voor het laatst, van u eene enkle gunst te vergen. De prins van Bronswyk word in deeze plaats verwacht. Spreek hem, uit mynen naam, zo gy de menschheid acht. Verhaal hem dat men my thans vruchtloos zoekt te binden , My vruchtloos hindre om myn vryheid weer te vinden. Doorzoek, ten einde u blyke of ik de waarheid fpreek, Myn' kerker; ga, verzwaar myn boeijen, en verfteck Biec vry vcrfpieders, die my hinderpaalen zetten: Het een en ander zal my 't vluchten niet beletten. Gy ftaat verbaasd, en zwygt!.. en echter zeg ik thans. De zuivre waarheid. Ja, gelegenheid en kans, Om, als ik 't flechts verkieze, in vrye lucht te Ieeven , Is heden my, hoe vreemd het fchynen moog', gegeeven. C 4. Maar  54 F R E D R I K, Maar ik zie van de vlucht, 't ontwyken deezer ftraf, En hoe onheusch vervolgd, ftout en grootmoedig af. Indien 't den vorst behaag' naar rechten te ondervraagen Waarom men Trenck verpligt deeze yzren boei te draagen, Dan zal ik, ongeveinsd, en als een eerlyk man, Ontdekken op wat wyze ik die ontkomen kan; Bereid te fterven, zo hyzelf dan niet zal zeggen Dat ik thans ïnagt heb om myn keetnen af te leggen. B O R C K. Wel nu, toon my 't geheim, en wacht dan , van 't beleid En de eer des braaven prins, hulp en toegeevendhëid. Hy zal u rechters en een beter noodlot geeven. Dan zult ge in geen verblyf, zo naar als dit is, leeven. Men zal u daadlyk van die ketens dan ontdaan. TRENCK. Dus neemt men myn geheim op zulk een voorwaarde aan 2 B O R C K. Gecfmy bewys. Gy kunt belofte en woord vertrouwen, j TRENCK. Welaan... Zyne hoeijen afwerpende. BORCK, verwonderd. Hoelzonder moeitc'Is'twaarheid wat we aanfehouwen! TRENCK.  TOONEELSPEL. TRENCK. Dit flaat aan my. Hy toont de;: fleer., op welken een doodshoofd, midi? den naam van Trenck, uitgebyteld is. Gy ziet dit dccdshoofd op dion iïeen. Vervaardigd voor myn graf, waarin ik niet alleen Zeer veilig daalen kan, maar 't kan my zeifs verftrekkeil Ten weg, om hier vandaan naar elders heen te trekken. Dit onderaard fche hol loopt op de vesting uit. By't nadren van den nacht, mynheer, was myn befluit Hier uit te gaan en me op de grenzen to vertoonen. Zie dus de waapnen, die myn' arbeid zouden loonen. Zeg, twyfelt gy nu aan de kans nog van myn vlucht >k Verlaat my op uwe eer, en ben geenszins beducht Of gy zult, als het voegt, getrouw, uw woord vervullen; BORCK. Maar noem, opdat wy iets met vrucht verrichten zullen. Noem den Soldaat, door wlen uw brief zou zyn befteld Aan uwe zuster... TRENCK. Zo die naam moet zyn gemeld... Zyn naam,.. D ELF-  a<5 F R E D R I K, ELFDE T O O N E E L. TRENCK» BORCK, GEFHARDT, Gevolg. GEFHARDT, opkomende, tegen Borck. iVjyn generaal... TRENCK, ter ïyde, in de aangenaamste verrukking. Wat vreugd!.. Hy is in 't leven», GEFHARDT, tegen Borck.. De prins wacht u by hem. TRENCK. • Wat heil word my gegeeven S Ik ken my zelf niet meer. BORCK, tegen Gefhardt. 'k Zal komen. Tegtr. Trenck. Nu den Baston Van dien Soldaat ? TRENCK. Vraag geene ontdekking,die'k my fchaam» »t Ware een verraad, den man van eer en deugd onwaardig. Veroordeel my, zo gy het goed acht en rechtvaardig. BORCK. De prins heeft recht op u en uw gehoorzaamheid. Bereid u dat aan hem de waarheid word' gezeid. TWAALF.  I TOONEELSPEL. 2j TWAALFDE T O O N E E L. TRENCK, GEFHARDT. TRENCK, Gefhardt omhelzende. Myn vrind, ik acht u thans tot myn geluk herboren. Ik waande dat ik u, voor eeuwig, had verlooren. GEFHARDT. Hoe zo ? TRENCK. Men had my 't lot verhaald van een' Soldaat» Die zich om 't leven bragt als fchuldig aan verraad. Dit deed my denken dat ge u had beroofd van 't leven. GEFHARDT. ïk leef om van myn trouw u blyk op blyk te geevenj En, zo ik aan 't gevoel myns harts geloof mag liaan, Dan is prins Ferdinand voor u op reis gegaan. Hy geeft tot uw geluk waarfchynlyk reeds bevelen. TRENCK. S Gefhardt! kon uw komst myn zorgvol hart ooit ftreelen, 't Is nu, myn waarde vrind! Ik zou, naar allen fchyn, Had gy een wyl vertoefd, thans uw vcrraader zyn. Ik waande u dood, en ftond gereed om u te noemen. Intusfchen ftout genoeg om op myne eer te rojmen ■, D 2 Eisch- ■  SP F RE D R IK, Eischte ik dat my 't geweid venvyzen zou ter dood» Of dat men my myne eer, by wetlyk vonnis, bood. 'k Heb hiertoe om de gunst van Bronswyks prins gebeden, Maar Borck was geenszins tot myn voorftel teoverrccden,, Vóórdat ik hem deed zi;n door welk een middel ik Deez' kerker zou ontgaan, cn op wal oogenblik. Hy wilde ook, die barbaar! cm my tot hulp te (trekken, Dat ik aan hem den naam myns helpers zoude ontdekken En wie myn' laatften brief myn zuster brengen zou. Gy kwaamt juist toe:: ik (tend te wanklen in myn trouw. GEFHARDT. Wel nu, op deeze w\z' had ik u, door myn (terven, Een beter lot dan 't geen uw deel was doen verwerven. Myn dood wasdan,voor'tminst,van zo veel waarde en kracht Dat zy uw boeijen brak cn u in vryheid bragt. DERTIENDE T O O N E E L. TRENCK, GEFHARDT, EEN CFFICIER» Soldaaten. OF FICIE R. Soldaaten, let op Trenck: (laat dag en nacht hem gade; Neemt zyne waapnen weg: dat hy u niet verraad e! Men zal, wat hier gebeur', hem vordren van uw hand.. TRENCK»  TOONEELSPEL. cj? TRENCK. En dit is dan myn lot en 't woord aan my verpand ? En op zc laag een wyz' vervult dan Borck zyne eeden? OFFICIER. Ik durf den last, aan my betrouwd, niet overtreeden. 't Geheim, dat gy aan Borck zo aanftonds hebt ontdekt, Schynt dat hem by den prins tot veel verdiensten ftrekt, Zo wel als zyne zorg om uwe vlucht te keeren. TRENCK. En niemant durfde my voer dien tiran verweeren? OFFICIER. Ik weet niet wat men in myn afzyn (prak of dacht, 'k Ontfing myn' !a:t, en nam dien zo 't my voegt in acht. Iïlen ftond niet toe dat ik meer van 't gefprek zou hooren. Maar zyt verzekerd, wie uw'ramp toch hebb'gezwooren, En wat uw lasteraar nog meer verzinnen zal, Dat ieder braaf Soldaat deelt in uw ongeval. TRENCK. Zal my dit min ten prooi zyns Iaagen haats doen ftrekken? Uw afkeer zal my voor zyne afgunst niet bedekken, 't Is noodig dat men fpreek'. De deugd word fteeds veracht Als de ondeugd, zo zy zich niet toone in al haar kracht. Dj ce f-  So F R. E D R I K, GEFHARDT. De Hemel zal 't verraad eens ftraffen, 't leed verzoeten. Ik zie'den prins. TRENCK. Den prins! zal ik dien hier ontmoeten ? 'k Wacht dat een vorst, zo groot en billyk, my thans weer Herfteile en wreeke van een' krygsman zonder eer. VEERTIENDE T O O N E E L. DE HERTOG, TRENCK, GEFHARDT, OFFICIEREN, Soldaaten. DE HERTOG. Ja, Trenck, (tel u gerust; gy moogt voortaan gelooven Dat hy, dis u vervolgde, en de eer u zocht te ontrooven, Ten einde hy voer 't leed, aan u berokkend , boet', Verwyderd van het hof, zyn leven flyten moet. Hy word, op's koningslast, gebannen, gy gewroken. TRENCK. Zyn haat heeft in myn hart zo fterk geen wraak ontftoken, Dat ik hem 't o.Ter van zyn fnoodheïd wensch te zien. "Voor 't kwaad, dat hy my brouwde, en 't geen ik niet verdien, Was zyn berouw genoeg. Hy heeft geen' haat te wachten, Waardoor iktoonen zou hem nog voor 't minst iets te achten. DE  TOONEELSPEL. 31 DE HERTOG. Kooit, nooit zal 't recht u weêr in zulke boeijen daan» Of onder 't harde juk van zo veel ramp doen gaan. Reeds lang genoeg moest gy in deezen kerker kwynen. 'k Ontfluit hem u... zo ziet ge uw drukkend leed verd wynen. De koning, die my dit gewenscht verlof gaf, heeft U beter plaats bereid. TRENCK. Myn dierbre prins! gy geeft, Gy geeft my 't leven weer, en matigt myn verlangen, Opdat te fterk een vreugd myn hart niet moog' bevangen. Cy wreekt me... Ach! kan het zyn dat u de koning zond, Opdat ik myn geluk zou hooren uit uw' mond? DE HERTOG. Niets is zo waar als dit... Gevoel, by dit omarmen, Hoede achting voor uw deugd deez' boezem kan verwarmen. Ja, Trenck, ik eer uw deugd., 'k omhels u, en aldus Ontvangt ge, uit 's konings naam, door my, zyn' vredekusch. TRENCK. Myn hart aanbid dien vorst.. kan hy meonfchuldig achten? Leeft Trenck nog in zyn hart ? Leef ik in zyn gedachten? Ik ft" erf van droeiheid, zo dit groot geluk alleen Uit bloote ~unst ontftond, 't werk van ontferming fcheen. pc  -s F R E D R I K, DE HERTOG. Verlang diets raeer. Gy ziet uw' vyand , die, voordeezen, Tc:: hove in gunst was, nu gebannen en verweezen. TRENCK. De koning heeft zogrootseb. myne eer dan wcér herfteld? 'k Wensch niemant nadeel, neen. Niets is 'er dat my kwelt. 6 GefhardtI ö myn vrind! gy ziet my zegepraalen. Vergeef my , prins, zo ik myn vreugd niet kan bepaalen. In deezen dappren, in deez' edelen Soldaat, Vind ik de fterkfte trouw, myn' troost, myn' toeverlaat. Wanneer ik onder 't juk myns onheils lag bezweeken, 'i Hofs donderwolken op myn' (chedel les zag broeken, Heeft hy my nooit gehoond: hy zag myne onfchuld aan» En wederhield me om aan myzelv' de hand te flaan. GEFHARDT. 't Veegt my veeUigt niet voor een' prins, in wien de trekken Van d'aart myns meesters zo klaarblyklyk zyn te ontdekken, Te fprecken; dan, hoe 't zy, zo ik myzelven kenn* En ..ver myn gedrag, naar wensch, te vrede ben, 't Is juist omdat ik u, uit achting aangedreeven, Geen blyk van trouw, dan die u toekwam, heb gegeeven; En dat een Hecht Soldaat, die u verzeilen dorst, In zynbeflaan voer u juist dacht gelyk zyn vorst. DE  TOONEELSPEL. 33 DE HERTOG, tegen Gefhardt. Van nu af, braave man, zal Bronswyk voor u zorgen. Tegen Trenck. Nu blyv' geen zweem van baat meer in ons hart verborgen ! Men wacht op u alleen. Kom, gaan we. In wat gewaad Wilt gy verfchynen? TRENCK. In de kleeding van myn' ftaat, In uniform, myn prins! daar ben ik voor geboren, Dat ik 'er ook in fterv'! DE HERTOG. 't Gewaad, door u verkooren, Zult gy van myne hand ontfangen. Kom, terftond. Dat kleed bleef onbevlekt, hoe u de laster fchond. 'k Zal zorge draagen , dat ge, in fchaduwe onzer vaanen, Het wederkrygt voor't oog van's konings onderdaanen. EINDE-