< l) Geadvitèerd ter Vergadering der Heeren • - j > Geëligeerdc Raden , reprefenteerende den eerften Staat van den Lande van Utrecht, op den 3 July 1786. Edel Mogende Heeren! Toen voor eenige jaaren een groot gedeelte van de Burgery dezer Stad bedagt Werdt, om bezwaaren, tegen 't Reglement van Regeering binnen deze Provincie ftand grypende, in te brengen, ben ik terltond beducht geweest, dat het als toen °ntftaane geroep om verandering blyvende voordduuren, zonder dat er, van den kant der Hooge Regeering, eenige behoedmiddelen wierden aangewend, tegen de gevolgen, welken altoos uit een algemeen heerfchend misnoegen te wagten zyn, zulks, in 't einde, tot verwarring zoude aanleiding geven. En daar deklagten, te dier tyd, meeftendeels, tegen de belangen en verkreege rechten van den Stadhouder waren ingerigc, meende ik het der Regenten plicht te Zyn, in ditgefchil, by wyze van bemiddeling, tusfchen beiden te treden, teneinde, indien mogeljk, voor te komen, dat de eifchen, tegen de Rechten des Stadhouders in te brengen, niet tot een buitenfpoorig uiterften wierden gedreven, en dat'er ook, by de voldoening aan deze eifchen, niets wierde ingevoerd, dat tot wezenlyk nadeel en bederf van de Provincie, mitsgaders deszelfs Ingezetenen en Regeerings-Conftitutie, ftrekken mogt. Met dit oogmerk ishet,Ed. Mog. Heeren! datikmedeheb geftemd,tot het benoemen eeiier Commisfie, dewelke de bezwaaren der Ingezetenen zullende inneemen, en ter kennis van Hun Edel Mogende brengen, daar by tevens mogt tragten _ te bewerken, zo dat het Volk niet, door een wild gefchreeuw misleid, buitenfpoonge of fchaadlyke eifchen inbragte, als ■ dat niet flegts de bezwaaren van een gedeelte des Vo.ks wierden ingewonnen, maar dat het geheele Volk, over deeze voor allen even gewigtige zaak, wierde gehoord. En 't was om deze zo billyke als heilzaame einder.s te bereiken, dat ik, nevens meerandere Heeren, tot die Commisfie behoorende , voorgeflagen heb;, dat ter inwinning der bezwaaren, en 't hooren der Ingezeetenen dezer Stad, over dezelven,mogten worden gecommitteerd, de Heeren Hoofdmannen en Officieren der refpective Compagnien, des noods, ten aanzien der Uitkoopers en Wagtvryen, met de Schouten der Buurten , geadhfteerd, °P dat dezen hunne Compagnien, Rotten en Buurten, elk afzondedyk en fonder voo-bvgaan van iemand, doende byeen komen, zich in ftaat mogten bevinden,indezeafzonderlvkeenm resforteen nde, zo vee! moóglyk, tot een klaar begrip van zaken, mitsgaders totreedelyke ? gematigde denkbeelden , omtrent dezelven , te brengen ; althans te bezorger , 'dar alle de Ingezetenen, zonder onderfcheid, wierden gehoord, en dus de Commisfie zeker gefield, dat zy in de daad het verlangen van de Meerderheid des gantfchen Volks, ter Staatsvergadering,zou kunnen overbrengen. Dan !«dezen,by de Heeren Regeerders der Stad Utrecht,eenen geheel anderen weg zynde ^gellagen, zyn daar uit voordgevloeid zodanige gevolgen, die men zeker aan de vommisne van Hun Fd. Mog. niet wyten kan, A De  C *) De bezwaren ondertusfchen van veele Ingezeetenen ingebragt, en aan de Heeren van de Commisfie ter hand gefield zynde, heb ik gedacht nu verder, ten aanzien derzelven, zodanig te moeten medewerken, als ter bereiking van het doelwit van mediatie, het welk ik meende, dat de Commisfie zich, in dezen, voorftcllen moest, vereischt werdt. En ten dien einde had ik wel gewenschc, dat het eerfte werk der Commisfie had kunnen zyn, met zyne Doorl. Hoogheid, onder de hand, in gefprck en onderhandeling te treeden, ten einde te zien, hoe verre men Hoog dezelve , tot voldoening aan de bezwaaren der Ingezeetenen zou hebben kunnen overhalen» en dienvolgens met zyne Hoogheid zelve een plan van asfopiatie beraamen. Dan, behalven dat zulk eene onderhandeling, door de gefteldheid der gemoederen, gevaarlyk werdt, wegens de finiftere incerpretatien, welken men aan dezen flap, hoe zuiver deszelfs doelwit zyn mogt, zou hebben kunnen geven; bragten ook de gefchillen," toenmaals, wegens de zaak van den Veldmaarfchalk Hertog van Brunswyk, plaatshebbende, teweeg, dat'er op dat o.genbik weinig hoop overbleef, om zulk eene onderhandeling, met vrucht, te kannen beginnen. Terwyl echter de tyd van den 12 Oclober naderende, noodzaaklyk' fcheen te vorderen, dat de gemoederen, door het daar Hellen van een eerst ontwerp van fchikking, tot bedaaren wierden gebragt. Weshalven 'er niet anders overfchoot, dan het concipieeren en ter Vergadering overbrengen van een plan , het welk , op algemeene gronden van billykheid fleunende, met de algemeene en oude oorfpronglyke gronden onzer Conflitutie ftrokende, en met het welzyn der Provincie inftemmende, tevens den middelweg hieldt, tusfchen het ftandgrypend Reglement, waar over men zig beklaagde, en die inrigtingen,die men, in deszelfs plaats, wilde invoeren, als kunnende dit alleen dusdanig een plan gefchikt maken, om te dienen, tot eenen eerflen voorflag en grond , op welken men de Negotïatien zou kunnen beginnen, en de zo ver van elkander verwyderde partyen nader tot elkander breinen. En dat het Concept-Reglement, op den 1 Septemb. 1784 door de Commisfie, ter Staatsvergadering overgelegd, ten miniten aan dit vereischte van den middelweg te houden voldeedt, fchynt even daar uit te biyken, dat men 'er zich van weerskanten even fterk over beklaagd heeft, als'C veel aan den anderen kant overhellende. Ik heb gedacht, Ed. Mog. Heeren! de gelegenheid van deze Befchryving te mogen en te moeten waarnemen, om alvorens myne gedachten over de zaak zelve te uiten, het gedrag, by my gehouden, in eene zaak, die van zo veel aanbelang i s, waar in onze duurfte verplichtingen zo naauw zyn-geeoncerneerd,en waar over zoo verfchillende wordt geoordeeld, voor myne mede-leden open te leggen en te verantwoorden; gelyk ik dan ook verzoek, dat deze myne verantwoording, zoo wel als myn nu volgend votum over de zaak zeke, ter myner decharge, in de Notulen van UEd. Mog. Vergadering mogen worden geinfereerd. En wat dan nu de zaak zelve 'betreft. Ik wil gaarne bekennen, dat de bezwaren, door zo veele Ingezetenen, tegen't Reglement van I674,ingebragt, my" veelzins gegrond zyn voorgekomen; ja dat ik altoos, tot welzyn der Provincie, wenschlyk heb gedacht te zyn, dat in het zelve eenige verandering mogt te weegs sebragt worden; terwyl ik echter aan den anderen kant even geredelyk toeftemme, dat de Eed , door ons , by 't aanvaarden onzer bediening, afgelegd, ons in de onmooglykheid fielt , om , zonder toeflemming en concurrentie van zy» Hoogheid, als daar by in zyne waardigheid en bediening zo fterk geinteresfeert, dit Reglement te kunnen affchaffen of veranderen. Daar 't my een onbetwistbaar grondbeginfel toefchynt , dat niemand zich zeiven of anderen, van eenen vry*  ( 3 ) vrywïllïg gedanen Eed, ontflaan kan, buiten toeftemming en concurrentie van alle die geenen, die by dezen Eed belang hebben; wyl anders de laatfte grondllag van Vertrouwen, onder de menfchen, wel ras zou Worden aan 'c wankelen gebragt. En t is overeenkomftig hiermede, dat ik altoos heb gedacht, en als nog van gevoelen ben, dat alle onze poogingen ter voldoening aan der Ingezeetenen bezwaren, in de allereerfte plaats,alleen daar op moeten uitkomen, om den Heer Stadhouder over te nalen, ten einde Hoog dezelve,met ons, en de overige Leden van Staat, gelieve te concurreeren, om, by wyze van alteratie, interpretatie, ampliatie, of anderzints,in net (tand grypend Reglement, zodanige verbeteringen te maken, als gefchikt mogen ^yn , ^ om aan der Ingezeetenen ingebragce bezwaren te voldoen , onze tf-egeerings-vorm dat geen te doen wezen, wat zy, naar haren oorfpronglyken aart, en tot welzyn der Provincie en derzelver Ingezeetenen, wezen moet; de parmonie en eendracht, binnen deze Provincie, te herftellen; de liefdeen t vertrouwen van 't geheele Volk , voor den Stadhouder en deszelfs huis, te nenvinnen, en dus eens een einde te maken van die oneenigheden, twiften en vervvarringen, door deweiken ons Gewest federd zo lang gefcheurd, en met eenen geheelen ondergang gedreigd wordt. En ik meen hier voor des te gerufter te mogen, ja te moeten advifeeren, daar een fO groot gedeelte des Volks 'er om roept en aandringt; daar Hun Ed. Mog., door t benoemen eener Commisfie ter inneeming der bezwaren 'er zich, zoo 't my toefchynt, door die daad zelve, toe verbonden hebben; daar het belang van de provincie en alle derzelver Leden zulks vordert ; ja daar ook 't waare belang van den Stadhouder en zyn Doorluchtig Huis hier mede inftemt. Want hoe men de zaak verder befchouwen moge, bezwaarlyk tog zal men kunnen ontkennen, dat juist het willekeurige , 't welk meergedagte Reglement overlaat , in de uuoerremng der magt, door 't zelve aan den Stadhouder verleend ; mitsgaders de. ^zqa iWam' op het' in troubIe tyden, is ingevoerd en gereintroduceert, den b^ond leggen, tot eene tegenwerping van haatlykheid, en onwettigheid, in den oorlprons, die des Stadhouders gezag, op losfe fchroeven ftellen, en in gevaar laten, om eens op dezefde wyze te worden verminderd, waar op het eer« tyds vermeerderd is. ïervvyl daar en boven het fterkfte recht, door't Reglement aan den Stadhouder gegeven, door denzelven, op die onbepaalde wyze, tog nooit kan gorden uitgeoefend, zonder dat hy zich, door die uitoeifening, in verdenking en «aat, en dus ook in gevaar brenge. Het zou derhal ven, naar myn inzien, ook voor den stadhouder zelve en zyn huis,een voordeel zyn, dat het vo'ftrekt willekeurige uit de aan hem toevertrouwde magt zynde weggenomen, dezelve, op beter, wettiger en oeftendiger grondikgen,geveftigd wierde.En dit voordeel zou men ook thans nog kunnen erkrygen, indien men, by gelegenheid en ter voldoening van de ingebragte ezwaren, met gemeene en vrywillige toeftemming, zoo veel doenlyk,van alle de fch¥iS-lebbenden' wel byzonder van zyn Hoogheid zelve, by minnelyke _ niwUng en plechtig verdrag, indien niet een nieuw Reglement arrefteerde, ten UUten het als nog ftand grypende Reglement, edoch van dat geen,'t welk men ov Waïlyk drukkende, en met 's Lands Oude Rechten en Privilegiën min ereenfternrnende in vinden mogt, by interpretatie en ampliatie,gezuiverd,) op oveUW! i ftigde' en door deze' van alle zyden vrywimglyk toegeftemde V0iïeen mst' maakte, tot eene waare, den Lande nuttige, en by Regenten en £ronY'llet "f61" Verda8te Staats-Wet, van alle die tegenwerpingen bevryd , die den * na, tot de tegenwoordige bewegingen, gegeven hebben. A 2 Ook  C 45 Ook heeft zyne Doorl. Hoogh, zelf, in eene Misfive, in 't laatst afgeloopen jaar aan Hun Ed. Mog. gefchreven, wel verklaard van gedachten te zyn; „Dat zyne „ waardigheid zodanig met het Reglement is geconnecfeerd en daar op gebouwd, „ dat het zelve gealtereerd , en daar voor een ander in de plaats gefield wordende, „ Hy even daar door niet langer die zelfde Stadhouder zou blyven,als Hy,uithoofde „ van een wettig erfrecht geboren is." Doch tevens betuigd; „ bereid te „ wezen, om, met al zyn vermogen, mede te werken, tot redres van alzulke „ billyke bezwaren, als door de refpe&ive Burgers en Ingezeetenen zouden mogen „ worden opgegeven." —- „ Al ^aare het zeifs ten koften en „ met opoffering van eenige perfoneele genoegens en agrementen van zyn ,, beftier &c. Uit al het welke, met de volgende perioden dier Misfive vergeleeken, en daar tog de ingebragte bezwaren voornaamlyk en in de eerfte plaats, tegen 't Reglement van 1674, ingerigt zyn, ik, ter goeder trouwe, niets anders befluiten kan, dan dat, offchoon zyne Hoogh. in 't introduceeren van een geheel nieuw Reglement, met affchaffing van het oude, onoverkomelyke ^zwarigheden ftelle, hoog dezelve echter niet ongenegen zy, om, het meergenoemd Reglement in weezen en ten grondflag behouden blyvende, zodanige verzagtingen en verbeteringen in 't zelve 10e te ftaan, als gefchikt zouden zyn, om der Ingezeetenen ingebragte bezwaren uit den weg te ruimen. Maar welke poinden zullen wy nu, van onzen kant, tot zodanig eene fchikking aanpryzen, en by de onderhandeling appuieeren? Om zich hier omtrent, met genoegzamen grond , te kunnen bepalen, dient alvorens te worden onderzogt, welken de voornaame gebreken zyn, die in onze tegenwoordige Regeerings-vorm plaats grypende , kunnen aangemerkt worden, als de bronnen der verdeeldheden, argwaan en misnoegen, federt eenige jaaren, tusfchen Volk, Regenten en Stadhouder, binnen deze Provincie, befpeurd. En dezelven meen ik', tot drie hoofdpoinéten, te kunnen brengen. 1. De magt, door't Reglement, aan den Stadhouder gegeven, is, in't zelve, in zulke algemeene termen uitgedrukt, en zoo onbepaald gelaten, dat zy,in alle de uitgeftrektheid, welke men, naar den ruimften uitleg, aan de woorden geven kan, wordende uitgeoefiend, in 't einde alle vryheid van ftemmen, by de Regenten, wegnemen zou; even daar door alle vertrouwen der Ingezeetenen,op die Regenten, uitdoven; en dus alle gronden eener vrye Regeering om verre werpen. Ên hier van zou wederom 't gevolg zyn , dat alle achting en ontzag der Ingezetenen, voor de Regenten, zou verdwynen; en de haat, wegens al' les wat kwalyk uitvallen of den Ingezeetenen mishagen mogt, op den Staphouder terug keeren zou: Want tog, hangt de geheele politicque exiftentie der Regenten van de willekeur des Stadhouders af; kan deze, zonder de mmfte redege ving, op gezette tyden elk Regent, die Hem of zyne raadslieden mishaagt, voor altoos, van zyn ampt omzetten; is het dan wel, naar den aart der menfchelyke zwakheid, die tog altoos dezelfde blyft, wel van de meeften te verwagten, dat zy, in't uiten hunner gevoelens, in 't geven hunner (rem, altoos en alleen, 'sLands welzyn, en niet des Stadhouders of zyner Raadslieden genoegen of ongenoegen, zullen in 't oog houden? Zullen zy zich niet veeleer, door anderen, laten voorfchryven» wat zy ftemmen zullen ? En zyn zy, zo ras zy daar toe gebragt zyn» nog Regenten? Kan men hun dank weten, voor 't geen 'er goed gefchied? Maar kan men hun ook wyten, 't geen op 's Lands nadeel, of der Ingezetenen misnoegen •uitloopt? Moet dit alles niet, in tegendeel, alleen tot last van den Stadhouder en  C5) zyne raadslieden komen; als die eigentlyk alleen regeeren, wanneer zy eens zo ver gekomen zyn; dat zy, het mag danopenlyk, of in 't geheim gefchieden, den Regenten voorfchry ven kunnen - wat zy willen. Ik weet, en men moet het, tot lof van den regenwoordigen Heer Stadhouder, bekennen , dezelve heeft van deze magt nog byna nooit gebruik gemaakt. Maar in vroeger tyd is het gefchied. En zou 't ook, om in de daad dezelfde uitwerking te weeg te brengen, niet genoeg zyn, dat enkele zyner raadslieden 'er, al ware 't zelfs buiten zyne ^kennis, mee dreigden ? Zou 't niet genoeg zyn, dat men'er elkander bang mee maakte ? Elk raadpleege hier zyne ondervinding, en oordeele. Ondertusfchen, Ed. Mog. Heeren! moet ik hier, op dat men myne meening niet verkeerdelyk opvatte, eene bepaling byvoegen. Niet alle magt van uitzetting, aan den Stadhouder toegekend, is, naar myne gedachten, voorden Lande nadeelig, niet alle zodanig recht neemt de Vryheid der Regenten weg: Want daar de Vryheid, voor een Regent, zo min als voor eenig ander, beftaan moet, in de magt, om ongeftraft te kunnen kwaad doen, zou't ook, in geenen deele, tegen onze waare Vryheid, ftryden, dat by voorbeeld de Stadhouder magt behield, om op de thans, voor 't eerfte en derde Lid, bepaalde tyden van verandering,, zodanige Regenten uit te zetten, die zich, op eene notoire en bewysbare wyze, hadden fchuldig gemaakt, aan collufie met denVyand, aan Werklyke verdrukking der Ingezetenen, aan 't formeeren eener Cabale, by de meerderheid, om hunne Mede-Regenten van derzelver aandeel in 't bewind, en de voordeden der Regeering, uit te .fluiten, aan verbreeking van't geen, met uitdrukkelyke zvoorden, in 't Regeerings-Reglement zou vastgefteld zyn; of diergelyke vast bepaalde redenen meer. Ja eene magt van uitzetting, binnen zulke grenzen bepaald, en in de ukoeffening, alleen aan 't oordeel der Souveraine Vergadering zelve, ondergefchikt, wel verre van fchadelyk te zyn, zou den Ingezeetenen ter gerustilelling en waarborg vcrftrekken, dat derzelver Regenten de hun toebetrouwde magt niet misbruiken zonden; Dat de meest vermogenden niet, op de ïnoeilykheid, langduurigheid en vorm der Gerechtelyke Proceduuren fteunende, ongeftraft hunne verkeerde handelwyze zouden voordzetten, en zich eindelyk boven de magt der Wetten! ftellen. En daar by zou 't des te gevoeglyker zyn, deze magt aan den Stadhouder te laten, daar dezelve, volgens myn inzien, naar eene der bedoelingen van de mftelling en reintroduclie zyner waardigheid , de toevlucht en befchermer des Volks, de beveiliger van deszelfs Vryheden en Hechten, het bolwerk, door 't zelve, tegen de overheerfching zyner Regenten, opgeworpen, zyn moet. En tot dit alles kan de Stadhouder zeker zyne Waardigheid 'niet doen dienen , zo men Hem van alle wezenlyke magt en gezag ontbloot. , . Het tweede gebrek onzer Regeerings-vorm beftaat, myns bedunkens, daarin, dat het Volk, federt de oprigting onzer Republiek, geenen anderen invloed op de zaken der Regeering, of de beftelling der Regenten gehad heelt, dan aie geen, dien het zich, in trouble tyden, via fatli, heeft bezorgd. Waar uit voortgevloeid is, dat, in gerufte en ftille tyden, het Volk, als geen aandeel hebbende aan 't publiek beftier, ook voor 't gemeen belang, zoo lang het niet, op eene onmiddelyke en gevoelige wyze, op 't byzonder perfoneel belang werkte, onverfchillig geworden is , en de zugt voor 't gemeene welzyn , de liefde Voor Vaderland en Vryheid, die hoofd-grondzuilen, waar op alle Gemeenebeften mftt-n moeten, verloren zyn gegaan. Terwyl inmoeielyke, ongelukkige, of trouble tyden daar en tegen, het Volk de kwaade gevolgen van verkeerde beftieringen, ingeflope g abui«  < 6 3 . of wel enkel ongelukkige omftandigheden voelende, naar verbetering en trtosde redresfen te bezorgen, of ten minften den verderen voordgang deringeflope £fr£, deszelfs' toevlucht, tot daadlykheden, g~ heeft ea rfch *tó /2ftSF*, dat geen heeft bezorgd, wat het geen kans zag, zich, op eene Ce cZ&e^ wyze, te bezorgen. Dus ^^^^«^2 tvden de maat van deszelfs Regenten te zwaar,- voelende drukken, eenen 2*??' a wn Spnoemen met genoegzame magt voorzien, om de Regenten in S^Sh^^^'h^uS StadhouL, alsdeszelfsbeichermer,tegen detwtm£ ÏÏnzag, heeft het, althans in de eerfte oogenblikken,gedacht denzelyèn ^^iaT^kinnfin ^voegen. Danfedertmeenende te ondervinden dat de ReLnten tTveel, voor deze aangroeiende magt, bevreesd hunne befluiten te SS', Lr derzelver wenken, fchikten, is het ook wederom zeif egen deze maat opgekomen, en heeft dus gezogt zyn eigen werk te vermelen, jmi is het niet te vrezen, dat deze geduurige omwentelingen, met afte der^lverpvolMn. zuir enblyvenvoordduuren, tot zoo lang ,dathet Volk, zonietover'rommddelykbeftiervan vol-pn dat zeker aan de grootfte zwarigheden onderhevig is, ten minften over de Lnftellins der geenen, die dit beftier in handen hebben, eenenconftitutioneelen hiv oedzll verkregen hebben; die, aan den eenen kant,deszelfszugt.voortgemeen Sm mitsgaders deszelfs gevoel van vryheid levendig houde; aan den amderen kan" heï zelve gerust fteüe, dat het zich zulke Regenten zal kunnen bVoraen, op dewelken het, als op deszelfs eigen werk, vertrouwen diu Z ook waarlyk belang by hebben, deszelfs genegenheid te winnen en te behouden. En wat eindelyk het derde betreft, dit is een gebrek, waar over wel de bezwaaren, door de Ingezeetenen ingebragt, niet gaan; maar t welk zich niet te min by deze gelegenheid, in deszelfs volle kragt heeft doen voelen. Terwyl het eisenlyk voordvloeit, uit eene pretenfie der Steden, byzonder der Stad Utrecht,tot de Souverainiteit, die zo lang deze Queftie niet uitgemaakt, of eens vooral, by fchikkine- bepaald is, eene fteeds overvloeiende bronwel van oneemgheden en verwarrinp-, in onze Conftitude, zal openhouden. Het byzonder gebrek ondertussen dar ik thans bedoeie, beftaat hierin, dat'de Vergaderingen, zo van de Heeren Sraaten , als van derzelver Gedeputeerden by weiken echter de Souverainiteit van dit Gewest berust, zich, m de Stad,m dewelke zy hunne Zitplaats houden, metgeene genoegzaam erkende magt bekleed zien, om naar benoren, w de handhaving hunner rechten, ja zelfs niet, in de veiligheid hunner Vergaderingen en Perfoonemte voorzien. Wel is waar, in tyden van rust en eendracht, or zeits zo lang ae oneenigheden niet, tot den hoogden top, geklommen zyn, doen de#^ van zulk eene inrigting zig niet anders gevoelen , dan door de bewustheid van den precairen toeftand, waar in 't aanzien, 't gezag, ja de veiligheid van de Souvenune Vergaderingen dezer Provincie, zich bevinden; t zy m geval van verfchil met de RegeermgÖder Stad, waar in zy hunne Zitplaats houden; 't zy by andere omLndigmeden, zodanigen men 'er reeds heeft zien plaats hebben. Weshalve 't my voorkomt,dat er, van wegens ditLid,ook diende te worden aangedrongen zoo op een behoorlyk redres in dezen, als wel byzonder ook,op de afdoening of fchikking der queftie, wegens de Souverainiteit der Stad en Steden, boven aangeroerd. Dan om mv mi verder, voor 't tegenwoordige, te bepalen, tot het geen meer onmiddel'vk het Reglement van 1674 betreft; welke opgave van redresfej zullen wv nu aanneemen,om door ons, by de onderhandelingen over t zelve, * worden geappuieerd? Wat my betreft, geen der tot hier toe opgegeveConcepte»  c 7 y komt my daar toe, pro ut jacet, en in deszelfs geheel, gefchikt voor. Zelfs niet het by de Staats-Commisfie ingediend Concept-Reglement; zoo om dat ik 't zelve altoos geconfidereerd heb, als een enkel ontwerp, om eeneneerften voet tot negociatie te leggen, en geenzins als een voorfchrift, om by de afdoening flipt te worden gevolgd; als om dat 'er, federt her indienen van dat Concept, meer dan eene zaak is voorgevallen, die my, omtrent byzondere poinften, van gedachten 'heeft doen veranderen; terwyi ook federt, in den toeftand van zaken, merkelyke verandering gekomen is. En wat betreft de Concepten, by de verfchiHende inle veraars der bezwaren, opgegeven; men fchynt thans wel in een begrip te zyn, dat men de ftemmen hier enkel tellen, niet weegen moet, en men dus den grooten hoop moet volgen.: Maar zou dit voorzichtig, zou dit billyk zyn P Wie hebben meer recht van gehoord te worden, zy,die het meest in de gelegenheid zyn, om grondige kennis van zaken te kunnen krygen, en dus door eige oogen te zien; zy, die het uitgeftrektst en grootst belang by de gemeene zaak hebben; zy, die het meest, tot foutien derzelve, contribueeren; zy, die 't lichaam der Gemeente doen beftaan? Of zy, die, by geene mooglykheid, zelfs eene grondige kennis van zaken kunnende verkrygen , noodwendig door de oogen van anderen zien moeten; zy, die een zeer eng beperkt belang, by de gemeene zaak hebben; zy, die, tot foutien derzelve, het minst contribueeren; zy, die hun beftaan, van anderen ontleenen ? My dunkt dit beflist zig van zelve; en 't is onze byzondere plicht, als Regenten, aan elk, dat geen, wat de billykheid hem toewyst, te doen wedervaren; en 's Volks waar belang te behartigen, ook in weerwil van dat gedeelte des Volk, dat deszelfs waar belang, uit het oog verliest. Nu fchynt my het Ontwerp, in dezen, door de meeften begunftigd, wel verre van gefchikt te zyn, om de gebreken onzer Conftitutie te verbeeteren, eene Wel bereekende verdeeling, tusfehen de verfchiHende magten van het Staatsgeftel te maken, en der Burgeren Vryheid, op veilige en duurzame gronden,te veftigen. In dat ontwerp tog wordt zeker wel gezorgd, dat de Stadhouder geene overmaat van magt behoude, wyl men hem,in 't Politicque,niets anders toekent, dan de approbatie der Heeren, by Vacatuur, in 't eerfte Lid te eligeeren, onder verband nog van redegeving in geval van improbatie; de electie van de Burgermeefteren en Schepenen, uit de refpeétive Nominatien, door de Burgery en Vroedfchap gemaakt;en de uitfpraak,over de gefchiilen, tusfehen de Staatsleden, ontftaan, wanneer die niet, in der minne , kunnen bygelegd worden. Maar zal de Stadhouder niets meer behouden, maakt men hem dan niet tot een byna werk- en nutloos gewigt in de Staats balans ? En kan hy dus van byna allen invloed beroofd, nog, tot nut van 't gemeen, medewerken? Befchouwt men nu daar en tegen, wat, in dat zelfde ontwerp, aan de Vroedfchap der Stad Utrecht, van 't geen haar competeert, of by haar uitgeoeffend Wordt, door het ftilzwygend te pasfeeren, gelaten, wat •'er daar en boven nog bygevoegd wordt; dan zal men zien!, dat, dit ontwerp doorgaande, de Vroedfchap der Stad Utrecht hebben zal, de Wetgevende magt, zo verre de geheele Politie, binnen haare Stad betreft, in 't maken van Reglementen, Publicatien, Ordonnantiën &c., over dezelve; de beoordeelende magt, in haar lichaam en ter haarer benoeming, Cpag. 2ó")indenSchepensbank; de uitvoering der beoordeelende magt, in 't ampt van Hoofd-Officier, 't welk, om de drie jaaren, ter haarer prefentatie ftaan zal; (pags 34) het bevel over de gewapende uitvoerende magt, zo door den eerften Burgermeefter, welke, in zyne qualiteit van Gouverneur der Stad, gefuftiaeerd wordt alleen, (onder de Vroedfchap evenwel), het Guarnifoen te kunnen ' B 2 ge-  C»3 gebieden, als door den tweeden Burgermeefter, benevens de agt jongfte Raaden, welken 't bevel, over de Schuttery, voeren, of plegen te voeren; de magt welke de Vroedfchap ten minften eertyds wel eens uitgeoeffend heelt, om een Burger , aan haare beveelen ongehoorzaam , by poiiticque Refolutie, te ontburgeren ; terwyl by dit alles , de leedcn dezer Vergadering voortaan volftrekt permanent zullen zyn; (pag. 12} de electie hunner Medeleden, uit eene door de Burgery gemaakte Nominatie, zullen hebben; (pag. 22) eneindelyk, een dubbel getal zullen nomineeren , ter vervulling der plaatfen , in 't eerfte Lid komende te vaceeren; waar door zy dan zeker, eenen merklyken invloed zullen krygen op dit Lid , daar voortaan niemand in zal kunnen komen , dan dien zy benoemen ; terwyl zy zelfs fuftineeren , in effeóte , het derde Lid uit te maken, en hunne Stad, op zich zelve, Souverain te zya Men heeft, in deze tyden,van Ariftocratie,gefproken, ik wenschte wel te weten,waar fterker Ariftocratie,dan deze , kan te vinden zyn. En wat wordt 'er nu, in dat zelfde Ontwerp, voornaamlyk, tegen deze overmagt, gefteld? Een lichaam van Gemeentslieden, in den grond, met geene andere magt, dan die van toeziening en remonftrantie, bekleed. Waar by men wel federt, in geval van verlchil, het verblyven der zaake aan Arbiters, gevoegd heeft; maar wie weet niet hoe gemaklyk het zy,'t kiezen dezer Arbiters, 'tinltrueeren der zaak, voor dezelven, en vooral 't voldoen aan derzelver uitfpraak, wanneer men eens willen mogt, of meenen te moeten willen, op de- lange baan te honden ? Welk ^conftitutioneel middel, ja welk middel in 't geheel, zullen ondertusfchen de Gemeentslieden , in zuik een gevak, hebben, om de Regeering, naar hunne remonftrantien,te doen luifteren; om eene Regeering over te halen, die met al het vermogen der Politique, Wetgevende , Beoordeelende en Uitvoerende Magt, de gewapende daar onder begrepen, zal bekleed zyn? Blyft 'er wel eenig ander middel over, dan eene nieuwe opkomst des Volks ? Maar welke fchroomlyke gevolgen zullen 'er, uit den fchok van twee zulke Magten, ontftaan? Of hoe weinig zou 't Volk, tegen zulk eene overmagt, wanneer men die werklyk gebruiken wilde,vermogen f In de daad,het is my altoos voorgekomen,dat de tegenwoordige Regenten dezer Srad het fterkfte bewys gegeven hebben, hoe verre zy de verplichting van hunnen eed en't gemeene belang der Burgery, boven hun eigen belang en dat van hun lichaam, ftelten, door hunne weigering van dit Ontwerp aan te nemen. Dan, Ed. Mog. Heeren ! daar ik nu reeds in discusfie getreden ben, over poinclen, welken de Stad Utrecht als domefticq befchouwt, en ik 'er my, in 't vervolg , ook nog breeder over zal moeten uiten, meen ik, alvorens verder te gaan, ten minften eenige bewyzen te moeten bybrengen, ter ftaving van ons recht, om deze zaken in te treden. Mooglyk zou de inhoud van het thans nog ftand grypend Reglement van 1674., in zekeren zin, alleen bewys genoeg opleveren. Dan om overtuigd te zyn, dat dit ons recht ook op de oude Conftitutie fteunt, zal 't genoeg zyn zich te" herinneren, niet alleen de verfcheide Privilegiën, Reglementen &c. Stads Regeering of beftier betreffende, gegeven en vastgefteld, of helpen vastftelien, door de Bisfchoppen of Landsheeren, in de jaaren 1305, 1379, 1449, 1493 &c, en dus juist in dien tyd, wanneer de Gildens den meeften invloed in 't beftier, en de Stad zelf de meefte magt had (zie Utrechts Placaatboek 3de Deel, pag, 68, 70, 88, 91, &c). Maar ook dat toen in de eerfte tyden der Republiek, (op 't geen ten tytie van Karei den Vyfden is gefchied, wil ik thans niet eens infteeren) in den jaare 1584, met Advis van den Gouverneur Joost de Soe-  (9) £oete , een Erfraad opgeregt werdt, de Ordonnantie daar toe gemaakt, in den volgenden jaare 158^, door de Gedeputeerden van de Staaten's Lands van Utrecht, werdt geapprobeerd; (Utrechts Plac. Boek 3 Deel, p. 94: en wel na dat Hun Ed. Mog. te voren, in den jaare 1582, hadden geordonneerd, dat de Stad en Steden de form van haarlieder Staat en Regeering, zulks zy die van ouds hadden gehad, of nog hadden, by gefchrifte. zouden ftellen, om zyn Excellentie te worden overgeleverd. Wel is waar, men beroept zich hiertegen, op 't Accoord, tusfehen de Stad en de Ridderfchap, in den jaare 1587, gemaakt, en waar (Utr. Plac. Boek, I Deel, p. 188) Articul 2 gezegd wordt; De Geëligeer den en Ridderfchappen zullen hen niet bemoeien, met het 'ftellen van de Magifiraaten, in de Stad en Steden dezes Gejlicbis. Doch dat men, met deze woorden,alleen bedoeld heeft, het benoemen van byzondere Perfonen, door de voorftemmende Leden, ter bekleding der Magift:raatsplaatfen,en geenzints, zoo als men het thans uitlegt, de Magiitraats-be Helling, in 't algemeen, veel min de Reglementen, daar omtrent te maken, en der Staaten Concurrentie tot dezelven blykt, 1. uit de Inftructie, door de drie Leden van Staat, in den jaare 1590, en dus flegts drie jaaren na het Accoord, toen deszelfs waare meening en kragt zeker nog in versch geheugen en kennis was, voor Prins Maurits, gearrefteerd, en waar in, Articul 24 en 25 (Utr. Plac. Boek, 1 Deel, p. 163) wordt gezegd; zoo veel de Magiftraaten van de Stad en Steeden aangaat, zal zyne Exellentie die, binnen der Stad Utrecht, ftellen, by advies en believen van de Staaten, of die geenen van henlieden, die binnen der Stadjegentvoordig zvezen zullen, of den geenen , die dezelve Staaten gelieven zullen te deputeeren &c. En zo zyn Excellentie abfent, of anderzints niet gelegen is, tot het vernieuwen van de Magiftraat alhier, te Utrecht, in per/ben te vaceeren, zullen de voorfz. Staaten, of haare fpeciale gedeputeerden, uit het voorjz. dubbel getal van perfonen, veertig perfonen verkiezen &c. op approbatie van den Stadhouder) in de andere Steden van den Lande van Utrecht zal zyneExc. dt Magiftraat ftellen, met advies en believen van de Staaten, navolgende haare oude regten en gewoonten. 2. Uit de Keiblutic, in den jaare 1598, by de Staaten genomen, tegen het oprigten van eenen Erfraad, en zulks op aangeven van zekere Gecommitteerden der Stad Utrecht zelve. (Utr. Plac. Boek, 3de Deel, p. 96.) • Maar 3. en wel vooral, uit de poincten en articulen, waar by, in den jaare I618 een Erfraad is ingefteld, (Utr. Plac. Boek, 3de Deel, p. 96.) en waar, in de inleiding , gezegd wordt; Dat die twee Leeden der Ed. Mog. Heeren Staaten 'ï Lands van Utrecht, NB. die electie, of verkiezing der voorfz. Magiftraat aan hen getogen en genomen hadden, mettegenftaande folemneele contra&e, tusfehen die van de Ridderfchap en die Stad van Utrecht opgerigt, belooft, en by Refolutie derzelver twee Leden gearrefteerd was, dat zy luiden hen NB. die electie der Magiftraat der Stad Utrecht op ^eenigen tyd zouden onderwinden^ lerwyl uit net vervolg dezer inleiding blykt, datde voorftemmende Leeden des niettegenftaande, federt 1*93 tot den eerften Burgermeefter, hadden gefteïd een van de Riddermatige perlbnen, die in het tweede Lid van de genoemde Ed. Mog. Heeren Staaten befchreven waren. En hier dus ten allerduidelykfte wordt aangewezen, wat met gemelde Accoord bedoeld werdt , wat 'er tegen ftreedt; te weten het ftellen, dat is, het eligeeren, van byzondere perfonen, door de voorftemmende Leeden, in den Magiftraat; en geenzints hef intervenie.eren by't maken van Reglementen, omtrent de Magiftraatsbeftelling in 't algemeen. Ja dit laatfte zoo weinig,dat de Raad, in deze zelfde inleiding, waar in men zich zo fterk, op de C ge-  C *° ) smaakte Accoorden , beroept, zegt, dat zy, in kragt van fpecwïe commisfie- Z -— (onder anderen) met de Ed. Mog. Heeren Staaten 's Lands va». Utrecht goedgevonden heeft te beraamen, ftatueeren en f inten de pomcten en articulen hier na volgende &c. Gelyk dezelven dan ook. nog in 't üot, door ae Staaten 's Lands van Utrecht, zyn geapprobeerd en geadvoyeerd. En wat aangaat het algemeene fuftenue van Souverainiteit, het welk men hiermede te^en inbrengt, wordt het zelve niet reeds om verre geworpen, door de Privilegiën zelfs, waar op de Stad zich beroept? Want wat tog is een PHvikgie? Priva lex, eene byzondere Wet, door welke de Souverain aan een byzonder perfoon, of lichaam van Ingezeetenen eenige rechten geeft, die zyne overige' Onderzaaten niet hebben. Een Souverain geeft derhalven Privilegiën, maar ontvangt ze niet. Een Souverain heeft Rechten , die, in zynen eigen boezem beraden; maar al wie zich, op Privilegiën, beroept, erKent even daar door de Souve.ainiteit des geenen, van wien hy ze ontvangen heeft. Of zyn de Privilegiën aau de Stad Utrecht verleend, van dien inhoud, dat zy haare Souverainiteit erkennen? Men neeme llegts, ten voorbeeld, een der voornaamften, dat geen, waar op men zich thans zoo meenigvuldig beroept,- het Privilegie Je non evocando. Wat zegt Koning Willem, in zynen brief, op dit fubjea gegeven ? Hoe dicke alfe die hoechheyd der Coninckliker Moghentheit haer handewtftrecket, onder zine ghetmiwe, die onder hem zyn &c. dus een Opperheer, die zyne weldaadige hand, over zyne Onderzaaten, wil uitftrekken; hieromme ft 't, dat wi nernftehke merkende puerlike trouwe en zonderlinghe minne, die NB. onze lieve ghetrouwe borders van Utrecht, teghens onze hoechlieheyt haar toe ghehat hebben &c. dus de Burgers van Utrecht zyn zyne Burgers, wyl men naamlyk, te dier tyd, den Keizer nog als opperde Leenheer erkende. Nu verleent hy hun ; dat gheene Pr ine e, Marckgrave, Hertoghe of Edelman ,gheestlick ofweerlic perzoen ,eenigh van horen borgheren, ofte die in der ftad woonde, buiten der Statmuure, ten rechten aanfr eken mocht e , of voor yemant te rechte zetten, van dien allene dat den weerliken rechte toe behoorde. Maar aan welke uitzondering, en aan welke voorwaarde wordt deze vergunning verbonden ? Ten ware een Keizer of Koning; deze bleef dus, als opperde Leenheer, uitgezonderd, en mogt ook de Burgers van Utrecht voor zich in rechten trekken. En; alzo verre als zie, voor den Bisfchop van Utrecht horen Heere , of voer dien rechter, die van hem w der tyd gbezet ware, binnen Utrecht bereit zyn recht te doen, (Zie Utrechts Plac. boek, 3 Deel, p. 276) Komt nu niet de Bisfchop hier, ten allerklaarden, ais onder 's Keizers Opper-Leenheerfchap, de byzondere Landsheer, ook van de Burgeren van Utrecht voor? Ja hy mag, of hen zelfs rechten, of daar toe eenen rechter dellen, 'zonder dat'er eenige bepaaling worde gemaakt, wie of hoedanig die rechter zyn moet. Alles blyft daar omtrent aan de n Bisfchop overgelaten. Ja het geheele Privilegie wordt den Utrechdihen Burgeren flegts gegeven, m zo verre zy zich aan deze Jurisdictie van hunnen Landsheer , en deszelfs Rechter onderwerpen zullen. Weigeren zy derhalven dit, onttrekken zy zich daar aan, dan houdt ook hun geheel Privilegie op. Waar is dus , naar den inhoud van dit Privilegie, de Souverainiteit te vinden? By den Keizer en den Bisfchop, ofby de Stad? En wiens is de Jurisdictie binnen dezelve ? Der Stad, of des BisfchopsV —— En dat de Jurisdictie, byzonder de hooge of Crimineele Jurisdiaie, ook nog tot heden toe der Staaten onafgeftaane Jurisdictie gebleven is, blykt, met de daad zelve, daar uit, dat de Staaten niet alleen den Hoofdofficier aandellen, maar dat ook de koften dezer Jurisdictie, door Hun Ed. Mog. worden betaald, en de boetens aan Hun Edj  ( II) :Ed. Mog. verantwoord. In de hooge Heerlykheden daar en tegen daar d* Heeft £,sdlótie lm ^a^°^^^^^^^ Heet Ja, dat opmerklyk is, de Heeren der Stad Utrecht doen zulks aan de Vaart, maar in hunne eige Stad, doen zy 't niet; ten blyke zeker dat deTutSto aan de Vaart by overdragt hunne Jurisdictie is geworden, maar dat de mri dt^e m de Stad der Staaten Jurisdictie is gebleven. — Van daar ook de S fien vari ftraf aan de Staaten gevraagd, en op 't bericht van't Gerecht dezer StTd by H^n Ed Mog. geaccordeerdt. (zie onder anderen de Notulen van Hun Ed. Mo/ Z 7 Auguft. 1782, 4 Septemb. 1782, fl July 1783 en 17 Maart 1784) OuTtufniet te preken van zekere furcheance, NB. door deStad^^&BtoSto^ t Protest van 't eerfte Lid, geconcludeert 15 July r785 Van daar ook Pda?Sn Burger van Utrecht, zich vrywillig aan eene vreemde rechtbank fubjc^eieide daarover de approbatie van Hun Ed. Mog. als zynen Souverain 4aS '11 ttn oe^T"tf V ™**d™' W°rdt ^rdeerTéie de iNOtuten van 2 Maart 1705) Van daar de algemeene Wetten, door Hnn Ed. Mog. over de Stad, zo wel als over t overige der Provintie, gemaakt ■ de be^mgen op Ordonnantie van Hun Ed. Mog. over de Stad geTeven' de Jurisdictie door 't Hof, by appel in civiele zaken, uitgeoeffend; heXmfeif t publiek Gebed; en zoo veele andere dingen, die', in eene Stad, geen plaats zouden kunnen hebben. Dan ik vertrouw , tot ftavinf v™ ons recht van deliberatie en interventie in zaken de Stad betreffende -enoeJrl hebben gezegd. Omtrent Wyck, zal 't misfchien niet ondienftig%S S Z herinneren den Eed, door de Burgers dfer Stad,gedaan, en dus beginnenderïklZove en zware ^/ de Heeren van de Magiftraat dezer Stad, als myne Overheid TLZ^l getrovw weezen zal; dat ik m^zdbege^tmr^f^^^^ t»7JlZTm> S^™^ ofte Magiftraat, zalworden Ji^&fX dien der Scheepenen; Dat zweer ik, als Scheepen van de Stad wiek IvDuurÈl thffJ > uu mam™»£ H*™ Staaten van den Lande van Utrecht rechten junsdiaie der Heeren Staaten zeker alleruitdrukkelykst worden erkend uaii om nu, inde laatfte plaats, te treden, tot de opgave der poinéten wplk™ by e^n ge|„schten ^^^^TZTi^.. « I. Dat de Heeren, mtnmende het Lid der Geëligeerde Raaden, voortaan om^ hier voren bygebragte redenen, en onder de daar by gefielde bepaalingen, vooraan zouden zyn permanent; m diervoegen naamlyk, dat detegenwoorfigphatshebteS dnej^nge verzettingen of continuatien, wel zouden blyven, doch het recht van uitzetting by Interpretatie van 't Reglement van 1674 tot de hier voren opgenoemde of foortgelyke uitdrukkelyk bepaalde gevallen, worden beperkt Cnn'rü?» , § * Z°U WOrdei1 geb^SC' niet °P Üen> ZOO als bv V SS^?egIemfnt' AltiCLÜ is voorgedragen, maar op negen om dit een S In ' -§elyk reeds meermaai is Se&eken , ons in 't geval bremt van do Revoln SS? «P*** ^ *" d°°r niet ons Lid> ^o^Jrf^ gevoelen tusfehen het tweede en derde Lid, de geheele Staats-VerradS E« groote veragtenng en nadeel der gemeene zaak verftrekken kan. Terwyl voor 't ^ * even-  evenwigt, tusfehen den Adel en Burgerftand, ten aanzien van derzelver aandeel in \ bewind, genoeg kan* worden gezorgd, door vast te ftellen, dat de negende altoos, om beurten, uit de Edelen en uit de Burgery, zal moeten worden verkooren. 3. Wat de vervulling der voorvallende Vacatuuren, in dit Lid, betreft, moet men zeker bekennen. dat zo men, by de te beraamene fchikkingen, eenig reguard op aloude rechten, mitsgaders de oorfpronglyke Conftitutie dezer Provincie, flaan zal,.niemand ouder en oorfprongivker rechten te allegeeren heeft, dan de Vyf Capittelen, die eertydsmet den Bisfchop, het eerfte recht tot de Regeering, en ook den voornaamften klem derzelve in handen hebben gehad. Terwyl dezelven, door hunne byzondere Gecommitteerden, de Unie van Utrecht hebbende getekend, hunne rechten zeker mede behoren, onder die geenen, die, by deze Grondwet van onzen Staat, uitdruklyk zyn gereferveerd; en wy, die dit Lid uitmaken, in onze radicale qualiteït, wel byzonder verplicht zyn, de rechten der Capittelen voor te ftaan, en te helpen vindiceeren , zo verre dezelven ons naamlyk gegrond voorkomen. Ten welken aanzien ik my refereeren kan , tot de aaftruftive ftukken, dieswegens, by de Capittelen zelfs, ingediend. Wel is waar, federt de hervorming zyn deze lichamen, ten aanzien van't Godsdienftige, van aart veranderd. Maar is niet het lichaam, der Heeren Edelen insgelyks van aart veranderd, federt dat de Krygsdienst en 's Lands verdeediging, op eenen anderen voet 5 gebragt zyn ? Ja kan men wel de Gilden, in de Steeden, uit het zelfde oogpunt befchouwen, als toen zy de meest vermogende Ingezetenen der Stad uitmaakten ? En worden zy ook wel uit het zelfde oogpunt beichouwt ? Men vordert immers thans de oude rechten der Burgery, (of 't geen men zo hiet) niet op naam der Gilden.,- aan wien zy eigenlyk toekwamen, maar op naam van 't lichaam der Burgery en Ingezetenen in 't algemeen; laat ze 'er ailen eveneens in ftemmen; en wyktdus zeer verre van 't oude oorfpronglyke af. Men oordeelt waarfchynlyk, dat al wie belang, by de gemeene zaak heeft, ook recht heeft om zich dezelve aan te trekken, en invloed te hebben op derzelver beftier. Maar ook uit dezen hoofde is zeker een zeer "gegrond recht te vinden, by een lichaam van omtrent een honderd en vyftig perfonen, waar onder zich zoveelenvandevoornaamftelnwoonersderStaden Provincie bevinden, die,zoo door hunne perfoneele bezittingen in beiden, als (daar 't bier vooral op aankomt) door de uitgeftrekte bezittingen hunner Capittelen, een zo groot belang by de algemeene zaak hebben. Weshalven 't my voorkomt , dat het zeer billyk zyn zou, aan de ingeleverde bezwaren der Capittelen, zo veel dit poincl betreft, in zo verre te voldoen, dat men aan dezelven het recht gave, om ter vervuiling der voorkomende Vacatuuren in 't eerfte Lid, drie of vier parfonen te nomineeren, uit dewelken de Fleer Stadhouder de Eleftie doen zou. Terwyl men echter het recht,om tot het maken dezerNominatien daadlykte concurreeren,zou kunnen bepaalen, tot die Canunniken, die werklyk,mee hunne huisgezinnen, binnen de Provincie woonachtig zyn, of wegens Commisfie of dienst van de Provincie of den Gemeenen Lande, elders hun verblyf houden. 4. Dat niemand tot het Lid der Geëligeerde Kaaden zou kunnen worden genomineerd, dan vol Capitulair zynde, Welk Articul echter, ten aanzien van den Adel, eerst z'ou moeten beginnen ie werken, na eenen zekeren nader te bepalen tyd, om den Stichtfchen Edellieden gelegenheid te laten, van zich hier toe, in genoegzaamemen getale, te kunnen bekwamen. 5. Dat tot de plaatfen, door Edelen, in dit Lid, vervuld, Stichtfche Edelen altoos, boven vreemde Edelen, zouden moeten worden geprefereerd. t5. In  C' 13 ) 6 In een tyd, waar in de Provincie genoodzaakt is, op de vermindering haarer Quote te infteeren, en de reeds zo zwaar drukkende beladingen, nog onlangs, hebben moeten vermeerdert worden, zou het zeker te wenfchen zyn, dat men zyne Hoogheid konde overhalen, om de Geestlyke Goederen, waar van hoog dezelve reeds de inkomften, tot'oprichting van een, voor 't ganfche Bondgenootfchap, nuttig,en door de Staaten dezer Provincie in den Jaare 1773 geapprobeerd etabhsfement, beftemd heeft, in 't vervolg !weder aan deze Provincie af te ftaan •, en dus dezelven te doen wederkeeren, tot "byzonder voordeel van dat lichaam, van het welke zv afkomfligzyn, en tot het welke zy eigenlyk afzonderlyk behooren. 7 Zou het getal der Heeren Edelen, in 't tweede Lid tebefchryven, om redenen bevorens tegen 't effen getal geallegueerd, bepaald kunnen worden, op met meer dan dertien, en met minder dan zeven. • 8 Daar ik niet denk, dat eenig Collegie van Regeering de Nominatie van deszelfs eigen Mede-leden hebben moet, ten einde alle Familie-regeering en beftendig bovendrvvende partyen voor te komen,zoude ik niet aandringen, op 'tmaken van Nominatien tot de vervulling der Wacatuuren in dat Lid, zo lang daar toe geen ander plan voorgeflagen wordt, dan tot nog toe is gefchied. Alleen zoude ik denken, dat het billyk ware, te ftatueereu, dat geene vreemde Edelen in t zelve zouden befchreven worden, dan by gebrek van Stichtfche Edellieden,vermits er,naar den verfchillenden aart der Regeerings-Conftitutien, in ons Land, geene gelykheid genoeg tusfehen de vereischten en voordeelen, in de verfcheidene Ridderichappen, plaats' heeft, om de reciprociteit, als eene gelyke vergelding te kunnen befchouwen. Ook zoude hier in confideratie moeten komen, of de quahteit van Prefident der Ridderfchap, aan zyn Hoogh geconfereerd, wel overeen te brengen zy, met de decifie over de gefchillen, tusfehen de Staats-Leden ontftaande, aan zyn Hoogh. mede gedefereerd: vermits deze qualiteit aan hoog dezelve eene meerdere relatie,tot het Lid der Heeren Edelen, boven de overige Leden, geeft, daar de decifie der gefchillen een volflrekte onzydigheid vordert. _ 9. De Raaden in de Vroedfchap van Stad en Steeden zouden , op dezeirae wyze, en onder dezelfde bepalingen, als de Heeren van 't eerfte Lid, behooren permanent te worden gemaakt. 10. En op dat het gebrek van eenen Conftitutioneelen invloed des Volks, op zaken van Regeering, of op die geenen welken deze zaken beftieren , hier voren breder eededuceerf., eens mogte verholpen worden, zoude ik denken, dat door ons zou moeten worden geappuyeerd de begeerte dier Ingezetenen , die de Nominatie, zoo tot de vaceerende Raadsplaatfen, (omtrent welken, naar myn inzien, in het Regiement van 1674 tog geene mtdruklyke bepaaling wordt gemaakt;') als tot de Burgermeefterlyke Waardigheid, gaarne aan de Burgeryen dei-'" Steden zagen gebragt. De Eleftie echter, uit een getal van drie of vier, door de Burgery, geformeert, direét. aan zyn Hoogh. verblyvende; en verders de fchikkingen, over de wyze van het maken dezer Nominatien, overlatende aan deRegeerders derSteden,met hunneBurgeryen te beraamen.Wyl tmy altoos billyk en wenschlyk is voorgekomen , dat de Ingezeetenen hunne Regenten, als hun eigen werk befchouwende, naamver aan dezelven mogten verknocht zyn; dat zy, op derzelver Nominatie, eenen uitfluitenden invloed hebbende, mogten gerust en zeker zyn, dat men hun geen Regent, tegen hunnen zin, zou kunnen opdringen; als mede, dat de Regenten 'er een onmiddelykbelangbyhadden,dooreen billyk en 't gemeen belang alleen bedoelend beftier, de genegenheid der Ingezeetenen, voor hun en de hunnen, te winnen en te behouden, O 11* En  II. En om de zwaarigheden, uit de vereeniging van alle de Politicque, Civiele en 'Militaire Magten, in één lichaam, ontftaande, (en welke zwaarheden niet kunnen nalaten, om, zelfs by eene gelimiteerde permanentie der leden van dat lichaam, -nog zeer te vermeerderen,) uit den weg te ruimen, zoude ik denken, dat wy zouden moeten appuyeeren de begeerte der geenen, oie de Scheepens - bank gaarne , van de Vroedfchap , zagen i afgezonderd. De verdeeling tog der verfcheidene Magten, tot het Staats-geftel behoorende, en bvzonder deaffcheiding derbeoordeelecde,vandeWetgevendeMagt,isaltooshetgroote pleet-anker en befte bolwerk , voor de Vryheid der Burgeren, geweest. J$en zou derhalven kunnen voorllaan , dat het getal der Vroedfchappen, naar maten 'er Vacatuuren zouden komen, wierden vermindert,tot op agt en twmtig;dat naar maten deze vermindering plaats had, de Scheepensplaatfen, zoo by de Jaanykfche verzetting, alsbyde tusfchentyds voorvallende Vacatuuren, wierden vervuld, door l erioonen, gekoozen,uit het lichaam der Burgery, en geene Raaden zynde, maar tot Dodor 111 de Rechten gepromoveerd. Terwyl, zoo by de Jaarlykfche verzetting, als by Vacatuuren door de Burgery zou kunnen worden gemaakt, een vier dubbel getal, door de Vroedfchap, tot op een dubbel getal te reduceeren, om daar uit de eleftie door den Stadhouder te worden gedaan. Wat de overige voorgellagene veranderingen betreft, op dezelven zoude ik, voor myn gevoelen, niet denken dat, door ons Lid, zoude behooren te worden aangedrongen. Om dat de tegenwoordige toeftand van zaken my van dien aart fchynt, dat men zich alleen tot de meest noodzaaklyke veranderingen dient te bepalen. En de lichamen zelf der Regeering eens , m eene behoorlyke vrvheid , zynde gefteld, de zwaarigheden, welken men, uit eenen al te grooten invloed der Heeren Stadhouderen fchynt te dugten, naar myn oordeel, van zelf vervallen zullen. Terwvl deze invloed ook niet te veel moet worden verzwakt, zal de Stadhouder aan de oogmerken van de inftelling zyns Ampt kunnen V°Ehdêlyk zoude ik denken, dat, ten einde de _ hiervoren opengelegde doeleindes te bereiken, • 'er als nog eene Staats^ommislie behoorde te worden benoemd, om, met zyne Hoogheid en de Staatsleden onderling op den hier voor|eftelden voet, in onderhandeling te treeden. Doch indien zulks mislukken, ofde onderhandelingen zelfs vrugtloos aflopen mogten, referveere ik my) nader myn advies in te brengen, over 't geen ik meen , dat als dan aan Hun Edel Mogenden verder zou te doen ftaan. Ten welken einden ik verzoeken zou, dat het poincï; dezer befchryving , in allen gevalle, blyve gecontinueerd. W. E. DE PERPONCHER.