Gerapporteerd ter Vergadering* van de Heeren Ords, Gedeputeerden den 2. Febr. 1787. EDELE MOGENDE HEEREN! Het heeft Ü Ed. Mog. behaagd by derzelver Refolutie, in dato den eerfteri December des afgelopenen jaars, te verzoeken en te committeeren de Heeren van Sterkenburg , van Lunenburg en Methorst , in wiens plaats vervolgens gefurrogeerd is de Heer Kolff, om na te gaan, op welk eene wyze gevoeglykst zouden behooren gerescontreerd te worden, de fuftenuen, welke inzonderheid by de Stad Utrecht, wegens derzelver alsnu gefustineerde Souverainiteit, als anders, zedert eenigen tyd zyn verfpreid en publiek gemaakt, ten einde by U Ed.Mog. deswegens aan de Heeren Staten zoude kunnen worden geadvifeerd. Omme waaraan, zo veel de kortheid des tyds heeft toegelaten, met alle mogelyke naauwkeurigheid te voldoen, en geene losfe gezegdens, of ongefundeerde raifonnementen,maar klaarblykelyke gevolgen, uit vaste beginzelen afgeleid, aan U Ed. Mog. voor te dragen, zal het nodig zyn het een en ander p ajallabel te overweegen: ten einde alzo, vaste gronden gelegd hebbende, over te gaan tot een nader onderzoek, nopens de afzonderlyke Souveraiifiteit der byzondere Steden dezer Provincie. Heeren Gecommitteerden rekenen dit te meer nodig, daar het onderzoek, waartoe U Ed. Mog. Hun hebben gelieven te verzoeken, niet minder is, dan eene uitvoerige ontwikkeling van een voornaam gedeelte der Staatkundige gefteltheid dezer Provincie. Terwyl het Hun in de behandeling van die onderwerp gelukt is, zodanig fupport te erlangen, waar door dezelve te eerder mftaat geraakt zjn, om aan bovengen,. Uwer Ed. Mog. Refolutie, op eene fatisfadtoïre wyze, zo zy vermeenen, te kunnen beantwoorden. Voor eerst, komt dan in aanmerking, op wat wyze men deze Provincie of dit Gewest befchouwen moet, of men, namentlyk, hetzelve als één Staatkunde en Souverain Lichaam moet aanmerken, welks verfchillende Leden te famen niet meer dan één Souverain Lichaam uitmaken? - Dan wel - of hétS e e n Genootfchnp of Maatfchappy is, bertaande un verfchiUer.de Leden, Tan eikanderen cmafhaïlkelyk, en welke ieder afcbnderlyk, ofte wel fomrn ge derzelver op zig zeiven , Souverain zynde, alleen m zo verre, m Wtrekkmg m eSderVaan, als het nodig is, om zekere ^W<^*^ voor te ftaan en te behartigen. Even gelyk de «ven Vereemgde Gewegep als elk in den haren Souverain, wel geenen ^^^^iaCra^^ kennen , doch niettemin met elkander één Staatkundig Lichaam1 ^ het Gemeentbest, namentlyk, der Verëenigde Nederlanden, uitmaken, zonuc üat een dezer Gewesten van zyne afzonderlyke Souveramiteu afftaa, zig alleenlyk, m deze en geene poincïen, aan algemeene, en voor net belang des algemeenen Lichaams, noodzakelyke wetten, vrywillig onderworpen hebbende. Men zal zig mogelyk over deze Vraag verwonderen, en meehen, dat het eene uitgemaakte zaak' is, dat de onderfcheide Leden van dit Gewest, flegts  [2 ] één Lichaam uitmaken, en geene asrociatie van Souverainen zyn. Dan het is egter nodig, dit grondig door te zien, uit hoofde, dat veeie dwaalingen en verkeerde opvattingen van onze Staatsgefteldheid, en de onafhankelykheid van zommige Leden van dit Gewest, behoorlyk ontwikkeld, moeten uüloupen op het denkbeeld, 't welk ook door fommige Vootftanders der Stedelyké regten, voor al in dezen laatften tyd, aangenomen en opentlyk verdeedigd is, dat de drie Staten dezer Provincie, niet zo zeer, de eehige en hoge Overheid dezer Provincie, dat is, van de Stad, Steden, en Landen van Utrecht zyn —• maar dat derzelver Leden, of ten minften fommigen derzelven, als Souverainen in den haren, moeten geconüdereerd worden; — Daar er nu geen twee Souverainen in ééne Burgerlyke Maatfchappy kunnen zyn, zonder openbaave tegenftrydigheid, zo moet noodwendig volgen, byaldien byzondere Leden dezer Provincie Souverain zyn in den haren, dat men de drie Staten dezet Provincie, Staatsgewyze vergaderd, niet zo zeer befchouwen moet, als een Staatkundig Lichaam; dan wel, als eene Vergadering, welke, door onderling confent, en overgave van de byzondere, en daar onder Sonveraine Leden , deze en gene Jura Majejïatica uitoeftent. Zo draa men tog aan een Lid van een Souverain Lichaam toekent eerige jura Majeftaiica, of"te Regalia Majora, proprio nomine, en dienvolgens geheel en al independent"er, en niet nomine fummi Imperantis, zo moet men ook te gelyk, confequent (en niet, volgens de abfurde gevolgen van de Leenregecnr?gen, die altoos, imperia in imperiis veroorzaakten) redencerende, toeftemrnen, dat men zulke Leden, als Souverainen in den haren, erkennen moet. Maar m is het wederom eene tegenftrydigheid, zelf Souverain te zyn, en te gelyk, benevens anderen, over een Lichaam, waar van men zelf een gedeelte uitmaakt, het Jummum Imperium te exerceeren (4). Maar wanneer men nagaat, op welk eene wyze deze Provincie gebragt is, in den Vorm van een Staat, zo zal men zelf ras ontdekken, dat geene der verfchillende Leden derzelve immer, op zig zelf, Souverain geweest zyn, cn dat alle de Jura Majejïatica, of Regalia Majora, welke door de byzondere* Leden mogten geëxerceerd zyn, nimmer nomine proprio, maar nomine.& concesfione Principis, zyn geëxerceerd geworden. ïn de oudfte tyden toch was de Stad Utrecht, onder het oppergebied der Frankifche Koningen en Doitfche Keizeren, zo dat zy zelfs, voor de dertiende Eeuw, geen Vroedfchap of Raad had, maar alleenlyk door Schout en Sche- O) Men heef: rog onlang? in de (lukken, uitgegeven door 't Genootfchsp, onder de zinfpreuk: Tot berftel der eensgezintbeid en burgerregten te Utrecht I D. bj. ip6 en vervolgens, ftaande gehouden: Dit Stads Seuverainittit geen imperium in «^«^veroorzaakt, er; zeer we! overeen kan gebragt worden milde Souveraïnitett van de Ed. Mog. Heeren Staten 'sLands van Utrecht. Ook meent deze Schryver, dat het ongery.nd is, te Hellen, dat de Raad der Stad Utrecht, in dezelve opzigten, als onderdaan der Staten of van den Souverain, en in een ander opzigt, ais een Lid van het Lichaam van dienselfden Souverain zonde kunnen befchouwd worden. Dan dat dit zo ongerytnd niet is, en het raifonnement van dien Schryver een louter fopbisme uitmaakt, blykt genoegzaam, om dat het zelfs geen de iniRlte oneeryrndhetd is, dat ten Inwoonder van eene Stad of Provincie, in zeker opzigt. Burger en Onderdaan, en in een ander opzigt, een Lid der Sonveraine Vergadering zynes Qew.es « ie. Maar daar en boven; wie heeft immermeer de Souverainireit der Hoüandfche Steden gefusrineerd? (ï)e aangehaakte fchryver zeker niet, V. W. ao6.) En wie is zo onkundig, dat by niet weet, dat elke Hoüandfche Stad, een integreerend Lid van de Sonveraine Vergadering di;r Provincie uitmaakt, en egter der geheele Vergadering onderdanig is, en dus een onderdaan van den Sotneraio, wiens Souverainitéif hy mede over zig zelve helpt uitmaken? D.rgelyke dingen zyn in eene perfona mora/is, zo als de Souverain, naar onze Contlitutie, is, in 't geheel geeise ongsrymdheden, en worden alleen maar als zodanin voorgcfteld, oiu by gebrek van dugtigs ra> fonnuaenten en bewyzen, zyne zwakheid te verbergen*  [ 3 ] Seriepenen, die zonder eenige bedenking, toen ter tyd overal bedienden of1 Amptenaaren van den Vorst of Landsheer, waren, en geenzins Stedelyke Magiftraten (dat is, die door de Steden zelf aangefteld worden, en van dezelve hunne magt ontleenen) beftierd werd* De Bisfchoppen van Utrecht, die zo wel het wereldlyk als geestclyk gebied voerden", en door uitftekende giften, van de Vorften en andere groote Heeren, magtig waren gemaakt, "hebben in het begin door Advocaten, maar daarna meer in Perfoon het wereldlyk beftier uitgeoefend: gelyk vervolgens in de byzonderheden nader aangetoond zal worden. De Stad Utrecht heeft vervolgens, benevens Amersfoort en Rhenen, behalven haare Stedelyke Regten, eenig deel gekregen, aan de Souveraine Regeering van dat gedeelte dezer Landen, het welke toen het Stigt genaamt, en onder de bezittingen der Utrechtfche Kerk gerekend wordt, en wel door den vermaarden Landbrief van Bisfchop Arnout van Hoorne, in den Jaarcn 1375. Waar na ook Wyk te Duurftede, door den Bisfchop, verheven is tot een Lid des Geftigts, en mede ter Dagvaart geroepen, zynde te voren, gelyk ook Rhenen, ja waarfchynlyk ook Amersfoort, eene byzondere Heerlykheid geweest. Want offchoon Heeren Gecommitteerden wel weeten, dat by fommigen in twyfel getrokken wordt, of wel Amersfoort ooit eene byzondere Heerlykheid geweest is : zo moet doch , in allen gevallen , zeker blyven, dat Amersfoort door den Bisfchop tot een Stad verheven, en van Hem Stadsregten ontfangen heeft. By aldien men nu dezen Landbrief inziet, met naauwkeurigheid, zo is et geen fchyn of fchadnw te vinden, van de Souverainiteit der byzondere Steden , maar veel eer het tegendeel; namentlyk, dat toen ter tyd het fummum "imperium begon te berusten in den boezem van den Bisfchop, benevens de Geestelykheid, Ridderfchap, en Steden; het welk te voren zo niet geweest was, maar veel meer by den Bisfchop ais Leenman > en den Keizer als Leenheer, alleen berust had, doch vervolgens, door den aanwas van de magt of invloed der byzondere Leden, deze Verandering onderging (£_). Zo min zig derhal ven de Bisfchoppen, na Arnont van Hoorn, die allen den Landbrief bezweeren moesten, voor onafhankelyke Heeren konde houden^ maar integendeel, onder veele bepaalingen, Heeren van Utrecht waren, afhankelyk van de Ecclefien, Ridderen en Steden; zomin konden deze laatften, het zy te zamen, het zy een of meer van hun afzonderlyk, pretenfie maken, op eene zodanige onafhankelykheid, welke een gevolg der Souverainiteit is, offchoon zy deze en geene Jura Majeftatica exerceerden, in welker exercitie de Bisfchop zelf hun niet kon verhinderen, uit hoofde der door hem bezworene Regten en Privilegiën; het welk zelf veronderftelt, dat de exercitie der Jura Majeftatica niet voortfproot, uit eene eigenmagtige Souverainiteit t maar uit gegeven Regten, Vryheden, Privilegiën, het zy van de Bisichoppen, liet zy van de Roomfche Keizers. — Üe algémeene term toch, waar mede de Utrechtfche Bisfchoppen, de Privilegiën van de byzondere Steden W In den Jaarë T427 noemden zig. de Geestelykheid,- Ridderfchap en Steden reeds; tres Status, per cjuos Êcclefia &> F'atria "Trajectenfis a longis retro aitis ismporihus fitetunt re&4 gp conferuata, prout adhuc reguntur &= conjervantur, injuribus, libertatibus, ac Privilegiis eeruhdtk1, convocati ËP congregati, ut tenentur & confueverunt ad negotia ipfis Status ac Ecclefiam fip Patriam p&diBas, tangentia five concernentia pertrailanda, diCponenda , Ö° ordinanda ; en hebben ook in die hoedanigheid Rudolph van Dtepholt aangeftelt (Ot Manhumus, Gubertiator&Defenfor. V. Mattimïus Anal-EJ. in 8vo.ïom. IX.p. 325. en vervolg- A %  [4] êen des Geftigts bezwooren, was: Dat wy alk hoir brieven die V gemeen roeren^ Privilegiën, Rechten, Fryheden, Wilcoren ende koren , die zy hebben of verkregen hebben, van Keiferen , van Roomfche Koningen; ende van Bisfchoppen i'Utrecht onfer Voirvaderen, fo wie zy geweest hebben, ende alle hoer oude heercomen, die zy by onfen Voirvaderen, ende by hoere oude tyden hair gebracht hebben tot den dage toe, confirmceren, vast ende Jlade geloven te houden, fonder eenige weder ivoor de ofte wenk met goeder trouwe (c). Waaromme ook de Raad der Stad Utrecht met Bisfchop David van Bourgonje, over inbreuk op haare Privilegiën twistende, en haare regten deswegens rigoureufelyk maintineerende, zig niet beroept op haare onafhankelykheid ofte Souverainiteit, maar alleenlyk op haare Privilegiën ,fchryvende aan den Hertog van Kleef, en aan den Deken van Kanten: So wy dan — onfen gnedigen Heer van Utrecht, fynre jurisdictie ny hinder letfel noch achterdeel gedaen en hebben, ende harde noeden doen zouden, mer hebben die altoes ghcëert ende gevordert na onfen vermogen ende want wy dan, met onfen gnedigen Heer van Utrecht anders niet en begeeren, dan minne ende vruntfchap, ende fynen gnade met live ende goede te doen alle rt goent wy komen ende moegen, ende de goede onderzaten hoeren lantsheer fchuldich zyn van doen , als men dat in 'f eynde in der waarheid bevynden zal, behoudelicker onfer Rechten ende Privilegiën (d). Waaromme ook Utrecht en Amersfoort in den jaare 1463 zig zamen verbonden, om elkander in de handhaaving hunner Privilegiën, te onderfteunen, maar egter beloven, dit alles te zullen doen, onverminderd hunne verpligting omtrend den Bisfchop; zeggende, in den eerflen, dat wy Stede voerfz. onfen ghenedigen Heer van Utrecht doen zullen ende witten alle, dat wy als guede Ondeksaïen onsen Heer. schuldig zyn te doen ende hem in fyne rechten laten (e). By de translatie der temporaliteit heeft daarom ook elk der byzondere Leden, niet alleen voor zig zelf, maar ook voor zyne Medeleden, in dezelve translatie geconfenteerd : en dit, offchoon de Steden Amersfoort, Rhenen en Wyk, niet tegenwoordig waren, dewelke naderhand afzonderlyk hebben verklaard, dat zy den Keizer voor hunnen Heer erkenden; het geen te voren ook, uit hunnen naam, door de tegenwoordig zynde Leden Staatsgewyze gefehied was (ƒ). Zynde het zelfs aanmerkelyk, dat de Prelaten, Dekenen ende Capittulen der vyf Godshuizen, Capitulariter vergaderd zynde, op den 13 AugülL 1528, by eenen afzonderlyken brief, hebben geconfenteerd, dat de Bisfchop van Utrecht, voor zig en zyne opvolgers, tot behoef der Keizerlyke Majefteit zoude transporteeren ende overgeven, nitt alleen de zogenaamde Kerkengoederen , maar expresfelyk, die Stad van Utrecht, die Steden van Amersfoort, Rhenen, Wyk, ende alle andere Steden, Slooten, Blockhuyfen — insgelyks alle de Hoogheyden, Heerlykheyden ende Jurisdictie, hoge, middel en laghe, ende in effect alle de temporaliteit ende waerlyke jurisdiclie en allen anderen dienflen ende rechten , loedanich die zyn van voorfz. Stad van Utrecht ende van den anderen Steden, Slooten, Stercten ende andere Vlecken (g) enz. ten bewyze, dat men toen het Srigt, als één Lichaam, uit verfcheide Leden beftaande, afhankelyk van——"en verbonden met elkander, befchouwde. Gelyk men ook nog in die Zelfde denkbeelden verfeerde, toen men in den jaare 1590 Staatsgewyze vergaderd, na het overlyden van den Grave van Nyennaar, zyne Excellentie Pril s Mauritsverklaarde gecommitteerd,geordonneerd,ende gefield te hebben, tot (c) Bursiam , TJir. Jaarh. D. III. bl. 345. (d) Burman, Utr. Jaarb. D. UI. bl. 3^—362. (e) Van BfcMMEL, Befibr. van Amersfoort /), H..bl. 8-4. (ƒ) Van de Water, D. I. bl. 2, 1;, Iö, 25, 23. («) üiL bl. 1 en 2,  1 t 5 ] tot den Staat van Gouverneur ende Capitein Generaal, ötcr die Steden énde Landè van Utrecht, hem gevende volkomen magt, authorheit, ende/onderling bevel, vari den voorjz. Staat van Gouverneur^, ende Capitein Generaal, van nu voortaan te. houden, exerceeren ende bedienen, die rechten, hoogheiden, heerlykheden van den voorfz. Lande te bewaren, de ingezetenen van dien van alle kracht, fortfe, gewelt, over daat, ende oppresfien,fo van den algemeynen Vy and, als van ander en,tè befchutten ende befchermen, die zaken van politie met de voorfz. Staten ofte hare Gedeputeerden, ende die zaken van Juflitie, met ende door den Prefident en Raden, mitsgaders Gerechte van de voorfz. Stad, Steden en Platten Lande te beleyéen en dirigeeren, ende zulks regt ende juflitie te doen adminifireren, alle den geenen, die des verzoeken ende van doen hebben zullen, alle provifie van juflitie te doen expedieeren, depecheeren, ende executeer en, die Magijlraten ende Wetten van de voorfz. Stad en Steden te doen vernieuwen en veranderen, de voorfz. Stad, Steden en Sterkten insgelyks ook ten platten Lande, foo by dage als by nacht e goede wacht te doen houden beveelende daaromme den Prefident ende Raden, énde allen anderen Officieren jvflicieren, ende imwonderen van de voorfz. Stad, Steden , ende Lande van Utrecht — dat zy zyne Excellentie houden ende kenntn voor Gouverneur (/;) enz. Wanneer men zoortgelyke uitdrukkingen naauwkeurig naleest, en daar mede vergelykt, het geene in de Satisfactie met Prins Willem den lcn , byna in elk Articul, of fteliig gezegd, of vooronderfteld wordt, dan zal men moeten erkennen, dat de Provincie van Utrecht, na de translatie der Temporaliteit, en vooral by gelegenheid van den Spaanfchen Oorlog, en de afzweering van Philips, meer dan ooit zig tot één Lichaam verëenigd, en hare belangens, die te voren, zo door den woelzieken aart der Bisfchoppen, de Geestelyke Jurisdictie, de Sedelyke Privilegiën, en de gedurige gelegenheid tot fchend'ing derzelve, als ook nog van wegen detegenftrydige belangens der byzondere Leden, van een gefcheiden waren, als 'c ware, in een gefmolten heeft, ten einde, door eene fterker verëeniging, het Provinciaal geluk des te meer te kunnen bevorderen. En offchoon by het 9. Articul 'van de gemelde Satisfactie uitdrukkelyk bedongen is: dat zyne Excellentie die Stad, Steden en Landen van Utrecht, mitsgaders de Ingefetenen van dien, foo geestelick als weerlick, respectivelyk zal maintineeren ende handhouden in alle 'hare Rechten, Privilegiën, Exemptien, Vryhcden ende gewoonten, die zy van allen ouden tyden gehaat hebben, volgendeden Eed, henluiden by fyn Maj'-fieit gedaan (i> Zo is de intentie nimmer geweest, dat de byzondere Leden daar* door in eenen Staat van onafbanklykheid van eikanderen, of afzonderlyke Souverainiteit zouden worden gehouden, maar alleen, dat die Vryheid welke hun door de Vorften van Oostenryk wel by eede toegezegd, maar niet gehouden was, aan hun niet verder ontnomen, maar integendeel het ontvreemde weder aan hun zoude terug gegeven worden; want dat dit alleen het buE was, blykt ook daar uit, dat men in den jaare 1577, den Koning van Spanje, als nog voor Heer erkende, en met den Prince als zynen Stadhouder handelde. De aart der zake brengt ook mede, dat de drie byzondere Leden van dit Gewest, na de afzweering van Koning Philips, nader famen verbonden, en m groter afhanklykheid van den anderen gekomen zyn; want zo groot ol klein men ook de feculaire regten van den Bisfchop zig wil voorftellen, dit is zeker, dat dezelve, na de afzweering van Philips, in den boezem der drie Leden, en wel pro indivifo zyn gekomen, waar uit van zelfs voortvloeit, du alles* waf (h) v, d. WATER FlacaatL D. I. bl. 747. (') d. Water Placaatb. ü. I. bl. 48. B  til wat de Bisfchop kon en vermogt te doen, -met opzigt tot de byzondere Leden des Geftigts, zulks nu kan en vermag te gefchieden, door de diie Leden Staatsgewyze, en dus, in één Lichaam vèrëenigd (£). Liet fteunt derhalven op de onwrikbaarfte gronden, dat deze Provincie één Souverain Lichaam is; dat er in hetzelve geen Imperia in Imperio te vinden zyn, en dat alles, wat voor het laatfte zoude kunnen worden aangevoerd, als of byzondere Leden van dezelve, op zig zelf, Souverain waren, behoorlyk onderzogd, daar op uitloopt, dat fommige Leden veele eminente regten bezitten , en veele jura Majeftatica, ofte wel Regalia Majora exerceeren,nomine Principis. Heeren Gecommitteerden weeten wel, dat de Raad der S?ad Utrecht wel eens heeft gefustineert: Dat alhoewel de Souver ainiteit ofte de Hoge Overigheid van de Provincie van Utrecht is by de drie Staten van den Lande van Utrecht, dat dezelve evenwel zodanig is gelimiteerd, en geconditioneerd, dat de abfolute Regeering van de Stad van Utrecht, en derzelver Borgeren en Ingezetenen, is by de Magiftraat derzelve Stad (*). Dan niets is zekerder, dan dat die füftenue nooit Staatsgewyze, of door de andere Leden toegeftemd is*, integendeel hebben de Voorftemmende Leden, in zekere Deductie, ter Staren Vergadering ingeleverd op den 27 july 1730, het tegenovergeftelde van die fustenue ten klaarften aangetoond. En het is zeer moeilyk de bovengemelde refolutien te expüceeren, zonder dadelyk een imperium in imperio te avouceren; want tog, betekent de abfolute Regeering, aldaar genoemd, niet anders, dan veel gezag en magt, dan ;s dezelve, immers van de Stad Utrecht, nooit'ontkent, doch dan blyft het zelve altoos minder dan de Souverauüteit, maar moeë die abfolute Regeering betekenen, het jus fummi Imperantis, dan is het eene contradictie, dat de Hoge Overheid van de Provincie, is by de drie Staten van den Lande van Utrecht, terwyl, indien dit waar was, de Utrechtfche Burgers twee Souverainen hebben zouden; en dat zy egter aan de Staten gehoorzaamheid verfchuldigd zyn, en in hunne daden door de Wetten der Heeren Staten bepaald worden, zo in 't civiele als in 't polidque, crimineele enz. bewyzen de Placaatboeken met ontelbare voorbeelden, waar van Gecommitteerden in 't vervolg deze en geene zullen moeten aannaaien. Dan om het geen Gecommitteerden zo even gezegd hebben, dat, nament- lyki (£) Dit blykt nog klaarder, wanneer men nagaat, dat zeden bet Stigt, de Steden daar onder begrepen, heeft opgehouden een Leen van het Roomfche Ryk te zyn, de Rekten, welken te voren den Keizer als Leenheer cotnpeteerden, insgeiyks wedergekeerd zyn, in den boezem der Hoge Overheid, dat is, van cie Drie Staten 'sLands van Utrecht, en we! po iniimifo: waar door zeker de Magt van de tegenwoordige Hoge Overheid, vee! groter en UHgsfbekter is geworden, dan die eter Bisfchoppen en der Staten te fanïen waren, ten tyde der BisfchoppelyJ;e Regering en der Leecroerigbeid van 'tStigt; Het geen in het verfebi! over de afhfRkeJykheid der Steden van de lid. Mog. Heeren Staten, van de aUetfterkfie adplicatie is, en nim. ffier, gelyk meestal gefcbiedt, uit bet oog moet worden verloren, vermits hetzelve de grond is, waarop veele regten'aan Hun Ed. Mog. moeten worden toegewezen, zelfs al was het, dat, noch de Staten, noch de Bisfchoppen, dezelve ten tyde derLeerroerighgtd bezeten hadden; Die zy onder anderen, tot antwoord op het geen de hier voren gemelde Schryver, behorende tot het aldaar genoemde Genootfchap, vraagt D. I. bl. 138. Warende Staten geene Staten ten tyden der 'Bisfchoppen, van Cartl den V. en van Philips? Ja. Zy waren toen ook Staten, maar hadden op verre na die magt niet, als toen de temporaire regten van den Bisfchop, en de regten van den Dominus direBus, in bunnen boezem zyn wedergekeerd. (*) Vroedfch. refoi. van i Febr. 1645. 3 Decemb, 1721. en 13 J'ity 1739, en het groot Stadsregt (uitgegeven by Wild) bl, 127. 128,  [ 7 3 lyk, de eminente reaten, die fommige Leden bezitten, en de Jura Majeftd* tica, of Regalia Majora, die zy exerceeren, door dezelve niet anders bezeten of geëxerceerd worden, dan nomine Principis, in byzonderheden aan te. toonen, met de nodige bewyzen te ftaven, de tegenwerpingen, daartegen ingebragd, grondig en naauwkeurig te wederleggen, en zo veel mogelyk, een nieuw en helder licht over de waare Staatsgefteldheid dezer Provincie,met opzigt tot dit ftuk, te verfpreiden, is een werk zo moeilyk als belangryk, vooral in een tyd , waar in veele verfchillende gevoelens voorgefleld , en elk voor het zelve deze en geene gronden weet voor te brengen. En geen wonder, daar een Gewest, het welk oudtyds onder de Frankifche Koningen en Duitfche Keizeren, vervolgens meer onmiddelyk onder Bisfchoppen, naderhand onder de Vorften uit den Huize van Uostenryk, en eindelyk onder eene Vrye Staatsregeling geweest is, veele wisfelvalligheden, aanwasfen, verminderingen, beroeringen, invallen, verdrukkingen enz. ondergaan en geleden heeft, kan' het niet anders zyn, of ftaatkundige ftelfels van eenen verfchillenden ja tegenftrydigen aart, vinden in deze en geene gebeurtenisfen, bedryven, charters, brieven enz. gronden voor zig; het geen wel eens den onpartydigen onderzoeker in veele moeijelykheden dompelen kan, wanneer het hem niet te doen is, om deze of geene byzondere gevoelens te begunlligen, maar alleen te onderzoeken, wat in dezen waarheid, wat Ragt is. Te meer is zulk een onderzoek moeijelyk, daar men bevindende, dat deze of geene Stedelyke, Vryheden of Regten, niet in die extenfie, ofte uit die fource zyn voortfprukende, als naar de intentie dier Steden wel behoorde te gefchieden, en door fommigen, dien het meer om particuliere belangens te patrocineeren, dan om de eenvoudige waarheid hulde te doen, waarlyk gé? fchied is, zeer ligt, vooral in den tegenwOordigen tyd, verdagt raakt, van op de Borgerlyke Vrybeid, en de Stedelyke Regten en Privilegiën te empiëteren, en ten kosten van dezelve, de andere Provinciale Leden te willen verhogen. Dan de Heeren Gecommitteerden, welke zig alleenlyk toegelegd hebben, om te onderzoeken wat waarheid is, en niet, wat voor deze of geene opinie kan wordqn bygebragt, zullen nu vervolgens, wel aan den eenen kant, met de meeste naauwiceurigheid en onzydigheid, maar ook aan den anderen kant, met alle cordaatheid, hunne bevinding, by wegen van Dcducie, aan UEd* Mog. voordragen, niet om aan UEd. Mog. een nieuw fyftema voorteftellcn, maar om het oude fyftema aangaande de waaragtige Staatsgefteldheid dezer Provincie , dat, namentlyk, de Souverainiteit over de Stad, Steden en Lande van Utrecht pro indivijo berust m den boezem van de Drie gezamentlyke Leden van Sfat nader te bewyzen en te bevestigen, terwyl zy Heeren Gecommitteerden tèffen's de vryheid zullen neemen, gelyk in deze prsmisfen ook reeds gefchied is, fommbe-aanmerkingen, die of tot nadere adftruéhe van het door Hun ter nedergeftelde, of tot wederlegging van contrarie allegatien m uitgekomen ftukken, dienen kunnen, en niet gevoeglyk m den Text konden worden ingelascht, by wyze van aantekeningen daar onder te voegen. Ér is veel omzigtigheid nodig om een regt gebruik te maken, van die bronneri, uit welken de waare kennis der ftaatkundige gefteldhcid van uit Gewest moet gefchept worden, ten einde zig niet door tegenttrydigneden omgeven en in duisternisfen ingewikkeld te zien, maar uit vaste beginzels te kunnen redeneren, en behoorlyk onderfcheidende, de verfchillende bronnen flegts m diervoegen te gebruiken, als gefchikt is, om eene waare en gegronde kennis te verkrygen, en tevens zulke zwarigheden te kunnen ontwikkelen, die den Ba voor?-»  [ 8 3 voortgang en helderheid der vereischte kundigheden, buiten dat, (tarnen zouden. Het is bekend, dat de bronnen, waar uit de ftaatkundige gefteldheid van een Gewest, zo in het algemeen, als met opzicht tot deszelfs byzondere Leden moet worden afgeleid, zyn 1) De gefchiedenisfen, van den eerften tyd van zulk een Gewest af, tot op den tegenwoordigen, en de byzondere wisselvalligheden, veranderingen, omwentelingen, welke, het zy meer op eens, het zy meer ongevoelig en langzamerhand, zyn voorgevallen, al het welk in zyn onderling verband en betrekking befchouwd, en met elkander vergeleken aanleiding geeft tot het deduceeren van zekere algemeene waarheden of principes, welke tot fundament van verdere nafporingen, ontdekkingen en ophelderingen dienen, en daarom niet naauwkeurig genoeg, met een ftaatkundig oog, kunnen worden op* gefpoord. 2) Costumen, ufantien, ehartres, verbonden, privilegiën, zo algemeene als byzondere wetten, zo Stedelyke als Provinciale, grondwetten, verdragen, zoenen, handelingen en foortgelyke authentieke ftukken. Dan deze allen zyn niet van even groot gewigt, en van een gelyk gebruik, fommigen zyn zelfs, of door tegenftrydige gewoonte, of door veroudering, of door andere middelen afgefchaft en buiten gebruik geraakt; Anderen zyn alleen voor fommige tyden en gelegenheden gepast geweest, en kunnen, by eene veranderde Confiitutie niet meer van adplicatie zyn; Anderen wederom bedoelen meest byzondere voordeden, maar zyn naderhand, door famenvoeging van meer en verfchillende belangens, of geheel, of ten minften voor een gedeelte, of in fommige gevallen, nutteloos en fchadelyk geworden. Wie zal, om te zwygen van alles wat de Geestelyke Jurisdiétie betreft, fe. v. hedendaags fustineren, dat de Utrechtfche Burgers minder, dan die van Amersfoort, verplicht zyn, tot defenfie van de geheele Provincie, daarom, dat oudtyds de Utrechtfche Burgers niet verplicht waren den Bisfchop buiten de Stads muuren ter heirvaart te volgen; daar integendeel die van Amersfoort,by het verkrygen van Stadsregt, daar toe verbonden bleven (/)? Om derhalven in dezen altoos met behoorlyke onderfcheiding te werk te gaan, moet men de onderfcheiden ftaat van dit Gewest, in verfchillende tydperken, nimmer uit het oog verliezen; En deze verfchillende tydperken kan men gevoeglyk tot deze vier brengen 1) Van de Stigting der Stad af, tot op den Jaare f375, ?ès wanneer, gelyk reeds voorheen is aangemerkt, de byzondere Leden, door meerdeel te krygen aan de Provinciale Regering, nader onder elkander verëenigd zyn. ■ > '2) (/) Verg. het geen door Bociiei. ad Hed. p. 219. Mattii. denohilit. L. II. c. ra ei Burm Utr. Jaarb. D. I. bl. 409. gezegd wordt, met het geen men vindt by van Bemmel Befibr van Amersf. ü. II. bl. 853. Ook deze verpügting, zo wel als het omfiag daar van, was een gevolg der Leenregering. Alle de Leenmannen moesten roet hunne onderhorigen den Landsheer ter heirvaart volgen; maar de bewaringe der Steden, als die rkt Vesten voorzien waren, werd van dat belang gerekend, dat derzeiver inwoonders geoordeeld werden, kiygsdienfteh genoeg te doen, by aldien zy deze bewaakten en verdedigden. Houdt nu liet feenrege op, zo vervalt ook dit voorregt der Steden; even als in Holland de vrybeid van fchattinge voor de Edelen, om die reden, na de oprigtinge der Republiek ophouden moest. Men ziet ook hier x,:x~ jat fommige d'er voorregten, welke met de Leenregering (tonden, met de vernietiging daarvan uit baren aart ook vallen moeten; dit moet men altoos wel onder het oog houden.  C 9 1 2) Van den Jaare 1375 tot op de Translatie der Temporaliteit op Keizer Karei den V. in den Jaare 1528. 3) Van den Jaare 1528 tót op de Unie van Utrecht in den Jaare 1579, of, wil men liever, tot op de afzweeringe van Philips in den Jaare 1581. 4) Van den Jaare 1579 or* 1581, en dus van de vrye en onafhankelyke Staats-Regeering tot op den tegenwoordigen tyd. Wat het eerfte tydperk betreft; Men vindt" niet dat zig de Bisfchoppen by de eerfte invoeringe van het Christendom veel met het burgerlyke beltier van Utrecht hebben bemoeid. Die Stad, of Vlek, of wat het ook geweest zy , fchynt ook van niet veel aanbelang geweest te zyn. Volgends den bekenden brief van Bonifacius aan Paus Stephanus (m) (over de echtheid van de welke hier niet van noden is nauwkeurig onderzoek te doen) gaf de Bisfc'iop van Keulen voor, dat de Frankifche Koning Dagobert hem de Burgt Trecht en de vernielde kerk aldaar gefchonken had, mids dat hy de Vriezen het geloof verkondigde. Deze voorwaarde was by hem niet nagekomenen de Vriezen waren Heidenen gebleven, tot op de komst van Willebrord , die daar een kerk ftichtte, aan welke Karei Martel in den Jaare 723 fchonk alles, wat de Koninklyke fchatkist aldaar bezat, zo binnen als buiten de muuren van de Burgt gelegen, of gelyk de woorden van het charter zelve luiden, donatum in perpetuum ejje volumus, hoe ejl ad monafierium , quod efl intra muros , in Trajeclo cafiho fitum , confiruclum ; ubi cj? Apoftolicus Vir D. £f in Chrijto Pater nojier Willehrordus , Archiepifcopus , fub fanclce converfationis coenu bitali ord'me , Cuftos prceeffe videtur , omnem rem in Fifci ditionibus quidquid in ipfo Trajeiïo cafiro, tam intra muros quam a foris , cum omnibus adjacentiis vel appenditiis, cum illopafcuo Graveningo, — vel quidquid ibi Fifci ad prmfens habere videtur omnia & ex omnibus, totum cï? ad integrum, cum omni re qua>fita & inquifita, &f fimiliter villa vel caflro nuncupante Fethna, omnes adjacentias vel appenditias una cum manfis, terris, ca fis, domibus, cedificiis, accolabus , luitis, mancipiis, campis, pratis, pafcuis, films, aquis, aquarumque decarfibus, grenes cum paflorihis utriusque generis & fexus, mobilibus & immobilibus totum ê? ad integrum, ad ipfum Monafierium vel ad tpfam cafam Dei tradimus atque delegamus (ra)- Welke gifte daarna, in den Jaare 753, de Frankifche Koning Pepyn, en vervolgens Keizer Lotharius, in den Jaare 846, en by vernieuwing in 861, gelyk ook Koning Zwentibold in den Jaare 896 bevestigd hebben (0): voegende Lotharius in zyne confirma'ien er by, Jubemus ne quislibet ex judiciaria potefiate, ad caufas audiendas velfreda exigenda ingredi audeat, fed licet Prcéfuli res prceditïa Ecclefice, cum omnibus fibi fubjeffis fub tuitionu ac immunitatis nofirce defevfione, quieto ordine poffidere fcf nojtro fideliter parere imperio Niettegenftaande deze zo uitgebreide giften, fchynen die Bisfchoppen weinig met het wereldlyk beduur opgehad te hebben: immers men vindt daar van geene fpooren, tot op Bisfchop Baldrik, die tot den Bisfchoppe yken zetel verheven, in dat tydperk, waar in ook de Steden in Duitschland in aanmerkinge begonnen te komen, meerder aandacht op Utrecht lchynt gevestigd te hebben. Hy verwierf van Keizer Otto verfcheide voorregten en de bevestiging (m) Zie Kerhel, Oudh. D. I. hl. 21. Ed. in fol. (») Zie Mieris Charterb. ü. I. bl. l. (0) Mieris aki. bl. 5, 13 en 16. lp) Mieris ald. bl. 28. c  [ w-3 tigitig van alle de vorigen, en begaf zig daarop mar zyn Bisdom; doch voedt den Zetel van het zelve door de Deenen geheel verwoest. Hy bouwde de Stad op, en voorzag die van Poorten Muuren en Bolwerken, ten einde dezelve tegen den inval der vyanden te dekken. Urbem cum portis, & murum cum propugnaculis, contra hojtium infultum conftruxi &f erexi zegt hy in een charter, van den Jaare 934 (5). Hy handelde hier in dus als een üppermagtig Vorst, en bewees alzo zyn wereldlyk gezag over de Stad (r). Voor den Jaare 1278, dat is zelfs tot tien Jaaren naden inval der oproerige Kennemers, onder Gysbrecht van Amftel, vindt men nog geene melding van een afzonderlyk Collegie, eenen Raad of Vroedfchap uitmakende, maar alleen van Schepenen, die in gewigtige gevallen, met eenige aanzienlyke uit de gemeente Confules, Raadsmannen, naar de betekenis van dat woord in dien tyd (s), te raden gingen, en aan welke Schepenen, toen ter tyd het burgerlyke Stadsbeflier toevertrouwd was; offchoon niet onafhankelyk van den Bisfchop, zo als dit onder anderen blyken kan, uit de fchikkingen van Bisfchop Godebold over eenige markten en markt pleinen binnen de Stad Utrecht ten verzoeke der Burgeren in den Jaare 1127. gemaakt (r). Even als de Bisfchop de adminiftratie der wereldlyke juflitie door de by hem aangebreide Schout en Schepenen, onder het opzigt van den Roomsch Koning uitoefende. Het privilegie tog de non evocando , insgelyks aan de Utrechtfche Burgers, door Koning Willem gegeven op den 18 Juny 1252 , zegt uitdrukkelyk, dat niemand behalyen NB. de Keizer of Koning, wiens plaats tegenwoordig de Staten bekleden, magt zal hebben, om iemand der gemelde Burgeren, of Ingezetenen, in zaken, die het wereldlyk regt alleen betreffen, buiten de muuren der gemelde Stad voor het regt te roepen, of te ontbieden, als zy, maar bereidwillig zyn, om voor bunnen Heer den Bisfchop van Utrecht, ofvoor> eenen Rechter, die door denzelven Bisfchop voor dien tyd-binnen de Stad zal aangeJleld zyn, te verfchynen, en om aan ieder recht zynen volkomen eisch te geven, of ieder recht te doen erlangen. Maar in een charter van den Jaare 1278 (u) vindt men gemeld Sculten Sve* penen, Rade en gemeenre Stat van Utrecht. Daar nu, volgens het gevoelen der (q) Mieris aki. bl. 34. (r) Zie het geen deswegens geleerd wordt, door den Praal", van ByNKERsiioEic Jghiajl. Jur. Tubl. L. II. c. 14. Zo vindt men ook, ais die van Groningen omtrend den jaare if.o in vermogen toenemende goedgevonden hadden, die Stad met muuren en graften te bevestigen, dat hun zulks door Bisfchop Godebald belet, en teffens bevolen werd, om de gemaakte werken te flegttn, Z. IbsingA Staatsr. D. I. bl. 63. en de aldaar aangek. Scbryvers. Hierom mogC ook de Hr. van Montfoort geene vesten, muuren of graften maken zonder cor.fent van den Bisfchop Z. Mieris Charterb. D II. bl. &17. Z. ook van de Wall Brivil. van Dordr. bl. 44. 3b de Refolutien van den Raad der Stad Urr. beginrerde met het najaar 14M5.. fbl; 7^. letsst men: Meyfter Henricb van Lottiim deken St. Jans ende Wolter van Baeren beveel ende eredentie hebbende van mynenbeer van Ysfe/Jlein in den rade oudt en nyeuive geopend ende te kennen gegeven hebben, dat myn Heer Voirst (die toen Stedehouder van het Stigt was) van wegen des Roomfchen Conincx te vreden fal wefen, dat men onfer Stads gebroken muuren ende poorten weder maken ende reformeren feil, om de Stadt lewaardt ende befchermt te wefen , des zei men hem enen brief wedergeven van der Stad befegelt ,• 0ff gebeurde dat by quaed aanbrengen van enigen quaedwilligen onfer gened. Beer Roomfhe Koninck voorf. in toekomende tyden des niet te vreden en waar, dat men als dan gehouden fal wefen t'felve, dat men maken fal, weder aftelegge». (s) Dat men in Hukken van dien tyd door confules geene Burgemeesters, die toen ter tyd zodanigen naam niet droegen, maar genoemd werden, Magifhri civium ot Burgimagiflri, vcrflaan moet, maar alleen Raden Raadsmannen, of in 't gemeen zulken die eenig bewind hadden. Zie van de WiLL Privil. van Dordr. bl. 97. (r) Mieris Charterb. D. I. bl. 88. Gelyk van meer andere politieke fchikkirgen in later tyd, nog verfcheiden voorbeelden voorhanden zyn, en in de behandeling der zaken nu en dan zullen voorkomen. (») By Mierie D. I. bi, 39?.  C » ] der meesten, de Gilden, niet lang na den Jaare 1268, in de Regeering zyn geraakt (w), zou men tevens kunnen gisfen, dat de eigenlyke Raad of Vroedschap, eerst federt dien tyd een vast Collegie geworden, en in politiek gezag is toegenomen j terwyl te voren de geheele Stedelyke politie is geweest in handen van Schepenen of Schout en Schepenen, die beide zonder twyfel bedienden van den Landsheer (#) waren, zo wel hier als in het nabuurig Holland, en andere plaatzen. Doch hier van zal nader moeten gefproken worden, wanneer Heeren Gecommitteerden hunne gedagten over de onafhankelykheid der Steden, met opagt tot de Magiftraats hertelling aan UEd. Mog. zullen voordragen, alleen hier nog aanmerkende, dat in de oudfte tyden .Burgemeesters als jonger in aanftelling en minder in rang en gezag, ook daarom, doorgaans na de Schepenen geplaatst wierden (j). Het blykt derhalven hier uit, dat de Steden des Geftigts voor den Jaare 1375- verre afgeweest zyn van eenige Souverainiteit te pretenderen (2): maar dat dezelve, zo met opzigt tot de geestelyke als wereldlyke Jurisdictie, en ook met opzigt tot de politieke beftiering onder het bewind des Landsheers geweest zyn, terwyl egter de Raad der Stad Utrecht niet onwaarfchynlyk tusfchen de Jaaren 1268 en 1278 opgerigt, het langfamerhand tot die hoogte van magt en gezag heeft weeteti te brengen, dat zy, benevens de toenmalige Steden des Geftigts, Amersfoort en Rhenen, in den Jaare 1375 tot het opperbewind van de Provincie mede werd toegelaten. De Gefchiedenisfen en charters van dien tyd kunnen derhalven wel van weinig nut zyn, om de hedendaagfche betrekking tusfchen de Leden van dit Gewest te leeren kennen. Maar zy leeren daarentegen, dat er toen nog weinig betrekking tusfchen de Stad en Steden en de overige Leden was — dat het er dus verre af is, dat het derde Lid van den tegenwoordigen Staat toen reeds aanwezig was, en een of meer Steden als integreerende Leden ter Staats Vergaderinge verfchenen. Zy leeren , hoe groot het gezag van den Roomfchen Keizer en den Bisfchop was, zo met opzigt tot het politiek bellier, als tot de regtfprekende magt in het wereldlyke, daar zelfs het privilegie de non evocando zeer bepaald, ja van geen kragt was, ten zy de Utrechtfe Burgers zig voor den Bisichcp, en zyne aangeftelde Regters, wilden fis te eren-, en dat dus (ïü) Zie van de Wall Vrivil. van Dordr. bl. 422. (x) Men moet wel in bet oog houden, dat wanneer de benaaming van Landsheer gebezigd word, niet altoos bedoeld word de Bisfchop, met uitfluiting van den Roomfchen Keizer, ook rdet d'en laatstgenoemden met uitfluiting van den Bisfchop, maar beide, in zo verre zy beide onder den titel van Heer van den Lande kunnen verftaan worden, de Bisfchop als Leenman en de Keizer ais Leenheer. Want het is zeker dat de Bisfchop oirfpronkelyk al zyn magt en gezag ontleende van den Roomfchen Keizer, zo ver de feculaire regten betrof, en dat dus zo wel de Steden als de Bisfchop en de Geestelykheid, dus die drie Staten, afhankeiyk waren van den Roomfchen Keizer, in alles, wat hun niet expresfelyk was toegeftaan, waar van zich tnsgeJyks in het vervolg aanmerkelyke voorbeelden zullen opdoen; gelyk er reeds een gezien is, rakende het herftellen van Stads gebroken muuren. (31) Zie een voorbeeld by Mieris III. D. bl. 371. . . (z) Alhier is het nodig te herinneren, dat men in de overweging van de oudei conltitutie dezer Provincie, nimmer uit bet oog verliezen moet den aart der Leenregennge, die toen op alle Staaten invloed had, en haare ongerymde gevolgen uiiftrekte. Volgens deze Leenregennge \vi. ren er verfcbeide Regten, die men nu met alle regt tot de jura majeftatica brengt, welke door bvzondere Leenmannen werden uitgeoefend, als b. v. bet regt van oorlog en vreue, zonder dat deze zig daarom de Souverainiteit aanmatigden. Wanneer men den aart der Leenregennge, en de ongerymdheden, welke daar uit volgden, uit de gefchiedenisfen van het Keizerryk, van Vrankryk en van onze Gewesten heeft nagegaan , moet men verwonderd (laan, boe men hedendaags, hy eene veranderde ceuftitutie, en eenen meer confequenten Regeringsvorm, uit zulke particuliere regten, als by b. v. dat van Leenmannen of leenroerige Steden, orh onder elkander te oorlogen en vrede te maken, de Souverainiteit kan deduceren; en egter ziet men zulks maar ai te veel. Deze aanmerking alleen, in alle deszelfs byzonderbeden ontwikkeld, zou het antwoord zyn op veele bewyzen, voor de byzondere onafhanklykheid of Souverainiteit der Stéde». C 2  C 12 ] dus uit dit en foortgelyke privilegiën in het geheel niet kan worden afgeleid, dat de Burgers en Ingezetenen der Steden, voor niemand dan voor hunne Stedelyke regtbanken, onaf hankelyk van den Bisfchop, konden te regt gefield worden. — Zy zyn dus de egte bronnen , waar uit men veele der oudfte privilegiën en regten overeenkomftig de omftandigheden van dien tyd, verklaren en bepalen moet, gelyk zulks in het vervolg nog nader blyken zal. In dit eerfte tydperk zyn zekerlyk de regten der Steden, zo wel als die der Ecclefien, Ridderen en Knapen reeds allengskens toegenomen, maar elk, die weet hoe onrustig de toenmalige tyden waren, en in hoe grote engte de Utrechtfe Bisfchoppen, door buitenlandfche twisten, dikwyls zig bevonden, zal tevens erkennen, hoe moeilyk het is, uit gebeurtenisfen van dien tyd regten te deduceren. In den Gildebrief van den 8 Mey 1304. by voorbeeld, maken de Oudermans der Gilden alleen de Schepenen permanent; maar in dat zelfde Jaar was de Bisfchop van Utrecht Ghuy gevangen genomen. Lambrecht de Vriefe, die toen ter tyd den fterkften aanhang had, had de party van Lichtenberg verdreven, de Vlamingen in de Stad gelaten, en de Regeering naar hun zin veranderd. Dit alles egter was van korten duur, want reeds in den Jaare 1305 gaf de gemelde Bisfchop aan den Raad de magt om Schepenen te kiezen van Jaar tot Jaar, en maakte in den Jaare 1307 de verzoening tusfchen de Stad van Utrecht en de verdreven Utrechtfche Burgers, uitgezonderd de geene, die by namen ixtgezet waren om die zelfde misdaad, en daar onder waren Lambrecht de Vriefe en Harman Teutelart, twee Schepenen, in den Jaare 1304. door de: Oudermans aangefteld (V). Fredrik Bisfchop van Utrecht ftond in den Jaare 1320. en vervolgens byna geheel onder het beftier van Graaf Willem van Henegouwen. Deze tog benoemde zekere Raden ,by welker advis de Utrechtfche Bisfchop beloofde, de kerk en het land te zullen bellieren, en zig verbond, om geen oorlog te zullen beginnen dan met overleg van den Grave van Holland" en de gemelde Raden. Ja hy nam zelf aan, twee Jaaren lang, naar goeddunken des Grave te zullen handelen. Deze fubordinatie nu was veroorzaakt door dien de Graaf van Holland hem tegens zyne vyanden zo veel byfhnd geboden had. De Raad, welke hem toegevoegd werd, beftond uit Canoniken, Ridderen, Knapen en Utrechtfche Burgers (b). Uit deze en foortgelyke voorbeelden kan men opmaken, hoe weinig men de oirfpronkelyke regten zo van den Bisfchop, als van de Steden, uit gebeurtenisfen van dezen tyd kan deduceren, en hoe veel oordeel des ondeifcheids er nodig is, om ufurpatiën van regten te fchiften, en geene verkeerde befluiten optemaken; gelyk men by voorbeeld zekerlyk doen zoude , wanneer men uit den Gildebrief van 1304. het regt des Volks, om hunne Schepenen aanteftellen, wilde bewyzen. Maar met opzigt tot het tweede tydperk, namelyk van 1375 tot 1528. moet men aanmerken, dat ook de authentieke ftukken van dien tyd, met gelyke omzigtigheid moeten gebruikt worden. Stad en Steden zyn toen zeker tot hunne grootfte hoogte geklommen (V); maar wie kan ontkennen, dat de mag- te- O) Mieris D. II. bl. 39. 50. 66. 67. (b) Mieris D. II. bl. 241. 255. 269. 270. 2S0. (c) Men moet ook niet uit het oog verliezan, dat de onmagt en flapheid van fommige Opperhoofden des H. Roomfchen Ryks, aan de Bisfchoppen van Utrecht, zo wel ais aan den Grave van Bolland gelegenheid gegeven beeft, om hunne magt re vergreten, ten kosten van den oirfpronkeiyken Landsheer, en dat zelfs de Graven van Holland eindelyk onafhankelyk en Erfelyk geworden zyn. By aldien men dit niet opmerkt, zou men dikwils waanen, dat deze of .» geene  [ 13 J teloosheid der Bisfchoppen fomtyds geen tegenftand toeliet, die zy anders na regten hadden kunnen te bieden; als ook aan den anderen kant, dat de magc van fommige Kerkvoogden dikwils op welverkrege regten impieteerde, en de Steden benadeelde, zo dat men de zaken onpartydig beoordeelende, zeggen moet, ook toen was het waar: lliacos intra muros peccatur & extra. Met omzigtigheid derhalven, moet men de gefchiedenisfen en authentieke ftukken van dien tyd gebruiken, wanneer men daar uit tot de tegenwoordige Staatsgefteldheid, zo van ons gewest in het algemeen,als van de byzondere Leden wil befluiten,te meer, daar de voornaame fchryvers, welke de gefchiedenisfen en authentieke ftukken van dien tyd befchreven en geleverd hebben ,namentlyk Mat» thccus en Burman, met zeer veel behoedzaamheid moeten gebruikt worden, door hun, die niet dit of dat byzonder ftelzel begunftigen, maar de waare toedragt der zaaken onpartydig onderzoeken willen. Matthceus een man van groote belezenheid en naarftigheid, was egter ver* ftoken van dat fcherpzinnig oordeel, dat den waaren regtsgeleerden uitmaakt, Zyn yver om authentieke ftukken optezoeken, uittefchryven en uittegeven, deed hem dikwils losfe ftukken en brokken vitieus af'fchryven, en zonder order of verband hier en daar invoegen. Hy onderfcheide geene tyden, geene omflandigheden, maar greep zonder oordeel, zonder fmaak, alles aan, wac zyn geliefkoosd ftelzel maar fcheen te begunftigen. — En zelfs dit ftelzel was niet altoos het zelfde, dan eens moest de Stad alleen, dan de Stad Amersfoort mede het derde Lid van Staat zyn. Uit deze veranderlykheid fprooten veele tegenftrydige ftellingen en bewyzen voord, en daar het hem aan goede beginzelen der Staatkundige regtsgeleerdheid, en aan klaare en duidclyke denkbeelden van de oude conftitutie dezer Provincie ontbrak, en hy daar en boven niet van partydigheid is vry te fpreeken, vindt men dikwyls woordelyke of zakelyke tegenftrydigheden, valfche bewyzen, en nog valfcher gevolgtrekkingen, ja zelfs, verzwygingen van authentieke ftukken, welke zyne geliefkoosde gevoelens zouden hebben ondermyn j. Van dit laatfte zyn door vergelyking van het geene hy te boek heeft gefield, nopens het verfchil tusfchen het Hof en de Stad, over de Crimineele Jurisdictie, met het geen deswegens in de Memorialen van den Hove gevonden wordt, de beflisfendfta bewyzen voor handen. De Heer Burman, een man van kunde, oordeel, belezenheid en naarftigheid , heeft in zyne Jaarboeken egter, naar de gedagten van Heeren Gecommitteerden , dit gebrek, dat hy, die zeker met de eminente regten zyner Stad met reden veel op had, egter al te veel uit handelingen der Stad, uit overdragen, morgenfpraken, enz. van den Raad en der Gilden zelve, de regten der^Stad, en de onafhankelykheid derzelve van den Bisfchop, wil afleiden, zonder genoeg te letten, op de waare regten van den Bisfchop,en de oirfpronkelyke conftitutie, — en zonder genoeg te onderfcheiden, handelingen, van wettig bezeten of verkregen privilegiën, regten en vryheden. Het is daarom, dat men in Staatkundige onderzoekingen, zig door zulke naamen als Matthceus, ja zelf als Burman, niet moet laten overhalen, maar, met opïigt tot hunne ftellingen, de Chartres of authentieke ftukken zelve inzien, met ouder en egte ftukken vergelyken, de voordeelige ol nadeelige om- ftan- geene Regten door den Bisfchop in de oudfte tyden Riet waren uitgeoefend, en gevolglyk de andere Leden of Steden ontweldigd waren, wanneer men ze in latere tyden door de Bbfchoppen ziet geëxcerceerd; daar egter de zaak geheel anders zou zyn — namelyk dat de Bisfchoppen ze van den oirfpronkelyken Landsheer af, en naar zig getrokken hadden. D ;  [ 14] ftandigheden van den Bisfchop, en hetStigt nafpeuren; goede Staatkundige beginzels voor oogen hebben: En daar veele van de, op hun gevolgde, en uit hun geput hebbende fchryvers, zulks of niet, of ten minften niet genoegzaam in acht genomen hebben, kan het niet anders zyn, of men moet in feilen vallen, die wegens hunne grofheid bykans onverfchoonlyk zyn. De voorbeelden zullen hier na in de ontwikkeling der Stedelyke regten van zelf in de hand komen. Maar by aldien men dit alles behoorlyk in acht neemt, dan kan men zeker uit de authentieke ftukken van dezen tyd, den verderen aanwas der Stedelyke regten, en hunne betrekking tot de Provinciale Regering, leeren kennen. Men kan uit vergelyking van de gedragingen der Steden, met opzigt tot den Bisfchop, zien, hoe verre zy in hunne grootfte magt, nog altoos van denzelven als hunnen Landsheer, afhankelyk bleven, en in hoe ver zyn wettig gezag, zo op het politieke als juftitieele, (was het niet door zyn eigen perfoon en onmiddelyk, egter door zyne Ambtenaren) invloeide. Ook bemerkt men duidelyk, dat de aanwas der Stedelyke magt, in zo verre dezelve wettig en geen ufurpatie was, daarin voornamelykbeftond, dat men de Ambtenaren des Bisfchops, door welken hy zyn gezag uitoefende, meer en meer aan zig verbond, op derzelver aanftelling, en wyze van bediening, invloed kreeg, en dus dezelve eindelyk in dien ftaat bragt, als of zy dadelyk Stedelyke, en geene Bisfchoppelyke Ambtenaren waren. Dit laatst aangemerkte moet byzonder onder het oog gehouden worden, om dat deze invloed der Steden, op de wyze van aanftelling der Stedelyke Magiftraten, (by voorbeeld Schout en Schepenen) en op de wyze van hun ambt waartenemen,vee!en in den waan gebragt heeft, als of zulke Ambtenaars,hun magt en gezag, ontleenden van de Stedelyke Burgeryen , of den Raad, daar het egter zeker is, dat van de oudfte tyden af, in alle plaatzen van het Vaderland, de Schout en Schepenen, Ambtenaren van den Landsheer waren, en dat de aanftelling derzelver, in Plaatzen daar zy door de Steden gefchiedt, zulks alleen door deswegens verleende privilegiën, veroorzaakt wordt. En zo komen Heeren Gecommitteerden tot de derde epoque van dit Gewest: namelyk van de translatie der temporaliteit door Hendrik van Beijeren aan Keizer Karei den Ven en de authentieke ftukken en gefchiedenisfen van dien tyd af tot op de afzweering van Philips. Met opzigt tot deze, doet zig al wederom eene grote zwarigheid op; veele Staatkundigen enHiüorie fchryvers,merken deze geheeie translatie der temporaliteit aan, als een faclum, 't welk ipfo jure nul is, uit hoofde van de geweldadige middelen, waarmede hetzelve begonnen, voortgezet en voltooid is. Zy trekken daar uit dit gevolg, dat alles wat door Keizer Karei en vervolgens door zyn Zoon Philips, of derzelver Stadhouders, Gouverneurs enz. verrigt is, insgelyks moet gehouden worden voor ipfo jure nul, als zynde zo wel onwettig, als de grond, waarop zulks fteunt. Men kan volgens dit gevoelen geene faéfo, geene wetten van de gemelde Vorften, voor wettig houden,welke niet Heilig overeenkomen, met het geen reeds te voren in deze Provincie regtens of conftitutioneel was: en daarom geen gebruik maken van a!le ftukken van dien tyd, wanneer er iets, 't welk te vooren niet reeds in obfervantie was, moet gededuceerd ofte bewezen worden. Alle nieuwigheden, door Keizer Karei ingevoerd, zyn dan infracliën op Stedelyke of Provinciale regten, welke  [15] ^ ke na de afzweering van Philips allen ophielden, in zo verre zy door de Staten der Provincie niet zyn gecontinueerd: en dat zelfs met opzigt tot die veranderingen, welken men naderhand nog heeft behouden, ja dat ook deze flegts in zo verre wettig zyn, als zy overeenkomen met de oirfpronkelyke conftitutie en anders, in zo verre zy daar mede ftrydig zyn, ten allen tyde, op den e'isch der belang hebbende, behoren te worden afgefchaft en geabrogeerd. Heeren Gecommitteerden willen gaarne avouëren, dat men hier veel van beide kanten kan voordbrengen, tot ftaving van tegenftrydige gevoelens. Aan den eenen kant, dat de verwarring, de nood, waar in zig Hendrik van Beijeren in de Taaren 1526, 1527 en 1528. bevond, hem befluiten hebben doen neemen, welken hy, zonder deze omftandigheden nimmer zoude genomen hebben; dat daarenboven de magt van den Keizer te dier tyd zo groot, zyn invloed op de Stad Utrecht en de Provincie zo fterk, en de vrees voor zynen gewapenden arm zo hevig en gegrond was, dat de Geestelykheid, de Ridderichap en de Steden grotendeels flegts eene vertooning maakten van een confent, het welk door hun in ruimer lugt nimmer zoude gegeven zyn. Ja dat het volk by de overdragt plegtig in de Steden opgeroepen, insgelyks meer door vrees dan door verkiezing befloten heeft tot de aanneeming van een Vorst als Keizer Karei was. Men kan verder avanceeren dat de gemelde Vorst veele regten der Steden befnoeid, de Ridderfchap gefnuikt, en de Geestelykheid in toom gehouden heeft — welk alles niet gefchieden kon, dan met invoering van veele nieuwigheden en van veele arrangementen, welke niet overeen kwamen met de oude conftitutie. - Maar wanneer men aan den anderen kant nagaat, hoe de authentieke ftukken en gefchiedenisfen van dien tyd leeren, dat Keizer Karei (die met Philips niet moet gelyk gefteld worden) fchoon, naar den niet ongewoonen aart der Vorften, aanhoudend op vermeerdering van gezag en invloed doelende , egter veele nuttige inrigtingen heeft gemaakt, en wyze wetten verordent — Dat hy de conftitutie dezer Provincie, die een onpartydige niet kan ontkennen voor de translatie zeer wankelend geweest te zyn, op een vaster en geregelder voet gebragt hebbe; En dat het oprigten van een Hof van Juftme dat is van een Judex Ordinarius Superior, zelfs niet anders, dan ten voordeele der ingezetenen, en een onpartydige adminiftratie der Juflitie heeft mede gewerkt Dat hy door twisten te dempen, gefchillen te beflisfen, opftanden voor 'te komen, en dergelyke, de byzondere Leden van dit Gewest nauwer verbonden en tot één vereenigd heeft, in welken opzigt men hem den naam van een wys, en Staatkundig Vorst die het belang der onderzaten ter harte mm niet kan weigeren, zo min als men hem van trotsheid, heerschzugt en veinzery kan vrypleiten. En wat de translatie der temporaliteit in het byzonder betreft—de veelvuldige onderhandelingen over dezelve, de plegtige Eeden, de wettigheid^er iniiru. menten zoo van de renuntiatie en overgifte als van de acceptatie, de oproeping van de gemeente, en de daarop gevolgde erkentenis, met agter volgen de daden; de inhuldiging vervolgens van Philips en wat daartoe behoort — alle deze omftandigheden doen Heeren Gecommitteerden aarzelen, om met Matthceus en die hem volgen, deze geheeie translatie der temporaliteit voor ipjo jure nul te verklaren, en alles, wat uit hoofde van dezelve door Keizer Karei, zynen Opvolger, of hunne Stadhouders en Gemagtigden gefchied is, als gevolgen van eene onwettige oorzaak aftekeuren — offchoon Zy gaarne erkennen willen, dat Keizer Karei in zo ver by den Bisfchop opvolgde, alleen zo veel regt D 2 ont-  [ 16 j ontfing, a's de Bisfchop bezat, en men daarom, alles wat daar direct mede ftrydig was, als onwettige nieuwigheden, en infractiën van Provinciale of Stedelyke privilegiën befchouwen kan, by aldien hy tot dezelve, als Leenheer t niet geregtigd was. Te meer zyn Heeren Gecommitteerden in deze aarzeling gefterkt, om dat dezelve niet weeten, dat iemand der gelyktydige fchryvers melding maken van deze nulliteit, offchoon zy wel avouëeren, dat binnenlandfche twisten en disfenfien, de verwarde omflandigheden van dien tyd, de oorlog tusfchen Karei den Vcn en den Hertog van Gelder, de onmagt van den Utrechtfchen Bisfchop, en dus een zekere famenloop van noodlottige omftandigheden (rf), aanleiding gaven tot deze translatie, ja zelfs dezelve eenigermate notxkakelyk maakten, wilde men het geheeie Stigt niet ten prooie overlaten van magtige Vyanden, of hetzelve onder de magt van een verwinnend leger doen bukken. Zo dat men in dit geval uit twee kwaden wel het minfte koos, maar egter zodanig handelde, dat men deze geheeie translatie met geen fchyn van regt, als ipfo jure nul, konde doen voorkomen. Gelyk Heeren Gecommitteerden zig niet kunnen te binnen brengen, dat men, by het opvatten der wapenen tegens den Koning van Spanje, by het aangaan der nadere Unie, of by de afzweering van Philips, zig eenigzints bediend heeft van dit argument, ten einde de opvatting der wapenen, in de gemelde afzweering te biilyken: maar dar men alleen de fchending der bezwooren privilegiën, en dus de klaarblykelyke infiacïien op de burgerlyke vryheid van Burgers en Ingezetenen, en de wanhoop van herftellmg in dit opzigt, tot het dugtig fundament van deze handelingen aanvoerde. Had men in dien tyd begrepen, dat de translatie nul was, dan bad men zulks alleen behoeven te declareeren, en voor 't overige zig niet te ftooren aan andere Provinciën, welke dit regt niet hebbende, zig op andere fundamenten moesten losrukken vanonder het juk desonverbeterlykenDwingelands. Maar daarenboven hadden de Roomfche Keizers, gelyk hier voren reeds is aangemerkt, eene zekere leen betrekking op het Stigt, zynde de Bisfchoppen, van ouds af, alles aan hun verpligt, en de Stad zo wel als het geheeie Stigc onder hun feudaal beftier, of dominium direclum. Zo dat, zelfs uit dien hoofde, de translatie der temporaliteit, eenigzins gelyk gefield kan worden met het geval, dat de feudatarius zynfeuduin wederom in den fchoot van den Leenheer overgeeft. Het geen niet ftrydig is met de jura feudalia, mids hetgefchiede met confent van hun die er belang in hebben, gelyk in dit geval gefchied is: daar de Bisfchop wel beloofd had, geen kerken goederen buiten confent der Capittulen te zullen vervreemden, maar zulks ook niet gedaan heeft in cas fubje£i, dewyl de Capittelen expresfelyk daar in hadden geconfenteerd. h offchoon de Bisfchop, en de toenmalige Staten naderhand over dezen hunnen ftap berouw hadden, kan dit, naar het inzien van Heeren Gecommitteerden zo min de translatie ipfo jure nul maken, als het berouw van Karei den Y«> over zyn overdragt aan Philips, en het verdriet van Christina ra het verlaten van den Zweedfchen croon , hunne voorige handelingen konden onwettig maken. Dan Heeren Gecommitteerden zullen deze epineufe questie niet verder ontwik» (d) Men leeze flegts het geen WaoeSWAb Vader!. Hifi. D. IV bl. 47S~495 heeft aangetekentl en zie HorjNcK van Papenoreoht Anal. Belg. Tom. III. P. i. p, uo. Leibnits Mantijfa Cod. Juris Gentium Diplom?, u. p. 211. feqq.  [ 17 ] wikkelen (è)i maar alleen nog aanmerken, dat veele Wetten en Staatkundig^ inrigtingen van Keizer Karei, en zyn Zoon Philips, als nog in obfervantie zyn, het zv dan door ftilzwygende goedkeuring bekragtigd, het zy dan door gerenoveerde, ofgeamplieerde, ja zelfs gereformeerde refolutien, ordonnantiën, of placaaten in train gehouden, en waar uit men kan oordeelen, dat de Souverain dezer Provincie, ook na de afzweering van den Dwingeland,. >n die opinie geverfeerd heeft, dat fommige verrigtingen hunner twee laatfle Heeren, tot voordeel van hunne Provincie, en de byzondere Leden van dien ,door wyze Staatkunde, waar aan het zeker Keizer Karei niet ontbrak, waren uitgedagt, en ingevoerd geworden. Om derhalven aan den eenen kant, zig buiten het netelig gefchil over de wettigheid of onwettigheid van de translatie der temporaliteit te houden; en tevens te bepalen, welk een Staatkundig gebruik men van de gefchiedenisfen en authentieke ftukken van den tyd van Keizer Karei en zyn Zoon Philips maken kan en mag, tot opheldering en betoog van de Staatkundige conftitutie van deze Provincie, meenen Heeren Gecommitteerden de volgende principes, te mogen aannemen. Alles, wat door Keizer Karei en zyn Zoon, als Succesfeurs van de Bisfchoppen, overeenkomftig de regten dezer laatften, gedaan en gearrangeerd is, blyft in zo verre dugtig en van gebruik, dat men daar uit de regten van den tegenwoordigen Souverain, welke zonder tegenfpraak de Bisfchoppelyke regten, in haren boezem, bezit, kan opmaken; al verfeert men zelfs in die opinie dat de Keizer en Philips, perfonaliter, uithoofde van de onwettigheid der translatie daartoe ongeregtigd waren. Men befchouwt ze zo doende flegts ais hiftorifche ftukken, welke de exiftentie of de exercitie van deze oi geene jura aantonen. Maar ook dit zelfde heefc plaats, omtrend zulke regten, welke de Bisfchoppen , het zy uit onvermogen, het zy uit andere ongenoegzame en wederregtelyke oorzaken, hadden verzuimd te exerceren, maar welken de Keizer en zyn Zoon, wien het aan dat vermogen niet ontbrak, by vernieuwing konden doen gelden. Men zoude tog al zeer partydig, en hiftorisch onkundig, moeten zyn, om vast te houden, dat in de laatfte Bisfchoppelyke eeuwen, de Bisfchoppen, wel op egter tot behoudenis der Provincie uit nood (die »og geen dwang w)geW ^e y/ nin ontftaan zyn, en wettig gehouden moeten worden daar toe geit omen .s, om ^ ^ gelyk een fchuldenaar zynen boedel aan zyne: fchuldeisfchers, overgeeft,en wetn io latie tedoen? Er zyn veele redenen om te denken dat dit aat^ h" » heeft by zyne argumenten meer gezegd dan bewezen. — Zef ?l"\* m wierp — vereri L p. m. niet, toen men aan den Gemagtigden van den Keizer ^p „ fraudi apudjoferoseffet, ^SjgS^f^fP^J patum fub lus profam imperti alienasfent—uat ötZ- naar » r.„,.a; „.»*/_, lm* tatis repXnfonem metuerent, utcunque M^V^StT^.^ft nuoA necetftal exprimeret? Wanneer derhalven zwakheid, vrees v™J™Uy verdriet of lampen twee partyen brengen tot een ContraÜ, Verbond, Traüaat van T reede of dergelyke. zal dan de zwakke, die liever zulk een onderhandeling met had aangegaan altoos naderhand van nulliteit kunnen protefteeren? Welk een ff aat zou er dan op de Wetten, Vrede, Traóiaten of foortgelyke handelingen te maken zyn? De menfehelyke zekerheid gedoojt dat protefteeren van nulliteit alleen in zeer zeklfame en notoire gevallen.  [ i8 1 op de regten en privilegiën der Ecclefien, Ridderen en Steden, infraclien gs< daan , —• maar egter geene der laatfte op de regten der Bisfchoppen immer geïmpieteerd hadden. Dit zoude ftryden tegen den aart van het menschdom, de gefchiedenisfen van alle burgermaatfchappyen, en van onze gewesten in het byzonder. De zaak is eenvoudig deze, dan hebben de Bisfchoppen eens geinfringeerd op de regten hunner Steden, en der Santen, dan hebben deze laatstgemelde zig weer'eens van de benaauwde omftandigheden hunner Landsheeren bediend, om het een of ander na zig te neemen; En die hier in niet zeer omzigtig te werk gaat, zal zeer dikwyls een geheel valsch licht verfpreiden over facta, en gebeurtenisfen, ja het Staatkundig oogpunt, waar uit dezelve moeten befchouwd worden, geheel verdonkeren. Heeren Gecommitteerden hebben deze aanmerking gemaakt, om daar uit te deduceeren, dat deze of geene facta, exercitiën van jura &c. van den tyd der twee laatfte Landsheeren, dikwyls van veel nut kunnen zyn, in de bepaling van de magt van den tegenwoordigen Souverain, wanneer zy namentlyk van dien aart zyn, dat zy oorfpronkelyk tot de Bisfchoppelyke magt behoord hebbende, en een geruimen tyd door onvermogen niet geëxcerceerd, of door contrarie facta geinfringeerd zynde, egter naderhand onder Keizer Karei, of zyn Zoon Philips, op nieuw te voorfcbyn zyn gekomen. Vervolgens zyn de gefchiedenisfen en authentieke ftukken van dien tyd ook van gebruik, met opzigt tot zulke inrigtingen, welken naderhand, het zy onder de ftilzwygende goedkeuringe van den Souverain zyn in train gebleven, of nader bepaald: gelyk by voorbeeld, de inftelling van het Hof Provinciaal, deszelfs gezag en jurisdictie, de oproeping der Steden ter Staatsvergadering, en foortgelyke. Hoe zou, by voorbeeld, de Stad Montfoort, welke, voor de regering van Keizer Karei, nimmer ter dagvaartbefchreven is,bewyzen, dat zyregt heeft om ter vergadering der Edele Mogende Heeren Staten dezer Provincie te verfchynen, by aldien zy niet kon aantoonen, dat Keizer Karei haar ter dagvaart geroepen had, om welke redenen zulks dan ook gefchied zy ; en dat de Souverain dezer Provincie daarmede, na de afzwering van Philips, had gecontinueerd , en zelfs, na den aankoop van het Burggtaaffchap, had bly ven continueren. En zoo komen Heeren Gecommitteerden aan het laatfte tydperk der gefchiedenis van dit gewest, namelyk de vrye Staatsregering, van den tyd der Unie, of der afzwering van Philips af, tot op dezen tegenwoordigen tyd. De authentieke ftukken van dien tyd, leveren de grondigfte en voüedigfte bewyzen op, voor den aart der Provinciale conftitutie, en de regten van derzelve byzondere Leden. Ja zy zyn boven alle uitzondering, wanneer men dezelve uit de oude Bisfchoppelyke regten, of het regt van den Roomfchen Keizer, als Leenheer, in het regte daglicht befchouwd, nader kan bevestigen. Men zal Heeren Gecommitteerden derhalven van geene overyling kunnen befchuldigen, wanneer zy, met opzigt tot de gemelde ftukken deze beginfelen vastftellen. J) Alle verordeningen , refolutiën , placaaten , ordonnantiën of welken naam zy ook mogen dragen, welke Staatswyze, zonder reftrictiën gemaakt zyn, zo met opzigt tot de Regeringsform dezer Provincie in het algemeen, als nopens de uitoefening van deze en geene regten in het byzonder, zyn boven  [ 19 ] ven alle tegenfpraak zuivere onvervalschte bronnen van het hedendaagsch Staatkundig regt. 2) By aldien zekere privilegiën, costumen, ufantien, van de vorige perioden, tegen deze verordeningen ftryden, kan men niet anders oordeelen, of dezelve zyn door de later gemaakte verordeningen, ten beste van het Provinciale en algemeene welzyn, ftilzwygend afgefchaft, en men heeft wettiglyk volgens de bekende regtsdo&rine, unicuique licet, favori, pro fe introduclo, rcnuntiare, aan dezelve gerenuntieerd. Het is zo, men fpreekt van onvervreemdbare regten, van privilegiën welke de Souverain zelve niet kan ontneemen. Maar het is ook waar, dat er in zulk een geval moet onderzogt worden, of de Souverain dit gedaan heeft met confent, hetzy expresfe het zy tacite, van den bezitter, dan niet, — en dat, in het eerfte geval de Souverain niets ontneemt, maar door vrywillige overgave van den eigenaar, in het bezit daar van gefteld wordt. En wat de onvervreemdbare regten aangaat, deze zyn aan Heeren Gecommitteerden, buiten de burgerlyke en Godsdienftige vryheid (f) onbekend. En de afftand van al zodanige regten, als niet tot die tweevoudige vryheid behooren, is niet alleen geoorloofd, — maar zonder dezelve is geen burgerlyke maatfchappy imaginabel; gelyk ieder, die eenig denkbeeld heeft van den aart eener burgerlyke maatfchappye zonder tegenfpraak erkennen moet. 3) Alle gevolgen, welke, overeenkomftig de Analogie van het algemeene Staatsregt, of het byzonder Staatsregt en de conftitutie dezer Provincie, natuurlyk vloeijen uit de gemelde refolutien, verordeningen, enz. kunnen insgelyks voor bewyzen gelden, in een algemeen famenftelzel van het Staatsregt dezer Provincie —■ ten zy er blyken zyn, dat de interpretatio rejlricliva plaats hebben moet. Tot dus verre hebben Heeren Gecommitteerden zig bezig gehouden met de voorbereidfelen van hun onderzoek — voorbereidfelen egter, welken UEdele Mogende, noc'i nutteloos, noch overbodig zullen voorkomen 5 aangezien men, zonder dezelve, in het behandelen van de regten der Souveraine vergadering dezer Provincie, als ook van de byzondere Leden en Steden, dikwyls in het wild fchermt, of ten minften zonder vaste beginfelen voord werkt, en daar door fomtyds in tegenftrydigheden vervallen moet. Maar (f) Tot de Burgerlyke Vryheid behoort: 1, Volgens vastgeltelde Wetten en niet eigendunkelyk te worden geregeerd. _ 2. De geruste bezitting van byzondere regten, goederen, en eer, zonder daar in, door wie het ook zy, ongeftraft te worden geftoord. . *. Door geenen anderen, dan zynen wettigen dagelykfchen Regter het zy dan/^rwol inferiOK, te kunnen worden geoordeeld, zonder daar van door iemand, buiten zyne tot-Item. niina, te kunnen warden afgetrokken. „ ,„ En tot de Godsdienftige behoort: God temogen dienen volgens zyn geweten, zonder we. gens zyne aan iemand rekënfchap verschuldigd te zyn, offchoon men in de verto. hing van deze gevoelens, en den uitwendigen Godsdienst vorm, aan zekere Wetten of bepalingen onderhevig zy. ... , . , , r , Deze Regten zyn onvervreemdbaar, enalle renuntiatiën.pnvanen hindernrsienenz.daar tegens aanlopende, zyn ipfo jure nul, als het oogmerk van alle Burgermaatfcbappyen geheel omverwerpende, en zo veel bet Godsdienftige aangaat, tegen die Vryheid ftrydende, welke tot den aart van een redelyk wezen volftrekt behoort, en moeten gefupponeerd worden altyd td geüxtorqueerd te zyn. Maar met opzigt tot alle andere, kan en mag men van dezelve renuntieeren 5 en deze renuntiatie komt by de verandering der omftandigheden, waar in zig alle burgerlyke Maatfchappyen van tyd tot tyd bevinden, geduurig te pas. — Ja zondej dezelve kan een burgerlyke Maatfchappy niet beftaan. E a  [ 2° j Maar, om in het onderzoek zelve eene geregelde order te houden, zullen Heeren Gecommitteerden de volgende ftukken behandelen en onderzoeken. VOOR EERST. Of de Steden dezer Provincie, fchoon in het bezit en de exercitie van fommige jura majeftatica, ofte regalia majora, dezelve proprio nomine, en daarom independent'er, dan wel nomine Principis exerceeren. TEN TWEEDEN. In hoe verre de Souverain dezer Provincie, zo met opzigt tot de Politie, als met opzigt tot de Juftitie, door alle tyden, zederd de afzweering van Philips, in veele ftukken, zyn gezag geoefend heeft, zonder daar door de Stedelyke regten en vryheden te benadeelen. TEN DERDEN. OpVelk eene wyze,men hier uit kan en moet opmaken,in welkenopzigte, de Steden dezer Provincie afhankelyk, en niet afhankelyk zyn, van de Edele Mogende Heeren Staten dezer Provincie. EERSTE HOOFTDEEL. Over de Jura Majeftatis door de Steden geëxcerceerd wordende. Heeren Gecommitteerden achten het niet nodig, een detail te geven van de Jura Majeftatica ofte Regalia Majora, — maar zullen aanftonds overgaan, om te onderzoeken, of, en in hoe verre, de byzondere Steden dezer Provincie, deze en geene Jura Majeftatica proprio nomine, en qua Summi Imperantes exerceeren. Daartoe zullen dezelve alhier hunnen aandagt vestigen op 1. De Magiftraatsbeftelling. 2. De Adminiftratie der Juftitie. Als de twee voornaamfte pointen, waar op het ten dezen voornamelyk aan zal komen, terwyl ook eenige andere pointen, door Heeren Gecommitteerden, in het volgende Hoofddeel, zo veel het nodig is, zullen worden aangeroerd. I. De Magistraatsbestelling. Reeds by de fatisfaftie tusfchen deze Provincie, en Willem den I., wordt Staatsgewyze bepaald, op welken wyze deMagiftraatsbeftellinge, door zyne Excellentie, als Stadhouder in Stad en Steden gefchieden zoude, zonder dat daar by eenige meldinge gemaakt wordt, van het regt eener onafbankelyke, vrye of Souveraine Magiftraatsbeftellinge; waaromme men niet anders befluiten kan, dan dat men toen ter tyd, de fource van deze magt, niet als louter Stedelyk, maar wel  C ft* ] wel degelvk als1 Provinciaal befchouwde (g); Waarom men ook reeds in de befchrvvinge legens Donderdag den n Uctober 1582. leest; Op't aangeven van foncker Niches van Zuylen , Schout der Stad Utrecht — hebben de Staten eer Beheerd , dat men zyn Excell. aangaande de veraniermge van den Maniïraet dezer Stad adverteren zal, ende daar by verthonen , hoe veel het Landt ende oock deze Stadt aan een vreedfinnige magt geleghen is. Ende mede dat zyn Excell. daarop hoor en wil, die van oudts daarop gehoordt zyn geweest, op dat er pacifique borgers in de voorfz. Magt. gekofen mogen worden, hebben voorts geordonneert, dat men den brief aan den Thefaurier Heermale niet dobbelt van zeiven overzenden zaü, ten eynde hydie zyn Excell behandighe. Hebbenden anderen op ten eedt van nyet te reveleeren vermaendt, dat zy deze refolutie, dewyle daai aan f00 veel dependeert, f eer eet fullen houden. Maar nog daar en boven , alle de regten, welken de Stadhouders exercee-' ren,exerceeren zy, uit naam van den Souverain, van wien zy gecommitteerd zyn: en geenzints van de byzondere Leden en Steden eener Provincie-,— Alle magt derhalven, welke hun, met opzigt tot de Magiftraatsbeltellinge, toekomt, hebben zy van den Souverain, en geenzints van de Steden in c byzonder' tenblyke, dat bet regt van de Magiftraatsbeftelhnge, oiripronkelyk by den Souverain berust, en uit zyn naam, door de Steden, zo ver hun zulks vry ftaat, wordt geëxcerceerd. Van hier, dat de Staten van Holland, in den Jaare 1650, beflooten, dat alle Steden en Plaatfen, het voorregt hebbende, om haar eigen Wethouderfchap te heitellen, zig van dit voorregt voortaan zouden mogen bedienen, en het zelve onverbrekelyk behouden. Dat de Hemmende Steden in het byzonder, zulk een voorregt niet hebbende, hare Wethouderfchap zouden mogen beftellen, op zulk eene wyze, als zy, ten meesten dienfte van de Steden, zouden bevinden te behoren, zullende het haar vryftaan, daartoe byzonder oétrooy te verzoeken aan de Vergadering der Staten (h). En wanneer men deze oftrooyen met aandagt inziet (O. dan zal men bemerken, dat men de eigen Ma^tsbeftcninge^^nfr dereerde als een jus proprium, independens a fummo Principe, maar veel meer (V, Z het VII. Art. van de gemelde Satisfactie by van de Water, D. I. bl. 4^ waarby cezfad wordt, dat zyn Excellentie als Stadhouder te vermeuwinge van de Mag.ftraat doen zal: gc^gu wuiui, ƒ Qmivenin wiens Stadhouder zyn Excellentie was, zoo als de MagiftraaC dus uit naam van Souvera in £«ns &um * MA % Bqr xxiv> B- hu der Stad Utrecht dit zelt 11 den Jaart iS«B y het verzQek der ,64. Hier om begreep de Ra. d der & Beve|heiberen uit den Raad ontflagen zouden Burgeren Art. IX. ten einde ft^PfXe^n verandering te maken, maar dat dit zyn Ex. worden, dat de Raad geen ^chthadhertn veran g verz0cnten de Burger eellentie toekwam Z. bOR, B. XIV. bl. } d J pur„erv, dat zy als Ge- Hopluyden en Gecommitteerden uu *^i^^^^g^ van'gewicbt, roeensmannen zouden worden geconf dereerd en meae en ^ als oorloge enz De Hopluyden versoc tepj^j^fS*^ hier op dat het in leverd, Z. bor, AVllI b. Di. 379. en voi£. ij ...,.„ vnAani te authortferen, maar kun macht niet was de Burger Hopluyden tif™^™*Z»Vv$* ™rden afgenomen Z. dat dit Hun zeer kwalyk by zyn Excellent te als Gou^ dat de Raad der Stad Bor ter aangeh. plaatze „I. 3£. A° %^e r eïrfeZTn ,en zelf TM plebis zyn, en uit de gemeente genomen, * ^«'ïI^Ktfr-M en Raad der Stad Utrecht >»e welt de Staten met roert , met fiaan dat daar in ee„; „hu„ haer zaken traBeeren 'O™»™""""'.^ Hoge Overheld en Sta- wtghetd behoort gepleegd te worden, JJlfg *rg8rhopluyden en Gecommitteerden, na ZZl l^iJ^^te^AS1^ 'hunne pretenfic» ftilzwygend afgezien hebben. Z. Bor ald. bl. 391 en 302. [h) Wagen. Vader!. Hift. D. XII. bl. 134 en volS- {ij Groot Blacaatb, D. IV. bl. 394 en verv. ^  L 22 ] het contrarie, en dat daarom de Prefident van Bynkershoek te regt fchryft! Omnes Magijlratus & Judices hodie funt quafi mandatum JurïsdiMhanis., ipfis Prlnceps, vel qui ejus vice fungitur, quafi mandans (£). Met opzigt tot de Steden dezer Provincie, moet men de authentieke ftukken inzien. By Refolutie van Heeren Gedeputeerden in dato 8 January 1585 (/) wordt gezegd: Alzo de Staten van den Lande van Utrecht 't anderen tyden, en namentlyk in den Jaare van 1582 geordonneert hebben, dat de Stad en Steden, de f arme van haarlieder Magifiraat en Regeering, zulks zy die van ouds gehad hebben of nog hebben, by gefchrifte zouden ftellen, om zyn Excellentie hoogloffelyker memorie overgeleverd te worden, zulks die van de Stad Utrecht gedaan hebben, ende • dat dit concept genoegfaam verandert is op dezelve voet {in); foo is 't, dat de Gedeputeerden van dezelve Staten van Utrecht deze voorfchreve'ordonnantie, voor zo veel in hun is, geapprobeerd hebben en approbeeren by dezen {n). In de pointen en artikelen, waar op' Maurits in den Jaare 1590 tot Stadhouder is aangenomen, leest men daar van art. 24. en 25. het volgende (0): Soo veel de Magifiraten van de Stad en Steden aangaat, fal zyne Excellentie die binnen der Stadt Utrecht fïellen by advys en believen van de Staten, of die geene van hunlieden, die binnen de Stad jegenwoordig wefen zullen, ofdengeenen, die dezelve Staten gelieven zullen daartoe te deputeeren, en dit uit de andere Magifiraat en nog andere veertig perfonen, die dezelve Magifiraat uit haar nomineeren, en zyne Excellentie overleveren fullen, en foo zyne Excell. abfent of anderfints niet gelegen is, tot het vernieuwen van de Magifiraat alhier fUtrecht in ■perfoon te vaceeren, fullen de voorfchreve Staten, of hare Jpeciale Gedeputeerden, uit het voorfchreve dubbelt getal van perfonen veertig perfonen verkiefen, die als Burgemeesters, Schepenen, Cameraars en Raden voor 't aanfiaande Jaar fullen dienen, dewelke fy fyne Excell. _ overbrengen effenden fullen, _om geapprobeert te worden, en ingevalle van fwarigheyt, fullen de Staten daar van rapport doen, om daarna daarop gedisponeerd te worden na behoren; behoudelyk dat die perfonen fullen gequalificeert fyn, volgende de oude Stads rechten, en 'dit by provifie, tot dat daarop met advys van fyne Excellentie eenen anderen vott befioten zal zyn. En in de andere Steden van den Lande van Utrecht zal zyne Excell. de Magifiraat Qi) Jgu&ft. Jur. Pull. p. 269 & 27». {!) Van de Water, Placaatb. D. 111. hl. 35. («0 Bedoelende eene Ordonnantie op de Magiftrastsbefteliirge, ald. M. 04. ingelast. (») Kortelyk was het met de zaak dus gelegen. Na dode van Peins Willem den I. hadden de Staten den n Sept. 1584. tot Stadhouder aangefteld Joost de Soete, Heere van ViHeers en denzelven by Inftructie Art. XI. gelast, niet alleen toe te zien, dat de Maelftraaterl der Stad en Steden in ailes haare OfBcien waarnemen, maar ook Alt. XIX. zo veel de Magiirraatsbeftelling aangaat, goedgevonden, dat die gefchiéden zoude hy advis van de Staten invoegen die by den laatften Gouverneur gedaan was, en dat hy provifie tot dit daarop met ad. vife van zyn Geftrenge, een andere voet hefloten zal zyn. 2. Utrïpfacaatboek D.ïbl. 159. Hier op was in November deszelven Jaars 1584. volgens zeker Reglement door den Raad "der Stad Utrecht, en Joost de Soete, een Erfraad opgericht, dan dit is door deMapiftraat der Stad Utrecht niet gefehied, als met advife en op believe van den Gouverneur riër Stad, Steden en Landen van Utrecht, reprefenterende in die qualiteft de Hoge Overheid , TJtr.Plalaatb. ï). UI. bl 94. Edoch dit Reglement fchynt, buiten de eerfte aanftelling op den 13 Nov. 1584, nimmer geobferveerd, want men vindt, dat reeds met den 1. Oclob. 1585. 6.sn grotendeels andere Raad is aangefteld, als die in Novemb. 1584 permanent gemaakt was. Utr. Placaatb. D. JU. bl. 176. en het is waarfchynlyk, dat ter zake van fcnielyk opgekomen ouëenigheden over dit Reglement, mede veroorzaakt is, dat de Staten hetzelve niet nader bevestigd hebben welk gebrek de Raad der Stad Utrecht in 1588 als zeer wezentlyk zelf heeft opgegeven, zie Bor, B. XXIV. bi. 105. (0) By vak de Water, Placaatb. D. I. bl. 164, 165.  firaat Jlelkn met advys en helieven van de Staten, navolgende haare oude rechten en gewoonten. En dit alles niet tegenftaande de zogenaamde conventie van den Jaare 1587 O), tusfchen de Ridderfchap en die van de Stad Utrecht aangegaan, volgens welke, de Geëligeerden enRidderfchappen,zig niet bemoeijen zouden, met het Hellen van de Magiftraten in die Stad en Steden des Geftigts,. een ftuk waar mede men vermeent te bewyzen, dat de Magiftraatsbeftelling onafhankelyk berust by de Steden. Doch welk accoord, of contraft, in zyn verband, oogmerk, en overeenkomftig de hevige gefchillen van dien tyd, (zo als dezelve door den naauwkeurigen Bor befchreven zyn) befchouwd, niet bedoelt, dat de Souverain dezer Provincie, en dus de drie Leden gezamentlyk, zich niet zouden mogen bemoeien met de Magiftraatsbeftellinge, maar alleen, dat de twee Voorftemmende Leden, die niet Staatsgewyze, maar afzonderlyk met de Steden hier contraheerden , zich niet zouden mogen bemoeien met het fiellen van de Magiftraten in de Steden, zoo als ook de woorden duidelyk leggen. En dat dit bemoeien met het ftellen van Magiftraten niet op de vorm of beftelling der Regeringe ziet, maar alleen op het cligeren, en verkiezen van Magiftraats perfonen en de aanftellinge van een uit üe Ridderfchap tot eerften Burgemeester , blykt, uit zekere pointen en articule'n by van de Water Niets kan ook onbeftaanbaarder uitgedacht worden, dan uit een contract, waar by byzondere Leden van de bemoeienisfe met de creatie der Magiftraa's perfonen worden uitgefloten, te befluiten, tot de onbevoegdheid van den Souverain zelve , om de wyze hoe, of door wien zulks gefchiéden moet, te bepalen. Om nu niet breedvoerig te fpreken, van de wyze waar op dit accoord is in de wereld gekomen,, en"waar aan toegefchreven moet worden, dat het zelve, in veele volgende Jaaren, noch door de Ridderfchap, noch door de Regeerders van Utrecht, van eenig gewicht geoordeeld is, uitwyzens de gefchiedenisfen van dien tyd Q). Maaï O) Van de Water, Placaatb. D. I. bl. 189. (?) Placaatb. D. III. bl. 97- . (r) Heeren gecommitteerden achten bet nogthans niet ongepast, korteiyk de gebeurtemsfen van dien tyd famentetrekken, waar uit dan ook tevens blyken zal, hoe en op wat wyze die accoord is aangegaan. De Stad had veele aanzienlyke, zo Edelen, als Burgers doen bannen, en vervolgde dezelve op allerlei wyze. De Advocaat van den Lande, Floris Phin, moest het Land ruimen. De Hoofd-Officier der Stad, een befchreven Ridder, was insgelyks verdreven, en bet eerfte Lid gecasfeerd. De Graaf van Nieuwenaar, verliet by de herftelling van 't zelve, ten believe van de Stad, verfcheide brave Leden, De Burgemeester Prouninck, genaamd van Deventer, bedreigde die van de Ridderfchap op de Vergadering , dat bet koppen zoude kosten, indien zy het eerfte Lid bleven voorftaan, Z. Bor, B. XXV. bl. 351. En 't was in ó"-sd tyd dat deze conventie werd aangegaan, zonder dat de drie Leden van Staat befchreven waren' en wel by de Ridderfchap en Stad alleen. De Ridderfchap zelve nogthans was niet compleet, 'zo door het bannen van Jr. van Zuylen, en andere principale Edelen, als door dat verfcheide Edelen niet befchreven waren, en dus niet geconfenteerd, maar de aanwezende hec confent pivatim en by induciie en autoriteit van zyn genade gegeven hadden. Z. Bok, Boek XXIV. bl. i69 en 177. Dit alles gaf daar op aanleiding, dat in dit zelve Jaar 1587. verfcheide Edelen zich addresfeerden aan den Grave van Leicester, met■verzoek, dat hy wilde doen redresfeeren, al 't geen in het gepasfeerde jaar in de Stad Utrecht, tegen de Reeten en Privilegiën gefehied was, gevende deswegen hunne bezwaren in gefchnlte, L. lor, O. aaul bl. 6* en 65. Dan dit verzoek was voor zes Edelen van dit gevolg, dat zy geapprehendeerd, en op Hazenberg gevangen gefteld wierden. De Ridderfchap of wel t meerendeel derzeive, verlieten hier op de Stad, verzochten van den Stadhouder redres van alle de wederregtelykheden-, en protefteerden tegen het geen verder op den naam der Staten mogte worden ver. ligt. Z. Bor, B. XXIII. bl. 145. Ds Stadhouder tragtede deze gefchillen wederom weg. teruimen, met asflftentie van-eenige Leden uit den Raad van State, die daar toe in 't begin ▼an 1588 te Woerden met de uitgeweken Edelen verfcheide befoignes hielden, en declareerden die Edelen , dat zy zia aan de provifie van 13 Jan. 1587- niet wilden houden, als zynde den Lande zeer fchadelyk, Z. Bor, B. XXIV. bl. 170 Men wisfelde over 't een en ander verfcheide gefchrifren, doch zonder vrucht; terwyl in dien tusfehentyd deno Feb. 1588. by het in. gedronge eerfte Lid, eenige weinige van de Ridderfchap, en die van Stad en Steden is ingefteld.de nieuwe Inftructie voor den Graaf van Nieuwenaar als Stadhouder, waar in Att. XVIII. is uit- F 2 g«'  [*4] Maar het ontbreekt verder aan geene bewyzen , waar uit men fehynt te moeten befluiten, dat in de Steden dezer Provincie het regt der Magiftraatsbeftellinge oirfpronkelyk uit den boezem van den Souverain voortkomt, en dus ejus~nomine door de Steden geëxerceerd wordt. De formulieren van Eeden bewyzen zulks ten klaarften. Een nieuw verkooren of aangeftelden Raad van Amersfoort moest zweeren': Dat hy, ah Raad der Stad van Amersfoort, der Edele Mogende Heeren Staat en van den Lande van Utrecht, recht, Hoogheid ende Heerlykheid bewaren zal, in alle zaaken, Haar Edele Mogende ende profyt der Stad Amersfoort, ende die burgers ende inwoonden van dien aangaande, trouwelyk raaden ende vorderen zal na zyner beste weten. En een Burgemeester derzeive Stad zweert: Dat hy der Edele Mogende Heeren Staten 'sLands van Utrecht, Recht, Hoogheid ende Heerlykheid bewaaren zal, ende goede toefigt hebben, tot ten Regimente inkomen en de policie der Stad Amersfoort (s). In de Stad Rhenen heeft het zelfde formulier plaats, het welk men vindt in de generale ordonnantie van Keizer Karei voor de Stad Rhenen, alleenlylc dat, gelaten de notabele periode nopens de Magifiraatsbeftelling der Stad en Steden, met advis van de Staten, Z, XJtri Placaatb. D. I. bl. 162. — De uitgeweken Edelen beklaagden zig in July 3588. wederom aan de Staten Generaal by eene zeer ampele deductie, doch de Stad Utrecht bragt het zo verre, dat de Procureur Generaal der Provincie eene actie tegen die Edelen deswegen entameerde, Z. Bor, B. XXIV. bl. 297—303- Da Burger Hopluyden, die alle ra de belangen van Leicester.en zyn creatuur den Burgemeester Prouninck, gebragt of gehouden wierden, trachteden in Utrecht denzelven Prouninck, offchoon hy reeds twee Jaaren Burgemeester was geweest, in dien post te doen continueeren, maar de Burgery begon eindeiyk te zien, waaromhet te doen was geweest; want, zegt Bor, B. XXI. bl. 737. hoewel zy (die Vreemdelingen) ten eerjlen groten aanhang maakten, zo kwamen zy daar na in groten haat van de gemeente, alzo men bevond, dat alleen zelf in de Regeering en beste officien wilden komen en anderen daar uit fehoppen, toen begon de gemeente te roepen, is dit de religie , die men zoekt enz. Al 't welk ten gevolge had, dat üe Burgery tegen denzelven Prouninck op de been kwam hem met fmaadwoorden vervolgde, en eindeiyk hem gevangen zetlede op Hazenberg , daar ook de Hoofd-Officitr Trülo gebragt werd. De Graaf van Meurs, die met de Burgeren thans eene lyn trok, deed de Gedeputeerden van de Heeren Staten vergaderen,_ alsmede het meerderdeel van den Maghtraat, en verzochte, dat hy volgens zyn oude Inftructie de Magifiraat met Oftober mogce veranderen, en dit om de Burgery genoegen te geven, en te Billen. De Gedeputeerden maakten hier in groote zwarigheid, dan om verdere onheilen voortekomen, en onder belofte der Gecligeerden uit de Vaandels, dat zy Uil na huis zouden gaan , contenteerden de Gedeputeerden, den Grave van Meurs, de Magifiraat ten meeste^ nutte der Burgery te Bellen, zo als hy oordeeJen zoude te behoren, gelyk dit op den 26. September ir88. gefehied is Z. Boa, B. XXV. bl. 343—346. De zaken veranderden dus geheel van gedaante — de ge'bannenen wierden wederom ingeroepen, en de Hoofd-Ofhcier Jr. Zuyten van Drakenburg wierd herfteld in zyn post. By de Bsfchryving van de Staten jegens Donderdag den 17. Uc tober deszelven jaars word gezegd: Alzo door Gods gratie, die Staten van den Lande van Utrecht, gefield zyn, in haar eerften en beboorlyken (Iaat, en dat voor alle van noden is, tevoorzien' vau redresfement van den Staat van voorfz. Lande, de reparatie van voorfz. nieuwigheden in de voorfz. Stad enz. ingevoerd enz. waarna met relatie'tot het eerfte Lid, het accoord'van des Landraad van 1582- bevestigd, en al het geene tusfehentyds gefehied was, is verftaan van geener waarde te zyn. Z. Utr. Placaatb. D.I. bl. i89eni9o. Even als denieuwe inffruftie van den Stadhouder van February 1588. voor vervallen moet worden gehouden, zo is ook al het geene door die faftieufe en feditieufe vreemdelingen binnen de Stad Utrecht was verricht, weder geredresfeerd, zo afs de Staten van Holland zig uitdrukken. Z Bor, B. XXV. bl. 304. De Graaf van Nieuwenaar, heeft zig ook by de eerfte verandering des Magiilraats op 1. Oftober 1589. niet beroepen, of op 't accoord, of op zyn nieuwe inftructie, maar na eenige gemaakte zwarigheden, zig wederom gedragen conform zyne oude inftruftie, en de Magiftraat met advis en believen van de Staten verzet. Z. Bor, B. XXVI. bl. 479. (r) Z. van Bemmel, Befihr. van Amersf. D. II. bl. f 15 en 521. Offchoon, volgens bekome informatien. aeze eed thans niet meer in gebruik is, is er egter geen twyfel aan, ot van Bemmel heeft deze oude formulieren, in bet oirfpronkelyke, gehad.  L *5 ] dat, in plaats van den naam van zyne Keizerlyke Majejleit, nu gelezen wordt, de Edele Mogende Heeren Staten 'shands van Utrecht, zweerende dus, Raden en Burgemeesters in dezelve Stad, zo wel als die van Amersfoort, Hunner Edele Mogende, Regt, Hoogheid en Heerlykheid te zullen bewaren ; Ende Magiftraatsbeftellinge van het Burggraaffchap van Montfoort, is aan Gedeputeerden, of aan den Stadhouder, gedemandeerd door de Staten zelve, gelyk zulks overvloedig bekend is uit de generale ordonnantie voor de Stad van Montfoort. Met opzicht tot de Stad Utrecht ftaat te reflecteeren , Dat nog op den 17 Odober 1579. blykens het dagelyks boek der Stad Utrecht fol. 173. deze navolgende refolutie genomen is. Op Huyden is by den Raad op denEedt van de Magiflraet eendrachtelyk gerefolveert ende gefloten, dat de Magiflraet, die by zyne Excell. genomineert is, voor dit toekomende Jaar ende voortaan Jaarlyks noch gejlelt zal worden, den Eedt beginnen zullen in dusdanighe woorden: Dat zweere ick, dat ick in den naam van de Coe. MaK onfe alre genaedigjlen Heere goedé toeficht hebben fal tot den Gouvernement e van de Stad &c. vervolgende den ouden Eedt. -■ En in het dagelyks boek der Stad Utrecht, beginnende den 20 December 1582, en dus in het begin der vrye Staatsregeeringe fol. 1, vindt men de formulieren van Eeden, van Burgemeesteren, Schout, Schepenen, Cameraar en Raden. Die der Burgemeesteren luidt aldus: Dat zzveer ick als Burgemeyster der Stadt van Utrecht, dat ick in den naam van de Staten van den Lande van Utrecht, goede toefigt hebben fal tot den Regimente, incomen, ende Bolide derzelver Stad Utrecht enz. E*n Cameraar zelf zwoer te dier tyd. Dat zweer ick als Cameraer in den naam van de Staten van den Lande van Utrecht, dat ick de Stadt van Utrecht goet ende getrouw fal wejen, ende de Stads goederen en incomen rechtveerdelick en neerflehck fal opbeuren en ontfangen enz. En de Eed der Radèn was: Dat zweer ick, dat ick ah Raedt der Stad van Utrecht in den naem van de Staten van den Lande van Utrecht, in alle faken 't prouffyt ende welvaren van de Stadt Utrecht, ende die Burgers enlnwoenders van dien aengaande trouwehck raden en 'tfelve vorderen fal nae myne beste weten ende vermogen , ende de Jaken m den Rade getraüeert fecreet houden. En wanneer in' den Jaare 1584 de Stad Utrecht eene overkomfte maakte met advis van Joost de Zoete J Heere van Villers, Gouverneur van de Provincie van Utrecht, en bv de gem. overkomfte te kennen gat, dat de Stad door de afzweeringe van Philips wederom gekomen was tot bet regt van eene ewene Magiflraatsbeflellinge, zo heeft men egter in den vorm van den Eed geene verandering gemaakt; maar wanneer op den 8 Juny 1585 , ingevolge de gemelde overkomfte, de Raad is ingefteld, heeft de Vroedfchap op nieu* gezworen in den naam van de Staten van dm Lande van Utrecht, in allen.  [26] faken 'f prouffyt ende welvaren van der Stad Utrecht ende Burgers en Inwoenders van dien, mitsgaders de verfeeckertheid en bewaernisfe der voorfz. Stadt angaande, trouwelick te zullen raden en vorderen (t). Gelyk dan ook op dezelfde wyze de formulieren van Eeden voor Burgemeesteren en Raden, ftraks gemeld, in gebruik waren in den jaare 1618"; ei in het Refolutieboek der Stad Utrecht van het gem. Jaar fol. 2. f. 3, 4. f. te vinden zyn. Waar uit ook nog dit kan worden gededuceerd , dat, eene vrye Magiftraatsbeftellinge te hebben, nog iets anders is, dan dezelve te hebben proprio nomine, en uit dien hoofde independente): Met opzicht tot de Stad Utrecht is het nog daarenboven zeer aanmerkelyk, dat dezelve in den Jaare 1618 by eene acte erkent, dat de Vroedfchnp binnen dezelve Stad, zo en in diervoege dezelve toen werd opgerecht, was opgerecht uit kragte van adprobatte van Geëligeerden, Ridderfchap en de kleine Steden (u); gelyk ook de Heeren Staten dezer Provincie in d«n Jaare 1618. geadprobeert hebben de pointen en articnlen, door den Raad der Stad Utrecht, met communicatie van Prins Maurits enz., vastgefteld, waar by een Vroedfchap van veertig Raden tot regeering van de voorfz. Stad voor haar leven lang is opgerecht. Wordende in het flot van de gemelde Ordonnantie gezegd, dat dezelve zoo lang in fland zou blyven, ter tyd ende wylen toe defelve Ordonnantie by ghemeyn advyfe van den Rade, ende approbatie van den Gouverneur ofte Overicheyd, volghende verfcheyden advyfen van Raden daar op ghcnomen, verandert zal wefen. Zeggende ook daarom de Vroedfchap in zeker fommier van de propofitie by de Gecommitteerden van de Vroedfchap der Stad Utrecht op den 11 Maart 1621 ter Vergaderinge van de Hoog en Mog. Heeren Staten Generaal der geünieerde Provinciën, mondeling gedaan, enterfelver Vergaderinge overgeleverd. Dat de bovengem. poinélen alzo hy de Ed. Mog. Heeren Staten 'sLands van Utrecht, als Souverainen derzelver Provincie waren geapprobeert; en dat deze voorflag, by zekere nadere acte van H. H. M. in dato 16 Septemb. 1619 gedaan, was ftrekkende tegens dezelve, en tegens de approbatie van de Ed. Mog. Heeren Staten van Utrecht, als Souverainen der Provincie , der Stad ende Landen van Utrecht. By gelegenheid van het overlyden van Maurits, is er, ter Staten vergadering dezer Provincie, eenig verfchil ontftaan, over de Inflruciie van den Stadhouder , zynde toen op den 29 April 1625 verftaan ende gereiolveerd, en dienvolgens gedresfeerd het begin van bet eerlte poinéi der vooifz, Inftructie, met deze volgende woorden : In den eerften, dat zyne Excell. in die Stad, Steden en Lande van Utrecht zal onderhouden, ende doen onderhouden, die Chriftel. Evangelifche ware Gerei 'formeerde Religie &c. Doch 0) Blykens het Dageüx boeck der Stad Utrecht den VIII. Juny XV« LXXXV. Het is K-marquabel, dat de Heer van de Water, noch dezen eed, noch die van 158a, noch die van iólS, waar in de Staten vermeld Baan, heeft uitgegeven, fcboon hy de gsroèfde overcomfre in zyn 3«. D. bl. 94. hetft geplaatst, en van de andere niet onkundig kan zyn geweest. Waarom worden toch dezH t.n foortgelyke byzor.derheden, door de yverigfte voorftandsrs der ftedelyke Souverainiteit verzwegen en onaangeroerd gelaten? f» Van de Water, Placaatb. D. 1. bl. 193.  [27] Doch wat de andere pointen van de Inftru&ie betreft, daar op zeiJe de Stad niet gereed te zyn. Doch des namiddags van den 29. April 1625. ver-, klaarden de Heeren Gecommitteerden der Stad Utrecht, dat het XXIV. Art. van concept van de InftruStie, daar op zyne Furfiel. Doorl. Myn Heere Prince F. Henrich van Oraengien het Gouvernement van de Stadt Steden en Lande van Utrecht, zal werden gedefereert, feenemaal is gederogeert door die ofdre op het verkiefen van de Magifiraat der voorfz. Stad in den jaare 1618 by de welgemelte Heeren Staten op volle befchryvinge in '? by wefen van zyne Furfiel. Doorheb, den Heere Prince Mauritz van Orangien Hooglojfelyker en Godzaliger memorie, mitsgaders d''Heeren Gecommitteerden van d'Hoo. Vermo. Heeren Staten Generaal geapprobeeit; dat van gelyke het 30 Art. van voorfchreve Inftructie, aangaande het Lith van d~Heeren Geëligeerden, daor de idtfpraeckc van Hoochgemelte Heere Prince Mauritz van Oraengien Hoogl. en Godzal memorie in dato den 12. Aug. des jaar s 1618. voorfz- mede gealtereert is, zulks dat het in de macht van de twee Voorfiemmende Leden niet en is, ystwes in prejunkie van voorfchreve erdre ende uitfprake respeclive te attenteeren, nemaer dat defelve Inflruclie in conformite van dien moet worden gedresfeert, protejlerénde, by weigeringe van dien, van nullite, ende van allen onheylen, die hier uyt zouden komen te ontftaan. En is na veele debatten eindeiyk goedgevonden op den 512. Juny 1625. met eenparige Hemmen: Dat men fyne Furfielycke Doorlucht. Myn Heere den Prince van Orang'en feer vntntdyck verfoucken ende committeren fal, foo men dfelve dienvolgens mek feer vrundtïyck verfouckt en committeert by defe, tot het aanveerden ende betreden van den Staat en digniteit van Stadhouder Ampte ende Gouvernement e der Stad Steden en Lande van Utrecht, op den voet ende gelyck het fyne Vurftelycke Doorlach. Heere Broeder Prince Maurit* Hoog Loffelyke en Godtzaliger memorie gehadt énde metter doodt geruymt heeft. Daar toe men depechsren zal behoorlycke Commïsfie, die men alvorens concipiëren, en op mergen alhier voordragen en ar- reftersn zal f onder particuliere conditiën ofte infirnclie; ■ • Ten ware dfelve nu ofte hier natr belast worden, met eenparige fiemmen, zonder overftemminge. Maar dat echter dit alles geene verandering in de wyze van denken der Stad, nopens den invloed der Heeren Staten op de Magiftraatsbeftelling heeft gemaakt, kan b'vken onder anderen uit zekere propofitie op den 12. Oftober 1627 by de Vroedfchap eenparig gearrefteerd, en op den 15. dito gedaan ter Vergaderinge der Hoog Mog. Heeren Staten Generaal, by de Gecommitteerden der Stad Utrecht, en waar in met zo veel woorden gezegd wordt: Dat de Vroedfchap volgende hare pltgt ende Eedt gehouden was als noch te bhven by haar recht ende die ordre geapprobee-t by de Ed. Mog. Heeren Staten YLands van Utrecht, den XXIV. Jaly 1618. finder daar van yetwes te tmnen wyeken. ■ Gelvk m-n ook te dier tyd buiten bedenking •fetdö", dat wanneer er eenige veranderinge gemaakt werdt in de gemelde pointen , zu.ks zouue moeten gefchiéden, onder adprobatie van de Heeren Staten, als weende Souverainen van hare Provincie, blykens zeekere annotatien by den 1 en,ionaris der Stad Utrecht ingefteld, omme communicative met zyn Pr. Ex^ verhandelt te mogen worden, deur begeerte ende Schryvens van zyn Exctie, aan zyn Exctie Hoochloff. M''e overgebracht,ende in de acte van de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal in dato den XVI. Sept. 1619. als ook blykens zekere Remonftrantie ofte ' propofitie, in den jaare 1618. eerst mondeling gedaan, ende alhier by gefchrif- G 2 te  [*«] te geflest, ende aan de E. Magifiraat der Stad Utrecht overgelevert uyt ten naem ende van wegen die Gemeente der Stad Utrecht in merckelicken groot getale vergadert wefende omtrend den Stadhuyfe der Stad Utrecht; en waar in men onder anderen leest: Ende op dat dan die voorfz. inconvcnienten airede verrefin ende die noch verder fouden mogen verryfen mei behoorlycke middelen gedresfeert en die Stad Utrecht ende ingezetenen van dien tot hoer oude vry ende gerechtigheden geholpen mach worden, foo hebben die van de gemeente goetgevonden, hun in een compctenten getale, 'doch in aller jlillicheyt te addre sfeer en aan UE. verfouc kende feer ootmoedelyck en ter eer en Godes biddende, dat UE. gelieve als noch, in deze con junclure met die Ed. Mog. Heeren Staten van Utrecht te beramen, een fekeren ende vasten voet ende middel, dienende tot rust vreede ende welflant der Stad van Utrecht, in 't particulier, ende Provincie van Utrecht* in 'f generaal, ende dat met advys ende goetbevynden (is 'f nood) van fyne Pr. Excell. den Prince van Orangien als Stadthouder ende Gouverneur van deze Provincie, mitsgaders van de Gecommitteerdens van de Hoog Mog. Heeren Staten Generaal tot inrichtinge van eenige faecken tegenwoordich alhier binnen Utrecht wefende (v). Ja men was in dien tyd daar van zodanig overtuigd, dat in het verbaal van de Commisfie by de Vroedfchap der Stad Utrecht den 12 Oclob. 1627 gedecerneerd, en in deVroedfchaps Notulen van 17 Decemb. 1627geinfereerd, uitdrukkelyk gezegd wordt, dat de Stad van Utrecht geene bundige verhandelingen nopende de voorfchr. ordre van de Vroedfchap (van den Jaare 1618.) zoude hebben kunnen maken, ten ware diefehe gemaakt wefende, by de Heeren Staten van de Provincie van Utrecht daar na hadde geapprobeerd, geworden, als wefende Souverainen van hare Provincie. En in eene Misfive van de Vroedfchap aan zyn Excell. Prins Frederik Henrick ter zelfde tyde gefchreven, verklaart dezelve niets liever te zullen zien, dan met zyn Fuift. Doorfs. goed contentement te blyven in eene welgeflabileerde ende pacifique Regeeringe, conform de ordr.es by de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht, op eene volle befchryving, ten dverflaan van zyne Pr. Excell. Hoogloff. Mem. geapprobeerd den 24 july s 618, die tegen 's Lands Unie, en de form van Regeering in de Provincie van Utrecht, gcobferveerd, niet verandert, veel min vernietigt heeft kunnen worden, ook niet by "confent alleen van de Regeerders der Stad Utrecht in der tyd, ofte f onder haar confent by iemand anders &c., alles ten bewyze, dat toen ter tyd, met relatie tot de noodzakelykheid der concurrentie of adprobatie van de Heeren Staten, ten dezen opzigte, noch by de Regeering, noch by de gemeente der Stad Utrecht, eenige twyfel plaats hadde. De noodzakelykheid dezer adprobatie wordt verder klaar uit eene refolutie van de Edele Mogende Heeren Staten.'s Lands van Utrecht, in dato 1598, nopens het opregten van eenen erf of permanenten Raad, welke al te aanmerkelyk is, om dezelve niet woordelyk alhier uittefchryven. De Staten van den Lande van Utrecht, gehoort en in deliberatie geïegt hebbende, het aangeven van feekere Gecommitteerden der Stad Utrecht, bewerende het oprechten van eene Vroedfchap, mitsgaders de redenen en motiven daar toe geallegeert. verklaren, dat zy zeer anxtelyken en veele periculen onderworpen, vinden, byfonder in de Stad ende Republieque eenige veranderinge te doen; ende want men ook in den jaare 1584. alhier f Utrecht, by experientie heeft bevonden , (v) In de Copy hier van gefuppediteerd, ftaat aangetekend, dat dezelve te vinden is fo. 239. van Stads Copyboek.  [ 29 3 den, dat u)t die als toen mgefielde ereiïie van Vroedfchappen, grote alteratie en Zwarigheden fyn verreefen, waar van de memorie foo versch is, dat men acht onnodig te wee/en, daar van vorder verhaal te doen; dat fe oVerfulks geene voortgang heeft gehad, en dat den voet van het /lellen van de Magifiraat der Stad Utrecht federt het aanneemen van fyne Excellentie tot Stadhouder dezer Provincie, met finguliere en goede eendracht, tusfchen die Staten van den Lande, ende Leien van dien, en ten goede genoege van defelve fyn Excellentie is geufeert, in conformite van de Infiruclie met fyn Excellentie fulemneelyk aangegaan. Soo en fouden de voorn. Staten, om diverfe reedenen in de Vergadering geremonfireert, nyet goed nog geraadfaam vynden, veel min in defe jegenwoordige conjunclure, in den geufeerden voet eenige veranderinge voor te nemen enz (w). Tot nadere elucidatie van deze pogingen van den Raad, om erfelyk te zyn, en de wyze van denken van dien tyd, met opzigt tot den invloed der Heeren Staten op de Magiftraatsbeftelling, dienen de volgende notulen, of Extracten uit de Refolutien van den Raecit der Stad Utrecht, tot hier toe, zo verre men weet, onuitgegeven. Den XIII. Augufti 1598. fo. 207. f. De Raed enz. heeft gecommitteert ende committeert by dezen Sprayt, Drillenhtrch ende Bemmel Schepenen, But, Helsdingen ende van Rhyn, Raden; omrhe neffens de Heeren Burgemeesteren te remonftreeren , den Heeren Gedeputeerden Staten 's Lands van Utrecht, om verfcheiden redenen by hemluyden te verhalen, hoe nootwendich het zy tot confervatie van den welfiant ende policie der Stad Utrecht, weder op te richten een Vroedfchap, gelyk als in den jaare 1584. beo-onst is geweest. Ende dienvolgens metten voorfz. Heeren Gedeputeerden Staten fe befoigneren, op de forme ende manier e, in wekken vougen men die wederom fal mogen inftellen, omme V felve gedaen ende daer van het rapport gehoordt zynde, voorts daar op fpeciale befchryvinge vsrfocht te worden. Fo. 209. f-. Op huyden den XXX. Augufti 1598. deden de Gecommitteerden van der Stad Utrecht, gebefoigneert hebbende metten Heeren Staten van Utrecht, op de erectie van een Vroedfchap van beur befoigne rapport &c, ende dat de Heeren Staten om verfcheyden redenen, by den Heere Burgemeester Hachtenbroek verhaelt, op defe tyd niet goed en vonden defelve Vroedfchap op te richten, maar dat men daer mede [oude fupercederen tot een beter ende gelegender tyt. Allet welcke naerder by den Rai'de in deliberatie geleydt fynde, ende gelet op diverfche redenen ter contrarie heeft gerefolveert, dat men nochmael met behoorlyke reverentie, ende in 't vruntelick door voorn. Gecommitteerden de voorfz. Heeren Staten fal verfoecken, dat haere E. believen meede te verfiaan totte eretlie van de voorfz. Vroedfchappe ende alfulx naerder op 't concept mette voorfz. Gecommitteerden te befoi- O) Van de Water , Placaatb. D. III bl.OÖ. van ouds begreep men t0£^,^ f^S^ Wall, Prtvifeg. van Dordr. bl. 188.) dat een al te. langduurtge bekleeding der fiedelde Magiflratuur, niet minder aan het regt der opper ft e magt, dan aan de■ vryhid der poorte. renVadeelio ware. Dat is dan ook de reden, -waarom de meeste zo met alle onze Vaderlandfche steden, met die privilegiën voorzien zyn, dat de Wethouders, gelyk üurgemeesters en Schepenen, binnen den tyd van een bf twee jaaren moeten verWisfed Worden. En de opmerkfame Wagekaar fchryfr, na het vermelden der onlusten ,n Gelderland in den jaar. 1707 Doch de gemeente, die zie alomme veel deels in 't aanftellen der Wethouderen had toegelegd, zag zig, gelyk doorgaans in diergelyke gelegenheden, door het aanftellen der-Re; zeeringe voor het leven , grotendeels bedrogen in haare verwagtmge. Vaderl. Hift. D. XVII. bl. 305. H  L 30 ] gneren, omme alfoo voorts met geleurlicke ende behoorlyle middelen defelve in train te brengen, en ingevalle de Heeren Staten voorn, hier toe niet en connen verfiaen (als men geenfints vermoedt) dat de Raedt als dan gefmdt is, op defe faecke naerder met fyn Excell. als Stadhouder te communiceren en te delibereren. Verfouckt de Raedt hier op een guetelyk antivoort by gcfchrifte. Den IV. September 1598. De Raedt op hnyden geladen en vergadert wefende , ende horen lefen hebbende, opantwoord van de Heeren Staten op de Refolutie des Raedts, van den XXX. Augufli lestleden, op de ere&ie van een Vroedfchap genomen, ende hyer op gecommuniceert ende weloverwogen hebbende, verclaert, dat fy te vreden is, ende mede goedvynt, dat men met d"ereclie van de Vroedfchap fal Juperfederen, ende de fake in fiate houden tct beter gelegenheyd, continuerende middelre tyd in de gewoentlicke nominatie. En op dat men niet zoude wanen, dat de Staten zig jn deze weigering iets aanmatigden, het geen hun,alsSuccesfeurs der Bisfchoppen, niet vryftond, leze men flegts het geen Heda fchryfc op den jare 1491 ; Eodem anno creatur Trajeïïi perpetuus Magiflratus, verum parum fletit hxc ordinatio, plerisque eam infringentibus, ita ut intra biennium nirjum fier et abrogatio £f aucloritate Epifcopi prifiinus modus reciperetur eligendi. (x) En op wat wyze zuiks door den Bisfchop is verande-t, ziet men uit een Brief van den jaare 1493. door van de Water, uitgegeven (3/) van dezen inhoud. Alfoe men doer voernemen van den Gilden ende van de Gemeente den erfraet zal laten berusten, en men den Raet wederkiezen zal, na ouder gewoenten, fo om te gaan by onfe genadige Heer van Utrecht op 't Hof, en te verfpreken hoe men den Raat kiefen en ordineeren fal. Waar uit ten duidelykften blykt, dat de Bisfchop niet onbevoegd was, om bepaling te maken over de wyze der Magifiraatsbeflellinge, en dat alle wezenlyke veranderingen zonder zyne adprobatie niet vermogten te gefchiéden. En het geen de kundige van de Water nopens de erectie van een erfraaf of Vroedfchap heeft aangetekend, is ter opheldering van het gezegde dubbel waardig gelezen te worden (2). Zelf is er een voorbeeld, dat de jaarlykfche verandering der Regeeringe niet gefchiedde, maar uitgefteld werd, op hoog gezag van den Roomsen Koning en den Bisfchop; blykens een Extract uit het Refolutieboek der Stad Utrecht, beginnende met het najaar 1488. fo. 3, en zo ver men weet nog niet uitgegeven, waar in men leest: Afo door fchriften en begeerten ons alre genedigfien Heeren den Roomfchen Coninc ende ons gencd". Heeren van Utrecht die veranderinge ende vernieuwin^e des Raeds die op onfe lieve Vrouwen avont nativitas gewoonlicke gefchiéden foude, opgefet ende getueft is teefer tydt byden Rade oud ende nieuwe veertien dagen lanck foo is die veranderinge ende vernieuwtnge gefchiet op funte Mattheus dach des namiddages ende des anderen dages worden Schepenen en Raden geëedt na der ouder gewoonten als op funte Mauritius dach. Zo (x) Pag. 30f. Die aucioritate Epiftopi doet hier ver! af; maar waarom dan dit niet gemeld in de dmwyls aangehaalde vemandeli'ng van het Gtnootfcbap bl. 14 (y) Utr. Placaatb. D. III. bl. 01. (3; Aid. bl. $6 en 97.  £ 3i ] Zo ook in den 'jaare 1489 des Maendages na Valentim. Voort begeerden fy (namelyk de Oudermans en gefchikten uit de Gilden, die op het Stadhuis gekomen waren, om zekere poincten voor te dragen) dat men by onfen genedigen Heer ende den Overfien den Raed ver/lelde, foo dat hy dicht mocht wefen, ende een igelyck onbeveynst mocht fpreken, waar op zulks gefcbieddè des Woensdages na Valentini, werden by onfen genedigen den Over-, jien ende den gefcicten uyten Gilden defe nabefchreven perfonen uyten Rade gefet ende andere perfonen ondergefi. in hare Jtede gevuecht. Zo ook zyn in denzelfde jaare zekere poiocten rakende Stads politieke beftiering verordend by den Bisfchop, den Raad, de Oudermans ende Gecommitteerden uit de Gilden (a). Men brenge tegen deze bewyzen niet in, dat de Vroedfchap der Stad Utrecht in den jaare 1651, na den dood van Willem den II, de geheeie Magiftraatsbeftellinge aan zig getrokken heeft, als een regt, dat van ouds, aan den Raad der Stad behoord had, met onderlinge verbintenis, om het nimmer aan iemand, wie hy ook zy, wederom op te dragen (b). — Dat deze herneetning proprio jure gefehied en niet by oélrooy van den Souverain der Provinci" verkregen was, gelyk zulks te dier tyd door de Hollandfche Steden, {tem in Sraat hebbende, gefehied was. Dat derhalven alles, wat de Ma- ciftraatsbeftellinge betreft, als pure domeftiek moet befchouwd worden, waar over de Stad jure proprio alle befchikkingen maakt, zonder van iemand, zelfs niet van den'Provincialen Souverain, afhankelyk te zyn. •— En dat alles, wat te voren met confent, communicatie of onder adprobatie van den Souverain, ofte deszelfs Gedeputeerden gefehied was, flegts uit condescendence.eu geenfmts uit verpligting dus behandeld was. • Het is aan UEdele Mogende bekend, dat in den gemelde Jare 1651 over de Magiftraatsbeftellinge, zo van de Stad, als van de andere Steden dezer Provincie, ook eenige debatten zyn voorgevallen ter Staatsvergaderinge, welke Heeren Gecommitteerden de vryheid zullen neemen, aan UEdele Mogende kortelyk te herinneren. Het is toen gebeurd, dat de Stad van Wyck, wegens het flellen van eenen eigenen Magifiraat toen ter tyd uit de Vergaderinge der Staten geweerdis, en dat niet tegenflaande eenige der andere Steden zig hier tegen verzetteden, e ringe, zo van de Heeren Staten, als van de Heeren Gedeputeerden, te continueren, onverminderd een ieders recht Qd). Deze zaak dan, noch toen, noch in het vervolg, beftist zynde, zullen Heeren Gecommitteerden over het geheeie ftuk der Stedelyke Magiftraatsbeftellinge nog het een en ander moeten reflecteeren, dat ter elucidatie dienen kan, Ü , Waar by echter wel nauwkeurig moet onder het oog gehouden worden. Dat het een geheeie andere zaak is, eene eigene Magiftraatsbeftellinge te hebben ingevolge eene vastgeftelde conftitutie, —< en iets anders jure proprio , jure Summi Imperantis, independenter, het regt tot die Magiftraatsbeftellmg m zyn ei«en boezem te hebben, en den vorm van dezelve pro luhtu te kunnen veranderen. Het laatfte veronderftelt eene volftrekte Souverainiteit en daar uit volgende onafhankelykheid, en fluit in zig de magt, om den vorm van het Stedelyk beftier, ook met opzigt tot de Regeering der geheeie Provincie, ten allen tyden, (d~) Men Z. de Registers van de Heeren NStafen dezer Provincie van den 29 May, 3 en 25 Juny. 28, 30 Oelob. is, 30, Decemb. 1651. a's 00K van if, 20, 22, 27, 30 Jan. en 3. 5 en 6 Febr. 1652. I  C 34 3 den, zonder iemands communicatie, confent of adprobatie, te kunnen veranderen. Het eerfte veronderftelt eene mandata jurisdiclio, welke wel zeer uitgeftrekt en eminent kan zyn, maar altoos egter bepaalt blyft intra terminos mandati. Dat het eerfte door veele Steden in ons Vaderland bezeten en geëxerceerd wordt, byzonder in Holland en het Stigt, is buiten bedenking, en dit is het ook alleen, dat de Stad meermalen gevindiceerd heeft, gelyk blykt uit verfcheide ftukken, alreeds hier aangehaald. En het geene verder ten dni- delykften daaruit bewezen kan worden, — dat by het verfchil met de Voorfternmende Leden, in het laatst van de 16 eeuw, de Stad zig nooit beklaagd heeft, als de Staten op de wyze van de Stedelyke Magiftraat te verkiezen, het permanent of niet pjrmanent wezen van de Raaden, invloed hadden, maar alleen , — dat de twee Voorfternmende Leden aan zig trokken het ftellen van de Magifiraat der Stad, daar altoos de Magifiraat van ouds gekozen was NB. niet uit de Geestelykheid of Ridderschap , maar uit haar eigene borgeren, en het daarom niet overeenkomflig was met Stads oude repten dat er een Riddermatig Burgemeester werd aangefteld, om dat niemand°twee contrarie Heeren wel dienen, ofte twee floelen gelyk bededen kan, als ook dat in den Raed der Stad veele ongequalificeerde perfonen door de gemelde twee Leden verkozen werden. Gelyk men zig noch uitdrukte in het vertoog van het recht ende forme van Regeeringe der Provincie ende Stad Utrecht, ende hoe ganfcbelyk dezelve federd eenige Jaren is geconfandeert, van den Jare 1619. Het is derhalven eenegansch andere zaak; De vorm der Stedelyke Magifiratura lan zonder de Staten niet veranderd worden — en de Voorfternmende Leden hebben het regt, om in de Steden de Magifiraat te ftellen, of Perfonen in de Magiftraat te noemen. Evenwel worden deze twee denkbeelden zeer dikwyls verwisfeld, wanneer men over het Regt der Steden tot de Magiftraatsbellelünpe hoott fpreeken. Dan hoe zeer ten onregte, blykt nog bovendien daar uit dat men in dien zelfden tyd, waar in de Stad haare regten tegen de twee Voorfternmende Leden vindiceerde, geen zwarigheid maakte, orn de eeden van Burgemeesterenen Raden zo te coucheren, als Heeren Gecommitteerden hier voor aan UEd. Mogende hebben voorgedragen; en daar door 'ook te erkennen, dat men in den vorm der Stedelyke Magiftrature geene verandering kon maken zonder adprobatie van de Heeren Staten. Met opzigt derhalven tot het tweede, namelyk het onafhankelyk regt tot de Magiftraatsbeftelling, vertrouwen Heeren Gecommitteerden uit al het hier voorgemelde ten klaarften bewezen te hebben, dat hetzelve ftrydig is, zoo met den aart der tegenwoordige conftitutie, als met den ouden vorm der Regeeringe , zelfs voor de translatie der temporaliteit. En vermids'de Stad van Utrecht voorzeker de grootfte en eminenfte rekten ook met opzigt tot de Magiftraatsbeftellinge bezit, zal van zelfs volgent dat by aldien deze Stad het regt van eene vrye Magiüraatsbeftellinge, nimmer jure proprio, en qua Souverain, bezeten of geposfideerd heeft, zulks'ook door de andere Steden, als Amersfoort, Rhenen en Wyck, nimmer zodanig is uitgeoefend. Want met opzigt tot Montfoort is de zaak buiten eenige bedenking. Ten einde dan nog nader aantetonen, dat geen Stad bet regt tot de Magiftraatsbeftellinge, zo eminent zy zulks ook bezitten moge, exerceert proprio jure, independenter. Dat is op zulk eene wyze, (want men moet het omtrend de termen eens zyn) dat dit regt een bewys voor haar Souverainiteit oplevert, zo  [ 35] zo dat zy in deze Magiftraatsbeftelling aan geen vorm gebonden, maar van elk onaf hankelyk is, ' ten dien einde moeten Heeren Gecommitteerden tot de oudfte . tyden van ons Vaderland opklimmen, en den oudften Regeringsvorm ontwikkelen. _ Men herinnere zig dan, gelyk bereids aangemerkt is, dat reeds in de 10 eeuw het gezag der Utrechtfche Bisfchoppen door de gunst van Otto zeer was toegenomen , en zig vry verder uitgeftrekt had, dan tot de Geestelyke Jurisdictie over de Ingezetenen dezer Landen. Dat het Stedelyke beltuur toen niet was van het departement ,van eenen Raad of Vroedfchap, welke nog niet exfteerde, maar by Schout of Bailluw en Schepenen (die hier onderfteld en vervolgens bewezen zullen worden Ambtenaren van den Landsheer geweest te zyn) of by de byzondere Heeren der Heerlykheden, die naemaals vrye Steeden geworden zyn. Zodra men dit in aanmerking neemt, en daar by onder het oog houdt, hoe veel belang de Duitfche Keizers hadden, by de gunfte der Bisfchoppen, hunne Leenmannen, die Hun zelf den Keizerlyken Kroon op het hoofd hielpen Hellen, (*) en daarom veel vvierd toegelaten, zo zal men ligt begrypen, dat al 't wereldlyke regt, 't welk de Bisfchoppen over de Landen en Steden des Geftigts uitgeoefend en bezeten hebben, niet van de Steden zelve, maar van den eigenlyken Landsheer, in wiens boezem al dit regt oirfpronkelyk beruste , op hun afgedaald is: fin tevens, dat in de oudfte tyden de Bisfchoppen van Utrecht, zo wel als de Graven van Holland, het burgerlyke bewind over de Steden door hunne Schouten en Schepenen uitoefenden, het welk ook de reden is, dat Schepenen zelfs ter dagvaart gezonden wierden (e). De Stedelyke Magiftraat riep nu en dan in zaken van gewigt, en daar het gemeen zonderling belang by had, de rykfte en vroedfte of wyfte Poorteren by een, om te helpen raadplegen; Ja fomtyds de geheeie gemeente. Hier uit is langzamerhand, zonder dat men den juisten tyd kan bepalen, een Collegie ontftaan, de Raad, ofte Vroe fchap genaamd, doch het is klaar genoeg, zegt Wagenaar , dat de vaste Collegiën van Vroedfchappen , eerst in de veertiende en vyftienJe eeuwe zyn ingefteld (ƒ). Offchoon nu, binnen de Stad Utrecht, de inval der oproerige Kennemers aanleiding gegeven heeft, dat het oudfteburgerlyk beftierveranderd, en meer aanzien aan den Raad of Vroedfchap gegeven is, ja dat de Raad door het Volk werd aangefteld—■ zo volgt daar uit geenfints de oppermagt van de Gemeente: even min als met opzigt tot de Hollandfche Steden, alwaar insgelyks, na dat de Stelen, in magt en aanzien geklommen waren, volgens verkregen brieven, door de Steden zelve ter waarneeming hunner burgerlyke zaken, Vroedfchappen en Burgemeesters aangefteld werden (g). 0 Een (*) Zo vindt men daar van reeds een voorbeeld in den jaare no3 na den dood van Keizer Hendrik de VI, toen Bisfchop Diderik den Hertog van Saxen, tot de Ke.zerlyke waard.gbeid hielp es heften. Z. van Loon. Leent, van Holl bi. 29. , _ _ . (e) Vadert. Hifi. O. III. bl: 3<5i- van Loon , D. V. Wi 143 ™ volg. Timmerman, Coft. van Middelburg M. 23 en 24. «■-... -n j 1 1 (ƒ) Vadetl. Hifi. ter aangeb, pi. en volg- van de Wall, PrtuL van Dordr. bl. 4^3. Oj) Vadert. Ei(h. D. III. bl. 364. Het is zeker te verwonderen dat men uit de vryheid of het regt oer gemeente, om hunnen Raad te kiezen, de onafhankelykheid van den Raad of de Stad, van den Souverain of Landsheer heeft willen bewyzen. In Holland hadden de meesten Steden zulk eene vrye Magiftraatsbeftellinge, zo dat de Gemeente den Raad koos, en egter heeft men daar nimmer zulk een onafhankelykheid gepretendeerd, maar zig integendeel, in den jaare 1651, aan den Provincialen Souverain geaddresfeerd , om octroy te verkrygen tot eene eige Magiftraatsbeftellinge. Welk verzoeken en verleenen van oeïroy duidelyk aanwysr, dat een Stedelyke Magiftraatsbeftellinge, door de Steden, niet jute proprio geëxerceerd wordt, I Z maar  [ 36 ] Een van beiden derhalven is waar — of dat de Magiftraatsbefteïlinge door de Stad Utrecht, na den inval der oproerige Kennemers, faclo aan zig getrokken is — of dat zy dezelve, even gelyk de Hollandfche Steden, als een voorregt van den Bisfchop verkregen heeft, gelyk Bisfchop Ghye aan den Raad de magt gaf in den Jaare 1305 om jarelyks Schepenen te kiezen j doch dat het bewys daar van door den tyd is verloren geraakt. Verkiest men het eerfte, dan erkent men eene aanmatiging door de Steden alleen, en in het laatfte geval eene afhankelykheid. Het is wel zo, dat de Schryver der Erfgravelyfo bediening, en die met hem in gelyke begrippen ftaan, de Stedelyke Magiftraten houden voor Collegiën, zo oud als de Steden zelve, en nimmer afhankelyk, dan van de Ingezetenen, en alleen hunne reprefentanten, dat alle invloed der Landsheeren op de verkiezinge van deze Collegiën moet gehouden worden, als infracfien op de regten der Ingezetenen, en hunne Privilegiën, door het eigendunkelyk gezag der latere Graven veroorzaakt. Maar wanneer men de bewyzen van foortgelyke Schryvers aandagtig overweegt, zal men altoos bevinden, dat dezelve of te zwak of geheel irrelevant zyn, om daar uit de oppermagt en volftrekte onafhankelykheid der Stedelyke Magiftraaten te dedueeeren. Wel is waar, dat de oudfte melding van Raaden , Beraders, Poortmeesters enz. op zulke voornaame Ingezetenen ziet, welke de Gemeenten reprefeiiteerden , hunne belangens voorltonden, en misfchien hier en daar door hun gekoren werden, om van hunnent wegen te verfchynen, wanneer zy voor Schout en Schepenen, dat is den oirfpronkelyken, doch Landsheerlyken Burgerlyken Magiftraat, ontboden werden, en dat, in deezen zin, de verkiezing van Rykdom , Vroedfchap, Wysheid, veeltyds door de Gemeente gefchiedde"; maar dat is de zaak in verwarring gebragt, in plaats van dezelve te ontwikkelen. Want door deze aanftelling kregen de aangeftelden geen gewettigd Stedelyk beftier, maar werden alleen gequalificeerd, om in die zaken, waar in zy geraadpleegd werden, de alinge gemeente, die fomtyds zelve gehoord werd, te reprefenteren. Dit maai integendeel,- uit naam en door ccncesfie van den Souverain; — Waaromme men nu met opzigt tot de Utrechtfche Steden daar in anders zou moeten concluderen, daar voor is geen reden, dan alleen, dat men onder eene Bisfchoppelyke Regéerirg zeker meer gelegen heid had, om het een en ander na zig te neemen, dan onder een Graaflyke. Doch dit verandert den waren aart der oirfpronkelyke conftitutie niet: De Gemeente moge oudstyds, zo in Rolland als in Utrecht, het regt bezeten hebben om haren temporairen Raad te verkiezen, eerst wanneer zy, in byzondere gevallen van gewigt, opgeroepen werd, en naderhand uit krast van ontvanger, Vryheden, om eenen gedtiurenden Raad (geen permanente Raden, maar ten permanent Collegie, dit moet men wel onderfcheiuen) te hebben. Evenwel was deze Raad zo wel als de Gemeente, waar door zy aangefteld werd en welke zy reprefenteerde, aan den Landsheer onderworpen, en mogt in den vorm der Stedelyke Magiftrature geen verandering maken, dan op zyn gezag, mogt geen Stedelyke Wetten of keuren maken , dan, behoudens het regt van den Heer. Deze Raad nu beeft zig, bier meer daar minder, gefield (het zy dan jure of injuria) in de posfesfie van zekere Jura Majeftatica, welke zy oefent, maar uit dezelve kan, overeenkomftig den birfp'rpnkeiyken aart der Conftitutie, nimmer bewezen worden de radicale Souverainiteit" der Steden, en hunne onafhankelykheid van den Souverain der Provincie. zonder, de duidelykffe blyken van den ouden Regeeringsfonn dezer gewesten te infringeeren. Al veronderftelt men derhalven, dat de verkiezing Van den Magiftraat hy de Gemeente is — daar uit volgt niet, dat de Gemeente geene onderdanen zyn van den Souverain, en met hunne Magiftraat van denzelven afhankelyk in alles wat hun niet nominatim competeert. Maar dan is her ook tevens zeker, dat zodanig een regt der Gemeen.e . aeenzims oirfpronkelyk onder de Jura Majeftatica behoort, maar eerst zulk een Jus Majeftatis geworden is door de wyze, op welke het hun door den Landsheer gefcbonken is, en mis nimmer als een ba» vvys voor een radicale oppermagt kan worden aangevoerd.  [ 37 J Doch deze, aangeftelde perfonen die dan eens Vroedfchap, Rykdom* Wysheid of foortgelyke genaamd werden, waren geen gewoone Stedelyke Magiftraten •■ Zy verfchenen niet op 's Lands vergaderingen Zy waren van het gewoone burgerlyk beftier verwyderd. En het is meer dan waarfchynlyk, dat alleen in vervo'g van tyd, door verfchillende omftandig- v heden, en om twisten en verdeeldheden, tusfchen de Poorters, voor te komen , aanleiding gegeven is, om een vast Collegie van Raden of Vroedfchap op te rigten: tot welk laatfte het confent van den Landsheer nodig was, zou het Stedelyk beftuur, dat voorheen alleen by Schepenen was, ook tot deze Collegiën overbragt worden (h). Heeren Gecommitteerden kunnen het dan niet anders, dan daar voor houden, dat ook de Steden van deze Provincie , geen regt van Magiftraatsbefteliing hebben proprio jure; namelyk van zulk een Magiftraat, die over al het Stedelyk politieke het bewind heeft, en ter Lands vergaderinge verfchynt. Men kan hier uit derhalven opmaken, dat men den geleerden Buchel, wanneer hy zegt (i) Epifcopis nulla in Magifiratu olim creando poteftas, en (k) Maïtheus wanneer hy zegt, dat de Magiftraatsbefteliing gelchiede Principe inconfulto, niet zonder merkelyke bepalinge geloven moet (/). Want de Magiftraatsbefteïlinge te hebben, is geheel iets anders dan ze te hebben proprio jure. De Stad Utrecht hadde, gelyk Heeren Gecommitteerden vermenen uit den aart der oude Conftitutie duidelyk te hebben aangetoond, de zaak op zyn aller voordeeligst befchouwd, deze Magiftraatsbefteliing door concesfie of toelating der Roomfche Keizeren of Bisfchoppen, en was verpligt, en ook gewoon , zodra zy in den vorm van verkiezing, en de wyze van Magiftraatsbefteliing eenige verandering wilde maken, dat te doen, met medeweten en op aucloriteit van den Bisfchop, gelyk Zy mede uit een authentiek ftuk, en het getuigenis van denzelven Buchel hebben aangetoond. Dit wordt nog nader bevestigd door een Charter van den jaare 1379; en dus, by gelegenheid van de aankomst van Bisfchop Florens van Wevelinc- hoven, die niet zonder twist den Zetel beklommen had, daar in leest men (m): In het jaar onzes Heeren 1379 des Saterdaghes na St. Margrieten dach 'fesheden onfe lieve Heere van Utrecht, ende die achtte overfle van den ouden Rade ende van den nywen, een fegghen openbaarliken ten doeken ter eenre meenre buurfprake van fulcker onraste ende Vergaderinge alfe ghevielen op ter plaatfen ende op Rodenburgerbrugge, daar men op beyden fiden gheivapent was, des "Sonnedaghes voer St. Mar griet endagh neest verleden inden avond en in den nacht, afe die Manendacb te handen quant, alfi> als 't hem die Raet out ende nywe, die Stat ende die Ghilden belooft hebben, alfoo als op beyden fiden totten voorfeyden tivcen Steden vergadert waren om rust ende vrede voertaan eweliken te houden in f ukken manieren alfe hier befchreven fiaat. En welk ftuk verder in zig behelst eenige pointen den vorm van Regeeringe betreffende. Wanneer men nu uit de gefchiedenisfen van dien tyd weet (n) dat Florens van (h) Zo werden de 20 Raden te Amfterdam tot 36 vermeerderd, volgens een handvest van Vrouwe Maria van Bourgondie in den jaare 1476, fchoon de verkiezinge by de Gemeente ftond, Z. Wagenaar, Amft. D VII. bl. 1. p. 284.. in 8vo. (f) Ad Hed, pag. 234. (£) De nobilit. L. II- C. 13. p. 288. ,,„.„> r (0 Ook is de term Magiftratum creave eteenlyk de Magiftraats perionen te verkiezen of ?an te dellen maar geenzins de Magiftraatsbefteïlinge in zyn eigen boezem te heb¬ ben. Ook deze denkbeelden worden te dikwyls verward, en het is nodig, deze waarfchuwina. nm Öes tegenwoordigen iyds wille, geduurig te herhalen. (m) Z. van de Water, Placaatb. D. III. bl. 70. (») Z. Hsda pag. 250. j k ;  [ 33 3 van Weveïinckhoven naar hot getuigenis vanHeda was, vtr omni-prohit at e ccüfpicuus, prudentia, fortitudine animi, ac literis juxta praJitus, qui epifcopatum per prcedecejfrem oh Gelrum, Hollandicumque helium rurfam oneratum debito leva- ttt; - Maar dié egter ook zyne regten zeer wei wist te handhaven, zo met opziet tot den Heer van Abcoude, als tot den Burggrave van Montfoort. Jta ut (vervolgt Heda"1 Epifcopus cenfeatur fupremus domhuis omnium prcefeclararmn ac dominiorum Provincie Trajetlcnfis prester ea, ques fint fub Ditione Ecclefice Saniïi Joannis; waar van Buchel egter de Stad Utrecht'uitzondert (o): dan kan men daar uit ligtelyk opmaken, dat de Stad niet in het aanftelien der Magiftraatsleden, maar wel, (en waar op het hier aankomt) in den vorm van Magiftraatsbefteliing zodanig van den Landsheer afhankelyk was, dat zy geen nieuwigheden met"opligt tot den vorm der Regeering invoeren, of geen wezenlyke verandering maken kon, dan op die auBoriteit van den Bisfchop, waar van Buchel zelve melding maakt, in de te voren aangehaalde plaatfe. En derhalven, wanneer de Stad op eene tegenftrydige wyze handelde, het zy by abfciitie der Bisfchoppen , het zy door het onvermogen van fommigen uit hun, zy als dan meer deed, dan haar, naar regten, geoorloofd was te doen (p). By aldien derhalven de Stad, of een der Steden dezer Provincie, wilde aantonen, dat zy oppermagtig het regt der Magiftraatsbefteïlinge in zig had: zoude zy moeten aantonen op welk eene wettige wyze zy zulks verkregen had, en wanneer. —Want om een regt te bewyzen, dat ftrydig is met de Analogie der conftitutie, is het niet genoegzaam eenige losfe uitfpraken van geleerden, eenige fafta , in oproerige of verwarde tyden voorgevallen, aantehalen. Het is wel zoo, dat men, om dusdanig een bewys voor den dag te brengen, zig ook beroept op het regt der vrye Ryksfteden, op welke lysten ook Utrecht eu Amersfoort zouden ftaan • en uit welken hoofde ook Utrecht en Amersfoort benevens de drie Overysfelfche Hoofdlieden op de Ryksvergadering te Regensburg inden Jare 1471 zouden verfchenen zyn. Terwyl'men tot de regten van deze vrye Ryksfteden onder anderen brengt ommmoda ju- risditlio intra muros £f intra territoria. Maar wanneer men de regten van de vrye Ryksfteden nagaan wil, zo als ze in 't 8. Art. van deOsnabrugfe Vrede bepaald zyn, vindt men, dat er altoos te rug gezien en gerefereerd wordt op de Privilegiën, deswegens hun door den Roomfchen Keyzer gefchonken, en welke ook niet allen dezelfde zyn voor alle Ryksfteden. Daar en boven is zulk eene algemeene optelling van later tyd niet in ftaat, om de onafhankelykheid van een of meer Steden dezer Provincie van den Souverain aantetonen. Maar het is nog daar en boven aanmerkelyk, dat geleerde Mannen bewezen hebben , dat die lysc, waarop Utrecht en Amersfoort onder de vrye Ryksfteden gefteld worden , onegt is , of ten minften niets bewyst. Ten einde dit in een nader licht te plaatfcn, moet men opmerken, dat het ftuk, (0) Ad Hed. p. 263. nor. (/;). _ (f) Zo vind men ook in den jaare 1462, dat zekere ordre op de Regeeving gefteld is, by Raade en goedvinden van Gecommitteerden van onzen-genadigen Heer: En in 1489, dat een Gildebrief op de Regeering is ingefteld, by believen van onzen gnedigen Heer van Utrecht, Vtr. Placaatb. D. 'III. bl. 86 en 89. Uit al 'bet welke evident is, dat in de oudfte tyden de Magiftraatsbefteïlinge door de Bisfchoppen is uitgeoefend, en dat offchoon in jstfa de Gilden zig hier in veel gezag hebben aangematigd, nogthans, volgens het eigentlyk gezegd Privilegie door Bisfchop Ghye in 1305 gegeven, geen Gildebrieven dienende tot Reglementen van Regeering naiids waren, dan die by confent van den Bisfchop of zyn Succesfeurs geBiaakt wierden.  C 39 ] ftuk, het welk men vindt by Limneus (q) en waar uit alleen van Loon én" anderen hun gevoelen over deze Ryksfteden gehaald hebben, geen authentieke lyst is, maar 'een lyst, welke uit verfcheide matriculs en rêceffus imperii van verfchillende Jaren gecompileerd, en dus zeer onbepaald is; te meer, daar men er veele onnauwkeurigheden in ontdekt. Zo wordt er by voorbeeld, behalven den Utrechtfen Bisfchop, gefproken van eenen Epifcopus Amarsfordenfis. Behalven dit, is, volgens deze lyst, het getal der vrye Kyksfteden over de twee honderd: doch ingevolge andere Schryvers(r) bedraagt het getal der vrye Ryksfteden flegts vier en tachtig, en dat der enkele Ryksfteden maar agttien, en op deze lyst telt men, onder de vrye Ryksfteden, alleen Deventer, Campen "en Zwolle, en op geen van beide Amfterdam, Utrecht, Amersfoort of andere Nederlandfché Steden. Als men daar nu by begrypt, dat de benoeming van Civitates Imperiales zeer vague en generaal is, zoo dat er fomtyds onder begrepen zyn alle die Steden, quae ad imperium pertinent, zo kan men daar uit met genoegzame zekerheid verklaren, hoe de lyst, met Limneus, veronderfteld, dat dezelve ter goeder trouwe is getrokken uit authentieke ftukken, zulk een verbazend aantal van Steeden bevat. Te weeten, als mm de zaak zo befchouwt, dat Limneus hier zonder onderfcheid alle de Steden by elkander gevoegt heeft, welke hy, als behorende tot het Roomfche Ryk ergens heeft aangetekend gevonden. Maar nu, daar uit te willen bewyzen, dat Utrecht en Amersfoort vrye Ryksfteden geweesc zyn, en wel zodanig, dat men daSï uit eminente Stedelyke regten, gegrond op de fuperioritas territorialis, zoude willen deduceren, kan met geen fchynvan waarüeid gefchiéden. De Ryksfteden van Duitschland zyn zeer verfchillende van aart, daar fommige zyn Civitates Imperiales liberce , welke onmiddelyk aan den Keizer onderworpen zyn, en geenen territorialen Heer, dan den Keizer erkennen, andere zyn enkel Civitates Imperiales, andere wederom mixtae. De twee eerfte foorten '. inden firnnngen voor dezelfde, anderen niet. Maar de laatfte noamea zy paftim Impnatori Ö5 Imperio, partim vero ci? certis conditionibus atiis flatibus' pirentes. HëRTIUS (_s) maakt onderfcheid tusfchen civitates regales & prafeclonas, en bsfchryft de laatfte als zulken quae Prafeélis, boe efl, Ducibus & Comitibus parebant, terwyl ook nog Pfeffel (V) zegt: Ilfaut bien fe garder cependant de confondre les Villes Imperiales de ce fiecle (namelyk da 10. eeuw onder de Key/ers uit het Saxifche huys) avec celles, que nous trouvons dans les firi* vans, ö* dont nous verrons 1'origine ci desfous, a la fin de la Periode Franconienne. Celles ci font de Villes libres, 8* comme de pstites Republicques, affranchies de tout tribut, fe gouvernant elles mêmes, jouisfant de- toute la fuperiorué territoriale • 8* ne reconnoisfant pas plus la Souverainitc de VEmpersur, que les Ducs £j* les Comtes au UeU Que les Villes imperiales de la periode Saxonne navoient pbïnt d'autre avar.tare fiir' les Villes de Province, que celui d'obeir immediatement h TEmpereur. Daar er nu geen de minfte bewys is, wanneer Amfterdam, (Wagênaar fpreekt er geen woord van) wanneer Utrecht en Amersfoort tot Ryksfteden verheven zouden zyn, zo min, als tot welke foort van Ryksfteden dezelve zouden moeten gebragt worden: terwyl het geheeie Stigt zonder bedenking onder het Roomfche Ryk behoorde, en de Utrechtfche Bisfchop een Leenman van ( privilègiis civiUtum impertahum L. I. c. 2. jy. 4. (.1) De fpecjal. Rom. Germ. lmp. Rebusp. carumcpie -ver. nom. % 7. Opum Tom. II. pa^ 6:. fejqq, ; (r) Aliregê ckronol. de Tllifloire & du droit public d Alhmagne Vol, 1, p. 135. K 2  [ 40 ] van den Keizer was, en nog daar en boven met alle Ryksfteden vin dezelfde Voorregtenf jouïsfeerde, fpreekt het van zelfs,dat het Inftrument by Limneus, al veronderfteld men de historifche egtheid en naauwkeurigheid daar van, niet kan bewyzen, dat Utrecht en Amersfoort, die als Steden van het Bisdom zeker tot het Roomfche Ryk oudstyds behoorden, vrye Ryksfteden waren, met dat gevolg, dat zy als kleine Republieken, de territoriale fuperioriteic bezittende, moeten befchouwd worden. En een edelmoedig onderzoeker moet daarom wagten, om uit die lyst iets te deduceeren, tot zo lang er duidelyke fporen zyn van den tyd, waar op, en de voorwaarden onder welken, Utrecht en Amersfoort tot Ryksfteden verheven zyn. En dit nog te meer, om dat Hertius ter aangehaalde plaatze uit Lambeens aantekent, dat fommige Steden vry genoemd zyn, wanneer zy ontrokken waren aan wereldlyke Heeren, en gefield onder het bellier van Bisfchoppen. Zo dat het onwaar is, dat libera civitates zelfs altoos zulke zyn, welke onmiddelyk den Keizer onderworpen zyn. Uit dit alles, en het geen Knipschild nog verder over den onderfcheiden aart der Ryksfteden breedvoerig heeft aangetekend, is het onbetwistbaar, dat men noch bewyzen kan, dat Utrecht en Amersfoort, vrye Ryksfteden geweest zyn, en noch veel minder, van welk foort zy geweest en hoedanige voorregten zy uitdien hoofde zouden bezeten hebben; en dat ook derhalven uit Limneus niets verders kan bewezen werden, dan dat Utrecht en Amersfoort geconfidereerd zyn ais Steden van het Stigt, en dus behorende tot het Roomfche Ryk, welk laatfte buiten dat zeker is. Om eindeiyk nog een woord te zeggen van het bewys, dat Utrecht en Amersfoort in den jaare 1471 op den Ryksdag te Regensburg zouden geweest zyn , het geen van Loon zegt, en alwederom uit Limneus bewyst, daar omtrend valt te confidereeren, dat Limneus zyn lyst heeft opgemaakt, ex talulis publicis van Fredrik III van den jaare 1471, en nog INB. daarenboven, ex ReceJJibus cjf Matriculis Imperii Variis, tam veteribus èf novis. Maar daar hy nu niet decideert, uit welk van deze ftukken hy de namen van Utrecht en Amersfoort heeft overgenomen, zo kan uit deze lyst niet opgemaakt worden, het geene van Loon ftaande houdt. Te min daar geen der gelyktydige latere Schryvers, noch Heda, noch Wagenaar, noch Burman er iets van melden. De laatfte meldt alleen op den jaare 1471, dat de Stad toen gefchreven heeft aan den Paus, over de vergeving van kerkelyke bedieningen, by welk fchryven zy zegt, civitatem noftram fub dicla (Germanice) natione comprehendi nemo ambigit («); Hoe veel dit nu verfchilt van eene libera civitas imperialis te zyn, kan men ligtelyk nagaan. En wil men zig beroepen op Koning Willem, die in den jaare 1452 de Stad Utrecht en haare Burgers, en Ingezetenen onder zyne en des Ryksbefcherming nam, en hunne voorregten bekragtigde, dan zal men, de zaak naauwkeurig befchouwende (V), bevinden, dat zulks alleen ziet, op andere wereldlyke Vorften, en geenzins op den Bisfchop. Um welke reden men fchynt veilig te mogen vastftéllen, dat noch Utrecht, noch Amersfoort, immer eene andere betrekking op het Roomfche Ryk gehad hebben , dan die voordfproot uit de leenroerigheid van het Stigt. Tot bevestiging van dit alles dient ook, het geen Heeren Gecommitteerden nopens de Magiftraatsbefteliing gezegd hebben, en nog verder óver de adminiftratie der Juftitie en andere Jura Majeftatica, zeggen zullen, ten bewys, dat dezelve radicaal in den boezem van den Provincialen Souverain refideren. Alle O) Z. Jaarb. D. III. b!. 48 en 40. (y) Z. üen Heer Mëermaw, gefchiedenis van Koning Willem, D. II. bl. 77 en 78.  C 41 ] Alles wat tot hier toe gezegd, en zo Heeren Gecommitteerden vermee» nen genoegfaam bewezen is, wel in aanmerking genomen zynde, fcal hy, die de waarheidhuidedoen wil, erkennen: Offchoon de Stad vanUtrechr, als ook Amersfoort, met opzigt tot de Magiftraatsbefteïlinge, veele eminente vryheden en regten gehad en geoefend heeft ; Dat egter geen Stad binnen onze Provincie jure proprio, oppermagtig, qua Summus Imperans, dit regt heeft bezeten; Dat de Steden nimmer geheel onafhankelyk geweest zyn, met opzigt tot den vorm der Stads Regeeringe, van den Bisfchop, en dat derhalven de wyze van deze zaak te befchouwen, zo als die, even voor, by, en kort na de afzweering van Philips, uit de authentieke ftukken van dien tyd blykt, volkomen overeenkomftig was met de oude oirfpronkelyke conftitutie; Dat hier uit van zelve voortvloeit, dat deeze afhankelykheid, met opzigt tot de Steden Rhenen en Wyck, buiten contestatie is, aangezien dezelve veel jonger Leden des Geftigts, en byzondere Heerlykheden geweest zyn, en nooit kunnen aantoonen zulke eminente regten en vryheden te bezitten, als de Steden Utrecht en Amersfoort federt veele eeuwen geëxerceerd hebben. Dat vervolgens ook hier uit blykt, dat geen Raad of'Vroedfchap van een der.: Steden dezer Provincie Souverain kan genoemd of geoordeeld worden, als Magiftraat geheel onat'nankelyk te zyn van den Souverain der Provincie, niet tegenftaande de Raad eenige, ja alle Jura\ Majeftatica exerceerde: daar zy ze tog alleen exerceert nomine, of ex privilegio Prindpis; en dat het daarom geheel abufief is , wanneer men fustineert, dat de Stedelyke regtbanken de juftitie adminiftréeren uit naam van den Raad, of de Vroedfchap, en niet lyit naam van de Hooge Overheid der Provincie (ro). Dan om dit laatfte nader aantetoonen, moeten Heeren Gecommitteerden De Administratie der Justitie binnen de Steden dezer Provincie overeenkomftig het nieuwe Staatsregt, zo wel als met opzigt tot de conftitutie onder de Bisfchoppen van naby befchouwen. Uit het geen Heeren Gecommitteerden-de eer hebben gehad aan UEdele Mogende voortedragen, nopens den oirfprong, voortgang en aart van de Stedelyke Regeering, met opzigt tot de Politie, zullen UEdele Mogende zeer klaar begrypen,dat het geheel tegen de gefchiedenis, en tegen den aart der conftitutie dezer f» Wanneer men de moeite gelieft te nemen, om het geen over het regt der Magiftraatfbeftelling der Steden dezer Provincie is voorgedragen, naauvvkeurig te vergelyken, met het geene over de" Magiftraatsbefteïlinge der Stad Utrecht, in de verhandeling van het Genooticnap, meermalen aangehaald, van bl. 144—163, is ter neder gefteld, dan zal men ten duidelykfteo bemerken. . , , 1) Dat men aldaar van veele byzonderheden geen gewag gemaakt heeft, weiKe wei dege. lyk in dit ftuk van adplieatie ja zelfs beilisfend zyn, en daarom alhier naauwkeunglyk zyn aangehaald. 2) Dat men altoos onder elkander verwart het regt, om zynen eigen Magiftraat, uit zyne eigene Burgeren lefiaande, te hebben, ah ook denzelven, of deszeifs leden, zelve te verkiezen — en het regt, om de Stedelyke Regeeringsvorm pro lubitu te mogen veranderen. Wat men van het eerfte bewyst, past men ook op het laatfte toe, en veroorzaakt daar door, met opzigt tot zyn geheel raifonnement, dat er, gelyk de Redeneerkundigen fpreken, veel meer In deconrlufie is, dan indeprsmisfen; zo als dit gerequireerd wordende, van bladzyde tot biadzyde, met de convmcanfte bewyzen zoude kunnen worden geverifieerd. v L  [42 ] dezer Gewesten aanloopt, te ftellen, dat de regtfprekende magt, of de Administratie den ordinaris Juftitie, oudstyds zoude hebben berust by de Steden, ofte derzelver politieke Magiftraten, en uit/ derzelver naam door Schout en Schepenen zoude zyn geëxerceerd. Eb hier uit meenen Heeren Gecommitteerden te mogen afleiden, dat die Steden, welken zouden willen fustineren proprio nomine, en daarom independenter, dezelve Juflitie te adminiftreren, gehouden zyn, om aantetonen, dat hun het regt daartoe competeert, dat zy het in latere tyden gekregen hebben, en zulks met de duidelykfte bewyzen corro'coreeren; vermids uit den aart der bedieningen van Schout en Schepenen, zo als die aangefteld zyn, en hun ambt bediend hebben, door, uit naam, ende van wegen den Landsheer, het tegendeel blykt; en dat wel is waar,fommige Steden hunne Schepenen koozen, maar dat dit altoos is aangemerkt als een byzonder Privilegie, of Voorrecht, door den Landsheer aan zulk een Stad gefchonken (x). Heeren Gecommitteerden zullen derhalven eerftelyk aantoonen, hoe het indubitabel zeker is, dat in alle de Steden dezer Provincie de Juftitie geadministreerd wordt, uit naam van de Edele Mogende Heeren Staten 'sLands van Utrecht. En ten tweede, deze en geene zwarigheid, uit de oude Conftitutie' ten tyde der Bisfchoppen genomen, oplosfen en de zaak daarmede, zo Zy vertrouwen, in het helderst licht ftellen. Er kunnen geen beflisfender bewyzen voor het hier voren opgegeven fustenu zyn, dan de commisüen van de refpeclive Stedelyke Schouten dezer Provincie, en den Eed, waarop zy, benevens de Schepenen hunne bediening aanvaarden. Heeren Gecommitteerden kunnen UEd. Mogende verzekeren, dat de commisfien van de refpeclive Stedelyke Schouten, zo als die in het Register van UEd. Mog., genoemd Aften en Commisfien, gevonden worden, alle eensluidende zyn, en van dezen zakelyken inhoud: Datzy (deSchouten)morden aangefteld door de Staten,ofte door Zyne Hoogheid, uit naam der Staten, met volkomen magt, en zonderling bevel, om het zelve Schout ambt te houden, exerceren en bedienen , op alzulke ordonnantiën en inftruclien, als by Hun Edele Mogende ofte derzelver Gedeputeerden, dienaangaande alreeds gemaakt zyn, en nog gemaakt zullen worden, de Rechten, Hoogheid en Heerlykheid daar inne te bewaren, en te onderhouden , de Placaten en Ordonnantiën te volgen, en neerflelyk te doen onderhouden ; de Burgemeesteren en Schepenen te manen Recht ende juftitie te doen, onze beveelen en die van onze Ordinaris Gedeputeerden, de decreten en commisfien van de Burgemeesteren en Schepenen, miclsgaders van den Magiftraat der Stad wel te executceren, wel verf taande dat zy geene compofitie van doodflageh of dier gelyke atroce delitten zullen mogen doen, nogte geen geleide geven, zonder confent van Haar Edele Mogende, ofte hunne Ordinaris Gedeputeerden enz. (y\ De aanftelling der Schouten door de Staten is ook gedurende dc vrye StaatsRegeering altoos in obfervantie geweest, van welken ook daarom de Raad der Stad O) Zo kreeg Amfteldam b. v. in den Jaare 1445 van Hertog Philips de magt, om een dubbeld getal van Schepenen door Burgemeesteren Schepenen en'Raden"'te doen nomineren, waar uit de Graaf, of zyn Gemagtigden, de electie zoude doen. Z. Wagen. Am ft. II. D. bl. 246. (y) Zie een formulier van deze Commisfie voor den Schout van Utrecht, by van de Water , TJtr. Placaatb. D. III. bl. 207. bet welk wel is van den jaare 1643, en waarin eenige verandering in den jaare 1659 is gekomen, doch hedendaagsch weder op den ouden voet gepractiieerd wordt, gelyk zulks uit het gem. Register van -Aften en Commisfien blyken kan.'  C 43 ] Stad Utrecht in den jaare iógi het regt tot de nominatie verzogt heeft en in den Jare 1659 de begeving of prefentatie f», waar by egter in ufantie bleef, dat Hy aangefteld werd, om wegers de Staten het Schoutambt te bedienen, en hunne bevelen te executeeren : « Zo dat alle verandering, welke er in den Jare 1672 heeft plaats gehad, niet de radicale fonrce van dit ambt betrof, 'maar alleen de perfoneele electie, of de magt om een Schout te kiezen. Want in Stadhouderlyke tyden gefchiedt deze aanftelling door den Stadhouder, qua Mandatarins Principis, gelyk Hem ook by het Regiement van den Jaare 1674 deze aatifteilinge Staatsgewyze is gedefereerd. Zo is het ook in Amersfoort, alwaar, na de afzweering van Philips, de Schout door de Staten wordt aangefteld, en in Stadhouderlyke tyden door den Stadhouder, alsmede ook in de Steden Rhenen en Wyk. Terwyl te Montfoort bet Schoutambt bediend wordt door den Maarfchalk van de Stad en het Land van Montfoort, die zonder eenige bedenking een Provinciaal Officier is. Waaromme er dan geen hafitatie is, of in de Steden dezer Provincie zyn de Schouten allen, tot één toe, Officieren van de Edele Mogende Heeren Staten. De Heer van de Water voegt daarom by het opgeven van eene refolutie, waaruit blykt, dat de Schout van- Utrecht, is Ambachtsheer van den Nyen Oort, er deze woorden by Qb~) : Het Schynt in den eerfien opjlag vreemd te zyn, en tegen malkander te ftryden, dat iemand wordt gezegd Ambachtsheer in een anders Gerecht te zyn? Tot oplosjing van deze zwarigheid kan waarfchynlyk dienen, dat nadien de begeving van het Hoofd Officiers ambt der Stad Utrecht eertyds door den Bisfchop; daarna door Keizer Karei en verder door de Heeren Staten pleeg te gefchiéden, denzelven Hoofdofficier , als hun Officier en in hunnen eed zynde, de Regeering van deze Atnbachtsheerlykheid in haren naam heeft waargenomen, zo dat hy, om eigentlyk te fpreken, geen Ambachtsheer is , als in naam van Haar Edele Mogende en hunne plaats bekledende. En fchoongenomen in den Jaare 1659 de Stad van Utrecht het recht van begeving van het voorfchreve Hoofd Officiers ambt verkregen heeft, zoo blyven echter de Hoofd Officieren in der tyd Ambachtsheeren van den Nieuwen Oort (gelyk zy aldus genoemd worden in bet opfebrift van de brieven van Haar Edele Mogende, die aan het voorfz. Gerecht toegezonden worden) overmits zy als HoofdOfficieren hunne commisfie van de Heeren Staten ontvangen en aan Hun Edele Mogende den eed doen. Dat de Schouten van Amersfoort insgelyks hunne commisfie ontvangen van de H H Staten dezer Provincie, en aan Hun Edele Mogende den eed doen, blykt'uit het geen van Bemmel des wegens heeft aangetekend (O, luidende de eed van den Schout.aldus (d): Dat zweer ick 't Schoutambacht van die Stad van Amersfoort van wegen ende in den name van de Ed. Mog. Heeren Staten Hands van Utrecht wel en de trouwelick te bedienen, Hun Ed. Mogende hoocheyt ende heerlickheyt te bewaarentnz., wordende het zelfde formulier ook te Rhenen gebruikt, gelyk men zulks zien kan (z.) Z. Vtr. Placaatb. D. III. bl. 204. (*) Aid. bl. 209. (b) ald. D. 11! bl. 34. 0) Befcbr. van Amersfi bl. 472, 477, 478 en 479. daarom heeft Bisfchop Jan reeds in den jaare 13-51. verpand het nuis te Stoutenbercn en de Scoutambacht van Amersvoorde en Eem* land met al den Scoutambacht, die daar toebehoren, als ook het halve Gerecht van Reenen» MlRMS Charterb. D. II. bl. 509. x {d) Z. aid. bi. 47i. en by vas de Water, Placaatb. D. III. b!. icgi. L 2  [44] kan in de generale Ordonnantie der Stad Rhenen Art. 302, waar thans alleen in plaats van de Keizerlycke Mtjefteit gelteld wordt, de Edele Mogende Heeren Staten s' Lands van Utrecht. Even zo is het gelegen met de Schepenen, die wel door de-Steden zelve genomineerd, en door den Stadhouder geëligeerd worden, maar egter met anders zyn dan Regters van den Souverain in de Steden: Want de nominatie, la zelfs de ele&ie, doet hier niets ter zake; aangezien deze verordeningen door den Landsheer als Vryheden of Privilegiën aan de Steden gefchonken zyn. Wat hier beiïisfend is, is de eed, welke Schepenen van de Steden afleg'gen by de aanvaarding hunner bediening, en in wiens handen? De eed der Utrechtfche Schepenen , luidt aldus: O) Dat zweer ik ah Schepen der Stad Utrecht, dat ik mede in den naam van de Staten van den Lande van Utrecht recht ende juftitie zal helpen aimmijlreren, na de Statuten, Ordonnantiën geordonneert of noch te ordonneeren. En daar dit op dezelfde wyze ook plaats heeft, immers pleeg plaats te hebben in Amersfoort, Rhenen en Wyck, zo is het dan ook daar int incontehV bel, dat de Stedelyke Jurisdictie, met opzigt tot de Adminiftratie der Juftitie, is eettë mandata jurisditlio, oirfpronkelyk renderende in den boezem van de Hoge Overheid. Om welke redenen de Schout ook de Schepenen in den eed neemt, gelyk zulks reeds in den jaare 1581, binnen de Stad Utrecht door den Schout gefchiede uit den naam van de Staten van den Lande van Utrecht, en waarom ook de kosten op de Adminiftratie van de Juftitie in de Steden uit de Provinciale Casfe worden betaald, gelyk ook de emolumenten daar van oudstyds ten voordeele van den Bisfchop kwamen , die een derde van alle vechtboetens , als Heer van den Lande genoot, (*) zo als dit nog heden door den Schout aan de Staten verantwoord wordt. En het is daarom, dat de Staten in hunne Commisüe van Piins Maurits van den jaare 1590 aan denzelven de magt geven, om de zaken van Politie met de voorfchreve Staten ofte hare Gedeputeerden, ende die zaken van Juftitie met, en door den Prefi-lent en Raden, midsgaders Geregten in de voorfchreve Stad, Steden en platten Lande te beleyden en dirigeeren , ende zulks regt ende JUftitiè te doen adminiftreren, allen den genen, die dit verzoeken, ende van doen hebben zullen, enz. Gevende daarmede ten duideiykften te kennen, dat het radicale van alle politieke en juflitieele magt in bunnen boezem redderende is, en daar uit alleen kan geoordeeld worden te emaneeren (ƒ). Uit (A Van de Water, Utr. Placaatb. D. III'. bl. ico en 101. In het formulier, (Taande iri bet dasjelycx boek {Ier Sud Utrecht beginnende den«XX December 1582, (Iaat alleen, in den naam van de Staten van Utrecht. Hóe is het dan mogelyk Uat de Schryver van de verhandeling van het Genoot (chap tot herfiel enz. meermalen aangehaald, heeft kunnen fchryven- met opzigt tot de Schepenen: Waven zy onderhevig aan de Staten, dan moesten zy door de Staten gecommitteert en beëedigd worden ; dan moesten zy tn naam der Stalen regt oefenen. (*) Z. Utr. Placaatb. D. 111. bl. 255. en Matth. rer. Amisf. p. 227. Zelfs wierden dia voordeden by het openllaan van den Zetel voor den volgenden Bisicbop bewaard Utr. Placaatb. D. III bl. 203 , en de helft der Amenden die de Utrechtfche Burgers zouden verbeuren in 1270 door den Bisfchop tot de betalinge zyner fchuiden aan den Graaf van Heiland afgeilaan Miejus Charterb. D. I. bl 4CO. . ■'■■ '>\ ■ ' '■■ ■ ■ ' (f) Zo febryft ook Waoenaar, D. VIII. bl. 3^9 uit Boa. dat de Graaf van Nieuwenaar in den jaare 1989. te tarnen met de Staten 's Lands van Utrecht, de wet der Stad, naar gewoonte, vernieuwd had, dat de Stadhouder eerst beweerde, dat hy alleen «daar toe het regt had, behelpende zig onder anderen met het gevoelen van den Advocaat Oldenbarneveld. Doch hebben de Staten hem doen verdaan, dat by zyne aanftelling tot Stadhouder, bier omtrena met hem een byzonder verding hadden gemaakt, en daar op liet hy zig gezeggen.  t 45 ] Uit dit alles blykt derhalven, dat de adminiftratie der Juftitie,zo en in diefvoege dezelve door.de Steden geëxerceerd wordt, geenzints in den boezem der Steden zelve berust, maar integendeel, dat dit Jus Majefiatis, als eene mandata jurisdiiïio, door hun wordt geëxerceerd; en, hoe veel regten en vryheden * de Steden ook hebben, piet opzigt tot de electie en aanftelling van de bedienaars der Juftitie, en het maken van verordeningen met opzigt tor de byzonderheden der adminiftratie, de fource daar van egter éigenlyk berust by den Provincialen Souverain, en uit deszelfs naam door de Steden wordt uitgeoefend. Men zegge niet, dat dit zyrt oirfprong heeft, in de nieuwigheden en ver* kragting der Stedelyke regten ten tyde van Keizer Karei ingevoerd en gepleegd: en ■ Dat men derhalven hoger moet opklimmen, tot de Bisfchoppelyke tyden, om uit de toenmalige conftitutie de Stedelyke regten te deduceeren. Men vleije zig niet, dat men alsdan zal bevinden, dat de Steden het regt tot de adminiftratie der Juftitie, in hunnen boezem gehad, en zulks altoos tegen de Bisfchoppen, wanneer deze daar op impiëteerden, gevindiceerd hebben. Dat dienvolgens by de Unie van Utrecht elk zyne Privilegiën, Regten, Coftumfn ende Ufantien behouden hebbende , moet gerekend worden als nog in het bezit van dezelve te zyn, zonder dat contraria facla dezelve kunnen wegnemen ofte in onbruik ftellen, maar dat den Steden ten allen tyden het regt competeert, om dezelve te reclameeren. Want om deze bedenkingen optelosfen, is het niet nodig, zig te beroepen op de nadere vereeniging der onderfcheiden Leden van het Stigt, by de afzwering van Philips: maar de Heeren Gecommitteerden zyn, zo Zy vermee* nen, in ftaat, om plenair te bewyzen; Dat Schout en Schepenen van de Steden dezer Provincie regt vorderden, en deden, uit naam en van wegens den Bisfchop van Utrecht; En dat het derhalven overeenkomftig de oirfpronkelyke Bisfchoppelyke conftitutie is, dat de adminiftratie der Juftitie binnen de Steden dezer Provincie gefehied, uit naam ende van wegens den Heere van den Lande. Met opzigt tot den Schout der Stad Utrecht is het onbetwistbaar zeker, dat hv een ambteraar was, niet van de Stad, maar van den Bisfchop. Eveneelvk zulks plaats had in Holland, waar de Schouten Ambtenaars van den Grave waren, door Hem werden aangefteld, en zorge moesten dragen, dithet regt van den Grave, door de Steden, niet benadeeld werd. Men heeft dit getragt te enerveeren, door te zeggen, dat deze aanftelling louter eershalve door den Bisfchop gefchiedde, en geen ge zag in den Bisfchop veronderftelt (g). Men bewyst dit, door aan te voeren dat in deze aanftelling de Bisfchop aan zekere bepalingen gebonden was en dat de Raad zelve deze en geene bepalingen voorfchreef, ja dat de Schout, in zaken zyn Officie rakende, verandwoordelyk was aan den Raad, in zo verre zen, dat deze hem naar verdienden kon ftraffen. Maar tg) Z. de Verhandeling, Het groot Stadsregt va» Utrecht door Oostkrdys: en Want», naar Advocaten, opgefteld in 1764, bl. J53- het geen door anderen gevolgd is, doch op dazelfde gronden. '  C 46 ] _ Maar men merke op, dat fchoon, onder de oude Landsheeren, de adminiftratie der juftitie zeker over het algemeen by dezelve beruste, dezelven egter nopens de wyze derzeive, by verfchillende gelegenheden, verfcheiden regten en privilegiën, gefchonken hebben, door welke wel de magt der Steden , en hunnen invloed op de Stedelyke Jurisdictie vermeerderd, maar egter het oirfpronkelyke regt (qua Jus Majefiatis) niet uit den boezem van den Landsheer in die der Steden overging. Die dit niet in aanmerking neemt, maar uit byzondere Voorregten, Vryheden &c. aan de Steden gegeven, of door dezelve by zekere gelegenheden aan zig getrokken, wil bewyzen, dat de Juftitie in de Steden in oude tyden, riet nomine Principis, maar nomine Urbis gefchiedde, is niet genoegzaam onderrigt, van de oude Conftitutie dezer, en der andere Provinciën ten tyde van de oude Landsheeren. Ten einde flegts met een voorbeeld optehelderen, hoe de Schoutambten dikwyls aan de Steden gekomen zyn, moet men alleen Wagenaar. opflaan (h~) om zulks met opzigt tot Amfteldam natefpeuren. De aanftelling gefehied aldaar door Burgemeesteren en Raden, en egter is er geen twyfel, of hy is nog een ambtenaar van den Landsheer, en werd ook in oude tyden door den Grave zelf aangefteld, maar door gedurige verpandingen , welke de oude Landsheeren ter verkryging van gereede penningen van Schout en Gerechte, deden (z), is de Stad langzamerhand in dat bezit gekomen , zo dat zy ook de inftructie voor den Schout maken, en hy Hun gehoorzaamheid verfchuldigd is, het geen hy nog niet was in den Jaare 1477. Dit en foortgelyke voorbeelden toonen aan, dat men uit veele byzondere en eminente regten der Steden, ook met opzigt tot de administratie der juftitie, nog niet daartoe concludeeren kan, dat het regt tot deze administratie oirfpronkelyk in haar eigen boezem berust (k). Dit vooraf zynde aangemerkt, moeten Heeren Gecommitteerden den Utrechtfchen Bisfchop nader befchouwen. Dat hy den Schout aanftelde, is buiten kyf: maar de vraag is, hoe hy hem aanftelde? Het (V) Amft. XII. ft. bl. 38. en volg. Het welk men geheel lezen moer, om overtuigd te worden, hoe veel regt een Stad bezitten kan, zonder egter de jurisdictie eirfpronkelyk in zyn eigen boezem te hebben. • (z) Die de oude handvesten en charters doorkropen hebben, weten hoe menigvuldig foortgelyke verpandingen oudtyds gefchiéden, men Z. flegts Mieris, Charterb. D. IV. bl. 137, 198, 224, 279, 291, 439 en 5<;2. Matth. Anal. Tom.V. p. 629. örlerü, tefchr.'uan'Ley* den bl. 601 en 602. Z, ook Erf gr. Bed. bl. 207 en 210 Idsinga Staatsr. D. I. bl. 447 en volg. Zo heeft ook Frederik van Blanken hei», in den jaare 1407, zyn Geregt in Groeningen met al zyn toebehoren, verpand aan Burgemeesteren, Racen in de Stad van Groeningen, voor den tyd van 100 jaaren. Z. Matth. ad Anonymum p. 47. ten blyke ook., dat het zyn Ceregte was, en reeds in den jaare 1331 werd het Schoutambacht van Amersfoort en Kernland, en het halve kwartier van Rheenen door Bisfchop Jan verpand, Z. Miebis, Charterb. D. II. bl. 509. en gelost 1340. Z. ibid. bl. 627- (fc) De bedenkingen tegen de Adminiftratie der ordinaris Juftitie, genomen, uit het groot rrmÖp|n der Stede|yke Magiftraten, met opzigt tot het verkenen van gratie, infligeren van Lytltraffen, en de diftinótie tusfchen Raadregt, Schepenregt en Oudermansregt, zullen in 'c vervolg nader befchouwd worden; Hier wordt alleen gehandeld van de ordinaris Juftitie, zo als die mede door Schepenen oudstyds, en hedendaags door Schepenen alleen, uitgeoefend wordt; en men fchynt veilig te mogen veronderftellen, (feboon in het vervolg zulks in byzonderheden zal aangetoond worden) dat by de op.igting van deze Republiek , Politie en Juftitie van eikander is gefepareerd.  [47] Het andwoord is. Hy ftelde hem aan, om uit zynen naam en van zynent wegen regt te vof* deren. En zie hier de bewyzen: Voor eerst. Overeenkomftig de Conftitutie dezer Provincie, zyn van oude tyden af, de Schouten en Bailluwen Ambtenaren geweest van den Landsheer. Ten tweede. Om dat zodra de Bisfchop ftierf, of den Zetel verliet, de Schout, zo wel als de andere Bisfchoppelyke bediendens van hunne bedieningen vervielen. Dit bewys is zeer fterk: want by aldien de Schout een Stads Ambtenaar geweest was, die flegts honoris cavfa door den Bisfchop werd aangefteld, zoude hy zyn bediening door vertrek of overlyden van den Bisfchop niet hebben behoeven te verliezen: maar nu hy zyn radicaal van den Bisfchop had, moest dit uit den aart van het Bisfchoplyk regt, dat niet erflyk maar electief was, noodwendig volgen. Ten derde. De Stad heeft niet gezegd, boe de administratie der Juflitie zoude gefchiéden, wanneer de Bisfchoplyke ftoel ledig was, maar zulks is door brieven en privilegiën der oude Landsheeren gefehied. Eerftelyk door een brief van Wenceslaus, Roomsch Koning, van den Jaare i33i, by welke hy vastftelt, dat des Bisfchops ftoel door overlyden, of anders ledig ftaande, de Schepen Burgemeester of de oudfte Schepen in der tyd Schout der Stad Utrecht zoude wezen, en door den Domdeken of oudften Canonik van hetzelve Capittel in den eed genomen worden. Zelfs reeds te voren in den Jaare 1364, toen Bisfchop Johan van Arkel, Bisfchop van Luyk geworden was, en de Utrechtfche ftoel ledig ftond, heefc de Domdeken Hendrik van der Weyden, als by de Prelaten en Capittelen tot Vicaris Generaal in 't geestelyk en wereldlyk aangefteld, aan Warner van Drakenburg, ter dier tyd Schout der Stad Utrecht zynde, verboden, het Schoutambt 246.XII.bl. 210. Doch dit alles was uit kragte van ferkregen Voorregten: oirfpronkelyk gefchiedde het door den Grave of zynen Gemagtigden. Z.Trotz, Thef CL. p. 10, Mieris, Charterb. D. IV. bl. 449. Bisfchop Florens van Weveünkhoven gaf in den jaare 1383. aan de Stad van Bunfchoten by privilegie, dat die Burghermeyfter ente zes Schepenen, die an dat recht bliven feilen die nywe Scepenen jaerlicx kiefen feilen^ op ons Heeren Hemelvaerts* dach, ende ons ende onfen nacomelingen of ten genen die wy 't bevelen feilen die te prefenteren. Buchel, ad Hed. p. 281. Dus kan uit den vorm van verkiezinge niet worden op-, gemaakt, by wien bet regt tot de aanftelling oirfpronkelyk beruste; dit moet alleen beflis^ worden door te onderzoeken, uit wiens naam, en van wiens wegen, zy regt fpraken , en die is algemeen uit naam van den Lsndsheer. . (»•) Men zegt in de meerm. aangeh, verhandeling van het Genootfchap, bl. 145. dat Bisfchop Ghye het regt van den Raad om Schepenen te kiezen erkende. Maar die de gefchiedenisfen van dien fyd, en het charter zelf inziet, zal bemerken, dat dit eene zeer gedronge en onaanneemlyke verklaring is van deze woorden, voort fal die Raadvan der Stad Schepenen kiezen van jaar tot jaar, daar kort te voren dezelve permanent gemaakt waren door de Gilden. (s) Van de Water , Placaatb. D. III. bl. 67. (t) Zie Heda, p. 230. (») Charterb. D. II. hl. 65 en volg. (v) Bl. 252. en D. II. bl. 703. N  [50] Utrecht hadden, gelyck andere onje burgeren h hent ter tyd, dat fy defen Jaste ende onraet ofgedaen hebben den voerfz. Voert want fy voormael gefworen hebben onfer Stadt van Utrecht en den genteenen gilde haer beste te doen, ende haer quaeste te helpen weeren, daer fy hem niet in verwaert en hebben, als fy fculdigh waren te doen, foo fyn wy met onfe Stat van Utrecht, in een gedragen, ware eenich man, diefe voorflonde, mit woorden, ofte mit wereken, waer by men defe faecke aen defe voornoemde luyden niet rechten en [ouden als voorfchreve flaet, dat men ter waerheyl vonde, die woonachtig!) waren binnen Utrecht, die en fouden binnen de Stat voornoemd niet comen mogen. 1 In het einde belooft de Bisfchop, deze voirfz. pointlen niet te verbreecken, noch daer van geene ghelyckenisfe noch foene-aantegaan, noch daertoe anders yet te doen, ten zy by de Stadts Rade goet■duncken ende confent. Zie daar een fprekend voorbeeld, hoe de Bisfchoppen wel aan den eenen kant de Steden by hunne Stedelyke Regten maintineerden, maar ook aan den anderen kant, hoe de Raad oordeelde, de magt en het opperfte gezag van den Bisfchop in fommige gevallen nodig te hebben, en dat ook te erkennen, vooral in extraordinaire gevallen en misdaden van hoog verraad. De Raad addresfeerde zig aan den Bisfchop als haren Heer, en erkende dus ipfo fado dat zy, zonder den Bisfchop in zulke gevallen, alleen niet konde werken. ' Maar of dit alles nog niet genoeg was, Mattheus heeft, hoe zeer hy de Stedelyke Regten verhief, egter zulke denkbeelden van Schepenen te Utrecht, en van hunne hoge Jurisdictie gegeven, dat men geen cogenblik kan twyfelen, aan het geen te voren beweerd is, dat namelyk Schepenen regt doen nomine Epifcopi. Dus fpreekt hy op onderfcheiden plaatzen. Ante an- num 1085 hand dubie & advocatus reorum caufas cognovit. Nam & huk jus gladn. Verum poftquam poteflas hujus fenfim evanuit, per fe non tantum Epifcopus pro tribunali cognovit, fed qui cognofcerent fuo nomine, fcabinis, eliam qui UI. trajem, Amnfurti, Rhem, Gani potefiatem concesfn. Scahini autem quod judicavennt non Juo jure abfolute, fed quod ac fi mandatarii effent Epifcopi etiam nomine, juramentum fatis innuit . Et prcetor, quod notandum, ab Epifcopa Conftitutus, ad aclus in verba ejus, &? quod plus efi non aliter quant expreffo ejus jttffu quod autem dixi, ac fi mandatarii effent, non neceffe eftut miretur quis. Mandatum, ut fatis notum, expirat morte mandantis. Officia curies expirant Romce deceffu pontificis, ita et Ultrajetli. Et hinc efi, nifalior, quod fcabinis jus gladii. Diploma habent radium, quo expreffe id conceffum. Tacite id tarnen datum, vice epifcopi accepta judicandipotcflate (w). Men moet dit geheeie Capittel van Mattheus naauwkeurig lezen, met de onwederlegbare authentieke bewyzen daar by gevoegd, en men zal ten fterkften overtuigd worden , dat niet de Raad van de Steden , door hunne Schepenen regt fprak over hunne Burgers; maar dat de Burgers onder de Jurisdictie waren van den Bisfchop, die dezelve over de Steden door Schout en Schepenen exerceerde: welk laatfte zekerlyk een Stedelyk Privilegie was, waar aarï de Bisfchoppen gehouden waren, doch het welk het oirfpronkelyk retTc der Bisfchoppen veel meer begunftigt dan wederlegt. b En - (<*) De jure giadii C. XXIX. Van hier ook dat men by Burman Jaarb. D, II hl Wo £rhm„WannS,ir de Raa!' 10 den J'Jare '«ö een nieuw voorfchrift heelt gemaakt, naar 't welfe acnout en Schepenen het regt zouden bedienen en vonnisten wyzen, en eenige b»kommezyn dn tnk\in het2kve '"f 8e^0"de" werd' '^elk den Bisfchop onaangenaam' zoude ren',\ Zl l J dararot" byroeSde hehoudehc ende tvtgejondert, ofier eenige punten wae. te ZueTen TJ^r S ™ ™corten mofte> A<** *< * om die punten <» '»fi* ^e Out ende Nye Leder by te  • t 51 3 En gelyk is aangetoond, dat de Schout zyn bediening waarnam, by hel ledig liaan van den Bisfchoplyken ftoel, uit naam van de Utrechtfche Kerke fco blykt dat ook in dit geval de Schepenen niet uit naam van de Stad regt deden! Ten bewyze hier van zullen Heeren Gecommitteerden aanhalen het formu» lier van den eed, genomen uit het M. S. Judiciale Rudolph. Epifcop. Trajeclenfis fol. 3- t- (*)• Dit was der Schepen eedt in den Jair van XCIIL (y) doe die Jloell open was. Dit zweer gy, dat gy van defen dage voirt tot onfer Vrouwen Lichtmisfe toe naest comende den Heiligen Roemfchen Ryke ende den geflichte van Utrecht hout ende trouwe wefen zult, then rechte comen zult, alfe ghy van den Schoute van -Utrecht, die nu van den Roomsch Conincx wegen Schoute te Utrecht is, vermaent wart, en 't dier tyd toe, ende in al derzelver manieren, dattes Roemsch Conincx brief inhout ende begrepen heeft; dair rechte oirdell te wyjen, rechte kenninge te dragen, tusfchen twyer man tale alfo verre als gys moet "zyt, ofte vroet kunt gewerden , by uwen vyff zynnen ; dat en zeil dy laten om lieve nochte om lede, nochte om maesfcap, noch om zwagerfcap, nochte cm anxt van uwen live, nochte om anxt van uwen goede , nochte om geenrehande zaken. Dat u God fo help ende fine heiligen. En het is ook uit hoofde van deze Superioritas territorialis, dat Keizer Karei de IV. in den Jaere 1364 nog verbood, dat de Utrechtfche burgers zig naar een oude gewoonte van welbewezen misdaden of fchulden met eenen Eed mogten zuiveren. Waar uit derhalven ook met opzigt tot Amersfoort blykt, dat de ftellin^ niet fchynt doortegaan, welke men vindt in de onlangs ter Staten Vergadering ingediende Deductie, dat de poteflasjudiciaria by de Stad niet werd uitgeoefend in den naame des Bisfchops, maar oirfpronkelyk by de Magiftraat, die geenzins van hem afhing, was berustende. Het is wel zo, dat van Bemmel dit gevoelen reeds heeft ftaande gehouden* en beweerd, dat de Schout door den Raad, en fomtyds ook wel door den Bisfchop werd aangefteld. Dat ook het Schoutambt alleen ging over laage Gerigtsoeffening, dat de hooge en Crimineele Jurisdictie behoorde aan den Raad en door de Vyven geadminiftreerd werd, welk collegie het officie van de vyven, en in later tyd het Rechterambt, en de Leden Rechters genaamd werden. Dat dit Collegie inquireerde op alle feiten en misdaden, en de delinquanten te regt ftelde voor den Raad, wordende de Schout ook wel gebruikt in het apprehendeeren en examineeren van dusdanige kwaaddoenders (Y). Het ontbreekt nochtans niet aan reedenen, om aan deze opgave van vaisJ Bemmel te twyffelen. Het is voor eerst zeer wel beftaanbaar met de hoge Gerigtsoeffening van , . „. Schout (x) /.ie ook Matth. de jure glad. p. 465. (y) Namelvk in den jaare 1393 na het over lyden van Bisfchop van Wevelinchoven dia cp len goeden Vridach ter eeriter uure nae primo tide fturf: in de Tegen™, Staat van Vtr. b!. 79. worde zyn dood gefteld op den 4, April 1394. (3) Befehryv. van Amersf. D. II. bl. 418. N %  [ 5* ] Schout en Schepenen, uit naam van den Bisfchop, dat er te Amersfoort Vyven waren. Zy waren te Utrecht ook, zonder dat zy daarom des Bisfchops Geregt uitfloten. En uit het geen van de Water, met zeer veel naauwkeurigheid en belezenheid, over dit Collegie te Utrecht, heeft aangetekend (a), fchynt het zeer waarfchynlyk te zyn, dat zy eigenlyk daar toe dienden, om op kwaaddoenders, vagebonden, enz. te pasfen; op misdaden te inquireeren; op de nachtwagt te letten, en op de gevangenisfe het oog te hebben. En dus is het hoogstwaarfchynlyk, dat deze Commisfie uit den Raad gefchikt is geweest, om de.rust en veiligheid in de Stad te bewaren, en dat dit Collegie eene politieke Commisfie geweest is, met de nodige magt voorzien, om hunnen last uittevoeren , doch dat zy de opgebragte kwaaddoenders met de genomen informatien aan de Juflitie overleverde (b). Welke reden er nu zy, om dit Collegie te Amersfoort niet op dezelfde wyze te befchouwen, maar de geheeie adminiftratie der Juftitie aan hun toetekennen, hebben Heeren Gecommitteerden niet kunnen ontdekken (c). Van Bemmel heeft ook uit eenige oude ftukken dit volgende artikel getrokken. Die Schout fall nyemant die Rode bevelen om recht thouden, alfoe verre als hy in de Stadt is, ende foe fyeck niet en is, dat hy op gaende voet is, by vyf Byerfe guld. Dat men door deze Rode de roede der Juftitie verdaan moet, is zonder bedenking; maar nu is het een aangenome regel, dat van ouds hier te Lande, het voeren van zulk een roede, een teken van het hoge regtsgebied over leven en dood was: welke roede door den Schout ook overgegeven werd, wanneer hy iemand in zyn plaats ftelde (d). Zo men dit in agt neemt, is er geen reden, waarom men denzelfden vorm van de adminiftratie der Juftitie, door Vyven en het Geregt, invoegen dit binnen Utrecht fchynt plaats te hebben gehad, in Amersfoort niet kan veronderftellen. Aan Amersfoort tog, dat zyne Stadsregten van niemand anders dan van den Bisfchop hadde verkregen, was in den jaare 1259 gegeven talem libertatem & generale jus civitatenfe, quod vulgariter Stat reighte nuncupatur, qualem vel quale denofcitur habere nojlra civitas Trajectenfis, eo duntaxat excepto, quod diSti fcabini, confules, (dat is Kaden Raadslieden geen Burgemeesters, die bur- (a) Utr. Placaatb. D. III. bl. 245—249. lb) Van hier dat men dikwyls in de handelingen van den Raad leest, Jleten Schepenen en Raden dat men N. N. gefreent als eenen ftraetfchender, dief of dergelyke overleveren fal den Schout, ende die Schepenen feilen recht doen, gelyk blykt uit een Extract uit het Refolatieboek der Stad Utrecht, beginnende met den najaare 1488 M. S. (0 Het is ook opmerkelyk, dat zy genoemd worden tot den quadien, om dat zy, zo als men nu fpreekt, fr&cedente informatien namen. Te Dordrecht werd'daarom in den jaare 1289 door Graaf Florens een Handvest gegeven, dat Schepenen en Raaden tvaerheeden van quadyen befitlen mogen, dat is pr&cedente informatien nemen, zie van Balen, Befchr. van Dordr. bl. 437. van de Wall, Privil. van Dordr. bl. 79. Waar uit nog te meer blykt. dat de aanwezigheid van een Collegie van Vyven de adminiftratie der Juftitie door Schepenen, niet contradiceert, het geen van Bemmel niet fchynt begrepen te hebben; quadien voor kwaaddtenders by Matti-i. Anal Tom. IX. p. 373 en 311. (d) Zie Wagen. Amft. ft. XII. bl. 166 en van de Wall, Privil. van Dordr. bl. 424.  [ 53 ] Êurgïmagifiri, of civium magifirl ter dezer tyd genoemd werden, fchoon Vaü Bemmel hier confules door Burgemeesters vertaald) Ê? univerfitas Amersfordienfis noflra bella-, quce Herevaert dicuntur &c. Daar nu in Utrecht Schout en Schepenen de Juftitie adminiftreerden uit naam ende van wegens den Bisfchop van Utrecht, is er geen reden, waarom men op eene andere wyze over Amersfoort zoude denken, en aan Haar meer toekennen dan aan Utrecht; te meer worden Heeren Gecommitteerden daar in bevestigd, uit het geen Mattheus fchryft, nopens de qusestie tusfchen den Bisfchop van Utrecht en de Stad Amersfoort over het jus gladii, en het welk door den Hertog van Gelderland beflistis in den jaare 1394 () Matth. de Jur. Glad. p. 4if. 7° (q) Z. WAGEN. Vadert. Hifi. D. VIII, b!. 29.  C 59 3 TWEEDE H O O F T D E Ë L. En daar in aantoonen, Dat de Souverain dezer Provincie, zo met opzigt tot de Politie, als met opzigt tot de Juflitie, door alle tyden, zedert de afzweermg van Philips, in veele ftukken zyn gezag heeft geoefend, zonder daar door de Stedelyke Regten en ■ Vryheden te benadeelen. Behalven de twee breedvoeriger behandelde pointen, zyn er nog veele anderen , van minder uitgebreidheid, zo met opzigt tot de Politie, als met betrekking tot de Juftitie; die aantoonen, in welken opzigte de Provinciale Souverain al zyn gezag uitoefent, binnen de Steden des Geftigts; en welke aan Heeren Gecommitteerden onder het doorbladeren van de Placaatboeken dezer Provincie, als ook, voor zo verre zulks de kortheid des tyds heeft toegelaten, van de oude en nieuwere Staats-Registers, en andere authentieke ftukken, zyn onder het oog gekomen, die Üwer Ed. Mog. Gecommitteerden niet onaangeroerd kunnen voorbygaan, dan die dezelve geenzins uitvoerig behandelen, maar alleen kortelyk aan wyzen zullen; ten einde daardoor in ftaat gefield te worden, om in het Derde Hooftdeel dit rapport met eenige vastftellingen uit het gededuceerde opgemaakt, te belluiten. Niet lang na de afwerping van het Spaanfche juk, op het einde der zestiende eeuw, begreep men te regt, dat het blyven van elk Gewest en deszelfs byzondere Leden, ingevolge van de Unie, by zyne Regten, Vryheden, Costumen en Ufantien , niet zo zeer beftond, in het afzonderlyk handelen en dirigeeren van zaken, waar by, wegens de onderlinge naauwe verbintenis, het geheeie lichaam der Provincie wezentlyk belang had,.als daar in., dat elk van zynen kant, en de Leden te famen alles toebragten, om ingevolge van de oude Regten en Privilegiën, den gemeenen welftand te bevorderen, zonder over het pure domeftieke, of niet domeftieke, fubtiel te disputeeren. Men fchynt ook toen in begrip geftaan te hebben, dat de Bisfchoppen van Utrecht, als wettige Landsheeren in zaken van aanbelang gekend waren; en men zonder hunne communicatie en confent, geene zulke arrangementen maakte, welke of tot nadeel van deze en geene Leden konden ftrekken, of over welke men lang twisten kan, of dezelve louter Stedelyk waren, dan niet. De Souverainiteit van de byzondere Steden des Geftigts te maintineren, was toen geenzins het büt, waar toe men alles in het werk ftelde, maar enkel het algemeen belang van de gezamentlyke Leden, als een lichaam befchouwd , en de handhaving der waare Burgerlyke Vryheid. Immers ftraalt dat door in het zesde point van Befchryvinge van de Edele Mogende Heeren Staten, jegens Dingsdag den 14 Juny i$97 > en dlis luidende (r). Item alzo by de Regeerders der Stad Utrecht tot meermaalen is geremonflreert gemest, dat zy de ordonnantie, zo op het ftuk van de Juftitie als Politie derzelver (V) Z. bet 8 Prothoco! van Befchryving van de Staten 's Lands van Utrecht, beginnende met dsn 7. Jann. 1595. Fo!. 191. verfo, Fob 223 en £9t. P 3  [6o] ver Stad in verfcheide pointen defetlueus en obfcur vinden, ende dat zy, ten einde daar inne bequamelyk voorfien mogte worden, op behagen van de Staten hebben geconcipieert ende gemaakt zeker cobier, inhoudende die articulen, daarmede zy -haar laten bedunken, dat die voorfz. gebreken ende duisterheden geremedieen fullen worden, verfoekende dat de Staten zouden believen 't zelve te vifiteeren ende te approberen, omme het felve cobier te horen lefen , ende daar op te refolveeren. . En in de Befchryving, jegens Dingsdag den 3.*January 1598, leest men onder de pointen van Befchryving: Item omme te horen 't rapport van de ordinaris Gedeputeerden, doorlef en ende gevifiteert hebbende 'r nieuwe concept van de Ordonnantie der Stad Utrecht, ende voorts te refolveeren. fulks die Staten bevinden fullen te behoren, (in margine ftond) Is goedgevonden 'ê concept in 't Art. geroert ten Hove te f enden, ten einde 't Hof daarop rypelyk ende diftinclelyk advifeere voor Paasfchen. Als ook van Dingsdag den 4. November 1600: Item alfoo die Gecommitteerden der Stad Utrecht dagelyk aanhouden, omme te hebben approbatie op de nieuwe Ordonnantie van Policie en Adminiftratie van Juflitie binnen de voorfchreve Stad ende Vryheid van dien by hun E. voor eenige jaaren doen concipieeren, omme daar op te refolveeren (s). Ende hier om leest men ook in de acte van fubmisfie voor die van den Raade van State, gecommitteerd tot te regeringe van de geünieerde Provinciën van den Jaare 1585 (J): Soo ist dat omme daarinne (namelyk het ftuk van het toenmalig beleid der Regeeringe) behoorlick te verfien, ende alle verdere inconvenienten ende verloop van de zaecke te voorcommen, Wy Geëligeerden w)te vyf Collegiën binnen Utrecht, ende wy gemeene Edelen ende Ridderfchappen, mitsgaders wy Magiftraten der Stadt van Utrecht, ende der Steden van Amersfoort, Rhenen, Wyck ende Montfoort, reprefent erende die Staten 's Lands van Utrecht, verclaren by defen, dat wy ons, ende onse inwoonderen, zyne Excellentie en Raden voorfz. fubmitteeren ende onderwerpen in alle 't gheene, daar toe zyluyden by de voorfz. inftrutïie geauthorifeert zyn. Vervolgens fprekende over het innen der Quoten, geven zy volkomen magt, om by gebrek van betaling die te verhalen aan de Goederen van hun en hunne ingezetenen, voegende daar zelfs in het Hot deze aanmerkdykö woorden by: Tot wekken eynde wyluyden gerenuntieert hebben alle privilegen, exemptien, vryheyden, exceptien, gratiën, relevementen, ende alle andere bekuipen van regten die ons eenigftns ter contrarie van deeze zoude mogen, ende byzonder dien rechten, f eggende generale renunctiatie gheen plaetze te hebben, ten zy eerst fpeciale voorgae. Zonder dat men toen eenige bedenking had, dat de Staten zig te veel gezags aanmatigden, door Staatsgewyze, over de Privilegiën, Vryheden, enz. der byzondere Leden, byzonder die der Steden te disponeren, en daar van in bepaalde gevallen , ten "algemeenen beste te renuntieeren. Maax (ï) Z. 8 H'g. van Befehryv. fo. 273. (f) Z. Aften en Commisfien 1. p. XXII.  Ni ] Maar men dwaalt ook, wanneer men meent, dat de Bisfchoppen zig in het geheel niet bemoeid hebben met de Stedelyke Politie, of dat men dezelve altoos zonder de Landsheeren behandeld, en naar goeddunkèn beftierd hebbe. Ten einde deze zaak, die zeer moeielyk is, om naauwkeurig te bepalen, eenig licht by te zetten, zullen Heeren Gecommitteerden alleen, eenige pasfages uit de handelingen des Raads der Stad Utrecht invoegen, om daar uit de waarheid van het hier voren gezegde te kunnen beöordeelen. Zie hier dan Edele Mogende Heeren eenige weinige voorbeelden! In 't jaer ons Heeren MCCCXLVI. op Sinte Thomaes avont, wart overeen ghsdraghen by onzen Here den Bisfchop van Utrecht bi out Raet ende bi nywe ende bi ghemeenre morghenfprake van allen ghilden, of "t geviele dat die Raet van Utrecht, die waer in der tyd, ende op't huys zaten van der meenre ghilden wegben eenigherhande zaken overdroeghen, om der Stat orbaer welke zaken voerfcr. hem gheboerden te berechten na der ghewoenten der Stat van Utrecht, zo wye hem daer tegens verzettede, dat mit ghewelt te keren, dat zout men rechten aen zyn lyff. Ende waer oec yemant daarbi, die daer toe ghoeyscht worde, om den Raet te befcermen, ende om dat rechte te ftarcken, ende daer vechtende werde, ende daer yemant quetfede ofte dootfloeghe van den ghenen die hem teeghens den Raet verzetteden, daer en zoude hi fyn lyf noch de Stat van Utrecht nyet om verboeren. In een Extract uit het Refolutie Boek der Stad Utrecht beginnende met het najaar 1488 leest men: Op Alreheyligen avondt. Meyster Henrick van Lottum Deken V Sunt Jans ende Wolter van Baexen beveel ende credentie hebbende van mynen Heer van Tsfelflein in den rade oudt en nyeuwe geopent ende te kennen gegeven hebben, dat myn Heer voirfz van wegen des Roomfchen Conincx te vreden fal wefen, dat men onfer Stadt s gebroken muren ende poorten weder maken ende reformeren fal, om de Stadt bewaerdt ende befchermt te wefen, des fal men hem enen brief weder geven van der Stadt befegelt, (ft gebeurde dat by quaed aenbrengen van eenigen quaedwilligen onfe gened. Heer Roomfche Coninck voorfz. in toecomenden tyden des niet te vreden en waer, dat men als dan gehouden fal wefen 'f felve dat men maken fal, weder ofte leggen. 1489 des Saterdages na Lichtmis fe. By zekere gefchicten van de gemeynte gaende hy onfen Gened. Heer van Utrecht zyn zekere perfonen van den Rade in hoier huyfen gezekert, die ende oock eenige andere uyten Raden ge [et, ende zyn andere geordonneert in hore Steden en voort daer van een cedel gelcfen in den Rade Oudt ende Nyeuwe. Ende die nyeuwe ingecomen Scepenen en Raden deden horen gewoonlycken eedt cp ten Raethuyfe. 1489 des Sonnendages na Valentini. Om alle zaken te verfpreken by onfen Gened. Heer van Utrecht ende den gefchicten van den Gilden, heeft die Raed, oud ende nywe macht gegeven den overteil Oud en de Nywe. Q Diï  Des Donredages na Scho'astica. Defe nabefz. punten fyn getratleert by.den overflen oud ende nye ende by den gefcicten uyt den gemeynen Gilden op 'f goedduncken ende welbehagen onfen Gened. Heere van Utrecht. Waar in onder anderen. Item men fal verfpreken met onfen Gened. Heer van den Ballingen, die haer eirvede deuchdelyke ghehouden hebben, om in te nemen, ende metten eerflen daer toe te fchicken, om te fiene die gelegentheid van den perfonen. Maend. na Maria Asfumptio. Om rust ende vrede binnen onfe Stadt te houden zyn deze punten ondergefz. overcomen ende belieft geweest by onfen Gened. Heer van Utrecht, den Rade oudt ende nyewe den Oudermannen en gefcicten uyten Gilde; rakende alle deze punten, de politieke beftiering der Stad, en de Oudermans Cameraars enz. Woensd. na BartholomeL. Seven perfonen geleyde gegeven binnen der Stadt te wonen als onderfaten, des hebbende horen eedt gedaen, onfen Gened. Heer ende die Stadt van Utrecht houd ende trouw te wefen, den tydt fy binnen wezen zeilen, ende XIV dagen daer na. Ao. 1497. op Sunte Vitloersdagh. Tot Wyck te reyfen om onfen Gened. Heer te bidden binnen onfe Stadt te willen comen, en te raden van den gevangenen borgeren, zyn gefcict uten ouden ende nyen rade Claes Janfz Egbert van Groenenbei ch, Henrich van Voird, Beernt Rroeys de Jonge, Willem van Amerongen, Tsbrand Jansfoen. Ao. 1525 (u) des Manendag na beloken Paasfchen. Voorfz worde gefcict tot onfen Gened. Heer van Utrecht, om zyn genaden te bidden'van den gemeynen Gilden wegen bynnen zynre genade. Stadt van Utrecht te comen, om 'f beste te helpen raden en daden, als fyn genade gheerne deden , ende quamen van dien dage en f avont s omtrend VIII uren. Ende eer myn gened. Heer inquam fmanendags omtrent of na den middag doe deden die Hoefmeyfter, ende fommige Canonicken oick eenighe van de Ritterfcap die banclock luyden twee reyfen, ende genghen boven voer 't raethuys ende roepen off, te weten die Hoefmeyfter voorfz. 't ghene hem doe beliefde. Item fanderen daags alfe s'dynsdagh op Sunte Marcus dagh Euangelist ghingen die gefcicten van allen gilden, alfo wt elck vier man tot myn gened. Heer op rt Hoff, Ende hyeten zyn genade (door die mont van Vilentyn van der Voert fecrets die z\ daer om medegenomen hadden) dienflelicken wille come. Ende dancte fyn genede zeer hoechlicken dat zyn genade zich veroytmoedieht hadden by hem in zyn genaden Stadt te komen. Ende gaven zyn genade ootmoedelicken te kennen, datfe om te onderhouden rust ende vrede en voirder verloop te vermyden geconcipieert had- f» Dus in een tyd, waarop Bisfchop Henricb van Beijeren by de Stad van Utrecht zeer gezien was, na het algemeen gevoelen en niet toen by door menigvuldige twisten erj ; verlegenheid genootzaakt werd, vreemde hulp interoepen, en zig daar door gehaat te maken.  [ 63 1 hadden fekere pinten ende articulen, die zy zyn gened. aldder toenden ende lefen deden, hier nabefcr. Ende die al gelefen zynde baden zy zyn Genade die ham daer mede aen te willen houden, ende hen daer inne te ftyven, ende te fier eken, zy toonden wederom als goede gehoorJamige onderlaten lyf ende goet by fyn F. Genade optefetten. Waer op doe myn gened. Heer met zynre genad. Raide, alfe Jacob van Amftel ende Van Mynen Hoefmeyfter, Aryaen van Rede, Frederich Zeldeneck, Ghysbert van Her denbroed, Rentmeyfter &c. beraet namen, ende zich weynich vertogen van de grote zael boven in een ander kamer, ende wedercomende deden zyn Genade ter antwoirde geven by monde Jacob van Mynen Hoefmeyfter voirfz., dat zyn Genade die congratulatie by hem verhaelt, in grooten dancke namen, ende dat zyn Genade den gemeynen Gilden hoichlicken dankten datfe alfoo wyfehcken hem gerait en voortgegaan hadden. - Ende dat zyn genade die punten alle wel behaeebden , wtgefondert een punt, van dat men alle Rekeningen van den jaer van elven af gedaen, ofte verhoert woude hebben by den gefcicten van den Gilden &c. bedoch Zyn Genade goet, dat de ander Staten tot de Rekeningen die hem aangaan mede by den anderen f deken f ouden; Ende aengaende't punt van dat die Heeren van den Godshuyfen zys geven zouden hoven hoer taxie deden zyn Genade zeggen, dat hy fulcx by hem felven nyet overgeven en condy, dan woude Capittel doen leggen ende verhoekten, dat hy 'f dair wel toe brengen zoude, begeerende datfe wyfelicken f onder droncken drincken voertgaen en goeder mannen tot enen nyen Raet kyefen wouden , daer Stat en Lant in ruste ende vreden by hliven mochten. Deze en foortgelyke voorbeelden en byzonderheden, welker aantal door hem die toegang beeft tot de Stedelyke Registers, merkelyk zouden kunnen worden vermeerderd, toonen aan, dat men zo geheel den Bisfchop niet gehouden heeft buiten het Stedelyk of Politiek bewind, als men in latere tyden, wel heeft willen voorgeeven: maar dat men , (geheel oproerige tyden of openbare vyandelykheden buiten gefloten zynde) den Heer van den Lande erkend, en met communicatie en confent van hem, ook de byzondere Stedelyke belangens behandeld hebbe. Hy was tog zeker niet alleen een geestelyk Vorst maar werd wel degelyk door den Roomfchen Keizer beleend met de wereldlyke regalien, van het Keizerryk afhangende. Geen wonder dan ook, dat de oude formulieren van Burgerè'eden, ook in zig bevatteden de trouw en gehoorzaamheid aan den Landsheer. Ten minden in een oud M. S, inhoudende Coftuymen der Stad Wyck, vindt men een formulier van den eed , die elk burger te Wyck ichuldig is te doen, van dezen inhoud: lek N. zweer dat id wefen zal een getrouw Borger en Poorter der Stadt Wyck mynen een. Heeren ende 'Burgemeister onderdanich ende gehoerfaem , dat ick een vnman ben. nyemant eygen noch coirmedich mynen gen. Heeren en der Stadt van Wyck quaetjle te waêrnen en beste te doen, mynen medeburger onrecht helpen ftraffeL nae mynen macht, gheyn goet op onfer Stadt vryheyt van tollen the voren dan mm eygen goet, en myn medeborger goet, indien fy my mede geven hoer toll- brief. So help my God ende all fyn heylighen. Het was derhalven geene nieuwigheid wanneer Keyzer Karei, dit navolgende formulier in train bracht. Dat zweer ic, dat ick wefen zall een getrou ende onderdanich Borger ende Poorter dezer Stadt van Wyck, en onfer genaedichfte Heer Prince &c. Con. Map, J O 2 mits.  [64] mitsgaders Borgciheyfiers en Gerechte ohedient ende gehoor/aam wefen fal, en dié fehe fyne Maf. die Borgemeyfier en Regeerders van der Stadt het quaetfie te moeren en hem dat beste te doen, myne medeborger onrecht te helpen flraffen, na unsre macht. Dat ic een vryman ben en nyemants eygen; ende dat ic gheen goet op onfer Stad Vryheit van Tolle verby voeren en zall dan myn eigen goet en mynen mede borger goet, gelyk vry wefende; Indien fy my medegeven hoeren tollbrieff '. Zoo waerlic helpe my Godt ende alle fyne heyligen. Overeenkomftig welken oudften eed, ook dia burger eed, welke no°-tot heden toe in de gemelde Stad in gebruik is , is ingefteld in dezer voegen :& Ik belove en fweere , dat ik myne Heere de Staten van den Lande van Utrecht, Stadhouder en de Heere van de Magifiraat de fier Stad als myne Overheid, gebouw en getrouw wezen zal. Dat ik my niet zal begeven te raad ofte daad daar ietwet tegens de Heeren Staten, Stadhouder ofte Magifiraat zal worden beraadfiaagd, verhandelt, ofte iets voorgenomen, maar dat ik zulks verfiaande, 't zelve terfiond aan voorn. Magifiraat zal te kennen geven en openbaren, en dat ik zodanige beraadfiagingen handelingen en voornemen, na myn vermogen zal keer en en weer en dat ik ben een vryman ,niemands eigen nog keurmoedig. Ende Heeren Staten van den Lande van Utrecht, Stadhouder, mitsgaders de Stad van Wyck by Duur [lede en die Regeerders van dien het kwaadt te weer en, en het beste te doen, en myn medeburgers in het onrecht te helpen ftrafifen na myn magt, dat ik ook geen goed op onzer Stads Vryheid en tollen zal voeren nog doen voeren, dan myn eygen goed en myn medeburgers goed, indien zy my geven hun Schippers tolbrief. Heeren Gecommitteerden hebben deze formulieren, ontleend uit oude en nieuwe papieren, hier ingelascht, om dat daar uit alleen bykans de gepretendeerde Souverainiteit van de Stad Wyck by Duurftede, en de onafhankelykheid van deszelfs Burgers van de H. H. Staten dezer Provincie kan beflist worden. Op wat wyze de Burger eed binnen de andere Steden dezer Provincie gefchiedde in de Bisfchoppelyke tyden, is aan Heeren Gecommitteerden tot hier toe niet gebleken, maar uit van de Water (u) blykt het, dat in het formulier van eed, door den Raad van Staten in den jaarefi5$iQopgefteld voor de Utrechtfche Burgery, wel degelyk melding gemaakt wordt van de Heeren Staten dezer Provincie En offchoon, in latere tyden in dat formulier verandering gemaakt is, heeft daar door de betrekking tusfchen de Burgers dezer Stad en de Staten niet opgehouden, maar moet veel meer geoordeeld worden ftilzwygend, in de belofte van gehoorzaamheid aan de Magiftraten, als Provinciale Staatsleden opgefloten te zyn. Dan Heeren Gecommitteerden vinden zig in ftaat, om het ftuk van den Burger eed, mêt opzigt tot de Stad Utrecht, noch verder te elucideern en hebben de eer dienvolgens aan UEdele Mogende voortedragen. Dat, die van de Stad Utrecht op den 28 September 1566 hadden geconcipieerd zekeren nieuwen eed, te weten doen zweren de Coninklyke Majefleit getrouwigbeid, de Regeerders van de Stad in de naam Van dezelve Majefleit gehoorzaamheid , defenfie van het oude Catholyke geloof en van de Ingezetenen van de Stad van denzelven gclove, die by geheelen Raad williglyk gedaan is, uitgefondert eenen Philips van Renesfe, is ook gedaan by alle Officiers en dienaers van de Stad en de meeste Edelen en Borgers {w~), Na (v) Utr. Placaatb. D. III. bl. 271. (w; Zie Bo* V. b. bl. 305.  [65] Na de afzweeritige des Konings van Spanje vindt men in den generalen eed tegen de Spanjaarden geene melding gemaakt van de Heeren Staten, maar wel in net formulier van den Jaare 1590, zo als ltraks is opgemerkt. En in den Jaar 1610 vindt men op den laatsten May het navolgende in de Refohuien van den Raad der Stad Utrecht: Leverde de Heere Burgemeester Ryfenhurch noch over feker Concept ofte ontwerp van den eedt, innegeflelt by de É. Gecom^ Heeren Rolden van de Staten, en op gisteren door den Secretaris Huygens gelevert in de Vergaderinge van de Staten van Utrecht, die men, foo wel met den opgefetenen ten platten Lande, als burgers en inwoonders binnen der Steden, in den Geflichte van Utrecht, foude mogen doen doen. Dat fweer ick, dat ick myne Heeren de Staten van den Lande van Utrecht, ende de Magiftraat defer Stadt, als myne wettige Overicbeyt, gebouw ende getrouiü wejen fal, dat ick my niet en fal begeven in raedt ofte dact, daer yets tegens de Heeren Staten, ofte Magiflraet, fal worden beraetjlaegt gehandelt ofte voorgenomen: maar dat ick fulex verflaende 't felve terftond aan den voorn, Magiflraet fal te kennen geven en openbaren. en dat ick fulcke beraetflagingen, handelingen, en voornemen nae myn vermogen fal keer en en weer en , en derfelver Heeren beste fal be" waren en fchade fal fchutten. Soo moet my God helpen ! Belangende de Schutterye, fal defelve defen eedt mede hef tveeren hoven d'Ordonnantie der Schutteryen. In regard van die Officiers, die de Magiflraet niet fubjeB fyn, fal den noem van den Magiflraet niet gebruikt worden , en voorts miuatis mutandis &c. Wordende daar nog in een ander oud formulier bygevoegd: ^ Dat ick oock de vrydom, die de burgers van Utrecht op eenige tollen fyn hebbende, niet en fal misbruyeken, ofte onder dexel van dien eenige goederen voor by de voorfz. tollen voeren, noch doen voeren, dan my felfs ofte myne medeburgers toebehorende. En in den Jaare 1618 fchreef de Raad der Stad Utrecht, blykens deszelfs refolutien van den 1 November 1618 , eene misfive aan zyne Furftelyke Doorluchtigheid, by gelegenheid van zekere differenten nopens de verbetering der Schutteryen, waar in onder anderen gezegd word: Sommige meynen, dat het tot meerder contentement van de burgers foude flrecken, dat men alle den fhutters van haer fchutterseedt {by dewelke fy onder anderen die Staten van den Lande van Utrecht mede verplicht en verhonden fyn) ontjlagen, en die name van fchutterye voorts geëxtingueert foude worden, en dat weder acht Vendelen van de gequalifireerdfle burgeren opgerecht fouden worden, welcke alleen die Magiflraet der Stadt Utrecht met eede verplicht fouden fyn. De redenen van defe opinie is, dat airede ecnighe perfonen tot die fchutterye verfocht zynde , refufeeren den voorfz. fchutters eedt te doen (x). Andere meynen dat het beter foude fyn (x) Dit ziet denkelyk op het geen men leest in de Refolutien van de Vroedfchap der Stad Utrecht: huns, den io Augufii 1618. De Raetsheer Mcdenblick over acht dagen gecommitteert tot een vierde hooftman van de Schutterye, ende daer op all eed gedaen h-.bbende, verhaelde den/elven eedt naer gedacht te wefen, ende Jich daer by wat te vynden befwaert, menende defelve ftcb al wyder als het be- R hoof"  £66] fyn, dat in dtn eedt geen vëranderinghe gemaeckt foude worden, alfo doch alle burgheren en ingefetenen in V gemeyn de hooghe Overicheyd ofte Staten van den Lande, als reprefenter ende die Souverainiteit, met eede, ende oock van nature weghen, verplicht fyn gebouw ende getrouw te fyn (y). Blykende uit deze misfive tevens, dat men in de burger en fchutters eeden, offchoon niet uitdrukkelyk melding van de H. H. Staten in dezelve gemaakt werdt, egter zulks daar onder begreep als eene ftilzwygende conditie. Derhalven overgaande tot andere byzonderheden, neemen Heeren Gecommitteerden-de vryheid aan U Ed.. Mogende te herinneren; dat zo het Echt reglement van den Jaare 1584 ook met opzigt tot de Steden zekere bepalingen maakt, welken men in den eerften opflag zoude kunnen vermoeden, tot de Stedelyke Politie te moeten brengen : terwyl andere pointen algemeen bepaald , doch de byzondere uitvoering daar van aan de Stedelyke Magiftraten worden overgelaten (z). Dat ook de Staten per refcriptum Principis eenen Gerard Knyf geboren van Utrecht, en aldaar in onecnt geboren hebben gelegitimeerd (a). Dat mede de H. H. Staten dezer Provincie tegens het onnuttelyk fchulden maken van jonge luyden by Placaat van den 23 Maart 1619 voorzien, en daartoe geordonneerd hebben dat niemand van wat neeringe ofte handelinge hy Zy, eenige jonge ongehoude perfonen alhier binnen Utrecht ofte Vryheid van dien woonachtig, ftaande noch onder het gebied van hare Ouders ofte Momboers, ende noch geen vier en twintig jaaren oud wefende f zy of dezelve in eenige goederen zyn beftorven, of niet, zonder expres confent baars Ouders of Mombaars, indien zy eenige hebben, anders buiten confent van de Burgemeesters dezer Stadt, yetwes zal mogen afkopen enz, (è). Even als Hun Edele Mogende, op den 24 July 1700 ten verzoeke van Hun Hoog Mogende den nieuwen ftyl, in plaa'tze van den ouden, geïntroduceerd, als ook den tyd van Vasten avond, Palm, Pinxter en andere Paarden Markten, bepaald hebben, zo als roede alles wat de Notarisfen betreft, derzelver getal zo in Utrecht als de andere Steden, de verordeningen nopens de adjunctien en refignatien, de fuccesfien ab intefcato en ex Teflamento, het verleenen van oótroyen, het bepalen van de mondige jaaren en foortgelyke arrangementen by hoogstdezelve gemaakt, en vastgefteld zyn (O- Na dat de Stad van Utrecht in den Jaare 1634 eene illuftre fchool had opgerecht , en dezelve in bloei toenam, heeft de Vroedfchap zig geaddresfeerd aan de Heeren Staten dezer Provincie-, ten fine dezelve in eene Academie mogt worden hoorde fich te extendeeren, ende hoewel daerop -verfcheide folutien hy den Heere Penf«naris waeren gedaen, ende fyn Ed. evenwel daer mede hem noch nyet en vond gerust, fa is goedgevonden den voorfz.. Heere Penfionaris den voorfz. eedt, als oock den ouden eedt der iurgher hopluyden ten handen gefieldt te worden, defelve te confereren, ende daer uyt fit lek ■ «en te formeeren, als men meenen fal te behoren. (5) Hoe tog zouden zonder deze ondergefebiktheid de Staten hebben kunnen beloven, gelyk zy egter gedaan hebben by de fatisfa£tïe Art. 5, dat zy fyn Excellentie commende binnen die Stadt, Steden ende Landen van Utrecht fouden geven tot defenfie van fyn perfoon ende die van fyn familie, een hondert ofte meer notabele borgeren, foo veel fyn Excellentie gelieven fal. z. van de Water, Utr. Placaatb. D. L bl. 48. (3) Utr. Placaatb. D. I. bl. 430. O) Aid. bl. 443. (b) Aid. D. I. bl. 444, (e) Aid. bl. 4S7, 458, 459, 46a, 463, 463, 469 en 47=>.  den veranderd, en hebben toen Hun Edele Mogende op verzoek der Stad5 de gemelde illuftre fchool tot eene Academie verhoogd, en aan dezelve ge» lyke Voorregten als andere Academiën waren genietende, gefchonken. Zynde het oótroi daartoe verleend op den 16 February 1636. 'T is zo, de Schryvers van het grote Stadsrecht van Utrecht, beweeren dat de Stad van Utrecht het regt heeft om zelf eene Academie opterechten, en beroepen zig tot fundeering van dit hun fustenue alleen op eene pasfage uit Stads notulen van het begin der XV. Eeuwe , door Burman aangehaald. 00 Maar uit deze aanbalinge blykt wel, dat er toen ter tyd eene commisfie van den Raad is gedecerneerd, om te heften ende te fpreken, metten ghenen die daertoe dienen, dat men alhyr eene Univerfiteyt brengen mochte, dan verder niets. —— üf deze woorden nu bewyzen, dat de Stad van Utrecht dadelyk het Jus Academias erigendi bezitte, willen Heeren Gecommitteerden gaarne aan het oordeel van U Ed. Mogende zelf overlaten (e). Met opzigt tot de Jaarmarkt erkennen de Regeerders der Stad Utrecht by hun Placaat in dato 27 Augustus 1616, dat het die Edele Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht by haere Edele Mogende OÜroye belieft heeft deze Stad te beneficeeren met een nieuwe Jaarmarkt, omtrend Magdalene in elcken Jaare (f). Zo hebben ook de Staten in den Jaare 1614, 1643 en 1660, op verzoek van de Stad, de Laurens en Michiels Paardenmarkten, en de Pontiaens markt verzet (g). Zeggende in het Oftroy van den Jaare 1Ó14 ontvangen te hebben de fupplicatie van hunne getrouwe en welbeminds Schout, Borgermeesteren , Schepenen en Raden der Stad Utrecht en om redenen daar breder verhaald , het verzoek van de fupplianten te accorderen uit zonderlinge gratie, rechter wetenheyt, aucloriteit, ende volle macht. Hier omme, vindt men ook in de Aclen en Commisfien (7j) het volgende ftuk Refolutie van de vrye Jaarmerckt der Stede Wyck, mitsgaders ap'pointement van approbatie op defelve. Be Borgermeyfleren ende Regeerders, ouden ende nieuwen Raedt der Stadt Wyck by Duurflede, bevindende dat de Paardenmerckt ofte vrye Jaermarckt van den vierden dach voor St. Johan Baptisten, haer gegost by David van Bourgogne, Bisfchop Wtrecht, teenemaal is comen te vervallen, ende by verloop van tyt is getransporteert totBeufichem, tot merckelyke fchade, niet alleen van defe Stadt, ende Ingefetenen, maer oock tot groot nadeel van de middelen ende mpofiuen van defe Provincie; Ende alfulcx noodich dat het felve verval niet alleen opgeheven , maer oock den dach, om den tyt ende gelegentheyt van de Beufecommer merckt, diende verandert te werden, hebbende daeromme gerefolveert de voorfz. merckt, die placht te (d) Utr. Jaarb. D. III. bl. 5. • . •j-'lIi.V . O) Dat de Steden geregtigd zyn, om UlBStïe fenolen opterigten, mids zy de kosten daar van dragen is een uitgemaakte zaak, en zelfs in jfdicio contradtclorio met opzigt tot Amfterdam verdaan, zo ver gong ook de Stad Utrecht maar. Dan om die ïllustre bchole tot eene Univerfiteit ofte Academie te verheffen, en Doctores met het yereiscbte eitect te creëeren, addresfeerde Zy zig aan den Souverain der Provincie, en erkende dus in deze deszelfs Oppermaet, Z. Vtr. Placaatb. D- III- bl. 486. (ƒ) Utr. Placaatb. D. III. bl. 67Q. (g) Aid. bi. 843. (h) D. XXVII. 57- R a  [63] te wefen, vier dagen voor St. Jan Baptisten, te veranderen ende te ftellen op den XVI. Juny, ende dit op approbatie van de Edele Mogende Heeren Staten 's Lands van Utrecht, die op defe fal worden verzocht; A£tum den XVII May ,1652. (onderflond) ter Ordonn. van defelve, (getekent) G. Schagen, (in margine was geappoincleert). De Staten van den Lande van Utrecht hebben naar iterative deliberatie , om redenen als in defen, goet gevonden te confent er en, dat de Paerdemarckt, ofte vrye Jaermarckt daer by verhaeld, die binnen der Stede Wyck plach te wefen vier dagen voor St. Jchan Baptista, veranderd ende gefield fal worden op den XVI. Juny. Gedaen fUtrecht den 1. Juny 1652. (onderflond) ter Ordonnantie als voren (geteeckent) Ant. van Hilten. En gelyk Wyck erkende, deze markt van Bisfchop David van Bourgonje ontvangen te hebben, zo verklaarde Johan Bisfchop van Utrecht in den jaare 13315 dat hy gegeven had, en gaf, onfen lieven ende getrouwen Stat van Amersforde noch twee marcdage jaerlicx te leggen totter eenre, die zy hebben van onfen Voervaderen, Bisfchoppen fUtrecht, by rade ende confente Heeren Arnds van Tsfelflyne, ons Ambachtman aldaer. Ende geven goet geteyde ende vast alle Coopluyden ons landdoere die Marcten te foecken, utegenomen vredelofen luden of die ute onfen lande verdreven fyn van quade feyten (f). En met opzigt tot de Rivieren, 's Heeren Wegen en Straten, Dyken, ook voor zoo verre dezelve binnen de Vryheden der Steden gelegen of lopende zyn, hebben de H. H. Staten veele arrangementen ende befchikkingen gemaakt, welke te veel zyn, om in byzonderheden optenoemen, maar genoegzaam bekend, of in het tweede Boek van Utrechts Placaatboek, voornamelyk in de zestien eerfte Tituls gemaklyk te vinden zyn. In den jaare 1674, na de Franfche invafie, hebben de H. H. Staten, mede met opzigt tot de Steden, deze en geene politieke fchikkingen gemaakt, als by voorbeeld dat, in den taux by den Intendant Robert, van de Borgers en Inwoonders der Stad Utrecht gevorderd en geëxecuteerd over de Maanden November en December van den jaare 1672, de eigenaar d'eene helfte en de huurder, dewelke in de Stad gebleven is, de ander helfte zal moeten dragen ende lasten . dat alle huurders van eenige huizingen in de Stad en Steden aldaar gebleven en inquartieringe gehad hebbende, in confideratie dat door dezelve veele moeielykheden , fchade en onkosten zyn geleden en gefupporteerd, zullen mogen volftaan , met de betaünge van de helfte van haar uitgeloofde huurpenningen te korten van de huure-al bereids betaald, of noch verfchuldigd, federdNovember 1672 tot November 1673 dat alle uitgewekene Borgers en Inwoonders van de Stad en Steden eenige huizen in huure geposfideerd hebbende, alleenlyk zullen gehouden zyn in de helft van de huishuur e, te reekenen federd de invafie van de Franfchen in deze Provincie, totter t)d zy dezelve weder hebben geëvacueerd en verlaten ,fchoongenomen dezelve hare huishuuren ten vollen mogten hebben betaalt., in welken gevalle hetzelve op de volgende huure zullen mogen korten of repeteer en: aucloriferende daarenboven de H. H. Staten zelfs de Heeren van de Gerechten van de Stad en Steden, in regard van de landeryen onder haare respeclive jurisdictiën resforte> rende, omme de differenten tusfchen zodanig Bruikers en Pachters van Landeryen, welke zich over hunne Pachtpenningen en derzelver kortingen niet konden verftaan, met de eigenaars de plano, en buiten alle kosten van partyen, na ingenomen informatien en kennisfe van faecken te disfideren en aftedoen, fonder dat daervan eenig appel of verdere provocatie zal worden toegeflaan (k). Hoe- (7) Van Bemmel, Befchr. van Amersf. D. II. bl. 858. (k) Z. Vtr. Placaatb. D. I. bl. 484.  i 69 3 Hoedanige extraordinaire arrangementen in buitengewone gevallen, en in pra;iudicie van wettig aangegane contracten, Heeren Gecommitteerden vermeenen alleen te kunnen gefchiéden ex plenitudine potejiatis, en dus deze plena pote ftas, van de H. H. Staten dezer Provincie, ook met opzigt tot.de Steden, en de Burgers en Inwoonders van dien, te veronderftellen: terwyl dit teftens aanduidt, dat zodanig eene magt den Stedelyken Magiftraten niet competeert; anders toch is er geene reden uittedenken, waarom deze arrangementen te dier tyd niet door de Stedelyke Magiftraten, maar door den Heer van den Lande gemaakt zyn. Ende om hier nu nog eenige byzonderheden, de adminiftratie der Juftitie betreffende, bytevoegen, zo blykt het uit de Staats-Registers van de Ed. Mog. Heeren Staten, in dato 22. Maart 1551, dat als toen genomen is deze Refolutie: De Staten van den Lande van Utrecht, gehoord het aangeven hemluyden gedaan in den naam, ende van wegen Pietcr van Zanthen, Procureur in den Hove van Utrecht, ten 'einde defelve Staten zouden gelieven te casfeeren, ende te niete doen, alfulcke fententie interlocutoir, als by den Gerechte der Stad Utrecht, op den XIII Maart anno 1588, in zynen reguarde gepronuncieert is, met die Ordonnantiën ende beveelen hen daar inne gedaan, zo van uit de Stad nyet te onttxyken op poene van drye honderd gouden Engelotten, als van de beloften onder handtastinge, die hy fub posna conviSti in kracht van die heeft moeten doen, met al het geen daer uyt ende naegevolcht is foude mogen uyt ofte naervolgen, ende gefien die voorfz. fententie, hebben defelve met het gevolch van dien gecasfeert, ende te nyet gedaen, casfeeren ende doen te niet mits defen, met alle het geene daer van eenigzins dependeert, ende ontflaende voorn. Zanthen van alle beloften ende handtastingen, die hy eenigzins in kracht van de voorfz. fententie gedaen heeft, ende van de plicht ende obligatie daer inne hy door d'voorfz. fententie eenichzins verbonden is geweest, ontfiaen insgelyks zyne borgen van de borchtochte, daer inne zy haer, volgende de voorfz. fententie, geflelt hebben, ende generalick, houden hem vry en quyt van alle 't geene daer inne hy eenigzins ter cauje van de voorfz. fententie aan die van den Gerechte van Utrecht gehouden is geweest. Ordonnerende defe aüe ter registre gefield te worden, neffens die fententie, omme hem Zanthen 't zynder onfcbult te mogen dienen, f allen tyden ende plaetze, daer hem gelieven zal, die te gebruyeken. Aldus gedaen fUtrecht den XXII. dach Aprilis XV' een ende tnègentich. De fententie nu, waar van in deze Refolutie wordt melding gemaakt, was van dezen navolgenden inhoud: 'T Gerecht gehoort de confesfie van Pieter Zanthen, ende gefien feeckere andere munimenten, heeft denfelven by provifie ontflagen buyten detenfie,mits betalende de costen derzelver, ende mife van Juftitie, ende hem voorts gecopfineert m dezer Stad, hem ordonnereende daer uyt nyet te vertrekken [onder confent van den Gerechte, op peyne van drye hondert goude Angelotten, die twee deelen tot proujfyte van den armen ende het derdendeel tot bebouff van den Officier ende den aanbrenger hal ff ende half te verbeuren,mits doende beloftenisfe ende handtastinge van tot allen tyde, des vermaent zynde, weder 'f inne te comen, ende t gewysde by defen Gerechte te voldoen, fub pena convi£li. ende dat hy middelretydt tot dat deJaécke ten principaal fall gefiicht zyn, alle brieven die hy, ofte die van Jyn huysgefinne van fynentweg'he ontfangen fullen, de Staet van defen Lande, ofte die Regeeringe van deefe Stad, ende Provincie, ofte eenige nieuwe ty dingen betreffende, aenfionds den Magiflraet fall vertooncn, fonder yemanden anders defelve te communiceeren, offoock die te verjleecken, te fcheuren of 'verbranden, dat hy van gelyeken met nye- S nian-  manden eenige communicatie ofte propoosten houden fall, ftrydende tegen d'ancJoriteit van fyn Excellentie, welftant, ende ruste, van de tegenwoordige Regteringe, ende Regierders van de Stadt, ende Lande van Utrecht, ende foo hy eenige propoosten, daer toe flreckende ,qmme te hooren, of anderzins vername van eenige faecke, die tegens defe Stadt. Landen, ofte Inwoonders van dien fouden worden voorgenomen, onder wat dexfel het oock wefen mogt, defelve die Magiflraet terftond fall te kennen geven, all op pecunieele poene voorfz. ende lyjfftraffinge van welcke poene, mitsgaders voort gewysde van defen Gerechte te voldoen, hey gehouden wordt te flellen fuffifante cautie. Aldus gedaen ende gepronuntieert fUtrecht den 14. Maert 1588. Welcke handtastinge de voorfz. van Zanthen terftond gedaen heeft, aan den Schout {was ondertekent) H. van de Poll. Op denzelfden 11. Maart 1591 is eene foortgelyke Sententie, van dato 15 February 1588, tegen Dirk vanBotteycken gecasfeerd : welke Sententie en casfatie gelykluidende is raet de vorige, uitgenomen dat Dirk van Botteycken was geconfineerd in zyne huizinge, en geordonneert, daar uit niet te vertrekken , zonder confent van den Geregte (7). Zo hebben ook Hun Edele Mogende, op den 14 January 1682, eenparig verltaan, zekere crimineele fententie der Stad Amersfoort tegen eenen Johan van Westerveld gewezen, uit zonderlinge confideratie reden en motiven van gunst en gratie, te houden buiten executie en vervolg. En vermits toen ter tyd de Stad Utrecht zig bevreesd maakte, of een dergegelyke handelwyze mogt ftrekken ter harer prejudicie, en wel met opzigt tot het wyzen by arrest in criminalibus, hebben Haar Ed. Mogende verklaard: Dat de voorfz. toeftemminge altoos zal blyven buyten alle confequentie, ende dat daer door voor het toekomende geene de minfle prejudicie off nadeel fal worden geleyt, gegeven noch genomen aen het Voorrecht en de Privilegie, der Stadt Utrecht, van by het arreste te wyzen in alle crimineele faecken, van alle oude ende immemariale tyden competerende. Dan waar omtrent men zeer grondig kan refleéteeren; dat het wyzen by mest, en het furcheren ex plenitudine poteftatis, van een fententie door de Hoge Overheid in extraordinaire gevallen, uit zonderlinge confideratie, reden en motiven, geene ftrydigheid involveert, en dus het laatfte uit den aart der zake , tot geen prejudicie van het eerfte immer kan getrokken worden: blykende daar uit alleen de plenitudo poteftatis, aan de Hoge Overheid competerende , en zonder dewelke eene zodanige furcheance ipjo jure nul zoude zyn het geen door de Stad Utrecht te dier tyd egter niet werd gefustineerr. ' Uit dien hoofde heeft ook op den 7. Aug. ifói Martimis deBruyn, woonende binnen de Stad Utrecht, als Vader en Vwgd van zyne Dochter Neeltje de Bruyn, en dezelve Neeltje de Bruyn, zig geaddresfeerd aan de Ed. Mog. Heeren Staten, te kennen gevende, dat gemelde zyne Dochter by crimineele fententie van den Ed. Achtb. Geregte dezer Stad, in dato November 1780 was gecondemneerd, om voor den tyd van drie jaren in het Tuchthuis te worden worden geconfineerd, dat om rede- (/) Meti moet hier by, ter meerder bevestiging van het regt van H. Ed. Mog., aanmerken, üat ae ötaa utrecht op de gemelde Staatsvergadering is prefent geweest, en dezelve casfati* niet gecontradiceert, maar waarfchynlyk mede gerefolveeit heeft.  E 71 1 dentn, breder als by den gemelde Requeste de Supplianten zig addresfeerden, aan Hun Ed, Mog. verzoekende, dat het Hun Ed. Mog gunftig behagen mogte, haar SuppHante, van derzelver voorder confinement te ontheffen, en daar uit te ent. (laan: - Op welke Requesce vervolgens bericht van Schout en Geregte gevraagd,en favorabel ingekomen zynde, het gedaane verzoek is geaccordeerd. Zo hebben de Heeren Staten op den Requeste van Willen Liebrechts, in da* to 2 Aug. 1783, tenderende tot ontflag van de 2 jaren detentie in welke hy by den Ed. Achtb. Geregte der Stad Utrecht was gecondemneerd, Heeren Ordinaris Gedeputeerden geauctorifeerd, om, na ingekomen favorabel advis van Schout en Geregte dienaangaande te disponeeren. ■ Zo zyn ook op den 15 July 1785. door de Heeren Staten dezer Provincie de geëntameerde procedures tegen P. P. J. Ondaatje gefurcheerd, niettegenftaande Heeren Geëligeerde Raden van gedachten waren, dat geene furchance behoorde te worden verleend, zynde daarenboven toen ter tyd, by de gemelde H. H, Staten, onverminderd het overnemen van eene misfive en bylage van den Ed. Achtb. Geregte der Stad Utrecht eene commisfie gedecernecT'), ten einde te examineren , of in dezen door het officie alles was gedaan, wat hadde kunnen gedaan worden, met auclorifatie, om van den Hoofdofficier der Stad zodanige nadere informatien te vorderen, als zy Heeren Gecommitteerden nodig zouden oordeelen, en voords in overleg te nemen, en Hun Ed. Mog. te dienen van confideratien, op welke meest gepaste en efficacieufe wyze, de adminiftratie van eene onzydige juftitie, waarop der Burgeren vryheid en veiligheid voornamenlyk gegrond is, kende worden gehandhaafd. Zo hebben al mede de H. H. Staten in de Jaaren 1601, 1674, 1676, by onderfcheiden Placaten voorzien tegen de affixie van zekere feditieufe Pasquillen , aan de Kerkdeuren bitsnen Amersfoort aangeplakt, ofte op andere reizen binnen de Steden gedivulgeerd, injungerende zelfs in het Placaat van den Jaare 1601, den Officier der Stad Amersfoort, daarop ten fterkften te inquireeren, en bevelende dat een iegelyk by den Officier daartoe verzocht zynde, op gefyke poene als tegens de overtreders gellatueerd was, zig by eede zoude purgeeren, geene kennisfe te hebben van 't maken, fchryven of affigeeren van de voorfchreve PasquiUen en 't gunt daar van dependeerde (m). En wat het verkenen van Amnestie aangaat. In den Jaare 1525 deed Bis* fchop Henrick van Beyeren uitfprake over zekere differentiale pointen, ingevolge van een compromis daartoe op hem gepasfeerd by Oudermans en gemeen gilden der Stad van Utrecht, en leest men in het Charter daar van voorhanden: 1 In den eerjlen zeggen wy. dat alle twysten joelingen en onwille voirfz. tusfchen mfen luyden en onderlaten, geestelick ende weerlick. edele ende onedele, onfer Stat Utrecht, en den gheenen die bynnen derfelver onfe Stat daer aen ende over geweest als decommotum geboert zyn, doet ende te nyet wefen ende bhven Juilen. Aljoo dat om cirfaecke die een den anderen aen lyff noch an goet beroert,nocb zynre eercn ende famen gekrenckt ende alle voerhandelinge wt defer orfaicken verrejen wefende, vergeven ende vergeten fullen wefen. Ende dat des nyemants van ons, ofte onfe Stat Utrecht, tot geenen daagen foe woel die minfie als 'die meeste, met eenige ongenade, ongunst, oftefiraffingebedacht ofte aengekeert fal werden. Ten anderen fullen onfe borger en en gemeen onderfa- ten («) Utr. TIacaath. D. I. bl. 734 en 735- s a  c ?n ten onfer Stat van Utrecht hoeren Burgemeesteren en gemeene Rait, die nu es, ofte hier namails wefen fal, gehoirfam ende onderdanich fyn, als goede borgers ende onder faten fchuldich Zyn te doen, ende van olts gewoenlicke is, f onder yet nyes in toecomenden tyden tegens hem voer te nemen, dan behoerlicken is, Ende van nu voertan by fich felfs geen mergenfpraaick ofte vergaderinge makken, fonder wil, weeten ende confent van horenBqrgermeesteren, Overjlen, ende ganfen Raet, als dat behoerlicken ende van olts gewoenlicken is te gefchien; Ende wairt faicke, dat eenich van den ghilden mergenfpraack begeerden, fal fulcx gefchiéden op behoerlicken plaetfen, ende by volle weten ende confente als boven. Zo zeggen ook de Bisfchoppen Zweder en Rudolpb van Diepholt by twee brieven in de Jaren 1425 en 1449 aan de Stad van Amersfoort gegeven, dat zy quytgefchonden ende gegeven hebben alle broecken, die dïefehe onfe Stadt of hoerborgers of onderfaten tegen der Heerlykheyt gebroeckt mogen hebben tot defen dagen toe, ende fchelden fie daer af vry ende quyt mit defen onfen tegcnwoirdigen brieve, voir ons ende onfe Nacomelingen, Bisfchoppen tot Utrecht. Behoudelick ons ende onfen ge/lichte onfe Rechte ende Heerlyckheyt in geestelyck ende in waerlick (n). Op denzelfden grond is van wegens Hun Ed. Mog. de Staten dezer Provincie,op den 6 April 1610, door Graef Hendek vanNasfau in den Raad van Staten verklaard , dat alle het geene federt den 11 January St. vet. lestleden en ooyt te voren in de Stad Utrecht, uyt faake van de beroerte, is gepasfeert, zal gefield worden in volkomen vergeeting, ende gehouden als niet gefehied, ende dat niemant ,van -wat qualiteit of conditie, het zy inperfoon of goederen, ter oorzake van dien , zal worden agterhaald, misfegt, of misdaan in eeniger manier e. Voegende daar egter by: Dat mede de Heeren Staten van Utrecht, Leden en Officiers van dien, ende de Magiflraet derfelver Stad, fullen by eenen ygelyke worden behoorlyk erkent, ende gerefpecleert, fonder defelve mit woorden of werken eenigfints te roeren ofmolejleeren, al op poene van als perturbateurs van de gemeene ruste aan lyf ende goed geflraft te worden, improbeerende al het geene, dat ter eenre of andere fyden, by woorden of gefchriften injurieufelyk is uyt geworpen (0). Gelyk dan ook in den Jaare 1703 door de Heeren Staten eene generale amnestie is gepubliceerd, zo voor de Burgerye der Stad Amersfoort, als voor die van Rhenen, (met uitzondering egter van eenige perfonen) en wel op verzoek van Borgermeesteren en Vroedfchappen der gemelde Steden, voor hare Burgeren en Ingezetenen intercederende (p). Zo hebben zig Huibert van Ee en Willem Vermeulen, Burgers der Stad Utrecht, als ook Willem Karei van Wyk, ingezeten van Breukelen, geaddresfeerd op den 2 Maart 1785 aan de H. H. Staten, met verzoek dat Hun Ed. Mog. als der Supplianten wettigen Souverain, geliefden te adprobeeren hunne vrywillige onderwerping aan de judicature en parate executie van de Ed. Mog. Heeren Raden van State: Welke adprobatie ook verleend is, onder deze voorwaarde, dat, wanneer het geval mochte exteeren, dit verleende appointement, des noods en onverhoopt zoude moeten werken en de Supplianten zig alsdan onder de jurisdictie der Stad Utrecht of van eene der andere Steden dezer Provincie mogten bevinden, alvorens de executie zal worden (») Z. van Bemmel, "Befchr. van Amersf. D. II. bl. 8(58 en 873{0) Utr. Placaatb. D. I. bl. 737 en 738. lp) Aid. bl. 740 en 741.  [ n ] den ter hand genomen, daartoe attaché van den Geregte der geffi. Stad of Setden moeste worden verzogt, om na genomene kennis van zaken te kunnen worden verleend: ofte indien een of meer der Supplianten elders buu ten de Stad of Steden en derzelver vryheid zyn of hun domicilium had, of getransporteerd hadden, dat als dan de attaché zoude moeten worden verzogt by den Hove Provinciaal alhier, of by zodanig ander Geregt, als waar onder dezelven in deze Provincie gezeten mogten zyn. Uit welke en foortgelyke gevallen, niet eene enkele reize, maar federt dé oprigting van ons Gemeenebest af van tyd tot tyd gebeurd, ten allerduidelykften blykt, dat de Steden dezer Provincie, met opzigt tot de adminiftratie der Juftitie, in geenen deele onafhanklyk zyn. Alvorens Heeren Gecommitteerden nu voortgaan tot het opgeven van meer byzondere, en uit het te voren gededuceerde, bepalingen, moeten dezelve de attentie van Ü Edele Mogende nog eenige oogenblikken bezig houden, met de befchouwing en ontwikkeling van een argument, het welk men voor de Souverainiteit, of onafhankelykheid der Steden, gewoon is intevoeren, en het welk, door het tot hier toe gedemonftreerde, mogelyk geoordeeld zoude kunnen worden, niet genoegzaam gerefuteerd te zyn. Men zegt namelyk: de Steden (in het algemeen gefproken, offchoon de eene Stad meer, en de andere minder zig beroept op dit argument, en ook dadelyk niet in gelyke mate van het zelve gebruik kan maken) hebben niet alleen Oorlogen aangegaan, en Vrede gemaakt, Verbonden gefloten , maar zelfs Stedelyke Wetten gemaakt, en dezelve met pcenale bedreigingen tot de doodftraf toe, geftaafd—- ja ook in deze en geene gevallen gratie verleend. Dit zyn, voegt men er by, bewyzen voor derzelver Stedelyke Souverainiteit, welke onbetwistbaar en beflisfend zyn, en waar uit derzelver Stedelyke onaf* hanklykheid van den Landsheer, zonder eenige bedenking, bewezen wordt; terwyl ook tevens deze Stedelyke onafhankelykheid, geenzins ftrydig of onbegaanbaar is, met eene ondergefchiktheid aan den Heere van den Lande, in hoedanigheid namelyk als een lid des Geftigts; en in zaken, niet het Stedelyk bellier of belang in het byzonder, maar de administratie en het interest van het geheeie Gewest betreffende: zo dat, al was het, dat men, aan de zyde der Steden, avoueerde, dat, en de eigenlyke Magiftraatsbefteliing, en de administratie der Juftitie, originaliter gefchiedde uit naam, en van wegens den Heere van den Lande, dezelve egter, in diervoegen zy door de Steden wordt uitgeoefend, zodanig gemodificeerd zy, dat men dezelve niet te min, als Souverainen in den hare befchouwen kan. Ten einde dit ftuk in het beboorlyk daglicht te plaatzen, moeten Heeren Gecommitteerden vooraf aanmerken, dat het aangaan van Oorlogen, het fluiten van Vrede, het maken van Verbonden, aan byzondere Steden, ja aan Dorpen, aan Ridderen, en Knapen enz. voor de tyden van Keizer Karei zo eigen was, en uit den aart der Leenregering zelfs voortvloeide, dat men dit alles, meer als byzondere handelingen, twisten, vriendschappen befchouwde, dan als bedrvven van een oppermagtig gezag: gelyk elk, dien de oude Vaderlandfche Gefchiedenisfen en Charters, als ook het leenroerige in de conftitutie niet onbekend zyn, zeer dikwyls, by het lezen en doorbladeren van dezelve, zal gebleken zyn. Het geen ook tot zyn gevolg hebben moet, dat het leenroerige der Conftitutie zynde afgefchaft, ook teffens alle de gevolgen, welke oudtyds uit dien hoofde plaats hadden - van zelfs evanefceren. T Era  [ 74 3 Dan wie erkent niet, dat het leenroerige in de Conftitutie thans ophoudt, en ook dadelyk met de tegenwoordige Conftitutie onbeftaanbaar is ? Maar wat de Stedelyke wetten, mét poenale bedreigingen tot doodftraffen toe, aangaat, alsmede, het verkenen van gratie door de Steden; om dit ftuk regt te befchouwen, moet men de verfchillende foorten van jurisdiétien wel van elkander onderfcheiden. Men had namelyk in deze Provincie i.) het Landrecht van den Bisfchop 2.) de Geestelyke jurisdictie, welke door de Proviforen of Landdeeckens werd uitgeoefend, en waartoe al zeer veel gebragt werd, 3.) de ordinaris of wereldlyke Juftitie, welke in de Steden door Schout en Schepenen, en ten platten Lande door de Maarfchalken werd geadministreerd, en welke administratie gefchiedde door ambtenaren van den Bisfchop en uit deszelfs naam, en einde, lyk 4.) de Stedelyke Judicature, dat is dia, welke gefchiedde door den Raad, met opzigt tot de Stedelyke en andere transgresfien. petwee eerfte kunnen Heeren Gecommitteerden voorbygaan, als geen relatie hebbende tot het point, het welk alhier te elucideeren is. Maar met opzigt tot de twee laatften , moet men wel in acht nemen, dat men dezelve nke met elkander verrnenge, of van de eene tot de andere befluite. De ordinaris Juftitie beoordeelde, uit naam van den Landsheer, elk onder zyn resfort, die misdaden, welke men in jure criminali univerfali vindt opgeteld. Maar de Stedelyke judicature gefchiedde door den Raad, dat is de Stedelyke Volk Vertegenwoordigers. Wanneer men derhalven zegt, of aangetekend vindt, dat de Stad Utrecht in het byzonder, ten tyde van de Bisfchoppen het regt heeft gehad, om Stedelyke wetten te maken, dezelve met pcenale bedreigingen, Doodftraffen zelfs daar onder begrepen, kragt bytezetten, en van deze ftraffen gratie te verkenen - — dan komt het Heeren Gecommitteerden waarfchynlyk voor, dat dit regt, zo als het in de eerfte tyden, na den aanwas van de magt der Steden, en derzelver politieke Magiftraten, door dezelve is uitgeoefend, (hoe zeer het waar moge zyn, dat het zelve wel eens, vooral in de 15 en 16 eeuw, door den Raad der Stad Utrecht verder is geëxtendeerd geworden) niet geweest zy een onbepaalde magt om die misdaden, welke tot de ordinaris Juftitie behoorden , zo verre aan zig te trekken, dat zy daar omtrend wetten emaneerden, de ordinairé lyfftraffen po lubitu vermeerderden, of verminderden, en wanneer zy zulks nodig oordeelden, zelfs gratie verleenden: maar dat men dit zo bepalen moet, 1) dat de Raad, behalven de lyfftraffelyke wetten, en de regelmaat, waar na zig de ordinaris Juftitie moest rigten, over zodanige handelingen hunner Burgeren ofte Ingezetenen, welke in haren byzonderen aart ftrydig waren tegen den Stedelyken welvaart, en een goede Politie in 't'algemeen , of tegen de byzondere gefteldheid van de Stad op zulk eene tyd en by zulk eene gelegenheid, befehikking maakte, en zelfs in zo verre dat zy niet alleen mindere ftraffen, maar zelf lyf en doodftraft'en infligeerde', en dat zy ook uit dien hoofde, dat zy ze zelfs had geftatueerd, in deze en geene gevallen gratie verkende; 2) dat men egter in later tyden, dat is in de i5de eeuw, en het begin der festiende, ook dit vermogen al verder en verder heeft geëxtendeerd tot andere en ordinaire delicten, en dus ook tot het corrigeeren, altereeren, mitigeeren van fententien, door den ordinaris Regter gewezen, ofte om, met en benevens denzelven crimineele Vonnisfen te liaan. Zo tog leest men in het dagelyks Boek van den Raad der Stad Utrecht. Woem-  [75] Woensdag na Sacramenti fo. X. Ao. 1441. Sleten Scepen Raet ende Oudermans, dat men Dirk Claes S. anders geheten Walenborch, om des wille, dat hi tot Brugge den luden groten goede gefloten heeft, na fynre helunge, rechten fal mitten lyn an fyn lyf. Dit is waarfchynlyk dezelfde Dirk Claaszoon, daar de Heer Burman (q) van fpreekt, en aan welken, toen gratie verleend is. De Raad van Amersfoort heeft zig althans geen minder magt aangematigd, gelyk uit de volgende voorbeelden, getrokken uit de Registers dier Stad, blyken kan: Ao. 1444. Want Willem Goedenfz. in onfer vryen merkten tegenwoordig, boven dat hy hondert jaer uyt onfer Stadt geluydt is, Wouter Herzeler van den lyve ter dood gebragt heeft binnen onfer Vryheyd, daer hy zyn lyf aen verbeurt heeft, daarom is die Raidt van onfer Stad, out nye, ende Gemeente overdragen , ende willen dat rechten metten Zweerde aan zyn lyf, en daer fal 't tusfchen alle onfchuldige maeghen aen beyden zyden mede gefoent wefen — Ao. 1464. Want Gylis Lambertfen die alhier tegenwoordig ftaat van dieverye gelyst heeft, ende ook van twee moorden, die by felve mede'gedaan heeft, hierom foe fal men dat richten mitten Zweerde aan zyn lyf. Ja zelfs na de Translatie der temporaliteit , voor den jaare 1544, vindt men nog foortgelyke voorbeelden, als in den jaare 1536 tegens zekeren Willem de Molenaar en Thonis Slotemakers, wier Vrouw en Kinderen op verbeurte van hun lyf ten eeuwigen dage gebannen wierden by den Raad oud nye, en Gemeente, om dat de voornoemde perfonen de Stad verraderlyk aan de Gelderfchen hadden willen overleveren —■■ zo ook tegen twee anderen, om dat zy van het verraad wisten En in den jaare 1529 tegens zekeren Claas Gerritfen, die cmeerlyk van 't H. Sacrament gefproken, ende fchandelyke woorden van bnfen Lieven Vrouw gebruikt had. Deze werd door den Raad, geneygt wefende de juflitie met bdrmhertigheyt te laten gefchien , omme fyn goidts vrienden wil, veroordeeld tot een bannisfement van 3 jaaren en Bevaerd tot onfer L. Vr. te Emzyll, op 't verbeuren van fyn Lyff. Maar dat men egter de zaak op de bovengemelde wyze befchouwen moet, komt aan Heeren Gecommitteerden klaarblykelyk voor, om deze redenen : Voor eerst, kan men wel de fatlo, maar nooit de jure, een onmiddelyk con* flict vastftellen tusfchen den Raad en'de Schepenbank, binnen de Steden van dit Gewest: gelyk men noodzakelyk doen moet, wanneer men aan den Raad de magt toekent, om over alle foor* van misdaden crimineele wetten te maken, en van dezeke gratie te verleenen. > Daar toch de Schout en Schepenen geen Mandatarii Urbis, maar Mandatarii Principis zyn, gelyk voorheen convincant bewezen is, zo kunnen aandezelven door den Raad van eene Stad geene crimineele wetten voorgefchreven worden, contrarieerende die, naar welken zy nomine Principis gehouden zyn regt te doen: even zo min als ook hunne vonnisten politic e vernietigd kunnen worden. En derhalven kan deze aanmatiging der Magiftraten niet anders dan een gevolg geweest zyn van de afwezigheid, flapheid of onmagt der Landsheeren, welke met Stedelyke deliéten begonnen, zig vervolgens tegen de analogie der Regecring aan heeft uitgebreid tot een foort van oppergezag of fuperintendentie over de ordinaris crimineele Juftitie. Maar (?) Jaarb. D. II. bl. 2. "  [ 76 ] Maar hoe groot deze magt zig ook hebbe uitgeftrekt., men vindt egter ten tweede in.de handelingen van den Raad der Stad Utrecht veele fpooren, dat dezelve tusfchen deze en geene delicten, onderfcheid gemaakt heeft. Men weet dat de Vyven prcecedente informatien namen, gevangenen, in flctgranti deliiïo opgevat, voor den Raad ftelden. Maar nu, wanneer de Raad uic deze prsecedente informatien, en andere omftandigheden opmaakte, dat het deJiéT: niet Stedelyk of politiek, maar een gemeen delict was, als dan gaf de Raad zulk eenen gevangen gefroentals een dief, of dergelyken, over aan de Schepenen , ten einde door den Schout tegen hem geprocedeerd te worden, gelyk daar van verfcheide voorbeelden in de Refolutien van den Raad der Stad Utrecht van de XV^e Eeuw voorhanden zyn. En dit is het ook, dat van Bemmel in de war heeft gebragt, wanneer hy fuftineert, dat de Schout der Stad Amersfoort in 't geheel geen gevangenen te regt ftelde, maar dat zulks altoos en zonder onderfcheid gefchiedde door de Vyven voor den Raad, zonder onderfcheid te maken tusfchen Stedelyke en gemeene deliéten. Vraagt men nu, van waar is deze Stedelyke Judicatuur den Steden aangekomen , hoe is zy tot die hoogte geklommen, en in hoe verre maakte zy de gemelde Steden onafhankelyk van den Landsheer, alsmede in hoe verre moet zy nog na de afzweering vanPailips enbyde Vrye Staats-Regeering geoordeeld worden plaats te hebben? dan moeten Heeren Gecommitteerden antwoorden, met opzigt tot het eerfte. Dat zulks aan de Steden nimmer, noch door de Roomfche Koningen, of" Keizers, noch door de Bisfchoppen van Utrecht gegeven is, en dus nimmer anders, dan als eene van langzamerhand ingeflopene, en telkens vermeerderde ufurpatie, kan worden geconlidereerd, en als eene onttrekking aan de ordinaris Juftitie, welke Politie en Juftitie meer met elkander connecteert en vermengt, dan met de ware Vryheid, en het wezentlyk belang der Burgeren en Ingezetenen, beftaanbaar is. Dat ook deze aanmatiging van de crimineele jurisdictie door den politteken Magiftraat, wel een gefchikte gelegenheid is, om zig van den Landsheer onafhankelyk te ftellen, en door het dreigen van ftraffen de Ingezetenen en Burgers in eene allerbeklemmendfte fituatie te brengen, doch dat dezelve, juridice, geene andere onafhankelykheid kan met zig brengen, dan in zo verre zy Burgers en Ingezetenen afhankelyk maakt van hunne Stedelyke Magiftraten in alle zulke gevallen, waarin zy niet door de algemeene Landsheerlyke wetten in hunne natuurlyke Vryheid bepaald zyn; maar geenzins in dier voegen, dat zy daardoor meerder of minder zouden verhinderd worden in de gehoorzaamheid, welke zy aan den Heer van den Lande verfchuldigd zyn. En het is derhalven eene petitio Principii, wanneer men uit deze Stedelyke judicature of jurisdictie, by den Stedelyken Magiftraat berustende, een befluit tot de Souverainiteit wil maken , daar men met evenveel grond, uit hoofde van andere bewyzen kan fouteneren, dat geene derStigtfche Steden Souverain zyn, offchoon zy fommige Jura, Majeftatica exerceeren, en dat men daarom deze judicature of politieke jurisdictie niet anders befchouwen kan, dan als eene ufurpatie, ftrydig met de ware burgerlyke Vryheid, welke op de afgefcheidenheid van Juftitie en Politie voornamentlyk binnen onze Landen gevestigd is. Na  t 77 1 Na dat derhalven de oude Landsheeren afgezworen, én de Oude vorm" vttl Regeeringe in zo verre veranderd is, dat de Souverainiteit geëxerceerd wordt by de drie Staatsleden , in wier boezem dan nu ook geheel, en pro indivifo, berust het radicale zo wel der politieke Magiftraatsbefteliing, als van de adminiftratie der Juftitie, zelfs in die Steden, welke hunne eigene Magiftraat verkiezen , en hunne eigene Schepenen aanftellen, kan eene zodanige Stedelyke judicature, welke, in wat opzigt ook, oppermagtig zyn zoude, en een Imperium in Imperio zoude te weeg brengen, geen plaats hebben; maar moet deze Stedelyke judicature altoos ondergefchikt blyven, aan de beveelen van de Hoge Overheid, en geenzins aan dezelve contrarieeren. Zy derhalven die op deze wyze redeneeren: De Raad ofte Vroedfchap van fommige Steden, (want van fommige der Provinciale Steden is zelfs het tegendeel onbetwistbaar) heeft in de Bisfchoppelyke tyden het regt van leven en dood, van gratie en pardon over hare Burgers en Ingezetenen geoefend in zaken, of deliéten, die louter Stedelyk waren, en ook zelfs fomtyds in andere ordinaire delicten , derhalven moet het zelfde nu nog plaats hebben, nadat de ordinaris Juftitie op eenen vasten voet gebragt, alle foort van Lyfftraffelyke misdaden onder de crimineele Juftitie begrepen, en, na de herftelling der Vryheid, Politie en Juftitie conftitutioneel van elkander onaffcheidelyk gefepareerd zyn. Zy die dus redeneeren , hebben, naar het oordeel van Heeren Gecommit^ teerden, geen opgehelderde begrippen van eene Vrye Staatsregeering. Daar men integendeel moet avoueeren, by aldien men waarlyk dien gouden regel faluspopuli fuprema lex e/lo, niet flegts in den mond, maar in het hart heeft, en door daden vertoont: dat men deze vereeniging, en dus vermenging van Politie en Juftitie, niet anders befchouwen kan,dan als het gefchiktfte middel ter invoering van een Aristocratisch despotisme, onder welke fchoone naamen men het zelve ook moge voorftellen (f). De vraag kan derhalven nu deze niet zyn: Is het een oud regt van den Raad , invloed te hebben op de crimineele Juftitie f Maar zy moet deze zyn j Heeft Keizer Karei te regt deze politieke Juftitie afgefchaft? Is zy in den tegenwoordigen tyd nuttig dan fchadelyk? En wanneer men op de eerfte vraag den (VVïïoe zeer onze Voorouders er op uit waren , om by de oprigting eener vrye Sta.itsrege. rinJ'Politie en fuflitie van elkander aftefcheiden, blykt onder anderen uit het 28 art. van de Ordonnantie va» den Hove Rubr. van Prefident en Kaden , a waar gezegd wordt: ie,-uilen die voorfchreven Staten den voorfchreve» Prefident ende Kaaden , tn der faaken JnYuflitie, 't haarlmder kennisfe hehoorende, geen belet noch verhindermge, t Vjby mondeïJJofte fchriftelyke beveelen, ofte anderfinis doen, maar fullen hen dezelve vryelyken la. t n Tdrnil^ haarleden gevoefen vonnisfen, ordonnantiën, appointementen, ende andere "dereten executeren. Ende of de voorfz.. Staten ofte haar/uyder Gedeputeerden de andere aecreten, executeren. L.n«e j j e„ zyn , die bevelen henluyden contrarie deden , en fullen die Prefident en Kaaden-niet genoucten .zyn , Principemis, dat Politie en Juftitie zal blyven gefepareerd.  E 78 ] den Staatkundigen Vorst het regt moet doen van te erkennen, dat het altoos wys is, Politie en Juflitie te fepareeren ; en op het laatfte moet toeftaan, dat de beandwoording daar van uit het andwoord op het eerfte onmiddelyk voordvloeit: dan zal men ook tevens de wederlegging vinden der gevoelens van hun (j), die meenen, by aldien de ordinaris Juftitie , uit naam van de Staten, en door een geheel afzonderlyk Collegie, uit geene Raden beftaande, moest worden geadminiftreerd, dat dan alles, wat tevoren met opzigt tot de Juftitie aan den Raad behoord had, ook als nu aan denzelven moest worden te rug gegeven. Dat toch te willen fustineren, is een blyk, dat men eene herftelling van oude regten en conftitutie zoekt, zonder acht te (laan of dezelve tot voordeel, dan of ze tot bederf van eene burgerlyke Maatfchappy ftrekken. Want. alle zodanige oude Costumen, Regten, Voorregten (onder welken titel men die ook moge forteeren) welke uit haren aart tot bederf van de burgerlyke Maatfchappy, tot onver werping van het welzyn van deszelfs Leden, en tot krenking van de ware Vryheid ftrekken , verdienen veel meer aan eene eeuwige vergetelheid opgeofferd, dan uit derzelver fchuilhoeken, uit zugt naar verandering, opgefpoord te worden. Dat de ordinaris Regtbanken aan onderzoek, en by faute van eene onzydige adminiftratie der Juftitie, aan correctie onderhevig zyn, is billyk en noodzaaklyk. — Dat de Hoge Overheid, die het gantfche Volk, de geheeie Natie reprefenteert, in byzondere gevallen, gratie, remisfie, abolitie verleent, is insgelyks nodig: daar de kring, waar in het menschdom zig beweegt, dikwyls oorzaak is, quod fiummum jus interdum fitfiumma injuria. Maar dit is een geheeie andere zaak, dan dat een Collegie van Politie het regt heeft, ordmané den loop der Juftitie te ftremmen, fententien te altereeren, annulleren, of zelfs Juftitie uitteoefenen. — Zulks moge in de oudfte, en zeker ook in dit opzigt duistere eeuwen, hebben plaats gehad: de opgehelderde begrippen van het wezenlyk belang van alle Burgers en Leden eener Maatfchappye, keuren deze vermenging, om deszelfs nadeelige gevolgen, af, en verlangen zulk eene herftelling niet. Hier mede zouden Heeren Gecommitteerden dit hooftdeel kunnen eindigen, zo dezelve met nodig oordeelden, de attentie van U Edele Mogende nog eenige oogenbhkken bezig te houden met de overweging van het jus Moneta het welk ook in zekeren opzigte befchouwd, tot de Jura Majeftatica, of Regalia Majora gebragt, en in zo verre mede aangevoerd wordt tot een bewys van Stedelyke Souverainiteit: Gelyk zy ook met weinige woorden zullen gewagen van de befchikkingen over den Godsdienst, zo ver die tot de Oppermagt behoren. Wat derhalven dit Regt van Geld te Munten, aangaat, geene der Steden dezer Provincie , heeft immer zig het jus Monets aangematigd, dan alleen de Stad Utrecht: fchoon er te Amersfoort en andere Steden, door den Bisfchop ook geld geflagen is. Om nu het regt der Stad Utrecht om te Munten, in deszelfs extenfie en hoedanigheid, te befchouwen, zullen Heeren Gecommitteerden de eer hebben, aan U Edele Mogende voortedragen. Dat, 0) De merken. Verband, van 't Genoetfcbap &c. bl, 174.  [ 79 1 Dat, in de oudfte tyden, de Bisfchoppen van Utrecht zeiven dit regt niet hadden , maar dat het toen door de Frankifche Koningen en Duitlche Keizers, zelf werd geëxerceerd, welken ten dien einde hunne Muntmeesters in onderfcheiden Steden hadden (O, doch dat het zelve eerst door Keizer Otto aan den Bisfchop Baldric is gegeven ten voordeele van de Kerke (z<); zeggende voorts geeven wy aan den voorgemelden Bisfchop verlof Van geld te flaan in de voorzyde plaats Trecht genaamd, en wy verbieden ten eenemale, dat geen Graaf, wie hy ook zy, magt hebbe om eenigen Tol of andere fchuld, wegens dit Geldmunten nitgedagt, te eysfchen: maar hebben toegeflaan, dat voortaan de Bisfchop der voorzeide Stad, en derzeive Kerke, de magt hebben, om alles, 'ï geen van 'r zelve te eysfchen zal zyn , intevorderen. Want de Moneta, welke in den jaare 999 door Keizer Otto den IHie aan de Kerk van Utrecht, binnen het Dorp Bommel in het Graaffcbap van Te^sterbant gegeven werdt, was niet het regt van geld te munten, maar het regt van de Wisfel (v). Het Privilegie van de Utrechtfche Bisfchoppen is, in den jaare 1364, nog zeer vermeerderd, wanneer Keizer Karei de IV bun het regt gaf, om zonder toeftemminge der Capittelen, ki alle Steden en plaatzen van het Stigt geld te mogen munten (w). In zo verre derhalven dit regt als een Regaal kan worden aangemerkt, is het oirfpronkelyk by de oude Landsheeren, en uit hunnen boezem neergedaald op de Bisfchoppen van Utrecht, door welken het onafhankelyk van de Steden is geoefend (x). Zonder dat er eenig bewys is, dat de Stad Utrecht, dit regt immer, als een Regaal heeft verkregen. En fchoon het in faclo zeker is, dat de Stad Utrecht, federt veele eeuwen fommig foort van geld gellagen heeft (y), is er nogthans aan Heeren Gecommitteerden geen blyk voorgekomen , dat de Stad dit regt immer als een Regaal heeft geëxerceerd. Om dit te beter te verftaan, moet men opmerken, dat het flaan van Geld, meermalen van ouds is vergund aan byzondere perfonen of collegiën (2) als aan Abdyen, Gasthuizen en dergelyke. (f) Van Loon Regeringw. van Holt. D. I. bl. 254. en volg. («) Heda p. 81. Mieris Charterb. D. I. bl. 40—44. Het is onbegrypelyk, boe iemand tot de gedagcen heeft kunnen komen, dat dit regt der munte eigenlyk niet aan den Bisfchop. maar aan de Stad gegeven zy. En egter is dit beweerd, door den Schryver van de meergem. Verhandeling door het Genootfchap enz. bl. 177. Want het blykt 1.) uit bet Charter v^n den Jare 953 waar van alhier de woorden zyn opgegeven, dat hetzelve alleen eene bevestiging is, van het geen in den Jare 937, door denzelfden Otto vergund was, en dat dus het eerfte uit het laatfte verklaard moet worden. 2.) In de Tiende Eeuw hadden, voor de gemelde vergunningen, noch Steden, noch de Bisfchop bet jus moneta, maar alleen de Keizers, gelyk zulks door van Loon ter aangeh. plaatze bewezen is. Dus kan in het Charter van 937, door die munte, met geen mogelykheid Stads munte, maar alleen s'Konings munte verftaan worden. 3.) In den jare 937. werd het voorregt der munte gefchonken ex pietate, en dus, zo als ieder weet, aan de Kerke naar de denkwyze van dien tyd, en geenzins aan de Stad. Maar Heeren Gecommitteerden moeten nog te dezer plaatze ook aanhalen een feil van denzelfden Schryver bl. 181, alwaar hv uit Mieris bl. 177. opgeeft een munte, waarop naar het zeggen van Mieeis zoude ftaan TrajeBum cudit. Mieris heefr zig hierin vergist,wan:op de munt ftaat, TRAiliCTI DMC •+- Of men daar nu uit lezen kan TrajeBum cudit", en voords daar uit bewyzen, dat de Stad dezs munt heeft geflagen met het beeid des Bisfchops, laate men kundigen beoordeelen. De munt zeifis op de IV. plaat No. 1. van Mieris te vinden: maar wat er ook uit te lezen zy, geen kundig Penningkennër kan er uit lezen IrajeBum cudit. (V) Z de aanteken, van Prof. Bondam op het Geldersch Charterh. D. I. bl. g4 1 (w) Z. Dumbar Anal. T. IL p. 300 en volg. Mieris Charterb. D. III, bl. ïo* (x) Verg. de DeduBie der Stad Amersfoort van den Jaare i"85- ' (y) 5. MATTH. de Nobil. L. II. p. 283- Boeman jaarb. D. II. bl. 405. Matth. ds Fundat. Eccl. L. I. c. 1. N. 31. p. 50. van de Water D. III. bl. 717. -"™tth. oe (2; Z. ondsr anderen Pars Katte. Oudh, bl. 343. 467. 473. V 2  [3o] t Zo hebben byzondere Steden onder hunne Wapenen geld geflagen, zonder dat daar uit een bewys getrokken is, dat zy het regt der Munte hebben bezeten als een regaal (a). Zo heeft ook de Heer van Vianen geldfpecien gellagen, waar van Mattheus (b) de voorbeelden opgeeft, gelyk ook volgens het geen de Heer van de Wall uit Brusfel aantekent, in Frankryk verfcheide Leenmannen het muntregt uitoefenden, zonder uitdrukkelyke vergunning van den Koning (c). Uit welk alles dan ook met opzigt tot dit Jus Majeflatis volgt, dat het óp zig zelf geen bewys van Souverainiteit kan uitmaken , wanneer het al bewezen is, door deze of geene Stad of plaatze geëxerceerd te zyn. En dit nog te min, wanneer het zeer in verfchil is, gelyk dit met opzigt tot de Stad Utrecht plaats heeft, of dit regt zig verder uuftrekke, dan tot payement en Scheidelpenningen: Zo als er in der daad geen bewys is , dat de Stad Utrecht immer het regt, om alle foorten van geld te munten, gehad, ja zelfs geëxerceerd hebbe. Het is wel zo, dat de Schryvers van het Groot Stadsregt (d) zeggen: dat het regt van de Munt, niet flegts met opzigt tot geringe ftukken en zogenaamde fcbeidelpenningen is geëxerceerd, kan blyken uit Mattheus ie). Dan wanneer men Mattheus zelve inziet, zal men ter aangetoge plaatze, geen bewys ter wereld van dit regt vinden, maar enkel eene afbeelding van Daalders, door de Stad Utrecht in den jaare 1578 gellagen. Maar vooral moet men zig verwonderen, dat de opgenoemde Schryvers, toen zy de bovengemelde itelling ter nederfchreven, niet gedagt hebben aan de volgende aantekening van den Heer van de Water (ƒ), „ Of de Stad van Utrecht ook een onbetwistbaar regt heeft, om grooter geld (dan ftuivers, halve Jïuivers enz.) te munten, zullen wy niet intreden, veelmin heflisjen. Echter kunnen wy niet voorby zyn, om dezen aangaande dit navolgende aanteteekenen. Het is bekend, dat de Raad dezer Stad op den i. December 1578 befloten had, om Daalders (of om klaarder te [preken, Ryksdaalders) te doen munten, zoo goed van gehalte en waardy, als die van Holland, en de flempels of yfers daar toe te laten gereed maken, en by onwilligheid van den Muntmeester, met iemand anders dienaangaande overeentekomen. Op den 9 December daaraanvolgende wierden de Heeren Jacob Van Asch en Henrick van Zuylen* Raden, by den Raad gemagtigd, om 'de gemaakte Stempels in handen van de Munt gezellen te leeveren, ten einde men vyftig Ryksdaalders tot een proef daar mede zoude Munten, gelyk er ook zoo veel gemunt zyn. Meer Ryksdaalders, als die' vyftig, zyn er naderhand niet geflagen, en is het by die proef gebleven. Of nu de verdere voortgang van het werk opordre van de Staten geflaakt zy, gelyk de Hr. v. LooNwzer volle zekerheid ter nederftelt, is my zo klaar niet gebleken. 'Het (fl Z. Schrassert Befchryv- van Harderivyk p. 69. (*) Matth. de Fundat. p. 610. (c) Privil. van Dordr. bl. 28}. (d) Bi. nt. (V) De Nobilit. L. II. p. 283. & feqq. (ƒ) Utr. Plataatb. D. 111. bl. 710.  Het komt my dus voor, dat tusfchen de Staten van dat Landfchap en den Raai dezer Stad, verfchil over het munten van de voorfz. Ryksdaalders zynde ontflaan% de Raad eenige weinige weken daarna, zo dra de Utrechtfche Unie in den jaare 15?'9 gemaakt was, den 9 February daaraanvolgende befloten en toegeflaan heeft, dat men uit naam van de Staten, de Koninklyke Majejleits munte aanflaan en de voorfchreve Daalders op den naam van de Staten munten zoude; onder dit beding (waarmede het verfchil te dier tyd eenigzins fchynt uit den weg geruimd geweest te zyn) dat het voordeel daar van komende, tot de Fortificatie van deze Stad en de andere Steden van dit Landfchap aangelegd zoude worden. Uit deze aanteekening blykt ten overvloede, dat het onmogelyk is, een bewys voor de Souverainiteit' der Stad Utrecht afteleiden, uit derzelver Regt, van fommige geldfpecien te doen liaan (g). En wanneer men nog de Placaten en Ordonnantiën van den Provincialen Souverain inziet, dan zal men bevinden, dat alless, wat den loop van het geld, en de vreemde fpecien aangaat, over de geheeie Provincie, altoos door de Heeren Staten is geregeld geworden (h). En fchoon de Stad Utrecht meermalen ordonnantiën tegen den invoer, of het te hoog uitgeven van grotere geldfpecien gemaakt heeft, zo is zulks altoos gefehied, of met concurrentie der Staten en des Stadhouders, of ingevolge zekere alreeds vigeerende ordonnantiën, het zy van den Provincialen Souverain, of van de Algemeene Staten, uit naam van de zeven vereenigde en Souveraine Gewesten, met onderling confent daar op gemaakt (/); of het zyn loutere voorzieningen, tegen het inbrengen van vre.-md geld, binnen de Stad Utrecht (k), of waarfchouwingen tegen valsch geld (/); of eindeiyk fpecterende de kleine fpecien (tn). En dit is overeenkomftig het oude Stadsregt, niet alleen met opzigt tot het flaan van Geldfpecien , maar ook met betrekking tot het reguleeren van den cours. Want fchoon de Raad van Utrecht in oude tyden jaarlyks gewoon was, te bepalen de waarde van een Stadspond, gelyk de Heer Burman daar van eenige voorbeelden aanhaalt (n). Zo merkt dezelve te gelyk aan (0), dat een Stads- (g) Het is tog geheel wat anders het Regt der Stad, tot bet munten van fommige geldfpe. eten, te erkennen, en hst te befchouwen als een bewys van onafhanklykheid ofte Souverainiteit. Zo het dit laatfte zyn zal, moet het niet gegrond zyn op een verkregen regt, of privilegie, maar op een Jut proprium. Ja zelfs de Utrechtfche Bisfchop bezat dit regt geenzins proprio nomine, maar had dit, gelyk gezegd is, van den Keizer, als deszelfs Leenheer ontvangen. Het was dus zelfs voor hem geen eigeniyk gezegd bewys van Souverainiteit. En dit kon het ook met mogelykheid voor geene Vorften of Steden in het Duitfche Ryk zyn. Daar was dit van de oudfte tyden af een refervatum imperatorium, en naar de eige uitfpraak van het zogenaamde Keizerlyke Land en Leenrecht moet elk, die hetzelve aldaar met regt bezitten zal, aantoonen knnnen, dat hy dit van den Keizer of het Roomfche Ryk ontvangen heeft, wyl het anders eene loutere occupatie zoude zyn. Dit hebben in volgende tyden, ook nog lang na Karei den V, de Ryks Vorften zelve openlyk erkend. Zo dat er niets ongerymder is, dan uit de oefening van het Muntregt tot de Souverainiteit te befluiten. Men zie hier over Leyserus Mei. ad Jf. Spec. 709. Dus moet de Bisfchop, met opzigt tot dit regt, altyd befchouwd worden als een Leenman van den Keizer, en als zodanig, Heer van den Lande fub Imperators Remano. Dan na het ophouden der Leenroerigheid en de geheeie onafhankelykheid der Pro. vincie, fpreekt bet van zelfs, dat dit regt thans door deu Soumain als een Regaal proprio m* mine geëxerceerd word. O) Z, van de Water D. I. bl. 539, 540. (O D. III. bl. 695—698. (i) Aid. p. 6g8. en volg. (/) Aid. bl. 99. (w) Aid. bl. 707. en volg. („) Jaarb. D, I. bl. 41. D. III. bl. 139- (0) Bl. IS4>  [8a] Stadspond geen vaste Muntpenning was, maar dat deszelfs gefielde waarde jaarlyks, even na de verandering der Regering, den Volke openlyk bekend gemaakt, en op een uithangend bordetjen voor het Raadhuis een papier aangeplakt werd, waar op uitgedrukt ftond , hoeveel Kronifteerten, of andere Muntpenningen, in dat jaar, een Stadspond zouden uitmaken, waar na deCameiaars en anderen, die verandwoordinge aan den Raad fchuldig. waren, hunnen ontvang en uitgaaf zouden richten. En wanneer men nog daar by voegt, dat niet alleen Utrecht, maar ook Amersfoort haare Stads ponden had (p),"en dezelve alleen denkbeeldige maten waren, volgens welke zekere betalingen geregeld werden; zal men, naar het inzien van Heeren Gecommitteerden, uit zulk eene Stedelyke bepaling van Ponden, niet ligt beüuiten tot het Stedelyk regt, om den cours van het geld te regelen. Heeren Gecommitteerden achten het onnodig dit regt, in zo ver het door de Stad Utrecht, alleen in een zekeren trap, wordt geëxerceerd, breder aan U Edele Mogende voortedragen, vertrouwende, dat het aangevoerde genoegzaam is, om te bewyzen, dat geen der Steden dezer Provincie het jus mornet ce, qua regale, proprio nomine exerceert, of immer geëxerceerd heeft. En het is daarom dat Heeren Gecommitteerden, tot befluit van dit Hoofdftuk, zullen overgaan, nog eenige aanmerkingen hier by te voegen over Den Godsdienst; niet zo zeer, om in alle de byzonderheden te verhandelen het jus fummi Imperantis circa facra, maar alleen in zo verre dit jus zig uitftrekt over de Steden dezer Provincie. De Souverain dezer Provincie heeft in den jaare 1581, niet alleen ten platten Lande, maar ook in de Stad en Steden dezer Provincie, door den Prince van Oranje, als Stadhouder, en den Prsefident en Raden's Hoofs Provinciaal van Utrecht, doen verbieden de exercitie van de Roomfche Religie: interdicerende, en verbiedende alle Ingezetenen, zo wel van de Stad, en Steden als van de platte Landen van Utrecht, van wat (laat, qualiteit of conditie zy zyn, zo geestelyk als wereldlyk, edel als onedel, midsgaders alle Officieren, Magiftraten, Maarfchalken, Schouten en de Geregten respectivelyk, van nu voortaan de voorzeide Roomfche Religie binnen de voorfchreve Landen van Utrecht, het zy in Steden, ofte ten platten Lande, meer te exerceeren, oefenen ofte gebruiken enz. (q). Zo hebben insgelyks de Heeren Staten dezer Provincie in den jaare 1009, eene misfive toegezonden aan den Hove Provinciaal , tot weering van de Paapfche conventiculen, van Jefuiten, Papen , Monniken, Bagynen enz. zo wel in de Steden, als ten platten Lande (r); en in den jaare 1639 by Placaate geordonneerd (V), dat de Priesters en Papen, die voor den jaare 1622 binnen deze Provincie ten platten Lande gewoond hebben haare naamen en woonplaatzen aan hun, of hunne Gedeputeerden, en binnen de Stad en Steden dezer Provincie en Vryheden van dien refiderende, aan de respective Magiftraten moeten aangeven gelyk H. H. Gedeputeerden al mede in den jaare 1654, tot voorkoming van alle onlusten en onrusten, die door de infracrien der Placaten, binnen den Staat dezer Landen, zouden mogen komen te ontftaan, hebben goedgevonden (pj Matth, Anal. Tom. II. p. 523. 8vo. (?) Van de Water D. I. bl. 350. (O Aid. hi. 3y, o> Aid. bi. |£.  t 33 ] den ter voorkominge van zodanige onlusten binnen de Stad, Steden en Lan» de van Utrecht, allen Officieren derzelver respectivelyk, geene van die ukgezonderd, mitsgaders hunlieder Subftituten, te gelasten, om binnen agt dagen voor Hun Ed. Mogende te verfchynen, en by fpecialen eede, daar toe te doen, dezelve Haar Ed. Mog. te verklaren, geen verding te züllen maken, noch te compofeeren, ten reguarde van de voorfchreve verboden vergaderingen der Paapschgezinden Q). Ten einde Hun Edele Mogende dit hun Souverain gezag niet zouden doen ftrekken ter prejudicie der Stedelyke regten, zo in het Politieke, ais in het Juftitieele, hebben zy, by derzelver Placaten en Ordonnantiën, dikwyls de executie derzeive gerenvoieerd naar de Stedelyke Magiftraten Zo zeggen Hun Edele Mogende in derzelver Placaat van den jaare 1644, wegens het by Testament disponeren over eenige goederen, door Roomfche Weduwen, geen Kinderen hebbende, of ongehuwde Dochters enz. dat zy zulks in de Steden, niet anders dan met goedvinden van de respective Magiftraten , vermogen te doen (u). Dus hebben ook Hun Edele Mogende in den jaare 1660 by Placate voorzien tegen het feditieus prediken, doch tevens geftatueerd, dat de geene, die de voorfchreve articulen zal komen te overtreden, "by de Regeerders daar des behoort, in Juftitie gecorrigeerd zal worden , na exigentie van zaken (v). / De Kerkenordeningen van den jaare 1590 en 161a, zyn mede wetten van den Souverain, offchoon daar in veele articulen zyn, rakende de beftelïing van den Godsdienst in de Steden dezer Provincie: gelyk zulks by de infpèctie derzeive ten duidelykften confteert (w), zonder dat Heeren Gecommit* teerden het nodig achten, alle die byzonderheden hier in te voegen. Uit dien hoofde, hebben ook de H. H. Staten by Refolutie in dato 5 September 1703 den Hoofd - Officieren in de Steden, en den Maarfchalken aangefchreven en gelast, omme de brevets, bullen ofte conftittitien van den Paus alhier gedisfemineerd, alomme te doen ophalen, met pnecife ordre en last van exadelyk te beletten, dat dezelve niet worden verkogt, of in eenigerhande manieren gedebiteerd ofte gedisfemineerd, op poene, dat de geene, die zulks kwame te doen, daar over arbitralyk zoude worden gecorrigeerd, verklarende zelfs zodanige bullen, brieven ofte conftitutien, welke alreeds waren gepubliceerd, voor nul, kragteloos en van geener waarde (x). Zo bewezen de Heeren Gecommitteerden in verfcheide gevallen, waar van men de voorbeelden nogligtelyk zoude kunnen vermeerderen, en waarby geen fchvn van overheerfchinge kan worden veronderfteld, het regt, by de Heeren Staten fteeds uitgeoefend, in het maken van verordeningen ter bevordering van den openbaren Godsdienst, zo veel die tot het oppergezag behoren, ook in de Steden te maken. Offchoon Heeren Gecommitteerden gaarne avoueeren dat verfcheide verordeningen hier aan ondergefchikt, en tot dit grote oogmerk mede 0) Van de Water D. I. bl. 403. (3 Aid." D.' if bl. 303'. 385- En de Magiftraten gelast de band te houden aan de Refol. van Hun Ed. Mog. in dato 1695. ibid p. 386, 387- (w) Utr. Placaatb. D. I. bl. 356. en volg. < ' ". , , „ (x) Utr. Placaatb. D. I. bl. 717. Zo zyn ook by Refolutie van den Raad der Stad Utrecht in den jaare 1589 na voorafgaande verklaringe en het believen der Heeren Staten de Predi. kanten gelicentieerd. Z. Bor , B. XXI. bl. 840 en volg. B. XXX. bl. 744. Zo is ook het verfchil over de Sesfie van Commisfarisfen Politiek in den Kerkenraad der Stad Utrecht door de Staten beflist, Utr. Placaatb. D. I. bl. 385- X 2  [ 84] werkende, tot de Stedelyke Policie zyn behorende, als namelyk de bepalinge van tyden en plaatfen, tot hét houden van byeenkomften ter beoefening van den vastgeftelden Godsdienst, de gefchiktfte middelen om de hindernisfen daar van, fchadelyke of rustverftorende byeenkomften , en ergernis wekkende plegtigheden, of zeden verwoestende leeringen in het openbaar te weeren, en waartoe ook verfcheide Pubiicatien of Ordonnantiën in de Steden zyn gemaakt. Gelyk dan ook alle Refolutien, Placaten en Pubiicatien, welken men in het Placaatboek der Stad Utrecht aantreft, of loutere politieke Stedelyke verordeningen zyn, of nadere inhcefien van de Provinciale Placaten, met fpeciale Stedelyke befchikkingen, zonder dat men ergens dienaangaande eenig blyk van Souverain of onafhankelyk gezag in dezelve zal aantreffen. Zo hebben dan Heeren Gecommitteerden in alle deze afzonderlyke ftukken aangetoond, op welk eene wyze, volgens de Staatkundige Conftitutie dezer Provincie, het met die onderwerpen gefteld is, en waar by nog eenige andere pointen zouden hebben kunnen worden gevoegd:- dan vermids die als gevolgen der yoorafgelegde gronden moeten worden befchouwd, hebben Heeren Gecommitteerden geoordeeld niet nodig te zyn, dezelve alhier afzonderlyk intetreden,maar zullen als nu ten befluite overgaan,tot eene korte opgave van eenige ftellingen en gevolgtrekkingen uit het te voren gededuceerde afgeleid. DERDE HOOFT DEEL. Na de behandeling van zo veele pointen en byzonderheden, als Heeren Gecommitteerden de eer hebben gehad aan U Edele Mogende voortedragen, zal het aan U Ed. Mogende gebleken zyn Voor eerst, dat de drie Staten dezer Provincie zyn de eenige Souverain van dit Gewest, dat is van de Stad, Steden en Lande van Utrecht. Ten twee/ie, Dat de byzondere Leden en Steden van het zelve, noch met opzigt tot de Magiftraatsbefteliing, Administratie der Juftitie, Munte en Godsdienst, noch in het algemeen roet opzigt tot de Stedelyke Politie, van de H. H. Staten dezer Provincie onafhankelyk zyn: maar dat de eminentfte regten, de/ara Majeftatica, alle door de Steden dezer Provincie dependentcr of noming Principis geëxerceerd worden. Uit welke beide pointen dan ook onmiddelyk voortvloeit, Dat bet aan de byzondere Steden dezer Provincie, zo min als aan de andere Staarleden, vry ftaat, verandering te maken in den vorm der Stedelyke Regeeringen , zonder confent van de Hoge Overheid, waar van zy, qua tales, Leden zyn, en welke qualiteit hun Conftitutioneel verpligt communi c onfen fit dat is Staats wyze, daarinne te werk te gaan. * Dat de Hoge Overheid, (dat is de drie Staten,en niet, gelyk men, om min kundigen zand in de oogen te werpen, dikwils voorgeeft, de Voorfternmende Leden) het regt heeft, om zorge te dragen, dat de eminentfte regten door de Steden geëxerceerd wordende, niet anders dan leghimo modo, en overeenkoornftig de daar van wettig verkregene Privilegiën en Regten worden geëxerceerd; en dat het derhalven met de Conftitutie niet overeenkomt, dat de byzondere Steden zig in de posfesfie of exercitie van die Regten, in cas van verlchil, viafam maintineeren. Als  C 85] Als ook. Dat de Hoge Overheid, ex plenitudine poteftatis, in extraordinaire gevallen (over welker exiftehtie, en de kenmerken van dezelve, de Hoge Overheid zelve alleen bevoegd is te oordeelen) ten algemeenen beste zodanige dispofitien, met opzigt tot de bovengemelde pointen, nemen kan, als zy in gemoede, ten beste van haare Ingezetenen, oordeelt te behoren, zonder daar door in ordinaire gevallen, eenige infractie te willen doen op de regten der byzondere Leden en Steden. En uit welke pointen dan ook eindeiyk alleen en volledig kan en moet bepaald worden, hoe en op wat wyze de Steden zyn in het bezit en de exercitie van de Wetgevende Magt. Heeren Gecommitteerden zouden deze pointen en ftellingen nader kunnen ontwikkelen, en uit het in de vorige twee Hoofddeelen gededuceerde ophelderen , bevestigen, en de objectien, daar tegen gemaakt, oplosfen: dan alzo dit rapport reeds aanmerkelyk is uitgedygd, hebben dezelven gedacht provifioneel het daar by te moeten laten berusten, vertrouwende hier mede genoegzaam aan de intentie van U Edele Mogende, by het decerneren dezer commisfie voldaan te zyn. Terwyl Heeren Gecommitteerden nochtans bereid zyn, om ook des nodig zynde, op Uwer Ed. Mog. requifitie, dit ftuk breder te deduceeren. ERRATA. SI. 5 reg. 15 onder aan ftaat gedaan (i). Zo — moet zyn gedaan («); zo. — 7 reg. 24 van boven -dien het meer, moet by, te doen is. *— 21 reg. 6 1 ■ 1 maS* Iees mag*. — 34 reg. 2 onder aan independente*. Dat, moet zyn indefendenter ; dat — 39 reg. iy van boven met Limneus moet zyn uit Limmsus. in de noot (j) opum moet zyn oper. <— 40 reg. 12 van boven ■ Lambeens lees Lambecius. .— 47 reg. 16 De Stad heelt niet gezegd moet zyn De Stad heeft niet gezorgd* , 51 reg. 14 ■ als gys moet zyt, moet zyn als gys vroet zyt, en wat verder maesfcap voor maecfcap. -. retJ - van boven gewoenlic is. Worden — moet zyn geivoenlic is; worden. — <;7 reg. II onder aan *ee "/ raaroof, lees ree of raaroof. — 61 reg. 16 van boven ghoeyscht moet zyn gheeyscht. „ reg, 9 onder aan ■ in hoier huyfen lees in horen huyfen. _ 62 XJ. o 1 genghen — roepen lees ginghen — roepen. _ 63 reg. 7en 10vanbov. Van Mynen Hoefmeyfter, lees Van Mynen, Hoefmeyfter, — — reg. 19 > condy lees conde. — (59 reg. 12 • 1551- moet zyn 1591. reg. 14 onder aan Pieter Zanthen lees Phter van Zanthen. — 71 reg. 23 van boven kende lees kon. — 73 reg. 2 • Setden moet zyn Steden. __ ?5 reg. 4 , lelunge, lees 'beliinge ideft confesfione. reg. if 1— gelyst moet zyn gelyet ideft confesfus eft. — 79 noot (») ftaat ÏRAJECTI DMC, dan op de Muntpenning by Mieris pl. 4 afgebeeld ftaat eigénlyk TRAJECTI )WLC Y  RAPPORT, Dienende ten betooge van de Souverainiteit der Heeren Staten, over de Stad, Steden en Lande van Utrecht; ingebracht tef Vergadering der Heeren ord'. Gedeputeerden den zÊl February 1787*.