i A R T Z VOOR DE MINNAARESSEN '.•'."> DEK C II O O N HE I D, DOOR K. A. ZIFIERLEI N. De prijs is ord. pap. . ƒ I - 5 Seinryf-papier, . ƒ i - 10 -   01 1179 1000 UB AMSTERDAM  13 E A R T Zi TOOR HE DÉR S C H O O IHEI Dj Te ÏÏTMCHT Bij H.vajiEME¥ESj MDCCXCII.   VOORREEDEN. -Alle de dochters van Eva, de grootfte Vorflin zoo min uitgezonden,als het meisjen dat eene hut bewoont, trachten en zuchten onophoudelijk naar fchoonheid. De laatfte zucht van alle vrouwen betreft, gelijk een Wijsgeer aanmerkt, .meer het verlies der fchoonheid als het verlies des leevens. De algemeene begeerte van het fchoone gedacht, om de mannen te behaagen, oog en hart der mannen te boeijen, en hunne zinnen te bedriegen, is daar aan fchuldig; niet waar lieve Meisjens? De liefde tot fchoonheid heeft gemaakt, dat het vrouwelijk gedacht, dnts onheuglijke tijden op allerleij middelen dacht, waar door het geloofde de fchoonheid te kunnen verheffen, haaren duur te verlengen , of haar verlies te vergoeden. De Hot-  ii VOORREEDEN. Hottentottin heeft haare fchoonheids - middelen zoo wel als de eerfte Dame van Parijs; Zij tracht haar gelaat en overige ligchaams-deelen, even als deeze naar hunnen aart,even zoo te verfraaijen en teblanketten. Het is Hechts te beklaagen,dat de gewoone fchoonheids-middelen, de nadeeligfte werking op de gezondheid toonen. In dit Werkjen zal men de waare fchoonheids-middelen vinden , die niet alleen voor de gezondheid onfchaadelijk zijn, maar dezelve ook onderhouden. Natuur lijke fchoonheid kan,buiten dien,niet zonder gezondheid beftaan, en het geene de eerfte bevordert, bevordert ook de laatfte. Daarom kan dit werkjen eenig nut doen, wanneer er bij de opvoeding der Jeugd gebruik gemaakt word. De natuurkundige opvoeding is helaas! in de meeste, ook in de voornaamfte huizen zeer gebrekkig, voor-  V O O R R E E D E N. m vooral bij het fchoone geflacht. Des te noodwendiger is, bij de tegenwoordige geeftelooze eeuw, eene verbeetering der natuurkundige opvoeding bij dit geflacht, hoe meer wij het zelve, aan goede gefieldheid des ligchaams, geduurig zien afneemen. Men ziet geduurig meer en meer bleeke aangezichten en verwelkte lichaampjes ; zwakheid des ligchaams en gevoeligheid der ziel, krijgen van jaar tot jaar meer de overhand; krampen en toevallen op de zenuwen van het bijzonderfte zoort ver* fpreidden zig geduurig meer en meer, onder het beminnenswaardige geflacht, en verwoesten deszelfs gezondheid met deszelfs fchoonheid; waterzucht en uitteering rukken een meenigte meisjes en vrouwen reeds weg, in de lente hunner jaaren, om niet te denken aan veele lastige vrouwlij* a ke  m V O O R R E E D E N. ke krankheeden, die ik hier ftilzwijgend wil voorbij gaan. Het meenigvuldig thee en koffij drinken, de verhittende wijnen, baut goét in de fpijzen, de fchadelijke kleeder-drachten, de overdreevene pracht in alle dingen, heevige driften, veel leezen in fentimenteele Romans, Werthery en Siegwartery, het geftadig zitten, vermijding aller koele lucht, de dwaaze wijze van tot duifélingen en neder-zinken te dansfen, e. d. g. zijn de milde bronnen dezer kwaaien. Alleen eene verftandige natuurkundige, opvoeding kan hier hulp verfchaffen. Onder eene kloeke ligchaamlijke opvoe» ding, wasfen de jonge fchepzels gezond op; door natuur en kunst wel gevormd, alsHebe de Godin der Jeugd bij de ouden, bevalligheeden, lagchen op hun aange2icht. Doch  VOORREEDEN. v Doch alle middelen zijn dan vruchteloos , men vind ten minden er weinig baat bij, wanneer reeds in het lijf der moeder, wanorde en feilen zijn voorgevallen aan het ligchaam des kinds: echter is dit een zeldzaam geval; de kinderen worden gemeenlijk door de natuur ordentelijk gevormt , en volkoomen ter waereld gebracht. Alleen verwaarloozing, flechte opvoeding, onachtzaamheid en onkunde van de zijde der ouders, beroofden deeze tedere fchepzels van hunne, door moeder natuur verleende fchoonheid. Het hoofd-oogmerk bij dit Werkje was ook, om iets tot verbeetcring der natuurkundige opvoeding der Jeugd, en vooral van het fchoone geflacht bij te brengen. Het uithang-bord of de Tijtel dient flechts om de daar in vervatte waarheedïn gemak* 3 ke-  vi VOORREEDEN. keiijker onder de Dames te brengen, als onder eene andere vorm. Dit Werkje is eigenlijk voor hej fchoo* «e geflacht gefchreeven; Intusfchen kan het zelve ook voor Elegants of galante Heeren nuttig zijn, die dikwerf met meer angst voor hunne fchoonheid bezorgt zijn, als de ijdelfte coquette. Noch eene kleine erinnering, om menig een misverfland voor te koomeh, dat tusfchen een zeker foort van Leezeresfen en mij ontdaan kan. Ik voorzie, dat veele mijner Leezeresfen, die in mijn boek troost en hulp zoeken, in een ouderdom zullen zijn, waar in zij met alle gefchiktheid den Tijtel van Oude-Juffers of oude vrouwen voeren kunnen. Deeze dwaalen zeer, wanneer zij gelooven, dat ik dit boekjen als een middel voor hun vervaardigt heb: en dat ik hun  VOORREEDEN. vn hun zoo gezwind in bekoorelijke Meisjesj kan hervormen, als de Tdbveres de metgezellen van den vroomen /Eneas hervormde. Ik bekenne openhartig, dat ik hun in dien ouderdom niet kan helpen. Deeze matronen raad ik dus, dat zij zig de vcrgeeffche moeite niet geeven, dit Werkjen te doorbladeren. De natuur laat de eerwaardige ouderdom niét door gedwongene middelen omkleeden. Zulke, die als fchoonheeden noch in hunnen ouderdom, coquet willen zijn, weete ik geen beteren raad te geeven, als die, die zoo veele verouderende Dames, dagelijks volgen, en het verfhndige beminnenswaardige Meisje Amelia Bergt fchertzend aanbeveeld. „ Wanneer, zegt „ ze, het met onze bekoorlijkheden ten „ einde loopt, vereenen wij ons met eene  vin VOORREEDEN. „ lelijkere, en dan zijn wij noch altijd ,) fchoon." Wil deeze kunstgreep echter geene werking meer doen, dan is het tijd, WiUiam Hays, Proeve over Wanflalligheid (effay on difformity) te leezen. In deeze Verhandeling zijn alle troostgronden voor deeze onvolmaaktheid des levens, met de fijnfte Philofophifche zin te zaamen gevoegt en ontwikkelt. Die deezen troost nodig heeft, keze dit. Dit moet ik alleen hier noch aanmerken, dat ik dit Boekjen in mijne ftudeer-jaaren fchreef, tot tijdverdrijf en oeffening, daar. om zal men mij eene al te jeugdige uitdrukking en onvolkomenheid vergeeven. Bruckenau K. A. Zwierlein, in Herfstmaand Mtd. DoEt. 1788. EER-  Ë E R STE JSÓOFD'DÊÈL, VAN D Ê SCHOONHEID IN 'T ALGEMEEN. J^Uleêii oude Dames, die gelyk afvallende* roosjes uitgebloeid hebben en verdord zyn, zullen het voor ydelheid, ja zelfs wel Voor zonde houden, dat 'er naar middelen tot onder* houd der Schoonheid gezocht word, en dat dezelve gebruikt worden. „ Kind! dat is een boek des Satans!" — ( zeide laatst een oude Tante * die nu geen aanfpraak meer op de Schoonheid kan maaken, en dus alle fchoonen onder haare Sexe moet haaten, tegens eene jonge Juffer, A dia  ( * ) die deezen Artz voor de Minnaresfen der Seboonbeid even doorbladerde.) „ Het is ver. leiding tot ydelheid, en dat is eene groote zonde, Kind"! dit is eene fchrikkelyke vloek over myn onfchuldig boekje! doch nu! laat de Tante maar brommen. Het is zeer onbillyk eene Dame van ydelbeid te befchuldigen, wanneer zy zig in de Schoonheid zoekt te kennen en te oeffenen, wanneer zy middelen aanwend, om dezelve tb vergrooten en te volmaaken; wanneer zy niets meer doet dan de wenken der natuur te volgen» de natuur na te bootzen en in haare werking te onderfteunen; dat is voorzeeker onfchuldig en geoorloofd! de Natuur zelve doelt in alle haare verrichtingen op de Schoonheid der dingen, by alles zelfs by het kleinfte en geringde dat beftaat, zoekt zy order, overeenftemming en zo overeenkomst aller deelen, en dit is juist wat men Schoonheid noemt. Vind men een geval, dat het overeen, konu-ige en de zamenvoeging der deelen volgens dit doelwit der natuur, verbrooken is, of dat de deelen misvormd, of verminkt zyn , dan is dit eigenlyk geen werk der natuur, maat eene  C 3 ) eene misgeboorte, een bederf, eene lelykheïd» waar aan verfcheideneoorzaaken tegen het plan der natuur kunnen medewerken. Onze zinnen, zyn als 't ware misnoegd, wanneer zy zulke haatelyke voorwerpen verneemen; derzelver indruk op de Ziel veroorzaakt haat en afkeer; Gelyk in tegen-deel, dat gevoel aangenaam is, dat in fchoone dingen zyn oorfprong vind. Wy moeten gewillig of onwillig fchoone dingen beminnen; het is niet in onze macht dezel. ve haatelyk te noemen. Welk een zachte verrukking maakt het, indien ik het zoo durf noemen, Electrisch vuur onzer Ziele gaande, wanneer wy een Mensch befchouwen, in wiens Lichaam eene volkooraene overeen-(lemming aller deelen heerscht, of, het welk het zelfde is, wiens Lichaam waarlykfchoon gevormd is? Een overeen - komllig de regelen der Bouwkunst opgericht gebouw, eene naar den juillen richtfnoer gebouwde Stad, een kundig aangelegde Tuin fchenken het gezicht een waar genoegen; even als het gehoor-zin tuig door een aangenaame trilling bewoogen word, wanneer zuiver-luidende klanken in het zelve weer-gal. men. Waarin het eeven-reedige overeen -[lemA a men-  ( 4 3 mende en fchoone ook mag zyn, het zal altyd den Menfchen welgevallen, waarom zoude het hem dan in zig zeiven of in zyue gelyken niet wel gevallen. Men zal de waarde van een geëvenredigden vorm des Lichaams noch hooger achten en duidelyker leeren kennen, wanneer men bedenkt, hoe veel invloed eene voordeelige gedaante heeft, in het oordeel dat wy over anderen vel. len. Laat flechts de zinnen fpreeken, het vernuft zal 'er voorzeeker weinig tegen hebben in te brengen. Dat Hechts een gedeelte behaage, het geheel zal ras, met even zoo veel genoegen aangezien worden. Eene zaak, welke behaagt, word zeer ras door eene andere verzeld, gelyk zig even ras het eene misnoegen by het andere voegt. Niets is gemakkelyker dan de overgang van het uiterlyke tot het inwendige , en het beiluit dat in een fchoon Lichaam ook eene fchoone Ziele moet woonen. 'Er kan, wel is waar, onder een Silenus ge« zicht de Ziel van een Socrates verborgen liggen , en een trouwloos vergiftig hart kan zeer wel met een bevallig gelaat gepaard zyn: Doch men is echter te zeer aan de overeen-komsr ge*  C 5 ) gewoon, dan dat men het eene niet uit het andere zoude beflisfen. Deeze zoort van redeneering toont boven alles, heure werking ten gunde van de fchoone Sexe, en men houd gewoonlyk by dezelve het gelaat voor een onbedriegelyke fpiegel der Ziele. Mochten dan alle fchoone Meisjes dit waarachtig zoeken te maaken, en met een bevallig gelaat, verftand en een goed hart vereenigen! Denkbeelden van Schoonheid fchynen van alle tyden, en in alle oorden, de Menfchen in. geprent te zyn, hoe zeer dezelve ook by alle volken van elkander verfchillen moogen. Yder 'volk, yder natie heef: hier in iets eigenaartig, heeft zyn eigen denkbeeld van Schoonheid, verfraait of mismaakt zyn Lichaam op zyne byzondere wijze; belacht of beklaagt de gewaande Schoonheid van een ander volk als dwaasheid. Men is met dat gene niet te vreeden, dat algemeen door de natuur fchoon gevormd is; men wil dezelve verbeteren en te recht helpen. 'Er is een Volk, in het diepfte van Zuid-America, dat de Kinderen terftond naa hunne geboorte het voorhoofd in het breede drukt; Een ander rekt hunneOoren zoo lang A 3 uit,  ( « ) uit, dat dezelve op de fchouders hangen, en fteeken daar en boven Bloemen tot cLraad In derzelver geboorde openingen ; andere fnyden zig beelden in het Aangezicht. De Negers houden veel van (lompe Neuzen en opgekromde dikke Lippen. In eenige Dorpen van Piemont befpot men de ongelukkigen, die 1 geene kroppen onder de Kin hebben hanj gen; e. z. v. Wy fpteeken hier niet van deeze inbeeldige Schoonheden, ook niet van die Schoonheid, waar van zeker Dichter zeer vernuftig zegt, dat zy (lechtsin het oog des Minnaars beftaat, doch niet in de Schoonen zeiven. Deeze zoort van Schoonheid bertaat dikwerf in een onmerkbaars geringheid, die niet te befchryven is, en die alleen het oog des Minnaars tot zig trekt. Deeze heeft zyn eigen Oog-glas, waar door hy het geliefde voorwerp befchouwt; door het zelve ontdekt hy bekoorlykheden in zyne Beminde, die niemand als hy bemerkt heeft; dit Vergroot- glas vertoont hem dezelve in eene verbaazende grootheid, het omkleed ze met een bujtengewoonen glans, door welken de liefde op het tederst getroffen woid. Een, auderzints on-  C 7 ) onbeduidende trek in het gelaat, een zonder* ling gevormde Neus, bijzondere beweeging en draaij van den Mond, een zekere verw van het vlokje of het Hair, de zachte vrolijke of langzaame toon der Spraake, iets vlug, iets flim en vuurig in de Oogen , iets uitmuntend in de gebaarden en houding, zomtijds blanke zachte Handen, zomtijds een net Voetje veroorzaaken bij de Minnaars ofMinnaresfen de eerde bekooring, en trekken vervolgens alle de Zinnen tot zig. Hier in heeft een ijder zijn eigen fmaak. Deeze en zoortgelijke dingen zullen geen ftof opleeveren tot dit Werkjen , flechts die waare Schoonheid, welke de Natuur, die lieve Moeder, zelve heeft afgeteekend, die door een tot haar doelwit gevormd Lichaam, door overenftemming aller deelen met elkander, en door volkoomenheid van ijder deel in 't bijzonder ontftaat. Deeze Schoonheid beflaat niet flechts in de inbeeldingskracht en den Smaak der Beminnende, doch bevind zig waarlijk in het geliefde voorwerp. Eene zulke beftaande Schoonheid is in het Menfchelijk Lichaam. wanneer alle deszelfs deelen met elkander overA 4 een>  C 8 ) een-ftemmen; Wanneer Hoofd, Armen, Handen , Voeten, &c. met het overige des Lichaams evenreedige grootte, fterkte en ronJing hebben. Zeldzaam word 'er een volmaakt gelukkige vorm des gelaats gevonden, een hoog, glad Voorhoofd, fmalle en korte Wenk-braauwen, eene, naar eevenreedigheid, groote Neus, ee. ne kleine zig wel fluitende Mond, in welke eene reeks van Tanden zoo wit als Paarlen, bewondert worden; Wangen wier rood en wit, ongemerkt faamen fmelt; Kaftanje-bruine of zwarte hairen; tengere Vingers met groote glinfterende en doorfchijnende Nagels; eene goede Houding; cierlijke Voeten, en een zacht. Vel over het geheele Lichaam, wiens verw noch te rood noch te wit is, onder het welke kleine blaauwe aders zichtbaar zijn. Op zulk eene wijze word het Beeld van een welgevormd en fchoon Lichaam gefchilderd. Welk een goddelijk weezen moet dat zijn, waar in alle deeze volmaaktheeden te faamen over-eenftemmend vereenigd zijn? Weisse heeft het beeld van een volmaakt fchoon Meisje met de volgende trekken, meesterachtig gefchilderd. Als  C p ) Alj men mij een Meisjen noemt, Alj de Schooi fle onder allen! Als men zege* Een ieder brand Om die Meisj'en te gevallen .- O dit is zij! dit! ja dit! Is 't Meisjen dat miju hart bezit. Zegt men: Zij is wit en rood, Als de lelijen en roozen, Ieder trek is een gebod, Om dit Meisje lief te koozen, O dat is zij! dit! ja dit! Is 't Meisje dat mijn hart bezit. Roemt men eene kleine hand, En een armpjen , zacht te drukken , Een middel dat men Tellier omfpanc, En een voet, die doet verrukken, O dat is zij! dit ja dit! Is 'c Meisjen dat mijn hart bezit. Prijst men een groot, git zwart oog , Nevens raaven - zwarte hairen: Een mond, die elk ten kusch bewoog, En boezem, die elk op moet liaarent O dat is zij! dit! ja dit! Is 't Meisjen dat mijn hart bezit 1 A 5 Ech-  C 10 3 Echter word helaas deeze geheel volmaakte Schoonheid, gelijk de Dichter dezelve hier treffelijk heeft afgefchilderd, ten uiterften zeldzaam of misfchien nimmer bij de Stervelingen gevonden. Anders had de beroemde Apelles, als hij ééne Venus fchilderen wilde, niet noodig gehad, dertig fchoone Juffers als modellen voor zig te plaatzen, om het fchoonfte gedeelte van een ijdere, voor zijne Venus af te maaien. Even zoo heeft Albtrt Durer tot Neurenberg, de evenreedigheden der Menfchelijke leden na veele fchoone Dame's afgeteekend. Zoo zeldzaam is de volmaakte Schoonheid! en des niet te min, kan zig ijder Meisje ligt overreeden, dat zij de fchoonfte onder de Maan is;—• Ja nu dat kan men de lieve Meisjens ligt toeftaan;het is immers een gelukkig bedrog, als men van zig zoo iets vast overtuigd gelooft. Eene vrolijke Franschman wenschte tot een toonbeeld van Schoonheid, te weeten van eene Dame, de volgende drie Rukken: Een gelaat uit Engeland, een lijf uit Duitschland , en het gedeelte waar op men zit, uit Parijs dit is de Franfche fmaak! De Schoonheid is zeer gemakkelijk in drie Dee-  ( II ) Deelen, teverdeelen; in de volmaakte, middelmaatige en geineene Schoonheid. De laatfte Klasfe zijnde daagelijltfche Gezichten, deeze zijn, wel is waar, niet aanlokkelijk of treffend, doch zij zijn ook niet lelijk. De Gedeeltens der Schoonheid moeten nu elk bijzonder onderzocht worden; en de wijze aangetoond, om dezelve duurzaam te behouden, benevens de Middelen om eene verwaarloosde Schoonheid weder te herttellen. Door de zorgvuldige opvolging deezer lesfen zal men, neffens het Onderhoud der Schoonheid, noch een ander groot voorrecht ten opzicht der Gezondheid genieten. De Gezondheid en de Schoonheid des Lichaams zijn ten naauwften met elkander verbonden ; Hoe welgemaakter een Lichaam is, hoe volkoomener ijder Deel in 't bijzonder is, en hoe evenreediger deeze Deelen met elkander overeen.ftemmen en op elkander werken ; des te regelmaatiger en duurzaamer moeten de beweegingen en verlichtingen des ganfchen Lichaams van buiten en van binnen zijn. Al het geen de Schoonheid vermindert, vermindert ook meefien tijd de Gezondheid, en die voor de eerfte zorgt, zal ook de laatfte behouden. TlVEE-  C 12 ) TWEEDE HOOF D~D E E L. Over de bevordering der groei des menseê- D sMensch zal altijd mishaagen,hoe fchoon ook de vorm van zijn geheel lichaam zij, wanneer hij al te kleen is, of wanneer zijne leeden de vereischte fterkte, volheid en gevleeschdheid niet hebben, wanneer het lichaam een uitgeteerde gedaante is. Een mensch van een groote gedaante, heeft, bijzonder wanneer de lengte en dikte des lichaams geè'venredigd zijn, iets groots,iets aanzienlijks in zijn weezen ,dit geldt voornaamüjk bij mannen ; Het fchoone geflacht maakt hier in een uitzondering. De fchoonheid eener Vrouw word ongemeen verfraaid en wint veel, als het lichaam groot en fmal, of rank is. Dit is de oorzaak dat de Dichters Ovidius, en Propertius, in de befchrijvingvan fchoone vrouwen, dik werf de gelijkenis van opgefchooten ranke boomen gebruikt hebben. Echter moeten de iichaamen niet lang en ma- lijken lichaams.  C 13 5 mager zijn, en een geraamte gelijken, dat mes eene huid zonder vleesch omtoogen fchijnt,een week gevuld vieesch moet de leeden bedekken. Het is daarom een gewichtig werk het allereerst een oog te (laan op de bevordering der groei, en de konst heeft in dk (luk waarlijk veel vermoogen, indien geene gefielde aanleg, reeds door de natuur, in het lichaam zelve verborgen is. Er zijn geheele gedachten , die niet dan kleine fchepzeis ter waereld brengen, gelijk er ook andere zijn, wier naakoomelingen altijd tot eene aanzienlijke grootte opgroeien. Er zijn geheele natiën, die buitengewoon groot zijn, gelijk de Patagoniërs in. het zuiden van America. De Lappen zijn beneeden de gewoone grootte. Echter vind men geene waare Reuzen of Dwergen. Men zegt, wel is waar, volgens nieuwe berichten, dat er op het Eiland Madagascar, het welke aan de oost-zijde van Africa ligt, een Dwerg* volk zoude gevonden zijn, doch de nadere bevestiging deezer tijding ontbreekt ons. Het grootfte gedeelte der aard-bewooners is van middelmaatige grootte. Het zal niet onnut zijn, hier, in het kort, voor-  ( 14 ) vooraf te befchrijven ,hoe de lichaamen groeien en afneemen, hoe ver de grenspaalen van beide zig uitllrekken, en hoe wasdom en verval elkander afwisfelen. Het lichaam krijgt zijn geheel beftaan en wasdom uit vochten. Van deeze vochten word eene behoorlijke meenigte vereischt; op dat zij het rechte men^fel van hun beftaandeelen zouden hebben. Zij moeten dus niet te dun, of te waterig, niet te dik en te taaij, en ook niet van een fcherpcn of onzuiveren aart zijn, zij moeten inzonderheid iets drilligs bevatten. Deeze vloeibare deelen moeten door ,het ganfche lichaam omgedreeven, en in alle, zelfs in de flji-fte en uitterfte deelen verfpreid worden, om de aardachtige deeltjes aldaar heen te brengen en aan te zetten, bij gevolg word eene hier toe toereikend fterke kracht van het hart vereischt, wijl dit den omloop des bloeds en van alle fappen bewerkt. De vaste deelen moeten aan den omloop der fappen toegeevlijk zijn, zig laaten uitzetten, en bij gevolg zoude hardheid en ftijfheid een gebrek in dezeh-e zijn. Zoo lang deeze eigenfchappen bij de vloeibaare en vaste deelen gevonden worden, gaat het lichaam voort met  ( 15 ) met groeien. De Visfcben groeijen zoo lang zij leeven, wijl zij, in plaats van gebeente» graaten hebben, die nimmer hard worden. Hoe nader de mensch bij zijne geboorte is, hoe fneller het groeien voortgaat, het word geduurig minder, als hij zig van zijne geboorte verwijdert. Het duurt gemeenlijk, tot dat hij volkoomen een man is. Deeze fnelle groei is gegrond op de hier boven befchreevene eigenfchappen der vloeibaare en vaste deelen, welke altijd bij een gezond kind gevonden worden* Er is in deezen ouderdom, naar evenreedigheid, altoos meer voedend fap als bij volwasfeHen; dit voedend fap is goed van aart, an bevat veele flijmige, drilachtige deeltjens, en is nog met geene fcherpte aangeftooken. De vaste deelen zijn weeker en vatbaarer voor uitzetting; er zijn meer werktuigen der voeding, naamlijk geleidende vaaten, in werking; de kracht van het hart is fterker, in tegenoverftelling der overige deelen, het hart en de vaaten zijn vatbarer voor aanpriltkeling, en dit is de reeden dat de beweegingen fneller zijn. De mensch houd op te groeien, zoo dra hij de vereischte hoedanigheden in vloeibaare en vaste  C 16* ) Vaste deelen verliest, er is echter nimmer een* waare ftilftand in den wasdom, wijl de natuur, van de bezwangering af, ons in een altoosduurenden voortgang naar het verval voert. Doch men gelooft , dat er dan een ftilftand plaats hebbe, als noch het groeijen voortduurt, noch het afneemen zig openbaart. In deezen ftilftand. of den Tijd, dat het lichaam ophoud in de lengte te groeijen, ontftaat de Vetheid, die de waare groei enigzints nabootst. Reeds in de bloeiende jeugd zelfs neemt het verval zijnen aanvang, dat echter niet zoo zichtbaar is, als in eenen meer gevorderden ouderdom. Gebrek aan voedend fap is de oorzaak van dit verval; wijl de fappen doorgaans Hechter, fcherper of op eene andere wijze bedorven zijn, en te veel aardachtige deeltjes bevatten; en wijl de vaste deelen door de meenigvuldige beweegingen te ftijf, en minder uitgezet kunnen worden; wijl er zeer veele kleine Vaaten toegroeijen, en eindelijk wijl het hart Zwakker, ftijver, en gevoelloozer word, het welk de drift van alle fappen vertraagt. Uit dit alles moeten regelen getrokken worden, op welke men acht geeven moet, om den Wasdom der kinderen te bevorderen. De  C '7 ) De Ouders moeten voor al zorgen , dat de kinderen fpijze en drank genieten, die met voedzaame deeltjes vervuld is. De meenigte moet, zoo wel als de verfchillende foort van fpijzen, volgens het verfchil der jaaren veranderd worden. Er is een ten hoogden fchaadelijk vooroordeel onder veele Moeders van rang, die hunne kinderen, voornaamlijk meisjes, niet ge. noeg te eeten geeven, en hen daar bij zoo vast als moogelijk is, in een keurslijf knellen, op dat zij te minder zouden kunnen eeten, om fchoone en tengere dochters met een lijf te voorzien, dat men omfpannen kan. Zulke moeders zondigen ten hoogden tegen die wijze goede Moeder, die dikwerf meesterdukken van fchoonheid uit zulke dochters zoude gemaakt hebben; doch onder de verkeerde opvoeding wierd de Natuur in haar ontworpen plan gettoord, de kinderen blijven wandaltige en zieke uitgemer* gelde poppen, die naauwlijks in daat zijn,uit de eene kamer in eene andere te wandelen, zonder moede te worden; hun lichaam krijgt de grootheidvan eenen dwerg, wiens bovende gedeelte met het onderde gelijk, een Jan Klaasfens-pep, als met een draad te zaamen hangt; de verw van ü zul-  2ulke verdorvene fchepzelen is doodelijk bleeks Ik kenne veel zulke elendige fchepzelen, waar' onder twee adelijke Jongvrouwen, die geheel gelijk zijn aan het tafereel, dat ik, zoo even heb afgefchetst, en in waare Dwergengefta'.te, zoo dat de eene op haar veertiende jaar, zoo groot is als een kind van zeven jaaren , en de andere in haar twimigfte, naauwlijks die van eenkind van agt jaaren bereikt! welk een ongeluk voor zulke lieve kinders met de edelfte harten begaafd! En dit is alleen de fchuld Tan de zo fchrandere Mama, die voor de beste vermaaningen der Artzen doof, en bij het ongelukkig gevolg haarer wijze van opvoeding blind blijft! —— Kinderen kan men eenigzins als zwangere Vrouwen behandelen ; een kind moet dubbeld eeten. Het behoeft niet alleen zoo veel voedzel als noodig is, om het daagelijks verlies des lichaams door deszelfs ontlastingen en uitwaasfeming te vergoeden, het moet ook zoo naar zig neemen, dat het, om zo te fpreeken, een overfchot tot wasdom en ontwikkeling der deelen kan opleggen. Daarom hebben kinderen, geduurende hun groei, zulk een trek naar fpijzen. De Zuigeling verdeelt den tijd tus-  C 19 3 tBsfchen zuigén en flaapen. Hij zuigt meer als noodig is, om zijne kleine maag te vullen; dé Hem der natuur herinnert hem onophoudelijk? dat hij moet drinken, om te groeijen. Het beste voedzel is dikwerf, door ongewoonheid , fchadelijk ; men gewenne dus de jeugd (doch niet te fchielijk) aan alles, en gai trapsgewijze voort. Die eenvoudige fpijzen,die aarde, lucht en water ons aanbieden, zijn de verdraaglijkfte; die fpijs, die op zig zelve dé gezondde is, wofd door de meenigvuldige ver-' menging met andere, bijna vergif, en gist door de verheffing van vreemde fpecerijen, tot een fcherpe opbruifchende most van fappen. Men gewenne de jeugd langzaam te eeteia; het al te haastig eeten is oorzaak, dat de fpijzen niet behoorelijk gekaauwd, en dus ook kwalijk verteerd worden, waardoor nopdzaakelijk een llecht voedend fap ontdaan moets Jonge lieden moe* ten dikwerf, doch niet overvloedig eeten. Men verkieze zulke fpijzen, die voedZaame* dritëchtige deelen in zig bevatten, die doot geen fcherpheid vergiftigd zijn. Melk met water gemengd, is een zacht ön verderkend voed! zei voor de Jeugd. Het tedere vleesch van B 8 jongs'  ( 2° ) jonge dieren, eijeren, wortelen en graanen, al» reis, fago, gierst, haver, e. z. v. de meeste kruiden en oofc zijn de voedzaamfte dingen; deeze verkenen de vloeibaare deelen de rechte hoedanigheid, en de vaste de vereischte fterkte. Het fchadelijkfie voedzel is alle fcherpe en zoute fpijs en verhittende dranken; zij fluiten niet alleen den groei, dewijl zij geene voedende fappen verfchaften kunnen, maar zij veroorzaaken ook, door de fcherpte, die zij in het bloed verwekken, eene yskoleure huid, allerleie uitflag, kinderpokken, leelijke vlekken, ontfteeking der oogen, enz. Hier toe behooren alle gezoutene of fcherpe zaaken, als: rookvleesch, ham, pekel-vleesch, haring, kaas, zuuring, falade, azijn, en zulke fpijzen meer. Men moet echter begrijpen, dat zulke fpijzen alleen door het te meenigvuldig gebruik nadeelig worden; met maate gebruikt, zullen zij dikwerf geen nadeel doen. Ik heb een achtenswaardig vriend, bij wien weinige dagen in het jaar voorbijgaan , waar op geen rook| vleesch, ham, haring, kaas en zuuring gegee' ten wordt, die echter tot zijne ftraf vijf ellendige kinderen heeft, zij blijven klein en zwak; huu-  C 21 ) hunne huid is over het geheele lichaam, zwartachtig geel, altijd met puisten, vlekken en uitflag misvormd; zij zijn onophoudelijk met zinkingen, druipende en ontftookene oogen gekweld. Onder deeze kinderen is een meisje van 15 jaar, dat helaas, de witte vloed reeds heeft. Voor kinderen en jonge lieden, die noch in den groei zijn, is niets nadeeliger, als fterke wijn en andere geestige dranken, brandewijn en zoo genaamde liqueurs, waar door de groei zeer verhinderd, en een algemeene fcherpheid door het bloed verfpreid word, dat zig meest door puistjes en wanftaltige vlekken in het aangezicht te kennen geeft. Het geestige of brandbaare gedeelte des wijns, doet eigenlijk de grootfte fchade;de opflurpende vaaten der maag en der darmen, door welke alle zuivere, waterachtige vochten , en een gedeelte van het voedend fap in het bloed gegooten worden, op dat zij het zelve altijd genoeg verdunnen zouden , en het onnutte van het zelve door de blaas, het zweeten, de uitwaasfeming, en den afgang zouden affcheiden, (luiten hunne openingen geheel toe, zo ras deeze brandbaare en prikkelende geesten dezelve aanroeren. B 3 Het  ( ) Het fpeekzel, de (lijm, en die zeepachtige vochten, die zig, bij de verteering der fpijzen uit de nabuurige klieren, in de maag ontlasten, om in dezelve het voedend fap te bereiden, worden daar door zeer verdikt, dat zulk een volkoomen fap, (door dien het niet moogelijk is, dat zij zig behoorlijk onder een mengen) niet kunnen voortbrengen, als het onderhoud des lichaams vereischt. Hier door moet het bloed noodzaakelijkkrachteloos,gefchift,fcherp en onbekwaam worden, om alle deelen des lichaams te voeden; op dezelfde wijze verhardende geestige dranken o»k de melk-klieren, dat ook in deeze geen voedend fap meer kan bereid, en in het bloed gevoerd worden, waar door de groei noodzaakelijk fiil moet ftaan. Dit is oorzaak dat de houden klein blijven, als men hun brandewijn ingeeft. De Laplanders drinken op bun tweede jaar reeds brandewijn, en hun domme trek na dezelve is zoo groot, dat men den invoer van deezen drank had moeten verbieden, Dit is gewis een der oorzaaken, waarom de Laplanders zoo buitengevvoon klein zijn. De gemeene Turken en zeekete Indiaanen onthouden zig den wijn en audere geestige dranken, en  ( «3 ) en deeze volken verkrijgen een wonderbaarlijke fterkte en grootte. De fchaadelijkheid der geestige dranken werkt zoo wel op de vaste als op de vloeibaare deelen. Zij worden 't zaamen getrokken , ftijf en verhard, en eindelijk zoo gevoelloos, dac een mensch, in den bloei zijner jaaren, naar een uitgeteerden grijsaard zweemt; zijne leeden worden ftijf, en fidderen uit zwakheid bij de minfte beweeging; zijne natuurlijke verw verbleekt, en de jeugdige blos zijner wangen verdwijnt. De maag word, op het laats: lederachtig en gevoelloos, zoo dat zulke drinkers geduurig meer moeten drinken, zal zij er het minfte gevoel van hebben. De maag en de darmen zijn in de licbaamen van zulke lieden zaamen gekrompen en lederachtig, de milt, de groote klier, de lever, de longen, en doorgaans alle andere klieren hard, en zomtijds geheel verfteend. Het duidelijkst bewijs, dat geestrijke vochten of brandewijn, de vezelen van ons lichaam te zaamen trekken en verharden, vinden wij in de verzaamelingen der Natuur-onderzoekers, en in de zaaien der Ontleedkunde , waar men geheele dieren en deelen van B 4 men-  C «4 ) roenfchen, in brandewijn, eeuwen lang voor verrotting bewaart. De Natuur heeft water, maar geene geestige dranken tot lesflng van onzen dorst verordend. De verkwikkende drank uit eene frisfche bron, is rein van alle vreemde ftoffen, zij verfterkt de zenuwen en de maag; verdunt het bloed en andere vochten, en wascht de zuure en fcherpe deelen uit. Voor 't overige word de groei verminderd, door alles wat het lichaam zijne noodige fappen onttrekt; als het overvloedige zweeten, het zij dat het door lichaamlijk gebrek ontftaat, of dat het door artzenijen«word afgeperst. Onder de heete luchtftreeken vind men kleine magere lichaamen, met gekroesde hairen, bruine coleur, zwakke ledemaaten, waar in weinig bloed is, wijl de fappen door de al te groote hitte uitwaasfemen, verzweet worden en uitdroogen, gelijk bij de Egijptenaars, Africaanen, Italiaanen en andere volkeren. In andere plaatzen, waar de hitte der Zon, de fappen niet uitdroogt, ontdaan groote fterke lichaamen; de inwooners hebben een blanke verw, lang en zwaar hair, blaau-  C -»5 ) blaanwe oogen. Hoe nader de Landen naar het Noorden liggen, hoe grooter, fterker, en gezonder de Inwooners zijn. Hierom leest men in de oude Noordfche Gefchiedenisfen zoo veel van Reuzen ; en hoewel er veei fprookjens onder loopeu, zoude het echter onreedelijk zijn, te loochenen, dat aldaar voorheen buitengewoone lieden gevonden wierden. Te vroeg-tijdige Arbeid belet insgelijk den wasdom , wijl veele vloeibaare Deelen hier door verlooren gaan, en de vafte Deelen des lichaams te fchielijk ftijf. worden- Gemeene lieden noodzaaken dikwerf hunne kinders in zulk eenen leef-tijd tot zwaarenarbeid, als ziJ zig Hechts met kinder-fpeelen bezig moeiten houderi, Zij worden krachteloos voor de jaa. ren, en geraaken nimmer tot volmaakte fterkte en groei; daarom ziet men dikwerf gelaats-trekken van twintig, met de grootte van twaalf jaaren vereend, zegt Tisfot; wil men een Veulen groot en fterk hebben, dan moet men het zelve vier jaaren lang laaten loopen, zonder het toteenigen arbeid, te gebruiken; na dezelve is het tot den moeielijkften arbeid gebruikbaar. Noch nadeeiiger is de al te vroege Arbeid, jj 5 wan-  C «« ) wanneer zij den Geest betreft. Eene vroege en fterke Studie verzwakt Lijf en Ziel, zoo dat zulke kinderen of Zotten worden , of hun leeven lang een ziek lichaam moeten omfleepen. De liphaamen hebben in de eerfte Jeugd die flerkte en bekwaamheid nog niet, die tot aanhoudend nadenken en ernftlge verrichtingen van den Geest vereischt worden. Alle Ouders en Leeraars, wien het welzijn hunner kinderen en leerlingen ter harte gaat, zullen dit wel bemerken. De Leerwijze die in dit-verlichte Jaarhonderd in zwang gaat, wil de afgetrokkendfte Weetenfchappen, welke diep nadenken en de grootfte aandacht vereilchen, reeds aan kinderen van tien, twaalf, tot veertien jaaren inprenten. Zulke Knaapjens zijn reeds kundig in de fraaije Letteren, Wiskunst, hooge Natuurkunde, in het kort geheel en al Wijsgeeren-, Zij zitten zoo ernflig als Mannen, en zoo deftig als verwaande Schoolmeefters; meenig een word er voor een Man van genie gehouden en is nog zoo beuzelachtig als een Kind, De vreugd der Ouders duurt gemeenlijk niet lang, zulke Knaapen zijn evenals de in Broeikasfen uitgebroeide Vruchten; kracht en fap ontbreekt hun;  C »7 ) hun; zij verdorren in het kort aan Lijf en Ziel. Boerbaave, Tisfot en andere Artzen vernaaien gevallen , waar Jonge lieden hunne Gezond» heid en Leeven aan het vroegtijdig ftudeeren hebben moeten opofferen. Menigvuldig Purgeeren, en Aderlaaten, heeft de bedroefdfte gevolgen ; de noodigfle fappen Worden het lichaam eensklaps onttoogen, en worden in langen tijd niet weder vervuld; meenigmaalen ziet men leevenlang deeze treurige uitwerkzels aan het lichaam. De Sappen kunnen op verfchillende wijze onttrokken of bedorven worden. Het Tabak rooken is meede onder dezelve begreepen. Deeze niet alleen voor de Schoonheid en welvoeglijkheid, maar ook voor de Gezondheid zoo nadeelige gewoonte, behoorde ten minften jonge, noch niet volwasfene lieden, door de wetten op het nadrukkelijkfle verbooden te worden. Er zijn ook werkelijk in zommige Landen voorheen Orders tegen deeze zoo haatelijke als fchaadelijke gewoonte gegeven. De Deelen uit welke de Tabak beflaat, zijn een fcherp en vluchtig Zout en Olij, welke eene prikkelende, fchiftende en flaap verwekken.  ( 28 ) kende kracht oeftenen. Het nadeeligfte gevolg van dit bijtend Kruid, het overvloedige fpuwen en alle onheilen, die met het zelve verbonden zijn; de prikkeling van den Rook maakt het fpeekzel zoo fterk aan het vloeien, dat er den geheelen dag, aan het, tot de verteering nodige, fpeekzel gebrek is; de fcherpe Zouten des tabaks doen de fappen zeiven aan, en fchiften ze ; de maag en de darmen verliezen hunne krachten, de eetenslust word verzwakt; de verteering geraakt, met alle verrichtingen die zij in het lichaam veroorzaakt, in wanorde, en eindelijk vervallen de rookers in Windzuchtigheid. De dommaakende kracht der Tabak fleept noch andere onheilen met zig. Zij vermeerdert de wanorde der Maag; veroorzaakt Hoofdpijn, Duizelachtigheid, Doofheid, Angst, Slaaperigheid en zomtijds Beroertens. Men befchouwe Hechts een Tabaksbroeder, die fterkt rookt; hoe mager en uitgedroogd is hij niet over zijn geheel lichaam? het gelaat veroudert in de befte jaaren; rimpelen verfchijnen op zijne wangen, die weleer van Dames benijd wierden : het rood verkeert in bruingeel; de matte oogen hebben hun, eens zoo  C 29 ) zoo gevaarlijk Vuur verlooren; alle Schoonheden , die de Natuur aan hem verfpild heeft, houden op. De Tanden zijn geel, zwart en ongelijk door het wrijven der pijp geworden; de Adem is onverdraaglijk, en de Stem ruw en onaangenaam, wijlze door de 't zaam-gebeetene tanden dringen moet. Zelfs de Ziel fchijnt, bij veele met het Lichaam uit te droogen en in rook op te gaan. Van den Predik-ftoel zelve C*) moes* tegen het Rooken geijverd worden! Het is ondeugd, onnatuurlijke en dwaaze ondeugd! vreeten en zuipen word ondeugd, zoo ras onze lichaamen er nadeel bij lijden , waarom het Tabak-rooken ook niet, daar het ons (*) Dit is ook voor bijna eene Eeuw gefchied, doch op eene zeer ongelchikte wijze , zonder op het Lichaam te doelen, waarom het ook niet veel hielp. Kaspar Hofman te Quedlinburg ijverde in alle zijne Predicatien tegen het Tabak-rooken. Den Mond van hun, die rookten, vergeleek hij bij de fpelonk der Hel, met den Poel, die eeuwig van Pik en Zwavel rookte. Het Tabak-ruiken zelve noemde hij een. Zielen-bederf end bedrijf, en onmiddelbaar werk des Duivels; Alle Tabak-rookeis verdoemde hij. Dit was ook al te erg.  C is ) ons aan opblaazingen bloot ftelt ? de Menscö gevoelt eene neiging, een drift tot alle overige ondeugden; maar is er ook eene aandrift om Tabak te rooken ? ——. Ik vond dezelve noch bij mij, noch bij iemand. De allereerfle pijpen veroorzaaken bij elk walging en braaken; hier door heeft ons de Schepper voor het onnoodig gebruik der Tabak willen waarfchuwen. Dat men dus, door herhaalde poogingen, eenen walgelijken Hinkenden rook zoo aangenaam zoekt temaaken, dat dezelve ten laatften zoo noodig als fpijs en drank word, dat men zig eene langzaam uitteerende Ziekte op den hals haalt, is de grootfle dwaasheid van de waereld! Alleen voor volwasfene Perfooneh is het rooken nuttig, ten minften niet fchadelijk, wan. neer zij een dik, waterachtig Lichaam met veel flijm hebben , gelijk de koele Hollanders; aan vette lieden doet het rooken ook geen ondienst. De Matroozen kaauwen en rooken Tabak tegens de Scheurbuik. Voerlieden bédienen er zig van , om in flecht en miflig Weder, de fchadelijke Dampen van zig te houden. Èr  C si 3 Er moeten ook eenige Regels in het oog gehouden worden, wanneer men naar de gezondheid wil rooken. Men rooke noch kort voor, noch kort na den Maaltijd, wijl men dan het tot de verteering noodige fpeekzel uitwerpt. Om de verrookte fappen wsder te bekoomen moet men veel drinken, onder het rooken* Eindelijk moet men zig van een lange en dunne fteel aan de pijp bedienen, wijl de fchaadelijke Olij zig aan deszelfs zijden, gelijk het roet aan de fchoorfteenen aanzet. De Perfiaanen en Turken rooken liggende, en een gedeelte der pijp gaat door het water. Daar doof word de rook zeer verzacht, en verliest alle fcherpheid, zoo dat hij nog den reuk, maarniet den fcherpen fmaak behoud. Men vind meenige Kinderen die op hun tweede tot aan hun zevende of aehtfte Jaar niet tegenfiaartde een naar hunne jaaren gefchikt rijkelijk voedzel en behoorlijke oppasfing, echter van dag tot dag verzwakken, dat zij het vleesch tot op de beenderen toe verliezen „ en eindelijk in eene doodelijke uitteering vervallen. Dikwerf weet niemand den grond hier van te peilen 5 Geneesheerefi en Ouders ver* won»  C 3* > wonderen zig, dat noch Geneesmiddelen noch krachtig Voedzel helpen, en treffen zelden de waare reeden van alle deeze toevallen, die vaak alleen daar in beflaat, dat men zulke kinderen bij ongezonde, zwakke, of oude grootmoeders, bakers of meiden in één bed laat flaapen. Wij waasfemen, gelijk bekend is, gefladig en door de geheele oppervlakte des lichaams een groot gedeelte onzer vochten uit; echter zuigen wij ook, daar en tegen, eene aanzienlijke meenigte vreemde en eigene uitwaasfe» mingen, door andere vasten in. De uitwaasfemingen van zieklijke of oude lieden zijn kwalijk» riekend, walgelijk, fcherp en vuilaartig. Hoe verdorven alle fappen bij oude lieden zijn moeten, blijkt uit den flank van hunnen adem , zweet en pisfe, en uit de moeielijke heeling hunner wonden. De nadeelige uitwaasfemingen van zulke kranke of oude lieden, trekken door de inademing en door de inzuigende vaaten over de geheele oppervlakte des Lichaams in het Bloed van het kind in, alwaar zij de fappen van het tedere lichaam geheel bederven. Onlangs wierd ik bij een kind van vijf Jaaren gehaald, dat reeds alle toevallen eener uit- tee-  C 33 ) teering fcheen te hebben. Het kind had, in "allen opzicht , goed voedzel en een goede oppasfing gehad, het was ook voorheen zoo gezond geweest, dat het als een Roosje bloeide, en voor het fchoonfte kind uit het geheele Dorp gehouden wierd, gelijk zijne Moeder mij verzeekerde. Ik kon geen oorzaak der uitteering, die, in korten tijd, tot een hoogen trap gefteegen was, uitvinden; eindelijk vroeg ik, of er niemand bij het kind fliep? en mij wierd bericht, dat eene reeds oudachtige Zus¬ ter, die waarlijk teering had, zijne bedgezellin was. Nu moest het kind voortaan alleen flaapen, en binnen korten tijd was het in zijne voorige bloeijende gezondheid herfteld. Het Patlament te Bourdeaux heeft eens een zwaar vonnis uitgefprooken tcgens eene Vrouw, welke verfcheide jonge Meisjes voor geld huurde, om bij haar te flaapen, welke alle de teering kreegen: het zelve gefchied, wanneer ziekelijke en oude lieden dikwerf de kinderen kusfchen. Laaten grootmoeders haar gelijken kusfchen, en bij haar gelijken flaapen; men verkieze daarom jonge, gezonde meiden en minnen ; hare uitwaasfemingen zijn een verder' C ken-  ( 34 ) kende balzem voor kinderen; zij verfchaffen bun gezonde fappen, fterkte, en leevendigheid; De onzuiverheid is dikwerf ook eene hinderpaal voor den groei. Wanneer de onreinheid niet dikwerf van het lichaam word afgewasfchen, worden uitwaasfemende vaaten verdopt; de doffen die moeten uitwaasfemen, blijven dus in het bloed; de uiterlijke kleevende onreinheid word weder iugezoogen, en dus kan al het bloed bedorven, en de vrije omloop der fappen gedremd worden. In het volgende hoofd-deel zal hier wijdloopiger over gehandeld worden. Meenigvuldige beweeging is altijd nodig, wanneer de groei eenen aanraerkelijken voortgang hebben zal. Men laate hun loopen en fpringen, allerhande fpelletjes en verrichtingen bedrijven , waar door het lichaam in beweeging is. Men begint meteenlichtebeweeging, en klimt trapsgewijze op. De beweeging in de heldere vrije lucht is heilzamer als in beflooten vertrekken. Men laate dus de Jeugd de bergen beklimmen ; men laate ze door verkwikkende kruiden omwaasfemen, en van de zuivere hoogere lucht {Ether) verderkt worden. De Jongeling beklimme het Paard, echter met voorzichtigheid, niet  C 35 ) niet ten koste zijner gezondheid en moogelijke zijnes leevens, niet met Jeugdige woestheid; hij vermoeie het wild , en werke in tuinen. Gelijk het lichaam des Winters krachtiger en meerder fpijzen en dranken vereischt, even zoo heeft het ook fterker beweeging noodig. Alles wat het lichaam beweegt, fchud, en uitzet, bevordert den groei, als rijden, vaaren, danzen, vechten e. z. v. De Romeinen en oude Ouitfchen waaren groote en derke Kaerels, wijl zij zig van hunne Jeugd af in wordelen, wedloopen e. z. v. hebben moeten oeffenen. Het fchoone geflacht in de Steden doet doorgaans te weinig beweeging ; deszelfs geheele leven is eene gefladige op zachte kanapéen. Eene Vrouw naar de bon ton opgevoed, is, bij die gene vergeleeken , die door de natuur gevormd is, een beklaagenswaardig fchepzel. Men zoekt haar reeds van kinds-been af te verlammen; ijder dag moet zij als op den ftoel gefpijkerd doorbrengen. Dan hoe elendig mager en gebrekkig is zulk een Schepzel? Hoe bleek ziet het er uit? bij de geringde beweeging gevoelt het Hartkloppingen, benaaude Adem. haaling, Ziddering en Vermoeidheid. Hoe geC 2 zond,  C 36 ) zond, hoe bloeiend en leevendig is daar en tegen het fterke Land-Meisje? Het is het waare beeld der gezonde Jeugd , het andere dat der dood. Het gaan of rijden van het eene huis naar het andere, ter Asfevnblee, is noch geene beweeging, die de gezondheid veel voordeel kan doen. De beweeging moet in de opene lucht gefchieden, en herhaald worden, doch zo dat er geene vermoeidheid op volgt. Hoe menigvuldiger men gaat, hoe langer men het zonder ,:„„ „;, kan houden. Terftond na het veruiucijug u>- ■— middagmaal en in de koele avondlucht te wandelen is zeer nadeelig. Heeft men gezweet; dan wachte men zig voor tochten; men gaa dan niet langs eenen Oever; men ftaa niet lang j „„„ 7^ niecoo fteenen of zoodene zitbanken neder. Dat heet eerst Geneeskund.g en naar de regels de gezondheid wandelen gaan. De natuurkundige opvoeding van jonge Dochters in Vrouwen - Klootten en Kostfchoolen, is meeftentijd aan zoo veel feilen onderheevig, dat de groei en de gezonde vorming er niet weinig door lijden , en memg. Meisje dat gezond en vrolijk ia een Kloofter of  C 37 ) of Kostfchool befteld wierd, na eenige jaaren ziekelijk, treurig en bijna geheel verwelkt aan haar Ouders te rug gezonden is. Dit is niet omtrent alle Vrouwen-Kloofters en Kostfchoolen, maar echter van de meeften waar. De jonge fchoonen , die omtrent deezen tijd in het best van haren groei zijn, hebben in het Kloofter geen andere beweeging als in de Kerk van het zelve, aan de maaltijd, en zomtijds in eene met hooge muuren omringde en van alle beweeging der lucht beroofden tuin; de tijd die overig is moeten zij met pal zitten doorbrengen , in het hernas van een keurslijf gekneld, dat bijna alle vrije beweeging belet, en alle overige deelen verlamt. Er zijn gewoonlijk veele der voedfterlingen, die in ééne kamer te zamen arbeiden, leeren, eeten, en flaapen, waar door de lucht in korten tijd tot zulk een hoogen trap bedorven word, dat er naauwlijks éénen dag voorbij gaat , waar op niet de eene of andere Juffer, zig, om een flaauwte te vermijden, in de opene lucht moet begeeven. De opvoedfters-in zulke Kloofters willen doorgaans lange fmalle lichaamen vormen, rijgen d£ kinderen gruwzaam naauw in , en C 3 bren-  C 3» ) brengen daar door beneevens de verhindering van den groei, de ongelukkige Meisjes de zwaarfte ziekien toe, die in het overige des leevens de ergfte gevolgen hebben, en niet zelden oorzaak des doods worden. Veel voortreffelijker is de wijze van opvoeding ta Frankendaal in de Paltz, en te Sneppendaal in het land van Gotha, die dit in het oog houden, dat er alle moogelijke vlijt moet aangewend worden om het lichaam eene gezonde cn duurzaame opvoeding te geeven, dat de voedirerlingen veel vrije beweeging hebben, en lichaams • arbeid verrichten, waar door zij voortreffelijk groeien, en fchoonheid, gezondheid en krachten verkrijgen. Alles wat den omloop der fappen verzwakt, of (hemt, is eene hinderpaal voor den wasdom, als: naauwe kleederen, neerilachtige omftandigheheden, treurigheid, zwaarmoedigheid, vrees, e. z. v. De naauwe kleederen persfen de bloedvaten te zaamen, en verhinderen dus den loop der fappen, voornaamlijk doen dit de keurslijven, hals-fnoeren, kousfebanden, en al te vast gegespte fchoenen. Hoe tederer en jonger de kinderen zijn, hoe nadeeliger de al te fterke knel-  ( 30 ) knelling der kleederen is. De kleeding der Turken fluit nergens om het lichaam vast, en die doet veel tot hunne aanzienlijke grootheid en fterkte. Men kan zig van de waatheid van alles, dat in dit Hoofdfluk gezegd is, ligt overtuigen, indien men de ondervinding raadpleegt, en de leevenswijs, het voedzel, gewoonte, arbeid en andere omftandigheeden eener zwakke, bleeke fchoone uic de ftad, en een frisch land-meisje vergelijkt; van een zoet heertje van de reildentie , en een vierkante boeren - jongen ; of als men verfcheide volkeren met elkander vergelijkt. C * DER-  C 40 ) DERDE HOOFD-DEEL. Van het Vel. j^jt et zachte over het ganfche lichaam verfpreide vel, waar op zig wit en rood op eene aangenaame wijs te faamen paaren , is buiten twijffel een der gewichtigfle (lukken bij de fchoonheid; voornaamlijk als het gezicht er mede vercierd is. Eene Vrouw is geheel natuur, Als Lelies, die eerst open gaan, En Roosjes op heur wangen ftaan. Een rood boeren gezicht mishaagt, even als een dat geheel wit is; rood en wit moet ongemerkt in de wangen in een fmelten. (.*) Het fchoo- (*) Galante Dame's in Parijs en Lijon, dikwerf ook in Duitschland, welke van de Ten willen zijn, zijn van andere gedachte. Deeze Dames van de groote Waereld houden het vcor geheel ongefchikt, een  ( 41 ) fchoone geflacht moet zig vooral aan een fchoon vel laaten gelegen liggen. De man kan mee een recht vrouwelijk gelaat juist geene zonderlinge figuur maaken. Een mannelijk bruin verfraait de fchoonheid des mans , en toont een fterk, duurzaam en onverwijfd weezen aan. Hoe kinderachtig en verwijfd ftaat het niet, als men een man met een meisjes gezicht zonder baard, ziet te vootfehijn koomen ? Dit ftaat hem even als een vrouwsperfoon eene baard. Schoonheid van het vel, beftaat in zuiverheid , weekheid of tederheid , en een zekere leevendige kleur. Deze eigenfehappen hangen . zoo een gezonde gelaatrerw te hebben: Dit is bij haar te CnmwBsen een onvoeglijke verw, zeggen zij; geeft een kwijnend voorkooraen, een air de Imgueur; hst hoort bij haare Koketterie, gelijk het Blankeizel bij Andere. M;n zou zig hier flecht kwijten, indien men zulk eene, over haar gezond gelaat geluk wenschte. Een Parijsch uitmumerd Heer verftaac zig hier beter op, hij beklaagt haar wegens Hoofdpijn die zij niet heeft en wanneer zij haare Gezondheid niet kan verloochenen, zegt zij weemoedig: j'ai attjoiird'hui unc fanté indêcente! C 5  C 4* ) zoo wel van inwendige als uitwendige oorzaa» ken af. Schoonheid der huid is zonder goede fappen en overftemining der inwendige deelen, of in het kort, zonder gezondheid, niet moogelijk, zoo zeer hangt dezelve van het geheel af. Dit is de oorzaak, dat zig de verw der huid oogenbliklijk verandert, zoo ras er eenige ongefteldheid in het binnenfle des lichaams voorvalt, of eene ziekte zig openbaart. Voor alles moet men zorgen, dat de fappen gezond, rein, en van alle fcherpheid vrij zijn. Zijn de fappen des lichaams flijmerig, galachtig, fche;p, of vervuild, of van fchorbuitachtigen aart, zoo dringen zij door de vaaten heen, knaagen dezelve af, en werpen hunne fcherpheden op de oppervlakte des veis, veroorzaaken puisten, wratten, zweeren, en andere ongemakken; de verw word bleek, geel, dit word door de daagelijkfche ondervinding bevestigd. Het voorbeeld in het.voorige Hoofddeel van het huisgezin, waar men daaglijks zuure,gezoutene en gerookte fpijzen heeft, is er een duidelijk bewijs van, de kinderen zijn bleek, geel, mager, zonder ophouden met uitflag van het vel, krasfen, bijtende wratten, bloedvinnen  C 43 ) oen en zoutvloeden gekweld. Zeker Heer gebruikte bij alle fpijzen azijn, om zig tegen vergiftige , aanfteekende, pestachtige ziekten, gelijk hij zeide, te behoeden; en dit treffelijke middel heeft deezen Heer eene proef zijner werkzaamheid doen zien , hij heeft in zijn geheele leeven geen pest gehad: doch is echter met eene fcherpe jeukende uitflag over het geheele lijf, en eindelijk met fmartelijke jicht gekweld; dit ziet men aan zeelieden en geheele volkeren, wier kost meest in gedroogde visfchen, in gezouten vleesch en andere fcherpe fpijzen bedaat; deeze kost is ook altoos met fcheurbuik, uitflag, wanftallige huid en andere kwaaien verzeld. In Egypten ontftaat, door de fpijs uit visfchen en vet opzettend zwijnen-vleesch, die affchuwlijke krankheid, die men Olijphants uitflag noemt, waardoor het geheele vel van een mensch, gelijk dat der olijphanten, opgefcheurd, zwartachtig en fmeerig word, en tevens overal met groote builen bezet is, en dat de hairen er van uit vallen. Daar bij ontdaan zweeren, die met bêenee* ters verzeld zijti, en ondraaglijk ftinken; wormen groeien in dezelve; de kleinere keden, als  C 44 ) als vingers en teenen zwellen verbaazend op; en vallen dikwerf af door verrotting. Mos es heeft deeze ziekte in zijne Levitifche wetten naauwkeurig befchreeven. Zulk eene fchrikkelijke ziekte kan door kwaade fpijzen ontftaan. Hier bij behoort alles, en is alles toepasfelijk, wat in het voorige Hoofdftuk van zuure, fcherpe, en gerookte fpijzen, en verhittende dranken gezegd is. Eene fterke Boerenmeid, kan lang ham, rook-vleesch en zuuring eeten, zonder dat zig daar door eenig gebrek of ongemak in het vel openbaart. Een dikke Bceotifche kaerel, kan meenigen fles Wijn of Brandewijn door de keel gieten, eer zijn gelaat met de verraadende puisten bezet is: doch laat de tedere Dame, de Hyfterifche Stad-Juffer, of hetfraaije Heertje zulks eens nadoen; men zal hen alle drie ras hooren klaagen over vlekken in het aangezicht, over jeukende blaasjes en puisten, over zweertjes op de teedere koontjes, over roode oogen en diergelijke toevallen meer. Verhittende dranken, liqueurs, punch, en fterke wijn, veroorzaaken de nadeeligfte uitwerking op een teder gelaat. Niets is nadeeliger voor de fchoone verw des gelaats, als dit vluch-  ( 45 ) vluchtige vuur, het welk het bloed met brandbaare deelen aanvult, en voornaamlijk naar het aangezicht jaagt.de huid verdroogt en vol vlekken maakt, en den grondflag tot die ongeneeslijke ziekte legt, die men Kooper noemt. Drink dus Mejuffer, wijl gij buiten dat verhit genoeg zijt, in plaats van de koppige Champagne en kookende Coffij,het heldere bron-water, en Uw vuurig gelaat zal er ras beter uit zien. Verban alle vehittende dranken, benevens ham, worst, zoute visch en pekel-vleesch, met azijn, falade, fpek en zuuring, als vijanden der fchoonheden,van uwe tafel, en uw ellendig gelaat zal ras het aangezicht van een Engel zijn. Ik bemerke , zegt Dr. Langhans, geheel duidelijk, dat de meeste van onze Alpen-bewooners, die geduurende het geheele jaar niet anders als melk, en het zuiverde water drinken , van fchooner lichaamsgedalte en aangenaamer verw zijn, dan de boeren in onze Wijnlanden, of als de gemeene man in het Noorden van Europa, alwaar veel Brandewijn gedronken word. i Het daaglijks misbruik van warme dranken, als thee en koffij, is bij veele fchoonen de oorzaak  C 4« ) zaak van het verbleeken en verflappen der huid, gelijk als van de zwakheid van het geheele lichaam. Slappe thee verzwakt even als warm water de maag en deszelfs kracht om te verteeren; zij veroorzaakt eene algemeene verzwakking,en alle daar uit ontflaande gevolgen, als bleekheid, witte vloed,uitdroogend zweet, en eene ongemakkelijke gevoeligheid van het vel, bij koud en nat weder; fterke thee is noch nadeeliger, zij verhit, verwekt duizelingen, zenuwziekten, kramp, e. z. v. overvloedig koffij drinken, breekt noch fneller de gezondheid en fchoonheid weg, het veroorzaakt de hevigfte duizelingen, benaauwdheid, beeving, vermoejend zweeten, bloedige fluimen, de uiterfte zwakheid en gevoeligheid der zenuwen, en alle andere daar uit voortvloeiende kwaaien. De overdaad in het thee drinken, is in kort in Europa zeer toegenomen bij de lieden van rang, in de fchoone waereld, dat er, volgens berichten uit Londen, eene verbaazende meenigte van dezelve in China befteld is; zoo zelfs, dat de Chineefen, welke, in de laatfte jaaren zoo veel thee niet hebben kunnen bouwen, als men wenschte, toevlucht tot bedrog plan-  C 47 ) genomen, en blaaden van verfcheide andere planten, die met de thee veeiovereenkoomst hebben, kunstig geverwd, gekruid en onder de thee gemengd hebben. Het thee-drinken word daar door noch bedenklijker, wijl deeze vervalfching dezelve geheel nieuwe fchaadelijkeeigenfchappen mede kan deelen. Het voornaame fchoone geflacht drinkt meest des morgens thee, des middags na den eeten koffij, des avonds ontfangt of geeft men bezoeken bij de thee-tafel, en darrbij word de ganfche lange dag in de warme beflootene lucht der vertrekken, zouder eenige beweeging doorgebracht. Is het dan wonder, dat de meeste Stads-fchoonen, de voornaame vrouwen, er zoo geel en bleek uitzien, en naauwlijks één gezonde droppel bloeds in hare aderen hebben. Het eeuwige zitten,en denimmer afgebroo- kene rust van hare beweegings-fpieren maakt, dat de omloop der vochten Hechts in de inwendige vaaten des lichaams plaats vind; in de uiterfte deelen, waar de kracht van het hart alleen niet toereikend genoeg is, is naauwlijks een fpoor van beweeging; de voornaame doodsverw der Stads - fchoonen, en hare opge- te  C 48 ) zette houding, zijn gevolgen eener half verflikte omloop. Gevangene, die lang moeten ftil zitten, worden bleek, opgezet, en eindelijk geheel waterzuchtig. Meenigvuldige beweeging is dus noodzaakelijk, wanneer de huid met de aangenaamfte verw der natuur zal pronken. Onder de uitwendige middelen, om de fchoonheid te verkrijgen of te behouden, bekleed de zuiverheid de eerfte plaats. Deeze Edle deugd kan niet genoeg gepreezen en aan. bevoolen worden, inzonderheid bij het fchoone geflacht; zij fpreid de bekoorlijkfte beminnenswaardigheid over hen, die haar zijn toegedaan; zonder deeze vercierende deugd is er geene waare fchoonheid. Vlijtig wasfchen neemt de fmet weg, die de huid en zweetgaatjes bedekt, en de vrije uitwaasfeming belet, die dikwerf fcherp word, en allerleije gebree. ken in de huid verwekt. Hier toe moet men echter koud water gebruiken; dit hardt het geheele lichaam, beneemt de al te groote gevoeligheid, en maakt dus, dat de verfcheidene veranderingen het lichaam zoo zeer geen nadeel doen konnen. Door de verfterkte uitwaasfem- vaa.  C 49 3 vaaten wofd belet, dat fcherpe en in bewee» ging gebrachte fappen ligt doordringen, de vaaten doorknaagen, en allerlije uitflag, puistjes, blaadertjes, e. z. v. zich op de huid zetten. Men krijgt geene ftortingen, knoest- of kropgezwellen; men blijft vrij van tand-pijn, oorpijn , hoofd -pijn, verftoptheid, zinkingen, hoest, kort-adeinigheid en pijn in den hals, als men het gelaat,het hoofd,den hals en borst, dikwerf met koud water wascht. Het fchenkt het vel den aangenaamften glans. In Rusland weet men weinig of niets van deeze krankheeden, wijl Rusfen van de geboorte af hunne lichaamen hard maaken, en aan alle indrukzelen gewennen, door zig dikwerf in koud water te baaden, en daar uit terftond in het warme te fpringen. Het is verwonderlijk, dat de meeste Schoonen niet waagen, niettegenilaande de voortreffelijke eigenfchjjppen van het koude water, hun gezicht, hals, borst, en overige deelen des lichaams met koud water te wasfchen. Zelfs de .galante Heeren kunnen het koude water bij het wasfchen en fcheeren niet verdraagen; Zij .willen warm ingezeept zijn, alleen op dat de zachte wangen, gelijk zij dwaalend gelooven, D niet  C 50 ) niet ruw en afzichtelijk zouden worden. Op mijn woord, galante Heertjes! Wasfche en baa. de u koud, Iaat uw koud fcheeren, en gij zult nimmer ondervinden, wat tandpijn, gefwollene kaake-beenen, oor-pijn en vloeijingen zijn. Het warme wasfchen is op veelerleije wijze nadeelig. De uitwaasfemende vaaten worden al te zeer verwijdert en flap, de fappen koomen in opwelling, de geheele huid word verflapt, opgezet, week gemaakt en gerimpeld, de zenuwen worden verzwakt, door de al te zeer verwijderde openingen der vaaten word het zweeten al te overvloedig', de fappen dringen met geweld naar de oppervlakte ; de fcherpe fappen zetten zig daar vast, en veroorzaaken allerleije zoort van uitflag. De huid word gevoelig voor elke ruwe indrukking der lucht; er ontdaan zeer ligt vloeijingen, roode loop, op-gekeende huid, e. z. v. De fchaadelijke uitwerkzelen van het warme water worden noch vermeerderd, wanneer men zig in den winter te zeer aan warme vuuren geweDt, het lichaam met dikke kleederen omwindt, bijzonder in den nacht tijd het hoofd. Ik kenne veele vrouwen, die niet door flecht weder durven gaan, het teder aangezichtje  c n 3 je mag niet bewamd worden; zij gaan niet over den weg, zonder het hoofd te omkleeden, zij braaden zig den ganfchen dag bij de warme kagchel 5 dit word bij haar ook alle veertien daag met vloeijingen, hoofd-en tandpijn, oorpijn, gezwellen, verftopping in de neus en zinkingen geftraft. Veel beter deed Lord Motiboddo in London$ met zijne dochter aan de frisfche lucht te ge* wennen. Hij liet haar dagelijks een lucht-bad neemen,dat is:alle morgen eenenbeftemden tijd lang op eene vrije gallerij van ziju landhuis zonder hembd wandelen; de Vader geeft haaï haare kleederen nie: te rug, voor dat hij ook zijn lucht-bad aan de andere zijde van het huis genoomen heeft. Deeze wijze van de vrije lucht te genieten, is bijzonder en onvoeglijk| ik wil dezelve ook geenzins aan mijne leezeresfen aanbeveelen. Men kan ook aangekleed 4 deel neemen in den weldaadigen invloed der lucht op onze lichaamen. Men begint de kinderen te wasfchen, zoo draa zij gebooren zijn , wijl zij dan met een taai flijm overtoogen zijn, het welk van het vocht afdamt, waar in zij neegen maanden ge' D a lee*  ( 5» 3 leegen hebben. Hier toe is niets beter als een mengzel van een deel wijn en twee deelen water, het welk eenigzins laauw moet zijn. Dit word eenige dagen naa elkander herhaald, en wanneer het (lijm zeer taai en dik is, bedient men zig van Camillen met een weinig zeep. Doch dit warm wasfchen moet niet lang aanhouden; Wijl de huid die buiten dat flap is, daar door te zeer verzwakt word, men moet de kinderen eenigen tijd naa hunne geboorte met koud water, dat men versch uit de bronnen fchept, wasfchen ,• op dat de huid fterk worde, en de uitwaasfeming niet, bij elke verandering van lucht, in wanorde geraake,raen doe dit met een fponge, en beginne bij het aangezicht, de ooren en het achterhoofd, (de Fontanelle moet zorgvuldig gemijd worden) en gaa dan na den hals, de borst, delendenen, het onderlijf, de fchenkels, voeten en armen voort, en wasfche dus het geheele lichaam. Dit moet alle dagen gefchieden, het weder en Jaargetijde mag zijn zoo als het wil. In de warme Jaargetijden , moet men de kinderen in wateremmer, bronnen, beeken en rivieren indompelen. Barmhartige moeders behoeven zig niet over het  C 53 ) net fchreeuwen der kinderen ongerust te maaken; Het duurt Hechts eenige daagen; naderhand worden zij dit wasfchen zoo zeer gewoon, dat het hun een vermaak word, en zij geduurende de ganfche verrichting lagchen en fpeelen, Het voordeel van dit koud wasfchen, is niet aileen betrekkelijk op de fchoonheid, maar ook de gezondheid heeft hier merkelijk nut van te wachten. Het vel word fterker, de uitwaasfeming regelmaatig onderhouden ; de Engelfche ziekte, verftoppingen, zwakheid en jicht, word daar door tegenftand gebooden, en de geheele gezondheid word daar door bevestigd. Zelfs ook volwasfene lieden, wien de fchoonheid en gezondheid liev is, moogen het baaden als het gewichtigfte middel der reiniging en verfterking des lichaams, niet verzuimen. Het zuivert en reinigt de hoofdvaaten, verdunt en verzoet de fappen door het ingezoogene water; geeft het geheele lichaam fterkte en Ieevendigheid. Is het zweet der huid taai of vet, zoo gebruikt men een fijne zeep, of mandel of zemelwater, of geftootene Caftagnes om zig te wasfchen. De Engelfche vrouwen, wier fchoonheid alD 3 ge-  C 54 ) gemeen bewonderd word, zijn ten uiterfte zin* delijk, en juist daar door verzeekeren zij het vel tegen den nadeeligen invloed des fteenenkoolen damps, en der zeelucht. De zindelijkfte volken waren altijd de fchoonfte, gelijk de Grieken. Bij de meeste volken in het Oosten, is de zindelijkheid een trant van godsdienst, en deeze volken zijn boven alle andeten gezond fterk en fchoon. De Indiaanen wasfchen (volgens het verhaal •wan Niebuhr) het geheele lichaam, niet Hechts voor of naa den eeten, maar ook des morgens en des avonds; de Mahomedaanen wasfchen zig daagelijks vijf maal, en gelooven, dat hun gebed niet verhoord zoude worden, indien hun lichaam niet zuiver is. In heete LandeH, waar alles meer uitwaasfemt, eer fcherp word en vervuild, als in koelere, is waarlijk de zindelijkheid van de grootfte noodzaakelijkheid. De reinheid moet ook nog in andere ftukken betracht worden. Men moet zig menigvuldig van linnen, bed-laakens en kleederen verfchoonen. Dit moet hun voor allen gewaarfchuwd worden, die fcherpe vochten hebben, die ligtzweeten, en wier uitwaasfemingen kwalijk rieken, In  ( ss -> In dit (luk doet de onzuiverheid de merkelijk(Ie werkingen: men bemerkt dit aan de onzuivere Jooden; zij hebben geltaadig fchurfc,puisten , pokken, en anderen uitflag. Het onreine Toodfche volk was reeds van ouds aan allerleije uiterlijke gebreeken en huidziekten onderworpen , fchoon Mozes de wijsfte wetten over de openbaare zuiverheid inftelde; men ziet zulks aan alle lieden van een heeten inborst, aan de Franfchen, wijl deeze meer zweeten, fcherpere vochten hebben, en onzuiverder leeven. Vooral moet men dikwerf van wollen kleederen veranderen ; zij zuigen veele uitgewaasferade deeltjes in, en laaten dezelve niet ligt door; deeze trekken elkander aan, zij bedekken het lichaam met eene fmeerige vuilheid, en verwekken verfcheidene velziekten; ten deele worden zij, door de inzuigende vaaten, weder in het lichaam te rug gevoerd, alwaar zij, door hunnefcherpheid niet weinig nadeel doen. De algemeene gebreeken der huid zijn, dat zij of te week en te (lap, of te ruw en te ftijf is, of dat de gezonde verw er aan ontbreekt, of dat zij , door allerleije uitflag misvormd word. D 4 Het  C 56 > Het vel word te week en te flap, wanneet men altijd warm water gebruikt, om zig te was« fchen, wanneer men zig altijd warm kleed, wanneer men zig geftadig in warme vertrekken onthoud,en dikwils veel warme dranken drinkt, als thee, koffij, e. z. v. De middelen tegens een al te weeke en flappe huid, zijn de volgende: men wasfche zig altijd met yskoud water. Word de flapheid der huid daar door niet weg genoomen; zoo menge men een weinig wijn, brandewijn of Hongaarisch water onder het wasch-water; men moet zig zoo dikwijls met het zelve wasfchen, tot dat het oogmerk bereikt is. Men kieze, zoo veel men kan,de frisfche lucht,en vermijde zoo veel moogelijk is, de warme vertrekken ; men kleede zig met weinige en ligte kleederen; men laate het hoofd ongedekt. Zoo dra de kinderen twee jaar oud zijn , moet men hen geftadig met het bloote hoofd laaten loopen, het weder en jaargetij mag zoo ruw en onftuimig zijn als het wil; het hoofd word tegen zinkingen, uitflag en andere kwaaien gehard. Men begraave hen niet in verhittende vedere bedden, dio het lichaam week en zwak maa- ken  ( 57 ) ken. . Eene harde matras, eene veerkrachtige peuluw doet het lichaam vrolijk, en met nieuwe krachten verfterkt, ontwaaken; het hoofd zal in den flaap in het geheel niet of Hechts ligt bedekt zijn. De flaap-kamer moet men, door dezelve vrije luchtte geeven, tot een tuin, en niet tot een verzamel-plaats van warme en vuile dampen maaken, men vermijde de zwaarmoedige Alkoven, als eene duiftere bedompte kerker. De drank moet frisch verkwikkend bronwater in plaats van vetflappende koffij en thee zijn. Is de huid te ruw en te ftijf; dan moet men tegengeftelde middelen gebruiken. Dan is het dienftig zig in laauw water tebaaden, of laauvve melk; fijne zeep, waasfembaaden van warme melk en water, of verzachtende kruiden daar in gekookt, zijn nuttig, om de ftijve huid week en gedwee te kaaken. Of noch beter, Schoonen! doet,gelijk de KeizerinPoppea;deeze baadde zig dikwerf in Ezelmelk; hier toe onderhield zij 500 Ezellinnen, die overal waar zij heen reisde, moeiten medegevoerd worden, P l 1 n 1 u s verhaalt dat zij een uitneeraend zachte ven fchooneel heeft gehad, D s H«  ( 58 ) Het gebruik van verzachtende middelen moet niet lang voortgezet worden wanneer het vel een; maal leenig is, dan is het koude water alleen weder beter; vochtige lucht, bevochtende dranken, als thee en melk, zijn hier ook zeer heilzaam; de koude en drooge lucht is naadeelig, inzonderheid de ruwe Noorde wind. De fijne Hemelftreek, de zuivere en gemaatigde lucht van Circasfien helpt veel, dat deeze natie, op heure kinderen als de fchoonfte der aarde kan trotsch zijn. Dus genoot Griekenland eene heldere lucht; daarom waaren er ook de fchoonfte en welgemaaktfte menfchen onder de Grieken. Hoe meer de Natuur den Griekfchen hemel nadert, hoe fchooner, verheevener, en machtiger zij is in het vormen der menfchen kinderen. Bceotien was vol grove uitwaasfemingen, er heerfchte eene dikke ruwe lucht; het bracht ook dikke, grove , ruwe, haatelijke bewooners voort, en was het land der luijaarts en domkoppen. Hoe nader de volken aan het Noorden liggen, hoe ruwer, ftijver en haatelijker hunne huid is. Voornaamlijk is de Maarts-lucht voor een witte en tedere huid naadeelig. Dit alles ziet men  C 59 ) men nog duidelijker aan de landlieden, welke bij onftuimig weder in het veld arbeiden; hun vel word geheel ruw, fchilferachtig en dor. Doch wanneer uitflag, leelijke blaaren , puiften, roode builen, gezwellen, fproetels e. z. v. een anderzins Engelachtig gelaat misvormen, dan kost het meer moeite, en niet zelden Jaaren lang aanhoudend gebruik van geneesmiddelen, eer men zulke leelijkheden uit het aangezicht verdrijft en weder aanlokkelijk voor kuschjes maakt. Hoe veele blanketballen, Lappen, en Pomade worden er dan niet, zonder vrucht, door de lieve Juffers verfmeerd? hoe veele flesfchen engelfche paerlenmelk, lat* a la Danpbitte, en Eau de la ducbesfe de Montecuculk worden er dan niet vergeefs verwasfchen? Hoe dikwerf befchouw-m zij zig niet onder het gebruik deezer beroemde middelen in den fpiegel, met brandende begeerte, om deeze wanftalligheeden uit het gelaat verdreeven te zien, en met ijdere dag meer bekoorlijkheden, grootere bevalligheid eu tederheid aan zig te befchouwen? de oprechte fpiegel al¬ leen , vergunt haar het zoo zeer gewenschte genoegen niet, de oorzaaken van verdriet, of ge- /  C 6> ) geheel weg, of ten minden verdweenen te zien; hij vertoont zonder eenige vleijerij hoe haar gelaat er noch uitziet. Hij zoo goedhertig en vleijend niet, dat hij eene wanftallige Dame voorliegen zoude, dat zij de fchoonfte der-waereld was; gelijk meenig een beminnaar der liefdehandelingen zijne haatelijke beminde honderdmaal op een dag zweert, de bevalligheid aller bevalligheeden en de Godin der Schoonheid zelve te zijn. Hier is nu de juiste gelegenheid, om het blanketzel den verdienden lof toe te zwaaijen. Het is ten hoogden te bewonderen, hoe het, voor waare Schoonheid en gezondheid ten hoogden verderfFelijk blanketten zoo algemeen in zwang heeft kunnen koomen, dat er geene befchaafde en geene wilde Natie is, alwaar wijven en Meisjes haar aangezicht, of andere deelen des lichaams niet met bijzondere verwen befchilderen; en het geheele onderfcheid is gegrond op de verfchillende begrippen , die zij van de Schoonheid vormen. De wensch, om aan mannen te behaagen, is van het begin der waereld, en in alle hoeken der waereld, het vrouwelijk gedacht eigen en ingefchaapen geweest, en hier  ( 6-t 3 hier uit is de algemeene zucht tot blankettenlïgt af teleiden. De Malli Collees gelooft, dat een zwart glinfterend blanketzel hem ongemeen verfraait; zijne vrouw dsar en tegen beftrijkt haar lichaam met geeleCurcuma - verw, die een zonderlingen fpecerije-achtigen reuk van zig verfpreid. De burgerésfen van Nieuw-Zeeland befmeeren hare kaaken met Oker en Olij. Bij de Tamefers is het blanketzel alleen voor het gelaat, en bedaar, of uit roode okeraarde, of uit witte kalk, of uit eene zwarte vetw die glimt als potlood. Deeze worden met Cacao-olij gewreeven, en in fchu'mfche, twee a drie duim breede, dreepen opgelegd. Het witte blanketzel is niet veel in gebruik, het roode en zwarte des te overvloediger, en met elk vind men dikwerf het halve gelaat bedekt, gelijk de Heer Forfter in zijne rers rondom de waereld, zelve gezien heeft. Gelijken dus onze Dames hier in niet geheel en al naar de Wilden ? De Rusfifche vrouwen wrijven hare kaaken met Bergpeper-besfen om dezelve fchoon rood te doen worden. Antimonium of fpietsglas is het oudde blanketzel, waar van in deoudheidgewag gemaakt word, en welk het algemeende gebruikt wierd; overal waar zwante oogeri  C 6% ) oofen bemind waren, befchilderden de vrou> wen hare oogleeden met antimonie - blanketzel. In befchaafde landen is het blanketten reeds lang eenn algemeene mode geworden. In Frank, rijk alleen worden jaarlijks twee Millioenen blanketpotjes gebruikt. De -Engelfche en de Hollandfche Juffers maaken hier eene uitzondering; bij hen heeft de mode, in fpijt heurer macht het blanketten nog niet kunnen invoeren* Zij verlaaten zig zoo zeer op hare natuurlijke Schoonheid, dat zij de kunfligfle verhooging van dezelve verachten. Slechts eenige Meisjes van vermaak leggen rood. Wijl nu de ganfche vrouwlijke waereld hun gelaat, tot paneelen maakt, en , van alle tijden af aan, gemaakt heeft, zullen dan wij befchaafde Dames in onze verlichte Tijden dus de wijze van het Penzeel over het aangezicht te voeren, minder dienen te weeten, en het geringe mid» del om ons Schoonheid te verfchaffen, buiten zwang laaten geraaken? denken gewis veele onzer fchoonen; en zullen wij, niet even goed, het recht hebben, de roode jeugdige wangen uit onze doosjes en potjes te haaien, en de lee-  C 6-3 ) leelijke rimpels te overfmeeren? zal menige oude jonge Juffer daarbij brommen, die het tijdperk heurer veroudering reeds daar ziet. In plaats van dit te beantwoorden wil ikaantoo. nen, hoe gevaarlijk alle blanketzel voor Jeugd en Schoonheid is. Ik wenfche, dat het indruk op de gemoederen mijner leezeresfen mag maa. ken, en haar van het verdere gebruik van alle blanketzel afhouden. Elk zoort van blanketzel is van zulk eene natuur, dat het, zoo niet ras, ten minflen zeker en langzaam nadeelig word. Alle blanker^ zei is fcherp en invreetend, verdroogend, en zaamentrekkend; het maakt dat de opperhuid ftijf word, openfpringt en rimpelt, waar uit een ruw haatelijk vel ontftaat. Zulk een gelaat heeft, op het dertigfte Jaar reeds het aanzien eener zestig jaarige vrouw. Het blanketzel trekt de kleine mondjens der uitwaasfem-vaaten, en de zweetgaatjens te zaamen; en doet de vochten in de huid ftilftaan , en bederven, waar door geele, bruine, roode, en andere leelijke vlekken ontdaan. Er kunnen ook fchaadelijke blanker-deeltjes door de te rug voerende vaaten ingezoogen worden i'dus heeft men vaak gezien  C 64 ) Zien dat zij , die hare wangen met de bekende toode verw, vermilioen, verfraaijen, eindelijk leelijke druipende oogen kreegen, dewijl het daar in verborgene kwikzilver in de rraanen andere klieren gedrongen , zijnde, derzelver openingen verwijderde, en daar door veroorzaakte, dat zulke lieden met eene lastige zwaarte der oogleeden en altijdduurende traanen hun verlies beweenen moesten. Van het blanketzel, dat kwikzilver bevat, worden de tanden loodkleurachtig, en ontftooken, er ontftaat eene langduurige tandpijn, en dikwerf word de adem ten uitetften ftinkend. Bijna alle blanketmiddelen bevatten of kwikzilver, of lood in fijner of grover natuur; en dat zijn twee verfchrikkelijkevergiften, die van het vel, door de inzuigende vaaten, zoo goed in het lichaam dringen, als door het infiokken. Hoe dikwerf ziet men dat zulke lieden tenlaatften, de door vreeslijkfte kwaaien gekweld worden, als onmacht, duizelingen , onophoudelijke hoofdpijn , kramp, zwakheid der zenuwen en martelende pijn in de leeden? Eindelijk volgt er Lammigheid, inwendige zweeren en teering. Boerhaave vethaalt van zeven Jonge Vrouwsperfoonen, welke  C 6*S ) welke doorblanketzel, waar lood in was, geftorven zijn, Zelfs in het voorleeden jaar wierd te Naumburg, (dus luiden openbaare berichten) een waschwater door de Stads -phijficus onderzocht, en hij vond er bijtend 'fnbliinaat, het hevigfte vergif in. De Moeder van een jong Meisje wilde melk kooken, zij proefde eerst of ze zuur geworden was, terftond gevoelde zij een hevige brand in de mond, waar op onpasfelijk. heid , braaken , en flaauwtens volgden. Men haalde een Artz, en de Moeder kwam metblaaren in de mond vrij. Na eenige daagen vond zij weder een potje met gifte melk in de keuken. Dit verwekte achterdocht op de meid, die verftond In hechtenis genoomen, en door het gerecht ondervraagt wierd. Zij bekende dat zij bij haare Juffer een wit poeijer gezien had, het welke deeze in melk gedaan, en zig vervolgens met hetzelve gewasfchen had; hier van had zij een weinig genoomen, om zig ook te wasfchen. Poeijer en melk wierden onderzocht en het Schoonheids-middel was het fterkfte vergif. Zulke gevallen moesten vrees en fchrik bij alle Dames voor de zoo wijd beroemde Schoonheids. E mid«  C 66 5 middelen "verwekken, en tot eene hsilzaame waarfchuwing dienen! Het fijnfte blanketzel bevat iets zuurs zaamen.trekkends en opdroogends. Het Carmin word uit Cochenille gemaakt, wiens verw door aluin en lood, (zuure dingen) zoo zeer verhoogd is, dat dit kostbaar blanketzel er uit ontftond. Zelfs een gering roodzel uit Sofieur kan niet zonder zuur roozen-kleurig worden. Moet nu het vel hier door niet ruw, fchilferig, gerimpeld en bevlekt worden? het witte blanketzel is, noch naadeeliger als het roode. In vroegere jaaren wierd het zelve in Weenen, naadrukkelijk verbooden. Ik wil, dus luid des Keijzers bevel, het wit blanketzel, dat zoo fchaadelijk voor de zenuwen is, op zulke eene wijze verboo* den hebben, dat het noch uit vreemde landen Ingevoert, noch hier vervaardigt mag worden. Hoe zeer de Keizer het blanketten haat kan uit de volgende Anecdote blijken. Als de Keijzer Princes Elizabeth met den aanvang van het Jaar 1788 geluk wenschteverzocht hij haar, dat zij, zig, zoo lang zij leefde nimmer blanketten zou» de, en haare twaalf Hof-Juffers ook zoude poo- gen  C *r > gen te beweegen, haar voorbeeld rit te volgen j Die was reeds voor lang mijn befluic, antwoordde de Princes, en alles zal gefchieden gelijft uwe Majetleit zulks bevee't. Reeds in het jaar 1766 wierd* te Weenen door een bijzonder hof-bevel, het zeer hoog gédeegene gebruik des blanketzels het vrouwelijk geflacht ftrengeJijk verbooden, met het welk te vooren zelfs de fchoonften hun aangezicht, Modenshalve,bezoedelen moesten; "mochten alle regenten, dit Voorbeeld navolgen! Het verlies der natuurlijké Schoonheid en der Edle gezondheid is groot en gewichtig; maar om noch andere, niet minder gewichtige, oorzaaken moeten de vrouwen, bijzonder de jonge, alle blanketzel als de pest vlieden. Wat is fchooner, bekoorlijker aanlokkender^ lieve Juffers! als de blos der onfchuld op uwe wangen? wilt gij dit fieraat der natuur, deeze bloemen van uwe jeugd en uw zuiver geweeten om de fchtiele verw eens blanketzels weggeeven? ——- Meisjes, die door heimlijke wellust zig van dien Bloezem der Jeugd beroofd hebben, wijven s die door een Hechte leevenshun bloed en andere vochten vergiftigt hebben, E 2 kefl-  C <8 } kennen en gevoelen de grootheid van hnn verlies, en zoeken door ontleende verwen de gekken te bedriegen. Wilt gij uw befchilderen gelijk? zij en, in hunnen kring, voor eene hun gelijk aangezien worden? wanneer zij weeten dat de laatde opfleigende fchaamroodheid , voor uw oog , door het opgefmeerde Carmijn bedekt is, en zij zig zeiven, op dit bedekzel trotsch , uw gelijk willen (lellen; wilt gij dan niet liever, in onbefmette befcheidene verw der Natuur hun befchaamen en denken: hoe gelukkig zijn wij,' wij hebben dit elendig hulpmiddel niet noodig! De boeleerder Wilhelmine eer zij onbe- fchaamd word fchijnt ook de fchandtaal des wellusteiings onwillig aan te hooren; ook zij flaat de oogen neder ——■ onfchuld alleen kan bloozen; Wilt gij u zeiven van dit teken enet onbevlekte ziele door de verw des blanketzels berooven? Genoomen, gij hebt u tot nog toe geblan. ket, om dat — het de mode is: Is de mode bij u van meer gewicht als de waare waardiging uwer verdienden, als uwe zeedelijke toedand, als uw goed onbedorven aangezicht ? Vraag den ern-  C 69 ) ernftigen waardigen man, met welk een genoe« gen hij in een kring van bemaalde wangen, een vrouwelijk gelaat befchouwd, dat moed en edel, gevoel voor alle blanketzel bewaard hebben, dat, trotsch op beter voorrechten, ook in zijne bleekheid genoegen vind. En hoe? wanneer uw toekoomftige echtgenoot het blanketzel niet beminde; Hoe zoudgij u beklaagen, de gladheid en zuiverheid, en natuurlijke kleur van uw gelaat daar door benadeelt te hebben? —— Is hij echter vriendelijk genoeg, u deeze gewoonte te vergeeven en toe te (laan; Zullen dan die tweeërlei gedaanten, naa de kap-tafel, met blanketzel, en voor de kap tafel zonder blanketzel, u niet bij uwen man belagchelijk, of tegen maaken? Zullen zij geen [invloed op het geluk van uw huwlijk en uwe huisfelijke rust hebben? Het blanketten maakt oud voor den tijd; Het word dan een behoefte voor ons misvormd gelaat; en welke eene lelijke vertooning is een oud geblanket wijf! Bedenk ook dit in uwe Jeugd. Alle uitflag van eenig beduiden in het gelaat, en over andere deelen des lichaams, het moog zijn wat het wil, word door de fcherpheid der E 3 fap-  ( 76 -> fappen veroorzaakt, en moet door inwendige middelen uiuedelgt worden. Alle uitwendige middelen zijn vruchtloos en gevaarlijk; en zijn dezelve in ftaat den uiiflag voor eenigen tijd, te verdrijven, zoo is het echter van korten duur, en de uitflag komt onverwacht weder. Niet zelden is het te rug drijven van zulk eene •uitflag met veel gevaar verzelt; dewijl zig de fcherpe ftoffen naar de oogen, ooren, en longen, en dikwerf naar de harsfenen begeeven, en de ergfte toevallen, ja fomtijds eene fchieJijke dood veroorzaaken. In zulke gevallen moeten de fcherpe vochten, door gefchikte middelen en zetregels in eeten en drinken verbeetert,en van het gelaat en andere deelen afgeleid worden. Alle vette,fcherpe, zuure,ingezoutene, gerookte, verhittende fpijzen en dranken , moeten zorgvuldig vermijd worden. Het bloed niet door dansfen, of andere hevige beweegingen in opwelling geraaken. Zindelijkheid zij, in alles,in acht genoomen, meenigvuldige verfchooning van linnen-goed , is doorgaans noodzaakelijk. Men drinke veele oplosfendej verdunnende en verkoelende dranken, als melk met water, karnmelk, ftremfel, dunne aman- del.  < n > delmelk, gerst- en haverwater. Zappige vruch» ten in overvloed gebruikt, zijn zeer heilzaam. In de herfst is het eene zoo aangenaame als voortreffelijke bloedzuivering, verfcheidene weeken lang, druiven of pruimen tot geneezing te nuttigen. Men eete 'smorgens, een goed gedeelte, en drink voor of na twee koppen koffij; die in het geheel of om bijzondere oorzaaken geen koffij verdraagen kan, eete in plaats van dezelve eene krachtige foepe, en doe daar bij ook beweeging, op dat de winden belet worden. Dit geneesmiddel verkoelt, maakt open. lijf, en verbetert de fcherpe fappen zoo goed, ais meenige eene duure, en affchuwlijk fmaakende drank uit de apoiheekars winkel. Doch dit is echter ook niet algemeen gefchikt. Een ijder moet zijne maag kennen, en zig daar na fchikken, een zwakke, flappe, of tedere maag, kan weinig fruit verdraagen. Het werkzaame land-meisje kan eene korv vol vruchten ver> draagen, die het door geftaadige beweeging en arbeid wel verteert, daar het ledig gaande ftads meisje, naauwlijks een vierde deel van aan de Filet - tafel verarbeiden kan. Een zoo goed fmaakende als werkzaame E 4 bloed-)  I ( 7* ) bloedzuivering is het Wernarzer water in her bad aldaar. Dit lieffelijke water is voornaamlijk goed tegens fcherpheid, flijtn en taaiheid der fappen, heelt de hardnekkigfte uitflag, van Welk foort zij ook zijn mag. In de fcbriften over de drie mineraal-wateren aldaar in dat bad, naamelijk het Bruckenauer, Wernarzer en Hinnberger water, zijn eene meenigte gevallen aangehaalt, waar in het Wernarzer water verbaazende werkingen tegens allerlije foort van uitflag, die reeds verfcheidene jaaren geduurthad, en tegens welke alle moogelijke middelen vergeefs waren aangewend, in weinige weeken betoont had. Deszelfs verdunnende, verzachtende en zuiverende kracht is onverbeetetlijk; en tevens heeft dit als Chriftal heldere, paerlenrijk, verkwikkend en lieflijk fmaakend water, die gewenschte eigenfchap, dat het een ijder wel bekomt, en geene prikkeling, opwellingen verhitting veroorzaakt. Het word tot drank en tot baaden gebruikt. Om de fappen van het aangezicht en andere zichtbaare deelen af te leiden, bedient men zig dikwerf van laauwe voet-baden, meenigvuldige purgeer - middelen, en mostaart -pleiners in de  C 73 ) de nek of tusfchen de fchouder - blaaden; bi) hardnekkige kwaaien moeren fpaanfche vliegen gebruikt, of het welk nog veel beter is, de bast van vijf vinger kruid op de armen gelegt worden. Men houde het hoofd koel, doch voeten en beenen des te warmer door warme kousfen, inzonderheid in den winter; de twee poolen des menfchelijken lichaams flaau in de naauwfte vereeniging; hoe meer wij de eene door koude en vochtigheid fluiten, hoe meer de andere aantrekr. Warme voeten zijn afleiders van alle naar boven fteigende opwellingen en fcherptens. De altoos koude voeten, wegens al te dunne kousfen, bij Dames en galante Heertjes, (voornaamlijk wanneer zij in den winter menigmaal uuren lang in Schouwburgen, Muziek-zaaien of Kerken zitten), zijn voorzee. ker eene hoofdoorzaak der meenigvuldige verhittingen en aandrift des bloeds naar het gelaat. Uit dezelve oorzaak is het bij de Dames in Vrankrijk lang in zwang geweest, daagelijks eene verzachtende kiltteer te gebruiken, met oogmerk Pour conferver le teint, dat is, om de fijne huid van het gelaat, doorzichtig, glad, E 5 ta"  ( 71 ) teder, en van uitflaagen vrij te houden, haare onnatuurlijke en zomtijds ook natuurlijke, doch al te fterke roodheid, of boerenverw, (die men liever door blanketzel nabootst) ,r- te beletten, en de fchrikkelijke voorbooden des ouderdoms, de kleine rimpels weg te neemen. Warme en zwaare kapzels, de groote wol» baaien van vreemde hairen , die het fchoone gedacht onder eigene hairen gewoon is te verbergen, groote zwaare hoeden zijn hier nadee» lig, wijl daar door de drift van het bloed naar het hoofd, te zeer vermeerdert word. Deeze regels in eeten en drinken, bloedzuiveringen, en afleiding der fappen van de bovendeden, is bij alle onzuiverheid zoo van het gelaat als van de overige deelen des lichaams, heilzaam, en in de meeste gevallen noodzaakelijk. Nu zullen wij noch eenige der gewoonlijkfte vel-ziektens in 't bijzonder aan roeren. De zomerfproetels zijn vlekken, die in verw, gedaante en grootte naar linzen zweemen. Zij ont« flaan ten deele door de hitte der zonne, ten deele door het bederf der zappen, wijl zij zomtijds aan bedekte deelen, en aan kloostervrouw  C 75 > vrouwen, die aan geen hitte der zon zijn bloot gefteld, waar genoomen worden. Roste en blanke blonde lieden, hebben meestendeel zomerfproeiels. Een goede leevenswijs en bloedzuiverende middelen,moeten inwendig gebruikt worden; afkookzel van Tamarinden, en nat van kervel zijn, in dit geval zeer dienftig. Uitwendig is het deeg van bittere Amandelen, zwaavel-melk, borne-water e z. c zeer heilzaam, Men moet het vel voor de zonneftraalen bedekken. Lever-vlekken zijn bruine ,breede, eenzaam, of bij elkander voortkoomene vlekken, zij worden als de zoomerfproetels behandelt. Het koper, of de roode puisten in het aangezicht, en om de neus: Deeze kwaal ontftaat het meest uit het misbruik des wijns en andere geestige dranken. Men onthoude zig dus van zulke dranken, en de puisten verdwijnen van zelv; zoo niet, dan zijn er inwendige middelen noodig, Het is niet raadzaam, iets uitwendigs te gebruiken. Puisten zijn kleine, harde en roode knoesten of builtjes, welke in het gelaat verftrooid op koomen; noch jeuken, noch fchrijnen, noch ver-  C 76 ) veretteren. Gemeenlijk zijn zij de gevolgen van fcherp en vethittend voedzel; Zij konnen dus door een goeden leefregel verhoed, en, door verkoelende middelen tot afleiding, verholpen wor den. Het gezicht zij met zout-water gewasfen. De vlekken op het vel, welke door het Iteeken van muggen, vliegen, bei jen, en wespen of andere infeélen ontftaan, worden door opgezet koud water of wijn-azijn verdreeven. Ook is het goed, zulke vlekken met een afkookzel van vlier-bloezem te betten, olij in dezelve in te wrijven, of Theriakel op te leggen. Beter als dit alles is een pap van aard-appelen, de toebereiding is zoo eenvouwdig als het middel zelve, te weeten: men floot een raauwen aard appel, zonder hem te fchellen, in een mortier tot Brei, (men kan dezelven ook raspen, of met een mes affchaven) en legt hem, dus klein en zacht [gemaakt onmiddelijk op de roode plekken: deze pap word zoo licht warm, dat men dezelve bijna alle vijf minuuten vernieuwen moet; Het gevolg echter toont de grootfte werking. Dit verband word ook bij gebrande leedemaaten met groot nut gebruikt. De  C 77 ) De keenen in de huid, komen voort uit beete loog, fcherpe zeep, ftrenge koude en guure winden, men gebruikt hier tegen verfche boter, zoete room, lelie-,mandel.-,of Eljer-dooren olij. De zoogenaamde draad-worm, welke men, gelijk wormpjes met zwarte kopjes, bij kinderen en volwasfenen, zomtijds uit het vel, inzonderheid uit de neus, voorhoofd en borst, met de nagelen uit kan drukken, zijn geene diertjes, maar alleen de dik-gewordene en verdorvene flijm uit de huidklieren. Het beste geneesmiddel is, het warme bad, en na het zelve eene zalving uit twee deelen wijte meel en gest, en een deel honing, in die plaatzen van het vel, die met de zoogenaamde draadworm bezet zijn, ingewreeven, en daarna met een ingezeept ftuk flanel weder afgewreeven.' Zomtijds is het wasfchen met warm water of wijte zemelen alleen voldoende. Wanneer er zig, tusfchen de hairen deshoofds, kleine witte fchilfers vertoonen, die onder het kammen afvallen, zoo noemt men dit zemel• roofjes. Zij worden door menigvuldig wasfchen met warm water en zeep, en door vlijtig kammen verdreeveti. ^ene  C 75 5 Eene g-oote kwelling voor de fchoonen zijrt de wratten, die zoo menig een Meisjes gezicht, en zoo menig een betooverende boezem misvormen. Eenige middelen worden daar tegen zeer gepreezen , die echter niet altijd aan de verwachting voldoen. Die wratten welke geene zeer breede ondervlakte lubben* kan men zeer licht door afbinding verdrijven. Te weeten: men windt eenezijdene draad of een paardehair, of noch liever eene fijne draad om de wrat, en draait dezelve , in het begin flechts losjes, doch daagelijks vaster en vaster, echter niet zoo vast toe, dat er fteke pijn uit ontflaat. Terwijl dit gefchied, rijst de wrat allengskens omhoog, ett flijgt uit het vel op, zoo dat zij, op het laatst, geheel en al, met een nijptang., gemakkelijk volkooraen uitgetoogen en afgefneeden , worden kan. Gemeenlijk loopt hun onderfte gedeelte fpitz toe, en eindigt in een draad, die men door fnijden moet. Het volgende middel is fomtijds ook van een goed gevolg: te weeten: men moet de wratten dagelijks, hoe meer hoe beter, wrijven, en naar alle zijden fterk heen en weder drukken, knijpen, verwrikken, tusfchen de nagels vatten , om hoog rukken , hier  < 79 7 hier door beweegen, en daar op eene weekmaakande falv er in wrijven. Na verloop vaa eenigentijd, zal zig de wrat rondom afzonderen, en eindelijk geheel los worden, zoo zelfs dat zij met eene tang gevat, en,uit het vel voorgegetrokken, afgedraaid kan worden. De volgende middelen worden voor even krachtig gehouden. De geest van armoniak zout, mee welke men de wratten vaak bevochtig; de zeep» waar meede men, de wratten, dikwerf beftreeken, veertien daagen achtereenvolgend, wrijft; elke keer zoo lang, tot dat zij geheel week en wit wotden; fcherpe wijn-azijn waar in zoo veel keukenzout gefmolten is, als er in fmelten kan, en waat meede men de wratten dikwerf natmaakt; de blaaderen van muurpeper in zout gedoopt, met welke men ze dikwerf beftrijkt. Helpen deeze dingen niet? zoo moeten llerker werkende b. v., bijtende middelen , of het mes gebruikt worden, naamlijk door de hand eens kundigen wondheelers. Wanneer de, door uitwendige middelen weggeruimde wratten geduurig weder op nieuw aangroeijen, dan heeft eene inwendige fcherpte deel aan hun beftaan, welke dan door een kundig Geneesheer, boven al-  ( 8o ) alles verdreeven worden moet, zoo de wratten pijnlijk zijn, geef ik mijne leezeresfen en leezers den vriendelijken raad, in het geheel niets aan dezelve te doen, en geen enkel, als was het nog zoo eenvoudig, middel er op te liggen, wijl zulke wratten ligt in eene boosaartige zweer kunnen veranderen. Men moet in dit geval met een kundige Artz of heelmeester raadpleegen. Er zijn nog andere velziektens, Moedervlekken , uitwasfcn e. z. v. waar door het beminnens waardigfle gelaat of een ander fchoon deel des lichaams zijne geheele waarde verliest, en de geheele Schoonheid van een Mensch een flimme trek gefpeeld word, in zulke gevallen moeten de ongelukkige fchoonen haar toevlusht tot een heelmeester neemen. Echter wil ik hier nieuw en gefchikt middel om uit-wasfen te verdelgen bekent maaken, het welk de meeste wondheelers noch niet zullen kennen. Doftor Muller, te Scheen in Noordweegen heeft het beproeft, en er de beste gevolgen uit gezien; en de Hr. Tode heeft het bekend .gemaakt. Naa dat hij, bij een gewas zoo groot als eene noot, aan de zijde der neus, alle gebruikelijke bij-  , t 8« 3 bijtende middelen aangewend had, en er wegens de onderfte breedte van het gewas aari geen afbinden, ën, wegens dë onverwinlijké vrèes des lijders,aan geen wegfnijden, tè denkën was. Viel het hem in , om midden op dèeze onaangenkame verheffing eene Fontenelle te maaken. De, door dezelve verwekte véretterlng verteerde het geheele gezwel, in korten tijd, en er bleef een, in hét geheel niet wanftallig, lidteeken, gelijk als na eene blaartte rug. Deeze proef verdient onloochenbaar navolging, onder de behandeling van een kundig heelmeefter waagt men er niets bij; doch men moet een weetniet in zulke gevallen niet vertrouwen. MLfchien kan dit middel ook bij de moedervlekken met vrucht gebruik worden, die vóór de gewoone geneesmiddelen niet wijken Willen. Hier zal uu de recnte geleëgehheld zijn, om iets over de moedervlekken , tot troost vöor vrouwen die Zwanger zijn, of het te eeniger Tijd hoopen te worden, bij tëbrengen, de geheele' Swangerheid is eene Tijd van angst; zorg en bekommering, wijl eene moeder, allé bijzondere dingen, bij het zien eener muis of F rotjf  C 84 ) rat, of beer, of een verminkt mensch, bij ijde« re trek naar eene fpijs in verleegenheid is, dat zij door haare Inbeelding, haare vrucht misvormen zal. Ik geloove het fchoone gedacht eene waare weldaad te bewijzen, wanneer ik hen in deeze dwaaling verlichtte, en aantoone dat de vrucht niets van de inbeelding der moeder te vreezen heeft, op dat alle zwangere vrouwen zonder vrees of zorg voor haat kind vrolijk zouden kunnen leeven, zij moogen dan zien en hooren wat zij willen, en trek naar de wonderlijkde dingen gevoelen. Welk eene gerustHelling , welke eene troost moet dit voor elke zwangere moeder zijn! mocht alles, wat ik hier met het welmeenendde hart zegge , aan alle 'zwangeren die gelukkige troost geeven! Elke vrouw is in ftaat, eene meenigte van allerlije foort van moedervlekken, die zij aan haar eigene en andere kinderen kinderen gezien heeft op te tellen, als muizen, ratten, worsten of kersfen aardbezieen, e. d. g. welke de kinderen, dan op dit, dan op dat deel des lichaams hadden. goed! hier tegen hebbe ik niets te zeggen. Een menigte kinderen brengen dee. ze merkteekenen met zig ter waereld. Ik heb zeer  . C «3 > zeer veel zulke vlekken gezien, die mij de moeders aan hunne kinderen toonden; doch ik kan verzekeren, dat ik ten uiterften zelden , eenige gelijkheid tusfcfien de merkvlekken, en de dingen die zij beteekenen moesten^ gevonden heb. Het waareri noch Kersfen, noch aardbeziën , noch vijgen noch worsten5 veel minder muizen, het waaren flechts knoestten, vleefigé uitwasfen, ftrlemen van verfcheidene grootte, dikte, verwe en gedaante. Beproef het, Mevrouw! befchouw onbevooroordeeld alle moe* dervlekken » die gij kunt, recht naauwkeurig, en gij zult bemerken, dat zij meestentijds hemelsbreed verfcliillen van die dingen, die zij, naar het zeggen van neuswijze vroedvrouwen en baakers, verbeelden moeten. Wat men eene kers of aardbezie noemt, is een klein rood gewas, een bloedige vormlooze knoest. Een langachtige ongelijke vlek, die bruin of fwartachtig is* moet eene muis, rat, of worst verbeelden , een geheel rond klein, bruin of geel vlekjen word een erwt genaamd. En welke vrouw zal geduurende haare zwangerheid, dat eene tijd van neegen maandeti is, niet eèns naar kersfen , aardbeziën , of pruimen verlangen $ F S Biet  C 84 } niet eenmaal erwten of worsten zien of eeten-V of eene muis zien loepen? wtlke zal in zulke eene langen tijd, niet eenmaal een hinkend of anderzints verminkt mensch zien? heeft echter het kind geen merkteekenen bij zig, zoo eiinnert de baker ook niet» dat zij naar dit of trek heeft gehad , of door dit of dat verfchrikt is. Moesten alle kinderen geen merkvlekken hebben, wanneer de inbeelding dezelve bewerkte), wijl naauwlijks eene moeder, geduurende haare geheele zwangerheid , zonder belustheid, of eene of andere fchrik zal zijn? waarom koomen er dan geene kinderen ter waereld met vlekken, die ducaten, fpelden, linten en nieuwmodifche kapzels vetbeelden of naar hoeden gelijken? daar de vrouwen dikwerf meer op zulke dingen belust zijn als op fpijs en drank? eene dukaat, of eene fpeld, of kapzel vereischt, waarlijk een naauwkeuriger teekening, als dat eene vleeschknoest of ftriem daar meede ligt vergeleeken kan worden. Zelfs aan kalveren, fpeenvarkens, jonge hoenderen, aan boomen, aan appelen, besfen en kersfen , ziet tmen diergelijke vlekken of uit— wasfen van allerleij verw, gedaante en groote; heb*  C 85 ) hebbende koeijen, zeugen en hoeners, of ooftboomen, zig aan iets vergaapt? zijn deeze door iets verfehrikt ? men verklaard dit zeer eenvouwdig, men zegt: het zijn feilen of fpeelen der natuur, die van eene drukking, flag, fchudding, uitdrooging der foppen, of anderzinds door een inwendig gebrek voortkoomen; en waarom zullen de vlekken bij de menfchen niet op dezelve wijze ontdaan? waarom zullen zij ook niet door toevallige (looten of fchuddingen der tedere vrucht hun oorfprong hebben, zoo als diergelijke uitwasfen ook dikwerf bij volwasfenen te voorfchijn koomen? waarom zoude na bij den mensch alle fchuld op de inbeelding der zwangere rusten? de Schepper heeft de moeders eene zoo teedere liefde tegen haare kinderen ingeplant, en echter zoude hij gewilt hebben, dat de moeders zelve oorzaaken van het onheil hunner kinderen moesten zijn, zonder dat dit door eenigen voorziening konde belet worden ? zoude de Schepper gewilt hebben, dat de vrucht In aanhoudend gevaar zweefde, om door een eenige voorftelling, of door een onvermoede fchrik der moedef misvormt te worden? dit F 3 fpreekt  ( 8< ) ■ fpreekt voorzeker de oneindige goedheid en Wijsheid des fcheppers tegen. Er worden echter ook meenige gevalletjes van moedervlekken verteld, die (met achting voor alle Dames gezegt) niets meer als verzonnene fprookjes zijn. Slechts eenige wil ik hier aanhaaien, Eene Dame verhaalde mij eens, met allen ernst, zij had aan een kind, wiens moeder daagelijks Tarock fpeelde , den Pagat duide? Jijk afgebeeld gezien. welk een leu¬ gen ! ■ ■ men verhaald de gefchiedenis van een mensch, en met voordacht merkt men aan dat zij een zeer dik lijf had, welke tegen eenige haarer vrindinnen zeide, zij|verwachte haare verlosfing, omtrent het feest der heilige driekoningen. Eene deezer vrindinnen wenschte haar fchertzend toe, dat zij eene koninglijke moeder mocht worden en dan drie prinzen bevallen; waar op zij antwoorde, van harten gaarn. Zij beviel, en welke oogen moet de vroedvrouw niet opgezet hebben? — zij bracht drie kinderen ter wacreld, waar van het eene een moor was, gelijk men een der drie koningen  C «7 ) gen afbeeld. Even bijzonder is het volgende ftukjen. Eene vrouw naaide den naam van haa« ren man in een neusdoek. Bij toeval beet of jeukte haar iets in den neck. De vrouw taste terftond met de neusdoek, op deeze plaats, en zou dezelve met de ingenaaide naam gewreeven hebben. Het kind, welk hier op ter waereld kwam, droeg den naam van zijn vader inden nek. Het volgende is niet niet miudet belachelijk. Een Heer verzeekerde mij eens, dat hij eene waarachtige aardbezie, geen vleeschgewas, maar waarlijk een aardbezie in het gelaat van een mensch gezien had, wijl zij natuurlijk gegegroeit was, in den tijd waar in de aardbeziën groeiden; en in den winter, als er geene aardbeziën zijn, was hij geheel dor. Deeze Heer wist niet, dat deeze teekenen, zijnde weeke fponsachiige gewasfen, des winters door de koude worden te zaamen getrokken, en dus verdweenen of verdort fchijnen; doch in de fomer door de warmte weder uitgezet en vergroot worden, juist in die tijd, waar in de aardbezieen bloeien en groeien. Geen verftandig mensch zal zulke ongerijmde dingen gelooven. Zoo weinig de inbeelding der moeder eenig F 4 deel  C 88 ) deel heeft aan de vlekken van het kind, zoq veel kan de moeder aan derzelver opkomst doot baar eigen fchuld toedoen, te weeten alle heevige beweegingen der moeder, fterke driften, fterk inrijgen of drukking van het onderlijf door naauwe kleederen, keurslijven kunnen ongemakken aan de vrucht verporzaaken, en gelegenheid tot vlekken geeven. Eene zwangere vrouw moet zig dus van alle fprongen en fterke dansfen, paard-rijden, rijden in hotzende rijtuigen, op fleenachtige wegen, onthouden; zij moet zig wachten voor (Iruikelen en vallep. Heevig hoesten, nie?en, onmaatig lachen, flaapen, ftooten, trappen op het onderlijf eener zwangere, krankheeden van moeder en vrucht, zwaare en langduurige arbeid, onbekwaamheid der vroedYrouwen e. z. v. konnen vlekken veroorzaa^ ken. pntelbaar zijn de middelen, welke door al te wijze vrouwen, doctooraale vroedvrouwen en bedriegelijke kwakzalvers tegen de moeder-vlekken aangepreezen worden; de meesten zijn belachelijk en bijgeloovig. Ik-wil. dezelve hier piet befctrrijven, wijl zij geheel onnut of zelfs ■gevaarlijk zijn. Jk raadde mijne geliefde leeze- res-  C 89 ) resfen, gelijk ik hier boven reeds gezegt hebbe, hulp bij een heelmeester te zoeken. Het is hier geen plaats, om wijdloopig over deeze ftof te handelen, Wie door dit weinige noch piet van de nietigheid van het verzien overtuigt is, gelieve het werkja van Doctor Rick-manus, daar over te leezen. Er zijn noch allerlei] dingen, waar door uitflag veroorzaakt en de huid misvormt worden kap. De lelijke kinderziekte is voprnaamlijk een algemeene vijand des fchoonen veis. Veele duizenden in een jaar moeten hunne bevallige aangezichten en teder vel door de woede van deeze fchrikkelijke ziekte, ten gronde zien gaan. Hier tegen is geen beter middel als de inenting, die hedendaags de goedkeuring vau alle voorzichtige lieden heeft. Het inenten is niet van den duivel afkomftig, welke de eettte pokkenzaaijer zoude geweest zijn, toen hij den armen Job inente, gelijk de Engelfche Predikant Maffeij eens poogde te bewijzen, maar van de Circasfiers, welke ten uiterften bezorgt zijn voor de fchoonheid hunner dochters, en daarom alle hunne kinders inenten. Doch dit volk kan ook de fchoonfte kinderen, die onder de maan gezien F 5 wor-  ( 90 3 worden, aantoonen, fchoon ook de fijne lucht, flreek daar niet weinig toe helpt. Uitflag kan op eene geheel onverwachte wijze aan het lichaam komen. De Heer Talina, een der beroeradfte Wondheelers te Parijn .heeft eene bijzondere bewerking gedaan, die ten bewijze [trekt, hoe voorzichtig men zijn moet, met de van menfchen-hair gevlochtene halsarm-orologe-en rotting-bandjes, welke thans een groot gedeelte van de tegenwoordige mode -kraamerij uitmaaken, te weeten, hij wierd bij eene jonge Juffer gehaald, welke eene Ring van etterende pnistjes om den hals gekreegen had. Na dat hij lang naar de oorzaak van die buitengewoon toeval gevorscht had, ontdekte hij eindelijk, dat het van een hals-band van hairen afkomftig was, welke deeze Dame zeden eene week droeg. De meesten waren,van deze foort, die Vrankrijk opleevett, werden uit de hairen van de, in Bicêtre en in de gasthuizen geftor'ene kranken.welke dikwerf door de affchuwlijkfte krankheeden den geest geeven, vervaardigt en daar men dikwerf verzuimt, dezelve vooraf op de bekende wijze te zuiveren, zoo ontdaan daar na er zulke gevolgen uit. Dit zelve geldt ook  < 9i ) ook omtrent het valfche haire, in de tocquit en cbignons, onzer gekrulde Heertjens en Juffertjens-hoofden, en men moec zig verwonderen, hoe een zinnelijke vrouw, haar fijn vol en gezond hair, door een fmeerige klomp van vreemde of onzuivere hairen bezoedelen durft. Ook de lieve fchoot-hondjens, het onontbeerlijkfte tijdverdrijf van gevoelige Dames in verveelende uuren, kunnen zelvs affchuwl.jke bladeren en uitflag aan lekken. Deeze diertjes zijn altijd onzuiver, vol ongedierte, (tinkende fmeer en (tof,en zelfi niet zelden fchurfiig,hoe vaak, zij- ook moogen gewasfch.n worden; meenig eene Dame bemind zulk een die.tje, meer als haaren echtgenoot, laat het bij haar napen, en haar uuren lang in het gelaat lekken; en dan is het in 't geheel geen wonder, wanneer de genaadige vrouw in het gelaat of aan het overige gedeelte des lichaams puistjes en uitflag krijgt, waar van de oorzaak dikwerf op op de kuschjes van dea onfthuldigen gemaal gelegt word. De toeftand des gemoeds heeft ook eenen machtigen invloed op de fchoonheid des gelaats. Lichaam en ziel zijn de trouwfte med- ge-  C 9* ) v gezellen, die beurtelings op elkander werken; .en waar van de eene deel neemt aan de toeftand van de andere. Zij zijn door zoo naauw een band aan elkander verknocht, dat met zekere driften en neigingen der ziel ook zekere beweegingen, aanprikkelingen en fpanningen des lichaams verbonden zijn. De nijd, gierigheid, toorn, liefde, ijverzucht, treurigheid, menfchen-haat, teekenen hunne werkingen, maar al te duidelijk op het gelaat; men kan dezelve zonder vermoeiend nadenken, in de verraadende gezichts-trekken leezen. Hoe kenbaar zijn de teekenen niet, welke het ftilftaand lood in de aderen van een akeligen menfchenhaater, en te gelijk zijne morrende ziel aan den dag brengen? Wie ziet de heldere liefde-vlammen niet in de oogen der verliefde flonkeren? Wanneer nu een zulke toeftand van de kant van het gemoed eene lange tijd aanhoud, zoo worden de fpieren van het gelaat, geftaadig in dezelve richting en aanfpanning gehouden, zoo dat zij voor aan altijd op dezelve wijs gevouwen, gereckt en vrijwillig geftemt blijven. Daaglijkfche vooibeelden konnen ijder naauwkeurige befchouwer hier van overtuigen. Met eene  ( 93 ') eene luchtige vrolijke ziel, is altoos een vrij vrolijk en aangenaam gelaat gepaart. Die dus natuurlijke, aangenaame, gunllige en inneeraende gelaats-trekken heeft of hebben wil, «achte boven alles, in het gemoed vergenoegt en vrolijk te zijn, en laate zig zelve niet door willekeurige fmart afmartelen. Doch helaas 1 dit is zelden in de macht der flervelingen. FIER'  < 94 3 PIERDE HOOFD-DEËL Van bet Hair. N u komen wij tot een Verhandeling, die volitrekr rui^ is. De hairen zijn een gewichtig ihik di' fchoonheid, en hebben ten allen tijd Heeren en Dames veel beezigheid veroorzaakt. De godin-mode heeft fints alle tijden haar dwingend geweld over de haairen gezwaait, en heur eigenzinnig fpel met dezelve zoo veelvoudig en zoo ver gedreeven, dat zelv Predikanten daar tegen op den predikftoel geijvert hebben. In het jaar 1642. ontftond in Holland eene hevige twist over de lange hairen. Een Predikant in Zurich, Godfried TJdens genaamd, voer zeer fterk tegens dezelve uit, en fchreef er zelv een boek tegen, meerdere Predikanten deeden het Zelve, en het ging eindelijk zoo ver, dat zij, die lange hairen droegen , uit de Christlijke gemeente moesten worden u'tgeflooten, hoe goed is het voor onze Dames, die thans lange vlie-  C 95 "> vliegende hairen draaren, dat die booze tijcleti voorbij zijn; Met de paruiken ging het niet beter. Op ijdere verandering van hairen, volgde een nieuwe twist; nu, of men kort of lang, dan, of men gekruld of ongekruld, dan weder of men eigen of valsch hajf op het hoofd mocht draagen. De flimme Dame alleen lachte in haare vuist, en onderwierp haare tegenftreevers zelv onder haaren gebiedenden fcepter. Eerst waaren de vrouwen ttrenge zeedenmeestresfen, eindelijk gaaven de zeedenmeestresfen, zelve de modens. Meenig eene, die het hooge kuifhair vinnig doemde, en het met de hoornen van den bedroefden God zij ons genadig! vergeleek, draagt het thans zelve. Ja er zijn zelv landen, waar de geeftelijken ergernis geeven, zoo zij geene pruiken draagen, b. v. in Saxen. Zelv de Jooden, die hunne oude gewoontens zoo getrouw pleegen aan te hangen, voegen zig eindelijk ook naar de Inzettingen der waereld-beheerfchende mode; Zij ontdoen zig van de aangeërfde morsfigheid; de Joodfche petit-maiires draagen hairvlechten, QCadogans) en de uittleekende dochters van KMI gekruld, bair. en kapzels uaar da mode. Een  ( & ) Een flrenge Zeedetimeester en rechtzinnige Tal. mudist, naamlijk de Heer Opper-Rabijn Pinkus Jnsch HuRVisCHjteFrankfort aan deö Main, zag, wel te weeten, met heilige ergernis de lammeren zijner gemeente, deijdele modes der Christenen aanneemen; Hup.vitz wierd inde' voorleedene Ausustus krank; reekende zig zijne toegeevendheid over deeze gruwelen tot Zonde, en zijne ziekte tot ftrafFe voor dezelve, en verbood daarom eenftemmig met de geheele Sijnagoge, op het fcherpfte het draagen der hairvlechten, en de Joodfche meisjes allen opfchik naar de mode. De Joodfche uitmuntende Heertjes, met hunne dikke gevlochtene Cadogans, en de galante Jodinnen ftoorden zig weinig daaraan. Doch geduld! -— In 't kort verfchijnt de Heer opperde Rabijn zelve, noch meteen net kapzel en een gevlochten daart —— zoo veel vertooningen hebben de hairen in onze waereld gemaakt! Doch genoeg hier van, op dar ik mijne leezeresfen, door eene te uitgerekte voorleezing niet te eeniger tijd verveeling en onaangenaame Vapeurs veroorzaake! De hairen hebben hunnen oorfprong onder bet vel, in kluitachtige vaatenrijke en lange treeken i  C 97 ) ien, zijn hol, en met een merg aangevuld. Wij doelen hier voornaamlijk op het hoofd-hair. De merkwaardigfte eigenfchap der hairen is hunne verw, die zeer verfchillend is. Bij fommigen is zij wit, bij anderen is zij geel, bij fommigen is zij helder bruin, donker bruin, dan rosf, dan zwart. De verw is afkomftig van het fap, dat het inwendige celachtige zanten weefzel (tunica cellulofa*) vormt. Het is niet te beftemmen, welke verw de. fchoonfte en de aangenaamfte is; Hier in komt het bijzonder op de fmaak van een ijder en op de bijzondere mode en gewoonte eener na;ie aan. De oude Duitfchen beminden de roode of geele hairen. Antoninus verhaalt van Bissela, een Swaabsch meisje, wier fchoonheid hij ongemeen verheft, dat hij zegt, dat zij een Duitsch gelaat, dat is, blaauwe oogen en roode of geele hairen had. Zij gebruikten om hun hair te verfraaijen, eene zekere zeep, die de Roomfche Dames in overvloed, naar Romen deeden brengen, om hun hair dezelve verw te geeven, De Kerk-vader Tertullianus ver\nijt dikwerf de Africaanfche vrouwen, dat zij zig fchaamden in Africa gebooren te zijn, en G door  ( Jj ) door hunne hairen voor Duitfche sn FranfiAe gehouden te worden. Ook moet het Duitfche hait xelve in meenigte naar Romen gaan, om aldaar de hoofden der Vrouwen, zoo wel als die der mannen te fleren. Ziet gij, mijne Duitschlandfche Schoonenl hoe zeer uwe voor-moeders, wegens hunne fchoonheid in waarde moeten geweest zijn, als «elv de Romeinfche Dames, zig na dezelve gevormt, en de fchoonheid na dezelve afgemeeten hebben? Toen ter tijd fchijnen ook de Duitfche Dames kloeker geweest te zijn, als hedendaags, nu zij niets fchoon vinden, als wat de aotte Franschinnen zoo noemen. De achting voor de verw van het hak, rich» tig fomtijds na den fmaak der Grooten, gelijk meer andere dingen. Dus was Nero op de geele barn-fteen-verwige hairen van Poppa;a razend verliefi; hij bezong deeze hairen op zijnen Cyther, maakte verzen op dezelve; hij telde ze, en gaf yder hairtjen zijnen naam. De afgevallene hairen liet hij in goud beflaan, en wijdde ze aan Juno. Na wierd de Barnfteenverw, de beminde verw der hairen, alle Romeinen wilden nu barn-fleen verwige bairen heb-  C 99 ) De verfchillende luchtftreek doet veel tet de verfchillende verw der hairen. Onder eene heete luchtftreek, worden de fappen des lichaams al te veel uitgewaasferat; die weinige die in het lichaam blijven, worden door de overmaat van hette meer verhoogt, fcherper, olijachtiger, dikker en verbrand; de hairen moeten dus noodwendig klein, gekroest, dan en zwart worden. Uit deeze oorzaak hebben de Egijptiërs, Arabieren, Indianen, Italianen en andere in warme landen woonende volkeren zwarte , korte en kroeze hairen. Die onder eene gemaatigde luchtftreek, of onder eene koude, hebben bruine, geele, roode, blonde en witachtige haireö, die te gelijk lang, fappig dun en fterk zijn, wijl de lichaamen aldaar met een overvloed van waterige fappen aangevuld zijn. Engelfche, Hollanders, Deenen en andere volkeren onder de middag-lienie, draagen zulke hairen. Alle lieden van een waterachtig geftel, Zijn deeze lieden in hairen gelijk, wijl het dikke lichaam bij dezelve even zoo door eén overvloed van waterachtige fappen opgezet is; gelijk als in 't tegendeel magere en verhitte lichaams - geitellen, gelijk de negers met korte, kroeze ea G a zwar-  C 100 ) . zwarte hairen voorzien zijn. Het is eenebe\ kende zaak, dat die dieren, welke bij ons bruine vellen hebben, in koudere landen wit zijn. Zomtijds krijgen de hairen eene groen-of blaauwachtige verw; dit ziet men aan verfcheidene metaal-bewerkers, draad-trekkers, koper- fmits en bergwerkers. Noch eene ander geheel bijzonder verfchijnzel ziet men aan de hairen van menige menfchen, te weeten dat zij eleftrifche vonken van zig geeven, wanneer zij ftetk gekamt of gekuift (getapeerO worden. Bij den dag worden zulke vonken niet ligt bemerkt, wijl het elektrisch vuur te fijn is. Hier van kan men zig overtuigen, wanneer men des nachts eene kat met de hand, tegen de richting der hairen,hard enfchielijk ftreelt; er zullen van alle kanten vonken verfchijnen. Voor eenige jaaren wierd er in Parijs , een Dame gekapt, bij welke onder het tapeeren vonken, tusfchen de hairen uit fchooten, de kapper verfchrok hier door niet weinig, doch voer voott in zijn wetk. Eindelijk fprongen er weder vonken uit het hair, en de kapper verfchrikte zoo, dat hij de kam weg fmeet, ea heen liep. Bartholinus bericht het zeive van  v»n Christiaan de vijfde, Koning van De* nemarken. Nu over de Behandeling der hairen en hair- ziekten zelve, van hair-ziekten ? —— o Ja er zijn zoo veel, dat het mij verwondert, dat onze Dames noch geen bij zonderen hairdoftor,even als tand-meester hebben. Een lang en fterl^air word, met recht, onder de eerfte ftuk. ken der vrouwelijke fchoonheid geteld, vooral nu, waar de mode vereischt, dat het achterhair los neder hangend gedraagen word. Hier moet ik onze Dame's in het oor luisteren, dat zij in het geheel geen reeden hebben, om trotsch te zijn op deeze uitvinding; want het is in 't geheel niets nieuws. Reeds lang was het de heerfchende mode in Cochin-china , die een lang hoofd-hair voor een groot cieraad houden, en ook met het zelve begaaft zijn. Het is daar-niet zeldzaam, lieden van beiderleije fexen aan te treffen, welke de hairen tot aan de knieën toe neder hangen. Het is zeer ligt den groei der hairen te bevorderen, wanneer het lichaam anderszints gezonde fappen heeft. De geheele konst beftaat hier in , dat het hoofd en de hairen daaglijksch van zweet en vuilheid & 3 8«*  i V*» > gereinigt, en wel uitgekamt wórden. Het w«ren der hairen, is bijzonder hinderlijk voor hunnen wasdom. Daarom moet men het achterhair der kinderen, zoo ras men zulks doen kan, in een of twee lokken vlechten, op welke men band-zwachtelen kan leggen, om het warren te beletten. Dit is voornaamlijk des nachts noodig, wijl de kinderen dikwerf onrusti^aapen, en daar door hunne hairen, in de war maaken. Zeer goed is het, zomtijds het hoofd en het hair met warm water en zeep te wasfchen, waar door al het vette vuil weg geweerd, de vaatea geopend, de toevloed der vochten vermeerdert, de hairen leenig gemaakt, en hunne buisjens) geopend worden, en dus ook den wasdom bevordert worden moet. Wil dit niet helpen, dan jnoeten de hairen dikwerf afgefneeden, of, het welk noch beter is, kaal afgefcboorea worden, en dit zij daaglijks herhaald, en men moet zoo lang hier mede voortvaaren, tot dat de haken Geik begijnen te groeien. De inwooners van bet eiland Lethij, welke bijzonder trotsch op hunne haken zijn, zijn om deeze reeden gewoon, hunne kinderen van de geboorte, tal het twaalfde jaar, alle maasden het hair af n fnij-  C «3 > fnijdens Zij krijgen buitengewoone lange hal. ren, en blijven daar bij vrij van allen uitflag. De Eleftriciteit, verleent ook in zulke gevallen goede dienflen. De hairen zijn aan verfcheidene ziekelijke toevallen onderworpen, die uit inwendige en uitwendige oorzaaken ontdaan. Van binnen, kan een bijzonder bederf der fappen, de hairbuisjens en wortelen doorvreeten, verwoesten, zij kunnen nit gebrek aan fappen uitdroogen en afvallen. Uitwendige gebreeken ontdaan, wanneer de hairen al te nalaatig bezorgt worden; wanneer zij lang verwart blijven, zelden uitgekamd worden, en het zweet zig dus in dezelven ophoopt, of wanneer zij te veel met pomade ingefmeerd worden , bijzonder dikke vette hairen. Deeze moeten door dikwerf lngeftrooide en weder uigekamde poeijer uitgedroogt, en van alle aankleevende vette fineer gezuivert worden: men handelt integendeel oavoegiijk, wanneer men gekroesde en dunne hairen te weinig met pomade bedrijkt, en te veel oppoeijert; door eene weeke pomade worden zij leeniger. Het al te dikwerf branden met het yfer, vernielt de hairen geheel en al; G 4 -«e  C io4 ) alle leenigheid en wasdom word hun daar door benomen, het fap word hun onttoogen, zij worden uitgedroogt, zacht en derven eindelijk geheel en al. Ook de Poeder kan voor de hairen nadeelig worden, wanneer dezelve of te oud is, dat er mijten in groeien, welke de fpitzen der hairen doorvreeten, of wanneer zij met de fcherpe doffen geverwt is, het welk zoo wel voor het hoofd als voor het hair nadeelig worden kan. De Heer Forster trof, op een eiland in de zuid-zee veelen der Indiaanen aan, wier hair aan de punten verbrand fcheen, en gepoedert was. Bij naauwkeuriger onderzoek bevond hij, dat deeze Poeijer uit mosfel- en komlkalk was famen gefteld, die door zijne invreetende eigenfchap de hairen aangegreepen, en gelijk als gefengt of verbrand had. De fmaak van poeieren ging hier zoo ver, dat men reeds tot de kundenaarij vervallen was , de poeier allerlei verw te geeven, want een der mannen gebruikte blaauwe, en meer andere lieden , zoo wel mannen als vrouwen, eene orange-kleure poeijer uit Curcuma zaamen gedeld. De dwaasheeden der menfchen zijn dus overal aan elkander  ( «05 ) der gelijk , en de Indiaaninnen gelijken onze galante en vindingrijke Europsifche Dames als de eene droppel water den anderen. Het was het beste voor het hair, dat het in 't geheel niet gepoeijerd wierd. En het is voorieeden jaar onder de Parijfche Dames reeds mode geworden, om het hair zonder poeijer te draagen. „Men ziet, dus luidden de/Tijdingen „uit Parijs, thans alle Dames alhier, of geheel „zonder poeijer, of wanneer de verw van bun',',ne hairen niet fraaij is, op zijn hoogst met de ,,'zoogenaamdeblondc poeijer; doch geenemeer „met witte, die, gelijk men vind, te hard voor ,het gelaat is; en alle onze Dames willen er „ gaarn zacht uit zien". Ook in het bad alhier gingen meenige Dames in deeze en de voorige zomer zonder poeder, zij lieten het, uit de natuur fchoone hair , in konstlooze lokken vrij over den boezem golven, dat was verrukkend! Zeiden de vrienden der kunltelooze na. tuur. De hairigheid is een toeval, waar in aan ongewoone plaatzen, of aan het geheele lichaam hairen uitwssfen. De mensch is wel is waar, over het geheele lichaam, uitgezonden de holle G 5 hand,  ( ie* ) land, en voetfooien, met haken bewasftn, Sien treft ooit op het gelaat en de borden der tengerfle vrouwen hairen aan , doch dezelve zijn kort en zacht, worden zij echter langer en (lerker als ca gewoonte, zoo geeft het een lelijk aanzien. Dus ziet men zomtijds vrouwen met baarden, en menfchen met dubbelde wenkbraauwen. Er zijn fomtijds geheel hairachtige kinderen gebooren, die men dan voor apen hield. De hairen worden uitgedelgt, als er blusch-papier met verzoete zout-geest; [fpiri/us nitri daleis] bevochtigt, op het hairige deel gelegt word, of men gebruikt de zalv om het hair uit te doen vallen. Men moet echter omtrent dit alles voorzichtig zijn, en daarom is het beste niets te onderneemen zonder iemand, die kundig is. Wanneer de hairen afzonderlijk en dun Haan, heet dit dunhairigheid. Wat hier boven aangersaden is geworden, om de hairen te doen wasfen, is ook hier toepasfelijk. Gefpleetene hairen zijn, die aan hunne punten in twee of meerder draaden verdeelt zijn. Bedorven fappen, een al te groote menigte van hairfap, of een uitdrooging der hairen zijn daar oorzaak van. Inwendig rijn er bloedzuiveiingen noo* %  C ™7 ) noodig; uitwendig wascht men het hoofden de hairen mer laauw water, waar in fpekerije-acbrige kruiden gekookt zijn, en fmeert er goede frifche Pomade over; ook moetende hairen dikwerf afgefneeden worden. Worden de hairen door mijten of hair-eeters aan de punten doorvreeten en gefpleeten, zoo worden dezelve zeer fchielijk door osfengai of gekookten alfera gedood. Weeke pomade is ook vergif voor dezelve» zuiverheid is het zekerde behoedmiddel voor deeze diertjens. Verbrande en gezengde hairen worden eenigermaate afgefneeden en met pomade beftreekeo, dan groeijen zij weder aan. Het uitvallen der hairen is de werking van eene andere krankheid. Door Venerieke ziebtenx, door melaatsheid, olijphantea-uitflag,bij booze zweeren en uitteeriog bederven buisjes zoo wel als de wortelen der hairen. Alle bondige geheimen, hoe zeer zij ook van franfcbe windbuilen, hair-konftenaars of hairmeeders en van fwetzende Parijzenar'mnen opgevijzelc worden, zijn in zulke gevallen van geen vrucht. Want 20.0 min als een tuinman, uit een verrotte bol eeae Tulp kan, kweeken, even zoo kin een luchtige  C lo« ) tige Fransman uit bedorven hairwortels, de hairen weer welig doen groeien. Bij de fchriklijke olijpbants-uitflag vallen niet alleen de hairen op het hoofd, maar ook over het geheele lichaam uit. Ka heete koortzen, en zomtijds na eene kraam vallen de hairen fomtijds ook uit; wijl de hairwortels echter door deeze krankheeden niet bedorven en gedood worden, zoo groeijen de hairen eindelijk dag aan dag weder aan , naar maate het lichaam in krachten toeneemt. Kaale hoofden zijn zoo wel bij oude lieden, als bij hen die kaal gebooren worden, ongeneeslijk. De Joodfche of Poolfche vlecht, is eene befmettende ziekte , waar door de hoofd-hairen, door een taaije vochtigheid in lokken of vlechten zoo wonderlijk 't zaamen gevlochten , viltachtig en aan elkander gelijmt zijn, dat men ze op geene wijze uit een kan krijgen. In geheel Sarmatien is dit eene volk- ziekte; in andere landen, word men het zelden gewaar. Deeze kwaal is met de zwaarfte toevallen verzelr, en wijl zij door een geleerden Artz alleen geneezen kan worden, hebbe ik verder niets omtrent  trent te herinneren, dat hier toepasfelijk is. In alle landen , worden de hairen van oude lieden grijs, wijl de wortelen der hairen bij hun uit-droogen, en het merg in de hairen, dat de verw veroorzaakt, verlooren gaat; de hairen worden dan doorzichtig als wit glas. Ook bij jonge worden de hairen zomtijds door zorg, toorn, verdriet, zwaare fchrikken, of krankheeden grijs; zijkonnenzoo ook bij overerving zij r. Het meenigvuldig kammen met eene loodene kam maakt zulke hairen fwart. De roode hairen zijn, ik weet niet waarom, bij een ijder gehaat. Ik zal de rosfen lieden, niet weinig dienst doen, wanneer ik hier eenigen middelen opgeef, waar door deeze haatelljke verw eene aangenaamere herfchepr kan worden. Het ligtfte en makkelijklle middel is, de hairen zeer dikwerf of te fnijden, of zelf weg te fcheeren ;dat laat zig het best aan kleine kinderen doen, wanneer men ziet dat de hairen naar rosheid hellen; hoe meer zij afgefchooren worden, hoe rasfer zij van verw veranderen. Ik ken een ordens-geestelijken, die bij zijn intreede in de orde hairen had, die zoo rood als eene vos waaren. De orde draagt gefchoorne. kruinen  ren. Door het meenig vuldige affcheeten zijn zijne hairen nu zedert eenige Jaaren geheel fwart geworden. Het dikwerf kammen met eene loode kam geeft hun ook eene fwarte verw. De natuur is zelden ftief moederachtig in de «itdeeling haarer gefchenken; zij is gewoon het gebrek van het eene voorrecht, door een ander te vergoeden; En doet dit waarlijk bij de rosfen, wijl zij altoos een zeer teder, fijn en fneeuw wit vel met dezelve gewoon is te paaren. Dit is eene toereikende vergoeding. FJJF.  < III ) VIJFDE H O O F D-Ü E E L J^j[et oog is hetfijnfte en noodzaakelijkftevan alle gewaarwordende zintuigen. En des te meet moeten de oogen in de befchrijving der fchoonheid ih acht genoomen worden; hoe meer zij tot de volmaaktheid derzelven bijbrengen. Leevendige en tintelende oogen, trekken de blikken van anderen het allereerst tot zig,en zijnd© bekoorlijkfte voorwerpen der befchouwing; een, kenner kan de toefland der ziel in dezelve op het duidelijkfte hezen; kenners der liefde, zien het vuur der liefde in dezelve branden, en weeten den graad der hette van het zelve te bepialen. De oogen verraaden de dolkoene woe» de der toornigen, zij toonen de treurige, neerneetflacbtige fwaatmoedigheid in het gemoed der zwartgalligen; toomlooze fnoodbeid, mannelijke ftoutheid, tedere gevoeligheid, fmacb» teade verlangen dei ziel zijn *U dezslve zeel Fan de Oogen. dui-  ( na ) duidelijk te leezen. Ziet men op het onontbeerlijk nut dezer zintuigen, dat zij ons door het zien bewijzen, zoo moet men dezelve met alle moogelijke zorgvuldigheid onverzeert zoeken te houden en alles af te wenden , waar door zij befchaadigt kunnen worden. En juist, om dat dit zintuig zoo onontbeerlijk voor den mensch is, fchijnt de wijze natuur het dubbeld gefchonken te hebben, op dat, als zelfs het ééne door eenig toeval verlooren ging het andere ncch, ten gebruike, overig zij. De oogen zijn uit verfcheidene zeer tedere, dunne en doorzichtige vliezen 'c zamen geftelt, in welke drieerleij vochten ingeflooten zijn; zij zijn daarom ten uiterften gevoelig, en konnen licht bezeerd worden. Om deeze oorzaak zijn zij met beenderen, als met eenen wal, om. ringt, op dat zij tegens uitwendige gewelddaadigheeden befchut zouden zijn. Ook hier beflaat het koude water de eerde plaats, onder die middelen, welke de oogen, helder, glinfterend en gezond houden. Het daaglijks wasfchen met koud water, geeft de oogen fterkte, dat zij niet ligt in traanen zwemmen, en druipen of ontftooken worden. De koude  C "3 } koüde van het water geeft de zwakke vaatjens, traanbuizen en klieren kracht, zig zaamen te trekken, en geene ftilftand te dulden; het verleevendigt de werking der verflapte zenuwen; het geeft de oog- vliezen glans en leevendigheid; de fcherpe traanen, of anderzins fmeerige fappen, het prikkelend ftof worden uitgewasfchen, en kuunen geen nadeel veroorzaaken. De flappe, opgezette oog-klieren en vaaten, zijn de oorzaaken , dat men bij zwakke lieden eene loomheid, afgeftorvene verw en opgezetheid en blaauwe kringen om de oogen waarneemt; Zij prangen de gezicht-zenuwen, en hair-fijne bloedvaatjens.en zijn oorzaaken van die zwarte vlekken, vliegjes en duifterheid, die den zwakken voor de oogen zweeven. Het wasfchen met koud water, trekt de uiterfte deelen der oogen 't zaamen, vernaauwt de vaaten, drijft de zappen te rug, en verhindert den toevloed van het inwendig opwellend bloed. Reeds in de tederde jeugd, moet men de oogen der kinderen daaglijks met koud water wasfchen, om dit buitendien teder en gevoelig zintuig voor de toekomst terftond te fterken. Het wasfchen der oogen met warm water, H fleept  C H4 ) fleept flechte gevolgen naa ; zij worden daar door verflapt en verzwakt, de vaaten worden Verwijdert, door de warmte geprikkelt, en de toevloed der fappen tot dezelve bevordert. Daardoor worden de oogen tot alle moogelijke krankheeden voorbereid. Door de geringde oorzaaken, die daar toe oorzaak kunnen geeven, worden zij druipend, etterig en ontdooken. Een zeker Heer bad fints veele jaaren gedaadig druipende en ontdookene oogen, wijl zijne goedhartige mama hem daaglijks, in zijne kindsheid, het hoofd met warm water gewasfchen had, wijl zij geloofde, dat zij geene warme liefde jegens haar eenig zoontje hebben konde, en het zou haar gruwzaam gefcheenen hebben, indien zij koud water gebruikt had om hem te wasfchen. Van buiten is alles wat prikkelt en verzwakt, nadeelig voor de oogen, als derk licht, heldere verwen, dof, rook, derke reuk en onfluimige wind, aanhoudend leezen, fchrijven , naaijen, teekenen , e. z. v. Daarom is de kostbaare en heldere verlichting der kaamers bij Grooten en Rijken , waar millioenen dtaalen door een kruizen, van glas op glas, en van fpiegel op fpie-  C "5 ) fpiegel te rug gekaatst worden, voor de oogen zeer fchadelijk, en meenfg eene Dame, en meenig een Heer mochten hunne zwakke oogen veel liever voor diergelijke verlichtte plaatzen behoeden, als van voor-beoordeelt veel leezen. Daarom ziet men zoo dikwerf, zwakke, druipende en ontftookene oogen, bij die kouttenaars en handwerks lieden , die bij een fterk vuur en licht moeten arbeiden; die altijd fijne of helder blinkende voorwerpen bewerken, die geduurende hunnen arbeid door eene met fcherpe en Hinkende uitwaasfemingen vervulde dampkring omringt zijn, e. z. v. daarom zij de inwooners van die heete landen, waar de zon loodrecht in het toppunt (laat of lang fchijnt, bij dag, door het al te heevig licht blind, daarom is het al te menigvuldig gebruik van verrekijkers voor de oogen gevaarlijk. Die ligtgevoelige oogen heeft, zal de fcherpheid (linkende deehjens der lucht in heimlijke gemakken terftond gewaar worden, even als de uitwaasfemingen van alle andere fcherpe dingen. Dus gevoelde de Heer Krijgs- en Domein-raad Gc« kingh de heevigfte fmarten in zijne kranke oogen, wanneer hij door een huis ging, in wel« Ha ke  ke de huis -cieraa den, met loog ge wasfchen wierden. De fchielijke overgang nit her duister in het licht is zeer gevoelig voor de oogen. Het is eenigzins pijnlijk, eensklaps een helder licht te zien, als men zig een tijd lang in het duister heeft opgehouden, of als men uit den flaap ontwaakt. De glans van het licht prikkelt de oogen zoo fterk, dat men dezelve weder fluiten moet. Hier door is na te gaan, hoe fmartelijk en fchadelijk het voor een gebooren kind is, eensklaps aan een helder licht bloot gefteld te worden, wijl deszetfs tedere oogen het licht geheel ongewoon en voor elke aanprikkeling al te vatbaar zijn. Het is beklaagens waard te zien, hoe zulke kinderen, wanneer er een licht na bij hunne oogen gebracht word, door het flevig toedruikken der oogleeden, en op allerleije wijze, hunne onaangenaame gewaarwor. ding duidelijk te kennen geeven. Doétor Ackermann vermoed, niet zonder reeden, dat dat deeze plotfelijke aantasting der oogen zelvs gevolgen op de toekomst kan hebben, en dat zulke lieden, die een volmaakt gezicht tot in i den hoogden ouderdom behouden, misfchien juist  C "7 ) juist die geenen zijn, die, in hunne vroege jeugd allengskens aan het heldere licht gewend worden. Dit is zeker zegt hij, dat de meesten die dit geluk hebben, en welke ik er over ondervraagd heb, bij dag gebooren waren. De helft der kinderen in Europa, worden des nachts gebooren, en deeze hebben een boozer noodlot als die geene, welke de waereld voor het eerst bij den dag zien; wijl er gemeenlijk in de kamer, waar in een kind gebooren word, veelerleije lieden met heldere lichten omloopen, en de malle Vroed-wijven het goede kind het recht voor de oogen houden, deze aanmerking is van gewicht, en verdient ten hoogden door alle zoo genaamde wijze vrouwen, in liedboek hunner geheimen opgeteekent te worden. Men laate dus de kinderen, zoo weinig als mooglijk is, in kaarsfen, vuur, in de zon en andere glinderende dingen kijken. Zoo ras de de kinderen het licht verdraagen kunnen, zien zij naar alles wat glimt en fchemertj; wiegen en kakdoelen moeten daarom zoo geplaatst worden, dat licht en zonne het kind niet in de oogen vallen kan; de lichten moeten ten minden niet al te nabij de oogen der kinderen gehouH 3 den  ( »8 ) den worden. Nimmer moet men kleine kinderen, zonder hoed, met een fcherm, in de zon om draagen. Even, zoo behoede men de kinderen voor rook , ftof en fcherpriekende dingen, als zwavel en knoflook. Indien de oogen der kinderen op zulk eene wijze, benevens het gebruik des kouden waters, verzorgt worden, zoo worden zij zoo gezond en duurzaam, dat er niet ligt ontfteeking of eenige andere kwaal aan dezelve koomen zal. Bij veele kinderen, welke ik op deeze wijze doe behandelen, heb ik het genoegen de beste oogen aan te treffen. Of fchoon eenigen zedert langen tijd uitflag in het gezicht hadden , is er echter nimmer de minfte ontfteeking aan de oogen gekomen, ten bewijze dat de oogen verfterkt en duurzaam zijn, en niet zeer licht kunnen aangetast worden. Yder ftofje veroorzaakt de oogen eene fchadelijke prikkeling. Hier uit ontdaan zoo veel ontfteekingen der oogen bij trekkende troepen. De oogen branden en worden zeer ligt ontdoo. ken in zaaien, waar veele menfchen dansfen, op zandige wandelplaatzen, alwaar veele wandelaars het ftof doen opftniven. Op her eiland Mal-  ( H9 ) Maltha, in Aegijpten, Nieuw - Spanien, ls de zwakheid der oogen en de blindheid door de geftaadige ftof, en her fijne in de lucht zweevende zand zeer gemeen- Te veel en langduurig leezen, inzonderheid kleine letteren, doet eindelijk de beste oogen in den grond bederven. Wanneer de letters van het eene blad, wegens de dunheid van het papier, op het andere door fchijnen, is het leezen noch moeilijker en nadeeliger; in donkerheid jbij een zwak en fcheemerend licht, of bij maane-fchijn. De geftaadige werkzaamheid der oogen bij het lezen, prikkelt en verzwakt dezelve; Zomtijds worden de oogleeden en het buitenfte deel van het oog ontftooken; nog meermaal worden de oog-zenuwen aangetast, zonder dat men van buiten een merkelijk gebrek aan het oog kan befpeuren. Ik heb verhaalt, Tissot in zijn boek over de gezondheid der Geleerden, verfcheidene lieden in hun beste leeftijd gezien, die, door al te veel leezen, eene zoo groote gevoeligheid aan de oogen kreegen, dat zij het licht niet meer konden-verdraagen , en zig genoodzaakt zagen in kamers te verblijven en te leezen, wier duisternis mij H 4 naauw-  C 12° ) naauwlijks toeliet, de grootfte letterdruk duidelijk te leezen; voornaamlljk waren hun de kaarslèn, wier zidderende vlammen en rook, zoo lastig zijn, onverdraaglijk, en zij konden zelfs het licht eener dunne was-kaars niet verdraagen. Andere hebben, zoo draa zij eenigeblaaden geleezen hebben, de oogen vol traanen, zien onduidelijk, en konnen niets meer onderfcheiden. De wanorde des gezichts, welke uit de al te groote beweegbaarheid der oog-zenuwen voortkomt, die, of door al te veel leezen, of uit eene andere oorzaak ontftaat, is zeer onderrcheiden en bijzonder. Dikwerf gelooven lieden, die veel leezen, vonken voor de oogen te zien. Zij bevinden geduurig, zoo dikwerf de beweegbaarheid der gezicht-zenuwen tot dien trap gekooinen is, dat zij, zonder van de uitwendige gewaarding van het vuur getroffen te zijn, door een gevolg der ongewoone toeftand, waarin zij zig bevinden, diergelijke, en even zoo leevendige, beweegingen hebben, als die geene zijn, welken de waarachtige aanweezenheid des vuurs voort zoude brengen. De beroemde geleerde Heer Hofraad Zimmerman was eenigen tijd aan die kwaal onder-  C 121 ) onderhevig. Het is dus niet te verwonderen, dat alle geleerden oog-glaazen bij zig draagen. Doch niet allen, die oog-glaazen bij zig draagen, zijn daarom geleerden. Om den geleerden te fpeelen, heeft meenig een bij het gezondfte oog, het flechtfte gezicht, en houd thans, als hij eene wandeling doet, in plaats van zijne Iiambou-Badine, altijd een long-net in de hand. Voor 't overige is alles fchadelijk, dat de drift van het bloed naar 't hoofd en naar de oogen bevordert, als elke hevige beweging, b. v. danzen, alle verhitting, warme dekking van het hoofd, warme (laap-mutzen, veel flaapen, voornaamlijk na het middagmaal, geduurende den flaap met het hoofd diep in het kusfen te leggen, al te naauwe kleederen, inzonderheid naauwe hembden, en te vast fluitende doeken om den hals, aanhoudend bukken, e. z.v. Veel Wijn bederft de oogen, wijl dezelve den toevloed der fappen naar de oogen vermeerdert, en de fcherpe iraanen aanprikkelt ; men ziet dit zelve aan de opgezwollene en ontftookene randen der oog-leeden en aan den verminderden glans der oogen. Rook- en Snuif-tabak, H 5 ge*  C 122 ) gelijk ook Reuk-wateren, geleiden even eens den aandrift der vochten naar de oogen, en bewerken door den 't zaamenhang der deelen, die nabij de oogen liggen, een vermoogende prikkeling op dezelve. Er zijn zelvs Artzen, die het rooken en fnuiven verdraaglijk voor de oogen houden ; doch dit gevoelen is verkeert, en kan flechts in één en ander zeldzaam geval plaats vinden. Eene vrouw van rang wierd, door een oud beoeffenaar der geneeskonst aangeraaden tefnui» ven, en zij volgt den raad van den Aefculaap iints veele jaaren; doch is federt dien tijd aan meerder en erger ontlteekingen dan vocrheen onderhevig. Noch dit jaar heeft zij eene zoo hevige en langduurige ontfteeking aan het eene oog gehad, dat men vreesde, dat zij het zelve geheel zoude verliezen. Zeker Heer wierd van een Artz uit Leipzig het rooken tegen deeze zelve kwaal aanbevoolen. Hij rookte vlijtig, en doet zulks nog; doch hij befpeurde er niet het minfte nut van. In tegendeel verzeekerde hij mij, dat de kwaal verergerde. Menige zoort van Tabak word door zijne bijtende fcherpheid nog nadeeliger gemaakt; ik erinnere mij»  C 1 = 3 ) mij, dat men voor eenige jaaren een zekere fnuif-tabak in openlijke Tijdfchrifcen befchuldigde, dat hij door zijne nadeelige fcherpheid een zwak gezicht, en zelfs ten eenemaal blindheid veroorzaakte. De Spaanfche fnuif word van de liefhebbers voor eene groote neus.lekkernij gehouden, doch dezelve is nog nadeeliger als de gemeene fnuif, wijl hij veel fterket is, en heviger prikkelt. Eindelijk maaken alle fpijzen en dranken, die eene fcherpte of opwelling in de fappen kunnen veroorzaaken, inwendig eene nadeelige werking op de oogen, heete dranken toonen hunne nadeelige werking het aller fchielijkst. Wat hier boven reeds van het dieet gezegt is geworden, geit ook hier. Ik heb een vrouws. perfoon meermaalen wegens outftookene oogen onder de cuur gehad, die, echter, niettegenftaande alle aangewende middelen, niet van dit ongemak vrij kan blijven, wijl zij gewoon is, driemaal zoo veel zout bij de fpijze te gebruU ken, als andere menfchen. Zoo lang men geene zwakheid aan de oogen gewaar word, heeft men niet nodig ze zooftiptelijk en zorgvuldig in acht te neemen: doch het is al- toos  C 124 ) roos raadzaam ook gezonde oogen te ontzien, wijl hun vuur, hunne ilerkie, buiten dien, met de toeneemende jaaren afneemt,befpeurt men echter ééns eene zwakheid, moeiheid of al te groote gevoeligheid in de oogen, of meenigmaal werkelijk ontfteeking aan dezelve; Zoo moet men met alle zorg bedacht zijn, dezelve meer te ontzien, en alles wat dezelve verzwakken of aanptikkelen kan, zoo veel moogelijk is te vermijden. Een beginnende zwakheid en al te leevendige gevoeligheid der oogen, kent men hier aan: dat zij, bij aanhoudend leezen, eenigzins verduisteren, pijnlijk zijn, dat vonkjes en mugjes voor bij dezelve heen zwieren, of de oogleeden rood worden, trekkingen en beevingen krijgen, branden, druipen, opzwellen enz. v. Wanneer men den helderen glans der zon en de ruwe lucht niet zonder branden, fteeken en wateren der oogen veelen kan, wanneer men het zelve bij eene, flechts eenigzins, hevige beweeging, kleine verhitting, op een weinig liqueur of wijn gevoeld; Wanneer terftond elke rook, damp en ftank aan de oogen gevoeld; wanneer de oogleeden des morgens na de flaap, met een taai geel vocht als 't zaamen  C 125 ) gelijmt zijn, of de oogen zomtijds waarlijk onsfteeken worden. Dit alles toont aan, dat de oogen reeds verzwakt, te gevoelig en te vatbaar voor aanprikkeling zijn, of dat de drift der fappen naar dezelven ongemeen fterk is. Wanneer een gedeelte van het menfchelijk lichaam, bijzonder een deel dat zoo teder en gevoelig is als het oog, eenmaal verzwakt is, zoo word het zeer ligt door elke, zelfs de geringde oorzaak, welke daar toe gelegenheid geeft, in wanorde gebracht,men moet dus voor zulk een deel des te meer bezorgt zijn. Alles, wat in dit hoofdftuk hier boven reeds als fchadelijk voor de oogen is aangehaald, moet dus zoo veel moogelijk is gemijd worden, te wee. ten uitwendig alles wat de oogen prikkelt en verzwakt, en inwendig alles wat fcherpheid en opwelling in het bloed verwekt. Voornaamlijk moet leezen en fchrijven vermindert worden. Men leeze of fchrijve niet al te lang achter een;het verligt de oogen zeer, wanneer t}eeze arbeid meermaalen afgebrooken word, met alle half- of alle kwartier uur eenige maaien de kamer op en neer te gaan, en dan weer aan het werk. Des nachts leeze of fchrijve men nim- met  C *»« ) töer of zelden. Men bediene zig daar bij van een groen fcherm, of van vlakke groene oogglazen , dewijl zij het licht maatigen; en onrhoude zig in donkere of met groen behangene kamers. Want de groene verw verkwikt en veifterkt de oogen. Hij, die bijziende is, en zig bij het leezen en fchrijven moet bukken, lees en fchrijf op eene hooge lesfenaar, of voor een Itaande lesfenaar. Vooral is het nuttig in zulke gevallen, de onderde leeden altijd warm, en het hoofd koel te houden. Men lees, wat ik in het derde Hoofd-deel bij de uitflag van het aangezicht aangeraaden heb, om de fappen van het hoofd naa de onderfte deelen afteleiden, alle die middelen zijn ook bier toepasfelijk. De fappen worden ook van de oogen weggetrokken en uitgeleid, wanneer de Baard dikwerf gefchooren, en het hoofd-hair afgefneeden, of, het welk nog beter is afgefchooren word, en men het geheele hoofd met koud water waschr. Het fvel van het hoofd word, op deeze wijs gereinigt, en de uitwaasfeming vermeerderr, waar door veel vochtigheid afgeleid word, die in»  C 1*7 ) anders te rug gebleeven zoude zijnj de afgefneedene hairen beginnen te groeien; Zij neemen dus meer vochtigheid van het hoofd weg, en kunnen voor geftadige hairfnoeren, fontanelle en blaartrekkende middelen dienen. Onder geellelijken, die gefchoore kruinen draagen, befchouw ik de oogziekten zeldzaam, hetwelk men gewis aan het menigvuldig affcheeren der hairen toe kan fchrijven. Hun, die patuiken draagen, zal ik hier eene les geeven die wel opgevolgt mag worden, in gevalle dat het hair fnijden voor de oogen voordee.lig zal zijn. Het beste was bloot met het gerchooren hoofd, zonder paruik te gaan, gelijk menig een orden-geeftelijke; dit zal echter niet fchielijk de mode worden , de paruiken moeten intusfchen geduld zijn. Op dat echter deeze hoofd-ballast, in plaats van nut te doen, de oogen niet zoude nadeelig zijn, zoo moeten zij voor eerst zoo dun als moogelijk ziju; ten tweeden moeten zij zoo zelden als moogelijk is, op het hoofd komen, zoo lang men niet uit gaat, zoo lang men in zijn eigen, of ineen anders huis is, kan men deeze last afleggen, en als een hoed aan eer. fpijker hangen. Vee- len  C 128 ) Jen leggen wel is waar, hunne paruiken in huis af, en fteeken echter het hoofd weder in eene andere fcheede, in een wollen of boom-wollene mutz, die nog warmer als de hair-kap is. Eene paruik houd het hoofd warm, er moet dus dus noodzaakelijk meer bloed daar heenen ftroomen als anders; het overvloedige bloed zet de vaaten uit, verzwakt ze, dringt in de fijnfte vaaten in , waar anderzints geen omloop des bloeds is; dit geeft gelegenheid tot allerleij krankheeden tot beroerten en oog-ziekten bijzonder. Het bloed word noch fterker in het hoofd opgehoopt, en in zijn terugkomst gehindert,wanneer de pruiken vast fluiten,of aan weerszijden veeren hebben, welke het hoofd knellen. Eene warme, altijd op het hoofd rustende pruik, trekt wel driemaal meer fappen naar het hoofd, als door de afgefchoorne hairen uitwaasfemt, bij gevolg word het oogmerk daar door geheel gemist, en de fchaade is meer dan het nut. Daar uit zal het ook voortkoomen, dat de minden bij hunne paruiken verzachting der oog-ziekten, der menigvuldige hoofdpijn, der tandpijn en andere kwaaien vinden. Om zwakke oogen te verfterken, moet men de-  C "9 ) dezelve bij dag dikwerf met ys-koud water wasfchen. Verfterkend Mineral-water is in dit geval noch beter, b. v. het Bruckenauer en Pirmonts-water. Men heeft zekere porceleine vaaten om de oogen betten. Het hier voorgefchreevene te onderhouden, is in het begin eener zwakheid, te groote gevoeligheid en alle krankheden der oogen zeer dienftig, alleen met dit onderfcheid, dat men bij weezenlijke ziekten der oogen, b. v. eene ontfteeking geheel niet moet leezen, fchrijven, naaijen enz. Ook het oog niet wasfchen, of er iets op leggen, zonder het goedvinden van een Artz, wijl de geringde ontfteeking van het oog kan door een ongefchikt, of te onbekwaamer tijd aangebracht middel, in de hartnekkigfte ziekte veranderd worden; het ganfche kan daar door verlooren gaan. De Artzen zien hier menigvuldige voorbeelden van. Voor eenige jaaren heb ik het eene oog van een zeker Heer geheel zien uitloopen, waar toe eenige geringe ontfteeking het begin had gemaakt. Hij hield het voor eene kleinigheid, gebruikte allerleije huismiddelen, die hem door verwaande wijven wierden aangeraaden, zoo lang door elkander, tot dat I ein-  ( 13° ) eindelijk het oog geheel bedorven was. Alle beroemde geneesheeren der Plaats wierden te zaam geroepen, deeze pleegden met elkander raad: doch het was teeds te laatj de anderzints gezonde en noch leevende jonge Heer, had het ongeluk dat hem het oog uitliep. Ik raade mijne geliefde Leezeresfen en Leezers welmeenend aan, geene ontfteeking aan de oogen gering te achten, en geene middelen te gebruiken . welke van lieden aangeraaden worden, die geen geneesheeren zijnj allen, wie gezonde oogen lief zijn, raade ik, op het vriendelijkst, bij de geringfte toevallen der oogen, zig aan een rechtgeaarde Artz of wondheeler aan te vertrouwen, om niet in gevaar te geraaken, de oogen te bederven of geheel te verliezen. De ziekten der oogen zijn zeer onderfcheiden, en vereifchen even zoo verfcheidene hulpmiddelen , welke alleen, door lieden die van de zaak kundig zijn , beoordeelt kunnen worden. Niets is meer te bewonderen, als dat men de edelfte zintuigen gemeenlijk aan onweetende kwakzalvets en oude wijven ter geneezing overgeeft. Slechts de kleene gebreeken der oogen zal ik hier nog befchrijven, en de wijze aan de hand gee-  c m ) geeven, dezelve voor te koomen en te ver« drij ven. Het beste oog is dat,» het welk tusfchen een bijziende en een ver ziend oog in 't midden is, te weeten, het welke digt bij en veraf liggende dingen even duidelijk ziet. Daar voor word dat oog gehouden, dat op den afftand van een voet duidlijk leezen kan. Wanneer men de voorwerpen, die eenigzins ver van ons af zijn, niet naauwkeurig onder» fcheiden kan, noemt men dit gebrek bijzienheid. Die geene zijn kort of bijziende, welke in een afftand van eenigzins zeeven duimen dui» delijk zien; meenigen zien zoo ver niet, ande» re een weinig verder. Men kan zig in de jeugd van deeze kwaal bevrijden?, indien men veel naar het verfchiet ziet, met geene al te kleine of te fijne voorwerpen omgaat, en zig gewend door zwarte kijkers zonder glaazen te zien, waar door het licht verzwakt word. Men bedien zig van een hol gefleepen oog glas. Zelv de toe* neemende ouderdom helpt den bij zienden, want de kinderen zijn door het verheevene hoornachtige vlies en den oog-appel meest bijziende:dit gebrek vermindert echter, naar maate de ouderI 2 dom  C «3» ) dom toeneemt, wijl het hoornachtige vlies en de oog-appel geduurig vlakker worden. De kinderen krijgen deeze gebreeken zeer ligt,wanneer zij -in boeken met kleine druk-letters leezen , wanneer zij in het leezen en het fchrijven de oogen te dicht bij de boeken of het papier houden. Dit tegen gefielde gebrek word verziendheid genoemd, wijl men ver af zijnde voorwerpen duidelijker, als de nabij zijnde onderfcheid; dit is bijzonder aan oude lieden wegens het vlakke hoornvlies en oog-appel, en ook aan konftenaars, die veel in het verfchiet zien eigen, en ongeneeslijk. Het duidelijk gezichts- punt van een ver zienden ftand, is eene verwijdering van vijftien duim, tot op drie voeten van de oogen af. Een verheeven oog-glas is een zeer dienftig middel, het welk de lichtflraalen zoo zeer doet zaamen loopen, als of zij van een ver af ftaand voorwerp af kwaamen. Uit de toeneemende ouderdom is geene hulp te wachten, dewijl zij deeze kwaal noch grooter maakt. Het fcheel zien is eene fout in het gezicht, wanneer men bij het befchouwen der dingen het eene  C 133 ) eene of beide de oogen, van het gezicht-punt, of naar boven, of naar onder, of naar buiten, of naar binnen verdraait. Een kind kan zeer licht fcheelziend worden, wanneer het tusfchen twee voorwerpen, die het gaerne ziet, in de wieg ligt; wanneer b. v. aan de eene zijde iets glinlterends, eene fpiegel, en kaars of een vengfter is, en op de andere iets anders, b. v. zijne Moeder of Minne. Wil rnen het fcheelzien beletten, dan moet er geene fcheelziende Minne of Meid bij het kind zijn. Alles wat de kinderen gaarne zien, de Ouders, Minnens of Meiden, alles wat glinftert of helder licht geeft, wat zig beweegt, gelijk een Vogel in eene kooij, een tafel-of flaand horologie, wiens flïnger men ziet en hoort gaan, moet niet ter zijde gezet worden, maar zoo dat de kinderen er in een rechte lijn op kunnen zien, of men moet het geheel verwijderen. Men belette ook dat zij door hunne hoeden of iets diergelijks over hun hoofd niet kunnen zien. De kinderen moeten ook niet altoos op dezelve zijde gedraagen worden. Zijn zij waarlijk fcheel, zoo geev men hun alles van die zijde, die tegen die, naar welke zij fcheel zien over (laat. Ziet I 3 een  C 134 ) een kind flechts met een oog fcheel, zoo moet het oog, dat niet fcheel ziet, eenige maanden lang met een linnen doek bedekt worden} ziet het met beide oogen fcheel, zoo moet men eenige daagen flechts het rechter, en weder eenige daagen het linker oog toe binden. Door dit eenvoudige middel word eindelijk het ontbloote oog gewoon de voorwerpen behoorlijk aan te zien, in het onder de middag-lijn liggend Afien, is dit gebrek zeer gemeen; bijna alle inwooners zien fcheel, en zijn bij dag blind. Bij dag vertoont zig alleen het wit hunner oogen, de appel houd zig onder hum e oogleeden verborgen, op dat zij door de, van den zandigen grond,te rug gekaaide heette zonneftraalen niet gekweld zouden worden. Het blik-of pink-oogen, is een bijzonder gebrek der oog-leeden, waar door dezelve nim« mer ftil ftaan, en zij tegens hunnen wil beweegen, te zaamen trekken en gelijk als huppelen, zoo dat er een ftuipirekkende beweeging in dezelve febijnt. Dit heeft meestentijd eene bui. tengemeene prikkeling, als van eene bijzondere fcherpte des traan-waters, of ook eene verftopping in de kleine vaaten en derzelver drukking op  op de .zenuwen der oog-Ieeden, ja moogelijk bij vielen niets als eene kwaade gewoonte, ten oorzaak. De beroemde oog-Artz Woolhouse raadde als een bijzonder onfeilbaar middel daar tegen, de fchorsfe der wilde kaftagne-boom tot poeijer gemaakt, menigmaal als een fnuiftabak te gebruiken, zoo wel om de zenuwen te fterken, als ook om door, het dikwerf niezeH, voornaamlijk de verftopte vaten van hunne ftoffen te ontleedigen. Is het blik-oogen flechts eene kwaade gewoonte, zoo pooge men de oog leeden door een tegengeflelde gewoonte te beweegen, en binde de oogen beurteling dicht. Is het de uitwerking van eene jichtige krankheid, zoo gaat het over, zoo ras de hoofdkrankheid weggenoomen is. Het word ook verwekt door vreemde lichaamen, die in de oogen vallen, van zand, fteentjens, fplinters, hairtjens, fnuif, infeéten, e. z. v. Deeze dingen, worden het best en gemakkelijkst door wasfchen met koud water uit gefpoelt, of met de vingers uit de binnenfte hoeken der oogen uit gedrukt. Men kan ze ook met een fijn penceel, tangje of griffe uit neemen. Yzere I 4 \ fplin-  C 136- ) fplinters konnen er door de Zeil-Heen uitgehaald worden. Nu noch eene fchreede verder getreeden,zoo zijn wij aan den neus en aan den mond. ZES-  C 137 > ZESDE HO O F D-D E E L. Van den Neus, den Mond en ftinkenke Adem. Ook iets van bet kusftbe»; een uitneemend nuttig hoofdpunt voor Dames! Hoe onbeduidend als de neus in het ftuk der fchoonheid ook fchijne, zij is niet minder als dat. De neus bellaar eene aanzienlijke plaats, naamlijk het midden van het gelaat, de troon der fchoonheid, boven den mond, op welke de bevalligheden Ipeelen, zij valt een ieder terltond in het oog, en moet dus een onaangenaamen indruk maaken, wanneer zij misvormd is. Ook is er niet aan te twijfelen, dat de neus onze Dames nog grooter dienst zal doen, dan alleen tabak in te flurpen. De Dames hebben reeds zulke wonderlijke veranderingen, met alle de deelen hunnes lichaams ondernoomen, dat men vermoeden kan, dat zij met den tijd l 5 noch  ( 138 3 noch eens aan den neus zullen koomen. Het is werkelijk reeds lang in rneenige landen, onder het vrouwelijk geflacht de mode geweest, de neusg-gaaten te doorbooren, fteenen en andere cieraaden er aan te draagen, het welk ten minden niets belagchelijker is, als wanneer onze Dames hunne oor-lellen doorbooren, om kostbaare orlietten aan dezelve te hangen. De Indiaanen maaken zig den neus nog op eene andere wijs ten nutte, naamlijk bij eene bijeenkomst is de eerfte plichtpleeging, malkanderen met de neuzen aan te raaken, te groeten, of onder malkander te neuzen, gelijk Cooks matroozen zulks noemden. Als de Europifche vrouwen deeze gewoontens eens zullen navolgen, waaraan ik bijna niet twijfele, zoo zal de neus een nieuw punt aan het toilet uitmaaken, en de Dames zullen zig meer in de bekoorlijkheid der neus oeflênen. Ik hoop ten minften, dat het morsfige fnuiven, dat het fchoone geflacht zoo lelijk ftaat, eensklaps zijn affcheid zal krijgen; want kostbaare neus-cieraaden, neus-fteenen, neus-ringen in een tabaks-neus Hoe zou dit ftaan! Hoe zou dit brillee- ren! ■—— en wanneer zig Heeren en Dames eens be-  C 139 ) beneusden met druipende,fnuifneuzenl foej dat zig dan beneuze dia wil. Een fchoone neus moet met de overige deelen des ligchaams geëvenredigt zijn, Bij moet noch te groot noch te klein, noch te dik roch te fmal zijn. Eene al te groote neus ftaat kwalijk aan een kljin mensch: Doch hoe meer misftaat eene kleine neus aan een groot mensch? Hoe zot en kinderachtig fchijot dan het geheele geflacht niet? Dtt gebrek kan in de vroege jeugd licht verbeeterd wordan, wanneer men den neus, welke zig dan iigt laat uitzetten, dikwerf trekt, ftrijkt en wrijft, wijl de toevloed der zappen daar door vermeerden, en de nog tedere deelen der neus uit elkander getrokken won'en. In dit geval kan eene niet al te fterke fnuif een tijd lang als een goed middel gebruikt worden; want zij prikkelt de deelen, en trekt meerder fappen naar den neus, waar door deszelfs wasdom bevordert word. De dikke neuzen der fnuivers bewijzen deeze uitwerking genoeg. Ik kenne eene vrouw van rang, met eene zeer groote neus. Deeze vertelde mij, dat zij een kind zijnde, een buitengewoon klein neusje had. Zij was als Kost-Juffrouw in een Vrou-  C "4° ) Vrouwen-klooster, alwaar eene Non haar aanraadde, vlijtig aan den neus te trekken en te* fchudden. Het goede meisje was zeer op eene groote neus gezet, volgde den raad al te ijverig en te lang, zoo dat de neus eindelijk al te groot geworden is. Heeft de natuur aanleg tot een al te groote neus gemaakt, dan is er niets aan te doen, als ' met dezelve te vreeden te zijn; dog dit gebeurt zelden. Eene te groote en dikke neus ontftaat dikwerf uit het overvloedig fnuiven, en noch meer door de kwaade aanwenzeis der kinderen, wanneer zij de hand gellaadig aan den neus hebben, dezelve al te dikwerf muiten en terftond afveegen. Door deeze ondeugden der kinderen, word de neus op allerleije wijze mis* vormd , zij kan te dik, te breed, te vlak te zaamen gedrukt, of de punt der neus kan te neder hangend en te ftomp worden. De neus kan fcheef naar de eene zijde groeien. Wanneer een kind zig aanwend, de neus altoos en dikwerf naar dezelve zijde af te wisfchen. Indien zulke gebreeken in tijds bemerkt worden, zoo kunnen zij door het afwennen der kwade gewoontens, en door een tegengefteld flrij- ken  C 141 ) ken en behandelen nog verbeeterd worden. inhoudenheid maakt het fnuiven der neus haatelijk. Het verwt de neusgaaten als fchoorlt.eenen, waar uit eene zeer walgelijke damp opfteigr, doet de punt der neus van bruin water druipen. Hoe affchuwlijk is dit? en echter fnuift het fchoone geflacht! Het'js te verwonderenl doch de fnuif verwekt nog grooter onheilen. Zij maakt monsterachtige dikke neuzen; zij geeft gelegenheid tot kankerachtige gezwellen en uitwasfen aan den neus; Zij doet de fnot, die reuk-zenuwen bedekt, fmelten; maakt de zenuwen gevoelloos, verzwakt den reuk en vernietigt dezelve eindelijk geheel. En welke eene wanftalligheid verwekt het fnuiven aan kleederen, hembden en neusdoeken niet? in 't kort: de fnuif doet overal veel nadeel aan, en nergens voordeel; de neus kan zonder fnuif leeven en beter rieken. De neus maakt altijd eene ftomme figuur in het gelaat: De mond verricht alleen zaaken van gewicht. Zij is de waare tolk der ziel en des harten-, de fpraak gaat door dezelve, zij is altijd in geftaadige beweeging; de oogen van anderen zijn er geftadig op gevestigt,haare fchoon of  ( 142 ) of lelijkheid moet altijd bemerkt worden; Zulk eene mond te kusfen is ook waarlijk geene kleinigheid 1 Eene Üame verergert dus niets, wanneer zij voor deszelfs fchoonheid zorgt. Eene mond voor kuschjes gevormt, moet klein zijn; de lippen moeten niet dik en opgeboogen zijn, zij moeten zoo zacht als moogelijk is, en met onnatuurlijk purper-rood bedekt zijn. Noch in de laatfte eeuw waaren de Dames aan het Franfche Hof gewoon geduurig eenige zoete Citroenen of roode Chinaas-appelen in de hand te hebben, en van tijd tot tijd daar in te bijteri, om roode lippen te krijgen. Dat moeten gevaarlijke Dames geweesr zijn! ■ Eene kleine mond is een voornaam cieraad bij het fchoone geflacht. Door konst is dezelve niet te verkrijgen; het is een gefchenk der natuur, dat door onachtzaamheid ras weder bedorven worden kan. Meesten tijd word de mond bij kleine kinderen, door de fluitjes en het fpeelgoed ongewoonlijk verwijdert; ook ontftaan daar door dikke en wanflallige lippen. Monfterachtige dikke tepels der moeders of zuig-minnen, die als pijn - appels uir«eeken, verwijderen den mond des zuigeling* even  C '43 ) even zoo zeer. De mond word ook ie veel uit* gezet als men de kinderen te vroeg met groote lepels eeten laat. Dezelve gebreeken ontdaan aan den mond en lippen, door de kwaade gevvoontens der kinderen, wanneer zij geflaadig met de handen om den mond fpeelen, plukken, geduutig de vingers of op iets anders kaauwen, de lippen met de tanden door-bijten, of door aangenaame flurpen, de mond in geftaadige beweeging houden. De tedere huid der lippen, fpringt zeer licht door koude en onftuimige Noordenwind open, het welk menigmaal veele pijn veroorzaakt. Deeze toevallen worden zeer ligt geneezen, wanneer de ftijve en open gefprongene huid geweekt en lenig gemaakt word met zoete room, verste boter, olij van zoete amandelen of roozen - pomade. De natuurlijke roodheid word door zulke middelen het beste onderhouden. De lippen worden door azijn en andere zuure fpijzen bleek en loodkleurig. De Engelfche Taf is het beste middel tegen opgereezene blaasjens in de hoeken van den mond. Hebben deeze blaasjens echter hun oorfprong uit eene inwendige hitte of fcherpheid der fappen, dan moet men die middelen gebruiken, die  ( '44 ) die hier boven in het derde hoofd-(hik tegen het uitwendige bederf der fappen aangehaald zijn. Alhoewel de adem eigenlijk geen deel der fchoonheid is, zoo is zij echter met dezelve ten naauwften verbonden, zoo zelfs dat de fchoonheid alle haare waarde en bekoorlijkheid verliest, zonder eene goede gefteldheid des adems. Het fchoonfte mensch word van een ijder gefchuwt , wanneer het een Hinkenden damp uit de mond uitademt. Zij die dus volmaakt bevallig willen zijn, dienen zich ook eene welriekende adem te verfchaffen. De adem kan uit veelerlei oorzaaken kwalijk riekend worden. De onzuiverheid, wanneer men de mond zelden uitfpoelt en van de fmeerige overblijfzelen der fpijzen zuivert, is eene der gewoonlijkfte oorzaaken van een onzuivere adem. Meenige fpijzen maaken de adem bijzonder ftinkend, als radijs, knoflook, uijen, kaas, en te veel vleesch. De Honden (linken zoo affchuwlijk van het veel vleesch eeten. Zoo ras er zig eene ongefteldheid in het lichaam openbaart, de maag niet wel verteert, en vervuild is. Wanneer de bloedfloffen gebrekkig zijn,  C 145 ) zijn, zal de adem ook lerftond kwalijk riekend bevondeu worden. Bij zeekere krankheeden is de flank uit de keel onverdraaglijk, gelijk bij de venus - kwaaien , rot-koortzen, gal-koortzen, blaaren, e. z. v. Zweeren in de longen, in de kaaken, in den mond, aan het tandvleesch, de wijnfteen, en de fmeer aan de tanden, ontftooken tanden vergiftigen den adem op dezelve wijze. Veele geneesmiddelen, bijzonder kwik-artzenijen , verwekken zulk een giftigen adem, dat zij den aannaderenden als een pest overvalt, en bijna doet flikken. Het veroorzaakt reeds eenige daagen voor het kwijlen , eene walglijke leelijke reuk uit den mond. Zelv het blanketzel dat uit kwik-zilver gemaakt is, bederft den zuiverften adem op een verbaasde wijze. Ik ken een zeer wel gevormde inneemende en anderzints gezond vrouw, die alleen door veel blanketten haaren mond tot eene vergader plaats van eene befmettende uitwaasfeming gemaakt heeft; een ijder word door dit beminnenswaardig en bekoorlijk weezen betoovert, doch een ijder krijgt er ook een afkeer van, zoo ras hij nader tot haar treed, en den giftigen adem bemerkt. Hoor het mijne geliefK de  ( Hó 3 de Schoonen, die zoo gaarn alle mannelijke harten bekooren wilt, hoor hoe dit door het blan* ketten belet word 1 Mocht dit eene uitwerkzel zoo veel op u vermoogen, dat gij alle blanketzel haat en verfoeit! Zig lang van fpijs en drank te onthouden, maakt den adem even kwalijk-riekend ; daarom beeft de gezondfte fte mensch, des morgens voer hij zig ontnuchtert heeft, een kwade reuk bij zig. Het tabakrooken is hier ook naadeelig; de hals, de tong, het tand-vleesch en de tanden, worden daardoor met een bedorve flijm overtoogen, welke de adem befmet, en dit alleen behoorde toereikend te zijn, om de Mannen het rooken af te leeren. Hij nu, die zijn naaften niet door een lelijke dump uit don mond, tot last wil zijn, zij vooral voor de zuiverheid zijner tanden bezorgr. Des morgens zoo dra men op geflaan is, moet men den mond met fchoon water uit fpoelen, de tanden en tong moeten wel van den flijm, die zig des nagts op dezelve gezet heeft, gezuivert worden. Het zelve moet de middags en des avonds naa den eeten gefchieden, om de overblijfzelen der fpijzen, die tnsfehen de tanden  C 147 ) den fteeken, en fchielijk eenen kwaaden reuk aanneemen, terflond van weg te maaken. Hij die nalaatig is, deeze zuiverheid der mond in acht te neemen, kent en bemind, de zinnelijk* heid, die vercierende deugd, niet beter dan de vuile Laplanders, die hun zweet met een mes van het aangezicht fchrabben en op lekken, die flechts met fpeekzel hunne handen wasfchen, en met lekken fchoon maaken, die hun ongediert vreeten, gelijk het hondje zijne vlooijen. Eene Hinkende adem, uit ziekte, zweeren of ontftookene tanden veroorzaakt, gaat niet weg, voor dat deeze kwaaien weg genoomen zijn. In dit geval moet de uiterfte zuiverheid door meenigvuldig wasfchen in acht genoomen worden, om de adem flechts draaglijk te houden. De adem moet eigenlijk geen reuk hebben, daar deszelfs walglijken reuk, echter bij ziektens of zweeren, door zuiveriug niet geheel kan weg genoomen worden, zoo moet hij door welriekende dingen geholpen worden. Men kaauvve dikwerf zuiker-gebak, kaneel, kruid-nagelen, citroen• fchellen, of fpoele den mond meenigvuldig maal daags, met welriekende wateren uit, om den flank zoo veel mogelijk is te verK a min-  C I4« ) minderen. Het is wanvoegelijk, en toont eens Hechte opvoeding aan, wanneer zulke lieden anderen in het faamen-fpreeken te nabij treeder, en, om zoo te zeggen, in den mond fpreeken. Hier wil eene kleine verhandeling invoegen, die het geheele fchoone geflacht zoo aangenaam als nuttig zijn zal, naamenlijk van het kusfchen. Ik denk door dit gedeelte mijn werkje een voornaame waarde te geeven, en het zelve vooral voor de Schoonen, die zoo gaarn kusfchen en gekuscht zijn willen , van aangeleegenheid te maaken, wijl ik hun leeren wil, hoe zij zig gedraagen moeten, wanneer hunne kuschjes voornaame waarde hebben zullen, en wat voor onheil uit veele onvoorzichtige kuschjes volgen kan. Wanneer alle de hoofd-deelen van dit werkje, tot vapeurs krijgens toe nadeelig waaren, en van alle leezeresfen over geflaagen wierden, ben ik verzeekert, dat dit ftuk over het kusfchen zoude geleezen worden. Ik fpreeke, als geneesmeester, van deeze voor menig een eer en deugdzaaraen aanftootelijke ftof; ik kan echter de zulken, dien troost geeven, en verzeekeren, dat ik de jonge Schoonen meer affchrik van, als lust tot kusfchen zal geeven. Wil  ( -49 ) Wil men zig met delice haten kusfchen, of san anderen aangenaame kuschjes uitdeelen,zoo moet men bijzonder zorg draagen, eene wel. riekende adem te hebben. Een kusch uit een Hinkende mond, veroorzaakt walging en afkeer in plaats van genoegen. Om dus, door het kusfchen, anderen niet afkeerig te maaken, zoo kusch men niet, noch laate zich kusfchen: des morgens, als men noch niet ontnuchtert is: want het jongfte en gezondfte mensch ademt des morgens een kwalijk riekenden damp uit. Wanneer men geneesmiddelen ingenoomen heeft, wanneer zig de geringde onpasfelijkheid in het lichaam openbaart, inzonderheid wanneer de maag bedorven is; verliest de kusch terftond zijne waarde, wijl de adem in dit geval niet weinig Hinkt. De kusch zal eenen, noch onaaugenaamer indruk veroorzaaken, wanneer de tanden, het tandvleesch bedorven, ontftooken, met zweeren bezet, of wanneer de longen ongezond zijn. Uit dit alles, ziet men dat de mond en de tanden vooral zuiver moeten gehouden worden, wanneer men met genoegen kusfchen of gekuscht zijn wil. Alle liefhebfters en liefhebbers van kuschjes, kunnen hier K 3 uit  c is« y uit leeren, dat hunne meeste kuschjes geen waarde hebben, en dat zij wel doen, wanneer zij fpaarzaamer met dezelve omgaan. Tabak-rookers moeten het fchoone geflacht met hun leven-verdikkende kusfchen in 't geheel niet lastig vallen. De doods-reuk die uit hun bedampten hals opfteigt; kan een gevoelig JKfiisje zeer ligt eene flaauwte veroorzaaken. Het kusfchen kan niet alleen af keerig en walchelijk worden, maar ook ten hoogden fchadelijk; wat is het kusfen en gekust worden, dan een gevaarlijke zaak! De adem der mond kan eene menigte fchadelijke deelen in zig bevatten, die een ander, door het kusfchen aan zig trekt. Onzuiverheid, zweeren of andere gebreeken in de maag, en de longen in de mond,in de neusgaaten, aan het tand-vleesch of de tanden, of de tong verontreinigen den adem, en bezwangeren dezelve met allerlei fchadelijke deeltjens. Zelv het fpeekzel kan kwaade eigenfehappen, hebben, en zig door het kusfchen van den eenen mensch aan den anderen meede deelen. Is de mond van binnen met venus-zweeren bezet (hei welk bij de galante Heertjens in deezen tijd niet zeer zeldzaam is) zoo is het fpeekzel, dat  dat bi] deeze affchuwlijke ziekte altijd in raeeuigte opkwijlt, zeer vergiftig en befmettelijk. Zeer ligt blijft er een weinig onzuiver zever aan de wangen of lippen der gekusch'.en hangen,waardoor venerieke blaeren zouden kunnen ontdaan, gelijk men reeds dikwerf waargenoomen heeft. Bij een kind, dat van eene losbandige meid op het koontje gekust v. ierd, vond men reeds eene venerieke befmetting, volgens het verhaal van Burrhu, komt echter het venerisch fpeekzel in den mond, aan de binnenfte zijde der lippen, dan vertoont zij, in het kort de befmetting meer of min merkbaar, doch dit is na dat het zelve meerder of minder venus gif in zig bevat, de deelen open zijn, ea hei .lichaam veel vatbaarheid heeft. De ondervinding zegt Fabre leert, dat het kusfen eener venerifche perfoon, het gif mede deele. In zulke gevallen werkt vergif op de lippen en de tong, en laat dikwerf, vooral op de laatften de gevoeligfte fpooren na, Fabre heeft een mensch gezien, die door het kusfchen van een onzuivere vrouw, eene Cbankre op den tong gekreeyeu had. Een Heer, gelijk de Hr. Collegie-raad Weikar d verhaald, kreeg, door eene vrouw dikK 4 werf  C is* ) werf te kusfchen, eene hevige ontfteeking aan het linker oog met buitengewoone pijn, en venerifche builtjens aan de oog-leeden. De geneezing duurde zeer lang, tot dat de kwaal eindelijk door middel van kwikzilver verdreeven wierd. 'De lijderjverhaalde naderhand, dat hem eene zeekere Madame,altoos op het linker oog gekust had. De hemel bewaare elk een voor zulke kusfchen. Isen-flam verhaald het navolgend geval. Een deugdzaam en zedig man, van welke men geene de minfte gedachte hebben kon, dat bij door eenige foort van buitenfpoorigheid zig zelve zijne ziekte op den hals gehaald heeft,neemt van eenige zijner vrienden, welken hij bemerkte, dat hij eenige blaartjens aan den wang had, affcheid, om-armt hem, des niet tegenftaande, op de thans (;'« Duilscblana") gewoone wijze niet met een kusch, maar alleen, met zijne wang aan de wang van zijn vriend te drukken. Korten tijd daar na ziet en gevoeld hij aan de rechter zijde der onder-lip, in eenige afiland van deu hoek des monds, met welk hij het gelaat van zijnen Vriend had aangeroerd , een hard en pijnlijk blaertjen, het welk zig uitbreidde, en  C 153 ) en allengskens de meeste weeke en uititeekende des gelaats aantaste en bedierf, zoo dat reeds de boven-lip, een gedeelte der onder-lip, de neus, in haare ,veeke deelen en beentjens de buitenzijde der tand-kasfen, de holte der watt-, gen-beenen,en traan-beenen door vreeten zijn, en zijn zelfs eenige teekenen te voorfchijn gekoomen, welke de niet ongegrondde vrees ver. wekken, dat de achterfte rand van het kaakenbeen, en het ploegyzer-been ook moogen aangetast zijn, en de befmetting zelv in het hol van het wigge-been zig mag door gedrongen hebben. Eene kusch met de geringde aanroering, waar zelfs de monden niet eens elkander aanraaken, kan zulke verfchrikkelijke gevolgen hebben.1 De overleedene keizerlijke lijf-Artz van Z wiet en verhaalt, dat een man, door de kusfchen zijner, met de long-teering bezochte vrouw, op het gekuschte deel des aangezichts den baard uit gevallen, en niet weder aange- groeit was. Een der grootfte geleerden verhaald in zijne fchriften, dat hij van eenen teeringachtigen, die hem dikwerf gekust had, eene waarlijke befmetK 5 Ung  C 154 ) ring der teering gekreegen zou hebben, zoo dat hij genoodzaakt was de kusfchen van die mensch te vermijden. Kleine kinderen zijn noch vatbaarer voor befmetting, en daarom moesten de ouders niet toe laaten, dat dezelve van een ijder gekust wierden, nog dat zij anderen de handen kuschten. Het hand - kusfchen kan even zoo nadelig worden, als het kusfchen op den mond. Hoe jonger en tederer de gekuschten zijn, hoe heviger de werking der kusch van oude en ongezonde lieden op hun is. Er zijn ook kusfchen van katten en honden, met welke het grootfte gevaar gepaard gaat. Zulke kusfchen zijn eigenlijk alleen de liefheb berij der Dames, bij gebrek aan galante Heertjens, of in die jaaren, in welke men geen hofmaaker meer kan vinden. Honden en katten wroeten in allerleije vuiügheeden om, en bontien daar door reeds door hun te kusfchen, puisten, blaeren aan den mond en het gelaat veroorzaaken; Ook hebben de liefhebbers van honden niet zelden aangezichten vol uitflag, zonder te weeten, waar die leelijke uiiflag uit voortkoomen mag. Dit is eene kleinigheid, doch  C «55 ) doch als de honden en katten dol worden, dan zijn zulke lieden in het grootfte gevaar, van de fcMkkeljkfte aller kwaaien, de hond'-dolligheid, even eens te bekoümen.en den fchrikbelijkten dood te derven. De veelvuldige treurige voorbeelden hiervan, moesten een ie. der affchrikken zoo vertrouwlijk met deeze die* ren om te gaan. De ziekte word in het begin niet gemerkt, men fpeett met de dieren en kuscht ze naar gewoonte; de dieren bijten dan zeer ligt, en het kleenfte Ipieeijen in het vel, en een droppel van het giftige zeever, zijn toereikend om den mensch die gru.vzaame ziekte mede te deelen. Doorgaans ziet men dus, dat er altijd nadeelige gevolgen met het kusfchen der menfchen en dieren gepaart zijn, en dat mm daar omtrent niet voorzigtig genoeg kan zijn. De kusch, het zegel der tederheid en vriendfehap, moest dus niet misbruikt, en zoo dikwerf aan omvaardigen verfpilt worden. Er word doorgaans te veel gekuschi. Er is ergens een gezelfchap, waar bekende en bloedverwanten bij een koomen, zoo is er aan het kusfchen geen einde; hier kusfchen eenige huis- moeders elkan-  C 156- ) kander op de dikke koonen, dat het klapt; daar trekke-bekken eenige jonge meisjes met elkander als tortel - duiven; De Heeren Peet-oomen en harten - broeders lekken elkander niet minder; is er een klein kind in huis, zoo is het ergerlijk te zien, hoe de oude wijven op het tedere kind aanvallen, en het met hunne ellendige kusfchen kwellen.' De adem van oude lieden is veel ftinkender en nadeeliger als die van jonge; haten oude wijven hun gelijken kusfchen, tedere kinderen moeten er van bevrijd blijven. Het befluit is nu ligt te maaken, welke kusfchen men vermijden moet, naamlijk die van ongezonde en oude lieden, en van allen die een (linkenden adem en ontftookene zwarte tanden hebben, het meest echter de kusfchen der galante Heertjens, die als kapellen van de eene Juffer naar de andere vliegen. Mochten alle Dames dit opmerken. ZEE-  t 157 3 ZEE VE N D E HOOFD-DEEL. Van de Tanden. De bevalligheid der mond word veele trappen verhoogt en vermeerdert, wanneer bij deszelfs opening en beweging, eene rei witte tanden geziend word, die in de mond als witte paarlen blinken. Is echter deeze rei tanden, geel, zwart, of fteeken zij als houwers vooruit; o dan waar het beter voor de Schoone den mond dicht toe geflooten te houden. Caroline is waarlijk fchoon, goed opgegroeid; haare gelaats verw is melk en bloed; doch wan- neer zij lagcht of fpreekt foei duivelschl welk een rioel is haar mond! Zwarte, geele vooruitfteekende tanden ! hoe moet heur adem zijn! Zij moet de pest in de mond hebben I zoo denkt de jongeling en de manl het tengere ligchaam en de aangenaame gezichtsverw maaken nu geenen indruk meer; Caroline  C 158 > une heeft eensklaps alle bekoorlijkhbeid en al- le waarde verlooren fchoone tanden ver- raaden een gezond lichaam; Zij geeven een getuigenis der zuiverheid; zij dienen tot de duidelijke uitfpraak, en zijn bij het vermaalen der fpijzen onontbeerlijk, waar van de noodige verteering voor een groot gedeelte afhangt. De tanden beftaan uit eene vaste ftof, die inwendig hol, en van buiten met een witte en dichte verglaazing overtoogen is. De tanden verkrijgen hunnen wasdom van de vaaten, weU ke door de opening in de tand-wortelen in gaan. Wanneer deeze openingen, in den ouderdom toe groeijen, en de banden dus geen voedzel meer bekoomen kunnen, fterven zij terftond af, beginnen te waggelen, en eindelijk uit. Gemeenlijk zijn er 32 tanden in beide tand-kusfens; 16 in de bovenfte, en eeven zoo veel in de ondetfte. De tanden worden in drie foorten verdeelt. De vier voorfte heetten fnij-tanden, en de twee volgende honds - tanden, en de tien achterften worden back-tanden genaamd. Van de honds-tanden is op ijder zijde een, van de bak-tanden zijn elke kant vijf; deeze orde is in het'eene kaaken-been gelijk als in het andere. Het  C iS9 3 Het komt veel daar op aan, dat de tanden in de vroegde jeugd niet veronachtzaamt worden. Vooral moeten de ouders acht geeven, bij de wisfeling der tanden, dat de volgenden zig behoorlijk in de reien der eerfte infchuiven, op dat er geene dubbelde tanden zouden ontdaan. Om dit werkdellig te maaken , is niets meer nodig, als de waggelende of losfe tanden uit te trekken, om voor de navolgenden plaats te maaken, als de kinderen groot worden, moet men hun gewennen,. allen morgen den mond met frisch water uit te fpoelen, en de tanden , met den vinger van het aangezette flijm te zuiveren. De borfleltjens deugen niet voor kin* deren; Zij maaken het weeke tand-vleesch fponsachtig en bloedig, en kunnen ook het vergiaaszel weg nemen; warm water maakt het tand-vleesch even eens fpons-achtig; doch het koude verflerkt en bevestigt het; het water mag echter niet ijs - koud zijn; dit is voor de tanden zeer nadeelig,even als al te heete fpijzen; de nadeelige uitwerking volgt noch fneller, wanneer koude en hette elkander eensklaps vervangen, gelijk wanneer men terdond op warm eeten koud drinkt. Men laate de kinderen niet veel zoets din-  C Itfo ) dingen eeten, welke de tanden gaauw bederven. Men onderrechte hun, dat zij niet altijd op ééne 2ijde kaauwen, en de tanden der andere zijde ongebruikt iaaten, wijl anders de eene zijde welke niet gebruikt word, van de meenigvuldige aankleevende wijnfteen - ftof bedorven , en de andere zijde, die alleen tot kaauwen moet dienen, te zeer gefleeten word; daarom worden de tanden aan zulk eene zijde korter als aan de andere. Men moet de kinderen niet toelaaten, met mesfen, vorken en naalden tusfchen de tanden te ftooken, wijl door zulke harde werktuigen de tanden ligt uit een gewrongen , en fponsachtig gemaakt worden, en er eindelijk merkelijke tusfchenruimte tusfchen de tanden ontdaan kan. De tand-ftookers van vederfchagten zijn onfchadelijk, wijl zij dun en buigzaam zijn. Tandftookers van hout en \voor, zijn niet zoo goed, wijl zij te ftijf en te dik zijn; de metaaleue zijn te ruw, onbuigzaam, tasten de tanden aan, en zijn dus de fchadelijkfte. In 't algemeen is het dikwerf wroeten tusfchen de tanden zeer nadeelig, en moet niet gefchieden als het noodig is. Door allerleije kleinigheeden konnen de tanden  C itfi ) den verfleeten, bedorven en geheel uitgebroo» ken worden. Onweetenheid der ouders, verwaarloosde opvoeding,kwaade gewoontens zijn de grond van duizend diergelijke fouren. Dus kan, door het kraaken eener noote, of van eene andere harde kern, eens beens, door, met tanden ;harde en zwaare dingen vast te houden, waar door de kinderen dikwerf hunne fterkte en handigheid willen toonen, zeer ligt een tand los gebrooken, gefpleeten, of uitgerukt worden. Even zulk een gebrek is het, wanneer morsfige meisjens, onder het naaijen, den draad met de tanden af bijten; zeer ligt word door deze fchudding een tand los gerukt en waggelend gemaakt; niet minder gebrek is het, wanneer de kinderen geflaadig aan de nagels der vingeren of andere harde dingen knaagen. In het rijden worden de voor-tanden zeer ligt uitgeftooten, wanneer men een (lok of rotting dicht voor de mond heeft flaan, en het de minfte floot krijgt. Ouders, die voor het welzijn hunner kinderen bezorgt zijn, konnen, in de jeugd zulke kwaade gewoontens beter beletten en afwennen. Gefchied dit, en men gewend de kinderen, mond en tanden dagelijks met fchoon L, water  ( lós > water te wasfchen, zoo zal geen eene tand misverwig aangeftooken of anderzints bedorven worden. Noch minder zal er een uitvallen. Heeft een kind Hechte tanden van zijne ouders get'rfc, zoo is deeze aanbevoolene behandeling noch noodzaakelijker, om de kwaal ten minden te verminderen, in gevalle zij niet geheel en al weg genoomen kan worden. Doch heeft een vast-kleevende flijm of zoogenaamde wijnlTeen-ftof ééns de tanden overtuigen, zoo is het wasfchen met water alleen niet toereikend, om dezelve te verdrijven ; men moet dan dingen gebruiken, welke de vast zittende vuiligheid beter los maaken, en fmelten doen, fierker aantasten en afwrijven. Het eenvocdigtle en zeekerfte middel is de niet geheel zwart gebrande, en dan tot flof gedampte korst van brood, met welke de tanden gewreeven worden , en daar na met fchoon water weder fijn ge maakte fchortz van kina, inzonderheid de roode foort, welke ter zeiver tijd het tand-vleesch verllerkt. Is Je wijnfteen aan de tanden te dik of te hard, zoo moet zij met eene breed afgefneedene fcherpe penne-fchagt allengskeus afgefchaaft worden; mesfen en andere metaale werk- tui-  C 1*3 ) tuigen zijn zoo dienftig niet, wijl Zij het verglaaszel der tanden weg knasfen. Hij, wien deeze middelen al te eenvoudig zijn, bediene zig van het navolgende tandpoeder], het welk de tanden zeer wel fchoon maakr$ het tand-vleesch bevestigt, deszelfs fchotbuit afweert, en (hoe voortreffelijk voor Dames') een aangenaamen adem verfchaft, te Weeten, men neemt twee lood van de beste mokka-kof» fij-boonen, bruin gebrand even als om te drinken ; een half lood Myrrhe, gom-lak en kaskatill, alles van het beste foort; een half drachma roomfche aluin; dit alles word tot een niet al te fijn poeijer geftooten, waar bij men nog een drachma klein gewreevene verfche citroen» fchellen voegt. Ook het volgend tand-poeder is zeer goed, cm de tanden van taaij flijm en van wijnfteen te bevrijden, en het tand-vleesch in een goede gefteldheid te behouden. Men neemt gebrande hartshoorn, florentijnfche viool - wortels, fchortz van kina en myrrhe, van ijder een drachma, en laat alles zaamen tot een maatig fijn poeijer maaken. Dit tand-poeijer mag echter altijd niet dagelijks gebruikt worden. Als de L 2 tan-  C 1*4 ) tanden gezuivert zijn, fteld men dezelfs gebruik zoo lang uit, tot dat het weder nodig fchijnt te worden. Intusfchen worden de tanden dagelijks met versch water gezuivert. Tot het afwrijven der tandeu, bedient men zig van den wijs-vinger; de tanden-borfteltjens en de fpongsjens wrijven het tandvleesch los van de tanden, zoo dezelve niet zeer week zijn, of als men niet voorzichtig genoeg met dezelve om gaat. Het al te dikwerf, al te veel zuiveren , borstelen en af wrijven, ftrekt de tanden en het tandvleesch tot zeer veel nadeel; het tandvleesch word los gewreeven, de tanden worden eindelijk van hunne verglaazing berooft; en dan worden zij zoo gevoelig, dat hitte en koude, eeten en drinken hen pijn veroorzaaken; zij verliezen daar door hunnen witten glans, en worden misverwig. Noch aanmerkelijker vernielender is de nadeelige werking van de tanden veel te fchuuren, wanneer de tand-middelen uit bijtende, fcherpe en ruwe ingrediënten beftaan, als puimfteen, wijnfteen, kriftallen, kooraalen, zout, mineraal-zuuren, e. z. v. alle hooggeroemde tand-middelen, het moogen conferven poeijers of tinktuuren zijn, die als ge-  C ) geheimen verkócht worden, betlaan altijd uit zulke fchadelijke deelen, en verdienen daarom, beneevens hunnen verkooper, den ftofbeezem% Deeze dingen zuiveren waarlijk de tanden op eene wetrgalooze wijs; alleen gaan door dezelve voor altijd ten gronde. Zij verliezen hunne verglaazing er door, en met dezelve de witte verw. Zij worden murw, los, waggelend en vallen eindelijk uit. Eens vroek mij eene Dame om raad, of de geest van falpeter met water gelengd, dienflig voor heure tanden was? Ik. Neen, Mevrouw. Zij is veel eer zeer nadeelig voor de tanden; mineraal zuuren zijn waarlijk een vergif der tanden, wanneer gij uwe tanden gezond en fchoon wilt houden , zoo waarfchuw ik u als een vriend voor dit verderflijk middel. Mevrouw. Mijne overleedene moeder heeft het echter als een groot geheim van haare mama gekreegen, en het mij voornaamlijk aangepreezen. /*. Daar heb ik niets tegen. Maar UEd. moeder had na dat ik mij etinnere, L 3 -f'  C 166 ) affchuwlijk lelijke tanden; waarom heeft het geheim bij haar geene beloofde werking gedaan. Mevrouw. Misfchien was iets anders hier van oorzaak. Ik. Dat is niet waarfchijnlijk, want het gedachte middel alleen is in ftaat, allerlije ongemak aan de tanden te be» rokkenen; men heeft reeds meenigmaal deeze uitwerkzelen van dit middel gezien. Mevrouw. Ik zal het echter ééns beproeven, Heer Doftor, wijl mijne overleedene moeder het mij zoo zeer aanbevoolen heeft. Ik. Gelijk UEd. verkiesr. In het kort de Mevrouw gedroeg zig als een eigenzinnige vrouw; Zij gebruikte haar geliefde middel een geiuimen tijd, tot haar grootst genoegen wierden haare tanden ras wit; de Mevrouw voer trotsch op de fpoedige hulp, onbezorgt met haar middel voort. De blijdfchap had echter ras een einde; de tanden wierden allengskens geel, graauw, eindelijk zwart, murrig en geheel ontftooken. Die  C 167 ) Die uitgebazuinde middelen, waar door kwakzalvers en bedrieglijke tand - meesters een ijders tanden voor rijkelijke betaaling voor altijd bederven , zijn juist die zelve dingen. Het is waarlijk te bewonderen, hoe lieden van rang hunne tanden aan omreizenden en onweetende tand - meesters durven aanvertrouwen; van welke, de meeste evenwel naa eenigen tijd van hunne bedreevene dwaasheid berouw krijgen. De gewoonlijkfte gebreeken der tanden zullen wij hier kortelijk aan wijzen. Het fcheef flaan der zeiven is lastig; het hindert in het kaauwen, verwekt onheelbare zweeren aan den tong, aan de lippen of de koonen; een lelijk aanzien is her, wanneer een of meerdere tanden als dreigende flag-tanden vooruit fieeken. Zij groeijen fcheef, wanneer de tanden der eerfte wisfeling noch Haan, als zij uitkoomen ; Ook kan de wijnfteen in de tusfchenruimtens, geweldige verrekking, en wijde tandkasfen dit veroorzaaken. Men drukke de fcheef gegroeide tanden bij dag dikwerf met den vinger naar de behoorlijke richting,dan worden zij allengskens regt: is eene melk - tand de oorzaak der fcheefheid, dan moet hij uit getrokken L 4 wor*  C i«« ) worden, gelijk hier boven reeds gezegtis, en zijn de wijnfteen-achtige deelen, in de tusfcbenruimce toe bindernis, dan moeten dezelve weg genoomen worden. Het waggelen der tanden kan uit verfcheidene oorzaaken voort koomen. Word er eene tand door eene floot of een val, of door het kraaken of bijten van harde dingen aan het waggelen gemaakt, zoo moet men dezelve terftond weder vast in zijne holligheid in drukken, en eenigen tijd in het eeten verfchoonen; en daardoor word hij wederom geheel vast. Men houdikwerf edik, roode wijn, of water met brandewijn in den mond, zoo fluit zig het tandvleesch des te fchielijker om den tand vast; ook zijn die middelen dienftig, wanneer het tandvleesch te week en te flap is. Zijn er inwendige kwaaien, als fcheurbuik, venus-ziekte, e^ z. v. de oorzaaken van, dan moeten deze uit den weg geruimt worden, van het uit- en inwendig gebruik des quik-zilvers, worden de tanden ook even eens wankelend, bij gevolg ook van blanketzel, dat uit quikzilver bedaar. De fchoonheid krijgt eene zeer groote krak, wanneet et eene tand uit valt. Vallen de voortan»  C i«9 ) tanden uit, zoo lijd de fchoonheid niet alleen, maar de uitfpraak word ook bedorven. De wangen vallen, door het verlies der kiezen in, en dan krijgt het gelaat een lelijke en uitgeteerde gedaante. Hier moet ik waarfchuwen, dat men als men tandpijn heefc, de tanden niet terftond uit doe trekken, komt de pijn uit ontfteeking voort, en is de tand reeds bedorven, dan is het beste middel den tand uit te trekken, om de nabuurige tanden niet in het zelve gevaar te brengen. Het uittrekken kan in geene andere foort van tandpijn eenige hulp toebrengen. Word er eene tand door eenig toeval uitgeftooten of uitgerukt, en is dezelve nog geheel gezond, dan-moet men ze weder in haar kasten fteeken, langen tijd ontzien, en even als een losfe tand behandelen, gelijk zoo even is gezegt. Het is ook niet kwaad, dat de tand, met een draad aan de nabuurige tand vast gebonden word. Zulk een tand ftaat vaster, en is oneindig beter als een ingezette valfche tand, als was dezelve ook van goud, gelijk bij de kool-zwarte Bijkoos op het Eiland Borneo de gewoonte is, welke zig alle de voorfte tanden uittrekken, en andere van goud laaien inzetten. L 5 Het  C ) Hét is ook wanftallig, als de eene tand langer is als de anderen. Dit gebrek is oorfprongkelijk uit eene al te fterke wasdom, wijl de eene tand, door eene andere nevens ftaande niet gedrukt, 'of afgefchaaft word. Hier in helpt niets als de tand-vijl, waar door de onmaatige lengte weg genoomen word. De geele, bruine en zwarte verw der tanden, kan uit veelerleije oorzaaken voort komen, als van de onzuiverheid van den mond, van heette fpijzen, van tabak rooken, overvloedig gebruik van keuken zout, zuiker en nadeelige tand-middelen, van ouderdom en bederf der fappen, inzonderheid bij Scheurbuik, Venus-ziekte, Engelfche ziekte, e. z. v. Het Quikzilver, het zij het inof uitwendig gebruikt word, geeft de handen een onnatuurlijke verw; zelv het blanketzel, dat uit kwikzilver vervaardigt word, doet deeze werking. Zelvs verfcheidene kunflenaars, die flechts met Quikzilver om gaan, krijgen lood-kleurige tanden. De uiterlijke zuivering der tanden is reeds hier boven op gegeeven; de middelen tegens het inwendig bederf der fappen, bij verfcheidene ziekten, moet een Artz, die de ziekte onderzocht heeft, beftemmen. De  C 17' ) De ergfte kwaal der tanden is het vuur of been-eeter. Deeze maakt den adem zeer Hinkend , veroorzaakt heevige pijn, en befmet ook de nabuurige tanden; er ontdaan zweeren en gezwellen aan het tand-vleesch en de tong, zomtijds eene hardnekkige ontfteeking der oogen. De oorzaaken welke bruine of zwarte vlekken aan de tanden doen verfchijnen, veroorzaaken ook eindelijk het vuur. Het zekerfte middel is dus, bij een Artz of wond-Artz teegen deeze verderflijke kwaal raad te vraagen. Is het euvel nog gering, en heeft zig eerst eene vuurachtige vlek op de tanden gezet, zoo vijlt men dezelve flechts af. Meenigvuldige zuivering der tanden is ook noodzaakelijk. AGT-  C «72 ) AGTSTE HOOFD-DEEL. Van den Hak, de Boezem en de Middsl. o e flim zijn de Dames niet! — om de kroppen, of gelijk zij liever hooren, de dikke halzen voor de oogen der Mannen te verbergen: hebben zij de mode uitgedacht, den hals en den boezem tot de ooren toe met een berg van gaas, linon en blonde te verbouwen. Aan Dames met kroppen of flijve boezems, is dit noch toe te geeven, wijl zij oorzaak hebben, om hunne leelijkheid te verbergen: doch wanneer fchoone meisjens en vrouwen, die zig over hunnen hals en boezem niet behoefden te fchaa. men, deeze draagt alleen om dat het de mode is namaaken, en hunne inneemende geftalte alleen om de mode misvormen, en verminken, dan kan men hun deeze dwaasheid onmooglijk vergeeven. Hoe of de mode van het eene uitertle tot het andere over fpringen kan. Noch voor  C m ) voor korten tijd droeg ijdere Dame hare borden geheel bloot, zij leiden dezelve voor een ijder ten toon, en boog zij, uit eerbiedigheid, een kondig net-werk van doorzichtig doers en gaas, om dezelve, zoo was dat zo dun, dat het wellustig oog der mannen alles zien moest. De eene deezer onzinnige modens is zoo wel als de andere tot naadeel van het fchoone gedacht, bij de tegenwoordige mode is elke fchoone bij de Heeren in verdenking, dat zij onder heur gaas - gebergte eene lelijke krop, eene geele platte boezem, benevens vooruit deekende fleutel-beenen of eenige ribben kondig verborgen heeft. Zij, welke van deeze nadeelige verdenking vrij wil blijven, onttrekke zig de misvormende mode, en betrachte, wat wij hier willen aanraaden, dan zal hals en boezem bezienswaard blijven, en niet ligt een bedekzel noodig hebben. De Artzen zijn het nog niet eens over de oorzaaken der kroppen; fommige fchrijven dezelve aan het fneeuw of kalkachtig water toe-, meenige lijden dezelve van de berg-lucht af; andere fchuiven het meenigvuldig draagen van zwaare lasten , inzonderheid op het hoofd, doch  C 174 ) doch alleen waarom vind men minder mannen met kroppen als vrouwen, die echter beiden eenerleij water en eenerlei lucht genieten ? Waarom ziet men in Zwitzerland de meeste kroppen op de vlaktens, gelijk Zimmerman verhaalt? waar van komt het, dat de voornaame vrouw, welke, buiten haar hoofd-cieraad geene lasten gewoon is te draagen, op zulke plaatzen even als de vrouwen der laagfte fland, ook een krop heeft. In de Tuldifche land-(reeden Bruckenau en Geis, zijn taamlijk veel dikke hallen en kroppen; beide oorden liggen op hooge bergen, waar de menfchen hunne landerijen hebben, en geen mist heen voeren konnen; zij moeten dus veelvuldige zwaare lasten op-draagen; en juist zulke lieden, inzonderheid jonge meisjens, welke vroegtijdig zware lasten moeten draagen, krijgen het meest dikke halfen. Op het hoofd iets te draagen, is in deeze plaatzen niet in gebruik. Het is ligt te begrijpen, waarom de kroppen in vlaktens, die echter dicht bij de bengen liggen, meenigvuldiger zijn ais op de bergen zelfs. De dal-bewooners moeten van wegens hunne landerijen en velden, de bergen dik-  C »75 ) dikwerf beklimmen, het welk zelden zonder verhitting, en daar op volgende verkoeling gefchied, de Berg-bewooner is daar en tegen reeds op den berg; draagt zelden zwaare lasten den berg op, en kan ook reeds aan de meenigvi'.ldige verandering van het weder gewoon zijn. In groote vlakten, die ver van de bergen af liggen, zijn de kroppen ook altijd zeldzaamer. De al te fnelle afwisfeling van hitte en koude in bergachtige ftreeken, ook zeer veel aandeel aan de meenigvuldigc dikke halzen hebben. Al wie een berg op gaat, verhit zig en zweet zeer ligt, vooral wanneer men eene last te draagen heeft, men zet zig neder om te verkoelen en uit te rusten, veele ontblooten om de hitte der hals; op de hoogte waait gemeenlijk eene koele lucht, of op de koele hitte volgt onvermoed een onltuimige wind niet regende, door het gaan en groote hitte, van te vooren tot zweetens vermeerderde uitwaasfeming Haat naar binnen , (laat (lil in vel en klieren , en veroorzaakt gezwellen; en dus is er een begin tot den krop gemaakt. Vrouwen van rang draagen, wel is waar, geene lasten de bergen op, doch zij gaan evenwel op de bergeu wandelen, verhitten zig daar  C 176 ) daar door en verkoelen zig te fcblelijk; of zij gaan in de koele avondlucht wandelen, naa dat zij zig van te vooren door het dansfen verhit hebben; Sommige gaan des morgens, als zij uit het warme bed koomen, wanneer men altijd flerker uitwaasfemt , met ontblootte hals en borst terftond aan het opene vengfter, en Hellen 8e warme aan de frisfche lucht en fchielijke verkoeling bloot; veele wasfchen, zoo draa zij uit het bed op ftaan, den warmen en fterk ultwaasfemenden hals en borst met koud water; door dit alles worden de uitwaasfemende ftolfen te fchielijk naat binnen gedreeven, en in de vernaauwde vaten aan bet ftil ftaan gebracht, en dus worden er gezwellen en kroppen verwekt. De mannen ontblooten zelden hunne halzen, en daarom hebben zij ook zelden kroppen; en de zachtere gefteldheid des vrouwelijken ligchaams doet daar ook mede veel toe, dewijl het vel bij hun zagter, tot een aanmerklijke wijdte uitzet, gelijk over 't geheel meerdere oorzaaken tot de vorming, de kroppen mede werken bunnen. Dat de kroppen zeer dibwils door erffenis van de ouders tot de kinders over gaan, is eene geheel bekende zaak. Hier  ( 177 ) Hier ait laaten zig de regels afleiden, hoé toen deeze halzen beletten kan, het welk altijd gemakkelijker is dan het geneezen derzelven. Reeds in de kindsheid moet men dit gebrek zoeken voor te kootnen: men zorge dus, dat de Zuig-minnens en Bakers, wanneer zij de kinderen op den rug, op de knieën of kusfens hebben liggen, het hoofd niet nederwaarts laaten hangen, maar het zelve oplichten, of met de hand onderfteunen, het hoofd moet van achteren ook met eene hand onderfteunt worden, wanneer men het kind van het bedofdenfehoot opheft. Verder behoede men het zelve zoo veel moogelijk is voor heevig fchreeuwen en onmatig lagchen, en laaten hen niet, voor dat zij grooter zijn, leeren zingen of op blaas-inftrnmenten fpeelen. Vooral belette men de fchie* lijke verkoeling van den hals, naar eene voorafgaande verhitting, of zelve ook in een aanmerkelijke warmte; men gaa daarom niet ter[tond naa het opftaan, bij koel weder aan een open vengfter, met een ontblootten hals; meü wasch dezelve niet terftond met koud water» men vermijde, met eenen blooten hals,wanneet het weder bij den dag heet was, of wannéér M *«*  ( '78 ) men zig door dansfen verhit heeft; door de koele nacht-lucht te gaan; men verhitte zig niet door het wandelen, inzonderheid door het klimmen op de bergen. Om zig te verkoelen, ontbloote men nimmer den hals, ook zette men zig nimmer in de open lucht neder naa eene verhitting, men moet ook togten vermijden; men gaa des winters niet met een ontblooten hals uit eene zeer warme kamer in de koele lucht. Het beste in het kort,\om alle verkoeling aan den hals te beletten, was denzelven altijd bedekt te houden, gelijk het bij het mannelijk gedacht de gewoonte is. Of anders den hals bij alle weder en in elk Jaar-getijde geheel bloot te draagen, om hem, even als gelaar en handen, aan ellken indruk der afwisfelende hitte en koude te gewennen, en tegens derzelver nadeelige werkingen te verharden. De geneezingvan werkelijke kroppen laat men het zekerst aan een geneesheer over. De veelerleij huismiddelen die daar tegen geroemt worden, zijn ten deele belachchelijk en zonder eenige werking, ten deele ook nadeelig. De boezem moet breed en verheeven zijn; eene platte en enge boezem ftaat niet alleen niet  C m ) niet wel, maar geeft ook aanleiding tot bloedfpuwen, Iongen-teering en andere kwaaien. YdereDame wenscht een fmal ligchaam te hebben, en benijd daarom alle andere Dames. Doch dit (luk der fchoonheid is alleen een werk der natuur, de kunst kan hier in weinig helpen. De vindingrijke mode heeft wel is waar, eert middel uitgedagt, te weeten het keurslijf, waar door de natuur gedwongen moest zijn, eene goede taille te vormen: het gewenschie oogmerk wierd echter niet bereikt, in tegendeel wierd de konst van de natuur daar voor bettraft, wijf de lichaamen, door dit middel der mode noch wanflalliger wierden. Doorgaans zijn alle kleederen voor de gezondheid en fchoonheid nadeelig , welke het lichaam te geweldig knellen, de omloop des bloeds en der overige fappen flremmen, het vrije adem haaien beletten, en de, tot den groei ten hoogden nodige beweeging, der leeden onbekwaam maaken. Alle dukken der kleeding, alle opfchik welke diergelijke verrichtingen aan het lichaam doet, zijn fchadelijk en verwerpelijk , zij moogen zoo goed als zij willen, naar de Engelfche of Franfche fmaak gemaakt zijn. De keurslijven, geM 2 lijk  ( 180 ) lijk zij heeden vervaardigt worden, verdienen voor zeeker de eerfte plaats onder de al te naauwe en fchadelijke kleedingllukken, hoe zeer ook vooroordeel, gewoonte en zucht naar een dun lijf hun gebruik geheiligt hebben. Hier is eene ganfche reeks van kwaaien, welke aan de keurslijven moeten toegefchreeveti woiden. Dit lastig harnas vermindert de noodige uitzetting der boezem; het hindert de longen aan alle zijden in hunne vrije beweeging; het laat niet toe dat het hart zig genoegzaam beweegt en verwijdert, het buigt de ribben naar binnen, en drukt de bloedvaaten te zaamen, en drijft daar door het bloed naar de inwendige deelen des ligchaams, de ingewanden des onderlijfs worden verfchrikkelijk in een gedrongen, verdrukt en verfchooven. Hier uit ontdaan allerlije langduurige krankheeden , hardnekkige hoesten, bloedfpuwingen, longteering, benaauwdheid, zwakheid op de borst, hoofdpijn, duizelingen, onmacht, enz. v. Wanneer de borst en maag te zaamen gedrukt zijn , kan men flechts weinig eeten en kwalijk verteeren; daar uit komt voort, dat des avonds als men het harnas afgelegt heeft; te veel gegeeten word, of dat de maag, die door  C isi ) door de knelling te zeer te zamen gedrukt en verzwakt geworden is, niet meer in (laat is, de tot voedzel noodige fpijzen in zig te bevatten en te verteeren, waar uir dan allerleij foort van kwaade gevolgen kunnen ontdaan. Men kan niet duidelijker aantoonen, hoe het gebruik van een keurslijf tegens het gezond verdand drijd, als wanneer men den Bouw der borst-beenderen en aangrenzende deelen des onderlijfs afteekent, en tegens een keurslijf houd. De holligheid der borst is gelijk eenen ftompen kegel , wiens grond-vlakte van het middel-rif van onderen, doch ter zijde en van vooren van de valfche ribben en de punt van het borst-been gemaakt wierd, en wiens domp einde aan den hals aandoot, dog van de aangrenzende deelen, als fchouder-beenen, arm en borst-fpieren, en bij het vrouwlijk gedacht bijzonder van beide de borden eenen fchijnbaaren grooten omtrek ontvangt. Een, van alle deeze deelen be*rijd, geraamte bewijst klaar,dat de holheid des borsts, naar onderen wijder als naar boven is. Het adem haaien gefchied door het op en neer gaan des middelrifts, waar door de holligheid der borst, bij het inademen der M 3 lucht,  lueht, de uitgezette longen een wijdere ruimte geeft. Een keurslijf nu heeft eene juist verkeerde geftalte, hoe averechts, hoe onzinnig is het dan, de ligchaamen in het zelve te dwingen, en die naar deeze te willen vormen? Hoe ■kan men vrij en gemakkelijk adem haaien, alj de drukking der flijve keurslijven aan de onderHe deelen der borst-holheid, en om de maag het fterkfte werkt, en dus juist tegens de oogmerken der nasuur, welke dezelve eene alom vrije beweeging wilde geeven? is dit niet, de wijze inrichting des menfchelijken ligchaams, geheel om keeren en vernielen. Daar ook het bovenfte gedeelte der borst vast ingekerkert word; zoo ziet men de in het keurslijf fteekende kinderen, om zig eenige verligting te geeven, de eene fchouder geduurig iets hooger houden dan de andere, waar door eindelijk de eene fchouder waarlijk hooger word' en geduurig uit ftaat; ook de fleutel-beenen worden naar buiten gedrukt, het welk de borst zeer misvormt. Men zal onder de hondert vrouwen er geen tien vinden, wier fchouders even hoog en even fterk zijn. De Heer Sommering verzekert, dat hij nog geen eene vrouw  ( 183 ) vrouw kent, die door zig fierk in te rijgen eene , flechts iu het miDst fraaije taille gekree^en heeft, en dat hij altijd, bij hen die als meesterftukken eener fchoone taille beroemd waaren , bij naauwkeurig onderzoek of eene hooge fchouder, of hooge heupen, of fcheef in gedrukte ribben, of ten minften eene fcheeve ruggegraad gevonden had. Voor 't overige word de borst geheel plat neer gedrukt; de botften kunnen niet tot hunne behoorlijkegroote.de tepels kunnen zig niet volkoomen uit lleeken, zoo dat zij, die eens moeders worden, onbekwaam zijn om zelve hunne kinderen te ftillen, of nog oneindig veel moeten uitftaan, eer zij tot deezen natuurlijken dienst gefchikt zijn. Niet zei• den ontftaan door de beflendige drukking iu de borflen verftoppingen en knoesten. Jonge vrouwen verzwijgen in het begin diergelijke gebreeken uit fchaamte, tot dat dezelve eindelijk in een waare verharding of kanker veranderen. De uitwerkzelen der enge keurslijven zijn zoo veel te verfchrikkelijker en zekerder op het vrouwelijk geflacht, hoe tederder, gevoeliger en zwakker het zelve in zijnen vroegen ouderdom is, waar in men het keurslijf begint te draaM 4 gen,  ( 184 ) gen, en aan hoe meerdere veranderingen het vrouwelijk lichaam onderworpen is,als de zwangerheid, baaren en zuigen van kinderen, waar toe een geheel gezond, mée geevend, en van alle uiterlijke drukking en dwang bevrijd ligr chaam veretscht word, wanneer zulke eene las» tige ftand anderzints gelukkig af zal loopen. Eerfteiijk is het geval dat voor 7 jaaren te 5ch. . . . met de vrouw van een Hofraad gebeurde. Deeze vrouw wierd reeds in haar twintigfte jaar voor de eerde maal zwanger, doch koude bij den arbeid van wegens haar te naauwe inwendige deelen, het kind onraoogelijk ter waereld brengen , de ongelukkige befloot eindelijk tot de gevaarlijke bewerking der keizerlijke fneede, die echter bij ongeluk mislukte, en de kraamvrouw het leeven kostte. Er wierd in 't algemeen verteld, dat de moeder altijd een zeer tenger popjen van het dochtenjen had willen vormen, en het zelve daarom van de eerfte jeugd af in een dijf keurslijf gekneld had,en hier door de moordenaares haarer dochter was. Van wegens de meenigvuldige gevaarlijke gevolgen der naauwe keurslijven, heeft zelfs de wijze  ( i85 ) wijze keizer Joseph zig bewoogen gevonden, eene op het geluk van het fchoone geflacht doe. lende wet laaten uit gaan, tegens het gebruik der keurslijven, in het jaar 1784. Die om een ongelukkig geval, rot meerder nadruk in het jaar 1786. nochmaals vernieuwd is geworden; te weeten te Pest in Hongarijen, viel een meisje van achttien jaar onder het dansfen dood tet •arde. De Artzen , welke de oorzaaken des doods van deeze bloeiende perzoon onderzochten, vonden geene andere, als dat zij te lh]f gereegen was. Hoe zeer fleekt niet deeze loffelijke inzetting der onzinnige wet, in eene Zwitzerfche Stad af, welke de ftijl der aandacht aanneemt, aan de' vrouwen noodzaakt, eene uit dikke ijzere (tangen vervaardigt werktuig te draagen, dat men den eernaam van een keurslijf gaf. Voor eenigen tijd verzocht eene Juffer uit deeze Stad haare Overigheid om verlof, om zonder dit wel uitgedacht harnas, dat haat kramp in de maag en opftijgingen verwekte, in de kerk te moogen vefchijnen; want de zwangere zijn buiten de kerk uitgeflooten, wanneer zij dit harnas Biet meer draagen kunnen. De Overheid wilM S 4e  C 186 ) de de Juffer dit tegen den godsdienst der Vaderen ftrijdend verzoek, zonder het getuigenis van een vroom en geweeteus vol geneesheer niet toeftaan. Zij bracht dit getuigenis, en kreeg verlof, haare godsdienst zonder keurslijf waar te neemen, voor negen hondert gulden. De vroome Heeren! Dat een naauw keurslijf voor eene zwangere vrouw en deszelfs vrucht nog veel gevaarlijker moet zijn, is ligt te begrijpen. Hoe gewichtig en nadrukkelijk de hier aangebrachte bewijzen van de nadeelige uitwerkzelen der keurslijven ook mogen zijn, zal het echter het fchoone geflacht ten uitertlen zwaar vallen, deeze geliefdkoosde ftukken geheel en al uit de kap-kamer te verbannen. De lichaamen der Dames, zijn even als da oogen der Heeren, aan dezelve gewoon, en de meeste Dames zoo niet alleen ontroostbaar zijn, wanneer zij deeze prachtige machine, aan welke zoo veelen gelooven, dat zij haar geheele bevalligheid, en heerlijke houding te danken hebben, voor altijd moesten afleggen. De goede vorm des ligchaams, dus zouden zij zuchten, is zonder keurslijf geheel weg, en met dezelve ook het voor-  ( ï37 ) voornaamfte gedeelte der fchoonheid!—Neen, mijne lieve leezeresfen! Zoo ilreng meene ik het niet, dat alle keurslijven zonder uitzondering en beding voor fchaadelijk verklaart,en uit het land gebannen zouden zijn! De beris¬ ping betreft flechts kwalijk gemaakte keurslijven, die te flijf, te eng, en van boven te plat zijn j deeze alleen zijn de bronnen van zoo veele fmarten voor het vrouwelijk geflacht, tegens welke menschlievende Artzen en Opzieners niet genoeg ijveren konnen. In een geval alleen zijn de ftijve keurslijven bij meisjens en jongens van weezenlijk nuttig gebruik, wanneer tet kind door eene ziekte verzwakt geworden is, of door eene val zeer in het beender - geitel geleeden, en dus eene vaste onderfteuning noodig heeft, die het recht op houd, zoo lang tot de natuur weder krachten genoeg gezaamelt heeft, om zig zeiven te onderfteuncn. Dan is het keurslijf ook geen daagelijks ft uk van de kleeding der kinderen, maar flechts eene zwachteling, wier gedaante de Geneesheer alleen naar de tegenwoordige gevallen opgeeft, en van tijd tot tijd zorgvuldig laat veranderen, en zoo lang dra»-  C 188 ) draagen als de kwaal die weg genoomen worden voort duurt. Zoo zeker het is, dat flecht ingerichtte of al te vast gereegene keurslijven de gezondheid der vrouwen veelvoudige kwaaien berokkenen; zoo zeeker is het ook, dat dit fl.uk der vrouwlijken opfchik, wanneer het van een bekwaam keurslijfmaaker, met opzicht van ijder lichaam in het bijzonder, bekwaam., mede geevend en naar het oogmerk vervaardigt is, niet alleen onfchaadelijk voor de gezondheid word, maar ook eene vrouw, eene voornaame bevalligheid en aanzien geeft. De Engelfche Juffers draagen zulkejwel en bekwaam gemaakte keurslijven, welke uit een kort en gemaatigd ftijf korzet beflaan, dat de heupen op eene ligte wijze dtukr, en den boezem opheft. Een band, welke los over de fchouders hangt, houd het keurslijf zachtkens te zaamen. Daar het borstftuk niet hooger als tot aan bet begin van den boezem rijkt, zoo heeft deeze de vrijheid zig te beweegen. Deeze Engelfche keurslijven zijn gemaakt om den wasdom te verhaasten, en de natuur te verfraaijen. Zij hebben dat harnasachtige niet, bet  ( i8j ) het welk in andere landen de natuur bederft, en het ligchaam verzwakt. Daar zij het ligchaam eene volkoomene vrije werking geeven, zoo kan zig de fchoonheid naar welgevallen ontwikkelen. Dat zulke keursüjfjens eene goede taille maaken konnen, bewijze ik door een brief uit Parijs van den tienden Junij 1786. over den nieuwften fmaak in de vollen opfchik der Dames, welke dus luid: Het voornaamfte, waar op onze Dames thans gezet zijn, is eene tenger en wel gevormd lijf; en daarom heeft men de keurslijven verkooren, die men echter thans veel gefchikter, niet meer zoo ftijf en voor de gezondheid nadeelig maakt, als voorheen. Draagen de Dames in Parijs, de hoofdftad der galante waereld, en de eerfte oorfpronk van aUe modens, zulke keursüjfjens in hunnen vollen opfchik, zoo moeten dezelve de vorm van het lijf zekerlijk goed kleeden en verfraaijen, als waarop, in gevolg van de Parijfche Dames thans voornaamlijk gezien word. Indien de Hoog - en Nederduitfche Dames dus flechts in dit punt de Engelfche en Franfche vrouwen na volgen, zoo is al het nadeel der keurslijven weg  C 190 ) weg genoomen, en de goede vorm van bet lijf lijd er niets bij. De beste keurslijven voor kinderen zijn die, welke uit vilt, van de Hoedemaakers bereid, en van buiten en binnen met lijnwaad omtoogen zijn. Aan het achterdeel, waar zij toegereegen worden, moet aan aan weerszijden een korten buigzaam ftnkjen balijn ingenaait worden, wijl zij zig anderzins niet wel laaten toereigen. Dee. ze keurslijven houden het bovenfte des ligchaams recht, het vilt is leer-zacht, daar een ander keurslijf van rotting of balijn heevig drukt. Zij liggen, als 't waare, aan het ligchaam, wan. neer zij goed gemaakt zijn , en de kinderen zijn er zeer vergenoegt In. Van de zulken heeft men geenzins die wandalligheeden en nadeelen te vreezen, die door anderen veroorzaakt worden. Slechts moeten zij niet te naauw en niet te iang zijn, inzonderheid moeten zij aan de voorde zijde van boven met een boog uitgefneeden zijn, om de aangroeijende borden lucht te geeven; ook moeten de arm-gaaten zoo wijd zijn, dat de fchouders van allen druk en dwang vrij biijven. Die keurslijven, welke van balijn of riet  ( >9i ) ïïet vervaardigt worden, zijn de flechtden, en die van touw geeven te veel toe. De hoofdzaak is altijd, dat een kind leevenskracht en gezonde zappen heeft, van de natuur met een aanleg tot een tengere gedaante begaaft is; de goede groei en de fmalle lijfs-vorm komen van zelfs. De keurslijven voor volwasfene, kunnen uit balijnen vervaardigt worden; zij moeten echter gemeenlijk buigzaam , toegeevend en niet te ftijf zijn, zij moeten niet vast toegereegen worden , en van vooren niet verder als tot aan de ■borden koomen, op deeze vrije ruimte hebben zij niets te lijden door het te zaamen drukken, gelijk hier boven bij de Engelfche gezegt is. De armen moeten zig vrij en licht in dezelve laaten beweegen, en moogen, het ligchaain geen dwang aandoen. NEE-  NÈECÈNDE HOOFD-DEEtt Fan de Nagelen aan de Vingers, van recbiè Beenen en kleine Voetjens. e nagels aan de vingeren moogen hier niet Vergeeten worden, hoewel zij juist geen hoofddeel der fchoonheid zijn. Al wie in ernst zoebt fchoon te zijn, moet tot alles wat daar toe behoort zijn best doen; hij moet alles weg doen, wat een andet kwalijk (laat, en hem afzichtelijk maakt, al zoude het ook flechts een wanflallige nagel aan den vinger zijn. Het is, In dit opzicht met de fchoonheid even als met de deugd gelegen; de inhoud van alle zoogenaamde bijzondere deugden maakt de waare deugd uit, en bij wien een eenig Huk ontbreekt, kan niet deugdzaam genaamt worden. Men mag zijn wie men wil, men mag doen wat men wil * de handen moeten er wel altijd bij zijn, deeze zijn overal voor aan, en vallen dm een ijder in Ket  C m ) het oog, en haare fchoonheid of leelijkheid word terftond bemerkt. Ik wil daarom aantoonen ,welk een cieraad hun noch kan aangebracht worden. Er zijn zelfs nagel-fnijders, welke de konst vetftaan , en dit werk volgens regelen weeten uic te oeffenen, de nagels moeten dus in 't geheel niet onverfchillig zijn. Voor vijftien jaar verhaalt de Hr. van Arcbenhoh, was er een man in Londen, welke voorgaf, eene bijzondere wijze te weeten, om de nagels aan de vingers af te fnijden, waar door zij wel gevormt wierden, en zeer dienftig zouden zijn, om fchoone handen, da< zoo bevallig gedeelte der vrouwelijke fchoonheid, eene grootere bekoorlijkheid te geeven. De Engelfche Dames waren niet onverfchillig jegens deeze aanbeveeling. De man had het den geheelen dag druk, bewoonde een groot huis, en hield Equipage. Dit handweik dreef hij twee jaar lang, en wou er zeer veel geld meede. De geheele konst van deezen man, wil ik mijne leezeresfen, in weinig regels bekend maaken, op dat niemand uoodig hebbe, deezen bekwaamen man, te ontbieden, doch even zoo N kun-  C 194 ) kundig haare nagels zelfs kan fnijden. De volgende eigenfchappen worden aan de nagelen vereischt, wanneer zij de handen tot fieraad zulraad zullen drekken. De nagels moeten langer als breed zijn, doch zij moeten niet over de vingers uit wasdn ; het ftaat fraaij als het vleesch der vingeren eenigzins onder de nagelen uit (leekt. Zij zullen verheeven, rond, en nie-t plat gedrukt zijn; zij moeten bleek rood en het achterfte gedeelte, de kleine mond genaamt, moet groot zijn en wit er uit zien; de geheele oppervlakte der nagelen moet glimmen. Men heeft weinig in acht te neemen , om de nagelen deeze eigenfchappen te verfchafFen. De voorde zwarte rand der nagelen , die gewoon is, over de vingeren uit te wasfen, moet dikwerf afgefneeden worden, te weeten zoo dikwerf als er weder iets aan gegroeid is. Men bediene zig om de nagels te fnijden, van een fcherp pennemes, de randen moeten overal gelijk afgefneeden, en ten laatften fijn afgefchaaft worden, op dat er geene fpitze en fcherpe randen aan de nagelen blijven. Men moet de nagels niet af bijten, of met eene fchaar affnijien, wijl de nagels, welke uit verfcheidene dun-  ( 195 ) dunne blaaden bedaan, daar door 't zamen gedrukt , en het groeien derzelven belei word; daar bij word de hovende of voorde rand daar door zeer ongelijk ruw en hoekig. Door het dikwerf affnijden worden de nagelen in een goeden groei gehouden, waar door zij niet dechts alleen in de lengte groeien, maar ook dunner en doorzichtiger worden, en dus eene roozeroode verw krijgen. Het verzuimde affnijden, maakt de nagels tot leelijke klaauwen, terwijl zij wijd over de vingeren uit wasfen, en dan brom worden. Men heeft dezelve bij menfchen, die nimmer hunne nagels fnijden , zomtijds twee of drie duim lang gevonden. Op het fchier-eiland Otaheita, hebben de inwooners, volgens het verhaal van Forsten, zeer lange nagels aan de vingers, waar op zij niet weiniggrootsch zijn, dit is een eere-teeken, in zoo ver nsamlijk, dat alleen lieden die niet behoeven te arbeiden, de nagels zoo lang kunnen laaten groeien. Even dezelve gewoonte vind men ook bij de Chineezen, en deeze zijn er ook zeer trotsch op. Men zoude denken,dat bij ons ook meenlg eene Dame grootsch moet zijn, eene breede zwatte rand aan haare nagels te draagen, N a wijl  C '96 ) wijl dezelve zelden afgefneden worden. Lange nagels verderen de vingers, zoo ver zij op dezelve liggen, doch over de vingers moeten de nagels niet heen rijken; men kan hun hunne grenspaalen door het affnijden naar goeddunken aanwijzen. Roode nagels worden van de Bucharinnen voor een groot cieraad gehouden , en daarom rood geverwt, waar toe zij een zeker kruit, kina genaamd neemen. Dit droogen zij en ftooten het klein, en vermengen het met half zoo veel aluin, en verwen daar mede rood. Zoo ver zijn echter onze Dames noch niet gekoomen, dat zij een nagel-blanketzel uit gevonden hebben, en dit is te bewonderen I Het blanketzel der nagelen moet noch lelijker ftaan, als dat van het gelaat, het dikwerf affnijden, het welk de nagels fchielijk en doorzichtig doet groeien, en het dagelijksch affnijden is reeds toereikend. De rondheid der nagelen komt meest van zelv, wanneer zij niet,bij kinderen door beftendig kaauwen en knaagen aan de tanden, of bij volwasfenen door vast aanhouden, bij menig eeae arbeid plat gemaakt worden. Bij kleine kin  C '97 ) kinderen zijn de nagels in het begin bijna altijd rond, en worden naderhand eerst bedorven, zijn zij echter bij kinderen in den beginne reeds plat, zoo konnen zij door dikwerf aan de zijden zacht zaamen gedrukt te worden, gemakkelijk allengskens rond gemaakt worden , om den mond groot en wijd te maaken, moet het opperhuidjen des vingers, het welk aan de zijden en bijzonder aan het agterfte deel zeer vast aan den nagel groeit, dikwerf met een ftomp mes los gefchrapt en te rug gefchooven worden. Al wat noch van dit huidjen aan den nagel blijft hangen, word zachtjens met het mes afgeknast. Hier door word de mond des nagels grooter en witter, en de nagel verlengt; het opfcheuren der huid om de nagel, het welk fmarten veroorzaakt en leelijk ftaat, word op deeze wijze geheel en al belet. De nagelen zelve moeten niet afgefchrabt worden, dewijl zij daar door hunnen glans verliezen, welke alleen door de nagels zuiver te houden, en dikwerf te wasfen, veroorzaakt word. De moeders valt de tijd altijd lang, tot dat zij het genoegen hebben, hunne kinderen te zien gaan; zij hebben bet geduld niet, om de N 3 tijd  C 198 ) tijd af te wachten, waar in de natuur de kleinen die krachten fchenkt, die tot het gaan noodig zijn, daarom beproeven zij alle middelen, om de kinderen het gaan in het begin makkelijk te maaken, tot dit oogmerk bedient men zig van leybanden , leyzoomen en loop-ftoelen. De fchouders der nog tedere kinders, worden door de leybanden zeer in de hoogte getrokken, en het ligchaam daar door misvormt. Het borstbeen en de ribben worden, (dewijl het kind met zijne geheele bovenrte zwaarte op het voorfle des leybands om zoo te zeggen ligt te zweeven) fterk ingedrukt, de botst-holte word daar door vernaauwt, en den groei van dit zoo gewichtig deel geftoort. De Rennen of loop-banken zijn noch nadeeliger voor de rechte gedaante des ligchaams. De kinderen krijgen door het lang te ftaan kromme beenen, dewijl dezelve noch zeer kraakbeenig zijn, en zeer licht buigen, en door het dikwerf flooten aan de borst, met welke zij altijd op 'i den, hen influitenden ring leunen, kan het ligchaam allerlei] nadeel en wanftalligheid berokkent worden. De zwakke beenen der kinderen kunnen zelfs alleen daar door krom groei. jen,  C 199 > jen, wanneer men hen te dikwerf er op ftaan laat. Bij het leeren gaan is de natuur de beste leermeestres, en zij alleen leert He kinderen het gebruik hunner Ieeden, zoo ras zij kracht genoeg tot hunne verrichtingen hebben. Men wachtte dus de tijd af, tot dat de kinderen krachten genoeg hebben, en zij zullen het gaan van zelv leeren, en rechte beenen behouden; gelijk het waarlijk bij alle ruwe volkeren gefchied, zonder dat de kinderen daar door eenige fchade of wanftalligheid te beurt valt. Een klein, fierlijk voetjen is noch zoo iets, dat tneenig een in het oog valt; wie het echter heeft, behoeft er niet grootsch op te zijn, wijl het alleen een gefchenk der natuur is. De kunst kan in dit ftuk niets af doen, zonder tevens andere kwaaien aan den voet te bewerken. Naauwe fchoenen, zijn het eenige middel, waar door de voeten kunnen klein gehouden worden; doch men krijgt bij de kleine voetjens , ook zeer pijnlijke lijk-doornen. Het tlaat nu in een ijders keur, of hij zig, door naauwe fchoenen lijkdoorens aanfchaffen, of de vorm des voets aan de natuur alleen overlaaten wil.