KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK COLLECTIE-TH IERRY BRUIKLEEN van de Ned. Herv. Gemeente te 's Gravenhage 7118 - '35  EÜANGELISCHE O F GEMENGDE BIJDRAGEN, TER BEVOORDERING VAN DE KENNIS EN BEOEFENING *VAN DENWAAREN EUANGELISCHEN GODSDIENST. ui t ge ge even door COINELÏS BREM, En door denzehen opgedraagen aan de Bejïuurdei en van ket NEDERLANDSCH ZENDELING-GENOOTSCHAP \ T E ) ROTTERDAM. DERDE DEEL. ^««♦«om»» » »»- r • 1t ROTTERDAM, Gedrukt Kl COL AAS C O R N E L, Diukker en Boekrakooper op de Meent i 8 o i.   LEERZAAMS EN STICHTELIJKE - MENGEL-SCHRIF1EN.   LEERZAAM E MENGEL -SCHR IFTEN. GEDACHTEN OVER BE TL E E R. der H E I TL I G E DRIEKEN HEID. Ik geloof dat er wezens zijn, boven ons — ten minsten in onzen tegenwoordigen ftaat —. verheven, die wij Engelen noemen. Doch het geen ik, uit de heilige Schrift, aangaande hunne natuur en'magt, kan opmaaken, is zeer onbepaald. Nooit zag ik eenen Engel, en ik ben derhalven verlegen, hoe ik hem mij moet voorftellen. Hoe gering moeten dan mijne begrippen zijn, omtrent den Groeten God! De openbaaring welke Hij van zichzelven in zijn Woord heeft gegeeven, is, buiten twijfel, volkomen geè'venredigd naar den ftaat en de behoefte van het menschdom; doch zij kan alleen in zoo verre recht verdaan worden, als zij vergezeld gaat met de verdere openbaaring van zijnen Heiligen Geest. En daar de kennis der geloovigen toeneemt, gelijk het licht, dat van den morgenftond tot den dag overgaat, zoo, • kan ik bezwaarlijk gelooven , dat er eenmensch•'■ III. Deel. A lij-  1 Leerzaame hjke vorm van woorden is, welke de begrippen, zelfs van alle de geenen , die waarlijk van God geleerd zijn, juist en naauwkeurig zou kunnen uitdrukken. Een kind mcoge zulk eenén vorm even zoo naauwkeurig uitfpreeken als een man. doch het zal zelden de zelfde denkbeelden hechten aan het geen het zegt. Even zoo zijn er ook kinderen, ja zuigelingen, in de genade. Alle moogen even rechtzinnig zijn; doch ik geloof niet, dat zij alle even verlicht kunnen weezen. Wat mij aangaat, hoewel ik Vertrouw, dat de begrippen, die ik verkreegen heb, mij zullen vnjfpreeken van de fcefchuldiging, dat ik iets aanbid, het geen ik niet ken; ik gevoel nogthans dat ik het nog mcf gegreepen heb. Mijne begrippen zijn zwak en flaauw; en ik weet niet,.hoe ik dezelven, zoodaanig als zij zijn, tot mijn-eigen genoegen, aan anderen zal mededeelen. Ik duif mij, omtrent dit verheven onderwerp, in geene befpiegelingen begeeven; en wanneer ik er over fpreek, wensch ik er met eerbied en omzichtigheid over te fpreeken, ppdat ik niet den raad ver duistere^ door woof 'den zonder weetenjekap. De voornaamfte uitwerkfelen, welken aan het geloof worden toegefchreeven, zijn, dat het het hart reinigt, door de liefde werkt, en de weereld overwint. Ik geloof, dat geene andere oorzaak deeze uitwerkfelen kan voordbrengen. , Wanneer ik, derhalven, deeze teekenen van gelooi' belpeur, dan houde ik het voor beweezen, dat de beginfelen van hem, in wien dezelven zich vertoonen, recht zijn; hoewel de een een klaarder denkbeeld van dezelven kan hebben, en, zoo als ik onderftel, we:  Meng el-Schriften. 3 wezenlijk heeft, dan de ander, volgends den wil van Hem, die alles in allen werkt, of naar de onderfcheiden ftanden waar in zij geplaatst zijn, of naar de bevinding van het geestlijk Ieven. Er anders over te oordeelen, koomt mij even onredelijk voor, als of men wilde verwachten > dat verfcheiden perfoonen, die denzelfden toren, op verfchillende afftanden, gewaarworden, dien alle juist onder denzelfden hoek zouden zien. Ik geloof dat er een God is. Dat die GoD één is, verzekert mij, niet alleen de heilige Schrift, maar zelfs de Reden. Ik zie genoeg rondom mij, om overtuigd te zijn, dat Hij is de Schepper, Onderhouder, en Regeerder van alle dingen. Overal, waar ik mijne oogen wende , zie ik de fpooren en merkteekenen van zijne wijsheid, magt, en goedheid. Maar het denkbeeld van God- op zichzelven en in het afgetrokken befchouwd, zou mijn hart geen' troost verfchaffen. Ik leefde, terwijl ik zeide dat er een God is, al te lang zonder Hem in de weereld; en ik zou altijd dus hebben geleefd, indien mijne oogen niet, in zekere maate , geopend waren geworden, om Hem te zien bij het licht der heilige Schrift. Daar ontmoette ik — behalven fterke verklaaringen van de éénheid der Godheid, en herhaalde waarfchuuwingen tegen de afgoderij — de woorden van Fa der, Zoon, of Woord (van God), en Heiligen Geest. Of men aan deszen den. naam van Perfoonen, Zelfftandigheden, of eenen anderen geeft, ik viude dat aan •Ik derzelven die eigenfchappen worden toegeA a fchrs».  4 Leerzaame fchreeven, welken, volgends mijn oordeel, niet aan fchepfelen, zoo min aan het verhevenfte, als aan den nietigften worm, kunnen worden medegedeeld ; gelijk de Alomtegenwoordigheid, de Alweetendheid, en Almagt. Of ik, derhalven, tracht te denken aan Vader, of Zoon, of H-iligen Geest, ik denk aan God; en nogthans ben ik verzekerd , dat er ilegts één G od kan weezen. Ik lees in het Euangelie van Joannes, dat het Woord was God; dat in den beginne alle dingen door het zelve gemaakt, of gefchaapen zijn. Dit is derhalven een fundamenteel Artijkel van mijn geloof. Het zelfde Euangelie zegt mij, dat het Woord was bij God. Ik begrijp, dat deeze bepaaling insgelijks haaren beperkten zin heeft. Zij leert mij acht geevea op de te vooren gemaakte onderfcheiding; doch ik geloof niet, dat zij van mij vordert dat ik haar begrijp, of verklaar.— Ik merk op, dat er in de Huishouding derVerlosfing eene verdeeling is vastgefteld; dat het Voornemen meer bezonder "wordt toegefchreeven aan den Vader, de Volbrenging aan den Zoon, en de Toepasfwg aan den Heiligen Geest. Maar daar deeze Ambten, en derzelver onderlinge overeenftemming, alleen dooide Godlijke Volmaaktheden kunnen worden waargenoomen en vervuld; en daar God wezenlijk en onveranderlijk één is— zoo hoop ik, dat ik denzelfden éénen God nogthans aanbidde, het zij ik mijne ktiien buige voor God en den Vader van onzen Heere Jesus Christus, het zij ik tot den Zaligmaa- ker  Mehgel-Sch riften. 5 Ker zeiven bidde,het zij ik den Heiligen Geest om zijne genadige verlichting en invloed aanroepe. Ik hoor iömwijlen van Sabbelliaanen fpreeken; maar ik weet niet recht, wie zij zijn. Men heeft mij gezegd, dat de Moravifche, of Vereenigde Broederen, Sabelliaanen zijn. Wat zij weleer waren, kan ik niet zeggen; doch ik beoordeel hen thands, naar het Werk, dat zij onlangs hebben in het licht gegeeven, onder den Latijnfchen Tijtel: Idea Fidei. Indien de naam Sabelliaan iets onfchriftuurlijks of gevaarlijks in zich behelst, hoop ik, wat mij belangt, Cvolgends dat Boek) dat zij niet verdienen er mede gebrandmerkt te worden; want ik maak geen zwaarigheid, te belijden, dat, onder alle de Saamenftellen van Godgeleerdheid, welken mij bekend zijn, er geen is, dat in de hoofdzaak zoo zeer met mijne gevoelens, en inzonderheid met die over de Dricëenheid, fchijnt overeentekoomen, als dit Werk der Broederen. Doch ik merk, dat fommige godvruchtigen, in hunne meer gewoone wijze van fpreeken, hoewel niet in hun oordeel en bevinding, tot een ander uiterfte fchijnen overtehellen. — Want, offchoon zij de Godheid van den Zalig ma aker belijden te gelooven, en. zoo ik vertrouw, van harten gelooven, zoo fchijnen zij nogthans niet zoo vrij, niet zoo dikwijls, en niet zoo ijverig van Hem te fpreeken, als de Apostel Paulus ons een voorbeeld heeft gegeeven, in zijne Schriften. Ik heb uitmuntende Leerredenen gehoord, welken buiten tegenfpra?.k op Euangelifche gronA 3 den  6 Leerzaams den fteunden, en zeer goed gefchikt ware» tot algemeene ftichting, doch waar jn ik één gebrek meende te beipeuren — en ik geloof zeker, dat het een gebrek is — dat de naam van Jesus Christus den Heere naauwlijks, maar alleen het woord God, genoemd werd; welk woord zoo dikwijls werd herhaald, dat het, in mijn oor, omtrent als een ftopwoord klonk. Aan den anderen kant, heh ik Predikanten gekend, die voor Sabelliaaneit werden gehouden, omdat zij hunne gebeden dikwijls rechtftreeks, en onmiddellijk, "tot den Heere Jesus richtten. Wat mij aangaat, indien de een drie is, en de drie één zijn, gelijk ik geloof; dan ben ik niet bevreesd, dat er in de Godheid eene ijverzugc plaats hebbe, dat de eene Perlöon te hoog gefchat, of te zeer bewonderd en aangebeeden zou worden , tot nadeel van de anderen. Ik lees, integendeel: Het is de wil van den Vader, dat alle den Zoon eer en, ge~ lijkenvijs zij den Vader eer en. Ik tracht den Vader te eeren, door gebeden en dankzeggingen, door vertrouwen, en door mij geheel aan Hem overtegeeven, door gehoorzaamheid, en door de eer van zijn karakter te verbreiden. Dezelfde eer ben ik verfchuldigd, en poog ik te geeven, aan den Zoon, en, volgends dezelfde gronden, aan den Heiligen Geest. Indien de Heer Jesus Christus waarlijk en indedaad God is, boven al te prijzen tot in eeuwigheid; hoe kan ik dan met moogelijkheid te verheven van- Hem denken pf fpreeken, of te • dikwijls tot Hem bidden, of  MEN GEL-SCHRI? ten. ? of Hem danken? De vraag: hoe verre, en wanneer, wij tot Hem, zonder ons te vergrij-. pen, kunnen bidden? fchijnt mij dezelfde te. zijn, als wilde men vraagen: hoe verre, en wanneer wij, zonder ons te vergrijpen, tot God kunnen bidden? Ik geloof, dat de Heerli/'kheid en de Genade van God alleen in den Perfoon van Jesus Christus behoorelijk kunnen gekend worden, ten minsten, door ons zondaaren. Zijn Middclaarswcrk is in de Menschlijke Natuur uitgevoerd, hoewel de Godlijke Natuur kracht en waarde aan hetzelve bijzet. Met betrekking tot dit Werk, beichouw ik Hem als den Weg tot God, den Zetel der Barmhartigheid, den Troon der 0enade. Doch ik befchouw zijne Menschlijke Natuur insgelijks als den Tempel, waar .in de Volheid der Godheid zelffiandiglijk woont. In het gebed, koom ik, naar maatc mijner onderscheiden leiding, tot God, door Christus, of in Christus. Tot beiden geeft mij, zoo ik meen, de heilige Schrift, door voorfchriften, beloften, en voorbeelden, vrijheid. Bisfchop Bon ner befchuldigde Philpot, uit onkunde, dat hij was als de oude Ketters, waar van Plinius melding maakt. Deeze Ketters waren de eerfte Christenen; en Plinius zegt ons, dat zij te faamen vergaderden, om Christus als God te vereeren. Deeze Ketterij zij fteeds mijn voorrecht, en mijne eer! . Ik heb opgemerkt, dat de naam HLERk-, bij het herleeven■ van den Godsdienst, gemeenlijk meer in gebruik en aanzien is gekooA 4 men,  * Lïïruamê men, dan op andere tijden. Ik bewonder dee< zen naam. Wij hebben er geen', die beter beantwoordt aan den Hebreeuwfchen naam Jehovah; en het is insgelijks de bezondece naam, onder welken de Apostelen van den Verlosser fpreeken. Hij is de Heer van alles. Intusfchen wordt er van den Vader, en van den Heiligen Geest, dikwerf onder den zelfden naam gefprooken. Dr. O wen, in zijne Christologia, beweert, dat het meest gewoone Voorwerp des gebeds, in het Nieuwe Testament,is, de God en Vader van onzen Heere Jesus Christus. Doch hij toont vervolgends eenige bezondere tijdftippen, in de bevinding van eenen geloovigen, aan, waar in hij denkt, dat het nuttig zijn kan voor het geloof, om het gebed meer onmiddellijk en rechtftreeks tot den Zaligmaaker optezenden. Misfchien bevinden zich veelen van Gods Volk altijd in de eene of andere van die gefteldheden, welken de Doctor bezonder en toevallig óórdeelt. Doch hij heeft één geval overgeilaagen, welk ik wel waardig acht gemeld te worden. Ik denk, dat de Heer Jesus Christus de geen is, met wien wij, die de eer hebben Bedienaars te zijn van het Euangelie, meer bezonder te doen hebben. Is Hij niet het Hoofd der Kerk? Hoopen wij niet, dat wij onze aanftelling van Hem ontvangen hebben ? Is het niet zijne Kudde, waar over wij als Herders gefteld zijn ? Aan wien zouden wij te kennen geeven, het geen ons den moed beneemt, of onzen voorfpoed, of wat wij geleerd, en wat wij gedaan hebben ? Op wien zou-  M e n g e l - S c h r i f t e n. £ zouilen wij ons verlaaten, dat zijne genade ons genoeg zij, om ons tot het Dienstwerk bekwaam te maaken, of ons in de beproevingen te onderfteunen ? Wat is het groote, het onuitputbaar onderwerp, van onze Bediening? Wien prediken wij? immers Christus Jesus, en dien gekruisügd, Christus Jesus, den Heere. Van Hem, als den grooten en rechtvaardigen Rechter, hoopen wij te ontvangen de kroone des lemens, welke Hij beloofd heeft aan alle de geenen, die zijne verfchijning liefhebben. Het doet mij leed, wanneer ik bedenk, hoe dikwijls ik mij zeiven en mijne toehoorders vermaakt heb <— ik vrees, dat het weinig meer geweest is — met gewigtige aanmerkingen te maaken, omtrent de zonde, of de heiligheid, welken, offchoon zij, gelijk ik vertrouw, op zichzelven waar, en, op haare behoorelijke plaats, belangrijk waren, nogthans, door de langheid mijner bewijzen, redeneeringen.i, en ophelderingen, geftrekt hebben, om den Zalig maak er voor ons gezicht te verbergen. Ik heb, na dien tijd, deezen misftap vergeleeken met dien van eenen Schilder, die, in een gefchiedkundig ftuk , het > voornaamfte beeld overiloeg. Ik heb hét befchouwd, als wilde men ier middernacht de treffendfte gedeelten van een ver uitgeftrekt gezicht aantoonen. In 't vervolg, hoop ik, wanneer ik predik — indien het mij vergund is dus te fpreeken — de 2&n, boven den gezichteinder, in het oog te houden. Dan heb ik grond om te hoopen, dat zij door haar eigen licht zal kunnen geA 5 zien  i° Leerzaams zien worden, en tevens, op elk gedeelte van mijn onderwerp een licht verfpreiden zal. Ik wil gereedlijk toeftcmmen, dat men op eene zeer onoordeelkundige en onbetaamelijke wijze Christus kan prediken, en op den naam JESUS blijven hangen en zaagen, als of er eene tooverkrachr in den klank van dien naam gelegen was. Maar ik geloof, dat de oordcelkundigfte Predikant, indien hij getrouw is, en leevendig gevoelt met hoe veel recht de Zaligmaaker heerlijk in elks oog, en dierbaar aan elks hart mag worden voorgefteld , de berisping van trotfche, oppervlakkige, en onbevoegde toehoorders niet ontgaan zal. Zij zullen ons toeftaan, dat wij van God fpreeken in algemeene uitdrukkingen, maar zij zullen geen' fmaak hebben om veel van Christus te hooren. Zijn naam heeft weinigwaarde bij de zorgeloozen, en zulken, die het tiaar hunnen wensch hebben ; Hij is beftemd tot vertroosting der zwakken, der verwonden, der hulpeloozen, en der ellendigen; en zij, die Hem waarlijk kennen, en zijne zaligmaa- kende kracht ondervonden hebben, zullen i indien zij Latijn konden fpreeken — met Au gust in vs, van zijnen Naam zeggen, dat hij is, Me/ in ore, melos inaure, medicina in corde; dat is, Honig in den mond, welluL dendheid voor kt oor, en een geneesmiddel voor het hart. Om te befluiten : — Indien het den Heere zal behaagen, mij omtrent dit fluk duidelijkeren dieper begrippen te geeven, dan ik tot dus verre verjueegen heb, zoo geloof ik , dat  M e n c- e l * S c h r i ft e n. ix- dat zulks niet zoo zeer door onderzoek van mijnen, maar door o'penbaaring van zijnen; kant, gefchieden moet. Jk kan God niet vinden 'door nafpooring. Ook ben ik niet begec lig naar die lehijnkcnnis, welke iemand bezondèr gefchikt doet zijn, om onderfcheidingen temaaken, en woorden en fpreekwijzen te wee-s gen. De eenige kcimis, die ik waardig acht' om cr om te bidden, is die, welke het ver-; Hand verlicht, het hart verheugt, opwekt, en heiligt; zulk eene, als die goede Vrouw had, welke tegen haare vervolgers, die met haar wilden twisten, zeide: „ JIc kan niet voor „Christus fpreeken, maar wel voor Hem „ branden." Ik eindig, met mijne oprechte en ernstige bede, voor mij zeiven en voor mijne toehoorders, met de woorden van denApostel: Dat Christus door het geloof in onze harten mooge woonen; dat wij, geworteld en gegrond zijnde in de liefde, moogen in flaat zijn, om met alle de heiligen te verliaan , welke zij de breedte, en lengte, en diepte, en hoogte, en bekennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat wij moogen vervuld worden met al de volheid van G o d 1 OmicroN. r Onder de egte Protestanten , die de Godlijke Openbaaring eerbiedigen, en de heilige Verborgenheden aangaande Gods beftaan, daar in ontdekt, geloovig aanneemen, niet op grond van hun begrip, maar omdat God zich alzoo in zijn Woord geopenbaard heeft, is geen ver. , fchil  I* LfiERZAAME fchil aangaande de waare, eeuwige, en eernvezige Godheid van den Zoon en den Heiligen geest,en gevolgelijk ook niet, of Dezelven voor de onmiddellijke Voorwerpen onzer godsdienstige vereenng en aanbidding te houden zijn J| lijk zulks door fommige Bijbelheiligen ook is uitgeoefend. — Maar dan nog blijft de vraag • welke is de eigenlijke vorm of wijze van Godlijken eerdienst en aanbidding, welke ons in den Godsdienst van het Euangelie doorgaands wordt aangeweezen? Men zie dit toegelicht en beantwoord, in het Eerfie Deel deezer Schatkamer, Bladz. 405. BRIEF  Mengil-Schriften. ij BRIEF van JOH AN NEWTON, aan eene JONGE JUFFER. Zeer geachte Juffer! Ik dank u voor uwen Brief, en voor het vriendlijk medelijden , mij daar in betoond. Doch ik ben niet zeer te beklaagen. Mijne beproeving , indien ik die zoo noemen mag, is niet zwaar geweest, en werd zeer verzacht, door inmengfelen van ontelbaare zegeningen en vertroostingen. Ik viel op ftraat, doch met van de trappen; echter verftuikte ik mijn' voet aanmerkelijk , en was daar door, voor omtrent veertien dagen, aan de rustbank gebonden. Voorleeden Zondag was ik weder in ftaat den Predikftoel te beklimmen, en thands ben ik tot mijne gewoone beezigheden weêrgekeerd; maar ik kan alsnog niet op ftraat koomen, omdat ik mijn eigen fchoe niet gebruiken kan. Doch ik hoop dat de Heer mij, op zijn' eigen tijd, wederom in vrijheid zal ftellen. En totdat die tijd koomt, welke altoos de bes» te is, hoop ik dezelve niet te begeeren. Ik gevoelde weinig pijn, dan alleen voor een half uur na mijnen val. Moogelijk heeft mijn huisarrest mij voor grooter kwaad beveiligd. De  3ty m s t ;L) § ë r z a a m e De Tekst mijner eerste Leerrede, bij dö hervatting van mijnen Predikdienst, werd mij ter gelegenheid van mijn ongeval ingeboezemd, uit foan. V: 14.- Mij dunkt, dat dezelve ook op u toepasfelijk is. Gij zijt krank geweest, tot nabij den dood; doch de Heer heeft u opgericht. Hij geeve u, de zonde aantemerken als de bron en oorzaak van al ons leed, en te gelooven dat elke bezoeking welke ' de Heer ons toezendt, hoe fcherp ook voor het Vleesch, nogthans ligt is, in vergelijking van het geen wij waardig zijn; en ten oogmerk heeft, als wij die recht gebruiken, om ons voor zwaarder Hagen te behoeden., .w/élken ons overkoomen zouden, indien wij de kastijdingen des He eren klein achtten. Het is mijne hartlijke begeerte voor u, dat gij niet alleen met dankzegging erkennen moogt: Hij heeft alle mijne krankheden gemsezen, maar daar ook bij. moogt voegen: Hij heeft alle mijnt zonden vergeeven! Eene welgemaakte en welgemanierde jonge Dame, is een zeer behaagclük voorwerp, in het oog van haare medefchepfelen. Zij kan fijn van gevoel, en zéér verpligtend zijn; zij kan zich zindelijk optooien, en inheemend danfeh; zij kan op het klavier bevallig de fnaaren roeren; ■zij kan kunstiger naaldewerken toonen, dan de rokken en kleederen, die Dorkas gemaakt had; en door haar leevendig en vroolijk humeur , kan zij 'de afgod worden van alle haare •vrienden en maagfehap — doch, indien zij haaren toeftand niet kent, als een zondaar, in->„ dien zij zichzelve bewondert, en behaagen fchept in de bewondering van -anderen, terwijl haar hart koud i» omtrent de Liefde en Heer* lijk-  Mengel-Sch riften. 15 ïijkheid van God onzen Zaeigmaaker; indien zij geen' linaak heeft in bidden of danken; indien haar . gemoed ingenoomen is met de vermaakcn en uitzichten van deeze armzalige weereld: dan is zij waarlijk dood, terwijl zij leeft. In het oog van God haaren Maaker, is zij ongevoelig en ondankbaar; zij is arm, blind, en ellendig! Toen gij nog een kind waart, merkte ik in u op, niet alleen de gewoone leevendigheidvan kinderen, maar cok eenige blijken van geest en vernuft, het kinderlijke te boven gaande. Konde ik u nu zien, mij dunkt, ik zou u zeer toegenoomen «/inden. Uw perfoon is volwasfen, uwe opvoeding voltooid, en uwe vermogens uitgebreid. Hoe gelukkig zou het zijn, zoo gij, begunstigd met alle deeze voorrechten, in uwe vroege jeugd' nfegt bekoord worden, om u zelve aan den Heere toetewijden! Dan zou Hij uw Leidsman zjii, en u zegenen, en u ten zegen nellen in alle uwe betrekkingen. Dan zou uw leven geacht en gezegend zijn, en gij, vroeger of laater, getroost llerven. Gij zoudt dan een' dubbelen fmaak in eiken tijdlijken zegen vinden, 'Omdat gij de Hand zoudt zien, die ze u verzorgde en toefchikte; en in tijden van rampfpoed , die gij zeker ook, ontmoeten zult, zoudt gij een toevlugtenfchuilplaats hebben, eene vaardige en krachtige hulp in nood, wanneer menfchen hulp ijdeïheid is. .Dan, ten zij gij ingaar langs den naauwen weg en door de enge poort, zullen alle uwe talenten en begaafdheden u tot eenen itrik zijn voor uwe voeten, en tot doornen in uwe oogen. Offchoon de weereld zich in het begin voordoet  i<5 Leerz-aame doet als een ovcrfchoon Paleis, of als een'Iustigen Hof', het is nogthans een betooverde grond, alles is goochelfpel; en als, ten laatften, de betoovering voorbij is, zult gij uin eene huilende wildernis bevinden. De Heer bewaare u voor zulke geduchte teleurftellin. gen, en bittere nagedachten, welken de onvermijdelijke gevolgen zijn van een leeven zonder God in de weereld! -~ Zal ik u raaden om uw hart te veranderen, uzelve tot een nieuw fchepfel te maaken ? 't welk gij zijn moet, zult gij immer een waar Christen zijn. — Dit zou niet minder ijdel en te vergeefs zijn, dan u te raaden om in de lucht te vliegen, of de fterren met uwe hand te vatten. Er is, des niettegenftaande, iets in het bereik van uw vermogen, 't welk, .indien gij het verzuimt, geheel uw eigen fchuld zal zijn, en dit is, het gebruik van de Middelen der Genade. Gods belofte heeft de beftemde middelen, en het beloofde einde,.zoo zeker aan eikanderen verbonden, dat hij, die op de rechte wijze de eersten gebruikt, niet misfen zal ook het laatfte te,verkrijgen; en niemand, tot wien de Heer het: Woord der Zaligheid zendt, zal van die zaligheid verftooken blijven, dan door moedwillig ongeloof, en verfmaading der middelen. Gij kunt leezen; den Bijbel hebt gij in uw bereik, lees dien met aandacht. God fpreekt in denzelven tot u; en Hij verdient gehoord te worden. Uw geweten zal u zeggen, dat gij verpligt zijt den Heere te dienen. Laat deeze overtuiging n aanfpooren tot bidden, en inzonderheid, om het onderwijs vtm zijnen Heiligen Geest, tot ver*  M engel-Schriften. 17 verlichting van uw gemoed, om te kennen en te verftaan de groote en gewigtige dingen, die in zijn Woord begreepen zijn. Heilig den Rustdag, en eerbiedig den openbaaren Godsdienst. Waar twee of drie in Jesus naam vergaderd zijn, heeft Hij beloofd in 't midden te zullen koomen. Houd de prediking van het Euan» gelie in groote waarde; want het geloof is uit het gehoor. En als gij in deezen weg volhardt, zult gij ondervinden, dat tiij bekwaam en gewillig is, om voor u te doen, het geen gij onmoogelijk zelve doen kunt. Ik beveel u aan 'sHeeren zorg en zegen, en hoope dat gij altoos zult gelooven dat ik ben Uw zeer toegenegen Vriend. III. Deel. B Gb-  i3 Leerzaame GEDACHTEN OVER HET HERLEEVEN van GODSDIENSTIGE AANDOENINGEN. I~Iet is misfchien een algemeen gebrek onder de waare Christenen, te vergeeten, dat de krachten van onze ziel even zoo dikwerf moeten vernieuwd worden, als die van het ligchaam. Heer, Gij hadt mijnen berg, door uwe goedgunstigheid, vastgezet, zeide de Dichter, in eene gelukkige gevleidheid van ziel; doch weldraa liet hij, met droefheid, erop volgen: toen Gij uw aangezicht verbergdet, werd ik verfchrikt (a\ — Wanneer een geloovige de Godlijke tegenwoordigheid in zijne ziel geniet, is hij al te ligt genegen, om te denken, dat hij dezelve nimmer zal verliezen; en wanneer hij geen leevendig gevoel heeft van deeze onfchatbaare gunst, beiluit hij maar al te ligt, dat hem die nimmer meer zal gebeuren. .— Doch het Woord van God geeft overvloedige bemoediging aan elk een% die zijnen eigen dood- i lijCe) P/alm XXX: 8.  Mengël-Schriften. i£ lijken toeftand gevoelt, en deswegens treurt* om van dien Godlijken Werkmeester, die ook genoemd wordt de Voleinder des geloofs, eene verleevendigirig van het werk der genade te begeeren en te verwachten. Het gebed van de bekommerde Kerk, het welk. voorkoomt in P/alm LXXXV: 7. is bezonder gepast voor eiken Christen, die treurt, omdat het met hem nieC is gelijk in voorige maanden. Zult Gij ons niet •weder leevendig manken; opdat uw volk zich ifi U verblijde? Uit dit gebed blijkt het, dat de Kerk in vroeger eeuwen, het noch voor onmoogelijk, noch voor onwaarfchijnelijk hield,, dat zij helderer dagen zou genieten, offchoon zij nu in geestlijke duisterheid zugtte. Laat ons thands zien, waar in eene verleevendiging van geestlijke genietingen, in de wegen Gods, beftaat. Foor e*rst, in eene vernieuwing en vermeerdering van licht, waar door wij de fehoonheid en voortreffelijkheid der Godlijke en geestlijke waarheid op nieuw" zien. Ten tweeden, in eene opwekking van leven, of in die verleevendiging van de liefde tof: God, door de kracht van den Heiligen Geest, waar door wij God leeren befchouwen in het dierbaar licht van eenen Verbonds God in Christus, die ons lief heeft met eene eeuwige liefde, en, tot bewijs van deeze liefde, zijnen Zoon tot een raniben voor onze zielen geeft. — Aldus vernieuwt de Heer het werk der genade, door, op nieuw, geestlijke voorwei pen voor het zielsoog van den geloovigen teplaatfen, en op nieuw een gevoel van de liefde vaïi Chris* B a tus  £0 Leerzaame tus in het hart te verwekken. En de gelukkige gevolgen hier van zijn ■— een toeneemen» de ijver voor de eer van God; meerdere liefde jegens, alle de geenen, die het beeld van den Zalig ma aker draagen , tot welke Godsdienst-Gezindheid zij ook moogen behooren; een fteeds leevendig vermaak en genoegen, in de befchoüwing van alle de Godlijke Volmaaktheden; en eene vernieuwde genietingvan de zalige hoop des eeuwigen levens. — * Maar er is nog één gelukkig gevolg van eene verlevendiging in den Godsdienst, het welk niet mag vergeeten worden, en dit is, een nieuw vermaak in het Woord van God, en in de Godsdienstige Inftellingen. — Wanneer iemand, die achtloos omtrent den Godsdienst was geworden, wederom tot inkeer koomt, het zij dan dat deeze ongeftalte zich tot de innerlijke aandoeningen van het hart bepaalde, of zich ook uitftrekte tot den levenswandel; zoo leest hij zijnen Bijbel weder, als of hij op nieuw oogen had gekreegen, en hij vindt de openbaare en gemeenfchaplijke Inftellingen van den Godsdienst bronnen van zaligheid voor zijne ziel. — t)e beloften geeven hem nieuwe kracht, en ftellcn hem in ftaat, om overeenkoomstig Gods Inzettingen te leeven; terwijl de dierbaare Leer der vrije en onafhanglijke genade, zijne erffenis als onverderflijk , pn.be* vlekkclijk, en ecuwigduurende voorftelt. Wanneer zulke ondervinding, als deeze is, bij veelcn plaats heeft [ inzonderheid bij die geenen, welken door Kerkgemeenfchap vereenigd zijnj maakt zij deeze aarde eenigermaate tot eenen hemel; want, uit de volheid van het hart fpreekt de  MeNGEL-ScH RIFTEN. 21 de mond, en zij, die dus beweldaadigd zijn, zullen niet in gebreke blijven, om met Davio te zeggen: Koor.it, hoort toe, o alk gij die God vreest, en ik zal vertellen wat Hij aan mijne ziel gedaan heeft (a). Deeze openhartigheid doet bij anderen de begeerte ontftaan, om dezelfde zegeningen te ondervinden, en zij noopt de geenen, di~ reeds vroolijk zijn in den Heere, om hunne vereenigde lofzangen met dankhaare harten aanteheffen. En dus gebeurt het dikwerf, dat, terwijl de middelen, der genade door den Heere gezegend worden, de verleevendiging van écne ziel, het zaad wordt, welk veelen verleevendigt! Och of de Heer zich, van zijnen kant, meermaalen openbaarde door het veiieevendigen van de zielen zijner gunstgenooten, en dat er, van den kant der geloovigen, meer ernstige gebeden en dankzeggingen, in alle onze gemeenten, huisgezinnen, en vergaderingen wierden opgezonden! Medechristenen , tot welk Godsdienstig , Genootfchap gij ook moogt behooren, laat ons ons vereenigen in vuurige en aanhoudende fmeekingen tot Go d , dat ( Hij ons de kracht en de eenvouwigheid van het eerste Christendom wederfcheuke. En laat ons, tot dat einde, bedenken, dat de waare en eenige weg, om dit kloekmoedig en prijslijk voorneemen te bereiken, daar in gelegen is, dat elk onzer ftaa naar eene Godlijke yerleevendiging van het werk der genade m zijne,eigen ziel. Joseph. M PJalm LXVï: 16. B 3 VER-  ai Leerzaams VERHOORING des G E B E D S. I~ïet kan tot bezonderen roem van het Euangelie gezegd worden, dat het voorrechten en pligten te faamen vereenigt. zoo dat gehoorzaamheid aan God, even zeer de vrucht van onze keuze, als van onze verpügting wordt. Dit is waar, ten opzichte van elk gedeelte van den Christelijken Godsdienst, maar inzonderheid van het Gebed; het welk men kan befchrijven, te zijn, een verzoeken om de Godlij%e beloften. Tot dat einde, is er een Troon der Genade opgericht, en een vrije toegang vergund aan de geenen, op welken de Geest der genade en der gebeden is uitgeftort. Ter bemoediging, wordt God gezegd het Gebed te hooren Ca)\ en Hij heeft beloofd, al den bijiland, welke tot de uitoefening daar van noodig is, te verleenen, zoo dat het geloovig en krachtig Gebed zal vermoogen (b). Daar het met de zaak dus gefteld is, zoo wordt er van Gods gunstgenooten veel meer vereischt, dan dat zij flegts hunne verzoeken aan Hem bekend maaken. Wanneer men, door het Gebed, om weidaaden vraagt, moet men die door het geloof verwachten. Veelen, die (<Ö Pfalm LXV: 3. (6) Jak. V: 16,  MENGEL-SCH RIFTEN. 23 die voorgeeven gemeenfchap met God te oefenen in den gebede, handelen even als de Struisvogel (0), die haare eieren in het zand legt, en dezelven dan verlaat, zonder eenige acht daar op te Haan; zij ftorten hun hart voor God uit, geeven hun verlangen naar verfcheiden zegeningen te kennen, en klaagen dikwerf dat God zijne ooren voor hunne gebeden heeft toegeflooten, terwijl zij nooit wacht houden, om te zien (Z>), welke bezondere zegeningen God hun fchenkt, noch opmerken, of het geen zij genieten, eenigszins overeenkoomt met het geen zij verzocht hadden. Het is zeker de pügt van hun, die in den geest bidden, te wachten en te letten op de verhooring van het gebed. Het is de pligt van hun, die in den geest bidden, te wachten op de verhooring van het gebed. Het is noodig, hier aantemerken, dat, hoewel de zaak zoo gelegen is, met opzicht tot zulk eene daad van gehoorzaamheid, God echter eene bezondere vrijmagt oefent, zoo wel met betrekking tot den tijd, als tot de wijze, op welke Hij het verzochte fchenkt. Dikwerf bidden wij om deeze of geene weldaad, welke God niet nuttig oordeelt ons te fcheuken; en fchoon veelen daar door den moed verliezen, is het nogthans zeker, dat gebrek aan opmerkzaamheid hier van de oorzaak is. Trouwends, wanneer God het verzoek van de ziel in één opzicht afüaat, dan kan Hij eene ongezochte weldaad fclienken, die, hoewel ze niet van dien aart (a) Zie Calmet's Woor&enb. van den Bijbel, Art. Struisvogel. 'Job XXXlX: 16. (b) IMakuk II: 1. B 4  *4 Leerzaame aart is, als men begeerde, echter meer waarde hebben, en tot meer nut ftrekken kan. — Wanneer iemand om zilver verzoekt, en hem wordt dezelfde hoeveelheid goud gegeeven, dan heeft hij geen reden om te klaagen. Dit is dikwerf het geval, met opzicht tot het ge^ bed, daar men meenigmaal wel iet anders ontvangt dan men gebeeden had, maar nooit geheel wordt afgéweezén Dit zou meer worden opgemerkt, indien men meer geloof oefende na dat men gebee ien heeft. <— Het is niet te verwonderen, dat veelen onkundig blijven, omtrent de verhöoring van hunne gebeden, dewijl zij geen geloof oefenen. Men moet wel onder het oog houden, dat het gebed niet geëindigd is, wanneer wij ons uit de meer onmiddellijke tegenwoordigheid van God begeeven, het heeft zijn volkomen beflag niet, voor dat het vervuld zij. — Want te recht wordt door zekeren Schrijver aangemerkt , dat, „ wanneer wij een geloovig gebed „hebben uitgeboezemd, God;, door belofte, „ onze fchuldenaar is geworden; dat wij acht „ moeten geeven op zijne betaaling, en Hem „ een bewijs geeven dat wij voldaan zijn." Dit kan nu zekerlijk niet gefchieden, ten zij wij verwachten, dat wij gunstig verhoord zullen worden. Zonder dit, kan ons niets, dan een gevoel van verpligting, 1 tot het waarneemen van het gebed beweegen. Ook is er dan geen reden, waarom wij met een opgewekt en vertrouwend hart tot God zouden bidden. Waar de ziel geen hoop voedt, kan het geloof geene beezigheid vinden. In zulk een geval, wordt het gebed enkel eene daad van eerbewijs aan God,  M e n g e L • S c H e. IF t e N. 2g Goo, dien men als den Beftuurder van het Gehcelal befehouwt; terwijl het anders de verklaaring van kinderlijke liefde en afhanglijkhéid is. Ook ftrookt het geenszins met onze belijdenis van oprechtheid, dat wij weldaaden van God bidden, wanneer wij niet verwachten, dat Hij dezelven fchenken zal. Het is eene gegronde aanmerking, dat de meeste menfcheh het gebed enkel ah een voorschrift, maar niet als een middel befchouwen; het welk het geval moet weezen, wanneer onze verwachting zich, in geene zaak, verder dan ons voorneemen uitftrekt. Doch, gelijk het onze pligt is, te wachten, zoo is het tevens onze pligt, om te letten, op de verhöoring des gebtds. Om dit te bewijzen , hebben wij eene wolke van getuigen. SjtniEON wachtte op de vertroosting, van Israël. Indien dit zoo is, dan heeft hij ernst'g gebeeden om den ï^essias te zien. Dit werd hem vergund; eii toen hij Hem zag, zeide hij: Nu laat Gij, Heer, uwen dienstknecht gaan in vrede, naar «w woord, want mijne oogen hebben uwe Zaligheid gezien! Op dezelfde wijs gedraagen zich alle, die van God geleerd zijn — alle, die hebben leeren bidden. Zonder zulk eene oplettendheid op de verhooring van ons gebed, is het weinig beter, dan eene plegtlge ontheiliging van eene Godlijke Inftelling, welke God verordend heeft tot een middel, om dat geene te verkrijgen, wat wij begeeren. Ook kunnen zulke menfehen niet worden vrijgefprooken van het ijdellijk gebruiken van Gons naam; daar het indedaad niets anders is, dan een mistrouwen van Gods gewilligheid en magt, B 5 . om  ö6 Leerzaame ora op onze fmeekingen acht te geeven. Men laat God te vergeefs tot ons ipreeken. Want wanneer gebeden verhoord worden, zijn ze even als faamcnfpraak.cn; zoo dat er, in beide daar in belang hebbende partijen, eene onderlinge opmerkzaamheid moet plaats hebben. Zulk een gedrag zou met recht God kunnen doen befluiteu, om in 't vervolg volftrekt niet meer ts verhooren: want een hoofdoogmerk, waarom God op onze gebeden acht geeft, beftaat. hier in, dat Hij ons wil opwekken om Hein te danken; het welk door zulk een verzuim verijdeld wordt Gebeden, en dankzeggingen, moeten ten allernaauwrten met eikanderen worden vereenigd; zij moeten zijn gelijk de dubbele bjeweeging van de long — de lucht, welke door het gebed wordt ingeademd, moet door dankzegging worden uitgelaaten. Door zulk eene oplettendheid op het Godlijk gedrag, kan de ondervinding grootïijks verrijkt worden, zoo dat de ziel ftof kan vinden, om met zeker iemand , in de zelfde omftandigheden, te zeggen: „Ik heb God dikwerf verzocht, voordaan zal „ ik Hem vertrouwen." Voorwaar, zulk eene gefteldheid van ziel, moet een zeer begeerlijk doel zijn, waarnaar alle de geenen, die het Lam oprechtlijk volgen, ftreeven moeten. Wacht u voor achtloosheid in het gebed. Qui frigide rogat, docet negare. Dat is: Die iets op eenen onverfcklligen toon verzoekt, is zelf oorzaak , dat zijn verzoek wordt afgeflaagen. God heeft geen behagen in eenen koelen, maar in eenen vuurigen geest, Om-  M E N 6 EL • S s h R I I T E N. £f O ntfleek, o H e e r ! e?s' gloed van ijver in mijn ziel. Wanneer ik, naar mijn'' pligt,ootmoedig voor Ukniel. Die gebeden, welken God opwekken, moeten ons opwekken. Wacht u, o Christen, dat gij deezen pligt niet verwaarloost, of dat gij denzelven ongevoelig zoudt waarneemen, of, na denzelven verricht te hebben, geene behoorelijke oplettendheid zoudt gebruiken. Goi> is aiweetend, zoo dat Hij de gedachten der ziel kan ontdekken; en almagtig, zoo dat Hij niet alleen de begeerten der ziel vervullen , maar ook de beleedigingen zijner gefchonden Majes.' teit wreeken kan! e i o. NASCHRIFT. Het zal,zoo wij vertrouwen, onzen Leezeren niet onaangenaam zijn, dat wij hier eene Anecdote, betreffende Dr. Goodwin, welke dient tot opheldering van de bovenftaande Verhandeling , bijvoegen. Dees groote Man lag zeilree , alleenlijk op gunstigen wind wachtende, terwijl hij eiken oogenblik vreesde, dat de gerechtsdienaars zijne reis zouden verhinderen, en zich van zijn perfoon meester maaken, vóór dat de wind hem gunstig wierd om naar Holland te vertrekken. In deeze verlegenheid, bad hij ernstig tot den  «8 Leerzaame den Heere Jesus Christus,om een' gunstiger wind, zeggende: „Heek, indien er, op „ deezen oogenbhk, een van uwe arme dienaaren „is, die deezen wind meer noodig heeft, dan ik te eenen anderen wind noodig heb, zot> begeer „ik niet, dat Gij denzelven verandert, dao'on„ derwerp ik mij daar aan." Oogenbüklijk draaide de wind gunstig, en bragt hem uit de handen van zijne vervolgers. FRAG»  M engel-Schriften. 29 FKAGMENT. VERBAND van den PLIGT, en de VER ROOSTING van hetHEUANGELIE, uit de ONDERVINDING GELEERD. (jij herrinnert mij, Mijn Heer, eenen dag, w:. ke een dér zoetften, en heuglijkften, en zaligiten geweest is, die ik ooit op de Weereld beleefde, en waar aan ik hoop, tot roem van God, in de eeuwigheid te zullen gedenken. Er was iemand die mij vrij gevoelig be'eedigd had, en daar van geen leedwezen deed blijken. Dit vervreemdde mij niet alleen van hem, maar ontvonkte ook vijandi'chap in mijn hart, ja fomwijl ook lust en gezindheid tot wraake. Dit duurde al eenigen tijd; en offchoon ik hieronder nu en dan klopping en veroordeeling des harten ervaarde, zoo boezemde de gevoeligheid en de hoogmoed mijnes harten mij zoo veele verfchooningen en bedekfelen der fchande in, dat ik, als 't ware, daar aan geen gehoor kon geeven. Eindelijk, bij gelegenheid dat ik den Heere om fchuldvergeeving bad, kwam mij te binnen, de gcwigtige Zedeleer van onzen Heere Jr.sus Christus,aangaande het vergeeven aan onze vijanden (o); en dat Hij ons geleerd had, onze bede om fchuldvergeeving, bij zijnen He- («) Ma:th. VI: n, 14, 15.  $o Leerzaame Hemelfchen Vader aantedringen met de gezindheid en neiging die in ons hart was, tot vergeeving aan onze fchuldenaaren. Dit vond ik niet alleen niet in mijn hart, maar zelfs eene melkbaars ongezindheid daar tegen. En naar maate het gebod kwam — gelijk Pao lus zegt, Rom. VII: 9. — werd de zonde fomwijl fterker en leevendiger. Immers, ik zag tegen dat gebod op, als tegen eenen onbeklimbaaren berg. Eindelijk verloor ik bijna allen vrede en vrijmoedigheid in het gclooven. En wie weet, tot welk eenen trap van verachtering in de genade ik vervallen zou zijn, indien God zich over mij niet ontfermd had? In die ongefteldheid, kwam mij een getrouw Vriend bezoeken. Ik klaagde hem mijne bezwaaren. Hij deed vervolgends een ernstig onderzoek, of ik mij ook iets bewust was, waar in ik, naar mijn licht, voor den Heere niet getrouw handelde?De oprechtheid vorderde, dat ik fprak gelijk ik dacht. Ik verhaalde hem niet, dat ik mij ongezind, ja onbekwaam voelde, om, naar het voorfchrift van het Euangelie, de minste te willen zijn, voor iemand, die mij niet alleen beleedigd had, maar die zelfs geen het minste berouw of leedweezen daar over betoonde. Ik erkende, dat mij indedaad deeze pligt nu en dan onder de aandacht kwam, maar dat deeze en geene bedenkingen des vleefches mij daar van tot hier toe terug hielden. Hij antwoordde mij hier op : „Dan ziet gij immers duidelijk, dat de Heer eenen twist metu heeft. Hij heeft zijne vaderlijke gunst, vrede, en troost verbonden en vastgemaakt aan uwe kinderlijke gehoorzaamheid. En toen gij uw hart en hand aan den Heere gaaft, en op  Mengel-Schriften. 31 op Jesus Zoenofferande het Verbond met God inltemdet, hebt gïj immers niets uitbedongen, maar u zeiven vrijwillig verbonden tot al die gehoorzaamheid, welke de Heer van u eisfchen zoude. Zijn goede Geest leert u nu door zijn Woord, welke Gods goede en welbehaaglijke wil is. Dan gij ftaat dien tegen, en kant u daar tegen aan. En nu gij vrede en troost mist, gedraagt gij u voor God, als of gij met Hem op eenen gelijken bodem ftondt, als of er tusfchen u en den Heere niets te vereffenen ware. Is dit geen bedroeven en uitblusfchen van Gods Gbest ? Zoo gij daar in voordgaat, dan vrees ik, dat uwe tegenwoordige kreupelheid zal overflaan tot eene geheele verminking (a). Gij zult gaan kwijnen en verdorren in het Christendom. En ongelukkig zijt gij, zoo gij u overgeeft in de handen van zulken, die u een Euangelie prediken, in 't welkderWet van God haare behoorelijkeplaats ontzegd wordt-, die u geneezen willen, zonder de wonden te openen en te zuiveren; die u tot een mannelijk geloof opwekken, zonder onderzoek naar uw geval te doen; die u lee* ren, dat, uwe heiligmaaking hier altoos gebrekkig blijvende, gij u troosten moet, met de volmaaking daar van hier namaals te verwachten; die, daar gij waarlijk een voorwerp van 's He eren beftraffing zijt, u in uwe klagte over gemis van vrede en troost, uit eene blinde en kwaalijk geplaatfte liefde, 'sHeeren vertroostingen toedienen, welken gij immers gevoelt dat niet hegten kunnen , omdat gij, in uwe (a) Heb. XII: 13.  3- Leerzaam k uwe ongcftoUheid, er het voorwerp niet van zijt. — In s He'eren naam, mijn Vriend, ik bid u, fchufi u uit kt (lof. Recht weder op de tr'aage handen en f/appe knieu, en maak rechte paden voor i.we vreten; «jaag den vrede na met allen, en de hciligmaaking, zonder welke niemand den Heere zien zal. Gij kunt, buiten gehoorzaamheid aan God, geen troost noch vrede wachren. Hi? zoudt gijniet, daar Jesus u niet alleen tot gerechtigheid, maar ook tot fterkte zijn wil? Hij is u van Go de gefchonken ook tot lieihgmaaking en verlosfing. Vindt op geene andere wijze zijne eer op 't meeste kon betoonen, dan door het zedelijk kwaad toetelaaten ? Eindelijk zou men kunnen onderzoeken, of er wel eenige noodzaaklijkheid in G o d is, hoe ook genaamd, om zijne eer naar buiten te moeten vertoonen. E. Tegenwerpingen. ' a. Gods wil moest zich bepaalen op eene redelijke wijze, en bijgevolg om redenen; maar waar in zal men die redenen anders zoeken, dan in Gods Wijsheid? Wij antwoorden: Hier in ligt de oorfprong van deeze dwaaling, dat men, naamlijk, zich verbeeldt, als of de Godlijke wil zich op die wijze bepaalde, als onze wil. Zekerlijk kan God niets doen, dan wijslijk en redelijk; maar moeten die redenen in God, gezocht worden in de opzichtlijke goedheid der dingen buiten God? Geenszins. Wij begrijpen het ftuk dan dus: God, zich bepaalende tot het fchep* pen van eene Weereld, befloot, daar in zijne heerlijkheid op eene van de beste wijzen opteluisteren, en daar op bepaalde Hij deeze orde, of Weereld,welke thands beftaat. h.  44 Leerzaame [B. Eene zedelijke onvetfchilligheid, is > onvolmaaktheid in Go*. Wijinnvoo"den: fcene daadlijke onverfchffiiffheid is eene onvolmaaktheid • maar die ïtell™ wij niet. ö C Niets is er, zonder genoegzaame reden? Antwoord: Er is ook eene genoegzaame reden, waarom God deeze Weereld heeft mtgekoozen; maar die is daar in niet ee- ■ legen, dat deeze Weereld op het allermeeste Gods eer konde opluisteren'. Vraagt men: Waar in dan? Dit weeten wij niet. BRIEF  Mengel-Schriften. 45 BRIEF .45 j&fj VAM Dr. g u y s e AAN malachi blake. Aan de Uitgeevers van het [Engelsch] euangelisch magazijn. Mijne HeerenI • Indien het volgend Affchrift van eenen egteh Brief, die nooit te vooren gedrukt is, gefchreeven door wijlend den Eerw. Dr. Guyse, aan wijlend den Eerw. Malachi Blake, van Blandford Dorfet, uwe goedkeuring wechdraagt, en uwe Leezers kan bevallen, ftaat het u vrij, denzelven in uw Euangelisch Magazijn te plaatfen. t. B. Jun. London, den 14. Maart, 1754. Zeer Geliefde Vriewd, Eerwaardig Medebroed er Genade, barmhartigheid,en vrede worde uvermeenigvuldigd, van God onzen Vader, en van Christus Jesus onzen Heer! Of-  WfS L e e r z a a m e Offchoon de aanhoudende voorddüuring van uwe hevige bezoeking mij van harten leed doet, en mij zelfs groote bekommering baart, wegens u, uw waarde huisgezin, uwe Christelij k e Vriend en, en de Kerk van Christus; zoo kan ik nogthans, of durf, of wil ik mijne hoop niet opgeevcn, dat de Heer, op zijnen tijd en wijze , de bedaardheid en gerustheid uwer ziel nog zal herftellen, opdat gij nuttig zijn moogt. Want mijn hart is fteeds met u ingenoomen, en- ik geloof, dat ik in oprechtheid kan zeggen, dat gij, federt ik uwe ongefteldheid heb verftaan, nooit uit mijne gedachten zijt geweest, maar dat ik altijd aan u gedenk, zoo dikwerf als ik op eene ftaatelijke wijze, het zij in het openbaar, of in het eenzaame, mijne gebeden tot den Troon der Genade opzende; hoewel ik het niet altijd raadzaam oordeel, mijzelven in het gemeenfchapüjk gebed, op zulk eene wijs uittedrukken, waar uit men zou kunnen opmaaken, wie de bezondere pcrfoon is, dien ik bedoel. Doch daar ik u heb aanbevoolen aan de gebeden van verfcheiden Christen Vrienden en Broederen, van onderfcheiden Gezindheden, en inzonderheid aan twee godvruchtige Predikanten van Amerika, te weeten, de Heeren Tenant, en Da vies, die te Londen liefdegiften opfaamelen, tot de oprechting van een Vrijfchool [College'] in Nieuw-Jerfey; en daar de Gemeente van Christus, over welke ik tot Herder gefield ben, gister eenen Dank-Vast-en Bededag heeft gehouden, wegens den toeftand van de Natie en den Godsdienst in het gemeen, en, van onze eigen Kerk in het bezonder — heb ik aan dezelve, zoo voorzichtig als ik konde, uw  M engel-Schriften, jf? uw geval bekend gemaakt^ en ik heb verfcheïden Broederen der Gemeente, die door onzen grooten Middelaar bij God geliefd zijn, en die, op hunne beurten, de mond der Gemeente tot God waren, verzocht, voor u te bidden; en zij hebben, zoo als ik vertrouw, door den invloed en dé hulpe van den Geest der genade en der gebeden, ernstig bij God aangehouden, voor u, en voor mijnen waarden Zoon, die fomwijlen, door groote zwakheid op de zenuwen, zeer droefgeestig is, en zich verbeeldt, dat zijn ongemak, ten naasten bij, van denzelfden aart is als het uwe. Ik hoop ootmoedig, dat God, die onder de genadige, bemoedigende, aanminnige, en heerlijke benaaming, van Hoorder der gebeden, zich bekend maakt, gunstig zal achtilaan op de fmeekingen van zijn volk, voor uw en mijnes Zoons welzijn. Ik predikte bij die gelegenheid, zeer kort, over Jefaia VIII: 17. welke woorden ik aan uwe ernftige overdenking aanbeveel. Doch overmids uwe ongerustheid, verwarring, en fomberheid der ziel, zekerlijk uit de ongefteldheid van uwe zenuwen ontftaat, is er geene verhooring der gebeden te wachten, zonder dat gij tevens gebruik maakt van behoorelijke middelen, waar door de zenuwen verfterkt, en alles wat het ligchaamsgeftel kan benadeelen, afgeweerd worde. Ik bid u devhalven ernstig, en vergun mij, waarde Broeder, dat ik het u op het hartdringe, dat gij toch alle gepaste geneesmiddelen , leefregels, en oefeningen wilt beproeven, die de Voorzienigheid, u aanbiedt, en dat gij dezelven moedig wilt volgen, hoe zeer de aart van uwe ongefteldheid u daar van eenen tegen-  4^ Leerzaamë tegenzin en afkeer doe hebben. En de Hee£ geeve u geloof, om , gelijk ik u te voorcn geraaden hebtt, en waar bij gij u wel hebt bevonden , de flang, die als een listige vijand, eene ongefteldheid der dierlijke geesten tot zijn voordeel weet te gebruiken,en daardoor deondraagelijkfte aanvallen te veroorzaaken, zoo draa Zij verfcbijnt, op den kop te flaan. Indien ik u mogt raaden, zou iku, mijn waarde Heer, in allen ernst bidden , dat gij dagelijks uw vermaak wiidet neemen, in het aangenaam gezelfchap van uwe vroolijke Christen Vrienden; en inzonderheid, dat gij thands uzelven met paardrijden wildet beezig houden, zonder éénen dag daarmede overteilaan, of ooit te zeggen: Er is een /eeuw op den weg. Onze' dierbaarc en waardige Vriend, de Eerw. Heer Hall, was, voor cenige jaaren, door ongefteldheid op de zenuwen, bijna in even zulken ilegten, indien niet ergertoeftand als waar in gij u bevindt; doch het dagelijks' rijden, door allerlei weder, was onder Gods zegen het middel, en voor zoo veel men weet, het voornaamfte, indien niet het eeuigfte middel' het welk hem, binnen weinige maanden, zoo verre herftelde, dat hij vergenoegd was, en nuttig' kon weezen. En daar hij in deeze oefening, nog tot op deezen dag toe, heeft volgehouden, blijft hij deeze gefteldheid nog fteeds in eene ruime maate genieten. Er is, zoo veel ik weet, niets beter voor de gezondheid, voornaamlijk in uw geval, dan dikwijls te paardrijden; en voelen hebben het, in gelijke omftandighedcn van neêrflagtigheid, fomberheid, droefgeestigheid, en opvliegendheid, van ongemeene nuttigheid bevonden. Ik fmeek u in allen ernst; waarde Heer a  M engel-Schriften. 40 Heer, dat gij van deeze oefening, zonder uitftel, in korter of langer toeren, naar maate gij die kunt uithouden, wilt gebruik maaken. Ik heb van een' Heer gehoord, dien ik ook wel meen gekend te hebben, die door zwaarmoc* digheid zoo verre gebragt was, dat men hem, geduurende verfcheiden maanden, niet kon overtuigen , dat hij in ftaat was om uit zijne kamer te gaan; doch eindelijk verzon men een list, en men zeide hem, dat er in geheel Engeland geen Doctor was, die zijne ziekte kon geneezen, maar dat er zich te Edinburg een bevond, die, wanneer hij flegts bij hem konde koomen,hem zekerlijk zou herftellen. Men haalde hem met veel moeite over, om de reis derwaards te 011derneemen, ten einde dien Geneesheer te kunnen fpreeken ; hoewel hij zich verbeeldde, dat hij onmoogelijk drie of vier [_Engelfche~] mijlen op éénen dag te paard zou kunnen rijden. Doch men had zijnen knecht, die hem oppaste , gelast, om hem voordtedrijven; en deeze kreeg hem, door veele redeneeringen, zoo verre, dat hij drie of vier, en langzaamerhand meer mijlen reed, totdat hij, na verloop van eenigen tijd, eene taamelijke reis op eiken dag konde afleg. En toen hij te Edinburg kwam, zeide |jtjï§ hem, dat de Doctor onlangs naar het ;- - . Schotland was vertrokken. Ten CMitfe uu geene vergeeffche moeite te doen, befloot hij derwaards te gaan; maar daar was rail! 1 mau=.j]iet, als men hem had opgegeev, .- «ê^.JSs&lvel hij den man niet vond, hij ygS f_ want, omtrent zeshonderd 11 "TT", en even zoo veele terug,te p|lar# - hn 'hebbende, was hij daar door ':ïlÊ,yéd&'- D zoo  5o Leerzaam zoo gezond en vroolijk geworden, als hij ooit te vooren in zijn leven geweest was. — Ik verhaal u dit geval, als eene waare gefchiedenis, om u daar door te beweegen, dat gij eiken dag zoo veel te paard rijdt als gij kunt. Tijd en plaats verbieden mij, er iets verder bijtevoegen, dan mijn dringend verzoek, dat gij deezen vriendlijken raad wilt opvolgen; terwijl ik ootmoedig fmeeke, dat de Heer u daar in onderfteune, en zijnen zegen gebiede over dit en alle andere middelen, die u worden aangebooden. Het zal niet noodig weezen, eenige verdere verzekeringen te geeven, dat ik met alle oprechtheid ben, Uw, en uwer huisgenooten toegeneegeit en deelnenmende Vriend, en Dienaar A J. G v v s e. A F-  MengïL'Schriïtek., 51 AFSCHRIFT VAN EENEN B R. . I E F9 ONLANGS AAN EENE jONGEJUFFER GEZONDEN. Waarde Vriendin' XJw gxëerde Brief van den s&llcn deezer, heeft mij zeer veel genoegen verfchaft, daar dezelve mij de aangenaamfte tijding bragt, die hij met moogeiijkheid konde behelzen. Indien gij mij kennis gegeeven hadt van eenige bevoordering in uwen ftaat, of van eenige vermeerdering van uw vermogen, zou het mij dat genoegen niet hebben kunnen geeven, welk ik gevoelde, op het verneemen, dat gij federt lang u zclven onder de banieren van Christus begecven hadt. Ik had eenigen grond, om te hoopen dat dit uw voorrecht was, wegens fommige omftandigheden, welken ik mij herinner van uw leven en verkeering, toen ik in mijne kindfche jaaren bij u woonde. En om die reden , twijfelde ik niet, of het zou voor u eene aangeD 2 naa-  gïïÈ Leerzaame naame tijding zijn, dat ook ik zelf, door verlichtende genade, was in ftaat gefteld, om den onnafpoorelijken rijkdom van eenen Verlosser te ontdekken! Ik merk, dat ik mij niet vergiste, nademaal gij mijnen Brief, zoo als gij mij zegt, met traanen van blijdfchap hebt gelee» zen. — Ik ben verheugd over uwe aandoening, dewijl ze mij overtuigt van uwe achting. O! hoe prijzenswaardig zijn zulke traanen! Dit was eene vreugd, den Christen waardig; dit waren traanen van meerdere waarde, dan geheele dagen van blijdfchap, zij openbaarden uwe liefde tot Jesus, zij toonden dat gij u verblijddet over den voorfpoed van zijn Euangelie, in het opwekken van eenen dooden zondaar. ■— Ik kan u niet genoeg danken voor uwen goeden raad; hij toont, dat gij er belang in ftelt, om de verandering, welke de Genade heeft begonnen, voordtezetten. Ik heb waarlijk raad noodig, zoo wel als genade, om mij in ftaat te ftellen tot het opvolgen van denzelven. Ik merk, mijne waarde Juffer, dat ik alles van mij zeiven te vreezen heb. Ik heb zulk een hart, als het Woord der waarheid befchrijft: bedriegelijker dan eenig ding, en zeer boos. Het is zoo gefteld, dat het mij eiken dag en eiken oogenblik van den Heere zou doen afdwaalen, indien het Hem niet, naar zijne genade, behaagde, deszelfs neigingen te beteugelen, en deszelfs inboezemingen te bedwingen. Ik kan in waarheid zeggen, dat op Hem al mijn vertrouwen is. Ik heb geen vertrouwen in het vleesch, want ik voel, dat in mij niets goeds woont, doch door genade, heb ik goede hoop. Deeze is het, die het goede werk in mij heeft be-  Mengel-Schriften. 53 begonnen, en ik vertrouw, dat deeze het zelve ook zal voleindigen, en dat ik, hoewel er geen kracht in mij is, nogthans in de moogendheid des Heere n zal in ftaat gefteld'worden, om den goeden ftrijd des geloofs te ftrijden, en 3t, na het kruis verdraagen te hebben, eindelijk de kroon zal draagenl Laat mij, voor dat ik verder gaa, u verzoeken, dat .gij wilt bidden om mijnen wasdom in de genade, opdat ik niet, na eenmaal de zoetigheden der verlosfende Liefde gefmaakt te hebben, wederom devzelver Godlijken fmaak verlieze, of verward raake in de ftrikken des Satans, en vervoerd worde door de weereldfche vermaaken, of de verdorvenheid van mijn eigen zondig zelf. Bid, dat ik Jesus nooit uit het gezicht mooge verliezen, maar fteeds voorwaards jaage naar het wit, van den prijs onzer hooge roeping in Hem! O! dat Hij mij zoo wel een tegenwoordige, als een eeuwige Zaügmaaker zij, door mij te verlosfen van de magt en de heerfchappij der zonde! Ik heb reden om dankbaar te zijn, dat Hij reeds in zulk eene groote maate mij genadig _ geweest is. De zonde is in mijne oogen haatelijk •, ik kan dezelve aanmerken als dat venijnig gedrocht, het welk Immanucl aan het kruis nagelde, dat mij, zonder zulk een Zoenoffer, voor eeuwig zou hebben moeten verdoemen, en dat de poorten des hemels voor ajtijd zou hebben geflooten. De vermaaken der Weereld hebben thands haar vermogen van te behaagen verboren; en jk zou liever wenfehen , een vreemdeling en een reiziger in den tegenwoordigen ftaat des levens te zijn, dan de bezitter van alles, wat D 3 het-  54 Leerzaame hetzelve met moogelijkheid fchenken kan. Metéén woord — indien mijn eigen hart mij niet bedriegt — ik zoek thands alleen troost inde kennis van Christus, en de openbaaring van zijne liefde aan mijne ziel. Ik heb voorgenoo•men, met den Apostel, om niets anders te weeten, dan Jesus Christus, en dien gekruisfigd. Ik kan Hem fchatten als de parel van groote waarde — den fchoonflen onder tien duizenden, den geheel beminnelijken. — Ik geloof, dat Hij mij dien troost kan fchenken, welken de Weereld niet geeven, en, geloofd zij God! niet ontneemen kan. God heeft zijne genade overvloedig beweezen, dat Hij mijne oogen heeft geopend, om zulke ontdekkingen, als deemi zijn, te doen; maar ik ben, tot dus verre, een nieuweling op den weg des Christendoms, en ik wil derhalven niet roemen op ondervinding, die ik niet heb. Ik mag mij, indedaad, verheugen, dat ik ontwaakt ben uit den dood der zonden, en dat ik in eene ruime maate verlost ben van de flaavernij des Satans, en overgcbragt in de heerlijke vrijheid der kinderen Gods. Ik mao- mij verheugen; maar ik moet mij verheugen" met beeving! — Gij fpreekt de waarheid, wanneer gij zegt, dat de vijanden, waar mede wij te ftrijden hebben, meenigvuldig en magtig zijn. Helaas! dit voel ik duidelijk. Wij moeten niet lustloos zijn in den Christëlijkeft kriig, indien wij onszelven als getrouwe krijgsknechten willen betoonen. En hoe geneigd zijn wij nogthans, om tot vleeschlijke gerustheid te vervallen, en met Da vid te denken, dat onze berg zeer vast ftaat, en dat niets tegen denzelven vermag! De Heer bewaare u en mij hier voor, en ftefle ons ih  Mengh-Sch riften. 55 jn ftaat, om geduurig waakzaam te zijn ! Ik heb desgelijks de waarheid van eene andere uwer aanmerkingen ondervonden,naamlijk,dat eenongeloovig hart dikwijls onze last is. God weet, dat het dikwijls ook mijn last is geweest! Mijn geloof is meenigmaal een flagtoffer geworden van ' mijne eigen vleeschlijke reden, en van de kuns • tige redenkavelingen der ongeloovige meenigte. Op den eenen tijd heb ik getwijfeld aan dat geen, wat mij op eenen anderen tijd, toen ik geloof, de, verrukt had; en hoewel ik zeggen kan, dat ik door genade geloof, heb ik echter ten zelfden tijd overvloedige oorzaak, om er bijtevoegen ; —Heer! koom mijne ongeioovigheid te hulp! Gij zegt mij, dat ik van de Weereld zal veracht worden. Ik weet het. Maar' wat is de Weereld , of derzelver gevoelen, in vergelijking van de uitneemendheid der kennis van Christus Jesus onzen Heer? Wij moesten het als een onder fcheidend voorrecht fchattcn, veracht te worden om de zaak van Christus; want Hij heeft.alle dezulken zalig verklaard. Onze Verlosser werd zelf van de menfehen veracht. Die het Euangelie gelooven, zijn altijd'veracht geweest,' en zullen altijd veracht worden. De dingen van God zijn voor natuurlijke menfehen dwaasheid. Laat hen ons verachten, laat hen ons vervolgen; maar wie zal ons fcheiden van de liefde van Chp.istus? Zijn wij, wanneer wij gelooven, niet vervuld met dien vrede, en die blijdfchap, welke hunne hoogste verachting oneindig veel overtreft? Laat hen denken dat wij dweepers, arme blinde en bedroogen fchéplels zijnj doch indien het bedrog is, bekend te zijn met deeze geestlijke genoegens, welken D 4 zij ,  56" Leerzaams zij, ongelukkig, niet kennen — indien het bédrog is, gevoelig te zijn voor den invloed der Ieevendigmaakende genade op onze harten — te weeten dat onze zonden zijn uitgedelgd door verzoenend Bloed, en dat onze naamen zijn ge fchreeven in het Boek des levens des Lams; met één woord, eenen voorfmaak van den hemel, hier op aarde te hebben — indien dit uitmaakt het geen de Weereld bedrog noemt, dan is het waarlijk een gelukkig bedrog! dan is het zoodaanig, als waar in ik wensch te volharden tot het einde van mijn leven. Laat mij dikwijls van u hooren. Vergeet mij nooit in uwe gebeden. Ik zal ten allen tijde zeer dankbaar zijn voor uwen geestlijken raad; voor welken ik u met den mijnen zal trachten te vergelden. Misfchien kunnen wij, onder den zegen van God, werktuigen zijn, om eikanderen te vertroosten. Laat ons ijverig zijn, terwijl het heden genoemd wordt. En o! laat ons geftadig zien op Jesus, de Oorzaak en den Voleinder van ons geloof, opdat wij in ftaat moogen worden gefteld, om, in zijne kracht, onzen weg met vreugde te bewandelen, totdat wij eindelijk aanlanden in die rust, welke bewaard wordt voor het volk van God. Verzeker uwe Zusters van mijne liefde. Ik beveel u allen aan den He ere. O! laat ons alle op Hem vertrouwen; en dan zullen wij zijn gelijk de berg Stoa, die niet wankelt, maar blijft tot in eeuwigheid! , Faarwel! Ver-  Mengel-Schriften. 57 Vertaald Uittreksel van het flot der Voorrede voor de Euangelifche Leerredenen van Thomas Adam, Episcopaal Predikant te Wintringham ,in 't Graaffehap Lincoln, gedrukt te London, bij J. Buckland, i?86. en aangepreezen, als een allernuttigst Huisboek voor Christenen, door A. Hulshof, in eene Verhandeling, onderteekend ChrisTiaan, door hem ingeleverd aan het Haagseh Genootfchap tot Bevoordering van den Christelijken Godsdienst, en bekroond met eene Gou. den Medalje (a). Ik vervrijmoedig mij nu, met allen eerbied mij te wenden tot mijne Eerwaardige Broederen (b), en fmeeke hen, toch te over weegen, welk foort van Prediking men met de meeste waarichijnelijkheid gefchikt mag oordeelen, om den ver- val- (a) Zie de Werken van het Genootfchap, van 't Jaar 1791. Bladz 65. , ... {b) [De Episcrpaale Leeraars der Nationaale Hoofdkerk , die een getal uitmaaken van omtrent 8000; doch onder welken naauwlijks 200 gevonden worden, die zich houden aan de rechtzinnige Leer hunner Kerk, begreepen in de XXXIX. Anijftelen haarer Geloofsbelijdenis . offchoon zij die alle onderteekend hebben.] E> 5  7)° L EiË R Z A A M E vallen geest Van Godsdienst onder ons te verleevendigen, en ons Jerufakm te ftelien tot eenen lof op aarde. Wij zijn, onder Christus, de Uitdeelers der Zaligmaakende Genade G o d s , en , zoo wij ons Ambt kennen, beftemd om die in al derzelvcr vrijheid en volheid te bedceien — eene Genade, welke tót haar oogmerk alleei krachtdaadig is in hun , die dezelve als zoodaanig aanneernen — eene Genade, welke het Euangelie een blijde boodfehap doet zijn, door den mensch te Hellen buiten het bereik van een veroordeelend vonnis, niettegenftaande de kracht en boosheid zijner verdorvenheden, en de heiligheid en zuiverheid van God; die Verborgenheid der Godzaligheid, welke de zonde ten onder brengt, door die te vergeeven, en ons in het ftof werpt, om ons tot in den Hemel te verhoogen; die heerlijke en troostrijke Openbaaring van Godj welke alle zijne Eigenfchappen vereenigt, en het aanbod van Genade en Vrede aan eene verlooren Weereld, tot eene daad zijner Gerechtigheid maakt — die Genade, welke, in derzelver inwendig geestlijke ondervinding, het leven van eenen zondaar is, keerende zijne oogen, zijn hart, en geheel zijne ziel tot God,terwijl ze zijne hoope ontvonkt, en zijne gehoorzaamheid bezielt ■— die Genade, welke de grondilag was der Kerkhervorming, in tegenftand van eene hardnekkig heerfchende bevatting van eigen gerechtigheid, als eene aanfpraak op den Hemel; de ontwaaking der Volken tot eenen Euangelifchen ftnaak en gevoel van Gods liefde in Christus, welke men met blijdfchap omhelsde, waar in men roemde, om welker wil men  Mengel-Schriften. 59 men zich alle leed getroostte, en welke ik niet twijfel, of zal altoos elke andere hervorming der Kerk voorafgaan , en derzelver fchoonheid uitmaaken, in haaren hoogften ftand van volmaaking op aarde, gelijk het de verheerlijkende lofzang der heiligen is in den Hemel, Openb. V: 9; offchoon deeze Genade thands naauwlijks toegeftaan, zoo zeer verlaagd, en er zoo zeldzaam, of met zoo veele behoedzaamheid, van gefprooken wordt. Helaas 1 wij leeven op den fchat van onze Voorvaderen, en roemen op de Apostolifche zuiverheid der Kerk, tot welke wij behooren — en Apostolisch is zij, indien men toelaat, haare Liturgie, Artijkelcn, en Homilien, daar van bewijzen te draagen — en ten zelfden tijd verbergen wij maar al te veel, of onttrekken ons aan het voorftaan van die zelfde Leerftukken, waar op zij gegrondvest is, en door welke zij zich onderfcheidt, met betrekking tot fommigen der groffte dwaalingen van het Pausdom. Een meenigte van groote en achtingwaardige Naamen, zelfs zulken, die lang na het tijdperk der Hervorming gebloeid hebben , draagen een volledig getuigenis aan de Leer der Zaligheid uit genade, door 't geloof in de Verdiensten en toegerekende Gerechtigheid van eenen Verlosser, en worden alsnog onder ons in groote achting gehouden; en, des niettegenftaande, worden zij, die thands als getuigen daar voor opkoomen, cn den weg daar toe baanen, door openteleggen en aantewiizen des menfehen diepen afval, eene befchuldiging van zonde inbrengende te:;en alle vleesch, en zeer luid verklaarende de uiterfte ongenoegzaamheid van alle werken cn dierstpleegingen , om de zon.  6e Leerzaams zonde te verzoenen, ons te herftellen in de Godlijke gunst, en onze verflaagen en gewonde zielen te geneezen en te vertroosten — deezen, zeg ik, worden, des niettemin, gefmaad en onder den voet geloopen, als Entkufiasten, en hunne zelfverloochenende poogingen, om de allerwezenlijkfle en dierbaarfte Waarheden van het Euangelie te verdeedigen en toetelichten, worden gebrandmerkt met den naam van eene nieuwe Leer. De befchuldiging kan wel ontkend worden; en men moet zich een weinig over hun verwonderen, die den Bijbel, en de Artijkelen der Kerk van Engeland, welken daar op gegrond zijn, in handen hebben. Dan ik vreeze, dat men zich niet grootlijks vergist, wat de zaak in den grond betreft. Immers, men moet toeftaan, dat de Zaligheid, alleen door 't geloof, en een voorafgaand gevoel van den vloek der zonde, ten einde de Verlosfing welkoom, en 't geloof moogelijk tcmaaken, al federt lang,geen heerfchend denkbeeld in ons prediken heeft uitgemaakt; en elke toeleg, om die gevoelens te doen herleeven, heeft alzoo veel verwondering gebaard, als het zeggen van den grooten Apostel Paulus, wanneer hij geduurig ftelt, dat wij', gerechtvaardigd zijnde door het geloof, vrede bij God hebbens door onzen Heer Jesus Christus. Dan . zeker, het is een zaak der overweeging wel waardig, of deeze Waarheid alsnog onder ons ih kracht moet blijven , en den grondüag uitroaaken van ons 'prediken, als het geheel en eenigst hulpmiddel voor een bezwaard geweten , onder het gevoel van fchuld, en als het middel tot onzen opbouw in heiligmaaking ; dan of men zal involgen den weg van  M e n g e l - S c ii r i f t e n. 6l van populaire Proeven en Verhandelingen, over de redelijkheid der Deugd, en de voortreffelijkheid der Christelijke Zedenkunde, met eene ernstige aanfpooring tot derzelver beoefening, wanneer de rechte grondflagcn daar toe niet gelegd zijn. Het zou eene wreede fpotternij zijn, indien men iemand, die van honger verging, onderhield over de natuur der voedfels, en de gepastheid derzelven voor zijn geval, zonder hem dezelven toetedienen. Niet minder is het, maar zelfs nog grooter wreedheid, onze toehoorders te vermaaken met Vertoogen over de fchoonheid en noodzaaklijkheid der heiligheid, en ernstig bij hen aantedringen tot hervorming, en nogthans, ten zelfden tijd, voor hun terug te houden zulke Waarheden, welken vanGoD beftemd, en door zijne groote Genade geopenbaardzijn, tot het leven hunner zielen. Het is, gelijk ik te vooren zeide, een beroep op een 'vermogen welk zij niet hebben, en, het geen nog erger is, hen tevens te {lijven in den waan, dat zij het bezitten; het welk geene andere ftrefcking hebben kan, dan hen van Ch ristus aftehouden. Want elk mensch zou gaarn, indien hij konde, zijn eigen Zaligmaaker zijn, en wordt ligtlijk aangezet, om een belchaafd uitwendig karakter, belijdenis van Godsdienst, menschlievendheid, en bedrijven van weldaadigheid, te ftellen in de plaats van zulk eene gegronde kennis der zonde, als ons tot God brengt, in boetvaardigheid en zelfverfoeijing, en de ziel, als hulpeloos en verboren bij zichzelve, door het geloof doet roevlugt neêmen tot den Heere Jesus Christus, tot haare rechtvaardi• ging en Zaligheid. Deeze genade, daar ze iets bui-  6*2 L e e r z a a m e buiten ons, en door ons gansch onverdiend is, kan ons niet anders in 't bezit toekoomen, dan door het geloof, dat is, in een waar gevoel van ons volftrekt gemis derzelve, en eene ongeveinsde , blijmoedige onderwerping van ons hart daar aan. En indien dit eigenlijk Êuangelüche Genade is, welke God aan denmensch, tot zijn onuitfpreekelijk heil, aanbiedt, welke Christus ons verworven heeft,en de Geest ons bekwaam maakt om aanteneemen; indien het alleen Gods krachtdaadige roeping is, waar door eene doode ziel leven ontvangt, eu beginfelen van kracht tot een nieuw leven van gerechtigheid, vrede, en blijdfchap in den Heiligen Geest; indien wij daar door vernieuwd worden naar Gods Beeld, en begeeren heilig te zijn naar den inwendigen mensch — zonder 't welke wij toch niet anders zijn kunnen dan fchijnheiligen , huichelaars, of zelfbedriegers; indien wij geen' grond van hoop, noch eenige flikkering van troost, of verlosfing van zonde, kunnen hebben — de fchuld daar van, volgends het getuigenis der Schrift, veronderfteld zijnde — dan door het omhelzen van Gods beloften; indien het geloof alleen zonder dat er iets anders is, 't welk zulk een vermogen heeft — ons volkomenlijk kan zaligen , niet alleen van een veroordeelend vonnis, maar ons ook herftellen tot eene leevendige ge* hoorzaamheid; indien het, zeg ik, aldus met de hoofdzaak gelegen is, hoedaanig en hoe groot moet dan onze fchuld zijn, wanneer wij niet ten vollen en openlijk uitkoomen, om die boodfchap des vredes eu v an G o d s welbehaagen aan de menfehen , te prediken eu te verkondigen , wel»  M E n g e l - S c h r. i f t e n. £>2 welke de Engelen met zulk een gejuich en blijdfchap van den Hemel kwamen uitgalmen! Hoe zullen wij verdraagen, hoe zuilen wij verantwoorden kunnen, de befchuMiging van ontrouwheid aan Christus en zijne Waarheid, en aan de zielen, die onzer zorge zijn aanbevoolen? En waarom klinkt dit bevel niet geduuriglijk in onze ooren, en maakt diepe indrukken op onze harten: Gaat, en [preekt tot het Volk alle de woorden deezes levens ? Ach! laat ons, in afhanging van den Alvermoogenden Geest, beproeven wat wij kunnen doen, voor ons zondig Land, in deezen verachten weg van eene nieuwe predikwijs, cn ons vereenigen, om dien fmaad aftewenden, opdat niet onze Natie verlooren gaa door ongeloof! Wij hebben gewigtige redenen, om ernstig ter harten te neemen den grooten aanwas van godloosheid onder ons, onder het oude; en ik wenschte dat wij geen reden hadden, om eene andere leerwijs te beproeven ! Verfchoont mij, dat ik hier afbreeke, en u fmeeke, mij dus verre te willen verdraagen, als niet bewust zijnde, één eenig woord uit twistzugt te hebben voordgebragt, 'of met eenig ander oogmerk, dan om aanteprijzen de aandacht op die Artijkelen onzer Kerk, welken weleer gehouden werden van het grootfte ge* wigt en aanbelang. Verondexftellende, dat derzelver bedoeling nimmer is geweest, om ze als verroeste wapenen ten toon te hangen, maar tot een altoos noodzaaklijk gebruik, ter verdeediging en bevestiging der Christelijke Waarheid, beroep ik mij op dezelven, tegen alle berispingen die tegen mij mogten worden ingebragt. . . . [Hoe  04 Leerzaame [Hoe zeer ware het te wenfchen, dat God onder hun, die federt lang getoond hebben de zuivere Leer der Hervormde Kerk geen goed hart toetedraagen ,raeer de zulken mogt verwekken, als wijlend den zeer geleerden en nu zaligen Hulshof, wiens hartlijke aanprijzing van het Werk van den Eerw. Heer Thomas Adam, nevens zijne eigen beroemde Schriften, ten fterkften teekenen, dat hij, offchoon te vooren mede behoord hebbende onder hun, die de zuivere Leer der Hervorming miskennen en ongunstig beoordeelen, naderhand, door de Godlijke genade, zulk een' nieuwen fmaak fchijnt verkreegen te hebben, dat hij de Leer onzer Kerk, aangaande Gods Vrije en heerfchappijvoerende Genade, tot op zijn uiterfte heeft aangekleefd en beleeden, als eene Leer der Waarheid die naar de godzaligheid is, in de hoope des eeuwigen levens! — Dan, zoo lang dit meer te wenichen, dan wel te verwachten is, is het vooral te hoopen, dat de Opzieners van ons Hervormd Kerkgenootfchap, in ftedevan immer het oor te leenen aan de voorflagen van eene verderflijke verbroedering met hun,die zich als Vrijdenkers voordoen, en tevens het Zuurdeeg van Pelagius in de zoomen draagen, nimmer verflaauwen moogen in hunnen godvruchtigen ijver en poogingen, om de Formulieren van Eenigheid onzer Kerk in kracht en werking te houden. — Het is te over bekend, dat de Befluiten en Bepaalingen, aangaande de Leer der Hervorming, in 't vermaarde Sijnode van Dordrecht beraamd en vastgefteld, van over lange valschlijk zijn uitgekreeten, aft een' flagboom voor de geleerdheid, als kluisters voor  Mengbl-Schrïften. 6$ voor het verftand, en belemmeringen van een vrij en onpartijdig onderzoek. — Dan, die Jaster is door Geleerden uit de onzen, federt lang, en bij herhaaling, zoo voldoende en beflisfchend afgekaatst en wederlegd, dat men zich ten uiterften moet verwonderen, dat lieden van kunde en beleczenheid zich gclaaten, als waren zij hier van ten eenemaal onkundig. Immers zoodaanig houdt zich de Recenfent van zeker Werkje: Briefwisfeling over de Godheid van den Heiligen Geest, gehouden tusfchen den Hooggel. Heer J. Heringa, E. Z., en den Eerw. Heer C. van Herwerden. Men zie de Vaderlandfch* Letteroefeningen, No. XIV. Biadz. 584. alwaar hij zich dus uitlaat: „Wij „voorzien wel, Herwerden zal ons te geMmoet voeren: „Ik veroordeel Heringa, of „„die gelijk hij denken, niet; alleen zeg ik, B „ dat hij de Kerk als een eerlijk man moet n „ verlaaten, daar hij volgens de Formulieren n „ der Kerk verpligt is overeenkomstig dezelve „„te gevoelen en te leeren". Wij kunnen dit „ niet tegenfpreeken, indien Heringa alzo „gevoelde, als van Herwerden hem beschuldigt, doch het geen deeze verre is van „ toeteftemmen; 't geen wij niet kunnen beflis„ fen. Dit echter, is een gevolg van die naau„ we bepaalingen, die men heeft kunnen goed. „ vinden op Sijnoden vast te ilellen. Wil men „ dezelve behouden, dan is elk Leeraar, die s deeze Formulieren onderteekend hebbende, „ daar omtrend andere inzigten krijgt, onzes „oordeels, verpligt, dergelijk een Kerkgenoot?. „ fchap te verlaaten. •— Intusfchen ziet men „ uit deeze kleine bijdrage tot de KerkverfchilIII. Deel. E „len,  66 Leerzaams „len, hoe veeï nadeels dergelijke naauwe For. „ mulieren veroorzaaken, hoe zij het vrije onder„zoek bepaalen, denman van onderzoek, ijverig „zn het nafpooren der waarheid, zo ah zij in "V llRiSTUS clcn lmt "weten bcnecmen, en „ hem jïeeds, niet alleen in gefchriften, maar „ook tn gefprekken, zelfs met zijne vrienden, „angmg cn agurhoudend moeten maaken." — Het ituk m verfebjj, en waar over Profr. Heeinga fchijnt in verdenking gekoomen te zijn, Detreit de waar e, eeuwige, en eenwezige Godheid van den Perfaon van God den Heiligen veest, zoo pis zulks in onze Kerk geleerd en beleeden wordt, volgends de bepaaling in onze Ge oofsbelpdenis, Art. 8, cn u. en in den delbergfchen Catechismus, Zondag 8, en oo; — wel waardig om met aandacht geleezen en herkezen te worden. — Deeze bepaaling - ingericht tegen zeer verderflijke Dwaalgeesten van vroeger en laater tijd - is beraamd en opgemaakt int de duidelijke leer der heilige Schrift, volgends de beste regelen der Uitlegkunde; gelijk zij, die onder ons het Leeraarambt bedienen , zulks ook, „a voorafgaand onderzoek, vrijwillig erkend, beleeden, en onderteekend nep »en met belofte, van gèene andere leer te zuLen keren, maar integendeel, dezelve altoos te zullen yoprftaan en verdeedigen. — Van' hier aan ook, dat de Recenfent zeer terechte Z deed Godeschalij: us de vraag omtrent de Voorbefchikking herleeven, omdat hij wijs wilde zijn, boven het geen gefchreeven is; en Rabanus Maurus beftreed zijne gevoelens, omdat hij den Steller derzelven haatte. Dan, hoe zeer de gevoelens der Roomfchen, omtrent dit onderwerp, in het afgetrokken befchouwd, ook mogten vcrlchillen, men kan ligt oordeelen, welk gevoelen zij genoodzaakt zouden weezen te omhelzen, om hun* (a) Moshiim, IX. Eeuw. Tweede Deel, Hoofdfluk lil. 5, 22. j  MEN&el-ScHRIFTEiV. hunne Kerk, na de Hervorming, tegen de Ketters te verdeedigen. De onmiddellijke oorzaak, waarom men zich over het gezag van den Paus ergerde, was, dat hij zich het voorrecht, om Aflaaten uittedeelen, aanmaatigde. Dit? voorrecht hing af van dien fchat der Verdiensten, welken de Kerk, door middel van de overtollige werken der Heiligen, had bijeenge ■ raapt. Hoe het ook met de Voorbefchikking,oï de krachtdaadighÈd der Genade, mogt afloopen, het voorrecht van deil Paus moest men niet laaten vaaren. Het werd derhalven de zaak der Roomschgezinden, ftaande te houden, dat de mensch het vermogen had, niet alleen om Gods Wet volmaakt te onderhouden,maar zelfs meer te doen, dan God eischte. De Hervormers, om de gewelddaadige aanmaatiging van den Paus aan den dag te leggen, omhelsden natuurlijk een geheel ftrijdig Stelfel. Luther was een Augustijner Monnik geweest; en hoewel hij alle gezag, behalven dat van de heilige Schrift, had laaten vaaren, bleef hij nogthans de gevoelens van Aügustinus voornaamlijk toegedaan (c). Kalvijn redeneerde niet alleen uit dezelfde beginfelen als Luther, tegen de Pausgezinden (b), maar hij was zelf oorzaak, dat het gefchil over de Voorbefchikking onder de Hervormden ontttond. De groote bekwaamheden van dien Man, walen in gunstige omftandigheden geplaatst. Zijn bete) Mosheim, XVI. Eeuw. I. Afdeel. Hoofdjl. IL(!) Dezelfde XVI. Eeuw, KI. Afd. U. Deel* Heofdft. II. §• 7- h 4  ~2 Lee rzaarie beflisfchende toon trok alles naar zich, zoo dat na zSnTT' geduurende zii" leven,en kort na zijnen dood , reeds overal werd aangenooArminius, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hooge School te lel den, was opgevoed aan de Hooge School van Gencve; doch hij verwierp naderhand de Leewelke men aldaar omtrent de volftrekt* Beftul ten voorfklde,;^. Hij werd door fommige Wr, de begmlelen van Kalvijn ten fterkften afkeurden, aangemoedigd, om zijne gevoelens gemeen te maaken Hij leerde met vrijmoedigheid, en met voorfpoed, doch vond den ht vigften tegenftand van zijnen Ambtgenoot Gomarus, en van de voornaamite Hoogeleraa«n, aan de Nederlandfche Hooge Schoo De beweegingen onder de Geestlijken, verfpreidden zich weldraa wijd en zijd onder het Volk% de hevigheid van den Godgeleerden twist,baar-' de burgerlijke onlusten - totdat einde! jk de Algemeene Staaten der Vereenigde Nederlanden goedvonden, tusfchen beiden te koomen Om de eendragt te herftellen, namen zij hun-' ne toevlugt tot een middel, het welk ikwerf beproefd is doch nooit met een goed ZvoZ Zij bragten het twistgeding voor een £S &jnode, welk, op hunnen last, in deg ?e« 16,8 en 1619, te Dordrecht bij een verader In dit %ode, verldaaril S^£; ' , , ni. Hoofd/h IL §.e ii1' xvl E'UW> llh U-Aeel, #$&Dm?tl XVlL Eeuw' n' lI-  MeNGEL-ScH RIFTEN. f$ niaanen voor vervalfchcrs van den waaren Godsdienst. Het - blijkt echter niet, dat zij door hunne nederlaag veel verlooren; en men kan ook niet verwachten, dat eene onderliggende partij in de befluiten van zulk eene Vergadering ooit zal berusten. Hadden de Aigemeene Staaten alleenlijk het gevoelen der Protestantfche Geestlijken willen opmaaken, dan was de maatregel, dien zij koozen, redelijk,' en zou heilzaam hebben kunnen zijn; doch het fchijnt vreemd, te vooronderftellen, dat de waarheid kan worden beflischt door het Hemmen van eene verfaameling van menfehen, en veel meer,door de uitkoomst van éénen bepaalden flag, tusfchen Kampvechters, die reeds eene partij omhelsd hebben,en tot denftrijdgekoozen zijn [De Schrijver van dit Stukje, een Buitenlander zijnde*, fchijnt van de huisiijke gefchillen in de Nederlanden niet naauwkeurig genoeg onderrecht te zijn, En daar hij, gelijk men ziet, zijne berichten, aangaande de opgekoomen gefchillen tusfchen de Gereformeerden en Remonftranten, meestal ontleent uit de Kerhelijke Gcfchiede* nis] en van den geleerden Moshïim, is het mede niet vreemd, dat hij door denzelven, hier en daar, op eenen doolweg geholpen is. Degeleerde Weereld toch weet, boe partijdig die groote Man zich tegen het Dordfche Sijnode, en des zelfs gehouden Handelingen en Leerbepaalimren, heeft uitgedrukt. in zeker Werk, genaamd : Confultatie, nopens het gezach van hes Dordtjcne Sijnode, nadeelig aan de Kerkelijke Vrede, geplaatst voor de Brieven van den Engelfcben Gezand Hal es. Welke Confuh tata zoo grondig en duchtig wederlegd is, door den Heer Stefanus Vitus, Hoogleeraar te Kasfel, in een Werkje, genaamd Apologie; ;t welk, venaald zijtv de, gedrukt is ie Amjlerdam, bij B. en j, Wetstein, 1728. dat hij nimmer daar op iets tot zijne verdeediging hcèft weeten te antwoorden. On- (*) 't Geen hier en vervolgends meteen kleinder letter gedrukt is, zijn AanteekenirRen, dieik niet,gelijk gewoonlijk gefchied . aan den voet der bladzijden geplaatst, maar tot gemak des Leezets, iu den Tekst heb ingevlogten, E 5  ti Leerzaame werK, o« £fre va« het Sijnode van Dordrecht verdeedi^d getuige der Waarheid , ^Z^B^^t^ makten aanhang, de veroordeelde Leer7m K" Qiw s op allerlei wijzen, tnet list en geweld ten troon •poogde te verheffen, en zulks van de z ide der recht ziunig gebleeven Gereformeerden, met eeeJ lnX' werd tegengegaan, waar door het debielevZrLT eene fcbroomelijke beroerte gebragf werd e2 aan den oever van deszelfs ondergang fcheeriZn^frA f ■• ie voonen &n wat deeden z 1 ? Nier het Geneve in* nS^ tf trekke d%LeerJukken van kerhjk, ten zinen OD/irbrr» n ! ze" intusfchen fllffd^ eene gisfing; eene onberaad n begee e om L^rh^^ aan bedillers fmaal§^%e01^Chl-7ndom geweest zij van een iootaSii ^ br°n deringen ei nusvormingen kelken d, f het Christendom onderra™ h» £ t,^vai1 halven de bezondere^ StS' be' twistgeding op een' zekorfn ^ Wdkei1 een gebooren worden of 2S 3ft doen ook het onderwerp van den rw,v • ' Wat ten naasten bij altiid dézelfdln Z1J" mooSe' het gefchil oSd^^z^^ zedelijk vrije handeling001 ÖLJc'nkkl"S > en de zijn zeer naauw verbonden I ï V -ZlJ onzer werkzaame VftSS» zif 1*?*"?? eener denkende ziel van felven 1 Z1Ch -t de üjnstgefponnen en^S^^ rin-  M engel-Schriften. f7 ringen — het fchijnt derhalven niet anders te kunnen weezen, of zij moeten weldraa opgemerkt worden, en het bepleiten derzelven, moet verfchillende gevoelens doen ontftaan. V\'anneer wij onze aandacht vestigen op deeze Weereld, en derzelver Maaker, worden wij getroffen door de bezondere betrekking, welke er tusfchen God, en het redelijk gedeelte derSchepping, plaats heeft. De onbezielde Weereld is geheel lijdelijk, onder zijn beftuur. De enkel bezielde , of dierlijke Natuur , hoewel ze met een daadlijk vermogen is befchonken, wordt door volmaakte, en zich fteeds gelijk blijvende injlincten, of natuurdriften, overeenkoomstig de oorfpronglijke bepaalingen van God, geleid. Maar de mensch is, in afhanging van God, in ftaat, om volgends zijne eigen wilsbepaaiingen te handelen. De Regeerder van het Heelal heeft de menfehen,in eene ze» kere maate, meester van zichzelven gemaakt, hoewel diep afhangelijk blijvende van den hoogen God. Zij handelen vrij, of ongedwongen , en zij zijn verantwoordelijk voor alle hunne zedelijke bedrijven. Hier is derhal ven een Opperste Werker, en hier zijn onderwerkers. [Esn Opperjle Werker, en onderwerkers. Verftaa, eene Eerste en tweede oorzaak, naamlijk God, en het icrieplel.] Het Opperwezen is almagtig, en zichzelven gelijk; het is, uit dien hcofde, redelijk, te befluiten dat zijne werken eenpaarig., en zijne Befluiten zeker zijn. Hij ziet van den beginne af het einde, en zal in alle eeuwigheid, door het gansch Heelal, al zijn weibeha-  7« Leerzaams hagen doen. Maar de belangrijkftc gebeurenisfen in deeze Weereld, hangen van de daaden der onderwerkers af. [Maar de betangrijktte gebeurenisfen in deeze Weereld, hangen van de daaden der onderwerkers af. Dit is, :ioo laar roe, of hefchiKt, dat doir de vrijwülige'daaden der menfehen, ais tweede oorzaaken, deeze en geene groote gebeurenisfen inde Weereld plaats grijpen.] In de verrichting derzelven, worden zij door geene bepaalde dwangbeginfelen geleid, of tegen hunnen wil genoodzaakt, zich naar het richtfnoer te gedragen, welk hun als hunne verpligting is aangeweezen. Somwijlen gehoorzaamen, fomwijlen overtreeden zij de Wet van hunnen Ma aker. Hoe is nu eene daad,^ welke het laatst door den mensch wordt verricht, en dus zijne daad is, beftaanbaar met eene opperfte, algemeene, en onwederftaanbaare Voorzienigheid? [Er zijn twee Waarheden, welken beide even groote of volkomen zekerheid hebben , maar in haaren beftaanbaïren faamenbing, door ons niet kunnen begreepen of doo alen worden ; naamlijk : alle redelijke fchepfelen zijn , ten opzichte van hunne zedelijka bedrijven, verantwoordelijk voor God, omdat zij daar in naar eene eigen vrije- willekeur te werk gaan, zonder eenigen dwang hoe genaamd; het geen zij doen, of laaten, doen of laaten zij vrijwillig, naar de laatfte beptalinj? van hun eigen oordeel, en dus ?ijn hunne zedelijke daaden, goed, of kwaad, naai- dat ze at of niet overeenftemtnen rr.ei de heilige Wet van God. — Des nietteger>fb:?.nde, kan jeen redelijk fcbepfel iets het allerminfte denken, willen, ef doen, zonder den voor- , Ttoometiuen, medewerkenden, en bepaaleuden i i vloed van God, als de Opperste en Eerste Qyzaak,, van Wien wij daar in volftrekllijit afhangen, Want in Hem letvm wij, be-  M engel-Schriften. heweegen wij ons, en zijn Deeze ftellingen wor¬ den door de Reden en de heilige'Schrift beiden ontwijfelbaar geftaafd; doch haaren faamenhang, of onderling verband, weeten wij niet, niet alleen. omdat zulks de Reden te boven gaat, maar ook, ómdat God in zijn Woord ons zulks niet geopenbaard heeft.] Deeze vraag fchijnt de wezenlijke zwaarigheid van het twistgeding, waar over wij handelen, in zich te fluiten. Een duidelijk en voldoend antwoord, kan men bezwaarlijk van de menschlijke Reden hoopen^ zulk eene kennis is voor mij te wonderlijk, ze is te hoog, ik kan ze niet bereiken! Doch het twistgeding tusfchen de volgers van Kalvijn, en die van Arminius, hoewel het aan dezelfde moeilijkheid, die wij vermeld hebben , onderheevig is, heeft eigenlijk betrekking op den geopenbaarden Godsdienst. De vraag betreft eene daadzaak, naumlijk , welke partij zich aan dc leer der heilige Schrift houdt? Beide beroepen zich op derzelver uitfpraak; en indien de menfehen, in het onderzoeken van het geen de heilige Schrift leert, omtrent onderwerpen die buiten het bereik van hunne vermogens zijn, zich konden ontdoen van vooroordeel, nieuwsgierigheid, en den geest van twist, er zou zeker nog eene vernederende onkunde overblijven; maar het gefchil zou, gelijk wij vast vertrouwen, een einde neemen. Het eerfte Leerbeginfel van het Kalvinismus, is de opperfte Vrijmagt van God; dat van het Arminianismus ,de Verantwoordelijkheid van den mensch. De volger van Kalvijn gelooft, dat alle redelijke fchepfelen oorfpronglijk een gevoel 00 Hand. XVII: 28.  8 3 Leerzaams voel van pligt bezeten hebben; dat, overeenkomstig dit gevoel te handelen, G o d e welbenaagehjfc is, en tegen het zelve te handelen, zijn ongenoegen verdient; doch dat het eeuwig plan der Voorzienigheid betrekking heeft op elk daadhjk gevolg van de veranderlijkheid der lcneplelen; dat, nademaal de zonde beftaat, de toelaating- van dezelve natuurlijk een g-deelte van dat plan moet uitmaakcn, en dat deeze toelaating, welk denkbeeld wij ook van den Godsdienst hebben, tevens moet beftaanbaar zijn met de fchuld in den mensch, en met de heiJieheid m God. Dit kan men de afgetrokken beginfelen van eenen Kalvinist noemen. Volgends zijne meening, leert de heilige Schrift, dat God Adam in eenen ftaat van beproeving fchiep en hem een ftellig- Gebod gaf, om zijne gehoorzaamheid te beproeven; dat Adam, door het o vertreeden van dat Gebod, uit den ftaat der beproeving, in eenen ftaat van verdoemenis is gevallen; en dat hij en zijne nakoomelingen, van dien oogenblik af, volflaagen ongelukkig zijn geworden. Men kan niets aanvoeren, waarom God hen niet zou hebben laaten verlooren gaan; daar Hij nogthans, naar zijn vrij welbehagen, beilooten had, een overblijffel te behouden, maakte Hij, terftond na den Val, zijn genadig voornemen bekend. In elke volgende eeuw, is het Plan der Verlosfing trapsgewijs ontwikkeld, en ter uitvoer gebragt, en zal met eenen öeftadigen en- onwederftaanbaaren voordgang worden voltooid. In de uitvoering van dat Plan, heeft God zijne barmhartigheid openlijk bekend gemaakt, en  M engel-Schriften. 8i en middelen der genade verordend, welken alle menfehen, aan wien hetzelve geopenbaard is, in ftaat zijn te gebruiken; en Hij heeft aan allen, die dezelven behoorelijk gebruiken,beloofd, dat deeze middelen, door zijnen zegen, voorfpoedig zullen zijn. Doch, uit hoofde van de verdorvenheid, welke uit den Val ontftaan is, zal niemand de barmhartigheid, welke hem wordt aangebooden, omhelzen, ten zij hij door den Heiligen Geest daar toe beweegd wordt. God zendt zijnen Geest aan dien Hij wil, en Hij verhardt dien Hij wil. Zij die verboren gaan, kunnen niets ter hunner verontfchuldiging inbrengen. Zij die behouden worden , hebben niets, waar op zij zich kunnen beroemen. De volgers van Arminius, daar cn tegen, ftellen, dat, overmids elk verantwoordelijk fchepfel eenen vrijen wil moet hebben, om zijn eigen gedrag te bepaalen, het beftaan der zonde van den menschlijken wil afhangt, en niet kon worden verhinderd, ten zij God de natuur der fchepfelen die Hij gemaakt had, vernietigde of veranderde; dat deeze vrijrnagt van den menschlijken wil, welk denkbeeld wij ook van den Godsdienst hebben, tevens met Gods Oppermagt, en s menfehen af hanglijkheid, beftaanbaar weezen moet. Niets koomt er, volgends hun gevoelen, in de heilige Schrift voor, waarom wij niet zouden betruiten, dat elk mensch in de Weereld , tegenwoordig, zoo wel in eenen ftaat van beproeving is, als Adam, [Vtrflaa door deeze beproeving, niet den Proefftaat van hét gevallen Menschdora, in onderscheiding van 1 III. Deel. F °ien  §2 L Ë e R.-Z a a M E dien volftrekt hoopeloozen ftaat, waar in de gevsllen Engelen verzonken liggen; maar dien Proef'flaat van den rechtfcbaapen mensen, waar in hii, door het recht gebruik van zijnen vrijen wil,had kunnen ftaande blijven.] na dat hij gefchaapen was. Alle menfehen, nogthans, het zij dan wegens het voorbeeld, het zij uit verzoeking, begaan zonde, en zijn uit dien hoofde onderworpen aan de wraak van God, ten zij zij zich bekeeren. ' Wegens de magt der kwaade hebbelijkheden, gaat de bekeering hunne krachten te boven, en is hun eene volmaakte gehoorzaamheid onmoogelijk. God heeft derhalvcn, uit medelijden, zijnen Zoon gefteld tót eene Verzoening voor onze zonden, [Tot eene Verzoent kg voor onze zonden. In den «in der Remonïlianten', is God dmr Christus niet daaUlijk verzoend, maar alleen verzoenbaar gemaakt, en dus gezind, om met den gevallen of fcbuidigenmensch, aangaande zijne zaligheid, op gemaklijker voorwaarden te handelen, dan de Wet, in zijnen oorfprongelijken toeftand, vorderde. ] en Hij belooft zijnen Heiligen Geest, om onze zwakheden te hulp te koomen. Doch geen Befluit van God, of onwederftaanbaare Genade, bepaalt het gedrag of het lot van eenig mensen. Al wie wil, kan gelooven, kan zich bekeeren, kan gehoorzaaraen , en zalig worden ; al wie niet wil, kan den Heiligen Geest wederftaan, en den raad van God tegen zichzelven verwerpen. Men merke bezonder op, dat de zwaarigheid, die wij ftelden er in gelegen te zijn, or»  Mengel- Sc ii ritten. 83 om ie zedelijke vrije werkzaamheid der fchepfelen,en de Opperfte Voorzienigheid, met eikanderen te vereenigen, in beide vooronderfteilingen even min wordt opgelost. [In beide vooronderjlellingen even min wordt opgelost. Dit kan niet worden opgelost. Zie onze Aanteekening. op Blz. 78. BJijven er dus in de denkwijze der Kalvinisten zwaarigheden over, zij hebben nogthans, in hunne Veronder [lellingen, de letter en den zin der heilige Schrift voor zich, waar aan zij zich nedrig houden; gelijk zij zeer godvruchtig belijden, in deNederlandjche Confesfie, Art. XIII. wel waardig om eens nateleezen. Maar de zwaarigheden welken het gevoelen der Remonjlranttn drukken, zijn veel grooter, en loopen in, niet alleen tegen de letter der heilige Schrift, maar ook tegen het denkbeeld, welk de waare Wijsgeerte, en de Bijbel, ons van Gods allerhoogste Volmaaktheden inboezemen; gelijk door onze Godgeleerden overtuigend aangeweezen en betoogd is.] Het Stelfel van Kalvijn fchijnt zeker de rechten van God, als eerste Oorzaak,voornaamlijk te begunstigen; terwijl het gevoelen van Arminius de rechten van verantwoordelijke wezens , of tweede oorzaaken, fchijnt te verdeedigen,: Dit is de reden, dat de volgers van Kalvijn , en die van Arminius, gemeenlijk even verre in de Bovennatuurkunde, als in de Godgeleerdheid, verfchillen. Doch de Oppermagtige Voorzienigheid, en de vrije werkzaamheid, worden in beide Vooronderftellingen zoo duklelijk voor beweezen gehouden, en de vraag omtrent de Vrijheid, en de Noodzaaklijkheid, is, volgends beiden, zoo klaar in den zelfden toeftand, waar in zij, naar alle waarfchijnelijkheid, blijven zal, zoo. lang de Weereld ftaat, dat F 2 men  c4 Leerzaame men waarlijk weinig opmerkzaamheid behoeft te gebruiken, om de eigenlijke grenzen te onderfcheiden van befpiegeling, en geloof, wanneer men, terwijl men voorgeeft geopenbaarde Waarheden te leeren, zichzelven in een bovennatuurkundig doolhof voeren laat. Nooit zal dit twistgeding beflischt worden, indien niet de Godgeleerden , ten opzichte van de verborgen Leerftukken der heilige Schrift, op dezelfde wijze handelen, als de Wijsgeeren, ten opzichte van verborgen verfchijnfelen in de Natuur, geleerd hebben te doen ; wanneer zij dezelven niet als beweezen daadzaaken erkennen, en bereid zijn, liever hunne onkunde te belijden, dan door dezelven te willen verklaaren, ze in' een even belagchelijk, als onbehoorelijk daglicht te ftellen. Het Stellel van Ar mini us vindt ongetwijfeld zeer gemaklijk ingang in de menschlijke ziel. Wij zijn genegen om te gelooven, dat wij in eenen ftaat van beproeving verkeeren, waar door wij ftaan, of vallen, naar onze werken. Dit geloof, het welk een volger van Kal-, vjjn zou noemen: eene eerwaardige Ruïne, fEene eerwaardige Ruïne, is zulk een Overblijffel, als te kennen geeft, dat aldaar eertijds een grootsch of eerwaardig gefticht geftaan heeft, j welke een bewijs oplevert van het geen wij weleer waren, doet veelen befluiten, dat zij nog genoegzaame krachten moeten bezitten, om aan hunne verpligting te voldoen. Hun geweten overtuigt hen, wel is waar, dat zij fchuldig en onvolmaakt zijn; doch dan gelooven  Mengel-Schriften. 85 Ven zij het Euangelie. Het geen zij te kort koomen, heeft Christus aangevuld. Indien zij niet onberispelijk kunnen zijn, kunnen zij, ten minsten, oprecht weezen; ja, zij kunnen berouw hebben, en zich beteren,- en een rechtvaardig Rechter zal de poogingen aanneemen, volgends het geen de mensch heeft, en niet volgends het geen hij niet heeft. Dit Stekel fchijnt, inden eersten opflag, insgelijks de voorkeur boven het andere te verdienen, ten opzichte van de drangredenen tot heiligheid. Het leert de menfehen zichzelven te oefenen. Indien zij wel doen, hebben zij zeiven roem. Indien zij zondigen, is het tot hun nadeel. Zij kunnen nooit zorgeloos worden, want zij zijn nooit zeker. De hoop en vrees, die groote drijfveeren der menschlijke daaden, hebben gelegenheid, om met al haare kracht te werken. Doch het Stelfel van Arminius vordert te veel, en daarom werkt het niets uit. De hoogmoed maakt ons genegen, om de taak, welke het ons oplegt, te onderneemen, maar het onvermogen van onze verdorvenheid belet ons, dezelve ter uitvoer te brengen. Het een of het ander van de volgende uitwerkfelen, moet plaats hebben: Of, de mensch zal voor zijne tekortkoomingen in de waare gehoorzaamheid, door het waarneemen van bijgeloovige plegtigheden trachten te boeten; en dan zal vermeetelheid, of fchrik, naar maate van het vertrouwen dat hij in een eigenwilligen godsdienst ftelt, of van zijne overtuiging omtrent deszelfs ijdelheid, beurtlings de overhand hebF 3 hen ï  86 Leerzaams ben: Of, hij zal, gelijk doorgaands het geval is, zijne beginfelen gerust volgen; en dewijl de mensch ftaan, of vallen moet, volgends zijne eigen werken,zoo moeten de grenzen van zijne magt de uitgeftrektheid van zijne verpligtinobepaalen. Indien hij God dient, zoo als hij kan, wat vordert Hij meer? Dat dweepers van volmaaktheid droomen; hij zal volgends de natuur , die G o d hem gefchonken heeft, leeven. Aldus heeft een Saamenftel, het welk deszelfi voorftanders willen doen voorkoomen, als of het de belangen der godvrucht en zedelijkheid ongemeen verzekerde, uit zijnen aart eene ftrekking, om den mensch in de verpligting tot beide te doen verflaauwen. Nog eens; het Saamenftel van Arminius verwoest zichzelven. Stel, dat de wezenlijke trap van bekwaamheid de maatftaf zij der verpligting; en de bijftand van den Heiligen Geest wordt overtollig. Daar te boven, indien wij fchuldig zijn, zoo is alles wat wij doen kunnen, en wat, bij gevolg, door God van ons kan gevorderd worden, dat wij berouw hebben. Het fchijnt, dat wij berouw kunnen toonen, en dat God het aanneemt, vóór dat wij deel hebben aan de Verzoening van Christus; doch waar is dan de noodzaaklijkheid van zijne Verzoening. [Waar is dan de noodzaaklijkheid van Christ1js Fenoemng? Die wordt gewis, door dit begrip der Re. vionftranien, ondermijnd of geheel wechgenoomen. is het dan wel vreemd, dat zij aan heiüooze Sociniaa. nen, die deezen Hoofd - of Grondartijitel van het Christendom ftelhg verloochenen, de hand van broederfchap toe-  Mengel-Schriften. 87 toereiken? ja, is hei: dan wel vreemd ~- gelijk de Schrijver doet opmerken — dat hun Melfel de deur opent voor het Deïsmus, of eenen Natuurlijken Godsdienst? God bewaare des de'Gereformeerde Kerk, van immer aan voorftagen van vereeniging — behoudends hunne wangevoelens — het oor te leeiien. De beginfelen van Arminius voeren derhalven tot de vooronderftelling van Socinus; en misfehien zou men kunnen aantoonen, dat zij ook hier niet berusten, en dat zij eindelijk op volflaagen Godisterij uitloopen. De fombere begrippen van Kalvijn, is eene fpreekwijs,waar door men te kennen geeft, hoe dit Saamenftel doorgaands aan den mensch voorkoomt. Gelijk het Stelfefvan Arminius geen licht verfpreidt over de verborgen betrekking, tusfchen God, en de onderwerpen zijner zedelijke Regeerin"-, alzoo bedekt het ook de verborgenheid voor ons gezicht; en alles vermijdende, wat zou kunnen verontrusten, of aanftoot geeven , befchrijft het onze natuur, onze verpligting, en de hoop die wij kunnen voeden, op eene wijze, welke niet alleen overeenkoomt met onze vooroordeelen, maar ook onzen hoogmoed ftreelt. Het Stelfel van Kalvijn, daar en tegen, leert uitdarkkelijk, dat de mensch aan het beftuur van God onderworpen is; ja Gods Vrijmagt is het-groot beginfel, waar door de Godlijke Bedeelingen omtrent den mensch, in zijnen tegenwoordigen ftaat, verklaard en gerechtvaardigd worden. Hier verzinkt de mert'.ch in het niet, en God is alles in allen! Nu kan er voor een gemoed, dat bewust is F 4 . van  Leerzaame van fchuld, en bijgevolg, Gods ongenoegen vreest, geen verfchrikkelijker denkbeeld zijn, dan, geheel hulploos, blootgefteld te weezen aan de genade van hem, dien men als eenen vijand vreest. Dit is de reden, waarom men zich doorgaands zoo fterk beijvert, om tegen het beginlel van Kalvijn's Stelfel uittevaaren, en waarom het, zelfs voor oprechte volgers van Kalvijn, dikwijls zoo moeilijk is, zich, met betrekking tot zichzelven, aan de toepasfing van dit beginfel te onderwerpen. De mensch moet met God verzoend zijn, hij moet zijn vertrouwen op Gods genade ftellen, en diep doordrongen zijn van het gevoel van Gods oneindige Voortreffelijkheid, eer hij aan de Leer van Gods vrijmagtjge Bedeelingen zijne hartlijkc toeftemming kan geeven. Behalven deeze Leer, is het Saamenftel van Kalvijn aan geene bezondere zwaarigheid onderworpen; en alle de tegenwerpingen, die tegen hetzelve gemaakt zijn, kunnen gemaklijk wederlegd worden. Zij kunnen alle tot deeze Leer gebragt worden, en koomen neêr op de vooronderftellmg, dat de mensch met haare waarheid niet zeer ingenoomen is. Bij voor. beeld, men werpt tegen, dat de Leer van Kalvijn gefchikt is, om den onboetvaardigen te verharden, en den ijver van den geloovigen te verflappen, omdat zij den eersten zegt, dat hij mets kan toebrengen aan zijne Verkiezing, en den laatften, dat hij nooit zal geicheiden worden van de liefde Gods. Indien wij nu acht geeven op de Karakters, waar van hier melding wordt gemaakt, dan fchijnt het niet moogelijk, dat een van beide dee-  M E N GE L-ScH RIFTEN. 2$ deeze gevolgen ooit kan plaats hebben. De onboetvaardige wordt, zoo lang als hij in dien ftaat blijft, even weinig door de Leer der volftrekte, als der voorwaardelijke Beiluiten, getroffen; en indien hij bekommerd wordt omtrent zijne zaligheid, heeft het volgen van een deezer beide Leerftukken in het Uitwerken van deeze bekommering eigenlijk geen deel; eu hij zal, als volger van Kal vijN,met minderïjverïe- zijn om zijne roeping en verkiezing vast te maaken, dan, als volger van Arminius, zichzelven gunst van God te verwerven. Mtsjcluen kan ik zalig worden, is ten minsten eene even opwekkende bedenking, als: Ik zal zalig worden, wanneer ik wil. Nog eens, wat den g-loovigcn aangaat, hij is door de liefde van Christus tot eenen gehoorzaamen wandel verpligt. ^eg hem, dat hij nooit kan gefcheiden worden van deeze liefde, en gij zult, in plaats van zijnen jjver te verzwakken, zijne drangreden tot den. zelven veeleer verfterkcn. De ftraf, die de overtreeders wacht,Js geopenbaard voor de i godloozen en ongehoorzaamen Maar de drangreden van het Euangelie is liefde,, die, op zichzelve, fterk genoeg is; en daar zij de vrees buiSri f kan ze niet beftaan met drangredenet die tot verontrusting (bekken. Indien ieSd alleen de afgetrokken Leer der W fchmn* wilde prediken, zouden zijne hoorders ööftundig büjveS omtrent het Euangelie; en de ^evo een, waar van in de tegenwerping gewag femaS wordt, zouden, ten ^"g**; nVaars hebben. Doch men veiklaaie oen J&ÏSiS van GoD volgends het dcg-  96 Leërzaame beeld, welk de volgers van Kalvijn daarvan hebben; en het. gevolg zal, gelijk wijvertrouwen, zoo wel. als onze aanmerkingen tóonen, dat dezelve door God magtigis, om het karakter te veranderen, en dat er geen Saamenftel is, het welk zoo geiehikt is'als dit, om hart en wandel te vormen naar de voorbeelden van godvrucht, die in de heilige Schrift vermeld worden. Aldus hebben wij de Saamenftellen van Kalvijn en van Arminius trachten te beoordeelen, en derzelver natuurlijke uitwerkingen op het menschlijk hart te overweeo-en. Offchoon wij gaarne onpartijdig willen zijn, verachten wij nogthans den fchijn van onzijdigheid. Hoezeer wij ons ook voor een gevoe'en hebben verklaard, erkennen wij echter, dat het eigenzinnig weezen zou, te beweeren, - dat er voor het gevoelen welk wij beftrijden, geene gewigtige bewijzen fchijnen te pleiten. WH wceten tevens, dat veele menfc^n • dikwijls geen kennis hebben van den invloed der beginfelen, die zij in de beichouwing, zeer oprecht, omhelzen. Veele volgers van Arminius zijn, in hun hart,het gevoelen van Kalvijn, en veele volgers van Kalvijn het gevoelen van Arminius toegedaan (a\ ' Dat men, derhalven, niemand enkel beoórdeele naar de Benaaming die hij heeft goedgevonden aan- O) [ Hoe dit in Engeland zij, kan msn daar haten,alzoo de Armimamen aldaar geene afgelcheidenSecre uitinaaken; maar hier te Lande, zijn de eerste foort ceherf EfifëZti "^M-'"*  Mengel.-.Sc h,r i f t e n. 91 aanteneemen. Er. zijn fommigeri, die eene vereeniging poogen te bewerken, tusfchen de volgers van Kalvijn en die van Arminius. Zij beweeren, dat, naardien beide partijen overeenkooraen , om al den roem van het goede dat in hen is, aan God, en al de fchande van de zonde , aan zichze^en toetefchrijven; in het uitvoeren van hunne pligten, op den bijftand der Godlijke Genade ftaat te maaken, en tevens hunne krachten te oefenen; er geen grond van verfchil beftaat. Indien men door dit zeggen bedoelt, dat waarlijk deugdzaame menfehen altijd door dezelfde beginfelen beftuurd worden, welke partij zij ook, in de befchouwing, uit vooroordeel, of wegens andere toevallige oorzaaken, moogen gekoozen hebben, dan gelooven wij, dat het zeer gegrond is. Doch indien men daar mede voorheeft, om het onderwerp van het gefchil over het geVoelen van Arminius, als van geen aanbelang te doen voorkoomen, dan is het duidelijk ftrijdig met het algemeen gevoel, dan zal geen van beide de partijen, noch eenig braaf en verftandig mensch, behaagen daar in vinden. Het is zeker een prijslijk doel, de onderlinge liefde te bevoorderen; — doch onkunde is even min de moeder der eendragt, als der godvrucht. Laat de menfehen naar waarheid zoeken, en den uitflag van hunne onderzoekingen oprecht verklaaren. Laat hen hunne partijen in den ftrijd. zoo wel als hunne vijanden in den oorlog, liefhebben. Maar een verftandig mensch, die een gefchil, gelijk dat, het welk wil beoordeeld hebben, als eene beuzelachtige zaak  9% LïERZAAMt zaak tracht te behandelen, fchijnt of het volk op eene laage wijs te willen vleien , of zijne onverfchilligheid, en gebrek aan Godsdienst, te willen verontfchuldigen. Onesimus.  BERICHTEN TAN AANMERKENSWAARDKJK B EKEERINGEN, EN VAN HIT «ODVHUCHTIG LEVEN en STERVEN VAN SOMMIGS LEERAARS, SN >U OND«*« CHRISTENEN.   AANMERKEN S*W AARDIG BERICHT van de B EKEERING EEN ER GROOTE EN ZEER L OSBANDIG E ZON3LUAAK-ES. In eenen BRIEF van een' zeer geacht Leeraar, wiens herderlijke Bezoeken van zonderlinge nuttigheid zijn geweest, in zijne Gemeente. Wel Eerwaarde en Geachte Heer! (jij hebt> biï herhaaling, mij zqo ernstig aangezocht, om U in gefchrifte te willen mededeelen, het zeer opmerkelijk geval van die arme boeteling, welke ik, in mijne betrekking, tot aan haare laatfte oogenblikken heb bezocht en bijgedaan > en uw verlangen zoo fterk te kennen gegeeven, dat het bericht van haare aanmerkelijke bekeering, door de Godlijke Genade,meer algemeen mogt bekend worden , door middel van dat geacht en overfchoon Werk, het Euangelisch Magazijn, tot vertroostingvan  94 het Leven en Sterven van van 'sHeeren Volk in 't gemeen, effteropwekking en uitlokking van zondaaren in 't bezonder; dat ik uw dringend verzoek niet hebkunne.Lr T~ ï En indeda*d, naardien ik geloof, dat de gedenkfchriften van zake zeldzaame karakters door den Godlijken Zegen, al dikwerf het heilzaam gevolg hebben. d% Lppe handen geflerkt, en flruikelende knien vastL field worden, en dat ongewoone bekeeringen van bekende groote zondaaren, welken nu en dan ^n^r7TdenKd°°r de Godlijke goedheid ook die bedoeling fchijnen te hebben; ben ik, zoo wel uit beginfelen van pligt, als uit gene' genheid gedrongen, om aan uw verlangen in aeeze bezonderheid te voldoen - hoopende dat de groote Befchikker van alle onze htZ vallen, de gemeenmaaking daar van nuttig lal doen zijn , en door de verzeilende invloeden van_ zijnen Heiligen Geest, zaj ftrekken tot zijne heerlijkheid, in de ontwaaking van ook andere zondaaren tot bekeering,; d00f Jesus Christus onzen Heer" Ik ben ten vollen verzekerd, dat in deeze laatfte eeuwen, weinige voorbeelden zullen bekend zijn , die meer treffend de Godlijke Goedheid en het vnjmagtige zijner Genade hebben ten toon gefpreid, dan het onderwerp, wier bekeering ik het geluk had van zoo nabij waarteneemeTden'Ia? ^ °mftandiShede»» d* ik U : En gelijk de Apostel Paulus, onder de mvoeden van den Heiligen Geest, verklaarde, dat het cm deeze reden was, dat hij barmhartigheid verkreegen had, opdal Tesus Christus * hem; die de voornaam/ie der zon-  SOMMIGE öod vr ÜCHTIG e n. 95 zondaaren was, al zijne langmoedigheid zou hetoonen, tot eén voorbeeld der geenen die in Hem gelooven zouden ten eeuwigen leven (a); moogen Wij dan ook niet hoopen, dat deeze, en andere vernieuwde voorbeelden van zijn geduld en langmoedigheid, ook ftrekken zullen, om aan eene zondige ongeloovige weereld daar van op nieuw toonbeelden te geeven, ten einde aan de overtreeders zijne wegen te leeren, opdat zondaaren zich tot Hem bekeeren? Ik zal met opzet geene naamen vermelden. Het zal genoeg zijn, uit eenige trekken te doen zien, dat zij eene was van die ongelukkige en beklaagelijke vrouwlieden, die haar leven in ontucht en Ichaamteloosheid doorbrengen. Al zeer vroeo; alle zedigheid en ingetoogenheid afgelegd hebbende, had zij zich overgegeeven , om alle onreinigheid gieriglijk te bedrijver.: Van haar zeventiende jaar af, tot weinige maanden vóórhaar afflerven, in haar twee en dertigfte jaar, had zij in de grootfte ongebondenheid geleefd. Toen ik, geroepen zijnde , haar eerstmaal bezocht, vond ik haar in een diep verval, door eene zeer gevaarlijke teeringziekte, waarfchijneHjk door haare losbandige leevenswijze veroorzaakt. Het arme fchepfel had, naar het fcheen, al lang geworsteld met verfchillende aandoeningen van fchaamte, vrees, en wantrouwen , gemengd met eene allerfterkfte begeerte naar eenig middel van genade, aleer zij naar eenen Leeraar om hulp uitzag. Dan, naar maate haare ziekte klom, groeide ook het («) 1 Tim. 1: 16. III. Deel. G  $6 Het Leven en Sterven van gevoel van den last haarer zonden; de benaauwdheden en angsten van haar gemoed reezen hoog; de naderende dood, het Oordeel, en eene geduchte eeuwigheid Honden haar leevendig voor den geest — totdat ze eindelijk, door den nood gedrongen, met den allergrootften ernst verzocht, dat men om mij zenden wilde. Het fchijnt dat ze mij had uitgekoozen , om iets, dat weinig maanden geleeden was voorgevallen. Ik had, in mijn gewoon dagelijksch bezoek van de zieken, aan het fterf bedde geweest van een' man, die een zeer liegt huis ophield, alwaar zij toen ter tijd dienstbaar was, en — gelijk zij mij naderhand te kennen gaf — teen had zij getracht, uit die bezoeken voor zichzelve eenig nut te erlangen. Want, offchoon zij in haare zondige leevenswijze bandloos voordgiug, had zij altijd op mijne koomst gewacht, en, zich alsdan van haar liegt gezelichap losrukkende, had zij zich verborgen in eene kamer, naast die van den zieken, en alzoo dat befchot zeer dun was, had zij ongemerkt alles gehoord, wat ik gefprooken had, en met een' vloed van rraanen,en onder de fterkfte gemoedsaandoeningen, haare ziel in den gebede tot God uitgeftort. Het tooneel, welk zich aan mij, op de eerlte ontmoeting van deeze arme Magdalena, voordeed, was het aüeraandoenlijkfte dat ik immer ontmoet hebbe. Het ftelt al het vermogen mijner pen te leur, om zulks te befchrijven. Schilder u eens aan uwe verbeelding, Mijn Heer, een ftervend Vrouwsperfoon, met maar even zooveel levens om te kunnen Ipreeken, als . de indruk van het treffendst gevoel van haaren bezwijkenden toeftand haar toeliet; tevens  sommige Godvruchtigen. 9? vens belijdende, met alle de verzwaarende omftandigheden die zij zich konde herinneren, alle de ongerechtigheden van haar leven, zonder eenig bedwang van vrees of fchaamte, om iets terug te houden van de waarheid, of iets van haare bedreeven zonden te bedekken of te bemantelen , maar blijkbaar in haar hart gevoelende, het geen zij met den mond beleed, dat zij was de grootfte der zondaaren. Gij zult u misfchien wel eenige denkbeelden kunnen vormen, maar om dit aandoenlijk tooneel u geheel te fchetfen, is voor mij onmoogelijk. Nooit zal ik vergeeten de wijze waar op zij mij aanfprak, nadat zij nuj haaren zondigen levensloop had verhaald —- mij dunkt, haare gedaante is alsnog voor mij! — Met een uitzicht van de drukkendfte benaauwdheid, gemengd met eenige hoop en vrees, en duizend angften, floeg zij haare ftervende oogen op mij, en zeide :°„ Zou er, naar uwe gedachten, Mijn Heer, „ nog genade voor zulk een ellendeling zijn, „als ik ben?" Gij kunt ligtlijk denken, wat antwoord ik haar op deeze belangrijke vraag gaf, en hoe ernstig ik, door eene getrouwe voorftelling van de Waarheid gelijk die in Je. sus is, balfem in haare gewonde ziel poogde te ftorten. Door een aantal plaatfen uit het Euangelie, in welken de Heer Jesus als de Zaligmaaker en Vriend van zondaaren wordt voorgedraagen, als ook het uitdrukkelijk oogmerk zijner koomst in de Weereld, niet om te roepen rechtvaardigen, maar zondaaren tot bf keering, trachtte ik tevens haaren neêrgeboogen geest optebeuren; terwijl het mij toefcheen., dat er een blik van hoope op haar bedrukt geG 2 laat  o3 Het Leven en Sterven van Iaat te befpeuren was, toen ik haarden Godlijken troostbeker van Euangelifche beloften toediende. Dan, hoe was ik opgetoogen en verrukt, wanneer ik de algemeene belofte op haar geval m 't bezondcr trachtte toetepasfen, door S3£ E kr°«e voortehouden de Leer van sMenfehen Val, en van zijnen verlooren ftaat voor God, nevens het oogmerk van den Vert^J^-ë hec §eheeIe Ontwerp der Zaligheid! Zij fcheen mij, als 't ware, vooruitteloopen, door, op mijn voorftel, nu en dan, bewijzen te laaten zien, dat zij geen vreemdelingwas van het onderwerp waar over ik met haar ipiaK. ik kon met voorbij, mijne verwondering te kennen te geeven, dat zulk een verlaaten mensch, gelijk ik haar befchouwde , kennis van deeze Waarheden fcheen te draagen. Toen opende zich eene bron van nieuwe fmert in haar gemoed, welke haar veele traanen uit de oogen perste. - Haare Ouders, zeide zij, hadden al vroeg getracht, haar beginfelen van Godsdienst mteprenten, en ongetwijfeld hunne vermaaningen verzeld doen_ gaan met ernstige gebeden tot God om zijnen zegen; maar haar zondig en losbandig gedrag, had hun de vrees ingeboezemd, dat alles vruchtloos zoude weezen; en zij had- ™w,n Cen,ge ^ SeIeeden, de Weereld verlaaten met een droevig beklag over de vruchtloosheid van hunnen arbeid, en van hun bidden voor een genadeloos kind. — Hoe zeer moet het gevolg deezer gefchiedenis alle Ouders leeren, om te bidden zonder ophouden, en daar m met te vertraagen! Hoe veele gebeden van __godvruchtigen, voor onbekeerde kinderen, zijn eerst verhoord, nadat zij al lang in de  sommige Godvruchtige n. 95 de ruste waren ingegaan! En wie weet, hoe veelen zich nu in den hemel, onder de verlosten des Heeren, bevinden, wier kinderen door almagtige genade uit het verderf getrokken zijn, welker gedrag hun alle hoope fcheen aftefnijden, en hen met fmerte deed ten grave daalen ? Het vermaak, waar mede dit arme mensch luisterde naar mijne redenen, over 'sHeilands liefde, in de zaligheid van zondaaren, en van zijne allcrdierbaarfte beloften: dat Hij geenszins zal uitwerpen die tot Hem hoornen; de ijver waar meê zij zich met mij vereenigde in het bidden, en de groote ernst, en het dringend aanhouden, waar mede zij bad dat Jesus bloed haar mogt reinigen van alle zonden; waren alle zeer aangenaame trekken , om mij te fterken in de hoope, dat de Heer den Geest der genade over haar had uitgeftort. Dan, het geen mij allermeest in deeze hoop deed aanhouden, was het uitwerkfel dat zich liet zien, in haar fterk en leevendig geloof in de Verdiensten en het verzoenend Bloed van den Heiland. Want, zoo draa had ik haar niet ouder het oog gebragt, de bewijzen van's H e 1lands liefde tot arme zelfsveroordeelde zondaaren, en haar doen opmerken, dat het groote einde zijner koomst in de Weereld, was, om de zoodaanigen te behouden; of zij verheugde zich in die vertroosting, en verkreeg eene goede hoop in de Genade. En dit weet gij, waardfte Vriend, ontftond uit geen' anderen grond, dan het onmiddellijk onderwijs van den Gezegenden Geest. Dit toch is zijn bezonder Genadewerk. Men zal het, hoop ik, als geene uitweiding G 3 aan-  ïoo Het Leven f.n Sterven van aanzien, wanneer ik, ter deezer gelegenheid eene aanmerking te berde breng, welke, door sHeeren zegen, zou kunnen nuttig zijn voor de vrienden van ftervenden, om, in gelijke gevallen, te oordeelen over de werkingen van den Heiligen Geest. Ik heb, in den loop mijner Bediemng, en in het bezoeken van kranken, eene zeer groote verfcheidenheid ontmoet, welke een naauwkeurig onderzoek vorderde, aleer men, met een oordeel va.? waarfchijnelijkheid, dit gewigtigftuk konde beflisfchen. Ik zal daarom, hoope ik, geen onaangenaamen dienst doen,[ter onderrechtmg van hun, die begeeren mogten, om in gevallen van deeze natuur, eenige voorlichting te hebben , om de Leer dien aangaande wat nader optehelderen. Overtuiging van zonde , als een gewrocht van den Heiligen Geest, heeft, gelijk men zal toeftaan, veele kenmerkende bezonderhe^ den, welken haar in 't wezen onderfcheidenvan die gemoedsangsten, welken alleen uit een ontwaakt en ontrust geweten voordfpruiten, en hier aan voornaamlijk te onderkennen: Hij d;e alleen een befchuldigend geweten heeft s dat ontwaakt is op de nadering van den dood,: zal alles uitdenken en aangrijpen wat hij kan, omzijn voor eeden wangedrag te plooien en te verentfchuldigen; daar, integendeel, eene ziel, onder Godlijke overtuigingen, naar geene bedekfelen of verfchooningen omziet, maar zich gevoelt en erkent, gelijk de Apostel, de voornaam/ieder zondaaren te zijn. Dit wezenlijk onderfeheid tusfchen de werkingen van Gods Geest in het hart, en die van een natuurlijk ontwaakt ge-  sommige Godvruchtigen. ioi geweten, zal dikwijls kennelijk doen onderfcheiden die Godlijke droefheid, welke door de wijsheid die van boven is wordt ingeboezemd, werkende eene onberouwelijke bekeering tot zaligheid, van eene droefheid der weereld, die van beneden is, cn den dood werkt. Maar in die andere werking van den Gezegenden Geest, welke den overtuigden zondaar voordleidt, wanneer hij treurt over zijnen bedorven en verlooren toeftand, om te zien op het Lam van God, als eene algenoegzaame Zoenofferande, om de zonden der Weereld wechteneemen — daar zien wij klaarder en bellisfchender proeven, en duidelijker voetftappen, van zijnen Godlijken invloed. Want, gelijk niemand kan zeggen Jesus den Heer te zijn, dan door den Heiligen Geest, zoo zien wij, dat waar wij dit ontdekken, zich ?ldaar een' zeer aanneemelijk kenmerk van begenadiging vertoont, vooral , wanneer het verzeld gaat met een beftendig geloof,, fteunende op de Verdiensten en de Verzoening van den Verlosser, als het eenig middel onzer rechtvaardiging voor God, en van die droefheid naar God , welke eene onberouwelijke bekeering werkt ter zaligheid. Ik kan u ten deezen tijde — daar er reeds tien maanden verloopen zijn — niet met die naauwkeurigheid, als wel behoorde, in haare ei^en-woorden opgeeven, de fterke getuigenisfen, met welken deeze boeteling haar geloof deed blijken, en van haar volhardend fteunen op Christus tot zaligheid-, maar het was verwonderlijk, te verneemen, met welk eene kracht zij haar onbezweeken geloof in den VerG 4 los-  loa Het Leven en Sterven van Losser uitoefende. Sedert mijne eerfte ontmoeting-, tot op haar overlijden., geduurende dertien dagen, was haare geloofsbetuiging ftand* vastig en onbezweeken; zij fcheen indedaad toeneemende voordtegaan in vrede en blijdfchap in t gelooven. J r Op den dag van haar overlijden, ziende haare krachten vervioogeni en dat ze naauwiijks meer verftaanbaar konde fpreeken, vraagde ik haar, met eenige angstvalligheid, of haar vei trouwen op den Verlosser nog het delfde was? Zij fcheen mij hier op te berispen, en gaf gemoedigd te kennen, dat zij het heerlijk tiidftip te gemoet zag waar op zij het lied van Möses en het Lam ftond aantevangen. Ook vernam ik naderhand van hun, die den oogenblik van haar verfcheicen hadden bijgewoond, dat zij met eene volle verwachting op de Zaligheid, door het dierbaar Bloed van den Heere JESUS Christus, haaren laarften adem had uirgeblaazen : ? vfkhar u rondelijk, Mijn Heer, dat'ik, m den loop mijner Bediening — fa welke ik federt 20-jaaren, in deeze talrijke Gemeente, zeer veele kranken cn ftervenden bezocht heb —geen voorbeeld heb ontmoet, waar in de Vrije en oppermagtige Genade van God, in het zalige van zondaaren, zoo zeer heeft uitgeblonken, als in dit voorwerp. En wanneer ik daar tegen overftel die verwaande trotfche en hoogmoedig Fanzeeuwen, die wij dagelijks ontmoeten! dan gevoel ik met nadruk-het zeggen van den Za Li cm a aker bewaarheid: dat tollenaar en e-n hoeren hun voorgaan /«Gods Koningrijk. Ik heb de onhandigheden van het geval eenyouwig opgegeeven, zoo als het zich heeft toe- ge-  sommige goovru chtigen. 103 gedraagen. Ik beklaag mij alleenlijk, dat ik geene aanteekening gehouden heb van haare eigen uitdrukkingen, van welken fommigen zeer treffend waren, Onder anderen herinner ik mij nog, hoe zij zeide, dat zij, jong zijnde, reeds was overtuigd geworden, en dat die overtuiging . haar min of meer was bijgebleeven, geduurende haar geheel losbandig leeven. „ Dikwijls, „ Mijn Heer", — zeide zij tegen mij — „heb „ ik mij als verzoopen in dronkenfchap, om „ mijnen angst te verdrijven, en de Item te ver • „ fmooren die mij tot bekeering riep.'— j Is dit niet' in nadruk, een brandhout uit het vuur gerukt? Hoe worden, door zulk een voor' beeld, in kracht bewaarheid, de woorden der Profeeten: Wie is een God gelijk Gij, die de ongerechtigheid vergeeft, en de overtreedingen van het overbhjffel zijner erfenisfe voorbijgaat? Hij doet met het heit des hemels, en met de-inwooners der aarde naar zijn welbehagen; en daar is niemand, die zijne hand kan af/laan , of tot Hem zeggen: Wat doet gij? 01 dat gerusten en zorgeloozen, die dit leezen, hier uit mogten leeren, om nog te bekennen het geen tot hunnen vrede dient, eer het voor hunne oogen zal verborgen zijn'. De Heer wacht nog om u genadig te zijn, opdat Hij zijné barmhartigheid aan u verhooge en grootmaake* Want de HEER is een ontfermer. Weiger lukzalig zijn alle die Hem verwachten! G 5 Dat  104 Zedelijke Gesteldheid Dat losbandigheid in gevoelens en zeden, het gewoon gevolg is der Weelde, ziet men op nieuw geftaafd, door het navolgend •BERICHT aangaande de Z E D E L IJ K E GESTELBHEÏÏB der stad HAMBURG. In eenen BRIEF aan de Vit geeven van iet Engehch Euangelisch Magazijn. Mijn Heer! „ Niet lang geleeden, mij eenigen tijd te Hamnburg moetende ophouden, was ik, uit aanmer»&ng_ van de grootheid der Plaats en het getal „der mwooneren, gevoelig getroffen, dat men „geene poogingen had aangewend, om het Euangelie in die volkrijke en bedorven Stad over„ tebrengen. Thands neem ik de vrijheid u « eenig bericht van dezelve , en van de grouw„zaame boosheid die aldaar heerscht, medete, dee-  der Stad Hamburg. ró5 deelen. Misfchien zal God aan foramigen in " het hart geeven, op middelen bedacht te zijn, *om die ffikdonkere plaats te verlichten ; of, „voor het minst, mag het ons, in dit Land, „ leeren, een' hooger prijs te Hellen op de: voor„ rechten die wij genieten — welk uitwerkfel het „reeds eenigermaate, zoo ik hoop, gehad heelt „ Uwen oprechten Vriend, ,A. B " Hamburg is, voor een godvruchtig mensch, en voor iemand die met het licht van het Euangelie begunstigd is, misfchien, onder alle andere Steden, meest bedorven in zeden en gewoonten. Hier worden allerlei flach van ondeugden en zedenloosheid niet alleen: geduld , maar zelfs aangemoedigd. Openbaare ontucht, van allerlei aart, wordt voor geen misdaad gerekend. De meeste vrouwlijke dienstboden wor den geacht gemeene ligtekooien te zijn; en van zes tot negen uuren des avonds, zal men eenige honderden van dezelven, met een mandje onder den arm, de ftraaten zien doorkruisten. U] zult ook jongelingen, niet boven de twaalf jaa,ren oud, de Biljardkamer,zien intreeden, en met het gezelfchap fpeelen, zonder eenige fchaamte of verlegenheid; en zij zullen allerlei ondeugden bedrijven, op dezelfde wijze als de mannen, zonder eenige bezondere opmerking te wekken. De Zondag fchijnt een dag te zijn, doorimn verkoozen om meer openlijk te zondigen, dan op «enen dag in de week. De meeste handwerkslieden zijn aan hun werk,en bijkans alle de win-  io5 Zedelijke Gesteldheid keïs ftaan open, gelijk ook de Schouwburgen, en openbaare plaatfen van vermaak. Speelpar' tijen die zeer talrijk zijn, zitten roet ontflooten binden en opgehaalde glasgordijnen, terwijl de kamers door waschkaarfen verlicht zijn, om dies te beter gezien te kunnen worden; en veelerlei loorten van muzijktuigen worden al ipeelende d:or de Stad rondgevoerd. Er zijn verfcheiden gioote Kerken, doch die worden fchaars be^ zocht; en veelen gaan des morgens derwaards, en des avonds naar den fchouwburg, of de kaartparty. Over den Godsdienst fchijnen zij zich allerminst te bekommeren. Geduurende mijn verblijf aldaar, kwam de beoenkmg m mij op, of die menfehen geene gepaste voorwerpen zouden weezen voor de werkzaamheden der Zendeling-Maatfchappij; daar Hamburg gerekend wordt, honderd-en-tagtmduizend inwooners te bevatten, van welken omtrent tienduizend Engelfchen zijn. In welk een' akeligen toeftand zijn ze! ontbloot van de ge'egcnheid om het Euangelie te hooren - leen Heiligdom des Heeren, waar eene door fchuldbeief verflaagen ziel toeviugt kan vinden' Ik weet, er zullen veele zwaarigheden ingebragt kunnen worden, tegen het zenden van Zendelingen naar Hamburg, en andere groote Steden m Duitschland. Maar, tot dus verre, durf ik zeggen, dat de Engelfche Minister, de Heer JamesCrawfoed, aldaar in groote achönrf is, en nat, onder zijn gezag, de Engelfchen bijna alles doen kunnen wat zij goedvinden. Men heeft er ook, 't is waai-, eene Engellcbe Kapel, waar m alle Zondag morgens dienst srëdaan wordt, uordei.de al:dan de Kerkdienst ge-  ber Stad Hamburg, lof geleezen, benevens eene korte Zedenkundige Redevoering , van omtrent vijftien minuuten lang- maar een Prediker van het zuiver Euangelie is er niet. Groote redenis er, derhalven, om te trachten de Waarheid aldaar bekend te doen worden • alwaar zoo veele duizend zielen bliudeling ten verderve gaan. De afflandisook niet groot; en het ontwerp zou met zeer geringe kosten , vergeleeken met het geen tot lange en moeilijke reizen noodig is, kunnen uitgevoerd worden. Zoo groot eene fchaar van medezondaaren heeft geen mindere aanfpraak op 01 s medeliiden, dan de arme inboorlingen oer Zuidzee-Eilanden; en zij verdienen, in zeker opzicht de voorkeur, daar ze onze nabuuren zijn, het welk hen zoo veel te fterker moet aan- ^Z^daar, wat ik op mijne reize éaotDuitschland heb waargenoomen. Vindt gij deeze herinneringen eene plaats in uw Magazijn waardig, het zal aangenaam zijn aan uwen Vriend A. B. BRIEF  k>8 Het Leven en Sterven van van eenen STERVENDEN S ° L D A A T. aan zijne vrouw in ËNGRLAND, «G-ESCHB.EEVEN kort na den veldtogt van B V N K E R 'S H I L L Mijne Tedergelieïde! K^ood iTreSffeX'? U bf^.»J ^blee. afgevoerd, êJ„ hefon ™ gïworS^ ,wea5>M*» het overfchot van bet Jen l ™ f verzadigen met was. Voordaan zult aii1n d^J ,°rheen -200 dierbaar ten; voortaan zullen deeze óo.l n armen niet meer rusfthaduw beneveld, uwebev^li l'n 7 ™et een^ doodsfchouwen, noch me verS ,^fP rf°0n ni-et me^aanliefde fpruitje, ^l^'^*^™ fl?' gevecht, m 't WeIk veeJen eefneoveld *n „ 5loed,« Ik kreeg een' kogel in de B, J„ ?ew°cd zi n' de borst. Thand! ben ik zoo La? T fderen in van bloed, dat ik „iet, dan TeÏÏuw °°n b^ T,ies wemige regels fchrijven kanT^T LTaf' deeZe fchattmg van mijne oriveranderl i!r* li ?? e 8e™ge Heelmeesters Lic^^^1^^^^ & rnaar drie „uren levens het g|£ 'na rTt" ^ bevestigt de uitkoomst bet wiPPdt , ™' .al te Zeer in mijn hart gewaar werf ^JVe^™'* ■jde van het grai, «eJ „Jg J^^/1»0**» Op  sommige Godvruchtig en. 109 Op onze reis van Engeland naar Amerika, gaf ik mij geheel over aan het leezen van den Bijbel, "het eenigfte boek dat ik bezat. Het behaagde den Almagtigen Vader van het menschdom, mijn hart tot zich te trekken, door de lieflijke koorden zijner genade, en, ten zelfden tijd, mijne duistere ziel te verlichten. Daar is in het Regiment een Korporaal, die een Methodist is (a). Ik had geen kennis aan hem, totdat ik, op zekeren nacht, nadat ik God ernstig gebeeden had, dat Hij mij den weg des vredes wilde leeien, in mijnen ilaap van deezen man droomde, en bij naame tot hem geweezen werd. Zijn naam was Samuel Piekce. Deeze droom maakte zulk een' fterken indruk op mijn gemoed , dat ik den volgenden morgen onderzoek deed , of er iemand met dien naam in 't Regiment bekend was; en, tot mijne groote verbaasdheid, vondik hem(b). Ik verhaalde hem mijnen droom j met welken hij zeer was ingenoomen. Al ras greep eene fterke en naauwe vriendfchap tusfchen ons plaats; en hij had de goedheid, mij te verklaaren en openteleggen de wonderbaare en verbaazende liefde van God, in het geeven van zijnen Zoom (a) [Voor minkundige Leezers, dient: dat dit wel, in 't algemeen, een fmaadnaam is, welke aan lieden van eene tedere en naauwgezette levenswijs wordt toegeworpen , gelijk onder ons , de naam van Fijnen, Dweper, Kwezel, en dergelijken; dan bepaaldlijk heeft die naam zijn opzicht op de volgelingen van den beroemden Geokge Whitefield, die de rechtzinnige Leer der Bisfchoppaale Hoofdkerk in Engeland, als uit de asch opdelvende, dezelve alomme in Groot- Brittanje en Amerika, zelfs op wegen en velden, met een zonderling vuur en ernst gepredikt heeft, in zoo verre, dat duizenden in die Landen getuigen, dat hij in Gods hand het voornaam werktuig hunner bekeering geweest is. Voords draagen ook wel den naam van Methodist, zij, die zonder voorbereidende Studiën, zich tot het openbaar Leeraarambt hebben overgegeeven; hoedaanigen thands nog, in veele afgelegen plaatfen , niet zonder aanmerkelijk nut, het Luangelie prediken.] (6) [Dit is zeketlijk, in onzen tijd, wel zeer ongeWJon en zeldzaam, maar daarom niet ongelooflijk; vooral, wanneer men in 't oog houdt de eenvouwigheid en fchijnbaare oprechtheid van het Verhaal, nevens de üiikoomst daar op gevolgd,]  **0 Het Leven en Sterven vaH 5n°het ^^'eftefven T %P °m voo»\arme zordaareu boorte; en het eroot iSt' f der Wederge, en wande}. JnÏÏ*Hbf rg^er>Highèi leeren kennen W «Ta aatp^l™ fi,'°°te Waarde te deeze laatfte veSBn^SSL 't laat m,J fte"'™de « mer lief hadt, kat 2 f f£PD' e"' zo,° mii ™" ften raad van w n li f °m toch deezen!aatnimmer te SafS ' '£,°P,T verfche>den ftaat, ^n God opdS, de„' BiibSf ' » d'ï uze,ve en de prediking fan ff" , t L Pa°r°? ^eken leest» fzetlijk btjwotnt, en dé HszTsfffn°emt' leiden. En och ! wat ik: „ wL m zynen WeS onze kleine lieve ipmln 00 ?„ ff !"*» t0* nimmer uw hart op de VdU enZïZG°°SJ Zet «eezer voorbijgaande Weereld rt pWeze,Dlo°ze dingen van God, zi n d'zakker?L mel' en de liefde alleen waard J 7S„ da' het dt uw j1^ vorderen, en Gij zijt nog joV' cn Ik kin • meds VcrvuId worde. ontflaapen 'en Sftof ttZV'f ontraaden' als ikzal welijk aantegaan/ DTn l^ een ander hu"' raad geeven. Vereenfi u toch ï?'j, deeZe"J U eeniSei1 en bevallig hij ook zi?ómög-die fn" ieiTd' hoe riik of liefh-efr J un* ^Jurnogt, die tioo niet kent, vreest vier faarel, da? vif vJl % Geduurênded; omgegaan" '^ welk ikW** 'S er veel dien ik. ^SX^J^^^^:^. God, mijnen geduchten Rpr^t J "f ve|geeving bij ik u ook aUerdfmoediïst lat 5 ' s.?V0D.den beb.fmeei eiuemoeüigst, dat g.j mij ook yergeeven wi!t ai»  SOMMIGE GOD VRUCH TIG EN. alles waar door ik u immer mogt heleedigd hebben; en ik fchelde u ook van ganlcher harten kwijr , alles waar door gij mij mogt verongelijkt hebben Iic ben u een onnut Man geweest,een onsjehoorzaame Zoon aan mijne Ouders, en een fnood weêrfpannelingtegen mijnen Go p. O God! zijt mij armen zondaar genadigI Ik fterf in vrede met geheel de Weereld. Ik fterf in de volle zè> kerheid der eeuwige heerlijkheid, die mij befchooren is. Nog eenige weinige ©ogenblikken, en dan zal mijne ziel verfaameld worden onder de onbeligchaamde geesten, in die algemeene Vergadering van de Gemeente der eerstgeboorenen, die in den Hemel opgefchreeven zijn. O. mijne Beminde, ik bid u, ik fmeek u, ik bezweer u, om mij in het Rijk der heerlijkheid te ontmoeten! Ochl vlugt toch in de armen van den weleer bloedenden J esus'. Och! roep Hem aan, dag en nacht, en Hij zal hoo'en, en u zegenen! Ln gij mijne zeer geliefde Kinderen! alfchoon gij uwen otiwaardigen Vader niet recht kent, ik fmeek u» bidt toch, om mij in den Hemel te ontmoeten. Die God, welke Jakob en Josef zegende, zal u insgelijks zegenen. Zoekt Hem, en Hij zal van u gevonden worden , roept Hem aan, en Hij zal u hooren en zegenen. Wat is de Weereld anders, dan zonde en ellende ? De rijken zijn belaaden en gedrukt door hunne weelde; de armen gaan zugtende, om het gemis van 't geen waar mede anderen overlaaden zijn. Lieden van aanzien en bewind, zwoegen onder de zorgen van hun beftuur; en zij die beftuurd worden, zugten . iet zelden, over waare of ingebeelde onderdrukking. Het leven van een' Soldaat, is bloedftorting en wreedheid; dat van eenen Zeeman, gevaaren, en de dood. Het leven in de Steden, is verzeld met veel verwarring en twist; en het leven op het land, met geduurig flaaven en wroeten. Dan, de grootften van alle onze kwaaden , ontfpringen uit onzen zondigen aart en onze verdorvenheid. Waar wij ook zijn, wij zouden gelukkig zijn, zoo wij maar den rechten fleutel van heil in onzen boezem droegen. De gëheele Weereld zelve, heeft nog nooit iemand recht gelukkig gemaakt. God alleen is het eenig heil en hoogfte goed van een redelijk fchepfel. En Hij is overal nabij ons, en waar wij zijn, hebben wij een' vrijen toegang tot Hem. Leert dan, mijne lieve Kinderen, i« uw opwasfen, God te kenaen, en in Hem uw waar en beftendig heil te zoeken, door den gekruisiigden Verlosser. ril. Deel, H Mij-  ïia Het Lev. en Sterv. van somm. Godvr, M jne; Geliefde, is het zoo, dat de afeelWieiden gees- en ^l,a™Hhebben ^ de d'"«e" beneden , T^hln . ^d ^,een,een ongezienen omgang met ons h~obens hoe zoude ik mij verblijden, indien ik uw Be. fcherm-erge zijn mogt' om uJ re verzeilen, en mijïe verl eugen, als ik u zag de zonde b.ftrijden, de wïïe I •Verwinnen, en het vleesch ten or.derbrengerilK dS fZT'P^' hoezoude * mi, verheugen, u aan de fchitterende grenzen des Hemels te ontmoeten! O deeze handen zouden met blijdfchap u eene kroon van over IlTLfT™- Ik zoude eerfte u verwelkoomenTn fnellerï d whmrigm ïjk 2011 de ee,sce «tegemoet iSni ri, «emelftad, om u inteieiden onder die Ik zou d/tf^' dle,b1t nieaw 7«ufaim bewoonen. van onzen C n U, 8s!eiden. tot ^ gebeüigden Troon van onzen God, alwaar wij te (hamen ons met verruk- SUtt&fë vütr die*verhe^ ZeteHan onzen eeuwig aanbiddelijken I M m a n u ë l. Dan , o.' dan zouden wn op onze welluidende gouden harpen fpeel^n on de verhevenfte wijze van overeeuftemming e?K Dar. zou onze liefde voltooid, gezuiverd, eÊ vSeeuw^ The vorld recedes, it difappears , Heaven open on my eyes ; my ears, With founds Jeraphic ring: Lend, lend your wings; I mount, I flyl O Grave, where is ihy victory? O Death where is ihy Jling'(a)? S?ug^mHdftMiirer Z°U ik ZRgSen' maar het le«n v"n ,£k J' ?T]ne Zir'ren en vermogens houden op ™WkV£r heerlUke Engelen Haan rondom h^ leide J n § ' Waaf °P lk lifige' gereed °m mij te gesbh O .if fm"" mijnen dierbaaren Vkrloskende ünS eekmelde, heiligen, wijst mij mijne blin5? dnnkt '^■•n Te"kt mii' om heeD te vaaren! Ja Lom.'-' miJu JïSPS "^^i toe: » Kooml ïergeSde! ~ V™wel> vaarwel, vaarwel, mijne te- johan RaNDON. *Pent SrAh tlD'■lV'ereld wijkl' zi> ver^t; de Hemel de eor?„ 7'™^ °^en: S«°f* klinken mij in -ANEC-  ( ANECDOTES) O F zonderlinge en leerzaams G E VAL L E N; Merkwaardige Plaatsen uit sommigjs GELEERDE en GODVRUCHTIGE SCHRIJVERS; nevens Eenige van derzelver xortbondige of zinrijke SPREUKEN.   ANECDOTES, of zonderlinge en Leerzaams GEVALLEN. Mijn Heer ! I Jet volgend Verhaal is getrokken nit een Hoogduitsch Magazijn, waar in het geplaatst is door een aanzienlijk Man, wiens broeder, een waardig Dienaar vanCnRisxu s, hetzelve aan mij, door hem vertaald, heeft over. gegeeven. Mijn Vriend getuigt nog , dat hij den Heer Bakker in perfoon kent, en die zelfde gebeurenis uit zij* uen eigen mond gehoord heeft. Bristol. J. R. Waarde Vriend! Gij herinnert u zeker ons laatfte -aangenaam gefprek met onzen vriend B. betrekkelijk de bezondere Voorzienigheid Gods over bezondere perfoonen, en meer bezonder over zijne kinderen. De wensch, dien onze Vriend toen uitdrukte,,dat men naamlijk eene Verfaameling maaken mogt van de merkwaardigfte proeven van Gods vaderlijke zorg voor, en zijüe oplettendheid op de geenen, die de zijnen zijn, geftaafd door gefchiedkundige bewijzen, waarop men ftaat mag maaken, behoort in 't geheel niet onder de ijdele wenfchen geteld te worden, maar is wel waardig om tot daadlij kheid gebragt te worden. Ondertusfchen zal ik eene bezondere proef van de zichtbaare tusfchenkoomst der Godlijke Voorzienigheid verbaalen, welke tot een zeer gefchikt voorbeeld voor deeze Verfaameling dienen kan. Ik ftaa borg voor de waarheid van 't gebeurde, en ben in perfoon bekend met den man, wien het hoofdzaaklijkbetreft,uit wiens eigen mond ik dit verhaal gehoord heb, en dien ik ken, als een oprecht mensch en een waar Christen. j. bakker , —- het onderwerp van dit Verhaal — reisde in 't jaar 176a ( de eerfte maal dat hij in zijn H 3 1«.  114 ANECDOTES, OF ZONDERLINGE GEVALLEN, leven eene groote reis gedaan bad) geheel alleen van Ze,st naar Utrecht, tot W-^rrf/0fede, Sn, en nlhZel veirZT8 Kkef "aar forten. Hij had uwedef, 7iin SZ t fe^' en eenige horologien en E vle.' Sir tfg leidde ?em door een büScn> omtrent viei isngelfche mijlen lang, dat op dien tiid on- veilig gemaakt werd door Franfche vr jbiütes? d e den haddeT tt?°ë et"-en rudzenden KleeÏÏS vermoord ffjf™ h'1 echter niets gehoord had. In dit ï™o0Tn™Leea half T-voordgegaanzijnde>in buiten Ie door ^if n'Waar.Uï hi,zich echter ten harsten redfee vanZ Vfe*st b^ZigJe houden in de °verdeneènln man JEkst u,f de ^e &JM*.ontdekte hijware Onde^ k'V'6 hem vraagde: hoe laat h<* SnfSni. ünfderwIJl h'J hem tot antwoord gaf, dat het er drf. OSt ^ Was (in den voormiddag) kwamen er drie andere mannen uit het dikfte van 't bosch ten Ewefearl6 &* * geId «tvcSerfï SUfft rde.dat,offchoon hij hetzelve voor zijne reis Sllht uJ gereed'was om het.te geeven. ?tóSJ deSefb„Ji?Jne beUrs ten ^orfchiin,gwaarin refhand de^ne"h fcnhellingen waren, en ftelcfe die hun trokken ,£ DUt greePen die booswigten hem aan, troKKen hem den rok en vest met eeweld van 7;in (rif en tastten naar zijne onderkleederfnT waarin3? zfn lene ^r^W*n^ddende bêm^usfch n o? hem ziin t V™' Hi fmeekte ernstig' da* »e» weTnhi mlnn .Z0Ui ^aaren' of ten minsten hem eenige E?eTvUen t,jdr^ 8?even' om ziïne ^el in Gods veShr kkenikt ^°ch de roover*> A*> °"derde faeeztewS,^'J0*6? en barbaarfche behandeling, men liSik ™ onderkleederen uittetrekken, kwl- ^^bJSïflïpirvan den vveg af'in het hiiGï^ntt,llgt be"riJPen • welk eenen doodlijken angst terwiil L r6 onbarmha*ige banden uitftond. Doch geen thfeeevenr',, °P Zi,n gekerm en fmeekingen oen kwn£n df ,bee''g waren ™et hemwech te flee£ achTer npmr«fWeenuln,nen te P?ardin een'vollen galdoch on wJfc r ^ langs' die' hii niet zien ko". ne kleederP„ Z ler{chl^ & roovers onmiddellijk zijl aUeen STVn^?WI.erpen'en ffiet ziine ontroofde beu s derendL vn^K VlUgLten- De maenen te Paard na" deren voor t ^ bijna in fl-™e; en zijne kleeoeren voor hem op hunne paarden neemende, moedig- den  EN LEEE.ZAAME GEZEGDEN. 115 den zij hem aan, om zoo ras hij kon nevens hen te looi pen, mee oogmerk , om zijn bloed, dat door den doodsangst in ftilitand was, weder ih beweeging te brengen. Hij deed dit zoo goed hij kon, houdende den (taart van een der paarden vast, en werd door zijne verlosfers gebragt in hst naaste Dorp dat aan het bosch lag, waar zij hem bij üen Schout van dat District bragten. Deeze Heer, op het onmiddellijk gezicht van, hem , en na een kort bericht yan die mannen , omtrent het gebeurde aan hsm, vernoomen te hebben, riep met eene gioote ontroering van zijn. hart uit: „ Mijn Vriend! gij móet zeker een waar Christen zijn, en God moet u bezondcr ga. „ deflaan." Hij Wrhaaldè toen,hoe hij dien morgen, naar zijnen tuin gaande om te wieden , eenen onverwachter! aandrang gevoelde , om deeze menfehen naar het bosch te zenden, met oogmerk,om te zien of men eenig fpoor van die roovers, die den Kleermaaker daags te vooren vermoord hadden, konde ontdekken : en dat hij, denkende dat dit wel tot den achtermiddag kon uitgefteld worden, zulk eenen angst en verwarring in ziinen geest was ontwaar geworden , dat zijne oogen zoo dof waren geworden, dat hij geen enkele plant in zijnen tuin had kunnen onderfcheiden. Waar op hij terftond naar huis was wedergekeerd ; en de twee mannen te paard naar het bosch had afgezonden'; en dat hij daar op onmiddellijk de rust in zijn hart had wedergevonden. Gij kunt ligt begrijpen, waarde Vriend! welke gewaarwordingen in 't hart van onzen reiziger, die zoo gunstig was verlost geworden, omgingen , toen hij dit verhaal van den Schout hoorde; die, na hem zijn leven behouden te hebben, ook nog de vriendelijk'fte zorg voor hem nam, en hem dien dag en den volgenden nacht huisvestte. Hfer op werden terftond maatregelen genoomen om de roovers optefpooren ; en de God. Fijke rechtvaardigheid gaf, dat zij Ontdekt en gevat werden , wanneer zij hun verdienden loon ontvingen. Mij dunkt, deeze gebeurenis is een zeer treffend bewijs , hoe de Heer in genade en gunst op de zijnen nederziet, en hoe Hij op de wonderbaarfte wijze heii weet te verlosfen en te bewnaren. O! dat wij altijd in Hem ons vertrouwen mogten ftellen, onszelvcn en ade onze belangen , met kinderlijk vertrouwen en geloof, aan zijnen heiligen wil e» zorgende Voorzienigheid onderwerpen ! Ik ben, eni. H 4 HET  n6 Anecdotes, of zonderlinge gevallen, HET :K A R A K T E R van e e k e n ZENDELING GESCHETST, De Apostel der Heidenen fchroomde niet den nm. ce.cn, bijlens in alle gelegenheden, voorhield — en deezen waren, onze oorfpronglïjke Afval van Go7 en zijne eeuwige Liefde tót zijné Jitverkoorenen - de'/e de vruchten zijner Verlosfino- ,% """eemen- koomen , aanteneempn »n i 1 tot "em zalig, te maaker! ' om ***om*l*k Hij', die uitgaat om de Leer der /aliphpiH & , geitgen Landen voordteplanten mLtllg erre van een „fl,„ur/f/f "^^^P^w» denkin?. Jk zeeee niri- ^ i • j ,fe,2fflJ»»w tenfehap moet bSttïii ' dft hïJ de w,Jsheid de' Weer wvoc Dezitten, dat hij een meester moet zijn in  EN LEERZAAME GEZEGDEN. II? in fierlijke en juiste wijze van voordrage. Maar het is noodig dat gij den aart van uw werk wel verftaat; ^ij moet uzelven kennen , de hoedaanigheden van Christus, de Waarheden van zijn heerlijk Euangelij, en de bewijzen magtig zijn, tot ftaaving der Leerftukken van het Christendom. Van deeze deelen der Weetenfchap, durven wij u niet ontflaan. En hoe meer onze Broeders bekend zijn met den aart der menschlijke natuur, met de wetten en gebruiken der Landen, waar zij overvloedig moeten zijn in het werk des Heeïeb, met de Gefchiedenis der Kerk, en met veele andere onderwerpen, welken ik thands in bezonderheden niet kan opnoemen, soo veel te beter zal het — onder een verootmoedigend gevoel van Gods liefde >— voor hun voor de blinde Heidenen, en voor deeze Stichting weezeP. Ik vertrouw dat ulieder ijver beftuurd wordt door kennis; laat denzelven ook getemperd zijn door ■zachtmoedigheid en eenvouwigheid. Dan zal uw ijver nuttig weezen, als eene openlijke verklaaring van uw geloof, als een bewijs van uwe oprechtheid, en hij zal Go db welgevallig weezen, als een blijk van uwe dankbaarheid. „ Eene zachtmoedige ziel", zegt zeker godvruchtig Schrijver, „ zonder ijver, is als een fchip in doodiche ftilte, en eene üverige ziel zonder zacht!, moedigheid, is gelijk een fchip in, eenen ftorm." En ik mag er bijvoegen: Wanneer die twee hartstogten in eenen Leerling van Jesus vereenigd zijn, dan zal hij weezen als een fchip, in het midden der flaande golven met volle zeilen fpoedende naar de befteuide haven,'en rijk belaaden met de vruchten der gerechtig, heid. — Weest ijverig en ootmoedig, opdat uw roem deeze zij, naamlijk , het getuigenis uwer gewetens, dat gij in eenvoudigheid en oprechtheid Gods, niet in vleescblijke wijsheid, maar in de genade Go os, inde weereld verkeerd helt (a). (a) Gedenkschriften der Maatfchappij van Zendelingrchap, Derde Deel, Eerste Stuk, Bladz. 87- 12c, 127. Men kan hier uit zien, hoe bezorgd de Engelfchen zijn, om de zuivere Hoofdleer van het Euangelie onder de Heidenen voordteplanten. H 5 FRAG-  Ïl8 Anecdotes, of zonderlinge gevalle*, FRAGMENTEN. Dit grondbeginfel [vermaak in Gods Alaenoe^zaam vreef of ioefhA^ k a^*^ °m de "^aatig! Doch ik wilde van de fterf bedden fpreeken Ofichoon de voornaamfte blijkbaarheid derbaarheden" op welken onze hoope gebouwd is, ontftaat uit het 4 zag van God, fpreekende in zijn Woord?en dezelven openbaarende door zijnen Gee t ut? . aezelven dat van wegen den overgebleven invloed van het on/«' loof en de vleeschlijke redeneeringen , de v' rzoekS des Satans, en de listige redenkavel ngen waar door ons geioor aantasten, de gemoederen van waare eeloo v.gen zelfs fomwijlen kunnen gefchud wordet* Ik weet geen betere verfterkende blijkblarheid, tot onderiLm^ van het gemoed onder zulke aanvallen, dan bet Sée6 ms van ftervende menfehen, inzonderheid van !uikeên die buiten het geraas van alle godsdienstisl tfrhUU-n leefden, en misfchien nooit een letter gehLfSen g^'sPuK™: voo'r21js dSdïïS3i; £ üre grigti* mij, My Lord, bij deeze JolÖld*^ («) //ai. Ui; vs. io. ver'  EN LEERZAAME GEZEGDEN. IIQ vprhaalen, welken mij uitermaate troffen, in een geSrek welk ik had met een jong vrouwsperfoon die ik voor omtrent twee jaaren in haare laatfte ziekte bezocht. 7ii was een uigetoogen zedig mensch, van maatig verftand, 2 Ton haar' Bijbel lcezenf maar had weinig anders gekezen ; haare kennis van de weere^ was ten naasten Kinnen den omtrek van haar dorp bepaald want ik geloof dat zij zelden, indien ooit, in al haaleven twaalf mijlen van huis geweest was. Zij bad het Evangelie leeren kennen, omtrent zeven jaaren voor dat de He er haar bezocht met eene langzaame teeringziekte, Selke haar eindlijk tot eene betere weereld overbragr. Weiniee dagen vóór haar' dood, bad ik voor haar bij E bed, en in mijn ,gebed dankte ik den Heere, 5a HU haar thandstó zien, hoe zij geene kun«.gh,k verdichte fabelen was nagevolgd. Toen ,k geemd.gd; hadde, herhaalde zij dat woord, en zeide: „ Neen; geene kunstigliik verdichte fabelen, maar wezenlijke " laaken- ik voél derzelver waarheid, ik voel haaren " troost ' O.' zeg mijnen vrienden, zeg mijnen beken" den zeg tot verlegene zielen, zeg aan arme zondaars, " zeg aan alle dochters van Jerujalem (oogende op 'Hooglied V. 16., waar uit zij mij pas tepoeren verzocht hadde haare Lijkrede te ontleenen (>)) watJesus vnor miine ziel gedaan heeft. Zeg hun, dat ik thands, " In den tijd der benaauwdbeid, Hem vind mijn Bemin" de en mi n Vriend te zijn, en Hem als zoodaanig hun " aanprijze." Daar op vestigde zij haare oogen op mij, 'en vervolgde, naar mijn beste geheugen, aldus: „Mijn Hper eii geniet een uitfteekend voorrecht, dat gij " geroepén zijt om bet Evangelie te prediken Ik heb " u meenigmaalen met groot genoegen gehoord ; doch " vergun mij u te moogen zeggen, dat ik nu z,e dat " SS wat gü gezegd hebt, of kunt zeggen , betrekkel Ti k maar zeer weinig is. Ook zal het u vóór dat "! i in mijnen toeftand koomt, en den dood en de " leuwigheid volkomen in 'l gezicht hebt niet moo" gelijk zijn, het groot gewigt en de aangelegenheid der ' waarheden die gij predikt, recht te befeffen. Of Miin Heer, het is eene groote zaak te fterven " geene woorden kunnen uitdrukken, wat er nooaig is om eene ziel ftaande te houden, in het geduchte ftervensuur." E fO r Dit is bij de Engelfchen, vooral onder de Bit. [choppwlcn, een algemeen gebruik.]  m Anecdotes, ok zonderlinge g£vallenj gewoonte, Z2ide zij eenef -Zn^ aIs Ik antwoordde, zonder draalen-J Ta l^T" kan?" „ verzekerd;. Ik fchroorn n"et^ej zelen lk 731 „ verre gij in den H!ER'„ t»\ zeSëen» voor zoo p» i^bt, en als nog al uwe hooDe nn &e,üofï' Hem „ er mijne ziel voor a! !P ,,°fP riem ^lt, dat ik „ den reelaten weg zhV' ?7% J Ü ZSCten' dat èÜ op na zeide ze: „ gij Jzeet lfWj^ een i100*! «daarrechten weg' ben • ik vopT A fk Weet dat ik °P den „ is op de Rots der eeuwen*- -°°P Sebouwd „ ioofd heb. Evenwel Z'- ™?et ln wien & ge- „ wonderen. De aannader;™^ mi neJvraag niet ver„ gezicht, welk to d?en ;if ,ï? d°°ds onrfluit een „ en bet geen niet kan h.frh °°r ons bedekt is» nog veel meer d en aanbande ^ P°rden-" Zi' ging verzeld met zu?k |en- nalhJl * -WaC ^ fprak' van innige overtuiging %s i^lftr8^ ' en bliïllen leeraaren in de Godgefeerdhé?/!00/ dat wclniS Hoogfen over dezelfde ofdtZe^i' hunneL°Pen^re let naard. Wij moogen wT/e^n T^r hebben ^eëve' een Leetaar gelijk Jiij f> Veti^X"' Eliho: Wie is den aart, heboe^n^/o^oT1^1^ van denzelf-, een arm meisje, dat het voarfL» Rï* dlgt b]> woont noozel mensch. en wie natm.rlh-^" heeft Van een on**r gering zijn; dochh T^^^T^f^ haar beurtlings hevige aarjvechtin"e? £ RE behaagd, groote ontdekkingen van tii„J■ ■ f r! ' en evenredig doen ondervinden. Somtïds wan? e\Waarh^d, tl ruimd is, fc0or ik haar m *anneer haar hart verdat geene boeken o ' Leem» FSFT^ Ik ^ begrip gegeeven hebben, vaThet gLn d/'f' indruk ea t. 0**, rou &iou, rd. * de d^t™ P°SCe' h£et: bij fo-nmige gelegeLltdén uiITJZIL^' J f * verkreegen heb. T N 'T''waeSeiprekken met haar, Bladz. 47. en 86, J "To,f' ^rdtphnia, I. Deel, t<0 i iftr. II: io. DES  EN LEERZAAME GEZEGDEN. III DES CHRISTEN s DEEL. 3De waereld moog mijn deel met fchampren lach verfmaaden, Zij laakt en lastert iets, het welk zij zelf niet kent. Die fpottern ij zal haar, doch mij in 't minst niet, fchaaden, Dewijl zij mij niet eens, maar de eer van Jesus fchendt. $ '$t * 'k Heb niets van 't goed, waarop de waereldlingen roemen, En heb ik nog daar van, 't ftrekt mij tot fcbade en fmart: Maar Christus is mi/n deel, het welk ik vrij durf noemen, Waar ik de waereld, en al wat zij heeft, meê tan. » ■■'>''•-•,'-■» Mijn Jesus is mijn deel, Hij is alleen mijn leeven , Mijn Redder in gevaar, mijn troost in zielverdriet: Hij is alleen het doel, waar heen mijn zuchten ftreeven; Hij blijft mijn eenig al, als alles mij ontfchiet. $ $ $ Mij is mijn hulp,en raad; Hij leidt me op al mijn wegen; Hij is mijn lust, mijn fchat, mijn wijsheid en mijne eer: Hij zorgt getrouw voor mij: nooit laat Hij mij verlegen, En,fchoon ik veel misdoe,zijn vriendfchap neemt geen"keer.  122 Nu, waereld! hebt gij iets, dat bij mijn deel kan haaien? t Is alles ijdelheid , het welk u roemen doet, Mijn Jesus is mijn God, zijn liefde kent geeaipaalep.; Ea alles, wat Hij geeft, is onvergangüjk goed. & Ja, flaat de bleeke dood zijn feisfen aan ons Ieeven, Dan zal 't geweten u, bedroogen waereldling! Doen trillen voor dien flag, en voor uw lot doen beeven, Terwijl ik weltemoe mijn blij triumflied zing. En >I, inij„ Heiland ons den Iaatften aller dagen Voor zijne vierfchaar roept, dan zult gij in dat uur Met wroegend naberouw uw fpotternij beklaagen En bo0pioos ftorten in >t onbluschbaar helfche'vuur. Maar, dan nijg ik om hoo{f dQQt * Verwdkomd „aar , bezit van , m/be.oofde , Daar zal * myn gezang met hemeltoonen menglen, En eeuwtg juichen fa 't aanfchouwen van mtfo* God. ■ ' j. v. E. TER OHM» ™n™*XU*m Laet de Weereld vleijen, ftreelen, ochatten delen, Al het fchijnfchoon dat b.ed txeeft den waren rijkdom niet. God te dienen, eeren, vrezen /ieri zijn* ZooN getrouw te wezen, Dan de Weereld ooit bevat! Wilt gij nu dien fchat vergaêren , Lees dan, Christen! deze blaéren Jn dees Kamer ingeleid, E* TmpoZ m m Voor de ee»wigheid. B, , i . IN.   ÖP DE AFBEELDING VAN D*- J. Té VAN DER KL E M P. Zendeling. Eone ongeveinsde zögt, om jezus Koningryk, Uit loutre min tot Hem, aan >t woeste Volk te ontdekken, Geen dweepery , maar ernst, aanbotsen ontwerp geiyk Bezielen VAN DER KKMP au r , • y qi . , , mp — dlt fPr«*t in al zyn trekken. Slaat ge ooit, 6 Christen, hier's Mans juiste Beeldnis gaë, Bewonder dan in hem een toonbeeld van Genaê P. J HERON. ^ Dewondre w*d«KEMP wordt bier-gemaald naar't leven • Een vuurbrand voor de hel, waar' hy Deïst gebleeven • ' Doen thans, door 's Hemels Geest veranderd en herbooren fc, 6 V be,SChêeWOd' ^•ramp,Seen»marteldood; En predikt, vol van vuur, by Boschjesman en Mooren, De Blymaar van Genaè, het waare Levensbrood. ■ N. N. & é e Dit 's VAN DÉR KEMP, ö ia t dat wonder van Godi hand ■ DlG th3nds de Ktai^« by Moor en CafFer plant. H. J. K.    L EERZAAM Ë MENG EL - SCHR IFTËN. REGELEN TER WAARNEEM ING, voor hun DIE DEN TIJD WILLEN' •0ITKOOFEN. Indien gij het leven lief hebt', zoo zijt niet verkwistend omtrent den tijd; want de tijd is de fiof, waarvan het leven gemaakt is. —< {"Jet uitkoopen van den tijd, maakt een aanmerkelijk gedeelte uit van die naauwkeurigheid en oplettendheid van gedrag, waar door een Christen zich niet alleen verfiert, maar ook aanprijst. Men mag derhalven veronderftellen, dat eene pooging, om de waarneeming van dien pligt gemaklijk te maaken, een gunstig onthaal zal ontmoeten. — Doch vóór dat ik eenige Regelen tot dat einde opgeef, is het noodig, den Leezer te herinneren, dat wij geene hoop kunnen voeden, van gelukkig te zullen llaagen, in het aandringen of het uitoefenen van deezen , DL Deez,. I $  124 Leerzaams of van eenigen anderen pligt, ten zij ons hart recht is voor God. Indien iemand, derhalven, dit gefchrijf tot zijn wezenlijk nut begeert te leezen, dan moet hij, zoo het nog niet gefchied is, als een zondaar gebragt worden voor den Genadetroon van Christus, om vergeeving en fterkte te zoeken. Daar wij zonder Hem niets kunnen doen (a), is het noodig, dat Hij door zijnen Heiligen Geest in ons werke het geen voor Hem welbe/iaagelijk is (b). Indien wij waarlijk deelgenooten zijn der Godlijke genade, zullen wij ons met vermaak toeleggen, zelfs op die dingen, welken dooranderen voor ten uiterften moeilijk, indien niet onmoogelijk gehouden worden. Het uitkoopen van den tijd, is een pligt,die allen, en inzonderheid den godvruchtigen, betaamt. Daar toe wordt oefening en opoffering vereischt. Krijsgevangenen worden, of door het geweld der wapenen, of door het betaalen van eenen ranfoenprijs, vrijgemaakt. In den pligt, die thands het onderwerp van onze overweeging uitmaakt, moeten beide deeze middelen worden vereenigd. Wij moeten, door den bijftand van Gods genade, eenen geduurigen ftrijd voeren tegen die vijanden, welken onzen tijd gevangen houden; en wij moeten bereid zijn, veele dingen opteofferen, om denzelven uittckoopen. Een der eerste Regelen, welken behooren waargenoomen te worden van de geenen die prijs op den tijd ftellen, is, met God te beginnen. Deeze Regel is toepasfelijk of op den geheelen leef- 00 Jean. XV: 5. (») Heb. XIII: 21.  Men gel-Schriften. 12? der weereld zijn, over het geheel genoomen, moordenaars van den tijd, en zij verftrikkenen bederven de ziel. Aan hun, die zich op eene uitfteekende wijze aan den dienst van G o d wenfchen toetewijden, zou ik deezen raad geeven: Raakt niet, noch [maakt niet, noch roert niet aan(a). Ik houde het voor beweezen, dat een waar Christen geen fpeeler kan zijn. Doch alle uitfpanningen, van wat aart ook, kunnen, in zekere omftandigheden, aanleiding tot zonde geeven. Wanneer men op een van dezelven fterk gezet is, moet men daar tegen zeer op zijn hoede zijn, of de verkleefdheid neemt toe, en ontfteelt ons meenig uur, dat tot edeler oogmerken moest befteed worden. Een vierde Regel, die opmerking verdient, is waakt en bidt tegen vadzigheid.. Een vadzig mensch zal zelden zijne aardfche beezigheden met ijver beginnen. Zulk een zal draalen, en aarfelen, en rondzien, totdat hij naauwlijkstijd <»enoeg heeft om dat geen te doen, wat de noodzaaklijkheid van hem vordert. Hij heeft «een' tijd, en zeer dikwijls geen' lust, om iets Inders, dat nuttig is, te verrichten Hoe dikwerf heeft enkele luiheid meenig Christen belet, de plieten van den Godsdienst waarteneemen 1 Indien zij ijverig waren in hun beroep, zouden zij meenise Leerrede kunnen hooren, en versheiden gelegenheden hebben, om iets voor God te doen, waar van hunne vadzigheid hen berooft Wanneer wij gevaar loopen, den tijd op zulk eenefchandelijke wijze te vernielen, moesten (a) Kolosf. II: 21. I 3  M engel-Schriften. 125 leeftijd, of op een bezonder gedeelte van den. zeiven. Het is, vergelijkender wijze gefprooken, onverfchillig, hoe lang wij leeven; doch het is van zeer veel aanbelang, hoe wij leeven. Veele jonge Christenen hebben, geduurende den tijd van een kort leven, meer voor God p edaan, dan veele bejaarde belijders van den Godsdienst. De weg om hen natevolgen, is, dat wij onze jeugd aan den dienst van Christus toewijden; en dat wij zijnen bijlland enzij^ ne befcherming geduurig zoeken. Sommige be zondere gedeelten van het leven worden waar fchijnelijk aan de eene of andere onderneeming als aan de ftudie, of aan een beroep, toege, wijd. Het zou zeer goed zijn, wanneer wij bij • of zelfs vóór het onderneemen van deeze bee zieheden, met God daar over raadpleegden, onze onbekwaamheid beleeden, en zijne leiding en zeen aflmeekten. Waarlijk, wij moesten dit alle0 dagen doen. Ik durf mij, omtrent dit Huk op de ondervinding van alle godvruchtigen'beroepen, of niet, over het gemeen genoomen, die dagen, welken met gebeden en dankzegging zijn begonnen, de gelukkigften, en, in het een of ander opzicht, de voorfpoe* digften waren. De tweede Regel, die m acht genoomen moet worden, is, altijd volgends een geregeld plan te handelen. Dit behoorde te gefchieden, zoo wel met opzicht tot onze tijdlijke, als tot onze eeuwige belangen. Iemand die bij den dag leeft, en wiens gedrag door de voorvallende omftandigheden wordt geregeerd, zal fómvvijleu naauwlijks weeten, of hij in het begin, of m het midden, of op het einde zijner beezighe-  12 6 Leerzaams den is. Veele menfehen fchijnen altijd beezig, fchijnen altijd haast te hebben; en echter voeren zij nooit veel uit, omdat zij hunne beezigheden nooit behoorelijk inrichten.. Een verftandig man zal zich eenige uitgeftrekte plans vormen, welken een aanmerkelijk gedeelte van het leven in zich bevatten, en tevens andere plannen aan dezelven ondergefchikt maaken, en nogthans zoo het oog op God vestigen, als of hij geheel zonder eenig vooruitzicht handelde. Vooronderfteld, dat het een of ander voorwerp de opmerkzaamheid van zeven jaaren vordert; is het dan niet moogelijk, om, ten minsten eenigermaate, de beszigheid van elk jaar, van elke maand, van elke week, en van eiken dag in dat tijdperk, te fclukken? Ik zeg niet, dat deeze ondergefchikte plans alle tegelijk kunnen gemaakt worden; doch zij moeten zoo vroegtijdig worden gemaakt, dat er geen verwarring of vertraaging kan plaats hebben. . Hij, die zoo te werk gaat, zal, in eenen bepaalden tijd, meer en met veel meer gemak verrichten, dan eenig ander mensch op aarde. Ik ftel tot eenen derden Regel, dat wij op onze hoede moeten zijn, tegen de zondige liefde tot vermaak. Hoe zeer wij ook moogen geneigd zijn, om de gegrondheid van dee«en Regel in twijfel te trekken, behelst nogthans de aanmerking van den Apostel Paulus eene wezenlijke waarheid: Die liaaren [of zijnen] wellust volgt, is leevende geftorven fa). Alle menfehen hebben een zeer groot belang bij de waarheid van deeze uitfpraak. De vermaaken deifa) i Tim. V-/6,  is8 Leerzaame ten wij ons herinneren de vermaaning van den Apostel: Zijt niet traag in het benaarstigen; zijt vuurig van geest; dient den Heere (ö).' Een vijfde Regel, welke moet worden gevolgd, is, dat wij ons niet al te veel aan den flaap over geeven. Salomo zegt: Hebt den flaap niet Hef , opdat gij niet arm wordt; opent uwe oogen, verzadigt u met brood(~b). Hij die den flaap anders lief heeft, dan in zoo verre dezelve noodzaaklijk is tot verkwikking, is, wanneer hij niet arm is in tijdlijke goederen, nogthans waarlijk arm in het oog van God. Zelden zal hij gelegenheid hebben, den morgen-Godsdienst waarteneemen. Het gedrag van den Kolonel Gardiner, in dit opzicht, moet alle flaaperige Christenen befchaamd maaken. Hij had de vaste gewoonte, om de twee eerste uuren van eiken dag, in godsdienstige afzondering doortebrengen. Doorgaands was hij gewoon, ten zes uuren opteflaan; doch wanneer hij om vier uuren op reis of op marsch moest, ftond hij ten twee uuren opfY). En om vroeg te kunnen opftaan, ging hij vroegtijdig te bed. Het is waar, veelen hebben de gewoonte, om, in plaats van vroeg opteftaan, laat opteblijven; doch dit is de orde der natuur omkeeren, en het is, over het algemeen genoomen, nadeelig voor de gezondheid, en kan daarom niet worden aangepreezen. Ten zesden. Indien wij den tijd op zijnen rechten prijs fchatten, moeten wij ook zorgvuldig zijn, om denzelven van overdaad en onmaa- tig. {a) Rom, XII: it- (b) Spreuk. XX: 13. CO Dodbbidgk, in het Leven van Gardimir,  Mengsl-Schriften. 12^ tia/m uittekoopen. Het zou eene nuttige zaak ziin , inzonderheid voor de Vrouwen, indien zi ernstig bedachten, hoe veele kostelijke uuren buiten noodzaaklijkheid, aan de kaptafel of den fpiegel worden opgeofferd, en welken, uit dien hoofde, voor alle goede voornemens verlooren zijn. Doch ik wil dit ftuk niet verder ontwikkelen, opdat ik niet., tegen mijn oogmerk, fchijnen mooge, mijne kwaade luimen eenigszins bot te vieren, omtrent het vrouwlijk genacht, waar aan wij Mannen zoo veel verSlieting hebben. Ik wil haar alleen herinneren aan de vermaaning vaïï den Apostel Paulus: Dat de vrouwen in een eerbaar gewaad, met fchaamte en maatigheid, zichzelve verfieren niet in vlegtingen deshairs, of goud, ofpaarlen, of kostelijke kleeding; maar, betaamt die de Godvruchtigheid belijden, door goede werken'aj. Wij zouden alle weldoen wanneer wij bedachten, hoe veel tijd maar al te dikwerf in tafelplegtigheden wordt verlpild. Ik foreek niet van die openbaare gelegenheden, bij welken veelen de grenzen van maatigheid en betaamelijkheid, zonder fchaamte of berouw, overtreeden. Hoe veele menfehen zijn er die in het p-ewoone leven, in plaats van de weldaaden der Voorzienigheid met maatigheid en dankbaarheid te gebruiken , geheele uurendoor brengen met eeten en drinken, even als of dat het voornaamfte oogmerk was, waar toe zij zin gefchaapen! Indien gij tijd wilt vmden om Stóf en gelukkig te zijn, zoo neemt het** fa) 1 Tim. ii: 9, ï 4  13» I» e e r 2 a a m b eenen algemeenen Stelregel aan, dat gij niet lang aan tafel zit. ë J De zevende. Regel, die noodzaaklijk behoort m acht genoomen te worden, is, dat men zich met door beuzelingen laate over lieerfc hen. ƒq, die gewoon zijn met aandacht te letten od de wijze waar op het leven wordt doorgebragt, befpeuren dikwerf, dat, wanneer zij een zaak van gewigt te doen hebben, de eene of andere beuzeling zich ontijdig bij hun indringt, en iZ^CT "1J "ieC °pZCtIijk daar tegen op hunne hoede zijn, een groot gedeelte van hunnen tijd ontfteelt, voor dat zif het gewaar w™ den. Somwijlen maakt eene beezigheid, die vergelijkender wijs gefprooken, van geen be- S-Z',ïï die V00r dat êeen' welk van meer onmiddellijk gewigt is, behoorde te wijken, zich meester van onze kostelijke uuren. Somwijlen wordt onze aandacht door het zien van ^ovtll'iT b°ek' °f een ™papier dat op de tafel llgt, zoo afgetrokken, dat wit geen tijd genoeg hebben onf de noodzaakte beezigheden behoorelijk te verrichten. JnS H?n Hn 6 ^ d£ t0evalliSe g^eurenisfen van den dag zulk eenen invloed," dat zelfs veeien van de meer gewigtige pKgten des levens daardoor geheel verwaarloosd "worden; men moe zich derhalven krachtig daar tegen'wapenen Ten a g t sten. Laat ons als eenen noodzaaklijken Stelregel aanneemen, dat de tijd moet worden uitgekocht van de onnutte verkeeriL {t dien wij wilden terug zien, en het oof vestigen op die uuren, welken wij flegts in één jaar m. de. verkeering hebben doorgebragt / zo„den wij misfchien de meestert van dezelven ak vlek ken,  j\I engel-Schriften. 151 ken in ons leven befchouwen. Veele menfehen hebben de flegte gewoonte, van niets te zeggen, dan dat kwaad is, niets, dateenig nut heeft. Wij moesten altijd, in onze verkeering, het oog^ merk hebben, iets goeds aan anderen medetedeelen, of van hun te hooren. Dit kan men ' doen, zonder dat men daarom een norsch offtreng Zedenmeester fchijnt. Men moest, indien het moogelijk was, het nuttige met het aans_enaame altijd vermengen; doch men moest, ten minsten, het nuttige nooit uit het oog verliezen. Bedenkt wat de heilige Schrift zegt: Uw woord zij aüt tijd in aangenaamheid, met "zout befprengdfa). De goede mensch brengt goede dingen voord, uit den goeden fchat des harten; en de booze mensch brengt booze dingen voard,uit den boo« zen fchat (b). Wanneer de verkeering behoorelijk is ingericht, dan is de tijd, die daarin bedeed wordt, niet verlooren, maar nuttig aangewend. De negende Regel, dieri men behoort in acht te neemen, is deeze: wanneer gij wandelt, of rijdt, of met zulke dingen beezig zijt,waar toe geene infpanmng van ziel vereischt wordt, waakt dan ovvr uwe gedachten, en leert dezelven van onbehoorlijke voorwerpen terug roepen. Het menschlijk verftand bezit zulke uitgeftrekte vermogens, dat het zich, in veele gevallen, met verfcheiden dingen, ten zelfden tijde kan beezig houden. En wegens de verdorvenheid van onze natuur, zoekt dat gedeelte van de gedachten, hetwelk niet onmiddellijk wordt vereischt tot de beezigheid die wij voor hebben, iets -op, dat nutloos of fchadelijk is. Indien nu deeze'vliegende gedachten (Ï) Kol. IV: 6. (&) Matth. XII: 35. U 15  13* LïïUAAMÏ ten bepaald worden tot het geen nuttig is, dan is er zoo veel tijd gewonnen. Uit dien hoofde is het zeer dienstig, dat men het geheugen voorzie met eenen fchat van zulke dingen, welken gefchikte ftoffe tot overdenking uitmaaken. Wij kunnen bijna van alles, wat ons omrinpt,eenen ichat van die dingen opfaamelen, en ze tot nuttige einden gebruiken. Gelukkig is hij, die altijd eene nuttige beezigheid voor zijne gedachten m voorraad heeft. In de tiende plaats, zou ik mijne Leezers raaden, de kleine brokjes tijd bij een tefaamelen Daar door verftaa ik die oogen blikken, welken wij doorbrengen met te wachten op eenen maaltijd, of op het gezelfchap van eenen Vriend, of' den tijd wanneer wij eene bezondere beezigheid zullen beginnen. Er kan veel afhangen van het nuttig gebruik van deeze oogenblikken. Een nuttig onderwerp voor onze overdenking, een Bijbeltje, of etn ander zakboekje, kan dezelven eene wezenlijke waardij geeven. Eindelijk. Indien gij den tijd wilt uitkoopen, 200 fielt dat geen, welk nu behoort gedaan te worden , nimmer uit tot een" volgenden tijd. ,, Lén heden, is beter dan twee morgens" zegt de arme Richard. Misfchien koomt morgen nooit, of indien hij koomt, brengt hij zulke zorgen en beezigheden met zich, dat gij verhinderd wordt dat geen te doen, welk gij voorneemends waart. Bedient u derhalven van den tegenwoordigen tijd, of er misfchien in het vervolg geen tijd kwam, dien gij zoudt kunnen gebruiken. En weest fteeds indachtig aan de vermaamng van den Apostel Jakobus- Wel aan nu, gij, die daar zegt: , Wij zullen heden » of  Mbn gel-Schriften. 133 0f «org«ï eewe y«*w' cn al' " ötftf/- eWi jaar overbrengen , en koopmanfchap "drijven, en winst doen"; die gij niet weet wat morgen gefchieden zal. Want hoedaanig is uw leven? Want het is een damp, die voor een weinig tijds gezien wordt, en daarna verdwijnt(a). Weest altiid ijverig, en fpaarzaam op den tijd. God is fpaarzaam op denzelven. Hij geeft ons maar éénen oogenblikte gelijk; en wanneer Hij ons den eenen oogenblik geeft, neemt Hu altijd den anderen wech. En zoo deeze drangredenen nog niet genoeg zijn, om u optewekken tot een ijverig uitkoopen van den tijd, bedenkt dan, dat de tijd het punt is, aan het welk de eeuwigheid hangt. De tijd, dien wij op aarde doorbrengen, zal ons karakter bepaalen, en ons lot voor eeuwig bellisfchen. Mogt elke voorbijfnellende oogenblik ons doen toeneemen in de kennis van den Heere Jesus Christus, en onzen ijver in zijnen dienst vermeerderen; opdat wij, wanneer de tijd er niet meer zija zal, eene eeuwigheid in aanbidding en dankzegging moogen doorbrengen! I m i' a h. («) JaMus IV: 13 > 14. BRIEF I  3 34 Leerzaame B R . I E F, aan eenen G E E S T L IJ K E N. - waarde Heer! Wanneer ik op de daeteekpnino- t,™ ïl' -5 lk..de-nzelven niet eerder beantwoord heb, indien ik niet overtuigd was, dat diSd wet door mijn verzuim, of onverfchilliJhed veroorzaakt is. Geloof ■ mii It" g ,e Christelijke oprechttid' Se^dThet altijd aangenaam zal zijn, 3 Brie?van u7 Sfr*1 he,b om aanï ï^vSTai^ terftond met die onderwerpen een Win ma ken, welken ons beiden, zoo ik vertrouw E naast aan het hart hWn Tt fel fchap vernoomen/dfg,' ^^gf mngen in uwe GemeentefondHo me^nt" vuldiger, hoe beter, indien zi flegts Td?n geest des Heeren worden gehoudtn Mijn waarde Heer, Iaat ons fteeds ons bei! veren, om dieper intedrihgen in dien oorftroni" onze Bediening meer van den apostolifchen ze¬ gen  M engel-Schriften. i35 .en achtervolgd worden. - Gij merkt waarlijk fe recht aan dat de wasdom geheel van den Heere moet toornen. Maar, hebben wij ook even daarom geen reden, om eenen oneindig berderen watdom te wachten, dan — dezelve van onze eigen krachten afhing? Ik feloof d* geene Moeilijkheid of tegenltand welken gij in het werk des Heere n ontmoet uwen mo d zal ter neder liaan. Ik hoop dat Tbelofte: Ik hen met u u tot troost en onderfteuning zal ftrekken. Staa er naar , dat de Heer Jesus op eene meer gevoelige en krachtige wijze, en beftendiger, met uwen geest 57m overal en'ten allen tijde, een Afgezand van Christus. Laat geene ge egenheid voorbrj gaan, om zijne zaak te bepleiten, om Hem aan arme zondaaren aantebeveelen, om van zijne genade te getuigen. Openbaar zijne beminnelijkheid, en zijne vermoogende kracht; en ftaa , uit dien hoofde, naar eene grondige klnrfvan dezelve. O! waarde Heer! de tijd fetort, de zielen zijn kostelijk, de Zaligheid, weïke wij verkondigen, ^ groot. Zouden onze harten dan vadzig zijn m het werk? Alle deeze bedenkingen zullen nogthans vruchtloos zijn om onzen ijver optewekken, zonder den leevendigmaakenden Geest van God. Smeek om meer van zijnen zalvenden invloed, meer van zijne hartveranSnde kracht. Arbeid niet alleen in het Woord en in de Leer, voor uwe Gemeente maar worstel met dezelve in den gebede. Dit Teen der gewigti-fte Hukken van het ambt eenes Leeraars. Uit verfcheiden berichten die ik ontvangen heb, vrees ik, dat de kracht van het Euangelie in verfcheiden oorden van En-  gela^ weinig bekend is, offchoon men dc t%g u L1S m uwe ftreek> zult gij gelegen- zaamheid. Het voorbeeld van laauwe ongevoelige mondbelijders, zal zich verfpreto ak de kanker. Gij zult ondervinden, da" zij gevaarlijker vijanden zijn van den lee vendun Godsdienst, dan de openbaar? god loozen. Doch verhef uwe ftem als Se bazuin. Vrees het aangezicht der menfehen met Sterk zijnde in den HeeÏe gaa uit, val den Satan in alle zijne verlchanhngen, in alle zijne fchuilhoeken aan, In de eenzaamheid, en in gezelfchap, in het openbaar en m het verborgen, verfchoon hem met Houd u beezig in het werk van uwen Meester. Wees niet te vreden met een? oppervlakkige betrachting van uwe pikten • wZ mede zich misfchien andere PïedikaKi^ u vergenoegen. Dit zou zekerlijk de weTzlm om vreedzaam en zonder tegenftand te leeven maar met, om dienstbaar gemaakt te worden tot het vergaderen van eene biddende/ Ie zonderde, en heilige Kudde voor den gVoofen "fkReene-Kudde\gï 10 UWe Gem^reeds zulk eene Kudde hebt, op welke deeze be. fthrijvmg past, breng ze, zoo dikwerf als het kan gefchieden te faamen, tot het gemeenlijk Gebed; en laat niet af den Hekue biddend aantekleeven, totdat dit heilig zuurdeeï zich verfpreide. ö uce& Ik hoop dat gij nu reeds zult hebben opgehouden uwe Leerredenen voorteleezen, Pgen dat  MïNGEL-ScHEIïTEN. 137 dat gij uw best zult doen, om zulk eene duidelijke en eenvouwige taal tot de Gemeente te fpreeken, als de Geest u geeft. Verlaat u op de hulp van uwen Meester. Vrees niet, gij zult Hem, die beloofd heeft aan zijne Gezandten eenen mond en wijsheid te zullen geeven , getrouw vinden. O ! dat men zich oprechter en vaster op Hem verliet, Hem meer aankleefde, en aan alles, buiten Hem, meer verloochend was! Ik geloof, dat zijn gezegend werk alhier, hoewel langzaam , nog voorwaards gaat. Hu. heeft zich eenen getuigen verwekt, in den Zoon van eenen onzer Rechters — eenen jongen Timotheus. Ik vertrouw dat hij tot een groot werk op aarde beitemd is. Laat ons het ftof van ons affchudden, onze lampen vullen, en onze lendenen omgorden. Waarde Heer, verfchoon de openhartigheid, waarmede ik heb gefchreeven; en wanneer gij mij met eenen Brief vereert, zoo handel even openhartig; beproef mij, en wek mij op, en beftraf mijne traagheid. Wanneer ik aan dezelve denk, zou ik verlangen een leerling van allen te zijn; en dikwerf fchaam ik mij bijna, om iemand te vermaanen. Doch wij worden geroepen, om eikanderen te vermaanen; de zwakfte zelfs moet deezen liefdedienst aan den fterkften bewijzen. O! dat de gefteldheid der eerfte Christen Kerk mogt wederkeeren! Waarde Heer, geloof dat ik, in de gemeenfchap van het Euangelie, ben uw toegenegen Broeder en Dienaar, Dublin College, 27 Maart 1793. J. w. EEN  ï3« Leerzaame EEN GEPAST WOORD voor BEKOMMERDE CHRISTENEN, In eenen Brief van HE MAN (a) M ij n Heer! Niet weinigen zijn er, onder des Heeren Volk, die bij aanhoudendheid gekweld en ont-' SS hTd6n ' d°°r anëstvV vreeze enp|L lijke bekommeringen, aangaande hunnen gèna«L ftaat, terwijl ze, uit verfchillende oorfaaken ongenegen zijn, om hunne gemoedsbezvvaaren openhartig aan iemand te ontdekken. Ik acht mij, uit aanmerking van 's Heeren zonde hnge goedheid aan mij beweezen, verpligt, tot hunne opbeuring te zeggen wat ik zeggen kan Ik ftaa, als ware het, aan de oveilljde van eenen gevaarlijken vloed, dien ik zeer onlangs gelukkig overgekoomen ben, en wenschte ml nen medereizigers de middelen aantewijzen, dooï welken ik ontkwam, opdat niemand van hun door den ftroom mooge medegefleept worden. Broeders, ik ben een'tijd lang in eenen ftaat van (a) Schrijver van den Brief «an Tn».» Ul ««Plaatst inhet Eerfte DtJ, ü£. j3°4 wtojj ,  MeNGEL-ScHEÏFTEN. 139 van wanhoop geweest. Ik befchouwde mijzelven als eenen verworpeling. Ik verwees mijzelven ten verderve, en zulks, zoo ik meende, op de redelijkfte gronden. Ik verdraaide ert wrong de; heilige Schriften, om aan mijn befluit klem te geeven. Het fcheen mij allerbillijkst, dat God het vonnis, welk ik over mijzelven ftreek, bevestigde. Ik kon niet zien hoe Hij anders kondë handelen, dan volgends het plan, welk ik in mijnen geest gevormd had. Daar ik de uitfpraak tegen de godlooze menfehen vóór den Zondvloed gedaan, alleszins toepasfelijk vond op mij, zag ik een diergelijk verderf te gemoet; ja, ik verwachtte nog veel verfchrikkelijker oordeel, naardien ik eene klaardere ontdekking van genade en barmhartigheid in Jesus Christus genooten hadde, welke ik, in plaats van mij die ten nutte te maaken, verfmaad en misbruikt had. Dit alles was kwaad, en hoogmoed was op den bodem. Het Ongeloof, mijne grootfte zonde, ontdekte ik niet. Erkenden, en befeften wij altijd de heerlijkheid, de genade, het mededoogen, de goed* willigheid, en de gepastheid van Jesus, wij zouden altijd gelooven, en altijd ons verheugen. Maar zoodaanig is de donkerheid, welke, al« een gevolg der zonde, den geest bevangen heeft, dat wij blind worden voor onze voorrechten, en doof voor het Godlijk getuigenis. Geen wonder, derhalven, dat ons hart fteeds harder wordt. De zonde is zeer bedriegelijk, beide in haare opkoomst, en in haaren voordgang; Wij gevoelen dikwijls haaren indrang niet, en hebben fomtijds al wezenlijk nadeel van haar m Deel. K gë»  H° Leerzaame geleeden eer wij het gewaar worden. Op den S ?, aï, °11Ze aandacht tot dezelve bepaald wordt fchnkken wij, worden mismoedig, benaauwd Wij poogen de zaak te verbeteren of te veranderen, al worstelende, gelijk een vogel I den ftrik des vogelvangers. Onze aibe!dgen we^VT"emenizijn *W*S d* teleurftelhng baart eene diepe zwaarmoedigheid in den geest, waar uit niet zelden hoopeloosheid gebooren wordt. Maar begreepen of geloofden wtj de Leer van Christus, alle die kwaawJ°U ƒ" verdwijnen. Indien wij waarlijk geloofden dat Jesus geftorven en weder opft ftaan is, m het licht waar in God die Waarheden ontdekt heeft - inden wij geloofden dat l*od in Christus is, de weereld met Hemzelven verzoenende, den menfehen hunne overgangen niet toerekenende; wij zouden het aUerredehjkst; vinden, op zulk eenen God te K hJ zoudenbeeve«°PdegedachtedatHij een harde Heer is; onze angst en twijfelmoedigheid zouden aanftonds wijken, en onze harten gelemd worden om ons te verheugen met eenl onuïtfpreekehjke en heerlijke vreugde. Maar wii zim van natuure, zoo fterk geneigd om voo? onze eigen fchuld te boeten, of, tenminften, eenige vergoeding te geeven, dat het ons dunkt eene al te groote onheuschheid jegens God te zijn dat wy de zaligheid ^«Vzoadenaanneemenwij kunnen niet, omdat wij niet willen, ons onderwerpen aan het denkbeeld, Van niets anders gelooven een getuigenis aanteneèmen. En zeits m_ deezen toeftand, kunnen wij zeer rechtzinnig zijn in onze belijdenis, en ons eigen ge-  Mengel-Schriften. I41 gedrag en beftaan in anderen ten fterkften at keuren. Arglistig is 's menfehen hart, ja doodkjk; wie, dan God, zal het kennen? Ik beken, dat fincis Jïsus mij ontmoet heelt, op die wijze als ik te vooren befchreeven nebbe (a), er zelden twijfeling aangaande mijnen genadeftaat in mijn gemoed opkoomt; dit fchijnt, tot mijne volkomen voldoening, beflischt te zijn. Des niet tegenftaande, heb ik, federt dien tijd, zelfs tot nu toe, veele donkere dagen gelleeten. Sommigen zullen misfchien vraagen; Waar over zijt gij dan in het donker? Ik antwoorde: — over den luister en de fchoonheid der Euangelijwaarheid 5 — de goedkeuring en het welgevallen van God; — de vrees van mij te bezondigen, en mijzelven zwaare kastijdingen op den hals te haaien. Den eenen tijd, zie ik zulk eene waardij, voortreffelijkheid, en heerlijkheid in Christus, zoo als Hij. in het Woord ontdekt is, dat mijn gemoed in opgewogen verwondering op Hem biijft ftaaren. Het gezicht van Hem, verdonkert al den glans van aardfche fchoonheid of heerlijkheid. Dus, als in eenen. fpiegel, zijne Heerlijkheid aanfehouwende, gevoel ik mijzelven in zooverre naar zijn beeld veranderd. De zonde zwicht, en droefheid, van welk een' aart ook, wordt verdreeven. Met den Etkiopifchen Hoveling, reis ik mijnen weg met blijdfchap. — Op andere tijden, ben ik zoo diep in ongevoeligheid verzonken, dat fchoon ik niet twijfel of J*svs leeft, en eeuwig leeft, en mij verzekerdhoude (a) [Zie EUAfWCBLISCHEScH ATKftMKR,! Defl, Bladz. 4ö.] .B &  x4* Leerzaams dat Hij boven alle bevatting heerlijk is, en dat * eertag al die h^Jijkh^cfzal hög?hans) voor het tegenwoordige, alles verduisterd iswolken en donkerheid omringen zoozeer zijnen Hoon dat deeze voorwerpen van het geloof mijn gemoed met krachtig aandoen. Ik twijfel niet, or op den oogenblik, wanneer miin gewaarTT eDndu SS"**1 door mijnen' genadigen Heer herfteld wordt, zal ik terftond vervuld vreugde onuitfPreeke3ijke en heerlijke Niemand, denk ik, zal gelooven, dat Petrus door de Heerlijkheid van Jesus zoofterk getroffen was, in de Zaal des Hoogenpriesters, als op den Berg, toen JESUS van gedaante veranderd werd; nogthans, indien Petrus eten Heere Jesus door het geloof aanschouwd hadde, zijn geheel karakter tevens in het oog hebbende, hij zou even zoo veel waare heerlijkheid, even zoo veel bewonderens- en aanbiddenswaardigs in Hem gezien hebben, bilde eerfte als bij de laatstgemelde gelegenheid Maar, helaas! de zonde had, in het gemoed van Petrus, al den luister en de heerlijkheid van iMMANuëL ganschlijk voor zijn gezicht verdonkerd! Deeze verduistering echter verdreef de Heer op zijn' eigen tijd, ten eenemaal. Toen durfde hij vrijmoedig JESUS beIijden voor Koningen en Overheden, 'hoewel met geen minder leevensgevaar. In alle eeuwen, waren de rechtvaardigen moedig, a!s een jonge leeuw, wanneer zij de Heerlijkheid van hunnen Heer aanfehouwden en zijne gunstige nabijheid moeten gevoelen. Naar gelang dit verminderde, bt ving hun blooharügheid. Ik denk dat de waarheid  Mencel-Schripten. 143 heid deezer ftelling door het eenpaarig getuigenis der heiligen geftaafd wordt; en gevoelen wij derzelver waarheid niet, in onze eigen ondervin. . ding? De zonde behaalt geen voordeel op mij, zoolang ik in ootmoedige afhanging blijf van Jesus, en den Geest der heiligmaaking; maar zoo draa begeef ik mij niet ten ftrijde zonder Herh, of de zonde woedt, mijne poogingen worden verijdeld, en mijn geest wordt beftormd door een heir van boosheden. Wanneer ik over mijnen toeftand begin te treuren, dan is het als of ik Jesus tot mij hoorde zeggen : „ Waarom hebt gij afgelaaten op mij te zien, „ en van mij aftehangen ? Waarom naamt gij „ het beftuur over uw gemoed in eigen han„ den ? IrameTS zegt mijn Woord: Werpt uwe „zorg op den HEERE, en Hij zal u onder„ houden. Hoe kondet gij", dit verzuimende, „ ftaande blijven ?" — En nu worde ik befchaamd, als ik, in de tegenwoordigheid van Jesus, mijn gedrag nadenk. Ik ftaa overtuigd van de grootfte dwaasheid, en eene gansch onfchriftmaatige handelwijze. Mijn gemoed neemt op nieuw de toevlugt tot het Zoenbloed van Jesus. Ik befchouw God, als bevredigd, door den Dood zijnes Zoons. Aan zijne gunst durf ik niet twijfelen. Vrede klinkt mij in deooren, door het Bloed van zijn Kruis. Ik heb berouw over mijne wegen — ik keer weder tot den Heere — ik neem voor, in zijne kracht, niet meer alzoo te zondigen. Thands vinde ik mij bereid tot alle goed werk. Eischt de Heer mijne bezitting, met genoegen ftaa ik die geheel aan Hem af. Begeert Hij mijnen K 3 dienst,  144 Leerzaame dienst, ik vlieg, om Hem dien te bewijzen. Vindt Hij goed, mij door lijdingen te beproeven, ik heb er niets tegen — 'mij te dooden, ik ontbloot mijne borst voor den flag. Mijne uuren en jaaren, Mijn Heer, rollen voord in dit foort van wisfelingen. Mijn ftrijd is aangeteekend, doch alleen Go de en mijzelven bekend. Wanneer het, in zijne Voorzienigheid, mij noodig of dienstig, fchijnt, een blad daar van aan een' Vriend te leezen te geeven, doe ik dit gulhartig. De hoop, dat dit Papier aan den een' of anderen onzer Medereizigers een' nuttigen wenk zal verfchaffen, is de eenige beweegreden, om welke ik het u toezende. Ik ben een leevend toonbeeld van Gods Langmoedigheid jegens fnoode zondaaren — een fpreekend bewijs,dat zijne Liefde alle begrip te bovengaat, en dat geen mensch, die nog buiten de hel is, aan genade behoeft te wanhoopen. Eenmaal vereenigde zich in mijn karakter alles, wat eenen hoopeloozen toeftand fcheen uittemaaken; maar thands zie ik, dat Gods gedachten en wegen niet zijn, gelijk de meeste menfehen denken — dat Hij eene Barmhartigheid en Genade bezit, welke geen mensch noch Engel volkomen befchrijvenkan, maar welke de ftof van hunne befchouwiug en bewondering zal zijn, tot in eindelooze eeuwigheid. Dat de Heer het verftand verlichte, de harten vertrooste, en het geloof vermeerdere van zulken, die neêrgeboogen zijn, is de tegenwoordige en dagelijkfche bede van Uwen Vriend Uit mijne Binnenkamer, den 24 Julij, i796. H E M A N. BRIEF  ftÏENGEL-ScHRIFTEN. 145 BRIEF VAN EENE GODVRUCHTIGE VROUW van AANZIEN, aan twee JUFFROUWEN, haare DO CHTERS. Lieve Kinderen! Ik was verblijd te hooren, dat gij eenige bekommering hadt over uwe kostelijke zielen, en genegen waart om Jesus te zoeken. Deel tan Christus, is het ééne noodige. Wanneer wij dit hebben, zullen wij voor eeuwig gelukkig, indien; wij het misfen, voor eeuwig^ rampzalig zijn. De bezolding der zonde is de dood, maar de genadegif (e Gods is het eeuwig leven, door Jesus Christus onzen Heer. God heeft het eeuwig leven gegeeven, en zal het geeven, aan arme zondaaren; en dit leven is in zijnen Zoon. Die Christus vindt, vindt het leven, en zal deelen in de Godlijke gunst. O! mijne lieve Kinderen, wij" alle, die Ka m  Leerzaam ui deeze weereld gebooren zijn, zijn van onszeiven diep ellendige zondaaren Wij ^ ge hee« verloeren; wij hebben onszelven Voo/de zon4, bedorven. Maar - eeuwig. gelooS, z| 7?DS v,nJe geriade! — in ChriSTUS den <«** Het heïfV de" re t? beS ' °? IlU]p' hulp VOür zondaadnnr L ' en'^d°'01' eeéén' die magtig is; aLgr ïg ' OIVoiïomenllJk zalig temaaken, alle de geenen, die door Hem tot Go o gaan oehoeftïnSJÜS % & V?hdd' Dm * WS* behoeften te voorzien. Alle de oneindige fchat- & bro^n van genade £ de ^rmfte Jr ^aVi gelcgd' °Pdat HiJ telèn fool t eXendlêftc' fe b^fte, denaak- J-de in cialix^X worttgi ™f fS s S tb\.rme'door jesus AS: ™ tot Hem te koomen, en te drinken , om wrik* gebtmk te maaken van alle genade, die «S hebt om verio5t-te rvSrden van alleS- pana van uvve Zaligheid Hii mi i, ^eid in 4&^%®fè£*  M e n e e l ■ S c 1u t f ten. itf zijne Gerechtigheid, eenige voortreffelijkheid in zijne Volheid ? herinnert u dan, wat Hij ter uwer bemoediging zegt. Ik heb Itih die mij liefhebben ; en die mij vroeg zoeken, zullen mij 'vinden. Spreuk. VIII: 17. Christus, heeft u eerst lief gehad, anders zoudt gij nooit, door het zien van zijne fchoonheid, beweegd zijn geworden , om Hem lief te hebben. Hij was eerst, begeerig om u te zaligen, anders zoudt gij nietbegeérig gemaakt zijn, om door Hem gezaligd te worden Christus was eerst genegen om u te trouwen, anders zoudt gij niet, begeeng geworden zijn om Hem, den Heer der Heirfchaaren, uwen Maaker, uwen Verlosfèr, tot uwen Man te hebben. En wanneer Christ u s genegen is, om u, als de zijne, met de, armen zijner oneindige liefde te omhelzen, en gij genegen zijt, om voor eeuwig in zijne zoete omhelzingen te leeven, wat kan u' dan verhinderen? O! geeft uzelven geheel aan Jesus over, om volkomen de zijne te weezen , en'Hij zal volkomen de uwe zijn. En .uwe -ondertrouw met Hem , zal een dag van blijdfchap zijn voor zijn hart. O! zaagt gij flegts een duizendfte gedeelte van zijne oneindige waardigheid, fmaaktet gij flegts een duizendfte gedeelte van zijne oneindige lieflijkheid; uwe zielen zouden krank zijn van liefde tot Hem, den voornaamften onder tienduizenden — tot Hem, den fchoonen, den onvergelijkelijk fchoonen, en gansch beminnelijken! O! lieve Kinderen, Christus is een bron van leven, een zee van gelukzalig» heid, eene onpeilbaare en eindelooze fchatkamer! In Hem vereenigen zich alle fchoonheid, heerlijkheid, vreugde, en volmaaktheid, beide K 5 ge-  *43 Leerzaame gefchaapen en ongefchaapen, voor eeuwig te of der ^ dö t0n§en der «enfcfen! of der Engelen, al waren ze eeuwig beezig,niet m ftaat zijn, om u de helft, wat zeg ik^ he tiendmzendfte gedeelte van zijne oneindige heer' Jjkhed te verhaalen. Oi tracht naar eene rechte kennis van Jesus. Niets is beter in ftaat om u te zeggen wat Jesus is, dandee- waarlenn? W°rdt hQtih'St §ekend> door ^n waar genot, eene gevoelige bezitting, en eene nederige aanbidding, van zijnen grooten, zSn ^lijken, zijnen volzaligen Persoon! Daa? door zul en uWe zielen vervuld worden met al het zalfde bparïhg0d; ,Veranderd naar net zelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, m deeze weereld - totdat gij Christus zien zult zoo als Hij is, Hem volkomen gel^kvormig gemaakt zult worden, I m^SZ verfchynen zult in de heerlijkheid der toekoo rnende Weereld. - De geide zij m^une- lk hlijfmve hartlijk liefhebbende. BRIEF  M E n g e l - S c h r i f t e n. H9 uit AFRIKA, GESCHREEVEN DOOR EEN' HEER, aldaar woonende, AAN ZIJNEN VRIEND in SCHOTLAND. Waarde Vriend! T Tit miine begeerde haven, fchrijve ik aan u. Ik ben wel, en ben altijd, Gode zij dank! wel geweest, luids ik affcheid van u nam. Ik hoon dat deeze u en de Vrienden in het genot VanPdenzelfden zegen zal vinden. Wi, gingen van Engeland onder zeil, den ^ Februari] Hitsdeeden, en hadden, geduurende de eerste St der reize, veel ftormweder. De andere helft was het heel kalm en aangenaam; en wij landden veilig, den 18 Maart. ^ Hier worden alle avonden, uitgezonderd Saturdag, openbaare Vergaderingen tot Godsdienst-. oefening géhoodcn; zijnde er met minder dan  1S° Ll&*ZJA„E : z,jn nog vier andere Leeréarf lït ,\, 5' er Doopsgezinde &.*C fciï ^ e" wijl men onderftel en "s„te ,°nderneemen, deoP den' dag fefe g hebben om eene lcerffcffi™ hS J. kunncn thands geen ffeno^ ' 100rdeeIende dat er demaal fe ïITr^Ti ï°°r hem is*H Het getal dl RKJZlch hler bevindt. Godsdie? doen ^'h^d^ van den het aantal der Kolonisten : „eVenrediëhdd van haar ik hoor h h7t? , - eer ëI00t> ^ar, kracht der0g0dzaligbbifE# aa« d* en de Raad den , de Go"verneur openbaSeleSnSt^gfeSd"' ? de den  MïNGEL-ScHRIFTEN. 151 .den anderen uitneemender dan zichzelven; de Leeraars arbeiden met eikanderen, en voor eikanderen ; degemeene Leden vermaanen de een den anderen, geene waarde hegtende aan partij naamen, maar ijverig werkzaam in het oefenen en aaukweeken van Christelijke gemeenfchap onder eikanderen. De Doopsgezinden maaken geen zwaarigheid met ons ter Kerk te gaan, en noodigen ons bij hun ter Kerk, even zoo vrij, als of wij mede Doopsgezind waren. Er heeft eene warmte in hunne Godsdienstoefeningen plaats, waar van wij vreemd fchijnen te zijn. Zij zijn zoo vuurig in het bidden, dat ik fomtijds vrees dat het hun ligchaam krenken zal. üf dit zijnen grond heeft in hunne bezondere geaartheid, of niet, durf ik niet bepaalen; misfchien ja, alzoo ik opgemerkt hebbe, dat hunne blijdfchap, of hunne droefheid, doorgaands uitermaate fterk zijn. Dit kan met den tijd beteren, wanneer hunne kennis en ondervinding meer uitgebreid worden. Zij zijn gelijk een reiziger, die, wanneer hij pas op weg gegaan is, getroffen wordt door kleinigheden, welken naderhand hem weinig of niet aandoen. Onder het zingen van Lofzangen ter eere van God, ftaan zij alle overeinde; de mannen zingen een wijl alleen, daarna de vrouwen, en eindelijk zingen ze alle te faamen. Hunne zangwijzen hebben veel muzikaalé verfcheidenheid, en worden zoo wél uitgevoerd, dat ik mij niet herinneren kan, ooit zulk een aangenaam gezang gehoord te hebben. In het bidden, knielt elk neder. Veelen zeggen, op de meeste onderfcheiden beden, hoorbaar Amen ; terwijl anderen verfchillende uitdrukkingen beezigen. Dit kwam mij, in  i#2 L e e r z a a m e in het eerst, onaangenaam voor, doch thands niet meer. De Heer Clark katechizeert hier des Zondags avonds, gelijk hij te Edinburg deed. Den eerften avond had hij omtrent zestig kinderen, en den tweeden honderd veertig. Dit werk wordt thands waargenoomen door de twee Katechizeermeesters, die hij van Edinburg met zich gebragt heeft, en die er, zoo ik denk, vrij wel voor berekend zijn. In de onderfcheiden Gemeenten bekend gemaakt zijnde dat de Heer Clark voorneemends was eene algemeene Huisbezoeking te doen, toonden zij alle zich daar over zeer te vreden,- dienvolgends zal er binnen kort eene Huisbezoeking plaats hebben. Wanneer het heilig Avondmaal bediend zal worden, kan ik niet zeggen; ik twijfel niet, of veelen verlangen er naar. In de andere Gemeenten, echter, wordt het gehouden; en door den Heer Clark zal het, zoo God wil, eens in de maand bediend worden. Deeze plaats is, over het geheel, aangenaam' de grond is uitneemend ; op veele plaatfen vruchtbaar, zonder bearbeiding. Het ganfchë' Land is bedekt met bosfchen, uitgezonderd eenige plaatfen, waar men die omgehakt heeft Wild en tam Gevogelte is er in meenigte in groote verfcheidenheid, en uitneemend fchoon. De Infekten zijn zeer talrijk, inzonderheid één ioort, bijkans een duim lang; het welk in ftaat is eene ilang, een' zeevogel, of ander dergelijk dler te verflinden. Zij kruipen fomtfds tuslciien de kleederen, en noodzaaken iemand in de bosfchen, om zich geheel uittekleeden; ganlche huisgezinnen moeten zelfs wel eens, voor  Mencel-Schriftbn. 153 voor een' tijd, hunne huizen daarom verlaaten. De Inwooners zijn, over het algemeen,handelbaar ; in hun voorkomen zijn ze gul en openhartig; en hunne achting en liefde voor blanke menfehen, is bijna kinderachtig. Wanneer ik iemand van hun in het aangezicht zie, ben ik bijkans verzekerd, eene beleefde buiging, indien niet eene toereiking der hand, welke zij voor een groot eerbewijs houden, te ontvangen. Den dag dat ik aanlandde, was ik naauwlijks zes treden van den oever gegaan, toen ik reeds omtrent veertig perfoonen de hand gegeeven hadde. Zij fpreeken taamlijk goed Engelsen., en volgen in hunne kleeding de Engelfchen na. De mannen draagen kleederen van gingang, nankings, enz., en de vrouwen desgelijks, of wel neteldoek, met een foort van tulban op het hoofd; en veelen, van beiderlei geilacht, draagen hoeden van ftroo, of beever. De Inboorelingen, ook,, zijn meestal zeer vriendlijk, en hunne taal en gelaat de tolken van hun hart. Zij houden mede zeer veel van blanke menfehen; zijn fterk van geheugen; enbetoonen zich zeer dankbaar. Eenigen tijd geleeden, kwamen twee vrouwen, meer dan gewoon fierlijk gekleed, van King Jemmys Town, in onze nabuurfchap, aan onze wooning, het eenige huis van twee verdiepingen in Free-Town, en bewoond door vijf perfoonen uit Schotland. lk vereerde aan ijder drie ellen lint. Des anderendaags kwamen zij weder, met zich brengende eene flesch vol honig. Ik niet te huis zijnde, wilden zij die aan geen' der andere Heeren overgeeven, maar wachtten totdat ik kwam,en gaven  ,154 L E E E Z AA ME, ven ze mij. Weinige dagen daarna, kwamen twee anderen ; en verftaan hebbende wie het was, die aan haare landgenooten linten gegeeven hadde, betoonden zij mij, op haare eenvouwi>e wijze, veel vriendfchap, en noodigden mij zeer heuschlijk, om haare Stad te koomen bezoeken, alwaar ik oranje ■ en pijnappelen zoude bekoomen, die op veele plaatfen in dit Land in overvloed groeien. Hunne huizen zijn meestal rond, omtrent veertig voet in middellijn; de wanden derzelven zijn faamgefteld uit dikke paaien, zes of ggt voet hoog, aan elkander verbonden door tusfchen in. gevlogten takken, en aangevuld en overdekt met klei, zoo glad geftreeken, als- of het fteenen muurwerk was; zij hebben twee deuren, en drie of vier vensters. Het dak, uit riet of ftroo beftaande, rijst, in de gedaante van een pijramide, agt of tien voet boven de wanden omhoog, terwijl het van onder omtrent vijf voet buiten den muur uitfteekt, en een foort van luifel vormt, tegen den regen en de zon, waar onder men met genoegen, eene wandeling doen kan. Hunne voornaamfie fpijzen zijn geiten, koeien, gevogelte, yams, en andere gewas, fen en vruchten. De mannen draagen lange en wijde broeken, en een' langen en ruimen mantel , van eigen gemaakte ftof; een tulban op het hoofd, en zooien onder de voeten, voltooien hunne kleederdragt. Veelen, echter, hebben niets dan een' gordel om de middel. Hunne wapens zijn fchietgeweer, zwaarden, pooken, boogeu en pijlen. Zij bezitten eene onverfaagdheid en vlugheid, welken iemand die enkel historifche berichten van hen gehoord had, zou-  Men gel-Schriften» 155 zouden verbaazen. De vrouwen draagen mede eenen turban op het hoofd, en zijn gekleed met eenen rok, die van de heupen tot de enkelen hangt; veelen hebben een' fluier van eigen weeffel, welken zij achtloos om het lijf flaan, wanneer zij te Free Town koomen. Haare verfierfelen zijn armplaaten, vinger- en oorringen, van zilveren dollars, en fommigen van goud,gemaakt. Zij tooien zich ook met kraaien en linten van verfchillende koleur, om den hals, de enkelen, en armen. Zij munten zeer uit in kuischheid, en de minfte wanvoegelijkheid ten dien opzichte , wordt als eene hoofdmisdaad befchouwd. De voornaame beezigheid, beide der mannen en vrouwen, is het verfaamelen, kooken , en eeten hunner fpijzen, en de voordbrengfelen van het Land, in hunne kanoo's, naar de onderfcheiden plaatfen op de Kust, te koop te brengen. Deeze kanoo's zijn van tweederlei foort. De eerften zijn wijd, en verfchillen niet veel in maakfel van onze roeifchui' ten; zij worden door verfcheiden mannen beftuurd, die onder het roeien een' aartigen zang zingen, en bij eiken tweeden fag, geregeld overeind ftaan. De andere foort zijn fmaller, beftaande uit een' uitgeholden boom, en zijn doorgaands twaalf voet lang, twee en eenhalf breed , en twee voet diep, elk gevoerd dooréén man, die ze voordftuuwt met eene roeifchup van omtrent drie voet lang, fneller dan een Europifche boot door verfcheiden mannen kan voordgedreeven worden. Geraakt zijne kanoo omverre, dan zwemt de man zeer bedaard nevens dezelve, totdat hij ze opgeheven, en in haaren voorigen ftand herfteld heeft. En ïll. Deel. L door  156 Leerzaame door dit toeval veriiezen zij niets van hunne laading, dewijl ze altijd zorgen dezelve in de kanoo vasttebinden. De manier, op welke zij de geenen die van hoofdmisdaaden befchuidigd zijn, onderzoeken, is zonderling, en bijgeloovig. Er wordt een Palaver, of Raadsvergadering, meestal uit de voornaamften des volks beftaande, belegd. Wanneer de meerderheid oordeelt dat de belchuldiging gegrond is, moet de befchuldigde rood of vergiftigd water drinken, van hetwelk ééne pint doodlijk zoude zijn, indien het niet terftond weder wordt uitgebraakt. Braakt de perfoon het uit, dan doen zij hem meer drinken , en houden daar mede aan, totdat hij misfchien twintig Engelfche pinten gedronken en weder uitgebraakt heeft. Blijft hij in 't leven, dan alleen befchouwen zij hem als onfchuldig aan de misdaad, die hem tén laste gelegd was. Op die wijze gaan zij te werk, in het bewijzen van verfchillende hoofdmisdaaden, bijmannen en vrouwen, inzonderheid van tooverij; waar aan zij alle fchijnen te gelooven. Zij zijn, in het algemeen, Muhammedaanm. Het weder is hier vrij beftendig, zijnde er weinig regen, wind, of mist, uitgezonderd in den regentijd, welke begint tegen het laatst van Junij, en twee maanden duurt. Dit is doorgaands een tijd van ziekten. De hitte is hier aanmerkelijk, doch niet zoo groot, als wij ons voorgefteld hadden; zijnde de Thermometer niet hooger gereezen, dan tot 85 of tpograaden. Alle dagen, omtrent elf uur voor den middag, krijgen wij een'verkoelenden zeewind, welke aanhoudt tot omtrent zeven uur des avonds,  M engel-Schriften. 157 avonds, wanneer dezelve omloopt, en van de landzijde begint te waaien. Wij hebben van tijd tot tijd een^zoogenoemden Tornado. Dit is een van de majestieusfte en ontzettendfte tooneelen in de natuur. Vee en gevogelte zoeken fchuil, wanneer dezelve opkoomt. Een fchip op zee, dat flegts één zeil omhoog heeft, wordt ginds en herwaards geflingerd; de rommeling en de matroozen worden fomtijds van het dek wechgeflaagen, endemas. ten zelfs geraaken over boord. Hij gaat gepaard met de ftem van Hem, wien de itormen en orkaanen gehoorzaamen. Het geluid is verfchrikkelijk. De blikfemftraalen duuren fomtijds eene halve minuut lang; en naauwlijks verloopt er ééne minuut tusfchen beiden. Eenige nachten geleeden, (geduurende zulk een ontzettend fchouwfpel, was de dampkring zoo verlicht, dat ik duidelijk een fchip in zee, omtrent een mijl verre, konde ontdekken, ik kon zelfs het want en de takels onderfcheidenlijk zien, offchoon ik, geduurende de tusfchenpoozen van duisternis , op geen zes treden afftands een huis zien konde. De regen was zoo geweldig, dat, toen ik van mijn bed opftond, om eenigen mijner vensters te fluiten voor den ftorm •— want ik flaap altijd met open vensters — offchoon ik een' flanellen japon aan hadde, ik ineen halve minuut — niet langer had ik noodig om mijne vensters toetefluiten — tot op het lijf doornat was. Gij zult u buiten twijfel verwonderen, dat ik niet alle mijne vensters toefloot. Maar ik denk, dat zulk een gezicht te veel waard is, om er zich L 2 van  158 Leerzaame van te berooven ; het vervult de ziel met verheven gedachten van God, met vrees voor zijne oordeelen, en verwondering, dat zulke fjiepfels, als wij zijn, in betrekking moogen ftaan tot zulk een Wezen, door Jesus Christus zijnen Zoon, onzen Verlosser. De Godlijke Goedheid openbaart zich, in de tijdige voorteekens van de aankoomst van zulk eenen Tornado, ten einde wij dus te mqer tegen denzelven op onze hoede zouden kunnen weezen. Omtrent een half, en fomtijds een geheel uur, voor dat dezelve begint, vertoont zich eene groote zwarte wolk, die vuur uitfchiet; en fomtijds dondert het; daarna begint het geweldig te waaien; en hier op volgt een zwaare regen, welken men houdt voor den Tornado. Alle avonden hebben wij een weinig daauw, en eenig weerlicht, van eene zonderlinge gedaante, altijd van ééne plaats koomende, gelijk het licht dat uit een losgebrand gefchüt voordkoomt, doch zonder geluid, Ik ben, enz. A N T-  MeNGEL-ScH RIFTEN. I59 ANTWOORD op DE belangrijke v r. a a g: Hoe kan iemand weeten, dat zijn naam gefchreeven is in het Boek des levens des Lams? „ Er is — zegt de geleerde en godvruchtige "Plavel(ö) — voor de menfehen, geen au"der middel, om te weeten, of hunne naamen * gefchreeven zijn in het boek des levens, dan "„ door te leezen het werk der heiligmaaking ,ge„fchreeven in hunne harten. — Ik verlang, omtrent deeze zaak, geene bovennatuurlijke "ftem uit den Hemel, geene buitengewoone "teekenen, of onfchriftuurlijke berichten en be. „ kendniaakiugen. Heer, doe mij flegts onder„ vinden, dat mijn hart zich fchikt naar uwe ver„ maaningen, en mijn wil zich gehoorzaam on„ derwerpt aan uwe bevelen; dat de zonde mij «tot een' last, en Christus mijne begeerte „ zij. Ik vraag nooit een meer voldoende of ze" kerer bewijs van uwe verkiezende liefde tot "„ mijne ziel. En al kwam er ook eene ftera uit "den Hemel, een buitengewoone bode uit de „andere Weereld, om mij te zeggen, dat Gij » roij (<0 Zie zijne uitmuntende Verhandeling, over de fterftijkkeid der Ziel. L 3  lóo Leerzaame „mij Hef hebt, zou ik "nogthans geen reden „hebben om zulk eene ftem te gelooven, zoo „ lang ik befpeur, dat mijn hart geheel zinnelijk, afkeerig van God, en ongenegen tot al » het geestlijke, is." W. AR mits te ad. GEPASTE BESTRAFFING van JAKOBUS HERVEY. De volgende gepaste beftraffing, waar in zo* wel de getrouwheid van den Christen Leeraar , als de tederheid en hartlijkheid van den Christen Vriend, duidelijk doordraait, vloeide voord uit de pen van den zaligen, waarlijk godvruchtigen en voorbeeldden Jakobus Hervey. Ze is ten allen tijde gepast. Maar al te veel' Belijders geeven op diergelijke wijze aanftoot met hunne tongen; zeer weinigen hebben geleerd , dezelve als met eenen breidel te beteugelen. In hoop, dat deeze mag gepaard gaan met overtuiging, en voorzichtigheid uitwerken hebben wij dezelve getrokken uit den XXXVIften van den Heer Hervey's Brieven, het II Deel; dus luidende: ..Ik verbeeld mij, mijn „lieve Vriend, dat gij geen acht gaaftopeene » onvoegzaame uitdrukking die uit uwen mond „ viel,  M engel-Schriften. 161 „viel, toen ik aan uwe tafel zat. Gij waart " een weinig geemelijk over de onachtzaamheid "van uwen knecht, en zeidet, eenigszins ont"ftooken: „ Wat denkt ge toch, in Godsnaam?"' "„ Zulke uitdrukkingen uit uwen mond, zullen "zeer opgemerkt, en lang herinnerd worden. ^Ik behoef u niet meer te zeggen; gij zult „zelf, wanneer gij een' oogenblik nadenkt, "ontwaaren, hoe verkeerd zij op zichzelve, „ en hoe nadeelig zij voor anderen kunnen zijn. "üe goedertieren God vergeeve, en verlosfe " u van het kwaade! En mogten wij beide meer "beftendig denken aan die belangrijke woor„ den: Zet eene wacht voor uwen mond, behoed de „ deur uwer lippen '. Jakobus Hervey. BRIEF van JAKOBUS HERVEY, Aan ümand, die veel Zegen onder zijne Bediening gehad had. Xk heb uwen kostelijken Brief ontvangen, en ik dank u voor denzelven. Ik ben ten hoogsten verblijd, en ik prijs de onuitfpreekelijke goedheid van God, indien Hij mijne gebrekkige Bediening , in eenigemaate, nuttig of troostrijk voor uwe ziel geL 4 maakt  162 Leerzaame maakt heeft. Ik doe mijnen voorigen arbeid — indien zulke ongemeen zwakke poogingen arbeid moogen genoemd worden met mijne herhaal- fjft g?aard, P^i ™ ^ draag mijne kleine kudde, den geheeien dag, op mijnfmeekend. en toegenegen hart. Och! mogt de goedeiaeren G od het welbehagen van lijnen wil, er, het werk de» gelooft, met kracht in hun allen vervullen! kern mt±Zlhl^h*V> dat & de naarheid kent. ~- Mogt glJ dezelve meer en meer ken- Kr en de kracht daai van ondervinden! - Mogt de Waarheid u vrijmaaken _ vrij van de overmagt des ongeloois de heerschappij der zonde, en de nederdrukkende bekommering! Ai» eeef Gode de eer, dat Hij de opgen Van uw verftand geopend en u tot de rijkdommen van Chïustüs gebragt heeft Eigen u den troost toe van deeze _onfehatbaare weldaad, en verdenk toch geenszins uwen genadeftaat. 1 Ik bid u ïeef geen plaats aan harde gedachten, omtrent den Sonrft"nnen G°D; ^eek'wanhoopende voortogen aan, omtrent u zeiven, hoewel giji fteeds zwak en in alles ouvolmaak zijt De groote en goede Vader van onze geesten weet wat maakfel wij zijn, gedachtig zSda S f-Cn *$a Zij'A; ZS het verkeerde ni f 2 n^amei'ae êiftrengheid gadeflaan - me daan tt ff^K Z°° "erre is er dit van daan dat Hij, VOor de geenen die Hem op - j# zofken» Hem door zijnen gelSSSi Zoon zoeken, boven alle verbeelding teder e mededoogend is. Gelijk zich een vader ontfermt over ae kinderen, ontfermt zich de Heer oyer de gee-  M engel-Schriften. 163 geenen die Hem vreezen. Pf. CIII: 13. En gelijk een die zijne moeder troost , alzoo zal de Heer uw God u troosten. Jef. LXVI: 13. Overmids wij noodig hebben, dat de liefde, en Amen — gewis en zeker voor eene geloovige ziel — in Chris-  MENGEL-ScH riften. 165 Christus Jesus. Christus cp zulk eene wijs geduurig op alles toetepasfen, is zijn vleesch eeten, en zijn bloed drinken. Mogt pij, mogt ik, mogt al mijn geliefd volk worden fn ftaat gefteld, om aldus den tijd van onze omwandeling hier beneden te befteeden! — Mog. ten wij ons geheel géestlijk leven, onze vergiffenis en heiligmaaking, onze hoop en vreugde, afleiden van die onuitputbaare bron van al het «oede! Hoewei ik niet in perfoon bij u ben, zoo ben ik echter dikwijls in den geest bij u, en beveel u dagelijks aan den grooten Herder en Opzien der der Zielen, die tienduizendmaal duizendmaal infchikkelijker, mededoogender, en getrouwer is, dan Uw waarlijk toegenegen Vriend Jakobus Hervey. EEN GODSDIENSTIG HUISGEZIN AFGEBEELD. 7au aan wien de Heer eenen overvloed van dTgoederen deezer Weereld gefchonken heeft, hebben het in hunne magt, om iets van de beezigheden en Zaligheden des Hemels, als eenen  ï66 Leerzaame voorfmaak, te genieten, zoo verre , als de onvolmaaktheid des tegenwoordigen levens toelaat. Want zij hebben alle dingen rijklijk, om te genieten; zij kunnen gezeïfchap verkiezen naar hunnen fnuak; hun tijd , het onthaal van Vrienden , en alle dingen, worden Ingericht naar de godvruchtige neigingen van hunne harten. Het is gelukkig voor een vroom meisch, een huisgenoot, te zijn, alwaar een godvruchtig man aan het hoofd is. Zoodaanig een Huis is dat van HüNORI o. Des morgens is de voorkamer netjes toebereid en verwarmd, tot den ontvangst van de godvruchtige Hoofden der Familie,° die , uit hun flaapvertrek koomende, met een vroolijk gelaat en een dankbaar gemoed, hunne naarstige dienstboden minzaam bejegenen. De kleine familie wordt geduurende de kindsheid , in den kinderkamer verzorgd en opgepast; en alles, wat eenige hindernis kan tJfcbrengen, wordt uit de kamer geweerd, welke op deezen ftond tot eene Bidkapel beftemd is. Het bepaalde uur geflaagen zijnde, is Honorio, met zijne Beminde, gezeten, met het Boek van God voor hun. De bedienden koomen binnen, met een gelaat, welk uitdrukt het geluk dat zij gevoelen, in het voorrecht, vr.n, als vrij gelaatenen des Heeren , zich te moogen vereenigen, om met hunne Hoofden den Heere te dienen. Een Lofgang, onder het beftuur van Honorio, Wordt .tangeheven, om God voor zijne weldaadigheden , in deeze kleine gemeente", te verheerlijken.. Een gedeelte van de Schriftuur wordt voorgeleezen, ten einde deeze geheiligde Orakelen in minne harten moogen woonen. Dit  M e" n g e l - Schriften. 167 kingen van eene *> k de v00r zijne en o' tmoedigheid, Hem asumeuuu j annst en weldadigheid, in den voorleeden nacht fetoond en wegens het lieflijk morgenlicht , d' wedèroS ovêf hun is opgegaan. Gelr^cte tester , draagt Jij g*gg&SÖ £££ Sein Van den Godsdienst keeren elktothunneionderfcheiden p°a^^°°£ den der Familie , met hunne gasten - als a de zoodaanigen zijn ~ neemen het .„ v,„nnp, wor-  Mengel-Schriften. 187 door uwe beftendige verkleefdheid aan dezelven, moogt bevonden worden een getrouw ar- ,, worden noethans de Waarheden welken zij hebei, zen , gering geacht. Men hoort ze van weinig Predik„ froelen; men vindt -ze zeldzaam in de Boeken der „ hedendaagfcbe Godgeleerden. De Leeraars, die moeds „ genoeg nebben om te prediken overeenkootnstig „ hunne gedaane on^erteekeni; g, worden veracht en get, finaad, indien niet openlijk tegeneeftaan. In een „ woord, het Evangelij van Christus, de Waarheid „ zoo als ze in Jksus is, is lintei onder ons bekend; „ en daar ze verkondigd wordt, wordt ze door een „ groote meerderheid j, van allerlei ftaat en rang, ver„ worpen.," Van hier, dat die Kerk thands overftroomt is'met de w-wgevoelens yan Akius, Pelagius, Socinus en Arminius. In zoo vetre, dat zij die de leerwijs van Johan Kalvijn volgen, we^ ke rogthans de aangenoomen leer hunner eigen Kerk is, fmaadelijk befteriipeld worden met den naam van Methodisten. . Men leest in de merkwaardige Gefchiedenis &ev Puriteinen, van Daniël N e al, dat ten tijde van Koning Kar el I. die met eene Roomfche Pnnfes getrouwd was, en ook dien Godsdienst in 't heimelijk aankleefde en op alle wijzen trachtte te bevoo-dert n , de Aarts B'«?fchnp LAUD.ter begunstiging van 's Konings oog' merken, da onlangs veroordeelde Leer van Jakobus Arminius op alle wijzen voorftor.d en bevoorderde, om daar door ongemerkt den weg te baanen tot invoerin" van het Pausdom; dit heeft hem, ondef anderen, weliswaar, het hoofd gekast, ma: r 4es niettemin te wege cebragt. dat federt dien tijd de Arminiaanerij aldaar te lande ongelooflijk is doorgebrooken. V> naardien de Arminiaaneh a(daar ,,eene onderfcheiden ofafaezondetde Secte (gelijk hier te lande) uitmaaken, kan men ligt bevroeden, dat als eens de Formulierbanden onzer Hervormde Kerk wierden losgemaakt, en men het oor leende' aan de door hun onlangs aangebooden verbroedering, wij al ras ook alhier de heillooze gevolgen zouden ontwaaren, welken daar van zoo beklaagelijk in Engeland gezien worden. III. Deel. N  arbeider in den wijngaard vsn onzen gezegenoen Heer. ° b ' Ik ben Uw zeer toegangen Broeder, zoo door de natuur, als-door de genade, Richard Hilu. P S. Wees zoo goed, mijne minzaame groete te doen aan onzen waarden Broeder, wien gij deezen Bnet kunt voorlezen of zien laaten. Ik wenscJi ook, dat gij denzelven zult bewaaren, verrmds die, zco ik hoop, zoo wel in het vervolg, als thands, voor u nuttig kan weezen. B E-  MïNGU-ScHRIÏIïN. l89 BERICHT omtrent dfn GODSDIENST, uit MASSACHUSETT, i n A M E R. I K A. AAN DEN UITGEEVER. Waarde Heer! Ik heb nogmaals het genoegen, u, en alle beminnaars van den waaren en onbevlekten Gods harten, welke plaats heeft onder Alle de geenen, die den Geest der aanneeming tot kinderen ontvangen hebben, en die roepen kunnen: Al ia Vader! Het is om het even, waar,  Mengel-Schriften. 191 •waar, of in welk deel van de Weereld, zij zich bevinden, het zij in Europa, Afia, Afrika, of Amerika. Zij worden alle door Hem gekend, en zij zijn Hem alle even nabij, want zij zijn één met Hem. Aangenaam denkbeeld', dat Hij, door hen met zichzelven te veréénigen, duizenden en milüoenen door de hetlijkfte banden met eikanderen heeft vereemgd, zoo dat zij alle tot één huisgezin behooren. En offchoon de Vader Van dit huisgezin henoodig oordeelt, dati zij, voor een wijle tijds, in onderfcheiden gedeelten van zijn huis zouden woonen, zij worden nogthans, onder zijn genadig opzicht en befcherming, alle opgevoed voor, en zullen, binnen eenen zeer korten tijd, te faamen gebragt worden in ééne onverdeelbaare maatfchappij, in zijn huis, daarboven, waar zij niet meer zullen uitgaan, maar waar zij, in de volmaaktfte veréeniging, de zuiverlte- genoegens der vriendfchap voor eeuwig genieten zullen. Deeze gedachten reezen in mijne ziel op, toen ik, voor eenige dagen, uwen Brief, met nog een aantal andere Brieven, ontving, van perfoonen, uit onderfcheiden gedeelten van Engeland en Amerika, die alle, van harten, der zaake van Christus fchijnen toegedaan,, en bekwaam gemaakt te zijn, om zich te verheugen over den voorfpoed van Stoa ; voos welken de goede tijdingen van ons, m dit verre land, inzonderheid, als koud water op eene vermoeide ziel geweest zijn. N 3 Op  *9* Leerzaams Op eene andere plaats zegt hij: Gij hebt welgedaan, dat gij een Uittrekfel van mijnen voorigen Brief in het Euangelisch Magazijn hebt geplaatst; dewijl het ichijnt, dat het hart van zeer veelen van Gods dierbaare Knechten en Volk in uw Eiland, daardoor is opgebeurd. Inzonderheid, daar het tot bemoediging heeft vertrekt voor mijne waarde Broederen, van verfchillende Benamingen, in het werk des Heeren, die alleen vedchiüen in eenige uitwendige gebruiken, welken tot het wezen niet behooren, doch die één zijn in Christus, één van harten, eén, ten opzichte van de groote Hoofdwaarheid van het Euangelie, dat is, één, in Jesus Christus en dien gekruisfigd te maaken tot de Alpha en de Omega van hunne prediking a en zijne volkomen Gerechtigheid en Verzoening tot den éénigen grond voor de hoope van eenen zond-ar, opdat alle eigen deugd, gerechtigheid, kracht, en godvrucht, in deeze adergewigtigfte zaak, als onbeduidende dingen, m het ftuk van ver iensten, worden uitgeflooT ten. Terwijl ik dit fchrijf, moet ik u zeggen, ik wenschte dat gij voor eenige maanden onder ons geweest waart, opdat gi, ooggetuige hadt kunnen zjjn van eenigen der verbaazende werken van Gods Magt en Genade, inzonderheid onder onze jeugd: opdat gij hadt kunnen zien en nooren, hoe die geenen, welken, wemige maanden te vooren , verzonken in ijdelneden en weereldfche vermaaken, vedegen en oeichaamd waren, om over eenig onderwerp van  Mengel-Schriïten. 193 van den Godsdienst te fpreeken, nu met de grootfte vrijmoedigheid en vermaak handelen over Jesus Christus, zijne heerlijkheid, zijne nederbuigende goedheid en genade; hoe zij zich verwonderen over zijne allestebovengaan.de beminnelijkheid en voortreffelijkheid, zijne alge* noegzaamheid en gepastheid voor de voornaamften der zondaaren, waarvoor zij zichzelven houden; welk een vertrouwen zij {tellen in zijne Verdiensten — welk een welgevallen zij vinden in zijn' Perfoon, als het Voorwerp van hun grootite vermaak. O ! welk eene verandering is hier! Waarlijk, wij moogen in deeze Stad met recht zeggen : Wij hebben vreemde dingen onder ons gezien. Hij, wiens naam is wonderlijk, heeft waarlijk wonderlijke din< gen gedaan — dingen, die, zoo als ik vertrouw , bewondering en blijdfchap onder de Engelen en Heiligen, zoo wel in den hemel als op de aarde, hebben veroorzaakt. Gij verlangt te weeten, hoe het tegenwoordig met dit werk onder ons gefteld is. Nadat ik u in de maand Maij geichreeven heb, fchijnt het, geduurende den zomer, nog toegeuoomen te zijn. Veelen zijn, zoo als wij moogen denken, gebragt tot de zaligmaakende kennis van Christus, en er heeft zich, federt. een aanmerkelijk getal tot onze Kerk gevoegd. ïk heb u*te vooren gemeld, dat omtrent twintig openlijk belijdenis gedaan hebben. Nu bedraagt het getal omtrent zestig. En er zijn nog ver< fcheiden, die, zoo als wij vertrouwen, bekeerd Zijn tot zaligheid, en die zich, waarfchijnelijk, binnen kort, bij ons zullen voegen. Hoewel ik reden heb om te deuken, dat ej: tegenwoorN 4  -94 Leerzume ÏLniet Z?° vee,en ontwaaken en overtuigd ken Hif Jir t-, 1 notaris God te dan1 Zeggen.: er vertoonen ziGh d"i- e? h ? ^ °nS- uEr h-eerscht des ^S', en bij andere openbaare plégtigheden, in de Vergadering, die zeer talrijk is, eene buitenge vvoone aandacht en ^A^Pua ^ll heeft plaats in onze bezondere bijeenkoom ten en oefeningen. Deezen fchijnen, federt kort ta njker en voller, dan voor twee maand n 'n zij worden gewoonlijk alle avonden, uitgenoo «en des W^, fa onderfcheiden "edeelten van het Kerspel, bijgewoond. Onze Kei? s zoo als gij weet, taamlijk groot, en echter fc zij dikwerf zoo Vol geweest! dat'veelen e hu moesten blijven, dewijl het zoo moeilijk 2 PT S ftbek?omen- ^ Heer geeve, dat de aandacht fteeds mooge toeneemen, en fchenke eenen verfchen en overvloedigen regen van zl ne Godlijke invloeden J 6 J Uit een' anderen Brief, hebben wij het volgende getrokken: J lk ben u zeer verpligt, voor de bermVin* van uwe blijdfchap, opYet verneemen va?df njke en vnjmagtige genade, welke God onlangs aan de ïnwooneren deezer Stad heeft be. toond.  M engel-Schriften. 195 toond; en ik dank God, dat het voor zoo veele vrienden van den Godsdienst tot hartlijke blijdfchap en bemoediging verftrekt heeft. Waarli'ik, zulke heerlijke gebeurenisfen vorderen ce vreu°de en dankbaarheid van hemel en aarde, indien de heerlijkheid van God het belangrijkst voorwerp in het geheelal is; want, indedaad, deéze vertoont zich nimmer in eenen meer glansrijken luister, dan in de opbouwing van Stoh! Dan, 0! welk eene dankbaarheid, welk een diepe ootmoed papt eenen worm die in het ftof kruipt, dat het den gezegenden God behaagt, den onwaardigften van alle zijne Dienstknechten eenigermaate te gebruiken, als een werktuig in dit heerlijk'werk! Ja, Vader, alzoo is geweest het welbehagen voor U, is alles wat men zegden kan. Buiten twijfel gefchiedde het, opdat &het des te duidelijker zou blijken, dat het GoDs'uitneemeiide Magt en onaf bangelijke Genade was. Hem, derhalven, koomt toe, en Hem zal worden töegebragt, al de heerlijkheid, tot in eeuwigheid, Amen! Uit andere deelen, hebben wij het volgende verfaameld: Ik zeg u dank, dat gij mij de twee eerste Nummers van het Euangelisch Magazijn hebt gezonden. De inhoud, en hetalgemeene plan van het Werk, bevalt mij zeer, nadem&al het ftrekt tot verfpreiding van dat foort van kennis, welke voor allen van het grojtfte aanbelang is. De aart van het plan, en het karakter N 5 der  iq6 der Heeren, die, volgends uw bericht, zich ah Schrijvers van dit Werk verbonden hebben doen nu,, even als u, hoopen, dat het zelve W0I£b°Udendc' en' ^ ^nhoofd , vin geweest Sn omtrent de' ^^^3?^ het plan opgeeft, zal hiertoe veel b^draL n -enfchen & "uSe^f ^ V tot? daan, m onze dagen, grootlijks miSmiS | is nogthans zeerwenfchelijken gewigtig wanneer »I ons niet aanzet, om de wfarheX' van h Christendom op eene misdaadige en lafhartïe wijs te verlaaten, en ons de voLaamfte Utl vr^rtl TLhQt Euangdie doet opofferen, om vrede te hebben, en in eendragt te leeven mer die geenen, wier Godsdienstige'gevoelens de we zenhjke punten van het Christelijk gZ dald lijk ondermijnen. In dat geval, zou zulk eene algemeenheid en vereeniging, !n het ™e™ Christus, met minder zijn, dan eene laSe yerraadenj va» de zaak, welke men v^eeft te omhelzen _ eene verraaderij, diedefteSfte veromwaarmgmg van onzen Meester ver! Uit (*) [Zeer waarfcbijnelijkzal'CHRïSTus, als het fH pe.hoofd der Kerk, e„ de Befhmrder van alle onïelo?: gevallen , ook ten zijnen tnde, ziin wrtTÏXvL f wordt. Immers, offchoon Gamahcl eeen FrofcS was, zal nogthans zijn zes"en h™,Z,ri? a "°teet  M e n G e l - S c h r i f t e n. 197 Uit het geen ik gefchreeven heb , zult gij kunnen opmaaken, dat de Heer n-g op e ne aangenaame wijze toont, met ons te zijn Ür zim ook eenige plaatfen in deeze na'.uurfchap, die in deeze groote weldaad eenigszms fchijnen te deelen. Te Middleborough, Carver, en Warehorn, zijn zeer veelen ontwaakt, en «is grond om te hoopen, dat verfcheiden bekeerd zijn tot zaligheid. Het heeft mij, wanneer ik de bedorvenheid der menschlijke natuur overwoog, zeer bevreemd, dat het werk van Gop hier geenen meer zichtbaaren tegenftand ontmoet heetr. ik celoof niet, dat er een vooibeeld is, ten minsten in onze dagen, dat de groote vijand zoo aanmerkelijk is beteugeld, in een' tijd, wanneer ziin rijk zulk eenen groeten fchok, ondergaan heeft. Het is waar, zij die het werk gunstig zijn hebben veel moeite genoomen, om alle die verwarringen en ongeregeldheden voortckoom-n, welken meenigwerf, in zulke tijden, de overhand namen, het werk in verachting biagten, en den vijand gelegenheid tot verwijt en laster gaven. - Ik zal nu de vrijheid neemen, dit Verhaal te fluiten, met een paar aanmerkingen, welken voor den opmerkzaamen Leezer van nut kunnen zijn Bedenken wij, welke Leeiftukken het zin, over welken de Heer zoo blijkbaar zijne goedkeuring betoond, en zijnen zegen gegeeven heeft; het zijn die zelfde Leerftukken, welken een Schrijver in the Mvnthly Revte» (aj, onlangs (a) Aanhangfel op het XII. Deel van 1 RH MoNTHl? Rkviïw uitgebreid, üladz. 520.  C-OBs, totZa%lldd. Kom. T^-Jl^ti Laat ^ItBa^^ ^™odrchrijvei-s-gelijk ook een armzalig loon, en nïef zeM, n\ genaamd! ^ om ten en overtuiging , door hunt „ ^ huf[ beter wee" van uitkoomende «éfchriheP a,t parrlidl§e beoordeeiing van de Leer der HervóS' r l1 tot ondermijning van de welgevestigdaclSnf ^ Y6" tot benadeelinf «anders. Dat zij d fdoen Sn "h" ^ eeleerde V001" omdat zij,offchoond e gelee d! Sr S befvveeten • blijkt : ven doorgaands ftiW,;Sf , 'en ke™™de, dezel- grondig wederlegd wS Van frezen en om uit veelen^ tvvW zee, h^antIS' datziJ~ Schrijvers te noemen ~1 hPr B |Ckefde en Seachfe de Ha as, over ijverig, en aanhoudend zoeken; en zeg hun,, dat alle de geenen, die dus zoeken, de zaligheid van God zeker zullen vinden. Predik nooit op uuren, die voor den arbeid beftemd zijn ; dit zou opfpraak verwekken. Waar gij des avonds predikt, predik daar ook des morgens; maar befteed niet meer dan één uur, tot den geheelen Morgendienst, en eindig voor zes uuren. Wanneer gij des morgens predikt, en zij vroeg opftaan om te hooren, zult gij kunnen zien, of de Preek van des avonds nut gedaan heeft. Verwacht, waar gij predikt, een eenvouwig onthaal, en eenvouwig nachtverblijf; doch het geen misfchien beter zal weezen, dan het geen uw Meester had. Duld niet, dat men omflag voor u maake, maar leef zoo als uw gastheer gewoon is te leeven; anders wordt hij ligt moede u te onthaalen. Gaa niet over van het eene huis in het ander huis (a). Indien de. Geestlijken, waar gij gaat, u befchimpen fpreek er geen woord, goed noch kwaad, tegen (>). Indien gij durft ijveren voorden Heere der Heirfchaaren, maak dan ftaat, dat men u zal vervolgen en bedreigen; doch bekommer (6) Door Geestlijken hier genoemd, worden bedoel* dt Bisfchoppaale Predikanten ten platten lande. \$) Mattb. XV: 14. O  S04 Leerzaame mer u daar niet over. Bind het Woord des Heeren op uw hart. Gij hebt eene dubbele belofte, ter uwer bemoediging fö). De voorzichtige Petrussen zuilen de voornaamlte ftruikelblokken op uwen weg zijn; zij zullen u verzoeken, bidden en fmeeken, dat gij u niet tegen de gewoone orde der Kerk wik verzetten Geef hun het zelfde antwoord, welk Christus aan Pe fs us gaf (b ). Zij verzinnende dingen, die der menfehen zijn. Stoor u aan hun niet. Gaa, wanneer gij des avonds gepredikt hebt, zoo vroeg als moogelijk is ter ruste, op' dat het huisgezin niet worde opgehouden, en gij vroeg kunt opftaan. Vertrek zoo draa het ombijt en de huislijke Morgendienst geëindigd zijn, opdat het huisgezin zijne vrijheid hebbe. INeem, indien gij het voorkoomen kunt, het middagmaal niet, waar gij predikt; het zal kosten fpaaren, en het zal aan het volk bevallen. Indien gij voor den Heere wilt arbeiden, zoo als uw vast voornemen fchijnt te zijn, moet gij voor den Heere iets over hebben. De ipreuk van eenen Christen is: Vertrouw en trek voord, al is de Zee voor u (cj. Doe dèrhalven gelijk Paulus deed; geef uzelven aan den Heere over; werk, en gaa niet te raade met vleesch eri bloed — en de Heer zij met u! Waarde Broeder,' Uw toegenegene, j. B. (a) Jerem. I: 10; en XV: 20. f>) Matth. XVI: 23 (e) Ex»d, XIV: 15. NOO  Mencel'Schrifte». 205 NOODIGING NAAR. K A N A A N. }~ïer was wél- gezegd van de getrouwe verfpieders, toen zij een voordeeüg bericht van Kanaan bragten, en eene proef van de uitmuntende voordbrengfelen des Lands vertoonden: Voorwaar, het is van melk en honig vloeiende — en dit is zijne vRUCHTftfV Als wilden zij zeggen: „Ziet daar, Broeders! befchouwt „ deeze edele druiventrosfen! Kon Egypten zul„ken opleveren? of is er iets inde Woestijn, „ dat daarbij te' vergelijken is ? " —- Op dezelfde wijze, o Christen, behoort gij eenen nabeftaanden , eenen vriend, eenen, bekenden te lokken, om met u den weg ten hemel te bewandelen; toon hem de bekoorelijkheden der waare godvrucht; doe hem zien, dat gij niet flegts heiliger, maar ook gelukkiger, en vergenoegder zijt, dan hij. De man, die, vergeetende dat Gods Koningrijk is vrede, en blijdfchap, en liefde, enkel zugt en klaagt, en een mismoedig gelaat toont, brengt een kwaad gerucht van het goede Land; hij fpreekt, even als het ongeloovig tiental der Verfpieders, alleenlijk van de Reuzen, van de Enakskinderen — en wie zal zich laaten be- wee- (0) Num. XIII: 27. O a  aod Lee rzaamê weegen, om de tegenwoordige zinlijke vermaaken vaarwel te zeggen, en "ich bloot te geeven aan de gevaaren van den krijg, indien hem niet iets voor oogen gefteld wordt, welk die moeilijkheden en gevaaren waardig is? Geloofd zij God! er zijn eerst lin gen des Ge est es. Een geloovige mag zich verlustigen in den Almagtigen. De vrede, die alle verftand te boven gaat, mag zijn hart en zijne zinnen beheerfchen. Hij mag zeer vroolijk zijn in den Heere, en juichen in den God zijnes heils. En in deezen zaligen ftand, mag hij, met Josua en Ka leb, zijne voorrechten aan de ftaarende meenigte vertoonen , en zeggen : Voorwaar, het Land waar heen ik reize, is van melk en honig vloeiende, en dit is zijnb vrucht! Ik kan mij begeeven in mijne binnenkamer» en vroolijk en v/eigemoed zijn óp eenen regenachtigen dag, of ftormachrigen avond. Ik kan mijnen Bijbel leezen , met nieuwen lust en vermaak. Ik kan met God omgaan, als mijnen Vriend. — Kan het drinkhuis, de wijnflesch, of het nieuwspapier mij zulk een genoegen verfchaffen? In den dag van algemeene beroerte, wanneer middelen faalen, en vree^ en angst de harten beknellen, kan ik fchuilplaats vinden in de ka-? meren der Godlijke Volmaaktheden, en Beloften, zonder kwaad gerucht te vreezen; want mijn hart is vast, vertrouwende op den Heere. — Kunt gij zulk eene gerustheid vinden in vroohjke gezelfchappen, of in het gewoel der weereld? |k ka.n Pk&. vermaak mij begeeven naar het Huift  Men gel-Schriften. 207 Huis van God — den God der blijdfchap mijner verheuging; mijne ftem paaren met hun, die lofzangen aanheffen, ter eere van het Lam dat geilagt is, en alzoo bij aanvang dee en m. de vreugd der Verlosten bier boven. Ik kan nederzitten onder het gehoor des Woords, verfche vruchten plukken van den Boom des levens, en dezelven zoet voor mijn gehemelte vinden.— Kan het Tooneel u dergelijke vreugd doen fmaaken? . ■ , , Wanneer mijn aardfche tabernakel door krankheid aangevallen wordt; wanneer doodijke teekenen eene fpoedige ontbinding voorfpellen; wanneer alle fchepfel zijne hulp ontzegt — dan kan ik het ijslijk monster aanlagchen, en zeggen: O dood, waar is uw prikkel? ~ Kunnen de vermaaken van het Bal , de eerbewijzen van het Hof, of het goud van Peru, u in ftaat ftellen om desgelijks te doen? Koom dan, mijn verdoolde medezondaar, verzaak uwe ijdele najaagingen, uwe vleeschlijke vermaaken, uwe verderflijke wellusten. Gaa met ons, en wij zullen' u weldoen. Verzei ons, op onzen togt naar Kanaiin, want het is eert , uitermaate goed Land, het is van melk en honig vloeiende — en Pit is zijne vrucht! B errjdge. o i GE.  »o8 Leerzaame GEDACHTEN over de VOLMAAKTHEID. Aan de Schrijvers van het [ Engelsch ] EüANGELISCH MAGAZIJN. Mijne Heeren! Ik zal u niet ophouden met ijdele vraagen, of een fcherpzinnig onderzoek, omtrent de Volmaaktheid , maar, volgends mijn licht, trachten , den fchriftuurlijken zin daarvan te bepaalen. Ik heb nooit eene naauwkeurige verklaaring van deeze ftof gezien. Laat mij, ten nutte van mijne medemenfchen, mijne gedachten daaromtrent voordraagen, en indien dezelven niet overeenftemmen met het Woord van God, zoo verwerpt ze, maar indien al, laat ze dan tot eenige opheldering der zaak dienen. Ik zal niet fpreeken van de Volmaaktheid, zoo als dezelve in den grooten God, die oneindig volmaakt is, plaats heeft, noch van die der Engelen, wier volmaaktheid wij niet volkomen kennen; maaralleen van de volmaaktheid, met betrekking tot den mensch, zoo als die in hem, op deeze Weereld, gevonden wordt, aangemerkt als een die in Christus gelooft, en een nieuwfchepfel is. ftfiet woord Volmaaktheid, fchijnt het denkbeeld van  Mengel-Schriften. ao9 van volkomenheid in zich te bevatten; dan het koomt mij voor, dat dit woord fomtijds in eenen ,fiaauwereu zin wordt gebeezigd, jfl de heilige Schril'ten. In de behandeling van dit Stuk, zal ik de volgende onderfcheiuingen maaken. Foor eerst. Er is eene volmaaktheid van ftaat. Het Woord van God fpreekt van twee voornaame Leerftukken, de Heüigmaaking, en de Rechtvaardiging, en zij zijn beide tot zaligheid der ziel noodig; zonder de eerste te bezitten, en deelgenooten van de laatfte gemaakt te zijn, zullen wij nooit, tot onzen troost, God zien. De Apostel maakt melding van deeze twee Leerftukken, i Kor. VI: n. Maar gij zijt^ afgewasfehen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den naam van den Heere Jesus, en door den Geest onzes Gods. ünze rechtvaardiging is in Christus. Jesus heeft eene verzoening voor de zonden teweeg gebragt. Hij heeft eenen volkomen losprijs voor zijn volk betaald. Hij heeft desgelijks alle gerechtigheid vervuld, en de Wet tot de laatfte jota en tittel volbragt. Dit is de grond, waarop wij voor God worden gerechtvaardigd en aangenoomen. Wanneer een mensch overtuigd is van zonden, zijnen ellendigen ftaat cn toeftand ziet, en bemerkt dat hij zichzelven daar uit niet kan redden; -wanneer hij hierbij ziet, de bekwaamheid en gewilligheid van Christus, om hem te zaligen, en aldus zijne ziel aan hem ter zaliging overgeeft, op zijn Bloed, als den grond van zijne verzoening, vertrouwt, en zich op zijne O 4 Ge*  aio L E E R Z A A ME Gerechtigheid, tot zaligheid, verlaat — zoo is hij m eenen gerechtvaardig.len ftaat Dit is, het geen ik volmaaktheid van (la noem; want dit heeft betrekking op onzen ih in het oog van God. Elk een, die zich * zulk eenen ftaat bevindt, is vrijgemaakt van de veroordeelende mafgk der Wet, en is aangenaam m het oog van1 God, nademaal hij in Christus is gerechtvaardigd. Dit is, naar mijne gedachten , duidelijk , volgends deeze plaatfen der heilige Schrift. Rom. Vlil: i. Zoo is er dan nu geene verdoemenis voor de geenen, die in Christus Jesus zijn. Gal V: 2$. Tegen de zoodaanigen is de Wet niet. Kolos/. Ut to. En gij zijt in Hem volmaakt. — Wie, zegt de Apostel, Rum. VIII: 33, 34, zal bejchuldiging inbrengen, tegen Gods uitverkorenen? God is het die rechtvaardigt, me ts het, die verdoemt? Christus is het, die gejtorven is, ja, dat meer is, die ook opgewekt In deezen zin, zijn de geloovigen volmaakt, want zij verkrijgen, door het geloof, eene volmaakte rechtvaardigheid De rechtvaardiging is niet vatbaar voor aanwas, noch onderfcheiden m trappen. — Zulks mag het geval weezen, ten opzichte van het gevoel, welk de ziel daarvan heeft\ iemand kan toeneemen in duidelijkheid van inzichten omtrent zijn aandeel aan Christus, maar ten opzichte van het geen hij is, aangaande zijnen ftaat. is hij niet vatbaar voor aanwas. Dan is een geloovige , ten opzichte van. zijnen ftaat, Volmaakt: M is volmaakt vrij van de fchuld der zonden, door het  Me ngel-Schrxften. an het bloed van Christus; hij is volmaakt gerechtvaardigd, in zijne Gerechtigheid, en God befchouwt hem, in C h r i s t u s , als zoodaanig. Dit is een deel van de Christelijke volmaaktheid; dit is het, waartoe de ziel in deeze Weereld geraakt, en het is wenfchelijk, in het gevoel van dezelve te leeven. Ten tweeden. Er is eene volmaaktheid der deelen. Ik heb zoo even gefprooken van dat gedeelte van eens Christens karakter, het welk onder den naam van Rechtvaardiging vervat is; ik zal nu van het zelve fpreeken, met betrekking tot het werk der Heiligmaaking. Het is noodig, optemerken, dat de eerste op éénmaal volkomen is, terwijl de laatfte niet dan bij trappen tot rijpheid geraakt. Wij leezen van onderscheiden rangen van Christenen, i Joan. II: 13, 14. naamlijk, kinderen, jongelingen, en vaders; en wij leezen van jonge kinderen in Christus, 'iKor, III: 1. Men merke op, dat Christelijke jonge kinderen zoo wel in Christus "zijn, als fterke mannen, zij zijn in Christus geplant, en nieuwe fchepfelen geworden, Zulken zijn waarlijk in de kindsheid van hunnen Christelijken ftaat; en nogthans hebben zij alle de wezenlijke hoedaanigheden van eenen Christen. Zij zijn volmaakt gerechtvaardigd, zoo wel als de meer gevoorderden; zij zijn wedergebooren. Wanneer een kind gebooren wordt, zoo draa als 't het licht ziet, heeft het alle de wezenlijke eigenfchappen van den mensch, ichoon niet tot- manlijke volkomenheid ontwikkeld. Dit is het geval met den Christen ; wanneer hij gebooren is in de geestlijke weereld, heeft hij het beginiel der O 5 Se>  *is Leerzaams genade ontvangen, hij heeft de genadegaaven des geloors, der hoope, der liefde, der ver. loochening, der nederigheid, enz. Want alle deezen zijn in het algemeen beginfel der Genade vervat; niets, het welk den waaren Christen uitmaakt, ontbreekt hem. Maar dan is het voor zulk eenen noodig, optewasfen, en toeteneemen in de dingen van God. Zij zijn flegts jonge kinderen, en, gelijk jonge kinderen , wasten zij trapsgewijze op, tot den manlijken ftaat. zoo wast de meuwgebooren Christen, onder de middelen der Genade, en den Geest der Oenade, op, tot eenen volmaakten Christen ln deezen zin, zijn de Christenen alle volmaakt ten opzichte van die deelen en eigenfchappen, welken wezenlijk tot de gefteldheid , en het algemeen karakter van eenen Christen, behooren. In deezen zin, zijn zij zoo volmaakt, dat er mets, dan een toeneemen in dezelven,ontbreekt; 1en derden. Er is eene volmaaktheid, ten opzichte van trappen. Men moet dit vergelijkenderwijs, en niet volftrekt, verftaan. Uit , dunkt mij, is duidelijk voor elk, dat het woord volmaaktheid, dikwerf, wanneer het in de heilige Schriften gebeezigd wordt, betrekkelijk is tot den mensch, in den tegenwoordigen ftaat Het beteekent, dat hij verre gevoorderd is in het godzalig leeven; doch geenszins wordt het gebruikt, om eene volftrekte volmaaktheid uittedrukken. Gij weet, dat het dus in de gewoone wijze van fpreeken gelegen is. Wij pleegen, wanneer de een den anderen in eenige kunst overtreft, te zeggen, dat hij een volmaakt kunstenaar is, dat hij zoodaanig is, wanneer hij wordt vergeleeken met iemand, wiens oordeel en  Mengel-Schriften. «3 en vernuft met het zijne niet gelijk is; doch hij is niet volftrekt volmaakt, want hoe verre hij ook mag gevoorderd zijn, zoo kan hij nog eenige trappen roeneemen. Even zoo is een Christen, die verre, zeer verre gevoorderd is, in de dingen van God, die veel kennis, en eene groote maate van herneïsgezindheid heeft, en van een godzalig gedrag is, volgends de taal des Bijbels, een volmaakt man; het wil zeggen, dat hij zoodaanig een is, wanneer hij wordt vergeleeken met iemand, die in deeze ftukken beneden hem is. Doch wanneer wij de vergelijking brengen tot de menschlijke Zielen, die nu bij God zijn, dan is hij verre van de volmaaktheid, dan is hij alleen volmaakt in eenen vergelijkenden zin. Laat mij dit een weinig ophelderen, om de zaak duidelijk te maaken. Dit foort van volmaaktheid kan men befchouwen, met opzicht tot wijsheid, en kennis. Een mensch die verre gevoorderd is in de kennis van eenige weetenfchap, is volmaakt, wanneer hij vergeleeken wordt met iemand, die alleen bekend is met de eerste beginfclen derzelve. Dit is het geval van een' Christen. Dikwerf wordt het woord in de heilige Schrift in dien zin gebruikt, i Kor. II: 6. Wij fpreeken wijsheid onder de volmaakten. Als of de Apostel zeide: „ Wij fpreeken van de „meer diepzinnige zaaken van het Euangelie, „ en van de grootere Verborgenheden der God„lijke Liefde, tot de zulk en, die zoo verre ge„ voorderd zijn in kennis, dat ze in ftaat zijn om „dezelven te verftaan en te bevatten." Met dit oogmerk, leerden de Apostelen> opdat zij een iegelijk mensch zouden "volmaakt ftellen /«ChrisTus Jesus. Zij wilden hen zoo onderweezen heb  GI4 Leerzaame hebben, in de dingen van God, en de Leerftukken van het Euangelie, dat zij als volmaakten konden worden befchouwd. Zulken, die veel kennen van de Godlijke liefde, en van de leer van het Kruis, en die diep indringen in het Verbond der Genade, zijn, in eenen vergelijkenden zin, volmaakt. Ook kan de volmaaktheid worden befchouwd, met opzicht tot wezenlijke ondervinding. De Apostel zegt: Vaste fpijzen zijn voor volwasfenen; zulken, die veel weeten van het werk der Genade in hunne harten, die wel bedreeven zijn in bevindelijke kennis van godlijke dingen, moeten met vaste fpijzen gevoed worden, dewijl zij dezelven kunnen verdraagen. Wanneer een Christen voor het eerst op den weg des levens treedt, is hij gelijk een onervaaren en ongeoefend krijgsman, niet gefchikt, om zich zeiven in de meer moeieiijke dingen t welken tot het geestlijk leven behooren, te begeeven. - De meer gevoorderde Christen is daartoe het best gefchikt; zijn hart is meer gevestigd, hij heeft een leevendiger gevoel van zijne verdorvenheid en zwakheid, en een vaster vertrouwen, dat de Heer hem zal helpen. Aldus gefterkt zijnde, kan hij, als een goed krijgsknecht van Jesus Christus, verdrukkingen lijden. Deeze is, in eenen vergelijkenden zin, volmaakt, hij is zoodaanig, in zijn geloof, liefde, hoop, enz., wanneer hij vergeleeken wordt met den jongen Christen; zijn geloof is fterker, zijne liefde meer gevestigd en vast. Doch wanneer wij onze gedachten bepaalen bij de gelukzalige geesten daar boven, dan moeten wij hem aanmerken, als nog zeer beneden die volmaaktheid, welke zij bezitten. Men  Mengel- Schriften. ai$ Men kan ze befchouwen ten opzichte van genietingen. Sommige menfehen worden flegts weinig verwaardigd met het gevoel der^Godh ke gemeenfehap-, zij weeten naauwhjksJoor_eene gelukkige bevinding wat dit zeggen wik Doen fnderen worden grootlijks begunstigd, zij hebben zulk een? nabijheid tot God, en aangenaame g meen?chap met Hem, dat zij, ten opzichte fan trap, in eenen vergelijkenden zin, volmaakt ziin in genietingen. Wanneer het genot waar Se zulk eeti wordt verwaardigd, vergeleeken wordt met den toeftand van eenen Christend e in het duistere wandelt, is het, m eenen flaauwen zin, volmaakt,- maar het is nogthans, aan den anderen kant, zeer gebrekkig, wanneerhe vergrieeken wordt met dat genot, waarmee de zalige geesten in den hemel verwaardigd worden. Deeze volmaaktheid ban men ookbefchouwet ten opzichte van gedrag. Sommigen, die veel fpreeken van den Godsdienst, begaan m hun gedrag veele misftappen , en brengen daardoor minachting toe a'an de goede wegen van God anderen wandelen eerwaardig, zij doen den Godsdienst èer aan, en maaken, dat er van de goede wegenis Heeren wel gefprooken wordt, en kunnen derhalven, in eenen vergelijkenden zin, volmaakt worden genoemd. Om ons tot eenen hoogen trap in het godlijk leven, en tot uitneemendheid in de dingen van God, optewekken, worden wij vermaand, te Jïaan naar de volmaaktheid. Daarom zegt onze ^ al igma aker: Weest volmaakt. Matth. V: 48. • En in dien zin, vermaant de Apostel tot dezei* ve 2 Kor. XIII: 11 • , Ten vierden. In de andere Weereld, zal het * volk  aio* Leerzaamb Mengel-Schriften. volk van God in alle opzichten volmaakt zijn. }S !n deeze weereld geene volkomen volmaaktheid; hier is geene volkomen bevrijding van zonden, of eene onafgebrooken genieting van God, maar in den- Hemel, worden de geesten gezegd volmaakt te zijn. Heb. XII: 23 BE-  BERICHTEN VAN AANMEKKENSWAAEDIOE B E K E E RIN GEN, EN VAN HET GODVHUCHTIO LEVEN en STERVEN VAN SOMMIGE LE E RAARS, N BEZONDERE CHRISTENEN.   BERICHTEN VAN AANMERK ENSWAAR.DIGE BEKEERING EN HET GOJ) V RU C Hl I O L E E V EN en STERVEN van den HEER THOMAS A L L D E H, Donderdag den 4 Oétober, ftierf te Basfingftok» Ranfs, m het 68fie Jaar zijns ouderdoms , de Heer Thomas Allder, voorheen een Mouter, doch onlangs uitgefchêideu van alle beezigheid. —Het is ter voldoening van de verfchüldigde achting aan zijne nagedachtenis, als men zegt: dat doorzijnen dood de Msatfchappij een nuttig lid, de armen eenen meelijdenden weldoener., en de Godsdienst eenen waar. digen vriend verlooren heeft, In opzicht van zijn beroep, heeft hij zijne zaaken met befcheidenheid leeren bsftuuren. „ Verzoekin» §en in den weg va« Koophandel" die veele anderen misleid hebben, hebben de zuiverheid en oprechtheid van zijn hart niet kunnen overweldigen Vermits hij „ naarftig in zijn beroep " was, dagt hij, dat het welflaagen afhing van den zegen des Heeren, en dus was hij „ ijverig in den geest", in 't zoeken van 's Hemels zegen over zijn beroep, en hij bevond zich hierin niet bedroogen. Zijn gedrag omtrent de dingen deezer weereld, is eene proef, onder meer anderen, dat in de uitkoomst niets verlooren is bij eene naauwgezette beoefening van den Godsdienst Hij heett dikwerf dankbaar erkend de bezondere goedheid Gods omtrent hem, in hem voor aanmerkelijke III. Deel. p ver-  2i8 Het Leven en Sterven van verliezen te bevrijden, en hem meer te geeven dan hij noodig had. Als ech;genoot,was hij een tederlievend man voor zijne vrouw, die veele jaaren voor hem uit deeze weereki opgeroepen werd. Vermits hij geen kinderen had, had hij gelegenheid ,om als een vader vonr verfcheiden ouderlooze kinderen van de vrienden zijner vrouw te zijn, en om verfchiilende en meenig vuldige edel moedige daaden aan fommigen van zijne eigen betrekkingen te doen.. Hij genoot, als een wijs man, het vermaak van goed te doen bij zijn leven ; want hij keurde af, om alles optehoopen ter verkrijging voor anderen, wanneer de dood zou maaken dat zijn weereldlijk beftaan hem niet langer toebehoorde. Ten opzichte van zijn godsdienstig karakter, was hij ten waardig voorbeeld ter navolging. In zijnen eerften leeftijd . had hij het gewigt der eeuwige dingen leeren zien, en na eene volle overtuiging van de waarde zijner ziel, en de noodzaaklijkheid der Zaliging van Jesus Christus» werd hij een Christen. Oflchoon zijn leven en gedrag zeer oprecht en zedig was, vertrouwde hij echter niet op zijne eigen onvolmaakte gerechiigheid, om bij God e welbehaaglijk; te zijn: de Geest en het Woord van God hadden hem eene andere les geleerd, en hij zag alleen op de volmaakte gerechtigheid en de venoening van Chris*' tus als God mensch, als den eenigen grond van zijne hoop; dit was het oog van 't oprecht geioof, en zijn geloof was vruchtbaar in goede werken. Wanneer zullen trch eens in hun oog zelf-rechtvaardige zondaars beginnen te gelooven', dat de leetftukken der genade, van harten omhelsd zijnde, geen aanleiding tot een ongebordjn leven geeven ? In zijn eigen hui-, was een altaar opgerigt voor het morgen • en avoiidi ffer zi ner gebeden en dankzeggingen , verzeld van het leezen der heilige Schrift, dat beftendig eu geregeld op eiken dag onderhouden werd; terwijl de weeklijkfche Sabbath heilig gehouden werd, als een dag van plegtige rust, en gefchikt voor eene plegtltaatige en matige gebruikmaaking van den openbaaren en huislijken Godsdienst. Wanneer de Heer Ai. ld er Dij alle gelegenheden in het huis Gods  sommige Godvruchtigen. ai$ Gons niet op zijné p'aats was, den was het een blijk van ongeftëldheid,, dat echter, door G o os goedheid, zelden het geval wa-; zijnde hij fteeds naarftig in de waarneeming van den openbaaren Godsdienst. Ais Diaken van een Genootfchap van He vormden, nam hij dien géwigpgen post op eene ernstige en nuttige wij^e w-iar, en zijH d wi werd gedoeld als een bezonder verlies; want hij (telde zeer veel belang in de Zuiverheid van de orde*van het Euangelie, en de bevoordermg van de zaak van Christus. De Heer Allder was in de laatfte jaarert ,indert Winter, aan eene gevaarlijke ongefteldheid onderhevig geweest, waaruit hij door G o ds zegen , en het gebruik Van medicijnen, in de lente herftelde. De laatfte winter echfer liet hem aanujerkeiijk zwakker van ligchaam, maar hij werd van trap tot trap fterker in 't geloof, en werd rijp voor eene betere Weereld. Zijne laatfta ziekte duurde maïr véértien dagen , geduurende welken tijd hij door flaaperigheid dikwerf overvallen Werd. Somtijds echter was hij daarvan bevrijd, ett gaf dikwijls zijn geloof in C u r i st u? , en zijne onderwerping aan den wil van Go u , duidelijk te kennen. De liefde van Christus in hei derven voor zondaaren , was altijd het voorwerp zijner bewondering, en dit vervulde zijne ziel altijd met vreugde Het was eene uit droefheid en blijdfchap gemengde taal, als men dien ftervenden pelgrim met traanen hoorde te keu. nen geeven -*— toen bij door zwakheid onbekwaam werd om met het huisgezin meer te bidden —« dac hij nu genoodzaakt was om dat geliefde werk te ftaaken- (Welk een verwijt is deeze bekentenis niet voor hun, die in gezonde dagen de gebeden in huhrfe huis. gezinnen verwaarloozen!) Maar hij Was onJerwirpen aan den wil van God, die ml gereed ftond om hem overtebrengen tot den volmaakten dienst in het huisgezin des hemels, waar zwakheid en traanen nies meer bekend zijn. Zoo wij onzen zieken Vriend volgen in zijne kamer, en het gordijn van zijn ziekbed opeftfc iniven , dan zullen wij eenen fter/enden heiligen hooren, even als eenen patriarch van oude tijden, die zijn laatst vaarwel en onderwijs geeft aan zijne weenend^ P a bloed»  &zo Het Leven en Sterven van bloedverwandten, die hem omringen. — Daar'hooren wij . hem, met eene zwakke ftem , doch met een fterk geloof, op deeze wijze zich uitdrukken : — „ Dier„ baare Jesxjs'." - ,, Uw Hok en ftaf vertroosten ,, mij." En wanneer zijn Leeraar hem nog had aangemoedigd om geen kwaad tc vreezen , als hij wandelde in de vallei der lchaduwe des doods, vermits hij hoopte, dat zijn Herder bij hem zou zijn; en wanneer de droefheid hem even toeliet, om zijnen ftervenden Vriend te bedanken voor al de vriendfchap, die hij hem beweezen had, bedankte deeze hem op zijne beurt, voor den zegen dien hij onder zijne prediking genooten had; daarbij voegende: „ O roemrijk uur! O zalig jcheideu! — Haast zal ik bij mijn God verbeiden" Dit waren eenige der laatfte woorden die hij uiten kon, zijnde de laatfte regel naauwlijks verftaanbaar; offchoon hij nog zonder uierkbaare pijn, echter langzaamerhand verzwakkende, nog leefde tot den nacht van den volgenden dag, wanneer de Schrijver van dit bericht, na hem in zijn gebed aanGoDbevooIente liebben,hem raet de grootlte kalmte en op de zaptfte wijze zijne ziel in de handen zijnes Verlosfers zag uitblaazen. Zoo zien wij hoe een Christen fterven kan. Wie kan bij zu!k een tooneel, als dit is, tegenwoordig zijn, die niet met eenen Thomas gereed is om te zeggen: ,, Laat ons ook gaan, opdat wij „ met hem fterven!" Hier gevoelen "wij de waarheid deezer dichterlijke befchrijving; }, The chamber, where the good man meets hts faie Is privilegd beyond the c&mmon walk „ Oj virtuous life — cu'te in the verge ofheaven (a)." Dr. Young. Hier (a~) Dar is: Het verblijf, waar de deugdzaams man zijn Joon vindt, is geplaatst boven de gewoon e loopbaan van 't deugdzaame leven — ver in de gewesten des Hsmels.  sommige Godvruchtigen. 421 Hier zien wij ten klaarsten, welke leerliukken den «est in wederwaardigheden kunnen onderflenuen, en ons in Maat Hellen, om in 't gezicht des doods te zeekraaien. Geen Socinianismus, noch enkele Zedekunde, maar het leerftuk van Zaagmaaking door vrije genade; de Zaligmaaker der menfehen is hun G o o I Het fchaadtniet dat wij befpot waaien door zulken, die zich vaUchlijk rationalisten noemen , omdat wj het leerftuk van den gekruiste* Christus predi* ken, zoo wij maar het getuigenis en den dank hebben van zulk eenen ftervenden man , als deeze was. — Terwijl God al den roem zal ontvangen. merkwaardig bericht VAN het godvruchtig leven en sterven van den eerw. heer geouge vowell, laatst predikant te fOTTERSPUUf, in 't graafschap NOjR-THAMF ton. Offchoon de Eerw. Heer Vowell opgevoed was tot het Leeraarambt, en deezen gewigogen posth?d aangevangen, moet men nogthans, in dit Üedenkichntt, uit hoofde van zijn vroegtijdig aftterven, meeropzijn karakter zien in zijn bezonder léven, dan tn zijne openbaare Bediening. Koe weinig hij ook in de Godsdienstige Weereld bekend was, moet hij echter, uit hoofde van zijn lang verblijf op de Hooge School, p 3 zeer  432 Het Leven en Sterven van zeer veel Kennisfen en Vrienden gehad hebben, o». der de jongere Leeraars, naardien het zijn beftendigc toeleg was, om zich ,n alle leven.ftanden b em iX aangenaam te maaken; waarom wij ons ook niet moe" ten verwonderen, dat hij de genegenheid van elk, dm hem kende aan zich verbond Om deeze reden mjfelen w,j o,k geenszins, of deeze Leven"fchetïï hoe onvolkomen die ook zijn mag, zaI in 'c bezonder aangenaam zijn aan de onge Godgeleerden,öl onder één dak met hem zijn opgevoed, en ten Vide van ZIJn overbjden, zich niet bedwingen k^den! om met een gevoelig hart, in de taal van een oud lrofeet, mtteroepen: „ Ach! m,jn hroeder!" „ rr,JfMS n %r(te levens!'Cht te Sherbourm, in \ Graaffchap_ Dor/et, op den 14 Meii i77i .enV vert een numw bewijs op, van de gelukkige vmcl„, gevolgen eetier godsdienstige opvoeding.° Al z e» weg, gaf hij kennelijke blijken van oprechte en ernstige godvrucht. Agt jaaren oud zijnde, was h,1 deren, om zich aldaar te faamen in den gebede te oefenen, ten geest van losheid en wispelturigheid thands «oo achtbaar in jonge lieden _ fevlekie geenszins z,,n karakter; ten tegendeel, deed biidoorfok?, % T,ëednZ 2u,k ce"e deftigheid eningetoogenhe.d Wijken, ais het zonderling fieraad is in jeugdige jaaren. s lu-l*da 1S 111 Nog een kind zijnde, toonde bij reeds'eene (lerke netgieg, om t eenigen tijde in den Dienst van het K angehe gebruikt te worden;, ook waren zijne VrkïoYr. ~— die reden hadden om te gelooven, da Wi door Gods genade vernieuwd was ~ jet on«- yau zijn tiende tot zijn veertiende jaar, ^noot hii onderwijs m de Laiijnfcfae Taal; en federt^en r jdJ to zijne i.k.omst in het Kweekschool te Home Z\ r nH;t ^J.32"1""^"'!^ voordringen, door de bez-ndeic Jesfen van de Eerw. Heeren Dr HeIrv Se" Ke'rw 1 JletHhe»der''jk opdicht van den ge. Se wnThit "ÜMPHREy; en door Gods emade. was hij een heiaad van zijn belijdenis Dp gezondere reden, welke hem beweegde fchap  SOMMIGE ^ODVaUCHTIGEN. 23fl fchap, en de gefteldheid zijnes gemoeds ten dien ti;de, kan men opmaaken uit het Affchrift van eenen minzaaien Brief, welken hij in dien tijd aan zijnen Broeder l'chreef die toen van huis was. —— Voorkeden Zondag was het Avondmaal. De Heer 'Humpiirey vraagde mij niet, gelijk ik verwacht 9' had, of ik ook ergens ten platten lande het heih? '! Avondmaal had gebruikt. Ik ben zeer verheugd, ' dat ik mij met zijne Kerk vereenUd heb, en hoope s' nimmer reden te vinden om daarvan b^n.uw tehebben. Het is zeer te beklaagen , dat de mentenen, . in 't algemeen, zoo traag zijn om tot de Pafel des 9 Hesren te naderen. Het is immers een middel, »' om ons voor veele zonden te bewaaren, waar toe s' wii anders zoo ügtlijk verzocht worden. Als ik nadenk, dat ik mij zoo openlijk en plegtia aan ChrisTu s overgegeeven en opgedraagen heb, vind ik de , verzoeking met zoo fterk, noch ook de neiging ' zoo vermoogende. 'Het bevoordert insgelijks onze liefde tot den Eeuwiggezegenden Jesus, en geert ' fteun aan ons vertrouwen, aan ons geloot, en aan *' onze hoope in Hem. Deeze beweegmiddelen zou " men immers onderftellen genoegzaam te zijn, om *' Christenen te bekooren, om onder de banier van " Christus ziel} te verkwikken. Dan, mijn lie" ve Broeder, de zonde heeft onze oogen verblind, " en onze hanen verhard. O! dat gij uzelven over" reden kondet, dat het uw pligt is, uzelven aan den Heere te geeven, om met vermaak onder zijne " fchaduw te zitten, en dat zijne vrucht uwgehemcl'' te zoet ware1 Gedutirende zijne voorbereidende ftudieti, verloor hij geenszins uit het oog, de wezenlijke verei enten van eenen Bedienaar van het Euangelie. Gelijk zijne liefde tot de Weetenlchappen brandende was, 700 was ook zijne naarstigheid, om die te bekoomen, onvermoeid. Dan, gelijk hij die aanzag als.minder* begaafdheden, in vergelijking van het Godtijk onderwijs, bleek het ook, dat hij zonderling gezet was, om tfemeenl'chap met G o D te onderhonden, en de kracht van den Godsdienst in zijn eigen hart aantekweeken. Het geen hij. in eenen Brief aan een boezemvriend, met wien hij geftudeerd had, feneef, eeni. gen tijd voor dat hij de Akademie verbet, bevestigt 1? 4  füH Het Leven en S^erveü van d%3nmelde, aa"merking; " ïn den ,0°P n»«J*et ,, Studiën, volg ik een plan, 't geen ik vier jaaren „ te vooren bad behooren te volgen. Een groot deel " my.nen t'»jd is gefchikt voorde Taaien; wanE ik begrijp, da: eene behoorelijke kundigheid inde„ zeiven, van veel aanbelang is, en dat ik die alsnog „ niet bezir. lk hoop, dat ik door naarstigheid, en spanning, eenige voorderingin het Latijn gemaakt ' f rV,P Jneb,-de Lat'J»Me Syntaxis , in haare " In T ^"de dreelen' ffiet «nrpanning doorloops, " a a Idl°,'m [de verfchillende zegswijzen 1 beiiti" u-l . Mongelijk denkt gij, dat de'Godgeleerd* „ had mime hoofdbeezigheid behoorde te zijn. Dit „ is ontwijfelbaar, volgends mijnen Hand in her „ Huis. Maar welk kan het nut zijn, als men , a s, een los fundament bouwt? Want het geen ik ;>!s „ nog gelegd heb, is niet veel beter. In mijne oeie„ mngen tct prediken, zal ik niet zoo ligt de Theo>, logie verzuimen, als wel de Clasfifche Schrijvers • „ waar van ik zulk eene kennis wensch te bekoomen! „ als mij aangenaam en nuttig kan zijn. Door onze „ •aandacht van dezelven aftewenden, verliezen wij „ onze kundigheden zoo ras wij die vetkreegen heb" i n.;. W??t z'j vervIie8e!1 trap. wijze, totdat onze „ denkbee.den wederkeeren toe hunnen oo'rfpronglii* „ ken CW" Maar", zegt gij, m) hoe dwaas „„en belpottelijk praat die jonge! Het is immers geen „„Latijn noch Grieksch, die eenen ChristenLeeraar ^„vormen. Dit zijn mindere benoodigdheden. , Waarom zegt gij niet, dat gij peifooneelèn Gods, „„ dienst behoeft dat gij enkel verlangt de kracht „ der Godinke Genade aan uw hart te ondervinden, „„en dagelijks onder derzelver invloed te leeven'^ „ Begaafdheden van dien aarr, beken ik, zijn'van „ een wezenlijk aanbelang, en ik vind eene zekere „ ieuigheid in mijn ziel, welke niet minder kan ver„ vuld worden, dan met geestlijke gaaven en deug. " , i'u0?1 Welke" te bezitterG wij geduurig en dage•» ll;ks behooren ie bidden. Wat kunnen wij zeggen „ tot ontwaakte zondaaren, tot neèigeboogenen on„ der h gevoel hunner zonden, en den toorn eener „ beieedigde Godheid, ten zij wij zei ven die vuu* uC rP^^S z'j" d°orgeieid, en gefmaakt hebti BW de He er goedertieren is?'* •,, Ee-  SOMMIGE GODVRUC-HTIGEN. 225 Eenigen zijner eerste openbaare Oefeningen, nog te Hmerton zijnde, hield hij in verfcheiden Armhuizen, in den omtrek van Londen, waar in hij doorQaande blijken gaf van zijne kundigheid, in het opftel en de fchikking zijner Verhandelingen, en dat Christus en die gekruisfigd, zijne groote Zinfpreuk was. . , Er zijn eenige takken van ons beitaan ot gedrag, welken in 't bezonder, meer dan anderen, (trekken om ons waar karakter te doen kennen; en welhgc behoort daar toe vooral eene Briefwisleiing tusfchen gemeenzaame en vertrouwde Boezemvrienden. Indien wij naar deezen regel te werk gaan, in het beoordeelen van de perfooneele hoedaanigheden van den Heer Vowell, zullen onze Leezers —- uit de weinige affchriften zijner uitmuntende Brieven, welken ons ter hand gekoomen zijn, en waar van wij hier eenige uittreklèis zullen geeven ligtüjk befluiten , dat wij zijn karakter niet overdreeven hebben, wanneer wij zeggen, dat hij een' Jongman was van groote verdienlte. In de keuze dier Brieven, hebben wij niet altijd derzeiver tijdorde in 't oog gehouden, ten einde een zeker verband te bewaaren, in de verfchillende onderwerpen, waar uit het Bericht van zijn Leven is opgemaakt. Op reis zijnde, om z^ne geboorteplaats te bezoe* ken, predikte hij onderweg te Milbourn Port, oveC de Leer der Verkiezing, en over de noodzaaklijkheid der Bekeering. Hier over fchrijft hij aan zijn Moeder aldus: ,, Mijn onderwerp , des morgens, „ was, het geen gij belijdt te gelooven, maar oor„ deelt dat het niec behoort gepredikt te worden, „ naamlijk, de Verkiezing. Nogthans^achu* ,, mij verpligt, alles te leeren, wat God in zijn „ Woord geleerd heeft, en niets terug te houden van „ den geheelen Raad Gods, al was die nog zoo „ zeer iuloopende tegen de gevoelens en vooroordee„ len der menfehen. Wij zijn geneigd, wanünaak te , vinden in zulke Leerredenen, in welken de Genade ', van God verhoogd wordt. Wij kunnen niet aft" l, ders, dan ons inbeelden, dat wij nog eenige deugd„ zaamheid bezitten, welke ons gedrag verdienstelijk „ maakt, en ons eenige aanfpraak geeft op den he„ mei. Dan, helaas! het is louter inbeelding en be• P 5 « dr°Si  a»6 Het Leven en Sterven van „ drog; want wie onderfcheidt u zegt de Apostel , „ en wat hebt gij, dat gij niet ontvangen hebt? Die behoorde, ons ootmoedigheid te leeren, en ons te „ doen afzien van alle vertrouwen op ons zeiven, om onze hoop en vertrouwen a'leen te grondvesten op „ de Godlijke Genade. Het kan gaan, van goede en u kwaade daaden te fpreeken , onzichtlijk onze medes, fchepflen, en onze handelingen met elkanderen; „ maar in 't oog der Godlijke Rechtvaardigheid ftaat de geheele Weereld fchuldigwij zijn alle te „ faamen onwijs geworden. Ka nogthans is deeze „ Leer in 't gehe,l niet onbeftaanbaar met de vrije „ noodiging van 't Euangelie, met onze verpligtiug „ um naarstig te zijn , in 't gebruik van alle verorden„ de middeieii, en om de grootfle zaakenaantevatien, j, niettegenuaande de bewustheid van ons onvermogen tot de minsten. En hij, die aizoo handelt, kan eene troostrijke verzekering hebben van- Gods „ liefde en genade te hemwaards " Schoon hij de gemelde Leer geloofde en teerde i was hij nogthans verre van die te misbruiken tot losbandigheid ; want hij bleek een ernstig voordandcr te zijn van de noodzaaklijkheid der Wedergeboorte , en van per Jooneek Godvrucht ., Ik gedenk uwer dik- „ wijls, dus fchrijft hij aan zijne Zuster —— „ en boude niet op voor u te bidden, dat de God 3, aller genade zijn beeid in uw hart drukke, zonder 't welk alle andere verrichtingen flegts zijn als ,s wit gepleisterde graven, of als een doode romp, „ opgefchikt met glinsterende koleuren. Gij kunt, 9, door een deftig en deugdzaam gedrag, de achting „ en bewondering van menlchen verwei ven; doch zonder wedergeboorte, en de vernieuwing van tien Heiligen Geest, kunnen wij Go de niet aangenaam zijn: want dit alleen, kan de natuuriij„ ke vijandfehap in ons verbreeken Laat ons, der. „ halven, ons op de Weereld gedraagen als vreemdlingen en. bijwooners. Laat het onze dagelijkfche „ zorg zij», om voor den Hemel toebereid tï worden, ,3 opdat, gelijk wij vereenigd zijn door de banden der Si natuur, wij ook alzoo eene nognaauwer vereeniging ervaaren moogen, in dat eeuwig Verbond, bevestigd in den Dood van Christus, 't welk onveibreekelijk is in deszeifs natuur» eu eeuwig inge- „ dlitlf»  sommige Godvruchtigen. 2.2? duurzaamheid. Wat gij ook veronachtzamen moogt mijne G liefde, verzuim toch nimmer voor , uwe ziel te zorgen. Dit i* het iène noodtgj Dit J alleen kan u gelukkig maaken, en den vrede uwes • gemoeds beveiligen, i I» is volftrekt noodig . dat , vvii d'kwijls met unszclven omgaan , en onzen llaa. onderzoeken, naar den regel van Gods Woord. ! WH moS ppogèn boven de Weereld te leeven , en deeUcnootfchao zoeken aan die genade, welke , geduurt tot in het eeuwig leven.. Mijne waarde !, Zuster, laat ons te faamen wandelen in de heide , van Christus en in de troostrijke gemeenfchap „ van den Heiligen Geest. Eene wederzyi„ fché liefde alhier, zou ons een' geringe., troost pp* „ leveren , indien wij denken moesten, namaals voor „ al.oos van elkanderen gefchelden te zullen zijn IK „ vergeet uwer nier bij den üenadetroon , _ en iknoop ook dat gij niet aflaaten zult voor mij te bidden. L Volg toch de dwaftze» zondige, en befpottelijke ' gewoonten deezer Weereld niet na. Hoa i uaf!, gefcheiden van da Weereld; want gij weet toch , dat de Disfipelen van den gezegenden Jesus met " van deeze Weereld zi n. Zijt waakzaam, en ernsHo- in 't bidden, en leef in de daadlyke oefening '! vaAi geloof in Christus, en zijne Genade.' De Perfoon en Voortreffelijkheden van' Christus, bekoorden zijn geheel, hart. Dus gaat hij voord: Voorleeden Zondag avond hoorde ik, met tmaak, den Heer L— prediken, over deeze woorden: l't " hongerigen heeft Hij met goederen vervuld, maat 3' de rijken heeft Hij ledig wecftgezonden(a). Laat ' deeze aanmoedigende , doch tevens nadrukvolle woordenk toch op onze harten g dr ikt zijn. Laat "ons als Viloefliëe en nooddrutiije ïielen, tot Christus gaan, om gevoed te worden met het " Brood des levens. met de redelijke en onvervalscti-e melk des Woords, opdat wij daar doorgevoed * moogen worden ten eeuwigen leven. Het geende „ Zalig maak er heeft, om ons te geeven. zijn ' in waarheid alleen goede dingen, zonder welken „ wij voor altoos ellendig zijn. Zij zijn ook votko. ' men verzadigende; 't welk van geen aardsch genot „ ooit kan gezegd worden. Want, Wat baat net (a) Luk. ïi J3»  saS Het Leven en Sterven van „ eenen mensch, dat hij de geheele Weereld zoudt „ winnen, en aan zijne ziele fchade lijden? Zi| zijn „ ook gepast en gevoegd naar onzen ftaat en toeftand ,j als zondaaren. Zijn wij onkundig; Christus „ wil ons leeren en verlichten. Zijn wij bedorven; „ zijn Geest wil ons reinigen. Zijn wij verkocht „ onder de zonde; hier kunt gij herfteld worden in de „ heerlijke vrijheid van Gods kinderen. Zij zijn „ eeuwig, ia derzelver duuring. Al ras zal er een ,» einde koomen aan tijdlijke en aardfche dingen. De *> 1Dfnfchen zullen eerlang beroofd worden van hunne „ rijkdommen, eer, en vermaaken, en dan gansch „ naakt en berooid wechzmken. in verderf en onder„ gang, zonder eenig anndeel in den Verlosser. i, Hij alleen, die den wil van Goo doet, blijft tot „ in eeuwigheid." Schoon nog jong, merkte hij den tijd aan, als een ónfehatbaar juweel. „ Ik verzeker u" dus fchrijft n'J -— dat ik tegenwoordig den tijd een dierbaar „ talent achte, en dat ik dien zoo naarstig tracht te „ gebruiken, als mijne gezondheid gedoogen wil. Niemand verdenkt mij van ledigheid; en nogthans „ vrees ik fomtijds, dat ik mijne krachten uhput.in „ het bejaagen van min gewigrige voorwerpen; en „ dat, uit gebrek van een geregeld plan , veel tijd „ verlooren gaat, zelfs in ons overleg om dien wel te gebruiken, lk ben, meer dan ooit. van mijne ge„ ringe voordering bewust, en zal derhal ven geen haast maaken, om mijne tegenwoordige gelegenheid „ te Homerton te verlaaten, welke mij, in veele op„ zichten, nuttig is, fchoon verzeld met eenige onge„ makken. ——- Hoe hebt gij heden uwen tfd „ doorgebragt? Ik hoop immers niet, gansch nUtteloos! fchoon moogen'jk niet veel ten voordeele van „ uzelve of anderen. Gij zijt in gezelfchap geweest „ daar het getprek misfchien niet ftichrelijk was, of „ uwe hartlijke loftemmiog niet kon wechdraagen. — „ Ik kan op een groot déél van mijnen tijd, dien ik in nutlooze bezoeken heb doorgebragt, niet terug m zie"> dan met fpijt en leedwezen, en wierd ik niet gedeund door de hoop van eenige nuttigheid, het ,s zou mij indedaad ongelukkig maaken. Wij geloo„ ven niet genoeg, hoe digt wij reeds aan de eeuwig„ beid genaderd zijn, eu dat de dag haast aanftaande » is»  sommige Godvruchtige*. 219 4 ;s in welken w ij zuilen moeien rekenfchap geeven''. " Hi wJdageliikS zeer gemeenzaam me: den g zeJiL7 Bijbel, en prees dien allen aan , als zijnen gciucn i> jv v 1 » zes:t hu voords —» beswn raadsman. „ bene zaak zege "lJ v eeeft mii cenigen troost, naamlijk, dat ik, mee. " fan voorbeen . vermaak vind in het leezen en over"de kèn Sn Gods Woord. Het geeft mi, meer £ vermaak en dichting, dan hiervan ben ik zeker, dat, naar maate wij het naars " riaèr onderzoeken, het zooveel te meer in onze " Laat ons de Schriften onderzee- * S Vris gelijk Augustinus zegt, eene " fee ,V& WoSd va* God , omdat het ^ '! wïord is, welke wij niet bepeilen kunnen. Heus eene r^ke'verborgen Mijn, waar m moeten , willen wij den fchat vinden, gaar gehei , ligde inhoud wordt niet ontdekt aan eiken onver fchilligen voorbijganger. Wij moeten, *jMW* in'hef hart, in de ingewanden aaar van md. ngen eer wij indedaad kunnen vern.kt worden. u heb ' de Schriftuur geleezen, ten minsten S^eeUelijk ^O" dat gij, en elk van ons, dn meerder deeden, en ze " met meerder iufpanning nadachten! Verzuim toch. " mtnTeveZuste?, dit leilig Boek niet. Het benest " eene boodfehap van Jehovah zeiven.. aan zondaaien . "\ eene Heilumre van Zaligheid- *^f*J«*J ïitAWe Woord is zwanger van onderwijs; en waaiom " van zul eene volftrekte «oodzaakl.jkheid «? igw " dit roek zullen wij alle ten laatfteri dage geoordeehi worden, het zij dan ten leven, het zij ten dood. " Een e i beiert, God in heerlijkheid te aanfehou" wet moet fij Hem voorafin het Woord zien. Dgc " mf leeren wi hier onzen ftaat en toeftand kennen . " ook de natuur van die rust, welke Hij heeft " voorbereid! voor allen, die recht belust zijn om het " ïïeezen en te hooren. Gij kunt het geestlyk leven " zoo min in uwe ziel onderhouden, zonder een aan" Jachtig gebruik van de Schriftuur, als het dierlijk " leven zoPndè? dagelijksch voedfel en verkwikking. J Het behelst melk voor, zuigelingen, en vaste fpys * voor volwasfenen Daar in kunnen de lammeien zich baaden, en de Olijfant kan " m zwemmen Wij zijn reizigers en vreemdhugen op aarde, uier  230 het l™ «k Sterven van h vervul mee S^^Tb^S^ gf*", „ oiweiwiffeUngenkennpn J« ' k;mnen wiI „ boven «^men^S het, begtmstisd te zHn Lpt i ™ft want dus «H^'b-,*!!!* ****** ,. zelfs uw daaditksr* Z lat '?SettheW)! dan Lees GodSSS^I* * der ernstige Wfctoff.XToft SP'"?"! » u toch geeve de verlichting van zSnen r^"^' », opdat het dekfel uwer "nL 1 *J ?J?S*i . „ worden, en de (chili™ „«, f m,00ge ?e|cheurd „ houdt, zal de Schrift ?} de!'zen W-Man- 5, hebben. Gij kont immers ^ ,? if Zt,t Jllood|g „ eenzaam uurJ uitkippen? N^m dS rnT/'0^' een « morgenftond, en laat öwe flTJl °e de" vroeSen » ven van dien kost él{eT , 1 ,,merfgt n niet beroo,> kunt ten nuttt'ÏÏP t,J,<' weiken ^ar toen ^^S^^l^ ^ Prceshijrterk „ ken dage. drie uuren, in dit we>k ^ t ,~ lüJ tól „ was. De godvruchtige H n4 P 1 n e" beez'S „ uiles bijna op «iS?ï5ij£ t»f?*2R? w's ge«™»t „ hart gc-brooktn was Pn i,it ^ ' tof niet alIee" ^3ï „ zeiven, maar ook voor u. Ik vind het moeiliik 9, in alle omlrandigheden den geest van hr Sriïen, dom opteho-udeiJ) en te handelen overeenSomS " hn1!lrp!.aaken VM m'jn gevve£en' Mij LngaandéS " ï t r°ndet Z]en' $ zoudt daar veele vYeezen en „ twijfelingen vinden, en den hemel, als W e b e" ;; fetM^^Hf1 vs"ons vetf ' , gr 1 beflnJden van de zonde. Wenfcben „ wij meer voor God te keven, wij moéten meer met „ God wandelen. En tot onze ainmo d gi,"ck „ zen, worat d; Naakf m VWS/ " r / §fVa}m' ]k heb onlai^ de godvruchtSe „ Gedenkschriften geleezen van Burnham bene' „ zende een kort bericht van het leven eiï de onder*. " rndl"g7sa"vee^.^^ruch,igen. Daar kuni^w „ den Godsdienst zien. niet als eene blootefchilderiT „ maar als iets, dat leeft in het hart, en hé^ hart tot Go d M rn'K' e",ln kracht fP«™ van de ve gan^e iike „ IJdelheden deezer Weereld; gelijk het seloof doer li be}chouwtetaTet eenf0^k,aa?d oogl^ffierljkh0 d Het vervolg en flot hier na. ANEC-  ANECDOTES) O t tOHDïHLIKSÏ ek LEEEZAAS4B G E VA L L E N; Merkwaardige Plaatsen uit soumiij GELEERDE én GODVRUCHTIG^ SCHRIJVERSj beyens Eenige yan deszelvee _ koets9ndi0e of zin bij ki SPREUKEN,   A NEC DOT ES, OF ZONDERLINGE EN LEERZAAME GEVALLEN» V ERSCHRIKKELIJK VOORBEELD VRIJWILLIG EN AFVAL* Onder de verfcheiden voorwerpen van godsdienstige befchouwing, en welken bezonder de ffichtingder Christenen in 't gemeen betreffen, behooren vooral die geenen, welken betrekking hebben tot de voorrechten der Godvruchtigen. Zij zijn onnafpoorelijk in hunnen aart, onuitputbaar in hunne uitgeftrektheid, en nuttig in hunne toepasfing, Zij maaken een aangenaam onderwerp uit, waar over de geloovigen , met een fteeds toeneemend vermaak en voldoening, kunnen denken en peinzen. Hoe vetfchrikkelijk is dan de toeftand der zulken, die, hoewel ze eene befpiegelende kennis hebben van den aart der geestlijke genoegens, nogthans, wegens hunne verdorvenheid en ongeloof, de kracht derzelven op hun hart nooit ondervonden! Veele menfehen zijn, uit hoofde der kennis van hun eigen karakter, in het gemeen, in hun hart overtuigd, dat zij behooren tot het getal der geenen, die geen deel in deeze zegeningen hebben ,• maar men zal naauw» lijks geloof kunnen liaan aan een Verhaal, welk ons een treffend voorbeeld vertoont van een mensch in wien deeze v erfchrikkelijke overtuiging op eene bui» teisgewoone wijze werd voordgebragc Het verhaal luidt aldus: Wanneer Dr» Doddridge op zekeren tijd predikte over de waardigheid van de roepmg eenesChrisQ a tens, van  234 AnECDOTES, OF ZONDERLINGE Ö^ALLÈNj) tens, en zijne heerlijke hoop en vooruitzichten, was er, bij geval, iemand onder zijne hoorders , die, na het eindigen van den Godsdienst. in de Kerkekamer ging, en den lieeraarop deeze wijze aanfprak: „Dr. „ Doddridcik, gij hebt uitneemend en bemoedi„ gend gepredikt, over de voorrechten van Gods „ Volk; doch die voorrechten behooren niet aan mij, en „ ik zal er nimmer eenig bet minste dpel aan hebben."— „ Wat reden hebt gij, 0m dit ts zeggen"? vraagde de Doctor; ,, Je^üs Christus is immers in Ibaat, „ om volkomenlijk zalig te maaken". „ Mijn " u jr"' aiïtwoorddehij, „ik zalumijneomftandig„ h»den verhaalen; en dan zal het u niet bevreem„ den, dat ik over dit onderwerp zoo beflisfchend „ fpreek. Ik was weleer onberispelijk in het waarnee„ mei van den Godsdienst, en daarbij zeer zedig en naauw gezet van wandel, geduurende verfcheiden ,, jaaren. ik was zeer naauwkeurig, en teder vange„ weten, in de waarneeming van die verfcheiden uitwendige pligten, welken met de Christelijke Leer „ verbonden zijn. Niemand kon mij befchuldigen, „ dat lk mij (legt gedroeg, of de Heilige bevelen ver„ waarloosde. Maar, in vervolg van tijd .verdween „ mijn ijver, en ik werd in mijn gedragen wandel „ zorgeloos en onachtzaam. Mijne zie! vond geen „ genoegen meer in de beoefening van de Godsdienst„ pligten, en ik verflaauwde van lieverlede in de „ waarneeming derzelven. In plaats van twee-of „ driemaal daags, in mijne eenzaamheid te bidden, „ bad ik flegts eenmaal; het zelfde had plaats, ten „ opzichte vanSden huislijken Godsdienst; en einde„ lijk werden deeze heilige pligten geheel verwaar„ loosd. Dn openbaarde zich ook ras in mijn uit., wendig gedrag 't welk daar van een duidelijk be,, w;js gal. Godloos gezelfchap, en zinlijke vermaa„ ken, waren toen de eenige bronnen van mijn ge* noegen ; en ik kon mij daar aan overgeeven , zonder „ fterke overtuigingen van fchuld , en zonder die „ vreeslijke voortellingen der toekoomstige draf, wel>, ken atzondenng en bedaard nadenken in de ziel doen „ ontdaan. Kort na aeeze verandering, werd ik tot „ Voogd over eene jonge Juffer aangeiteld, wier be, i „ zit-  EN LEEB.ZAAME GEZEGDEN. 235 « zitting, geduurend^haare minderjarigheid, aan mijne zorg werd toevenrouwd. Doch ik verkwistte het geld, en verleidde het meisje. Ik had nogthans gevoel, hoe zeer de deugd en godvrucht boven de ondeugd en godlooiheid te verkiezen waren, en ik " was zorgvuldig,om mijne kinderen in de besinfelen „ van den Godsdien-t te öpderwijzeri; en tiet hun „ des Zondags, gewoonlijk , een gedeelte van de hei„ lige Schrift van buiten leeren Op zekeren avond, „ van de zondige vermaakenjdesdaags te huis koomen„ de> vraagde ik hun. naar gewoonte, of zij hunne „ lesfen kenden? „ Ja", antwoordde het jongde „ kind; en ik heb voor u ook eene les, Vader." — „ Wel, mijn lieve kind", zeide ik, „ waar in beftaat die"? Zij opende den Bijbel, en las mij die „ Verfchrikkelijke plaats voor, uit Ezechiel XXIV: 13. ,, In uwe onreinigheid is fchendelijkheid; omdat ik „ u gereinigd heb. en gij niet gereinigd zijt, zoo „ '*rZoeklieve„d 0 », ting (chlJnt te d jg djf niec J«P« »s dat de zonde, dst emotie fcuraari , 9 vijand vai) GoDs ^JKT^VaA8^ „in hun hart blijft woonen, en'datiïïw £2 „ 'c Euangelie aSSen P, i ue hcKpe van .dien vrede m'VSl^^ ÜSTiZ " I°°C *en,eten ffi°StenV Gewis, eeie S ncndfr „ zoek van groot aanbelang. ü«Goo,in ziin beftS»' „ en regeenng der Weereld, tot wi ze en wÏÏS * imÓ^=• °neindiëe 'angmoedigheW, he zedS i kwaad duidt, en toelaat dat het zulke £££ „ voortgangen maakt, en zuik een doodeiijfc rif S * £ en Zek=erlijk'- 3n *««n ti £ fot den * "wio;ei?ndrVan 'smrenlchen beproeving voor Se » eeuwigheid. God heetrt, wat Hem betreft — o^C „weker voor de Israëliër/die in 5? wStita dSJ „ de flangen gewond waren <» -1 een Smeer! „ onfetlbaar geneesmiddel befchikt ; namelfk z»n eenige ea eeuwige ?oo«, tfüfi^jfë  EIST LEERZAAME GEZEGDEN. 2,41 ., hout gettorven , heeft niet alleen, als Borg, zond»ren met God verzoend, maar ook voor hen da zonde overwonnen, en daar over getriumpheerd, 3 Nu wil God — niet flegts, dat de menfehen dit " gelooven zuilen, God daar voor danken, en Hem zullen liefhebben, en voorts deugdzaam leeven, m de beoeifening van den Natuurleken Godsdienst, Z onder Euangelifche bewoordingen; gelijk dit, he„ laas! de doorbreekende leertrant is van veelen Len tan» voor een grondregel te Amfterdam in meerge, ' melde Maatfchappij is vastgefteld] die misfchien „ den geesteli'ken Godsdienst van het Euangelie noch „ verftaan, nóch bcoetfenen -— maar dit wil Hij. „ dat zij in zijnen Zoon zullen gelooven, en doof „ het geloof met Hem zullen vereenigd worden ge- t ' li k eene rank met den wijnflok, en de leden des li*haams met het hoofd en dat Christus door het geloof m ons hart woone en werke, door zij' nen verworven Geest, en ons alzo gem^enfchap »' aan Hem doe genieten, in de kragt van zijnen dood »' en opllanding, op dat hier door onze oude mensch " met Hem gekrui'ftgd, gedood en begraaven worde, " op dat de booze lusten des vleefches in ons met meer »' regeer en. maar dat wij ons zeiven Hem tot eene " Offerande der dankbaarheid opofferen, en wij ook " door zijne kragt opgewekt zullen worden tot ten " nieuw leeven (V}". Deeze orde des heils is door God voor 't menschdom.beraamd, en in zijn Woord geopenbaard, en wordt door het Euangelie aan allen aangebooden. Dog, gelijk wel eer het Kruis van Christus den Jnoden eene ergernis, en den Grieken eene dwaasheid was, zoo is het nog in de Weereld (b). Veele der hedendaagfche Wfsgeeren fchaamèn zig de leer van Christus Kruis, loochenen den invloed van de gewigtigfle Waarheden der Open», baaring op de waare deugd, en houden (taande,dat de Godsdienst der Reden of der Natuur, tot alle» genoegzaam is, en verfmaaden gevolgelijk het van God aangebooden hulpmiddel. Eenige weinigen, die bil beden van deezen ftempel voor flegthoofden wor- (a) Kattch. Zondag XVI ,XVII. (i>) iKor. I. 18.  «42 ANECDOÏES, OF ZONDERLINGE GEVALLEN. worden aa„ge2ien geli;k PauLus on nad fekel.jk aanwijst, dat ia zijnen tijd al plaatshadf!,/1,— deezen> <*at veragte hoopje in de Weeleid, deezen geeven er. door eene bijzondere genade. S°f * 1g ° ai? ' ™2ken 3eb™fc van her hulp. middel, beantwoorden aan hunne beproeving, en worden daar door voorbereid voor de eeuwfgheid De uitkomst zal dit beflisfen. Intusfchen , nmiSit gaande het zedelijk kwaad, en de boosheid SI tans, door, God m de Weereld derwijze beteulot In?' *" h , G^ad«P vt-i zijnen «rooien t Zo' u Z6er 00k Van a!le zfJ°^i belprongen en . ingevallen, nogtans, als'eene onbeweegbre roïs,het eind eer eeuwen zal volduurcn: betaamt her der £°mdhjke YeliiV" bepr°CVi"g V^Te! mens'ch ïn^nTTTi i- ?'J Cen 8enoeg«am en kragtdadig L eiriiTrb5édt ,7" ™»"«*en. «at de zond? ten ïm^t 1 f'"fV-eiU/n dis bo«sheid uitoeflenen. ten einde de wijsheid deezer Weereld te belchaamen Z,dPT hn,f",J '-^ verfmaadi"g van da; eenig hulpmwdel, _ heeft uitgedagt en te werk gefield. En & len die in de uitkomst - gelijk ze zekerlijk zullen-èebilli!Ït?„Ó^Ök Ö0°I- 8lJe dü he%^ euwi. Se Un nf^gtVMrdlgd W0rde^ wabneerHijten ger gte zal naderen, om wraake te neemen over deyerlmaaders van zin heil, hun aangebooden fod£ dood van zijnen grooten en eeuwigen Zoon! l^t ' FRAGMENT, Uit de Godgeleerde Historifche Verhandeling var den geleerden j, Sc harp, jjiadas. 37. Uven eens gaat het in den Godsdienst. Hecmens-h. dom bezucht zijne rampen, en het Euangelie ™ ƒ £ *K« ^«sistus Wij,t de gelukkigfte geneeswijs («) 1 jfw. i: 26—19. 5 (6) C.BKEM,BiwvcnwGefprekken, Bladz. $30-639.  ÊN Ï.6ER2AAME GEZEGDEN. *\% eari* doch ons kwelt eene Horde van Roem-en GeSoekers» ™e onze Artzen willen zi n , en ons t iïe Leer'ftelzels als veel betere geneesmiddelen aanSen. Hunne Schriften, Recenfien, en Journaalen, zStuist gehik aan de berichten en bekendmakingen der Kwakzalvers, en, gelooft men hun, dan konnen % onfimbaar de kanker" der vooroordeelen, hoe vero de d, wegneemen; aan blinden, door hunne o?. aar ng, de oogen lichten; en door hunne behendig* eid " n vernufisleer de ügtheid van ons hoofd en herfenen door hunne menschvriendelijkheid de verkondig van onze borst; en door hunne getande de lamheid onzer handen in het betrachten vani d deugd, seneezen.: een verdoovend Optêtt ftilt alle de fineifen van het gewond geweeten; met één Wóórd z,f noemen zich de Beweldaadigers van het mensdidom, met dat gevolg, dat wij, van Israëls Heelmeester, GiSs balzem. cn de Ëuangelifche geneeawi», afgjtrokken, te laat bemerken, dat onze kwaaien , waai van zn de oorzaak niet kennen, de verfchimze s nieE waarnamen en de gevolgen niet voorzage^ fds^ ergeren, en eindelijk ongeneeslijk en doodhjk geworden «in, en wij derampzahge m«rt3laars worden eenec De Heer, God Sebaoth, Is hun ten Herken God Geeft ons geduld, geduld ia nood, ™ terkt.,°ns in, ons in den Dood; Wat wil ons dan doen fchrikken? Wat wil ons dan doen fchrikken ? Gellert,  LEERZAAME MEN GEL-SCHRIFTEN. DE WAARE.EN GELOOVIGE BELIJDENIS E E N E -S ZONDAARS, Gezaligd door het Bloed en de Genade van JESUS, en genetzen naar ligchaam en ziel; het geen hij wenscht te getuigen in de leevendige Kerk des Zaligmaakers, tot prijs van zijne genade en Zondaarsliefde. lelijk niag ik riiijne Belijdenis beginnen, onder een 'vroolijk gevoel van Godlijke Genade, met de woorden van David: Loof den liEERE, mijne ziel, en vergeet geene van zijne weldaaden;die alle uwe ongerechtigheden vergeeft, die alle ' uwe krankheden geneest, die u Kkroont met goeder, tierenheid en barmhartigheden; die uwen mond verzadigt met het goede! O! hadde ik duizend tongen, om den Naam niijnes Verlossers te looven 1- Mogt ijdere adtmtogt geftaag zijn''lof vermelden, En elke pols/lag mij V gevoel van dankbaarlmd Vernieuwen in de ziel! III. Deel. R Lang,  246 Lêérzaamè Lang, zeer lang heb ik geleefd met een vïeesch* lijk en onverbrookenliait,enhebmünenlJEEr mijzelven, en anderen beleedigd, zoo als ik nu' ontdek en erken. Ik heb gewaand, dat ik wijs was, en bekend was met die Leerftukken, die van oude en gemeere dwaalingen onderfcheiden xvaren. Ik had mijzelven toegelegd op de Schriften van Teller, Steinbart, enden bekenden Bahrdt. Uit zugt tot ijdel twisten, greep ik beftendig naar alles, wat nieuw was, en verwierp en beftrecd allermeest die Waarheden des Bijbels, welken thands ongemeen dier. baar en kostelijk voor mij zijn. Ik was opgeblaazen, door den waan van groote kundigheden; en nogthans, zoo als ik nu door het lichü der Godlijke Genade ontdek, wist ik niets van den waaren Godsdienst. De woorden van j Es'us Sirachs mogten wel op mij worden toegepast. „ Hij, die geen ondervinding heeft, „ weet weinig, en hij die dwaalt, begaat veele „ m-sflagen. Wanneer ik in dwaaling was, wist „ ik ook veele dingen, eu ik verftond meer, „ dan ik kan uitdrukken". Kap. XXXIV: 10, ii, 12. volgends Luthers overzetting Overtuigingen en waarfchuuwiugen van 't geweten, ontbraken mij echter niet; en wanneer ik fomtijds, in de ftilte des nachts, op mijn éinde dacht, of het denkbeeld mij voor den geest kwam, dat ik onverwacht konde fterven, gevoelde ik echter, in weêrwil van al mijne moeite om mij in mijne wijsgeerige denkbeelden te verfterken, eenen zeer onaangenaamen toeftand, en een zeker iets, dat ik niet befchrijven kan* het welk echter, wanneer ik deszelfs waare •orzaak opfpeurde, indedaad de vrees en fchrik was,  M e N G ï L ■ S C H U F T e N. 247 wasmet opzicht tot het Oordeel, dat op mij wachtte, offchoon ik daar aan geen fchtïftuur ■ lijfC denkbeeld wilde hegten Doch deeze pooging van Gods Geest, om aan de deur mij nes harten te kloppen, welke gericht was om mij tot kennis van mijnen ongelukkigen toeftand te brengen, werd thands Verijdeld, doormijnen tegenftand tegen de zalige Waarheden van het Euangelie, en door meenigvuldige zinnelijke geneugten. — En zoo zonk ik dagelijks al dieper in de dwaaling, omdat ik Jesus — dien ik als een louter mensch befchouwde, en alleen den Verlosfer van "t menschdom noemde uit hoofde van zijnen leer —als mijnen Z al igma aker, Heer en God, niet erkennen wilde! Ik was altijd twistende, en mengde mij overal in verfchillen, en was inzonderheid blijde, wanneer ik hetfchrif tuurlijk Stelfel der Godgeleerdheid door mijne valfche Wijsgeerte kon verdonkeren, en eenen rechtzinnigen Belijder, die moogelijk flegts eene befpiegelende, en geene ondervindelijke kennis had, konde in verwarring brengen, en hem de ongerijmdheid van zijn geloof, zoo als ik meende, toonen kon. Aldus werd ik in mijne valfche Wijsgeerte meer en meer verward, en ik werd eindelijk gebragt tot de verfoeilijkfte grondftelling: Dat er misfchien geen volftrekt verfchil was tusfchen zedelijk goed en kwaadl Ik berustte in het leerftuk eener Wijsgeerige noodzaaklijkheid, volgens het onderwijs van ScHULZ,te Gersdorjf, dien ik zeer hoog fchattede. Ik verwierp het denkbeeld van de Verdoemenis, en befchouwde het lot van zondaaren in de eeuwigheid, flegts als eenen minderen graad van geluk,en verbeeldde mij, dat de grootfte en fnoodfte boosdoener R a ' ilegts-  248 Leerzaame flegts op den laagflen trap van deugd was. De Bijbel was voor mij eene loutere overlevering van menfehen. — Dan, helaas! wanneer zou ik ophouden, indien ik meldde alles wat ik niet geloofde! Ondertusfchen bragt ik deeze mijne bezondere gevoelens niet op den predikftoel, noch ftond naar den roem, om onder de nieuw verlichte Leeraars gerekend te worden; maar ik was in de heilige plaats altijd een fchijnheilige, wanneer ik de wezenlijkfte Leerftukketi van het Euangelie behandelde, vooral, het gewigtig Leerftuk der Verzoening. Nog moet ik bekennen, dat ik dikwerf in de Kerk zekere gewaarwordingen ondervond, die ik denk dat voordkwamen uit de werkingen der Godlijke Genade; doch ik verdoofde deezen weldraa. De Gemeenten, derhalven, voor welken ik predikte, of liever, voor welken ik den fchijnheilïgen fpeelde, konden mij bij het geestlijk Gerichtshof niet aanklaagen. Maar ik gaf dikwerf eenen grooten aanfloot aan mijnen waardigen Patroon, en zijne Egtgenoote , door, bij voorkoomemde gelegenheden, in bezondere gefprekken, der Ongeloovigen tegenwerpingen tegen den Godsdienst ter baane te brengen; welken ik echtef, op eene bedriegelijke wijze, voorgaf niet toeteftemmen. Doch dit alles heeft mijn genadige Zaligmaaker, zoo wel als zij lieden, nu vergeeven en vergeeten. Eens had ik het ongeluk, den 4 Desember 1780., op reis zijnde, van mijn paard te vallen, en mijnen voet zeer te kneuzen; echter was ik verpligt, in 't midden van den nacht, twee uuren op handen en voeten voordtekruipen, eer ik een rijdtuig ontmoette. Ik zou zonder twijfel om.  MENGEL-ScHRIfTEN. 249 omgekoomen zijni, had God, niet zonderling befchikt, dat mijne Vrienden eenig bericht van mij kreegen, en beflooten dat mij eenig ongeluk was overgekoomen; 't. welk mij allereerst oplettend maakte op eene bezondere Voorzienigheid, ïn deeze uuren van benaauwdheid, bad ik ernstig,en deed veele beloften aan God , dat ik mij bekeeren zou, indien Hij mij wilde redden. Na mijn herftel, nogthans, het geen eerst twaalf weeken daar na plaats greep, keerde ik al ras tot mijnen ouden weg terug. Den 24M0/7 1790., verloor ik, dooreen geweldigen brand, bijna al mijn eigendom, alle mijn Boeken en Handfchriften, die ik op de Univerfiteit verfaameld had. Toen nam ik op nieuw voor «— naardien God, in dit fmertelijk onheil, mij en de mijnen op eene wonderbaare wijze verfchoond had — mijn volgend leven te beteren; dan, ook ditmaal, bragt ik mijn goed voornemen niet ter uitvoer. Echter begon ik meer den Bijbel te beftudeeren, zonder, gelijk voorheen, de valfche uitleggingen raadtepleegen•, want alle mijne andere Boeken waren verbrand. Ik had veel geleeden; behalven ongefteldheid naar het ligchaam, was ik zeer neergedrukt van geest, zoo dat alle dingen mij even ongunstig voorkwamen. Ik was huiverig om gezelfchap te zien, naardien mij docht, dat elk een zien kon de fmert die ik van binnen droeg. Ik verloor bijna mijn geheugen, dermaate, dat ik, naar den predikftoel gaande, dikwijls bijna het onderwerp mijner Redevoering kwijt was. Mij werd genaden om Geneesmiddelen te gebruiken; dan dit verkoos ik niet, omdat ik geloofde datzeimj niets baaten zouden. Alles wat ik in den Bijbel R 3 las  »5o Leerzaams las, betreffende de godlo.ozen, en de vloeien tegen hun uitgefprooken, paste ik op mijzelven toe. — Aan de andere zijde, durfde ik van geen ééne Genadebelofte van het Euangelie voor mij zeiven, gebruik maaken. Ik weid angstvallig, en mijmerende. Zelfs reezen er gedachten in min hart op, om maar een einde van mijn leven te maaken, en aldus te ontgaan die yerfchnkkende pijlen, welken mijne ziel door. boorden. Dan hier — eeuwig dank zij de oneindige genade van mijnen ontfermenden Zal igma aker! —i hier greep mij zijne Genade, en rukte mij uit het verderf! En van hier reken ik het tijdffip, dat Gods genade in mij, zulk een'arm en fnood zondaar, eenen aanvang nam. Ik werd geholpen, om in eenvouwigheid, en uit het inwendig gevoel mijnes harten, tot Hem te bidden; en nog, terwijl ik dit fchnjve, vloeien traanen van blijdfchap en gebrookenheid des harten, mij als een vloed uit de oogen, door het gevoel van zijne gunst en genade. Plegtig beloof ik Hem, van nu voordaan Hem alleen en geheel|aantekleeven, en ziin Woord tot mijn geleide en beftuur te omhelzen, zonder die dekfelen van valschlijk genaamde weetenfehap, inzonderheid dezulken, als ik tot hier toe had aangekleefd. Ik begon toen eenig vertrouwen te krijgen ep Hem, als mijnen Heer, mimen God, en Verlosser, die ook voor mij armen zondaar aan zijnen Hemelfchen Va. der had genoeg gedaan. Geduurende de Predikatie, op den eersten Pinksterdag des jaars 1792., had ik zulk een' ltraal van hoope, a's ik nimmer hoop te vergeeten. Mijne Verhandeling gelukte mij ook veel be-  M engel-Schriften. 251. beter, dan een' geruimen tijd te vooren; het geen mij zeer verwonderde. Ik konde mij alles beter te binnen brengen, en mijne hoorers in 't aangezicht zien, zonder fchaamte te gevoelen, en veel gemoedigder thuiswaards keeren, dan voorheen. Ik begon nu met meer naarstigheid den Bijbel te onderzoeken, welke mij daar door ook dagelijks gewigtiger en dierbaarer werd; en de Heer, -gaf, dat zijn Godlijk Woord mij een heilzaam geneesmiddel werd naar den geest, en zelfs ook nattig tegen mijne ongefteldheid naar het ligchaam, zoo dat ik allereigenlijkst op mij zeiven konde toepasfen, het geen ook door de ondervinding overvloedig bevestigd wordt, het gezegde in het Boek der Wijsheid, Hoofdftuk XVI: 12. „ Want noch kruid, noch pleister 9, heeft haar geneezen, maar , Heer, uw „ Woord, 't welk alle dingen heelt.'' — lk ontving nu het eene bezoek van genade na het vander. Ik fpeurde in mijn hart na, wat er de Bijbel van getuigde; ik hield mij verzekerd, dat mijn Heer en Zaligmaaker mij niet zou verlaaten, en dat Hij voleinden zou het goede werk, dat Hij begonnen had. Op den 24 en 25 September 1794. was ik zonderling aangedaan, over mijnen tegenwoordigen toeftand. Op den 2.7, toen ik's morgens ontwaakte, wendde ik mij tot onzen Zalig11 aak er, aldus: „ O Heer Jesus, ontferm „ U mijner in mijne ellende! Gij weet, hoe ik in „ de verlöopen dagen U allerernstigst heb aan-i „ gefmeekt, om mij te geeven de volle verze„ kering van de vergeeving mijner zonden, et* „ mijner aanneeming bij U, en om mijn be„ zwijkend hart te bevredigen. Ik wil de uwe R 4 « W  Leerzaame „ zijn, de uwe alleen en geheel. Geef mij he„ den een woord van uwen mond, waar door „ mijn hart in 't bezonder kan getroost, en ik „ door het zelve kan verzekerd worden van de „ volkomen vergeeving van alle mijne zonden. „ Ik zal het aanneemen als of Gij voor mij „ ftondt; en och ! dat het mij een Zegel zijn mogt van mijne aanneeming en begenadiging „ in U, den Geliefden!" ïk nam daar" op het Nieuwe Testament, en floeg open de plaats, Markus VIII: 2. Ik worde innerlijk met éht> fermtng beweegd over de fchaare, e. z. v. daar tegen over ftond, Vers 23. En de hand des blinden genoomen hebbende, leidde Hij hem uit buiten het Vlek, en ff oog in zijne oogen, en legde de handen op hem, en vraagde hem, of hij iets zag? Op het leezen van deeze voor. beelden van onzes Heeren nederbuigende hefde en genade, brak mijn hart als aan frakken , traanen vloeiden uit mijne oogen; en nog terwijl ik dit fchrijf, ja zelfs zoo dikwijls als ik daar aan gedenk, ben ik allergevoeligst aange-, daan. Ik vattede onzen Zaligmaaker bij zijn woord: Ik worde innerlijk met ontferming beweegd. Ik gevoelde kracht en vrijmoedigheid, om het op mij zeiven toetepasfen, en werd aangemoedigd, om ganschlijk op Hem te vertrouwen. Het was in mijn gevoel, als of dc goede Herder zelf voor mij ftond, ja als of Hij tot mij inkwam, en bij mij vertoeven wilde. Aldus verkreeg ik de volle verzekering in'mijn hart, van mijne verlosfing, dooi- zijnen Dood en Bloeditorting, welke ik, van dien dag af, nimmer verlooren heb. In het kort, ik werd een gelukkig kind van God, en genoot eenen on-  M engel-Schriften. 253 onultfpreekeliilten vrede, vergenoeging, en blij*, fchap der ziel, het welk dagelijks toenam. Den Bijbel kezende, was ik meemgwerf met verwondering aangedaan, deszelfs waarheid in miine eigen ondervinding bevestigd te zien; gelijk de woorden, Heb. fV: 12, zulks ook volkomen in mijne ervaaring deeden blijken ie voo^n was het mij als een verzegeld boek, maar thands verlichtte mij de Hei l i g e G e e s t , en ooende meer en meer mijn verftand. JSooit had ik te vooren geleezen en opgemerkt, het geen ik nu bevond;en verlangende om de meest nadruklijke plaatfen onder mijne aandacht te houden, onderftreepte ik elk derzelven in mijnen Bijbel, en vervulde aldus bijna elke bladzijde. — Om deezen tijd, gaf mij de waardige Gemaalinne van den Kolonel Do eb rits .het boek, La Saint Dotlrine, &c, het welk mij een alleraangenaamst en verfterkend voedfel naar de ziel toebragt. Ik vond alles daar in Waarheid te zijn, gelijk mij ook de ondervinding geleerd had; en hebbende mijn wijsgeerig ongeloof verbannen , ontvonkte mijn hart telkens, onder het leezen, op eene wijze, die ik niet kan uitdrukken Hier na gebeurde het, dat ik eens door Tembdbur? ging, en een'fterken drang gevoelde om kennis te maaken met Broeder Runze, dien ik tot hier toe niet gekend had. Op onze eerfte ontmoeting, verkreegen wij eene zonderlinge veieeniging des harten, derwijze, dat wij, als voor den Heere, ons in vriendfchap en liefde aan eikanderen verbonden. Ik nam nu dagelijks toe in liefde tot onzen Zal igma aker; eii zijn Lijden, en fmartlijke Kruisdood, waar'in ik alleen vrede en ruste vond, waren R 5 thands  a54 Leerzaams thands mijn allerbeste onthaal, en het aanganaamfte voediel mijner ziel. Met vuurighdd - des harten, kon ik mij tot Hem wenden, en zeegen: ' s Op uw flervend aanzicht, lieve Zaligmaker\ Zal ik voor altoos mijn oog gevestigd houden ■ ik ben nimmer moede van te fiaaroogen Vp uw lieflijk bloedend aangezicht. Wat mijne Gemeente betreft; veelen namen waar, dat mijne Leerredenen meer Euangelisch waren, en doortrokken met de liefde van Jesus En in waarheid, ik kan zelden mij bedvvingen van traanen te (tarten, wanneer ik aan arme zondaaren getuigenis mag geeven van zijne Liefde, van zijn verzoenend Bloed en Kruisdood! Ik gevoel en beklaag, hoe weinig ik in dit opzicht nog gedaan heb. Sedert mijne gemoedsverandering, gaat mijne zerg meest over de aankoomende jeugd. Deeze laat ik eiken Zondag in mijn huis bijeenkoomen, en -fpreek dan met hun een woord, tot leering en vermaaning.. Bezonder op Avondmaalsdagen, vergaderen zij des namiddags bijeen; wanneer ik ondervinde, dat de Heer mij genade geeft, om met een gevoelig hart, en op eene vaderlijke wijze, met hun te kunnen fpreeken. De vrucht van deeze oefening, begint zich ook alreeds te laaten zien; het welk mij aampoort, beide tot dankbaarheid aan den Heere, en tot vernedering mijnes harten — en bewust van mijne onwaardigheid en van mijn onvermogen, fchrijf ik daarvan mets toe aan mijzelven, maar alles alleen aan de vrije Genade. O!  Mbngel-Schriften. 255 O', dat mijn getrouwe Zaligmaaker meer'zielen tot zich trekken mogt, en in hunne harten verwekken eene waare begeerte naar zijn heil! Gaarne wil ik mijzelven ten beste geeven, om aan het menschdom de boodfehap des Heils overtebrengen , en uit mijn eigen ondervinding te roemen de krachtdaadigheid zijner genade en liefde, ten einde verlooren zondaars optewekken om er deelgenooten van te worden. Helaas ! welk eene beklaagelijke en flaaffche gefteldheid teekent het, alleen uit dwang te prediken, en louter om een levensonderhoud te hebben; terwijl men het werk aanziet als een' last, en blijde is als de arbeid van 'sHeeren Dag voorbij is, onverfchillig zijnde, of onze arbeid aan zondaaren nut doet, dan niet! Maar hoe is het ook moogelijk, dat gewigtig en aangelegen werk met voorfpoed te behartigen, zoolang iemand blind is, en het gewigt der eeuwige dingen niet kent of' op het harte draagt? Hoe veele gebreken ontmoet men niet alom in de zichtbaare Kerk, welken grootcndeels zijn toetefchrijven aan zulke Leeraars zeiven, omdat zij het waare beginfel van getrouwheid misfen , 't welk hen in hunne ambtsverrichtingen bezielen moest! Voorwaar, er is wel dringende reden, om geduuriglijk den Heere te bidden, dat Hij toch getrouwe Arbeiders in zijnen oogst uitftoote, daar hun getal, hier en daar, zichtbaar afneemt, niettegenftaande de Oogst groot is. DE  fl5ó Leerzaams dê voorwerpen, tot welken het EUANGELIE zich H I C H T% o f Proeve van bdoog, dat het de pligt is, van zondaaren, die het Euangelie hooren, hetzelve te gelooven. jVïisfchien is er geen ftuk in de Godgeleerdheid, waar omtrent de gevoelens der Dienaaren van het Euangelie minder overeenftemmen, dan omtient de Voorwerpen, die, zoo als men het gewoonlijk noemt, door het Euangelie geroepen worden. Eenigen beweeren, dat Leeraars, in de voorftelling van het Euangelie, zich niet moogen richten tot menfehen, die nog in den natuurftaat zijn. „ Er is geene belofte aan hun „ jedaan", zeggen zij, „ en bij gevolg moet „ men niet trachten hen te overreeden tot het „ reloof; ja, zij'moeten niet gelooven, „ voor dat zij iets onderfcheidends in de gefteld„ heid hunner ziel, of in den loop van hun „ gedrag, gewaar worden." Anderen houden ftaande, dat er in de heilige Schrift beloften en be-  M e ft g e h - S c ïi a i i j e n. 257 betuiö&igen voorkoomen, die bezonder tot onbekeerde menfehen gericht zijn, en met onmiddelliik op wedergeboorenen kunnen worden toegepast. „ Zoodaanigen zijn", zeggen zij, „die ° betrekking hebben op de wedergeboorte, de vergeeving van zonden, de rechtvaardiging, r, en de aanneeming tot kinderen; en het isde pligt van eenen Leeraar, om hun het gewigt Z van die beloften te doen kennen, alle drang. ' redenen, uit de heilige Schrift en de Reden „ ontleend, te beezigen, en door de ver, schrikkingen der Wet, en de heerlijkheid van het Euangelie/hen.trachten „ overtehaalen tot dat geen welk hij gelooft hun pligt te zijn." Deeze zoo verfchillende begrippen, kunnen beide niet overeenkoomen met het oogmerk der Godlijke Openbaaring. Ten einde, zoo veel moogelijk, voortekoo' men, dat men geenen verkeerden zin hechte aan het gezegde: dat het de pligt is der geenen , die het Euangelie hooren, hetzelve te gelooven, moet men onder het oog houden, dat de Schrijver van deeze Proeve geenszins van gevoelen is, dat van den mensch gevorderd worde , met toepasfing op zich zeiven te gelooven, dat hij een Christen is, of dat Christus hem heeft lief gehad, en zich zeiven voor hem pegeeven heeft. Overmids geen van deeze dingen in Gods Woord geopenbaard zijn, kunnen zij ook geen voorwerpen van geloof uit. maaken, maar moeten enkel en alleen door bevinding gekend worden. Ook is de vraag niet, wat onbekeerde menfehen al of niet kunnen doen, maar wat'zij verpligt zijn te doen. Zedelijke onbekwaamheid om te kunnen gelooven en  «53 Leerzaa me en gchoorzaamen, en de verphgting tot het geloof en de gehoorzaamheid, zijn zeer verfchflende zaaken en moeten niet met elkande en verward worden. Indien er, derhalven , ge. viaagd wordt: Wat moeten menfehen, die „ met de GodJijke Openbaaring en de Bedie» ning van het Woord verwaardigd ziin, ge. ,» looven?" - dan antwoorden wil* Dateeen het weU< de heilige Schrift bekend maak? n' het welk het Euangelie verkondigt. God verklaart m zijn Woord, dat de mensch gevaC ichuldig, en ellendig is; dat zijne zielsvermogens bezoedeld en de leden van zijn ligchaam bedorven zijn; dat in hem, in den natuurftaat™ geen de mmfte trek van het Godlijk Beeld te vmden is Dit zijn treurige waarheden, waar var, wij eiken dag duidelijke en treffende bewijzen zien - waarheden, welken ijder een, die dezelven leest verpligt is te gelooven; en het ware te wenfehen, dat alle de geenen die dezelven leezen of hooren leezen f *Tui/et alleen gelooven, maar ook gevoelen mogten! Er wordt uitdrukkelijk verklaard, dat alle menfchenTzoo fV?3 seio°vcn' ond« den vloek der Godlijke Wet, en den toorn van God verkeeren, en de eeuwige pijnen te wachten hebben Er is op veele plaatfen, zonneklaar, gefchreeven dat de mensch zichzelven niet kan zalig maaken; dat hij dood en magtloos is; en dat hij door geene menschlijke hulp uit de rampzahge gevolgen van den Val kan gered worden Dit zijn nadruklijke en belangrijke waarheden' die de mensch verpligt is , te gelooven. Daar en tegen, wordt in de heilige Schrift duidelijk geopenbaard, en door het Euangelie verkondigd, dat  MiNoil'ScHiiït ïn. £59 dat er hulp voor den mensch befteld is, hij Eenen , die magtig is om te behouden ; dat Christus in de plaats van fchuldige menfchen gehoorzaamd en geleeden heeft; dat Hij de Godlijke Wet groot gemaakt en verheerlijkt heeft; dat Hij de ftraf, welke hunne overtreedingen verdierd hadden, gedraagen — voor hunne zonden verzoening aangebragt — den kop der flang vermorfeld — den dood, en den geenen die het geweld des doods had. te niet gedaan — alle de Weldaaden van het NieuwVerbond verworven, op eene wijze, waardoor alle Gods Volmaaktheden op het luisterrijkst ■worden ten toon gefpreid — en eene eeuwige Gerechtigheid aangebragt heeft, tot rechtvaardiging Van alle godloozc zondaaren, die in Hem gelooven; dat Hij magtig en gewillig is, om volkomenlijk zalig te maaken-, allen die door Hem tot Goo gaan; dat er geene Zaligheid is in ee. nen anderen, en dat er geen andere naam onder den henlel aan de menfehen gegeeven is, door welken zij kunnen zalig worden. Mag men niet, zeer te recht, en naar waarheid, beweeren , dat allen, aan wien deeze Waarheden geopenbaard zijn, ten fterkften verpligt zijn, dezelven te gelooven? Indien iemand dit onrkent, dan wenfehten wij wel te weeten, door welke Wet zij daar Van zijn vrijgefprooken. Zeker hiet door de Wet van God; dewijl dezelve den mensch verpligt, om dat geen te gelooven wat God zegt, en te doen, wat Hij eischt. Niet door de Wet des*geloofs, het Euangelie van zijnen Zoon; want dat vordert geloof van alle de geenen, aan wien het zelve verkondigd Wordt. Veeleer vordert de Wet, dat, daar er een  ü6e> Leerzaame een Zaligmaaker geopenbaard is, alle, aan wien Hij is bekend gemaakt, in Hem gelooven, aangezien die Wet op gehoorzaamheid aan den geheelen geopenbaarden Wil van God aandringt Het tegenovergefteld gevoelen is ten hoogden ongerijmd. Indien er een redelijk fchepfel in den hemel, op de aarde, of in de hel was, het welk vrijheid hadde om het geen God verklaart, al of niet te gelooven, en het geen Hij beveelt, al of niet te doen, dan zou er, behalven Jehovah, een ander onafhankelijk wezen m het geheelal moeten beftaan. Want het is hgtlijk te betoogen, dat een fchepfel, welk met verpligt is om God te gelooven en te gehoorzaamen , van Hem onaf hsngelijk weezen moet, dat het onder geene verpligting aan Hem ftaat, dat het vrijheid heeft om te doen wat het wil, en niet in de gefteldheid is, om eenige rekenfehap te geeven van zijn gedrag aan den Rechter der ganfche aarde. Zoodaanig fchepfel heeft God nooit- gefchaapeu; ook zal het der Godlijke Magt of Vrijheid niet te kort doen, wanneer wij zeggen, dat God zulk een fchepfel niet kan voordbrengen: indien er, derhalven, zulk een wezen beftond, dan moest het God zijn. Hier uit blijkt duidelnk , dat dit gevoelen het Veelgodendom begunstigt, en op een openbaar Heidendom uitloopt, door veele Goden en veele Heeren te maaken. Omdeonaangenaame gevolgen, welken met dit gevoelen gepaard gaan, te ontwijken, beweeren fommi. gen,dat, hoewel het Euangelie niet aan zondaas ren, als zoodaanig, moet gepredikt worden, het echter in hunne tegenwoordigheid, of ten hunnen aanhoor en, moet worden -verkondigd. Doch waarborg  M engel-Schriften. 261 om moet het niet aan hun gepredikt worden? Kunnen er eenige nadeelige gevolgen uit voordvloeien ? Is er eenig gevaar, dat er al te veelen zullen gelooven ? of dat er meer zullen gelooven , dan geordineerd zijn tot het eeuwig leven ? Zij, die weeten wat.volftrekt noodzaaklijk is om den mensch bekwaam te maaken tot het zaligmaakend geloof, hebben geene reden om te vreezen, dat dit het geval weezen zal., Christus en zijne Apostelen dachten geheel anders. Wanneer Hij zijne Disüpelen uitzond, gaf Hij hun bevel, om te gaan in de geheele weereld, en het Euangelie — niet de Wet, om in de onderhouding van dezelve hunne gerechtigheid te zoeken, dit houde men onder het oog — te prediken aan alle creatuuren En wij vin¬ den , dat zij volkomen volgends hunnen last handelden. De Apostel Petrus predikte het Euangelie zelfs aan die geenen, die den Heer der Heerlijkheid gekruisfigd hadden, en hij vermaande hen, dat zij zich zouden bekeeren t opdat hunne zonden mogten uitgewischt worden (7/). Anderen zeggen, dat, overmids het Euangelie eene waarheid is, die geenen, die hetzelve hooren , het als waarheid moeten erkennen ,• doch dat men deszelfs beloften niet op zichzelven kan toepasfen, ten zij men overtuigd zij van zonde, daar over leedwezen hehbe , die haate, en liefde tot heilig • held en Godlijke dingen bij ons plaats hebbe. Dit denkbeeld verfchilt zeer veel van dat geen, wat het Euangelie leert. Het Euangelie is niet gelijk eene, met dugtige bewijzen van egtheid geftaafde, nieuwstijding, welke van het een of an, N■ * .' der Jah^Matth, XVI: 15. (&) IhrJ, III; 10. III. DEtfL, £  2.Ó2 leerzaame der ver afgelegen gedeelte des aardbodems koomt, welke ons niet aangaat, en welke wij al of niet moogen gelooven, zonder dat ons geluk daarbij gevaar loopt — maar het is eene waarheid, bij welke die geenen, aan wien zij gepredikt wordt, ten hoogden belang hebben; eene waarheid, van welker recht verftand, en hartlijke aanneeming, hunne tijdlijke en eeuwige gelukzaligheid afhangt. Daarteboven, welk recht, of vrijheid, om het Euangelie te gelooven, en deszelfs beloften op zich toetepasien, geeft de overtuiging van zonden., het leedwezen daar over, enz., aan iemand? Deeze dingen zijn zeker noodzaaklijk, om den mensch te beweegen tot de omhelzing van het Euangelie, en de weldaadcn die in hetzelve worden voorgefteld, even gelijk de honger noodzaaklijk is, wanneer iemand genegen zal zijn om te eeten. Maar is het recht of de aanfpraak van eenen zondaar op de beloften, gegrond op iets dat hij zelf doet, of gevoelt? Indien dit zoo is, dan is de zaligheid niet meer uit genade. Zoo ziet men, dat fommigen, om met opzette vermijden het geen zij onbeftaanbaar achten met het Kalvinismus, of met de verlosfing van eenige bezondere perfoonen, zeiven op de klippen Van het Arminianismus fchipbreuk. lijden. Indien men vraagt, welk recht of vrijheid zondaaren dan hebben , om het Euangelie te gelooven, en op de vervulling van deszelfs beloften te pleiten ? Zoo antwoorden wij: Zij hebben het beste recht, dat er kan gegeeven worden; het Heilig bevel van den vrijmagtigen Albestuurder; en de volftrekte vrijheid der beloften, welke door.geene voorwaarde, die door het fchuldig fchepfel zou moeten volbragt worden, bezwaard is  M engel-Schriften. a6$ is. De wettige en billijke bevelén van eenen meester, geeven den dienaar altijd genoegzaame vrijheid, om te doen wat hem gebooden is. Nu is het op zichzelven recht, dat men in Christus gelooft, en God gebiedt het. Dit is het werk Gods, dat gij gelooft in Hem, dien Hij gezonden heeft (a). Het blijkt duidelijk uit den faamenhang, dat de perfoonen, aan welken onze Zaligmaaker dit antwoord gaf, vleeschgezinde onbekeerde menfehen waren, die Hem volgden, niet om de wonderwerken die zij Hem zagen verrichten, maar om de brooden die zij gegeeten hadden, en waar door zij verzadigd waren geworden. Vraagt men: Welke drangreden hebben zij om te geïooven? Zoo kan men antwoorden: De fterkfte die er weezen kan, de verklaaring van Hem, die niet kan liegen •— dat hij die gelooft, het eeuwig leven heeft; dat hij uit den dood is overgegaan tot het leven, en niet in de verdoemenis zal koomen. Aan den anderen kant, worden de verfchrikkelijkfte oordeelen over de ongeloovigen uitgefprooken, en zij worden met de ftrengfte ftraffen bedreigd. De toorn van God blijft op hem die niet gelooft. God heeft, in alle eeuwen, met de zichtbaare Kerk . eenen twist gehad, over het ongeloof. Waarom vielen er zoo veelen van de Israëli, ten in de Woestijn? en waarom kwamen zoo weinigen van hun, die uit E typten waren getoogen, in het beloofde Land Kanaanï Was het, omdat zij tot afgoderij genegen waren, en zich daar aan dikwerf overgaven ? Was het, om dat zij fnoode en overgegeeven boosdoeners wa- (a) Joan. VI; 29, S 3  Ü64 Leerzaame waren, die zich aan de verfoeielijkfte misdaaden fchuldig maakten ? Dit kunnen de redenen zijn, en waren het buiten twijfel; doch het zijn niet die redenen, welken een door Gods Geest verlichte Schrijver daar van geeft, die zegt: omdat zij in God niet geloofden, en op zijn heil niet vertrouwden (a). En de Schrijver van den Brief aan de Hebreeuwen, vermaant hen, dat zij zich zouden wachten, van niet m hetzelfde voorbeeld van ongeloovigheid te vallen Eindelijk,- indien de geenen die het Euangelie hooren, niet verpligt zijn hetzelve te gelooven, dan zijn ze ook niet fchuldig, wanneer zij niet gelooven ,• zoo dat, van welke zonden zij ook kunnen befchuldigd worden, het ongeloof hun niet als eene zonde kan worden toegerekend. — Een gevoelen, het welk ftrijdig is met het geheele beloop der Godlijke Openbaaring, en aan het welk, zoo ik vertrouw, niemand, die het Woord van God gelooft, na rijpen raade, zijne toeftemming geeven zal. Zij, die van gevoelen zijn, dat het Euangelie aan zondaaren, als zoodaanig, moet worden gepredikt, zijn het niet volkomen eens, omtrent, het uitdrukkelijkst recht, waar op dit gefchieden kan Eenigen denken, dat de volkomen Genoegdoening van Christus, het toereikend middel, welk het Euangelie voor rampzalige zondaaren bevat, en de genadige aanneeming, dia in hetzelve wordt beloofd, de beste gronden zijn, waar op men tot onbekeerde menlchen fpreeken kan, en waar op men zich van alle gefchikte bewijzen kan bedienen, om hen tot het (e) Pfalm. LXXVIII: 22» (b) Heb, IV: u.  Men gel-Schriften. 265 het geloof te beweegen. Anderen befchouwen deezen enkel als drangredenen om te gelooven, en meenen, dat de beste grond, waar op dit gevoelen kan verdeedigd worden, gelegen is in het Koninglijk Ambt van Christus. Wat kan Hij, als Koning van Sion, met recht voorfchrijven en beveelen? Of liever, wat heeft Hij gebooden? Heeft Hij zijnen dienstknechten bevoolen, om het Euangelie te prediken aan allen, die onder het bereik vaa hunne ftera koomen, en de menfehen te vermaanen, dat zij in Hem zouden gelooven, en hun te verzekeren op zijn woord, dat hij die gelooft, zal zalig worden, en die niet gelooft, zal verdoemd zijn ? Dit zijn daadzaaken, welken niet kunnen ontkend worden, zonder de duidelijkfte leer der heilige Schrift te loochenen; maar wanneer men dezelven toeftemt, dan bepaalen zij de zaak op eenmaaL Zoo dat men, op deezen grond het Euangelie aan de menfehen predikende, in geen onderzoek behoeft te koomen naar hunne goede-of kwaade gefteldheid; de Verkiezing, de Verlosfing van fommige perfoonen, of de algemeene Verlosfing, koomen in geene aanmerking. Wij gaan enkel naar het Heilig gebod van den Koning der Koningen en Heer der Heeren te werk. Daarteboven, kan het niet ontkend worden, dat die Leeraars, die, in het verkondigen van het Euangelie, zich op de Iiartlijkfte wijs tot onbekeerde menfehen richten, en het vrijlte zijn in hunne uitnoodigingen, het voorfpoedigst flaagen in het bekeeren van menfehen. Te zeggen, dat dit waarheid,en het gevoelen nogthans valsch kan zijn, is enkel dat geen te veronderftellen, het welk beweezen moest worden. Indien deeze S 3 te-  666 |Leerzaa me tegenwerping van eenige kracht zoude zijn tegen ons gevoelen, zou men eerst moeten bewijzen, dat de God der waarheid eene dwaaling bekrachigd hadde, en nog bekrachtigt, door dezelve vruchtbaar te maaken in bovennatuurlijke en heeilijke uitwerkingen; iets, het welk geen mensch van gezond verftand zal durven beweeren. Wij fte-mmen toe, dat God den Dienst van menfehen, die omtrent verfcheiden Leerftukken d waaien, kan zegenen, en ook werkelijk zegent; doch wij ontkennen ten fterkften, dat Hij dwaalende gevoelens zegent, om de menfehen in gezindheden en wandel te bekeeren. Wilde iemand tegen het hier boven aangevoerde inbrengen, en denken, dat hij alles wat wij gezegd hebben, volkomen wederiegt, door te vraagen: „ Wat nut kan het hebben, aan „ onbekeerde menfehen het Euangelie te predi„ ken, dewijl zij toch doof zijn, en niet kunnen „hooren, blind, en niet kunnen zien?" Zoo moeten wij hem herinneren, dat het de vraag niet is, wat onbekeerde menfehen al of niet kunnen, maar wat zij verpligt zijn, te doen. Hij kan nogthans een' antwoord op zijne vraag vinden, in Jefaias, XLII: 18. N o s p m i s. G E-  Mengel-Schriften. a67 GEDACHTEN OVER DE VERZEGELING v a n d E n HEILIGEN GEEST. ]Vlcn befpeurfin de Schriften en Leerrede. nen\ van godvruchtige menfehen , een aanmerkelijk en ongemeen onderfcheid van gevoelen, omtrent het Zegel, het Getuigenis, en het Onderpand van den Geest; en daar nogthans alle deeze in de heilige Schrift worden voorgefteld als het zalig voorrecht van alle waare Christenen, zou men denken, dat derzelver natuur voor allen duidelijk en klaar zoude weezen. Doch men heeft de zaak, ongelukkig, duister gemaakt. Veelen zijn van gevoelen geweest, dat het Getuigenis of de Verzegeling van den Geest, eenen bezonderen indruk [tmpulfej of onmiddellijke ingeevmg [fuggestion] inde ziel van den geloovigen beteekende, waardoor hij verzekerd wierd, dat hij voor zichzelven aandeel had aan Christus(^^. Anderen, die dit als dweepachtig en gevaarlijk befchouwen, meenen, dat het is de indrukking van Gods Beeld fa") Men kan dit gevoelen volkomen wederlege! vinden , in Edward's, over de Godsdienstige Hartitogten. S 4  SÓS L e e r z a a m e Beeld op het hart, of het bezitten van de degaaven des Heiligen Geestes, di! een Godlyk irinW ajn, waat d00r de'ioovi'ü wordt gerust gefteld, en welken een Sa2£ nektac*).T Zijn£ toekooniende heerlijkDaar ik onlangs in de Schriften van den grooten en oordeelkundigen O wen, over dit onder- 7^mZ ST?^ heb 8evonden, meen ik aan mijne Medecnristenen eenen wezenlijken dienst te doen door hun 's Mans gedachten dien aangaande medetedeelen. «aimen 2>« gezalfd heft «God, tóow 00/^ ^g^.zegtde Apostel, I: 2I 2f Hoe dit gefchiedt, wordt verklaard, in ^W« / v 3' 7/2 M'f?^ ' g' gfi/oo/^ hebt 4 ^ wr»g«A* eawr^» *»« ^ Heiligen Gekst fcfo/fe,. en Hoofdfluk IV: qo j*. droeft den Heiligen GeestGods^.^ welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlQs- , V, ea"ste van deeze Plaatfen, wordt uitdrukkelijk gezegd, dat wij verzegeld worden met den Geest; waar door de Geest zelf, en met deeze of geene van zijne werkingen, ais het zegel wordt voorgefteld; gelijk Hii ook uitdrukkelijk genoemd wordt hei onderpand van onze erfenisfe. In de tweede plaats, zijn de woorden ^ u 1t, IN W/LKE^ )n ? door de ontvanging van welken, gij verzelnL? Weshalven geene bezondere daad van den Geest, maar enkel eene bezondere uitwerking van zijne mededeeling aan ons, fchijnt te kennen gegeeven te worden. — De 00 Zie Flavïl's Overdenkingen over de Sacramenten.  Mengel -Schriften. De gewoone verklaaring van deeze Verzegeling , is ondeend van het gebruik der Zegelen, onder de menfehen, het welk is, of om tot een' waarborg te verftrekken voor het volbrengen van daaden, enz. of om dat geen, wat verzegeld wordt, voor fchending te beveiligen. Doch ik ben niet volkomen overtuigd, dat zulk eene toefpeeling bedoeld wordt. En indien ze al bedoeld wordt, zal het nogthans, uit hoofde der meenigvuldige oogpunten, uit welken de Verzegeling kan befchouwd worden, moeilijk weezen te bepaalen, welk van die oogpunten gemeend wordt; daar te boven, wordt er niet gezegd,dat de Heilige Geest ons verzegelt, maar dat wij verzegeld worden met Hem; Hij is Gods Zegel op ons. — Wij kunnen de natuur van onze Verzegelingkeren kennen, wanneer wij zien, hoe Christus door den Vader was verzegeld, Joan. VI: 27. Dit nu gefchiedde, door Hem den« Heiligen Geest, in al deszelfs volheid, medetedeelen, zoo dat daar door duidelijk werd beweezen, dat'God met Hem was, cn een welbehagen in Hem had. Dus werd Hij krachtiglijk beweezen te zijn de Zoon van God, naaiden Geest der heiligmaaking, Rom. I: 4. En Hij werd gerechtvaardigd in den Geest, of door deszelfs kracht, ten bewijze dat God met Hem was, iTim. III: 16. — Derhalven beftaat de Godlijke Verzegeling der geloovigen, in 'sHeeren genadige mededee2ng van den Heiligen Geest aan hun, zoo wel om zijne Godlijke kracht in hen te werken, als om hen bekwaam te maaken tot het volbrengen van alle de pligten hunner heilige S 5 roe-  z?o -Leerzaame roeping, waar door God, zoo aan hun zeiven, als aan anderen, een bewijs geeft, dat h7een welbehagen m hen heeft, en hen verzeker da zij bewaard worden tot de eeuwige Zatheid De uitwerkselen van deeze Verzegeling zijn, genadige werkingen van den Ge e tril en op de geloovigen; doch de Verzegeling zelve, ls de mededeeling van den He^ge* Geest aan hun, Vertllw* do,orgaa"d^egreepen, dat deeze Verzegeling eene; verzekering aan de geloovigen geeft; en dit doet zij indedaad, hoewel de weg waar door zij dit doet, niet recht verftaan | wL ^ h°ufde >js niemand in ftat geweest om de bezondere natuur te verklaaren van die daad des Geestes, waar dooi h! ons verzegelt, en waar uit zulk eene verzekering moet gebooren worden. Maar waarlijk, onze verzekering fteunt niet op eene daad van den Geest m ons, maar op de mededeeling van den Geest aan ons. Dit getuigt de Aoos tel uitdrukkelijk, ïJpan. III: b2,&S kennen mj , dat Hij in ons Blijft, naamlijk uit den Geest, dien Hij ons gegeeven heeft Fn wederom, mm* /V: .^WsgiJg mj dat mj m God blijven, en Hij in ons, omdat ni)' ons van zijnen Geest gegeeven heeft Dit is het eenige punt waar op de geheele verzekering, die een geloovige hebben kan, fteunt. In. dien de Geest in ons woont, zijn wij zijn eigendom; maar indien iemand den Geest van Christus niet heeft, die koomt Hem niet toe (aj. Even (a) Rom. VIII: 9.  M e n o e l * S c ii r i f t e n. 271 Even op dezelfde wijze, wordt de Geest sezegd een Onderpand te zijn, met eenig werk van den Geest in ons, maar de: Gee^t zelf Zoo als in 2 Korintk I: ft2. «. H>«. ^"«n,^, het Onderpand des Ofestes — ^t onderpand, het welk de Geest is. En in Ëfeezen I: 14. wordt de Heilige Geest genoemd, het Onder- pand van onze erfenisse. Zoo worden wij ook gezegd, de eerstelingen des Geestes te ontvangen, Rom. VIII? 4- dat is' den Geest zeiven als het begin en het onderpand der toekoomende heerliikheid — Dit zijn eenige van de voorrechten, welken de geloovigen van den Heiligen Geest, ablen Tooster, genieten Daardoor wordt hun toeftand aanzienlijk, veilig, en gevoegelijk gemaakt, en hunne geheele erfenis voor altijd verzekerd. Geene gelijkenis is magtig om de grootheid deezer weldaad uittedrukken. Het is zalven; het is verzegelen; het is een onderpand; het zijn eerstelingen. _ alïes, waar door de hefdevanGoD, en de aangenaame zekerheid van onzen ftaat, kan uitgedrukt, of aan ons bekend gemaakt B E^  _ leerzaame BEANTWOORDING n e r v *. a a g: Z/>*« de Wederwaardigheden van GODS Folk altijd' bevoor der lijk aan hun geestlijk welzijn? De wederwaardigheden van des Heeren Volk zun, buiten twijfel, altijd bevoorderliik aan het geestlijk welzijn hunner zielen; want de door Gods Geest verlichte Paulus zegt intdrukkelijk : Wij weeten, dat den geenen die G o d Hef hebaen, en naar zijn voornemen geroepen zijn alle dingen medewerken ten goede! Daar het niet moogelijk is, dat wederwaardigheden, voor den tegenwoordigen toeftand van het ligchaam ofder tijdhjke omftandigheden, ten goede werken zoo moet volgen, dat het goed, het welk zii gezegd worden te werken, van eenen geestlijken aait is, en tot de Ziel behoort c», hoewel men dee- 00 Wij leezen in Slaagt. III: 33. ft h»p„ .ƒ groeft des menfehen kiLren nZÏ van Lrm* \& X ik bêfluu, dat eike wederwaardigheid heilzaam is. Want indien O 0 d zijn volk niet van harten plaagt, zoo zuilen hunne wederwaardigheden niet te vergeel zijn maar SSÜb1 u ^P°?tel>in d« Brief aan" de Hebreeu wen ,' ««drukt, ten hunnen nutte Jïrekken, volkoomen eerftem! n.g met den klaagenden Profeet ; Bij plaagt of beS ^^nfchen kinderen niet ran harden. Weder^aardfflen tot hun T/T™ '"la3r bud">««d.. en indien Ie niet tot hun nadeel 2ljn> moetM ze modwaklijk tot hun voor.  Schriften. s"3 deeze uitwerkingen, die door de «derwarfg- 2f£ Sn ïe'geloojge zien. Want men iiiuc Jmeestai in zhnen bede Bruidegom ^^f^^j zelden zijne wolkten wagen bezoekt, zoo oat WiJ , ^ii ^^««rfXl ^gS ol ons **** rToef Snden doenfn rnooge ,u'r.P ™ raderwelke gedaante Hij verkiest. S^I^Jta^*^ rnooge veranderen & "gSat?is fteeds herzetfde ^jvan «* ferming en nred«- D«'te bzo*fn, en ' voordeel dienen, dewül er gcenderdeis, tusfchen fcha. deüjk en voordeelig. ,  274 L E E a Z A A M E bleurf len\geeSt dCS g^-eds en der^eki„g oeipeurt, dan fe vooren; ge i k men in -7„iv -J? geval, gemeenlijk antwoordt.J Dan,' k kan S wS "iet re?UI'^n' dat dit ^ geluklSoSe wi,s is om de flappe handen te veriferken en de takelende knien vastteftellen van Goos arme bezochte Kinderen; daar ik zie dat fom mige menfehen zich zeer naauwkeurig onde benemen611 f** oeipeiuen, dan juist het tegenovergeftelde vaa deeze gewaarwordingen. ML geeffonz zaS Godsdienst geen grond van-vertroosting aanhun ? den Z^Tf, Z\°nZe verb°'-gen vcrdorvenhekan- 1^ f n ag,-,brenfn' 200 dat me" ^ zien wezÜS ' dlkw,eif ë^hiedt, wanneer wij wezenlijk met meer liefde tot God noch nwr rervifdonderwerp> Sst en " 1 ?e5 deS ^beds, of meerder In phatsgv^ginSld t0t hdliêheid befPeu™in plaats van liefde, ontdekt men de viiand- fchap van het vleeschlijk hart; in plaats van ootmoedige onderworpenheid aan iSZf; wordt men eenen ongeduldigen wederfpannigen geest gewaar; van welk alles men,zonder deeze leunnef ^f12 ^T^' *f zou hebben Kunnen gelooven beheerscht te ziin. Deeze verdorvenheden huisvestten daar te vooren nïar zi Sr tST in Viepe a n bStot ? Cgge i? tege"fPoeds dezelven Tlich- J'T'/ f/W Wat maakt, i j ; f: ,alU licM koom van Goden Va ' der der heken. Hiervandaan koomt het dat fommige menfehen bezocht worden/en echter «iet  M engel-Schriften. 275 niet meer van hun hart zien, dan te vooren; dewijl het licht van Gods Geest nooit m hunne harten fcheen. Doch in dit geval, kan de geloovige, bij vergisfing, de wezenlijke uitwcrkfelen der wederwaardigheden voor onheilen, in plaats 'van zegeningen aanzien. Wanneer ongeloof, ongeduld, en vleeschhjkevijandfchap, hoogmoed, en eigenliefde openbaar worden: befluit hij, dat zijn hart door de wederwaardigheden erger, in plaats van beter geworden is; hij ontftelt op de ontdekking, die lm van z1Chzeiven gedaan heeft, en houdt zijne verichrikkelijke gewaarwordingen voor zekere kenmerken van afkeerigheid van God. Terwijl het waar is. dat het hart juist is, wat het te vooren was, vijandfehap tegen God; doch genade heeft het meer aan het licht gebragt, en daarom wint de lijder er veel door , overmids een verborgen vijand veel gevaarlijker is, dan een openbaare. Welligt zou het in de dagen van Jobs eerften voorfpoed moeilijk geweest zijn, hem te over» tuigen, dat hij in ftaat was God te befchuldigen van wreedheid, in zijne beftuuring omtrent hem • maar zijne wederwaardigheden wekten de vijandfehap van zijn hart op, en openbaarden dezelve in haare aangebooren tegenkanting tegen God. Indien deeze vijandfehap zijn hart met aanp-ebooren geweest was, zou ze bij deeze gelegenheid niet openbaar geworden zijn; en ware zij niet openbaar geworden, de vroome Man zou er onweetend van beheerscht zijn gebleeven — daarom was de ontdekking van dezelve zekerlijk tot zijn nut. 2. Wederwaardigheden worden geheiligd, en werken ten goede, wanneer ze.ons geloof op de  2/6 Lebrzaame de proef Hellen, opdat wij voelen moogen hoe zwak het is, en hoe ligtlijk wij, in den dag onzer bezoeking, onderworpen zijn aan twijfeling omtrent de barmhartigheid en goedertieren^ beid van een' genadig God jegens ons, Het is met genoeg, dat wij Christus leeren kennen , als den bewaarder van onze perfoonen ; maar God wil Hem ook bekend maaken als den bewaarder van ons geloof. En deeze kennis kan alleen verkreegen worden, door het geloof op de proef te Hellen, zonder dat het, geduurende dien tijd, bijftand ontvangt, opdat het, zijn eigen onvermogen en zwakheid gevoelende \ in zijn eigenlijk voorwerp, cn niet in zichzelven leeven mooge. Daarom wordt de ziel, in het begin van eene hevige wederwaardigheid, fomtijds aan zichzelve bvergelaaten, in haare eigen kracht, om ten zelfde tijd te worstelen tegen den ftroom der wederwaardigheid, des ongeloofs, en der opwellende verdorvenheid, opdat de Heer ons zou toonen, alles wat in ons hart is. Het-kon weinig baaten, dat Jesus tegen den ijverigen en toegenegen Petrus zeide, dat Hij gebeeden had, dat zijn geloof met mogt ophouden, toen hij zich bekwaam achtte om Hem zelfs tot in den dood te volgen. Maar toen hij merkte, dat hij in ftaat was om Jesus te verloochenen, lag zijn geheele troost in het gebed van zijnen Verlosser, dat zijn geloof niet mogt ophouden. Een onbeproefd godvruchtige is een zeer onzeker karakter; want het geloof kan niet leeven in zijne oefening, zonder ftrijd en aanvechting. Waar zou nu de beproeving zijn, indien het geloof altijd zeegepraalde over zijnen tegen- ftand?  M engel-Schriften, ftand? Het zou de fcherpte.van het zwaard der vijanden ftomp maaken en de bitterheid der wederwaardigheden verdrijven; zoo dat waarlijk het draagen der wederwaardigheden niet zou beantwoorden aan haar bedoeld oogmerk, te weeten, het openbaar maaken van ons ongeloof. De grondflag van alle geloof en fterkte, overwinning en zegepraal, ligt in het gevoel der zwakheid. Jakob dorscht geene""» bergen tot ftof, voor dat hij voelt, dat hij een worm is; en op den oo«enblik, dat hij tot dien ftaat van nietigheid terug gebragt is, heeft hij een nieuw werktuig, om te beginnen zulks te leeren. Simson kan nooit het huis van Dagon omverre werpen, voor 4at hij zelf, in eigen perfoon, geheel in de magt der Filistijnen is;.-maar, eenmaal van alle eigen voortreffelijkheid beroofd, grijpt hij de kracht der_ Almagt aan, eu werkt de verwoesting zijner vijanden. Wederwaardigheden zijn de fchaaren, die de eigen kracht, voortreffelijkheid, en alle vooronderftelde bekwaamheid om goed te doen, of om de magt der Filistijnen in eigen perfoon te wederftaan, aficheeren. Zoolang wij kunnen uitgaan, en onszelven beweegen, en de banden verbreeken, met welken de zonde ons heeft trachten te binden, zullen wij De lila h's weeffel befpotten, en alles toefchrijven aan de voortreffelijkheid van onze eigen krachten, in plaats van aan die genade, welke in Christus is. Maar wanneer ons hair waar.in al onze eigen kracht gelegen is, wezenlijk is verdweenen, en wij voelen, dat wij werkelijk in de magt des vijands zijn,, zonder het licht der vertroosting, en onbekwaam om onszelven te verlosfen, dan III. Deel. T zul-  278 Leer z'aa m e zullen wij uitzien naar den Heere alleen, van wien onze hulpe koomt; zoo dat juist onze zwakheid de grondflag is van alle Euangelifche fterkte en overwinning. Doch zwakheid kan nooit gevoeld worden, ten zij wij geroepen worden om moeilijkheden te verdraagen, en de- fterkte van ons geloof, hoop, en liefde ten uiterften beproefd worde. 3. Indien zij die bezocht worden, daar door tot eene duidelijker kennis geraaken van hunne eigen rampzaligheid, en geheele onmagt om den wil van God te doen of te verdraagen, zonder verfche onderfteiming van Hem, in wien, naar het welbehagen des Vaders, alle volheid woont; zoo moet ik befluiten, dat de wederwaardigheden geheiligd, en van wezenlijk nut zijn. Het hoofdoogmerk van het zalig Euangelie is, ons te brengen tot een leeven door de genade die in Christus, en niet die van Hem, en ■ in onszelven is. Wij zullen nooit leeven door de genade die in Christus is, voor dat wij uit onszelven zijn uitgedreeven; en er is niets, dat ons uit onszelven zal uitdrijven,, dan honger der ziel, een leevendig gevoel van, het bederf en de befmetting onzer natuur, en eene geheele hulpeloosheid in onszelven — niets, dan wederwaardigheden, in de hand van den Heiligen Geest, zullen deeze ontdekkingen geeven; en overal, waar deeze ontdekkingen gedaan wor. den, en door welke middelen ze ook gedaan worden, is het zeker, dat de middelen toegepast, en geheiligd zijn geworden. Dus kunnen de wederwaardigheden dikwijls groot voordeel verfchaffen, wanneer de ziel, ten opzichte van troost, gezegd kan worden in duisternis te wande-  Mengel - Schriften. 279 delen, en geen licht te hebben. Efraim zal greeien gelijk de lelij, wier fterkte en vruchtbaarheid geheel in den wortel gelegen is. In den winter, verliest de lelij al haare fchoonheid en welriekendheid, doch niets van haare vruchtbaarheid en voortreffelijkheid; deezen zijn veilig in den wortel. De geloovige groeit, in den winter des tegenfpoeds, wanneer alle zijne knoppen en bloesfems, door de koude winden, en de nedervallende regens, afgeflaagen fchijnen te zijn, nederwaards in zijnen wortel, Christus. Aldus, geduurende den winter, in den wortel begraaven, zal hij echter in den zomer opfchietent en de goede reuk van de zalving des Verlossers, zal een' welriekenden ambrofijngeur rondom hem veilpreiden; en wanneer hij eenmaal geleerd. heeft Christus te verheerlijken, door geheel in Hem te leeven, zal Chp^istus hem verheerlijken, door de fchoo. ne en fierlijke vruchten van zulk een geloof. 4. Verder, Daar ik het geval van den ellendigften van Gods bezochte kinderen met mijne verbeelding wenschte te bereiken, als hun broeder en deelgenoot in verdrukking, en in het Koningrijk der lijdzaamheid; wilde ik aanmerken, dat er gezegd is: Wederwaardigheden worden altijd geheiligd, indien ze u nader brengen tot den Troon der Genade. Dit is waarheid; maar volgt hier uit, dat die|wederwaardigheden, in welken de ziel geheel overftelpt wordt , wanneer de vijand als een ftroom inkoomt, en alles wat voor hem is nederwerpt, het redens, vermogen der ziel niet uitgezonderd, en in welken de tong van dorst aan het gehemelte T 2 kleeft.  c3o Leerzaams kleeft, niet moeten-gerekend worc'en tot de geheiligde wederwaardigheden ? Daar zijn er, die weeten, indien mijn Leezer het niet weet, dat de wederwaardigheden zoo faamenloopend en zoo zwaar kunnen weezen, dat ze de ziel voor een wijle tijds buiten ftaat ftellen om te bidden en te danken ; en echter zal de lijder uit dezelven ontkoomen, met vernieuwden glans, gelijk de morgenzon. En zal men deeze wederwaardigheden als oordeelen, of ongeheiligde wederwaardigheden befchouwen? Ik ken" geen derde, tusfchen oordeelen, en ongeheiligde wederwaardigheden; en hel daarom over, om dit allerellendigst geval te rekenen _ onder de geheiligde wederwaardigheden, die den geloovigen tot nut verftrekken. Wanneer de armen en behoeftigen water zoeken, en niet vinden, en hunne tongen aan het gehemelte kleeven van dorst , zal ik de HEER. hen ver hoor en, ik de God van Jakob hen niet verlaaten. Dit bewijst duidelijk, dat zulke we-' derwaardigheden niet als oordedeu moeten wor' den befchouwd; want, ingeval van oordeelen, zou God niet verlaooren, en zou zeker verlaaten , het geen ftrijdt met zijne genadige verklaaring: Ik de HEER zal hen ver hoor en, zelfs dan, wanneer zij niet tot mij kunnen roepen. Wanneer de tong des gebeds aan hun gehemelte kleeft, zal de Heer hunne behoeften en ellende aanzien. Die wederwaardigheden moeten zekerlijk heilzaam zijn, welken onzen Geliefden opwekken- om ons te hulp te koomen. — Bebalven dit, fchijnt het even noodzaaklijk, dat wij onze onbekwaamheid tot bidden, als tot ge-  M engel-Schriften. 281 «elooven, leeren kennen, nademaal de kracht en de geest tot beiden, even zeer van God is, en alleen van den Godlijken invloed afhangt. Doch lioe zal iemand dit bij ondervinding weeten, indien hij niet in de grootfte behoefte verkeerd heeft, fomtijds onbekwaam tot de oefening.des gebeds? Want,-dat iemmd, die nooit, in tijd van nood, eene volftrekte onbekwaamheid tot het jrebed. gevoeld heeft, zdu belijden: l/ij weeten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort ; wij zijn niet bekwaam iets te denken,ais uit ons zeiven, maar al onze bekwaamheid is uit God, zweemt te zeer naar huichelaarij,dan dat God zulks in zijne eigen kinderen zou gedoooen. Hoewel het in de bastaard kinderen en Heidenen geduld wordt, hunne ijdele en onbeduidende herhaalingen voor den dag te brengen, zal dit nogthans in de egte kinderen geen plaats hebben; want de groote Profeet zal hun leeren, dat zij geheel onbekwaam zijn tot het gebed, en tot alle goed werk, Alles, derhalven, wat ons onze eigen onwee: tendheid, dwaasheid, onbekwaamheid, zonde,, en rampzaligheid doet gevoelen; alles, watftrekt, om elk gekrookt riet , waar op wij gaarn zou: den leunen, te verbreeken, om elke bednegelijke fchuilplaats, waar op wij geneigd zijn ons vertrouwen te ftellen, neder te werpen; alles, wat ftrekt, om eiken zandgrond van vertrouwen op fehepfelen, te flegten; metéén woord, alles, wat ons losmaakt van onze gehegtheid aan het zinlijk genoegen, ons berooft van alle ei°-en genoegzaamheid , en de ziel nederig, hulp- en hoopeloos, nederlegt voor de voeten Van den Verlosser, alleen vertrouwende op T 3 ™'  282 Leerzaamè zijne vrije genade - kan met het hoogde recht worden befchouwd als geheiligd, en tot ons nut. EfrAim had zijne duistere en donkere dagen, wanneer Hij ^ met fchaamte aangedaan en met verwijtingen overlaaden, weende,"als God eene motte werd in zijne bezittingen, en een leeuw in zijn geflacht, die zijne beste genoegens verfcheurde en wechflcepte, ziine afooden bedierf, en alle zijfiè? zondaltaaren omvene wierp; doch waren deeze proeven van Gods handelwijs niet de klaarblijkehjkflé vruchten van Gods onveranderlijke genegenheid tot hein,en de grootfte zegeningen, die den afvalligen Efraim met moogelijkhcid konden te beurt vallen? Zegeningen, die Efraims welzijn bevoorderden, zelfs toen hij, vooralsnog, verre was van derzelver vertroosting te géhièterii zegeningen, die alle ftrekten, om hem toe die vereenigmg van hart en genegenheid met GoD te brengen, welke befchreeven wordt in het Veertiende Hoofdf.uk van Hos e a's Godfpraaken. , J3e geloovigen kunnen zich omtrent niets meer' vergisfen, dan omtrent de u'itwerkfelen van hunne Wederwaardigheden. En indien ik mij niet groótlijks bedrieg, dan hebben fommige Gódgeleerden dezelven op eene verkeerde wijze befchreeven. De laatfte uitwerking van dezelven, is buiten allen twijfel, eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid; doch haare eerfte en onmiddellijke uitwerking is, dat ze de ziel eggen, en het onkruid* dat aldaar, in het verborgen en ongemerkt, opgroeide, op de oppervlakte brengen, en zichtbaar maaken. Zoo egt de verftandige Landman ;  M engel-Schriften. 283 man, in de lente, de graswortelen (0)op,welken hem anders van den verwachten oogst zou-* den berooven; en wanneer hij dit gedaan heeft, verbrandt hij ze met vuur. Op het eerste gezicht, zou iemand denken, dat de fchoonheid van het land,door deeze bewerking,geheel vernield wierd; doch op het einde bewaart het in de daad beide de fchoonheid, en de v uchtbaarheid van hetzelve. — Er is eene zeer gunstige belofte, door Moses aan Israël gedaan, waar op wij veel moeten acht geeven: En de HEER uw God, zal alle deeze Mm vijanden voor uw aangezicht uitdrijven , den eenen na den anderen. — Eene belofte, welke ons het ganfche werk van God, in onze heiligmaaking , voor oogen ftelt; de werkzaamheid , waar door, en de wijze waar op het werk wordt uitgevoerd. Er ligt veel fchoonheid in de belofte, en vooral in deeze bezonderheid: Uwe vijanden zullen voor uw aangezicht uitge. dreeven worden. Gij zult uwe vijanden zien, vóór dat ze uitgedreeven zijn, en zoo zeker, als gij ze ooit als vijanden hebt gezien, zal de Heer uw lus en Silas zongen Gode lofzangen in den Kerker (c); en wij leezen van Paulus, dat het hem aangenaam was, om Christus wil fmaadheid te lijden, en gevaaren te ondergaan. In alle deeze gevallen, was, buiten twijfel, de voornaame oorzaak, waarom zij zich in de verdrukking verblijdden, de bedenking, dat hun lijden ftrekte tot verheerlijking van God, en tot welzijn van zijn Volk, het welk, op het zien («) Ps, CXIX: 75 (2>) Jak. h »t (O Hand. XVI; 25*  ë88 ' L ë e r z a a m b zien van hun geduld, en de onderfteuning die zij van boven ontvingen, zeer werd bevestigd in de Waarheid, en aangemoedigd om openlijk voor Jesus uittekoomen, en om te lijden voor zijne zaak. Doch niets heeft meer vermogen op onze zwakke natuur, om ons te beweegen tot het drinken van den bitteren kelk der verdrukking, dan de zekere bewustheid van het voordeel, dat daar uit voor ons zeiven zal gebooren worden. Door den tegenfpoed, wordt onze kracht en onze zwakheid, ons geloof en ons geduld, in het draagen van denzelven, als ook onze liefde tot God, die6 denzelven ons toezendt, op de proef gefteld. De heiligte Schrift vergelijkt dit bij de proef, die door het vuur van goud en zilver wordt genoomen. Spreekende van het overblijffel zijns volks, het welk in de algemeene vernieling zou worden bewaard, zegt de Heer: Ik zal het derdedeel in V vuur brengen, en ik zal het louteren, gelijk men zilver loutert, en ik zal het beproeven, gelijk men goud beproeft; de uitwerking hier van volgt : het zal mijnen tiaam aanroepen, en ik zal het ver hoor en, ik zal zeggen: het is mijn Volk, en het zal zeggen: de Heer is mijn God (a). Dus loutert de verdrukking Gods volk van het fchuim der zonde; zij ontdekt de wezenlijkheid der genade; en doet in hun hart eene volle verzekering des geloofs gebooren worden. De tegenfpoeden kunnen desgelijks zeer gepast vergeleeken worden bij Geneesmiddelen; want dit zijn zij waarlik, voor alle kinderen van God. Zij (a) Zach. XIII: o.  Men gel-Schriften» s?9 Zii z"n uitneemènde middelen, om hunne geestliik krankheden te geneezen, voor zoo verre de tegenfpoeden hen noodzaaken hunne zonden te haaten, en uittezien naar vergeeving en barmhartigheid, en naar genade,om de zonden yoordaan te onder te brengen. Wanneer ue Apostel zegt; Wij meten dat den geenen, die God lief hebben, alle dingen medewerken ten goedé, naamHik den geenen, die naar zijn voornemen geroe-* ten zijn (a); dan moet men de verdrukking daar onder verftaan. Doch de verdrukking kan. deeze uitwerking alleen voordbrengen, door hen te reinigen van de zonde, die de eenige oorzaak is van alle onze ellenden. Wij behoorden, in alle onze bekommeringen, beftendig het oog te vestigen op den bijftand, dien God ons in dezelven beloofd heeft, en het gelukkig gevolg, welk wij eens daar uit zullen ondervinden. Wij gevoelen onze groote zwakheid in het draagen van het kruis, wij zijn genegen tot wantrouwen — om te denken, dat God met zijnen beloofden bijftand. niet zal koomen, ten minsten niet op dien tijd, waar op wij dien verwachten. De Heer, die deeze zwakheid van zijne kinderen wel kent, heeft voor eene zeer overvloedige vertroosting gezorgd, Hij heeft hun veele groote en dierbaare beloften gedaan,dat Hij met hen zal weezen, in alle hunne bezoekingen, dat" Hij hun in alle hunne nooden zal te hulp koomen , en verklaard, dat zij niet zullen verlooren gaan, maar dat elk van hun hier namaals ftoffe zal ! ebben om te zeggen: Het was goed voor mij, dat tk verdrukt werd, A. B. (a) Rom. VUU i%. CHRIS-  5-9 O Leerzaame CHRISTEL IJ KE' LHJD^AAMHEIJ), Jn de tegenwoordige Weereld, heeft ijder Christen Lijdzaamheid noodig. Zonder de uitoefening deezer deugd, is het onmoogelijk, getroost-te leeven. Zij is een uitgezocht geneesmiddel tegen alle kwaaien. Zonder dezelve, zoude Job eindelijk bezweeken zijn, inden dag zijner tegenfpoeden. Zonder dezelve , zoude Paulus zich in zijne vcrfchillende ómftandigheden niet hebben kunnen vergenoegen. Haare daadlijke uitwerking is geenszins, des Christens gevoeligheid te verwoesten, of in zijnen boezem het hart van den Stoïcijn te vormen; maarzij is, hem in ftaat te Hellen tot het kunnen doorftaan zijner beproevingen en droefheden, met eeneftille onderwerping aan den Godlijken wil, en hem, met ootmoedige overgeeving van zich zeiven, te leeren wachten op 's He er en eigen tijd en wijze, ter vervulling van zoodaanige heerlijke beloften, waar op zijne blijdfte verwachtingen en vooruitzichten gegrond zijn. Zijn niet, in deezen ftnjdenden Ke^kftaat, ligchaamskwellin* gen — dagelijkfche teleurftellingen — Satans ver. " zoekingen en vuistflagen — de tegenfpraak, weêrftand, en vervolging van menfehen de toevallige verbergingen van Gods vriendlrjk aangezicht, en zijn fchijnbaar niet antwoorden op 't gebed, te verwachten? Maar is de lijdzaamheid werkzaam, dan zal echter, ten midden van dit  M e N g e L - S c II R I F T e N, 29I dit alles, de godvruchtige ziel niet wanhoopen, maar zelfs juichen in de verdrukking. Wij hebben van de lijdzaamheid Jobs gehooid, en hoe zeer had hij dezelve noodig! Op zekeren dag werden zijne oore|i door bedroevende berichten getroffen. De eene jammerbode verving den anderen, met fteeds meer en meer akelige en rampvolle tijdingen. Nadat hem de vernieling zijner Osfen en Ezels, zijner Schaapen, Keemels, en Dienstknechten aangezegd was, verfcheen de vierde en laatfte bode, met het verfchrikkelijk nieuws, dat, terwijl zijne Zoonen en Dochteren in het huis hunnes oudften Broeders "eetende en drinkende waren, een geweldige wind uit de woestijne opkwam, die op de vierhoeken van het huis aanviel, zoo dat het zelve mftortte , en de Jongelingen verpletterde ; en hij was alleen" ontkoomen, om deeze droevige tijding te brengen. En wat wrocht, in deeze drukkende en overftelpende omftandigheden, de lijdzaamheid niet uit, bij jon! Hij vloekte God met, noch doodde zichzelven, maar bezat zijne ziel in lijdzaamheid. Hij zeide: De HEER heeft geleeven, de HEER heeft genopmen; de Naam des HEEREN zij geloofd {aj. Het. was de lijdzaamheid, welke den Dichter weerhield, van zijnen mond te openen in murmureerin^en, toen hij door Gods llaande hand, als 'tware, verteerd werd. — Door dezelve, hield Zich Aaron ftil, toen zijne Zoonen Nadab en Abihu door vuur van den HEERE geflaagen werden. — Deeze Genadegaaf fteldeELi mftaat, toen hem door S&MüëL geboodfchapt werd. dat (a) Job. I: ai.  £93 Leerzaams dat de HEER het oordeel over zijn Huis brerj- Sr ït?de^-0m t£ kumen Ze^en: Hi3 is tik LR, Mij doe waf goed is in zijne oogen (a\ De Apostel Jakobus vermaant de Broederen, dat zij de Profeeten tot voorbeelden van Lijdzaamheid neemen zouden, Jesus getuigt van hen, in zijne Bergpredikatie, dat zij vervolgd zijd geworden — wij weeten hoe veel Lijdens Daniöl en Jbremias in dien weg ondergaan hebben; doch door de lijdzaamheid droegen zij alles, zonder murmureeringen. In de Apostelen, en bezonder in Paulus, blonk de Lijdzaamheid zoo aanmerkelijk door, dat hij, in 't gezicht van banden,verdrukkingen, en dood, met een ftil en vertrouwend gemoed zeggen konde: Maar ik achte op geen ding (b) Maar nimmer zag men de lijdzaamheid in zulk eene volmaaktheid,, als in den Eeuwiggezegenden enAanbiddeüjkenjEsus. Die man vanfmerten, die allerlei verdrukkingen, rampfpoeden, en ellenden onderging, verdroeg ze allen geduldig. Hij was als een lam, ter flagting geleid, en als een fchaap dat ftom is voor de fchecr ders, deed Hij zijnen mond.niet open. — De Hof waar in Hij zieltoogde, en het Kruis, met Zijn bloed geverwd, draagen bewijzen van het geduld, waar mede Hij, tot den dood toe, alles verdroeg. ; Dan de Lijdzaamheid beftaat niet flegts in eene ffille onderwerping onder tegenwoordig kruis en verdrietelijkheden, maar tevens in het geloovig wachten op de vervulling van Gods beloften, aan de geenen die Hem lief hebben. Terwijl Chïus- («) iSsm, li,; i[. Q,) Hand. XX: 24.  Mengel-Schriften. £93 Christus het Kruis droe*, zag Hij op de vreugde *die Hem voorgefteld was. Mosrs zag op de vergeldinge des loons, toen hij met (;ods Volk verdrukt werd. Verfcheiden groote en voortreffelijke beloftenheeftGoD aan lijdende Heiligen gedaan; als daar zijn, voornaamlijk; Dat Hij hen niet zal bezoeken, boven het geen zij draagen kunnen, en hun uitkoomst zal geeven; — dat hunne tegenwoordige kastijdingen zullen voordbrengen eene vreedzaame vrucht der gerechtigheid; — dat Hij hen nimmer zal begeeven noch verlaaten, dat Hij altoos bij hen zal zijn, in alle hunne nooden zal voorzien, en hun alle dingen ten goede doen medewerken; — en eindelijk, dat Hij hen uit alle moeiten zal verlosfen, en in 't bezit ftellen van een gansch zeer uitneemend, eeuwig gewigt van heerlijkheid. De Apostel fpreekt van de lijdzaamheid der hoope, welke is dat ftil wachten op God, op de vervulling zijner beloften, en het fchenken van die dingen, welken de hoope tot haare voorwerpen had. Indien wij hoopen het geen wij niet zien, zoo verwachten wij het met lijdzaamheid. Gij hebt lijdzaamheid noodig, opdat gij, den wil van God gedaan hebbende , 4e beloftenisfe moogt wechdraagen. Er moet eene üjdzaame volharding in het weldoen zijn. Wij moeten met lijdzaamheid kopen de loopbaane die ons voorgefteld is. Door geloof en lijdzaamheid moeten wij de beloftenisfen beërven. De Dichter wachtte geduldig op den HEERE; en Hij neigde zich tot hem, en hoorde zijn geroep. Die zelfde HEER zal ook hooren , en eindelijk behouden, allen die, op gelijke wijze, op Hem wachten. De lijdzaamheid is teze zeer beminnelijke deugd. III. Deel. V Zeer  ü94 Leerzaa me Zeer hoog wordt dezelve in de heilige Schrift aangeprcczen. Met recht zegt Salomo» er van: De langmoedige is beter dan de hoogmoedi££(<0;ja, indedaad, onuitfpreekelijk beter. Langmoedigheid en lijdzaamheid zijn Go de wel gevallig. De Apostel Petrus zegt: Maar indien gij verdraagt als gij weldoet, en daar over lijdt, dat is genade bij Go d ( b). De lijdzaamheid der Gemeenten te Efeezen, Tl/yatiren, en Philadelphia, is bezonder opgeteekend, en aangepreezen. En Paulus zelf roemde de Thesfalonicenfen, over hunne lijdzaamheid en geloof3 in alle hunne vervolgingen en verdrukkingen. Het is deeze deugd, welke God het meest verheerlijkt. Even als de liefde, denkt zij geen kwaad, maar hoopt cn verdraagt alle dingen. Zij befchouwt de verfchillende omftandigheden, welken de beoefening deezer Genadegaaf noodig maaken, als de genadige befchikking van oneindige Wijsheid, om, langs dezelve, de vaten der Barmhartigheid v#or de gewesten der heerlijkheid voortebereiden. Zij verheerlijkt God, vertroost haaren bezitter, en bevoordeelt de Gemeente. Bezit, zegt de gezegende Jesus, uwe zielen in uwe lijdzaamheid (c). Een ongeduldig man kan niets genieten, hij mooge hebben wat hij wil; zonder lijdzaamheid, is hij geftadig volkwelling en ongeneugt, en zich zeiven tot eenen last; terwijl, in tegendeel, de lijdzaame eenen vrede geniet,welken de weereld niet geeven, en de dood niet ontneemen kan. Voortreffelijke Genadegaaf! Waar, en hoe, is de- Co) Pred. Vil: 8t Q>) iPstr. ii: 20. (c) Luk. XXI:  M engel-Schrift e n. 295 dezelve te verkrijgen? Is niet de God des Hemels de God van alle Genade? Immers daalen van Hem alle goede gaaven en volmaakte giften neder; Hij wordt uitdrukkelijk de God der lijdzaamheid genoemd, en zij, die dezelve hebben willen, moeten er Hem om bidden. De beoefening en vermeerdering van dezelve, kan bevoorderd worden door het recht gebruik der heilige Schriften, en het oplettend gadeflaan van de wegen der Godlijke Voorzienigheid. De heilige Schriften, dewijl ze Godrijk zijn, zijn tot alle dingen nut, en voornaamlijk tot de volmaaking der lijdzaamheid-in Gods volk. De Apostel Paulus zegt uitdrukkelijk: Want al wat te vooren gefchreeven is, dat is tot onze leering te vooren gefchreeven ,opr''at wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, hoope hebben zouden Ca'). De roepftemmen en vermaaniugen tot lijdzaamheid, niet alleen, maar de beweegredenen en hulpmiddelen, ter bevoordeling van dezelve, die in de Schrift gevonden worden,'zijn veelvuldig en gewigtig. Let voornaamlijk op het geen de Apostel Jakobus zegt (.b}: Zoo zijt dan langmoedig, Broeders! tot de toekoomste des Heeren. Ziet, de landman verwacht de kostelijke'' vrucht des lands, langmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en fpa den regen zal hebben ontvangen. Een aandachtig oog gevestigd op de wegen Gods, in zijne Voorzienigheid, zal, onze lijdzaamheid bevoorderen. Zien wij niet dagelijks Gods langmoedigheid en verdraagzaamheid jegens menfehen? Hij wacht om genadig te zijn; en kunnen wij dan niet op die (a) Rom. XV: 4. (fc) V; 7. V 2 •  20(5 L.eerzaamè die genade wachten ? Immers draagt Hij in ons; meer, dan wij in onze medefchepfelen behoeven te verdraagen. De verdrukkingen weiken Hij ons toezendt, zijn alleen gefchikt, om de lijdzaamheid in onze zielen te werken; en zoo worden wij meer en meer Hem gelijkvormig, en vatbaar gemaakt _ voor zijn Hemelsch Koningrijk. Dan zal eeuwigduurende vreugde op onze hoofden zijn, en moeite en verdriet voor eeuwig wechvlieden. CHR.ISTUS d e PLAATSBEREIDER IN P ? N H E M E L.; £3hristus is ingegaan in heerlijkheid, dom; iliijd, Jijden, enden dood; Hij heeft aldus, ook voor zijne Disfipelen, den weg derwaards gebaand, door eene volkomen overwinning vaii alle hunne geestlijke vijanden. Hij ging heenen als het Hoofd der j£erk > en als de Plaatsvervanger van de zijnen,' óm bezit te neëmen van het geen Hij voor hun verworven had; en om, als hun Hoogepriester, zijnen Vader aantebiedeq de volmaakte ' Zóehofferahde , welke Hij voor finn had opgebragt. Dus kan Hij worden aan-  Mengel • S c h r i f t e n. 297 gemerkt, als die den Hemel tot hunne inkoomste heeft voorbereid, naardien zij, buiten dit, er nimmer hadden kunnen worden toegelaa'ten. — Boven dien, kan men zijne tegenwoordigheid aldaar, befchouwen als eene voorbereiding van dien zaligen ftaat, voor zijne Leerlingen. Want waar zouden de leevendige leden verblijven, anders dan bij hun leevènd Hoofd? — Wien heb ik nevens U in den hemel? — zeide A s a f ;—• nevens U last mij ostk niets 'op aarde! Het is een begonnen Hemel, de tegenwoordigheid van •Jesus alhier te genieten; en het zal een volmaakte Hemel zijn, als wij Hem zien zullen ge• lijk Hij is. Waar de liefde op den troon het öppermagtig gebied,, voert, en in eiken onderdaan volma°aktJ is , daar moet voorzeker het regeeringsbeftuur överheerlijk, en de gehoorzaamheid allervermaakelijkst zijn! O! mijne Medechristenen, laai ons ter harten neemen, welke vuurige genegenheden onze dierbaare Verlosser, door dit zijn gedrag, in ons bedoelde té verwekken. Niet minder, immers , dan om onze harten hemelwaards te verheffen, als onze blijvende wöoning, en om ons te fpeenen van de Weereld, als ongefehikt, om die grenzenloöze begeerten te verzadigen, welken zijn Geest in eene wedergebooren ziel ge^ wrocht heeft; en öm ons optekweeken , door eene leevendige verwachting en aangenaame voorfmaaken der heerlijkheid, tót de volle openbaaring van zijne oneindige liefde en beminnelijkheid, voor welke wij anders niet zouden vatbaar sijn. De Heer heeft ons daarom eenen proeftijd ge' fteld, alvoorens Hij ons in heerlijkheid opneemt,' V3  soS Leerzaame opdat ons geloof en onze lijdzaamheid zouden toeneemen; een' tijd van wachten, opdat onze hoop zou aanwasfen ; een' fpeeningtijd, opdat onze genegenheden, gewillig en uit verkiezing, zich op Hem zouden vestigen, die alleen algenoegzaam is, om die tot in eeuwigheid te verzadigen. •— _ Welk een edel uitzicht heeft een waar gelooyige, op de wederkoomst van Christus; eerst, in de kracht zijnes Geestes, in het laatfte der dagen, en naderhand in zijn'eigen Perfoon, ten algemeenen Gerichte! — Een verbrijzelde Antichrist, een geketende vijand, eene overwonnen Weereld, een zeegepraalend Euangelie, een heerfchappijvoerende Zalig m aak er, en eene algemeene Kerk—waar op te volgen ftaat, eene heerlijke Opfianding, tot eenen ftaat van onverderflijke zuiverheid, en eene eeuwige erfenis in heerlijkheid, te faamen met millioenen van heilige en zalige xVIenfchen en Engelen; de eeuwige en onftoorbaare genieting van gemeenfchap met God in Christus Jesus, wanneer God volmaakt verheerlijkt zal worden in de Zaligheid van geloovige zondaars, verre te boven gaande de heerlijkheid welke G o d e door de werken der Schepping zal worden toegebragt! josefh. BE-  Mèngel-Schriften 299 BEANTWOORDING V R. A A G * JVelke middelen zijn het best gefchikt, om te. mand, die met leedwezen en droefheid ondervindt dat God zich voor hem verbergt, die in de waarneeming van alle pligten koel, Mauw, en onverfchillig is, die in duisternis wandelt en geen licht heeft, wederom in het bezit te kerftellen van de Godlijke gemeenfchap? R. W. IrTet is klaar, dat het Geval, zoo als het hier bepaald wordt, met de daar bij gevoegde Vraag, van iemand koomt, die niet onbekend is met het werk van Gods Geest in het hart; en het Huk is voor veelen van Gods volk zeer belangrijk. Ik zal derhal ven, in mijne aanmerkingen, ■ zoo duidelijk trachten te zijn, als moogelijk is; doch eer ik tot eene opzetlijke beantwoording deE Vraag overgaa, zal ik het Geval wat meer poogen te ontwikkelen, hoopende dat het tot nut mag verftrekken voor die geenen, wier gewaarwordingen hier befchreeven worden. Het behoort, voor een aanmerkelijk gedeelte4 tot Gods plan, naar het welk Hij zijn volk tot ' V 4 Él d e r  3°° Lebrzaame de heerlijkheid leidt, dat Hij zich verbergt; eri dikwerf wordt daar door het pad van eenen Christen door de woestijn, doornig en distelig. En het is een bewijs, dat hij, omtrent wien het plaats heeft, een waar disfipel van Christus is. Trouwends, wanneer God zich voor iemand verbergt, veronderftelt dit noodwendig, dat Hij den zoodaanigen te vooren met zijn Godlijk aanfchijn verwaardigd heeft. Ja, hij is een geloovige; en offchoon hij thands onder het fmertlijk gevoel van Gods tuchtigingen verkeert, was het nogthans te vooren wel met hem; hij werd eenmaal verwaardigd met zulk een duidelijk gezicht van Golgotha, en van de bloedige fontein der verlosfing, welke uit het hart van J esus ontfpringt, dat hij het zelve nooit geheel kan vergeeten. De beker van zijne vreugd was toen vol cn overvloeiende; het was zijn vermaak, aan G o d en Godlijke dingen te denken, en daar van te fpreeken; hij kon tot God naderen, door de vervulling der pligten, en met ootmoedig vertrouwen roepen: Abba Vader '. en zelfs zou hij alles wat op aarde is, voor den Heere Je* sus hebben kunnen opofferen. Doch hoe is het goud zoo verdonkerd! liet goede fijne goud zoo veranderd! Alles heeft thands eene treurige verandering ondergaan. Hij is in de waarneeming van alle pligten koel, flaauw, en onverfchillig; de liefde en de ijver, die weleer zijne uitzichten opklaarden, en zijn hart vroolijk maaken, hebben,voor eenen tijd lang, hunne kracht verlooren; Gods Geest onthoudt zijnen leevendigmaakenden invloed; en de bron der vreugde zelve fchijnt uitgedroogd. Het afzonderlijk gebed, waarmee hij  Mengel-Schriften. 30* hij zich te vooren gaarne dikwerf beezig hield, wordt maar al te vaak verzuimd; en wanneer het eeweten zich daar over laat hooren, neemt nij zijne toevlugt tot allerlei onbeduidende verontfchuldigineen, om dit verzuim te rechtvaardigen. Het is waar, fomtijds buigt hij zijne tanen in het eenzaame; doch zijn hart is zwaar , het Kan zich niet tot God verheffen. Hl] fpreekt de ftaatelijke woorden des gebeds uit; doch hij vergeet zelf, wat hij doet. Terwijl zijne gedachten rondvliegen, houdt hij op met bidden; en, zien terftond wederom bezinnende, even als iemand, die op eene vreemde plaats in flaap gevallen is, ontwaakt hij, en vraagt zichzelven met bevreem* ding, waar hij is. Op zijn best genoomen, wordt het gebed even als eene taak, met overhaasting, verricht; veel van die belangrijke beezigheid, welke een Christen bij den Troon der Genade behoort waarteneemen, wordt verwaarloosd; en de fmeekingen voor de Kerk, voor bezondere Vrienden, en om bezondere weldaaden, worden vergeeten. Gods Woord wordt veronachtzaamd, of, indien hij het al leest, gefchiedt het bij overhaasting, en zonder aandacht. Hij woont de prediking van Gods Woord bij; doch iomtijds geeft hij zich toe aan flaapengheid, en fomtijds laat hij zijne gedachten met eene meenigte dwaaze en ijdele dingen zich beezig houden * in plaats van te hooren naar het geen gezegd wordt. Indien hij een Bedienaar is van den Godsdienst, wordt hij, om des volks wille, in het werk der Bediening onderfteund; doch nij brengt geenen blijvenden fmaak van Godlijke dingen met zich van den predikftoel. Hij wan• delt in duisternis. Hij befpeuit niet meer, dat V 5 net  het vriendüjk. aanfchijn van den Heere fEv sus, gelijk voorheen, met welgevallen op heni nederzi.et Donkere koude wolken van geesS ken tegenfpoed, beletten dat de ihWVan de Zon der Gerechtigheid niet kunnen dooidnngen, en verfpreiden eene zwaarmoedige dmsternis over zijn pad. Of hij al, of niet! tl?°%S k?ef" beh00rt' is V0OT he™ onze^. somtijds koomt de vraag in zijne ziel op, nit ldoV.heIn-h!J V°01'rn' on! lust doch hy ontwaakt eigenlijk niet, iöjbUift vadzig en loom, gelijk te vooren 3 Dan, geloofd zij God! de waare Christen befpeuit, zelfs in zuik eenen ftaat, eenige ken" teekenen van het geestüjfc leven. Hoe loom en ongevoelig hij ook zijn mooge, ziin er echter oOgenbiMen wanneer hij rn^t'leedwezen en droefheid wordt aangedaan over zijne treurige afwijkingen - oogenbükken, wanneer hij terug ziet, en — offchoon zelf naauwlijks. daar van bewust - den wensch uitboezemt , dat het nut hem zijn mogt gelijk in de voorige maanden, Se+ Ipk m de dagen, toen God hem bewaarde Ta fomtijas vindt hij zich gedrongen, één en andermaal, op eene vrij ernstige wijze te bidden, dat het werk van God wederom in zijn hart mag herleeven. Hij vindt geen wezenlijk genoegen buiten de Godlijke tegenwoordigheid. Gij treurigen van Sion, welaan, laat ons zien „• welke middelen gefchikt zijn, om u wederom in het bezit te ftellen van de, gemeen&hap met God - Wij moeten, bij deeze, en bij alle gelegen^ heden bedenken, dat de middelen, welken wil gebruiken, niets meer dan middelen zijn: Gods zegen moet dezelven eene goede uitwerking doen  MENGKL-SCH riften. 3°3 doen hebben. Het is mijn oogmerk niet, door deeze aanmerking eenig voedfel te geeven aan de koop van den huichelaar, die, wanneer hij beitraft wordt over zijne koelheid in den dienst van God, tot zijne verontschuldiging inbrengt, dat hij onbekwaam is om zijne eigen ziel leevendic te maaken of te vernieuwen. Een waar godvruchtige durft zoo niet handelen. Hij voelt en belijdt tijne onbekwaamheid, doch het is tevens zijne begeerte, die middelen te gebruiken, weiken best gefchikt zijn om den Godlijken zegen deelachtig te worden. Het groot en algemeen geneesmiddel voor alle geestlijke krankheden is het geloof in den Heere Jesus Christus. Hij is de Geneesmeester der zielen ; en Hij kan en wil allen, die zich tot Hem om hulp wenden, hoe ellendig en rampzahg hun toeftand ook weezen mooge, op de zachtfte wijs geneezen. Wij kunnen niet ongelukkig zijn, zoo lang wij het oog gevestigd houden op zijnen luisterrijken Perfoon, op zijne Hoedaamgheden, en Ambten. En wanneer.wij, door de kracht der verzoeking, en door de overheerfching der jnwoonende zonde, de gevaarlijke afneemmg van de kracht der godzaligheid in onze zielen ondervinden, is er geen ander middel, om de leevendigmaakende Genade deelachtig te worden, dan wederom op Chrisïus te zien. God heeft beflooten, zijnen Zoon Jesus te eeren. Geen zondaar kan zalig worden, dan door Hem. Geen Christen kan rust of vrede vinden, dan in Hem. Al gebruiken wij, derhalven, de diens, tipfte middelen om de gemeenfehap met God deelachtig te worden, zonder dat wij dopr en boven dezelven op Christus zien, wij zullen  304 L e b r i A A ü E den en onAlukK' ^ °nz? Zlelen » misled gebruiken 0f S ÏÏf P ^ WettlTche wiiz« fen, opdat % L ™T Za%™aker inaafeiden, niet tot Z L pbm< X™ tot God te Alpha J dTönJa T^V 3*S VS möet de van al onze bol0 ' het .be§'ln en het einde ^deien zg ^ inlT^ ™™n' De harten genS zfe Ch??1 °nZ£ aard^Zinde verl.W™ g u-J C.HRISTus u t het oop- te verliezen, en bijna van alle dih^ l è ^st te verwachten. O ' gI\ °f C2 geene tevredenheid , van wa " 2 ' maate ook al W1« hit u- arc of in welke lóós weeS 2™°°rdig *** !**S uw vnnX ^ Overziet voorr d'agn^ Gli h^ agen> den tro°st en het genoegen, wel-  c . h a i f t e n. 3°S Reiken uit een gevoel van de Go^gjg 1°° dafgn'mfveïï nt riS behcefdet .a Zoomen 'o/dat gij en zijne vrees voor uw aangezicht Gi) hebt bijftand, en meerdere vnjmoe-d-.gheid ta de beoefening van geesthjke phgten,. onto vonden; doch TOaxfchijneliftyWI0 »#Jg*; baar voor deeze dingen. Zi) werden u gemeen _ en gij achttet dezelven te germg;.endaar. nmleit God u nu, door eene fmerthjke 011S v!Sg, meerdere;, prijs op dezelven Men, nnrlnt mi Hem de eer zoudt geeven, welke zrj &t Of welligt ™^ gfi zoo bevoorrecht waart, al te fteik bij C*oD gn, om het een of ander weereldsch goed en God heeft u, het geen gij verzocht, gelcnonken, en eene magerheid aan uwe ziel gezonden. Het is moogelijk, dat deeze en andere dingen hebben faamgeloopen, oorzaaken , waar over gi] klaagt; doch wat het bok zijn mooge, dat u van uw geluk beroofd heeft, het is noodzaaklijk, dat glJ er onderzoek naar doet, opdat gij des te beter m ftaat moogt ziin, om het zelve uit den weg te runnen. Dit onderzoek zal echter waarfchijnelijk vruchtloos  8°ö L E E R Z A A M E afloopen, ten zij wij ook tevens G Wij moeten, gelijk Job, tot God Sfn i God kan vecIe dingen in oi^S?^ pen, welken ons anders zouden (Sn "hH kan over elite omftandigheid Jicht verfprdd^n cn ons ligtlijk den wortel der bitterhei/omdek: ken, welke, opgewasfen zijnde, oorzaak wïs van onze onrust en bevlekking Ten tweeden Hoe koel en vadzig gij u zehm ook moogt vinden m het afzonderlijk gebetl il hardt nogthans in het zelve. Niemand dan een mensch van beproefde godvrucht, kan zich eeï denkbeeld vormen van de tallooze moeilijkheden .Welken eenen Christen ontmoeten, wanneer hii tot der. Troon der Genade nadert. S r waart ftceds' rondom hem, en wacht op ^eleo-en heid, om eemg voordeel op hem te beliaale Wnnneer wij m eenen kwijnenden ftdat zin fluistert hij ons dikwerf in het oor:/,,, *w3* hos thands te bidden - fd het uit, mdat % in eenen beteren toef and zijt. Somtijds voelt gH zekermk, dat uw hart zoo loom is, dat gij uzei' ven met moeite kunt beweegen om te bfginnen En fomtijds denkt gij, dat God zijne ooren vóór uwe .gebeden heeft geflooten, dewijl Hij u geêné bewijzen geeft van zijne gunst, gelijk in voorde dagen; doch weest hier van verzekerd, dat gf wanneer gy het gebed nalaat, tegen uwe duid!' hjke verpngtmg handelt, en uw geestrijk belang verwaarloos Indien er, onder vijftig verzoeken flegts één metleevendig gevoel van het hm wordt uitgeboezemd; indien gi^ anders niets kunt  MeNGEL-SgH RIFTEN. $of « doen, dan aan God klaagen,dat gij niet weet hoe pij moet bidden; indien gij u flegts voor Hem kunt nederwerpen, en wenichen dat gij kondet bidden , of zelfs maar kunt wenfchen dat grj begeerte hadt om te bidden — zoo is het beter, op die wijze voltehouden, dan volftrekt geen moeite te doen om te bidden. Wanneer de Satan zoo veel op u vermag, dat gij aflaat van te bidden, dan is het niet te berekenen, waar toe hij u vervoeren kan; daarom, houdt aan. En bedenkt, tot uwe bemoediging, hetgeen gefchreeven is in de Pfalmen: God wendt zich tot het gebed des geenen, die gansch ontbloot is; en Hij yerfmaadt hun gebed niet Bedenkt te¬ vens, dat de genade vrij is, en dat de verhooring van ons gebed afhangt van de Voorfpraak van Christus. Ten derden. Zoekt zulke gedeelten uit Gods Woord, welken op uw' geval toepasfelijk zijn, leest dezelven herhaalde reizen, en laat uwe ziel zich met de overdenking daar van veel beezig houden. Veel menfehen, die belijdenis doen van den Godsdienst, gaan met den Bijbel te werk even als met eene Loterij; zij openen hem bhndlings, en meenen, dat de eerste Tekst die hun in het oog valt, door God voor hun beftemd is. Doch dit is waarlijk niets anders, dan God verzoeken. Niemand, die bij zijn verftand is, zal, wanneer hij de eene of andere ligchaamlijke kwaal heeft, in het denkbeeld verkeeren , dat het eerfte geneesmiddel welk hij in eenen Artzenijwinkel ziet, voor hem in alle gevallen heilzaam is. En waarom wij alzoo met den Bijbel (a) Pfalm CIl: 18.  308 Leerzaams bd ,??ud,etl handelen , weet ik niet. Alle da ll^enr\Zdken dat V00rtreffe^ Boek bi! vat, zijn gefchikt voor die geenen, die ze willen SS6"' e" t0epasfelijk °P de verfchillendotoe" tanden, waar in zij zich bevinden, en de verkillende trappen van genade, waar op zij ftlan. Het is de taal van den Heiligen Geest: Lhe wil, neeme het water des levens om niet ia\ Ik ben verzekerd, dat gij geene bedenking hebt. Gij zijt bereid, om God tot uwen God aanteneemen; en zulks wel volgends zijn eigen plan Gij wenscht dat de zonde mag te ondeï gebrag worden, en dat uw hart aan God magtoegewijd zijn. Neemt dan, om niet, alles wat gij in de heilige Schrift toepasfelijk op uw geva vindt, en twijfelt niet, of het is Gods oogmenc, dat gij zoo doen zoudt. Overweegt inzonderheidden XLIL, den XLIII., den LI., CXXXXmr deA^fXV" den GUL* dei w?" vtt \cxxxk- pfahni gelijk ook, Jefaias XLL, Jeremtas XXXI. Micha VIL en Hebreen XII. Ik breng deeze plaatfen enkel als voorbeelden bij. Het Woord van God bevat eene onuitputbaare febatkamer, welke, naar maate er meer gebruik van gemaakt wordt, overvloediger voldoening oplevert. Ten vierden. Neemt uwe toevlu'gt tot deezen of geenen verft andigen en ervaar en Vriend of Predikant, om met hem te fpreeken en te bidden. In voonge tijden, hadden zij, die den Heere vreesden, de gewoonte, dikwerf met elkande. ren te fpreeken; en de Heer merkte het op, en hoorde het, en voor zijn aangezicht was een 00 Openb. XXII. j7.  Mengel-Schriften. 309 gedenkboek gefchréeveh, voorde geenen, dié den Heeke vreesden , en aan zijnen Naam gedachten. , Eene godvrnchtige veikeering, waar in me» zijn hart vrijelijk kan nit;preeken, is dikwerf van meer nut, dan veelen denken, 't Is waar, het is in den tegen woordigen tijd moeilijk, om tè weeten j waar men zijn liart vrijelijk kari ontlasten. De gefprekkn van veelen,' die den Godsdienst belijden, gaan zoo weinig over God en godlijke dingen, dat hij, die over het gemis van Christus treurt, er geen' fmaak in vin-1 den kan. Doch indien gij eenen Vriend of Pre? dikant in uwe nabijheid hebt, die vriendlijk van aart. en godvruchtig van wandel is, acht hem als een onfehatbaar kleinood. Weest in uwe verkeering met hem vrij, en Iaat hem. mot en voor u bidden. Hij kan het middel zijn, waar door, gij t'è geheime wendingen der zonde,.. en. de werkingen der genade ontdekt; of waar door eene ernstige begeerte naar Jesus, en eene meerdere gelijkvormigheid aan zijn heerlijk beeld jj in uw hart wordt ontftooken. Ten vijfden. . Zondert eenige Buitengewoone tij. den af,. tot het liezen van den Bijbel,. en het bid' den. De nuttigheid hier van, wordt ten opzicht te van volken en gemeenten, in tijden van gevaar, algemeen gezien; en het is even zoo nuttig Voor bezondere perfoonen. Het is eene geringe zaak, dat men er de beezigheid van enen hal. ven dag, óf de rust van eenen hal ven nacht, aan opoffert. Wanneer onze gezegende Ver., losser onder den last van geestlijke bekom-, ineringeu gebukt ging, bleef *t'jij den geheelen. nacht over in het gebed tot Gon. Het zou. zeer goed zijn, als dnzè vadzi'ge ziclèn H\nii hier in III. Djsél.' X ï Vors»  3io LeerzaAki konden navolgen, Doch het geen wij on deeze wijs verrichten, moet niet zonder overleg gefchieden; wij moeten vooraf een geregeld plan maaken. Het gebed moet gepaard gaan met het leezen van eenige uitgekipte gedeelten van den Bijbel, en van andere Boeken, voor de gelegenheid pasfende. üwen, over de inwonende zon* de, of over P/alm CXXX (*J, Polhill's Dierbaar geloof, of Romai.ne, De Wandel . des geloof , zullen u veel verfchafFen , dat zeer toepasfelijk en uitneemend is. Ik maak van deezen gewag . niet omdat ik andere voortreffelijke Werken wil uitfluiten, maar omdat zij in elks handen zijn. Door eene verftandige afwisfeling van het leezen en bidden, op zulk eene wijs als gij dit zilt goedvinden, zult gij die afgezonderde tijden nuttig en aangenaam maaken. Eindelijk. Offchoon gij, in het gebruik van dee. ze middelen, waarfchijnelijk oogenblikken van zwaarmoedigheid zult aantreffen, en zich in uw hart veele dingen zullen vertoonen, waarmede gij te ftrijden hebt; laat uw vertrouwen nogthans niet vaaren, maar wacht en hooft op den Godlijken ze. gen. De Heer, dien gij zoekt, veracht den dag der kleine dingen niet. Hij mag het noodig oordeelen, uw geloof en uwe lijdzaamheid voor een' tijd lang op de proef te ftellen; doch tot wien «uit gij gaan, indien gij Hem verlaat? Waar kunt gij dat geene bekoömen, wat uwe ziel begeert? Bedenkt, dat Jesus Christus aan de Kananeefche viouw, die Hem nariep, eindelijk alles toeitond wat zij veizocht, hoewel Hij (*) [Dit Werk is inzonderheid overwmdig, om door ïfk dij herhaaling gekezen en nagedacht te Worden. J  MïNCEL'ScHRIITïN. 311 Hij het haar eerst geweigerd had (a). Denkt ook aan de Gelijkenis van den onrechtvaardigen Rechter, en de Weduwe Cb). Jesus heefteen medelijdend hart. Gij hebt geen reden oni te twijfelen of Hij wel gewil'ig is om u te helpen. Wanneer gij dit doet, beleedigt gij Hem , en maakt u zeiven ongelukkig. Daarom wacht op 'den Heere, zijt fterk, en Hij zal uw hart verfterketi; ja wacht op den Heere. v I M L A Ho (•) Luk XV'. 22, enz. (t) tuk. XVÏII: 1. en*. % i g r;  3i* Leuuahb BERICHTEN raajcende den GOD S DIENS Ti i n A M E R i K Aé Zijnde Uittreksels va* twee Brievenj geschr.ee ven uit PHUADELPHIA. aan ben heer in ENGELAND* In de Maand Mey, ï794. EERSTE BRIEF. Slmerika is een Land van volkomen vrijheid , zoo wel in het Burgerlijke, als in het Gods' dienstige. Wij ftaan alle met eikanderen gelijk, in rechten en voordeden van allerlei foort. Dit maakt, dat allerlei Godsdiensten vrijelijk worden beleeden, zonder dat men op eikanderen verbitterd is, wegens een of ander voorrecht, het welk de een boven den anderen heeft. De voornaam.  Men>gèl-Sghr.iften. 313 naamfte Gezindheden van Christenen, zijn de Presbyteriaanen, de Independente?!, de Doopsgezinden, de Methodisten, en de Bisfclioppaalen. Over het algemeen, neemt het leven en de kracht van den Godsdienst, onder hen allen fterk af. In de Noordlijke Staaten, waar de Independenten de meerderheid uitmaaken, zijn zij zeer befmet met Arminiaanfche en Sociniaan/che dwaalingen . juist het tegengeftelde van het geen die Gezindheid in Engeland pleegt te zijn. Van Connecticut, tot Georgia ingeflooten, zijn de Presbyterkiafien de talrijkften, die daar in van de Engèlfche Presbyteriaanen, zoo als mij gezegd is, verfchillen, dat zij, over 't algemeen genoomen, de Kahinhtifche begrippen toegedaan, en zuiver van Sociniaanfche gevoelens zijm De Bisfchoppaalen zijn' meestal ArminiGansch, en enkel Zedepredikers. Zij zijn nergens talrijk; doch te vooren waren zij in verfcheiden Staaten de heerfchende, en hadden de overhand in Virginia, Maryland, en Zuid-Carolina. De Doopsgezinden zijn in de zuidelijke Staaten talrijk, en behooren, over 't algemeen genoomen, tot de Kalvinisten. Zij hebben een Kweekfchool op Rhode - Eiland, alwaar zij ook verlcheiden Kerken hebben. Hunne wijze van prediken is doorgaands bevindelijk De Methodist ten zijn, geloof ik, meestal Arminiaansch, en feleeven het gevoelen van den Heer Wesley ^an (a). Zij bloeiden voor eenigen tijd zeer in Vit" (a) [john Wesley, en G e o r oe W h i te 11 e ld, waren de voornaame Hoofden of Voorgangers der Affthedisten, die elk hunnen bezonderen aanhang hadden. De eerste was geen volkomen Arminiaan, maar koesterde nogthans veele van hunne dwaahnjien en wangevoelens. De laatfte was een zuiver Kaivinist. \ X 3  314 h e k r z a a m | | Firginia, Maryland, tr\ Zuid-en Noord-Ca(ro//««, nadat de heerfchende Godsdienst der Bisfchoppaalen) was afgefehaft, toen men ons voor onafhangelijk had verklaard; doch zij zijn, federt eenige jaaren, verbaazend afgenoomen. Hunne prediking is een vreemd mengfel van Wet en Euangelie. Zij zijn, om het dus uirtedrukken, Euangelisch Wettisch. Het heeft G o d behaagd , in Firginia — alwaar ik:, geduürendé dertien jaaren, Predikant geweest ben bij de Presbyteriaanen — den Godsdienst in verfcheiden van bnze Gemeenten, federt het jaar 1787., aanmcr kelijk te verletyendigen. Het zelfde geluk viel te beurt aan verfcheiden ftreeken van Noord. Carclina, Kentucky, en de westlijke deelen van Pcnfyhanie. De prediking, welke de middellijke oorzaak was van dit werk, beftond in een nadrukl.jk toepasfn van de Leer der Genade, Ik heb, in den tijd van twee en een half of drie jaaren , omtrent grd perfoonen tot het heilig Avond ■ maal toegelaaten. Daar het'werk zoo zwaar was,dat mijne gezondheid er door gekrenkt werd, was ik genoodzaakt, op middelen bedacht te zijn, om van het Land te koomen; en in het jaar 1791., werd ik alhier beroepen. Mijne Gemeente is, wanneer men op de talrijkheid ziet, in eenen bloeienden ftaat; maar, helaas! over 't algemeen, wordt de kracht van het Euangelie door dezelve niet gevoeld. Ik heb echter; federt dat ik hier geweest ben, 76 Ledemaaten aangenoomen, en van de meesten derzelven, heb ik goede hoop. De Gemeente vloeit talrijk te faamen tot eene wèeklijkfche Bijeenkoomst, alwaar gebeeden wordt. Onze Stad is in zonde en verftrooijing bedolven. Het vérfchrikkeJjjk oordeel, welk onlangs, binnen wei.  f^ENGEL-SCHRIPTEN, 3I5 Weinige weeken, meer dan 4000 menfehen heeft wechgefleept, is nie: in ftaat geweest om de gedachtelooze meenigte tot nadenken te brengen. De meesten van hun, namen, zoo lang de kwaadaartige koorts heerschte, de vlugt naar het Land, en "toen zij, na hunne terugkoömst, verzekerd waren veilig te zijn, gaven zij zich, als ware het om den fchrik te verzetten, met meer dan gewoone drift, a^n de verftrooijingen over." Ik ben enz, TWEEDE BRIEF, _^ \ Vjij geeft, in uwen Brief aan den Heer . . ., uw verlangen te kennen, om te weeten of er in Amerika eene verleevendiging van Godsdienst plaats heeft. Over het algemeen gefprooken, moet dit met Netn beantwoord worden. In tegendeel, er heeft onder het voik van dit Land, in het algemeen, eene meer dan gewoone koelheid , zorgeloosheid, en onverfchilligheid in geestlijke dingen plaats. In fommige ftreeken echter, is federt korte jaaren een heerlijke oogst van zielen geweest, die waarfchijnlijk tot den Zaligmaaker zijn verfaameld. In een Staat van Virginia, en op de grenzen van den Staat van Penfylvanien, zijn de uitrtortingen van den Heiligen Geest waarlijk groot en heerlijk geweest. In het NoordJijk gedeelte van den Staat van Jerfey, was in fommige Gemeenten, inzonderheid in eene, alwaar mijn Vader Predikant was, een werk der genade, het welk indedaad zonderling was. Geduurende een' X 4 aan-  3*6 Leerzaam k aanmerkdrjken tijd, zou men even-bezwaarlijk iemand hebben aangetroffen, die niet ten hooiiten le.:o'-gd was voor zijn eeuwig welzi'n, aismen op. andere tijden, 1 of in andere plaatfen iemand^ kan vindn, die daar in belabfe ftelt' De zauge^ vruchten, weiken door de verkwikkelijke tegenwoordigheid des HeerKn zijn vuordgebra,ot wordemnog befpeurd ,m de plaats, welke ik heb gemeld; doch de p^regj, de dezelven deeden ontftaan, hebben öpgWréén. Her verfchrikkéhjk onheil, welk deezTstad onlangs_ h,ett getroffen, heeft geene algemeené ver. betering onder het volk te weeg gebragt. 1 zou eerder gelooven,' dat zij zich, ren'lègahdeel Speer aan de ondeugd en de verftroow'ng over' geeven, dan te vooren. Wat de uitwerking hi.rvan zal zijn, is Gode alleen bekend. D* godvruchten fchij«en, wel is waar, meer werk de MkvXr gCbCd' ? ljv^er te Z^ £ de zaak van C iir , s r us, dan zij te voorenwa. xen; en er m veele menfehen, voor welken de bezoekingen fchijnen geheiligd te weezen. BE-  M e n 6 u ' S c h r i ï i i n. S1? BER I CHTEN raakende DEN sG O D S D I £ (2V S T9 i n a M e r. I A. Zijnde Uittreksels van Brieven , geschreeven door Dr. r o b b i n s, t e P ]L Y M O U T H, in de provintie * MASSnCHÜS.ETTj In de Maand Junij, i"94- Aan d:n Heer II . . « . 0;>ze openbaare godsdienstige Vergaderiti-en op den dag des Heeren, blijven op den duur even zoo talrijk, plegtig, e.i aandachtig, als voorheen. Hetzelfde kan gezegd worden van ónze bezondere godsdienstige Bijeenkoomsten en Oefeningen, welken, vo^ends mijne gedachten, X 5 .'  g?8 Lêbrzaame tegenwoordig even zoo dikwerf, en met even zoo veel ernst, worden bijgewoond, als ooit te vooren. Veelen leeven onder ernstige indrukken; het welk met verfcheiden van hun, reeds langen tijd alzoo geweest is. Doch federt kort ziin er weinig ontwaakt, eu de bekeerden ziin zoo meenigvuldig niet, als te vooren. Een aanzienlijk getal heeft zich nogthans bij onze Kerk gevoegd, federt ik u het laatst heb gefchreeven, . . Ik geloof, dat er in alles tusfchen de 70 of 80 nieuwelingen zijn, en, zoo als ik hoor omtrent jco indien alle zich toevoegden, die belijden te hoopen, dat zij de bekeering tot zaligheid ondervonden hebben. Er heerscht hier onder de Christenen, een aangenaame en leevendige geest der liefde, der zachtmoedigheid, des gebeds, der gemeenfchap en der vreugde , OD' en zij fpreeken dikwerf de een 'tot den an> aeren, hetwelk zeer veel toebrengt,om elkander 111 het bewandelen van de wegen Gods te bemoedigen. Ik ben zoo even te huis gekoomen van eene bezondere Oefening, welke ongemeen talrijk was Ik las, bij die gelegenheid, behal. ven het Gebed en het Gezang, enz., de Bevin. ding van eenen Eekeerden, voorkoomende in het Aanhangfel of het Euangelisch Magazijn het welk ik heden van u ontving. Het fcheen duidelijk met eenen zegen gepaaid te gaan; veelen waren fterk getroffen. Nadat het volk in 't gemeen vertrokken was, werd ik aangefprooken door een of twee, die diep verwond waren;zij waren onlangs ontwaakt, doch het fcheen dat hunne overtuigingen deezen avond grootlijks waren toegenoomen. En de dierbaare vrienden van den Godsdienst fcheenen zeer opgebeurd. Het was  M I N C E L • S C H R I J T ï N. 3*9 was een aangenaame en plegtige avond. Ik vertrouw, dat God er waarlijk tegenwoordig was. Gij zult zoo goed zijn, dit te melden aart rnijne waarde Broederen, die mij hebben gefchreeven, en hen tevens te bedanken voor het pak met Magazijnen, het welk de Beftuurdetfl van dat Werk mij, door de hand van den Heer L — ten gefchenk gezonden hebben. Wees ook zoo goed, hun te melden, dat zich reeds op den zelfden dag toen zij ontvangen waren, zoo als men met grond mag gelooven, eenige goede vruchten daarvan hebben vertoond. Aan Dr. W. . . . Men heeft, zoo als u bekend is, in de Gefchiedenis van den Bevindelijken Godsdienst, fteeds opgemerkt, dat eene buitengewoone uitftorting van den Heilige n Geest op Güds Volk, altijd de voorlooper was van eene aapmerkelijke verleevendiging in den Godsdienst. Ik meen reden te hebben om te denken, dat dit ons geval was, voor dat het den vrijmngtigen en Heiligen God behaagde eenen (r het wa-er dat langs-zijne-wortels ftroomt, gëWèd wordt;' of een kind ons deszelfs vorming in de baarm «der kan verklaaren ; of 'de werkz ime landman de wijze kan ontvouwen, waar op zijn voedlel verteert, zoo dat ijder lid zijnes ligchaam's daar door nieuwe kracht ontvangt. Dit. weet de Christen, dat hij door Gods geïnde is wat hij is; dot hij door hemelfchen bij• ftand volhardt; en dat hij m Gons krach*, do d- 't geloof,, tot de zaligheid bewaard wordt; doch hij ran de wi. ze waar op dar geloof ge-; voed, die hoope levendig gehouden, en 'die kracht medegedeeld wordt, niet verklaaren.; Alles wathij hier .omtrent zeggen kan,'is: „ Mijn „ öbrpbiig is'in God, zijnd genade was mij „ tot hier toe genoeg;' e'fi"-Hij;'die mijne hulpe was, 'heeft zich, 'naar den rijkdom zijner genade, willen vebindëit, tot het vervullen van „ al mijn gebrek." :'In zijne'eigen ongeil is hij een wonder,' wanneer hij het voorleedene na. gaat: cn wat het toekoomvnde betreft, het is nog niet' geopenbaard wat hij zijn zd, maar wanneer Christus, die zijn leven is, Zal geopenbaard zijn , dan zal hij Hem gelijk zijn-,want hij zal Hem zien gelijk I lij is.; Dit leven is' verborgen mrt Christus. Op aarde zijnde, was de Heerlijkheid van Christus in eene groote maate verborgen onder zijnen vléeschlijken Tabernakel, en de gedaante, eencs dienstknechts, welke. Hij aannam; eu echter toen verklaarde JEHovak, dat H'.j een welbehagen had in zijn Perfoon, en in alles wat Hij deed en leed. In'-. niets kon Hij gezegd, Y d www  $2S IkKERZAAMB worden eèri welbehagen te hebben, niets in het gansch Heelal, dan alleen indeezen zijnen Geliefden Zoon. Buiten Christus befchouwd, zouden de Engelen zelfs als met dwaasheid overlaaden, worden aangezien (a),- en afgefcheiderf van Hem , konden de geesten der volmaakte rechtvaardigen in den hemel niet meer als zoodaanig worden aangemerkt. En deeze Zaliomaaker werd door de menfehen veracht, verworpen , en gekruisfiad! Doch God zond zijne Engelen uit, en de zaligë Troongeesten droegen Hem in den fchoot zijnes Vaders; en daar is Hij nu verborgen, want de Hemelen hebben Hem ontvangen, tot de tijden der wederoprechting aller dingen. Hij is gezeten aan dë rechtéhand der kracht Gods, in de hoogte. In Hem worden alle de Leden van zijn geheimzinnig Ligchaam ontvangen, goedgekeurd, eii aangenoómen; en zóu zijn' ze in Hem verborgen. Van hier, dat zij gezegd worden met Christus opgewekt te zijn, en met Hem gezeten aan Gods rechtéhand in de Hemelen. — Ter' hunner veiligheid en zekerheid, zijn alle de bronnen van hun leven nu in en mei Christus irt den Hemel. Laat den in Jesus geloovendèri dan niet vreezen : de genade die hij noodig heeft, de kracht welke hij begeeren kan de troost welken hij behosft — en al. die bijftand welken hij zoude kunnen verlangen, zoo in de» weg van gehoorzaamheid, als van lijden — zij- (a) [ Het geen de Schrijver hiér aangaande deÈngeJenf segt fchijnt Wat ovefireeven. Immers , ds hei.'igtf Schrift leert wel, d.t Christus het Hoofd der Engelen, tuaar met, dat Hi,i hun Middelaar is. ]  MENflIL-ScHUiTIN, 32* zijne veiligheid, en in één woord, zijn geheel, alles, is in Christus. Al zijne hulpe koomt van dien Jesus, wiens tegenwoordigheid de Hemelen met zaligheid vervult, cn wiens heer. liikheid de Eeuwen verduurt. En dit Leven is met Christus verborgen in Gode. Hoe veel zegt dit niet? De yolkomenste voldoening, verzadiging, veiligheid, en geduurzaamheid, liggen in deeze uitd ukking op- ^Wellf'eene voldoening! ons leven verborgen te hebben in den Algenoegzaamen God! in zijn licht het licht te zien! in zijne gemeenichap^ vermaak te vinden! in Hem zeiven alles te genieten' Die God — de rust der vermoeiden — het deel der ellendigen — de ver vulling van des 'fcheprels gelukzaligheid, zal heel zijne Algenoegzaambeid ontfluiten en openleggen, om de zijnen daar uit troost en blijdfchap te doen fcheppen — Verborgen, in dien Overvloed, welke nimmer kan uitgeput noch overlaaden worden! Himself, Himfelf, who in Himself [hall vievt The fqme for ever, yet for ever new. Dat is; Hij zelf, die in zichzelf altoos zichzelven ziet, Ziet zich /leeds nieuw, en toch Hijzelf verandert niet. Verborgen in God! in zijne Almagt! Welk eene veiligheid! Christus in God, en ons leven in Hem! De fchrandere Charnock " Y3 zegt:  33°. . Lkerzaame ZégHL Vt027^uive3 even goed Gon uit „ den Piemel kunnen ftooten, de veihgïèid van * £"5#r#! °»d^ijnen,.en dien gEfiS „mt den fehoot des >Vaders .vakUn S ï oove?^00c7? nn zijn ^m^. b - '\ht Gonl H m genade , 55 jen . iVftw, dit is het getuigenis van In ■jus: gem hun het eeuw^kveffl^ ft /«ï »^/oor zijn naam is Jesus — een naam, die altijd zijn moet als uügefiorte olij. Hij zag onze onbekwaamheid, om voor ons Kind de noodige zorg te draagen; en, zonder ons verlof te vraagen, nam Hij het met zich, wel bewust, dat wij, zoo draa wij zijne redenen en oogmerken wisten, eerder verheugd dan misnoegd zouden zijn. Ten zelfden tijde dat Hij ons hef troetelkind van ons wechnam, liet Hij achter zich na, ter onzer leering en vertroosting, een verilag Y 4 van  33* Lêbrzaamk van het geen Hij gedaan had, daar bij tevens zijne redenen pn oograeiken qpgeevende, en dat wel op zulk eene wijze uitgedrukt, als juist berekend was, om ons te ftil'en, te bedaaren, eii onzen geest voldoening te gèeven. Hij verze. kerde ons daar in, dat Hij afes uit liefde gedaan had; — dat Hij voó; onfcn Lieveling zoude zorgen, boven het geen wij konden bidden of denken; — dat het Kindje in zijnen ilhoot zoude rusten, en niets ontbrepken; — dat het geen gebrek onvervuld — geenen wensch onvoldaan zoude hebben; dat het nimmer uit zijne oogen zoude zijn, en geene droefheid'noch Jeed ïneer gevoelen.' -Ten zelfden tijd vergewiste Hij ons van zijn vermogen, ter volbrenging van alle zijne beloften; en eindigde, met daar bij te voegen, dat Hij binnen kort zoude wederkoomen, en ook' ons tot zich neémen, op dat wij, met ons geliefd Kind, tefaamen, voor eeuwig gelukkig zouden zijn! — En wat kun. nen wij hier op antwoorden, dan; Ook om g». Jchieae naar uw woord! . . r- VOOK*.  Mengel-Schriften 333 VQORBEELD, x o x VOORZICHTIGHEID, L_j ; ir Zeker godvruchtig Man, had een eenig Kind, een Zoontje, van God afgeheeden,,waarvoor hij iets bezonders aan ziin hart gevoelde, het welk hij meende, zich bij het opwasten van het Kind te zullen' ontwikkelen. — Inzonderheid was hij bij den Doop van het Kind werkzaam geweest, en had het zelve, met ongemeehe gewaarwordingen, aan zijnen Bondood opgedraagen, en meende Godüjk antwoord gewaar te worden, dat zijne zügtingen voor zijn zaad, óm 'sHeilands Verdiensten, door den Gee s t geheiligd, verhoord warén. Hij bleef lang in die reftalte verke ren, vertrouwende dat God Zijn Kind niet onvonrfpoedig naar het tijdlijke, maar, bovenal, tot zijne eer. zoude doen opwasfen; zelfs had hij eenên zonderlingen Droom , di; hem hier in fcheen te bevestigen, waar bij hij zijn) Kind , in de toekoomst, als eenen Godsvereeier befchouwde. Dan, wat wil het geval! Het Kind wordt, nog beneden de twee jaaren, ziek, en — fterft! Hier geraakte ovze Christen geheel in het duister. Hij verdacht niet alleen alle de werkzaamheden omtrent zijn Kind, maar zelfs zijnen geheelen genadeftaat— dewijl hij oordeelde, dat, indien het ééöe befp:ègeliiigen, of lpeelu gen van zijn veiftand was, . y 5 het  334 Leerzaami, het andere zulks ook Tveh zijn zoude. Dit duur van den Vader te verhoor™ « i,« - &LUl'u luk vm v- ,VLiU°orui5 en het meeste geiUK van het Kmd te bevoorderen : alles mei*Ük eene leevendige klaarheid, dat hif oot verheerlijkte, in zwijgen en aanbidden. J ° zichtï ffr-moet dic d^ Christen leeren, voor1 gi»*. 01^tren£ de «fcwfcfe van beloften en toezeggingen, welken men meent te krii gen, trachtende geduurig afhangelijk van den gggp te jeeven, in afwachting wat zijn w2 zal zijn; waarin wij ibmtijds iets beters, dan o f ze begeerte, ontvangen! en, ten tvveeden om onderworpen aan Gods wil te zijn" w etende ld «lo? »d^'eawighcid «ja , zijne- beloften kan vervullen. BË-  BERIGHTEN VAN A4NMIKIISSWAA1DUI BEKEERINGEN, EN TAN HET tODVRïCHTlü LEVEN en STERVE« VAN SOMMIS! LEE RAARS, II BEZONDERE CHRISTENEN.   Berichten VAN AANMERKENS WAARDIGE BEKEER ING JE K Tje Heer Vowïli, zijne voorbereidende ftudie* tfui,ni hebbende, begaf zich iri den heihew Dienst. In begon, nu geordend zijnde, inverfcheiden ftreeken van Londen dat Euangelie te prediken , welk de bhjdfctnp en verheuging zijnes harten was. Aangezocht znnde, Om een rfulpeeroot te willen zijn van den kerw. Heer Au sus, te Stortforci. in (telde hij znne "lemen atdaar eériige maanden te werk j doch betreffendè z,jne bekwaamheid, tot vervulling van alle de deelen van het Leeraarambt. fcheen hij zeer; laag van Sichzelven te denken. Ten deezen aanzien, fchreei hi| aan een lorg Leeraar aldus: „ Eene moeitijkhe^, daar TikTn ' prediken tegen te kampen heb, omftaat uit wezenlijke onkunde van de meest wezenhjke> belan- gen van den Godsdienst, en uit mijne.o«seoefendhed S iti het geen men eigenlijk Bevmdehjken «rt ' noem! lk verzeker u, ik vind voor mij het prediken een zeer moeielr.k werk; en ware het met, dat «urne ; jaaren farij eenige hoope van v-oordenng gaven, de moed zou mij bijna ontzinken. Ik heb de Schriftuur l niet genoeg beftudeerd, noch de Natuur en VolmaaktV heden van Go o*" nóch de verdorvenbeden van muj MERKWAARDIG BfRl«n Va» h e i GODVRUCHTIG LEVEN ïs STERVEN VAN DEN E E RWi HEER. 6EOK.GE VOWELLj {Vervolg en fiot van Bladz. 231-)  335 H^etÏe've^en- SteÏWï* vam 3 O I □ /• «j | --• i MÜ • „ eigfn hart; welk" alfes zulk een wezenlijk vèreischte *jf meJken.Dienaar vat, onzen Heer f f «'fVe r«V L ' !Wt "?BgaaDde de" Heer P~' enlaïïjk wensfh „ m ven u ien, als een getrouw Rentmeester • dar hii „ fpreeken ü\! hienïcfaen-. be^Sde/iaïr Go de, die onze harten beproeft K iets Teer " E&8 '"f1!6; Wel*^n Mediken; maar om te gehfk „ Herder qf Opziener in eene Gemeente van C h ris „ tüs te zijn,.zou mH, zoo mij dMkt, het-zwaaX „ op mijn hart weegerJ." • 3wa!*Ute [)j)!e',w,i%^"«> in *t voorjaar van i7oi w Potters Pu,y, .fn..t Graaffchap NMhamwn, Sfc £Wm beroepen zijnde, werd de Heer VoWiT ais eeze piaars Was, fcheen deze ve te meer metziineii ! grazige en groene * f "«'«".van Jie*e Vrienden, zóndeAeS voo? " Si ve™*,en, nat gij my den Hsjeee aanbeveelt. Ik heb noodig, „ meer  sommige Godvruchtigen. 34* „ meer inzien in mijne zonden, en een gelooyis ge„ zicht van C h ris tus. Ik geloof nogthans, dat Hij „ mijn Zaligmaaker is." Zijn gelaat vertoonde zich bij uitftek zacht en vroolijk, teekenende den vrede en de blijdfchap, welken hij inwendig genoot, In deeze gelukkige gemoedsgeftalte volhardde hij, _ tot Donderdag morgen, den zo November, wanneer hij zachtlijk onf fliep, en in de ruste overging. Zalig zijn de dooden die in den Heere Jlervenl De Cherleedene was van eene middelbaare lengte, doch teder en zwak van geftel. Hij bezat eene groote kracht van zeggen, gepaard met zedigheid. Uit ee»n heerfchend denkbeeld, dat zijne vetkreegen kundighe. den al te bekrompen waren, zettede hij zijne ftudien met zulk een drift en kracht voord, dat men daar aan, voor een groot gedeelte, de verzwakking van zijn geftel moet toefchrijven. In den omgang, fcheen hij niet zeer fpraakzaam; maar in zijne Briefwisfeiing, was hij zeer mededeelzaam. De zachtheid zijner manieren, de edelaartigheid van zijn hart, en de ftandvastigheid in zijn beftaan, fcheenen het eigenaartig uitwerkfel. te zijn van een hart, dat aan God en zijnen dienst gewijd was. Schoon hij fchijnbaar niet gevormd was om als een Prediker populair te zijn , bezat hij nogthans zulke talenten, die Leeraars in ftaat ftellen, om van aanmer, kelijk nut in Gods Kerk te weezen. Het was derhalven geen onaartig zeggen van den Eerw. Heer Rowland H ill, „ dat, zoo hij m 't leven ware „ gefpaard geworden, hij een algemeene vraagbaak zou „ geweest zijn". . „ •, ., De Heer Vowin en zijne Beminde, ten tijde van hun huuwelijk, eenig gereed geld bij een hebbende» zonder de noodzaak van eenige bezondeïe uitgaave, namen voor, het zelve aftezonderen ten dienste der armen, naar dat de gelegenheid zich zou voordoen. Dan, ■tiaar het de Voorzienigheid behaagde hem wechteneemen, aleer die fchat geheel opgeteerd was, befchouwden zij zulks als een geheiligd of afgezonderd eigendom. — Het zelve aan een geregeld fonds toetevoe. gen, begreepen' zij, dat niet veel meer konde zijn, dan de toevoeging van een zandkorl aan eenen berg; alwaarom zij te raade werden, om het te befteeden ter vervulling van de tegenwoordige nooden der behoeftigen. Hij vermaakte dienvolgends Elfhonderd Gulden aan het weldüadig Genootfchap Yan den Heer Rowt.ano * Z a Hilx. 5  34» Het Lev. en Sterv. van somm. Godvr. Hill; Agthonderd en tagtig- Gulden aan het Gennnf. fchap van den Heer Wes'ley; Elflmder!Guidentt diergelijk oogmerk, aan den Tabernakel (a. ; enTlntl S?vr?u^ t0t °nderfend ™ beh-S ^"«/Pj-^11 Stichtingen .ten dienste der zoogenoemrL£n°wT, °PSericht; bij het leven van den b?. roemden Whitefiklu,] ANEC-  ANECDOTES, OF zonderlinge en leerzaam! G E VA L L E N; Merkwaardige Plaatsen uit sommioü GELEERDE en GODVRUCHTIGE SCHRIJVERS; nevens Eenige van derzelvei kortbondige of zinrijke SPREUKEN.   ANECDOTES, 0F ZONDERLINGE EN LEERZAAME GEVALLEN. I. • EEN GEBED DES G E L O O F S AANMERKELIJK BEANTWOORD. T)e Heer Thomas P een mijner waardfte Vinden! kende eene. godvruchtige Vrouw van aanziënffn het Graaffchap Tori, die hemde volgende zeer aanmerkelijke gebeürenis verhaalde : , Or> een' morsen, was zn maar even neaergezerenom te ontbijten? wanneer haar met aanmerkte kracht Ifn h£hart eedrukt werd, dat zij aanftonds een brood Zehs?b^ btfV t^zVeTvTneen ™innnten saans van haar af woonde, ter zijden van een onën veldf Haar Man-wilde haar daar van terug houE tott het ontbijt, of, dat zij het me: eenen bedienden zou zenden; maar zij verkoos, om het aan- *°Aan XXt\Sffi"*jnde, hoorde zij eene mensenlijkeftem, ën verlangende te verftaan wat er gefprooken werd . naderde zij lacht en ongemerkt tot de deur. Toen'hoorde zij. den armen man bidden; en onder an deren, hoorde zij hem zeggen: „OH»^p mij „ He ar , Gij zult mi] immers helpen, uwe belonen Z 4'  344 Anecdotes, op zonderlinge gevallen , li SS? 'TffTeÜ^S^^ Wen Kin- „ aan den H e , rE Ve »ertm„In' .? uwe belaRgen . zal f„ i * ... vertrauwen , die voor u zoreen ii. Man's Extremitï, GoD'3 0pPERTüNlTy. • Dat is: ^fr 's menfehen nood ten hoogste,, toppunt ftijgt, Dan is het uur van 'sHeerbn buip gebmsn% «SSgffSl z-chn;eTeSrden°0/ wS ^«n^&V^ ver. SarKdaVoWd°°nlijHk me^g^^ennSt5tdru,L\fnma nd feeratr £? 1 da§ ln de Kerk kamende, nam de tl^o^JZA^ W0°^ wefd zTn? a£ en n et zonderl'"ge wi]ze tot dezelven bepaald , ftofl% d r Zag„en gevoelde hij de gepastheid dier ftoffe op Zljne omflandigheden; elk gezegdevan den , Leer»  EN LEERZAAME GEZEGDEN. 345 Leeraar, fcheen hem toe, daar op een bezonder opzicht te hebben; dit deed hem gelooven, dat zulks eene ftem der Voorzienigheid was tot hem. Doordrongen van deeze overtuiging, veranderde hij van befluit, en nam nu voor, om lijdzaam den loop zijner tegenfpoeden doorteworstelen, en het Godlijk welbehagen, hem aangaande, in ftilheid aftewachten. Het beftemde uur zijner redding daagde ook we! ras op; de Hee r wendde zijne gevangenfs, gelijk die van Job, en Hij zegende zijn laatfte meer dan zijn eerste. De Tekst en de Leerrede, zoo baarblijkelijk bevestigd in zijne ondervinding, moet ons van zeiven herinneren het i'choone gezegde van Salomon: Hot goed is een woord op zijnen tij dl Spreuk. X\f: 23. I I I. Zeker Heer te Bristol, zeen befmet met der Sociniaa* nen denkwijs, nam bijna elke gelegenheid waar, om in gezelfchappen, de Leeringen der Openbaaring fmaadijk doorteftrijken. Eens op eene Vetkooping van boeken zijnde, van eenen der overleeden Predikanteigdier.Stad.^ werd er eene verdeeling verkocht, waar onder begree-' pen was zeker Werk. betij teld : C h r i s t u s g e k r u i s ■ si Gd. Dit Boek, na den verkoop, gemist wordende, werd er een algemeen onderzoek naar het zelve gedaan, wanneer men ongelukkig bevond, dat gemelde Heer het zelve ontvreemd had. Hij gaf het daar op terug, met eene verfmaadende houding, zeggende: ,, Hier , „ neem. uwen gekruisfigden Christu s , indien het er, gens goed voor is." Zeker Heer, dit hoorende, klopte hem op de lcnouder, en beet hem zeer gepast in het oor: „ lk vinde het dan geen vreemde zaak, datidieven [eenen ge„ kruisfigden Jesus ünaaden." Z 3 F RAG-  34<5 Amecdotes, of zonderlinge gevallen. FRAGMENTEN, i Öehnlven dit [de noodzaaklijke en krachtdaadige wernnErV7 i ^ £e[\igen geest> in de toepasling TZ ZahShe'dl behooren wij ook, met een' godsdiensteen eerbied en heilige dankbaarheid , optemerken, dat de Godlijke Geest niet alleen des Vaders liefde in uwe harten uitftort, het bloed van Jesus rw«*v Peweten toepast, en de groote uitwerkende Oorzaak is uwer heiligmaaking; maar ook, dat Hij, door dit te doen, zijne eigen bezondere liefde aan de 1" t0°? fprLei^ ~ welke 'fefde als eene krachtige drangreden behoorde te werken , ter u.toelening van al e godsdienstige pligten ; tot broederlijke * v. u ëa t0t £sn vuu"gen ernst, in de belangen der vVaarheid voorteftaan. Tot dit voortreffehjk doeleinde Rnm vulJ D,et bedriege ~7 vermaant ons de Apostel, f ü„ « 3°" zeSgende: En ik bidde u, Broeders, door onzen Heere JESus Christus, en door de lief. rKSTÏS zijn weg beveiligt voor '* verfperren, Zich open doende of fluitende ah een wind, Natr dat de mensch zulks 't zijnen oirber vindt; Terwijl het f rookt aiï wat zijn glans betnindt, En allen dreigt die 't durven farren. 't Gelaet der hem len, nooit aen V warren In 't onbepaelde rond, Het hel derblinkend oog der tintelende flerren, Verblif den avondf ond; Begluur'het menfchenkindterwijl het faept,van (verren ; En 't cier\ den. nacht: ' In ons gelaet zien wij een hemel prijken, Zien we oogen, die geen" flonker ft err en wijken, Maer V wakend hooft met levend vuur verrijken ; Daer ze alles gae flaen op hum' wagt. Geloofd zij onze GOD.' diens Jldoorziende Magt Zoo trouw voor ons wou zorgen; Die  en leerzaame gezegden. S53 Die zijne Alwijze Gunst, nooit moê,nooituitgedggt, Vernieuwd bij eiken morgen ! Hij vormde '$ Oog voor ons gejlagf: Dat elk Hem eer el Dat iedere oogentroost zijn lof en roem vermeer e! Maer datvooral de geest, door's Heeren Geest, In 't nieuw gelaet, zoo hemelsch fckoonvanleest, Een Oog vertoon , dat daert zijn Go-el vreest 3 Geen heul ofwisfen troost ontbere; Maer in 't gelpove aW V flof afweer e, Dat heen en weder zwiert: Qpdat ons nimmer iets in ,t Godsbefehouwen deer el Zoo zie de ziel, beftierd, Giheiligd, en verf er kt, ftandvastigop den Heere, Met haer gezigt, Gezalfd, befproeid, door V heilvogt uit den Hemel, Niet fchemerenif door nevelig gefemel3 Maer opgeklaerd, uit air het aerdsch gewemel\ In 'p ongeziene en zalig licht ! AH HEI  354 Anecdotes, of zonderlinge gevallen , HET GEHOOR. Zoozeer bezorgd Gods gunst den mensch! Het Oorgeflel, met zooveel konst gefchapen, Dient ons bij dag , naer onzen wensch, En waekt voor ons, als wagter, daer wij flapen. Bij "t jlerke fchommelen der lucht, Slaet deze trom alarm, en leert bevroeden , Of niet de vrees met reden dugt ? Opdat we onszelf en V onze fluks behoeden. Zoo open ftaet het Lichaems-Oor: Och! dat de Ziel niet minder, in het duister Der wereltnacht, met fnel gehoor, Naèt donderwoord.-Staet op gij doodenCaJUuijler' Gods Oor, fteeds open voor V geroep Der zielen, die op Christus Bloed'betrouwen, Befchutte, door zijn Engelen troep, Ons voor een flaep die eeuwig mogt berouwen! («) Ejjhiztn V: vs. 14. DE  EN LEERZAAMS GEZEGDEN. 355 D E R E U K, r Zoo weet de Reuk den aSm der deeltjes te onderfcheiL (den.} Geen geurig windeke vliegt over gras en weiden; Geen milde wolk drinkt ooit den glans der avondzon ; Geen eene hael van all' de putters uit den bron Der fchaduwen , gewoon ziek keen en weêr te wenden, Voert zich ten dampkring op, laet zich ooit neder (zenden: Of onze zinnen, van een nieuw vermaek gekust, Gemeten, door den Reuk een verfche en lieven lust. Aa a DE  35<* Anecdotes, of zonderlinge gevallen DE SMAAK, Keurmeesters van de voedj"elflof ■1 Gij wekt mij tot mijn's Makers lof; Daer gij, ten welfland van het leven, Fwr mijn gezondheit vlijtig waekt: Terwijl ge all\ wat heur hindert wraekt; En uitkiest wat haer fleun kan geven, , &e Smaek behielt dat nut gebied; Bedorfmen het gehemelt' niet: Maer lust gewent zich drank en fpijzen + Die kankers zijn voor 't vast geflel; Pijnbronnen; veeier quaclen well'3 Waervoor 't gezonde hart moet ijzen. Zoo niet,verlichte geestluwSmaek blijve u ten wagti Kies, weiger, eet,fcheiuit, zoo 'als hij "t veilig agt; Én houdt uzelf inflaet ««'sHeeren Naem (prijzen, HET I  fcN tEERZAAME GEZEGDEN. 35? BET GEVOEL. K.om zeg mij eens, (indien ge ó dwaes! niet dut,) Van wat gebruik zou 't zijn, van welken nutb Datfckerper Oog ware aen den mensch gegeven? Dat hij een mot kon voor het glas zien zweven , Terwijl "t gezigt niet tot den hemel /leeg , En hij aldus geen" kundigheden kreeg? Wat waer' 't Gevod, indien zijn leven trilde. En overal een pijn -, die nimmer ftilde, Een doodlijk zweet, door ieder porie brak ? Of welke dienst, (zeg eer, wat ongemak?) Gaf ons de Reuk? indien de fnelle vlieten Der geuren, die zich nae de harsfens fchieteh, Ons door een" roos , hoe zuiver ze ook mogt zijn., Ontzielden in een kruidige amberpijn. A 8*  3S58 Anecd. of zond. gev. «s leerz. gezegd. Hoe verwonderlijk wijs en weldaedig is derhalveu die voorzorg door den Eeuwiggezegenden God genomen, om ons met aengenaeme gewaerwordingen, en denkbeelden die ons onderwijzing geven ; te begunstigen, f— De Smaek, het Gevoel, en de Reuk, zijn eenigerwijze hekrompen in hunne werkingen. Het Gehoor voert zijne verftandhouding tot een wijder kring van voorwerpen. Maer het Gezigt moet rijkelijk vervullen, wat 'er aen 't vermogen der andere Zinnen ontbreekt, 't Gezigt fpreidt zich uit tot eene oneindige menigte van lichaemen • en brengt t'onzer kennisfe eenige der verstafge- legendfte deelen van het wijd Geheelal. De Smaek, het Gevoel, de Reuk, ontwaeren niets als 't geen tot voor hunne deuren word gebragt. Daer het Oog zijne waerneming voortzet, zelfs tot den loopkring van de planeet Saturnus, de verste van alle. Ja het gluurt en lonkt, en dat in een oogenblik, tot aen den onbefeffelijken afftand der vaste Sterren. Het behang van den aerdbol, en de onmeeteïijkheit der Hemelen, is deszelfs onbegrensde omweg. IN-  L E É R Z A Ar M E MENGEL-SC HRIFTEN. BESPIEGELING > ,|.., ; .,M - •■ :- " ■ noStpïfwl OP HET HEILIG EN ONBEVLEKT LEVEN van o n z en heer ; JESUS CHRISTUS. EERST E D E E L. Ï^Ïet. Karakter en Werk van Christus,. maaken een zeer aanmerkelijk gedeelte van den inhoud van het Euangelie uit. Van alle eenwen , werd de aandacht der Christenen, te recht, tot dit allergewigtigst onderwerp heen getrokken. Zijne Godheid, zijne Menschheid, zijne wonderdaadige Ontvangenis, zijn Leven, zijn Dood, Opltanding, Hemelvaarten Zitting aan Gods rechtéhand — welk eene rijke-bron van vertroosting bevat ijder deezer ftukken in zich, voor de geloovigen! Hoe belangvol 'is alles, dat- den .Perfoon van Christus betreft! Hier onlangs op peinzende,"moest ik mij verwonderen; dat het onbefmet Leven van Christus een onderwerp is, welk in onze Predikatiënen Godgeleerde Werken, niet. behandeld wordt, naar gelang vanl deszelf£ allerIII. Deel Bb groot-  3&> tEEkzAAM* gTóotfte aangelegenheid in de Euangelifche fcimkeL Mijne gedachten, die ik nopends dit onderwerp zal aan den dag leggen, zullen in twee deelen beftaan. In het eerste, zal ik mijn oog laaten gaan over de overtuigende bewijzen van deszelfs waarheid; en, in het tweede, deszelfs onmiddellijk verband met de ïïanteA irVan h£-t Christendo™, en fommige Hoofdftelhngen, m opmerking neemen De overtuigende bewijzen, voor de waarheid en zekerheid van bet heilig en onbevlekt leven van onzen Heer Je$us Christus, zijnde volgenden. J Voor eerst, Zijne vrienden, die Hem het test kenden, en zijn leven befchreeven hebben ,teekenen Hem, ah zonder eenige zonde. Vaak wordt de inborst der menfehen het meest geacht door hun, die het minst met hun bekend zijn; i?i eeI\kunstftuk, moeten zij niet al te nabij befchouwd worden. Maar zij, die het gemeenzSTv E S 011)ë^gen, zijne Heerlijkheid, w beminden Hem het meest. Petrus noemt Hem: Die geen zonde gedaan heeft* noch in wiens mond geen bed, og gevonden is (a) ■ en befchnjft Hem als een onbeftrajfelijk cn onbevlekt Lam (b). Paulus fpreekt van Hem, als dte geen zonde gekend heefs, maar zonde voor ons gemaakt is(cj. Joannes leert ons, dat Hij geopenbaard was, opdat Hij onze zonden zoude wechneemen, endat geene zonde in Hem is (d\ £n alle de Apostelen, in hun gebed tot God* Handi  Mengel-Schriften. 361 Hand. IV: v?., noemen Hem: uw heilig kind Jesus. Het is waar, fommige Euangelisten maaken geene uitdrukkelijke melding van zijne volmaakte onbevektheid, maar zij befchrijven toch allen zijn leven als onzondig. Van het begin tot aan het einde hunner Vernaaien, vindt men geene fchaduw van onvolmaaktheid aan zijn karakter gehecht. Dit bewijs ontleent niet weinig gewigts van de blijkbaare onpartijdigheid deezer Schrijvers, in andere gevallen. Elkanders misilagen, zelfs hunne eigene, verbergden zij niet. Talrijk waren de misdrijven en onvolmaaktheden der Apostelen, geduurende het verblijf van Christus op aarde, ja, in fommige gevallen, verbaazende; en echcer verhaaien zij die met de grootite oprechtheid. Zelfs die misdraagingen, waar door zij de waardigheid hunnes karakters het meest verlaagden, en welker nagedachte hun het hartgrievendfte was, hebben zij niet getracht te bewimpelen. Zij fpreeken van hunne dwaaze en kinderachtige gefchillen over de meerderheid — van hunne vleeschlijkheid, in het verwachten van een aardsch Koningrijk — en van hunne bloóhartigheid, in het verlaaten van Jesus in zijne laatfte uure; maar ten nadeele van hunnen Meer en Meester zeggen zij niets. Ten anderen. Zijne ergfte vijanden waren niet in ftaat, iets ten zijnen laste aantevoeren. Offchoon onze Vrienden wel de beste gelegenheid hebben om ons te leeren kennen, zou men echter kunnen aanmerken, dat zij niet onpartijdig zijn, en dat het fcherplettend onderzoek van eenen tegenpartijder het best gefchikt is, om onze onvolmaaktheden te ontdekken. Die Bb 2 zij  Leehzaame zij zoo; maar hoe zeer verheerlijkt het dan het Karakter van Jesus, daar het de proef van beiden doorftond! Openlijk daagde Hij de Tooden, zijne ingekankerdfte vijanden, uit, Hem van zonde te overtuigen (a); doch geen van •hen durfde het waagen. Het eeen het meeste gewigt aan dit bewfs bijzet, is, i&tf Hij hen, even te vooren , met de gróbtfte fcherpheid toegevoegd had: Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de bégeeffe uwes vaders doen; hij was een leugenaar van den beginne. .—- Maar mij, omdat ik ü de Maïheidzëgvï, gehoft gij met. Vs. 44 en 45. En zouden" zij, na deeze verwijting, mgevaHe er eenige fchaduw Van grond tot beichuldigfng geweest ware. dezelve met greetig aarigegrèepen hebben ? De*Apostelen deeden, ten behoeve van hunnen Heer, na genoeg dezelfde uitdaag ng, als Hij voor zichzelven gedaan had. Zij befchuldigden hunne landgenooten in hun aangezicht, zeggende : Maar p hebt den Heiligen en Rechtvaardigen Verhoekend, en hebt hegcerd dat ü een man % een doodjlager was, zoude gefchonken worden (b\ Hoe moeren wij het ftilzwijgen dier weêrpartiiders aanmerken? Aan den wil ontbrak het hun immers niet; het moet dus aan de maat gehaperd hebben. Er waren toch ook, geduurende Jesus leven, die Hem befchuldigden, en zeiden, dat titj was een wijnzuiper, een vriend van tollenaar en en zondaaren ( c). Zij befchreeven Hem -juaiVHI: 4Cr> 0 Hmi' **■ CO Mank  Mengel-Schriften. 363 Hem a's eenen eerzugtigen* Toen Jesus gezegd had1: lk ben het licht der Weereld .antwoordden zij: Gij getuigt van uzelven, uw getuigenis is niet waarachtig ( a ). Dezelfde tegenwerping wordt door een hedendaagsch Joodsch Schrijver herhaald (*). Ook legden zij Hem ten laste , dat Hij-, een memch zijnde, zichzelven God maakte {h j. En op deeze voorgewende Godslastering, bragten zij Hem ter dood Op het eerste deel deezer befchuldiging, kan men antwoorden, dat zij,'die dezelve voordbragten, er zeker zeiven geen geloof aan moeten geflaagen hebben, want anders zouden zij er gebruik van hebben gemaakt, toen de Heer hen,uitdaagde om Hem van zonde te overtuigen. Wat het laatftj. gedeelte betreft; ingeval ik eenig Christelijk Leerftelfel omhelsde, het welk de Godheid van Christus uitfloot, zoude ik onbekwaam zijn hen te wederleggen. — Een van beiden is waar: Christus bedoeling in zijne woorden, kwam overeen met de meening der Jooden, of niet. Bedoelde Hij het geen de Jooden meenden dat Hij bedoelde,dan was Hij een Godslasteraar, zoo dikwijls Hij in zijne (tellingen zijne eigen Godheid infloot; en bedoelde Hij het niet^ dan had Hij, uitdrukkelijk en niet afgrijzen, het denkbeeld, waar door Hij zich Gode gelijk maakte, moeten verfoeijen. Maar, geloof ik, dat Hij waarlijk was God geopenbaard in het vleesch ; hoe krachtloos worden dan alle die tegenwerpingen! : Het is aanmerkenswaardig, dat de hedendaag- fche (a) VIIJ: 13. (*) M. Levi. (&) firn. X: 33' Bb 5 ...  364 Leerzaams fche nieuwe Verlichters, of liever Ongeloof van Ch?1" °P UkZijn' °m het zede^ ffi van Christus aantetasten. Men bemerkr in hunne Schriften, hoe bits zij.ooEïSSto onderwerpen te werk gaan, nopend, dicftuk eene angstvaüige ingetoogenheid.P Paine die' ongeloof — dat is, die in onbefchaamdheid flegs w^mge zijns gelijken heeft, die zei de Paine, handelt in dit geval met de grootfte omzichtigheid. Ten midden van zijnen woedentZZSI *g? de Openbaaring, fcnijnt ^over, tehellen, om den raad van PilA rus huisvrouw IJffl" %'Ümer dienR^tyaardigenniette doen hebben (a). In zijne Eeuw der Reden merkt hij aan: „Niets, van het geen fe ï " fefd ls' k,a.?> zeIf* in den versten graad: op „ het wezenlijk karakter van | esus Christus „ toepasfelijk gemaakt worden. HH was een „ deugdzaam en beminnelijk mensch ; weldaa„ dig en liefderijk was de Zedeleer, welke llii zierSetTae°tnde" Wii naS zien, of het beftaanbaar is, dat Paine met deeze toeftemming, de Euangeliegefchiedenis verwerpt. Voor het tegenwoordige zij het "e noeg, dat bij, offchoon hij het Godlijk loonfchap van Christus ontkent, onder de getuige* ten voordeele van zijn zedelijk karakter gerangfchikt moet worden. Maar, voelen wfl ons genoopt om te vraagen: „ Kan het waS " S?ri?at Pain£' die ft»ute beftrijder van „ het Christendom, ten voordeele van Chris„ tus zulk een getuigenis aflegt? — is Saul # ^ , s» dus (o) Matth. XXVII; 19,  MlNQlL'ScH riften 365 „ dus onder de Profeeten?" — Ja, het is ?oo, en laat het u niet verwonderen; de vader der leugenen zelf was gedwongen, voor deeze waarheid uittekoomen. Ik kenne U, wie Gij zijt, naamlijk, de Heilige Gods(«). Ten derden. Jesus Christus, die best zijn eigen hart kende, en veemd was van allen ijdelen roem, gaf het getuigenis van zichzelven, dat Hij vrij was yan zonde. Niet alleen, dat Hij zijne ingekankerdfte vijanden uitdaagde, zeggende: Wie van ulieden overtuigt mij van zonde ? maar Hij verklaarde — het welk geen ander mensch deed, noch konde doen— dat Hij altoos deed wat Go de welbehaa gelijk was (bi; dat geene ongerechtigheid in Hem was £ c); dat, wanneer de Overjie deezer Weereld koomen zoude, hij niets aan Hem zoude hebben, of in Hem yinden(dY, en dat Hij zachtmoedig was,en nederig van harte ( ej een volmaakt Voorbeeld, ter-navolging , voor zijne volgelingen; welk beeld, zij ook te vooren verordineerd waren, gelijkvormig te zijn (ƒ> Wordt ons hier, met de woorden der oude Jooden, tegengeworpen: Hij getuigde van zichzelven, zijn getuigenis is niet waarachtig; wij antwoorden, in Jesus taal: Hoewel Ik van mij zeiven getuige, Z09 is nogthans mijn getuigenis waarachtig; want Ik weet van waar ik gekoomen ben , en waar lk heenen gaa (g). En van hoeveel gewigt was het getuigenis van deezen vijand van allen hoogmoed en eigen lof! Ten (d) Luk. IV: 3.;. (b) Jaati. VIII f 29. k) Jaar*, VII: 1*. (d) Joon XIV: 30. (e) Mattb. XI: ap. (f) Rom. Vlil; 29. heeft ons verordineerd, den beefde zijnes Zoons gelijkvormig te worden (bX Tot de vermoeiden en belasten zegt Jesus: Leert van ■mij,dat ik zachtmoedig ben, en nederig van harte , en gij zult rusfe vinden voor uwe zielen (c), Het («) PJ. XLV: 8. (?) &m VIU: 99- (?)  M E » O E t ■ S C H U F t e N. $79 Het ééne groote voorwerp van den Heiligen Geest, is Christus te verheerlijken; en dar doet Hij niet alleen, door het uit de dingen van Christus te neem en, en aan ons te toonen, maar Hij werkt, mag ik mij zoo eens uitdrukken, "met Christus volmaakte heüigh-ïd, als een model, en vormt onze zielen tot de gelijkenis. En gelijk de Heilige Geest, in zijne werkingen op ons, Christus verheerlijkt, moeten wij ook Hem verheerlijken, in ons gewillig naar dat beeld te laaten vormen. De Menschlijke Natuur heeft geftadig voorbeelden, die haar voor oogen zijn, noodig. Wij alle gevoelen eenen fterken trek tot naarbootfing. Van hier het nadeelige van kwaad, en het voordeelige van goed gezelfchap. Van hier, dat» het voorbeeld van Leeraaren , en Hoofden van huisgezinnen, zoo oneindig meerder kracht uitoefent, dan hun enkel bevel. Maar waar zal een voorbeeld, voor ons gefchikt, gevonden worden ? God is te veel boven ons verheven; bet dog onzer zwakke zielen kan niet bij aanhoudendheid op zijne Heerlijkheid gevestigd blijven. Engelen zijn ons te weinig bekend. En menfehen, zelfs de besten van hun, zijn vervuld met gebreken , welker navolging gevaarlijk is. Zoo wij verordineerd waren om een louter menschlijk karakter, het beste dat er is, gelij Kvormig te worden, wij zouden nimmer als volmaakt rechtvaardig voor God hebben kunnen verfchijnen. Hoe veele ouvolmaaktheden ♦ns-, in onzen tegenwoordigen ftaat, ook aanCc 3 hap»  3&> Leerzaamb hangen, moeten wij echter een volmaakt voorbeeld hebben; want zonder dat, kunnen wij nimmer, in welk eenen ftand ook, tot de volmaaktheid geraaken. Het voorbeeld van C h r i stus is het eenige,dat voor onze omftandigheden gefchikt is. In zijn aangezicht zien wij Gods Heerlijkheid , zonder dat deszelfs bedwelmende glans ons geestlijk oog doet fcheemeren. In zijn karakter is alles beminnelijk, en daar tegen mets vreeslijks. Zalig zijn zij, die het Lam volgen t waar het heen gaat (a )! Gajus. (o) Openl. XIV: 4. D £  M e n g è l - S C h r i f t e n. §gj D£ AANGELEGENHEID van RECHT MAATÏGE BEGRIPPEN te HEBBEN van nToen de Zaligmaaker in de Weereld vérfcheen, waren de gevoelens der menfehen, aangaande zijn Perfoon en Karakter, zeer verfchiïlende Dezelfde verfcheidenheid van begrippen heerscht nu nog,zelfs onder de geenen,■ die belijdenis doen Van het Christendom. Sommigen meenen, dat Hij het uitrteekendst Mensch geweest is, die ooit op aarde leefde, hoewel uiets meer dan mensch. Anderen denken, dat Hij in verhevenheid van natuur, en in voor. beftaanlijkheid, onbegrijpelijk verre boven En-' gelen en Menfehen, en als eene mindere foort van Godheid, te achten zij. Wederom anderen gelooven, dat Hij, onafhangelijk, alle de wezenlijke Volmaaktheden, der G o d h e i d ,. evengehjk met den Vader., bezit. Cc 4 *****  38a L E E R Z A A M E Daar deeze gevoelens zoo regelrecht tegen eikanderen aanloopen, moeten eenigen derzelven buiten twijfel valsch zijn. Veelen waanen, dat het betrekkelijk onverfchillig is, welk van die men omhelze; en dat, indien wij bij ongeluk een verkeerd begrip hier omtrent koesterden , God zulks aanmerken zal als eene onfchuldige dwaaling. — Mijn oogmerk is, in dit gefchnjf, mijnen Leezer te waarfchuuwen tegen dien geest van onyerfchilligheid, uit welken de gevaarlijkfte misvattingen gebooren worden, en te toonen, dat rechtmaatige begrippen van Christus te hebben, van de uiterjie aangelegenheid is. ■ j De waarheid deezer Stelling mag men opmaaken, uit de blijkbaar e zorg welke God gedraagen heeft, om ons eene klaar e en juiste voorflelïing van Christus te geeven. Het voornaam oogmerk yan God, in de heilige Schriften, is, ons opteleiden tot de kennis van Christus. In dezelven worden zijn Perfoon, zijne Hoedaamgheden, zijn Werk, e. z. v., met de uiterfte naauwkeurigheid befchreeven, als eene zaak van de hoogfte aangelegenheid. Zijne Godheid wordt aldaar ondubbelzinnig geleerd (a\ Godlijke eer, als iets dat Hem billijk toekoomt, wordt van ons omtrent Hem geëischt ( b). Zijne aanneeming van de Menschlijke Natuur, wordt uitdrukkelijk verklaard, waar door Hij werd en altoos blijven zal, God en Mensch in èV Perfoon (e). Met dezelfde duidelijkheid wordt al- KM&J' }X: S! iW Sijoan. I: i; X: 3o; Rom. IX: 5, Hebr. I: 8; ijotm. V: ao. (J, Joan. V: a,. (<0 Jvm. I: 14 i Filipp. II: 5 - 8; Ifebr. II; i4JLif.  M engel-Schriften] 383 aldaar geleerd, dat deeze Godmensch de eenige Mi delaar en Verlosfer is("tf>. En gelijk God gezorgd heeft, in de Schriften de klaarfte en uitdrukkelijkfte openbaaring van Christus te geeven, zoo beveek Hij op de nadruklijkfte wijze aan zijne Dienaars, Christus te prediken, de waardigheid van zijn'Perfoon, de volkomenheid van zijn Middelaarswerk, de volheid en den rijkdom zijner Genade , e. z. v., te ontvouwen, als het groote oogmerk hunner Bediening (b ). De Apostelen, die onder den onmiddellijken invloed van den Heiligen Geest fpraken, hielden zich ftipt aan hunnen last; en wee de Leeraars, die hun voorbeeld niet volgen (c)! — Is het te denken, dat God, beide door de heilige Schrift en door middel van de Euangelieprediking , zulk eene beftendige zorg zoude draagen, om eene juiste en klaare voorftelling van Christus te doen, indien rechtmaatige begrippen dien aangaande niet van het uiterfte belang waren ? Rechtmaatige begrippen van Christus te hebben, is van zoo groot eene aangelegenheid, dat wij •> zonder dit, geene betaamelijke gedaehten van God* kunnen vormen. " De Godlijke Volmaaktheden worden, 't is waar, eenigermaate ten toon gefpreid in de Werken der Schepping en Voor» zienigheid; maar het is alleen in den Perfoon en het Borgwerk van Christus, dat wij eene openbaaring kunnen vinden van de Natuur, dc Voornemens, en de Verbondshoedaanigheden van (4) xTim. II: 5; Joon. XIV: 6; Hani. IV: 12; ïKor. III: is. (i) Efcesen III: 8. {() 2 Kor. IV: s; 1 Ktr. I: 23, 34; II: 2. Cc 5  384 L eérzaamë van God, zoo als Hij in betrekking ftaat tot zondaaren C#). Hij wordt daarom genoemd het Beeld van den onzichthaaren God, dat is, het geene waar door God aan ons vertoond wordt, en zonder welk* alle andere voorftelling ongenoegzaam is. Het is in het aangezicht van \ esus Christus,in zijn Perfoon en Werk,'dat de luister van Gods Wijsheid, Rechtvaardigheid, Goedheid, en Genade zich ontdekt ). Verkeerde begrippen van Christus, zullen ons derhalven leiden tot averrechtfehe denkbeelden van Gqd. De waarheid deezer aanmerking blijkt in hun, die in hunne begrippen aangaande Christus, onderling verfchillen; als een natuurlijk gevolg daarvan, verfchillen zij ook in hunne begrippen omtrent God. Zij, die laage gedachten hebben van den Perfoon en het werk van Christus, worden daar door geleid tot laage en onfchriftuurlijke gedachten, aangaande het ftrenge van zijne Rechtvaardigheid, en den Rijkdom zijner Genade. Is het dan zoo , dat onze begrippen van Christus eenen noodzaaklijken invloed hebben op onze denkbeelden van God, zoo als door de ondervinding bevestigd wordt, dan is het waarlijk van groot belang, rechtmaatige begrippen van Christus te hebben. Vopg hier bij, dat onze heerfchende begrippen -van Christus, eenen noodzaaklijken invlóél zullen hebben op ons gedrag jegens Hem, en het zelve zullen bejluuren. Handelen niet verfchiilende menfehen gansch verfchillend, ten aan- zjeB 00 Jian. I: 18. (J>) a Kor. IV; 6*  Mengel-Schriften. zien van C h r i st u s ? Sommigen vereeren Hem door godsdienstige aanbidding; vertrouwen op Hem alleen, ter zaligheid; beminnen Hem, als het hoogfte Voorwerp hunner begeerte en verlustiging; onderwerpen zich aan zijn Gezag, als het opperfte. Anderen houden een geheel ftrijdig gedrag. Wat mag de reden van dit onderfcheid weezen? Geene andere, dan dat zij verfchillend van Christus denken. Wanneer wij gelooven dat Hij God boven alles is, dan zullen wij het onzen pligt rekenen * Hem als zoodaanig hulde te doen. Wanneer wij Hem houden voor den eenigen en algenoegzaamen Zaligmaaker, dan zullen wij ook, met afzien van alles, op Hem alleen vertrouwen. Wanneer wij Hem befchouwen als allesoverklimmend beminnenswaardig, dan zullen wij Hem ook boven alles liefhebben. Wanneer wij Hem erkennen voor onzen wettigen Opperheer, dan zullen wij Hem ook eene hartlijke en ongeveinsde gehoorzaamheid bewijzen. Maar zijn onze begrippen anders, dan zal ons gedrag ook geheel anders weezen. Is het nu van groot belang, zich omtrent Christus betaamelijk te gedraager* — en dit moet het gewis boven alle bevatting zijn; dan is het van de hoogfte aangelegenheid, rechtmaatige begrippen van Hem te hebben. Van zoo veel belang is het, betaamelijke denkbeelden van Christus te hebben , dat verkeerde begrippen aangaande zijn' Perfoon en Ambt, wanneer men daar in ten einde'^toe>vol' hardt, onvermijdelijk eene eeuwige verdoemenis na zich jleepen. Dit mooge hard en orjzettend lui- . ' .den,  386" Leïrzaame den, maar het is niettemin waarheid Car). Is de rechte kennis van Christus het Eeuwig Leven, zoo als Gods Woord ons zegt dan moeten wij befluiten, dat gebrek daarvan, de eeuwige dood is. De groote aangelegenheid der zaak in gefchil, wanneer die bedaard en ernstig overwoogen wordt, zal dat verfchrikkelijk denkbeeld ftaaven. Indien het uitgemaakt ware, dat Hij flegts een fchepfel was, en het verfchil alleenlijk betrof den graad van zijne waardigheid, als fchepfel, dan zou eene misvatting ten dien opzichte, betrekkelijk van geringe aangelegenheid zijn; maar wanneer de vraag is: Of Hij de waare God zelf, dan of Hij enkel een fchepfel is, van God voordgebragt — dan wordt het gefchil van eenen gansch anderen aart; dan moet eene misvatting daaromtrent, noodzaaklijk het gevolg hebben, dat wij, of, aan den eenen kant, ons fchuldig maaken aan afgoderij, of, aan den anderen kant, aan verloochening van den waaren God. Indien Christus de waare God is, dan moet het ontkennen daar van, dezelfde rampzalige gevolgen nebben, als het loochenen van de Godheid des Vaders; maar is Hij de waare God niet, dan is het afgoderij, Hem daar voor te erkennen. Wanneer men het hoofddenkbeeld, in de voorige zinfnede vervat, behoorelijk overweegt, dan zal men moeten toeftaan, dat eene zoo groote dwaaling in onze begrippen van Christus , een ^eeuwig verderf ter onvermijdelijken g«j " (a) Jtan. VIII: 24. (b) Jimt. XVII: 3.  Mencil-Schmften. 387 gevolge moet hebben; want brengen onbetaamelijke en verkeerde denkbeelden van Christus, een evenredig verkeerd beftaan en gedrag jegens Hem te weeg, wat kan daarvan anders het uitwerkfel zijn, dan een rampzalig verderf? JNiet geloovende dat Hij God is, zal men Hem geene Godlijke eer bewijzen; maar, Hem die te weigeren, haalt ons den eeuwigen dood op den hals ( a ). Wanneer men Hem niet erkent voor den algenoegzaamen Zaligmaaker, zal men zich niet op Hem alleen, met verzaaking van alles, ter eeuwige behoudenis, verlaaten; maar dit wordt met de verdoemenis bedreigd (£)• Hem niet boven alles beminnenswaardig achtende, zal mem Hem niet beminnen met eene allestebovengaande liefde; maar dezulken zijn voorwerpen van de zwaarfte vervloeking (c). Wie Hem niet erkent voor zijnen wettigen Opperheer, zal Hem de fchuldige gehoorzaamheid weigeren; maar de zekere beiblding van zulk eene wederfpanrigheid, is het eindeloos verderf (d"). Men ziet uit dit alles, hoe billijk de Apostel Paulus op de rechte kennis van Chrtstvs den hoogften prijs ftelde C Men vo]ge hier in zijn voorbeeld. Tot dat einde is dienstig, veel aan Christus te denken; en inzonderheid , veel te bidden om rechtmaatige gedachten van Hem — rechtmaatig, ten aanzien van de ftoffe derzelven, d. i., fchriftuurlijke gedachten; recht- (<0 Joan. VIII: 24; Jef XLV: 23, 24; Pfalm \l: 12. (i) Joan. III: 18, 16 (c)iKor. XVI: 22. XIX: «7. (0 ®fP- «15 7-'*  323 L e je r z a a m b rec.hcmaatig ook, ten aanzien van haare natuur en eigeplchappen — geloovige, verootmoedigende, Jlefdewekkende, heiligende cn aan Hem gejjkvornug maakende, en'ons verlangen naar Wem aanvuurende gedachten. .' Men zie daartoe ^optot den Godl ijken Ge est , wiens Ambt het js, uit de dingen van Christus te neemen, en den menfehen te verkondigen. Mancunie nsis. O N DER Z O E K AANGAANDE HET WAARE EN SCHRIFTUURLIJK DENKBEELD van de GENADE van GOD. De Apostel Petrus zegt, op het einde'van zijnen herfien Brief, dat het voornaam oogmerk waar toe hij deezen Brief gefchreeven hadde, was, de perfoonen tot wien dezelve gericht was, te vermaanen, en hun te betuigen,dat de Leer,' welke zij van hem en zijne Broederen ontvangen hadden, en in welke zij ftonden, en waar in bij vertrouwde dat zij zouden blijven ftaan, was de waarachtige Genade yan God. De  Mengel * Schriften. 389 De uitdrukking van welke de Apostel zich bedient, duidt aan,de waardij en aangelegenheid van de Leer der' Genade, en geeft te kennen, dat zij alle aanneeminge waardig is, en verdient dat wij dezelve ftandvastig aankleeven. Het is, dienvolgends, van het uiterfte belang, dat onze denkbeelden van dezelve, juist en fchriftuurlijk; zijn, zoo dat wij de waare Genade van God rnoogen onderkennen van alle naarbootfels, en wel gewapend zijn tegen alle gebrekige of verkeerde voorftellingen van dezelve. De waare ^ Genade van God is het geene, waar in en waar door de Geloovigen .ftaan. Zij verdient dus, dat wij ze vasthouden, omdat, zoo wij dezelve in waarheid bekend hebben, wij bevinden dat ze de grondflag is onzer edeKle hoope, en de zoetfte bron van beweegredenen tot Euangelifche gehoorzaamheid." Door de waare Genade van God, worden de Geloovigen in ftaat gefteld, om onder den zwaarften druk van rampen ftaande te blijven, en de geduehtfte aanvallen hunner geestlijke vijanden uitteharden. Was het van zoo groot eene aangelegenheid voor de Eerfte Christenen, de waare Genade van God recht te verftaan, hadden zij noodig dat de Apostel hun derzelver waaren aart ontvouwde, hen vermaande om te blijven'in het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd was; wie kan zulks in deeze dagen onnoodig achten? Waren er toen veele Antichristen in de weereld, eu veele valfche Euangelien, en verkeerde begrippen van de Genade van God; en zijn er thands ook niet zulke bedorven ftelfels yan Godsdiepst, waar door wij gevaar zouden kun-  390 Leerzaams kunnen loopen, van misleid te worden ? Zijn er niet, die genoodzaakt zijn eene Zaligheid uit genade met woorden te erkennen, doch, wanneer zij zich verklaaren, doen blijken dat zij door het woord Genade niets anders ver ft aan,dan loutere Rechtvaardigheid? Zij geeven duidelijk te kennen, van begrip te zijn, dat, indien het geen zij Genade noemen, zich niet uitbreidde tot alle menfehen, God billijk van onrecht te befchuldigen zoude weezen: het blijkt derhalven, dat zij er geheel wat anders door verftaan, dan Moses en Paulus (0), Anderen , wederom, die voor warme voorftanders van de Genade willen gehouden zijn, hooren zoo ongaarne van Gods Rechtvaardigheid, in het veroordeelen der zonde, en zien zijne Wijsheid , als altoos met zijne Opperfte Vrijmagt verbónden, zoo ganschlijk voorbij, dat zij reden geeven om te vreezen, dat hunne denkbeelden van de Genade weinig beter zijn, dan die van onwederitaanbaare Willekeur — weike niet zelden een heerfchende trek is in hun eigen karakter, weshalven het niet te verwonderen is, dat zij die zelfde eigenfehap aan hunnen God toefchrijven. Daar dit ftuk dan van zulk eene blijkbaare aangelegenheid is, wilde ik hetzelve, zooveel mij moogelijk is, naauwkeurig onderzoeken, en trachten, in dit Blad, mijne denkbeelden van de fchriftuurlijke Leer der Genade voortedraagen, kort'ijk de redenen opgeevende, voor de begrippen die ik hebbe van het Euangelie; ter- («) Exodus XXXIII: 19; Rom. IX: 15.  MINOÏL'SCHIIF'TEN. 391 terwijl ik aan mijne Leezeren overlaate, of liever hen verzoeke, om alles naauwkeurig te toetfen aan Gods Woord, ten einde naar dien onbcdriegelijken Regel te bepaalen, of dit waarlijk is de waarachtige Genade yan God, en of zij in dezelve ftaan. Het zal bijkans onnoodig zijn, vooraf te herinneren, dat, offchoon gewoone Leeraars, of bezondere Christenen, geene aanfpraak kunnen maaken op de onfaalbaarheid van een' ingegeesten Apostel,. met opzicht tot hunne begrippen van het Euangelie, zij echter, door een naarstig onderzoek der heilige Schrift, en door nategaan weike uitwerkfelen de Waarheid op hunne eigen harten heeft, voldoende overreeding kunnen bekoomen, dat zij de egte Leer der Genade, ten minften wat de wezenlijke hoofdzaaken betreft, ontvangen en aangenoomen hebben. h Het is een juist denkbeeld van de Godlijke Genade, dat men dezelve befchouwe als vrije, onverdiende Goedheid. Genade , zoo als het woord in de heilige Schrift gebruikt wordt, geeft niet te kennen, eene gezindheid in God, of eenige weldaad door Hem gefchonken, welke Hij verpligt zoude geweest zijn te betoonen of medetedeelen, om daar door zijn karakter of gedrag te rechtvaardigen. Hij had zijne Genade den zondaar kunnen onthouden, en hem verftooken laaten van alle de zegeningen die uit dezelve voordvloeien, zonder aan iemand oorzaak te geeven, om zijne rechtvaardigheid te verdenken, of Hem van wreedheid, of gebrek aan goedheid te befchuldigen. Hier uit volgt, dat niemand de waarachtige Genade van Go» kan verftaan, ten zij hij de III. Deel. Dd bil-  39$ LeERZAAME billijkheid van zijne eifchen en verklaaringen in* zie en erkenne. Indien God meer van zijne fchepfelen geëischt hadde dan Hem toekwam, of den zondaaren zwaarder ftrafTe bedreigd hadde dan zij verdienden, en dan een middel tot hunne redding befchikt, en dit eene daad van Genade genoemd hadde, dit ware hoon bij verongelijking gevoegd geweest. Maar verre zij dit van het karakter van Jehovah! En Iaat ons gedenken, dat, indien wij belijden door Genade gezaligd te worden, wij erkennen moeten, dat wij door de Rechtvaardigheid veroordeeld waren. Wij kunnen geen recht denkbeeld hebben van de Genade , ten zij wij gebragt zijn tot gevoelige overtuiging van de billijkheid onzer veroordeeling; want het is eene bijkans door zichzelve blijkbaare grondftelling, dat er niet meerder waare Genade in onze behoudenis kan betoond worden, dan er ftrikte Rechtvaardig' heid in onze eeuwige verdoemenis betoond zou zijn geweest. Kennis te hebben van de uitgebreidheid, de ftiptheid, en billijkheid der Wet, is derhalven een volftrekt vereischte, zullen wij het Euangelie waarlijk verftaan. Want door de Wet, is de kennis der zonde. En wij weeten, dat alles wat de Wet zegt, zij dat /preekt tot de geenen die onder de Wet zijn; opdat alle mond geflopt worde, en de geheele weereld voor God verdoemelijk'' zij Co). Hij, wiens mond dus nooit door de Wet geflopt werd, of die niet hartlijk gewillig is geworden, om alle zelfrechtvaardigende pleitgrqnden, en alle zondcverkleinende ver* (a) Rom, lil.- 19.  Mengil-Scheiitek. 393 verfchooningen te laaten vaaren, en zichzelven des doods waardig te erkennen, kan geen vriend van de Genade zijn. Een gemoed, welk zijne vijandfehap tegen de Godlijke Wet fteeds behoudt, is buiten allen twijfel een vleeschlijk ge-, moed, en heeft geen' waaren fmaak voor de Genade van het Euangelie. De Bijbelfche Genade is die, welke het grootst en uitneemendst goed mededeelt aan zulken , die waarlijk het grootst en vreeslijkst kwaad verdiend hadden. En het is een wezenlijk vereisebte, tot een recht begrip van de Zaligheid uit Genade , dat wij aldus onze ftrafwaardigheid, als zondaars, leevendig gevoelen. Genade is niets anders, dan gunst, aan zulken betoond, die met het hoogfte recht verdienden erfgenaamen te zijn van toekoomstige rampza. ligheid, van al die rampzaligheid, welke begreepen is in den Vloek der Godlijke Wet. II. Het waare denkbeeld van de Genade van God, zal ons leiden, om dezelve te befchouwen als de eenige Bron van 'onze ganfche Verlosfing. — Het Ontwerp der Verlosfmg was uit Genade. Het was geen menschlijke wijsheid, die het beraamde. Het was geene uitvindingvan fchepfelen; ook vormde God het ni;t, in het denkbeeld dat zondaars het konden eisfehen, of dat Hij, zonder hetzelve, hen te ftreng behandelen zoude. Het was alles uit God, en alles uit Genade, een louter uitwerkfel van den rijkdom zijner barmhartigheid, en van door zichzelve beweegde liefde ( aj. De (4) Zie ïPet. b 2, 3; Eptatn I: 4—^; II: 4, 8= Dd a  394 Leerzaams Dê Verwerving der Zaligheid was alleen te danken aan Genade. Zulk eene gift, als Gods En.en Zoon, moest gewis ten eenemaal onverdiend weezen. Ik kan wij geene grootere tegenftrijdigheid voorftellen, dan te erkennen dat zondaars zoo [nood waren, dat het noodig was dat Christus voor hen ftierve, en tevens te ftellen, dat God vepligt was zulk een Ranfoen voor hen te befchikken. Zij, die zoo fchuldig waren, dat er zulk een Offer vereischt werd , om hunne behoudenis beftaanbaar, te amaakers met de Godlijke Eer en Regeering, konden voorwaar nooit zulk eene onuitl'preekelijke Gifte, ja zelfs niets goeds hoe genaamd, verdiend hebben. Zij, die verdienden dat hun deel ware met den Duivel en zijne Engelen , konden nooir verdienen, dat God voor hen meerder zou doen dan voor alle de heilige Engelen in den Hemel — dat Hij zijnen eigen Zoon zoude overgeeven, om ten dood toe gemarteld te worden, ten hunnen nutte. De Toepasfmg der Zaligheid is niet minder Uit Genade. Het moet gcwislijk uit Genade zijn, dat de Heilige Geest de liefde tot God inplant in de harten van zondaaren, die boos genoeg waren om God haaten zonder torzaak; en die zelfs, nadat Hij zijnen Zoon overgegeeven had om voor hen te fterven, nog onwillig waren om met Hem verzoend te worden'! ren gewortelde, afkeer van God, zoo fterk-, dat die door de baste uitwendige middelen niet te overwinnen is, maakt de wederbaarende Genade volftrekt noodig; maar wat kan ons meer deeze Genade onwaardig, maaken, dan even die afkeerige gefteldheid f —■ De Ge*  MiSNGjU,-SéHRll>ien; S5>$ Genade heerscht, derhalven, in onze Verkiezing, Verlosfing, en Roeping; en zekerlijk niet minder in onze voordgaande Heiligmaaking, in onze Volharding, en in onze Verheerlijking. III. Het is eene gewigtige eigenfchap der waarachtige genade van God, begreepen in het geen wij gezegd hebben van de Verwerving der Zaligheid, dat alle haare uitoefeningen gefchieden in volmaakte overeenftemming met de Rechtvaardigheid. De Genade heerscht door Rechtvaardigheid , niet ten koste van dezelve. Hij heejï ons begenadigd in den Geliefden; in Wien wij hebben de verlosfing door zijn Bloed„ naamlijk de vergeeving der misdaaden, naar den rijkdom zijner Genade (a~). Onze Zaligheid konde ook nooit klaar gebleeken zijn uit Genade te weezen, zonder de Voldoening, d. i., zonder eene uitfteekende en treffende betooning van Gods waaren en hoogften afkeer van de zonde Indien Gods afgrijzen van de zonde, in de wijze van vergeeving zelve, niet ten fterkften openbaar gemaakt ware, men zou hebben kunr.en vermoeden, dat Hij nooit heel afkeerigvan dezelve ware geweest; ten minften, er zou eenige plaats gebleeven zijn, om voortewenden,, dat Hij zich om dezelve zoo grootüjks niet vertoornde, als de oorfpronglijke Bedreiging der Wet fcheen te kennen te geeven. Maar de waardigheid van den Borg ih aanmerking genoomen zijnde, zou de ftraffe van den oorfpronglijken overtreeder niet half zoo fterk een bewijs van des Wetgeevers haat tegen de ongta lechtigheid geweest zijn, als dat Hij het wraak* 2w»8Hji («) Sfmtn. I: 6, 7. '1 , Dd g  wist inteiluipen; dat een ligchaam der zonde, den besten zelfs onder hun, verzeilen zal tot aan het graf; dat God de volmaakte bevrijding van eene bedorven natuur 5 voor het hemelsch Jerufalem bewaard heeft; dat Hij eene volkomen verlosfing van hetzelve, tenlaatften, heeft toegezegd; dat Hij mij nooit zal begeeven noch  Men gel-Schriften. 409 noch verlaaten — en een meenigte diergelijke Waarheden blijven zoo klaar aan mijnen geest, zelfs dan, wanneer ik door het geweld der verdorvenheden zwaarmoedig ben, dat ik geen' twijfel hebbe aangaande de beftendigheid van Gods liefde, en mij verzekerd houde , de blijken daarvan aan mijne zondige ziel eenmaal te zullen ondervinden. Sommigen moogen dit een' ijdelen waan, en anderen Dweeperij noemen; maar wat mij aangaat, ik befchouw het als een uitwerkfel van de Verlosfende Liefde — eene gemoedsgefteldheid, zooverre boven mijn vermogen om die voordtebrengen, als mijzelven in eenen Aartsengel te herfcheppen. Zal ik mij daar op beroemen? Neer.; hoogmoed, en alle andere zonde, krenken die gemoedsgeftalte, doch niet zooverre, dat zij dezelve uitblusfchen. Sommigen zullen misfchien zeggen: ,, Hij „ heeft gewis geen vrees voor den dood." — Ik weet niet hoe ik gefteld zou zijn, indien hij zich op deezen oogenblik aan mij vertoonde; maar ik voel geen kwellende of angstige vrees voor den dood. Het wordt mij gegund, dat gewigtig tijdftip aan de zorg van mijnen grooten Verlosser te beveelen. Zijne eer en getrouwheid zoowel, als mijne veiligheid en troost, hebben belang daar in. Mijne zaak is het, het beginfel van mijnen vasten grond tot den einde toe vast te behouden — de zijne, 1 getrouw te zijn aan het woord waar op Hij mijne ziel heeft doen hoopen. Ik weet iets van de verfchrikkingen des doods; weinigen hebben dieper uit dien beker gedronken. Mijne redding vit dien toeftand, was geen werk van menfehen, Ee a noch  4io Leerzaams noch van Engelen, maar des Heeren werk, het welk fteeds versch in mijn geheugen blijft, en wonderlijk is in mijne oogen. Loof den Heere, mijne ziel! Hofanna in de hoogfte hemelen! Ik vinde, dat het getuigenis van den Geest is aan en door het Woord. Hij verdrijft alle nevelen van het zelve ; geeft een bezonder foort van bevatting der Waarheden, daarin begreepen; trekt den mensch, om den troost dien het in zich behelst, vrijmoedig en onbefchroomd zich te eigenen. De Geest geeft zulk eene kennis van, en vermaak in de Wet van God, welk hem het ongeloof doet haaten, en hem het geloof doet befchouwen niet alleen als eenen pligt, maar als een aangenaam voorrecht. Hij wordt, door ontdekkingen van God in zijn Woord, geleid om alle gedachten, die beleedigend zijn voor Gods eer, te verfoeien, en met de uiterfte zorgvuldigheid te vermijden. Zondige gedachten ontrusten en bedroeven hem niet minder, dan zondige woorden en daaden. Hij heeft God lief; hij wenscht Hem te gehoorzaamen. Hij weet, dat hij met het gemoed Hem moet dienen ■-— dat God zich vertoornt, wanneer hij dit niet doet. Hij weet. door ondervinding, dat wanneer hij niet waakt over zijn hart, zijn vrede en troost gekrenkt worden, en dat hij, naar dezelfde evenredigheid, onbekwaam wordt ©m oprechtlijk te wandelen. ^Dagelijkfche ftruikelingen en gebreken , bewijzen, in overeenftemming met de Schrift, hoe noodig het voor mij is, het beftuur van mijn gemoed in Jesus handen te geeven, Wanneer  Mengel - Schriften. 411 neet de zonde toegelaaten wordt, verzwakt mijn vertrouwen op God. De bewustheid, van voorheen veele blijken van de Godlijke gunst genooten te hebben, herftelt niet altijd mijne blijdfchap; ook vind ik weinig voordeel * in fterke poogingen tegen opkoomende verdorvenheden , of in ftellige voornemens. Bij naauwkeurig onderzoek, vind ik in alle die plans een' zekeren trap van het Eigen ingevlogten. Maar nu is de vraag, Hoe koom ik dan tot redding ? Onderftel, dat mijn gebrek is een onbedwingbaar gemoed, Ik flaa den Bijbel op, en lees, welke verzekeringen of beloften de Heer gedaan heeft, van het gemoed der zijnen te bewaaren, van in hen te leeven, te wandelen, te heerfchen. Ik herinner mij het Karakter van Christus, dat Hij beftendig handelt over* eenkoomstig' zijn Woord; dat het mijn pligt is, te gelooven het geen Hij zegt — en ik verzeker u, ik vinde mij daar wél bij. Wederom. Ik heb gezondigd, en.verdien dus geftrah. te worden. Ik moet niet poogen mijn fchuld té verkleinen. Voor dezelve te boeten, wordt niet geëischt, dit kan ik ook niet. Nu wordt de wijsheid, de liefde, het heerlijke van Gods Ontwerp van Verlosfing openbaar; het verkrijgt eenen glans en luister, bij uitneemend* heid gepast naar mijnen ftand. Zonder de tus. fchenkoomst van zulk eenen Zaligmaaker, als het' Euangelie ontdekt, ware ik eeuwig verlooren geweest! De Bijbel zegt mij, dat mijne zonden op Hem gelegd waren; Hij droeg die aan den kruispaal, en in het graf. Maar God heeft Hem uit de dooden opgewekt, en Hem heerlijkheid gegeeven, daar door betoonende, dat Hij vol* Ee 3 daan  412 Leerzaame daan was, Hellende zijne liefde boven allen twijfel, opdat ons geloof en hoope vrijmoedig en onwankelbaar op Hem zoude weezen. Het geloof van deeze zakken, dringt mij, om Go» te befchouwen als Liefde, en mij liefhebbende in Christus. Ik zie al den roem der Za> ligheid, door deeze bekoorelijke, allergenaderijkfte, allerweldaadigfte verordening, in Go d als het middenpunt eindigen. Het is door het geloof, opdat het zij uit genade. Gelooven is de fpringveer der werkzaamheid, het zet alle de raderen in beweeging. Wij worden befchaamd, daar wij ons dus door genade omringd zien. Jehovah verlost, roept, verlicht, heiligt,bewaart, en verheerlijkt zijn volk. Hij werkt in hen, beide het willen en het werken. Wanneer ik alles overzien kan als uit God zijnde, dan worden twijfelingen, vreeze, moedbeneemende gedachten, e. z. v., ten eenemaal verbannen; dan kan ik loopen zonder moede, en wandelen zonder mat te worden. Ik vind zeer veel opgewonden in de juichtaal der Kerk, Micha VII: 8. Verblijd u niet over mij, o mijne vijandinne! wanneer ik gevallen ben , zal ik weder op/laan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEER een licht weezen. Het geloof aangaande de zekerheid van zulke uitkoomsten, bevrijdt de ziel van moedloosheid , vervult haar met hoope, en verijdelt de poogingen onzer vijanden. Dan, misfchien zullen fommigen zeggen: „ Is dit alles niet een „ loutere waan.? Waar is uwe boetvaardigheid,? „ waar is uwe droefheid over de zonde ? " — Droefheid en berouw, zijn meerder of minder verbonden aan meest alle de zonden, waar aan Gop£  M t n g u ■ S c h U ï t e n. 41$ Gods kinderen zich fchuldig maaken. Hoe fterker hun geloof is, zooveel te gevoeliger is hunne droefheid over hunne overtreeding Het is waar, hunne droefheid werkt niet tot den dood. of tot wanhoop, maar tot leven en vrede. Het geloof van vergeeven fchuld, treft hen op het gevoeligst. Schoon God hun vergeeft,zij vergeeten nooit hunne zonde, noch vergeeven zichzelven. Hoe meer zij onderweezen zijn in de Leer van Christus, zooveel te klaarder zien zij de zondelijkheid der zonde, en gevoelen zij dieper fmert over het Lijden des Verlossers. Zij prijzen Hem dan met luider Hofannaas; en roepen uit grond van hun hart, met Paulus, uit.- Ik ellendig menschl me zal mij verlosfen van het ligchaam deezes doods! De werkzaamheden van eene begenadigde ziel , kunnen alleenlijk voldoende ontvouwd worden aan zulken, die erfgenaamen der zelfde Genade, tempels van denzelfden Geest zijn. De onnoozele eenvouwige hutbewooner, zou luttel wijzer worden, alias hij de Werken van den grootften Wijsgeer. De Wijsgeeren vliegen veel te hoog boven het peil van zijn verftand. Geloovigen en ongeloovigen "zijn geboortig uit onderfcheiden, geheel van elkander verfchillende, weerelden; hunne gemoederen verfchillen niet minder, dan de aangezichten van blanken en zwarten. Om die reden, is het ruim zoo moeilijk, de geestlijke waarheid aan een vleeschlijk gemoed verftaanbaar te maaken, als de natuur van het ijs te verklaaren aan eenen bewooner der Keerkrings gewesten. Laat ons dan, die gelooven, onzen Godlijken Leer aar eerbiedig danken» Zouden wij verkoelen i» zijne liefde,. Ee 4 «f  4H Leerzaams of verflaauwen in zijnen dienst? Neen! Zoolang wij aanzijn hebben — en dit zal eeuwig zijn — zullen wij zijne magtige en wonderlijke daaden roemen en bekend maaken. Ik heb geen' twijfel, of de zon zal morgen ochtend opgaan. Is de vervulling van Gods beloften minder zeker? Neen, waarlijk! En zou ik dan twijfelen aan haare vervulling ! Hij zal de blinden leiden op eenen weg, dien zij niet geweeten hebben. Hij zal met hen zijn, al hun leven, en in den dood. Hij zal hen opwekken ten laatften dage. Hij zal verheerlijkt worden in zijne heiligen, en wonderbaar in allen die gelooven. Na het uitlpreeken van het vonnis over de onrechtvaardigen, waar mede het Tooneel des Gerichts beflooien zal worden, zaï Hij, en zullen zij met Hem, ingaan ten eeuwigen Leven, ja! ten eeuwigen Leven! De Heerlijkheid, welke alsdan het deel der Verlosten zal weezen, is nu volftrekt onbegrijpelijk. Het denkbeeld, dat die gelukzaligheid eeuwig is, zal de volkomenheid hunner vreugd verdubbelen. — Rolt voord, uuren en jaaren, opdat die heuglijke dag aanbreeke! -~ Zouden wij zulk eene hoop willen afftaan voor duizenden van goud of zilver? voor tienduizend Weerelden ? Neen! neen! niet voor alles wat Aartsengelen tongen kunnen uitlpreeken! Wanneer wij in duisternis wandelen,. laat ons dan onze harten opbeuren door deeze troostrijke Waarheden, wachtende op de koomst van den Zoon des Menschen. Het geloof derzelven, zal alle leed verzoeten en verzachten; ons fterken tegen de aanvallen der verzoeking; de vrees voor den dood verdrijven; ons verge»  M I N C U ' s C H R I ï I E 415 genoegd maaken in het leven, en doen juichen in het ftervensuur. — Het zij zool Koom, Heer Jesus! Amen. Uit mijne Binnenkamer, Ik ben den 2 Maart, 1796. Uw oprechte vriend en dienaar. h E M A N. gedachten OVER DB c h r i s t e l ij k e ondervinding; Een aanmerkelijk gedeelte van de Christelijke Ondervinding, kan men achten begreepen te zijn in de uitwerkfelen, welken door het geloof aan de Leer des Christendoms in het gemoed teweeg igebragt worden; en dit begrip is verfcheiden, naar de omftandigheden van den perfoon die gelooft, of de Waarheden, welken hij gelooft. De. Ondervindingen der Geloovigen zijn zoo oneindig verfcheiden, dat enkel eene kleine proeve daarvan, in dit Papier kan opgegeeven worEe 5 den.—  4*6 Leerzaam s den. — Het ontbreekt de Taal aan woorden, om uittedrukken het geen een overtuigd zondaar gevoelt, wanneer hij voor het eerst aan den voet van het Kruis gebragt wordt; het gaat alle verlicht verftand te boven. Als een gevolg van het verwerpen van Jesus, was hij te vooren diep rampzalig; een angstig vooruitzicht van het Oordeel, verteerde zijnen geest; hij ftierf, om dus te fpreeken, duizend dooden. Maar nu wordt zijn gemoed geopend, om de Verborgenheid van God te verftaan; de verkondiging van Godlijke Barmhartigheid en Vergeeving , gaat gepaard met zulk eene blijkbaarheid, dat onopmerkzaamheid en ongeloof onmoogeüjk worden; hij hooit en gelooft het blij geluid; hij verblijdt zich , over de tijding die hij gelooft; de gepastheid en aangenaamheid der tijding, verheffen zijne denkbeelden tot derzelver grooten Oorsprong —■ hij bemint Hem; hij ïooft • Hem; hij prijst Hem ijdereenen aan , want hij kenr geenen die Hem gelijk is! Dus begint hij te ondervinden de liefde en blijdfchap m God. 1 ^ leest in de heilige Schrift, dat het Bloed zijnes Verlossers reinigt van alle zonde, Hij gelooft het. Dit geloof "bevredigt niet alleen zijn geweten, maar reinigt het ook; en uit hoofde van deeze reiniging door het Bloed van Jesus, ondervindt hij eenen onuitfpreekelijk dierbaaren vrede, welken hij voor tienduizend Weerelden niet zou willen afltaau. Nu worden zijne begrippen aangaande Jesus Verzoening, gelijkvormig aan de geopenbaarde meening van G o d. Hij wordt ontflaagen van den arbeid der Eigengerechtigheid, en van alle de pijnlijke teloor-  Mengel-Schriften. 417 loorftelhngen, welken dagelijks het gevolg waren van het {leunen op dien wankelen en hem fteeds ontzinkenden grond. De Bijbel befchrijft hem de magt en boosheid der vijanden, aan welken hij blootftaat; entevens belooft dezelve hem den bijftand, de bewaaring, en de leiding van den Heiligen Geest. Hij gelooft deeze getuigenisfen ; hij verlaat zich op de beloften; de Heer handelt met hem op eene wijze, welke aan zijn vertrouwen beantwoordt; overeenkoomstig zijn geloof, is zijne overwinning. Dus krijgt hij ondervinding van Gods Getrouwheid. Zoolang de Christen de Waarheden van God blijft gelooven, is hij onkwetsbaar; maar zoo draa zijn geloof bezwijkt, is hij weerloos. Zoolang hij roemt in Christus, als zijne fterke Rots, zijn hooge Burg, e. z. v., is hij volkomen beveiligd tegen alle wapen, dat tegen hem gebruikt kan worden. En hij is daarvan bewust. Wanneer de Heilige Geest de geopenbaarde Waarheden van Christus neemt, en die met volle kracht van blijkbaarheid aan zijn gemoed vertoont, dan is het geloof aan dezelven zoo eenvouwig en ligt, zoo natuurlijk en noodzaaklijk aanmoedigend en verrukkend, dat hij geneigd is te denken, dat zijn geloof, onafgebrooken, tot den einde toe, het zelfde blijven zal. De volftrekte noodzaak van naauwkeurig wachthouden over zijn hart en wandel, ftraalt hem misfchien niet fterk in deszelfs onvermijdelijke aangelegenheid in het bog. Dit voorbijzicht kan aanleiding geeven, dat hij voor de eene of andere zwaare verzoeking bezwijkt; en  4i8 Leerzaams en deeze toegeevendheid zal ziin vertrouwen op God belemmeren. Dan zie! hij leest het getuigenis van Christus aan alle zijne dienaaren: Zonder mij kunt gij niets doen. Hij gelooft dit, en hij wordt daar door gewaarfchuuwd tegen verflapping in het fteunen op de beloofde fterkte van den Verlosser. Hij is niet bedroefd om zijne zwakheid; veeleer verblijdt hij zich in de beloofde kracht van zijnen Heer. Jn plaats van moedloos te worden, leert hij, met Paulus, te roemen in zijne zwakheden, opdat de Genade van God in hem verheerlijkt worde. Hij leest verfcheiden beloften des Heeren, van bij hem te zijn, in de benaauwdheden die hem overkoomen, ten einde zijne beproevingen te verzoeten en te heiligen, hem onder dezelven ftaande te houden, en er hem ten bekwaamen tijde uk te verlosfen. Hij gelooft dit getuigenis. Zijn geloof bevrijdt hem van onn'oodigen angst eer zij koomen, het maakt hem wel te vreden' in het draagen van dezelven, en wanneer zij voorbij zijn, vindt men dat ze gezegende vruchten voordgebragt hebben. Dus ondervindt hij meer van Gods goedertierenheid en getrouwheid; dus wordt zijn vrede meer beftendig en gevestigd, en de Volmaaktheden van God worden luisterrijker geopenbaard. Hij vindt in den Bijbel gefchreeven, dat de Heer acht geeft op zijne tijdlijke belangen, dat Hij zijn lot in deeze woestijn bepaalt, dat Hij in alle zijne nooden en verlegenheden tot zijne hulp gereed ftaat; dat Hij een Hoorerder gebeden is, in allerlei gevallen. Dit alles gelooft hij. Maar, om hem te beproeven,brengt dc  Mengel-Schriften. 419 de Heer hem in zwaarigheden; dan roept hij tor zijnen God, overreed dat Hij hooren zal en, tot zijne aangenaame voldoening, wordt hij gewaar, dat zijne gebeden verhoord zijn. Dit geeft een nieuw toevoegfel aan zijne ondervindingen, en breidt zijne begrippen van God 1 verder uit; door dit middel, leert hij ruimeren met meerder gevoel te fpreeken van zijn Karakter en van zijne Heerlijkheid. Door deeze onderfcheiden bevindingen, wordt hij fpoedig; rijp gemaakt voor de zalige onfterm'jkheid. Hij leert meer onderfcheidenlijk letten op de plans en handelingen des Allerhoqgsten. De Waarheid wordt hem meer dierbaar, en meer noodig geloofd, bemind, en beoefend te worden, Hij leest, dat Jesus het Brood des levenseis — dat zijne Leer vöor de ziel is, 't geen het brood is voor het ligchaam. Hij gelooft het. Wanneer hij zich flaauw en zwak gevoelt naar den geest, neemt hij de toevlugt tot het Getuigenis van Jesus; door het geloof aan hetzelve, wordt bij verleevendigd, en verblijdt zich in de hoope der heerlijkheid van God. Hier door ondervindt hij de waarheid dier verklaaring, dat Jesus het waare Brood is; hij verftaat die beter , en maakt naderhand, met meer kinderlijke Vrijmoedigheid, van dezelve gebruik. Zulke ondervinding ftrekt, om hem meer van het eigen aftebrengen, en Jesus meer tot den grondflag van zijn geloof en hoope te maaken. De geduurige tegenwoordigheid der verzoeking, de opwellingen der verdorvenheid, nalaatigheid in zijnen pligt, en onvrijwillig begaan yan zonde, fchijnen hem fomtijds het verderf te be-  4^0 Leerzaam» bedreigen. Doch hij leest het antwoord, welk Paulus- op zijn gebed om verlosfing van den doorn, ontving: Mijne Genade is u genoeg. Hij gejooft de waarheid welke dit antwoord in zich behelst. Aanftonds verdwijnt zijne vrees; hij fteunt op almagtige Genade, ter zijner roemrijke volharding in heiligheid en troost. Be„ hoeve ik den moed optegeeven?" 1 zegt hij; ,, het is niet mijn werk % maar des H e e r e n — ,, zijne eer en getrouwheid hebben belang in „ mijne zaak! - Hij kan niet, om dat°Hij ,, niet wil, zichzelven verloochenen. Ik weet „ dit — ik kan niet anders, dan op Hem ver„ trouwen, en op zijne goedertierenheid hoo„ pen! Naar de maate van mijn fteunen op zij,, ne getrouwheid, is mijn toeneemen in heilig„ heid. De bewustheid hiervan, doet mij vol„ vroolijk loopen op de wegen der Wijsheid, „ welken lieflijkheid, en op haare paden, wel„ ken vrede zijn." Deeze dingen befchouw ik als de vöornaamfte deelen der Christelijke Ondervinding. Zij Hemmen volkomen overeen met de werkzaamheden van mijn gemoed. Op die Wijze heb ik C hr i stus geleerd. HU zij echter verre van mij, de. Zei ven als eenen onfaaibaaren toetsfteen aaniemand voortehouden. Ondertusfchen, indien wij zeggen dat wij de Leerfiukken van het EuangeLe gelooven , en nogthans niets genieten van de vertroostingen , waar toe zij verordend en uit derzelver aart gefchikt zijn, hoe kunnen wij dan gezegd worden de Waarheid te gelooven ? Maar wij kunnen alle deeze dingen niet tegelijk ondervinden. Neen, het is een werk dat tijd, vereischt; wij ondervinden ze , al voordreizen de langs  M engel-Schriften. 421 langs hetipoor, welk de Oneindige Wijsheid voor ons in de woestijn heeft afgeteekend. Zij ftrekken gefaamendlijk tot volmaaking der Heiligen; elk van dezelven heeft invloed op de uitbreiding en bevestiging van onze kennis en van ons geloof in God — onze verzekering van de waarheid zijner Leer , en gevolglijk van ons toekoomstig eeuwig genieten van Hem. Zij maaken ons meer en meer bereid , om rekenfchap te geeven, den geenen die het van ons eisfchen, van de hoope die in ons is — niet dat wij hen wijzen op onze ondervinding, maar op de groote Waarheden, welker wezenlijkheid wij gelooven en gevoelen. H e M a n. VRIENDLIJKE RAAD aan eenen J O N G E N CHRISTEN. De gezindheid welke gij betoont, mijn jonge Vriend, om Christus aantehangen, ontftaat niet enkel, zoo ik vertrouwc, uit eene vlugtige beweeging van godsdienstigheid ; gij zijt eeni- ger*  42£ Leerzaam e germaate overtuigd van de waarheid en voortreffelijkheid van den Godsdienst, en hebt een oprecht voornemen, om, door de Godlijke Genade, Jesus te volgen, in weêrwil van allen tegenftand. Uwe oogen zijn geopend, om uwen ftraffchuldigen en diep bedorven toeftand van natuure, leevendig intezien. Overtuigd, dat gij niets kunt toebrengen tot uwe herfteUing, vestigt gij al uwe hoop en vertrouwen op de Verzoening, de Gerechtigheid, en de Genade van Christus, ter volkomen verlosfing; en . begeert te leeven als een eeuwig fchuldenaar aan zijne Vrije Genade, Hem verheerlijkende in ziel en ligchaam, welken de zijne zijn. Indien het dus met u gelegen is, dan hoop ik, dat gij wel met aandacht zult luisteren naar den raad van eenen onbekenden, die eene ongeveinsde zugt heeft voor uwen geestlijken troost, en bevoordering in de genade. Gelijk wij door het Woord van God eerst geestlijk leevend gemaakt worden, zoo wordt ook onze voordgang in'het godlijk leven, door het zelfde middel bevoorderd. De Schriften te onderzoeken, is derhalven een pligt van groote aangelegenheid; en het is niet moogelijk uittedrukken, hoeveel nuts eene oordeelkundige en uitgebreide kennis derzelven tewege brengt. De ititfpraak van den ingegeesten Apostel is zeer nadruklijk: De heilige Schriften kunnen u wijs maaken tot zaligheid, door het geloof, welk in Christus Jesus is. Al de Schrift is van God ingegeeven, en is nuttig tot leering, tot •wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt» lijk  [Mengél-Schripten. 4sg Mjk toegerust ( a ). Bepeins deeze woorden ernstig; en laat uwe praktijk getuigen dat gij dié waarlijk gelooft, De wezenlijke waarde vari Gods Woord, kan alleen ontdekt worden * door ëene beoefenende kennis van het zelve" Gij kunt derhalven «We zaligheid niet beter beVoorderen, dan door dagelijks wijsheid te zoeken uit dien onwaardeerbaaren fchat. Indien' gij in den nederigert geest van een kind • tot God, als uwen Leermeester, koomt, en, gevoelig van uwe natuurlijke onbekwaamheid om de Godlijke Waarheid geestlijk te onderfcheiden, tot Hem opziet, om door zijnen Geest in alle waarheid geleid te worden, zult gij eerlang een' hoogeren trap van grondige kennis bereiken. Uwe zwaarigheden en misvattingen zullen' trapswijze Opgeruimd worden. XJw doorzicht in de Waarheid, zal u niet flegts in ftaat ftellen , om dezelve tegen wederpartijen te verdee» digen; maar gij zult die inwendige en verfterkende kracftt derzelve bezitten, welke God alleen geeven kan, en door welke de ziel naar zijn Beeld in gedaante veranderd wordt. Vari eenen zuigeling in Christus, Zult gij, doof gebruik te maaken van de onvervalschte melk des Woords , opwasfen tot eenen volkomen man, bekwaam om de geheimzinnigfte deeleri der Godlijke Waarheid u ten nutte te maaken $ ja gij zult verkrijgen de volle verzekerdheid des verftauds, m de kennis der Verborgenheid Vaiï God, den Vader, en van Christus. m Met den pligt van de Schriften te onderzoeken, is ten uaauwften verbonden, die3 vari ** (h) iTimoth. Uh ie —17. IPi Deel, 'Ff  4§4 ttUUAMt iet onderhouden van den geest des gebeds. Zolder dit, zullen wij vruchtloos hoopen, het leven van den Godsdienst te bewaaren. Met onze kennis moogen wij anderen behangen of fticbten; maar binnen in ons, zal alles koud en donker zijn. Afkeeringen van Gods Wegen4 beginnen doorgaands met achtloosheid in het waarneemen der verborgen Godsdienstpligten 5 en onze geestlijke welftand is te beoordeelen, naar onzen lust tot, of weêrzin tegen eenzaame gebeden. Laat mij u dan raaden, mijn Waarde Medereiziger, u dikwijls aftezonderen tot het onoerhouden van zoete gemeenfchap me? uwen Hemelfchen Vader. Vrees niet dat, Hij weigeren zal zich aan u te openbaaren. Gedenk aan zijne belofte: Êer zij roepen, zat ik antwoorden; terwijl zij nog fpreeken ?-zal ik huoreni Al het vermaak van de kinderen der meafchen, kan het verlies van éénen oogenblik waare gemeenfchapsoefening met God niet vergoeden. Welgelukzalig is het vblk, dat het geklank kent! 0 HEER, zij zullen in het licht van uw) aanfckijn wandelen; Zij zullen zich den ganfchen dag verheugen in uwen Naam« en doof uwe Gerechtigheid verhoogd worden. Gewis, zij moogen verwachten den hoogften trap van geestlijk vermaak, en voordering in de genade te zullen genieten, die beminners van het gebed eh de eenzaame Godsdienstoefening zijn. Laat dan niets u van dit verheven genot terug houden; en tracht eene hebbelijkheid te verkrijgen, van uwe ziel dikwijls tot God te verheffen, door fchietgebeden en ftille verzugtingem Zoo zult gij uwen weg met blijdfchap reizen. " Dan teftriji ik eene gemoedlyke waarneeming der  Mbhcel-Schiiftj». 4&g der verborgen Godsdienstpligten, als ten hoogften nuttig en noodig, aanprijze, moet ik zulks niet minder doen, ten aanzien van, de Inftellingen van den Openbaaren Godsdienst , . Zij hebben eèn' wederkeerigen invloed op eikanderen. Een liefhebber van Christus, beminè ook zijne Voorhoven; zijne ziel hijgt, ja be« zwijkt van verlangen, naar dezelven. Jongè Christenen behoeven echter zelden veel aan1'pooring daar toe. Noodiger is het, hun te herinneren., op welk eene wijze zij die behooren waarteneemen. Uit eigen ondervinding, en die van anderen, moet ik u nederig waarfchuuwén9 tegen een te groot vertrouwen op de Middelen„ Uwe ziel zal welvaaren onder de prediking van het Euangelie, naar maate gij daar bij eenvouwig op den UeesLe zeiven fteunt. Aldus gezeten aan de voeten van Jesus, en de Waarheid uit zijnen mond ontvangende, zal dezelve altijd nieuw, fmaaklijk, én verkwikkend voor u ■zijn. Overreed, dat de grootfte verfcheidenheid en overvloed van Middelen, op zichzelven krachtloos is, zult gij tot Jesus opzien, om ztijne nabijheid eu zijnen zegen. Dus worleti de Godsdienstige Inftellingen bronnen van heil, en fpijze waar door onze zielen gevoed worden, Gansch anders zijn de ukwerkfelea van eene vleeschlijke waarneeming van den openbaaren Godsdienst, Waar meê veelen zich vergenoegen». Zij moogen er door geraaken tot een' hboger' trap van befchouwende kennis, maar zij blijvers vreemdlingen van de leevendmaakende kracht en invloed der Waarheid. Hunne blinde bewondering van menfehen, Zal waarfchijhelijk gevolgd worden door onverfcliilügheid of £t> Ff è më,  4»6 LeerZaame keer, eil hunne fchijnbaare liefde tot den openbaaren Godsdienst, ontaarten in verachting, of in ëené gedaante van godzaligheid. Zoo ge. Vasrlijk is het, te berusten in de Middelen, zonder de kracht van den Godsdienst te onderVinden ! ünervaaren, als gij thands nog zijn moet,/« ■ de wegen der Godlijke Voorzienigheid , vergun mij, u over dit aangenaam onderwerp ook eenige bedenkingen voortedraagen. Stel het, als eenen ontwijfelbaaren (grondregel, vast, dat de Heer alle uwe treden in deeze woestijn naauwkeurig bepaald heeft, en dat het, derhalven, uw pligt is, Hem eenvouwig te volgen, waar Hij u ook leiden mogt. Misfchien bewijst de waare geest-van het Christendom zich nergens klaarer, dan hief in. Wij zijn van natuure eigenzinnig, en haastig. De Genade, naar maate zij de overhand neemt, onderdrukt die neiging. Afgemat door ontelbaare teloorftellingen, vruchten van ons onverfchoonelijk vooruitloopen, worden we éindelijk gewillig, om ons blindiing overtegeeven aan de Oneindige Wijsheid. Mijn jonge 'Vriend heeft, zoo ik vertrouwe, den Heere verkoozen tot zijnen Leidsman, en zich aan zijn beftuur overgegeeven. O! laat de oprechtheid van deeze uwe keuze blijken in al uw gedrag! Bid dat de Heer de ongeduldigheid van uwen aart geneeze, en u leere altijd uzelven te mistrouwen. Hoe ook menfehen die In hunne ->oogen wijs zijn, er over denken, zulk eene gemoedsgefteldheid is een onwaardeerbaar geluk. Zoo gij den Heere kent in alle uwe Wegen, zult gij de hoogfte Wijsheid ontdekken, en zult buiten twijfel ondervinden, dat Hij uwe pa-  MENGïL-ScHMfTEN. 42? tfaden zal recht maaken. Volg dit plan, inzonderheid wanneer gij u eenige verandering in uwe tijdlijke omftandigheden voorftelt; en gij zult geen gevaar loopen van te ftruikelen. Laat alle uwe zaaken begonnen worden met het gebed, en met eene volkomen gewilligheid, om het Godlijk beftuur in zijn Woord te volgen. Genoegelijkheden , langs deezen weg verkreegen, zijn dubbel aangenaam; en zelfs tegenfpoeden en bezwaaren, worden draagelnk en welkoom. Zoo zult gij toeneemen in. gegronde godvrucht. Bevrijd van veel fmert en angsten, zult gij uwe ziel bezitten in lijdzaamheid, met den Heere voldaan, als het Deel erve, en den Onderhouder van uw lot. ; Met opzicht tot uwe gezellige verkeenng, z'j uw gedrag gekenmerkt door Zedigheid en Zachtmoedigheid. Deeze deugden behooren wezenlijk tot het karakter van een' Christen; en hoe fchoon, wanneer die bij een' jong Christen in een' uitfteckenden trap plaats vinden ! De Geest van Jesus is owbeftaanbaar met allen fchijn van verwaandheid of hooggevoelendheid. Ootmoedigheid en zelfverloochening, niettegenftaande de hoogfte voordering in kennis en gaaven maaken zijne voornaame trekken uit. Hoe b ddaageïiik, wanneer jonge Christenen oorzaak geeven tot deeze of foortgelijke aanmerkingen: „ Hif fchijnt ijverig en leevendig, en zijn ge, drag is, over het geheel, veranderd; maar , er is iet zoo onvoorzichtigs en beleedigends „ in zijne handelwijze, dat het mij altijd ftoot, „ wanneer ik hem hoor fpreeken, Verre zij het van mij, eenen godvruchtigen .ijver en leevendige hartstogten te willen afkeuren; ook & Ff ? ver.  *a8 LUUAAME verwacht ik niet in eenen zuigeling-, het gee* eenen man en vader voegt — maar ik wil flegts een' vriendlijken wenk geeven, en ik hoop dat pen er ernstig op zal letten. Alle zelfzoeking is beneden de waardigheid van een? Christen. Niets ftrekt meer regelrecht om onzen Broederen aanftoot te geeven, of onzen eigen vrede en troost te hinderen, dan die laage én verachtelijke neiging. Wanneer wij wandelen als ouder het oog van Gop, zullen wij fchrikken, yan daar aan, zelfs op de heimlijkfte wijze, toe^egeeven. ' *. Ik hoop dat gij het van groot belang rekent, de ftriktfte eerlijkheid van karakter te bewaaren. Eenvouwigheid en zuivere oprechtheid^ zijnde zonderlinge fiera?den van het Christendom. Veinzerij, van welk een' aart ook, loopt rechtsreeks aan tegen de belijdenis van het Euangelie. De geringfte afwijking van ftipté waarheid, moet uw geweten kwetfenj' en uwe achtingwaardigheid ' krenken ;" en , boven alles ," het werpt eene vlek op den yöortreflèlijkeri Naam waar mede gij genoemd wordt. "In dit opzicht, is hét oog der weereld inzonderheid naauwlettend; en elke feil wordt ïngebragt, als''eene bewijsreden tegen de Waarheid. Wat men ook door veinzen winnen mogt, het is waarlijk eene flegte vergoeding 'van het geen er door vèrlooren wordt. Blanke oprechtheid en zuivere eerlijkheid'van gedrag, is iets, waar door de waare godsdienstigheid zich als beminnelijk en aanlokkend aanprijst. Zoo wij anders handelen, beliegen wij de Waarheid. Het geen gezégd is, aangaande de noodzaaklijkheid om den geest van het Christendom te be-  Mengel-Schriiten. 44? bewaaren, moet geenszins dienen óm uwe zorg en vlijt, in het waarneemen van uw tijdüjK Beroep, te doen verflaauwen. Indien men het dus wilde opvatten, zou men zich een gansch bekrompen begrip van de waare godsdienstigheid vormen. Den Heere Christus te dienen door naarstigheid in ons Beroep, zoowel als door vuurig van geeste te zijn , is eene troostlijke bedenking. Het zn uw toeleg, m beide opzichten betaameliik tehandelen.Onachtzaamheid in het eene, of in het andere, is een wezenlijk gebrek in het karakter. Hij is de meest gevoorderde Christen, die zich getrouw betoont in alles, waar toe de Voorzienigheid hem roept; en het ftrekt niet weinig tot eer van den Godsdienst, wanneer zijne nabuuren genoodzaakt zijn te getuisen, dat hij thands te werk gaat met eene welvoeselijkheid en geregeldheid, waarvan hij te vooren vreemd was. Uwe hartstogten, mijn waarde jonge Vriend, zijn thands warm en leevendis omtrent Godlijke dingen, en welhgtzou de Satan u zoeken te verleiden, tot het verwaarlozen van gezellige en betrekkelijke pligten; doch ik hoop, dat zijne listen u met onbekend zijn. Uw wettig Beroep is een gewigtig deel van uwen Godsdienst. Zoo gij dit verzuimt, doet gij uwer Belijdenis oneer aan, en onent den mond der vijanden van de waare Godvrucht. Geregelde werkzaamheid in nutti, se zaaken, is heilzaam voor ziel en ligchaam. Deeze herinneringen worden u voorgedraagen, in de onderftelling, dat gij eenigerrnaate weet wat het is, te leeven door het geloof in Christus, als uwe Sterkte, ter betrachting van uwen pligt, en als, uwe Gerechtigheid, ter  43° LfcBRZAAM* rechtvaardiging van uwen perfoon. Te fpreeken van iemand te dwingen tot een heilig leven is de grootfie ongerijmdheid. Wij zijn gejehaapen in Christus Jesus tot goede werken; en de heiligheid kan alleen geoefend vsorden , door eene leevende vereeniging met Hem. In deeze, en andere noodige Waarheden, onder, wijze u de Heer zelf volkomenlijk, doorzijn Woord en Geest! Hij bewaare u, tegen de meenigerlei verzoekingen, waar aan gij blootgesteld zijt! Hij geeve dat uw p Hoogen GOD zeiven gebooden; en alle Gebod van God is gegrond op de beginfelen van wijsheid, rechtvaardigheid , en goedheid. Een oogenblik overweegens, zal deeze Aanmerking ftaaven. Men ftaa een wijle ftil, en vestige het oog op de wonderbaare gewrochten, die ons van alle kanten omringen, en dan vraage men: Wiens hand heeft dit alles gevormd? Wie heeft de verbaazende hemelboogen uitgefpannen ? Wie ontftak gind'chen grooten Vuurkloot? Wie zettede alle. de raderen van het Heelal in beweeging, en regelde alle deszelfs oneindig verfcheidene omwendtelingen ? Wie bereidde de onmeetelijke en onpeilbaare diepten, tot eene plaats voor de < wa-  M l N 6 l L ' S É H H ï T B N. 48$ cateren des magtigen Oceaans? Wie vormde dat voortreffelijk konstfluk , het menschlnk Ugchaam? Wie blies in het zelve den adem des levens, en wie leidt den levensvloed door alle zijne ineengevlogten en verborgen kanaalen ? — Mij dunkt, ik behoef niets meer te zeggen. IJders hart moet overtuigd zijn, dat, die Oneindige Majesteit te eerbiedigen, aantebidden, en* te beminnen, hoogt billijk en betaamelijk moet weezen. Is het billijk, dat een arme'die om niet onderhouden wordt, zich dankbaar betoone aan zijnen weldoener; is het redelijk, dat een mensch, die uit dp brunchende golven gered en bij het leven behouden is, zich geneigd yoele, om de hand die hem aan onvermijdelijk' doodsgevaar ontrukte, te zegenen; is het betaamelijk, dat een misdaadigcr, die van de doodftraf bevrijd wordt, de mnigfte aandoeningen van erkendtenis in zijn hart gewaar worde — dan is het hoogst redelijk en betaamende, dat alle fchepfel Gode hulde bewijze en aanbidde. Ten'tweeden. Het is een pligt, welke der Godheid ten koogften aangenaam is. Dit is het natuurlijk gevolg van hét eerfte; want daar God oneindig wijs en heilig is, moeten alle zijne bevelen aan die Eigenfchappen beantwoorden, en overzulks, de gehoorzaamheid van het fchepfel Hem hoogst aangenaam zijn. De HEER heeft een welgevallen in de geenen die Hem vreezen. Hierom leezen wij zoo dik.wijls, dat God zijne Heerlijkheid vertoonde aan de Vergadering van Israël; de KEER kwam neder in eene wolk, en vervulde den Tabernakel en den Tempel. En in het Nieuwe Tes« ta-  434 Leerzaam» tament vinden wij, dat Jesus bij zijne Leerlingen kwam, daar zij godsdienstig vergaderd waren, en tot hqn zeide: Vrede zijuliedetl! En de gunstrijke beiofte, welke Hij, ter aanmoediging voor volgende eeuwen, nagelaaten heeft: tVaar twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, daar ben ik in hun midden; ftrekt ten bewijze, dat de gemeenfchaplijke Godsdienstoefening Hem aangenaam is. Ten derden. Het is een pligt, die hoogst nuttig en heilzaam is, in zijne uitwerkfelen. Te recht zeide een heilig Dichter: In het houden van uwe Geboden., oHeer, is groote loon(a). Alle deugd is zichzelve een loon. De weg van pligt is niet alleen de weg van veiligheid, maar ook van geluk. Ongehoorzaamheid baart onvermijdelijk zielefmert. Deeze aanmerkingen gelden ook ten vollen, met opzicht tot de plegtige daaden van Godlijken Eerdienst. Bij voor. beeld: De ftaatelijke Godsdienstoefening ftrekt, om het gemoed met eerbied voor de Oppermajesteit, den Heer van hemel en aarde , te vervullen. Wanneer wij het Heiligdom intreeden, hooren wij Gods geduchte Eigenfchappui vermelden; en dit brengt een uitwerk, fel teweeg, van gelijken aait, als bij de Israël, Iers plaats had, toen de HEER op den Berg Sinai nederkwara. . De HEER is in zijnen heiligen Tempel; zwijg voor zijn aangezicht, gij ganfche aarde . bj. —. Het ftelt eene wacht vwr alle de hartstegten. Het befef van Gods bezondere tegenwoordigheid, verwekt ontzag en eerbied in het gemoed. De Aartsvader Ja koe vrees- (<0 Pfairn XIX: iz. Q>) üaliakuk 11: 29.  Mmcii'SeHRiï.TïNJ 435 Vreesde, etl zeide: Hóe vreesliik is deeze p.'aatsl ditris dan een Huis yan God dit is de loon des Hemels (a)! *» Een Godhjk licht worde aan het verftand medegedeeld Een voornaam deel van den Godsdienst, beftaat m ernstige overdenking, en godvruchtige befchouwing. Wanneer wij daar in beezig zijn, zien wii meer onderfcheidenlijk in, den aart, de hoekigheden, en de handelingen van God, fn zijne Werken der Natuur en der Genade. *Wij worden alsdan opgeleid, om de zonde oB het waare licht te beichouwen, als haatelnk voor God, en verdeiflijk voor onszelven; dan vinden wij ook onszelven fchuldige en diep ellendige fchepfelen; en dan zien wij jesus in alle zijne Godlijke en beminnelijke hoedaanigieden :L De befchouwing dier dingen ftrekt^ om'in onzen geest eene ftille gelaatenheid, en ootmoedige onderwerping aan Gods /^//te verwekken. Aswas misnoegd, en ftondgansch verlegen, ziende den voorfpoed der boozen, en de rampen der rechtvaardigen. Ik was dia op de dwaazen, zegt hij, ziende der godloo* zen vrede. Zoo heb ik dan te vergeefs mijn hart lezuiverd, en mijne handen in onfchuld gewas%hen Ik heb gedacht om dit te moogen verdaan, maar het was moeite in, mijne oogen;[ik kon dit niet vereffenen. Totdat ik m Gods Hetlisdommen inging, en op hun. einde merkte r b ). Dus sring het ook meenigmaal den bedrukten Christen Het Heiligdom ontknoopte meenige donkere beftelling der Voorzienigheid; meemge benaauwde ziel vond aldaar redding; meemge («) Qen. XXVIII: 17. (*) LXXJ1L  43^ UïfcZA/JHï dierbaare Belofte werd daar aan het gemoed* geopend en toegepast, en meenige traan van Hroef hezd en bekommering afgewlcht -L èc £ KG. Eerdlenï baart e^en heiligen gloed ij boven, wordt fomwijlen nedergebraijt, en de ontloTn^^116 Ö" ^artXÏ ontitooRen. De Geest daalt neer hifüirC. Zderhe?rde l0ome ^^STA^fö ftondige fchijnvermaaken deezer weereld, en de Godsvereerer gevoelt zijne krachtenvernieuwd! zoo dat hij opvaaren kan met vleugelen gelijk de arenden, en loopen zonder moéde, entandeen zonder mat te worden. Dus wordt eene heihge gemeenschapsoefening tusfchen God en de ziel geopend, waar door de Christen veriïrtïTl met/e"e. verheven, eene onuitfpreekehjke vreugde; hij gevoelt iet»,dat zweemt naar den Godsdienst en de. genietingen des Hemels h,j nadert tot op. een' kleinen afftand, en vangt een' ftraal van de Heerlijkheid, die eenmaal Zal geopenbaard worden. — Zoo bliikt dani dat de Godlijke Eerdienst ten hoogften billijk en betaamelijk is in zichzelven; en dat hij Gode welbehaaglijk, en , in zijne uitwerkleien, zeer nuttig en heilzaam is. Dan het is noodig, dat wij ietten, op welk eene wijze de Openbaare Godsdienst waarsenoo^ moetworden. Het bevel is; Aanbidt den ri EL RE m de heerlijkheid des Heiligdoms, of, m het heerlijk Heiligdom (a). Hier uit yolgt — en dit is eene vierde Aanmerking — dat het niet genoeg is, Go» in het 0») Pfylm, KCVh 9,  Mengel • SchiiïtïK, 43^ eenzaame en in het verborgen te dienen , maar dat zulks ook openlijk en gemeenfchaplijk moet ttfchiedeth De^ Heer heeft den mensch gefchaapen met eene neiging tot gezelligheid, eu daarom is het hoogst redelijk, dat Zijne Godsdienstoefening ook gemeenfchaphjk verricht worde. Ik verblijde mij, zegt David, mJ geenen die tot mij zeggen: Wij zulhn m het Huis des HEEREN gaan {a l Dit moet dienen tot beftraffing van zulken, die den openbaareii Godsdienst verzuimen, Onder het voorgeeven, of in het denkbeeld, dat zij God ook welbehaaglijk kunnen dienen in het eenzaame De aoodaanigen behooren zich te herinneren de beEfte van den Zaligmaaker: Waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam* daar ben ik in hun midden; als ook: Indien twee van u 'faamenflemmen, op aarde, over eenige zaak, die zij zouden begeeren , die zal hun gefchieden van mijnen Vader ^M^^^^ Fn Paulus vermaant de Hebreeuwfche Christenen • Laat ons onze onderlinge b jeenkoomste niet nalaoten, gelijk fommigen de gewoonte hebhen c) Men bedenke daar beneven, dat de Godsdienst in den Hemel gemeenfchaplijk geoefend wordt. En de vier en twintig Ouderlingen , en de vier Dieren vielen neder, en aanbaden God, die op den Troon zat, zeggende: Amen? Halleiujahl En. eene fiem kwam uit den Troon, „eggende: Looft onzen God , gij' ale zijne die» naars i en gij die Hem vreest, beide klem en groot, rt) Ff. GXXII: i. (*) Mattk XVIII: 19, \f) Hébr. X: uft  438 L e £ r % A a m fe «fc eener grootefchaare, tn als eene ftem veder wateren, en als eene £ s^StoG0D heeft au fflMtenwoXDEN" De °Penbaare Godsdienst moet worden waargenoomen met allen mooge- Mm Ztf/« Hfighdi betaamt al!e" uiteten, inzonderheidJ wanneer zij in plegtige daaden van Eerdienst tot God naderen De ?^n\m Serafs bedekken hun"e aangezichten en hunne voeten, in de tegenwoordigheid der Hemelfche MA JESTEirf en roepS: nelig. heilig, heilig is de HEER. GOD de triïÉe±b)!v ls-iemand gene^'0m ^ SSlrï f,T •gCZJinmg te gedra«gen , die bedenke, dat hij| m de tegenwoordigheid en onder het onmiddelhjk_ oog der Alw.etende ^uiverheid is. De naam van elke gods- mah De HEER is/ldaar! Laat ons ook indachtig zijn, dat de En gelen oplettende aanfehouwers zijn van onze Godsdienstoefeningen. Maar hoe dikwerf ziet men v hier den eenen, en ginds den anderen, flénahj in de tegenwoordigheid van den Koning der Koningen, terwijl zij zich fchaamen zouden, in de tegenwoordigheid van een aardsch Monarch flaapénde gevonden te worden! Een flaaoende bijwooner van den-■ plegtigen Eerdienst, is een hoon aan den geduchten JEHOVA FT en een gezicht, welk misfchien nooit aanfehouwd is m eenen Heidenfchen Afgodstempel! . , v „ Ten L 00 Openb. XIX: 4—tf. Q) Opttf>. IV: j.  Menöel • Schriften. 439 Ten zesden. Onze Godsdienstoefening Tnoet gepaard gaan met de zuiverfe oprechtheid. De Heer doorgrondt de harten. Dan, helaas ! hoeveelen verfchijnen vvelligt voor des Heeren aangezicht, als zijn volk, en hooren zijn Woord, terwijl hunne harten, gelijk de oogen der dwaazen, omzwerven tot het einde der aarde! De Offers , de godsdienstige hulde, der zoodaanigen, zijn een grouwel in de oogen des Heeren. De waare Godsvereering is eene daad van het hart; zij beftaat niet in bloote vorm, of uitwendige plegtigheden. Het bevel is: Git zult den HEERE uwen God liefhebben met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel. Eindelijk. Onze Godsdienst moet geheel en al zuiver en onbefmet zijn. Heiligheid is des Heeren fchoonheid; ze is het blinkendst fieraad van alle Gods Eigenfchappen; ze is eene wezenlijke hoedaanigheid van die allen. Heiligheid is ook de fchoonheid van eiken Christen, omdat ze het Beeld van God is. De zonde is mismaaktheid. Het is de hoogfte trap van volmaaktheid der ziel, dat ze Gode gelijkvormig worde — dit is het doel, waar naar de Godgewijde ziel wenscht te ftreeven; want hoe wij God e meer gelijkvormig zijn, en Hem nader koomen, zooveel te verhevener en zuiverer zijn onze genietingen. Heiligheid is de fchoonheid van alle onze godsdienstige verrichtingen. Het betaamt ons, daarom, dat wij, eer- we ons naar Gods Heiligdom begeeven, eenigen tijd in het eenzaame, in ernstig zelfonderzoek, en godvruchtige overdenkingen, beezig zijn. Wij behooren onzen geest tot den III. Deel. Gg diep-  44© Leerzaams diepften eerbied optewekken, en ons van alle weereldfche zorgen te ontdoen , gedenkende, dat wij den H E ëIIE in zijn Heiligdom gaan ontmoeten. Wanneer dus ons gemoed door de heiligende invloeden Van den Godlijken Geest voorbereid is, moogen wij billijk hoopendat wij den Koning zullen zien in zijne fchoonheid , én eenen voorfmaak genieten zullen van de he melfche Gelukzaligheid, welke beftaan zal, in den Driëenen God volmaaktlijk te dienen, ftooreloos, en zonder einde. IETS OVER HET B E S T U U. R DER HUISGEZINNEN, Waarde Heer! In het Aanliangfel op het [Engelschj Euangelisch Magazijn voor het Jaar 1793, vindt men een gevoel en Godvrucht vol Vertoog! over het plaatsgrijpend veronachtzaamen Van de Godsdienstige Opvoeding; en moet men niet toeftemmen, dat de klag ten over dit onderwerp * en de kwaade gevolgen, welken uit deeze verwaarloozing voordfpruiten maar al te Wel gegrond zijn ? Dan, er is nog eene andere zaak, welke als even gewigtig moet worden aan- ge-  M E N G E L - S c H R I F T E N. 44 l gemerkt-, en zonder dewelke, zelfs het Gods-> dienstig onderwijs zeer weinig invloed op hef hart der Kinderen zal hebben, om dat tot deugd en Godvrucht te vormen; te weeten : Het huislijk Bewind. Er is, dunkt mij groote reden, om het gebrek daar aan, in de huisgezinnen der Christenbelijderen, te bejammeren. Verdienen , derhalven , eenige weinige Gedachten over dit onderwerp, eene plaats in uw nuttig Mengelwerk, ze zijn tot uwen dienst. Niemand zal ontkennen, dat bij godvruchtige Ouderen, het toekooubtig heil hunner kinderen hun zeer na aan het hart ligt, en dat hun eigen troost en geluk onaffcheidelijk met dat van hun Huisgezin verbonden is. Nu, deeze lof-» lijke drift, welke door den Godsdienst wordt aangevuurd, zal den Ouder noopen, om veel en gemeenzaam met zijne Kinderen te verkeeren, hun bij tijcis het ondericheid tusfchen goed en kwaad, deugd en ondeugd,- onder het oog. te brengen, en hun, op de llerkfte wijze, zijnen afkeer, van flegte, én zijne goedkeuring over deugdzaame daaden, uittedrukken. Het is eene grove dwaaling , waaraan veele Ouderen fchuldig fhaii, te gelooven, dat Kinderen , hoe verkeerd en bedorven zij in hunne kindsheid ook zijn moogen, zich, bij hun op. groeijen, zullen verbeteren. Ik beken, dat zulks in fommige gevallen plaats kan hebben. Kinderachtige gebreken, welken flegts loutere zwakheden zijn, zullen zij ontwasfen; maar ondeugende neigingen , ongezeggelijke en bandlooze gefteldheden, zullen, zoo zij niet bij tijds t' ondergebragt worden, met hen opgroeijen, ei de jonge ongebonden bigge, zal opwasfen.tot Gg a eenen  44* Lebrzaame eenen wetteloozen, ortbedwingbaaren en boosaartigen Beer — zal opwasfen, om tevens te zijn het verdriet en de kwelling van zijne Ouderen, eene pest voor de Maatfchappij, en,het geen oneindig erger is, een verhard weêrfpanneling tegen zijnen God, een verachtelijk uitwerpfel van de faamenleeving van alle wijze en goede menfehen, en, ten laatften, in een onherftelbaar verderf nederftorten. Aan de andere zijde, is het irt het algemeen te verwachten, waar eert Wijs en verftandig beftuur in het bewind van een huisgezin uitgéoefend wordt, dat de Leden van het zelve, en voornaamlijk de Kinderen, die meer onmiddellijk de zorge der Ouderen genieten, in hunne bedrijven en handelingen pligtmaatig , toegenegen, gehoorzaam, en verpligtend zijn zullen; — dat zij bewaard zullen blijven van de ondeugden en dwaasheden der jeugd ; — dat zij, irt 't opwasfen, eene hebbelijkheid van zedigheid, deugd, nijverheid, en gocdaartigheid verkrijgen zullen; — dat zij in achting gehouden zullen worden bij allen, die wezenlijke deugd weeten te„fchatten, — en dat zij niet zullen afwijken van de Genademiddelen, Welken, onder Gods zegen, hen voor den tijd en voor de eeuwigheid wijs, heilig, ert gelukkig zullen öiaaken. Veel is er in de Woorden van den wijzen Man opgeilooten, én het is de pligt van eiken Cuder, de meening daar van recht te leeren verftaan: Leert den jongen de eerste beginfelen, nüdr den eisch zijnes wegs £ als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daar van niet afwijken (aj. En welk eene wijze les be- Xfy Spreuk. XXII: aan OUDERS» J"Jet woord Ouders is van eene gewigtige beteekenis, omdat het in zich befluit eenen gewigtigen aanbetrouwden post. Een Ouder te zijn is de hoeder en opzichter te zijn van meer dan ééne onftervelijke ziel. Alle de Kinderen, welken God aan Ouders geeft, ftelt Hij onder hunne zorg, om ze voor Kern optevoeden, om ze te onder-wijzen in de leer en vermaaning des Heeren, en dus optekweeken voor den Hemel. Gij (•) iSan. III; 4.  M engel-Schriften. 451 Gij zijt thands beezig, om naar het ligchaatrt voor hun te zorgen. Gij ontkent de noodzaaklijkheid van den Godsdienst niet, maar weereldfche Zorg neemt thands uwe geheele aandacht in* en vleit u met de hoope, dat dit niet altoos duuren zal; wanneer eens dit en dat voorbij is, e» die beraamde toeleg zal bereikt weezen, neemt gij voor, om naarstiger te zijn, in zaaken van een hooger aanbelang. Maar onderftel eens* dat intusfchen de dood influipt, en u belet uwe goede voornemens uit- • tevoeren; hoe zult gij dan uwe allergewigtigfte pligten volbrengen ? en wat zal dan worden van de zielen uwer Kinderen? Het is zeker uw onvermijdelijke pligt, op eene betaamende wijs voor het tijdlijk welzijn uwer Kinderen te zorgen ; maar zoo gij niets meer doet, wat doet gij dan boven de redenlooze dieren, die, elk op zijne wijze, voor hun kroost de beste zorge draagen ?— Stel, gij bezorgt uwen Kinderen een goed beftaan in de weereld, en wilt hun eene rijke erfenis nalaaten; doch indien gij hun den Godlijken Zegen niet achter laat, wat zullen dan aardfche fchatten hun baaten ? Rijkdom, met eenen vloek, is erger, veel erger, dan de dood; en het zou veel wenfchelijker zijn, uwe Kinderen vóór u ten grave te zien daalen, indien gij kondet hoopen dat ze inden HEere geftorven waren.— Ik fmeek u derhalven, Ouders, denkt ernstig aan deeze zaak. Gij weet niet, hoe ras en onverwacht God u in de eeuwigheid kan oproepen. Laat het tegenwoordig Heden toch niet Verlooren gaan. Maakt uwe kinderen bekend met den Bijbel. Bidt met en voor hen, in uwe huisgezinnen. Bidt voor hen» inuwebinnen- ka-  45* Leerzaams kamers. Geeft , hun in alles een goed voorbeeld» Spreekt of doet niets, onbetaamende aan het karakter van eenen Christen. Doet hun zien, dat gij Christus lief hebt; dat. gij vreest uwen Hemelfchtn Vader te beleedigen; dat gij vermaak fchept in geestlijke gezindheid, en dat gij uwen grootften troost .vindt inden Godsdienst. Leeft aldus-, en wandelt alzoo voor uwe Kinderen, dat gij in vrede moögt fterven, en hun eenen Zegen nalaacen, indien het God • behaagen. moogt, u in het midden uwer dagen, op het onverwachtfte, aftefnijden! Deeze Aanmerkingen deeden zich voor, tergelegenheid van het onverwacht overlijden van den Heer Maynard, die onlangs ftierf, nabij Taunton, in het prilfte zijner jaaren, nalaatende eene Weduwe, hoog zwanger van haar twaalfde kind. 4 0 eenen vriend, over het AMBT en de PLIGTEN van eenen EVANGELIEDIENAAR. M en moet bekennen, dat het Ambt van eenen Bedienaar van het Euangelie het belangrijkfte en meest vereerende is, welk door een mensch bekleed  Mengel-Schr-IFTen» 453 kleed kan worden. Is het vakbelang, een Geneesheer te zijn, om den fterve1ing.de verlooren gezondheid wedertegeeven, of eene eer» een Staatsman te weezen, die de algemeene zaaken van een Volk, tot hun welzijn, beftuurt; hoeveel te meer dan,, een Gezand van Christus te zijn! Tot die Waardigheid zijt gij en ik verheven. Laat ons trachten dezelve . ftaande te houden; Ik maak mijne Bediening heerlijk, zegt de groote Apostel, i En hoe verachtelijk moet een Leeraar weezen , die zijne Bediening onteert ! Ten einde een Leeraar overeenkoomstig zijnen ftand handele, moet hij zijne eer handhaaven, weeten van waar zij koomt, en hoe hij van dezelve een gepast gebruik zal maaken. De opfehik van menschlijke ■ wijsheid g waarmee, het gemeen wordt ïugenoomen, en groote Naamen, het fpeelgoed van kleine geesten, zullen bij een' Man van geestlijk - verfijnden fmaak in geene aanmerking koomen. Zijne eer beftaat niet in grootfche Tijtels, in het burgerlijke of kerklijke ; maar in de goedkeuring' van zijnen Godlijken Meester, en in de vrucht welke Hij hem verleent' op zijnen arbeid. De Leeraars zijn Dienaars yan den Allerhvogjlen God, die den menJ'chen den weg der Zaligheid verkondigen. Zij zijn geroepen tot eene naauwe verkeering met Hem, tot gemeenzaamheid met de verhevenfte voorwerpen; hun zijn de groote , Waai heden van het Euangelie, en de gewigtige belangen van onftervelijke zielen aanbetrouwd. ()! welk een groote fchat, in aarden vaten! Hoe gering en verachtelijk zij in zichzelven zijn moogen, zij genieten toch dus eene groote eer. Last hebben*, de van den Grooten Verlosser, voorzien met  454 Leerzaamï met de gaaven en genade van den Heiligen Geest, en geroepen door de Godlijke Voorzienigheid , treeden zij op, tot de zwaarwigtige, doch edele Bediening, de prediking van het Euangelie. Hunne Geloofsbrieven zijn geteekend door den Leevenden God, en gemerkt met het groote Zegel des Hemels. Van hier ontleenen zij hun gezag, en in deeze Waardigheid roemen zij. Dan, deeze Engelen der Gemeenten moeten niet waanen iets meer dan ftervelingen te zijn. Zij blijven menfehen, van gelijke beweegingen als anderen. In verleeden Eeuwen, werden zij in bijgeloovigen eerbied gehouden, en de onkundige meenigte zag hen aan als onfaalbaar. In onze dagen, heeft het tegengeftelde plaats, en ijder aankoomeling durft hen naar welgevallen gispen ; maar bij de verftandigen en waarlijk godvruchtigen, zijn zij, ten allen tijde, zeer veel geacht, om hunnes werks wil. Die Dienaars van Christus,welken door den rechten geest bezield zijn, zullen noch de toejuiching zoeken, noch zich der verachting bekreunen , van eene onnadenkende weereld. De kranfen en offeranden der onkundige en bijgeloovige Lykaoniers, zullen zij verfoeien; en wanneer zij zelfs de welgemeende loffpraaken van kundigen hooren, zullen zij in zichzelven eene vernieuwde bewustheid gevoelen van hunne onwaardigheid. Het is van belang, dat het Volk een gunstig gevoelen hebbe van óns verftand. Indien zij daar laag van denken, zullen onze onderwijzingen luttel ingang bij hen vinden, en wij zullen in hunne achting daalen. Aanmerkingen te hooren , over gebreken in ons Dienstwerk , zou on-  Mengil-Schrïften. 455 onaangenaam zijn; maar hoe zullen wij best die berispingen ontgaan ? Alleenlijk door onze vermogens aantek weeken, en dezelven te verrijken beide met mensch* lijke, en met Godlijke weetenfchap. Menfehen'- en dingen beftudeeren. In de tegenwoordige dagen , zijn er veele gewaande Wijzen, en veelen die waarlijk wijs zijn. Wij moeten, derhalven, ons bevlijtigen, om iets meer, dan eene gewoone maate van kennis te verkiijgen, zullen wij boven anderen uitmunten. Van ons wordt meer gewacht, dan men bij anderen ontmoet. Deeze verwachting is billijk, en moet niet te loor gefteld worden. Laat ons* derhalven zorgen, dat wij ons niet ten doel ftellen aan de openbaare verach* ting; in tegêndeel, wij moeten ons vertoonen als menfehen die van Gpr> geleerd zijn. Dat onze toeleg dan zij, aan onzefl tegenwoordigen voorraad van kundigheden fteeds nieuwen toetevoegen- Een Leeraat die geftadig toeneemt, zal alleen zijne achting behouden. Gods heilig Woord is voor den onderzoeklievenden eene onuirputbaare bron van kennis- Zoo wij de Schriften nietverftaan, hoe zullen wij haaren gewigtigen inhoud openleggen ? Geene vertooning van geleerdheid, van welfpreekendbeid. of vernuft, kan het gefirek van den waaren zin der Schrift vergoeden. Godvruchtige en verftandige Hoorers zullen ons verac.iten, indien wij de Waarheid bedekken, of voorbij zien. Dezelve te bedekken, zou arglistigheid, en,ze voorbij te zien, onachtzaamheid weezen. Eene grondige kennis van het Woord, is noodig, om tegenwerpingen te verftommen, twiifelingen optelosfen, en vraagen te beantwoorden. De lippen des Priester» zullen de weetenfchap bewaar en. en men zal uit zijnen mond de IVet zoeken; want hij is een Engel des BE EREN der heirfchaaren (a). Onze eer zal ook zeer krachtig beveiligd zijn, door eenen naauwgezetten godvruchtigen wandel. ,Hoe vreeslijk wordt het karakter van eenen Euangeliedieaaar getchonden, door daadlijke wanbedrijven! Welkeen hoon voor den Godlijken, den Heiligen Verlosser» O) Mul. II: 7. III. Deel. Hh  45<* Lee&zaame ser» dat zijne Gezandten dienaars der zonde zijn \ Hoe gevaarlij li. is het voorde Gemeente, wanneer haare Leeraars de ongerechtigheid door hun eigen voorbeeld aanmoedigen! Het is waare godvrucht, met uitmimiende talenten gepaard, welken eenen Leeraar doen hoogachten. Aïroks eerwaardig voorhoofd was verfierd met dit belangrijk en vereerend Opfchrift : De Heiligheid des HEI REN. Dat dan de- waare godvrucht in al onzen wandel zoo glansrijk ukbiinke. als haar zinbeeld deed op het voorhoofd van den Aartsprie-.ter! Wij verwachten dat het Euangelie eenen vermoogenden invloed zal hebben op de harten en het gedrag van anderen ; en zou het minder invloed hebben op ons zeiven ? als wij in aanmerking neemen onze gemeenzaamheid niet het zelve , moest die invloed dan niet nog grooter zijn? Gewis, hoe meer wij nabij God leeven, en hoe meer wij aan Christus gelijkvormig zijn, zooveel te neer zullen wij van de boozen ontaien, door de godvruchtigen geacht, en bij den grooten God zeiven geëerd Worden. Veelerlei zijn de Ambtspügten, tot welken de Dienaars van Christus geroepen zijn; alle welken met lof van hun moeten waargenoomen worden Op den leerftoel, in de Gemeente, en in de weereld, moeten zij maaken dat men van hunnen dienst ten vol* len verzekerd zij (a ). De Predikftoel is de achtbaare plaats, van waarde hooge Bevelen van den Koning der Koningen den volke worden aangekondigd. Hier moet de Godlijke Waatheid ontvouwd. en in het klaarfte en overtuigendst licht gefteld, door de meest gepaste en onwederlegbaare bewijsredenen geftaafd, met de warmfte liefde en ijver yerdeedigd, en met den zielroerendften aan* drang "p de gemoederen toegepast worden. Te leeren als gezaghebbende, is niet , zich meesterachtig en waan'v j;, annteiteilen, maar door openbaaring der waarheid , zich aangenaam te maaken aan de gewetens der menfehen. Het is genoegelijk, voorwaar, aangenoomen te worden als een Engel van God, maar hoog 0) zTm. IV: 5-  Mengel - Schriften. 457 hoog noodig tevens, de eenvouwigheid van een kindjen te bezitten. Wij moeten de menfehen niet gebieden, door eigen gezag, maar hen bidden, door de zachtmoedigheid van Christus. Waare achtbaarheid kan zeer wel beftaan met diepe ootmoedigheid' De Heer is onze roem, zoowel als onze fterkte» Hoe lieflijk zijn dan de voeten der geenen die het Euangelie des. vredes verkondigen, die goede boodfchap brewgen van het goede! Wat aangaat onze bezondere verkeering met ons volk; ook hier in moet het karakter van een' Leeraar niet uit het oog verlooren worden Bij ernstige en welopgevoedde Christenen, zullen wij geene kleinachting ontmoeten, maar miefchien wel bij onverfchilligen aangaande den Godsdienst. Sommigen zullen waarfchijnelijk ftof tot minachting vinden, in onzen afhangelijken ftaat, in ons gebrek aan weereldkennis, of zelts in onze bezondere geaartheid, dan een onafhangelijke geest zal zich boven zulke nietigheden ver heffen. Men zij beleefd jegens allen, maar kruipe voor niemand. Terwijl wij vroolijk in de gezellige verkeering zijn, laat ons fteeds gedenken aan de gewigtige Bediening die wij bekleeden ; dit zal ons bewaaren voor ligtzinnigheid. Eene houding van ontzageisfehende ftrengheid aanteneemen, voegt niet; al te groote gemeenzaamheid is fchadelijk. Laat ons altijd onderfcheid maakeu, tusfchen onze perfeonen, die uit het ftof voordfprooten, en onze Bediening, die van den hemel is. Men raadpleege de onderfcheiden geaartheid en omftandigheden der menfehen, en richte daar naar zijn ged'ag. De handelwijze, waar door wij de toegenegenheid van den eenen zullen winnen, zal welligt afkeer 'verwekken bij den anderen. Doch de wijsheid beftuure ons in alles. In gezelfchap, behoort zich een geur van Godlijke dingen te doen merken. Onze rede moet altiid zijn. in aangenaamheid, met zout befprengd — en ftrekken tot nuttige Jiichting, opdat ze genade geeve dien die se hooren ^a). In godsdienstige gefprekken, mag gemoedlijkheid en gemeenzaamheid faamen gaan; maar in (») KolosJ. IV: 6; Efteztn IV: 29. Hh 2  45? Leerzaams in onverfcnillige onderwerpen, is een weinig achterhoudendheid noodig. vit zal eene zekere achting te weeg brengen, zoo voor onze Bediening, als voor onze perfoonen. Van onze Bloedverwandten zullen wij niet veeleer ontvangen De Zal igma aker zelf genoot die nier. en heeft ons gewaarfchuuwd, die nier te verwachten. Een Profeet is niet ongeëerd, ttanin zijn vaderland, en onder zijt-e maagen , en in zijn huis a \ Wij moeren ook niet rekenen op hoge achting bij eene god/ooze weer?'d. Ons gedrag en onze grondbe'jn re'en zijn zoo ftrijdig met die van weereldfche mentenen, dut zij eerder hunne boosheid, dan hunne aihtii.'g zullen wekken. Een verflancig en vriendlijk gedrag, evenwel, kan ons zelfs bij de geenen die C od niet vree^en, eenigt.zins geacht maaken. Wanneer ongodsdienstige m&Hchen bemerken, dat onze bekwaamheden de hunnen te boven gaan. zullen zij, «iet tegenftaande onze bezonderheid in gevoelens e» gedrag, een foort van eerbied voor ons hebben. Met éé.i woord, het betaamt ons, onzen hemelfchen last aan allen te doen blijken, opdat niemand de boodfchap verachte om des Gezandten wil. Zoo zullen wij, Wdarichijnelj>k , hoon en fmaad ontgaan ; of in* dien ons die, in weêrvvil van dit alles, gebeurt, zal liet ons tot eer, en niet tot fchande ftrekken. Ontmoeten wij toejuiching, laat ons daar over niet onmaatig verblijd zijn. Gedenken wij aan het gezegde des Doopers : Een mensch kan geen ding aannee. men , 200 net hem uit den hemel niet gegeeven zij\b). Zondaars tot den Heere te bekeeren , en G o d s' Volk voortebereidejn, tot hunne eeuwige ervenis, zal ons hier recht eerwaardig maaken; en er is een hel. derer dag aanftaaude, wanneer zij, die veelen gerechtvaardigd zuhen hebben , blinken zullen als de ftanen, eeawigfijfc en altoos. Hoe heerlijk zal die tijd weezeni Hoe zalig voor Leeraars, aldaar te verfchijnen, aan het hoofd van die geenen uit hunne onderfcheiden Gemeenten, die door hunnen dienst t») Markus VI: 4. (i) Jocmn. III: 27.  Bengel- S cHRiFTEi*. 459 kijn toegebragt, om van den Gronten Herder. der fchaapen de onverwelkelijke Kroon te ontvangen ï Door dit vooruitzicht aangemoedigd, worde het ons gegund, allen tegenftand geduldig te verdraagen — te verlangen mar de behoudenis van zielen ■— roet blijdfchap den Dag van 's H e e r e n verfchijning te gemoet te zien — en eenmaal deese taal ui: zijnert mond te hooren: Wel gij goede en getrouwe diénaars , gaat in, in de vreugde uwes Hoeren! Synercos. REKENSCHAP der IN DEM GROOTEN DAG. EEN UITTREKSEL. jEen Godgeleerde predikte, in het begin der X7IL teuvv, voor eene Vergadering van Leeraaren, Hij trachtte hunne aandacht te verleevendigen, en te bepaalen bij het grondbeginfel waar uit, het einde waar toe, en de beweegredenen waar door zij werkzaam waren ; en wees hen, ten dien eiade, op den Dag van algemeene Rekenfchap. Door eene lierüjke Prófbpopaia [ of Perfoonsverbeelding, ] voerde hij Christus den Rechter in, als gezeten op zijnen Troon, daar Hij zijne Knechten voor zich riep, om rekenfchap afteleggen, hoe zij gepredikt hadden, en met welke inzichten zij het werk der Bediening aan-, vaar* ea volbragt hadden. Waar Jrtdiktet gij Uk S vttr%  a6"o Leerzaame Mensel-Schriften. vgor? — „ Heer! ik heb gepredikt, om daar door „ een goed beftaan te hebben, van zoo veel of zoo |i veel Ponden Srerlings jaarlijks, het welk mij door „ mijnen Vader was nagelaaten; en, ingevalle ik den s, geestlijken ftand niet omhelsd had, voor mij en ,, mijn talrijk huisgezin, geheel verlooren zoude zijn geweest." Tot hem zegt Christus :J>taa daar, gij hebt uw loon wech. — De vraag: En waarom prediktet gij? aan eenen anderen gedaan zijnde, antwoordde hij: „Heer! ik werd toegejuicht, als „ een geleerd Man, en predikte, om daar door den ., naam van een uitfteekend Redenaar en vernuftig „Prediker te behouden-" Christus antwoord aan deezen, is wederom: En gij • Jlaa ook düar, gij hebt mede uw loon^ wech. De Rechter wendde zich vervolgends tot eenen derden, met de vraag: En gij. wat bedoeldet gij jn het predikend Waarop dees antwoordde: „ Heer! ik heb geenszins de groote dingen det weereld beoogd, offchoon ik „ dankbaar was , voor de genoegens des levens, welken Gij mij fchonkt; ook was mijne bedoeling niet, om den naam van een geestig vernuft, van „ een verftandig man, of van een groot geleerden te verwerven ; ik predikte, uit medetijden met Zielen, ! om U te behaagen en te vereeren, opdat ik voor ü Eeuwiggeze ge nd e'.Zielen winnen mogt.' Hier op riep de Rechter uit: Plaats,, menfehen! Plaats Engelen! laat deezen man naderen, en met mij op mijnen Troon zitten, gelijk Ik met den Vadrr gezeten ben op zijnen 'Iroon ! Op aarde heeft hij Mij beleeden en geëerd, en nu zal Ik hem belijden en eer en, tot in alle eeuwigheid. Het gevolg hier van was, dat de Leeraars zeer aangedaan naar huis keerden, met een vast voornemen, om,' onder Gods hulpe, het werk der Bediening beter ter harte te neemen, en, meer dan te vooren, de bedoeling en het einde van het zelve onder het oog te houden. BE-  B E RIC HTEN yan aanmerkenswaak-di8e B EKEERINGEMs en van het godvsuchtio LEVEN en STERVEN van sommige LEERAARS. en bezondere CHRISTENEN. HET KARAKTER en LEVEN y a n db GRAAVINNE van HUNTINGDON. Onder de doorluchtige Karakters yan onzen tijd, hTer geen, welk met meerder luister in de godsdienstige Weereld uitgeblonken heeft, dan de voortreffeLj; ke Graavinne van H u n t i n © d o n , die grooteii lof heeft in alle de. Gemeenten, doen wier zedigheid haaren Vrienden een bevel had opgelegd uit kracht van welk, zij tot hier toe van de Rolle der levensbefchrljving was uitgeflooten. 1 hands sullen wij onzen Leezeren eene Schets van haar uitmuntend Karakter mededeelen, zoo als dezelve gemaald is door rib' &  462 Het Leven en Sterven van den Eerw- Dr. T. Haweis, in zijn Werk, getij, teld: An lmpartial and fuccint History oftheChuvch of Christ, grV. Dus fchrijft hij: „ De Edele en Doorluchtige Lady Huntingdon, leefde in den hoogden rangen aanzien; zijn» de, door geboorte, eene Dochter uit het Huis van "Shirley, en door hu u welp vereenigd met den Graave van Huntingdon, beide , voerende hec koninglijk Wapen van Enge/and, als aframmelingen van deszelfs voorige Koningen. „ In haare vroege jeugd, toen zij flegts negen jaaren oud was, het lijk van een Kind van haaren ou« derdom ten grave ziende brengen, kreeg zij lust om de ftaatfie te volgen. Aldaar, en op dat tijaftip, werd haar gemoed getroffen door een diep gevoel van het gewigt der eeuwige dingen, en van eene toekoomende Weereld ; en zij bad, op de plaats zelve, met traanen en grooteu ernst, tot God, dat, wan» neer het Hem eenmaal behaagen mogt haar wechreneemen, Hij haar wilde verlosfen van alle vreezen, en haar een zalig uiteinde geeven. Zij ging naderhand dikwijls bet graf bezoeken, en behield ffeeds een leevendig gevoel van het aandoenlijk tooneel. ,, Oflchoon zij nog geen ingezicht had in de Waarheden van het Euangelie, maakte zij echter, in haare jonge jaaren, veel gebruik van het gebed, waar toe zi zich in een vertrekje, daar zij van niemand gehoord of bemerkt konde worden, afzonderde; en in alle haare kleine bezwaaren en bekommeringen, vond zij fteeds troost, in het uitftorten van haare gebeden tot God. Bij haar opwasfen, en haare intrede in de weereld, bad zij geduuriglijk, dat zij, door huuwelijk, aan geen ander, dan een godsdienstig ( eflacht, mogt verbonden worden. In geen der groote Huizen werd de oude deftigheid en welvoegelijkheid meerder bewaard, dan in het Huis van Huntingdon. Met het Hoofd van dat Geflacht, den Graave van Huntingdon, werd zij vervolgends vereenigd. Lady Elizaïeth en Lady Mar gare» the Hastings, zi,ner Lordfchaps Zusters, wa. ren Vrouwen van een uitmuntend karakter.' „ In deezen hoogen ftand, betoonde zij fteeds, in al  sommige Godvruchtigen. 463 al haar gedrag, een' zonderlingen ernst eri ingetoogenheid Schoon zij fomtijds ten Hove verfcheen, en haare hoogere g-ezelfchappen bijwoonde, fchiep zij geen vermaak in de gewoone dwaasheden der Grooten. Op het Land, was zij de weidoenfter van haare nabuuren en onderhoorigen; en daar zij, alsnog, haare eigen gerechtigheid zocht opterechten , poogde zij, door gebeden, door vasten, en aalmoeslën, zich der gunste van den Allerhoobsten en Allerheilicsten aanteprijzen. ,, De ijverige Predikers, die men met den naam van Methodisten teekende, hadden thands veel opziens in het Land verwekt. Lady Makgarethe Hastin g s had hen bij geval gehoord, en werd, door middel van hunnen Dienst, beweegd, om de Waarheid aanteneemen zoo als ze in J esus is. Eenige jaaren laaier, werd zij vereenigd met den uitmuntenden Ingham, eenen der eerfte Arbeiders in dien overvloedigen oogst. Eenmaal met Lady Mar gare et over dit onderwerp in gefprek zijnde, werd Lady Huntingdon ten uiterften getroffen, door een denkbeeld welk zij uitdrukte: ,, dat, federt zij „ den Heere Jesus Christus had leere.i kenH nen, en in tl em geloofd hadde, ter verkrijging van leven en zaligheid, zij zoo gelukkig was alse^n „ Engel." Van zulk een gevoel van gemoedsrust, vond i.ady Hun tin g don zich ten eenemaal vreemd. Eene gevaarlijke ziekte, kort daarna, haar tot aan den rand des grafs gebragt hebbende, werd zij allerhevigst door de vreeze des doods bevangen, en haar geweten was ten uiterften ontroerd. Zij kwam op de gedachte, om Bisfchop Benson, van Gloucester, die Lord Huntingdon'?. Leermeester ge. weest was, te laaten haaien, ten einde hem te raad. pleegen, en haar gemoed te ontlasten, juist op dien tijd, kwamen de woorden van Lady Makgareet, met veel kracht haar weder te binnen, en zij gevoelde eene ernstige begeerte, om, met verzaaking van alle andere gronden van hoop , zich geheel aan Christus overtegeeven, tot leven en zaligheid. Zij verhief, te bedde liggende, haar hart tot Jesus den Zaligaiaaker, en bad vuurig en zonder ophou,Hh 5 den,  46*4 Het Leven en Sterven van den, dat Hij haar die genade fchenken wilde; ea binnen kort verdweenen alle haare benaauwdhedert en vreezen, en zij werd vervuld met vrede en blijdfchap in het gelooven. Van dien oogenblik af, nam ook haare ziekte eenen gunstigen keer; zij werd herfteld tot volmaakte gezondheid, en, het geen oneindig meerder was, tot nieuwigheid des levens. Toert nam zij het welberaaden befluit, om vooraaan zichzelve Gobei als een leevend, heilig, en welbehaagelijk offer, toetewijden, het welk zij thands begreep haar redelijke Godsdienst te zijn. „ Kort na haare hertelling, zond zij eehe vriendlijke boodfchap aan de Heeren Wesley, die toen in haare nabuurfchap predikten, hun te kennen geevende, dat zij met hun één was van hart, en hun oprechtlijk goeden voorfpoed wenscnta in den naam des Heeren, tevens hen verzekerende van haar vast voornemen, om voor Hem te leeven, die voor haar geftorven was- „ Deeze fchielijke verandering in het gemoedsbeftaan der Graavinne, werd aan allen openbaar, door haar vrijmoedig uitkoomen voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd, en door haar ijverig voorftaan van het werk des Heeren, ten 'midden van al den fmaad waar mede het verzeld ging. „ Zulk een gedrag werd bij den Edelen kring,in welken Lady Huntingdon verkeerde, als geheel vreemd en wonderbaar aangezien; doch zij zettede haar aangezicht als eenen keifteen, en weigerde zich Christus en zijn Kruis te fchaamen. Er waren eenigen ^ die, onder fchijn van vriendfchap, Lord Huntingdon raadden, met zijn gezag tu.<-fchen beiden te koomen; dan, hoe zeer hij in gevoelens van zijne Gemaalin verfchilde, volhardde hij in dezelfde bewijzen van genegenheid en hoogachting jegens haar. Hij verzocht haar evenwel zeer vriendlijk, dat zij met Bisfchop Bjjnson over de zaak wilde fpreeken; het welk zij zeer gaam aannam Men liet dienvolgends den Bisfchop haaien, om met de Graavin, over haare gevoelens en gedrag, te redenkavelen. Doch zij bragt hem, door de Artijktkn en de Hgmilien, zoo zeer in het naauw, en drong  sommige Godvruchtige n. 46$ drong zoo ernstig en nadruklijk aan op zijne geduchte verantwoordelijkheid , uit hoofde van zijn Ambt, aan het Groote Hoofd der Kerk, Je sus Chris* tus, dar. hij gramftoorig werd; hij ftond in haast op óm heen te gaan, zich bitterlijk beklaagende, dat hij immer George Whitefield de handen opgelegd had, aan wien hij — hoewel zonder «rond - toefchreef de verandering welke bij de Graavin was voorgevallen. Zij riep hem terug, en zeide: „ My Lord, let op mijne woorden; als gij eens op uw fterf bedde zult liggen, zal de Orde" ning van Whitefield eene van die weinigen " zijn, waar aan gij met genoegen zult kunnen ge. " denken." Het verdient opmerking, dat Bislchop 'b'enson, op zijn fterf bedde, aan den Heer Whitefield tien Guinjes zond,-ais een bewijs zijner gunst en goedkeuring, en hem verzocht, in zijne gebeden aan hem te gedenken. , Het hart van Lady Huntingdon was oprecntliikaan God overgegeeven, en zij had voorgenoonaen naar haar beste vermogen, zich toeteleggen om goed te doen. De armen, rondom haar, waren natuurlijk de voorwerpen van haare oplettendheid. Deezï'n kwam zij gunstiglijk te hulp, in hunne be. hoeften. bezocht hen, in krankheid, en, met hen knielende , bad zij voor en .met hen. De overleeden Prins van Wales eens ten Hove zijnde, vraagde aan zekere aanzienlijke Juffer, Lady Charlottï E __ gehaeten: „ Waar mag toch My Lady Huntinqdon weezen, dat zij zoo zelden ten Hove " koomt?" ,, Ik denk", antwoordde Lady Gharlotte, met een' glimplach, bij haare be- „ delaars, om met hen te bidden." , De Prins fchudde zijn hoofd, en zeide: „ Lady Charlot„te, wanneer ik fterf, zal ik mij gelukkig reke„ tien, zoo ik de flip van Lady Huntingdon's ,, mantel mag grijpen, om mij met haar ten hemel „ optebeuren '' Geduurende het leven van My Lord Huntingdon, nam zij de zaak van God en der Waarheid ijverig ter harte, fchoon de middelen die zij hadde om nut te doen, noodwendig beperkt waren1; de huis- lij-  466 Het Leven en Sterven va$ lijke phgten vereischten een groot deel van haareïi tijd en van haare oplettendheid. Na des Graaveri overhiden, was het beftuur over haare Kinderen en derzei ver goederen, geheel aan haar toevertrouwd i waar m zij zich ook met de uiterfte getrouwheid gekweeten heeft. Haare eigen voogdesfe geworden , behoor zij , zich ganschli/t toetewi den aan den dienst yan Christus, en het heil van zielen door ziin bloed gekocht. Haar ijverig harr omhelsde vvelmeenend alten, die zij voor waare Christenen hield, van welk Godsdienstig' Genootfchap of gevoelen zij ook weezen mogten; maar, voor ziehzelve meer overeenitemmende met de Leerbegrippen van White field, dan met die der Wesleï's, begunstigde zij inzonderheid die Leeraars, welken de beginfelea van Kalvijn, overeenkoomstig de duidelijke letter van de /Irtijkelen der Engelfche Kerk, waren toegedaan O). En, met oogmerk om hun gelegenheid te geeven tot het flichten van uitgebreider nut, opende zij haar Huis in Park-ftreet, om aldaar het Euangelie te prediken; meenende dat zij, als de Vrouw van eenen Rijksraad (_b), het onbetwistbaar recht nadde, om als haare Huispredikers (c) te gebruiken zoodaanige Leeraars der Kerk, als zij daar toe verkoos. In de week vergaderde eene meenigte arme lieden iu een der vertrekken van haar Huis, alwaar hun onderwijs werd toegediend; en op den Dag des Heeren, werden de Grooten en Edelen genoodigd, om den avond bij haar docrtebrengen wanneer de Eerw. Whitefield, Roma.ne, lones, en andere Dienaars van Christus hun getrouwüjk kalle de woorden deezes Levens verkondig- («) [Dat J. Wesley, offchoon éen ijverig Methodist 4 nogthans veele Pelagiaanfche dwaalingen aankleefde,kan men zien uit de XI Brieven, door j. Hervey aan tiem gefchreeven, tot verdeediging zijn's Werks: Gefprekken tusfchen Theron en A's pas t o- Men zie voor al ook de Voorrede van den Hollandfchen Uitgeever.1 v (6) ["Kngelsch, a Peerefs of the fyalm.] (e) Eneelscb Family Chaplaitif,]  S8MMI6E GODVRUCHTIGEN. $6f digden, en met blijkbaar diepe en ernstige aandacht gehoord werden. ,. Thandë werd Lady Huntingdon de open* baare en verklaarde Voorftanderesfe van alle ijverige Dienaars van Christus, inzonderheid van die gee. nen, welken om het getuigenis van Jesus kwaalijk gehandeld werden. De Eerw. Romaine, van zijnen Dienst in de Kerk ontzet zijnde, ontving zon. derlinge bewijzen van haare gunst- En [de Eerw. Haw&is, uit wiens Werk dit Bericht getrokken is, zegt:] offchoon ik,tot dien tijd toe , haar onbekend was, werd ik vereerd met de betuigingen van haare toegenegenheid en goedkeuring, toen ik, nog een Jongeling zijnde, zooveel te lijden had door de vervolgingen van Bisfchop H u m e , en de öniverfiteit van Otcford, ea zoo onrechtvaardig van nujn Beurtpredikers ■ Ambt in die Stad beroofd werd „ Offchoon Lady Huntingdon haar ganiche beltaan aan de bevoordering van het Euangelie toewijdde, moet men zich niet weinig verwonderen,hoe haar inkomen toereikend konde zijn, tot de onnoemelijke uitgaaven waar mede zij zich noodwendig moest belasten. Haar Weduwen Huuwehjksgoed (b) bragt niet f» Toen door den ijverigen arbeid van den Eerw. Heer G. Whitefield, zijne leer, onder den naam van Mei thodisterij, een grooien opgang en veel gerucht maakte, verhaalt men, dat de Bisfchop van London, oui zulks te fluiten , zijne opwachting ten Hove maakte , bij Koning George II. en ernstig verzocht, dat de Koning, als Hoofd der Kerk, door zijne veeteermoogende tusfchenkoomst geliefde te zorgen, dat de Methodisten, tot nadeel van Kerk en Staat, geen verderen voordgang mogten maaken. — Den Hartog van Jrglye op dat pas binnen koomende, verhaalde de Koning hem het verzoek,door den Bislchop hem zoo even voorgedraagen, en vraagde hem, wat hij daar van dacht ? Sire! antwoordde deeze zeer vlug en fnedig , daar weet ik een gewisfen raad tegen: Maak alle de Methodisten Biifchoppen, en zij zullen eensklaps ophouden mee prediken. De Bisfchop j dit hoorende , en het puntig* daar van gevoelende, verftomde, en droop befchaamd af. (*) [Engelsen, Jointure; beffaand» in Vaste Goederen 5  468 Het Leven en Sterven van niet meer op, dan twaalfhonderd ponden in 't jaar , en eerst na her. overlijden van haaren Zoon, weinige jaaren vóór haaren dood, ontving zij daar bij nog duizend. Zij wikkelde zich meenigwerf, om godsdienstige Vergaderplaatfen te bouwen, in kosten, welken haar zwaar vielen te voldoen. Doch de Heer ftelde haar altijd in ftaat, om haare verbindtenisfen met eere natekoomen, en befchikte haar dikwerf onderftand, wanneer haar voorraad uitgeput was. „ Tot den ouderdom van meer dan tagtig jaaren, behield zij al de kracht der jeugd; en fchoon zij in haare laatfte jaaren, door eene belemmering in de keel, genoodzaakt was enkel van vloeibaare voedfels te leeven. fcheenen haare vermogens niet verzwakt. Zelfs tot de laatfte dagen van haar leven, was haar werkzaame geest nog beezig,. met het beraamen van fteeds grooter en uitgeftrekter omwerpen, tot meer algemeene uitbreiding van het Euangelie van Christus. „ Lady Huntingdon was van ligchaamsgeftal* te een weinig boven het middelbaare. Haare houding was edel, en eerbiedwekkend; haar voorkomen zonderling inneemend; haar verftand ongemeen vlug» haare vlijc onvermoeibaar; en de aanhoudende werkzaamheid van haaren geest onbegrijpelijk, Nooit was een mensch fchijnbaar meer verloochend aan alle zin • lijk genot, of meer vrijwillig geneigd, ora alles aan de belangen van het Euangelie opteofferen. Ik geloof, [zegt de Heer H awe is,]dat zij, geduurende de veele jaaren, in welken ik met haare vriendfchap vereerd was, dikwerf niets meer bezat, dan den tabbaard dien zij aan hadde. Ik heb meer dan eens gezegd, dat zij eene was van die armen, die van haare milddaadigheid leefden. Maar haare meest onderfcheidende voortreffelijkheid, was de blaakende ijver, welke onophoudelijk in haaren boezem gloeide, om hei Euangelie van Gods Genade bekc id te maaken — een ijver, weskc door geene teloorfttilingen bekoeld, door geen', ren, welken de Man,'bij zija leven, aan dc Vrouw befprooken heeft.]  SOMMIGE GODVRUCHTIGEN 469 geen' arbeid verflaauwd, door geen' tegenftand vermoeid w?rd , en welke niet verminderde bij het klimmen haarer jaaren ; hij brandde zelfs allerfterkst in haare jongfte oogenblikken. Zelden heeft de Weereld zulk een karakter aanfchouwd duizenden, ja tienduizenden; zullen doffe hebben, om, leevendeen ftervende, haare gedachtenis te zegenen , als zijnde het gelukkig werktuig geweest, om hen uit de duisternis overtebrengen tot Gods wonderbaar licht; en meenigten, die door haar toedoen, als een middel, deelgenooten der Zaligheid geworden zijn, hebben haar ontmoet in de gewesten der Heerlijkheid, om te faamen zich te verheugen in de tegenwoordigheid van God en het Lam. „ Maar", zal welligt iemand vraagen , „ was „ zij dan volmaakt ?" Neen. Dit is het lot der ftervelingen niet, aan deeze zijde van het graf. Wanneer de maan in al haare helderheid fchijnt,zijn haare vlekken meest zichtbaar. „ Lady Huntingdon was van inborst driftig en oploopend haare voorkeuze omtrent fommigen, en haare vooroordeelen tegen anderen , waren dikwijls al te haastig opgevat en hier door werd zij fomtijds geleid om befluiten te neemen, weiken nietaltiid overeenkwamen met de waarheid en wijsheid. ., De goede uitflag haarer poogingen, fcheen in haaren geest het denkbeeld te verwekken, dat op ijder dien zij uitzond een zonderlinge zegen zou rusten; dit was oorzaak, dat zij in haare keuzen niet altijd met oordeel te werk ging. Echter moet men zeggen, dat maar zelden, in een zoo uitgebreid werk, minder miiflagen begaan werden. „ Zij was zoo zeer gewoon haare zaaken alleen te befluuren, dat zij al te weinig den raad innam van de ▼erftandige Leeraars, die met haar arbeidden; en tegenfpraak kon zij niet ligtlijk verdraagen. „ lk ben" [dus befluit de Eerw. Hawèis3 »• de Gefchiedfchrijver van waarheid, zoovene mij dezelve bekend is. De overleeden Graavinne behoeft geene lofbazuin, om heure waarde te trompetten; en zij is verre buiten het bereik van menschlijke berisping. De Groote Koning der Kerk heeft, zoo ik vastlijk ver-  470 Het Leven en Sterven van vertrouwe, haar Int beflischt, haare zwakheden verfehoond, haare ongerechtigheden vergeeven, en haar in de Heerlijkheid ontvr.ngen mee de taai: Wel, gij goede en getrouwe dienaaresfe'." FRAGMENTEN. D e eenvouwigheid van het Euangelie, beftaat in dien naauwenfaamenhang der Waarheden, in hetzelve vonrgetlratrgen, waardoor zij alle uitloopen op één punt. En dit p«mt is de Zaligheid, langs den weg der Verlosfing, door Jesus Christus aangebragt. Wijsheid, 'rechtvaardigheid, heiligmaaking, ziin die ineengeftrengelde Waarheden. Wijsheid..vooronderftelt in hem , wien dezelve gefchonken , in Christus gefebonken wordt , dwaasheid ; rechtvaardigheid , fchuld; heiligmaaking, zedelijk bederf. Het punt nu, waarop deze gebreken en ondeugden, uii hunnen aart, wouden uitloopen, is her tegenovergefielde van verlosfing, naamli k rampzaligheid. Zie daar het geheele buingelie ! zoo moet het ge ■ predikt, zoomoet het aangedrongen worden,, bij alle menie hen. Er is hier geen Code noir, en een Code blanc. Zjj hebben alle gezondigd en derven de heerlijkheid Gods De weg tot de herkrijging van dien ve-'ooren luister, is geen ander, dan: Eerbiedig gelooi aan het geen ons God door Jesus Christus heeft bekend gecu kt, verloochening van eigen gerechtigheid, en een t astend welgevallen in het welbehagen van ;!em, di gewild heeft, dat een iegelijk, die den Zoon aanfenouwt en in Hem gelooft, het eeuwig leven hebbe; g.'oof in Hem, die den godloozen ;echtvaardigt; en zulks om het bloedvan Hem, die gezegd heeft, dat hetzelve vergooien werd tot vergeeving'der zonden; geloof in Hem, die gezegd heeft: Wie achter mij wilkoome::, verioochene zich zeiven, neemezijnkinis, op en volge mij ;geloof in Hem, die zich daartoe Gode geheiligd heeft, op» dit  Fragmenten en Leerzaame Gezegden 471 dat zij, die in Hem gelooven, in waarheid zouden geheiligd, van de waereld afgezonderd, en, als een uitverkoren gefiagte, als een Koninglijk Priesterdom, verkondigen, dat is, met woord en wandel, de vergevende en genezende barmhartigheid , zouden openbaar maken van Hem. die hen tot zijn eigendom gefteld had; geloof in Hem, die zig hun tot een voorbeeld gefield heeft, en hunne liefde en vriendfchap voor Hem, uit hunne gehoorzaamheid aan alle zijne bevelen, zo duidelijk voorgefteld, als ernftig ingefcherpt, zoude opmaken; maar tevens hen, in ■ deze reiniging, in dezen (Jrfid tegen hetvleesch. kiagiiglijk bijftaan, en, als zij in Hem bleven, als. ranken van Hem, den wijnflok , • fappen toedienen zoude; door wien zij alles vermogen; die den Satan onder hunne voeten verpletteren wilde; als de goede Herder hen, tegen allen vijand, verdedigen, en, als de Overfte Leidsman, hen ter zaligheid inleiden zoude. Dit alles omvat bet Euangelie —- zonder beding, zonder uitzondering. Die in Hem niet blijft, verdort. Die Hem verwerpt, maakt zig des eeuwigen levens onwaardig. Die zijn leven zelf wil behouden , in zijnen eigen weg, zal het verliezen. Die niet wil , dat Jesus Koning over hem zal zijn, zal, als de geheele tijd der beproevinge is afgeloopen, voor zijne voeten worden doodgeflagen. Die onder fchijn van Hem te volgen, zijnen broeder haat, zig aan de ondeugd overgeeft, wordt buiten zijn iij.k ge. floten; en zijn deel zal zijn met de geveinsden ; in een verblijf, waar weeninge der oogen, en knarsfiuge der tanden wezen zal. Wie nu, die eerbied en vertrouwen voor zijnen Heer heeft, zal, bij zijne prediking, iets van dit al es willen of durven verzwijgen. Deszelfs waarschuwingen en bedreigingen zijn zo min enkele fchrikbeelden. als deszelfs beloften harsfeufehimmen en deszelfs bevelen, geene van die uitgezonderd' enkele raadgevingen, zijn. De liefde Gods in zii! nen Zoon is voorzeker het edelfte, het fterk fle, eii zelfs het meest werkende drangmiddel, tot het ge. looye in Hem, die uit vrijwillige liefde wil aangebe- Ul. 1jeel. li ^  472 .Fragmenten, den worden; gelijk Hij het menschdom eerst en vrij? willig liefgehad heeft. Dit neemt egter niet weg dat ook waarfchuwihgen en bedreigingen, in fommige gevallen, eene verflagenlleid des harte kunnen veroorzaken, weïke rot inkeer, door inkeer tot opmerking, door opmerking tot geloof, en door geloof tot liefde en gehoorzaamheid leidt. Hij, die deze waarfchuwingen en bedreigingen zelve gedaan, en anderen aanbevolen heeft, zag de voordeeli^e uitwerkingen daarvan voorzeker vooruit, en heeft daarom ook deze middelen verordend. Het Euasigelie, befchouwd als het algemeene geneesmiddel , en het gezondfte voedfel voor den kranken en zwakken mensch, kan, derhalven,-noch te eenvoudig voorgefteld, noch te algemeen aangeprezen, noch te onafgebroken bekend gemaakt worden, Zo predikten Jesus Christus eu zijne Apostelen hetzelve , in lieden en plekken, hl de Godsdienftige bijeenkomsten, op huhne wandelingen en reizen, ten allen tijde, aan alle plaatfen, a'len creaturen, zonder onderfcheid, ja zonder eigenlijk gezegde voorbereiding. Toen men het naderhand wilde verbeteren, en het den Wijsgeeren des daags alvorens wilde fmakelijk maken , moest men met meer omzigiigheid te werk gaan ; en meer, met kunstige voorbereidfels, de gelegenheid afwagten, dan dezelve onmiddelijk aangrijpen. Wanneer men meent, dat wij bij onze medemenfehen eerst eene zekere voorwaardelijke hoedanigheid des verftands en dés harte moeren aantreffen , verlaat men dien regtftreekfehen weg. dién ons Jesus en zijneApostelen hebben aangewezen; en men verliest menig fchatbaar oogenblik. Predikt het Euangelium allen creaturen ! fluit allen in zig, wier gewoon mënfehenverftand flegts in zo verre ontwikkeld is. dat zij de voorftelling, van eenen Verlosfer uit droefheid en el-, lende, bevatten kunnen. De uitzonderingen zullen dienvolgens zeer weinig zijn- Ja, dat nog fterker fpreekt, is dit: Er is op de wereld, bij allerlei foort van menfehen, zulk een, meer of min donker, gevoel van ellende en treurigheid, zulk een uitzien naar ïedding en zaligheid, dat het bloote voorftel, belangen-  EN LEERZAAMS GEZEGDEN. 473 gende^ eenen Verlosfer, aandagt opwekt, denkbeel den uitlokt, en daardoor alreeds het bevattend vermogen verfterkt. Van hier, dat zo veele verleiders gehoor vonden; en dat het bedrog op de waereld zo veel voorfpoeds had. Schoone beloften, vleiende vooruitzigten en voorfpeliingen, zijn doorgaands welkom; hoe ongegrond zij ook wezen mogen. Zij verwekten menigmaal eene onwederftaanlijke geestdüft; en bragten uitwerkingen bij menfehen en volken voord, over welke men zig verbazen moet; en welke, men zonder deze opmerking niet verklaren kan. Dit laatfte denkbeeld [dat jesus Christus een Heer is over allen, en de Overfte van de Koningen der aarde ] is , zo geen nieuw, egter een min gewoon , of thands bij veelen verwijderd denkbeeld. Ik moet het daarom eenigzins uit elkander ftelien. Bijaldien Jesus Christus waarlijk Overfte van de koningen der aarde is; dan kan het aan geene der Christennatiën onverfchillig zijn , te weten, niet alleen, wat zij van Hem, die het Hoofd en de Redder is van het menfchelijk geflagt, verwagten kunnen; maar ook, wat zij aan Hem verfchuldigd zijn. Onder deze twee denkbeelden kan men alles bevatten , wat ik bëdoele, door te zeggen: Men kan en moet hét bevel, van het Euangelie te prediken, ook befchouwen, met betrekking tot geheele natiën. fcuropa is het groote en voornaamfte tooneel , waarop de Christenvolken zich thands vertoonen, In dit waerelddeel ftaat het Christendom boven de anderen gevestigd. Het werd door hetzelve gevormd tot eenen greoten ftaat; en heeft aan hetzelve, met op. zigt tot befchaafdheid, verlichting en burgerlijk geIuk , groote verpligting. Dit is eene gefchiedkundige waarheid. Van de eerfte tijden af, en federt het uit Me geweken of verdreven is, ftond-het, zelfs in de donkerfte tijden, als de groote akker van den Hemelfchen Landman; wel is waar, met veel onkruid rusfchen de tarwe; maar egter op eene wijze, dat de tarwe door het onkruid niet geheel verftikt werd Door de Hervorming is dit onkruid aanmerklijk ver', minderd; en had men van dezelve, zedelijk en ftaatfcuncug, regt partij getrokken, men zoude veel meer li 2 ge.  474 Fragmenten, gezegende gevolgen uit dezelve hebben zien voordfpruiten; en geheel Europa zoude thands eene andere gedaante en houding hebben. Uk nu der Europee* fbhe natiën, wien dit pand werd toevertrouwd, zij mogt het op eene meer of min geregelde wijze bekomen hebben, was en blijft in de verpligting , om hetzelve zorgvuldig te bewaren, als een talent,hun, op hunne verantwoording,'en tot hun welzijn, toebe* trouwd. Voor allen was het van die wezenlijke waar* dij, van welke de Sibyilijnfche boeken bij de Romeinen flegts eene ingebeelde vertoonden. Men heeft ook in voorige tijden de zaafe zodanig begrepen; en de eernaam, Befchertner des Geioofs, was niet alleen bij de Keilers, maar ook bij andere Vorsten aange* nomen; en, ook na de hervorming, werd dezelve niet geneel afgefchafr. Tot hoe veele misbruiken, verkeerde maatregelen, twisten, ja oorlogen, deze eernaam tok ïelegenheid moge gegeven hebben; hoe de geest der hiërarchie zig, door aanleiding daarvan, en onder deszelfs befcherming, ontwikkeld, en een wreed fanatismus veroorzaakt hebbe, dit alles neemt deze volgende Helling niet weg:_ „ Christen» natiën mogen 'het Euangelium zo min yerwaarlo.,, zen ; als bijzondere huisgezinnen en perfoonen hunnen Bijbel mogen agter de bank fchuiven* s, Zij mogen het zo min op zijde leggen, als het „ hun geoorloold is, hei zelve tot een dekmantel van onderdrukking te misbruiken* Zij mogen het niet ,. met veiagting behandelen; omdat de fchijnheiHg,, heid in Godsdienst en Staatkunde, daarvan een „ nadeelig, ja fomtijds ahchuweliik, gebruik ge„ maakt heeft. Het is hunne gewigtige taak, het* zelve ongefchoiiden te bewaren, op winst aante„ leggen voor zigzelve.i, en het tegenwoordig ge■„ flagt moet het aan de nakomelinglchap zuiver „ overleveren." Eene Natie, bij welke het Euangelium zuiver gepredikt , eerbiedig geloofd , en in kragt beleefd wordt, is, door deze .zedelijke verhooging alleen, rijp geworden, voor de prediking der waare burgerlijke bjijljtlb; gelijk ook voor die van we! bepaalde aeifjH&eiï) en opitgte tf|OEDctfcfiOjp. De hoogfte bur- gen*  EN LEERZAAMS GEZEQDEN. 4?g gerlijke tyijïjjib (hoe men dezelve ook befchrijven moge) bliift altoos die van een zedelijk wezen, dat is , ondergefchikt aan de onveranderlijke wetten der eeuwige wijsheid en goedheid, nopens het goede en het kwade. Niets kan derhalven. in eenen burgerlijken zin, goed, en dus geoorloofd; maar ia eenen zedelijken of Godsdienftigen. zin, voor een individu, of voor eene natie . als individu handelende, kwaad, en dus ongeoorloofd zijn. Bevat nu het Eu> angelie de zuiverde en uitgebreidfte zedekunde, dan moet alle bjlj&rib/ hoe genaamd, door deszelfs uitfprakeu bellemd en gewijzigd worden. Men moet tog Gode in alles, ten allen tijde, in alle betrekkingen, meer gehoorzaam zijn , dan menfehen. De Christen, herhaaleik, is, in de zedelijke orde der dingen, eer en meer dan de burger, J£>jijljeib is vrijwillige ondergefchiktheid aan doeltreffende wetten i maar alle wetgeving rust op zedelijkheid; alle zedelijkheid op Gods wil, zo als die, uit de natuur, of uit eene openbaring bekend is. De anarchie, die dogter van eene onbeftemde t}$f|eib/ kap bij verdorven menfehen niet beter bedwongen worden, dan door dat Euangelie, hetwelk de feeginfelen, waarop de egte njttljeib rusten moet , naauwkeurig bedemt. Hoe dikwijls is het daarom , federt veele eeuwen, alom opgemerkt, dat bjijljeib / bij eene bedorven natie , geen plaats vindt voor het hol haares voets: Gif wilt vrij zijn, en hebt nog niet geleerd regtvaardig te zijn, was, zo ik mij wel hennnere , het verwijt, eens door Mirabeau, aan de Nationsale Vergadering van Vrankrijk gedaan. Hoe veel men insgelijks zeggen moge ten voordeele van de seïljfifieib der menfehen, bij hunne geboorte, zo is het niet alleen blijkbaar; dat fommigen arm, anderen njk; fommigen'van befchaafde,of deugdfaame, anderen van woeste, of ondeugdfaame ouders; fommigen met veele , andere» met weinige talenten, geestvermogens, en ligchaamskragten ; iommigen gebrekkig aelfs, geboren worden; en dat daaruit vele natuurlijke gevolgen ontdaan, welke door al hun leven voordduuren , eu eene groote ongelijkheid in aanfpraken en pligten aanbrengen. H.et is li 3 mt  4?6 Fragmenten-, niet minder 'duidelijk , dat alle menfehen daarin gelijk zijn, dat zij in eene natuurlijke afhankelijkheid en magreloósheid geboren worden; welke,in die mate, zelfs bij de dieren niet gevonden wordt; en dat zij dus meer door de natuurlijke liefde (s-of/O en door het medelijden van anderen, geholpen worden, dan dat zij aan regten en pligten hunne behoudenis verfchuldigd zijn. Maar zij worden allen; In één opzigt, gelijk gefield, hetwelk, in deze befchouwing, mogelijk te_ veel buitengefloten of voorbijgezien wordt. Zij hebben, namelijk, allen gezondigd, enderven de heerlijkheid Gods. Dit hebben aha menfehen met elkander gemeen; en de fpooren dezer jje» ïptjtib vertoonen zig zo vroeg, dat men dezelve niet wel, als toevallig, aanmerken kan. Uit aller harten komen voord booze bedenkingen enz., en het gedigtfel der gedagten is ten allen dage boos. Deze Qdpfjt-ib is treurig en vernederend. Zij belooft zeker niet veel goeds, voor de goede orde,de rust en de welvaart van eene Maatfchappij „ van wat aart die ook zij: maar zij is waar. Zij is daarom noodig gekend, ter harte genomen en beftreden te worden. Dit gefchiedt alleen door het Euangelie", hetwelk daartoe wijst op Hem, die de zonde der waereld draagt. Door zijne zedelijke geneezing{alleen wordt die gelijkheid te weeg gebragt, welke goede bewegingen verwekt, goede neigingen en handelingen bevordert, en daardoor veroorzaakt, dat de geïptjeib geene gdgfijjeitj in ondeugden en yerkeerde beginfels, maar eene gelgStjeib in hetgoede wordt; zo dat niemand zijnen broeder veragt; dat een ieder zoekt, hetgeen des anderen is; dat men flegts éénen meester erkent ; en étnen Vader aanroept, bij welken geen aanneminge deS pèrfoonsis; en dat men, uit dien hoofde, in vreeze Wandelt. Van dit punt moet men uitgaan , dezen regel moet me* volgen, of men bereikt het bedoelde punt nimmer, maar veiliest zig in fpitsTrindige befchouWingen, De egte bjoebttfctjüa van "het Euangelie is, eindelijk, de alleen waare; daar zij voordvloeit uit die betrekking op God, welke door het geloof in jesus Christus verkregen wordt. Zonder deze blijf  IN LEERZAAME GEZEGDEN. 477 blijft het maar al te waar: fratrum guoque gratis rara est; maar met deze fpruu zij welig op; en vergeven kenmerkt haar, in den d?gelijkfcb*ri omgang. Kaïn en Abel waren, helaas! ook broeders ; maar wat willen woorden zeggen: „ Frdter„ nifeeren, (las ik eens, in den jaare ;707. in een , "eagt Nieuwspapier) is het woord, van hetwelk men zig federt de Revolutie in Italië bedient, 'l om te kennen te geven, wanneer men van den '* iongften broeder fpreekt, zig aan de magt van 1 „ eenen anderen te onderwerpen — en wanneer „ men den oudjïen beoogt * zegt het, een ander on,", der zijne magt brengen." Wat is daarover al 11atedenken! Is het dan den lijn buiten den haak trekken, wanneer men zegt: om fyfjy^Ö/ OeïgHBetD en ome- beeftgan/ zonder gevaar, met voordeel, tot heil van menfehen, en' niet tot hun verderf te prediken, moet het Euangelie, in deszelfs beginfeleii, reine natuur, wijze bepalingen, en behoedmiddelen, bekend, aangenomen, en betrage worden. Dat de ondervinding dit aan veele plaatfen bevestigd heeft, zal ook, zo ik mij nietbedriege, door veeQn, geduurendc onzen leeftijd, gevoelig zijn opgemerkt, ik heb ten mmften in de verhandeling van den Zurichfchen Godgeleerden Hess, over de Siaatsgeft'eldheid van Zwitferland, veele denkbeelden aangetroffen , mijne gevoelens ontwikkelende en bevestigende; doch welke ik geenszins* kan of wil uitfehrijven. Waaruit is tog al het misbruik van deze edelfte woorden, welke het te wenfchen was, dat nimmer toverwoorden geweest waren , en door geenen onreinen mond imnier waren uit. gefproken, doorgaands, voordgefproten ? . . . . Alleen! uit gebrek aan grondige menfehenkenms, en gezuiverde deugd, dat is, aan reine zedelijke begmfelen. Dit misbruik moest te grooter zijn, naarmate tegenovergeftelde beginfelen plaats hadden, en de prediking meer ruimfchoots gefchiedde, even als of er niets kwaads te vreezen was. Uit dit alles moet de Chrisdijke wijsgeerte alïüiden, dat men zig niet te zorgvuldig onthouden kan, vart woorden te gebruiken, en de zaken voorbijtezien. D5 li 4 Om-  #8 Fragmenten, Grieken en^ Romeinen predikten, b. v., fa?tjlje(b;maar zoe was zij, met opzigt tot de individuè'.i v hoe was zij met opzigt tot hunne nabuuren ? Daar mogen anderen van getuigen. Antiochus, ten minsten, voerde eens den Romeinfchen Veldheer, die hem de wet wilde ftellen, te gemoet, dat de Romeinen zeer wel wisten natefpeuren, wat hem Antiochus te doen ftond; maar dat zij, voor zig, er niet aan dagren , binnen welke grenzen zij hunne veroveringen bepalen zouden. De Lyciers klaagden insgelijks over de Rhodiers ,aqn welken zij, door Scipio den Ajiikaner, waren overgegeven , op deze wijze: „ Wij zijn geweest onaer de magt van Antio- chus ; en het fchijnt ons toe, dat die Koninglij. , ke Jlavernij, vergeleken met hetgeen wij tegen,, woordig z'in, eene voortreflijks fyöïietb was". [Zie het Werk van een Christen Wijsgeer, onder den Tijtel, Predikt het Euangelie allen Creaturen. Blz. 121. 128. 149. 156,] !F' R. A G M E N T.' jj^n indien dit alles, 't geen anderszins volftrekt onunvoerelijk zou zijn geweest, door het Geloove gewrogt is, zoo behoeft gij een zoo goedgekeurd beginfel van geene zwakheit en ongenoegzaamheit te verdenken. Ver van ze te ontzenuwen, zal het alle en iedere goede gefteldheit vunr en kragt bijzetten: en in plaets van eenige godvrugtige piigtoeffening te fmoren, zal het aen alle dezelve leven geven. Koesier het Geloof, en gij zult gevolgelijk de Gehoorzacmheit kweeken. Bewater dezen wortel, en de tal ken van a.gemeene Godzaligheit, zullen voorzeker in de gunrtige uitwerkingen deelen; zij zullen haeren luister verjpreiden , en haere vrugten voortbrengen. Door 't .vermogen, des Geloofs hebben de Heiligen gerechtigheit gewerkt, in alle haere grootmoedige en heldhaftige daeden. ' De Leere des Ge-  EN LEERZAAME GEZEGDEN. 479 Geloofs word van den Kruisgezant Paulus geheeten eene Leer na er de Godzaligheit bij uitftek gefchikt om aen alle de einctens van wezendlijke Godsvrugt te beantwoorden, en all' 't belang van dezelve in veiligheic te ftellen. — De Genadegaef des Geloofs draegt bi| Apostel judas, den naem .van ons alderheiligit Geloove (b): waarmee aangeduid word, dat het niet alleen Heiligheit voortbrengt, maer dat de gezuiverdfte en verhevetifte Heiiigheit uit dezen ftam fpruit. ' ' Laet ons derhalven naerftig zijn, om het Geloor ill CHRISTUS JESUS te verkrijgen; en zorgvuldig om het te doen toenemen. Laet ons dezelfde ijverige bekommering hebben voor deze geleidende hoofdgaef der Genade, als de beroemde E pamin öndas uitdrukte voor zijn fchild. Wanneer dees braeve krijgsbevelhebber, in een treffen met den vijand, ter nedergeflagen wiert, voerden zijne feldaeten hem, ademloos en bezweken, en dus voor dood, uit den ftrijd nae zijne tent. Daer was hij niet zoodra gekomen, [of hij bekwam,] opende de oogen, en herkreeg het gebruik van de fpraefc. Fluks vroeg hij — niet, of zijne wond doodlijk was? ook niet of zijne troepen verftrooid waren? Maar, of zijn fchild behouden was? — Mogen wij bekragtigd worden, mijn waerde vriend, om ons fchüd veilig te bewaren! Mogen wij fterk zijn, ftandvastig zijn, levendig zijn In't eloove! Dan zullen wij, [gelijk ik niet twijffel,] God verheerlijken, troost in onze zielen ontfangen, en overvloedig zijn in de werken des HEERE N(c), [in waere deugd en Godzaiigheit,] Niets kan gepaster zijn tot mijn oogmerk, dan het gebed van den Apostel (d): Dat wij mogen weeten, de hope van onze roeping in- CHRIS 1' US JE SUS en welke de uitnemende grootheit van zijne kragt zij aen fa en die gelooven! Terwijl tevens , niets roet meer nadrukkelijkheid de ziel vertonnen kan !?aa , eaz. Hoe 'a) r Tim: VI; w. 13. (V) Juda's B*ief, vs. 20. U) ïiKorinth. XV: vs. 58.] (<0 [Elh.l.vs s&en " 5  4§0 F R A G B| b N T E N , Hoe kan dit-gedaen worden, ten zij door het verwagten van groote' en alovertreffend - dierbaere zegeningen uit 'sHeeren hand? — Alexander, weet gij, had een berucht doch behoeftig Philofooph aan zijn Hof. Onze doorleerde in de wetenlchap, was op zekeren tijd-bijzonder benoopt en benard in zijne ornftaudigheden. Tot wien zou hij zich keeren, als tot zijnen begunstiger, de overwinnaer van de Werelt? Zijn verzoek was niet zoodra voorgefteld, of het wiert toegedaan. Alexander gaf hem een] voimagt, cm van zijnen fchatbewaerder te ontfangen'tgeen hij behoefde. Hij eischte onmiddelijk daarop, in den naem van zijnen oppergebieder, honderd talenten (a). ■— De fchatbewaerder, verbaesd over zoo ruimen eisch, weigerde daeraen te voldoen: maer ging den Koning opwagten, en ftelde aen denzelven de zaek voor. Voegende daerbij, hoe onredelijk hem die vordering, en hoe uitfporig hem de gezegde fom, voorkwam.— Alexander hoorde hem met geduld aen; maer zoodra hij zijn vertoog gedaen had, gaf hij hem ten antwoorder Laet het „ geld zonder uitftel worden betaeld. Ik ben ver- maekt met de manier van denken dezes Wijsgeers. „ Hij heeft mij eene zonderlinge eere aengedaen; en :„ toont, door de breedheit van zijn.verzoek, welk een hoog denkbeeld hij heeft opgevat, en van mijn s, zeer grooten rijkdom , en van mijne koninglijke „ milddaedigheid." Laeten wij, mijn waerde Théron! laeten wijdezerwiize eeren, wat de van Gods Geest gedrevene Schrijvers noemen, ae wonderdaedige Goedertierenheden van JEHOFAH, Laeten wij van den Koning, wiens Naem is, de HEERE der heirfchae- ren, verwagten niet flegts het geen overéén* draegt met onze laege modellen van edelmoedig. heid • veel min wat wij onderftellen geëvenre- digt te zijn met onze ingebeelde verdienden maer (o) Omtrent tienduizend ponien fterlings [ of t meet dan honderdduizend guldens.j  EN LEERZA-AME-«EZEGBEN. 481 rnaer, 't "-een past aen de onbekende Grootdaedigheit van zijnen Naem, en de onbepaé'ldé Goedaertigheit van zijn bnrt- Als wanneer wij bliinloedig en verzekerd gullen vertrouwen, dat CHRISTUS JESUS voor ons hevft;•• willengdtiaekt 'aijn- van-G au. Wijs* heit , •/•»• Rsgivaerdigheit, en' Heiligmaekinge , er. Veriospnge (a): dat Hij, die' ;zichzelven voor ons gegeven heeft (b), ons van zijnen Geest wil geven Cc), en ons. het Eeuwige 1 Leven wil geïen(d). • ' • - ' Hoe dikwils hebben de. inwoonders-.van Jerujaiem de waerfchouwingen van onzen Gezegenden Heere en Heiland in den wind geflagen, en zijne raedeevingen verworpen! Hoe regtvaerdig zou Hij hebben mogen zweeren iu zijnen toorn: Zij zullen den lieffelijken genadeklank van mijn Euan " gelium nooit meer hooren. De zegeningen welke zij " zoo ligtvaerdig verfmaed, en zoo godloozelijkmisbrtikt hebben, zullen onherroepelijk van hen weggenomen worden." -*r In plaets van zulkeen vonnis, is dit de last, welke-Hij aen zijne Apostelen, na zijne Opftandinge, gegeven beeft: laat 'er bekeering en vergeevinge der zonden gepredikt wor. den, in mijnen Naem, onder alle Volkeren, beginnjende van Jerusalem («)•■""" » Van Jerufalem, Heere! hebben niet de inwoonders van die ondaukbaere en ontmenschte Stad doof geweest voor " uwe alderteederfte aanhoudingen? Hebben zij ö " niet vervolgd tot de veroordeelinge en docrd toe? Rooken niet hunne Wapenen, als 't ware, nog van uw bloed; en fchieten hunne tongen met " gedurig flitzen uit, ja bittere woorden? Door " welke zij uwen naem gewelddadig willen dooien, gelijk zij reeds uw perfoon gekruist heb' ben?»_ Deze fnooden echter, (en konden "enigen onmenfchelijlter, konden eenigen onwaardiger» fa) [1 Kor. I: vs. 30.]- (&) Eph. V: vs. 2, (e) 1 Joan. IV: vs. 13. V.<0 Jom- X: vs- 2&' l («; Luk. XXIV: w. 47-  482 Fragmenten en Leerzaame Gezegden, ger, zijn?) worden niet alleen met geen afgrijzen verworpen, maer tot hen word de boodfchap der Genade, en het woord der Zaligheit, gezonden. Ja, om de vrijheit van de Genade onzes Verlossers te toonen, deze ftaen de ferfte op de hemelfche lijst. De blijde tijding van vergiffenis en leven, welke door de geheele Werelt zou verkondigd worden, moest beginnen (verbazende Ontferming!; moest beöinnen van Jerufalem- [ZieHervey, Theron en Aspafio , 4de Deel Bladz, I3S, 140, 141, 2I8, 219, 237, 223. IN-  INHOUD VAN HET DERDE DEEL. MENGEL-SCHRIFTEN. Gedachten over de Leer der Heilige Drieéénheid. • • - Bladz' *> Brief van}. Newton , aan eene jonge Juffer 13. Gedachten over het het leeven van Godsdienstige Aandoeningen, • • " 18« Ferhooring des Geheds. . . ——— 32. Fragment. Ferhand van Genade en Pligt. • 29 Onderzoek, of deeze Weereld de beste zij, 38* Brief van Dr. Guvze. . — 4.5T- Affchrift van een Brief aan een Jonge Juffer. —— 51 • Fertaald Uittrekfel uit het flot der Foorrede voor de Leerreden van Th. Adam- —— 57* De onmoogelijkheid van de Fereeniging der Remonjiranten met de Gereformeerden. . • • —— 60. Regelen om den tijd uittekoopen. . —- 123. Brief aan eenen Geestlijken. '. 134' Men gepast woord voor bekommerde Christenen. . • • - '38' Brief van eene godvruchtige Frouw. 145* Brief uit Afrika. , . • H9« Antwoord op eene belangrijke Fraag. ■ Gepaste beftraffing van J. Hervey. lö^- Brief van J. Hervey. • • l6r» Een  ï N II O U D. Een Godsdienstig Huisgezin'afgebeeld. Bladz. I6r. Een vreedzaam infchikkend gedrag aangepreezen.. . . ". Brief vak den Heer R/cward Hill. < l ï78s Bericht omtrent den Godsdienst in Arr,erikal _ 189. Brief van den Eerw. J Berridgs aan eenen reizenden Prediker. . . i . %qq, Noodiging naar Kami'm. . . . 205. Gedachten over de Volmaaktheid. . , 208. De waare en geloovige Belijdenis eenes zon • daars. . . . . \ 24f, Gedachten over de Verzegeling van den H. Geest. - . . ,,_ Beantwoording eenerVraag\over de wederwaardigheden van Gods Vulk. , ___ 272. Troost voor GoBs kinderen in Tegenfpoeden. — 2 86, Christelijke Lijdzaamheid, . . , 200. Ghristu- de Plaatsher ei der in den Hemel. . 2p5. Beantwoording eener Vraag, over de geest, lijke verachter mg, . m n Berichten over den Godsdienst in Amerika. nl2. Der Geloovigen leven veilig in Christus. • 324. Bij den dood van een Kind. . , ^j. Voorbeeld tot Voorzichtigheid.' . . ^33 'Stfpiegeling van 't heilig en onbevlekt leven . van onzen Heer Jesuü, Christus. ^59. De aangelegenheid van rechtmaatige begrippen te hebben van Christus. . ____ 3gi. Onderzoek aangaande het waare en Schriftuurlijk denkbeeld van de Genade van N God 388. Spoor e tot Hemelschgezindheid. . ««—» Brief  I N H O Ü - D. Brief van Heman. . , - Bladz. 407. Gedachten over deChristelijkeOndervinding. ——• 415. Vriendlijke raad aan een jongen Christen. > 421» Over het waarneemen van den openhaaren Godsdienst. . . ——- 43U Iets over het beftuur der Huisgezinnen. —- 440. Vriendlijke raad aan Ouders. ■ 45°« Aan een Vriend, over het Ambt en de Pligten van eenen Euangeliedienaat. .. —— 452* Rekenfchap derLeeraaren in dengrootenDag. —- 459, BERICHTEN van BEKEERINGEN, enz. Dc bekeering. van eene groote Zondaares. —— 93Berichten van de ZedefijkeGefteldheid /«Hamburg, n • —104- Brief van een fiervenden Soldaat, 1 *5%' Het godvruchtig leven en fterven van den Heer Thomas Allder. • 2l?* Idem Van den Heer G.Vowell. . ■£ Mem van de Graavin van Huntingdon- 461» I ANECDOTES, FRAGMENTEN, enz Anecdote wegens een Reiziger. . » 113. Het Karakter] van eenenZendelinggefchetst. —— 116. Fragment uit J. Newton. . . ——• 118. Anecdote wegens een'' vrijwilligen afval. - 933. Fragmenten, «// C. Brem, Brieven enz, 236". —- uit J.Scharp}Verhandeling. —— 242. Anecdote, ?e» Gebed des geloofs aanmerke' lijk beantwoord. . —— 343. Anec  I N H O U D. Anecdotes. Gods tusfchenkoomstin'smenfchen uiterften nood. . . Blad* 344-. . wegens een ge/looien boek. , g4f. Fragmenten, uit Ab. Booth. . g^. »■ uit j. Hervey. . . ^7. ■—— Over de Schietgebeden. —. 348. "—7- uit ff- van Alphen's Staats Maxime. . . > _ 4^Q> 1 tóf J. Hervey. . 47g. DICHTSTUKJES. Z)« Christens Deel. . . i22> De befcherming der Kerk. . 243> Gobs goedheid, in de mnschlij- f — *« Zintuigen. . . • f • 358.