01 2127 3791 UB AMSTERDAM  O L I M P I A, TREURSPEL. Gevolgd naar het Fransche van den he ere DE VOLTAIRE Te AMSTELDAM, BjrJAN HELDERS, Boekdrukker, in de N<*. Met Privilegie. 178a.   TOEWTlNGy AAN DE WELEDELE HEEREN MR. JAN FREDERIK BEREWOUT, JOAN BAPTISTA van RENSSELAAR, JACOB GUILLOT, GORNELIS van ROIJEN, CORNELIS JACOB van der LYN, JOAN SERVAAS LYNSLAGER, REGENTEN VAN HET BURGERWEESHUIS; MR. JAN JACOB H A R T S l N CK, MR. JACOB de LEEUW, MR. PEL GR OM ten GROOTENHUYS BOENDERMAKER, MR. H E N R I C K B A C K E R, REGENTEN FAN HET OUDE MANNEN- EN VROUWENHUIS; A a te.  tevens gezamentlyk REGENTEN VAN DEN SCHOUWBURG, <\^orst Alexanders Kroost, de Telg van Statira, Casfanders fchoone Bruid, de jonge Olimpia, Door moederliefde ontroerd, door 'sBruigoms min be« vangen, Door ftrengen kinderpligt geftoord in haar verlangen, Door moederlyk bevel, uit driftig misveritand, Gefchikt ten huwjyk met den fboodften Dwingeland, Kieze aan de Seine, om in dien eehrgloed niet te blaaken, Den gloed der houtmyt, in Dianaas tempeldaken, Daar looze Antigonus, alleen in fchyn verliefd, Zyn ftaatzucht ziet voldaan; daar zich Casfander grfefr, Die, na verhoord berouw, in weerwil dier genade, Zyn blinde woede volgt, om 't misfen zyner Gade; Zy, EedleHeeren! zy verryst weer, doch met fchroom Uit de asch van 't lykvuur, aan den koelen Amftelftroom ; Zy durft, op ons gelei, tot u den toegang waagen; Zy word uw heuschheid, uw befeherming opgedragen. Zy bloost... Wie ernstig denkt weet wat haar bloozen doet: Het is 't vooroordeel van gewaanden heldenmoed, Dien ze eertyds toonde in zich aan 't vuur ten ptooii' te geeven, Daar zy , door ons gered, met haar» Gemaal- blyft keven ; Of  Ofwel 'c berouw dat zy, door wanhoop aangefpoord, Hem wHcte OTtvlifin , dien zy door >t huwlyk toebe. Vertrv°eiiïg!haar UW gU"St' 20 b]yy' haarglori Is de echt in Nederland veel meer dan elders heilig Gy weet dat Overfpel - alléén den trouwknoop breektToont haar dat zuivre min haar door Casfander fineek'f En ^do'od'en? ei"d' °°k' WCl Verr' van zi<*' te Vergiffnis fchenken moest, op 't voorbeeld van haar Goden. Z° Wevreugde! f". deer"''S °P ! Z° * '< * tot Z° ^SugdT8 gr°°tSCh TO0"eeI een 0efenrchool der OEFENING BESCHAAFT DE KUNSTEN. A 3 VOOR,  VOORREDEN. | Vbehaaldeonszodanigdoor deszelfs kracht van ui1-ukZnlen waarin die Dichter boven veele anderen tZntTda^y, om het^^Xd^alvZ^^te zien, ondernamen teder een gedeelte daa* v*»*'™ taaien ; V welk de reden is dat wy hetzelve opdejints nanTenomeneZinfpreuk van ons Kunstgenooifchap ta t STee^ZofftLn de Tooneet/ïukken , die wy voorTJnfetrafzonderlyk gemaakt hebben, op onze eigene naamen mtgegeeven zyn. Fan den beginne af dat wy aan deeze O ^impiA iegoZen tearteiden, hebbenwynietalleenzelf, maar j ZLa-den geoordeeld dat wy eemge verandering tn i PFyfd VelfeninzonderLd Jdeszelfspt moesteJLken, waarvanwy, zo kort als ons^gelykis, de redenen zullen opgeeven: enfchoondezelvenaaanm zen groeten Voorganger, of aan anderenf"™'^ *,*n een /relvk gevoelen zyn, niet voldoende mogten voor* kTmfnS2pfn wy echter dat men ons niet van vertTteZidTal bejchuldigen iets te hebben veranderd, 't welk ons fierk tegenftond. ov«ir/3»«/. De Heer DëVoltaire, die m andere Treurjpet' len wel eens eene Tooneelverplaatfmg gemaakt heeft t en ook aaarm door andere Dichteren voorgegaan is l eefTuer de eenheid van V Tooneel betracht , welke ooi' ahoos het beste is, wanneer zulks met de welvoegelylS overéénkomt. Doch een fod^^Z %ene houtmyt in het bmnenjle des Tempels te laaten oorbeelden vinden dat zulks gejchied is tnaanntegendeel dat dieplegtigheid m de ^«/«f^g^ buiten de poorten der Steden verricht wierd. Dier-^  VOORREDEN. halven lebben wy het Vyfde Bedryf doen vertoonen een gewyd Bosch, by den Tempel, alwaar wy behooriyk de houtmyt, met het ligchaam van Statira daarop , konden plaat/en : om die reden hebben wy eenige wei. nige Vaarzen, die op de Franfche plaat/mg betrek* kelyk waren, een weinig moeten veranderen. Doch het geene ons en anderen in de Franfche fchikking het minst geviel, was, vooreerst, dat'er drie zelfmoorden in voorkomen, 't welk wel krachtige hartS' tochten en fchielyke ontknoopingen uitlevert, maar in derdaad zeer ysfelyk. is. Ten anderen waren wy van oordeel dat, na den zelfmoord van Statira, de twee andere Perfonaadjen, Oiimpia en Cas('ander, met recht in 't leven konden gefpaard worden en hun gewenscht oogmerk bereiken. De Heidenen zelf, die een groot' moedigheid fielden in den zelfmoord, keur den dien alléén goed, wanneer 't gefchiedde tot welzyn van 't Vaderland, tot viorkoming van eene onvermydbre fchande, of tot behoud van dterbaare Staatsperfoonen, Vrienden en Maagen : doch wanneer de wanhoop- alléén de reden van den zelfmoord was, wierd de uitvoerder van zulk eene wreedheid wel beklaagd, maar geenszins grootmoedig geacht. Dat geene van deeze toen gewett igde oorzaaken hier plaats hebben meenen wy te kunnen beweer en; ten minjlen in den perfoon van Casfander is 'er geen fpoor van te vinden. , IVat Oiimpia betreft, die zich zelveflagt, om den kinderpligt over de liefde te doen zegepraaien, bevryden de faamgewikkelde omftandigheden haar van de uitvoeringÖvan zulk een wanhoopend bejluit. zonder dat. zulks haar tot fchande kan Jl rekken, gelyk wy zullen, aantoonen: en daar zyn in de oude en laatere Gefchie. denisfen,ja zelfs in treurjpellen, voor eelden genoeg van diergelyke huwelyken, waarvan zelfs de voorafgegaane redenen van affchrikveel meer gegrond wa. 6 ü A 4 ren  VOORREDEN. ren dan die, welke Oiimpia van V"paaren met Casfander wederhielden. Doch nog krachtiger redenen dan deezennonpten ons om die Perfonaadjen in 't leven te laaten. In een Tooneeljluk behoorde altoos eene zedeleer opgefloten te zyn. Indien een Perfonaadje Jlerft, moethy zulks om zyne ondeugd waardig zyn; of, indien hy deugdzaam is, en, volgens de Gefchiedenis, door den nyd of de boosheid van zyne Tegenflreevers om 't leven raakt, moet hy beklaagd en zyne onfchuld in een1 vollen dag gefield. woraen. In dit Treurfpel is Oiimpia deugdzaam, teder, en door de aanhoudende liejde van Caslander op hem in wedermin ont(loken, niet weetende dat hy den ondergang van haare Ouders veroorzaakt heeft. Cas • Tander is, buiten zyn weeten , oorzaak geweest van den dood des grooten /4lexanders,haaren Vader,en heeft in drift, toen het paleis overrompeld wierd, haare , Moeder eene wond toegebragt, waarvan zy echter gered wierd. Daarna , op Oiimpia verliefd wordende , heeft hy een wezendlyk berouw van zyn mis dryf'; doet zich voor een" tyd inlyven in den Tempel te Epheze by de Priesteren, om de Goden te verbidden en boete te doen, en tracht haar door zyn' echt in haar' voorigen rang te herfiellen.Wat ts nu natuurlyker, dan dat op zulk een waar berouw vergiffenis volge, het welk de zedeleer is die 'er voor den /lanfchouwer in opgefloten ligt ? Daar in tegendeel, volgens het Franfche, aan de zyde van Oiimpia, de zuivere Deugd en de door druk overfielpte Onnozelheid op het laatst een' voorbedachten zelfmoord begaat; en, aan de zyde van Casfander, fchynt geleerd te worden dat een inner lyk leedwezen over gepleegde misdaaden, eene oprechte boete en eene affmeeking van den Hemel om vergiffenis , allen vergeeffche daaden zyn, die een' Sterveling niet kunnen baten om tot een gewenscht einde te komen. De  VOORREDEN. De Heer DeVoltatre-zelf heeft ons door zyne eigene uitdrukkingen in alle de Bedryven aan de hand ge ge even het einde des Treurfpels naar onzen fmaakte veranderen , en de gronden daartoe gelegd. In het Eerjle Bedryf befchuldigt Casfander met inner' lyke droefheid zich - zeiven by Antigootu wegens den dood van Alex-inder en Statira, daar de ander integendeel hem tracht te beduiden dat hy zeer wel gedaan heeft, V geen ons aanjlonds het verhard geweeten en . haatelyk cara&er van Arttfgonus toont. In het Derde Tooneel van het Derde Bedryf zegt Casfander tegen Statira, fpreekende van haare Dochter : (.d) Avec un faint refpcft j'é'evai votre fille, Je lui tins lieu quinze ans de Pere & de Familie; E!le a mes voaux, mon coeur: & peut-être lesDieux Ne nous ont asfemblés dans ces augustes lieux Oj.ie pour y réparer, par un faint bymenée, L'épouvantable horreur de notre destinée. Zelfs laat de Dichter Statira tegen Oiimpiain'tlaatJle van 't zelfde Bedryf zeggen: Qb") Moi même j'ai pitié d'un amour qui m'outrage. Tu déchires mon cceur. & tu fais 1'attendrir. Confole au moins ta Mere en la faifau mourir. Va, je fuis malheureufe, & tu n'es point coupable. Jn het Derde Tooneel des Vierden Bedryfs fcheid de Opperpriester de twee Koningen, die elkander tekeer wil- (a) In't Nederduituh ■ BMz. 34. Hft. 2j. (b) li. Blauz. 43- KeS 21 A 5  VOORREDEN. •uitten gaan, en verklaart hen dat eene Vrouw, een* Echtgenoot hebbende die haare Ouders om 't leven ge~ bragt heeft, vry met een' anderen mag paar en ; doch hy voegt 'er by: Qc~) a rrnins qus fa clémence A i'exemple des Dieux ne pardonne 1'orTenfè. In het Vierde Tooneel roept Casfander uit: (_d) Ciel! tu me pardonnais: plus tranquille & plus pure, Mon ame h eet espoir ofait s'abandonner: Tu m'ótes Oiimpie; est-ce lk pardonner? In het Derde Tooneel des Vyfden Bedryfs zegt de Opperpriester tegen Oiimpia, van haare Moeder fpreekende: (e} Et fi vous réfistiez a fa mourante voix, Casfandre est votre maiire, il rentre en tous fes dioits. En verder: Cf) II faut fuivre Casfandre, ou choifif Antigone. £g~) Décidez-vous, Princesfe, & le Peuple s'appaife. Ce Peuple qui toujours est du parti des loix, Quand vous aurez parié, foutiendra votre choix. Sinon, le fer en main, dans ce Temple, a ma vue, Casfandre, en reclamant la foi qu'il a recue, D'un fc) In 't Nedcrduitxh, Bhdx. 47. laatfte R.eg. (d) Ib. Bi. 49. 3. (e) 1b. BL 61. Reg. 10. (ƒ) Ib. BI. 61. laatjle Rjg. (g) Ib. BI. 61. Reg. 12.  VOORREDEN. D'un bien qu'il posfédait a droit de s'emparer, Malgré lajuste horreur qu'il vous femble infpirer. Alle deeze uitdrukkingen en nog meer anderen wet. tiVd n onzes bedunkens, onze verandering■; te meer Inneer men gelieve aan te merken dat bjimp.a en 2EE reeds in 't Eerfte Bedryf wettig gehuwd zv„ ,en dat 'er niets aan hunne Trouw ontbrak dan d* llatL plegtigheidvan inzegening door eene Pneste. Zfe Jdïïdaartoe door V lot benoemd moest worden. & zullen wy, om den Heer DeVou*i«^ eerte Z Z dl hem toekomt, hier laaten volgen de Zrtaalinsr van hetflot dat hy aan dit Treur/pel gegeeZnheeftZlaatjle vaars, datOam^uitfpreekt is: ■ Omfang Oiimpia, 6 Asch van myne Moeder! & Zydoorjleektzich, en werpt zich m de houtmyt. ALLEN. 6 G°Ü C a s s a n d e r , naar de koutmyt hopende. Oiimpia! Anticonus. Wie zag ooit iets verwoeder! Cassander. ARampi Zy leeft niet meer. Hier baat geen onderftand. jTederkeerende in het Voorpoortaal. t* 't nu yenoe£, ó Guön"... Myn doemenswaarde hand Seeft m>menDVorst, zyn Weêuw en myne Bruid doet» fneeven!... , , " Antigonus, word nog uw ziel door haat ged™? 6 Koele Aanfchouwer van deez' ysfelyken dood! Blyft om het zoet myns lots uw nyd nog even groot? Zo gy myn' heilftaat met verbittr.ng thans veroordeelt, Neem daarin deel: aanvaard dit ftaal, en volg myn voor. beeld* Hy doorjleekt zich. De  VOORREDEN. . „ , De Opperpriester. Houd ftand!.. . 6 Heilig Choor! . .. fl Goón , die 't kwaad nooit duld! ' ( ,,, Wat waereldsch hof was ooit met meerder fchriks ver- Antigonus. Z.eAlexander dus, met Vrienden, Kroost en Maagen, feW^8' u iS 'C all> in 'C ftof verflagen! 6 Go6n! Beheerfchers van het nietig Aardsch geflacht» Waarom het .daar 'cuw' toorn ten doel ftaat, voorreebraet> Wat had Oiimpia, wat Statira misdreven' Waartoe behoud gy thans myn deerniswaardig leven ? Deeze laatfte Jlui treden was by om alléén genoeg om eenen waarlyk bekeerden Cafifander zyne wettige Ëe-ai te doen behouden en te ysfelyk om in >t openbaar ai fff. eene Tempeljchuddmg, d e de Heer De Volta, ! 1 in 't begin van het Derde Tooneel des Tweeden Be. teilen! ' " ^or^en De  De Gecommitteerden tot de zaken van den Schouwburg hebben, volgens Oótroy door de Ifecren Staten van Holland en Weftvriesland, den 5an tyd tot tyd reeds nader. Hermas. Men zegt dat hy hqar mint en opvoed als een vader. Antigonus. (gevierd! 'kZal Maar men opent. Welk een feest word hier Het outer is rondöm met bloemen opgcfierd! Der Priesterinnen rei vervult de tempelzaalen! 'k Zie diep in 't heiligdom den Opperpriester praaien!..., Qlimpia treed met Casfander naar 't altaar! VIERDE TOONEEL. JPe deuren des Tempels geopend zynde, ziet men den zeiven geheelvan binnen. De Priesters langfaam van de eene, gelyk de Priesteressen van de andere zyde genaderd zynde, zyn allen in witte kleeding met blaauwe JJuijers, die tot ap den grond afhangen. Cassander en Olimpia leggen de handen op het altaar. Antigonus en Hermas blyven in 't Voorpoortaal. OCassander. pperfte aller Goón! ö Huwlykszegenaar! Gy, dien ik kennen leerde in dees gewyde dagen; Dio.  TREURSPEL. 25 Die deeuveldaadenftraft, de deugd wilt onderfchraagen,' En nimmer uw genade ontzegt aan 't waar berouw! Bevestig mynen eed, bevestig onze trouw! Laat, fchoone Oiimpia! die eed uw ziel behaagen. Myn troon , myn leven , 't word u alles opgedraagen. 'k Zweer u een liefde toe, zo zuiver van natuur Als Vestaas tempelfchaare en altoosbrandcnd vuur. Priestresfen!HemelschKroost!Cetu:gen van myneeeden! Dat thans uw wierook.met myn wenfchcn en. gebeden Opklinime tot de Goón, die wy ons gunftig zien! Wend dus de rampen af, die 'k mooglyk nog verdien. Olim p 1 a . Befchermt altoos, ó Goón, die ik mot eerbied nader, Den eedlen Meester, die my ftrekte tot een' Vader; Myn'dierbren Minnaar; myn' beminden Echtgenoot! Zyn heil zy door uw gunst van dag tot dag vergroot! Gy kent myn hart. Zyn rang, zyn troon, hoe hoogverheven, Is 't minde deel des goeds, my door zyn min gegeeven. Getuigen van myn vlam, door hem-alléén gevoed! Blyft daar de borgen van, en heiligt mynen gloed! Hy leere Oiimpia u fteeds haar' eerbied wyden! Dat uw rechtvaardigheid haar 't bitterft'wee doelyden, Zo zy, u ongetrouw, niet t'allen tyd' gedenkt Den ftaat dien zy bekleedde en wat hy thans haar fchenkt! Cassander. Men keere in 't heiligdom; 'kbcn dat geluk thans waardig. Priestresfen ! dat uw zorg de verdre pracht vervaardig', Opdat ik 't heil voltooij', dat myne ziel verblyd. Gaat, heiligt onze liefde en mynen levenstyd. Ik zag in haar gezicht der Goden goedheid zweeven • Hun toornyerplett'my, zo'kmyn Bruid ooitmogtbegee- Tegen Antigonus. (ven! Gy hoorde, Antigonus, myn reden duidlyk aan. Heb ik, naar myn belofte, aan uwen wenschvoldaan?Gy-zelf kunt, zo gy wilt, beilisfen of een ander B 5 Be-.  25 OLIMPIA, Bezitter zyn moet der Slavinne van Casfander. Weet dat myn ftaat en kroon, die zydcez dag aanvaard, Geringe giften zyn, haar zuivre ziel onwaard'. En oordeel dan , boe zeer me uw vriendfehap moog' ■behaageo, Of ik dat oil'er u verpligt waare op te draagen. VYFDE TOONEEL. Antigonus, Hermas, in let Voorportaal. IAntigonus. s alles my ontdekt. Ik twyfel langer niet, Hy tergt my nog, maarftortzich-zelv'in'tzwaarft'verdriet. Ik leer hem kennen als een' onberaaden dryver, Die nu deGoón vergramt, dan dient met-blinden yver ; Die, door zyn drift beftierd en altoos wuft van aart, Staatkunde en tempeldienst met zyne liefde paart; En die, onftuimig, trotsch, gereed is 't all' tewaagen, Of, tot berouw geperst, zich overgeeft tot klaagen. Meent gy, daar hy de hand aan zyn Slavinne geeft, Dat hem de liefde tot zo verr' vernederd heeft? Haare afkomstmoetgewiszyneeernietkunnenkrenken. Zyn heimelyk ontwerp baart my groot achterdenken: Hy vleit zich mooglyk datzeeen recht heeft,'t welk eerHem kan verheffen tot der Oppervorsten rang. (lang Zo hy flechts ininnaarwaar',hy had me een' gloed beleden, Die 'hem vervoerde tot die buitenfpoorigheden. Myn zwakke vriendfehap zal, dewyl hy my verraad, Ook haast verandren in een' onverzoenbren haat. Her U a s. Misfchien verwyt gy hem, naardien de fpyt u griefde,, Meerloosheid dan doorgaans gepaard gaat met de liefde, Gy weet maar al te wel door lange ervaarenis Dat dikwils ons gedrag 't gevolg der driften is. (tetn Wy loogchnen vruchteloos haare onweêrftaanbre krachMen kan een zwak vernuft fomtyds flaatkundig achten. Cas-  TREURSPEL. ïf Casfander immers, Vorst, is de eerfte Koning niet, Die zyn flavin bemint en haar zyn rykskroon bied. 't Beloop der tyden deed ons menig'held befchouwen. Die fier by Koningen, doch laf was by de vrouwen. Antigonus. Gy zegt de waarheid; maar 'k heb alles onderzocht: En alles wat ik zag vergroot myne achterdocht. De fchoone Oiimpia ('k zal niets voor u bedekken) Kan mooglyk minnenyd in myne ziel verwekken. Gy merkt alreeds 't geheim, zo lang door my bewaard;Myn liefde is mooglyk met myn grootlt' belang gepaard, 'k Dacht nooit dat my hun echt met zo veel leeds zoa dreigen. Casfanders zwakheid is niet grooter dan myne eigen. Hermas, Maar hy vertrouwde op u. Kan 't weezen ? Is 'er dan Niets heiligs, dat de vreê der Vorsten ftaaven kan? Uw bondgenootfehap, uw veréénde legerfchaaren, Alle uw gefchenken, uw weèrzydfche ftaatsgevaaren. Uwe eeden, al uw zorg, verfchaften die u niets Dan ftof tot minnenyd en aanwas uws verdriets? Men vind geen voorbeeld meer van vriendfehap in dees Antigonus. (tyden. 'k Weet dat de Grieken aan de Vriendfehaptempels wy-. den; Geen' enklen aan 't Belang, en echter bid men 't aan. Van 't fpoor vervoerd door liefde en ftaatzucht.volvan waan, Misleid Casfander my in 't lot van zyn beminde. 'kMerk dat hy my verdenkt, nu'k daar het fpoor vari vinde. Hy heeft 'er reden toe. 't Is nog zo zeker niet, Dat hy.zlchin 't bezit van deeze fchoonheid ziet. Hermas. Zy zyn gehuwd. Men deed in dees gewyde dakea Reeds alles tot de pracht huns huwlyks vaardig maaken.  38 O L I M P I A, [ De Ingelyfden, de Priesters en Priesteresfin doen vóór op het Tooneel een' ommegang, hebbende palm. takken met bloemen ver fier d in hunne handen.] 'k Zie de Ingelyfden met de Priestren langs dien kant Het Voorhof naderen, met palmen in de hand. (ven? De liefde houd hier feest. Wiekanhuntrouwtoortsdoo- Antigonüs. Zwyg Uil. Men poog' dien buit Casfander nog te ontrooven. Volg my; 'k laat alles op uw zorg en yver fiaan. De Goön, de wetten,'tVolk,'t bied aU'mybyftandaan. Dees pracht verveelt myn oog. Laat ons van hier vertrekken ! Bevordren wy 't befluit, waarheen myn wenfchen ftrek' ken! Zelfs zie dit heilig oord, indien de nood ons port, Uit wraak min dierenbloed,dan menfchenbloed geitortf Einde des Eerflen Bedryfs. TWEE-  TREURSPEL. 2'j TWEEDE BEDRYF. EERSTE TOONEEL. De Opperpriester, Ismene, Priesters en Priesteressen. De drie Deuren van den Tempel zy n open. HDe Opperpriester. oe! op dit heilig Feest! in deeze Tempelchooren, Daar de onfchuld troost, de fchuld vergiftnis is befchoren, Zien we ons berooven, door één Priesteres-alléén, Van'twenschlyk heil, bedoeld door deeze plegtigheên ? Durft aan dien grooten pligt Arzane zich onttrekken? Ismene. Gy weet, men kon vanhaartotnogtoeniets ontdekken. Ze onttrekt zich elks gezicht, daarzy, in eenzaamheid, Voor aller Goden oog een' vloed van traanen fchreid: Verzwakt door droefheid, aan haar fmartten prooij' gegeeven, Smeekt ze om het einde van een altoosftervend leven. De Opperpriester. 'kHeb deernis met haar' ftaat: maar echter moet haarpligt Slechts voor een oogenblik by 't outer Zyn verricht. Sints zy dit heiligdom ten fchuilplaats heeft verkoren, Is haar op deezen dag voor 't eerft' dit lot befchoren. Men doé haar komen. Gaa! Ismene vertrekt. De wil der Hemelgoón Roept haar by't outer, eischt dat zy zich hier vertoon': Zy moet het feestloof voor Oiimpia bereiden, En haar, als in triomf, hier.voor-de Goön geleiden: Dus wacht Casfander, hier als Ingelyfde erkend, Zyn zuivring van Arzane, en troost in zyne elend'. 'tMoet  30 0 L I M P I A, 'tMoet alles zyn vervuld. Het hoog bevel der Goden, De plegtighedcn, aan onze Ouderen geboden, Zyn onveranderlyk: zy zyn van grooter kracht Dan wetten, die alleen van 't menschdom zyn bedacht, TWEEDE TOONEEL. Dé Opperpriester, Statira, onder den naam van Arzane, bedekt zynde mtt een' fluijcr, die over haar aangezicht hangt, zonder hetzelve te verbergen; verders gekleed als de andere Priesteres/en; Ismene, Priesters en Priesteressen. rT^ De Opperpriester, tegen Statira. X ree nader. Gy moet hier, offchoon 't u imart, de pligten, Aan uwen dienst verknocht, voor aller oog verrichten. Sints 't heilig oogenblik, waarin gy, welberaèn, A'oor 't oog der Goden uw gelofte hebt gedaan, Moet ge op dcez' grootcn dag, vopr't eerft' hiertoe verkoren, Hun wet den Vorsten van gantsch Azië doen hooren. Toon u dier Goden waard', die gy hier thans verbeeld. Statira, onder den naam van Arzane. 6 Goön! na vyftien jaar, dat dit verblyf my ftreclt, ISad ik, in eenzaamheid en ftille rust gezeten, Eyna het denkbeeld van myn' droeven ftaat vergeeten: Waarom benyd ge aan my die eenzaamheid, dat zoet ? Of ftclt ge my weèr bloot aan nieuwen tegenfpoed? Tegen den Opperpriester. Cv weet, Mynhcer, dat ik alleen hier ben verfchenen Om onbekend te zyn en tot myn eind' te weenen. De Opperpriester. De Goden fchryven u thans andre wetten vóór: En mi gy zyt aan 't hoofd van ons geheiligd Choor, By't Vieren van een' echt, bv onze plegtighedcn, Moet  TREUR SPEL. 3* I Moet ge ons vooraf, Mevrouw, uw' rang, uw' naa 't Is tyd te fpreckcn. (ontleeden. Statira, onder den naam van Arzane. Ach! wat gaan ze u beiden aan? I Is 't bloed van een' Monarch en van een' onderdaan '. Niet even waardig by de Goden, die wy vreezen; i Die, beter dan wy-zelf, bewust zyn van ons weezen? I De grootheid hield myn hartin vroeger tyd geboeid; i Maar 'k heb ze, in dit.verblyf, daar eeuwig uitgeroeid. 1 Ach! dat haar denkbeeld my nooit weder koom' te vooren! De Opperpriester. | Hier kan geen glori, noch geen fiaatzucht ons bekooren: I Wy denken mede als gy; maar de Oppcrmagt, Mevrouw!' I Eischt dees bekendtnis afnaarwaarheid, recht en trouw. Nu, fprcek... Maar hoe ! gy beeft? Statira, onder den naam van Arzane. Gy-zelf zult moeten beeven. Tegen de Priesters en Priesteres/en. Gy, die de Goden eert, en naar hun wet wütlecven, j Draagt zorg, wyl ge aan hunn' dienst verknocht zyt nevens my, Dat tusfehen u en hen 't geheim verborgen zy. De Opperpriester. I Wy allen zweeren 't u. Statira, onder den naam van Arzane, Wii my vooraf verklaareti i Of in dit heiligdom , by dees gewyde altaaren, Casfander in den rang der Ingelyfden is. De O r p e r p r i e s t e r. 6 Ja. Statira, onder den naam van Arzane, Hy krygt dan voor zyn fchuld vergiffenis! De Opperpriester. Ach! al het menschdom heeft vergiffenis van nopderi. Zo de onfchuld zich alleen befchermd z.tg:door deGodcn. Wie zou- dan in dit Choor hen offers bièu met vreugd ? II Zy  8a Ö L I M P t Aj Zy fielden In 't berouw der ftervelingen deugd, (ven» Ook zien wy daaglyks.in 't beloop van 'tmenschlykleDat de Aarde ftraf baar is , de Goden 't kwaad vergeeven. Statira, onder den naam van Arzane. Wel, zo u is bewust voor welke gruweldaên Hy by het Godendom durft naar vergiftnis ftaan ; Indien gy weet dat hy zyn' Vorst ten beul verftrekte; (En welk een' Vorst, è Goön !) ja, zo men u ontdekte "Wat bloed hy ftroomen deed in Babels wal, nadat Held Alexander pas den geest gegeeven had; Hoehy zyn Weduw 'tftaal in 't bcevend harte drukte, Haar woedende op het lyk haars Egaês nederrukte; 'k Weet uw verwondring zal nog grooterzynin 'tend', Als gy geheimen hoort, aan 't aardryk onbekend. Zy , die zich zag van elk beminnen, vieren , achten, Wie 't bloedig Perfië nog eert in zyn gedachten , Held Alexanders Weêuw^ Darius Spruit, Mynheer! Is 't die rnetu hier fpreekt. Men ondervraag'niets meer! De Opperpriester. Wat hoor ik? Groote Goön! met welke zwaareflagen Straft gy, wjen 't misdryftergt, hen, die uwbeeldtnis draagen? Hoe! Statira by ons? Gun dat myn pligtbewys U needrig aan uw kniên.... Statir a. Rys, Opperpriester! rys. Ik ben niet meer voor U de Koningin der aarde. Ontzie alleen de fmart, die my mynrampfpoedbaarde. Befchouw hoe 't noodlot van de Grooten keerten wend. Al 't geen myn' Vader, op zyn deeriyk levensënd', . In 't'bldedig Babel trof, zag ik my overkomen. Darius, wien 't geweld de rykskroon had ontnomen, Wierd, vluchtend,dwaalendeen verlaateninzyn'nood, Door zyne vrienden-zelf op 't allerwreedft' gedood: Een fehaamle vreemdeling, geperst door mededoogört,. Verli 'kZie dat Casfander tot die zelfde Goón hier fpreekt, "Wier wraak, tot zyn bederf, door my wordafgefmeekt. De Opperpriester. Gewis, dit valt u zwaar: dit moet veel fmarte ubaaren : Maar't is de wet, die 't eischt; uw hart kan 't tiverklaaren. Gy zyt daaraan verknocht. C Sta-  J4 O L I M P I A, ' Statira. Ach! was ik onderricht Dat ze ooit my noopen zou tot zulk een'wreeden pligt? 5k Gevoel reeds dat de tyd myns levens loopt ten ende, En haast my redden zal uit myne ondraagbre elende: En, ach! dees korte tyd, die my nog ovrig is. Waar dient die toe? De Opperpriester. Misfchien tot fchuldvergrffenb?. Gy hebt u-zelve een wyz* van leven uitgekoren: Vervolg die, zonder aan 't voorlcdene u te itooren. De ziel, gefcheiden van het ligchaam, fmaakt met lust. Hier boven, zonder drift, eene ongeftoorde rust: Haar licht een nieuwe dag, bevryd van aaklig duister: Zy leeft by 't Godendom, in vollen glans en luister; En dat gerust verblyf verbant uit aller hart Het naar geheugen aan zyn' vyand en zyn fmart. Statira. Thans ben ik Priesteres: 'kwas Koningin voordoezen. Wil me in myn' wreeden pligt een fteun en fchutsheer Wat moet ik doen? (weezen. De Opperpriester. Gy zult Oiimpia hier zien. Zy zal dit o-ogenblik zich werpen aan uw kniên; En haar doorluchte trouw moet gy den zegen geeven. Statira. 'k Ga haar bereiden om in ramp op ramp te leeven; Dit is der menfehen lot. De Opperpriester. De wierook, 't heilig vuur, 'tGewyde water, met het offer, moet dit uur Door uwe eerwaarde hand den Goön zyn opgedraagen. Stat i r a. 6 Hemel!., ach!... voor wien?.. Hoe! zullen dan myn dagen Tot aan myn uiterfte uur met droefheid zyn belaên? Ik  T < R E U R S P E L. 3S Ik dacht in dit verblyf al myne fmart te ontgaan : ■ Maar, ach! zy blyft ons by , waarheen we ons ook begeeven. • Kom, volgen wy de wet, die'kmyheb voorgcfchreven. De Opperpriester. Uw lot verbaast myn ziel. Welaan, dat niets u ftoor'! Zy nadert u; vaar wel! DERDE TOONEEL. Statira, Olimpia. Hier word een Onweder gehoord. S t atira. ö l leilig Tempelchoor! y de houtmyt (laat. ' 6 Schim van Statira, die heden My.byuw'lykdienst.zietvandoodfchenangstbeftredcn! U, wier gerechte toorn nog op uw Kroost by blyftwocn, U zal ik giften biên, die u gewis voldoen : liet zult syze uwer en myns Vaders waardig vinden.... En gy, aan wien ik my.fchoon te onrecht.dorst verbinden! Gy, wiens barbaarfche hulp my 't leven heeft behoed! GydoorwiensheerschzuchtikmyneOudersdervenmoet! Gy, die myn zwakke ziel te fterk, te teder grieide, En my ontvonken deed in eene ftrafbre heide. Gy waant dat ik u heb verbannen uit myn zin : Maar neen, 'k aanbid u nog.... en ftraf my voor die min.  TREURSPEL. 83 Ontfang Olimpia, ö Asch van myne Moeder! Zy wil zich doorfieeken, doch word door den Opperpriester wederhouden } en ieder toont eene groote verbaasdheid. De Opperpriester. &G0Ó11! Laat af, Mevrouw! Antigonus. Wie zag ooit iets verwoeder! •. Cassander. Ik beef... Myn dierbre Bruid! ö Doodelyke fmart! Woed op u-zelve niet: doorftoot dit angftig hart. Ik ly' van u die ftraf gewillig en geduldig. Ik ben 't die fneuvlen moet: ik, ik-alléén ben fchuldig. Gy moet.... Olimpia, bezwymende, Casfander!.. .ach! Cassander. De wanhoop fluit haar' mond! Zy zwymt! 6 Maagdenfchaar! fchiet toe, fchiet toe terAntifonus! kunt gy dit aanzien zonder beeven ? (ftond! Word uw verharde ziel tot wraak nog aangedreven? 6 Koele Aanfchouwer van de rampen die zy lyd! Is 't mooglyk dat gy nog my 't zoet myns lots benyd? Indien ge om myn geluk in gramfchap zyt ontftoken... Antigonus. Hou op, Ondankbre! zie me op 't oogenblik gewroken. Ik ga: maar weet dat ik met al myn Benden keer'. Dat vry dit laffe Volk u door gebeên verweer'. Een, die zich ziet verraên, ontziet geen gruwelftukken. Ik zal Olimpia met u van 't outer rukken, In weerwil van deez' Rei, ja zelfs van 't Godendom. 'kBelagch uw' outerdienst. Beef, als ik wederkom. Antigonus vertrekt. De Opperpriester. Go6n!ftuitdienLasteraar.befchermtuwTempelchooreni F 2 Cas*  «4 OLIMPIA, Cassander. Myn Sosthenes! vlieg heen, of'alles is verloren. Voeg u aan 't hoofd myns Volks :'k ben van uw trouw be'k Moet by myn Bruid.... (wust. Sosthenes. Ik ga, myn Vorst! ft el u gerust. Sosthenes vertrekt. De Opperpriester. ft Doodclyke twist! Men poog' hen om te zetten! Polydamas! laat ons dien wreeden ftryd beletten. De Opperpriester en Polydamas volgen Sosthenes met een deel der Priester en. AGTSTE TOONEEL. Olimpia, Cassander, Ismene, Priesters en Priesteressen. _ Ocassander. limpia! fchep moed! befchouw uw' Echtgenoot! Olimpia, tot ,zich-zelve komende. Wie roept my weder in het leven uit den dood... ? 6 Droevig Voorwerp van myn' affchrik en myn liefde ! Casfander, die myn borst door valfche weldaên griefde! Caa: laat my derven 't Is hier alles vol geween.... Waar is Antigonus? waar de Opperpriester heen? Ik beef... Heb ik niet'draks een naar gedruis vernomen? Cassander. (komen. Bedaar, Mevrouw! Men tracht een' Wreedaart vóór te Antigonus wil u vervoeren uit dit oord: Maar'k derf met u, zo niet myn Volk zyn opzet dooit. Olimpia. 'tls vruchtloos door geweld naar myn bezit te dingen. Antigonus zal nooit tot zulk een' echt iny dwingen: 'kZou door een' wisfer dag my redden uit zyn magt. Ach! waar' myn grootsch befluit gelukkiger volbragt! .Wat dryd, wat wroeging waar' myn droeve ziel ontweken.'- Cas- \  TREURSPEL. $| i Cassander. Laat af van een befluit, waarvan ik gruw, te fpreeken Leef voor u-zelve en my: herdenk dat gy uw hand Hebt voor dit zelfde altaar aan my ten echt verpandDat ik de Goón heb door myn' outerdienst bevredigd'Dat gy my nog bemint, en thans die Goón beledigt' Heeft hunne goedheid niet geftemd in ons verbond' i Toen ik myn trouw u bood, toen gy die niet weêrftond » Gewis; want anders had hun magt zulks kunnen weeren En eeuwig, door myn' dood, dien fchatmy doen ontbeet Gedrag van Statira , die my myn heil benyd, (ren . Moet gy niet volgen, die met my veréénigd zyt. Gy hebt haar fchim voldaan: laat nu me uw liefde blyken. Maar'tkrygsgedruis vcrflaauwt en fchynt ditbosch te' Zou 'tweezen kunnen datdeHemeIinhetcnd'(ontwyken Op onzer beiderfmartgoedgunftigde oogen wend'fgen' Hoe komt het, daar't gevaar my fiddring aanmoest iaaDat al myn vrees verdwynt in 't midden van deplaagen > Een heilige infpraak van der Goden deerenis Voed my met hoop, wanneer geen hoop meerovri°-is Achlmogtge, minontroerd, inmynvooruitzichtdeeïen! Olimpia. nenl Helaas! wat hoop, wat troost kan thans myn zinnen ftree'- NEGENDE TOONEEL. De Opperpriester, Polydamas, Olimpia Cassander, Ismene, Priesters en ' Pries teress en. MD e Opperpriester. ynheer, gy zegepraalt en ziet uw rust herfteld Uw Vyand was dit bosch nog niet ten eind' gefneld, Als dapprc Sosthenes, om aller hoon te wreeken Hem yllings achterhaalt, eer ik hen toe kan fpreeken De Koning keert zich om, en valt al te onbedacht Op uwen Hoofdman aan, die hem vol moeds verwacht F 3 Zo-  86 OLIMPIA, TREURSPEL. Zodat hy, zelf In 't zwaard van Sosthenes geloopen, Zyn toomelooze drift moet met den dood bekoopen. Zyn Volk vlucht heen; en wy zyn door de Goón gered. De zege is zeker, als hun magt het wraakzwaard wet. Cassan der. Wat hoor ik! is in't einde ons zo veel heils befchoren? Mevrouw!... Olimpia. Wat wilt gy? ach! De Opperpriester. Gy moet uw droefheid fmooren, Prinfes! gy weet, zo ge aan geen' andren u verbind, Dat dan Casfander ftraks zyn voorig recht herwint; Nu moogt gy zonder fchroom met uwen Bruigom leeven. Op zyn oprecht berouw is hem zyn fehuld vergeeven. Uw Moeders haat op hem dwaalde al te verr' van 't fpoor. De Goden gaan den Mensch in eedle goedheid vóór. Dat dan op morgen een der andre Priesteresfen, Door 'tlot op nieuw benoemd, de vaale lykeipresfen. ? In mirth verwisfle, en u, na 't uitgedaan gevaar, Den huwlykszegen geev' voor 't blaakend echtaltaar. Olimpia. (gen. Eerwaardfte! ik moet my naar uw wyze fchikking voe- Cass ander. Wat vreugd! gy ftemt het? De Opperpriester. Vorst! ik deel in uw genoegen. Styg met Olimpia op Alexanders troon. Zo leer'het Menschdom, als't misdaadig is, de Goón Door boete en waar berouw om fchuldvergeeving fmeeken. Nooitzalherkrcgen deugd des Hemels gunst ontbreeken. EINDE.