KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK COLLECTIE-THIERRY BRUIKLEEN van de Ned. Herv. Gemeente te 's Gravenhage 7118-'35  LEERZAAME E N STICHTELIJKE MENGEL - SCHRIFTEN.   EUANGELISCHE gCMJLTJSL^Lm JE M, 0 F GEMENGDE BIJDRAGEN, TER BEVOORDERING VAN DE KENNIS EN BEOEFENING VAN DEN WAAREN EUANGELISCHEN GODSDIENST. UITGEÖEEVEN DOOR CORNELIS BiE M, En door denzelven opgedraagen aan de Beftuurderen van het NEDERLANDSCH ZENDELING-GENOOTSCHAP T E ROTTERDAM. VIERDE EN LAATSTE DEEL. Te ROTTERDAM, Gedrukt bij N I C O L A A S CORNEL, Drukker en Boekverkooper op de Meent, 1 8 o J.    OP DE. AFBEELDING tin den EERWAARDIGEN HEER, GEOJR.GE WHITEFIEJLD, Predikant te Londen, en Kapellaan van wijlend de Graavmne van Huntingdon- Een helderfchijnend licht was groote WHITEFIELD , Door Pinkftervuur ontvlamd, door Je sus min bezield; Een licht, het welk de Magt der duisternis verfchrikte; Een licht, dat weeuw en wees,in nijpend leed, verkwikte; Een licht, dat zijnen glans heeft heinde en verr' verfpreid , En d'Euangelietroost in harten wist te dringen. Hij ftierf, geliefd, betreurd van 's Hemels keurelingen. Nu blinkt hij als de Zon, in 't Rijk der heerlijkheid. J, tan EYK.  GE OUGE WHXTEPXELD,   LEVENS.BERICHTEN e n KARAKTERSCHETS van den beroemden GEOR.OE WHITEFIELD, eertijds Kapellaan van de Graavinne van huntingdon, en predikant onder de Methodisten in Engeland; en Stichter van een aanzienlijk weeshuis, te Georgië, in Noord- Amerika; Opgemaakt uit de Getuigenissen van JAKOBUS HERVEY, JOHAN NEWTON, en anderen.   LEVENS-BERICHTEN £ n KARAKTERSCHETS van den beroemden GEOUGE WHITEFIELD. Ter gelegenheid van het overlijden van den Eerwaardigen GEORGE WHITEFIELD, Waarde Heer! Een groot Man in ons Israël is gevallen. — De Eerw. lieer Whitefield is niet meer! Hij heeft zijnen post, zijne Kudde verlaaten, en is gegaan naar de wooningen van vreugde. De tijding werd gister avond aan een talrijk gehoor, in aen Tabernakel, medegedeeld, en werd, zoo als gij van zeiven kunt nagaan, met alle moogelijke teekenen van droefheid vernoomen. De fpoedige en onverwachte wijze waar op zij werd bekend gemaakt, had eene groote uitwerking op de hartstogten van veelen, die daar tegenwoordig waren, en hem hoogachtten, buiten twijfel om zijnes werks wille. Ik mag gerustlijk zeggen — en ik geloof dat gii met mij zult overeenftemmen — een groot Man een groot Christen 5 een nederig Vo ge- IV. Deel. A l™Z  3 Het Leven en Karakter ling van den Godlijken Verlosser, en e;n ijverig Verdeediger van de Leer der Genade, is geftorven, toen Whitefield zijne oogen floot. Die Item, welke zich verhefte alc eehe bazuin, en klonk door de gewijde Kerkgewelven 5 die de Zaligheid, door den itervenden Jesus, uitriep, den naam van den Zaligmaaker aan eene zondige weereld bekend maakte — zwijgt nu voor eeuwig ftÜ! Die man , wiens arbeid in de zaak van God meer overvloedig was , heeft opgehouden van zijnen arbeid; die uitmuntende Dienaar van het Nieuwe Testament, die Zoon des donders, voor zorgeloozen en gerusten, die bemoedigende Zoon der vertroosting, voor vermoeiden en zwaar belaadenen, die zoo zeer uitmuntte, als een gelukkig werktuig, om verdoolde fchaapën tot Gods weide te brengen — is heen gegaan, om de waarheid van het geen hij geleerd heeft, te ondervinden, en zal eens, met alle de geenen, die door zijn toedoen, tot zaligmaakende kennis van Jesus gebragt zijn, aan de rechtehand van God verfchijnen, rekenfchap geeven van de Bediening die hij van Hem ontving, en in de tegenwoordigheid van eene omringende weereld zeggen: Zie, H e e r , ik 5 en de kinderen, die Gij mij g®  4 Het Leven en Karakter begeeven wij ons nu op de vleugelen des geloofs en der godvruchtige overpeinzing, om hem te zien onder de hemelfchc meenigte, genietende het geli:k, deelende in de vreugd van gindfche zalige Gewesten — ichrijvende de Zaligheid toe aan Hem, die hem lief gehad, en gewasfchen heeft in zijn Bloed — bekleed zijnde met den volmaakten maiitel der vleklooze Gerechtigheid, door den dierbaaren Verlosser bereid —• draagende op zijn hoofd eene kroon van nooit verwelkende heerlijkheid, en palmtakken van fteeds duurende overwinning in zijne handen — drinkende uit de fontein der Zaligheid, en zich geduurig verkwikkende aan die rivier, welke met zagt gemurmel vloeit van de rechtehand der M a j e s.t e i t in den hoogen — voor eeuwig buiten het bereik van ergernis en berisping — waar de laster nooit kan indringen, en de boozen ophouden van beroering —waar God, zijn God, alle traan en van zijne oogen afwischt — waar hij zich voor altijd zal verlustigen in de eindelooze genieting der eeuwige Liefde — zingende tot lof van de voorverordL neerende liefde, en verkiezende genade — ontvangende fteeds, uit die Godlijke Volheid, verfchen toevoer van heerlijkheid voor heerlijkheid, uit welke hij op aarde bedeelingen had van genade voor genade ■— waar hij den Koning in zijne fchoonheid ziet, zich verheugt in de zalige befchouwing, het Lam volgt, waar het gaat — en met de geenen, die uit de menfchen zijn vrijgekocht, rust in de naauwfte omhelzingen van zijnen Heer. — Hier moeten wij affcheid neemen van den dierbaaren overleeden Heiligen, totdat de tijd toomt, wanneer wij dit ligchaam afleggen, en de  van GEORGE WHITEFIELD. ? de gewesten van ongeftoorde vreugde intreeden zullen. En, o! in welk een verheven geluk, en uitneemende Zaligheid , zullen wij ontwaaken, in de gelijkenis en het uitgedrukte beeld van dien God, die ons lief gehad, en ons geroepen heeft met eene heilige roeping ! Laat ons echter hier van ons overtuigd houden, dat, wanneer het belangrijk tijdperk begint, wanneet de verrasfende teekenen en de nederdaalende be« wooners des hemels, de tweede verfchijningvan onzen heerlijken Immanüël aankondigen —> wanneer de hemelen hunne fchitterende heerlijkheid openen en ontfluiten, de bazuin des Aartsengels zal klinken, en de Heer zelf nederdaalt met geroep, en de dooden in Christus heerlijk en onfterflijk opftaan, en verdorvenheid , zwakheid , en oneer achter zich laaten ; wij met hem, en de ganfche fchaare der Verlosten, zullen opvaaren tot de wooningen vanheerlijkheid , geluk, en onfterflijkheid. Maar, mijn waarde Heer, deeze ontzettende befchikking vordert, dat wij van dezelve een . behoorelijk gebruik maakem De dood van Euangeliedienaaren, en van het menschdom in 't algemeen, is zeer belangrijk. — Weest gij im-> gelijks bereid! is haare waarfchuuwende taal. Wel aan, mijne ziel, onderzoek uwen ftaat met onpartijdigheid. Niets dan een deelgenootfchap aan de volmaakt volbragte, oneindig heerlijke, en eeuwig toereikende Zaligheid van Jehovaii Jesus, kan van eenig nut zijn, kan eenigen wezenlijken troostgrond opleveren, wanneer de norfche dwingeland u onder de oogen ziet. Dat uwe bewijzen duidelijk, uw geloof fterk , en uwe hoop leevendig zijn moogen >, opdat gij , wanneer de Bruidegom koomt, en uwe opwachA 3 föJg  H Het Leven en Karakter tïng eischt , met vreugde kunt antwoorden: Heer, ik koom. Zou de dood van deezen en geenen van Gods volk geene nieuwe vleugelen geeven aan onze zielen, het leven in deeze weereld minder behaagelijk, en den hemel meer begeerelijk maaken — onze neigingen fpeenen van de armzalige tijdlijke en zinlijke genietingen , en ons doen verlangen, om te woonen waar Jesus zijne fchoonheid, heerlijkheid, en gadeloozeuitneemendheid, van aangezicht tot aangezicht ontdekt ? Hier op aarde hebben wij eenige flaauwe flikkeringen — en o! hoe moesten wij dezelven waardeeren! daar ze druppelen zijn van den Oceaan! — maar de verrukkende vlam wordt voor de betere Weereld daarboven bewaard. Hoewel onze genietingen, in de ftrijdende Kerk, zeer aangenaam zijn, ze zijn echter zeer kort. De tienduizend lokaazen der weereld, de verftrikkende listen des duivels, doch inzonderheid, het vleesch met deszelfs groote meenigte van verdorvenheden,neemen de ziel gevangen, en dooden onzen fmaak voor Godlijke dingen. O! gelukkige dag, o! zalig uur! wanneer Christus alle zijne vijanden onder zijne voeten zal gelegd hebben, en de dood zelf van het leven verflonden zal worden! — wanneer wij zullen koomen binnen de muuren van het Nieuw Jerufakm, en er nimmer meer zullen uitgaan! Indien de Bedienaars van het Euangelie zoo fpoedig van ons worden wechgenoomen, hoe moesten wij dezelven waardeeren, terwijl wij se hebben! O! laat ons nooit hetoorleenen aan, veel minder het middel zijn tot verfpreiding van de boosaartige fluisteringen van den laster , maar  vam GEORGE WHITEFIELD. 7 maar hen zeer hoogachten, om hunnes werks wille! Moest het niet onze geduu'rige zorg en ijverige belangftelling zijn, om, door de Godlijke ge. nade, door elke Leerrede, die wij hooren, verbeterd te worden, opdat het oogmerk van alle Infrellingen mag worden bereikt, naamlijk een toeneemen in de liefde tot Jesus, en de gemeenfchap met Hem ? Laat ons, om dit gewenscht doel te verkrijgen , ernstige en geduurige fmeekingen, voor de Bedienaars en het volk, tot den Troon der Genade opzenden — opdat God mooge worden verheerlijkt, door zondaars tot zich terug te brengen tot volmaaking der heiligen —, dat elke fteen in het geestrijk Gebouw mag worden gelegd, en gebouwd op den grondflag Christus Jesus, totdat de hoofdfteen worde voordgebragt, met toeroepingen: Gena. de, genade zij denselven! De klok Haat twaalf uuren, en gebiedt mij te eindigen. Dan hoe kan ik dit doen, zonder u te beveelen aandien God, die alleen magtig is u van ftruikelen te bewaaren, en u eenmaal onftraffelijk te ftellen voor zijne heerlijkheid, in vreugde. Dat Hij u geduurige verzekering van zijne genade, barmhartigheid, en liefde, geeve, in zijne laagere voorhoven, dezelven daar door tot eenen hemel op aarde maake, en u eindelijk vereenige met de algemeene vergadering en de Gemeente der eerstgeboorenen, die in de hemelen opgefchrecven zijn! dit is de hartlijke, ongeveinsde , en behendige bede van hem, die met hoogachting en genegenheid is Uw oprechte dienaar. A a KOR-  8 Het Leven en Karakter KORTE SCHETS van het KARAKTER van den eerwaardigen GEORGE WHITEFIETLDe Aan^ de Uitgeevers van het Engelsen Euangjelisch Magazijn. Mijne Heeren! De volgende Brief verfcheen in de Georgia Gazetts van den 14 November laatstleeden. Verfcheiden vrienden verlangen, dat gij denzelven eene plaats in uw Magazijn wilt geeven daar het niet misfen kan, ©f die zal tot genoegen verftrekken van veelen uwer Leezers, en inzonderheid van de gemeenzaame Vrienden van den zaligen Whitefieljd, wiens karakter daar in zoo uitneemend wordt afgemaald. Uw beftendige Leezer. De befchouwing van algemeene rampen is nooit ontijdig; en indien ze behoorelijk worden opgemerkt, zoo als zij vereisfehen, zullen ze veel ftof tot verbetering verfchaffen aan de ziel, die dezelven befchouwt als gebeurende onder de toelaating van eene onfaalbaare Godlijke Voor-  van GEORGE WHITEFIELD. 9 Voorzienigheid. En nademaal het verlies van uitmuntende cn algemeen geachte Perfoonen , die zichzelven duidelijk hebben onderfcheiden, door hun Vaderland op eene vrijwillige , belanglooze, en edelmoedige wijze te dienen, geen van de minsten is, zoo verdient hetzelve eene bezondere opmerking. In dit licht befchouw ik den zeer betreurden dood van den zaligen Heer George White field, inzonderheid met betrekking tot Georgië, voor het welk hij, federt omtrent drie en dertig jaaren, op alle hem moogelijke wijzen , eene zeer ongemeen vuurige, hartlijke, en onvermoeide belangftelling heeft getoond. Ik zeg, op alle hem moogelijke wijzen, dewijl het wei bekend is, dat hij, tot voor weinige jaaren, geftadig met een zwaare fchuld is belaaden' geweest, om zijn weldaadig Geüicht, het Weeshuis, te onderfteunen en te bevoorderen, welke hij dikwijls zoo hevig gevoelde, dat hij, indien niet die God, wien hij getrouwlijk dien. de, hem had onderfteund, onder den last zou hebben moeten bezwijken5 niettegenftaande hij, ten zeilden tijde, werd benijd, gelasterd, en met eene onverbiddelijke boosaartigheid vervolgd, als een fchelm, een bedrieger, en openbaar roover, die, onder het fchoonfchijnend voorwendfel, van een liefderijk oogmerk te bevoorderen , groote fchatten voor zichzelven verfaamelde; het welk hij alles met eene ongemeene maate van geduld verdroeg, en nóóit heeft hij, voor zoo veel ik weet, op deeze onverdiende befchuldigingen meer gezegd, dan dat de groote Dag aan zijne befchuldigers hunne vergisfing zou toonen. Toen hij de bepaalde Leeraar was van dit A 5 KeIV  io Het Leven en Karakter Ke f el het welk was vóór de oprechting van hei Weeshuis, vond zijn milddaadig hart milddaadige dingen uit, en de toenmaaHge inwooners van Savanna/i, van de dorpen Highgate^ en Hampfiead, en van de andere om!ig0ende plaaticn, de Saltzburgers van Ebenczer, de inwooners van Darten en Frederica, die ten dien tijde vrij aanmerkelijk in getal waren, deelden alle in zijne onbeperkte goedheid, tot eene zeer groote hoogte; hoewel hij toen zichzelven de noodwendigheden des levens, gelijk mij zeer wel bekend was, bijna onthield. Met één woord, het was zijn geheele toeleg, om, in navolging van zijnen grooten Meester, allen die hem omringden, zoo wel naar het ligchaam, als naar de ziel, goed te doen. _ Hij verrichtte fteeds den openbaaren Godsdienst alle morgens zeer vroeg, en op het ejnde van den dag, alle avonden, geduurende het geheele jaar, opdat hij de nieuwe Kolonisten,geduurende den dag, ia hunnen arbeid niet mogt hinderen, wanneer hij altijd een gedeelte van de eerste of tweede Les verklaarde. Alle Zondagen bediende hij het heilig Avondmaal; had viermaal openbaaren Godsdienst; en zijne Vergaderingen waren zeer talrijk, in vergelijking van de bevolking van zijnKerfpel — want, offchoon er veele Disfenters waren, zoo bleeven nogthans weinigen afweezig; Hij maakte er, daarteboven , zijn dagelijksch werk van, om, bij beurten, huis aan huis te gaan bezoeken, zonder eenige ondericheiding van Gods' dienstige Benaamingen, of verfchillende Partijen; het welk hij, zoo als hij mij dikwijls zeide, als een zeer belangrijk en noodzaakiijk gedeelte van den pligt eenes Leeraars befchouwde, nademaal hij >  van GE O R GE WHITEFIELD. xr hij, door dien weg. gelegenheid had, om dikwijls een woord op zijn pas te fpreeken, en tevens beter bekend te worden met de geestlijke en tijdlijke omftandigheden van de leden zijner Gemeente, en, daarteböven, hun in beide naar zijn vermogen, te helpen. Zoo handelde hij als een Bedienaar zijner Gemeente, zichzelven befchouwende als Gods Rentmeester, en verantwoordelijk voor eiken oogenblik tijds, dien hij plegtig aan den dienst van God had toegewijd. En het is geen wonder, dat zijn ijver en werkzaamheid in evenredigheid toenam, wanneer, door eenen faamenloop van beftelnngen der Godlijke Voorzienigheid, zijn werkkring grooter en onbcpaalder werd. Ik befchouw het als mijne eer, en mijnen onvermijdelijken pligt, om decze daadzaaken, waar van de waarheid door fommige, thands, behalven mij, nog Jeevende getuigen, kan bevestigd worden, openlijk bekend te maaken, tot gedachtenis van mijnen zeer dierbaaren overleeden Vriend; en ik denk niet, hier door eemgen aanfioot te zullen geeven. _ Deeze groote, deeze goede Man, is thands • buiten het bereik van den afgunstigen adem des nijds en des lasters, en oneindig gelukkig, m de goedkeuring en de genieting van zijnen God en Z a l i g m a a k e r. Daar ik bezondere gelegenheid gehad heb, om met den vaardigen Overleedenen van nabij bekend te zijn, zou ik veel meer, dat volkomen waarheid is, kunnen zeggen; doch ik bepaal, met opzet, mijne aan • roerkingen, tot zijn gedrag in Georgië, alwaar zijne gedachtenis diep fchijnt geprent te zijn in de harten van deszelfs dankbaare inwooners. De zeer vereerende en waarlijk eerbiedige achting, wel-  12 Het Leven en Karakter welke de Regeering openlijk aan dezelve heeft beweezen, door de Kerspelkerk deezer plaats zoo welvoegelijk en fchoon met rouwteekenen te laaten behangen, en gefaamendJijk, op laatstleeden Zondag, den Godsdienst bijtewoonen, is een fterk bewijs van hun leedwezen, over het verlies van den Overleedenen, in hetwelk de zeer groote meemgte die er tegenwoordig was, zoo ik geloof, zeer oprechtlijk met hen deelde. De Rector, de Eerw. Samuöl F rink, hield 's morgens eene zeer toepasfelijke Redevoering, over Filippenfen h 23, 24; en de Eerw. Edward Ellington des namiddags, over Hebreeuwen XI: 16. Zij vestigden beide hunne aandacht hartlijk op de verfcheiden beminnelijke hoedaanigheden van den Overleedenen , als Mensch, als'Christen, en als Godgeleerden, en inzonderheid , op zijne milddaadigheid omtrent dit Gewest. Het zelfde deed de Eerw. Zxjbly, in zijne Vergadering, die ook in rouw was, over Daniël XII: 8. waar voor deeze Heeren bezonderen dank verdienen. Mij is gezegd , dat de Regeering voorneemends is, de kosten te doen, van het overblijffel des Overleedenen uit NieuwEngeland te laaten af haaien, om het in de nieuwe en zeer nette Kapel van zijn geliefd Weeshuis te laaten bijzetten; het welk niet alleen een verder bewijs van hunne achting is, maar tevens een zeer ei* genaartige ftap fchijnt te zijn, daar hij die plaats altijd befchouwde als zijne eigen wooning. En het is bekend, dat hij dezelve beftemd had, als de plaats waar hij begeerde begraaven te worden, indien hij in Amerika mogt fterven. Ik hoop, dat het Weeshuis, overeenkoomstig het oogmerk en het plan van den edelmoedigen Stich-  an GEORGE WHITEFIELD. 13 Stichter, mag worden voordgezet; hoewel het in hem zijnen voornaamften zichtbaaren_ fteun en vriend heeft verlooren. Dan God is niet verbonden aan werktuigen en middelen, om zijne oogmerken uittevoeren ; en daar Hij, gelijk ik geloof, den grondflag gelegd heeft, zoo twijfel ik niet, of Hij zal het gebouw voleindigen, en deszelfs hoofdfteen voordbrengen, met toeroepingen: Genade, genade zij denzelven! Een oud en oprecht Vriend van den Overleedenen en van Georgie. [Bijvoegfelen van den Uitgeever deezer Schatkamer, ontleend uit een Engehch Werk, genaamd: Gedenkflukken uit het Leven •van den Eerw. George Whitefield, M. A. door den Eerw. John Gillies, D. D. te London, 1772.] In Maij 1750., op weg zijnde, omdeGraavinne van Hu ntingdon, in haareonpasfelijkheid, een bezoek te geeven,had de Heer Whitefield het genoegen, eenigen tijd doortebrengen in het gezelfchap van Dr. Doddridge, en van den Eerw. Heer Hervey. Hoedaanig zijn verkeer in dat gezelfchap was, kan worden opgemaakt uit den volgenden Brief van den Heer Hervey. Dus fchrijft hij: „Ik heb onlangs dien alleruitmuntendlten „Dienstknegt van den eeuwiggezegenden J«„sus, den Heer Whitefield, ontmoet. „Ik fpijsde 'smiddags en 'savonds met hem, „en bragt den avond met hem door, izNort„ hampon, in gezelfchap met Dr. Doddrid- » ge,  14 Het Leven en Karakter *ge, en nog twee godvruchtige Geestlijken „ van de Kerk van Engeland, beide bij de <*efleerde Weereld bekend, door hunne machte „ Werken. En indedaad, nimmer bragtlk zulk „een' verheugenden avond door, of immer „ontmoette ik iemand, die zoo nabij de Zaligheid des Hemels fcheen te verkeeren. Een „fchatrijk Heer, en van hoogen rang,'in de „Stad, verzocht ons aan zijn huis, en gaf ons „ een voortreffelijk onthaal; dan, hoe gering was „zijn voorraad, en hoe grof waren zijne lekkernijen, in vergelijking van de vrucht der „lippen van mijnen Vriend! Zij droopen als „honigzeem, en waren als eene fontein des le„ vens. Voorwaar, men kent dien beminnelijken „en voorbeeldigen Man niet, men zou anders, „naar mijne gedachten, in ftede van hem ge„ ring te achten, hem zeer hoog fchatten, en „liefhebben. Wat mij betreft, nimmer zag ik „ zulk een fchoon afdrukfel van onzen gezegen„den Heer, zulk een leevendig beeld van on„ zen Zaligmaaker, zulk een verheven „ vermaak in God, zulk eene uitgebreide goed„ willigheid tot de menfchen, zulk een vast ge„ loof in Gods Toezeggingen, en zulk een* „vuurigen ijver voor de eer van God; en dit „ alles, zonder de minlte flijf heid of ftuursch„heid, of ongewoone bezonderheden, veraan„ genaamd, tevens, door een inneemend vriend„lijk en vroolijk voorkoomen, beftuurd, in ai„ les, door eene ingetoogenheid, welke de reden „en wijsheid der Schriftuur inboezemen, in zoo „verre, dat ik mij niet onthouden kan, de lofwrede, welke de wijze Spreukfchrijver aan eene „doorluchtige Vrouwe geeft, toetepasfen op » deezen uitmuntenden Bedienaar van het eeuwig «Eu-  van GEORGE WHITEFIELD. 15 „ Euangelie: Veele Zoon en hehhen deugdlijk gi' „ handeldf maar gij gaat die allen te buven!" Voords zegt de voornoemde Levensbefchrijver van den Heer Whitefield, dat hij, wars zijnde van alle eer, roem, of toejuiching uit de menfehen, alleen de edele eerzugt koesterde, om eenen gekruisten Zaligmaaker te' dienen in het Euangelie. En al zeer vroeg overtuigd zijnde, van het groot nadeel, dat aan het Christendom was toegebragt, door eenen g.est van bijgeloof, was hij geen driftig vooritander van de bezondere Leerftellingen van deeze of geene partij onder de waare Protestanten, maar wel, en voornaamlijk, van de algemeen belangrijke Leer der heilige Schrift, betreffende den zedelijk bedorven en verboren toeftand des menfehen door de zonde, en hun* ne verlpsfing door de Godlijke Genade. Lee? ring , waar van hij de waarheid ondervindelijk had leeren kennen, om menfehen gevoelig te overreeden van hunne vervreemding van God, van de noodzaaklijkheid der rechtvaardiging door het geloof in den Heere Jesus Christus, van de wedergeboorte door den HeilI' gen Geest, en van een leven, geheel toegewijd aan God; dit was de fcheering en inflag, van alles wat hij voordroeg, en daar hij op aandrong. De eenige bezonderheid [Me^thodism.~\ die ik begeere te weeten", zeide hij, „is, het heilig middel, om aan het eigen te „fterven, en alleen Go de te leeven," Hij beoogde een' geduurigen toeleg, tot overeenftemming met den wil van God, in alles. „Want" zegt hij elders, „ het is eene groote misvatting, „ te denken dat o;ize Godsdienst a'letn beftaat w in het opzeggen van onze gebeden. Eik JV. Deel. B „ Chris-  i6 Het Leven en Karakter „ Christen ligt nnder de verpligting tot eene be* „ zpndére roeping, om een nuttig lid te zijn van „die maatfJiappij, waar toe hij behoort. Een „ mensen is niet verder heilig, dan hij betrekkelijk heilig is; en hij alken zal hct Euangelie „van Christus in alles vei heren, die zorgy, vu dig uitoefent alle zijne burgerlijke en huislij„ke betrekkingen, met een eenvouwig oog op „de eer van Goo, en uit het beginfel van een „leevendig geloof in J esus Christus, on„ zen Z.iligmaaker. Dit is hoofdkaakhjk de Zedenleer, welke wij prediken." Gewoonlijk gaf hij ook deeze omichnjving van den waaren Godsdienst: „ dat dezelve gelegen was in de uit„oefening onzer algemeene pligfen', uit een be„ginfel van liefde tot God, en geloof in den „Heere Jesus Christus.'' - Voords zal ik, ten flot, hier op doen volgen, uit de meenigvuldige Lijkredenen, die over hem alomme, zoo in GröoifBrhtanje, als in Amerü 'ka, gehouden werden, het getuigenis van den, onder ons met roem en achting zoo zeer bekenden , Heer j o h a n Newton, ten dien tijde Predikant te Glney. Deeze, op den niVb. vember 177c. predikende over Joann. V: 35. Hij was eene brandende en lichtende keersfe 3 liet zich aldus uit: • Sommige Leeraars zijn een brandend en „fchijnend licht, op eene meer bezondere en „ uitheekende wijze , en zoodaanig was, zonder „twijfel, deeze Dienaar van God, wiens dood „ wij thands beweenen. Ik heb gelegenheid ge„ had , om de Gefchiedenis der Christelijke „Kek, van vroege eeuwen, natefpooren ; dan „ik uurf zeggen, dat ik, federt de dagen der «Apostelen, nog nimmer van iemand gehoord  van GEORGE WHITEFIELD. 17 „ of geleezen heb, var; wien met meer nadruk, „ dan van wijlend den Eerw. Heer White„ field, konde gezegd worden, dat hij eek „ brandend en fch jncnd licht was. Het zij wij befchouwen, het vuur van zijnen ijver, de „ veelheid en grootheid zijner gaaven en talen„ ten, of de uitgebreide nuttigheid, waarmede „ de ÏUE& hem verwaardigde C * > *k heD „ niet voor, den Man te prijzen, maar alleen „ don He ere, die hem aldus begaafde, en „ deed zijn het geen hij was. Hij werd verwekt „ om te fchijnen in eene donkere plaats. De „ flaat van den Godsdienst, wanneer hij eerstin „ 't openbaar ten voorfchijn trad, was, in onze „ Natiunaale Kerk, zeer vervallen. Ik zeg de „ waarheid, cffehoon fommigen zich daar aan „ mongen ergeren. De Leer der Genade werd " zelden van "de Predikftoélen gehoord; en het „ leven en de kracht der Godzaligheid was weinig '„ bekend. Veelen van de besten onder de Dis* 11 [enters, gingen treurig, onder het gevoel van „ eene aanmerkelijke verflapping, ook aan hunne s» zij- (*) [ Het is geen grootfpraak, wanneer van hem geturnd wordt; dat hij. in 'sHeeskn hand , het gezerend werkruig is gèwe'est tot bekeenn» van duizende zielen, zoo in Am'Mka, als door geheel Engeland. M-er dan eens, predikte hij in open velden, voor20 nf 30 duizend toehoorders. Én dat deezen hem te gelijk konjeu hooien, niaakïe. hij geloofbaar aan hun, die hem in 176a. te Rotterdam viermaalen hebben hooreti prediken —■ deels, door zijne verbaazend zwaare Item, en anderdeels, door het bericht, welk hij gaf, aangaande de gelegenheid der plaats, waar hij bij zulke geleeenheden itond , terwijl zijne hoorders hem , op berg %a heavelachtiL'e plaatfen, van allo kanten omnrgden-l B 9.  i8 Het Leven en Karakter „ zijde. Welk eene verandering alhier, het ge„ heele 'land door, in den omtrek van ruim der* „ tig jaaren — dat is, federt den tijd, dat dat „ eerste flag van verachte en verfmaade Leer„ aars uit Oxford ten voorfchijn trad — heeft „ plaats gegreepen, en hoe zeer deeze veran„ dering, door -den Godlijken zegen, aan den „ arbeid van den Heer W h i t e f i e l d moet „ worden toegefchreeven, is aan veelen genoeg „ bekend, die dat tijdperk beleefd hebben; en „ naauwlijks kan het geloochend worden, zelfs i „ door hun, die minst genegen zijn om zulks „ toeteftaan. — i. „ Hij was een brandend licht. Hij bezat „ eenen vuurigen ijver voor God, eene ont„ vonkte begeerte tot het heil van zondaaren; „ zoo dat geen arbeid hem te veel was, noch „ moeilijkheden of tegenfland hem den moed ii benamen. Naauwlijks konden eenige gren,;, zen hem bepaalen; niet te vreden met den „ • omtrek van een Oraaffchap, of van een Ko„ ningrijk, predikte deeze Boodfchapper van „ goede tijding het eeuwig Euangelie, in bijna ,, elke plaats van eenige aanmerking, in Enge „ land, Schotland, en Ierland, en alommedoor „ het gsheele Britjche gebied in Amerika, \ „ welk eenen omvang heeft van meer dan dui. ,, zend mijlen. Veelen van deeze plaatfen be„ zocht hij bij herhaaling. Ook bepaalde zich 3, zijne aandacht niet bij plaatfen van eenig aan„ zien, maar, in het begin van zijnen Dienst, ,, was hij even gereed om voor weinigen, als „ voor veelen te prediken, waar hij maar een „ deure geopend vond; hoewel hij, in het laatfte deel zijns levens, door geduurige ongefteldheden, en de belangen zijner andere roe- -» pin-  van GEORGE WHITEFIEDD. y %, pingen, meer aan huis verbonden was. In „ eenigen zijner vroegere reizen, bragt Gods „ goede Voorzienigheid hem ook hier.[ te 01. „ tiey;] en veelen, geloof ik, werden gewillig „ gemaakt, om zich in zijn licht te verheugen , „ en hebben reden om God te danken, dat „ zij hem immer zagen en hoorden." 2. „ Hij was een fchijncnd licht. Zijn ijver was niet gelijk wild vuur, maar werd beftuurd „ door gezonde béginfelen, en een goed oordeel. „ In dit gedeelte van zijn karakter, moet ikop„ merken, a. Dat, offchoon hij nog zeer jong „ was, toen hij iiv de Bediening kwam, de H e e bL „ hem al ras een opgehelderd inzien gaf in het „ Euangelie. In de Leerredenen, Welken^ hij „ uitgaf, kort na de aanvaarding van zijnen „ Dienst, is dezelfde EuangehTche leiding opte„ merken, als in die, welken hij deed in meet gevoorderde jaaren. Tijd, en opmerking op het geen hij zag en ontmoette, vermeerder„ den zijné ondervinding, en gaven aan zijne pre„ dikatien eene toeneemende rijpheid en geur, „ naar maate hij ouder werd in het werk; maar van het begin tot aan zijn einde , predikte hij j, het zelfde Euangelie, eh had voorgenoomen „ niets te weeten, dan Jesus Christus „ en dien gekruist. Zijne beftendigheid en vol„ harding in de Waarheid, was te aanmerkelij„ ker, uit hoofde van de zwaarigheden en ver}, zoekingen, waar mede hij Zoo vaak omgeeSJ ven was. Maar de Heer hield hem ftaat„ de, zoo dat noch voorbeelden, noch vriend. „ fchap, noch de drang van hun, welken hij }, teder lief had , hem konden aftrekken. — j, b. De Heer gaf hem eene wijze van predi. .» ken, welke in het bezonder hem eigen was. B3 *m  2.0 Het Leven en Karakter „ Hij volgde niemands voorbeeld; en rooit reb ik iemand ontmoet , die hem gelul kL; i on „ navolgen. Zij die dit wilden öri&ëirièémen, „ maakten zich onaangenaam. Zijne gemeenzaame voordragt, de kracht zijner gebaarden „ en zegswijze, zijn wonderbaar talent, om de „ aandacht, zelfs der zorgeloosften, inteneemen, „ behoef ik niet te omfchrijven voor hun, die hem gehoord hebben, en voor hun die hem „ nimmer hoorden, zou dit eene vruchtlooze on„ derneeming zijn. Andere Leeraars konden „ misfchien het zelfde Euangelie, in dezelfde „ klaarheid, en, over 't algemeen, dezelfde „ zaaken zeggen; dan ik geloof dat geen lee„ vendig mensch in ftaat was, zulks op zijne „ wijze te zeggen Hier in heb ik hem altijd 3, a!s voorbeeldeloos befchouwd , en ik ver„ wacht naauwlijks iemand, hem gelijk, immer* „ meer te zullen zien. c. „ Doch het geen zijn karakter, als een „ jchijn:nd licht, voltooide, en nu zijne kroone „ dés roems en verheuging uitmaakt, was de J3 zonderlinge zegen, waar mede God hem beM gunstigde , om zielen voor Jesus zijnen , Heir te gewinnen. Welk een aantal zijn , er vóór hem ingegaan in het Koningrijk der , heerlijkheid, en welk een aantal beweenen nu w hm verlies, die dcor zijnen Dienst zijn ont, waakt geworden! Het fcheen, als of hij flftn, mer te vergeefs predikte. Moogelijk is er naauwlijks eene plaats in de geheele uitgeftrektheid zijner werkzaamheden , alwaar niet j} fommigen nog te vinden zijn, die hem dank„ lijk erkennen zullen hun geestlijke Vader te „ zijn. Hij was niet alleen een ernstig ontwaa„ kend Prediker, daar hij kwam, maar al pre- » dik-  v/n GEORGE WHITEFIELD. II „ dikte hij ook maar eenmaal, bragt hij ge„ woonlijk aan hun, die bereids de Waarheid „ omhelsd hadden, eene aangenaame verkwikking en verleevendiging toe. Groot als zijne „ onmiddellijke cn perlboneele nuttigheid was, „ was zijn toevallig nut — als ik duN fpreeken „ mag — misfchien nog grooter. Veelen hebj, ben reden om dankbaar voor hem te zijn, of„ fchoon zij hem nimmer zagen of hoorden. „ lk heb reeds opgemerkt, dat er iet zonderlings in zijne manier van prediken was, waar „ in niemand van gezond verihnd, het zou geiy waagd hebben, hem naartebootfen. Dan „ desniettegenftaande, was hij, in andere op„ zichten, een uitmuntend en gelukkig patroon „ en voorbeeld, voor Leeraars in 't algemeen. „ Hij voerde eene wijze in, om tot de gewetens „ zijner hoorderen, op zulk eene leevendige en „ aandringende wijze, toepasfelijk te fpreeken, dat ik geloof, dat de meest bewonderde en ,\ uitfteekende Predikers van onzen tijd, zich niet fchaamen, of onwillig zijn zullen ^ te be,, kennen, dat zij zijne fchuldenaars zijn." Ten flot, zie hier nog het bericht van het overlijden van dees grooten en waardigen Mans gegeeven door den Heer Richard Smith, die den Heer Whitefield, op zijne laatfte reize naar Amerika, verzelde, en in wiens arm hij den geest gaf; als mede eenige bezonderheden, raakende 'sMans Perfoon en Karakter. Op Saiurdag, den 29 September 1770, reed de Heer Whitïfield, te paard, vmPortsmouth naar Exeter — vijftien [Engelfche] mijlen, [omtrent vijf uuren gaans,] in den moreenftond, en predikte aldaar, voor eene zeer * B 4 groo.  ** Het Leven en Karakte* groote meenigte, in het open veld. Het is opmerkelijk, dat, eer hij dien dag uitreed om te prediken — het welk bij de uitkoomst bleek zijne laatfte Leerrede te zijn geweest — de Heer Cl ar kson, hem niet zoo welgefteld ziende als naar gewoonte, tot hem zeide: „ Mijn Heer, „ gif zijt meer gefehikt om naar bed te gaan, dan „ om te prediken." Waar op de Heer Whitefield antwoordde: Dat is waar, Mijn „ Heer"; doch, zich omkeerende , fioeg hij de handen faamen, en opziende, fprak hii: „ Heer Jesus, ik ben moede in uw werk, „ maar ik ben uw werk niet moede. Indien ik „ mijnen loop nog niet geëindigd hebbe, laat mij „ dan toe, nog eenmaal heen te gaan, en voor „ U te fpreeken in het veld, uwe Waarheid te verzegelen, en terug keeren en iTerven." De Tekst, waar uit hij predikte, was iKnrintkn XIII: 5. — Hij nam het middagmaal, ten huize van. Kapitein Gillmak. Na den maaltijd, reed de Heer Whitefield met den Heer Parsons naar Newbmy. Twee uurên kater, volgde ik hen. Ik vond hen aan den avonddisch; en vraagde den Heer Whitefield, hoe hij zich na de reis bevond? Hij zeide, dat hij vermoeid was, en daarom vroeg wildeeeten, en zich ter ruste begeeven. Hij at zeer weinig; fprak niet veel,- en verzocht den Heer Parsons, den Avond Godsdienst te verrichten; waar op hij zich naar boven begaf, zeggende te zullen bli jven zitten, en leezen, totdat ik bij hem kwam; het welk ik zoo fpocdig deed als moegelijk was. Ik vond hem leezende in den Bijbel, met de Pfalmen van Watts, open voor hem liggende. Na een weinig gerstewater genoomen te heb-  van GEORGE WHITEFIELD. a3 hebben, knielde hij neder, en befloot den avond met het gebed ; waarna hij zich te bedde legde, en Hiep tot twee uuren in den morgenftond. Mij wakker gemaakt hebbende, verzocht hij om een weinig appeldrank, en nam daarvan een wijnglas Vol. L ik vraagde hem, hoe hij zich gewelde, want hij fcheen naar zijn' adem te hijgen. Hij antwoordde: „ Mijne aêmborstigheid „ koomt mij weder aan; ik moet een' dag of drie „ rust hebben. Twee of drie dagen te paard „ rijden, zonder prediken, zal mij wel weder „ op de been helpen." Een weinig daarna, verzoent hij mij, het glasraam, welk geheel den, nacbt half open geweest was, een weinig hooger optefchuiven; „ want", zeide hij, „ ik kan „ geen adem fcheppen. Doch ik hoop, het zal langzaamerhand beter worden. Eene goede predikftoclzwecting, vandaag, zal mij verligting geeven. Als ik gepredikt hebbe, zal ik beter zijn " Ik zeide tegen hem, datilc wenschte dat hij niet zoo dikwijls predikte. Hij antwoordde: „ Ik wil mij liever afwerken, dan „ afrusten." Ik zeide daar op, te vreezen dat hij gister, met het prediken, een koude gevat hadde. Hij zeide , dit ook te geïooven. Daar op zat hij over einde in het bedde , en bad, dat het God bchaagen mogt, zijne prediking, op de plaats waar hij geweest was, te zegenen, en ook zijnen zegen te geeven over zijne prediking deezen dag, opdat nog meerder zielen tot Christus gebragt mogten worden; en bad voords.om beliuur, of hij den winter over te Boston blijven, dan zich fpoedig naar het Zuiden wenden zoude. Hij bad om zegen over zijn Betkesda Colkgit, en zijne geliefde rnaagfehap B 5 al'  24 [Het Leven en Karakter aldaar; over de Gemeenten van den Tabernakelen de Kapel, en alle zijne Vrienden aan geene zijde der Zee Hier op legde hij zich wederom neder, om te flaapen; zijnde het thands omtrent dne imren in den morgenftond. Een kwartier na vier uuren, ontwaakte hij weder, en zeide : „ Mijne borstkwaal, mijne borstkwaal koomt mij » wederom aan. Ik wenschte dat ik mijn woord „ met gegeeven hadde, om Maandag te Haver. „Ml te prediken. Ik denk niet, dat ik er in „ itaat toe zijn zal; doch ik zal zien wat de dag „ met zich brengt. Indien ik morgen niet beter „ben, zal ik een dag of drie rijden." Hij verzocht mij daar op, hem een weinig gerstewater warm te maaken; en alzoo ik5 tot dat einde, een brandhout in ftukken brak, werd de Heer Pars ons daarvan wakker, en, meenende dat ik klopte, ftond hij op, en kwam binnen. Hij vraagde.den Heer Whitefield, hoe hij zich bevond. Hij antwoordde: „lk ftik bijna; „ ik kan naauwlijks adem haaien. De aêmbors„ tigheid doet mij frikken." Ik ftond toen niet wemig verbaasd, als ik hoorde, hoe kort en hoe moeilijk hij adem haalde. Hij kwam van het bedde, en ftond bij het open raam, om lucht te; fcheppen. Het was nu vijf uuren. Ik ging bij hem, en zag, geduurende vijf minuuten, geene gevaarlijke teekenen; alleenlijk haalde hij met veel moeite adem , zoo als ik te vooren meermaalen gezien had. .Straks daar op, wendde Hij zich tot mij, en zeide: „ Ut fterf." Ik zeide: „Dat hoop ik niet, Mijn Heer." Hij liep naar het ander raam, hiigende naar adem, doch kon geene verligting krijgen. Men kwam overeen, dat ik om Doctor Sawyer zoude gaan;  van GEORGE WHITEFIELD. &$ gaaii; én terug koomende, Zag ik den dood in zijn aangezicht; en hij zeide wederom: „ Ik iteri. Zij'r\ê oog:n ftord.n ftijf; de onderlip werd, bij elke; ademhaaling, binnenwaards getrokken. Hij i*ïhg naar het raam; en wij booden hem een weinig wrrmen wijn, met Lavendeldruppels, welken hij weigerde. Ik raadde hem, op den ftëtl te gaan zitten, en zijnen nachtjapon aan te doen; hij gaf zijne toeftemming door teekenen, doch konde niet fpreeken. Ik bood hem daar op het glas met warmen wijn aan; hij nam ér de helft van, doch het fcheen als of het hem de ademhaaling geheel belet zoude hebben. Kort daarna, fcheenen zich eenige hoopgeevendeteekencn te vertoonen ; en de Heer Parsons zeide, dat hem docht, dat de Heer Whitefield vrijer adem haalde, en zich nog herftellen zou. Ik zeide: „ Neen, Mijn Heer, „ hij fterft voorzeker." Toen de Doctor inkwam, en hem zag, daar hij, op den ftod zittende , tegen mijne borst leunde, voelde hij hem de pols, en zeide: „ De Man fterft." De Heer Parsons zeide: „ Dat geloof ik met, Doctor; gij moest iets doen." Hij zeide: ,, Ik kan niet; hij zal terftond den geest geeven. En indedaad, dit was alzoo; want hij haalde nog eenmaal adem, ftrekte zijne voeten uit, en ademde niet meer. Nu was het juist zes uuren in den morgenftond. Zoodraa ae tijding van zijnen dood bekend werd, kwamenïveele Leeraars van onderfcheidtn Genootfchappen, ten huize van den Eerw. Heer Parsons, alwaar fommigen van hun een omftandig verhaal deeden, van hunne eerfte ontwaaking onder 'sMans Dienst, voor eenige jaa- ren,  3.6 Het Leven en Karakter ren, als ook van veelen in hunne Gemeenten* die zij wisten dat hunne bekeering,naast God,, alleen aan zijne koomst onder hen te danken hadden, en dikwijls fpraken van de gezegende tijden, die zij onder zijne prediking hadden genooten; en alle verklaarden, dat dit zijn laatfte bezoek [in Amerika] met meerder kracht verzeld was geweest, dan eenig ander, en dat alle tegenftand voor hem moest zwigten. Deeze gefprekken, welken gepaard gingen met blijken'van het leevendigst gevoel over het groot verlies, dat Amerika en Engeland leeden, en met hartlijke zugtingen tot God, dat ten minsten een deel van 's Mans geest onder hen mogt overig blij • ven, duurden omtrent twee uuren. De Heer Whitefield was geen volle zes en vijftig jaaren oud, toen hij ffierf, van welken hij vier en dertig jaaren heeft doorgebragt in den Dienst van het Euangelie. En zoo het ïeven aftemeeten is, naar de gröotite werkzaamheid en genot, zoodaanig, dat men altijd eenig goed einde zich voorftelt, en ijverig is in het bejaagen van het zelve; eiken dag doorbrengt met daaden van gewigt, eenen man en Christen waardig; veel van de weereld gezien heeft, en onder eene beftendige werking van de leevendigite hartstogten, zoo van eenen gezelligen, als van eenen godsdienstigen aart, verkeerde; dan mag de Heer Whitefield gezegd worden, in die vierendertig jaaren langer geleefd te hebben, dan de meeste andere menfehen zouden doen , al wierden hunne levensdagen tot verfcheiden eeuwen uitgerekt. De Heer Whitefield was van perfoon bevallig, en wel geè'venredigd; zijne geftalte be-  van GEORGE WHITEFIELD. s? bereikte iets meer dan het middelbaare. Hij was fchoon van aangezicht. Zijne oogen waren van eene donker blaauwe koleur, en klein, doch leevendig; aan een van dezelven, had hij een gebrek, zijnde een gevolg van de mazelen , in zijne tedere kindsheid, welk hem een weinig fcheel deed zien. Zijne wezenstrekken waren goed en regelmaatig. Zijne houding manlijk, en zijne ftem uitermaate fterk; doch beide werden getemperd door eene groote minzaamheid. Hij wasxaltijd zeer net en zindelijk, en plagt wel eens geestig te zeggen, ,, dat een Dienaar „ van het Euangelie zonder vlek behoort te „ zijn." Zijn gedrag was welvcegelijk en heusch , zonder de minfte ftijfheid of gemaaktheid; en zijne verpligtende en befchaafde manieren, maakten zijn gezelfchap algemeen aangenaam. In zijne jongere jaaren, was hij heel rank, en beweegde zijn ligchaammet groote vlugheid, onder het fpreeken, naar den "aart der zaaken die hij voordroeg; maar omtrent zijn veertigftejaar, begon hij zwaarlijvig te worden. Die was echter alleen een gevolg van zijne kwaal, zijnde hij altijd bij uitllek maatig in het gebruik van fpijs en drank. Wanneer wij het leven van deezen buitenge» woonen Man befchouwen, dan fchijnen de volgende bezonderheden daar in vooral aanmerkelijk: Voor eerst. Zijne onvermoeide naarstigheid, in de pligten zijner heilige Bediening, en zijn gemoedlijk in acht neemen van ijder gedeelte van zijnen tijd. Vroeg in den morgen, ftond hij üp, om in het werk van zijnen He ere beezig te zijn, en de ganfche dag werd hefteed, in eene  «3 Het Leven en Karakiei eene onafgebrooken opeenvolging van onderfcheiden pligten. Men flaa zijn ope; baar geel: ag gade; daar is bij beezig met bet Euangelie te prediken, bedrukten te bezoeken, en raai ioetedienen ,^ onkundigen te onderwijzen, of den lof van God te vermelden. Men neeme hem waar, in gezelfchappen; daar hoort men hem, bij alle gelegenheden , en onder allerlei looit van menfehen, gefprekken invoeren , die tot fti:hting dienden. Men volge hem in zijne afzondering ; daar ziet men hem godvruchtige Overdenkingen fchrijven, over de voorvallen van den dag, of Brieven aan zijne Vrienden, vol godvrucht en ijver. Werd hij met droefheid of tegenfpoed bezocht, dan was prediken, zoo als hij ons zelf getuigt, zijn algemeen geneesmiddel, en het gebed zijn tegengift, tegen allerlei beproeving. Het genoegen , welk een Koopman gevoelt, bij het voordeelig voordzetten van zijnen handel, of een Wijsgeer, wanneer hij in zijne ftudien gelukkig mag flaagei, kan ons flegts een flaauw denkbeeld geeven - van de blijdfehap, die hij in dit alles fmaakte. Echter waren zijne begeerten naar de zaligheden des Hemels zoo fterk, dat hij meenigmaal verlangde , dat zijn werk afgedaan megt zijn , en hij tot de onmiddellijke gemeenfehap zijnes Verlossers overgebragt mogt worden. Men mag zich billijk verwonderen, over 'sMans meenigvuldig en vuurig prediken, onder alle de bezwaaren van een zieklijk ligchaamsgeftel, en de herhaalde aanvallen van ziekte, die hem dikwijls plotsling aankwamen. Zeker is het, dat de geduurige verandering van lucht, veel te paardrijden, en het reizen, ietstoebrag- ten  »an GEORGE WHITEFIELD. 29 ten tot het behoud van zijne krachten en gezondheid; maar wanneer wij ovcrweegen, we k eene verheffing van (tem er nooclig was» om door zijne groote Vergaderingen gehoord te worden — dat hij gewoonlijk twee - of driemaalen op éénen dag, en op den Dag des He er en dikwijls viermaalen, predikte — maar vooral, welk eene verteering van krachten en geesten elke Leerrede hem, door den ijver en het vuur waar mede hij fprak, moest kosten; dan is het waarlijk te verwonderen, hoe zijn ligchaatusgeftel het zoo lang heeft kunnen uitnouden. Maar er is nog eene andere omftandigheid, welke niet minder aanmerking verdient, naamlijk, de ongemeene begeerte, welke bij allerlei foort van menfehen plaats had, om hem te hooren prediken; en dat niet flegts bij het eerfte of tweede bezoek, maar bij alle volgende gelegenheden. Alomme waar hij kwam,vloeiden verbaazende fchaaren tot hem, om hem te hooren. Zijne Vergaderingen beftonden dikwijls uitvier• of vijfduizend menfehen; in volkrijke plaatfen, klom dit tot tienduizend, en fomtijds tot veertienduizend. Ja , bij fommige gelegenheden, was de toevloed zoo groot, dat men dien op twintig - tot dertigduizend menfehen heeft gefchatQ*). Verwonderlijk is het, hoe hij de aandacht van zulk eene groote meenigte wist gaande te houden; met welk eene ftilte zij luisterden, als hij begon te fpreeken; hoe zij aan zijne lippen hongen, en niet zelden fmolten in traanen. En dus was het met menfehen van d» meest (*j [Men zie onze aaEteekening hier voor op Bladz.  30 Het Leven en Karakter meest verharde en ruuwfte geftèldhud, zoowel ^ als met zulken, die meer zacht en ge .1 wee van aart waren. Zijne welfpreekendheid was ïndedaad zeer groot, en van de egtfte en edelite foort. Hij was zeer verre van aFen fehijn van g miaktheid. Hij fcheen ten eenemaal onbewust EER"  L E E R Z A A ME MENGELSCHRIFTEN. KORTE OPGAAVE van den inhoud van een klein Werkje, te Edinburg gedrukt, onber den TlJTELt HARTLIJKE AANSPRAAK, ter bevoor dering van den Godsdienst onder jonge Christenen. \ A PZe, indedaad godvruchtige en hartlrjke Aanspraak, is wel berekend, ter bereiking van het einde, waartoe dezelve is ingericht. De hoofdonderwerpen, waar op de Schrijver voornaamlek aandringt, zijn — het nut en voordeel , van een naarstig en dagelijksch onderzoek van den Bijbel; — het onderhouden en bewaaren van eene biddende gemoedsgefta.te:; — een vlijtig bijwoonen van den openbaaren Godsdienst; — de bewaaring en ophouding van een oprecht eerlijk karakter; — zedigheid en zachtmoedigheid, in beftaan en wandel; — zuiverheid des harten; — de gezette waarneeming der pligten van Ouders, Voogden, of Meesters; — vergenoegdheid; — itandvastigheid; en derge ^In heTflot, tracht de Schrijver de aandacht C 4 vaB  38 Leerzaams van .deeze jonge lieden — die als nog geheel gedachtloos omtrent den Haat hunner zielen voordleeven — te bepaalen, en hen op eene zeer treffende en dringende wijze te vermaanen, en te bidden, om toch hunnen weg wel nate. denken, en toevlugt te neemen tot de hoope, hun in t Euangelie voorgedragen. Over 't geheel, ad.:mt het Werkje eenen geest van ongevei sde liefde en welwillendheid. De Schrijver fpreekt uit geleerde ondervinding, en met eene kunstlooze, zachte, inneemende taal, natuurlijk gefchikt voor hem, die tracht nut te doen.. Wij maaken melding van dit Werkje, niet alleen om deszelfs eigen waardij, maar desgelijks, ter zaake van de zeer nuttige I n r i c hTing, voor welke het gedrukt is, naamlijk, Het Genootschap ter uitgaave en verbreiding van Godsdienstige Werkjes, opgericht in 1793. Deszelfs bedoeling is, zulke Werkjes uittegeeven, als dienstig fchijnen, ter bevoordering van Euangelifche kennis en heiligheid. Het bellaar thands uit ruim 200 Leden. Door hunne Infchrijving, en de ontvangen Donatien, zijn er reeds groote oplagen van 21 zeer nuttige Stukjes, gedrukt. Omtrent zestienduizend van deezen , zijn er elk jaar verfpreid. Naauwlijks zou men een beter middel hebben kunnen uitdenken , dan bet Genoorfchap heeft aangewend, om deeze Werkjes eenen zeer uitgebreiden omloop te befchikken. /die de Leden, in welken afftand ook woonende, ontvangen geregeld elk hun aandeel in die gedrukte Werkjes, welken zij $an aan hunne Vrienden, en aan allen, die zij den-  Mengel - Schriften. 39 denken dat onderwijs in den Godsdienst noodig hebben, mededeelen. Door dit middel,koomen deeze Werkjes in de handen van veelen, die anders nimmer daar van zouden gehoord hebben, en alleraangenaamfte berichten zijn er reeds ingekoomen, van den Godlijken Zegen, waar mede deeze godvruchtige poogingen zijn bekroond geworden. Wij prijzen deeze I hrichting ten fterkften aan, aan alle vrienden van den waaren Godsdienst, en bezonder ook aan hun, die deZondagsfchookn aangelegd hebben , en bevoorderen , als mede aan alle Leesgezelfchappen, door het geheele Koningrijk. [Men ziet hier uit, op welk eene gemaküjke en onkostbaare" wijze , men het nut en de ftichting zijnes naasten kan bevoorderen. De ondervinding leert dit rèeds in Engeland, alwaar, federt weinig jaaren, een zeer aanzienlijk Genootfchap is opgerecht, ter uitdeeling en verfpreüing van kleine Godsdienstige Werkjes, onder den gemeenen man, en bezonder ten platten lande; waar door, hier en daar, onderden Godlijken zegen, reeds een aanmerkelijk nut is te wege gebragt. Hoe wenfcheiijk zou het zijn, dat ook hier te Lande, dit lofwaardig voorbeeld wierd naargevolgd! 't Is waar, men Ziet reeds hier en daar, onder ons, van verre eene naarvolging , dan hoe nuttig zou het tevens zijn, dat ons Hervormd Kerkgenootfchap zich deeze zaak met ernst aantrok, en door dcrzelver Op« zieners alle vlijt en zorg aanwendde , niet alleen, om zulk een lofwaardig Genootfchap aan^ vanglijk te ftichten, maar om, vooral, een waakend toezicht te houden, dat in de Schooien cn Huisgezinnen van ons Kerkgenootfchap geene C 5 Ge,  4° Leerzaams Gefchriften wierden aangepreezen of ingevoerd, welken, onder het mom van het algemeen 1 ut te bevoorderen, eene Godsdienstleer aanprijzen, waar uit de ziel van het waare Christendom ■geheel verbannen is! Immers, wanneer de karakterizeerenda Leerftu'cken der Hervormde Kjrk — welken zij, in onderfcheiding van de zielverderflijke Leer van Aaius, Pelagius, •Socinüs, Arminius, en diergelijken, ter Zaligheil noodig acht gekend, geloofd, en betracht te worden — uit het onderwijs der Godsdienstleer moeten verzweegen, of voorbijgegaan worden, wat zal dan, met den tijd, daar van het natuurlijk gevolg zijn ? Immers niet anders, dan een verfijnd Heidendom , of eene Godsdienstleer der Natuur, bedriegelijk getooid in een gewaad van Christelijke bewoordingen. Men zie, tot een ftaaltje, zeker Schoolboek, tot onderwijs van Ncérlands Jeugd, over het Leven van Jesus, opgefteld en uitgegeeven door Jan van den Berg, Leer aar der Doopsgezinden te Blokzijl. Wordt de Leeuw uit zijnen klaauw gekend, dan zullen de weinige trekken die hier volgen,, voor een' kundig Leezer genoegzaam zijn, om over den aarten de firekking van dat Werkje te kunnen oordeelen. Hij veronderftelt, kinderen te onderwijzen, die bereids 8 , 10 tot 12 jaaren oud zijn geworden; en heil ondervraagende, welk het eigenlijk oogmerk of doeleinde van CaRiSTUsMenschwording is? Zegt hij, Bladz. 8. „ Dit zal ons ,, uic zijne Levensgefc.hiedenis voorkoomen." En intusfcheu gewaagt hij, in die Gefchiedenis, niet anders van Jesus, dan als van eenen Leeraar en Voorbeeld van deugd, Bladz.  Mengel-Sch ritten. 4J Bladz. ii. noemt hij Jesus den Verlosfer der Weereld; maar nergens leert hij, waar m de natuur van deeze Verlosfing gelegen is. Hij zegt wel, Bladz. 23- dat Jesus de Zoon van God, en de Zaligmaaker der Weereld is, maar hegt er geene verklaaring aan, welke hem, in dit opzicht, van de Leer der- Soesniaanen eenigszins zou onderfcheiden. Wil mefl de denk- en leerwijs der Soctmaanen kennen, men zie, het geen aan het einde van dit (tukje, als een Fr agm ent, geplaatst is. Op Bladz. Zegt hij: „ De befterarmng „ van Jesus was, eenen nieuwen Godsdienst „ te verkondigen." ->•-'-■'■.. Op de Vraag, Bladz. 3?. °f m\ w?] 200 deugdzaam, als Jesus, kunnen worden? antwoordt hij : „ Als wij maar zoo veel doen als „we-kunnen, om Jesus in zijne deugden . naartevolgen, en daar in volharden, dan zal Jesus het te kort koomende wel weeten goed 1 te maaken, en dit moet ons troosten.' Op Bladz. Zegt hij : „ Het oogmerk „ van ïesus Lijden, Sterven, en Opftanding, was, om de ganfche Weereld zeer veele voordeden te bezorgen." Doch waar m die voordeden gelegen zijn , acht hij voor zqne kinderen (van 10 tot 12 jaarenj te hoog, om als nog te kunnen , begrijpen. . Het Zielelijden van CHRisrus, in Gethfentne, onftond - zegt hij - » uit eene di«pe „ droefgeestigheid." u Op Bladz. 83, 84, 95. Z^tV "w reden, waarom Christus zich door zijne Z vijanden zoo gewillig liet binden en vangen , is voor kinderen onbegrijpelijk. Het was " «, Lr O I> 5  42 Leerzaame j» Gods wil, en daar aan gehoorzaamde Jesus, „ en dit moet men naarvolgen." OpBadz. 101. Om wel'te kunnen fterven, en om rekerifchap van alle onze verrichtingen aan God te kunnen geeven, zegt hij to de Kinderen: „ Legt u derhalven daar geduurig „ op toe, om fteeds zoo te leeven, zoo te han„ delen , dat uw geweeten u nooit befchuldi-rt, „ of u ten minsten het fterven zwaar maakt, „ maar dat gij altoos wel gemoed den dood moogt onder de oogen zien." Men ziet dus hier, en alom-, ten Pelagiaan leevensgrootte geteekend, en zijne verderflüke Leer, zonder.eenige bewimpeling, aangepreezen. Alle de wezenlijke Leerftukken van het waare Protestantendom, gaat hij , in zijn Onderwijs van de Godsdienstleer , geheel voorbij. Zoo gewaagt hij niets van de oorfpronglijke aangebooren Verdorvenheid des menfehen; niets van de natuur of noodzaaklijkheid der Wedergeboorte; niets van de noodzaaklijkheid der Genoegdoening aan de Godlijke Gerechtigheid; niets van Jesus eigenlijke borgtogtlijke Zoenofferande, voor en ïn de plaats van fchuldige en doemwaardige zondaaren • niets van het geloof in Hem, tot onze Rechtvaardiging voor God; en dergehjken. Te recht zegt zeker Engelsch Schrijver, die mij juist nu toevallig in de oogen valt: „ Leeraars van deezen ftempel, indien zij al „ geen blijkbaare dwaaling prediken, houden zich meest op met eene negative, of ontken. „ nende Godsdienstleer , zoo dat, het geen zij » zeggen, niet zoo zeer tegen de Waarheid is, „ als wel, het geen zij ongezegd laaten, teken„ nen geeft, dat zij de Waarheid noch kennen, „ noch  M E n c ï L ■ S c H R IF T E N. 43 „, noch lief hebben, gelijk die in Jesus is /« ) " Indien dit voordfpruit uit een gemoedsbeftaan, ft welk de liefde der waarheid met heeft aangenoomen om zalig te worden, ziet men niet zelden, naar P au lus taal O)? ^ God hun een kracht der dwaaling zendt, dat ze de leugen zouden gelooven. Dan ik hoope van den Schrijver, dat hij ter goeder trouwe dwaalt, en dat zijne gevaarlijke misvattingen ontftaan uit onkunde en ongeoefendheid in de waare Leer des Bijbels. Naar zijn eigen zeggen, is hij nog jong; en daar hij vriendlijk verzoekt, om befcheiden en onderrechten de aanmerkingen temoogen erlangen , zou ik hem vriendlijk en ernstig raaden , om, onder verzugting tot God, om licht en leiding in de Waarheid, en met een onbevooroordeeld gemoed, eens te willen naleezen, het geen, als de waare en duidelijke Leer des Bijbels, aangaande den Perfoon van Jesus, zijne waare beftemming, en het doeleinde zijner diepe Vernedering en Kruisdood, om zondaaren met God te verzoenen, en diergelijke, wordt aangeweezen, in de Euangelische Schatkamer, II» Deel, Bladz". 279 — 3™5 zijnde een kort en zaakrijk Uittrekfel, over deeze onderwerpen, uit de onfehatbaare Leerreden en van den uitmuntenden Hoogleeraar G. Bonnet. Indien de Schrijver, gelijk ik hoop, belust is, om, tot zijn nader onderricht, dat Uittrekfel te onderzoeken en te beproeven, kan (Jï [ Misftonary Magazine, d. i. Zendeling Magazijn] ▼ol 17 Bladz. 454. (m) a Tbesf. U: 10, 11.  44 Leerzaams kan hij gebruik maaken van het Derde Stukje des Tweede* Deels van de Schatkamer, 't we.k de DfUkKèr deezes, op zijne aanvraag, hem gratis zal doen geworden; terwijl ik God bidde, dat hem zulks geen minder nut mooge toebrengen, dan wijlend de zeer geleerde en nu zahge Hulshof, tot zijne verlichting, en bevestiging in de Waarheid, daar uit getrokken heeft. Hij leeze voords het onfchatbaar Werkje van eenen zijner Geloofsgenooten, over de Heerjchappij der Genade, door Abr. Booth, Doopsgezind Leeraar te London , en van T. Scott, de kracht der IVaarheid, in het voorgaande Deel reeds aangepreezen ; en voege daar hij, het Stukje van Ho ratio, dat hier op onmiddellijk volgt. — Dan, zeer waarfchijnehjk zal de Schrijver hier op aanmerken: „ Indien ik deeze Waarheden al toegave, wat zegt dit, tegen mijne denk- of leerwijze? Want dit zijn Waarheden, welken, als vaste fpijze, alleen gefchikt zijn voor hun, die geoefende zinnen hebben in het Woord der gerechtigheid; maar ik onderwijs Kinderen, die met melk moeten gevoed worden." Zeer goed; raids mennaamvkeurig zorg draage, dat die melk niet verzuurd of bedorven zij, opdat ze aan de ingewanden geen nadeel toebrenge — gelijk dit zekerlijk gefchieden zal, indien zijne Leer, op' Bladz. S3, ioi. en elders, als melk den Kinderen wordt ingegeeven. Want, zegt Paulus, Gal. II: Cl. indien de rechtvaardigheid door de Wet is,zoo is dan Christus te vergeefs gcfiorven. [Gezonde en voedzaame melk fis het, welke S alomon aanprijst, zeggende: Spreuken XXII: 6. Leert den jongen de eerste beginselen,  Mengel-Schriften. 45 een, naar den eïsch zijnes wegs; als lij ook oud zal geworden zijn , zal hij daar van niet af wijken. Alle Waarheden hebben haare eerste beginfelen, waar door men van het mindere tothet mee rdere overgaat; zij hebben eene vaste fchakel, en behooren tot ééne keten, en gevolglijk kan er nimmer eenige waare ftrijdigheid, tusfehen mindere, en meerdere Waarheden,begreepen worden. Eerfte waarheden voor Kinderen , en vooral, die reeds 10 tot is jaaren bereiken, zijn dus zulke Waarheden, van welker aanvanglijke rechte kenr.is en beoefening, hunne eeuwige behoudenis afhangt. En welken die zijn, daar kan ik nu niet op liaan blijven t a^i Maar verwonderlijk is het, dat onze Schrijver zijne Kinderen niet onderhoudt over het Leer. ftuk en de noodzaaklijkheid der Wedergeboorte, Joan. III: 3. Immers zijn onze kinderen oorfpronglijk, van hunne geboorte af, zedelijk bedorven en onrein, en kunnen, zonder de tusfchenkoomende oneindigwaardige Verdiensten van onzen grooten God en Zaligma a k er, den Heere Jesus Christus, niet behouden werden. Kunnen wij?dan aan onzen pligt voldoen, met hun alleen Jesus als een voorbeeld van zedelijke deugd aanteprijzen, zonder hen, naar hunne vatbaarheid, Hem te leeren kennen en zoeken, als hunnen God en Zaligmaaker? Dan, daar ik geen oogmerk heb, om met deezen Schrijver hier over in eenig nader de* (a) Men kan hier over met vrucht raadpleegen , hef feleerde en godvruchtige Werk van den Eerw. Heet L B oMw et, Zes Lienedenen, Bladz.. 1 ~— 46.  a6 Leerzaams debat te koomen, acht ik genoeg gezegd té hebben, om op onze hoede te zijn, en te waaken, dat foortgelijke Werkjes niet in de Schooien en Huisgezinnen der Hervormden worden ingevoerd. En zulks te meer, omdat men n.'et ophoudt, het gewigtig Leerftuk van Jesus waare, eeuwige, en éénwezige Godh ë id met den Vader — 't welk nog onlangs zoo voldingend en onwederlegbaar betoogd is, door den geleerden en beroemden Hoogleeraar D. van de Wijnpersse — of te loochenen, ofte rangfchikken onder de onverfchillige Leerftukken van den Godsdienst. Man zie, tot een (taaltje, het volgende Fragment, uit een onzer gewoone Maandwerkjes. — „ Zoo kan dit [heigezegde, naamlijk, uit het overfchooue Werk van den beroemden H. van Alphen, getijteld: Gaat heen, en predikt het Euangelie aam alle V&lken ] ook toegepast worden op het gan, fche Menschdom , als op eene groote Maatje fchappij, aan het hoofd van welke God zelf „ftaat, als Schepper en Wetgever, als Leids„ man en Befchermer. En deze Opperheer is, „ naar de begrippen des Sc!nijvers, Jefus Chris„ tus, dien hij meerraaalen (iod noemt." „Veelen [Sociniaanen] zullen" — zegt hij — „ zekerlijk dit niet met de duidelijke Leer der Hé „Schrift eenfiemmig agten; of schoon zij „ook aan Christus, als daar toe „van God met Almagt, Alwetend- „heid, en HOOGSTE WlJSHEïD n „Heerschappij uitgerust, het „Opperbestuur over de groote „Maatschappij des Menschdoms „toekennen. Het verfchilia gevoelens der „ Chris'  M engel-Schriften. 47 „ Christenen, ten dezen opzigte, is bekend; en „ het is thans genoeg , aangemerkt te hebben, „ dat de Schrijver het leerftelzel der voormaals „heerfchende Kerk volgt, het welk natuurlijk „ op zijne wijze van voordellen invloed heeft. „Dit, echter, neemt niet weg, dat ook anders „ denkende Christenen [ Ariaanen en Socim'aa» „ tien ] het Praktikaale zijner befchouwing van de „ opperheerfchappij en der hooge waardigheid „ des Heeren, met vrucht ter toepasfing zullen „ kunnen aanwenden (a)." — [ Ik bid den Leezer, dat hij hier op eensnaleeze, en ernstig indenke, het kort doch leerzaam Stukje, in deeze Schatkamer, III. Deel. Bladz. 381 — 388. getijteld: De aangelegenheid, van rechimaatige begrippen te hebben van Christus. En ik twijfel niet, of hij zal het ongerijmde en onbeftaanbaare van het ftelfel van den Recenfent — dat, naamlijk, aan Christus, een bloot Mensch zijnde, Godlijke eigenfehap* pen, zonder nogthans oorfpronglijk eene Godlijke Natuur te bezitten , zouden zijn medegedeeld — met handen kunnen voelen en tasten.] (o) Faderlandfche Letteroefeningen, 1802. No. t, Blad?» 2,3' IV. Deel. D Z A-  Leerzaam* ZALIGHEID uit p e WERKEN DER WET ONBESTAANBAAR met het L IJ DEN en denDOOD van CHRISTUS, De mensch is een zondaar — ja, de gcheele weereld is verdoemelijk voor God. Deeze vernederende Waarheid is eene Hoofdleer der Openbaariiig, en zij wordt bevestigd door ijder gedeelte van 's menfehen gedrag. Schuld verdient dus, ongetwijfeld, veroordeeling en ftraf. Zoo* daanig is de ftaat van den mensch; ennogthans, hoe zorgeloos is hij! De mensch leeft gerust, terwijl de donder van Gods wraak rondom hem brult, en een afgrond van eindeloozc rampzaligheden open ftaat, om hem intezwelgen. — ^ Maar is het dus gefteld met alle menfehen ? Zijn er geen te vinden, die met angstige bekommering vraagen: Lieve ffeeren, wat moetik doen. om zalig te worden? Ja, geloofd zij God! dezulken zijn er. De ontwaakte zondaar ziet zijn  Mengel-Schriften. 49 zijn gevaar, en vraagt daarom naar eene fchuilplaats; hij gevoelt de weiking van het vergift in zijne aderen, en daarom is het geen wonder, dat hij omziet naar den Godlijken Geneesheer, en bet onfaalbaar Geneesmiddel. Hij befchouwt zichzelven diep ellendig en doemfchuldig, en gevoel, zich ten eenemaal hulpeloos; dus wordt hij overtuigd, dat bij- hemzelven , noch bij eenig fchepfel, redding te vinden is — de donkere wolken van wanhcop omringen hem; en nederzinkende, roept hij Uit: Heer! behoud mij, of ik vergaai In dien toefhnd, wordt de hand der Genade hem toegereikt, en de ftem der Barmhartigheid raakt zijn hart. Deeze ftcm zegt hem, dat in JESUS hulp en heil befchiktis; zij zegt hem ook, dat de zaligheid in geenen anderen is, en dat hij deeze zaligheid alleen verkrijgen kan door het GeiüSf. Dan zoodaanig is'de gefteldbeid des gemoeds, in deezen eerften trap der bekeering, dat de zondaar zich niet gereedlijk aan dien weg van zaligworden kan onderwerpen, maar zeer geneigd is, om de groote Leer der Rechtvaardiging door het Geloof in Christus, te vervalfchen, door bijvoeging van de werken der Wet. Tegen deeze misvatting redenkavelt de Apostel paulus,met onwederlegbaare klem, in het Tweede Hoofd/luk van zijnen Brief aan de Galateren, inzonderheid van Vers 16 tot ai. befluitende met deeze aanmerkelijke uitfpraak : Indien de rechtvaardigheid door de Wet is, zoo is dan Christus *e vergeefs geftorven. Dus fluit hij op eenmaal, niet flegts de werken der Kerkplegtige, maar ook die der Zedelijke Wet uit, van eenig deel te hebben in de Rechtvaardiging eenes zondaars voor God. D a Dan  5» Leerzaame Dan, op dat niemand deeze groote Waarheid van het Euangelie verkeerdlijk zoude verftaan, en dus misbruiken, zegt de Apostel: Ik doe de Genade Gods niet te m'ete. Dat is: Ik wil zoo ondankbaar en fnood niet zijn, van het Euangelie der Genade, en Gods vrije liefde, in het fchenken dier groote Gifte van zijnen Geliefden Zoon, te verwerpen, en onnut te roaaken; want indien het recht ten eeuwigen leven door onze gehoorzaamhaid aan de Wet te verkrijgen ware, dan zou de Dood van Christus geheel niet noodig zijn geweest. Hier uit moogen wij dan, als een noodzaaklijk gevolg, deeze groote Euangelie'.vaarheid afleiden: Dat eene Gerechtigheid, genoegzaam om eenen zondaar yoor God te rechtvaardigen, alleen te verk ij^en is door het Geloof in Christus. — Deeze Uitfpraak van den Apostel bevat twee onderfcheiden zaaken in zich: I. Dat zulk eene Gerechtigheid niet te verkrijgen is door de werken der Wet; — en, II. Dat dezelve alleenverkreegen wordt door het Geloof in j es us Christus. Laat ons deeze tw^e Stukken, elk afzonderlijk, trachten te betoogen. I. Het heeft geen breedvoerig bewijs noodig, dat elk zondaar eene gerechtigheid moet heb* ben, het zij van hem zeiven, of van eenen anderen , orh voor God gerechtvaardigd te worden. Want daar hij Gods Wet gefchonden heeft, kan hij voor God niet gerechtvaardigd worden , zonder voldoening. Zonder bloedftoriing, gefchiedt geene vergeeving van zonden. — Ook behoeven wij niet te bewijzen, dat de Apostel door het woord Wet, niet alleenlijk de Schaduwwet, maar ook de Zedelijke Wet ver*  M engel-Schriften. 51 verftaat. Want alle betoog tegen de rechtvaar, diging door de werken der eene, geldt ook tegen die der andere; en dat om de volgende reden, naamlijk: Gods zuiverheid is zoodaanig, dat geene andere, dan eene volmaakte gerechtigheid bij H:m aangenoomen kan worden. Dit fchijnt eene waarheid, welke door zichzelve blijkbaar is. — Doch wij verwachten, dat men ons zeggen zal, dat de Heer God, uit mededoogen met de zwakheden van den mensch, de ftrengheid zijner Wet geleenigd heeft, zoo dat nu eene onvolmaakte, doch oprechte gehoorzaamheid van den zondaar, als eene genoegzaame voldoening zal aangenoomen worden. Dan , ftrekt zulk een denkbeeld niet tot oneer van God? Waarom verzachten of herroepen menfehen fomtijds hunne wetten? Omdat het hun mangelt aan de noodige wijsheid, om de moeilijkheden te voorzien, weiken met de ftipte uitvoering hunner bevelen zullen verzeld gaan, of omdat zij geen magt, of itandvastigheid genoeg bezitten, om dezelven volkomen te handhaaven. Maar kan het eene of het ander in Gor> plaats hebben? Of indien God de onvolmaakte gerechtigheid van den zondaar aannam, als eene volledige vergoeding voor den hoon, Hem door de zonde aangedaan, dit zou immers niet overeen te brengen zijn met zijne vleklopze zuiverheid. Maar men zal antwoorden, dat God dit doet, ingevolge van het geen Christus te veeg gebragt heeft. Doch zoo men dit toeftond, zou het meer bewijzen, dan de beftrijders van de Leer der Verzoening erkennen willen, t.w., dat het Lijden en de Dood van Christus, in zekeren trap, verdienstelijk waren, en dat D 3 Hij  52 Leerzaams Hij geftorven is, om eene verzachting van de> Godlijke Wet te verdienen en teweeg te brengen ; het welk zij ontkennen, willende dat het eenig oogmerk van Christus Leven en Dood geweest zij, om ons een voorbeeld van lijdzaamheid en kloekmoedigheid te geeven. — Men rnerke voorder aan, dat de geest lijkheid en uit. gebreidheid der Godlijke Wet zoodaanig zijn, dat de mensch onmoogelijk aan alle haareeifchen volkomenlijk kan beantwoorden. God is een Geest, en zijne Wetten zijn geestlijk. Gods Gebod is zeer wijd; het raakt niet flegts het gedrag en den wandel, maar het hart. Dee'ze gewigtige Waarheid wordt ons door den Zaligmaaker ingefcherpt, in zijne voortreffelijke Berg-Leerrede, Matth. V. Dus luidt het Gebod: Gij zult den Hêere uwen God liefhebben met geheel uw hart, en met geheel uwe ziel, én met geheel uw verpand. Daarom wordt ons ook geleerd, dat wie de Wet in één Gebod overtreedt, fchuldig is aan allen, dewijl hij het Oppergezag des Grooten Wetgsevers hü >nt en veifmaadt. Gods Wet tischt eene vohnaakte en beftendige gehoorzaamheid , en bedreigt den vloek, op de allerminfte overtreeding. Vervloekt is hij, die niet blijft in alles wat gejehreeven is in het Boek der Wet, om dat te doen ! Zijn dan deeze dingen alzoo, dan is het geducht gevolg: De mensch is, in zijnen tegen woordigen Ihat, ten eenemaal onbekwaam, om aan den eiseh der Godlijke Wet te beantwoorden , of dezelve volkomenlijk te onderhou. dem Deeze onbekwaamheid kan niet geloochend worden, zoolang wij de waarheid van deeza  RlBMOBtSSCHKlfTK»: 5$ en dergelijke uitfpraaken der heilige Schrift erkennen: Wij alle zijn kinderen des toorns. Het ledenken des yleefches'is vijandfchap tegen Go»; want het onderwerpt zich niet aan Go ris Wet, en het kan ook niet. . Wij moeten derhalven berusten in deeze treurige waarheid: Er is niemand rechtvaardig, ook niet 'één. En dienvolgends is de ftelling van den ingegeesten Schrijver des Briefs aan de Galateren, onwederfpreekehjk betoogd: Dóór de werken der Wet zal geen vleescA gerechtvaardigd worden. En zoo is die weg tot de Zaligheid geheel toegeflooten. II. Dan, God zij eeuwig geloofd! er is een andere, een meer heerlijke, en veiliger Weg geopend! — er is eene Gerechtigheid, volkomen genoegzaam tot rechtvaardiging van den godloozert zondaar, te verkrijgen , door het Geloof in den Heere Jesus Christus, en in Hem alléén. Toen Adam uit den Hof van Eden verdreeven was, befehikte Go© eenen Engel met een vlammend zwaard , om hem het wederkeeren tot dat gelukkig verblijf ^ Welk hij door zijne zonde verbeurd had, te beletten. Dit had ook ons a;eval kunnen weezen; het had kunnen zijn, dat ons de toegang tot den Boom des Levens afgefneedcn ware; Dan — verblijdt u, o hemelen! juicht van vreugd, doerafchuldige aardbewooners! — zot? groot is het mededoogen van jehovah, dat Hij aanfchouwde, en zich ontfermde over■ hèf gevallen geflacht der menfehen! Alzoo hef heeft God de weereld gehad, dat Hij zijnen Eeniggc* looren Zoon gegeeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het esüwig leven hebbe! jssus beklwit het Ambt vaa ï) 4  L**RZA4ME Middelaar, en in die betrekking, heeft Hij den hst onzer zonden gedraagen, en alzoo aan de Wet volkomenhjk genoeg gedaan. Daarom is het de doorgaande taal der heilige Schrift, dat Jesus een Ranfoen, eene Verzoening voor ons geworden isj dat Hij gefiorven is, rechtvaardig voor de onrechtvaardige», opdat Hij ons totGo5 zoude brengen. _ En dat dit de eenige weg ™ Ss wel}'en ^ne gerechtigheid, genoegzaam om den zondaar te rechtvaardigen , verkreegen kan worden blijkt uit de volgende redenen g Godhjke Volmaaktheden verzekerd konde worden. De Groote Jehovah is een oneindige, eeu- Eigenfchappen zijn gelijk Hij zelf. Door de zonde van den mensch, was God onteerd zijne zuiverheid verdonkerd, zijne rechtvaardigheid getart zijne liefde misbruikt, en zijne Wetl agu choïid™i en ten zij deeze beleediging woiden WHfe' *" ? Z°ndaar behffi woiden. Hier aan nu beantwoordt de Gerechtig- 5 ;^aIAr HRISTUS' want Tbsus heeft, in t?aeï e" ^ onze plaats, de Wet volmaakt gehoorzaamd in zijn leven en door zijnen dood, heeft Hij aan de eifchen der Rechtvaardigheid voldaan; en dienvolgends kon de Wet de verzoening'niet we"- Rechtvaardigheid genoeg gedaan, de Wet gehandhaafd, en Barmhartigheid zeegepraalt, nde behoudenis van zondaaren. de%eho?fo' gem/ndtr gepast was naar «n helde vZ den C0,;1aar' Tin einde dit in «n helder hcht te befchouwen, moeten wij ons te  Mengel • Schriften. 55 te binnen brengen , hoedaanig de toeftand van den zondaar .is, van natuure; en deeze is, zoo als wij reeds gezien hebben, een ftaat van geheele befmetting en bederf, waar door hij ten eenemaal onbekwaam is, om aan één' eenigen van de eifchen der Godlijke Wet te voldoen. Dit zal ons doen begrijpen, wat de arme zondaar volftrekt noodig heeft, tot zijne volkomen verlosiing. Een godlijk leven moet hem medegedeeld worden; hij moet godlijk licht ontvangen in zijn verftand, om zijne ellende en gevaar te kunnen befeffen; hij heeft eene volmaakte genoegdoening , en eene volmaakte verzoening noodig, in zijne plaats en in zijne natuur opgebragt. Is dit zijn toeftand, en zijn dit zijne behoeften, dan kan gewislijk geene andere wijze van zaliging, dan die , welke het Euangelie ontdekt, dit alles voor hem uitwerken. Laat anderen roemen van de waardigheid der menschlijke natuur, en van hunne bekwaamheid om Gods Wet te gehoorzaamen; laat anderen de Leer der Verzoening verwerpen — hij gevoelt hoe zeer hij die noodig heeft, en vliedt tot dezelve, met al den fpoed en de dankbaarheid, waar meê de ongelukkige doodflager vlugtte naar de Vrijftad. 3. Omdat op geene andere wijze, voldoende reden kan gegeeven worden , van de Menschwording, het Lijden, en den Dood van Christus. Indien de rechtvaardigheid uit de Wet is, zoo is Christus te vergeefs geftorven. Dit gevolg is klaar, en wettig. Want, indien de mensch bekwaam ware Gods Geboden volkomenlijk te onderhouden; indien hij in ftaat ware, om zelf voor de fchuld zijner overtreeding D 5 te  56 Leerzaam» te boeten; indien hij aan de eifchen der ftreftge Rechtvaardigheid voldoen konde — dan zou er, voorzeker, geen Zaligmaaker noodig zijn geweeste Of, indien de gerechtigheid van den zondaar bij de Gerechtigheid vart Christus gevoegd moest worden, zou zulks zeer onteerend voor den Zaligmaaker geweest zijn; want het zou onderftellen, dat Jesus niet bekwaam vaas, om het werk van des zondaars rechtvaardiging te voltooien. Zij , die de gewigtige Leer der Verzoening loochenen , berooven dus het Euangelie van alJes, wat in het zelve dierbaar en voortreffelijk is — ja zij doen de Genade Gods te niet, en verwoesten het groote oogmerk van de Menschwording, het Lijden, enden Dood van Christus. Maar wij durven ftaande houden, dat op geene andere gronden, voldoende reden konde zijn voor deeze wonderbaare handeling. Herinneren wij ons hier de taal der door Gods Geest beftmrrde Schrijveren. Gij weet de, genade van onzen Heere Jesus Christus, dat Hij om uwen wil is arm geworden, daar Hij tijk was, opdat gij door zijne armoede zoudt rijk worden Qa). Befchouw den Zoon des Leevenden Gods, eenwezig God met den Vader, die het geenen roof behoefde te achten, Gode even gelijk te zijn — befchouw. dien Godlijken Persoon, de Natuur van den mensch aanneemende, den menfehen, zijn eigen fchepfel , gelijk geworden ! Befchouw dien G o uMensch, arm, verdrukt, gefmaad, vervolgd, gevangen, gegeesfeld, veroordeeld, gekruisfigdf Laat («) 2 Kor. VIII; 9.  MÈNGEL-SCHRiFTËN. ét Laat ons dit ontzettend tooneel niet fiegts ter loops, of met een onachtzaam oog befchouwsn , maar {taan wij er bij ftil, en letten wij aandachtig op alle de onderfcheiden gevallen en deelen van het zelve, op alle de verfmaadheden, op a'le de angsten — en laat ons dart vraagen: Wat was de oorzaak? Was het enkel, om' een voorbeeld van geduld en kloekmoedigheid in het lijden te geeven? Zoo ja; geeven wij dan acht op de taal en het gedrag van deezen Lijder. Koom hier, gij, die zulks wilt beweeren, en treed den Hof Gethfemane in. Zie Hem ginder uitgeftrekt liggen op den grond. Hoor toe Itart Hij moedig de wreedfte folteringen, en alle de ijsfelijkheden van eenen geweldigen en naderenden dood ? Neen! hoor Hem uitroenen: Mijne ziel is zeer bedroefd tot den dood toe! Vader, indien het moogelijk is, laat deezen drinkbeker van mij voorbijgaan! terwijl zijn zweet was als groote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. Volg Jesus naar Gol~ gotha. Daar roept Mij uit: Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij mij verlaaten! Van waar al die beroering des gemoeds? van waar die doodlijke zielangst? Wat kon zulke fterke uitdrukkingen van benaauwdheid uit den mond van eenen onfchuldigen wringen? Zie P au lus en Silas, geboeiden eenen kerker, ennogthans heffen zij Gode lofzangen aan. Zie eenen vroomen Cranmer, en Ridley, dehandert klappen in het midden der vlammen! Hoor de zeegevierende taal van eenen JohannesBilmey, toen zijn ligchaam reeds half verbrand was: „O gij Pansgezinden $ gij ziet uit naar b wonderwerken; zkt hier een wonder, ik ge» g-voa.  58 Leerzaame * l°tgCen pijn; dees brandftapel is mij als ecn „ bedde vanroozen!" - indien nu Tesus met be aaden ware geweest met de zonden eener doemichuldige weereld, indien Hij enkel geftorven ware als een Voorbeeld, en als een Martelaar der Waarheid; hoe kan men dan réden geeven van dien hooggaanden angst? ja wat re. den zou er dan in t geheel te geeven £ van zijne Lijdingen en van zijnen Dood? Dit is een knoop, welken de zoo hooggeroemde Reden zX mXnT*' niet ka" los™a^n. Voorzeker, indien Christus niet geftorven is a>s een Zoenoffer voor de zonden, tot verkrijging van eene Gerechtigheid, genoegzaam óm den geloovenden zondaar te rechtvaardigen; Z ts Christus te vergeefs geftorven! Maar het gevoelen welk wij voorftaanf lost alle zwaailheï den ten deezen aanziene op, en wijst de aflergewigtigfte en meest voldoende reden aan, voor dit verbaazend Middel der Verlosfing gansch Ontwerp is Gode waardig, envei^mderhjk gepast, om den mensch te vernederen den Z aligmaaker te verhoogen, en de heiligheid te bevoorderen. Dat dan elkTm hart en ftemme zegge : Het zij verre van Zf dat ik zoude roemen, anders dan in het Krfih van onzen Heere Jesüs Christus] H o r A t i o. MERK-  Mengel-Schriften. 59 MERKWAARDIGE B R. I E V TE N. Aan den Uitgeever van het [Engelsen] EUANGELISCH MAGAZIJN. Mijn Heer! De volgende Brieven zijn van eenen Jongeling van omtrent 20 jaar, wiens Broeder, iedert 10 öf 11 jaaren, den Godsdienst van't Euangelie alhier heeft bijgewoond. Hij kwam bij zijn' Broeder, die alhier een Winkelier is, nog jong zijnde; en, zeer onkundig en ongodsdienstig opgebragt , was hij tevenslos en ondeugend. Driemaalen beitelde hem zijn Broeder als leerling op een ambagt, waar van hij telkens wechliep, totdat hii eindelijk dienst nam op een Oorlogfchip ; alwaar ondeugd en losbandigheid in den hoogften top plaats grijpen. Hij is nu reeds 3 jaaren in den Zeedienst geweest. Eenigen tijd geleeden, was zijn Broeder, zoo ik vertrouwe, door de Bediening van 't Euan. geile, tot eene zaligmaakende kennis van den Heere Jesus gebragt. Hij begon toen ook belang te nellen, in de behoudenis van deezen verlooren Zoon, en kocht voor hem, het Werk van Doddridge, Oorfprong en Vlordgang der waare Godsdienstigheid in 's menfehen ziel. ïn het eerst, legde hij het Boek ter zijden,zonder daar in te willen leezen; doch, bij herhaa- ling  6° Leerzaame Eng er toegedrongen zijnde, nam hij het eindelijk in de hand, met dat gelukkig gevolg,als uit deeze Brieven nader zal blijken. Als men m 'r oog houdt, dat ze gefchreeven zijn door iemand die geen voorafgaand onderwijs in n ?;'Sdienst Sehad heefr' *** integendeel, alle Middelen van Genade verfraaadde en veronachtzaamde, en dus in de Leer van het Euangelie gansch en al onkundig was; dan zal m n ontdekken, de wonderbaare kracht der Godlijke Genade op het hart, en het zeer aanmerkelijk onderwijs van God* Geest aan het verhWd. Zulk een aanmerkeljjken voordgang, beide in de kennis en in de ondervinding der Godlijke dmgen, door zoo weinige middelen — want alleen twee Zondagen, ten tijde dat hij indrukken van den Godsdienst droeg, van September tot januari] ïaatstleeden, had hij gelegenheid om den Openbaaren Godsdienst bijtewoonen — neb ik zeldzaam ontmoet. Ik heb 8 of to Brieven onder mij, in denzelfden geest gefchreeven. Ik zende u deezen i als eene proeve; en indien gij die in uw Ma^AZ'Jf* §elieft te Phatfen, zouden zij, door den Godlijken Zegen, vour veelen van nut, en tot aanmoediging kunnen zijn. als eene ondprvindeujke bevestiging van de Leer der Genade, en als een treffend voorbeeld van derzelver krachtdaadige werking, in de vernieuwing des harten , en in de toediening van vergeeving en vrede aan de zielen. ' Ik ben, waarde Heer, de uwe, met veele toe. genegenheid, ~ _ David Bogue. (jrosport, 2,7 Februari] EERS<  M ï N G E'L ■ S C H & I I T E H. 6% EERSTE BRIEF. Aan boord van the Rot al William, den 10 Novetnher, 1796. Geliefde Broeder! Mogt deeze u, en de ganfche Familie, indenzelfden welftand aantreffen, als ik mij thands beyïndël Ik ben onuitfpreekelijkgelukkig, in uten laatften te kunnen berichten, van mijnen grooten voordgang in den Godsdienst (a), . door de verbaazende en eeuwiggezegende Genade van God, die, gedankt zij zijn Naam! mij genadiglijk geroepen heeft tot het licht van het zalig Euangelie, door Jesus Christus, zijnen Eenigen Zoon. Gij zult u, zonder twijfel, zeer verwonderen, over deezen mijnen nieuwen ftand; doch, indien gij een waar Christen zijt, gelijk ik in waarheid geloove, dan zal het u eene allerhartelijkfte blijdfchap zijn, dat, door middel van u, nog een verworpeling terug geroepen is, uit zijnen onherbooren ftaat, om, door de Godlijke Genade, een deelgenoot te worden van de beloften i'an het Euangelie van Jesus Christus. Dit, hoopeik, is het geval; en om u inlichting in deeze zaak te geeven, zal ik voor een'oogen- blik (*) [Vindt men dit gezegde wat te roemvol; men plaatfe het onder de min voegzaame uitdrukkingen , waar tegen de Eerw. Uitgeever oen Leezer waarfchouwt.]  & Leerzaame blik uw geduld verzoeken, om u eenige bezon, derheden te verhaalen , van deeze gezegende verandering. Gij moet dan weeten, geliefde Broeder, dat ik federt lang geleezen hadde in het Boek, dat gij mij gegeeven hadt; doch het had geen uitwerking op mijn hart, ik bleef het zeifde mensch. Ik ervaarde, weJ is waar, eenige overtuigingen; maar nimmer ftelde ik te werk, het geen mij in dit Boek werd aanbevoolen. En fchoon ik — gelijk gij geheugen zult — u deed weeten, dat het mij nuttig was, zoo gefchied 'e zulks alleen om u te misleiden, en uit weereldfche belangen. Ik belijde dit met fchaamte, en 't is meteen wroegendnaberouw, dat ik er aan gedenke. Dm, in het laatst van September, behaagde het God, mij krachtdaadig te trekken; want, zijnde te ... . werd ik uit mijn bed gejaagd, door een geweldige regen'vlaag, welke ik te recht begreep, een oordeel van God te zijn. Sedert dien tijd, nam ik voor, mij te bekeeren van mijne zonden , en tot Christus te vlieden, om vergeeving en genade. Ik deed dit, en beleed ootmoedig mijne zonden, en bad om genade en vergeeving; en het behaagde God, mijne gebeden te verhooren. Hij heeft mij zulk een' overvloedigen voorraad zijner zaligende genade, en zulk eene mededeeling zijnes Ge est es verleend, dat ik niet twijfel, of Hij'heeft genadiglijk, in Jesus Christus, mij geroepen tot een eeuwigduurend gedenkteeken van de overwinning zijner Genade, over de Magten van hel en dood. Wat de verdere bezonderheden betreft; ik zal tot een' volgenden tijd uitfteiien, om u daar van bericht te geeven, wanneer ik u de zaak geheel verhaalen zal;  Mengel-Schriften. 63 zal; « alleenlijk thands berichtende, dat het beginfel daar van, grootendeels, middellijk veroorzaakt is door uw Boek. Ik zal het als eene groote gunst aanzien, als gij het mijne Ouders doet weeten, inzonderheid mijne arme Moeder. Het zal haar een groote troost zijn, te verneemen, dat haare gebeden verhoord zijn , en dat zij hoope mag fcheppen, van mij in het Koningrijk der Hemelen te zullen ontmoeten. Insgelijks verlange ik, dat gij er bericht van geeft aan uwen waardigen Leeraar, en aan alle de godvruchtigen uwer Gemeente , opdat zij dankende God verheerlijken moogen, voor zijne genade aan mij beweezen, en opdat zij moogen bidden om mijnen verderen voordgang in dit heerlijk werk, totdat ik zulk een nuttig lid van de menschlijke Maatfchappij "mooge worden, als ik immer kan bereiken; nogthans altoos erkennende, dat ik een onnutte dienstknecht ben, en onbekwaam tot eenig goed, en daarom geloovig opziende tot Jesus Christus, als den Alwaardigen , en als het Lam van God, dat de zonde der weereld wechneemt, en dat ik nimmer mag zondigen , opdat de genade te meerder worde. Lieye Broeder, God houde en bewaare u in zijne heilige Bevelen! en de genade van onzen Heere JesuS Christus, en de liefde van God, welke alle verlïand te boven gaat, zij met u! Amen. —• Ik blijve uw toegenegen Broeder, T. G. IV. Deel. E TWEE-  £>4 Leerzaams TWEEDE BRIEF. Royal Wt leiAMj 12 November, 1796. Geliefde Broeder! Ik zit thands neder, ter beantwoording van uwen toegenegen Brief van gister; en jnogt onze Hemelfche Vader mijne pen alzoo beftuuren, dat ik u niets vermelden mooge , dan dat recht en waarheid is! Ik neeme Hem tot getuige, of ik u de waarheid fchrijve. Ik kan niet uitdrukken de blijdfehap en vervoering, welke door hetleezen uwer vriendelijke letteren , in mij is verwekt geworden; .dan gij kunt dit vergelijken met uwe gewaarwording, toen gij mijnen Brief ontvingt. Nooit in mijn leven gevoelde ik zulke aandoeningen. Had ik u te vooren lief, als mijnen Begunstiger, en Weldoener , en als een' vriendlijken en toegenegen Broeder, thands bemin ik u, boven dien', als mijnen geestlijken Weldoener, als mijnen Broeder in Jesus Christus, en als eenen Mededienstknecht van onzen grooten Heer en Meester. Gij hebt uwen pligt t'mijwaards gedaan, in gebruik te maaken van den invloed dien gij op mij hadt, tot eer van God, en tot bevoordering mijner Zaligheid; en gij zult, zoo ik tioope, met uw aandenken en uwe gebeden mij verder vergezellen, op mijne reize. Gij zijt, door Gods Genade, het nederig middel geweest van den oorfprong, wees nu ook alzoo mij ter hulpe, in den voordgang  Mengel - Schriften. 6§ gang van den Godsdienst in mijne ziel. Dan, hoe zoude ik daar aan twijfelen, daar gij mij zulke wezenlijke bewijzen uwer naarstige en ernstige vriendfchap betoond hebt' Laat ons, lieve Broeder, Go de de eere geeven, van alle onze voorderingen. Want Hem koomt zulks toe; en tot Hem bid ik ook onophoudelijk, voor u en allen op welken ik betrekking heb, zoo verre als mijne geringe krachten dit gedoogen. Ik loof en dank zijnen heiligen Naam, voor alle zijne goedertierenheden over mij, enu, en alle menfehen. Betreffende de omftandigheden mijnes levens; vergeef mij, als ik van u verfchil; zij zijn verre van flegt te weezen ,• ik vind ze voor mij begeerelijk. Immers, offchoon ik cmringd ben van godlooze menfehen, die gij vreest dat mij bederven zullen, vertrouw ik nogthans , hoewel nog jong, dat ik, door ondervinding, de listen en verleidingen der Weereld heb leeren kennen. Denk daar bij, dat ik geenerlei weereldfche zorgen heb, noch ook een huisgezin, dat mijne zorg zou behoeven; dat men hier niet ilempen noch brasfen kan, ook geene verlokfelen van de vrouwlijke fexe behoeft te vreezen, welke, zoo iets op aarde mijn hart van God zou kunnen aftrekken, zoo zou het dit zijn; ik wil derhalven, in 't vervolg, haar fchuuwen, als mijn' ergsten vijand. ISog eens; ik heb ook geene weereldfche beezigheden, die mij zouden ftremmen of belemmeren, in mijne Godsdienst, oefeningen, en in het uitwerken mijner Zaligheid. Wat de moeilijkheden betreft; ik vertrouw op God, als mijnen Helper, en op Christus, als den Oversten Leidsman mijner Zaligheid. En gedankt zij God! Hij heeft mij E % over-  65 Leerzaame overvloedig begunstigd met zijne hemelfche Genade, 't Is waar, ik heb het voordeel en oen zegen niet, van eenen gemeenicbaplijken én openbaaren Godsdienst; welken gij te recht aanziet, als de hoofdbron van de Godsdienstigheid. Neen , ik heb zelfs hier geen' eenen Vriend, aan wien ik mijn hart zou kunnen ontboezemen, geenen vriendlijken vermaaner, om mede te raadpleegen y dan alleen u. En deezen zijn, indedaad, de gelukkigfte uuren mijnes levens, als ik bij uzit, om mijn gemoed aan u te ontlasten; of dat ik leezen kan de f;reelende. raadgeevingen en aanmoedigingen, die gij mij toedient. Dan God heeft mij overvloedig vergoed het gemis van gezelfchap, door zijne hemelfche tegenwoordigheid. Indien Hij het licht zijnes aangezichts mij onttrok , zou ik niets, dan een' onbefchrijvelijken angst en vrees, ondervinden ; maar, bewust van de tegenwoordigheid van den wijsften en besten aller Vrienden, zie ik rond mij heenen, en mijne ziel w@rdt door deeze befchouwing verlevendigd ; zoo dat ik te recht mag uitroepen: „Hij is grooter, die met ons is, dan alle die „ tegen ons zijn." — ! Gij zijt, geliefde Broeder, bevreesd, dat ik geenen Bijbel heb. Ik heb eenen Bijbel , een Gebedenboek van de Kerk van Engeland, en dat goed Boek, welk gij mij zoo vriendlijk hebt ter hand gefield, en hetwelk, door Gods Genade, mij tot bekeering heeft gediend. Dan, ik weet niet te bidden, gelijk het behoort; ik wenschte wel, dat gij mij eenige gedrukte Gebeden zondt, gepast naar elke omftandigheid des levens, in weike de godvruchtige Opfteller zijn ge'  Mengel-Schriften. 67 gemoed heeft uitgeftort; en waar op ik met 'mijn gaufche hart konde zeggen: Amen! Ik weet mij niet uittedrukken, gelijk ikwenschte, als ik begeere mijne ziel opteheffen in lof en erkendtenis van God; maar ik hoope, dat de ontfermende God, die ons gebrek weet eer wij hetzelve Hem voordraagen , mijne nooddruft zal te hulpe koomen. Want, naardien Hij zijnen geliefden Zoon tot een Offer voor onze zonden gegeeven heeft, zal Hij dan ook niet, met Hem, ons alle dingen fchenken* Gij verzoekt mij om aantehouden. Door Gods Genade , ben ik voorneemends te volharden, tot den einde toe, opdat ik de kroone des levens mag behaalen. Indien ik vrijheid bekoomen kan, zal ik, op uw verzoek, overkoomen ; doch het is bezwaarlijk, daar toe verlof te verkrijgen. Ik wenschte wel mijn Moeder te zien, en de fmert te verdrijven, welke zij om mijnen wil gehad heeft. Ik hoop dat zij haare voeten op den weg des levens heeft gezet. Wat mijn Vader betreft; mijn hart ontzinkt mij '.Doch ik verzuim niet, hem in mijne gebeden aan Gods Genade te beveelen. Betreffende den Heer en Jufvrouw B., ik verzoek hen te groeten als Mededisfipelen van onzen Heere Jesus Christus. Weetende dat zij zeer beilommerd zijn met aardfche zorgvuldigheden , hoope ik nogthans, dat zij de uitwerking hunner zaligheid, hunne aangelegenfte beezigheid zullen achten. Ik ben blijde te hooren, dat onze Ouders welvaaren. Dit hoope ik ook van u, gelijk ik ook tegenwoordig wel ben. O! dat ik zoo gezond ware naar den geest, als naar het ligchaam! —- E 3 Lie.  68 Leerzaame Lieve Broeder, ik beveele u aan de Godlijke befcherming, wenfche u alle heil, en vermaane u tot volharding. Ik büjve met de tederfte achting, Uw toegenegen broeder, T. G. DERDE BRIEF. Geliefde Broeder! Het aantal onderwerpen, waar over wij fpra. ken, en de verwarring waar mede die verzeld gingen , toen ik laatst bij u was, konden mij niet toelaaten, gerust te zijn aangaande de op. rechtheid van mijn geloof en bekeering. Maar nu ik tijd heb om mijn hart te onderzoeken, konde ik niet rusten, tot ik gezeten was, om aan u ter beproeving te geeven, het geen ik geloove het wezen mijntr bekeering, geloof, en voordgang in geestlijke kennis, uittemaaken. Ik hoop dat gij het beproeven zult, aan den toetsfteen der heilige Schriftuur, en onderzoeken, of het daar mede naauwkeurig overeenftemt; en indien het, bij onderzoek, blijken mogt, valfche kenteekens te zijn, fchitterend glas, in ftede van egte juweelen, zal ik u voor die ontdekking altoos ten hoogften >■ dankbaar zijn. Door Gods Genade, Eerst dan, betreffende de oprechtheid mijner bekeering. Ik ben bedroefd wegens mijne zonden, en omdat ze mijnen Zaligmaaker zulk een' verbaazen. den  Mengel-Schrifien. 69 den angst en lijden, om mijnen wil, hebben toegebragt. Ik heb gezien, hoe zeer ik de verdoemenis verdiend had. ïk befchouw de zonde thands met de uiterlte verfoeijing, niet alleen cmdat ze mijn geweten kwetst, maar, uit hoofde van derzelver fnoode ondankbaarheid, als begaan tegen den heiligen en zaligen God, die dezelve derwijze ten hoogsten verfoeide, dat niets, dan het bloed van den Zoon van God, in ftaat was, om den oneindigen en rechtvaardigen toorn van God te bevredigen, en God met ons te verzoenen. Ik had een diep ingezicht in de zonde, in derzelver onderfcheiden afzichtlijke gedaanten. Mij docht, daar in voordtegaan, was een eeuwig verderf; endierhalven zag ik om, naar eenen weg ter ontkoo* ming; en dit konde niet gefchieden op eenige andere wijze, dan, ten Tweeden, door de toevlugt te neemen tot Jesus Christus, door het geloof. Hij werd mij voorgefteld, als die de zonde der Weereld had wechgenoomen; die God met ons verzoend had, door zijnen dood ; als een algenoegzaam Zoenoffer, Verlosfer, Middelaar, Voorfpraak, Voorbidder, en Hoogenpriester naar de Ordening van Melchisedek, bekwaam en gewillig, om volko» menlijk zalig te maaken; zijnde Gods gehefde Zoon, in wien Hij, door zijne Verdiensten , een welbehagen heeft. Ik werd genoodigd, om het eeuwig leven te ontvangen, met verzekering dat mijne zonden zouden vergeeven worden, en ik het recht ontvangen zou, om een Kind van God genaamd te worden, een Broeder van onzen Heere Jesus Christus, en een erfgenaam der heerlijkheid, in het Koningrijk der E 4 he.  7 o Leerzak me hemelen. Gij behoeft niet te twijfelen, of ik deeze blijde tijding met een allerhartlijkfte dankbaarheid ontvangen heb. Ik heb Christus omhelsd en aangenoomen, in alle zijne heerlijke Tijtels en Ambten. Maar dit bragt mij de vraag te binnen, wat nu aan mijne zijde gevorderd werd, om deeze Zaligheid te verkrijgen ? Ik moet bekennen, dat ik eens in het begrip ftond, dat ik Go de mijne eigen gerechtigheid, als eene Hem welbehaagende Offerande, moest toebrengen; maar nu ben ik overtuigd , niet alleen van de onvoegzaamheid, maar ook van de dwaasheid en dolzinnigheid, van zulk een begrip. Ik weet, dat God de uitwerking onzer Zaligheid niet vordert op grond van onze eigen gerechtigheid; en was dit zoo, de alleruitneemendfte gerechtigheid des menfehen is minder dan niets, en ligter dan ijdeïheid, ja fteeds met zonden befmet. Dan nogthans wordt er iets van ons gevorderd^), alvoorens wij deelgenooten kunnen worden van de Gerechtigheid van Jesus Christus; dit, zoo ik mij niet bedriege, is eene ootmoedige en oprechte bekee» ring van onze zonden, met een onveranderlijk voor. (a) [ Het hier geftelde zal, vertrouwen wij , door een oordeelkundig Christen worden aangezien, als een blijk van het gebreklijke der kennis van onzeD jongen Bekeerling. Het is nogthans waarfchijnelijk, dat hij, onbewust, deeze taal niet voert uit zijn eigen gemoedsbeftaan, maar ontleend zal hebben uit een of ander menschlijk Ópftel. Hoe het zij, door verder onderzoek der Schriftuur, zal hij, dit vertrouwen wij, zijne misvatting in't vervolg wel ontdekt hebben.] Aauteekenjng van den Engelfchen Uitgeever. —  Me n ge-l- Schuif* ten. 71 voorneemen, om in de kracht van God, ons leven te hervormen, en alle zonden te verzaaken, alle begeerlijkheden te kruisfigen, onszei • ven te verloochenen, en ons kruis op ons te neemen, en Christus natevolgen; natevolgen, in alle moeilijkheden en bezwaaren, en zijn voorbeeld te volgen, gelijk Hij zich zoo heerlijk in, het vleesch geopenbaard heeft; wedergebooren te worden door den Heiligen Geest, en aan de zonde te fterven, om voor Jesus Christus te leeven. Nogthans, wanneer wij alles gedaan hebben, moeten wij bekennen, onnutte dienstknechten te zijn, en geen waarde hechten aan onze eigen verdiensten, maar erkennen de vrije genade van God, in de vergeeving onzer zonden, om de Verdiensten van zijnen geliefden Zo on. Dit is een kortefchets van mijne bekrompen denkbeelden, aangaande de wijze van Zaligworden, ons in 't Euangelie geopenbaard; ik verzoek dat gij dit alles, bene. vens het geen gij uit mijnen mond gehoord hebt, aan de heilige Schriftuur gelieft te beproeven, terwijl ik verder de gelijkenisfen aan uwe beoordeeling overlaat. Deëze weg is. vervuld met kuilen, ftrikken, en moeilijkheden, en wij zijn dus blootgefteld, om, niettegenftaande onze wijsfte en beste behoedmiddelen, indien God ons niet bewaart, zoo te ftruikelen en te vallen, dat wij nimmer de poort des Hemels bereiken kunnen. Wij hebben eiken oogenblik licht van nooden, om die kuilen en ftrikken te ontdekken, en oneindige genade en barmhartigheid, om, gevallen zijnde, daar weder uit gered te worden. Zelfs in dien korten tusfchentijd, dat ik affcheid van E ó u  y J% Leerzaa m'e u genoomen heb', ben ik in eenen van deeze kuilen gevallen. God heeft dit heiiiglijk toegelaaten, ter bevoordering van zijne eer, ten einde Hij mij vernederen mogt, wegens mijnen hoogmoed , en zichzelven verheerlijken, in de middelen tot mijne herftelling. Mij dunkt, Hij heeft wonderbaar zijne Wijsheid ten toon gefpreid, in mij aldus te vernederen, en mij de oogen te openen. Ik hoop dat zijne Genade mij in ftaat zal ftellen, om een recht gebruik van de middelen te maaken, welke mijn hart geneigd heeft, om die in gehoorzaamheid te gebruiken. Ik fchrijf in zulke dubbelzinnige bewoordingen, om dat ik denke dat gij mijn meening kent; dus zal ik tegenwoordig geen verklaaring daar aan hechten, alleenlijk herinnerende, hoe zeer wij het geloof noodig hebben, in waaken en bidden. De groote en gewigtige zaak, die ik aanvaard en ondernoomen heb, kan niet worden voordgezet , zonder een' rijken vo< irraad van Godlijke Genade, en, aan mijne zijde , door vasten, bidden, en het dooden van de zonden. O! dat God mij mooge leiden en beftuuren, door zijnen Heiligen Geest! — Geliefde Broeder, ik blijve de uwe, allertoegeneegenst. T. G. ' NB. Sedert het fchrijven van deezen, heb ik een' tweeden val ondergaan. Zijt niet hoogge* voelende, maar vreest. Dit was eene grove en voorbedachte zonde. De angst en droefheid  Mengel-Schrieten. 7s heid mijner ziele zijn zeer groot. Doch dit is het nog niet al; de duivel neemt deeze gelegenheid waar, om mij aantevallen; hij heeft mij eerst ingeboezemd, dat ik alle hoop op den hemel verbeurd heb; dan toen ik pleitte, en mij beriep, op den Heere Jesus, gaf hij mij in, dat ik moogelijk geen deel aan Hem had, en begon dus den grondflag mijnes geloofs te fchudden, en de waarheid mijner bekeering in twijfel te trekken; en ware mijn geloof niet gegrondvest geweest op dien Rotsfteen, welke onbeweegelijk is, zou hij zijn doel bereikt hebben. Ik durf hem niet befpotten, maar ik hoope te durven , zijne duivelfche listen en laagen te ontdekken. Gij verlangdet te weeten, welke gedeelten der Schriftuur ik wel het meeste las ? Zij volgen hier , tot uw gebruik. Jefaias LV — LVII1. LXVI. VI. IX. XI. XXXII - XL - LI V. Deeze allen zien op C h r i stus, en zijn zeer onderwijzende en itichtende. Pjalm II IV. VIII. XIV. XIX. XXIII. XXVII. XXXII. XXXIII. XXXIV. XXXVII. XXXVIII. LVI. LVII. LXI. LXII. LXXXIV. XCV. XCVII. C. CIII. CVIIL CXIII. CXVI. CXXVI. CXLV. — Ik wil, met hetopgeeven van deeze Pfalmen en Kapittels niet te kennen geeven, dat ik de overigen klein acht, of verzuim; neen, maar in deezen vinde ik veel troost en ftichting. Vaarwel! VIER'  74 Leerzaams VIERDE BRIEF. Waarde Broeder! Ik hoop dat deeze u in goede gezondheid, en vergenoegd, zal aantreffen, gelijk hij mij heden verliet; waar voor ik God danke. De beroeringen en onwendingen van mijn gemoed zijn zoo meenigvuldig, en zoo verfchillende , dat ik niet weet wat ik fchrijven zal. Den eenen tijd zou ik haast vreezen, dat mijne bekeering niets anders is, dan een louter uitwerkfel van mijne inbeelding, veroorzaakt door veel leezen en overpeinzen ; en fomtijds denk ik, dat mijn geloof niets anders is, dan eene beredeneerde toe* ftemming. Maar is het niet buiten de grenzen der Reden , te denken, dat God gewaardigen zou zulke groote dingen aan ons te doen, die het zoo onwaardig zijn ? Neen; wij konden dit niet vastlijk gelooven, dan door de werking van Hem, die het ons geopenbaard heeft door Jesus Christus. Nogthans, offchoon ik dus in mijn gemoed verlegen ftaa, ben ik bij tusfchenpóozen vervuld met een zeker geloof, dat ik waarlijk wedergebooren ben. Dochikwensch mijne hoop niet op eenen zandgrond te bouwen, noch al te ligtgeloovig te zijn, in eene zaak van zulk een oneindig belang. — Ik heb, federt ik u laatst gezien heb, een' droevigen val gedaan. Door Gods goedertierenheid, ben ik weder opgerecht. Wees niet hooggevoelende, maar vrees. Ik heb, ten mijnen koste, geleerd , de noodzaaklijkheid, van die les in acht te neemen.  Mengel-Schriften: ?s men. Het zal u nog geheugen, hoe ik roemde op mijne voorderingen en krachten. God heeft billijk mij geftraft, door mij te laaten vallen, opdat ik alzoo mijne zwakheid, en mijne af hangelijkheid van Hem, tot al mijne fterkte, zou leeren gevoelen; maar het bedroeft mij, dat ik deezen angst aan het lijden van mijnen dierbaaren Heer e heb toegevoegd. Ik heb veel te zeggen, maar ik zal het uitftellen tot eene volgende gelegenheid; en middelerwijl kunner er nog meer omftandigheden opkoomen, bij het geen ik u te melden heb. Dus, u alle heil toewenfchende, en u aan de Godlijke zorge beveelende, blijve ik, Waarde Broeder, uw zeer toegenegene. SpiTHE AD, den 9 December, 1796. P. S. Vergun mij, uw geduld nog een weinig langer te vergen. Sinds gister avond , heb ik bij mvjzelven gedacht, u voorteftellen, om te beproeven wat gij op onzen Vader zoudt vermoogen, om hem te overtuigen van zijnen gevaarlijken toeftand, en hem den weg aante* wijzen tot eindeloos geluk. Dit kunt gij misfchien doen; en zoo gij uzelven tot die taak niet berekend mogt oordeelen, zoudt gij kunnen raadpleegen met een of ander geoefend Christen, die u zeer gaarn zal willen beftuuren Gij weet niet, hoe wonderbaar God uwe pooging zou kunnen zegenen. En hoe vruchtloos het ook zijn mogt, gij zult deeze voldoening hebben, dat gij onfchuldig zijt van zijn bloed. De bepaaldheid van dit papier laat mij niet toe, u eeni-  Té Leerzaams eenige drangredenen tot deezen flap voortehouden, en ik behoef u niet voortefchrijven, hoe gij er in handelen zult. Ik zal het dan hier bij laaten , u alleenlijk herinnerende onze duure verpligting, om te trachten het Rijk van onzen Grooten He ere en Meester uittebreiden. VIJFDE BRIEF. Waarde Broeder! Wanneer ik mij nederzet om aan ute fchrijven, onderneem ik eene moeilijke , doch aangenaame taak, verheugd, dat ik eenen Vriend bezit, in wien ik het grootfle vertrouwen kan fiellen, en voor wien ik alle de verborgen gevoelens van mijnen geest met vermaak openlegge; want ik ben verzekerd, dat gij een hart hebt, welk met het mijne deelt, in alle mijne droefenisfen, en in al mijne blijdfchap. O! mogt ik de genoegelijkheden der onderlinge deelneeming "recht gevoelen! Maar ik ben nog een klein kind in de genade, en kan niet verwachten, de grootte van een' man te bereiken, eer ik gaan kan. — Ik heb het Boek ontvangen, dat gij mij eerst gezonden hebt, als ook de twee laatften, met uwen vriendlijken Brief, waar voor ik u oneindig verpligt ben. Het Boek dat gij mij geleend hebt, hadde ik gemaklijk kunnen misfen, en ik zou het u terug gezonden hebben , maar ik vreesde , dat gij het als een bewijs van minachting omtrent u zoudt hebben aangezien. Ik heb zoo zelden eenig licht, om bij te leezen of te  Mengel-Schriften. 77 te fchrijven, en het wordt zoozeer onderfchept door de tusfchenkoomst van zelfftandighedën, veel minder doorfchijnende dan glas ( de ligchaamen van menfehen, e. z. v.J dat ik zelfs, terwijl ik deezen fchiijf, niet weet of de eene letter asn de andere raakt. Gij zult ligtlijk begrijpen, dat ik niet veel tijd overig heb, om zulk onbeduidend gefchrijf, als waar voor ik de Historie van het Eiland Wight houde, teleezen. Den weinigen tijd dien ik hebbe, befteede ik, om mijn verftand met alle nuttige en geestrijke kennis te verrijken. En onder de Boeken, waar aan ik het weinigje dat ik bezit, verfchuldigd ben, moet ik bekennen, voornaamlijk te zijn de Wandel des Geloofs Want te vooren was ik, om dus te fpreeken, geheel blind, aangaande den aart van het Christendom. Maar thands is een Godlijk licht in mij opgegaan, even als wanneer de zon, op den middag, van achter eene donkere wolk ten voorfchijn koomt. Eertijds wist ik niet, maar nu weet ik, van hoedaanigen geest ik ben. Het zal u, denk ik, niet onaangenaam zijn, te verneemen, welk dat licht is, waarvan ik fpreek. Ik onderwerp het aan uwe leezing, als behelzende, naar mijne gedachten, de hoofdpunten van het Christendom. Nadat de mensch gevallen was, en zijne onfchuld verboren hadde, werd hij onderworpen aan de uitwerkfelen van den Godlijken toorn. Er ftond geen weg open, om de ftraf, welke' de Ca) [ Waarfchijnelijk het Wetkje. van W. R'omai* 2se,vGör weinige jaaren," in het Neder duit tch , onder dien 1 ïjtei, uitgegeeven, te Am(ierdam , bij J. Allart ]  Leerzaame de zonde verdiend had, te ontgaan, dan door" het vervullen der Wet, tot de laatste jota en tittel toe. Tot het volbrengen dier voorwaarde, was de mensch volftrekt onbekwaam; hij kon Gods Wet niet onderhouden. God, naar zijne oneindige barmhartigheid, en uit vrije genade, gaf zijnen Eeniggebooren Zoon, in wien Hij verklaard heeft al zijn welbehagen te zijn. Jesus heeft de Wet vervuld, en haare bedreigde ftraffen tot het uiterfte gedraagen.. Door Hem worden wij verzoend met den Vader, en gerechtvaardigd door het geloof; derhalven wordt van ons niets geëischt, God is volkomenlijk . voldaan. Wederom, indien wij de Waarheden en Beloften van het Euangelie gelooven, zullen wij ook eene evenredige liefde en dankbaarheid jegens God bezitten; en deeze liefde en dankbaarheid,'moeten de bron en beweegreden zijn van al ónze gehoorzaamheid en . pligtbetrachting jegens Hém. Indien gij mij lief hebt, zeide Jesus , dan zult gij mijne geboden bewaaren. Het overige volgde natuurlijk; zoo dat ik God danke, dat ik een klaar begrip heb van deeze heerlijke Waarheden. Bc bewonder den Schrijver dier Werken ; hij was gewis een uitfteekend godvruchtig en ervaaren Man , en ik heb zijne voortreffelijke Leerredenen met den grootften fmaak geleezen. O ! ik loof, ik dank, en aanbidde de Goedheid en Liefde van den Driéëenigen God, dat Hij mijne oogen verlicht, mijne wankelende fchreden onderfteund, en, trapswijze, zijn hemelsch licht in mij vermeerderd heeft; ik loof en dank, en aanbidde Hem, voor die rijke invloeden zijner Almagtige Genade, aan mij gefchonken. O ! wie  Mengel* Schriften. 7$ Wie ben ik, en wat is mijn es vaders huis, dat de Heer zoo genadiglijk aan mij gedenkt! God heeft gezegd: Ik zal barmhartig zijn dien ik barmhartig zijn zal. En nu, vooral mijne kennis, mijne voordering, mijne bekeering, en zoo ik iet waarlijk fchatbaars mogt bezitten, zij Go de de eer, de heerlijkheid, en magt van mij toegefchreeven, beide nu, en eeuwig ! Amen. Dit is het hoofdzaaklijke van mijne gevoelens tegenwoordig, wijd verfchillende van het geen ik te vooren kende. En dit is mijn begrip , aangaande den Wandel des Geloofs. Jk wensch dat het Werk voor anderen zoo nuttig mooge zijn, als het voor mij geweest is! ZESDE BRIEF. Waarde Broeder! Eenige weinige regels over de godsdienstige aandacht, zullen, zoo ik vertrouwe , thands niet ontijdig zijn, daar gij, in uwen laatflen, iets melddet, aangaande de gemoedsgeftalten. Ik weet, dat onze geftalten geene de minfte ver* diensten aan onze Godsdienstoefeningen kunnen bijzetten; maar verheffen ze onze harten en genegenheden niet naar den hemel, en tot God? verhoogen zij niet onze blijdfehap in God? en zijn ze geen werkingen van zijnen Geest? Ik vertrouwe ja; en als zoodaanig, houde ik ze voor eene zonderlinge weldaad — voor het licht van Gods aanfehijn. In het gemeen, IV. Deel. F vin-  8o Leerzaame vinde ik mij allergelukkigst gefield, des morgens , wanneer ik, te bedde zijnde, ontwaak, en des avonds, als ik mij ter ruste begeef. _ Ik verzeker u, dat ik God danke voor die heilige gemoedsbeweegingen, en er om bidde, als mijne groocfte zegeningen. Vindt gij niet, wanneer gij van het beeld des doods ^den flaap) opwaakt, uwe ziel verrukt, door de gedachte» dat God bij u tegenwoordig is, en door de hoop op zijne heerlijke tegenwoordigheid , bij de opftand ng des ligchaams ? Dit is de tijd, dien ik gebruik, om mijnen Ma aker en Verlosser te prijzen; en ik hoop, dat de gevoelens van mijn hart de woorden mijnes monds niet wederi'preeken. Doch, met dit alles, verwacht ik niet, dat God mij, om den ijver mijnes gemoeds, meerder gunst betoonen zal, maar hoop alleenlijk , dat Hij mij zal aanzien in Jesus Christus. Ik bidde geduuriglijk voor u, en voor mijne Ouders inzonderheid, en voor mijne andere Bloedverwandten en Vrienden; en ik danku, voor uwe gebeden voor mij. — Ik ben, waarde Broeder, uw liefhebbende. Spithead, Jen 3 Januari] t 1797. P. S. Lees, bid ik u, ijoan. I: 3, 9. tot uw onderwijs; en 1 Pet. I. tot uwe vertroosting. — Zie hier ook iets, uit Doddridce, Qorfprong en Voordgang der Godsdienstigheid in de Ziel: — „ Gij zult zijne invloeden, als den „, Geest der aanneeming tot kinderen, begeeren, -om  M I N C ï l ■ S C K R I • TI N. 81 „ om uwe Godsdienstoefeningen vrijmoedig en „ hartlijk , uwe gehoorzaamheid ijverig , uwe „ droefheid over de zonde overvloe ende en „teder, uwe onderwerping zachtmoedig, en „ uwe liefde vuurig te maaken ; met één woord, „ om u door leven en dood heen te voeren, „ met de t'emoedsgeftalre van een kind, dat „ zich verlustigt in zijnen vader, en dat verlangt » naar zijne meer onmiddellijke nabijheid." VOORSPOED van het E VA N G E L IE, T e GIBR.A3LTAR. meldden onlangs, dat zich, onder de Bezetting in de Stad van Gibraltar, eenige hoopgeevende verfchijnfelen , met opzicht tot den Godsdienst, vertoonden. Thands hebben wij het genoegen, een Verhaal daarvan te kunnen mededeelen , vervat in eenen Brief, aan den Uitgeever [van het Engelsch Zendeling Magazijn] gefchreeven, door eenen der Krijgslieden, die mede deel had in den aanvang van het werk, die het eerst het heilig Avondmaal onderhen bediende, en, Fa ^ ge-  §2' Leerzaame geduurende zijn verblijf aldaar, van tijd tot; ti:d het Woord predikte. Hij vertrok van Gibraltar, in Juni] laatstleeden, en dacht binnen een maand of twee derwaards . wedertekeeren. EERSTE BRIEF. Edmburg, den 18 November, 1801. Mijn Heer! Gij verzoekt mij, u eenig bericht te geeven van de opkoomst en den voordgang van het Werk des Herren te Gibraltar. Ik vinde het een weinig moeilijk, u een onderfcheiden verflag re geeven van alle de omftandigheden, die daar toe betrekking hebben, alzoo ik het Dagregister, welk ik geregeld hield, achtergelaaten heb. Indien ik het thands bij mij hadde, zoude ik u een volledig verhaal van alle de bezonderheden kunnen geeven. Dan, tot uwe voldoening , voor het tegenwoordige, zal ik u eenigen "an de hoofdtrekken melden, zooverre mijn geheugen zulks toelaat, In Maart 1792 , kwamen het 46. 51. en 61. Regimenten, uit Ierland, te Gibraltar aan. Onder dezelven bevonden zich tien of elf man, die den Heere vreesden, van weiken één predikte, en twee vermaanden. Zij begonden eer.it Bijeenkoomst te houden in een bezonder huis, niet weetende of het hun vergund zoude zijn, in hec openbaar te vergaderen. Maar toen  Mengel-Schkiïtïn. 83- toen zij begonden te zingen, liep het volk in meenigte te faamen, aan de deur,' verzoekende binnen gelaaten te worden, het welk hun 'werd toegeftaan. Vreezende, echter, het ongenoegen van den Gouverneur op zieh te laaden, ver-" zochten zij hem vrijheid, om te faamen te vergaderen, tot her oefenen van hunnen Godsdienst. Verftaande dat zij tot de partij der Mithod'.staï behoorden, ftond hij hun ' dit. gereedlijk toe, hoopende dat zij hunnen pligt, als Soldaaten, niet zouden verzuimen. Terftond daar op, nam men een grooter vertrek; doch wij hadden daar geen maand gebruik van'gemaakt, toen het reeds te klein werd, om de helft van het volk te bevatten. Men huurde toen een ander, omtrent tweemaal zoo groot, voor een guinjein de maand. Toen begonden veelen met ernst te denken aan de behoudenis hunner zielen ; en fommigen van dezelven rustten niet, voor dut zij door ondervinding wisten,, dat Christus magt had op aarde om de zonden te vergeeyén. Ons getal 'ham v, eldraa toe, tot vijftig of zestig. Eer de oorlog uitbrak, in 1793 , was ons getal aangegroeid tot honderd en twintig. Ik maak geen zwaarigheid, te zeggen, dat ik geloof dat meer dan vijl tig van deezen waarlijk tot God bekeerd waren; en fommigen van hun, lieten daarvan een getuigenis na zich in de weereld, toen zij, wendtelende in hun bloed, f_ — geftort in den krijg—] den geestgaven. Al dien tijd, echter, was de vijand niet werkeloos ; want hij verwekte vee! tegenltands, van alle zijden. Twee of drie Heeren poogden dca Gouverneur overtehaalen, om onze Bijéénkom \ ten te ftuiten; maar de Heer, in wien*ha-.d F 3 da  Leerzaame de harten van alle menfehen zijn, verijdelde hunnen raad. Het antwoord van den Generaal 0'Hara. den Gouverneur, was, naar men ©ns bericht heeft: „Laat hen met vrede; ik „ wenschte dar er, tegen één van hun, twintig K zulken in het Garrifoen waren , wij zouden „ zoo dikwijls geen krijgsraad behoeven te hou„ den." De vervolging hield echter niet op; maar van alle kanten werden zij gelasterd, en alle kwaad tegen hen valschlijk verfpreid. Dit had één goed uitwerkfel; want dezulken, die het zaad d s Woords niet in eene goede aarde ontvangen hadden, verdorden welhaast, maar de handen der oprechten werden gefterkt, en hunne harten naauwer vereenigd in de liefde tot God en Christus. Dikwijls ondervonden wij Gods gunstige tegenwoordigheid in or.ze klein© Vergaderingen, vooral bij onze Lietdef esten ; deezen waren m eenig werf in waarheid tijden van Verkwikking. Nu fcheen o\ s gezelfchap wel gevestigd, en in goede orde; maar eerla'g gaf de oorlog aanleiding tot het ver rek van het krijgsvolk, eenigen naar de West Indien, eenigenraar Tculon, andere-: naar Korfika, waar door ons gezelfchap, binnen den tijd \an twaalf maanden, verminderde tot omtrent twintig. Wij gi'.'gen echter voord, met geregeld ir> het openbaar Vergadering te houden, zijnde er altijd nog de een o' ander, die in ftaat was een woord van Vermaaning te fpreeken, rot zulken, die genegen waren tot het gehoor optekoomen. üp deeze w^ze gingen wij voord, mét weinig aanwas, tot in Augustus 1796, wanneer het 28. Regim iit uit Engeland o- ei k wam. Onder het zelve bevonden zich eenigen die predikten. Ten zelf-  M£NGEL"SCHRIlTEN. 85 zelfden tijde kwam ook de jonge Officier, van welken te vooren gewag gemaakt is. Nu hadden wij weêr Predikdienst; en het zeldzaame, van een' Officier te zien, die predikte, lokte veelen tot het gehoor, die anders niet zouden gekoomen zijn. De Heer liet zijn Woord niet ledig tot Hem wederkeeren; want voor een aantal was het, zoo ik vertrouwe, eene kracht van God tot zaligheid. Ons gezelfchap nam toe, en ons huis werd veel te klein voor de Vergaderingen. Wij namen derhal ven een gr o-,ter vertrek; doch bij deezen voorfpoed, verwekte de vijand ons nieuwe vervolgingen. De commandeerende Officier van een Regiment, gaf een bevel uit, dat geen man, tot zijn Regiment behoorende , de Methodisten Vergaderingen zou hebben bijtewoonen, onder bedreiging, van ge* itraft te woiden als een ongehoorzaame aan de orders. Te vergeefs deed men aanzoek, omdat bevel ingetrokken te krijgen. Doch niet lang daarna, keerde dat Regiment naar Engeland terug, gelijk ook de jonge Officier, van welken wij boven gewag maakten. Er bleeven echter nog eenigen over, om in den naam van C h r istus te fpreeken, en hun arbeid was niet vruchtloos; want het, getal der geenen, dieverlosfing zochten in hét Bloed van Christus, groeide fteeds aan. Thands oordeelde men raadzaam eene Kapel te bouwen, alzoo wij, ten deezen tijde, meer dan twee Guinjes in de maand betaalden. De Kapel werd dienvolgends zonder uitftel gebouwd; waarvan de kosten over de 120 Ponden Sterlings beliepen. Onze Broeders ftelden zooveel belang in den voorfpoed van Jesus Rijk, dat eik vrijwillig gaf, F 4 van  %6 Leerzaame van het geen waar mede de Heer hem gezegend hadde; en toen het Gebouw voltooid" was, bleef men daar op geen' penning fchuldig. Dit was voor ons eene groote aanmoediging. Ons getal was thands omtrent zestig, en onze Vergaderingen waren doorgaands tusfchen de twee- en driehonderd perfoonen. Wij hadden maar korten tijd van onze nieuwe Kapel gebruik gemaakt, toen de Regimenten , waar uit ons Genootfchap voornaamlijk beftond, bevel kreegen tot den Togt naar Minorka, en niet lang daarna, eenigen xmxMalthd en naar Egypten. Dus werden wij wederom verminderd tot veertien of vijftien. Echter — God zij geloofd! — zijn er altijd eenige weinigen gebleeven, om open huis te houden tot den Dienst van God; en fchoon de vijanden van het Kruis van Christus dikwerf huri best deeden, om het werk geheel te verftooren, vonden wij altijd, dat geen wapen, welk tegen ons bereid werd, gelukte, en dat die vóór ons waren, veel meerder waren, dan alle die tegen ons konden zijn. Toen ik hen, in Junij laatstleeden, verliet, was ons getal 34 of 35, en onze Vergaderingen gemeenlijk over de tweehonderd. Er was toen een Jongman, een Schoolmeester , die predikte, en een ander, zijnde een Klerk, die vermaande. In de week, is er alle avonden Bijeenkoomst. Des Zondags en Donderdags, is er Preek, en op de andere avonden, Vermaaningen, of Bedeftonden, naar men dienstig acht. En ten einde alle dingen eerlijk en met orde gefchieden, hebben wij een Committé, be. ftaande uit elf Leden, van welken ééndeVoor- gan-  Mengel-Schriften. 87 ganger is, en één Penningmeester. Deezen vergaderen zoo dikwijls als zij het noodig vinden, tot het beraamen van de beste middelen, om de geestlijke en tijdlijke zaaken van het Genootichap wel te beftuuren. De Penningmeester leest, eens in elke maand, de Rekeningen en de Beiluiten van het Committè aan het Gehootfchap voor.1 Onze Voorganger wordt door plegtig Gebed tot zijn Ambt afgezonderd; en hij bedient ook des Heeren Avondmaal aan hetGenootfchap, eens in de maand. Voords; niemand wordt tot Lid bij ons aangenoomen, dan na eene beproeving van twee maanden — uitgenooraen, wanneer hij te vooren als een godvruchtig mensch bij ons bekendis geweest; en wanneer, geduurende dien tijd, geene bezwaaren tegen hem ingebragt worden, dan wordt hij, onder openbaar Gebed, aangenoomen. Dit oordeelen wij voorzichtig, ten einde het verwijt te ontgaan, dat wij tot de zaak van God geroepen zouden zijn door onwaardige Leden. Wij hebben daar toe aanleiding gekreegen, door dien wij, ten deezen opzichte , in voorige tijden , veel geleeden hebben. En wanneer iemand, onder ons, ongeregeld wandelt, vermaan en wij hem, en oefenen eenigen tijd geduld met hem; maar indien: hij in ziinen ongeregelden wandel, ftrijdig tegen het Euangelie , voordgaat, dan verklaaren wij hem, in eene openbaare Bijeenkoomst, niet langer tot ons te behourcn. Nu heb ik u, Mijn Heer, eenfoortvan opklimmend bericht gegeeven, van het Werk Gods in. Gibraltar, en van de eenvouwige wijze, op -welke het onder ons behandeld wordt. Wij gelooven dat de Heer den dag der kleine F 5 din-  &3 L £ e r z a 4 m e i dingen niet veracht ; want wij vinden dikwerf onze harten vervuld met blijdlchap en vroolijk» heid, wanneer wij in zijnen Naam vergaderd zijn. Ik geloof dat Hij aldaar een heerlijk werk der Genade uitvoert; en ik hoop, dat, fchoon het lang eene plaats geweest is die berucht was van wegen haare boosheid, zij voordaan een lof op aarde zal weezen. Dat de Heer dit geeve , om zijnes Naams, om zijner Goedertierenheid wil, is de ernstige bede van uwen oprechtlijk heilwenfchenden Vriend. tl Het genoegen, waar mede wij den bovenftaanden Brief geleezen hadden, noopte ons, om te verzoeken, eenige verdere bezonderheden te moogen weeten. In gevolge van dat verzoek, werden wij begunstigd met den volgenden. Wij twijfelen niet, of deeze beide Brieven zu;len ijder waar Christen een gevoelig vermaak geeven, en ftof verfchaffen tot veel gebeden en dankzegging aan God. TWEEDE BRIEF. Edinburg, den 4 December, 1801. Mijn Heer» Weetende dat het minile bericht van de gelukkige uitbreiding van het Euangelie, aan elke ziel, dii, bidt om den welitand van Sian, tot Wijd-  M e n 6 e l • S e h r i r n n. 89 blijdfchap ftrekt, zal ik u eenig nader verflag geeven, van het geen, dien aangaande, tot mijne kennh gekoomen is. In mijnen laatften, gaf ik u een kortverhaal van het Werk Gods in Gibraltar. Go de zij dank! dat werk was niet bepaald tot Gibraltar; want, door het vertrek van de onderfcheiden Regimenten, naar Minorka, Malt ha, en Egypten, werd het Euangelie tot die plaatfen overgebragt; en fchoon ik het geluk niet heb, van u te kunnen berichten, dat eenigen van de inwoone s dier Gewesten tot de kennis der Waarheid gebragt zijn, werden fommigen van onze Landgenootën overtuigd van de noodzaaklijkheid van eenen Verlosser. Te Minnrka werden, op verfcheiden plaatfen van het Eiland, geregeld godsdienstige Bijeenkoomsten gehouden, in weiken drie van onze Broederen het Euangelie predikten, aan zoo veelen als tot het gehoor kwamen ; en ik geloof, dat hun arbeid niet zonder vrucht was, want een groot aantal werd hun toegedaan, die blijken van hunne oprechtheid gaven, door hunnen eerbied voor all» Gons Geboden. Na mijne aankoomst in Schotland* vernam ik, uit eenen Brief van mijne Vrienden te Gibraltar, dat te Maltha een godsdienstig Genootfchap opgerecht was; en ik twijfel niet, of daar zal wat goeds worden uitgewerkt, want ik weet, dat er eenigen onder hen zijn, die het Euangelie ondervonden hebben, aan hunne zielen eene kracht Gods tot zaligheid te weezen, en ijverige voorftanders zijn van de Waarheid, zoo als ze in Jesus is. De Heer geeve, dat «Ue kleine wolk zich over die dorre woestijn in de  9° Leerzaams de Middellandfche Zee mooge uitbreiden, tot dat het een vruchtbaar veld worde! Aangaande Egypten, kan ik thands geen bezonder bericht geeven, niet weetende of onze Vrienden aldaar gelegenheid gehad hebben, om godsdienstige Bijeenkoomsten te houden, of niet. In mijnen laatften, vergat ik u te melden, dat het Fregat the Terpftchore, op onderfcheiden tijden, in de Haven van Gibraltar liggende, om te repareeren, eenigen van het Scheepsvolk in onze Vergaderingen gebragt werden, en door middel van het gepredikte Woord onder ons, tevens door eenige godsdienstige Boekjes, die men hun gaf, zeven of agt van dezelven tot kennis der Waarheid werden gebragt, en,; aan boord gekoomen zijnde, hielden zij, zoo dikwerf hunne fcheepsbeezigheden het toelieten, te faamen gezelfchap, om te Jeczen en te bidden. En ik moet hier bij niet vergeeten., het geen mij toefchijnt een fierke proef van hunne liefde tot het Euangelie te zijn, dat zij, eene aanzienlijke fom van prijsgeld ontvangen heb. bende, elk daarvan zooveel afzonderde, als hij konde misfen, en zonden het aan wal, aan den Penningmeester van ons Genootfchap,bedraagende te faamen veertig Dollars; en zoo meenigmaal het Schip in de Haven kwam, verzuimden zij geene gelegenheid, om aan land te koomen, tot het bijwoonen onzer Godsdienstige Vergaderingen. Aan boord van the Hector, een Schip van 74 ftukken, was een Matroos, die in Engeland, onder de Bediening van het Euangelie", overtuigd was geworden. Te Gibraltar gekoomen zijnde, woonde hij onze Godsdienstoefeningen bij;  Mengel-Schriften. 91 bij; en zij die, onder orts, Godsdienstige Boekjes hadden, gaven hém daarvan, zooveel zij misfen konden. Het gevolg was, dat, binnen kort, nog vijf andere Bootsgezellen lust kreegen om tot den Heere wedertekeeren. Op the Defence, mede een vier - en • zeventiger, bevonden zich desgelijks een aantal Matroozen , die gezetlijk Bijeenkoomst hielden, in welken één van hun het woord voerde. Terwijl het Schip in de Haven Jag, om te repareeren, ging een onzer Predikers aan boord, en predikte voor hen. — Er waren twee of drie godvruchtige mannen aan boord van the Ineendiary, een Brander, als ook eenigen, aanboord van eenige Transportfchepen, die gewoon waren onze Bijeenkoornsten bijtewoonen, wanneer zij gelegenheid hadden. — Meer dan ééns heb ik gehoord, dat zich een aanmerkelijk getal godvruchtige lieden bevond aan boord van the Qjteen, een Schip van 98 {lukken; doch ik heb van dezelven geen ontmoet. — Ik denk dat de kleine biddende fchaar, die zich op de Vloot bevindt, in eenen bezonderen zin aanfpraak heeft op de voorbidding van ijder Christen; want waarlijk, zij hebben beproevingen, van welken niemand die aan land is, iets weet. Eer ik eindige, moet ik u nog berichten, dat wij te Gibraltar eene kleine Boekerij hebben, beftaande uit omtrent 150 Boekdeelen, meest alle over den bevindelijken Godsdienst. Aan deeze Verfaameling, zijn veelen hunne kennis in de wegen Gods, voor een groot deel, verfchuldigd. En nu, Waarde Vriend, vergun mij uwe ge-  Leerzaams gebeden te verzoeken, voor de kleine Gemeente in Gtbrabar. — Dat ds Heek. uwe g dvruch:ige poogingen achtervolge met zijnen zegen, is de bede en wensen van uwen, e. z. v. W. B. Brief van J. B., Schoolmeester te Gibraltar, aan eenen Officier, thands in Schotland. Gibraltar den n October, 1801. Zeergeliefde Broeder! Uwe Brieven van den 13. en 23. Julij, zijn mi] wel ter hand gekoomen, met het konvooi, welk den 8. daezer alhier aangeland is. Zij Zijn aan de Leden van het Genootfehap, zooveelen er tegenwoordig waren, voorgeleezen. Ik gevoelde een zonderling verm:ak, in uw verhaal van de vriendlijk heid van Zusrer R. Gij hebt « aan haar betoond, te behooren tot de huisge- noo-  Mengel- Schriften. 03 nooten des geloofs, en een beminnaar te zijn van hen, die den Heere Jesus liefhebben. Onze God vergelde haar,en onzen waarden Broeder R, de vriendfchap, aan u en en mij beweezen in een vreemd Land! Laat ons nooit zeggen: „Wij weeten niet waar wij om bidden „zullen"; daar wij zooveele toegenegen Vrienden hebben, die wij den Vader der geesten moogen voordraagen. Uit den Brief van mijne godvruchtige Vriendin, M.R.vanden %i.Julij, zie ik, dat gij een genoegclijk gezelfchap gehad hebt, onder het fpreeken van oe kleine fchaare te Gibraltar. Ik verblijde mij, dat zij fteeds het oog op Jesus gevestigd houdt. Ik wensch dat die aanbiddelijke Naam altoos haare hoogfte blijdfchap mooge weezen! — Met het konvooi ontving ik ook eenen Brief van Broeder B., gedagteekend den 25. Mev; maar verftaan hebbende, uit den Brief van den Commisfaris aan den Heer R., dat hij met het Voorraadfchip the Abundance moet uitkoomen, zien wij hem dagelijks te gemoet, en misfehien ook eenen Prediker, die voor mij zeer welkoom zoude zijn, daar ik mijne onbekwaamheid gevoel, om de Verborgenheid van het Euangelie te ontvouwen, zijnde, gelijk gij weet, zwaar van taal. Ik vinde, waarlijk, nu en dan, dat de Heer mijne fterkte is, wanneer het mij gegund wordt, aan zijne beloften door het geloof vasttehouden. — Wij hebben doorgaands taamlijk volle Vergaderingen, inzonderheid des Zondags avonds. De Heer en Jufvrouw .... misfen bijna nooit. Zij worden zeer vervolgd; en dit bedroeft mij niet, omdat het, naar alle waarfchijnelijkheid, hen zal drin.  Leerzaame dringen, om of voor, of tegen den Godsdienst van Jesus te zijn. Ik koester gunstige hoop van hunne bekeering. De Juffers S., L., en V., koomeri naarstiger op, dan te vooren.1 Het Genootfchap is in zoo goed eenen ftaac, als ik het ooit gekend hebbe, niettegenft lande de Sa« tan wederom eene nieuwe pooling heeft beproefd, om ons te fcheiden; doch alles is chands weêr wel. Wij hadden heden middag, ten r vee uuren, een aangenaam bidgezelfdiap, te —, v/aar in wij ook, als gewoonlijk, gedachten aan onze afweezende Vrienden ; die worden nooit vergeeten. Jufvrouw S. heeft haar huis, nabij het Victualie- Comptoir, geopend, tot het houden van Bidgezelfchap , en woont dit vrij gezetlijk bij. De oude Heer S. is overleeden; ik hoop dat hij bij Jesus is. Wij bezochten hem, en onze gefprekken waren hem, door den Godlijken zegen, nuttig; te vooren was hij een bitter vijand van leevendige godvrucht. — Gij hebt misfchien, uit mijne Brieven aan Juffer R., vernoomen, dat Broeder J. D. gshuuwd is met Zuster Anna R Zijne Zuster, met twee kin leren, zijn uit Engeland hier aangekoomen. Het ganfche Hui gezin is wel. Juffer W. is nog bij nen maar verlangt met ongeduld naar Brie. ven uit Egypte», hebbende flegts éénen ontvan* gen; oo< s ibben wij er geen'gehad van onze Vrienden in het Leger, dan enkel dien van Broeder M. P., van den 28. Maart; twee heb ik -itvange, "in het Schip the Meetor van 74 ftukksii,'uit . .ar.dria, mxix niets aangaande hun die aan lanÖ zijn. Wij hebben echter door eenige Invalides,, die op hunnen weg naar En» geland hier binne.". liepen, vernoomen, dat de Broe-  Mengel-Sch riften. 05 Broede-s van bet 28. Regiment, ten tijde der overgaave van Katro, alle welwaren. Broeder G. was toen in Egypien , hebbende eenen arm verlooren. LV perioou, van wien wij ten deele dit bericht ontvingen was de Sergeant B. , van het yo.R-giment, die mede zijnen arm verlooren had. Bij verhaalde pns, dat hij net was, die Broeder R.. dien krijgsknecht van Christus, uit de gelederen droeg, toen hem de beide dijen doorfchooten waren , en hem onder eenen boom nederlegde, totdat hii in den boot gebragt konde worden. Hij zeide, oat, zoo hij ougenblikhjk den geest gaf, hij zalig was in God. Mat heeft de Weereld, dat hier bij te vergelijken is? Och!, dat: weereldlche menfehen fmaaken en zien moe;, ten den Rijkdom dier Genade, dour welke dees fiervende Christen zoo gefterkt werd! Hij werd aanboord genoomen van een der Oorloglchepen, en aldaar op. gepast door eenige godvruchtige Zeelieden, die, van zijn geval gehoord hebbende, hem ter hulpe vloogen, en m hunne broederlijke zorge aanhielden, totdat hij opgenoomen werd in den fchoot van Jesus wien zijne ziel meer begeerde dan zijne fpijze of arank? Zi ne gedachtenis zal altijd dierbaar zijn, bij allen den gis.er en eergi.-ter avond in onze Vergadering. Ik heb reden om te denken, dat zijden Weg der Waarheid kennen het zal u zekerlijk aangenaam zijn, te verneemen, hoe wij onze Godsdienstige Oeftnidgen regelen. Des Zondags hebben wij, als gewoonlijk, Gebed, van huis tot huis. Maandag avond, is er eene Bijeenkoomst ter Voorleezing ; en daarn11 worden de jongere Leden van het Genoottchap geoefend in het bidden, onder ons alleen. Dingdag en Woensdagavond, na den Godsdienst, befteeden oe Leden van het Voor gangers Gezelfchap ten urinften een half uur, tot het onderwijzen van die geenen uit het Genootfchap, welken verlangen het lei zen , fchrijven , en fpellen te leeren. Donderdag, Vrijdag , en Saturdag avonden, als naar gewoonte, Gebed, e-z v. —- Sedert uw vertrek, is er maar één man, wegens defertie, met den dood geflraft. Wij waren er bij tegenwoordig, doch kunnen niet veel van hem zeggen, alleenlijk hoopen wij, dat zijne vrees geheiligd zij tot zijn eeuwig geluk Ingevolge van een Garnifoens Plakkaat, hebben wij, jnwóonere der Vesting, die tot het Genootfchap be hooien, onze naamen laaten infchrijveu, om gereed te zijn tot den dienst, met of zonder wapenen; dan, teloofd zij God! er is nog geene gelegenheid voor * ons  Men«bl-Sch ritten. j>7 ©ns geweest, en ik hoop dat die nimmer zal koomen. Ik ben blijde, dat wij onzen dienst aangeboodenhebben , naardien ons dit bevrijdt van het ongenoegen des Gouverneurs, die den naam van Democraten geeft aan alle de ingezetenen der Vesting, die zulks weigeren. Wij verwachtten dasre'ijks eenen aanval van den vijand, en hadden flegts eene zwakke Bezetting, om hem afiekeeren. Wij hebben alle reden om dankbaar te zijn, voor de rust en overvloed die wij thands morgen genieten; Go de, van wien alle zegen afdaalt, zij daarvan alleen de eer! U eene voorfpoedige terugreize wenfehende, met Jesus in uw geleide, blijve ik, als altoos, de uwe in den Ha ere, J. B. Postfcriptum van eenen Soldaat. Waardfte Willem, gii zult buiten twijfel uver wonderen, dat ik niet, volgends mijne belofte, aan u fchrijf: dan, opdat gij u deswegens niet zoudt bekommeren , neem ik deeze gelegenheid waar, om u te zeggen, dat ik fteeds begeer den He ere liefte* hebben, en allen die desgelijks doen. Zoo God wil, hoop ik eerlang uwe leerzaame en ftichtelijke gefprekken wederom te genieten. Mijne Vrouw biedt u haai e groete; en haare Moeder verzoekt, dat gij de goedheid wilt hebben, eenen Bijbel met groven druk voor haar te koopen, en medetebrengen. üene Con* csrdantie behoeft gij niet te koopen, alzoo Broeder B. met het konvooi eenigen ontvangen heeft. Vaarwel, voor een poos! De Heer zegene u, en behoede u, en bewaare u lteeds genadiglijk van de zonde! Dit is mijne bede, des avonds en des morgens. M, C. « SE-  98 LïERZAAME GEZEGENDE Uil WERKING GODSDIENSTIG BOEKJE. i J[ hands zal ik eenige dingen melden, welken ik wensen dat, door den (iodjijken zegen, het lofWaardig Genootfchap tot het ve'fpreiden van Godsdienstige Boekjes a) zal aahfpöoren, om hun bror.d uiiewcrpen ophot water, verre buiten de grenzen der Britfche Zeen. — Dus lang alhier opgehouden zijnde , en bedroefd dat ik niets doen konde tot eer van God, poogde ik eene lijeenkoomst opserechten . in het huis van eene godvrrchtige Vrouw, aan welke ik kennis gekreegen had, zijnde de Huisvrouw vaneenen Sergeant onder de ligte Dragonders ; een' van de bezadig'ifte mannen, die ik ooit gezien hebbe. — Door dit middel, geraakte ik bekend met een'jongen Soldaat, van de Koninglijke Artillerij, geboortig uit Ierland, en genaamd John Irwin. De eerstemaai, dat ik hem in dè bovengemelde Bieenkoomst zag. nam ik hem met mij raar mijn huis; finds welken tijd, wij dikwijls te faamen onze knien voor den He ere gtboogen hebben. — Hij gaf mij , zoo na als mi,n geheugen toelaat, het volgend verhaal van zichzelven. „ Ik (o) [Engelsen, Jln Religieus Ttact Society. ] VAN EEN Uiitrekfel eenes Briefs van eenen Zendeling aan de Kaap,  Mengel-Schriften. 99 „ Ik was een lo bandig mensch, gelijk bijna alle Soldaaten zijn; mij docht, ik kon niet leeven zon„ der wij't, e. z v. Toen wij gelegerd waren te Rondeba^k. gaf mij de knecht van den bevelbeb* „ benden Officier, als b'j ge vil, een klein Boekie, getijteld: De Soldaaten Fermaaner (a) Ik las; „ en ik nam voor, mij te beteren. Ër was een man ,, met mij in de tent, en ik zag dat h'n leeven kon „ zonder wijn, wanneer hij het goedvond. Ik dacht, „ met Gods hulp, wil ik ook zoo doen. Ikfchreef ,, een Formuliergebed voor mij zeiven, en ging ver,, fcheiden reizen op eiken dag', in de kloof van eene rots, mijn gebed doen. Ik desd miin uiterfte ,, best; dan, helaas! in tijden van verzoeking, viel ik meenigmaal, en moest al mijn werk van nieuws ,, weder beginnen. Niet lang daarna, kwam mü , s, door het bèftuur der Voorzienigheid , A l l e t n e's Alarm voor onbekeerde zondaaren in handen, ik las, en herlas het; en het was mij van veel nut, „ hoewel ik diep ellendig was' Ook bleef ik'geheel „ onbekwaam, om Iterke varzoekingen, wanneer die mij voorkwamen , te wederiïann. Ik ('chreef een Verbond, begaf mij naar de rots; en bad plegtig „ over het zelve, waarna ik het onderteekende. Doch, „ met dit alles, bevond ik, dat ik het niet onder'1 ,, houden konde''. Ik zeide hier op tegen hem: Misfchien kwaamt gij toen in verzoeking, om de zaak bekommeren. ,, Neen", antwoordde hij, „ mij ,, docht, er was iets in den Godsdienst, dat ik niet „ kende, en ik had beflooten, het niet optegeeven , „ vuui uai ik net gevonaen naa. — een Ichoon eR edel voornemen, zeide ik tegen hem; dit was zekerlijk van God. — ,, Nadat wij weder in her. ,, garnifoen gekoomen waren", vervolgde de Sol. daat, „ voni ik, na verloop van eenigen tijd, vier ,, of vijf mannen van de an.lere Regimenten, die te „ faamen uijeenkoomst hielden ; zij werden Met^o ■ „ disten genoemd. Wij huurden met clkanderer» ,* (a\ [ Iht Soldier''s Monitor. ] G 3  ic* Leerzaams ,, een zeer klein vertrekje, in de Stad, voor twee „ uuren in de week, om Bidgezelfchap te houden. „ Daar lazen, zongen, en baden wij; en eindelijk", zeide hij, „ kreeg ik het g«loof.'' —- Wij moeten altijd eenige toegeevendhcid oefenen, omtrent de fpreekwijzen, waarvan jong bekeerden zich bedienen , volgends de taal van het huisgezin der Christenen, in het welk Christus, naar zijne wijsheid,goedvindt, hun de eerde onderrechtingen te doen ontvangen. Hij verhaalde mij verder, dat zij hunne Bijeen» koomst bleeven voordzetten , totdat vier van de voornaamften, met hun Regiment, vertrokken naar OostIndien, en verfcheiden van hunne onbekeerde bekeer. iitigen als ik deeze uitdrukking mag beezigen — van hunne godsdienstige belijdenis afvielen. Mijn arme Vriend werd toen , naar den mensch, alleen gelaaten; doch fomrjjds gaf hij een bezoek aan Mejuf* vrouw M~, alwaar ik hem ontmoette. Hij had zulke verwarde denkbeelden van de wijze van zalig worden , als dikwijis godvruchtige menfehen het grootfte deel van hun leven jammerlijk doen fakkelen ; maar in twee maanden, leerde hem de Heilige Geest, door middel van het Woord, bijkans eene nieuwe taal- Met één woord, hij verblijdt zich thands in de Vrije, Oppermagtige Genade, en is ten vollen overreed, dat Christus de Alpha en Ómeega onzer Zaligheid is. Het wordt hem gegteven, de verzoekingen krachtig te wederftaan; en hij gaat voord, in de moogendheden de- HeeRfK, vau geloof tot geloof, terwijl,wij dit zelfde vertrouwen, dat Bij, die een goed werk in ons begonnen heeft , het voleindigen zal, tot op den dag van Jesus Christus. Befchouw, Mijn Heer , den wonderbaaren weg en werk des Almagtigen! Etn man, in al dekiacht der jeugdige lusten, wiens vermogens begraaven lagen in de zinlijkheid ^ omringd door menfehen van aezelf. de gefteldheid; zijne hartstog:en leevendig en vuur|g, en gereed om, op de minde verzoeking, in laaie vlamme te ontbranden; opgevoed door cuders, geheel zorgeloos omtrent de waare goavrucht, terwijl  M ENGEL-S CHRIFTEN. IOI wijl hij, voor zijn vertrek uit Europa, nooit eenige godsdienstige indrukken gekend had Befchouw zulk een mersch, naar alle menschlijke waarfchijiv;lijkheid , uitgeflooten van de middelen, o>n tot kennis van zichzelven, als eenen verlooren zondaar, en van Jesus Christüs, als deneenigen Zaligmaaker, gebragt te worden! Iemand fchfeef, iri een fnipperuurtje , den Soldaatett Fermaaner, met de gedachte en den wensen: ,,Mis« fchien wordt bet gezegend.'" De Drukker deed zijn werk, als gewo<») ijk, eveneens, als of hij een Straatliedje drukte. Misfchien kocht de een of ander treurige Ouder er eenigen van, en deelde ze uit,met bede tot God, om eenen zegen over dezelven; -—■ eenigen werden nooit geleezen, miar lot fcheurpapier gebruikt. Ken- echter, ten minnen, werdbewaard; door het Godlijk beftuur, ging het, misfchien, va» de eene hand tot de andere over, en zworf geheel Brittanje door. Dan hier kon het niet^ blijven, want het moest nog eene reis doen van vijfduizend mijlen, over den Oceaan, naar den zuidlijken Uithoek van 'Afrika. Dees nederige boodfehapper had geen bezonder adres; nog:hans, door eene onfaalbre Hand geleid, vond tiet den man, voor wien het beftemd was —- en deed zijn werk. Nuishetwech, men weet niet waarheen. Wanneer de geduchte, doch heerlijke Dag des Oordeels daar zal zijn, in welken alle dingen geopenbaard zullen worden, hoe zal hij dan, die den boog fpande in zijne eenvouwigheid, zich verb'ijden , mee hem,; wien de pijl zoo gelukkiglijk in het harte trof! G4 REIS  ï02 Leerzaam £ REIS naar I E R. JL A N B. Aan den Uitgeever van the Missionary Magazine, [of het ZendelingMagazijn.] Mijn Heer! O p mijne onlangs gedaane reize naar Ierland .heb ik eenige zonderlinge büjken van Gods Magt ontmoet, welken mij toefchijnen, zeer gelchikt te zijn, om dankbaarheid en eikendtenis te verwekken aan onzen dierbaaren H s e r e , als ook, om zijn Volk aantefpoorea tot naarstigheid, in het gebruik maaken van alle gelegenheden om nuttig te zijn, Gij hebt gewag gemaakt van een Plan, tot het op» rechten van een Genooifchap, te Armagh. om met het volk in de nabuurfchap Leerredenen re leezen, ie bidden, e. z. v («). Ik ben in eenige bijeenkoomsten tegenwoordig geweesr, alwaar zij berichteu inbragten van hunne handelingen; en was ten uiterften gedicht. Het genoegen . nogthans , dat ik gevoelde, was met eenige fpijt gemengd. Niet dat ik hen benijdde — dï Heer Jesus vermeerdere overvloe- diglijk hunnen ijver en hunne nuttigheid! maar de gedachte kwam in mij op. dat er Gemeenten waren, in welken veele Leden gevonden worden, die in ftaat zouden zijn geweest. om deeze jonge lieden in alle takken van Godsdienstige kennis te onderwijzen , maar hunne zorg voor de behoudenis van de zielen hunner medetnenlchen, was geenszins evenredig aan de meerdeiheid hunner kennis. Dus (a) Mvfionary Magazine , No. 63. Vol. VI. p. 346.  Menqel-Schriften. 103 Dus redenkavelende, fprak mijn geweten mii niet vrij van alle verzuim en nalaatigheid.' ,,Heb ik, du? dacht ik bij mij?e!ven, ,, alles aangewend, wat in „ ^niijn vermogen was, om den ijver gaande te maa- ken? Heb ik foortgelijke ontwerpen beraamd? Of „ was dit bij ons minder noodig?" Veelen geeven eene groote begeerte te kennen , om nuttig te zijn , maar hun ontbreeken de vereischte talenten, om in het openbaar te fpreeken, De zoo. daanigen wil ik gebeeden hebben, de volgende om» Handigheid te overweegen. Een man, omftreeks Armagh woonende , zeer verre gevoorderd in jaaren, en in diepe onkunde van God leevende, werd ontwaakt, onder het gehoor van den Eerw. Ha mi l ton. Hij had uitgemunt in godloosheid; veel was hem vergeeven; en hij had veel lief. Hij begon met zijn Huisgezin Godsdienstoefening te houden. Leezen kon hij niet; maar hij gebruikte daar toe een' van zijne maagfehap; dln bad hij; en fomtijds poogde hij, het geen geleezen was, optehelderen, en het gewigc der zaakeu op dé harten zijner huisgenooteu te drukken. Dit gedrag baarde, gelijk andeie nieuwigheden, veel opziens. De Duivel is geen vriend van zulke nieuwigheden. Het werktuig fcïieen echter meer te verachten, dan te vreezen te zijn. Nu en dan kwamen eenigen van de gebuuren, om getuigen van dit verfchijnlèl ie weezen. Na verloop van eenigen tijd, kreeg hij, op eenen Zondag, bericht, dat eenige weinige menfehen ver» langden, hem te booren bidden, zoo als hij gewoon was met zijn Huisgezin te doen, en dat hij, derhalven, verzocht werd, in hun gezelfc.iap te koomen. Vleesch en bloed hielden hem voor, welk eene el» lendige vertooning hij aldaar maaken zoude, en hoe men hem zou uitlagchen. Maar iet anders fluisterde hem,als het ware, in het oor: Hier is eene gele„ genheid, om getuigenis van Jesus te draagen , „ en Hem te belijden vo^r de menfehen " i-iij gaf den jongen, die gewoon was voor hem te leezen, 'eenen Pfalm op, ik meen den Feertigften, liet henï dien kezen, en bij elk Vers ophouden, ten einde, Gj i ia-  io4 Leerzaams indien hij iets aantemerken hadde, hem daar toe tijd te geeven. Gekoomen zijnde ter plaatfe waar men hem begeerd had, vond hij aldaar een groot aantal menfehen vergaderd. Zijn hart ontzonk hem bijna; doch hij durfde niet terug keer§n. Hij fprak hen, uit iider Vers, aan, op eene wijze, waar over zij verbaasd ftonden, en die een' diepen indruk op hen fcheen te maaken. Daarna bad hij: en zijne Vergadering, onder welke veelen, zoo men meende, gekoomen waren om te lagchen . ging heenen, zeggende: Wij hebben heden ongtloovelijke dingen gezien. Als een gevolg van deeze en foortgelijke gelegenheden , befpeurt men in die nabuurfchap eene groo;e begeerte om het Euangelie te hooren, en veele dingen doen zich op, welken wat goeds fchijnen te belooven. — Dit geval fpreekt fterker, tot aanvuuring van vlijt en werkzaamheid, dan duizend bewijsredenen. Al wie dit leest, bezit een talent boven dien man; och! dat men het niet in de aarde begraave! Ik had het genoegen, van een Huisgezin te b?zoe« ken, dat naar de weereld zeer geachc en gezien was, alwaar ik desgelijks eene zeldzaame betooning van de Godlijke Genade ontmoette. Zij waren Disfenters; maar een disfentieerend Predikant, in veele llreek^n van Ierland, is llegts een andere naam vopr Ariaansch of Sociniaansch (a). Zij waren aanmerkeh|k, wegens hunne vroolijkheid; • en daar het Huisgezin groot was, vermaakten de jonge lieden zich dikwijls, mee Tooneelfpelen te vertoouen. Dit duurde alzoo , ioc voor twee of drie jaaren; en nu is deezen huize za« ligheid gefchied, zoo dat bijna het ganfche Huisgezin ia (a) De leden van het Algemeen Presbyteriaansch Synode, in Ierland, worden, volgends de Le< r die zi| prediken , onderfcheiden in Nieuw en Oud Licht. Die van het Oud Licht, worden geacht rechtzinnig te zijn. Wat die van het Nieuwe Licht betreft; het Is waarfchijnelijk, dat er eenige vericneideuheid in de Leer onder hen plaats heeft, maar zij worden alle eenpnarigli'k tegen de Kalvinitten overgefteld, en zijn. zoo ik geloof, in het algemeen, of Arkanen , of Soeinjaantn.  Mengel- Schriften. 105 in waarheid aan den Heege is toeeewijd, ■ Zoo zeer dit verhaal mij verblijdde, gaf het mij geen minder genoegen, te hooren, welk middel God daar toe gebruikt had. Hij zond in dat Huis eene jonge Diens'roaagd, die den Heere vreesde. In het eerst, werd zij, om haare godsdienstigheid, door de jonge juffers befpot; doch zij vergold geen Uwaad voor kwaad, maar liet haar toe, haar uittelagchen , en fprak haar daarna vrierdlijk aan. Zij legde zich toe, om oplettend en gedienstig jegens haar te zijn; nam alle gelegenheden waar, om over godsdienstige zaaken te fpreeken, en bood haar aan, om voor haar in den Bijbel te leezen, als zij des avonds ter ruste gingen. Zij vielen draa in flaap, onder het leezen;, doch zij gaf den moed niet op. — Nadat zij het Christendom in haar leven kennelijk vertoond had, zond de Heer eene koorts, om haar tot zich te haaien. Schoon her de jonge Juffers niet toegelaaien werd, haar geduurende haare ziekte te zien, hoorden 2ij echter, hoe zij zich onder dezelve gedroeg; en dit verminderde geenszins den indruk, welken haar godvruchtig voorbeeld en gefprekken cp haar gemaakt hadden. Niet lang na het overlijden der Dienstmaagd, begonden de twee oudfte Juffers ernstig werkzaam te worden omtrent haare eeuwige belangen. Het klompje zuurdeeg veripreidde zich vervolgends al verder; en thands geeven alle de negen jonge Juffers blijken van waare godvrucht. De Heer bediende zich ook van anuere middelen, om die groote verandering uittewerken; maar ééne van de twee, die net eerst tot ernstige gedachten kwamen , verhaalde mij, dat zij bét voornaamlijk toefchreef aan het leven en het affterveit der Dienstmaagd. ■ Welk een fpreekend bewijs, van de kracht eener voorbeeldige godvrucht ! Welk eene aanmoediging voor Dienstboden, en voor ijder een, om de Leer van God onzen Zaligmaaker in alles te verfiereiu Dat huis ftaat nu open, voor de prediking van het Euangelie, Alle godvruchdge Leeraars, het zij Methodisten, reizende Predikers, of die eene vaste plaais 111 de openbaare Kerk bekleeden, aijU er harilijk welkoom. Een kort Voorlid flegts, door  io6 Leerzaams door dezelven te doen, doet honderden van het landvolk 'e faamen fchaaren, en de ruime zaaien worden ten dien einde open gezet. Wie wenscht niet , dat de zegen van Ob a d E do m op dat Hui3 ruste! • 'Jan hier bij bleef het nog niet. Een ander Huisgezin, niet verre vandaar, en in naauwe betrekking tot het zelve (bande, hoorde bij geruchte, dat allehunne jonge Vriendinnen zich over den Godsdienst, tot zinloos wordens toe, bekommerden. Dit veroorzaakte veel ongerustheid, en men vreesde dat de befmetting zich zou verfpreiden. Eindelfk gi;ig de Moeder van het laatstgcmelde Huisgezin heen , om te onderzoeken wat er van de zaak was. Zij behoorde tot de Hoofdkerk. En toen zij bij haare Vrienden inkwam, bevond zich aldaar de Heer M., een godvrucht en verftandig Leeraar. Zijne prediking en zijne gefp-èekken. waren voor haar gezegend; en thands verheffen die beide Huisgezinnen, als oiü ftrijd, den roem der Verlosfende Liefue en oppermagtige'Genade. Ik predikte in het laatstgemelde Huis, voor omtrent twee. honderd menfehen; offchoon de nabuuncbap flegts denzelfden dag er van verwittigd was. -- De vriendfchap welke ik in die beide Huizen genoot, was uitfteekend groot; en dit was dubbel aangenaam, omdat het gefchiedde ter liefde van Hem, die magtig is het rijklijk te vergelden, en die zelfs eenen beker koud waters, in zijnen Naam gegeeven, niet onopgemerkt laat voorbii gaan. Tot weik eenen zegen kunnen deeze Huisgezinnen ftrekkeu ! En hoe wenfcheli k zou het zijn, dat allen, die gefmaakt hebben dat de Heer goedertieren is, zoo ijverig werkzaam waren ter bevoordering van zijne eer! Ik vertrouwe dat dit Verhaal veel doffe zal opleveren, tot dankzegging aan' God; en het behoorde elk een' uwer Christelijke Leezers, in welk een ftand hij zich ook geplaatst vinde, optewekken, om overvloedig te zijn in het werk des He eren. J. H. UIT-  Mengel - Schriften. 107 UITTREKSE L uit eenen B R. I E F van wijlend den E e r w. WILLIAM HOMAINEi Ik heb altijd zulke fchroomwekkende denkbeelden gehad van de zorg voor zielen, dat ik die --fchoon dikwijls daar toe aangezocht niet op mij durfde neemen. Sinds ik de plaage van mijn hart leerde kennen , heb ik het altijd een allermoeilijkst werk gevonden , over het zelve te waaken VVat moet het dan zijn, te waaken over twee of drieduizendI Wie is daar toe bekwaam? Ik gevoel mijzelveu zoo ongefchikt daar toe, als om het beduur der Weereld op mijne fchouderen te hebben. Jan, aan deeze Gemeente toegefchikt zijnde , niet flegts ongezocht, maar zelfs tegen mijne begeerte, en eene ontwijfelbtareroeping van God hebbende, durf ik het niet van de hand wijzen. Ik ben genooddrongen, om te zeggen : Zie, hier ben ik, zend mij. En fchoon de Heer. mij gegeeven heeft,"dat ik mij geheel aan Hem mogt overlaaten, om zijn welbehagen, in mij, en door mij, te volbrengen:., vinde ik nogthans, dat het vleesch tegendand doet, én eene meenigte twijfelingen en vreezen opwerpt, om mij d;n moei te beneemen. Daar beneven; ik had een fchoon p'an gevormd, en dit ligt nu gan-ch in duigen, ik had gehoopt, dat de Heer mij, in deezen leeftijd, een weinig g<« fpaard, en mij eenige dagen rust gegeeven zou hebben, eer ik van hier ging. Eu indedaad, ik begon die  io8 Leerzaame die reeds te genieten; maar ze zijn alle vervloeien, enwech; de Hei-r heeft mij tot den moeiljjkften post geroenen, dien ik immer bekleedde, en waarfchijnelijk voor al mi{n leven lang. Ik kan nie^s vooruit zien, dan têgenftand, en dat van onredelijke en booze menfehen; eene verdeelde Gemeenre; eene verbitterde Geestlijkbeid; een godloos Sodom, om in te woonen en er in tewoonen, met oogmerk,om tegen hunne werken te getuigen, Hat ze boos zijn, en met oogmerk, om de aNcrgöriloi stten te noodigen, om te koomen, en vnjgunsiig gezaligd te worden, door_ de Gemde die m Ie sus is. Boven dit alles „ heb ik nog eenen vijand, dien ik nie* begeer tot mij nm vriend te maaken, en die mij haat met eenen volkomen haat eenen zeer Jistigen vijand, die mij reis op reis vetfchalkt heef' Hadde ik niet eenegoe de zaak, en was mijn Meester niet almagtigf, hoe zoude ik durven beftaan, de giondzui'cn van het Rijk des Duivels omverre te werpen? Maar omdar ik wanhoope zeif iets te kunnen doen, daarom (tel ik den He ere tot mijne (terkte, en gaa teri ftnjde in zijne moogendheden. Ik ben verzekerd, dat ai les wel zal gaan, zoolang ik ootm .edig g«.houden worde. O 2 bid, dar ik een goed Krijgsknecht van Christus Jev.us mag zijn maar boven al, vraag voor mij ootmoedigheid. Een' ootmoedig mensch kan geen nadeel wedervaaren hij zal altijd op den He ere vertrouwen, omdat hij mets in zichzelven vindt, waar op hij vertrouwen kan. Dewijl hij Go de gioote eere geeft, door veel op Bern te vertrouwen, geeft God hem groote genade; en deeze genade moet In hem leevendtg houden een blijvei'd gevoel, van het geen hü in zichzelven is, hem toonen jjijne onkunde en hulpeloosheid, hem dagelijks meer ontdekken van de verborgenheid der ongerech'igheid, hem de opwellingen der verdorvenheid doen bemerken , die anderen met gewaar worden, en hem dezelven uoen gevoelen, zetfs in pligten en Godsdienstoefeningen, opdat hij van zichzelven en van zijne beste verrichtingen walge- Dit zijn de vruchten van waare genade, en hij» die het onderwijs van den Heiligen Geest ge.  M ï N 6 e L • S C H l I f T i N. 109 *»niet zal er veel van hebben. Hoe meer God San het hart doet , z -oveel .e meer verootmoedigt Hij het. Het groot oogmerk zijner genade, is, den hoogmoedigen zondaar te vernederen, en hem dan nederig te honden. Wanneer Hij ons vernederd heelt, willen wij niet gaarn in die laagte blijven, maar zouden gaarn weder omhoog rijzen. Onze dwaaze begeerte is, dat Hij iets in ons werke, om het. vvelkwij een goed gevoelen van onszelven moogen hebben; en met deeze gedachte, zijn wij geneigd te wenfchen: . Och' dat ik meer heilig ware! Och! kondeik beter ' bidden! Och! dat ik meer geestlijk mogt zijn in ,, mijne Godsdienstpligten I Och ! ware ik recht „ dankbaar"! Indien gij de waare beweegreden van deeze wenfchen kouder doorgronden, gij zoudt, hoe fraai zij zich ook voordoen, bevinden, dat ze voordipruiten uit de heimlijke werkingen van eenen eigengerechtigheid zoekenden geest («;. Ruk ze den mantel van ichijnbaare heiligheid af, en derzelver tasl en meening zal blijken deeze te zijn: „ lk wenschte dat God mij iets gaf, door het welk ik mtjzelveu " beter mogt behaagen." Indien dit het geval ware, 'zoude dan niet het oog naar binnen gekeerd worden, tot dat goed, en afgetrokken van opjssus te^|na* (a) [Dit zou ligtlijk, door overdrevenheid, kunren nisvat worden, üan men houde wel op het oog, dat de Schrijver de zugt en het verlangen naar waare heiligheid , weike in elk waar Christen huisvest, zoo lariee hit gezond is in 't geloove , op zichze.ven ot in t afgetrokkene, met afkeurt. Niets minder dan dat. Maar rui heeft alleen het oog op die onreine en barnettende bron van hoogmoed, welke nog in 't harte der alWbesten bluft woonen , en waardoor zoo vaak hunne beste eeftalten en verrichtirgen befinet en verontreinigd worden; gelijk , trouwtnds, uit het vervotgvan zijne reden zulks duidelijk vernoomen wordt. Men gedenke daar bij aan dien heiligen Apostel Pa olus , a Kor. XII. Hoe noodig had hij, dien doorn in t yleesch, om van dat verdorven begtnfel van zeiiverheftmg bewaard te worden! ]  tro Leerzaams Maar in zooverre als het Eigen iets wordt, wordt Chris Tv s nieis. Gij km.t hiervan verzekerd zijn , als van eene der ontwijfelbaarfte gropdfteliingen der Godgeleerdheid • Alles, wat u behagen doet vinden in uzehen, is geen waars genade, en alles, wat u een mishagen in uzehen doet hebben, is geen waare genade, ten tij het u ootmoedig tot Christus bi-en» Êe, en u meer cp Hem tloe fteunen en vertrouwen. ie Heer, die goed is, leere u deeze dingen on» dervindeliik: ik heb ze door lange ervaarenis geleerd. Schoon ik maar weinig kenne, voorder ik nogdians in Christus fchool, en hoop eerlang in de laagte klasfe_ te zijn, want aldaar leert men het mee.-r en fpoedigst; daar geeven we ons geheel over aan het onderwij- van onzen Godlijken Meesth-r, die de Verborgenheden var; zijn Koningrijk aan eeene anderen, dan aan kinderkena, openbaart. Een nieuws gebooren kind (leunt volftrekt op de zorg zijner Ouderen; zoo moeten wij ook op God, op Christus, onzen Profeet en Leeraar, (leunen; en wan. neer wij dus nederig gemaakt zijn, dan zal Hij ons ontuekken het geen voor de wijzen en verdandigen verborgen blijft. Ik zoude u derhalven wenfchen, de ootmoed'gUe mensch op aarde te zijn, niet alleen, omdat gij alsdan meest zoudt kennen, maar ook, omdat gij meest zoudt liefhebben. Hij, die zijne zonden en ellendigheden, zijne flegtheid en onnutheid, met den dieplten afkeer'en de meeste walging gevoelt, is in den gefichiktlren weg, om j ks us lieftehebben. Is hij een geoefend Christen, dan zal het gevoel van die zonden en ellendigheden, hem Christus meer dierbaar doen worden. Hoe meer hij ondervindt van de fnoodheid der zonde , zooveel te meer zal hij vertrouwen op Christus Gerechtigheid; hoe meer hij zijne ellende kent, zoov;el te meer zal hij begeeren van dezelve verlost te worden; en dit alles zal hem Jesus te dierbaarer en beminnelijker maaiten. Zijne eigen flegtheid vertoont hem Christus Genade; zijne onwaardigheid,de Waardij van het Godslam; zijne onnutheid, de Genoegzaamheid van Jesus, die alles is in allen. Waai- neer  Mengel-Schriften. iii neer gij de hoogte van Christus Genade wilt afmeeten, begeef u dan niet op eenen berg, maardaal afin eene vallei; nog laaser, in de diepen, uit welken David riep; nog dieper, tot den buik des grafs, waar uit Jona fchreide — en neem vandaar de hoogte van Jesus Genade, zie van daar, hoe beminnelijk Hij is Wanneer de Geest van Christus u verootmoedigde, u inzien gaf in d« bedriegelijkheid en fnoodheid van uw hart, uwen gansch bedorven aart, in alle deszelfs grotiwelijke werkingen, voor u open legde, benam dit u niet dikwerf den moed, mijn Vriend , en, in plaats van zooveel te meer op Christus te fteunen , en Hem zooveel te meer lieftehebben, verzwakte het niet uw ~ vertrouwen, en verminderde het alzoo niet uwe liefde ? Maar liep dit niet regelrecht aan tegen de genaderijke oogmerken van Christus? Hij leere u beter! Hij geeve , dat, in het vervolg, ijder gevoel van zonde, het Lam van God, wiens Bloed van alle zonde reinigt, te dierbaarer in uw oog doe worden I Geloof mij, deeze is alleen de waare verootmoediging over de zonde, welke ons een' hoogeren prijs doet ftellen op zijn Bloed. Wees getrouw aan uw hart. Staa hier een oogenblik ftil. Zie terug, en lees nog eens over, het geen ik u, van de eene zaak tot de andere, gefchreeven hebbe, en ondwzoek , of gij niet begint te vree^en voor de belangen van deugd en pligtbetrachting. Mag ik, hoe meer ik zonde ge„ voel, zooveel te meer vertrouwen, zooveel temeer „ Christus liefhebben; wat plans blijft er dan „ overig voor gehoorzaamheid?" Zijn dit niet uwe gedachten V Ik antwoorde daar op; De ootmoedtgde mensch kent niet alleen meest ± en bemint niet flegts meest, maar gehoorzaamt ook meest. Is niet de Genade het beginfel van Ëuangelifche gehoorzaamheid? En geeft God niet den nederigcn en ootmoedigen Genade ~— Genade om alles te doen, Genade om alles te lijden? Wat zegt hij, die zichzelven den minden van allen achtte F Ik vermag alles, door Christus, die mij kracht geeft; en daarom , door die kracht, welke almagtig is, kan de Christen het IV. Deel. H meest  lis Leerzaame Mengel-Schriften. meest doen, wordt hij best voordgeholpen, ftrijdthïj moediftst, overwint hij alles roemrijkst. Toon mij een fchijnbaar ootmoedig mensch, die geen liefhebber is van pligren, en ik zal u draa zijnen hoogmoed toonen. Maariaat mij een waarlijk ootmoedig mensch zien , en ik zal hem vinden ootmoedigli k wandelende met ziinen God; hij wandelt met God, en God wandelt met hem Hoor hoe de Heer verklaart, wie zijne gunsthngen zijn ; niet de rijke, niet de geleerde, niet de Fanzeeuw, riet de groote en edele -m maar, op deezen zal ik zien, die nederig en verbrij' zeld van geest is en die voor mijn ÏVoord beeft. Deezen eert Hij zij fhan bi Hem op hoogen prijs. Welk eene eer, in achting te fiaan bij Hem, die de Bron is van alle waare eer! En Hij zal hen zeer hoog verheffen; hij, die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden op den Troon, daarboven, waar alle Gods kinderen waarlijk ootmoedig zijn, en met ééne Item uitroepen : Niet wij, maar het Lam is waardig den roem en de eer te ontvangen! Is dit dan zoo groot een voorrecht, o! bid God, dat Hij mij da* geiijks meer en meer ootmoedig maake! Ik zal het zelfde doen voor u. —— Ik blijve uw, e. z. v. Wm. Romaine. 33 Mey , 1768. ZON-  BE RICHTEN VAN AANMERKENS WAAR DIGE BEKEERINGEN, EN VAN HïT GODVRUCHTIG LEVEN en STERVEN VAN SOMMIGE LEERAARS, EN BEZONDERE CHRIST ENEN; E N ANECDOTES- ZONDERLINGE BEKEER ING, door. eene gerings AANLEIDING. I i ■ • G ebeurenisfen van de grootfte aangelegenheid,ontftaan niet zelden uit oorzaakeu, in ïchijn gering en onbeduidend. De fchakels van de keten der Voorzienigheid , zijn wonderlijk faamgevoejd. Hier fpot een H 2 On*  H4 Het Leven en Sterven van sommige Ongeloovige — terwijl de Godsvriend bewondert en aanbidt het volgende is eene Gefchiedenis, welker geloofwaardigheid rust op het getuigenis van veelen, die ze gehoord hebben uit den mond van den Perfoon zeiven, wien ze betreft. en die thands veilig tot God in de Heerlijkheid is overgegnan. Op zeker Dorp in Engeland, was een Predikant, die zeer veel opgang maakte, en tot wiens gehoor, zeer veelen uit omliggende Steden en Dorpen toevloei* den. Op eene plaats, omtrent zes [ Engelfche J mij* len, rdar is, omtrent i uuren gaans] van daar gelegen, woonde een oude Herbergier, een woest mensch, die, daar beneven, federt lang gewoon was, zelf een onmaatig gebruik te neemen van fterke dranken, waar van zijn neus en aangezicht de kennelijke teekens droegen. Meer dan eens had hij hooren fpreeken van den ongemeenen toeloop tot die Kerk , terwijl veelen uit zijn Dorp ook dikwijls derwaards gingen; doch hij zwoer alnjd, dat hij nooit tot die dwaazen zou behooren, die zich daar heen begaven , om Methodisten te worden. En indedaad, het ftreed even zeer tegen zijne praktijk als tegen zijne begiippen, zich te laaten vinden onder de geenen die het Euangelie van Christus volgden. Echter, hoorende dat men in die Kerk gewoon was op eenen zonderling aangenaamen trant te zingen , waar van veel gefprooken werd, zoo werd zijne nieuwsgierigheid gaande, en bij zeide, dat hij niet wist, of hij niet, wanneer het op zeker Dorp, halfweg van daar gelegen, Kermis was, eens derwaards wilde gaan, enkel om het fchoon Gezang te booten, doch zwoer tevens, dat hij wel zorgen zoude, mets te booren van de Preek. _ Als de tijd gekoomen was, begaf hij zich naar het gemelde Doip, en aldaar, met eene partij, hetmiddag. maai genoomen hebbende , in ftede van voords te blijven zitten om te drinken, flo-nd hij op, en ging naar de paats, alwaar hij gezegd hadde ter Kerk te willen gaan, echter met een vast voorneemen, om alleenlijk het Gezang, ea voiftrekt niets van de Preek te hoo- "* ■ Hü  Godvruchtige^; en Anecdotes. ii£ Pij kwam aldaar even voor het becin van den namiddag-Godsdienst; en een vet zwaarlijvig man zijnde, terwijl het een heere zomerfche das was, trad hij, gansch bezweet en .al waaiende, ter Kerk in, en kreeg, niet zonder moeite, eene piaats in eene naau\ve open bank. aldaar gezeten, hoorde hij met zeer. veel aandacht het Kerkgezang Doch zoodraa dit geëindigd was, fchikte hij zich een weinig voorwaards, plaatfte zijne efeboogen op de leuning der voor hem ftaande bank, en, voor over bukkende, ftak hij de beide voorlte vingers in zijne ooren. In die houding bleef hij zitten. Na het eindigen van het Gebed , be< gon de Prediker zijne Leerrede met eene treffende aanfpraak. waar in hij zich beriep op de gewetens zijner Hoofderen, ter overtuiging van de noodzaaklijkheid, om te bedenken bet geen to: hunnen eeu' wigen vrede diende; gebruikende, onder anderen, tot aandrang en opwekking, deeze woorden: Wie „ ooren heeft om te hooren, die hoorei'' Even vóór net uitfpreeken deezer woorden, had eene vlieg zich. gezet op den neus van onzen Man, en (lak hem zoo gevoelig, dat hij niet nalaaten konde, den tenen vinger uit het oor te neemen, om dien onaangenaamen gast wechtejaagen — en op hetzelfde tijdilip, klonken hem de woorden: Wie ooren heeft om te hooren, die hoorei welken de prediker met ongemeene klem en nadruk uitfprak, als een donderdag, in het geopend oor. Hij werd er met eene onwederftaanbaars kracht door getroffen; hij hield zijne hand terug,vart wederom het oor te (foppen; en gevoelende eenen indruk dien hij nooit te vooren gekend hadde, trok hij terftond ook den anderen vinger uit het oor, en luisterde met diepe aandacht naar het vervolg der Leerrede. Dees dag was voor hem het beg-infel der dagen. Van dien oogenblik af, greep bij hem eene verandering plaats, welke niet misfen konde, door alle zime voorige medgezellen opgemerkt te worden. Van dien dag af, keerde hij nooit weder tot zijne voorige leevenswijze; nooit zag men hem weder dronken, noch boorde men hem vloeken of *.weeren. Hij begon te H 3 bid*  n6 Het Leven en Sterven van sommige bidden, eu Gods Woord te hooren. Geduurende verfcheiden jaaren daarna , ging bij gezetlijk , zonder wind of weder te ontzien, in die zelfde Kerk, alwaar hij het eerst kennis bekonmen had van eenen ftervenden Verlosser, en van de Zaligheid door Hem. En na omtrent agttien jaaren den weg des geloofs en der godvrucht bewandeld te hebben, ftierf hij, in de bliide hoope, en z:gende Hem, die een zijner geringde fchepfelen gezonden had, om zijnoor voor onderwijs te openen. EEN KIND gebooren .HONDERD JAAR O UD. Abraham — dit was de naam waar bij hij bekend was ~- was in het Graafichap Susfex gebooren. Een jongeling ïijnde, nam hij dienst als Soldaat; en na vijftig jaaren gediend te hébben, verkreeg hij zijn on>flag, en zettede zich neder, met zijne Vrouw,nabii Oat Hall. Schoon hij, zijn ganiche leven door, een vreemdling van den Godsdiensten deszelfs Waarheden geweest was, begon hij, nu dil op het land woo^ende, tot nadenken te koomen, en befloot, tot g od te bidden, dat Hij hem wilde beduuren, en leiden op den rechten weg. Hij ging ter Kerk, en, niet recht voldaan met het geen hij van zijn eigen Leeraar hoorde, begaf hij zich tot andere nabuunge Kerken Dan, bet geen hij hoorde, fcheen hem gansch* onvoldoende, en zelfs drijdig met het eeende Kerkgebeden, die bij las, hem fcheenea te behelzen.  God vruchtigenj en Anecdotes. ii? Onzeker wat hij voor Waarheid te houden hadde, wendde hij zich nu hier, dan daar heen, totdat, door het beduur der Godlijke Voorzienigheid, zijne aandacht viel op'eene afzonderlijke Vergadering, web ker Leeraar door zekere godvruchtige Mevrouw H — befchikt en befoldigd werd; en fchoon hj niet gunstig dacht van de Methodisten, beiloot hij, voor een* enkelen keer aldaar te gaan. Hij was toen juist hon. derd jaar oud, en nog hartig, en bij het volkomen gebruik van alle zijne vermogens. Ten dien tijde, was de Heer Vekn aldaar predikant. Onze $b ra« ham werd door de Waarheid in zijn hart getroffen, met eene kracht en overtuiging, welke bij no»it te vooren gevoeld had. Hij luisterde met ingefpannen aandacht, en met zulk een uitdeekend genoegen, dat hij zich naauwlijks konde inhouden; en zoodraa de Dienst geëindigd was, tikte hij eenen, die naast bij hem was, op de fchouder, en zeide: ,, Och', dit is ,, het rechte Woord van God, waar naar ik gezocht „ bebbe, en 't welk ik no.it te vooren zoo klaar heb hooien voordraagen. Hier zal ik blijven." Van dieii tijd af, gaf zijn. geheele wandel blijken, van den Geest dien hij ontvangen hadde. Hij noemde dien dag zijnen Geboortedag , en was gewoon te zeggen, dat hij een kind was, honderd jaar oud gebooren. Hij hoorde alle de Leeraars, die door Mevrouw H— gezonden werden, en maakte op den duur zeer gelukkige voordgangen in kennis en ondervinding! Zijn hooge ouderdom en grijze hairen, onderfoheidden hem zeer aanmerkelijk, en zijn omgang maakte hem dierbaar, bij alle de Godvruchtïgen daar omdreeks. Eenigen tijd daarna, als de Heer Venn vertrokken was, kwam aldaar de Heer Mapan, om den post van Leeraar te. vervullen. Dscs hoorde van Abraham, en liet hem bij zich koomen. Hij vond een uitneemend genoegen in de een. vouwigheid en den fver van den «.irijsaart- en toen Abraham heen ging, dopte hij hem itil een Hal* ve kroon in de hand. De oude Man zag hem aan, en het link gelds, omhoog houdende, zeide hij : „ Mijn heer, indien gij zoo predikt, ais de andere H 4 „ heef»  ii3 Het Leven en Sterven vav somm:gs „ Heerdie wechgegran is, dan zal ik u no? dankbaa„ rer zijn, dan ik thands ben voor deeze Halve kroon." Geduurende vijf jaaren, was hij een naarstig bij wooner van den openbaaren Godsdienst, en voorbeeldig, in eenen ootmoedigen en heiligen wandel met God. Hij was getrouwd; en zijne Vrouw, die meer dan tagtig jaaren oud was, vond geheel geenen (maak in Abrahams nieuwe godsdienstigheid, en deed hem zeer veel verdriet aan, om zijn Kerkgaan te O*/ Hall, wenfehende hem fomtijds toe, dat hij op weg over een der paaltjes mogt ftruikelen, en den balsbreekenl Abraham antwoordde niets, en ging zijnen weg, om Gods Woord te hooren. — tienmaal met Mevrouw H— in gefprek ziinde, verhaalde hij haar iets van zijne onaangenaame 'lotgevallen Onder anderen zeide bij: „ Ach! Mevrouw het is mij tot „ droefheid, dat mijne oude Gezellinne fomtijds wat „ al te oploopende is. Maar ik moet u vertellen , „ wat mij ondd daags gebeurde, toen wij hier die aanuieikehjke duisternis, en dien geweldigenttorm „ hadden. Zij was fchrikkelijk bang, en dacht dat de „ jongde Oordeelsdag gekoomen was. Zij vloog in „ huis, met nog eene andere (let, die even zoo ge* 9, zind is als zij, en tegen mij is, en vit len op haare s, knien op den vloer, en zeiden: Abraham, bid „ voor ons! War is er dan? vraagde ik. Oi zeide ,, zij, het is de dag des Oordeels ! het is de dag des „ Oordeels! zijt gij niet bang? Bang! zeide ik; „ neen, waar zou ik bang voor weezen ? Indien het „ de dag des Oordeels is, dan zal ik Ch rist u s „Jesus mijnen Hor zien, en dat zal een heug. „ lijk gezicht voor mij zijn. En aandonds , Me„ vrouw, begon ik eenen Lofzang te zingen. Allengs „ bedaarde de dorro , en zij beide vergaten den fchrik, „ dien dezelve haar veroorzaakt had." hij dierf in het honderd en zesde jaar zijnes levens, hebbende tot den einde toe volhard in eenen godvruchtige wandel, en de Leer van God onzer. ZaligWaaker in alles veifierd Als een rijpe korenfehoof, in den dag des oogsres, werd hij ingelaameld, en in vrede, door eene zachte outbindiu» overgevoerd in den fchoot zijnes V e r l o s s e r s , oud en zsd van dagen, ZqN.  Godvruchtigen; en Anecdo'tes. 119 ZONDERLINGE KRACHT des GELOOFS. \^ij!end de Eerw. Heer John Fletcher. eertijds Predikant teMadely, verhaalt, onder andere merkwaardige gevallen, hem, geduurende zijne Bediening , bejegend, de volgende zonderlinge gebeurenis: ,, Op een' Zondag",dus fchrijft hij,,, ten predik„ ltoel geklommen zijnde, om eene Leerrede,welke ik bearbeid hadde, voor mijne Gemeente uittefpree„ ken, beving mij eensklaps eene zekere bedwelming „ en verwarring van geest, waar door ik teneenemaal „ buiten ftaat was, om mij iets van mijne Leerrede, „ of zelfs den Tekst waar over ik prediken zoude, te „ °,nnen te brengen. Ik was verfchrikt, en vreesde„ dat ik van den kanrèl af zoude moeten gaan, zons, der een woord te kunnen fpreeken. Dan miizelven „ een weinig bedacht hebbende, viel mij in den zin. „ iets te zoggen over de Gefcbiedenis da Drie fonze* hngen tn den brandenden Oven, in het 111. Hoofd* „Jtuk van Danicls Godfpraaken verhaald, ikge„ voelde, onder het behandelen deezer StorTe zulk „ een ongemeenen invloed van Gods Geest en „ zulk eene zonderlinge verruiming des harten, dat ik „ met nalaaten kon te vermoeden, dat iet buitenae„ woons de reden daarvan moest zijn. Ik verzocht „ oerhalven, dat indien iemand in de Vergadering iets „ bezonders in mijne Leerrede vond, hij mij daarvan „ indien het zijn konde, in de volgende week kennis , wilde geeven." ,. Ingevolge van dit verzoek, kwam des Woensdags „ daar aan volgende eene Vrouw aan mijn huis aie „ imj het volgend Verhaal deed": „ Ik ben finds „ eenigen tijd, zeer bekommerd geweest over'mijne H 5 „ ziels.  tzo Het Leven en Sterven van sommige s, zielsbelangen. Bij alle gelegenheden, heb ik deii 5, openbaaren Godsdienst bijgewoond , en dikwijls in het verbórgen tot God gebeeden. Mijn Man, die een Slagter is, nam dit zeer kwaalük,en werd zoo zeer in gramfchap en woede ontdooken, dat hij „ mij de vreeslijkde bedreigingen deed, indien ik niet naliet bij Johm Fletchek ter Kerk te gaan, „ ia zelfs, indien ik mij weder naar eenige godsdiens* tige Vergadering, hoe genaamd, durfde begeeven. , Ik zeide tegen hem. dat ik in gerneede niet konde nalaaten, om ten minften op onze eigen plaats ter , Kerk te gaan. bier op werd hij als dol, en zwoer op de verlchrikkelijkde wijze, dat zoo ik weder a, derwaards ging, hij mij den hals zoude affnijden, zoodraa ik thuis kwam. Dit deed mij zeer vuurig- lijk tot God roepen, dat Hij mij in het uur der 9, beproeving wilde itaande houden. En fchoon ik geen' grooien trap van ver:roosting ondervond, ge« 9, voeldeik echtereen on wankelbaar vertrouwen opGoD, en befloot , in het waarneemen van mijnen piigt „ voordtegaan, en de uhkoomst aan Hem óvertelaa. ten. Verleeden Zondag, na veele worstelingen met den Duivel en mijn eigen hart te hebben doorgedaan, „ kwam ik de trappen af, gereed om mij naar de „ Kerk te begeeven. Mijn Man vraagde mij, of ik „ voorneemeuds was ter Kerk te gaan ? lkantwoord'tt de hem, Ja. „- Wel", zeide hij, „ ik zal u niet, ',, zoo a's ik gedacht hadde, den hals affnijden, „ maar ik zul den oven heet dooken , en er u ia ' werpen, zoodraa gij de voeten in huis zet" Niet- tegendaatide deeze bedreiging, welke hij met veele 9, bittere eeden daafde, ging ik naar de Kerk, al den weg over biddende, dat God mij wilde derken, ' om te lijden alles wat mij overkoomen mogt. Terwijl gij beezig waart roet fpreesen over de drie Jongelingen, die Neeukadnezar in dentv.an, denden oven liet werpen, vond ik dat alles mij raak. 9, te, en God paste ijder woord toe aan mijn hart. , En toen de Preek geëindigd was, fcheen het mij, *, dat al hadde ik duizend levens gehad ik die alle „ voor God zou hebben willen afleggen, ik vond » mij-  GODVRUCHTIGENJ EN AnECDOTES. lil mijne ganfche ziel zoo vervuld met zijne liefde, dat , ik mij naar huis fpoedde, meteen vast voorn amen, „ om mijzelven gewillig te onderwerpen aan alles, ,, wat God behaagen zoude ovjr mij te brengen; in „ het min?t niet twijfelende, of Hij zou mij, indien het Hem behaagde toetelaaten dat ik verbrand wierd, „ tot zich in den Hemel opneemen, of, mij op de „ eene of andere wijze verlosfen, gelijk de drie Jon* " gelingen, die op Hem vertrouwd hadden. Toen ik " nabij mijne deur kwam, zag ik de vlammen uit dea mond van den oven opgaan; en ik verwachtte niets ' anders, dan dat i'k oogenbliklijk daar ingeworpen „ zoude worden. Ik gevoelde eene hartlijke blijdfcbap, dat, als het dus weezen zou, de wil de3 ,, Heeren zou gelchieden. Ik deed de deur open, „en — tot mijne uiterfte verwondering, zag ik mij „ nen Man op zijne knien liggen, worstelende met „ God in het gebed, om vergeeving zijner zonden. „ Hij omarmde mij, en bad mij vuurig om vergiffenis. „ Sedert dien tijd, blijft hij bij aanhoudendheid dea He er ë zoeken." „ Nu begreep ik",voegt er de Heer Fletcher bij „ waarom mijne Leerrede mij ontgaan was; liet , was, opdat God aldus zijne Genade en Barmhartigheid zoude verheerlijken." BRIEF uit FRANKRIJK, aan Pr. R I P P O N. Parijs den 2 September 1801. Eerwaardig Heer! 2>oi groot is de weelde en ligtzinnigheid der Parijfenaaren, dat ik met minder dan tien onderfchei.  122 Het Leven en Sterven van sommige den fpeeibnefjes op de muuren aangeplakt vond, voof éenen avond, behalven de Operaas, Bals, e. z. v. hier zijn vermaaklijkheden voor de laaglte klasfe des volk., zelfs tor den geringen prijs van deux Sous. rleenn x "rgelf^e ^««J'; [een Stuiver.] Poppen* Ipel, Buikfpreekers, en allerlei foort van beuze ingen ziet men op de Boutyard, eene lange ftraat van verfcheiden mijlen , welke zich meer dan de helfr van den omtrek van Parijs mifirekt, aan wederzijden met een rij| boomen bej)!ant, en met winkels van allerfel opfchtk verfie^ De Tuin der Thuilkries. en de Laamps hlizèes, zijn de plaatfen waar de Parit. Jenaan hunne avondwandelingen neemen- Hier kuilt gij naauwlijks eenen voetftap voordgaan, of gij ontmoet Liedjeszangers, Goedergeltikzeggers, iotfen. maakers, beeren - en aapendans, jongens die bttitev\' d V-'r Dit zij" de ^verdrijven wnar in de vrolijke rartjfeuaars vermaak vinden. De Franfchen zijn eene Natie zonder Zedenkunde , en dienvolgends , ongefchikt om de Vrijheid eener zuiver Republikeinlche Regeeringsvorm te genieten. De vrienden der_ Vnjheid, aan uwe zijde van het water. Hebben in t algemeen gansch verkeerde begrippen van de Franfche Vii.heid, gelijk ik ook hadde, eer 1K nier kwam, en alles met eigen oogen onderzocht Had. De Regeering vaa Frankrijk koomt volmaakt overeen met die van Pruisfen, alwaar ijder man foldaat gebooren is. Pruisfen is gezegend geweest met eene opvolging van wijze en verlichte Monarchen die mtmunteude wetten gemaakt hebben; het beltuur wordt aldaar wijslijk bediend, en alle Godsdienstige Gezindten worden er geduld; doch het blijft, met dat al, tt* Militair Despotismus. Zoo zijn ook, ln Srv-? J ' Vee,e wetIe!1 en verordeningen voortreffelijk, en gij kunt bijna opidere opetbaaiv poort en plaats in Parijs, dit Opfchrift leezen: Vrijheid, Gelnkheid, Eroederfchap, Onverdeelbaarheid, en deezen deun hooren uit den mond van ijder dien tnj op ftraat ontmoet; doch het is vox et pret er ea nihil. Het vertegenwoordigend Stelfel is bijna teid van fchaduwende beelden. Die met een wijze klem voor ziel en zinnen [peelden, Tol Waerheit; van het vleesch dat zwak is tot den Geest; Fan 't juk der wetten, om haerftrengen eisen gevreesd, Tot vrij genieten van Genade. nooit te minoren; F~.ui tjlae:fchedugten tot den eerbiedvanGods kinderen, Foor s wet elts vleierij om 't hemelieven doof , Fan 't wettiesch werken, tot de werken van 't geloof\a). (a) Miltom, Pnraitijs Verkoren, XII.Boek , vers^oo — 3c6, in 't Eügelsch. I N-  LEE R Z A A M E MENGEL-SCHRIFTEN. RONDGAANDE BRIEF. van de vereenigde predikanten in hampshire, vergaderd te ,Andover,op den 7 Junij 1797, aan de Gemeenten binnen hunnen Omtrek; Behelzende eene ernstige en nadruklijke Vermaak ning, tot een betaameüjk gedrag, overeenkoomstig het Euangelie van CHRISTUS. Waarde Broeders' 'SX^ij wenden ons wederom tot ulieden, met ongeveinsd genoegen , en met die toegenegenheid, welke het Euangelie inboezemt. Christus, onze Meester, is ons, zoo als wij vertrouwen, oneindig dierbaar; zijne Gemeenten zijn ons dierbaar; en gijlieden, Leden van dezelve, en zijne Leerlingen, zijt ons ook dierbaar; en wij hebben geen gronter blijriichap, dan dat bet u welgaa, en dat gij vast ftaat in het Geloof van het Euangelie, en wandelt in da liefde, gelijk Christus u liefgehad heeft. — IV. Deel. I Duldt  ia6* Leerzaame Duldt een woord der vermaaning, van hun, die geen heerfchappij willen voeren over uw geloof, maar zich befchouwen als geroepen om medehelpers uwer blijdfchap te zijn. Strijdt ijverig voor het Geloof, dat eenmaal den Heiligen overgeleverd is. Aan de zorg zijner Kerk. heeft Christus zijn Euangelie en de belangen van zijn Koningrijk toevertrouwd. Dit pani is oreindig kostelijker, dan het goud van Ofir. Hebben eerzugtige Priesters getracht, den Christenen wijs te maaken, dat de last aan hun alleen wa opjerraagen, en dat zij het recht haddei., oT, Aitijkeléo. des Geloofs vasrtsftellen; het is uw pligt, den overweldigeis te ontrukken het geen Christus ulieden heeft toevertrouwd, en waarvr.n Hij u rekenfehap zal afeisfehen, in den grooten Dag. Naardien de Kerk verantwoordelijk is voor de zuiverheid van het Christelijk Geloof, en deszelfs bc waaring van dwaalingen, betaamt het ijder Lid, wel te overweegen de duure verpügting tot getrouwheid, welke hem opgelegd is,'en met heilige jaloersheid te waaken over het heerlijk Euangelie, opdat niemand tot de woorden des Boeks toedoe, of daarvan afdoe. Laat af van den mensch. Laat geen menschlijke Schriften die onbehoorelijke plaats behouden, welke het vooroordeel aan dezelven gegeeven heeft, noch bijgebragt worden als gezaghebbï.r.de, in zaaken van den Godsdienst. Laat deezen aan den voet des bergs, en klimt op, tot Gods Woord, van menschlijk gezag, tot Godlijk. Laat het Oude en Nieuwe Testament uwe eenige Godfpraaken zijn; en, de bedorven mengfelen van menschlijke gevoelens vermijdende, put  Mengel-Schriften. 127 pur de wateren des heiis zuiver, uit de Bron dec heilige Waarheid. Leeft overeenkoomstig de gron^bcginfden der Christelijke Leer. Laat uwe begrippen, neigingen, gemoedsgeftalten,en gedra,', d*ar door geheel bezield en geregeld worden. Zoekt dagelijks gemeenfchap met den Vader, en met . zijnen Zoon Jevus Christus. Leeft door het gelooi van Gods Zoon ; en neemt geduuriglijk de toevlugt tot de Vo'heid van Christus, opdat gij daar uit ontvangen moogt genade voor genade- Bidt om fterker geloof in de Leer van het Euangelie, vaster vertrouwen op deszelfs Beloften, en eene meer geheele en onbepaalde onderwerping aan deszelfs Voorichriften. Dat de broederlijke liefde overvloedig zij, en grootlijks aanwakkere. Hier in, helaas! is een groot nebrek. Wij hebben bijna het denkbeeld zoowel , als de praktijk , verlooren, van het voorbeeld der Eerfte Christenen, zoo als ons dit in de Schriften der Waarheid wordt afgemaald. Gelijk één huisgezin, wandelden zij te faamen in de tederfle liefde, als ouders en kinderen, als broeders en zusters, in eere, eikanderen achtende, zoekende elkanders beste,draagende elkanders lasten, medelijdende in elkanders droefheid, en deelende in elkanders blijdfchap. Hoeveelen zijn er thands, die, terwijl zij zich als uitmuntende Christenen befchouwen, waanen, dat zij al wel doen, wanneer zij flegis hunne eigen zaligheid behartigen, maar zich geheel niet verpligt rekenen, om het welzijn van Gods Kerk, waarvan zij zich Leden noemen, te bevoorderen! Hoeveelen houden zich op eenen afftand, inzonderheid van hunne geringere broeI 1 de-  ia8 Leerzaams deren, en anderen, die zij zwakker oordeclen dan zichzelven; terwijl zij onkundig zijn, en zich niet bemoeien om kennis te-verkrijgen, van den ftaat van den Godsdienst in hunne eigen Kerk! Welk eene treurige afwijking is hier , van het voorbeeld dat op"den Berg getoond is! Beweent, met gevoelige droefheid, de voorige overtreedingen ten deezen opzichte, betoont voordaan de gemoedsgezindheid, welke aan Le* den van C h r is ï us Gemeente, die zijn Ligchaam is , betaamt; en zoekt uwe harten meer en meer gereinigd te hebben door den Geest, tot ongeveinsde liefde jegens de broederen, tot welken ons bevoolen wordt zoo teder eene genegenheid te hebben, dat wij bereid zijn het leven voor hen te ftellen. Maakt met ootmoed en naarstigheid gebruik van de onderfcheiden beft\Hingen der Voorzienigheid. Die, weiken onmiddellijk haare betrekking hebben tot uzelven, en tot uwe huisgezinnen, zullen natuurlijk uwe bezondere oplettendheid wekken. Maar gelijk ijder Christen een burger der weereld is , en niet behoort te volgen de zelfzoekende geneigdheid der bedorven natuur, maar zijn hart uitbreidt in algemeene goedwilligheid, zich niet enkel bepaalt bij het gedrag der geenen die rondom hem zijn, maar zijnebefchouwingen uitftrekt tot de handelingen van den Grooten Rfgeerder van het Heelal; zoo zult gij, desgelijks, uwe oogen niet alleen vestigen op Gods befchikkingen omtrent de maatIchappij van welke gij een lid zijt, maar tevens op die, welken alle de Natiën des Aardbodems betreffen. liet Beftuur der Voorzienigheid is een van die Boeken, door welken God zijn volk  Mengel-Schriften! 1&9 volk wijsheid leert. Dit Boek ligt voor ons open, en ons wordt gebooden, daar in te leezen, en onderwijs te ontvangen. Luistert naar Gods ftem. Het blad welk zich thands aan ons oog vertoont, is, wel is waar, rood bevlekt van het bloed der verflaagenen, beklad door de traanen van weduwen en weezen, en zwart van den rook der ellenden, die het rnensclidom over* koomen; maar het is vol van hemelsch onderwijs, en leert ons de gewigcigfte waarheden, op eene zeer treffende wijze. Dikwijls behaagt het Jehovah, ons te onderwijzen door de zachte ftille ftem van goedertierenheid; wij hooren die thands. Maar Hij deelt ons ook lesfe'n der wijsheid mede, met eene fterke hand, en met geduchte klem, door de donders zijtjer oordeelen. Leest met heilige aandacht en eerbied; ziet op, om de wijsheid die van boven is, oplat gij raoogt leeren verftaan; en laat het nut welt gij daar mede doet, aan allen openbaar worden, door de heiligheid van uw leven, en eenen wandel, verfierd door de zachtmoedigheid der hemelfche wijsheid. Kweekt altoos aan, eenen geerf van vrede, en yan goedwilligheid, jegens alle kinderen van Adam. Zooveel in u is, leeft vreedzaam met alle menfehen. Laat nimmer af, de waarheid te fpreeken in liefde , en dezelve rondom u te verbreiden ; en , terwijl gij alzoo doet, jaagt na het geen tot den vrede dient, en betoont uz-lven altijd vrienden van orde en deugd, en vijanden van boosheid en verwarring. Tracht, op den onwrikbaaren grondflag van het Christendom, naar al uw vermogen , den vrede der weereld te bevoorderen, en den doodlijken flag te heipen 13 £ee»  130 Leerzaams geeven aan verwoesting en ellende, die haare zeegepraal zoo verre over den Aardbodem uitgebreid hebben. Maar, eenen geest van vredelievendheid te betoonen, is voor der, Christen niet genoeg. Onberispelijk en b^fWehjk te zijn, maakt flegts een klein gedeelte uit van zijn -karakter. Bij eene vreedzaame gezindheid, moet gij goedwilligheid voegen, en, ge'ijk Jesus van Nazareth, alomme waar gij koomt, goed doen. Aldus werkzaam zijnde, zou iemand die de weereld niet kent, tot u zeggen: „ Gijmoogt vasdijk ftaat msakeh op de da.ikbaare hulde ,, van ijder menschlijk wezen." Maar zoo is het niet; gij zult misfchien, ja gij zult zeker, met ondank beloond worden. Doch wordt van het kwaad niet overwonnen, maar overwint het kwaad door het goed; voor vloeken, vergeldt zegen, voor beleedigingen, weldaaden. Wordt niet moede van weltedoen; en laat de kwaade 'behandeling die gij ontmoet, u niet van uwe goedwillige geneigdheid berooven, noch u aanzetten, om de goedwilligheid van uw gedrag te laaten vaaren. Weest altoos gedachtig en ge* hoorzaam aan het bevel van uwen Meester, aan u en alle zijne Leerlingen gegeeven : Ik zegge u, hebt uwe vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken ; doet wel den geenen die u haa~ ten; en bidt voor de geenen die u geweld doen^ en die u vervolgen. Wordt deezer weereld niet gelijkvormig. Hoe veel hebben Christenen te leeren. om de meening van dit Apostolisch Voorfchrift recht te 'verftaan ! Sinds veele eeuwen , misfchien federtde vestiging van het Christendom in het Roomfche Rijk3 heeft er een Verbond van vrede plaats ge-  Mengel-Schriften. 13* eehad,»tusfchen de Weereld en de Kerk. De Weereld'nam aan, befcheiden te zijn, eenige achting te bewonen voor de uitwendige deelen van den Godsdienst, en den raam van Christenen te draagen; de Christenen bedongen , eene vriendliike gemeenfchap met de Weereld , en be lootden die te zullen onderhouden, door zich te voegen naar haare zeden, voor zoo verre die niet blijkbaar aanliepen tegen de letter van Gods Gebod. Hoe groote voordeden ook, voor de Weereld , uit dit Verdrag moogen voortgevloeid zijn, die kunnen geenszinsopweegen tegen de nadeelen, welktn.de Kerk daar door geleeden heeft. Thands mag men het Verbond als verbrooken aanmerken. De Weereld is het bedwang, welk het haar oplegde, moede geworden, enfchudt het af, om volgends haaren eigen geest, onbedwongen en ongemas, kerd , te handelen. Laat de Christenen ook het Verbond als vernietigd befchouwen, en laat hen wederkeeren tot de ooripronglijke affcheiding van de Weereld. Wanneer zij dit doen, en met ernst en aandacht overweegen den onmeeteliiken afftand die er is, tusfchen de grondbeginfelen van het Euangelie, en de grondbeginselen van de lieden deezer Weereld, dan zullen zij met verwondering en droefheid vervuld worden, over de gelijkvormigheid aan de Weereld, Welke de Christenen in het gemeen, tot hiet toe getoond hebben, niet flegts in geringe dingen, naar in zaaken van de hoogfte aangelegenheid. In de opvoeding der kinderen, in het plaitf n van dezelven in een beroep, in het nitgeêven ten huuwvlijk , f manier van leeven, vooral onder de rijken, iu het vergaderen van l 4 aart-  13a Leerzaame aardfche bezittingen, en in de wijze van' die te gebruiken — hoe weinig onderfcheid is er, in aiie die bezonderheden, geweest, tusfchen het meerderdeel der Christenen, en louter wte.eldfche menfehen! En evenwel zijn hunne grondbeginfden zoo ftrijdig tegen elkarideren, als hemel en hel. Indien men u vergde , uw kind ter opvoeding toetevertrouwen aan een geleerd Man, doch die een aanbidder was van de oude Heidenfche Godheden ; gij zoudt fchrikken op het voorllel. Maar gij maakt geen zwaarigheid, hem te Hellen onder het opzicht van een' perfoon , die bij u bekend is, ais leevende onder den invloed der Weereld, die in het booze ligt. Gij zoudt beeven op de gedachte, van uwen Zoon, tot het leeren van een beroep , te plaatfen bij eenen Afgodendienaar, en zeven jaaren in zijn huis te woonen, in het buigzaamfte tijdperk van zijn leven; maar gij fchroomt niet, eenen Jongeling, dien gij in den Christehjken Godsdienst hebt trachten te onderwijzen, als leerling te heitellen bij een' Man, die met allen Godsdienst fpot, en in wiens huis geen meerder blijk van eerbied voor God en zijnen Dienst te befpeuren. is, dan of hij zich bevond in het huis van eenen Godverzaaker. Indien gi] uwe toefteraming zoudt geeven tot het huuwelijk van uwe Dochter met eenen Muhammedaan, eenen Heiden, of eenen Jood, gij zoudt uzelven fcbuloig achten aan het verderf van haare ziel; maar hoe diswerf zien wij Christenen de keuze hunner kinderen goedkeuren, wanneer zij trouwen met perfoonen, die van allen Godsdienst ontbloot zijn , omdat een fchoon vooruitzicht, naar de weereld, zich aan hun oog vertoont! —» Mag ik  Mengel-Schriften. 133 ik er niet bijvoegen, dat er gewislijk een groot onderfcheid behoort te zijn , tusfchen de manie* van Jeeven è'éhes Christens, en die van eenen man van de weereld, en een groot onderfcheid, ten aanzien van de wijze, cp welke zij van hunne aardiche goederen gebruik maaken ? Beantwoordt de ijdele praal en pracht, waar door men tot het toppunt der weelde opklimt, en aan de grootheid deezes levens opoffert het geen ter vervulling van de dringende behoefte der menfehen, naar ziel en ligchaam, hed kunnen ftrekken — beantwoordt dit aan de zelfverloochening, de goedwilligheid , en de godvrucht Van eenen Christen ? Of is het opeenftapelen van fchatten, tot verrijking van het volgend geflacht, al koomt het overeen met de gierigheid van den geest der Weereld, een betaamelijk gebruik maaken van de gaaven eenes Christens, terwijl de aarde zugt in onkunde en ellende , en overluid roept om den weldaadigen bijftand van elk liefhebber van God en menfehen? Wanneer gij deeze onderfcheiden zaaken ernstig indenkt, zult gij zien, en beklaagen, dat er eene jammerlijke afwijking plaats gegreepen heeft, van het voorbeeld welk ons in het Woord gegeeven wordt. Dat onnatuurlijk Verdrag met de Weereld, welk zooveele honderden van jaaren beftaan heeft, was er de treurige oorzaak van. Verbreekt, zonder uitflel, dat heilloos Verbond; keert weder tot den oorfpronglijken ftandaard der Christelijke zuiverheid; en werpt den geest en de gewoonten der Weereld wech. Weest gelijk Christus en zijne Apostelen, en de eerfte Leerlingen. Gedenkt dat gij niet van de Weereld zijt, gelijk Christus niet van de I 5 Wee-  134 Leerza^me Weereld was , maar dat Hij u uit de Weereld geroepen heeft, opdat gij de zijnen zoudt weezen. Daarom gaat uit het midden van hun, en fcheidt u af, zegt de Heer, en raakt niet aan het geen onrein is, en ik zal ulieden aanmanen • en ik zal u tot eenen Vader zijn, en gij zult mij tot zoonen en docht er en zijn, zegt de Heer, de Almagtige. Eindelijk, Broeders, weest ijverig, ter voordplanting van het Christendom in de Weereld. Gelijk Christus u het Euangelie in last gegeeven heeft, opdat gij het in zuiverheid zoudt bewaaren, en het bevinden zoudt eene kracht van God tot uwe Zaligheid; zoo bedoelde Hij daar mede ook, dat gij de kennis van het zelve alom zoudt verbreiden. Dit is een pligt, dien gij aan den Heere Jesus, en aan de zielen der menfehen fchuldig ziit. En hoe fterk wordt gij daar toe geroepen! De Weereld. is vol van Heidenen buitens Lands, en van Heidenen binnens Lands. De zedelijke toeftand van óns Land is waarlijk befchreienswaardig. Wij leeven in eenen tijd, dat de uitwerkfelen van weereldfche verordeningen met opzicht tot den Godsdienst, zich tot ellende van het menschdom doen gevoelen; en de bittere vrucht, zoo heilloos als de wijndruiven van Sodom , is bijkans volkomen rijp. Het fmaakiijk lokaas, welk de 'gierigheid en' ftaatzugr, ftaande aan de deur van den Tempel des Leevenden Gons, met volle handen aanbood , beweegde honderden van weereldfche menfehen, om integaap, en zich te omhangen met het gewaad des Beiligdums. Sommigen waren niet bekwaam, anderen niet gezind/om on? derwijs te geeven in de kennis van eenen gekruis. fier.  Mengel-Schriften. 135 figden Zali gma'aker. Het volk werd verwaarloosd; de Ouders waren onkundig-; de kinderen, bij gevolg, waren ook onkundig; van hier ongodsdienstigheid; van bier allerlei ondeugden; van hier ongeloof,- van hier alle boos werk. Daar beneven, heeft Gods aanbiddelijke Voorzienigheid zulke befchikkingen gebruikt, welken de uitwerking hadden van eene warme zomerzon op de voordbrengfelen der Natuur; en alle de boosheden vertoonen zich meer openlijk in haare affchuuwelijke gedaanten , zij fchijnen veel grooter, en verfpreiden zich veel wijder aan alle kanten. Daar de ftaat der dingen dan zoo allertreürigst is, wordt gijlieden dan niet overluid geroepen, door de Barmhartigheid van God, en de ellende der menfehen, om de ijverigfte poogingen aantewenden, ten einde hen te bekeeren van de duisternis tot het licht, en van de magt des Satans tot God? Zijt gij niet verpligt, om godgewijde kennis, en Godsdienst, en gelukzaligheid rondom u te verfpreiden ? Hoe groot eene maate van kennis in den Weg der Zaligheid door eenen gekruisfigden Verlosser, in den omtrek van één jaar,zou kunnen medege . deeld worden, indien ijder Lid van ijdere Gemeente, binnen onzen Kring, zich toelegde, om door een gepast gebruik van de gaaven, hem door onzen Heere verleend, voor anderen, naar al zijn vermogen, nuttig te zijn, laat zich niet ltgt bepaaien, maar is oneindig boven het begrip van zeer veelen. Duizenden, die nu zoo onkundi.v zijn als de beesten die vergaan,zouden-, eer het jaar ten einde was, kennis hebben van den Weg, langs welken een verlooren zondaar in de gunst van een' beleedigd God kan herfteld wor-  136 Leerzaams worden; en het is verre van onwaarfchijnelijk, dat, met het begin van een volgend jaar, onder de aldus onderweezenen, een grooter aantal waare bekeerden tot Christus gevonden zouden worden, dan er tegenwoordig in fommigen onzer Gemeenten te vinden zijn. Daarom , Broeders, bidde ik u, door de genade en ontferming van Jesus, welke gij ondervonden hebt, medelijden te hebban met de geenen die in duisternis zitten, en te fchijnen als lichten in de weereld, voorhoudende het Woord des Levens, tot verlichting van hun verftand. —— En gijlieden, godvruchtige Vrouwen , wier toeleg is, de Leer van God uwen Zaligmaaker in alles te verlieten, en die fieraaden der Gemeenten zijt, door uw ongeveinsd geloof, en heiligheid, en zachtmoedigheid, ziet ook dat gij de gaave Gods opwekt, die in u is, en die Hij u gegeeven heeft tot {lichting. Laat uwe kinderen, laat uwe dienstboden , Iaat uwe bloedverwandten , laat uwe bekenden, laat uwe gebuuren, alle, in godsdienstige gefprekken, van uwe lippen hooren die hemelfche beginfelen ,in welken Priscilla eertijds eenen welfpreekenden Prediker van het Euangelie onderwees, en welken de menfehen wijs maaken tot zaligheid. Zegt niet: „ Dit is „ buiten den kring van onzen piigt.'' De groote Apostel maakt met lof gewag van Vrouwen die met hem gejireeden hadden in het Euangelie (a). Laat haar gedrag door u befchouwd worden als een vooibeeld, en als eene aanmoediging, en, zoo het noodig is, als eene beftraffing. Met dankbaarheid en blijdfehap erkennen wij de god. (a) Filippenfen iv: 3.  ' Mengel-Schriften. 137 godvruchtige en gelukkige poogingen van fommigen, die nu reeds bij Christus zijn, en onze verpligting aan anderen, die nog leeven, en die fteeds een zegen zijt voor uwe Huisgezinnen, voor de Kerk, en voor de Weereld; en wij bidden u, geliefde Zusters, dat gij daarin meer en meer overvloedig zijt. Laat niets u doen aarzelen, of u den moed beneemen , om de hand te flaan aan deezen aewigtigen dienst. Hoort niet naar hen, die zeggen? „ De tijden zijn te ongunstig; men moet wachten tot bekwaamer tijd." Alle tijden zijn in des He er en hand, en Hij kan de flegtfte tijden de besten doen zijn, ter bevoorderincr van zijne zaak. Dit heeft Hij meenigwerf "getoond. De muuren van Jerufalem werden gebouwd in benaauwdheid der tijden. De verkondiging van het Euangelie door de Apostelen, en de gezegende Kerkhervorming, naderhand , werden beide met den gelukkigften uitflag voordgezet, in tijden van algemeene rampen. Laat u ook niet affchrikken door hun, die u zouden willen ten laste leggen, „ dat gij kwaad m den zin hadt, en ftoorders waart van de openbaa" re rust." Wie. dan een bloodaart, zou zich daarom een' oogenbhk laaten terug houden? Het is de oude zwadder der oude Slang, door haar kroost opgenoomen, en op nieuw uitgefpuuwd. Werden niet de Profeeten aangezien voor beroerden van Israël, terwijl zij niets anders zochten, dan de eer-van den waaren God te handhaaven? En werden de Apostelen niet befchuldigd, dat zij de weereld in roere hadden gefield* terwijl hun eenig oogmerk was , het Euangelie van Christus voordteplanten ? b Vol-  138 Leerzaame Volkomen bewust in uwe ziel, dat gij geen ander doel beoogt, dan den zoeten geur van des Verlossers Naam te verfpreiden , behoeft gij in het roinfte niet befchroomd te zijn,' noen voor een enkei uur u te laaten weéfhouden , van het met al uwe magt in 't werk te fteilen. Misfchien zai men u zeggen: ., Gij zult, wan„ neer gij dit onderneemt, gewisüjk de gunst „ én de achting der weereld verliezen." Ik kan u veriékerêfi, dat dit alz0 zi;n zal. In alle éeriwen, zijn zij, die ijverig arbeidden om het Ëuangéiic van Christus voordteplanteu, altijd bij de weereld aangezien als-dvvaazen, als onzinnigen, als guiten; en dit zal u ook gebeuren, zoo gij getrouw zijt. In 't kort, ten zij gij rot zulk eene gemoedsgeftalte geraakt, dat gij vastlijk oeflooten hebt, flandvastig op den weg van uwen pligt voordtegaan, wat ook de weereld van u mooge denken of zeggen, zoo zijt gij niet bekwaam tot bevoordering van Gods Koning, rijk En dit is het nog niet al; gij moet u niet verwonderen, zoo gij, om deeze reden, mishandelingen en ernstige beleedigingen van de weereld ontmoet; gij moet die verwachten, en er toe voorbereid zijn. Verwondert u niet, zoo u de weereld haat, en, liegende , alle kwaad tegen u fpreekt; zoo ze u kwaalijk handelt, en u vervolgt, om den Naam van Christus, Bidt om genade , om alles met lijdzaamheid te verdraagen; en gaat voord in het werk, met liefde, naarstigheid, en ijver. De goedkuring van uwen Meester, zal alles rijklijk opweegen. — Terwijl gij dus in uw eigen Land beezig zijt, verbeet met de zaak van den Godsdienst buitens Lands; vereenigt u hartlijk snet hen, die  Mengel-Schriften. 139 die het Euangelie tot de Heidenen poogen te zenden en overtebrengen $ fterkt hunne handen, door uwe goedkeuring, door uwen onderftand, en door uwe gebeden; en laat niets van uwen kant verzuimd "worden, waar door gij iets toebrengen kunt, tot het bèfpoedigen van dien heerlijken dag, wanneer de Zon der Gerechtigheid zal opgaan over alle Volken onder den hemel, met geneezing in haare vleugelen, en de kennis van Christus de aarde bedekken zal, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. David Bogue. BRIEF van eenen 'LEERAAR, Over be geestlijke gezindheid des gemoeds. Aan den Uitgeever van the Missio^ nary Magazine, [of Zendeling Magazijn] te Edinburg. Mijn Keer! Indien de volgende Brief dezelfde heilzaameuit' werking op uw hart heeft, als dezelve op het mijne  140 CLeerzaame mijne heeft gehad, zult gij ligtlijk een plaatsje daarvoor inruimen in uw nuttig Werk. Het is een gedeelte van de herhaalde Briefwisfeling met mijnen zeer geliefden Broeder. Ik heb dikwijls voorgenoomen, om, ten dienste uwer Leezers, u eenigen zijner nuttige Brieven toetezenden. Ontvang vast deezen; het is een naauwkeurig Affchrift van den oorfpronglijken. Ik blijf, zeer waarde Heer, de uwe, B. Elgirty 1801. • Zeer geliefde Broeder! Ik ben zeer verlangende, te verneemen hoe de zaaken met u ftaan; of gij naar de ziele welvaart; en of 'sHeeren werk door uwe handen voorIpoedig voordgaat. De voorfpoed op onzen arbeid, heeft, geloof ik, in 't algemeen, eenen gelijken gang met de geestlijke gezindheid van ons eigen hart. De Heer openbaart zijne groote wijsheid, in de keuze der middelen, welken Hij verkiest, ter uitvoering van zijne gena* dige oogmerken. Eer Hij aan Petrus bevel gaf om zijne lammeren te hoeden, vraagde Hij hem: Simon, Jonaas zoon , hebt gij mij Uef? Een geestlijk gezind gemoedsbeftaan in den Spreeker, wordt gewoonlijk bij de hoorders opgemerkt,en is,onder 'sHeeren zegen, zeer gefchikt, om een diergelijk gemoedsbeftaan, ook bij zorgeloozen en ongevoeligen, te verwekken. Een leevendig befef van de zekerheid van den toekoomenden toorn, welke op de go,iloozen wacht,  Mengel-Schriften. 141 wacht, zal hem leiden, om eenvouwigheid en duidelijkheid in het fpreeken te gebruiken, en om fomtijds een' traan te ioozen, over de ellenden zijner medezondaaren; terwijl het tevens kracht zal bijzetten aan zijne taal, aan den toon zijner ftem, en aan zijne gebaarden —■ zeer verfchillende van die gekunstelde welfpreekendheid eenes waanwijzen Redenaars. Eene geestlijke gemoedsgeftalte, is de beste gefchiktheid ter verklaaring der heilige Schrift. Er zijn veele zaaken, betreffende de zonde — de eeuwige Weereld — God — Chris» tus — den Heiligen Geest — de wijze van Gods handeling met zijn Volk — en de verfchillende listige fchuilplaatfen van het mensch- . lijk hart; waar van niemand een recht begrip kan vormen, dan zij, die, gelijk Enoch, met God wandelen. Een geestlijk gezind hart leidt ons , om door ons leeven en wandel te prediken, zoo wel als door onze openbaare Redevoeringen. Het houdt onzen ijver leevendig, en dringt ons aan, tot verdere oefeningen. Onze verwachtingen op God, worden er door uitgebreid , en het maakt ons naarstig en aanhoudend in het bidden bij den Genadetroon, om de zaligheid onzer toehoorders. O! hoe lieflijk en verkwikkend zijn zulke gedachten der Waarheid, welken ons ingeboezemd worden door den genadigen Vertrooster! Dan, helaas! hoe zeer zijn wij geneigd, om den zegen aan onzen ijver en ons gemoedsbeftaan teetefchrijven! Om dit kwaad te verbeteren, leert ons nu de Heer, op verfchillende wijzen, dat wij zonder Hem niets vermoogen. Zulke Leerredenen , zelfs, die wij zonder eene betaamelijke IV. Deel. K ge-  I42 Leerzaame gemoedsgeftalte, of geestlijke zalving, mtfpree. ken, worden fomtijds het meest gezegend, en zijn van het meeste nut voor 's He eren Volk. Hier door. vermaant en beftraft ons de Heer, en toont, .dat Hij. zijn werk zonder ons doen kan. Dit heb ik meermaalen ondervonden. Dan *ach! het ftnert mij, dat ik zoo vaak noodig heb, op deeze- wijze gekastijd te worden. Waarlijk, ik ben een groot beest bij U, O mijn God:! Het is nogthans zoo , mijn waardfte Broeder, ik fpreek' de taal van mijn hart, en het geen ik weet dat- waarheid is. Van het be. gin af, dat ik het Euangelie van Christus begon te prediken, heb ik moeten treuren, over mijn gemis van geestlijke gezindheid , in het prediken. Ik heb dikwijls een verwijderd hart, en fomtijds ook een gewigtig inzicht in de toekoomstige Weereld; dan, helaas! ik blijf mij. zeiven, niet altijd gelijk! Ik begeer Enoch gelijk, te worden; ik zou wenfchen i. Abraham riaartevolgen, in het geloof; Jeremia, in beklag over eene zondige Weereld; Paulus, in kennis en ijver; Petrus, in kloekmoedigheid ; Joannes, in zachtmoedigheid en liefde. Ik wanhoop niet, in het genot van deeze hemelfche geftalten te zullen toeneemen, omdat ik dezelven lief heb.. En dit is het vertrouwen, dat wij in Hem hebben, dat als wij bidden naar zijnen wil, Hij ons verhoort. Maar ach! het kan zijn, -dat mijn tijd kort is! Ik vrees dat de dood mij niet waallende op mijn' post zal vinden. Ik zoa nog zoo gaarn wat doen, vóór mijn fterven, O! als ik heden nog kwam te fterven , wat is toch mijn bedrijf geweest ? i Deeze gedachte doet mij dikwijls verftommen. Hoe zou ik mij be*  Mengel-Schriften. J43 beklaagen moeten, over een nutloos onvruchtbaar leven!' Ik wenschte meer kennis van God, en van de toekcomende Weereld, en meer heiligheid , te verkrijgen ,r voor dat ik fterve. Weinig middelen hebbende, tot verkrijging van uitgebreide geleerdheid, ben ik daaronder fomtijds wat ontmoedigd; maar dan neem ik voor, den Bijbel te beftudeeren, en, tot aan mijn fterven toe, te bidden om den Gsest, ter opening van mijn verftand, om de Schriften te kennen ,en de kracht Gods. Pan begin ik het pad te loopen , als een ftetke. Maar ach! hoe ras bezwijk ik ! Dan val ik weer aan het treuren; en dan nog eens, dank ik God, en fchep weder moed. Op deeze wijze breng ik mijn armelijk leven door. Maar denk echter niet, mijn lieve Broeder, dat ik moedloos ben. Het zij verre, dat ik u zou willen bedroeveri, wiens hart ik weet, dat de Hseb. verblijd heeft. Integendeel, nimmer had ik nadruk, lijker, heerlijker, en bijblijvender befeffen van de Majesteit van God, de fchoonheid der heiligheid,- de affchuüwelijkheid der zonde, de heerlijkheid, gepastheid, en uitmuntendheid van den Perfoon, het Werk, en de Volheid van den Heere Jesus Christus, dan nu federt eenigen tijd. Dood en Eeuwigheid hebben mijne gedachten geheel ingenoomen, als ook, onlangs, eenige openbaare Verhandelingen. In her bezonder, heeft éene Waarheid mij diep getroffen, en gelegenheid gegeeven, tot verlcheiden Leerredenen ; te weeten, dat het groote einde van Christus koomst in de Weereld, van het geheele Euangelie, en van alle de Bedeelingen der Voorzienigheid, met opzicht tot Go ds redelijke fchepféien, is, de zonde te tiei te doen. K 2. Het  144 Leerzaam» Het groote einde , derhalven, van ons leven> behoort te zijn, de t'onderbrenging van de zonde, in onszelven, en in de Weereld, zoo verre onze invloed reiken kan. Ik denk, dat wij de menfehen behooren te achten en te eerbiedigen , naar maate zij dit doelwit in 't oog houden. Indien wij indedaad groot willen worden, dan Is de weg om zulks te bereiken, het voorbeeld te volgen van den Gezegenden jEsus,enHem daarin zoo nabij te koomen, als wij kunnen. O! hoe heerlijk, hoe beminnelijk moet Hij weezen, die de Bron is van alle zedelijke fchoonheid, welke in zijne uitgebreide Heerfchappij ergens te vinden is! Hoe waardig is Hij, geroemd en aangepreezen te worden, in alle onze Leerredenen, in al onzen ommegang! Wat zullen we eens zijn, als wij Hem zullen gelijk weezen! Deeze gedachte fchijnt mij fomtijds te hoog voor mijtygeloof. Maar als ik indenk, dat Hij niet liegen kan, en mij dan herinner, dat {er millioenen in den Hemel zijn, die eens op aarde waren, gelijk ik,dan vat ik hoope, met beeving. Maar / o! mijn waardfte Broeder, het vordert veel geestlijke kundigheid, en gemeenfehap met God, om veel verzekering te hebben. Ik vreeze, dai veeier verzekering niets meer, dan waan en inbeelding is. Ik ben, geliefde Broeder, de uwe in Jesus. 19 Augustus, 1801. BRIEF  Mengël-Schri*ten. 145 B R I E F van den EERWAARDIGER HEER W1LLIAM KOMAINE. Dank, zeer veel dank zij den Heer en Jufvrouw T, voor hun aandenken aan mij, in dit aangevangen Jaar. Ik ben befchaamd, dat ik uwe gunst niet eerder erkend heb; dan, mwaarheid, Mijn Heer, ik worde zeer traag, en deug nergens toe meer. Het wordt hoog tijd, dat ik uit den wijngaard worde uitgeworpen, en welk een Meester, behalven de mijne, zou langer iets met mij te doen willen hebben ? Ik verfoeij mijzelven, en ftaa dagelijks verwonderd, over zijn geduld en goedheid. Nimmer was het Eigenzelf laager, en zijne beminnelijkheid hooger.dan met dit nieuwe Jaar. Schoon wij er maar even zijn ingetreeden, heeft Hij ons nogthans begunstigd met eenige verkwikkelijke uitzichten op Pisga. Het is al veele jaaren mijne gewoonte geweest, om eenen Tekst als een wachtwoord te neemen, iets, zeer kort, en gemaklijk te onthouden, en het welk dienen kan, om er een geloovigen voor een jaar lang op te onthaalen. Ik heb het voor mijzelven zeer nuttig gevonden , gelijk ook anderen nevens mij. Onze Tekst, voor dit Jaar 1772, was: CHR161Ut> is alles. Hij heeft alle volheid van taligheid K 3 in  Ï46' Leerzaame in zich, als het Hoofd, ten nutte van alle de Leden; en het behaagde den Heiligen Geest, van zijne Volheid te getuigen, in de Schriftuur, en het behaagt Hem , door zijne genade , den geloovigen zulks aantewijzen, en hen daar op te doen leeven. Dit is waar zaligmaakend werk van genade. Alle andere ondervinding is niets waardig. De Heilige Geest koomt, om het Eigenzelf te vernederenden Christus te verhpogen; en dit doet Hij krachtdaadig; Hij verlicht het verftand, en overtuigt de ziel, dat Christüs de eenige Zon is, in de geestlijke Weereld. Hij zendt zijne fchoolieren tot Christus, en tot niemand dan Christus, om van Godlijke dingen onderweezen te worden. Hij doet hen nederig koomen aan des Zalig ma akers voeten, om aldaar te zitten, en zijn Woord te hooren Aldus verheerlijkt Hij hunnen Godljken Profeet; en in de wijze van zijn onderwijs, maakt hij Chr.stus alles. De Bijbel, en Leeraars, en Genademiddelen, zijn alleen gefchikr, om tot Christus te leiden, om uit zijne Volheid te ontvangen les op les, regel op regel. Mij dunkt, ik hoor Mejuffrouw T. vraagen: „ Hoe zal ik weeten, dat ik een Leer„ ling van Christus ben, en dat Hij mijn „ Onderwijzer is?" Mijne lieve Vriendin, dit kunt gij alleen weeten, door het geen gij geleerd hebt; op geene andere wijze, kunt gij daar van zeker zijn. Hij wil u op zijne Waarheid doen zien, en wil dat gij uzelve daar aan beproeven zult. Als gij aan uwe gevallen ftaat gedenkt, waar door gij eene verdorven natuur hebt overgeërfd, en niets kunt doen, dan zon- di-  mengel-schriften. i47 dizen: a's de fchuld op,uw geweten drukt, en vreeze uw hart bevangt -~- wat is het dan, dat u hulp of redding aanbrengt ? Waar heen wendt gij u om vergeeving? Van waar wacht gij vrede met God2 En uw antwoord zal toonen,dat de Heere God, onze Profeet, u onderwijs gegeeven heeft. Dan, belaas! ik hoor u antwoorden - want ik beb het u hooren zeggen: - ,, In waarheid, daar ben ik zeker van ; ik heb geen hoope, dan in de Zoenofferande van het Gods lam, het welk in eeuwigheid " SeilSd is en in die Gerechtigheid van " Kern fdie alleen mijne Gerechtigheid voor God is Dit is het waare voorwerp, van alle " heil Dit, en niet anders; — C h r i s t u s " )fallesr Ènnu, dus verre is alles wel. Maar Se troost hier van is, te weeten dat het mijn is Hier heeft Jufvrouw T. haare bedenking of tegenwerping gereed. Mijne lieve Vriendin, wf mij eens eenen Tekst aan, welke zegt: Hii die getroost is, zal zalig worden; of welke ons'leertt dat het geloof beftaat in te weeten, dat ik zalig zal worden. Gij wordt geroepen , om op Christus en zijne Verdiensten te vertrouwen , en ftaat te maaken op het vrije aanbod van G od, in zijn onwankelbaar Woord. Rust hier, en geef geloof en vertrouwen aan Gods aanbod van Zaligheid, aan allen, die dezelve om niet willen aanneemeu en ontvangen; en ik ftaa er borg voor, dat gij, op zijn tijd, de verlangde vertroosting zult ontvangen. ^Upgeen andere wijze kan dezelve egt of duurzaam zijn; en uwe inkeering tot uzelve , zal alleen eene daad van uw verftand zijn , en blijken, zoo veranderlijk te weezen als de winrt.._„ Maar , K 4  *48 Leerzaams zul,t8J'i zeggen, „ gij wilt immers niet, dat ik in fiet duister voordgaa, ongetroost, niet weetende waar heen?" Neen, waarde Vriendin, ik begeere u tot Jicht en vertroosting te leiden, langs den rechten weg. Christus is de weg; zie meer op Hem , en minder op uzelve; vertrouw meer op Hem, en minder op uw geloof; denk altoos aan uwe ledigheid, en aan zijne Volheid; pems op Hem — bid tot Hem. — Gij kunt aldus omtrent de Zon niet werkzaam zijn zonder verlicht te worden door haare ltraalen, en verkwikt te worden door haaren verwarmenden invloed. Wanneer menfehen binrensnuis koud zijn, en zij zien de Zon lieflijk ichijnen, dan zullen ze immers niet vraagen„ Is dat wel mijne Zon? mag ik ook uitgaan * i> en wandelen in haare middagflraalen , en\mii „ dus verwarmen door haare koesterende hitte ? Is ze wel voor mij?" Ja, ja, voor u ■ Christus. Alle die willen, mooiren Christus aanneemen, tot vergeeving; Christus aanneemen tot hunne Gerechtigheid; Christus, tot hunnen Hemel, en tot alles wat eii behoeven zult, totdat gij aldaar koomr. ZijtgH gewillig? Wel nu, dan is CnrnsTusen alles het uwe. Nu, lieve Vriendin, war zegt gij tot deeze dingen? „ Voorzeker", zult gij imniers zeggen, „opdeezen grondflag wil ik bouwen "— * .». er bij'» » m,j ontbl"eekt als nog zoo „veel ! Dit zij zoo; maar wat u ook magortbreeken is a.les gelegen in de Volheid van Christus' alles heeft Hij voor u in zich. Zoo dat hier eene allergezegendste gemeenfehap tusfehen u en Christus is, en eene heilige vriendfehan in geeven en ontvangen. Eiken oogenblik zult gij  MlHGïL-ScailïTïN. 149 gij iets behoeven; en Christus zegt: Hier is het, koom er om tot mij, ik kan noch zal het u niet weigeren; is het iet tijdlijks, Pf. XXXIV: 10. is het iet geestlijks, Efeezen I: 3. of iet eeuwigs, Kom. VI: 23. alles is uwe. ■— Dit is te leeven door bet geloof des Zoons GoDs;en het is waarlijk de beste weg ten leven. Wanr, door aldus alles uit de Volheid van Chris tus te ontvangen, zult gij immers bij ondervinding leeren kennen, dat Hij de uwe is, en dus hebt gij het geloof in oefening; ■— en dan zult gij voorzeker ophouden, van uw aandeel aan Christus in twijfel te trekken. Zoo lang gij gebruik van Hem maakt, kunt gij niet meer twijfelen, of Hij de uwe is, dan dat gij, heden eetende,zoudt kunnen twijfelen of de fpijze uwe is. Dus, ziet gij, is C Ris tus alles in den tijd, alles va. de eeuwigheid. O ! dat Hij maar zijne eer hebbe, in het weinige! Vertrouw Hem toch, es gij zult zien, wat wonderen Hij voor u doen zal.— Mijne Vrouw vereenigt zich met deezen raad. Wij wenfchen u, en uwen Vrienden, alle,barm» hartigheid en vrede! en zijn de uwe, enz. K$ BRIEF,  x^o Leerzaam» BRIEF Over het oprechten van een ZENDELINGSLEERSCHOOL. Aan den Uitgeever van the Missio* nary Magazine, [cf het Zendeling-Magazijn] izEdinburg, Mijn Keer! Elk warm vriend van den Godsdienst is verpligt, het Ontwerp der Zendingen naar de Heidenen te helpen bevoorderen. Schoon ik mij naauwlijks in dien eerwaardigen rang durf plaatfen, is mij echter één plan in de gedachten gekoomen, 't welk ik geloof niet te moogen terug houden. De Geest des Heeren is in onze dagen uitgegaan, en heeft Mannen geroepen tot dit groot en gewigtig werk; dan, hoewel het vast gaat dat Hij, die hen riep, hen zalonderfteunen, moeten er evenwel, tot dat oogmerk, ook middelen ter hand genoomen worden. Zou het dan niet voorzichtig en nuttig zijn, in onze Stad een Leerfchool aanteleggen, van maatige grootte, on= der den naam van het Zendelings-Leerschool, alwaar deeze toekoomende Herauten van het Euangelie, buiten hunne kosten, in alle noodzaaklijke takken van Weetenfchap of Kunst on-  Mengel-Schriften. 151 onderweezen wierden? Gij verftaat mij; door het woord noodzaaklijk te gebruiken, breide ik mij niet uit tot den geheelen kring der Weetenfchappen, maar bepaal mij tot de zulken, als, onder de Godiijke beftuuring, in vreemde Lan. den, daadlijk van dienst, en nuttig kunnen zijn. Als eene voorafgaande onontbeerlijke hoedaamgheid, ondetftel ik onze Zendelingen, als begaafd met uitneemende godvrucht; 't weJk zekerlijk het eerfte vereischte is, dat men in hen verlangt. Als minder, evenwel noodzaaklijk, bedoel ik voornaamlijk, eene genoegzaame kennis van de Letrfhikken van den Christelijken Godsdienst, zoo als dezelven in onze Geloofsbelijdenis worden voorgefteld; en ook, van de Dwaahngender geenen die van ons verfcbillen, ten einde hunne bekeerlingen tegen alle valfche Stellingen te kunnen waarfchuuwen. Ik wilde ook. dat de Zendelingen, tot op zekere hoogte , in de Aardrijkskunde geoefend wierden, opdat hunne reizen met te meerder gerustheid ondernoomen konden worden. Het zou ook zijne bezondere nuttigheid kunnen hebben, ingeval zij onderweezen wierden, in het beoefenend deel der Geneeskunde, om zoo wel ter herHelling der ligchaamen, als der zielen, te kunnen arbeiden. Een Heiden, die, door middel van eenen Zendeling, van ligchaamlijke nooden verlost was, zou te begeeriger, en met minder ' vooroordeel, uit zijnen mond de woorden des Eeuwigen Levens ontvangen. Ook was het, als eene bijkoomende Weetenfchap , zeer goed , indien zij genoeg van de Botanie verftonden, om nuttige Kruidkundigen te worden. Door de goede Voorzienigheid" van God, is het Rijk der plan-  152 Leerzaaimi planten niet minder eene Voorraadfchuur tot onj onderhoud, dan eene groote Apotheek, vol heilzaame geneesmiddelen, tegen krankheden. De kunde der menfehen wordt flegts vereischt, om dezelven te ontdekken , en ten nutte te beezigen. Er zijn nog veele andere takken van nuttige kundigheden , in welken de Zendelingen konden worden ingeleid 3 zonder hunnen geest te overlaaden, of het voornaamfie doel hunner roeping te verzwakken. Ik wilde maar deeze weinigen aanftippen , fchetfende alleen de buitentrekken, om het beraamen van het geheel Ontwerp aan wijzer Mannen overtelaaten. Laat mij nu mijne gedachten zeggen, hoe dit Plan zou kunnen ter uitvoer gebragt worden. Onderftellen wij, dat er eene jaarlijkfche Infchrijving geopend wierd, waar uit men op 500 Ponden Sterüngs konde rekenen. Verder, dat het Genootfchap hier op een Huis kocht, gefchikt tot zulk een Leerfchool; en , dit bekoomen hebbende, uitzag, naar één of twee Mannen van bekende godvrucht en talenten, die gefiadiglijk in de waarneeming van den post van Onderwijzers werkzaam waren , voor een Jaargeld van Eenhonderd vijf en twintig Ponden ijder,zonder eenige andere bijkoomende voordeelen. — Deezen móesten, eenige uuren van den dag, elk in het bezonder, zich bepaalen tot het onderwijs van zulke Perfoonen, als men bekwaam achtte tot het werk van Zendelingen, en van geene anderen. Ik bedoel, dat e'én der Onderwijzers lesfen zal geeven in de Godgeleerdheid, in derzelver bezondere deelen, gelijk ook in de Zedekundige Wijsbegeerte, en -Redenkunde; — dat de andere onderwijzen zal in de beoefenende HeeU  Mengel-Schriften. 153 Heelkunde, in de beginfelen der Geneeskunde, in de Botanie, en Aardrijkskunde. Laat, daarenboven , op kosten van het Genootfchap, eene Boekverzameling aangelegd, en in e'én der vertrekken van het Huis geplaatst worden , om, onder zekere voorwaarden , alleen toeganglnk te zijn voor de Onderwijzers, en voor de Zendelingen. Die Bibliotheek moest beftaan, uit Schriften over de Kerklijke Gefchiedenis; uit de beste Euangelifche Leerredenen; uit Reisbefchnjvingen; en Dagverhaalen van voorige Zendingen ; als mede, uit eene wel gekoozen kleine Verfaameling van Boeken over algemeene Weetenfchappen; en Maandfchrifcen, ter bevoordenng van den Godsdienst; enz. enz. Indien het moogelijk ware, den Zendelingen kundigheden medetedeelen van eenige Handwerken, en van de Werktuigkunde daar toe behoorende, zou dit zeer nuttig kunnen zijn; maar die din«en kunnen niet geleerd worden alleen uitooeken1", of ondetwijs, buiten beoefening. De Akkerbouw, het Tuinwerk, Timmeren, en dergelijken, zouden van het grootst belang weezen. ^ De Zendelingen , die zich aanbieden, zijn doorgaands menfehen van eene niet ruime opvoeding, wier voornaamfte hoedaanigheden beftaan in gezonde godvrucht, en in de ondervinding van de kracht der Godzaligheid. Dan, fchoon dit de eerfte en onontbeerlijke vereiscl:ten bij hen zijn, kunnen de bovengenoemde kundigheden in geenen deele overtollig gerekend worden. Om deeze reden, heb ik het gewaagd, mijne gedachten optegeeven. Mijn plan isflegts ruw en onontwikkeld. Men moet mij verfchoonen, dat ik over een onderwerp fchrijf, over 't  t54 Leerzaams 'c welk ik, bij gebrek van ondervinding, niet dan zeer onvolkomenlijk handelen kan. Mijne goede bedoeling ftrekke mij tot verantwoording, T. W. B E L A N G R IJ K E B R. I E F , OVER HET ONGERIJMD EN SCHADE-* LIJK BEGRIP, VAN ONMIDDELLIJKE INGEEVINGEN; INZONDERHEID VAN BELOFTEN OMTRENT ONZE AARDSCHE EN TIJDLIJ. KE BELANGEN. Waarde Vriend! Sedert ik u laatst ontmoet heb, heb ik meermaaien met belangneeming aan n gedacht; en hartlijk wensch ik u genadige onderfteuning en beftuuring. in alle uwe moeiten en beproevingen* Naardien, ik geen' twijfel hebbe, of gij eene genadige betrekking op den Heere hebt, zoo geloof ik ook, dat Hij u. in 't einde, door al. Je uwe moeiten veilig heen zal helpen. Nogthans, als ik recht uit mag fpreeken, ben ik eenigszins, ten uwen opzichte, achterdochtig, dat gij uw eigen lijden verzwaart, en belet het nut, dat gij uit hetzelve trekken kondet, door eenige mis-  Mengel-Schriften. 155 misvattingen , waar voor gij fchijnt bloot te ^Gij zult u nog herinneren kunnen, het bericht dat gij mij gaaft, van de verfcheiden Beloften, die «ij van God ontvangen hadt, bezonderlijk, betreffende uwe uitwendige en tijdlijke omjlandigheden; en , dat gij: het fterkste vertrouwen voeddet, aangaande derzelver (lipte en letterlijke vervulling. Denk niet dat ik uw vijand ben, wanneer ik eenigerwijze u trachte te berooven van den troost, dien gij u hier uit hebt afgeleid. Hooi mij langmoedig, en ik vertrouw, .te zullen doen blijken, dat ik geen heerfchappij wil voeren over uw geloof, maar een medewerker zijn van uwe blijdfc.hap. Het verheugt mij, dat gij in ftaat gefteld wordt, om aantehouden in het gebed4 en uwe fmeekingea God e bekend te maaken; begeerig zijndeom alle uwe zorgen op Hem te wendte* hm> en onderwijs en onderfteuning ruit zijn Woord te erlangen. Ik ben ten- vollen zeker, dat Gods Woord, in alle gevallen, zal bevonden worden genoegzaam tot onze beftuuring .te. zijn, en een bron van geestlijke; vertroosting, onder alle, zelfs onze grootft.e beproevingen. Het' is zekerlijk uw pligt, en uw voorrecht, dagelijks de'Schriften te onderzoeken, beide toe uwe beftuuring, en tot uwe vertroosting, en te trachten, om, wanneer gij den Bijbel niet voor u kunt hebben, u als dan te herinneren deszelfs Voorfchriften en Beloften, en daar op te peinzen, biddende, dat de Heilige Geest u niet alleen helpe in uwe natuurlijke krachten, tot herinnering, maar dat Hij, in 't bezonder, u. geeve een gcestlijk verft'and van zijn Woord, Pn  156" Leerzaams en eene gezindheid des harten, om bei oorelijk aangedaan te zijn, omtrent de Waarheden daar Jn begreepen. Gij hebt reden om dankbaar te zijn, wegens den gepasten voorraad, welken God in zijn Woord befchikt beeft, welke ik geloof dat zoo naauwkeurig op uw geval en uwen toeftand gepast is, als of zulks voor u alleen, gefchreeven ware; niettegenftaande — God zij geloofd! het zelfde Woord der Waarheid even eens gepast is voor alle andere geloovigen; en gij hebt geen reden om u hier over meer te beklaagen, dan dat, terwijl de Zon u verlicht en verwarmt, zoo zeer als of gij maar alleen op de weereld waart, zij, ten zelfden tijde, zulks mede doet aan mülioenen andere menfehen. Gij behoort dankbaar te zijn, dat God u een geheugen heeft gegeeven, en u hulp verleent,om u van tijd tot tijd gepaste Schriftuurplaatfen te binnen te brengen, welken fomtijds bij eene zeer gepaste gelegenheid aan uw verftand voorkoomen. Maar moogelijk zal deeze aanmerking u min behaagen,- en gij zult naauwlijks willen toeHaan, dat gij u dezelven herinnert, maar het daar voor houden, dat ze u van God onmiddellijk worden ingeboezemd. Zoo uw geheugen nogthans, gelijk is aan het mijne * zal het moeilijk ziin, dit ftuk te beflisfchen. Dikwerf zijn mij, fchielijk en onverwacht, goede en kwaade dingen aan mijn verftand voorgekoomen, welken ik dacht nimmer te vooren gehoord of geleezen te hebben; en nogthans kwam het mij naderhand te binnen, hoe ik er eerst aan gekoomen was. En laat dit zijn zoo als het wil; het is geen zaak van eenig aanbelang, of God onze natuurlijke ver*  vermogens te hulp koon* « &SË£ V» forten heeft lijK rapraiw. j k als 5 BJÖ^^^S"- gefprooken hadDe loutere voorkooming vau woorden aan het'verftand, zou daarom niet verzeld gaan met J w t Bileam, en andere natuurl^ke £d te binnen bragten, zoo ik nogthans; maar ren zelfden tijd, evenredige oefening van waare «nade hadde, zou ik mij moogen verzekeren, far j/geheei aan Gods Geest was toet» ^ïk^ensch derhalven, dat gij, en alle Christenen uwe vertroosting vestigt, met zoo zeer op STif&r waar dooï de Beloften tot uw verftand Zoomen, als wel op de zaaken, welken n de Beloften zeiven begreepen zijn;. Denk niet dat men alleen daarom een Christen is, omdat er fchielijk eenige Beloften aan 't vetZd voorkomen, als" of eene ftem tot ons fnrak en wii niet wisten dat er eenige zulke Sden in het Boek begreepen waren De SeSeïd bewijst noch het een, noch het ande en de ftem is waarfchijnelijk het uitwerkfel van'de kracht onzer verbeelding. En indien die ftem al waarlijk van den Hemel kwam, zou ze geTn mee? zekerheid aanbrengen, dan er te voo* IV. Deel. L Ien  r58 Leerzaame ren in het befchreeven Woord gelegen was. Wat betreft, dat men niet wist dat deeze woorden tn het Boek ftonden; dit is het ergfte teeken van feilen, want het bewijst alleen, dat men den Bijbel nier zoo vaak geleezen heeft, als had benooren te gefchieden. Stel eens , gij naamt de eene of andere duidelijke Belofte van het Euan.ehe, en kast die, een geheel jaar, tienmaaien des daags over, en op den laatftèn da* van het jaar, als gij die 3650 maaien geleezen hadt, en g.j yondt uw verftand verlicht, zoo dat gij derzelver oorfpronglijke meening begreept, en van derzelver zekere waarheid overtuigd wierdt, en het voor u als goed omhelsder en ernstig en oprecht begeerdet, den zegen, daar* in begreepen, te moogen erlangen, ten zelfden einde waar toe de belofte gegeeven was, u verlaatende op de trouwe van den Beloover, aangaande haare vervulling, en daar door opgewekt wierdt, om uwe hand en hart aan den Heere te geeven - al hadt gij dan van dit Joon, in 3649 reizen dat gij deeze woorden geeezen hadt, geen gevoel gehad, en al was ten Jaa.iten uwe vertroosting nog zoo langzaam aangeioornen, gij zoudt, des niettegenftaande, n veilig; moogen verzekeren , dat de. Belofte u waarlijk van God was toegekoomen. Maar thands wilde ik voornaamlijk fpreeken. ian fiflte" ^f^W^e Zegeningen-, wa,*r van gu po zeker fchijnt te zijn, dat"God die in het bezonder aan u gedaan heeft, en dienvolgends dezelven zekerlijk zal vervullen. Nu bet is eene zekere en vertroostende waarheid! m ^odzaKgheid ts tot alle dingen put, hebben* ds  Mengel-Schriften. 159 de de belofte des tegenwoordige» en des toekoomenden levens (a); maar, indedaad, mijn waarde Vriend, ik heb geen denkbeeld, dat God een eenige belofte van tijdlijke Zegeningen aan u gedaan hebbe $ welke niet gemeen zoude zijn aan alle geloovigen , in gelijke omflandigheden. Hier in zijt gij, naar het mij toefchijnt, in gevaar van misvatting, en wel zulke, als u waarfchijnelijk in andere aanmerkelijke dwaalingen zal Horten, zoo gij daar van niet terug keert. Christelijke vriendfehap, derhalven, fpoort mij aan, om in dit ppzicht openhartig en duidelijk met u te handelen. Voor en aleer de Canon des Bijbels geflooten was, heeft God zijnen wil, voortijds, veelmaalen, en ^-ep veelerlei wijzen, aan zijne heiligen, door eene onmiddellijke openbaaring, bekend gemaakt. Hij maakte verfcheiden bezon, dere toekoomstige gebeurenisfen bekend aan Abraham, aan Josef, aan David, en anderen, en gaf hun beloften , welken, met uitfluiting van anderen, zoo alleen tot hun behoorden, dat dezelven op andere menfchen niet kunnen of mooRen worden toegepast. Bij voorbeeld, Hij beloofde aan Abraham, dat zijne nakoomelingfchap zou zijn als het zand der zee in meenigte, en dat alle de genachten der aarde in zijn zaad zouden gezegend tforden; e. z. v. Hij voorfpeïde, dat Josef zou verhoogd worden boven zijne broederen, en zijns Vaders ganfche huis. Aan David gaf Hij de toezegging, dat hij den Troon van Israël zou beklimmen, en bezwoer hem naderhand, O) 1 Tim. IV: 8. L 2  iöo Leerzaams» hand, dat Hij uit de vrucht zijner lendenen; den Messias zou verwekken, om op zijnen Troon te zitten. God heeft ook wel nieuwe openbaaringen gegeeven aan godlooze, zoowel, als aan vroome menfehen. Denk aan Farao, Bilpam, 'Jerobeam, Jehu, Achas, Nebuk adne zar, en anderen. Doch wij, die nu den geheelen Bijbel hebben, toe onze beftuuring en vertroosting, hebben geen reden noch aanmoediging, om eene nieuwe Opanbaaring te verwachten of te begeeren, maar her, is o:ize pli^t, van die volmaakte Openbaaring, welke God ons bereids gegeeven en ter hand gefield heeft, een recht gebruik te maaken; en ik moet er op aandringen, dat deeze zoo voldoende en volmaakt is, dat gij geen bijvoegfel tot dezelve behoeft. De Voorfihriften van den Bijbel zijn zoo dui, delijk en zoo volkomen, dat, indien ons oog maar eenvouwig is, om de eer van God te bedoelen, zij ons, in alle gevallen, bevonden zullen worden, een genoegzaam voorfchrift te zijn van alle de deelen van onzen pligt. In waarheid, al hadde ik nog zoo veel genade en geestlijk verftand.* de Bijbel zou mij nogthans niet^ voorzeggen, wat er toekootnende jaar, of zelfs morgeni gebeuren zal; hij zal mij nietzeg^ gen, of ik in 't vervolg rijk, dan arm zal weezen, of ik in mijne tegenwoordige omftandig. heden zal blijven, of daar in verandering za! ondergaan; hij zal mij niet berichten, of ik lang zal leeven, dan wel fchiehjk zal fterven; hij zal mij geen. huip. verleenen, om iets toeJcoom.stigs te voorzeggen, al was ik er nog zoo nieuwsgierig naar. Maar de Bijbel zal doen, het geen  Mengel-Schriften. lós geen duizendmaal beter is; hij zal mij leeren en beftuuren, om toch bezorgd te zijn, dat de, leevmde, den Heere leeve, en ftervenae , den Heere mooge fterven, hij zal mij leeren, God te kennen in alle mijne wegen, en mij aanmoedigen, om alle mijne zorgen op Hem te wendtelen; hij zal mij zeggen, dat. alle mijne tijden in des Heeren hand zijn. en mij aanfpooren, om den Heere ten allen tijde te danken. De Bijbel zal mij niet volftfekt verzekeren , wat God, betreffende mijne uitwendige omftandigheden, doen zal, maar hij zal mij gerust ftellen, dat, indien ik een Christen ben; Hij mij wel zal doen, en het goede niet onthouden; hij zal mij leeren, dat, naardien ik niet weet wat goed voor mij is, uit al het geene dat voor mijn aangezicht is , ik derhalven, in welk een' ftaat ik ook ben, behoore onderworpen en vergenoegd te zijn. Het is zeker voor mij veel beter, te weeten wat ik heden behoore te doen, dan te weeten wat morgen zal gebeuren. Ik wilde veel liever weeten depligtenvart één uur, en dat mijn hart tot dezelven geneigd ware, dan eene openbaaring te ontvangen vari alle de lotgevallen mijnes toekoomenden levens. Nu, ik ben van deeze gewigtige waarheid ten vollen overtuigd, welke ik ook gerustlijk durve leeren en voorftaan, te weeten, dat gezond verftand, de Bijbel, en een wel geplaatst hart, den Christen altijd leeren zullen , welke zijn tegenwoordige pligt is. Zij zullen hem niet altoos aanzetten tot bedrijf of werkzaamheid,omdat zijn tegenwoordige pligt hem kan roepen tot een lijdzaam wachten. Zij zullen hem niet onderrechten, hoe hij, met zekerheid, veele enL 3 vei-  t6 of verfchijningen. Ik zou durven {taande houden, dat niemand immer, in eenig geval, hoedaanig ook, eene eigenlijke verfchijning gezien heeft. Ik geloof, dat van honderd vertelingen , de helft voorbedachte leugens zijn; en waarfchijnelijk zijn negen en veertig van de andere heltt, louter het uitwerkfel van eene fterke inbeelding. En indien er al één van de honderd waarheid ware, zou ik, voor mij zeiven, niet wenfchen, de waarheid van eenige dier wonderen te ondervinden. Ook heb ik geen grooter begeerte om eene nieuwe openbaaring te ontvangen, dart ik heb, om het bezoek of de verfchijmng van eenen geest te ontvangen. Maar ik zal nog Heiliger te werk gaan, en beweeren, dat, al waren beide de gevallen waarheid, er dan nog geen bewijs van genade is, in een of ander geval. Stel, daarenboven, de moogelijkheid, dat er eene nieuwe Openbaaring eefchiedde, aan den een' of anderen godvrucht.len, en dat deeze met oefening van genade verleid ging; dan is het verre weg nog meerder blijk van genade, geboogen en onderworpen te zijn, onder beproevingen, door middel ven Schriftuurlijke vertroostingen, al u en blijft men L 4 on"  16*4 LïUZAAME onzeker aangaande toekoomende gebeurenisfen, dan onderfteund en vertroost te worden door eene zekere voorkennis van eene of andere aandighedeenVerandering in onza uiiwendige omftanStel eens, dat gij in eenen ftaat van armoede waart, en, daar door in groote'verlegenheid zijnde gered ftond te worden, door eene uitdrukkelijke openbaaring, dat de een of ander van uwe afweezige nabeftaanden binnen kort lterven, en u een' grooten ichat nalaacenzoude: ?iï S. noêthans> dat gij die aanleiding met hebben zoudt, ter beoefening van zulke genade en Godsverheerlijking, als hij, die, fchoon arm en gedrukt, gelijk gij, zich echter geboogen en ftü hield, en 'zich gelaaten aan Uoos wil onderwierp, niettegenftaande bij geen verwachting had van eene aanmerkelijke gunstige verandering ,n zijne omftandigheden, maar zich eemglyk verliet op Gods voorzienige zorg, om hem het noodige te geeven, met cnderw.rping £n ]f F ï*rd Cn vrijm»P- 2ich tevens verheugende, dat Hij de armen deezer weereld heeft uitverkooren, om rijk te zijn in het geloof, en erfgenaamen zijnes Koningrijks *JtkZTCh' Waafdig Vriend> dat gij ernstig goede oude Openbaaring, die wij reeds hebben, en te vreden zijn, dat de Bijbel aan alle geloo' vigen genoeg gezegd heeft, ter hunner onderfteuning, in hunne allergrootfte bezwaaren, en dat gij u niet zult toegeeven in eenig verlangen, om de Schrift meer ie doen zeggen dan zij be xeids gezegd heeft. Er is veel onderwijs en Vertroosting irj dezelve opgelegd, waar van onze ken-  Mengel-Schriften. 165 kermis nog zeer onvoldoende is; laat ons dit befludeeren, en de verborgen dingen voor den Hi ere laaten, dankbaar zijnde, dat Hij ons zulk eene volledige Openbaaiir.g van zijnen heiligen wil gelchonken beeft. Het is zeker meer vleiende voor den geestlijken hoogmoed, etne onmiddellijke faamenlpraak met den Aller h oogsten te houden, onzen toekoomstigen vooripoed te voorzeggen, en diergelijken, dan het klaare Woord van God te onderzoeken, en nogthans daar uit niets meer te kunnen leeren, dan alle onze Medechristenen daar uit leeren kunnen, door dezelfde middelen van onderzoek, en bidden; en zeker, deeze neiging tot zulk fooit van indrukken, is daar tegen een aanmerkelijke hinderpaal. Maar de andere wijze flrekt meer tot eer van God, en van zijn befchreeven Woord, zij begunstigt meer de oefening van genade, en zal, in de uitkoomst, troostrijker en veiliger voor onszelven zijn. Ten minsten, ik kan mijzelven met eene nieuwe Openbaaring bedriegen, maar de oude kan nimmer noch ooit faalen. Indien ik begeerig ware,mijne levensomftandigheden te veranderen, zou eene openbaaring van voorfpoed daar in te ontmoeten, mij kunnen te loer ftellen, maar eene verzekering, dat God over mij zal brengen hec geen Hij over mij befcheiden heeft, is onfaalbaar. Indien ik in armoede ware, zou eene belofte van toekoomende rijkdommen kunnen misfen; maar eene belofte, dat God de waare nooddruft zal vervullen van hun , die eerst en boven al zoeken het Koningrijk van God en zijne Gerechtigheid, is onbedriegeüjk. Leefde, ik onder beproevingen, dan zou een indruk, dac L5 ze  ï66 Leerzaams ze in een zeker bepaald tijdperk zouden eindigen* mij kunnen bedriegen; maar eene belofte, dat ze, op de eene of andere wijze, zullen ftrekken tot heerlijkheid van God , en tot bevoordering van mijn wezenlijk heil, is onfaalbaar, omdat God zulks aan alle geloovigen verzekerd heeft. Zedert ik met den Godsdienst ben bekend geworden, heb ik veele nadeelige gevolgen ontmoet, bij hun, die te veel acht gaven op zoogenoemde, indrukken, of voorkoomingen, zo» wel bij vroomen, als onvroomen. Ik heb herhaalde gevallen ontmoet, van menfehen, die door zulke voorkoomingen werden wechgevoerd, en een' geruimen tijd vastlijk geloofden, dat die ingebeelde belofte, betreffende de zaak die zij verlangden, zou vervuld worden, terwijl zij, in ftede van Gods tijd, tot haare vervulling, Jijdzaam te verbeiden, in eenen fleep van allerlieftigfle en ongeregelde driften verward raakten, toen het hun toefcheen dat hunne verwachting zou te loor gefield worden, en nogthans even ten zelfden tijd bleeven zij r,og vasthouden te gelooven, dat God in waarheid zulke en zulke dingen hun had toegezegd. Een droevig bewijs, immers, voor mij, dat hun geloof, aangaande deeze bezonderheden, geene gaave van God was. En wanneer waare Christenen — die ik indedaad daar voor houde — zich door deeze ftrikken lieten vangen, hoe zijn ze vaak in verzoeking geraakt, om zoo wel hunne goede, als ingebeelde ondervindingen te verdenken, wanneer de verlangde zaaken anders uitvielen, dan zij gedacht hadden! Ik wensch alle moogelijke tederheid te gebruiken, in den toeleg, om dit fcort van misvattingen te keer te gaan, maar ik heb fom-  MengeL-Sghrifto'. 16? foratftts berouw gehad, dat ik mijn gevoelen in ton , niet altijd beiternder cn duidelijker hadde 0PIkSbidSd'u derhalven, mijn waarde Vriend, houd u toch te vreden mei het onderzoek van uwen tegenwoordigen pligt, en wees voldaan mef den rijken voorraad van vertroostingen t welken in het Woord van God zijn opgelegd, al het algemeene Schathuis voor al het Volk van God — Moogeli k denkt gij : * Dit 7oo zïnde, wel dan verzekert mij ook de " Biifeel niet, d* ik niet zoo arm zal worden el. " "fVoo ellendig als Lazarus." Zeer 'zeker beveiligt Gons Woord u niet van een fen ge verdruïking, waar aan alle andere geloo; vig n bloot ftaan. Maar nogthans , naardien het u verzekert, dat de Heer u niet begeeven, loc «Saaien zal; dat Hij alle dingen u ten goede zal doen medewerken; dat gij, zoo het noodig is, bedroefd kunt zijn, door veelerlei verzoekingen, maar dat nogthans de beproeving Twes Sofs welke veel kostlijker is dan des Zds het welk vergaat, en door vuur beproefd word ; 1 bevonden worden tot lof, en eere, m heerlijkheid, in de openbaaring van Jesus Christus - dan zult gij immers, bij zulk eene^koomst, reden hebben om te zeggen Voorwaar, dit is genoeg! God heeft eens gefprooïen in zijn heiligdom; dat zich dar, ffi^e ziel verheuge, naardien Hij in en door alles zal verheerlijkt worden! Hoopende dat gij mijne gebruikte vrijheid ten goede zult houden, onderfchrijve ik mij, uw Agnostos. WAAR- r : • '  i*8 , waarschuuwende VER. M A A N l N g, tegen de V e r s c h o o ni n g e n , door sommigen te gen den HUISLIJKEN GODSDIENST. "ingebragt. Een hoofdbeletfel van het gemeenfchaplijk bidden , in een Huisgezin, is twist en verdeeldheid. Als men aandringt op den Huisgodsdienst is het met ongewoon, te verneemen, dat zulks onmoogehjk is, omdat men in het Huisgezin niet in vrede of eensgezindheid met eikanderen keft. — En dit is niet nieuw; want uit dien hoofde, vetmaande de Apostel Petrus de Mannen ew Vrouwen tot onderlinge toegeevendheid, opdat, zegt hij, uwe gebeden niet verhinderd wo-den^a). Want, in waarheid, het is eene onbeftaanbaare zaak, des avonds met elkander te zingen en te bidden, als men op den dag met eikanderen getwist heeft. Ook bepaalt zich dit gebrek niet tot Mannen en VrouWen; moogelijk omfteat er nog meer beletfel, door ia) i Petr. III: 7.  Mengel-Schriften. 165» door de gebreken en onbefcheidenheden van de Hoofden des Huisgezins, zoo met opzicht tot hunne Kinderen als Dienstboden. Het oog van allen is op het Hoofd des Huisgezins; en als hii geen evenmaatig beftaanbaar gedrag houdt, wat nut kunnen dan zijne geboden en vermaaningen te wege brengen ? Zullen ze met veel eer tegen de borst fluiten , dan ftichtmg voordbrengen? Immers ja. Ik ken een' Man, nu 84 jaaren oud, die, tot deëzen dag toe, eenen afkeer van den Godsdienst heeft behouden, uithoofde van het wangedrag van een' Koopman, die veel bad, bij wien hij te vooren Leerling was geweest. — Ik wenschte wel, dat dit een ongewoon geval was; dan, helaas! men zou veelen van dergelijk karakter kunnen aanwijzen. Ik bid u, mijne Medechristenen, weest toch 00 uwe hoede, dat uw gedrag uwe belijdenis niet logenftraffe; en denkt eens in , hoenadeeltg uwe onachtzaamheid, en onbegaanbaarheid van gedrag, voor uwen naasten kan worden. — Ter geneezing van dit groote kwaad , laat mij u moogen fmeeken, dat gij toch ernstig tot G od in 't verborgen bidt, om wijsheid en genade, ten einde uwen gang wel te beftuuren ; - dat gii eenen liefderijken geest moogt bezitten, en een' ootmoedigen toeleg, om God te verheerliiken met alle uwe vernieuwde krachten, Is d'at uw beftaan, dan zult gij, om des vredes wille, veel verdraagen; — gij zult behoedzaam te werk gaan ; - gij zult naarstig zorgen dat gij uwe achting voor allen ophoudt, oodat het gebed zijnen invloed met verheze; en de-oefening des geheds zal eene achtbaarheid  *7o Leerzaame aan uw karakter toebrengen, en u als een heining berenneten, meer dan rijkdom of eer zulks kan te wege brengen. Een ander beletfel, tegen het bidden , is drukke beezigheden. De menfehen meenen, dat »}] voldaan moeten zijn, wanneer zij ons zeggen, dat zij er geen'tijd toe hebben. Maar hebben zij dan geen' tijd om te eeten, om te flaapen, en om hunne uitbanningen te neernen? O! ja, hier aan hangt zulker menfehen hart. Maar indien gemeenfehap met God onze hoogfte toeleg, en zijne eer onze heertellende begeerte ware, zouden wij wel tijd weeten uittevinden, beide voor den verborgen, en voor den Huislijken Godsdienst. Zij, die hunne beezigheden als eene verlchooning voorwenden , behooren aangemaand te worden tot eene geregelde leevenswijze, als het beste geneesmiddel; en het Jaat geen twijfel toe, of eenige weinige minuuten kunnen worden uitgekocht, tot zulk een waardig en noodzaaklijk doel. Het is waarlijk verbaazende, dat iemand zoo onkundig kan zijn, van zegen te durven wachten op zulk eenen Hommer, welke God binten het Huisgezin fluit' — Eene derde Verfchooning, die vrij'algemeen %1Sjftfek van btkwa»mheid öm te bidden. " T u i. ' Zegt raen' " ^en ^kwaamheid om „ te bidden, en ben befchaamd om mijn Huis„ gezin bij een te roepen" Dit beletfel is gemak ijk opteruimen. Ik ben geen vriend van formuliergebeden, nogthans zou ik dezulken ernstig raaden, om liever een Formulier te bid- tZ'J A 'mj >C g^Qel niet ie bidden- E" weest verzekerd, dat, als God u de begeerte tot bidden  Mengel-Schr'iften. 171 den geeft, Hij u ook, op zijnen tijd, de bekwaamheid daar toe fchenken zal. — Ik wilde nog eenige andere hinderpaalen opnoemen, maar, om mij te bekorten, zal ik liever eenige aanmoedigingen tot deezen Pligt voordraagen. 1. Gij hebt Gods belofte, dat Hij uwe gebeden wil verhooren. 2. Bedenkt dat God zijne beloften, door alle eeuwen heen, ten allen tijde, aan alle zijne Heiligen vervuld heeft. 4. Het moet immers ter uwer aanmoediging ftrekken, dat, als gij tot God genaakt , Hij ook tot u genaaken wil. — En vootige ondervinding zegt u, dac, wanneer gij fomtijds eene fehandelijke traagheid tot deezen pligt in u bevondt, God nogthans u toen een verwarmd harte fchonk, waar door gij werdt als de wagens van Aminadab. 5. God heeft beloofd, zijnen Heiligen Geest te geeven , den geenen die Hem daarom bidden, om hunne zwakheden ter hulpe te koomen. — Wat dunkt u, Broeders ? behooren deeze aanmerkingen u niet aantemoedigen ? Dan, of dit niet genoeg ware, ziet dan, bid ik u, ook op naar den Hemel. Ziet daar Jesus, ten uwen behoeve de handen uitftrekkende; en daar gij zulk eenen Hoogenpriester en Voorfpraak hebt, koomt dan met vrijmoedigheid tot den Troon der Genade, om barmhartigheid te verkrijgen, en genade te vinden, om geholpen te worden ter bekwaamer tijd. — Eindelijk , overweegt de bezondere voordeelen , welken uit de volharding in het bidden voordvloeijen. Het is het voornaame middel, om  'j72 Lberzaame om Gop te genieten , zoo lang wij nog op aarde zijn. Eene ziel in bidgemeenfchap met God, is een Hemel. Het is de weg ter verkrijging van de beste zegeningen; want om deeze dingen wil ik van u gezocht zijn, zegt de 'iüfis. Het is het beste middel, om uwe magrige vijanden wederftand te biede 1; w.nt zij kunnen u niét, beleedigen , al: gij, met alle bidatngen, ten allen tijde, in den geest, gewapend zijt. En hat is de ademcogt en verruiming van eene bedrukte ziel. To.°.n men fprak van D avi d te rteenigen , jlerkte hij zich in den Heere zijnen God En Hanna, in haare diepe bedruktheid, biddende tot den Heere, was haar aangezicht niet meer droevig. Gaat gij dan ook , in eiken tijd en dag van benaauwdheid, tot Hem die gezegd heeft: Roept mij aan, en ik zal er u uithelpen, en gij zult mij (eren, — C o ït ci o natos. WAAR.  Mengel-Schriften. 173 WAAR S CHUUWING AAN CHRISTEN-BEL IJ DEREN, TER GELEGENHEID EENER ONLANGS GEBEURDE ZAAK, De fchrandere Dr. O wen merkt aan, dat de treurige en fchandelijke ftriiikelingen der Heiligen, in de heilige Schrift vermeld, daar toe aangeteekend zijn, om ons te leeren, dat niemand zich veilig kan rekenen voor de bemeesterende en overweldigende kracht der zonde, dan alleen, door zich digt bij Hem te houden , in wien eene genoegzaame volheid beftaat, om daar uit zoodaanige genade te fchenken , door welke men boven het bereik van den aanval vetheven is. Deeze voorbeelden fh-ekken ons tot baaken , om ons de zandbanken,deinzingen, en klippen aantewijzen, waar op zij fchipbreuk leeden; fchipbreuk, waar door, zij in gevaar geraakten, veel vetlooren, en , had de getrou* we God het niet genadiglijk verhoed, geheel ten gronde zouden gegaan zijn. Misfchien kan het volgend Verhaal ten voorbedde dienen. Deszelfs oogmerk zal beant. woord zijn, zoo het het geloof in den een' of anderen verfterkt; — eenen grooteren afkeer van, en waakzaamheid tegen de zonde, ver- IV, Deel M wekt; —  1/4 Leerzaams wekt; — of de Alvermoogende Genade van God onzen Zaligmaaker verheerlijkt. E. werd door godvruchtige Ouders opgevoed , met de grootfte zorgvuldigheid, en onder de ernftige bede, dat Christus in hem eene geftalte mogt krijgen. Hij genoot alle de voordeden van eene milde opvoeding, zoo wel, als de voortreffelijke voorrechten eener krachtvolle en ernltige Euangelieprediking; en de voorbeelden van deszelfs krachtdaadigen invloed, waren hem geftadig voor oogen. Na eene kindsheid, in ïjdelheid en zonde veripild, behaagde het den Heere, zoo wij hoopen, hem in zijn eerfte jeugd tot zijne genade te roepen. Deeze gelukkige ornftandigheid, zijne leevendige geestgesteldheid, en zijne vetkreegen kundigheden, maakten E. het vermaak zijner vrooroe Ouders, en verwierven hem de achting van eenen talrijken kring godsdienstige Vrienden. Ter bekwaamer tijd , werd hij, met algemeen genoegen, tot de gemeenfchap der Christelijke Kerk toegelaaten. In deeze gewigtige betrekking, werd hij als een waardig en nuttig Lid aangemerkt. Maar welk een treurige ommekeer van zaa«« ken! Dees Jongman, nadst hij eenige jaaren ffondvastig in de paden des rechts gewandeld had, viel op eene vreeslijke wijze, onder de hand des vijands. Hij bezweek in het uur der verzoeking. En, door een' droevigen oogenblik van Go o - verlaating, verwoestte hij den vrede zijnes gemoeds , onteerde den geheiügden Naam welken hij droeg, en doorboorde zijne ziel met den vergiftigen pijl van het wroegendst naberouw»  Mengel-Schriften. 175 rouw. Gods groote goedheid weêrhield hem, van de misdaad, tot welke hij verzocht werd , geheel te voltooijen; echter fmaakte hij haare verfchrikkeüjke gevolgen. De Volgenden zijn zijne eigen woorden: „ Ach! mijn Vriend! weinig dacht ik, toen wij, op onze wandeling naar . . . . , te faa« men fpraken over de dingen die het Koningrijk Gods aangaan, dat flegts vier dagen „ zouden verloopen, en ik de rol van eenen ,, meineedigen verraader van mijnen Aanbidde„ lijken Heer zoude fpeelen. O! hoe bedrie„ gelijk is de zonde ! of liever, hoe bedriege. „ lijk, en boven verbeelding boos, is het hart „ van een' gevallen zondaar! Zoude ik trach„ ten, den voorfpoedigen invloed van den vij„ and te fchetfen, zoo zoude ik het dus befchrijven: De uitdrukkingen uwer warme toe< „, genegenheid — gedoog dat ik zegge, dat „ ze veel te vleijende waren — werden, door mijne eigen verdorvenheid, aanprikkelingen „ tot die rampzalige gefteldheid, tot geestlijken „ hoogmoed. Verblind door eigenliefde, werd ik onachtzaam en onwaakzaam tegen die mij „ ligtlijk omringende zonde, welke ik eigenlijk „ mijne eigen ongerechtigheid noemen mag. Ik „ was dus een gemaklijke prooi voor mijnengeweldigen befpringer. In plaats van uit den „ nood tot God te roepen, om fterkte en ver„ losfing, pleegde ik iaad met mijnen lust. Ik ,„ blies de vlammen aan , en, om een einde „ aan dit treurig verhaal te maaken, ik viel in „ de verzoeking. Heb medelijden met mij , „ mijn Vriend! want de hand Gods heeft mij „ aangeraakt. Ik vertrouw, dat Hij mijne onM 2 „ge-  i?6 Leerzaame „ gerechtigheid, door het Bloed van eenen al„ magtigen Zaligmaaker, vergeeven heeft; „ maar mijne beenderen zijn gebrooken, mijne „ wonden vervuilen,om mijner dwaasheid wille. ,, Ik moet alle mijne dagen in 't zwart gaan, „ onder de bitterheid van verteerenden angst en wroeging." Wij hebben alle reden om te gelooven, dat Israèls Herder deezen dwaalenden niet liet liggen ïn den kuil, waar in hij gevallen was, maar dat Hij, door onmiddelli;ke genade, verootmoediging, en oprecht berouw, van zijne afwijking terug gebragt werd. Sedert zijnen betreureiiswaardigen val, is nu bijna een jaar verloupen; en de rechtvaardige God bezoekt den ellendigen E. nog fteeds met de roede zijner tuchtiging. Zijne ziel is in het ftof gebukt, en Zijne wonden bloeden. Zoo bitter en fmertlijk i# het, den Heere te verzaaken, en zich tot de ijdelheid te keeren. Christen Leezer lieer uit dit vreeslijk voorbeeld, ootmoedig en waakzaam te wandelen , en het licht van uw geweten te volgen. Gij ftaat door het geloof; wees niet hooggevoelen de, maar vrees. Wilt gij zulk een lot ontgaan, wilt gij vrede des gemoeds genieten, wandelen in het licht van Gods aanfchijn, en uwer Belijdenis eere aandoen; behoed u voor roemzugt , zelfvertrouwen, en zelfbehagen. Leef door het geloof, op de volheid van Je. sus; en in Hem zult gij hebben, niet alleen vergeeving en rechtvaardiging, maar ook heiligheid, en iterkte. EEN  Mengel-Schriften. \7f EEN DUIDELIJKE E n EENFOUPVIGE REGEL, TER BEOEFENING VAN WAARE è n EVANGELISCHE HEILIGHEID* KOLOSSENSEN III: i/. Alles wat gij doet, met woorden ofte met werken, doet het alles in den naam yan den Heere Jesus. ^S^/ierd deeze voortreffelijke Regel altoos gevolgd , welk eene vreedzaame weereld, welkeen' heerlijken Kerkftaat zouden wij zien ! Hoe groot ook de vooroordeelen der Ongeloovigen tegen den Bijbel zijo, dit, nogthans, moeten zij toeftaan, dat het elk een' tot genoegen en blijdfchap zijn zoude, dat zijn naaste, ten zijnen opzichte, zijn gedrag regelde naar de voorfchriften der Schriftuur. Eti door welk een' maatregel M 3 *o*j  !78 ' Leerzaame zouden waare Belijders den Godsdienst beter kunnen aanprijzen, dan door de beoefening van dit kort, maar voortreffelijk Voorfchrift? Waar in befiaat het, al les te dóen in den naam van Jesus? Eenvcuwig hier in: dat mm alles doe naar zijnen wil — in afhanging van zijne genade; en met den toeleg, om Hem te verheerlijken. Laat den heiligen Wil van Jesus betracht worden. Hij is onze wettige Cpperhee Wij zijn in Christus onder'de Wet. Geloofd zij zijn naam, dat Hij zijnen wil zoo volkomen in zijn heilig Woord heeft uitgedrukt, en zijne Voorfch riften heeft ingericht naar alle omftandigheden des levens! Laar maar een geloovige, bij het aanvaarden van eenig bedrijf, zichzelven vraagen: Is dit ook overeenkoom?tig den wil van Christus? en het antwoord zal hem niet lang verlegen laaten. Laat elke verrichting worden uitgeoefend, in geloovige afhanging van Hem. Hebben wij wijsheid noodig? Laat ons die bij Hem vraagen, en van Hein verwachten. Dus deed Nehemia; en hij vond aanftonds gehoor. Hebben wij kracht noodig? Zie, Hij is de fterke God, Hij is de Almagtige; en door Hem vermoogen wij alles. En alles verricht hebbende, laat ons in ootmoed op Hem zien, om ons in ons werk bij God te veraangenaamen. . Laat de Eer van Jesus in alles ons groote doeleinde zijn. De Hemel zegt: Hij is waardig de eer te ontvangen; laat de Aarde zulks mede zeggen. Hij heeft zoo veel voor ons gedaan, dat wij ook alles voor Hem behooren te doen.  Mengel-Schriften. 17$ doen. Laat derhalven elk geloovige, geduurig, met eene waakzaame bezorgdheid, vraagen, als hij dit of dat wil deen: Zal er de Heer Jesus ook door verheerlijkt worden? Laat den Godsdienst algemeen zijn, niet beperkt binnen de wanden eener Kerk, of alleen op Feestdagen. Laat elke daad gedaan ? en ieder woord gefprooken worden, in zijnen naam. Woorden, o Christen, merk hier op! Geef acht op uwe woorden. Gedenk aan het zeggen van Jakobus, aangaande.dat ontembaar lid, de tong. Waak over deszelfs beweegingen. Bedwing deszelfs overtreedingen* Spreek weinig, en laat dat weinige genade gee. ven den geenen die u hooren. Welk eene wee» reld van ongerechtigheid zou daardoor kunne» worden voorgekoomen! Welke offeranden-van" eer en dank, zouden er tot den Zaligmaaker opftijgen! Welk eene eensgezindheid in godsdienstige Genootfchappen! Welk een troost en vrede, "in de huisgezinnen! Da aden insgelijks. Elke da?.d, burgerlij. ke, en godsdienstige, in de Kerk , in de binnenkamer, in den winkel. Wierd dit in achc genoomen, wij zouden van geene ontucht, losbandigheid, bankbreuken, of eerloozen handel hooren. Daaden, aldus verricht, hoe gering cok gefchat in het oqg^ der menfehen, zouden indedaad eer-en lofwaardig zijn. Dienstbaaren» bi] voorbeeld, die, elk in zijnen post, zich gemoedlijk bevlijtigen, zijn verheven en eerwaardige karakters; want zij dienen den Heere J , sus Christus. En deeze aanmerking is vaü e;ne algemeene toepasfing; want de waare eer* M 4 wel-  i8ó Leerzaame welke aan eenen ftand of bediening verbonden is heeft haar opzicht tot de befchikkin5 goedkeuring van onzen Heer Deezen regel wel in acht gerioomen zou den eenvouwigften Christen opvoeren tot' een' bekwaam Cajutst ,. of gewetensgevalkundigen. Een eerluk geni0ed s van meerder nut, dan duizen- deeze daad, overeenkoomstig met des Heeren wil? Kan ik ze doen, in af hanging van Hem? En zal ze tot zijne eer verftrekken ? Wanneer JSE TT" T h" VCrlicht geweten worden voorgehouden, kan dan een godsdienstig Beli," der gaan zuten aan de Kaarttafel, een Speelhuis bezoeken zich onder eenen dansrei mengen, zich oppronken met weidfchen opfchik 0f toegeven in eedge^osbandigheid ? Dit is vol«rekt onmoogehjk. C. B. BRIEF  m e n g e l " S c h b. i f t » n. l8l B BL 1 E F van wijlend mevrouw GLENOM-CH, a an eenen vriend, En door denzelven, ten algemeenen nutte, medegedeeld aan de Ditgcevérs van het Zijdeling-Magazijn, in Schotland , g^dagteekend , Ea'mburg, 14 September, 1797. Mijn Heer! J-Jet onderwerp van uwen Brief, levert beter verantwoording op, wegens uw fchrijven aan mij, dan de gunstige gedachten die gij van mijn karakter fchijnt te voeden; ofichoon, indien ik mijn eigen hart ken, mij geen grooter genoegen zou kunnen gebeuren, dan iets te moogen toebrengen , ten nutte van iemand, in zulk eene gemoedsgefttldheid, als gij befchrijft. Indien gij een affchrift van uwen Brief gehouden hebt, dan verzoek ik, dat gij mij verzelt, in de herfchouwing van die gedeeltei,, welken gij onderfcheiden hebt door de getalen No. u Aldaar erkent gij, dat, wanneer gij uwe beste verrichtingen vergelijkt met de Wet van een M 5 hei-  'I J$2 L E E R Z A A M E heilig en rechtvaardig God, gij u zei ven ver* oordeelen moet, en zeggen: „ Ik ben een zon„ daar, ja, een boos heiwaardig zondaar." En gedrongen wordende, door de Bedienaars van het Euangelie, om tot Jesus te vlieden, dan antwoordt gij: „ Hier, erken ik, ben ik n verlegen; ik kan mijn Iigchaam beweegen, ik „ kan over mijn geld befchikken, maar ik heb „ geen gebied over mijnen geest." Vermaand wordende tot bidden, enz . antwoordt gij: „ De gefteldheid mijnes harten,met „ opzicht tot geestlijke zaaken, is zoodaanig, „ dat ik in waarheid mijne gedachten in geen „ bedwang kan houden; ik kan in mijne kamer „ gaan, en mijne deur fluiten, maar ijdele en „ omzwervende gedachten, kan ik daar niet bui„ ten houden." — Nu, mijn Heer, alvoorens gij verder leest, laat mij u moogen verzoeken, om eenigen tijd te befteeden, tot een ernstig onderzoek van uw hart: of gij al, of niet, in waarheid, en met overreeding, deeze gevoelens hebt? Hebt gij waarlijk die fmertlijke overtuiging van fchuld , bederf, en zwakheid, welke uwe woorden te kennen geeven? Zoo ja, dan zult gij gereedlijk toeftaan, dat hier uit noodzaaklijk twee gevolgen moeten voordvloeien. Het eene is, dat, indien gij immer vergeeving erlangt, en van het verderf verlost wordt, zulks alleenlijk gefchieden kan, door eene daad van volftrekt vrije genade, en aan uwe zijde, gansch onverdiend. Het ander gevolg is, dat, zoo immer uw hart veranderd wordt, zulks zal moeten gefchieden door eene Godlijke tusfchenkoomst, door de mastje werking van Hem, die het hart van alle menfehen-  M E N G E L - S C H R t F T E N. ff| hebt ov« «wen eigen geest, en onbekwaam "i om zelfs uwe gedachten ' ei geen vermogen bezitten, gefc ïkt ter uit voering van zulk een groot werk. , Ts dit ook niet naauwkeung bet verflag, wek de benige Schrift alomme geeft, van de dSndigê gefteldheid van den gevallen mensch n van de' eenige middelen, waardoor h kan herfteld worden in de vnendfchap, en va nieuwd naar het Beeld, van God? Deeze lee vende Orakelen zeggen ons duidelijk, dat het geneele menschlijk gefiacht 1™*™**^^: al bedorven, en hulpelooze fchepfelen zijn, SVrif omfchreeven hebt. Zij berichten ons ïerd ï, St nogthans weinige van hun een g Je moeden hebben, dat het zoo flegt met hun «fteld is, dat, integendeel, h« gros van, het menschdom natuurlijk geneigd is, om gunstig van Szelven te denken,. ja vervuld met den waan dat ze rijk en verrjkt zijn, en geenes dS gebrek hebben, terwijl zij, in waarheid, etfdil jammerlijk, arm blind en naakt znn Zoodaanig is het beticht , welk deJ*nrü tuur ons geeft, van de gefteldheid van het menschdom, van den waarliik, de teekenen van hoogmoed en onge 3 d, door welken de vleeschlijke mensch o?de natuurlijke aart van het menschlijk gekenmerkt wordt, zijn zoo fchnterende, dat ien naauwlijks ondeiftellen kan, dat ze de cpmerking ontflippen kunnen van iemand, de to jaaren van onderfcheid gekoomen is Gij al thans, Mijn Heer, hebt veele gelegenheid  ï84 Leerzaamè gehad, om waarteneemen, dat deezen indedaacf hebben W^" ' ^ ai°mme de hel onlorZ gT Zük giJ' hooren kI^gen ovef d De me^l Tu* m^kQ bekwaamhe2« ^ n fchen fch!J"en veel eer te denken del n 0or*pro»g van hun aanwezen, ten' deezen opzichte, met hun wei zeer toegeevend hajdelt, er, hunne vermogens zoo ai?S? red.gd heeft naar den dienfr welken Fii van hl is, or, voor eene bovennatuurlijke krarhi- r.™ tvifen/ist bekwaam « «ifi1:^ raven STÏ'' °m hunne ^breken te vergeven. Het kan u niet onbekend zijn dar dit ïeld fTnnheerfche?d Sevoele" de we rem is. In allen geval e 5-nir mi t^a , 1* gevoel welt J fflhf"^*; algemeen re zijn; zelfs fchijnt J ,ê e?tén™ den voorgedraag; en dat Xenl jk ftd tdSn tijd, dat uwe aandacht tot dezelven £ m werd, uw gemoed des wegens metSi ffZl* en angstvalligheden vervuld i "wo Sf £ door bed0ek gij 2ekerJjjk mg Te berichfen filS "J vanTet^o^zfLS en dat gi],^ot maar nu'onian^ V^Z^ uwer natuurkrachten niet befchouwd^d^ licht, waar in ze u nu voorkoomen. ' Mag ik u dan niet vraagen; Wie was het, die  M e n g e l - S 0 h r i f t e £ ï85 die uwe gedachten — over welken gij geen gebied hadt — deed gnan, over deeze Belangrijke onderwerpen? Wie heeft in uw gemoed vastgehegt die vernederende overtuiging, waar tegen de hoogmoed onzer natuur zulk eenen geweldigen afkeer toont? — Immers, uw oordeel was , met opzicht tot uw geesthjk beftaati, in dwaaling geweest, voor het gtootfte gedeelte van uw leven; het is maar onlangs, dat gij de waarheid ontdekt hebt. Zeg dan, was het een vriend, of een vijand, die u uwe dwaaling ontdekte, die uwe oogen opende, en u deed ontwaaken uit dien vleijenden droom, waar van de uitflag vcor uwe onftervelijke ziel verdernijfc zou geweest zijn, en die alleen had kunnen die. nen tot verhooging uwer eeuwige fmerten, gevoegd bij eene verrasfende en onherftelbaare teleurftelling? Ik vorm deeze vraagen, in antwoord op dat gedeelte uwes Briefs,waar in gij — na te hebben opgemerkt, dat de Leeraars, in het gemeen, wanneer zij de menfehen vermaanen om tot Jesus te vlieden, doorgaands er bijvoegen: dat zij daar toe geen vermogen hebben, en dat alles van God herkoomstig is, en van zijne bekeerende Genade — deeze woorden laat volgen: „ Zeer behaagehjk , in de daad, voor hun, „ die op goede gronden denken moogen, dat ' zij onderwerpen van deeze Genade zijn ge„ worden. Maar ik heb die hoogte nog met I, bereikt; wat kan ik dan doen?" Ik zal u vaardig mijne gedachten melden, wat gij behoort te doen. Wacht u toch, dat gij die ontdekking, welke gij van de waarheid der Schrift, betreffende de vloekwaardigheid der  *86" L E E R 2 A a m E der zonde het bederf van 't mensehlijk hart en de volftrekte noodzaaklijkheid der bekeerende* Oenade , onlangs bekoomen hebt, niet toelchriift aan uw eigen verftand en doorzicht; maar geef Go de de eer, dat Hij dus verre uwe oogen geopend heeft, en verwelkoom deeze morgenfchemenng, als een voorteeken van den aanbree. kenden dageraad. Hij is een Rotssteen, wiens werk volkomen is, en alle zijne wegen zijn als eene opgaande Zon. Zie Markus VIII: st&—25. De groote Heelmeester der blinden, heefr reeds zijne handen op uwe oogen geiden fchoon, alsnog, uw gezicht, op geeS voorwerpen verward en onvolmaakt is, wan. neer het Hem nogthans behaagt, zijne geneezende aanraaking te vernieuwen, dan zult gii opziende alles klaar en duidelijk onderfcheiden! Verzeker u toch, dat er geen reden is, om Hem als uwen vijand aantezien. De ziekte welke u drukt is niet ten dood, maar tot heerlijkheid van God. Gij dankt Hem reeds, dat Hi) « overtuigd heeft dat gij een zondaar zijt, die de hel en het verderf verdiend hebt Ver' gun mij dan, ook, Hem van uwen wege'te danken, dar gij desgelijks overtuigd zijt, dat sn uwen geest niet onder uw bedwang hebt en d-t de gefteldheid van uw gemoed, met opzicht tot geestlijke dingen , zoodaanig is, dft gij J waarheid geen gebied hebt over uwe gedachten! En konde ik teweeg breien, dat gij u met mij in deeze dankerkentenis vereenigdet dan zou ik gegronde hoop fcheppen, dit het onderzoek der Schrift — het welk de vierde zaak is die gij aanvoert — zulk eene ontmoedigende  Mengel - ScUIpten. ig? de zaak niet zijn zou, als zulks u thands toe- fchijnt. , Maar dit veld is te wi]d van omtrek, om, in het flot van eenen Brief — welke bereids te lang is — daar in te treeden, voor al, nademaal het ongemak mijner oogen mij verphgt, de hand van een ander tot fchrijven te hulp te toepen. De ontdekkingen, die gij erkent, zijn, naar mijne gedachten, u wijslijk en genadiglijk medegedeeld, om u verder tot Hem te leiden ,in wien gii beide gerechtigheid, en fterkte zult vinden. Ik wensch dat God u bewerke en bekwaam maake, om ze tot zulk een einde aantewenden. yOORSPOED van het t e G-IBR.A1LTAE.. Gosport, den gMeij, 179?. — Tk zende n hier bij, uittrekfels uit twee Brieven van den Luitenant H. , welken den Vrienden van Jesus, in Schotland, veel genoegen zullen geeven.  »8S LrBERZAAME Omtrent vijftien maanden geleeden, kwam de Heer H., in gezelfchap van den Major M., te KSosport onder het gehoor des Woords. Door dien Godlijken invloed, welke alleen kracht aan de heilige Waarheid geeft, maakte de Leerrede eenen diepen indruk op zijn hart. Schoon hij voorheen door fterke vooroordeelen tegen de Disfenters ingenoomen was, en zeer laag en verachtelijk van hen plag te denken, waren thands zijne vooroordeelen wechgenoomen, en hij nam beftenaig den Godsdienst bij ons waar, geduurende zijn verblijf te Portsmouth. De vrucht welke hij van de prediking genoot, was uitfteekend; terwijl het gezelfchap en de gefprekken van onzen voortreffelijken, Vriend, den Major, hem van aanmerkelijk nut waren. In de maand fulp aatstleeden, ontving hij bevel om naar Gibraltar te gaan. Zoodraa hij aan boord van tiet i,cmp kwam, werd hij aangerand door twee of drie ongeïoovige Officieren, die met hem reizen zouden; doch hij wist hen weldraa den mond te (toppen, en te befchaamen. Te Gibral. tar aangekoomen zijnde, begaf hij zich, ter waarneeming van den gemeenfchaplijken Godsdienst, naar eene kleine Vergadering, welke door eenige Soldaaten, van de partij der Methodisten^ gehouden werd. Na verloop van eenigen tijd, verzochten zij hem, een woord van vermaaning tot hun te fpreeken. O ver weegen de, dat dit eene ftem van zijnen pligt was, en dat, wanneer er geene openbaare Leeraars zijn, bezondere Christenen eikanderen moeten ftichten gaf hij aan dat verzoek gehoor, en hiejd eene' godsdienstige Redevoering. Zij betuigden , door zijn Voorftel uitneemend gelticht te zijn geweest,  Mengël-Schrïften. 189 weest, en baden hem, dat bij eiken Dag des He er en voor hen wilde prediken; en dit heeft hij gedaan, tot nu toe. Het gerucht, dat een jong Officier, niet boven de agttien jaaren oud, Prediker was geworden, bragt al de uitwerking teweeg, die men er van moest wachten — haat, boosheid, laster, befpottmg. Doch dit alles verdroeg hij, door de Godlijke genade, met geduld, zachtmoedigheid, en ootmoed, En, het geen ijder Christen verblijden zal, de Vergadering groeide, van vijftig of zestig perfoonen, tot twee-of driehonderd, aan ; en het gezelfchap yan godvruchtige menfehen, van tien, tot zestig of zeventig. De volgende Brieven leveren een bewijs op, van zijn gemoedsbeftaan, en van de vrucht, waar mede zijn arbeid bekroond werd; terwijl ze hem verwerven zullen, het geen hij zoo ernstig begeert, de voorbidding der godvruchtigen, voor hem, voor de volgers van J e s u s, enden voorfpoed van het Euangelie aldaar. Onder andere voorbeelden van het nut welk hij fticht, verdient het volgende gemeld te worden: Een Matroos kwam bij hem, en zeide, dat hij zeer veel zegen uit zijne Prediking genooten hadde, en dat hij, en negen andere maats, aan boord van het Fregatfchip the Terpftchore, eene gemeenfchaplijke Godsdienstoefening hadden opgerecht.Ik blijve, e. z. v. David Bogue. IV. Deee. N [De  iqo Leerzaams [De eerfte Brief was gericht aan David Bogue, en gedagteekend: Gibraltar den a April 1797.] esrwaardige en zeer geachte Heer! Ik kan niet genoeg uitdrukken, het gevoel dat ik hebbe van uwe goedheid en toegeeflijkheid, w wel te willen fchrijven aan eenen, die uwe oplettendheid zoo weinig verdient. Ik ben u waarlijk ten hoogften verpligt, Waarde Heer voor uwen vriendlijken raad, die voor mij, in mijne tegenwoordige omftandigheden, van het uiterfte belang is, daar ik niemand hebbe, wien ik de gedachten die in mij oprijzen, en de zaaken die mij meest in verlegenheid zetten, kan openbaaren — behalven Eenen; en Hij is ook oneindig barmhartiger en genadiger jegens mij geweesc, dan ik verdiende, of met eenig recht konde verwachten. Gij merkt, ik bedoel mijnen Alwijzen en Genaderijken God, die mij tot hier toe van twijfelmoedigheid en angstige zorg bevrijd heeft; want ik weet dat Hij voor mij zorgt, en dat geen hair van mijn hoofd op de aarde vallen zal , zonder zijne toelaating. Ik mag in waarheid zeggen, met den Pfalmdichter: Gij, 0 Heer, zijt mij eene toevlugt geweest, een flerke toorn voor den vijand. Ik heb ftof om zijnen heiiigen Naam te aanbidden en te prijzen, dat Hij tot dus verre mij ftaande gehouden, en mijne vijanden befchaamd gemaakt heeft. De Officieren van het Garnifoen verzochten den Gouverneur , om onze kleine godsdienstige Vergaderingen te beletten ; doch hij we-  Mengel- S c h r i f t,e n. 191 weigerde zulks. De befchermende hand van onzen genadigen Verlosser is zeer kennelijk gebleeken, in de muilen der hongerige leeuwen toetehouden. Meenig plan heeft men beraamd, om mij eene asfemblée, een bal, of eene danspartij te doen bijwoonen, maar men was, of, niet in ftaat om het in 't werk te ftellen , of de pooging was zoo zwak, dat dezelve, door Gods genade, niets op mij vermogt. Ik heb meer geleeden door inwendige, dan door uitwendige "beproevingen, en die waren mij als een doorn in het vleesch , om mij te kwellen. Somtijds mogt ik, door de Godlijke genade, overwinnen; maar op andere tijden, was ik niet op mijne hoede, en dan verloor ik grond. Doch de Heer deed mij aanftonds mijne fchuld zien, en gaf mij een verbrijzeld hart- Deezebeptoevingen zijn, voor het tegenwoordige, door den rijkdom van Gods genade, veel verminderd; en God heeft, zoo ik vertrouwe, langs dien weg, mij een dieper inzien gegeeven in mijn inwendig bederf en boosheid. —• Ik moet verfchooning vraagen, dat ik dus vrijmoedig aan u fchtijf. Dan ik gaa voord, om u te berichten, dat het werk hier ter plaatfe fteeds voordgaat; ik mag bijna zeggen, dat er dagelijks eenigen den Heere worden toegevoegd. Ik geloof dat er naauwlijks eene week voorbij gaat, dat niet één, twee, of drie, begeerte toonen om hunne zielen te behouden. Dit is van den Heere gefchied, en het is wonderlijk in onze oogen. Ik moei waarlijk verbaasd ftaan, wanneer ik bedenk, welk een gering en onbeduidend fchepfel ik ben, en dat ae Heer nogthans gewaardigt, mij alzoo te zegenen! — JN a Ver-  Leérzaame Vergun mij, uwe voorbidding te verzoeken, voor mij, en voor de arme zielen ter deezer p aatfe , dat wij ootmoedig en getrouw moogen blijven, tot den einde toe. — Ik bidde u , Waarde Heer, mijne Christelijke groete te bieden aan alle de Vrienden tot uwent. God maake bij aanhoudendheid uw leven nuttig voor veele zielen! Hij zegene u en de uwen overvloedighjk, en doe de zegels uwer Bediening zijn gelijk de ftarren des hemels in meenigte! En wanneer het Hem behaagen zal u van hier te roepen , dan fchenke Hij u een uitneemend en eeuwigduurend Joon, en doe u eene der hoogfie plaatfen in den Hemel bekleeden! Ik ben, uw onwaardige, doch ootmoedke dienaar, b J. H. [ De tweede Brief, welke dezelfde Dagteekening heeft als de eerfte, is gefchreeven aan eenen anderen Leeraar, in Engeland, en behelst een meer omftandig bericht van het Genadewerk te Gibraltar. Na eene Inleiding, veelal overeenkoomende met die van den voorgaanden Brief, gaat hij aldus voord :]. - — Wij hebben kortlings, hier ter plaatfe, veel van de liefde Gods in onze harten uitgeftort gevonden. Ik herinner mij niet, ooit in mijn ganfche leven, zulk eenen krachtigen invloed van den Heiligen Geest, in eene Vergadering, befpcurd te hebben, als op den ïaatften der voorige, en den eerften van deeze maand.  Memgel-Schriften. 193 maand. He: was een Liefdefeest, en elke ziel bijna, zoo ik denke, deelde daar in. Ijder betuigde, reden te hebben om God te danken, dat hij ooit in de godsdienstige Bijeenkoomst det Methodisten gebragt was. Den tweeden deezer, zijnde den dag des He er en, als de Vergaderplaats vol zoude zijn van Soldaaten, waren de ingezetenen der plaats niet gezind om optekoomen, wij hadden daarom, eenige dagen te vooren, doen bekend maaken, dat er des namiddags ten vier uur, den tijd wanneer de Soldaaten op de parade waren, gepredikt zou worden. Toen wij eerst kwamen, was er nog niemand; maar een weinig daarna , kwamen er omtrent dertig, meest vrouwen. Onder de Leerrede, drukte de Heer het Woord op hunne harten, ten minsten van fommigen, en omtrent zes, of misfchien meer van hun, ftortten traanen. Bij het Gebed, na de Predikaatfie, in plaats van over einde te ftaan, gelijk zij te vooren deeden, knielden zij neder , zoo als het gebruik is hier bij ons. Des avonds kwamen zij wederom, en waren bij uitftek aandachtig. De Heer bewijze zijne genade aan hunne zielen!—• Ik verzoek ootmoedig om uwe voorbede voor mij. — God ftelle u bij aanhoudendheid tot eenen zegen, voor de Eilanden onzer geboorte, en voege veele, zeer veele zegels tot uwe Bediening ; en als gij van hier gaat, geeve Hij u eene heerlijke Kroon! Dit wenscht uw onwaar« dige, doch oprechte vriend in het Euangelie, j. a Nj GS-  tP4 Leerzaame GEMEENZAAME BRIEF aan een GODVRUCHTIG VRIEND. Waarde Vriend en Broeder in Chri tus! D aar mijn laaifte Brief zoo lang onbeantwoord bleef, begon ik haast te vreezen, dat gij de vriendfchap hadt afgebrooken. Gedankt zij de God mijner goedertierenheid, die u in het hart gaf, eenige regelen aan mij te fchrijven, welken een middel waren ■—. dit verzeker ik u — om mijne ziel te troosten en optebeuren. — In één gedeelte van uwen vriendlijken Brief, klaagt gij over een koel hart jegens God; en hier in, mijn Broeder — indien het mij geoorloofd is u dus te noemen — kan ik oprechtlijk medelijden met u oefenen: want, waarlijk, mijn hart is, ten aanzien van deszelfs verlangen naar God, zoo hard als eene fteenrots, en zoo koud als ijs; zoodat, ware het niet om de eeuwige, onveranderlijke liefde van eenen Verbondsgod — ware het niet om zijne langmoedigheid, genade, en barmhartigheid in Christus Jesus, Hij mij van voor zijne voeten hadde moeten wechdrijven, om mijn deel te hebben met de verachters zijnes Naams! Meenigmaal denk ik, indien ik door eenen mijner medeftervelingen met die ondankbaarheid behandeld wa-  Mengel-Schriften. 193 ware geworden, als waar aan ik mij jegens mijS God heb fchuldig gemaakt, ik zou den Seusniet onder mijne oogen niet kunnen verdraafen Dan, zoo hoog de hemelen zijn boven de fardé, zoo hoog zijn mijne gedachten boven uwe gedachten, en mijne wegen boven uwe wegen fSTïehovah. Hoor wat onze ontfermende Heer aangaande zijn afgekeerd Efram zegt1 Ik zie hunne wegen, en zal hen - verdelgen?-neen jj ik zie hunne wegen, en zalhett feneezen! O! geloofd zij God! er rs een Befhesda er is een Badwater - en wel tot geneeztg v'an kranken! Keert dan de ziekte, na eenmaal geweeken te zijn, weder men kan gedunSa. bij herhaaling, v.an du Badwater gebruik maaken. O ! dat" wij fteeds, door vernieuwde ge oofsoefening, ons dompelen in deeze Fontein, lie geopend is, tegen de zonde en regen de °Taathstlededen Woensdag avond, had ik gele. genheid, eenen voortreffelijken Leeraar wiens Jemoed zeer leevendig en opgewekt fcheen te hooren prediken, over deeze woorden: Wilt gij gezond worden (a)? Het werdi mi], zoo ik hertrouw, gegeeven, uit de volheid van mijn hart op die vraag te antwoorden: „ Lieiite Heiland! dit is alles wat ik begeer, want " ik vind mijzelven krank door de zonde! Is het niet wat groots en bemoedigends, dat al Wie zich in dit Badwater werpt, geneezen kan warden, hoedaanig ook zijne krankheid zij? ü! geloofd, eeuwig gelooid zij God, voor dit Al wie en Hoedaanig! Ware dit zoo niet , ik * Weef 0»; [ Jmnes V: 6] si 4  ipo* Leerzaame weet niet wat thands van mij zou geworden ziin • wantik vinde, dat ik, tot mijnen troost, dieVgemeene toezegging zoo zeer behoeve als ooit J.k vinde, dat ik ook nu nog, zoowel als in net eerfte, moet koomen als een arm hulploos zondaar, met een: Wie weet, de Heer moet ftttj genadig zijn! ü Nu zult gij, zoo ik denk, eenigszins kunnen oordeelen, hoe het mij gaat; hetwelk een van uwe vraagen was, in uwen Brief. Gii ziet, ik gaa gebrekkig, en al hinkende. En indedaad, wat kunt gij van eenen armen kreupelen wachten - van eenen Mefibozeth, die geflaagen is aan beide de voeten ? Maar, welk een voorrecht! onze goede Meester helpt mij voord ' Hij heeft beloofd mij zelf te leiden; en heeft bel vel gegeeven mij tot zijne tafel te brengen. Billijk mag ik vraagen: Wat is uw knecht, dat gij omgezien hebt naar eenen dooden hond gelijk ik ben'i * Ik ben blijde, uit uwen Brief niets nadeeligs te verneemen aangaande uw ligchaam. En wat uwe ziel betreft; ik kan niet nalaaten aan u te gedenken, en voor u te bidden, want ik bevinde mij ten naasten bij in dezelfde omftandigheden als gij. — Gedenk aan mij in uwe gebeden ■ terwijl ik blijve ' Uw zeer toegenegene Den 7 Junij *776. S. M. AAN  Mengel-Schriften. 197 AAN EENE VRIENDIN, i n KOMMERLIJKE OMSTANDIGHEDEN. Me juf vrouw! Jj^r is een gemeen zegswoord: Het is beter, laat, dan nooit. Dit moet ik fomwijl op mijzelven toepasfen, ten aanzien van de Briefge' meenfchap met mijne Vrienden. Naar gelang mijne jaaren klimmen, gevoel ik eene toeneemende traagheid in het fchrijven; niet als of mijne toegenegenheid en hoogachting jegens mijne Vrienden zoude verminderen, maar omdat ik doorgaands de handen zoo vol, en in mijn beroep zoo veel te fchrijven hebbe. —- Daar ik nu de pen hebbe opgevat, hoop ik iets te moogen zeggen, dat u nuttig zij. Ik geloof dat gij ten naasten bij in dezelfde omftandigheden zijt, als toen ik van Londen vertrok. Ik ben gevoelig aangedaan, over den ramp, die uwe Familie getroffen heeft, en wensch hartlijk, dat dezelve u allen , bij de uitkoomst, ten goede medewerke ! Er gebeuren geduchte veranderingen in de weereld. Eene gunstige Voorzienigheid bekroont fomtijds, jaaren na eikanderen, alle onN 5 ze  198 Leerzaam £ ze onderneemingen met voorfpoed; en dan vinden wij ons wederom in geheel ftrijdige omftandigheden. Ik was niet gerust, noch was niet JM, noch rustte niet, zegt Job, en de beroering is gekoomen {a)h dat is, met meerder kracht, en in grooter maate. Wij behooren fteeds in de verwachting daarvan te leeven. Niets is hier beftendig. Gelijk de zon op- en ondergaar, en de maan wast en afneemt, zoo is het met alle ondermaanfche dingen. De winter is noodig-, zoo wel als de zomer. Regens en vorst hebben hunne nuttigheid, om de aarde vruchtbaar te maaken. Zonnefchijn is veel aangenaamer, dan mist en nevel; maar beide koomen naar het welbehaagen van Hem , die over den dampkring het gebied voert. Wij kunnen niet alles naar onzen wensch hebben. Onze begeerlijkheden moeten beteugeld, en ons hoogmoedig hart vernederd worden. De Heer vernederde Israëls harten door zwaarigheid, en veelerlei beproevingen, in de woestijn; echter moesten ze zijne goedertierenheid hoven (bj. Wij weeten thands de redenen van Gods handelingen niet, maar wij zullen die namaals weeten. Nu is zijn weg tn de zee, en zijn pad in groote wateren, en zijne voetjiappen worden niet bekend (c • maar in het toekoomende, wanneer het gansch Ontwerp voltooid zal zijn, zullen wij overvloedige ftof vinden, om Gods Wijsheid en Goedheid te bewonderen. Dan zullen wij zeggen: Hij heeft alles wel gedaan. Zijne oogmerken zijn be-  Mengel-Schriften. 199 bereikt: zijne liefde is gebleeken. Goedertierenbeid mengde den beker, fchoon de inmengfelen bitter waren; en de" vriendlijke hand van een kundig Geneesheer, bood den drank mij aan. Den beker, welken mijn Hemelfche Vader bereid heeft, zal ik dien niet drinken? Ik onderwerp mij ootmoedig aan zijn beftuur. Zijne befchikkingen zijn altijd de besten geweest; en ik vereenig mij met zijn genadig welbehagen, in alles. Wat reden zoude ik hebben om onvoldaan te zijn? Immers hebben het goede en de weldaadigheid mij gevolgd , alle de dagen mijnes levens, tot hier toe. Laat mij zijne wegen nagaan, en leeren vergenoegd te zijn. Heeft mij ook iets ontbrooken? Mijne wantrouwende vrees ftelde mij duizend zwaarigheden voor,en verwekte onaangenaame gewaarwordingen in mijnen geest; maar hoe zijn deeze fchepfelsdet verbeelding wechgevloogen! Ik heb gevreesd , daar geene oorzaak van vreeze was. Ik heb .mijzelven zonder noodzaak en te vergeefs ontrust. Mogt ik wijsheid leeren, uit het geen mij overkoomen is! En daar God in het verleedene mij zooveel goedheid betoond heeft, zou ik dar, voor detoekoomst, niet ootmoedig op Hem vertrouwen? [Dus ging een heilig Dichter mij voor: ] In benaauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt, wees mij genadig, en hoor mijn 'gebed ( a Ik prijs zijnen Naam , voor het goede dat ik ontvangen heb; en voor het overige, wil ik mijn lot Hem aanbeveelen. En waarom zoude ik niet? Zijne liefde blijft dezelfde; zijne beloften blijven dezelfden; en zijne ge- («) [PJslm IV: 2.]  aoo Leerzaams getrouwheid, om die te vervullen, is onwan- over heel de Schepping, 0ver n „erinaft . « vSe W° WCU a^over ^t edelen veS kennel z!??m Z°Ude ? zi^Re Goedi^d mis«ennen* ZiJne zon gaat eiken dag op, en ih nl niet de nuttigheid daarvan, met^He'de overte g aTE deS2er A?t De ,elie» vvlsfen S gras ichiet Uit, en de Natuur herleeft en blóeir vreesaaarang70°nt,e' Ik §eef d«^™ hü mü 4»tü,5;S worden van zijn Volk? Heeft Hij beflooten Si in den Hemel te brengen , en, a!sJ een Zdl ™i daarvan , nn, reeds dus verre gebragt, en zooveel aanmy gedaan; en zou Hij mijnYbêlIZTht ten vaaren, daar Hij voor mijzorgek en mi van a het noodige voorzien kan ? - ó > mHn God- lk wü ni meer mf)rre £ rmja DÏ"zVlnVpad7lijke Z°rf,n,et ^ omeeren 1 JJe.ze mijne plegtige verklaaring zal teeeri rniï getuigen, zoo ik ooit, in het vervolg £» der aan wantrouwen overgeeve Schrijf L dmgen op mijn hart, en ,aa ze gï^Eï voor mijne; oogen zijn! Ik beveel mSSan uwe barmnartigheid! Gij zijt mijn ge Schepper; doe met mij, zoo als Gij gwe ?Tac best is, en breng mij tot uw hemelsch Koning. ' BRIEF  Mengel-Schriften. 201 BRIEF van een' VADER aan z Ij n e PAS GEHUUWDE £> O C H T E R: Aan den Uitgeever van het [Engèlsch] eüangelisch magazijn. Mijn Heer! De volgende Brief werd aan de Vrouw eenes PrediScants van mijne kennis ter hand gefteld, des morgens van hun Huuwelijk,eenige maanden geleeden. Door denzelven eene plaats te geeven in uw nuttig Tijdfchrift, zult gij verpligten uwen, J. F. Sheernefs} 11 Febr. 1799. Het Huuwelijk is eene heilige Inilelling van een wijs en genaderijk God; en wanneer twee perfoonen, in de vreeze en liefde Gods ver- ee-  202 Leerzaams eenig J zijn, zullen zij, onder Hem, zooverre als moogehjk is. eikanderen onderfteunen op het pad des levens, en op den weg die naar den Hemei leidt. Door de dubbele beweegreden van liefde en pligt genoopt, zullen zij over eikanderen waaken ten goede , elkanders lasten draagen. en alzoo de Wet van Christus vervullen Ik gaf u veel liever, mijne waarde Dochter aan eenen Man van zulke hoedaanigheden, al'bezat hij geenen penning in de weereld, dan aan eenen die duizenden jaarlijksch inkomen hadde doch van waare godvrucht ontbloot was. Hol aangenaam moet het mij dan weezen, en welk een heilrijk vooruitzieht voor u, daar ik u verbonden mag zien niet ilegts aan eenen Christen , maar aan eenen Man die reeds voor verfcheiden jaaren, zelfs van zijn veertiende jaar af geroepen is tot de kennis van den waaren God en Jesus Christus, welke het eeuwig leven is; en dien God vereerd heeft met den last, om het Euangelie te verkondigen, en die dit doet met vrucht! Acht hem, mijne waarde Dochter, zeer veel in liefde, om zijnes werks wil. Begeerdet gij eenen Man , die eene hooge eer geniet? Du is u gefchonken; een Dienaar van den Allerhoogfien God, een Gezand van Jesus Christus! — Wilder gij eenen Man, die groote fchatten bezit? Dit lot is u ten deel gevallen; hij heeft de paarl van groote waarde gevonden; hij wordt gebruikt door Hem, in wien alle de fchatc-n van wijsheid en kennis verborgen zijn; die zelf in dat aarden vat verborgen fchatten, talenten , en genadegaaven van den Heiligen GEEsTgelegd, en hem bekwaamheid  Mengel-Schriften. 203 heid gefchonken heeft, om uit dien fchat nieuwe en oude dingen voordtebrengen. — Is een Man begeerelijk, die van een aanzienlijk geflacht is; hij behoort tot het huisgezin des Hemels, tot de Gemeente der eerstgeboorenen, en is vermaagfchapt aan een Volk, in wiens eere de Koning een welbehagen heeft. Ik vertrouw , mijne geliefde Dochter, datgij, met zooveele voorrechten begunstigd, zult toeneemen in Godlijke kennis, en dat ik de beantwoording zal zien van veele gebeden, die voor u tot God zijn opgezonden; eenigen, eer nog uwe kinderlijke denkbeelden geleerd hadden zich in gebeden te uiten. Ja, mijne waarde, ik zegge het tot roem van God, gij zijr een Kind van veele voorbiddingen, niet alleen van uwe Ouders, maar ook van de Euangeliedienaaren, die nu en dan onder ons dak ontvangen werden , en van welken fommigen alreeds rusten van hunnen arbeid. Onze vereenigde gebeden zijn ten deele verhoord, en de vervulling van het overige, zien wij ten bekwaamen tijde te gemoet. Mij geheugt nog leevendig, hoe een godvruchtig Man eens voor u bad: „ Heer, zegen dit „ Kind, welk gij uwen Dienaar en Dienaaresfe „ gegeeven hebt; fpaar haar, indien het uw wil is, bij het leven; maak haar een fieraad van. „ haare kunne, een nuttig lid der Maatfchappij en uwer Kerk, eene bevoorderaarfter van het ", goede, en eene die de Profeeten des Hee'„ ren ontvangt!" Gelijk ik toen zeide, zoo herhaal ik het nu: „ Amen! Heer, geef dit!" Laat mij u raaden, mijn Kind, den tijden de gelegenheden nuttig te befteeden. Gij zult veel ledigen tijd, en veele Genademiddelen hebben;  ac>4 Leerzaams ben; maak er een zorgvuldig gebruik van. Lees vee! den Bijbel; 't is het beste Boek. Bid veel; en, vooral, luister naar het onderwijs van Hem\ die gezegd heeft: Leert van mij. Dan zal ik niet veel i choeven te zeggen van de pligten uwer nieuwe betrekking, want de Heer zal uw hare neigen om te beminnen, teeeren, te gehoorzaamt.n, en gij zult de Gift waardeeren om des Geevers wil. Aan u , waarde Heer . heb ik een eenig Kind gegeeven, die thands uwe Vrouw is in naauwer betrekking tot u ftaat, dan tot mij. Ik verblijde mij, te kunnen zeggen, dat gij uwen pligt beter weet, dan ik u dien kan voorhouden. Vergun mij echter, u die krachtige uitdrukking des Apostels te herinneren , dat de man zijne vrouw moet liefhebben , gelijk Christus de Gemeente lief gehad heeft Overwee» dit • en tracht, in afhanging van ons Godlijk Hoofd, haare ziel te verrijken, opdat ik mooge zeggen t „ Heer! Gij hebt het gebed van uwen onii waardigen Dienaar verhoord!" — En nu, mijne geliefde Kinderen, ik beveel u Gode^ en den Woorde zijner Genade! Bemint elkande' ren mer eene zuivere liefde — de voornaamfte plaats voor den Heere houdende. Laat ons met bedroefd zijn over het fcheiden; wij hoopen eerfmg eikanderen weder teontmoeten. Ja, ik hoop uüeden ten minften tweemaal daags te ontmoeten voor den Troon der Genade, en ik wil dat gij mij daar ook ontmoet. En zal dan onze Hemelfche Vadïr ons niet gunstig aanzien, wanneer ik zegge: „ Hier ben ik, en s, de Kinderen die Gij mij gegeeven hebt; verleen „ ons alles, naar uwe genadige toezeggingen, » be.  Mengel-Schriften. 205 befcherm ons door uwe Magt, beituur ons door „ uwe Wijsheid, en tvoon in ons door uwen „ Geest"? En wanneer gij bidt: „Heer, hier „ is mijn Vader; Gij waart de God en Leids„ man zijner jeugd, wees nu ook de fteun zijnes „ ouderdoms"; moogen wij dan niet verwachten, dat onze God zal zeggen: „ Ik zal u „ allen zegenen; fmaakt mijne liefde, en weest gelukkig; vergeet niet de volle genoegzaamheid „ die in mijnen Zoon Jesus is; koomt diks, wijls, en ontvangt veel van mijne genade; „ leeft door het geloof, en gij zijt veilig, en J5 op mijnen tijd, zal ik u beiden in heerlijkheid n opneemen"? JESUS CHRISTUS GISTEREN, HEDEN, EEUWIGHEID DEZELFDE (ay. W ij leeven in eene Weereld vol verandering De zon gaat op, zij rijst tot haare middaghoogte, en zij weet haaren ondergang. De wind is zoo veranderlijk , dat het tot een fpreekwoord geworden is. Het gelaat des aardrijks verandert, met (a) Hebr. XIII: 8. IV. Deel. q EN TOT IN  20$ Leerzaame met de wisfeling der Saifoenen. Winter, Lente, Zomer, en Herfst, vormen eene behaagdijke beurtwending. De Zee is in geftadige beweegingDe tooneelen der Voorzienigheid veranderen geduuriglijk. Zie terug, op de Gebeurenisfen der vroegfte Oudheid, en befchouw de Weereld in haaren ruimen omvang. De oude Gefchiedenis leert ons, hoe de algemeene Weereld* heerfchappij overging van de Asfyriers iot de Medo-Perfcn — van de Medo-Perfen tot de Grieken — en van deezen wederom tot de Ro* meinen, Slaa het oog op het hedendaagsch Europa. Die enkele gebeurenis, de Omwendreling in Frankrijk, in 1789, hoeveele veranderingen heeft die alreeds veroorzaakt, in Frankrijk niet alleen, maar bijkans in de geheele W eereld l Of bepaalen wij onze aandacht tot ons eigen Land, [Groot- Brittanje;~] hier ziet men den Handel geftremd, daar wordt hij uitgebreid, hier worden huizen en geflachten groot, daar gaan Zij ten gronde. Onbe s ten d igheid is hec opfchrift, dat op alle menschlijke zaaken past. Maar —— geloofd zij God! Jesus Christus is dezelfde, gisteren, en heden, en tot in eeuwigheid. Sommigen verwisfelen de plaats hunner woo* ning. Dit jaar Haan zij hunne tenten neder in Dan; het volgend jaar, misfchien, verhuizen zij tot Beërfeba. Sommigen zijn bezocht met eene wankelende gezondheid, terwijl anderen van eene ligtzinnige en wispeltuurige geestgefteldheidzijn,; en anderen ondergaan meerder wisfehngen in hunne omftandigheden, dan in ligchaam of ziel. Hoor de ftera van eenen treurigen te Sion: Som*  Mengel - Schriften. 20^ ■„ Somtijds", zegt hij, „ denk ik eene goede ., hoop te hebben in genade ; ftraks ontftaan s, weder twijfelingen. De hoop herleeft, ftreelt ,, mij voor een poos, en zij verflaauwt al wel, der. Somwijl kan ik zeggen : Heer, Gjj „ weet alle dingen, Gij weet dat ik U lief hebbe; s, dan wederom, bevinde ik mij in het kasteel „ Twijfelmoedigheid, en gevoel, in geen'gerin„ gen trap, de dwinglandij van den Reus Wan» „ hoop". ;—- Oude Christenen hebben veele veranderingen gevoeld en gezien, in zichztlven en in anderen Dikmaal werden hunne fchoonfte vooruitgezichten plotslijk beneveld, en hunne best beraamde ontwerpen verwoest. Maar, gelukkig voor hun, Jesus Christus is gisteren en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid! De ontdekking, welke God van zichzelven aan het Menschdom gedaan heeft, is gefchiedt door eene trapswijze verandering van Bedeeling. Hij verfcheen aan Adam, in bet Paradijs. Hij openbaarde zich aan de Aartsvaderen. De Aartsvaderlijke Bedeeling maakte plaats voor de Mofalfche. De Mofaïfche voerde de Christelijke Bedeeling in. De Christelijke Bedeeling leidt tot de eindelijke Gelukzaligheid in den Hemel. Christus is de Hoofdzaak van die allen; en Hij is gisteren, en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid. De Apostel P au lus j beezig zijnde, om de Héhreeuwfche Christenen indachtig te maaken het voorbeeldig leven, de heilige Leer, en het vreedzaam uiteinde hunner Leeraaren* en hen optewekken om hun voorbeeld natevolgen, bedient zich, ten einde hen te bemoedigen tegert het verlies hunner Voorgangeren, van eene teO % gen-  so8 Leerzaame genftelling, tusfcben deezen en Christus-? als of hij zeide: 't Is waar, gij kunt hunne „ voorbidding niet meer genieten; maar Jesus „ leeft eeuwig, om voor u te bidden. Zij „ kunnen u Gods Woord niet meer verkondi„ gen; maar Jesus leeft, om u te onderwij5, zen. Gij kunt niet langer in bedenkelijke ge„ vallen hen raadpleegen; maar Hij, wiei.snaam is Wonderlijk, en Raad, zal fteeds „ uw Leidsman en Raadgeever zijn; Jesus „ Christus is gisteren en heden dezelfde, en „ tot in eeuwigheid!' Jesus is onveranderlijk, als de Zoon van God, eenwezig met den Vader, en dus de waarachtige God zelf (aj. Sommige oude Godgeleerden, van Christus Menschwording fpreekende, merken aan, dat Hij gebleeven is het geen Hij was, en geworden is 't geen Hij niet was. De onveranderlijkheid, in eenen gezonden zin opgevat, behoort tot zijn Karakter, als Zaligmaaker van zondaaren. Was Hij een gepaste en volkomen Zaligmaaker, in de dagen van zijn vleesch ; Hij is zulks nog. Hij kan ook nu volkomenlijk zaligmaaken, hoe groot onze nooden, hoe dringend ons gevaar ook moogen zijn; en Hij is thands even zoo gewillig om zalig te maaken, als toen Hij zeide : Die tot mij hoomt, aien zal ik geenszins uitwerpen. Jegens alle de geenen, die door genade in Hem geloofd hebben, is Jesus onveranderlijk in zijne Liefde. Hij heeft ons groote en dier* baare Beloften gefchonken; en wij weeten wien "wij geloofd hebben. Die Hij liefheeft, heeft Hij (a) Joan. I: 14, 18} III: 16, 18; ïjom. IV: 9.  Mengu-Schuïien. 209 hm lief ten einde toe. Gewaande Vrienden Moogen ons bedriegen; onze waare Vrienden Soo*en van ons afgefcheiden worden, naar een Tderen oord der Weereld, of zi] kunnen tot ar moede en gebrek ^l^'g'^Z ftaat geraaken om ons « hdP* 1 ^ rs'rUennfe beXLgt, Hij kan niet van ons wechgenoomen, Hij-fa» «et verarmd wor- ^^£53& welken Ch^s. ^sTkleei, De Waarheid zoo als d,e in *...ni is is onveranderlijk. Zijne l.eer Diijit Jez l?de <*a\ Zijne Genoegdoening geldt even eens voor de Geioovigen onder de oude als onder de nieuwe Bedeeling Q). Zijne Voorbiddina op zijne Verdienste, niet op de onze, gegrond, zal eeuwig haare kracht behouden fl* Lr* om wor «« « bidden (c). De Ko Sende aarde fterven, gelijk andere men?chen wanneer de dood hen aanraakt, valt hun ftS-it de hand, en zij daal en van den Troon in het donker graf neder. Maar net Sm lXün«n behoeven geene herziening of «iS^TÏ^ zu!len nooit herroepen wor- Apn , Hier uit blijkt, ^ Dat wij geen f^.^gJK VU: 25. O 3  3*° leerzaame God die 2egt: lk wordg ^ yeran(krd( ^ vertaste? ÏÏ f^ïï °P JESüs k"™en ofLnen' Lefk !gheid- „De Gbristen fteuntniet op eenen gebrooken rietfbf, noch bouwt oo eenen grond die hem kan begeeven Neen vXlnT °nwankeJba^ waar op „j venig kan vertrouwen. " altiid van rl 2eef befaaraeIiifc dar Leeraars «tijd van Christus lpreeken. Christus ■ het groote *L? ^^aaker, behoort van frLetde ™m°e inh0Ud te ^ chr?sairÏÏlriStenen de onv«anderIiikheid van fTn-h -au moecen nav°feen, in de ftandvas- nkr?r . EenC onwrikbaare vastheid van ka' rakter, voegt eenen Christen, daar hij wandelt i tft ande?eg van godvrucht en deugd. De Spreuk van Koningin Elizabeth was' >5 C,hrlsren> *™ de Vermaaning des Apostek /ïanJvasng, onbewegelijk , «, LsVrf^SL vloedtgjujn in het werk des HEER T Zee. *nde dat zijn arbeid met ij del is indenkt " \. e Jm W. N. 00 «4 III: 6. (i) Jak, h 17. (O K** XV: 5j. AAN-  Mengel-Schriften. 211 AANMERKELIJKE BEZON DERHEDEN, RAAKENDE DE NEGERS in AFRIKA. ZIJNDE EEN UITTREKSEL UIT HET DAGREGISTER VAN DEN HEER p A jR. K E. Aan den Uitgeever van het [Engelsch] euangelisch magazijn. Mijn Heer! Het volgend Bericht heb fr getrokken uit het Dagregister van den Heer P a r k e. SierAet u behaagt, plaats te geeven in uw nuttig Mengelwerk, zal het, buiten twijfel, de harten van Je sus V lenden verblijden , wanneer aj nieuwe velden voor Zendelingswertomheid ontdekt zien; - het zal duizenden opwekken, om te bidden voor de arme blinde Heidenen in Afrika; — en mc zal, zoo ik hoope, fommige welwillende 1 den aanzetten', 'tot het beraamen van middelen, om te werk te ftellen het geen O 4  «2 L e e r z a a m £ De Uwe, e. z. v. B995B9B!S9Sa9 De Schoolmeester, aan wiens zorg ik ee; purende het ,fwezen v,DK48PA/MK len was was een man van een zachtzinnige in. borst, en hevalhge manieren. Zijn was Fankooma; en offchoon hij zelf zich ftipS hield aan den Godsdienst v^Muh^mS was hij geenszins onverdraagzaam in zijne grond- fefden anderen' die van hem ver, fchilden. Hij bragt een groot deel van zijnen tijd door niet leezen; en het onderwijzen fcheen net minder zijn vermaak, dan zijn beroep re z n Zijne School beffond uit zeventien jongens van welken de meesten kinderen Jn Tafir's S?' £D TÊ meisj'eS' we,ker «*ne de «£Ï dochter van Kar fa was. De meisjes werden bij dag onderweezen; maar de jongens ontvingen altijd hunne lesfen bij het licht van een gioot vuur, yöór het aanbreeken van den da* en wederom laat in den avond; want dewijl zij geduurende hunnen leertijd , aangemerkt werden als de huislijke flaaven van hunnen Meester . werden z,j by dag gebruikt tot het planten van £T;fr h* !fndraa8en van brandhout, en andere llaaffche diensten. Behalven den Koran, e.n een boek of twee met uitleggingen opdenzelven, bezat de School meester vee erlei Handfchr)ften, welken gedeel." tehjk gekocht waren van de handeldriSe Mooren, en voor ee„ gedeelte gekreegen van Bufh-  Mengel-Schriften. 215 Bufhrcenen, in de nabuurfchap, en zorgvuldig gekopieerd, -in den loop mijner Reize, waren mij, op onderfcheiden plaatfen, nog andere Handfchriften getoond; wanneer ik mij te binnen bragt de geenen die ik te vooren gezien hadde, en dezelven vergeleek met deezen, en als ik den Schoolmeester over het een en ander ondervraagde, ontdekte ik, dat de Negers ïn het bezit zijn , onder anderen, van eene Arabifche Overzetting van den Pentateuchus van Moses, welken zij noemen laureta la Moofa. Deeze wordt zoo hoog gefchat, dat ze dikwijls verkocht wordt voor de waarde van eenen eerften flaaf. Zij hebben desgelijks eene Vertaaling van de Pfalmen van Davit, onder den naam van Zabora Dawidi; en eindelijk, het Boek van Jesaias, het welk zij heeten Lingeeli la Ifa, en dit is in zeer groote achting. Ik ben niet vreemd van de gedachte, dat in alle die Affchriften eenigen van de bezondere Stellingen van Muhammed ingemengd zijn, want ik konde op veele plaatfen den naam van den Profeet duidelijk onderkennen. Het is echter ook moogelijk, dat die omftandigheid op eene andere wijze zou kunnen verklaard worden, indien ik meerder kennis van het Arabisch gehad hadde. Door middel van deeze Boeken , hebben veelen van de Negers kennis van eenigen der aanmerkelijkfte Gefchiedenisfen, die in het Oude Testament befchreeven zijn. Het Bericht van onze eerfte Ouders i van den dood van Abel, van den Zondvloed, de Levens van Abraham, Izaak, en Jakob, de Historie van Josef en zijne Broederen, die van Moses, David, Salomon, e, z. v., zijn mij O 5 al-  214 Lee.rzaame aile, in de Taal der Mandingo's, door onderfcheiden perfoonen, vrij naauwkeurig verhaald; en mijne verwondering was niet grooter, toen ik die Verhaalen hoorde uit den mond van Negers, dan de hunne was, dat die zaaken mij reeds bekend waren. Want fchoon de Negers, in het algemeen een zeer groot denkbeeld hebben van den rijkdom en de magt der Europeers, vrees ik dat die geenen onder hun, weken den Muhammedaanfchen Godsdien stomhtlsd hebben, zeer laag denken van onze meerdere voorderingen in godsdienstige kennis. De blanke Handelaars, in de ftreeken aan zee gelegen , geeven zich geen moeite, om dat ongelukkig vooroordeel te keer te gaan; zij verrichten altijd hunnen Godsdienst in het geheim, en verleedigen zich nooit, of zeer zelden, om met de Negers in een vriendlijk en leerzaam gefprek te koomen. Voor mij, derhalven, was het niet zoo zeer eene ftof van verwondering als wel van droefheid, te befpeuren, dat, terwijl het Bijgeloof van Muhammed op die wijze eenige flaauwe ftraalen van kennis onder die arme menfehen verfpreid had, het dierbaar licht van het Christendom aldaar geheel was buitengeflooten. Ik kon niet anders, dan beklaagen, dat, fchoon de Kust van Afrika fi:ids meer dan tweehonderd jaaren bij de Europeers bekend, en door hun bezocht was geweest, de Negers nogthans ten eenemaal vervreemd blijven van de Leerftukken van onzen heiligen Godsdienst. Wij zijn greetig, om de gevoelens en de berichten der Oudheid, de fchoonheden der Arabifchs en Afiatifcke Letterkunde, e z. v.» «it de duisternis ten voorfchijn te brengen; maar,  Mengel-Schriften. 215 maar, terwijl dus onze Boekerijen met de geleerdheid van onderfcheiden Landen geftoffeerd worden, deelen wij roet eene kaange hand de zegeningen der Godsdienstige Waarheid uit, aan de'verblinde Naatfien der aarde. De Inboorlingen van Afia trekken in dit opzicht luttel voordeels van de gemeenfcbap roet ons; en zelfs de arme Afrikaanen, die wij voor Barbaaren aanzien, befchouwen ons , vreeze ik, weinig beter, dan als een geflacbt van geduchte, maar onweetende Heidenen. Toen ik de Arabifche Spraakkonst van Richardson aan eenige Slaaven op de Gambia liet zien, ftonden zij verbaasd, en konden naauwlijks gelooven, dat een Europeer de gewijde Taal van hunnen Godsdienst koïi verftaan of fchrijven. In het eerst dachten zij, dat het welligt door fommige Slaaven, die van de Kust afgehaald waren, zoude gefchreeven zijn , maar bij naauwkeunger onderzoek, werden zij overtuigd, dat geen Bufhreen zulk fchoon Arabisch konde .fchrijven; en een van hun, bood mij eenen ezel aan, en zestien ftaven gouds, indien ik hem het Boek wilde overgeeven. —- Misfchien zou eene korte en ligt bevattelijke Inleiding tot de Christelijke Leer, hoedaanige in fommige Katechismen yoor kinderen gevonden wordt, fraai in het Arabisch gedrukt, en op onderfcheiden plaatfen van de Kust uitgedeeld, eene wonderbaare uitwerking hebben. De kosten zouden niet noemenswaardig zijn; de nieuwsgierigheid zou veelen aanzetten om het te leezen; en de in 't oog vallende fchoonheid van het fchrift, boven hunne tegenwoordige Handfchriften , gevoegd bij den veel minderen prijs waar voor het te bekoomen . zou  si6 Leerzaame zou zijn, zou het misfchien, met den tijd, eene plaats doen verkrijgt onder de Schoolboeken van Afrika. BERICHTEN Raakende den GODSDIENST, I N NOOtB-AMERIK Ai Aan den Uitgeever van het [Engelsen! euangelisch magazijn. Waarde Heer! Ik heb onlangs eenig goed nieuws ontvangen uit Amerika; het zij mij vergund, de bezonderheden daarvan u medeiedeelen. Dr. Stillman, Leeraar bij deeerfleDoopsgezinde Gemeente in Boston, fchrijft, in eenen Brief, gedagteekend den 4 November 1799, en welken hij vertrouwde dat mij door eenen van zijn volk, die thands in Engeland is, ter h nd gefield zoude zijn, doch dien ik tor nog toe niet gezien heb: „ Hij kan u bericht geeven van „groote dingen, welken de Heer' thands „ werkt, in onderfcheiden ftreeken van onsLand. „ En in Boston zien wij zeer aangenaame be- „ gin-  - ginfelen van ^}^M^X^^ * dienst. Sommigen «ebben zich toto ; meente gevoegd; « ^Sion. Ge- ; merd, vraagende naar den weg v de > l0°fd,Z? G°tD;euS'een Sool'de Geest 5 ï^ipRE^ de baaniere tegen hem op" ff zou breeder fchrijven, maat ik l ben'overkroptmet beez^ed» " Hede" ^Ss^r/^eerlrTe W U stick, P?°PS . Uit de Aanteekenin- gen der laatst . Jdat er eenige leden '„ tadelphta, e? 0'egdev0egd zijn; doch „ aan ™« ^iSSw^ïandenGodsonlangs gebeurde^^*^5ken, in de dienst, E^lald, en in N*>* Staaten van /Vtó»*' R f ^arl ontwi felbaar getrokken uit Brgvui v " ^ . in geloofwaardige Lieden^ Een uU ^ 9^ ged f 2 merkwaardige werking maakt gewag ^n «ene m » van Gods ubes i , geI1  *ï8 ^«SEZAAM* W^Vt,ïe" " B"rf ^ent den x4 » BroedersV van Se'l^n T ve^niJ°f behuuwd fchriift aldus- ft ï HartffLrd Sjeest was, «-unjn; aiaas. „ Ik ben te Hartford aewPPct » om Gods Woord te hooren, is te Harlford „ haald heeft Jonge lieden van beide fe*e • l Tali ,h0"derdei"°e; en het vooruitzicht' „ a allerftreelendst. Men houdt alle avonden „ byeenkoomsten, in bezondere huizen j" de „ Gemeente van den Heer Strong J* » Zestl? P^oonen onder overtuiging, en %3 * fneevHen *°°P. va» waarlijk te^n toegeb X „ In de Gemeente van den Heer NeI.oT » zijn er dertig, en ook eenigen in die van den s> Heer  Mengel-Schriften. 219 Heer Flint. De jonge lieden houden brief" wisfeling met die van nabuurige plaatfen. Hon" Sen zijn onder ernstige belangftelhng en " honderd anderen ftaan verbaasd, zeggende: " Wat wil toch dit zijn? De Leeraars worden " genoopt tot ongemeene werkzaamheid, zoodit zij naauwlijks tijd hebben, om zich tot " het openbaar Dienstwerk voortebereiden. De " heilige vlam heeft zich tot veele nabij gelegen gplaatfen uitgebreid - een Brief, twee maanden na deezen gefchreeven, t. w d n * fc* April 1799, zeSt: tot,bïJ de honde£ pïaatien. De godvruchtigen koomen van alle kanten naar Hartford, om ooggetuigen van dit heerlijk werk te zijn." - Tweehonderd mijlen ten noordwesten van Hartford, op de grenzen der Indifche Natiën, fchijnt de Heer Inede zijnen Geest overvloediglijk uitteftorten. Sé inwooners van dat Land, vloeien m meerite toe, om het Euangelie te hooren, en vallen onder het Woord, gelijk Dagon-voor de Arke Eene groote meenigte zijn in hetverleeden jaar, in die ftreeken, der Gemeente toegevoegd. Niet lang geleeden, gebeurde het, na het eindigen eener Leerrede in de bosfchen, dat een Indiaan opftond, met traanen in de oogen en de vergaderde meenigte aldus aanfprak : „ Ik wensch God te danken, dat er blanke menfehen m " dit Land gekoomen zijn. De Blanken hebben " den Bijbel en den Godsdienst van Jesus 2 met zich gebragt. De Blanken baden om de bekeering der Heidenen; en ik ftaa op deezen dag als een leevend getuige van de kracht " van Gods bekeerende Genade, in antwoord l op hunne gebeden. Gaat voord te bidden  320 ^eerzaame 21 /SU/ ïroo Stad' ,r\eenen Brief van den niedsen ve»oonde zich onder het volk SS * eene zeer fterk toeneemende on- £r?f e" zeden^«eid, en tevens, bij de " il ldTn, VmJet Ch™*ndom, eene groote „ Ruwheid Maar tegen het laatst der maand » frü, behaagde het God, mij een rneTr dan » gewoon inzien te geeven in mijne diepe flegt h^d en.me,e^gvuldige tekortkommen,Tn ,» hoe weinig ,k nog voor God en het aoede van " °frmfr™1™ ^ hadde? Tk teeg zulk een befef van Gods oneindige H00g. " d e n 'dï S° De?den £n VoL..faht " 5 r u -V geheel vvech2°nk io mijne eigen „ nietigheid en onwaardigheid; en tevens werd „ m.jne ziel zeer fterk opgewekt, om in het ver- " da0afen °m beh°üdenis van „ daaren. Herhaalde ondervindingen en werk- " f amhed^ van dien aa", deeden mij hoopen, „dat de Heer welligt, binnenkort, docr „ zijnen Geest ter deezer plaatfe zoude wer» ken Er deeden zich nogthans geene gunstig " vffiSÏÏF °nderhet V°lk °P^otindemaan1 .juli] 1798, wanneer een jong Vrouwsperfoon, „ die eenige jaaren te vooren bekeerd was, 00„ gewekt werd, om zich als lid van ons Genoot„ Jchap aantebieden. Kaar omgang en seforek„ ken, waren het middel, om verfcheidenjonge » lie-  MENGEL-Sc II R I F T E N. 221 lieden tot nadenken te brengen; en van dien tijd „ af, ging het werk zoo fnel voord, dat het getal „ der geenen, die federt Meij 1798, tot Februari] j> '799 9 tot deeze Gemeente toegedaan zijn, is 175, ,, bedraagende het geheele getal onzer Ledemaaten „ 346, Van allerlei Hand en karakter onder ons, zijn 3, er getroffen , van de aanzienlijkfte leden der s, maatfchappij , tot de geringften in deeze plaats, y, Eenigen van onze befaamdfte Deïsten, hebbende Sj knien voor Je sus geboogen ; en een aantal voor,s ftanders van de Leer eener Algemeen e Genade, 5J zijn van hunne dwaaling terug gebragt, en hebben j} de Waarheid omhelsd. Vier jaaren geleeden, sj hadden wij eene mindere verleevendiging, wanneer sj wij tien kinderen, van 9 tot 13 jaaren, benevens 9> een aantal andere jonge heden, tot de Gemeente s} aannamen, welken alle nog bij ons zijn, uitgezon5j derd één, die, zoo ik venrouwe,tot de zeegepraav lende Kerk is overgebragt. Bij deeze gelegenheid, s> hebben wij zestien kinderen, van 9 tot 1 y jaaren, „ aangenoomen. Ik heb eenigen, bijkans van allerlei s, ouderdom, van 9, tot boven de 70 jaaren, ge9, doopt. Wij hebben thands over de honderd onge* j huuwde perfoonen in onze Gemeente. Er is ook *, een groot aantal jonge lieden, die zich tot de ande» p, re Gemeenten in deeze Stad gevoegd hebben. God, 5, wemch ik, bewaare hen in de liefde der Waar„ heid! In deeze Stad blijft thands geen genoegzaam „ getal jonge lieden overig, om, gelijk voorheen, „ ijdele bijeenkoomstea te houden. Alle de vroolijke „ gezelfchappen zijn uit eikanderen geraakt." De Eerw. P. P. van Deer Is/e, meldt, den 20 Maart I799, van eenen aanmerkeüjken zegen, bij gelegenheid van een bezoek te Mouni Defert; waarna de'Heer Ebenezer Eaton, die kort te vooren tot den heiligen Dienst geordend was, aldaar, en in de na=> buurfchap, met veel vruchts arbeidde. (Jij be. fchrijfc voords eene heerlijke werking in Sedèwik onder den Eerw. Daniël Merrill, piet ongelijk aan ae groote opwakkering in Nieuw ■ Engeland voor 58 jaaren; als ook, in zijne eigen Gennxn^ te IV. UïjiL. P JJ£st  222 Leerzaame Deer LIe „ Agt maanden te vooren", dus fchrijft hij , „ fcheen het met den Godsdienst gedaan te zijn > behalveri bij eenige weinige perfoonen, die denzelven nof; aankleefden. Hei Deïsmus had eenen,on,, gelooflijken voordgang gemaakt, en zich overeen groot deel der inwooneren uitgebreid; en nu geen ,, Bijbel, geen Christus! De Christelijke Gods* ,, dienst, en de Christenen, waren de fpot enfchimp der dronkaarts geworden ; en dronkenfchap, en alle andere ondeugden, achtte men geoorloofd, en niet haatelijk in Gods oogen. Ik had geene re„ den om an iers te denken, dan dat, bij de eerst„ volgende jaanijkfcbe Stads vergadering , geftemd „ zou worden. om het Evangelie uit de Stad te „ verbannen Nieuegenfiaande die alles, werd ik in „ Haar gefteld, om met groote vrijmoedigheid, der „ W;,arheid getuigenis te geeven; en in de maand October laaisileedtn . befpenrde ik meerder achtgee» ving op het Woord, hoewel, vooralsnog, niets „ bezonders- Ik werd door ziekte genoodzaakt het 3, bedde te houden, en middelerwijl begon het werk ,, zich te openbaaien. Toen ik begon te beteren, maar nog niet konde uitgaan, verliep er zelden een ,, dag, dat niet eenigen, die in het gemoed ontrust waren, mij kwamen bezoeken; en ik predikte in ,, mijn huis, toen ik niet in ftaat was in de Kerk te ,, koomen , noch ze is np mijne voeten te ftaan. ,, Eindelijk kreegjn wij bijftand van den Heer Eaton, wiens dienst God aanmerkelijk zegende- Ik geloof dat omtrent veertig, mannen, vrouwen, en ,, kinderen, gebragt werden tot vrede in het gelooven, en een groote meenigre anderen, zijn onder ,, ernstige overtuiging. Het werk neemt nog toe. De ,, mond van het Deïsmus is geflooten; eu geen hond „ verroert zijne tong tegen Gods Israël. BristoL J. R. BRIEF  Mengel-Schriften. ft»3 BRIEF van een' OUD' LEERAAR. aan een' JONG' STUDENT. Waarde Heer! 1 er voldoening aan uwe begeerte, zende iku,op uwen vriendlijken Brief, hel volgend Antwoord. Gii vindt het geene ügtezaak, een Christen te zijn. üe Bijbel leert dit ook; en de ondervinding van alle geoefende zielen bevestigt het. Ten aanzien van dtt ftuk, heb ik eens eene Aanmerking geleezen: „ Wan. neer ik wel gefteld ben, verwonder ik mij, dat " iemand geen Christen kan zijn; maar als ik kwaa" bik gefteld ben, verwonder ik mij, dat iemand 9' een Christen kan weezen.' De hedendaagfche manier van een Christen te zijn - welke, helaasI te vreezen is dat maar al te gemeen zal worden is Eeen moeilijke zaak , maar het Bijbelsch Christendom is geheel wat anders. Den troost van een waarlijk ernstig en geoefend Christen, vindt men in Filtppenfen IV: 13. Het is te beklaagen, dat de godsdiens* tkheid van David, en het Christendom van PauL, in deeze dagen, voor Methodisten} of Dweeterii «houden wordt, bij veelen, die zich1 evenwei "Christenen noemen, en zeer gebelgd zouden zijn, indien men hen niet onder de godsdienstige menfehen 16 Gh vindt het moeilijk, fteeds in Gods nabijheid Pa c*  Leerzaame en gemeenfchap te leeven, en den gloed uwer eerfte liefde te bewaaren. Dit moet gefchieden in den weg van phgtbetrachtiag, en door onszelven te bewaaren in de liefde van God (a), door de liefde van God m Christus tot ons, te gelooven. Langs deezen weg, wordt de verzekerdheid, en de getneenfehap met God, eerstverkreegen, en naderhand onderhouden. _> Gij vindt in u een hart, dat tot afkeering geneigd is. Vrees voor afkeering, is een van de middelen, om er ons voor te bewaaren, door de wer* king van den Heiligen Geest (£> Wij lijden hef meeste nadeel, door een hart, dat geneigd is om te berusten in de koele, louter uitwendige, en nietondervindelijke godsdienstigheid van Naamchristenen; want het onvernieuwde deel, binnen in ons, is zoo verre van gekant te zijn tegen zulk ee»e godsdienstigheid, dat het veeleer daar zin aan heeft. £11 onze weêrpartijder, de Duivel, heeft er niets tegen; want hij weet zeer wel, dat het berusten in zulk eene godsdienstigheid zoo verre is van zijne belangen te fchaaden, dat zij die, integendeel, bevoordert. Gij vreest, dat weinige dingen den wasdom der genade 111 uwe ziel meer hinderen, dan uwe Akademifche Studiën. Dan hier in dwaalt gij voorzeker grootlijks, of anders legt gij uwe itudien verkeerdlijk -aan. Wakkerheid, en infpanning van onzen geest,in. de oefening van vGorgeftelde pligten, wordt in de heilige Schrift ingefcherpt. Dit is, wanneer het behoorelijk in acht genoomen wordt, zeer voordeelig. De hardftë ftudie, beftaanbaar met onze gezondheid, en zoo, dat zij de geesten en het ligchaamsgeftel niet verteert, is een van de beste behoedmiddelen tegen de vuunge pijlen des Satans, en wordt dus bevoorderHjk aan de godsdienstigheid, en den wasdom der genade in de ziel. Ik ben wel verzekerd, dat fterk itudeeren zoo verre af is van de geesten te verdooven, dat het, in fóiBmige geitellen, veeleer (trekt om die te bewaaren en te verhellen. Zeker Man van uit- ■ (4) Judas, vs. ar. (&) Spreuken XXVIII: 14.  Mengel-Schriften. üitfteekende achting in de geleerde Weereld, ftudeerde altijd twaalf uuren op eiken dag. Hens van belang, dat onze tijd, en werkzaamheid inliet ttadeeren, behoorelijk geregeld worden. Ik ken een Heer, die federt veeie jaaren, eene meenigte openbaare zaaken van groot gewigt afgedaan heelt, door alles in eene geregelde orde, volgends een vast ontwerp, te doen afloop'en, gelijk een uurwerk ; en nooit, buiten onvermijdelijke noodzaak, zou hij van het plan welk hij zich voorgefchreeven hadde, zijn afgegaan. Het is van groot belang, niet alleen, te weeten of eene zaak behoort gedaan te worden, maar ook, op wat tijd men die moet verrichten.Wii zullen door waarneeming vinden, dat zekere dingen niet flegts geheel nutloos,.-maar zelfs fchadelijk zijn, wanneer ze ontijdig gedaan worden, welken nogthans van veel nut voor ziel en ligchaam ziin, wanneer ze als een pligt, of in verband mee andere pligten, of tot dezelven leidende, .verricht Worden. , • . c , Wat de zorg voor uwe ziel aangaa-; leer een leven des geloofs in Christus. De oefening deS geloofs verfterkt deszelfs hebbelijkheid, en doet hec door zichzelven blijkbaar worden (*> Laat uw vertrouwen niet vaaren, zelfs in de grootfte ongeltalte, en in weêrwil van de overmagt der verzoeking of der verdorvenheid. Wacht u tegen eigengerechtigheid, door te fteunen op iets dat in u is, in p.aats van op Christus, die ter rechtehand van God is; of door blijken van genade ten grond van uvv vertrouwen te fiellen; of door gefterkt te worden in uw vertrouwen en verwachting, naar maate gij meent in eene goede geftalte te zijn, en er in te verzwakken wanneer gij denkt in eene flegte geftalte te weezen. Zoek genade, om uwen geest te behcerfchen'en te regelen door het onderwijs welk de heilige Schrift aan de hand geeft; hoe gij op de rechte wijze «we ziel bezitten zult, wordt u geleerd m ips XX. : io. Dit voorfchrift zuk gij een goed bewaarmiddel Wh  Leerzaams vinden, tegen hei grootde onheil dat geletterde menfehen dikwijls overvalt, t- w., de ziekte, weike men Zwaarmoedigheid noemt. Handel volgends het licht van uw geweten, wel onderrecht ziiVe, 0v-reenkoomstig den onfaalbaaren Regel (a . Bekommer u niet over den morgen; elke dag heeft gtnoea aan zijn eigen goed en kwaad. Kwel uwen geest'niet, door angstige vooruitzichten in de toekoomst. Doe uwen pligt. Geef alle uwe belangen in des He eRen hand; en Hij zal het wel maaken. Vreesgeea menfehen. Dit is een groore flrik, en brengt groot gevaar met zich. Godvruchtige jonge Heden zijn daar aan blootgefteld, uit hoofde van hunne medegezellen, hunne meerderen, hunne rechters; en zij moeten daar tegen op hunne hoede zijn, vooral, wanmer Bijbe fche godsdienstigheid in onbruik, en bi; veeien veracht is. ■ Maak beftendig gebruik van uwen Bijbel, het leevend Woord van den leevendeu God wanneer de woorden der menfehen vergaan Hoe* langer gij leeft, en hoe meer gij weet, zooveel re hooger prijs zult gij ftellen op de gewijde Orakelen , en te laager op alle menscbli:ke gelcftriften , daar bif vergeleeken. — Schaf tj eenen hijbei aan, met de! beste kantteekeningen van gelijkluidende plaatlen. Vergelijk dezelven met elkandtrcn. De beste uitlegger dei Schrift, is de Schrift zelve. — Predik dikwijls, liever dan lang. - Zet u veel tot overdenking van Godlijke zaaken; dit is een groote pligt, en eene gewigtige oefening. Waak over uwe gedach¬ ten, inzonderheid de eerfien en de laaiden op eiken dag — Heet niemand Meester. — Arbeid om uzelven te ontdoen van alle vooroordeelen, Voöriïigenoomenheid, en voorkeuze, en. als een Christenen een Protestant, uit eigen oogen te zien, op eene waarlijk christelijke en manlijke wi ze Gij vraagt mijnen raad, ten aanzien van de inrichting uwer fiudien. Zoek eenen goeden diil te verkrijgen ; en tot dat einde, ha. del aldus: venaal een gedeelte uit een' der beste Latijnfche Scurijve» ■ (*) Zie zKorinthsn h ia.  Mengel-Schriften. n Pttnius, in zijne Lofrede op ta h« ï-gWft, W ft eenigen T kajanus het daarna over in het Latijn, en Schrijvers u eigen .geworden s, egr, met g * ^^Ster "va ï dë Gr ?S Taal in het ge VOlpn°men van he Grfeksch Testament in het bezon?Ê ,n1r zal van eene uitgebreide nuttisheid zijn; en gTzuu'b^ iInnnliicb is , dan onze geachte EngiIJcne urerfetinl? Leel dagelijks zooveel Grirfri..^).. S'ïe beide Taaien *^gySS&^ &=ge|^£ £V^,e& g is eene. w^^g^i* gij één boek twaalf. nen' Tooveegij kunt; alles heeft zjne nuttigheid, fcr^ls ^te^nfS^J« fi\rHd°dï5'S^VoorSgen. [siSgt dea fnf ®Z liever een groot verftand van eenige, dan eene oSeKdge kennis van veele dingen te teSttSn — Kiel tot uw gezelfchap, menfehen die Seerder weeten dan gij,opdat gij van hen moogt le* * Verfchoon de vrijheid van deeze herinneringen , welken ïk voorftelde zoo als ze mij onder hetlchruvïn invielen. Ik beveel u Gode, en den Woorde fijner Genade 1 pg ^ J. U p 4  «8 Het Leven in smviw ïa„ sommigi BERICHTEN van aanmerkenswaardice BEKEERINGEN, en van het g0dvsucht10 LEVENenSTERVEN van sommige LEERAARS, en bezondere CHRISTENEN; E N ANECDOTES BEKEERING van eenen DEÏST. Dook hem zelven beschreeven, in een* Brief aan eenen Vriend' Mijn heer. g/"w' SV»em^> 1801. V n^Stt mij'ne gedaane belofte' ^en ik het renoegen had van u te zien, en ter voldoening aan de  Godvruchtigen; en Anecdotes. begeerte we!ke gij toen te kennen gaaft, zet ik mij thands neder. om u eenig bericht te geeven van die verandering mijnes harten, welke eene zoo uitftee* kende proeve oplevert van Gods Goedheid eri Verdraagzaamheid, en van zooveel belang is voor mijne anders verloorengaande onftervelijke ziel. In mijne jeugd;, genoot ik eene godsdienstige opvoeding, en werd onderweezen, door lesfen niet alleen , maar ook door voorbeeld, in de Grondwaarhë» den van het Christendom. Dan, alle menschlijk onderwijs is vruchtloos, zoo de Heer het niet verzelt met zijne Genade. Want, in plaats dat mijn hart geneigd zoude worden tot een leven en gedrag, overeenkoomstig het Euangelie, fcheen het godsdienstig onderwijs mij veeleer eenen haat en afkeer tegen de Waarheid inteboezemen, in zooverre, dat een godvruchtig leven mij toefcheen een naargeestig, bijgeloovig, èn verdrietlijk leven te zijn. In dat denkbeeld werd ik verfterkt, dgor een aantal mijner be" kenden, die met Deïstifche gevoelens befmet waren, als ook, door het leezen der Schriften van Voltaire, Hu me, Tindal, Woolston, en dergelijken. Dan, gelijk de ondeugd altijd van minder tot meerder toeneemt, had ik dat toppunt van bedorvenheid en onbefchaamde zedenloosheid nog niet bereikt, waar door naderhand mijne heillooze loopbaan gekenmerkt werd; want ik was dikwijls itt eenen^ftait van onrust, vreezende dat de Leeringen van het Euangelie welligt waarheid konden zijn. De gemelde Schrijvers, en mijne medgezellen, hadden mij nog niet volkomenlijk tot hunne begrippen overgehaald. Maar dewijl ik alles, wat eenigszins dienen kon om mijnen geest gerust te Hellen, en mijn geweten in flaap te wiegen , met graetigheid aangreep, werd ik, na verloop van eenige jaaren, bevestigd in het gevoelen, dat de Godsdienst een louter menschlijk verdichtlel was, door Wetgeevers en Priesters uitgevonden, om hen, die ik toen goedvond het on« kundig graauw te noemen, in toom te houden. En indsdaad, het ongebonden leven van veele belijders van den Godsdienst, fcheen die gedachten maar al te P y veel  *3o Het Leven en Sterven van sommige veel te begunstigen. Thands Jas ik de Werken van VoLNEY, CoNDORCET, H O l C R O F T, GoD ■ win, en foortgeüjken, met vermaak en triumf, en was zoozeer in mijnen fcbik, dat ik de bewijsredenen voor de waarheid des Christendoms zoo ganschlijk overhoop geworpen zag — gelijk ik mij toen verbeeldde — dat mijn geweten geheel verbard , en voor alle goede indrukfe'en ongevoelig werd, en ik mij onbedwongen aan een leven van onbeichaamdeen openbaare godloosheid overgaf. Ik fprak van de gezegende Leeringen des aanbiddelijken Verlossers, met fmaad en fchimp; het aanbod van genade en zaligheid aan verlooren zondaaren, door zijn dier* baar Bloed, noemde ik eenen hoon aan de Reden en het gezond verftand, en alleen gefcbikt, om aan onnoozele vrouwtjes, aan droomers, flegthoofden, en dweepers te vertellen. Mijne medegezellen in de ongerechtigheid, ftonden mij wakker bij. En indedaad, die geene van ons, die boven anderen uitmuntte, in het beftrijden van het geen wij bijgeloof en zotheid noemden, werd als de meest verlichte, en als een man van een opgeklaard verftand. gepreezen. Ons uitgeevende voor Wijzen, werden wij dwaas; en, om de woorden van een beroemd Schrijver te beezigen, „ de wijsheid, waar op wij ons zooveel lieten „ voorftaan, beftond voornaamlijk in losfe üvernatuurkundige befpiegelingen , fpitsvondige drogrede. ,, nen, eindelooze zintwisten , hoogvliegende verbeel„ ding van de volmaaktheid en zelfgenoegzaamheid „van 'fmênfchen verftand, ftoute magtfpreuken , ,, aangaande twijfelachtige gevoelens, of redenloos „ twijfelen aan de klaarde en zekerfte Waarheden." Deugd en Ondeugd, werden enkel befchouwd , als te kennen geevende genoegen, of fmert; eene bezondere Voorzienigheid, hield men voor eene kiaderach. tige verbeelding; een toekoomend leven, werd aangemerkt als iet onzekers. Ten laatften , als ware het om alle onze ftoute en vermeetele befpiegelingen te bekroonen, verklaarde een groot aantal mijner medegenooten, dat, voor zooveel zij konden oordeelen, het de redelijkfte weg was, te befluiten, dat het dcnk«  Godvruchtigenj en Anecdotes, aji denkbeeld van een' God, die de Weereld regeerde, eene dwaaze Leer was, en dat de dood mets anders was, dan een eeuwige flaar>. Hoe weifelend ook mijne gevoelens waren, konde ik echter omtrent die be. grippen niet onverfchillig zijn. Wanneer ik opzag, naar het Uitfpanfel, dan docht mij, aldaar met leesbaare letteren gefchreeven te zien : Er is e en GO O. Gaf ik acht op de onveiklaare verbindtenis tusfchen ziel en ligchaam, dan gaven de werkingen van mijn' eigen geest aan die Waarheid getuigenis; want ik kon mijzelven nooit overtuigen, dat ik mets meer ware dan een klomp bewerktuigde ftof. ik redeneerde tegen die gevoelens — ik Hond op Deistt» fchen grond, maar mijne tegenpartijen bragten zulke klemmende bewijzen tegen het Deïsmus ten voorfchijn, dat ik het gebrekge van het zelve begon te befpeurtn, op zulk eene treffende wijze, welke mij aanleiding gaf, om desgelijks deszelfs waarheid in twijfel te trekken. Dan hoe ongerijmd en wandrogtlijk het Atheïsmus, en hoe gebrekig en onzeker het Deïsmus mij thands ook toefcheen, ik bleef toch het Christendom befchouwen als eene loutere inbeelding. Des niettegenftaande, begon ik zoo verlegen te worden met de zaak, dat ik meenig benaa.tiwd uur doorbragt, en dikwijls, ten einde de zwaarmoedigheid die mijnen geest verteerde, te verzetten, nam ik deel in de inoodfte en dwaasfte bedrijven , zoekende lleeds het geluk, waar het niet te vinden was, het welk mij fteeds dieper in ellende dompelde, en mij fomwijlen tot nabij de wanhoop en zinloosheid dreef. Dan een barmhartig en genadig God, wiens wegen oneindig hooger dan onze wegen, en wiens gedachten hooger dan onze gedachten zijn, hield mij , terwijl ik nog beezig was zijnen heerlijken Naam te lasteren, (taande op mijnen.weg, en rukte mij ais een' vuurbrand uit het vuur. Ik werd plotslijk door eene zwaare ziekte overvallen; en niets dan dedoid, vertoonde zich, voor een korte wijl, aan mijnen geest. Echter, wederom zooverre herfteld zijnde, dat ik uit konde gaan, bragt ik, zoo mij gebeugt, «en sedeeke van den volgenden Zondag doox, met eene  ?3* Het Leven en Sterven van sommige eene wandeling ia het veld, meteen' of twee mijner medgezellen ; en, van mijne ziekte fpreekende merkte ik aan, met een' aanmerkelijken trap van onverfchilhgheid, dat, bijaldien ik geftorven ware , het mets anders geweest soude zijn, dan een fprong in het donker. Ik kon echter niet nalaaten, geduurig te denken aan de akelige onzekerheid, waar in ik gefteld was, en wenschte in waarheid ontheven te worden van het bezwaar, dat mijnen geest prangde, doch ik zag tot nog toe geen middel, om uit den angstvollen en ellendigen toeftand, waar in ik mii bevond, gered te worden. Omtrent deezen tijd, werd ik, door toedoen vari eenigen mijner godsdienstige Vrienden — die fteeds verlangden, en door allerlei middelen poogden, mij van de paden des verderfs terug te brengen — ia gezelfchap en in kennis gebragt met eenige "odvruchtige> Studenten. Hunne gefprekken en hun gedrag, en 111 het bezonder, de blijkbaare zorg die zij droegen voor elkanders welzijn, vertoonden een fchooa tafereel van den Godsdienst welken zij beleeden en meenigwerf, in hun gezelfchap zijnde, kwam mij'die plaats uit den Bijbel in gedachten: Hier aan zullen zij alle bekennen, dat gij mijne disfipelen zijt, zo» gij liefde hebt onder malkanderen (a). Thands woonde ik dikwijls den Godsdienst bij, in den Ta» ternakel: *), en hoorde de woorden des Levens eu der Zaligheid; met ernst eu aandacht, en met eenig gevoel van derzelver aangelegenheid, fchoon mijn ge? moed fomtijds in eenen ftaat van twijfel en onzekerheid was. Ik begon de Schrift te leezen, met eené belangneeming, die mij te vooren vreemd was geweest. Ik bad tot den Alma gtigen, dat Hï'f mijn verftand wilde verlichten, opdat ik mogt verftaau het geen ik las en hoorde. Dikmaal had ik gelegenheid, om met mijn nieuw gezellchao faamen te zingen en te bidden, en genoot fomtijds kalmte 00 [Joah. xiri: ss-] [•) [ Aldus morden de Kerken der Methodisten w heeten.] a  Godvruchtioen; en Anecdotes. 233 en vrede des gemoeds, doch het was altijd van korÏm duur; want een boos ongeloovig hart bewolkte fteeds mijn geluk, en maakte mij ellendig. Doch het KgdeJden Almagtigen, mime beroerde ziel reddi'i* te zenden; want de waarheid van het gezegenden heerlijk Euangelie, openbaarde zich eindelijk Sn Sn hart , met zulk eene onwederftaanbaa e Krach? en blijkbaarheid, dat het mij onmoogelijk Keen, aan het zelve geloof te ontzeggen, of mi oSblik er aan te twijfelen, en ik werd innerlijk ovfnuigd, beide uit Gods Woord en door mijne eigen ondervinding, dat de waare reden, waarom ik zoo lang geweigerd had tot het licht te koomen, was omdat mijne werken boos waren. Het is, omdat het Chriïendom zulk eene zuiverheid van gedrag vordert, omdat het alle ondeugd aan den wortelraakt, omdat de Leer van eenengekruisfigden Vb r l 0 s s e e , en vergeving van zonden door zijn dierbaar Bloed, den Egmoe°d van '«menfehen hart in het ftofverne" Sert — dat zoo veelen zich begeeven onder debaanieren van het Ongeloof, en zich door den God dee er eeuw laaten Verblinden, en gevangen leiden imr ziinen wil. De godloosheid van mijn vootig Ieven , deedmij fomtijds bijna in wanhoop verzinken; doen ik heb onuitfpreekelijke ftof om God te pryzen, dat Hij mij tot hier toe van dien ontzettenden 5 ftand bewaard heeft. Hij is God, die jet ver. anderr. [esds Christus is gister en heden dezelfde, en tot in eeuwigheid, en daarom ben ik niet verteerd, maar gefpaard, om een gedenkteeken te m van zijne oneindige Genade en Liefde omtren verloorengaande zondaaren, en van het wrm°gen eu de kracht dier onwaardeerbaare en eeuwige Waartoe, den, welken de poorten der Hel nooit zullen over. WevéSeiden maanden, nadat ik tot ernstige gedachten «ekoomen was, verloor ik, door den dood, eene waari Bloedverwa'ndte. Ik had haar federt langen riid niet gezien: maar hoorende, dat zij, naar " In 'tgefprek van Boissise Franlche gezand bij haar Hoogmogende, 14 Augustus 1618. „ De Religie en de Staat zijn gelijk de tweelingen „ in de griekfche Historij vermaarde, die zonder elk„ ander niet konden leeven , en altijd te zaamen „ gingen (t)'" öit eenen Brief van drie gedaagde Predikanten der Remonilranren op 't Sijnode te Dordt, aan J. Uittenbogaard, tans te Antwerpen. Waarde en beminde Broeder, indien wij s, voor eenige Jaaren uw Eerw. adv!}? gevolgt en ,, het Sijnode , van de Magtigen diizes Vader„ Jands geimpetreert hadden , wet dienst zouden „ wij de waarheid , en hoe groote Conftifie onze „ Partijen veroorfaakt hebben. Wij zouden ten „ minsten iu gelijken graad geltaan hebben, met de >, gee* (*) Zie als vooren Bladz, 673. (•h Zie als vooren Bladz. 824, Q 3  24a Het Leven en Sterven van sommige ,, geenen die ons nu onbillijke wetten fmeeden. Wij „ zouden andere Moderator es en Presides de Hoogmogende Heeren Staaten hebben zien re„ prefenteeren. Wij zouden onder de uitheemfche ,, Theologanten alzulke Perfoonen gezien nebben , die », de waarheid met verftand en kloekmoedigheid zou- den hebben gemaintineert, ja dezelve, indien zij „ mogelijk waaren gecompareerd, zouden wij een ,, ander lied hebben hooren zingen. Wij zouden u ,, onzen Aaron, en andere helden ten dienste van ,, Christus zaak bij ons hebben gehad. Maar lieve God wat hebben deeze tijden voor een Sij„ node ons voortgebragt(*)." In April 1616. had Uittenbogaart den Ad vocaat Oldenbarnevelt fterk aangeraaden om 't Sijnode niet langer tegen te ftaan, en toen nu de zaaken verloopen en voor den Advocaat hoopeloos begonden uit te zien, zeide Uittjnbogaart toi hem: „ Ach dat gij over jaar ,» en dag had kunnen goedvinden [de Sijnode te ,, houden] toen ik meer dan eens daar toe vermaan„ de. 't Is nu te Iaat. Toen floegt gij het af, en nu foek ik te vertrekken ( f )■" De kosten van het Sijnode te Dordt. zouden, volgens opgaaf van de Remonffranten, hebben beloopen boven de tien Tonnen Gouds ($). (*) Zie III. Deel,Bladz. 270. (f) Zie II. Deel, Bladz. 640, 755. (S) Zie III. Deel, Bladz. 661. GE-  Godvruchtigen;en Anecdotes. 243 GEHE ILIGDE TEG ENSPOEDi e n KRACHT des GELOOFS, vertoond in het voorbeeld van jane n e v e y< Geen waar geluk is er in de! weereldi te vinden, onder waare Christenen. Zij zijn de, gelukkig . ften, in gezondheid, in ziekte en m den1 dood. En de zulken alleen zijn bevoegd, om wel te bevatten het geluk van deeze zeer bezwaarde Vrouw, SS den vloed van zoo vele fmertlijke ongei.udttau Het volgend Verhaal van haar fterfbedde, zal dit volkomen in 't licht ftellen. Q 4 Zij  344 Het Leven en Sterven van sommige Zij werd tot geloovige erkendtenis der waarheid gebragt, omtrent 17 jaar oud zijnde, en heeft, van dien tijd at, haar Christelijk karakter, ten einde toe, onbevlekt opgehouden. Haar troost en haare blijdfchap waren, geduurende dat tijdperk, zeer afwis* felende. Omtrent vier jaaren geleeden , was zij zeer geprangd en ontmoedigd, door de eivaaring , dat zij zoo veel miste van het waare leven en de ■kracht van den Godsdienst; dit drukte haar zoo fterk, dat zij zich gewillig vond, om zich met onbepaalde onderwerping aan den Heere overtegeeven, welk eenen weg het Hera ook behaagen mogt met haar te houden, indien Hij denzelven maar mogt heiligen, tot herflel van haaien troost, en van haare gemeenfehap met Hem. Niet lang nadat zij in dit gemoedsbeftaan gekoomen was, ondervond zij etne ongewoone vermoeidheid , in den dienst aan het ziekbedde van iemand van de familie, bij welke zij diende. Koude gevat hebbende, kreeg zij ook een zwaar Rheumatismus, of pijn door alle de leden ; 't welk haar verpligtte, haare dienstbaarheid in die fa* mihe te verbaten, te iaamen met nog eene medebediende van haar, met welke zij in de naauwite gemeenfehap had geleefd, van het'begin haarer bekeering af. Deeze twee waren zoo zeer aan eikanderen gehecht, dat zij nergens wilden dienen, dan alwaar zij beide te faamen konden vvoonen. Jane Nev y door zwakheid buiten ftaat wordende, om langer te kunnen dienen , beflooten zij, te faamen te gaan vvoonen en iets bij de ,hand te vatten, tot een onderling beftaanmiddel. Het eerste nu, waar door bleek, dat de tegempoed aan haar geheiligd wa , was, dat zij los gemaakt werd van de weereld. Haare pijnen namen geduurig toe , tot omtrent een jaar voor haar overlijden; wanneer zij nok met eene teeringziekte bezocht werd. Uit een' trek en neiging tot het leven, vleide zij zich nog eenigen tijd, Jut de volgende zomer dienen zou tot haare nerftelling, niettegenftaande de pijnen en de teering haar zichtbaar deeden vervallen. Om-  Godvruchtigen; en Anecdotes, 2*$ Omtrent vijf maanden voor haar' dood, ontdekte haar de Heer, op eene wonderbaare wijze, den rijkdom en de volheid zijner Verlo-fende Liefde, in die woorden der Schriftuur; Het bloed van f esus reinigt van alle zonden Na zulk eene Godlijke verklaaring, welke zij in 't geloof aankleefde, had zij veele vrijmoedigheid , en geloofsvertrouwen , dat haare zonden vergeeven waren. en.vond zich opgewekt, om deswegens God te aanbidden, en zijne genade en barmhartigheid te verheerlijken. Al haare blijdfchap en verheuging omfprong voornaamlijk uit de gesegde verklaaring. Dikwijls zeide zij tot mij, dat dit de grondflag van al haaren troost was. Eu in welk eene gefteldheid zi] zich naderhand ook bevond, was deeze Schriftplaats haar tot eene beftendi' ge geloofsonderfteuning En her geen in haar geval opmerking verdient, is dit ï nadat zij iu deezen zulk eene aanmerkelijke verftandsverlichting bekoomen had, kon ze bijna niet dulden, dat eenig ander boek ge» kezen wierd, dan de Bijbel. Het laatlle van alle menschlijke Opftellen, waar van zij afzag, waren de Brieven van Üm'icron, door den Eerw. j. Newton. Met haar fpreekende over deeze omllandig. heid; was zij gewoon te zeggen: Ik laat thands 9, alles, wat menschlijk is, vaaren; mijne grootfte „ vertroosting ontftaat, uit het geen God in zijn Woord tot mij zegt." Iemand op zekeren dag bij haar koomende, vraagde baar, of zij voor den dood niet vreesde, daar dezelve toch zoo geducht was? Antwoordde zij: Och neen; ik ben voor het fterven niet meerder bevreesd, dan om die deur uittegaan. Mij ge. „ heugt wel", zeide zij, ,, dat ik allermeest daar „ voor bevreesd was, maar de Heer heeft deeze „ vrees van mij wechgenoomen." Met mij hierover fpreekende, vraagde ik haar, of zij deeze haare hoope wel met iets zou willen verwisfelen? „ Voor geen „ tienduizend weerelden", zeide zij. ,, Ik heb ,, geen verlangen meer naar het leven; het is nu vier „jaaren, dat de Heer mijn hart van de weeiekl Q f »> h«ft  046 Het Leven en Sterven van sommige „ heeft losgemaakt. Somtijds worde ik wel tot ,. eenig ongeloof verzocht, maar dan worde ik weder „ krachtig opgebeurd, door dat woord: Het bloed 9s van Jesus reinigt van alle zonden" Den 8 Angustus, toen ik haar bezocht, kon zij naauwlijks fpreeken , wegens groote benaauwdheid. Opziende, zeide zij: „ Hadde ik niet de hoope ,, des eeuwigen levens, ik wai voorwaar de ellen» digfte van alle fchepfelen. Ik denk nu nimmer „ aan mijne zonden, of ik zie op Jesus, als die ,, door zijn bloed dezelven heeft uitgedelgd. Niets, dan zijne genade, liefde, en heerlijkheid, ftraalt „ mij aan. Oi ik gevoel in Hem een fterk vertrouw „ wen! Laat ons nog' eens, op aarde, ons vereeni„ gen in het gebed; mij dunkt, het zal de laatfte ,, reize weezen." Kort hier op, gevraagd zijnde hoe zij zich bevond, antwoordde zij: ,, Bedroefd, maar nogthans altoos blijde." Toen zij eene fterke begeerte te kennen gaf, om ontbonden te worden, vraagde haare Gezellinne, of het haar lijden was, dat haar zoo zeer drukte? Neen", zeide zij, „ mijn lijden is niets! Ik roem 9' in de verdrukking; want mijn Verlosser heeft *' mij het verlies van alle dingen overvloedig vergol" den. Ik verheug mij, dat Hij mij, de grootfte " der zondaaren , en de minste van alle de heiligen, " gemaakt heeft tot een getuige van zijne vrijmagtige " genade en getrouwheid, om het geloof en de hoope '! zijner kinderen te verfterken." ' Op zekeren avond, zeide zij: „ Ik hoop deezen nacht mijne reize door de woestijn te voleinden,. " in Jesus te ontflaapen, en overtegaan in de wee* 9> reld der geesten; waar van ik nogthans niets meer weet, dan het geen de Schriftuur ons daar van " ontdekt heeft." — „ Maar", voegde zij er bij, " ik weet in wien ik geloofd heb, ik weet, dat mijn " Verlosser de lleutels heeft van Helen Dood, " en dat, offchoon ilt wandel in de donkere vallei , " en fchaduwe des doods, ik nogthans geen kwaad " zal vreezen , want zijn ftok en ftaf zullen mij verZ troosten.» Op  godvruchtigenj en An ec dotes.^a? Op zekeren dag, verzelde mij een Predikant, om haar te bezoeken. Na eenigen tijd met elkander gefprooken te hebben, over de hoope van het Euangelie, en alvoorens hij begon te bidden, zeide zjj : „ Nu, Mijn Heer, ik verlang niet, dat eenige mn' ner Vrienden om mijne herftelling zal bidden; ïfe „ verlange heen te gaan, en met Christus te zijn.'' Hij vraagde daarop, met eenigen nadruk, hoe zij dit ©vereen konde brengen met betaamelijke onderwerping aan 'sHeeren wil? „ Oü Mijn Heer", antwoordde zij, „ dat zal ik u zeg,, gen: Onze Heek heeft tot de geloovigen gezegd: lk leeve, en gij zult leeven; als ik dus " naar den dood verlange, dan verlang ik naar het !, leven, want als ik fterf, zal ik eerst beginnen te ', leeven!" .. Op een' anderen dag, zeide zij tot mij: „ De , Heer heeft mij deezen morgen deezen Tekst ge=> ' opend: De verborgenheid der godzaligheid is groot, God geopenbaard in het vleesch; e. z. v. Doch ), waarom zeg ik, deezen morgen ? want zijne goedertierenheden zijn in dit opzicht nieuw over mij, " eiken morgenftond. Dagelijks verkrijg ik meerder inzien in eene en andere Schriftplaats. De Bijbel is |, nu mijne grootfte vertroosting. Niets, dan dee„ zen, verlang ik te hooren leezen". Op den 28 Augustus, zeide mij haare Gezellinne, dat, terwijl zijlieden, ter middernacht, alle n flaap waren, zij daar uit werden opgswekt, door dien de kranke, overluid, den CM. Pfylm had gezongen. Bij haar bed koomende, vond men haar in een' vasten flaap. Een weinig ongerust zijnde, over de 011. gewoonheid van dit verfchijnfel , had men haar wakker gemaakt. Dit had haar zeer leed gedaan, naardien haar flaap haar allerverkwikkelijkst was geweest , terwijl zij, dus zingende, zich verbeeld hadde, dat zij opvoer naar het Hemelsch Jerufalem. Onder de laatlte bezoeken, die ik haar gaf, vraagde ik haar eens — om haar gelegenheid te geeven, om tot lof van Jesus te fpreeken: — „ Wel, Vrien- „ din,  248 Het Leven en Sterven van sommige „ din, hebt gij geen berouw, of beklaagt gij u niet, dat gij zoo veel ftaat gemaakt hebt op het woord van God?" — „ Och neen! och neen! Mijn Heer", riep zij uit, „ niet één woord, van h^r. ,, geen God gefprooken heeft, heeft mij immer gefaaldI Och neen; ik verheug mij, dat Hij mij iu „ ftaat gefteld heeft, om op Hem te vertrouwen. Ilt „ zou van mijnen Verlosser niet willen fchei„ den , om geen tienduizend weereiden! ik ben ge. willig, om tienduizendmaal meer te draagen, iu„ dien zulks de wil van mijnen Heere ware. „Christus is mij dierbaar! Ik heb geen vreeze „ voor den dood. Ik loef eu aanbid Hem, dat Hij h mij eenigerwijze heeft bekwaam gemaakt, om Hem ,) te verheerlijken op mijn Iterfbedde.'' Toen bad zij ernstig en plegtig: „ O mijn Gor>! zegen allen, die mij eenen beker koud water gegeeven hebben, in „ den naam van Jesus!" In'het laatfte bezoek dat ik haar bragt, was zij niet ln ftaat om veel te fpreeken; echter zeide zij mij, dat haar geloof nog het zelfde was, als gegrond op den Rotsfteen der eeuwen. Donderdaags voor haar verfcheiden , vraagde zij aan haare oppasfter: ,/ Zou het mcogelijk zijn, dat de „ Heer mij nu verlaaten zoude? Ik gevoel mij orn* ,, ringd en bezet door den Vijand:" Deeze donkerheid hield aan, tot Frijdag 's morgens; wanneer zij uitriep: ,, Gaa achter mij, Satan! want ik wil „ den Heere mijnen God aanbidden; Hem alleen ,, wil ik dienen!" Gevraagd zijnde, of haar ook eenig deel der Schrift van nut was geweest, tot haare opbeuring en vertroosting? Antwoordde zij: „ Ja, deeze woorden 2ijti het: Frees niet, want ik ,, ben met u , zijt niet verfaagd, want ik ben uw „ c.od, e. z. v." Weinige minuuten voor haar overlijden , werd haar gevraagd, of haar geloof en hoppe zich nog aan de belofte vasthield? Zij antwoordde: ,,0 ja, wantrouw „ toch nimmer aan zijne getrouwheid.'' Dik*  GodVr ocHTioïNiJS Amecdot.es. m Dikwerf zeide zij, geduurende haare ziekte: Het vak Eemaklijk, in gezondheid den Godsdienst te "beü dSTïaar het Serfbed is de toetsten - Niets zal dan beftaan, aan waarheid tn het binnenfte! " Dikwijls drukte zij haare begeerte uit . dat de HefT haar geduld mogt geeven, om deeze zwaare bezoeking, welke indedaad treffende was, doorteftaan Alle haare ledemaaren waren als ontbonden, ■ door'de fterke Rheumatieke pijnen; een uitgeteerd Saam; een geweldige hoest; en een ontveld Siaam. Spreekende van haare fmerten, zeide z» foms : „ Ik ben zekerlijk eene engemeene zondaa,? res geweest, dat de Heer mij aldus bezoekt Eindel&, echter, overwon zij, door. het Bloed des Lams, en het Woord van zijn getuigenis, op Sa- turdag, den 10 September, 1796- . m mn„ Het voorgaande Verhaal is geen vergroonng, maar doet eerder te kort aan het onderwerp. Zij fp««atö iemand, die het gewigt geloofde, en de kracht ge voelde, van de zaaken die zij uitdrukte. Edinburg, 30 December, DICHT-  2$o HetLev.enSterv.vansomm.Codvr.enz. DICHTSTUKJE. *t te Gods genade alleen die 't feker tal bepaalde , Foor 't Eeuw-begin, waarin fijn Eeren glans uitftraalde. 'cis Gods genade alleen, die 't aan fijn Soon ten erf, Toen fchonk als Borg,aIs ' oofd,als Losfer uit verderf, 'tls Gods genade alleen, die 't vast geloof kan geven: Die hen onwrikbaar grond,o.p 't heil van 't eeuwig Leeven. Roem beb genade alleen, met mond, en hart en werk, Jehtvaky zegenrijk bekroone Land en Kerk O). («) Zie Lm dik kb», Eer van de Nationale Sijnode, U Deel, Bladz. 02a.  LEERZAAME MENGEL-SCHRIFTEN. RONDGAANDE BRIEF AAN DE ONDERSCHEIDEN KERKEN IN HET GRAAFSCHAP D O R S E T, Over de meest gefchikte en vermoogendfte Middelen, ter uitbreiding van EUANGELISCHE KENNIS e n GODVR.UCHT. v ———— Geliefde Broeder! 2jeer bezorgd, wegens den voorfpoed der Kerken, over welken de Heilige Geest ons tot Opzieners gefteld heeft, omhelzen wij greetig het gewoone tijdftip, om onzen herder, lijken raad en vermaaning onder u rond te zenden. Gij zult u te binnen brengen, dat wij verbonden zijn, u dit jaar te onderhouden, over de krachtig ft e Middelen, ter uitbreiding van Euangelifche kennis en godvrucht. Kennis, in het algemeen, kan worden aangemerkt als de voornaame zaak; en wij ftellen IV. Deel. R vast,  45* Leerzaamb vast, dat gij de kennis aan 'c Euangelie van Christus befchöuwt, als alle andere foorten van onderricht zeer verre te bovengaande. De Christelijke Godsdienst houdt in de Gods* dienstige Weereld dezelfde eerwaardige betrekking, als de Zon tot ons Planeetgeftel, zijnde tevens derzelver middenpunt, en leven. — Is dit voorflel, belangende de aangelegenheid van het Christendom, vergroot? Broeders, wij beroepen ons op uwe ondervinding. Indien gij verlost zijt van de magt des Satans, en overgebragt in het Koningrijk van Christus, indien gij , die eertijds duisterr.isfe waart , nu licht zijt in den Heere: dan zal, voorzeker, uw gevoelen overeenftemrnen met dat van den heiligen Paulus, die alle dingen fchade rekende , om de uitneemendheid der kennisfe van Christus Jesus. De aangelegenheid deezer kennis is volkomen betoogd, door de vruchten, welken zij gefchikt is voordtebrengen. Het Euangelie van Christus is wonderbaar berekend tot verlichting, reiniging , en veredeling der menschlijke ziel. Eene ondervindelijke kennis van de Euangelifche Waarheden, verheft het gemoed tot God, en boezemt het hart goedwilligheid in tot de menfehen; zi] maakt ons gefchikt tot de pügten en lijdingen van dit leven, wapent ons tegen de nadering en fchrikken des doods, en bereidt ons eindelijk tot eene toekoomstige en heerlijke erfenis, die onverderfelijk, onbevlekkelijk, en onverwelkelijk is. Indien zulke gezegende vruchtgevolgen door het heerlijk Euangelie des zaligen Gods worden teweeg gebragt, dan kan het niet te algemeen  Mengel-Schriften. 253 meen verfpreid worden. Wij vraagen derhalven: Door wien moet de kennis van Christus worden uitgebreid? door Ongeloovigen? Neen, die overleggen alleenlijk , hoe zij zijne uitneemendhetd zullen ter nederwerpen. Door Naamchristenen ? Neen, ontbloot zijnde van een leevendig Christendom, gevoelen zij geen' godsdienstigen eerbied voor Christus, noch lief de tot de zielen der menfehen. De vraag keert des te rug: Door wien zal de Christelijke kennis worden voordgeplant ? Wij wenden derhalven onze uitzichten tot de zulken van onze Broederen', in wier harten Christus ondervinde'ijk gevormd is; tot zulken, die, als een leevende brief, bekend en geleezen zijn van alle menfehen; tot zulken , die, in alles wat zij doen, gezind zijn om boven alles de eer van God in 't oog te houden. Wij verheugen ons, dat er alsnog de zulken in onze Kerken gevonden worden , en wij wenfchen, door deezen Brief, de getrouwe aanhangers van onzen Godlijken Verlosser optewekken en aantefpooren tot [volharding in ] liefde en goede werken. Wilt gij de kennis van het waare Christendom bevoorderen , dan bidden wij u, om toch een ernstig en aanhoudend toezicht, te houden op perfooneele Godsdienstigheid. Gelijk er in de Taaien en Weetenfchappen Eerste Beginfelen zijn, zoo ook pn het Christendom. Gij moet u niet te vreden honden, met de eerste beginfelen der Woorden Gods aanteleeren, maar voordgaan tot de volmaaktheid, op. wasfende in de genade en kennis van Jesus Christus. Wij verlangen vutirig, uwen voordgang te verneemen in kennis, in geloof, in reinheid, en in de liefde; dat gij ten allen R o tij.  g54 Leerzaams tijde moogt najaagen het' geen loflijk is, oprecht zijn, cn zonde* aanftoot te geeven. PerfooneeIe en toeneernende godsdienstigheid, zijn een wezenlijk vereisen», tot uwe bettendige nuttigheid Dit is eene dier bronnen , waar ü t d« Xere frroomen voortvloeien, die den Wijnaard onzes Heerên verheugen eri vruchtbaar ^"St perfooneele godvrucht, prijzen wij u ten fterkften aan, de uitoefening van den hut f lijken Godsdienst. '_„Q„,&n hei De huisgezinnen die tot onze Gemeen en be- hooren, zijn talrijk, dan, boe ge""R." ad"" fal der zulken, die [in h°nn%huizen] den Naam des Heere*aanroepen,!Zal«JJgjg Goo bcrooven ! ZalhrJ hpezisheden toewijden, welke aitetn y« S&it behoorde geheiligd te^zijn! Indien ■• broeders seen Altaar voor God m uwe K op dat Altaar uwe Morgen en Avond j-lem op uil 7Üne erimmigheid uit- nff-rs' want God zaï £iji•! a §4 die van de Griekfche Kerk; 2 »> | die van de Roomfche, en Protes3J §jï-l Ltantfche Kerken. Het Christendom, derhalven, in zijne grootfte uitgeftrektheid genoomen, heeft geene grooter evenredigheid tot de andere grovelijk valfche Godsdiensten, dan vijf tot vijf en twintig. Deeze droevige overweeging dringt mij, om het jammerlijk verzuim van het beste gedeelte der Christen Kerk te beweenen, in niet zoo vlijtig te zijn als anderen, tot het aanwenden van poogingen, om de Heidenfche Afgoderij, en die bekïaagelijke onkunde, welke over zoo groot een gedeelte der bewoonde Weereld verfpreid is, een einde te doen neemen. Het is buiten twijfel genoeg bekend, dat de krachtdaadige uitvoering van een werk als dit, eene aanmerkelijke iomme gelds zoude vereisfchen, naardien het thands buiten gebruik is , plegüge Zendelingfchappen opterechten, of mannen daar toe bekwaam te maaken, zonder groote kosten. En echte/ zouS 3 de  Of* Leerzaams de er zoo gemaklijk een toereikend Fonds ver» faameid kunnen worden, dat niemand reden zon hebben om over den last te klaagen, indien flegts het volgend Voorftel zoo gelukkiglijk betekend ware, dat het algemeenen bijval vond. „ Indien elk Landeigenaar, in de drie Ko„ ningrijken [van Groot - Brittanje,'} flegts voor „ e'én jaar, bet vijfhonderd fte deel van zijn }j jaarlijksch inkomen opbragt; indien die Koopje lieden , in deeze groote Stad, die bezonder „ belang hebben in onze buitenlandiche Planj, taadjen , en dagelijks eene groote meenigte Heidenfche flaaven in hunnen dienst gebrui», ken, het tweehonderd fte deel van hunne j;iar3, lijkfche winst afftonden; en indien, eindelijk, / de Geestlijkheid, in de drie Rijken — wier „ ijver, in zulk eene zaak, waarfchijnelijk dien „ van anderen te boven zoude gaan — tot dit „ godvruchtig oogmerk, één hondeiMfte gedeelte „ hunner jaarüjkfche inkoomsten afzor derden: „ ik zegge, indien Priester en Volk dus eens„ gezind het hunne bijdroegen, ter bevoorde„ ring van dit Christelijk werk, hoe ligt zou het „ vallen, binnen korten tijd zulk een Fonds van „ penningen bijeen te brengen , dat de jaarlijk„ fche rente van het zelve , toereikende zou „ zijn, om alle ja-aen eenige godvruchtige en „ bekwaame Mannen naar alle gewesten der Wee„ reld uittezenden! En daar men gefchikte middelen zou kunnen beraamen. om verfcrieiden „ Heidenfche Taaien in ons Land te doen onderwijzen zou een aanzienlijk gedeelte van „ het gemelde Fonds, ook beftecd kunnen wor> j, den, om een genoegzaam aantal jonge Sta« v dwiten in de Godgeleerdheid, die vreemde „ Taa*  Mengel-Schriften. »73 3> Taaien magtig te doen worden; welker getal, „ fteeds vol gehouden wordende, dienen zoude, „ om daar uit jaarlijks eenige bek waame Mannen „ aftevaardigen, die dus in ftaat zouden zijn, „ om terftond, bij hunne aankoomst, het groote werk te beginnen." Dan, naardien het laatfte gedeelte van dit Voorftel, om, naamlijk, den Europeers eenigen van de tegenwoordige Indifche Taaien te doen aanleeren, aan veelen onuitvoerelijk toefchijnt, uit aanmerking van de verbaazende meenigte dier Heidenlche Taaien, en de groote verfcheidenheid van gansch verfchillende tongvallen, ïnzöndeiheid van die, welken thands bij de onbefchaafoe Natiën van Noord ■ Amerika in gebruik zijn — „ Dan zou men het voorbeeld der oude Romet: „ nen kunnen navolgen, wier toeleg en belang „ het was, hunne eigen Taal met hunne vero„ veringen tevens uittebreiden , en;, aldus , in verloop van tijd, de Taal zelfs der overwon„ nen Volken te doen verlooren gaan. Deeden „ wij dit, in alle de deelen van ons Westersch „ Gebied — het welk waarfchijnelijk in weinige „ geflachten volvoerd zou kunnen worden, door „ eenige honderden Christenen aantemoedigen 4, om zich onder die Volken nedertezetten, en „ op de aaniokkendile wijze het jonger ged elta „ der lndiaanen. in de Engelfche Taal te ontier„ wijzen; dan zouden wij weliigt, in de naastey „ of volgende Eeuw, tot die blinde Heidenen „ in onze eigen Taal kunnen fpreeken; eq hun ,, aldus trapswijze de begirhfelen van het Chris„ tendom infeherpende, zou dit den weg kun- nen baanen, om in korten tijd veele duizen, den tot de Schaapskooi van den Grooten ., Herder en Opzieiner der zielen to^ebrengen.'' S 4  Leerzaame Ik acht het onnoodig, aametoonen, hoepriis. waardig zulk eene onderneeming zou zijn, m zichzelve, en hoe wenfcheli,k de bevoordering daarvan, voor. allen, die zich Christenen noemen, tot welk Godsdienstig Genootfchap zij ook behooren. En is ben zediglijk van begrip, dat het een werk zoude zijn, het welk, indien alle Christenen eenpaarig daar in eens waren, veel beter voegen zou aan de volgers van den Vorst des v re des, dan ij veraars te weezen voor deeze of die partij in het Christendom. Daar beneven, er is niets dat voorzeker heilzaamer zou kunnen zijn, voor het algemeen welzijn der JNatie, en voor het bezonder belang der Kroon van Engeland. Want, verslonden of fpraken do meeste Inboorelingen onze Taal, zouden wij dan met, langs dien weg, veel naauwkeurigcr kennis bekoomen van de binnenfte deelen dier Landen en dezelven met meerder zekerheid, tot de grcotfte voordeden kunnen aanleggen? Zouden wij daar door niet een meenigte'omzwervende Indiaanen zeer nuttig doen worden voor onze Engelfche Volkplantingen; en dan de Europeers voornaamhjk gebruiken tot.bewaaring en beveiliging van het Land? Ja, indien veelen van de Inboorelingen het Engelsch flegts taamlijk verfton « den en fpraken, zouden wij dan niet, naar alle menschhjke waarfchijneïijkheid , binnen weinig tijds hen geheel befchaaven, en alzoo veele dufzenden nieuwe Engelfche onderdaanen aan de Britfche Heerfchsppij toevoegen? Al het welk thands zedelijk onmoogelijk is om ter uitvoer te brengen, aangezien de meem'gerlei tongvallen hunner Barbaarfche brabbeltaal, tevens met hunne eigen barbaarschheid , zooveele beletfelen Zijn, tegen zulk. eene onderneeming. Mij-  Mengel • Schriften. 275 tSBÊÊÊÊSÊÊÊÊÊÊBSBBBBÊ Mijne Heeren! Verfchoont het Voorftel, welk hier aan de ernstige overweeging van hun, wien het voornaamlijk betreft, wordt aangebooden; en vergunt mij, u te verklaaren, hoe grootlijks het (trekken zoude tot eer van God, tot welzijn zijnet Kerk, en tot roem onzer Natie, indien wij oprechtlijk poogden, de grenzen van het Rijk ortzes Verlossers, tevens met onze nieuwe Heerfchappijen, uittebreiden ,en den waaren Hervormden Godsdienst zoo verre te verfpreiden, als de Engelfche. kielen ooit, ter zaake van den Koophandel, ftevenden. Met welk eenen kommer des gemoeds, en arbeid, des Iigchaams, dringen wij door, tot in de afgelegenfte gewesten der Weereld! en dit alles, om flegts een weinig geele en witte aarde te verfaamelen, of om eenige dingen te koopen , die de mensch kostelijk noemt, maar welken, afgezonderd van de menschiijke verbeelding, niets verfcHillen van gemeene keifteentjes; en aan welk een fehandelijk verzuim maaken wij ons, daar en tegen, fchuldig, in dat geene natelaaten, welk meerder eer aan onzen heiligen Godsdienst zou toebrengen, en ten laatften voordeeliger voor onszelven zijn zoude, dan het daadüjk bezit van alle de fchatten der Weereld! Welk eene beklaagelijke zaak is bet, dat zelfs die Indiaanen, welken aao de Engelfche Bezittingen grenzen — om niet te fpreeken van duizenden van Negers, die in onzen dienst zijn — in de jajamerlijkfte onkunde blijven voordleeven, en, in plaats van S 5 den  &?6 Leerzaams den w.iaren God te kennen en te dienen, tot • heden toe, niet flegts zich buigen voor hout en fteen, maar zelfs den Duivel aanbidden! Christenen! zullen wij begeerig zijn en dorsten naar hunne talenten gouds, en het dierbaar talent, welk ons toevertrouwd is, voor hun verborgen houden! Zullen wij hen gieriglijk berooven van hunne kostelijke paarlen, en hun de Paarl van groote waarde niet leeren kennen! Neen, niet alzoo! Laat ons niet handelen geljk anderen gedaan hebben, door het goud tot onzen God te maaken, en het .gewin tot het eenig doeleinde van onzen Handel te ftellen; maar laat ons met de daad gebruik maaken van de gunstige gelegenheden, die ons thands gebooden worden, ter zonderlinge bevootdering van de eer onzes Grooi ten Gods, en van Jesus Christus onzen Gezegenden Zaligmaaker. En laaf onze Planters behoorelijk overweegen, dat, de Inboorelingen uitteroeien, veeleer rot nadeel, dan tot voordeel eener nieuwe Volkplanting ftrekr; en dat het veel roemwaardiger is , het Heidendom te overwinnen in éénen Heiden, dan duizend Heidenen te verdelgen. Elke bekeerling is een© verovering. BRIEF  Mengel-, Schriften. 277 B R, I E F over den Arbeid van SAMUE1L DAVIES, ONDER DEAFRIKAANSCHESLAAVEN I n AMERIKA. Aan den Uitgeever van het [Engelsch] Zendeling Magazijn. Mijn Heer! Er is geen karakter op aarde, welk hooger lof verdient, dan dat van een' getrouw en ijverig Dienaar van den Heere Jesus. Hij mooge in eene weereld, die in het booze ligt, en God niet kent, verachten vervolgd worden, hij is nogthans dierbaar aan zijnen Godlijken Heere en Meester, en heeft de belofte van zijne bezondere nabijheid en onderfteuning, ten midden van zijne grootfte wederwaardigheden, en bij het naderen van den dood. Want aldus fpreekt de Godlijke Verlosse-r zelf: Ziet, ik ben met u, alle de dagen, tot de voleindiging der weereld. Veele eernaamen worden den Di^naaren van Jesus, in de gewijde Schriften, gegeeven, welken de waardigheid en het ge-  Leerzaams gewigt iiunner Bediening zeer krachtig uitdrukken. Zij zijn hun wel bekend, die ervaaren zijn in de Rolle der Waarheid, vooral in de leerrijke Brieven van Paulus. Die groote Apostel begreep zeer wel den aart en het gewigt van het Ambt eenes Euangeüedienaars, en vereert zijne medearbeiders in het werk des Heer en met den volgenden alles overtreffenden Tijtel: Eene eere van CHRISTUS- Eene wufte en gedachtlooze weereld mooge Jesus getrouwe Dienaaren befchimpen, ongeloovigen moogen tegen hen woeden, maar elk waar Disfipel van «mzen Heiland, zal hun karakter hoog fchatten , en het zelve, wanneer de gelegenheid zich aanbiedt, verdeedigen, tegen de misduidingen hunner vijanden. Laat het, in dit belangrijk tijdsgewricht, de vuurige bede van ijder waar Christen zijn, dat de Heer des oogstes veele getrouwe arbeiders in zijnen oogst uitffoote,die, aangevuurd door de liefde des Verlossers, ert geroerd door innig medelijden met onftervelijke zielen van menfehen, uitgaan, in fpijt van alle gevaaren, en de blijde Boodfchap der Zaligheid verkondigen , aan de geenen die in duisternis en in een land der ichadHwe des doods zitten. Hoe juist voegt de heidentaal van Paulus aan zijn karakter, als een Zendeling onder de Heidenen: Ik acht op geen ding, noch houde mijn leven niet dierbaar voor mij zeiven, opdat ik mijnen loop met blijd/chap mag volbrengen, en den dienst welken ik van den Heere Jesus ontvangen hebbe, om te betuigen het Euangelie van Gods Genade! Zoodaanig was de geest van dien goeden krijgsknecht van Jesus Christus; en dit moet  Mengel-Schriften. 279 moet ook de geest zijn van eiken Zendeling , die met vrucht in het Euangelie wenscht te arbeiden ; en zoodaanig, hoope ik, zal ook de heldenmoed en ijver zijn van die uitgekoozen fchaar van zelfverloochenende Mannen, die, ter liefde van Jesus, dien God gezonden heeft, gereed ftaan om de verblijven des befchaafden levens te verlaaten, en heen te gaan, om het eeuwig Euangelie den woesten gedachten des menschdoms te verkondigen. Ik hoop dat zij alle, met den godvruchtigen en arbeidzaamen R'chard Baxter, zullen zeggen: ., Ik „ zal prediken, als of ik nooit weêr prediken „ zou, en als een ftervend mensch, tot fterven„ de menfehen." Het moet eiken liefhebber van Jesus tot vermaak ftrekken, wanneer hij de Brieven leest van den Heer Clark, en zijne Medearbeiders en medgezellen in het geloof en in de verdrukking van Jesus C* ris tus. Zij hebben een allergewigtigften arbeid op zich genoomen, welke groote moeite en infpanning vereisfehen zal. Zij zouden wel draa onder den last bezwijken, ware het niet, dat Hij, die in het midden der gouden kandelaaren wandelt, hen onderfteunde» In de angstige gepeinzen van hunnen geest,zullen zij meenigwerf uitroepen: Wie is tot deeze dingen bekwaam? Maar zij zullen zich opgebeurd vinden door de gedachte, dat al hunne bekwaamheid uit God is. . Naardien ik het befchouw als zeer beftaanbaar met uw plan, Mijn Heer, in de inrichting van het Zendeling-Magazijn, uwen Leezeren berichten medetedeelen van den arbeid van Christus Dienaaren, in vroegere tijden, tot be-  28ö Leerzaams bekendmaaking van het Euangelie onder de Heidenen. ZOr. vergun aan eenen die uw beftendige Leezer denkt te zijn, u eene korte Befcbrijving tónrebieden van den arbeid van den Eerwaardigen SamüEL Da vies van Ftrginie, onder de Afrikaanföks Slaaven in Amerika. De gedachrei i,< v fn dan za' »p aarde de des HEER E N gekend worden, en onder Je Hetdenen zijn heil. Laat ons hartlijk onzen dierbaaren Verlos- dorfr °ÏÏ f 10 -de harten Van al z,j^ Volk, door wat benaammgen zij ook onderfdieiden moogen weezen. — En vraagt tnen: Waar zullen wij rnet onze Christelijke liefde en verdraagzaamheid eindigen ? Ik antwoorder juist nflVh'^r ?H1ISTOS ein<">t. Waar de l? w*?T*Siei Waar Christus, als on. ze Wijsheid, Rechtvaardiging, Heiligmaking, en Verlosfing, verworpen wordt; waar Gods Genade veranderd wordt in ontuchtigheid — daar z-j het: Raak niet, finaak niet, roer niet aan. De God des vredes (lelie eerlang een einde aan alle onze ongelukkige verdeeldheden! Dit is de ernstige wensen en bede van Philadelphos. AAN-  Mengel-Schriften. 335 A ANDACHT o ? JOANNES I. vers. 49. Eer « Filippus riep, daar gij onder den vijgeboom waart, zag ik u. J)e Genade is altijd mededeelzaam. De edelmoedige Christen, even als Job, kan zijne beete niet alleen eeten; de wensch en bede van zijn hart is, dat zijn evenmensch ook zalig moogeworden. Aldus, toen Jesus Andreas geroepen hadde, noodigde AndreasSimon; en als Christus Filippus had gevonden, vond dees terftond NATHANAët dien vroomen , van wien de Heer deeze zonderlinge loffpraak gaf: Zie waarlijk eenen Israëliet, in welken geen bedrog is. Een voornaam bewijs daarvan, was zijne gezette Godsdienstoefening in de eenzaamheid. Daar gij onderden vijgeboom waart, zegt Jesus, zag ik u. — Het was in eenen hof, waar de eerfte en allesverwoestende zonde des mentéhen begaan werd; en maar al te vaak werden hoven, federt, misbruikt tot hoogmoed, weelde,en dartelheid. Dan hier was een godvreezende jfood, Y 3 diê  33^ Leerzaams die tot nog toe Jesus niet kende , maar, waarfchijnelijk, wachtte op de Vertroosting van Israël, en gewoon was, in het diepfte vali zijnen hof, onder de fchaduw van eenen wijduitgebreiden boom, zijn hart in het gebed voor God uitteftorren , ongezien van menschlijke oogen, maar geheel zichtbaar voor Hem, met wien wij te doen hebben. Welk eene verwondering moest deeze taal in den geest van den oprechten Nathan^ci. verwekken! Tot hier toe, was hjj met vooroordeel ingenoomen tegen den Perfoon van Jesus Kan, vraagde hij, uit Nazareth iet goeds voord'koomen? Hij kwam - hij zag — hij werd overtuigd. Jesus woorden deeden aanftonds zijne tegenbedenkingen verdwijnen; hij erkende Hem voor den alweaenden Messias; hij begreep, dat Hij, die zijne verborgen overdenkingen en gebeden had gadegellaagen, niet de Zoon van Josef, zoo als FiEippusHem geheeten had, konde zijn., maar de Zoon van God, de Koning van Israël. Hoe wenfchelijk, dat wij veel van den fmaik van NATHANAëL, eenen fmaak voor godsdienstige afzondering en eenzaame gebeden mogten bezitten! De openbaare Godsdienstoe! fening, hoe dikwijls herhaald, hoe vuurig ook waargenoomen, is alleen niet genoeg. De ziel kan niet welvaaren, zonder verborgen omgang met God. Gaa dan, o Christen, in uwe binnenkamer, en de deur gejlooten hebbende, om ftooring en _ opmerking te ontgaan , bid uwen Vader die in het verborgen is; en uw Vader die in het verborgen ziet, zal het u in 't open-  Mengel-Schriften. 337 openbaar vergelden. — Maar zorg, dat uwe £ beden de taal van het hart zim; want wat is bidden anders, dan eene verheffing van het hart tot God? — eene offerande, Hem aangenaamer, dan de lonkende Brandoffers en de geurige Wijrook van den ouden dag. Uw bidden zij ook naar Gods Wil. En geloofd zii zijn Naam, voor duizenden gepaste beden, door geheel zijn heilig Woord verfpreid, welken, door den Heiligen Geest zeiven ingegeeven, gewislijk naar zijnen Wil moeten 2\\n — Vooral, laat de eeuwigdierbaare Naam van iMMANüëE aan alle uwe verzoeken kracht seeven. Befchouw Hem, als den Grooten Hoogpriester, dienende op het gouden Altaar m den hemelfchen Tempel! Zie uwe armujke fmeekingen, van zijne handen, als eene wolk van kostelijk Reukwerk — zijne mmmerfaalende Voorbidding — opgaan, en aldus Go de aangenaam gemaakt! Want de gouden fiolen, 9ol reukwerk*, zijn de gebeden der heito- g& Maar hoe bemoedigend is de uitfpraak van J Esus- Daar gij onder den vijgeboom waart, zag 'ik u! Wil de Heiland hier door niet te kennen geeven, de oprechtheid van W a. thana£ls karakter, en tevens zijn gedrag aan anderen, ter navolging, aanprijzen? Zoo werd het bidden van Saulus, pas tot God bekeerd door Jesüs vermeld als een bewijs van zij'ne oprechtheid, toen de voorzichtige fa) Openb. V. 8. y 4  333 Leerzaame zoekey^U^^ïv maakte °m hem teb=" wees Lh . ' 3- de Heiland, vrees derhalven met; twijfel niet langer aan zii- "e °Pr^ihfli hii' die fileer dreSingen en moord blaasde, ademr thands niets danSen! S ÏSnf h ,Cn CrnSlige *ebeden' Haast J d n bidden Pi Want hij aoet niet vrucht^" het^ebèd0"?f dC ,meeni8e?ei dr3^-edenen tot ï ' ej' deef» ze de voornaamfte zijn: Jesus keurt het goed. Het is een beantwoorden aan zijne w.jze en genadenjke verorden^ Wanneer Hy zegt: Zoek mijn aangezicht £\ « HEEpf WtW0°rden : ü »** Aangezicht, o Heef Wanneer H.j gewaarÖigt te teggen • Laat■ mij UWe flem hooren. Z0Je .fc d f ef • dikwijls en geduungüjk Hem aanroepen? alJdtür T het bidden *°ed, omdat het alle de Genadegaven van zijnen Gfest in her hart in werting brengt. De Christen buigt zich voor den Troon der Genade, met diepe ootmoedigheid en verbrijzeling des harten. Hij rïï-,"11^ ?°g f" v«heven denkbeeld van de Godlijke Volmaaktheden. Hij fmaakt de allestebovengaande zoetigheid der Euangeliewaarheden en beloften, Heilige begeerten worden in zijne ziel opgewekt. Liefde >ot God en menfehen wordt gevoeld en uitgeboezemd - £n ' vooral, het dierbaar geloof is in volle werk' zaamheid Hij koomt alleenlijk tot God langs den verfchen en leevenden Weg; fteunt eeniglijk op het Bloed en de Gerechtigheid des Middelaars; en verwacht ootmoedig de vervulhag der Godlijke Beloften, in antwoord op zijn  Mengel-Schriften. 339 O' laat ons dan het Gebed beminnen! Hat is _ mag ik mij dus uitdrukken — als de Barometer der ziel; geneigdheid tot bnidei, of ongezondheid daar toe, is een juist teekert van haare tegenwoordige gefteldheid. — zün er zoo veele redenen, om ons tot het gebed aantemoedigen; laat ons ook niet vergeeten het goede, dat de Heer aan ons gelaan heeft Zeide Hanna van haaren Samuèl: Ik bad om dit Kind, en de HEER. heeft mij mime bede gegeeven, die ik van Hem gebeeden hebbe 'a laat ons ook zeggen, aangaande dit goed dat voorrecht, dien zegen, die bewaaring ' die uitkoomst, en veele andere weldaaden' „ Om deezen bad ik; en Hij, die Na„ THANAëL zag onder den vijgeboom , hoorde en beantwoordde mijn gebed! Hem " zij de roem en de dankzegging, in tijd en eeuwigheid!'! ^ (•) 1 San». I: 27- Y 5 BRIEF  340 LEERZAAME B R I E F VAN DEN ;EERWAARDEN HEER RAjLPH EHSKiNEi aan WïJLEND ME3UFrR0Uw SAR.A F I S H E t, Me juf vrouw! De uwe is mij eerst een' geruimen tijd na deszelfs dagreekemng ter hand gekoomen , en tevens op een tijd. dat ik- _ „„^„Je ,^ iiaaere gelegenheid te ver. fchuiven. Dan onlangs denzelven in handen neemende, vond ik m,j verpügt, om, door een antwoord, aan uwe begeerte te voldoen . Het verheugt mij, dat de Heer mijne geringe Gefchr.fren u ten zegen heeft doen «rekken. Intusfchen zie ik uit uw fchrijven, dat gij bevreesd zijt - metregenftaande de voordeden die gij aemet - van niet meer dan letterkennis te bezitten; daar bij voegende, verfcheidS redenen, die in u een bekommerend nadenken verwekken, en waar omtrent gij mij verzoekt, getrouw met u te werk te gaan! 8 Waar-  Mengel-Schriften. 341 Waarde Vriendin! Offchoon het moeilijk is, over dit onderwerp aan iemand tefchrijytn, me ik niet anders ken, dan door uwen Brut, nogthans vind ik daar eenige trekken in , welken, zoo ze mij van iemand, die oprecht van harten is, worden voorgedraagen, aanleiding kunnen geeven, om te tounen, dat gij een beginfel van lensde bezit, en dat de Heer u laag en nederig houdt, om u ten zijnen tijd te verhoogen 1. Gii klaagt, dat gij mist het verzegelend getuigenis van Gods genade, het welk gij oor. deelt dat gij bezitten zoudt, indien gij Hem in waarheid toebehoordet. Wat dit betreft ; liet kan liefde en genade zijn, dat de Heer het zegel van zijne liefde, en derzelver troostelnk gevoel, u onthoudt, totdat gij gebragt wordt, om een' meer gebaanden weg te vinden , om , naamlijk, zijne liefde te gelooven. Men leest, m Efeezen I: 13. Na dat gij geloofd hebt, zijt gtj verzegeld. De eenige zekere grond des ge,oots, is het Woord der Genade en der Waarheid , waar van aldaar gefprooken wordt, en met ons gevoel. De gevoelige verzegehrg van den Geest der belofte kan niet verwacht worpen, vóór ons geloof aan de Belofte. _ Indien wij iets hadden van een gevoel van zijne liefde, aleer wij zijne liefde geloofden, zouden wij neigen en bloot ftaan, om ons geloof te gronden op wankelbaare en voorbijgaande gevoelige aandoeningen, geftalten, en invloeden, en met op het volzeker Woord der Belofte. Offchoon het openbaaringswerk van den Geest, als Hij ons de Schrift opent, het geloof voorgaat, zoo is nogthans het verzegelend werk van den Okest eerst daar op volgende. Veelen zijn misleid en ver-  342 Leerzaame verdwaald, door op gevoel te rust™ », geloof van Goos l&dl te gronden niet od het 7iin ;ic7a U derhalven uw voorrecht totdat g„ bekwaam gemaakt wordt, om Hem dé SS weon/drdaniS heTnade' d« «2LdSS d£ n jo C' te° emde °P e™' veel gewisf-r grondflag moogt bouwen/naamlijk Snu tus, n zijn Woord tot u fpreekende, zelfs aleer g,j eenig gevoel van Hem aan uw har bevindt, tot uwe geloofsbemoediging a. Gij zegt, dat gij andere Vroómen hoort gewaagen, van hunne aangenaame gemeeiifchap" oefeningen met den Heere, ea%Mhan^. langen om ontbonden te zijn, en met Chrt! tus te weezen; terwijl de gedachten des dJods u verfchnkkehjk zijn, en gij, ten zelfden did klaagt overbodigheid, koi'heid, ei vïech' hlke gezindheid, vreezende dat u de liefde tot Christus ontbreekt, en dat dit geen der vlek ken zijn van Gods kinderen. J Mm, mijne  Mekgel-Sghriften. 345 ne lieve Vriendin , indien gij inzicht bekoomen hebt in de plaagen van uw eigen hart, en daar door arm. behoeftig, ledig, en ootmoedig gehouden wordt, onder een gevoel van uw gebrek van alle genade en goedheid in uzelven, ten einde Christus en zijne Volheid u meer dierbaar en begeerelijk te maaken; dan hebt gij een voordeel boven hun , die, verrijkt zijnde met grooter genietingen, daarop fteunden, en zich verheften. Matth. W:^~6;Jef LXV1: 2. Ik hoop dat dit het geval met u is, en wel, uit aanmerking van het geen gij naderhand in uwen Brief zegt: dat gij u fomtijds verheugen kunt, over de Leer van Gods eeuwige liefde tot zijne uitverkoorenen, offchoon gij uw eigen aandeel daar in niet kunt zien; en dat gij verzekerd zijt, dat, zoo gij immer zalig wordt, de kroon op het hoofd van Christus zal moeten gefteld worden. Dit heeft het aanzien der taal van iemand, dien God vernedert, en ontledigt, om hem ten zijnen tijde te verhoogen en te vervullen. Ps. IX: iB; X: 17; en CXIII: 5—7. 3. Gij zegt dat gij onder veele verzoekingen verkeerd hebt, maar dat u niet geheugt, immer eenige Belofte, ter uwer uitredding, met kracht verkreegen te hebben. Lieve Vriendin, indien u verlosfwg, van tijd tot tijd, is toegekoomen, volgends Gods Beloften, dan is de verlosfing even krachtdaadig en genadig, het zij dan fchielijk, of langzaam ; offchoon de Belofte zelve niet tot u kwam, met zulk een kracht, of op zulk eene wijze, als gij denkt dat anderen die bekoomen hebben , zoo behoort gij nogthans daar voor dankbaar te zijn. Des He eren weg toch is zeer verfchillende, bij den eenen en den an.  S<*4 Leerzaams anderen, om zijne Beloften a,„ bgnt» harten toe«Mflfct. Nogthans ken ik weinig verlchü ut fthen eene Belofte, welke zoetlijK aan het hart Voorkoomt, en een hart, dat iiefljk uitgaat 2 ft "a*r' en ^unen op de' Belofte 'hS denVRn.Tn Ve,'ig Z,j"' a,s ^teerste..' fn. d en de Belofte maar in Gods heilige Voorzie- fier yehoor, door leezen, of overdenken, zoo dat het u aanfpoorde, om het de ftof re maaken van uwe gebeden en fmeeiungen bij'dén T oon der Genade, wees dan mch tevreden;, en dank er den Heere voor. Veeien zijn geneïd meer te fteunen op de gevoehge kr c\ife„aa„' genade mvlonlen. door welken de Beloften ot M koomen dan op de Beloften 2elven; e. van h»er dan ook , dat als de kracht en invloed wnkr. hun geloof, al»'t ware, verlooren i lil kunnen op het bloote Woord van Go d niei ras zij, gehjk kleine kinderen, daar bo.er en nonig over yerfpre.d ,s. Deeze gefteldheid in godvruchtigen ,s veel toe te kennen a,n de nroevl ge overbluffen van een wettisch gemoedsbeftaan het geen hen eenen grond van Jeioof en hoopê doet zoeken meer in zich zeiven, en in h« «S »j ajn of doen, of in hun gewrocht, er E hun ondervonden wordt, dan door uitzij ZtoSFTS m gee" de Heer m 21ch. «lV«n is, en voor hun gewrocht heeft, tt, ot hun Ptookep heeft. Het Geloof is alterfte"kT wanneer het leeven fean oP eene bloote Belófte! £lj£' T 0IlderftaJnd va» gevoel. Tracht der' huiven, door genade, Mejufvrouw, te vertroo, wen op een beioovend God, ftaatmaakende op zij.  Mengel-Schriften. 345 zijne waarheid en trouw; en gij zult Hem, op ïin' eigen tijd, bevinden, «n votagend God, tot vertroosting van uw hart. Zoek rust en verkwikking, niet alleen in de ftroomen van heil en troost, die uit Hem voordvloeien, en dikwijls een' ondeifcheiden loop neemen, maar in Hem zeiven, die de Fontein is, en altoos onveranderlijk dezelfde blijft. Maar ik vreeze, ik dring hier te fterk op. Indien gij noodig vindt, dat ik mij over het gefchreevene nader verklaare, laat mij zulks ,met een volgend Briefje, weeten. Ik heb geen' den minscen toeleg gehad om u te vleien; ik ben ook in geen verzoeking om zulks te doen, alzoo ik u niet anders kenne, dan door het geen gij mij van u gefchreeven hebt. Zoo gij mij uwe uitwendige omftandigheden m de weereld wilt mededeelen, het zij dan hoog, of laag, zal zulks mij aangenaam zijn. Enikzal hoopen in ftaat te zijn, om voor uwe ziel nuttig te weezen. En indien, het geen ik gefchreeven heb, u eenigerwijze nuttig is, en gepast naar uwen toeftand, zal ik blijde zijn te verneemen * dat gij deezen Brief ontvangen hebt. Zoo dezelve nog in tijds koomt, tot opruiming van zwaa. righeden, waar onder gij alsnog verkeeren mogt, zult gij mij, hoope ik, te gereeder verfchoonen, dat ik zoo achterlijk in mijn antwoorden ge. weest ben! C. De Heer zegenealle zijne eigen Genademid" delen, en doe uwe ziele welvaaren! Ik ben, e. z. v. Dunfermline , 19 Ralph Erskine. Januarij 1742. BE-  34« Het Leven en Steeven van somwgï BERICHTEN VAN AANMEHKENSWAARDICB BEKEERINGEN, EN VAN BiT GODVHUCHT10 LEVEN en STERVEN VAN SOMMIGE LEERAARS, EN BEZONDERE CHRISTENEN; E N ANECDOTES BRIEF, behelzende een bericht Van de geestlijke ondervinding van fc£n bekeerden SOLDAAT. Mijn Heer! Ik neem de vrijheid, u het volgend Bericht te zenden, van de gjdsdien&tige ondervinding van een'man, ge-  Godvruchtigen;en Anecdotes. 347 eebooni* in een Kerspel in het noorden van Schotland en wiens naastbeftaanden aldaar nog zijn woo* nendè. Het Verhaal is opgemaakt, deels, uit be; richten van zijne vrienden, doch voornaamlek, uit Brieven, door hem aan mij gefchreeven. Offchoon de bezond.:rheden der gefchiedenis met zoo gewigng moogen fchijnen, als van fommigen, die, gelijk hij, door Gods genade zijn bekeerd geworden, zijn ze nogthans, mijnes erachtens, zoodaanig, dat ze belangrijk voor den Leezer zijn. Hij is een voorbeeld,ge» voegd bij veele anderen, van Gods urachtdaadige Genide, en van de verscheidenheid, zoo wel, als van de wijsheid, die zich ontdekt in den weg we.ken God houdt, om zijne keurehngen te brengen tot de kennis van Hem zei ven. En zijne ondervinding .trekt ten bewijze,dat er geen hoek of ianditreekuitgeflooten is, van den alvermoogenden invloed van het Euangelie, maar dat aan alie plaatfen, welken het oog des Hemels bezoekt — hoe onwaarl'chijneh;k anders - too» neelen worden opgericht , ter openbaanng van den Heiligen Gïest, en zijne werking op de harten der menfehen. Zoo gij het eene plaats in uw Magazijn waar' dig keurt, ben ik bevoegd, u daar toe vrijheid te verleenen- , , De Perfoon wien dit Bericht betreft, werd gebooren in de Hooglanden van Perthshire , in 't jaar 1743. Zijne Ouders waren ordentelijke lieden, behoorende tot den boerenftand. Zij gaven hunnen Zoon zulk eene opvoeding, als het Landfchool daar omftreeks konde opleveren, alwaar hij leerde het kezen van den Bijbel, in hEngeheh, en ook een welnigfchnjven. Naardien hif nogthans van eene losfe geaartheid was, gat hii weinig acht op het leeren, en gevolglijk waszijne voordering zeer gering. Het grootfte gedeelte van zijnen tijd verkwistte hij met fpel, en niet zelden ook in ondeugd. Zijne Moeder deed hem dikwijls thuis den Bijbel leezen, of daar naar luisteren, terwijl zij poogde denzelven aan de kinderen uitteleggen. Ot nu dit ouderlijk onderwijs, nevens de Bnbellcne Oefchiedenisfen, en de vermaaningen welken daar mede V. Deel. Z  34-8 Het Leven en Sterven van sommige gepnard gingen, hem naderhand in 't geheugen zijn geblecven en het middel tot zijne aanvandijke overtuiging zijn geweest, is mij niet gebleken. Zeker is her nogthans . dar het weinige leezen, welk hij in zijn jVujd geleerd had - zoo gering als het was hei krachrdaa hg middel is geweest, om hem meer mer de iqQlijke Waarheden bekend te maaken, tot hti emdelijk in ernst begon te behartigen, dedingen, welken tot zijnen eeuwigen vrede dienen konden — Eene• aanmei Icing, zeker, van groot jrewiitt, voor alle Oudere, om hen aanteiponren, om vroeg hunne kinderen het leezen van den Bijbel te leeren;' van weks overgroote nuttigheid, de ondervinding alomme getuigenis draagt. , . £an' nlJ loszinnig, en te wispelruurig zijnd*, om zich aan een beroep overregeeven, begaf zich 17 jaaren oud zijnde, in den Krijgsdienst, waar uit hij '3 jaaren daar na weder ontflaagen werd, alzoo het Regiment, bij den Vrede van 17:33, werd afgedankt. Hij begon teen een beriep te leeren; dan, naardien hu craag was, en fmaak gekreegen had tb eene lusfe leevenswuze, begaf hij zich, weinig maanden daarna, wederom in den dienst. Schoon hij uitermaate loszinnig was, werd hij nogthans bewaard voor zulke fnuodh^len, welken bij de weereld als fchaudelijk gebrandmerkt ftaan, en gedroeg zich in zoo verre tot genoegen zijner Overrten, dat hij tot den rang van Korporaal bevoorderd werd. In net jaar 1771. werd het Corps, waar toe hij behoorde , verzonden naar het Ei'and Minorka. Hier zijnde, entftond er onder hun eene befmettelijkeziekte, waar door, in 177a, een groot aantal, zoo ingezetenen als foldaate.i, werden weebgerukt. Onze jonge Korporaal, dikwijls de wacht hebbende aan het Ho pnaal, had daar door herhaalde gelegenheden, om getuige te zijn van de doodsang*ten zijner medefchepftlen. Het einde aller leevendigen werd hem dus., op her alierfchrikkelijkste, geduurig voor oogen getteid. Veelen zag hij, in éénen nacht, door den dood afgefneeden, hunne ligchaamen, gefolterd door wreede finerten. en hunne zielen beangst, door een droe-  Godvruchtigen;en Anecdotes. 34^ droevig verfcbiet van weedom, eigen aan menfcbe-i in zulke omftandigheden. Sommigen - om zijne eigen eenvouwige , maar nogthans egte uitdrukkingen te gebruiken — bUezen hunne zieren utt, in Godslastering, en anderen, in groote vrees en wanhoop Deeze voorwerpen vertoonden zich aan hem, in omftandigheden, meest gefchikt om een' diepen indruk op hem te maaken; niet, iu de verwarringen en beroeringen van eenen bloedigen veldflag, noch ten midden van woedende aanvallen van onderfcheiden ftrijdbenden, maar in de ftilte van den nacht, wattneer elke zugt , en elke weeklagt, het gehoor treft; wanneer medelijden, nadenken, inkeering tot zichzelven, en een voorbeduidend gevoel, alle in werking en optogt zijn. Het gemoed van onzen Krijgsman was ook, indedaad, ten fterkften aangedaan, door het zien en befchouwen van deeze beklaagelijke voorwerpen — en dit bleek het middel te aijn, om hem tot zichzelven te brengen, en hem optewekken tot een ernstig nadenken van zijn voorig gedrag en wandel, en van zijne toekoomende uitzichten en verwachting. — Een ander nadruklijk geval, maakte desgelijks een' Herken indruk op zijn gemoed, en bragt zeer veel toe, om zijne aandacht met nadruk opzijn' eigen ftaa* en toeftand te vestigen. 'Een zijner lieffte gezellen, was op zekeren dag beezig, met een der groptfte ftukken van het Fort te laaden, en aftebranden. Dan, het Kanon , na deszelfs voorige losbranding, niet genoeg gezuiverd of uitgewischt zijnde, ging, bij de tweede laading, aanftonds af, en wondde daar door deezen Jongeling zoo geweldig, dat hij oogenbliklijk den geest gaf. Dus zag hij een jong mensch, met wien hij meenig uur in vroolijke en daitele losbandigheid gelleeten had in een' oogenblik opgeroepen, om voor God zijnen Rechter te verfchijnen, met alle zijne fchulden op zijn hoofd. Zulke waarfchuuwende of ontzettende gebeurenisfen ., fchoon ze door zijne medemakkers niet naar behooren werden opgemerkt of ter h arten genoomen, waren nogthans, door Gods vrije en onderfcheidende genade, het krachtdaadig middel, ora Z z hera  Het Leven en Sterven van soJaimiöe hem te dóen otuwaaken, tot een recht befef van zij« nen gevaarlijken toeftand. Hij begon te denken, dat, als er een God was, en een ftaat van verantwoordelijkheid na dit leven» zijn toeftand dan allergevaarlijkst moest zijn, want hij begon te zien, dat hij een vijand van God was. Hij werd overtuigd, dat hij alle Gods Geboden overtreedt had; en befloot derhalven, dat er voor hem geen genade te hoopen was, maar dat hij waarfchijneli k , al ras ftond opgeroepen te worden, om zijn doemv-mnis te ontvangen Duor eene geringe flikkering van hoop, evenwel, op vergeeving en behoudenis, werd hij aangefpoprd, om zijnen Bijbel te leezen en zich tot bidden te fchikkè'n. Hij nam voor , zijne voorige lëevenswijs te verhaten, en meer gezet en geregeld te leeven, in hoope, van alsnog hier door de gunst van zijnen Ma aker te zullen verwerven. Ingevolge van dit voorneemen, zettede hij zich tot het leezen van zulke godsdienstige Boeken, als onder zijn bereik vielen inzonderheid, Burkit, over het Nieuwe Testament, Bunjan's Leven, en dergelijken. Hij fchi nt ten deezen tijde veel behaa* gen gefchept te hebben, in het befpiegelen van Gods Werken der Schepping, en van zijne voorzienige zorg over al het gefchaapene, inzonderheid, uit vergelijking van de verfchillende verfchijnfelen , zoo van de bezielde , als onbezielde fchepfelen, in verfcheiden Landen en Luchtsgefteldheden, alwaar hij nu en dan zijn verblijf had gehad. Hij gewaagt ten dien tijde niet van eenigen openbaaren Godsdienst, of godsdienstig Onderwijs, in dat Eiland, waar uit hij eenig nut konde trekken; doch dit gebrek werd eenigszins vergoed, door een ander' voordeel, welk de Voorzienigheid hem deed voorkoomen. Er waren ten dien tijde vier godvruchtige Soldaaten in het Garnifoen , behoorende tot verfchillende Regimenten; welken, uit een' waaren ijver in den dienst van hunnen hemelfchen Koning, een klein Genootfchap, in elk Corps waartoe zij behoorden, hadden opgerecht. Daar baden, lazen zij, en fprakeu te iaamea, over de heilige Schriften. Onze Hoog-  Godvrüchtigen;e» Anecdotes. 351 Hooglander werd nu begeerig, om zich met eendier GezeEappen te vereenigeni doch was bedeesd, om dit ?e onderneemen, of zijne begeerte daar toe te ken.« geeven, uit een vrees, wegens de ongansS e! vijandige aanmerkingen, we ken tegen de Leden dier Genootfchappen zoo numfchoots werden SebraaV. Hij had nu echter zulk eene zuivere Se voor de Waarheid verkreegen dat hij begon te bidden , dat, indien deeze menfehen m den reenten weg waren, het dar Heere behaagen mogt hem he°t voornemen te geeven , orn zich met hun « vereenigen, doch zoo niet, dat hij dan daar van mogAerug'gehouden worden. Eens gebeurde het, dat hij in een godvruchtig boek kezende een van Sie vroome Soldaaten zulks zag. ^GctrofTen, dat z in medemakker lust tot den Godsdienst fcheen te hebben, verzocht hij hem, om mee hem in hunne godsdienstige Vergadering te willen medegaan; dit omhelsde de ander gereedlijk, en ging derwaards, den volgenden avond. Hij was zeer ingenoomen met het geen hij hoorde, en herhaalde zijne bezoeken van dat Genootfchap, doch was befchaamd, om daar voor bekend te liaan, en dikwijls bevreesd,, dat zijne oude kénnisfer» zulks mogten waarneemen.1 Naderhand werd hij met verlchillende koorden bezocht , en lag negen weeken in groot gevaar. Geduurende dat tijdperk, genoot hij veel vrede en vertroostingen Hij was gewillig om te fterven, en twijfelde niet, of hij zou gelukkig zijn. Deeze vrede fch int nogthans bedriegelijk te zijn geweest; want hij was nog niet ten vollen overtuigd van de uitgebreidheid zijner fchuld, noch van de grootheid en fnoodheid zijner zonden. Het was niet, dan na zijne hertelling, dat hij eerst aan zijn bedorven hart be. gon kennis te krijgen. Toen ontdekte hem de Heer., dat hij in ongerechtigheid gebooren was, dat hij van den hoofdlchedel af tot de voetzook toe, ganschlijk verontreinigd was. Alle de zonden zijner jeugd, kwamen tegen hem op, m haare atr zichtelijke gedaante. Geduurende dat hij aldus de verfchrikkmgeu droeg  352 Het Leven en sterven van sommige van Gods toorn, werd hij ook aangevallen met inwendige verzoekingen. De groote vijand der zielen, die te vooren getracht had hem terug te houden van den Godsdienst te omhelzen, door een voorgeven , dat hij nog jong was, en dat alle die hem kenden, hem zouden verachten en Uiilagcben; begon nu, ter gelegenheid dat hij Van zijne fchuld overtuigd werd, hem voortehouden, dat het voor hem reeds te laat was om zich tot God te bekeeren; dat God het gebed der zondaars niet hoorde; dat hij zich aan onvergeeflijke zonden had fchuldig gemaakr; en dat het dus zonde zou zijn, als iemand voor hem wilde bidden ; en dat het vruchtloos zoude zijn, een voornemen tot bekeering te. hebben, zoolang hij in het leger was. Hij werd ook zeer gedrukt en aangevallen, door twijfelingen , omtrent de Verborgenheid der Heilige Dri Eë e nh e i d , en over de godlijke Ingeeving der Schriften. Deeze twijfelingen en angsten bielden aan , geduurende zijnen overtogi, van Minorka naar Engeland, in December i;-7f. Hij was negen weeken op zee, en al dien tijd in ftormachtig weder, en dus in vreeze, van in zijne zonden te zuilen omkoomen. Want alles, wat hi| tot hier toe gedaan had,_ fcheen hem vruchtloos en te vergeefs te zijn, terwijl hij ook niet kon doorzien, hoe het met Gods Rechtvaardigheid beftaanbaar was, zijne ongeiech* tigheden te vergeeven. Dij fchroomde bijna op het dek te koomen, uit vrees van ijllings door de golven verflonden te worden. Hij bad zoo dikwerf h j kon* de, en beloofde, God getrouwbjk te zullen dienen, als het Hem behaagen mogt, hem re fpaaren, en veilig aan land te brengen; dan hij dacht, hoe meer hij bad, hoe meer de Itorm in geweld toenam, zoo dat hij bijna vreesde meer te bidden. Ten laatften behaagde het God , het fchip in behouden haven te brengen. Niettégenfiaande nu alle de fchrikken, die hij had uitgedaan, en de geloften die hi, gedaan had, verdweenen nogthans alle die indruktéltn, als eene morgenwolk, en hij verloor op eens het nadenken op zijne gevaaren, en de daar op gevolgde uitreddingen, en alzoo gedacht hij ook niet aaa zijnen mag- li-  Godvruchtigen; en Anecdotës. 353 tisen en weldaadigen Verlossf.R Omtrent deezen rifd werdhii bevonrderd tot den rang van Sergeant, èli 'naï Schiftend gezonden, tot aanwerving van manfchap waar in hij omtrent twee jaaren beezrg Sas geduurende welken tijd. hij zelden gelegenheid S om het Euanaelie te hooren prediken , of eenig eodvruditig gezelfchap te ontmoeten Hij verviel dus SIrfèpffS van afkeeringen, en het verzuimen van d£Seh"Sh"S'vervoegd had bij zijn Regiment , te F,Ikfion, m Kent, werd hij andermaal ge. vonden door Hem, naar wien hij niet zocht, riij vereen gde z ch met eene Doopsgezinde Gemeente m dS S ad. awaar hij het Euangelie zuiver hoorde v ediken. Alhier verkreeg hij het eerst kennis van de ?olh id en vrijheid der Godlijke Genade, en vanden nnoeilbaaren riikdom der .Godli ke ontfermingen jeïïSÏÏtoSn iondMien. Hier leerde hij, dat Ch rislis de weg was tot den Vader; dat Hu deUod«ike Wet vervuld, en aan de Gerechtigheid van God genoeg geSi had. De Beloften van 't Euangelie kwamen nu met kracht tot zijn hart; bezonderlijk , ÏZ aUe zonden en lasteringen hem ^uden ver^ve} worden; dat de Heer hem nimmer zou begeeven Zh Verhaten; dat zijne genade hem zou genoeg zUn en dat Hij zijne kracht in zwakheid zou voU &Sen Deeze, en veele andere Beloften, werden nu met kracht aan zi',ne ziel toegepast, en bragtè» em veel vrede en blijdfehap toe, tl 'c geloove, waar hii mr hier toe nog geen kennis had gehad. ^JSmAm 3" Aanhoudend Bijbel.eezen , was zijn verftand tot hier toe verduisterd gebleevejl, en was onkundig van den waaren z u.des bijbels, en een v eemdeling van den weg van het üuangelie toi zaligheid van zondaaren. Mijn Vriend vermeldt mij mets, van den tijd, dat hii het Leger' verlaaten heeft, noch wanneer hij naar LS«Vertrokken is,alwaar hij thandsWöont vereerugd met eene Doopsgezinde Gemeente onder het opzicht van eenen Herder, door zijne Schutuen  354 Het Leven en Sterven vak sommige wel b;kend en beroemd t». Hij draagt nu getnigen,s van s HE E ^EN getrouwheid , en van deÖt zijner Genade. Hij ondervindt, dat hij alsno- mei zich omdraagt een ligchaarn der'zonde in des 2oods JSV Y". 1fn', mag hij met veel fe^arheS inzien dat hij deel heeft aan de Beloften van het Euan "e* he, en getuigt, dat, wat hem betreft, hij zeïïen kan, dat alle Gods wegen lieflijkheid zijn en ffi zijne paden vrede. J > dUQ D E van eene oude WERKHEILIGE. Oara Bird te Walfall, was, van haare vroeg. Je jeugd af, geleerd, den Sabbath te heilige!Ten den openbaaren Godsdienst vlijtig bijtewoonen Twin tig ;aare„ bereikt hebbeude, werd zif aangeuoomen tot Lidmaat van de vastgeftelde Kerk, efw» fterke vooroordeelen bezet, te«en allen hII,!T *elve verlchilden f d. i. tegen!>2*ïïsfrt™ t niet tot de Hoofdkerk behoorden. j I„het hu'uwe lijk getreeden zijnde, was zij, vervolgends eeïe" «er naarstige en verpligtende Vrouw, en eene zorl itjfr,™ hf-dfike E^cote en Moeder Zd voedde haare kinderen op met groote welvoegeli kheid Znnï' e" 5ragtDhu»/eeds onder het oog, Her phgtnig om den Rustdag heiliglijk te houden. ÜL t>e Heer neigde het hart van haare Dochter, ora den (*) t Waarfchijnelijk de Eerw. Abraham Booth. j  Godvruchtigen; en Anecdotes. 355 den Godsdienst waarteneemen in eene Vergaderingder Independenten; alwaar het Euangelie voor haar eene kracht Gods tot zaligheid werd. Zij verlangde toen fterk, dat haare Moeder mede aldaar ter Kerk wilde gaan; doch haare vooroordeelen waren zoo diep geworteld, dat zij dit volftandig weigerde. Zij" konde niet gelooven dat iemand in ftaat was , of zelfs dat het hem geoorloofd was, te prediken, indien hij niet op de Hooge Schooien geftudeerd hadde , of door den Bisfchop geordend was. Zij hield zich volkomen verzekerd , dat zij op den rechten weg was, en dat zij, uit hoofde van haare flipte in achtneeming van alle zedelijke pligten, gewisiijk bij God in gunst zoude aangenoomen worden. Haare Dochter befchouwde zij als grootlijks dwaalende, en oordeelde dat de Leer welke zij omhelsd hadde, ftrekte om de goede werken te niet te doen. Onkundig Van de Gerechtigheid die uit God is, waszij ijverig werkzaam, om haare eigen gerechtigheid opterechten; zij was over zichzelve zeer voldaanen twijfelde in het minfte niet, van in Gods Koningrijk te zullen ingaan. —. Nadat haare Dochter bekeerd was geworden, hoorde zij dikwijls fpreeken van Wedergeboorte, en van zalig worden enkel uit genade, door het Bloed en de Gerechtigheid van Jesus Christus. Doch die Leer verwierp zij geheel en al, en geloofde dat haare goede werken genoegzaam waren, om' haar Gode aanteprijzen. Zij konde niet gelooven dat Jesus alleen zondaaren zaligde. — Dus leefde zij voord, als een naattwgezet werkheilig mensch, tot in haar drieëntagtigjfe jaar; wanneer zij na veele drangredenen, door haare Dochter gebeezigd, zich eindelijk liet overhaalen, om op een' Zondag met haar medetegaan , in de Kerk der Dis/enters. Zij was verwonderd over het geen zij hoorde; en wilde er wel andermaal gaan. De Leer welke aldaar gepredikt werd, kwam haar vreemd voor; en zij wist in het eerst niet, wat daar van te denken. Dan, daar zij den Bijbel veel geleezen hadde, kon zij, het geen zij hoorde, niet tegenfpreeken, dewijl het op Gods Woord gegrond Z 5 was.  356* Het Leven en Sterven van sommige was. De Geest gaf getuigenis aan de Waarheid, in haar hart, en zij werd overtuigd een zondaar te zijn, en dat zij door de werken der Wet voor God niet koude gerechtvaardigd worden. Toen begon zii ernstig den Naam des Heeren aanteroepen. Haare bedendige bede was: O God, wees mij zondaar genadig! Na deezen verzuimde zij nooi: eene enkele gelegenheid, om den Openbaaren Godsdienst waarteneemen, en werd trapswijze ingeleid tot klaarder be* grippen vrn den weg der Zaligheid alleen'door Christus, Zij verloochende geheel haare eigen gerechtigheid, en zag de noodzaaklijkheid in, om eerst het Koningrijk van Goo, en zijne Gerechtigheid te zoeken. De Naam des Verlossers vyas haar nu dierbaar; en met het Volk dat zij eer. ti os verachtte , vond zij nu haar hart vereeniad in heide, en zij wenschte met hen verecnigd te zijn in oe gemeenfehap van her Euangelie Zij werd dienvolgends tot Lidmaat deezer Gemeente aangenoo» men, in de maand September 1797. het vier en tagtigfte jaar haares ouderdoras. Haar thands, ter elfder uure, in het openbaar belijdenis te hooren afleggen, van haar geloof ia Christus, eu van haar volkomen vertrouwen op Hem alleen, ter zaligheid, met dankzegging aan God, voor de ontdekking die Hij aan haar gedaan hadde, was ten liiterften aandoenlijk voor allen die tegenwoordig waren. Wij hadden hier aanleiding om te zeggen: Zou ook iets voor den Heeke te wonderlijk zijn? Zii nam voords zeer geiegeid'de openbaare Godsdienstoefeningen waar, tor omtrent vier maanden geleeden. Toen begon zij te vei zwakken; zij werd met rheuniatieke pi,nen , en verlcheiden andere ongemakken bezocht; haar gezicht werd duister, en zij verviel merkbaar. Ik bezocht haar dikwerf in deezen toeftand, en vond haar veel en vuuiiglijk biddende, dat de Heer zich met licht aan haar wilde ontdekken. ( odvruchtige geiprekken verkwikten haar grootlijks; n aar nogthans ontbrak haar de volle verzekering van de vcigeéving haarer zonden. 2y was al federt eenigen tijd buiten ftaat geweest, om,  Gotjvruchtigen;en Anecdotes. 357 om, zonder hulp, van den (loei naar het bed te köo. men; en op zekeren dag, dit willende onderneernen. viei zij, en brak het dijebeen. Hier door werd zij volftrekt aan het bed gebonden, en bleef in eenen droeven toeftand Zij begreep zeer wel, dat haar einde nabij was, en blaet zeer lijdzaam onder de bezoekingen; maar nacht en dag roepende, om klaarder outdekkingen van Jesus liefde aan haar ge* moed Het Bloed der Verzoening was haar bettendtee pleitgrond. In Christus Gerechtigheid gevonden te worden, was de begeerte van,haar hart. Bij alle gelegenheden betuigde zij openhartig, eene arme, verlorene, doemfchuldige zondaares te zijn, en beklaagde zich, zoo lang geleefd te hebben in onkunde, en in wederfpanuigheid tegen God ; maar zeide tevens: „Jesus heeft gezegd, dat Hij hen „ die tot Hem koomen, geenszins zal uitwerpen. Dit was al haare hoop- Zij herhaalde dikwijls dierbaare Beloften, en deezen bemoedigden haar; doch zij genoot niet de uitgeflrektheid haarer wenfchen, in de gevoelige uitlaatingen van Gods gunst, en het vertroostend licht van zijn aanfchijn. Op den laatften Rustdag, echter, terwijl voor haar in den Bijbei geleezen werd, vond zij haar gemoed van bekommering ontheven. en zeide, dat het Woord van God haar hart zoo zeer getroffen hadde, dat zij thands volkomen gerust was. In dien ftaat bleef zij, zonder eenige kwelling of twijfelmoedigheid meer te gevoelen , zijnde fteeds in eene biddende gemoedsgeftalte , en van tijd tot tijd uitroepende: „ Koom, H ker „Jesus!" tot Donderdag morgen, den r November' 1798. Toen kon zij uiet meer fpreeken ; en des avonds omtrent 7 uur, ging zij in, ia de vreugde haares He eren, in ha rijf-en tagtigfte jaar haares ouderdoms. Wairall, den T, G. 3 Novembsr t 1798. ZON-  358 Het Leven bn Sterven van sommige ZONDERLING VOORBEELD van GODVRUCHT, in eens N E G E R i N# BRIEF van den Eerw. Heer CLARK, Predikant bij de Engelfche Bezitting te Siërra Leo„e jn Afrika, aan zijnen Vader in Schotland, Siërra Leone, den 2p Julij ift*. mSS ornne zen , en aller aanneermnge waardig te achten fat dlnHhLe' eenig^ Weinigen' die Smaakt nebbendat de Hz er goedertieren is, en. wien Jesus waarlijk  Godvruchtigen;en Anecdotes. 359 ventig jaaren, genaamd Mm f|r th. gelijke ik ntan*f fbj. Zu^koo|ne|l naar eene die uit den «ernei ^ , id dc tot 1?' £riSeir Meen gnÏÏ als ik inhaat de Heerlijkheid, meen moet d£ S'Keï SaieTeVrSs'io^l vreugd zulk en de gemeente der éerstgeboorenen , alwaar wj ï fS en vinde dat ik nog mets kenne - * «I éS idaclu: is het moegelijk, ia wij m dm noof moede Z«üe„ wordeo f « bg£ rrT?„*o„ftiS""Jen ?n 1, eg^lfchV ™> omelbre. iTmrinirpn nooit moede zullen worden. Zij is, naasr. Sïïilbe'l, nbeste hulpmiddel, tot het beubet. den" ïïner Leerredenen over den bevindelijken Godsdiens? De Dingdag avonden belleede m het * dïen over zofdaalige Stoffen, als m*™*£ tot de behandeling daar van opleiden. . * anj! genaame Honden. Er zijn maar weinigen du van deeze gelegenheden gebruik maaken, doch mary is er ah jd Sommigen hebben mij meer dan eens gezegd dat het hun goed was aldaar te zijn Er kooSn hands meer, dan in het b?p; « alj^HiM. in ons midden is, dan zullen wij, zoo ik hoop,, toeneernen. Zij is eene oude Disfipelin; reeds langheeft  56° L=VEN VAN SOMMXO, Wn Iwr nZl 1 ' h" g0ede deel> welk en h eft zij»)en K ? T j h " geZetei1* wte-n - u- ■ ,ot haare" eenigen Leer- SrSnf «Lrï001 18 Iiet zr,° wngenSn'; haar dnwe; en, volgends het herirhf ,w -J - v roomem. Ik teekende hun zalig uiteinde zonde.tarnen te noemen, en bi ua zonder iet a»de«2 «, Kd,;dvTn r^Vntndewijzer » W.nPneerX h h/ÏÏ . ?° deeze weereld voorbij gaat en e, de dood hem nadert, dan ziet hij vooraards/met „ blijde hoope, naar den ongemene,, ftaat, e, o? h jaawfcj ,ot zi^n GoD,ëais den Rotste™ vTn „ zijn hart, en zijn Deel in eeuwigheid. Met vi" *, maak neemt hij dan aficheid van wecnende Bloed„ Vfrr wandien , en van Vrienden, die hemiiefwa„ ren als zijne ziel ; en terwijl hij de traanen uit „ hunne oogen en langs hunne wangen ziet vloeien en zijne peuluw natmaaken - terwijl hij getuige is van hunne diepe boezemfmert, uitgedrukt door „ het angstig gelaat, en te kennen gegeeven door weemoedige zugten _ verheft hij , met meer dan , menschlijke kracht, zijne zwakke ftem en Seek? , nen aldus aan: „ O gij, tederhartige Vrienden, , üe lust mijner oogen, deeigenooten mijner vreugd, »>  GoBVRUC h'ti GEN |sM AnECDOTÏS. 3^1 s, treO^en mijner zaligheid, verzachters van mijne ., zorgen , weent niet on mij' uwe droefheid is mij\ He blrdfchap! uw kortftondig verlies is mijne eju< *' wige winst. Zoudt gij zoo onmeêdoogend zijn, ' van in het allerminst te wenfchen, mij een' oogen* blik langer aftehouden van mijnen Vader en *: mijnen GoD in gindl'che zalige wooningen, waar 5, verzadiging van vreugd is, en frroomen van he' melwellust vloeien , tot in eeuwigheid? Eerlang » hoop iu uüedên aldaar te ontmoeten, om te faamen >' eene eeuwigheid te belfeeden in Godgewijde vreugd' t»! Nog een korte poos, en dan zult gijlieden mij volgen en zijn daar ik ben. Vaart wel, dierbaare J' loedverwandten, en geliefde Vriendeu ! Vaart " wel! Ik beveel u allen Godk, en den Woorde V zijner Genade! Voor tienduizend weerelden,keer^ " de ik niet terug! Vaart wel! Vaartwel!" — Hij " wendt zich om, op zijn leger, en, de oogen ten *' hemel heffende, roept hij uit: „ Ik vrees niet, " door de donkere doodsvallei te gaan! Neen! O " dood, waar is liw prikkel? Graf, waar is uwe " overwinning? — Spoed u, mijn Geliefde! VVaar" om blijven de raderen uwes wagens achter? — 5' Vaarwel nu, alles wat hier beneden is! — O! " gij heerlijke Dienaars, door mijne.) Vader en " God gezonden, op uwe vleugelen vaare ik op, " door alle de hemelfche gewesten, totdat ik aankoo*' me in het Paradijs mijnss Gods! In uwe handen, "mijn Godlijke Verlosser, beveel ik mijnen tt geest! '* — Verder kunnen wij hem niet volgen. " De zaligheid, welke hij thands geniet, kunnen " onze haren niet belatten; maar ik vertrouw, dat " wij die ook, eerlang, door ondervinding zullen " leeren kennen. — Zegt gij niet bi] uzelven: , Mijne ziel fterve den dood des oprechten, en mijn mterfte zij gelijk het zijne! ? Ja waarlijk, zalig „ zijn de dooden, die in den Heere fterven. Wenscht gij zoo gelukkig te zijn, houdt dan den weg dien zij bewandelden, en uw wensch zal ver„ vuld worden." Ik zoude u veel meer van die oude Vrouw, die %t on-  36*2 Het Leven en Sterven van sommige onder de ïjverigfte en leevendigfte Christenen te teilen is, kunnen verhaalen, maar thands ontbreekt mij daar roe de tijd; ik hoop dit bij eene volgende gelegenheid te doen, zoo God wil en wij leeven echter kan ik niet eindigen, zonder u nog te malden dat zij eertijd- eene Predikfter was. Toen zij nog m Amerika in flaavernij was, nadat het den Heek» behaagd badde zich aan haar te ontdekken, was zij gewoon, verfcheiden nachten in de week, nadat zij i!aajr feester en Meesteresh2 ter nachtruste gebragt had, haar kind op haaren rug te binden, en landwaard s mtegaan , alwaar zij een aantal andere flaaven en llaavinnen te faamen deed koomen, en dezelven onderwees. Ue afftand deezer plaats, van die waar zij haar verblijf had, was tien mijlen (* , zoo datzij telkens, in den nacht, twintig mijlen [ of bijkans zeven uuren gaans] te voet moest afleggen. Nogthans verzekert ze mij, dat zij daar door nooit onbekwaam werd tot haar werk, en altijd terug kwam eer haar Meester en Meesteresfe opftonden. Zij onderhield dit langen tijd, en (laakte deezen arbeid niet, tordat aldaar een genoegzaam aantal vtrlaimeld was, om eenen Leeraar aanteftellen. Zoodraa dit plaatsgreep, ging zij niet meer derwaards, maar richtte haaren weg elders heen Dan ik moet deezen Brief be¬ iluiten. Mijn voornemen is, indien zi, het mij wil toeftaan, een kort Verhaal van haar Leven te fchrij. ven, en het naar Schotland overtezenden,om gedrukt te worden, lk behoef u niet te zeggen, dat zijzwart is. Doch ik kan u verzekeren, dat dit geen het minste hinder, toebrengt aan onze Christelijke gemeenfehap. Ik vind zooveel genoegen en ftichting in haar gezel* fchap, en dat van eenige anderen, als ik ooit genoot bij Christenen van mijne koleur. Ik ben, e. z. v. —■ Is (*) [Waarfchijnelijk Engelfche mijlen, van welkea drie omtrent een uur gajns gerekend worden.]  Godvrüchtigen;bs Anecdotes. 365 ïs het moogelijk, dat een godvruchtig mensch het bovengaande Verhaal 3ou kunnen ^ezen zonder de leevendigfte aandoeningen van dankbaarheid ^J5od . dat Hii de ziel van eene arme onweetende Negetilaavin begaafde met zulk eene zonderlinge maate van genade? Waar zullen wij onder ons , met alle onze | doemde voordeden, Christenen vinden wier geLekken zoo hemelsch en zoo leerzaam zijn, dat de E vtó eenen langen wintertenen nacht ongemerkt ïouden voorbii gaan , en de morgen ons zoude overïaUen eer wi er aan dachten? Of waar zouden wij zulk e ne tedere belangftelling in het heil vat, zielen en zulk een' werkzaamen ijver 111 den dienst van onzen Godlijken Meester, ontmoeten.' Zouden wij, met zulke voorbeelden van verheven godvrucht voor onze oogen, onverfchill.gzijn omfrent de eeuwige belangen der arme Heiaene}™ff"' **» Zouden wij, die belijden volgers van het L am te ziin, bf de wreedheden', die eeuwen lang aan hun itnlèeed zijn , nog de onverfchooneh]ke misdaad Een, van hunne Wekeering te verwaarlozen, daar G o d zoo blijkbaar de middelen in onze hand gefteld heeft* Men zie, uit de vrucht, waar meê de arbeid Sfer eenvouwige Negerin bekroond werd, hoe veel Ss door geringe werktuigen, wanneer wij naarstig Sn in de zïak van onzen Verlosser, onder zijSS zegen, kan uitgewerkt worden; en elk be.jvere S naar' dat zijn"vermogen en zijne omftandighe. Jen toelaaten, om het zi ne bij tedraagen, to beïnordering van alle onderneemingen, welken to uitSing van het Euangelie, ook ia HeidenlcheLanden, te werk worden gefteld. IV. DïtL. ANEC'  36*4 Het Leven en Sterven van sommige ANECBOTES. i. Zeker godvruchtig Leeraar, in eene aanzienlijke Gemeente, in Holland, huisbezoeking doende, ter gelegenheid van het aanftaande Avondmaal, ontmoette in zijne Wijk, ten huize van zeker Heer, eenige ongezindheid, om hem gehoor te verleenen. Men deed h^m de boodfchap, dat de Heer van het huis thands belet hadde. Hij, met reden vermoedende, dat het oogmerk flegrs was, om de gelegenheid te ontwijken, van met dien Leeraar iu een gemoedlijk gefprek, over de belan.ren van den Godsdienst, te geraaken, drong andermaal bij den bedienden aan, om zi.nen Keer te verzoeken, dat hij hem maar eenige oogenblikken wilde vergunnen, om hem te ontmoeten, ten einde zich te kunnen ontlasten van de boodichap, die hij hem te brengen bad. De Heer, gramftoorig, kootnt hier op uit zijn vertrek, en de voordeur in de hand houdende, maakt andermaal verfchooning, dat hij hem niet konde afwachten. De Leeraar nerhaalde daar op vriendlijk zijn verlangen, dat hi; flegts voor weinige oogenblikken wilde hooren naar de boodfchap, die hij van Gods wege hem te brengen had- Hij, met drift, antwoordde daar op : Och: Mijn Heer, houd mij niet op, ik weet uwe „ boodfchap zeer wel; gij ziet dat ik nu belet heb.'' De Leeraar, hem in zijn karakter kennend*, en wee* tende dat het hem niet zoo zeer uit belet, als wel uit ongezindheid tot den Godsdienst, voordfproot, zeide daar op, heen gaande: „ Nu, Mijn Heer, dewijl gij „ mij niet vergunnen wilt, om het Euangelie der „ Zaligheid tot u te brengen, moetik, in Gods 9, naam, u deeze boodfchap laaten: dat, indien gif niet gelooft gij verdoemd zult worden." Hif daarop, met een ontftooken drift, de deur Huilende, liep in zijne gang op en neêr, en riep uit: Wel wat koomtmij over! welk eene onbefcheiden* 9> heid  Godvruchtigenjen Anecdotes, 3^5 „ beid is dit, een fatfoenlijk man, in zijn eigenhuis, „ in het aangezicht te zeggen: Gij zult verdoemd „ worden!'" Eindelijk, nadat hij, in die gemoeds ongefteldbeid, eenigen tijd in de gang had op en neêr gewandeld, en zijne drift een weinig bekoeld was, koomen hem deeze gedachten in den zin: „ Als het „ evenwel eens zoo was! Ja; maar echter, dit ie„ mand in zijn eigen huis, en in 't aangezicht, te „ zeggen, dat is toch .-eene onbefcheidenheid die ,', ondraagelijk is! Het zij zoo; maar het mogt eens „ waar zijn — en wat dan ? Dan was ik immers voor „ eeuwig ongelukkig!'' — Althans, deeze vrees begon derwijze post in zijn gemoed te vatten, dat hij, nog dien avond, zich in 't verborgen op zijne knien voor God afzonderde, en beleed en erkende, dat hij een vloekwaardig en verdoemelijk zondaar was, en nu met al den ernst, van iemand, die zich in 't giootfte en zorgelijkst gevaar bevond om voor eeuwig om te koomen, deemoedig met den Tollenaar begon uitte, roepen: O God! zijt mij armen zondaar genadig! Mei dit allerheuglijkst gevolg, dat God de Waarheden van het Euangelie, welken hij in zijne jeugd met onverfchilügheid had aangeleerd, thands, door zijnen goeden Geest, met licht en klaarheid hem onder de aandacht deed koomen, derwijze, dat zijne banden losraakten, en hij, in 't geloof, kracht en vrijmoedigheid kreeg, om den beminnelijken en dierbaaren Heiland, als niet alleen gekoomen om te zoeken en zalig te maaken dat verlooren was, maar die ook Tollenaars en zondaars opzocht, en noodigde om tot Hem te koomen, en te deelen in het heil dat Hij voor hun had verworven en aangebragt, ook Voor zich te omhelzen en aanteneemen, met dat licht, die kracht, en die vrijmoedigheid des geloofs, dat hij zich in Hem mogt verheugen met eene onuitfpreekelijke en heerlijke vreugde. — In zijn volgend Ie. ven, deed hij, door eenen recht Christelijken wandel, de waarheid en oprechtheid zijnes geloofs, ook tot ftichting van anderen, kennelijk openbaar wor* den. Aa 2 II  365 Hst Leven en Sterven van sommige I L In het begin der voorgaand; Eeuw, waren er drie godvruchtige Stuaenten, op welken de Eerw. Brakel eeiie naauwe betrekking had, en die hij op allerlei wijzen, iu hunne fludlen, trachtte nnttig eu bevoorderhik te zijn, in diervoege, dat zij hem ah hunnen Vader eerden eu aan de hand gingen, Deezen, met naamen ürakrl van der Kluit, van der Kemp, en Gaste s, op zekeren tijd te Kotterdam bij een zijnde, geraakten onderling zeer hart ijk in een gemeenzaam geiprek, over hctGensdeKerbond, en wel bezonder, zoo als het zelve m alles welckordinee rd was, en alt zoodaamg door het Euangelie ook aan alle zondaaren, zonder onderfcheid, werd bekend gemaakt en aangebooden. Nadat zij, taamiijk breed, elk het zijne hadden toegebragt, over de welgeordineerdheid van het Verbond, zoo aan de zijde van God, ter ontdekking en openbaaring zijner heerlijkheid, als aan de zude van arme zondaaren, tot hunne volkomen zaligheid, beide in den tijd en in de eeuwigheid; gmgen zij over, om aantewifzen, dat God, door de Roeping van het Euangelie, dit heerlijk Verbond met alken aan allen liet bekend maaken, maar hen zelfs, de allerflegiften en onwaardigften niet uitgezonderd, liet bidden en noodigen, om dat Verbond inteftemmen, en daar in hart en hand aan den Heere te geeven. Zeker perfoon, die tot hier toe onverfchilhg en belangloos omtrent den Godsdienst verkeerd had, zich in dat gezelfchap bevindende, en met aan«lacht dit gefprek gehoord hebbende, werd daar door zóo getroffen, dat hij, met eene merkbaare aandoening en belangueeming, zich tot hun wendde, en zeide: „ Wel, mijn Heeren , raakt mij dan deeze zaak ook? worde ik ook door het Euangelie tot „ dat Verbond genoodigd? mag ik, ik, zoo on„ waardig, ook voor mij dat Verbond omhelzen, en „ at daar in beloofde Zaligheid verwachten en te ge» „ moet  G'ODVEUGHTIGEN jE N A'nECDOTES. %6? „ moet zien?" - „ Och ja'', antwoordden zij hem uit éénen mond, „ geloof flegts in den He»» „ re Jesus Christus, en gij zult zalig wor* „ den." En na hem voords nogmaals ernstig vermaand, opgewekt, en eenig nader onderrecht toegediend te hebben, lieten zij hem zegenend heenengaan. Hij te huis gekoomen zijnde, zonderde zich dien avond plegtig voor'Goo af; die hem door zijne genade gaf, in den Heere Jesus Christus te gelooven,en in en door Hem , dat zoo wetverordineerde Verbond voor zich te omhelzen en aanteneemen. En gelijk hij God in Christus tot zijn deel en boogfte goed verkoos en omhelsde, gaf hij ^ich ook voor eeuwigen onberouwelijk aan God over, om nu voordaan alleen en geheel voor den Keeriw zijn en te leeven, zeggende, gelijk weleer David : Och Heer! zeker•lijk, ik ben uw knecht, ia, ik ben uw knecht, een zoon uwer dienstmaagd, Gij hebt mijne banden losgemaakt (a)l en verheugde zich «?og dien avond van ganfcher harte, dat hij, geloovig aan God geworden zijnde, nu hoopen mogf op di* zoo groote Zaligheid, welke hem in dat welverordineerde Verbond toegezegd en befchooren was. — In dat gemoedsbeftaan, maakte hij, door zijn fpreeken en gedraagingen, al ras openbaar, de zalige verandering, welke Gods genade in hem verwekt had. Dan veelen . die hem van nabij gekend hadden, zulk eene fchielijke verandering in hem befpeurende, en dat hij, als 't ware, in éénen fproiig,tot dien trap en maate van geloofsroem fcheen gekoomen te z'jn, zonder, naar hunne denkwijs, vooraf die angsten en verlegenheden gekend te hebben , welken de gewoone gevolgen zijn van het wérk des Geest es, in de zaligende overtuiging eenes zondaars — en welken men ten dien tijde gewoon was de angsten der wedergeboorte te noemen — fcheenen zich eenigszins huiverig te betoonen, om, zoo als men gewoonlijk zegt, hem de handen opteleggen, en als eenen Broeder te erkennen. Dan', Vader Br Ake.jhem hebbende leeren kennen, naai hitn onder èijne zorg £«) Pfalm CXVI: iö. Aa 3  3^8 Het Leven en Sterven van sommige. zorg en opzicht, en, gelijk weleer Barnabas omtrent Saulus deed O), leidde hem als met de hand in, tot de kenms en gemeenfehap der Broederen. Dan zie wat gebeurt? Vader £ rakel, in zijn gewoon openbaar Godsdienstonderwijs, in de week fandelende Over het Leerftuk der Wedergeboorte, gaf tot een kenmerk der Wedergeboorte op, het gewoone werk van God den Heiligen Geest, in de overtuiging van eenen zondaar, wanneer hij — gelijk ik zoo even zeide — zich in de angsten en fmerten der Wedergeboorte bevond. Onze Vriend, die tot hier toehad geleefd ui de blijde bewustheid en overreeding, dat hij door wederbaarende genade een kind van God was geworden, dit kenmerk bij ondervinding niet kennende, befloot hier uit, dat hij dan ook geen wedergeboorene was, en hij zich dus, met alle zijne voorgaande ondervindingen, rampzalig bedroogen had. Dit trof hem als een donderflag, en hij verbleekte, zoodaanig , dat het de opmerking van Vader Brakel — wiens oog op hem gevallen was — naar zich trok. Deeze, de waarfchijnelijke reden hier van vermoedende, veranderde fchielijk van toon, en zeide, dat fchoon hij den gewoonèn weg en handelwij* ze, welken God doorgaands volgde, wanneerHiiaan zondaaren de genade der Wedergeboorte fchonk, had voorgedraagen; de Heer, nogthans, wel eens op eene mingewoone wijze hierin te werk ging, en aan fommigen zijne Genade verheerlijkte, door, als 't ware,op eene verrasfende wijze,zich in Ch r ist os in zijne gadelooze liefde en ontferming, aan hun te ontdekken, en hier door, als in een' oogenblik hen trok uit de magt der duisternis, hunne banden verbrak, en hen, in blaakende wederliefde, deed zeggen: Och Heer! zekerlijk, ik ben uw knecht, ja ik ben uw knecht, een zoon uwer dienstmaagdGij hebt mijne banden los gemaakt! Hartlijk zal ik U hej hebben, Heer mijne fterktel zeggende verder, dat dit het wezen der zaak was, daar het voornaamehjk op aankwam; terwijl hij eenen ilaat van wedergeboorte aldus kenmerkte: „ Dat men, door (a) Hand. IX: 27: u '*  GODVRUCHTIGE^ EN ANECDOTES. 3*9 . i ~f ïn P hïmtob, vrijwillig zich ten eigen» 't geloof uiewiidt reet een volkomen hart, „ dom aan Hem toewijar, n-ti !, en blijvende gez.ndheid, om in j.ern, nt S voornemen des hanen, bn den uk a a » b j, het wezen der zaak, ging d,ep getr offJ«g naar hnis, bragt veele dagen dc ,r . y ^ ^'belenden angst e.,. vree l. ^ hij «cta m ^ uo7en\e^ nu „iet alleen in zij. dinff tot Gods Genade en Liefde in Christus, Sr ook beii te ervaaren de kracht en uitwerkteEn der zonde en verdorvenheid, welke hij meende dat ^t den ftaat eenes wedergeboorenen oubeftaan. tartaren, en die .hij dacht reeds aanvang^te boven gekoomen te zijn. Dan, nu, in „fin v-iepileerde hij kennen en beoefenen, het geen Vader Brak el had voorgedraagen , als doorgaands, m GoDSEgewoonen,wlg, plaats grijpende m de bekeering van zondaaren. Gons Ge. st werKte ?handsgin bem die o^g^^S^'^L bederf en fchuld , welke met alleen C u.R «fc ïus, als den Weg. de Waarheid, en het Leven, voor hem noodzaaklijk en dierbaar maakte, maar Sn ook leS tot een meer onderfcheiden gebruik, marten van Christus, in zijne heerlijke rirr.bts. bedieningen, als Zaligmaaker van zondaaren als (a) i Ksr. ir 30. i}j Ps. U' lh Wlpp. «• Aa 4 DICHT-  |?o Het Leven en Sterven vam sommige DICHTSTUKJES, Uit Hervey's Iheron en Aspafio. sene waare g ode welbehaagende offerande. Gewijdde redenen terbiedelijk te /preken Fan HEM, die ons en aW defchepfels heeft gemaakt, Dtt op zijn pas te doen, daar v zielen zinnen raakt; Boude ik, ( v is mij aan v kart geblekm , ) Foor 't waare lofgejuich dat reine geesten blaakt, Sft 's Hemels troon genaakt. Ik hieldt het nimmer op zichzelf voor eerbewijzen, Pooraangenaamen dienst,derGODHEITtoegebragt, 1 Hat iemand'offers, zelfs van honderd'fileren, flagt: ' Word GOD, een GKEST, door aardfche fpijzen, Verkwikt ? behoeft Hij die tot fleunfel van zijn kragt ? Neen, blind, neen, dwaas ge/lagtl 'tZijn ook, zijt des gewis, geen heilige offer geur en Foor GOD, dat eene wolk van rook ten hemelgaa, Uit tienmaalduizenden van mijrrhe en kasfia Gefiookt voor zijne tempeldeuren, Opdat HIJ 't gunstig oog op onze laagheit fiaa, Tot eer van zijn' genae". iNetni  Godvruchtigèn; en Anecdotes. sfi i Neen! maar di-t 's zijn Dienst: vooraf HEM r egt te kenHem kennende, anderen te toonen wat Hij doet, (nen; Hoe wijs Hij is, hoe groot -en vol van magt , hoe goed. In zulken edel fpoor te rennen, Is of er dat Hem lust, zijn geuren voor Hem zoet. Als geuren van *t gemoed. II. Deel, Eladz. 294, 295. DE ONGENOEGZAAMHEID DER REDEN, IN ZAAKEN DES GELOOFS. Armhartig fchijnen zij de Reden te gebruiken, Die, daar de Godheit fpreekt. Hun ijd'len waan niet fnuiken, En voor Gods Wijsheit duiken: Daar immers aan 't gezeg des Hemels niets gebreekt. Zwak oogig fchepfel i kunt gij'wei'dezon verdragen? ÓNeenl het fierke licht Verblindt u , onder 't klagen. Hoe durft ge, 0 mensch! dan wagen, CGD zelf te peilen, met uw fchemerend gezigft Ik vindt me eneindigmaal gejluit, als ik de reden En 't hot der dingen peil: Wat aW verborgenheden In bloed, in vogt, in leden! Hpe zou ik 't alles dan bevatten van Gtd* Heil% Aa $ Ge»  372 He* Leven en Sterven van sommigb . Genoeg! indien ik maar den weg totC OD mag vinden ; Den weg tot zijn Genaê, Om me eeuwig te verbinden Aan zijnen Hoogstbeminden: Vm ben ik wijs genoeg; dan weet ik waar ik gaa. i jESUSl die de Weg der Waarheit zijt ten Leven! Beziel, door uwen GEEST Aan 't duister hart te geven, De Heilleere ons bejehreven! Zoo buktfzifh voor heur taal all' watCods Hoogheid vreest. II. Deel, Bladz. 353, 3J3. zij2lsbeklag, over den hoogmoed, die in 't hart woont. Mijn ziel wenscht wel met zang te zweven Haar Schepper te gemoet'; Craag zou mijn hart den Forst van 't Leven Mijn Koning die mij hoedt, Aanbidden en zijn Naam verfchuldigde eere geveft. Maar Hoogmoed, 't altijd, woelend euvel Ferwoest all' wat ik ftigt. Gevloekte Hoogmoed! (dat hij fneuvel!) Die 't hart bekruipt zoo ligt, Mn Hof en wmrmen op doet zwellen tot een heuvel Uw  GODVRUCHTIGENJEN ANECDOTES. 373 Uw glorie, zonder wedergade], Onttrek ik, HEERE! ofprijz' U om mijzelf. En uw Genade Vergeet ik deels; of wijt Mij kaar verdienfte toe! Verlos mij vanvhr Qiiaedsi III. Deel, Bladz. 70. LOFLIED, TER EERE VAN JES ÜS[ CHRISTUS, ALS DEN SCHEPPER EN REGEERDER VAN ALLE. DINGEN. En GIJ, de NAASTE aan dien Vader, Hem', gelijk, GIJ HEER.! door wienditheil ons toevloeidt uitGods ^ 'k Zeg meerit hebt gekogt,^» onuitfpreekbren prijze, GIJ vjt het, [dat men U onlierfflijke eer'bewijze!^ Door wien de werelden eens alle zijn^gemaakt, | En eene is vrijgekogt, [*» van >t verderf gejlaakt!] $ Glansrijkst LichtvanH Licht dat glansrijkst is l1°»^ Verbijsfren hier'.SGlj, wiens koninglijklv'r/»#£e»fc Bepaald in tijd wel, maar oneindig in den kring], ( Van uitgeftrekte ruimte, [als buiten wisfeling,} En hecht, op vaster dan op diamanten gronden Gevestigd,heerfchen za!,door niemands tnagt gefchondenl GIJ heerscht dus over meer, oneindig meer gebied Dan diademen zelfs en, troonen, \_die men ziet,} [Met  374 Het Leven en Sterven van sommige [Met Opperalmagt,] die de Gaden moet doenbeve* Enalknjhaf dreigt, [welke uw fcepter wederftreven; ] Een Almagt echter, die J de vriend is van den mensch, [En hem^ hoogstveilig voert ten toppunt van zijn wensch j HEER'\' onder uwen voet, en door V bevelder wenken ?an uw ontzaglijk oog, [waar blijf ik met mijndenken?} Rolt alP de menigte van r li ken, [kleen en groot ] Staatswisfelingen, engelukken, [heil, en nood 1 En lotgevallen, zoo van hoog als laag gezeten, ' Pan geest en ftofe, [bi, ü' alles afgemeeten,] ■Door >t korte Wed des Tijds, die reeds op V Jlerven leidt Naa de onbegrensde zee der eind'looze Eeuwigheid ' III, Deel, Bladz. 373. TOEVLUGT VAN EEN ZONDAAR TOT, EW KOüM IN HET KRUIS VAN JESUS CHRISTUS. IVaar zou de mensch toch fteunfel vinden, Daar alles eindlijk wijken moet? fPathulp van rijkdom, ftaat, ofwijsheh,eere,en vrinden, Bevredigt zijn ontdekt gemoed! Zijn oog befchouwt zijn' zielselenden, En kan ze nimmer overzien: rTaar wil, waar Un,wdarza!de elendellng zich wenden Om V tijdelijk verderf m 't eeuwig leed'te ontvliin ? Waar  Godvruchtigen; èn Ane'cdotes. $?$ Waar anders heénl dan naa den HEERE, Naa CHRISTUS, Gods en 's Menfehen Zoon, Vernederd tot het kruis, verhoogd in de opperfte eere], En eeuwig Priester op zijn Tro&p: ^Li Wiens onbefmet gehoorzaam Leven En alverzoenend Uefdebloed, Werkte een'Geregiigheid ,die Hij zijn volk wil'geven, Die hen ten hemel voert, en all' hun fchuld voldoedt. Weg dan, met ooit in 't vleesch te roemen £ • 't Boetvaardig harte roemt alleen Wanneer het JESUS mag zijn Grond en Eere\noemen\ En dealen in zijn kruistrofeen. Met offerfmooken mogt de Heiden Zijn afgoón zoenen , blind van geest; En 'tvleeschlijk Isrêl mag uit waandeugdheilverbeiden', EenChristen fma'akt alleenGods vrede en vreugdefeest. De kragt van '/ zaligmakend I.ijdpn, En ,t wetvervullende Gedrag, Des Groot en Heilands, doedt zijn' keurelingen ftrijden, En kroont hen in den Oordeeldag: Daar zij de Werelt tans verwinnen, Den Satan moedig tegenflaan, Het Vleesch beteugelen, en de al te losfe zinnen In Christus liefdeboei en zedeketens flaan. Voor GOD kan nooit, zal nimmer, gelden. Iet menschlijks, zonder Christus J^ragt En 't Nieuwe Schep fel, dat zijn' Deugden kan vermelden Aan 't aardfche en hemelfche gejlagt: A1V  $?6 Het Lev. en Sterv. van somm. Godvh. e N2 Air wie dit volgt in woord en doening, Zal vrede, ontferming, hemelsch licht Genieten met Gods Folk. Zoo ziet men koe Verzoening Geen vijandin is, maar vriendin,van deugde»pligt, III. Deel, Bladz. 382. ZUCHT VAN EEN VAPERLANDSCH CHRISTEN. 6 GOD en SCHEPPER aller werelden! i Bron En Opperfte Oirzaak aller zaakenl Levenszon, Pan wien air V leven, en de during van de dingen, AU uit een'volle weir van liefde en gunst,ontfpringenl Och! zie me ontfermende aan,MenschlitvendcOpperhcer! Doe mij, in air mijn doen ,fieeds blaken voor uwe eer1; Dat nooit mijn'dagen en mijn'maanden vrugtloos vloeien] Geef me, in verwondring, alfteroogende te gloeien Bij uwe werken; U, ó Onnafpeurlijk Licht * Te omhelzen, t'elkens als Gij firaalt in mijn gezigt; En uwe waarheen,zoo onfchatbaar rijk, ie kennen!' Vergun mij, 't wielen oog aan't hemelsch te gewennen-. En over V ftormsn van de rustelooze zee Des tijds te landci op uw eeuwigftille reéï Gun mij te leven, en al zingende U te hoven Daar geene tijd meer is, in de Eeuwigheit hier boven l IV. Deel. Bladz. 71, 72. I N-  LEERZAAME MENGEL-SCHRIFTEN, D E aangelegenhei d van de Leer der DRIEËENHEID VERZOENING, 2jeker Heer van uitfteekende geleerdheid, doch van wiens godsdienstige beginfelen ik niets met zekerheid zeggen kan, maakte, voor eenigen tijd, aan eenen Leeraar onder de Disfeniers, deeze aanmerking: „ dat het onmoogelijk was te „bewijzen, dat de Leer der Drieëenheid, en „der Genoegdoening van Christus in eenig „ opzicht dienstbaar konde zijn aan de Zeden„ leer." Ten aanzien van het laatstgemelde ftuk, voegde hij er eene bepaaling bij: „ Zoo als die," [t. w. de Leer der Verzoening,] f) doorgaands „ voorgedraagen wordt." — Niet weetende, wat hij in de gewoone voordragt te berispen vond, kan ik mijne aanmerkingen op zijn gezegde alleenlijk inrichten naar het begrip dat ik van de zaak hebbe, het zij dit met de gewoone manier van voorftel overeenkoome, of niet. Naardien ik geloof, dat deeze twee LeerftukIV. Deel B b ken en der  378 Leerzaame ken de twee voornaamfte Hoofdartijkelen der Openbaaringr of de twee gewigrigfte Waarheden, uitmaaken, welken voor het fchranderst gefchaapen verftand eeuwig verborgen zouden gebleeven zijn, indien God dezelven niet genadiglijk in zijn Woord ontdekt hadde; zoo kan ik geenszins met de gedachten van dien Heer inftemmen, dat ze geenen heilzaamen invloed zouden hebben op de Zedenleer. Het koomt mij ook als ontwijfelbaar zeker voor, dat het voornaame einde der twee (Godsdienstige Inftellingen des Nieuwen Verbonds, is, het geloof aan die twee gewigtige Waarheden, in de Kerk te bewaaren; dat de InlteUing. van den Doop, welke ik als eene plegtige daad van Godsdienst befchouw, beftemd is, om het Leerftuk der Drkëenheidleevendig te houden; — en de Inftelling van het heilig Avondmaal, om ons geloof aan de Leer der Verzoening te bevestigen. En ik geloof niet, dat de geweldige aanvallen van fommige beftrijders deezer Leer. Hukken, of de meer heimlijke kunstgreepen van andeten, in ftaat zullen zijn, om deeze Anijkelen van het Christelijk Geloof uit den weg te ruimen, zoolang die beide Inftellingen blijven ftandhouden; het welk ik niet twijfel, of zal duuren tot de tweede koomste van onzen gekruisfigden en gehoonden Heere. Wanneer ik acht geef op de ontelbaare wonderen der Schepping, waarin ik vinde, dat de fchranderfte Wijsgeeren bekennen, verlegen te Haan, over onoplosbaare verborgenheden; dan fchijnt het mij vreemd, dat in eene Openbaaring, welke de Schepper van het Heelal van Zichzeiven geeft, geene aanmerkelijke bezonderheid van  Mengel-Schriften. 379 van zijne Natuur zoude voorkoomen, maar dat ik, die met in ftaat ben den groei van een gras. pijltje, of de vrijwillige beweeging van een' worm of eene vlieg te verklaaren, in ftaat zou moeten zijn, om alles te begrijpen wat God van zichzelven zegt. Ik beken derhalven, dat, indien eene Openbaaring, welke gezegd wierd van Godlijken oorfprong te zijn, geene Verborgenheden in zich behelsde, het voor mijn gemoed eene veel fterker tegenwerping tegen derzelver egtheid zoude weezen, dan eenige Verborgenheid, welke in het gemeen geacht wordt in den Bijbel begreepen te zijn. Wat aangaat die bezonderheden in de Godlijke Natuur, door welke het ongefchaapen Wezen de volmaaktfte éénheid met de volkomen» fte meerderheid vereenigt, zoo dat Hij, in éénen zin, volftrekt een, en in een ander opzicht, waarlijk drie is; ik kan mij niet verbeelden, dat dit ooit, door het verhevenfte van alle gefchaapen Wezens, zou hebben kunnen ontdekt worden, zonder eene Openbaaring; en ik ben niet vreemd van de gedachte, dat één van de oogmerken van het groot Verlosfingsweik was, die gewigtige Verborgenheid bekend te maaken. Maar nu zij geopenbaard is, fchijnt mij dezelve zeer redelijk en fchoon, en geeft mij, zoo mij dunkt, de verhevenfte denkbeelden van de Godheid. Maar die twee groote Leerftukken der Open« baaring, blijken van de uiterfte aangelegenheid te zijn, wanneer men dezelven befcfiouwt in hun verband met eikanderen. De Huishouding der Zaligheid heldert de Drieëenheid op, en de voorafgeftelde drievoudige onderfcheiding . in de Bb a God-  38o Leerzaamë Godlijke Natuur, legt den grondflag voor de kennelijkfte openbaaring der Godlijke Volmaaktheden , m de zaliging der uitverkoorenen. „ Wij „kunnen het Plan det Ver)oi>fbg niet begrijpen, », ten zij wij weeten wie de Zaligmaaker is. Wij i» kunnen ook niet op eene redelijke wijze, en » met troost en gemoedsvoldoening, in Hem „ gelooven en op Hem vertrouwen, ten zij wij „zijne genoegzaamheid als Zaligmaaker kennen; „zijne genoegzaamheid in magt, om onze on„ gerechtigheden uittedelgcn, onze zielen te hei„ligen, den Satan en alle onze geestlijke vijan„ den te overwinnen, en ons ftaande te houden „tot den einde tne; zijne genoegzaamheid in „ wijsheid, om de listen van onzen grooien „ weêrpartijder, en van alle zijne werktuigen , te m verijdelen, en ons wijs te maaken tot zaligj, heid; zijne genoegzaamheid in goedheid en ge» „nade, om onze zonden te vergeeven, geduu„ riglijK over ons te waaken, tot onze bellher„ ming, voor ons intetreeden bij den Vader, „ en ons genade en hulp te verieenen ten be„ kwaamen tijde; en de genoegzaamheid zijner „ Verdiensten, en van den prijs zijner Verlos» »fing, of zijner Zoenofferande, om voor .alle „ onze fchulden te boeten, en ons de gunstige „aanneeming bij zijnen Vader te verwerven. Is Hij nu een Godlijk Perfoon, dan blijkt op „ eenmaal zijne genoegzaamheid, in deeze en „ in alle andere opzichten. Maar indien Hij „ geen Godlijk Perfoon was, zouden wij dan niet moogen twijfelen aan zijne genoegzaam, „heid, ja dezelve ftellig ontkennen? Hoe zou „ een eindige prijs ons kunnen vrijkoopen van eene „ eindelooze, van eene oneind.ge ftraf? Hoe zou n eene eindige voldoening kunnen betaalen voor t> mis»  Mengel-Schriften. 381 „misdaaden, die eene ftraf zonder einde ver „diend hadden? Indien Christus een bloot „ fchepfel was, dan mogren wij wel geloof wei„geren aan de Schriftuurlijke Leer.van emdeloo„ze ftrnffen, of van de genoegzaamheid des Verlossers. Geen wonder, derhalven, "dat zij die de Godheid van Christus met * gelooven, ook geen geloof flaan aan de einde"Soos* rampzaligheid der geenen, die onboet„ vaardig fterven." ftf) Hoedaanige verdere ontdekkingen ons hierna zullen gedaan worden van de innerlijke Heerlijkheid der Godheid, zoo als die verhoogd wordt door deeze zonderlinge wijze van Beftaan, kunnen wij niet zeggen; noch ook, welke voordeden daar uit voor de gelukzalige Hemelburoeren zullen voord vloeien. Maar wat ons, verloste zondaaren, betreft, is het zeker, dat onze verpligting tot dankbaarheid, en toewijding van onszei ven aan den Verlosser, en onze drangredenen om de zonde te haaten, te verfoeien, en te dooden, onuitfpreekehjk vermeer* derd worden, uit aanmerking van de waardigheid des Verlossers, en van te noodzaaklijkheid der genoegdoening, welke door geen' minder Perfoon konde volbragt worden. Wat fchuldenaar zal ooit willen ftaande houden , dat zijne verpligting omtrent eenen Borg dezelfde is, het' zij hij honderd penningen voor hem betaald hebbe, of tienduizend talenten? En wat Chtisten zal zoo verbijsterd zijn, van te gelooven, dat, indien er geen grooter offer, ter (a) See a Sermon, cntitled: A\\ Divine Truth profita. hUr, by Dr. Johathan Ebwibds, at the Qrdir.atip» of the Rev. Dan. Bradlf.y, of Hampdtn, 1793. Bb 3  382 Leerzaam e ter uirdelging van onze fchuld, vereischt ware geworden, en indien Hij, die van hun die den eeuwigen dood verdiend hadden, zeide: Verlos hen, dat 22 in het verderf niet nederdaalen, ik heb verzoening gevonden, ons hadde geweezen op eenen ram, in de ftruiken verward, als het eenig vereischte Zoenoffer — dat wij als dan zoo groote reden tot bewondering van Gods liefde, en tot haat en afgrijzen van de zonde, zouden gehad hebben,' als in de ondeiftelling, dat het Godslam geen ander is, dan Gods Menscbgeworden Zoon? Ik ben verzekerd, dat de Schrijvers van het Nieuwe Testament het grootfte gewigt daar op leggen, dat God zijnen eigen Zoon overgaf, cm Mensch te worden, en voor ons te worden opgeofferd; en mijn denkbeeld van den verbeven zin dier benaaming, verhoogt uitneemend mijn gevoel van de verpligting die wij hebben aan de Godlijke Liefde. Op gelijke wijze, zijn mijn gevoel van de grouwzaame fnoodheid der zonde, mijn berouw over verleeden overtreedingen waarvan ik bewust ben, mijne verootmoediging over de zonde die nog in mij woont, en mijne waakzaamheid tegen dezelve, voor het toekoomende, alle evenredig aan mijne overtuiging van de noodzaaklijkheid, dat de Vader der Barmhartigheid zijnen afkeer van de ongerechtigheid betoonde in de wijze zelve waar op Hij vergiffenis fchenkt; en dat niets in ftaat was, om tot volkomen beveiliging van zijne eer, of tot een toereikend middel ter handhaaving van de achting en het gezag zijner Wet te dienen, dan het Borgtogtlijk Lijden van eenen, die den ganfchen Vloek der Wet konde draa-  Mengel-Schriften. s«3 draagen, en echter die vreeslijke Lijdingen te boven koomen, welken geen minder perfoon zou hebben kunnen ondtrgaan, zonder in bet eeuwig verderf neder te zinken. O' mogten alle vereerers van hetgeflagte Lam, zonder de uhftorting van wiens dierbaar Bloed het onmoogeüjk zou geweest zijn dat ééne eenige zonde in de weereld wierd mtgedelgd, alzoo wandelen, dat zij de vijanden van het Kruis befchaamden! De Litfde van Christus dringt ons • last ons dan afftaan van alle ongerechtigheid' Wij hebben Hem gezien, die om onze overtreedingen doorftooken is, en in zijne Lijdingen hebben wij de onuitfpreekehjke boosheid der zonde gezien; ja, wij hebben zijne Heerlijkheid aanfchouwd, als de Heerlijkheid des Eeniogehooren van den Vader, vol van genade en waarheid — laat ons treuren en bitterüik weenen, wanneer wij bedenken wat het was, dat het noodzaaklijk maakte dat Hij alzoo doorwond en verbrijzeld wierd; laat ons ongenoegen tegen de zonde ontbranden, laat ons dezelve vervolgen tot den dood. Het zij de taal van ons hart: Wech met deeze 1 kruidig haar! kruisfig haar! het is niet betaamehjk dat zij, die den Vorst des .Levens vermoord heeft, ^Middelerwijl is het een gezegende grond van bemoediging, dat onze Heiligmaker een Godlijk Perfoon is, zoowei als onze Zaligmaaker. Laat hen, die de diepten des Satans niet kennen, maar misfchien zijn aanzijn belagchen, en die onkundig zijn van het,bedert des harten en de bedriegelijkheid der zonde — laat hen, zegge ik, twijfelen of er een HeiBb 4  384 Leerzaame moe Geest is; laat hen flegts Hem aanmerk ken als een' zinbeeldig Perfoon , en zijne g™. 8 ïïr Jvl°eden als ee"en befpottelijken laan. Het ftrekke u, geliefden, tof aanmoediging, om uwes zelfs zaligheid uittewerken met vree' ze en beeving, weetende dat Hij, die in u weikt het willen en het werken nir zijn weï behagen, GOD is. Weinig ftellen zij zich as iet wezenlijks voor den geest, de onnatuurlijke wanorde, welke de zonde in de zedelijke wee. reld teweeg gebragt heeft, die weigeren eene ommddelhjke tusfchenkoomst van God tot bekeering en heiligmaaking van eenen zondaar, te erkennen, en geene hoogere werking, ter voordbrenging van heiligheid, dan die van eene algemeene wet der natuur, willen toeftaan. Voorwaar, dit uitwerkfel zou even zoo vergeefs van den enkelen loop der natuur verwacht worden, als de Iaatfte Opftanding. De Apostel Paulus geeft dit duidelijk te kennen, in het geen hii aan de geloovige Efeezeren fchrijfc, Efeez. I19, 20; en II: i—5. Terwiji gij d „ altijd erkent het zondelijke van GoDE «te ZiU"j v -f1 te" deeIe of Seheel' z°o veest altiid bereid om te erkennen, dat de Geest die u leevendig gemaakt heeft, is God, die de dooderi verwekt; en fmeekt om vermeerdering zijner leevendigmaakende invloeden, opdat gij £n°L ï EEST> ^ werkingen des ligchaams moogt dooden, en meer overvloediglijk niet uzelven leeven, maar Hem, die geftorven en weder opgewekt is. S. C. het  Mengel-Schriften. 385 het VERBAND ttjsschen de e n HEILIGHEID. In alle vakken van Weetenfchap, worden deeze ftellingen als Axiomata aangenoomen: Dat er geen Uitwerkfel zijn kan, zender deszelfs Oorzaak;— en dat eene Oorzaak niet werkt, zonder het gebruik van Middelen. Zij gelden, met betrekking tot de gewoone handelingen van hec Opperwezen, en tot zelfs de geringfte werkingen zijner fchepfelen. Zij liggen in den grondflag van alle werkzaamheid; en het zijn beginfels, van welken hij die gezond redenee. ren wil, nooit zal afwijken. Men moet ze, derhalven, toepasfen op bijkans allerlei onderwerpen, en zij zullen inzonderheid toepasfelijk bevonden worden op de Ondervinding eri Beoefening van den Godsdienst. Het betaamt den Onderwijzer van den Godsdienst, de Springveeren der menschlijke daaden aantewijzen, en te Bb 5 too-  S86 Leerzaame toonen, hoe zekere Beginfels werken,- en hoe zekere Daaden voordgebragt worden, opdat hij niet, terwijl hij het Uitwerkfel befchrijft, de * Oorzaak uit het oog verlieze. Het groote doeleinde van het Christendom, is, den zondaar heilig te maaken. Den mensch door de zonde de oorfprongüjke rechtheid verlooren hebbende, heeft God het Euangelie zijnes Zoons tot ons gezonden, om de werking der zonde te beftrijden, een beginfel van hei. ligheid in de ziel te planten, dit beginfel te voeden en te doen aanwasfen, en dus zijn volk opteleiden naar den Hemel. Hier hebben wij dan de Oorzaak, het Uitwerkfel, en de Middelen, welken dienen om dat uitwerkfel voord te brengen. De eenige Oorzaak of Bron van heiligheid, is God; zoo wij die ooit bezitten zullen, wij moeten ze van zijne Liefde en In. vloed ontvangen. Hij verleent die genadiglijk, en maakt de Bediening van zijn Éuangelie het kanaal, waardoor Hij dezelve mededeelt. Overeenkoomstig met deeze begrippen, is de Bede van den Zaligmaaker: Heilig z& door uwe Waarheid (aj. In zijne Middelaaars» hoedaanigheid, bidt Hij aldus voor zijne volgers. En hier uit moogen wij met recht deeze aanmerking afleiden : Dat de Waarheden van het Euangelie het groote Middel zijn, van hetwelk God zich bedient ■> om ■zijn Volk te heiligen. — Ter verklaaring en bevestiging van deeze Stelling, merke men aan, dat de zaak niet dus begreepen moet worden , als of de Waarheid door zichzelve dit uitwerkfel teweeg bragt. Men be* (a) Jaaxni. XVII: 17. [Naar het Engelsch.]  Mengel-Schriften. 587 bedenke, dat werkdaadige heiligheid het einde is, welk door de aanneeming van het Euangelie bereikt moet worden; en de Schrift heeft verklaard, dat zonder deeze, niemand den Heere zien zal. Onderzoeken wij nu, van waar dezelve veikreegen wordt. Indien wij den Bijbel gelooven, en acht geeven op de ondervinding", dan zullen we overtuigd^ zijd, dst ze niet van ons zeiven voordkoomt. Zonder mij, zegt de Zaligmaaker, kunt gij niets doen De waare heiligheid des harten, kan niet teweeg gebragt worden door voornemens of bloote poogingen van den mensch; want het is de mensch zelf, die geheiligd moet worden. Dit gevallen fchepfel moet opgerecht, deeze bedorven natuur moet heilig gemaakt, deezen zondaar moeten de zonden vergeeven worden; en het is even vergeefs, dit van hem zei ven te wachten, als te verwachten dat een doode zichzelven in het leven herftellen zal. Gelijk een doode van het natuurlijk leven ontbloot is, zoo misfen dj, die dood zijn in zonden, het geestlijk leven; en zoo de een of de anderen opgewekt zullen worden, het moet gefchieden door de kracl t van Hem, die de Heer is beide van dooden en van leevenden. De Apostel zegt: U heejt Hij leevendig gemaakt, daar gij dood waart door de misdaaden en de zonden (jb). Uit deeze Leer nu der heilige Schrift, van 'smenfehen onvermogen om zichzelven te heiligen, vloeit natuurlijk dit gevolg voord, dat het ook niet ge- f» [Joan. xv: 5.] (b) [Efesz. II: i.]  $82 LïERÜAAME gelegen is in het vermogen der Waarheid, aan haare eigen werking alleen overgelaaten. De invloed der Waarheid moet lijdelijk zijn, want •zij bezit geene daadlijke kracht; en daarom wordt er een hooger vermogen vereischt, om ■haaren invloed krachtdaadig te maaken. Zijn nu de bedorven vermogens van den mensch on« bekwaam om dit uittewerken, dan volgt, dat er volftrekt een Godlijke invloed noodig is, en dat, zonder deezen, er geene zaligende uitwerking teweeg gebragt kan worden. Niet door gefchaapen kracht, noch door menschlijk geweld, maar door mijnen Geest zal het gefchieden, zegt de HEEK Ca). Wij leezen van drieduizend, die door ééne Leerrede bekeerd werden-. Sommigen willen ons zeggen, dat zij boogen onder de kracht der Waarheid; dat de Waarheid overwon, en deeze groote verandering in hun teweeg bragr. Wij erkennen,. het was de Waarheid; maat het was de Waarheid onder den ■invloed eener alvermoogende Hand. Gods Geest was de Oorzaak, en de Waarheid was het Middel, waardoor dit Uitwerkfel daargefteld werd. Indien de zaligende Kracht van God zich niet geopenbaard hadde, zij zouden, gelijk eene meenigte anderen deeden, de Waarheid verworpen, en Jesus befpot hebben. Maar het behaagde God, hunne zielen te behouden; en de Heilige Geest maakte de prediking der "Waarheid ten werktuig hunner bekeering. Deeze aanmerking zullen wij bevestigd vinden, wanneer wij flegts het oog rondom ons laaten gaan. Dagelijks zien wij menfehen, wier begrippen recht- 00 [Zash. IV: f.]  Mengel-Schriften. 3*9 rechtzinnig zijn, doch wier leven geene blijken toont van waare godvrucht. Misfchien zijn zij begunstigd geweest met eenige voorrecnten, welken hun gelegenheid gaven om tot de Kennis der Waarheid te koomen; zij zuilen misfchien eene hooge achting betuigen vonr de Waarheid, en in ftaat zijn om dezelve door bondige bewijsredenen te ftaaven: maar onderzoekt gij naar den invloed welken ze op hen heeft, dan zult gij vinden, dat hun geloof aan een' dorren grond gelijk is, het brengt met voord de vreedzaame vrucht der Gerechtigheid. De reden is, omdat zij den Godlijken zegen over hun geloof aan de Waarheid niet gezocht hebben; en daar die zegen de eenige uitwerkende Oorzaak is, zijn zij ontbloot van die heihgmaaking, welke het gevolg moet zijn van het geloot der Waarheid. 'Men merke hier aan, dat de toepasfins der Waarheid uit dezelfde bron voordkoomt, als derzelver aanwezen. Blinde fchepj>len zijnde, zouden wij nooit kennis van de Godlijke Waarheid verkreegen hebben, indien God ons dezelve niet geopenbaard had, door zijn Euangelie; en bedorven en zondige fchepfelen zijnde, zullen wij nooit den invloed der Euangeliewaarheden gevoelen, zoo dezelven met aan ons toegepast worden, door de kracht van den Heiligen Geest. Dan wij moeten verder aanmerken, dat as natuurlijke firekking der Godlijke Waarheid is, heiligheid yoordtebrengen; en aan deeze ftrekking beantwoordt zij altijd, wanneer ze verzeld gaat door de Godlijke Genade. Het Euangelie van Jesus Christus is gegeeven tot een einde, dat Go de waardig, en den menfche ' 7 a.  350 Leerzaame zalig is; het was, orn den fchuldigen vergeeving, den onreinen heiligmaaking, en den ellendigen gelukzaligheid aantebrengen. In dit grootheerlijk Ontwerp, worden de Volmaaktheden der Godheid, op het luisterrijkst, en in volko. men overeenftemming, ten toon gefpreid. Dan, gelijk het doeleinde alleszins Gode waardig is, zoo zijn ook de middelen juist berekend, om aan dat einde te beantwoorden. Het Plan van het Euangelie is in alle opzichten volmaakt, niets ontbreekt er, niets is er overtollig■ en het heeft de zonderlinge uitneemendheid, 'dat rde firekking van alle deszelfs deelen, naauwkeurig overeenltemt met het doeleinde van het geheel. Men kan geen enkel Gebod of Bedreiging, geene enkele Belofte of Leerftuk vinden , welk niet natuurlijk daar toe gericht is, om den mensch wijs, heilig, en gelukkig te maaken. Om een voorbeeld bijtebrengen, ter opheldering; men lette op de Leer der Heilige Schrift, aangaande de Wedergeboorte. Zoo veele Hem aangenoomen , of in Hem geloofd hebben, zijn niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uit den wil des mans, maar uit God gehooren Snoode zondaars waren fommigen van u, maar gij zijt afgewasfchen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jesus, en door den Geest onzes Gods {bj. Van de zonde vrij gemaakt zijnde, hebt gij uwe vrucht tot heiligmaaking, en het einde het eeuwig leven (a). (<0 [Joan. I: 12, 13.] {I) [r Kor. VI: n.]  MïKOÏt'SCHRIÏTEN. 391 (a). In 't kort, deeze Leer, wel verftaan zijnde', (trekt om in de ziel een beginfel van godvrucht, en daaden van heiligheid voordtebrengen. De Wedergeboorte heeft ten gevolge, eenen inwendigen ftrijd, eenen ftrijd tegen de zonde en den Satan; en het is de zaak van het nieuwe fchepfel, den ftrijd voltehouden, totdat eindelijk de zonde met het ligchaarn zal fterven, en de ziel, volmaakt in heiligheid, zal opvaaren, ter volkomen genieting van God. Wij zeggen niet, dat het geloof aan deeze Waarheid , door zichzelven, de heiligheid aan de ziel zal mededeelen. Wij weeten , en het is b'ijkbaar, dat het dit niet zal doen. Maar het heeft in zijnen aart eene firekking daar toe, welke krachtdaad!? gemaakt wordt door den Geest. Indien de Waarheid geene firekking had om heiligheid voordtïbrengen, er wierd nooit heiligheid voordgebragt; want God werkt door middelen die gefchikt zijn tot het einde, en ijder ding werkt overeenkoomstig deszelfs natuur. Maar aan dit denkbeeld van de (trekking der Waarheid, moeien wij verbinden de noodzaaklijkheid van den Godlijken invloed, om dezelve krachtdaadig te maaken. Het is de natuurlijke (trekking van fpijze, ons ligchaarn te voeden; maar deeze voeding zal geen plaats hebben, wanneer God zijnen zegen onthoudt. Op gelijke wijze, kan de Godlijke Waarheid het voedfel der ziel genoemd worden. Zij ftrekt natuurlijk om den geeft te verfterken, en heiligheid inteboezemen; maar dit zal niet gebeuren, wanneer de Heilige Geest dezelve niet kracht- (a) [Rom. VI:.aa.]  393 Leerzaame krachtdaadig maakt. Al waar het Hem behaagt, te werken, welk hart Hem behaagt te veranderen, welke ziel Hem behaagt te heiligen, aldaar maakt Hij de Waarheden van zijn Woord leevendig en krachtig, tot nederwerping van de fterkten des Satans, en ter oprechting van een gebouw voor God. De geloovige wordt aldus een Tempel van den Heiligen Geest, esne woon/lede Gods in den Geest. Dit leidt ons, om verder aantemerken, dat ds iVaarheid alleen deeze firekking heeft. Ze is geenszins eigen aan de dwaaling. Het is oninoogeüjk, dat twee ftrijdige dingen dezelfde firekking zouden hebben, om hetzelfde uitwerk, fel voordtebrengen. Is de firekking der Waarheid om heiligheid teweeg te brengen, dan moet alles, wat tegen de Waarheid ftrijdt, eene gansch andere uitwerking hebben. De dwaaling, in zooverre die gekoesterd wordt, brengt den geest in eenen verkeerden koers. Zij leidt de ziel van God af, die de Oorfprong der Waarheid, zoowel als de Bron der zuiverheid, en daarom een vijand van dwaaling zoowel, als van onreinheid is. De Almagtige heeft ons zijnen geopenbaarden Wil gegeeven; en wanneer wij in ftaat gefteld worden, om die heerlijke Waarheden te omhelzen en te gevoelen, dan worden wij bekwaam gemaakt, om zijnen wil te gehoorzaamen; wanneer wij in ftaat gefteld worden om zijnen Wil te gehoorzaamen, dan heeft Hij genadiglijk zijnen zegen beloofd. Maar in tegendeel, wanneer wij de dwaaling omhelzen , dan beftrijden wij in zooverre zijne Waarheid; wanneer we zijne Waarheid beftrijden, zijn wij ongehoorzaam aan zijnen Wil, en daarom heb.  | Mengel-Schriften. 393 hebben we zijnen zegen niet te waehten. God heeft ons eenen voldoenden Regel gegeeven, voor ons geloof zoowel, als voor onze praktijk; en er is geen minder kwaad in de ongehoorzaamheid aan den; eenen, dan aan den anderen. Het kwaad wordt niet wechgenoomen, door te zeggen; „ Ik kan het niet zien." Wanneer wij den Bijbel hebben, ligt de fchuld bij ons. Die denzelven leest, kan er de Waarheid in vinden, indien zijne blindheid of vooroordeel hem zulks niet belet. Wanneer iemand in donkerheid en ongeloof blijft, wien zal men dit wijten? Geeft een blinde de fchuld aan het licht, dat hij met zien kan? Wijt het een doove aan het geluid, dat hij niet kan hooren? Zijn deeze bezoekingen geene gevolgen der zonde? en betaamt het ons dan riet, ootmoedig en boetvaardig te zijn, omdat wij alle die verdiend hadden? En wanneer menfehen de Waarheid miskennen, ontftaat dan de oorzaak niet uit hun zeiven ? Baart de . zonde geene verdorvenheid des verftands zoowel, als der zeden? Men zie hier uit, dat in het' verwerpen der Waatheid kwaad gelegen is, en derhalven kan het Godlijk ongenoegen niet verre zijn. Ik ftrijde niet voor menschlijk gezag, in zaaken des geloofs. Ijder mensch oordeele voor zichzelven, en volge de infpraaken van zijn geweten; maar laat ijder mensch indachtig zijn, dat, indien zijn geweten niet wel ©nderxecht is, indien er vooroordeelen bij hem huisvesten, en zijn oordeel valsch is, hij de fchuld bij zichzelven heeft te zoeken; en, fchoon hij niet voor de vierfchaar van menschhjke uitfpraak kan geroepen worden, hij zal eenmaal moeten verfchij.,en voor de Rechtbank der onfaalbaara IV. Deel. Cc Wijs.  394 Leerzaams Wijsheid. Wij zullen rekenfchap geeven van ons geloof zoowel, als van onzen wandel. In welk ftuk wij ook den Wil van God we* derftaan, maaken wij ons fchuldig, en hebben wij billijke ftraf te wachten. Hoe zeer moesten wij dan onze Bijbels liefhebben, en met welk eene ootmoedigheid en ijver moesten wij de Waarheid nafpooren, en aan haare gewijde uitJpraaken vasthouden! Bidt Jesus: Heilig hen door uwe Waarheid; dan is het gewislijk niet te denken, dat God zijn Volk door dwaaling heiligen zal. Hier uit volgt, dat heiligheid de proef der Waarheid is. Sommigen hebben gewild , dat menfehen van een zedenloos karakter altijd de eerften zullen zijn, om de Waarheid ie omhelzen, omdat zij niet behebt zijn met de vooroordeelen , welken bij godvruchtige menfehen plaats vinden. Wij, in tegendeel, houden ftaande, dat men bij een godvruchtig karakter allermeest de Waarheid zal aantreffen, want het is de Waarheid, welke, onder Gods zegen, hen " zoodaanig doet zijn. Gij zult de Waarheid ver flaan, en de Waarheid zal u vrij maaken, zeide de Heer Jesus (a). Ondervindelijke en beoefenende Godsdienst moet het uitwerkfel ziju van zekere begrippen, en deeze begrippen moeten overeenftemmend zijn met den aart der waare godsdienstigheid. Men heeft nooit gezien dat uit het water vuur gebooren wierd, maar het is bekend, dat water het vuur uit* bluscht. Men heeft nooit gezien dat de dwaaling de zaligheid aanbragt- maar het is, helaas! niec W [ Joan. viii; 32.]  Mengel-Schriften. 395 niet dan al te zeer bekend, dat dwaaling de veelbeloovende plant van geestlijke gezindheid, en ijver in het goede, onderdrukt. Iudien de voorige Aanmerkingen welgegrond zijn, dan moet noodzaaklijk volgen, dat heiligheid de proef der Waarheid is, omdat de Waar* heid het middel is, waardoor God gewoon is die te bevoorderen. In zooverre als iemand waare heiligheid bezit, in zooverre bezit hij de Waarheid; en in zooverre als iemand de Waarheid verwerpt, in zooverre móet hij ontbloot zijn van waare heiligheid. Alle deeze Aanmerkingen te faamen genoomen, ftrekken tot ftaaving van het ftuk welk ik voorhadde te bewogen, naamlijk, Dat de Waarheden van God het groote Middel zijn, van het welk Hij zich bedient om zijn Volk te heiligen. Uit deeze befchouwing van het verband tuft. fchen de Waarheid en Heiligheid, vloeien eenige klaare doch zeer gewigtige pligten voord. Men leere hier uit, de greote aangelegenheid van een naarftig en onpartijdig onderzoek der Waarheid. Dankbaar, dat de middelen om tot de kennis derzelve te geraaken, in onze handen gefteld zijn, laat ons onze hoogachting voor de Waarheid betoonen, door dezelve vlijtig na» tefpooren. Verre zij van ons die achtloosheid, welke bij veele belijderen van het Christendom zoo zichtbaar heerscht, en die laauwheid, welke onze belijdenis zoozeer onteert, zoo fchadelijk is voor de godvrucht, en Go de zoo mishaagt l Indien er eenige fchoonheden zijn in het Euangelie, en eenige bekoorelijkheid in deszelfs Waarheden , dan eisfchen zij billijk het naauwkeurigst onderzoek, en de hartlijkfte aankleeving. C c a Maar  Z96 Leerzaame Maar ons onderzoek moet onpartijdig zijn, of wij ftellen ons bloot voor alle de aanvallen dér verleiding. Er is een groot onderfcheid, tusfchen blinde vooringenoomenheid, en een wel onderricht vasthouden aan de Waarheid. Hoe naauwkeuriger en onpartijdiger wij de Waarheid onderzoeken , zooveel te vaster zal onze' hoogachting voor dezelve zijn, en zooveel te getrouwer zullen wij waaken voor haare belangen. Men kere ook, hoe noodig het is, tot- God optezien, om zijnen zegen. Te vergeefs bouwen wij. do zuiverheid des geloofs op de vastigheid der overtuiging, ten zij de grondflag gelegd zij in onze h^ren, Gods Koningrijk is niet gelegen in woorden, maar in kracht (a); niet flegts de kracht van verftandlijke overtuiging, maar de kracht Van God op onze ziel. Het Euangelie moet zijnen invloed oefenen op onzen geest, of vergeefsch is onze kennis, en bedriegelijk onze belijdenis. Een verlicht hoofd is dan alleenlijk een zegen, wanneer het verzeld gaat met een geheiligd hart. Laat ons derhalven altijd bidden tot de Groote Bron van heiligheid, dat de firekking der Waarheid be-• antwoord mooge worden door onze ondervinding. Wandel volgends de voorfchriften der Waar. heid. Gelijk ijdere Waarheid van het Euangelie daar heenen ftrekt, om, onder den Godlijken zegen, eene geestlijke gezindheid des gemoeds te verwekken, zoo is dezelve tevens gefchikt, om heiligheid in den wandel teweeg te brengen. Bei- («) [i Ktr. IV; 20.]  Mengel-Schriften. 397 Beide behooren tot het wezen der waare godsdienstigheid, en beide worden, even krachtig door de Waarheid ingefcherpt De eene is derzelver inwendige, de andere haar uitwendige invloed De eerde is de bron der laatfte, en de laatfte is een blijk van de eerfte. Wandel met •wijsheid, hij de geenen die buiten zijn, den bekwaamen tijd 5 uitkoopende, dewijl de dagen loos zijn Caj. Kweek alle openbaare en bezondere deugden aan, zoowel als alle genadegaaven van den Geest. Laat alzoo uw licht fchijnen voor de menfehen; en laat, in eiken ftap dien gij doet, anderen gelegenheid hebben, om u te kennen, dat gij met Jesus geweest zijt (J?). (a) [au vi: 5; v: i<5>] O) [Matth. V: 16; Bami. iv: 13.] Cp % BRIEF  S9$ Leerzaams * R. I E F van wijlend den E E R WAARDIGEN WILLIAM ROMAINE, aan eenen LANDMAN, Waarde Vriend!; Zeer gaarn beantwoorde ik uwe vraa? God rif uwen" ,?Utti* Z« V00r u< en de uwen! - Gij wenscht te leeven als een cnnsten,en God te verheerJijken. Een Chris, ten is een mensch, die leeft in Christus en in geduurige afhanging van Christus' Hij is leevendig gemaakt door den Geest des levens, en één geworden met Christusen hij leeft, en verricht alle de daaden van het geesthjk leven, langs denzelfden weg, waardooï hij eerst is leevendig gemaakt. IJij, die meesï op die wijze leeft, is de beste Christen, en a m •• ?* m?CSte eer toebrengen. Dit vastgefteld zijnde, als uw voornaam grondbefjinfel en hoofdwaarheid, zal de groote zaak Sjffwd verzekerd te weezen dat gij een Geloovige zyt. Onderzoek u derhalven, volgends deeze vraa-  Mênoel-Schufte». 395 vraagen: - Heb ik geloof? — Leef ik door het zelve? — Altijd, en in alles? Uw ganfche leven zal enkel zijn het gebruik en de toepasfing deezer weinige ftukken. Maat zorg vooral, dat gij fchxifiunrliike gronden heb voor het eerfte, opdat gij met well.gt als gi het zwaard des Geestes noodig hebt, mogt twijfelen, gelijk veelen doen, of gij het bezit, danVVatChet tweede aangaat; eene voornaame zaak is, uzelven te kennen, als zijnde nog een zoon van den Eerften Adam, offchoon behoorende tot den Tweeden Adam, die de Heer is uit den Hemel. Zoo gij deeze waarheid uit Sèt oog verliest, zult gij op eiken ftap verlegen ftaan- want gij zult altijd iets in u vinden, Sat het geloof tegenwerkt. Houd dan m gedachïï. dat de natuurlijke mensch een zinlijk Ieven , en de geestlijke mensch een geesthjk leven keft- en dat gij die beiden binnen m u hebt. Het Deginfel van alle de daaden van den natuurWken mensch, is de zinlijkheid; het beginfel vfn allede daaden van den geestlijken mensch, rU Geloof. Tot dit Geloof werd hij leevend «maakt, toen de Geest des levens die m Christus Jesus is, hem gaf, het Getuigenis te gelooven welk God van zijnen Zoon gir1derh w'aar Christen, hebben deeze twee natuuren [of grondbeginfelen] plaats Hij leeft £ het vleesch, offchoon hij eeft door den Geest. De oude Adam neigt hem geduurisliik, om een zinlijk leven te leeven, en de nieuwe Mensch neigt hem geduunglijk om een g esdijk leven te leeven, en ftek hem daartoe  400 Leerzaams hï'ilïf' Tneer l5ii °P dienltijd leeft door net geloof van Gods Zoon. Want dus ,s er gefchreeven: Het vleesch begeert tegen dTZ? en de geest tegen het vleesch, e. z.% De frZ'e ötTtlT P^-igern-s/ueeïb^ die Gon v ^ebrU?ken der midd^n, d e Gop verordend heeft, tot dooding van het anlnk leven, of de begeerl,jkheden%an het vleesch, en ,ot verfterki VaJn hec ,even ™ gelooft, door den bijftandvan den Heilige" v-nllr'vuBl^ ^ noodzaaklijkheid ™ het Woord van God, om openbaar /e doen worden en wat gr, zijt in Christus, en wa" gij yan Christus te verwachten hebt, in het ftrnden van den goeden ftrijd desgeloofs Want de Beloften, ln het. Woord, moeten u leeren, wat God u uit genade gefchonken, en u re-ht gegeeven heeft uit de volheid van zijnen Zoor, te ontvangen, en als het uwe te gebruiken. Zijne gifte is zulk een wettige grond van aanfpraak als gl} kunt hebben tot iets in de weereld. Want alle de Beloften waren aan Chr7s. tus gedaan; alle de Beioften zijn aan Christus vervuld; en Christus heeft alle mm in hemel en op aarde ontvangen, om ze aan u te vervullen. Het is zijn ambt e'n z^ne heer" hjkheid, u te geeven alles wat God beloofd heeft en gij moogt van Hem vraagen de mededeemg van alles, wat tot het leven en de godzaligheid noodig is. Uw fteunen op zijne getrouwheid, verbindt Hem om u alle noodde genade te fchenken. Dit fteunen op Hem, is £t Jeven en van den waaren Christen, en verfpreidt zich door geheel zijne .ondervinding. Niet alleen bid«  Mengel-.Schrik ten. 402 bidden en lofzeggen, het Woord leezen, hooren, of overdenken, maar. ook de gemeene zaan Ken van dit leven, moeten verricht worden in dit vertrouwend fteunen op Christus, beide met opzicht tot onze vereeniging met hem, als ons Hoofd, en tot onze gemeenfehap aan Hem, als zijne leden. Eh hier koomt dan in aanmerking de laatfte. vraag: Zoo gij door het Geloof leeft — is dis altijd? is het in alles? Het bevel is: Vertrouw op Hem ten allen tijde — vertrouw op Hem nacht en dag — in zomer en winter. — Vertrouw Hem, wanneer het u kwaalijk gaat — in ziekte en tegenfpoeden. Het is de rechte tijd, öra op Hem te vertrouwen om meerdere genade, wanneer gij die meest noodig hebt. Vertrouw, en gij zulc ze ontvangen ; want het woord kan niet verbrooken worden: Naar uw geloof 'zal u gefchieden. En dit is het zelfde, als'Hem te vertrouwen in alles. In kleine zaaken, hebt gij zijn beftuur en zijne hulp noodig; want zonder Hem, kunt gij niets doen. Door zonder Christus. te beginnen, mislukken den Geloovigèn meermaalen kleine dingen, dan groote. Hij laat hen aan zichzelven, en dan ftruikelen zij; en die is billijk, daar zij verzuimen zulk eenen Leidsman te volgen. Hij biedt zich aan, om uwe wijsheid te zijn, en Hij wil u raad geeven in alle uwe zaaken. Gij kunt niet begrijpen, ten zij gij het beproeft, en door beftendige proefneemmgen er gebruik van maakt, welk eene zaligheid het is, aldus te leeven in afhanging van Christus, als uwen Onderwijzer. Hij zou u bewaaren voor duizenden misftappen, u Cc 5 door  4a« Leerzaame 4 door alle zwaarigheden heen helpen, u gèmoedigd doen zijn onder de zwaarfte rampen; ja Hij zoude u alle tijdlijke dingen op eene geestlijke wijze leeren behandelen en gebruiken. Zet u hier eens toe, en wacht dan op de uitkoomst. In uw huisgezin -— op uwen akker — in koopen en verkoopen, pleeg altijd raad met Christus. Maai uw gras niet, haal uw koren niet van het veld, koop geene koè, noch verkoop qen paard, zonder tot Hem optezien, om zij—, nen zegen. Maak uw gebruik van deeze herinnering; eet en drink, gaa ter ruste, en ftaa op, verricht alles met eert oog op Hem •— en gij zult voorfpoedig zijn in alles. Ik beveele u en de uwen aan Hem; Hij maake u een geestlijk Landman! Tot dat einde, zult gij veel in het gebed zijn; want dit zal uwe afhanging van Hem leevendig houden. En gedenk, dat door uw verhuizen naar N —, onze betrekking niet verbrooken is. Wij zijn één in Christus, en dit zullen wij, zoo ik vertrouwe, eeuwig blijven. Als zoodaanig, fteeds eikanderen getrouw in alle goede diensten, en dikwijls eikanderen aan onzen gemeenen Vabe» in Jesus voordraagende, bid veel voor W. R. Den 7 April 1779. •Vim  M e n c n • S c h r i ï r e n. 403 over ben AART van het GELOOF I n CHRISTUS» Jjet Geloof inden Heere Jesus Christus, is eene Genadegaaf van den Heiligen Geest, waar door wij erkennen de waarheid, voortreffelijkheid, en het belang van het Euangeliegetuigenis, aangaande zijn' Perfoon, zijne Ambten, zijn Karakter, en zijne Volheid, zoodaanig, dat dit alles eenen gepasten invloed heeft op onze begrippen, gemoedsgezindheid, en gedrag. Deeze befchrijving vervat deszelfs algemeene natuur, waar in het overeenkoomt met alle andere godgewijde Deugden, en tevens deszelfs bezonder eigen karakter, waar door het gekend, en van dezelven onderfcheiden wordt. Wat deszelfs algemeene natuur betreft; het is eene Genadegaaf van den Heiligen Geest. Dit duidt ons aan, dat het geene daad of gevoelen van den geest is, [gegrond op natuurlijke beginfelen. De mensch , ja alle menfehen, buiten de Godlijke invloeden, zijn waarlijk  404 I/eerzaame lijk in eenen rampzaligen en hulploozen toeftand Jehovah fpreekt tot hen in zijn Woord, en eischt de naauwfte en ernstigfte opmerking. Dan, helaas! zij zijn gelijk een doove adder, dte haar oor toeftopt, opdat ze niet hoore de ftem des beleezers, des geenen. die ervaar en is met bezweeringen om te gaan fa). Dit is er van de zaak, zij hebben in hun hart een' ïnnigen afkeer van zijne regeering, en van de vóórilagen zijner genade. Gelijk van vergift niets anders te wachten is, dan vergift, zoo is er van eene geheele bedorvenheid niets anders te wachten, dan bedorvenheid. Dit ftemt overeen met den grondregel van den Zaligmaaker: Een kwaade boom kan geen goede vrucht voord» brengen. Maar het Geloof, waarvan wij handelen , is een vrucht van den Heiligen Geest, den - Werkmeester van alle Genadegaaven. Hierom wordt het genoemd, het geloof van Gods uitverkoorenen (b); en het geloef der werking van God (cj. Dit geeft ons een verheven denkbeeld van deszelfs oorfprong; het daalt van den Hemel neder, en voert de ziel derwaards op. De algemeene natuur van het Geloof befchouwd hebbende, Iaat ons nu acht geeven op deszelfs bezondere eigenfchappen. Wat is deszelfs ambt, in betrekking tot onzen Verlos- 00< Pfalu LVIII: 5, c. (J; Utus I: 1. (O Kolosf. II: 12.  Mengel-Sch rif ten. 405 losser? Het neemt het getuigenis, dat in het Euangelie aangaande Hem gegeeven wordt, aan. Wanneer het geloof gefchonken wordt, dan wordt het oog des verltands geopend, en de Waarheid op zulk eene klaare wijze ontdekt, dat zulks eene daar aan beantwoordende overtuiging in het verftand teweeg brengt. Alle twijfeling wordt wechgenoomen, en de ziel is overreed. Zij is overreed, dat Jesus is de Christus, de Zoon des Leevenden Gods, en dat Hij het Werk der Verlosfing volbragt heeft. Gelijk het oog ligchaamlijke voorwerpen onderkent, zoo onderkent het Geloof de geestlijke dingen. Hierom zegt de Apostel Paulus — die de zaak in alle haare gezichtpunten en betrekkingen wel grondig doorzag: Het geloof is een vaste grond der dingen die men hoopt, en een bewijs der zaaken die men niet ziet Ik moet hier de volgende aanmerking maaken: Schoon alle de Genadegaaven van den Heiligen Geest tegelijk beftaan, ert een zeer naauw en onlosmaakelijk verband met elkanderen hebben , moeten ze echter nooit onder* ling verward worden. Waar Geloof is, daar is ook Hoop, en Liefde; nogthans kan men zeggen, dat Geloof geen Hoop, noch Hoop Liefde is. In tegendeel, elk heeft zijne onderfcheiden plaats, oogmerk, en.gebruik, in het Saamenftel van het Euangelie. Dit kan men ophelderen, door den Leezer te bepaalen bij de Godlijke Beloften, en te toonen, wat betrekking elke deezer Genadegaaven tot dezelven heb- f» Heb. XI: i.  4°5 Eeerzaame hebber. Het Geloof houdt dezelven voor waar. heid — de Hoop wachc haare vervulling — en I iefde fehep een uitneernend vermaak en welgevallen in dezelven. Gelijkerwijs alle de leden van het natuurlijk ligchaarn onderfcheiden zijn» en echter zoo vereenigd, dat ze één ligchaarn uirmaaken; zoo zijn alle de Genadegaaven van den Geest onderfcheiden, en nogthans zoo te faamen vereenigd, dat ze éénen meuwen mensch, naar God gefchaape* in recht» vaardigheid en heiligheid, uitmaaken. Merk verder aan, dat het Geloof waarvan wij fpreeke , niet is het geloof aan alle Waarheid [m 't gemeen], maar het geloof der Waarheid (a), naamlijk, het geloof aanhetEuangel ie. Het is eene volkomen en blijvende overreeding van de waarheid, de dierbaarheid, en aangelegenheid van het Euangelie, en van deszelfs gepastheid voor onzen toeftand, als gevallen, verlooren, bedorven, en hulploozé ichepfelen. Wanneer deeze hoedaanigheden van het Euangelie gezien en gevoeld worden, dat is, wanneer het Euangelie zelf waarlijk geloofd wordt, zal het de hartlijkfte goedkeuring, en liefde tot het zelve verwekken, en de wenfchehjkfte uitwerkfelen teweeg brengen. Het waar geloof heeft altijd eenen genoegelijken en krachtdaadigen invloed op het hart en het gemoed Stelt het Euangelie den Heere Jesus voor' als den beloofden Messias — den Zoon van God — den Zaligmaaker van zondaaren_— en den Koning der Heiligen; de Geloovige ziet op tot Hem, tot Hem alleen, om (O 2 Thtsf. üi r3.  Mengel-Schriften. 407 om vergeeving van zonden, vrede, en eeuwige behoudenis. Heeft de Vader verklaard: Dees is mijn Geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehagen hebbe; ftaat er, als met een' zonne. ftraal, gefchreeven: Dit is een getrouw woord, en aller aanneeminge waardig, dat Christus Jesus in de weereld gekoomen is, om zondaaren zalig te maaken —• deeze gewigtige getuigenisfen hebben eenen verleevendigenden invloed op het hart. De Geloovige befchouwt ze niet als zaaken van bloote befpiegeling, maar als Waarheden, waar in hij een onuitfpreekelijk belang heeft — Waarheden, die het leven zijner ziel zijn, en die voor eeuwig de vreugd en de juichftof der Gezaligden zullen uitmaaken. Vraagt iemand, waarom het Geloof in Christ u s genoemd wordt, het zaligmaakend Geloof? Ik antwoorde: Het maakt voorzeker niet zalig door zijne eigen voortreffelijkheid; maar het is er zoo mede gelegen, gelijk zeker Schrijver aanmerkt, die zegt: „Het Geloof maakt niet „ anders zalig, dan voor zooverre het zijn op* „ zicht heeft tot een zaligmaakend voorwerp; „ en al deszelfs invloed op [het hart en den wandel, is, eigenlijk gefprooken, de invloed „ der geloofde Waarheid." Dit begrip der zaak is zeer klaar; het fchrijft de zaligmaaking alleen toe aan Christus, en het Geloof is niets meer, dan een viijgunstig gefchenk, door welk wij in ftaat gefteld worden, om andere weldaaden te ontvangen en te genieten. Het geeft ons zulk eene ontdekking van onze zwakheid en ellende, aan den ee nen, en van de Magt en Genade van Cu ris tus, aan den anderen kant, waar door [wij gedrongen worden, om ons geheel  40% Leerzaams heel Hem overtegeeven, opdat Hij ons Za's «ge, langs zijn' eigen weg, op zijn' eigen tijd, en naar zijne eigen voorwaarden. ZEE G E PRAAL Barmhartigheid» Cjreene Volmaaktheid van God wordt in de heiiige Schriften meer geroemd, dan zijne Barmhartigheid. Zoodaanig is de ftaat van den mensch, als een arm doemwaardig fchepfel, en zoozeer is hij geneigd zijnen Ma aker te beleedigen. dat hij, in alle zijne handelingen met God, de oefening deezer beminnelijke Eigenfchap,noodig heeft; het welk eene, en indedaad de voornaame reden is, waarom dezelve zoo dikwijls, en met zoo veel nadruk, vermeld wordt. Wanneer deeze twee, 'smenfchen ellende en Gods Barmhartigheid, in contrast gefteld wor. den, vormen zij eené allertreffendfte tegenftelling, en terwijl onze harten vernederd worden door een befef van de zwakheid en dwaasheid der menschlijke natuur, worden wij op de aan» genaamde wijze getroffen, door een gezicht van de Godlijke Barmhartigheid, welke zich altijd zoo G ü L I E L M U S. D E der  Mengel-Schriften. 409 200 recht tijdig en krachtdaadig betoond heeft. God mogt billijk ftraffen. Waar is de mensch , die zijne heilige verbolgenheid niet verdiende? Wie gevoelt niet in zijn binnenfte, eene bewustheid van fchuld, en waardig te zijn het Godlijk ongenoegen ? Indien de Christen her. oog alleenlijk vestigde op de Rechtvaardigheid des Al. magtigen, hij zou, gelijk Moses, zeer bevreesd zijn en beeven; zijn buik zou beroerd worden, en verrotting koomen in zijne gebeenten — maar, met den Bijbel in zijne hand, ziet hij, dat bij zijnen Maak er geen grimmigheid is, dat de Rechtvaardigheid het wraakzwaard nederlegt; en dat aanminnige Barmhartigheid , in al haare verfcheidenheid van genade en behoudenis, zijne vreezen verdrijft, en in hem de blijde hoope verwekt van vergeeving en gunstige aanneeming bij God. De goedertierenheid des Hseren is van eeuwigheid en tot eeu* wigheid-, over de geenen die Hem vreezen (a}. Ze is hooger dan de hemelen, wat kunt gij doen? dieper dan de helle, wat kunt gij weeten ? Geen geval van eenig mensch is buiten haar bereik, noch eenige toeftand voor Haar verborgen of onopgemerkt. Barmhartigheid is Gods geliefkoosde Eigenfchap, maar ftraf oefening is Hem een vreemd werk. Laat ons, tot ftaaving van deeze zielopbeurende waarheid,eenige voorbeelden bijbrengen.— De eerfte ontmoeting reeds, welke de mensch, na zijnen val, met zijnen Schepper hadde, levert daarvan eene treffende proeve op. De fchnl- 00 [Pfalm CM: 17 J IV. Deel. ' Dd  4io Leerz aame fchuldige mensch neemt al fidderend de vlugt van God, en verbergt zijn aangezicht, dat met fchaamte overdekt is. Welke ongewoone gevoelens vervullen zijnen geest! Welk een onbekende fchrik bevangt zijne ziel! God roept hem voor eene rechtvaardige Rechtbank- Hij redenkavelt met hem, over den aart zijner misdaad, welke noch verbloemd, noch geloochend kan worden. Wat kon de zondige mensch fin verwachten? Wat verdiende hij? Indïeu de Rechtvaardigheid geftreng gehandeld had, en Barmhartigheid niet tusfciien beiden gekoomen ware, onze ongelukkige Ouders zouden zoo rampzalig geworden zijn door de ftraf, als zij zichzelven haatcbjk gemaakt hadden in het oog van Gods Heiligheid, en billijk voorwerpen waren geworden van zijne geduchte wraak. Maar zie Gons mededongen! Hij ontfermt zich over hen, in hunnen diep vernederden ft*at, en Barmhartigheid zeegepraalt over het Oordeel. Thands wordt het mededoogen, dat reeds van eeuwigheid in dén boezem der Godheid woonde, op hèt gezicht deezer geduchte handeling, allereerst geopenbaard. „ Ik heb gezien," dus fpreekt de Godheid, „ik heb gezien den „ jammer mijnes volks, en ik zal hen verlos„ fen." Die fpringbron van Liefde, welke eeu» wen lang verborgen was, ko»mt nu in al haare volheid ten voorfchijn; eene rivier van Genade begint in den Hof van Eden te vloeien, welke zich reeds in meer dan vier ftroomen verdeeld heeft, en welke wij hoopen dat eenmaal de ganfehe Aarde zal bevochtigen. Hoe ipoedig en hoe krachtig verligt deeze Barmhartigheid de bezwaarde harten der ellendige overtreeders. Schoon  Mengel-Schriften. 411 Schoon de misdaad beweezen is, wordt echter de ftraf niet blootüjk afgefteld, maar overgedraagen. Door de innerlijke beweegingen der Barmhartigheid onzes Gods, begint de Opgang uit der hoogte te verfchijnen. Het Zaad der Vrouwe wordt beloofd; de ondergang des vijands wordt voorfpeld; en de volkomen verlosfing van den mensch zal het zeker uitwerkfel weezen. Dus wordt de dikke wolk, die over de hoofden deezer twee misdaadigers hong, verdreeven, om dat God vetklaart, dat geen grimmigheid bij Hem is. „, , , Dit eerfte voorbeeld van Godlijk Mededoogen, was fteeds de onveranderlijke regel van zijne handelingen omtreat het Menschdom, m a e eeuwen. Hoe dikwerf ondervond Israels Volk, beurtlings, zijne kastijdende flagen, en het teder mededoogen van zijn hart! Hunne gaufche Oefchiedenis is eene doorluchtige vertooning van Oordeel en Barmhartigheid. In Egypten m Babel, ja van hunne eerfte roeping tot hunne eindelijke verftrooijing, zien wij in eens alle de verfcheidenheden van Gods Voorzienig Beftuur omtrent hun; Gods ongenoegen over de zonde; en hoe gereed Hij was om te vergeeven, en zijne flagen aftewenden, wanneer zij zich vernederden onder zijne krachtige hand. Dikwijls verloste Hij hen; doch zij verwekten Hem tot toorn, door hunne raadflagen, en werden vernederd door zwaarigheid, om hunne ongerechtigheden. Evenwel zag Hij hunne benaauwd; heid aan, wanneer zij tot Hem nepen, en Hij gedacht aan zijn Verbond, en het berouwde Hem, naar de grootheid zijner Barmhartigheden. Hunne zonden waren meenigvuldig, en GodterDd 2 &eo'  4*2 Leerzaame gende. Hoe meenigwerf handelden zij rechtftreeks tegen zijne uitdrukkelijke en Heilige Bevelen! Hoe muirziek, hoe wispeltuurig, hoe trouwloos waren zij! Is het niet wonder, dat zij niet verdelgd werden ? dat het e'e'ne oordeel niet op het ander volgde, totdat de toorn over hen kwame ten einde? Hoor, wat de reden was, dat dit niet gebeurde: Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid, en ver dor f ze niet, maar wendde dikwijls zijnen toorn af, en wekte zijne ganfche grimmigheid niet op (aj. Op deeze wijze handelt God met alle zijne fchepfelen. Welke verkeerdheden zijn er zelfs in de besten! Onze geemlijkheid, ons morren, de meenigvuldige boosheden die in ons hart huisvesten , zouden genoeg zijn, om ons voor eeuwig van zijne gunst uittelluiten. Maar Hij draagt onze gebreken, Hij verfchoont onze zwakheden, en handelt niet met ons zoo als wij waardig zijn. Gelijk een vader zich ontfermt over de kinderen , ontfermt zich de HEER, over de geenen die Hem vreezen; want Hij weet wat maakfel wij zijn, gedachtig zijnde dat wij pof zijn (b). Geen voorbeeld kan er bijgebragt worden, waar in de Zeegepraal der Barmhartigheid duidelijker blijkt, dan in Gods handelwijze met eenen boetvaardigen zondaar. Jegens zulk een mensch, rommelen zijne ingewanden van tedere ontferming. Gelijk de Vader van den verlooren Zoon, ziet Hij den weêrfpanneling, wiens leven eene aaneenfchakeling van zonden en over/ treeft) [P/alm rXXVIII: 38. W [P/alm CIII: 13, i4.j  Mengel-Schriften. 413 treedingen geweest is, tot Hem koomen; en daar hij thands berouw heeft van zijne dwaasheid, en erkent dat hij gezondigd heeft tegen den Hemel en voor Hem, heeft Hij mededoogen met hem, neemt hem aan in zijne gunst, en heeft hem vrijwilliglijk lief. De godlooze verlaate zijnen weg, en de ongerechtige man zijne vedachten, en hij bekeere zich tot den HEERE ; %oo zal Hij zich over hem ontfermen, en tot vnzen God, want Hij vergeeft meenigvuldiglijk (a\ De overtreeder zelf verwacht zulk een gunstig onthaal niet. Hij weet hoedaanig zijn leven geweest is, en zijne vrees voor welverdiende wraake rijst zeer hoog, en vervult hem met verfchrikkingen. Gelijk den ontroerden Koning van Babel, ftooten zijne knien tegen eikanderen , en de banden zijner lendenen worden los. De pijlen des Almagtigen doorgrieven hem, en zijn fap wordt veranderd in zo. merdroogte. Dan wat zal hij doen ? Waar zal hij zich, om redding, wenden? Zie den boeteling, op zijne knien geboogen. Wanneer de ftaat van zijn gemoed, onder den last welke hem nederdmkt, hem zulks toelaat, draagt hij zijnen toeftand den Heere voor. Benaauwde zugten beletten hem woorden voordcebrengen , en da traanen die-iangs.zijn aangezicht vloeien, getuigen zijne inwendige zielefmert. Eindelijk drukt hij zijne gevoelens uit in woorden, van welken de hoofdinhoud is: O God, wees mij armen zondaar genadig! Aldus, gelijk die man< nen, die met koorden om hunne halzen kwamen, (a) [Jefaias LV : 7.] ' Dd 3  4H Leerzaame •meri., hier door erkennende den dood verdiend ie hebben, terwijl zij alleenlijk pleitten op de goedertierenheid van ïsraëls Koningen; zoo nadert ook dees arme en zwaarbelaste zondaar, tusfchen hoop en vrees, en waagt het tot God opcezien, voorneemends, om, indien hij moet ömkoomen, te zullen omkoomen al roepende om genade. Dit is een tijd van benaauwdheid voor Jakob; nog zal hij daar uit verlost worden (a). Er is barmhartigheid voor hem bereid. Israël hoope op den [HEERE, want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlosfmg {bj. Beur het hoofd op, bedrukte ziel, want de tijd uwer redding is nabij. Hoor wat de HEER tot u zegt: Is niet Efraïm mij een dierbaar e zoon? is hij mij niet een troetelkind? want finds dat ik tegen hem gefprooken hebbe', denk ik nog ernstiglijk aan hem; daarom rommelt mijn ingewand over hem; ik zal mij zekerlijk over hem ontfermen, fpreekt de HEER (c>. De verzekering van Barmhartigheid, in uw geval, rust op de plegtigfte verklaaringen des Hemels, en is geftaafd door den Eed van God. Toen Josefs broeders voor hem verfcheenen, fprak hij hardlijk tot hun, en zeide dat zij verfpieders waren; het welk hun de herinnering hunner zonden bitter maakte. Maar toen zij de tweede reize bij hem kwamen, en hij hunne benaauwdheid zag, kon hij zich niet bedwingen, maar ontdekte hun, wie hij was, zij. (d) [Jerem. XXX: 7.] («) [PJolm CXXX; 7.] (0 [Jtr, XXXI; aoJ  MïNGÏt'ScHRIFTEN. 415 zijne verwandfchap, en wat hij gevoelde. Hij viel hen om den hals, en weende. Alle hunne beleedigingen waren vergeeten, en hij en zijne broeders waren volkomen verzoend. Zoo handelt ook God met wederkeerende zondaaren. Neemt deeze woorden met u, en bekeert u tot den HEERE; en Hij zal uwe afkeering ge» neezen, naar de grootheid zij-er goedertierenheid, en Hij zal u vrijwillig liefhebben (a). Deeze befchouwing van Gods Barmhartigheid, behoorde eenen werkdaadigen invloed te hebben op den mensch, niet alleen om zijne vrijmoedigheid te onderfteunen, in zijne toenadering tot den Troon der Genade, alwaar hij zich alleen moet wenden om Barmhartigheid te verkrijgen, maar ook met opzicht tot zijne gezindheid en zijn gedrag jegens zijne, evenmepfchen. Gelijk wij barmhartigheid van God noodig hebben, zoo behoeven wij die ook van eikanderen; en gelijk wij hoopen en verwachten barmhartigheid te vinden, zoo moeten wij ook gezind zijn die te bewijzen. Hij die geen barmhartigheid bewijst, zal oordeel, en geen barmhartigheid ontvangen; en de barmhartigheid roemt tegen het oordeel. Men leeze het aanmerkelijk Voorftel van den Heere Jesus,. Mattheus XVIII: 25 — 35. en trachte het waare oogmerk van hetzelve te gevoelen. Zalig zijn de barmhartigen, want hun zal barmhartigheid gefchieden (bj. Wij moeten navolgers van God zijn, f» [Hojta XIV: 2, 5.] 00 {MattH. V: J,\ Dd 4  416- Leerzaame zijn, als geliefde kinderen. Gods handelwijze is ons voorbeeld, en hoe wij hetzelve nader koomen , Zooveel te gelukkiger zullen we zijn. Een onmeélijdend hart is zeer ongelijk aan de begrippen van het Godlijk Mededoogen, welken de Scnrift ons opgeeft. Hoedaanig wa» het leven van onzen Verlosser, in dit opzicht? Alle jammeren en ellenden der menfehen , vonden bij Hem medelijden en hulp. Hoe dikwerf leezen wij, dat Hij, op het zien van ongelukkigen, nset innerlijke ontferming beweegd werd! In een geestrijk opzicht, wist Hij medelijden te oefenen met de onkundigen en dwaalenden. —- Laat ons derhalven, in navolging van die gezegende Voorbeelden, welken ons in het Karakter des Vaders, en van zijnen Zoon Jesus Christus, zoo luisterrijk vertoond worden, aandoen, als uitverkoorenen Gods, de innerlijke beweegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, langmoedigheid; verdraagende malkanderen, en vergeevende de een den anderen, gelijkerwijs als God, om Christus wil, ons vergeeven heeft. Halifax, 13 December EUMENES. 1798. BARM-  Mengel-Schriften. 4*?. BARMHARTIGHEID e n O O R. D E E L» Et leefde in de Zeventiende Eeuw een Schotsch Edelman, van den naam Wastraw, die alom berucht was, van wegen zijne godloosheid, maar vooral, wegens zijne bloeddorstige geneigdheid; zijnde het zijn toeleg en vermaak, twisten krakeelen te verwekken, welken niet zelden in bloed vergieting eindigden. Eenmaal had hij eenen nabuurigen Edelman weeten overtehaalen, om eenen anderen om 't leven te brengen, en vindende dat deeze daar over grootlijks ontrust was, gaf hij hem deezen afgrijshjken raad, naamlijk — dit meermaal te doen, als zijnde het beste geneesmiddel; want hij had zelf, zeide hij, zes menfehen vermoord; bij de eerfte gelegenheid, had hij et kwelling over gevoeld, doch door zulks te herhaalen, was zijne ongerustheid geweeken. Den Heer Wastraw, op zekeren dag, naar eene plaats rijdende, alwaar twee perfoonen voorneemends waren hun gefchil door een Tweegevecht te befiisfehen, ftruikelde zijn paard op den kant van eene fteile rots, en deed hem van eene aanmerkelijke hoogte nederftorten, doch zonder eenig letfel, terwijl zijn degen vóór hem 6 Dd 5  4iS Lkerzaame uitviel. Hij was over deeze zonderlinge bewaaring diep getroffen. De Heer raakte zijn hart aan; zijn geweten ontwaakte, in fierke overtuiging van zonde. Het oogmerk zijner reis verfoeiende, keerde hij terftond naar zijn huis terug; alwaar een diep berouw, en tederheid des harten, geduurende een' langen tijd, bewijzen gaven van waare gemoedsverandering. Hij bragt een groot deel van zijn leven door, in eenzaame afzondering, treurende over zijne zonden. Op den dag zijnes doods welken niemand verwacht hadde hoorde men hem langen tijd achter een, in zijne kamer, worftelende in het gebed. De huisgenooten, hem niet meer hooren de , na lang gewacht, en dikwijls aan de deur geklopt te hebben, waren genoodzaakt, dezelve open te breeken wanneer zij, tot hunne groote verbaasdheid, hem dood op zijne knien vonden, terwijl eene groote hoeveelheid bloeds, uit alle de openingen van zijn ligchaarn gevloeid, den vloer der kamer als bedekte(*> —Een ontzettend bewijs voor de weereld, dat, fchoon God de zonden zijnes volks vergeeft, Hij echter fommige zonden niet wil voorbijgaan , zonder een zichtbaar teeken van zijn ongenoegen, en zonder wraak te doen over hunne daaden! ,. ( ).. Karkl de IX. van Frankrijk, de bewerker va» dien ijslijken moord, in welken het'bloed van zooveel duizenden Protestanten binnen Parijs vergooten werd lherf aan eene buiten^ewoone uieftorting van bloed uit alie de deelen van zijn lLchaam. imftorting van bioed uit BRIEF  Mengel-Schriften. 4*9 BRIEF van den EER WAARDIGEN E.ICHAR.B BAXTER., aan den Heer E. R. Schildknaap. Mijn Heer! T)e groote verpligting, welke door de gunstbewijzen uwer Ouderen, en het laatfte verzoek uwer Moeder, ten uwen opzichte, op mij gelegd is, gebiedt mij, U mijne gedachten bekend te maaken, aangaande uwen tegenwoordigen en eeuwigen ftaat. Ik weet, de Genade van God is vrij, en veele Ouders zijn thands in den hemel, wier Kinderen in de hel zijn; maar nogthans heeft de Godlijke Genade een zeker opzicht tot kinderen, om hunner Ouderen wil; het welk mij, ten uwen aanzien, eenige hoope doet koesteren. En wat mij betreft, ik kan aan uwe Moeder, wier ziel nu bij God is, niet denken, zonder eene fterke toegenegenheid te gevoelen tot haar kroost — genegenheid, welke mij niet toelaaten kan te zwijgen, wanneer ik u zag verlooren gaan,  420 Leerzaam e gaan, of mijne vermaaning en waarfchuuwing terug te houden, hoe onaangenaam die ook uwer natuurlijke verdorvenheid mooge vallen. Reeds lung heb ik onderzoek gedaan naar uwen welftand; en het gerucht bragt mij zeer droevige tijdingen van u ter ooren — dat gij geheel waart overgegeeven aan dronkenfchap, ipotlust, ijdel gezelfchap en leevenswijze, gansch ongebonden, en ongehoorzaam aan uwen Vader, tot bittere droefheid van zijn hart; en dat, gelijk gij nog een kind waart toen gij reeds een man behoordet te zijn, gij thands arger werdt dan man of kind, zoo dat uw Vader beflooten had zich in het huuwelijk te begeeven, en u te onterven, ten einde zijne groote goederen niet natelaaten in handen van zulk eenen ! Ik konde in het eerst dit gerucht niet gelooven; maar ik deed verder onderzoek, bij eenigen, die ik wist uwe Vrienden te zijn, en zij alle bevestigden dit; zoodat ik in groote vreeze ben, dat het waarheid zal weezen. Geloof mij, Mijn Heer, ik begon deeze regelen niet te fchrijven, zonder traanen. Helaas! zal de eenige Zoon, de al te zeer geliefkoosde troeteling mijner waarde overleeden Vriendinne, een fnoodaart, een moedwillig en halsfterrig verfmaader van God en van zijne Zaligheid, en een erfgenaam van eindelooze jammeren zijn! Zal de ziel van zulk eene tederhartige en zorgvuldige Moeder u in het eeuwig verderf zien nederzinken! Zal het hart van eenen liefhebbenden Vader, die zijn grootfte aardsch genoegen in u hoopte te vinden, u moeten befchouwen als de oorzaak van zijn bitterst aardsch verdriet! Is het geen droefheid genoeg voor hem, van  Mengel-Schriften. 411 van zijne dierbaare Wederhelft beroofd te weezen; moet hij nog, boven dien, zijnen eenigen Zoon zien verlooren gaan, terwijl hij leeft! Mijn Heer, zoo gij thands de meening en het gewigt der woorden niet gevoelt, gij zult eerlang gedwongen worden om die te gevoelen. Hoe ? is uw hart verffeend ? Hebt gij zoo korts de gedaante des doods gezien, in uwe overleeden Moeder, en denkt gij niet beter aan uwen eigen dood? Ik bidde u, om haaren wil, die, door haare laatfte woorden, u beval naar mijnen raad te hooren; ja, ik bidde u, ter liefde van God en van uwe eigen ziel, dat gij deeze regelen in uwe eenzaamheid ernstig wilt overdenken , indien gij weet wat het is, ernstig te zijn; en dat gij in uwe dwaasheid niet verder wilt voordgaan, voor dat gij in ftaat zijt, om de vraagen, die ik u nu zal voorftellen, te beantwoorden. Waar over gaan uwe gedachten, Mijn Heer? Gelooft gij niet, dat de oneindige God u ziet, en dat gij leeft in zijne tegenwoordigheid? Is Gods tegenwoordigheid bij u niets? Zijt gij door niets anders aangedaan, dan door het geen gij met uwe oogen ziet? Leeft gij alleen naar het zintuiglijk gevoel, en niet naar het geen gij gelooft? Gij kunt hier op geen bevestigend antwoord geeven, zonder tevens uzelven tot den rang der beesten te vernederen; gij kunt alzoo niet handelen, zonder uwe menschlijkheid te verzaaken. Zeg mij, bid ik u, denkt gij nooit aan fterven, en aan het geen er op volgen zal? Zoo neen; wat middel gebruikt gij, om uw verftand zooverre te bedwelmen, dat gij het vergeet P Zoo ja,;  42a Leerzaame ja; van wat middel bedient gij u, om uw verftand, en uw gevoel zelfs, zoozeer te verftompen, dat gij er geen aandoening van hebt? Kan uwe fchuldige ziel de verfchrikkingen eener beleedigde Godlijke Majesteit verdraagen? Is het niets bij u, door den Allerhoogften God vérweezen te worden tot eeuwigduurende folteringen? Mijn Heer, het is hoog noodig, dat gij fpoedig bedenkt, met wien gij te doen hebt. Het is niet flegts een aardfche Vader, dien gij beleedigt; maar gij zijt een fchepfel en onderdaan van de Eeuwige Majesteit. Gij zijt Gode uwe hoogde liefde en gehoorzaamheid fchuldig; en Hi] moet die van u ontvangen, of Hij zal uw hartebloed daar voor eisfchen. Hij zal u uzelven, uwen Ma aker, zijne Wetten, en uwen pligt doen kennen, of, zoo gij dit weigert, zult gij in eene eindelooze rampzaligheid er om huilen. Gij moogt u verzetten tegen een nietig menfch, gelijk gij zelf zijt; maar wacht u toch, u te verharden tegen onzen God, die een verreet end vuur is! De zon is duisternis, bij den glans zijner Heerlijkheid; de hemelen en de aarde zijn als niets, vergeleeken met zijne oneindige Grootheid. Duizenden en tienduizenden van gelukzalige Engelen dienen en prijzen Hem met eerbied en ontzag, en gij, nietig fterveling, zult Hem vergeeten, Hem gering achten, Hem gehoorzaamheid ontzeggen ! Durft gij denken, dat Hij dit lang van u ver. draagen zal? Gij moogt de ftoutheid hebben, van uwen Vorst bij de keel te grijpen, of roekloos te fpeelen met eenen woedenden en hongerigen leeuw — maar zie toe, dat gij niet fpeelt met  Mengel-Schriften. 4*3 met de gramfchap des Almagtigen! Gij moogt u aan vuur en water durven waagen; maar leer den eeuwigen gloed des hellenen vuurs te ontzien! Verbeelit gij u, dat dit flegis ijdele woorden zijn? Gelooft gij geen toekoomend leven? Zoo niet; uw ongeloof zal u geene ontkooming befchikken, maar de ondervinding zal u overtuigen, en u, in fpijt van uzelven, doen gelooven of belijden, dat er een eindeloos leven na dit leven is, tot het welk gij u hadt moeten voorbereiden. Maar gelooft gij een toekoomend be« ftaan; hoe is het dan rooogelijk, dat gij zoo dwaas zijt, mensch, van eene za'sk te gelooven,, en te handelen als of het tegengeftelde waarheid was? — te gelooven dat gij nabij den Hemel of de Hel zijt, en met beide den fpot te drijven ! Ach! Mijn Heer, gij hebt nog maar weinige dagen overig, in welken gij uw vleeschlijk vermaak kunt neeroen; maar lang, eindeloos lang, zult gij er om moeten lijden, indien gij door eene fpoedige en waare bekeering het niet voorkoomt. Hoeveele jaaren zal uw verrot vleesch' en gebeente in de aarde liggen, terwijl uwe ziel de bittere gevolgen fmaakt van uwe moedwilligheid! en hoeveele milHoenen van eeuwen zullen, daarna, uwe ziel en ligchaarn beide zwoegen, onder het ondraagelijk gevoel van Gods hittige verbolgenheid! Zuk gij alsdan troost kunnen fcheppen uit het herdenken uwer tegenwoordige vermaaken ? Zal het uwen angst en uwe fmerten leenigen, u te herinneren dat gij eenmaal uwen wil hadt, en eenmaal uw vleesch verzadigdet tot begeerlijkheden? Ik  4H Leerzaame Ik bidde u, Mijn Heer, handel oprecht en niet bedriegelijk met uzeiven. Hebt gij vastlijk beflooten, al uwe hoop en verwachting op den Hemel te verkoopen voor het voldoen uwer wellusten,? Is dit uw voornemen? Wilt gij zulk eenen kwaaden koop fluiten? Wilt gij, om een weinig zinlij5c vermaak, u de eeuwige rampzaligheid getroosten? Indien dit uw beraaden voornemen is, dan zijt gij den naam van mensch niet waardig, dan zijt gij niet waardig in het gezelfchap van menfehen toegang te vinden. Indien niet, wat wilt gij dan ? O! gedenk, dat de R e o e e r o e r en R e c h t e r der Weereld gezegd heeft: Dienaar het vleesch zijn, bedenken dat des vleesches is; en die naar den Geest zijn, bedenken dat des Geest es is. Het bedenken des vleesches, [of de vleeschlijke gezindheid,] is de dood. Indien gij naar het vleesch leeft, zult gij fterven. Zij die in het vleesch zijn, kunnen Gode niet behaagen. Zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die koomt Hem niet toe. Alle deeze, en honderd andere uitlpraaken, zijn de onfaalbaare woorden van God; en ik herinner u die, opdat gij zien moogt Wie het is, tegen wien gij u zoo vermetel aankant, en waar gij uwe ziel aan waagt. Spot toch niet met de verdoemenis. Luister niet naar de inboezemingen uwer ijdele verbeelding, noch naar de bedriegelijke taal van fnappende losbollen, wanneer gij ziet dat de woorden van God tegen hun zijn. Gedenk wie gij zijt, en waar gij ftaat. Schoon een Edelman, zijt gij echter, naar uw ftoflijk deel, welk gij vet mest, niets anders, dan een klomp bewerktuigde klai. Gij zijt alle oogenblikken in de hand van God. Hoe fchrik ik,  Mengel-Schriften. 425 ik, op het denkbeeld, van eerlang te hooren dat gij geftorven zijt, en dus'onherftelbaar rampzalig , en builen het bereik van vermaaning en waarfchuuwing! En welk eene fchandelijke onteering van uw verftand, zoo hoog eenen prijs te zetten op de voldoening uwer vleeschlijke wellusten, dat gij daar voor God, en Christus, en den Hemel, en uwe ziel, en Vrienden, en achting, en geweten, en alles, zoudt overgeeven!' Zijt gij waarlijk van begrip, Mijn Heer, dat uwe vleeschlijke vermaaken dit alles waardig zijn ? Zoo ja; welk een verkeerd, welk een dwaas begrip ! Ik maak geen zwaarigheid, te zeggen, dat geen van alle de opgeflootenen in Bedlam (*) het fpoor meer bijster is dan gij. Is dit uw begrip niet, maar oordeelt gij er anders over; dan handelt gij immers tegen uw eigen oordeel. En hier in verlaagt gij u dan beneden, het redenlooze vee; want een beest heeft geene reden, tot beftuuring van zijne lusten, en dus is het aan zijne reden niet ongehoorzaam; maar gij bezit reden, indien gij ze flegts niet wederftreeft en begraaft, maar behoorelijk gebruikt. En wat is het, dat gij zoo veel boven God en Christus, boven den Hemel, en boven alles waardeert ? Is het drinken, en fpeelen, en vleesch lijke wellust? — Maar een Heiden, een Turk, een hond, een zwijn hebben van dit alles hun deel, zoowel als gij. Neem het niet kwaalijk, dat ik in zulke gemeenzaame en onbewimpelde taal tot u fpreek. Ik zeg u, de dag is aanftaan- de» (*) [Een Dolhuis , binnen London,] IV. Deel E e  426 Leerzaame de, dat uw eigen mond belijden zal, dat ik nier half zoo flegt van uwe dwaaze leevenswijze geiprooken heb, als zij verdiende. Gij hebt in Lukas XVI. geleezen de Gelijkenis van den Rijken Man, die fmerten leed in de helfche vlammen, omdat hij, in zijn leven, het goede gehad, zich met purper en fijn lijnwaad gekleed, alle dagen vroolijk en prachtig geleefd, [en daar in al zijn geluk gefteld] hadde; en hoeveel arger is uw gedrag, dan het zijne! O! bedenk toch, Mijn Heer, dat de zonde bedriegelijk, het vleesch onrein, de weereld ijdel-, en het vermaak van korten duur is. Maar Goo is oneindig in volmaaktheid; de Hemel is eene zekere en eeuwigduurende erfenis; de heiligheid is fchoon en beminnelijk; een godsdienstig leven is zuiver, veilig, en genoegelijk. Ik zal mij hier over thands niet verder uitlaaien; maar, in de bi terheid mijner ziel, over uwe zonden en ellende, u deeze drie gewigtige verzoeken voorftellen, welken ik u bidde mij niet te weigeren: Voor eerst, Dat gij met geduld en ftille bedaardheid, deezen Brief, welken ik nu aan u fchrijve, leest en herleest. Ten tweeden, Dat gij met aandacht wilt leezen de Verhandeling over de Bekeering, welke ik u hier nevens zende; en dat gij, onder het leezen, uzelven daar mede vergelijkt, en het tot de Itoffe uwer eehzaame en ernistge overdenkingen wilt maaken. Ten derden, Dat gij, zonder ui titel,-u tot God wendt, met vuurige gebeden, op uwe knien geboogen, en met traanen uwe voorige dwaasheid beweent, Hem ernstig fmeekt om ver- gee-  Mengel - Schriften. 427 geevende genade, en om een nieuw, een geheiligd, en verbrijzeld hart, en dat gij daarvan dagelijks met ernst uw werk wilt maaken. En gaa dan tot uwen Vader, verneder u voor hem, belijd uwe overtreedingen en ongehoorzaamheid, ftneek hem om vergiffenis, en beloof hem ongeveinsd, dat gij uwe booze wegen zult verlaa. ten, en van nu voordaan de begeerlijkheid des vleesches voor de grootfte en gevaarlijkfte vijandin uwer ziel wilt houden, welke gij wilt trachten te onder te brengen, en niet intevolgen, naardien aan de overwinning op dezelve, uwe zaligheid verbonden is. Lees wat de Apostel Paulus zelf voor zich noodig oordeelde (a). On houd u voords van alle ijdele gezelfchappen eo verkeering. Wees maatig in het gebruik van fpijs en drank, en zinlijke vermaaken; laat Hwe bedoeling daar in zijn, om er door in ftaat gefteld te worden om God te dienen. Laat het dagelijks uwe voornaamfte zorge zijn, hoe gij best den Heere zult behaagen, en u voorbereiden tot eene zalige onfterflijkheid. Gaa niet ter deure uit, voor dat gij onderzocht hebt, of uwe onderneemingen geoorloofd, en naar Gods wil zijn; of uw werk van dien aart is, dat gij niet zoudt fchroomen in het zelve gevonden te worden, indien de dood u verraste eer gij weder inkwaamt. Een ding is noodig, en alle andere dingen zijn, op zichzelven befchouwd, flegts beuzelingen. Kies dan voor u het beste deel, welk nooit van u (») 1 Etrinthen IX: 25—27. Ee a  428 Leerz aa me u zal wechgenoomen worden Qb)t Heb eenerl afkeer van zulk eene gemoedsgefteldheid, welke hunkert naar zinlijke en dierlijke vermaaken; welke meer de wellusten bemint, dan God; welke meer genoegen vindt in ijdele gezelfchappen, dan in den Godsdienst; welke meer vermaak fchept in den omgang met dartele en ligt» zinnige weereldlingen, dan met hun die den Heere vreezen (c); en liever den tijd wil doorbrengen met fpeelen en nutlooze gefprekken , dan met zich voortebereiden tot de eeuwigheid. Want indien dit de gefteldheid van uw gemoed is, gij zijt, zoo waarlijk als Go es Woord de waarheid is, dood in zonden, en een erf wachter der eeuwige rampzaligheid; en gij kunt niet behouden worden, ten zij bekeerende en zaligmaakende Genade u tot een nieuw fchepfel roaake, en u een nieuw hart geeve, zoo dat het oude voorbij gaa, en alles nieuw worde (d). Mijn Heer, ik bidde u, voldoe aan de drie verzoeken, welken ik u gedaan hebbe. Het zou mij zoozeer verblijden, te hooren dat gij van hart en weg veranderd wierdt, als het mij thands fmert, te hooren hoedaanig gij zijt, en welke leevenswijze gij houdt. Indien gij naar mijnen raad wilt hooren, gij zelf zult er de zalige voordeelen van trekken, nu, en in de eeuwigheid. Indien niet, dan moet ik u in het aangezicht betuigen, dat noch uwe vleeschlijke wellusten, noch uwe ijdele en verleidende medgezellen, noch (b) Lukas X: 42. (e) P/alm XV: 4. (d) 1 Korinthen. V: if.  Mengel-Schriften. 429 noch uw ongeloof, noch uwe ligtzinnigheid, noch uwe tvalfche inbeeldingen, noch uwe kin» derachtige dwaasheid, u zullen bevrijden van den brandenden toorn des Allerhoogften Gods; en dan zullen eenmaal de woorden van eene ftervende Moeder, en de ernstige vermaaningen van haar, en van uwen Vader, tegen u getuigen, en het gewigt uwer rampzaligheid tot in alle eeuwigheid onuitfpreekelijk verzwaaren. Niemand, Mijn Heer, zal van mij weeten, wat ik aan u gefchreeven hebbe, indien gij het voor uzelven houdt, en er een heilzaam gebruik van maakt; en zoolang geen oog, dan het uwe, het ziet, kan mijne rondborstige handelwijze, in eene zaak van zooveel belang, geene beleediging voor u zijn. Maar duld dat ik u zegge, indien gij voordgaat in uwe dwaasheid, en u niet tot God bekeert, of den Heere zoekt te vreezen, dan zal ik misfchien de vermaaning welke ik u geeve, weereldkundig maaken, opdat het blijke, dat, fchoon gij ongehoorzaam waart aan eene üervende Moeder, ik echter niet ontrouw geweest ben aan den last eener ftervende Vriendin; en fchoon gij den Heere durfdet verfmaaden, door in de zonde te volharden, ik mij niet fchuldig durfde maaken, door u ongewaarfchuuwd te laaten voordgaan. Dan, God verhoede, dat gij mij daar toe noodzaaken zoudt! Ik kan, ik wil de hoop niet opgeeven, dat God zich ontfer. men zal over eenen Zoon van zooveel gebeden en traanen, welken voor. u uitgeftort zijn door uwe nu zalige Moeder, en welken— de Heer is mijn Getuige! — verzeld zijn door de traanen van uwen heilzoekenden Vriend; waar meê deeze regelen begonnen werden, en thands Ee 3 ein-  43<5 Leerzaame eindigen ; en welken gevolgd zullen worden doo? mijne gebeden, zoolang God mij een hart g eft om te bidden, dat gij fpoedig, gelijk de vet looren Zoon, moogt wederkeeren, opdat beide uw Hemelfche en uw aardfche Vader zich moogen verblijden, en.zeggen: Deeze onze Zoon was dood, en is weder leevendig geworden; h'j was verlooren, en is gevonden! Lukas XV: 32. Ik bid u, lees het geheele Kapittel. Ik blijve, Mijn Heer! Een ernstig wenfcher van uwe bekeering- en zaligheid, RICHARD BAXTER. Den 17 September, U ITTREKSEL e e n e s B R I E F S van mejufvrouw BAXTER» Aan den Uitgeever van het [Engelsch] Euangeeisch magazijn. Mijn Heer! ï"Jet volgende is een Uittrekfel van eenen Brief, gefchreeven door de Huisvrouw van wijlend  Mengel-Sch .riften. 431 lend den Eerwaardiger) Richard Baxter, aan eene haarer Vriendinnen. Indien gij het eene plaats in uw Magazijn waardig keurt, zal het aangenaam zijn uwen e. z. v. W. Mi . ik Zal voor u bidden, volgends mijn bes.1 te oordeel; en ik zal u zeggen, wat, opdat gij moogt weeten, waar gij voor uzelve om te bid- den hebt. , , j ik zal bidden, dat uwe gedachten moogen peleid worden tot grootmaaking van Gods heide- dat gij moogt gedenken, dat Hl] zoo goed is als groot, en dat gij zoo gevoelig moogt zijn van zijne barmhartigheid, als van uwe eigen onwaardigheid- ' ' a Ik zal bidden, dat gij zoo leevendig overreed moogt zijn van uwe aanftaande eeuwige gelukzaligheid, dat uw verlangen daar door oplewekt worde om met Christus te zijn. * Dat gij meer zelfverloochening moogt hebben en meer van die ootmoedigheid, welke u aerirW maakt in uwe eigen oogen. b a Dat gij minder teder en vatbaar voor beroerinrr en kwelling des gemoeds moogt zijn, en minder aandoenlijk voor onheufche behandelingen, en ligchaamlijke gevaaren ; ja, en zelfs voor de zonde, dewijl het gevoel derzelve, het oevoel van Gods goedertierenneid hindert. — Een zachtmoedige en ftille geest is kostelijk voor God. Ik zal bidden, dat gij bevrijd moogt Ee 4 wor,  43* Leerzaame worden van te veel inwendige aandoeningen, v?n vrees, droefheid, en onvergenoegdheid. 5. Ik zal bidden, dat geen fchepfel u grooter, beter, achtingwaardiger, of noodzaakliiker mooge toefchijnen, dan hec waarlijk is; en dat gij die allen moogt aanmerken als voorbijgaande fcha. duwen, ijdelheid, en bedriegelijk, verder dan gij God in dezelven ziet, of dat zij u tot Hem opleiden; dat zij nooit teveel door u bemind, teveel gevreesd, teveel vertrouwd worden, of hunne begrippen teveel gewigts bij u hebben. 6. Vooral zal ik bidden, dat gij minder eigenwillend moogt zijn, en niet te driftig of onverzettelijk gefteld op het verkrijgen van uw' eigen zin en wil, maar dat gij eenen wil moogc hebben, die zich buigt onder den wil van God, en zich laat veranderen, zoo als G o d dien hebben wil; die Hem wenscht te volgen, en niet vooruit te loopen; en die tegenftand en weigering van God en menfehen kan verdraagen, zonder misnoegen, en zonder ongeduldige kwel. ling des gemoeds. 7. Ik zal bidden, dat eene fchijnbaare wijsheid u niet misleide, het zij om iets achtertehouden, waar omtrent gij den raad van Vrienden houg noodig mogt hebben, of om uwe gaaven, door een nutloos ftilzwijgen, te verbergen, in plaats van, door nuttig gefprek, daarvan gebruik te maaken, en zulks uit hoofde van den afkeer dien gij hebt van geveinsdheid; en dat gij u niet moogt fchuldig maaken aan zonde van nalaatigheid, uit vrees van beter te fchijnen dan gij zijt. Uit dit alles zult gij kunnen opmaaken, waar in ik u gebrekig achte. De beste gemoedinei- glUT  Men g e l-Schriften. 433 gingen in fchepfelen, zijn gemengd met fchepfels - onvolmaaktheden, en daarom is er eenig bitteT noodig, om ons van het onzuivere deel te reinigen. God moet gekend worden als onze rust, en daarom moeten wij leeren, dat de beste fchepfelen maar fchepfelen zijn. Armzalige weereld, daar wij geen vuur kunnen hebben, zonder rook; daar onze dierbaarfte Vrienden gelegenheid moeten geeven tot onze bitterfte fmertj en daar wij, in hoop, in liefde, en blijdfcftap beginnende, eer wij er aan denken, in eene even groote maate van droefheid vervallen i Leer door ondervinding, wanneer eenige toeftand u ongemeen of boven maate zoet en aangenaam is, te zeggen: „ Hier uit zal mijn verdriet voord* w koomen." «-—» CHRISTUS HET HOOFD des JLIGCHAAMS, Naamlijk dea GEMEENTE» D e betrekking van Christus tot zijn Volk, wordt door veelerlei fpreekwijzen uitgedrukt, Ee 5 zoo  434 Leerzaam* zoo meenigvuldig als veelbeduidend. — Het oogmerk deezer Proeve is, onzen aanbiddelijken Verlosser te befchouwen , in de hoedaanig* heid van het Hoofd zijnes Ligchaams, naamlijk der Gemeente. Deeze tijtel wordt Hem in de heilige Schrift gegeeven, en bevat zeer veel in zich. Het woord Hoofd brengt dikwijls met zich, het denkbeeld van hoogfte waardigheid en voortreffelijkheid. In deezen zin, wordt het te recht op Christus toegepast Er was eeae Verbouds vereen i- (0) Efeez. I: 22, 83(b) Efeezen IV: 15. I«. Kor. XII: 12, 13.  43*> -Lksezaamb eeniging tusfchen hen, van eeuwigheid, gelijk die, welke er is tusfchen den Borg, en hem wiens plaats hij bekleedt, of voor wien hij inftaat. Het was ingevolge daarvan, dat het geen Christus deed en leed, aangemerkt werd als voor hun gedaan en geleeden, en dat zij de vruchten daarvan genieten. Maar ten befiemden tijde, grijpt er eene leevendige vereeniging tusfchen hen plaats, gelijk die van het hoofd met de leden van een leevend ligchaarn. Chris* tus werkt die uit, door de mededeehng van zijnen Geest. Hier door vereenigt Hij zich -ten naauwften met zijn Volk; era de Geest, dien Hij hun mededeelt, verwekt in hun de Genadegaaven van geloof en liefde, waar door zij Hem aankleeven: en aldus wordt de vereeniging wederzijdsch. Zij zijn eigenlijk één met Chris» tus; en de vereeniging blijft altoos onlosmaakelijk. Door deeze vereeniging, worden de Geloovigèn opgewekt uit eenen dood van misdaaden en zonden, en deelgenooten gemaakt van dat beginfel van geestlijk leven, welk uitloopen zal in eeuwige Heerlijkheid. De benaaming van Hoofd brengt ook met zich, een denkbeeld van de albevattende en oneindige Volheid die in Christus is. Het hoofd is de zitplaats der zintuigen, en de bron van invloed voor het ganfche ligchaarn. Is Christus, derhalven, het Hoofd van zijn Ligchaarn, de Gemeente, dan duidt zulks aan, dat in Hem eene volheid is, overvloedig genoegzaam voor alle de behoeften zijner Leden. Dit is in den volften nadruk waarheid [aj. Hij bd- 00 Joan. i: 14; Kil, h 19.  MEMGEt-SeHRlFTEN. 437 bezit oneindige fchatten van genade, tot vervulling van alle de nooden zijner Leden, en van elk van hun in het bezonder, hoe aanhoudend, hoe verfcheiden, en hoe uitgeftrekt hunne behoeften ook zijn moogen. Zijne Volheid is zoo groot, dat ze nooit uitgeput, ja zelfs met verminderd kan worden, want het is eene oneindige bron (a\ Welk een' troost en aanmoediging levert dit op, onder een gevoel van onze ledigheid en onbekwaamheid! Dit zinbeeld geeft ook te kennen, dat de Heer Jesus Christus, uit zijne Volheid, aan ijder Lid van zijn geestlijk Ligchaarn, in het bezonder, de noodige gaaven mededeelt. Kr heeft eene mededeeling van invloed plaats, van het natuurlijk hoofd, aan alle deleden, die met hetzelve vereenigd zijn. En er is eene dergelijke mededeeling van geestlijken invloed van Christus aan de Geloovigèn (b). Het is uit kracht daarvan, dat zij groeien, en werkzaam zijn, in het geestlijk leven (f). A"e de hernelfche invloeden die zij ontvangen, tot verbrijzeling des harten onder gevoel vau fchuld en be. derf, tot verfterking van hun geloof, tot bekwaammaaking in de betrachting van hunnen pligt, tot onderfteuning in druk en wederwaardigheden, tot aanvuuring hunner liefde, tot opwekking hunner bhjdfchap, e. z. v., alle die Godlijke invloeden, van de eerfte mededeeling des geestlijken levens af, tot deszelfs volmaaking («) Kol, II: 9. (b) Joan. I: 16. (t) Efetz. IV; 14 > 15; Kt>1' II:  41S Leejzaajie in heerlijkheid, koomen vrord van Christus». hun Hoofd. Hier uit ieeren wij, in geduurige afhanging van Christus, en van Hem alleen, te leeven, en oogenbliklijk nieuwen toevoer van genadige invloeden, uit zijne Volheid te wachten, maar ook, Hem alleen al de eer te geeven, van alles wat wij ontvangen. Deeze leenfpreuk drukt wijders uit, de gelijk; heid van natuur, welke tusfchen Christus en zijn Volk plaats heeft. Indien het hoofd en de leden van verfchillende natuur waren, zou de vereeniging een monster maaken. Ten einde Christus een gepast Hoofd van zijn Volk zoude zijn, nam Hij hunne natuur aan, en werd Mensch f a). En opdat zij bekwaame Leden van.Hem zouden zijn, vernieuwt Hij hunne natuur, en maakt hen gelijkvormig aan de zijne, in heiligheid. Dit gefchiedt volgends het Godlijk voornemen (bj. Het wordt hier beneden in zekere maate uitgewerkt, en zal voltooid worden daar boven (cj. Niemand heeft grond om te befluiten, dat hij een Lid van Christus Ligchaarn is, ten zij hij, eenigermaate, aanzijn Beeld gelijkvormig is geworden. Verder. Is Christus het leevendig Hoofd zijner Gemeente, en zijn de Geloovigèn, elk in het bezonder, zijne Leden; het geeft re kennen, de wederzijdfche deelneeming in elkanders belangen. Zulk eene deelneeming heeft er plaats, tusfchen het hoofd en de leden van het natuur- lijk (a) Hebr. IJ: n 14, (6) Rom. Vllf; 2p. (e_) I Jaar.. III 2.  Mengel-Schrif ten. 439 lijk ligchaarn; en dus is het ook tusfchen Christus en zijn Volk [f». De Geloovigèn hebben eene innige liefde tot Christus, en eene tedere zorg voor zijne belangen. Zij kunnen niet dulden, dat zijne zaak, door hun zeiven, of door anderen, benadeeld worde. Geen lijden, dat zij om zijnen wil ondergaan, is magtig, hunne genegenheden van Hem aftetrekken. En Christus is nog oneindig meer bezorgd voor zijne Leden, dan zij voor Hem kunnen zijn. Dit heeft Hij getoond, en toont het nog geduuriglijk, op veelerlei wijzen; Hij overlaadt hen met weldaaden; Hij heeft medelijden met hen , in hunne droefenisfen en bezwaaren; Hij draagt zorg voor hunne veiligheid, en vooralle hunne belangen ,• en Hij is onwankelbaar in zijne liefde en trouw. Er is zulk eene wederzijdfche toegenegenheid tusfchen Christus en zijn Volk, dat zij verlangen, om bij eikanderen te zijn in de Heerlijkheid (A Eindelijk. Deeze betrekkelijke hoedaanigheid van Christus brengt met zich, de volftrekte noodzaak der vereeniging van Christus met zijn Volk, ter volmaaking van- het geestlijk Ligchaarn. Gelijk de leden niet volkomen zijn, zonde: het hoofd, zoo is het hoofd niet volkomen , zonder de leden. Hierom wordt de Kerk genoemd, de vervulling van Christus (c~). Christus was van eeuwigheid beftemd, als het Hoofd der nieuwe Schepping. Toen werd het (a~) Efeez. V; 29— 3r. (6) Filipp. I: 23; Joan. XVII: 2+. §| Efeez. I: 22, 23.  ♦4© Leerzaam e het getal zijner Leden, en hunne éénheid mer Hem, bepaald. Hij heeft trapswijze, federt den Val, hen tot daadlijke vereeniging met zich gebragt; en nooit zal zijn verborgen Ligchaarn volkomen weezen. voor dat de laatfte uitverkooïen zie! aldus met Hem vereenigd is. Deeze betrekkelijke hoedanigheid van Christus, als het Hoofd zijnes Ligchaams, ftrekt ten onfaalbren waarborge voor de bekeering der nog onbekterde uitverkoorenen, en voor de zekere bewaaring, en eindelijke zaligheid, van hun die bekeerd zijn; want Christus Ligchaarn zou niet volkomen weezen, indien één enkel Lid, ten jongften Dage, aan het zelve ontbrak (a... — Laat ons, op grond daarvan, vuuriglijk bidden, en vertrouwend wachten, dat Hij zijn Volk vergaderen zal van de einden der aarde, en hen gewillig zal maaken op dea dag zijner heirkracht. MANCUNIENSIS. f» Joan. VI; 37—-.40. HIJ  Mengel-Schriften. 441 HIJ IS HIER NIET; Deeze woorden werden gefprooken bij de deur van een graf; en hec zijn gewislijk geen woorden van eenen gemeenzaamen inhoud. Wanneer wij met een bsfpiegelend oog onze Begraafplaatfen doorwandelen, en onderwijs zoeken in de verblijven der dooden, dan bericht ons eene zwijgende ftem — indien ik dus fpreeken mag — uit de zark die den mond des grafs bedekt, dat aldaar het overfchot ligt van een Perfoon, wijleer bekend, en misfchien geëerd, bij de weereld; maar nimmer zegt zij , althans niet met opzicht tot het ligchaarn: Hij is hier niet, -want hij is opgeftaan. Dit moet dan batrekking gehad hebben tot een buitengewoon Perfoon , en tot eene zeer zonderlinge gebeure- nis. , ,. Het voorgaande gedeelte van het Gefchiedverhaal leert ons, dat Hij, van wien dit gezegd werd, was JESUS van Nazareth, de Zoon der Maagd; Hij, die gekoomen was om zijn volk zalig te maaken van hunne zonden; Hij, wien de Voorzeggingen van alle de Profeetifche Schrijvers, het verrichten van ontelbaare en voorbeeldelooze Wonderen, en de ftem van God IV. Deel. Ff zei. want HIJ IS OPGESTAAN. Mattheus XXVIII: 6.  44& Leerzaame zeiven uit den hemel, alle te faamen getuigenis geeven, dat Hij de groote Messias, de Gezalfde des Heeren is; Hij, naar wiens koomst alle de Aartsvaders en Heiligen der vroegere eeuwen, roet reikhalzend verlangen, uitzagen; en in wien alle Geloovigèn van volgende tijden zich zouden verheugen, aan wien zij zich geheel toevertrouwen zouden; Hij, die het afichijnfel is van Gods Heerlijkheid, en hec uitgedrukte beeld zijner Zelfftandigheid, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht — en, om alles in één woord opteiömmen, Hij, in wien al do Volheid der Godheid ligchaarnlijk woont; dees is die aanbiddelijke Perfoon , van wien gezegd wordt: Hij is hier niet, want Hij is opgeftaan. —— Maar waar is Hij niet? Wij. heboen reeds aangemerkt, dat dit bericht gegeeven werd bij den ingang van eea graf — eene woonplaats der dooden. Doch waar toe diende zulk eene verzekering? Wien zou het in de gedachten koomen, om den Heer des Levens en der Heerlijkheid in eene donkere graffpelonk te zoeken? Wie kon verwachten, dat heilig Wezen, die de Fontein van zuiverheid en voortreffelijkheid is, te zuilen vinden in de onreine verblijven, beffemd voor fchepfelen, die, ten gevolge der zonde, aan den dood onderworpen zijn, en die billijk verweezen zijn om hunne overtreedingen met hun leven te boeten? Dus, ja, zou de Reden fpreeken, indien zij alleen onze leidsvrouw was; maar de Rolle der Waarheid geeft ons daarvan geheel andere berichten. Want — verwonder; u, Hemelen! Aarde, ftaa verbaasd! — Hij, die geen zonde gekend heeft, is zonde gemaakt, voor ons! Hij kwam  Mengel-Schriften. 443 kwam in deeze benedenwereld, en werd m alle opzichten aan ons gelijk, uirgenoomen de zonde, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem! Hij leefde een leven vol moeite, haat, fmaad, en vervolging, en ftierf eenen wreeden, eenen fchandelijken, eenen vervloekten dood, om eene volkomen genoegdoening optebrengen, voor de zonden der overtreeders; en opdat Hij, onze zonden in zijn ligchaarn draagende op het hout, ons reinigen zoude van alle ongerechtigheid — ons met God verzoenen door zijn Bloed, en Hem zeiven een eigen volc zoude heiligen, ijverig in goede werken. En eindelijk daalde Hij neder in het graf, en werd met de misdaadigers gerekend, om alzoo den Vloek, welken de Wet tegen de overtreeders had uitgefprooken, in al deszelfs uitgebreidheid te ondergaan, den dood in zijn eigen gebied te overweldigen, en voor a'le zijne getrouwe Volgers, tot aan het einde der eeuwen, eene volkomen overwinning op dien laatften vijand te verzekeren. Dus blijkt het dan, dat dees heerlijke Perfoon, deeze God mensch, in vollen nadruk in het graf gelegd was. Laat ons nu onderzoeken, wat de laatfte uitfpraak in zich behelst: Hij is opgefiaan. —Hier vindt gij ftof, 0 mijne ziel, om optefpringen van vreugd, en in heilige verrukking met den Koninglijken Dichter te juichen: Hij is opgevaar en in de hoogte; Hij heeft de gevangenis gevangelijk gevoerd; en gaavsn genoomen, om uittedeelen onder de menfehen! Ja, die dierbaare Immanuel, die aanbiddelijke Verlosser, die om mijne zonden aan het kruis genageld werd, en nederdaalde in het graf, tot Ff 2 mijne  444 LeerzaaMe mijne rechtvaardiging, heeft de banden des1 doods, door welken het onmoogelijk was dat Hij gehouden wierd, verbrooken, en is zeegepraalend opgeftaan, om te toonen, dat Hij alle magt bezit in hemel en ©p aarde, en dat, offchoon Hij zich wel wilde vernederen, om, geduurende drie dagen, de fchijnbaare overwonneÜng van dood en graf te zijn. Hij nogthans de oppermagtige Heer is van dood en graf. En aldus verrijzende, heeft Hij aan al zijn uitverkooren volk eene blijde opftanding verzekerd tot zijn hemelsch Koningrijk, alwaar Hij thands gezeten is ter rechtehand der Majesteit in den hoogen, om voor zijne verlosten inte.tree» den, en te pleiten op zijne Gehoorzaamheid en Dood, als eene volkomen genoegdoening voor hunne zonden, en eenen genoegaaamen prijs voor hunne verlosfing. ■— Mogten mijne gedachten en wenfchen Hem aldaar fteeds volgen, en mogt ik, met verfmaading van de beuzelingen deezer armzalige en voorbijgaande weereld., het zalig tijdftip met verlangen te getcoet zien, wanneer ik, van deeze belemmerende kluisters der fterflijkheid ontflaagen, opvaaren zal tot de onmiddellijke aanfchouwing en naauwer gemeenfehap met mijnen eeuwigdierbaaren Verlosser! En totdat die heuglijke oogenblik daar is, o mijn Zaligmaaker en Vriend! gewaardig, in deeze wooningen van zonde en fmert, mij gunstig te bezoeken, en laat mijne ziel eene ruime maat genieten van uwe hemelfche Liefde! Laat uwen Heiligen Geest voor eeuwig woonen in mijn hart, en mij bekwaam maaken, om uwen Naam te verheerlijken en uwen lof te verkondigen, hier op aarde. Bewaar mij, dat  Mengel-Schriften. 443 dat ik nooit dien Godsdienst, in welks belijdenis ik mijnen roem ftel, door mijn gedrag of wandel onteere. Op U, mijn' eenigen Heere en Zaligmaaker, is al mijn vertrouwen, al mijne hoop gevestigd; en. één gunstige aanblik van U..is mijner ziele dierbaarer, dan alle de fchatten, de eer, en vermaaken van tienduizend wee» relden. O 1 dat uw Naam worde aangebeeden bij alle de Volken der Aarde, en de blijde Boodfchap van uw Euangelie van het een tot het ander einde der Weereld verbreid worde! Laat de Heidenïche Natiën draa de handen tot U uitftrekken; en laat alle fchepfelen, die Gij gemaakt hebt, leeren, dat de waare gelukzaligheid hier beneden, alleen gelegen is in het aan* fchouwen der wonderen die Gij gewrocht hebt, en in het vervroegen van het heuglijk tijdfiip, wanneer zij, die U in deezen fiaat oer beproeving gekend en aangebeeden hebben, zullen ingaan, tot het vol genot uwer Liefde, in de ge-? westen van onftervelijke heerlijkheid. Sandwich. E. Tf ; Ff 3 BRIEF.  446" Leerzaame BRIEF van den Eerw. JOH AI NEWTON* aan eenen VRIEND i n HOLLAND. Veel geliefde Veiend! Onlangs verzocht ik den Eerw. Heer Booth, u te berichten, dat de zwakheid mijner oogen, mij de Briefwisfding met mijne Vrienden belet heeft; anders hadde ik al voor lang aan u gefchreeven. Dan de vriendlijke boodfchap, welke de Heer Hepburne mij onlangs van ubragt, heeft mij opgewekt, om u nog een briefje te laaten toekoomen, niettegenftaande ik, in ééne zitting, maar weinige minuuten achter eikanderen fchrijven kan. Ik ben op den 4 deezer maand in mijn 78 jaar getreeden, en geloof dat weinig menfehen van mijne jaaren, met eene grootere maate van gezondheid gezegend zijn dan ik. Ik ben alsnog bekwaam, om zoo luid, zoo lang, en zoo dikwijls te prediken, als voorheen. Én fchoon mijn ge-  Mengel-Schriften. 447 geheugen'tot herinnering [recolkction'] in 'c algemeen — gelijk ook mijn gezicht — zeer zwak is, zoo dat ik Üikwerf vergeeten ben, het geen ik twee uuren ie vooren gezegd of gedaan hebbe, nogthans gebeurt mij dit zelden op den Predikftoel. Ik ben al lang voor Veelen een wonder geweest, en behoorde zulks het meeste voor mij zèlven té zijn, " Dan het heeft onzen genadigen Heere behaagd . mij te bezoeken met eene zwaare beproeving, en dat op het einde van mijn ïeven, en na alle de groote dingen, welken Hij voor mij gedaan heeft. Het Kind van wijlend mijne geliefde Vrouws Broeder, werd weezc gelaaten, op haar vijfde jaar. Op eene onderkennel ijk e wijze werd zij mij door den Heere. toegezonden, om hasr voor Hem optevoe.den; en, gei loofd' zij zijn Naam! Hij beantwoordde mijne gebeden, begunstigde mijne poogingen, en zettede zijn eigen Zegel op haar hart. En, gelijk' Mordechai omtrent Esther deed, wij namen haar aan, -als onze eigen Dochter; en de Heek heeft mij daar voor eenen goeden loon gegeeven. Sedert dat haare lieve Mama (*) naar eene betere Weereld verhuisd was, is zij,* onder Hem, en door zijnen zégen, mijn voornaamfte fteun en troost geweest, in mijnen toeneemenden ouderdom. Dan, fifids twee jaaren, is zij zeer ongefteld geweest, door eene zenuwziekte; en fchoon zij thands, door zijne goedheid, merkelijk beter is, is zij echter verre af van gezond te weezen. (*) [Dat is, hiare Tante, die zij als haare Moeder lief had en gehoorzaamde.] Ff * Al.  448 Leerz aame Aldus, gelijk de Heer, naABRAtfAM vereerd te hebben met den tijtel van zijnen Vriend, vervolgends goedvond zijnen Izaak van hem op te eisfchen, toen de Aartsvader reeds oud geworden was, heeft Hij ook zijne hand gelegd op mijnen Izaak. Hoe dikwerf ontfpringen onze fcherpfte beproevingen, uit onze alleraangenaamfte en meest gewaardeerde vertroostingen \ Dan, alle Gods wegen en bedeelingen met zijne Kinderen,'zijn genade en waarheid, om hen te vernederen en te beproeven, en hun te leeren kennen wat nog in hunne harten is, opdat Hij in 't einde aan hun zijne weldaadigheid groot maake. Maar gelijk de mensch tot moeite gebooren is, als de fpranken tot opvliegen, zoo ontftaan onze moeiten en beproevingen niet uit het ftof der aarde. Hij, die eens onze Natuur aannam, om onze fchulden te betaalen, verzoening te doen voor onze zonden, en om het eeuwig leven te geeven aan allen die in zijnen Naam gelooven, en die nu heerscht, in onze Natuur, op den Troon der heerlijkheid, bezittende en oefenende alle magt en gezag in den flemel en op de aarde — is alsnog God, geopenbaard in het vleesch, God boven al, te prijzen tot in eeuwigheid. En terwijl deeze Heer van alles zichzelven vernedert, om [met welgevallen] acht te geeven op den Eerdienst van het hemelsch Heirleger, buigt Hij nog laager, en gewaardigt zijn arm volk te bezoeken, die leemen hutten bewoonen. (f) De Hemel der Hemelen kan Hém niet (f) [De Schrijver heeft waarfchijnelijk het oog op cfe Engelfche Vertaaiing van Psalm CXIII: 6. alwaar men  Mengel-Schriften. 449 niet omvatten , want Hij vervult alle dingen. Hij is aldaar als onze Plaatsvervanger en Voor* looper; (onze groote Hoogepriester , draagende onze :naamen op zijne borst gegraveerd, en op de palmen zijner handen, die eens om onzen wil doornageld waren. En Hij is geen Hooge« priester die niet kan medelijden hebben mee onze zwakheden. Als God, kent Hij alle dingen; maar als God mensch, als Middelaar, heeft Hij eene ondervindelijke kennis en medege» voel met alle zijne Leden. Hij weet, wat en welke onze verzoekingen zijn, en kent dus haaren aart; want Hij heeft ze gevoeld en ondergaan. In den loop zijner Bediening hier op aarde, was Hij in alles ons evengelijk, mtgenoomen de zonde. Hij werd verfmaad en verworpen van de men. fchen; een man van fmerten, en verzocht in krankheden. Hij was' dikwerf hongerende en dorstig, vermoeid, gelijk wij; en dat alles om Ff 5 on- Jeest: Die zich vernedert, om te aanfehouwen de dingen die in den hemel en op de aarde zijn.. En als men uan, met eene godvruchtige infpanning. indenkt en zich voor den geest roept, alle die verheven denkbeelden, welken de godvruchtige Schrijver, aangaande de liefdevan Jesus, ons vervolgends aan de hand geeft; wiet moet dan niet met seker' Heiligen uitroepen: Foorwaar> deeze kannis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan daar niet iij \ Voorzeker, de liefde van onzen Godlijken Heiland, berekend, zoo van de hooge waardigheid van zijn' Perfoon, als van de laagheid, geringheid, en vloekwaardigheid der voorwerpen en van de rijke vruchten, die zij tot in eeuwigheid hun zal opleveren —— wie moet dan niet den Apostel Paulus gereedlijk bijvallen, en zeggen; Ja, voorwaar, de liefde van onzen Heer Jesus Christus, gaat alle gefchaapen valland en begrip oneindig te boven 1 ]  45o Leerzaamè onzen wil, toen wij nog zijne vijanden waren. Hij zweette bloed in den Hof, onderging het uiterfte geweld en boosheid van de Magten der duisternisfe; hing uuren achter een aan het kruis, verlaaten van zijne Vrienden, en gefmaad van zijne vijanden, die Hem daar aan genageld hadden — die zijnen bitteren uitroep befpotteden, hunne hoofden met verachting fchuddende, toen Hij uitriep: Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij mij verlaaten ? Na zulk eene fterke proef van zijne liefde, behoeven wij niet te vreezen dat Hij ons eenig leed zal toebrengen. Wanneer Hij zegt: In Mij zult gij vrede hebben, zegt Hij tevens: In de Weereld zult gij verdrukkingen hebben. Dan wat is ons lijden, wanneer wij het zijne maar in eenige aanmerking neemen? Ik begin nu te leeren — maaf ik ben een traag onvatbaar leerling — om door alle werktuigen en tweede oorzaaken heen te zien, op Hem, de groote en eerfte Oorzaak van alles; om elk eene van zijne bedeelingen, het zij uitof inwendige, aantemerken als onder het onmiddellijk beftuur van Oneindige Wijsheid en Liefde, van Hem, die elk gevoel van mijn hart kent. Ik wil gelooven — Heer, koom mijne ongeloovigheid te hulp! — dat geen fchepfel mij eenig leed of genoegen kan toebrengen, dan door zijne befchikking. Indien er geen muschje op aarde kan vallen, veel min kan een van zijne Kinderen onder lijden vallen, zonder zijne be> ftemming. Zijn de hairen van ons hoofd geteld, dan heeft Hij voorzeker ook een teder toezicht op alle onze fmerten. De Dichter zegt, dar. •  MeNGII'Sc h RIFTEN. 451 dat de Heer eene flesoh had, voor zijne traanen, en een boek , ter opteekening van aiie zijne zugtingen; dus dan ook voor ons. Want Hij is dezelfde, gister, en heden, en tot in eeuwigheid. — Drukt ons eene zwaarigheid, dan is er eene noodzaake toe; want Hij plaagt of bedroeft ons niet van harten, of uit vermaak, maar ten onzen nutte, opdat wij zijner heiligheid zouden deelachtig worden. In mijn geheiligd oordeel, ben ik berustend overtuigd, dat Hij alles wel doet. Als een zondaar, kan ik geen recht hebben, en ben ik, gelijk ik vertrouw, een geloovig zondaar, kan ik geen reden hebben, om teklaagen; want Hij heeft beloofd, dat alle dingen, in de uitkoomst, zullen medewerken tot zijne eer, en tot ons heil. Zal alles ten laatflen wel zijn, dan moet voorzeker ook nu alles wel zijn. Ik ben, als een kortzichtige , niet meer bekwaam dan waardig, om voor mijzelven te kiezen. Maar Hij zal voor mij kiezen; Hij weet wat best is. Misfchien heeft Hij, door mij in een allergevoeligst deel te treffen, den Satan te leur gefteld, die mij anderszins in eenen ftrik kon geholpen, en tot zonde verlokt hebben. Door mij' te onder-fteunen , en bekwaam te maaken om, onder mijne beproevingen, zoo dikwerf als voorheen te prediken, bemoedigt Hij ook welligt mijne toehoorderen, onder hunne bezondere bezwaaren. Hij kan, in deezen weg, mij ook meer van het booze van mijn hart leeren kennen , en tevens mij meer ondervinding geeven van zijne kracht en medelijden, dan ik anders zou gehad hebben. De, nacht 'van verdrukking en bezwasren , brengt teweeg eene bevestiging van de waar- heid  452 | Leerzaams heid en waardij der Beloften, welker grootfte gedeelte verfprooken zijn aan tijden van druk en beproevingen. Wij bewonderen den luister en de fchoonheid van den Starrenhemel, dan deszelfs rechte befchouwing zijn wij aan den nacht yerfchuldigd, want ware het altoos dag, zouden wij niet weeten dat er ééne Star aan den Hemel was. Zoodaanig, lieve Vriend, zijn mijne gedachten en uitzichten, in mijne beste tijden. Dan, offchoon de Heer mijnen geest eenigermaate gewillig gemaakt heeft, om onder zijnen oppermagtigen wil te buigen, en met onderwerping, lijdzaamheid, en hoope, zijnen tijd, tot mijn heil en redding beftemd, te verbeiden — vind ik nogthans dikwerf, dat, helaas! het vleesch zwak is, en dat ik dus verder te leeren heb, dat ik zonder Hem niets doen kan. — Ik verzoek uwe voorbede, en de voorbede mijner goede en waardige Vrienden in Holland, voor mij en de mijnen. Dikwerf gedenkt mijn hart aan 's He es en Volk in uwe gewesten. Het is al eenigen tijd geleeden, dat ik zulk een' langen Brief gefchreeven heb; en nu is dezelve voornaamlijk opgevuld met mijne geringe belangen. Ach! Mijn Heer, behoorde ik niet liever u verzocht te hebben, om ons te faamen te voegen, in te weenen over de fchuld, den hoogmoed, de ongevoeligheid, en het ongeloof van deeze zoo hoog begunstigde Natie? Voltaire heeft den geest der zoogenaamde Wijzen vergiftigd. En Thomas Paine heeft de masfa van 'r gemeene volk bedorven. Dan, geloofd zij de Heer! het licht van het Euangelie verbreidt zich ook onder ons, en ik ver« trouw t  Mengel-Schriften. 453 Trouw, dat het aantal van hun, die in de bresfe ftaan, rouwe draagende over de zonden, en pleitende om genade, voor hun zeiven en voor het volk, nog jaarlijks toeneemt. Dit zijn de waare Patriotten. Dit zijn de wagens en de ruiters van ons Land. En nu, mijn lieve Vriend, fchoon wij elkan. der in den vleefche niet zien zullen, kunnen wij nogthans , — en, gelijk ik hoope, dikwijls — elkander in den geest ontmoeten, bij den Troon der Genade; en nederig vertrouwe ik, dat wij elkander zullen ontmoeten bij den Troon der Heerlijkheid, en ons dan vereenigen, in onophoudelijke lof en dankzegging, aan Hem, die ons heeft liefgehad, en ons gewasfchen heeft van onze zonden in zijn eigen bloed* Waardig, waardig is het Lam dat gefiagt is Amen! Gij zijt, is mij bericht, nog ouder dan ik. Geen van ons beiden kan dus verwachten, veel langer op aarde te zullen leeven. Onze tijden zijn in de handen van onzen besten Vriend. Mijn gebed voor u en mij zei ven is, dat, zoo lang wij in den vleefche leeven, wij voor en tot Hem moogen leeven, opdat, wanneer het geroep zal koomen , het zelve ons gewillig en waakende mag vinden, en wij, door rijke genade* verkrijgen moogen eenen overvloedigen en triumfeerenden ingang in het Hemelsch Koningrijk, tot prijs zijner heerlijkheid! Ik beveele u, en allen die u lief zijn, aan zijne zorg en zegen, en blijve uw toegenegen Vriend en Broeder, JOHAN NEWTON. Londen, 31 Augustus, 1802. OVER  454 Leerzaams OVER HET SCHIELIJK STERVEN, Met eenige aanmerkelijke Voorbeelden daar va n: „ in de gevallen van Leeraars, Schielijke fterfgevallen, zijn veeltijds het onderwerp van gelprek. Het zou misfchien moeilijk zijn te bepaalen, of in deezen tijd meerder menfehen door een' piotslijken dood worden wechgerukt, dan voorheen. Gebeurenisfen van dien aart, verrasfen en treffen ons voor een' ©ogenblik , terwijl dergelijke gevallen van voorige jaaren, draa vergeeten zijn; maar de Schrijvers van vroegere eeuwen maaken dikwijls gewag van fchielijke fterfgevallen. God heeft, in den weg zijner alwijze Voorzienigheid, altijd fommigen Van zijne fchepfelen op zulk eene onverwachte wijze wechgenoomen, ietl einde de aandacht der ijdele ftervelingen te krachtiger optewekken, tot het behartigen hunner eeuwige belangen; en de Gefchiedenis levert verfcheiden voorbeelden op, van derzelver heilrijke uitwerking. — Petrus Waleo, een Koopman te Lyons, in het laatst der twaalfde Eeuw, die naderhand het werktuig werd tot de uitbreiding van den waaren Godsdienst, onder het Volk, federt Waldenzen gehecten, werd tot God bekeerd, door het fchie-  Mengel-Schrif ten. 455 fchielijk fterven van een' zijner nabuuren, in zijn bijzijn, En de uitmuntende Rechter Hal es, kwam tot ernstige gedachten over den Godsdienst, door een foorrgelijk geval. Wanneer wij ovetweegen de tederheid van het faamenftel des menschlijken ligchaams, dan zullen we ophouden ons over plotslijke fterfgevallen te verwonderen, en veeleer ons verwonderen moeten, dat dezelven niet meenigvuldiger zijn. Ons leven is flegts een damp; en wanneer die in een' oogenblik verdwijnt, dan is zulks niet meer, dan het geen men billijk mag verwachten. Het voornaame gebruik, dat wij van zulke ontzettende gebeurenisfen te maaken hebben, is, dat wij trachten altijd bereid te zijn ; want in welk uur wij niet gedacht hadden, zal de Zoon des Menschen koomen. Indien wij deel hebben aan Christus, door het dierbaar geloof, en geheiligd zijn door den Heiligen Geest, dan zijn wij altijd hebbelijk bereid; en het is ons voorrecht zoowel, als onze pligt, fteeds nabij God te leeven , en eene geestlijke en waakzaame gemoedsgeftalte te onderhouden, op dat we ook daadlijk bereid moogen zijn. Dan zou het ons ook weinig kunnen verfcheelen, of wij plotslijk, dan langzaam wierden wechge. noomen. Het kan, in eenige opzichten, voordeelig weezen, dat wij onze aanft.iande ontbinding te gemoet zien. Wij hebben alsdan gelegenheid, om orde op onze huislijke zaaken te ftellen, ert onze tijdlijke belangen te regelen; wij kunnen het voorrecht genieten, van ftervende getuigenis te geeven aan de Waarheden van het Euangelie, en derzelver voortreffelijkheid te bewijzen, door de  4-50* Leerzaam é de onderfteuning en den troost, welken wij er uit afleiden, en die kan voor de zielen onzer aanweezende Bloedverwandten en Vrienden nuttig zijn. Aan den anderen kant; wanneer wij fchie* lijk van dit tooneel van zonde en ellenden worden wechgenoomen, ontdaan wij op eerftnaal alle de pijnen en benaauwdheden eener langzaam bezwijkende natuur, en de angsten van. als ware het, bij duimbreedten re fterven. De Verzoeker mist ook alle gelegenheid , om onzen zwakken geest door knallende twijfelingen en vreezen te ontrusten. Wij gevoelen niets van den weedom, welken het fcheiden van Nabeftaanden en Vrienden, die ons zoo lief waren als onze ziel, veroorzaakt, maar flnipen uit de weereld, gelijk men fomtijds verkiest te doen uit een groot gezelfcnap, zonder plegtig affcheid te neemen. Dit heet,' als bij verrasfing zalig te worden, en gelijkt meer eene overzetting, dan eene ontbinding. - In den loop mijner leezingen, ben ik dikwijls getroffen geweest, door de verhaalen die wij hebben, van veele getrouwe Leeraars, die door eenen plotslijken dood van hunne posten werden afgelost. Eenigen van hun, hadden dit meenig. maal ernstig gewenscht; en de overigen, moogen wij onderfteilen, verlangden niet, het vermogen om nuttig te zijn te overleeven. — Vertrouwende, dat een kort Verhaal van eenigen dier Voorbeelden niet onaangenaam of nutloos zal zijn, heb ik de moeite genoomen, dezelven uittefchrijven. De vermaarde Johannes Wickliff, die Morgenffar der Kerkhervorming, werd door eene beroerte overvallen, daar hij in zijne KerspelKerk  Mengel-Schriften. 457 Kerk re Lutterworth ftond te prediken; en terwijl men hem in eenen ftoel naar zijne wooning droeg, gaf hij den geest; in het jaar 1384. David Black, Leeraar te St. Andrews, in Schotland, ftierf terwijl hij beezig was het hei'ig Avondmaal te bedienen. Robert Bruce, in Schotland, had, naar zijne gewoonte, tot zijn ontbijt, één ei gegeeten , en om een tweede gevraagd hebbende, zoo als men hec wilde gaan haaien, zeide hij: „ Hou „•fttl, Dochter, hou ff.il; mijn Meester roept „mij." Daar op eischte hij eenen Bijbel, Dan, zijn gezicht hem fchielijk begeevende, verzocht hij, dat men zijnen vinger wilde plaatfen op Rom. Viil: 33, en volgenden. En dit gefchied zijnde, Zeide hij: „Nu, God zij met u, mijne kinde„ ren! Ik heb met ulieden ontbeeten, en zal he„ den den avondmaaltijd houden met mijnen „Heere Jesus Christus." En oogenbliklijk ftierf hij. Doctor Leighton, een zeer uitmuntend M^n, gaf dikwijls te kennen, zijne vrees voor de fmerten van eenen langzaamen dood, en zijnen wensch, dat zijne Vrienden mogten bevrijd zijn van de moeite en kwelling, die zulke omftandigheden met zich brengen. De Heer gaf hem zijne begeerte. Hij ftierf in eene Herberg, in den flaap. Dr. T. Gouge, Predikant in de Kerk genaamd St, Sepulchre, binnen London, en die, van wegen zijne groote toegenegenheid tot Waks, de Apostel van dat Landfchap genoemd werd, ging des avonds gezond en wel ter ruste, en werd des morgens dood gevonden, den 29 Octo. her iéoi, oud 77 jaaren. IV. Deel. Gg Isaak  458 Leerzaams Is aak Ambrosius, Leeraar te Preston, en nadeihai.d te Garstang, in Lavcashire, was een Man van uuftcekende godvrucht. Een bezoek ontvangende van eenigen zijner Vrienden, zeide hij' tegen hun-, dat hij zijn werk afgedaan hadde , en nu geresd was? wanneer zijn Heer hem zoude nepen Töèïl zij heen gi'gen, begaf hij zich in zijne .Studeerkamer, om te bidden. Aldaar langer, dan baiargewoonte, gebleeven zijnde, vond men hem — ik meen op zijne knien—zieltogende. Hij was heilig in zijn leven, zalig in ';jn fterven, geëerd bij God en alle godvruchtige menfehen. iiij ftierf in het jaar 1664, oud 72 jaatefi. T o & a n n e s Oars, een der uitgeworpen Let raars, opvolger van Thomas Vincent, re London, des namiddags zullende prediken, kreeg, tefftond na het eindigen v;m het Voorgebed,.een plotslijk toeval, tn gftig van den Pre. dikitoel ter heerlijkheid; in December 1688. Zeer aanmerkelijk is het, dat-, op den tweeden Zondag ciaar ann vozende, de Heer Kentisch, voor zijne eigen Gemeente predikende, terwijl hij de aandacta uer Vergadering opwekte, door het vermelden van het firbieüjfc fterfgeval van den Heer Oaks, zelf oogenbiiklijk doodbleef. Een ar: Ier Leeriaci Shewel genaamd, was beezig, bijj venolg te prediken over de Inwoonende zonde. Op een Saturetag, bevond jhij zich geheel ongeichikt om zijne Vervolgftoffe te behandelen, en nam des anderendaags, tot verwandeling awjww Hoorderen, tot zijnen Tekst, het ilot «ad Paü: üs Brief aan Fileemon: De genade van onzen heere Jesus Christus zij niet uwen geest! Sommigen vreesden, dat hij  Mengel-Schriften. 459 hij hen eerlang' zoude verlaaten, dewijl zijne Preek de gedaante had van eene Affcheidsrede. En dit hie^k ook bij de uitkoornsr. Want den volgenden Woensdag, als hij wederom zoude prediken, las hij, na het Voorgebed, zijnen Tekst af, zijnde Kom. V: 12. Endoor de zonde de dood, e. z. v. — doch, tot zijne Verhandeling zullende overgaan, beving hem eene beroerte, en hij zeeg neder in den predikftoel; hij werd in de Kerkekaoier gebragt, doch fprak geen enkel woord meer, en na verloop van een paar uuren, gaf hij den geest. Dit gebeurde omtrent het jaar 1^95. De Eerw. Tailour, eene Lijkrede houdende over den Heer N. Vincent, zeide onder anderen: Wat mij betreft, na rijpe overwee,}ging, fchijnt het mij toe, geene begeerelijke „ zaak voor een godvruchtig mensch te zijn, „ langzaam uitteflijten, gelijk een fteen door ge„ ftadigen drop. Wanneer flegts mijn huis en „ mijne ziel ;in orde zijn, hoe fchielijker alsdan „ mijn gtest dit logge ligchaarn en deeze arm„ zahgè weereld verlaat, al was het in een' ongen„ blik, zooveel te beter." Hij verkreeg zijnen weosch. Hij verliet de weereld al flaapende. Zoo gebeurde hem het zeldzaam geluk, dat hij op aarde in flaap viel, en in dea hemel ontwaakte. De Eerw. Wilcox had ook meer dan eens zijnen wensch te kennen gegeeven 9 dat, indien het den Heere behaagde, 'zijn affcheid uit deeze weereld fchielijk mogt zijn. Dit gebeurde hem ook. Hij ftierf plotslijk, zoo als hij gereed ftond om zich ter Kerk te begeeven. Hij was gewoon te zegpen: ., Schielijk geftorven, G g 2 sa fchie<  460 Leerzaame „ fchielijk in den hem°l;welke woorden op zijne giafperk, in Bunhill Fields, gehouwen werden. De Heer Samuel Wïlson, Predikant te Satton AshpZeld, in Nottingham, was volmaakt gezond, toen hij, na den middagmaalrijd, uit zijn huis ging, om bij iemand m de nabuurfchap een boek te haaien; hij werd in het gaan over een veld, onpaslijk, en ftierf binnen weinige oogenblikken, in Gctober t'/%i, oud 63 jaaren. De Eerw. j o h a N K e r , Leeraar te Karmunhth\ beezig zijnde met de bediening van het heiüg Avondmaal, in eene der Kerken binnen Glasgow, terwijl hij aan de rwrede Tafel zijne Vermaanrede fprak, zweeg plotslijk flil, zeeg neder, en gaf weinige uuren daarna den geest, den 27 Apiil 1775. De Eerw. Robert Walker, Schrijver van verfcheiden uitmuntende Leerredenen , na des morgens in eene der Kerken te Edinburg gepredikr te hebben, werd ziek, en ftierf in den namiddag van denzelfden dag. De dood van den grooten George Whitefield was fchielijic. Op Saturdag den 29 September 1770, reed hij vijftien [Engelfche] mijlen verre, en predikre te Exeter, in Nieuw Engeland, uit 2 Kor. XIII: 5, voor eene groote fchiar, in het open veid; waarna hij verfcheiden mijlen reed, rot Newuury. Den volgenden nacht, kreeg hij etn' hevigen aanval van aêmborsugheid , en ftierf des morgens ten € uuren, oud 56 j iaren. Dr. Conyers, van Deptford, offchoon den dood niet vreezende, was echter dikwijls bevreesd voor bet fierven; en zeide fomtijds tegen zijne  Mengel-Schriften. 46*1 zijne vertrouwde Vrienden : „ Ik wenschte dat „ ik u ontglippen, en tot mijnen Jesus in den „hemel gaan konde, zoo gemaklijk, als ik uit „ het eene vertrek in het andere gaa." Omtrent drie weeken voor zijn overlijden, zeide hij tot eene Vriendin: „ Ik kan u iet verrellen, dat u „ aangenaam zal zijn — ik ben verlost van de to vrees voor het fterven." Zij antwoordde: „ Dan „ zullen wij u draa verliezen." En dit werd door de uitkoomst bevestigd. Op Saturdag wees hij eene pltk aan, voor zijn graf; en des Zondags morgens, na het volbrengen van zijnen openbaaren Dienst, werd zijne fpraak, onder het uitfpreeken van den Zegen, belemmerd —• hij kon van zijne knien niet opftaan. Men droeg hem naar zijn huis. Onder weg zeide hij: „Ik heb geen pijn. Ik hoop dat ik ras bij „Jesus zal weezen." Omtrent 4 uuren na den middag, ging hij ter heerlijkheid in, op, den 23 April 1786, oud 62 jaaren. Deeze treffende voorbeelden der fterfiijkheid, brengen ons met nadruk te binnen, het Onderwijs, welk onze Zaligmaaker door Gelijkenis zijnen Leerlingen gaf, hen vergelijkende bij de dienstknechten van eenen Heere des huizes, die voor eenigen tijd buitens lands reisde, en aari elk van hun zijn bezonder werk aanwees; beveelende inzonderheid den deurwachter, te waaken, en den hofmeester, om den voorraad van het huis uittedeelen; en voegende, tot hunne aanmoediging, er bij: Zalig is die dienstknecht, welken zijn Heer, als hij koomt, zal vinden alzoo doende! Gg 3 VER-  2 leerz aa me VERLEEVENDIGING van den GOBSBIEHST, x e S H O T T §9 in SCHOTLAND. Aan den Uitgeever van het Engelsch Euangelisch magazijn. Mijn Heer! Indien gij, van tijd tot tijd, een paar Bladzijden van uw nuttig Tijdfchrift wildet toewijden aan Berichten van merkwaardige Ver. leevendigingen van den Godsdienst, in onderfcheiden Eeuwen en Plaatfen, dit zou, naar mijne gedachten, eene goede uitwerking kunnen hebben. Leeraars en gemeens Christenen zouden er door opgewekt worden tot bidden om dergelijke uitftortihgeri van den Geest; en zoo zouden wij misfchien het geluk hebben, van getuigen te zijn van de bekeering van veele zielen. — Tot eene Proeve van her geen ik uaanprijze, fchrijf ik uit, een kort Verhaal van de zeld. zaame  Me ngel - Schriften. 463 zaame uitwerkten eener Leerrede, gehouden in de Kerk van Shotts, in Schotland, den 21 Junij i6$o. Ik geloof d?.t veelen uwer Le-zers het reeds zullen gezien hebben; maar daar het, buiten twijfel, aan duizenden die uw Magazijn leezen, onbekend zal zijn, oordeelde ik de plaatfing van hetzelve niet ondienstig. Zoo gij hier iu met mij overeenflemt, zal ik gaart), in het vervolg, nog meer dergelijke Verhaalen uitfcbrijven, en u toezenden. De Kerspel-Kerk van Shotts ligt aan den weg, ten westeu van Edinburg, en op een' aanroerkelijken afftand van eenige bekwsame plaats tot ververfching voor de reizigers. Dit gaf aanleiding, dat eenige aanzienlijke Juffers, die van tijd tot tijd langs dien weg reisden, eens en andermaal beleefdheden genooten ten huize van den Predikant dier plaats,? inzonderheid eens, wanneer zij, door een ongemak aan baar rijd tuig, genoodzaakt waren, den nachc aldaar over te blijven. Ziende de flegte gelegenheid en den vervallen ftaat zijner wooning, maakten zij ge. bruik van haaren invloed, om hem eene betere wooning, op eene meer voegzaame plaats, te befchikken. Deeze gunst verkreegen hebbende, ging de Leeraar bij deeze Juffers zijne opwachting maaken, en gaf haar op eene beleefde wijze te kennen, zijn verlangen, om te moogen weeren of ook iets in zijn vermogen was, waar door hij zijne dankbaarheid konde betoonen. Zij antwoordden, dat hij haar zeer verpligten zoude, G g 4 in-  464 Leerzaams indien bij zekere Leeraars, welken zij hem noemden, en die uitmuntten in godvrucht en ijver, wilde noodigen, om bij de aanfhande Bediening van het heilig Avondmaal aldaar, tegenwoordig te zijn, en medetedienen. Mij ftond dit gereedlijk toe; en het gerucht daarvan zich wijd en zijd verfpreidende, vergaderde eene groote meenig'.e volks, van verlchillenden rang, te faamen; zoo dat, verfcheiden dagen vóór de Bediening van het Bondzegel, veel tijds in gemeenfchaplijke gebeden werd doorgebragr. Met was toen niet gebruiklijk — zoo als het federt dien gedenkwaardigen tijd geweesr is (i — des Maandags na de Bediening van het Avondmaal eene Leerrede te hooren; maar dewijl de Heer zijne gunstige tegenwoordigheid, bij de ganfche plegtige Godsdienstoefening, zoo blijkbaar en overvloedig had betoond, en er een ongemeen aantal van Leeraars en Christenen bij deeze gelegenheid te faamen gekoomen waren, wilden zij niet fcheiden, zonder vooraf nog éé :e Leerrede te hooren. De Heer Johan Living s t o n (o.) ■, een jong Predikant, werd erns- (1) [Te'weeten, federt dien tijd, is men in fommige districten , ten platten Lande in Schotland , gewoon, dat fommige nabuurige Gemeenten op zekere bepaalde plaats bij een koomen , om met elkander te faamen het Avondmaal te houden. Terwijl nu derzelver Leeraars aldaar mede verfchijnen, worden er veele godsdienstige en nachtelijke bijeenkoomsten gehouden. Dan inzonderheid , is van dien tijd af in ftand gebleeven. om 's Maandags een plegtige nabetrachting van 't gehouden Avondmaal te vieren, door eene of meerder opzettelijke redevoerin. gen, welken als dan gehouden worden ] (2) [Een zijner godvruchtige nakomelingen, de Eerw. J. H. Livingston, D. D. is thands beroemd Predikant ta Nieuw  Mengel-Schriften. 465 tig verzocht te prediken; doch hij wilde gaarn daarvan verfchoond. zijn, uit aanmerking dat zooveele bejaarde en gepchte Leeraars, onder welken de beroemde Robert Bruce gezegd wordt geweest te zijn, aldaar tegenwoordig waren. Eindelijk overgehaald zijnde, bragt hij een groot deel van den nacht door met bidden. Doch in den morgenftond, gevoelde hij zijnen geest zoozeer nedergeboogen, uit overweeging van het werk dat hem te verrichten ftond, dat hij befloot, zich heimlijk wechtemaaken. Hij was ook werklijk een goed einde wegs . heen gegaan, toen hem deeze woorden; Ben ik Israël eene woestijn geweest, of een land der uit er ft & donkerheid Ca,? hem voor den geest kwamen, met zulk eene kracht, dat hij zich gedrongen vond om wedertekeeren, en te prediken. Zijn Tekst was; Dan zal ik rein water op u fpren* aen, en gij zult rein worden; van alle uwe onre)nigheden, en van alle uwe drekgoden zal ik u reinigen (b). Zoo als hij gereed was zijne Leerrede te befluiten, kwam er fchielijk eene zwaare regenvlaag, het welk veelen deed omzien naar hunne mantels en overrokken. Waar op hij hen aanfprak op de volgende wijze: „ Kun- Meuw ■ Jork. in Noord - Amerika , hebbende hier te Lande gpftudeerd, onder den wiidberoemden Hoogleer, aar G Bonnet, te Utrecht; terwijl zijn godvruchtig verkeer hier te I.ande, bij allen die hem gekend hebben, een aangenaam nadenken van zijn beminnelijk eu ftichtelijk karakter heeft nagelaaten.] (o) [Jerem. II: 31.] (6) Ezeckiel XXX VI: 25. Gg 5  466 Leerzaame „ Kunnen eenige druppelen regens uit de wol„ ken u zoozeer ontrusten, hoe zult gij dan met „ tèhrik en wanhoop vervuld worden, o zon. „ ! ars wanneer God met u handelen zal naar „uwe verdiensten! God mogt rechtvaardiglijk „ vuur en zwavel op u doen regenen, gelijk over „Sodomen Goworra; dan ziet hier den Zoon „van God, die, door onze Natuur aantenee„ men, en in dezelve te gehoorzaamen en te „ lijden, een Toevlugt geworden is voor den „ftorm, en eene Schuilplaats voor de Godlijke „ wraak!] Zijne Verdiensten en Voorbidding zijn „ de eenige befchutting voor uwe zielen; en „ geene anderen , dan boetvaardige zondaars, „ zullen het heil van die Toevlugt genieten." in eene redevoering van dien inhoud, wijdde hij uit, nadat hij het te vooren overdachte had voorgedraagen, omtrent een uur lang, op eenen zielroerenden trant van waarfchuuwing en vermaaning, met groote verruiming van zijn hart. Wonderbaar, en alle laarere voorbeelden overtreffende, was de vermoogende kracht van den Heiligen Geest, welke met deeze ver. maaning verzeld ging ! Een groote meenigte van menfehen werd in het genaoed ontrust, bekeerd, en leevendig gemaakt. De Eerw. Fleming, beroemd en voortreffelijk Schrijver van het Werk, genaamd De vervulling der heiligs Schriften, die toen Leeraar was te Cambuslang, omtrent twaalf mijlen van Shotts, en de beste gelegenheid had, om van de uitwerkfden naauwkeurig onderrecht te weezen, heeft er dit getuigenis van nagelaaten: „ Ik kan op zekere gronden „ Ipreeken. Bij de vijfhonderd menfehen wer„ den op dien tijd zeer zichtbaar veranderd, van i »wel-  Mengel-Schriften. 467 „ w^ken de meesten naderhand leevendige Chris„ tenen geworden zijn. Het was als het zaaijen 'l van een zaad, door geheel CUjdis Bale, zoodac „ veelen vsn de uitmuntendfte Christenen in die ^ Landftreek, of hunne bekeering, of eene aanmerkelijke bevestiging in hunnen ftaat, van „ dien dag rekenden." MISVATTINGEN BEOEFENENDEN GOBSBIENST ONTDEKT. l^/Jen vormt zich een gansch verkeerd begrip van een godsdienstig leven , wanneer men denkt, dat het een leven is van rust en vrede. De mensch is niet zoodraa overgebragt van de duisternis tot het licht, en van de magt des Satans tot God, of hij wordt kwellingen gewaar, van welken hij te vooren geen denkbeeld had. Hij moet worstelen met de Overheden en'Magten, met de Geweldhebbers der weereld, der duisternis deezer eeuwe, en met de geestlijke boosheden in de lucht. Hij begeeft zich in oorlog met alle de vijanden van God, van welken hij geen' oogenblik ontflag heeft , totdat de dood hem uit het ftrijdperk roept. Hij geniet, noch kan zich in den  458 Leerzaams zich vrede belooven, totdat hij daar koomr; waar ae boozen ophouden van beroerim en de vermoeiden rusten van kracht. — Dan', veel van die moeiten en zorgen veroorzaakt hij zich zeiven. Weinig ervaaren in den Godsdienst verwacht hij, in het vervolg, die zelfde bedaardheid en vertrouwen des harten te zuüen gemeten, als in de dagen zijner eerfte liefde, toen de lamp des He er en over zijne tente Jcheen. Na een weinig meerder ervaarenis, wordt hij overtuigd, dat hij veel te bekrompen bevattingen van den beoefenenden Godsdienst heeft gehad. Hij wandelt in duisternis, en heeft geen licht. Daar het hem dus geheel tegen zijne verwachting gaat, befluit hij niet zelden, dat het vermaak, welk hij eertijds vond in den Godsdienst, enkel een vrucht geweest is van eene verhitte inbeelding, of, zoo er eenipe wezenlijkheid in zijnen Godsdienst plaats hadde, dan kan hij niet begrijpen, waarom God hem die aangenaame uitlaatingen zijner liefde, welken hij in den vroegeren tijd van zijn Christelijk leven gewoon was, onthoudt. — Dit is iets, dat veelen van Gods kinderen gebeurt. Zij twijfelen aan de egtheid hunner voorige bevindingen, en aan Gods liefde jegens hun omdat zij niet dezelfde blijdfchap en vermaak in den Godsdienst gewaar worden, die zij te vooren mogten genieten. — Het zij mij vergund, voor zulke menfehen eenige weinige Aan. merkingen voortedraagen, welken ik vertrouwe dat niec geheel nutloos zullen zijn. Toen gij eerst tot de kennis van God gebragt weidt, was het noodig, dat gij veel verruiming des gemoeds, en vermaak in den Godsdiensc on»  Mengel-Sgh riften; 469 ondervondt, ten einde'uw hart aan God te verbinden, u uittelokken tot zijnen diénst, en u te overtuigen, dat gij voorwerpen waart van zijne liefde. Wanneer gij tot eenen zekeren ouderdom en ervaarenheid in het Christendom gekoomen zijt, kunt gij die blijken der Godlijke liefde, in die zelfde meenigte en in dezelfde maate, niet verwachten, zoo als gij die mogt genieten in vroeger dagen, of eenigen tijd nadat gij Hem op eene zaligmaakende wijze hadt leeren kennen. Dit laat zich ophelderen door eene eenvouwige gelijkenis. Een Vader fchept vermaak, in het betoonen van liefde en toegenegenheid aan geheel zijn huisgezin; maar inzonderheid vindt hij genoegen, in het liefkoozen zijner kleinfte kinderen. Die geenen in het huisgezin, welken tot jaaren gekoomen zijn, worden niet op dezelfde wijze behandeld, ja, zij verwachten dit zelfs niet; masr, fchoon zij niet getroeteld en geftreeld worden, gelijk de kleine kinderen, hebben zij echter geen reden, om aan hunnes Vaders liefde te twijfelen; er was een tijd, wanneer zij, in denzelfden ftaat zijnde, dezelfde liefdebetooningen genooten. Dus wordt het kind vroeg aan den Vader verkleefd, en overtuigd, door zulke blijken van toegenegenheid, dat het een voorwerp is van 's Vaders liefde. Bij het opwasfen, fchoon de Vader zijne toegenegenheid op die wijze niet meer betoont, heeft het kind echter geen reden om aan de liefde des Vaders te twijfelen. >— Op gelijke wijze mag de Christen oordeelen over de genaderijke oogmerken van God. Schoon hij thands nier zooveele aangenaame bewijzen van Gods liefde, zoo- zielinneemend, als  470 Leerzaame als in hêt eerfte, ondervindt, moet hij daar uit niet befluiteu, dat zijne voorige bevindingen niet egt zouden geweest zijn, of dat God hem niet lief zou hebben. Hij kan nu niet meer behandeld worden als een klein kind, en dit moet hij dus ook niet verwachten. Veel verruiming der ziel, in godsdienstige oefeningen, en andere blijken van de Godlijke liefde, waren voorheen noodig, om die kinderlijke toegenegenheid en gehoorzaamheid, welken hij zijnen Zaligmaaker fchuldig is> in hem te verwekken en te verfterken; en terwijl hij toeneemt in de godzaligheid, zoolang hij wacht op den Heere om genade en hulp ten bekwaarnen tijde, moet hij de genade die hij reeds bezit, te werk ftellen en oefenen. Gevoelige .uitlaatingen van Gods gunst . ik beken het, zijn zeer begeerelijk; zij fterken en bevestigen de genadegaave des geloofs; zij voeren het hart wech, in de aangenaamite befpiegelingen van Gods Volmaaktheden, en van den onuuputbaaren rijkdom der Verlosfende Liefde; zij ademen eenen geur van den Hemel, en vervullen de ziel met eenen ruimen voorfmaak van deszelfs vreugd. Dan de Christen moet door het geloof leeven, en beftuurd worden door het Woord, waar op het geloof fteunt, veeleer dan door gevoelige ondervindingen. Zulke dierbaare genietingen houden niet lang aan; her zijn fegts kortstondige fchitteringen van licht' die zich r,ver dos Christens pad verfp£eiden, genoeg om hem te doen zfen dat hij op den rechten weg is, en hem aantemoedigen om daar op rustig voord regaari. Door geloof aan het Woord, de Belofte, den Eed, en de Getrouwheid  Mengel-Schriften. 471 heid van God, kan de ziel haar vertrouwen en hoope vasthouden, al is het dat duisternis en dikke donkerheid haar van rondomme oragceven. Daar op, o Christen, als op eenen vasten grond der hoope, moet gij fteunen; tevens hoopende, dat, God, op zijn' eigen tijd en wijze, u met eenige ontdekkingen zijner liefde zal begunstigen, om uw geloof te verieevendigen, en uwe begeerten naar de gelukzaligheden des Hemels aantewakkeren. Misfchien zoudt gij gevaar loopen, om al teveel vertrouwen te ftellen op gevoelige ontdekkingen, en daarom onthoudt God u die wijslijk. Gij zijt geen bevoegde rechter, om te beoordeelen wat voor u, in den tegenwoordigen ftaat der onvolmaaktheid, nuttig of dienstig is. De beste genietingen zelfs zijt gij geneigd te misbruiken; en die gevoelige uitlaatingen van Gods liefde, naar welken gij zoo begeerig zijt, zoudt gij ligtlijk tot een verkeerd einde kunnen aanwenden — gij zoude er op kunnen rusten, en vergeeten dat uw eenige fteun en fterkte de Rots der Eeuwen zelve is; gij zeudt u op zulke bevindingen kunnen verheffen, en de Genade, waar uit zij voordfprooren, voorbij zien. Niemand, [zou men zeggen,] ftond daar minder aan bloot, dan de Apostel Paulus, een Man, die veel uitgebreider kennis van God en van. zichzelven verkreegen had, dan iemand, onder zijne tijdgenooten; en evenwel, opdat hij zich biet te zeer zoude verheffen op die openbaaringen der Godlijke gunst, werd hij bezocht met eene zeer felle beproeving, waarvan hij ons het volgend verflag geeft: En opdat ik mtj door as uitneem endheid der open- baa-  472 Leerzaame haaringen niet zoude verhef en, zoo is mij gegeeven een fcherpe doom in het vkesch, naam- , lijk een Engel des Satans, dat hij mij met vuisten flaan zoude, opdat ik mij niet zoude verheffen (a). Bedenk, daar beneven, dat gij niet nasr de gevoelige genietingen, maar naaf derzelver vruchten en unwerkfeleu, over uwe godsdienstigheid moet oordeelen. Over de wezenlijkheid van gevoelige gemeenfe'ap met God, is geen verfchil; echter is het niet on waarfchijnelijk, dat fommige zwakke gemoederen, ten deezen opzichte, fomtijds dwaalen. Het is bekend, dat 'smenfehen hart iigtlijk wordt aangedaan door het geen met zijne natuurlijke gevoelens overeenftemt, en de verhevenheid eener uitdrukking, kan den geest met ontzag vervullen, wanneer echter het hart niet recht gevoelt de gewigtige waarheid die er in begreepen is. Een aandoenlijk voorftel van het Lijden van Christus, kan het hart tot medelijden beweegen, en bij fommigen eenen vloed van traanen verwekken, terwijl nogthans het gemoed geen geestlijk inzien heeft in de oneindige liefde, welke Hem be. weegde om zich aan den dood overtegeeven, noch in de diepte van ellende waar uit Hij ons wilde verlotfen. In veele gevallen, kan iemand de werkingen van lourer natuurlijke hartstogten voor vruchten van Gods Gekst aanzien. Offchoon gij, derhalven, verlangt, eenige gevoelige uitlaatingen van Gods liefde te genieten, zoo is echter het niet genieten van dezelven, op dien tijd en op die wijze als gij zoudt wenfchen , (a) a Kor. XII: 7.  Mengel- Schriften. 473 fchen, geen reden voor u, om te befluiten, of dat uwe voorige bevindingen niet egt geweest zijn, of dat God u niet liefheeft; want die genietingen leveren geen' regel op, naar welken gij ovet uwe godsdienstigheid zoudt moeten oordeelen. Uit derzelver uitwerkfelen, of de vruchten die zii voordbrengen, zult gij tot eene meer voldoende verzekering van uwen ftaat, en tot kennis van uwen wasdom in de genade geraaken. Ten einde u in dit gewigtig ftuk te hulp te koomen, zoo iaat mij onderzoeken, welken de vruchten uwer voorige troostelijke genietingen geweest zijn. Is uw hart er meer door verruimd, in eene heilige befchouwing der Godlijke Volmaaktheden? Hebt gij derzelver heerlijken glans bewonderd, zoo als die uitblinkt in het gansch Ontwerp der Verlosfing? Werdt gij vervuld met verwondering en aanbidding, in het bepeinzen van den rijkdora der Godlijke Genade en Verlosfende Liefde? Kreegt gij een meer verootmoedigend gezicht van uzelven? Werdt gij befchaamd en fchaamrood om uw aangezicht opteheffen, wanneer gij de diepte der Godlijke nederbuiging inzaagt ? Neemt uwe liefde tot Jesus, en uw haat tegen de zonde, dagelijks toe? Is het gehoorzaamen aan Jesus gezag, uw lust en vermaak? Wordt de gezindheid van uw hart meer en meer aan het Beeld van God gelijkvormig? Worden liefde, blijdfchap, vrede, langmoedigheid , goedertierenheid , goedheid , geloof, zachtmoedigheid, maatigheid meer volkomen? Dit zijn vraagen, die gij ligtlijk beantwoorden kunt; en gij zult er een bevestigend antwoord op geeven, indien uwe voorige gods- IV. Deel. Hh diens«  474 L EERZAAMS dienstige bevindingen vruchten van den Geest: geweest zijn. Door aldus onderzoek te doen naar de vruchten uwer voorige ondervinding, zult gij tot eene veel veiliger oplosfing van de twijfelingen die gij voedt, aangaande uwen genadeftaat, geraaken, dan door die genietingen zeiven in uw geheugen terug te roepen, of dezelven op nieuw te ondervinden. Het is desgelijks noodig voor u, teoverwee» gen, dat God, door u de gevoelige ontdek-; kingen zijner liefde te onthouden, uwe genadegaaven beproeft, en dezelven tot volkomenheid brengt. Veele veranderingen in uw geestlijkleven, zijn noodzaaklijk, om u gelegenheid te geeven, ter oefening van uwe ootmoedigheid, uwe lijdzaamheid , uw geloof, en hoop. Gij kunt nooit de gefteldheid van uw hart, met opzicht tot deeze genadegaaven, recht leeren kennen , ten zij gij in zulke omftandigheden gebragt wordt, waar in de oefening derzelven te ftade koomt. In het genot van gevoelige ontdekkingen, oefent gij, eigenlijk gefprooken, noch lijdzaamheid, noch geloof, noch hoop; want het geen iemand ziet, waarom zal hij het ook hoopen? Maar wanneer die ontdekkingen u onthouden worden, dan zijt gij verpligc, uwe ziel te bezitten in lijdzaamheid, geloof en hoop te oefenen , totdat het geloof verwisfeld wordt in aanfchouwen, en de hoope in genot. Hij die in duisternis wandelt, en geen licht heeft, yer~ trouwe op den Naam des HEEREN", en jleune op zijnen God. Laat mij, eindelijk, .aanmerken , dat die genietingen , naar welken - gij zoo begeerig zijr, Voornaamlijk bewaard worden voor de gelukzalig-  Mengel-Schriften. 475 ligheid van den ftaat des Hemels. Daar zal uw geloof veranderen in onmiddellijk aanfchou' wen, en uwe hoop in volkomen genot, zonder eene enkele wolk, die uw gezicht zou benevelen, of een' enkelen ftorm, die uw vertrouwen of blijdfchap zou kunnen doen wankelen. Dan zult gij met ongedekten aangezichte de Heerlijk' heid des Heeren aanfchouwen, en naar hetzelfde Beeld in gedaante veranderd worden, van heerlijkheid tot heerlijkheid, als door des Heeren Geest. Geen oog heeft gezien, noch oor gehoord, het geen God bereii heeft den geenen die Hem liefhebben; zoo onbefefbaar heerlijk, zoo onuitfpreekelijk groot, zal uwe gelukzaligheid, in de onmiddellijke nabijheid van God, weezen. Zijt dan niet ongeduldig, onder een weinig wisfelingen in dit traanendal. Haast koomt gij aan de grenzen van Immanuels Land. De fchaduwen des nachts zullen draa verdwijnen, en het licht van den eeuwigen Dag uwe ziel beftraalen. Wees lijdzaam, totdat de tijd daar zij, wanneer God u ontdaan zal uit deezen ftaat der fterflijkheid, en van alle de kwaaden die er aan verbonden zijn; dan zal de volmaakte genieting van God eene ruime vergoeding weezen, voor alle de onaangenaame wisfelingen, die gij hier beneden ondervondt. Daar zult gij aanzitten met Abraham, met Izaak, en met Jakob, en met de uitmuntendfte Heiligen die ooit geleefd hebben. Daar zult gij eeuwig gelukkig zijn; want droefenis en zugting zullen wechvlieden, e» God zal alle traanen van uwe mgen afwisfchen. Hh 2 GOD  476" LéerzAamé G O D D E E É N I G E TOEVLUGT» I Iet is een gemeen beginfel, in de harten van alle menfehen, veiligheid te zoeken tegen de rampen en ellenden, waar aan het menschlijk leven in deeze weereld onderworpen is. Het zelfde vooruitzicht, welk den onbefchaafden Wilden noopt, om zijne •nederige hut tegen den opkoomenden orkaan te beveiligen, leidt ook den verlichten Europeer, om zijn eigendom en bezittingen tegen de wisfelvalligheden der fortuin, en de gevaaren van eenen «itgebreiden handel, in zekerheid te ftellen. Beide worden, door eene aangebooren zugt tot zelfbehoud, gedrongen, om te Voorzien tegen die kwaaden, Welken onmiddellijk van de hand der Voorzienigheid worden toegezonden , en de rampen, welken ontftaan uit de begeerlijkheden en het geweld hunner medemenfehen. Ijder mensch wordt door eigenbelang, en eene begeerte tot geluk, aangedreeven, om zich te befchnt. ten tegen de kwaaden, Welken het leven voor een groot deel verdrietig maaken. Evenwel, de zorgvuldigfte en waakizaamfte is niet in ftaat, om den (lag afteweeren ; Swant de mensch. wordt tot moeite gebooren, gelijk de jpranken der vuurige kooien zich verheffen tot vliegen. Behalven de jammeren, welken de menfehen door onvoorzichtigheid of ongebondenheid zich op den hals haaien, zijn er ook onheilen, fcoo algemeene als bezondere, die noch te voorzien, noch  Mengel-Schriften. 477 noch te voorkoomen zijn. Het verlies van bezitting, van vrienden, van een" goeden naam, en zelfs van het leven, zijn rampen , waar aan alle menfehen bloot liaan. De goede en de kwaade, de rijke en de arme, de wijze en de onwiize, worden dikwerf in het zelf» de onheil ingewikkeld. Daar de rampen en ellenden van dit leven zoo al« gemeen zijn , en niemand er van bevrijd is, moet men zich verwonderen, dat de meeste menfehen leeven, zonder eenige acht te flaan op het éénig Tegengift, welk God, door zijne oneindige Goedheid , tegen die ellenden befchikt heeft. Er is vols ftrekt geen reden te geeven van 's menfehen dwaasheid , in het verwerpen van God, in Jesus ver* zoend, als de Toevlugt van fchuldige en ellendige zondaaren, dan alleen, de blindheid en het bederf die den mensch eigen zijn. Dan, geloofd zij Godj er zijn nogthans eenigen onder de menfehen, die, offchoon zij niet vrij zijn van de menschlijke ellen, den, echter veilig zijn, en eenen vrede des gemoeds genieten, welken de voorfpoed der weereld niet geeven, noch derzelver rampen hun ontneemen kunnen. Het zijn de zulken, die, overtuigd van de boosheid cn vreeslijke gevolgen der zonde, van de ijdelheid der weereld, en van den rampzaligen toeftand der geenen, die leeven buiten de gunst van God, de toevlugt genoomen hebben tot de hoope, welke hun in het Euangelie wordt voorgefteld; waar door zij bevrijd zijn, niet alleen van het ftraffelijke in de gemeene rampen des levens, maar ook van den toorn, welke over de weereld der godloozen koomen zal. Ja, zij verblijden- zich in de hoope der Heerlijkheid van God; en niet alleenlijk'dit, maar zij roemen ook in de verdrukkingen. De jammeren, welken den godloozen raadloos maaken , en de onverfaagdfte waereldlingen van fchrik doen verbleeken, wek* ken hen, die in Jesus gelooven, op, om te grooter vertrouwen te ftellen in de zorg van hunnen tlemelfchen Vader. Want de Heer is hunne toeylugt, de Allerhoogste is hun vertrek. Indien het God behaagd hadde, Hij zou, buiten H h 3 twij«  4?8 Leerz aa me twijfel, zijn volk hebben kunnen bevrijden van alle die kwaaden, onder welken de mensch thands zwoegt; maar de ondervinding zoowel, als de Openbaaring, bewijzen ten duidelijksten, dat zij, voor het minst, zoozeer als de allergodloosften, aan rampen en wederwaardigheden blootftaan. Zij verwachten ook niet anders, maar berusten met gelaatenheid, ja verblijden zich, in de Godlijke befchikking. Want zij weeten, dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoope. Die zelfde rampfpoeden, door welken de boozen verhard worden, zijn voor hun middelen, ter bekwaammaaking om Gods wil te doen, en om hen voortebereiden tot de eeuwige Heerlijkheid. Maar hoe koomt het, zal men misfchien vraagen, dat dezelfde oorzaak zulke verfchillende uitwerkfelen teweeg brengt? De. reden is klaar: God is de toevlugt der rechtvaardigen; maar zijn aangezicht is tegen de geenen die kwaad doen. Zoo God voor zijn volk is, wie zal tegen hen zijn? Hij zal hen dekken met zijne vlerken, en onder zijne vleugelen zullen zij vertrouwen. Zij zijn van rondom befchut door de Godlijke Volmaaktheden. Gods Waarheid is hun een fchild en beukelaar; zijne Wijsheid befchikt middel, om alle rampen te ontkoomen, zoo dat zij niet bezocht zullen worden boven het geen zij kunnen draagen; zijne Almagt vernielt al het vermogen hunner vijanden, en (lelt hen in ftaat, om meer dan overwinners te zijn. Zelfs zijne Rechtvaardigheid zal hen zetten op den weg zijner voetftappen, en eene roede zijn, om eiken verdrukker te verbrijzelen. Wat zullen wij zeggen van zijne Goedheid en Barmhartigheid, Genade en Liefde, welken zich vereeni. gen, om zijn volk waarlijk veilig, waarlijk gelukkig te maaken ? Gewis, het zal den rechtvaardigen welgaan. Wanneer zij gaan door het water, God is bij hen, en door de rivieren, zij zullen hen niet overftroomen; wanneer zij door het vuur gaan, zij zullen niet verbranden, en de vlam zal hen niet aanfteeken. Want de HEER is hun God, en de Heilige van Israël is hun Verlosfer. Be-  Mengel-Schriften. 479 Befchouwt met vertrouwen en met blijdfehap, o gij verlosten des Heer en, uw Deel en uwe Toevlugt. Gij behoeft niet te vreezen voor den fchrik des nachts, noch voor den pijl die des daags_ vliegt, noch voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, noch voor het verderf dat op den middag verwoest. Gij kunt echter niet verwachten, van ram# pen en tegenfpoeden bevrijd te zijn; maar God, uw God, is met u in die allen» f Zij zullen alle u ten goede medewerken. Job had geen* beteren grond om zich in God te verblijden, ten midden van het verlies van kinderen, van bezittingen, van vrienden, en van gezondheid, dan gij hebt, in foortgelijke omftandigheden. Overweegt zijne nadruklijke taal, toen hij door opeengehoopte rampen overvallen werd: Naakt ben ik uit mijnes moeders buik gekoomen, en .naakt zal ik daar heenen wederkeeren; de HEER. heeft gegeeven, en de HEER heeft genoomen; de Naam des HEEREN zij geloofd (a). Als of hij zeide: „Heer, ik ben geheel de uwe. Ik ben ,, mijn aanzijn aan U verfchuldigd $ Gij zoudt mij in ,, deeze weereld, zonder bezitting, ontbloot en hul„ peloos; en ik weet, ik zal niets medeneemen, ,, wanneer het U behaagen zal mij uit dezelve terug te roepen. Alles wat ik bezat, was een vrij„ gurtstig gefehenk van mijnen God; en_ daarom. „ had hij een onbetwistbaar recht, om mij te ónt„ neemen het geen Hij mij thands ontnoomen heeft. „ Maar Hij blijft mijn God. Hij mooge mij ont. „ neemen wat Hij wd; Hij, nogthans, blijft mijn „ Deel en mijne Toevlugt, in tijd en eeuwigheid. „ Al doodde Hij mij, nog zal ik hoopen." Laat zulke betaamende gedachten van God, uwe harten altijd vervullen. Daar de Heer uw fterke toren is, zoo loopt er heenen, en weest veilig. Vreest nooit voor eenigen ramp. De Heer zai u bewaaren in den boozen dag. Het is waar, zoo weinig gij u belooven kunt, vrij te zijn van de gemeene wederwaardigheden de* f» Job. I: ai. H h 4  480 Leerzaame des levens, zoo weinig kunt gij ook met reden veN wachten, bevrijd te worden van openbaare onheilen. De Heer is ontwaakt, cm de aarde verfchrikkeliik te flaan Hoe draa deeze Natie in nog grooter rampen, dan zij tot hier toe ondervonden heeft, gewikkeld zal worden, kunnen w/j niet bepaakn. Een ding is zeker, onze ongerechtigheden zijn veele en grootV Gijlieden, mijne Broeders, hebt uw deel. en wel een zeer verzwaard deel, aa.; die ongerechtigheden toegebragt; gij kunt het derhalven niet vreemd vinden, zoo gij deelt in Nationaale oordeelen. Evenwel, wat . ook gebeuren mag, Jesus is uw Verlosfer. Hij zjrgt voor uwe belangen, uwe eeuwige Zaligheid is zeker; heerlijkheid, eere, en onfterfli;kheid wachten u, bij het einde van een leven vol moeite en ver* driet. En wat zijn uwe tegenwoordige ligte verdrukkingen , die zeer haast voorbij gaan, vergeleeken met dat eeuwig gewigt van heerlijkheid, welk aan u zal geopenbaard worden? AI gingen uwe bezwaaren die van Paulus te boven, er blijft toch eene rust, eene eeuwige rust overig, voor uwe zielen. God zij geloofd, dat het zwaard der vervolging tot nog toe in de fchede blijft! en wij vertrouwen, dat het nooit weder uitgewogen zal worden. Maar zoo dit al gebeurde, dan zal, hoe boos de tijden ook mogten zijn, geen kwaad u wedervaaren, dan het geen aan allen gemeen zal weezen. De rampen zou* den echter zwaar en meenigvuldig kunnen zijn. Zij zouden u in groote uitwendige jammeren kunnen ftorten; maar nooit zullen ze uwe eeuwige zaligheid beletten. Dan, is uw God ook niet magtig °u te bewaaren in den dag des kwaads? Ja, geliefden des Heeren, u zal geen kwaad bejegenen, dan het geen ftrekken zal tot eer van God, en tot bevoorde* ring uwer waare belangen. Verbergt u dan onder de fchadaw des Almagticen. Stelt uw vertrouwen in de magt en wijsheid uvves Hemelfchen Vaders. Gelooft dat de hairen uwes hoofds geteld zijn Beveelt dan uwe zielen, uwe ligchaamen, de uwen, en al het uwe, aan de vaderlijke zorge van uwen God, Hij zal alle uwe behoeften vervullen; ja Hij zal  Mengel - Schriften. 482 zaï u bewaaren van alle kwaad. Hoort de taal van uwen genaderijken God: Gaat heenen, mijn volk, gaat in uwe binnenfte hamers, en fluit uwe deuren va u toe, verbergt u, als eenen kleinen oogenblik, totdat de gramfchap overgaa <;«). Wat zal. men zeggen van hun, die aan den Godlijken toorn, in alle deszelfs gedaanten, blootftaan? Ongelukkige menfehen! gij hebt nooit de toevlugt genoornen tot de hoope, die u in het Euangelie voorgefteld is. Gij zijt niet alleen onderhevig aan alle de kwaaden, die aan het menschiiik leven gemeen zijn, maar de toekoomende toorn ftaat gereed, om u te verflinden, zoodraa gij van deeze weereld fcheidt. Is het niets bij u, verftooken te zijn van de vriendfchap, de gunst, en belcherming van Gop, in dit leven, en voor eeuwisr van Hem verbannen te zijn, hierna? Gij moogt misfchien de vreeslijke jammeren van eenen woedenden burgerkrijg, en het zwaard van eenen uitheemfchen vijand ontkoomen,- maar gedenkt, gij kunt het aangezicht van een' vertuornd God niet ontvlieden, ten zij gij vliedt tot Jesus, de eenige Toevlugt voor doemfchuldige zondaaren. PHILADELPHUS, WJefaiv XXXVI :ao. HI15 D E  483 Leerzaams D E GOEDE OUDE S I m E O N, O F Aandacht op Luk as II. vers 30. Mijne oogen hebben uwe Zaligheid gezien. M en zal zich naauwlijks een uitmuntender karakter kunnen voorftellen, dan het geen hier aan den hoogbejaarden Simeon wordt toegekend. Hij wordt ons met weinige, doch veelbeduidende woorden, vertoond in zijn gedrag jegens God en menfehen; in zijn geloof en hoope,' en in de* Godlijke ontdekkingen, waar mede hij begunstigd, was. Zie, dus leezen wij, er was een mensch te fferufalem , wiens naam was Simeon; e» deeze •mensck was rechtvaardigen God vreezende, waarachtig, oprecht, eerlijk, in zijnen omgang met zijne medemenfchen, en godvruchtig, gehoorzaam, en ootmoedig, jegens zijnen Hemelfchen Vader; verwachtende de Vertroosting van Israël, leevendein het ontwijfelbaar vooruitgezicht der verfchijning van dien Doorluchtigen Persoon, die, offchoon Hij de Verlosfer der menfehen, in het gemeen, zoude zijn, echter op eene  Mengel-Schriften. 483 eene bezondere wiize zoude koomen, om de harten der godvruchtige Israëliërs te vertroosten en te verblijden. De Heilige Geest was op Simeon, niet enkel als een Geest der heiligmaaking hoe* daanig Hij voor alle Gods dienaaren is, maar als een Geest der Voorzegging, openbaarende aan zijn gemoed, het tijdftip van de koomste van den Messias, en tevens, dar zijne dagen, hoe hoog ook geklommen, tot dat tijdftip zouden verlengd worden. Door eene Godlijke aandrift, werd hij genoopt, om zich naar den Tempel te begeeven, op denzelfden oogenblik, dat Josef en; Maria beezig waren, het Kind Jesus den Heere voorteflellen, volgends het voorl'chrift der Schaduwwet, weike den Ouderen gebood, hunne manlijke telgen dus aan den dienst van God toetewijden. De vroome Grijsaart was verzekerd, dat dit Kind waarlijk de beloofde en langverwachte Messias was. Uit vergelijking van den tegenwoordigen tijd, met dien, welke door de Profeeten, als het tijdftip van de verfchijning van Hem, die Israëls V'.rtroosting zijn zoude, was afgeteekend, en inzonderheid, door de bovennatu"rlijke openbaaringen welken hem gedaan waren, befchouwde hij in dit Kind het voorwerp van zijn geloof en hoope. Met heilige vreugd, nam hij den kindfchen Zaligmuker in zijne armen, terwijl zijn hart Hem omhelsde, als het toppunt zijner tvenfchen en verwachtingen. In deeze houding, door de vuurigfte en oprechtste dankbaarheid aangedaan, loefde hij God, die gedachtig geweest was, en vervuld had, de beloften aan de godvruchtigen van voorige dagen gedaan, en zoo naauwkeurig de voorzeggingen van zijne Dienaaren, de Profeeten, had c bewaarheid. Welligt kwamen hem thands de woorden van eenen derzelven, als zonderling op deeze gelegenheid pasfende, te binnen: Een Kind s ons gehoor en, een Zoon is ons gegeeven, wiens naam is Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst, en wiens Heerfchappij geen einde zal hebben («j, —- Ten midden van deeze (a) Jef. IX: 5 , 6.  4^4 Leerzaame deeze opgetoogenheid en dankzegging,, herinnert hij zich, dat de Verichijniag des Verlossers, voor hem, als ware het, het teeken zijnes affcheids van deeze weereld, en van zijnen overgang tot eenen beteren ftaat, zoude zijn. En, godvruchtige gelaateuheid met zijne lofzeggingen paarende, fpreekt hij God aan, met deeze fchoone en eenvouwige woorden: Nu laat Gij, Heer, uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord; want mijne oogen hebben uwe Zaligheid gezien! In dit gezegde moogen wij opmerken de ftille onderwerping van den godvmchtigen Grijsaart; de wijze, of den ftaat, waar in hij wenschte te fterven; en zijne bereidwilligheid om deeze weereld te verhaten. Bij deeze laatste bezonderheid, wilde ik nog eenige oogenblikken de aandacht mijnes Leezers bepaalen, als meest beantwoordende aan het oogmerk van dit gefchrijf. Simeon bad, te moogen heenen gaan iu vrede; want, zeide hij, mijne oogen hebben uwe Za* ligheid gezien* Toen hij zich dus uitdrukte, hield hij het ionggebooren Kind in zijne armen, het welk hij geloofde beftemd ie zijn, om den menfehen de Zaligheid aantebrengen: Mijne oogen hebben uwe Zaligheid ge. zien, die Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle de volken; een licht tot verlichting der Heidenen en tot heerlijkheid van uw volk Israël. Uit deeze taal van Simeon blijkt, dat hij Jesus niet befchouwde als eenen aardfehen of tijdlijken Verlosfer, die zijne Natie zou vrijmaaken van de overheerfching der Romeinen, of zijnen volgeren weereldfche rijk* dommen en eerbezittingen zoude fchenken. Hij fpreekt vau Hem, als die de weereld verlichten zoude; het welk Hij eigenlijk alleen konde doen op eene.,geestlijke wijze, door hemelsch onderwijs, en door Godlijke verlichting. Indien hij Hem aangezien hadde als eenen aardfehen Verlosfer of Oppermagtigen Vorst, dan had hem dit gezicht geen' troost kunnen opleveren , daar hij zijne kort aanftaande ontbinding uit dit leyeu voorzag. Maar geloovende dat Hij een geest*  MfcHGEL-SeiiRIFTBN* njk Verlosfer was, door God befchikt, en op Hent vertrouwende, als zijnen Zaligmaaker in het bezonder, kan het ons niet bevreemden, dat hij bercidwil* lig was, ja ernstig begeerde, om overtegaan m die Gewesten , vanwaar Jesus gekoomen was, en Waar hij hoopte eeuwig met'Hem te zullen woonen. Hij verblijdde zich, om der Natie wil, tot welke hij behoorde; omdat zijne volksgenooten eerlang^begunstigd zouden worden met eene nieuwe Godlijke Openbaaring» waar door hun duidelijk geleerd zon worden de weg in welken zij moesten wandelen, waar dóór hun verftand verlicht, en hun pligt, tevens en hun geluk, hun klaar voor oogen gefteld zouden worden. Doch hij befchouwde Jesus niet als alleenlijk den jPooden heil aanbrengende, maar ook als den Leeraar en Zaligmaaker van alle Volken des aardbodems. Deeze Zaligheid van God was bereid voor het aangezicht van alle de Polken. Jesus was beftemd om een Licht te zijn tot verlichting^ der Heidenen, zoowel, als tot heerlijkheid van Gods Folk Israël. Simeon bezat niet dien bekrompen onedelmoedigen geest, welke maar al te gemeen de Joodjche Natie kenmerkte. Veelen van dezelve beichouwden zich als de eenige gunstelingen des Hkm els, en flosten alle andere Volken van de hoop op gelukzaligheid uit. Dees rechtvaardige en godvreezende Man was door veel edeler en liefderijker geest bezield. Hij befchouwde wel de afkoomst des Verlossers uit het geflacht van Abraham, als de hoogste eer zijner Natie, maar hij tracht de Zegeningen zijner Verlosfing geenszins te bepaalen. tot haar alieen. Hij looft God, in het vooruitge. zicht, dat die Zegeningen zich algemeen zullen uitbreiden tot alle Volken der aarde. Hel fchijnt dat hij voorzien heeft, dat de tijd zou koomen, wanneer de middenmuur des affchcidfels, tusfchen Joodeu en Heidenen, zoude verbrooken worden, wanneer de voorbeduidende Plegtigheden zouden ophouden, en eene Bedeeling van Godsdienst, die zuiver geestlijk: en zedelijk was, derzelver plaats zoude vervangen. Zijn geest zag vooiuit > tot de tijden, door de oude Pro.  485 Leerzaams Profeetcn voorfpeld, wanneer het Folk dat in duh* ternis zat, een groot licht zoude zien, en de Zon der Gerechtigheid over eene ftikdonkere weereld zou opgaan, met geneezing in haare vleuge. len. _ Met opzicht tot hemzelven, in het bezonder, werd ijn geloof beftuurd tot eene geestlijke en eeuwige Zaligheid, in zich behelzende," verlosfing van de zonde en alle haare gevolgen, de herftelling van Gods Heeld en zijne gunst, verhoogd door het genot van eene eeuwige Gelukzaligheid. De oogen zijnes verffaads befchouwden die Zaligheid, van welke de Profeeten getuigd, welke de heilige Dichters bezongen, eu naar welke de rechtvaardigen vuurig verlangd hadden. Zalig waren zijne oogen, want zij zagen het geen veele Profeeten, en Koningen, en rechtvaardigen begeerd hadden te zien, doch het welk hun niet had moogen gebeuren. Het geen zij verwachtten , zag hij aanvanglijk vervuld. Zijne verwachtingen waren niet, gelijk de hunnen, teloor gefteld. Hij aanfchouwde den opgang van de Zon der Gerechtigheid, naar welke hij, en zij, met verlangen gewacht hadden. Begunstigd met het gezicht van Hem, die de Fertroosting en de Heerlijkheid van Israël zijn zoude, had hij verder op aarde niets te wenfchen. Hij zal derhalven Gode zijne belofte, van hem aftelosfen uit deezen ftaat van ftrijd, als ware het, indachtig maaken, en Hem bidden dat Hij dezelve vervulle. Zijne oogen waren begenadigd met een gezicht van den Heere Jesus, en nu wil hij gaarn, dat zij zich fluiten in vrede. Zijn geloof drong' door, tot binnen het voorhangfel, en zijne hoop was vol van de onfterflijkheid. Hij betuigt, al biddende, aan God, zijne gewilligheid en zijn verlangen om te fterven: Nu iaat Gij', Heer, uwen dienstknecht gaan in vrede , naar uw woord; want mijne oogen hebben uwe Zaligheid gezien. Eene gewigtige Aanmerking fchijnt uit de plaats der heilige Schrift, die wij overwoogen hebben, natuurlijk voordtevloeien. Ze is deeze: „Gods Za-  Mengel-Sch riften. 48? jj ligheid te zien, in liet,Euangelie, is de beste voor» ,, bereiding, om met gelaatenheid en in vrede te „ fterven." Simeon bad» om in vrede uit dit leven te moogen fcheiden, omdat zijne oogen deeze Zaligheid gezien hadden. Hij was getuige van de verfchijning diens Doorluchtigen Perfoon s, door wien de Zaligheid den menfcïienkinderen aangebragt is. Hij omhelsde Hem hartlijk, als dien Heere, in wien al zijn heil en al zijn lust was. Zijnen Ver» losser omarmende, en Hem door het geloof vasthoudende, had hij niets meer te begeeren op aarde. Hij was dus voorbereid tot den dood, en voor den Hemel. —~ Op gelijke wijze, indien wij ernstig wenfchen, wanneer het fterfuur nadert, in vrede heen te gaan , is het ons belang en onze pligt, de Zaligheid welke ons in het Euangelie aangebooden wordt, dankbaar te omhelzen. Laat ons, door het geloof, dezelve befchouwen in haare voortreffelijkheid en gepastheid, in het vrijgunstig aanbod derzelve, in haare volheid, in haare eeuwigduurendheid, en in haare gezegende gevolgen. . Wordt het ons niet ver. gund, om, gelijk Simeon, den Christus des Bieren met de oogen onzes ligchaams te aanlchouwen, laat ons, tot onzen troost, gedenken, dat Jesus zelf gezegd heeft: Zalig zijn ze, die niet ge. zien hebben, en nogthans geloofd hebben. Laat het onze ernstige bede tot God zijn, dat Hij ons het geloof vermeerdere. Leevende door het geloof van Gods Zoon, zullen wij eenen vasten grondflag leggen, tót vrede in het ftervensuur. In dat gewigtig tijdftip, zij ons geloof fterk en werkzaam, onze hoope wel gevestigd, en onze vrede overvloedig! En dat wij, onzen geest in de handen van onzen verzoenden Vader aanbeveelende, ontflaapen moogen in Jesus, en altijd bij den Heere zijn, in het onmiddellijk aanfchouwen, en de onafgebrooken genieting, van onzen God en Zalig- m a a k e r! J. B. BRIEF  '488 Leerzaame BRIEF uit P A R IJ Gefchreeven door eenen Reiziger, en geplaatst in het [Engelsch]ZendelingMag azijn van December 1801. Parijs', 25 Augustus, 1801. Wel Eerwaardig Heer! y^oorleeden Zondag woonde ik den Godsdienst bij, in de eenige Protestantfche Kerk die in Parijt is, behalven die van den Ambasfadeur. De Franfche Protestanten gebruiken de kleine Kerk van St. Thomas de Louvre. Er waren toen omtrent honderd en vijftig ïoehoorers, fommigen flaapende, en anderen ge» heel onoplettend en belangeloos. De Leeraar is zekere Heer , een wel befpraakt man, die een droog Zedenkundig Voorftel deed. De Naam, de Genade, en het Werk van Christus, werden in de geheele Redevoering naauwlijks genoemd. Ach! een millioen menfehen, verlooren gaande bij gebrek van verlicht onderwijs (*)! En dees Leeraar predikt flegts (*) [EngeUch: lor want of vifion,}  Mengel-Schriften. 489 flegts éénmaal ter week. Van leevendigenGodsdienst, is er in Parijs niet het minste fpoor, en naauwlijks is daar de uiterlijke gedaante van het Protestantendom te vinden. Wanneer men in aanmerking neemt de natuurlijke nieuwsgierigheid der Panjzenaaren, en de meenigten die in de Kerken der Theophilaniropijnen faamen vloeien, zoude men, denk ik, naar den mensch gefprooken. moogen verwachten, dat, indien er in Parijs eene opgewekte verkondiging van het Euangelie plaats had, door Mannen, die in de Franfche Taal met bevalligheid prediken Konden, het aan geene groote Vergaderingen ontbreeken zoude, en dat er "veel goeds zou kunnen worden uitgewerkt, Hoe gemaklijk konden zij in Parijs ingevoerd, en, voor eenen tijd, door eenige godvruchtige weldaadige Vrienden onderhouden worden ! Zoo ver ik verneemen kan, is de Protestanifche Godsdienst in Frank' rijk, in het algemeen, zoo koud en doodig als te Parijs, zoo bij Leeraars als Gemeenten. De blinden leiden de blinden, zich door niets onderfcheidende , dan door hunnen afkeer van het Pausdom. In eenis gen van de meer afgelegen Provintien van Frankrijk, zijn eenige weinige Sociëteiten van de Broedergemeente , inzonderheid te Geneve, gelijk eén Protestant vandaar mij mededeelde, üe onbeëedigde Priesters, die terug gekoomen zijn, maaken groote be wee. ging, door het hervatten hunner twisten met de Constitutioneels Priesters, die zij als afvalligen, verfcheurende wolven, en inbreekers uitmaaken; waar* bij het fomtijds tot handdaadigheden koomt. Hoe jammer zoude het zijn, dat de Overheid, om deeze menfehen te bevredigen, zoo verre zou gaan, d?t hun Godsdienst in Frankrijk wederom dtnationaale, en dus gelijke vrijheid van Godsdienst vernietigd zoude worden! Ik heb de Nationaale Boekerij bezichtigd, in de Straat de la Loi. voorheen de Straat van Richelieu. De Boekbewaarer van Prat, is een ongemeen be* leefd en oplettend man. Ik zag hier de ■Schriften na van den ongcloovigen Bculanger, zoo berucht in Frankrijk, en waar uit Paine», mag iü zeggen, JV. Deee, I i ia  49» Leerzaame in zijne Eeuw der Rede, alle zijne argumenten ont* leend heeft, zonder dat te bekennen. Eenen dag heb ik doorgebragt in de Tuinen der Thuilleries, de Kunstftukken bewonderende, welken men Italië ontnoomen heeft. Een aantal wandelaars fpraken over h*t nieuws van den dag; terwijl ik eenen kleinen hoop waarnam, faamgcfchoold rondom een uiterlijk deftig man, van ontrent vijftig jaaren, die, aan zijn kkin gehoor, het Atheimus predikte, met de eeuwigheid der Weereld, eu den oorfprong der men* fchen. als door c!e hitte der Zon uit flijmftoffen vootdgekoonien. Na dat hij zijn Sermoen geëindigd had, begon ik het mijne, en gebruikte de oude be* wijsrede.uen, daar dezelven nog nimmer wederlegd zijn. Tot. mijnen tekst, nam ik mijn Horolqgie uit den zak, en zeide: „ Heeren en Dames! Ziet dit werktuig! Zoo faamgefteld in deszelfs deelen, en regelmaatig in de beweegingen, [konde het immers zichzelven niet voordbrengen, maar moet het maakfel zijn van eenen Werktuigkundigen; en nu het gemaakt is, moet-het dikwijls recht gefteld, en opgewonden worden. Hoe veel te meer deeze fchoone Aardbol, met de Zon, Maan, en Sterreu! Konden deezen zichzelven ten voorfcnijn brengen? Wij zien de heerlijkheid van God, in de vuurltraalen der Zon, en in het ichitteren der bterren. Er is niet alleen een God, tot de eerste Schepping, gelijk demaaker van mijn Homlogic. maar ook eene Voorzienigheid, die de Weereli regeert. Deeze Weereld, befchouwd buiten eene Voorzienigheid, zoude gelijk zijn aan een Schip in den üorm, zonder roer of Stuurman, of aan eenen wagen, op eene fcherpe fteiite, nabij eenen afgrond, door moedige maar onbeftuurde paarden getrokken, en die weinaast tot gruis moest verbrijzeld worden." Ik ben, Eerwaardige Heer! De uwe, B. B E-  BERICHTEN VAN AANMERKENS WAAR DI8E BEKEERINGEN, EN VAN HET GODVRUCHTIG LEVEN en STERVEN VAN SOMMIGE LEERAARS, EN BEZONDERE CHRISTENEN; E N ANECDOTES- ■ D E VERLOOREN ZOON W EDEiGEKEEiD, — — j i »— Ik zegge vlieden, dat er alzoo blijdfchap zal zijn in den hemel, over éénen zondaar, die zich bekeert, 9>eer dan over negen en negentig rechtvaardigen, die de bekeering niet van nooden hebbe», —— Alzoo, I i 2 zeg*  49* Het Leven en Sterven van sommige Zfgge ik uliedtn . is er bliidfchat) voor Gobs Engelen, over éénen zondaar, die zich bekeert (a). Ouders» die getrouw eu gemoedlijk met hunne Kinderen gehandeld, en hunne beste belangen behartigd hebben, moeten niet al te zeer den moed laaten zinken, noch neêrüagdg zijn, wanneer zij niet aanftoiids vrucht zien op hunnen arbeid. Het kan gebeuren, dat God. om wijze redenen en oogmei ken, toelaat, dat zij, die zij met pijnlijke zorg gadefloegen, die zij, onderrecht en vermaand, en voor weiken zij dagelijks gebeeden hebben, geheel verdwaalen, en langen tijd wandelen in de wegen hunnes harten, en "in de aanfchouwing hunner oogen; en dat zij nogthans fiil gehouden, en tot het huis hunnes hemeifchen Vade rs wedergebragt worden , op een' tijd, wanneer zulk eene heuglijke uit* koomst allerminst verwacht werd. Het is rgoed dat men Uil zij) en wachte op het heil van Hein, die alleen de treden des afged waalden zondaars kan bc paaien. Mij geheugt, in het Leven van den beroemden Walker, van Truro, geleezen te hebben, dat wanneer hij eene Namiddags Voorleezing opgerecht hadde, ten nutte van het Krijgsvolk dat ter dier plaatfe ingelegerd was, en met veel moeite hen overgehaald had om die bijtewoonen, binnen kort eene groote verandering in hun uitwendig gedrag befpeurd werd. Hij ontving daar voor de dankbetuigingen van den Officier, die het bevel voerde. Doch dit was het eenigst nut niet, welk door die Voorleezingen teweeg werd gebragt. Veelen van de Soldaaten würden bezorgd over hunne ziels belangen, en kwa*. men tot den Heer Walker, om geestlijke onder* rechting en beduur; en fchoon fommigen terugkeerden, en niet meer met Jrsus wandelden, waren de indrukken bij anderen diep en blijvende. Zij wiesfen op tot bevestigde en voorbeeldige Christenen, en hielden bi;eeakoomsten, tot bidden, en godsdienstige gefprek!;en. Onder deezen waren, zoo als men veraam, zes Schotten, en één Dis/enter, die het voorrecht («) l,ukv. XV: 7, io.  Godvruchtigen;en Anecdotes. 493 recht genooten hadden, van eene godvruchtigs op* voeding. Zij hadden, naar het fchijnt, de middelen, welken in hunne vroegere jeugd tot hunne overtui* ging en bekeering aangewend waren, wederftaan, of in den wind gefiaagen, en hunne geboorte- of woon. plaats verlaaten, en zich in den Krijgsdienst begee* ven, misfchien met geen ander oogmerk, dan alleenlijk , om hunne losbandige neigingen te kunnen opvolgen, zonder aan de geduurige beftraffingen en vermaaningen hunner Ouderen blooïteflaan. Dan God, dien men niet kan ontvlugten, vond, toen zijn beftemde tijd gekoom;n was, deeze vlugtelingen in Cormvall; en door de Bediening van zijn VVoord_, ontrust, en bemoedigt, en vertroost, en bekeert Hij hen, en brengt hunne zielen tot de kennis en onder* vinding van eene blijdfchap, oneindig edeler en duurzaamer, dan alles 'wat zij ooit in den ellendigen dienst der zonde hadden kunnen fmaaken. Ma;r Gods Magt kan den zondaar bereiken, in omftandigheden, welken niet zoo gunstig zijn tot het verwekken of aankweeken van godsdienstige gevoelens. Het volgend Verhaal, op welks egtheid men /iaat kan maaken, levert daarvan een fpreekend bewijs op. Een Jongeling, van braave en godsdienstige Ou» ders, deed al vroeg eene fterke neiging tot ondeugd blijken, en verviel ook, in fpijt van alle bedwing, tot de uiterfte ongebondenheid en buitenfpoorigheid. Zijn Vader, na hem zulk eene opvoeding gegeevea te hebben, als zijne omftandigheden, welken niet ruim waren, toelieten, onderwees hem in zijn eigen handwerk; waar in hij weldraa zeer bedreeven werd. Doch het geen hij won, offchoon aanmerkelijk, ver» fpilde hij in wellust en overdaad, zonder ooit de minfte zugt te toonen, om zijne Ouders, in hunne moeilijke poogingen tot onderhoud der jongere leden van het gezin, eenigen onderftand te bieden. Hij floeg alle vermaaningen en beftraffingen inden wind, en vond geen genoegen, dan in het gezelfchap van losbandige jonge lieden, met welken hij, daar het bedwang van zijns Vaders huis hem verveelde, zijnen meesten tijd doorbragt. Terwijl anderen, be* 1 i 3 daw>  494 Het Leven en Sterven van 'sommige daaider en vlijtiger dan hij, zich naarstig met hunnen arbeid beezig hielden, zat hij, met zijne meegezellen, zich vol te zuipen in de kroeg. Het behoeft naauwlijks aangemerkt te worden, dat zij op des Heeren Dag zeer zeldenin Gods Huisverfcheenen, wordende deeze dierbaare tijd gemeenlijk dooi gebragt in ledigheid, of toegewijd aan zondige vermaaken. Zulk een woest en ongeregeld leven, zoo onteerend en fchandelijk, zoo verderflijk voor ziel en ligchaarn, kon niet anders, dan allen die eenige betrekking op hem hadden, het gevoeligst hartzeer veroorzaaken. Hij was waarlijk een verdriet voor zijnen Vader, en bittere droefheid voor de geene die hem gebaard had (a). De zonde veifteent en verftaalt het hart, en fluit het voor alle tedere gevoelens en aandoeningen. Hij kon hunne drangredenen en ernsrige verzoeken, welken alleen ten zijnen beste gericht waren, aanhooren, en den angst en weedom zijner Oud. ren zien, zonder eenig berouw of medelijden. - Men behoeft zich niet te verwonderen, dat zulk eene on . gebonden leevenswijze een hgchaamsgeftel, dat oorfpronglijk vast en fterk was, begon te verzwakken, en eene gedaante, welke tot hier toe fchoon , frhch, en welgeëveuredigd was, begon te misvormen. Terwijl hij dus beezig was, door het onbedwongen en breidelloos involgen van de begeerlijkheden der bedorven natuur, de gloeiende blos der jeugd onherftelbaar te bederven, vattede hij genegenheid op voor eene jonge Dochter, van een braaf en onbefprooken gedrag, en trouwde haar. Zij had, of niet geweeten dat hij zoo onbezonnen en losbandig van leven was, of, misfchien, zich gevleid, dat hij eenmaal het oor zoude leeuen aan de ftem der reden, en van zijn kwaad gezelfchap en buitenfpoorig gedrag afftand doen. Deeze proef, hoewel die fomtijds genoomen wordt, is zeer hagchelijk; en g^ere Vrjr.w, die den vrede haarer ziel waardeert, zal dien, om eenig tijdlijk inzicht, in de waaglchaal ftellen, door zich te verbinden aan eenen ligtmis, in hoope van zijne («) S{reuken. XVII: 25.  Godvruchtigen; en Anecdotes. 495 zijne beteifchap. Gehuuwd zijnde, gedroeg hij zich indedaad een weinig voorzichtiger-en gemaatigder; doch hij was van zijne ondeugden in den grond niet geneezen. Steeds rustloos en wispeituung, begon hem de eenvormigheid van het beroep, waar in hij opgebragt was, te vet veelen ; hij nam een beüuit, om van beezigheid te veranderen, en begaf zich, met goedvinden van zijnd Vrouw, cr>Zee, juist omtrent "en tijd, dat de oorlog met Frankrijk uitbarstte, t ij had te vooren, in de dagen zijner ijdelheid , verfcheiden reizen gedaan , enkel uit grilligheid en dartelheid, en die leevenswijs ftond hem niet kwaa« lijk aan. Het Schip, waar op hij thands was, werd op de thuisreize, bij het inloopen derreede, door eenen Presgang aan boord geklampt, die onzen nieuwen bootsgezel, met anderen van het volk, wech* namen, en overbragten op een Oorlogfchip, welk op eenigen afftand ten Anker lag. Aldaar werden zij ftreng en naauw bewaard. Het werd hun niet vergund, van hunne Vrienden affcheid te neemen; en nadat de tijding van hun presfen aan land gekoomen was, hadden hunne Bloedverwandten ook geen tijd meer, om hen te bezoeken. Het Schip hijste de zeiien op, en was weldraa uit het gezicht. Hij had verzocht, geplaatst te moogen worden op het zelfde Schip, waar op zijn jonger Broeder, diè eenigen tijd te vooren geprest was, zich bevond, ten einde het onderling medelijden den arbeid en de ongemakken van den dienst mogt verzachten; doch ook dit genoegen was hem geweigerd. Of het d;eze weigering was, die hem gevoelig trof, dan of het was zijne volgende leevenswijze, zoo verfchillend V-in dat gemak en die vrijheid, waar aan hi; gewend was, kan ik niet zeggen. Maar de verloo• ren Zoon kwam tot zichzelven; en nu levert hij een voorbeeld op, in wien de woorden van Eli hu bewaarheid worden, welken wij leezen in Job XXXVI: 8 —10. Wanneer zij, gebonden zijnde in boeien, vastgehouden worden met banden der ellende ; dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hunne svertreedingtn, omdat ze de overhand genoomen hebI i 4 btn.  49* Het Leven en Sterven van soajmsgs hen En Hij openbaart het voor hun/ieder ooren te* tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid Godlijken zegen, zijne zonden in gedachtenis bi hem gebragt. Hoe aandoenlijk beldfagt lui zich over zijne voorige dwaasheid en wangedrag' De kennis van deeze gelukkige verandering, is opgefaameld uit den geheel veranderden toon zijner Sven. Ueez.n ademen eenen geest van godvrucht en liefde. Welke verbaast en verrum, Zij z.jn vol van de ernstigje vermaaningen aan zijne Vrouw, om roch nooir onder wat voorwendfel ook, het leezen de ïeS Schrift, of den openbaaren Godsdienst, re Smen. „ Wat zoude ik niet geeven," dus fcb-ijft hij,' „om gelegenheid te moogen hebben, den pieg„ ogen Eerdienst in Gons Huis bijtewoonen!" Doch hij dankt den Almagtigen, dat zijne genadige en vertroostende tegenwoordigheid aan geene plaats gebonden is, maar dat hij zelf"i zijne nederige hangmat, met zijnen God en Za! ligmaaker kan omgaan. Zijne fpiis en drank denkei eLng-riLrZn?-C ^ baasd ftln' Zh" J m°et ?'ch verwo«deren en ver. Daasd itaan, da. hij nog eenige tijdlijke weldaad mae ETk' Wan"!fr {lij.°^rwe?gt,Jwelk eenTooiTe? ondankbaar zondaar hij geweest is. „ En waarom " voegt h,j er bij, „zou ik klaagen', daar hT die „ nooit zondigde niets had waar op Hij zijn gezegend hoofd konde nederleggan ?" Hij is So Gevoelig overtuigd van de waarheid van des Apostel* bekende Spreuk: Kwaade faamenfpreekTgen^bedeL ven goede zeden; dat hij aan zijne Vrouw de (liplste bevelen gegeeven heeft, om naauwkeurig te zoSn dat hun geliefd Kind op eenen afftand gehouden wor-' de van de befmetting der kwaade voorbeeldenden geenen omgang hebbe, dan met kinderen van leZ zedige opvoeding en gedrag. — Billijk mag men zeggen: Is deeze niet een vuurbrand, die uit den b rand gered is ! ' Moeder, die de bezonderheden aan eenen Vriend ver-  GODVRUCHTIGEN; EN ANECDOTES, 49? verhaalde, met traanen in de oogen. Doch dit waren traanen van dankbaarheid en blijdfchap, niet zulken, als zij eertijds ftome, wegens de.fnoodheid en dwaas» heid van zijn voorig gedrag. De braave Ouders zijn opgetoogen van vfeugd; en de Vader, thands reeds hoog bejaard, en dikwijls met armoede en ziekte moetende worftelen,. verklaarr, dat het hem meer innigs blijdfchap geeft, te hooren dat zijn Zoon getroffen is door godsdienstige gevoelens, welken doen hoopen dat ze egt en duurzaam zullen zijn, dan of hij thuis gekeerd ware de njkfte in gansch Engeland. —— Ik moet niet vergeeten te melden, dat een Broeder van den Jongman daar wij van fpreeken, een bedaard en naarstig Jongeling, en zeer meelijdend omtrent zijne Ouders en het overig Gezin, onlangs hun ontrukt is, op eene gansch zeer aandoenlijke wijze; en zij zullen hem niet wederzien, totdat de hemelen niet meer zijn zullen. Hoe wonderbaar zijn de wegen der Voorzienigheid! De een wordt hun terug gegeeven, toen zij geene. hoope hadden van ooit eenigen troost van hem te zullen genieten, en de goede tijding daarvan koomt hun ter ooren, om de droefheid te ieenigen en de wonde te heelen, welke door het verlies van den anderen veroorzaakt was! BIOGRAPHICUS. 11 5 ZON.  4$8 Het Leven en Sterven van somnige ZONDERLINGE BEKEERING van den LOSBANDIGEN Z O O . N e e n e e GODVRUCHTIGE WEDUWE. Ajeker Predikant in Engeland, zich voor eenigen tiid te Edinburg [in Schotland] ophoudende, werd aldaar, op de itraat, door eenen onbekenden Jongman ontmoet, en zeer beleefdhjk aangefprooken. „ Ik geloof, Mijn Heer," zeide hij, „dat ik u m Spa-Fields Chapel," [eene zekere Kerk in Londen ,J ,f heb hooren prediken." „ Dat is zeer mooge- ' lijk," was het antwoord, ,,want ik heb aldaar „ fomtijds gepredikt." „ Geheugt u niet, vraagde de Jongman, „dat eens een Briefje werd „ ingegeeven, behelzende een verzoek van eene „ bedroefde Weduwe, om de Voorbidding der Ce. „ meente, tot de bekeering van eenen godloozen Zoon?" „ Ik herinner mij die omftandigheid *' zeer wel," zeiae de Leeraar. Hier op deed de Jongman hem het volgend verhaal; „ik ben de-  Godvr ücktigen; en Anecdotes. 499 zelfde perfoon, voor wien die Voorbidding verzocht werd; en z'e! dat gebed werd verhoord: Ik ging, op een' Zondag , in gezelfchap van eenige andere losbandige jonge lieden, door Spa-Fieldt, om eene vrolijke partij te gaan maaken. Voorbij de Kerk gar.nde, was ik getroffen door haar uiterlijk aanzien; en veineemende, dat het eene Methodisten Vergaderplaats was. kwamen wij overeen, om ons onder Sq meenrgie re mengen, en eenige minuuten in de Kerk te vertoeven, onr met den Prediker en het Volk den fpot te drijven. Wij waren maar even binnen getreeden, toen gij, Mijn Heer, het Briefje voorlaast, bij het welk vorzocht werd, de Voorbidding der Gemeente, voor den losbandigen-Zoon eener bedroefde Weduwe. Ik hoorde dit met eene aandoe* ning, die ik niet uitdrukken kan; ik was tot in de ziel getroffen. En fchoon het denkbeeld niet bij mij opkwam, dat ik zelf de bedoelde perfoon was, ge* voelde jk eenigszins, hoe bitter het eene Weduwe moest vallen, eenen Zoon te hebben, zoo godloos als ik mijzei ven kende. Aanftonds viel er ontzag op mijn gemoed. Ik had geen' lust om te lagchen; mij* ne aandacht werd als geboeid aan de woorden van. den Prediker. Ik hooide zijn Gebed en zijne Leer. rede, met eene gemoedsgeïteldheid, gansch veifchil* lende van die, welke mij ter Kerk had doen ingaan. Van dien oogenblik af, maakten de Euangeliewaarheden eenen diepen indruk op mijn hart. Ik voegde mij tot die Gemeente. Ik bad ernstig en aanhoudend tot God, om genade en barmhartigheid in Christus. En ik vond genade, en vrede in het gelooven. Ik werd de troost mijner waardige Moeder, zoozeer als ik te vooren haar verdriet was geweest. En, door de Godlijke Genade, heb ik federt d« goede wegen des Hserkn bewandeld. Thands pooga ik de Weduwen-traanen mijner godvruchtige Moe* der, welken zij zoo meenigwerf om mijnen wil ftort* te, aftedroogen, en de troost en fteun haares ouderdoms te zijn, zoo als ik de kwelling en het hartzeer haarer voorige dagen was. Wij woonen nu te faamen , onder het genot van 'sHeeren weidaadig* he.  500 Het Leven'en Stee ven van Sommige heden, vergenoegd en dankbaar; en eiken dag erkenne ik de goede Hand, die mij leidde in Spa-Fields Chapd. ANECBOTES. L D e Eerwaarde en beroemde Robert Gitthry — Schrijver van het zeer bekenden godvruchtig Werkje: Des Christens groot Intrest — Leeraar in Schotland, onder de Regeering van Koning Kar el II., die met geweld den Episcopaalen Godsdienst ook in Schotland invoerde, had eene Gemeente van omtrent 800 Ledemaaten, waar van de meesten zoo men verhaalt door zijnen Dienst, den Heere en zijner gemeenfehap waren toegevoegd. Onder hen leefde hij doorgaands zeer opgeruimd en gemoedigd, en door zijn leevendig en vroolijk temperament,' wist hij in elk gezeirchap, waar hij zich bevond, als 't ware eene onfchuldige leevendigheid en vroolijkheid re verfpreiden. Eens ten huize van zekere Mevrouw zijnde, ontmoette hij aldaar den geleerden en godvruchtigen J. Derham (*), die, wegens zijne phlegrnatike gefteldheid, doorgaands zeer neêrgeboogen en fomber was- De Eerw. Guthry ging hier te werk, gelijk hij gewoon was, met, naamlijk, wel de (lichting in 'toog te houden, maar zulks op die wijze te doen, dat hij door geestige invallen, de leevendigheid en vroolijkheid in 't gezellige gaande hield. Dit was, niet alleen, niet naar den fmaak van den lomberen Der. (*) [Onder ons bekend, door zijne Werken oyer het Hooglied, en Jef. JLIIi.J  Godvruchtigen; en Anecdotes. 50Ï Derh^m, maar deeze fcheen zelfs zich daar over eenigszins te ergeren Het werd 7 uuren des avonds, wannneer men, ten dien tijde, in Schotland, in elk godsdienstig Huisgezin, gewoon was den Huisgodsdienst te beginnen. De bedienden binnen geroepen zijnde, wendde de Vrouw van den huize zich tot haare Gasten, verzoekende, dat een van de Heeren in dat werk geliefde voortegaan. ,, Och ja, ,, gaarn", antwoordde de Heer Guthry; en zich daar op keerende tot den Heer Der ham, zeide hij: „ Nu wel aan, Collega, zult gij her werk op „ u neemenV" Deeze, eenigszins geërgerd over de geestige vroolijkheid van zijnen Vriend, zeide, in den toon en houding van iemand, die een weinig misnoegd is: „ Neen, doe gij het." „ Wel aan dan," zeide de Heer Guthry, „ fchikken we ,, ons dan, om 'sHeeren aangezicht te zoeken.'' Hier op den Bijbel openüaande, en daar uit zeker gedeelte voorgeleezen hebbende, achtervolgd met korte itichtende aanmerkingen, en bellooten met het zingen van eenen Pfalm óf Lied, knielde het gezelfchap neder, en de Heer Guthry deed bet gebed, met zulk eene blijkbaare hulpen invloeden van den Hei. ligen Geest, die kennelijk deeden merken, en als gevoelen, dat hij geloovige en gemeemzaame toeleidingen nadering tot God genoot; met dat gevolg, dat het hart van den Eerw. Derham daar onder geroerd, verruimd, en opgebeurd werd , en hij, van het gebed opftaande, met betraande oogen, hem in de armen vloog, zeggende; „ Och! mijn lieve „ Broeder, vergeef mij toch de beleediging, die ik ,, u ia mijn hart heb aangedaan, daar ik uwe ge,, moedigde vroolijkheid in God, heb aangezien als „ het uitwerkfel van eenige losheid en ijdellieid uwes ,, gemoeds. Neen, nu gevoel en ervaare ik in na- nadruk, dat God met vroolijkheid te dienen, een ,, Hemel op aarde is^" Op zekeren tijd, deed de Heer Guthry eene wandeling te paard, tot zijne uitfpanning, en koomende aan een' kruisweg, wilde hij ter rechtehand kiflaan, doch het paard betoonde zich onwillig, en drong  Het Leven en Sterven van sonmiöe drong geweldig naar de linkezijde, 't weik niet alleen een ongebaand pad was, maar hem ook eenigszins van zijnen vveg afleidde. Hij, doorgaands zeer opmerk zaam, zijnde, kreeg den inval, om voor een poos het paard den losfen teugel te vieren; du doende, en een korre wijl op dien weg voordgereeden zijnde , bleef het paard (til liaan voorzeker Huis. ,, O ,'; dacht hij, ,, hier zal ik zekerlijk een boodfchap hebben," Bij giüg in. en vond daar eene Vrouw, zeer krank, tg bedde liggen, terwijl een Episcopaal Predikant, aan haar hoofd einde ftaande, beezig was, met hanr te.troosten, en tegen den dood te bemoedigen, uit feoofde van haar bekend braaf en deugdzaam karzk" »er, ,cn omdat zij, nooit iemand beleedigd hebbende, en altoos vlijtig den Godsdienst hebbende waargiinocmen, billijk hoopen mogt op de Godlijke barmhartigheid. De Eerw. Guthry, die zich aan ïjet voeren einde geplaatst had, vattede tpen het woord, en vraagde aan de kranke: „ Wel moeder, „ hebt, of kent gij geene andere gronden, voor „ uwe hoop en verwachting op den Hemel, dan de zulken, die u daar -zijn voorgedraagen?v 3, Óch neen, Mijn Heer," zeide zij. „ Wel," zeide -hij,.,, dan heb ik Gods woord aan u. God „ heeft mij, in den,weg zijner bezondere Voorzie. „ nigheid, hier gezonden, om u in zijnen naam te „ vennaanen, en tewaarfchuuwen, dat, zoo gij geene v andere gronden voor uwe hoop en verwachting 9J op den Hemel kent, dan u daar zoo even zijn », voorgehouden, gij dan gewis bedroogen zult uit„.koomen, en met .eene leugen in uwe iechtehand ten ■ eeuwigen verderve zult inzinken." Dit trof haar als een danderflag, en beroerde haar derwijze, dat zij met veel geraoeusaugst, in diepe verlegenheid, uitriep: ,, Och! Mijn Heer, is er dan geen raad £ voor mij? Wat moetik doen, opdat ik zalig wor- de?" De Heer Guthry, in aanmerking neemende de:zonderlinge wijze, op welke hij door Gods beftnur zich hier geplaatst vond, en ziende, dat, naar allen oogfehiju, haar einde fterk begon te naderen, begreep, in allen gevalle zijne boodfchap kort te moe-  Godvruchtigen; en Anecdotes, 503 moeren afdoen Hij begon hier op, met aantewijzeu, dat, en waarom, de gronden die haar waren voorgehouden , niet toereikende waren , om er haare hoope op te kunnen bouwen; dat zij eene zondaares, en God onveranderlijk heilig en rechtvaardig zijnde, zij gewis eeuwig moest verlooren gaan, indien zij den weg des heils niet kende, en niet geloofde in Jesus, dien Hij in de weereld gezonden had, om arme zondaaren zalig te maaken, Hierop ontvouwde hij haar, op zijne gewoone hartroerende en inneemende wijze, de natuur en inhoud van het zaligend Euangelie, 't welk ook zondaaren riep, zelfs ter elfde uure. En de Heer opende haar hart, gelijk dat van Lydia, zoo dat zij niet alleen acht gaf op het woord dat gefprooken werd, maar ook met geloof mengde het aanbod van genade, dat haar in Jesus naam thands werd voorgehouden; met dat heuglijk gevolg, dat, eer nog de Heer Guthry haar verliet,, zij blijken toonde, dat zij als eene arme zondaares, geheel en alleen haar vertrouwen ftelde op den Heere Jesus, en in Hem de genade Gods in waarheid bekende; gelijk zij, kort daar op, ook met roem en blijdfchap in God, in den Heere ontfliep. II. In het begin der voorige Eeuw, was er een Jon» geling, in een der Godshuizen, in zekere voornaame Stad van ons Vaderland, opgevoed, dien het Go de behaagde, door de middelen der Genade, krachtdaa* dig in het hart te grijpen, en aan zichzelven, door de overtuigende Genade van zijnen Heiligen Geest, bekend te maaken, zoo dat hij waarlijk geloofde, voor God een doemwaardig zondaar te zijn, en als zoodaanig, een voorwerp van G 0 d s heiligen toorn en ongenoegen, Dit trof hem dermaate, dat hij dag noch nacht eenige rust kon vinden, maar in prangende benaauwdheid, en diepe bekommering des harten, begon te twijfelen, of er voor zulk-een' zondaar als  Üt>4 Het Leven en St£rven van sommige als hij, wel op eenige genade en barmhartigheid bij CoD te hoonen was.. Dit onder de godvruchtige» «ier Stad bekend geworden zijnde, beijverde zich fik een, om zich zijnen toeftand aantetrekkcn, en ijder, naar zijn licht en talent, Hem optewekken én aantefpooren tot het geloof in onzen Heere Jrsus Christus, als Van God verordend en in de Weereld gezonden, om re zoeken en zalig te maaken dat verlooren is. Dan , hoe zeer zij de natuur en roeping van het. Euangelie op alle wijzen aan hem poogden te ontvouwen en open te leggen, indiervoegen, dat het nu en dan fcheen op het punt te zijn, dat hij geliik de vroome Bunjan het uit» drukt -— zijn pak aan den voet van het Kruis zou hebben afgelegd; nogthans deeze (tonden verdweenen ras, terwijl zijne voorige angsten en benaanwdhedm hem wederom aangreepen, en wel dan, vooraï, naar maate hij, op de ernstige aandrangen der vroomen, poogde zich in 't geloof tot Jesus te wenden. Dit laatste trok eindelijk de aandacht van zeker geoefend Christen. Deeze , zich tot hem wendende, noodigde hem vriendlijk, om eens aan zijn huis re koomen, ten einde met hem ouder vier oogen te fpreeken, over eene zaak van het hoogfte aanbelang. De longeling, tot hem gekoomen, en gezeten zijnde , fprak hij hem zaaklijk in deezer voege aan: Ik bid u, zeg mij eens oprecht en openhartig, „ als onder het oog van den alzienden en alleswee. ,, tenden God, waar hapert het toch aan, dat gij „ dus lang zoo gedrukt, beklemd, en als doodbraa„ kende blijft heenen gaan? Immers, naar ik heb „ kunnen merken, ontbreekt het u niet aan licht en ,, onderwijs .in de natuur van het Euangelie, waar door ook gij, als een arm verlooren en hulpeloos „ zondaar, geroepen wordt, om tot Christus te koomen, en te deelen in het heil, dat Hij u osi „ niet, en uit enkele genade, geeven en fchenken „•wil. Immers, zoo verre ik u heb leeren kennen, ,, ontbreekt het u ook niet, door veelvuldig onder» wijs, 't welk gij, zoo in 't openbaar als in het „ verborgen» genooten hebt, aan de kennis ener- „ kend-  Godvruchtig en; en Anecdotes, 505 kendtenis van Jesus genade, magt, algenoeg- zaamheid. en gewilligheid, om ook u te behou„ den en zalig te maaken, zoo gij maar in het ge- loof tot Hem koomt. Is het zoo niet? Ja. „ maar mijn koomen tot Jesus, is. vrees ik, door„ gaands niet oprecht en in waarheid; ik koome „ wel, en zulks bij geduurige heihaaling, doch.al5, toos met een beklemd angstvallig nadenken, dat mijn hart niet oprecht en volkomenis met God,"— „ Hoe, niet oprecht en volkomen met God? Daar „ roert gij een fnaar, waar op wij wel met allen „ nadruk moogen letten en acht geeven, en zulks ,, te meer, naar maate fommige Vroomen, in hun» ,t ne beftuuringen, en ernstige aandrangen tot „ het geloof in onzen Heere Jesus, hier op te „ weinig bedacht zijn. Naardien zij zeiven oprecht „ zijn, en door genade daar van eenige bewustheid draagen, oordeelen zij al ligtlijk, dat anderen, 9, even gelijk zij , dezelfde oprechtheid bezitten. }, Door gebrek aan menschkunde, merken zij niet „ op, dat er, niet zelden, bij fommigen wel deeg. „ lijk oorzaaken zijn, om daar omtrent achterdachtig 9, te weezen. De vroome Guthry, in zijn on„ fchatbaar Werkje: Toets/leen van 's menfehen deel „ aan Christus, merkt aan. dat, zoo iemand in „ 'c geloof tot Christus poogt te koomen, en „ daar van de troostrijke gevolgen wenscht te ge- nieten, hij vooral oprecht moet zijn, omtrent twee „ dingen: naamlijk, dat hij geene verbooden zonden aan de hand houdt, en geen' gebooden pligt ver,, zuimt, of van de hand wijst. Door verlooden zonden, verftaat hij zulke zonden, klein of groot, s, waar van ons geweten, in onze naderingen tot „ God, ons befchuldigt, en ons zegt, dat wij die „ niet langer moogen aan de hand kouden, al waren ze ons zoo lief en voordeelig, als onze rechte oog of rechtehand. Als God ons in Christus 3, Genade door het Euangelie aanbiedt, eischt Hij „ daar door tevens ons geheele hart voor zich , eu „ dan openbaart zich doorgaands die zonde, waar „ aan wij het meeste gekleefd en verhecht zijn. iV. deel* li k Des.  506" Het Leven en Sterven van Sommigs „ Deeze nu, tegen licht en klopping van ons ge„ weten, aan de hand gehouden wordende, is een wederftaanen uhblnsfchcn van den Heiligen Geest» „ Hier door heeft me;: eer; pedeeld hart, dat nier. recht en vcliameti is m,-t God; en zoo lang dit „ plaats heeft, kan niemand ingaan in Gods Ko,, ningrijk. —- Even zoo fa het ook gelegen, met „ eenen gebonden pligt te verzuimen of van de hand „ te Wijzen; en bier rioj- verfha.t bij, moedwillig, ,, en tegen de vertichrins; en klopping van Gods Geest, den Ben" of Jtödereïf hoofd; ligt, ons in un.x omfta.ïdiglieid, roeping, of betrekking, Van „God gebooden. te ontwijken, en ons daar van „ te omtrekken. Hei gttbeüït meenigir.aal, dat, als God door zijneü Geest, bij herhaaling, aan M 't hart van ftenfcftéfn geklopt heeft, en zij weigeren „ daar aan gehoor te geeven, 9ij eindelijk de zulken ,, veilaat, en aan zichzelven overgeeft, om te wan„ delen naar het goeddunken van hun eigen hart. j, En wee hun\ zegt God, ah ik van hun zal ge* wecken zijn l o! mijn vriend, wees toch getrouw „ en gehoorzaam aan uw licht en geweten! fchuilt 5, er ook éteHigd zaak bij u, welke uw hart gedeeld „ houdt, en n belet, om op den eisch van het Euan,, gelie, oprechtiijk hand en hart aan den Heers „ te geeven? Spreek vrij uir. Mij dunkt, er ligt „ iets op uw hart; moogelijk ben ik in ftaat, om u „ eenigen gueden raad te geeven." De Jongeling, in eene bedeesde houding, dit gefprek hebbende aangehoord, begon bitter te weenen. Dan, op verdere aanmoediging van zijnen Vriend, brak zijn hart los. en hij begon aldus: „ Och ja, Mijn Heer, gij hebt het wel gevat, er is iets tusfchen mij enden s, Heere, dat mij zeer beklemt en diep benaauwt, , en mij als doodbvaakende doet heen gaan ! Ik heb J} voor eenigen tijd eenig onrecht gepleegd, en door bedrog rorj geëigend het geen mij niet toekwam; „ en, het geen mij thands zoo ongelukkig maakt, „ ik heb dat in wellustighe len doorgebragt, en mij „ daar door buiten ftaat gefteld, om eenige vergoe* „ ding te doen, en thands gaat het mij, als in't * ge*  Godve. uchtiGenj en Anëcdotes. 507 geval van Josua, Kap. VII: jo— ia, er ligt mij 3, als een ban op 'c hart. tfc beiijde wel met fchaamte „ en droefheid mijne overtredingen voor den Heb», re, ik poog wel, door 't geloof in den Heere », Jesus, vrede en vergeeviuij bij God te zoeken; », maar het is of de H è 2 r tot mij zeide: Gij zult mijn aangezicht niet zien, zoo lang die ban bij u huisvest. —— »Wel, hebt gij dan geen voor* „ nemen, om dat gepleegde onrecht te heidenen?"—— „ Och ja, Mijn Heer, dat heb ik zoo oprecht en „ welmeenend ——* de He er is mijn getuige! — „ dat, al moest ik tot aan mijn' dood daarom ar„ beiden, ik mij gaarn eu gewillig daar aan onder,, werpen zou; maar ik heb of bezit niets, tot 5, wedergave, en dit is het, dat mij thands zoo be« 5, klemt en benaauwt." „ Maar indien het u alleen aan de moogelijkheid, en ni=t aan den wiL „ ontbreekt, dan zijt gij reeds, in zoo verre, aan,, genaam bij God, met opzicht tot de oprechtheid „ uwer bekeering. De Moordenaar aan het kruis, ,, die waarfchijnelijk ook wel onrecht zal gepleegd ,, hebben, maar thands buiten de moogc-ïijki.eid wasf, om zulks te herdellen of te vergoeden, verkreeg nogthans vergeeving, en genade in Gods oogen» „ Doch koom aan, zeg ndj, hoe veel hebt gij noo„ dig, om aan uw verlangen te kunnen voldoen t" De jongeling hem dit gezegd hebbende, langde hij hem dat geld —- het welk toch geen groote fom was en zeide: ,,Zie daar, dit zal ik uverfchie- ,, ten, ten einde aan uwe gemoedsneiging te vol,, doen; gaa heen, en poog, onder den Godlijken „ zegen, door naarstigen arbeid, en fpaarzaamheid, in ftaat gefteld te worden, om het mij te kunnen „ wedergeeven; en als gij uw voornemen volbragt ,, hebt, koom mij dan eens weder zien. God zijf voords met u, en zegeneut" De jongeling kuschts hem de handen, en, met traanen in de oogen, zijnen hartlijken dank betuigd hebbende, ijlde hij naar huis, om zich plegtig voor God aftezonderen, en dit geld den Heers te wijden, om daar mede, «onder verwijl, te handelen gelijk God hem geboo* K k 3 da»  50$ Het Leven en Sterven van sommige den had. En zie, nu brak zijn hart los, de ban op zijn gemoed liggende, werd als opgeheven en hij kreeg licht en vrijmoedigheid in 't gelooven v en kon nu.de Genade Gods in waarheid bekennen, en aanbidden de liefde van Jesus, als alle kennisfe te boven gaande. En nadat hij zijn voornemen volbragt had, ging hij niet alleen zijnen weldoener nogmaal danken, maar hem ook vertellen, het heuglijk vmchtgevolg, 't welk hij op en door zijne liefderijke hulp had moogen genieten. Hij wandelde voords ootmoedig, fteeds gedenkende aan zijne onwaardigheid, en de Genade welke God over hem bad uitgebreid Hij bleef eok niet in gebreke, zoo draa de Heer hem door zijnen zegen had in ftaat gefteld, om ar,n zijnen weldaadigen Vriend terug te brengen, het geen deeze hem zoo liefderijk had ter band gefteld. Men ziet hier uit, hoe noodig het is, in de bediening van het Euangelie, deszelfsgeheeles omvang fteeds in 't oog te houden; gelijk de geleerde en godvruchtige O wen zulks zeer leerzaam en nadriiklijk aanwijst, in zijn onfehatbaar Werk, over Pf. CXXX. Bladz. 300 — 305.- Welk ik ook aangehaald vinde, in zeker leezenswaardig Werkje, over de Oprechtheid en Folkoomenheid des harten, door Chkis* tianus uitgegeeven, met eene aanprijzende Voorreede van Profesfor P. Abresch, Te Rotterdam. bij Ab. Bothal, 1796. Ter nadere opheldering en bevestiging van het voorgaande, kan ook dienen het volgende Frag* ntent: De verzekerdheid is eveneens verkrijgbaar voet alle Geloovigèn .... De oorzaaken, waarom niet alle die gelooven, zich in deeze verzekerdheid der hoops verblijden kunnen, zijn niet te zoeken in Gods wil, die overvloedig gezorgd heeft voor onze vertroosting, maar in de verkeerdheid, onkunde, en misvattingen van ons eigen hart. en onze onoplettendheid omtrent zijn geopenbaarde Woord Wij zijn nietnaauwinHem, maar in onszei ven, ——. Het is niet gemaklijk, de veelerleie wijzen, op welken onze verdorvenheid werkt om dit goede van ons te  Godvruchtigén; en AnecdotesI 509 te weeren, optetellen. -— Eenige weinigen der voornaamste oorzaaken, zijn deezen : 1. Onoprechtheid. — Waar de Genade wezenlijk door den Heiligen Geest ingeplant is, zal zij gewis ten laatsten de overhand nebben, en de geheels ziel onderwerpen tot de gehoorzaamheid des Geloofs. Maar er is, bij al te veelen, een1 langen tijd, niet flegts een groote tegenftand van de inwoo* nende verdorvenheid, maar zelfs een heimlijk kleeven van den wil aan het kwaade —. eene dubbelhartigheid, en hinken op twee gedachten, zoo dat, terwijl de begeerten en de gebeden der ziel zich fchijnen uittebreiden tegen alle zonden, zonder onderfcheid, er echter, willends, iets wordt achtergehouden, dat ftrijdig is tegen her ontvangen licht. Eene hebbelijke oogluiking van bekende boezemzonden, of verdachte bedrijven, en een herhaald verzuim van bekende pligten, zal onvermijdelijk den wasdom in de genade, en het genot van troost, verhinderen. — Want de Heer eischt en heeft Hij er niet het hoogste recht toe P het geheele hart; en Hij wil het verkwikkend licht van zijn Aanfchijn niet verleenen, zoo lang men willends en weetends eenige Afgoden nevens Hem oprecht. Ban, zegt David en ook niet anders > zal ik niet befchaamd worden, wanneer ik merken zal op alle uwe Geboden- En Jesus, gevraagd zijnde r Heür! Wat is het, dat Gij Uzehen aan ons zult openbaaren, en niet aan de Weereld? antwoordt: Zos iemand mij liefheeft, die zal mijn woord bewaaren ■ en mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem koomen, en zullen wooning bij htm maaken (a). Zoolang de hoogmoed en ondeugendheid van ons hart niet geneezen is, en wij niet volkomen willig zijn geworden om alles overtegeeven, alles te verzaaken , wat tegen Gods Wil ftrijdt, al was het zoo begeerlijk als een rechteoog, of zoo ichijnbaar noodzaaklijk als eene rechtehand , zal men K k 3 ver- 0») Joan. XIV: 22, 33.  $io t Het Levejj en Sterven van sokmigs vergeeft' eene volkomene en duurzaame Verzekerdheid van Gons Liefde wachten. 2. Traagheid. Met opzicht tot deezen. zoo wenschlijken Zegen, mag men dikwijls zeggen: Gij omvangt niet, omdat gij niet bidt (a). Het gebeurt maar al te vaak, dat zij, die ernstig en aanhoudend riepen om genade, toen zij zich .nog befchouwden als liggende onder den vloek en de magt der Wet, nalaatig en achteloos worden in het bidden, zoodraa zij eenige hoope van zaligheid uit het Euangelie hebben opgevat. En in het bezonder henaarstU gen zij zich niet, om hunne roeping en verkiezing vast te maaken (b~), door het zorgvuldig aanwenden van alle verordende middelen, ter bevestiging in de Waarheid zoo als ze in Jesus is. Daarom wordt dat woord in hun vervuld: De ziel des Maarts is begeerig, doch daar is niet (c). Zij gaan maanden en jaaren heenen, in eenen klaagenden twijfelmoedigen Haat; en zij verdienen zulks, omdat zij niet ernstig zijn in het zoeken, vraagen, wachten, klop* pen, aan de poorten der Opperste Wijsheid, en bij den Genadetioon, om dien Zegen, welken de Heer beloofd heeft aan de geenen die aanhoudende zijn in het worstelend bidden, en zich niet laaten afwjzen. — a. Houd voords in gedachten , dat'.de voordgang, van he: Geloef tot de Verzekerdheid, trapswijze ge« fchiedt. Verwacht dezelve niet plotslijk, maar zoekt ze bij den Heere, langs den verordenden weg. Naardien dezelve afhangt van de invloeden van deu Heiligen Geest, zoo laat dit u aanzetten, tot ernsiig en aanhoudend bidden; eu dewijl ze geboo* ren wordt uit eene 1 echte kennis van den Heere Jesus, zoo weest naarstig in het onderzeek der Schrik f» joh IV: 2. (&) 2 Pet. I: io. (c) Stuken XIII: 4.  godvruciitigen, en AnECDOTES. 5lt- Schriften, die- van Hem getuigen de zegen des HeëkeM) en de hand des vliftigenl, moeten ook hier faamen gaan (a . Volhardt gij in deezen weg, dan zult gij door de ondervinding van eiken dag voorderen; en alle de befchikkingen der Voorzienigheid omtrent u, zoo wel als de onderfcheidene gemoedsgeftalten waar in gij u van tijd tot tijd moogt vinden, zullen geheiligd worden, om n fteeds meer en krachtiger te overtuigen, dat gij niets zijt» en Jescus Alles in Allen is. b. Nademaal gij uw deelgenootfchap aan het Verbond niet zien, noch de bewustheid daar van behouden kunt, dan bij het licht van den Heiligen Geest; zoo draagt toch wel zorg, Hem niet te bedroeven. Zoo gij u toegeeft aan"onbedachtzaamheid en zorgeloosheid, of u eenige bekende zonde veroorlooft, znlt gij donkere wolken tusfchen deZon der Gerechtigheid en uwe ziel zien op« rijzen. De Verzekerdheid is zoo onveranderbaar niet, of zij kan, door ontrouwheid en afwijkingen aan uwe zijde, wankelen, verzwakken, en misfchien voor een' tijd geheel ophouden. Indien gij eene overreeding van uw aandeel aan de Godlijke gunst bij uzelven hebt, welke altijd dezelfde blijft, zelfs dan, wanneer het gebed verzuimd, de openbaare Godsdienstoefening verwaarloosd, en het wachthouden over uw hart vergeeten wordt ziet wel toe, of dit niet, in plaats van Verzekerdheid, een ijdele waan en valfche inbeelding zij. De hoope die niet befchaamt, doet de ziel prijs ftellen op alle Genademiddelen , en Godsdiensphgten; zij maakt haare genegenheden los van laage en beuzelachtige voorwerpen; en verfterkt de oefening van alle geheiligde grondbeginfelen." J. Newton. Bundel van ftichtelijke Leerredenen, I. Deel, Bladz. 390 — 393 403. TOT (3) Spreuken X; 4, 22.  512 Het Lev. enSter. van som.Godv, en Anecd. TOT BESLUIT. 'Last hen-dus telkens van hunn' zedeloér te[preken ? 1 SLiefde, dieaan 't kruis uw hartehloed deedt leken! 6 Stigter van een nieuwe en echte zedeleer Foor *t menschdom, duur verpligt aen zijnen GOD en HEEK! 'Degroote zeflijkheit is, U met hart en zinnen, In dankbre erkentenis ,ftandvastig te beminnen. Aen U zal ik gedenken, Mijn over dierbare HEER ! zoolang 't geheugen leeft, En 't in mijn ziele, die ziek aen U overgeeft, Op deindruk van uw wenken, Zijn vasten zetel heeft. Ik houde U in gedagten, Daar 'k uit de tafel mijns geheugens ijvrig wisf Demaeren van 'tgemeen, en all' wat dwaes en mis, Door jeugd en los betragten, Daerop gebroddeld is. En, door uw GEEST gedreven, Zal uw gedagtenis, zoo hemelsch -fchoon en rein , Dus heel in 't boek en blad van mijn erkent lijk brein, Alleen geduurig leven: Zoo word de werelt klein (d), (a) Hervey, Theron en Aspafio, IV.Deel, Bladz. 106, en 97. Einde van het Vierde of Laatste Deel.  INHOUD. VAN HET VIERDE DEEL. MENGEL-SCHRIFTEN. Het Leven van den Eerw. George White* field. .... Blauz. i. Kort Ontwerp van een klein Werkje,/eEdin* burg uitgegeeven. . . * —— 37* Horatio. De Zaligheid uit de Werken, om bejlaanbaar met den Dood van Christus. —— 48. Merkwaardige Brieven. . . . 59' VoorJpoed van 't Euangelie te Gibraltar. 81. i8**j Gezegende uitwerking van een Godsdienstig Boekje. .... ——• 9?. Reize naar Ierland. . . . 102. Brief van den Eerw. W. Romaine. —— 107, Rondgaande Brief, tot eene ftichtelijke en opwekkende Pligtvermaaning. . —— 105. Brief van eenen Leeraar, over [de geest' lijke gezindheid des gemoeds. » ——- 139. Brief van den Eerw. W. Romaine. — 145". Brief over het oprechten van een Zendelings ■ Leerfchool. . . . 150* Belangrijke Brief, ever hetfchadelijk begrip van Onmiddellijke Ingeevingen, enz. —— 154. Vermaaning omtrent den Huislijken Godsdienst. ... - — 168. Waar  INHOUD- Waarfchuuwing, wegens eene onlangs gebeurde zaak, . , . . i^^' Een duidelijke en eenvouwige Regel, ter beoefening van Euangelifche Heiligheid. — 177. Leerzaame Brief van Mev. Glenorch. 181. Gemeenzaame Brief aan een godvruchtigVriend, .... — 191. Aan eene Vriendin in kommerlijke omftandig. heden. ... . . ip^. Brief van ten Vader aan zijne pas ge. huuwde Dochter, . . _ 201> Jesus Christus dezelfde tot in eeuwigheid. • • - aof. Aanmerkelijke bezonderheden van eenige JSegers in Afrika. . • . au. Berichten raakende den Godsdienst in Noord- Amerika. . . . —. 216. Brief van een oud Leeraar aan een jong Student. . . . —— 223. Rondgaande Brief, over de Uitbreiding van Euangelifche Kennis en Godvrucht. —- 25 r. J)e aangelègenheidvaii een leevendig Geloof. 263. Ontwerp van algemeene Zendelingfchap. 270. Bericht van den Arbeid van$AMu'éi.DAViES, • -onder deAfrïkaanfcheSlaaven in Amerika. 277, Brief aan eenen Student inde Godgeleerdheid. 286. Brief van eene Moeder, aangaande den dood van haaren Zoon. . . . .,,. 295, Over de Vrees voor kwaad gerucht. . 305. Overdenking op de Geneezingvan NaHmans Melaatschheid. . . . - „ 314, Betoog voor de Werkingen van Gods Geest. ——- 320. Christelijke Proeve , of wij op den weg naar den Hemel zijn, , , , 323. Dt  I N H O U D. 'Aandacht op Jeremia XXIX: il» Bladz. 328, Christelijks Eenigheid. . . » —— 331. Aandacht op Joannes I: 49. . —— 3 5. Eriefvan Ralph Erskine. . . — 340» De aangelegenheidvan deLeer tfferDiiEëENHEiö en der Verzoening. . . —— 377» Het verband tusfchen de Waarheid en Heilig* heid. . ... ——• 385. Brief van den Eeriv. W. Romaine , aaneenen Landman. . . . 39S. Over den aart van het Geloof 'in Christus. 403. De Zeegepraal der Barmhartigheid. — 408. Barmhartigheid, en Oordeel. . — 4r7, Brief van den Eerw. Richard Baxter, aan den Heer E. R. Schildknaap. —~. 419, Uittrekfet eenes Briefs van MejufvrouW Baxter. . . - h 420, Christus het Hoofd'des Ligchaams, naamlijk der Gemeente, . . Hij is hier niet; want Hij is opgeftaan. Brief van den Eerw. Johan Newton, aan eenen Vriend in Holland. . Over het Schielijk Sterven. . . Verleevendiging van den Godsdienst, te Shotts, in Schotland. . . L 4^ Misvattingen in den BeotfenendcnGodsdienst,-*— 667, God, de ssnige Toevlugt. . ., . , ^tf De goede oude Simion, of Aandacht op Lukas II: 30. , . ^ Brief uit Parijs, . . , w ^gg^ BERICHTEN van BEKEERINGEN, enZj Zonderlinge Bekeering, door eene geringe Aanleiding. , , s/a^ n^ Een  INHOUD. Een Kind gebooren, Honderd jaar oud. Bladz. u