LEERZAME ' V E R IX A ALEN UIT DE BIJBÈLSCHE GESCHIEDENISSEN, VOOR KINDEREN; DOOR JACOB FREDERIK FEDDERSEN,' PREDIKANT IN DE HOOFDKERK VAX St. JAN ÏE MAAGD ENBURG: Zijnde een vervolg Van het Leven van Jezus voor Kinderen, van den zelfden Auteur. TE AMSTERDAM, Bij MARTINUS de BRU YN. Op 't Rokkin, tusfehen de Gaper- enDuifjes Steegen.   VOORBERICHT VAN DEN SCHRYVER. Het Leven van Jefus voor Kjnderen, (ook in het Nederduitfch vertaalt en bij den Uitgever deezes te bekomen,) is van Mannin goedgekeurd geworden, welker goedkeuring mij zeer veel waard is. Vooral erken tk met dankbaarheid en blijdfcbap, dat de eerwaardige Heer Prelaat en Domheer van Rochow, die onvermoeide bevorderaar van het goede, het zelve tot gebruik voor zijne wijze Sc)'■oalinrigtingen verkeeren heeft. Ik ben daar door aangofpoord geworden, om in dezelve taal en volgens het zalfde ontii erp, geiijk dit gefchreeven is, eene Verzameling van Bijbelfche Vérhaaïeü uit te geven. Bij het opftellen derzelve had ik dezelve jonge Leezers voor oogen, welke ik in de voorrede tot het gezegde Boekje bejchreef. ik behield (leeds deeze vraag in gedagte. Ts liet geen, dat ik uit den Bijbel verhaal, ook voor de kundigheid en gtwaarwordin%% g*n s W&t ik bij mijne onmondige Lee* * a  IV VOORBERICHT. „ zers vooronderftellen kan en moet, ver,, Jlaanbaar en tot het goede opwekkend?" Alks nu j wat volgens mijne overtuiging en bevinding ui: de Bijbelfche Gefchiedenis yoor hen nog niet begrijpelijk en leerzaam is, ging ik voorbij. Wanneer hun Verfland rijper, hunne Kennisgrooter, en hunne Gewaarwaï dinggefchikttr word; zoo kunnen zij Boeken leezen, waarin de Gefchiedenis van den Bijbel vollediger en geleerder befchrcven is. ' Ds Ouders en Leermeeflers, welke hunne Kindereu, en 'Schoolleren deeze Vernaaien tt leizen steven, verzoek ik, dit niet eer te doen, voor dat hunhelieve kleinen het Lceven van Jefus voor Kinderen gelezen en verjiqan hebben. _ Want ik leg het zelve in dit tegenwoordig Gejchrift ten grond, ik beroete mij daar dikwils op, en neem menige denkbeelden, woorden en Leeringen uit hetzelve aan als bekend, die voor veelen der Kinderen-, welke het n^et gelezen hebben, nog niet verftaanbaar zijn zeiden. Gelijk voor het geheel ieder Chrijlen de Leeringen en Beloften van het Nieuwe Testament zot eenen eerfien grond van zijne kundigheid, verbetering en hoope leggen  VOORBERICHT. V rnoet; zoo is het ook voorzeker het nuttigfl, om Kinderen lot Chrifielijke wijsheid en Godvrugt te leiden, dat men hen eerji met de Leeringen. deugden, lotgevallen en daden van den Verloffer Jefus Chrijlus bekend maakt; vooral nadien zij het. duidlijkjle, aandoenlijkflc , opmerkings - en na^olgenswaardigjle in dengantfchenBijbel zijn. Daarom noem ik ook dit Gefchnft een Vervolg van het Leven van Jefus voor Kinderen. Een ieder, die voor Kinderen Jchrijft, en zig ook alle moeite geeft, om zijne taal naar hunne vatbaarheid te bivgen, zal liet onmouglijk vermijden kunnen , dat niet nog altijd in fommige bijzondere denkbeelden, en woorden voor fommige Kindereu, die hem leezen, eenige duijlerheidoverblijven zal. Daarvan zijn yerfcheidm oorzanken en redenen te geven. De tongval van de plaats, alwaar de Kinderen leven ; (volgens dezelve is voor deezen menige uitdrukking vreemd, die den anderen bekend is.) » De taal van Samentellen en Boeken, welke den Schrijveren voor de jeugd hun gantfeh leven blijft aankleven, hoe zeer zij die ook zoeken te ontwennen. De toon, op  Vï VOORBERICHT welke veele Ouders en Meefiers met de kinderen gewoon zijn te fpreeken; In de reie van hunne kinderlijke denkbeelden is juifi daar nog eene gaping, waar het bedoelde, voor hun donker denkbeeld diende geplaaft te worden, en andere oorzaakenmeer. Deeze onvolmaaktheid, die bij alle Boe ken voor Kinderen onvermijdelijk is , ontbreekt vakuiet in lier Leven van jefus voor Kinderen , en in deeze Vernaaien. Maar Ouders, Meefiers en verjiandige Kinderen, zullen die gemaklijk door eene verklaring, of door eene andere bekende uitdrukking [kunnen verhelpen. Het is daarom nodig en goedt dat Kinderen, als zij dit voor de eerfiemaal lezen, het doen onder opzigt van verjiandige lieden. Bezigheden ten nutte van Kinderen zijn voor mij aangenaame bezigheden, daarom tal ik ook eerjldaags Voorbeelden van Wijs. heid en deugd uit de wereldlijkeGefchie* denisfen voor hen uitgeven. Gelukkig is ieder een , dien het gebeuren mag, goed Zaad in Kinderzielen te zaaien l Daaruit komen ook de meefie goede vrugten voort voor tijd en eeuwigheid. God doe mij ookzoo gelukkig zijn!  INHOUD. J. De fchepping der Wcreid. Bladz. t II. Van het eerlle paar Menfchen A- dam en Eva 6 lil. Cain en Abel 15 IV. De Zondvloed ■ ■ 19 V. Chains zonde tegen zijnen Vader 26 VI De gefchiedenis van Abraham, 28 VII. De gefchiedenis van Ifaac. 48 VflI. EJau en Jacob. ■ 51 IX. De gefchiedenis van Jofeph. 63 X. Narigten'flpi Mofes geboorte en Jeugd. . 00 XI. Gods Barmhartigheid en Trouwe jegens de Ifraeliten. 93 XII. Bewijzen der Almsgt Gods. 1 Door de kragt die hij aan Mofes (chonk, om wonderen te doen. 96 2. Door de plagen van Egijpten. 98 XIII. Pharao. ■ 100 XIV. Uittogt der Ifraeliten uit Egiipten. 102 XV. Merkwaardige Gebeurtenisfenbij den uittogt derjfracliten uitËgypteni<34 XVI. Reize der Ifraeliten door de Ara- bifche Woeftijn naa Canaan. lis XVII. De Wetgeving. ■ 118 XVIII. Groote zonde des volks na de wet- ƒ gevinge. 114. XIX. Mofes dood. —-»— 126 XX. Jofua. 129 XXI. Job. ~. 131 XXII. Ëli en zijne Zoonen. ■ 138 XXIII. Samuel. ■ . _ 14 a XXIV, Saul. .  INHOUD XXV. David. - — 150 XXVI. Abfalom. • 17* XXVII. Salomo. 177 XX VIII. Merkwaardige Voorbeelden v «n Deugd en Godzaligheid Biadz. 183 XXIX. Voorbeelden van Ondeugd. 208 XXX. De wegyoering der Jooden in Gevangenisfe; 1— aiS Verhaakn vit de gefchiedenis des N. Tejtaments, XXXI. Voorbeelden van eerbied en ' Dankbaarheid jegens God 222 XXXII. Voorbeelden van liefde en vertrouwen op Chriftus. 228 XXXIII* Voorbeelden vari menfehen liefde en weldaadigheid. -— _ 239 XXXIV. Voorbeelden van zulken, die gezondigt en zig bekeerd hebben 243 XXXV. DcPharifeen, Schriftgeleerden, en Joodfche Priefters, die vyanden van Jezus waren. *94  LEERZAME VERHAALEN VOOR KINDEREN. i* De Schepptng der Wereld. i -let is nu omtrend vijfduizend agthonderd Jaaren geleeden, dat onze Gód de Wereld, dat is, de Aarde, waarop wij menfcheh wonen, én denHemeJ, welken wij bóven ons zien, 200 fchoön en pragtig als zij thans zijn, gefchapen heeft. Niemand hielp hem 'daarbij, maar alleen óm dat hij het wilde en be. val; dat Hemel en Aarde ontftaan zouden, ontftonden zij. Er was ook niets aanwezig, het geen hem zoude hebben kunnen dienen, om ze daar uit te maken. Daar, waar thani de Aarde is, wat alles ledig, en als 't waree~. A  2 LEERZAME VERHAALEN ne woefte Plaats, waar overal Nacht en Donkerheid was. Indien God gewilt had, hij zoude Hemel en Aarde in een Oogcnhlik hebben kunnen fcheppen. Maar het behaagde hem, om die beide in Orde te brengen, met Schepzelen te vervullen, en haar haaien tegenswoordigen Luifter te geven, zoo veel Tijd daar toe te nemen, als zes Dagen uitmaken. Op den eer/ten Dag liet hij de Duifternis vergaan, en het overal helder worden. Op den tweeden maakte hij de Lucht, welke om onze Aarde is, en welke de Wolken en Dampen boven dezelve draagt. (Dewijl deeze groote Ruimte der Lucht, die wij boven ons tien, een v aft digt Dekzel fchijnt te wezen, zoo wierd dezelve van de Ouden het Uitjpan* xel genoemd.) Op denderden, liet God de Zeeën en Meerei; worden, de Rivieren, Stromen, Beekc-n en Bronnenbegonden tcvlieten,- Vanhct Water afgezonderden hoger dan hetzelve maakte God het droge Land des Aardbodems, en iict uit denzelven allerlei Geboomte en Bosfchen, Gras, Bloemen j Kruiden en Gewasfen voortfpruiten.  Voor KINDEREN. g Op den vierden fchiep God de Zon, Maan én de overige ontallijkc Sterren. Op den rijfden, vervulde God de Lugtmet Vogelen, en het Water mctVisfchen. Op den zesden, fchiep hij de ontelbaare Menigte Van Dieren en Wonnen, die op het Land leven En nadien hij nu den Aardbodem met zoo veele Goederen vervuld, en alles zoo ingerigt bad, dat de Menfch vergenoegd en gelukkig op denzelven levenkonde* zoo fchiep hij ook den Menfch, Op den zevenden. Dag fchiep God niets ■nieuws meer: XVaut de Wereld , die hij voortgebragt had, was overal zoo goed en voortreflijk, dat hij niet nodig had, nog meer .Schepzelen voorttcbrengen, # •§> & Lieve Kinderen', leert uit dit Vcrhiai. i) Hoe groot de Goedheid en Liefde van God jegens zijne levende Schepzelen is'■ Het is zeker ziingrootfteGenoegen, haar weltedoen. Want niet tot zijn Voordeel, maar tot haar Nut, fchiep hij de Wereld. Hij deed dit, opdat zij daarin Voedzel, Gemak en Vergencejen vinden jnogtcn. Hij hsett haar zjjoe' A i  '4 LÈERZAME VERHAAL EN Wcldaaden daarin niet fpaarzaam uitgedeeld, In de Lugt, in het Water, ophetvafteLand is overal veel Goeds voor haar te vinden. 2) Erkent, dat God almngtig is l Schoon ook alle magtige en fterke Menfchen famenkwamen; zoo zouden zij egtcr niet een zodanige ftcr kunnen maken, als gij in eene ontelbaare Menigte aan den Hemel ziet; niet eene Koornairc, niet eenen Stroohalm zouden zij kunnen voortbrengen, En God heeft deeze gantfeh verbaazend groote Wereld gemaakt, zonder dat hem iemand geholpen heeft. Hij wilde alleen, dat de Hemel in zijnen gantfehen Pragt, en de Aarde met al het Goede, 't welk daar op is, ontftaan zoude, en terftond was alles daar, gelijk hij het hebben wilde. 3) Dat hij ahvectend is, en alles met de grootjle Wijsheid doet! Want alle zijne Werken zijn heerlijk en fchoon, alle zijn zij kundig gevormd, en wel aan elkander onder fchikt. Alles is zoo wijslijk daar ingerigt, dat ten laatftcn Gods groot en eenig Oogmerk bij alles wat hij doet, te weten de Gelukzaligheid der Menfchen daar door bereikt word. Lieve Kinderen, gewent u van de Jeugd  veoit KINDEREN. 5 af, om, wanneer gij op het Veld, ineenen Hof, of Woud gaat, al het nutte cnfchoone, dat gij daar vindt, opmerkzaam te befchouwen. Ziet, wanneer het een heldere Avondftond is, den pragtigen Sterrenhemel aan, en gij zult reeds vroeg leeren, dat on.' ze God een heerlijk en wijs Schepper is, vroeg zult gij daardoor tot Eerbiedigheid en Liefde jegens hem opgewekt worden. Gebed. Mijn lieve God, ik dank u, dat ik heden weder uit het Verhaal van de Schepping der W^ereld geleerd hebbe , dat gij een fterk en gogd God zijf, en dat gij alles fehoojj en goed maakt. Ik verheuge mij, dat gij ook mijn Schepper zijt. Ik weet zeker, daargy de geheele Wereld gefchapen hebt, en tot hiertoe alle Menfchen en alle Dieren daarin gevoed en onderhouden; zoo hebt gif voor mij, uw Kind , ook zoo veel Brood en Goed als ik behoeve. Ik verlaate mij op u van der Jeugd af, en op dat ik zeker hopen moge» dat gij ook voor mij, als een goed Vader zorgen zult, zoo wil ik een gehoorzaam lünd'zLj),  5 LEERZAME VERHAALEN Gaarn wil ik het Kwaadc mijden, en wat Goed is, doen. Mijn Loflied zal tot ü, mijn God'. Door Lugt en Wolken dringen. Komt Broeders, Zufters helpt mij tot Des Scheppers Eere zingen! £ik liev' en luw' en bidd' hem aan; God, door men Werelden bejl»an! Laat ons ep God vertrouwen ' II. Van het eerfte paar Menfchen Adam en Eva. Van de Voortreffelijkheden die God; bun gaf Aan de Menfchen bewees God bij de Schepping in het bijzonder zijne Heerlijkheid en Goedheid. Zij waren de Schoonfte onder alle zijne fchoone en. nuttige Werken. Hii gaf hun niet alleen een regt en welgevormd Lichaam, maar ook eene.redelijk denkende Ziele, hoedanige geen ander Schepzelont. jangca had. Zij zouden boven allo andore  voor KIN DEREN. * Schepzelen het grootfte Geluk en Vergenoe. gen op Aarde hebben; alles op dezelve wilde hij aan hen tot Nut en Gebruik overgeven. Ox>k was het eene zeer groote Goedheid, dat hij hen beide re famen (chiep. Een Mensch alleen , zoude een eenzaam en niet heel vrolijk Leven geleid hebben. Maar nu Adam eene Gezellinne en Hulpe in Eva ontfing: zoo wierd de vreugd van zijn Leven vermeerderd. De goede God fchonk hun de grootfte Gelukzaligheid , tot welke zij flegts geraken konden. Hij fchiep hen naar zijn Beeld; dat is, hij. gaf hun eene groote Gelijkheid met hem zeiven. Want gelijk gij reeds weet, hij gaf hun eene Ziele, die Verftand, Geheugen, pn eenen vrijen Wil heeft. Zoo als hij deeze Ziele gefchapen beeft, was zij zonder booze ISegcertens en goed. Verders is deeze Ziel onfterflijk. Dit zijn loutere Voortreffelijkheden, waardoor zij God gelijk wiciden. Want hij is een Geeft, hij is goed , hijison.fterflijk. Nadien de eerfteMenfchen zodanige Ziel van God ontfangen hadden, die niets kwaads dagt, en wilde, maar meer Lust tot het goed had: zoo hadden zij ook een goed Geweten, A 4  8 LEERZAME VERHAALEN zij waren in zigzelven vergenoegd; zij fchroomden niets kwaads; zij waren zeker VüorSmerten, Ziekten en den Dood. Want dit alles komt alleen daar van daan, omdat de Menfchen tegenwoordig veel kwaad doen. God verklaarde de ccrfte Menfchen tot Heeren over alle Schepzelen der Aarde. Hij deelde hun den zegen mede, dat zij zig, in ▼eele Nakomelingen vermeerderen zouden. Hij gaf hun Vrijheid, om alles wat goed en aangenaam op Aarde is, tot hun nut en vermaak te gebruiken. En niet alleen dat hij hun daar-verlof toe gaf; maar hij wekte hen ook op, om dit werklijk te doen; even als een liefderijk Vader, zijnen Kinderennietalieen eene Vervrolijking maakt, maar hen ook aanfpoort, om deeze Vrolijkheid te genieten. Het Oord, 't welk hij hun ter Woninge aanwees, was buitengemeen aangenaam en vrugtbaar. Door het zelve vloeiden verfcheiden Beekcn en Vlieten. Het was met allerlei Soorten van Boomen beplant, welke de fchoonfte Vrugten droegen, die het oog bekoorden, eenen zeer lieflijken Smaak hadden, en den Menfchen tot Voedzel cn Ver-.  joou KINDEREN 9 kwikking dienden. De Uitzigten rond»m hen waren verrukkend. Adam en Eva leefden hier den ecrlr.cn Tijd hunnes Levens in Onfcfauld, in volkomen Weltevredénheid, en Gezondheid. Niets ftoorde het Genot van hun* ne Vreugde, maar veel eer diende alles wat zij zagen, om dezelve te vermeerderen; want zij deeden en dagten niets Kwaads. God veroorloofde hun, vanalleBoomcndeVrugten te gebruiken, alleen zonderde hij eencn Boom uit, die in de Schrift de Boom der Kennisje des Goeds en des Kwaads genoemd word. God heeft buiten kijf, heilige Redenen gehad, waarom hij dit deede. De Vrugt van dcezen Boom is voor hun gewis fchaadlijk en doodlijk ge weeft. Maar dewijl God nu wil. de, dat hun geen Ongeluk en Schaadc overkomen zoude; zoo wparfchuwde hij hen, even gelijk een Vader zijn Kind voor Vergift en een fcherp Mes waarfchuwt Hij zeide tot hen: Eet toch niet van de Vrugt van dee.zen Boom , Zoodra gij dit doet, overkomt uiieden * tel Kwaad, in gij moet zeker Jierven!  io LEERZAM E VERHAALEN Ongehoorzaamheid der eerfte Menfchen tegen God, en hunne Straffe. Adam cn Eva hadden de vaderlijke Waarfchuwing van God met Dankbaarheid behoren optevolgen. Zij hadden moeten bedenken: God is onze Heer 'en Schepper, hij is onze Weldoener en Vriend, hij weet ook beft., wat ons nuttig en fchaadlijk is; wat hij ontzegt, moeten wij gaarn doen. Dan zij deeden dit niet; maar geheel en al tegen den trouwgemeenden Raad van God aan, aten zij van de verbodene Vrugt. Terftond op de Ongehoorzaamheid tegen God volgde de Straffe. Zij fchaamden zig voor elkander: zoo dat zij elkander niet dorftcn aanzien. Hun kwaad Geweten ontruftede hen, vol Anglt verborgden zij zigtusfehen de "oc. men, wanneer God hun dc begaane Ongehoorzaamheid wilde voorhouden. Uit dc eene Vcrzondiging volgde de ander voort. Even als hadden zij geen Onregt gedaan, wil. den zij zig voor God regtvaardigen, de een. fchoof dc Schuld op den ander, evenals kwade Kinderen het maken voor hunne Ouders en Leermeefters, wanneer zij tegen der-  voor KINDEREN. ? u aelverBevel aan.famen iets kwaads uitgevoerd hebben. Maar hunne Ontfchuldigingcn waren vergeefs. Zij konden den alwetenden God niet bedriegen. Hij kondigde hun daarom de Straffen van hunne Ongehoorzaamheid aan; die cigcntlijk daar in beftonden: dat zij menigerlij Kommer, -Smerten en Nooden in hun Leven zouden moeten uitftaan, en ten iaatften zouden zij fterven, en weder tot Stof en Aarde worden. Het Land, naar eenen fchoónen en rijken Lufthor gelijkende, waar in zij tot hier toe heel gelukkig geleefd hadden, moeften zij nu ook terflond verlaten, en werden daartegen ineen ander Gcweft gebannen, alwaar zij allerlei Verdrietiijkhcden van het Leven, en zeer harden Arbeid, die zij tot hier toe niet gekend hadden , moeften verdragen. Goedheid v an God bij hunne Ongehoorzaamheid. J^en goed Vader ftraft wel zijne overtredende Kinderen, maar hij onttrekt hun daarom zijne Liefde niet, maar is zorgvuldig op Middelen bedagt, om hen te verbeteren, en van.  12 LEERZAME VERHAALEN hun Ongeluk,'waar in2ijzigzelven door huiine Gcneigtheid ten kwaade zouden ftorten , te verlosfen. Dus bewees ook God den eertien Menfchen bij de Straffe, die hij hen liet ondervinden, zijne groote vaderlijke Goedheid. Hij gat'hun terftond de Hoop, dat hij hen van wegen hunne Ongehoorzaamheid niet tot ongelukzalige Schepfelen maken zoude, hij gaf hun de Verzekering: 'dat een van hunne Nakomelingen de Ellende, welke door hunne Ongehoorzaamheid entjlaan was, weder wegnemen en hunne Gelukzaligheid weder her/lellen xoude. Als een liefderijk Vader zorgde hij ook voor de Gezondheid en Onderhouding van hun Lichaam. In het Paradijs gingen zij saakt; maar om hen voor de veranderlijke Lugt en het kouder Weder in het Geweft wsar zij nu wonen zouden, te bewaren, gaf hij hun Onderrigt om Beeften te Aagten, en met derzelver Vellen zig te beklceden. Goede gedag ten over dit Ver* baal. Uit dc groote Voortreffelijkheden, die God den Menfchén boven alle Schepze'cn gefchou-  V-oor KINDEREN. 13 ken heeft, leere ik, dat hij' jegens de Menfchen bijzondere groote Liefde hebbe, -en dat zij van hem zeer w,eerd geagte Schepzelen zijn. Hij wil zeker hunne Gelukzaligheid en Vreugde met allen Ernft. Van dien Tijd af; dat hij Adam en Eva het Leven gegeven had, zorgde hij ook daar voor , om hun dit Leven regt aangenaam te maken. Alles wat hij gefchapen had , moefthun tot Vreugde itrekken, alles gaf hij aan hun over, om het tot huc Nut te gebruiken.- Lieve God I welk een onuitfprceküjkgoed Heer en Vader der Menfchen zijt gij! Ik danke h en verblijde mij, dat ik ook een Menfch ben! Nu ontfang ik ook ontelbaar veel Goeds van u. Ook mijn Leven is van den eerflen Dag aan vol van uwe Goedheid, Tot op doezen Dag toe hebt gij mij Spijze en veele Vreugde gegeven. Ik ben gezond, ik heb goede Ouders en Leermeefters, Broeders, Zurtersen Speelmakkers. Het Brood, dat heden mij verkwikt, Is mij van uwe Hand hefchikt. De Drank, die mij tot Laafnis dient e Een zegen van den Menfchenvriend. Ik dank a met een Hij dmoei  i4 LEERZAME VERHAALEM Voor ieder Weldaad, ieder Goedl Waar vang ik met \erhaalcn aan, Wat gij mij doet of hebt gedaan? Leef mj, hoe ik regt Danken zal! Mijn Mond prijz' u jieeds bosen al! Mijn Hart crkenn' uw Gunfibeleid'. Mijn Leven zij fietds Dankbaarheid! Nog ftéeds is God te-geh mij en alle Men* fchen die ik ken, goed, gelijk hij reeds jegens de eerfte Menfchen was, wanneer hij hen fchiep; en wij zijn toch niet meer zoo goed, als zij toen waren. Ik heb ook menige Gebreken in mij. Ik doe dikwils iets, dat tegen Gods Gebod, tegen deVcrmaningen van myne Ouders en Mcellers is. Ach Wat is onze God een lief vriendelijk God! Wat heeft hij al Geduld met de Menfchen! Hoe gróót moet zijn Verlangen zyn, dat het on» Welga,- daar hij ons behoed en verblijd, allchoon wij veel denken , fprceken, en doen,dat onregt is! Ik zie dit regt duidelijk uit zijne Voorzorge, die hij terftond voor de Menfchen had, wanneer zij zigzelven door Ongehoorzaamheid tegen hem in het Ongeluk feragf-en." Zoodra dit gefchiedde, belooft  voor KINDEREN. 15 hij hun, hij wilde hun ecnen Helper zenden* Hij heeft zijne Belofte getrouwlijk vervuld ; daar hij Jefus Chriflus liet geboren worden. C Uit het heven van "Jezus voor Kinderen, [hij den D rukker deezes mede te bekomen] kunt gij het keren , hoe dezelve, de grootfte Weldoener es regie Helper der Menfchen, van ïile het kwaad, het welk de Zonde veroorzaakt had, geweeft is.) III CAIN en ABEL. Jonge Cbriftenen en Chn'itïnnen, iaat het \U lieden ware ernll zijn dat gij reeds vroegtijdig, gewillig, altijd en allenthalven Gods wille doet. Bidt dikwils tot hem, en dankt hem voor zijne Weldaden! zijt vlijtig ! verdraagt malkanderen, en alle Menfchen! Dan heeft God u lief, hij geeft Genade tot het geen gij leert, en laat het irin de Wereld welgaan! Gij hebt een Voorbeeld aan Abel, Deeze tfafgt gaarn aan God. Hij bewees hem fteeds opregtenEerbied, Gehoorzaamheid en Dankbaar heid. Hij arbeide tot Nut van zijne 0'.:de* ren, hij verwekte hun Blijdfchap door zijnen Vlijt en door zijne Godsvrugt. Hij Ieefds vreedzaajn met zijne Broeders en Zufters., Baarom had God in hem eea groot Welbe*  ïfl LEERZAME VERHAALEN" hagen , en gaf zegen op zijne Veefokkerij; Draagt toch zorgc,' dat gij tegen Niemand Vijandfchap opvat, of in Toorn geraakt! Ik., bid u zoo nadruklijk, als ik u bidden kan, draagt toch zoige, dat gij daar over niet nijdig wordt, wanneer Kinderen, die vromer cn gefchikter zijn, dan gijzijt, van God ook meer goeds omfangen, van hunne Ouderen , Meefterén en aniere Menfchen meer Achting én Liefde genieten. Ach geloo/t het, mijne Kinderen, uit Vijandfchap, Toorn en Nijd tornt veel Kwaad voort! Gij ziet dit aan Caiv. Bêoze werd misnoegd tegen zijnen broeder Abel, en daarover af-* gunftig, dat God het denzélven bij zyne Veefokkerij beter, dan hem bij zijnen Akkerbouw liet gelukken, -— Ach tot welk eene affchuwlijk booze Daad werd hij hier door gebragt! Hij floegzijnen goeden vredelievend den Broeder op het Veld dood; en veroorzaakte zijnen Ouderen daardoor het grootfte Hart. zeer. Gelijk na alle booze Daaden de ftrafre zeker niet wegblijft; zoo volgde zij ook op de Broedermoord. De heilige God, werd nog ongunltiger jegens Cain , dan hij reeds te veren wegens zijn voorgaand kwaad Lever.  vooe KINDEREN. i? tegen hem geweeft was. Hij bedreigde hem, dat hij in het vervolg geen geluk nog zegen bij zijnen Arbeid hebben; dat hij van hem en van de Menfchen verlaten, in de Wereld omzwerven zoude. Nu ontwaakte zijn boos geweeten in hem; vol fchaamte, vrees en fchrik vlood hij van zijne Ouderen weg. Hij liep vol angll, als een wild Menfch, in dc Wereld om. Waar hij ging en Mond, was hem dc gedaante van zijnen Vermoorden Broeder voor Oogen, gelijk het bijna altiid bij Moordenaren is, dat het hun toefebyne, ais zagen zij den gecnen voor zig, dien zij omgebragt hebben. Zij bccven voor ieder Geruiseh, dat zij horen, ja dikwib vooreen Blad op een boom. Dus weid ook Cain overal vanAngft gefolterd. Hij vreesde voor Dieren en Menfchen, en geloofde, dat hij insgelijks omgebragt zoude worden. Zoo vcrfchriklijk is het, mijne Kinders; wanneer een Menfch kwaad doet! Daardoor geraakt hij in gemosdsarigst , ongeluk en fchande. Schoen hij ook gelijk taïn na dc Euveldaad cerft trots is, zoo komt cgtcr eeiii de Tijd dat zijn geweten hemkweld. Zoo niet eer, zeker dan, wanneer hij iïerfr. Js * ccrhalven uwe gelukzaligheid en ruft Hef i  38 LEERZAME VERHAALEN zoo wagt u zeiven van alle Godloosheid! Ontftaat in u eene Begeerte om kwaad te doen! zoo laat u daarvan niet tot de daadlijke Volbrenging van het Kwaad wegfleepen! Denk; dan, door kwaaddoen maak ik mijzclvcn bij God en Menfchen gehaat. Alhoewel ik ook daar cerft Voordeel en Vergenoegen van had. de; breng ik mijzelven egter ten laatften tot Gewetenskwelling en Ongeluk. Hoe zoet ook de Ondeugd zij, zij geeft toêh nimmer Freds, De Deugd, de Deugd alleen brengt wcre Zielsrujï mtde. Een Menfch, die war God hoort, het bejle Deel verkiejt; Een Menfch, die God verlaat, zijn eenig Heil vsrlitjl. Gebtd. Goede God! Ik ben nog een zwak Kind, en in veele Dingen onkundig, en word ligt van de Verleidingen tot 2onde bedrogen en verleid. Zijt mij genadig in mijne zwakheid J Geef mij uit uw woord dc regte Kennis van: hu geen goed en kwaad is. Beft;?r mij, i ek  voor KINDEREN. X0 iriij op, fterk mij, om ieder zonde zorgvuldig en gewillig te vermijden, op dat ik niet alsC'ameenu mishaagcnd ongelukkig Menfch worde. Lart mij daartegen opregt vroom zijn, opdat ik gelijk Abel, uwe Genade hs-bbe! De Zondvloed. T)e Oorzaken van den Zondvloed. Adam 3 die negenhonderd en dertig Jaaren leefde, liet veele Kinderen en Kindskinderen na, door welken een groot Deel van den Aardbodem bewoond wierd. Eenige derzelven Waren goede, maar de meeftc booze Men" fchen. De goeden lieten zig allengskens door de boozen verleiden, zo dat zij ten laatften even zo Godloos wierden als zij. Nu werden dan Ondeugd en Ongciegti^heid, Eeten en Drinken, een liederlijk en onordentlijk Leven overal op de Aarde fteeds menigvuldiger en affchuwelijkcr. Er was bijna niemand, die aan God geloofde en dagt, die iets van zijne Geboden wift en die onder< lueldé De Heilige God konde dit reuklooze B i  üo LEERZAME VERHALEN. Leven der Menfchen niet langer ongeftoord laten voortduren. Hij deed alles wat een goed Vader doen kan, die zijne onberadene Kinderen zoekt te verbeteren. Hij liet hen door Noach, ecnen wijzen en vromen Man herhaalde reizen waarfchuwen en bidden , zij wilden toch hun leven beteren, anders zoude God hen draden. Hij ftrafte hen ook niet terdond, maar liet hun nog honderd en twintig Jaarcn tot hunne Verbeetering. Maar alle Waarfchuwen, Bidden en Dreigen was hij hen vergeefs. Diegantfche honderd twintig Jaaren verliepen, zonder dat zij in het geringd hun leven verbeterden, veeleer werd hetzelve deeds erger. Daarom'liet dan God, die wel Geduld oeffent met de booze wederfpannigc Menfchen, maar zig niet altijd van hun laat bcfpoïten, de bedreigde drafFc daadltjk komen. Hij befloot eindelijk,alle booze menfchen door eenen Watervloed te verdelgen; maarden vromen Noach en zijn Huisgezin alleen bij het Leven te behouden, en door hen weder een nieuw geflagt der Menfchen op aarde te perbreiden.  voor KINDEREN. as Korte Bejcbrijving van den Zondvloed. Noach ontfiBg van God bevel, om een groot van boven bedekt Schip te bouwen, in het welk hij, zijne Huisvrouw, zijne drie Zoonen en hunne drie Huisvrouwen zig bcgeven moeiten. Hii moeft tevens ook allerlei Dieren, die niet in het water leven konden , met zig in hetzelve nemen. Als dit gefchiedwas, liet God veertig Dagen en veertig Nagten zonder ophouden groo te Wolkbreuken en hevige Plasregens komen. Uit al's Fonteinen en Bronnen der Aarde wel Je het Water in eene ongemceno Meni?tc voort. De groote Oceanen en kleiner Z'.:ecn, d? Rivieren, Vloeden en Boeken vloeiden alle over, overtraden hunne Oevers, Ruiten zig wijd en zijd over de aanliggende Landen , en liepen ten laatiten alle ju elkander, zodat overal niets dan eencopenbaare Zee was. Daardoor werd nu het gantfeh Gewei:, zoo ver menfchen woonden , allenthalven overftroomd. Do Watervloed fteeg fteed? ho :;er. Zij ging ten laatften ve-.-le ellen ho^ « 2  %% LEERZAME VERHAALEN boven de hoogfte Bosfchen en Bergen, Ds Menfchen en Dicien, die niet ir het Water leven konden, behielden dus geen plaats overig , v aar heen zij vlieden konden om niet te verdrinken, maar zij moeiten alle in den Watervloed omkomen. Als het Water vijf Maanden op de Aardo geftaaft had, liet God ecnen fterken Wind waaien, zo dat het Water van lieverlee weglopen, en dc Aarde droog worden konde. Nadat zij weder droog geworden was, ging Noach met dc zijnen en met dc Dieren die hij tot zig genomen had, op Gods Bevel wc. der uit het fchip. AIsNoach wederom de ecrftcmail denAardbodembetrad, dankte hij God, dat hij hem en de zijnen, inden Watersnood, waarin alle Menfchen verdronken waren, bij het leven behouden had. Hij betuigde hem zijnen Eerbied, Dankbaarheid en Blijdfchap, op alle hem mooglijke Wijze. Dit behaagde God, en hij beloofde hem, dat hij hein en zijnen Nakomelingen verders genadig zijn, en ook geen zo lanigen Watervloed immermeer weder zoude laten komen. Juifl: was toen een fchoöne Regenboog tö zien. Doe zeidc God tot Noach, deezezou.  tooi KINDEREN. *ï ^e van nu aan het Teken der genadige Belofte wezen, die hij aan hem gedaan had. Bij het aanfchouwen van den Regenboog zoude nu een ieder zig deeze zijne Belofte herinneren. lieve Kinderen, zoo dikwils gij deeze Qe^ fchiedenis van den Zondvloed leeft; zoo denkt: God is een Heilig en regtvaardrg Go., die hot kwaad niet dulden kan, en op groote Ondeugden fchriklijke Strafgerigten vol* -en laat. De Booswigten , die op Gods Waar fchuwingen niet agteden, maar fnOöd blevem en fteeds erger wierden , en daarom ten laatftcn ellendig m het Water moeften omkomen, Zijn een tteedsdurend Voorbeeld hier van. Maar bij hes bewees God ook, dat hij bij zijne firaffen een lankmoedig God is, die veel Geduld met booze Menfchen oeffent, die hen lang verfchoont, eer hij hen ftraft; die hun Tiid, Middelen en Gelegenheid geelt, om zig te verbeteren. Want honderd en twintig Jaarcn te voren liet hij hun aankondïgen en waarfchuwen, dat zij hun reukeloos leven zouden vejandcien, anders zouden 13 4-  LEERZAME VERHAALEN en de hunne in groote Onheilen komen. Dsezcn gantfchen Tijd gedurende wagtede hij op hunne Verbetering, en niet eer voor dat deeze Tijd verlopen was; openbaarde hij zijnen rcgtvecrdigcn Afkeer van hunne fchcadaadep en lafteren. God is een Vriend der Vromen, en hun liefchutter in den Nood. Hij heeft dit bij Noach voor al de Wereld op de merkwaardigfte Wijze getoond. Het is zeker onzen Gocl regte Ernfi, oin aan de Menfchen groote Barmhartigheid te bewijzen, want zoude hij anders wel met zoo veel zorgvuldigheid fommigen van hen uit den Zondvloed bewaard, en naderhand hun Getal weder zoo vermeerderd hebben ? God draagt ook liefderijk Zorg voor dc Dieren; zoude hij anders wel op de Bewaring van die Soorten, die in het Water niet leven konden, bedagt geweeft zijn ? Kinderen , wanneer God u uit Angft, Krank, heid. Nood en Gevaar vcrloft heeft; zoo dankt hem daar voor I dit zal hem aangenaam wezen. Hij zal u verder in den Nood helpen, en u naa droefenisfe verblijden, wanneer gij zijne vaderlijke Goedheid erkent, gn ten Bewijze van uwe Dankbaarheid yvert-  voor KINDEREN 15 gcr wordt in Gehoorzaamheid jegens hem. Na doorgedaan Gevaar roemt dikwils en gaarn! Genaakte mij ooit Angfl of Noid, Oo i hoorde mijn Gehed, Zijn Gunji, voor mij zoo goed, zoo groot. Heeft mij altijd gered, <%> & Wen ik, gezonken in Ellend , Tot hem riep: Heer behoed! God heeft zig tol mijn Hulp gewend.. Mijn God! wat zijt gij goed. «8? # <8> Vergeet, mijn Ziel, nooit uwen God, IVat hij u heeft gedaan! Vereer en houd jleeds zijn Gebod, En bid Hem eeuwig aan! Gij ziet fomtijds ecnen Regenboog. Zijt dan dille en zegt dan tot u zelvcn en tot eikanderen : ziet daar in de Wolken het Tecken, dat God r.og met Liefde aan de Men(eben gedenkt! Laten wij toch ook aan Hem * 5  a6 LEERZAME VERHALEN gedenken, opregt en goed zijn, gelijk h% regt en goed is. V. Cbams zonde tegen zijnen ViJer, Wie Ouders fnuad, ctt befM , is vervloekt, Gehoorzaamt den Tucht wver Ouderen! jOit is eene gewigtige Les voor u, mijne Kinderen I Vergec'tze «ooit! onder u zij nic* mand zoo boos, dat rsij zijne Ouderen bcfpotten of beiacchen zoude, alfchooftzij ook Gebreken mogten hebben, die gij ziet' Deeze'Zonde beging Cham tegen zijnes Vader Noach. Deeze had eenen Wfjnftok geplant, en van het Druivenfap, dcnklijk uir. OnwetenheiJ, omdat hij derzelver kragt nog niet genoeg kende, te veel gebruikt. Daar van was hij dronken geworden, en lag in zijne Tent ontbloot neder. Dit zag dee. ze moedwillige Zoon, en dreef den Spot met zijnen gooien ouden Vader, Wanneer deeze zulks entwaar wierd, geraakte hij aaar  voor KINDEREN. s? ever met regt in Drift, dat zijn eigen Zoo» hem befppt had. Hij zeide hem, dat God zijnen Mouiw il niet ongeftraft zoude laten voorbijgaan. Dc heilige God heeft hem ook werkliik daar voor geftraft: Hem en zijnen Kinderen is hef daarom cp menigerlei Wijze in de Wereld niet welgegaan. Zijne Broeders Sem en Japhet daarentegen, die zig van hem niet lieten verleiden, om met hem mede te doen, omringen va» hunnen ouden Vader voer hunne bcwezene Kinderlijken Eerbied en Liefde zijnen Vaderlijken Zegen. Hij loofde God voor zulke goede Kinderen, en bad hem, dat hij het hun en hunnen Nakomelingen rijklijk wilde vergelden, wat zij aan hem gedaan hadden. Jonge ChriftenenenCbriftinncn, nog eens bid en vermaan ik uliedpn: opdat God niet een groot Misnoegen in u hebbe, en niet veel Ongeluk u in de Wereld late overkomen: zoo zij niemand zoo boos, dat hij zijne Ouderen veragre en befpotte! Maar wilt gij, dat hetu levenslang welga, dat uwe Ouders zig over u voor God en Menfchen verheugen; dat zij voor u met Hartelijkheid bidden en zorgen zullen; dat  a8 LEERZAME VERHAALEN hun Gebed en Arbeiden voor u uwerklijken Zegen aanbrenge; en welk redelijk Kind Zal dit niec we.-.fohc!;? zoo oewijft hun, thans en altijd, Liefde, Gehoorzaamheid, Eerbied en Dankbaarheid, VI. De gefchiedenis van Abraham, Abraham was een van Sems Nakomelingen. Hij is een van de merkwaardigfFe en voortreflijkfte Mannen, die ooitgeleefd hebben. Wat u vau hem hetnuctigl{ is óm te weten, zal ik u verhalen, Kinderen! Abrahams E'rbied en Gehoorzaamheid jegens God. D e Merifchen. welke na den Zondvloed leef den, vergaten weldra, dat men God alleen aanbidder) en op hem zijn vertrouwen zei ten moet, zij vervielen in de Zonde van Al^odcrij, dat is: zij bewezen aan deA'chepleien en aan de Beelden, die zij zig v?n dezciven  Vóór KINDEREN. »9 gemaakt hadden, die Vcrcering en Aanbidding, welke alleen den eeuwigen waren God toebehoort. Dat Volk , onder het welk Abraham leefde , en de Chaldeën heet, had in het bijzonder de onredelijke Gewoonte, dat zij de Sterren aanbaden. Zelfs Abrahams Vader geloofde en vereerde zulke vall'cheGoden. Maar a'hoewel Abraham bij hein in Huis woonde, en onder louter zodanige Menfchen leefde, die üan de Afgoderij waven overgegeven; zooiiet hij zig nogthans daardoor niet vervoeren , maar bleef hier beftendig bij, dat hij den waren God met een opregt Harte ve; eerde. Daarom was God hem ook genadig f hij zorgde voor hem, als voor zijnen opregten Vriend, en maakte hem tor eenen gelukkigen rijken Man. Hij bewees hein die heel uitnemend groote genade, dnt hij hem van alle zijne Bioiedvcrwanren en Landgenooten, ja var. alle Menfchen, d;e toenmaals leefden, ver.]. jos , op d.tt door hem en zijne Nakomelingen dt regte ktpf.i van God, de regte Vereermg vm Hint, op Aarde zoude bewaard blijven, en fteeds meer en meer op dezelve uitgebreid worden. Opdat hij ten Iaatften niet door het kwaad  $ó LEERZAME VERHAALEN Voorbeeld zijner Bloedvrienden cu Landgcnootcn mogt befmec worden, en met hen geneigdheid bekomen tot Afgoderij, zoo bev'sl God hem; van dezelven geheel en al weg te trekken, en zigzelven daarentegen naa een vreemd Land te begeven, welks Ligging God hem aanwees. Alhoewei hij nu vijfenzeventig Jaarcn bij de Zijnen geleefd had, en hem de Omgang Eiet dezelven zeer (ief en waard zijn rnoeft : zoo gehoorzaamde hij nogthans tcrftond aan het Bevel van God. De fmertelijke Scheiding van hénagtede hij niéts. Hij dag;: wat God wil, moet ik doen, en wanneer ik deswegens ook het licffte en aangcnaamfte ioude verliezen, moet ik het egter gaarn doen. Bereidwillig verliet hij daarom zijns Vaders Huis, ging met Sara zijne Huisvrouw, en met Loth zijns Broeders zoon, na een hem gantfeh vreemd Land. Zijne Kudden van groot en klein Vee benevens de daartoe behorende Herders nam hij met zig.  fooi KINDEREN. 31 Abrahams geloof en Vertrouwen op GoÜ* Wanneer hij het Gcdlijk Bevel ontfing, om van de zijnen aftefcheiden en na een vreemd Land te trekken, wift hij nog niet eens, wat dit voor een Land ware, of hij daar in onderhoud voor zijn Vee vinden zoude; of daarin goede Menfchen woonden, die bem ondet zig duiden zouden! of kwaade roofzugtigc Menfchen, dïe hem misfehicn vermoorden, en zijn Vee wegnemen mogten Maar God beloofde hem, dat hij hem in dit Land gelukkig maken, en eene ontelbare Menigte van Nakomelingen geven zoude. Verder, dat bij dezeiven boven alle Volken der Aarde bijaonderc Barmhartigheid wilde bewijzen. Eindelijk , dat een van zijne Nakomelingen de groote Weldoener der Menfchen zijn, en hun de hcogile Gelukzaligheid aanbrengen zoudeDeeze Woorden Gods betrouwde hij; en reisde onbekommerd voort, inhetvafte Geloof: God, die hem naa. een ander Land riep, zoude ook aldaar wel voor hem zorgen, en J;em zoo wel voer zigzelvsn ecu zeker Vcï-  3i LEERZAME VERHAALEN blijf en Onderhoud, als Weide voor zijn Vee laten vinden. Als hij in Canaan, dus heet dat vreemde Land, waarin hij op Gods Bevel wonen zoude , was aangekomen; zöo had de goede God aan deeze bereidwillige Gehoorzaamheid een zodanig Welbehagen * dat hij hem weder beloofde: hij wilde dit geheele vrugtbare Land eens aan zijne Nakomelingen zoo fchenken, d it het hun als hun eigen zoude toebehoren.God deed hem nog menige andere heerlijke Beloften; onder anderen , dat hij hem bij uit-. nemenheid befehuttcn en zegenen wilde; dat hij hem zoo ontelbare Nakomelingen, als de Herren aan den Hemel, en het Hof op de Aarde geven wilde; dat hij zig jegens hen altijd gelijk een Vader, en als een Befchutter tegen hunne Vijanden betonen, insgelijks dat hij door hen allen Menfchen op Aarde grooten Zegen fchenken wilde. Dewijl hij geene Kinderen had, zoo beloofde God hem eenen Zoon. Alie deeze Woorden van God geloofde A» braham gewis. Alhoewel er nog veele Eeuwen vei lopen moeiten, eer de méefton cerzelven vervuld wierden, en hij van de ove. rigen denken könde, dei zij nooit zouden ver-  Yoo« KINDEREN. Tuld worden: zoo twijfe^e hij egter niet in her geringfte aan Gods Beloften. Hij geloofde met geruftheid, alles wat God gezegd beeft, zal gefchieden, dewijl hij wift,- dat God nooit anders t an W aarheid f rak. Ook om dit Geloofs wille had God een groei Welbehigen in Abraham. Hoe meer hij hetzelve vertoonde, des te liever weid hij bij God, en des te hAliger voor zijne Oogen. Gctrooft en met alle Toeverzigt, gelijk Kinderen, wanneer zij hunnen lieven Vader om iets bidden, bad hij vlijtig tot God voor zigzelven en andeie Menfchen. Hij bad mei Ootmoed, met Erkentenis zijner Geringheid en Onwaardigheid voor God. Abrahams Geduld, en Overgeving aan den Wille Godi bij IVederwaardighedeni Bij zijne groote Vroomheid had hij menigerlei Lijden en Bekoinmernisfen. De grootfte Angft en Droeffenis krenkte zeker zijn Hart,1 wanneer God hem beval, dat hij Ifaak, zijnen eenigen Zoon, dien hij op het tcderfte Hefhad, die de grootfte vreugde van zijn Hart G  U LEERZAME VERHAALEN. en 2ijn hoogft Geluk in de Wereld was, met eigen Hand dooden en verbranden zoude. Hoe zwaar het hem als een goeden Vader ook valleD mogt, dit Bevel van God aan zijn ecnig geliefd Kind te volbrengen, zoo murmureerde en klaagde hij egter niet over God, geduldig maakte hij terftond allen '1 oeftel, om te doen dat dcszelfs wil was, Hij nam zijnen Zoon en reisde met hem benevens twee Knegten , naar den Oord, die God hem als de Plaats genoemd had, alwaar hij Ifaak offeren moeft. Wanneer hij hier gekomen was, klom hij alleen inct Ifaak den Bergop. Deeze moeft het Hout tot het Brandoffer dragen, en hij nam het fiachtmes met zig, waar mede hij hem dooden wilde. Als zij nu op de Hoogte des Bergs waren, maakte hij alles klaar tot de Opoffering van Ifaac, Hij bond hem, leide hem op het Hout, ert greep het Mes om hem te nachten: fcbielijk riep hem een Engel uit den Hemel: Abra ham! Abraham I Hier ben ik, antwoorde hij. Dc Engel voer voort te roepen.' doe den Jongen niets, God begeert zijn Bloed niet. Nu weet ik, dat gij God vreeft, en boven alles lief hebt, dewijl gij gewillig gewteft  toór KINDEREN. 3j zijt om hem uwen cenigcn geliefden Zoön gewillig ovenegeven! meer begeert God van u niet! Een grooter Voorbeeld van Geduld en O. vergegevenbeid aan den Godlijken Wil kan van Menfchen niet gegeven worden. Het was geheel natuurlijk, dat de gewaarwording die hij als Vader voor zijn eeniggeliefd Kind gevoelde, hem te fugge hield om hetzelve1 niet omtebrengen. Het was natuurlijk , dat hij voor deezen Dood ijsde; dat hijmetziddering en fchrik daar aan dagt. Maar het was dc wil van God, Cn die gold meer bij hem, dan zijn hoógfte goed en lieffle Schat in de Wereld -— Tegen deezen wil van God verzettede hij zig geen Oogenblik; maar volgde welgemoed denzelven op. Waarde Kinderen! wanneer de Heere uwe God van ulieden ook eens iets afeischt, dat u zeer lief en aangenaam is, wanneer naar zijnen heiligen Wil, ulieder Vader Moeder —- Broeder Zuftèr ftcift; zoo hebt Abrahams Zin ! Blijft gelaaten, denkt Welgemoed: Hcere uw Wil gefchiede! Bidt fchoon nog jong om zulk eene godvtngtige gezindheid! C 2  35 LEERZAME VERHAALE5 Leer mij o God'. m:t ftilheid dragen, Wat hwiad of Onheil mij ooit deert; 't h toch alleen uw" Welbehagen, Vat alles mij ten befte keert. Gij don het Onweer overgaan, En wat gij doet, is welgedaan'. # Gij kieft , gij doet alleen het goede! Beflier, o Vader! zelf mijn Hart, Dut het betrouwe op uwe Hoede; Zoo eer ik in de grootfte fmert U nogthans vrolijk en verblijd: Wat mijn God wil, gtjehiede altijd! Abrahams Hoope op God in den Nood. had ligt in de Twijfeling kunnen geraken :„ Ik zal mijnen Zoon dooden , nu zullen „ ook alle Beloften, die God mij om zijnent,, wille gegeven heeft, niet vervuld worden.'Maar hij twijfelde niet. Hij hoopte zeker, God zoude zijn woord houden. Dewijl hij met den Wil van God in alles zeer wel te vrede was, en in de Hoope op  voor KINDEREN. 37 hem ftandvaftig bleef: zoo hielp God hem in veel Nooden en Ongelegenheden. Gij hebt reeds gcleezen, hoe onvoorziens God hem uit allen angft verlofte, wanneer hij uit gehoorzaamheid jegens Gods gebod zijnen Zoon wilde dooden. Ter Beloning .van zijne onveranderlijke Standvastigheid in de Hoope en Liefde tot den Almagtigcn God, zwoer deeze hem met eenen Eed, dat hij hem en zijnen Nakomelingen alle de beloofde Zegeningen fchenken 'zoude. Zalig is ledereen, die gelijk Abraham, in de Nood geduld en hoope op God uitoefFent. Ziet gij zodanig eenen itandvaftig vromenMan: zoo noemt hem gelukzalig, en denkt van hem ; Dit voorwaar weet ik; wie God dient, die word na Aunvegting vertrooji, en uit ie Droeffenis verkil, en na de Kaftijding vind hij Genade. Abrahams Dienftvaardigheid, Vredelievendheid en opregie Vriendfchap. VVie God liefheeft, en hem gaarn alles ten gevalle doet; die heeft ook de Menfchen lief, 'C 3  38 LEERZAME VERHAALEN helpt cn dien thengaarn, waarin hij maar kan. Hij bewijft zig altijd jegens anderen , als een eerlijk Man, die het wel met hun meent, die niet hun Nadeel-, maet hun Beft zoekt. Hij leeft gaarn n.et iedereen in Viede en Viiendfchap, fprcekt, gelijk hij in het hart denkt, is toegevend, verdraagzaam cn bevallig. Dus was het ook met Abraham. Hij wa9 een Vriend van God, daarom was hij ook jegens andere Menfchen goedaartig, opregt, en bereid om hun wel te doen. Hij cn Lot hadden tot hiertoe in een Oord bij elkander gewoond. God zegende hunne Veefokkerij, zij bekwamen zeer groote Kuddm, zodat voor hun beiden geen Weide gegenoeg meer was. Dit veroorzaakte dikwils Twift tusfehen Abrahams en Lots Herderen* Ieder zorgdef, gelijk billijk was, voor zijnes HecrenVce, dreef het na die Plaatzen , waar het befte Voeder was, cn verjoeg des anderen Kudde. Dit was Abraham onaangenaam, hij vreesde, dat ook ten laatftcn tusfehen Lot en hem daarover Ongeroegen ontftaan mogtc. Maar hij was zijnen Neef Lot gene. gen, cn beminde den Vrede. Daarom deed hi} hem den Voorflag, dat zij zig liever van  voor KINDEREN- 3» ten wilden feheiden. Hij deed hem dien met zulke woorden, en op zodanige Wijze, waar uit te zien i«, dat hij aan Lots Vricndfchap zig veel gelegen liet liggen. dat hij het eerlijk met hem meende, en met hem in broe. derlijkc Eensgezindheid verder wenschtc te leven. Want hij zeidc tot hem: Lieve laat •r geen T wilt zijn, tusfehen mij en u, en tusfehen mijne en uwe Herderen; want wij zijn Broeders.' Met alle Goedhartigheid van eenen opregten Vriend, liet hij hem nu de vrije Keuze, om voor zig een Oord te zoeken, welke hem het beft behagen mogre. „ Het gantfche Land „ ftaat vooru open, zeidehij, gijkundt met s, uwe Kudden heen trekken, waar gij wilt. ,, Verkies nu zelf! Wilt gij naa de regtehand: „ zoo zal ik naa de linker trekken : of wilt „ gij naa de linker: zoo zal ik naa de regte „ gaan. " Lot verkoos de vrugtDaare Lands ■ douw o.nftreeks Sodom , en zij fcheiddenali Broeders van eikanderen. Abraham bleef na deeze Scheiding broederlijk jegens Lot gezind. Want wanneer deeze , terwijl hij te Sodom woonde , bij gelegenheid van eenen Oorlog onregtvaardig overvallen, en niet al het zijne gevangen weggevoerd  4« LEERZAME VERHAALEN wierd: i-reeg Abraham zoodra geen kenni» va" zijr Ongeluk, of hij ijlde hem ter hulpe. Hi, jaagde met zijne Manfchap de Vyanden na, overwon hen, en verlofte zijnen Neef benevens de overige Gevangenen uit hun geweld. Hij maakte grootcn Buit, die hem de Koning van Sodom geheel, uit Dankbaarheid, ter vergelding aanbood. Maar hier toonde hij zijne goedhartige onbaatzugtige Denkwijze. Want hij behield niet het allergeringde van den gemaakten Buit, maar verdeelden terftmd onder de Gevangenen, welken zij ontnomen was geweeft. Dat hij ook van zijn eigen Goed, hetwelk hij bezat, anderen gaern mededeelde, daarvan getuigde zijne Gaftvrijbeid. Huis ftond open voor Vreemdelingen en Reizigers tot hunne Verberging cn onthaal. Met groote Vriendelijkheid .en Beieefdheid nodigde hij hen binnen, zonder dat hij hen kende, om bij hem in te kceren, en zig van hunne bezwaarlijke Reize bij hem nitterulcen en adem te fchcppen. Hij ca zijne  voor KINDEREN. 41 Huisvrouw waien zeer in de Weer, om voor hunne vermoeide G.iften Spijze en Drank te bereiden, en om hun alle gemak eu verkwikking te bc i rgen. Abrahams Medelijden mei Ongelukkiger. Bij zijn Hart vol Goedheid en Liefde jegess iedereen, kon het ook niet anders zijn, of hij m eft d. Hendc van anderen zeer medelijdend gevoelen. Hij bewees <.iiton cenemerkwaardigfte Wijze, door alle de Bemoejingeri die hij te wer ilelde, om eenregtvsardigen God te bewcegen, aathij de Stccden Sodom cn Gomorra toch niet met Vuur van den Hemel verdelgen wi de. Zijne Voorbede voor derzelver Inwooners, die hij herhaaldekeeren deed, (i B. Mof. 18: 13 - 32. ) bcwijft tevens hoe naa hem het aanftaand Ongeluk deezcr lieden aan het Hart gegaan, en hoe hij al wat hem moog.'ijk was, gedaan ^ebbe, om dit aftewenden. De goede God bewees hierop, hoe veel vrome Lieden bij hem gelden; want hij beloofde aan Abraham, indien hij flegts vijftig vrome Menfchen, of veertig, of dertig, of twintig, ja C 5  *s LEERZAME VERHA ALEN ja indien hij er flegts tien in Sodom vond: zoo wilde hij om deezcr weinige vrome Lieden wil alle die godiooz? Plaatzen nog ver fchonen cn ze niet verdei ven. Welk eenen gruotcn zegen van God mogen zig derhalven die L anden en Steeden met zekerheid niet be'cven, waarin veeie regtfchapen goede Inwooners zijn. Even dus zijn ook de Hvizttn en Gcllaehten zekerlijk de allergelukzaligfte, waarin vrome Ouders en godvrezende Kinders zijn. Be/luit. Heere mijn God, die aan de Plaatzen, al. v/3ji men uwe Ccboden onderhoud, ook gaarn ten allen tijde Genade en hulpe geeft: Ik (cn mijne Zufters cn Broeders) wij zullen vlijtig leeren, wat uwe heilige Wil is, endenzelven gaam doen; opdat wij in het Huis onzer Ouderen, en in School, en waar wij zijn, van u behoed worden, en Genade van uontfangen, om in alle goed daaglijkfch mee* toetcnemen.  voo* KINDEREN. 4$ Verdere goede Gedagten, en Gebeden, over Abrahams Gefchiedenis. De Vermaning welke God aan ziin Vriend Abraham gaf: Ik benGod. deAlmagiigel wandelt voor mijn aangeiigt en zijt opregtl wil ik ftceds in Gedagtcn houden, en mij tot een Voorfchrift voor mijnen geheelen Leeftijd maken. Indien ik dezelve gewillig gehoorzaam, zal het mij zeker welgaan. God zal dan aan mij doen, wat hij aan Abraham deed. HÜ zal voor mij zorgen, mij in dc Wereld leiden, gelijk het voor my nuttig is, mij bewaren, waivneer ik in Ongelegenheid kom, mij uit het gevaar redden, en na deBcnaauwtheid vertroollcn. Ik ben daar van geheel zeker, dat hij mij van Tijd tot Tijd nieuwe Goedheid bewijzen zal, wanneer ik flegts altijd nieuwen vlijt betoon, om zijnen Wil te gehoorzamen, en hem als een Godvrezend Kind geheel alleen toetebe horen. Lieve hemelfche Vader, laat mij altijd bedenken, dat gij allenthalven bij mij tegenswoordigzijt, alhoewel ik u met mijne Oogen  44 LEERZAME VERHAALEN niet zie; dat gij alles hoort en weet, wat ik denk, Spreek en doe. Laat mij aak bedenken, datgij jegensGodvreezjende Kinderen een zeer gred Vader zijt. En dat alles, alfchoon ik ook nog zoo veel geleerd heb, cn neg zoo geoeffend in Kurfftén cnWetcnfcbappen ben , dat dit alles mij niet kan baten, indien ik niet God>vreczend ben.Lan mij door zulke goede gedagtcn opgespoord worden , om overal het kwaade te mijden . cn mij als een Godvrcezcnd Kind te gedragen. Ik hoop het van uwe B armhartigheid, en om Jezus wil, door wien gij mij reeds zo veel wcldaadcn van mijne Jeugd at hebt laten ondervinden:., Dat de Godzaligheid, ,, ten allen tijde en in alle Voorvallen van dit le„ ven, groote Nuttigheid getft ". dat Godzalig te leven den grootüen Rijkdom, Zegen eu Eere aanbrengt. ^ # & Uit;het Onderwijs van Hen Heiland weet gij het, Kinderen, dat het prijswaardig voor God en Menftl.cn, en zeer nuttig voor ons zclvcn is, wanneer wij allen Twift vlieden, maar daarentegen gaart) met iedereen in Vrede leven. ( zie Leven van fejttivoor'Kinderen.. Bladz. 59.)  voor KINDEREN. 45 Abraham is u een fchoon Voorbeeld van deeze Deug J; leert van hem, hoe hij zig omtrent Lot gedroeg! Geven u uwe Broeders, Zufters, medeSchoolkinderen, Speelmakkers, gelegenheid tot Twiftcn; twift gij niet met hen; want uit den Twift ontftaat veel kwaads, namcntüjk Schelden, (laan, vijandfchap en wraak tegen clkanderen. Weeft gij redelijker en godviugtigcr cn zegt tot hen : Laat ergeen Twift onder ons si;», wij zijn Bro.ders en Zufters enz, die moeten met den anderen in Vrede en Eenigheii leven! Wanneer gij hun ook fomrijds iets geven of toeftaan moet, dat zij met regt niet van u kunnen vorderen; geeft het hun liever, Staat het bun liever toe, dan dat gij fwift met hun begint! Wanneer uwe Ouders, Leermeesters, Bloedverwanten en andere goede Menfchen zien, dat gij zulke vredelievende bevallige Kinderen zijt: zoo zullen zij het u zekerlijk op een ander Tijd chibbeld wedergeven, en nog veel liever hebben, dan zulke boosaartige twiftzickc Kinderen.  46 LEERZAME VERAAALEÏÏ <§? <£> Wanneer gij oude of jonge Lieden ziel ,• die Godloosheid pieegen; zoo zegt niet onbarmhartig ; God ftroffe u gij Boeswigten! Of wanneer het hun tegenloopt; zoo zegt niet ongevoelig: tk gun u dat Ongeluk! ("gelijk Helaas! deeze onchriftdijkc Taal dikwils van Kinderen in hunne Onwetenhüid, ofuitcigefi Boosheid gefproken werd.) Sprak Abraham wel zoo, als hij het aanftaand Onheil d;r godloozc Inwooners van Sodom en Gomorra vèrllohd? Hij had méde doogen met hen , ehwénfebte, datzijmog ten bevreid cn verbeeterd worden. Doetgij ook even duc. Bidt den goeden God: Goede Vader, heb Geduld met deeze booze Men Ichen ! Geef hun Gelegenheid cn Opwekking , om beter te worden, laat hen ophouden met zondigen, en he'p gij hen om godvrugtig té Worden, oplat zij niet ingroote Ellende geraken ! Geloof, Hoop en Liefdé j deeze drie Deugden, van welke dc Bijbel zegt, datzij dedrié grootfte Deugden zijn, die fteeds bijeenen Chriften moeten gevonden worden . heeft ook Abraham door zijne Geneigtheden, die hij je-  Voor KINDEREN. 47 gens God en Menfchen had, gclecH 7/ierop het Voorbeeld van deezen Heiligen, en volgt hem naa! Gelooft aan uwen God en Vcrlosfer met toeverzigt, fchoon gij ook niet in ftaat zijt, om het een of ander in zijn woord te begrijpen !Gelooftgeru!f.,datal!es> wat hijfpieektj waar is, en dat alles, wat hij u beloofd heeft, gewislyk zal vervuld worden. Wanneer hij ulicden in de Wereld anders leid, dan gij wenfcht en hetverwagt, volgt hem met Gcloovc, gelijk Abraham! Wanneer zijne Wegen, (d. i. dc Lotgevallen, die hijulr.at beleven,) li donker zijn, en gij niet weet, hoe God het ten laatiien met uliedcn zal laten aflopen; zoo beveelt hem uwe Wegen aan met Gebeden, en hoopt van hem, dat hij het wel maken zal! Mijne Kinderen, wandelt in de Liefde tot God en den Naaften; dan heeft God ulicden in deeze en de toekomende Wereld weder lief. & 0 «g> Wie de Gefchiedenis van den Ondergang der Stceden Sodom en Gomorra (uit het 10. Hoofdftuk van het 1 Boek van Mofos) leeft»  48 LEERZAME VERHAALEN die ztddere voor den Toom Gods togen alles Ondeugd en Ongeregt'ghcid i Hij neme vasftclijk voor alle kwaad afteleggen, uat nog aan hem ia! Hij doegewillig Gods Geboden, opdat God hem beware, wanneer er eene Piage komt, gelijk hij bij den goeden Lot deed, daar hij Engelei tot hem zond, die hem waarfchuwen en in Zekerheid brengen moeften, wanneer Vodom en Gomorra zouden verwoed worden. Veel goeds, fteeds tot hun Hulp gereed Schenkt gij, o God! itn Vromen. G,j veiligl hen voor zeer veel Leed,Waarin de BooZtn komen. Dies al het Menjehdom ondervind Hoe zeer gij ware Deugd bemind, Een a/keer hebt v. n Zonden. VII. de Gefchiedenis van IJaac^ Uit het gantfeh gedrag, datIfaachield, alsr zijn Vader met hem • p den Berg ging, waar hij hem wilde opoffer en, en a's hij allen toe-  voor KINDEREN. 4 D 2  S2 LEERZAME VERH AALEN het was hem om het even, of hij dit Voorregt had of niet, want hij moeft toch fterven. Tot groote fmerte zijner Ouderen, trouwde hij twee Vrouwen uit een Volk, hetgeen aan dc Afgoderij overgegeven, cn in zijne Zeden ten hoogften verdorven was. Hij v/as geneigd tot toorn en wraakzugtig. Als zijn Broeder Jacöb hem onregt gedaan had, werd hij hem geheei vijandig. Zijne Vijandfchap jegens hem werd zo hevig, dat hij beftoöt cn opentlijk dreigde zijnen Broeaer te wiilen ombrengen. Na veele Jaaren bekwam Efau een verzoenlijk hart jegens zijnen Broeder Jacob. Hij trok denzejven wel met vierhonderd gewapende Mannen te gemocte, als hij door zijne Landen reisde. Maar hij deed hem niets het. geringde Ongemak aan, waarvoor Jacob zeer gevreesd had; maar bejegende hem met alle broederlijke Liefde. Hij liep verheugt naa hem toe, viel hem om den hals, cn kufta hem , en zij weenden beide van vreugde. Ook verwelkomde Efau Jacobs Vrouwen en Kinderen met veel vriendfehap en goedheid. O hoe fchoon en goed is het, mijne Kinderen, wanneer zig de Menfchen beteren;  voot KINDEREN. 53 wanneer zij Zonden cn Dwaasheden afleggen , die zij voorheen begaan hebben! Hoe prijswaardig cn gelukkig is het, wanneer Broeders, Zufters, Naaftbeitaande en Vrienden, die met elkander in Vijandfchap en Oncenigheid geleefd hebben, zig verzoenen, en weder regt ware vrienden met elkander worden. Dit is ook het Gebod van Jefus Chriftus , cn hij heeft ons in deeze Deugd zelfs een Godlijk voorbeeld nagelaten. (Gij leert dit uit bet Leven van Jefus voor Kinderen, Bladz. 87 -goinsgelijks. 150 en 15Ö.) Heeft daarom een van u Haat en Wrokte, gen iemand, denkt gij daarop, cm u zclvcn aai] uwen Vijand te wreeken, hem weder kwaad te doen, gelijk hij-u gedaan heeft, zoo deiikc aan de Omftaridigheid; hoe Efuu en Jacob elkander omarmden, en geheel vergaten, wJk eene vijandfchap voorbeen tusfehen hen geweeft was. Zegt tot hem, met wien gij in Vijandfchap zijt : Kom Broeder, (Zajier) kom, geef hier di Hmd! Laat ons malkaar vergeven, En voor is Wraak, die in ons brand, D 3 ,  54 LEERZAME VERHAALEK In Vrede en Vrtsnifchsp leven'. Vreé, Vrlendiijkheid, een zagten Aart Maakt o:is bij allen lief en waard; Verheft ons als Gods Kinderen. ® O $ Jacob bad een zagt en ft.it Hart. Hij was vroom, zijnen Ouderen gehoorzaam, biecf gaarn bij hen thuis, cn hielp hen in hunne Herdersbezigheden, Zijn broeder Efau verwekte hem veel kommer en vrees. Alhoewel het ook waar is, dat hij zelfs de grootfte oorzaak tot Oncenigheid en Vijandfchap £at. Zoo wel daardoor , dat hij zig van zijne Vermoeidheid en verdrietehjken Luim bediende, om hem de Voorregten, die hij als de Eerltgcboorcne had, voor een fchotel Moes of Bonen aftekopen : als ook door d* volgende Gebeurtenis. Dc oude Man Ifaac wilde zijnen Zoon Efau voor zijn fterven nog eenen Zegen geven. Alleen gebood hij hem, vooraf een Wildbraad uit het Woud te haaien, en hem daar uit een fmaaklijk geregt te maken. Zijne Huisvrouw Rsbekka, die Jacob meer lief had, en gaarn wilde, dat hij den Zegen soudc ontfangen, trok hem Efaus Klecderen  voor KINDEREN. IS aan, cn terwijl dees op de Jagtwas, maakte zij eene fpijze gereed, welke Jacob tot zijnen Vader lfaac brengen moeit. Ifaac, die van hogen Ouderdom niet meer zien kpn.de, konde het niet ontwaar worden, dat het Jacob ware. Hij vraagde hem wel: wie zijt gij, mijn Zoon ? maar Jacob antwoor Je : Ik ben Efau, uw eeritgeboren Zoon, ik heb gedaan, zoo als gij mij hebt gezegd, fta op, zetu, cn eet van mijn wildbraad; op dat ik uwen Zegen ontfange. ifaac was indedaad nog altijd twijfelagtig; of het Efau wel was. Meende ook Jacobs item te erkennen, en vraagde daarom nog eens: Zijt gij het, mijn \ Zoon Ejau ? Ma.tr Jacob antwoordc wederom; Ja ik ben het. Hij bad ook zijne Handen met Vellen bewonden, dat zij ruig v/areu gelijk Efaus Handen; hij had Efaus Kleederen aan , zodat hij gelijk Efau riekte, door dit alles werd Ifaak bewogen, dat hij hem voor Efau hield, en hem den zegen gaf. Dit was waarlijk zeer, onregtvaardig", lieve Kinderen. Jacob bedroog dus zijnen ouden Vader. Niet een, maar meermalen zcide hij h3m Onwaarheid, ja om die te beveiligen, misbruikte'bij den Naam van God. Want ais hij tot ifaac binnenkwamen hem cidc, dat D 4  5* LEERZAME VERHA ALEN bij Efau was, kwam het dezen niet gelooflijk voor, dat Efau zo fchielijk van de Jagt wedergekomen ware. Hij vraagde hem derbil ven: hoe hebt gij zoo fchielijk het Wildbraad gevonden? Doe antwoorde Jacob : de lleere uw* God gaf het mij zoo Jfhit* lijk. JegeoS zijnen Broeder deed hij ook Onregt, daar hi; hem den Zegen ontnam, die zijn Vader hem tocgedagt had. Hij deed het wel pngaarn, en weigerde in het begin zijnen Vader te bedriegen, maar door het Toefpreken cn Aantpooven van zijne Moeder liet hij zig daartoe verleiden. Haarfchuld was derhalven de grootfte. Intusfchen bij deed toch onregt, cn het Gevolg daar van was, dat Èfau, nadat hij alles wat voorgevallen was, verftaan had, zeer verbitterd tegen hem wierd, en hem den dood dreigde. Om niet van hem gedood te worden, moeft hij uit zijner Ouderen huis vkigtcn, en bij zijner Moeders Broeder Laban , veertien Jaarcn een kommerlijken Dicr.ft dienen, waarvoor hij flegt van hem beloond wierd. Jacob ondervond alzoo, dat men zigzelvcn allerlei verdriet, nood en onruft op •Jen hals haalt, wanneer men onregt doer*  too» KINDEREN. 57 Hier is geen onderfcheid, diegeen, dieniet regt handelt, mag voor het overige een goed Man zijn, gelijk jacob was, laat hij zig door Gebreken, die hem nog aankleven, of door andere Menfchen verleiden , ons te doen, het geen niet regt voor God en Menfchen is Gelooft, Kinderen, hetBêrouw en de Straf blijft niet agtcr! Dit heeft God zelfs gezegd; Wanneer de Regtyaardig/s, de Deugd verlaat enk-waad duet; hij zal de jtrajf'e niet outgaan, Ezcch. 33: 13, 18. Tragt derhalven daar naa, niet alleen om (enig, maar om alle kwaad natelaten: zoo zult, gij beftendig vergenoegd cn gelukkig zijn. Jacob had twaalf Zoonen en eene Dogter. Veele van zijne Kinderen veroorzaakten hem door hunnen kwaden Imboift en liegt Gedrag veel verdriet. Jofeph en Benjamin waren de jonglte cn hem de liefde. O Dan nadien Jacob wcrklijk een goed Man was, die onveranderlijk voortvoer, den waren God te gehoorzamen, en bij iedere geiegenheid hem Eerbied en Dankbaarheid voor  58 LEERZAME VERHAALEN zijne Wcldaaden te bewijzen, nadien hij zijnen Kinderen en Dienftkncgr.cn altydmeteen goed Voorbeeld voorging, nadien hij vlijtig en deugdzaam Was in zijnen Arbeid: zoo zegende God hem rijkelijk, alfehcon de bedrieglijke Laban hem uit Gierigheid zijner Loon af korts. Eens, ais bij Ciep, liet God ook eenen Droom In-zijne zie! ontftaan, die hem zeer verrukkend was. Waitt bi het hem voorkwam, als zag hij veelc Engden op een ladder van den Hemel op en neder klimmen , cn boven ftond God de Heer zelfs in Gians en Heerlijkheid. Hij dagt God deeze troostclijke Woorden te horen Fprékeft zVreesnièt, Jacob, ik. heb Abraham, en uwtnVade* Ifaac, veel Barmhartigheid en Hulpe bewezen, ik zal ook uwe genadige God en Helper blijven. Uwe Nakomelinge?: Zal ik 2'/o talrijk m .ken , nis het ftof aer Aarde. Het Land, waarop gij thans lint, zal ik u en hun geven. Door u en uwe Na'«r,neUngen zullen alle ytjlagten der Menfchen op Airde Zegen en Gelukzaligheid ontfanger.. Ik geleide Bli'/H TM , en zal U bewaren, waar heen gij ook gaaf. Ik zal u niet verLten, en zal zeker vervullen, het geer. ik u beiosfd heb. God heeft hem naderhand nog meermaal  voo* KINDEREN. 59 beloofd, dat hir hem en zijne Nakomelingen ge» lukkig zoude maken. Voor zyn Sterven gaf hij hem nog die vreugde, dut hij zijnen beminden Zoon Jol'eph, van welken hij gedoofde, dat hem een wild Beeft verfcheurd had over wiens vermeenden Dood hij zoo veel geweend en zoo lang getreurd had, in het grcotiïe Geluk wederzag. A!shij ditonbefchrijflijk Geluk gehoord had, zeide hij: Nu wil ikgaarnfterven, nadat ik u weder gezien heb, en weet, dat gij nog leeft. Maar hij fiierf nog zoo fchieliik niet, neen maar God vergunde hem nog zeventien Jaaren, die Hlijdfci.ap in zijnen hogen Ouderdom, dat hij zelfs mede aanfehouwde, hoe zijn Zooneen aanzienlijk en ma;tig Heer was, die voor den Welvaard van Egyptcland, en het Onderhoud der Inwooners wijslijk zorge droeg. Rijkelijk vertrooftna vcele uifgeftaane Wederwaardigheden, en vrolijk over de Zegeningen van zijne laatfïe Jaaren, ftierf hij eenen zeer ftigtelijken dood. Want als hij bemerkte, dat zijn Einde naderde, liet hij zijne Zoonen, gelijk ook derzelver Vrouwen en Kinderen, vcor zijn flert-  60 LEERZAME VERHAALEN bedde komen, om hun nog eenmaal voor het laatft, zijne vaderlijke Lofen en Vermaningen te geven; hun zijnen Affcheids Zegen medetedeclen; cn hen God in zijn Gebed aantebcveeen. Om den Zijnen eenen waren Troc ft tegen dc Bekommernislen, die zijn Dood hun maken mogtc-, in het Hart te prenten, zcide hij hun, met Gelatenheid eu Geraoedsrufte: Ikfierf, tnaur God zal mei u lieden iijn, <£> & Uit de gefchiedenis van Jacob zal ik voor ulicden nog ecnigc goede Leeringen afleiden. WaBncer gii nu grooter wordt, Kinderen , uwer Ouderen Huis verlaat, en Bij vreemde Lieden komt; zoo bidt God, dat hij uvoor allen kwaad behoede, en met zijnen heiligen Geeft regere; dewijl gij nu niet meer onder het opzigt uwer Ouderen Raat, meer Verleiding ;o' zonde hebt , en voor maer gevaren zijt blootgcfteld, dan toen gij bij ken waart. Belooft aan uwen God, dat gij getrouwlijknaarzijne Geboden leven, en u/eiven tot het kwaad niet BuUfteleii vefleide»!  Voor KINDEREN. él Zodanige gebeden en Geloften deed Jacob voor den Heere, wanneer hij zig onder Vreemden begaf, Dan zal ook God, wanneer gij verre van uwe Ouderen, Niaftbeftaaridcri en Vrienden zijt in vreemde Landen, vaderlijk voor u zorgen, en u trouw] ijk behoeden. Erkent , gelijk Jacob , dankbaar al het goede, dat God u gegegeven heeft. Laat het u eene ware Vreugde zijn, God, daarvoor niet alleen in de Eenzaamheid te loven, maar het ook voor- anderen te prijzen: D't goede God heeft mij veelc Weldaaden bewezen! Geloofd zij zijne Gtedheid* Wanneer gij, die thans arme en geringe Kinderen z'jt, eens rijke en voorname Lieden in de Wereld mogt worden; zoo vergeet toch uwe voorige Armoede cn Geringheid niet! Blijft ootmoedig jegens God en Menfchen, en dankt den lieven God, dat hij u zoo genadig gcwecll is, van u lieden Rijkdom en Aanzien te geven, zonder dat gij zulk een Geluk waardig zijt geweeft , of u hetzelve door uwe eigene Magt en Kloekheid hebt kunnen verfchaffen. Deezen Zin had Jacob. Arm ging hij uit zijn Vaderland , rijk keerde hij daar in te rug. Maar  6» LEERZAME VERHAALEN hij was daar over niet trots geworden, maar beleed: Heeft, ik ben veel te gering, dm alle deeze Barmhartigheid en Trouw e, die gij aanuwen Knegt bewezen hebt. Ik had mets dan deezen Wandeljiaf, wanneer ik van mijne Ouderen %-egreisde, en oser deezen Jordaan ging. Maar nu heeft mij God zoo gezegend, dat ik een rijk en gelukkig Mm geworden ben. U kan geen grooter Onheil in uwe jeugd overkomen, dan wanneer uw goede Vader ■ (Moeder) fterft. Bij dit treurig verlies is het eg'er eengroot Voordeel voor u, wan. neer uw dervende Vader —— (Moeder) op het Dootlbcddc nog vcor u bid en uto: Godzaligheid vermaant» Behoud deeze laatfte Vermaningen levenslang in uwe Harten, en gchoorzaaamtdezelven! Dan zal hun laatfte Zegen ook voor u u niet vergeefs zijn. Reeds van menig goeden Vader, en van Godvrugtige Wcezcn, die hij agterliet, is het bewaarheid geworden; Hij geeft zijn Kindren zegen, Daarze o:n zijn Doodbed jlaanz Vermaant hen in Gods wegen, Gemoedigt voovttegaan; Hun Hoop op God te bouwen.  voorn KINDEREN. «3 2 ja Toevlugt, Hulp en Trotji. En volgens zijn Verdouwen, Verlaat God moit zijn Knojl. IX. De gefchiedenis van Jf/èfh. Deeze gefchiedenis blijft voor u, beminde jeugd, eene der merkwaardigfie Gefchiedenis. fen van den Bijbel: Gij leeit daaruit deeze gewigüge Lcflcn: i) Van de Voorzorge van God voor de God' vrltgtigen, die in nood zjn ; hoe God het dikmaal noelaat, dat zij in groote DrocfFenis. fen komen, maar hij rtaat hun bij, dat zij dczelven kunnen doorftaan. Hij verlofl hen ten Uatften daar uit, en geeft hun Eere voor de fmaad, die zij geleeden hebben: Vrcug. de voor den onderganen Angft, Rijkdom voor het gebrek, dat hen gedrukt heeft. 3) VanhetGodlijk Regt derVergelding, dat ik ulicden in het Leven van Jefus voor Kinderen, BI. 68 verklaard, cn. gebeden heb, bij a! uw doen en laten te bedenken. S) Gij hebt in Jofeph een fchoon Voorbeeld,  6* LEERZAME VERHALEN naar het welk gij u in uwe Jeugd; bijzonder dan wanneer u Godloozc Menfchen willen Verleiden om kwaad te doen , gedragen kunt. Jofephs Codvrtsgté Kindsheid, en zijner Broederen Wtcedhtid tegen hem. Jofeph was van jongs af verftandig, godvreezend cn van goede Zeadcn geweeft. Hij deed het kwaad niet mede, dat zijne Broeder- decden, maar zei Ie het zijnen Vader, als zij het te erg maakten, opdat hij hen vermanen, en van hun kwaad Leven aftrek» ken mogte. Daarom had ook zijn Vader fteeds eene bijzondere Liefde voor hem. Om hem dezelve te betonen, gaf hij hem tot belooning van zijn onfchpldig en goed gedrag, een ilerlijk veelverwig kleed. Zijne Broeders begonden daarom hem te haten cn te benijden. Hunne Vijandfchap tegen hem ging zoo ver, dat zij hem geen vriendelijk Woord meer konden toefpreken. Als hij hun eens in een goede Meening twee Droomen, die  voor KINDEREN, os hij gehad had, vertelde, werden zij hem nog meer vijandig, cn nog nijdiger op hem. Ten laatftcn begingen zij aan hem zulk een fnood ftuk, en zulk eene Onbarmhartigheid, waar uit te zien was, dat zij niet de allcraxringftcBroederlijke Liefde meer tegen hein hadden. Eens als zij ver van huns Vadeis Woning , het Vee weidden, en hij in lang niets van hen gehoord had, zeide hij tot Jofepb; hij zoude hen opzoeken j en hem weder herigs brengen, hoe het met hun',en met. de Kudde ftond. Jofeph deed dit gaarn en gewillig- Hij vreesde niets van zijne Broederen , maar zodra hem deeze booze Menfchen , maar van verre zagen * zoo fpottedenzij met hem, en werden boosaartig. In plaats van zig over hem te verheugen , en hem met een broederlijken groet te verwcllekomen, zeiden zij in hunne Boosheid tot elkandcren: ziet, daar komt de onnoozele Droirsci aan! Wij zullen hem ombrengen, en in een kuii werpen', en tot onzen Vader zeggen, dat een wild Dier hem verfcheurd heeft! De Oudfte Broeder Ruben bragt het nog daartoe, dat hij niet gedood wierd. De an dere onbarmhartige Broeders vielen nu op den oniebaldte^n Jongeling,- wanneer bijna E  66 LEERZAME VERHAALEN der bij hen kwam, aan, als Rovers en Moordenaars. Zij togen hem den veelverwigen Rok uit, dien hem zijn Vader tot een Gefchcnk/gemaakt had, en wierpen hem in een kuil. Thans zctteden zij zig geruft neder om te ecten en te drinken, als of zij niets kwaads gtciaan hadden. Onder het reten zagen zij een gezclfcfiap Kooplieden voorbijreizer.. Juda deed den voorflag, om Jofeph aan dezclven te vei kepen. Zij bewilligden hierin, trokken hem uit den kuil, en verkogten hem aan deeze Kooplieden voor tien Daalders, -welke hem nu als hunnen flaaf metzig voerden. Gelijk het altijd gaat; wanneer godlooze Menfchen zonde gedaan hebben; zoo volgt daar uit eene andere nieuwe Ongercgtigheid; en gelijk het onberaden Kinderen maken , wanneer zij iets kwaads uitgevoerd hebben; zoo bedenken zij nieuwe Leugens, om het voor hunne Ouders en LeermceiTers te verbergen en bedenken niet, dat de alwctendeGod het egter weet, en hen daarom zeker fhaffen zal. Evendus ging het ook met de godloozcllroc. dors van Jofeph. Zij namen Jofephs Rok, doodden eenen Bok , doopten der. Rok in deszclfs Bloed, zonden den bloediger. Rok, aan  voo» KINDEREN. ti hunnen Vader, en lieten hem zeggen: den Ri.„ hadden zij gevonden, of het niet huns Broeders Rok ware, een wild Dier moeft hem verfchcurd hebben. Als Jacob den Rok zag, riep hij onder veele Traancn en luide Weeklagten uit: Ach een wi'U Dier heeft hem zekerlijk verfcheurd! Ach een wild Dier heeft mijnen lieven Jofeph zekerlijk opgege. ten. Gij, Kinderen, dié jegens uwe Broc'Jets en Zufters een goed Hart hebt* ik weet zeker, dat gi| thans bij uzclveri denkt: o welke affchuwelijk booze fchepfels moeten Jofephs Broeders gcweef'c zijn I Hef. is reeds een groote Zonde, tegen zijne Zufters of Broeders alleen' een heimelijken Wiok te hebben, of hun cenigzins met woorden te; beleedigen; en zij floegen de Han¬ den aan hem, wierpen hem in een kuil, om hem daar in te laten vqrfinachtcn, ja zij verkogten hem zelfs als eenen (laaf aan heel vreemde Lieden,- Zij vraagden er weinig na in welken Ellende hij nu kwamc. Even zoo min,bekommerden zij zig daarom, in welken Angft en Droefheid hun Oude Vader nu geraken zoude. Zij hadden zoo weinig Eerbied cn Liefde voor hem, da{ E »  68 LEERZAME VERHAAL EN zij hem door bedrog en liegen befpotteden. Lieve Kinderen, gedenkt gij nog wel uit de Gefchiedenis van Jacob, dat hij in zijne Jeugd zijnen Vader Ifaak in een gewigtige zaak, door valfche klccding bedroog,, cn hem herhaalde maaien eene Onwaarheid aeide? zijne zoonen bedriegen hem in zijnen Ouderdom weder bij de grootfte Wederwaardigheid, die hem bejegenen konde — bij het verlies van zijnen beminden Jofeph, met onwaarheid, en met Jofeph» bloedig gemaakten Rok. Merkt hier op ! benadeelt en bedriegt uwe Ouderen niet in uwe Jeugd, opdat niet eens, wanneer gij oud word, andere unoggevoeliger benadelen en bedriegen. Bidt dikwils: o God! beftier mijn Hart, da ik alle leugen en valfch'beid haat, maar daarentegen mij ernftelijk op waarheid cn ©pregtheid toelegge!  voor KINDEREN. 69 Jofepbs dienfibaarheid in bet huis van Pottphar; en onjchuldige Gevangenis. Dc Kooplieden, die jofeph van zijne Broèderen gekogt hadden, verkogtcn hem weder in Egijpten aan eenen voornamen bedien, de van het Koninglijka Hof, die Potijmr heete. Deeze zijn Heer kreeg wegens zijne Eerlijkheid eu goed gedrag weldra een groet Vertrouwen op hem , zo dat hij hem het Opzigt over hst overig Huisgezin , en de aorg-over zijn gantfehc Huishouden overgaf. Met alle trou en kloekheid van eenen gemoedelijken Bedienden, bezorgde hij zijns Heeitn Huishouding. Hij dead niets, dan wat regt en billijk was, want hij dagt aan God en zogt niets ijveriger, dan denzeiven in al zljli doen en laten te behagen. Daarom gaf God hem genade tot alles Wat bij voornam, tra in Potiphars Huis was geluk en zegenden gantichen tijd, dat hij het beftierde. Eene buitengemecne Brocve gaf hij van gehoorzaamheid jegens God, et? Eerlijkheid  jo LEERZAME VERHAALEN jegens zijnen Heer, wanneer de Vrouw van zijnen Heer hem tot eenen wclluiligen omgang met haar .wilde verleiden. Hij liet zig dooi haare Vleierijen en beloften niet be kooien, maai gal haar tenantwoord: Waarom zoude ik zoo groot kwaad doen, cn zondir',en tegen mijnen God ? Waarom zoude ik eene zoo Schandelijke Ontrouwe en Ondankbaarheid begaan tegen mijnen goeden Heer, die mij een zoo groet Vertrouwen fchenkt, dat hij mij alles overgegeven heeft? Hem was dcrhalven het welbehagen Gods aanzijn Gediag, cn de inwendige Bewui'theid, du hij een regtfehapen Dienaar van zijn Heerwas, liever, dan al het zondig Vergenoegen, en dan al het Geluk, dat hij door eene zondige Levenswijze bekomen konde. Deeze welbultige Vrouw liet hem geen ruft, en wilde hem eens met geweid tot ongeoorloofdcn omgang noodzaken : maar hij fcheurde zig van haar los; liet het kleed, aan het welk zij hem wilde valt huiden, in haare handen te rug, cn vlood met haalt van haar weg. Nu werd zij op hem boosaartig, omdat hij haare Godlooze Begeerte niet had willen vervullen. Als h».ar Gemaal thuis kwam, befttmldigdc zij Jofeph met een' groot geroep ky  tooi KINDEREN. 71 hem en loog hem voor, dat hij haar befchimpt had, dat hij zoo oneerbiedig en moedwillig met haar had omgegaan, dat hij zelfs ongeoorloofde booze dingen met haar had willen voornemen. Zij had om hulpgeroepen', doe was hij weggevlugt, en had in den haaft zijiTKlecd agtergelaten Potiphar geloofde deeze o: bcfchaamdc Lasteraarfche, en liet den onfchuldigen JofepJj in de.gevangenis opfluiten. & Jonge Chriftcnen , en Chnflinnen, verleid u uwe eigene Neiging., verleiden ugedloozc Menfchen om kwaad te doen : zijt itandvaftig iu dc deugdzaamheid, gelijk Jofeph was! Antwoordt met hem den Verleiders: hoe zoude ik! een zoo groot onregt doen, en zondigen tegen den Heere mijnen God? Hoe zoude ik mijne goede Ouderen dieDroeiheidcnmij zeiven die febande verooizaaken, dat ik een Booswigt zoude worden ? De Wel!uil is een gevaarlijke Vijand. Ik bid u; Laat de genade Gods en een goed gewecten u altijd liever blijven, dan alle zonE 4  •7» LEERZAME VERHAALEN dis Vergenoegen ! Ik herhaal hier de LeiTen, Gebeden cn Vermaningen, die ik ulicden ia het Leven van Jefus Bladz. 10S.--114. gegeven heb. Begeert gë 0 Jeugd, geluk en leven, L lat daaglijks dit uw Wijsheid zijn, Der Welluft prikkel te weerftreven» Want haar genoegens baarenpijn. Viied (leeds haar vleien en haar iufl, Z' ontrooft uw hart vermaak en ruft. Denkt bij u zelf: der welluft banden Zijn voor de Wereld reeds een jpot, Doch treft mij fchoon geen fmaad of fchan* den, Z)o ziet en vind mij toch mijn God: God , wien ook geen Gedagte ontvlied. Maar die zelfs in 'f_ verbcrgen-ziet. Hebt een afkeer van alle liegen en lafte, reni Dit zijn ondeugden, waardoor de befte önfchuldigfte Menfchen in het grootfte O& j*eluk gebragt worden,  voo» KINDEREN. 73 Jofephs Bevrijding uit de Gevangenis en Verheffing tot een groot geluk. Het zijn ecuwig ware Woorden, Blijft deugd, zaem en gedrang u wel, want den zodanigen zal het ten laatjlen welgaan. De vrome Jongeling Jofeph ondervond dit ook. In zijne Gevangenis had hij een goed Geweten cn trooste zig daarmede, dat de alwectende God zijne Onfchuld kende. God verliet hem ook in dezelve niet. Hij beftieide het zoo, dat de Opziener der Gevangenis hem als eenen Jongeling van eene goede denkwijze leerde kennen, cn hem bijzonder geneegen wierd: zodat hij hem het opzigt over dc andere Gevangenen gaf, daardoor wierd hem dan de Gevangenis zeer draaglijk. Hij bragt cenige Jaaren daar in door. Wanneer eindelijk de goede God op eene bijzondere wijze voor hem zorgde, dat hij niet alleen geheel daar Bitverloft, maar ook een voornaam gelukkig Man wierd. Dit gebeurde op. de volgende Wijze: PhafdO had twee merkwaardige Dromen gehad. E 5  74 LEERZAME VER.HA'ALEN Dromen, vraagt gij Kinderen, hoe kunnen die merkwaardig zijn? Droomen beluiden immers niet?. Het is waar, Droomen beduidet heel zelden iets. Maar men hocit ook voorbeelden, dat de goede God, die op allerhande wijze voor dei Menfchen Vil zorgt, hun ook uit voorzorge voor hunne Onderhouding cn Welvaart dikmaal door Drsomcn en gevvaarwor.lifigen Herrinneringen en Wenken gegeven heeft, om iets te doen, dat tct hunne zekerheid en gelukzaligheid nodig, of om zig voor iets in acht te nemen, waar uit het ongeluk van hcuzclven en veele andere Menfchen ontllaan koude. Van deeze foprt van Godlijke Wenken, Herrinneringen, W'asrfchuwingen, (of ge. lijk men het ook dikwils noemt) Voorgevoelen waren pharaos beide Droomen. Niemand kon hem de Betekenis derzelven zegden. Hij wenfehte daarovcj eene Uitlegging te horen. Nu had Jofeph twee Jaar te voren twee voorname Hofuedienden, die in de gevangenis waren, hunne Droomenuitf,e!e;;t, ondeneoncngcïegt, dat hij uit de Gevangenis bcvreid cn weder in zijn Ambt heiiceld zou worden; maar de ander zoude opgehangen worden Beide was naauwkeurig vervuld. Dc bcgunfligde  voor KINDEREN. ??• Hofbediende, die in zijn nieuw geluk Jofeph geheel vergeten had, alhoewel bij hem beloofd had, aan hem te zullen denken, fin voor zijne Verlosfingtezorgen, dag! thans-aan hem, en prees hein bij dcnKon;ng,ais eenen vernuftiger» en bekwamcnMan.nm droomen uitteleggen.Jofeph werd terftond uit de Gevangenis gehaald, zuiver gekleèd cn tot den Koning gebragt. De Koning fprak zeer gunftig met hem. en verhaalde hem zijne Droomen. Als hij dezelve gehoord had, verzekerde hti den Koning, dat volgens derzei ver inhoud , zeven zeer vruchtbare Jaaren op hand waren . maar op welken zeven flegte Jaaren volgen zouden, waarin groot misgewas , groote Duurte en Hongersnood zijn zoude. Teven1-: gaf hij den Koning raait, hij zoude naar eenen verltandigenman omzien,die in de zeven goedejaaren daarvoor zorgde, dat het vijfde deel van alle Gewas in hetLand verzameld, en opgelegd zoude worden,op dat men inde duureJaarenKoorn in voorraad zou hebben, en de Inwooners des Lands niet van höngcr zouden moeten omkomen. Jofephs Uitlegging en voorzigtigeRaad behaagde den Koning en zijne Dienftknegten zoo vel, üat hij zeide; waar zouden wijzooeea  7o- LEERZAME VERHAALEN Man vinden, die zoo veel verftand van God ontfangen heeft, ais deeze. Tot Jofeph zeide hij: dewijl God u zoo groote Weienfchap gegeven heeft, zoo weet ik ook niemand te vinden, die zoo wijs cn verftandig is ais gij. Gij zult dc voornaamfte Bediende van mijn Hef zijn, en uwe bcveelen zal a! mijn Volk gehoorzamen. Gij zult mij' Hechts voer uwen Koningerkranen, anders zult gij over gantfeh Egijptinlanu van nu af te hcerfouen en te gebieden hebben. Hij nam hier op den Ring van zijnen Vinger, cn ftak hem aan Jo« fephs vinger, hij lied hem ccn wit zijden kleed aandoen, hing hem een gouden Keren om dqn hals, liet hem op eenen Koninglijken Wagen reiden, en voor hem uitroepen, deeze is 's Lands Vader, bewijst hem Eerbied en gehoorzaamheid: Nog eens hei haalde Pbarao hem de verzekering, dat zonde.r zijnen wil niets het germgftc in het gantjche Egijptenknd gefchicien zoude. Hij maakte hem ook tot zijnen Vertrouwe.iug, met wien hij de gewigugfte en geheimite Dingen van zijn Hof en Koningrijk overluide en uitvoerde. Ook gaf, hij he n de Dogter van eenen voornamen Egijptifchc:! Priester ter hpisvrouwe.  VOO» KINDEREN- 77 Wie deeze Gebeurtenisfen van Jofeph opmerkzaam leeft, die zal gewis zeggen: O hoe veeie middelen cn wegen heeft God, om dc vromen uit het Ongeluk te redden, en aan hum Eer na Schande , Vreugde na Drocffenisfe, Overvloed na Gebreken Ver» kwikking na groote Bezwaarlijkheden te geven ! Die fofeph uit de Gevangenis zoo onvermoed bevreid cn naderhand tot de grootfte Eereplaatzen verhoogd, blijft fteeds een Zeer merkwaardig Voorbeeld daarvan , en bewijft, dat men met waarheid zeggen kun. ne; Wat zijn voer God der Menfchen zaken ? Zijn Wil, van alm.igl nooit ontbloot, Weet Rijken klein en oin te maken ; Den Armen weder rijk en groot. Hoe grojt is Go t, die ieder Man l'erhngen en verneiren kan'. Verwondert u nier, Kinderen', wanneer het den onfcbuldigen Menfchen dikwils zoo gaat, alf of het fchuldige Booswigtcn wareni verwondert u met, wanneer de goeden or»  78 LEERZAME VERHAALEN Deugd en Waarheids wille allerhande kwaad ondergan moeten! de goede God laat dit fomtijds hun in deeze Wereld overkomen , maar naderhand geeft hij ook des tegrootcr Ge:ukfcaligheld cn Vreugde. Hij vergeer, hen der* halven indedaad niet , alfchoon het ook fomtijds zoo fchijnt, als of hij hen veigetcn M- . | Zoude het ulicden ook gebeuren, dat gij Nood cn vervolging moet uituaan, dewijl gij vroom en eerlijk zijt, v/ilt daarom niet ver» legen wezen! Blijft alleen gelijk Jofeph befftendig bij dc Vroomheid en Eerlijkheid : zoo ^al God u gewis niet verlaten! Al( een godvrugte zitgt en weent, Wil God hem vrolijk maken, Ais men hem ganiscn verlaten megtii} Wil God toch voor hem waken. De vrome zal Jns' levensdal Te meermvl treurig zwerveni Doch Gods genaê Slaat hem Jleeds gcê * En red hem menigwerve?;,  voon KINDEREN. ?9 Gebeur tenisfen tu.fchtn Jofeph en zijne Broederen in £gijp~ ten. Getijkjofeph het aanPbarao voorzegd had) goo gebeurde alles. Er kwamen zeven buiten» gemeen vrugtbaare Jaaren. In dezelven liet hij eene ontaiiijke menigte van het overvloedige Koorn kopen cn in Kooi nfchuren bewaren. Vervolgens kwamen er zeven zeer on* vrug'haare Jaaren, in welke zulke Duurte en Hongersnood ouftond, als cr nog nooit geweell was. Egijpten was inmiddels boven alle Landen gelukkig, dewijl door Jofephs wijze voorzorg in den goeden tijd eene zoo rijke Voorraad van Gewas was opgelegd geworden , dat de Inwooncrs niet alleen koorn genoeg van hem bekomen; maar dat hij oot aan vreemde Landen iets verkopen konde. De oude Jacob, die metzijn talrijk Huijge-' zin in Canaan ook groot gebrek leed, vernam dit. Hij zond derhalvcn zijne tien oudfte zoonen ook naa Ëgijptett, om voorraad te kopen. Zodra zij aldaar aankwamen, wierden zij aan Jofeph gewezen. In de groots  |o LEERZAME VËRHAALEW pragt en hoogheid, waarin zij hunreiBroeder zageii, kenden zij hem niet, zij vielen voor hem op hunne knien, en verzogtenom Verlof, om mondbehoeften te kopen. JofspK kende hen terftond. Dan hij liet het niet bemerken, maar hield zig geheel vreemd tegen hen y en fprak tot hen dooi1 eenen tolk. Hij vraagde naa hunne Atkomit en Geflagt, hield zig ook hard tegen hen, als of hij hen voor Lieden aanzag, die uitgezonden waren omh.'t landceverfpicden. Zij verzekerden, dat zij eerlijke Lieden waren, dat zij twaalf Broeders ge weeft waren , maar een was weggeraakt, zonder dat zij wiften waarheen, en de jongde Broeder zij thuis gebleven.- Hij antwoorde hun, dan zal ik u alles geloven, wanneer uwe jongde Broeder hier komt. Zendt terftond eenen vanuhecneri, die hem haale, de overigen zullen alle als Gevangenen hier blijven. Hij liet hen ook drie dagen lang met elkander in de Gevangenis bewaren. Op den derden dag liet hij hen los, en gaf hun Verlof om met het geen zii gekogt hadden, naa huis te reizen, alleen Simeon moeft als gevangene blijven, tot dat zij wederkwamen, en hunnen jongften Bros» der medebragten.  ▼ ooi KINDEREN. fii In den Angft, waarin zij waren, als zij allen in de gevangenis gebragt werden, en als Simeon daar in te rug blijven moeit, erkenden zij hunne wreedheden, dTe zij eertijds aan Jofeph gcplcegt hadden, cn hadden er berouw over. Zij zeiden de een tot den ander: dit hebben wij aan onzen Broeder verdient. Wij zagen den Angft, daar hij in was, hij bad ons beweeglijk , maar wij waren onbarmhartig tegen hem, en lieten ons niet verbidden. Daarom komen wij thans in zulke Benauwtheden. Ruben voegde hier nog bij, heb ik u toen niet gewaarfchuwt en gebeden, gij zoudt u niet aan den onfchuldigen Jongeling verzondigen; maar gij wildet niet horen. Thans worden wij als Moordenaars van onzen Broeder geftraft. Zij geloofden, dat Jofeph hen niet verftond, maar hij verftond alles, werd ook door hunne Woorden zeer ontroert, ging naar buiten en weende. Zoodra zij thuis kwamen en hunnen Ve der alles wat voorgevallen was, verhaalden, werd hij daarover zeer bedroefd , dat hij zijnen Zoon Benjamin van zig moeft laten reizen. Hij wilde eerft daar toe niet befiuiten, maar inoeft. het toch eindelijk doprj.» F  84 LEERZAME VERHAALEN wanneer dc gekogte Voorraad opgegeten was, en de Hongersnood in Canaan fteeds heviger wierd- Wanneer zij Benjamin medebragten, fprak Jofeph vriendelijker met hen. Het zien van Benjamin ontroerde zijn broederlijk hart buitengemeen. Hij fprak alleen deeze Woorden : God zij u ge?iadig, mijn waardjie ! Hij kondezig daarop van traanen niet langer onthouden, maar ging in zijn Kamer cn weende daar van vreugde en boederlijke tederhartigheid. Maar nog vond hij niet goed, zig aan zijne Broederen bekend te maken. Hij wilde hen nog meer tot Erkentenis brengen, dat zij onregtvaardig met hem gehandeld had; den. Hij hield zig, als wilde hij Benjamin als zijnen Slaaf hij zig houden. Daar over geraakten zij tn grootfte Angft en Verlegen, beid, Juda trad hier op toe. en hield een beweeglijk Gefprek tot Jofeph, daarin hij hemfmeekte, Benjamin naar huis te latea reizen, hij wilde gaarn voor zijn gantfche leven zijn Slaaf in deszelfs plaatzc zijn. Hij tragte in 't bijzonder hem door deeze voorftellen te bewegen: hun oude Vader hebbe het hun ernftelijk aanbevolen, Benjamin weder mede te brengen, «Is zij dit niet d*e>  Voor KINDEREN. U den, zoude hij' zeker van Kommer cn Hartcnlecd derven. Als Jofeph dit hoorde, en daaruit merkte., dat zij meer kinderlijke Liefde jegens hunnen Vader hadden , dan eertijds; was het hem onmoogelijk langer te verbefgen, wie hij was. Hij beval , dat alle Egyptchaars van hem zouden uigaan. Zoodra hij alleen bij zijne Broederen was, begon hij zoö luid tewecnen, dat allen, die buiten /.tonden het hoorden, en hij zeide. Ik ten Jofeph Uw Broeder, leeft mijn Vader nog? Van verbaadheid en febrik konde niemand zijner Broederen hem antwoorden. Hij bemoedigde hen, om nader tot hem te tredeji, en zcide nog eens: ik ben Jofeph uw Boeder, dien gij verkogt hebt! Maar, voegde nij er bij; denkt niet, dat ik daarom toornig tegen ulicden ben ! Vreeir. niet, dat ik u kwaad met kwaad Vergelden zal! Reilt naa huis . zegt mijnen ouden Vader, dat ik nog leef, en dat God mij tot eenen Heer over gantfeh Egyptenland gemaakt heeft. Bidt hem , dat' hij op het fpocdigft, met zijn gantfche Huis. gezin en met alle zijne Kudden tot mij kolne, ik zal hem verzorgen, en hem een fchoonen Oord' ter Woninge aanwijzea. Zijnen broeder BenF i  *4 LEERZAME VERHAALEJf jamin viel bij om den hals, en weende van vreugde , ook kufte hij alle zijne overige Broederen e i weende in hunne armen. Hij befchonk hen rijkelijk met kleederen, geld cn montkoil, zij reisden verheugt na huis en bragten hunnen ouden Vader het vrolijk berigt, dat zijn zoon Jofeph in groot geluk en aanzien leefde. Befluit. Ik wFl geen menfch kwaad doen. Want God is een regtvaatdig God, hij vergeld een iegelijk naar zijne Werkcrt, cn gelijk Jefus gezegd heeft; met welke maate wij meiten , zal God ons weder toemeeten. Komt mij dc Gedagte in den zin om anderen onregt te doen, zoo zal ik mij deeze Woorden van Jefus herinneren, en aan Jofephs Broeders denken, die dezelvcn ain zig ondervonden hebben. Zij veroorzaakten hunr nen onfchuldigen Broeder greoten angft, fchrik en bekommering, als zij hem aangrepen, en in eenen Kuil wierpen, cn daar in hulpeloos lieten liggen, cn zigzelven met de' gedagte kwellen: Hier moet ik van honger fterven, of een wild dier zal mij verfohcuren. Zij veroorzaakten hem nieuwen angft. fchrik en bekommering, als zij hem vervolgens aan vreemde Kooplieden als eenen Slaaf,  vooi KINDEREN. ! 85 verkogten, en hij zig met het Voordel pijnigen moeft: Ach waarheen zal ik nu gebiagt worden ? Hoe veclerlei Ellende is voor mij nu'wel te wagtcn? Nu ben ik voor altijd van mijn heven Vader gefcheiden' God handelde met hen juift zoo, als zij met hunnen broeder gehandeld hadden. Zij hadden hem hart beangftigt, hij liet hen weder beangftigt worden. Zij erkenden en voelden ook zelf, dat dit Gods Straffe was voor de Boosheid, die zij aan hunnen Broeder gcoeffend hadden. Door Gods Genade zal ik mij van der Jeugd af jegens andere Menfchen zoo gedragen, dat ik nooit rede hebbe om te zeggen, wanneer mij Angft of Nood in de Wereld bejegent. Dit heb ik aan mijnen Broeder ■ Schoolmakker Bedienden in mijner ouderen huis enz. verdient. Jofeph gaf zijnen Broederen, als zij va? hem reisden, om hunnen Vader te halen, deeze goede Vermaning mede op jeize: Twijl niet onder malkander op den weg! Wanneer ik zie en hoor, dat andere Kinderen krakeclen, joo wil ik I.en bidden; om afteiatcn van alle krakeel en twill, maar onder F 3  16 LEERZAME VERHAALEN elkandcren en met ieder een in vrede te Jeven, $ Misfchien hebben reeds veele kwaade Kinderen ulicden onregt gedaan , u valfche}jjk bij uwe Ouderen cn Mecftcren befchuldigt, befchimpt, geflagen, iets ontnomen of ander verdriet aangedaan. Doet gij hun geen dergelijk onregt weder , ahchoon gij ook gelegenheid enmagt daartoe hadt. Vergeldt hen niet weder kwaad met kwaad! Doet hun liever goed, waar gij kunt. Dit is de lesje van Chiillus. ,— Dus handelde devroome Jofeph , hij wreekte zig niet aan zijne Broederen. Zij vreesden hier wel voor na den dood van hunnen Vader , dat hij dit doen zoude, en zeiden tot elkander: nu zal Jofeph zijn ongenoegen tegen ons uitgelaten, cn alle Boosheid vergelden, die wij aan hem gedaan hebben. Zij lieten hem zeggen: Uw Vader beval voorezijn Dood: zegt, als ik dood ben, tot Jofeph: dit zoude het laatfte Verzoek zijrl, dat ik hem doe: „ Lieve „ Zoon, vergeef uwen Broederen de Onge,3 regtigheid, dat zij voorheen zoo kwalijk r. met u gehandclt hebben,".  Voor KINDEREN. «7 Zij gingen zelfs tot hem, vielen op hun. rie knieën cn baden: lieffte Broeder, vergeef ons al het kwaad, dat wij aan u gedaan hebben. De goede Jofeph weende, als zij dus tot hem fpraken , en antwoorde hun: . Vrerft niet! Alfchoon ikmagt heb, om u thans weder te drukken; zal ik het cgter nooit doen, Want ik weet, dat God mijn Heer is, er mij weder ilrafTen zemde, als ik wreed tegen ulicdcn ware. Gij hadt wel veel kwaads tegen mij in den Zin, maar God heeft alles ten goede gefchikt, en het voor u cn mij ten laatiT.cn welgemaakt. Vrecft niets kwaads van mij, ik zal u en uwe kinderen verzorgen ! Hij fprak hun nog verder goeden moed in, en bejegende hen met alle broederlijke Vriendelijkheid. Welk een voortrcfiijk edcldenkcnd broeder hart had Jofeph! Verheugt n over hetzelve Kinderen ' en bewijft eene gelijke Grootmoedigheid jegens allen, die u beledigen, dan zijt gij Kinderen des bernclfchen Vaders» F 4  13 LEERZAME VERHAAL EN Jofepbs kinderlijk Gedrag jegens zijnen Vader. lMen ziet helaas dik wils in de Wereld, dat Kinderen, die voornaam en rijk worden, hunne arme cn geringe Ouderen vergeeten. Zij denken dan daar geheel niet aan, wat die hun al ontelbare groote Weldaaden bcweezen, wat zij hunnenthalve al koften, zorg en moeite gehad hebben, om hen groot te maken, en zoo ver te brengen, dat zij nu hun geluk gevonden hebben. Ik heb zoo affchuwlijk ondankbare Kinderen gekend, die zig zelfs hunne arme oude Ouderen fchaamden. Zij hootden het niet gaarn , dat iemand van hen fprak, zij lieten hen niet in hun huis komen, en hielden het voor eene fchande, om met hen aan eene tafel te eeten of met hen over ftraat té gaan. Zij gaven hun niets, om zig in hunnen ouden dag daarmede te onthalen cn te verkwikken, en hadden egter veel geld en goed. Met hunne andere arme en geringe Nabeftaanden handelden zij even eens, en nog erger. God beware ieder Kind voor zulk eene Zonde tegen zijne Ouderen! Gelooft mij,  voo* KINDEREN. 8» dc traanen en zugten van zulke Ouderen, die van hunne Kinderen veragt cn verftooten worden, brengen Geweeter.sangft en zware firaffen van God over deeze booze Menfchen. Hebt Jofcphs vromen Kinderzin. Doe hij een rijk aanzienlijk Heer geworden was, liet hij zijnen ouden Vader tot zig komen. Hij fchaamdezigdenzclvcnen zijne nabeftaanden niet, alhoewel zij flegts Herders waren, en Herders van de Egyptenaren voor degeringftc cn veragtclijkfte Lieden gehouden wierden. Hij bewees hemopentliik allcnEerbied, Dankbaarheid en Liefde Hij zorgde voor alles, wat hij tot zijne Reizc nodig had, en zond hem dat. Hij reed .hem ver te gemoet, om hem in te halen. Hij viel hem om den hals, en weende in zijne Armen overluid van Vreugde, om dat hij nog zoo gelukkig was, van hem wedertezien. Hij verhaalde het den Koning Pharao met groot Vermaak . dat zijn oude Vader benevens zijn gantfche Huisgezin tot hem gekomen was, en zorgde daar voor, dat hij in een aangenaam vrugtbaar Land kwam te wonen, waar hij zijne laatfte Jaaren regt te vrede en gelukkig mogt doorbrengen. ¥ s  90 LEERZAME VERHAALEN • Nooit zal ik dc veelvuldige Liefde cn trouwe vergeeten, die mijne Ouders cn Leer. meefters mij bewijzen. Wanneer ik hun de zei ven op geen andere Wijze vergelden kan; zoo zal ik God bidden, dat hij hun in dit en het toekomend leven voor het goede, dat ik van hun verkregen heb, wel wille doen! X. Narigten van Mof es Gehorte en jeugd. tr AVinderen zijn in Imnne Kindsheid met veel Gevaren omringd , waarin zij hunne Zinnen, Ledematen. Gezondheid en Leven ligt verliezen kunnen; tot hunne Opvoeding is veel van node, en die van arme Ouders geboren ziin, denken wc! dik wils met bekommering, Ach hoe zuüen wij iets keren, om in de Wereld voortekomen. Zorgt niet, mijne Kinderen, mr-ar hebt alleen God lief! Bidt, zijt vlijtig, houdt U niet op met kwide Kinderen, gedraagt u jegens ieder een aanvallig en goed. Dan zal God met u zijn, u behoeden, u vciftan-  voor KINDEREN. pt dig en gelukkig laten worden! Gij hebt tot uwen Troofl een merkwaardig voorbeeld aan Mofcs, dat het onzen God gemaklijk zij om Kinderen in'tgrootft gevaarte behouden, en fchoon zij ook nog zoo arm en verlaten zijn, hun Weldoeners cn Vrienden, en Gelegenheid te geven, dat zij iets nuttigs lecren, en tot allen Goed opgevoed werden. Dit Voorbeeld zal ik u kort verhalen. Dewijl het Geflacht van Jacob zig zeer vermeerderde, begonden de Koningen van Egyp. ten, tevrcezen, dat dc jfracliten hun ten laatflcn te magtig worden, een oproer ver. wekken, of zig met hunne Vijanden tegen hen verbinden mogten Weshalven bezwaarden zij hen met onuitftaanbaren Aibeid, en leiden hun allerhande ondragelijke lallen op, opdat voelen van hun daaronder het loven mogten verliezen, en hun getal daar dooi verminderd worden. Wanneer hunne menigte zig nogthans (leeds vermeerderde; zoo gaf een Egyptifch Koning het wreed Bevel: dat ailedc jonge knegtkens der jiraeliten terftond na hunne geboorte in het water zouden geworpen worden, op dat dit talrijK Volk allengskcns mogt uitflorven. In den tijd, wanneer dit Bevel met vcelc ftrengheid vol-  J>i LEERZAME VERHAALEN bragt wierd, werd oc': Mofes geboren. Zijne Moeder had hem drie Maarden lang in haar huis verborgen. Maar als zij hem niet langer verbergen koude, lchle zij hem ineen klein bedekt en welbczorgt Kistje of Schuitje, en zette dat op de ïievier den Mijl, in het Schelf of het riet, opdat dc Stroom het niet konde wegdrijven. Denklijk wilde zij het Kind hier gedurig eetcn cn drinken brengen; maar hei had toch moeten derven, indien God niet voor dcszelfs behoud gezorgt had. Dit deed nu dc goede God. Want hij bcdierdc het zoo , dat de Dogter van Pharao aan de Rievier kwam, cn het Schuitje zag Zij liet het halen, opende het, en vond daarin dit Kind , het welk weende. Met medelijden acngedaan, bcfiooc zij, oit Kind bij bet leven te bewaren. Zij gaf het in de eerfte tednfte Kindsheid aan eene Vrouw over ter minne, welke door Gods befchikking de eigene Moeder van dit Kind was. Als Mofcs grootcr wierd, nam zij txem zelfs aan het Koningh'jk Hof tot zig , liet hein als ha.iren eigen Zoon opvoeden, en in alle Wctenfchappen onder .vijzen. _ Hoe mcenige arrac verlatene Weezen zouden in hunne Jeugd vai Honger en Eliwid  too» KINDEREN. 93 omgekomen zijn , indien God zig hunner niet aangenomen, en het niet dus beftiert had, dat goede medoogende Menfchen hun Brood en Onderhoud gaven! Hoe menig ccn, die tegenswoordig geleerd, rijk en aanzienlijk is, zoude niet tot zijne Wetenfchap cn Geluk gekomen zijn, indien Gods Voorzorg niet Mcnfchenvrienden verwekt hadde, die hen opgevoed cn voortgeholpen hebben. Kinderen , gij die eene zoo bijzondere Voorzorge van God ook bij u zei ven, in uwe Lotgevallen tot hier toegezien hebt, erkent dezelve dankbaar, en looft God daarvoor! De befte Dankbaarheid is deeze, wanneer gij gelijk Mofcs rcgtfchaapenc,(Godvrugtigc, en ten nutte der Wereld gefchikte Menfchen wordt! XI. Gods Barmhartigheid en Trouwt jegens ie ifraeliten. Gij hebt reeds gehoord, dat de Jfraelircn veel Ongemak en Nood in Egypten moeften uitftaan. Zij werden ftceds meer en mec.r  «4 LEERZAME VERHAALEIf gcplaagt. Onder hunne Plagen zttgten en weenden zij tot den goeden God. Gelijk hij zig altijd gaarn over de Ellendigen ontfermt, hun Gebed verhoort en hen helpt; zoo ontfermde hij zig ook over hen. Hij ÜetMofes, terwijl hij de Kudde weidde, eene iteinme hoeren, die tot hemzeide: Ik bende God Abrahams, en Ifaaks, en Jacobs, het is mij niet verborgen, hoe onbillijk en wreed de Egytenaar» met de Nakomelingen deezei vrome Mannen handelen, ik zal hen verlosfcr, en gij zijt de Man, dien ik verkooren heb, om hen' uit Egyptcn uit, cn weder in het vrugtbaar Canaan te leiden, gelijk ik het hunnen vromen Voorvaderen beloofd heb. Hierdoor bewees God zi.n Medelijden jegens de geplaagde Jfracliten heel zigtbaar lijk. Hij zelfs wilde hen uit hunnen Nood redden , daar geen menfchlijke Verlosfer was. Hij maakte ook daardoor openbaar,- dat hij zijn Woord getrouw houd. Want had de goede God toegelaten, dat de Jfracliten in Egyptcn (leeds gcplaagt en gedrukt waren geworden, had hij hen niet in den Nood behouden en daaruit veriojtj zoo zouden zij  ▼ oor KINDEREN. 9S daarin omgekomen zijn, of hun Getal zou zeer klein geworden , en zij zeifs een ongelukkig Volk gebleven zijn. De belofte, die God aan Abraham, Ifaac en Jacob gedaan had, te weten , zij zouden eene ontelbare en met groot Geluk gezegende Nakoinelingfehap verkrijgen, had dus niet kannen vervuld worden. Maar het is onmoglijk, dat God Onwaarheid zoude kunnen fpreken, of dat hij over eene gegeven Belofte berouw zoude hebben. Dit toonde hij vooral de Wereld daardoor, dat hij de Jfraehten van de Verdrukking der Esiyptcnaaren vcrioftede , en in het beloofde Land Cariaan liet inleiden. & ■ é Befluit. Lieve hemelfche Vader, gij zijt genadig, barmhartig, getrouw eh waaragtigï Daarom wil ik uw Woord geloven, en mij in allen Ncod op u verlaten. Gij hebt mij ook gezegd: Ik doe Barmhertigheid aan de genen, die mij liefhebben, e,i mijne Geboden mderhou.ien -—- Eeit uwen Vader en uwe Moedor, dan zal het u op aarde welgaan. ■ Nu ik zal mij dan bevlijtigen, om eer» vroom gehoorzaam Kind voor u, mijne Ou deren cn alle die over mij gefteld zijn, te'  05 LEERZAMEVERHAALEN wezen, ik hoop zeker, gij zult mij Jan met veel góeds zegenen. XII. Bewijzen der Almagt Gods. I. Door de Kragt, die hij aan Mjfes Jchonk, om^ Wonder ui te doen. M ofes was in het begin vreesagtig, om het den Jfracliten te zeggen, dat God hem gezonden had, om hen uit de Verdrukkingen van Egyptcn in het vrugtbaar Canaan te leiden. Hij was bekommerd, dat zij hem niet mogten geloven, en niet naar zijne Woorden horen. Hij waagde het ook niet, tot Pharao te gaan, en van hem te begeeren , dat hij dc Jfracliten vrij uit zijn Land zoude • laten wegtrekken, Hij dagt, de Koning zoude op hem, als op een gering Man, geheel geen achtgeven. Over bet geheel flelde hij zig de Uitvoering der Jfracliten uit Egyp. ten, als eene zeer zware Zaak voor, (gelijk zij ook waarlijk wa?,) waartoe hij geen Bekwaamheid genoeg geloofde te hebben. Daar-  voor KINDEREN. 9? om bad hij den goeden God, hij wilde hem niet tot de Jfracliten, en Pharao eenden, bijzonder om dat hem dc Gave ontbrak, vaardig en aangenaam voor hen te fpreeken. Maar wanneer God iets te doen voorgeno. men heeft: zoo weet hij ook middel daartoe, daarom was het hem ook iets zeer gerings, Mofes alle zijne zorgen te ontnemen , en hem bekwaamheid tot her groot Werk, waar" toe hij hem verkooren had te geven. Hij beloofde hem, dat hij hem zoude bijftaan. Hij gaf hem ook magt, om de volgende Wonderwerken tc doen: 1) Hij zoude uit lijnen Staf een Slange maken, cn deeze weder in eenen Staf verandeien. 2) Zijne Hand in den Boezem ftecken, dan zoude hij die melaatfch uittrekken: maar wanneer hij ze er ten twedenmaal uittrok, zoude zij we. der gantfeh gezond zijn. 3) Hij zoude Water uit de Rievier op de Aarde gieten; en dit zoude terftond in Bloed veranderen. Indien God niet almagtig ware, hadde hij dan Mofes wel de Kragt kunnen vcrleenen, om deeze Wonderwerken te doen?  tJ8 LEERZAME VERHAALElt 2. Door de Plagen van Egyptcn, Mofes ging tot Pharao en zeidc tot hem, •/olgens Gods bevel: hij zoude de Jfraeliten uit zijn Land trekken laten. Hij bewees het ook voor hem door eenige Wonderwerken, dat hij van God gezonden was.' Maar de Koning veragtedealles Wat hij fprak en deed, en antwoordde trots ; Wie is de Hoer, wiens item ik gehoorzamen zoude? ik weet niets van den Heer, cn ik wil ook de Jfraeliten niet uit mijn Rijk trekken laten. Terftond beval hij ook, den Jfraeliten hunnen harden Arbeid nog bezwaarlijker te maken. Maar daarop toonde God. dat hij eenegrootere Magt beeft, dan de hoogmoedige Koningen der Aarde, dat hij fterk genoeg was, om de Jfraeliten te verlosfen , en hunne Vijanden te ftraffen. Hij gaf namentlijk Mofcs bevel en kragt, om over Pharao, over zijn hui< en gantfche Rijk verfcheidene fchriklijke Plagen tc laten komen, Hij moeft al het Water in Egyptcn bloedrood en ftinkend maken , dat nog menfchen nog vee daarvan drinken konden. Daarop eene ongelooflijke menigte Vorfchen , Luizen, cn allerlei ander Ongedieito voortbrengen, die zig over r><-t  Voor KINDEREN. eg gantfche Land verfprcidden, alles in de bulzen, in de hoven* cn op het veld bedekten, menfchen en beeften kwelden, cn eene verbaazende fchade aanregtedcn. Daarna kwam eene aanftekende Ziekte onder de beeften cn een Peil onder de menfchen. Nu volgde een Verfchrikkelijke Dond er en Hagel, die menfchen en beeften doodde, al het rijpe gewas op het veld ter nederflocg , en de bomert verdelgde. Wat nog van rrugten en" gewas overbleef, werd van Springhanen opgegeten» Thans ontftond eene vreèflijke' Duifternls, die drie Dagen lang duurde. Eindelijk llierf plotslijk om middernagt in ieder huis de oudfte cn eerftgeboren Zoon. Wie deeze vreèflijke Plagen van Egypten opmerkzaam nadenkt, zal met Pcrbied vervuld bidden: Heere onze God, gij zijt een almagtig God! Wie is zoo groot, fchriklijk en wonderdoende , als gij zijt? Alles in Hemel en op aarde is in uw geweld. In uwe Handen ftaan Leven en Dood, geluk en ongeluk. Gij behoeft flegts te willen, zoo fchijnt dc Zon niet, zoo hebben wij geen Water om te drinken, geen Gewas en geen Vrugten tot ons voedzcL Wanneer gij het G 2  ico LEERZAME VERHAALEN beveelt, zoo fterven beide menfchen em heeften. Ellendig is een ieder , die wegens zijne Ondeugden u. den Almagtigen, ten Vijand heeft. Zalig is de Godvrugtige , wiens Vriend gij zijt! Wat heeft hij toch te vrezen. Onder uwe Befchuuing is hij zeker. XIII. Pharao. Jn deezen Koning hebt gij een Beeld van zulke menfchen, die in hun groot tijdelijk geluk, uit onwetenheid cn boosheid, God geheel vergceten. . Zij denken niet, dat hij hun Heer is, van wicn zij alles ontfangen hebben, dien zij derhalven Gehoorzaamheid en Dankbaarheid fchuldig zijn: Zij zijn zoo dwaas, dat zij geloven, dat zij alles aan hun eigen Wijsheid en magt te danken hebben; zij bekommeren zig daarom niet, wat zijn heilige Wil is, en leven alleen naar hun eigen boozen Wil. Dewijl zij geen Eerbied en Liefde voor God hebben, zoo zijn zij ook onbarmhartig en wreed tegen hunne E-  ▼ oor KINDEREN. 101 venmenfchen. Zij plagen en beangftigen dezclvcn, zonder eens te bedenken, dat dit feoogft onregtveerdig zij, en dat God hen desAvcgens voor het Oordcel brengen zal* Als zij flegts het voordeel hebben van vergenoegt en mim te kunnen leven; zoo bekommeien zij zig niet, alfchoon hunne Evenmenfehen geen Brood en Bed hebben, alfchoon dezelven over de Onregtvaardighcden, die zij van hun lijden moeten, in het geheim en opentlijk weenen en zugten. Juift een zodanig, Godvergeten , Men, fcbenviiand en Tijran was Pharao. Hij fpoctede met God, en plaagde de Jfraelitenfteeds meer cn meer. In den nood handelde hij ook even als de euvelmoedige en onbarmhartige Menfchen, die ik ulicden befchreven heb. Wanneer deeze .in Ongeluk of Doodsgevaar komen; zoo beloven zij in den angft Betorfchap; maar zodra Ongeluk cn Doodsgevaar voorbij zijn , zoo vergceten zij , wat zij beloofd hebben; leven weder zoo boos, en dikwils nog erger dan te voren. Als er eene Plage over Egypten kwam, zoo beloofde Pharao in den angft, dat hij dc Jfraeliten vrij wilde laten uittrekken; masr als God de Plage weG 3  ï8s LEERZAME VERHAALEN der weggenomen had;]zoo volbragt hij toch zijne belofte niet, hij bleef fteeds trots tegen God en onbarmhartig tegen dc Jfraeliten, XIV. Uitiogt der Jfraeliten uit Egypten. God had het den Koning Pharao door Mofes gedrcigt, bijaldien hij de Jfraeliten niet zoude laten trokken, zoo zoude zeer fchie, lijk ter midderragt in ieder huis het oudfte kind, de eerftgebooren, fterven, en zijn eigen oudfte Zoon zou niot verfchoont blijven. Hij veragtcdc ook deeze Bedreiging, en zeide in grootcn toorn tot Mofes, hij moeft zig niet weder vermeten, om voor zijn Aangezigt te komen. God laat zig niet befpotten, mijne Kinderen , en zijne Bedreigingen worden zekerlijk vervuld. Deeze fchriklijke Nagt kwam waarlijk , waarin alle eerftgebooren Zoonen in Egypten fchielijk rtierven. Van den oudften Zoon van Pharao af, die na hem Koning worden zoude, tot den oudften Zoom  voon KINDEREN. 1=3 des Daglooncis, en des geringftcn menfch, die in de Gevangenis zat. Er was geen Huis in Egypten, daar niet een Doode in was. Onder het Vee lag insgelijks het oudfte Veulen , Kalf en Lam dood. Nu begonde de dwaaze Koning te vreezen. HetWecnen cn Schreien, dat van allen Kanten gehoord wierd, maakte hem nog be* angftigder. In zijnen Angft liet hij terftond in den Nagt Mofes tot zig komen , cn bad hem, hij wilde in aller ijl met zijn Volk uit het Land trekken, en voor hem bidden, dat God ophield hem te ftraffen. De Egyptcnaais baden hetzelfde van hem, dewijl zij' vreesden, nog allen te zullen fterven. Dus moet ten laatften toch alles gefchie den, wat God hebben wil. Pharao verzettedc zig tegen den Wil van God , en wilde de Jfraeliten niet uit het Land trekken laten; ten laatften moeft hij hen zelfs bidden, en aandrijven, dat zij maar ijlings wegtrokken, Nkts kan, 0 God! u hinderen. Uw oog ziet even mj,  IH LEERZAME VERHAALEN Wat voor de Menfchen Kinderen Qf nut ofj'chaadlijk zij. En 't geen gij hebt bejlooten, Komt aoor UW magt tot ft and , Dus zijn uw Gunflgenooten Beveiligd deer uw Hand, XV. . Merkwaardige Gebeurtenis/en bij den Uitlogt der Jfraeliten uit Egypten. L Op Gods bevel moeften dc Jfracliten '.dea laatften Avond voor hunnen Uittogt in ieder huisgezin, eene bijzondere maaltijd houden van een Lam (2B. Mof. ia.) Zij moesten deeze maaltijd ftaande gebruiken, met den wandelftaf in de hand , cn zoo gekleed, als lieden, die zig tot eene reize gereed gemaakt hebben. Zij hebben daarna alle Jaaren op denzelfden tijd, eene zodanige maaltijd, en cp dezelfde wijze gekleed, moeten houden, om een beftendig levendig aande*.  voor KINDEREN. 105 ken aan hunne verlosfing uit Egipten te heb. ben. Dit word bij de Jooden het Paaien» feeft genoemd, het welk zij nog beftendig Tieren, het Lam, dat zij dan ecten, noemen zij het Paaichlam. Het is ten hoogitcn billijk en Gods heilige wil, dat wij de dagen, op welken hij "ons Menfchen bijzondere weldaaden, verlosfing en Imlpe fchenkt, niet vergeten. Wanneer zij jaarlijks wederkomen , moeten wil ons met vreugde herrinncren , hoe hij ons vaderlijk bijgedaan heeft, en hem hartelijk daarvoor danken. Ik zal u hieromtrent mijne Kinderen, een nuttigen Regel geven. Maakt u een Boek» je, waarin gij reeds van uwe Jeugd af alle dagen aantekent, waarin God u bijzondere genade en hulpe bewezen beeft. B. V. uw Geboortedag, den Dag van uwen Doop, den Dag van uwe aanneming tot Lidmaat, den Dag, wanneer gij voor de eerde keer het H« Avondmaal gebruken zult, de Dagen, waarop God u naa eene groote Ziekte wederom gezondheid gefchonken heeft, op wel. ken hij u uit groot ongeluk en gevaar verloft heeft, waarin gij uw leven, leden en zinnen had kunnen verliezen; -(zulke Dagen zijn G 5  io6 LEERZAME VERHAALEN er zeker veele in dekindfche Jaaren.) Vei. der ook zulke Dagen , wanneer hij uwe zieke Ouders, Broeders en Zufters wederom gezond heeft laaten worden, op welken hij u deeze of geene weldaad gefchonken heeft, om welke gij hem hartelijk gebeden hadt. Vaart beftendig voort met het opteekencn van zulke Dagen! Leeft dikwüs in dit Boekje, en als dan diezelfde Dagen in het jaar komen, zoo prijlt God voor zijne Barmhar. tigheid, die hii u voortijds op dczeiven bewezen heeft! Gelooft mij, Kinderen, dit is nuttig en goed. Ik weet het uit eigene Ondervinding. Men word daardoor tot een beftendig aandenken aan de ontfangene wei. daaden Gods, cn tot beftendige oeffening der Dankbaaiheid jegens God bepaald. Het is ongemeen aangenaam, in zodanig boekje te leezen. Daarin leert men op ieder Bladzijde, hoe goedertieren God van kindsbeen af ons geweeft, hoe rijons leven aan zijne weldaadon is. Zoo dik wils wij het door lezen, worden wij opgewekt, om met volle Overtuiging , en met een levendig gevoel van Vreugde te zeggen •■ Gedenk ik den ouden tijd, en de voorgaend* 'Jaaren; zoo zie ik, dat God een getrouw Koning van ouds erf m. Dit  *©o* KINDEREN. 107 vcrfterkt ons vertrouwen op God. Het geeft ons nieuwen moed, wanneer wijncdergeilagen zijn, cn verkwikt ons rcgtkragtig in iedere treurigheid. Wij denken alsdan: Ik lees het in de Gefchiedenis van mijn leven, dot God mij tot hier toe geholpen heeft, hij zal m# verder helpen: hij heeft altijd dia tot mijnbeji geteerd, hij zal het nu ook wel met m>j tnaken. II. God zeidc tot den vromen Abraham tc voren : dat zijne Nakomelingen eens in een Vreemd Land wonen: cn daar in eene zware dienftbaajheid, cn onder vcclerlcj Plagen vierhonderd jaaren zouden doorbrengen. Maar hij zoude over dat Volk, dat hen rot harde Dicnften gedwongen bad, Strafgcjigten laten komen, cn zij zouden met grooten Rijkdom uittrekken (r B. Mof. 15; 13, 14.) Dit is volkomen- en rtipt vervuld. (2B. Mof. 12: 31 22, 40.) Bejluit! O God onze Vader! Gij zijt een w.iaragJtg God! Uwe woorden wjrden flipt ver-  io8 LEERZAME VERHAALEN vuld! Gij zijt alweetend ! Gij ziet toekomende Dirgo:> lang te voren, en zegt reedsvoor af, hoe en wanneer zij komen zullen. U zal ik alle mijne Lotgevallen, die mij van mijne vroege Jeugd af, tot mijnen Dood toe, óverkomen zuilen, overlaten! Gij kend^e , en weetze ook tot mijn beft te keeren. Doch uwe Alwetcnbeid, mijn Vader, zal mij ook ópfpóoren, om in het geheim zoo wc! als voor der Menfchen oogen regt ts doen, en mij voor alle Zonden te hoeden. H-er gij doorgrond mijn hart en zin. Al wat ik jen, doe of begin, Gij weet, wat in de duifiemit (Jok voor mij zelf vei borgen is. <8> ® <%> Het zij ik zin', of lieg' of jlaa, Uw' oogen \l inn mij altijd gae, Gij zijt jleeds om en ne-:ens mij Ja zelfs in d' eenzaamheid nabij Verborg Gedagten, orétrtin,  root KINDEREN. 1Cg Die gij van verre hebt verliaan; Ja die g' o Oppermajejleit Zelfs hebt gedagt van Eeuwigheid. 0 0 0 Doorgrond en proef mijn Hart, o Heer Of 't anders denkt, dan tot uw' eer; Bewandel ik geen regie paün, Leer gij mij ztif uw' wegen gaan. Hl, Op eene geheel buitengewoon wonderbare wijze, bewees God den Jfraeliten, wan. neer zij uit Egypten togen, zijne almagtige bewaring, en zijne Voorzorgc voor hun zeker gelukkig voortgaan op hunne reize. Hij liet hun den weg niet nemen door het Land, waarin een Volk woonde, Philiftijnen genoemd, opdat zij niet bij hunnen doortogt mtt dezelvcn in Oorlog geraakten, en om dcnzelven te doen eindigen, weder na Egypten zouden koeren. Opdat hij hen Dag en Nagt op den regten weg mogt leiden; zoo liet hij des Daags eene Wolk, die eene gedaante had als van eene Bederhangend* «oloyi,en des Nagts een derge-  Ho LEERZAME VERHAALEH lijk. Luchtteeken, het welk als vuur glinfterde, voor hun heenen trekken.' Doe zij aan de roede Zee kwamen , die ook dc Scheifzec genoemd word, werd het voor dc Jfi achten kommerlijk ; want voor zig hadden zij de Zee, en willen niet, hoe aij over dezelve zouden komen, en agter zig zagen zij onverwagt tegen hun. vermoeden een Egyptifch Krijgshcir, dat hen zogt tc agterhalcn cn tc rug te brengen. Naar menfchlijken Oogfchijn was er nu geen middel van verlosfing overig, of zij moeften zig in Zee werpen, of zig aan dc Egyptenaar» gevangen geven. In deezen angft Horteden zij bittere klagtèn uit tegen Mofes. Maar Mofcs was een man van ftandvaftig Geloof op God, dicwift, dat bij God raad en hulpc is, wanneer ook Menfchen geen raad wectcn ; dat hij de vcrlosfing van zijn volk, die hij zelf begonnen had, gewis ook heerlijk zoude uitvoeren, daarom zeide hij: vreeftniet! Zijl flegts ftan'dvaftig en wordt niet kleinmoedig! merkt eens regt op, wat God heden ten uwen befte doen zal. De Egypte, naars , die ulicden heden verfchr'ikkcn , zullen dit nooit meer doen. Want de si. siagtige God zal voor ulieden tegen hen  too* KINDEREN. ftrijdcn, en gij lieden zult dan in Vrede verder kunnen reizen. Deeze Woorden van Mofes werden ver. vuld, want God verborg door eene zwarte donkere wolk de Jfraeliten voor de Egyptenaaren, liet daarop in den Nagt hevige Winden waaien, die het water in de Zee met zulk geweld van elkander dreven, dat er eene breede weg in de Zee wierd, waergeheel geen Water meer was, en waar men droog voets overgaan korde. Op deezen Weg leidde Mofes zijn Volk midden door de Zee. IV. Bii deeze Gelegenheid ondervond de Ko ning Pharao, hoe menfchlijk geweld geheel niets is tegen Gods Alvermogen; en hoe ligt de almagtige God zijne veragters verdelgen kan. Want Pharao, die de Jfraeliten tot aan de roodcZee vervolgd had, en nu zag, dat zij gelukkig door dezelve gekomen waren, wilde hen nu op den Weg najagen. Maar als hij in het midden van de Zee was, ftioomde het weggedreven Water weder  Ui LEERZAME VERHAALEN plotslijk cn met een hevig Geweld in zijn voorige plaats re rug, de Baaren Boegen over de E^ytenaars, en bedekten dezelven, zo dat zij allen, en Pharao zelf, verdrinken moeiten. Wederom eene merkwaardige Proeve van het vergeldingsregt van God. Pharao had de Tfraeliten zeer benaauwx, tot iterven toe gekweld , en hunne Kinderen laten verdrinken. Hij weid nu weder benaauwt, daar hij in de afgronden der Zee was, en geene redding, zag, en hij verdronk daarin met zijn gantfche Heir. XVI- Reize der Jfraeliten door de AraMfcbe Woeftijn naa Canaan. I. Weldaadigheid van God jegens hen of deeze Reize. ft Zij bragten veertig jaaren door op deeze Reize; alhoewel zij vee! eerder in Canaan hadden kunnen komen. Vraagt gij Kinderen: Waarom de goede God hen zoo lang heeft  Voor KINDEREN, iij iatevi omtrekken? Hij heeft gewis zijne goede Redenen daartoe gehad, die wij waaalijk niet alle weten. Zoo vee: kannen wij met zekerheid zeggen; hij wilde hun zeer veelc Bewijzen, van zijne Aimagt, Goedheid en Heiligheid op deeze Reize geven, daarom moeft zij wat lang duren. Ik konde ulicdcn, ook nog ecnige andere Gronden bijbrengen , maar die thans voor u nog te zwaar' zouden zijn om te begtijpen. Hij heeft hun veel goeds op deeze Reize gedaan. Hij leidde hen gedurig door dc Wolk - cn Vuur - Colom; (waarvan gij reeds gehoord hebt.) Hij zorgde op den gantfchen weg voor hun ecten en drinken, klce ding hadden zij ook gedurende die gautfehe veertig Jaaren; want van hunne Kudden bekwamen zij overvloedig Wolle cn Vellen,• van dezelve hadden zij ook menigerlei Sonrt van Spijzen en Veedzel. Een wclfma-kend Brood, het welk in kleine ronde koornkens beftond, cn Man genoemd werd., liet hij hun allen morgen gelijk Daauw van den Hemel vallen. Op duizend andere wijzen deed hij hun nog ïijne Voorzorge voor hun Oö-> derhoud en Welvaart blijken. IT  IH LEERZAME VERHAALEW 1. Ondankbaarheid der Jfraeliten en hunne Straffè. Bij alle hulp en barmhartigheid, die God hun bewees, waren zij dikwils over hem te onvreden. Zij waren zoo ondankbaar, dat zij bij vecle gelegenheden tegen hem murmureerden, en zig verftouteden om te zeg- , gen: het ware beter geweeft, indien men hen in Egipten gelaten had, want daar zouden zij het beter gehad hebben. Tot ftraffc kwamen vergiftige Hangen onder hen , van welker beet veclen ftierven. Anderen hadden zig in eenen ongcoorloofden omgang met Moabitifche vrouwen ingelaten, en lieten zig van dezelven tot Afgoderij, aan welke deeze overgegeven waren , en tot vcelc andere booze dingen vervoeren. Zij waren al tc verdorven geworden in hunne Zeden, en al te hardnekkig, dan dat zij zig met Goedheid weder . zouden hebben laten te regte brengen. Daarom liet God eene doodhjke krankheid onder hen komen, waaraan veele duizenden van hen ftierven, opdat de anderen een voorbeeld daaraan nemen, en hun godloos leven beteren mogten. Op een ander maal waren 'er drie kwa.  tooR kinderen: ^ ifjkgezinde Mannen, met name, Karak, Dathan, en Abiram, en benevens hen nog ecnige honderd, meert voorname Perfoncn5 die tegen Mofes een oproer vei wekten, e* het gantfche volk van hem afkeerig maken wilden. Zij wierpen vcele Iafterwoorden tegen hem uit; en bcfchuldigden hem, dat hij her Volk bedrogen had, en zig tot een magHg aanzienlijk Heer over hen wilde maken. God liet hen eene zware ftraffc lijden, want de Aarde opende zig, en er braken fchriklij. ke Vuurvlammen uft deeze opening voort , dc oproermakers en Lafteraars werden Van de Aarde ingczwolgen, cnvan dc Vuurvlammen verteerd. Op eenen anderen tijd zond het Volk Man* ficn uit, die het Land Canaanbefpieden, en hun weder berigt brengen zouden, of het waarlijk een zoo fchoon en vrugtbaar Land tvare, als Mofes* het befchrevch had. Als zij te rug kwamen, verhaalden zij, dat het in de daad zulk een fehoon cn voortreflijfc Land was, desgelijken zij nog nooit gezien hadden, maar tegelijk verhaalden zij, in dit Land waren zeer vatte Sreden, die zij eerft met groote moeite zouden moeten vcrove. ien, ook waren de Menfclxm in dit Lala! H 2  !i6 LEERZAME VÊRHAALEN van ongehoorde Grootte en Sterkte. Door ditiaatfte berigt, werden de Jfraeliten vcrfchrikt, en begonden wederom zeer over Mofcs en Aaron te klagen, verwekten een Opioer, wilden Mjfes en Aaron, gelük ook Calcb en Jojua met fteénen dood werpen. Een groot Deel nam voor, weder naa Egypten te rug te kceren. Dit was een dubbcld Overtreden tegen God. Vooteerft Mistrouwen. Want zij gedagtcn niet aan die heerlijke hulpe van God, die hij hen zoo dikwils op de wonderbaarfte wijze bewezen had, zij gelootden niet, dat hij zijn Belofte, om hen in Canaan te laten brengen, konde en zoude vervullen. Ten tweden, Ondankbaarheid jegens de ontelbare Weldaaden, die zij tot hier toe van God ontfangen hadden, gelijk ook jegens de voortreffelijke Dienden, die Mofcs hun bewezen had. Daar. om leidcGod hun tot Strafte op, even het geen zij zigzclven uit Mistrouwen jegens God hadden tocgewenfeht : te weten geen een eenig van de Ouden , die uit Egypten getogen waren, zoude in het beloofde Land komen; zij zouden daarentegen alle op de Reize door de Woeftijn naa elkander ftervcn. Verder , Mofes zoude werklijk, gelijk zij  Toon KINDEREN. u? het uit ongeloovigheid gewild hadden, met hen omkcercn, en hen veertig jaaren is de Woeftijn omleiden, na deezen tijd zouden hunne Kinderen eerft in Canaan ingaan. & <8? Dus handelen de Menfchen dikmaal, gelijk de Jfraeliten handelden. Eerft, wanneer zij uit de Egyptifche Slavernij verdoft, en gelukkig door de roode Zee gegaan waren, zongdn zij den almagtigen God lof en-vreugdezangen. Maar bij ieder gelegenheid, als het hun niet nasr hunnen Wenfch of Goeddunken ging, werden zij mistrouwend , en te onvreden, ondankbaar en ongehoorzaam jegens God. Gebed. ■ Goede God, gij meert het-altijd goed met mij, en fchenkt mij veele Vreugde. Ik dank u daarvoor , maar wanneer cr nu dagen of ftonden komen, waarin het mij niet gaat, gftUjk ik wil en wenfch; zoo laat mij toch te. gen u nooit klagen cn murmureren,, maar altijd te vreden en gehoorzaam jegens- u blij,, ven, cn oprekt bidden: H 3  jjjg LEERZAME VERHAACEN Ik dank u, Heer, in tegenfpoei Daar 'k door geocffend ben, Niet min, dan 'k met een blij gsmoeü In vreugde, uw Gunjl erken, XVII. De Wetgeving, JCvene der voornaamfte cn gpwigtigfle Gebeurtcnisfen, welke de Jfraeliten op hunne Reize door dc Arabifcbc Woeftijn wedervoeren, was de"volgende: God liet eens den Berg Sinai met Vuur en Wolken bedekt worden, en uit deeze Wolken fprak God de tien Geboden (die u allen bekend zijn) met een zeer luide en doordringende ftemme. Voor deeze ftemme ging een Aardbeving vooraf., en een zeer fterk geluid, gelijk het geluid van eene Bazuine, die van zwaren Donder en BUxem vergezeld ging. Na deeze Bekendmaking der tien Geboden, hoorde men wederom zulk een Donder en Blixcra; zodat de Jfraeliten van groote Vrecze ttidderdsn. Zij beloofden , zij  Toot KINDEREN. n$ wilden «lies gaarn doen, wat God van han begeerde. Door deeze Wetgeving openbaarde God zig, als een heerlijk, heilig en goed God' De groote pragt cn vreeslijke Plegtigheid( met dewelke zij gefchiedde, bewijft zijne Magt en Hoogheid. Hij beval het ook uitdruklijk, hem alleen als den waren God te aanbidden, cn voor zijne Majefteit den op ■ regften en allergrootften eerbied te hebben. Tevens bewees hij opentlijk, dat hij de Ge lukzaligheid der Menfchen ernitelijk begeere. Want alle de zoo genoemde tien Geboden, zijn van dien aart, dat door derzelver Waarnceming, de welvaart en ruft vari het menfchlijk Geflagt onderhouden en vermeer, derd word. Daarom , mijne Kinderen , hebt deeze Geboden van God lief, en doet gaarn naar dezelvcn. Als Kinderen, welker Ouders Chriftenen zijn, cn die dat groot Geluk hcb-> ben, dat zij in den Chriftelijken Godsdicnft, onderwezca worden, moet gij de Iecre en voorfchriftcn van Jefus wel tragten tcleeren en te verftaan, want door dezelven zullen de Gebaden van God, die op den Berg SiH 4  120 LEERZAME VERHA ALEN nai bekend gemaakt werden, u lieden eerft regc duidlijk en vcrftaanbaar worden. Bchalven de tien Geboden, liet jGod den Jfraeliten , door Mofes nog veele andere heerlijke Geboden geven. Hij deed dit op deeze Wijze, dat hij ze aan Mofes zeide, die deswegens op den Berg Sinai komen, en veertig Dagen ^daarop blijven moeft. Mofes zeide ze wederom aan het Jfiaelitifch volk. Sommigen derzelven bevatten ook voor ulicden, Lieve Kinderen, gewigtigeLesten, en moeten van u heilig bctragt worden. Wie zijnen Vader of Moeder kwaad doet, §f ook flegts kwaad wenfcht , die zoude daar ioor dc Doodsjlraffe lijden* O Kinderen! welk een fchriklijke Zonde moet het in Gods Oogen zijn, zig aan zijne Ouders te verzondigen. Den vreemden zult gij geen onregt doen- 7V« gen Weduwen en Weezen zult gij niet enbarmhaitig zijn. Dit zijn dcrhalven booze Kinderen, die eenen Menfch , welke een ander . Geloof heeft, dan waar in zij opgevoed worden; of onbekende geringe Lieden, van welken zij denken, dat zij bmuicn Ouderen cn Leer*  voor KINDEREN. m - meerleren niet kunnen tegcnfprekcn ,• of ar. me Schoolkinderen , die gccnc Ouders en Nabtftaande hebben, welken zig hunner aantrekken , boonen , fchclden , met iteenen werpen, of zelfs wel flaan. Volgt niet de menigte {den groeten hoop der Menjchen) in het geen, dit kwaad is. Eene gewigtige Lcsfc voor uwe Jeugd en gantfehen leeftijd. Voor een grijs hoofd zult gij opjlaan, en dt Ouden vereeren. Wederom een heerlijke Regel voor u! Vrome cn verftandige Kinderen nemen dezelve gaarn waar; zij erlangen daardoor dc Genade van God, en de Liefde van goede Menfchen. Den Dooven zult gij geen Smaadwoorden na' roepen, en den Blinden niets in den Weg leggen, waarover hij vallen moet Wie den Blinden iets in den Weg legt, die zdl mijne Ongenade ondervinden. Wel juifl niet altijd uit Boosheid, maar het meert uit jeugdig onveritand, ligtvaardigheid en moedwil, doen Kinderen tegen dit Gebod van God. Ik vraag ulieden , die dit leeft, of gij dit ook niet wel fomtijds gedaan hebt, dat gij met de lichaam--en zielsH 5  MS LEERZAME VERHAALEN gebreken van ongelukkige Menfchen gefpot hebt? den Hinkenden hebt gij nagehinkt, den flamelenden nageftameld, den Gebochelden cn Kreupelen zijne lichaams gebreken nageaapt. Met de Krankzinnigen , of in het hoofd kwalijk geftelden, hebt gij als met een Gek fpot en moedwil bedreven : den Dooven hebt gij uitgelachen, als hij niet hooren konde, water gefproken wierd, of al* hij geheel verkeerd daarop antwoordc. Alfchoongij ooknogzoo medelijdend altijd gebleven waart , dat gij eenen ellendigcn, blinden of bijzienden Menfch niets in den Weggelegd had, daar hij overgevallen of nadeel bekomen had; zoo hebt gij nogthans wel andere dergelijke Zonden begaan. B. V. Wanneer gij met clkanderen zulke Speciën had, waarbij gij u de Oogen toebondt; zoo hebt gij den genen, die met tocgebon dene Oogen heram taften, Stoelen, Tafelsy ftukken hours in den weg gezet, dat zij daar over ftruikelcn mogten; of daar, waar uwe Zufters en Broeders ende Bedienden in uwer Ouderen Huis des Avonds in het donker moeften gaan, leidet gij zulke dingen in den weg, waaraan zij zig ftooten, en waarave* tij vallen moeftea.  voor KINDEREN. i2J Gij houdt dit alles wel niet voor kwaad en hebt zelti wel uw vermaak daarin. Maar weet. mijne Kinders, dit is een onredelijk zondig Vergenoegen : want daardoor kunnen anderen in gevaar van hunne Gezondheid en leven geraken. Dus vertoont zig ook reeds vroeg, dat gij de Geftel Jhcid van fchaad. lij'ke menfchen in uw' gemoed heb:. Ach daar wille God u voor behoeden , dat gij niet eens zulke wreede tijranHige menfchen wordt, die daarin een vermaak Vinden, in anderen te benaauwen en te kwellen. Vraagt u zeiven flegts, of gij gaarn wilt, dat men u tot fpot cn voor den gek houd, of dat men met u zoo iets voorneemt, waar door uwe gezonde Lecdeu kunnen befchadigt worden ? Vervult dan , gelijk het dc Pligt van goede kinderen is , de vermaning van Jefus: alles nu wat ij wilt, dat u de menjchen doen zullen, doet hen ook alzoo. Zie Leven van Jefus vegr Kinderen. BI. $2. volgg-  124 LEERZA'ME VERHAALEN XVIII. Groote zonde des Volks na de Wetgeving. Hoe ligtvaardig en onftandvaftig de Menfchen in het goede zijn, boe fchielijk zij de godvruchtige beloften vergeten, die zij aan God gedaan hebben, dit bewijzen ook de Ifraëüien.Zü hadden een heelkortcn cijdgclceden, gehoord door eene ftemme, weike God zelfs door zijne Aimagt voor'gebragt had, dat zij hem alleen zouden aanbidden: zij wiften het ook uit de veelvuldige Godhjke goedheid cn hulp, welke zij fèdcrt hunnen uittogt uit Egijpten ondervonden nadden , gelijk ook uit de wonderbare zaken, welke bij dc Wetgeving gefchied waren, dat hij alleen dcalmagmagtige God-is, die Aanbidding waardig is; zij hadden het heei onlangs beloofd: alles wat de Heer van ons eijcht, zullen wij doen. Maar zij werden cp eenmaal afgodifche menfchen. Zij vergaten in den korten tijd , dat Mofes op den berg Sinai was, de Geboden van God , dis hun waren bekendgemaakt geworden,-geljik ook wat zij daar bij gehoord en gezien hadden-  tooi KINDEREN. 125 Zij noodzaakten Aaron, dat hij hun een Afgodsbeeld makes moeft, her welk de gedaante van een Kaif had. Dit Beeld bewezen zij zulk eenen Eerbied, als ware het een God. Zij hielden een Vreugdcfeeft, danften om het Kalf, enj riepen: Ziet, dit is het Beeld van God, die ons uit Egypten heeft uitgevoerd ! Gsbed. Bewaar mii, mijn goede God, altijd beitendig in de groote en voorname Deugd, dat ik u kinderlijk vreeze, eere en iicf heb. be. Ik ken uwe heilige Geboden, en heb u u'ikwils beloofd, dat ik volgens dezelven mijn Leven van der Jeugd aan zoude Schikken, Ik beloof 11 ook thans wederom, dat ik ze altüd gaarn volbrengen zal. Lieve Vader, bewaar mijn Hart voor valsheid, en mijn mond voor leugen. Laat mij het geen ik u dikwils en ook nu wederom beloofd heb, getrouwlijk houden.  *2 der. Zijne zoonen waren moedwillige boo-  voo* KINDEREN. 130 ze Guiten. Zii fchaamdcn zig niet, zelfs bij den Openbaren Godsdienft den fpot met den Godsdienft te drijven, en de grootfte fchendaadcn te begaan, waardoor zij anderen ergerdcn en verleiden Zelfs bekommerde Eli zig niet om hun Gedrag. Hij verftond al. leen van anderen, welk een fehandelijk godloos leven zij leidden. Alles , wat hij nu deed, was dit, dat hij hun een zagt verwijt deed. Voor het ove< igcn beftrafte hij hun niet meer en zogt niet met ernft hen te bc,, teren. Zijne Zorgloosheid bt; het opvoeden zijner Zoonen, zijne onverfchoonlijke Slapheid en ftrafbaarc Onoplettenheid bij hunne grootfte Uitfpattingen en Boevenftukken mishaagde God zeer. Hij liet hem zijne Onge nade met deeze Woorden aankondigen. IVia mij eert, dien zal ik ee Jonge Perzooncn, die Verftand, Kunde en goede Zeden hebben, maar al dit goed naderhand , als zij ouder worden , verliezen , worden alt Jan gemeenlijk zeer boos, cn ongelukkig. Hun geweten maakt hun dikwils groote onruft, wanneer zij aan dien voori gen aangenomen tijd denken, wanneer zij verftandig en onfchuldig waren. Hoe diep valt een menfch, als hij God verlaat! In welke vrceze en vertwijfeling ger.akthij, wanneer hij een kwaad Geweien, en daaiom ook geen vertrouwen op God heelt 1 t 3  i$o LEERZAME VERHAALEN Befluit. Ik zal allen eigenzin afleggen! Ik za! den raad mijner Oude**» , Meerleren, en andere verftandige Lieden gaarn volgen! Ikzalnooic met trotsheid en halflerrigheid mijnen wil zoeken tc verkrijgen. Laat ik deeze Ondeugden in de Jeugd geweld over mij bekomen, «00 zal ik eens mij zeiven en anderen in de Wereld ongelukkig maken. XXV. David. J)avids Jeugd* jOavid was de Zoon van Ifai, eeuen geringen Man. Maar hij was een zeer goed borft cn een braaf Jongeling. Reeds in zijne Jeugd toonde hij vctftand, Godsvrugt en bekwaam, heid. Wanneer hij op hot veld bij Bethlehem, de fchapen van zijnen Vader hoedde; zoo dagt hij gaarn aan den goeden God. Hij' ftelde lointids eenen Pfalm op, en zong denzeiven op het veld, of fpeelde daar onder  toox KINDEREN. 151 met zijne Harp. Het was zijn grootft vermaak, Lofzangen van Gods grootheid, en Dankliederen voor dc Weldaden, die hij zoo wel aan hem als aan anderen bewezen had , op tezingen. Alles wat hem zijn Vader beval te doen, deed hij getrouw en zorgvuldig. Hij toonde ook reeds vroeg, dat hij onverfchrokken was, en grooten Moed had. Want als eens ziine Kudde van eenen Leeuw, en op een ander tijd van een Beer wierd aangevallen; zooging hij op deeze wildeDieren los, en floegze dood. Befluit. Gelijk als David, zoo wil ik mij in mijne fctlgd gedragen, alles gaarn ea met vlijt doen , alles naar mijn vermogen wel uit voeren, wat mijne Ouders en Meefters mij beveelen. fa fchool, gelijk als ook bij mi;n werk te huis en op het veld zal ik aan God denken en zeer aandagtigtothem bidden Ik zal mij voor alle kwaad in achtnemen; zoo kan ik ook ieder v rij in het aangezigt zien, en k allen gevalle een blij gemoed hebben. Onbezonnen zal ik niet zün, en mij nooit moedwillig in gevaar begeven, op dat ik God niet verzoeke. Maar nooit zal wen van mij K 4  ïSï LEERZAME VERHAALEN zeggen, dat ik vreesachtig en blode ben (zie leven-van Jezus voor Kinderen BI. 57) Ik zal SUijd denken. Een deugdzaam Hart, en goede Moed, Is meerder waard, dan geld en goed, Davtds geluk en Roem. Dewijl hij reeds in zijne Jeugd zoo wijs en vroom was; zoo wierd hij van God daartoe uitverkoren, dat hij eens Koning over Ifrael worden zoude. Nog bij het leven van Saul, werd hij van Samuel op een Bevel, dat God deezen eerwaardigenMangaf, daar toe ingewijd. Maar dit gefchiedde flegts in 't geheim, enhijbleef nog bij zijnen Vader, Doch eenigen tijd daarna, kwam hij aan het hof van den Koning Saul, dewijl hij zulke fchoone liederen opHellen, cn op de Harp fpeelen konde. In het begin was hem de Koning zeer gunftig. Maar het duurde niet lang, of hij begon hem vijandig te worden, en hem te vervolgen, want hij was daarover nijdig, dat een ieder den goeden Jongeling David lief had. Van zijne onverfchrokkenhcid enjdapperheidgaf David door de overwinning, welke hy  voor KINDEREN. 153 op den Philiftijn Goliath behaalde , eene groote proeve. Hierdoor verwierf' hij zig veel geluk en roem. Wart deeze man, die van wegen zijne buitengemeene fterktp ctv grootte vreeslijk was, daagde trots de dapperfte Ifraeliten uit tot eenen Kamp met hem. Hij wa: 00 godloos en verwaten, dat hij van den God \an Jfrael met veragtii g fpiak. Zelfs de ftcrkfte en eajmerftc Ifraeliten wilden geen kamp met hem wagen, daar door wierd hij nogllced-trotzcr, en voerde fteeds nog onbefchaamder redenen. Nu het Saul bekend maken, dat wie den Philiftijn zoude bedwingen, die zouc'e met groote eerebeloond, en des Konings fchoonzoon worden. Niemand liet zig door deeze belofte bewegen, om met Goliath te ftrijden. Maar David, zodra hij hoorde, hoe deeze zijnel.andslieden hoonde, was zoo kloekmoedig, dat hij he» voornemen nam, om hem te beftnjden, en te dooden. Hij nam zijn herdersftaf, en zijnen flingcr . en in dc herderstasfche ettelijke gladde ftecnen, die hij uit den flingcr flingeren wilde. Thans ging hij in vertrouwen op God moedig op den grootcn fnocver los. Deeze zag K 5  154 LEERZAME VERHAALEN den ongewapcnden Jongeling met veragting aan, fpottede met hem, en braakte harde vloeken en bedreigingen tegen bcm uit. Maar David fprak oriverfi-brokken: Gijkomttotmij^metzwaardjfpics en fchiU. Ik kom tot u met vertrouwen op den Herken God van Ifracl, dien gij befpot hebt. Nog heden zult gij zien , dat hij mij genade geven zai, om u tc overwinnen en te dooden. Terwijl Goliath nu tot hem naderde, nam hij fchielijk den ffioger, Ieide een Heen daar in, flingerdc na Goliath, en tref deszeifs Voorhoofd zoo wel, dat hij terHond dood ter aarde ncderviek Doe liep bij toe, trof hem zyn eigen groot zwaard uit, en hieuw hem daarmede het hcofd af. Door deeze heldendaad bekwam hij grooten lof bij de Ifraeliten. Zij zongen op hem dit zegelied: De Koning Saul ftotg duizend dood: Dmvidfloeg tienduizend'. Thans werd hij in het Ifraeiïtssch Leger een voornaam bevelhebber. Bij alle zijne ondernemingen bewees hij kloekheid, verHand, dapperheid. Daarom gaf God hem ook zynen zegen en bijHand. Dcwiii de almngtige God met hem was; zoo verrigtcdc hij ook groote daaden, cn gedroeg zig in de Oorlo  Tooi KINDEREN. ISS gen tegen de Philiftijnen roemrugtiger en dapperder, dan aile de andere Veidheerea van Saul. Hier ziet gij, Kinderen, den weg om geluk en roem in de Wereld tc behaalen. Weeft verftandig en vroom! Vertrouwt op God! Hebt moed! Weeft dapper in het geen gij te doen hebt! —— en gij zuit geluk en roem behaalen 1 Davids Vrienofchap mei jonathan. Deeze was eene der grootfte gelukzaligheden van zijne Jeugd. Zijne bekwaamheid en dapperheid verwierven hem de Vriendichap met Jonathan, een zoon van den Koning Saul. Jonathan, een heel welgezind Jongeling, gaf hem zeer vcele bewijzen van zijne liefde en hoogagting. Saul, zijn Vader, wilde gaarn, dat hij niet meer Davids vriend blijven zoude, Maar bij bleef het nogthans, om da: hij Davids goed hart kende. Het bedroefde hem zeer, dat zijn Vader tegen hem zeer verbitterd was. Hij zogt hem op beter gedagten jegens hem tc brengen , en bad voor hem. Doch Saul voort»  iSö LEERZAME VERHAALEN varende hem te vervolgen, deed hij alles wat hij kon, om hem in zekerheid te brengen. Als David de vlugt moeft nemen, namen zij onder vcelc traamen teder affcheid van elkander ; en beloofden elkander levenslang de op. regifte ytiendfehap, fehoon zij elkander ook niet meer zien zouden. 0 0 0 Leert uit dit verhaal, hoe gij u goede men. fchen tot getrouwe Vuenden maker moet. Bena.rftigt uzciven llcgts met allen vlijt, dat men bij u een opregt gemoed, deugden, bekwaamheden en aar gename zeden vind, zoo zult gij ook gewis ware vrienden vinden. Maar valfehe, booze, ongcfehiktcen onbeJeefde Menfchen heeft niemand lief. Wanneer gij u andere Kinderen en jonge lieden tot vrienden kielt; zoo ziet allereerft daarop, of zij ook van een goed gedrag zijn ? Gelooft mii, de omgang met menfchen van booze zeden bederft de befte jonge gemoederen. Ik biduernftig: laatverftand, deugd, een zedig gedrag, vlijt in het lecren en We. tenfehappen, altijd het eerft ziju, dat u tot  voos KINDEREN, 157 het opregten van vriendfchap met iemand beweegt ! Zoekt u zulke waaragtig lievenswaarde Vrienden met alle voorzigtigheid! zij zijn fleg:t fpaarzaam te vinden, Dankt God daarvoor, als hij er u een of meer derzelver fchenkt! Bev'ijtigt u zeiven, hunne Liefde door ware goedheid van hart, door aangc. name zeden en bekwaamheden te bewaren, en fteeds meer te verdienen. Gelijk gij wilt, dat zij de gebreeken uwer Jonkheid dragen, en niet terftond daarover onvergenoegd op u zullen worden; zoo maakt gij het oek hij hunne jeugdelijke misflagen. Maakt u hunne deugden, en kundigheden, en aangename zeden ten nutte totu voordcel 1 leert dagelijks van hen, en word door hun voorbeeld fteeds vcrllandiger, beeter cnlicvenswaardiger in den omgang! Vriendfch'ppen, die in de Jeugd reeds onder goede harten opgerigt worden, hebben bijzonder voor het geheel aanftaande leven groote nuttigheid cn plegen de beftendigfte te zijn. Ik bufiuite deeze Beden en Vermaningen  153 LEERZAME VERHAALEÜ Biet Gellerts woorden, die een zeer wiis eri getrouw leeraar was. „ Zoo mcenig Hart, dat in dwaling verviel, heeft in den Vriend eenen redder; zoo mcenig bart, dat op het pad der deugd begon te wankelen, beeft aan hem een Iteun; cn zoo menig jongeling, die anders langzaam tot het doel van zijne welvaart zoude gekomen zijn, heeft aan den vriend, eenen ijverigen en meedigen leidsman gevonden, die hem zonder omwegen daartoe bfagr." —■ Onze Jeugd heeft eene deugdzame Vricndfchapdestemcer van node, hoe ligter zij te mifleiden. en hoe geneigder zij is, om zigzelven te bedriegen. Wat mijl een Jongeling niet zonder vriend al vreugden ? Die op den Tweefprong jlaat der zonden en der deugden. En doet hij eene keuz', na dat hij hr.te draalt, Ligt op het eenzaam pad, dat hij betreed, v derhaitigheid. Hij beval den bevelhebbcrcr.  voo* KINDEREN. ifs Van zijnKfijgsbeïr, zij zouden met Abfalom, in dien zij f.eminhtvn ma,t bekwamen, zagtkens handelen. SiiWf) zijnen cmge.ukl ;gen Dood verftond, Wierd hij hevig bedroefd, hij weende zeer, en klaagde overluid: Mijn torn Abfaïtml Mijn zoor,: Mijn zoon Anjaloml Mijii zooni Mijn zoon! Zijne dioefhetd was zoofterk, dat hij niet de geringde Vreugd over de behaalde zege had; maar dat hij zijn aangeztgt bewond : geen menfchen voor zig hei komen, cn fteeds overluid weende: Ach mijn zoon Abfaiom'. — Mijn zoon! — Mijn zoon ! 0 0 0 Hier is wcdei cep Voorbeeld, hoe ondeu gend en ongelu-kig'Kinderen worden: wan. neer hunne Ouders hen te teder behandelen, hen niet onder goed opzigt houden, en niet te regter tijd tuchtigen. Hier geef ik u wederom die lesfen cnver maningen, die ik u reeds bij de Gefchiedenis van den ouden EU en zijne ongehoorzame Zoonen gegeven heb. Ik bid ulieden nogeens: leeft deeze lesfen en vermaningen met alle opmerkzaamheid, en gehoorzaamtze!  l76 LEERZAME VERHAALE» Een Oog , dat den Vader befpot , en de Moeder veragt te gehoorzamen, zullen de Raven der Bakt", uitpikken, en dei Arends jongen Zullenz? eeten. ' Zoo dtkwils als gij deeze Gefchiedenis leeft, zoo hebt een affobuw niet alleen van Abfalorns godlooze daad; maar ook van iedere Valfchhcid, Wederfpannigheid, cn Ondankbaarheid jegens uwe Ouders en Meesters. Befluif, Wij zullen ons alleen der Deugd Toewijden tot onz' Oudren Vreugd 1 Geen dag der Jeugd ga ooit voorbij, Dat ik niet wijzer, beter zij! 0 0 0 Met eerbied, zatheid, Jlille ruft, Hoor ik des Leeraars woord met lujl. < En roep God dikmaal ijvris; aan, Leer mij den weg der Deugd toch gaan!  tóón KINDEREN. f?j 0 0 0 Ó God, die alles hoort en ziet! Dat ik toch alle kwaad fteeds vlied' I Mij van der Jeugd aan u gewenn'; Duar ik mijn Oudren ulijdjchap ben' XXVII. Salomoi n •■-^ewijl Salomo onder Davids Zoonen de ve'fftandigfte was, zoo ftelde hij hein aan tot zijnen Opvolger in de regeering, kort voor zijnen doodj liet David hem hog eens voorzijri fttfrf bedde komen; en gat heinnog veele voortreflijke lesfen: Onder anderen zeide hij hem, fchoon hij nog jong ware, behoorde bij egter alleen met goeden moed de regeerihg te aan* vaarden. Hij behöre zig als een wijs cn regtvaardig Man te gedragen, zig in al zijn doen en ondernemen, zorgvuldig naar Gods wetten te fehikken en zig met deeze wetten fteeds meer bekend te maken, dewijl hij daaruitVerftand en nuttige Kundigheden zoude aanlecren. Indien gij Gods geboden gehoorzamen zulr  ï78 LEERZAME VERHAALEN zeide de ftervcndc David, zoo zal hij uw altijd barmhartigheid en hulpe bewijzen. Dit heeft God mij reeds beloofd, en hij zal ook aan u zijne Beloften vervullen, indien gij maar goed en regtvaardig regeert. In het begin volgde hij de laatfte trouwe Vermaningen van zijnen Vader. Hij aanvaarde zijne regeering met een Godvruchtig hart, Hij dankte den goeden God voor alle onuitfprecklijke goedheid, die hij zijnen Vader David bewezen had; hij gedagt aan dezelve in zijn Dankgebed voor God, met hoogag- ting en liefde. • Hij loofde God, dat Hij hem in deszelfs plaats Koning had laten worden. Maar met ootmoed erkende hij ook, dat hij nog veel te weinig Kundigheid en Krag ten had , om het gewigtig Ambt van Koning over het groot Ifraelitifch Koningrijk te bedienen. Daarom bad hij God voor alle dingen het eerft, om Wijsheid en gehoorzaamheid jegens hem. Deeze bede behaagde God zeer; en hij gaf hem derhalven een zodanig verftand, en eene zodanige goedheid van hart, als nog geen Koning voor hem gehad had. Buiten, dien beloofde God heus ook nog eenengroo-  ve-es KINDEREN. \tft ten Rijkdom en cere, dat geen Koning van zijn tijd hem daar in gelijk zoude wezen. Ook dat hij hem een lang leven zcude fchenken, indien hij, gelijk David, naar zijnegeboden wandelde, Salomo regeerde daar op met groote wijsheid , en bezat buitengemeen groote fchatten. Bij bouwde den Tempel te Jerufalem, die wegens zijne grootte , pragt en fchoon. heid , een wonder der Wereld was. Hij fchreef verfcheiden Boeken , waaruit incri zijne groote Wijsheid kennen kan. Zijné Wijsheid en geluk maakten hem door de geheele Wereld beroemd. Maar hij die zulk een wijs en vroom Jongeling, zulk een wijs en vroom man geweeft was, beging in zijnen Ouderdom de ichandelijkfte dwaasheden, en ondcugenftemisflagen. Hij werd een welluftigc, en zelfs een Aanbidder der Afgoden. r# # <$ Jonge Chriftenen en Chriftinnen, voor r, lieden zijn in dit Verhaal gewigtigc Lesfen vervat. Hat voomaamfte eii noodzaaklijkfte, dat JM 2  l8o LEERZAME VERHAALEH gij zoeken moet, is een Wijs en God gehoor zaam hart. d. i- Kennis van het goed en kwaad, en de bereidwilligheid om naar den wil van God, het goede te doen, en het kwaade tc vermijden, Zodanig een hart is veel meerwaardig, dan alle aardfche fchatten, vreugde en eere. Deeze dingen duren flegts een korten tijd, en vergaan ten laatften, maar. wijsheid en gehoorzaamheid aan God geeven eeuwige eere cn vreugde. Tijdüjke Goederen , eer en vermaak kunnen ons m den nood niet trooftcn, cn in den aood niet helpen. Maar een hart, dat deugd bemind, En ge ujle zielsgedagten; Dat gij God hebt tot uw Vriend, Kunnen uwen Dood verzarten. 't Hart, vernieuwt door 's Hoeren Geeft, Is in nood nog Dood bevreeft. Jls in uwenjongften Nood, Vrienden hulploos u begeven , Word gij boven aarde en dood, Dm dit teint Mart verheven.  yoöi KINDEREN. iU Den verfchrikt u geen gerigt : Dan is God uw toevirzigi. Gelooft mij Kinderen! gijzultuwgantfche 'even door, reedt zeer veel en groote Voor. dcelen daar van hebben, wanneer Wijsheid enGeboorzaamheidaan God het grootltc goed in uwe Oogen is, wanneer gij den goeden God daarom, als om de voornaamfte Gave het eetft bid'; en wanneer gij allen vlijt aan wendt, om altijd veritandiger en beter te worden. Dan zorgt hij gewis in alle oven', ge dingen voor u, gelijk een Vader voor zijne Kinderend Hij geeft ulieden geluk en eere, gelijk hij Salomo deed. Men zier bet ook altijd in de Wereld, cn gij zult 't zelf ondervinden, dat die Kinderen, die vlijtig en godvruchtig zijn, pelukki. ger woeden, en meer liefde en eere bij goede Menfchen bekomen; dan zulke boeven, die geheel geen lult hebben om iets te leeren en goed te worden. Dankt God! wanneer uwe Ouders in den zin hebben, dat zij certt en meelt daarvoor zorgen, om u verfrandig en godvruchtig fe maken Dac zijn regte Vaders en Moeders gelijk God ze hebben wil. Slegte* geweten M 3  iBt LEERZAME VERHAALEN loozc Vaders en Moeders zijn zulke Ouders, die het meert, daarop denken, hoe zij hunnen Kinderen groote rijkdommen of eénen voornamen ftand mogen nalaten, maar dieziggehecl niet, of het minft daarom bekommeren , of zij verftandige en goede Menfchen worden. Van u, o eeuwig goeddoend Heer, 'Vaalt Godvrucht, en daalt Wijsheid neer. Leer mij mijn pligt, dat ik u prijz' Boor uwen Geeft en onderwijs. Geef me een gehoorzaam hart en zin-: Mijn hart zij vol van fejus min '. 0 0 0 Na den dood van den Koning Salomo werd het Jfraelitifch rijk in twee doelen verdeeld. Het beftond tot hiertoe uit twaalf Stammen (Hoofdgeflagtcn,) die naar den Naam der twaalf Zoonen van Jacob benoemd waren Maar Rehabcam, die zijnen Vader Salomo opvolgde, veroorzaakte door zijn onverftandig en trots gedrag, dat tien (lammen van hem afvielen, cn zig Jeroboam tot Koning verXo.rcn. All"n d- beii? ft*ramen ? Jud* pa  voor KINDEREN. 183 Benjamin bleven hem getrouw. Dit klein Koningrijk heet van toen af het Koningrijk van Judo. Het ander, het welk uit de overige tien ftammen bcftond, heet het Koningrijk van ïfrael. Dus wierd dc Bedreiging vervuld, die Salomo wierd aangekondigd , dewijl hij den waren God niet meer vereerde, maar een Afgodendienaar wierd; de Bedreiging dat zijne Nakomelingen niet meer het geheele Koningrijk nebouden zouden. God bewees eok hier, dat hij waar'agtig is cn zija woord houd. XXVIII Merkwaardige Voorheelden van Deugd en Godzaligheid. I. Abigail. Een zeer kloeke onbeleefde Vrouw, die den Koning David eenen grooten Voorraad van Levensmiddelen zond, als hij met zijne Manhba daar aan gebrek leed. Zij zettede hem daardoor ook neder, dat hij haarcn gicrigen Man Nabal en zijn huis geen kwaad deed, M 4  lU LEERZAME VERHAALEN gelijk hij doen wilde, omdat deeze hemnQ$ fpijs nog drank zond, daar hij het egterbeide overvloedig bad, en David hem zeer vriendelijk daarom veizogt. Om haar verftand en goedheid trouwde David baar na Nabals dood. Dienflvaardighiid, lieve Kinderen , is eene koftelijke deugd. Wie dezelve oeffent, leeft tzar Jefus vootfchrift, en heeft zelt groot nut van de goedheid, die hij anderen; bewijft. Schoon er ook fommige ondankbaare Menfchen zijn , die het vergeten, wat goeds gij hun gedaan hebt; zoo zijn er oqk veele anderen, die u bij de eerite gelegenheid wederom dienen en helpen , omdat gy bun voorheen gediént en geholpen Ifaebt. 2. De goede Koningen van het Koningrijk Juda. Deeze waren agt. Zij heeten, Afa, Jajcphat, Joas, Amajia, U/ia, Jotham, Hiskia, Jafia. Zij beyverden zig in het gemeen om de Vereering van den eenigen waren Godin hun rijk wederom te herftellen en daarin te behouden; maar alle Afgoderijen en Onge-  Voo« KINDEREN. 185 tegtïgheden uit hetzelve weg te doen. In hun eigen leven bewezen zij eerbied jegens God en gehoorzaamheid aan zijne geboden De meeften derzelven regeerden lang en gelukkig. Dewijl eenjge bij hunne goede gezindheden groote fouten begingen; zoo'beleefden zj daarvoor de ftraffes hnnner verkondigingen. Kinderen! gij leeft dikmaal in den Bijbel van Pnphetm, .en daarin ftaan veele Boeken van dezelven. Dit waren Mannen, die met groote Wijsheid begaafd waren , die eene buitengemeene Kennisfe van Gods wil, en zijne regeering over de wereld hadden. Zij halden de gave van Godontfangen, om toekomende Dingen te voorzien , en dccden ook dikwils Wonderwelken. Hurne voornaamfte bezigheden waren , dc Godlozen onder het volk tot bekeering te vermanen, en de Godvruchtigen in het goede te irerfterkcn. Zij verkondigden geencn de ftrarTen, en deeze de weldaaden Gods. Zij leerden, hoe men den waren God waardig en naar zijn welbehagen vereeren moet; zij fielden het altijd als de hoofdzaak in den Godsdienft voor, datmen niet blootelijk uitwendig God vereerde, maar ditvoornamentlijkdoe door-  ISS LEERZAME VERHAALEN een goed hart, en door eenen regtmatigen Godzaligen wandel. In 't bijzonder verkondigden zij de groote Gelukzaligheden, die Jefus, die toen nog niet geboren was, den menfchen door zijne komft in de Wereld zoude aanbrengen. Zfj Helden hem altijd voor; als den grootjl en Wel. doener van het menfchdom: Van eenigen deezer wijze, godzalige en regtfchapene ManBen zal ik ulicden berigt geven. 3. Eli o, ' Hij was een trouw, ijverig ver deediger van Waarheid, Gedsdienit.enGodsviug!1. Hij deed alles, wat in zijn magt was, om den Afgodsdüenilte verhinderen, en de vereering van den eenigen waren God te bevorderen Ook voor deGrooten cnMagtigen der aarde betoonde hij zig als een vrijmoedig belijder der Waarheid, die niets van Vleierij cn menfehenvrces wift. Hij had moed en eerlijkheid^ om den Godloozen KoningAchab in 't aangezigt te zeggen: de Goden, die hij in zijn Land liet vereeren', waren niets, en wiften niets; en even eens zij het ook met de Pricfters van dcezo valfche onmagtige Afgoden gelegen. Hij zeide vrijuit  voor KINDEREN. 187 welke ftraffen op ztiike Bedriegerijen en Vefagting van den waren God volgen zouden. Hij had een medelijdend hart. Eene arme weduwe te Zarpath was bij senegroote duurte, met haaren eenigen zoon in gevaar om van honger te fterven. Maar Elia maakte door een wonder, dat haar kleine Voorraad van meel en olie niet verteerd wierd, maar dat daarvan nog altijd overbleef, boe. veel ook hij, benevens de Weduw en haar Zoon daarvan aten. Dit haar eenig geliefd Kind ftierf. Zij was daarover hevig bedroeft, Maar Elia wekte hem door Gods magt weder op, nimhem bij de hand, bragthemtot de Moeder, en fprak trooftelijk tot haar: ziet uw Zoon leeft! Hij deed vervolgens nog veele Wonderen Dat hij een Godza¬ lig Mango-weeft is, ziet men daaruit, dewijl God hem levendig in een Weerlicht en Donderwolk van de aarde weg en in den Hemel opnam, 4, Elifa, Jegens zijne Ouderen had hij ware kinderlijke liefde en eerbied; even gelijk ook behendige trouwe ei; dankbaarheid jegens z,ijr  188 LEERZAME VERHAALEN Hen Heer cn Leeraar Elia. Hij wüde hem niet verlaten , als hij merkte, dat hij binnen kort van hem zoude geCcheiden worden. Zoo hef had hij hem. Als hij hem ten Hemel zag varen, riep hij hem voi aandoening na; mijn Vader! mijn Vader! Van weemoed fcheurde bij zijne kJecJcren. Hij verkreeg van den goeden God eere nog grootere gave, om tc leer en, cn wonderen te doen, dan Eüa. Hij gebruikte deeze gave tot nut der menfchen , en tot trooft der Eliendigcn. Het ongezond water te Jcricho, dat tot hiertoe ondermen» fchen en beeften groote krankheden had veroorzaakt, maa'.te hij weder gezond en goed. Eene arme weduwe was wegens fchulden, die baar overledene man nagelaten had, in grootcn nood. De man, dien zij fchuhlig was, wilde voor dc bcuaüng haare beide zoonen wegnemen, cn die tot zijre Slaven maken. Zij klaagde aan Elifa haaren r.ood. Hij hielp haar terftond, Want hij maakte, dat alle ledige Vaten, die zi>' faroen konda brengen, met Ohe vervuld wierden. Van deeze menigte Olie bekwam zij het gei l, waarmede zij alle haare fchulden betalen konde. Eene andere Weduwe wekt? hij uit  Voo» KTNDEHFN. i8j Dankbaarheid voor haare goedheid jegens hem haaren dooden zoon op. Noch andere weldaadige Wonderwerken tot nut der zulken, die in nood waren, werden van hem ver. rigt. Als eens deeze dienftvaardige menfchlievende Man naaBethel ging; ontmoctede hem godlooze moedwillige jongens uit de ftad, die den fpot met hein dreven, en allerhande fchimpwoorden nariepen. Maar hier gaf do heilige God een bewijs, dat hij in alle Boosheid en ftouten moedwil van jongelieden een mishagen heeft, en dat hij zulke voortreffelijke, nuttige mannen, als Elifa, inwaardeon aanzien wilde houden. Hij liet toe, dat ef Boeren uit het woud kwamen, en deeze booze jongens verfchcurden.' Wagt u zeiven , Kinderen, voor alle befpot». ting van'regtfehapene engefchikte menfchen! Lacht nooit over uwe ouderen en meefters. Gij hebt veelvuldig nadeel daar van tc wagten. Hun ' onderwijs en goede'raad helpt ü dan niets; hun gebed en zegen is u zonder nut ; Gods ftraf blijft daarenboven zeker niet weg.  ISO LEERZAME VERHAALEN 5. Danieh In zijn vroege Jeugd gedroeg hij zig als een veritandig en gocdaartig Jongeling altijd wek Hij maakte zig daardoor bij God cn menfchen bemind. Hij werd ook deswegens aan het hof Van den Koning Ncbucadnezar genomen , om daar eren eens te zijn, Wat ten ónzen tijd do Hoven der Koningen en Vorften de Edel* knapen zijn. Daniël liet zig door dc verleidingen tot zonde, die jonge lieden aan het hof hebben, tiet aftrekken van Godvrugten Deugd. Hij liet zig zoo ver niet in in de vermaa.dijkneden van her hofleven t dat bij daardoor een Ledrgganger cn V. Uiuftige Wierd. Hij was arbeidzaam. Hij bevieitigde zig, om van de goede Opvoeding, die hij genoot, nut tc bekomen. Hij leefde zeer matig, cn ordent, lijk met de andere Ifraelitifche Jongelingen, die nevens hom opgevoed wierden. Deeze matige en ordentlijke levenswijze hield hem gezond, cn maakte hem tot aanleeren van knullen en wetenfehappen veel bekwamer, dan indien hij zig met Spijze cn drank overladen had. Wegens zijn Vei Hand, zijne groote bekwaamheid en goed gedrag, kwam Dani-  ▼ oos KINDEREN-, i$* cl bij den Koning in gunft. Aan deszelfs hof betoonde hij zig altijd niet alleen een doorkundig en geleerd, maar ook een zeer deugdzaam Man. Deugdzame, arbeidzame en bekwame lieden had hij daarom ook lief cn hie'p hen , dat zij eerambten bekwamen. Hij was een Vijand van alleGevcinftheid, Valfcheid en Vleijei ij. Hij zeide den Koning vrijmoedig dc waarheid. Bij alle zijne vrijmoedigheid en waarheidsliefde, kreeg hem dc Koning fteeds meer en meer lief: fchoon anders de Menfchen, inzonderheid de voorname lieden, niet gaarn dc Waarheid horen. De Koning Darius de Meder, benoemde hem, wegens ziine Kundigheden, eerlijkheid en verdienfteo , tot oppcropziencr over verfcheidene Provintien van zijn Koningrijk. Dit geluk benijdden hem de grooten van het hof: zij waren op een middel bedagt, om hem in 's Konings ongenade en in ongeluk te brengen. In hetgeen hij te bellieren en te .ver. rigten had, konden zij hem van geen rnisfla. gen befchuldigen, want hij deed het zijne altijd met alle zorgvuldigheid en trouwe. Zi j •  ipz LEERZA ME VERHAALEN verzonnen dan een volgend middel om hem te doen vallen. ' Zij willen dat Daniël den waten God op. regt vereerde, en vlijtig aanbad. Nu ver leiden zij den Koning door alle Pluimftrijkerij en Leugenen, om bevel te geven: dat binnen dei tig dagen niemand van eenen God of menfch iets bidden zoude, dan. van den Koning alleen. Wie dit bevel zou overtreden, zou in den Leeuwenkuil geworpen worden. D aniel, die een ijverig Vcrecrer van den waren God was, kondc dit bevel niet in acht nemen , maar knielde alle dagen driemaal voor God neder, bad God aan, loofde God , gelijk hij altijd gedaan had. Zijne vijanden bragten hem aan, dat hij het Koninglijk bevel overtreden had, en hij werd in den Leeuwenkuil geworpen. De Koning liet dit on. gaarn en gedwongen gefchieden. Hij had Droefheid over Dan'iel, dien hij liefhad. Hij zeide meewarig tot hom: UwGod, dien gij zonder onderlaten dient, die helpe u!- Hij verzegelde ook de deur na den Leeuwenkuil met zijn zegel , opdat hem niemand eenig kwaad deed. Van bekommering konde de Koning des avonds niet eeten, en dien nagtf  tooi KINDEREN. Ï93 ftiet flapen, om dat hij wilt, wat vóór een verftandigcn en 'rouwen Dienaar hij aan DaBiel verloren had; en dewijl zijn Geweten hem zeide: met welk onregt hij hem, zijnen wijden en belten Vriend Veroordeeld had* Terltond met den vroegen morgen ging hij na den Leeuwenkuil, en riep «iet eene weemoedige (tem: Daniël, gij knegt des levendigen Gods, heeft uèok uwGod, dien gij zonder onderlaten gedient hebt,van degrimmigeLeeU. wen kunnen verlosfen ? Daniël antwoorde: Mijn Koning! God verlecne ü een lang leeven! Mijn God heeft zijnen Engel gezonden die der Leeuwen muil heeft toegehouden, dat zij mij geen leed gedaan hebben. Wartt voot hem ben ik onfcbuldig, en ook tegen u, mijn Heer en Koning, heb ik geen onregt begaan. De Koning werd zeer verblijd, als hij Daniël nog vond , en liet hem terltond weder op. halen. Maar die Godlooze valfche lieden, die den onfehuidigen Daniël in'tongeluk.gebragt hadden, cn hunne vreugde daarover hadden, liet hij nu met hunne wijven en kinderen , in den Kuil werpen. Eer deeze nog op den grond waren, wierden zij reeds van de Leeuwen aangevallen , en in (lukken gefcheurd. Darius gaf hierop een bevel, dat N  194 LEERZAME VERHAALEN ieder in het toekomendeden God van Danie! vereeren en vreezen zoude. 0 0 0 Voor alle Jonge lieden, die aan Hoven of in de Huizen der Grooten hun voortkomen zoeken, is Daniël een leerrijk Voorbeeld. In de levenswijze, die zij naar Gods voorzie* nighcid leiden, is veel goeds! Gijlieden, die ze leid, bid ik, maakt dit goed ten nutte! Gebruikt alle middelen en gelegenheden, die gij hebt, om uw verfland en uw hart te verbeteren, uwe zeeden te verfynen, den wclftand cn verfchillende denkwijzen der menfchen tc leeren kennen! Neemt u bij de Grooten der aarde de noodlijdende aan; zegt hun veel goeds van brave en gefehikte lieden ! Tot al dit goede hebt gij gelegenheid. Maar hoed u zeiven ook zorgvuldig voor alle Ondeugden , fouten en dwaasheden, waartoe jonge perzaonen van uwen Haat veel verleiding hebben, en waardoor reeds velen hun tijd. lijk en eeuwig geluk hebben verwaarlooft. Wagt uzelvcn voor alle daadlijk fpotten met den Godsdienft, gelijk ook voor onver-  voe* KINDEREN, 195 fchilligheid, traagheid en ligtvaardigheid in het Chriftendom. Wagtuvoor Lediggang, wellutt, valscbheid , pltumftrijkerij , oorblazen cn Uiteren ! Hebt Gods woord lief! Eidt gaarn met aandagt! Leeft nuttige leerrijke Boeken! Blijft deugdzaam en eerlijk; voorzigtig en ftilzwijgend, waar het uwe pligt niet is om te fpreken. Spreekt liever goed dan kwaad van anderen! Keert alles ten beften, en ver. deedigthem dieonfchuldig lijden moet Gelooft mij, dit is het zekere middel', om in uwe levenswijze Gods gunft te behouden, en de liefde van hoogen en lagen te bekomen; .—■ en van gelukkige Jongelingen nog gelukkiger Mannen te worden. & $ef*ja. Hij voorzcide het alicfduidclijkft van dcri Verlosfer det Wereld. Hij roemde de voortreflijkheid van zijne leerc, ende zagte goedheid van zijn hart. Hij befchreefhetLijden,dat hij ondergaan, cn de groote Gelukzaligheden,- welke door hem het ganffche menfch-1 lijk gellagt ten decle worden zouden. N *'  156 LEERZAME VERHAALEN Uit alle zijne befchrijvingcn van den Verlosfer ziet men, dat hij met verlangen na den «elven, en metbiijdfehap over hem vervult is geweeft. Kinderen, die gij Jefus regt kent; die gij zijne voortrenijke leere , en zijne groote deugden weet, en wat voor zegeningen hij den menfchen verworven heeft, gij zult hem zekerlijk verecren en lief hebben, u orcr hem verblijden cn na nein verlangen. 7- Jeremta. Een zeer redelijk, onverfchrokken cn vrijmoedig Man, in het beftraffen der ondeugd, en voorftaan der waarheid. Er waren ten zijnen tijde veele huichelagtige valfcbcPriesters. die het volk, dat aan dc Ondeugden was overgegeven, lieten voortzondigen, zonder het te beftraffen, opdat het hun flegts genegen blijven cn veel gefchenken geven inogt. Ja om zig bij hetzelve regt intewikkelen en veele voordeden tc bekomen, maakten zij die arme verblinde menfchen wijs, zij hadden bij hunnen levenswandel niets te fchroen men de ftrafFcn, welke Jcremia dreigde, zouden niet komen.  toor KINDEREN. 197 Deeze booze baatzugtige Pnefteren weder fprak hij zonder menichenvrces. Als een eerlijk Man vermaande hij de Godloozen, zig te bekeeren; en de Goeden wek- te hij op, om zig van de heerfchende Zonden niet tej laten medefleepen. Door zijne liefde tot de waarheid cn godzaligheid verwekte hij zig veel verdriet en vijandfchap. Hij werd daarom geflagen cn in de gevangenis geworpen. Maar hij leed dit alles geduldig; cn bleef aan dq waarheid en Codsvrugt getrouw. 8. Bflbtt. Zij was van Joodfche Ouders gebooren, die zij reeeds jong verloor. Haar Oom Monhdiai, nam haar als eene arme Weezo tot zig, en voedde haar op met alle zorgvuldigheid, zo dat zij eene veiilandige en godviugte Maagd wierd. Togen deezen leidsman en weldoener van haare jeugd bewees zi; af tijd kinderlijke liefde, dankbaarheid cn gehoorzaamheid. Wegens haare fchoonheid werd zij vanAN 3  io8 LEERZAME VERH AALEN hafuerus, Koning van Perfie, tot Gemalin verkoren. Gelijk zij op haare fchoonheid niet hovaardig was; zoo bleef zij ooknedrig in haare Koninglijke Hoogheid; gelijk zij in haare nedrigheid God bemind had, zoo ge» dagt zij ook in haar groot geluk met onveranderden Eerbied aan hem. In alle haare ongelegenheden cn bekommernisfen bad zij met grooten ijver en vertrouwen. Ook als Koningin behield zij tegen haaren voogd Mardochii dankbaarheid en liefde. Jegens haare landslieden behield zij genegenheid en trouwe. Want, als Haman het geheele Jopdfche volk bij den Koning lafïerde, en dcnzelven daartoe beweegde, dat hij een bevel gaf, om alle Joden op eeren zekeren dag tc dooden; zoo waagde het de Koningin Esther, in vertrouwen op God, een voorbeedc voor hen bij haaren Gemaal te doen, cn verlofte dezelven daardoor van het ongeluk, dat over hen beraadslaagt was.  voot KINDEREN. 199 0 0 0 Gebed. Lieve Vader in den Hemel, laat mij niemand der geenen veragten, die armer, geringcr of meer gehaat zijn, dan ik, die niet zulke goede kleederen dragen, als ik, of geen vatbaarheid, gelegenheid en vermogen gehad hebben, om zoo veel teleeren, als ik weet. Al het goede komt van u; gij geeft veiftand, rijkdom, eere en een fchoon gelaad. Ik dank u daarvoor, dat ik het beter hebbe, dan veele andere Kinderen. Ik ben het niet waardig en zal mij daarop niets verbeelden. Er zijn veele arme geringe Kinderen, die het meeidan ik," verdienen rijk en voornaam te wezen. Geef hun toch ook het goede, geluk en eere. Ik beb het mij vaft voorgeteld, (en God zal mij helpen mijn voornemen te volbrengen) datik mijngaintfche Leven gedurende, de wcldaaden niet vergeten zal, die mijne Ouders, NaaRbeftaanden, Lecrmcefters en andere goede lieden mij in dc Jeugd bewezen hebben. Den bedienden, die mij in mijne Kindsheid uouw bewaard, en als ik krank geweeft beu,  20© LEERZAME VERHAALEN mij zorgvuldig opgepaft hebben , zal ik altijd erkentelijk blijven. Waar ik maar kan, zal ik hun wederom helpen en dienen. 5?. Nehemia. Hij was een vroom bediende aan het hof van den Koning Arthajasta. Hij had des Konings gunft, cn leefde in grooten voorfpoed. Maar hij was niet gezind, gelijk veele voorname en gelukkige lieden, die nog aan den goeden God, nog aa„ hunne arme ellendige medemenlchen denken. Hij dagt veel aan God, en bad vlijde, tot hem- Wanneer het hem gelukkig ging, en hij in zijne ondernemmgeri wel Haagde, zoo loofde hij God daarvoor. Hij deed vlijtig onderzoek nazijne Geloofsgenoten, de Joden', die kort te voren uit de Bab.jionifene Gevangenis in hun Land wedergekeerd waren. Als hij hoorde, dat zij daarin nog aan alles gebrek leden, dewijl defteedenafgebrand en de akkers verwoeft lagen; zoo bedroefde dit zijne medelijdende ziel zeer. Hij weende en bad tot God, dat hij zig 0Ver ds  toob KINDEREN. noodlijdende verjatene Joden ontfermen wilde. Hij deed al wat hij konde, om hen te helpen. Hij ttelde den Koning hunne Ellende voor en bad denzelven , hem als Landvoogd naa zin Vaderland te zenden, opdat hij zijnen ar men Landslieden des te beter met raad cn daad konde bijftaan. Doordrongen van hcc'e Vaderlandslicide^ deed hij dit ook met kloekheid, ilvercnvertrouwen op God, cn zijnen daaruit voortko menden goeden moed, vertoonde hij zeer roemwaardig, wanneer zijne vijanden hem na het leven Honden, of allerlei kwaad zonder grond hem nagaven Om het Joodfche volk tot Godvrugt en goede zeden op tc wekken , rigtede hij den openbaaren Godsdienil weder op. Opentlijk liet hij Lofzangen van God aanheffen, hot volk wierd daarioor indagtig gemaakt, de wonderbaare handelmgen Gods met hunne Voorvaderen, zijne heerlijke weldaaden en de magtige' befcherming. die hij hun bewezen had; hunne afwijking van dien liefderijken God, de tuchtiginge die hij hen wegens hunne ongehoorzaamheid had laten ondergaan, en de barmhartigheid, waarmede hij hen weder verblijd had. Hijzeif was W 5  *os LEERZAME VKRHAALEN hun een opwekkend voorbeeld van daadiijke Godsvrugt, even gelyV. nij zig te voren aan een afgodifch ' jot aki d opentlijk ais een waar Vereeicr Gods bcweezen had. Hij verwierf zig eenen grooten roem van billijkheid cn weldaaaigheid. Den gcenen, die hem fcbuldig waren, en zig in den algemeenen nood niet meer willen te onderhouden, fchold hij zelf niet alleen de fchulden kwijt, opdat zij z:g nu bcser zouden k nnen voorthelpen; maar bewoog ook andere rijke Heden, om desgelijks te doen. Hii was vrij van allen eigenbaat De inkomften van ziirc bediening nam hij oïetalïe aan, maar een deel derzelven gaf hij den armen. Hii o ide hield bovendien nog uit zijn vermogen eene groote menigte derzelven, en i'pijsde hen aan zyne Tafel. 10. Tritas de Ouden. Hij leefde ondn de Heidenen in balling, fchap, maar viel niet af van den warer. Godsdienft; maar bleef beftendig godvrugtig. Zijne mede gevangene Landslieden hielp hij', wanneer hij maar konde. Hij bezogt hen in hunne ellende, trpoftcde hen, vermaande  voo* KINDEREN. 203 hen tot ftandvaftigheid in het goede, fpijsde en kleedde de armen, gaf aalmoes fen, zoo veel in zijn vermogen was, en begroef de dooden , welke niemand anders begraven wilde. Zijnen zoon leidde hij van der jeugd aan op tot de kennis des Godli.ken Wooids, cn vermaande hem:dat hij God vrcezen, en alle kwaad vermijden zoudeHij verloor zijn gezigt. Maar gelijk hij van jongs af God vereerd cn zijne Geboden gehouden had; murmureerde hij ook nu niet tegen God, dat hij hem had laten blind wor. den, maar verdroeg dit groote lijden geduldig en bleef ftandvaftig in geboor.'.aamheid jegens God Hij trooftede zig met het Gebed en met de hoope des eeuwigen levens. Midden in zijnen nood loofde hij God en beleed: Heer gij zijt tegtvaardig! Alles wat gij doet, is regt, het is loutere goedheid en trouwe. Als hij geloofde, dat zijn gebed om een zalig einde van God weldra zoude verhoord wor den, riep hij zijnen Zoon tot zig, en gaf hem voortreflijke lesfen. Hij ftierf egternog niet. Als naderhand zijn zoon een reis voornam, beval hij hem in zijn gebed aan God. Hij werd weder ziende. O hoe loofde hii God, die hem zijn Gezigt wederom gaf, e«  *h leerzame ver haalen hoe ijverig was hij, om zijn leven in Godsvrugt te beiluiten! Als zijn eir.de werklijk kwam, riep hij zijnen zoon cn deszelïs kinderen tot zijn Öerfbed, en vermaande hen vaderlijk, niet alleen zetf God al hun leven te vrezen, en op hem te veitrouwcn, maar ook hunne Kinderen daartoe opcewekken. 0 0 0 Van de Vermaningen . die Tobias, als hy dagr teitervcn, zijnen Zoon gaf, laaten, mijne KinJeren, de volgen ie heilige regelen nooit van ulieden vergc-eten worden? Hebt uw leven lang God voor oogen en ia het hart, en wagt u, dat gij in geene, ook niet in de kleinfte zonden bewilligt, nog het geringde tegen Gods gebod doet! Zijt niet onbarmhartig tegen de armen, aoo zal God u weder guufjrifk aanzien! Hebt gij veel, zo3 geer hun rijklijk; maar hebt gy weinig, zoo geef ook dat weinige met een goed en gewillig hart! Laat hoogmoed nog in uw hart, nog in uwe woorden heerfchen, want zij is hef begin tan alle ongeluk.  VOO* KINDEREN. 205 Wat gij niet wilt, dat men u doet, zulks doet ook aan een ander niet! Zoek altijd raad bij verftandige en goede Lieden! Dank God daaglijks voor de Weldaadcn, die hij aan u bewijft; en bid hem, dat hij u regeere, en dat gij «Talies wat gij doet, zijn woord volgt!; Wie van ulieden, lieve Kinderen, eea Vaderlooze weeze is, die bchoudc toch de Les van den vromen Tobias: Wanneer Gol mij nu van udoor den dood zal weggenomen hebben; zoo bewijft toch levenslang kinderlijken eerbied en gehoorzaamheid aan uwe moeder! Denk daar aan , wat zij uwenr wegen voor gevaar, nagtwaken, angft en zorge uhgeftaan heelt! Gelooft mij, vaderlooze Weezen! God zal u riet verlaten. Hij zal uw verzorger en helper zijn, wanneer gij de laatfte bede van uwen ftervenden Vader vervuil: Ach houd uw jonge jaaren Van wilds Ittfleji vrij, Wilt deugd met Godsvrucht paren, Dat dit uw vreugde zij! Gehoorzaam uwt Moeder»  206 LEERZAME VERHAAL EN Die a zoo teer bemind. U zegent d' Albehoeder. Maar jlrafi 't onlaatde Kind, tli De jonge Tobias. Gewillig gehoóVzaamde hij de goede op* voeding, die hem zijn Vader gaf. Hij werd daardoor een Kind van voorrefl ijken imborfh Hij had welgevallen in het goede en afkeer van allen kwaad. Reeds vroeg beWees hij naar zijns Vaders Voorbeeid zijn medelijden jegens oneelukkigcn. In allen gevalle zag men hom beicldwillig, om deszeifs godzalige Lesfen en getrouwen vaderlijken raad op tc volgen. Alles wat hij voornam, begon hij met 't Gebed. Jegens de weldoeners en vrienden zijner jeugd had hij waare hoogagting en dankbaarheid, Hij bewees dit door zijn gantfche gedrag jegens Raphael, die hem op zijne reize Verzelde. Hij volgde op dezelve zijnen goeden raad op. En als hij te huis kwam, prees hij bij zijne Ouders allegetrouwc vriendfehap en dicnfr.cn, die deeze hem bewezen had. Hij overleide met hen, welk eene belooning zij hem geven wilden, Hoe,  voot KINDEREN. 207 reide de dankbare jongeman tot zijnen Vader, hoe kunnen wij hem de groote weldaaden, die hij mij bewezen heeft, vergelden? Hij heeft ons ongemeen vee! goeds gedaan- Hot kunnen wij hem ion zulke gtmte wddaaden vergelden? Zijnen ouden Vader bewees hij tot zijn einde toe onveranderden kinderlijken eerbied , en insgelijks ook aan zijne Moeder. Zijnen 'anderen Nabeftaauden deed hij ook veel goed. Hij pafte hen op in hunnen Ou* derdom, en ftond hen getrouwlijk bij, als zij ftierven. Hij werd in geluk en weltevredenheid oud , want hij leefde fteeds naar Gods geboden, Zijnen vromen kinderen en kindskinderen ging het zeer wel. Zij waren bij God en menfchen bemind. 0 0 0 Volgt het onderwijs en voorbeeld der Ouderen? Eert en bemind de brave Leidslieden van uwe jeugd' hebtopregte dankbaarheid jegens uwe Leermecftcrs! Weeft uwen Ouderen tot hun einde toe met alle kinderlijke gehoorzaamheid gsnee-  ao8 LEERZAME VERHAALEfC gen! Bewijft uwen Nabeftaandcn hoogagiing en liefde! XXIX. Voorbeelden van Ondeugd. Joab. Een valfch, wraakzugtig en tot vegten geneigd man. Hij was Abners Vijand, omdat deeze zijnen Broeder Ajahel gedood had, het welk hij egter gedwongen gedaan had. Door allerhande lilt bragt hij hem zoo ver, dat deeze zig met hem in een geheim gefprek inliet. In hetzelve Itak hij hem op eene verraderlijke wijze dood. Den Koning David mishaagde deeze verraderlijke moord zeer. Hij zeide tot Joab, dat hij eene valfchheid en ongcregtighcid begaan had. Hij bedreef rouwe over Abners dood. Hii weende bij dcszelfs graf, en met hem al het volk. Hij zeide overluid : Abner is omgebragt geworden, gelijk men van eenen moordenaar emgebragt word. Op eene even zoo verraderlijke wijze  voor KINDEREN. toj} Vermoorde hij Amafa. Op deezen had hij een wrok, omdat hij van David in zijne plaat» tot opperde Veldheer was aangeftcld gewor den. Eens, als hij hem buiten op den weg ontmoetede, nam hij de gelegenheid waar, om zijne wraak tegen hem lostelatcn. Hij groette hem vriendelijk met deeze groette: Vrede zij u mijn Brutder l Hij hield zig, als of hij hem wilde kusfen. Amafa vreesdeniets kwaads vsn hem. Waar terwijl hij hem dus vriendelijk toefprak, en hem met de eene hand omhelsde, trok hij met de andere heimlijk zijn zweerd uit, en doorftak hem. Zijne valschhcid en moorden bleven niet ongeflraft. Salomo liet hem weder dooden, omdat hij zoo verraderlijk twee mannen gedood had, die beter waren dan hij. # <é 0 De geneigdheid om tc veinzen, is eene van de gewoonfte cn vroeglte gebrecken der Kinderen. Bij eene wijze opvoeding moet men derhalven zorgvuldig zijn, om hen daar. voor tc bewaren. Indien zij van dit gebrek liet vroeg bcvrcid worden; zoo neemt het met de Jaaren o«k zeer fterk toe. Het ver O  sto LEERZAME VERHAALEN andert ten letten in boosaartige valfchheid , waardoor zij zigzelven cn andere menfchen ongelukkig maken. Zijn datgecn fchandeüjkebooze fchclraen, Kinderen! die zig bij hen, dien zij vijand zijn, als goede Vrienden aanrtellen, cn eer zij het voorzien, hen onbarmhartig overvai- len, hen flaan, en verwonden? of die heimlijk daarop loeren, om hun fchande cn fchade toetevoegen? of die Je menfchen pluimftrijken, als zij bij hen zijn, maar als zij van hun weg zijn, hen befpof. ten en uitlachen, en kwaad van hen fpreken? Houdt uw hart zuiver van valfcheid, en uwe woorden van bedrog cn leugen! GoJ heeft dc waarheid lief, cn de Opregten alleen zijn hem aangenaam. 2. Nabal. Deezen, eenen zeer rijken Man, liet David eens om levensmiddelen verzoeken, nadien hij groot gebrek daar aan leed. Hij liet hem op de befte en billiikfte wijze daarom verzoeken. Maar Nabal was een gierige vrek. Hij fprak de Mannen hard aan. die  vooi ONDEREN, iiï David aan hem gezonden had. Hij fprak veragtelijk van hem, en had eene zoo onbarmhartige ziel, dat hij hem gebrek liet lijden, fchoOH hij eeten en drinken genoeg had, om hem te zenden. Befluit. Gaarn wil ik van het goed, dat ik heb? anderen, die het i iet hebben, mcdedeelen. God beware mij, dat ik onbarmhartig zijn zoude tegen eenen armen en noodlijdenden / Zalig zijn de Baimhartigenl zegt myn verlos-' fer Jefus; Hun zal Barmhartigheid gefchiiden! Geef, dat ik gewillig geve, En naa weldoen altijd ft reve, Als mijn Heiland heeft gedaan; Die met Goddelijk ontfermen, Nimmer den bedrukten Armen, , Hulpekot liet van zig gaan.  1 *ia LEERZAME VERHAALEN Booze Koningen van het Koning* rijk Juda. 3. Rehabeam. Zodra hij dc Regeering aanvaarde, gedroeg hij zig als een onverftandig en hoogmoedig Jongeling. Zijne Onderdaanen verzogten hem , dat hij hun van eer.ige laftcn wilde ontheffen, dewijl het hun onaiooglijk was, dezelvcn langer te dragen. Hii vraagde de oude Raadslieden van zijnen vader, wat hij doen zoude ? Deeze raadden hem , hij zoude dit verzoek vervullen ; want dat het. billijk was, en hij zoude daardoor hunne liefde zeer winnen. Maar nadien dit antwoord niet naar zijn zin was; zoo vraagde hij jonge lieden, die inct hem opgevoed waren. Deeze raadden hem: zegt het volk: gij zijt met mijnen Vader niet te vrede geweeft; gij wilt het gemaklijk'er hebben. Ik zal u thans tot gehoorzaamheid brengen, ik zal u nog meer laftcn opleggen, dan gij onder mijns Vaders regeering gedragen hebt. Deeze raad was juift zoo, als de trotfe jonge Koning hem wenfehte. Hij volgde denzelven, en ver-  ▼ oen KINDEREN. 51? verwierp den raad der oude wijze mannen Maar nadat hij het volk dit hard en dreigend antwoord gegeven had, ontftond er een oproerin zijn Koningrijk. Het grootfte deel zijner onderdanen viel van hem af, en verkoor zig eenen anderen Koning, 0 0 0 Rehabeam is een waarlchuwcnd voorbeeld voor alle jon, den grond geworpen lichaam , en de honden aten het op. XXX. De wegvoei iftg der Jonden in Gevangenisje. Dit is een treurig Voorbeeld der Godlijke ftrafgerigtcn over een boos volk, dat zig geheel niet beteren wil. God zond den eenen Propheccvoor enden anderen na tot het Joödfche volk. Dan liet hij hen bidden en vermanen, om van allerlei Afgoderij en Godloosheid aftellaan , dan ernftig waarfchuwen cn (tranen dreigen, indien zij zig niet wilden verbeteren. Hij liet ook fomrijds allerlei onheilen over hen ko men. Alle bidden, waarfchuwen en drêtt gen was bij hen vergeefs Daarom lictGod het gebeuren, dat Saimanasjfr dc Konig van Asfyricn, den laatften Ifraehdfchcn Koning, Hoj'ea, benevens de meefte zyner onderdaanengevangen na Asfyricn voerde, waaldoor  ▼ oot KINDEREN. 219 het Ifraelitifch rijk verftoord wierd, nadat het 254 Jaaren geduurd had. De Inwooners van het Koningrijk Juda hadden zig door die Voorbeeld moeten laatcn waai fchuwen, en cot bekeering opwekken. Maarzij achteden het niet, en vraagden niets na de bedreiging van God; „ ingevailezii'zig „ niet zouden bekeeren , zoo zouden zij „ uit hun land verdreven en m vreemde „ ianden onder hunne vijanden verstrooid „ worden.'■ Eindelijk troffen daarom ook dertrafgcrig. ten van den heiligen God het Koningrijk J«. da. Deszelfs laatfte Koning, 'Lcdekia, was een godloos Man. Ntbucadnezar, de Koning van Sabel, maa tc hem aan zijn gebied onderwerper. Hij wilde zig wel aan zijne heerfchappij weder intrekken. Maar Nebucadnezar beoorloogde hem met een talrijk hcir. Hij veroverde de ftad Jerufalem na eene tweejarige Belegering. De Tempel werd beroofd en verbrand, de ftad verweeft, onnoofle Kinderen en oude zwakke lieden met het zwaard gedood. / De Koning Zedekia moeft eerft zien, dat •11e zijne Kinderen voor zijne oogen nedergefabelt wierden, Daarop werden hem zij-  *2o LEERZAME VERHAALEN ne Oogen door een gloeiend yzer blind gemaakt, hij werd in Ketenen geflagen, cnals een gevangen naa Babel gevoerd. Te gelijk werden de meeftenog overgeblevene in wooners der ilzn en des land», gelijk beeften naa Babel gedreven. Op deeze fchriklijke wijze ging ook het Koningrijk Juda te grond, nadat het na de verdccling van het rijk 387 jaaren en dus 134 Jaaren langer dan het Koningrijk fjrtel geduurd had, De barmhartige God bewijfl aan gehecle volken, gelijk aan bijzondere Geflagten en menfchen na de tucht girgwederom genade, indien zij om veïtösfing emftclijk tot hem bidden. Want nadat Jerufalem zeventig Jaa. ren verwoeft gelegea , en de Jooden zoo lang in ballinjjfchap doorgebragt hadden, zoo liet hij hune gevangenis een einde nemen. Hij beftierde het door 7ijne rCgeering-, dat da Koningen Cyrus en Darius hun verlof gaven om weder in hun vaderland tc rug tc keeren, Cn den Tempel op te bouwen. 0 0 0 Alle de vcihaalen, die gij tot hiertoe ge •  rooi KINDEREN. 221 leezen hebt, Kinderen, zijn uit de gefcbiodenisfc des Ouden Tcftaments, dat is: die gebeurtenis fen, die ulieden daarin befchreven zijn geworden, zijn gebeurd voor Christus geboorte. Inde Gefchiedenis des NieuwenTeftarnents is Jefus Chriftus de Zoone Gods, onzeVerJosler,' de voornaamtle perzoon. Zijne geboorte en Jeugd, zijn leiden en ftervcn, zijne leeringen en deugden, heb ik uitvoeriglijk in een afzonderlijk klein boekskèn befchreverJ. Gij leert in dit Leven van Jefus reeds veel van de goede en kwade menfchen kennen , die in de gelchicdenis dos nieuwen f/eftaments aangehaald worden- Met foremigen derzelven wil ik ulieden nog meer bekend maken, en u ook vau verfcheide anderen, van welken ik u in dit boekje nog niets gezegd heb, wetenswaardige berigten geven.  -.22 LEERZAME VERHAALÈN VERHAALEN ,Ü I T D E GES CHIED ÈNIS DES N. TESTAMENTS. XXXI Voorbeelden van eerbied en dankbaarheid je gens God. I. Zacharias en Elifabeth. De Ouders van Jobannes den Dooper. *Z*j\] waren vrome egre Heden, welker Godsvrugt den heiligen God zeer behaagde. Dewijl zij met elkander Gods geboden hielden en aandagtig baden, zoo gaf hij hun hunnen Zoon Johannes. Met eenen zeer grooten ijver cn met eene levendige vreugde, loofde  TOótt KINDEREN. 223 de de godvruetc Zscharias God daarvoor, dat hij hem deezen Zoon gefchonken had; gelijk voor de Zaligheden, welke de Verlosfer, wiens Voorloper hij zijn zoude, den Godvrezendcn menfchen zoude aanbrengen. Zijn lol werd daardoor te blijder, nadien God na deszclfs Geboorte hem zijne fpraak weder, gaf, nadat hij veele maanden lang ftom ge. weeft was. 2. ffohannes de Dooper. Deezen kent gij uit het Leven van Jefus als eenen grooten IJveraar voor de eeie Gods en voor de uitbreiding der ware Godzaligheid , waardoor God het meeft geprezen word als den Voorloper van Jefus Christus, die aan denzelven de grootfte ootmoedigheid en eerbied bewees, die hem als den waren verlosfcr der menfchen opentlijk be lent maakte. 3. Maria, de Moeder van Jefus. Is onder de Godvrugtigen, van welken de Bijbel berigt geeft, een uitnemend fchoo*  224 LEERZAME VERHAALEN voorbeeld van eene ware aanbidderesfe van God. Vol van dankbaaihcid en vreugde ©ver Gods weldaaden is haar lofzang; vol van gewaarwordingen van ootmoed en hope op God. Luc. i. 46 -- 55. Befluit. Almagtig en goedertieren God! in de wei nige jaaren, die ik op aarde geleefd heb» hebt gij reeds groote proeven van uwe magt aan mij bewezen. Gij hebt mij dikvvils verlokt en bewaart, gij hebt mij zo veele wel. daaden bewezen, dat ik ze niet tellen kan. Ik zal u thans en altijd als mijnen fterken cn goeden God vreezen; ik zal mij in u ais mijnen lieven Vader, Behoeder en Verlosfer verheugen, ik zoude het boolte Kind zijn, in dien ik niet met Dankzegging cn BÜjdfchap aan u wilde grdenken; daar gij aan mij, een arm, zwak, gebrekkig Kind, met zulke goedheid cn onveranderlijk trouwe vooriorgege. denkt. Ondeihoud mij van jongs af in dat »aft voornemen, om naar uwe Geboden te leven. Want alleen die, die u gehoorzamen, kunnen zeker hoopen, da} gij hun altijd barmhartigheid en hulpe fchenken zult.  rooi KINDEREN. tzj 4. Simeon en Hanna. Twee vereeringswaardige Ouden, welke God liefhadden, en zeker hoopten , hij/.oude het geen hij beloofd had, ook vervullen , . welke in hunnen hoogeh Ouderdom hunne grootfte blijdfehap daarin vonden, om aan God te denken, zijn Woord te horen, te bidden en hem tc prijzen. Kent gij zulke goede godvruchtige Oude lieden, mijne Kinderen, zoo eert en bemint hen opregt! Zijn zij van uwe Familie, zoo dankt God, dat hij u in dezelven een zoo fchoon voorbeeld van het goede gegeven heeft! ziet op hen , en volgt een zoo fchoon voorbeeld na in vroegtijdige Gods" vrugt. Dan hebt gij, als Simeon en Hanna ook altijd eene blijde hoope op God ; en wanneer gij fterft, het zij in de jeugd of ouderdom , zoo kundt gij met Simeon blijmoedig zeggen: Nu laat gij Heer uw dienflknegt (dienft* maagd ) in vrede uit deeze Wereld fcheiden. Gebed. Het leven is mij aangenaam, Kindsheiden jeugd geven mij veele blijdfehap, maar ik bid u, goede God, laat het reeds jong van P  iti LEERZAME VERHAALEH mij , gelijk van Simeon gezegd worden, dat ik godvruchtig ben, cn Jezus lief hebbe, en van den heiligen Geeft geregeerd worde. Dan zal ik met u vergenoegd zijn, alfchoon gij mij ook jong wildet laaten fterven. Dan ben ik zalig bij mijnen vroegen dood en htb moed om volvr olijk uitterocpcn: fit fterve reeds, geluk! ik tiervt! Mijn zaligheid klimt vroeg ten top: Opdat ik niet op aard' verderve. Voert mij mijn God ten Hemel op. Mijn levensloop is haafl volbragt, God lof! ik jlerve; goeden negt! Ik jiervereeds; 'kjlerf met geloven, Ik flerf 1 oor Jefus mijnen Heer. Niets zal mij zijne hand *ntro>en; Gij Ouders (. Zujlers Vrienden ) weent flegts niet te zeer De hoogjle Vader heeft tog magt, Zijn Kind te roepen: goeden Ntgt!  roóx KINDEREN. asy 5 Cornelius. Alhoewel hij niet tot de Ifraeliten behoorde, zoo had hij nogthans kennis van den eenigen waren God, en opregten eerbied voor' denzelven. In zijn levenswandel was hij ceri regtfehapen goed man , en in 't bijzonder te. gen de armen zeer weldaad ig. Hijbad ge. meenfchaplijk met zijn Familie en gantfche Huisgezin. Gods woord had hij lief Nadien God hem wegens zijn goed hart dc genade fchonk, dat hij met zijn Godvruchtig Huisgezin tot het Chriftendom gebragt wierd; zoo beleed Petrus : Nu ondervinde ik in waarheid, dat God geen aannemer des perzoons is, maar onder allerlei Volken, die hem vreeft, (naar zjjne geboden leeft) én regt doet, is hem aangenaam. # é Leert uit dit verhaal, mijne Kinderen j dat er onder alle Volken en Religiepartijen ook regtfehapene welgezinde Menfchen zijn kunnen. Wanneer gij derhalven hoordt, dat iemand uit on wetenheid, of omdat hij een jnenfehenhatend gemoed heelt r i  548 LEERZAME VERHAALEN alle die menfchen, die niet van zijn Geloof ziin, haat en verdoemt, zoo doet hem zulks niet nat Wagt u ook van de Jeugd af, voor allen religiehaat! d i. zi|t daarom van geen menfch vijand, omdat hij uw geloof niet heeft. Bemindt en vereert een ieder godvrugtig en deugdzaam menfch, hij zij dan opgevoed in welke Religie ook! Denkt toch niet, dat gij alleen daarom bij God aangenamer zijt, dan andere, omdat gij in eenen Godsdienft opgevoed zijt, die beter is dan de hunne! Het komt daarop aan, of gij godviugtig zift cn regt doet, gelijk God het in zijn woord hebben wil. Zijt gij dat, en doet gij dit, dan hebt gij Gods gunft. XXXII. Vooorbeelden van liefde en vertrouwen op Chrilius. i. Simeon en Hanna. JcTunne geneigtheid tot Jefus, den Verlosfer en Weldoener van alle menfchen,- hunne  rooa KINDEREN. 229 blijdfehap over hem, en hunne hoop , dat hij de menfchen gelukzalig zal maken, heb ik ulieden in het Leven van Jezus voor Kinderen. Bladz. 40". — 48. befchreven. a. Lazarus. Maria en Mariha. Van dit godvruchtig Huisgezin weet gij ook reeds, dat Jeius hetzelve beminde, hen dikwils bezogt en eenen gemeenzamen omging met hen hield. Even dus hadden zij geen liever Vriend dan Jefus. Zij verheugden zig, wanneer hij bij hen kwam, en hoorden zijn Onderwijs gaarn. In 't bijzonder was Maria eene groote Vriendin van Jefus , en eene opmerkzame Toehoorderesfe van zijne redenen, 3. Nathanael. Een Man, die de waarheid liefhad, en. al wat mooglijk was deed. om van dcnVcriosfer eene regte kennis te verkrijgen Hijging tot Jezus, om uitzijne Leeringen en daaden zeker te worden dat hy de beloofde VerlosP 3  ftjo LEERZAME VERHAALEN fcr zij. Als Jefus hem tot zig zag komen, zeide hij tot de geenen, die bij hem tegen»* woordig waren, ziet daar eenen waren Ifrae- Jit, ■ eenen redelijken Man, jn wiens hart geen geveinfthcid npg bedrog is. Nathanael zeide tot hem; van waar kent gij mij ? Jefus anfwoorde hem: eer nogPhiüppusmet u fprak, en u zeide , dat gij met hem tot mij mogt komen, als gij onder den Vygeboorn waart, zagen u mijne Oogen reeds. Dit kenteeken van Jefus alwetenheid maakte op Na. thanael zulkcn indruk, dat hij uitriep: Myn Heer en Meerter, gij zijt waarlik de zoone Gods! gij zijt de Mesfias, dien wij verwagt hebben ! 4. De Koninglijke Hoveling te Capernaum. De zoon van deezen Man lag zeer krank, Uit tedcrfte Vaderliefde begaf hij zig tot Jezus, vol hoope, om hulp voor zijn Kind bij hem te verkrijgen. Hij had hem, dat hij op het fpoediglte bij hem komen en zijnen zoon van den dood verlosfen wilde. Om te aien, of hyecnr egt vertrouwen op hem had, ging Jefus niet met hem. Hij hield aan met  ■/ook KINDEREN. 231 bidden, en zeide met eerbied en ootmoed; Heere! ach kom toch af na Capernaum, eer mijn kind fterft Hierop zeide Jezus: Ga naa uw huis, uw zoon is weder gezond. De Man geloofde terftond de Woorden van Je fus en ging na Huis. Onderweg kwamen hem zijne bedienden reeds tegen met de blijde tijding, dat zijn kind beter was geworden. Als zij hem den tijd noemden, dat de ziekte hem verlaten had, bevond hij, dat het juift datzelfde uur was, waarop Jezus tot hem zeide; Uwzoonleeft! Nu geloofde hij niet alleen, maar ook alle die tot zijn huis behoorden, dat Jefus de ware Verlosfer en de beloofde Weldoener van het menfchelijk Geflagt zij. 5. De Roomfche Hoofdman. (Hij zal onder de Voorbeelden van menfchen liefde en Weldaadightid bijgebragt worden , alwaar dan ook tevens zijn Eerbied voor Jefus Chriftus, en zijn vertrouwen op zijne Godlijke magt zal aangetoond worden.)  232 LEERZA'ME" VERHAALEN 6. De Blindgeborene. Jefus had deezen door een wonderwerk zijn gezigt wedergegeven. Hij verhaalde allen menfchen, wat voor een wonderwerk Je> zus aan hem gedaan had. Hij maakte het ook voor den grooten raad der Jooden bekend. Hij betuigde ook, dat zi n Geneesmeefter een gezant van God zij. Want aan eenen Zondaar en Bedrieger zoude God de magt niet geven, om zulke wonderwerken teverrigten. Dewijl hij een zodanige lof en belijdenis van Chriftos afleidde, zoo ftieten zij hem metbefebimping uit den raad, Jefus ontmoetede hem naderhand, en vraagde hem; Gelooft gij aan denzoon van God aan den Verlosfer? ftelt gij op hem uw vei trouwen, cn hoopt gij goed van hem? Hij antwoordde hierop terftond: Heer! ikgeloove! Met blijdfehap en vertiouwen neem ik u voor den zoon van God en voor den beloofden Mesfias aan. Alhoewel daar verfcheidene Perzoonen en zelfs Pharizeeen tegenswoordig waren, zoo liet hij zig daardoor niet terughouden, maar ▼iel voor hem neder en aanbad hem.  voor KINDEREN. 233 7. De Cananeefche Vrouw en de dankbaare Samaritaan. Deeze twee waren niet van het volk Ifracls, maar de vrouw han egter een groot ver trouwen op Chriflus. dat hij haare zieke dog. ter konde helpen. Zii bad hem getrooft en met vertrouwen om zijne hulp, en als Jefus zig hield, als wilde hij haar niet verhoren, hield zij met ijver en beftendigheid in 't gebed aan. Zij bewees bij baar bidden eene ware Ootmoed des Harten, zeide, dat zij van hem ab eenen weldaadigen Heer alles goeds hoopte. De Samaritaan was benevens negen Ifraeliten van de affchuwlijkfte ziekte, van de Melaatsheid , door Jefus goedheid geneezen geworden. Maar hij alleen had een dankbaar hart. Volvrolijk ijlde hij na zijnen genadigen helper, viel voor hem op de knien, en dankte hem voor zijne hulpe. De barmhartige Verlosfer prees deCananeefcheVrouw wegens haar geloof in hem; cn den Samari* taan betuigde hij zijn welgevallen in zijne dankbaarheid. Hij gaf openthjk te kennen, dat hij hemhoogeragtedc, dan de Ifraeliten, P 5  a3* LEE RZ AME VERHA ALEN die voor de ontfangen hulpe geene dankbaarheid gevoelden. 0 0 0 Ik zeg ulieden hier nog eens, het geen ik u BI. 227. gezegd heb: Beminut en eert een ieder godvntgtig en deugdzaam menjch, hij zij dun ook opgevoed in welke religie hij wille! Dus deed Jefus. Hij zag daar niet op, of die vrouw eene Griekfche, en deeze man van den Sa maritaanfchcn Godsdienft ware, die bij de Jfracliten ten uiteiften gehaat was. Hij zag op het vertrouwen, en het goede Hart, dat zij beide bewezen. Daarom behaagden zij hem, daarom prees hij hen, en Helde hen aan de Ifraeliten zelf tot een Voorbeeld voor. Bij den dood en bcgraafnis van Jefus Chris tus leeren wij verfcheiden Mannen kennen, die grooten eerbied cn liefde voor hem hadden,  tooi KINDEREN, 134 8. Jofeph van Arimathea. Een rijk man en voornaam lid van den Joodfchen hoogen raad, betoonde zig, nadat Jefus gcftorven was, opcnthjk als zimen Vriend en Vereerer. De eedeldenkende man had mocds genoeg, om hem de grootfte hoog» agting te bewijzen, die men eenen onfchuldigen en rcgtvaardigen Maij na zijnen dood bewijzen kan. Alhoewel hij wift, dat hij zig daardoor fppt, haat en veragting van Jefus Vijanden zoude op den hals haaien, zoo bewees hij hem nogthans opentlijk deeze hoogagting. Hii ging tot Pilatus, cn bad hem om het lichaam van Jefus, wond het in fijn lijnwaad, en liet hem in zijn eigen Graf brengen, dat hij in een rptsfteen had laatenuithouwen, die nabij zijnen hof lag. Hij gaf hierdoor een opentlijk groot getuigenis van zijnen wa» ren eerbied voor den aanbiddenswaardigen Verlosfer. 9, Nicodemus. Uit menfehenvrees was hij te vooren in do Nagt tot Jefus gegaan. Om zig van hem tc  135 LEERZAME VERHAALEN laten onderwijzen, lcide hij hem bij zijn bezoek verfeheiden vragen voor, maakte hem met befcheidenheid eenige tegenwerpingen, en hoorde opmerkzaam naar zijne leerrijke Gefprekken. Hij bleef altijd nog min of meer vreesagtig oin ,:ijne hoogagting voor Jefus Perzoon en leere te beli den. Maar als eens foinmige van dc Joodfehe raadsperzooncnbe geerden, cat Jefus zou geg> epen worden, en zeer kwaadaanig van hem fpraken, trok hij zig zijner aan, cn zeide: dat het legen hunne wet ware, iemand te befpotten, en tc veroordeeld), indien men hem met zelf gehoord had, en niet wilt, waarom hij dit of dat deetle. Als Jefus aan het Kruis geftorvcn was, betoonde hij zig opentlijk als zijn vereerer en vriend. Hij maakte het met Jofeph van Arimathea eene gemeene zaak, om bet lichaam van Jefus op die wij/e, als het bij brave goede en onfchuldige Menfchen pleeg 'te gefchicden , ten grave te brengen. Hij nam een grooten voorraad van kos, teliike Specerijen, om hetzelve daar mecde te balzcmcn, gel.jk men alleen bij delichaa. men van voorname Overlecdencn pleeg te doen.  YOOR KINDEREN. 235 10. De Hoofdman, Die onder het kruis van Jefus, als hij ftkrf, de wagt had, werd door alle die wonder* baare Gcbeurtenisfen, welke bij Jefus dood voorvielen, zoo fterk aangedaan, dat hijopregten eerbied voor Jefus op vattedc. Hij beleed opentlijk: Waarlijk deeze is een onfchuldig regtvaardig Man en Gods Zoon gc« weeft. 11. De Apofielen van den Heere Jefus. Zij waren gemoedigde Belijders van de heerlijkheid en liefde van Jefus Christus. Zij' gingen in veele Landen , om de onwetenden te onderwijzen, dat Jefus de verlosfer en zaligmaker der menfchen zij. Zij vermaanden een iegelijk, om Jefus lieftehebben ,£zijne Leere aantenemen, en die te volgen. Zij zelf hadden eene vierige liefde tot hem, cn een vaft vertrouwen, dat zijn woord Gods woord zij, dat hij hun Gods genade en de eeuwige zaligheid door zijnen dood verwoi ven ^ had. Van Jefus vyanden weiden zij vervolgd, befpot, gegecsfeld, ri  ï37 LEERZAME VERHAALÉN de gevangenis geworpen, en ellendig gedood,opdat zij zouden ophouden, den Lof van Je. fus perfoon en zijn Leere bekend te maken. Maar nog de vreeslijkfte pijnigingen, nog de imertlijklle wijze van dood konden hunncnijver jn de verkondiging van den roem van Jezus j en hunne Liefde tot hem verzwakken. Tot den dood toe hieven zij hem met eerbied en vertrouwen toegedaan. Tot den dood toe betoonden zij eenen ftandvaften ijver, öm Ongeloof en bijgeloof, dwaalingen en ondeugd den uitteroeien • daarentegen den waren Godsdienft d, i Wijsheid, Godzaligheid, Regtvaardigheid , en het Geloof in Jefue Chriftus overal uittebreidch. 12. Stepbanus. ' Een man, die met hst waar Geloof in God en zijnen Zoon Jefus Chriftus vervuld en als doordrongen was; een Man van vierige liefde tot waarhcid,vroomheid cn deugd. Zijn ijver voor de e'ere van Jefus Chriftus, voor de bekendmakingzijner weldaadige Leere, en voor de uitbreiding van ware Godvrucht, waarop dezelve aandringt, berokkenden hem ook de vijandfchap en vervolging der moor-  toot KINDÉREN. aj» denaren van Jefus. Zij werden tegen hem 200 verbitterd, dat zij hem uit de ftad ileepten en dood fteehigden. Maar dewijl hij Jefus liethad, en van hem hoopte de zaligheid te ontfangen, zoo bleef hij geruft hij deezen fmertelijken Dood. Hij ondervond reeds de hemelfche Vreugde; hij zag reeds in zijne Gedag'en dc hemelfche Heerlijkheid vooraf, tot deWelke hij nu weldra komen zoude. Hii ftierf ook, even gelijk Jefus, metopregte liefde jegens zijne vijanden. Gelijk de Verlosfer aan het kruis voor ziine moordcnaaren bad , zoo bad ook Stcphanus voor de zijne: Heert reken hun deeze zonde niet toe! Hij ftierf met onveranderde liefde tot Jefus, en met het ftandvattig geloof, dat hij dc menfchen tot de eeuwige Zaligheid biengt. Zijne laatfte woorden Waren: Heere Jezus tntfang mijnen Geejl! Gebed. Laat dit mijn laatfte zugt ook wezen, Die van mijn vecge lippen vliet! 'Kzal dan geen dood, o Heiland, vreezen. Als gij mij hulp en bijftand biedt.  i30 LEERZAME VERHAALEN XXXIII. Voorbeelden van menfchen liefae en weidaaaigbeid. I. De Romijnfche Hoofdman. Deeze voortrefiijke man. is als een waar Menfchenvriencl bekend geworden. Hij had groote Barmhartigheid met zijne kranke dienftbooden , en droeg alle zorg voor hunne geneezing. A's een van zijne knegten doodkrank was, kwam hii tot Jefus en bad hem, om denzei ven te helpen. De Jooden zonden hunne Oudltcn tot Jefus, en lieten getuigen, c'at dce£e Man het waardig was, dat Jezus zijne bede verhoorde, want dat hij een Weldoener was, die hun een School- cn kerk-huis had laten bouwen. Weltevredc met zijne Weidaadigbeid , zeide Jefus tot hem: ik zal komen cn uwen knogt gezond maken. Bij deeze liefderijke belofte van Jefus betoonde hii regt duidlijk zijnen eerbied, eotmoed en vertrouwen op denzelven. Keer,  VOORKINDEREN. 24i antwoorde hij, ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak komt. Spreek jlegts een Wuord, en mijn knegt znl gezond worden '. Jafus verwonderde zig over dc voortreflijke gezindheden van deezen Man, cn zeide tot de geenen die bij hem waren: waarlijk zodanig een geloof bebik onder de Jooden niet gevonden. Hierop zeide hij tot deezen Menfchenvriend, die zulk een groot vertrouwen op hem had: Ga jlegts heen! ugefehitde gelijk gij geloofd hebt, en zijn knegt werd op dat zelfde oogenblik gezoud; 2. De arme Weduwe. Eens flond Jefus bij de Schatkiir. en zag., hoe de menfchen , welke uit den Tempel kwamen, en inzonderheid de Rijken, veel geld daarin wierpen. Ook kwam er een arme Weduwe, die daar een Penning in gaf, Jefus erkende naar zijne Alwetenheid , dat zij deeze kleine Aalmoes uit eene opregte begeerte om goed te doen , en uit een waar me delijden met zulke menfchen, die nog armer waren dan zij was, gegeven had. Hij prees haare goeddaadigheid aan zijne Leerlingen, m zeide: Ziet deeze arme Weduwe', diemesw 9  242 LEERZAME VÉRHAALEN in de Schatkift gegeven heeft dan alle andere. Want deeze hebben alleen iets van hunnen overvloed gegeven; maar deeze vrome vrouw heeft alles gegeven, wat zij in haar vermogen had. c. St^pham/s. Deezen ftandvaftigen Belijder van Jefus" leeren wij ook in dc Bijbelgeschiedenis kennen als eenen zeer weldaadigen Man, die voor Je Armen, voor weduwen en weezen zorgde. 4. Tabilha. Zij is een fchoon voorbeeld van eene ga* vruchtige, arbeidzame en weldaadige Chri*tinne. Haare Barmhartigheid bewees zij in. zouderheid daardoor, datzf armen menfchen Kleedercn fchonk, die zij zelve maakte. Als zij ilierf, werden tot rocin en ge'uigenis van haare medelijdende goede ziele veele Tranen Vergooten.  TOo* KINDEREN. 543 XXXIV.' Voorbeelden van zulken, «rVe gezondigt en zig bekeurt hebben. i. De boetvaardigs Zondarcife. Zij betuigde berouw over haar boos leven. Zij haairede zig tot jefus, viel voor hem neder, en was zeer iivciig, om hem haars hoogagting en liefde met Traanen te bewijzen. 2. Zacheus. Een Tollenaar, die zig in zn'ne bediening op veelerlei ongcooi loofde wijzen verrijkt had. Hij kreeg in' zijn geweten öuruft over de Ongercgtigheden, die hij begaan had, in hem ontftond eene begeerte, om Chriftus Onderwijs tot Godzaligheid en Regtvaardigheid te horen. Jezus bezogt hem in zijn huis. Hij had daarover groote blijdfehap. Ia zijne gefprekken met den Verlosfer be Q *  144 LEERZAME VERHAAL E N toonde hij zi;ne liefde tot geregtigheid en billijkheid: ziet, zeide hij, de Helft van mijne goederen zal ik den armen geven; en zoo ik iemand bedrogen hebbe, dal zal ik hem van nu aan vicrdubbcld weder herflellen. Deeze denfcenswijze van Zacheus behaagde den Heiland zeer. Hij beloofde hem en zijn huis Gods genade en zaligheid. 0 0 0 Leert bij dit verhaal de gewign'ge les, dat niemand een waarlijk verbeeterd hart cnGods genade heeft, die nog geld^en goed behoud, hetwelk hij met onregt bekomenheeft.Waarlijk dit doen weinige, dat zij zulke zondige winrt. den geenen wedergeven, van welken zij het met onregtgewonnen hebben. Maar gelooft mij, Kinderen! zij hebben geen gerui! ge weeten, geene hoope der zaligheid, zoo lange zij niet dc goederen, die met onregt vaardigheid verkregen zijn , den regtmatigen Eigenaren derzelven wederom heritcb len.  ▼ oo» KINDEREN. 345 Gebed. Goede God! geeft mij van der Jeugd aan het hart, dat ik geen menfch bedriege en niemand onregt doe ! Wat zoude het mij baten, al had ik nog zoo veel gewonnen, en ik had het door bedrog, diefftal en roof bekomen? Daarvoor bewaie mij God! Ik zal in mijn gantfche leven Davids woorden niet vergeten; Het. weinige dit de Regtvaardige heeft, is oeter dan de overvloed van veele Gouloo•ien. 3, Petrus, Gij weet uit de Lijdensgefc-hiedenisfe van Jeins, dat Petrus zigzelven zeer aan deezen zijnen liefderijken Heer verzondigt heeft. Hij verloochende hem driemaal; Hij zwoer met veele eeden, dat hij Jezus niet kende, Hij beging hier op eens verfchetuen groote zonden te gelijk, Uit menfehenvrees werd hij onopregt, trouwloos, en ondankbaar tegen zijnen grootllen Weidoener en getrouwften vriend. HÜ misb uikte Godsnaam, om zijnen leugen, te. beveiligen. Maai al$ de. vues*  545 LEERZAME VERHAALEH delijke Jefus hem aanzag, met een me- dehjdend waarfchuwenJ befttaf- fend oog hem aanzag; zoo herrinnet ie hij zig, dat Jefus hem te voren gezegd had, dat hij hem driemaal verlooeh ncn zoude. Hij beleed zijne begaane zonde, bij werd daarover ongcruft en bedroeft; hij ginjnaouiten en weende heftig daarover, dat sSïj zoo verkeerd gehandeld had. 0 0 0 Kinderen! gij doet dikwils kwaad. Wanneer gij kwaad gedaan hebt. en uwe Ouders en Meefters u uwe gebreken aanwijzen, of gij zelf zoo verftandig zijt", dat gij uwen begaanen misdag inziet, zoo doet dit kwaad niet meerlLaat het u leed zijn, dat gij uwen God, uwen Ouderen enLeermeefteren ongehoorzaam geweeft jijt. Bidt God om vergeving! Gebed. Heer gedenk niet de Zonden mijner Jonkheid! In de Kindsheid en Jeugd begaat men veele Dwaasboden. Laat mij van de jeugd af uwe Geboden houden! Maak my verftandig  voor KINDEREN, 347. cn godvruchtig, om de Dwaasheden en Lusten der Jeugd te vermijden! Hef/chef mijn Ge ijl, dat ik uwwegenkieze, Ka nimmermeer uw dierbre gunji vtr\ieze : Vernieuw mijn Hart, om zonder wederftre.vtn Voor u te leven. 0 0 0 1 Verwerp mij van uw aanft hijn niet, 0 Heere, Geef mij uw' Geeft, dat aie mij altijd leere! Die Geeft geleide mij in alle klaarheid Op 't fpoor der Waarheid 4. Paulus. Deeze verflandige Man was eerft een van de wreedftc vijanden der Chriilcncn. Inden dood van Stephanus, die, gelijk ik uliede* reed? verhaald heb, een der godvruchtigft» en belle Mannen was, had hij een groot ver inaak. Dus vond hij daar ook vergenoegen in . dat hij de Chriftenèn in hunne huizen ö\ . vallen en gevangen mogt nemen. Maar naderhand werd hij zelf deijverigile Q *  148 LEERZAMEVERHAALEN Chriften. Met moeden blijmoedigheid maakte hij de leere van Jefus bekend. Hijagtede geen Arbeid en moeite, geen zorgen cn angft, geen Vervolging , vcragting , gevaaren en wederwaardigheden , indien hij maar de Heerlijkheid van Jefus ende voortreflijkneid zijner leere konde verkondigen. $ ^ ' # Het is dikmaal gebeurt, dat verftandige en geleerde Lieden eerft vijanden van den Curiftelijken Godsdienft waren, maar als zij tot regtc kennis van de waarheid en voortreflijkheid deszetven kwamen, zoo wierden zij de ijvertgfte Vrienden van denzelven, en bleven zulks tot aan hun einde toe. Hadden zij te voren het Chriftendom befpo', zoo roemden zij het nu bij een ieder, dat de Chriftelijke Godsdienft alleen ons regt wijs, vroom, weltevreden en gelukzalig maakt. Lieve Kinderen! Gij zelfs kundt begrijpen, dat dit een groote roem voor den Chriftelijken Godsdienft zij. 'Van de booze Menfchen, die in de gefchie»  voor KINDEREN. 249 denis van *t nieuwe Tcftament voorkomen, moet gij bezonder opmerken op: XXXV. I. De Pharifeen, Schriftgeleerden en Joodfche Priejters , die Vijanden van Jefus zvaren. De Phariieen en Schriftgeleerden waren Lieden, welke zig uiterlijk vroom aaanltelden, en door hunne uitwendige fchynhcilige houding anderen bedrogen, dat zij geloofden, dat zij zeer groote Heiligen waren, en inde daad waren zij 'dc godloofte menfchen van dien tijd. Zij maakten onfchuldige dingen tot zonde; en van niets beduidende kleinigheden zeiden zy,dat het groote deugden waren. Als zij ook iets deeden, dat goed fcheen te zijn zoo deeden zij het alleen daarom, dat zij van ce menfchen wilden gezien en geprezen worden. V. Hunne aahnoesfen deelden zij op die plaatzen uit, waar het meefte volk vergaderd was, en lieten vooraf veel ophes,en gezegervan »aken. Hun gebed deeden zij op de hoeken, q 5  bso LEERZAME VERHAALEN der ftraaten daar de meefte aienfcheii voorbijgingen. Maar deeze zelfde Heden, die zig zoo vroom aanftelden , begingen zonder fchroom de grootfte onregtvaardtgheden. Zij ontnamen weduwen en wee een bun have en goed; zij trokken de huizen der ai men voor eenen geringen prijs met iiit tot zig. Gcregtigheid en billijkheid, waar mededoogen en barmhartigheid ; opregtheid jegcns-God, eerlijkheid jegens injnfchCn: deeze groote deugden waren geheel niet bij hen te vinden. Zij waren regt Codlooze Huichelaars. Jefus maakte hei; befchaamd en beftrafie hen wegens hunne fchijnheilighcid en ondeugden. Hij Waarfchuwdc dikwils zijne 'lochoorderen en Lee: linden, zij zouden zigwjgten voor dit foortvan menfchen; cn zig door den uitwendigen fchijji van hunne vroomheid niet laten bedriegen, maar eene betere godvruchtigheid oefFenen. Daarom kregen zij een grooten haar tegen Jefus; zij ioogen het gemecne vojk veel kwaads van hem voor, ei zoeten hetzelve daardoor met vijandfchap cn yeragting tegen hem tc vervuilen. Op allerlei liftige wijzen tragtedch zij daarna hem te dooden.  voor KINDEREN. 25* De Hoogenpn'efter en andere Ovcrir.cn van het Joodfche volk , haddea insgelijks een grooten haat tegen iden onfchuiJigcn Jefus. Hoe zeer zij hem benadeeld, vervolgt, cn ten laatften op de aüeronxegtvaavdigfte wijze tot den wreedften dood veroordeeld hebben, weet gij uit de Levensgetchieuemsie van Jefus. ü. Judas Ifcharioth. Ook van deezen weet gij heden, dat hij een Leerling van Jefus geweeft zij, maar ook dat hij hem als een trouwloos, ondankbaar en Godloos Menfch voor eene geringe goldforaine verraden, en in de magt zijner Vijanden gebragt hebbe. Zoo dikwilsgij het Schelinftuk van deezen venader leert, zoo wordt met afkeer cn af. fchuw tegen alle valfchcid, leugen en huichelaarij vervuld! Belecdigt nooit, gelyk Judas, eenen van uweWt Idoeners, Leermeeftefen en Vrienden, door ondankbaaiheid en bedrog ! Redraag nooit uwen medeleerling, of de dienftbodea bij uwe meefters en ouders, als htbbc hij kwaad gedaan, als hij nogthans onfchuldig  ?S2 LEERZAME VER HA ALEN is! Laat het u voor uw gantfche leven ge. zcgd zijn : 0% chuldigen te betigten, ontfangen yneldaaden met enregtvaatdigheden en bedriegt' rijen te vergelden; goede vrome memchen tot ongeluk te brengen; anderen te benadeelen, opdat men zelf daar voordoet van 'nebbe O dit bvengt gewetenskwelling, veelvuldige ellende, fchande en ten la itften eenen droevigen Dood aan! Judas, die zig uit fchaamte en gewetensangft Verhoog, dewijl bij eenen onfchuldigen regtvaardigen Man venaden had, is daarvan een Bewijs. $ m ei ® m Miine geliefde Kinderen, wanneer (gij de Vernaaien uit dc bi belfcbe Gefehiedenisfen , welke in dit Boekje ftaan , met uw verftand begrijpt, en in uw geheugen houdt, 200 hebt gij die bijbclfche ver haaien geleerd , welke voor uwe Jaaren de nodigftc en leer* rijkftc zijn. Word gij grootcr cn wilt gij de bijbeHefie Gefchiedenisfcn vollediger weten, tori zijn ?r grooteren uitgebreider boeken voor handen.  too» KINDEREN. »53 God doe u door hetleezen van ieder goed en kwaad voorbeeld in de bijbelfchegefchiedenis, wijzer en vromer worden. Wan; dit alles ilaat tot der menfchen lecringe, waar. fcaouwiüg en verbetering, in den Bijbel.  B/y den Drukker zijn nog eenige weinige Exemplaren te betomen ren H E T L E E V E N VAN J E S U S , VOOR KINDERE N; Boor dcnzel.cn Authcur van dit werkje In Octavo de [.rijs is 12 jiuivers.  FEDDERSEN, 1EERZAME VERHALEN. JEDDERSEN, 1.EEBZAMK VERHALEN.