1090 H. VAN ALPHEN KLEINE GEDICHTEN VOOR INDEREN E 116   KLEINE GEDICHTEN VOOR KINDEREN DOOR HIERONIMUS van ALPHEN Te AMSTELDAM, by J. WOERTMAN MDCCLXXXXVIII.  De kinderen zyn een erfdeel des HEERE. SALOMO  Bladz. 3 VOORBERICHT. Zie daar eenige kleine gedigten; ten behoeve van kinderen opgesteld. De maker weet zeer wel, dat hy, als digter, daar door zeer weinig roem behalen kan, maar dat was ook zyn oogmerk niet. Hy bedoelde slegts eenige nuttige waarheden zo in rym voortedragen, dat dezelven de kinderlyke vatbaarheid niet te boven gingen; en hy heeft ze zo klein gemaakt, op dat zy des te gemakkelyker door enkel leezen zouden kunnen in het geheugen geprent worden, zonder dat het nodig was, datze van buiten geleerd werden; iets waar de maker zeer tegen is, en dat daarenboven, enkel door herhaald leezen, geschieden kan. Het geen aanleiding gaf tot het opstellen deezer stukjes is geweest - dat de maker zelf kinderen heeft, die thands zyn eenig en groots vermaak zyn - dat men aan zulke stukjes in onze taal gebrek heeft - dat hy ook gaarne voor andere nuttig is - en dat hy de Hoogduitsche Lieder für kinderen van WEISSE en de kleine Lieder für kleine mädchen un jünglinge van G. W. BURMANN met zeer veel genoegen, gelezen heeft: ook hebben zy hem menigmaal op den wegge  hol- A 2  4 VOORBERIGT. holpen schoon hy 'er eigenlyk geenen uit vertaald» of overgenomen heeft. Zy zyn wel allen niet voor kinderen van vier of vyf jaaren geschikt maar dit was ook juist niet noodig. Men kan zelf kiezen , welken men aan zyne kinderen wil laten lezen, ook kan men schielyk merken , of een kind verstaat wat het leest dan niet. De opsteller heeft met allen de proef genomen, en hy kan verzekeren , dat zyn oudste jongetjen   een kind van vyf jaaren   veelen van dezelven, op de eerste of tweede leezing, verstaan heeft; en daarom houd hy zig' verzekerd, dat alle deze stukjens voor kinderen, boven de vyf en beneden de tien jaren, bruikbaar zyn. Ook mag het geen kwaad wanneer hier en daar het kinderlyk verstand eene kleine zwarigheid ontmoet, en daar door tot vragen en praten word opgewekt. Wanneer ik het genoegen had, dat deze gedigtjens goedgekeurd en met vrugt gebruikt werden, zou ik met vermaak nu en dan een blaadjen voegen by het geen ik thans aan myne Landgenoten aanbiede. Het getal, dat ik thans geve, is groot genoeg, om er de proef mede te neemen AAN  Bladz. 5 AAN TWEE LIEVE KLEINE JONGENS. Zie daar, lieve wigtjes'. Een bundel gedigtjes,   Vermaakt er u meê En springt naar u wooning; Maar... eerst ter belooning Een kusjen of twee. Door liefde gedrongen Heb ik ze gezongen,   En wilt gy er meer, Gy moogt er om vragen. Wanneer ze u behagen Komt huppelend weêr. A 3 het  6 GEDIGTEN HET KINDERLYK GELUK Ik ben een kind, Van God bemind, En tot geluk geschapen. Zyn liefde is groot; 'k Heb speelgoed, kleedren, melk en brood, Een wieg om in te slapen. Ik leef gerust; Ik leer met lust; Ik weet nog van geen zorgen. Van 't speelen moe, Sluit ik myn oogjes 's avonds toe, En slaap tot aan den morgen. Geloofd zy God Voor 't ruim genot Van zo veel gunstbewyzen! Myn hart en mond Zal hem, in elken morgenstond, En elken avond pryzen. DE  VOOR KINDEREN. 7 DE PERZIK. Die perzik gaf myn vader my, Om dat ik vlytig leer. Nu eèt ik vergenoegd en bly, Die perzik smaakt na meer. De vrolykheid past aan de jeugd Die leerzaam zig betoont. De naarstigbeid, die kinderdeugd,, Wordt altoos wel beloond. A 4 DE  GEDIGTEN DE KINDERLIEFDE. Myn vader is myn beste vrind. Hy noemt my steeds zyn lieve kind. 'k Ontzie hem, zonder bang te vreezen. En ga ik huppelend aan zyn zy, Ook dan vermaakt en leert hy my; Er kan geen beter vader wezen ! Ik ben ook somtyds wel eens stout. Maar als myn ondeugd my berouwt, Dan wordt zyn vaderhart bewogen; Dan spreekt zyn liefde geen verwyt, Ja zelfs, wanneer hy my kastydt Dan zie ik tranen in zyn oogen. Zou ik door ongehoorzaamheid Dan maken, dat myn vader schreit; Zou ik hem zugten doen en klagen; Neen, als myn jonkheid iet misdoet, Dan val ik aanstonds hem te voet En zal aan God vergeving vragen. ALEXIS.  VOOR KINDEREN. 9 ALEXIS. Alexis heeft zyn zusjen lief, Wanneer ze in vrede leeven; Hy noemt haar zelf zyn hertedief, Als zy haar speelgoed hem wil geven. Maar als zy iet, dat hem behaagt, Voor haar, om meê te speelen, vraagt, Dan wordt die liefde ras verminderd; En als zy hem in 't doen van zyne zin verhindert, Dan haat hy bykans haar geheel, Ook is zy doorgaans hem te veel, Wanneer zy boven hem door iemand werdt geprezen. Een liefde, die zo ras verkoelt, Die slegts op eigen voordeel doelt , Zou dat wel regte liefde wezen? A 5 DE  10 GEDIGTEN DE WAARE RYKDOM. Geen geld bekore ons jong gemoed, Maar heiligheid en deugd. De wysheid is het heiligst goed! Het sieraad van de jeugd. Wat is tog rykdom? wat is eer? Een hand vol nietig slyk, Gods vriend te wezen, is veel meer. Die Jezus lieft, is ryk. Kom vallenwe onzen God te voet Om deugd en heiligheid: Zo word op aard ons jong gemoed Ten hemel voorbereid. Dan krygen wy dien besten schat, Dien nimmermeer vergaat. Dan loopen we op het deugdenpad, En schrikken voor het kwaad. HET  VOOR KINDEREN. HET VROLYK LEEREN. Myn speelen is leeren, myn leeren is speelen. En waarom zou my dan het leeren verveelen , Het lezen en schryven verschaft my vermaak. Myn hoepel, myn priktol, verruil ik voor boeken, Ik wil in myn prenten myn tydverdryf zoeken, 't Is wysheid, 't zyn deugden, naar welken ik haak. HET  12 gedigten HET MEDELYDEN. Wie dat ik immer smart zie dragen, 'k Heb ook gevoel daar van. Ik sluit myn oor niet voor zyn klagen, Maar help hem als ik kan. Een mensch in droefheid optebeuren Is zelfs voor kinders zoet. Die spotten kan met hen die treuren, Vertoont een slegt gemoed. Zou my eens anders leed verblyden? Zou 'k lagchen in zyn smart? ô Neen, een edel medelyden Past aan myn kinderhart. Ik wil dan met bedroefden klagen, Hen troosten in hun pyn. Eens anders last te helpe dragen, Zal myn genoegen zyn. DE  VOOR KINDEREN. 12 DE NAARSTIGHEID, Des morgens lang te slapen, Te geeuwen en te gapen, Staat lelyk voor een kind.. Die altoos veel moet snappen, En zotte taal wil klappen, Ziet zelden zig bemind. Zou ik myn tyd besteden Aan duizend nietigheden? 'k Heb daar geen voordeel van. Myn lessen wil ik leeren, Myn meester zal ik eeren, Dan worde ik haast een man. DE  14 gedigten DE SPIEGEL. Die telkens in den spiegel ziet, En zig met schoonheid vleid; Beseft de waare schoonheid niet, Maar jaagt naar ydelheid. Dit glas maakt trots, of geeft ons pyn; Wil 'k weeten, wie ik ben, Dan moet Gods woord de spiegel zyn, Waar ik myn hart uit ken. KLAGT  VOOR KINDEREN. 15 klagt VAN DEN KLEINE WILLEM OP DE DOOD VAN ZYN ZUSJEN Ach! myn zusjen is gestorven nog maar veertien maanden oud. 'k Zag haar dood in 't kisje liggen: ach wat was myn zusje koud; 'k Riep haar toe: myn lieve Mietje; Mietje! Mietje! maar voor niet. Ach! haar oogjes zyn gesloten schreien moet ik van verdriet. Altoos wil ik om haar treuren, bloempjes strooien op haar graf: Weenend aan de kusjes denken, die my 't lieve meisje gaf. Morgen zal ik - maar voor my ook is 't gevaar van sterven groot. Gisteren liep zy met my speelen; gisteren nog! en nu - reeds dood! HET  16 OEDIGTEN HET GESCHENK Moeder lief! zie daar een roosje Van uw Coosjen Wyl gy heden jarig zyt: 'k Heb van morgen al gezongen, En gesprongen, Zo verlangde ik naar dien tyd. Maar kan ik geen rympjes digten, Moet ik zwigten Voor myn broêr in poëzy, Neem dan moeder! slegts dit roosjen Van uw Coosjen, 'k Heb u tog zo lief als hy WEL  VOOR KINDEREN. 17 WELKOMGROET VAN CLAARTJE VOOR HAAR KLEINE ZUSJE. Welkom lieve kleine zus! Welkom in dit leven! Baker! mag ik niet een kus Aan myn zusje geven. Wilje slapen? ô zy kryt! 't Zal haar wis verveelen. Morgen als gy wakker zyt, Zal ik met u speelen. Slaap gerust, dan word gy groot Leer tog spoedig loopen! Als gy zit op moeders schoot, Zal zy speelgoed koopen. ô! Mamaatje is zo goed! Alles wil zy geven, Als haar kindertjes maar zoet En te vrede leven. B DE  18 CEDIGTEN DE LEDIGHEID. Nimmer moet ik ledig weezen, Alles doen met lust en vlyt Bidden, leeren, schryven, leezen, Speelen, werken heeft zyn tyd. Moeder lief kan 't ook niet veelen, Dat de tyd verwaarloosd wordt. Lui zyn, zegtze, is tyd te steelen, En ons leven is zo kort. DE  VOOR KINDEREN 19 HET HONDJEN Hoe dankbaar is myn kleine hond Voor beentjes en wat brood! Hy kwispelstaard, hy loopt in 't rond, En springt op mynen schoot. My geeft men vleesch en brood en wya» En dikwils lekkerny; Maar kan een beest zo dankbaar zyn, Wat wagt men niet van my! B 2 HET  20 GEDIGTEN HET GEBROKEN GLAS. EENE VERTELLING. Cornelis had een glas gebroken Voor aan de straat Schoon hy de stukken had verstoken Hy wist geen raad, Hy had een afschrik van te liegen, Wyl God het ziet: En zou hy nu Mama bedriegen, Dat kon hy niet. Hy stond ontshutseld en bewogen, De moeder komt: Zy ziet de tranen in zyn oogen, Hy scheen verstomd Heeft Keesje, zeize, wat bedreven? Wat scheeld 'er aan? 'k Heb zie hy moeder lief! zo even Weer kwaad gedaan. Ter-  VOOR KINDEREN. 21 Terwyl ik bezig met paletten By 't venster was, Vloog myn volan, door 't fors raketten, Daar in het glas. Maar als uw Keesje 't van zyn leven Niet weder doet, Dan wilt gy 't immers hem vergeven. Gy zyt zo goed! Kom Keesje lief! hou op met kryten, Zei moeder toen: 'k Wil u die misslag niet verwyten, Hy kreeg een zoen. Die altoos wil de waarheid spreken, Word wel beloond, Die leugens zoekt voor zyn gebreken, Wordt nooit verschoond.' B 3 DE  22 GEDIGTEN DE GODSDIENSTIGHEID, Als in die lieve lente De bloemen 't veld versieren Dan pluk ik roozeknopjes, Viooltjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en seringen Dan zal ik kransjes vlegten, En dragen die ter eere Van God, die my het leven En bloempjes heeft geschonken. Dan zinge ik : Hemelkoning! Gy doet viooltjes groeien, Met roosjes, maagdeliefjes, Citroenkruid en seringen: Met duizend duizend bloemen, Om uwe magt en liefde Aan anderen te toonen. Hoe mooi staat my dit kransjen ! Ach laat my niet vergeten Dat gy het hebt doen groeien. DE  VOOR KINDEREN. 23 DE HAAS. Kyk Pietje kyk, een haas, ô die zo gauw kon loopen ! Neen, zei de slimme Piet, Wilt gy een haasjen zyn, ik niet; 'k Wil liever langzaam gaan, dan 't met den dood bekoopen Hy, die altoos wel te vreden Met vermogens die hy heeft, Vergenoegd en dankbaar leeft, Kan zyn gaven wel besteden Maar dat hy, die altoos kniest, En wat anderen zyn wil wezen, Zelfs het geen hy heeft verliest, Heb ik meer dan eens gelezen.. B 4 EENE  GEDIGTEN EENE VERTELLING VAN D O R I S J E. Wy zaten laatst by Saartje, Onze oude goede baker, Die sprookjes kan vertellen; Wy dronken chocolade, En deden honderd vragen. In 't einde zei ons Saartje! Wel nu, myn hartediefjes! Gy kend de vier gstyden, Wat houdt gy voor het beste? Toen zei myn zusje Mietje? Die tyd is my de liefste, Wanneer de boomen bloeien. Dan krygt men mooie bloempjes, Om tuiltjes van te vlegten. Dan ziet men duizend vogels Op groene takjes zingen. Is dat niet in de lente? DE  VOOR KINDEREN. 25 De winter lieve Saartje! Zei Pietje, is de beste. Dan hooren wy vertellen, En drinken chocolade. Of eeten dikken wafels. Neen ik verkies den zomer Zei Keesje, dan is 't kermis, Dan hoef ik niet te leeren. Maar ik zei, 't is het beste, Als meest de vrugten ryp zyn. Dan valt 'er braaf te knappen. Dan heeft men abricoozen, En pruimen, en morellen, En perzikken en peeren: En is dat niet in 't najaar? Hoort kinders, zeide Saartje, De winter moet de velden En tuinen vrugtbaar maken. Men moet de boomen snoeien; Den akker moet men mesten Dat doet men in de winter. De boomen moeten bloeien; B 5 Om  26 GEDlGTEN Om vrugten ons te geven; Dat doen zy in de lente. De vrugten moeten groeien; Dat doen zy in den zomer. Men moet de vrugten plukken; Dat doet men in het najaar. Dus moet gy, lieve kinders In alle jaargetyden Gods wyze goedheid loven! En wel te vrede wezen. JE  VOOR KINDEREN. 27 JESUS een Zangstukje. claartje en jantje. te samen Jesus is een kindervriend! Onzer wil hy zig erbarmen. Hy nam kinders in zyn armen: Jezus is een kindervriend! claartje alleen. Ach was Jesus nog op aarde! Aanstonds vloog ik naar hem heen. Jantje alleen. Ach was Jesus nog op aarde! 'k Vloog met u naar Jesus heen. te samen Zoon van God! die eeuwig leeft! Hoort ons smeeken, En vergeeft Onze stoutheid en gebreken! Zoon van God die eeuwig leeft, Zegen onze jeugd, en geeft, Dat wy dikwils van U spreken! DE  28 GEDIGTEN DE DRYFTOL, Nooit loopt myn dryftol zonder slagen Want hou ik op, dan loopt hy niet. Ik heb in al dat slaan verdriet, En zal om ander speelgoed vragen. Maar is 't ook zo met Flipje niet? Ja; had ik nimmer slaag te vrezen, 'k Zou zelden in myn boeken lezen, En dat geeft vader ook verdriet. Foei dat ik van een tol moet leeren, Met vlyt te werken zonder dwang, 'k Wil, tot myn straf, myn leven lang Geen ander speelgoed gaan begeeren. DE  VOOR KINDEREN. 29 DE PRUIMEBOOM EENE VERTELLING. Janje zag eens pruimen hangen, o! als eieren zo groot, 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, schoon zyn vader 't hem vetbood. Hier is, zei hy, noch myn vader, noch de tuinman, die het ziet, Aan een boom zo vol geladen, mist men vyf zes pruimen niet: Maar ik wil gehoorzaam wezen, en niet plukken: ik loop heen. Zou ik om een hand vol pruimen, ongehoorzaam wezen? Neen. Voord ging Jantje, maar zyn vader, die hem stil beluistert had, Kwam hem in het loopen tegen Voor aan op het middelpad. Kom  30 GEDIGTEN Kom myn Jantje, zy de vader, kom myn kleine hartedief! Nu zal ik u pruimen plukken; Nu heeft vader Jantje lief. Daar op ging Papa aan 't schudden, Jantje raapte schielyk op; Jantje kreeg zyn hoed vol pruimen, en liep heen op een galop. DE  VOOR KINDEREN. , 31 DE BEDELAAR. Die afgeleefde man, die bykans nakend zit, En trillend van de kou, my om een duitje, bidt, Is even goed als ik. Gods wysheid gaf alleen My wat meer geld dan hem. Ben ik dan beter?... Neen Een vroom en eerlyk mensch draagt dikwyls slegte kleeren, In wil dan ook de deugd in arme menschen eeren. Die met veragting op hem ziet, Doet naar 't bevel van Jesus niet. DE  32 gedigten DE WAARE VRIENDSCHAP. Een vriend, die my myn feilen toont, Gestreng bestraft en nooit verschoont, Heeft op myn hart een groot vermogen Waar 't laag gemoed, dat altoos vleit, Verdenk ik van baatzugtigheid, Ik kan zyn byzyn niet gedogen, Die zelden pryst, spreekt vriendentaal Die altoos vleit, liegt menigmaal.  KLEINE GEDICHTEN VOOR KINDEREN DOOR » HIËRONIMUS van ALPHEN Te AMSTELDAM by J. WOERTMAN. MDCCLXXXXVIII.  Het zaad zal hem dienen. DAVID.  gedigten VOOR KINDEREN. 37 LOTJE en KEESJE. KEESJE Zeg me zoete lieve Lotje! wat is de oorzaak datge schreit Hebje uw beugeltas verlooren, of gebroken! lieve meid? LOTJE Zou 'k niet schreien, waarde Keesje! moeder lief was niet voldaan Met myn naaiwerk, ô zy zag my met verdriet en droefheid aan. ja zy wilde my niet kussen zo als ze andefs altyd doet. Foei my! ach! dat zulk een moeder Om myn stoutheid treuren moet. C 2 KEES-  36 gedigten keesje. Wat kan 't baten, dat gy eenzaam in een hoekje zit en klaagt. Ga, zy zal het u vergeven, als gy om verschoning vraagt. lotje. Zult gy dan myn voorspraak wezen, my geleiden: keesje. ja gewis: Zou ik niet voor Lotje spreken, die myn liefste zusjen is. Maar gy hebt geen voorspraak noodig, als gy moeder valt te voet, Zal zy 't zeker u vergeven, Moeder, weet gy, is zo goed. Gistren las zy voor ons beide, dat ook God de schuld vergeeft, 'k Weet, zy zal u wis verschoonen, Daar zy zulk een voorbeeld heeft. DE  VOOR KINDEREN. 37 DE GEZONDHEID. Gezondheid is een groote schat Om vergenoegd te leven Of schoon ik groote rykdom had, Wat voordeel zou het geven, Zo ik, doorknaagt van angst en pyn; My zelven tot een last moest zyn. Maar zou ik dan myn Vaders raad Niet yverig betragten? En gulzigheid en overdaad Niet myden en veragten? Die nooit genoeg heeft voor zyn mond. Leeft zelden vrolyk en gezond, C 3 KLAAR-  38 GEDIGTEN KLAARTJE en KEETJE, Altoos werken, altoos lezen, Dat moet wel verdrietig wezen; Is het daarom dat men leeft? Lustig Keetje   nu aan 't speelen, Ach, de tyd moet u verveelen Dien gy aan u meester geeft. keetje, Nooit te werken, nooit te lezen, Altoos in.de tuin te wezen, Is het daarom dat men leeft? Klaartje lief, hou cp met spelen, Ach! de tyd moet uw verveelen, Dien gy aan uw poppen geeft. KLAAR    VOOR KINDEREN. KLAARTJE. Somtyds speelen, fomtyds lezen, Dat zal wel het beste wezen, Keetje lief, kom speel met my. KEETJE. 't Zal dan zeker u vervelen, Op te houden van te speelen: Leer dan eerst, dan speelen wy. C 4 HET Ter nauwer nood had Keesje dit gezegd, OfKlaartje had, beschaamd, haar poppen weggelegd.  40 gedigten HET GEVONDEN liedjen 'k Vond daar even dit papiertjen, 'k Hoop dat ik het lezen kan. Boven staat 'er op geschreeven. Hoe! DE VERGENOEGDE MAN. Kom kinders zet u by my neêr. 'k Zal uw een Liedjen geven. De vergenoegdheid is veel meer Dan schatten in dit leven. Al heb ik weinig, 'k heb genoeg; Zou ik een man benyden, Die altoos mooie kleeren droeg, Maar zware pyn moeit lyden. Het  VOOR KINDEREN. 41 Het werken houd my steeds gezond. En vlug van lyf en leden, 'k Word wakker in den morgenstond Verkwikt en wel te vreden De honger, dien ik zelden mis, Doet my veel grager eeten, Dan of ik aan een konings disch, Was dag aan dag gezeten. 'k Heb dikwyls water uit een bron Met meerder smaak gedronken, Dan ooit de wyn my geven kon, By bekers in geschonken. En is de dag voorbygegaan Zie ik den avond ryzen, Dan hef ik eens een liedjen aan Om mynen God te pryzen. C 5 Nu  gedigten Nu lieve kinders, leef als ik, Verblyd u in Gods zegen! Zeg dankend ieder oogenblik , Wat heb ik veel gekregen! Welk een lief en aardig liedjen! Hoe behaagt en treft het my, Mogt ik leeren zo te leven, Vergenoegde man als gy. DE  VOOR KINDEREN. 43 DE GOEDE eerzugt EENE KLAGT VAN DAANTJE. Ach my ! ik ben verdrietig, Ik heb den prys verlooren, Dien Vader lief beloofd had, Aan hem die 't beste leerde. Dat boek met mooie printjes, Met groene zyde lintjes, Waar naar ik zo verlangde, Heeft Jantje nu gekregen; Om dat hy 't best kon schryven. En 't vlugst was in het lezen. Ja op de kaarten kon hy De landen en rivieren, De zeeën en de steden, Het gauwst van allen vinden. Maar  44 GEDIGTEN Maar zou ik hem benyden. En nu nog minder leeren? Neen, 'k wil zyn gaven pryzen, En hem te meer beminnen. Maar tevens zal ik tragten, Den eere prys te winnen, Dien Vader weer beloofd heeft, 'k Wil dan wat minder spelen, Ik wil dan wat korter slapen En groter vlyt besteden In 't hooren naar de lessen Die my myn meesters geven, Door al te veel te spelen , Door al te veel te slapen Door telkens rond te kyken Wanneer ik op moest letten, Heb ik den prys verlooren. Dat boek met mooie prentjes, Met groene zyde lintjes Heeft Jantje nu gekregen? Ik kan het niet vergeten, Maar 't zal niet weer gebeuren. DE  VOOR KINDEREN. 45 DE KLEPPERMAN Zou ik voor die klepper vreezen, ô! Die lieve brave man Maakt dat ik gerust kan wezen, En ook veilig slapen kan. Moeder lief! 'k geloof het vast, Dat hy op de dieven past. Schoon hy loopt door wind en regen, 't Zingen word hy nimmer moe: Goede God! geef hem uw zegen, Maar myne oogjes vallen toe. Lieve klepper! houd de wagt ik ga slapen goede nagt. KLAAS-  46 GEDIGTEN KLAASJE EN PIETJE. KLAASJE. Pietje, zo gy niet wil deugen, Dan verschynt de zwarte man. PIETJE. Klaasje foei, dat is een leugen ! Laat hem komen als hy kan. Die aan zulk een man gelooft, Is van zyn verstand berooft. WIN.  VOOR KINDEREN. 47 WINTERZANG. Zie de geele bladers vallen, met den zomer is 't gedaan: Eu 't gehuil van sneeuw en regen kondigt ons den winter aan. Ach! hoe trillen my de leden, 'k Loop naar 't hoekjen van den haart Vader zegt: in zulk een koude dient 'er hout nog turf gespaard ô Wat hebben wy een voorraad voor de schralen wintertyd; Daar men my met warme kleeren voor de strengen vorst bevrydt Winterpeeren, kool en appels boter, vlees, ja wat niet al, Ligt 'er reeds in onze kelder, dat ons lekker smaken zaL Mog  45 GEDIGTBN Mogt ik nu maar dankbaar wezen, over myn gelukkig lot: Ja ik wil gehoorzaam leven, en uw danken goede God! Ja ik wil geduurig denken, als de koude my verdriet, Ach hoe meenig duizend menschen hebben zoo veel voorraad niet. Ja ik wil dan wat bespaaren En wat van myn overvloed Aan een arrem kindje geven, Dat van honger schreijen moet. GODS  VOOR KINDEREN. 49 GODS GOEDHEID. God is goed, daar valt de regen Op het uitgedroogde land. Vader bad om zulk een zegen, Zonder regen, Zegt hy groeit geen kruid nog plant. Lieve dropzels valt op de aarde! Valt in grooten overvloed, 't Goud is niet van zulk een waarde Voor onze aarde. God verhoort ons: God is goed! GODS WIJSHEID. Cjod is wys, die malsche regèii Houdt nu op: het dorre gras Heeft weer zoo veel vogt gekreegen Als voor 't groeien noodig was. D Viel  5o gedigten Viel er al te zware regen, Zag men nimmer zonneschyn Dan zou 't langer niet tot zegen, Maar tot schaade voor ons zyn. God is wys, die malsche regen Houdt weer op: de dorre grond Heeft nu zo veel vogt gekregen , Als Gods wysheid nodig vond. DE EDELMOEDIGE WEDERVERGELDING. Zou ik dan myn zusje kwellen, O dat zy my niet bemint? Zou ik kwaad van haar vertellen? Neen ik denk: zy is een kind; 'k Zal haar van myn lekkers geven, Dan wat druiven, dan een peer, Dan een hazelnoot zes zeven, En wauneer ze wil, nog meer. 'k Zal   Voor kinderen. 51 k Zal hart door liefde winnen, Ze is tog geen kwaadaartig kind Zo lang zal ik haar beminnen, Tot ze in 't eind my ook bemind. HET ZIEKE KIND. Myn hoofdjen! ach! het doet zo zeer;, Het schynt van een gespleeten: Geen hobbolpaard vermaakt my meer; En schoon men vraagt, wat ik begeer? Ik walg van 't lekkerste eeten. Al ligt geen kind zo zagt als ik, De rust is my benomen. En slaap ik eens één oogenblik, Dan word ik wakker met een schrik Door 't akelige droomen. Nu worde ik eerst, door 't geen ik mis, Tot dankbaarheid gedreven: Nu voel ik, maar met droevenis, Hoe veel men Gode schuldig is, Als men gezond mag leven; D 2 Maar  52 gedigten Maar o! die God is altoos goed? Ik wil nu dankbaar wezen, En schoon ik pynen lyden moet! Geduldig zeggen; God is goed; Hy kan my weer genezen. HET GOEDE VOORBEELD Vader leert met onze moeder altoos vergenoegd en bly, o Hoe lieven zy elkander, nimmer knorren zy als wy, Toont 'er een iets te verlangen, Dan zegt de ander: dat is goed! Moeder is het best te vreden, als zy iets voor vader doet. Vader poogt altoos te weten wat de wensch van moeder is, En het geen haar mogt verveelen. geeft aan vader droefenis. Va.  VOOR KINDEREN. 53 Vader gaf de beste perzik laast aan moeder met een zoen, Hy wou 'er zelfs niet van eeten: Klaartje, zouden wy dit doen. Liefste zusje, liefste broertje, o het strekt my tot verwyt, Dat wy dikwils zo krakkeelen: ach gy weet niet hoe 't my spyt. Komt, myn liefjens, laat ons leven tot elkanders nut en vreugd! Laat ons pogen na te volgen vaders liefde en moeders deugd. Daar alleen kan liefde woonen, daar alleen is 't leven zoet, Waar men bly en ongedwongen, voor elkander alles doet. D3 PIET  54 GEDIGTEN PIETJE en KEETJE. pietje. Kom myn lieve zoete zusje, Geef me een kusje, o Ik ben zo in myn schik! 'k Heb van moeder zo vernomen. Dat Camie van 't school zal komen Niemand is zo bly als ik. KEETJE, Laat ons dan eens wat bedenken Om te schenken Aan die alderliefste meid. Als wy haar maar wat vertellen, En geen daden dat verzellen, Is 't geen regte vrolykheid. pietje. Wel: ik heb vier mooie printjes., KEETJE Ik twee lintjes. Goed voor haar, gelyk ik gis. PIET  VOOR KINDEREN. 55 PIETJE. 't Zal haar, hoe gering, behagen, Wyl zy dan niet hoef te vragen, Of 't by ons maar praaten is. HET GEDULD. Geduld is zulk een schoone zaak Om in een moeielyke taak Zyn oogwit uittevoeren,   Dit zag ik laats in onze kat, Die uuren lang gedoken zat, Om op een rat te loeren, Zy ging niet heen voor zy de rat, Gevangen, in haar klauwen had. D 4 EEN  56 GEDIGTEN EEN GODSDIENSTIGE JEUGD MAAKT EEN GELUKKIGEN OUDERDOM. Die in zyn jeugd Het pad der deugd Heeft ingeslagen En 't goede doet, Wagt wel gemoed Zyn oude dagen. Maar die zyn tyd Onnut verslyt, Zyn frissche kragten Der zonde heeft, Moet, afgeleefd, Verdriet verwagten Laat  VOOR KINDEREN. 57 Laat dan, o jeugd ! Het pad der deugd, U vroeg behagen, Dan flyt ge bly, Van wroeging vry Uwe oude dagen. Al zytge een spot Van hun, die God Te flout veragten, Gy hebt veel meer Dan geld of eer. Van hem te wagten. Die God bemint   Die word zyn kind: En moet hy sterven 't Zy vroeg of spaé, Hy zal genaê By God verwerven, D 5 D E  58 GEDIGTEN DE KOOLMEES. Myn knip had in den boom een uurtje pas gehangen, Of deze koolmees zat 'er in. Toen zei ik by my zelfs: wat zal ik vogels vangen! Dat heet eerst regt een goed begin! Maar ach! het zyn wel zeven dagen, Ik zag in al dien tyd geen vink of koolmees weer, Nu ben ik heel ter neer geslagen , Nu zeg ik by my zelf: er zyn geen vogels meer. * * * Die al te groote dingen wagt, Om dat hem in 't begin zyn pogingen gelukken, Is even dwaas, als die tot wanhoop word gebragt, Om dat hy voor een tyd voor tegenspoed moet bukken. PIET-  VOOR KINDEREN. 59 PIETJE. BIJ HET ZIEKBED VAN ZIJN ZUSJE Ach dat kermen, ach dat klagen Kan myn teder hart niet dragen, Mietje lief ik voel uw pyn! 'k Zou gewillig voor uw lyden, Kon het u van smart bevryden, Of maar tot verligting zyn, Doch 't is boven myn vermogen, Maar ik buig met weenende oogen, Biddend myne knietjes neer. Laat myn bede u niet mishagen   Goede Jazus! hoor myn klagen, En herstel myn zusje weer.   Laat haar 't leven tog niet derven. Ach myn moeder zou 't besterven   Vader daalde wis in 't graf. Lieve God   waar bleef tog Pietje,   Naamt gy met myn zusje Mietje Ook myne ouders van my af." HET  60 GEDIGTEN HET VERHOORDE GEBED. Myn zusje is gezond. God boorde myn gebed! En heeft tot onze vreugd myn zusje lief gered. Wat zal myn dankbaar hert dien goeden God vergelden? Zo groot een God wil die gedankt zyn van een kind? Ja! Vader zegt, dat God daar in behagen vindt, Dies zal ik zynen lof, al ben ik jong, vermelden. HET  VOOR KINDEREN. 61 HET TEDERHARTIGE KIND. Zou ik niet myn moeder eeren, Ach wat doetze niet voor my? Wat my nut is, mag ik leeren: Ben ik vrolyk, zy is bly. Ben ik ziek, ik hoor.haar klagen; En wanneer zy by my zit Met het oog om hoog geslagen Dan geloof ik dat zy bidt. Ja dan bidt zy dat ik spoedig Mag bevryd zyn van myn smart Worde ik beter, hoe blymoedig En hoe dankbaar is haar hart. Ik  62 GEDIGTEN Ik zal altoos haar beminnen, Altoos doen dat haar behaagt. Nimmer wil ik iets beginnen, Daar myn Moeder over klaagt, 'k Zal haar naam met eerbied noemen   Als zy nederdaalt in 't graf. En Gods goedheid altoos roemen, Die my zulk een moeder gaf. Goede God ! ach Iaat haar leven Tot myn voordeel, tot myn vreugd, Welk een droefheid zou 't my geven, Haar te missen in myn jeugd. D E  VOOR KINDEREN. 63 DE ONBEDAGTZAAMHEID Zie Keesje deze dode mug Vloog nog zo even bly en vlug, Maar 't is door onbedagtsaamheid Dat hy nu dood op tafel leit Hy had in 't kaarsligt zulk een zin, En vloog er onverzigtig in. Nu ligt hy daar? maar 't is te laat: Er is voor 't mugje nu geen raad. Hy word bedroogen door den schyn. O! laat ons dit tot leering zyn, Dat, eer men iets gewigtigs doet, Men zig wat lang bedenken moet. Een uur van onbedagtzaamheid Kan maken dat men weeken schreit. D E  64 GEDIGTEN DE VOGEL OP DE KRUK. Het zyn pas zes of zeven dagen , Dat ik dit zysje kogt van Klaas de vogelman, En schoon ik in het eerst myn moeite moest beklagen. Nu is 'er nergens geen, die beter vliegen kan. Wat zou ik vordering maken. Als ik zo leerzaam was als hy? Maar 'k zou wel haast aan 't schreien raken Myn vogel, ach! veroordeelt my. 'k Wil dan voordaan my zoo gedragen Dat, eer ik my tot speelen schik, Ik zonder vrees my af kan vragen : Wie leert er beter, hy of ik.  KLEINE GEDICHTEN Voor KINDEREN door HIERONIMUS van ALPHEN Te AMSTELDAM by J. WOERTMAN MDCCLXXXXVIII  Het zaad zal hem dienen. DAVID.  AAN MYNE KLEINE LEZERS. Zegt tog niet, myn lieve wigtje! Dat van Alphen u vergeet; 'k Heb, om u nog iets te geven, Eenige uurtjes weêr BESTEED Mooglyk is 't de laatste bundel; Hoort, gy hebt er ook genoeg, 't Is in 't aantal niet gelegen; En voor grooter is 't wat vroeg. Weinig wel, en dikwils lezen Leert het best, in uwen tyd, Grooter boeken zultge krygen, Als gy ook wat grooter zyt. E 2 JANT;  66 GEDIGTEN JANTJE EN HET KONYN. Daar zie ik een konyn '. Wat zou ik gelukkig zyn, Had ik het om 'er meê in onze tuin te loopen Zei Jan: maar schoon 'k myn geld Al driemaal heb geteld, Ik heb te weinig om dat lieve dier te koopen, En schoon my dit ter harte gaat, Ik weet geen raad!....       Wel! laat u dit geval dan leeren, Myn lieve Jan! Dat een verstandig kind geen dingen moet begeeren, Die hy te voren weet, dat hy niet krygen kan. DE  VOOR KINDEREN. 67 DE ZINGENDE WILLEM. MORGENLIED. By 't opgaan van de zon Zat Willem aan een bron, Van goeder hart, te zingen, Hy had den afgeloopen nagt Verkwikkend doorgebragt, En kon zig langer niet bedwingen. God, riep hy is zoo goed, Dat ik hem loven moet! Magtige Sheepper, u heb ik te danken, Dat ik ontwaakte gezond en verheugd. Wyze bestierder 'k heb Jesus te danken. Dat ik u kenne in het eerst van myn Jeugd. Pryst uw de morgen, ik zal uw ook eeren, Dat gy my gunstig in 't leven bewaart; Pryst u de morgen, ach mogtze my leeren, Heilig en dankbaar te leven op aard'. E 3 Naar  68 GEDIGTEN Naarstig gehoorzaam, en vrolyk te wezen, Is me tot voordeel en 't is uw gebod. Vrlendelyke schepper! wie zou u niet vreezen! Wie u niet eeren, almagtige God! Van u alleen moet ik alles verwagten; Wie is als gy algenoegsaam en mild. 'k Wil dan van daag uwe wetten betragten § Paar gy ook kinderen zegenen wilt, DE  VOOR KINDEREN. 69 DE KLEINE ZANGSTER. AVONDLIED. Het licht der zon Begon Alreê te kwynen; De maan Ving aan Zoo schoon als ooit te schynen Toen lieve Cris. Een meid, naar 'k gis, Van agt of negen jaren, Haar kleine citer nam, En hupplend by my kwam; Zy paarde lagchend stem en snaren; En zong het vrolyk avondlied, Dat gy hier uitgeschreven ziet. De zon moog haar stralen In 't westen doen dalen, Dit geeft my geen smart: God heeft ook geschapen De nagt om te flapen, Dies looft Hem myn hart, E 4 Hoe  70 GEDIGTEN Hoe donker 't mag wezen, 'k Behoef niet te vreezen In 't holst van den nagt. God zal voor my zorgen, Tot dat my de morgen Weer vrolyk verwagt. Geen leed zal my naken; God wil my bewaken, Al ben ik een kind God toont, door my 't leven Eu voedsel te geven, Hoe hy me bemint. Het starrengeflonker Vervrolykt het donker;. De lichtende maan Begint op de wyden Haar glans te verspreiden, En speelt door de blaên. Al  VOOR. KINDEREN. 71 Al ziet men geen kleuren, Men wordt tog door geuren, Verkwikt waar men gaat. 'k Hoor zelfs in seringen, Den nagtegaal zingen, En het kwarteltje slaat. Mag ik u verhoogen. Dan sluit ik myne oogen, Gerust, o myn God! U eere te geeven, En dankbaar te leven, Jii 't zaligste lot, E 5 DE  GEDIGTEN DE VERKEERDE VREES. Keesje zag eens Joden loopen, Om wat ouds! wat ouds! te koopen: Hy werd bang, ja bleek van schrik Hy kroop weg, en ging aan 't huilen. Pietje spotte met dat schuilen; En zei lagchend; doe als ik! Kees zei: zoudt gy niet ontstellen Als gy hun eens aan zaagt bellen? Neen ik tog, zei Pietje toen: Waarom zou ik altoos vreezen? Men behoeft slegts bang te weezen, Als men voorneemt kwaad te doen. DE  VOOR KINDEREN 73 DE LIEFDE TOT HET VADERLAND. Al ben ik maar een kind, Tog word myn Vaderland van my op 't hoogst bemind: Ik werd 'er in gebooren; Ik heb 'er drank en spys; Ik mag 'er 't onderwys Van wyze meesters hooren. Ik heb 'er ouders, vrienden in, Die ik met al myn hart bemin; Ik kan 'er veilig woonen; Dies zal ik dankbaar my betoonen j En, worde ik eens een man, Zo nuttig zyn voor 't land, als ik maar wezen kan. DE  74 GEDIGTEN DE VEGTENDE JONGENS. GYSJE Laat ons deezen twist beslegten Door eens moedig saam te vegten: KLAASJE. 'k Wil niet, ik heb geen lust in slaan Maar laat ons naar Vader gaan; 'k Wil u niet verongelyken; Vader mag het vonnis stryken GYSJE Laffe jongens zonder moed! KLAASJE. O! bedenkt eerst watge doet. GYS  voor kinderen. 75 GYSJE 'k Vat u aanstonds by de kleêren: klaasje. Wagt u. ik zou my dan verweeren; 'k Ben zo min bevreesd als gy. GYSJE Is dat waar, kom dan ter zy; klaasje. Neen daar zal ik my voor wagten   Maar uw dreigen hier veragten: Ha! geen dwaasheid is zo groot, Dan te vegten zonder nood, Hier werden zy gestoord Papa lief had het juist gehoord. Hy die een krygsman was, en dikwils in zyn leven Van zyn beleid en moed veel proeven had gegeven. Zei: 't is de beste held; hy heeft den grootsten moed ! Die dapper vegten kan, maar 't nooit onnoodig doet. HET  76 GEDIGTEN HET ONWEDER Hoe schoon schiet daar de bliksem neer! Hoe stadig rolt de donder De wolken pakken saam of dryven heen en weêr; Terwyl ik in dat al, gedugte hemelheer! Uw Majesteit bewonder. Nu is 't voorby: een frissche lugt Omringt my, waar ik ga, en doet de vogels zingen. Ik zie een nieuwen glans op boom en veld en vrugt; Maar, eeuwig God gy blyft gedugt Zelfs in uw zegeningen.       Wat zie ik, Caatje! hoe, hy beeft? Ach wil daar nooit voor vreezen ! 't Is een geschenk, dat God ons geeft. En daarom, lieve meid, moest Caatje dankbaar wezen. CLAART-  VOOR KINDEREN. 77 CLAARTJE BY DE SCHlLDERY VAN HAAR OVERLEDENE MOEDER. wanneer ik neergezeten Bedaard het beeld aanschouwe Van myne lieve moeder, Dan rollen my de traanen Gestadig langs de wangen. Dit lief en lagchend wezen, Waar godvrugt en opregtheid Bevalligheid en blydschap Zo klaar op is te lezen, Doet my dan bitter schreien, Om dat ik haar moet missen; Ik - nog geen negen jaren. Wat heb ik niet al uurtjes Met nut by haar gezeten, Wanneer zy my al spelend, Het een en ander leerde, Maar  78 GEDIGTEN Maar 't zal my altoos heugen, Hoe zy my by baar sterven Voor 't laatst nog eens omhelsde. Ik kan 'er niet aan denken. En 'k doe het tog zo gaarne. Toen zeize   lieve Claartje! ,, Uw moeder zal haast sterven   En van deze aarde scheiden,   Om in den blyden Hemel   By de engelen te woonen;   Hoor dan myn laatsten woorden ,   En geef my 't laatste kusje.   Eert God, bemin uw vader! ,, Groei op in deugd en wysheid! En wiltge vrolyk leven,   Leer vroeg de zonden haten. ,, Maar hebt ge eens kwaad bedreven,   Dan moetge 't gul belyden, ,, En God om Jesus wille.   Zal u vergeving schenken.   Maar zietge dan, myn Claartje!   Op aarde my niet weder.   Zie  VOOR KINDEREN; Zie dikwils naar den hemel, En zeg daar woont myn moeder Ach zag ik na uw sterven Myn kind ook daar verschynen Hoe zou ik my verblyden, En God eerbiedig danken, Voor u, myn lieve Claartje! Is ook de hemel open. Maar ach; myn lieve meisje! Ik voel .den dood genaken, En kan niet langer spreeken. Vaarwel vaarwel dan, Claartje; Daar hebtge 't laatste kusje! 'k Ging schreiend haar beneden Èn 't duurde weinige uuren, Of moeder was gestorven. Wanneer ik nu gezeten By het beeld van myne moeder, Aan haren dood gedenke, Dan rollen my gestadig De traanen langs de wangen. Dan zie ik naar den hemel, F De  80 gedigten De woonplaats myner moeder} Dan roep ik, bitter schreiend, o God, hebt gy die moeder Aan my zo vroeg ontnomen, U mag ik niet berispen, Hoe zeer ik baar betreure; Neen, gy zyt wys en heilig, Mag ik u maar beminnen, Myn lieve Vader eeren, En moeders lessen volgen, Dan zal ik by myn sterven By U moeder komen. Wat zal dat zalig wezen! DE  VOOR KINDEREN, 81 DE VERWELKTE ROOS. Waarom verwelkt de roos zo ras, Zei Jantje: och of het anders was! God wierd ook, dunkme, meer geprezen, Zoo 't roosje langer bleef in wezen. Al denkge, datge 't wel doorziet, Myn lieve Jan! 't is zo niet. De schepper weet het best van allen, Waarom 't zo schielyk af moet vallen; En wil ook datge gadeslaat, Hoe ras het aardsche schoon vergaat. De Schepper, dien 't ons past te vreezen. Word door bedillen nooit geprezen. F 2 MIET-  82 GEDIGTEN MIETJE. BIJ HET CLAVECIMBAAL. Die liefelyke toonen Behaagen my alreê; Al heb ik weinig jaren, Ik zing zo graag eens meê. Wanneer myn oudste broêrtjen Op 't clavecimbaal speeld, Dan vraagt hy my, al spottend, Of 't my niet ras verveelt ? Dan zeg ik, lieve jongen! o Speel tog lang voor my! Mogt ik het ook maar leeren. Ik deed my best als gy. Eergistren was ik jarig, En moeder vroeg my toen, Wat ik van haar begeerde; Ik gaf haar eerst een zoen, En  VOOR KINDEREN. 83 En zei myn lief mamaatje, Bewys my deze gunst. Dat ik mag leeren speelen, En zingen naar de kunst. Zy nam my in haar armen, En zei: in 't nieuwejaar. Nu brande ik van verlangen, Ach kwam de meester maar. De jeugd spand zig met speelen En zingen nuttig uit; En is men moê van 't leeren, Dan geeft dit lief geluid Weêr nieuwen lust en kragten; Zo leeft men bly en zoet; En schuwt met vreugd gezelschap Dat dikwils dooien doet. F 3 HET  gedigten HET VERSTANDIG ANTWOORD. Gy vraagt my waarom ik aan God gehoorzaam ben; 't Is daarom, dat ik Hem als wys en goed erken. Hy heeft aan ons zyn wet en liefde alleen gegeven, Op dat wy vergenoegd en vrolyk zouden leven, En al wat ons die wet verbied, Is, hoe't ook schynen mag, ten onzen voordeel niet; Wil iemand dan gelukkig wezen, Die leer gehoorzaam God te vreezen. HET  VOOR KINDEREN. 85 HET GEWETEN. Nooit heb ik meer vermaak, dan als ik mynen pligt Blymoedig hebt verrigt. Dan smaakt het eeten best; dan kan ik vroolyk springen; En bleide liedjes zingen! Maar ben ik traag of stout dan ben ik niet gerust; Dan heb ik geenen lust, In spys, in drank, of spel, dan wordt my door 't geweten, Geduuriglyk verweten, Dat ik een slegtaart ben, en dat ik nooit een man, Zo doende , worden kan. F 4 EEN  86" gedigten EEN BRIEF VAN CAREL. AAN ZIJN ZUSJE CAATJE. `Zusje lief ik laat u weten > Dat ik, sedert u vertrek, In myn kamer heb gezeten Meid lief! met een styve nek. 'k Dagt, ik zal u tog eens schryven. Want het weder is zo guur, Dat ik steeds in huis moet blyven En dat smaakt niet op den duur. 'k Heb met u vry wat te praten! Dikwils denk ik, wasze hier! Maar dat denken kan niet baten, Daarom praat ik op 't papier. Schryven, moet men; zegt papaatje. Even zo als of men praat; Daarom zal ik, lieve Caatje, V vertellen, hoe 't my gaat. 'k Was  VOOR KINDEREN 87 'k Was eerst knorrig, dat Clorinde U van huis en met zig nam; 'k Was wel bly, datze u beminde, Maar wat doetze te Amsterdam, Zei ik, wasze hier gebleven, 'k Had haar graag myn beste prent Voor een nieuwejaar gegeven; O wy zyn zo saam gewend. Maar wat hielp tog al dat klagen, Caatje zus was heen gegaan: 'k Wende dies, in weinig dagen, Schoon uit nood, daar langsaam aan. Daarop, door me in zweet te lopen, Heb ik zwaare kou gevat; 'k Moest dat speelen duur bekopen, Ach wat heb ik pyn gehad: 'k Mogt dan dit, dan dat niet eeten; 'k Sliep ook somtyds niet van pyn; En ik wou geduurig weten. Of het haast gedaan zou zyn. 'k Had geen lust in lezen, schryven, Ja zelfs in myn prenten niet; En zo lang in 't bed te blyven Gaf my telkens veel verdriet. p 5 Vader  88 gedigten Vader wilde my vermaken: Moeder lief deed, watze kon; Maar zy moesten 't schielyk staken 'k Was al moede eer ik begon, 'k Vreesde dat het nooit zou lukken, En wanneer ik ledig zat Kreeg ik byster kwaade nukken, Wyl ik geen geduld meer had. 'k Zei in 't eind - dat ledig wezen Kan tog nooit voordeelig zyn, 'k Nam een boek; en ging wat lezen; En ik voelden minder pyn. Ook begon ik wat te schryven, En wanneer ik prenten zag, Kon ik op myn kamer blyven, Met vermaak, den heelen dag. Vader zag my eens beginnen Aan een kleine teekening, Moeder lief kwam daar op binnen, Om te zien hoe 't met my ging. 'k Was, zy zagen 't wel te vrede; 'k Was niet knorrig als voorheen; 'k Praatte nu en dan eens mede 'k Zei niet kort af ja of neen. Zo  Voor Kinderen 89 Zo versleet ik gandsche dagen, Schoon op ver na niet hersteld Maar dat kniezen en dat klagen, Heeft my sinds niet meer gekweld. Vader zegt, 't kan meer gebeuren, Dat ik niet welvarend ben Maar ik zal te minder treuren, Hoe ik meer daar aan gewen. Die zig naar Gods wil kan voegen, (Zegt hy) met een stil gemoed, Smaakt in ziekte ziels genoegen; God is altyd wys en goed. Nu vaarwel aanminnig meisjen Ieder in ons huis verlangt, Datge een eind maakt van uw reisjen Als gy dezen brief ontfangt. . DE  90 GEDIGTEN DE ZWALUWEN. EENE VERTELLING. Kees zou voor 't eerst naar school toe gaan, Maar was de stoep pas afgetreden, Of 't scheen, hy was niet wel te vreden; En bleef, het hoofd omhoog, een poos verwonderd staan. Hy zag de zwaluwen zo heen en weder zweeven, En zei, dat heet eerst regt op zyn vermaak te leven. Een man die zig op straat bevond, En Keesjes meening ras verstond, Trok hem, al lagchend, wat ter zyden; En zei: wel weetge niet, dat zy dit moeten doen, Zy vangen vliegjes, om hun jongen meê te voên , Die anders honger moesten lyden Noemt  VOOR KINDEREN; 9! Noemt gy dit flegts vermaak, neen Keesje! dat is mis, Maar weet gy wat hier uit veor u te leeren is? Zy kunnen, door dit lustig zweeven, Hoe men met vlyt en vreugd zyn werk verrigten moet: En dat het lelyk staat, als men 't gedwongen doet Ik loop naar school, zei Kees; die les is zeker goed! De  92 gedigten DE ZON. Als ik de zon zie schynen. Die met haar lieve stralen Deze aarde vrolyk koestert Op dat 'er kruiden groeien, Om vee en mensch te spyzen; Die 't ligt ons doet genieten, Om tog verheugd te werken, En vergenoegd te leven; Dan denk ik, met aanbidding, Hoe groot moet God niet wezen.' Die zon heeft hy geschapen En dat uit enkel liefde! HET  VOOR KINDEREN. 93 HET LIJK Myn lieve kinders, schrikt tog niet, Wanneer gy doode menschen ziet; Zoudt gy voor lyken beven? Kom hier: deez bleke koude man, Die voelen, zien, noch horen kan, Houdt nu niet op te leven. Hy denkt en werkt - ja meer dan gy, Maar met geen ligchaam zo als wy. De ziel is weg van de aarde. Die, God, dien hy hier heeft gevreesd, Is by hem in zyn dood geweest; En houdt dit lyk in waarde. A1  94 GEDIGTEN Al is de ziel van 't lichaam af. Al daalt het lyk in 't donker graf, Dat moet u niet doen yzen. Gelooft het vry, de goede God Zal zelfs dat lelyk overschot Veel schoonder doen verryzen. Ach, lieve kinders' zegt dan niet; Wat is dat sterven een verdriet! Mogt ik maar altoos leven! Wanneer ge God bemint en dient, Dan voert de dood u, als een vriend In 't eeuwig zalig leven. En komt dan eens de jongste dag, Dan zal het ligchaam, dat daar lag, Zig levend weêr vertoonen. Dan voeren de Englen van beneén U zingend naar den Hemel heên, Om eeuwig daar te woonen. Myn  VOOR KINDEREN. 95 Myn lieve kinders schrikt dan niet; Wanneer gy doode menschen ziet, Zoudt gy voor lyken beven? Zegt liever vrolyk deze man ? Die hier niet zien of hooren kan. Mag in den hemel leven. G HET  96 gedigten HET VOGELNESTJEN Mietje had eens, onder 't wandlen Een verholen Vogelnestjen In een dorenhaag gevonden, 'k Heb nu, zeize, myn verlangen: Hoe zal ik my nu vermaken Met die lieve kleine diertjes ? Aanstonds ga ik thuis wat haalen, Om dit nesjen in te bergen. Mietje liep en zag haar moeder, Die zy hygend uit vertelden: Lieve Mietje, zei de moeder Stoort tog nimmer vogelnestjes! Denkt maar eens, hoe de oude vogels Om dat stooren zouden treuren; Zoudt gy, Mietje lief, niet schreien, Als men u,, met Piet en Jetje, Tegen wil en dank vervoerde; Mietje lief, hebt medelyden Met  Voor Kinderen 97 Met die oude lieve vogel'. Zoekt tog nimmer uw genoegen ïn de droefheid van geen ander. Neen, zei Mietje, lieve moeder! Neen dat niet! maar hoorze eens schreeuwen ; Ach zy hebben zulken honger! Denkt niet meisje, zei de moeder, Dat zy juist van honger schreeuwen. Ach zy zouden zeker sterven, Als gy hun zo lang wou spyzen, Totze niet meer konde schreeuwen. Maar wiltge u eens regt vermaken, En eens zien hoe de oude zorgen Om hem juist zo veel te geven, Als die diertjes noodig hebben, Zet u slegts in stilte neder, En ge zult dan schielyk merken, Dat zy vliegjes, mugjes, wormpjes Vangen en in 't nesje brengen, o De goede wyze Schepper Heeft zo wel aan deze vogels Ouders, als aan u, gegeven: g 2 De  98 gedigten Dezen weten altoos beter, Wat de kinders noodig hebben,, Om dat zyze 't meest beminnen. Ja die zullen nooit verzuimen, Hun teêrhartig te verzorgen; Daar toe heeft hun God de liefde Voor hun jongen ingeschapen; En gy moet niet wyzer wezen, Dan de goede en wyze Schepper. Mietje hoorde naar haar moeder; Maar ging dikwijs zagtkens kyken Naar het groeien van de jongen, Zonder 't nestjen ooit te stooren. FLIP.  VOOR KINDEREN. 99 FLIPJE, DE VADER EN DE TUINMAN. Wel waarom snoeitge tog de boomen, Zeg trouwe Piet? Daar aan die takjes vrugt zou komen , Gelykge ziet. DE TUINMAN. Een boom, die al te veel moet dragen, Verliest zyn kragt? Ook zou de vrugt zo niet behagen, Als gy verwagt. Uw vader heeft graag goede Peeren; DE VADER. 't Is wel gezegd: En 't deel van die te veel begeeren Is doorgaands slegt G 3 DE  100 gedigten DE EENZAAMHEID. Denkt niet, lieve speelgenooten! Dat de tyd ïny heeft verdroten, Toen ik gistren zat alleen. Die vermaak heeft in het lezen, Hoeft geen eenzaamheid te vreezen, Maar is altoos wel te vreen. Vader zegt, dat brave menschen Dikwyls naar die uurtjes wenschen Dikwyls naar hun kamer gaan, Om in oude en nieuwe boeken Wyze lessen optezoeken; En dat staat my wonder aan. 'k Wou zo graag verstandig wezen» En ik worde ook graag geprezen, 'k Zeg, als het by my leit: Dient er dan, om veel te weten, Menig uurtje nog gesleten, Welkom! welkom! eenzaamheid! LIJST  LIJST 101 DER KLEINE GEDIGTEN. Bladz Aan twee lieve kleine Jongens. 5 Het kinderlyk Geluk. 6 De Perzik. 7 Alexis. 8 De Kinderliefde. 9 De waare Rykdom. ló Het vrolyk leeren. 1 j Het medelyden 12 De naarstigheid 13 De Spiegel. IA Klagt aan den kleine Willem op de dood -van zyn Zusjen. Het geschenk. ig Welkom groet van Claartje voor haar kleine zusjen De Ledigheid. 18 Het Hondjen. l0 Het gebroken Glas, Eene vertelling. 20 De Godsdienstigheid. 22 De Haas. 23 Eene vertelling van Dorisje. 2^ Jesus Een Zangstukje. „7 De Dryftol. 28 De Pruymeboom. Eene vertelling. 20 De Bedelaar. g( De ware Vriendschap. g2 Lotje en Keesje, > 23 De Gezondheid. Klaartje en Keesje. 36 Het gevonden Liedje. 38 De goede Eerzugt. Eene klagt yan Daantje 41 De klepperman. 43 Klaasje en Pietje. ' 44.  102 LIJST DER KLEINE, enz. Winterzang. Bladz. 45 Gods goedheid. 47 Gods wysheid. 48 De edelmoedige Wedervergelding. 49 Het zieke Kind. 50 Het goede voorbeeld. 51 Pietje en Keesje. 53 Het geluk. 55 Een Godsdienstige Jeugd maakt een gelukkigen ouderdom. 56 De Koolmees. 58 Pietje by het Ziekbed van zyn Zusjen. 59 Het, verhoorde Gebed. 60 Het tederhartige Kind. 6l De Onbedagtzaamheid. 63 De Vogel op de kruk. 64 Aan myn kleine Lezers. 65 Jantje en het Konyn. 66 De zingende Willem. Morgenlied. 67 De kleine zangster Avondlied. 69 De verkeerde vrees. 72 De liefde tot het vaderland. 73 De vegtende Jongens. 74 Het Onweder 76 Claartje by de Schildery van haare overledene Moeder. 77 De verwelkte Roos. 81 Mietje by het Clavencimbaal 82 Het verstandig antwoord. 84 Het geweten. 85 Een Brief van Carel aan zyn zusje Caatje. 86 De Zwaluwen. Eene vertelling. 90 De zon. 92 Het Lyk. 93 Het Vogelnestjen. Eene vertelling 96 Flipje, de Tuinman, en zyn Vader. 99 De eenzaamheid. iso