VERKLARING VAN PSALM LXIIL IN NEGEN LEERREDENEN, door jO HANNES WENSESLAUS van O T T I N G, Predikant te Breda. TE BREDA, Bï WILLEM van B E R G Ê Ns Boekverkoper, MbecLXxxiv.  APPROBATIE. De ondergetekende Fifitatores Librorum der Clasjïs van Breda, met vereyscbte oplettenbeyd geleezen hebbende eene Ferklaaringe van den \Sk\\\ften Psalm door den Wel-Etri». in Zeer Geleerden Heer Johannes Wenceflaus van Otting, Predikant te Breda, hebben niet alleen dezelve bevonden overeentekomen, met ds Leere der Waarheyd, vervat in de Heilige Scbrivten, en in d* Formulieren van Eenigheyd tnzer Sterke ingedrukt , maar ook daar in ontdekt veele blyken eener gezonde uytlegkunde, en geoefende bekivaambeyd om met allen trust Gods Woord ten rechten gehruyke aantedringen. Weshalven zy dit Werkje goedkeuren «n aanpryzen, met hartelike beede dat de Heere '/ zei' ve tot nut van vele zeegene , op dat de Eerwaardige Schryver, die reeds meer dan Fyftig Jaren met vrucht in 'f Woord gearbtyd heeft , zig ook over de vrucht en zegen van dezen zynen arbeyd verblyde! Breda den 20» van Grasmaand 1784. BD)ftt- C. van den BROK K, Predikant in 's Princenhage, h. t. Dep. Cl. ty Fiftt. Libr. P. van KEMPEN, Pred. te Breda, h. t. Dep. /0^J?S>- Cl. & Fiftt. Libr. 0c " van WALCH'REN, Is " ) Pred. te Terheyde, Cl.h.t, |'5 r j Deput. & Fijit. Libr.  VOORREDEN ' TOT DEN LEZER. 2jedert eeh geruimen tyd van jaren heb iR meermalen eenige opwekkingen in myn gemoed gevonden , om iets tot gemèene • ftichting in het licht te geven , hetwelk teffens dienen mogt tot een gedachtenis van mynen Euangelie - dienst voor de byzondere Gemeenten, in welken de grote Koning zyner Kerk, my als zynen geringen Dienaar heeft gelieven te gebruiken. Hiertoe kreeg ik nader byzpndere' nartfporing, door het gene myn Hooggeachte en-geliefde Amptgenoot, de Wel-Eefw. Heer Help&rus Ritzema gefchreven heeft iiï de Voorreden van Zyn Wel - Eerw. voortreflyk Werk, ten tytel voerende* de Uitmuntende bserfchappy der zeer overvloe' dige Genade Gods boven de vermeerderde * g Zort-  iv VOORREDEN Zonde, een werk, hetwelk van allen, die de zuivere Leer der Genade beminnen , overwaardig is met aandacht gelezen en herlezen te worden. Ik heb evenwel de uitvoering van het gene in myn harte was, wegens eenige my terughoudende redenen tot zo lange vertraagd , dat ik in den weg der Goddelyke Voorzienigheid , in omftandigheden geraakte , die my hiertoe deden beiluiten. Te weten, myn zeer geliefde Zwager, de Wel - Eervv4 Heer Samuel Hoeuft, S* S. Theol. Doft. had eenigen tyd voor my, en ik naderhand, een plechtige Leerreden gedaan , ter gedachtenis van onzen vyftigjarigen Predikdienst, tot roem en dankzegging voor de goedertierenheden van den God onzes levens aan ons bewezen. Wy vonden nog lust en krachten, om in het werk der Kuangelie-bediening te blyven voortgaan , maar overwegende , dat het vervullen van den gehelen dienst in onze klimmende jaren voor ons te zwaar zoude vallen , keerden wv ons met een oot¬ moedig verzoekfehrift tot Zyne Doorl. Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nasfau, enz. enz. enz. dat het Hoogstdenzelven believen mogt, ons beiden elk een halve Predikbeurt in deze Gemeente toé-  TOT DEN LEZER. V toeteftaan, hetwelk Zyne Doorl. Hoogheid ons allergoedgunftigst en edelmoedig heeft geaccordeerd, in den jare 1782. waarvoor wy een blyvende dankbare erkentenis aan Hoogstdenzelven in onze harten toedragen. De Algenoegzame God ftorte, naar den rykdom zyner onuitputtelyke volheid, allerlei dierbaarfte zegeningen overvloediglyk uit over Zyne Doorl. Hoogheid, benevens Hoogstdeszelfs Koninklyke Gemalin en Vorstelyke Spruiten; Het Doorluchtig Huis van Orange en Nasfau , zy en blyve voor Land en Kerke tot een zegen en tot lieerlykheid, zo lang de Zon en Maan zullen fchynen! Zints het waarnemen van een halve Predikbeurt behaagde het den Vrymachtigen Opperbeftierder my te bezoeken met eene Lichaams ongefteldheid, waardoor ik verhinderd wierd mynen openbaren Predikdienst eenige reizen waartenemen, blyvende evenwel in Itaat, om in myn huis en kamer myne byzondere ftudien voorttezetten waarom ik dan deze gelegenheid gebruikte, om eenige Leerredenen, welken ik in myne jongere jaren gepredikt had, optezoeken en natezien, onder welken my in handen vielen deze Leerredenen over P/2 LXlli. welke my voorkwamen als konnende dienen tot myn oogmerk , waarom ik * 3 het  Vi VOORREDEN hetbefluitnam ,dezelven tot gemeene ftichting, ter drukpers overtegeven. Ik heb dezen Psalm te liever verkoren, omdat my niet bekend is, dat over denzelven in onze Nederlandfche taal 9 eene verklaring op de wyze van Leerredenen, geVonden word ; ook kwam my de inhoud Van dezen Psalm zeer voortreflyk voor, als behelzende verfcheidene heilige Zielsgeftalten , en geloofswerkzaamheden van een. Godzaligen, die onder de medewerking van Gods Geest dienen konnen tot lering, opwekking, beftiering, bemoediging en verfterking van Gods gelovig Volk, op hunnen weg door de woeftyne dezer wereld naar hetHemelfpheZion^gelyk ook tot befchamende overtuiging, aanfporing en uitlokking van nog anbegenadigden, om naar Gods zalige gemeenfchapin denVerbondsIVliddelaar heilbegerig te zoeken, terwyl hy te vinden is, en hem aanteroepen, terwyl hy naby is. Ik heb dan deze Leerredenen in het licht gegeven met een eenvoudig oogmerk, om iets toetebrengen tot gemeene ftichting, of het Gode behagen mogt dezelven met zyïien Zegen te bekronen, tot bevordering yan den gegstelyken welftand der gener, aan Reiken dezelven ter lezinge voorkomen; als  TOT DÏN LEZER. VII alsmede om te ftrekken tot gedachtenis van mynen Predikdienst in de byzondere gemeenten, daar ik denzelven verricht heb, in welken ik wenfche, dat deze Leerrede* nen ook mogen bekend en gelezen worden. De befcheiden Lezer vergunne my by . deze gelegenheid te melden, dat het den Opperheer zyner Kerk heeft behaagt , my zynen geringen en onwaardigen Dienstknecht, zeer vroegtydig tot den dienst des Euangeliums aftezonderen , en in zynen oogst uitteftoten, wanneer ik nog geen tweeen twintig jaren bereikt had. Eerst in de Gemeente Gods te Ifendyke, een Stedeke gelegen in Staats-Vlaanderen, daar ik op den 8. July des Jaars 1731. bevestigd zynde, ten zeiven dage myne Intreereden deed met de woorden uit Jtf. WW 1. Om Zions wille zal ik niet zwy gen, en om Jeruzalems wille zal ik niet ftille zyn, tot dat hare gerechtigheid voortkome ah een glans, en haar heil ah een fakkel, die brandt. Hier heb ik ruim vier jaren aan de zyde van een waardig Amptgenoot, wylen den Wel Eerw. Heer Egbertus Coopfin , in het werk des HEER EN bezig geweest, en , na voor twee beroepingen, de eene tot de Gemeente van Ter - Neuzen, de andere tot die van Ouwerkevk in Duive* 4 tod,  vin VOORREDEN land , bedankttehebben , wierd ik kort daarna beroepen toe de Gemeente des HEEREN te Werkendam en de Werken; welke roopftem, door ernftige aanhoudende verzoeken daartoe gedrongen zynde, ik opvolgde , en nam op den 21. Aug. 1735. myn Affcheid van Ifendyke, met de woorden van den Propheet'Jeremia, die voorkomen Jer. xvii: 16. Ik hebbe doch niet aangedrongen meer dan een herder achter u betaamde, ook heb ik den dodelyken dag niet begeerd, gy weet het, wat uit myne lippen, is gegaan, is voor uw aangezicht geweest. De tweede plaats, daar ik door Gods zonderlinge Voorzienigheid gefield wierd, was dan het zeer volkryke Dorp Werkendam eri daarmede gecombineerde Werken, daar ik met de op de omftandigheden myner beroeping welpasfende woorden myne Intree - Predikatie deed op den 4. September 1735. uit 1 Sam. in: 8 , 0, 10. Doe riep de HE ERE Samuel wederom ten derdenmale , en by fiend op, en ging tot EU, en zei de, ziet (bier') ben ik, want gy hebt my geroepen; doe verflond Eli, dat de HEER E den jongeling riep-, daarom zei de' Eli tot Samuel, gaat henen , legt u neder, het zal gefebieden, enz. In deze voor my zeer lieve en aangename  TOT DEN LEZER. I* me Gemeente , heb ik niet al zuchtende, maar met blydfchap, ondet merkelyke bevinding van Gods medewerkende Genade, zo tot myne onderftguning en bekwaammakingj tot verrichting van het zwaarwichtig werk in zulk een talryke Gemeente, als tot vruchtbaarmaking van het woord der Prediking aan veler Zielen , ruim drie Jaren lang het Euangelium verkondigd; en vandaar tot de Gemeente der Stede Waardingen beroepen zynde , deed ik myne Affcheids • reden op den n. Jan. 1739. uit Handel, xx: 31, 32. Daarom ivaakt en gedenkt , dat ik drie Jaren lang , dag en nacht t niet opgehouden heb, een iegetyk met tranen te vermanen. Ende nu broeders, ik bevek u Gode, ende den woorde zyner genade, die machtig is Qu~) op te bouwen ende u een erfdeel te geva\ onder alle de geheiligden. Dus wierd de Stede Vlaardingen, de derr de plaats, daar de Opperheer zyner Kerk my tot zyn werk in den Euangelie-dienst beliefde te gebruiken; in welke aanzienlyke, Godsdienftige en Leeraarslievende Gemeente , ik mynen dienst begon op den 18. Jan. 1739, met de woorden van Paulus ï Cor. 1: 23 , 24. Doch wy prediken Christurn den gekruidgden, den Joden wel een erger nis Je , ende dtn Grieken eene dwaasheid: maar haar die geroepen zyn , beide Jo* 5 de n  x VOORREDEN den en Grieken , (prediken) wy Christurn de kracht Gods, en de wysheid Gods. Gedurende den tyd van Zestien Jaren en een half, heb ik daar in den dienst des HEEREN gearbeid, en het behaagde hem onder den dienst van my , nevens dien van mynen zeer Waardigen en Geliefden Amptgenoot, de Wel - Eeny. Heer Jacobus Roeringt thans rustend Leeraar3 wonende in 's Gravenhage , krachtdadig medetewerken tot bekering van een goed aantal, die tot de Verbonds - Gemeenfchap van God in den Middelaar Jefus Christus door zynen Geest krachtdadig wierden overgebracht; en tot verdere opbouwing, bevestiging en bemoediging van reeds toegebrachten; waarom ik tot een Affcheids- Reden voering tot deze my zeer liefgeworden Gemeente zeer gepast vond , en met ruimte des gemoeds gebruikte de woorden des Apostels uit i The ff. 1:5. Want ons Euangelium is onder u niet alleen in ivoor den geweest, maar ook in kracht , en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid: gelyk gy weet, hoedanig wy onder u geweest zyn om uw ent wille. Waarmede ik het werk mynes dienftes aldaar eindigde op den 2. Aug. 1755, Van Vlaardingen wierd ik op Aéle van Au-  TOT DEN LEZER. XI Authorifatie van Hare Koninklyke Hoogheid, Hoogloflyker Memorie, de Vrouwe Gouvernante , Moeder en Voogdes van Zyne Doorl. Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nasfau, enz. enz. enz. tot de Gemeente Gods in de Stad Breda, door den Eerw. Groten Kerkenraad heroepen,zynde deze de Vierde en laatfte plaats, welke de Albeftierder voor my tot den dienst zyner Kerk bepaald heeft: Ik wierd alhier bevestigd in den Heil. Dienst op den 17. •Aug. 1755. predikende tot een intrede uit iCor. v: 20. Zo zynwy dan Gezanten van Chrisii wege , als of God door ons lade , wy bidden u van Cbristi wege^ laat u met God verzoenen. In deze Gemeente van de voortreflyke Vorstelyke Stad Breda, heb ik in een'allerlieflykfte broederlyke vereniging met myne zeer geachte en liefwaardige Amptgenoten, het werk des HKEREN tot nu toe, niet zonder zynen Zegen , mogen verrichten , en het heeft my , door" de groote goedertierenheid van den God mynes levens, mogen gebeuren, dat ik alhier een dankbare gedachtenis van mynen vyftigjaren Predikdienst in de vier evengemelde Gemeentens tot roem van Gods naam, heb gehouden op den 19. Aug. 1781. uit Ps. cxxxviii : 8. De HEERE zql bet voor mg  X!i VOORREDEN my voleinden; uwe goedertierenheid, HEERE, is in eeuivigheid , en laat niet varen de werken uwer handen. Dus heb ik meer dan twee-en vyftig jaren het voortreflyk, doch zwaarwichtig Pre-* dikampt in vier Gemeenten bekleed , en wel den langden tyd in de Gemeente van Breda. O! dat de H E E R E my zynen gerin-? gen dienstknecht nog beliefde te gebruiken, om door de verkondiging des Ëuan» geliums eenigen te bewegen tot het gelove, én overtehalen tot het Koningryk des Zoons zyner liefde, en om de gelovige onderdanen van dezen Koning meer te verwakkeren tot het ftandvastig, onbeweeglyk, en altyd overvloedig zyn in het werk des Heeren, om alzo te verkrygen de krone der Hemelfche Heerlykheid, ! De God en Vader onzes Heeren Jefa Christi doe ook hiertoe, door de medewet kende genade zynes Geestes , dienstbaar zyn deze Leerredenen, waarvan ik de aanleiding tot, en het oogmerk van de uitgave aan den Lezer heb opengelegd ! Ik befluite met een biddende opdraging yan dezelven aan den Drie-eenen volzaligen God,  TOT DEN LEZER. XIII God, den God mynes heils, dat hy zynen Zegen daarover gebiede j en dat aan hem, den God mynes levens , myn Ziel en lichaam , met alle myne vermogens ^ mogen toegewyd en geheiligd zyn, in den gehelen tyd, die voor my nog overig zal zyn , in den vleefche op aarde te leven, en hiernamaals te mogen ontvangen den genadeloon, aan alle zyne graaggetrouwe Knechten beloofd! AMEN. JOH. WENC. van OTTING, Breda den il, Mey 1784. KOR-  KORTE SCHETS /» dezen Pfuhi komt voor 0 1. Het 0pfchriftvs. i. Een Pfalm Davids, ah hy was in de woejlyne van Jsda. II. De inhoud zelf, waarin David A. £-m voordek zyn gelovig vértrouwen op God als zynen God, werkzaam door een ernftig zoeken, en vurig verlangen naar de zielvertroostende nabyheid Gods in den openbaren plechtigen Godsdienst aangedrongen door krachtige rer densn, vs. 2 — é. ^ B. Daarna geeft hy op zyne gelovige verwachting van het verkrygen zyner zielsbegeerte, door verlosfing uit zynen tegenwoordigen tegenfpoedigen ftaat, met de vrucht daarvan, 20 in opzicht van zig zeiven, als in opzicht van andere godzaligen vs. 7—12. A. De Godvruchtige David fielt zyn vertrouwen op God voor K. op zig zelf, $ God , gy zyt myn God. vs. 2. ijle lid. 3. En zo als het zig werkzaam betoonde door een ernftig zoeken en vurig verlangen naar God zynen God. a. In het gemeen. Ik zoeke u in den dageraad , myn ziele dorfiet naar u, myn vleesch verlangt naaru, in een land dor ende mat, zonder %'aifV'v;. 2. 2de lid. In VAN P S A L M LXIIt  KORTE SCHETS van PS. LXIII. xv /3. In het byzonder oogmerk daarvan, om uit herinnering van vorige bevinding, Gods gumtige nabyhefd in het Heiligdom wederom te mogen genieten, gelyk als voorheen, vs. 3. («/Zo ik u in het Heiligdom aanfehouwd heb) om te zien uwe Jierkheid en uwe ere. y. Die dringt hy aan met krachtige redenen. a. Door zyne dierbare achting van Gods gunfte boven alle het heerlyke des levens, want uwe goedertierenheid is beter dan het leven vs. 4. 1fle lid. b. Door een oprechte gelofte, dat hy dan God te meer zoude loven en grootmaken myne lippen zouden u pryzen, alzo zoude ik u loven in myn leven; in uwen name zoude ik myne handen opheffen, vs. 4. zde lid en f. e. Door zyne hoop op het verkrygen van vermeerdering van genade, als een grond, waaruit zyne dankbare verheerlyking van God zoude voortvloeijen. Myne ziele zoude als met fmeer en vettigheid verzadigd worden , ende myn mond zoude roemen met vrolykzingende lippen vs. 6. B. Vervolgens geeft David op zyne gelovige verwachting , welke hy had , om zyne zielsbegeerte vervuld te krygen, waarvan hy tf. Vooraf tot gronden legt, et. Zyne vorige ondervinding van Gods hulpe, als ik uwer gedenke op myn leger/leden zo pcinze ik aan u in de nachtwaken, want gy zyt my eene hulpe geweest, ende in de fchaduwe uwer vleugelen zal ik vrolyk zingen, vs. vïl; 8. .'" 0. Zyne achteraankleving aan God y. En de gewaarwording van deszelfs krach*  «Ti KORTE SCHETS van PS. LXIII. krachtige onderfteuning : myne ziek kleeft ü achteraan, uwe rechterhand onderfteunt my vs.9. 3. Daarna Helt hy voor zyne verwachting zelve, dat hy zyne begeerte zekerlyk zoude verkrygen , door de verdelging zyner vyaaden tot zyne verlosfing' uit zynen tegenfpoedigen (laat; maar dezen, die myne ziele zoeken tot verwoefiing, zullen komen in de onclerfte plaatfen dér aarde, men zalze Jlorten door het geweld des zweerds, zy zullen den vosfcn ten deele worden vs. 10, 11. waaruit zoude vloeijen. 0. Een aangename vrucht teiï opzicht van David zeiven. j3. En tefFensten opzicht van andere godzaligen ; maar de Koning zal zig in Gode verblyden: een iegelyk, die by hem zweert, zal zig beroemen; want de mond der leugenfprokers zal ge* flopt worden, vs. 12. • * Ë Ë R-  EERSTE LEERREDE, k LXIII: i, n\ i. Èen P/alm Davids, als hy was inde w&ejlyni ■van Juda. t. O God! gy zyt myn God, vJelyk als de hoogfle gelukzaligheid van een in zig zeiven elendig zondig mensen gelegen. is in de gemeenfehap met den algenoegzamen God^ door den Middelaar des genaden -verbonds, zo ftellen ook de ware gelovigen daar in hun hoogde geluk en zaligheid. I. Men kan' doch, geen groter gelukzaligheid bedenken, dan te ftaan in de gemeenfehap met een verzoend God door den Verbonds-Middelaar, dewyl daarin alleen de genietinge van alle beftendig en wezentlyk geluk,' naar lichaam ea Ziele, voor den tyd en de eeuwigheid, opgefloten is, waarom de jffalmist daarover uitroept: Welgelukzalig is het volk, diens God de HEEREis, Pf. xxxin: 12. , , II. Een onbekeerd zondaar mag daar in geen geluk voor zig zeiven ftellen, omdat hy, wegens geeftelyke blindheid des verftands , onkundig zynde van de ware gelukzaligheid, zig aan de nietige dingen dezer wereld, die, hoe begeerlyk eok voor een vleeschlyk oog, flechts vdclheid der A ydel- rNLEI- ÖINC.  3 EERSTE LEERREDE Inhoud dezes Pfulms. ydelheden zyn, vergaapt, en in de voldoening zyner zondige begeerlykheden, aan welken hy verflaafd is, zyn grootfbe genoegen vindt; maar een begenadigde, door het licht van Gods Geest beftraald , (telt daarin zyn hoogde geluk, zyn fchat, ja eenig al, en roem, met Jfaph betuigende, uit Pf. lxxih: 2f, 26. Wien heb ik neffens u in den hemel? neffens 'u en lust my ook niets op der aarde, bczwykt myn vleesch ende myn herte , zo is God de rotsjlcen myns herten \ en myn de tl in eeuwigheid. Ja dit is den godvrezenden in alle noden en ongelegenheden tot zulk een vasten grond van zyn vertrouwen, dat hy zig kan verzekeren, uit krachte van zyne verbondsgemeenfchap met God, dat die God hem bewaren, en uitredden zal, gelyk de klagende Kerk, op dien grond, fprekende voorkomt, Klaagl.m: 24. De Heere is myn deel, zcit myne ziele, daarom zal ik op hem hopen. lil. Dit zelfde zien wy ook in den gelovigen man naar Gods herte David, in onzen TextPfalm, hy Helde zyne hoogde gelukzaligheid daarin, dat God zyn God was, volgens onze textwoorden, en op grond van deze betrekkinge, welke God op hem hadde, zocht hy, in zyne droevige omftandigheden, door een gelovig vertrouwende fmeekbede, zyne bewaring en uitredding uit zyne ongelegenheden by God, die hem konde en zekerlyk zoude helpen, en tot een gelukkiger flaat uitvoeren, A. De van God verordineerde tot Koning over het volk Israël, David, bevond zig nu, (gelyk de inhoud dezes Plalms, benevens het opfchrift, duidelyk aanwyst,) in een zeer bekommerlyken ramp-  over PSALM LXIIT. 3 rampfpoedigen toeftand, moetende in een hui lende wildernisfe, als een balling , omzwei ven, van bittere vyanden ter dood gezocht, vei fteken van de bywoninge des plechtigen God; diensts, en misfende de zielvervrolykende nabj heid des Heeren; hy ftort een ernftig gebed ui tot God, vol van gelovig vertrouwen, waari: hy openlegt zyne brandende begeerte, en vtirij verlangen, om Gods nabyheid te genieten, zij in hem te verlustigen, en hem met blydfchap t* loven , in de plaatfe van den openbaren Gods dienst, en hy betuigt zyne gegronde hope, da hy deze zyne begeerte en verlangen zekerlyl zoude verkrygen, en alzo in een voorfpoedigei en blyden ftaat gefteld worden, waarin hy Goc vry en onbelemmerd konde dienen, en zyne na byheid met blydfchap genieten , terwyj zyne boze vyanden zouden omkomen, maar hy toi het koninkryk verheven, zig met alle godzaliger in God zoude verheugen, en roemen. B. Hy begint dezen Pfalm met eene betuiginge van zyn gelovig vertrouwen op God als zynen God, die machtig was om zyne begeertens te voldoen, zeggende: S God! gy zytmyn God. C. Wy vinden in dezen Pfalm Het opfchrift, vs. i. 3. En den inhoud zelfs; waarin wy zeer gepast twee hoofddeelen konnen onderfcheiden. *. Eerst vertoont David, by maniere van aanfpraak, zyn vertrouwen op God , gepaard met een vurig verlangen naar de zielverkwikkende nabyheid Gods, en de vergadering der Heiligen in den openbaren Godsdienst, met by voeging der reden van dit zyn verlangen, en betuiging A 3 VSITi t 1 F 3 p > [ 1 Verclet' lingvm dezen Pfalm. •  4 EERSTE LEERREDE Verdeeling det thans ti behandelentext•woorden. VERKLARING.I. Het eerfte deel behelst het op- Jchrift, Een Pfalm .Davids. t Wat het eerfte deel betreft, zyfide het Op" fchrift, daarin vinden wy aangewezen: A. Eerst den Opfieller of Dichter van dit zartgftuk, namentlyk David, want het is een Pfalm Davids,- zo dat de godzalige koninglyke Propheet, de lieflyke in Pfalmen en Lofzangen Isa* els, en man naar Gods herte, David, de maker van dezen Pfalm is. B. De aart van dit zangftuk legt opgefloten in den naam van Pfalm, in den Grondtext *tffDÏD, welke benaminge te kennen geeft, een naar de konst net en accuraat opgefleld dichtjluk, want dit leert ons de afleiding dezes naams van den wartel iDt hy heeft qfgefneden of befnoeid, gelyk een wyn* gaardenier met een fnoeimes het overtollige, weeldrige en fchadelyke hout van den wynftok affnydt, en de ranken in goede order fehikt; derhal»' van zyne blyde dankzegging, welke hy aan den HËERE zoude toebrengen, als het hem beliefde zyne begeerte te voldoen, vs. 2—S. |8. Daarna geeft hy op zyne zekere hope en verwachting, welke hy had, om zyne begeerte te verkrygen, met aanwyzing van de vrucht, die uit zyne verlosii'ng en Helling in een gelukkigen ftaat, zoude voortvloeijen, zo in opzicht van hem zelfs , als ten opzicht van alle godzaligen vs. 7—12. Thans zal ik wat nader vërklaren- I. Het Opfchrift van dezen Pfalm. II. En Davids 'Betuiging aangaande zyn vertrou» wen op God als zynen God.  over PSALM LXIÏI. 5 haiven zal 'er door te kennen gegeven worden zulk een zangftuk, van 't welke alle onvoegzame en ongelykluidende dingen, die voor het gehoor lastig vallen, afgefneden zyn, en 't welk beftaat uit fnydingen, volgens de konst zeer net en fierlyk gefchikt, zo dat het aan de regelen en wyzen der muzyk nauwkeurig beantwoorde. Sommigen zyn van gedachten, dat een Pfalm onderfcheiden zoude zyn geweest van een Lied yty, zo dat een Pfalm zy geweest een zangftuk, het welke met 'mufikale injlrumenten, en een lied, het welke alleen met de menschlyke fiem gezongen wierd; edog, dat Pfalmen nooit met een bloote lTemme gezongen zyn, zal men niet ligtelyk ftaande houden, als men acht geeft, dat het wortelwoord "jEtf gebruikt word van het zingen met de fiem , gelyk het voorkomt Pf. lxvi ; 2, 3, 4. daar Pfalmzingen verklaard word, door gevet eere zynen (dat is Gqdes) lof, en door u, zegget tot God, hoe vreeslyk zyt gy in uwe werken ! Dus betekent ook het Griekfche woord ■^oiKKuv zingen zonder midïkale inftrumenten, Epb. v: 19. Jac.v; 13. en 1 Cor. xiv: 15. 3- Anderen meenen, dat een Pfalm onderfpheiden zoude zyn geweest van een lied, als het welke zoude te kennen geven een zangftuk dat los is, en van alle konstregelen der muzyk ontbloot, noch aan dèzelven gebonden; doch de naam een lied is veel liever uit kracht van zyn wortelwoord ecu gemeene naam, te kennen gevende allerlei dicht- of zangftuk, het zy aan. de regelen A 3 der  Ah by ivas in de woefiyntvan j lida. 6 EERSTE LEERREDE der muzyk gabonden , of het zy met minder konst tefamengefteld. J. Wy oordeelen dan,dat eenpfalm te kennen geve een dicht- of zangftuk, het welke aan een verhevener konst der muzyk in allen deêle, en altyd beantwoordde, mitsgaders doorgaans, hoewel niet altyd en overal, met mufikale inftrumenten gezongen wierd; maar een U:d zulk een, het welke wel fomtyds op een verheven, en aan de regelen der konst gebonden wyze , uitgevoerd wierd, doch ook dikwyls naar de vatbaarheid des volks, en naar den toon en melodye der gemeene gezangen gefchikt was, en wel meest met de bloote ftem, maar ook zomtyds met mufikale inftrumenten gezongen wierd. Vid: de hifee Clar: Petr: Laan Differtat: Philol: Theo!: ad Titulum, Pf. xxx. C. De tyd en gelegenheid van het opftellen dezes Pfalms door David, word hier in het opfchrift ook aangewezen, als hy was in de woeftyne van Juda, waardoor wy duidelyk geleid worden tot de ballingfchap van David in de dagen van Koning Saul, door wien hy vervolgd wierd, en daarom moest vluchten en omzwerven in deze woeftyne van Juda, die van een wyde uitgeftrektheid was, onderfcheidene deelen had, en yerfcheidenl}k benoemd wierd van de naburige plaatfen, gelyk als men leest van de woeftyne Ziph, Maon, Engedi enz. ij. Hoewel het niet zeker bepaald kan worden, op welken j ui sten tyd hy dezen Pfalm heeft opgefteld , nadien hy verfcheidene gevallen in onderfcheidene plaatfen heeft ondergaan. 3. Nochtans is het allerwaarfchynlykst, dat  over PSALM LXIII. hy het gedaan heeft, wanneer hy een en andermaal uit Sauh handen verlost was,, en Gods hulpe, bewaring en uitredding ondervonden had, gelyk kan worden opgemaakt uit w. 8, 9, i©. zo dat te dezer tyd de verdelging van Davids vyanden , en zyne verhoging tot het koningryk nafa y was. j. In deze woeftyne was de godzalige David afgefneden van de heuglyke nabyheid Gods in den openbaren Godsdienst, en hy ftelt in dezen Pfalm voor, hoe hy nu in zulk een toeftand was aangedaan. II. Hy begint met een openhartige belydenis van zyn gelovig vertrouwen op God als zynen God, o God! gy zyt myn God; in welke woorden ons voorkomt: A. De perfoon tot wien de Dichter zyne aanfpraak richt, 6 God! B. En daarna zyne geloofsbelydenis, welke hy doet, gy zyt myn God. A. De godvrugtige David in grote verlegenheid, en in het uiterfte gevaar zynde, wendt zig niet tot de geftorvene heiligen, noch tot de hulp van fchepzelen, neen, hy geloofde, dat Abraham niet van hem wiste, en dat Israël hem niet kende, dat aller menfehen heil ydelheid is, dat men het te vergeefsch verwacht van de heuvelen, en menigte der bergen, maar dat alleen in den HE E RE, den alleen waarachtigen God, Israëls heil is; daarom wendt hy zig met verheffinge zyner ziele tot God, zeggende, 6 God! Ui, Het grondwoord betekent den waarachtigen Drieëenigen God, die van wegens A 4 zy- Ü.JDeel. 0 God!  $ EERSTE LEERREDE Gy zyt. myn God, zyne oneindige heerlykheid, en overwichte zyner; deugden én volmaaktheden, waardig is gediend, geëerd en gevreesd te worden, volgens den oorfprong van dezen naam uit een ongebruiklyk He- breeuwsch wortelwoord dat in de Arabi- fche taal nog gevonden word in de betekenis van eeren, en vrezen, waarover Jerernias den HEERE roemt, omdat niemand u gelyk is, o HEERE! zo zyt gy groot, en groot is uwe naam in mogendheid, wie zoude u niet vrezen, gy Koning der Heidenen, want het komt u toe. 3- Tot dezen alle eere- vreze- en dienstwaardigen God richt David zyne aanfpraak, met verheffing zyner ziele, 0 God! zo dat hy met een heilige vrymoedigheid, aan den alwetenden kenner der harten, en beproever der nieren, zyn harte durfde openleggen, 'tot een bewys, dat hy ten vollen verzekerd was van de oprechtigheid zynes harten, dat zyn harte hem niet veroordeel? de, en hy daarom vrymoedigheid tot God had s om deze belydenis aangaande zyn geloofsvertrour wen op hem te doen, zeggende: ' / Ë. Gy zyt myn God. Het grondwoord h§ word van •fommigen gehouden voor een verkorting van den naam rlT?**, doch anderen houden het liever voor een onderfcheiden naam van God , afdammende van een woord, dat flcrk betekent; immers is God die fterke God, die fterk is van vermogen, dè Heerè is bekleed met Jlerkte, hy heeft zig omgordtt, Pf. xcia: 1. en hy legt zyne fterkte aan tot liHt  over PSALM LXIII. £ j3uc en zaligheid van zyne gunstgenoten, waarom ide kerk juichte, de Heere Heere is myn fterkte, Jef. xii : 2. zo is het hier een met Davids omftandighedea welpasfende benaminge, dewyl hy Jlerkte , hulpe en bewaringe nodig had tegen machtige vyanden, gelyk het ook daartegen tot zyne bemoediging'konde dienen, dat God daartoe flerkte had, waarom hy het hier tot zyne bemoediging neemt, als hy dezen fterkcn God zig zeiven toeëigend, zeggende; 1. Gy zyt myn God. a. Dat de_ HEERE gezegd w<3?d iemands God te zyn, is niet alleen uit kracht van fchepping, en gemeene verzorginge Gods, vergel: Deut. xxxn: 6. en Mal. vu: 10. maar ook en wel allc/eigentlykstmt kracht van het verbond der genade ? waarin hy deze hoofdbelofte gedaan heeft, ik zal u tot een God zyn — Gen. xvn: 5. Hoewel hy voor den val in den ftaat der recht? heid, ook de God van Adam was uit kracht van het werk-verbond, zo kan hy, in dien opzichte, nu niet meer de God van den menfche zyn, omdat alle rnenfehen onder de breuke van dit verbond liggen, wegens Adams misdaad, en de gehele wereld voor God verdoemlyk is; doch het heeft hem behaagt, eenigen uit het gevallen menschdom zalig te maken langs een ander verhond , het verbond der genade, waarin hy word de God van een zondaar, in, door en om zynen Zoon, als Middelaar, en alzo is het alleen een voorrecht van een oprecht gelovigen, zynde overgegaan in clit verbond, God te konnen en te mogen houden voor zynen God. a. Het fielt vooruit, dat God door een A f eeu»  io EERSTE LEERREDE eeuwige liefde in de genadige verkiezinge hen uitverkoren heeft tot zyn volk in den Zoon zyner liefde, door wiens tusfchenkomende genoegdoeninge als Borge en Middelaar, de HEERE een God van zondaars, op eene hem verheerlykende wyze konde en wilde worden; waarom het beide word te famen gevoegd Pf. xxxm : 12. W^gelukzalig is het volk, wiens God de Heere is, het volk, dat hy zig ten erve verkoren heeft — En Paulus zegt, Eph. 1: 5—7. Die ons te voren verordineerd lieeft tot aanneminge tot kinderen, door Jefum Christum, in hem zeiven. na het welbehagen zynes willens, tot prys der heerlykheid zyner genade. b. Maar het fluit byzonder in, dat iemand ook in der tyd dadeJyk gebracht is onder den band des verbonds, en door het gelove God, in den Middelaar Jefus tot zynen God heeft aangenomen , gepaard met een gewillige, onbepaalde en gehele overgifte van zig zeiven aan den HEERE, want daardoor word God de God van zulk een, en hy des Heeren, volgens Ezech. xvi: 8. Ik kwam met u in een verbond, fpreekt de HEERE, en gy wierd myne. en Jef xliv: f. Deze zal zeggen, ik ben des HEEREN, en die zal zig noemen met den naam Jacobs, en geeno zal met zyne hand fehryven ik ben des HEEREN, en zig tocnoemen met den name Israe'ls. c. Uit kracht van deze verbondsgemeenfchap word God dan alles voor zyne bondgenoten, zo dat hy zig zeiven in zyne algenocgzaamheid aan hun mededeelt, gelyk hy tot Abraham zeide, .ik ben u eenfchild, uw loon zeergroot. Gen. xv: 1. en alle zyne volmaaktheden, in hen zalig te  over PSALM LXIIL 11 te maken, zeer luifterryk openbaart; kortom hy word hun alles, dat hy voor zig zeiven is, een God van zaligheid, ja van volkomen zaligheid;, zo dat zy in een verzoenden ftaat met God door het gelove zynes Zoons leven, geheiligd en bewaard worden in den Haat der genade, tot dat hyze opneemt in de hemelfche heerlykheid, volgens die heuglyke belofte, Jer. xxxn : 40. En ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat ik van achter hen niet zal afkoeren, op dat ik hen weldoe, en ik zal myne vreze in haar herte geven, datze niet van myaf'en wyken. /3. Dus was de HEERE ook de God van David, waarom hy met byzondere toepasfinge op zig zeiven zegt: 0 God! gy zyt myn God; in den grondtext ftaat eigentlyk myn God gy, zo dat men het zoude konnen opvatten in den voorleden, tegenwoordigen en toekomenden tyd, gy zyt myn God zedert langen tyd geweest, gy zyt nog myn God, en gy zult myn God zyn tot in eeuwigheid, althans hy geeft met deze zyne geloofsbelydenisfe te kennen: a. De bewustheid van zynen overgang in het verbond met God, en alzo de volle vcrze* kerdheid zynes geloofs; hy wist, wat'er tusfchen God en zyne ziel was omgegaan, daarom konde hy, naby het einde zynes levens zynde, nog betuigen: hoewel myn huis niet alzo is by God, noch' taris heeft hy my een eeuwig verbond gefield, dat in alles welgeordineerd, en bewaard is, voorzeker is daarin al myn heil, en alle lust, hoewel hy het nog niet en doet uitfpruiten, 2 Sam. xxm: 5. hierom konde en durfde hy met vrymoedigheid God mynen voor den zynen, gy zyt myn God, en aldus  12 EERSTE LEERREDE dus de hand van eigendom op hem leggen, even al$ Pf. xxm: i. De Heere is myn herder. b. Byzonder geeft David hierdoor te kennen zyn vertrouwen op God, als zynen fier ken God, die machtig was om hem te bewaren, te helpen en uittcredden , zyne vyanden te verdelgen, en zyne zielsbegeerten te voldoen. Hoewel hy dan nu zig in een verlegen eu rampfpoedigen ftaat bevond, in de woeftyne van Juda, zo hield hy nochtans vast aan God, als zynen God, by wien hy in nood en gevaar zynde hulpe zocht, opwien hy zig verliet met ftille berustinge, en toebetrouwen zyner zaaken aan hem, in verwachting dat hy het wel zoude maken. Dit is ook de rechte natuur en aart van het vertrouwen op God , dat het befiendig zy, en zelf in het midden van de grootfte noden naar God blyft uitzien en op hem hopen, gelyk het zeer nadruklyk voorkomt Habak. iu: 17—19. Alhoewel de vygebnom niet b.loeijen zal, en geen vrucht aan den wynftok zyn en zal, dat het werk des olyfbooms liegen zal, en de velden geen fpyze voortbrengen, dat men de kudde uit de koije affcheitren 'zal, en dat 'er geen rund in de fiallinge wezen zal, zo zal ik nochthans in den HEERE van vreugde upfpringen, ik zrd my verheugen in den God mynes heils ; de HEERE Heere is myne fierktc, en hy zal myne veeten maken als der hinden, en hy zal my doen treden op myne hoogten. Hiertoe wekte David ook zyne^ ziele op , Pf. xlii: 12. Wat buigt gy u neder ê myne ziele, en wat zyt gy onrustig in my! hoopt op God, want ik zal hem nog loven, hy is de menigvuldige verlosfinge myns aangezicht, tnds myn God. Zie:  over PSALM LXÏII. 13 Ziet daar Davids openhartige belydehis van zyn gelovig vertrouwen op God, als zynen God, wat nader verklaard Het zal nu noodzaaklyk en nuttig zyn , dat een ieder zig zeiven in dezen naauwkeurig onderzoeke, of hy genoegzamen grond heeft, om met David deze betuiging met zyn harte en mond te konnen doen; ê God! g$ zyt myn God. k Vele menfehen zyn 'er, die zig zeiven vleijen, en verzekeren, dat God hun'God is, meenende grootclyks verongelykt te werden, als ie> mand hen daaromtrent wilde verdenken, en tol naauwe beptoevinge opwekken, om in een zaali van zulk een groot aanbelang niet bedrogen uit' tekomen. A. Ik bedoele zulke menfehen, die uit eigei iribeeldinge des harten zeggen, dat God hunnt God is, gelyk die van Laodieea zeiden, ik ba ryk, ende verrykt geworden, enhebbe geenes ding. gebrek, fchoen zy waren elendig, jammer lyk arm blind, en naakt, Openb. iiï: 17. ft. Sommigen zonder e enigen grond, alleei maar dat vooronderjlellende, dat God hunne Goi is. 3. Anderen op verkeerde, of'geen genoegza me gronden, op hunne geboorte uit Christen Ou ders, op hunnen doop, op een mondbelydenis ei gebruik van het Heil: Avondmaal, op een bur gerlyk rechtveerdigen wandel, en op het neerfti; waarnemen van de uiterlyke Godsdienstplichten }. En zeer veele op een bloot hifiorisch gelo ve, waardoor zy van der jeugd aan geleerd, ei totgeftemd hebben, dat de Heere Jefus Christu de eenige Zaligmaker, Borgt, en Middelaar is da Toepassing. « ( l'v »• , l 1 1 l 5 > i  14 EERSTE LEERREDE dat men zonder hem geen gemeenfehap met God kan hebben, en dat men in hem geloven moet; welke toeftemminge der waarheden zy aanzien voor het waarachtig gelove,op het welke zyvastJlellen, dat God hunne God is.' B. Maar gy, die alzo beffcaat, laat my toe, dat ik iets nader tot uwer ontdekkinge vóórhelle, en u dit volgende afvrage: ü. Hebt gy wel ooit in oprechte geloofsonderhandeling den HEERE tot uwen God in Christus Jefus aangenomen, en voor u zeiven tot uwen God verkoren? zo dat gy met volle meeninge van uw harte ook zeide , ik zal des Heeren zyn ? Let eens met naauwkeurige opmerking op deze zaak van aanbelang: ct. Dan komt men ineen byzondere perfonele onderhandeling met God ; men kent en ziet zig zeiven in zynen zondigen, walglyken en verdoemniswaardigen Haat voor God; men kent en befchouwt den Heere Jefus, als den Middelaar, in zyne algenoegzaamheid, noodzaaklykheid, dierbaarheid, en beminnelykheid, en daarby Gods des Vaders aanbieding van alle genade in en door dezen Middelaar, waar benevens de ziele geraakt in een verbonds inwilliging met God, zo dat men zig zeiven dadelyk aan den HEERE verbindt , en den Heere Jefus aanneemt als den eenigen Middelaar Gods en der menfehen, om door hem God tot zynen God te hebben. Wat antwoordt gy hier op? kent gy zulke zielswerkzaamheden wel door eigen oeffening? /3. Let nog eens nader, dit verbondmaken met God gefchiedt niet terloops, en in een fchielyken optocht des gemoeds, maar gaat zeer be-  over PSALM LXIII. 15 bedaard toe, met redelyk overleg der zaak, of men zo wel God tot zynen God wil hebben, als hy tot een God wil worden, en onder dat verbinden van zig aan den Heere, gaat 'er mede gepaard eene bedaarde Jlilte des gemoeds, zo dac men zeer bedachtzaam en bedaard werkzaam is. Daar benevens gaat dit niet laauw, en harteloos toe, ö neen, maar de ziel is 'er zo ernftig onder geraakt en aangedaan; een volzalig God toe zynen God te hebben, ö daaromtrent is de ziel zo vol van verlangen, uitzien, aanbieden en overgeven van haar zeiven aan den Heere, en dat zo oprecht en welmeenendc, datze geen woorden genoeg weet te vinden, om zig uittedrukken, 20 als het wel in de ziele legt. Ook gaat dit verbondmaken geheel onbepaald toe, men is met alle conditiën te vrede ,- men wil niets voorbehouden of uitbedingen ; men begeert God voor den zynen onder verbintenis tot een naauwkeurige godzaligheid, en tot een ftandvastig blyven by en met hem, onder voor- of tegenfpoed, fmaadheid of cere, of wat het ook zy, zo als de Heere wil, is men gewillig te volgen; met God alleen is men te vrede en ten vollen vergenoegd. 3. Wat dunkt u nu van u zelvea, 6 mensch! handelt dog getrouw , en bedriegt u niet door verkeerde overleggingen van het arglistig en bedrieglyk harte; hebt gy nog nooit in zulk een verbondsonderhandeling met God, door het gelove in Christus Jefus, hem tot uwen God verkoren, en u geheel en onbepaaldelyk aan hem overgegeven, en verbonden ? Dan moet ik u aan-> zeggen: *. Dat gy geen grond hebt, om vast te  ié EERSTE LEERREDE ftelleri, dat God uw God is, maar gy leeft dafi buiten Gods zalige gemeenfehap, zonder het oprecht gelove in den Heere Jefus, en dus a. Zyt gy nog in een allerongelukkigften toeftand, omdat God uw Verbonds - God ih Christus nog niet geworden is, want zo leeft gy ïonder hope van zaligheid in de wereld. b. En indien gy in dezen ftaat'fterft, dan zult gy in alle eeuwigheid van Gods volzalige gemeenfehap vervreemd, en afgefc'heideu moeten blyven; fchoon gy hier op de aarde uitwendig onder' Gods volk in den fchoot der kerke moogt hebben geleefd, want daar zullen 'er ten jonglïen dage ook gevonden worden, die zeggen zullen: Heere! hebben wy niet ih uwe tegenwoordigheid gegeten, en gedronken', en gy hebt in onze Jlraten geleerd, ende hy zal zeggen, ik zeggè u, ik en kenne u niet vanwaar gy zyt, wykt van' my af alle gy werkers der ongerechtigheid, Luc. xiii: 26, 17. @. Och maakte dit eens behóorlyke aandoeningen op uw gemoed, om in deze zaak vari het grootfte aanbelang niet onverfchillig te Zyn; wat zoude het niet allerongelukkigst wezen, onsder die zelfsvleijinge, dat God üw God is, gerust en zorgeloos henentegaan tot den dood toé, en niet eerder wakkerteworden , dan wanneer het te laat is, en gy gewaar word, dat gy ü zeiven met inbeeldinge bedrogen hebt. j; Wel dan, hebt gy liefde tot uwe eeuwige behoudenis, zo word met lust en ernftige begeerte aangedaan, om gebrachtteworden onder den band des verbonds , opdat God uw God moge wórden; ó konde ik u hiertoe bewegen en uit-  over PSALM LXIIL 17 uitlokken, om in dit verbond te treden, let dan eens met aandachtige overweginge op dit volgende : «. De aanbieding Van het heilryk genadeverbond word nog heden aan u gedaan, en gy genodigd, om daarin overtekomen; 6 wat is dit een heuglyk voorrecht, want zo is 'er nog een mogelykheid van zaligwording voor u, die tot hiertoe zonder God, en zonder hope, in de wereld geleefd hebt. /3. Wie is hy, die zig met u wil vereeni* geri, en tot eèn God wezen, het is de algenotgtame en allesmachtige Jutheur van allerlei duur* Éaam goed, dat u naar lichaam en ziele gelukzalig maken kan, hiér in dit leven, en hiernamaals in de eeuwigheid. y. Wie zyt gy, aan welken God zig zei* Ven aanbied? een zondig, walglyk en vcrdoemnis* •waardig rnensch; 6 wat is het ortbegryplyk en onuitfpreeklyk groot,' dat de hoge , heilige en heerlyke God zig zo laag wil nederbuigeli, dat hy zig wil vereenigen met een zondig, gering ert onwaardig menfehe! ê. Ja let eens, wat is de verbondsveree* niging zelfs onwaardeerbaar, gelukzalig en heerlyk, want God geeft zig zeiven, zo dat hy het hoogfte goed, het deel der ziele word, en men zeggen kan: 6 God! gy zyt myn God! gaat dat niet hoog? wat is 'er meer tot volkomen zaligheid te bedenken? *?. Ai! gaat dan over tot zulk een heilryk verbond met God, en komt tot een perfonele onderhandeling met hem, om hem te Verkiezen tot uwen God, en u zeiven aan hem ten eigenB • don»  1$ EERSTE LEERREDE dom overtegeven, en {at moet ge-fchieden z» bedaard, hartelyk en onbepaald enz. gelyk als zo even is voorgeiteld. Hiertoe moet gy refolveren, of gy kunt den HEERE niet krygen tot u,wen God; ik wenfche, dat daartoe dit woord aan u gezegend mag worden, en 'dat de Heere zpjf u onder de roede doe doorgaan, en brenge pnder den band des verbonds. II. Wat UI: betreft, die tot Gods volk behoort, èn met David moogt zeggen: u God! gy zyt myn God. . A. Heugt het u niet nog wel, dat gy met den HEERE in verbondsonderhandeling gekomen zyt, hoe bedaard, hartelyk en onbepaald, ja hoe volheide en blyde vergenoeging dat het toeging? en is die tyd der minne, als gy daaraan gedenkt, u niet menigmaal van achteren tot verkwikkinge ? . B. Hebt gy het ook niet meermalen herhaald. en vernieuwd in uwe byzondère geloofsocffeningen, in gebeden en worjlelingen voor den troon der genade , of onder lieflyke genietinge van blyken der Goddelyke gunfte, of onder noden en engtens, of onder het gehoor des woords, of onder liet' gebruik des Heil: Avondmaal? ? en gaf uw harte dat niet wel op in belydenis voor den HEERE, & Clllfl t (Til «mm fl„J „c„, J- ztfWrt oJ J v" wu, jui!>l ijicl auyu niet are yuue verzexeraneia, en vrymoedigheid, maar evenwel ook wel eens met die ruimte, dat gy kondet zeggen, ö Heere, ik durf het niet ontkennen, ik zie het, dat ik mag geloven, en het daarvoor 1 houden, dat gy myn God zyt. C. En als gy voor het tegenwoordige op de keuze van uwe ziele acht geeft,en zo als.de. zaak op den  over PSALM LXIII. f$ den grond uwes harten ligt, zult gy immers moeten erkennen, dat gy geen ander, nog grouter goed tot uwe zielsvergenoeging kent , noch begeert, dan God in Christus; ö ja, ik weet, uwe gedane keuze zal u nooit berouwen , gy kent te vee! dierbaarheid, beminnelyhheid, en zaligheid in Gods ve-rbondsgemeenfehap. X. O gelovig volk van God'; gy zyt in een allerheerlykften gelukftaat, God is uw God, dit is een ftaat, die geen menfche naar waarde befchryyen kan, alle de macht, wysheid, goedheid Gods ja alle zyne volmaaktheden zyn voor u, om' u te bezorgen en weltedoen ; bygevolg zyt cy in een ftaat, waarin gy geen gebrek zult" hebben, maar in de bezitting van het hoo^fte goed hier al aaftvanklyk leeft, en de volmaakte genieting met volle zekerheid verwachten kunt. 3. Tracht u zeiven hoe langer hoe meer in' de gemeenfehap Gods door den Heere Jefus te vermaken , en te vergenoegen. J. Draagt Uwe liefde, vreze, dienst en gehoorzaamheid , hoe langer hoe meer aan hem op, in gelovig afhangen van zynes Geeftes invloed. * 1. Zoekt alles wat gy nodig hebt by uwen Verbonds-God , hebt gy licht, raad, beftienng, bemoediging en hulpe nodig, of wat het ook mag zyn , gy kunt den Heere daarom op zyn verbond manen, waarin hy allerlei beloften gedaan heeft, aan.welker vervulling niet te twyffelen is. ■ n. Ja geeft alle uwe belangen in het li* chaamlyke en geeftelyke aan hem over als uwen God, die in alles voor u zorg dragen zal, en zegt alzo met gelovig vertrouwen, 8 God! gy zyt myn B 2 G»d.t  sa EERSTE LEERREDE God, dat zal u veel verkwikkinge, berustinge en tevredenheid in en onder Gods handelingen omtrent u geven. *. Hoewel gy dan onder vele tegenfpoeden moet leven, en gy het gene u in de wereld zeer lief is, verliest ; gy zult den Heere «wen God nooit verliezen, en hem maar behoudende, wat kunt gy meer begeren? hy is het beftendig en zielvergerioegend deel zynes volks, die deze troostvolle belofte gedaan Heeft: bergen zullen wyken, en heuvelen wankelen, maar myne goedertierenheid zal van u niex wyken, en het verbond mynes vredes zal niet wankelen, Jef. liv: io. /3. Wanneer eindelyk de dood uwe ziel van het lichaam zal fcheiden, dan zal hy ook uw God blyven, ja dat meer is, uwe ziele tot zyne onmiddelyke gemeenfehap in den hemel overbrengen, en uw lichaam ten jonglten dage wederom uit den dood opwekken, wanneer gy naar ziel en lichaam volmaakt zalig leven zult tot iu een eindeloze eeuwigheid. Amen. TWEE-  over PSALM LXIII. ar TWEEDE LEERREDE. Pf. LXIII: ik. Ik zoeke u in den dageraad, myne ziele dorjlet na\ u, myn vlees eh verlangt na u, in een land dor ende mat, zonder water. Het is een nadruklyke opwekkende taal tot des Heeren volk, welke voorkomt Jef. l: 10. Wie is 'er onder u lieden, die den Heere vreest, die na, de Jlemme zynes knechts koert, als hy in duijlernisfen wandelt, ende geen licht en heeft, dat hy betrouwe op den naam des HEEREN, ende fteunc op zynen God. I. Het betrouwen op den naam des Heeren, en Jieunen op zynen God, waarvan hier gefproken word, moet niet los en ongegrond zyn, gelyk het is in onbekeerde menfehen, die dit alleen voorgeven, en fchynen te doen, als zy in eenigen nood en benaauwdheid zyn, zonder dat him harte recht gefield is voor God, dewyl zy hem niet gelovig aanhangen, liefhebben, noch vrezen, dat nochtans nodig is in den genen, die op God kan vertrouwen ,• en verzekerd zyn, dat zyne hope en verwachting niet ydel zal wezen, want de verwachtige des huichelaars zal vergaan, van den welken zyne hope walgen zal, en zyn vertrouwen zal zyn een huis der fpinnekoppen, hy zal op B 3 zy n Inleiding.  22 TWEEDE LEERREDE zyn huis leunen, maar het en zal niet bcjlaan, hy zal hem daaraan vasthouden, maar het en zal 'niet Jlaande blyven, Job vm: 13—15. daarom word hier gefproken van zulk een die den Heere vreest, en na defemme zynes knechts, dat is de Mesfias, hoort, gelovig aanneemt en gehoorzaamt; tot welken de aanmaninge gefc-hiedt,# dage myner benaauwdheid zocht ik den Heere; myne hand was des nachts uitgejlr.ekt, ende liet niet af. en in de kerke, Mich.vu: 7. Ik zal uitzien na den HEERE, ik zal wachten op den God myns heils, myn God zal my horen. B. Dan, om niet verder afteweiden, dit zien wy  över PSALM LXIII. 23 wy ook in den godvrezenden David,'gelyk hy voorkomt in onze textwoorden, en derzelver famenhang. Hy wandelde in duifternisfen, en had geen licht, dèwyl hy als een balling moeft vluchten , en omzwerven ih de woeftyne van Juda, van wegens devervolginge zyner vyanden,ja ook van God in zeker opzicht verlaten fcheen. 3. Maar in die duifternisfen vertrouwde hy nochtans op zynen God, zag uit nam- licht, en verwachtede hulpe en uitreddinge van den HEERE als zynen God, daarom verhief hy zyne ziele tot hem met deze aanfpraak, en fmeekbede: S God ! gy zyt myn God, ik zoeke u in den dagéraad, myne ziele dorfiet na u, myn vleesch verlangt na u, in een land, dor ende mat, zonder-water. et. Te voren heb ik verklaard : (a) Het opfchrift van dezen Pfalm. (b) En Davids betuiging aangaande 'zyn gelovig vertrouwen op God, i God! gy zyt myn God. fi. Nu zien wy in onze textwoorden, hoe dat dit vertrouwen van David zig ook werkzaam betoonde, door het zoeken en verlangen naar God, als hy zegt: Ik zoeke u in den dageraad, myne ziele dorjlet na u, enz. Om deze woorden te verklaren, zullen wy acht geven. ■ I. Eerst op Davids ernftig verlangen naar de ziel- • verkwikkende gemeenfehap Gods; ik zoeke u in' den dageraad, myne ziele dorjlet na u, myn vleesch ' verlangt na u. II. En daarna op de droevige omjlandigheid daarvan, in een land, dor ende mat, zonder water. : B 4 L Da- Samenhang. Verdee'ing der Veffl' voorlen.  TWEEDE LEERREDE, Ver. KLARING.J. Deel U zteke ik in den dsgera*d. I. Davids ernftfg verlangen naar Gods zielverkwikkende gemeenfehap word door drie byzondere uitdrukkingen opgegeven, j A. Deeerfteis, ik zoeke u in den dageraad. Het voorwerp van Davids zoeken was de Heere zynen God, die alle eere, vreze en dienst waardig is, eri die jierkts heeft, mitsgaders geeft aan zyne bondgenoten, in tyden van benaauwdheid, van zwakheid en moedeloosheid. «. Als zodanig een God is hy waardig gezocht te worden, gelyk het ook noodzaaklek en ?eer nuttig is voor den menfche hem te zoeken. 0. Hy komt hier voor als het voorwerp van Davids zoeken, a. Niet in zyne overaltegenwoordigheid, want dus behoeft hy niet gezocht te wor? den, omdat hy alzo altyd by zyn volk, ja by alle fchepfelen tegenwoordig is. - b. Maar hy word aangemerkt als de Verbonds- God van David in zyne byzondere heil* ryke tegenwoordigheid, tot vertroostinge, endudelyke hulptocbrenginge aan hem in zyne tegenwoorr dige Ongelegenheid, want als zodanig zocht Da? viel hem, 3. Zeggende, ik zoeke u in den dageraad. ». Het grondwoord l\lp betekent in 't gemeen een zoeken in den morgenjlond, met het aanbreken van den dageraad, waarom het door? gaans door vroegzoeken vertaald is, ook wel door zoeken in den dageraad, gelyk hier: gemerkt nu hit gene , dat vroeg in den morgenjlond of dageraad gezocht word, metyvfr en neerjligheid word «agelpeurd, zo betekent het ook in het byzon- de?  over PSALM LXIII. 2S der een aanhoudende neerfligheid ter bekwamer tyd, om de begeerde zaak temogen verkrygen: daarom van de onzen ook vertaald door neerjiig zoeken, Spr.vw, 15. daar de vrouwe, een hoere zynde, tot den jongeling zegt, daarom ben ik uitgegaan u te gemoete, om uw aangezichte nterftelyk te zoeken. 0. Als dan onze godzalige Koning zegt, $ God, ik zoeke u in den dageraad, zo geeft hy daarmede in 't gemeen te kennen, zyn ernftig, en neerftig aanhoudend zoeken naar Gods vertroostende nabyheid en hulpe, in-het byzonder. a. Word hiermede vooronder/leid, dat hy zig bevond onder een gemis van God , want het geene men mist, dat zoekt men; !♦ Niet gelyk onbekeerde zondaren, die de zalige gemeenfehap Gods geheel en al misfen, terwyl hunne ongerechtigheden een fcheidinge maken tusfehen God, en tusfehen haarlieden, jef. lix: *. ó neen, in zulk een zin miste hy God niet, want hy noemt hem in de onmiddelyk voorgaande woorden zynen Verbonds-God. %. Maar onze David miste God alleen in zekeren opzichte, te weten, in zo verre als God hem zyne zielvertroostende genade, zyne gevoelige nabyheid, en dadelyke tegenwoordige hulpe had onttrokken; op hoedanig een xvyze de Heere God wel meermalen met zyne gelovige en op, rechte bondgenoten handelt: g. Of wegens een zware ergerlyke zonde, waartoe zy vervallen zyn, gelyk in onzen David te zien is Pf. li. Of wegens traagheid, verflappingein hunnen yyer, en verlatinge van hun? B 5 ne  stf TWEEDE LEERREDE ne eerfte' liefde, gelyk de Bruidkerk. Hotgl. v: 2,4,6. en de gemeente te Ephefen. Ópenb. n- 4, 5- MS- Ja °ók wegens wyze en' heilige redenen : 1.) Om hunne wysheid en ftandvastigheid te beproeven, gelyk omtrent Job gefchied is. Job 1: 9-11. 1.) Om hun zyne genade te meer te doen waarderen , hoogachten en wel te gebruiken. 3.) Om hem te meer dankbaarheid en eere voor dezelven toetebrengen. 4.) Om hen te leren zig aan den HEERE te gewennen, en hem achternatevolgen, zelfs ineen weg van tegenfpoeden, naar ziel of lichaam. Om deze of gene redenen was het dan ook, dat God zich voor David verbergde, en als van vérre ftond in een tyd van benaauwdheid. b. Ten tweeden, David geeft met deze woorden te kennen, dat. hy het onder zulk een gemis van God niet /lellen konde, maar dat het hem zeer fmertelyk viel, en zyne ziele bitterlyk bedroefde; geen wonder, want hy had het zielverkwiklyke van Gods nabyheid wel gefmaakt en ondervonden, als hebbende hem in het heilig, dom aanfchouwd. vs. 3. c. Ten derden, hy doet hiermede klaar blyken zyne uiterjle hoogachting, welke hy voor God had , want zaken , die men hoogacht, zal men zoeken, maar die men niet waardig keurt, zal men laten varen; onze godzalige David waardeerde God in zyne heilryke nabyheid, boven alles, waarom hy zal betuigen in het 4de vers Uwe goedertierenheid is bet er'dan het leven. d. Dan, voornamenlyk drukt onze koninglyke Dichter door dit zoeken uit: I. Zy-  OTSR PSALM LXIII. 27 1. Zyne yverige en r.eerfiige werkzaamheid en infpamiing van alle krachten, om Gods ziélvertroostenüe nabyheid dadelyk wederom te mogen ondervinden , door terhandnemen van allerlei daartoe leidende middelen, gelyk hy thans bezig was in het neerilig zoeken naar God: 5. Door ootmoedige fmekmgen en gebeden tot hem, hy geliefde zig in gunfte aan hem te openbaren, even als Pf. xxxv: 2, 3. Grypt den fchild, ende de rondasfe, enflaat op tot inyner hulpe; ende brengt de fpicsfc voort, en fluit den weg toe, myne vervolgers te gemoete, zegt tot myne ziele, ik ben uw heil. §§. Door heilige overdenkingen, en bepalingc zyner gedachten omtrent God, volgens VS. 7. Als ik uwer gedenke op myne Icgerfledcn, zo peinze ik aan u in de nachtwaken. Door gelovig pleiten op Gods te voren aan hem hèwezene weldaden, op zyne grote goedertierenheid, en op de eere van Gods naam, die dan van onzen David zoude worden groot gemaakt, gelyk het vervolg van dezen pfalm uitwyst. 2. Eindelyk door dit zoeken naar God in den dageraad, geeft David ook te kennen , dat hy het edejfle, het beste en bekwaainfie van den dag, gelyk de dageraad is, wanneer de mensen door den llaap vorfrischt en verlkrkt is, en de krachten allerbekwaamst zyn, omze tot het zoeken van God aantewenden, tot deze heilige bezigheid gebruikte, zo dat hy daarmede ook allereerst den dag begon , en voor alle andere dingen zig met het zoeken naar God bezig hield,. ge-  28 TWEEDE LEERREDE. Dor- ften. Verlangen. gelyk hy dat getuigt, Pf. v: 4. Des morgens, HEERE, zrilt gy myne Jlemme horen , des morgens zal ik my tot u fchikken, ende wacht houden. en Pf. cxix: 147. Ik ben de morgenfchemeringe voorgekomen, en hebbe gefchrei gemaakt. O dan neerftig en ernftig verlangen naar Gods zielyertroostende gemeenfehap! B. Dit zal nog te meer blyken, als wy de twee volgende uitdrukkingen nader inzien, myne ziele dorjlet na u, myn vleesch verlangt na u. Twee uitdrukkingen, die in den zin en geftalte der ziele op hetzelve uitlopen, waarom wy beide tefamenvoegen, a. Het grondwoord door dorjlen vertaald, geeft te kennen een begerigzyn naar drank, ontflaande uiteen prikkelend gevoel van droogte in de keel en aanvang van den flokdarm, wegens gebrek aan vochtigheid j doch hier word het overgebracht tot de werkzaamheid der ziele in het begerig zyn naar God, die dan word aangemerkt als de geeftelyke drank, even als Pf. xvi: 5. De Heere is het deel myner erve ende mynes beekers. en Pf. xr.11: 2. Gelyk een hert fchreeuwt na de vaterjlromen, alzo dorst myne ziele tot u, ê God! Het ander grondwoord iip5, door verlangen overgezet, dat hier ter plaatze alleen voorkomt, fchynt eigenlyk te beteekenen een zeer heftig verlangen naar fpyze, uit een groot gebrek aan fpyze; fbmmigen vertalen het door kwy«en of bezwyken of branden namentlyk van verlangen naar lpyze, zo dat David hiermede God aan»  over PSALM LXIIL ^ aanmerkt als de geeftelyke fpyze zyner ziele, om falie nodige krachten door hem te ontvangen; gevolglyk geeft dit te kennen de fterke en bran: dende begeerte naar God, zo dat de ziele als t ontvlamt was in verlangen, als konhende zonder ■ God niet leven; dus drukte Jeremia zig ook nic : tert opzichte van zyn voornemen, om niet meer I te fpreken in den naam des Heeren, het werd in . myn herte als een brandend vuur, bejloten in myne \ beenderen, Jer. xx: O. 1. Als dan onze koninglyke Dichter getuigt » te dorfien en te verlangen naar zynen God, zo <*. Fergelykt hy Gods nabyheid, gunfte I en hulpe by fpyze en drank, als zynde voor hem 1 zo begeerlyk, verkwiklyk, verjlerkende en nood' 1 zaaklyk als fpys en drank voor het lichaam zyn. /2. En hy geeft 'er door te kennen het groot I gebrek, dat hy nu had aan het geeftelyk genadeI voedzel van Gods invloed, troost en hulpe, ge- I paard met gevoelige fmertelyke aandoeningen', \\ óntftaande uit gewaarwordingen van zonder dat II niet te konnen beftaan, maar te moeten verfmachI ten en bezwyken in deze woeftyne van Juda, " even als Hagars jongen door dorst naar het lichaam : in de woeftyne van Berfcba, Gen. xxi. Hierom l moest David thans ook wel uitroepen, gelyk el1 ders, myne ziele is begerig, en bezwykt ook van f Verlangenna de voorhoven des Heeren; P/. lxxxiv : 3. y. Ook drukt hy hierdoor uit zynen inniI gen zielstrek naar God, en vurig verlangen naar 1 bevindinge van Gods zielvertroostende invloeden jl en hulpe, even als Pf cxix: 81 • Myne ziele is I bezweken van verlangen na uw heil, op uw woord I had ik gehoopt ? myne ogen zyn- bezweken van ver-  Myne ziele dorjlet na u, myn vleesch verlangtna u. & TWEEDE LEERREDE verlangen na uwe toezegginge," terwyl uk zeide , ■wanneer zult gy my vertroosten ? S. Hi eruit ontllond ook zyn zoeken naar God in den dageraad, gelyk het toch aan een nongerigen en dorftigen eigen is onoplwudelykie zoeken' riaar fpys en drank, als konnende niet eerder gerust en voldaan zyn, dan wanneer hydczelven bekomen heeft, zo dat dit dorften en verlangen vim David de grond was van zyn zoeken naar Ged in den dageraad. J Dan, opmerklyk en nadriiklyk is het, dat onze Pfalmist zegt, myne ziele d'orftet na u, myn vleesch verlangt na u, want daarin hgt byzonder opgefloten. #. De waarheid en oprechtheid van zyn' begerig verlangen naar God j het was niet een bloot zeggen en betuigen met den mond, maar een oprechte hartelyke werkzaamheid der ziel, want dat met de ziel gefchiedt, is oprecht, daarom is de eisch der opperjïe wysheid, myn zoon, geeft my uw herte. Spr. xxiii: z6. |3'. Daarbenevens ligt 'er in de vurige ernst eri heilige drift van Davids begerig verlangen , zo dat alle zyne gemoedsbewegingen door dit dorften en verlangen naar God waren aangedaan , en hy geheel en al ontftoken was in verlangen naar God, terwyl niet alleen zyne ziel, ffiaar ook zyn vleesch, dat is zyn lichaam, dat eigenlyk geen onderwerp van verlangen is, maar van uitdroginge, zelfs door kwyninge als fcheen te verlangen, gewisfelyk moet de begeerte en het verlangen zeer krachtig, ernftig en heftig zyn , waaronder ziel en lichaam beide aangedaan' worden; 'vergel. Pf. lxxxiv: 3. Myn herte,  over PSALM LXIII. 3Ï te, en myn vleesch roepen uit tot den levendigtn God. II. 'Dan, in welke omftandigheden van tyd en plaats zocht David aldus den Heere zynen God ? het was in een land, dor, ende mat, zonder water. A. Dit is in 't gemeen eene befchryvinge van de woeftyne van Juda, waarin onze koninglyke Dichter dees tyd was ommezwervende, gelyk uit het opfchrift van dezen Pfalm gezien is. B. In 't byzonder befchryft hy deze woeftyne 4*. Als een dor land, want een woeftyne is een land, daar niets dan zand en fteenrotzen, doch geen rivieren of fonteinen gevonden worden, waarom daar alles dor en onvruchtbaar is, gelyk de kinderen Israè'ls ondervonden op hunne reize door de woeftyne van Arabiën naar het land Canaan. 1. Ook noemt David dezelve een land, mat, zonder water, dat is een land, hetwelk den reiziger mat maakt, wegens gebrek van water, volgens een fpreekmanier, waardoor het uitwerkzel gefield word voor de oorzaak, gelyk men zegt, de bleekt dood , omdat de dood de bleekheid veroorzaakt ; en dewyl het water kan dienen tot verkwikkingè, verfterkinge en dorstlesfinge van een reiziger, zo was dit een woeftyne, waarin gene verkwikking voor een dorftig en vermoeid reiziger te bekomen was, als zynde een land zonder water. ei. David nu, dit daarbyvoegende, geeft daarmede te kennen: . a. Niet alleen, dat even. als die dorre $n waterloze, woeftyne iemand begerig maakte naar ll.Deel. In een land, dor, en mat, zonderwater.  §2 TWEEDE LEERREDE naar water, alzo ook zyne ziele dorftede naar. God, dat zyne ziele voor God was als een dorjlig land. Pf. exLin: 6, b. Maar ook, dat * fchoori hy reden had om ten aanzien van zyn lichaam te verlangen naar laaffenisfe, nochtans zyne ziele meer bege* rig was naar het geeftelyke voedzeL als of hy wilde zeggen, hoewel ik naar het lichaam dorst heb, nochtans veel meer is myne ziele dorfiig; daarom zoeke ik in den dageraad niet zo zeer naaf ipys en drank, als wel naar u,ö God, myn God. 0, Dit was een duidelyk bewys: a. Dat het hem om God boven alles tedoen was; het mocht hem in het tydelyke tegengaan, met God was hy te vrede, als die aan hem zyne gunfte maar betoonde, dan zoude hes hem genoeg zyn. b. DaarbeneVens', dat zyn vertrouwen ep God, als zynen God, oprecht wass dewyl hy zig door gene verdrukkingen, rampfpoeden erj vervolgingen van God liet aftrekken, maar beftendig naar hem met allen ernst bleef zoeken eri verlangen. c. Ja ook, dat hy God zochte en begerig verlangde om zyncskzelfs wille zo'wel, als om zyne weldaden, nadien hy dan nog zelfs den HEERE bleef achteraankleven met zoeken en verlangen naar hem , wanneer hy in zeer rampfpoedige omftandigheden verkeerde. y. Niet zonder genoegzame en gewichtige reden zochte, dorftede en verlangde David zo ernftig en heftig naar God, want a. Hy is de allerheerlykfte, eere- en dienstwaardige, dc fterke en algenoegzame God *  ©ver PSALM LXIII. y. by wien alles te bekomen was, wat tot lichaamlyk en geeftelyk heil nodig was; zoude dan hy, die zyn eigen allenthalvig gebrek en machteloosheid kende,.dien God niet zoeken. b. Deze was Davids verbonds God, op wien hy de allernaauwfte betrekking van vriendfchap had , wat wonder dan, dat hy naar God zochte en begerig verlangde, als naar het zyne ? immers zal elk zoeken en verlangen als naar het zyne, om het te vinden, even als de liefhebbende Bruid haren licfjlen met verlangen zocht, wanneer zy zyne tegenwoordigheid mirte. Hoogl. v. c. In 't byzonder had ook David hiertoe reden, omdat hy zig bevond in een plaatfe, daar hy niet konde opgaan tot Gods Heiligdom, om daar de lieflykheden des Heeren te aanfchouwen , gelyk als voorheen, geen wonder derhalven, dat hy nu als balling vluchtig en zwervende in de woeityne van Juda, zo ernftig en vurig zocht en begerig verlangde naar God, en zyne zielvertroostende nabyheid, tot verflerkinge zyner ziele, opdat niet lichaam en ziele beide mogten bezwyken in zynen tegenwoordigen zeer bedrukten toefland. Ziet daar het neerftig zoeken, en ernftig begerig verlangen van den godzaligen David naar God, in zyne droevige ongelegenheid, waarin hy zig bevond in de woeftyne van Juda, wat nader verklaard. I. Wenschlyk ware het, dat dit voorbeeld van ons allen wierd nagevolgd , en als noodzaaklyk aangemerkt, om in de gemeenfehap Gods de ware zielsvertroostinge te vinden, temeer, dewyl onze toefland in deze wereld veelzins gelyk is G met Toepassing.  3* TWEEDE LEERREDE niet dien van David in de woeftyne van Juda. Want A. Is deze wereld niet als een woeftyne, waarin wy als vreemdelingen en reizigers verkeren. B. En wat al moeilykheden, velerlei tegenfpoeden en verdrukkingen moeten wy alle, de eene ■meer de andere minder ondergaan, vooral dezulken, die godzalig willen leven, wat al fmaadheden , verzoekingen , verdrukkingen , ja zelfs harde vervolgingen der boze wereld moeten zy verdragen: hoe worden zy door den duivel, die rondom hen gaat als een briefchende leeuw, ten verderve gezocht, ja zelfs, hoe moeten zy dikwyls in een akelig duifter, als God het licht zynes aanfchyns voor hen verbergt, treurig heneng-ian ? C. Daarbenevens, wat is niet alles wat buiten God is, ten eenemaal onbekwaam en buiten Haat, om de zielsbegeerte, die zig naar iets oneindigs uititrekt, te voldoen, alle het goed, dat de wereld heeft en geeft, kan geen ware, nog btfiendige vergenoeging , ruste en troost voor onze ziele aanbrengen; want daarvan zegt de wyste der Koningen "Salomo met recht, ydclïieid der ydelhedcn, het is al )'delheid Pred i: 2. H. Hierom dan moest het de allervoornaamfte werkzaamheid van ons zyn , naar God met alle neerftigheid te zoeken, en onophoudelyk naar hem begerig te verlangen. A. Maar zoekt, begeert en verlangt gy met uwe ziele wel naar God, gy alle, die dit hoort? zoudt gy hier op met u harte wel ja konnen antwoorden ? *t O hoe vele zullen dit niet in waarheidkon'  over PSALM LXIII. 3f konnen zeggen, fehoon zy het van zig zeiven denken en voorgeven! os. £yn er niet velen, die in plaats van God te zoeken, en met begerig verlangen naar hem aangedaan te zyn, geheel wat anders zoeken en begeren , fommigen hoogheid, ere en aanzien naar de wereld, fchatten en goederen voor het lichaam,of vleeschlyke wellusten,vermaak en dartelheid; fommigen alleen althans het aardfche, om (gelyk men dikwyls hoort zeggen) eerlyk door de wereld te komen. /3. Hoe velen zyn 'er, die des morgens vroeg , en des avonds laat yverig bezig zyn in het befchikken en bezorgen van tydelyke dingen , zonder zig eens gezet aftezonderen , om te zoeken naar God , zonder eens bedaard aan hem te denken, ja die des morgens opftaan, en zig tot hun werk en de bezigheden huns beroeps begeven, zonder hunne gebeden tot God optezenden, om van hem gezegend te worden naar ziel en lichaam , om op den dag door zynen Geest geleid en beftierd te worden, en als onder Gods oog alles te verrichten in zyne vreze : Die in plaats, dat zy naar Gods heiligdom, daar hy zig byzonder in genade wil laten vinden, zouden verlangen, en hem daar zoeken, niet een voet daarom willen verzetten-, maar veel liever of op Jlraten en wegen zig begeven, of in herbergen vertoeven , of in hunne eigen huizen bly ven en zig met wereldfche,- ydele en zondige dingen bezig houden, althans het by wonen van den openbaren Godsdienst is hun tot een last en vermoeidheid. y. Velen zyn 'er ook die uitsrlyk voorgeCa vsn  36 TWEEDE LEERREDE. ven en vertoninge maken, dat zy naar God zoeken en begerig verlangen, dog zonder oprechtheid cn waarheid des harten: opdat zulke menfehen aan zig zeiven mogen worden ontdekt en bekend gemaakt, zal' ik deze volgende- vragen aan uwe onderzoekinge overgeven. a. Hebt gy uw natuurlyk gemis van God wel oit met overredinge leren kennen, zo dat gy met byzondere toeëigeninge, voor u zeiven geloofdet, ik misfe van nature de zalige gemeenfehap engunjle Gods, myne erf - en dadelyke -zonden maken een fcheiding tusfehen hem en ?/ verbond gekomen was , die zig in het zaligen van zondaren door zynen Zoon, den beloofden Heiland , openbaarde en bekend maakte onder Israël, welken hy zochte, en naar welken hy zo heftig verlangde, om wiens gunftige invloeden, tot verkwikkinge zyner ziel, hy nu als kwynende begerig was; Davids zoeken en begerig verlangen was nog te meer ontdoken en opgewekt, nuhv zig te binnen bracht het goede, dat hy weleer van God ondervonden had , gelyk hy hier getuigt, zeggende: B. Alzo ik u in het heiligdom aanfchouwd hebbe, hier moeten wy letten . Op 'de plaats der ondervindinge Davids: 3? Op zyne ondervindinge zelfs i. En op de vergelykinge van dezelve met zyn tegenwoordig zoeken en begerig verlangen. K. De plaats, in welke God zig aan David voorheen ontdekt had in zyne zielvertioostende nabyheid, was niet het koninklyk Hof van Saul, nog de woeftyne van Juda, nog eenige gemeene plaats, maar het heiligdom, namentlyk de Tabernakel , anders wel genaamd het huis des Heften i Sam. i: 2. en Richt, xx: 26. dewelke op het bevel Gods, volgens de vertoning aan Mofes op den berg gefchied, tefamengefteld en opgebouwd is, waarvan men een ruime bcfchryvinge vindt Exod. xxv—xxxi. Dezelve was wel uiterlyk Jlecht en onaanzienlyk, als zynde mei rood geverfde ramsvellen en dasfevellen overdekt, maar inwendig zeer kostelyk toebereid , blinkende van gouden zilver, als het Palleis des groten Konings, die daarin woonde, en duidelyke reekenen van zyne tegenwoordigheid gaf. Dezelve was on* In bet Heiligdom.  48 DERDE LEERREDE >■ onderfcheiden en afgedeeld in drie vertrekken, i. Het heilige der heiligen, 't welke, was het binnenjle vertrek, gelegen naar het Westen, waarin ftonden de Arke des Verbonds met het gouden verzoendekzel daarboven op , en de gevleugelde Cherubim; waarin de Hogepriefter maar eenmaal (des jaars mogt ingaan , op den grooten verzoendag, met het bloed der offerhande ende reukwerk, om daarmede het verzoendekfel te befprengen, en met deszelfs rookte bedekken.Lev. xvr. 2. Het Heilige, dat geplaatst was aan deOostzyde van het Heilige der Heiligen, waarin waren de tafel der toonbroden , de gouden reukaltaar, en de gouden kandelaar, was alleen toeganklyk voor de Prieflers, die alle morgen en avonden daarin moellen gaan, om de lampen te bereiden , en op den gouden reukaltaar het reukwerk aantefteken. 3. De voorhof, die den geheelen Tabernakel omcingelde, waarin Honden de koperen brandofferaltaar, en het koperen waschvat, was de gemeene plaats voor Prieflers, Leviten en het volk , alwaar de offerhande geflacht en opgeofferd wierden , het volk door den mond der Prieflers onderwezen, en God in het openbaar plechtig gediend wierd. **. Deze Tabernakel, nadat hy in de woeftyne mede omgevoerd was, wierd eerst geplaatst te Gilgal in Canaan niet verre van Jericho Jof. iv: 18, 19. alwaar dezelve is gebleven omtrent veertien jaren en toen geplaatst te Silo, Jof xviii : 1. daar dezelve bleef tot den Hogenpriefier Eli, 1 San. iv: 3. vanwaar dezelve is overgebracht te Nob een Stad der Priefteren, in den flamme Benjamins, naby Jerufalem gelegen, alwaar  over PSALM LXIII. 49 waar dezelve in dezen tyd, van David nog gevonden wierd, volgens t Sam. xxi: 6. dog vervolgens wierd dezelve gebracht naar Gibeon, mede niet verre van Jerufalem , daar dezelve nog Hond in de eerfte tyden van Salomons regeringe s Cliron. 1:3, Dezelve draagt hier den naam van een heiligdom, dat is een plaats, die gefchikt en afgezonderd is tot heilige zaken, en waarin heilige daden verricht worden tot ere van God, waarom de Tempel ook meermalen onder deze benaminge voorkomt, gelyk mede de plaatfen, daar de afgoden gediend wierden, omdat die van de afgodendienaars heilig gehouden wierden , aldus genaamd worden, onder anderen # Amos vu: 9. Ifadcs hoogten zullen verwoest, ende Ifraëls hei* ligdommen, (te weten afgodifche heiligdommen) verjloord worden. Maar de Tabernakel was het heiligdom van den waren Ievendigen God , en die mag met recht dezen naam dragen. a. Niet alleen, omdat dezelve Gode en zynen dienst was toegewyd; b. Maar ook van wegens de heilige za* hn, heilige perfonen en heilige verrichtingen, die daarin gevonden en geoeffend wierden , daar woonde God, die Heilige Ifraëls, daar waren alle de uiterlyke teekenen en fchaduwen H als heiligheden Gods , die met een gelovig en heilig harte moeften aanfchouwd, en gebruikt worden, als verbeeldende den beloofden Meslïas en zyne dierbare heilgoederen: daarin mogte niemand komen, dan dezulken, die volgens de ceremoniële wet rein waren , terwyl alle onreinen afgeweerd wierden: hierom dan een heiligdom genaamd. D 3. Tot  Aan- rc/joutven. fo DERDE LEERREDE 3. Tot dit heiligdom moeft' een 'ieder, die God in het openbaar wilde dienen en zyn aangezichte zoeken, zig begeven, daar had elk Ifraëhet gelegenheid om den Heere aanteroepen, raadtevragen, en offerhanden van velerlei foort aan God toetebrengen; en daar konde elk oprecht gelovige de gunfte en zielvertrooftende genade Gods in den beloofden Heiiborge ondervinden; waarom ook de godvruchtigen met hoogachting voor ,en begeerte naar dit heiligdom waren aangedaan, gelyk ook byzonder onze David, die van zig getuigde, Pf. xxvi: 8. o Heere! ik hebbe lief de woninge uwes huizes, en de plaatje des Tabernakels uwer ere , hy had aldaar des Heeren' zegen voorheen wel ondervonden, gelyk hy zig dat erinnerende getuigt, dat hy God in het heiligdom aanfchouwd hadde. et. Dit aanfehouwen van God, als den yolzaligen Verbonds God in den Mesftas, konde in het heiligdom gefchieden. a. Eerft door het aanfèhouwen met de lichaamlyke ogen van, alle die ceremoniële zaken, perfoncn en verrichtingen, die aldaar plaats hadden, en dat met innig vermaak en genoegen, volgens de kracht van het grondwoord Mm' vergel. PJ. xxii: 18. zy fchouwen het aan, te weten met vermaak en genoegen, zy zien op my. b. Dog byzonder met een .geeftelyk oog varteen verlicht rerfland, en gelovig harte* als David verwaardigd wierd door het uitwendige van die ceremoniële zaken en plechtigheden, tot de daaronder verborgene geeftelyke beteekenis vaa dezelven doortedriugen, met reikhalzende be-  over PSALM LXIII. Si begeertens en geloof uitgangen zyner ziel naar die geeftc-lyke dingen, dus konden, by exempel, de Levitifche Prieflers, die de offerhanden, zonder eenig gebrek zynde , moeflen flachten, en op den brandoffer - altaar aan God opofferen , hem opleiden , om door den gelove te aanfchomven den tegenbeeldigen eenigen Priefler naar de ordening van Melchizedek, die zig zeiven in de volheid des tyds Gode onflraflyk zoude opofferen tot een volkomene verzoeninge der zonden zynes volks; o hoe lieflyk konde dat hem God , als zynen Verbonds-God , doen aanfchomven! want in deze tegenbeeldige offerhande van Gods Zoon zocht David alleen zyne verzoeninge en bevrediging met God, waarom hy betuigde, de Heere heeft my een eeuwig verbond gefield , dat. in alles wel geordineerd, ende bewaard is, voorzeker is al myn heil, ende alle lufi 2 Sant. xxni: 4. c. Hieruit vloeide ook voort een ondcrvindelyk aanfchomven van Gods liefde en gunfte als zynen Verbonds - Godt, terwyl David de heuglyke vrucht van des Mesfias verzoeninge, de vergevinge zyner zonden, in een aangenamen vrede des gemoeds gewaar wierd door de werkinge des Heiligen Geeftes, waarom hy , met blydfchap des harten , tot den Heere zeggen konde, gy vergaaft de ongerechtigheid myner zonden Pf xxxii : f. ende myne Ziele keert weder tet uwe rulle , want de Heere heeft aan u welgedaan Pf. cxvi: 7. 1. Schoon wy gaarne toeftaan, volgens de taal van Paulus, dat de wet geen ding konde volmaken Hehr. vu: 9. en dat de gaven en Jlachtoffersn den genen, die den dienji pleegde , Da niec  5% DERDE LEERREDE, i i < J i *\ v e z z d è f »i Ik hebbe u in bet j heilig. c (torn ~ aan- Jl J ebsuwd ■ v; I Vi ha zy ■ liet konden heiligen na de confcientie Hebr. x: 9. 2. Nochtans hebben de gelovigen des )aden Teftaments een bevredigde en gerufte conventie konnen genieten, omdat zy dien uiterlyen dienft door het gelove in den beloofden 'erbonds - Middelaar verrichteden, die daardoor derd afgebeeld in zyn Perfoon, A.r.pten, Staten, n Weldaden. Dus konde dan David God als ynen God in den Middelaar aanfchouwen , en yne lieflyke nabyheid tot trooft zyner Ziel onervinden , waartoe ook de bede van den Pfalïift diende, die voorkomt Pf. «1:4, f. Geenkt mymr , 0 HEERE, na het welbehagen eid en reGtdi.  f4 DERDE LEERREDE te zien uwe fierkheid, ende uwe ere, gelyk de woorden in den grondtext allergepaft kennen worden vertaald; wy merken hier dan aan A. Het voorwerp, zynde Gods fierkheid ende ere. B. Davids werkzaamheid daaromtrent, uitgedrukt door zien. C. En dan , hoe dit word voorgefteld als een reden van zyn tegenwoordig zoeken en begerig verlangen paar God, om te zien zyne fierkheid en ere. A. Het voorwerp van Davids werkzaamheid is Gods fierkheid ende ere. £?. Sommigen verdaan daardoor de Arke des Verbonds , die voor Ifraël geweeft is een vertoog van Gods fierkheid, en het verdry ven en uitroeijen hunner vyanden, en voor hen ftrekte tot een zonderlinge ere ,als een zinnebeeldig teeken van Gods heerlykheid en byzondere tegenwoordigheid boven dezelve , als zynen genadentroon ; waaromze ook Gods fierkte en ere genaamd word Pf. lxxviii: <5i. Hy gaf zyne fierkte. in de gevanie-nijfe, ende zyne heerlykheid in de band des we~ derpartyders : gelykze ook voorkomt onder den naam van Gods fterkte Pf. cxxxn: 8. fiaat op HEERE, tot uwe rufie, gy en de arke uwer fierkte. Dan , behalven dat de Arke des Verbonds in den Tabernakel gefield was achter het binnenfte Voorhangzel in het Heilige der Heiligen, en derhalven van David niet konde gezien worden , zo was dezelve ook in dezen tyd niet in den Tabernakel , maar van denzclven afgezonderd, te Kiriath-Jearim , in het huls Abinaidabs, i Sam. xxi. n. Door  sver PSALM LXIJT. ff 5. Door Gods Jlerkhcid en ere moet dan iets anders, iets hoger en heerJyker verftaan worden, te weten u, Gods fierkheid geeft hier te kennen, niet alleen dat vermogen., hetwelk in God is als een allerhoogft volmaakten Geeft, waardoor hy alles kan doen, wat hem behaagt, zo dat niets of niemand dat verhinderen kan, maar ook byzonder die fterkheid, welke hy te kofte legt tot zaligheid van zondaren , door den Middelaar des GeBadenverbonds, in het verloffen van hen uit de macht des Satans ende der zonde, -in hen te bewaren in zyne kracht door het gelove tot de zaligheid , en hen veilig te leiden in den weg des levens tot de hemelfche heerlykheid, waarover de kerke roemt Jef xn: 2. Ziet God is myn heil, ik zal vertrouwen , ende niet vrezen , want de HEERE Heere is myn fierkte, dus word 'er ook gezegd Jcf. xlv: 24. in den HEERE Heere zyn gerechtigheden ende fierkte. |3. En Gods ere is hier het oneindig overwicht e van Gods Deugden en Volmaaktheden , vooral de ere van zyne Heilige Rechtveerdigheid, en ontfermende Barmhartigheid , dewelke hy in het Verbond der Genade, door het zaligen van verdoernniswaardigezondaren, wegens de Borgvoldoeninge van zyn eigen geliefden Zoon , als hun plaatsvervanger , zeer luifterryk ten toon fpreidt; o wonderbare mengeling van rechtveerdigheid en barmhertigheid! 0 zieluitlokkelyk gezichte voor een heilbegerige ziele , overdubbeld waardig, om met naauwkeurigen aandacht befchouwd te worden! hoe dat de hoge en heiligs God , zonder krenkinge van zyne rechtvaardigD 4 heid,  5« DERDE LEERREDE is den heid, zyne barmhertigheid weet te betonen aan de vaten der barmhertigheid. B. Geen wonder dat de godvruchtige David daaromtrent met zyne befbhouwinge "begeerde werkzaam te zyn , hy wenfchte die fterkheid Gods ende ere te zien. ü. Voor zo verre Gods fterkheid en ere onder de uiterlyke ceremoniële plechtigheden , als fchilderyen, vertoond wierden, zo fluit dit zien ook in een zien met de ogen des lichaams, waarom David telkens lichaamlyk tegenwoordig begeerde te zyn in den Tabernakel, en den opertr baren plechtigen Godsdienft bytewonen, Maar dit alleen konde hem niet voldoen, hy begeerde voornaamlyk Gods fterkheid en ere te zien in het heiligdom, *. om van alle die fchaduwachtige plechtigheden, en derzelver geeftelyke beduidenis een nadere kennis te verkrygen, door een aandachtige oplettenheid, en opmerkinge. even als hy het uitdrukt Pf. xxvn: 4. om deïieftykheid des Heeren te aanfchouwen , en te onderzoeken in zynen tempel, -0. Vooral ook, om zig in die teekenen van Gods fterkheid en ere met een innig zielsgenoegen te verlustigen , door geloofsoeffeninge omtrent, die fterkte en ere Gods, om het zoete daarvan in zyne ziel te ondervinden, en alle deugden Gods daarin doorblinkende, te roemen , gelyk hy wel gedaan heeft, volgens P/xxvi : 6, 7. Ik ga rondom uwen altaar & HEERE, om te doen boren de Jiemme des lofs, tn te vertellen alle uwe wonderen. Ja ook was zyne begeerte naar God uit-  ovïr PSALM LXIII. 57 nltgeftrekt, om Gods fierkte in zyne zie! te ondervinden tot verbrekinge van den ouden' menfche deï zonde; en teffens Gods ere tot heiliging van zyn ziel en lichaam, opdat hy zo meer bekwaam mogt worden, tot het lopen van het pad der geboden Gods, dit was tog Davids zielsverlangen', waarom hy met zo veel verheffinge uitriep Pf. lxxxiv: 6-8. Welgelukzalig is de menfche, wiens fierkte in u is, in welker herte de gebaande wegen zyn, als zy doorliet dal der moer* beziebomen doorgaan, fiellen zy hem tot een font ey* ne, ook zal de regen haar gansch rykelyk overdekken , zy gaan van kracht tot kracht, ende een iegelyk van haar zal verfchynen voor God in Zion. C. Dit nu was de reden of het byzonder oogmerk van Davids ernftig zoeken en dorftend verlangen naar zynen God, wanneer hy (volgens de vertalinge onzer woorden door ons opgegeven) zegt, ê God, gy zyt myn God, ik zoeke u in den dageraad, myne ziele dorjlet nau, enz. (alzo ik u in het heiligdom heb aanfchouwd) om te zier, uwe fierkheid, ende uwe ere , geen wonder. want ». In het heiligdom had God zynen zeger beloofd aan alle plaatfe, daar hy zynes naam. gedachtenisfe fiichten zoude, wilde hy tot zyn vol) komen , en het zelve zegenen, gelyk wy in onze in leidinge vernomen hebben, waarom in den txv Pf. vs. 5. gezegd word met een toewending de harten tot God, Welgelukzalig is hy, dien gy vet kiest , ende doet naderen , dat hy wone in uw voorhoven, wy zullen verzadigd worden met hetgoe de van uw huis, met het heilige van uw palleis. Di had David derhalven zo zeer niet te verwach D 5 ten om te zien uwe fterkheid enzt i s ï e 3  DERDE LEERREDE Toepassing. ten, zo lange hy bleef omzwerven in de woeftyne van Juda, en dus afgezonderd van het heiligdom. % Daarenboven konde hy in den Tabernakel allergepast door de uitwendige dingen heen dringen met gelovige befchouwinge, tot verlustiging zyner ziele in Gods fterkheid en ere, gepaard met ondervindinge van dezelve, doordien alles, wat hy in het heiligdom zag, bekwaam was , om hem daartoe opteleiden, het welk ik in byzonderheden niet zal aanwyzen. Dus had dan David genoegzame reden, dat hy zo ernftig zocht, en begerig verlangde naar zynen God, welken hy voorheen in het heiligdom aanfchouwd had, om wederom tot verkwikkinge zyner ziej te zien Gods fterkheid ende ere. Ziet daar wat nader verklaard Davids herinnering der te voren van hem ondervondene heilryke nabyheid Gods in den Tabernakel, met aanwyzinge van het byzonder oogmerk zyner rusteloze zoekinge en dorftende begeerte naar zynen Godt, opdat hy gelovig en bevindelyk mogt worden ingeleid in het zien van Gods fterkheid ende ere. I. Wy leren hieruit tegen de Socinianen, dat de Levitifche Godsdienst onder het Oude Testament niet enkel uitwendig in blote lichaamlyke lastige verrichtingen beftaande geweest zy, zonder geestelykheid, zonder verkwikkinge en troost der ziele; immers hoe lastig ook ten aanzien van den uitwendigen ommeflag dezelve was, zo hadden de oude gelovigen kennis van de verborgene geestelyke beduidenis der ceremoniële plech-  over PSALM LXIII. f9 plechtigheden, en zy zochten en vonden daarin een innig vermaak en vertroostinge der ziele, gelyk wy in den man naar Gods harte David allerduidelykst bemerken. II. O hoe wenfchelyk ware het, dat wy elk, naar het voorbeeld van den Godzaligen David, metter daad toonden dat wy zulk een hartelyke begeerte en verlangen hadden, om God te aanfchouwen en te zien zyne fterkheid ende ere in zyn heiligdom! dat nu niet is de Tabernakel met allen zynen ceremoniëlen ommeilag , maar de vergadering der gemeinte in alle plaatfen, daar de Heere zynes naams gedachtenisfe gefticht heeft; daar wil hy zig in gunfte en genade openbaren, en te zien geven in het woord des Euangeliums, dat daar gepredikt word, en in de uiterlyke zegelteekenen des genadenverbonds, den Heil. Doop, en het Heil. Avondmaal, aaneen ieder, die met een oog van verlichte kennis en werkzaam gelove doordringt tot God zelfs, zo als hy zv'ne fterkheid en ere betoont en voordraagt in den nu reeds in het vleesch geopenbaarden Middelaar , den Heere Jefus Christus. A. Dan, helaas! hoe velen zyn 'er onder onze zogenaamde Gereformeerde Christenen, in welke men niet befpeurt i*. Zulk een graagte, hartelyken trek en zielsverlangen naar de plaatfen van den openbaren Godsdienst, daar God zynen zegen, en gunftige tegenwoordigheid beloofd heeft ! _ «. Zyn 'er niet fommigen , die met' hun gedrag opentlyk tonen, dat zy _ verachters zyn van den openbaren godsdienst; is dat niet waarachtig van zulken, die in plaats van begeerte te heb-  Co DERDE LEERREDE hebben , en metter daad te betonen , om in •het heiligdom Gods te komen , veel meer lust en begeerte tonen te 'hebben naar byeenkomften en vergaderplaatfen van ydelheid, zot geklap en zondige vermaaklykheden? of die in plaacs van naar Góds huis te gaan, ter bywoning van den godsdienst, binnen de deuren van hun eigen huis, in allerlei' aardfche tydelyke dingen bezig _ blyven , wanneer het de tyd is van den godsdienst, en zy zig aldaar behoorden te laten vinden ? tonen zulke menfehen daarmede niet duidelyk aan, dat zy geen zielsbegeerte nog oprecht verlangen hebben om God voor hen zeiven in zyn heiligdom te aanfchouwen ? Waarvan daan anders die nalatigheid in den godsdienst ? immers daarvan daan , om datter geen begerig zielsverlangen naar de gemeenfehap Gods in hun harte plaats heeft. Ach hoe zullen zy het zig eens beklagen, als zy op hun doodbed geraken, en het verwaarlozen van zo vele genademiddeonder het oog krygen , met benaauwdheid der confeientie! dan zulien zy klaaglyk zeggen, och hoe heb ik den tyd der genade verwaarloosd, en zo vele gelegenheden, om God te zoeken in zyn bedehuis nagelaten, nu is dit eene van de zonden, die my zwaar op het harte drukken, en myn gemoed zeer benaauwen 1 /8. Anderen zyn 'er, die flechts nu en dan opkomen in Gods huis , als het hun beft gelegen komt en zo lufl:, zy willen dog een gedaante van godzaligheid vertonen , daarom moeten zy nu en dan ter kerke gaan; maar vele tyden van den Godsdienft zyn 'er, dat men hen nooit ziet komen , waarvan hunne ledige ftoelen en banken ge-  over PSALM LXIII 61 getuigen zyn; alle voorwendzels en uitvluchten, welken zy maken, zyn alleen uitgedacht, om de confcientie te'ftillen, dog zullen hen voor God niet verontfchuldigen.. a. Zyn 'er, die door'drang van hunne confcientie moeten toeftemmen, en wel met den mond bekennen, dat het in dezen Hecht genoeg met hen gefteld is , en dat het beter behoorde te zyn, zo vraag ik u, is dat waarachtig uw oordeel? waarom toont gy het dan niet, dat gy de Plechtigheden wilt verlaten, en in uwen ouden fleur niet meer voortgaan? b. Denken anderen, ik heb een verlangen naar Gods heiligdom, en kom daar gedurig, ik zoude niet dan wegens grote noodzaaklykheid, eeneh openbaren Godsdienft verzuimen, dit is gewiffelyk voor zo verre goed, en pryslyk , maar hebt gy ook daarmede onder het oog het rechte einde , want als gy dit mift, zo mift gy alles , dat tot den Godebehaaglyken Godsdienft behoort, wel aan onderzoekt u zelven, eens in ernft, wat voor reden of oogmerken hebt gy, waarom gy den openbaren Godsdienft bywoont, het woord Gods hoort, en de Heilige BondzegeJen gebruikt, is het u wel te doen, om tc zien Gods fterkheid en ere ? i. is het niet by fommigen meer uit verkeerde inzichten tot vleeschlyke oogmerken, om maar te zien en gezien te worden, of om zig witwendig te vermaken in de gaven en aangename talenten van den Prediker, of in het horen van zaken, om daarmede blotelyk hun verftand te vervullen , zonder de kracht van Gods woord in hunne ziele te ondervinden ? Ofte ook om voor god-  t% DERDE LEERREDE godzalig aangezien en geacht te worden, gelyk als waren de geveinsde Joden, die tot den Propheet Ezechiel kwamen, gelyk het vólk pleeg te komen, ende zaten voor zyn aangezicht e als Gods volk, ende hoorden zyne woorden, maar en dedenze niet, ende ziet Ezechiel was hen als een lied der minnen , als een die fchoon van Jlemmc is , ofte die welfpeelt. Ezech. xxxni: 31, 3a. 2. is het niet ten opzicht van de meeftcn alleen, om door het uiterlyk waarnemen van den Godsdienft hope van zaligheid te hebben, beraftende in dat gedane werk , en hunne confcientie daarmede geruft Hellende ? 3. Althans het is den meeften niet te doen, om God in zyne genadige tegenwoordigheid, in zyne gunftige openbaringe aan hunne Ziele te genieten , en door zynen Geeft werkzaam in hun harte te ondervinden; hierom blyvenze , fchoon gedurig ter kerk gaande , even onkundig van het werk der verlosfinge, waarin Gods fterkheid en ere te zien is, zonder wedergeboorte , zonder gelove , zonder heiligmakinge, en dus natuurlyke menfehen. 1. Dit alles is een klaar bewys, dat gy, met welken het dus gelegen is, nog noit God in het heiligdom aanfchouwd hebt, fchoon gy een letterlyk begrip moogt hebben van de Goddelyke Verborgenheden des Geloofs, en byzonder van" den weg, welken de Heere inflaat, om zondaren door den Middelaar Jefus zaligtemaken , gy mift evenwel nog het geeftelyk Zielsoge, om de dingen, die des Geeftes Gods zyn te verftaan, 131 by eigen ondervinding te kennen. «. Ach ongelukkige toefhnd! het is immers  over PSALM LXIII. <53 mers geen geringe zaak, onder de toedieninge der genademiddelen , zonder wezen tlyke vrucht voor zig zeiven daardoor te genieten, te blyven , o neen, maar hoe meer, en langduriger gy dezelven hebt gehad, en onder dezelven onvruchtbaar gebleven zult zyn , hoe zwaarder uw oordeel zal zyn ; de Heere Jefus roept het wee over zulken uit, Matt. xi: 21,22. Weeu Chorazin, wee u.Bethfaïda, want zo in Tyro en Sidon de krachten waren gefchied, die in u gtfchied zyn, zy zouden haar eértyds in zak en asfthe bekeerd hebben : doch ik zegge u, het zal Tyro en Sidon verdraaglyker zyn in den dag des oordeels , dan u lieden. a. Word gy Gods Jlerkte in den tyd der genade op deze aarde niet gewaar tot uwe zaligmakende vernieuwinge in den geeft uwes gemoeds , zo zult gy hier namaals tot ftraffe lyden het eeuwig verderf, van het aangezichte des Heeren, en de heerlykheid zyner fierkte. b. Krygt God hier niet van u de ere zyner rechtveerdigheid en barmhertigheid beide, in en door den Heere Jefus, van u met het gelove aangenomen , zo zal hy zeker hiernamaals de ere van zyne rechtveerdigheid wel krygen in Uwe verdoemenis. /3. Ach, ontwaakte gy dan uit uwe gerustheid , en liet gy u opwekken, om naar Gods gemeenfehap in Christus boven alles te zoeken! a. Tracht God recht te leren kennen in zyne vlekkeloze rechtveerdigheid, waarom hy u, als zondaars, in u zeiven aangemerkt, nog kan, nog wil barmhertigheid bewyzen, want dat gefchiedt alleen aan zulke zondaren , die door hei  64 DERDE LEERREDE het gelove in den Heere Jefus Christus zym b. Weest van uwen kant werkzaam in bidden en fmeken tot God > dat hy zyne fterkheid u bevindelyk doe zien, en kennen , door het oprecht gelove in u te werken door zynen Geest i opdat gy ook een werk zyner handen moogt zyn, waardoor hy verheerlykc word. c. Komt ook gedurig tot Gods heiligdom , en maakt daar een neerjlig gebruik van den openbaren godsdienst, bedenkt tot dien einde 1. Dat het nu nog een tyd van genade voor u is, dat het licht van Gods woord onder ons nog op den kandelaar fchynt, wie weet hoe ras hetzelve van zyne plaatfe zoude konnen worden geweerd'? of dat gy door den dood wierd weggerukt, en geen gelegenheid meer zoudet hebben, om daarvan gebruiktemaken. 2. God heeft zynen zegen beloofd aan de genen die in zyn heiJigdom komen, om daar te zien zyne fterkheid ende ere; al is het, dat men in zyn eigen huis en binnenkamer wel Gods woord kan onderzoeken , en ftichtelyke boeken lezen, nochtans heeft men den byzonderen zegen van God te verwachten in de vergadering der Heiligen, onder de predikinge van Eet woord Gods , en gebruik der Heil. Sacramenten ? daarom maakt daarvan fteeds gebruik met biddende zuchtingen tot God, om de medewerkende genade zynes Heil. Geestes met zyn woord in uwe ziele. B. Maar wat ul. betreft , die het woord Gods tot geestelyke levendigmakinge, en gelove in Jefus Christus hebt gefmaakt, en onder de prediking  over PSALM LXIII, €g diking van hetzelve, of onder de bedienin* ge der Heil. Bondzegelen God Éls uwen Verbonds-God wel in heit heiligdom hebt aanfchouwd. t & Herdenkt en errihrïert u dikwyls uwe Vorige ondervindingen van Gods zielvertroostende nabyheid, en genietinge zyner liefde in den kfeere jefus, ook byzonder dan, wanneer de Heere ü in een weg van tegenfpoeden leidt, èn gy in duifternisfe moet,wandelen; vergeet tog niet de vorige goedertierenheden Gods» want dat zoude een kleinachtinge zyn van de bntvangene genade, en daarom oribetaamlyk voor u. Ü. Zyti 'er zulkeh, die kldgeh moeten, ö ik ben menigmaal zo indrukkeloos en onaangedaan onderden openbaren godsdienst, ik ga dikwyls uit Gods huis, zo als ik daarin kom , zonder de toenaderinge des Heeren tot myfie 'ziele te bevinden , dat rfty wel eens doet bekommerd zyn, of het niet myn zielstoeftand van genade oit recht is geweest, ja fomtyds doet denken, dat het opkomen in God* Heiligdom voor my nutteloos is, omdat ik geen vrucht van het woord * nog van de bondzegelen in myne ziel gewaar worde; ik heb iets tot uwe bemoediging en be* ftierihge aan ü'voorteftellert. <*. Tot uwe bemoediging zeg ik. (a) Het kan wel zyn, dat God zig ih zyne fterkheid en ere, tot verkwikking uwer ziel aan u geopenbaard heeft, fchoon gy meent het niet te zyn gewaar geworden, van wegens onoplettenheid, zo dat men daarop mag töepasfen E heï  66 DERDE LEERREDE het zeggen van Elihu , God /preekt eens, ende tweemaal, dog men let daar niet op Job xxxiii: 14. (b) Daarbenevéns, dit zelfde , dat gy over uw gemis treurt en klaagt, en dat het u om de bevindinge van Gods gunftige openbaring aan uwe ziele oprechtelyk te doen is, kan tot een bewys verfèrekken , dat gy de wortel der zaak in U hebt, dewyl dit u nog onderfcheidt van onbekeerde menfehen, want die zien en erkennen geen dierbaarheid, nog begeerlykheid in God, en zyne nabyheid, die vergenoegen zig met de blote uitwendige waarneminge van den godsdienst, (c) ja het kan mede tot uwe bemoediging dienen, dat ware begenadigden , tot hunne fmerte en droefheid , over het niet ondervinden van Gods zielvertrooftende openbaringe aan hunne ziel, hebben moeten klagen, gelyk uit verfcheidene exempelen van Heiligen, in des Heeren woord voorkomende, en uit de dagelykfche bevinding van Gods begenadigde gunstgenoten , blykbaar is, zo dat u in dezen niet vreemds overkomt. 0. Ik voeg hierby een woord van be/llcïinge tot uwer opwekkinge. a. Maakt by alle gelegenheid gebruik van den openbaren godsdienst in het heiligdom des Heeren, omdat hy het bevolen hec/t, achtende u zeiven verplicht, om denzelven niet te x^erwaarlozen, fchoon gy meent gene verkwikkinge, zo als gy gaarne begeert, daaronder te ontvangen , gebruikt denzelven nochtans in gehoorzaamheid aan Gods ordonantie, en dat wel z. Met een ootmoedig, en leergierig  over PSALM LXIII. 67 rïg harte,aan hoedanigen beloften gedaan is,?/, xxv: 9. God zal de zachtmoedigen zynen weg leren. a. Meteen heiligen eerbied, en ontzag voor den hogen God , die beloofd heeft, te zullen wonen by dien, die ttnes verbryzelden en nederigen giefies is Jef lvii: 15. 3. Met een harte, dat afgetrokken is van aafdfche dingeh, die de gedachten zouden verftrooijen, en dan in het geheel niet te pas komen. 4. Ja bok met ftille zuchtingen tot God, ortder de predikinge des woords, dat hy hetzelve aan uwe ziele vruchtbaar make, opdat gy moogt zien zyne fierkheid ende ere, zo als hy die in Christus Jefus betoont. f. Eindelyk , niet lydzaam uitzien iiaar en wachten op des Heeren zegen, tot dat hy dien aan u zal believen te geven , even als de kranke perfonen by de wateren van Bethesda wachteden op de roeringe derzelven door een Engel; de Heere zal op zynen tyd uwe verwachtinge voldoen, waarom gy moogt zeggen uit Pf. lxv : 5. Wy zullen verzadigd worden met het goede y>an uw huis, met het heilige van êw palleis. i. Tracht ook veel met uwe befchouwin* gen, overdenkingen en verlangens hoger opteklimmen naar het Hemelfche Heiligdom, dm daar Gods aangezicht in gerechtigheid te aanfchouwen, en met zyn beeld verzadigd te worden, ó Welk een allerheerlykst heiligdom is dat! een heiligdom, dat door de heerlykheid E 5 Gods  6i DERDE LEERREDE Gods word verlicht, en daar het Lam de keerfeis; een heiligdom, waarin gy mee al de Zalige Hemelingen , een zielverzadigende volheid zult genieten, alle de verborgenheden der zaligheid op een volmaakte wyze zult kennen, en Gods volmaaktheden daarin doorflralende zult roemen en verheerlyken tot in alle eeuwigheid. Amen. VIER-  over PSALM LXIII. 69 VIERDE LEERREDE» Pf. LXIII: 4*. Want uwt goedertierenheid is beter dan het leven. Wie» hebbe ik negens u in den Hemel? nefens u en lust my ook niets op der aarde; bezwykt myn vleesch ende myn herte, zo is God de rotfleen mynes herten, ende my» deel in eeuwigheid. Zo luidt de betuiginge van den godzaligen Afaph, welke hy voor God uitboezemde, Pf. lxxiii; 25 en 26, I. De godzalige Afaph zyne aanfpraak tot God wendende, brengt merdie vrage in overweginge waarin hy zyn hoogfte goedftelde, en geeft daarmede te kennen, dat dit alleen God was, omdat hy niemand nog boven, nog neffens hem beminde, zelfs niet in den hoogflen Hemel, gelyk het vraagswyze voorffel, wien heb ik neffens u in Seri Hemt zoveel is, als of hy zeide, ik heb niemand neffens u in den Hemel. II. Daarom zegt hy verder, neffens u en lust my ook niets op der aarde, zo dat hy alle het ondermaanfche ongenoegzaam achtede, om daaraan zyne edele zielsbegeertens te bepalen, daarin zyn vergenoeginge te ftellen, of daarin neffeni God te berusten. A, Waartoe hy bybrengt een naar ongevaj E 3 va* Inleiding.  VIERDE LEERREDE van het bezvvyken zyner ziels en'lichaams krachten, en dus van het begeven van alles. B. Waarop hy een duidelyk bewys geeft, dat God alleen zyn hoogfte goed was , waarmede hy tén vollen vergenoegd was, terwyl hy in zulk eèn ongeval, als zyn harte, dat is ziele, en zyn vleesch, dat is lichaam bezweken, en hy alzo tot de poorte des doods gebracht wierd , noch,-? tans God hield voor den rotiteen zynes heils, op wien hy onwankelbaar vertrouwde, en die hem het verlies van alle het tydelyke niets dede achten, dewyl hy God tot zyn eenig al, tot zyn deel, en hoogfle goed verkoren had, want dus betuigt hy, zo is God de votjleen mynes herten, en myn deel in eeuwigheid. III. Wanneer dan Afaph zeide, Wien heb ik neffens u in den Hemel? neffens u en lustmy ook niets op der aarde, bezwykt myn hene enz. zo betuigde hy voor God, A. A's zig beroepende op zyne alwetenheid, $ God, gy kenner der harten en beproever der mé'i ren, gy weet het, dat ik neffens u niets heb in den Heniel, waarin myne ziele berust, dan u alleen. B. Ook heb ik op den geheelen aardbodem geen cenig ding , waarin ik zulk een genoegen fchep en dat ik met zulk een lus\ begere, dan U alleen, C. En fchoon ik gebracht wierde in den uiterften nood aan, de poorte des doods, zo bevinde ik evenwel, dat gy myn rotfteen zyt, en dat daarom myne hope en vertrouwen op u alleen gegrqnd is, en dat gy „alleen myn deel en aj myn goed zyt in den tyd, en in der eeuwigheid. XV. Dierbare betuiging! 6 zoete en heuglyke jkis-  over PSALM LXIII. ?i zielsgeftalte in het harte van Afaph! die ook in het harte van elk begenadigden door den Geest Gods gewrocht word , die allen , en die alleen konnen in waarheid zulk een betuiginge doen. A. Hiertoe worden zy aangefpoord Je/.xxvi: 4. vertrouwt op den Heere in der eeuwigheid, want in den Heere Heere is een eeuwige rotjleen. B. En dit is van de godzaligen in alle ongelegenheden geoeffend. N. Mozes verkoos Gods gemeenfehap, door het gelove in den Mesfias boven de aanzienlyke voorrechten van een zoon van Pharaös dochter, en alle de febatten van Egypten. }. Om 'geen meer exempelen bytebrengen, zo let maar op den man naar Gods herte David , die zulk een betuiging ook doet in onze textwoorden , aangemerkt in derzelver famenhang met de voorgaande. *. Hy bevond zig in een grote ongele, genheid, als moetende, wegens de vervolging door zyne vyanden, omzwerven in de woejiym van Juda, een land dor, ende mat, zonder water; dog in zulk een toeftand was zyn vertrouwen alleen op God, en zyn zoekend bege rig verlangen uitgeftrekt naar de ondervindinge van Gods gunftige nabyheid voor zyne ziele volgens vs. 2. Welke hy voorheen wel ondervondel had in "den Tabernakel onder den ftatelykei godsdienst, alzo ik u in het heiligdom heb aan fchouwd vs. $a. y. Waarom hy te meer begerig was naa de bevinding van Gods nabyheid, volgens he ide lid van het %de vers, dat wy met het vorig E 4 * Samen■ bang. l l f t  Inhoud der Textwoorden. Ver deeling der- . zeiven. J < Ver- J KLA- t HING. I. Deel. \ Uwe goeder- Jj tieren- v leid. ^ h d h n VIERDE LEERREDE; aldus tefamenvoegen, gelyk de grondtext vertaald kan worden, m te zien uwe fierkheid, ende uwe ere. J i. Hierop geeft hy nu een bondige reden van zyn fterk verlangen naar het bevindelyk zien van Gods fterkheid en ere, omdat hy de ondervinding van Gods gunfte hoger fchattede dan het leven met alle het. begeerlyke van hetzelve, zeggende, want uwe goedertierenheid is heter dan net leven. Dus behelzen onze textwoorden eene redensewnge van Davids fterke begeerte en vurig verlangen, om Gods fterkheid en ere ce zien de-wyl oaarm de ondervinding van Gods goedertierenheid is opgefloten, die het leven met alle Jeszelfe begeerlykheid verre overtreft. Tot nader verklaringe der textwoorden zal ik ;. Eerst de woorden op Zlg zelfs behandelen l. En daarna m hun oogmerk en verband mer Ie voorgaande. " ' " Ja c|e woorden «p zig zelfs, moeten wy let- A. op het dierbaar voorwerp van Davids hoogsteuringe, de goedertierenheid Gods. B. En op zyne hoogstkeurihge van dezelve* etuigende, _ aatze heter is dan het leven. A. Het dierbaar voorwerp van Davids hoogsteuringejs a^, Gods, goedertierenheid, tot den 'e.Ken hy m het %de vers zyne aanfpraak gericht ld als zynen Verbonds-God, die zyne fterkWd ende ere, en dus zyne goedertierenheid prin opgeftoten, aan de godvrüchtigen in het euigdoin dede zien, waaruit dan blyken kan. Dat wy hierdoor Gods goedmierenhcid% f  over PSALM LXIII. 73 of weldadigheid, gelyk het grondwoord beteekendf niet moeten verftaan, die gemeene goedertierenheid , waardoor hy aan alle zyne fchepfelen, zo redenlooze als redelyke, goede en kwade, op verfeheiden wyze, maat en trap weldoet, waarvan getuigd word , de Heere is aan allen goed , ende 'zyne "barmhertigheden zyn over alle zyne werken. Pf cxlv: 9. en dat hy goedertieren is over ondankbaren en bozen Luc. vi; 35. 5. Maar wy moeten daardoor verftaan die byzondere zaligmakende goedertierenheid Gods, welke hy alleen bewyst aan de Uitverkorenen en Gelovigen; dus is God Ifraël goed, den genen die rein van herten zyn. Pf lxxiii : 1. *. Deze nu kan men tweezins aanmerken, . a. of zo als die in God is, riamentlyfe zyne inwendige genegenheid tot zyn bondvolk, die anders ook genaamd word zyne liefde, genade en barmhertigheid. Exod xxxiv: <$. b. of zo als God zyne inwendige genegenheid uitlaat en betoont door weldadigheid te oeffenen, waartoe dan behoren alle de weldaden, die God aan zyne Gunstgenoten fchenkt: in dezen zin komt het voor 2 Sam- xxn t51. Hy doet goedertierenheid aan zynen gezalfden, aan David, en aan zyn zaad, tot in eeuwigheid; en Pf. xc: 14. verzadigt ons in den morgenftond met uwe goedertierenheid: 0. Deze goedertierenheid Gods konnen wy wederom tweezins onderfcheiden (a) of als tneer wczenlyk, (b ) ofte als meer gevoelig. «. De meer wezenlyke is die, welke tot het w-czen der genade behoort, en daaronder begrypenwy E 5 ?t W«  74 VIERDE LEERREDE l. in 't gemeen de verzoeninge der uitverkorenen zondaars met God, door den Middelaar, zyn eigen geliefden Zoon, die uit enkele liefde , en ongehoudene goedertierenheid Gods, tot een Middelaar der verzoeninge, van eeuwigheid verordineerd, en in de volheid des tyds gezonden is tot volbrenging van het werk der verzoening , Want alzo lief heeft God de wereld ge* had,dat hy zynen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelyk, die in hem gelooft, niet en verderve, maar het eeuwige leven hebbe. ?ok in: 16. 0 2. In het byzonder brengen wy tot §. De krachtdadige roepingc van de Uitverkoren zondaars uit den ftaat der natuur, tot den ftaat der genade, waardoor een vernieuwinge naar Gods beeld en wedergeboorte word te wegegebracht,dewelkegefchiedt door de goedertierenheid Gods in Christus Jefus Eph. 11: 7. $§■ Het oprecht gelove, waardoor God de uitverkorenen met zig ondertrouwt in goedertierenheid en in barmhertigheden Hof. 11 • IS, is, * §5? De rechtveerdigmakinge wegens de borggerechtigheid van den Heere Jefus, van God uit genade toegerekend , en door het gelove aangenomen Kom. xa.\ Z4, Waarby komt de weldaad der heihgmakinge , die ook uit Gods goedertierenheid voortvloeit, dewylze als een weldaad van het Genaden-Verbond gefchonken word, Jer. xxxi: 33. Ik zal myne wet in haar binnenjte geven, en zal die in haar herte fcbryven.  over PSALM LXIII, 7? A1 verder Gods getrouwe bewaringe zyner gunstgenoten onder allerlei gevaren, byzonder in den Haat der genade Jef. L,v 8 10. met eeuwige goedertierenheid zal ik v,y uwer ontfermen; bergen zullen wyken, en heuvelen wankelen, maar myne goedertierenheid en %al van u niet wyken; waaronder wy mede moetenbegrypen ^ bezorginge van hun met alle het nodigt naar Ijchaam en ziele, zo dat zy konnen zeggen, de Heere is myn Herder , my en zal niets ontbreken PJ. xxin: i. ** Gods goedcrtierene leidmge en bejlieringe, waardoor hy hen leert den weg Uien zy eaan moeten, en op denzelven doet wandelenV en eindelyk doet aankomen m den Hemel; hiervandaan ftaat 'er Pf m • 8, 9■ Ue Heere is goed en recht, daarom zal hy de zondaars onderwyzen in den weg.hy zal de zachtmoedigen leiden in het recht, hy zal de zachtmoedigen ^^mm. Eindelyk kan men hies bv voegen de volmakinge van den ftaat der genade door de hemelfche heerlykheid, die ook uit Gods goedertierenheid en genade den gelovigen Sneven word, want de genadegif te Gods is het eeuwige leven door Jefum Chrtfum onzen Heere Rom. vi: 2i. , . , b De meer gevoelige goedertierenheid .Gods, die niet aan alle gelovigen in dezelve maat en trap, nog akyd gegeven word is die zeer li^yke en hartvervrolykende openbaringe Uods aan de ziele zyner gunstgenoten tot hun troost en bemoediging, waardoor zy verzekerd worden van  76 VIERDE LEERREDE hun aandeel aan den algenoegzamen VerbondsGod, en alle dis weldaden zo even opgenoemd dat anders wel genaamd word, een voeren in de binnenkamer en in het wynhuis. Hoog!, i; 4. en Cap. 11: 4. een dronken maken en vervullen jfer, xxxi: 2f. en een /preken naar het hertc Ho/, u: X%. waardoor het harte van des Heeren gunftel lingen zo verwydet word, dat hunnen mond daarvan overloopt tot verheerlykinge van Gods goedertierenheid , en by zig zeiven, en by anderen; ja dit baart ook heilige kloekmoedigheid, gerustheid en vrede des gemneds, die alle verjland tebovengaat. y. Alle deze goedertierenheid Gods, zq de wezenlyke, als de meergevoelige, konnen wy fifer beide verftaan, evenwel zo, dat de gevoe* lige allermeest door David bedoeld worde; welke hy a. voorheen ondervonden had , gelyk hy gezegd heeft , alzo ik u in het heiligdom aan* fchouwd hebbe, en nu wederom hartelyk begeerde te ondervinden , onder het bywonen van den Godsdienst in den Tabernakel; de Heere is dog gewoon zyne goedertierenheid te doen ondervinden onder de ingeftelde middelen van. den openbaren Godsdienst, de predikinge des woords, en het gebruik _ der Heilige Bondzegelen ; ja ook wel in de ftille eenzaamheid onder geestelyke overdenkingen , heilige alleenfpraken met, en gebeden tot God , waaronder hy wel tot hunne ziele van vrede fpreekt, en zegt, ik ben uw heil. b. Onder zulke bevindingen van Gods goedertierenheid is de ziele byzonder aangedaan met een diepe nederigheid en ootmoedigheid, zien- d§  over PSALM LXIII. 7? de zeer levendig haar eigen geringheid en onwaardigheid, gepaard met een laagkeuringe van alle dingen buiten God, en een hoogstkeunnge van zyne gunste t daar is niets, hetwelke haar Zo dierbaar , heerlyk, en begeerlyk voorkomt, als Gods goedertierenheid. B. Dit zien wy hier ook in onzen David, die zyne hoogachtinge , en waarderinge daaromtrent uitdrukt, zeggende, uwe goedertierenheid is beter dan het leven. Waarin wy aanmerken K. De zaak, waarby de goedertierenheid Gods vergeleken word. 3. En de vergelykinge zelve. N. De zaak , waarby de goedertierenheid Gods vergeleken word, is het leven. «. Het leven is in het gemeen een inwendige werkzaamheid uit een van God afhanklyk, en gegeven grondbeginzel, is dit grondbeginzel de groei, h>et is een grocijend leven; in de aarden watergewasfen: is het de beweginge der dier* lyke geejlen , het is een gevoelig leven der redeloze dieren , en is het een redelyke zelfftandigheid, het is een redelyk leven , dat in alle redenmachtige fchepzelen, en dus ook in demmenfche plaats heeft, waaraan wy hier denken moeten, (3. Het leven word fomtyds genomen a. voor den noodzaaklyken leeftocht des menfehen, dienende tot onderhoudinge van het lichaamlvk leven , dus wilde de ontaarde Zoon, dat zyn■ Vader hem zoude geven het deel dei goeds, eigenlyk, volgens den grondtext, het deel des levens, dat hem toehyam Luc. xv: 12. _ b. En , om dat de dood wel allerlei rampen te kennen geeft, en een leven vol ramp- Het le* ven.  n VIERDE LEERREDE beter» fpoeden meer naar een dood, dan naar een levert gelykt, zo beteekent het leven ook allen voorfpoed en welvaart, gelyk het in dezen zin voorkomtin dien uitroep des volks, de Koning level i Kon. i; 25. en 31. c. In alle deze beteekenisfen vatten wy het leven hier op , omdat het zonder bepalinge voorkomt, en hoe voortrefyk dit alles wezen mag , als het in vergelykinge komt met Gods goedertierenheid , zo is het daarvan ten vollen waarachtig, het gene onze Pfalmist hier getuigt, 1 Dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven. a. Beter komt ons in verlcheiden beteekenisfen voor; het geeft te kennen a. voortrefyker en uitnemender , even als de Heere zegt Jef lvi : j , 6. ik zal hem ook in myn huis , ende binnen myne muren een plaats ende een naam geven beter, dat is voortreflyker dan der Zonen, ende der dochteren. b. Ook nuttiger en nodiger, gelyk het voorkomt Pf cxvm: S, 9. het is beter tot den Heere toevlucht te nemen, dan op den menfehe te vertrouwen, het is beter tot den Heere toevlucht te nemen, dan op Prinfen te vertrouwen. c. Daar benevens heilzamer, meer pro* fyt aanbrengende ; zo zegt Petrus, het is beter, dat gy weldoende lydt, dan kwaad doende 1 Pet. m: 17, d. Beter zegt ook zo teel als aangenamer Pf Lxxxiv: 11. een dag in uwe voorhoven is beter dan duizend elders» e. Eindelyk het beteekent ook wenfehïyker en begcerlyker. Spr. xvii: 1, een droge beteen rusti  over PSALM LXIII. 19 ruste daarby is beter dan een huis vol gejlachte heeften met twist. 0. In alle deze opzichten word hier Gods goedertierenheid met het leven vergeleken , als David zegt, uwe goedertierenheid is beter dan het leven. a. Is het leven voortrefyker en uitneviender dan alles wat in de wereld is, konnende Van niemand dan van God Verkregen, en herfield worden, en moetende boven alles bezorgt worden, waarom die derde Hoofdman over vyftigen op zyne knien voor den Propheet Eliaa nederviel en bad, Gy man Gods, laat dog myne ziele, ende de ziele uwer knechten, dezer^ vyftigen dierbaar zyn in uwe ogen 2 Kon. i: 12. ja de Satan zelfs wist te zeggen, huid voor huid, en ai wat iemand heeft, zal hy geven voor zyn leven Job ir: 4. zo is Gods goedertierentheid voortrefiyker en uitnemender dan alles wat in de wereld is, ja het leven zelfs, want daar het leven des menfehen hier onbeflendig is, en haast voorbygaat, daar is de goedertierenheid des Heeret, tot in der eeuwigheid Pf. cxxxvi: i. zolange ai God God is, zal deze goedertierenheid duren dat is tot in alle eeuwigheid, want God zal altoos dezelfde zyn,gelyk hy getuigt,/* de HEE R. £ worde niet veranderd, daarom zyt gy ö kinde> ten Jacobs niet verteerd Mal.m: 6. waaromzi ook boven alles gezocht, en van God gebedei moet worden, Gedenkt myner o God, na uwe goe dertierenhcid , om uwer goedheid wille. Pf. xxv: 7 b. Ten zden is het leven boven alle nodig en nuttig tot het genot van alle goederei dezes levens, mitsgaders tot het verheerlykei vai Uwe goedertierenheid is beter dan bet leten. \ I r i \ x  ^ VIERDE LEERREDË van God met lichaam en ziele, volgens de taal van de Koning Hiskia, het grafzal u niet loven, de dood zal u niet pryzen, die in den kuil neder* dalen zul/en op uwe waarheid niet hopen , de levende , de levende 'zal u loven. jtef. xxxvm: 18 j 19. Nog nodiger en nuttiger is de goedertierenheid Gods , want zonder die kan men geen geeftelyke goederen der genade deelachtig worden, zonder die is, en blyft men dood in zonden en misdaden, en kan men geen Gode behaaglyk werk verrichten ; ja zonder die blyft men eeuwig rampzalig j de. goedertierenheid des Heeren is dan boven het leven nodig eh nuttig tot alle dingen, die de zaligheid betreffen in den tyd en in de eeuwigheid, waarom daarover met verheffinge word uitgeroepen , Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid, 0 God! dies de menfehen kin* deren onder de fchaduwe uwer vleugelen toevlucht nemen. Pf. xxxvr: $. c. Ten $den is het leven heilzaam eri profytelyk, dewyl men zonder een leven be* vryd van rampen, geen genoegen heeft in eenige aardfche dingen, nog veel heilzamer eh profy* telyker is Gods goedertierenheid, want'zy be* vrydt van Gods toorn en eeuwige ftraffen, en doet Gods gemeenfehap in tyd en eeuwigheid deelach-' tig worden, volgens dat zielverkwiklyk woord der belofte, met eeuwige goedertierenheid zal ik my uwer ontfermen Jcf. liv: 8. hierom worden des Heeren bondgenoten , fchoon zy eens ontrouwigheid bedryven , niet verftoten , dewyl Gods goedertierenheid onberouwlyk is, waarop de verwachtinge der gelovige Kerk gegrond was, als zy zeide, gy zult Jacob de trouwe en. Abrê-  ovnu PSALM LXIIL *i Abraham de goedertierenheid geven, die gy onzen vaderen van oude dagen af gezworen hebt. Mich.vn: 20. d. Is het leven aangenaam, byzonder een voorfpoedig en welvarend leven, nog duizendmaal aangenamer is de goedertierenheid Gods. 6 hoe aangenaam is het voor een godzaligen, de liefde Gods te ondervinden, en alzo te fmaken, dat de Heere goed is, geen genot van aardfche goederen kan hem zo verkwikken en vergenoegen, zy verwekt een aangehame kalmte en blydfchap in de ziele > des Heeren gunstgenoten willen alle het tydelyke goed, hoe genoeglyk het ook zy, daarvoor gaarne afftaan , al gave iemand al het goede van zyn huis voor deze liefde, zy zouden hem ten eenemaal verachten. HoogU •vin: 7. , , e. Eindelyk het leven is btgeerlyk en wenschlyk, elk fchepzel heeft het leven lief, het is een akelige toeftand, als de dood voor het leven verkoren word Jer. vin: 3. maar nog veel begeerlyker is de goedertierenheid des Heeren, want die daaraan deel heeft, die is hier en hier namaals welgelukzalig,die zegt daarvan, by deze dingen leeft men, en in allen dezen is het leven mynes geeftes Jefi xxxvili: 16. in het midden van alle ongevallen > wederwaardigheden en verdrukkingen dezes levens , kan hy tot zyne zin* fpreuk ftellen, mtdiis tranquillus in undis, ik beft gerust in 't midden van de baren; of met de Kerke, God is ons een toevlucht ende fierkte, hy 'is krackelyk bevonden eene hulpe inbenaauwdheden; daarom zullen wy niet vrezen, al veranderde de aarde hare plaatfe, m al wierden de bergen ver*  II. Deel. Want \ i \ t J i € t i; 8* VIERDE LEERREDE zet in het herte van de Zeën; ie Heere der heyr* Jcnaren u met ons , de God Jacobs is ons een hoog vertrek , Ps. xtvii 2,*,ix. Ja verhef het leven zo hoog alS gy kunt? verkrjg lry a5e wat u m de wereld luften mag , hogen ftaat groten rykdom , en wat ai meet de wereldfehé menfehen hoog fchatten, nochtans zult gy a tyd bewaarhei vinden, dat de goederüSnheS Gods dit alles overtreft, en beter is dan het IS lyn mïge VOÜf*oediS hct ook in het tydelyke H. Wie zal dan niet moeten toeftemmen, dat Dayid genoegzame reden had, om zo ernftig te verlangen naar de bevindinge van Gods gunftige nabybeid , aangewezen door het redengevende woordeken want, Want myne zieledorfteïnaaru niyn vleesch verlangt naar u enz. om te zien uwe rterklmd ende uwe ere, want, zegt hy, tmègoe* umerenheid ts beter dan het leven, als of hy tille zeggen, daarom is myn begerig verhingen zo «er daarnaar uitgeftrekt, omdat voor my niets TC,g' hei]z^m, aangenaam en venschiyk is, dan uwe goedertierenheid Deze wilde de Heere God bvzonder in len: openbaren Godsdienst doen afen, en onder'inden, volgens zyne belofte Exod. xx: 24. aan ' pcn zouden "pryzen. zoude u niet vrezen, gy Koning der heidenen ? want „het komt u toe Jer. x; 6, 7. 3- Hierbenevens komen in aanmerkinge zyne grote en menigerlei weldaden, welken hy aan de menfehen , en byzonder aan zyne bondgenoten bewyst, aan welken hy niet alleen het leven, den adem en alle dingen geeft, maar dewelken hy voornamentlyk zegent met allerlei hemelfche zegeningen in Chrijlus Jefus, uit wiens volheid zy alle ontvangen genade voor genade, fchoon wel Gods hoogheid en heerlykheid al tyd de voornaamfle grond van zyne verheerlykinge moet zyn en blyven , nochtans mogen en moeten ook zyne weldaden aangemerkt worden als krachtige fporen , waardoor men moet worden aangezet en opgewekt tot verheerlyking van God, gelyk wy zien Pf cm: 2. Looft den Heere myne ziele, ende vergeet gene van zyne weldaden. B. Uit zulk een grond vond ook David thans zyn voornemen en zielsneiging daartoe opgewekt , zeggende , myne lippen zouden of zullen u pryzen. 8. De lippen van ons menfehen hebben byzonder een tweederlei gebruik, waartoe de wyze Schepper ons dezelven gegeven heeft, om woorden door het behulp der congé te formeren en verftaanbaar uittefpreken, mitsgaders om een aangenamen galm, en toon te verwekken door yJngen. 3. Als nu David hier tot God zegt, myne lippen zouden upryzen, zo belooft hy, en neemt voor; «. Dat hy met zvnen mond door woordeer  over PSALM LXIII. ©7 den Gods heerlyke volmaaktheden , en weldaden zoude roemen, vermelden en verbreiden. _ a. By zigzelven, zo dat hy de oneindig alles overklimmende hoogheid, en majestueuze heerlykheid Gods zoude verheffen en aan hem toekennen , even als Pf. cxlv : f. ik Zal uitfpreken de heerlykheid der ere uwer tnajeJleit, ende uwe wonderlyke daden, en Pf. civ: 2. ó HEERE, myn God ! gy zyt zeer groot, gy zyt hekleed met majefteit en heerlykheid : daar benevens zoude hy Gods weldaden aan hem bewezen, dankelyk vermelden , inzonderheid ook deze, als het den Heere beliefde, hem uit deze woeftyne van Juda te verlosfen , en wedertebrengen tot het heiligdom, om daar Gods fterkheid , en ere te zien , gelyk als voorheen; dan zoude zyn mond vervuld worden met Gods lof en zyne lippen met gejuich, vergel. Pf. xxxv. p, ïo. Zo zal myne ziele haar verheugen in den Heere, zy zal vrolyk zyn in zyn heil, alle myne beenderen Zullen zeggen , Heere wie is u gelyk, die gy den elendigen reddet van dien die flerker is danhy, ende den elendigen en nooddruftigen van zynen herover, en Pf. xxxi: 22. Gelooft zy de Heere, want hy heeft zyne goedertierenheid aan fny wonderlyk gemaakt. b. Ook zoude hy den Heere pryzen met Zyne lippen by anderen, door Gods grootheid eh heerlykheid aan dezelven bekendtemaken , eh door het vertellen van de weldaden, welken hy van hem ontvangen had, zeggende, Komt, hoort toe, S alle gy die God vreest, ende ik zal vertellen wat hy aan myne ziele gedaan heeft. Pf. lxvi: 16. Seffens zoude hy anderen opwekken, omdenHee- G \ re  :pS VYFDE LEERREDE re met hem groot te maken; ö ja! de begenadigde ziele ziet dan zo veel heerlykheid in God, dat zy wenscht^dat anderen met naar hem grootheid mogen geven, en zynen lóf vermelden ; het is dan de opwekkende taal, maakt den Heere met my groot, ende laat ons te famen zynen naam verhogen. Pf. xxxiv: 4. /3. Dan , niet alleen met woorden des monds, maar ook met gezang zoude David den Heere pryzen, waartoe de lippen ook dienftig en gefchikt zyn, hiervan was hy een groot liefhebber, en had zonderlinge bekwaamheid, om gedichten te maken, en te zingen, waarom hy genaamd wordt de Uefiyke in Pfalmen en lofzangen Ifraëls , 2 Sam. xxm: i. waarvan blyked zyn zo vele liederen en Pfalmen in dit boek befchreven; zulke zangftukken opteftellen, of van anderen opgefteld, te zingen, was een zeer gebruiklyke gewoonte der godvruchtigen, zo onder" het Oude als Nieuwe Testament, byzonder na ontvangene weldaden ;dus zong Mozes ende kinderen Ifraëls den Heere een lied , na hunne verlosfinge uit de handen van Koning Pharaq Exod* xv: ï, Dit deed ook de Moedermaagd Maria Luc. 1: Simeon Luc. 11: en meer anderen. Onze David was ook veelmalen ge Woon Pfalmen en liederen opteftellen, en die tot ere van God, ter dankzegginge voor ontvangene weldaden, optezingcn, en te laten opzingen, het zy doer zyn hofgezin , of het zy door de zangers in Gods Hniigdom , gelyk dexvm. P/af/w gedicht is, wanneer God hem gered had uit dé handen SquMi en ailer zyner vyanden Alzo beloofde hy nu ook hier, dat hy God zynen groten weldoender ° zou-  over PSALM LXIII. os zoude pryzen, met gezang, gelyk hy doet Pf. xxviii: 6, 7. Geloofd zy de Heere, want hy heeft deflemme myner J'mokingengehoord, de HEERE is myn fierkte, ende myn fchild, op hem heeft myn herte vertrouwd, ende ik ben geholpen, dies fpringt myn herte van vreugde, ende ik zal hem met myn gezang loven. Waartoe hy ook anderen opwekt Pf. xcvi.it: 1. Zingt den Heere eennieuïv lied, want hy heeft wonderen gedaan, zyne rechterhand, ende de arm zyner^ heiligheid heeft hem heil gegeven. II. Hierby voegt onze David de maniere, op welke hy dit zoude doen, als hy zegt, alzo zoude ik u loven in myn leven , m uwen naam zoude ik myne handen opheffen. Hier komt ons voor A. Davids verheerlyking Van God nader uitgedrukt, door, ik zoude u loven. B. En de wyze daarvan \&. alzo Ü. in myn le$ ven J. in uwen name zoude ik myne handen opheffen. A. Zyne Godverheerlykende werkzaamheid drukt de godzalige David nader uit, als hy zegt, ik zoude u loven, ofte ik zal u loven, hy zoude niet aan zyne krygshelden , nog aan zyn eigen verftandig beleid van zaken iets dank weten; maaralleen aan God de ere geven, «, zegt hyj 6 God! myn God, zal ik loven. & Het Hebreutofche woord *pl beteekent eigentbjk zegenen, en dus konde men het ook hier vertalen , ik zoude u zegenen, hetwelk, als het van menfehen gefchiedt omtrent God, te kennen geeft, God te erkennen als de allerheerlykfte; ert algenoegzame fontein, en oorfprong van alle zegeningen, met het harte, met den mondt G 2 m II. Beek ik zoude u loven*  ioö VYFDE LEERREDE en met daden; het welk niet anders is dan God ti loven; daarom te reeht van de onzen door ik zoude u loven i vertaald. God te loven geeft meermalen te kennen den geheelen dienst van God, alle inwendige en uitwendige ere en gehoorzaamheid, die wy verplicht zyn aan hem toetebrengen Pf. cxlv: 21. Ende alle vleesch zal zynen heiligen name loven in der eeuwigheid, ende altoos , en Pf. cvi: 47. opdat wy den naam uwer heiligheid loven, ons beroemende in uw heil, zo dat dhloven van God hier in een ruimer zin moet worden opgevat, dan het pryzen van hem met de lippen, te weten, God te loven geeft te kennen *. Niet alleen Gods heerlykheid, en zyhe weldaden , het zy lichaamlyke ofte geestelyke } met den mond groottemaken, te roemen en te verbreiden , door Godverheerlykende woorden t en lofzangen, het zy met een menschlyke fiem» me alleen opgezongen , ofte ook met mufikale inflrumenten; gelyk Mirja met de Ifraëlitifche vrouwen den Heere loofde met trommelen en met reijen over Ifraëls verlosfinge Exod, xv. byzonder waren zulke inflrumenten gebruiklyk tot den openbaren Godsdienst in den Tabernakel, en in den Tempel, waarvandaan die opwekkinge PT. Ci: 3-6. Looft God ih zyn heiligdom, looft hem met het geklank der bazuïne , looft hem met de luite, ende met de harpe , enz. Waartoe ook David zig zeiven bereidwillig toonde Pf. cvin:' 3, 4. Wna kt op gy luite en harpe, ik zal in den dageraad opwaken , ik zal u loven onder de volken 9 Heere! ende ik zal u Pfalmzingen onder de natien. 0. Maa?  over -PSALM LXIII. ïoi 0. Maar ook fluit het in een loven van God met het harte, alles wat niet met het harte gefchiedt, is 'louter geveinsdheid, en kan Gode niet behagen; derhalven alle het fpreken en zingen met den mond tot lof van God, zal het goed zyn, moet met het harte gefchieden, en daaruit voortkomen, waarom Paulus vermaant, Col. m: 16. leert, ende vermaant malkanderen met Pfalmen, ende lofzangen, ende geeftelyke liedekens, zingende den Heere met aangenaamheid in uwe herten. Dus is dan de ziele werkzaam in het loven van God, a. wanneer zy een rechte bevattinge heeft van Gods hoogheid, heerlykheid en onvergelyklyke majefteit, gepaard met hoogachting, eerbied, en verwonderende wegzinkinge voor God, zo dat de ziele in haar binnenfte uitroept, $Heere! wie is u gelyk'? Pf xxxv: 10. b. Hierby komt een zonderling vergenoegen, en blyde tevredenheid des harten in God en zyne weldaden, want die niet vergenoegd is met Gods weldaden kan hem niet behoorlyk loven , maar die daarmede te vrede is, kan zeggen, Gy hebt my verblyd Hcerel met uwe daden, ik zal juichen over de werken uwer handen Pf. xcn: 5. c. Waarop de ziel zig verlegen vindt, wat zy aan God zal toebrengen, terwyl zy bewust is van hare onbekwaamheid, om iets aan hem tot wedervergeldinge te geven , en hem naar behoren te loven, zo dat het is, Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zyne weldaden aan my bewtzen? Pf. cxvi: 12. Waarmede zal ik den Heere tegen komen, ende my bukken voor den hogen Godl Mich. vi: 6. G 3 y. En,  ioz VYFDE LEERREDE y. En , fchoon de godzalige niet naar, waarde God kan loven, zo tracht hy het nochtans te doen door het oeffenen van een oprechten, godsdienst (a) zo in liet openbaar , hem lovende in de vergadering der heiligen, volgens Pf. cxvi : 17-19. Ik zal u offeren een offerhande van dankzegginge, en den naam des Heeren aanriepen; ik zal myne geloften den Heere betalen, nu, in de tegenwoordigheid van al zyn volk, in de voorhoven des huizes des Heeren in het midden van u, 0 Jerufalem! (b) als mede door in het verborgen en byzonder door een huislyken godsdienst, in navolging van Jofua, die betuigde, aangaande my, ende myn huis, wy zullen den Heere dienen. Jof. xxiv: 15. (c) En in 't gemecn door zulk een levensgedrag, waardoor men zig tot ere van God in alles zoekt te gedragen, dat anders genaamd word een verheerlyken van, God in lichaam ende geest i CV. vi: 20. dus word 'er gevraagd, Wie zal de mogentheden des Heeren uitfprekenf- al zynen lof verkondigen? en het antwoord is, welgelukzalig zynze, die het recht onderhouden , die t' aller tyd gerechtigheid doet. Pf. evi: 2, 3. B. Dan, op wat wyze zoude David den Heere loven ? Dit geeft hy te kennen, als hy zegt, alzp zoude ik u loven in myn leven, in uwen name zoude ik myne handen opheffen. H. Eerst zegt hy, 'alzo zoude ik u loven, het welke meu, volgens de verfcheidene beteeke? nis van het grondwoordeken J-5 verfcheidentlyk kan opvatten. ». of ipet opzigt op zyn tegenwoordig voor-  over PSALM LXIII. 103 voornemen , en oprechte gelofte , wanneer het vertaald konde worden door voorwaar, voorwaar ik zoude of ik zal u loven, zo was het dan zyn vast voornemen en refolutie, om God gewrsie]yk te loven. $. Of wy konnen ons houden aan de ver* talinge van onze geachte Overzetten, alzo, gelyk het grondwoordeken doorgaans vertaald is, en het-dan "brengen, of tot het evcnvoorgaande, alzo zoude ik u loven, namentlyk dat myne lippen U zouden pryzen: of liever tot het volgende, alzo, te weten, in myn leven, ende alzo dat ik in uwen name myne handen zoude opheffen. 3. Als hy zegt, alzo zoude ik u loven in myn leven, zo.wyst hy daardoor aan, dat hy niet flechts vooreen korten ryrf.maar den geheelen tyd zynes levens, hier op de aarde, den Heere zoude verheerlyken, als hy uit zyne tegenwoordige ongelegenheid van hem gered was , dus komt de fpreekmanier, en teffens de zaak voor Pf. Civ: 33. Ik zal den HEERE zingen in myn leven , ik Zal mynen God Pfalmzingen terwyl ïk nog ben. Dat is tog Gode behaaglyk, die den ganfchen leeftyd eischt, en dit is de gepaste tyd, volgens de taal van den godzaligen Koning Hiskia Jef. xxxvin: 18 , 19. Want het graf zal u niet loven, de dood zal u niet pryzen , die in den kuil nederdalen zullen op uwe waarheid niet hopen; de levende, de levende zal u loven, gelyk ik heden doe. }. Gedurende dezen tyd des levens zoude David ook in Gods name zyne handen opheffen. «. De handen opteheffen naar den hemel, ef'te naar het heiligdom, daar de Heere woonde boven de arke des Verbonds tusfehen de vleugelen G jl der in myn leven. in uiven •nam» zoude ïk myne banden ophef- fin.  104 VYFDE LEERREDE der Cherubim was een gewoonte by Gods oude Volk, de Joden, in gebeden en danWp-ingen dus leest men Pf. xxvni: z. Hoort de femme mynerfmehngen, ah ik tot u roepe, als ik myne handenopheffe naar de aanfpraakplaatfe uwer heilig» had H^rvandaandefpreeJcmaniere, een gebed opheffen Jer. vu; 16, dit gefchiedde, (*) pm alzo te erkennen Gods byzondere tegenwoordigheid m het heiligdom, en (b) om te kennen te geven, dat zy van alle hulp en heil der fchepelen afzagen en hun hart alleen naar God toekeerden, heffende hunne harten , mitsgaders de handen op tot God in den hemel, vergel Klaagl ^I:i41' Z0?de ooJc David zyne "mden tot God opheffen m gebeden en dankzeggingen, met verheffing van zyn harte, met afzien van a jes buiten den Heere, als den allerheerlykften, alle lof en pryswaardigen. 0. Dit zoude hy doen in den name zynes Gods, m uwen name, zegthy, zoude ik myne handen opheffen, dat is, ' a. Niet alleen volgens en op Gods beveL in gehoorzaamheid aan zynen wille, gelvk de fpreekmaniere voorkomt Pf. cxvm: 26. gezegend Zy Hy, die daar komt in den name des Heeren, h. Maar ook met vertrouwen op God op zyne wysheid, almacht, goedheid, en getrouwheid m het vervullen zyner beloften, en in het verhoren der gebeden zyner gunstgenoten; m dezen zin vindt men de fpreekmaniere , 1 Sam xviii: 45. tk kome m u in dgn nam/r du Hegren dat is met vertrouwen op God en zyne hulpe. , . Dlt zoude David doen, als de Heere flem UK zyne tegenwoordige ongelegenheid verloste ,  over PSALM LXIII. ioT loste , en zyne zielsbegeerte gaf, waardoor dan zyn vertrouwen op Gods hulpe meer bevestigd zoude worden, doordien de bevinding hope yverkt. Rom. V? 4? Ziet daar de oprechte gelofte en het heilig voornemen van David, om God te verheerlyken met zyne lippen , hem alzo te loven in zyn leven, en hem fteeds aantebidden, en te danken, hier van hem voorgefteld, I. Als een drangreden, om zyne zielsbegeerte te verkrygen, als of hy wilde zeggen, o God, myn God! buiten wiens heiligdom ik thans moet ommezwerven wegens vervolging van vyanden , wanneer gy my zult hebben verlost, en my in u heiligdom uwe fterkheid en ere doen zien, gelyk als voorheen, dan zal ik u verheerlyken met verruiminge des harten; en dus was dit een bede, dewelke ftrekte tot ere van God, waarom David een welgegrond vertrouwen van verhoringe konde hebben, want volgens i Joh. v: 14. dit is de vrymoedigheid, die wy tot hem hebben, dat zo w$ iets bidden na zynen wille , hy ons verhoort. II. Wy konnen in dit exempel van David bemerken, dat oprechte godzaligen, die God konner en mogen aanfpreken , als hunnen God, t°t eer doelwft hebben in het bekomen van enige weldaden, de ere en verheerlykinge van hem. Laten wy deze zaak eens wat nader ter toepas iinge op onze gemoederen overnemen. A. Gaat dan eens na , en onderzoekt u zei ven H. Als gy eenige weldaad van God begeert of eenigen zegen van hem ontvangt, is dan uv G 5 00S' Toe* passing. 1 ï i f  io5 VYFDE LEERREDE oogmerk, en'oprechte voornemen wel, om met uwe lippen hem te pryzen, met uwen mond hem ]e roemen'? en zyne weldaden te vermelden? acht gy de minfte yan Gods zegeningen zo hoog, dat gy, uiteen gezichte van uwe zondige onwaardigheid, met erkentenis van uwe geringheid, u zeiven opgewekt vindt, om dezelve als een vry geJehenk Gods aantemerken , zyne ongehoijdene goedheid daarin te erkennen, hem daarvoor met dankzegging te pryzen , en anderen daartoe mede aantefporen ? 2. in 't byzonder let eens met aandacht op uwe zielsgefhalte en werkzaamheden. «.Bevindt gy wel in uw harte een kennisfe van Gods hoogheid, en een erkente.nisfe van zyna lof- en pryswaardigheid, zo dat gy daardoor in die goedkeurende toejlemming geraakt, o ja gewisfelyk, God is waardig, om boven al geprezen te worden, hy is alle myn lof, ere, dienst en verheerlykinge waardig! 0. Vindt gy daarbenevens een blydc zielsvergenoeging in en over dat hoogheerlyke , en pryswaardige in God-, van harte blyde zynde. dat hy zo hoogheerlyk is ? en zyt gy teffens vergenoegd met dat goede, netwelke hy u geeft, zo» dat gy daarover in verwondering , en nederige ootmoedigheid des gemoeds voor den Heere betuigt, Wie ben ik, dat gy zulks aan my bewyst, ik ben geringer dan alle uwe weldadigheid, en trouwe, die gy aan my betoont. Tracht gy ook wel alzo. te leven , dut God door uwen wandel mag geprezen en verheerlykt worden? zo dat gy hlyken geeft te geloven, «at 'er een God is, uit wien, en door wien, en tot  over PSALM LXIII. 10? . tot wien alle dingen zyn, tot wiens ere gy op deze aarde moet leven: hoe gedraagt gy u a. in het waarnemen van den openbaren Godsdienst? kunt gy met waarheid zeggen, dat uw innigfte lust en zielsvermaak is, God in het openbaar te dienen en te loven , met de feesthoudende menigte in 't heiligdom? b. Hoe handelt gy ook in het particulier in uw huis ? word God van u wel gediend en geprezen in uw huisgezin? ftort gy wel dagelyks met uw huisgezin , en in eenzaamheid, gebeden uit, met opheffing uwer handen en harte , tot God in den hemel ? en dat naar den toefland van u zeiven, en van uw huisgezin?. 3 Ziet daar, aldus moet het met u gefield zyn , zo gy met waarheid zult konnen zeggen, dat gy een innige lust hebt, tot ere, roem en jof van God te leven, kent gy dit dan wel by ondervinding en door eigen beoefening ? wat antwoordt uw harte ? keert tog naar binnen, hoe Haat het in dezen met u? o mogt dit vragen u brengen tot onderzoek van u zeiyen, en naar waarheid doen antwoorden ! B. Is niet het tegendeel waarachtig van velen, van welken God niet recht gekend, geprezen en yerheerlykt word : op die wyze als in de verklaring is voorgefleld: want Zy hebben nooit een oprecht voornemen opgevat, fchoon zy het met den mond wel gezegd hebben, om God te zullen pryzen en loven , waarom zy zig ook ondankbaar omtrent Gods weldaden gedragen , hem daarvoor niet pryzen met hunne lippen nog loven, by hen zeiyen nog by anderen, maar wel fchandelyk dezelven  io8 VYFDE LEERREDE ven tot zonden misbruiken, en aldus tot onterin-' ge van Gods heiligen naam. 3. O hoe velen zyn 'er, die den Heere niet pryzen en loven cc mee hunne woorden, wier mond altyd gefloten is, als zy tot ere van God moeiten fpreken, en anderen daartoe mede opwekken. 0. En hun harte heeft geene eerbiedige indrukken van Gods ontzaglyke hoogheid , heerlykheid en lofwaardigheid. y. Daarom verheerlyken zy hem ook niet met hunne daden, door hun gedrag, en wandel te- richten tot ere van zynen naam , en dus te doen blyken, dat zy in alles de ere Gods tot hun hoogfte einde ftellen. a. 'T is waar, fommigen komen nog al redelyk gezet en vrynaarftig op tot den openbaren Godsdienst, zingen mede Pfalmen, en loven den Heere met den mond, roepen hem aan door den gebede en danken hem, doch tonen met hun levensgedrag, dat het alleen gefchiedt uit fleur en gewoonte, en niet in geest en waarheid , even als het huichelachtig Ifraël, van 't welke ftaat aangeteekend Pf. txxvm:'36, 37. zy vleiden den Heere met karen mond, ende logen hem met hare tonge , want haar herte was niet recht met hem, ende zy waren niet getrouw in zyn verbond. b. Daar zyn ook velen, die geen huis* lyken of byzonder en godsdienst oejfenen, die voor zig zeiven God niet in het particulier dienen, door zyn woord te onderzoeken, en te overdenken, door Pfalmen en geestelyke liederen te zingen , en door met gebeden en dankzeggingen hunne harten en handen in zynen name Qpteheffen, nog  over PSALM LXIII. 19) nog hunne huisgenoten tot godsdienftigheid opwekken; het is al maar fpreken van eten, drinken, kopen, werken en van andere tydelyke dingen dezer wereld, waardoor zy betonen te zyn jieden dezer wereld, die aardfche dingen najagen , gaande gerust en zorgeloos heen, zonder zig te bekommeren over den welftand hunner onfterfiyke ziel, ja dikwyls met een ongegronde hope of waanvertrouwen, dat zy wel in den hemel zullen komen , daar zy nochtans geen hemelsch God verheerlykend leven hier op de aarde aanvangen. Maar 6 mensch! wie gy ook zyt, met wien het alzo gelegen is , «. Is het niet een klaar bewys, dat gy nog in een ongelukkigen ftaat der natuur leeft, zonder zaligmakende genade, buiten het verbond der genade , zonder Christus, zonder God , en zonder hopet 0. Indien gy in zulk een ftaat komt te fterven, 6 neemt het doch ter harten! a. dan zult gy niet in den hemel konnen ingaan , maar buiten gefloten blyven en fmadeiyk verwezen worden van Gods aangezichte, want, omdat gy hem niet eert, maar verfmaadt, zo zal hy ook u verimadenj hy zal zig dan aan u verheerlyken in de oeffening van zyne wrekende rechtveerdigheid door u te ftraffen in der eeuwigheid. . b. Dan zullen de heilige hemclingen over uwe verdoemenis God pryzen en loven , zeggende, ja Heere Jgy almachtige God, uwe oordeelen zyn waarachtig, ende rechtyeerdig. Openb. Xvi: 7. terwyl men u ook op de aarde onder de men*  i 10 VYFDE LEERREDE menfehen na uwen dood, niet met lof zal vermelden , maar op u zal toepasfen het gecne men leest Amos vi: 10. Zwygt, want zy waren niet, oiri des Heeren naam te vermelden. 21. O mogt gy dan , terwyl gy nog leeft, bedenken, en ter harten nemen het gene dat tot uwe eeuwige zaligheid dient! lot dien einde, ««. Moest gy aan God de ere geven , door hem te zoeken tot uwen VerbondsGod in den Heere Jefus Christus, door een gelovig aannemen van hem geheel en alleen, zo als hy in het Euangelium word aangeboden, als de enige oorzaak van zaligheid voor allen, die door hem tot God gaan. 0/3. O dat gy door des Heeren Geest daartoe bewrocht wierd ! opdat gy dan voortaan niet meer tot onefe van God mogt leven , maar vervuld worden met vruchten der gerechtigheid , die door Christus zyn, tot heerlykheid en prys Gods, en hier namaals met de zalige hemelingen hem lof en dankzegginge toebrengen Voor zynen troon. IH. Dan, wat ulieden betreft, begenadigden des Heeren, die hem tot uwen Verbonds - God door den Middelaar Jefus oprechtelyk verkoren, en u aan hem overgegeven hebt. A. Zyn 'er onder u moedelozeri, verdrukten, door onweder voortgedrevenen,ongetroosten, die als in een woeftyne van vervreemding van Gods nabyheid en vertroostende invloeden ommezwerven, en die gefiingerd worden door beftrydingen in uwe ziel, of door uiterlyke ongevallen dezes levens, maar evenwel onder dat alles, eeninni-  over PSALM LXIII. m ge toegekeerdheid des harten tot God hebben, hem met dille zuchtingen j ja met betraande ogen achternaklagen, en imeken , hy wilde doch zyn lieflyk aangezicht tot u wenden, enu wedergeven de vreugde zynes heils. ü. Maakt gy tog uw werk, in navolging van David, om te pleiten op de ere, en verheerlyking Gods, dat hy u believe het licht te doen opgaan in de duifternisfe. 3. Ja begint reeds al den Heere te pryzen en te loven, wegens vorige bevindingen zyner liefde en gunfte. «; Zegt gy, 0 ik durf niet geloven, dat ik genade by God gevonden hebbe, hoe zoude ik dan hem daarvoor konnen pryzen en loven ? 0. Maar 0 twyffelmoedigen! zoudt gy even» wel, fchoon gy nu in zulk een duifteren toeftand zyt, den Heere niet moeten pryzen en loven ? immers ja, want gy hebt nog vele redenen, die u daartoe behoren aantefporen. a. Ziet gy op God, die is en blyft altyd uwen lof even waardig , om dat hy is , de allerhoogjle en heerlykjle, en van wien gy u wezen, met alles wat gy bezit, ontvangen hebt, waarom gy altoos verplicht blyft, hem t? pryzen en te loven ; zeer nadruklyk Zegt de zalige Lodenflein in een zyner liederen , waar en is niet 's hemelsch oog, of wy laag zyn , even hoog ? zitten wy in treurig duijler, nog behoudt dat eeuwig licht ,al zyn glans en al zyn hijier, waardig af ons lof en dicht. b. Daarbenevens, als gy let op u zei» yen, zoude het niet nog al dimmer met u konden wezen ? zyn het niet de goedertierenheden des  ui VYFDE LEERREDE des Heeren, dat gy niet verteerd en zyt? en had i gy maar meer geeftelyk licht, gy zoudet nog wel 1 vele weldadigheden Gods, aan uwe ziel voor-heen bewezen, „konnen zien, dewelken gy nu over : het hoofd zi t; moeste dit u niet opwekken, omi den Heere voor die genotene weldadigheden te pryzen en te loven ? het welk ook een middel zoude zyn, om uit uwen neerllaehtigen ftaat geredteworden. B. Dan , wat u in 't byzonder aangaat, die met gemoedigdheid uwe betrekkinge op den Heere als uwen God kunt geloven, N. Maakt gy hu voorts uw werk, om God te pryzen met uwe lippen , hem alzo te loven in uw leven , ende in zynen name uwe handen opteheffen, opdat hy door woorden en werken van u verheerlykt, en geprezen worde. m. Dit is zeer billyk en betaamlyk, want a. Vereiseht het niet Gods hoogheid, heerlykheid, en eerwaardigheid ? b. Vorderen het niet alle de heuglyke weldaden, die gy van hem, uit zyne ongehoudene goedertierenheid, ontvangen hebt? c. Word het niet aan u bevolen in Gods Woord ? onder anderen, i Cor. vu ao. Gy xyt diere gekocht, zo verheerlykt dan God in uw lichaam , ende in uwen geest. d. Ja hebt gy ook niet u zei ven daartoe verbonden ? was dat niet wel uwe gelofte aan den Heere? Wel aan dan, offert Gode dankt en betaalt den allerhoogfien uwe geloften. Pf. tl 14. 0. O hoe lieflyk en vermaaklyk is dit f want het brengt de ziele eene heerlyke blydfchap, I  övïr PSALM.LXIIL 113 fchap, en vrede des gemoeds aan, het is goed, dat men den Heere love , ende uwen name Pfalm'' 'zinge, o allerhoogjle! Pf.xcu: a. y. Het is ook een heerlyk werk, want het is en zal tot in der eeuwigheid blyven hes werk der zalige hemelingen voor den troon. i. Ja een zeer nuttig en profytelyk werk, want het doet wederom ere onvangen van God zelf, die gezegd heeft, die my eren zal ik erent i Sam. n: 3c. 3. Hoewel gy nu hier op de aarde alles ge* breklyk verricht, het zal nochtans Gode aangenaam zyn, dewyl gy het oprecht doet; en het zal eens volmaakt gedaan worden in den «Hemel; daar zult gy den Heere pryzen en loven alzo, gelyk als gy op de aarde begonnen hebt, ja alzo , dat is nog meer, op hoger toon en zonder gebrek want uwe Halelujaas zullen daar onzon* dig zyn 1 daar zult gy het ook doen in uw leven onder de verheerlyktert voor den troon Gods en des Lams, tot in een nimmer eindigende eeuwigheid. Amen, H ZEfr  ir,f ZESDE LEERREDE ZESDE LEERREDE. Pf. LXIII: 6. ÏNtF.I- Myne ziele zoude als met fmeer en vettigheid verzadigd worden , ende myn mond zoude roemen met vrolykzingende lippen. (jelyk het misfen , en nïet ondervinden van Gods gunfte een oorzaak is van allerlei elende, gebrek, treurigheid , en moedeloosheid , zo is integendeel het genieten , en ondervinden van dezelve, de ooripröng van allerlei heil, geeftefyken overvloed, blydfchap en gemoedigdheid. ï. Elk onbekeerd, van God vervreemd zondaar, die Gods gunfte mist, leeft in den allerelendigften Ikat van allerlei gebrek aan zaligmakende goederen, het oprecht gelove in den Heere Jefus, de rechtveerdigrnakinge, heiligmakinge, en alle andere weldaden des genadenverbonds; waarom zyn ftaat ook is vol van treurige angstvalligheid, en hopeloosheid, dewyl hy in denzelven niet anders kan verwachten en te gemoet zien, dan den toorn des rechtveerdigen Gods; hy moet gedurig met vreze en bevinge bevangen worden, als hy denkt aan zynen dood, aan de daarop volgen ■ de eeuwigheid, en aan het toekomende oordeel eenes rechtveerdigen Richters derganfche aarde; en fchoon hy zigzelven vleit, en verbeeldt, dat het.wel met zynen ftaat is, omdat hy zig in de zon-  over PSALM LXIII. 115 Zondige wereldfche vermaaklykheden toegeeft, 1 en daardoor de benaauwdheid zyner confcientie poogt te verdry ven, zo heeft nochtans zyn harte ïn het lachen fmerte , en het laatjle van die blydfchap is droefheid, Spr. xiv: 13. en wanneer hy in zulk een toefland uit dit leven word weggerukt, zo zal hy voor altoos rampzalig zyn, als zullende tot flraffe lyden het eeuwig verderf van ' het aangezichte des Heeren, en van de heerlykheid, i zyner fierkte 2 Thejf. 1: 9. I If. Ja ook teffens, wanneer de Heere zyn vrienI delyk aangezicht voor zyne gunstgenoten ver-1 ( bergt, en zy de zielverkwikkende blyken zyner 1 gunfte niet gewaar worden , maar in treurige I omftandigheden van tegenfpoeden en elendighedennaar lichaam en ziele bewonden zyn, A. Dan worden zy daaronder wel eens zeer \ moedeloos, treurig, twyffelmoedig, en bevreesd als of zy in hunnen druk zouden vergaan, zo dac ; zy klagen moeten, Zal dan de Heere in eeuwigi heden verjloten, en voortaan niet meer gotdgun\ fiig zyn'1 Houdt zyne goedertierenheid in eeuwigs heid op? Heeft de toezegginge een einde, van geI fiachte tot gejlachte? Heeft God vergeten genadig I te zyn ? Heeft hy zyne barmhartigheden door toorne toegejloten? Pf.iy.xvu: 8—10. Heere, waarom verfiootgy myne ziele, ende verbergt uw aangezicht voor my. Pf. lxxxviii: 15. B. Doch, zo naar en droevig als het misfen, en niet gewaar worden van de blyken der gun- ) fle van God voor zyne gnnflgenoten is, zo heuglyk en zielvertroostende is het die te genieten, dan doet de Heere hunne duiflernis opklaren , zo dat zy met blydfchap en vrede des geil % moeds  Sa "7i«/;• lang. Inhoud en vei deeling der i'ex, woorden. ilö ZESDE LEERREDE worden aangedaan , ja wel een geeilelyk volop genieten, hetwelke de Godvruchtige David verwachtede , volgens ónzen Text ^ zeggende totGod , myne ziele zoude als met fmeer en vettigh'eid Verzadigd worden, ende myn mond zoude roemen met vrolykzingende lippen. Hy had in 't voorgaande van dezen Pfalm te kennen gegeven zyne fierke begeerte en heftig verlangen naar het ondervinden van Gods goedertierenheid , in het heiligdom , gelyk hy wel voorheen genoten had, welke hy beter dan het leven achtede. 3. Hy drong zyne bede aan door eene oprechte gelofte van Godverheerlykende lof- en dankzegging, welke hy aan den HESERE zoude toebrengen, vs. 4. twede lid, cnvs.$. J. Nu drukt hy zyne hope op vermeerdering van genade en bekwaamheid uit, die zyne ziel dan ontvangen zoude, als een grond, waaruit zyne hartelyke dankbaarheid zoude voortvloeien , zeggende , myne ziele zoude als met fmeer en vettigheid verzadigd worden, ende myn mond zoude roemen met vrolyk zingende lippen. , Zo dat deze onze Textwoorden in zig behel'- Zen Davids verwachting van ruimen overvloed der genade Gods, waarmede hy in het ondervin" den van deszelfs goedertierenheid zoude worden begunftigd, als een grond van zyne dankbaarheid, aan God. Wy zullen ter verklaringe der woorden onzen aandacht veftigen op twee hoofdzaken* L Eerst op de verwachtinge Davids van overvloedige yerkryging van genade.  oyer PSALM LXIII. 117 II. En daarna op de blyken, welken hy dan naar buiten zoude geven, door rnondelyken roem met vrolykzingende lippen. I. David, de verwachting van overvloedige verkryging der genade Gods voorftellende, drukt zig aldus uit, myne ziele zoude ah met fmeer, en vettigheid verzadigd worden. Hy fpreekt A. van zyne ziele, als het onderwerp der overvloedige genade. B. Hy geeft zyne inwachting van dezelve te kennen , zeggende , datze als met fmeer en vettigheid zoude verzadigd worden. A. Zyne ziele is die geeftelyke redelyke zelfftandigheid van David , begaafd met verftand, oordeel en wille , die met zyn lichaam op 't naauwst vereenigd zynde,hem tot een menschlyk perfoon maakte. Zulk een ziele was aan David, neffens alle menfehen gegeven , als de oorfprong van het redelyk leven, want gelyk de Heere God .de ziele onmiddelyk gefchapen heeft in den eerften menfche Gen. 11: 7. zo formeert hy nog den geest des menfehen in zyn binnenjle. Zach.xn: i-. 2. Gemerkt nu de ziele een geeftelyke zelf ftandigheid is, zo is dezelve ook vatbaar vooi geeftelyke genadens , waarvan zy het eigenlyke en naafte onderwerp is, die door de vermeuwinge des Heil. Geeftes, ten aanzien van het ver(land, vervuld wordt met het genadelicht van wysleid, ten opzicht van den wille, met eene oprechte liefde tot God, en den naaften, en ter aanzien van de hartstochten , die ten deele tol het lichaam betreklyk zyn, met blydfchap en vergenoeginge in God, enz. waardoor de natuurlyks verdorvenheid der ziek, fchoon niet geheel wegH 3 Se' Ver- klaring.i. Deel Myne zielt 1  xmcle ah mei fmeer ■ ende vettigheid ; verza - ' digd i •werden, j I I | < f I ï f c Ïï8 ZESDE LEERREDE genomen, nochtans in hare kracht verbroken wordt, zodat, wanneer de menfche vernieuwd word in den geest zynes gemoeds, twee grondbeginfelsin hem plaats hebben, een oude en nieuwe menfche , waarvandaan voorkomt een ftryd t'isfchen vleesch en geest Gal. v: 17. en dus is 'erin de begenadigden een willen ende niet willen, een doen van het gene zy haten Rom. vu: 15, 16. fculk een vernieuwde ziel had David ook, en naar dezelve aangemerkt verwachtede hy een overvloedige genietinge van geeftelyke genadens, zeggende: B. Myne Ziele zoude ah met fmeer ende vettigheid verzadigd worden. Dit ftelt hy tegen over zynen tegenwoordigen gebreklyken en kwynenden toeftand in het voorgemelde twe-de vers uitgedrukt, en hy verwachtede dit, wanneer God ïyne begeerte zoude geven, als hy hem wederom zyne fierkheid , ende ere zoude doen zien in 'iet heiligdom. t*. De Godvruchtige David zinfpeelt hier «. ofte op de offermaaltyden onder het Dude Testament, in welke de Dankofferaars , lie eenige byzondere M'eldaad van God ontvangen ïadden, of uit eenige grote ongelegenheid ver» ost waren, zig met hunne vrienden en genodigle gasten verlustigden, etende en drinkende met lalkanderen tot verzadiginge, volgens Deut. :xVn: 7. Ook zult gy dankoffer en offeren, ende \mt aldaar eten, ende vrolyfc zyn voor het aange\ichte des Heeren uwes Gods; waarvan m;n een xempel vindt r Sam. ïx: 13.en dewyl tot die of* ïrhanden de bestgemeste en vetfte beesten geruikt wierden Gen. iv: 4. 2 Smh. vi: 13. Jef 1: i|.  over PSALM LXIII. «15 v ii. Amosv: *& zo nam men van die vette offerhanden de ftukken, die men by de offermaaltyd at, en wierd alzo met fmeer en vettigheid verzadigd. ^ Dichter «g^ hier Qp eene voortreflyke maaltyd in 't gemeen waarin de beste en deiikaatfte fpyze opgedischt word van vette beesten, omdat het vleesch van dezelven voor het beste gehouden word, wegens de meerdere en krachtigerfappen, die daarin zyn, boven magere beesten, waarom het ook van ouds op ^tanzienlyke maaltyden gebruikt is ; ^ Adms voor alle de Zonen des Komngs een maaltyd bereidde, Jïachtede hy gemest vee i Kon. 1:9. m vindt mede onder Salenions tafel-gerechten vette runderen, en gemeste vogelen, i Kon:iv; 23. 2 Dan, waarvan de toefpeling ook ontkend zy , het is gewis, dat David hierdoor iets geestelyks bedoelt, het welk de Ziele verzadigen kan , want hy zegt ; myne Ziele zoude als met fmeer en vettigheid verzadigd worden. « Terwyl nu door fmeer en vettigheid in des Heeren Woord meermalen aangewezen word de lieflykfte en beste fpyze , gelyk Job xxxvi- i«. Het gerichte uwer tafel zoude vol vettigheid geweestzyn, zo word in een meer oneigenlyken zin het allervoortreftykfte van een zaak, of van Gods zegeningen, onder het vette voorgefteld, dus leest men van het vette des landt Gen xiv: 18. het vette der lammeren ende der rammen, en der bokken, met het vette der meren van tarwe. Deut. xxxn: ty» vergel. Pf. cxlvii: 14. doch in een geestelyken zin moeten wy nier begrypen onder fmeer en vettigheid, de voortref-  «t ZESDE LEERREDE lyke en Zielverkwikkende genadegoederen Gods, ttZ f 26 tbenamingen a deBybelbiaderen meermalen voorkomen , gelyk zo David fpreekt y«» ver-  125 ZESDE LEERREDE Ende > I verder uitgebreid, waarom het gemelde nu ge* noeg zal zyn. B. Dan, moeten wy nog aanmerken, dat onze Psalmist dit door het koppelwoordeken ende tefamenbindt met de evenvoorgaande woorden, myne ziele zoude als met fmecr en vettigheid verzadigd wordenende myn mond zoude roemen met vrolykzingende lippen; door welke t'famenvoeiging hy aanwyst H. Dat dit verzadigd worden de grond was, waaruit zyn mondelyk roemen zoude voortvloeiden ; wanneer zyne ziele aldus verzadigd zoude Worden door het genot van Gods zielvervrolykende genadens, dan zoude zyn mond door vrolyke gezangen daarvan ovtrvloeijen, en hy alzo 2yne blydfchap in den Heere zynen God naar binten uitlaten, geen wonder, want • «. Treurigheid des harten doet de gezangen ophouden, gelyk te zien is in de Jodent toea zy in Babel gevangen zaten Pf. ixxvn: 2, 3 i 4- Wy hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, dit daarime zyn; als aldaar die ons gevangen hielden , de wvorden eens lieds van ons begeerden, zeggende, zingt ons (een) van de liederen Zions, (wy zeiden) hoe zouden wy een lied des Hesren zingen in een vreemd land! /3. Maar blydfchap en yerwydinge des tarten ontfluit den mond door vrolykzingende ippen; daarop ziet de taal van Jacobus, Is 'unand goeds moeds, dat hy Pfalmzinge. Jac. v; • r3. en aldus komt onze David voor Pf. ixx: 12, 13. Gy hebt myne weeklage veranderd in een 'ty, gyhebt mynen zak ontbonden, ende my met 'lydfchap smgerdet, opdat myne en u Pfulmzin-  over PSALM LXIII. 127 ge , inde niet en zwyge; Heere, myn God , in eeuwigheid Zal ik u loven. 3. Ditnuftelt David hier voor als iets, 't welke hy verwachtede , en doen zoude, dan, wanneer de Heere hem wederom zoude laten zien zyne fterkheiden ere in het heiligdom, waarnaar zyne zielsbegeerte zo ernftig en vurig was uitgeftrektj want dog ». Daar konde hy de geeftelyke verzadiging zyner ziele te gemoet zien en verwachten, volgens Pf. lxv: f. Welgelukzalig is hy, dien gy verkiest, en doet naderen, dat hy wone in uwe voorhoven , 117 zullen verzadigd worden met het goedt van uw huis , met het heilige van uw palleis, (&. En aldaar konde hy ook allergepast den Heere roemen met vrolykzingende lippen, in de gemeinte der Heiligen, vergel. Pf. lxxxiv: 5. Welgelukzalig zynze, die in uw huis wonen, z'y pryzen u gcjiadelyk. Uit deze verklaarde woorden konnen wy leren, dat een heilbegerige, en naar de genietinge van Gods gunfte boven alles verlangende ziele, volgem het exempel van David, vrymoedigheid, en grond heeft, om zulk een overvloed van genade, toi troost en blydfchap zynes gemoeds,van den Heere te verwachten, uit kracht van zyne beloften, byzonder in zyn Heiligdom, daar hy zulks aan zyn volk wil fchenicen, volgens Exod. xx: 24, en Pf. cxxxm: 3. I. O hoe zalig is dan de ftaat van Gods volk! hoe dierbaar en heuglyk is het voorrecht zynei gunstgenoten! Ja ook het hunne alleen, dewyl Zy zulke voortreiiyke beloften hebben, dat God toi Ton- pai"< sino.  -128 ZESDE LEERREDE tot hunne ziel van Vrede wil fpreken , dat hy hunne ziele met ;fmeer en vettigheid wil verzadigen, zo dat zy dronken worden van de vettigheid zynes huizes i en gedrenkt worden uit de beke zyner wellusten! II. Maar hoe rampzalig daarentegen is de ftaat van elk onbekeerd, en buiten Gods gemeenfchap levenden zondaar ,die in deydele dingen der wereld, en iH den dienst der zonde, in het wandelen naar het goeddunken van zyn eigen harte, en in het genot van vleeschlyk vermaak zyn genoegen fchept, die de gunstryke gemeenfchap Gods niet boven alles waardeert, en daarom dezelve niet voor zig begeert nog zoekt! A. O alle gy vleeschlyk geruste 4 zorgeloze eri wereldsgezinde menfchen! alle gy burgerlyk eerbare , en uiterlyk godsdienfb'ge menfchen^ die nog noit recht hongerende, ernftig verlangende, en zoekende naar de verbondsgemeenfchap met God in den Middelaar geworden zyt, die tot nu toe de Zaligmakende genade des Heil. Geeftes, tot vernieuwinge uwer ziele mist, brengt uwen aandacht eens met opmerkinge hierby, en neemt het ter harten , oeh of het dienen mocht j tot uwer opwekkinge om aan het dierbaar voorrecht Van Gods volk mede deel te zoeken! bi Zo lang als gy in zulk een ftaat, waarin gy tot heden toe geleefd hebt, blyft voortgaan * «. zyt en blyft gy ontbloot van alle het goede , van alle de voorrechten en zaligheden der gunstgenoten Gods, van' de ware wyshcid en kennis, van het oprecht gelove, van de rechtveer* digmaking*, van de heiligniakinge, en alle overige weldaden des genaden - verbónds> zo dat gy zyt  ovek PSALM LXIII. 129 zyt zonder Christus, vreemdelingen van de verbonden, der belofte , geen hope hebbende, en zonder God in de wereld. 0. Daarom hebt gy ook geen troost, nog blvdfchap der ziele in Gods gemeenfchap, maar integendeel, hoe onbekommerd, en welgemoed gy u ook raoagt houden, nochtans hebt gy altyd reden, om te vrezen en te beven voor Gods alwetenheid heiligheid en rechtveerdigheid, voor uwen dood, én voor het gerichte Gods, waarin gy verfchynen zult, y. Daarom zal alle uwe vrolykheid in de dingen buiten God eens ophouden, en veranderd worden in een bittere droefheid , en verfchriklyke angstvalligheid, in weeninge en knersfinge der tanden'. 3. Oordeelt dan zelf, of 'er wel een elendiger ftaat is, dan in welken gy leeft, en evenwel zö gerust en vrolyk in blyft leven , als of het zeer wel met u ftond, en gy de zaligheid na dit leven verkrygen zoudt; ö neen, alle uwe hope en verwachtinge is ydel, gy zult u jammerlyk bedrogen vinden ; hoort eens des Heeren woord, och of het uw harte vefbryzelde! daarom zcit de Meer c alzo, ziet myne knechten zullen et en, doch gylieden zult hongeren , ziet myne knechten zullen drinken, doch gylieden zult dorjlen, ziet myne knechten zullen blyde zyn, dóch gylieden zult befchaamd zyn, ziet myne knechten zullen juichen van goeder herten ; doch gylieden zult Jchr eeuwen van weedom des herten, ende van verhrekinge des geejles zult gy huilen, ende gy zult uwen naam mynen uitverkorenen tot eene vervloikinge laten; Sn de Heere Heert zal u lieden doden, tnaar zy- i te  ijo ZESDE LEERREDE jie knechten zal hy met enen anderen name noemen. Jef liv: 13-15. 1 O dat aan den eenenkantdeallerheuglykilegelukzaligheid,en de uitmuntendfte voorrechten van Gods gunstgenoten u mogten uitlokken, ende aan den anderen kant uw elendige jammerftaat u mogt dringen , om recht dorftende en zoekende te worden naar God, en de genietinge zyner goedertierenheid, om, met aftrekken uwer zielsbegeerten van de dingen buiten God , in welken dog geen waarachtige blydfchap nog vergenoeging voor uwe ziel te vinden is, alleen uwe zielverlustiging te zoeken in de gemeenfchap met God , hy is tog alleen de God der blydfchap, en der verheuging. B. Maar wat ulieden betreft, gy' alle , die Gods zalige en zielvertroostende gemeenfchap tot het hoogfte voorwerp van de keuze uwer ziel hebt gefield , en nog gedurig zoekt naar meerder bevinding van Gods goedertierenheid. N. Gy hebt alleen het dierbaar voorrecht, dat uwe ziele als met fineer en vettigheid verzadigd zal worden; ó welkeen uitnemend geluk, want dit is het goede der uitverkorenen Gods. Pf. cvi. Het goede van Gods huis, en het heilige van zyn Paleis Pf. txv. Het zyn die vettigheden, waartoe de Heere u nodigt Jef. lv: etet het goede , ende laat uwe ziele in vettigheid haar verlustigen. 3. Wat is dan wel de reden, dat het in uwé ?iele doorgaans nog zo mager is ? dat gy zo geeftelyk kwynende en treurig dikwyls heen gaat, en klagen moet, dat uwe ziele is als een dor-  over PSALM LXIII. 131 dorftig land, en dat gy moedeloos fchynt te zullen bezwyken, is het niet ' ». omdat gy het in de dorheid en dodigheid nog al te wel ftellen kunt, en dat gy niet ernftig genoeg by den HEERE aanhoudt, en aandringt met pleitende gebeden en imekingen , om uwe ziel als met fmeer en vettigheid verzadigd te krygen. ,3. Daarbenevens ± verdooft het vette der aarde, het voordeelige, en vermaaklyke dezer wereld dikwyls zulk een trek uwer ziele naar de genietinge van het geeftelyk goed; want geeft gy niet wel te veel toe in het bedenken, zoeken, en bezorgen van de tydelyke dingen dezer aarde , dat is de reden, waarom gy mager en dor in de ziele blyft. y. Ook kan het wel kofnen van Gods vrye bedeelinge zyner genade, waardoor hy den eenen meer geeft dan den anderen, even als in het lichaamlyke de eene rykelyker, en de andere fchrailder met tydelyke goederen Van God bedeeld word. i Evenwel is dit alles geen reden, om uwen genadeftaat verdachttehouden , want «. Vindt gy niet in den grond uwes harten ene hoogstkeuringe, van, en innige begeerte naar zulk een opgewekte, gemoedigde en vreugdige zielsgefialte ? j3. Is 'er niet verlegenheid, fmerte en fchaamte over het wangeftaltige, en ongelykvor-» mige uwer ziele daaraan ? y. Ja zyn 'er ook niet pogingen en neigingen in uw binnenfte,om tot een levendiger en ruimer ftaat doortebreken ? Ia S.h  *3» ZESDE LEERREDE i. Is dit dan niet een biykbaar bewys, dat het geestelyk leven der genade in u gevonden word ? Daarom, al is de genade in u klein, al isze nog met veel overige verdorvenheid bezet, en al belieft het den Heere u zo ruim niet, nog zo vrolyk niet te doen leven, als Wel anderen van zyne gunstgenoten} nochtans leeft gy, en God zal uwe ziele van geen geeftelyk gebrek laten ilerven, maar akyd het nodigt fchenken. 1. Hierom moet gy evenwel altyd trachten en zoeken naar vermeerdering van genade, naar hoger en vrolyker bevindinge Van Gods goedertierenheid, want *. anders zult gy geen bewys hebben voor U zeiven, nog geven voor anderen , dat gy oprecht zyt, omdat het aan de genade eigen is, vermeerderd te worden, Matth. xxv: 20. dis heeft 9 dien zal gegeven worden, ende hy zal overvloediglyk hebben. /3. De Heere heeft het ook beloofd Jet, xxxi: 14. Ik zal de ziele der Prieflers met vet•> tightid dronken maken, ende myn volk zal met myn goed verzadigd worden. ?1. Wel aan, volgt onzen David na, zo als hy in dezen Pfalm voorkomt, biddende, plet* ttnde en aanhoudende voor Gods genaden troon* om het goede van zyne uitverkorenen in meer overvloed, tot vertrooftinge uwer ziel te mogen genieten. 1. Gebruikt daartoe ook gedurig het heiligdom en de voorhoven des Heeren, zonder oit, dan om gewichtige oorzaken, de openbare vergaderingein zyn huis te verzuimen, want daarvan  over PSALM LXIIÏ. ï3J van heeft hy beloofd, Ik zalze vtrheugen in myn bedehuis fef, lvi: 7. f. Erkent met hoogachttnge, en dankbaarheid net weinige en kleintte blyk van Gods goedertierenheid , veracht doch den dag der kleine dingen niet, want gy zyt immers het minfte niet waardig. . n. Ontvangt gy vermeerdering van genade, zodat uwe ziel als met fineer en vettigheid verzadigd wordt, «. Waakt dan, en ziet toe, dat' gy houdt het geene gy hebt, op dat niemand uwe krone neme. , • TT (3. Laat ook uwe mond den Heere roemen met vrolykzingende lippen, y. En gaat zo al voort met verlangen , uitzien en wachten naar de volkomene verzadiginge, die in den Hemel zal plaats hebben, daar is verzadiging van vreugde by Gods aangezichten tnde lieflykheden aan zyne rechterhand eeuwiglyk. 4wn. ï 3 ï . *  134 ZEVENDE LEERREDE ZEVENDE LEERREDE. Pf. LXIII: 7, 8. f. Als ik uwer gedenke op myne Icgcrjleclcn, zo peinze ik aan u in de nachtwaken. 8. Want gy zyt my een hulpe geweest, ende in de„ fchaduwe uwer vleugelen zal ik vrolyk zingen. Inleiding. j VV anneer de Heere God voor Ifraël tegen de Phihfty'nen op een verfchrikjyke wyze, met een grooten donder geftreden had , zo dat Ifracl een heerlyke overwinninge behaalde, richtte Samuel aldaar tusfehen Mispa en Sen, ecnen gedenk/leen op, noemende denzelyen Eben Haëzcr, dat is, een fteen der hulpe, daarby voegende, tot hier toe heeft ons de HEERE geholpen, gelyk wy vinden aangeteekend i Sam. vn: io, n, 12. I- Dit was een godvruchtig gebruik in die tyden, byzonder gefchikt, om aan Gods bewezene weldaden, wonderbare hulpe, en uitredding uit ongevallen , noden en gevaren , tot verheerh king zynesgrooten naams te gedenken, en teffens den tateren nakomelingen daartoe gelegenheid te geven ; waarom de heilige mannen dit meermalen gedaan hebben, ofte uit eigen beweging, gelyk de Aartsvader Jacob op zynen weg naar Mcfopotamien, daar de Heere aan hem in een droom ver»  oven PSALM LXIIL I3f verfcheen boven op een ladder, die van de aarde tot den hemel reikte, waar langs de Engelen Gods op en neder klommen, eenen gedenklteen oprichtede, welke plaats hy noemde Bethel, dat is een huis Gods Gen. xxv-n: 19. ofte uit hoofde van een Goddelyk bevel, gelyk Ifraëls opperfte Veldheer Jofua twaalf mannen moest beltellen, die twaalf gedenkfietnen oprichteden in het nachtleger Ifraëls, ter gedachtenis voor de nakomelingen, dat de wateren der Jordane waren atgefneden geweest voor de Arke des Heeren , opdat de kinderen Ifraëls daar doorgingen, om het beloofde Land Canaan in bezit te nemen, gelyk ook Jofua twaalf gedenkfteenen oprichtede in het midden der Jordane, daar de voeten der Tnefters, die de Arke des Verbonds droegen, gedaan hadden. Jof. iv: 1 • 9. t II Dit kan ons leren den betaamlyhn plicht van een ieder, om Gods weldaden en genoten hulpe nimmmer te vergeten , en naauwkeurig zorgetedragen, dat men noit met de godloze. God vergete, aan zyn eigen garen offere ofte zyn eigen nettenrooke,maar hebbende byzondere weldaden van God ontvangen,en zyne krachtdadige hulpe ondervonden, alsdan met den godvruchtieen Samuël een gédenkfteen der hulpe Gods in zyn harte oprichte , door een geftadig gepeins en ftille overweginge , wat goeds de Heere a» naar lichaam en ziel mogt bewezen hebben, en hoe men alles aan zyne hulpe heeft toetekennen , ten einde de mond ook geopend worde, om zynen naam groottemaken. , A. Hiertoe worden de beweldadigden. Gods «ükwyls aangefpoord in de Heil. bladeren, on-  Samenhang. X3<ï ZEVENDE LEERREDE der anderen Pf. cv: r 6 Gedenkt zyner wonderen, die hy gedaan heeft, zyner wondert eekenen . ende der oordeclen zynes monds , gy zaad Abrahams zynes knechts, gy kinderen Jacobs zyne uitverkorenen. J 1 m~ A^ieïn hadden °°k de Go^aligen hun lust met Afaph zeggende , Ik zal der daden des Heer en gedenken, ik zal gedenken uwer wonderen van ouds her Pf. txxvn; j2. C. Dit was ook de geltadige bezigheid van den man naar Gods herte David , hy had een Eben Haezer den Heere in zyn harte opgericht fefeaS ^".Sedurig overleg en gepeins,' hoe dat God tot hiertoe hem een hulpe gewces was, en hoe dat hy onder deszelfs yéM beftherminge zynen naam zoude grootmakén , zeggende in onze text woorden, aftik uwer g denke op myne legerjledei, zo peinze ik aan u in de nachtwaken want gy zyt my een hulpe geweest, lykz-mgen ' vUu&ekn Zal M- David zynde als ommez\yervende in de woeftyne van Juda, had in het voorgaande van dezen Pfalrn zyne fterke begeerte naar de béyindinge van Gods gunfte met nadruk uitgeboezemd, en dc reden daarvan vs. 2-4. 0 » m~h?'ul7?ke H heeft aangedrongen door oprechte belofte van God dan in het byzonder te zullen verheerlyken. vs. 4.-6. iii $ lPv-U gaat bX voort met te vertonen zyne vervyachnnge, welke hy had, om zyne begeerte vervuitf ekrygen, «* aanmerkingc van de vor-ge nulpe Gods, dien hy nog aankleefde, en die machtig was, alle zyne vyanden te verdoen vs.7- A. De  ©ver PSALM LXIII. 137 De woorden van onzen Text behelzen in zig, Inhoua de godvruchtige nachtgepeinzen van David, endertextzyne alleenfpraken met Gód, die hem zyne hul- Joor" pe in vorige tyden bewezen had , en daarom ook **L wederom zoude doen ondervinden, tot yerheer- (jerzei. lyking zynes naams. ver ver- '.' Twee hoofdzaken doen zig van zelf in deze deeling. v/oorden, tot onze nadere behandeling, op I. Eerst, Davids godvruchtig nachtgepeins vs. 7. II. En daarna dp reden ofte inhoud daarvan vs* 8. L David drukt zyn godvruchtig nachtgepeins Veraldus uit, Als ik uwer gedenke op myne legerjieden, klazo peinze ik aan u in de nachtwake?}. Waarin ring. ons voorkomt A. de occafie of aanleidende gelegenheid tot het nachtgepeins van David B. Ende het godvruchtig nachtgepeins zelf, A. De aanleidende gelegenheid tot het godvruchtig nachtgepeins van David , word met deze woorden uitgedrukt, als ik uwer gedenke op viyne legerjieden. Hy fpreekt hier $ van leger- Ugtrftt' Heden. X van het gedenken op dezelven aan ^f7'* den Heere, J. Ende dat Helt hy voor als de aanleidende gelegenheid tot zyn godvruchtig n'achtgepeins , waaruit het peinzen aan den Heere voortvloeide. Een legerlTede is een plaatze, daar men door daaglykfche moeite en arbeid vermoeid zynde zig nederlegt, ,om te rusten, door den flaap verkwiktteworden , en de vervlogene krachten herfteldtekrygen : terwyl nu David in de woeftyne van Juda moest ommezwerven, en alleen de veiligfte plaatzen zochte , zo had hyvgeen vaste en beftendige legerllede, maar was geI c nood-  ï3? ZEVENDE LEERREDE gedenken gedenken aan den Idtere. noodzaakt, om nu hier en dan daar zyne nachtruste te houden, waarom hy hier ook in het veelgetal fpreékt van legerjieden. 3. Op deze gedachte hy aan God; hy ge? droeg zig niet gelyk de godloze, van wien gezegd word hy bedenkt onrecht op zyn leger Pf. xxxvi: 5. ö neen, David was een godvrezende: Hy gedachte ook niet, hoe dat hy zig aan Saiil ofte zyne vyanden zoude wreken , neen , dat gaf hy over aan den Heere, die gezegd heeft, my komt de wrake toe , ik zal het vergelden: ook was hy niet alleen op middelen bedacht, hoe dat hy uit zyne ongelegenheden , waarin hy zig thans bevond, zoude worden verlost, dit had zyn gemoed niet zo zeer bezet, dat hy den Heere zoude in vergetelheid Hellen, neen hy gedachte aan God. n. Men gedenkt aan hoogmehtige en voortreflyke zaken, ofte aan perfonen, op welken men de eene ofte andere betrekking heeft, om aan de bctrekkinge, die men op dezelven heeft, te voldoen ,* gelyk 'er gezegd word Job xxxvi: 24. gedenkt, dat gy zyn werk groot maakt, en van de Ifraëliten Haat 'er Pf. lxxviii: 35. zy gedachten, dat God hare rotjleenwas, ende God de &1lerhoogfie haar vcrlosjer. ' 0. Dus gedachte David aan den Heere op zyne legerfteden , a. Hoe dat hy wel eer in het heiligdom God had aanfehouwd, en hoe het hem nu te doen was, om zulks wederom te mogen genieten; hoe dierbaar Gods goedertierenheid was ; hoe dat hy den Heere zoude loven en pryzen met vrolykzingende lippen, en in zynen naam de handen  over PSALM LXIII. 139 den opheffen, als zyne ziel met fmeer en vettigheid zoude verzadigd worden. b. Ook gedacht hy aan God, hoe die alleen hem redden konde, zyne vyanden te niete doen, en hem in de ruimte fteljen; hoewel het yoor hem duifter fcheen, dat God nochtans alle gepaste middelen tot zyne verlosfing konde befchikken , even als hy te kennen gaf Pf. xlii: 7. 0 myn God! myne ziele buigt haar neder in my, daarom gedenke ik uwer. uit het land dér Jordane, ende Hermonim, int. het klein gebergte. c. Ja ook gedacht hy aan de vorige bevindingen van Gods gunfte, hulpe en uitreddinge, volgens aan hem gedane beloften, gelyk als hy voorkomt Pf. cxliii: 5. Ik gedenke aan de dagen van ouds , ik overlegge alle uwe daden. ï. ö Zielverkwikkend en nuttig gedenken! het doet een godzalige in verwondering over Gods heerlykheid , macht , wysheid en goedheid als wegzinken, en uitroepen , ê Heere, hoe groot zyn uwe werkenl Pf xcif: 6. en hoe kostelyk zyn my, é God, uwe gedachten ? Pf. cxxxix: 17. ook verzacht het den druk van het gemoed, als het met droefheid oyerftelpt is, 6 wat kan dan meer verkwikken, dan te gedenken aan Gods goedheid, hulpe en . gedane beloften ; immers zo ondervond het de Pfalmist Pf.xciv: 19. Jls myne gedachten binnen in my vermenigvuldigd wierden, hebben uwe vertroostinge myne ziele verkwikt. 2. Dit is ook een bewys, dat de ziel veel met God opheeft, zig gemeenzaam aan hem gewent, en in zyne nabyheid haar hoogfte ge- noe-  140 ZEVENDE LEERREDE AU ü uwer gedenke op myne leger/leden , zo peinze ik aan » , enz. iïtcbtiva.keu. noegen vindt, met Afaph konnende betuigen, my aangaande, 't is my goed naby God te wezen. Pf. Lxxnr; aS, 3. Ja dit brengt de ziele in een zoet gepeins aan den Heere; J Waarom David het hier aan malkander ren verbindt, zeggende, als ik uwer gedenke op myne leger/leden, zo peinze ik aan u in de nachtwaken, zo dat het gedenken aan God hier van hem word voorgefteld als de aanleidende gelegenheid van zyn godvruchtig nachtgepeins, en dit gepeins uit het gedenken aan den Heere voortvloeide , want tog het gedenken aan God, ftelfc hem aan de ziele voorin zyne heerlyke volmaaktheden , en heuglyke betrekkingen, welken hy op zyne gunstgenoten heeft , waardoor dan aangename gepeinzen, en ftille alleenfpraken met den Heere veroorzaakt worden. B. Dan, laat ons nader achtgeven op Davids godvruchtig nachtgepeins zelve, het welke hy met deze woorden uitdrukt, ik peinze aanu in de nachtwaken.' Wy hooren hier fpreken ü. van de nachtwaken; gelyk de Jaden den dag in vier gelyke deelen verdeelden , volgens Matth. xx: 3 - 6. zo verdeelden zy ook den nacht in vier nachtwaken Mare. xin: 35. waarvan de eerde begon met den ondergang der zon, en de laatfte eindigde met den opgang derzelve, ofte iet begin van den morgen, waaromze genaamd word de morgenwake Exod. xiv: 24. waaruit het Dntllaat,dat fommigen meenen, datoudtydsmaar ren drieder lei verdceling van den nacht zoude plaats *ehad hebben, maar dat de Joden in lateren tyd, rolgens de gewoonte der Romeinen, denselven in - vier  ovib PSALM LXIII. 141 tier nachtwaken verdeeld zouden hebben; daft, wanneer wy aanmerken, dat de laatfte nachtwake meer tot den morgen gebracht wierde, en niet i 20 zeer de vierde nachtwak:, als wel de morgen\ wake genaamd wierd, zo zal dit verfchil verdwyj nen; hierom zegt de Joodfche Meefter Salonwo j aldus, de,drie gedeeltens van den nacht worden ge- Inaamd nachtwaken ; maar die voer het aanbrtken van den morgen is, word genaamd de morgenwake. In deze nachtwaken, dat is, in een groot gedeelte van den nacht, was de Heere het voorwerp van IDavids gepeins, ofte ook den geheelen nacht door, zo dat hier door nachtwaken in het meerdergctal zal aangewezen worden de gedurige werkzaamheid van David in het peinzen aan I God. 3. Dit drukt hy uit, zeggende, ik peinzepeinzen* \ aan u in de nachtwaken. ». Om den aarten nadruk van het grond1 Woord fJJrï hier door peinzen , en elders ook I wel door overdenken vertaald, optegeven, inerI ken wy aan, dat het in nadruk beteekent en te il kennen geeft eene inwendige zielsoverdenking en \ gedurige overweging van het gene men als voor- treliyk, zyne overdenkinge waardig, nuttig en nood: zaaklyk oordeelt, waarbymen, door een emfiig : nabedenken van het gene daaromtrent betreklyk j is, met zyne gedachten bepaald word, en geil ftadig daarmede bezig is, om 'er uiftehalen en te | verfiaan, wat daarin opgefloten is , het zy tot 1 vordering in kennis, of tot voldoening van zyne verI plichtinge, aan de betrekkinge , welke men op «en zaak of perfoon heeft,- Aldus everdgnkt een god- J  142 ZEVENDE LEERREDE peinzen aan den lletrei i 1 < 1 i I t e 2 't godvruchtige des Heeren wet dag ende nacht Pf. U 2. en getuigt de Dichter Pf cix: i5. ik zal uwe bevelen overdenken, ende sp uwe paden letten. 0. Hier is de Heere God het hoogstwaardige voorwerp van Davids nachtgepeins. a. Hieromtrent wierden zyne gedachten en overdenkingen bepaald, als vindende hy boven maten waardige, voortre 'flyke, noodzaaklyke en nuttigt floffen voor zyne overleggingen, beredeneringen i en flille alleenfpraken zyner ziele met God, want ■ i..hier kwamen aan hem voor alle ie beminnelyke, pryswaardige, en heerlyke volnaaktheden Gods , waardoor hy in en om zigüelven te beminnen, te dienen en te loven is, ja iet grootj'le voorwerp Van alle zielsverlangen en verlustiging , van gelove , hope , vertrouwen, lanbidding en verwondering , inzonderheid zo ils de eene hoogstvolmaakte God beftaat in drie mderfcheidene perfonen, als hoedanig hy zyne ïeerlyke volmaaktheden in het zaligmaken van :ondaars luifterryk openbaart; ó hoe deed de (verdenking hiervan onzen David in opgetogenteid en verheffing zyner ziele boven het zigtbae , met verwondering uitroepen ; Hoe kostelyk \yn my , 3 God, uwe gedachten, hoe machtig vele ',yn hare fommen ? worde ik wakker, zo ben ik ogbyu. Pf.cxxxix: 17, iS. 2. Peinzende aan God, zo wierd hy aet heilige befchouwingen ingeleid in de wegen n handelingen Gods, welke hy niet alleen met yne kerke in''tgemeen had ingeflagen , maar ook 1 het byzonder met David had gehouden, van  ©ver PSALM LXIII. 143 zyne geboorte aah tot nu toe, 10 dat hy in dille alleenfpraken met den Heere, zeide, ó God! gy hebt my geleerd van myner jeugd aan, ende tot nog toe verkondige ik uwe wonderen Pf. lxxi: 17. 3. Ook kwamen hem in zyn peinzen *an God voor de menigerlei dierbare beloften , dewelke niet alleen in 't gemeen aan de godvrezenden gedaan, maar in 't byzonder aan hem gedaan waren , door den mond van Gods Propheet Samuel, toen hy volgens Goddelyk bevel met de heilige zalfolie overgoten wierd, en alzo van Gods onveranderlyke liefde, en trouwe omtrent hem verzekerd en verzegeld wierd 1 Sam. xvl. mitsgaders door den mond van den Propheet des Heeren, Nathan 2 Sam. vil. 4. Peinzende aldus aan God in alle deze opzichten, zo konde ook David daaruit zeer Jigtelyk befluiten Gods zekere en veilige bewaringe van hem in het midden van alle zyne ongelegenheden en gevaren, en met genoegzamen grond vertrouwen , dat zyne hope nies ydel zoude zyn ; ja ook konde hy daaruit halen en opmaken zyne verplichtingc, om God als zynen Verbonds-God deeds aantekleven en beftendig te volgen. h. Op zulk een wyze, peinsde onze David aan God in de nachtwaken; als hy dan zegt, indien ofte ah ik uwer gedenke op myne legerdeden, zo peinze ik aan u in de nachtwaken, is het als of hy wilde zeggen: 1. Ik, die u 6 God tot myn God heb, ik, die met myne ziel naar uw, en u wheil dorde, en heftig verlange in een huilende wildernis, daar ik als een vervolgd wordende vluchteling ik peinze aan u in de nacbtivakcn.  144 ZEVENDÈ LEERREDE It.BteL gy zyt tny een hulpe geweest. lirtg moét ommezwerven, en verwyclerd zyn vafi uw heiligdom , waarin ik wel eer uwe zielverEroostende nabyheid mogt ondervinden,- ik, die nergens anders heul, troost of hulpe zoek ckn by u , ik ben in het ftille van den nacht op myne legerfteden werkzaam in een eenzaam gepeins aan u. 2. Dit was een zeer gepast middel , om Zyne ziel bewrochttekrygen tot een blyde gelovige, hopende, liefhebbende, en gejlerkte geftalte, gelyk wy in het vervolg van dezen Pfalm zien, dat zulks daaruit voortvloeide; dit zal ons blyken uit het tweede deel onzer textwoorden, II. Waarmede David opgeeft de reden ofte inhoud van zyn godvruchtig nachtgepeins, zeggende, want gy zyt my een hulpe geweest , ende in de fehaduwe uwer vleugelen zal ik vrolyk zingen hier vernemen wy, A. dat David zig te binnen brengt Gods voon ledene hulpe, en dat hy B. Aanwyst zyne vrolyke gemoedsgeftalte onder Gods veilige bewaringe, welke hy gelovig' v'erwachtede. C. Dat hy dit als een reden of als een inhoud van zyn nachtgepeins opgeeft. A. Da'vrd zig Gods voorledene hulp tebinnenbrengende, zegt, gyzyi my eenhulpe geweest. N*. "Dan is God zynen gunstgenoten tot hulpe,^ 'tgemeen* als hy hun met zyhe almachtige kracht in hunne noden byftaat, onderiteunt, en uit dezelven Verlost; in het byzonder, *. Als hy hunne vyanden beteugelt, de boze raadftagen derzei ven verydelt, en alzo nood-  over PSALM LXIIL 145: noodzaakt, om haar geweld te {taken , of elders heen te wenden , gelyk God zeide van Sanherib Jef. xxxvli: 29. Ik zal mynen haak in uwen neuze leggen , ende myn gebit in uwe lip' pen, ende ik zal u doen Wederkeren door dien weg, door wélken gy gekomen zyt-. 0. Wanneer God , die doeh alles beftiert, de Vyanden zo wonderlyk weet in het harte te grypen en te neigen, datze van voornemen veranderen > ja zelfs Van vyanden tot vrienden worden, gelyk 'er ftaat Spr. xvi: 7. Als iemands wegen den Heere behagen, zo zal hy ook zyne vyanden met hem bevredigen. y. Ja ook is God zynen Volke tot een hulpe , als hy hun fterkte en dapperheid byzet, hen moedig en onversaagd maakt , om hunne vyanden te durven onder de oogen zien, en teffens iets voordeeligs befchikt, om krachtiger tegenfland te bieden, en de vyanden te ondertebrengen , gelyk als de Heere menigmaal met zyn oude volk Ifraè'1 gehandeld heeft in het ftryden legen hunne vyanden. 3. Dus was God ook David eerie hulpe geweeft. «. Doordien hy meermalen zyne vyanden beteugeld , en hunne boze raidflagen verydeki heeft, gelyk die van Doeg 'den Edomiter t die voorhad , om David in Sauls handen overtegeven, waarom Saul zig naar Kehiia wende* waarin David zig ophield, doch de Heere verloste hem, deed hem daar uitgaan j en vefydelde alzo de voornemens zyner Vyanden, I Sam. xin. (3. Hoe dikwyls heeft God de pogingen en aanvallen der vyanden Davids tekurgefteld, & en  *4* ZEVENDE LEERREDE cn hem tegen dezelven beveiligd, zo dat hy roemen konde, zy hadden my bejegend ten dage mynes ongevals, maar de Heere was my tot een Jleunfel, ende hy voerde my uit in de ruimte, hy rukte my uit. Pj. xvlii: 19, 20. y. Ja ook was God hem een hulpe geweefl;, doordien hy David met heilige kloekmoedigheid, enfterkte desgemoeds, alle gevaren en ongevallen, waarin hy door zyne vyanden geraakte, deed ondergaan, zo dat hy konde zeggen, De Heere is myn licht ende myn heil, voor wien zoude ik vrezen, de Heere is mynes levens kracht, voor wien zoude ik vervaard zyn ; ah de bozen myne tegenpartyen, endv myne vyanden tegen my, tot my naderden , om myn vlecsch te eten , flieten zy zelfs aan ende vielen. Pf. xxvn: i,-2. en hoe onverzaagd toonde hy zig,- als hy zeide, Pf. xvni: 30. met u lope ik door een bende , met mynen God fpriwe ik over een muur. B. Gelyk nu vorige bevindinge van verlosfinge hope werkt, zo betuigt ook onze koninklyke Dichter zyne hope op den Heere voor het toekomende, als hy zegt, ende in de fchaduwe uwer vleugelen zal ik vrolyk zingen. Hier komt ons voor *J. De veiligheid van David onder de befchermmge Gods, aangewezen door te zyn in de fchaduwe zyner vleugelen. 3. En zyne vrolyke werkzaamheid daaronder, dat hy daarin zoude vrolyk zingen. 3, Het welk hy door het koppelwoordeken mde aan de voorgaande hulpe Gods vastmaakt. 8r Da-  over PSALM LXIIL 147 David zyne veiligheid onder Gods be-, fcherminge voorftelïende , fpreekt van de fcha-, duwe zyner vleugelen. &. Dit is eene orieigentlyke lpreekfnaniere , die Godebetamelyk moet opgevat, en verklaard worden, die elders meer voorkomt, onder anderen , Pf xxxvi: 6. Dies de menfchen kinderen Onder de fchaduwe uwer vleugelen toevlucht nemen, en Pf. LVii: 2. ik neme myne toe* vlucht onder de fchaduwe utfef vkugelen : welke fpreekmanier ontleend is, of van een Arend, die zyn nest opwekt, ovet zyne jongen zweeft, zyne vleugelen uitbreidt, ncemtze.en dfa-agtze op zyne vprken} waarby Gods naauwkëurige befcherming van Ifraè'1 vergeleken word Deut. xxxn: 11. of wel byzonder van een henne, die hare kiekens tegen een nakend gevaar onder hare vleugelen neemt, koestert en befchermt, en waaronder zy veilig zyn, vergel. Matth. xxm: 37. daar de H?ere Jeius tot de Joden zeide, hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bye en vergaderen, gelykerwys een hinne hare kiekens byeenvcrgadert onder de vleugelen.. 0. Dus merkt David hier ook aan de be* fcherming Gods, en belooft zig daarin tegens alle kwaad beveiligd te zyn, trouwens, die in dé Jchuilplaats des Allerhoogften gezeten is, die zal vernachten in de fchaduwe des Almachtigen Pf xci: 1. . 3. Hierom zoude hy daarin vrolyk zingen, ofte juichen , gelyk het grondwoord ook wel vertaald word Pf. v: 12. laatze juichen, timdat gyze overdekt, waarom David te kennen geeft: *. Dat hy met vertrouwen op Gods be- 'ti de rchadUve Kwcr 'jleuge'en zul 'k vro'yk zingw, iat t'i vrolyk zingetéi  1 ende h de fcht duwt uiver vleugelen zal ik enz. want g 148 ZEVENDE LEERREDE fcherminge , die hem in vorige tyden geholpen had, en vervolgens zoude helpen , deze zyne hulpe en uitreddinge met blydfchap des harten zoude erkennen, hoogachten, roemen en pryzen , even als hy getuigt Pf. cxvi: 12—14.Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zyne weldaden aan my bewezen? ik zal den beker der verlosfinge opnemen , ende den name des Heercn aanroepen , myne geloften zal ik den Heere betalen in de tegenwoordigheid van al zyn volk. 0. En dat hy byzondcr door vrolyke gezangen God als zynen helper en verlosfer zoude roemen , pryzen en grootmaken, gelyk hy vs. , 4. en 5. had voorgefteld. }. Dit verbindt hy met het woordeken ende • aan het evenvoorgaande , gy zyt my eenc hulpe geweest, ende in de fchaduwe uwer vleugelen zal ik vrolyk zingen , dienende dit, om aantewyzen de gepastheid en betaamlykheid van Zyn voornemen, want was de Heere hem tot een hulpe geweest , zo was het ook billyk en betaamlyk,. dat hy zulks met blyde juichinge en vrolyk gezang onder Gods veilige befcherming erkende. j C. Dit word nu betreklyk gemaakt tot Davids nachtgepeins door het woordeken want, dat wy konnen opvatten N. als een reden van zyn peinzen aan God in de nachtwaken, en dus het grondwoordeken met de onzen vertalen door want, want dat is dan zo veel als dewyl of omdat gy my een hulpe zyt geweest, ende enz. immers is het betaamlyk, nuttigen God verheerlykende , dat men aan Gods hulp en uitredding in vorige tyden ondervonden, ge-  over PSALM LXIII. 149 gedenke, en zig van zyne verdere hulpe, op grond van zyne beloften verzekerd houde, gelyk de kerke voorkomt Pf. xlvi: 2, 3. God is ons een toevlucht en flerkte, hy is krachtclyk bevonaett een hulpe in benaauwdheid, daarom zullen wy met vrezen, al veranderde de aarde hare plaatze, ende al wierden de bergen verzet in het herte van de zee enz. „ 3. Maar ook zoude men zeer gepast dit %Jte vers konnen aanmerken als den inhoud van Davids gepeins, en dan het woordeken >3 vertalen door dat , gelyk het in vele plaatzen voorkomt , wanneer het de genoemde zaak in zig fluit, even als Exod. ui: 11. dit zal u een te* ■ ken zyn, dat ik u gezonden'hebbe. Deut. vu: 9. gy zult dan weten , dut de Heere uwe God die God is. zo dat dit was de inhoud van Davids gepeins, als wilde hy zeggen, als ik uwer gedenk op myne legerjieden , zo peinze ik aan u tn de nachtwaken, dat gy my eene hulpe geweest zyt, en dat ik onder uwe befcherming , na de verlosjmge uit myne ongelegentheden, w.iarinikmy thans bevinde, u met een vrolyke zielsgejlalte zal roemen , en pryzen. ■ Wy konnen tiit het exempel van David leren, dat het een ieder, die van God met weldaden: begunftigd is, en zyne hulpe ondervonden heett, betaamt, den Heere gedurig te Hellen tot het hoogstwaardige voorwerp van zyne gedachten en overpeinzingen om hem te verheerlyken, en in de fchaduwe zyner vleugelen vrolyk te zin- £en* K 3 L Maar roi. »as-  ISO ZEVENDE LEERREDE I. Maar hoe weinigen zyn 'er, die zig in zulk een betaamlyken , nuttigen zielverkwikkenden , en Godverheerlykenden plicht bezig houden? want A. gedenken niet de rneeften aan geheel andere dingen , hebbende hunne gedachten vervuld met aardfche en nietige zaken, met wereldfche bekommernisfen, en zorgvuldigheden dezes lei vens.? Vele overdenken en bepeinzen by dage, en hy nachte op hunne legerfteden, hoe dat zy het nodige voor hun lichaam zullen verkrygen, wat zy zullen eten, wat zy zullen drinken, en waarmede zy zig zuilen kleden, zynde dus lieden dezer wereld, die aardfche dingen bedenken. 3. Sommigen denken en peinzen gedurig, hoe" dat zy tot grootheid en aanzien in de we» reld , zullen komen , en hunne familie tot het een of ander eerampt zullen bevorderd krygen; hoe dat zy tot dat einde de gunfte van dezen of genen, die hun hierin van dienst kan zyn , zul» Jen tot zig trekken. }. Andere denken er? peinzen, hoe dat zy hunne vleeschlyke begeerlykheden en wellusten zullen voldoen , hoe dat zy de eene of andere zonde zullen uitvoeren , naar dat hun verdorven harte dezelven opwekt, dus bedenkt men cnreeht op zyn leger Pf xxxvi: 5. *T. Het is ondoenlyk alle zondige overdenkingen en gedachten der ydelheid optenoemen, welken men in zyn binneniïe laat vernachten ; het is althans met de rneeften zo gesteld, dat zy niet gedenken , nog peinzen op hunne legerfteden aan God , nog aan zyne volmaaktheden , nog aan zyne weldaden, nog hoe dat men zyne zalige  over f SALM LXIII. ifi ge gemeenfchap in Christus zal deelachtig worden, zyne barmhertigheid verkrygen en genad* vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tyd, en wat andere Goddelyke zaken 'er meer zyn. B. Hierom verdaan en begrypen de meelten niet, wat het is in een heilig eenzaam met God gemeenzaamtezyn; ja hoe zouden zy aan den Heere peinzen, zy gaan gehele dagen en nachten zwanger met van God afzwervende malingen en overdenkingen aan werejdfche dingen , zo dat over zulken met recht geklaagd mag worden , vergeet ook een Jonkvrouwe hares verderJels , ofte een bruid harer bindfelen ? nochtans heeft myn volk myner vergeten dagen zonder getal. Jer. n: «t. ofte zyn 'er fommigen,die nog eemg werk maken van te peinzen aan God, het is alleen natuurlyk werk, door middel van hunne natuurlyke verbeelding en phantafie , waardoor zy onder het horen en lezen van Gods woord; of onder het bidden, gedachten van geeilelyke zaken formeren, en daarin niet anders beogen, dan om wat te weten, en te konnen praten van Goddelyke zaken, om van andere menfchen voor verftandig, wys, en godzalig gehouden te worden, of om andere inzichten meer, tot een duidelyk bewys, dat het niet voortvloeit uit eert inwendig vernieuwd beginfel van geeftelyk leven, door den H. Geest opgewekt en aan den gang gebragt. C. Maar ö menfche, hoe zyt gy zo verkeerd en dwaas in uwe handelwyze, dat gy niet gedurig denkt en peinst aan God ? K. Gy die aardfche, nietige en vcrganklyK 4 k«  m ZEVENDE LEERREDE Jee dingen bedenkt en bepeinst als of daarin voor uwe z.elsbegeertens voldoeninge te vinden was, oordeelt eens bedaard en met overleg, «. is de gehele wereld met'alle hare icnatten en goederen, welken zy heeft en oplevert we m ftaat en bekwaam, om uwe edele onlterflyke ziele , voor eeuwig gelukkigtemakeni kan zy uwe begeertens, cjie zig naar iets oneindigs uitftrekken , vervullen , en beftendige yergenoeginge aanbrengen ? b 0. En zal de wereldfche ere , hoogheid van ftaat en grootsheid des levens, of de gunst en hulp der Groten , „ konnen helpen en befchermen tegen de macht des Satans, en redden uit uwen elendigen ftaat, waarin gy van nature beftaat? y. Ja ook de vleeschlyke begeerlykheden en Justen voeren kryg tegen de ziel. 3. Gy die meent en u zeiven vergenoegt, dat eene voorbylopende gedachte aan God hem aangenaam zy, en zo nu en dan aan Goddelyke dingen te peinzen met enkel natuurlyke verftandsbeichouwmgenvQor genoegzaam houdt; 6 neen, hy eischt hetgeheéle herte Sprs xxm: 26. n uA1^' diC 20 këifam al« wy hebben voer, gelteld , hebben geen grond , waarop zy veryvaenten kunnen, dat God hun tot hulpe za) zyn in nood en . ongelegenheden ; om Jat zy zynes vergeten, zo zal hy ook hunner niet gedenken ten goede, maar vergeten, en piet horen als'zy in benaauwdheidzynde, tot hem roepen. I, ». En die leven hebben zulken, die aan God piet gedenken; te wachten een geeftelyk ooracel van vernardinge, gelyk Paulus zegt s dat  over PSALM LXIII. 153 zulken, dien het niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden, van heru zyn overgegeven in 'een verkeerden zin, Rom. tl 28. 3. En naar dit leven zullen ze befloten worden in de helle» daar ay zullen misbaar maken, huilen en fchreeuwen van «teedorn des harten, on-* der een altoos durend gedenken en peinzen aan Gods heilige wrekende rechtveerdigheid , en wanhopig uitroepen, wie is 'er onder ons, die hy een verterend vyer wonen kan ? wie is 'er onder ons, ^ die hy een eeuwigen gloed wonen kan Jcf. xxxm: 14» E. Gy dan, die het verderf wenscht te ontvlieden , en liefde hebt tot uwe eeuwige behoudenis , zoekt met allen ernst te denken en te peinzen aan God, aan zyn hoogst volmaakt wezen , en bellaan als driëeenig in perfonen, by* zonder zo als hy zig in het zaligen van zondaren verheerlyken kan en wil in alle zyne Goddelyke deugden en volmaaktheden; zonderling in zyne rechtveerdigheid en barmhertigheid, die beide in de Goddelyke rechtveerdigmakinge van verdoemniswaardige menfchen door het gelove in Christus Jefus , zeer heerlyk betoond worden , volgens de lere van Paulus Rom. m: 24, 25, 26. denkt en peinst daaraan geduriglyk, om daardoor begerig gemaakt te worden naar de zalige gemeenfchap met God, als een verzoend God in en door den Zoon zyner liefde. II. Dan, wat ul. betreft, begenadigden des Heeren, tot uwer opwekking, en aanfporinge moeten onze textwoorden in 't byzonder dienen. A. Zyt gy doch {leeds des Heeren gedachtig, en peinst aan hem geduriglyk, het zy des daags, Ander uwe bezigheden, of in de eenzame afzonK 5  «54 ZEVENDE LEERREDE deringe, het zy ook in de nachtwaken op uw« legerftcden. N Houdt u dan werkzaam met ftille peinzingen om te overdenken («) Gods onbegryplvk wezen , en deszelfs beftaan in drie perfonen , mitsgaders zyne overtreflyke deugden en volmaaktheden, (0) verheft uwe overpeinzinge tot de werken Gods van eeuwigheid, zyne befluiten, inzonderheid zyne vrye genadige verkiezinge van fommige zondige menfchen in Christus Jefus tot zaligheid; en daalt neder met uwe overpeinzinge op zyne werken in der tyd, zo der natuur, als der genade, de verlosfinge door Christus Jefus tewegegebracht, en de daaruit voortvloeiende weldaden des genaden verbond», (y) Denkt ook aan de byzondere wegen Gods, welken hy met u van der jeugd af, zo in 't lichaamlyke als m het geeflelyke heeft ingeflagen, overpeinzende de weldadigheden, die gy den ganfchen tyd uwes levens genoten hebt, uit welke noden, engten , gevaren en benaauwdheden de Heere u verlost, en in de ruimte gefield heeft, hoe hy u dus tot een hulpe geweest is, en richtet daarvan gedenkftenen op in u harte, (i) Ja overdenkt, "en bepeinst alle de Goddelyke waarheden, dierbare beloften, en heilige plichten, die in het Bybelwoord voorkomen , het welk een ruime lloffe voor uwe bepeinzinge zal uitleveren. CL Welaan godzaligen, ver wakkert u meer en meer in dezen, wendt hiertoe alle neerfligheid en vlyt aan ; door gefladige oefening krygt men ecne hebbelykheid daarvan, *. Hiertoe is nodig, (a) te waken tegen de inwendige .ydelheid des gemoeds en ge- dach-  ovsr PSALM LXIIL 153 è%chten der ydelheid , (b) wegteruimen alle uitwendige afleidingen, en beletfels, (c) de gedachten opteheflen boven het aardfche; (d) en om aan het werk te komen is byzonder dienftig iets vooraf te lezen in het Woord Gods. (3. Dit is (a) een zielverkwiklyke werkzaamheid , want gy geraakt 'cr door in gemeenzaamheid met God, zo dat gy dan zeggen'kunt, het is my goed naby God te zyn. ( b ) Ook is het Zeer betaamlyk, omdat de Heere het geboden heeft, gelyk hy tot Ifraël zeide Deut. vm: 2. Gy zult gedenken al des wegs, dien u de Heere uwe God deze veertig jaar in de waeflyne geleid heeft. (c) De godzaligen zyn u hierin voorgegaan, gelyk David in onzen text. Qd) En God is het waardig, als zynde de allerhooglle, oneindige, en onbegryplyk heerlyke boven alles, (e) Ja hy is u immers menigmaal tot hulpe geweest in ongevallen, en hebt gy niet wel vrolyk gezongen in de fchaduwe zyner vleugelen? als hy uwe b'enaauwdhedcn wegruimde, en ftoffe van blydfchap bezorgde. B. Tracht u gefladig te zetten tot het gedenken en peinzen aan God, met lust en liefde tot dit werk, fct Dan zult gy u gelove verfterkt, uwe hope meer gevestigd, uwe lydzaamheid_ onderxegenfpoeden meer verwakkerd krygen; ja uw harte zal van de aardfche dingen meer los gemaakt worden, en in het bedenken, zoeken en verlangen naar den Hemel meer werkzaam worden. 1. De Heere uwe God zal ook uwer fteeds gedenken, en nimmermeer vergeten, veel minder als een vrouwe hares zuigelings vergeet, want of  tf6 ZEVENDE LEERREDE offchoon deze zulks mogt doen , zo zal hy het nochthans niet doen, gy zyt in beide zyne handpalmen gegraveerd, en uwe muren zyn Jleeds voor hem. Jef. xlix: 15. y Hy zal in alle benaauwdheden met en hy u zyn tot een hulpe en uitreddinge, *1. En hy zal u eindelyk in de fchaduwe zyner vleugelen, in volmaakte veiligheid , doen vrolyk zingen tot in alle eeuwigheid, als hyu zal opnemen in heerlykheid, daar verzadiging van vreugde is by zyn aangezicht, en lieflykheden jn zyne rechterhand eeuwiglyk. Amen. ACHT-  over PSALM LXIIL ij? ACHTSTE LEERREDE. Pf. LXIII: p. Myne ziele kleeft u achter aan ; uwe rechterhand onderfleunt my. Wet is een blyk van oprechte liefde en vriend* fchap , dat men niet alleen in voorfpoed zynen vriend aankleeft, maar ook in tegcnfpoed, blyvende voljiandig in allerlei gevallen zyne liefde tot het geliefde voorwerp behouden, want anders zoude het blyken, dat het geen oprechte liefde was. I. Dit heeft plaats onder de menfchen , gelyk, onder anderen, te zien is in de vrome Ruth, die hare fchoonmoeder Naomi ftandvascig lief had, en zelfs in een rampfpoedigen Haat zynde geraakt, bleef liefhebben en aankleven , zeggende tot dezelve , En valt my niet tegen, dat ik u zoude verlaten, om van achter u wedertekeren ; want waar gy zult henen gaan, zal ik ook henen gaant ende waar gy zult vernachten, zal ik vernachten, uw volk is myn volk, ende uwe God myn God. Ruth i: 16. II. Gelyk dit plaatsvindt onder de menfchen, zo is het ook gelegen met de oprechte liefde tót God, A. Dan blykt het eerst recht, dat een menfche God in waarheid en oprechtelyk liefheeft, als  15? ACHTSTE LEERREDE •GVUC Samenhang' als hy hem aankleeft, niet alleen, wanneer hy geleid word langs een weg van rozen, als God hem voorfpoed naar lichaam en ■ ziele doet genieten, maar byzonder, zal de echtheid.der liefde tot God blyken , 'en dat de mensch in waarheid een vriend Gods is, wanneer hy hem zelfs op een weg van doornen en distelen , op een weg van grote tegenheden blyft aankleven, en navolgen. B. Dit word gevonden in alle oprechte liefhebbers van God , welker liefde flerk is als de dood, de iever hard als het graf, hare kolen zyn vyerige kolen, vlammen des Heer en , vele wateren zouden deze liefde niet kunnen uitblusfchen; ja de rivieren zoudcnze niet verdrinken. Hoogl. viri • C. Dit zien wy ook in den man naar Gods herte, David, want fchoon de Heere met hem wandelde in tegenheden, hem latende ommezwerven in de woeftyne van Juda, een land dorre en mat zonder water, daar zyne ziel ook was als een dorstig land, zo bleef hy nochtans llandvastig in geloof en liefde omtrent God werkzaam, klevende hem gedurig achter aan, gelyk hy getuigt in onze textwoorden, zeggende, myne ziele kleeft u ashter aan ,■ uwe rechterhand onder* (leunt my. I. In de voorgaande verzen had hy aangewezen, hoe dat hy aan God op zyne legerfteden gedenkende, aan hem peinsde in de nachtwaken, dat hy hem tot een hulpe was geweest, en verwach* tede, dat hy in de fchaduwe van Gods vleugelea vrolyk zoude zingen. [I. Nu wyst hy aan zyn achteraankleven aan den Hee-  ©ver PSALM LXIIL 159 Heere, en de krachtige onderfteuning, welke hy ondervond, myne ziele kleeft u achter aan: uwe rechterhand onderfieunt my. Deze woorden behelzen dan in zig, Davids oprechte aankleving aan en achter den Heere in het midden van tegenheden, van wien hy ook alle nodige onderfteuning ontving. Dusverdeelen dezelven zigintweehoofddeelen. I. Het eerfte is, Davids aankleving aan en achter den Heere, II. En het tweede , de krachtige onderfteuning Gods, welke hy ondervond. ï Het eerfte word van hem door deze woorden uitgedrukt, myne ziele kleeft u acht et aan, hy fpreekt hier A. Van zyne ziele, En B. Getuigt van dezelve, datze den Heere achter aankleeft. A. Door zyne ziele verfraai David hier zynen tedelyken Geest, die met zyn lichaam vereenigd zynde , hem tot een menfchelyk perfoon maakte. Deze ziele had hy, nevens alle andere menfchen van God onmiddelyk ontvangen, want hy formeert den geest des menfchen in het binnenJie van hem. Zach. tui i. vergel. Pred. zik 7. *; Hoewel nu alle menfchen•> wegens de toegerekende fchuld van onzen eerften Stamvader Adam , beroofd van Gods beeld geboren worden , gelyk David ook van zig zeiven belydt Pf- LI: 7- Ziet, ik ben in ongerechtigheid geboren , en in zonde heeft my myne moeder ontvangen, Nochtans was Davidi ziele , door de ?er- der text*- ivoor* den en (terzetvtr VAT- deeliug. Ver-' kxarino.l.Deek Mynt zie/é  i6o Achtste leerrede vernieuwinge des Heiligen Gcestes, wederom mei Gods beeld by aanvang verllert * en van de heerfchende kracht der zonde verlost, want hy had God in waarheid lief , volgens zyne betuiging Pf. xvin: 2. Ik zal u hartclyk liefhebben, Heere, myne flerktc. En was innig genegen om alles te doen wat den Heere behaaglyk is, vol* gerts het voorfchrift van zyne Wet, waarom hy zeide , Hoe lief heb ik uwe Wet! zy is myne be« trachtinge den ganfchen dag. Pf cxix: 97. 3. In deze zyne ziele was' hy , volgens de meer gewone handelwyze Gods met zyne gunstgenoten , vele. wisfelvallige geftalten onderworpen. ■ <*. Dan was zy eens als met fmeef en vettigheid verzadigd, ondervindende een overvloed van Zielvertrooften.de genade, gelyk te zien is Pf. XXIII. 0. Maar dan was zy eens dor, afgemat, enkwynende, dat hy klagen moeste, ê Heere, myne ziele is voor u als een dorstig land, In welken toeftand hy thans ook was, in de dorre woeftyne van Juda , en hoewel hy zig in zulk een toeftand bevond, nochtans kleefde zyne ziele den Heere achter aan. j. Hy noemt hier zyne ziele, *. Omdat dezelve alleen zulke geeftelyke werkzaamheden konde uitoeffenen , als in het achteraankleven van den Heere , opgefloten zyn. (8, Om aantewyzen , dat hy met alle vermogens zyner ziele werkzaam was in den Heere achteraantekleven. y. Ja ook te kennen te geven de oprechtheid zyner werkzaamheid, want het gene met  cver PSALM LXIII. met de ziele gefchiedt, dat gefchiedt oprechte•telyk. B. Hy getuigt dan voor den Alwetenden God, die de harten en nieren beproeft, myne Ziele kleeft u achteraan. Het voorwerp, vervat in het woordeken U, was de Heere God, zyn Verbonds- God, naar wien zyne Ziele dorfiede en zyn vleesch verlangde , om zyne nabyheid tot zyne Zielsvertroostinge wederom , gelyk als voorheen , in Gods heiligdom te genieten, wiens goedertierenheid hy beter achtede dan het leven, die wegens zyne almacht hem alleen konde ,, en wegens zyne goedheid, liefde en getrouwheid, hem ook wilde en zoude verlosfen, gelyk hy ook, als een liefhebbende Vader, hem noit had verlaten, maar in alle noden en ongelegenheden,. hem tot een hulpe was geweest. 1. Geen wonder dan, dat David dezen zynen God met zyne Ziele acher aankleef del Om deze Zielswerkzaamheid van David op. orde t« verklaren, zullen wy nagaan, «. Eerst, wat het zegge , God aantekle- ven. 0. Ten tweeden, wat het uitdrukke hem lichter aankleven: y. En dan, wat David hiermede te kennen geve , als hy dit voor God betuigt, mynt ziele kleeft u achteraan. ». Eerst word hier gewag gemaakt van een aankleven der Ziele aan God. a. Het grondwoord p3*l van de onzen door aankleven vertaald, beteekent in zyn kracht L et 4 aankleven.  \6t ACHTSTE LEERREDE Gei bank.lt' •«en. en nadruk, aan een zaak vastgehecht zyn , en tl word daarom gebruikt van zulke dingen , die zig ;[ zo vasthechten, datze niet of naauwlyks zyn afte- I trekken of aftefcheiden; in zulk een zin zeide de Propheet Elifa tot Gehafi, de melaatsheid j Naamans zal u aankleven, z Kon. v: 23. en dus word gezegd van de fchilden des Leviathans, zy " kleven aan malkanderen; zy vatten zig te famen, datze zig niet en fcheiden Job xli : 8< ook word ' het gebruikt van perfonen, die de allernaauwiïe betrekking op malkander hebben, door ouder* Iinge liefde en hulpe aan eikander als gehecht zyn, in dezen zin word gezegd, dat de man zynen wyve zal aankleven Gen. iïi 24. en van da mannen van Juda leest men, dat zy hunnen Koning aankleefden 2 Sam. xx: 2. en Ruth hare Schoonmoeder Ruth. 1: 14. b. Het aankleven der Ziele aan God zal dan tekennengeven, 1. in 't gemeen, die aangehechtheid der Ziele aan God, waardoorze zig gedurig na« ' hy hem tracht te houden, met hem gemeenfchap te oeffenen, en innig met hem vereenigdteblyven, zo datze zig in gene gevallen van hem laat •aftrekken, maar hem flandvastig aankleeft, ge- il iyk een man zyne echte vrouwe aankleeft, de onderdanen hunnen Koning , en een kind zyne | Moeder 2. Dan, in 't byzondcr zal het aan- | kleven der Ziele aan God beftaan in de werk- 1 zaamheden des geloofs, en der liefde , want in I het gelove en de liefde is een innig aankleven der 1 Ziele aan G-od, niet alleen in de eerstbeginnende, 1 maar ook in de meergevorderde begenadigden, dia | reedf 1  over PSALM LXIII. 1Ö3 reeds eenigen tyd lang in den ftaat der genade geweest zyn, ja het blyft hunne gedurige werkzaamheid , zy kleven den Heere volftandig aan, ook zelfs onder geeftelyke duisterheden , onder verberginge van Gods aangezichte, en wanneer zy geen vrymoedigheid, nog zulk een ruimte des gemoeds vinden , om zich met volle verzekerdheid de beloften des Euangeliums toetepasfenj I alsmede onder tydelyke lichaamlyke tegenfpoeden: om dit in eenige byzondere ZielswerkzaamI heden aantewyzen , zo merken wy aan j dat zy ) den Heere met hunne Ziele aankleven §. Door veel aan hem te denken, | en hem met hunne gedachten zig voorteftellen , ] als uit vrye genade en ongehoudene ontferminge zyn doen ' l majefitit en heerlykheid. En onderwerpt z.g L 4  16-8 ACHTSTE LEERREDE ?oós beMKnge üver hem' fchoon «"«te, J)k en faird voor zyn vleesch, willende niet een woord van murmurering uitbrengen, maar zeg' gende, ,* jf„ verflomd.ik zalmynen mond niet L 'W'^fgy, Heerf hebt hetgedaan Pf. cxxxix: io. en alzo denzelfden weg met God houdende, fe^lt n: t ^ p , 3- Ook ftek hy den Heere geen paai of perk, nog fchryft hem voor, den tyd, ™ Wen" £P °m, Zy0e beSeert£ns te' krygen maar laat het over aan zyne vrymacht, wysheid en goedheid, vertrouwende/dat de AbraL™ ? lvoorz\en> »™ het exempel van Abraham die Mn hope op hope geloofd heeft, dat hy een Vader zoude worden val; vele volken {en aan de Mof ten Gods niet heeft getwyffeld door ongelo- ZnJr/I gtHht in het g'lov*; ge¬ vinde God je ere Rom. iv: 18. 2r. ™i- -»h* /" f]nde,yk Seeft dit aankleven der S?aïïï den Heete te kennen, dat aankleven r,n^- ?aan uhem' dan' wanneer hy zyn aangerichte verbergt, en als 't ware zynen runst- fvllSfl6 1^' ï0 dw a,ï dan de gelovigen en InnL nhou,dend bldde" en roepen, hem als na^fLm,a tern3V°Igen' gelyk ^HiglMichal, van £'Sn Vr°UWe Was geworden, doe zy' van hem weggenomen wierd, achternaging, al gaande en wenende z Sam. m: i6. zo loef ook 2 vfc ?rVT,eniZlde den Heere achteraankleeft, gelyk er ftaat Jet. L: 4. wandebnde) kwenen- de '  over PSALM LXIII. itff? ie zullen xy henen gaan, en den Heere haren Gud zoeken. y. Dit is gewisfelyk een Gode behaagly- « ke zielsgeftalte, en eene werkzaamheid zeer be- ?; taamlyk, noodzaaklyk en nuttig voor elk gelo- ^ vig bondgenoot Gods , waarom ook David de- fl zelve oeffende, gelyk hy hier voorden Heere belydt, myne ziele kleeft u achteraan; waarmede hy dan tekennengeeft, a, Dat hy God tot zynen VerbondsGod, tot zynen Koning, en Vader had. b. Dat hy God als zynen God in den beloofden Mesfias, den Heere Jefus, tot het voorwerp zynes geloofs ftelde, en alle genade, heil en zaligheid , hulpe en vervullinge zyner begeertens alleen van hem verwachtede. e. Mitsgaders, dat hy den Heere hartelyk lief hadde, zo dat hy zig door geen fchepfel of wat het ook zyn mogt van hem zoude laten affcheiden; dat hy niet zoude ophouden hem boven alles hoogteachten , naar zyne gemeenfchap en nabyheid te verlangen , zyne verlustiging in hem te ftellen, en het met zyn volk, zaak en party te houden, niettegenffoande allerlei tegenheden. d. Ja, als hy zegt, myne ziele kleeft u achteraan, zo betuigt hy, ö God! myn God! al uw doen is majefteit en heerlykheid, daarom wil ik aan uwe lejdinge en beftieringe my onderwerpen, wat u behaagt dat behaagt my, gy zult my op den by u bepaalden tyd , raar uwe goedertierenheid , waarheid en getrouwheid in het vervullen uwer beloften, nog eens verlosfen uit mylie tegenwoordige ongevallen , myne ziele als L $ mes yne ele 'eeft» ■liter  M.Deet uwe rechterhandonderfleunt **y. !7<5 ACHTSTE LEERREDE met fineer en vettigheid verzadigen , en onder de fchaduwe uwer vleugelen doen vrolyk zingen. ■ II. Deze heilige zielsgeftalte en werkzaamheid had David niet van zig zeiven, want daartoe was byzonder Gods genade nodig, welke hy ook ondervond , waarom hy hier verder tot den Heere zegt, uwe rechterhand onderffemt my. _ A.Ik zul niet ophalen de verfcheidene beteekenisfen,in welken Gods rechterhand wel genomen woid, maar alleen zeggen, dat hier daardoor te verftaan is, Gods alvermogende kracht, by vergelyking van deq.mensch, die door zyne rechter* hand zyne meefle kracht uitoeffènt, dus word het meermalen van God gebruikt,onder anderen, Exod. xv: 5. 0 Heere! uwe rechterhand is verheerlykt geworden in macht, en Pf exvm: 16. Dc rechterhand des Heeren doet krachtige daden. B. Door deze rechterhand Gods wierd David onderfleund, *ï. Dit vooronderfteld zyne afhanklykheid van den Heere, en zyn allenihalvige onmacht, zo wel tot het doen van het goede, als tot het dragen van wederwaardigheden; en dat geenm-nsch nog eenig fchepfel daartoe in ftaat was, maar alleen God, om hem te onderfteunen. 3. Als hy zegt, uwe rechterhand onderfleum my, zo belydt hy voor den Heere, #. Dat hy hem krachten gaf, om het goede te doen, en dus den Heere achteraantekleven , dat hy daartoe in hem werkte beide het willen en het werken, dat hy hem gaf de genegenheiden de dadelykeuitoeffeningvandezelven: vergel. Philip. 11: 13. met 2 Cor.m: 5. Daar benevens, dat hy door Gods kracht  over PSALM LXiJL i/i kracht en invloed alleen tegen zyne vyanden, g ieeftelyke als lichaamlyke böftandwas, itaande bleef en gered wierd, volgens Pf. xxvui: 7. Z>* tf„r, « «y«>tó« *» *f *W Aer^ vertrouwd, en ik ben geholpen. y. Ta ook, dat hy in zyne wederwaardigheden e7n verdrukkingen Gods verflerkinge ondeivond, zo dat die hem als onderschraagde en vasthield,opdathynietonderden astdesdruksbe-zweke, maar dien met een gewillig harte droeg, en onwankelbaar vasthield aan God vertrouwende dat hy het alles zoude wel maken, gelyk hy het' uitdruk Pf xxm: Al ging ik ook m een dal der fchaduwe des doods, ik en zoude g een k ^ vrezen,' want gy zyt met my, uwen fok ende uwen (laf vertroosten my. , AA Dit was een genoegzame grond van Davids aankleven achter aan den Heere, want hield hv door het gelove en dt liefde den Heere vast, 6 het was niet door zyn eigen kracht en vermogen, maar omdat de Heere hem vasthield, en in lllen zynen druk. onderfteunde met zyne rechterhand! . - BB Ook was dit een grond van zyn gelovig vertrouwen, dat God zyne ernftige begeerte en verlangen, in 't vorige van dezen Ifalm voorkomende, nog eens vervullen zoude, als die almachtig was om het te kunnen, en goedertieren om het te willen doen. Uit deze verklaarde woorden vernemen wy de dierbare zielsgeftalte en werkzaamheid van een . gelovige ziele , die den Heere in alle wegen van voor - en tegenfpoeden achteraankU.it, van zy- roa-  i7i ACHTSTE LEERREDE rre kracht alleen afhangt en daardoor onderfleund1 word. I. Dit is eene geftalte en werkzaamheid der ziele van een bondgenoot Gods, die voor hem A. zeer betaamlyk is, dewyl hy dan aan God in alles de ere geeft, hem als het hoogfte beminnelyke goed voor zyne ziel erkent, waarin hy zyne vergenoeging en voldoening zyner begeertens ftejt , en als den fouverainen Opperheer, wiens doen is majefteit en heerlykheid, aan wiens beftuur hy zig met gewilligheid onderwerpt. B. En dit is zeer nuttig, dewyl het hem zynen weg doet wentelen op den Heere, en zig met een dille gelatenheid op de vleugelen der Goddelyke Voorzienigheid laat dragen, met toebetrouwen van zyn geheelen ftaat en zaak aan den Heere; aan zodanigen zyn de beloften van Gods ononderfteuning gedaan Jef. xl: 29 en 31. Die d_en Heere verwachten zullen de kracht' vernieuwen, zy zullen opvaren met vleugelen, gelyk de arenden, zy zullen lopen en niet moede worden, zy zullen wandelen en niet mat worden. Hy geeft den moe den kracht, en vermenigvuldigt de fierkte dien, die geen kracht en heeft. II. Laten wyons (zeer waarde Hoorders) by deze verhandelde woorden nog een weinig met onzen aandacht bepalen, en ons zeiven onderzoeken, of wy ook wel zulke zielswerkzaamheden in ons bevinden! A. Geeft dan eens met naauwkeurige oplettenheid acht op dit navolgende. Die den Heere achteraankleven, en door zyne rechterhand onderfteund worden, zvn de- • zulken * et. Die  over PSALM LXIIL 173 * Die hem tot hunnen God, geeftelyken man en Heer verkoren hebben door het geiove in Christus Jefus, met verlatinge van den dienst der zonde, der wereld en des Satans, die hem voor hunnen God en Koning erkennen door gehoorzaamheid aan zyne bevelen, en gehele onderwerpinge van zig zeiven aan zynen wille 0. Derhalven kleven dezulken den Heere niet achter aan, (a) die de zondert nog aankleven, zo dat zy van dezelven niet willen ontflagen worden, geheel anders beftaande, dan de ware godzaligen, denwelken de zonden nog blyven aankleven , dog zy kleven de zonden niet aan, maar zy willen zeer gaarne van dezelven ontflagen worden, waarom zy daartegen itryden, bidden cn zuchten} maar dezulken, die zig van de zonden niet willen laten aftrekken , ja zelf tegen alle vermaningen en waarfchouwingen, ook wel tegen kloppingen van hunne confcientie, de zonden aanhouden , kleven immers den Heere met aan. (b) Die de wereld nog geheel aankleven met hunne gedachten en zinnen, meest of alleen gezet zyn op het aardfche, op hunne hchaam' fyke bezigheden en tydelyke goederen,. als heden dezer wereld , welker deel in dit leven is ; hoe zouden zulken konnen met hunne ziele God aankleven ? mitsgaders die de wereldfche ydele gezelfchappen , daar men te famen gekleefd en verëenigd is tot zondige bedryven of bezigheden, die van God en zynen dienst aftreklyk zyn. Ta ook, die zo zeer de menfchen aankleven, dat 7.y, om derzelver gunfle te hebben, of derzelv'er ongunfte te ontgaan, geen zwarigheden maken van zulke zonden te doen, die Gods wet, en  174 ACHTSTE LEERREDE en hun eigen confcientie leert, te moeten worden nagelaten; hoe tog zouden zulken God met hunne ziele achteraankleven? daar immers nie. mand twee tegenftrydige Heeren dienen kan; en Johannes zegt, die de wereld liefheeft, de liefde aes y aaers is met in nem. i Joh. m: 15.. 1. Ten tweede, die kleven den Heere achteraan , «. die de party van God kiezen, het met hem en met zyn volk houden; die wanneer Gods ere daaraan gelegen is, vrymoedig daarvoor uitkomen , die zig des Heeren niet fchamen , maar het zelf hun groote voorrecht achten, voor de zake Gods te mogen ftaan, fchoon dat zy daarom fmaad, verachting en verdrukkinge van andere menfchen mogten lyden. /3. Maar gy dan , (4) die door al uw gedrag, handel en wandel de party van de zonde , wereld en Satan kiest, (Z>) en byzonder ookgy, die u fchaamt van Gods party te zyn, hoe zoudt gy den Heere achteraankleven; daar gy het met een geheel andere party houdt ofte het flechts houdt met burgerlyk eerlyke, en zulke fefolute Christenen, die zo naauw en teder van confcientie niet zyn of zy konnen alles op zyn tyd met de wereld mededoen, doch dat gy zoudt zyn van die naauwgezette aankleversaan den Heere van dat volk , hetwelke ernftig toelegt, om altyd meer en meer teder en naauwkeurig den Heere aantekleven, dat fchaamt gy u, en wilt daarvoor niet bekend ftaan. X Eindelyk die kleven den Heere achteraan en worden door zyne rechterhand onderfteund, 4». Die  ovïR PSALM LXIII, 17S «. Die in en by zig zeiven geen kracht of bekwaamheid bevinden, om iets deugdelyk go^ds te doen, of de kracht der verdorvenheid te verbreken , en om tegen hunne geestelyke vyanden beflandteblyven ; waarom zy gedurig bid» den, ê Heere Jlerkt het gene, dat gy in ons gewrocht hebt; geeft ons kracht om uw welbehagen te doen; in ons en is geen kracht tegen de grote menigte van vyanden, maar onze ogen zyn op u geil igen , van wien onze hulpe komen moet ; Dus gedragen zy zig voor God als onmachtigen en krachtelozen, om van hem kracht te ontvangen, en door zyne rechterhand onderfteundtewor- den. , . , 0. Maar zulken die hun eigen onmacht en onbekwaamheid niet kennen, hangen af van hun eigen kracht, en meenen daardoor alles wel te konnen doen , waarom zy zonder afhanklyk opzien in den gebede tot God, tot het werk zig in eigen krachten begeven; zy belyden het wel met den mond, dat zy onmachtig en onbekwaam zvn, doch het is ook alleen een zeggen met den mond , zonder eene bekommerde en verlegene gemoedsaandoeninge daarover , en zonder ernftig te zoeken naar bekwaamheid en kracht by den Heere, van wien men die bekomen kan. B. Wat denkt gy nu van u zeiven (waarde Hoorders) laat uw harte eens antwoorden, kleeft uwe Ziele den Heere achteraan of niet? N Ach ongelukkigen, die van dit achteraankleven aan God nog ontbloot zyt, en integendeel met uwe Ziele de zonde , wereld en Satans dienst nog achteraankleeft, ö dat gy 't zien mogt gy kleeft de allerverderflykfte leidshe. & J den  170" ACHTSTE LEERREDE den achteraan op eenen weg die niet goed is; hoewel die weg mag goed fchynen in uWe ogen, nochtans zal het einde daarvan zyn het verderf, indien gy daarop blyft voortgaan: zyt gewaarfchouwd , God zal u die van achter hem blyf afgaan, zekerlyk van zyn aangezichte voor eeuwig doen weggaan en vergaan, want hy roeit uit alle die van hem af hoereren. Pf. lxxiii: 27. 3. O mogt gy het ter harten nemen , en van nu aan werkzaam worden, om God in Christus alleen aantekleven met uwe gehele Ziele , en niet te hinken op twee gedachten. <*. God is immers het hoogfle goed, en daarom alleen waardig , om met verlochening van alles, bemindte worden. 0. Hem achteraantekleven, het met hem te houden, en van zyne rechterhand onderfleundteworden is het allerveiligfte, om tot de eeuwige Zaligheid te geraken. y. Wat zyn alle dingen buiten God ? immers niet dan ydelheid der ydelheden, niet waardig dat uwe edele Ziele daarnaar zig uitftrekke met hare begeertens, die doch met de gehele wereld niet vervuld 'nog voldaan kunnen worden. 1. Waarom dan God, het allerheerlykfh* voorwerp verlaten, en de nietige verganklyke dingen aangekleefd ? ö hoe dwaas handeld gy, dat gy het tydelyke boven het eeuwige acht en najaagt ; word tog eens wys en laat u opwekken, om voortaan den Heere achteraantekleven! J. Zoekt dan rusteloos naar de hartbewerkende genade van des Heeren Geest, om met God in Christus door gelove en liefde vereenigd te  over PSALM LXIII. 177 te worden, ten einde gy hem vervolgens moogt -blyven aankleven eri door zyne rechterhand onderfteünd j geleid en gebracht moogt worden tot heerlykheid. B. Dan, wat til. betreftbegeiladigden des Heeren , die God tot uwen God en Vader hebt verkregen door het gelove in den Heere Jefus Christus, en hem öprechtelyk lief hebt, if O hoe verlegen en befehaamd moet gy zyn, a. Dat gy nög zo gebrekkig zyt in het gedurig aanhoudends- aankleven aan dén Heere uwen God i in allerlei omltandigheden, maar Wel eens van hem afkeert door uwe zielsvermogens niet zo ernflig en geduurzadm werkftelligtemakeri, tót dat uwe begeertens van geeftelyke en lichaamlyke hoodzaaklykhederi vervuld zyn. /3. En dat gy teffens nog zo gebrekkig zyt in het acht er aankleven van den Heere, Want hoe dikwyls loopt gy door voorbarige driften Vooruit! daar gy hem moest volgen. y. Ja, hoeveel werkt gyook nog door uwe eigen kracht, zonder van de onderfteuning door Gods rechterhand in alle dingen aftehangen! 3, Hierover behoort gy met fchaamte aangedaan te zyn , als llrekkende dit tot onere van God ; en deswegen vergevinge te zoeken door den Heere Jefus, mitsgaders verwakkerd te Worden in het achteraankleven aan hem. A. Wel aan, kleeft hem voortaan beftendiger aan door dagelykfche geloofswerkzaamheden , en vierige liefde; ö het is immers voor tl zo goed, nahs God te zyn. (3. Ja kleeft hem achteraan, volgt hem in M alle  +ït ACHTSTE LEERREDE alle wegen, welken hy met u inflaat, zonder vooruitlopen; eri blyft hem, fchoon hy zyn aangezicht van u fchynt aftekecren, nochtans achternawandelen en naar hem uitzien, met vertrouwen op zyne beloften. y. Zoekt ook in alles de onderfteuninge door zyne rechterhand , opdat zyne kracht In uwe zwakheid volbracht worde. y Eindelyk gebruikt dit tot uwe bemoediginge, dat gy te doen hebt met een almachtigen en goedertieren God , die kan en wil alle uwe noden te hulp komen, en u onderfteunen, volgens zyne belofte Jef. xli: io. En vreest niet want ik ben met u , en zyt niet verbaasd, want ik ben uwe God; ik jlerke u, ook Iielpe ik u, ook onderjïeune ik u met de rechterhand myner gerechtigheid. Waarom gy met Afaph gelovig vertrouwende moogt zeggen, ik zal dan gedurig by uzyn, gy hebt myne rechterhand gevat, gy zult my leiden door uwen raad, en daarna opnemen in heer* lykeid. Amen. N E-  over PSALM LXIII. 179 NEGENDE LEERREDE. Pf. LXIII: 10, ti, 12. ic. Maar dezen , die myne ziele zoeken tot verwoefiinge, zullen komen in de onderjle plaatJen der aarde. 11. Men zalze Jlorten door het geweld des zwcerds: zy zullen den vosfen ten deele worden. 12. Maar dé Koning zal zig in Gode verblyden: een iegelyk, die by hem zweert, zal zig beroemen, want de mond der leugenjprckers Zal gcjtopt worden. D e rechtvecrdige zal zig verblyden, als hy de wraak aanjchouwt; hy zal zyne voeten wasjchen in het bloed des godlozen, is de opmerklyke taai van David PJ. lviii: 11. I. Dit is niet alzo te verftaan, als of de rechtveerdigen die door het gelove gerechtveerdigd, en by aanvang geheiligd zyn , zulke wrede menfchen waren, dat zy met een uitterlyk vermaak en blydfchap hunne voeten zouden wasfchen in het bloed der godlozen, wanneer God hun doet triunipheren over dezelven, zo datze op eene bloedige wyze door' Gods wrake ofnmekomen-; neen, het verderf der godlozen is hun tot fmerte , en hun hartelyke wensch is, datze mogen bekeerd worden tot derzelver eeuwige behoudenis. M & 11. Inieï- OING.  x£o NEGENDE LEERREDE Inhow. tier text tuöordtn II. Maar de rechtveerdige zal zig verblyden in het aanfcbouvven van de wrake Gods over de godlozen, voor zo verre de godlozen, niet als menfchen , en dus als natuurgenoten en evennaaften der rechtveerdigen aangemerkt worden, maar als godlozen, als vyanden van God en van zyn volk. A. Welke blydfchap der reohtveerdigen gegrond is, J*. Niet in het verderf en den ondergang der godlozen : 3. Maar in de ere eh verheerlykinge, dieGod daardoor ontvangt, en in de bevrydinge die de rechtveerdigen daardoor verkrygen, waarin de ere Gods zelf opgefloten legt en uit voortvloeit, waarom David in het 12 vers daarop laat volgen, en de menfche zal zeggen, immers is 'er vrucht voor den rechtveerdigen , immers is er een God , die op der aarde richt et. B. Dus vindt men meermalen, dat de rechtveerdigen zig verheugd hebben over den ondergang der godlozen. K. Hoe vrolyk Zong Mofos 'en Israël met hem over den ondergang van Pharao raeij zyn \i heir in de rode zee. Exod. xv. 3-. Hoe blyde verheerlykte Debora met Ba- • rak den Heere over de nederlage van den krygsoverflen Sifera. Richt. v. : J'. Ja hiertoe word de geheele Kerk opgewekt Pf. xlviü: 12, Laat de Berg Zion blyde zyn , laat de dochteren van Juda zig verheugen j *m uwer oordeclen wille. C. Dit zien wy ook in den rechtveerdigen David , die in de woorden van onzen text voorftek zyne  oveii PSALM LXIII. Ui # zyne blyde verwachtinge, dat zyne vyanden, die godlooslyk hem ten verderve zochten, door Gods wrake zouden vernield worden. 3. Waarvandaan hetuitwerkfel in hem zoude wezen eene verheuginge, dogeene verheuginge, gegrond et. in God, 0. In de ere , die God daarvoor zoude worden toegebracht, en y. in de bevrydinge, die de gehele Kerk daardoor ontvangen zoude. Tot verklaring van onze Textwoorden zullen wy achtgeven op twee hoofddeelen. |. Eerst op Davids verwachtinge, dat zyne boze vyanden zouden verdelgd worden, vs. 10, 11. II. En daarna op de blyde Godverheerlykende vrucht, die daaruit zoude voortkomen , zo ten opzicht van David in 't byzonder, als ten aanzien van Gods volk in 't gemeen. VS. i». I. In het eerfte deel zien wy A. Een befchryving van Davids vyanden, K En eene voorzegging van derzelver ondergang. A, David befchryft zyne vyanden als wrede vervolgers, zeggende, dezen, die myne Ziele zoeken tot verwocstinge. 8. Door dezen, als met een vinger wyzing bedoelt David den Koning Soul, en zyne krygsbenden, die hem vervolgden, en de oorzaak waren van zyn ommezwerven in de woeftyne van Juda, waarvan meniezen kan 1 Sam. xxm. 3. Dezen zochten zyne Ziele tot verwocstinge, «. Door zyne Ziele moeten wy -hier ver* ftaan niet zo zeer zynen redelyken geest, omdat M 3 te' ■ing derzeiven. VERRIJKING. I. Deeh dezen Die myne ziele zeeken.  m NEGENDE LEERREDE dezelve, als zynde onjïerfiyk, niet tot verwoes- • tinge of dodinge kan worden gezocht, dan -in éen oneigentlyken zin ; maar wy moeten hier : denken aan Davids gehelen Perfoon, gelyk de Zie- ■ le, die het voornaamfle deel des menfchen is, , wCl mcermaien voor oen genelen pertoon geno- i men word, onder anderen, Gen. xlvi: 2(5. daar ' gezegd word , dat zesenzestig Zielen , dat zyn menschlyke perfonen , uit Jacobs hcupe waren voortgekomen. Myne Zfele is dan zo veel als myn perfoon , zo dat David zelf het voorwerp was van de vervolging zyner vyanden. £. Hunne wreedheid befbnd daarin, dat zy zyne Ziele zochten tot verwoestinge. a. Het grondwoord Ï^JDI beteekent iets te zoeken met een naauwkeurige oplettenheid, bezorgdheid , en infpanning van alle vermogens; hetwelk fomtyds in een goeden zin genomen word; doch ook wel in een kwaden, om iemand nadeel toetebrengen , gelyk het hier voorkomt, én dus word 'er door te kennen gegeven een driftige begeerte en heftige poginge des harten in Saul en zyne aanhangers, om David kvvaid te doen, gelyk Jonathan aan hem openbaarde, zeggende , myn Vader Saul zoekt u te doden i Sam. xix: 2. tot dien einde ging Saul met zyne mannen uit, om David te zoeken in de woèüyne 7Jph, nadat de Ziphiten hem aan Saul verraden hadden ; en als David vandaar naar de woeflyne Maon vluchtede, zo jaagde Saul hem ook daarin na , omcingelde hem, en meende hem te grypen; maar de Heere God verloste David met zy-  over PSALM LXIII. i*S zyne mannen op een zonderlinge wyze. i Sam. xxin: 25 — 28. b. Dit zoeken van zyn Ziele was zo heftig en wreed, dat zy hem zochten tot verwoes- 1. Het grondwoord nx'tiP beteekent in kracht, en nadruk zulk een verwoesting , die met rumoer, oproer en gedruisch gefchiedt, waardoor het land in beroerende beweging ge, bracht word, vergel. Jer. iv: 7- üe verderver det Heidenen is opgetrokken, hy is uitgegaan uit zyns plaatje, om uw land te Jlellen in verwoestinge, uwe Jleden zullen verfloord worden. Het werkwoou word ook wel van den onze overgezet door rutJchen, gelyk de grote wateren JeJ. xvn: 13. zc dat David hierdoor te kennen geert, dat Saul er zyne mannen hem zochten tot zyn verderf en verdelging , zo dat het land daarvan waagde , er, met gedruisch vervuld wierd; gelyk men zulk! ligtelyk kan opmaken uit de krygsmacht, welke Saul met zig voerde, om David optezoeken er tot den dood te brengen, die het land doortrokken met een groot gedruisch, waardoor de inwoonders als in rep en roere gebracht wierden even als het nog hedendaags toegaat m die landen, daar gewapende mannen vervolgingen aan rechten. ; , . a. In zulke gevaarlyke en benaauw de omftandigheden bevond zig thans de God vruchtige David, waarom hy wel bidden mogt Haast u, u God! om my te verlosjen, 0 HEERE tot myner hulpe , laatze bejchaamd ende Jchaan rood 'worden, die myne Ziele zoeken , laatze ach M 4 te' tot ver- vtoe/iia* I l  1 i < j ■gy zullen komen in de onderfte * plaatfen l der aar- c *. v V i d d d P d ir ui w re G «84 NEGENDE LEERREDE ttwaards gedreven, ende te fchande worden, die lust hebben aan ?nyn kwaad. Pf m- 2 „ ' nnLD°Ch dCZS Zyne vyanden zoHden'in hunne nnderneminge tegen David niet hun einde berei. Ken, maar die zoude uitlopen op hun eigen on- gen bemoediging voorzeideen gelovig verwach■ede maar dezen, die myne ziele zoeken tot vervoeflmge, zullen komen in de onderfie plaat L Ier aarde , men zalze florten door het geleld £J iweerds ; zy zullen den vosfen ten deele worden n welke woorden hy voorftelt: w°™™- ij. Den ondergang zyner vyanden. J. En de maniere van denzelven. II. De ondergang van Davids vyanden rord uitgedrukt met deze woorden , z/rulkn omen m de onderfie plaatfen der aarde, dat aners we genaamd word: ter helle nederdalen;het 'elk te kennen geeft: ' «. Het verderf of ommekomen zyner yanden, zodat zy zouden komen in het gemeen 1 eenflaat der doden, dfc gerekend wierden neertedalen m het benedenfte der aarde, het zv m naar het lichaam in het graf en ftof des W?; J"* 2y,°°k ^ d£ Zie,e ™ d° Mie, de aatfe der verdoemden; zo dat dan de uitkomfte :r ondernemingen van Davids vyanden die gericht waren om hem te verderven, zouden tlopen op hun eigen ondergang en verderf 0. Trouwens dat is al dikwyls een uit-rkzel van Gods rechtveerdigheid omtrent on:htvaerdige onderdrtikkers "en vervolgers' van iZ ' Aclyk J°b getuigt van het deel des Hozen menfches by God, ende erve der TyraZ nen,  over PSALM LXIII. x*j nen, doet hy zyne oogen open, zo tn is hy 'er niet, des nachts zal hem een wervelwind wegjtelen, de oostenwind zal hem wegvoeren, dat hy henen gaat, en zal hem wegnemen uit zyne plaatje. Job xxvii: 19-21. en het is Gods eigen zeggen, Ik zal den hoogmoed der fiouten doen ophouden , en de ho* vaardy der Tyrannen zal ik vernederen; ö ja gewisfelyk , alle die tot onrecht waken worden uitgeroeid , aldaar zyn de werkers der ongerechtigheid gevallen, zy zyn neder gefloten , en konnen met' weder opflaan P/.xxxvi: 13. De godlozen groeijen als het kruid , en de werkers der ongeregtigheld bloeijen, opdat zy tot in der eeuwigheid verdelgd worden. PJ. xen: 8. 3. Hierby'fielt David voor de mamere van den dood zyner vyanden, zeggende <*. Men zalze Jtorten door het geweld des zweerds, eigendyk volgens den grondtext, door de hand des zweerds. a. Het is bekend, dat al van ouds onder de oorlogswapenen de zweerden gebruikt wierden : men kan met geen zekerheid zeggen, wanneer dezelven allereerst zyn uitgevonden: fommigen denken , datze hunnen oorfprong hebben van Belus, die dezelfde zoude zyn met Nimrot, dien geweldigen Jager: althans is het zeker, datze al van ouds zyn bekend geweest, mei . recht den naam dragende in den grondtext yift afflammende van het wortelwoord ü^tt dat ver mesten beteekent, omdat het zweerd dient to verwoesting en dodinge, de band des zweerd; volgens den grondtext is te zeggaa de punt 0 M S fchcrpU zweerd • gevjtld r of bun» ' des ' zitserds  men zalzeflor- . ten door het geweld des' zweerds. 1 ■ J ■ c l 2 6 k a i\ 1 4 z d V z f< den vosJen. i86 NEGENDE LEERREDE fcherpte des zweerds, of de /lag die met het zweerd door de hand van iemand word Se*" bracht, dat in den zin uitloopt op de vertaling van de onzen , het geweld des zweerds, gelvk zv de grondwoorden ook vertaald hebben Job v zo. inden honger zal hy u verlosfen van den dood', enin de oorloge van het geweld des zweerds; en in andere plaatfen meer, . i b- Ah David zcgt> men zalze (torten door het geweld des zweerds, zo is de zin , dat zy door het zweerd zouden worden gedood ioor een gelykenis, ontleend van het florten en «regvloeyen van water, volgens de kracht des -rondwoords het welk florten en vloeijen beeekent, zo dat hierdoor te kennen gegeven jrord, dat Davids vyanden een geweldigen bod zouden ondergaan, dat zy een dood met 'loedftomng zouden ilerven , gelyk God ook an de Ldomrten bedreigde Ezech.xxxv: 5 0,«. at gy een eeuwige vyandfehap hebt, en hebt de tnderen IJraëls doen wegvleeijen door het geweld es zweerds, ter tyd har es verderfs. Daarom zo ■aaraclitig als ik leve,fpreekt de HEERE, HEEt, ik zal u voorzeker ten bloede bereiden In ezen zin bad ook Jeremia tot God, geeft 'hare men den honger over , ende doetze wegvloeijen W het geweld des zweerds. Dus zouden Dafds vyanden een geweldigen dood fterven, men Uze/forten aoor het geweld des zweerds. /3. Daarby komt nog, zy zullen den vosn ten deele worden. a. Het grondwoord 7^1$ word altyd door  ov5K PSALM LXIIL 187 leleerd-n Bnchart (Hieroz. part. 1 L, 3. LaP- ^Vhoedanéd^ uh- de hinorie van te zien iS *y Het zv wiMe dieren, die zig meest in woeste pi tS ophouden , ja ook yfe^*^ ?en die op dode lichamen azen-, blonder het foor't die7a*M«» genaamd w°rdf' ^i t zdfs de begravene lyken uit de aarde opdelven tot hunne fpyze. ^ ^ y van zyne wanden die door het zweerd zouden vallen, 2*Yden vosfen ten deele zullen worden zo zal fe e" kinnen geven, dat hunne do de l^ag en of zonder begraven te worden als ^J«gg 00 h-t veld blyven leggen, of onder de aarde be «aven zynde , tot eln roof en proije zouc ei ferftrekken voor de vosfen en andere roofdic In die pede onder de vosfen konnen worde, begrepen, door een fpreekmanier waardoor ee bylonder foortgefteld word voor het gehele g fllchte der wilde dieren ; hoedanig een &g God aan Ifraël ook het voortellen Deut. »» 24 Ende ik zal de tanden der beesten onder ht fchikken, met vyerig venyn vanjangen desjtoj in Jer.xv: 3. Want ik za bezoek: 'g'™'» doen met vier gejlachten, Spreekt de HEER met den zweerde, om te doden, eme met de ho zullen zy ten deele worden. i l 1 1 E U r. n • > 1-  m NEGENDE LEERREDE maar dezen enz. den , omtejlcipen; tnde met het gevogelte des hemels , ende met het gedierte der aarde, om op te eten , ende te verderven. b. Derhalven geeft David hier te kennen, dat zyne vyanden door het zweerd gewisielyk zouden ommekomen, en dat hunne dod l zal zig verfrly. den.  190 NEGENDE LEERREDE in Gode welke hy, of reeds bezit of als zeker te gemoet ziet, zig naar buiten openbarende door vrolyke gebaarden en daden. Dus zoude David zig ook verblyden , als zyne vyanden ommegekomen waren, Zo dat de inwendige blydfchap zich zoude vertonen door uiterlyke teekenen Van triumphe, en blyde bezitneminge van het Koninkryk over Ifraël op een Juifterryke wyze. Dit zoude zyn een heilige blydfchap i want hy zoude zig verblyden in Gode, dat is te zeggen , hy zoude daarmede eindigen in Gode, zodat hy zyne gehele verlosfing en bevestiging in het Koninkryk aan God alleen zoude toekennen, met hartelyke erkentenis en mondelyke roemsrerheffinge van Gods hulpe, Almacht, getrouwheid en waarheid in het dadelyk vervullen zyner be-* loften, door den mond van Samuêl aan hem gedaan, even als hy voorkomt Pf. xxi; z. enz. De Koning is vcrblyd over uwe flerkte, en hoe zeer is hy verheugd over uw heil, gy vervrolykt hem door vreugde met uw aangezicht e, uwe hand zal alle uwe vyanden vinden , uwe rechterhand zal uwe haters vinden , gy zultze zetten als enen vyerigen oven ten tyde uwestoornigen aangezicht s. Ziet ook Pf. ix: 3, |. a. Men zoude konnen vragen, hoe konde David blydfchap hebben in zulk een droevige en jammerlyke vernielinge zyner vyanden ? Want het fchynt te flryden niet alleen tegens de Godzaligheid, dat men zig verblydt over den ondergang zyner vyanden, maar ook tegens 2 Sam. ïi n , 12. daar men leest, dat David zeer grote rouwe bedreef, als hy gehoord had de nederlaag van Saul met de zynen; ja zo dat hy in zyn klaaglied uit-  over PSALM LXIII. 191 uitriep , en verkondigt hit niet te Gath, ende en boudfchapt het niet op, de (haten van Jskelon, op dat de dochters der Philijlynen haar met en verblyden , opdat de dochters der onbefnedenenmei opfpringen van vreugde ; gy hergen van Gilboa , mch dauw. noch regen moet zyn op it, noch velden der hef offeren. VS. 20, 2!. b. Dan, hierop dient tot antwoord, David heeft getreurd, en is teffens blyde geweest over de nederlaag en het ommekomen zyner vyanden, voor beide had hy billyke redenen. 1. Hy heeft getreurd, voor zo verre hv de rampfpoeden der menfchen zig voor ogen ftelde, en overdacht in welken jammerlyken ftaat zodanigen zyn, die van God verworpen worden, want het was immers een treurensweerdige zaak, dat Saul zo elendig ommekwam , met zyne zonen , ende krvgsknechten; waarby kwam , dat hy zich voorftelde, dat die nederlaag zoude ftrekken in opzicht van de Phihftynen, tot onteringe van Gods naam , en dat dezelven tenens te ftoutmoediger zouden worden , om Ifrael te beoorlogen. ., ,, . . 2. Maar David verblydde zig m Gode, voor zo verre uit het ommekomen zyner vyanden veel goeds volgde, want daardoor hield op de Tyrannie van Saul; daardoor wierden ue vyandelykheden ten einde gebracht; ja daardoor wierden vervuld de beloften van God aangaande het Koninkryk van David, welk alles diende tot eer en heerlykheid van Gods naam, en alzo zoude hy zich verblyden in Gode. B. Hierby voegt hy een vrucht; die voor alle godzaligen daaruit zoude voortvloeijen , aie^S  NEGENDE LEERREDE Een ie~ gelyk die by hem zweert, i i i 1 i I 4 zul zig bereis. \ men. 2 • 11 V b oolc in Gode zouden beroemen, omdat de mondi der leugenfprekers zoude geftopi worden. Eén iegelyk, die by hem zweert, zal zig' beroemen. «. By hem, te weten by God, zo eveni te voren uitdruklyk genoemd , te zweren, is niet: anders dan God aanteroepen, als die het harte en i alle daden des menfchen kent, dat hy der waar- ' heid getuigenis geve, en als reehtveerdige Richter, my ftraffe indien ik valschlyk Zwefe; gelyk wy over het eedzweeren in de Catechetifche verhandeling nader verklaren, Gemerkt nu het godzalig eedzweren een voornaam deel van den Godsdienst is, dewyl daarin een erkentenis van vee] volmaaktheden Gods opgefloten legt, zo vord het zweren by God ook wel genomen voor len gehelen Godsdienst, en de betrachtinge van godzaligheid, gelyk men 't vindt Jef. ix: 18. Te dien dage zullen 'er vyfjlcden in Egyptenland zyn, /prekende de fprake Canadns, ende zwerenle den Heere der Hcirfcharen. Dus ook Jef. .xv: 6. Ende wie zweren zal op aarde, die '.al zweren by den God der waarheid} zo dat een egelyk die by hem zweert hier zal te kennen ;even elk Godvrezende, een iegelyk die God ient in geest ende in waarheid. /3. Die zal zig beroemen , dat is, met erheffinge van de ere Gods blyde zyn, en zig elukkig achten over zynen ftaat en lot, geen ronder, want a. Nadien David het hoofd en de voorander was van de godzaligen onder Ifraëls volk, . zulk een perfoon, die een doorluchtig vooreeld was van den beloofden Mesfias, zo hing van  over PSALM LXIII. 195 i van zvne behoudenis af het geluk van alle de godzaligen, en met zyne welvaart was hunlieder , welvaar? zo naauvv verbonden dat die niet bloeiien konde, ten zy ook Davids Koninkryk bloeide, hetwelk een voorbeeld was van het Koninkryk des Mesfias, 20 dat zy in den bloei van Davids Koninkryk »eenigermaten Zagen bloeijen het 1 Koninkryk van den Meslias. b En ook dat God zyne beloften aan David vervulde, konde alle godvruchtigen yerfterkenin hun gelove en hope, om de beloften Gods aan hun gedaan, met zekerheid intewachten | en alzo konde Davids reddinge door het ommekomen zyner vyanden , tot nut van alle ■ godzaligen, als mede tot verheerlykinge van God f ftrekken. , ,. 3 Hier komt by als een oorzaak van die , gemeene blyde beroeminge, dat de mond der leu\ gen/prekers zal geflopt worden , gelyk door het j woordeken want de woorden te famen gebonden i worden» ; .. « De leugenfprekers Haan hier tegen oyel ■» de genen, die by God zweren, die in waarheid, : in recht en in gerechtigheid zweren , mitsgaderi God in oprechtheid dienen , zo dat door dc ! leugenfprekers worden aangewezen a. Alle zodanigen, die of niet ydele et lichtveerdigeofmet valfche eden Gods heihgei naam onteren , en alzo deri Heere fmaadhei, aandoen; ja ook met liegen en bedriegen hunne naaften benadeelen. b. En in 't gemeen zyn hier, door ee fnreekmanier, waardoor een gedeelte genome word voor het geheel, de leugenfprekers alle d. N ¥ want de mond der leu* genfprekers \ l l 1 l tl n 1-  *. \an dezen zegt David, dat hun mond zal geflopt worden, door welke fpreekmanier word te kennen gegeven, dat zy in het ongelyk zullen gefleld en veroordeeld worden, gelyk als van de valfche befchuldigers in het gerichte ofte vierfenaar gezegtword, dat hun de mond geftopc word, als zy m het ongelyk gefteld, afgewezen «n veroordeeld worden , zo dat hiermede word Uitgedrukt, dat de onrechtveerdigheid der geoen, die Gods volk beledigen met woorden of daten, eindelyk tooi het oog der wereld blyken ia., eq dat fcpd de rechtveerdigheid van de fairder godzaügen zal handhaven, en hen zal toen triumpheren over hunne vyanden, zo dat tlle 'eugenfpreker*. als godlozen zullen worden veroordeeld, hunnen mond geflopt, en zy alzo net Jcnandeen fchaamte overdekt worden- geyk als zeer nadruklyk beloofd word aan de godTuchtigen Jef. uv: 17. Alle infirument, dat te■en n bema word, zal niet gelukken, ende alleonge.die tegen u in het gerichte op/laat, zult sv •erdoemen; dit is de erve der biechten des Heey1/ ' gfnehtigheid is uit my, fpreckt de Ziet daar een klaar bewys van de welverzekere veiligheid der godzaligen in het midden van rote gevaren, en vervolgingen door vyanden, 1 het exempel van Koning David, dienende tót emoediging van alle Godvrezenden. Hier in de woeftyne dezer wereld hebben zv Heffel verdrukkiage, ftryd en tegenioop door vyan«  over TSALM LXIH. W vyanden; doch daaronder houdt God hen ftaande en doet hen eindelyk overwinnen. A Wanneer iemand den weg naar den hemd verkiest en godzalig tracht te leven , zo moet Z zlvoorlfellen, dat hy vyandige menfchen % hebben, al zynze juist zo groot en machtig niet als Davids vyanden waren tWW*" fchen in den natuurftaat levende , zyn in hun harte tegens de godvrezenden vyandig gekant, die godzalig leven, worden voorwerpen van hun»enS,\an dè bitterheid hunner tonge. door fcherpe bejegeningen, ja lasteringen, zo dat zy Z Sv^w^ie^fc -ande. Hné en vervolging, w*»* alle die godzalig willen volgens z 21»*. m; ia. zo dat kwaadaardige natuurlingen dik*'* godzaligen om tajJ^Theid benaleelen, alle voordeden ondermyncn, hun recht^te kort doen, en, was het in hunne macht, wel zouden jagen naar het woefte, gelyk Saul omtrent David handelde. B, Welke vyandfehap tegen de godzaligen daarvan daan komt, „j0«, K Omdat de godzaligen het met een andere party houden, namentlyk met God en zynen dienst; Mitsgaders in begrip en oordeel, in * e» Mimen, in taal, in levenswandel en gediag van ?e onbekeerde menfchen verfchillcn, waarom de Heere Tefus zeide Joh. xvli: 14. <** Wd se «iir, omdat zy van de wereld met en zyn. X Byzonder, omdat de godzaligen door hun„en godvmehtigen wandel de wereldhngen be* ï> * ... ■  196 NEGENDE LEERREDE fchamen en tot veroordeelinge zyn , hetwelk ' voor zodamgen onverdraaglyk is, zy haten het Item, omdat hare werken daardoor bejïraft worden joh. in: 20. II. Dan, hoe vyandig ook de godlozen tegen de godzaligen mogen zyn , en voor een -tyd hen qa» derdrmtken, nochtans komen zv eindelyk om' en worden uitgeroeid, volgens'het gene men vindt aangeteekend Pf. xxxvn: 3?,38.£« op den vromen ende ziet na den oprechten, want het einde van aien man zal vrede zyn; maar de overtreders worden te famen verdelgd, hst einde der godlozen word uitgeroeid. A. Merkt dit dan eens op, alle gy vyandige natuurhngen ; de Heere God mag u voor een tyd laten voortgaan in uwe zonden en boosheden • doch gy zult zekerlyk een einde hebben, gy zult gewis eens worden uitgeroeid. j M,is?hien °P een "xemplare wyze, want de Goddelyke Voorzienigheid levert daarvan nog wel nu en dan aanmerklyke exempelen uit zo dat men ziet, dat de godloze Sauls , die dl godzalige jJaviqs vervolgen; eindelvk geraken in het verderf en ondergang, •? p' 2- Althans, indien gy onbekeerd komt te fterven, zq zult gy dpor de hand en den prikkel des doods geflon worden in de onderfie plaatfen der aarde, en, ter hellen nederdalen, waarmede aan de loop uwer ongerechtigheid zal worden af- gefneden , en de verfchrikkwgen Codes uwe ziele rondom zullen aangrypen. I En ten jongften dage zal in het Godde- lyk gerichte uwe mond opevtlyk gedopt worden, waneer gy van den Heere Jefus, den ontzag. Jykeri  «vek PSALM LXIÏI. 197 lyken Richter, dit veroordeelend vonnis zult ho* ren, gaat weg van my, gy vervloekten, in het eeuwige vier, het welk den duivel, ende zynen Engelen bereid is. Matth. xxv: 41. B. Och dat gy derhalven , indien gy liefde hebt voor uwe eeuwige behoudenis , by tyd* nog mogt ontwaken , en met ernst bedenken het gene dat tot uwen vrede met God door den Heere Jefus Christus dient, opdat gy den Zone mogt kusfen, ten einde hy nieten toorne, en gy op den weg niet en vergaat, als zyn toorn maar een weinig zoude ontbranden; en dat gy heilig bevende met den bekeerden Saulus mogt vragen , Heere , wat wilt gy dat ik doen zal! Hand. ix : (5. JU. Maar de Godzaligen konnen uit deze verhandelde ftoffe iets tot hunner leering, bemoediging en befbieringe trekken. A. Is de zaak zo gefteld, dat de Godzaligen vele vyanden hebben, zo houdt het dan niet vreemd, gelovig volk , als gy verneemt, dat'er vervolgers tegen de Kerke Gods opftaan, of tegen u zeiven, want het is alzo des Heeren gewone weg, volgens de taal van den Heere Jefus Joh. xv: 20. een dienstknecht is niet meerder dan zyn Heer, indien zy my vervolgd hebben, zy zullen ook u vervolgen. B. En is het zo de weg Gods, dan moet gy ook denzelven gewillig inflaan , is 'er een Saul, die u vervolgt, een Simei die u vloekt en lastert, tracht het met lydzaamheid te dragen , en de wraak aan God overtegeven, by wien het recht is, verdrukkinge te vergeldenden genen, die u Verdrukken. N3 tf.Dan,  I *o8 negende leerrede pan , gy moet vooral daar op letten en tvel toezien , dat gy lydt als een Christen, om een goede en rechtveerdige zaak, om uwe Godzaligheid en te onrecht, zo dat gy de wereldfche menfchen geen oorzaak van verbitteringe tegens u, door uw eigen fchuld moet geven. 3. Beantwoordt dan ook het kwaad, dat zy u aandoen met goedheid, vergeldende geen kwaad met kwaad ; en als gy gefcholden wordt, zo fcheldt niet weder, maar verdraagt het met zachtmoedigheid , gelyk David handeldei omtrent Simei, ja tracht den Heere Jefus, uwen Meester, natevolgen , door te bidden voor uwe vyanden , gelyk hy deed, Vader , vergeeft het haar, want zy weten niet watzc doen. Luc. xxn: 34. Laat uw gebed zyn , dat God hen bekere, opdat zy leven. C. Tracht gy, onder allerlei druk en tegenfland van vyandige menfchen, maar flandvastig aan God door Christus Jefus, en aan zynen dienst vasttehouden , latende u door geen ding aftrekken van uwe getrouwheid aan uwe verplichtinge aan God en uwen naasten. D. Eindelyk , het zy tot uwer bemoediging, dat alle verdrukkers en werkers, der ongerechtigheid eens een einde zullen hebben, want de mond der leugenfprekers zal geflopt worden, waarover gy u dan moogt beroemen in den Heere. N. Door daarin te erkennen Gods rechtveerdigheid in het vergelden der godlozen naar de verdienfle hunner zonden. 11. Door daarin ook te befchouwen en optemerken Gods getrouwe bewaringe, en voorzorge omtrent zyne gunstgenoten, hy magze voor een-  ot&R PSALM LXIII. 19? een tyd onder de handen der godlozen laten, dog hy ftaat eindelyk op tot hunner hulpe en verlosfinge, ja hy beftraft wel Koningen om hunnentwille Pf. cv: 14. 3. Welaan, laat dit dan uw hoofd bovenhouden onder tegenheden en verdrukkingen, laat noit den moed zakken,maar zyt goedsmoeds, volgens het woord van den Heere Jefus, Joh. xvi: 33. in de wereld zult gy verdrukkinge hebben, maar hebt goeden moed, ik hebbe de wereld overwonnen. ». De tyd zal eens komen, dat God zal opftaan, om Zion te troosten , en haar de wrake van hare vyanden te doen zien. 0. Ja de tyd nadert al vast, dat elk gelovige boven alle geweld der vyanden opgevoert, als een overwinnaar, voor den troon Gods en des Lams, zal leven in dat jerufalem, daar niet zal inkomen iets dat verontreinigt, grouwelykheid doet ende leugen fpreekt.: maar daar het volk alle te famen rechtveerdigen zyn , die den Drieëenigcn God roemen en verheerlyken zullen tot in alle eeuwigheid. AMEN.  DRUKFEILEN, Wiïkcn de goedgunftigé Lezer verzocht word dus- te verbeteren. filadz. i6 reg. f ftaat vvysheid /w oprechtheid ' ■ 1 33—9 ■—— verlangen als na het zyne ktt verlangen naar het zyne