V Y F D E -*>óy LEERREDEN ~f ter wederlegging van de ongegronde leerstelling '■ t)E SATAN of BOOZE GEEST WERKT NüG GESTADIG ONMIDDELYK OP ONZE AARDE en ONDER ONS MENSCHEN. waarin by gelegenheid van paulus woorden Rom. XII, 7. wordt getoont: Dat de Verklaaring van Gods Woord niet onzeeker,dè Geloofwaardigheid der heilige Schryveren niet twyffelachtig, en het Leer (luk van de Goddelyke Ingeving der heiligen Schriftuur niet gekrenkt of benadeelt wordt, daardoor, dat men aanneemt en vastflelt, dat de heilige Schryveren zich omtrent zaaken, die den Godsdienfi en j de Zaligheid niet onmiddelyk raaien, zomtyds van de Volkstaal bediendt, en zich zomwylen naar de Vooroordeelen van het Volk gefchikt en gevoegt hebben. door frantz georg christoph. rüt& Hoogduitfch Predikant in de Lutherfche Gemeente in 'j Hage. VIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD. . IN *SG RA r E N HA G E, ByISAAC DU MEE MDCCLXXXIIL   INLEIDING. Aandachtige Toehoorders! Dewyl men bon* dig kan bewyzen, zoo als braave en geleerde Mannen reeds lange op eene onwederleelvke wyze hebben betoogt: dat de LeerftelSe van de onmiddelyke Werkingen van den boozen Geelt op aarde, met die Waarheden, welke tot het weezenlyke van onzen allerhel; Heften Godsdienft behooren, in geen onaffcheidllyk verband ftaan , en dat deeze heilzaarne Waarheden zoo min als onze Godsdienft er iets hoegenaamd door lyden of'er by verhezen, of door gewinnen, 't zy dat men deLeerftelling goedkeure en aanneeme, of afkeure en v«w!rpe;zoo volgt natuurlyk en rechtreeks, da deeze Leerftdling tot de uitlegkund.ge Opgaven moet behooren. En daarvoor en voor niets anders en voor .niets meer houde ik dezelve. Dan, is deLeerftelling aangaande de onmiddelyke werkingen van den duivel op aarde niets dan een Uitlegkundige Opgave ; zoo volgt deels, dat nog hy. die aan dezelve zynZeege hangt, nog hy die dezelve,verwerpt, zyn LreSn ooi ofte ooit, zoo en in dier voege zal kunnen bewyzen en ftaven, 4at.fi^E övergeftelt Gevoelen voor eene volftrekte Onwaarheid moet worden gehouden en te _boeK ieftèfe: en anderrtdeelsxó*t'er bven omtrtnt |lk van deeze twee Gevoelens,' Zwaarigheedeft èn TwyfFelingen zuilen-overig blyven j  ©< 228 >® ke nooit; zoolange deeze Leerftelling een 0/>g«ve blyft, ten vollen zullen worc'en opgeloft en uit den Weg geruimt. Verbeeld u derhal ven niet en verwagt niet van my, dat ik eenvouwig, dwaas en vermétel genoeg zal zyn om te belooven en op my te neemen, van myn Gevoelen tegen alle Zwaarigheeden te zullen vyligen en alle Twyffelingen te zullen oplosfen en ten vollen wegneemen! Neen! 'er zullen altoos by myn Gevoelen nog Vragen Twyffelingen en Zwaarigheeden overblyven waarop ik op eene voldoende wyze, ik bekenne het, niet kan antwoorden, en die ik niet ten vollen kan oplosfen en uit den Weg ruimen. Dan, het is voor my genoeg en zal denkelyk voor elk voldoende zyn, wanneer die Vraagen en Zwaarigheeden maar van geen belang zyn en er onge Religie niet door lydt en benadeelt wordt,ingevallezyonbeantwoordt en onopgeloft biyven. Maar, de Vrienden en Verdedigers van de Leerftelling aangaande de onmiddelyke Werkingen van den boozen Geeft op Aarde, zullen nnsfchien zeggen: dit is juift het Geval, waarin diegeenen zich bevinden, die deeze Leerftelling verwerpen 1 Wy kunnen hen Vragen, die van het uiterfte belang zyn ter beantwoor' dmge, en Zwaarigheeden ter oplosiing tevooren leggen, die, wanneer zy niet op eene voldoende wyze worden beantwoordt en uit den Weg geruimt, den geheelen Grond van onzen Godsdienft ondermynen en omverftooten terwvl zy den bron van onze kennis in zaaken, die onzen dterbaaren Godsdienft betreffen, ten eenemaale bederven, verftoppen en onbruikbaar maaien. Want, wat zal uit het heilig en Ofl-  ©0 onfeilbaar Woord van God', uit dit eenigft middel worden 't welk wy kunnen en moeten gebruiken om tot eene vafte en zeekere kennis van die Waarheeden te geraaken, welke tot onzen allerheiligften Godsdienft behooren, en waarop wy in Nood en Dood onze hoop en ons vertrouwen gronden en bouwen? Waar zal het gewigtig Leerftuk van de goddelyke Ingeeving van de heilige Schrift blyven, wanneer het geoorlooft en regtmaatig is, den Bybel zoo en op dien voet te verklaaren als zy doen, die de Leerftelling aangaande de ligchaamelyk van den Duivel of Daemon bezeetene Menfchen, waarvan de Evangeliften fpreeken, en die het gevoelen betreffende de onmiddelyke Werkingen van den boozen Geeft op Aarde, waarvan de Apoftelen in hunne brieven gewaagen en waarvan wy gelooven dat zy nog tot op den huidigen dag toe voortduuren, of ten deele of ten vollen ontkennen» en daarentegen beweeren: dat Jefus in zyne daagen en zyne Apoftelen in hunne fchriften , de gewoone Volkstaal gefprooken en zich naar de verkeerde Begrippen van Joden en Heidenen gevoegt en gefchikt hebben? En wat meer is! dat, wel is waar, de Apoftelen zelfs, voor den tyd van hunne onmiddelyke verlichting, niet vry van deeze en van andere nog veel gewichtigere dwaalingen geweeft zyn en ons dezelve eerlyk en trouwhartig verhaalt hebben,- maar dat wy daarom niet verplat zyn, om hunne verhaaien in een* letterlyken Zin optevatten, en al hetgeen zy ons van de zoogenoemde Dcsmonifche Menfchen en van de onmiddelyke Werkingen van den boozen Geeft op Aarde, in de toentyds in gebruik zynde Volkstaal, zich naar q 3 den  den Zmaak, naar de Vooroordeelen en Zwak* heeden van hunne lydgenooten voegende en fchikkende , hebben verhaalt, voor Geloofswaarheeden op- en aantenemen,'maar dat wy alles naar de regelen van taal- en uitlegkunde, Zoo moeten verklaaren en begrypen, dat eens* deels het toenmaalig Volksgeloof en Volksvooroordeel kénlyk blyft , en anderdeels dat wy den heiligen Schryveren, geéne Stellingen optygen, die zy zeiven niet uit eige beweeging en overtuiging met ronde en duidelyke Woorden als hun eigen Gevoelen, en als van God hen ihgegeevene Waarheeden voorgedraageri hebben ,• enz. enz. Wat zal, vragen zy , uié Gods Woord en uit de goddelyke Ingeeving Van de heilige Schrift worden, wanneer het geoorlooft en regt is den Bybel op deezen Voet te verklaaren? Komt deeze Manier van verklaaring in tryn en is die wettig; zoo kan men alles naar zynen Zin verkeeren en verdraaien naar welbehagen! Zoo kan b. v. een Sociniaan eene gewigtige Waarheid ontkennen, en behoevt niets meer te doen, dan te zeggen: het is een Wangevoelen , een Volksvooroordeel van de Tydgenooten der Apoftelen, die Jesum voor eene Perfoon in het aanbiddelyk Opperweezen gehouden hebben, en daarnaar hebben zich de Apoftelen gevoegt en gefchikt! En zoo zal elk Dwaalleeraar zyne Gevoelens tegen het Woord van God kunnen verdedigen en ftaande houden 1 -— Deeze in Vragen gekleede Zwaarigheeden } ik bekenne het zeer gaarne, zyn van groot gewigt en belang, en zoo zy zoo onoploslyk waaren, als zy fchynen te zyn en als zy gewigtig zyn; zoude ik huiverig tyorden en Zwaarigheid maaken, om, niet tegen-  CK m eenftaande alle overige zwaarwichtige Gronden, die mvn Gevoelen onderfteunen, de Leerftelling aangaande de ligchaamelyk van den Daemon Beleetenen, en betreffende de voorgewende nog altoos voortduurende onmiddelyke WerWneen van den boozen Geeft op Aarde en onder ons Menfchen,te ontkennen en te verwernen. Dan, ik verbeelde my en vertrouwe op goede Gronden, dat deeze Zwaarigheeden zoo onoploslyk niet zyn , als het by den eerften S fchynt. En dewyl ik volgens myne gedaane belofte voortvaaren moet, onder inwachting van Gods vaderlyken byftand , te toonenTdat 'er in de Schriften van het Nieuw Verbond geen één eenige plaats te vinden zy, waaruit men op eene regelmatige wyze kan afleiden: dat de booze Geeft nog geftadig onmiddelyk onder ons Menfchen op Aarde werke: zoo zal het noodig zyn, dat ik vooraf deeze hoofdzwaarigheid trachte uit den Weg te ruimen God geeve ons daartoe zyne Genade en zvnen Zeegen wanneer wy hem daarom met ervoor eikanderen ootmoedig en met een kinderlyk vertrouwen aanroepen en tot nem bidden enz. Onze Vader enz. T E X T. Rom. XII, 7. Heeft iemand Prophetie, zóo zy die den Geloove gelykvormig. A T In de Gemeente JesuChristi,die de Apoftelen te Rooraen^vergadert hadden,, von-  ©<[ 232 >® den zich vcele Joden - Chrifienen. Onder deézen ontmoetede men Menfchen, die 'er byzonder hun werk van maakten, om de Schriften van het Oude Verbond te verklaren en uitteleggen. Dit was eene nuttige, waardige, en heilzaame Bezigheid. Maar, zoo voordeelig deez' Arbeid voor het Chriftendom was of kon worden, wanneer hy met behoedza'ame en kundige wysheid, en met verftand ondernoomen werd, zoo nadeelig wierd en kon hy worden, wanneer hy met ongewafchene handen t begonnen en voortgezet wierd. Paulus kende den verkeerden zmaak der Joden en wift uit de ondervinding, dat deeze Natie by de verklaaring van het Oude Teftament juift niet naar beproefde, beweezene, en met grond goedgekeurde uitlegkundige JRegelen en Wetten gewoon waaren te werk te gaan, maar dat zy dikwerf by de verklaaring van den Bybel, aan hunne Verbeeldingskracht en aan eene onrype fchranderheid den ruimen teugel vierden, en op die wyze in den Bybel zaaken en ftellingen vonden, waaraan de heiligen Schryvers wel juift niet gedagt hadden, maar die echter met hunne gelief, koosde Volksgevoelens by uitftek wél ftrookten, en uit die rede door hen greetig voor bybelfche waarheden te boek wierden geftelt. Deezen zmaak en deeze gewoonte hadden de JodenChriftenen uit het Jodendom met zich genoomen toen zy tot het Chriftendom overgingen. Paulus bemerkte dit en voorzag, dat deeze handelwyze voor het Chriftendom ligtelyk zeer nadeelig zou kunnen worden , hy zocht dit Nadeel voortekoomen en te verhoeden , en fchreef hen daarom in de Woorden van onzen Text eenen yoortreflykeo Regel voor, waar naar  naar zich diegenen zouden moeten gedragen, die'er hmrwerk van maakten, om de Schriften van het Oude Verbond te verklaaren. Hy3 die Gods Woord wil verklaaren, dit is de Regel draage zorge dat zyne Verklaaringen den Geloove gelykvormig zyn. Deeze uitlegkundige Regel is zoo voortreflyk, als noodzaaklyk het is, dat elk Bybeltolk 'er zich ftiptelyk naar gedram, wil hy anders niet mistaften en den Bybel verkeert uitduiden. Elk zal hiervan gemakkelyk overtuigt worden, zoodra hy maar weet, wat Gelykvormigheid des Geloofs is! Ik zal Uwe Aandagt het begrip , 't welk men met deeze uitdrukking verbindt, in het geheugen terug brengen. Letten wy op het volgende! Alle Grondwaarheden die tot ons Geloof en onzen Godsdienft behooren, zonder op den Zaamenbang en het Verband te letten waarin zy onderling met eikanderen Jiaan, worden het Geloof genoemt. En wanneer men deeze Grondwaarheden als onderling met eikanderen naauw en vajt verbonden befchouwt, zoo worden zy da Gelykvormigheid van het Geloof genoemt. Deeze Gelykvormigheid van het Geloof , beruft op de Gelykvormigheid van de Heilige Schriftuur. Deeze'beftaat daarin, dat de heilige Schryvers van den Bybel, eikanderen nooit hebben tegengefprooken, maar dat zy onderling met eikanderen in hunne gezegdens en ftellingen, raakende de Grondwaarheden van ons Geloof en van onzen Godsdienft, ten vollen overeenftemmen. Hieruit volgt nu ontegenzeglyk, dat geen een Schriftuurtext met den waaren inhoud van een' anderen Schriftuurtext kan ftrydig zyn. Stemmen nu alle Schriftuurtexten, waarin van ééne en dezelve zaak of Helling wordt Q.5 ge-  gefprooken, onderling met eikanderen mauw* keurig en ten vollen overeen; 200 volgt ook dat alle Waarheden, die uit den Bybel getrokken worden, met eikanderen onderling ten vollen moeten overeenflemmen. Zoodra nu een Text zoo verklaart wordt, dat de Verklaaring lynrecht tegen de Verklaaring van een' anderen gelykluidenden, dnidelyken Textftrydt, en uit hem eene Helling wordt ten voorfchyn gebragt, die rechtflxeeks met eene ftelling ftrydig is, dewelke uit andere duidelyke Plaatzen van Gods Woord is gehaakt en beweezen; zoodra heeft men ook tegen de Gelykvormigheid van de H. Schrift en van het Geloof gehandelt. En dewyl zich Gods Woord voiftrekt onmoge]yk, zal het anders Gods Woord zyn en bly ven, kan tegenfpreeken; zoo volgt, dat een Uitlegger des Bybels die plaats verkeert verklaart, die door zyne Verklaaring anderen Schriftuurtexten en anderen Waarheden lynrecht tegenfpreekt! Op het breedvoerig en volleedig Bewys van alle deeze Waarheden kan ik my thans niet inlaaten. Ik heb genoeg gezegt, om te doen zien, dat een Bybeltolk vooral zorge moet dragen, dat hy geen één' Schriftuurtext zoo verklaare, dat door zyne Verklaaring de Gelykvormigheid van het Geloof en> van de heilige Schriftuur gekwetfcht worde. Dit eifcht Paulus van de Joden-Chriftenen te Roomen, en dit wordt ook van ons allen geëifcht. Het oogmerk en de rede, waarom ik deezen Text gekozen en zoo kort moogelyk verklaart heb, is niet,' om die ftoffe die Paulus aanftipt, breedvoerig te verhandelen. Neen! ik heb deeze plaats uitgekoozen , enkel om Gelegenheid te hebben, om Uwe Aan- dagt  CK 235 >'0 dagt te overtuigen, dat my de Regel die Paulus den Uitleggeren van Gods Woord voorfchryft, zoo bekend al heilig is, en om te bewyzen, dat ik de Gelykvormigheid van Itet Geloof en van de Schriftuur niet kwetfche, wanneer en terwyl ik die Schriftuurtexten, waarin van JOcemonifche Menfchen gewaagt, en waarin naar het Gevoelen van zommige Bybeltolken, van de nog altoos voortduurende onmiddelyke Werkingen van den boozen Geeft op aarde gefproken wordt, geheel anders verklaare dan zy eewoonlyk uitgeduide worden, en wanneer en terwyl ik beweere, dat de Leerftelling van de nog altoos voortduurende onmiddelyke Werkingen van den boozen Geeft, in Gods Woord niet gegrondt is. Wenfchen wy nu onbelemmert, zonder Gevaar en Nadeel tot eene volle overtuiging van die Waarheid te genaken dewelke den Inhoud uitmaakt van onze HOOFDSTELLING \Er is in de Schriften van het Nieuwe herbond geen één eenig duidelyk, bondig en grondig bewys te vinden, waardoor de Leerftelling van de voorgewende nog altoos voort' duwende onmiddelyke Werkingen van den boozen Geefl op Aarde en onder ons Menfchen met Kracht en Nadruk gerugjleunt wordt; zoo moeten wy ). De Hoofdzwaarigheid, dewelke ik in de Inleiding heb aangehaalt, oplosfen en uit den Weg  \Weg ruimen, en teffens Regelen opzoeken en aantoonen, naar welken wy dat zoort van Schriftuur- Text en, welke tot deeze floffe behoren, kunnen en moeten verklaaren, zonder dat daardoor ook maar in bet minft de Eerbied dien wy aan het Woord van God verfchuldigt zyn gekwetfcht, of de Geloofwaardigheid der heilige Schryveren benadeelt worde. En dan II: De Hoofd bewysplaatzen, waarop men de meergemelde Leerftelling getracht heeft te veftigen en te bouwen, naar deexen en andere vafte uitlegkundige ftelregelen verklaaren, om ons te overtuigen, dat deeze Leerftelling in deeze plaatzen niet gegrondt is. Heilige Vader! heiligt ons door uwe Waarheid, want uw Woord is Waarheid! Amen! A. T. Byaldien het natuurlyk en noodzakelyk als eene onbetwiftbaare en onwederleglyke Waarheid volgt: dat de Verklaaring van Gods heilig en dierbaar Woord glibbrig en onzeeker wordt: dat de geloofwaardigheid der heilige Schryveren verdwynt en men op hunne gezegdens niet meer vyü? ft3ac kan maaken: dat elk dwaalleeraar zyne Wanbegrippen en dwaa- lingcn,  ®< 237 >® linden, zoo niet uit Gods Woord kan afleiden , ten minften toch met den Bybel overeenbrengen: en dat de goddelyke Regel van ons geloof , en het eeuwig vaft Voorfchrift naar hetwelk wy ons Leven en onzen Wandel moeten inrichten , willen wy anders tydelyk gelukkig en eeuwig zaalig worden, om my zoo uittedrukken, tot eene wasfe Neus wordt gemaakt, dewelke elk naar zyn' Zin en Zmaak, naar welbehagen kan draaien, zoodra men aanneemt en vaftftelt: dat Christus de Mond der Waarheid, wanneer en terwyl Hy van de zooge. noemde Damonifche Menfchen gefprooken heeft, en dat de Apoftelen,-dewelke volgens de vervulde Belofte van Jesus Joh. XVI. 13. door den Geeft der Waarheid in alle Waarheid geleidt zyn , wanneer en terwyl zy in hunne Schriften, van de onmiddelyke Werkingen van den Satan of Duivel op Aarde gewagen, de gewoone Volkstaal gefprooken, en zich naar de Volksvooróordeelen en Volksdwaalingen uit toegevenheid gefchikt en uit infchikkelykheid gevoegt hebben s Volgt dat alles, zegge ik, als eene noodzaakelyke en onwederleglyke Waarheid uit deeze Vooronderftelling en uit deeze manier van de Gezegdens van Jefus en van zyne Apoftelen te verklaaren; zoo — ik bekenne bet zoo gereed en volvaardig, als opregt en gemoedelyk — zoo moet deeze Vooronderftelling en deeze Manier van Bybelverklaaring, als eene onechte , valfche , verkeerde, ten uiterften gevaarelyke , hoogftnadeelige, en dus volftrekt ongeoorloofde Vooronderllelling en Bybelverklaaring, ten eenemaale afgekeurt en verworpen worden. Laaten wy dierhalven, ge-  ^ Ö« *38 ># gemoedelyk onzen Arbeid en Aandacht befteèden, om 1. Deeze zwaarigheid behoorlyk te onderzoeken i ten einde dezelve uit den Weg te ruimen, en regelen optezoeken en aantetoonen, waardoor wy gerechtigt worden, om van de aangehaalde Vooronderftelling en Manier van Bybelverklaaring een goed en wettig Gebruik te kunnen en te mogen maaken. A. T. Ik verbeelde my, dat het voor uwe Aandacht zoowel aangenaamer als ook voordeeliger is, wanneer wy gemeenfchappelyk de oplosling van deeze Zwaarigheid opzoeken, dan wanneer ik u eerft en vooraf dezelve aantoone, en vervolgens bewyze, dat myne oplosfing goed en voldoende is. Wanneer wy deezen Weg inflaan , om de Zwaarigheid uit den Weg te ruimen, zoo zullen wy, gelyk ik vertrouw, teffens ongezocht en als van zelve, de Regelen vinden, die wy hebben moeten, om de Schriftuurtexten die tot onze hoofdftoffe behooren , wél te verklaaren, zonder daardoor ten opzigt van den overigen Inhoud van Gods Woord in Verlegenheid en Gevaar te geraaken. Laaten wy daarom deezen Weg inilaan, en ik twyfFele niet, of wy zullen aan het einde van deezen Weg zeggen: wy hebben gevonden 't geen wy zochten : Dit zal voor ons niet moeielyk vallen, omdat ik verfcheide Gedachten en Waarheden in voorgaande Leerredenen heb aangeftipt, die wy thans met Voordeel zullen kunnen gebruiken en dié is  B& 239 >® ik uit die rede, als 't waare herhaalen moet. Dan, voor en aleer wy ons op den Weg begeeven om te vinden 't geen wy zoeken, vinde ik my verpligt ééne Aanmerking te laaten voorafgaan. De weinige tyd en moeite die hiertoe vereifcht wordt, zal naderhand rykelyk wederom vergoede worden. Myne Aanmerking is deeze: Wanneer zommige Bybeltolken beweeren en vaftftellen — (of zy daartoe een recht hebben en wél daaraan doen ? onderzoeke en beoordeele ik thans nog niet, maar laate het voor als nog ten vollen onbeflift) — eensdeels, dat de heilige Schryvers, nu en dan, uit de Schriften van het oude Verbond plaatzen aanhaalen, om deeze of geene Stelling of Waarheid 'er door te bewyzen, zonder dat huns oordeels, het Bewys ten Voordeele van die Stelling of Waarheid daarin gevonden wordt, ten wiens behoeve die plaats uit het oude Verbond wordt aangehaaldt, en anderdeels, dat de heilige Schryvers nu en dan een Vooroordeel en eene dwaaling, zonder dezelve rechtftreeks tegen tefpreeken ,niet alleen onaangeraakt laaten ftaan, maar ook ten opzicht van dit Vooroordeel en van deeze dwaaling zoo fpreeken, dat het by den eerflen opflag fchynt als of zy dit Vooroordeel , deeze dwaaling zelfs goedkeurden; zoo drukken zy deeze Manier van doen, deeza handelwyze, met een Kitnjlwoord uit, 't welk ik , zonder onduidelyk en onverftaanbaar te worden met geen nederduitfeh Woord kan uitdrukken, 't welk juift zoo veel, en niet meer en niet minder, dan die KunftwcGrd aantoont en beteekent. Het Kunflwoord 'c welk ik bedoele is het Woord Accommodatie. < De heilige Schry-  €K 240 >@ Schryvers, - dus fpreeken deeze Bybeltolken 3 bedienen zich nu en dan in hunne Schriften van eene Accommodatie , of, accommodeeren zich naar den Zmaak van hunne eerjie Leezeren. Dewyl ik nu vooraf verklaart heb, wat men onder eene Accommodatie te verftaan hebbe, en wat die fpreekmanier beteekene: zich naar den Zmaak van zyne Leezeren accommoderen, en dewyl ik my, wanneer ik my van dit kunjiwoord durf bedienen, zeer kort en duidelyk kan uirdrukken en dus veel tyd en woorden fpaaren, zoo zy het my geoorlooft, van dit Baftartwoord in 't vervolg gebruik te mogen maaken. Ik weet zeer wél, dat het woord Accommodatie van de Bybeltolken ook nog in een' anderen Zin, b. v. alsdan gebruikt wordt, wanneer God van zich op menfchenwyze fpreekt, en dat men alsdan ook zegt: God accommodeert zich naar ons Menfchen, om ons duidelyk en verftaanbaar te worden. Maar * dit raakt ons thans zoo zeer eigenlyk niet, en daarom hebben wy ook geen redenen, om 'er fterk op te letten. Thans kunnen wy de Vraag en Zwaarigheid, welke wy oplosfen en uit den Weg ruimen moeten, ongemeen kort uitdrukken, Zy is deeze: Heeft onze gezegende Zaaligmaaker, terwyl hy in zyne Dagen van de zoogenoemde DEemonifche Menfchen fprak, en hebben zyne Apoftelen, terwyl zy in hunne fchriften zoo en in diervoege fpreeken, dat het fchynt als of zy van gevoelen geweeft zyn,dat de booze Geeft, nog na de dagen van Chriftus omwandeling op Aarde en tot op den huidigen dag toe, onmiddelyk onder ons Menfchen werke, om ons tot Zonden en Misdaden te vervoeren, en ons op meer dan ééne wyze te plaagen en te kwellen, zich  e< 241 > zich van de zoogenoemde Accommodatun bediend \ of hebben zy zich naar den Zmaak , naar de Vooroordeelen en dwaalingen van het Volk geaccommodeert ? Deeze Vraag, ik bekenne het j behoort tot de tederfte en bedenkelykfte Vragen, die met alle maar mogelyke omzigtigheid en gemoedelykheid moeten worden behandelt.Laaten wy dierhalven by de onderzoeking van dezelve behoedzaam te Werk gaan, en letten: I.) Op de dagelyifche ondervinding, die de Spiegel is , waarin wy het gedrag der Menfchen, en dus ook de handelwyze van groote en braave Mannen, zeer klaar en duidelyk kunnen ontwaaren. Deez' Leeraar, de dagelykfche ondervinding leert ons ontegenzeglyk: dat rechtfchapene, brave en geleerde Mannen zich nu en dan rechtftreeks tegen hun eigen beeter Weeten, tegen hunne volle innerlyke overtuiging aan, naar de Vooroordeelen en Dwaalingen van het Volk accommodeeren en onbefchroomt, en zonder de allerminfte Vrees, dat zy hunne geloofwaardigheid'er door zullen verliezen , in de dagelykfche Samenleving en Verkeering met het Volk zoo fpreeken , dat het fchynt, als of zy de Vooroordeelen en Dwaalingen des Volks, ten vollen goedkeurden eri voor Waarheden hielden. En dit doen zy niet ten opzicht van niets beteekeriende kleenigheden en van Zaaken van luttel belang! Neen! zy doen het ten opzigt van Zaaken die om haarer gevolgen willen , van het grootfte Gewicht en van het uiterfte belang zyn. By voorbeeld; Alle braave en geleerde Mannen die het zichtbaar Heelal, voor zoo verre hetzelve onder het bereik van ons Oog valt, met Verftand be~ fchouwen, zyn ten vollen overtuigt, dat orfR stf  1 CK 242 >® ze Aarde niet het Middenpunt is, om hetwelk zich de Zon , de Maan en andere Starren 1 draaien. Maar het onkundig Gros van het Menfchdom is vaft verzeekert, dat de Zon en de Maan in het Oojlen op- en in het fVeften ondergaan en op die wyze rond om onze Aarde loopen. Dit is buiten allen kyf een Volksvooroordeel en eene Volksdwaaling, die om der gevolgen willen , die natuurlyk daaruit voortvloeien, voor ons Menfchen, van het uiterlïe Belang is. Want, zoo lange als die Vooroordeel met wederlege en zoo lange deeze dwaaling met weggenoomen is, zoo lange is het onmogelyk, om de aanbiddelyke Wysheid van God tegen haare Vyanden, met nadruk te verdedigen en te redden. Ik behoeve dit niet breedvoerig te bewyzen,om dat elk het Bewys zeergemakkelyk, zonder myne hulp kan vinden. Dan , hoe gedragen zich alle braave en geleerde Mannen ten opzigt van dit Volksvooroordeel, van deeze Volksd waaling? De ondervinding antwoordt: zy bedienen zich ten deezen opzichte van de gewoone Volkstaal, en fpreeken van het Op- en Ondergaan van de Zon en van de Maan, zoo dat het fchynt als of zy dit Volksvooroordeel en deeze Volksd waaling yoor eene uitgemaakte Zaak en Waarheid houden. Dan, wie heeft uit deeze handelwyze, nog ooit ofte ooit het gevolg getrokken, dat zy,die dus met het Volk fpreeken en zich naar deszei vs Vooroordeelen en Dwaalingen accommodeeren, daarom geene braave, geleer i's6" geloofwaardige Mannen zyn of kunnen zyn ^H — Zyn wy misfchien daarom zoo be* noedzaam, en maaken wy misfchien uit die rede zwaarigheid, uit hun gedrag een voor hun*  <& hunne Braafheid en Geloofwaardigheid naadeelie eevole te trekken , om dat wy zelve die Vooroordeel koefteren, en omdat'het m onze tyden gebeurt en ons onmiddelyk raakte— Zoo dit de reedezynmogt; zoo dunkt my is het ten uiterften billyk, dat wy, aan de oude Weereld hetzelve Recht en dezelve Vryheid laaten, waarvan wy ons bedienen! - Dan! wat volgt uit deeze Zaak die dagelyks gebeurt ( Thatfache, Erfahrungsfatz)1 Myns geringen oordeels volgt hieruit: dat het over het algemeen genoomen (im algememenj onwaar is dat een Man die zomtyds de Volkstaal fpreekt, en zich naar de Volksvooroordelen en Volksdwalingen accommodeert, daardoor zyne eebeele Geloofwaardigheid verheft, en een Man wordt op wiens Woorden men nooit meer kan ftaat maaken : En dat een braaf Man met misdoedt, wanneer en terwyl hy zomtyds met het Gemeen de gewoone asngenoomene Volkstaal fpreekt en zich naar desfelfs Vooroordeelen accommodeert. — Dan hy, die het doelwit waarheen dit Gevolg ons zal leiden van verre ontwaar wordt en die begrypt dat ik de Toepasflng op het Gedrag van onzen Zaaligmaaker en zyne Apoftelen , ten aanzien van de meergemelde Leerftelling, zal maaken, voegt 'er misfchien by :onze braave en geleerde Mannen, die zich ten opzigt van het Op- en Ondergaan van de Zon en van de Maan, naar het Volksvooroordeel accommodeeren, toonen by andere Gelegenheden duidelyk, dat zy dit Vooroordeel voor eene dwaalmg houden; en daarom en uit die rede verliezen zy hunne Geloof waardigheid niet, maar blyven na als voor de braave geloofwaardige Mannen die zy R 2 ^I115  & zyn! Ik heb niets tegen dit Byvoeg- zcl. ]n het vervolg zal blyken, dat onze gezegende Zaaligrnaaker en zyne Apoftelen , zich ook zoo gedragen hebben. Voor als nog bedoele ik niets anders dan, om te toonen, dat het aan en op zich zeiven befchouwt niet volftrekt ongeoorlooft is, de Volkstaal te fpreken en zich naar de Vooroordeelen van het Volk te accommodeeren. Dit dunkt my blykc uit hetgeene ik tot dus verre gezegt heb onte- genzeglyk. Laaten wy onzen ftaf verder zetten, en van de Gefchiedenis onzer dagen , tot de Gefchiedenis van de aloude Weereld, die ons in den Bybel opgeteekend is, overgaan, en 11.) onzen Aandacht veftigen op het Gedrag van onzen gezegenden Zaaligrnaaker, en op de handelwyze van zyne Apoftelen, by meer dan èène Geleegenheid gehouden,- en wy zullen duidelyk en met overtuiging ontwaar worden, dat zy zich dikwerf naar den Zmaak , naar de Vooroordeelen en dwaalingen van het Volk, met Wysheid en met een goed gevolg gefchikc en gevoegt hebben. Ten bewyze hiervan ftrekke het volgende: a) Ten tyde van Jesüs omwandeling op Aarde en reeds lange voor zyne daagen was het een algemeen Volksgeloof der Joden: — (en dat de Apoftelen van Jesus ook in den beginne van dit Gevoelen geweeft zyn, blykt duidelyk uit de Schriften der heilige Evangeliften) — dat Elias onmiddelyk voor de komft van denMassias in Perfoon in de Weereld zoude komen. Dit Geloof, 'e welk zich van het hart van alle Joden hadde Meeiter gemaakt, fteunde op de Woorden van den Propheet Malachias Cap,  & Cap. IV. 5. Ziet ik zal u zenden den Propheet Elias, voor en aleer dat komt de groote en ver. fchrikketyke dag des Heeren. Die zal het hart der Vaderen bekeeren tot de kinderen, en het hart der kinderen tot hunne Vaderen. Wel is waar, zommige braave en geleerde Mannen, die den Bybel ook met Verftand leezen, zyn van gevoelen, dat de Propheet Malachias in deeze Woorden zyn oog geveftigt heeft op het harde lot 't welk den Joden ten deele viel in den ongelukkigen Oorlog met het babylonifche Ryk , aan wiens einde hunne flaverny of ballingfchap'een begin nam. Zy gelooven dat God door den Propheet aan de Joden heeft laaten bekend maaken, dat hy nog eens voor en aleer hun ongeluk zyn begin zou neemen , zou wil. len beproeven, of zy zich zouden willen laaten waarfchuuwen , om hun ongeluk te verhoeden en aftewenden. Dat hy ten dien einde, opregte en waardige Patriotten zou verwekken , die niet, —■ gelyk wel meermaalen inde Weereld gebeurt ,met wilde, onbezuisde en toomelooze drift, opeenelaage, en fchandelyke alle goede zeden met voeten treedende, de geheels Natie onteerende en op de affchuuwenswaardigfte wyze vuilaartig de Hoofden van het Volk lafteren om het Volk opterokkenen, en oproer te verwekken, Neen! die, bezielt door den Geeft en uitgeruft met de kracht en het Vuur van Elias den Ihisbiet, hun werk 'er van zouden maaken , om het Volk, 't welk zich door zyne wilde zeeden en ftrafwaardig gedrag in het verderf zogt te ftorten , ware het moogelyk, door hunne Vermaaningen en Beftraffingen tot bedaaren en tot in R 3 keer  keer te brengen,^ en te verbeeteren enz. Maar de Joodfche Bybeltolken zyn van gevoelen , dat dé Propheet in deeze Woorden pp de tyden van den Messias zyn oog geveftigt heeft, en het fchynt dat de Joden ook van dit Gevoelen geweeft zyn en de Woorden vandekomft van den Messias uitgeduit hebben. De aloude Joden naamelyk, hebben het Woord, 't welk Luther door hekeeren heeft vertaalt, zoo uitgeduidt; als of God daardoor hadde willen te kennen geeven , dat Elias de Thisbiet, kort en onmiddelyk voor de komfl; van den Messias in de Weereld in Perfoon wederom op de aarde zou terugkoomen, ten einde de Joden van het harde en yzere Juk te bevryden, 't welk de Romynen hen op den hals hadden gelegt, en om de Joodfche Republiek in haaren ouden luifter en heerlykheid te herftellen. Misfchien en naar alle Waarfchynlykheid hebben de Zeventig Taaismannen door hunne Vertaaling van het Woord bekeeren , tot dit Wangevoelen Gelegenheid gegeeven. Want het Woord , waardoor de Zeventig Taaismannen het hebreeuwfche Woord,in onze taal door bekeeren vertaalt, hebben vertolkt, kan zoo worden uitgeduidt, als of God door den Propheet had willen te kennen geeven , dat Elias de Thisbiet alles in den alouden (luillerlyken) ftaat zou herftellen («?rox«eT«(rT)/ire<). Hoewel nu ditgriekfche Woord en de overige Woorden , waarmeede hetzelve in de Grondtaal in Verband ftnat, den volgenden Zin hebben: Elias Zal de H>irten der Vaderen zoowel als der kinderen tot de aloude eenveuwighdd en zuiverheid der Zeden terug hengen, en hoewel Jesus de Woorden ook  <& ook in deezen Zin begrypt en opvat; zoo duidden de Joden de Woorden nogthans geheel en al anders, en wel zoo als ik aangetoont heb. Men behoeft juift niet zeer oplettend en fcherp, zinnig te zyn, om te begrypen, dat God den Propheet geenszins heeft laaten voorfpellen en belooven, dat Elias de Thisbiet in eige Perfoon wederom zou in de Weereld komen, om het Volk te bekeeren en te verbeeteren , maar dat een Man, uitgeruft met de kracht en het Vuur van Elias en op wien den Geeft van den ouden waardigen Thisbiet ruftede, zou verfchynen, om te beproeven, of het mogelyk zy, de verbafterde en wilde Zeden der Joden wederom te verbeeteren en in ordening te brengen, om hunne harten tot de aanneeming van den Messias voorteberyden. Maar , zoo en op deeze wyze wierden de Woorden van den Propheet door de Joden niet uitgeduidt en begreepen, Zy verklaarden de Woorden van den Propheet zoo, als of God door hem den Jo. den had laaten belooven, dat Elias in Perfoon zou koomen, om de Joodfche Republiek in haaren ouden luifter te herftellen. Dit Geloov, deeze verwagting, die het hart van alle Todten ingenoomen en als betoovert hadde, — 'dit dunkt my kan elk zonder moeite begrypen moeft natuurlyk de Joden zoo met van het Geloof aan Jesus den Messias Gods ten eenemaale terughouden, ten minften, voor hun geloof aan Hem, die voor 't overige alle kenmerken van den Messias in zich vereenigd had, zeer gevaarlyk en naadeelig worden. Zouden nu de Joden Jesum van Nazareth voor hunnen Messias houden en aanneemen , zoo diende, naar't fchynt, dit Vooroordeel, deeze R 4 Dwaa-  248 Dwaaling aangaande de Verfchyniog van Elias in Perfoon, als een gevaarlyk en nadeelig gevoelen uit hun hart weggenomen te worden. Dan , wat doedt onze gezegende Zaaligmaaker? — Hoe gedraagt zich de zelfstandige Wysheid ten opzigt van dit Volksvooroordeel? Zoekt Hy zyne Jongeren, die door de gebeurtenis op Thabor zoo duidelyk van zyne Heerlykheid overtuigt geworden zynde, Hem die Zwaarigheid maakten: dat volgens het algemeen Volksgeloof voor de komfi van den Messias , Elias vooraf in Perfoon zou moeten yerfchynen, — en by Gelegenheid ook zyne pvenge Tydgenooten, langs den Weg en door Middel van eene letterlyke Verklaaring van den waaren Zin der Woorden van Malachias, van dit Vooroordeel van deeze Dwaaling te bevryden? Zoekt Hy hen rechtftreeks te overtuigen, dat de Propheet van geene zigtbaare Verlchyning van Elias ten tyden van de komft van den Messias fpreeke, en dat dit Gevoelen niets dan eene ioutere dwaaling zy? Neen! M. W. Jesus flaat een' geheel anderen Weg tot hunne geruftftelling in ! Hy laat, als 'twaare, dit Vooroordeel onaantaftftaan en behandelt deeze Zaak juift zoo , als Hy volgens Zyne gewoonte, meer andere zoortgelyke Zaaken behandelt hadde , en zegt als 't waare: Gy gelooft en alle Joden zyn van Gevoelen dat de Messias niet zal en niet kan verfchynen, ten zy dat Elias vooraf verfcheenen zy! Welaan ! ik zegge u , hy is reeds verfcheenen! 'Er is reeds een Elias in de Weereld! Johanxes is de Elias ! Math.XI; 14.-En nogthans Johannes Zt Ifs, toen hy, Joh. I. 21. gevraagt wierd: — zyt gy Elias? antwoordt rechtftreeks, conder zicji tt  <&< 249 >& te bedenken en zonder de miniïe Zwaarigheid te maaken: Neen! ik ben niet Elias ! En hoe nu? — Jesus de Mond der Waarheid zegt: Johannes is Elias!! En Johannes zegt: ik ben niet Elias !! ■ Kan men deeze in het oog loopende Tegenftrydigheid op eene andere wyze en door een ander middel uit den Weg ruimen, dan daardoor, dat men vooronderHelt en beweert: Jesus onzer aller Heer en Meefter, de zelfftandige Wysheid, heeft zich naar het Volksvooroordeel: Elias moet vooraf in de Weereld koomen wanneer de Messias zal verfchynen , geaccommodeert , en door eene zoort van Accommodatie, — om het Volk te gemoet te koomen, en om hetzelve door dwaalingen op den Weg die tot de Waarheid leidt te brengen, den dooper Johannes, Elias genoemd? ■ En dat Jesus zich werkelyk naar hunne Vooroordeelen gevoegt en gefchikt heeft; wordt myns geringen oordeels daardoor nog meer beveftigt, dat Jesus het op zeekere wyze, aan hunne keuze vry- en overlaat, of zy den Dooper Johannes voor Elias wilden aanneemen of niet? terwyl hy zegt: Matth, XI. 14. zoo gy het wilt aanneemen of gelooven, hy is Elias die daar koomen zoude. Dus laat Jesus het ten vollen aan hunne Vryheid over , of zy den Dooper Johannes voor Elias wilden houden of niet. Verwondert u niet daarover dat ik kort te vooren gezegt heb: dat Jesus zyne Jongeren door dwaalingen op den Weg zoekt te brengen die tot de Waarheid, tot die Waarheid naaraelyk, dat hy de Messias zy3 leidt. Dat heeft God meermaalen zelfs b. v. 1 Sam. VI. 13. gedaan, dat hy de Menfchen langs den Weg R 5 van  van dwaalingen tot de Waarheid voert. En het gebeurt ons dikwerf dat wy door dwaalingen tot de Waarheid gebragt worden. b) Wanneer wy de Brieven der Apostelen en byzonder den Brief van Paulus aan de Hebreeuwen zonder Vooroordeel met behoorlyke oplettenèeid leezen , zoo zullen wy onteegenzeglyk ten vollen overtuigt worden en moeten toeftemmen, dat Paulus zich naar het Volksgeloof'en naar deVolksvooroordeelen der Joden ge voegt en gefchikt heeft, om hen langs deezen Weg tot de zaaligmaakende kennis en aanneeminge van Jesus als den Messias te brengen en overtehaalen, en hen in het Geloof aan Hem te bewaaren. De Joden naamelyk waaren van gevoelen, dat een Godsdienft zonder Priester en zonder Offerhanden, volftrekt onmoogelyk de waare Godsdienft konde zyn. En hoe gedraagt zich Paulus jegens de Joden, ten opzigt van dit Volksvooroordeel, van deeze Joodfche Volksdwaaling ? Laat hy zich met hen in een redentwift in? Wederlegt hy dit Vooroordeel , deeze Dwaaling duidelyk en breedvoerig ? Verre daarvandaan! Paulus laat niet alleen dit Vooroordeel, deeze Dwaaling onaangeraakt ftaan, maar hangt 'er als 't waare , op zeekere wyze zelfs zyn Zeegel aan, terwyl hy zegtrGy Joden zyt'van gevoelen, dat de waare Godsdienft niet zonder Priefter en zonder Offerhanden zyn en beftaan kan! Het zy zoo! De Chriftelyke Godsdienft dien ik predike, heeft een' Priejier l Jesus van Nazareth is de Priefterl De Religie van Jesus heeft eene Offer- hande! Christus is de offerhande! Dat Jesus in den eigenlyken Zin een Priejier geweeft zy, en dat hy van Joden en Heidenen, die hem  hem doodden, in den eigenlyken zin Gode ak eene OfFerhande ter Verzoening voor onze Zonden gebragt zy, zal toch wel met-and be- weereni Ik wil wel bekennen , byaldien deeze handelwyze door Paulus ten opzigt van de Toden gehouden, raet den naam van Accommodatie verdient? zoo weet ik niet welk gedra» dan deezer benaaminge zou waardig zyn i O Ik vleie my met de hoop, dat elk uwer eeredelyk zal toeftemmen , eensdeels: óztloove. raars en Toovery zaaken zyn, die aan de onkunde, aan de eenvouwigheid en aan de onnozelheid aan de eene zyde, en aan de leepe , listige en doortrapte kennis, bedrevenheid en Gaauwigheid aan de andere zyde, hunnen oorfprong te danken hebben , en dat zy nergens anders dan in de Verbeelding van zommige Menfchen te vinden zyn . die zich hebben laaten diets maaken: dat een Menfch, met den boozen Geeft een verbond kan maaken , en daardoor in ftaat worden geftelt, om door hulp van deezen helfchen Kompaan of Geallieerden, onder anderen ook aan Menfchen en aan Beeften alderhande kwaad toetevoegen : en anderendecls, dat elk uwer zoowel als ikzal overtuigt zyn , dat de verlichte, Apoftel Jesu Christi , dat P.ulus, geen Vriend of Voorftaande-r van dit Volksvooroordeel en van deeze ongervmtheid geweeft is. En nogthans de onmiddelyk van God verlichte Knecht Jeju gebruikt in zyn Brieven b. v. Gal. lil. I. eene uitdrukking , waaruit rechtftreeks volgt en moet volgen, dat Paulus al een Voorftander van dit ongerymt en dwaas Volksgevoelen geweeft zv Want hy vraagt de Galaten: wie heeft u toch beioove&t? My dunkt het is onmogelyk  de Eer van den Apoftel Paulus te redden i zoo lange men niet beweert en vaftftelt, dat Paulus het Woord , betooveren, uit de gemeene Volkstaal ontleent, en gebruikt heeft, zonder daardoor teffens toeteftemmen , dat zulke Zaaken, als door het Woord betooveren, by den eerften opflag aangetoont worden, in der daad in de Weereld aanweezig zyn en ge-, vonden worden, en zonder 'er voor bedugtte zyn, dat hy door het gebruiken van eene bewoording, waardoor een Volksvooroordeel eene Volksdwaaling wordt uitgedrukt, dat hy door het Woord betooveren in zynen Brief te laaten invloeien, zyne Geloofwaardigheid zou verliezen of onsTwyffelingen omtrent zyne onmiddelyke goddelyke Verligting en Ingeeving zou inboezemen. Laaten wy thans den knoop toehaalen,en uit deeze vier in het oog vallende Voorbeelden het Gevolg opmaaken, 'e welk daaruit natuurlyk en noodzaakelyk voortvloeit: A. Heeft onze gezegende Zaaligmaaker , de Mond der Wysheid en der Waarheid: heeft God zelfs i Sam. VI. 13: heeft Paulus ziek ontegenzeglyk zomtyds gevoegt en gefchikt naar de vooroordeelen en Dwaalingen der Menfchen en accommodeeren zich nog daagelyks groote geleerde en brave Mannen; regtfireeks tegen de Waarheid en hunne eige, volle overtuiging aan , naar de Vooroordeelen van het Gemeen; zoo moet het aan en op zich zeiven befchouwt, niet ongeoorlooft, gevaar, lyk en nadeelig zyn voor de Geloofwaardigheid van iemand die de Menfchen wil onderwyzen en tot hun Geluk opvoeden, dat hy zich zomtyds naar hunne Vooroordeelen en Dwaalingen fchikt en in hunne Taal, waaraan zy gewoon zyn, met hen fpreekt. Dit Gevolg aanrtippen en aantoonen , en het-  &KL 253 ># hetzelve bewyzen en ftaven, is myns oordeels één en hetzelve. Laaten wy thans verder gaan en onze onderzoeking voortzetten en ten dien einde onze oplettenheid rigten en veftigen III.) Op de Natuur en den Aart der Zaa~ ken, waaromtrent zich God zelve, onze Zaaligmaaker, en zyn Knecht Paulus, volgens en naar Aanleiding van de aangehaald© drie Gevallen (pag. 244. 252. a. b. c) naar de Vooroordeelen en Dwaalingen van het Volk gefchikt en gevoegt hebben. Ik behoeve die Gevallen thans niet op nieuws te verhandelen, om te toonen en te bewyzen, dat deeze Zaaken en Stellingen met de zaaligmaakende Religie van Jesus, met onzen Godsdienft, met ons Geloof aan Jesus , met ons vertrouwen tot God, met onze liefde jegens God en jegens Jesum , met onze deugd, met onze hoop tot het eeuwig leeven, en met onze Zaaligheid zelve, in geen weezenlyk en noodzaakelyk verband ftaan. My dunkt elk uwer zal zich gemakkelyk en ten vollen zonder vreemden en dus ook zonder mynen byftand kunnen overtuigen , dat het ten opzigt van onzen Godsdienft en van onze Zaaligheid tea vollen om het even is 1.) of Elias onmiddelyk voor de komft van den Messias , al of niet is verfcheenen, en al of niet heeft moeten verfchynen? 2.) of Priejier en Offerhanden in den eigenlyken zin , al of niet noodzaakelyk zyn by en in den waaren Godsdienft? en 3.) of'er al of niet Tooveraars en Toovery in de Weereld gevonden worden ? Elk zal zich hiervan gemakkelyk overtuigen! Maar meenigeen, zal 'er misfchien by voegen en vraagen: Waarom worden  # den dan deeze Zaaken, byaldien en voor zoo verre zy Dwaalingen en Vooroordèelen zyn-, niet door de heilige van God zelfs onmiddelyk verlichte Evangeliften en Apoftelen in hunne Schriften door hun tegengeiprooken, in het nette gebragt en in den haak der Waarheid gewerkt ( berichtiget)? Hoe kan men zich overtuigen , dat de heilige Schryvers van het Nieuwe Teftament, onmiddelyk van God verligt , en door den Geeft der Waarheid in alle Waarheid geleidt zyn s wanneer men vaftftelt, dat zy in hunne SchriUen zomtyds de verkeerde Volkstaal fpreeken en zonder rechtftreeks de Dwaalingen tegentefpreeken, zich naar dezelve zomwylen veelmeer voegen en fchikken ? — Waar blyft hunne Geloofwaardigheid , terwyl zy van andere Zaaken, van Zaaken die onzen Godsdienft raaken , fpreeken? lk zal myn antwoord op deeze Vragen, door Middel van eenige andere Vraagen geeven. -Waar is het Bewys , het bondig Bewys, dat God ons daarom eene onmiddelyke Openbaaring heeft gefchonken, om ons ten eenemaale door dezelve van Alle Dwaalingen en Vooroordeelen , ten opzicht van Zaaken die onzen Godsdienft én onze Zaaligheid niet onmiddelyk maaken, te bevryden ? Zou dit wel aan en op zich zelfs befchouwt moogelyk en doenelyk zyn? — Hebben de Evangeliften ooit ofte ooit uit eige Beweeging i en als daartoe van God gelaft, Dwaalingen en Wanbegrippen, van wat zoort het ook zou mogen geweeft zyn, het eerft uitgevonden en uitgeftrooit? Hebben zy niet de Vooroordeelen en Dwaalingen , naar welke zy zich voegen en fchikken, onder Joden en Heidenen , onder welke zy loefden, reeds aan-  €K 255 >0 aangetroffen ? Strookt het met Gods Wysheid en met de Vryheid der Menfchen, dat God ons gebiedender wyze, omtrent Zaaken, die onder het bereik van onze Zinnen en van onze verftandelyke Vermogens zyn, Voorfchriften kan geeven, die ons Geloof bepaalen, en ons als 't waare noodzaaken, daaromtrent zoo en niet anders te gevoelen ? Is het ook misfchien ten opzigt van onzen Godsdienft, en van onze Zaaligheid noodzaakelyk, dat alle Menfchen, ten opzigt van Zaaken die met onze Religie en met ons eeuwig heil in geen Verband ftaan, op één en dezelve wyze denken en moeten denken? Byaldien de heili¬ ge Evangeliften en Apoftelen , ons de merkwaardige Gefchiedenis, die in hunne dagen gebeurde, naar Waarheid wilden verhaalen, —■ en dat zydit als oprechte en eerlyke Mannen gedaan hebben en hebben moeten doen, wie onzer zal dit in twyffel trekken ? moeften zy ons dan dezelve niet zoo boeken, dat wy teffens de begrippen en Voorftellingen, dewelke hunne Tydgenooten zich van deeze en geene Zaaken maakten en koefterden , in hunne Schriften metZeekerheid kunnen ontwaaren? — Raakt het ons ook maar in het minft, of deeze Begrippen en Voorftellingen der Tydgenooten van de Apoftelen met de Waarheid zelve al of niet ftrookren ?— Heeft niet Jesus ze'lfs, veele Vooroordeelen en Dwaalingen zyner Apoftelen met een liefderyke meteen wys geduld en met toegeevenheid gedragen, zonder hen rechtftreeks tegentefpreeken? — Konden dan de Tydgenooten der Apoftelen, in hunne dagen meer draagm, dan de Apoftelen van Jesus in de dagen van Chris* us konden droge ïl— Moet men dan in het Woord  0< 256" >0 Woord van God, dat ons eigenlyk gegeeven is, dat wy daaruit den Weg der Zaaligheid zullen leeren kennen, Zaaken zoeken en vinden, die met het hoofdoogmerk van hetzelve in geen noodzaakelyk Verband liaan ? — Is het een wettig Gevolg: dewyl in den Bybel woorden en plaatzen gevonden worden j alwaar de heilige Schryveren zich ten opzigt van het een en ander 't welk den Godsdienft en de Zaaligheid niet raakt, naar de Vooroordeelen en Dwaalingen des Volks, met eene wyze Toegeevenheid,fchikken en voegen; daarom is de Bybel, voor zoo verre in dit heilig boek , de raad Gods van onze Zaaligheid aangetroffen wordt en voor zoo verre dit boek Gods Woord in zich bevat, niet geloofwaardig en niet zuiver van alle Dwaalingen is? Wat voor een zeldzaam en wonderbaarlyk begrip heeft men zich toch van de goddelyke Ingeeving van den Bybel in het Hoofd gezet? Wanneer de heilige Schryvers Ste'lingen voordragen, die tot den Godsdienft van Jesus behooren en onze Zaaligheid raaken, bewyzen zy die niet zomtyds uit de Schriften van het oude Verbond ? Staven zy dezelve niet zom- \vylen door Wonderwerken? Waar? en wanneer? hebben zy zich ooit' of ooit zoo gedragen, ten opzichte van zulke Stellingen, die Joden en Heidenen onderling met eikanderen gemeen hadden , maar die de Joden zoo min uit de Schriften van het oude Verbond gehaalt, als de Heidenen en Joden dezelve het eerft uit den Mond en uit de Schriften der Evangeliften en Apoftelen geleert hadden ? —■ En, wanneer de heilige Schryvers, de Stellingen die zy voordragen, niet uit de Schriften va»  257 v£in het oude Verbond bewyzen, of döbr Wonderwerken ftaaven, kan men alsdan niet duidelyk toonen, dat die Stellingen, met de overigen tot den Godsdienft van Jesus behoórende en onze Zaaligheid betreffende Waarheden, in een naauw en vriendfchappelyk innerlyk Verband ftaan en dus ook Waarheden moeten zyn ? Hebben wy * om ons van de Waarheid dier ftellingen te overtuigen, meer noodig, dan dat wy weeten dat die ftellingen door Mannen voorgedragen worden, die God onmiddelyk verlicht heeft, óm ons zynen Raad van onze Zaaligheid bekend te maaken, en ons den weg aantewyzen dien wy wandelen moeten, om zaalig te worden ? —— Hoe is het dan nu moogelyk, dat men met rede kan of mag beweeren: onmiddelyk van God verlichte Mannen en hunne Schriften, waarin zy ons volgens hunne Beftemming den raad Gods van onze Zaaligheid bekend maaken en Waarheden voordragen , die zy of uit het oude Teftament bewyzen , of met Wonderwerken ftaaven, of die met die door hen betoogde en geftaavde Waarheden in een naauw en vriendfchappelyk inherlyk verband ftaan , verdienen geen Geloof, of althans, men kan zich alsdan wanneer zy zulke Waarheden voordragen, niet geruft en ten Vollen op hen verlaaten, daarom, omdat zy ten opzicht van andere Zaaken die hen volgens hunne waare en eigenlyke Beftemming niet onmiddelyk raaken, de gewoone Volkstaal fpreeken en zich met Wysheid en Verftand, om goede en wettige redenen, op eene zeer behoedzaame en leerryke wyze, naar oude ingekankerde Vooroordeelen van hunne Tydgenooten accommodeeren? -r— , S Laa-  ®€ 258 >0 Laaten wy hieruit het Gevolg trekken, 't welk vanzelve daaruit voortvloeit 1 B. Wanneer uit de Natuur der Zaaken en Stellingen, waarvan een Leeraar /preekt, die eene Natie onderwyzen en opvoeden wil, duidelyk blykt, dat deeze Zaaken tot de Troetelkinderen der Natie behooren die hem niet eigenlyk in den Weg hopen , m zyn oogmerk niet regtftreeks yerydelen; zoo wordt zyne opregtheid en overige Geloofwaardigheid, in het minft er niet door benadeelt, wanneer hy deeze Lievelingen der Natie niet hard en ftreng, maar zacht, met Geduld en toegevenheid behandelt, en teffens zorge draagt, dat hy, wanneer hy zyne eige Gevoelens voorfielt, nooit ftellingen voorbrengt die niet ten vollen met de Waarheid ftrooken, en met zichzelven onderling niet overeenftemmen. Laaten wy in onze Onderzoeking verder voortgaan en letten IV. Op diegeenen welke deeze Dwaalingen en Vooroordeelen , naar welken Jesus en zyne Apostelen zich voegden en fchikten, gekoeftert hebben. Was het misfchien maar de één of ander dweeper die met deeze Vooroordeelen, ten opzigt van dewelke Jesus en de Apostelen zoo toegeevend waaren , behebt was ? Neen! Myne Waardften! geheele Volken waren met deeze Vooroordeelen bezet, en geheele Natiën werden door deeze Dwaalingen betoovert.' Heidenen en Joden, en niet alleen de eerften en voornaamften onder hen, die hun Verftand, als zy maar hadden gewild, konden gebruiken, maar ook het gemeene Volk, 't welk zelfs denken, nog onderzoeken , nog oordeelen kan, hadde uit deezen Zwymelkelk der Dwaalin. gen gedronken en was in dien ftaat voor redeneeringen, voor duidelyke begrippen, voor fluit-  CK 259 >® fluitredenen en voor overtuiging volftrekc niet vatbaar! Met de Moedermelk, als t waare, hadden Heidenen en Joden meer dan één Vooroordeel, meer dan ééne Dwaahng ïngezoogen, die hunne Ouders en Leeraars van hunne Voorvaderen, en deeze wederom van hunne Voorzaaten overgeërft of overgenoomen en zorgvuldig bewaart en voortgeplant hadden. Deeze Dwaalingen en Vooroordeelen waaren met hen opgewasfen en tot merg en been doorgedrongen, en hy die dezelve aanraakte, om ze hen te ontneemen, die taftede hunne hartader en hun Leeven aan, en maakte hen raazend en woedend! Dat het eene netelige , eene van veele Gevolgen en van grooten nafleep zynde Zaak is, om een Volksvooroordeel en eene Volksdwaaling lynrecht aantetaften en rechtftreeks tegentefpreeken, daarvan kan men zich ligtelyk overtuigen. Men behoeft niets meer te doen dan maar te leezen, 't geen ons Lucas meldt van de lotgevallen van Paulus, die tegen het Volksgeloof en tegen de Dwaahngen der Joden en Heidenen, uit kracht van zyne beftemmingen moeft getuigen ,om hen den waaren Godsdienft te prediken, Handel. XIU. 4S- 5°: xiv. 2. s. 19. xv. 19-23. XVII:r* I3i XVIII. 17. XIX. 29. XXI. 27. De Vooroor, deelen en Dwaalingen die Paulus rechtftreeks aantaftede en moeft aantallen, waaren Draaiingen en Vooroordeelen die hy niet konde onaangetaft laaten ftaan , wilde hy anders aan zyne beftemmingen en het oogmerk waartoe hy geroepen en gezonden was, voldoen en den wnaren Godsdienft tot heil van Joden en van Heidenen in de Weereld met voordeel verkonS 2 dl§ert  <& alleen zulke Chriftenen woonen, die den Paus te Roomen voor het zigtbaare Opperhoofd der Kerke houden, en alsdan uit de ondervinding leeren, met wat voor een deerlyk Gevolg, en hoe onbehoedzaam een Man handelt, die Volksvooroordeelen met Gronden, en Volksdwaalingen met Redeneeringen rechtftreeks aantaft om ze te wederleggen. Laat ik my nader verklaaren! Zoo uitgemaakt eene Waarheid het is, dat de Apoftelen eigenlyk beftemt en van God uitgezondert en gezonden waaren, om de Weereld den waaren Godsdienft te verkondigen; zoo zeeker en vaft is het ook dat zy de Vooroordeelen en Dwaalingen, die in hunne dagen onder de Joden en Heidenen gevonden wierden, 1 og zelfs het eerft uitgeftrooit, nog goedgekeurt hebben, en zoo onbetwiftbaar is het ook , dat de Apoftelen zich zeiven nieuwe en als 't waare onoverkoomelykehindernisfen zouden in den Weg hebben gelegt, indien zy alle Vooroordeelen en alle Dwaalingen zoo wel die der Joden als die der Heidenen , zonder onderscheid hadden willen tegenfpreeken en aantallen, om ze uit den Weg te ruimen. Elk uwer, dat vertrouwe ik, begrypt van zelve, dat ik niet van zulke Vooroordeelen en Dwaalingen fpreeke, met dewelke het Chriftendom, of de Leer van Jesus en derzelver geloovige Aanneeming volftrekt niet beftaan kan. Deeze Vooroordeelen en Dwaalingen, ik bekence het, moeften aangetaft en uitgerooit worden,zoude anders het Zaad van Jesus Godsdienft , in hunne harten geftrooit wordende, kunnen wortelen fchietenen opwasfen. Neen! ik fpreeke van Vooroordeelen en Dwaalingen, welke geene onmiddelyke Betrekking  #<[ 263 king op den Godsdienft van Jesus hebben, en met hem in geen rechtftreeks Verband ftaan. Ik fpreeke van Vooroordeelen en Dwaalingen die b. v. de Verklaaring van zommige het Weezen van den Godsdienft niet raakende Zaaken en Plaatzen die in da Schriften van het Oude Verband voorkoomen, die de Natuurkunde, die de Ziektens en andere ons Menfchen treffende ongemakken en Onheilen en derzelver Oorzaaken enz. enz. raaken, en van Jooden en Heidenen geliefkooft en gekoeftert wierden. Uit zoort van Vooroordeelen en Dwaalingen hadde reeds voor de tyden van Christus diepe Wortelen in de harten van Joden en van Heidenen gefchootcn, en zich wyd en zyd uitgebreidt, gelyk ik getoont heb; en iemand kon een goed en braaf Chriften worden, zyn en blyven, al waare het, dat hy omtrent de aangeftipte Zaaken niet ten vollen overeenkomftig met de Waarheid dagte en gevoelde. Maar wat zou er gebeurt zyn , ingevalle de Apoftelen van Jesus het Begin van hun Werk, om Joden en Heidenen tot het Chriftendom te bekeeren, daarmede hadden gemaakt, dat zy alle deeze ingekankerde Vooroordeelen en Dwaalingen, waarmede zy als Leeraars en Wegwyzers ter Zaaligheid, volgens hunne Beftemming, rechtftreeks niets uitftaan hadden, hadden aangetaft om zy uitterooien? Wat 'er gebeurt zou zvn? De Apoftelen van Jesus, —dat zou vaft en zeeker gebeurt zyn. — De Apoftelen van Jesus zouden voor Dwaalleeraars, voor Verleyders van het Volk, voor Ketters uitgekreeten zyn: Elk zou de Verkeering met hen gemydt, en zyne Ooren en zyn Hart voor hunnen Voordrag toegegrendelt en toegenomen  hebben En wie zou in dit Geval de Oorzaak 'er Van eweeft zyn? Zeeker niemand anders dan de Apoftelen van Jesus zelve die hunne waare beftemmingen en de regelen van eene behoedzaame Wysheid uit het oog verliezende en de grootfte onkunde omtrent het menfchelyk hart en omtrent de regte manier en wyze hoe hetzelve met Voordeel moet behandelt en bearbeidt worden , verradende, zich met Zaaken bemoeit hadden die hen volgens hunne beftemming weinig of niets raakten! — Wie durft hetwaagen, om dit van die Apostelen van Jesus te yooronderftellen? :— Dat egter dat alles, en riog meer andere nadeelige Zaaken vaft en zeeker zouden gebeurt zyn, dewelke ik heb aangeftipt; daarvan kan men zich gemakkelyk overtuigen. Men behoeft zich maar eens leevendig te verbeelden, wat 'er buiten allen twyffel gebeuren zou, wanneer b. v. een proteftantfch Leeraar in een Land, waarin geene andere dan Roomfch - catholyke Chrijtenm woonen, öptreeden wilde, met het oogmerk en Voorneemen, om de Inwoonders van dat Land tot de aanneeming van den Proteftantfchen Godsdienfl overtehaalen , en die het begin van zynen Arbeid zou willen maaken met hen rond voor de vuift en zonder omweegen te zeggen: het Leerjiuk van den Roozenkrans is Zotheid: het Vagevuur is voor u eene zoo nadeelige als voor den Priejier voordeelige Vinding der Geefielykheid: het aanbidden der Heiligen is een Vooroordeel : het gaan naar zulke Plaatzen waar Heiligen of Reliquien bewaart worden is een Gang en eene Reize op Dwaalweegen: het branden van KaarJen op de Altaaren der Heiligen, eene nutteloozj verkixifting van Geld , 't welk voordeeliger zou kun-*  hunnen worden befteedt enz. enz, Ik zal het aan uwe Aandagt overlaaten, om u te verbeelden , wat voor een lot aan zulk een Man die zoo wilde te werk gaan, zou te beurt vallen. —■— Kan dan iemand volftrekt geen goed en braaf Chriften zyn, al bidt hy den Roozenkrans, al gelooft hy een Vagevuur , al vereert hy Heiligen en Reliquien, al brandt hy ter eere van een Hei. ligen een kaars enz. enz. En zou het volftrekt ongeoorlooft zyn , deeze Vooroordeelen en Dwaalingen niet alleen onaangeraakt te laaten ftaan, maar ook daarvan te fpreeken, en zoo daarvan te fpreeken, dat men dezelve maar niet teffens ten vollen goedkeurt ? Hoe en op wat wyze dit kan en mag gefchieden ? zal ik naderhand toonen. Zou men het niet aan den tyd kunnen overlaaten, om deeze en meer andere Zaaken, die den Godsdienft en de Zaaligheid niet onmiddelyk raaken, al langzaamerhand op- teredderen ? Hoé heeft zich onze groote Luther daaromtrent gedragen ? Laaten wy uit het verhandelde het gevolg trekken , 't welk 'er in ligt opgeflooten. C. Een Leeraar des Volks moet volgens zyne eigenlyke Beftemming altoos zyn hoofdoogmerk in het j oog houden , en Zaaken en Stellingen onaangetaft laaten ftaan, die niet in een weezenlyk en noodzaakelyk Verband met zyn hoofd-oogmerk ftaan, ten einde hy zich de bereiking van zyn hoofd-oogmerk niet bezwaarlyk of zelfs wel onmogelyk maake: terwyl hy als een wys en verfiandig Man handelt, wanneer hy zich zonder zyn hoofdoogmerk uit het oog te verliezen of te benadeelen, naar de overige Vooroordeelen en Dwaalingen van het Volk, 'f welk hy onderrigten, verbeeteren en opvoeden wil, zoo fchikt en voegt, dat de Voor. S 5 oor-  ®€ 266 eordoeien en Dwaalingen zelve aan hem niet kunnen worden tot laften gelegt , en wanneer hy de opreddering van deeze Vooroordeelen en Dwaalingen aan den tyd en aan de beftiering van de Voorzienigheid overlaat. Laaten wy verder gaan! V.) Wanneer een Leeraar des Volks, het zy mondelyks het zy fchriftelyk, omtrent deeze en geene Stelling, die oogfchynlyk niet het eerft uit Gods onfeilbaar Woord, als uit Gods Woord ontleent en daarin niet gegrondt is , maar die ontegenzeglyk een' heidenfchen en duifteren oorfprong heeft, en die teffens van eene geheele Natie voor eene Waarheid wordt gehouden, zeekere uitdrukkingen en bewoordingen gebruikt, en zich daaromtrent zoo uitlaat, dat men niet met Waarheid zeggen kan , dat hy de Stelling lynregt tegenfpreekt; zoo heeft men daardoor op verre na nog geen regt verkreegen, om vaft te ftellen, dat hy de Leerftelling zelfs voor eene Waarheid houdt- Neen! voor en aleer men een regt heeft om hem daarvan te befchuldigen, moet men vooraf bondig toonen en bewyzen, of dat hy uit eige beweeging, om als Leeraar anderen teonderwyzen, de Leerftelling als zyn eige gevoelen heeft voorgeftelt, of zoo hy de Stelling niet als zyn eigen Gevoelen heeft voorgedragen, zoo moet men duidelyk bewyzen, dat hy zich omtrent deeze Stelling zoo heeft verklaart, dat 'er volftrekt geen twyffel overig blyft, daaraan , dat hy deeze Stelling als eene Waarheid aanneemt en goedkeurt. Maar vindt het tegendeel plaats en heeft de Leeraar de Stelling nooit uit eige beweeging voorgeftelt, heeft hy zich, wanneer hy om goede hem daartoe beweegende redenen, van  CK a°> >& van deeze Stelling wel heeft willen gewagen, zich daaromtrer.t zoo verklaart , dat hy de Waarheid of Onwaarheid van dezelve ten vollen in het midden laat : ja! heeft hy te dier tyd, wanneer het regt ter fnede zou gekoomen zyn, om van deeze Spelling te gewagen,in gevalle hy dezelve voor eene Waarheid hield, noet hans daarvan volftrekt geen gewag gemaakt ; zoo verongelykt men den Leeraar, wanneer men hem deeze Stelling tot laften legt; en zoo handelt men zoo onbehoedzaam als liefdeloos, wanneer men zyne Opregtheid en overige Geloofwaa digheid daarom in twyffel trekt om dat hy eene Stelling die hem niet raakt en die andere voor Waarheid houden, niet heeft willen vlakuit tegenlpreeken, terwyl hy zich zeiven xmwederfpreekelyk zou benadeelt hebben, ingevalle hy niet alle Infchikkelykheid en Toegeevenheid omtrent die Stelling had willen gebruiken , zonder nogthans dezelve voor eene Waarneid te Boek te ftellen. Laat ik dit door een ophelderend Voorbeeld bewyzen. b. v. Een doorgeleerd en verftandig Man, in de Pnteftantfche Kerk, die de heilige Waarheden, welke tot den voortreflyken Godsdienft van Jesus behooren, in haaren Zaamenhang uit het on. feilbaar Woord van God heeft leeren kennen, wykt geen haairbreed van den onfeilbaaren Regel van den Godsdienft, dat is te zeggen, van Gods Woord af, te dier tyd wanneer hy deeze Waarheden, 't zy fchriftelyk 't zy mondelyks, openlyk voordraagt, en is daardoor op deeze wyze tegen alle Wanbegrippen en Dwaalingen, raakende den Godsdienft, ten eenemaale m Zeekerheid geftelt: Deeze Man, bezielt van een goddelyken Yver, van een Yver met  Verftand , om deezen weldadigen Godsdienft meer en meer uittebreiden om zyne Medemenfchen gelukkig te maaken, verlaat de Eenzaamheid en begeeft zich in de Weereld om deezen Godsdienft te prediken, en ontmoet een Volk, eene geheele Natie, waarvan men in een zeekeren zin met Waarheid zeggen kan, 't geen Paulus van de Inwoonderen van Atheenem Hand. XVII. 16. 22.zeide:gyzytal te bygeloovig. Wat doet deeze Man, in wiens Ziel eene behoedzaame Wysheid, met eene warme Liefde en met eenen verftandigen en vuurigen Yver, om den Godsdienft van Jesus tot heil van deeze bygeloovige Natie te prediken en uittebreiden, met eikanderen om den Voorrang ftryden ? — Wat hy doet? — i.) Hy veftigt zyne oplettenheid op de Vooroordeelen, Bygeloovigheden en Dwaalingen die hy by deeze Natie ontmoet , en vindt, dat zommigen volftrekt niét met den waaren Godsdienft beftaan kunnen, terwyl anderen daarentegen geene onmiddelyke betrekking tot den Godsdienft hebben, maar met denzelven min of meer beftaanbaar zyn, en teffens van de Natie in eenvouwigheid des Hartens, als Waarheden van het uiterfte belang gekoeftert en zorgvuldig bewaart worden. Wat de eerfte Zoort van Dwaalingen betreft, die wordendoor hemmetmagtige Gronden ontleent uit het onfeilbaar Woord van God, kragtig en nadrukkelyk aangetaft en uitgerooit, en hunne plaats wordt met heilzaame Waarheeden door hem beplant. Dan, wat het ander zoort van Vooroordeelen betreft; hy voorziet oogfchynelyk, dat hy zyn hoofdoogmerk nooit of ten minlten zeer bezwaarlyk by dit Volk zal bereiken, zoodra hy deeze Troetelkinderen aantaft die  @« 269 die der Natie zeer vaft aan het hart, en heis als 't waare niet in den Weg leggen. — 2. ) Hy raadpleegt met de Wetten der Wysheid en vindt, dat hy zich den Weg die tot het hart van de Natie voert, baanen zal, zoodra zy ontwaar wordt, dat hy min of meer agting voor haare gelief koosde Nationaal gevoelens heeft.— 3.) Zyn hoofdoogmerk 't welk hy nooit uit het oog verheft, is en blyft altyd om aan de Natie eene reine kennis van God, van den Zaaligmaaker der Weereld, het geloof aan Jesus, een kinderlyk vertrouwen tot God en eene zuivere liefde jegens Hem en den evennaaften inteboe* zemen, en haar langs dien weg tydelyk gelukkig en eeuwig zaalig te maaken. Maar hy weet dat deeze Natie van Vooroordeelen betoovert is en Dwaalingen koeftert, die in Gods Woord geen Grond hebben, en door hem nooit, veel min het eerft bekend gemaakt of gepredikt zyn: — By Voorbeeld, hy vindt dat deeze Natie, gelyk de Roomfch Catholyke Chrijienen ,vlytig een zoort van Roozenkrans bidt: Bedevaarten naar heilige Plaatzen doet: Heiligen vereert: Kaarsjes op de Altaar en der Heiligen brandt: een Vagevuur gelooft, enz. enz. Deeze Zaaken ronduit goed te keuren, ftrydt met zyne liefde tot de Waar. heid: dezelve vlakuit tegentefpreeken,ftrookt niet met de Wetten der Wysheid: en 'er geheel en al vante zwygen, zou nadeeligen agterdogt baarea. Wat nu te doen? Wat anders dan zich te voegen en te fchikken naar de Vooroordeelen van de Natie en van haare Vooroordeelen zoo te fpreeken, dat het hoofdoogmeik niet alleen niets 'er by leidt, maar zelfs 'er door bereikt worde? Het Gedrag van Jksus ftrekt hem tot een Baak en Voorfchrift 1 Jesus zelve accommodeert  CK 270 >® modeert zich Matth. XI. 14. naar het Voor* oordeel der Joden en zege: Johannes is Elias, indien gy gelooven wilt. Op deeze wyze gedraagt zich ook de wyze Leeraar, van wien ik fpreeke, ten opzigte van alle deeze Vooroordeelen, en zegt b. v. in zyne openlyke Leerredenen en Schriften tot het Volk: „ Gy bidt uwen Roozenkrans ; maar vertrouwt ook ,, kinderlyk op dien God, dien gy Pater nofter, „ of onzen Vader in uw Gebed noemt, en weeft hem gehoorzaam. Benaarftigt u zoo vroom en godzaalig te worden als Maria was, die ,, gy hoewel afweezig groet, terwyl gy Jivi „ Maria! zegt. Gy doet Bedevaarten naar zul„ ke Plaatzen, alwaar de Beelden der Heiligen ,, en eerwaardige Reliquien gezegt worden, „ aantetreffen te zyn, maar, verheft nooit die „ deugden uit het oog , waardoor Uwe Voor- vaderen bewogen zyn geworden, om hen een ,, Gedagtenis Zuil ter Eere teftichten , en leert ,, ook zoo vroom te leven als zy gezegt worden „ gewandelt te hebben! Gy brandt ter Eere van „ een' Heiligen één of meer kaarfen op zyn' ,, Altaar, laat nu ook het licht van u Geloov ,, en van uwe deugt, naar het Voorbeeld van ,, dien Heiligen, dien gy met Woorden en met „ brandende kaarfen eert , lichten voor de „ Menfchen , op dat zy uwe goede Werken „ zien en uwen Vader in den Hemel pryzen! 5, Gy zittert voor het Vagevuur, waaruit naar ,, uwe Gedachten nog redding is! hoeveel té „ meer hebt gy redenen om voor een eeuwig „ Ongeluk te beeven , en zoo behoedzaam, „ heilig en godzaalig te leeven, dat gy u aan „ het eeuwig verderf niet in die Armen ftort! „ enz." — My dunkt door op deeze wyze vaa dee-  deeze Vooroordeelen te fpreeken, keurt hy dezelve niet alleen niet goed, maar zy worden hem zelfs eene voordeelige Gelegenheid, om aan zvn hoofdoogmerk te voldoen. Oordeelt zelfs of een wys Man en verftandig Leeraar, die tot een Volk fpreekt, hetwelk met deeze Vooroordeelen bezet is, niet op de aangehaalde wyze zich zou kunnen en moogen uitdrukken, zonder ook maar in het minft tegen de Wetten van opregtheid en van Waarheidsliefde te handelen? — en of het niet de onbillvkheid zelfs zyn zou, ingevallemen daarom, om dat hy zich naar oude, verjaarde, ingekankerde Vooroordeelen accommodeert, en derzeiver opreddering aan den tyd en aan de Voorzienigheid overlaat, zyne overige Geloofwaardigheid dubbelzinnig en twyffelagtig maaken en beweeren wilde, dat men zich ook alsdan od hem niet zou kunnen verlaaten, wanneer hy die Waarheden die hy voorftelt, duidelyk bondig en grondig uit het onfeilbaar Woord van God bewyft, en ook op andere wyze blykt, dat zv tot den waaren Godsdienft behooren? Deeze Onbillykheid zou nog fchreeuwender worden, byaldien deeze verftandige Leeraar te dier tyd wanneer hy zyn eigen Gevoelen en de Waarheden tot den Godsdienft behoorende, voorftelt, en Gelegenheid heeft om van deeze Vooroordeelen regt ter mede te fpreeken, ingevalle hy dezelve voor Waarheden hield, er nogthans met geen Woord van gewaagt, en men nu desniettegenftaande eensdeels alle Vooroordeelen hem als Waarheden ,door hem goedgekeurt, wilde tot laften leggen, om dat hy dezelve niet regtftreeks tegengefprooken, maar zich daarnaar gea;commodeert heeft, en anderen-  mdetendeels zyne Opregtheid, Waarheidsliefde en Geloofwaardigheid wilde in twyffel trekken en hem dezelve betwilten, — Laaten wy uit het verhandelde een Gevolg trekken. D. Wanneer een Leeraar van een Volk, by hetzelve zeekere ingekankerde Vooroordeelen ontmoet, die 1.) in Gods Woord geen'Grond hebben, en nogthans door dit Volk zorgvuldig gekoeftert en bewaart worden: Die 2.) met het hoofdoogmerk van den Leeraar niet lynregt en onmiddelyk ftrydig zyn, en hem dus niet vlak in den Weg liggen : Die 3 ) van den Leeraar nooit uit eige beweeging als zyn Gevoelen en als Waarheden zyn voorgedraagen: Die 4.) alsdan van hem met een diep ftilzwygen worden voorby gegaan, wanneer het regt ter fneede zou gekoomen zyn, om 'er van te gewagen ingevalle hy die Vooroordeelen voor Waarheden hielde : Die echter 5.) uit infchikkelykheid, en om het Volk niet voor het hoofd te ftooten en baloorig te maaken, by voorkoomende Gelegenheid , door hem als van ter zyde zoo worden aangeftipt, dat de Vooroordeelen zelve daardoor niet voor Waarheden worden te boek geftelt, maar in hunne Waarde en Onwaarde gelaaten, en waaromtrent hy 6".) door hetgeene hy 'er by voegt, duidelyk te kennen geevt, dat hy enkel uit eene wyze infchikkelykheid, en behoedzaamc Toegevenheid van deeze Vooroordeelen gewag maakt, om by die Gelegenheid, zulke Waarheden voortedraagen en zulke pligten intefcherpen, die tot het hoofdoogmerk behooren 'e welk hy bereiken wilde; zoo en alsdan handelt zulk een Leeraar naar de Wetten van Wysheid, als een opregt en Waar -  Waarheid minnend Man, en verlieft daardoor niets van zyne overige Geloofwaardigheid , en zoo en alsdan is elkeen verplicht, om zyne Woorden, •wanneer hy van deeze Vooroordeelen fpreekt zoo te verklaaren, dat eensdeels, de hiflorifche Waarheid: deeze Vooroordeelen koefterde die Volk wiens Leeraar by was, ongekrenkt en onverduiftert blyft, en anderdeels dat de Vooroordeelen, die de Leeraar in haare Waarde en Onwaarde gelaaten heeft, niet voor Waarheden worden te boek geftelt, aan dewelke de Leeraar zelve zyn Zeegel heeft gehangen. My dunkt, wanneer meri hetgeen ik tot dus verre verhandelt heb met oplettenheid overweegt, en de Vier Gevolgen (pag. 252. A. pag. 258. B. pag. 265. C. en pag. 272.D.) behoorelyk gaade flaat, zoo moet men vanzelve kunnen ontwaaren de uitlegkundige regelen, die daarin liggen ©pgeflooten, en waarnaar wy ons ditnen te gedragen, wanneer wy die plaatzen in den Bybel, alwaar van daemonifche Menfchen eb van de Werkingen van den boozen Geeft worde gefprooken , wél verklaaren en den regten zin treffen willen. Ik zou zonder noodzaake wydloopig worden en deagting kwetfchen die ik aan Uwe Aandacht Verfchuldigt ben * wilde ik alles herhaalen, en dé regelen zelfs breedvoerig ontleeden. Ili Maaken wy nu van dit alles eene korte eft algemeene toepasfing op de Leerftelling van dé dcemonifche Menfchen en van de onmiddelyke Werkingen van den boozen Geelt op Aarde, en op die Schrifcuurtexten, waarin van dezelve gewaagt wordt; en wy zullen vinden, dat dé Verklaaring van het Woord van God niet glib** T berig  <$ berfg en onzeeker wordt ,dat de Opregtheid ,de Waarheidsliefde en de Geloofwaardigheid der heilige Schryveren zoo min als hetLeerftuk van hunne onmiddelyke goddelyke Verlichting en dat van de goddelyke Ingeving der heilige 'Schrift, 'er iets hoegenaamd door lydt of benadeelt wordt, warneer wy aanneemen eh vaftftellen dat Jesus en zyne Apoftelen, zich ten deezen opzigte naar de Vooroordeelen van het Volk gefchikt of geaccommodeert en met ïien in hunne gewoone Volkstaal gefprooken hebben. Dan, wanneer wy deeze toepasfing maaken, moeten wy vooral op onze hoede Zyn, ten einde wy niet de grenslinien te buiten gaan, die ik in het voorgaande zorgvuldig getrokken heb. Ik zal liefft, om alle verkeerde toepasfiogen, is 't mogelyk,te verhoeden, die plaats, alwaar men het makkelykft kan verdwaalen en te ver gaan, vooraf zelve aanwyzen en affluiten! Ik heb gezegt: dat de heilige Schry vers, wanneer zy van dcemonifche Menfchen gewagen en ons verbaalen dat verfcheide Menfchen in de dagen van Chriftus van den Dzemon, naar hunne gedagten, gekwelt en geplaagt wierden, de gewoone Volkstaal gefprooken en zich naar de Vooroordeelen en Dwaalingen van het Volk gefchikt of geaccommodeert hebben. En dat houde ik tot op dit oogenblik toe ftaande. Want 1.) dit Gevoelen is niet gegrondt in de Schriften van het oude Verbond. 2.) Het heeft een heidenfchen duifteren oorfprong. 3.) Jesus en zyne Apoftelen hebben dit Gevoelen nooit uit eige beweging en het eerft geuitt, wanneer een ziek of raazend Menfch tot Chriftus gebragt wierdt, maar altoos zyn het Joden en Heidenen, die het eerft verklaaren, dat de Menfch, dien  # dien zy tot Jesus bragten om door Hem gehol* pen te worden, door één of meer Dcemonen eekwelt wierd, en 4-)-de heiliSe Schryvers voegen 'er zeer dikwerf by, dat Jesus den kranken of raazenden daemonifchen Menfch gewezen of gezond gemaakt heeft , ten einde óns ten leerryken wenk te geven , dat niet werkelyk een Daemon de oorzaak der krankheid en der Raferny geweeft zy, terwyl Paulus 5.) zeer duidelyk verklaart dat een Afgod 1 Cor. Vlil: 4. of een Damoni t Cor. X: 19-20. niets zy. Maar, wanneer ik dit beweere en vaftftelle; zoo ontkenne ik daarmede en daardoor niet, dat de eigenlyke booze Geeft, dat deZatan onmiddelyk op Aarde gewerkt heeft. Dat zy verre! Ik heb immers uitdrukkelyk in myne voorgaande Predikatie toegeftemt. — Dat myns bedunkens, A.) de Satan in het Paradys onmiddelyk gewerkt heeft, hoewel daaruit niet volgt of blykt, dat de Satan naar zyneSubftantiein Adam en Eva gevaaren zy, en dat deeze onmiddelyke Wérkingen altoos moéten voortduwen / B.) Ik heb toegeftemt, dat de Duivel Jesum m de Woeftyne verzogt, en dus onmiddelyk op Aarde gewerkt heeft. Ik weet zeer wel, dat deeze Gebeurtenis tot diegeenen behoort ,die tot dus verre nog door geen Bybeltolk zoo verklaart en opgeheldert zyn, dat men geene redenen zou hebben om over zeer netelige en gewigtige Zwaarigheden meer te kïaagen. Ik beken' openhartig , dat ik ook buiten ftaat ben, om anderen óf myzelven gènoegen te geeven, wafineef ik deeze Gebeurtenis moet verklaaren die ons matth.Cap.1V. 1—11. enMarc. Uit- met eene in het Oog looperide; regt in elkander ï 2 W  <$ gedrongene kortheiden beknoptheid wordt ver> haalt. Want 'er blyven altoos zeer gewigtige Zwaarigheden overig, 't zy dat men a,) ;eeze plaatze zoo verklaart, als of daarin een waare Gebeurtenis verhaalt worde, of b.) dat deeze Gebeurtenis als een Gezicht wordt uitgeduidt, of c.) dat men vooronde; ftelle dat de Duivel of de Verzoeker 3 een liftige en doortrapte Pharifeeuw of Schriftgeleerde geweeft zy. Ik zal met niemand die van myn Gevoelen afwykt, terwyl ik voer als nog vooronderltelle dat het eene waare Gebeurtenis is, en die aan eene andere Verklaaring zyn Zeegel hangt, twiften, en deswegen niemand veroordeelen, maar gaarne aan elk zyne volle vryheid laaten, en ten opzigt van deeze Plaats by Matth. , Marcus en Lucas VI. t. zoo denken als Petrus 2 Petr. III. 16. ten opzigt van de Brieven van Paulus dagt. Ik heb eindelyk toegejiemt: C.) Dat de Satan in de dagen van Christus , op Godsbyzondere Toelaating en Schikking, ( Veranftaltung ) nu en dan onmiddelyk op Aarde gewerkt heeft Men verwondere zich over deeze myne ïnfehikkelykheid, en durf ik het zoo noemen, over deeze myne vrygeevigheid niet, terwyl men misfchien over myne kaarigheid verwondert Itaat, wanneer van de Werkingen AexDcemonen gefprooken wordt. My dunkt wanneer ik dit toeftemme en beweere, zoo doe ik niet meer dan plicht, geweeten en overtuiging van my eifchen. Want ik ontmoete plaatzen in de Schriften van het Nieuw Verbond, alwaar duidelyk verhaalt wordt, dat Jesus , onze gezegende Zaaligmaaker, de Mond der eeuwige Waarheid, met ronde Woorden gezegt heeft: niet de Dmmon of een Geest der Krankheid, Neen! de  ie Satan! de Satan heeft een' Menfch gebonden, en dus onmiddelyk gewerkt. De plaats waarop ik doele, vinden wy by Lucas XIII. 14^-16. Hier meldt ons de heilige Evangelift, dat eene Vrouw tot Jesus gebragt is, dewelke, zoo als het Volk zich daarover verklaart, een' Geeft der krankheid agtien Jaaren lang gehad hadde:dat Jesus tot haar het wonderdaadige Machtwoord gefprooken heeft: Vrouw! weeft los van uwe krankheid: dat daarover, om dat dit Wonderwerk op een Sabbath verrigt werd, een OverJie der Schoole gebelgt was geworden , oordeelende deeze Muggenzifter en Cameelopflokker, dat de Wet van den Sabbath overtreeden, en de Sabbath zelve daardoor ontheiligt zy: en dat Jesus zich tegens deezen Huichelaar, zoo als Christus hem zelfs vs. 15 noemt, grondig verdeedigt en 'er nu bygevoegt heeft: zoude dan niet ontbonden worden op den Sabbathdag deeze die tog Abrahams dogter is van deezen band, welke de'Sat'angebonden heeft nu wel agtien Jaaren? Deeze laatfte Woorden: welke de Satan gebonden heeft, zyn te rond, te ftellig,en te duidelyk , dan dat ik van my zou kunnen verkrygen, om ze anders als zoo uitteduiden en te verklaaren : dat Chrijius daardoor heeft te kennen gegeeven, dat de Satan óf de booze Geeft de werken, de Oorzaak van de krankheid geweeft is, die deeze Vrouw agtien Jaaren lang gekwelt hadde , en dat dus de Satan onder Gods wyze toelaatende beftiering by deeze Gelegenheid onmiddelyk op Aarde gewerkt heeft. Het is my niet onbekend dat andere Bybeltolken deeze plaats anders en wel zoo uitduiden, als of Christus zich ook by deeze Gelegenheid naar de Vooroordeelen van het Joodfche Volk gcvoegt en gefchikt heeft, terwyl by gezegt T 3 heeft:  ©« *73 >© heeft: zoude dan deeze dogter Mrahdms nkt' ontbonden worden van deezen band, die —en nu voegen .zy 'er ter Verklaaring by. — naar uwe denkwyze en naar uwe manier vanfpreeken - de Satan gebonden heeft agtien Jaaren. Tegen dit byvoegzel en tegen deeze Verklaaring zou ik my niet aankanten en verzetten , ingevalle onze Zaaligmaaker in plaats van het Woord Satan, het Woord Dctmon gebeezigt hadde. Want in dat geval zoude het Woord Damon, voor dit By voegzel en voor deeze Verklaaring, zeer kragtig en nadrukkelyk gepleit hebben. Maar nu Jesus het Woord Satan gebruikt, dunkt my althans, ftaat het ons niet vry om 'er ter Verklaaring bytevoegen: naar %iwe denkwyze en naar ime manier van fpreeken. Want de joden waaren niet gewoon zich zoo uittedrukken, wanneer zy de Oorzaak van eene krankheid wilden aantoonen. Zy zeiden, nooit,— althans my fchiet geene plaats te binnen, waar deeze fpreekmanier voorkomt I —- Zy zeiden nooit: de Satan of de Duivel plaagt de Menfchen of maakt den Menfch ftom en doof, ziek of raazend. Neen: de D.emon — dus drukten zy zich uit — de Djemon plaagt den Menfch! De ü^mon wierd uitgedreeven, enz. enz. ■ JMen zou kunnen by wyze van Tegenwerping vraagen : Vooronderftelt, dat hier werkelyk van den boozen Geeft worde gefprooken; waarom moeft dan deeze ongelukkige Vrouw, een' zoo langen tyd, agtien Jaaren.lang, van den Satan gekwelt en gebonden gehouden worden ? En welkeredenen zou God dan toch wel gehad hebban, om werkelyk aan 'den Satan de vryheid te geeven, deeze dogter Abrahams te binden en te kwellen ? Wat betreft de eer[le Vraag; ik antwoorde: Wat zyn agtien Jaaren, gereeker-t by  bydegeheele Eeuwigheid, dewelke deeze Vrouw nog vóór zich hadde,en waarin haar ryl:elyken overvloedig al haar lydon konde vergoedt worden? — En wat betreft de tweede vraag; ik bekennehet, dat wy by de Beichouwing der Wegen, waarop God wandelt en ons Mentchen voert, dikwerf onze hand met Eerbied moeten op den Mond leggen, en dat het ons kortzigti* ge Menfchen, meer dan eens ten uiterften bezwaarlyk en dikwerf ten eenemaale onmogelyk valt, om de redenen te ontdekken, waardoor de aanbiddenswaardige Wysheid en Liefde van God onzen Vader bewoogen en overgehaalt wordt, om ons zoo en niet anders te behandelen , en om ons deeze en geene andere lotgevallen te doen treffen. Dan, naar het my toefchynt, is het toch niet ten eenemaale onmogelyk om eene voldoende rede optegeeven, waardoor God bewoogen is, om aan den boozen Geeft, in de dagen van Jesus eene Vryheid te vergunnen, die hy voor en na dien tyd niet aan hem vergunt heeft. Het komt my, het zy met Eerbied gezegt, voor, dat het met deeze Zaak dus geftelt is: De Gefchiedenis leert ons ontegenzeglyk, dat voor, in, en omtrek de dagen van Christus zoowel Joden als Heidenen van het Wangevoelen als betoovert waaren, dat een geheel Heir van booze Geesten in de Weereld omzwerfde en de Menfchen plaagde, en dat onder deeze Geeften een Opperhoofd gevonden wierd , hetwelk als de hoofdoorzaak van al het onheil, 't welk de Menfchen trof, moeft worden aangemerkt. Did Vooroordeel, zoo als de Heidenen hetzelve koefterden , had geenen vaften grond hoegenaamd. Het was niets dan eene Vinding van T 4 een*  0 Menfchen kwaad berokkend , zyn beftaan hebben? Hoe is het nu mogelyk dat Jesus onze Zaaligmaaker met volle ruimte van Waarheid, en dus niet alleen ten opzichte van ons, maar ook in betrekking tot zyne en zyner AporteienTydgenooten kan worden gezegt,dat hy ge. koomen is, den Duivel zyne Magt te neemen, Hebr. tl. 14. en de herkende Werken des Duivels te verfioortn.i Joh. III 8. en dat Hy die werkelyk verftoort heeft, ingevalle de S3tan, nooit nogte nooit onmiddelyk op Aarde gewerkt heeft? Immers de Tydgenooten van Jesus koefterden die Stelling: De booze Geeften werken onmiddelyk op Aarde , en benadeelen de Menfchen door hunne werkingen ? — Byaldien nu deeze Stelling in haarcn geheelen omtrek, niets dan Verbeelding , niets dan Vooroordeel, niets dan Dwaaling geweeft en gebleeven waare ; hoe kan dan Jesus in betrekking op zyne Tydgenooten met Waarheid gezegt worden, de Werken , de Werken des Duivels verftoortte hebben?!' Op zyn heft genoomen hadde Johannes alsdan kunnen zeggen: Jesus heeft de Verbeeldingen weggenoomen, welke zich zyne Tydgenooten van de Werkingen der booze Geeften en der Damonen in het hoofd hadden gezet. Maar byaldien de Satan ODder de beftierende toelaating van God, den Menfch werkelyk en in der daad, op de eene of andere wyze onmiddelyk benadeelt en geplaagt heeft: byaldien onze Zaaligmaaker door zyn goddelyk alvermogen, werkelyk by Gelegenheid die God aan hem gav, door aan den Satan Vryheid te verleenen deezen en geenen onder de Tydgenooten van Jesus onmiddelyk te mogen aantallen, getoont en beweezen heeft, dat zyne Magt daar ter plaatze begint, waar het T j ver-  r ©« 28a >& Vermogen van den Satan ten vollen een Einde heeft: byaldien Jesus werkelyk de Banden gebrooken heeft, waarmede de Satan den Menfch in der daad gebonden heeft: zoo kan Johannes 1 Joh. III. 8. met Waarheid fchryven: Christus heeft de Werken des Duivels verftoortl zoo kan Paulus Hebr. II. 14., 15. met grond en met rede zeggen : nadien de kinderen Vleefch en Bloei heihen, zoo is hy hetzelve gelyker wyze deelagtig geworden, op dat hy door den Dood de macht zoude neemen, dien , die 'r geweld des Doods hadde, dat is den Duivel, en verlos/en zoude de geenen, iie door vreeze des Doods in 't ganU Jche Leeven knechten zyn moeflen! zoo kan elk ook vaftftellen, en ten vollen verzeekert zyn, dat Demonen deeze ingebeelde kwadde Geeften hem niet meer zullen kunnen bsnadeelen! en zoo kan Paulus met Waarheid al triumpheerende uitroepen Colos.II. 15. Christus heeft uitgetrokken ie Vorflendommen , en de Geweldigen — zy zyn wie zy zyn, en 't zy dat zy hunne dwinglandy in het Ryk der Verbeelding uitgeoeffent hebben, of 't zy dat zy hun beftaan hebben in het wyduitgeftrekte Ryk der Natuur —heeft hy ten toon gedraagen openlyk, over hen alle gezegenpraalt en ooglchynlyk getoont, dat de Magt des Duivels op verre na zoo groot niet is, als de Jodeji waanden, en dat het ingebeelde Ryk van gewaande Dsmonen en andere kwaade Geeften, meteen door Christus , in zyn Niets waaruit het gebooren is , terug geftooten, en ten eenemaale vernietigt is. — Op deeze wyze dunkt my zou men zich deeze Zaak kunnen voorftellen. Het is waar, ik heb maar één eenigft Voorbeeld aangehaald,waaruit,myns oordeels, om dat Jesus het zelfs zegt, duidelyk blykt, dat  *8s">© dat de booze Gqeft onder Gods beftierende toelaating in de dagen van [esus de Menfchen wer* ktlyk geplaagt heeft. Maar deeze Vryheid kart God naar zyne Wysheid meermaalen aan den Satan hebben verleent. Ik zou 'er met niemand over willen twiften, ingevalle hy beweerde, dat tot deeze Voorbeelden ook de Gebeurtenis behoore getelt te worden die ons Matih. XVII. 14—»i, verhaalt wordt. Ik weet zeer wel dat ik in myne eerfie Leervetten ( p*g< 49-) deeze plaats anders verklaart heb, en ben op verrena nog niet overtuigt, dat myne Verklaaring van allen grond ontbloot is. Ik ben my ook zeer wel bewuft, dat ik beweert heb en nog beweere: dat alle Dammifche Menfchen waarvan de Evangeliften gewagen, zonder onderscheid zieke of raazende Menfchen zyn. Wanneer men zich hieraan herinnert, zoo zal men moogelyk over my verwondert ftaan, en zich verbeelden dat ik my zeiven tegenfpreeke! En dat zou ik ook zeekerlyk doen, ingevalle onze Zaaligmaaker Matth. XVII. ai. gezegt hadde i deeze Djemon vaart met wt dan door bid. den en vajien. Maar zoo drukt zich Jesus niet uit. Hy zegt veelmeer: deeze aart vaart niet uit, dan' door bidden en vajien! en dus blyven beide Verklaaringen, moogelyke Verklaaringen, en ik fpreeke my niet tegen 1 Wie zal het met zeekerheid beflisfen, welke van beide Verklaaringen de echte , de waare is? — Zy, die van gevoelen zyn, dat deeze aart (van Geeften namelyk) waarvan Christus Matth. XVII. ar. fpreekt, van den eigenlyken boozen Geeft te verftaan zy, zouden teronderfteuning var* hun-, ne Verklaaring 'er nog kunnen byvoegeh^ Christus geeft aan zyne Apoftelen Matth. X»  284 ><& X. 8. wel de rangt de Damonen uittedryven, dat is te zegge , zulke Menfchen te geneezen, wier ongemakken volgens het Volksvooroordeel, door Dasmonen, of door de Zielen van overleedene booze Menfchen veroorzaakt wierden. Maar de Magt om den eigenlyken Duivel uittedryven , heeft hy, gelyk uit dit Voorbeeld blykt, zich zeiven voorbehouden, en nu kan Christus alleen , teregt gezegt worden, den Duivel al zyn magt genoomen te hebben. Ik oppere deeze Gedachten, ten deele om tot deszelfs beoordeelinge gelegenheid te geeven, en ten deele om een' blyk van myne onzydige liefde tot de Waarheid te geeven. Wanneer men zich nu deeze Zaak dus voorftelt, zoo, is men ook in ftaat om de Woorden van Petrus te verklaaren , wanneer hy Handel. X. 38. zegt: Christus heeft welgedaan en gezond gemaakt alle die van den Duivel ( Jk»@o*.os') overweldigt waaren. Ik heb in eene voorgaande Leerreden (pag. 23.) opgemerkt, dat dit de eenigfte plaats in het geheele Nieuwe Teftament is, alwaar het Woord Duivel («r<*/30Aof) gebeezigt wordt, wanneer van zulke Menfchen gefprooken wordt, die van hun ongemak, door Jesus Wonderkracht bevrydt zyn geworden, en belooft, van my op zyn' tyd daarover nader te zullen verklaaren. £n aan deeze belofte kan en zal ik thans voldoen. Herinnert u, dat ik beweert en beweezen heb, dat de heilige Schryveren , wanneer zy in hunne Gefchiedverhaalen melden , dat Christus kranke geneezen, raazende Menfchen gezond gemaakt en den Duivel uitgedreeven heeft, nooit het Woord Duivel (J/«/3aAsf) maar altoos het Woord Dcempn gebruiken, dat ik ook daaruit beflooteq heb,  # heb, dat Damon geheel iets anders beteekene*' dan het Woord Duivel (St*$oKot) aantoont,en dat de eigelyke Duivel, of de van God afvallig gewordene Geeft, naar het oordeel van Joden en van Heidenen, niet de werkende Oorzaak van de Ongemakken geweeft zy, waarvan Jesus de Menfchen door zyne Wonderkragt heeft bevrydt. Maar nu ontftaat de Vraag: Waarom zegt dan Petrus, nadat hy reeds onmiddelyk van God verlicht was, niet ook : Christus heeft gezond gemaakt alle die van deDcemonen over wel' digt waaren: maar drukt zich daarentegen geheel anders uit, en zegt: Christus heeft gezond gemaakt alle die van den Duivel (Six&oAoi) overweldigt waaren? — Myn antwoord op deeze Vraage is: Heeft Jesus onder anderen, de Vrouw, waarvan by Luc XIII. 14-16. gewaagt wordt, en waarvan ik kort vantevooren heb gefprooken , werkelyk ontbonden van den band die de Satan inderdaad gebonden had; zoo kon Petrus met Waarheid zeggen, en zoo moed hy zeggen: Christus heeft gezond gemaakt alle die van den Duivel (Si»>@o\os) overweldigt waaren. En dus blyft myn gevolg,'t welk ik uit het gebruik , 't welk de Evangeliften van hetWoordD«8> tenen, juift zooveel beteekent, als het Woord Dtemon, en dat ten deezen opzie t zoowel de Duivel als de Dasaion een Harsiénfchim is. Dan, ik zal my des wegen met hen in geen twiftgeding inlaaten, laatende deeze Verklaaring in baare waa>de en onwaarde, terwyl ik my voor alsnog verbeelde , dat mjn Verklaaring niet van allen grond en rede ontbloot zynde, aan» nemelyker en beeter dan de aangellipte uitduiding is. . Na dit vooraf te hebbeh gezegt, zoo laaten wy nu van hetgeene in het voorgaande verhandelt is, die algemeene Toepasfing op onze hoofdftoffe maaken. De Evangeliften en Apoftelen die van God onmiddelyk verlicht waaren, hebben, wel is waar, in hunne Schriften van Danionifche Menfchen gewaagt en zich ten opzicht van den Satan en zyne Werkingen van Spreekmanieren bedient^ die by den eerften opflag zoo kunnen worden uitgeduidt, als of zy de Zaak zelve die daardoor wordt aangetoont, goedkeurden; maar wanneer men die plaatzen in hunne lchriften, alwaar zy dus fpreeken, in hunnen Zaamenhang en den Bybel met oplettenheid leeft; zoo zal men vinden: A.) Wat aanbelangt, de fpteehnanienn tert opzigt van den Duivel, van den Satan en van den boozen Geeft, die hier en daar, maar zeer zelden, in hunne fchriften voorkoomen: 1.) Dat zy deeze Spreekmanieren niet gebruiken , om de ftellingen die daardoor worden uitgedrukt als hun eigene gevoelens te uitten, maar dat zy die Gevoelens als van ter zyde aanftippen om Gelegenheid te verkrygen, hen, die met deeze Gevoelens behebt waaren, bruik? baare,  *87 > baare, nuttige en heilzaame lesfen te geven9 die zy volgens hunne beftemmingen, als Leeraars der Weereld en Predikers van Jefus Godsdienft moeften geeven, en die voor 't overige tegen den Zatan en boozen Geeft, niet konden worden gebruikt, gelyk ik in myne voorgaande Leerreden, ten opzicht van de Woorden van Petrus i Petr. V, 8. duidelyk getoont heb, en in de volgende Leerreden ten opzicht van de overigen plaatzen, met goddelyke hulp hoop' te bewyzen. Men zou kunnen tegenwerpen en zeggen: de Middelen die de Apoftelen in hunne lesfen voorfchryven , baaten , wel is waar, naar den Zin der Apoftelen , en naar het Oordeel van hen die van eene beetere kennis voorzien zynde geen geloof aan dit Vooroordeel flaan, niets tegen den Duivel, maar zy die dit Vooroordeel koefteren, zullen toch altoos gelcoven dat deeze Middelen tegen den Duivel met Voordeel kunnen worden gebruikt, juift zoo als de Joden, waarvan Josephus fchryft, van gevoelen waaren en bleeven, dat zeekere kruyden aan Ringen vaft gemaakt,en den Dsemonifchen Menfchen onder de Neus gehouden , een Middel waaren om den Damon te verdry ven, hoewel anderen en wy,als van eene beetere kennis voorzien zynde, overtuigt zyn, dat zoo min een Damon deel aan die krankheid gehad heeft, als dat een Geeft zich door kruyden laat verdryven. Maar, ik antwoorde: Hadden de Apoftelen hunnen Chriftenen aan welke zy onmiddelyk fchreven, en die met dac Vooroordeel behebt waaren, van deeze onfchadelyke Dwaaling, dat namenlyk die door h«n voorgefchrevene Middelen ook tegen den boozen Geeft met Voordeel zouden kunnen worden ge-  gebruikt * willen bevryden; zoo hadden zy maa'r regtftreeks kunnen en moeten fchryven : de geheele Leerftelling van de onmiddelyke Werkingen van den boozen Geelt op Aarde , nadat Chriftus hem alle Magt genoomen heeft, die hy in de daagen van Jefus nu en dan, onder Gods beftierende toelating uitgeoeffent heeft, is voor 'c overige een loutere harsfenfehim, eene Onwaarheid. Maar, dat konden en dat wilden zy als behoedzaame en wyze Kenners van het menfchelyke hart niet doen, maar de opreddering van deeze Dwaaling lkfft aan den tyd en aan de beftiering van Gods Voorzienigheid overlaaten , om hunne met dit Vooroordeel nog zwanger gaande Chriftenen niet voor het hoofd te ftooten, en zich nieuwe Zwarigheden in den Weg te leggen. Men zal 2.) vinden, dat u anneer zy hun eigen Gevoelen aangaande den 'boozen Geelt en desfelfs Werkingen voorftellen, zy eene geheel andere Taal voeren. Want alsdan zeggen zy: God heeft ons verlojl, gered, bevrydtvan de Overheid der Duifternis, Col, 1: 13. Chiflus heeft uitgetrokken de Vorftendommen, en de Geweldigen en ze ten toon gedraagen optnlyk, en een Triumph uit haar gemaakt Col. II: 15. ■ Chriftus is gekoomen, dat hy de Werken der Duivels verfiooren zoude. 1 Joh. III: 8. Heeft Chriftus dan zyn Oogmerk niet bereikt? Wie durft dat be wee ren ? Chriftus is onzeS Vleefches deelachtig geworden, om den Duivel zyne Magt geheel en al te neemen. Heb«. II: 14. — God heeft der Engelen die gezondigt hebben niet verfchoont, maar heeft ze met Keetenen der Duifternis ter helle ver ftooten, 2 P e t r. 11: 4. — Zoude Petrus > ingevalle hy hier van den Duivel  <8?'<8> ren ook die van Petrus, JcHANsrs, Jacojus en Judas. Men zal vinden 3.) dat Christus Matth. XV. 19. nóg Paulus Kom. VI. 19. Gal* V. 19. Col. III. 5. nog Tacobus Cap.1. 14 ,15. nog Petrus i brief Cap: II. 11, wanneer zy ons hun Gevoelen, aangaande de bronwel en onmiddelyk werkende oorzaak der Zondenen der Onheilen, die de eerfte Chriftenen zomtyds troffen, b. v. 1 Cor. XI. 30. aantoonen, als wanneer het recht ter fnede zou gekoomen zyn , om van den boozen Geefl gewag te maaken, ingevalle zy van gevoelen geweeft waaren, dat de Satan als onmiddelyk medewerkende Oorzaak onzer Zonden moeft worden aangemerkt,—men zal vinden, zegge ik, dat zy alsdan met geen enkel Woord van den Duivel of boozen Geeft fpreeken. Js dit niet een duidelyk bewys dat Jesus en zyne Apoftelen niet van gevoelen geweeft zyn, dat de Satan, eenige door my in 't voorgaande aangetoonde buitengewoone gevallen uitgezondert, de onmiddelyk werkende oorzaak der Zonden der Menfchen en der Onheilen is, die op de zonden volgen ? De tegenwerping die men uit Luc. VIII. 12. Matth. XIII. 19. en 1 Cor. V. 5. zou kunnen ontleenen, en tegen myn Gezegde te berde brengen , zal, zoo ik vertrouw , in de volgende Leerreden ten vollen worden opgelofl en uit den Weg geruimt- Wanneer men dit alles behoorlyk overweegt, en in het oog houdt, 't geen ik in 'c voorgaande geroont heb, te weeten a.)düt het aan en op zich zei ven befchouwt, zeer wél geoorlooft is de Volkstaal te fpreeken, en zich naar zulke Volks vooroordeelen te ac coni-  commodeeren , welker opreddering van een' Leeraar des Volks uit hoofde van zyne eigenlyke beftemming niet vereifcnt wordt, mits dan hy, zyn eigen Gevoelen aangaande die Zaak, waaromtrent het Volk Vooroordeelen koeftert en opDwaalweegen wandelt,te kennen geevende, duidelyk toont, ( zoo als de Sterrekundigen, waarvan ik te vooren pag. 242—244. en zoo als onze Zaaligmaaker en zyne Apoftelen, gelyk ik beweezen heb pag. 288. 292. werkelyk doen ) dat hy de Volksvooroordeelen en Volksdwaalingen waarnaar hy zich geaccommodeert heeft, niet goedkeurt, maar verwerpt: b. ) Dat een Volksleeraar, wil hy anders zyn hoofdoogmerk niet verydelen, of het Bereiken van hetzelve zonder noodzaaklykheid zich ten uiterftenlbezwaarlyk maaken, als een wvs en verftandig Man handelt, wanneer hy, de Volksvooroordeelen aanftippende, Gelegenheid neemt, om nuttige, heilzaame en met zyn hoofdoogmerk wel ftrookende Waarheden en Plichten intefcherpen: en c. ) dat het de Onreedelykheid en Onbillykheid zelfs zyn zoude, ingevalle men een'Volksleeraar te diertyd, van onoprechtheid wilde beschuldigen . wanneer hy doorflaande Blyken van zynebehoedzaame Wysheid geevt,en ingevalle men zyne Geloofwaardigheid wilde in twyffel trekken , terwyl hy Preuven geevt dat hy een kenner van het menfchlyk hart is, en weet hoe eene geheele Natie tot haar Nut en Voorde»! moet worden behandelt; Wanneer men dit alles overweegt en in het oog houdt, zegge ik, en nu daarvan op Christus en op zyne Apoftelen de toepasfing maakt; zoo zal men vinden en overtuigt worden dat hy het grootfte Gevaar loopt, om voor een Man, die op eene V 3 on.  294 ongeoorloofde wyze losfe en ongegronde Gevolgen trekt, te boek geftelt te worden, die uit het Gedrag door onzen gezegenden Zaaligmaaker en door zyne Apoftelen ten opzicht van dat Volksvoordeel, waarvan wy fpreeken, gehouden, wanneer hetzelve door anderen met my voor eene behoedzaame handelwyze wordt verklaart, waardoor zy zich naar het toentyds heerfchend Volksgeloof hebben gefchikt en gevoegt, het Gevolg wilde trekken, dat daardoor , de Schriften der Apoftelen hunne Geloofwaardigheid verliezen, de Verklaaring van dezelve glibberig en onzeeker worde, en dat bet Leerftuk van de onmiddelyke Verlichting der .Apoftelen daardoor benadeeld en gekrenkt worde! Maar! misfchien zal men zeggen, die Zaak waarvan tor dus verre in de Toepasftng gefprooken is, is de hoofdzaak niet, waarop het thans aankomt! Men kan des noods zynde toeftemmen , dat uit het Gedrag der Apoftelen ten deezen opzichte gehouden, de gemelde nadeelige Gevolgen op eene regelmatige wyze niet kunnen worden getrokken! Neen! de Hoofdzaak en de Hoofdzwaarigheid raakt de zoogenoemde Damonifche Mevfchen en is deeze: B. Hebben de heilige Evangeliften Matthïeus, Makcus en Lucas (want de Evangelijl Johannes, - dit is iets't welk verdiendt opgemerkt te worden! — heeft in zyn geheel heilig Evangelie geen één eenigmaal van een D# ♦jaChriftus tyden nog koefterden.Thans ter Zaak el A.) in de Zwaarigheid word: gezegt: dat dit Volksgevoelen door Petrus Hand. X. 38. naar Waarheid verklaart (berichtiget) is. Maar! waar is het bondig bewys waardoor elk kan en moet overtuigt worden, dat Petrus Hand. X. -38. (_ want andere plaatzen ontmoet men in het geheele nieuweTeftament niet, die men ter nadere Verklaaring en Bepaaling van den Zin van het Woord Damon zou kunnen gebruiken ) het Begrip bepaald heeft, 't welk men met het Woord Dsemon moet verbinden, wanneer men hetzelve by Matth;eus, Marcus en Lucas ontmoet?-» Heb ik niet in 't voorgaande getoont dat de Woorden van Petrus : die van den Duivel overweldigt waren, recht welvoeglyk en toepasfelyk zoo kunnen worden verklaart, dat Petrus daarmede niet doelt op de Dcemonifche, maar op zulke Menfchen , die inderdaad van den Satan en niet van een ingebeeld Damon geplaagt, en gelyk de Vrouw by Lucas XIII. 16. door Jesus geholpen en gered zyn ? Wanneer men deeze Verklaaring aanneemt: wanneer men in het oog houdt dat Johannes nooit van DcemonifcheMenJchen,mzzv wel van kr anken fpreekt, die Jesus geneezen heeft Cap. IV. 47. V. 3—8. IX. 1—7. en wanneer men daarop let, dat de heilige Evangeliften, wanneer zy van Dasmonifche Menfchen fpreeken, die Christus geholpen heeft, 'er dikwerf byvoegen: Chtistus genas de Menfchen: hy maakte dezelve gezondezoo kan immers het Woord van Pütrus , hy deed wél, van de Dcemonifche zieke en raazende Menfchen, ( die door Christus geholpen wierden , en uit zyne hand de Gezondheid, het Gebruik van hun Verftand, deeze groote GoedeV 5 ren  * ren en Weldaden, en , gelyk andere Tydgenoo ten onderwys in den waaren Godsdienft ontfingen) verftaan en verklaart worden,en zoo zegt Petrus niets te vergeeffch en overvloedigs! Ei lieve ! zoo een Damon naar Waarheid , juift zoo veel is als een Duivel; waarom heeft dan niet één van alle drie Evangeliften die Verklaaring 'er bygevoegt, om het Volksgeloof en de Dwaaling zoo te duiden (berichtigen ), dat deeze Dwaaling, te recht voor eene Waarheid kan en moet gehouden worden ? — Ik weet volftrekt op deeze vraag — ik bekenne het, geen ander antwoord te geeven dan: daarom hebben de heilige Evangeliften 'er geene Verklaaring bygevoegt, omdat een Damon een Djemon, en geen Duivel, getn Satan is, en omdat een Demon van hen voor geen Duivel gehouden is.Zoo lange nu deeze myne, en de aangehaalde derde mogelyke Verklaaring van Petrus Woorden (pag. 285.) die ik, wat my betreft, niet kan goedkeuren, maar die nochthans van anderen voor de waare gehouden wordt, niet duidelyk , bondig en ten vollen wederlegt is; en zoolange men niet bondiger dan tot dus verre gefchiedt is, beweezen heeft, dat Petrus Hand. X. 38. door het woord Duivel, den Zin van het Woord Damon naar Waarhaid verklaart (berichtiget') en bepaalt: zoo .lange kan men riet van my eifchen , dat ik myne op Gronden {leunende Verklaaring, tegen eene willekeurig aangenoomene Vooronderftelling (hypothefe') zou moeten ruilen. B.) In de Zwaarigheid wordt gezegt: dat de heilige Evangeliften het Volksgevoelen, aangaande de Dammen , nooit hebben tegengefprooken, en dat daaruit vulgt, dat de Jicilige Evangeliften aan dat Ce-  $ Gevoelen hun Zegel moeten gehangen en daardoor de Leerftelling zelve, zoo als zy naar Waarheid verklaart (bericutiget) was, goedgekeurt en bevestigt hebben. W il aan! ik hange 'er myn Zegel ook aan, en beweere ook, dat 'er in de da^en van Christus werkelyk Dsemonifche Menfchen geweeft en door Christus geMpen zyn. Maarl nu ontftaat de Vraaag: Wat zyn dat voor Menfchen geweeft? Ik antwoordeshet zyn zieke en raazende Menfchen geweeft , terwyl anderen antwoorden : het zyn Menfchen geweeft die van den Duivel geplaagt wierden. Dan waaruit blykt dit laatfte? Misfchien uit de Woorden van Petrus Hand. X 38?! ——« Heb ik dan niet zoo aanftonds getoont, dat het bewys uit deeze plaats ontleent, niets bewyft? Daarenboven, de Handelingen der Apoftelen zyn het laatft onder de heiligeGefchiedverhaalen gefchreeven, en dus konden althans de eerfteLeezeren der Gefchiedverhaalen van Mat j heus , Marcus en Lucas de nadere bepaalende Verklaaring, die Petrus, zoo men voorgeevt, van het Woord Damon heeft gegeeven, niet leezen en gebruiken: Hoe hebben het die dan geftelt ? De Evangeliften zelve hebben in hunne Evangeliën geene nadere bepaalende Verklaaring van het Woord Damon gegeeven, zoo min als zy dit Volksgevoelen hebben tegengefprooken: en de nadere Verklaaring van Petrus kon hen onmogelyk bekend, en dus ook van geen Nut zyn! Lucas , die ons de Woorden van Petrus geboekt heeft, en Marcus die den Apoftel Petrus en Paulus verzelde, waarom hebben die ons niet in hunne Evan-  S< 300 Mé Evangeliën de vooronderftelde nadere en den waren Zin van bet Woord Damon bepaalende Verklaaring van Petrus zelve gegeeven, byaldien dezelve met de Waarheid der Zaak overeenftemde,en het Woord Damon ten opzicht van zulke Menfchen als Christus in zyne dagen geneezen heeft, zooveel als het Woord Duivel of eigenlyke booze Geefl beteekende? Dan! dat het Woord Damon by Joden en Heidenen niet zooveel beteekende als het Woord Satan of Duivel aantoont, maar dat naar hunne Gedachten , Damonen de Zielen van overleedene booze Menfchen waren, die de leevende Menfchen plaagden, dat hebben de Geleerden reeds lange beweezen, en ik hoope het op zyn tyd en plaats uit hunne Schriften duidelyk te toonen. Byaldien dus de heilige Evangeliften in hunne Gefchiedverhaalen, die zy na den tyd van hunne onmiddelyke Verlichting opgeftelt hebben. deeze Dwaaling naar Waarheid hadden willen verklaren Cberichtigen), zoo zou die verklaaring buiten allen twyffel geheel anders uitgevallen en wy ten vollen daardoor overtuigt zyn, dat Petrus Hand.X. 38. door het Woord Duivel het Woord Damon niet verklaart heeft. Vraagt men: waaromhebben dan de heilige Evangeliften den Zin van het Woord Damon niet zelfs naar Waarheid ia hunne Gefchiedverhaalen verklaart ? zoo antwoorde ik, met verfchuldigden Eerhied. a. Wanneer men de Zaak aan en op zich zei ven, en ten opzichte van ons befchouwt, zoo fchynt het, als of het nuttig, goed en voordeelig geweeft waare, ingevalle de heilige Evangeliften eene nadere verklaaring van het Woord Damm ge-  gegeeven hadden. Maar! wie onzer durft met Zeekerheid beweeren , dat deeze handelwyze ook' voor de eerfte Leezeren dier Gefchiedverhaalen , goed, nuttig en voordeelig zou geweeft zyn ?!! b. Zomtyds, wanneer het naamelyk gefchiedkundig• waar was, dat de booze Geeft , de Satan onder Gods toelatende beftiering , de werkende oorzaak van het onheil inderdaad was, 't welk deezen of geenen van Jesus Tydgenooten trof, (hoewel de Apoftelen van Jesus en anderen toentyds geloofden, dat een [ingebeelde] Damon de werkende oorzaak van dit ongemak was,) alsdan hebben zy het ons als getrouwe , oprechte en eerlyke Gefchiedverhaalers, zuiver en naar Waarheid , b. v. Luc. XIII. 16. uit den Mond van Jefus gemeldt , dat de booze Geeft en niet een Damon de oorzaak daarvan geweeft is. c. Hun Voorneemen en hun Oogmerk by bet opftellen hunner Gefchiedverhaalen was, om de Gebeurtenisfen juift zoo als zy gefchiedt waren , te melden. Dus moeften zy ons ook de begrippen en voorftellingen, welke de Tydgenooten van Jesus en zy zei ven zich toentyds van de oorzaaken dier ongemakken, waarvan zommigen hunner medemenfchen gekwek wierden , gemaakt hadden en koefterden, naar Waarheid boeken. Dewyl zy nu toentyds, toen Jesus zyne Wonderwerken aan de dasmonifche Menfchen verrichtede ten opzichte van de werkende oorzaak dier Onheilen nog op dwaalwegen wandelden, en eerft naderhand ten deeze opzichte tot eene beeetre kennis kwaamen, zoo konden en wilden zy , om aan hun Voorneemen getrouw te blyven, van deeze beetere kennis geen gebruik maa-  <& wandelt 5 en waarom zy dit Wangevoelen niet zelve naar Waarheid verklaart (berichtiget) hebben. Zoo lange dus niet duidelyker en bondiger, dan tot dus verre gefchiedt is, beweezen is, dat Petrus Hand. X. 38. de Beteekenis van het Woord Damon, door het Woord Duivel naar Waarheid bepaalt (berichtiget), of, zoo lange men niet andere duidelyke plaatzen uit het Nieuwe Teftament aantoont, waaruit duidelyk blykt,dat het Woord Damon,naar Waarheid verklaart zynde, zooveel als Satan of Duivel beteekene; zoo lange ftelle ik vaft, dat Christus by wyze van accommodatie de Volkstaal gefprooken, maar daardoor het Volksgevoelen geenszins beveiligt heeft , en dat my dus de geheele Zwaarigheid niets raakt. C. In de Zwaarigheid wordt gezegt: Hy die beweert, dat de heilige Evangeliften na de tyden van hunne onmiddelyke Verlichiing, terwyl zy hunne Gefchiedverhaalen opftelden, de verkeerde Volkstaal gefchreeven en zich naar de Volksvoordeelen geaccommodeert hebben, krenkt en benadeelt die Waarheid: De heilige Evangeliften zyn Mannen die van God zelve onmiddelyk verlicht zyn geweeft. Ik antwoorde hierop: Dat de heilige Evangeliften in hunne Gefchiedverhaalen, wanneer zy van zieke en raazende door Jesus gezond gemaakte Menfchen gewagen, de Volkstaal der Tydgenooten van Jesus gebeezigt hebben, is myns oordeels de loutere Waarheid. Maar! is het dan ongeoorlooft, dat een Gefchiedverhaaler, die ons zeekere Gebeurtenisfen, juift zoo als zy gefchiedt zyn, naar het leeven en naar Waarheid wil verhaalen, de zui-  # kwelt we den : en wanneer men ten vollen overeenkomftig met de Waarheid beweert en vaftftelt, dat deeze denkbeelden tot de Volks dwaalingen behoorden , en daarvoor moeten worden te boek geftelt; zoo wordt den Bybel voor ons zoo goed als onbruikbaar!! My dunkt men kan het onregelmatige en onwettige van deeze Gevolgtrekking als met handen grypen! Wil men deeze Gevolgtrekking voor regelmatig houden ,* zoo is men ook verplicht de volgende voor wettig te boek te ftellen: Wanneer ons de heilige Evangeliften in hunne Gefchiedverhaalen getrouw en eerlyk, ten vollen overeenkomftig met de Waarheid melden, dat zy in de dagen van Christus en tot op het oogenblik van zyne Hemelvaart toe, het Joodfche Volksvooroordeel hebben gekoeftert, dat de Messias een aardfch Koningryk zou oplichten , en wanneer men begeert, dat dit eene Volksd waaling is, en daarvoor moet worden te boek geftelt; zoo wordt het heilig Bybelboek voor ons zoogoed als onbruikbaar!!! Ik zou 'er nog het een en ander kunnen byvoegen , maar my dunkt ik heb genoeg gezegt, om te toonen, dat uit dat Gevoelen, 't welk ik ten opzichte van de dfemonifche Menfchen verdeedige, geene voor ons en voor Gods Woord nadeelige Gevolgen voortvloeien. Wel ons! warneer wy ons ook ten deezen opzichte aan geene losfe en ongegronde Gevolgtrekkingen fchuldig maaken! Wel ons! wanneer wy het heilig Bybelboek met Verftand en met Aandacht, onder een vuurig Gebed tot God leczen, om daaruit wyze ter zaaligheid te worden ! Wel ons! wanneer wy die Stellingen die nog ons  # ons zaaligmaakend Geloof, nog onze Deugd en onzen Wandel raaken , zorgvuldig onderfcheiden van die dierbaare Waarhedennaar welke wy ons Geloof beelden, en ons Gedrag inrichten moeten! En wel ons! wanneer wy onderfteunt door Gods Genade, naar deezen Regel wandelen! Want die dat doen, over die zal zyn Vreede en Barmhartigheid S God geeve ons allen daartoe zyne Genade en verleene ons allen daartoe zynen vaderlyken Byftand om Jesus wille Amen!