KLEINE ZIELKUNDE VOOR KINDÉREN, boor J. H. C A M P E. uit het hoogduitsch. MÉT PtAATEN. Te AMSTERDAM, Bij JOANNES van SELM, i?83,;   VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. <2f ie hier, Waarde Leezer , een Werkje van den Heer campe (die door zijns reeds vertaalde fchriften eenen naam in om Vaderland begint te krijgen, en verder krijgen zal, wanneer zijne Werkjes, die kier thans onder handen zijn, de drukpers verhaten hebben) in onze moedertaal overgebragt. Men kan niet twijfelen, of het zal door onze Landgenoot en me; uitneemende graagte ontvangen worden. Behalve dat hetzelve ** 2 geheel  iv rOORBERICflT geheel nieuw in zijne foort is $ was 'er, hoe veel 'er ook» federt weinige jaaren, ten dienJle der jeugd uit is gegeeven, over dit eerjle en zeef gewigtige jluk nog niets voor het opkomende Gejlacht gefchreeven. Hoe moeilijk ook de kennis onzer Ziel voor ons is, weet echter de Heer campe door eene onge" meene, hem bijzonder eigene, bekwaamheid, om zich naar de vatbaarheid der Kinderen ver~ wonderlijk wel te fchikken, deeze opzichzelvt duistere zaakzo?ider de minfle laagheid zo klaar voortejlellen, dat Kinderen van tien en min* der jaaren ze gemaklijk begrijpen, en die van veel meer ouderdom en zelfs volwas/ene lieden zichniet fchaamen zullen,zijne famen« Jprmken met het uiterjle genoegen en nut te Ite-  van den vertaaler. v kezen. Daarenboven fchrijft zijn Ed. zo vernuftig , dat hij door de inmenging der fraaijle vindingen de aandacht zijner jonge Leerlingen Jleèds gaande weet te houden. Vaders en Onderwijzers der jeugd, die 'er ie proef van gelieven te neemen , zullen, verzeker ik u , men mij ondervinden , dat hunne Kinderen en Opkweeklingen op het tinde van iedere les yin plaats van vermoeid, integendeel wenfchen zullen, dat zij langer duurde , en naar het vervolg begeerig zijn. Voorts wijs ik u nopens het gebruik deezer Zielkunde naar de Voorreedt van den Schrijver. Aangaande de Overzetting heb ik a niets te zeggen , dan dat ik , volgens goed' vinden van den Heer campe, achter de* 3 ztfot  VI VOORBERICHT VAN DEN VERTAALER. zelve geplaatst heb eene Tafel of Lijst „ behelzende de Jlellingen of grondwaarheden, die in deeze Zielkunde verhandeld worden ; welke, dewijl 'er de bladzijden bijgevoegd zijn, eenigzins de plaats van eenen Bladwijzer vervullen kan. VOOR-  VOORREEDE VAN DEN S CHRIJVER. Eene Zielkunde voor Kinderen is, voor zo veel ik weet , nog geen gewoon verfchijnfel onder ons. Hierom zal wel menig een verlegen zijn, wat hij over den .inval, om ze te fchrijven, voor een oordeel te vellen hebbe. Voor de zodaanigen derhalve , en voor alle de geenen, welken zich van dit boeksken tot onderwijzing hunner Kinderen misfchien zullen willen bedienen, zal ik hier de oogmerken, welken ik daardoor hoopte te bereiken, kortlijk ontvouwen. *4 Die  VIII VOORREEDE Die geenen, welke mij of fom migera mijner Schriften kennen, zullen buiten twijfel weeten, dat wel niemand aangaande de fchaadelijkheid eener al te vroege verftandelijke vorming der Kinderen inniger doordrongen kan zijn , dan ik het door grondftellingen en ondervinding ben. Deeze zullen zich hierom veelligt verwonderen, hoe ik zulks kan weezen, daar ik zelfs goedvind, een nieuw werktuig tot zodaanig eene vorming der Kinderen te verzinnen , en, nadat het voltooid was, hetzelve iederen meester en iederen broddelaar tot zulk een gebruik of misbruik, als hij daarvan zal gelieven te maaken, aantebieden. Deeze verwondering doet mij eer aan, en verdient des mijne opmerkzaamfte beantwoording. Ik moet dienvolgens in de eerfte plaats verzekeren, dat geene in mijne grondftel- Ito*  VAN DEN SCHRIJVER. 1* iingen voorgevallene verandering , maar veel meer de menigvuldige leevendigfte ondervinding van een daadlijk gebrek van een bekwaam leerboek in deezen tak der weetenfchappen voor de jeugd, mij tot de bearbeiding en bekendmaaking van dit Werkje overgehaald heeft. Te weeten, hoe zeer ik ook wenschte, dat men het eigenlijk tefamenhangcnd onderwijs der jeugd in den godsdienst en de zedenkunde tot dien tijd toe uitftellen mogt, wan? neer de Ziel des Kinds tot aaneenhangend denken rijp begint te worden ; zo weinig waarfchijnlijkheid is 'er nogthans, dat het grootfte gedeelte der var deren, der opvoederen, der leermeesteren der jeugd, de gronden van doezen wensch behoorlijk inzien , en de bondigheid van dien erkennen zal. Ik zelf, die het geluk heb, onder alle opvoeders in Duitschland misfchien de onaf* 5 ha!1S=  X VOORRISKI hanglijkfte te zijn, zie mij echter genoodzaakt, om uit overweeging van het grooter zedelijk nut, voor zo verre het bij mij te bereiken is, jegens algemeene vooroordeelen, zo veel mooglijk weder onfchaadelijk gemaakt, eenige toegeeflijkheid te gebruiken , en van het ftrenge van fommige mijner grondftellingen in de beoeffening een weinig aftezien ; dewijl ik met alle andere waereldbefchouwers deeze aanmerking gemaakt heb, dat men gemeenlijk al het goede hindert, wanneer men al het erkende goede op eenmaal hardnekkig met ftrijd zoekt te behaalen. Des geloof ik aan te mogen neemen, dat ook de ongedwongenfte opvoeder van vreemde Kinderen n|et voorbij kan, om reeds acht- en tien-jaarigen Kinderen zulk een aaneenhangend onderwijs in den gods-  VAN DEN SCHRIJVER, xi godsdienst en zedenkunde te geeven, niettegenftaande hij, wanneer hij wijs is , op allerleie wijze 'er over uit zal zijn, om de fystematifche banden, welken hij den jongen geest aan moet doen, zo veel hij kan, te verbergen. Maar nu wilde ik gaarn weeten , hoe het moog. lijk zij, bij zodaanig een onderwijs, reeds op werklijke gronden gebouwd (hoe kort hoe vrij het ook moge fchijnen) op eene redelijke wijze te werk gaan, zonder bij iederen nieuwen ftap eene gaaping aantetreffen, over welke de eene of andere zielkundige voorkennis tot eene brug moet dienen ? Hoe men, bij voorbeeld, een waar en waardig begrip van God, van zijne geestlijkheid, van zijn oneindig venland, van zijnen heiligen wil, van alle zijne daaruit voortvloeiende ondergefchikte eigenfchappen verwekken kan , zonder eerst de noodzaaküjkfte voorafgaande  XIÏ V00RREEDE begrippen aangaande het weezen en de eigenfchappen der menschlijke ziel opengelegd te hebben. Hoe men verder de woorden Verjland, Reden, Neigingen, Begeerten, Zinlijkheid, In/tinkt, Hartstocht, enz. die in alle zedenkundige lesfen on? vermijdbaar zijn, op eene redelijke wijze gebruiken kan, zonder dat geene, 't welk daardoor uitgedrukt zal worden, 'den Kinderen vooraf eerst bevatlijk gemaakt te hebben? Zo zeker dan, bij een voorbedacht onderwijs, de Natuurlijke Historie voor de Natuurleer, of de Ontleedkunde voor de eigenlijke Heelkunde vooraf moet verhandeld worden; zo zeker moet ook een kort Begrip van zielkundige waarheden voor het eigenlijk Onderwijs in den Godsdienst en de Zedenkunde voorafgaan. — pn dit is de eerfte grond, die mij bewoog»  VAN DEN SCHRIJVER; KII1 woog, de volgende famenfpraaken ^ welke de gemelde noodzaaklijke voorafgaan» de kennis omtrent de Zielkunde ontvouwen, eerst met mijne eigene opkweeklingen te houden, en ze dan tot zodaanig gebruik, als andere opkweekers van Kinderen daarvan zullen gelieven te maaken, te laaten drukken. , Hier is een tweede. Eene van die grond' Hellingen ten aanzien van de opvoeding der jeugd, die aan de minfte bepaalingen onderworpen zijn, en welken ik daarom ook in de beoelfening onophoudlijk voor oogen heb, is deeze : dat de volkomen/te opvoeding die geene is, welke alle de natuurlijkt en zedelijke vermogens des Ligchaams en der Ziel der Kinderen in de beste betrekking tot elkander evenredig zoekt te vormen. Volgens deeze grondftelling , wend ik , zo veel het mij immer mooglijk is, alle mijne  tlV VOORREE0 Ë mijne vlijt aan, om de oeffeningen def Kinderen, die onder mijn opzigt opgevoed worden , zo afteineeten, en op elkander te laaten volgen , dat geene hunner krachten of vermogens boven anderen ontvouwd, geene in vergelijking van anderen verwaarloosd, maar ieder vermogen evenredig bearbeid worde. Doch dat dit niet met den pasfer en maatftok in de hand gefchieden kan, en dat het geval of de famenloop van alle die dingen , welke niet in onze magt ftaan, het evanwigt , door ons bedoeld, zeer ligt en zeer dikwijls verzetten, verftaat zich, denk ik, wel van zelfs. Zo verftaat zich ook dit van zelfs, dat bij de toeneemende jaaren des Kinds op zijne aanftaande geheele beftemming het oog gehouden, en in de toepasfing der bovengemelde grondftelling daarnaar te werk gegaan moet worden. Maar nu zal ieder leeraar, die over  VAN DEN SCHRIJVER. xy over dat geen,'t welk hij leert, behoorlijk denken, en waarneemingen maakenkan, gaarn toeftemmen, dat zeer verre het grootfte gedeelte van het geheele fchoolonderwijs flechts het Geheugen der Kinderen be* treft, en alle de overige Zielsvermogens nu meer, dan minder,in ongeftoorde fluimering rusten laat. Ik geloof derhalve, bij mijne eigene oefFening ditoverwigt der infpanningen des geheugens van tijd tot tijd te moeten af breeken, en 'er iets ondertefchuiven, °t welk onmidddijk de overige krachten der Ziel, het Geheugen integendeel flechts middelijker wijze, bezig houden moet. Daaruit ontftaan dan bijzondere oefFeningen voor het verftand, bijzondere voor de verbeeldingskracht, voor het vernuft, voor de fcherpzinnigheid, en voor iedere andere voornaame kracht der Ziel, welken wij ten aanzien feaarer werkingen met recht van elkander  XVI VOORREEDT! der onderfcheiden , niettegenftaande zij in den grond niets anders dan raodificatien , dan bijzondere aanwendingen van eene en dezelve denkenskraeht zijn. Eene van zodanige oeffeningeri des verftands, ter bevordering van het evenwigt onder de Zielskrachten der Kinderen in 't werk gefield, waren deeze zielkundige famenfpraaken , welken ik ten einde van iedere volbragte leeruur met alle de plaatslijke omftandigheden opfchreef, onderwelken zij gehouden waren. Doch waartoe deeze plaatslijke omftandigheden in famenfpraaken , die nu voor het algemeen beftemd zijn ? Om deeze vraag wel te beantwoorden, moet ik een derde oogmerk aantoonen', welk mij tot de bekendmaaking derzelven aangezet heeft.  VAN DEN SCHRIJVER. XVH Ik geloof naamlijk, zonder eenige zelfsliefJe , mij bewust te mogen zijn , dat ik, na taamlijk lange oeffeningen in het onderwijs, en na even zo lange waarneemingea ovër de Zielen der Kinderen, in de kunst om" begrippen te ontvouwen èn medetedeelen , van tijd tot tijd eenige voordeeleh mag bemerkt hebben j welke niet aan iederen nieuweling in de beoeffenende Opvoedingsleer bekend en gemeenzaam Zijn. Zulke opgemerkte voordeden als regels voorteftellen , zou weinig baaten l dewijl deeze regels alleen voor dié geenen zeer klaar en inlichtende zijn, die gedüurende hurine eigene oefTening reeds zeiven daarop gevallen waren; — derhalve voor de zodaanigen,die ze reeds kenden , reeds aangewend hadden, en ze dus het minst behoefden. — Voor den overigen grooteren hoop is tusfchen regel en toepasfing zulk eene diepe kloof * * ge-  XVIII V00RREEDE gevestigd, dat de meesten bij de eerfien wel moeten ftaan blijven, zonder tot de anderen te kunnen overgaan. Maar de getrouwe voorftelling eener werklijk gefchiede toepasfing van zodaanige regels heeft het voordeel, dat ook voor iemand van het langzaamfte verftand het hoe? de aart en wijze deezer toepasfing, opengelegd , en de drift van nabootzing, die aan hem, gelijk aan alle menfchen, ingefchapen is, tot eigene beproevingen in gelijkfoortige gevallen opgewekt wordt. Ik geloof derhalve deeze famenfpraaken, zonder kwetzing der befcheidenheid, aan de opmerkzaamheid van jonge Kinderleeraars , als een klein toegepast voorfchrift, te mogen aanbeveelen. Willen zulke jonge opvoeders zich de moeite geeven, om uit de handelwijzen, welken ik in deeze famenfpraaken gebruikt heb,  VAN DEN SCHRIJVER. XIX heb, het algemeene te trekken; zij zullen van zelfs op de volgende befpiegeling vallen : Om ziel- en zedenkundige begrippen voor Kinderen optehelderen, en ze voor hun begrijplijk te maaken, zijn 'er verfcheidene middelen, waarvan echter zekerlijk het eene beter dan het andere is. Allerzekerst bereikt men zijn doelwit, wanneer men ze allen, het eene na het andere, gebruikt, om de jonge Ziel in verfcheidene reizen van verfcheidene zijden en langs zeer verfcheidene wegen tot een en hetzelve doel te leiden, welk haar daardoor zo veel te bekender en onvergeetbaarer moet worden. Deeze middelen zijn de volgende: X. Men kan enkel ivoordlijk verklaaren;— de flechtfte en minstuitwerkende handelwijs van allen , voor** a naam-  XX VQORREEDE naamlijk , wanneer men daarmede begint. De leeraar van doorzigt bedient zich ten laatfte, of alleenr lijk dan van deeze leerwijs , wanneer hij in 't geheel geene gelegenheid tot eene andere heeft. 3. Men kan dergelijke denkbeelden in zinlijke Vertegenwoordigingen , fchilderijen, prenten,enz. voorftellen, en ze door Kinderen daarvan af laaten trekken. 3. Men kan ze door uuaare of verdichte Voorbeelden van anderen, welken men voor de jonge Ziel bevallig en aangenaam heeft weeten te maaken, tot eenen zekeren trap van bevatlijkheid verheffen , maar HQg veel beter door zodaanige voorteel-  VAN DEN SCHRIJVER. XXI beelden, welfa uit het eigene kleins ondervindingsmagazijn der jonge Kinderziel zelve ontleend zijn. 4. Eindelijk (en deeze is buiten allen twijfel de beste leerwijs van allen ) kan men de jonge Ziel door allerJeie ligtuittevindene aanleidingen zelf in het geval brengen , om dat geen te doen of te ondervinden, 't welk men het oogmerk heeft haar begrijplijk te maaken ; zodat de leeraar haar dan flechts behoeft te erinneren , om in zichzelve in? tekeeren , ten einde dat geen te leezen , 't welk men haar leeren wilde. Men zal bevinden , dat ik mij van alle deeze leerwijzen, voornaamlijk van de laatfte,zo dikwijls bediend heb , als ** 3. ?ulk§  XXII VOORREED E zulks in famenfpraaken, die gedrukt zouden worden , zonder al te groote wijd» loopigheid gevoeglijk gefchieden kon. Aan het oogmerk , welk ik mij voorgefteld had om kort te zijn, moesten ook de meeste zedenkundige aanmerkingen op' geofferd worden, in de onderftelling,dat de gelegenheden daartoe zich aan eenen opmerkenden onderwijzer , ook zonder vingerwijs, van zelfs aanbieden zouden. Een paar denkbeelden tot afbeeldin* gen op de prenten zijn uit de Elementair* beelden van Profesfor basedow ontleend, dewijl ik geene wistoptegeeven, die aan het oogmerk beter beantwoordden. Deeze prenten , die achter het Werkje gevoegd zijn, moeten in het leervertrek nevens de Tafel of Lijst, die de grondwaarheden of (tellingen, in deeze famenfpraaken voorkomende , behelst, tot daag-  VAN DEN SCHRIJVER XXIII daaglijkfche erinnering opgehangen worden. Nog een woord aangaande het gebruik voor Kinderen, welk ik daarvan gemaakt wensch te zien. Het zal , naar mijn doelwit, geen eigenlijk leesboek, maar ook geen zogenaamd compendium of leerboek, maar veel meer iets weezen, dat tusfchen beiden den middelweg houdt. Ik wensch naamlijk, dat de leeraar, die zich van dit hulpmiddel bedienen wil, voor iedere les, die hij geeven zal, zichzelven met den inhoud van een deezer famenfpraaken door en door bekend maake, en dan zijne vlijt aanwende, om de kundigheden, daarin ontvouwd, den Kinderen op dezelve of op eene dergelijke wijze aftelokken. Op het einde van iedere les mag hij hun dan de verhandelde famenfpraak tot herhaaling eerst zelf  tXÏV V0ORUÏEDE VAN DEN SCHRIJVERS zelf voorleezeh', èn ze naderhand ook van hun laaten leezen. Op die wijze, hoop ik, zal voor het nut des begingenden onderwijzers en zijner leerlingen te gelijk gezorgd weezen; Hamburg, in Wintermaand ,1779. J. ri. CAMP K; IN-  INLEIDING TOT DE VOLGENDE SAMENSPRAAKEN. Een klein gezelfchnp van jonge li;dcn, die reeds over jaar èn dig even hetzelve aangaande hunne Zislen gehoord hadden , 't welk Lukretia, de jongfte ond^r hen, uit haare famenfpraaken met haare moeder desaangaande had geleerd , was dikwijls zeer begeerig om 'er nog meer van te hooren. Da Vader had hun Ook fomtijds het vermaak aangedaan, o.n hun nu dit, dan dat daarvan te vertellen , naar dat de gelegenheid zulks mede had gebragt. Doch dat was hun altijd nog te weinig. Zij wilden veel te gaarn hunne en andere menfchen Zielen nog wat beter leeren kennen; en daarvandaan kwam het , dat zij nooit ophielden van vraagen. Toen zeide eindelijk de vader : „ Nu, mijne Kinderen, dewijl gij zo zeer A ver.  2 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. verlangt, om met uwe Ziel, of, 't welk een en hetzelve is, met uzelven bekender te worden : zo zal het mij op een dozijn uuren, die wij daartoe van nooden zullen hebben , niet aankomen. Maar dit zeg ik u allen vooruit: daar zal veel, veel opmerkzaamheid vereischt worden, wanneer gij alles zo recht verftaan en begrijpen wilt. DE KINDEREN. O wij willen zo (lil weezen, als een muitje ; Vader zal het zien! DE VADER. Wel aan dan! — Niets belet ons, om nu terftond te beginnen. Neemt plaats! (De Kinderen gingen zitten , en toen begon tusfcben hen en den Vader het volgsnde terfte gefprek.") EER-  eerste samenspraak: $ EERSTE SAMENSPRAAK. de vader. Z^o veel,mijne lieve Kinderen, hebt gij toch allen wel overlang reeds geweeten , dat het niet dit ons Ligchaam, maar vee! meer onze Ziel zij , die in ons keft en alles doet, 't geen wij ondsrneemen; is 't niet zo? johannes. O ja! — Wanneer de Ziel uic het Ligchaam uit is , dan ligt het immers, als een klomp vleesch, en kan zich in 'c geheeJ niet meer beweegen. de vader. Wel gezegd. — Maar hoe zullen wij het dan nu wel beginnen, om de Ziel» welke in dit Ligchaam verborgen is, te leerern kennen ? — Hoe ? indien één van ulieden zo goed wilde zijn, om zijn Ligchaam ,. van heC hoofd tot de voeten toe, op te laaten fnijden, opdat wij anderen 'er zouden kunnen inzien en opmerken, wat voor een ding zijne Ziel wel eigenlijk weezen mag. allen. Ei, wij bedanken u ! Het fnijden doet zeer. diderik. Ja; en wat zou het ons ook helpen ? A 2 De  4. zielkunde voor kinderen. De Ziel kreegen wij toch eok niet eens te zien! Die kan toch niet gezien werden. de vader. Waaruit weet gij dan dat met zo veel zekerheid? diderik. Zijn 'er niet dikwijls lieden bij tegenwoordig geweest , wanneer een mensen ftierf, of wanneer iemand het hoofd midden aoor gehouwen wierd? Nu, toen ging immers de Ziel des menfehen uit het Ligchaam uit: maar heeft iemand ze we! ooit gezien ? , de vader. Gij hebt gelijk , Diddrik! Dat bewijst zekerlijk wel, dat men de Ziel met onze oogen niet zien kan. Doch waar mag het dan toch wel van daan komen, dat men ze met oogen niet zien kan ? kikolaas. Ja, zij zal niet zo, gelijk andere dingen, geileld zijn! de vader. Hoe zijn dan de andere dingen, die wij zien kunnen , gefteld ? — (Algemeen ftilzwijgen.) — Laaten wij eens beproeven, of wij dit niet vooreerst ervaaren kunnen ? Niet waar, uit hoe meer (lukken of deelen een ding famengefteld is , des te meer zien wij daarvan ? HENDRIK. j*a! de vader. En, zo omgekeerd , uit hoe minder deelen een ding famengeileld is, des te te minder zien wij daarvan ? Niet ? wil-  eerste samenspraak. 5 willem. Ja zekerlijk! de vader. En wanneer dus een ding in 't geheel geene deelen had : dan kon men in 't geheel niet zien? willem. Neen! de vader. Bij voorbeeld : Ieder blad van een boek is esn deel van hetzelve. Nu heeft dit boek drie honderd bladen, maar dat andere kieene boeksken heeft flechts twintig. Aan welk van beiden zien wij derhalve het meeste ? ferdinand. Zekerlijk, aan dat, welk drie honderd bladen heeft! d2 vader. En, wanneer ik nu uit dit kleene boeksken alle de twintig bladen, het eene na het andere, wegnam , hoe veele deelen van hetzelve zouden 'er dan nog overig zijn ? hendrik. Alleenlijk nog de band. de vader. En, wanneer ik ook dit laatfte deel van het boeksken wegnam: wat zoudt gij dan nog zien ? johannes. Niets ! de vader. Ik ook niet: dewijl 'er dan in 't geheel geen ftuk of deel van het boek meer overig zou zijn. Al 't geen derhalve, 't welk gezien kan worden, dat moet — johannes. — Deelen hebben. de vader. En al dat uit geene deelen famsngefteld is ? A 3 IQ"  6 zielkunde voor. kinderen- johannes. Dat kan men ook niet zien! de vader. Merkt gij nu wel, waarom wij onze Ziel niet kunnen zien? allen. Ja; omdat zij niet uit deelen famengefteld is. de vader. En weet gij, hoe men zodaanig een d.ng noemt, welk niet uit deelen famengefteld is? — Men noemt het een eenvoudig ding, of een eenvoudig weezen. hendrik- Ach! onze Ziel is dus ook een eenvoudig weezen! de vader. Zekerlijk. Zij heeft geene deelen , die men van een zou kunnen fcheiden, zo als ik, bij voorbeeld, van dit ftukskcn papier een deel na het anJere af kan fnijden. En dat is dan ook de • oorzaak, waarom men de Ziel noch zien, noch hooren, noch proeven, noch luiken , noch tasten kan. johannes. Ei; dan is zij immers in 't geheel niets! de vader. Hoe meent gij dat ? johannes. Ja, wanneer men in't geheel niets zien, hooren, ruiken, proeven of tasten Jtan, dan is 'er toch in 't geheel niets! de vader. Zo fchijnt het; maar de fchijn bedriegt ons dikwijls. Nikolaas , haal eens uwe toverlantaarn, en breng ze mij hier. cm  eerste samenspraak. V (De Vader deed ondertuslchen ds veuiterluiken toe , om liet duister in de kamer te niaaken ; plaatfle zich vervolgens met de toverlantaarn achter'een fcfcerm, daar eea klein gat ter grootte van eanen daalder in was , hield het glas der lantaarn op een* kleinen afftand, zodat het van buiten niet gezien kon worden, voor dat gat, en liet eenige afbeeldingen op den tegenoverftaanden muur vallen. ~) de vader. Zegt mij nu eens, mijne Kinderen , wat is toch wel de oorzaak van de beelden, welken gij daar aan den muur ziet ? allen. De toverlantaarn! de vader. Wat is 'er dan eigenlijk in de toverlantaarn , 't geen deeze werking voortbrengt ? diderik. Eene kaars , en dan ook gefchilderde glazen , die daar voor gehouden worden. de vader. Kunt gij die kaars en die gefchilderde glazen dan tegenwoordig wel zien ? allen. Neen! de vader. Of kunt gij ze misfchienhooren, ruiken, proeven of tasten ? allen. Neen! de vader. Nu, waarvandaan weet gij dan, dat de toverlantaarn met de kaars en de gefchilderde glazen bier in de kamer is? A 4 io-  8 zielkunde voor kinderen. johannes. Omdat wij het fcbijnfel der kaars en de beelden aan den muur zien. de vader. Derhalve daarvandaan, dewijl de kaars en de gefchilderJe glazen hier iets doen , iets voortbrengen, 't welk 'er anders niet zijn zou ? johannes. Ja! de vader. Nog eens ! Wat heb ik hier? allen. Ach! den magneetfteen! de vader. Wat doet hij thans ? allen. Hij trekt de naald op ; ach! dat is aartig. de vader. Kunt gjj de kracht, waarmede de magneet hüt ihal aantrekt, zien? allen. Ni en! de vader. Of kunt gij deeze kracht hooren, ruiken , proeven, voelen ? allen. Neen ? de vader. Waarvandaan weet gij dan al wederom met zo veel zekeihcid, dat de magneet deeze kracht bezirte? dat zij inderdaad aanweezig zij ? johannes. Dewijl wij zien, dat deeze krachf iets doer. de vader. Derhalve, waar iets gedaan of veiricht wordt, daar, meent gij, moet ook een ding zijn, welk dit doet, of verricht? johannes. Ja, zo meen ik. de  eerste samenspraak. p si vader. Wel! wanneer gij nu dus met zekerheid ondervondt , dat onze Ziel ook iet? doet of iets verricht, zoudt gij dan wel twijfelen, dat zij aanweezjg zij? dat zij inderdaad iets zij? johannes. Neen , dan niet meer. de vader. Welaan! Laaten wij dan eens. de proef neemen, of wij onze Ziel niet misfchien op de daad zelve betrappen kunnen, terwijl zij iets doet. — (Met zachte flem.) Weest allen gantsch (til, opdat wij ze niet floeren. — St.! St.! — Nu zullen wij terftond iets van haaren arbeid te zien krijgen. — ^ Den hond roepende) Sp&ctille ! ( Hij neemt den hond en zet hem op de tafel. ) Ziet hem allet} eens ter deege aan ! Nu doet allen de oogen dicht toe;—- zo!— En nu beproeft eens , of gij u Spadille wel weder vertegenwoordigen kunt, zonder dat gij uwe oogen open doet. Kunt gij dat? allen. O ja! O ja! 't Is net, als of wij hem nog met onze oogen zagen. de vader. Gij kunt u derhalve, ook met geflooten oogen, een beeld van iets maaken, uj iets vertegenwoordigen; niet ? allen. Ja, dat kunnen wij. de vader. En, wie zijn dan die wij, die dat kunnen doen? Zijn het uwe Ligchaamen? A s ni-  10 zielkunde voor kinderen. nikolaas. Ei! dat zal wel onze Ziel weezen, die dat doet! de vader. En, wie zou het anders ook wel kunnen weezen? Dat ons Ligchaam voor zichzelve niets kan doen , weeten wij toch ; alles derhalve, wat wij doen, dat moet toch wel noodzaaklijk onze Ziel doen. Zo ook, wanneer wij ons iets vertegenwoordigen , wie doet dat, ons Ligchaam of onze Ziel ? allen. Onze Ziel! de yader. Nu, Johannes, komt het u nu nog zo voor , als of onze Ziel in 't geheel niets ware? johannes. Neen! Indien zij iets doen kan, dan moet zij zelve toch ook wel iets zijn. de vader. Doch, wanneer nu iemand wilde weeten, wat onze Ziel dan eigenlijk zij, wat zouden wij , ingevolge 't geen wij tot hiertoe van haar erkend hebben, hem kunnen antwoorden ? johannes. De Ziel is een ding, welk zich iets vertegenwoordigen kan. de vader. Zodaanig een ding zijn wij gewoon eene Vertegenwoordigingskracht te noemen. johannes. Nu, zo is dan onze Ziel eene Vertegenwoordigingskracht. de vader. Maar is niet even hetzelve ook de fpiegel, die daar aan den muur hangt? Vertegen.  eerste samenspraak. I j tegenwoordigt die ook niet iets, 't geen buiten hem is? willem. Ja! de vader. Spiegel en Ziel zijn dus wei eenerlei? De Ziel is een fpiegel, en de fpiegel is eene Ziel; niet? (Allen maakten groote oogen, en wisten niet, wat zij daarop zonden zeggen.) Gij zijt verbaasd? Goed, ik wil u op den weg helpen. — Wanneer uwe Ziel zich iets vertegenwoordigt , weet zij dan ook wel wat zij doet ? Weet zij, dat zij zich iets vertegenwoordi ;t? diderik. O Ja! de vader. Maar, wanneer gij u voor den fpiegel plaatst, en deeze dan uw beeld vertegenwoordigt, kunt gij gelooven , dat ook de fpiegel dan weete, wat hij doet ? Wat voor een beeld thans in hem te zien zij? Zegt, gelooft gij dat ? allen. O neen! De fpiegel weet 'er toch niets van! de vader. Daar zou dan een groot onderfcheid tusfchen de Ziel en den fpiegel weazen; wie van u heeft dit onderfcheid begreepen? Waarin beftaat dat nu? johannes. De Ziel weet, wat zij zich vertegenwoordigt; maar de fpiegel niet. de  12 zielkunde voor kinderen. de vader. De fpiegel dan vertegenwoordigt alleenlijk iets, ée Ziel integendeel vertegenwoordigt zien iets; dat heet toch wel met andere woorden : De Ziel is zich bewast, zo wel van zicbzelve, als ook van de dingen, welken zij zich vertegenwoordigt ; maar de fpiegel weet niets, noch van zichzelven, noch van de dingen, welken hij vertegenwoordigt; niet zo? allen. Ja, ja, zo is 't! de vader. Nu, dan weeten wij dus reeds drieërlei van onze Ziel; zij is — johannes. O mag ik het zeggen?— Zij is ten eenvoudig ding, welk zich iets vertegenwoordigt , en dat zichzelven bewust is. de vader. Wel gezegd! — Nu willen wij onze Zielen eens weder dit en dat laaten doen, opdat wij gewaar worden , wat zij misfehien nog meer moge kunnen doen. Ziet herwaard, hier is een boek; —- terwijl gij uwe oogen daarop gevestigd houdt, wat doet uwe Ziel? allen. Zjj vertegenwoordigt zich het boek. de vader. Hier is een kleine tafelfchel; hoort hoe zij klingt! — Kling! kling! kling! — Terwijl gij daarnaar hoort, wat doet uwe Ziel? allen. Zij ftelt zich den klang voor. de vader. Hier is eene hijacinth, welke ik in huis in dat bloempotje voortgeteeld heb; beproeft eens, hoe aangenaam zij ruikt. — Wat doet  eerste samenspraak. 13 doet nu uwe Ziel, terwijl de bijacinthenreuk in uwe neuzen opklimt? allen. Zij vertegenwoordigt zich den reuk der hijacinth. de vader. Hier zijn acht rozijnen, voor iederen eene ; gezwind daarmede naar den mond! — Wat doet uwe Ziel thans, terwijl gij de rozijnen eet. allen. Zij vertegenwoordigt zich den finaak der rozijnen. de vader. Wie iets aangenaams van eenen anderen ontvangen heeft, die moet niet weigeren , ook eens iets onaangenaams van hem aanteneemen. Hier dan uwe ruggen ! Voor iedere rozijn ieder eenen flag met deezen te famen gedraaiden zakdoek. allen. Au! Au! Au! Au! ( Algemeen vreugdegejuich.) de vader. Nu, wat deed uwe Ziel, terwijl gij den flag met den zakdoek gevoeldet ? allen. Zij vertegenwoordigde zich het zeerdoen. de vader. Nu zegt mij, wanneer gij geene oogen hadt, om daarmede te zien, geene ooren, om daarmede te hobren. geen' neus, om daarmede te ruiken, geene tong, om daarmede te proeven, en geene zenuwen door het geHeela ligchaam, om daarmede te gevoelen; — kort om,  74- zielkunde voor kinderen. om, wanneer gij in "t geheel geene zinnen hadt, zou uwe Ziel zich dan wel dat alles vertegen, woordigd hebben, 't geen zij zich thans verf iegenwoordigde? nikolaas. Neen, zekerlijk niet! de vader, 't Geen dus voor den timmer, man de bijl, voor den kleermaaker de naald, voor den fchilder het penfeel is, dat zijn voor de Ziel de zinnen;— haare werktuigen. Deeze heeft zij volftrekt van nooden , wanneer zij zich het beeld eener zaak maaken, of, 't geen eenerlei is,wanneer zij zich iets vertegenwoordigen wil. Dus al wederom iets aangaande onze Ziel geleerd! Wat weeten wij nu reedï van haar? nikolaas. O ik! ik! —■ Onze Ziel is een eenvoudig weezen, — welk zichzelven bewust is, — en welk zich iets vertegenwoordigt _ door middel der zinnen. de' vader. Braaf, Nikolaas! -- Nu wil ik u ook eene prent laaten zien, waarbij gij u dit alles weder erinneren kunt. Ziet hier» ( Zie plaat I. letter A.) allen, Ei! ei! Dat is fraai! de vader. Daar zijn vijf jongetjes afge^ beeld, wier Zielen zich iets vertegenwoordigen. Zegt mij, wat zou zich toch ieder van hun wel eigenlijk vertegenwoordigen ? Dl-  eerste samenspraak. Ij diderik. Deeze vertegenwoordigt zich eeno prent, welke hij in de hand houdt. johannes. En de tweede, die met de kleine tafelfchel belt, vertegenwoordigt zich den klang derzelve. nikolaas. O, en ik weet, wat zich dia vertegenwoordigt,die zijnen neus toeknijpt! — Den reuk der fchacht, welke hij in de kaars houdt. hendrik. Nu ik! — Deeze vertegenwoordigt zich den (maak des appels, dien hij eet. ferdinand. En die , welke zich met het mes in den vinger gefneeden heeft, vertegenwoordigt zich de pijn, welke hem daardoor veroorzaakt wordt. de vader. En waardoor vertegenwoordigt zich de Ziel deezer jongens dat alles ? allen. Door de zinnen. diderik. De mijne door het gezigr. johannes. De mijne door het gehoor. nikolaas. De mijne door den reuk. hendrik. De mijne door den fmaak. ferdinand. En de mijne door het gevoel. de vader. Ik zie nog eenen, in welken ook iets vertegenwoordigt wordt. Gij ook ? allen. O ja! De fpiegel! De fpiegel, die Jaar achter den eenen hangt. dk vader. Gij ziet daarin het beeldniï van den  16 zielkunde voor kinderen. den jongen, die 'er voor (laat. Maar weet de fpiegel wel, dat dit beeldnis thans in hem' is ? allen. Neen ! — o neen! de vader. Doch, weet dan wel de Ziel deezer jongetjes , wat zij zich nü vertegenwoordigt ? johannes. Ja,wanneer het inderdaad menfchen en geene beelden waren. de vader. Nu, wij verbeelden ons, dat het inderdaad leevende menfchen zi-'n : waaruit befluit gij nu, dat hunne Zielen weeten, wat zij zich vertegenwoordigen? diderik. Dewijl deeze zich verheugt over de prent, welke hij aanziet. johannes. En die ook over den klang der tafeifchel. nikolaas. En deeze insgelijks over den appel, die hem zo wel fmaakt. hendrik. De mijne, die zich den leelijken reuk der brandende fchacht vertegenwoordigt, knijpt zijnen neus toe; hij moet derhalve zeer wel weeten, wat hij ruikt. ferdinand. En de mijne, die zich in den vinger gefneeden heeft, weet ook zeer wel, dat het hem zeer doet; hij maakt toch een zo pijnlijk gezigt. De vadsh. Zeer zeker weeten alle deeze knaap-  eerste samenspraak. 17 knaapjes , waarvan zij tegenwoordig denken, of wat zij zich vertegenwoordigen: maar do fpiegel ? johannes. Die weet 'er niets van. de vader. Die verheugt zich over niets i en bedroeft zich over niets. Dat komt daarvandaan : hij weet niets, noch van zichzelven, noch van dat geen , 't welk in hem vertegenwoordigd wordt. Hij is dus een doode, maar onze Ziel een leevende fpiegel; hij een fpiegel zonder bewustzijn , onze Ziel een fpie-gel met bewustzijn van zichzelve. — Morgen meer daarvan! 3 T WÉSf  18 zielkunde voor kinderen. SAMENSPRAAK. de vader. N u, hebt gij lust?dan fpreeken wij weder met elkander een weinigje over onze Ziel. allen. O ja, O ja, lieve Vader! Wij willen gaarn nog meer daarvan hooren. de vader. Ziet, ik heb eene groote fchrijftafel of bord medegebragt; daar willen we tel. kens met weinig woorden op fchrijven, wat wij nieuws aangaande onze Ziel ervaaren. Dan wil ik deeze fchrijftafel aan den muur ophangen, en daar nevens de prenten, die ons van tijd tot tijd weder daaraan erinneren kunnen. johannes. Ei! zo als wij het met de Aardrijksbefchrijving en ook met de Historie gedaan hebben? de vader. Net zo! nikolaas. O dat is gned! Daar kunnen wij het dan ook altijd weder op zien, opdat wij het vast in ons geheugen houden. be TWEEDE  tweede samenspraak. ij) de vader. Nu dan ter zaak! — Nadert eens allen herwaard, daar gij de torenfpits va» Wandsbek kunt zien (a). Ziet gij ze ? allen. O ja! daar! de O) Een kerkdorp nabij Hamburg. Bif deeze gelegenheid moet ifc eens vooral aanmerken, dat ik alle de plaatslijke omftandigheden , waarvan de heet camïe zich in het onderwijs zijner opkweeklingen heeft bediend , in deeze overzetting behouden heb. 't Ware mij gemaklijk geweest , dezelve in omftandigheden , welken ons vaderland uitlevert , te veranderen ; doch, dewijl ook deeze laatften noch algemeen bekend , noch algemeen te gebruiken zouden zijn , oordeelde ik het best, geene verandering hierin te maaken ; maar het dus aan de keus van iederen vader, of van iederen bijzonderen leeraat der jeugd, die, in het onderwijzen zijner kinderen ot zijner leerlingen, deeze duidlijke en aangenaame handleiding zal willen gebruiken, ten eenemaal over te laaten, zodaanige voorbeelden , uit zaaken , hen omringende,genomen,daarvoor in de plaats te ftel-: len, als zij ter bereiking der hier bedoelde kundigheden voor hunne aanvertrouwlingen nuttigst zullen oordeelen. Men zie ook , 't geen de heer camp* zelve over deeze plaatslijke omftandigheden in zijne voorreede voor dit werkje gezegd heeft. aanm, ÏES puXRU. VERT. B 2  20 zielkunde voor kinderende vat) er. Ziet gij niet ook boven op de fpits iets zwarts heen en weer draaien? allen. 0 ja! O ja! diderik. Dat zal wel de vaan weezen. de vader, 't Kan zijn ! Doch veelligt is het ook geene vaan, maar een haan, of eene Her, of eene zon. Of kunt gij misfchien on- derfcheiden, wat het eigenlijk is? allen. Neen! de vader. Ik ook niet. Ziet, daar heeft dus onze Ziel eene vertegenwoordiging, of, 't geen hetzelve is, een denkbeeld van eene zaak, die zij niet in ftaat is om van andere zaaken te onderfchciJen. Weet gij, hoe men zo eene vertegenwoordiging of denkbeeld noemt ? — Men noemt het een duister denkbeeld. — Heeft uwe Ziel wel reeds meer dergelijke duistere denkbeelden gehad? johannes. O ja! Toen wij in Travemündé aan de Oostzee waren , zagen wij verre, verre in zee een fchip, welk ons flechts 3ls een kleine zwarte vlak voorkwam. Dat konden wij toch niet van andere dingen onderfebeiden; wij wisten niet, of het eene kraai, dan of het een fchip wai. de vader. Dus hadden wij ook daarvan een duister denkbeeld.— Maar,toen het fchip wat nader  tweede samenspraak. 21 rader kwam , konden wij het toen niet van eene kraai onderfcheiden ? diderik. O ja, toen wel! de vader. Maar konden wij reeds de masten , het touwerk, het roer en andere enkele deelen van het fchip onderkennen ? allen- Neep! de vader. Wanneer ons dan iemand gevraagd had, welke de enkele deelen van het verre afzijnde fchip waren , aan welke kenmerken of tekens wij het kenden , en waardoor wij het dus wel van andere zaaken onderfcheidden: zouden wij hem op deeze vraag hebben kunnen antwoorden ? allen. Neen! de vader. Wat mogt dan dat wel voor eene vertegenwoordiging of denkbeeld zijn, welk onze Ziel zich toenmaals van het fchip maakte? — Een duister was het toch niet meer ; want wij waren reeds overtu'gd , dat het niets anders dan een fchip was; wij konden het derhalve reeds van andere zaaken onderfcheiden , — en echter konden wij nog niet zeggen, waardoor het van andere zaaken'eigenlijk onderfcheiden wierd? — Hoort, Kinderen , zodaanig een denkbeeld noemt men een — wel klaar , maar ook te gelijk verward denkbeeld. B 3 HEN-  22 zielkunde voor kinderen. hendrik. O dat moet Vader nu ook op het bord aanfcbiijven! de vader. Wat dan ? hendrik. Dat onze Ziel zich fomtijds een duister . fomtijds een Maar of verward denkbeeld maakt. de vader. Slechts nog een oogenblik geduld; dan zult gij het mij zelve voorzeggen, wat ik op moet fchrijven. ■— Zegt mij eerst; ziet gij niet misfchien ook hier rondom u iets, waarvan uwe Ziel zich een wel klaar, maar doch tegelijk verward denkbeeld maakt? nikolaas. O ja; van dien boom, die daar aan de overzijde van de rivier de Bille Maat! de vader. Waarom zegt gij, dat gij van dien boöm geen duister, maar een klaar doch verward .ienkbeeld hebt? nikolaas. Ja, ik kan toch wel zien, dat her een boom is, maar ik weet niet, wat voor een, het mag wel een ooftboom weezen, doch veelligt is het ook geen ooftboom, maar een eike-, of een linde-, of een ander boom. de vader. Alzo deswege, dewijl gij wel den boom van andere dingen onderfebeiden, maar nogthans niet de enkele deelen van dien, de — bladen, de takken, de fchors — u vertegenwoordigen kunt; niet? ■nikolaas. Ja, Vader! de  tweede samenspraak. 1% de vader. Gij hadt dus recht om te zeggen, dat gij van deezen boom een klaar, doch tegelijk verward denkbeeld hebt. — Maar nu zie eens den peereboom aan, welke hier dicht voor ons ftaat. Zou niet wel uwe Ziel van deezen boom nog een ander denkbeeld, dan van dien verderen boom, hebben ? nikolaas. O ja! de vader. En waarom? nikolaas. O, aan deezen kan ik toch zo veel onderfcheiden! Ik zie de fchors, de takken , de kleine blaadjes , die pas eerst uitgekomen zijn. -r- de vader. Van deezen boom kunt gij dan zeggen , waardoor , of door welke kenmerken hij van alle andere boomen onderfcheiden wordt ? nikolaas. Ja, dat kan ik. de vader. Dus hebt gij van deezen boom nog meer,dan een klaar en verward denkbeeld; gij hebt van hem — luistert toe, gij anderen! — eea 'duidlijk denkbeeld. johannes. Ei, nu kennen wij reeds drieerleie denkbeelden of vertegenwoordigingen, — duistere, klaare en verwarde en duidlijke ! de vader. Wel aangemerkt!— Nu willen wij onze prent van gisteren nog eens befchou3 4 wen;  24 2 i e ï kunde VOOR kinderen. wen. Wie van u kan mij zeggen, wat voor een denkbeeld zich tegenwoordig wel de Ziel van dit eerfte knaapje maakt , welk de prent befchouwt, een duidlijk , verward of duister? johannes. Een duidlijk. de vader. Waarom? johannes. Ei, dewijl hij het beeld, dat op de prent ftaat, van alle andere zaaken onderfcheiden kan; en dewijl hij ook weet te zeggen, waardoor het van alle andere zaaken 'onderfcheiden is. de vader. Maar wat voor een denkbeeld heeft dan toch wel de Ziel van het tweede jongetje , die naar den klang der tafelfchel hoort ? -~ ( Aücn zwijgen.) Laaten wij eens beproeven, of wij het niet raaden kunnen. Gelooft gij niet, dat hij den klang der fchel van alle andere toonen kan onderfcheiden ? diderik. Ja, zeer wel. de vader. Maar, wanneer nu iemand hem vroeg: waardoor de klang deezer fchel van alle * andere toonen onderfcheiden wierd: gelooft gij, dat hij in Haat zou zijn, de eigen kenmerken daarvan optegeeven ? nikolaas. Neen! de vader. Wat heeft hij dan tegenwoordig wel voor een denkbeeld daarvan ? ni-  tweede samenspraak. 25 nikolaas. O ik weet, ik weet het reeds! Wel een klaar, maar echter nog verward denkbeeld. de vader. Goed! — Maar wie van u kan mij op deeze prent een jongetje wijzen , wiens Ziel een duister denkbeeld heeft ? hendrik. Deeze, die zijnen neus toeknijpt. ... de vader. Zo! Maar meent gij niet, daf de Ziel van dit knaapje den reuk der brandende fchacht van iederen anderen reuk, bij voor beeld, van den reuk eener roos, wel degelijk onderfcheide ? hendrik. Ja, dat zal zij wel! de vader. Zo heeft zij dan ook geen duister denkbeeld meer, maar flechts een verward. ferdinand. O nu weet ik het! Deeze, die den appïl eet! de vader. Gij meent dan, dat hij niet weete, of hij in eenen appel, dan of hij ineen ftuk rhabarberwortel bijte? ferdinand. Neen, dat meen ik niet. Hij kan toch wel proeven, dat hij eenen appel,en niet rhabarber eet. de vader. Zo onderfcheidt hij immers ook iets; hij heefc dus insgelijks geen duister , maar reeds een klaar , hoewel zekerlijk ook verward denkbeeld. j3 5 wil-  26" zielkunde voor kinderen. willem. O nu is het zekerlijk die, welke zich in den vinger gefneeden heeft! johannes. Ja, gij hebt het,meent gij.net geraaden! — Maar, hij.zal toch ook wel de pijn, welke hem dat fnijden veroorzaakt, van andere dingen kunnen onderfcheiden! de vader. Zekerlijk ! Hij zal daarbij voorwaar zo niet te moede zijn, als of iemand hem misfchien flechts een weinig kittelde. nikolaas. Ja, zo is 'er dan onder deeze vijf jonge heeren in 't geheel geen , die een duister denkbeeld heeft. de vader. En ik — (nu verwondert u eens allen!)— ik durf zeggen, dat de Ziel vaneen' ieder van hun, niet eenen uitgezonderd, een duister denkbeeld van iets hebbe. johannes. Ei, hoe kunnen zij dat? De een heeft toch een duidlijk, en de anderen hebben toch allen klaare denkbeelden ? de vader. Het kan niet fcheelen ! Dan, gij moet weeten , mijn lieve Johannes , dat onze Ziel meer, dan één denkbeeld te gelijker tijd hebben kan. Terwijl zij zich naamlijk iets duidlijk of klaar vertegenwoordigt, kan zij zich ter zeiver tijd ook nog veele andere dingen duister vertegenwoordigen. Bij voorbeeld! Meent gij niet, dat ieder deezer knaapen den k/ang der kleine tafelfchel hoort, daar deeze mede belt? jo-  tweede samenspraak. 2? johannes. O ja! de vader. Maar, daar ieder van hun zijne geheele opmerkzaamheid op iets anders gevestigd houdt, en op het bellen dus in 't geheel geen acht geeft : zou hunne Z>el wel In dit oogenblik den klang , welken zij hoort, van iedsren anderen klang onderfcheiden ? johannes. Neen! de vader. Alzo, wat voor een denkbeeld heeft dan nu wel de Ziel deezer kinderen van den klang der fchel, den eenen alleen uitgezonderd, die daarop acht geeft? • johannes. Een duister. de vader. Ziet gij?— Maar deeze eene, die zich gantsch alleen met de fchel bezig houdt, zou die ook niet wel het een of ander duister denkbeeld daarbij hebben ? johannes. Ik zou niet weeten welk? de vader. Doch ik geloof echter zodaanig een in zijne Ziel waarteneemen. — Zie maar dien, die zich in den vinger gefneeden heeft, eens recht met opmerkzaamheid aan ; niet waar, hij fchijnt te fchreien ? Dit gefchrei dringt buiten twijfel ook in de ooren van hem, die daar met de fchel fpeelt- Zijne Ziel vertegenwoordigt zich dus inderdaad dit gefchrei van zijnen broeder of van zijnen vriend insgelijks; maar flechts duister, dewijl zij met iets anders bezig  23 zielkunde voor kinderen. zig is. Vertegenwoordigde zij zich he,zdvg klaar, dat is, onderfcheidde zij inderdaad dat gefchrei der pijn, welk deeze maakt, van alle ander gedruisch: dan zou hij immers naar hem omzien, of hij hem niet misfchien helpen kon. Meent gij niet ook zo, Johannes? jdhannls. Ja! Vader. d2 vader. Gij ziet dus, dat ook de Z-'el van deezen jongeling op.ditoogenblik eenduis. ter denkbeeld heeft.- Nu zégt mij eens voor, wat ik op het bord zal fchrijven ? nikolaas. O mag ik het zeggen? allen. Neen, ik! ik! ik! de vader Nu, allen tegelijk kunt gij het toch met zeggen ? — Wij moeten looten. SchieBjk noeme ieder, Zo als de beurt aan hem komt, eenen der oude Perfifche koningen, en wel m die orde, in welke zij op elkander gevolgd zijn. Hij, diende laatfte, Danus Ko. dmiannus, treft, zal gewonnen hebben. (Zij noemen de koningen, en Darius Kodomannus viel op Nikolaas.} Alzo gij, Nikolaas, zeg op! .nikolaas. Onze Ziel vertegenwoordigt zich eenige dingen duister. dk vADiiR. Hou! -i Nu moet gij mij ook, eerst voorzeggen, wat dat heet. ni-  tweede samenspraak. 2g nikolaas. Dat heet: Zij kan de dingen, welken zij zich zo vertegenwoordigt, niet recht van andere dingen onderfcheiden. de vader. Goed! — Nu verder! nikolaas. Onze Ziel vertegenwoordigt zich ook fomtijds iets klaar. de vader. Wat is dat te zeggen ? nikolaas. Dat is te zeggen : Zij kan wel de dingen, welken zij zich zo vertegenwoordigt, van anderen onderfcheiden, maar zij kan niet de kenmerken opgeeven , waardoor zij van andere dingen onderfcheiden worden. de vader. En hoe wordt zodaanig eene klaare vertegenwoordiging , of zodaanig een klaar denkbeeld deswege ook genaamd? nikolaas. Een verward denkbeeld. de vader. Ik heb het.— Nu verder! nikolaas. Onze Ziel vertegenwoordigt zich ook fomtijds iets duidlijk. de vader. Dat heet? nikolaas. Dat heet : Zij kan de dingen, welken zij zich zo vertegenwoordigt, niet alleen van andere dingen onderfcheiden , maar zij kan ook de kenmerken opgeeven, waardoor zij van an. dere dingen onderfcheiden worden. de vader. Punctum.' — Nu, mijne kinderen , eer wij verder gaan , zegt mij toch eens: zou dat alles,'t welk wij aangaande onse Zie-  jo ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. Zielen nu reeds ontdekt hebben, ook wel op de Zielen der Dieren pasfen?— Eerstlijk, wat meent gij, zouden de zielen der dieren ook wei eenvoudige weezens zijn? johannes. O gantsch zeker! Men kan ze toch even zo min zien, als onze Zielen. de vader. En zouden zich deeze zielen der dieren ook wel iets vertegenwoordigen? diderik. O zekerlijk! — Wanneer ik den hond een (luk brood toewerp, dan fnapt hij daarnaar; hij moet zich dan toch het brood wel eerst vertegenwoordigd hebben. de vader. Maar zou de ziel des honds ook welweeten, dat zij zich iets vertegenwoordigt, en zou zij zich dus wel bewust zijn, dat zij zich zo iets verteg«nwoord%t ? nikolaas. Ei, anders «xi hij 'er immers hiet nasr i hum n de vadlr. Docb vx^tegenwoordrgt zich de ziel der dieren ook wel de dingen door middel der zinnen | hendris- O ja; Onze Spadille kan toch zien, hooren , ruiken, proeven en voelen, even zo, gfc wij. de vader. Ruiken kan hij no^ beter, dan wij. De ditren hebben gemeenlijk het eene of het andere zintuig veel fcherper, dan de menfehen. Bij fommigen vindt men weiniger zin-  'tweede samenspraak. 31 zinnen, dan wij hebben. Anderen zijn misfchien met zinnen begaafd, welken wij in '£ geheel niet kennen. — Nu, dus hebben de de dieren ook zinnenkracht. — Laaren wij verder vraagen: onze Ziel vertegenwoordigt zich eenige dingen duister; wat meent gij, zouden de zielen der dieren dat ook wel doen ? FERmNANn. Ik geloof, ja! de vader. En waarom gelooft gij, ja ? ferdinand. Ik weet het zo niet te zeggen; de vader. Dat heet: gij hebt zelf nog geen duidlijk denkbeeld daarvan ; anders zoudt gij het kunnen zeggen. Laaten wij eens zien : is 't niet waar, wanneer wij droomen, dan vertegenwoordigen wij ons de dingen, daar wij van droomen, flechts duister? ferdinand. "Ja! de vader. Nu, hebt gij nooit bemerkt, dat de honden ook pleegen te droomen ? ferdinand. Ach ja! Somtijds blaffen zij ordentlijk in den flaap en kwispelen met den ftaart. de vader. Twijfelt gij dan nog, of hunne zielen ook fomtijds duistere denkbeelden hebben? ferdinand. Neen! — Maar hebben zij ook wel klaare denkbeelden ? de vader. Dat zullen wij terftond zien. —* Hier  32 zielkunde voor k i nd è k e h'. Hier is een fteen en een ftuk brood van gelijke grootte en nagenoeg van gelijke kleur; die willen wij Spadille voorleggen en toezien, of bij zich wel vergisfen zal, dan of hij het brood van den fteen terftond weet te onderfcheiden. Een van u roepe hem herwaard! willem, (iüe terugkomt.) Spadille was'er niet, maar hier is Cerberus. - de vader, 't Is om 't even. Nu geeft acht; Cerberus! — (De Vader houdt Iiem den fteen er. het broed toe, en hij neemt tetüond het broud aan.) Ha! Ha! Ziet gij? willem. O hij weet het eene van het andere wel te onderfcheiden ! de vader. Wat heeft hij dan thans voor een denkbeeld gehad ? hendrik. Een klaar! de vader. Maar zou hij wel daarbij gedacht hebben, waardoor eigenlijk het brood van derj fteen onderfcheiden wordt? johannes- Neen! de vader. Wij hebben ten minfie geene reden, om het te vermoeden. Duidlijke denkbeelden uiten de dieren nooit; men heeft derhalve recht om te zeggen, dat zij tot zulke denkbeelden onbekwaam zijn. Dit is dus de eer- fte  tweede samenspraak. 33 (Ie voorrang dien de groote Schepper aan onze Zielen boven de zielen der dieren gefchonken heeft. En wilt gij weeten, hoe men deezen onzen eerften voorrang pleegt te noemen?Men noemt dien — het verftand. Wanneer men derhalve zegt: onze Ziel heeft verftand; wat heet dan. dat toch wel met andere woorden? johannes. Zij kan zich iets duidlyk vertei gemvoordigen. de vader. Goed! — Ook dit willen wij op onze tafel aanfchrijven.— Zo! En nu genoeg voor heden. C DER-  U zielkunde voor kinderen. D E R D SAMENSPRAAK. De vader verfchcen den volg.nden dag met een te famen gedraaiden zakdoek in de hand. en gaf, zonder 'er iets bij te zeggen , aan ieder eenen flag. allen. O wee! O wee! Hi! Hi! O wee' Ha! Ha! de vader. Wat is 't? allen. Het doet zeer. de vader. Dat is üiij Hef. allen. Waarom dan ? de vader. Dewijl gij daardoor weder eene fchoone eigenfchap onzer Ziel hebt leeren kennen. johannes. Wat dan voor eene , Vader? de vader. Gij gevoeldet allen een weioigje pijn ? allen. Ja.' d^ vader. Gij wist toch ook allen, waarvandaan u deeze pijn kwam ? allen. Ja! de  derde samenspraak. 3? de vader. De zakdoek naamlijk was de oorzaak deezer pijn, en de pijn was eene werking van den zakdoek; niet ? allen. Ja! de vader. Uwe Ziel kan dus van eenige werkingen de oorzaak, en van eenige oorzaaken de werking nagaan? nikolaas. Wat is dat dan eigenlijk —■ Oorzaak en Werking? de vader. Dat geen, 't welk iets maakt of te weeg brengt, heet de oorzaak; en dat geen, 't welk door iets gemaakt of te weeg gebragt wordt, heet de werking. De zakdoek, of, om eigenlijker te fpreeken, mijn arm, dis den zakdoek beftierde, maakte de pijn, hij was alzo de oorzaak derzelve ; de pijn werd door deezen mijnen arm met den zakdoek gemaakt 3 zij was alzo eene werking daarvan. Verftaat gij het? allen. O ja ! de vader. Nu dan! Kan uwe Ziel niet van eenige dingen de oorzaak duidlijk nagaan, eii weet zij ook niet even zo duidlijk van andere dingen, wat zij voor eene werking hebben? allen. Ja! de vader. Hoort dan nu, wat ik u eigenlijk zeggen wilde : dewijl onze Ziel dat kan doen, zo zegt men, zij is met Reden beC 2 gaafd.  36 zielkunde voor kinderen. gaafd. Heeft dan uwe Ziel ook wel reden? allen. O ja ! de vader. Waarom? diderik. Ei, dat hebben wij toch zo even ondervonden; dewijl zij duidlijk na kan gaan, wat iets te weeg brengt en waardoor iets te weeg wordt gebragt. de vader. Hebt gij wel reeds van meer dingen de oorzaak nagegaan ? — Bij voorbeeld, het regent thans ; waarvandaan komt de regen? hendrik. Uit de wolken. de vader. Wat zijn dus de wolken? willem. De oorzaak des regens. de vader. En wat is de regen ? johannes. Eene werking der wolken. de vader. En hoe heet nu de kracht, waarmede uwe Ziel dit erkent? allen. Reden. de vader. Goed!— Ziet hier eene prent, welke ons deeze eigenfchap onzer Ziel weder erinneren kan. Aan den hemel is een regenboog verbeeld; en deeze jongeling zoekt de oorzaak van dien nategaan. nikolaas. Wat heeft hij dan in zijne hand? de vader. Een driehoekig glas, prisma genaamd.  derde samenspraak. 37 naamd. Wanneer men zodaanig een glas tegen de zonneftraalen houdt, zodat zij daardoor moeten fchieten : dan worden zij zevenmaal doorgefneeden , en ieder deel derzelven vertoont zich onder eene bijzondere kleur, — violet, purper, blaauw, groen, geel, oranjegeel en rood. Deeze zelve kleuren bemerkt de jongeling ook in den regenboog. Dewijl hij nu waargenomen heeft, dat 'er ten tijde eens regenboogs altijd veele vochtige dampen of regendruppels in de lucht zijn: zo befluit hij, dat de zonneftraalen , wanneer zij daardoor fchieten, op dezelve wijze verdeeld worden, als wanneer men 'er het prisma voorhoudt. En om hiervan nog des te meer verzekerd te zijn, zet hij een glas vol water in de zon; en daar ziet hij nu met genoegen , dat achter het glas dezelve kleuren ontdaan, welken bij achter het prisma en in den regenboog waarnam. Hierom is hij nu volkomen overreed, dat de regenboog eene uitwerking der zonneftraalen en waterachtige dampen zij, die zich in de lucht bevinden. Hij heeft derhalve de oorzaak des regenboogs duidlijk erkend; — en met welke kracht zijner Ziel deed hij dat? diderik. Met zijne reden. de vader. Wat meent gij nu, zouden de zielen der dieren ook wel reden bezitten ? C 3 al-  38 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. allen. Neen! — Men noemt ze toch onredelijke dieren. de vader. Maar geeft men hun deezen naam ook wel met recht ? Kunnen zij inderdaad in geen geval de oorzaak van iets erkennen; en weeten zij inderdaad in geen geval, welke uitwerking eene zaak hebbe ? johannes. O ja! — Wanneer men onzen Cerberus de zweep wijst, dan loopt hij weg, dewijl hij etlijkemaal flagerr-daarmede gekreegen heft, wanneer hij in den tuin gaten krabde. de vader Gij meent dan: hij weete, dat de zweep de oorzaak zij van de pijn, welke hem de flagen veroorzaakten? johannes. Ja! de vader. Maar zou hij zich van deeze zweep en van de pijn daardoor veroorzaakt wel ten duidlijk denkbeeld maaken? johannes. Neen;— de dieren hebben toch flechts duistere en verwarde denkbeelden. de vader. Recht, Johannes;— dewijl nu iemand, dien wij reden toefchrijven, de oorzaaken en werkingen der dingen duidlijk kennen moet; en dewijl de dieren niet in Haat zijn om dit te doen: kunnen wij wel zeggen, dat zij reden bezitten ? allen. Neen! de vader. Al wederom derhalve een heerlijk  derde-samenspraak.' 3$ lijk voorrecht, welk de goede Schepper ons boven alle andere leevende weezens hierbeneden gefchonken heeft! En welk voorrecht! Dit voorrecht is het, welk ons in ftaat ftelt, om God, onzen Schepper, te kennen, lieftehebben, en door de gehoorzaaming zijner geboden eene gelukzaligheid deelachtig te worden, waarvoor geen redenloos weezen vatbaar is. Laaten wij derhalve Hem daarvoor danken, en door een goed gebruik van dit gefchenk ons hetzelve fteeds waardiger zoeken te maaken! — Nu, Johannes, zeg mij voor, wat ik aan zal fchrijven. johannes. Onze Ziel bezit ook reden. de vader. En wat heet dat nu met andere woorden ? johannes. Zij kan van veele dingen de oorzaak en ook de werking duidlijk nagaan. de vader. Nu , mijne Kinderen , laaten wij voortgaan, onze Ziel te befpieden, of wij" niet misfchien nog meer eigenfchappen van haar ontdekken kunnen. Doch om ondertuslchen niet leedig te zijn, laaten wij met elkander kouten. nikolaas. Waarover? de vader. Over deeze fchrijftafel. Jk wil het gefprek beginnen. Zeg, ik iets, waarin gij meent dat ik dwaal, dan hebt gij de vrij. C 4 heid,  4.0 zielkunde voor kinderen. heid, om mij tegentefpreeken , 't welk anders, gelijk gij wel weet, de kinderen niet betaamt. — Deeze tafel is fneeuwwit. allen. (lagchende) Neen! deeze tafel is nist fneeuwwit; Zij ik pikzwart. de vader. Daar zijn wij dan zo op eenmaal van gantsch verfchillende meening. Ik bevestig dat de tafel fneeuwwit zij; en gij allen ontkent het. Was het niet zo ? allen. Ja wel! de vader. Gij gelooft toch ook wel allen, van uwe zaak recht verzekerd te zijn ? allen. O ja! zo verzekerd! de vader. Houdt op! Daar hebben wij dan, eer wij het vermoedden, op eenmaal weder eene nieuwe kracht in onze Ziel ontdekt. — Zij kan dus ook inzien, of iets moet bevestigd, of ontkend worden? allen. Ja, dat kan zij. de vader. Nu , dat is mij lief; zo weet ik dat onze Zielen ook oordeelen kunnen. johannes. Oordeelen ? de vader. Ja, want dat noemt men oordeelen , wanneer iemand inziet, of iets moete bevestigd, dan of het ontkend moete worden. Kan dat nu uwe Ziel ook niet? allen. O ja! de  berde samenspraak. 4-1 de vader. Wij willen toch terftond nog eens zien, of het ook inderdaad waar zij. Ik wil iets op het bord fchrijven, en gij zult mij zeggen, of dat geen, *t welk ik gefchreeven heb, bevestigd of ontkend moete worden. (Hij rchiijft op het bord:) onze aarde is vier. kant. Nu, ziet uwe Ziel nu wel in: of deeze Helling bevestigd, dan of zij ontkend moete worden? allen. O ja! zij moet ontkend worden! Onze aarde is toch rondj hoe kan zij dan vier; kant zijn? ■ de vader. Nu, ik zie wel, het is inderdaad waar: uwe Ziel heeft ook oordeelskracht.— Doch niet te voorbaarig; het zou toch wel niet waar kunnen zijn! De vraag is naamlijk: ziet uwe Ziel ook, en wel zeer duidlijk, den grond in, waarom de Helling, welke ik op het bord fchreef, niet bevestigd, maar ontkend moete worden ? johannes. O wij weeten toch drie redenen voor ééne, dat de aarde rond zij! de vader. Laaten wij eens hooren! Eerst- ^johannes. Er zijn immers menfchen rondom de aarde gevaaren. C 5 DE  44 zielkunde voor kinderen. de vader. Maar hoe konden deeze menfchen weeten, dat zij rondom de aarde gevaa. ren waren ? johannes. Ei, dewijl zij fteeds westwaard voeren, en nogthans uit het oosten weder ter rugkwamen op die plaats, van waar zij uit waren gevaaren. de vader. Goed; daaruit konden zij het voorzeker weeten. Nu de tweede reden. nikolaas. O ik, Vader?— Wanneer men ter zeevaart, en hoe langer hoe verder van het land weg wordt gedreeven: dan kan men kort daarna het vlakke land, van waar men af is gevaaren , in 't geheel niet meer zien; van tijd tot tijd verdwijnen ook de huizen uit ons gezigt, dan de torens, en eindelijk de hoogde bergen. de vader. Nu, en wat volgt daaruit? nikolaas. Ja, dat de aarde rond zij. de vader. Hoe zo? nikolaas. Ei, bijaldien zij niet rond ware: dan moest men toch het vlakke even zo lang, als het hooge kunnen zien! de vader. Gij hebt gelijk, Nikolaas! — En eindelijk de derde reden ? hendrik. O die zeg ik! — Wanneer 'er eene maaneklips is; dan ziea we de fchaduw onzer aarde in de maan. DE  berde samenspraak. 43 de vader Hoe komt dan dat? hendrik, Ja, dewijl dan de aarde tusfchen de zon en de maan (laat. Als wanneer ik mij thans tusfchen de zon en den muur plaats: dan yalt immers mijne fchaduw ook op den muur ? de vader. Wat befluit gij dan daaruit.dat wij de fchaduw onzer aarde in de maan zien? hendrik. Dat onze aarde rond zij. ce vader. Hoe dat? hendrik. Ja, omdat haare fchaduw, die wij in de maan zien, ook rond is. de vader. Zo is het! - Nu gij hebt in. derdaad den grond des oordeels, welk gij veldet, duidlijk ingezien; *t is dus ook gantsch zeker , dat uwe Ziel oordeelskracht bezitte. Verheugt u, mijne Kinderen! Dat is weder, een voorrecht, welk de God der natuur ons boven alle andere weezens op deeze aarde verleend heeft! johannes. Kunnen dan de dieren met oordeelen ? de vader. Meent gij misfchien, dat zij het kunnen ? johannes. Ik weet niet. de vader. Maar, gij woudt het toch waar- fchijnlijk gaarn weeten ? johannes. Ja! de vader. Nu, goed! Mij valt een middel  44 zielkunde v00r kinderen. del te binnen, om bet te ontdekken, zonder dat wij 'er iemand om behoeven te vraagen. johannes. Wat is dat voor een middel» ■ de vader. Ik heb eens gehoord, dat onze Ziel eene gantsch bijzondere kracht zou bezit, ten, waardoor zij in ftaat wordt gefield, om waarheden, welken zij van anderen nooit gehoord heeft, zelve uit te vinden. Men zegt naamlijk , wanneer zij maar eerst twee oÖrdeelsvellingen heeft, dan zou zij uit dezelven, met weinig moeite, ten eenemaal van zelve, een derde kunnen trekken, welke haar nooit iemand gezegd heeft. En deeze haare bekwaamheid noemt men de kracht om jluitredenen tsmaaken, of door fluitredenen iets te kennen. — Nu willen wij terftond eens beproeven, of onze zielen deeze zelve kracht bezitten; en wanneer zij dezelve bezitten, of wij wel daarmede uitvorfchen kunnen; of de dieren oordeelskracht hebben, dan niet? Twee oordeelsveilingen , zeg ik, moeten eerst aan de Ziel gegeeven worden: dan weet zij uit dezelven zonder de minfte hulp een derde afteleiden.— Hier zijn twee voortellingen, die ik op het bord aan wil fchrijven. Geeft nu eens acht, of gij daaruit wel van zelve een derde af kunt leiden. Eerfie voorftdling. Wie zich geene zaaken duid-  derde samenspraak. 4S duidlijk vertegenwoordigen kan, die kan ook niet oordeelen. Tweede voorjïelling. De dieren kunnen zich - geene zaaken duidlijk vertegenwoordigen. Derde voorjïelling Derhalve — johannes. Derhalve kunnen de dieren niet oordeelen. de vader. Zie, zie! Daar is de derde voorftelling , als of iemand ze opgeroepen had! — Wie heeft u dat voorgezegd , Johannes ! johannes. Geen mensen, Vader! de vader. Nu, dan moet het toch wel waar weezen, dat onze Ziel deeze zonderlinge kracht bezit! Maar is dit niet zeer wonderlijk, dat wij op deeze wijze veel kunnen ervaaren, 't welk wij met alle onze zinnen niet kunnen waarneemen, en 't welk ons geen mensch gezegd heeft?— Laaten wij terftond nog eene andere proef neemen. Ziet, hier zijn drie verzegelde pakjes. In ieder pakje is een zeker getal rekenpenningen. Gij zult ze niec open breeken* gij zult ze niet eens aanraaken: en nogthans wed ik, dat uwe Ziel door fluicredenen ontdekken kan, of in het eene pakje meer rekenpenningen, dan in de anderen, zijn. nikolaas. O dat kunnen wij toch wel niet'. de  4.6 zielkunde voor kindereït. de vader. Uwe Ziel kan meer, dan gij gelooft; gij zult het terftond zien. Ik moet u nu eerst weder twee voortellingen geeven : dan ben ik voor het derde in 't geheel niet bang. — Ik wil ze u weder voorfchrijven. Eerjle voorjïelling. i„ het eerte pakje zijn niet meer en minder penningen, dan in het tweede. Tweede voorjïelling. ln het tweede pakje zijn niet meer en niet minder penningen, dan in het derde. Nu de derde voorjïelling. Derhalve -— diderik. Derhalve zijn in alle drie even veel. de vader. Derhalve in geen pakje meer of minder, dan in de anderen ? allen. Neen in geen meer, dan inde anderen! de vader. Nu willen wij zien , of onze Ziel wel geredenkaveld heeft. (Hij breekt de pakjes open.) In dit zijn — zes; in het tweede — ook zes; en in het derde — johannes. Ja, inderdaad, ook zes! Dat is toch zeer zonderling! de vader. Verwondert u over de zonderlinge krachten, die aan onze Ziel verleend zijn! HENDijj*. Aan de zielen der dieren heeft God deeze kracht ook wel niet gegeeven ? DE  DERDE SAMENSPRAAK. 47 = bs vader. Dat behoef ik u wederom niet te zeggen; dewijl uwe Ziel het insgelijks van zelve weeten kan. ferdinand. Dat OOk ? de vader. Zekerlijk ; geeft maar eens acht! — Niet waar, gij begrijpt wel, dat iemand , die niet oordeelen kan, ook geene fluitredenen kan maaken? johannes. O ja! — Want, wanneer men fluitredenen wil maaken, dan moet men toch de derde voorftelling zelf maaken. de vader. Welgezegd!— Nu laaten wij dit- eerst weder opfchrijven: Eerjle voorjïelling. Wie niet oordeelen kan, die kan geene fluitredenen maaken. Nu is de vraag : kunnen de dieren oordeelen of niet? johannes. Ei, neen ! Dat hebben wij toch zo even eerst ontdekt, dat zij dat niet kunnen. de vader. Goed! Dan zij dit onze tweede Helling. Tweede voorjïelling. De zielen der dieren kunnen niet oordeelen. Nu de derde.- Derhalve — johannes. Derhalve kunnen de zielen der dieren ook geene fluitredenen maaken. de vader. Ziet gij ? Daar hebben wij 't!  48 zielkunde voor kinderen. 't ! En heeft ons dat wederom iemand gezegd? allen. Neen! de vader. Dus is het eene volkomen uitgemaakte zaak: onze Zielen bezitten inderdaad kracht om fluitredenen te maaken.—■ Ook deeze beide vermogens onzer ziel, die wij thans hebben leeren kennen, naamlijk de oordeelskracht en de kracht om fluitredenen te maaken, kunt gij u erinneren, wanneer gij onze preut van heden (Zie plaat L letter B.) aanfchouwt. Zegt mij, wat denkt wel de jongeling, die hier afgebeeld is ? nikolaas. Hij denkt, dat de zonneftraalen en de vochtige dampen in de lucht de oorzaak des regenboogs zijn. de vader. Hij ziet derhalve in, dat de ftelling, die gij daar zo even gezegd hebt, bevestigd en niet ontkend moete worden? nikolaas. Ja! de vader. Wat doet hij dan ? nikolaas. Hij oordeelt. de vader. Goed! — Dus kunnen wij ons eeistlijk daarbij erinneren? — nikolaas. Dat onze Ziel oordeelskracht bezitte. de vader. Maar ik ben in vermoeden, dat in de Ziel van deezen opmerkzaamen jongeling nog  derde samenspraak. 49 nog meer omgaat. Zou hij niet misfcbien, terwijl hij den regenboog waarneemt, ook nog dit denken ; De regenboog ontftaat van de zonneftraalen en van de waterachtige dampen , of regendruppelen , die tegenwoordig in de lucht zijn. Maar wanneer 'er veele waterachtige dampen in de lucht zijn dan regent het of terftond, of gemeenhjk in 't kort Derhalve is het waarfchijnlijk, dat wij heden of morgen ook hier bij ons regen zullen hebben; het mogt dan gebeuren, dat de wind de regenwolken verdreef. - Engefteldnu, dat zijne ziel dit denkt, wat doet zij dan? diderik. Zij maakt fluitredenen. de vader. Zeer wel! - Zij maakt fluitredenen. Wanneer wij het befluit, welk z-jne Ziel maakt, op wilden fcbrijven: zou het nagenoeg zo luiden : Eerfte voorjïelling. Wanneer 'er veele waterachtige dampen in de lucht zijn: dan is >t te vermoeden, dat het in 't kort regenen zal. .. , Tweede voorjïelling. Tegenwoordig zijn er veele waterachtige dampen in de lucht. Derde voorjïelling. Derhalve is 't te vermoeden, dat het in 't kort regenen zal. _ Welke zielekracht kan ons dan deeze beeldn.s insgelijks erinneren ? D AV'  '50 zielkunde voor kinderen. allen. De kracht om fluitredenen te maaken. de vader. Diderik! zeg gij mi] thans voor, Wat ik op zal fchrijven. diderik. Onze Ziel kan ook oordeelen. de vader. Dat heet ? diderik. Zij kan nagaan, of iets moete ievestigd of ontkend worden. de vader. Verder? diderik. Onze Ziel kan eindelijk ook fluitrtdenen maaken. de vader. En wat heet dat? d [derik. Zij kan uit twee voorjiellingen van zelfs eene derde afleiden, zonder dat iemand het haar zegt. de vader. Goed! — En zo verre voor heden! • « * VIER-  vierde samenspraak. 51 VIERDE SAMENSPRAAK. Den volgenden dag, toen het gczelfchap wederom vergaderd was, en de Vad^r op het punt Hond, om den draad der famenfpraak van gisteren weder optevatten, hield hy fchielyk op , neigde het hoofd naar den tuinkant, en teisterde zo fcherp, dat hij op eens geheel oor fcheen geworden te zijn. JOHANNES. Wat is 't? de vader. Luister! luister!—- (Allen luisterden, en allen riepen als uit eenen mond : „ Ach 1 de nachtegaal 1" Het was de eerfte, die zich weder hooren liet.—) de vader, (wenkende) Stil! Stil! (Allen hielden eenen diep ftilzwijgen , tot dat de nachtegaal eene pauze maakte.) De vader. Wat hebben wij thans gedaan? allen. Wij hebben naar de nachtegaal geluisterd. de vader. Heeft wel iemand onder ons, D 2 ter-  51 zielkunde voor kinderen. terwijl wij naar haar luisterden, aan iets anders gedacht? allen. Neen! de vader. Onze Ziel heeft dus alle andere gedachten onderdrukt , om alleen maar aan het lieflijk gezang der nachtegaal te denken. Niet? allen. Ja ! de vader. Kunt gij mij dit, 't welk onze Ziel thans deed, met een enkel woord zeggen ? johannes. O ja: zij was opmerkzaam. db vader. Goed gezegd! —- Dus weder een nieuw vermogen onzer Ziel : zij kan op iets opmerkzaam zijn; of met andere woorden: zij kan , wanneer zij wil , aan niets anders denken, dan aan 't geen, waaraan zij dan lust heeft te denken. nikolaas. Maar dat kunnen toch de dieren zekerlijk ook doen ? de vader. Waaruit befluit gij dat, Nikolaas ? nikolaas. Ja , fpitzen niet menigmaal de honden en de paarden hunne ooren , als of zij zeer opmerkzaam naar iets luisterden ? de vader. Dat doen zij ; en inderdaad denkt hunne Ziel dan ook aan niets anders, dan aan 't geen, waarnaar zij dan luisteren, of dat zij dan zien. Maar, zeg mij, hebt gij wel ooit  VIERDE SAMENSPRAAK. 53 ooit gemerkt, dat de dieren opmerkzaam op iets zijn, 't geen niet het eene of het andere hunner zintuigen aandoet ? Bij voorbeeld, op iets, 't geen afweezig is, als op den grooten Mogol? NIKOLAAS. (lagchende) Neen! de vader. Of op iets, 't welk in 't geheel niet door de zinnen waargenomen kan worden, al is het bij ons ook tegenwoordig, als, bij voorbeeld, op de krachten en vermogens hunner en onzer Zielen? nikolaas. Neen! de vader. Maar kan onze Ziel niet op iets acht geeven, 't geen afweezig is ? nikolaas. O ja! de vader. Bij voorbeeld , toen wij in de aardrijksbefchrijving tot het rijk des grooten Mogols gekomen waren, was uwe Ziel toen niet opmerkzaam op dat geen, 't welk ik u van hem en zijn land verhaalde ? nikolaas. Ja wel! de vader. En zijt gij niet tegenwoordig ook allen opmerkzaam op 't geen wij van onze Zielen ontdekken kunnen, hoewel 'er niets van gehoord, noch gezien, noch door eenig ander zintuig van waargenomen kan worden? nikolaas. Ja! de vader Onze Ziel kan derhalve opmerkD 3 z";n  54 zielkunde voor kinderen. zaam zij„, vooreerst, op iets, 't welk bij ons met tegenwoordig is; ten tweede, op iets, 't welk door geen zintuig waargenomen kan worden , al ware het ook dicht bij ons ? allen. Ja! de vader. En op zulke dingen kunnen de zie'en der dieren niet opmerkzaam zijn ? allen. Neen! de vader. Zo is dan toch tusfchen onze opmerkzaamheid en de opmerkzaamheid der dieren een groot onderfcheid! — Nog eens! — Gelooft gij wel, dat de dieren zo gantsch vrijwillig uit eigen beweeging voor kunnen neemen , om opmerkzaam op iets te weezen ? Of met andere woorden gezegd: dat zij die dingen, op welken zij opmerkzaam willen zijn, vrijwillig en uit eigen beweeging kunnen verkiezen ? diderik. Neen! dat geloof ik niet. de vader, ik ook niet; want nooit heb ik aangemerkt, dat zij beginnen , opmerkzaam gp iets te weezen , dan wanneer zij door 't een of ander, welk in de zinnen «fait, daanoe aangedreeven worden.,— Maar onze Ziel? Kan die niet gantsch vrijwillig, uit eigen beweeging dat geen verkiezen, waarop zij haare opmerkzaamheid vestigen wil? allen. O ja ! Di vadeb. Teguiwoord'g zijn wij op de ver- mogens  vierde samenspraak. sj mogens onzer Ziel opmerkzaam; maar zo ras wij willen, denken wij aan iets anders. Dus hangt het van onszei ven af, waarop wij achtzaam willen zijn, en hoe lang wij achtzaam daarop willen zijn. De opmerkzaamheid derhalve , waarvoor onze Ziel vatbaar is, onderfcheidt zich wederom hemelsbreed van die, waarvoor de dieren vatbaar zijn.— Nu wil ik u ook weder eene prent laaten zien. (Zie plaat I. letter C.) Ziet, hier is een van die groote aapen afgebeeld , welken men Oercmg Oetang noemt, ■— en die u reeds uit de natuurlijke historie bekend zijn. Voor hem (laan twee jongetjes, die hem opmerkzaam befchouwen. Zekerlijk danken de Zielen deezer Kinderen tegenwoordig aan niets anders, dan aan deezen aap. Wat zijn zij dan op dit oogenblik ? allen. Zij zijn opmerkzaam. de vader. Doch zou het deezen Kinderen, terwijl zij den grooten aap opmerkzaam befchouwen, niet wel invallen, dat hij eene gelijkvormigheid met het eene of andere weezen hebbe? hendrik. O ja, met den mensch. de v^der. Deeze knaapen pasfen dan wel het beeld des Oerangs Oetangs op het beeld eens mer.fcb.ei] in bunoe gedaclyea tos? D 4  56 zielkunde voor kinderen. ferdinand. Ja. de vader. En weet gij , hoe men het noemt, wanneer de Ziel zich eerst een ding, dan een ander vertegenwoordigt, dan beiden in haare gedachten tegen elkander houdt? — Dat noemt men: een ding met het andere ver. gelijken. — Wat doen dan deeze knaapen, Willem ? willem. Zij vergelijken den aap met een mensch. de vader. En waarom doen zij dat? willem. Ja, zij willen weeten , of de aap 'er even zo uitziet, als de mensch. de vader. Dat heet met andere woorden : zij willen weeten, of aap en mensch aan elkander gelijk of ongelijk zijn. — Het eene deezer Kinderen fchijnt zijne opmerkzaamheid voornaamlijk op de handen of de voorpooten van den aap te vestigen , het andere integendeel op zijne voeten of achterpooten. Het eerfte bevindt, dat de voorpooten van den aap eene groote gelijkheid met menschlijke handen hebben ; maar het andere daarentegen bemerkt, dat de achterpooten van den aap van menschlijke voeten merklijk onderfcheiden zijn, dewijl zij ook genoegzaam de gedaante van handen hebben. Het eene jongetje ontdekt dus eene gelijkvormigheid , het andere ' integendeel eene  vierde samenspraak. 57 eene ongelijkvormigheid of verfcheidenbeidtnstëhen aap en mensch. Eh wilt gij weeten .welke vermogens hunner Ziel zij daarbij aanwenden ? allen. O ja! de vader. De Ziel van het eerfte knaapje eeffent haar vernuft; de Ziel van het andere integendeel haare fcherpzinnigheid. Door het vernuft naamlijk vertegenwoordigen wij ons de gelijkvormigheden , door de fcherpzinnigheid de ongelijkvormigheden. — Zou uwe Ziel reeds ook wel een weinig vernuft . en een weinig fcherpzinnigheid bezitten ? — Maar dat kunt gij toch niet eer weeten, voor dat gij 'er de proef van genomen hebt. Laaten wij dan deeze proef nu terftond eens in 't werk ' ftellen. Ieder van u vergelijke in zijne gedachten den aap,wiens beeldnis wij hier zien, met zichzelven; dan willen wij hooren, wie van u eene gelijkvormigheid en eene ongelijkvormigheid tusfehen beiden waar heeft genomen. Ik geef u eene geheele minuut om u te bedenken.— Nu, Hendrik, zeg gij de eerfte, wat gij bemerkt hebt? hendrik. Deeze aap gaat recht op, en de menfehen gaan ook recht op. de vader. Daarin zijn zij dan elkander gel'jk; en waardoor zijn z;j van elkander onderfcheiden? D 5 BïS-  j8 zielkunde voor kinderen. hendrik. De aap is bijkans geheel ruig , maar de menfehen zijn glad. • de vader. Goed! Nu gij Willem! willem. De aap kan met zijne handen iets aanvatten, genoegzaam gelijk een mensch; — daarin is hij ons gelijk : maar hij heeft een' grooter mond , dan wij, en een oud rimpelig gezigt; — daarin is hij van ons onderfcheiden. de vader. Ook goed!— Nu, Ferdinand, is de beurt aan u. ferdinand De aap bootstgaarn alles naar, zo als wij. — de vader. Dat is wederom eene gelijkvormigheid , die hij met ons, bijzonder met Kinderen, heeft. Doch, opdat we niet te veel tijd verliezen, zo zal de een van u flechts eene gelijkvormigheid , de ander eene ongelijkvor. migheid noemen. Nu dan gij, Nikolaas! nikolaas. De aap kan niet fpreeken. de vader. Goed L Wederom eene gelijkvormigheid! — Johannes, gij verder! johannes. De aap is zeer leerzaam, bijkans gelijk een mensch. de vader. Wat kan dan zo een groote aap toch wel alles leeren? johannes. Wij hebben in de natuurlijke historie gehoord, dat hij kan leeren danfen, te paard rijden, hout binneibrsngen, den kruiwagen  vierde SAMENSPRAAK. 59 wagen trekken, de tafel bedienen, op de koord danfen, als een krijgsman met het geweer omgaan , en de trommel flaan de vader. Dat zou dan al weder eene gelijkvormigheid weezen, die hij met ons heeft; en nu, Diderik, nog eene ongelijkvormigheid! didejuk. De aap is niet met reden begaafd. de vader. Waaruit befluit gij dat ? diderik. Ja', dewijl hij alles zo blindeling nabootst, zonder te weeten, waarom hij het doet , en zich dikwijls daardoor ongelukkig maakt. de vader. Hoe zo? diderik. Hebben wij niet gehoord, hoe dom de aapen zich laaten vangen ? Iemand plaatst zich onder een boom , daar aapen in zitten, en trekt zijne fchoenen aan; daarna gaat hij weg, en laat een paar kleine fchoenen, die van binnen met pik wel befmeerd zijn, op die plaats te rug. Terftond komt 'er een aap uit den boom bij, en wil het den mensch nabootzen. Hij trekt de fchoenen aan ; en naauwlijks heeft hij ze aangedaan, of hij kan ze niet weder uittrekken, dewijl zij al te vast aankleeven. Zo kan hij dan ook niet loopen , en moet zich gevangen geeven. — Zou hij wel zo onnozel weezen, indien hij reden bezat ? dï vader. Dan zou hij voorzeker wel eerst be-  6o zielkunde voor kinderen. bedenken, wat baat het u, dat naartebootzen* En kan het u ook niet veelligt fcbaadelijk zijn? Nu, mijne Kinderen! ik zie wel, uwe Zielen hebben , gelijk andere menfchenzielen , ook reeds een vermogen, om de gelijkvormigheden en ongelijkvormigheden der dingen nategaan. — Zegt mij nu wederom voor, wat ik op ons bord aanfchrijven zal. Diderik maakt een begin ; de anderen losfen hem af, ieder op zijne beurt. Nu ? diderik. Onze Ziel kan opmerkzaam op iets weezen; dat heet — de vader. Hou op! dat ik dit eerst uitfchrijve.— Nu verder! diderik. Dat heet: zij kan alle andere ge. duchten onderdrukken, om zich flechts ééne zaak alleen te vertegenwoordigen. johannes. Nu ik! — De Ziel kan ook twee dingen met elkander vergelijken, om te zien, of zij gelijkvormig dan ongelijkvormig zijn, Wanneer zij — nikolaas. O neen, met verlof, jonge Heer, nu is mijne beurt! — Wanneer zij inziet, dat de dingen gelijkvormigheid onder elkander hebben; dan doet zij zulks door haar vernuft: en hendrik. Hou op! — Dat is voor mij! — En wanneer zij inziet, dat de dingen ongelijk, vormig, of van elkander onderfcheiden zijv.; dan doet  vierde samenspraak. 6l doet zij zulks door haare fcherpzinnigheid. — Maar. Vader, wat beduiden toch de getallen op de prenten ? de vader. Ziet gij, Hendrik, hier op het bord wijs ik ieder nieuw zielvermogen, welk wij hebben leeren kennen, ook met getallen aan. Opdat men nu zou kunnen zien, welke prent tot ieder derzelven behoore: zo zijn deeze prenten altijd met dezelve getallen getekend (&). hen- Qf) Het wil zeggen, dat in die bijzondere afdeeHngen der vier plaaten, wsïke met A, B, enz. geletterd zijn, zekere afbeeldingen voorkomen, onder welken wij ons zekere waarheden of Hellingen, onze Ziel betreffende, vertegenwoordigen of weder erinne-, ren kunnen. Ten dien einde had de heer campe, naar maate hij eenige wantheden of (tellingen aangaande onze Ziel ontdekte , en die op zijne fchrijftafel of bord aantekende , nommers daarvocr geplaatst, en die zelve nommers ook boven de prentverbeeldingen gefield , in welken zij onder zekere uitwendige afbeeldingen vsorgeftekl waren. Dus kan men zich, bij voorbeeld , de zeven eerfte waarheden bij gelegenheid van het zien van plaat I. letter A. weder erinneren; waarom 'er oek No. i — 7 boven ftaat,- en zo vervolgens. Tot meer gemak van den leezer, tot fterker indruk der ontdekte zielvermogens ia zijn geheugen,en om eenigzins de plaats van een' blad-  62 zielkunde voor kindeken. hendrik. Ei! Ei! de vader. Wanneer gij' nu eens vergeeten hadt, welk vermogen onzer Ziel gij u bij deeze of geene prent erinneren moest; dan behoeft gij flechts het getal, welk daarop flaat, op onze fchrijftafel optezoeken; dan weet gij het terftond weder. hendrik. Dat is goed! — O willen wij nu nog meer aangaande onze Ziel leeren ? de vader. Morgen, morgen, mijn lieve Hendrik ! Voor deezen dag mag het genoeg weezen. Wij hebben voor deeze keer onze Ziel genoeg geoeffend. Nu laaten wij in den tuin gaan, om eene beweeging voor onze ligchaamen te maaken! johannes. O lieve Vader, nog eene vraag! — Hebben dan de dieren ook wel vernuft en fcherpzinnigheid ? de vader. Wiens Ziel vernuft en fcherpzinnigheid bezit, die kan niet flechts de dingen van elkander onderfcheiden; maar hij kan ook de bladwijzer te vervangen, heb ik de moeite genemen, om die waarheden of ftellingen uittetrekken , en ze Onder haare bijzondere nommers , met die op de prentverbeeldingen overeenftemmende , achter dit werkje ih orde bij elkander te voegen, aanm. des nederd. vest.  vierde samenspraak. ö"3 de kenmerken opgeeven, waardoor zij van elkander onderfcheiden worden. Want daardoor zijn toch dingen aan elkander gelijk, omdat zij eenerleie kenmerken hebben j en daardoor zijn zij integendeel onderfcheiden , omdat ieder zijne bijzondere eigen kenmerken heeft.— Gelooft gij nu, dat dé zielen der dieren vernuft en fcherpzinnigheid bezitten? johannes. Neen! de vader. Waarom niet ? johannes. Ei, dewijl zij geene duldlijke denkbeelden hebben! de vader. En derhalve ook de kenmerken der dingen niet onderfcheiden kunnen. — Genoeg ! V Y F.  64 zielkunde voor kinderen. [V Y F D E SAMENSPRAAK. de vAder. V erheugt u , mijne Kinderen ! — Heden zullen wij weder iets zeer merkwaardigs aangaande onze Ziel leeren kennen ! allen. O!— Wat dan? de vader. Wij zullen gewaar worden, dat onze Ziel ook opmerkzaam op iets kan zijn. allen. Ei, dat hebben wij toch gisteren bereids gehoord! de vader. Hebben wij?— Wij willen hetterftond zien; wat heet dan dat: op iets opmerkzaam zijn? diderik. Dat heet: alle andere denkbeelden in zijne Ziel onderdrukken, om zich flechts ééne zaak alleen te vertegenwoordigen. de vader. Uwe befchrijving is richtig. Ik moet dus gelooven, dat gij het inderdaad gisteren reeds gehoord hebt. allen. O inderdaad ! Zeer zeker! de vader. Nu, laat het uniet berouwen, dat  vyfde samenspraak. 65 dat ik tegenwoordig weder daarmede begonnen heb: want'ik heb daardoor ondervonden, dat uwe Ziel nog een ander vermogen bezit, welk even zo gewigtig is. johannes. Wat voor een? de vader. Uwe Ziel riep thans een denkbeeld terug, welk zij reeds gisteren gehad had. Niet ? allen. Ja! de vader. En zij begreep ook daarbij, dat zij dit denkbeeld reeds gisteren gehad had ? allen- Ja ! de vader. Dat is mij lief: want nu weet ik dat uw 3 Ziel ook geheugen hebbe. Dat is naamlijk dit vermogen onzer Ziel, waardoor zij denkbeelden, welken zij reeds gehad heeft, weder terug kan roepen, en zichzelve daarbij bewust is, dat zij dezelven reeds eens gehad heeft- Deed dat uwe Ziel niet tegenwoordig ? allen. Ja! de vader. Nu, dan heeft zij ook geheugen _ wij willen ondertusfctien, tot meerder zekerheid, nog eene tweede proef daarvan neemen. Hebt gij reeds eenen leeuw gezien? allen. O ja ! o ja ! de vader. Hoe zag hij 'er uit? hendrik. Ach! Hij had zulke groote dikke oogen in zijnen kop! e Nr  (6 zielkunde vóór kinderen. nikolaas. O! En eenen ftaart, die wel zo lang — was, en een' dikken bos hair aan 't end. johannes. Ja! En had van zijnen kop tot midden op het lijf, lang dik hair, gelijk eene maan, en dan was hij achter geheel glad. de vader. Wanneer hebt gij deezen leeuw gezien ? allen. Ei, in den voorleden zomer, toen wij nog in St. Joris woonden! DE VADER. En waar zaagt gij hem ? hendrik. In de loots op de nieuwe markt, daar nog meer vreemde dieren waren. Vader ging immers zelf met ons daarin. de vader. Ik erinner het mij. — Nu, ziet gij, daar heeft uwe Ziel wederom een denkbeeld vernieuwd, welk zij voorheen reeds eens gehad had; en zij wist daarbij zeer wel, dat gij deeze vertegenwoordiging van den leeuw niet nu eerst kreegt , dat zij u niet nieuw was, maar dat zij dezelve reeds eens gehad had. Hoe noemt men nu het vermogen, waarmede zij dat deed? allen. Geheugen. de vader. Daar is dan wederom iets optefchrijven; wie van u zegt het mij voor ? allen. Ik! ik! ik! ikj be vader. Ja, wanneer gij allen te gelijk het  vyfde samenspraak.' 67 het mij voorzeggen wildet, dan zou ik niets verdaan. Wij zullen derhalve wederom moeten looten. Laaten wij fchielijk alle die waarheden herhaalen, welken wij nu reeds hebben leeren kennen; een ieder, zo als de rei aan hem komt, noeme mij een vermogen der Ziel, en hij, dien het geheugen treft, heeft gewonnen , en zegt het mij voor. (De Kinderen liepen fchielijk het voorgaande weder door; en Nikolaas won.) wikolaas. O! Dat is fraai; ik heb gewonnen ! de vader. Nu, zeg mij dan voor, wat ik fchrijven zal. nikolaas. Onze Ziel heeft ook geheugen. de vader. Voeg 'er bij, wat dat met andere woorden te zeggen zij. nikolaas. Dat heet: Zij kan een denkbeeld; welk zij voorheen reeds eens gehad heeft, terug, roepen; en kan daarbij weeten, dat zy het voorheen reeds eens gehad heeft. de vader. Nu, zullen we niet wederom onderzoeken, of de zielen der dieren ook wel geheugen hebben? allen- O ja! johannes. Ik geloof, dat zij het hebben. E 2 de  £8 zielkunde voor kinderen. de vader. Zeg ons toch ook uwe redenen, waarom gij dat gelooft ? johannes. Ja , wanneer wij eenen hond kwaad gedaan hebben, en wij gaan naderhand eens weder zijn huis voorbij, dan wil hij ons terftond bijlen. de vader. Uwe waarneeming is richtig; ook fchijnt daaruit werklijk te volgen, dat de honden geheugen hebben. Te weeten, hunne Ziel vernieuwt, naar allen fchijn, het denkbeeld van het geleeden kwaad, welk men hun aandeed , en zij fchijnen zich deswege te willen wreeken. Maar zou de ziel van den hond ook wel duidlijk weeten , dat zij dit denkbeeld thans niet voor de eerftemaal hebbe? Wat meent gij, Johannes ? johannes. Neen , dat zal zij wel niet weeten. de vader. Waarom niet? johannes. Omdat de zielen der dieren niets duicil;jk weeten ; anders moesten zij verftand hebben. de vader. Wanneer dat zo i3, dan moet toch wel des hondsziel, terwijl hij zich wegens eene voorgaande beleediging wreeken wil, zo te moede zijn, als of deeze beleediging haar nu eerst aangedaan wierd ? j8-  VïïDE S AMENS? ra it. 63 johannes. Ja! de vader. Zo is 'er dan ook tusfchen haare erinneringskracht en ons geheugen een merklijk onderfcheid ! Bs ziel des honds naamlijk kan voorige denkbeel.len alleenlijk terugroepen , maar zij kan ze niet weder erkennen; dat is, zij is zich niet duidlijk bewust, dat z;j dit zelve denkbeeld voorheen reeds gehad heeft. Kunnen wij haar derhalve wel een eigenlijk geheugen toefchrijven ? . allen. Neen! de vader. Ten minde zodaanig een niet, als wij hebben. — Nu moet ik u ook wel weder eene prent laaten zien ? allen. O ja! Wij verzoeken 'er allen ora. de vader. Hier is zij ! (Zie plaat I. letter D.) Ziet, daar is een oud man afgebeeld, die naauwlijks meer gaan kan. hendrik. Hij heüfc, naar 't fchijnt, een krom been! de vader. Dit gebrek heeft hij aan eene onvoorzigtigheid te wijten, waaraan hij zich in zijne jeugd fchuldig maakte. eerdinand. Aan wat voor eene ? Vader! de vader. Hij klouterde graag; en dat plag hij ook wel dan te doen , wanneer 'er geen volwasfen mensch bij tegenwoordig was, die toszag, dat hij gein fchaade kreeg. Op zekeE 3 re»  7D zielkunde voor kinderen. ren tijd, toen hij alleen in de kamer was, had hij eens den inval , om zich boven op den kagchel te willen plaatien, ten einde zijne broeders , wanneer zij in de kamer kwamen, hem niet terftond zouden kunnen vinden. Hij klom 'er op, de kagchel helde over, ftortte neer, viel op zijn been, en brak het in ftukken. Na veele uitgeftaane fmerten werd het been wel weder geneezen , maar het bleef naderhand altijd krom en ftijf. willem. Wat beduiden dan de fchilderijen. die daar aan den muur hangen ? de vader. Die verbeelden hemzelven , zo als hij in verfcheiden tijden afgemaald is; eerst als een kind in Husfaaren kleedij. — hendrik. Toen heeft hij het ongemak aan zijn been nog niet gehad. de vader. Maar kort daarna gekreegen: want ziet, daar, waar hij als een jongeling voorkomt, vertoont zich reeds zijn fcheeve been. In het derde ftuk is hij als een man uitgetekend. — Nu, wat meent gij wel, dat de Ziel van deezen grijsaart doe, terwijl hij deeze fchilderijen aanfchouwt ? johannes. Zij erinnert zich haaren voorigen leevensloop. de vader. Bij het eerfte ftuk fchiet hem de ongelukkige val te binnen, waardoor zijn been  vyfde samenspraak. ' 7ï been gebroken werd. Bii htt tweede, da;r hij in een reisgewaad voorkomt , erinnert b;j zich, wat hij op zii'ne reizen merkwaardigs ge« z!en en gehoord heeft. En, terwijl hiï hit derde aanfciouwt, gedenkt hij aan zijne reers overleeden echrgenoote, welke hij toen trouwde. Zijne Ziel roept derhalve enkel denkbeelden terug, welken zij voorheen reeds gehad heeft, en zij is zich daarbij duidlijk bewust, dat zij die denkbeelden eertijds reeds inderdaad gehad hebbe. — Deeze prent kan ons des zeer bekwaam erinneren —waaraan? allfn. Aan ons geheugen. de vader- Maar zij kan ons ook aanleiding geeven, om nog iets nieuws in onze Ziel te ontdekken. johannes. Ei, wat dan, Vader? de vader- Beantwoord mij eerst een paar vraagen. Toen het kind , welk hier afgebeeld wordt, zijn been brak: wat vertegenwoordigde zich zijne Ziel toen wel? johannes. Zij vertegenwoordigde zich het gebroken been. de vader. Was haar die vertegenwoordiging wel even zo onverfchillig, als of zij zich een' gebroken ftok vertegenwoordigde ? johannes. Neen , zekerlijk niet! de vader. Of gevoelde zij bij die verteE 4 een-  7ü zielkunde voor kinderen. genwoordiging zelfs wel een zeker vergenoegen, een zeker welgevallen? johannes. O neen! Zij gevoelde veelmeer een groot misnoegen daarbij. de vader. En toen hij naderhand op zijne reizen nu eens door fraaie heerlijke landftreeken reed, dan eens nieuwe prachtige fteden en kasteelen, dan nieuwe kunstwerken, dan vreemde merkwaardige planten en dieren, dan weder anders geheelde menfchen met andere taaien, zeden en gewoonten zag : wat meent gij, zou zijne ziel dat alles ook wel even zo onverfchillig aangemerkt hebben, als wij die dingen pleegen aantemerken, welken wij daaglijks zien ? ' nikolaas. O dan moest zijne Ziel wel zeer onnozel geweest zijn! de vader. Maar gelooft gij, dat zij bij de vertegenwoordiging van alle deeze dingen dat zelve gevoeld hebbe , 't welk zij gevoelde, teen zij zich het gebroken been vertegenwoordigde? nikolaas. Oneen! Toen gevoelde zij misnoegen, en hierbij moest zij groot vergenoegen hebben. de vader. Gij ziet dus, dat. onze Ziel bij zekere vertegenwoordigingen niet onverfchHlig blijft ? allen, i Ja! DE  vyfde samenspraak. 73 de vader. En dat zij bij fommige zodaanige vertegenwoordigingen vergenoegen , bij ande. ren integendeel misnoegen gevoelt? allen. Ja! de vader. Wilt gij nu weeten, hoe men zodaanige vertegenwoordigingen, bij welken de Zial of vergenoegen , of misnoegen ondervindt, pleegt te noemen? — Men noemt ze bevindingen. johannes. Ach! Al wederom wat nieuws! Dat neemt in 't geheel geen einde! de vader. O mijne kinderen, onze Ziel is eene onuitputbaare bron van wonderbaare vermogens en bekwaamheden! Gij zult van tijd tot tijd nog veel meer in u ontdekken. — Thans laaten wij onze prent nog eens befchouwen.— Waarom mag toch wel de oude man, terwijl hij zijn eerfte afbeeldfel aanfchouwt, met da linkerhand naar zijn fcheeve been tasten ? diderik. Hij fchijnt daaraan te krabben. de vader. En waarom mag hij dat doen? Zou hij 'er nog wel pijn aan hebben ? diderik. O dat geloof ik niet ! 't Is reeds zo lang geleeden. de vader. Dat denk ik ook; en nogthans ziet hij 'er even zo uit, als of zijne Ziel tegenwoordig nog de bevinding der pijn had. diderik. Hij erinnert ze zich flechts. E s n*  74 zielkunde voor kinderen. de vader. Zijne Ziel roept dus de bevinding der voorige pijn terug? diderik Zo fchijnt het. de vader. En daarbij is bj veelligt zo te moede, als of hij de pijn inderdaad weder gevoelde? diderik. Ja! de vader. Kan dan onze Ziel dat ook wel? Kan zij zich wel aangenaa ne en onaangenaame bevindingen vernieuwen? Dat moeren wij met zekerheid zoeken te ontdekken. Laaten wij eens zien! — Weet gij nog, hoe wij in het voorleeden jaar de Elve afzakten, naar Jork bij Stade? allen. O ja! O ja! Dat ging voortreflijk. johannes. Hoe wij zo laveeren moesten, en het fchip nu op de eene , dan op de andere zijde lag! hendrik. Ja, en hoe het op de golven danfte ! 't Was net als of wij gewiegd wierden ? . nikolaas. En hoe het 'er uitzag, toen wij bij Neuenftddten en bij Blankenefe voorbij voeren! de vader-- Was het niet net, als of de hoornen en de huizen bij ons voorbj liepen, en als of wij ftii lagen ? allen. Ach, ja! dat was eene vermaaklijke reis! de  vyfde samenspraak. 75 de vader. Niet waar, dat alles gaf u toen vesl genoegen ? allen. O ja, zeer veel! de vader. En terwijl gij thans daaraan dacht, was het u net zo, als of gij tegenwoordig weder daar geweest waart, en dat zelve genoegen nog eens ondervonden hadt? allen. Ja, inderdaad! de vader. Alleenlijk was dit genoegen niet volkomen zo groot, en duurde ook niet zo lang, als toenmaals? allen. Neen! de vader. Nu, wat heeft dan uwe Ziel tegenwoordig gedaan? diderik. O ik weet,ik w*et het reeds! — Zij heeft eene voorige bevinding weder teruggeroepen. de vader. Zeer goed! En deeze bevinding was eene aangenaame. — Laaten wij nu eens beproeven, of wij ook wel eene onaangenaame bevinding weder in ons vernieuwen kunnen. — Mijn lieve Diderik, zeg mij eens, wat ondervond uwe Ziel over twee jaar, toen gij ds tijding kreegt, dat uwe goede moeder overleeden was? — (.Diderik begon hevig te fchreien,en allen hielden een medelijdend Itilzwijgen. Na eene kor. te tusfchenpoozing, zeids de Vader:) Uwe  76 zielkunde voor kinderen. Uwe traanen, mijn lieve Diderik , zijn al te billijk, dan dat ik ze zou kunnen berispen: maar vergeet niet, dat 'er een beter middel zij, om de gedacbtnis uwer lieve moeder te vereeren : wanneer gij u naamiijk altijd zo gedraagt, gelijk uwe moeder nog op haarfteifbed wenschte, dat gij u gedraagen mogt, om hiernamaals eens in een gelukzalig verblijf met u, wien zij zo teder beminde, voor eeuwig weder vereenigd te worden. — Nu, mijne Kinderen, wat heeft de Ziel van onzen Diderik thans gedaan ? johannes. Zij heeft een onaangenaame bevinding teruggeroepen. de vader. Onze Ziel kan derhalve beide, zij kan aangenaame en ook onaangenaame bevindingen in zich vernieuwen, en zij is op dat oogenblik zo te moede, als of haar een en hetzelve nog eens bejegende. johannes. Door welk vermogen doet zij dan dat ? ds vader. Door haare verbeeldingskracht. johannes. Die is toch wel eenerlei met het geheugen ? de vader. Uwe vraag bewijst dat gij opmerkzaam geweest zijt. 't Is waar, beiden hebben iets met elkander gemeen; maar laaten wij eens zien, of onze fcherpzinnigheid niet eenig onderfekeid tusfehen beiden bemerkcu Ka*.  VYFDË SAMENSPRAAK. 77 fean, — Beiden roepen iets in onze Ziel terug: maar wat dan ? Het geheugen denkbeelden over 't algemeen, de verbeeldingskracht integendeel alleen zodaanige denkbeelden, bij welken onze Ziel genoegen of misnoegen gevoelt, dat heet— bevindingen. Verder, bet geheugen bemerkt duidlijk, dat onze Ziel het denkbeeld, welk zij zich vernieuwt, voorheen reeds gehad hebbe; de verbeeldingskracht integendeel, bijzonder wanneer zij zeer fterk is, maakt, dat de Ziel vergeet, dat zij de bevinding, in haar vernieuwd, ooit te vooren gehad hebbe, en weet haar te overreeden, dat zij dezelve nu eerst hebbe, niettegenftaande dat geen, 'twelk deeze bevinding eertijds in haar verwekte, haar nu niet meer tegenwoordig is. Zo gaat het den ouden man op onze prent. De verbeeldingskracht fpeelt zijne Ziel de pots, haar diets te maaken, dat zij de oude beenbreuk nu eerst gevoele, niettegenftaande het been reeds federt vijftig jaar weder geneezen was. Hierom ziet ' gij, dat hij met de hand daarnaar grijpt, gelijk men pleegt te doen , wanneer ons iets gantsch zeerdoet. — Begrijpt gij nu, Johannes, hoe geheugen en verbeeldingskracht van elkander onderfcheiden zijn? johannes. O ja! , ■ DE  78 zielkunde voor kinderen. de vader. Nu, dan willen wij het voor heden daarbij laaten berusten. johannes. Maar zullen wij niet eerst weder aanfchrijven? de vader. Ja zeker ! Dat had ik bijkans vergeeten. Nu, zeg mij dan, wat ik fcbrijven zal. johannes. Onze Ziel kan ook bevindingen hebben. — Zal ik ook zeggen, wat bevindingen zijn ? de vader. Zekerlijk! johannes. — Dat zijn zodaanige vertegenwoordigingen , die ons vergenoegen of misnoegen verwekken. de vader. Verder? johannes. Verder heeft onze Ziel ook verbeeldingskracht; — dat heet; Zij kan voerleeden bevindingen weder in zich vernieuwen. de vader. Zo! — En nu naar buiten in den -tuin! (*) ZE S- (*) Om niet al te wijdloopig te worden , heb ik van hier af aan opgehouden, de menschlijke Zielen met de zielen der dieren te vergelijken; en ik meen. de, zulks des te meer te kunnen doen , doordien deeze vergelijking ten aanzien van het volgende voor iederen leeraar , die flechts eenigermaate geoeifend is, bijkans in 't geheel geene zwaarigheid meer oniJL-rworpen h,  ZESDE SAMENSPRAAK^ 75 ZESDE SAMENSPRAAK. Hendrik. V ader, wat beduidt toch het paard met vleugelen, welk daar in die prent afgebeeld is. ( Zie plaat I. letter D. ) de vader. Het is enkel een ileraad des kagchels, daar men het op geplaatst heeft. hendrik. Zijn 'er idan wel zulke gevleugelde paarden? de vader. Neen! De kunftenaar, die het gemaakt heeft, heeft zich flechts ingebeeld, dat 'er dergelijken waren. hendrik. O , kan men zich dan wel zodaanig iets inbeelden ? de vader. Waarom niet? — Ik kan mij immers wel inbeelden , dat ik u, op een' kalkoenfehen haan rijdende, door de lucht zie vliegen. hendrik. Ach! Dat zou vermaaklijk gaan! — Maar dat is toch niet waar ?. be vader. Neen! Mdar onze Ziël kan zic£ ook  8o zielkunde voor kinderen. ook iets vertegenwoordigen, iets verbeelden, dat 'er inderdaad niet is. Bij voorbeeld, kunt gij u niet verbeelden,hoe het 'er uit zou zien, indien ik eenen neus had, die van hier tot aan den muur reikte ? hendrik, (lagchende) O ja! de vader. En wilt gij weeten, hoe men die kracht onzer ziel noemt, waardoor zij zich zodaanige verbeelding maakt ? hendrik. Zeer gaarn. de vader. Men noemt ze verdichting, phcmtafte , en de wonderbaare verbeeldingen, welken zij zich daardoor maakt, noemt men verdicht/els, phantafien. hendrik. Zal ik ook eens eene verdichting maaken ? de vader. Laat mij hooren , welke ? hendrik. Nu , ik verbeeld mij, welk eene vreemde veitconing het zou maaken, wanneer de kalkoenfche haan tene paruik met een groot hairzakje droeg , en hij den hoed onder den vleugel, en een' degen aan de zij had. de vader. Dat zou eene even zo koddige vertooning maaken, als wanneer zijn wijfje, de kalkoenfche hen, gelijk eene dame gekapt was, en een Parijfchen zak droeg. hendrik. Zie! Daar heeft Vader toch ook ecr.e verdichting gemaakt. de  ZESDE SAMENSPRAAK. 8ï de vader. Wel aangemerkt. Ik heb, gelijk gij, mij iets verbeeld, dat 'er inderdaad niet is< Weet gij, welke lieden hunne verdichting allermeest van nooden hebben ? allen. Neen! de vader. De dichters , de fcbilders en de beeldhouwers. — Kunt gij u niet terftond een gedicht erinneren , waarin eene verdichting voorkomt ? johannes. O, ja! — In dat van onzen Klaudius. — Hoe heet het toch?-^ Ik geloof de Lente. de vader. Nu , wat voor eene verdichting is dan daarin begreepen? johannes. Ei, daar verbeeldt hij zich immes de lente als eenen man, die zich met bloemkranfen verfierd heeft, en op wiens fchouders nachtegaaien zitten. de1 vader. Zeer wei! Dan, hij komt met al zijn vreugdefchaar, Huiden uit Aurora'j gulden zaaien; Met een' bloemenkrans om borst en hair, En op zijnen fchouder nachtegaaien. Wanneer wij in 't toekomende in onze Kinderbibliotheek leeren, en 'er komt dan eens weder zo eene verdichting voor, verzoek ik, dat gij het mij zegt. F At,1  S2 zielkunde V O o R KINDEREN." allen. Goed! Wij' zullen het niet vergeeten. hendrik. Vader! Zal ik het nu eens voorzeggen ? de vader. Wij zullen zien, of gij kunt. hendrik. O, ja! Ik heb 't wel opgemerkt! — Onze Ziel bezit ook verdichtingskraclit. de vader. Nu, en wat heet dat? hendrik. Dat heet : Zij kan zich iets verteelden, 't geen 'er inderdaad niet is. de vader. Goed! Ik had naauwlijks geloofd, dat gij het mij zo dnidlük zoudt hebben kunnen voorzeggen. Gaa maar voort, zo opmerkzaam te zijn. hendrik. Vader! Dat wil ik ook zeker en zeer gaarn doen. (De Vader haalt ftilzwijgend een handvol vroegrijpe kersfen uit zijnen zak.) allen. Ei! Ei! de vader. Wat IS 't? allen. Ei! Kersfen! de vader. Nu ja, Kersfen." (Allen zwijgen vol verwachting.) Thans wilde ik wel raaden.wat uwe Ziel doet. allen. Nu, wat dan ? Vader. de vader. Zij vertegenwoordigt zich iets, 't welk zij niet gaarn wilde hebben. Ni-  Zesde samenspraak. 83 nikolaas. O in 't geheel niet! Zij vertegenwoordigt zich iets, 't welk zij gaarn wilde hebben. de vader. Nu, dan heb ik mis. (Hij haalt wederom een klein doosje uit zijnen zak, waarin asfafoetitla is, en houdt iKt den eenen voor, den anderen na, onder den neus.) allen- Foei! foei! foei! de vader. Heeft nu uwe Ziel weder eene vertegenwoordiging van iets, 't welk zij gaarn wilde hebben? wiLLiiM. O neen, van iets, 't welk zij niet gaarn wilde hebben! de vader. Zo? — Daar hebben wij onze Zielen wederom bij eene dubbele handeling aangetroffen. Eerstlijk vertegenwoordigde zij zich iets, 't welk zij gaarn wilde hebben. — Weet gij, hoe men dat met een woord noemt ? allen. Neen! de vader. Zij begeerde iets. —— Daarna vertegenwoordigde zij zich iets, 't welk zij niet gaarn wilde hebben; of met een ander woord ? johannes. Zij begeerde iets niet. de vader. Beter: zij had afkeer van iets. Zij heeft dus ook, gelijk gij ziet een vermogen , om iets te begeeren, en om afkeer van iets te hebben. — 't Is wel niet altijd goed, dat men haar dat geen geeft, 't welk zij beF 2 geertj  84 zielkunde voor kinderen. geert; en dat men dat geen wegneemt, daar zij afkeer van heeft: maar voor ditmaal willen wij haar echter het genoegen geeven. Weg met het ftinkdoosje ! Hier met de kersfen! — Neemt ze, 'er zijn juist voor een ieder drie. allen. Ei! Ik danke, ik danke ! de vader. En wat heb ik hier? allen. Ach ! eene prent! ( Zie plaat II. letter E.) de vader. Ziet hier een knaapje, die een kapelletje wil vangen. Wat doet zijne Ziel ? johannes. Zij vertegenwoordigt zich iets, 't welk zij gaarn wilde hebben. de vader. Zij begeert dus iets. — Ziet daar een ander, die bloemen zoekt, -en eene pad vindt. Wat doet zijne Ziel daarbij? nikolaas. Zijne Ziel vertegenwoordigt zich iets, 't welk zij niet gaarn wilde hebben. de vader. Zij begeert dus de pad niet, maar zij heeft 'er afkeer van. Wat deet dan wel het derde knaapje , welk naar de rijpe appelen ziet? hendrik. Hij begeert de appelen. de vader. Waarom tast hij dan toch niet toe? diderik. Veelligt is het hem verbooden. de vader. Veelligt heeft hij ook heden artsenijmiddelen gebruikt; en nu bedenkt hij eerst, ef  zesde samenspraak. gj of het hem wel goed zou doen, ooft te eeten. — wat doet dan wel het vierde ? nikolaas. O die zal zekerlijk een' geneeidrank in moeten neemen! de vader. Dat vermoed ik ook. — Ziet, hoe hij het gezigt verdraait! Hij fchijnt eenen afkeer van het drankje te hebben s waarom gooit hij het dan niet weg ? johannes. Hij bedenkt veelligt ook wel eerst, of het wel goed voor hem zou weezen , bijaldien hij het weggooide. de vader. Uw vermoeden fchijnt richtig te zijn. — Des kan onze Ziel, wanneer zij iets begeert, of afkeer van iets heeft, telkens eerst wel overleggen, of 't geen zij begeert, of daar zij afkeer van heeft, haar nuttig, dan of het haar fchaadüjk zij ? allen. Ja, dat kan zij! de vader. Zij kan dus ook wel iets doen, daar zij tegenzin in heeft; en iets nalaaten, 't geen haar aangenaam zou zijn ? allen. Ja! de vader. Nu , dat is fraai! Dan heeft zij immers eenen vrijen wil I Verheugt u , Kinderen , dat is weder eene fchoore eigenfchap, welke de goede God onzen Zielen ingefchaapen heeft! Hebben de zielen der dieren ook wel een dergelijk vermogen? F 3 j°-  S5 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. johannes. Dat geloof ik niet. de vader. Wanneer wij het nog niet wisten , zouden wij het van het vogeltje op onze prent kunnen leeren. hendrik. Wat wil het dan? de vader. Het ziet, dat in het kooitje, in de kn;p , eene fpijs ligt, die aangenaam voor zijnen finaak is, die zijne ziel begeert. Had het nu ook een' vrijen wil, gelijk wij: dan zou her eerst overl.ggen of het hem inderdaad nuttig , dan of het hem fcbaadelijk zij, daarvan te eeten. Maar nu volgt het enkel zijne begeerte; het vliegt 'er in, het dekfel valt toe, en — het ziet zich gevangen ! hendrik. Arm vogelken! Ik wou, dat gij een' vrijen wil had , opdat gij 'er niet in vloogt! de vader. Wanneer nu een mensch op gelijke wijze zonder overleg handelde , als de dieren; wanneer hij ook terftond al dat geen deed , waartoe hij lust bij zich befpeurde; en al dat geen naliet, daar hij tegenzin in heeft, zonder eerst te bedenken, of het hem nuttig, dan of het hem fchaadelijk zij: waartoe zou zich zodaanig een mensch zelf maaken ? johannes. Tot een onredelijk dier ! Da vad^r. Richtig!— En het zou hem dan ook zo gaan, gelijk het den dieren zo dikwijls pleegt  zbsde samenspraak." 8? pleegt te gaan; hij zou zichzelven ongelukkig maaken. — Merkt dit wel op, mijne lieve Kinderen, en laat u nooit door uwe begeerte leiden, maar neemt bij iedere zaak, die gij gaarn hebben, of niet hebben wildet, eerst uwe reden, en het oordeel van ervarene lieden te raade. En dan oefent u daaglijks, iets nuttigs, 't geen u onaangenaam is, te doen, en iets fchaadelijks, 't welk u aangenaam zou zijn , natelaaten : dan zult gij van dag tot dag volkomener, en van dag tot dag gelukkiger worden. — Laaten wij nu wederom aanfchrijven, 't geen wij heden geleerd hebben. Diderik, zeg het mij voor. diderik. Onze Ziel heeft een vermogen^ cm iets te legeeren. de vader. En wat doet zij, terwijl zij iets begeert? diderik. Zij vertegenwoordigt zich iets, '» welk zij gaarn wilde hebben. de vader. —Wilde hebben.— Verder ? diderik. Ome Ziel heeft ook een vermogen, om afkeer van iets te hebben. de vader. En wat doet zij dan, wanneer zij afkeer van iets heeft ? diderik. Zij vertegenwoordigt zich iets, t welk zij niet gaarn wilde hebben. F 4- DE  J8 zielkunde voor kinderen.' de vader. Is dat het alles ? piderik. O neen! Onze Ziel heeft ook eenen vrijen wil. Dat heet: Zij kan, eer zij iets doen , of niet doen wil, eerst overlegden, of 't haar ook matig, dan of't haarfcliaadelijk zijn zou. de vader. Zullen wij het heden hierbij laaten berust' n ? Allen. O , het is nog zo vroeg! de vader Een paar minuuten kan ik in allen gevalle nog toegeeven. — Waarvan zullen wij dan nog fpieeken? — Ja zo! Daar valt mij terftond nog iets in. Wij hebben gehoord, dat de dieren geenen vrijen wil hebben. Wanneer zij derhalve iets doen, doen zij het niet daarom, dewijl zij erkend hebben, dat het hun goed zij; en wanneer zij iets niet doen, laaten zij het niet daarom na, dewijl zij erkend hebben, dat het hun fchaadelijk zij: maar nu mogt ik toch zeer gaarn weeren, waarom zij dan eigenlijk iets doen, en waarom zij iets nalaaten ? — Wat mag wel, bij voorbeeld, den vogel aandrijven, dat hij in den knip fpringen, en van de zaadkorrrehjes eeten wil ? johannes. Ja, dewijl de zaadkorreltjes hem zo goed fmaaken. de 'ader Maar, hoe weet hij dantoch.dst ze hem zo goed zullen fmaaken ? Hij beeft immers yoorheen in 'i geheel niet daarover gedacht!  ZESDE samenspraak. 89 johannes. O, hij zal wel bereids meermaalen zulke zaadkoirekjes gegeeten hebben! Hij weet derhalve wel, dat zij goed fmaaken. de vader. Maar hij heeft toch geen geheugen, gelijk wij weeten;'t is dus even zogoed, als of hij thans voor de eerftemaal daarvan eeten zou — En daarenboven, wis leert de jonge vogelkens, de jonge kuikentjes en eenties, wanneer zij iZO even eerst uit den dop gekroopen zijn, dat het voeder , welk men hun voorwerpt, goed fmaake? E:i nogthans pikken zij terftond toe- johannes. Ja, dat weet ik niet. de vad; r. Nu, dan wil ik het u zeggen.— Ziet, mijne lieve Kinderen, de Schepper der natuur heefc de zielen der dieren zo ingericht, dat zij eenige dingen bageeren , anderen verwerpen moeten, zonder dat zij weeten, waarom? Dit begeeren, en dit verwerpen, welk zij volgen moeten, zij mogen willen of niet, noemt men injlihkten. Deezen heeft God aan de zielen der dieren ingegeeven, om ze wegens het gebrek aan reden en vrijen wil eenigermaate fchaadeloos te ftellen. Door inftinkt derhalve vliegt de vogel in de knip, om van de zaadkorreltjes, die daar in liggen, te eeten; door inftinkt zou hij wegvliegen, zo dra 'er eenig gedruis nab'j hem ontftond; door inftinkt F s maiiken  53 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. maaken de vogelen nesten, broeden de eieren," en voeden hun jongen, tot dat zij groot geworden zijn; door inftinkt bouwt de beever huizen, zoekt de bije honig, en bewaart dien in huisjes, welken zijzelf gemaakt heeft. Met een woord; al wat de dieren doen, dat doen zij door inftinkt, door eene inwendige aandrijving hunner natuur, zonder dat zij weeten, boe, en waarom zij het eigenlijk doen?— Is dat niet zonderling ? johannes. Ja, zeer! nikolaas. Hebben dan de menfchen geene inftinkten? db vader. Daarvan willen wij morgen fpreekcnw ZEVEN-  ZEVENDE SAMEHSFRilK. 5* ZEVENDE SAMENSPRAAK. de vader. vJf wij menfcben dan ook wel inftmkten hadden ? woudt gij gisteren weeten, Nikolaas; was het niet zo? nikolaas. Ja, Vader! de vader. Daarom willen wij nu deeze prent vraagen; en ik hoop, zij zal ons het begeerde antwoord daarop geeven. (Zie plaat II. letter F.) hendrik. Nu dan , prent, hebben wij ook inftinkten? Zeg op! — (lagchende) Ja> zij zwijgt doodftil! de vader. Ja, maar gij verftaat niet, wat zij u ftilzwijgend daarop antwoordt; doch gij zult het ras verftaan. — Wat wordt hier afgebeeld ? hendrik, Een klein kindeken, dat aan zijn moeders borst zuigt. de vader. De Ziel van dit kindeken fchijnt iets gaarn te willen hebben, of te begeeren. hen-  pS ZIELKUNDE VOOR ltlHDUEH. hendrik. Ja, de melk. de vader. En nogtbans, geloof ik, weet zij zelf niet recht , w at het eigenlijk zij, 't geen zij gaarn wilde hebben ? Ik geloof ook, dat zij zich niet bewust is , waarom zij de melk zo gaarn wil hebben ? En eindelijk komt het mij voor, dat zij zelfs niet recht weet, hoe haar mond het eigenlijk maakt, om de melk uit haar moeders borst uittezuigen ? hendrik, Dat geloof ik ook; de kleine kinderkens zijn toch nog zo dom! du vader. De Ziel van dit kindeken begeert derhalve iets, zonder te weeten , waarom ? En zij voldoet aan deeze haare begeerte, zonder zeifs te weetentboe zij het eigenlijk maakt? Niet waar ? nikolaas. O, ja! Nu zie ik wel, dat is ook een inflinkt, welk het kindje heeft. de vader Wel gezegd I — Doch ftel nu eens het geval, dat de borst deezer moeder, in plaats van melk, niets djn inkt of rhabarber-x drank bevatte; wat meent gij, zou het kind, zo ras het daarvan geproefd had, dan nog wel voortvaaren te zuiger,? allen. O neen, zekerl'jk niet! dï val'er En waaromniet? willlm. Ei, dewijl de rLJiurber zo bitter fiLaakt! BS  zevende samenspraak. 93 de vader De melk integendeel zo zoe>! — De Ziel van het kind begeert des de melk, dewijl het genot derzelve haar eene aangenaame bevinding veroorzaakt; en zij zou den rhabarber verwerpen, dewijl hij haar eene onaangenaame bevinding veroorzaakte. Niet? allen. Ja! de vader. En waardoor krijgt dan de Ziel 0 van het kindeken de bevinding van de melk? johannes. Door den fmaak. de vader. Derhalve door eenen haarer zinnen ? johannes. Ja, Vader! de vader. Zodaanig eene bevinding, welke de Ziel door middel haarer zinnen verkrijgt, noemt men eene zinlijke bevinding.—* De Ziel des kindekens wordt dus door het inftinkt aangedreeven, dat zij eenige zinlijke bevindingen, naamlijk de aangenaame, gaarn , anderen integendeel , naamlijk de onaangenaame, niet gaarn hebben wil ? johannès. Ja! de vader. En weet gij, hoe men dit inftinkt pleegt te noemen? — Het inftinkt der zinlijkheid. nikolaas. Hebben dan de volwasfen lieden dit inftinkt ook nog ? de vader. Wij- willen zien. — Ik heb deezen  S>4 XTK.LKuNDE VOOR KINDEREN. zen ochtend bemerkt, dat in onzen tuin reeds eenige aardbeziën rijp zijn,- zoudt gij wel lust hebben , om, nadat deeze les zal geëindigd zijn, met mij te gaan, en ze te plukken ? allen. O ja, o ja, lieve Vader! de vader. Waarom wilt gij dan zo gaarn aardbeziën eeten ? allen. Ei, dewijl zij zo heerlijk fmaaken. de vader. Derhalve, dewijl het genot derzeiven u eene aangenaame zinlijke bevinding veroorzaakt! — Maar hier heb ik een voortreflijk pennemes, welk zo fcherp is, dat ik 'er u neus en ooren mede zou kunnen affm'jden. Wie van u heeft lust, om 'er de proef van aan zich te laaten neemen ? allen. Ik niet! Ik niet! Ik niet! de vader. Waarom dan niet? allen. Ei, dewijl het fnijden zeer doet! de vader. Derhalve, dewijl het u eene onaangenaame zinlijke bevinding zou veroorzaaken ! — Nu, wat meent gij, zou in uwe Ziel ook nog wel het inftinkt der zinlijkheid plaats hebben ? diderik. O ja! de vader. Waarom? diderik. Dewijl onze Ziel de aangenaame zinlijke bevindingen ook gaarn, en de onaan- ge-  zevende samenspraak. 9j genaame zinlijke bevindingen niet gaarn hebben wil. nikolaas.' Maar, wij zijn toch nog geene voUvasfen lieden? de vader. Zekerlijk niet; maar ik verzeker u, Nikolaas , mij en allen volwasfenen lieden gaat het niet anders. Wij willen allen ook gaarn aardbeziën eeten, en willen obs allen ong3arn neus en ooren laaten affnijden. Wij volwasfenen moeten dus ook nog wel hetzelve inftinkt der zinlijkheid hebben, dat gij en de kleine zuigkinderen bezitten. — Nu, Hendrik, wat zegt gij, heeft ons de prent geen antwoord op onze vraag gegeeven ? hendrik. Ja, dat geloof ik, zo een antwoord , waarbij iemand in 't geheel niet fpreekt! de vader. Wie zegt mij thans voor, wat de prent ons geleerd heeft?— Maar, zacht! dat zult gij weder allen willen doen. Zegt mij des eerst iets, 't geen gij misfchien heden op aandrijven van het inftinkt der zinlijkheid gedaan hebt: wie het eerst iets weet te noemen. die zal het mij voorzeggen! johannes. Ik! — de vader. Nu, wat dan? johannes. Ik heb mij gebaad, BI  pS zielkunde voor kinderen. de vader. Deed gij dan dat uiteen inftinkt der zinlijkheid? johannes. Ja, zekerlijk; dec'd ik het niet deswege, dewijl het mij eene aangenaame zinlijke bevinding veroorzaakte? de vader. Gij hebt gelijk. Kom dan hier, en zeg mj' voor! johannes. Onze Ziel heeft ook inflinlten. de vader. Voeg 'er de verklaaring bij. johannes. Dat heet : Zij gevoelt zich gedwongen , eenige dingen te begeeren, en andere dingen te verwerpen, zonder dat zij recht weet, waarom ? de vader. Een deezer inftinkten onzer Ziel hebben wij nu bereids leeren kennen; en welk was dai ? johannes. ITet inftinkt der zinlijkheid. de vadi r. En waarin beftaat hetzelve? johannes. Het beftaat daarin : Dat wij alle aangenaame zrlijie bevindingen gaarn, en alle onaangenaams zinlijke bevindingen niet gaarn willen lubben. de vader. Braaf! — Maar ik zie, daar is nog meer op onze prent afgebeeld. Wat is dan dat? willem. O foei! De man wil den armen jongen met het mes in den hals fnijden! f£r«  zevende samenspraak. 57 ferdinand. Hij zal veelligt een gezwel aan den hals hebben , welk geopend moet Wor. den. henDbik. O wee ! Dat zal recht zeer doen! de vader. Waarom mag dan toch wel dit knaapje toeftaan, dat men hem fnijdt, bijaldien het hem zo zeer doet ? diderik. Ja, hij zal misfchien gehoord hebben , dat hij anders fterven moest, wanneer hij het niet liet opfnijden. de vader. Nu, was het dan niet beter voor hem, te fterven, dan zodaanige pijn te lijden ? johannes. Ja, maar een ieder wil gaarn zo lang leeven, als hij kan. de vader. Waarom mag dan een ieder dat willen ? johannes. Dat wëet ik niet. de vader. Zou dat misfchien weder een inftinkt weezen, welk de wijze Schepper onze Ziel ingeplant heeft? johannes. Ik geloof ja.' de vader Én gij hebt ook recht, óm het te gelooven! Want befpeurt men niet inderdaad deeze liefde tot het leeven bij alle menfchen? Willen niet alle menfchen gaarn huu leeven zo lang behouden, als zij kunnen ? G  zielkunde voor kinderen. allen. O ja! de vadicr. Derhalve hebben wij allen eene aangebooren begeerte , om ons leeven te behouden , en eenen aangebooren afkeer van alles, 't geen ons leeven benadeelen kan. — Deeze begeerte en deezen afkeer noemt men het inftinkt der zelfsbehoudenis (*). hendrik. Ei ! Dat is dan reeds het tweede ? de vader. Wel aangemerkt. Maar, waar» toe meent gij wel dat de goede God ons dit inflinkt gegeeven heeft? johannes. Opdat wij des te langer zouden leeven. de (*) Een klein knaapje van buitengewoone kloekmoedigheid en onvertzaagdheid , voor welk dit onderwijs wegens zijne geringe jaaren nog niet diende, was toevalliger wijze tegenwoordig , toen van het inftinkt der zelfsbehondenis gelprooten werd. Om hem niet ten eenemaal zonder bezigheid te laaten, ftelde hem de Vader , toen hij een voorbeeld van dit inftinkt wilde geeven , de volgende vraag voor: Kootje , zeide de Vader , wanneer daar buiten op den weg een grimmigen os op u aankwam, om met zijne groote fpitfe hoornen u dood te ftooten, wat zoudt gij dan toch doen?— „Ik zou hem wederom „ ftooten ;" was zijn onverwacht antwoord, waarbij men hem tenens duidlijk aanzien kon , dat hij het inderdaad ook zo meende.  zevende samenspraak". §§ be vader. God zal dan wel niet willen hebben , dat wij ons leeven zeiven verkorten? diderik Neen; anders zou bij ons toca dit inftinkt wel niet gegeeven hebben. de vader. Onze wijze en goede Scheppeï zal des veelmeer gaarn zien, dat wij onze gezondheid zoeken te behouden, en ons leevenj, zo veel wij kunnen, te verlengen ? — En weeë gij nog, wat wij onlangs leerden, welke dé beste middelen tot behoudenis onzer gezondheid waren ? nikolaas. Ö, ja! Wanneer men maatig is in eeten en drinken. johannes* Ja, en wanneeer men vlijtig werkt. hendrik. Ën, wanneer men ook voorzigtig is, dat men zich niet Ijefchaadige. wii lem. O ik weet nog iets! Wanneer ineri zich niet ontbloot, en niet drinkt, wanheel tóen warm is. de vader. R'chtig! Maatigheid derhalve» arbeidzaamheid efi voorzigtigheld zijn Gode aangenaam. Onthoudt die, mijne lieve Kinderen, tfl erinnert het u, zo dikwerf gij in verzoeking geraakt, om het tegendeel te doen. Nu, Ferdinand izeg mij voor, wat ik op zal fchfijven, G I tth  ioo zielkunde voor kindërew. ferdinand. /&{ fweerfe inftinkt onzer Ziel is het inftinkt dsr zelfsbehoudenis. de vader. £/i dit inftinkt drijft ons aan —k waartoe, F .rdinand ? ferdinand. Dat viij ons leeven zo lang zee" ken te behouden, als wij kunnen. de vader. Goed ! ( [lij ging hierop naat 't venfter , ftond fchielijk (til, als iemand, die zich verwonderde , en zeide) — Hoe? -*— Wat is dat?— De olifant.— , allen. (Opfpringende eh overluid fchreeuwende) O waar ? waar ? Waar is hij ? de vader. Wat dan ? allen. Ei, de olifant! de vader. Wat voor een olifant? allen. Ach, wij meenden, dat 'er een to 2ien was. de vader. Dan hebt gij gedwaald. Ik wilde flechts vraagen, waar de afbeelding van den olifant gebleeven was , welke ik hier in de venfterbank gelegd had , om ze u te laaten zien? allen. ( Onvergenoegd en weder plaats netmende) O dat is jammer! Wij dachten inderdaad, dat 'er een was. de vader. Nu , 't is mij zeer lief, dat gij dat gedacht hebt: want daar hebben uwe Zie-  zevende samenspraak. ioi Zielen weder een fraai nieuw inftinkt getoond, welk wij nog niet kenden. johannes. Wat voor een dan ? de vader. Waarom wildet gij dan den olifant zo gaarn.zien? johannes. Dewijl wij in ons geheele leeven nog geenen gezien hebben. de vader. Derhalve deswege, dewijl hij iets nieuws, iets nog gantsch nieuws voer u is ? johannes. Ja, Vader! de vader. Wat mag dan uwe Ziel gaarn zien, of hooren, of met een woord — wat mag zij zich gaarn vertegenwoordigen? johannes. Iets nieuws. de vader. Nu, dat is het juist, 't geen wij thans van haar geleerd hebben. Onze Ziel mag zich gaarn iets nieuws vertegenwoordigen; dat heet met andere woorden: zij heeft een inftinkt van nieuwsgierigheid. En waartoe heeft ons toch God dat gegeeven ? nikolaas. Opdat wij zeer veel zouden ^de'vader. Wel getroffen ! Maar waarom wil dan God, dat wij zeer veel zullen leeren? nikolaas. Opdat wij daardoor wijzer worden. de vader. En hoe wijzer wij worden, G 3 des  xos zielkunde VOOR R I $? D e R E ïf „' des te gemaklijker wordt het voor ons goel te worden ; en hoe meer wij ons bevlijtigen goed te worden . des te gelukkiger worden wij ook. God heeft ons derhalve het inftinkt der nieuwsgierigheid gegeeven , ten einde Wij fteeds gelukkiger zouden worden. Wie van ukan mij hier op onze prent iemand aanwijzen, die bezig is om aan zijn inftinkt d^nieuwsgierigheid te voldoen? diderik. O deeze, die daar iets door het vergrootglas befchouwt! de vader. Deeze is het; want had de Zie! van dit knaapje geene begeerte, om zich iet» nieuws te vertegenwoordigen, dan zou hij immers de moeite niet doen, om het diertje, welk hij befchouwen wil, onder het vergrootglas te brengen.— Nu, Willem, voor ditmaal zult gij het genoegen hebben, mij voortezeggen, wat ik zal opfchrijven. willem. Ach! dat is goed, dat toch eindelijk de beurt ook eens aan mij komt! Het derde inftinkt onzer Ziele is ba inftinkt def nieuwsgierigheid. de vader. En wat doet dit inftinkt ? will-m. Het maakt, dat onze Ziel zich fteeds gaarn wat nieuws vertegenwoordigen wil, db, vader. Genoeg voor heden 1 ACHT-  achtste samenspraak. 103 ACHTSTE SAMENSPRAAK. •hendrik. Zjuilen wij onze prent van gisteren ook niet bij het fcbrijfbord ophangen? de vader. Dit willen wij doen; maar voorheen laaten wij ze eerst nog eens zien! nikolaas. Doch 'er is immers niets meer op, 't geen wij niet reeds gezien hebben ! Ik dacht, wij zouden heden weder iets nieuws aangaande onze Ziel leeren? de vader. Uw inftinkt van nieuwsgierigheid is, dunkt mij, zeer werkzaam ! Maar laaten wij eens zien! Veelligt is 'er in deeze prent toch nog eenig voedfel voor hetzelve. —■ Waarom ziet toch wel de moeder met een zo innig welbehaagen op haaren zuigling neer ? nikolaas. Dewijl zij het kind zeer lief heeft. de vad£r. Hebben dan andere ouders hunne kinderen ook zo lief? nikolaas. O ja! ; G 4. de  101 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. de vader. Maar die nu zelf geen kind fce;fc, die bemint oek wel niemand ? Dij voorbeeld, gij, die gij nog geen vader zijt,gij hebt wei niemand, dien gij lief hebt ? nikolaas. Heb ik niet mijne ouders, en mijne zusters, en mijnen broeder ? de vADiR, Maar, wanneer gij ook deezen niet hadt? hendrik. Ei, dan had hij toch u nog, Vader? 1 dü vader. Hebt gij mij dan inderdaad ook zo lief? ( De Kinderen fprongen op, en kusten hem) Maar, wanneer nu uwe ouders, en zusters en broeders , en ik, en allen, welken gij thans lief hebt, op eenmaal ftierven, dan zoudt gij toch in 't toekomende geen mensch meer hebben , dien gij lief kondt hebben ? hendrik. O dan waren 'er immers nog andere menfchen op den aardbodem 1 de vader. Maar, wanneer gij nu zo, gelijk onze vriend Robinfon, op een woest eiland leefdet , daar in 't geheel geen mensch ware: wat dan? nikolaas. Ja, dan wou ik ook een fpinne. kop tam maaken; gelijk Robinfon du-d. hendrik. En ik wou zo eene Lama vangen , en die zou ik recht lief hebben»  AÖHTSTË samenspraak. IO,f iernin wd Efl ik eene papegaai! de vader. Derhalve moet mei. naar uwen dunk, ten minfte eenen hebbsn, dien men beminnen kan, wanneer men vergenoegd zal leeven ? allen, ja! de vader. En zouden andere menfchen wel van dezelve meening zijn ? johannes. Ik geloof, ja ! de vader. Ik ook, Johannes; want zo veele menfchen ik ooit gezien heb, die hadden, allen eene begeerte, om iemand lieftehebben , en van anderen weder geliefd te worden. Zelfs de onredelijke dieren fchijnen niet te kunnen leeven, zonder door liefde met een ander dier van hunnen aart verbonden te zijn. hendrik. Ach ia, de vogelen en de duiven ! du vader. Niet alleen deeze, maar zelfs de wilde verfcheurende dieren , leeuwen en tijgers, kiezen zich onder hunne fqoi t eenen uit, met welken zij vertrouwd en in vriendfchap omgaan. —> Dat moet dan toch ook wel een inftinkt zijn, welk de menfchen en de dieren aandrijft, om zich onderling lieftehebben? allen. Ja! de va dek. En hoe zullen wij dit inftjnkt noemen ? johannes. Het inftinkt der liefde.. G S D*  106 zielkunde voor kinder en. de vader. Goed! — Zeg mij toch eens: hce zijn wij wel te moede, wanneer wij eenen anderen liefhebben? johannes. Ja, dan willen wij altijd gaarn bij hem weezen. de vader. Waarfchijnlijk , dewijl wij ons over hem verblijden ? johannes. Ta! de vader. Maar, wanneer nu de andere, dien wij liefhebben, zich niet over ons verblijdt , zien wij dat wel gaarn ? johannes. O neenl de vader. Des beftaat dan wel de liefde daarin, dat wij ons over eenen anderen verblijden, en wenfchen, dat hij zich ook over ons verblijden moge? johannes. Ja! de vader. Wij zoeken dan ook wel, zo veel in ons is, dien , dien wij liefhebben, blijdfchap te verwekken? johannes. Ja! de vader. Bij voorbeeld, uwe ouders, en wij, die thans hunne plaats vervangen, wat doen wij niet al, om u blijdfchap te veroorzaken! — En wat wenfchen wij meer, dan dat ook gij ons verblijden moogt door uwe daaden ? — Ge« voelt gij nu ook wel zodaanig iets in uw hart jegens ons? al-  achtste samenspraak. 107 aixen. O ia , lieve Vader! de vader. Nu, din is het gewis, dat wij elkander liefhebben! En dat willen wij dan ook verder doen; want het is toch zo goed, wanneer men elkander onderling recht liefheeft! Dan leeft men nog eens zo vrolijk; en zekerlijk heeft ook de liefderijke God etn zeer groot Welbehagen daarin, dewijl hij het inftinkt der liefde in onze zielen, en in die van alle zijne leevende fchepfelen zo diep ingedrukt heeft. Bijaldien de liefde hem niet zo zeer behaagde, zou hij ons wel een inftinkt van haat ingefchaapen hebben. hendkik. Foei, dat zou leelijk zijn! de vader. Gode zij dank, derhalve dat zulks niet gefchied zij! — Nu , Johannes, zeg mij, wat ik op zal fchrijven. johannes. Het vierde inftinkt onzer Ziele is het inftinkt der liefde; dat heet de vader Nu? johannes. Ja, ik kan nu niet de rechte woorden daartoe vinden. de vader. Wilt gij misfchien zeggen : dat heet, wij hebben allen eene aangebooren begeerte, om anderen lieftehebben, en door anderen geliefd te worden. joh anmes Ach ja * && vader.. Of misfchien liever zo : dat heet.  108 zielkunde voor kinderen.' heet, wij hebben allen eene begeerte , om ten minjle den eenen of den anderen mensch uittekiezen, m wiens gezelfchap wij ons verblijden, en die ook weder in ons zich verblijden moge ? johannes. Dat is toch wel ten en hetzelve? de vader. Volkomen!—Nu zegt mij'toch, mijne Kinderen, wien hebt gij toch wel op 't aller - - allerlieffle ? allen. Onze ouders! de vader. Zou 'er niet een zijn, die waardig is , dat gij hem nog meer dan uwe ouders lief hebt? allen. Ach ja! de lieve God! de vader. Waarom? johannes. Omdat hij ons onze ouders, en alles alles goeds gegeeven heeft. de vader. En waarom hebt gij dan uwe ouders lief? allen. Omdat zij ons ook zo veel goeds gedaan hebben. de vader. Zou het u dan niet wel mooglijk zijn , te haaten die u goed gedaan hebben? allen. O, de Heme! verhoede het! de vader. Waar komt het dan toch van daan , dat wij dien lief moeten hebben , die ons liefde en goedheid betoont? Dl-  ACHTSTE samenspraak. icj diderik. Ja, dewijl de lieve God het ons zo ingefchapen heeft. de vader. Zeer goed! — God heeft onze Ziel zodaanigen indruk gegeeven , dat z;j niet na kan laaten , dien Iieftehebben, die ons liefheeft, en ons weldoet. Dat is dan weder een nieuw inftinkt, welk wij in ons waarneemen, een inftinkt der dankbaarheid; niet zo ? allen. Ja! de vader. Ook daarvan wil ik u eene zeer fraaie prent vertoonen. allen. Ach! db vader. Ziet hier het beeld van eeri' liefderijken man, en voor hem het beeld van een dankbaar jongetje. (Zie plaat II. letter G.) willem. Wat beduidt dan die afbeelding op deeze prent? de vader. De ouders van dit jongetje overleeden beiden, toen hij naauwlijks eerst een jaar oud was, en lieten niets na, waarvan hij had kunnen onderhouden en opgevoed worden. Toen zeiden eenige kleinmoedige , die niet bedachten , dat de algenoegzaame God voor alle Zijne fchepfelen zorgt: dat arme kind zal zekerlijk omkomen, het zal zekerlijk van honger fterven moeten ! De goedaartige man , dien gij hier afgebeeld ziet, hoorde wat deeze He* den  X1Ó ZIELKUNDE VOOR KINDESENi den zeiden, en, hoewel hij de overleeden oudets van het kind niet gekend had, zond bij echter terftond heen, liet het kind bij zich haaien , en zeide: het zou in 't toekomende zijn zoon weezen ; hij wilde het met zijne eigene kinderen opvoeden en verzorgen. Dus wies het knaapje voorfpoedig op Thans was hij reeds in zijn zevende jaan Hij hoorde, dat het de veijaaring van zijnen geliefden pleegvaders gebooriedag was. Teiltond liep hj naar zijne kamer, viel op zijre kmën, en fmeekte den God zijner goedertierenheid in kinderlijke eenvoudigheid vuurig! j< , dat hij toch zijnen goeden pleegvader nog lang mogt laaten leeven. Daarna ging hij zitten, en fchrtef hem eenen liefderijken brief , waarin hij hem van gantfcher harte dankte voor al het goede , 't geen hij hem beweezen had Deiz-n brief brengt hij hem thans Ziet, hoe dankbaar hij zijn weldoenders hand kust. en hoe aangedaan, hoe bewoogen hij daarbij uitziet! Ik geloof zeker j<, dat eenige heete traanen daaibij langs z'jne wangen rolden. henD' ik O dat is een lieve jonge! johannes. Die handelt uit inftinkt vaö dankbaar beid. na vadüp. Zelfs de dieren fehijnen van dij inftinkt iets gokreegen te hebben. Ziet daar j dat  ACHTSTE samenspraak. Ut dat vriendlijke hondeken , hoe dankbaar het zijnen heer liefkoost. FhRDiNAND. Ach ja, hoe fpringt het tegens zijne knie op I de vader. Net, als of het zeggen wilde: ik heb u recht lief, gij goede man, dewijl gij mij zo veel goed gedaan hebt! — Hij moest dan wel erger, dan het vee zijn, die zijne weldoeners niet lief wilde hebben, of hen zelfs wel haaten kon. nikolaas. Foei, dat moest een flecht mensch weezen! de vader. Een zeer flecht! Maar wij willen hoopen , dat 'er zulke onmenfchen niet zijn. hendrik. O dat geloof ik ook niet! de vader. Nu, wie zegt mij voor ditmaal , wat wij geleerd hebben ? — Hij zal he» doen, die mij 't eerst een voorbeeld van dankbaarheid verhaalt, welk hij ergens eens gehoord of geleezen heeft. nikolaas. Ach! De voorbijganger, die den kleinen Fredrik uit het water haalde! de vader. Hoe was dat ? nikolaas. Ei, die zo dorftig en zo vermoeid was! Toen zag hij den kleinen Fredrik aan de tuindeur zitten, hebbende een geheele mand vol ooft bij zich. Toen zeide h j tot hem:  IÏ2 zielkunde voor kinderen. hem: mijn lieve kind, verkoop mij toch een paar van die peeren; ik verfmacht bijkans van dorst. En Fredrik antwoordde: daar, man, neem voor u, zo veel gij wilt, en behoud uw geld. Den volgenden dag hobbelde Fredrik met een' anderen jongen heer in een fchuitjè bij de brug. Het fchuitjè fchepte- water, de kinderen fchreeuwden: help! help! en gingen reeds naar den grónd ju'st kwam de wandelaar van den voorigen dag over de brug, en fprong teiftond van bov^n neer in 't water. Hij greep de beide kinderen bij het hair. Doch h'j zöu zelf mede hebben moeten verdrinken, indien hij niet eenen losliet. Maar, wien zou hij nu loslaaten? Hij dacht fchielijk bij zichzelven :Fredrik heeft mij gisteren goed gedaan, des moet 'k hem eer redden dan dien anderen. Toen liet hij den anderen vaaren, en Fredrik bragt hij gelukkig aan land. de vader. Dat was zekerljk dankbaarheid. — Nu, gj zegt mij dan voor, Nikolaas^ nikolaas. Onze Ziel heeft ten vyfde ook eer. injlinkt tot dankbaarheid. de vader. Dat heet ? nikolaas. Dat heet: Zij kan niet r.alaaten, dien lieftehebben, die liaar weldoet. de vader; Ik heb vergeeten, u eene droevige  achtste" samenspraak. U3 vige gebeurenis te vertellen, die gisteren in de ftad gefcbied is. allen. Och v/at voor eene? de vader. Een beminnenswaardig jongetje van zes jaaren lag op de derde verdieping Uit het venfter, om een musfchennest te zien, welk onder het dak was. O? eenmaal werd z:jn hoofd te zwaar, het kreeg het overw-gt Vftortte van Wn, en viel dxht b,j zijne m0eder neer,die juist aan de deur flond. Vertegenwoordigt u dén toeftand deeze,: .rn* moeder bij dit fchrikljkgezigtl Zij geeft een luiden gil, en valt leevenloos nevens haar ongeÏkig kind neer. Op het oogenbhk toen E e»d was, kwam ik voorbij het hu,, 'Er waren reeds veele menfchen fam,ngevloe d. Ik drong 'erdoor, om te eenige hulp kon ftrekken. Ach God! - W* kreeg ik daar te zien! Nog zidderen rmjne leden, wanneer ik weder daaraan denk. De ter* fenpan van het kind was verbrijzeld. Bloeden een gedeelte der hersfenen hadden de kleederen Ter moeder befpat. ^ij lag ^venloos nevens haar kind. De ongelukkige vader van het kind lag nevens de moeder op zijne kmen, en dicht bij hem zijn zevenjaarig dochterken. Be.den zochten de dooden door hun angstschreeuw Weder te doen bijkomen f. maar beiden geleeken H zel'  114 ZlBiKüS&E voor KIKDEJElf. zeiven meer naar eenen dooden, dan naar eenen leevenden. Ach ik zal die fchriklijke vertoonin^ nooit weder uit m'jne verbeeldingskracht kunnen wegdoen! . Cüe Kinde.eu zucbrten, tn Ibmmigen kwamen ,de traanen in de oogen. — Ka eene kleine tusfchenpooze.) Kent gij misfchien deeze ongelukkige familie? allen. Neen! du vader. En nogtbans gaat het ü waarfchijnlijk zo, als mij en allen den geenen, die deeze droevige gebeurenis hooren. — Gj zijt bedroefd daarover? — Nu, ik wil u iets anders vêrhaalen, 't geen u weder vervrolrjkeo zal. allen. A's 't u belieft, lieve Vader! de vader. Toen ik weder uit de ftad wilde gaan, en haast bij de Steenpoort was, ging een voornaam heer, met eenegrootefter op de borst voor nrj heen, en achter hern ging een f.aaigekleede dienstknecht. Toen wij aan de brug k.vamen, zat 'er een klein arm kind, welk met eenige gefcheurde oude vodden flechts half gedekt was. Zijn gezigt was zo bleek, en z;jn geheele ligchaam zo mager, dat men gemaklijfe kon zien, dat het arme kind veel honger moest geleeden hebben. Het ftrekte z^jne kleine armen naar ons uit, en riep met zwakke rïem: » Ach,  ACHTSTE SAMENSPRAAK. lij '„ Ach, lieve heeren, geeft mij toch iets voor mijnen armen zieken vader ; die moet an„ ders zekerlijk omkomen ! Ach, geeft mij „ iets, bid ik u, om Gods wil!" De gemelde voornaame heer ftond ftil en ik ook. Het gezigt van het kind, welk 'er zo onfchuldig en vroom, gelijk een Engel, uitzag, ontroerde ons beiden even fïerk. „Wie is dan uw vader, lieve kind ! " vroeg die voornaame heer. „ Ach, „ antwoordde de kleine jonge, mijn vader is „ een goed man, o zo een goed man! Wan„ neer gij hem maar eens zaagt! '* „ Maar," vroeg hij verder, „ waarom moet gij dan voor „ hem bedelen? Kan hij dan niet werken?" Ach! antwoordde het arme knaapje , en heete traanen l;epen over zijne wangen: „ hij wou „ zo gaarn werken, maar hij kan toch , helaas > nu niet werken, dewijl hij eens in zijn be;n gefchooten is, even boven de knie, en die „ wond is nog niet geneezen; hij kan geen' „ voet verzetten." „ Is hij dan in krijgsdienst geweest?" vroeg die heer vervolgens. „Ja, antwoordde het kind , hij was Luitenant onder eensvrijcorps; de vrede werd gemaakt, „ terwijl hij nog in het gasthuis lag; en toen '„ werd hij afgedankt, en hij moest zelf toe. zien, waar hij bleef." „ Waar wilde hij „ dan thans met u heen?" vroeg die vreemde H 2 heer.  i\6 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. heer. „ Ach!" hernam het knaapje , „ hij „ wilde verre, verre heen , naar Koppenha« „ gsn, daar hij eenen broeder heefc, die een ,, een voornaam rijk heer is; maar nu is hij „ ziek geworden, en nu zullen wij wel bei- den van honger moeten fterven." Hier zag ïk, dat d:e aanzienlijke heer op eenmaal zeer b'eek wierd, en dit zijne kniè'n begonden te beeven. Hoe heet hij, hoe heet hij dan ? riep hij fchielijk en met eene luide Item, vattende teffens het arme kind bij de hand. „IVil- Urn van Löwenthal; antwoordde h:t jongetje. O groote God, riep de vreemdeling met eene droevige item uit, en fioeg de handen te famen : mijn broeder! En daarop drukte hij het arme kind , dat van fchrik geen woord meer fprèeken kon, aan zijne borst, en befproeide het met de traanen , die uit zijne oogen rolden. „ Schielijk, zeide hij, fchie„ lijk breng mij naar uwen vader heen!" En, dewijl het teêre wicht wegens vermoeidheid naauwlijks gaan kon, liet hij het door zijnen dienstknecht draagen, en maakte zich ras op weg. ik wischte de traan, die uit mijn oog droop, af, en dankte God, dat hij van den jammerlijken nood van dit arme kind , en van zijnen ongelukkigen vader pen einde had gemaakt. " .. (De  achtste samenspraak; h? (De Kinderen waren allen zeer geroeid. Na eene korte tusfchenpoos vroeg de Vader:) Hebt gij dat kind misfchien ooit in zi.ne ellende gezien ? allen. Neen! Vader. de vader. En nogthans verheugt gij 'er u zekerlijk even zo zeer over, als ik , dat het knaapje zo onverwacht zijnen oom vond. allen. O ja! nikolaas. Het is mij zo lief, als of iemand mij honderd daalders gegeeven had! hendrik- En mij, als of mijne duiven jongen gekreegen haddsn! de vader. Nu bedenkt eens, wat uwe Ziel wederom gedaan heeft! In 't eerst bedroefde zij zich, dat het dat eerfte kind, welk uit het venfter dood was gevallen, en zijne geheele familie zo jammerlijk ging ; en nu verheugt zij zich weder, dat her andere kind en zijn vader op eenmaal zo gelukkig wierden ! Bemerkt gij nu wel . dat dit weder van God komt, dat hij onze zielen zo ingericht heeft , dat zij zich moeten verblijden , wanneer het anderen menfchen wel gaat; en dat zij zich moeten bedroeven, wanneer het hun kwaaüjk gaat? allen. Ja, dat is wa3r! H 3 D!  Ïl8 zielkunde voor kinderen. de vader. Ziet , Kinderen, dat noemt men een inftinkt van medegevoel of van algemeene fr.enfchenliefde. Dat heeft de wijze en goede God onze zielen deswege zo diep ingedrukt, dewijl het zi;n welbehaagen was, dat wij allen als broeders, als kinderen van eenen vader , met elkander leeven, elkander liefhebben en helpen zouden , waar , wanneer en hoe wij best konden. Ziet gij het nu niet nog veel duidlijker in , dat deeze goede God een God van liefde moete zijn, daar hij ons zeiven tot liefde jegens elkander gefchapen heeft ? allen. Ach ja! de vader. En begrijptgij nu niet ook duidlijk, dat men deezen goeden God onmoogliik kan beliaagen , wanneer men niet jegens al,'e onze medemenfcben liefderijk en goedertieren is ? — 't Geen gij hier thans uit u zeiven geleerd hebt , dat had gij ook uit onze prent kunnen leeren. johannes. O waar dan? de vader. Daar , uit de afbeelding van dien goeden man, die het arme knaapje tot zich genomen, en de plaats van vader bij hem vervuld heeft, (Zie plaat II. Ietter G.) johannes. Ja, dat heeft hij ook uit medelijden gedaan. de vader. Buiten allen twijfel! — Hij b*    achtste samenspraak.. lip feedroefJe zich, tosn hij hoorde, dn dit arme kind zijne ouders verlooren had, en dit het niets had, om 'er van te leeven. Daarom na:n hij het tot zich. Nu ziet hij, dat het kind eens een goed — en d-swege ook een gelukkig mensch zijn zal: en daarover verheugt hij zich. Hij heeft djrhalve, gelijk gij ziet, hetzelve inftinkt van medegevoel, welk wij allen hebban. hendrik. O vader, mag ik voor ditmaal voorzegden, wat wij op zullen fchrijven? de vader. Ja, wanneer gij mij fchielijk een voorbeeld uit de gefchiedenis bij kunt brengen , waar iemand uit medegevoel iets deed. hendrik. O ja, dat kan ik doen. Het is mij reeds overlang ingevallen! — Alexander de groote, toen hij het lijk van zijnen vijand, den koning Darius , zag, weende uit medelijden, dat het hem zo gegaan was. de vader. Braaf! — Nu, zeg mij dan voor, wat ik op ons bord fchrijven zal ? hendrik. Onze Ziel heeft ten zesde ook een inftinkt van medegevoel; dat heet: Zij verbiij.it zich , wanneer zij andere menfchen blijde ziet; en zij bedroeft zich , wanneer zij ziet, dat anders aenfehen droevig zijn. H 4 vs  120 zielkunde voor kinderen. de vader. Zeer wel ge?e?d! — Voor tegenwoordig genoeg. Aan de tafel zult gij zien, dat onze Ziel nog een ander inftinkt heeft. johannes. Ja, het inftinkt van eeten en drinken! Maar is dat niet hetzelve met het inftinkt der zinlijkheid ? de vader. Uwe aanmerking is volkomen gegrond. Het, is ook een geheel ander inftinkt , welk ik bedoel. Naderhand meer daarvan I nikolaas. O, dit was wederom eene aangenaame uur! NEGEN-  negende samenspraak. 12 i NEGENDE SAMENSPRAAK. .Aan de tafel wa' een ieder zeer beEeer'S» om (e weeten , wat liet toch wel voor een inftinkt mojt zijn, weik de Vader r.og verklaaren wilde : maar niemand kon het raa. den. Eindelijk gaf men het op ; en men fprak van andere zaaken. Toen nam de Vader zijn glas, maakte zijnen vinger met water nat, ftreek daarmede over den rand van het glas, en bragt op die wijze wonderaangenaome toonen uit. Die naast hem zat, had dit naaüwlijks be. merkt, ot hy deed hetzelve. sDeezen bootfte de volgende na , en dien weder zijn buurman , tot dat in minder dan eene minuut alle de disebgenooten , grooten enkleiren , op de glazen fpeelden. Toen lachte de Vader vriendlijk , gaf het gewoone teken tot ftilte, en begon de famenfpraak op deeze wyze: bi vader. Hoe komt het dan toch, dat H 5 S')  122 zielkunde voor kinderen. gii alle op eenmaal lust krijgt, om op de glazen te fpee'en. johannes. Ik heb het niet de eerfte aangevangen. ferdinand. Ik deed het, omdat hij het deed. diderik.^En ik, omdat Hendrik het deed. hendrik. Ja; en ik, omdat Vader het zelf deed. de vader Gij hebt derhalve allen iets gedaan , 't welk gij tenen anderen zaagt doen ? allen- Ja! de vader. En nogthans heeft niemand u bevolen , om het zo te doen ? allen. Neen! de vader. Nu , waarom deedt gij het dan? johannes. Ja, dat is aartig, wanneer iemand eenen anderen iets voordoet, terftond moet h j het nadoen! de vader. Hebt gij dat gevoeld? — En moet ik u nu eerst nog zeggen, wat het voor een inftinkt zij, welk ik u heden nog beloofde te ontvouwen? johannes. Ach, nu weet ik het reeds! Het is het inftinkt van nadoen. de vader. Zeg liever: het is het inftinkt vun mbootzing. Ook dit inftinkt hebben uwe Zie-  negende- samenspraak. 12'3 Zielen met alle andere mcnfchenzielen gemeen. nikolaas. O, insgelijks met de aapenzielen ! Die volgen ook^ fteeds alles na, 't geen zij zien; waarom wij zelfs zeggen, iets naaap en. de vader. Wel aangemerkt. Bij kinderen en aapen vertoont zich dit inftinkt allermeest. Gij ziet dus met welke heeren gij eene gelijkvormigheid hebt ? wii.lem. Ja, met de heeren aapen. hendrik. O foei! Ik wenschte, dat wij dat inftinkt niet hadden! de vader. Dat zeg toch, bid ik u, niet in ernst ! Want, wanneer gij dit inftinkt niet hadt, dan zondt gij in uw geheele leeven wel niet veel veiftandiger, en niet veel beter, dan een aapje worden. diderik. Ei, hoe zo? de vader. Waardoor wordt gij dan wel van dag tot dag verftandiger en beter? Niet waar, voornaamlijk daardoor , dewijl gij dat geen doet, 't welk gij ervaarene en verftandige lieden ziet doen ? diderik. Ja! de vader. Derhalve door het inftinkt der nabootzing? cc--  IÏ4 zielkunde voor kinderen, diderik Ja; manr waarom worden dan de aapen Liet verltandiper daardoor? de vader- Omdat hunne ziel flechts uitwendige dingen , gebaarden en handelingen , maar niet inwendige , onzigtbaare gedachten eri geneigdheden nabootzen kan ; en dat kunnen zij niet doen, omdat zij geene reden bezitten. hendrik. Blijven wij nu niet altijd zulke aipen ? de vadlr. De begeerte, om anderen natebootzen, Blijft wel altijd bij ons, ook wanneer men reeds volwasfen is: maar dan voldoet men 'er niet meer zo terliond aan, als men pleegt te doen , wanneer men nog jong is. Dan overweegt men integendeel doorgaans eerst, of het ook wel nuttig zij, anderen in deeze of geene zaak natebootzen ? En wanneer men 'er geene nuttigheid in vinden kan; dan laat men het na. FKuDiNAND. Vader, zal ik onze fchrijftafel gaan haaien , om dat ook op te fchrijven ? de vader. Doe het; maar breng ook onze prent voor heden mede. johannes. Is 'er daarvan ook iets op te zien? de vadir. Dat wilde ik zelf gaarn weeten; daarom zeide ik, dat hij het mede zou brengen. fer»  negende samenspraak. 125 Ferdinand. Her, Vader, is het eene en het andere. — Wat moeten wij ons dan bij de kinieren erinneren , die foldaaten fpeelen? (Zie plaat II. letter G.) de vader. Deeze kinderen doen iets, 't geen zij van de foldaaten gezien hebben. johannes. Ha! ha! zij bootfen de foldaaten na. de vader. En toonen des, dat hunne Ziel ook een inftinkt van nabootzing heeft. Dat moet ons deeze afbeelding erinneren. ferdinand. Voor deeze keer zeg ik tcch voor, omdat ik de fchrijfiafel en de prent gebaald heb? de vader. Dat geeft u nog wel geen voor. recht; maar, wanneer gij ffltj alle de zeven inftinkten, welken wij nu leeds hebben leeren kennen, in eene goeda orde weet te berbaalen: dan mag het daarom gefchieden. fe.ii'inand. Nu ja 1 de vader. Gij, Johannes, plaats u achter hem, om zijn noodhulp te weezen, in gevalle bij mogt fteeken blijven. ferdinand. O dat heeft geen' nood! (Hij zeide alles ii goede orde cn duid'.ijk op.) de vader. Nu, dat hebt gij zeer wel gedaan ! Zeg mij dan ook voor. ran-  126" zielkunde voor K i n d e r E ïf. ferdinand. Het zevende inftinkt onzer Ziel is het inftinkt der nabeotzing. de vader. En waartoe drijft dit inftinkt ons aan? ferdinand. Het drijft ons aan, om dat geen natebootzm, 't welk wij andere lieden zien doen. johannes. O, zullen wij nu niet terftond nog meer aingaande onze Ziel leeren? de vader. Neen, Johannes, voor tegenwoord1'; is net genoeg. johannes. O dat is fchaade! u: vader; Dewijl wij voor heden reeds genoeg gelee i hebben; zo willen wij den fchoonen namiddag tot een klein pleiiierreisje befteedeih allen. Tot een pleiiierreisje? O waarheci. ? v/aarheen? dl vader. Naar Blankenefe, om van eenen der bei gen aldaar het heerlijk uitzigt over de Elve te genieten. allen. (Huppelende en in de handen klappende.) Ach naar Blankenefe'. naar Blankenefe'. Bij den heer Fabir ƒ O dat is kostlijk ! dat is verrnaaklijk! de vader, 't Is mij lief, dat mijn voorftel u genoegen geeft. Maar — weest op uwe hoede, en zijt kloekmoedig! — Zelden pleegt in het menschlijk leeven een genoegen onverge- ztli  negende samenspraak, 12? zeld te komen. — Gemeenlijk hinkt 'er 't een of ander misnoegen achter na, 't welk 'er niet van gefcheiden kan worden. (Allen verfcinikten.) Zo kunnen wj heden, bij voorbeeld, flechts één rjtuig bekomen , en daarin kunnen flechts acht, ten hoogfte tien van ons zitten. Acht of tien van ons zullen derhalve reeds het befluit moeten neemen, om te huis te blijven. " (Algenieene ontfteitenis.) En wie zal dat nu weezen? ( Algemeen fhlzwijgen.) Ik weet geen' beter raad, dan dat wij 'er om lóoten. — Hier een' hoed! Hier zijn zo veele briefjes , a4s 'er hoofden zijn. Ieder van ons trekt één daarvan uit den bedekten hoed. Die een'prijs trekt, rijdt mede; dien integendeel een niet te beurt valt , blijft ter" huis. Zijt gij aüen hiermede te vreden ? allen. Ja! de vader. Nu, welaan! De jongde trekt eerst, en zo tot den oudften toe. Zo! —n Zol (Ieder trekt. Sommigen beginnen van vreugd de te juichen ; anderen welke nieten getrokken hebben , maaken een naar en droevig gezigt. ) Nü  I28 zielkunde voor kinderen. Nu is 't beflisr.— Maar, wat is dat? Hoe, Johannes, eene traan ? — Dat is geene manIjke houding, geen manlijk gedrag. Ongelukken, welken wij ons niet zelve op den hals gehaald hebben, moet men met meer ft3ndvastigheid gemoedigd verdraagen zonder neerflagtigheid. johannes. Ik wil ook. — (Hij wiïcht fchielijk en behendig de traanen af, en dwingt zich om te lagchen.) de vader. Goed! Maar, gij anderen , hoe zijt gij hieibij te moede ? Zal uw genoegen heden wel zeer volkomen zijn, daar fojiiirgen uwer viienden heden geen aandeel daaraan kunnen hebben ? xllen. Neen! de vader. Hoe zou het dan zijn, wanneer wij de reis naar Blankenefe tot een? anderen dag uitftelden, en daarvoor heden liever allen naar Wandsbek gingen? allen. Dat is goed! Dat is beter! O ja! ja! naar Wandsbek! de vader. Maakt u dan gereed.— Maar houdt ftil! — Daar hebben wij toch weder iets nieuws in onze ziel vernomen ? Wacht toch, dat wii eerst nog een klein oogenblik daarover nadenken I — Wat deed dan toch wel uwe Ziel, toen ik zeids, dat wij naar Blankenefe wilden rijden ? NI-  NEGENDE SAMENSPRAAK. 129 nikolaas. Zij verblijdde zich! de vader. En wat deed uwe Ziel, gij anderen , toen u het lot trof om te huis te blijven ? johannes. Zij bedroefde z'ch! de vader. En dac was daarenboven nog wel eene zeer groote blijdfchap, en eene zeer groote droefheid? allen. Ja, eene zeer groote! de vader. Gevoeldet gij niet allen, dat uw bloed fneller door uwe aderen begon te loo- , pen; dat uw hart veel fterker klopte ? allen. Ja > dat is inderdaad waar! de vader. En dacht gij op dat zelve oogenblik, toen gij u zo zeer verblijddet, en gij an deren, in hetzelve oogenblik, toen gij u zo zeer bedroefdet, dacht gij toen wel aan iets anders. allen. Neen! de vader. Was het niet, als of gij omtrent al het andere in de waereld doof en blind waart ? allen. Ja! de vader. En wilt gij weeten, hoe men zodaanigen toeftand onzer Ziel noemt, wanneer zij zich zo zeer verblijdt, of zich zo zeer bedroeft, zo fterk iets begeert, of zo fterk iets verwerpt, dat zij aan niets anders denkt, I niets  I3<3 ZIELKUNDE VOO» KINDEREN. niets anders hoort en ziet, en het bloed in onze aderen eenen ilerkeren loopt krijgt ? — Men noemt dien eene hartstocht of gemoedsbeweging. Uwe Zielen waren derhalve zo even in hartstocht; uwe, die een goed lot , een prij's getrokken hadt in eene hartstocht van blijdfchap; en uwe, die nieten getrokken hadt, en tehuis zoudt bl'jven, in eene hartstocht van droefheid. hendrik. O, lieve Vader, zullen wij dat niet ook eerst opfchrijven, eer wij heen gaan? Wij mogten het anders vergeeten! de vader. Komt, terwijl wij de hoeden haaien, wil ik u ook hierover eerst eene prent laaten zien; daarna zullen wij het opfchrijven. ( Zie plaat II. letter H.) Ziet hier wordt eene haren verbeeld , in welke zo even een fchip, uit Oost-indie terugkomende , binnenloopt. De mannen der beide vrouwen, die gij op den wal ziet, waren over twee jaaren met dit fchip uitgevaaren. Beiden fpoedden zich naar de haven ,zo ras zij van de aankomst van het fchip iets hoorden, om te vemtemen, of haare lieve echtgenooten gezond teruggekomen waren. Hoe groot is de blijdfchap van deeze eene, daar zij haaren man aan boord van het fchip ziet*.   t  Ni G E ND E SAMENSPRAAK." 131 ziet! Ziet, hoe zij haare armen naar hem uitftrekt; hoe zij van vreugde naauwlijks weet, waar zij is, en in de drift haarer verrukking in 't water zou, ftorten , wanneer de vriend, die 'er bijftaat, haar niet terughield! Haar man is even zo zeer verblijd, zijne beminde egaê weder te zien; met uitgebreide armen loopt hij tot den uiterften rand des fehips haar te gemoet, en 'er fcheelt niet veel aan , of hij ftort zich van boven neer. Beide zijn dus in eene allerfterkfte hartstocht van blijdfchap. Maar nu vestigt uwe oogen op de tweede vrouw , die in een gantsch andere hartstocht fchijnt te zijn. Ach die arme vrouw! Ook zij hoopte, haaren lieven man , na eene zo lange afweezigheld , gezond weder in haare armen te fluiten. Maar, helaas! welk een donderflag voor haar, daar een matroos van het fchip haar toeroept, dat hij in eenen ftorm van het dek in zee geflagen en verdronken was! Hoe wringt zij haare handen 1 Hoe angstvol, en genoegzaam wanhoopig , verheft zij oogen en handen hemelwaard , en fchijnt God te fmeeken om troost en flerkte, ten einde haar onuitfpreeklijk harteleed met geduld te draagen! Ook zij hoort, ziet en bedenkt nie's, dan haar verlies; de vriend,die haar tot bedaaren zoekt I s te  132 ZIÏLKÜNDE TOOÏ KINDEREN. te brengen, mag haar nog zo veel troostlijks toelpreeken! Zij is in eene allerfterkfte hartstocht van droefheid. hendrik. O willen wij de prent ook niet ophangen bij de anderen ? de vader. Ja; maar eerst moeten wij nog het ontdekte op ons bord aanfchrijven. Kom, Johannes, zeg mij, wat ik fchrijven zal ? johannes. Onze Ziel verblijdt en bedroeft zich fomtijds zo zeer, of zy begeert en verwerpt fomtijds iets zo geweldig, dat zy niets anders ziet, noch hoort, en dat ons bloed veel fneller door onze aderen omloopt : dat noemt men een hartstoclttof gemoedsdrift. de vader. En hoe veele deezer hartstochten hebben wij thans leeren kennen? johannes. Twee : de hartstocht der blijdfchap, wanneer men zich zo onmaatig verheugt; en de hartstocht der droefheid, wanneer men zich zo onmaatig bedroeft. nikolaas. Zijn 'er dan noch meer hartstochten ? de vader. Dat zullen wij morgen zien. Nu ftok en hoed gekreegen, en dan terftond op weg imr Wandsbek. TIEN-  TIENDE SAMENSPRAAK. 133 TIENDE SAMENSPRAAK. de vader. (Die eenen brief leest.) aar is eene tijding, die u aangaat, Nikolaas! nikolaas. Mij, Vader? de vader. Ja, mij wordt gefchreeven, dat uw broeder Johannes binnen den tijd van vier weeken ons veelligt zal komen bezoéken. nikolaas. O! de vader. Wat zegt gij daarvan? nikolaas. ( Verblijd.) Ach ik verblijd 'er mij ongemeen zeer over. de vader. Maar hij is nog niet hier, —■ eerst in vier weeken. nikolaas. O dat zegt niets. de vader. Gij kunt u derhalve ovef iets goeds verblijden, dat nog aanftaande is? nikolaas. O ja, zeerwel! de vader. Nu, dan wil ik u ook zeggen , hoe men dat pleegt te noemen. Zulk eene blijdfchap over iets goeds, dat nog niet tegenwoorI 3 diê  134 ZIELKUNDE VOOR KI KI EREN." dig is, noemt men hoop, en wanneer deeze blijdfchap zeer groot is, gelijk thans de uwe , dan no:mt men ze eene .hartstocht van hoop. willem. Ei! Nu kennen wij reeds drie hartstochten of gemoedsbewegingen ; de hartstocht van blfdfchap, van droefheid, en van hoop. DE VADER. (Die voortgaat den brief te leezen.) Terftond zult gij een vierde hartstocht leeren kennen. Ik had u, mijn lieve Nikolaas, deezé hoop niet moeten verwekken ; want volgens 't geen ik aan de aan de andere zijde van den brief lees, mag zij wel niet vervuld worden. nikolaas. Hoe dat? d£ vader. Men fcbrijft mij, dat uw broeders gezordbeid nog (leeds zeer wankelende is, en dat hij flechts onder die voorwaarde komen zou, wanneer hij dan volkomen gezond en fterk zou geworden zijn. nikolaas. (Droevig.) O! de vader. Dat was u zekerlijk wel niet aangenaam om te hooren. nikolaas. Neen, in 't geheel niet! de vader. Uwe voorige blijdfchap is dus bereids weder verdweenen? nikolaas. Ja, zij is weg. de VADiR. En gij doet thans juist het tegendeel  TIENDE SAMENSPRAAK. I3J deel van 't geen gij voorheen deedt ? Eerst verblijddet gij u, en nu bedroeft gij u! nikolaas. Ja, ikmoefwel! de vader. Maar w.iarom toch? — 't Is toch noch mooglijk, dat uw broeder kome! nikolaas. Ja, maar het is toch ook mooglijk , dat hij niet kome! de vader. Gij bedroeft u derhalve reeds vooruit over een kwaad, 't welk flechts mooglijk , welk nog aanftaande is ? nikolaas. Ja! de vader. Zei ik het niet, dat gij terftond weder een nieuwe hartstocht zoudt te zien krijgen ! Daar is zij ! johannes. Ach, welke dan ? de vader. Onze Niko'aas bedroeft zich over een kwaad, welk nog niet tegenwoordig is; hij is derhalve in een hartstocht van vrees. willem. O, in die hartstocht ben ik ook reeds dikwijls geweest, toen ik nog te huis was! de vader. Hoe dat? willem. Ja , toen had men mij fteeds ,zo veel voorgepraat van den zwarten man , en van — o ik weet zelf niet meer, waarvan! En, wanneer ik dan des avonds in het duistere ergens moest heen gaan : dan was ik altijd zo bang, dat ik zidderde en beefde. 1 4 BE  I3s vader. Ja; wanneer naamlijk de hond I 5 hem  138 zielkunde voor kinderen. hem inderdaad aangepakt en gebeeten had, dan zou de hartstocht van 'fchrilc in een hartstocht van gevoelloosheid of bedwelming veranderd zijn geweest. johannes. Hoe is iemand dan toch daarbij te moede ? de vader. Zo, dat hij in 't geheel niet weet, wat hem wedervaart.— Men is in het oogenblik der gevoelloosheid gantsch zinloos , geheel zonder duidlijk bewust zijn van zichzelven. hendrik. Ach! dat heb ik ook reeds eens ondervonden ! Toen ik nog niet geleerd had, op het woord gehoorzaam te zijn, en in de gracht viel! de vader. Wel aangemerkt.— Toen waart gij in eene hartstocht van gevoelloosheid , dewijl gij meendet, dat de gracht zo diep was, dat gij 'er in zoudt moeten verdrinken. — Hoe waart gij toen gefteld ? hendrik. Ik wist in 't geheel niet, wat mij bejegende; ik kon ook niet eens fchreien. de vader. Ziet gij?— Nu, ik wensch, dat gij deeze gevaarlijke hartstocht nooit weder ondervinden moogt. Doch 't is waar, men kan ook wel van blijdfchap gevoelloos worden.— , johannes. Ook van blijdfchap? de vader. O ja; wanneer zij zeer groot en   I. 33  tiende samenspraak. 13? en zeer onverwacht is. Men heeft zelfs voorbeelden , dat menfchen van zodaanig eene blijdfchap fchielijk overleeden zijn. johawnks, O ! de vader. Een onverwachte, zeer groote blijdfchap werkt even zo fterk op ons lig chaam , als een onverwachte , zeer groote fchrik. Dan vliegt al bet bloed op eenmaal naar het hart; men wordt bleek; niet zeiden door eene flaauwte, fomtijds zelfs wel door eene beroerte getroffen. johannes. Dan za! ik mij wel in acht neemen , dat ik mij nooit a! te zeer verblijde! de vader. Ieder hartstocht is fchaadelijk. zo ras zij al te fterk wordt; die dus recht gelukkig wenscht te leeven, moet zich bijtijd» gewennen, zijne driften te maatigen, opdat zij niet al te hevig worden. Nu dan , komt en ziet hier weder eene prent, op welke alle de hartstochten, van welken wij beden gefprooken hebben uitgedrukt zijn. _ ( Zie plaat III. letter I.) De vader van deeze familie, welke hier afgebeeld is, ligt aan eene zwaare ziekte doodkrank ter neer; hij ondervindt hevige pijn , en gevoelt, dat zijn fterfuur met vlugge fchreeden nadert. En des niettemin fchijnt hij zeer vergenoegd te zijn ; fcrijm zelfs te lagchen, gelijk iemand, dien  TAC ZIELKUNDE VOOR KINDEREN.' dien iets aangenaams wedervaart. Hoe mag dat toch komen ? diderik. Hij is zekerlijk een vroom man geweest; hij weet nu wel, dat hij "na zijnen dood nog veel gelukkiger zal worden, dan hij reeds bier geweest is; en daarover verblijdt hij zich. de vader. En daarom vergeet hij alle zijne fmerten , vergeet zelfs , dat hij zijne lieve echtgenoote en zijne kinderen verlaaten moet, en denkt alleen aan de vreugde, die in den hemel' voor hem bereid is! En nogthans is dat geen, waarover hij zich zo verblijdt , nog niet tegenwoordig, is flechts aanflaande. johannes. Hij is derhalve in eene harts. tocht van hoop. . de vader. Wel gezegd! — Voor het bed zit zijne bekommerde echtgenoote, die geheel iets anders fchijnt te ondervinden. ferdinand. Die is zeer bedroefd. de vader. En waarover? ferdinand. Dat haar man zo ziek is, dat hij veelligt fterven zal. de vader. Maar hij leeft toch nog; en het is nog mooglijk, dat hij fchielijk betere, en weder gezond worde. Zij bedroeft zich derhalve over een kwaad, dat nog niet tegenwoor«üg is, dat haar Hechts dreigt. jo.  tiende samenspraak. lil johannes. Zij is derhalve in eene hartstocht van vrees. de vader. Zo is 't ook.— Maar nu ziet ook, wat 'er aan de andere zijde bij den haard gebeurt. v hendrik. O wee! Het kleine lieve meisje, ftaat in lichterlaaie vlam! de vader. Uit onvoorzigtigheid was het kind te dicht aan het vuur gekomen. Haar tab- * berdje geraakte in brand, en zij zal nu naar alle waarfchijnlijkheid een prooi der vlamme worden! — Vertegenwoordigt u nu eens den fchrik van haaren armen kleinen broeder, terwijl hij naar haar omkijkt, en haar in dien naaren toeftand aanfchouwt! diderik. Hij is derhalve in eene hartstocht van fchrik. de vader. En het arme kleine meisje zelve— in welke hartstocht mag dat wel zijnf hendrik. O dat weet ik! — Het is in eene hartstocht van gevoelloosheid of bedwelming. de vader. RiGhtig. — Ziet, hoe zinloos zij daar ftaat, met open mond, bleek als de dood, en onbekwaam om iets tot haare redding te doen. — Beklaaglijk meisken ! Ik heb medelijden over u; maar nog meer over uwe arme ouders, die u nu voor hunne oogen zullen  Ï42 zielkunde voo» kikd'ereh. ïea moeten zien verbranden , dewijl bet te laat is u te redden.— Nu, zullen wij niet weder opfchrijven, 't geen wij thans nieuws van onze Ziel geleerd hebben? willem. O, Vader, voor deeze keer moge ik het gaarn voorzeggen! de vader. Goed ! Zee, mij dan voor, Willem! willem. Wij hebben gehoord , wat de hartstocht der hoop zij ! de vader. En wat is zij dan? willem. Wanneer men zich over iets goeds verblijdt, dat nog aanfiaande is. db vader. Wel. — Verder hebben wij aangemerkt ? Willem. De hartstocht van vrees. de vader. E;i die is? willem. fPatmeet men zich bedroeft over iets hvaads , dat nog aanfiaande is. de vader. Dus net het tegendeel van de hartstocht van hoop. Verder? willem. De hartstocht van fchrik. de vader. En wat is dan die? willem. Bene &er groote vrees voor een kwaad, >lat zeer onverwacht en fchielijk komt. de vader. Goed! — En eindelijk? WiiLEjw. De h.ntstxht der .gevoelloosheid,  TIENDE SAMENSPRAAK. 143 wanneer men van fchrik gantsch zinloos wordt, zodat men in 't geheel niet weet , wat ons wedervaart. de vader. Nu, dat was alles zeer goed voor gezegd. — Morgen zullen wij wel nog meer hartstochten leeren kennen. johannes. O , waarom niet heden ? de vader. Omdat wij iets anders te doen hebben. ELF-  144 ZÏELKUKBE VOOR KISBïKï») SAMENSPRAAK. hendrik. 2v uilen wij beden niet weder iets a3Dgaande onze Ziel leeren ? de vader. Wanneer het u nog fteeds ge» noegen geeft, dan ben ik bereidwillig om u nog meer daarvan te leeren. allen. O ja! o ja, lieve Vader! de vader. Ik heb u onlangs de verfcheidene inftinkten verklaard, welken de wijze en groote Schepper onze Zielen ingefchapen beeft. Onder die nu was 'er een, welk daarin beftaat, dat wij allen eene zekere begeerte in ons befpeuren , om een en ander mensch te hebben, in wier gezelfchap wij ons vermaaken, en die zich ook weder in ons vermaakte. Erinnert gij u dat nog ? allen. O ja 1 Dat is het inftinkt der liefde! de vader. Wanneer wij nu iemand liefhebben, zien wij het dan wel gaarn, dat hij van ons verwijderd zij ? ELFDE  elfde samenspraak. 145 johannes. Neen! Wij zien het integendeel gaarn, dat hij bij ons is. de vader. Wij wenfchen des wel, fteeds nader bij hem, of fteeds nader met hem vereenigd te zijn ? allen. Ja! de vader. Bij voorbeeld, wanneer ik hier met u fpreek, dan wil ieder van u gaarn dicht bij mij ftaan of zitten, en de een zoekt altijd den anderen Wegtedringen : waarvandaan mag dat toch wel komen?— Niet waar, omdat gij mij lief hebt ? allen. Ja! de vader. En wanneer een van uwe broederen , of van uwe vrienden ons bezoekt : doet gij dan niet wederom even zo? Wil dan niet altijd de een nog nader dan de ander bij hem zijn; en zoekt niet altijd de een den anderen uit den weg te dringen, om de hand van den vriend te vatten, om aan zijne zijde te gaan of te zitten, om met hem te fpreeken, of hem te omhelzen ? allen- Ja! de vader. Heb ik dan niet gelijk, wan. neer ik zeg; dat hij, die eenen anderen liefbeeft eene begeerte in zich ondervindt, om fteeds nader met hem vereenigd of verbonden te zijn? K *L*  146 zielkunde voor kinderen. allen. Ja! de vader. En zou deeze begeerte fomtijds wel zo fterk in ons worden, dat zij eene hartstocht, eene gemoedsbeweeging, verdiende genaamd te worden ? — Wanneer, bij voorbeeld, op dit oogenblik hier iemand binnentrad , en zeide ; dat uwe lieve ouders onverwacht gekomen waren; en ik wilde dan echter nog voortgaan, om met u te fpreeken ; zoudt gij dan wel even zo opmerkzaam, als tegenwoordig, naar dat geen, 't welk ik u zeide, luisteren ? diderik. Neen, zekerlijk niet! Dn vader. En waarom niet? diderik. Wij zouden allen gaarn naar beneden willen loopen, en bij onze ouders weezen. de vader. Gij zoudt dus in eene hartstocht geraaken; en, zegt mij, in welke ? . johannes.- In een hartstocht van liefde. de vader. Wanneer ons nu iemand vroeg, wat dat zij, de hartstocht van liefde ? Wat zouden wij hem antwoorden? johannes. Wij zouden antwoorden ; dat het eene begeerte zij, om hoe langer hoe nader met iemand vereenigd te worden, de vader. Wel gezegd! — Maar nog een ding moet ik 'er u bij erinneren! — Wanneer wij  elfde samenspraak. 147 wij iemand liefhebben, is het ons dan wsl om 't even , of het hem wel of kwaalijk gaa, of hij gezond of krank, vergenoegd of onvergenoegd, vrolijk of droevig zij ? nikolaas. Neen ! Dat is ons niet om 't even. de vader. Wat wenfchen wij dan? nikolaas. Dat het hem bovenmaate wel gaa! de vader. Derhalve is dan de liefde nog meer, dan eene begeerte, om hoe langer hoe nader met iemand vereenigd te worden; en wat is zij nog meer? johannes. Zij is ook eene begeerte, dat het den geenen, wien wij liefhebben, moge wel gaan. de vader. Wanneer wij nu iemand zohartlijk liefhebben , en gaarn altijd bij en omtrent hem wilden zijn; en hij moet dan van ons fcheiden, of wij van hem: hoe is het dan met ons gefteld ? ferdinand. Niet goed! de vader. Toen gij, bij voorbeeld, voor de eerfiemaal uwe lieve ouders en uwe zusters en broeders verlaaten moest, om herwaard te komen; hoe ging het u toen ? hendrik. O! Toen waren wij bedroefd, zeer bedroefd. Ka dï  148 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. de vader. Waarover dan ? hendrik. Ei daarover, omdat onze ouders, en onze zusters en broeders niet meer bij ons zouden zijn. de vader. Derhalve over hunne afweezigheid ? hendrik. Ja! de vader. En deeze droefheid was toch ook wel hevig en zwaar genoeg, om eene hartstocht genaamd te worden ? . nikolaas. O ja ! Zekerlijk! Ik fchreide toch bijna den geheelen avond. de vader. Nu wil ik u ook zeggen , hoe men deeze hartstocht, deeze aandoening des gemoeds, die in den grond ook liefde is, pleegt te noemen. Men noemt ze de hartstocht van verlangen. johannes. Dezelve beftaat dan daarin, dat men over de afweezigheid van eenen anderen bedroefd is? de vader. Zeer wel! — Ziet hier heb ik wederom eene prent, waarbij gij u de beide hartstochten, van welken wij zo even gefprooken hebben , weder erinneren kunt. — ( Zie plaat III. Jetter K.) Deeze vrouw, die hier aan de rechterhand zit, is de moeder van eenen jongeling , die onlangs op eene reis naar Engeland fchipbreuk leed.  H si. k. —. . wi^t0/   elfde samenspraak. 149 leed. De droeve tijding van dit ongeluk had zich tot hier toe verfpreid: maar of de jonge heer verdronken, dan of hij gered was? Daarvan had men niets met eenige zekerheid kunnen verneemen. In welken toeftand nu de arme moeder was, kunt gij u gemaklijk verbeelden, wanneer ik u maar met een woord zeg, dat zij haaren zoon teder beminde: „ O mijn „ zoon ! mijn zoon! roept zij telkens uit. „ Waarom moest ik u toch uit mijne armen „ laaten? Kon ik u toch nog eenmaal, flechts „ eenmaal nog aan mijn hart drukken!" Zo riep zij zonder ophouden uit, fchreide, wrong haare handen, en wilde zich in geenen deele laaten troosten. hendrik. Zou de zoon dan inderdaad verongelukt zijn ? de vader. Zie hier het antwoord op uwe vraag in onze prent! — De zuster van den jongen heer, die ook reeds eenige dagen lang over hem gefchreid en gejammerd had, wilde juist eens in den tuin gaan , waarfchijnliik om ergens op eene ftille eenzaame plaats ter deeg uittefchreien, en te bidden, toen zij fchielijk en onverwacht bij den ingang in den tuin —• wien meent gij ? — haaren geliefden broeder zei ven ontmoet. Ziet, hoe zij elkander in de K 3 armen  150 zielkunde voor kinderen. armen vallen! Hoe zij zich omvatten , als of zij zich dood wilden drukken ! Niet waar; dat is een roerend, een aandoenlijk fchouwfpel ? Ik wou , dat wij 'er allen bij tegenwoordig waren geweest. nikolaas. Waar was hij dan zo fchielijk van daan gekomen ? de vader. Zijn fchip was, gelijk gezegd is, geftrand, en in (tukken geflagen op de Hollandfche kust. Hij zelf had zich op eene plank gered, en was gelukkig aan land gedreeven. Hij vermoedde met recht, dat het gerucht nopens dit ongeluk ras ter ooren van zijne moeder en van zijne zuster zou komen, en daarom fpoedde hij, zo veel hij immer kon, weder naar huis, om zijne moeder en zijne zuster te overtuigen, dat hij nog leefde. Even te vooren was hij achter den tuin afgefteegen, ten einde het vermaak te hebben om haar door zijne fchielijke en onverwachte verfchijning te verrasfen. Nu zegt mij toch , in welke hartstocht , in welke gemoedsbeweeging mogen deeze beiden , broeder en zuster, thans wel zijn ? diderik. In eene hartstocht van liefde en van blijdfchap! de vader. Wij willen ons voornaamlijk do eerfte hartstocht daarbij erinneren, omdat wij voor  elfde samenspraak. 151 voor de tweede reeds eene andere prent opgehangen hebben. — Maar in welke hartstocht is hier de moeder verbeeld, daar zij van de terugkomst, en dus van de behoudenis van haaren zoon nog niet fchijnt te weeten? nikolaas. In eene hartstocht van verlangen. — Maar wat beduiden dan de twee andere beelden , die behalve de reeds gemelden nog op onze prent te zien zijn ? de vader. Dat zal ik u zeggen, Nikolaas. Deeze vrouw, die hier aan de rechterhand zittende verbeeld wordt, is eene vriendin der bedroefde moeder. Zij is gekomen, om haar te troosten; maar, dewijl zij haar zo bedrukt en bedroeft vindt, wordt zij zelve insgelijks zo droevig en aangedaan, dat zij zelve troost van anderen behoefde. nikolaas. Vader! waarover is zij dan zo zeer aangedaan? de vader. Over het ongeluk haarer vriendin, welke zij wenscht te helpen, en welke zij toch niet helpen kan. johannes. Zij bevindt zich dan ook wel in eene hartstocht? de vader. Zekerlijk, en wel in eene zeer edele hartstocht, die onze natuur eer aandoet. johannes. O, hoe wordt dan deeze harts« tocht genoemd ? K 4- D*  j$2 zielkunde voor kinderen. de vader. De hartstocht van medelijden, die daarin beftaat.dat men over het ongeluk, welk eenen anderen bejegende, droevig en aangedaan is. johannes. Ach! Dat is dan al de negende hartstocht, die wi| hebben leeren kennen. — Maar wat beduidt dan toch die werkman, welke, daar in den tuin ftaat ? de vader. Dat is de tuinman, die insgelijks in eene hartstocht, in eene gemoedsbeweeging is, maar weder in eene andere, dan de overigen. Deeze bad ook gehoord, dat de zoon van het huis verongelukt was , en hij dacht derhalve niet, dat bij hem ooit weder zou zien. Op eens ontdekt hij hem daar nu in zijnen tuin, en is deswege genoegzaam geheel buiten zichzelven van verwondering. diderik. Hoe heet dan de hartstocht,waarin deeze is ? johannes. Ei! Dat kan men immers wel van zelfs zien ! Hij is in eene hartstocht van verwondering. Niet waar, Vader ? de vader. Gij hebt het wel getroffen, Johannes; en waarfchijnlijk behoef ik u nu ook eerst niet te zeggen, wat dat voor een hartstocht zij? johannes. O, dat is toch gemaklijk te begrijpen! Wanneer wij ons verwonderen over iets,  elfde samenspraak. 153 iets, 't welk wij in 't geheel niet verwacht hadden. de vader. Derhalve blijdfchap over iets nieuws , of over iets onverwachts. Niet waar ? johannes. Ja! — Meer is toch wel op deeze prent niet te leeren. — Zal ik nu voorzeggen ? nikolaas. O! met uw verlof, jonge heer! ik heb zo lang niets voorgezegd ! de vader. Wie van u zich een toepaslijk voorbeeld uit de oude gefchiedenisfen erinnert, die zal mij dezelve hartstocht voorzeggen, waarvan hij het voorbeeld verhaalen zal. johannes. O dat is goed ! Ik weet reeds een. de vader. Van welke hartstocht of gemoedsbeweeging ? johannes. Van de hartstocht der liefde. de vader. Welaan dan, Johannes, verhaal ons eerst uw voorbeeld van de hartstocht der liefde. johannes. In Symkufi heerschte eens een tiran, met naam Dionifius. Ten zeiven tijde leefden aldaar twee vrienden, waarvan de een Damon,en de andere PMbias was geheeten. Nu wilde eens de tiran den onfchqldigen Damon K 5 laa"  X54 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. laaten ombrengen, en bad hem reeds in gevangenis geworpen. Maar Damon fmeekte hem, dat hij hem toch eerst vergunnen mogt, naar zij'n vaderland te reizen, om van zijne nabeftaanden en vrienden affcheid te neemen. Ja, zeide Dionijius de dwingeland, dat wil ik u wel vergunnen; maar 'er moet iemand gevonden worden, die zo lang voor u in de gevangenis blijven, en ook voor u fterven wil, wanneer gij ten beftemden tijde niet weder terugkomt. Daar was nu zijn vriend Pithias terftond gereed; hij liet zich blijmoedig voor hem in de gevangenis opfluiten, en Damon reisde naar zijn land. De bepaalde dag, op welken hij weder terug zou komen, om ter dood gebragt te worden, brak aan, maar nog was geen Damon te zien of te hooren. Toen beval de tiran, dat men Pithias naar de gerechtsplaats heen zou voeren. Deeze verheugde zich, dat hij voor zijnen lieven Damon fterven zou, en ging gerust en vergenoegd heen. Op eens hoorde men geweldig fchreeuwen, en men zag eenen man, die uit alle magt midden door het gedrang des volks naar de gerechtsplaats fpoed. de. Dseze was Damon zelf. Hij viel zijnen vriend Pithias om den hals , en ontfchuldigde zich, dat bet hem onmooglijk was geweest, eer  elfde samenspraak. Ï5S eer weder terug te komen: maar Pithias werd 'er droevig om, dewijl hij wenschte, dat hij zou uitgebleeven zijn. Toen verwonderde zich de tiran over de edele vriendfchap van deeze beide mannen, fchonk hun beiden het leeven, en verzocht alleenlijk dit van hun, dat zij hem in hun verbond van vriendfchap meda wilden influiten. de vader. Dat is zelfs een dubbel voorbeeld; vooreerst van de hartstocht van liefde ? en dan van de hartstocht van — nikolaas. Van verwondering. de vader. Welgezegd. — Want in de fterkfte hartstocht van verwondering was de tiran, en waarfchijnlijk allen, die 'er tegenwoordig waren. diderik; De aanfchouwers waren ook veelligt wel voorheen, eer Damon terug kwam , in eene hartstocht van medelijden, wegens den armen Pithias, die onfchuldiger wijze fterven zou? de vader. Dat waren zij buiten twijfel; derhalve behoeven wij ook daarvan geen ander voorbseld b'jcebrengen. nikolaas. O, zal ik nu eerst een voorbeeld van de hartstocht van verlangen verhaa. len? de  156" zielkunde yook kinbiris, de vadee. Verhaal dan! Wij zullen hooren. nikolaas. Toen Arthemifia, koningin van Karie, haaren echtgenoot, Maufolus door den dood verboren had, was zij ten eenemaal ontroostbaar. Zij ftichtte ter zijner eer een prachtig gedenkteken , welk naar hem Maufa. hum genaamd werd; en dewijl zij het doode ligchaam van haaren man had laaten verbranden , ftrooide zij daaglijks een weinig van zijne asch in haaren drank , en dronk ze du» mede op. de vadee. Zeer wel.— Zij was zekerlijk in eene gevoelige hartstocht van verlangen. — Nu dan, Johannes zegt mij de hartstocht der liefde en der verwondering ; Diderik de hartstocht des medelijdens; en gij, Nikolaas, de hartstocht des verlangens voor ; maar iedere in die orde, gelijk wij ze heden hebben leeren kennen. joiunnks. Ik maak derhalve een begin! De hartstocht van liefde beftuat in eene begeerte, om fteeds nader met iemand vereenigd te worden , en teffens in eene begeerte, dat het den geenen, welken men liefheeft, altijd bovenmate wel moge gaan. HisoiAAs. Nu kom ik! — De hartstocht van ver-  elfde samenspraak. 157 verlangen beftaat in eene droefheid over de af me. zigheid van eenen anderen. diderik. Nu ik ! — De hartstocht van medelijden is droefheid over het ongeluk van eenen anderen. johannes. En nu is het mijne beurt wederom | — De hartstocht van verwondering is Mijd' fchap over iets nieuws, of over iets onverwachts. de vader. Dat ging zeer gezwind! — Ik heb het naauwlijks zo fchielijk kunnen opfchrif ven. — Thans volgt mij in den tuin. TWAALF-  158 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. TWAALFDE SAMENSPRAAK. flrdinand. V ader! Waarom ziet gij 'er heden zo droevig uit ? de vader. Omdat ik het inderdaad ben. ferdinand. Waarom dan? de vader. Omdat ik u heden iets droevigs te zeggen heb. allen. Iets droevigs? de vader. Ja, iets zeer droevigs. ferdinand. Ei, Jieve Vader! wat is 't dan toch? de vader. Kan men nalaaten droevig te zijn, wanneer men van zijne broederen iets kwaads moet zeggen ? willem. Heeft Vader dan nog broeders? de vader. Ik heb ze, als zand aan den oever der zee. allen. Ach! de vader. Stammen niet alle menfchen op den aardbodem van eenen Vader af? Hebben niet allen eenen en denzelven God tot hunnen Schep.  twaalfde samenspraak. 159 Schepper en Onderhouder? Zijn dus niet alle menfchen inderdaad lijflijke broeders, en moeten wij derhalve niet droevig zijn, wanneer wij fommigen van hun op dwaalwegen zien, die ten verderve leiden ? johannes. Wat is 'er dan gebeurd? de vader. Iets nieuws juist niet; maar des te erger is 't , dewijl het ongeluk, waarvan ik heden tot u moet fpreeken, reeds zo oud is, als de waereld, en men het echter tot heden toe nog niet verholpen heeft. johannes. Nu, Vader, wat is 't dan toch, dat ongeluk? de vader. Bereidt u, om iets bejammerenswaardigs te hooren. — Eenigen onzer broederen, mijne lieve Kinderen, zijn krank, zeer krank. —■ diderik. O, dat is immers''zo een groot ongeluk juist niet! Zij zullen wel weder beteren , of fterven. de vader. Van de krankheid, die ik meen, betert men niet zo ligt; zelfs de dood kan ze niet doen ophouden. Is men niet reeds voor zijnen dood daarvan geneezen: o dan — ziddert, Kinderen! — dan neemt men ze mede in de eeuwigheid! nikolaas. Dat moet toch wel eene ver* fchriklijke krankheid weezen! «x  l(jO zielkunde voor kinderen. de vader. Dat is zij ook; en om u niet langer in onzekerheid te laaten : zo weet, Kinderen, dat ik niet van krankheden des ligchaams, maar van iers veel ergers.van krankheden onzer^ tmjlerflijkc Ziel fpreeke. j hendrik. Kan dan de Ziel,onze Ziel, ook wel krank worden! de vader. Zij kan het,helaas! niet flechts worden; maar, helaas! is menige Ziel inderdaad zeer gevaarlijk krank. Geeft wel acht; ik wil eens beproeven, of ik het u kan doen fcegrijpen. Zegt mij vooreerst, wanneer is ons ligchaam recht gezond? diderik. Wanneer ons niets zeer doet, en wanneer wij alle onze bezigheden goed kunnen verrichten. de vader. En wanneer zeggen wij, dat ons ligchaam ziek is ? diderik. Wanneer wij pijn gevoelen, en wanneer wij onze bezigheden niet goed kunnen verrichten. de vader. Wanneer het nu der Ziel eens menfchen op dezelve wijze gaat; wanneer zij fmert of misnoegen ondervindt, en wanneer zij in 't geheel niet in ftaat is, om iets goeds te denken en te doen : is ïij dan gezond of krank ? allen. Krank!. DE  twaalfde samenspraak. l5t de vader; Nu, etlijke zodaanige zielskrankheden wil ik u heden befchrijven, cpdac gij u daarvoor in acht moogt neemen. — Eerstlijk is 'er eene» en wel eene zeer leelijke, die men haat, of de hartstocht van haat noemt. johannes. Foei! De vader. Ja wel, foei! Want fchande is 't voor de menscbheid, dat 'er ooit menscblijke zielen waren, met deeze leelijke krankheid bebebt; Weet gij, waarin zij beilaat ? allen. Neen! de vader. Gave God, dat gij ze uit uwe eigene ondervinding nooit moogt leeren kennen! En verbeeldt u eens , —- en zij beftaat daarin,— dat men den geenen, welken men haat, alles kwaads gunt, en zich verblijdt, wanneer hem iets kwaads wedervaart! allen. Foei! Dat is immers alleraffchuuwlijkst! de vader. Gelijk ik u ook voorheen zeide. — Wat meent gij nu wel: kan eene Ziel, die zo jegens den eenen of anderen mensch gezind is, wel met zicbzelve te vreede zijn ? johannes. Neen, zeker niet! de vader. Of kan zij wel vertrouwen, dat God, degoedertierene liefderijke God,met haar te vreede zij ? diderik. O, hoe kan zij dat doen? L di  jCi zielkunde voor kinderen. de vader. Kan derhalve zodaanige Ziel wel eene waare en duurzaame gelukzaligheid genieten ? . diderik. Neen! johannes. Die gelukzalig is , moet noodzaaklek met zichzelven te vreede zijn, en hij moet weeten, dat de goede God ook met hem 'te vreede is. iie vader. Gij zegt wel, Johannes. Derhalve kan hij, die eenen anderen haat, onmoogüjk gelukzalig weezen. Ontevreede over hem, dien hij haat, ontevreede met zichzelven , voedt zijne Ziel niets dan zwarte , affchuuwlijke gedachten,diehemzelven allermeest kwellen, en hem hinderen, iets goeds te denken , te fpreeken of te doen. Verdient zodaanig eene Ziel nu niet wel, dat wij ze krank noemen ? allen. Ja zekerlijk! de vader. Maar gelijk nu die geene, wiens ligchaam krank is, gemeenlijk meer dan eene foort van ziekte ondervindt;— bijvoorbeeld: hoofdpijn, fteeken in de borst, pijn in de zijden, kramp in de maag, enz. — zo pleegt ook deeze zielskrankheid zelden alleen te komen , maar integendeel andere even zo affchuuwlijke ziekten met zich te voeren. Eene daarvan, welker blooten naam ik zonder afkeer  TWAALFDE-SAMENSPRAAK. 1.6*3 keer niet uit kan fpreeken, —- wordt de nijd, of de hartstocht van nijd genaamd. hendrik. Ach! Dat is die zelve krankheid, waarmede Jofephs broeders zo zeer befmet waren ! de vader. Zeer recht! — Zij waren 'er misnoegd of droevig over, dat het hunnen broeder wel ging, dat vader Jakob hem zo bijzonder liefhad , en hem eenen bonten rok liet maaken. En daarin beftaat juist de nijd. Maar zij waren ook teffens in een hartstocht van haat; want zij gunden hunnen armen onfchuldigen broeder alle ongeluk , en zouden zich zeer verblijd hebben, wanneer het hem onge. meen kwaad gegaan ware. johannes. Maar, Vader, hadden dan Jo. Jsphs broeders nog niets van God gehoord? de vader. Gij hebt groote reden, om zo te vraagen: want inderdaad is 't onbegrijplijk , hoe die geen, welke den goeden God zelfs maar een weinig heeft leeren kennen, zo affchuuwlijk gezind kan zijn! En nogthans was dit hier het geval. Jakob toch, die zelf een godvruchtig man was, zal waarfchijnlijk niet hebben nagelaaten, zijnen kinderen al vroegtijdig de kennis van God, hunnen Schepper en Onderhouder, inteboezemen; maar buiten twijfel hadden zij op dit onderwijs geen behoorlijke acht gegeeL 2 ven,  lÖA ZIELKUNDE VOOR KINDERE».' ven, hadden niet genoeg daarover nagedacht, hadden hetzelve in den wind geflagen. Een ontzaglijk voorbeeld, wat van kinderen worden kan, wanneer zij eerst beginnen, zich aan ligtvaardigheid overtegeeven , en bij het onderwijs en de vermaaningen hunner ouderen en leeraaren verftrooid en onachtzaam te zijn! O mijne lieve Kinderen, drukt dit voorbeeld uwe zielen diep in, en ziddert voor de waarbeid , dat ook kinderen van goede , vroome ouderen godloos kunnen worden, wanneer zij is vermaaningen yan verflandige lieden niet in allen deele opvolgen! nikolaas. Zijn 'er dan nog meer zulke leelijke krankheden? de vader. Helaas! — 'Er is nog eene andere , en wel eene insgelijks zeer vreeslijke , die men toorn noemt. nikolaas. (Yzende.) Ach! Foei! de vader. Gij ijst 'er van; ik ook! Denk maar, wat dat weder voor eene affchuuwlijke hartstocht is ! Zij beftaat in eene fterke begeerte , om eenen anderen, van wien wij gelooven beleedigd te zijn, iets kwaads toetevoegen. johannes. O, van die krankheid hebben wij ook reeds iets gehoord in de oude gefchie-tenis ?  ïWAAXFDE SAMENSPRAAK. I6J de vader. Bij welke gelegenheid? johannes. Toen Alexander op zijnen vriend Kiitus toornig werd, en hem zelfs dood frak. hendrik. Ja! maar ook reeds voorheen, en veel vroeger, toen Kam z;jnen broeder Abü dood floeg. de vader, 't Is goed, dat gij u die voorbeelden erinnert. Nu behoef ik u niet eerst te zeggen, wat dat voor eene woedende krankheid is, en tot welke fchriklijke dingen zij ds menfchen verleiden kan. Een toornig men.-ch is een raazende; is zich zijner niet recht bewust, en handelt daarom, gelijk een dol dier. Men behoorde hem even zo, als eenen krankzinnigen , optefiuiten, om te verhoeden, dat hij geen fchaade aanrechte. hendrik. Gefchiedt dat dan niet? de vader. Somtijds wel; — maar, dewijl de toorn eene fchielijk opkomende woede is, die men niet voorheen zien kan, zo is de fchaade gemeenlijk reeds gefchied, eer de overheid'er iets van verneemt; en dan blijft 'er niets meer voor haar overig, dan den toprnigen, anderen ten voorbeelde en ter waarfchouwing, te ftraf• fen. ferdinan3. Maar de arme menfchen kunnen het toch wel niet helpen, dat hunne Zie zo kiank is. L 3 rE  'l66 ZIELKUNDE VOOR KISDERESLJ de vader. Indien dat zo ware , zou bet onrechtvaardig zijn, hen deswege te ftraften: maar helaas ! kunnen zij het maar al te veel helpen. Zal ik u eens verhaalen , hoe deeze krankheid begint? allen. O ja! ten einde wij ons daarvoor kunnen hoeden! de vader. Gemeenlijk wordt 'de grond daartoe reeds in de vroegfte kindsheid gelegd. 'Er zijn onnozele lieden, dis den kleinen kinderen altijd hunnen wil laaten. Willen zij iets hebben, terftond geeven zij het hun; willen zij iets niet gaarn hebben, of niet gaarn doen, terftond blijft het na. Daardoor verwend, beginnen dan de kinderen vooreerst eigenzinnig te worden; dat heet, zij begeeren, dat altijd dat geen gefchiede , 't welk zij wenfchen , en dat dat geen niet gefchiede , 't welk zij niet willen. Nu zijn zij reeds onverdraaglijke kleine fchepfeltjes. Dan is hun dit, dan dat niet naar den zin; dan heeft hun die, dan geen iets in den weg gelegd. Daar heeft men dan een eeuwig twisten , een eeuwig fchreien en weenen. Wordt nu het jongsken of meisje een weinig grooter , en gevoelt het reeds eenige krachten : dan begint het van tijd tot tijd, alle andere kinderen door geweld te willen dringen, om te doen, 't geen hun behaagt,  • TWAALFDE SAMENSPRAAK. l5? haagt , en natelaaten , 't geen hun niet tehaagt. Dan gaat het wel zo ver, dat het die geenen, op welken het boos wordt, befchimpt, befpot, ftoot , flaat, of naar hen werpt. Gij kunt ligt denken, dat zulks een affchuuwlijk fchouwfpel voor ied.r redelijk mensch moet zijn , die daarbjj tegenwoordig is; en dat deeze niet na zullen laaten, zodaanig een woedend kind te vermaatten , om zich zo niet te gedraagen. Wild-' het nu deeze vermaaningen gehoorzaam opvolgen; wilde het zich flechts een weinig geweld aandoen , en daarbij dikwijls God om zijnen alvermogenden bijftand tot beterfchap hartlijk aanroepen : zo zou het hem dan nog gemaklijk vallen, om zich van deeze verfoeilijke gebreken te bete ren. Want, gelijk gij weet, zo lang de ziel nog jong is, kan zij iedere deugd aanneemen, en ieder gebrek weder ontwennen. Maar wee dien, die daarmede draalt? Want hoe ouder wij worden, hoe zwaarder het ons valt, dat geen weder te ontwennen , te ondeeren , 't welk ons reeds tot eene gewoonte geworden was. Zo gaat het nu fommige van zodaanige kinderen. Zij verwaarloozen den rechten tijd tot betering, en beteren zich derhalve nooit, Hun toorn wordt fteeds geweldiger en onwederftaanlijker: tot dat zij eind-lijk zelfs zo ver L 4 k0"  j68 zielkunde voor kinderen. komen, als Kaïn en Alexander, die vriend eri broeder konden dooden. — O Kinderen! Kinderen ! God, de almagtige God bewaare toch uwe jon e zielen , dat zij zich nooit aan toorn , aan on ■ illigheid jegens eenen haarer broederen overgeeven! — Ziet hier een en ander affchrikkend voorbeeld van zodaanige ongelukkigen in de prent, welke wij tot onze daaglijkfche waarfchouwing willen ophangen. (Zie plaat III. letter L.) In de eerfte plaats is hier afgebeeld een naarftig , aartig en beminnenswaardig kind, welk zijn grootfte genoegen daarin vindt, alle dagen wijzer, verftandiger en beter te worden. Het is opmerkzaam Ln de leeruuren, vriendlijk en gezellig jegens zijne medeleerlingen , bemint orde en zindelijkheid in alle zijne zaaken, en is zijnen ouderen en vrienden in alle dingen gehoorzaam. Wat wonder, dat zo een kind van allen geliefd wordt?— Het tweede knaapje, welk daar nevens hem ftaat, ïs juist het tegendeel van hem; traag , onachtzaam, onvriendlijk, ongeregeld, en ongehoorzaam. Wat wonder, dat niemand dien jongen lijden mag? Evenwel wilde hij het gaaun even zo goed hebben, als hij, ais die vlijtige; en, dewijl hem .dat nu niet gelukt, begint hij deezen zijnen beminnenswaardigen medeleerling te haaten, als of  twaalfde samen 5 F raak. 169 of hij de oorzaak van zijn ongeluk ware. Doch hij haat hem niet alleen, maar is ook nijdig jegens hem; dat hevt, hij bedroeft zich over al het goede, welk die gehoorzaame zoon bezit , ot doet. Ziet, hoe haat en nijd hem uit het aangezigt te leezen zijn, terwijl hij daar ftaat en zich ergert, dat het goede knaapje weder zo leergierig is , en deswege op nieuws door zijnen leeraar gepreezen en geliefkoosd zal worrlbn.— Foei, eene leelijke prent! Wij willen onze oogen 'er maar ras van afwenden. hendrik. O, dat is toch ook wel niet waar, dat 'er zo een affchuuwlijk kind ergens gevonden worde; dat heefc deplaatfnijder veelligt zo maar verdicht ? de vader. Ik wilde het zelf wel gelooven, Hendrik; ten minfte hoop ik, dat 'er zulke wangedrochten maar zelden gevonden worden. — Nu, laaten wij toch ook nog de andere helft onzer huidige prent met opmerkzaamheid befchouwen! hendrik. Foei! Daar is toch weder even zo iets leelijks, zo iets kwaads, op te zien! be vader. Behaagde het den Hemel, dat ook dit flechts eene verdichting ware! — Ziet daar eenen woedenden jongen, dien de toorn onzinnig gemaakt heeft ! Hij meent, door het andere knaapje,ik weet niet waarin? beJeedigd L S te  J70 Z I E1 K U"N D E VOOR KINDEREN.' te zijn. Deswege brandt hij van begeerte, hem kwaad toetevoegen. Hij grijpt eenen fteen, en zonder te bedenken, dat bij den anderen daarmede dooden , of ten minfte van zijne gezondheid berooven kan, werpt hij daarmede naar hem. — Ongelukkig kind! Hoe zal het u gaan, wanneer gij niet ras begint, de gevaarlijke krankheid uwer ziel te leeren kennen en te verhelpen? Gij zult een booskop worden, wien noch God noch menfchen kunnen liefhebben , wien God en menfchen zullen moeten ftrafFen, om u door een fmertlijk lijden tot kennis uwer boosaartige gemoedsgefteltenis en tot beterfchap te beweegen. —■ Weg met dat verfoeilijk gezigt! • johannes. Zullen wij deeze krankheden der ziel, deeze leelijke hartstochten ook opfchrijven ? de vader. Ja, Johannes; wij willen ze opfchrijven, om ons diaglijks met afkeer te erinneren, dat 'er zulke gevaarlijke zielskrankheden zijn, voor welken wij op onze hoede fteeds moeten zijn. Zeg mij dan voor, wat ik fchrijven zal! johannes. De hartstocht van haat bejlaat daarin, dat men eenen anderen iets kwaads gunt, en zich verheugt, wanneer hem iets kwaads wedervaart. BE  TWAALFDt. SAMENSPRAAK. I?f be vader. Ik heb het. johannes. De hartstocht van nijd beflaat daarin , dat men zich bedroeft over 't goede , -welk eenen anderen bejegent. de vader. En eindelijk ? johannes. De hartstocht van toom : — deeze is eene begeerte, om eenen anderen, van welken men meent beleedigd te zijn, iets kwaads toetevoegen. de vader. En nu geen woord meer daarvan!— Komt, wij willen uitgaan, om in gezelfchap van goede menfchen te vergeeten, dat 'er ooit menfchen waren, die zich door hunne ongeregelde driften deezen fchoonen en heerlijken naam onwaardig maakten! DER-  J72 zielkunde VOOR k i S d IX I !f. DERTIENDE SAMENSPRAAK. ferdinand. \^ader! Zullen wij heden nog meer van zulke affchuuwlijke zielskrankheden hooren ? de vader. Helaas! Die geenen, welken wij gisteren gehoord hebben, zijn het nog niet allen. johannes. Ik wou, dat dat hóofdftuk eens voorbij ware! de vader. Ik ook, Johannes! — Zal ik de andere zielskrankheden misfchien liever overilaan V johannes. O neen! Wij moeten ze toch leeren kennen, om 'er ons voor in acht te kunnen neetnen. de vader. Nu, we! aan dan ! Ik wil het zo kort, als mij mooglijkis, zoeken te maaken. — Hier heb ik wederom eene prent. Befchouwtze allen met aandacht; en dan moogt gij zeiven raaden, aan welke hartstocht de ziel des   5T . ■■■III Hl "  dertiende samenspraak. 173' i des mans, die hier afgebeeld is, krank ligt. (Z;e plaat III. letter M.) willem. Hij fpit een gat in de aarde! hendrik. Hij heeft ook een kist bij zich ftaan; wat mag hij toch daarin hebben ? de vader. In de kist heeft hij geld; en dat wil hij hier, zo het fchijnt, in de aarde begraaven. hendrik. In de aarde begraaven?Ei, waarom dan toch? de vader. Dewijl hij geenen lust heeft, om het tot iets goeds aan te wenden; en, dewijl hij zonder oorzaak bezorgd is, dat het hem ontnomen of ontftolen mogt worden. johannes. Ach! Ik weet het reeds, wat deeze man voor eene hartstocht heeft. diderik. Wat dan voor eene ? johannes. De hartstocht van gierigheid. hendrik. Foei! Een gierigaart! de vader. Ja! mijne lieve Kinderen! hel is een gierigaart, dien gij daar afgebeeld ziet.— Maar, waaraan kent gij hem dan toch, Johannes. johannes. Ei, daaraan, dat hij het geld ao zeer lief heeft! db vader. Hij had dus eene begeerte, om fchatten, groote fchatten te verwerven. — Is dat dan niet recht, niet geoorloofd, wanneer men met  f?4 zieikünde voor kindere-k- met alle vlijt zoekt, iets te verwerven , eri dat geen, 't welk men verworven heefr, wel bij een te houden ? Ik meen, dat de fpaarzaamen zulks ook deeden, en de fpaarzaamheid is toch zekerlijk niets kwaads ? johannes. Ja, maar — men moet toch niet al te begeerig naar het geld weezen. de vader. Gij meent dan, dat het onderfcheidt tusfchen den gierigaart en den ipaarzaamen alleen daarin beftaat, dat de eerfte eene al te groote, de laatfte eene maatige begeerte hebbe, om iets voor zich te verwerven ? johannes. Ja! de vader. Gij hebt wel geen ongelijk, Johannes; maar ik geloof echter, dat 'er nog een ander onderfcheid tusfchen beiden is; een onderfcheid, welk nog zigtbaarer is,dan dit.— Waartoe begeert dan toch wel de gierigaart het geld ? — Is 't misfchien daar toe, om het ten zijnen beste, en ook ten beste van andere menfchen te befteeden ? johannes. Deeze, die hier uitgebeeld is, zekerlijk niet! Hij begraaft immers het geld' in de aarde! de vader. Derhalve alleen daartoe , om het maar te hebben, om het maar te bezitten, om het te bewaaren, zonder 'er eenig goed gebruik van te maaken. — Doch, waartoe bemoeit zich  dertiende samenspraak. 175 zich integendeel de fpaarzaame , om iets te verwerven ? diderik. Om het te gebruiken. de vader. En waartoe? diderik. Ten beste van zichzelven en van andere menfchen. de vader. Wel gezegd! — Komt Kinderen , ziet daar een voorbeeld in de vrouw van deezen gierigaart! Deeze is 'er ook met alle naarftigheid over uit, om door arbeid en fpaarzaamheid iets over te winnen. Doch waartoe ? Is 't veelligt, om het ook te begraaven ? Neen t Ziet in onze prent het gebruik, welk zij' daarvan , van haaren overvloed, zoekt te maaken. Zij helpt daarmede den armen. hendrik. Dat is nog eene braave, eene deugdzaame vrouw! johannes. 't Is maar jammer. dat zij zo eenen gierigaart, zo eenen vrek, tot haaren man heeft! de vader. Kunt gij mij nu zeggen, wat de gierigheid eigenlijk zij ? Ik wil het terftond op. fchrijven, Johannes? johannes. De gierigheid is eene begeerte naar fchatten , niet om ze tot een goed einde te befteeden, maar alleen om ze te hebben en ze te iewaaren. sa  V?6 '2ïttKTJÏTCE voor kinderi».1 de vader. Goed! — Hier is eene andere prent. Komt en ziet wat daarop afgebeeld ir. ( Zie plaat IV. letter N.) ferdinand. Ach! Hier is een galant heer afgebeeld, die aan eenen armen ouden man Iets geeft! willem. Waarom ftaat hij dan zo ftijf, en ziet zo rondom zich ? hendrik. En waarom mag hij toch wel de hand zo hoog ophouden ? de vader. Alles om eene enkele oorzaak, die gij wel zeer bezwaarlijk zult kunnen raaden? hendrik- Ja! Wie kan dat weeten ? de vader- Nu,fik wil'het u dan zeggen; de ziel van deezen man is insgelijks krank, lieve Kinderen! johannes- Waaraan dan, Vader? de vader. Ook aan eenêkwaadehartstocht, die den mensch, welke daarmede beheht is $ zeer ellendig maakt. Men noemt ze eer- of roemzucht. johannes. Ha ! Ha ! nu weet ik reeds, waarom hij de hand zo hoog ophoudt, en waarom bij zo rondom heen ziet ? de vader. Nu? johannes. Hij wil, dat de menfchen zullen   m  dertiende samenspraak. 177 len zien, hoe veel geld hij den armen ouden man geeft, en daarom ziet hij rondom zich , of 'er ook misfchien iemand tegenwoordig of nabij zij, die het bemerkt. de vader. Gij hebt het getroffen, Johannes.-— Ziet gij nu wel, waarin de ziekte v;n deezen man baftaat ? Hij doet al 't geen, 't welk hij verricht, geenzins deswege, dewijl het goed, dewijl het edel is, dewijl God het gebooden heeft, maar eenig en alleen deswege, om van de menfchen geroemd en gepreezen te worden. hendrik. Dat is wel dom! — Wat heeft hij dan toch daarvan, wanneer de menfchen hem roemen en prijzen? de vader. Gij hebt gelijk, Hendrik. — De roem en de berisping der menfchen maaken ons geen hairbreed , geen zier, beter of erger, dan wij voorheen waren; en derhalve behoorden wij daarom eigenlijk niets te doen. Door weltedoen, door rechtfchapen te handelen, en door bekwaamheden, zich de liefde zijner medemenl'chen te verwerven; ja, dat is eene andere zaak; dat kan ons inderdaad gelukkiger maaken. Want, wanneer veele menfchen ons liefhebben, dan zoeken ook veele menfchen ons blijdfchap en genoegen aantedoen.en onze welvaart op allerhande wijze te bevorderen. Dan hebbeD wij bet derhalve inderdaad goed. Maar M 'de  Ï78 zielkunde voor kinderen. de enkele roem en de enkele berisping vervliegen in de lucht, gelijk de woorden, waardoor zij uitgedrukt worden. Is 't dan niet groote dwaasheid, om zo een luchtbelletje iets te doen ? hendrik. Ja, dat is waar! de vader. Daarenboven houdt toch ook het goede op, iets goeds te zijn, wanneer men het alleen deswege doet, om van de menfchen gezien te worden, om zich groot daarmede te maaken voor de lieden, en zich daarvoor te laaten rcemen en prijzen. -— Of kan men wel zeggen, dat die man, welke daar in onze prent uitgebeeld is, den armen iets uit medelijden, of om Gods wil gegeeven heeft? johannes. Neen; hij doet het integendeel alleen, om zich te laaten zien. de vader. Derhalve mag dat geen, 't welk hij doet, ook geene goede deugdzaame handeling genoemd worden. johannes. Neen! de vader. Hier komt nog bij, dat de eerzucht de arme menfchen, die daarmede bezet en befmet zijn, onuitfpreeklijk ellendig maakt. Want, dewijl zij hunne geheels gelukzaligheid daarin Hellen, om van anderen gepreezen te worden : zo bejegent hun bijkans in ieder oogenb'ik iets, welk hen misnoegd maakt. Nu eens   tl. jr o. étf.  dertiende samenstraax. 179 eens hebben de menfchen in 't geheel niet aangemerkt, dat zij iets prijswaardigs deeden, en zwiigen 'er dus in 't geheel (lil van ; dan wederom verheffen zij hunnen lof niet hoog genoeg; en dan worden 'er zelfs eenigen gevon* den, die hun gedrag laaken. Ziet, Kinderen, dan is zodaanig een eerzuchtig mensch fteed» ontevrede met de menfchen, met zijn eigen lot, en met zichzelven , al had hij voor 't overige ook nog zo veel reden om zeer vergenoegd en gelukkig te zijn.— Zijn dat dan ook niet beklagenswaardige lieden , die zich zo door eerzucht laaten regseren ? allen. Ja'. Zekerlijk! de vader. Ik heb u beloofd, mij bij dee«' ae zielskrankheden niet lang te zullen ophouden : derhalve ook weg met met deeze prent! Hier is nog eene andere! (Zie plaat IV. letter O.) nikolaas. Ach! Wat is dan dat? Deeze jongeling fchijnt zichzelven wel voor het hoofd te liaan ? dk vader. Ik wil u de gefchiedenis van deezen jongeling vertellen: dan moogt gij wederom zeiven raaden, wat zijne ziel wel eigenlijk mag ontbreeken. hendrik. O ja! de vader. Toen deeze jongman nog een M 2 klei-  l80 ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. kleine knaap en in zijn ouders huis was; toen zeiden hem zijn Vader en zijne leeraars dikwijls, dat hij toch alle vlijt moest aanwenden , om zeer veel te leeren , dewijl men in 't toekomende eens , wanneer hij onder vreemde lieden kwam , veel van hem vorderen zou. Maar — ik weet niet waarvandaan het kwam — hij had in 't geheel geene lust om iets te leeren. nikolaas. Geene lust ? Helaas! de vader. In de leeruuren leerde hij derhalve maar weinig, en buiten dezelve bragt hij zijnen meestert tijd met ftraatflijpen en met ■peelen door. johannes. Dat is wat fchoons ! de vader. Hij wou een koopman worden, en het was nu tijd, om hem den koophandel te laaien leeren. De koopman, aan wien hij gezonden werd , meende het zeer goed met hem ; hij wilde hem terftond op zijn kantoor neemen, opdat hij van jongs op in zodaanige dingen grondig zou geoefTer.d worden, welker kennis tot eenen bekwaamen koopman vereischt worden. Doch daarbij onderftelde hij nu zekerlijk, dat hij in het fchrijven en cijfFeren, in de Franfche en Engelfche taaien die vaardigheden, welke eenen jongen koopman onontbeerlijk zijn , reeds te huis verkreegen had. Hij  dertiende samenspraak. 18 i Hij gelastte hem derhalve tot eene proeve eenen Franfchen brief aan eenen koopman te Marfiille te'fchrijven, en eene rekening voor hem optetellen. Daar zat nu de arme fchelm, en beet van angst de nagels van zijne vingers, niet weetende, hoe hij het eene of het andere aan zou vangen. Het was hem onmooglijk, om het geen hem bevolen was ter uitvoer te brengen , en geraakte deswege in de uiterfte verlegenheid. Toen dacht hij te rug aan zijne verkwiste jaaren, aan de jammerlijk verkwiste jaaren zijner jeugd en j^ngelingfchap, en zuchtte overluid: „ Ach! wat ben ik toch voor „ een onverdandig mensch geweest, dat ik de „ goede gelegenheid, die ik had, om iets te „ leeren, niet beter waargenomen heb! Wat „ zal'er nu van mij worden?" Terwijl bij dit zeide, floeg hij met zijne hand voor zijn voorhoofd, als of hij zich daarvoor draden wilde, dat hij niet vlijtiger geweest was, en zijnen tijd niet nuttiger bedeed had. En in deeze houding is hij hier afgebeeld. Nu zegt mij, in welke hartstocht mag thans wel zijne ziel zich bevinden? nikolaas. Ik geloof, Vader, in de harts tocht van droefheid. De vader. En waarover ondervindt hij dan eigenlijk deeze droefheid ? M 3 Ni-  i8i zielkundevoor kinderen. nikolaas. Ach, Vader! daarover dat hij in zijne jeugd zo lui geweest is. de vader. Derhalve daarover, dat hij iets niet goed gedaan heeft? nikolaas. Ja! de vader. Nu dan, Kinderen, wilt gij weeten, hoe men zodaanig eene droefheid over iets, dat men niet goed gedaan heeft, gewoon is te noemen?— Men heet ze eene hartstocht van berouw. diderik. O die hartstocht is toch niet zo leelijk, niet zo affchuuwiijk, als de voorigen! de vader. Het is eene zeer heilzaame gemoedsbeweeging voor den geenen, die eens iets onrechts gedaan heeft: en nogthans was het zeer te wenfchen, dat a!!e menfchen voor altoos vrij daarvan bleeven ! johannes. Ja , dewijl men eerst iets kwaads moet gedaan hebben, eer men berouw ondervinden kan ! de vader. Zeer wel aangemerkt. — Dat gij allen dan toch ook deeze hartstocht niet anders , dan uit deeze prent moogt leeren kennen! hendrik. O, wij zullen ons, hoop ik, wel in acht neemen! willem. Hoe is 't dan naderhand dien jongeling nog gegaan ? ES   £  dertiende samenspraak. 183 de vadèr. Toen zijn heer terugkwam , bevond hij, dat hij van 't geen hij hem had opgegeeven", nog niets gedaan had; en hij hoorde teffens tot zijne groote verwondering; dat hij van dat alles nog niets verftond. — Wat zou hij nu met hem aanvangen ? Op het kantoor kon hij hem onmooglijk gebruiken, en andere bezigheden had hij niet voor hem. Toen zeide hij derhalve tot hem; dat hij zo goed mogt zijn, om weder heen te gaan, daar hij van daan gekomen was, ten einde eerst wat te leeren, eer hij een koopman wilde worden. Des moest hij weder zijnen bundel pakken, en naar huis terugkeeren. johannes. Dat zal geen lieflijk gezigt voor zijne ouders geweest zijn, toen hij 'er zo wederom aan kwam? de vader. Dat kunt gij wel denken!—En wat zouden zij nu met hem beginnen ? Zij moesten hem wederom naar fchool zenden, en wel, dewijl hij nog zo zeer onkundig was, in een kinderfchool. — Ziet daar in deeze prent wordt hij afgebeeld, zo als hij nu voor de eerftemaal weder naar fchool gaat. (Zie plaat IV. letter P.) ïkrdinand. Wat doen dan die andere beide knaapen daar ? de vader. Zij verwonderen zich, den jonM 4 ge»  184 zielkunde voor kinderen. gen koopman, zo fchielijk, op eenmaal, weder in een fchooljongen veranderd te zien. „ Zie! „ Zie! Zegt de een tot den anderen, terwijl „ hij met den vinger op hem wijst, is hij dat „ niet, die, naauwlijks veertien dagen gelee ,, den, naar Hamburg reisde, en een koopman „ wilde worden." — „ Ja ! Ja! antwoordde „ de ander , dat is hij, dat is hij! Hij moet „ zich wel fchoon hebben g-jdraagen , dat hij , zo fchielijk terugkuuK ! " De jungman hoorde dit verachtlijk oordeel over zich, en hij was daarbij zo te moede, als of iemand hem een' fteek in het hart gaf. Ziet, hoe hij de oogen neerflaat! Hoe hij zijn gezigt afwendt, als of hij eene plaats zocht, daar hij zich voor de oogen der menfchen verbergen kon. In welke hartstocht meent gij nu, dat zijne ziel zich tegenwoordig bevindt ? johannes. Hij fchaamt z:ch! de vader. Gij hebt het geraaden, Johannes- — Zijne ziel is in eene hartstocht van fchaamte. Wat heet dat nu wel met andere woorden ? johannes. Hij is 'er bedroefd om, dat hij uit wordt gelagchen. de vader. Of dat hij zich veracht ziet.— Ook dit is, gelijk gij ligt denken kunt. gecr,e aangenaame gewaarwording. Ja, wanneer , Zijl!  dertiende samenspraak. l8$ zijn hart hem niet' veroordeelde, wanneer dat hem integendeel zeide, dat hij niet verdiene, van anderen veracht te worden : dan mogten de menfchen zeggen, wat zij wilden; dat zou hem niet deeren,hem niet bekommeren. Maar te gevoelen , dat men de verachting van andere menfchen verdiend hebbe: dat fmert! dat grijpt iemand in het hart! — Derhalve hoedt u ook daarvoor, dat gij nooit iets doet, 't Welk U met recht verachclijk kan maaken. Hebt gij u altijd daarvoor zorgvuldig in acht geno men, en valt het desniettegenftaande iemand in, u iets kwaads natezeggen : weest niet verlegen , geen braaf mensch zal de lastering gelooven, en in korten tijd zal den lasteraar zeiven alle de fchande treffen, welke hij u onverdiender wijze zocht aantewrijven. Nu voor deeze keer zult gij mij naar de rei, in welke gij zit, voorzeggen. Diderik maakt een aanvang. diderik. Wij hebben vooreerst leeren kennen de liartstochc der gierigheid. de vader. En waarin beftond dan deeze hartstocht? diderik. Daarin , dat men eene begeerte naar fchatten heeft , niet om ze op eene nuttige wijze te gebruiken , maar alleen om ze te hebben en om ze te bswaaren. M 5 »*  186 zielkunde voor kinderen. de vader. Goed!— Nu, Johannes, zeg gij mij verder voor ! johannes. Daarop volgt de hartstocht der eerzucht, die in eene begeerte naar roem beftaat. de vader. Ook goed! — Nikolaas thans is het uwe beurt! nikolaas. Dan komt de hartstocht des birouws, de vader. En wat is die dan ? nikolaas. Eene droefheid daarover, dat men iets kwaads gedaan heeft. hendrik. Nu ik ! — Niet waar, Vader ? de vader. Ja! — Zeg maar op! henbrik. De hartstocht der fchaamte is ook eene droefheid, en wel daarover, dat men van andere menfchen veracht wordt. de vader. Wel gezegd! — Verheugt u, Kinderen! Nu hebben wij voor 't eerst met de leelijke zielskrankheden gedaan. Morgen kunnen wij wederom van iets aangenaamers fpreeken. VEER-  veertiende samenspraak. 187 VEERTIENDE SAMENSPRAAK. willem rieden ziet Vader 'er eens we derom recht vrolijk en vergenoegd uit! de vader. Hoe kon het ook anders weezen , daar ik juist aan iets zeer aangenaams gedacht hebbe? willem. Waaraan dan? de vader. Bijaldien ik wist , dat het u allen even zo veel vermaak en vreugde veroorzaaken zou, dan wou ik tegenwoordig wel met u daarvan fpreeken? allen- O ja! O ja, lieve Vader! daar twijfelen wij niet aan! de vader. Nu, zo weet dan, mijne lieve Kinderen! dat ik tegenwoordig juist aan mijnen en aan uwen dood dacht,die veelligt haast zou kunnen volgen. johannes. Haast? de vader. Ja, wie weet! — Ik dacht naamlijk: daar uwe tante, die 'er kort te voo- ren  IS8 zielkunde voor kinderen. ren nog zo fris en gezond uitzag, onlangs zo fchielijk Overleden is; zo zou ons dat ook wel kunnen gebeuren. Ik vertegenwoordigde mij derhalve zeer leevendig , dat misfchien binnen weinig weeken , of binnen weinig dagen, mijn of uw doode ligchaam in de doodkist liggen, vervolgensin de aarde begraaven, en daarna van de wormen verteerd worden zal. diderik. Maar, dat is immers niets aangenaams , Vader ? de vader. Dit nu zekerlijk niet; 't is noch iets aangenaams, noch iets onaangenaams, dewijl het doode ligchaam 'er in 't geheel niets van weet, niets daarvan gevoelt, wat met hetzelve gefchiedt. — Maar , 't geen daarop volgt, 't geen onszelven, — ik meen onze Ziel — daarbij wedervaart, dat is iets aangenaams, en daaraan heb ik zo even gedacht. hendrik. Wat wedervaart dan onze ziel bij of na den dood ? de vader. Wat haar wedervaart? vraagt gij Hendrik! — Dat geen, 't welk aan de rups wedervaart, wanneer zij, in eene pop veranderd , haare leelijke huid afftroopt, en in de gedaante van een fraai kapelletje daar heen vliegt i Meent gij niet, dat het kapelletje 'er zich over verheugt, wanneer het zich op eens zo ligt gevoelt, op eens zich in een vee! fchooner, ten  veertiende samenspraak. l8 en  102 zielkunde voor kinder iv. „ en ftraft integendeel al het kwaade. Mij wii„ len de onredelijke menfchen daarom dooden , „ dewijl ik zo veel goeds gedaan heb, als ik „ kon. Dat kan toch den oneindig wijzen „ en magtigen God onmooglijk behaagen, de„ wijl bij rechtvaardig is; en dewijl hij zo „ goedertieren is, zal bij het mij daarom ze„ kerlijk wel doen gaan, omdat ik onfchuldi,, ger wijze geleeden heb. Doch, wanneer „ nu mijne Ziel ook mede ftierf, terwijl mijn „ ligchaam fterven zal; dan kon hij het mij im„ mers niet meer wel doen gaan, dewijl ik dan in 't geheel niet meer zijn zou. Mijne „ Ziel zal derhalve zekerlijk niet met mijn lig- cbaain fterven; zij zal zekerlijk blijven lee„ ven, wanneer mijn ligchaam den beker des „ verg fs gedronken heeft. Gods goedertieren:, heid is mij een zeker en genoegzaam onder , pand daarvan." — joHANNts. Ja, dat is ook waar; bijaldien 2ijrje Ziel met,zijn ligbaam geftorven ware;dan had God hem toch niet meer kunnen beloo- Maar had dan Sokrates geene andere gronden , waaruit hij weeten kon, dat zijne Ziel onfterflijk zij? de vader. O ja! Hij had nog meer gronden daarvoor. Maar, in plaats dat ik ze u ver-  VEERTIENDE SAMENSPRAAK. 193 verhaal, willen wij ons liever eens in zijne plaats ftellen, en beproeven, of ons verftand niet ook wel eenen grond, een bewijs voor de onfterflijkheid onzer Ziel zelf uitdenken kan. Verbeek u derhalve eens, dat een ieder van ons een kleine Sokrates ware; wij wenschten wel, dat onze Ziel onfterflijk mogt zijn; maar, of zij het inderdaad zij, dat had ons tot hier toe nog geen mensch met zekerheid kunnen zeggen ; wij wilden derhalve de proef neemen, of wij niet misfchien in ftaat waren, om onszelven daarvan te overtuigen. — Hoe zouden wij dat nu wel aanvangen?— Welaan! Ik wil u eerst op het voetfpoor helpen; dan zal uwe Ziel wel van zelve weeten voorttekomen. Zegt mij eerst; wat gefchiedt 'er toch met ons ligchaam, wanneer het fterft? johannes. Het kan zich niet meer roeren, en daarna begint het dan te verrotten. de vader. Richtig! —- Het ligchaam kan zich niet meer roeren; — dat heet toch vel even zo veel, als: het ligt gantsch ftil; het kan zich in 't geheel niet meer beweegen? johannes. Ja , Vader ! Dat is zekerlijk eenerlei. de vader. En dan begint het te verrotten, of te vergaan; en hoe gaat het dan daarmede in zijn werk.? N jo-  294 zielkunde voor kinderen. johannes. Ei, het flinke, en daarna valt bet ten iaatfte geheel en al uit een. de vader. Wanneer het doode ligchaam Hinkt, dan moeten 'er zich. toch wel zeer kleine fijne deeltjes van hetzelve afzonderen, en ons in den neus vliegen; niet waar ? johannes. Ja! de vader. En, wanneer het, gelijk gij zegt,uit een valt, dan moeten toch ook wel de deelen, die te vooren famenhingen, die te vooren vereenigd waren, zich van elkander fcheiden ? johannes. Ja ! de vader. Al wat het ligchaam wedervaart, wanneer het ilerft, heiraat derhalve wel daarin ; dat het vooreerst zich niet meer beweege, en dan ten tweede dat zijne deelen ontbonden of van elkander gefcheiden worden. Niet waar? johannes. Ja! de vader. Nu weeten wij derhalve wat fterven eigenlijk zij: en nu kunnen wij onderzoeken , of de Ziel ooi: wel op zodaanige wij. ze kan fterven ? — Het ligchaam is dood, zo ras het zich. niet meer beweegen kan; want de beweeging is eene eigenfchap, welke hot nood. zaaldijk moet bezitten, wanneer men het een Jeevend ligchaam zal noemen: maar zou deeze beweeging wel even noodzaajdijk tot bet leeven der  Veertiende samenspraak. ip$ der Ziel behooren, zodat zij ook ophield te leeven, zo ras zij voor geene beweeging meer vatbaar is? diderik. Zij zou immers nog kunnen denken, bijaldien zij ook fteeds op eene en dezelve plaats bleef. . de vader. Wel gezegd! — Zo lang zij denken, of zich iets vertegenwoordigen kan, is zij nog altijd eene leevende ziel, zij mag zich beweegen of niet. Derhalve zou zij vooreerst daarin van het ligchaam onderfcheiden zijn, dat zij leevende bleef, fchoon zij zich ook in 't geheel niet bewoog. Nu laaten wij het tweede in overweeging teemen, 't geen bij den dood des ligchaams aan hetzelve bejegent: de enkele deelen, uit welken het beltaat, worden van elkander gefcheiden, of ontbinden zich: kan dat dan ten aanzien van de enkele deelen der Ziel ook niet gefchieden ? johannes. Ei, onze Ziel heeft toch in '£ geheel geene deelen! Zij is een enkel- of eenvoudig weezen! de vader. Derhalve? johannes. Kunnen haare deelen ook niet van elkander gefcheiden worden; dewijl zij geene deelen heeft. de vader. Derhalve kan zij ook niet op N. a des-  io5 zielkunde voor kinderen. deeze wijze fterven. Derhalve moet zij eeuwig leeven. — Maar, zacht! — Dat wij ons niet overhaasten! Wie heeft dan onze Ziel gefchapen ? allen. God! de vader. Zou dan de godlijke Schepper* die Zielen uit niets kon voortbrengen, dezelven ook niet, wanneer hij wilde, weder in niets kunnen veranderen ? En wanneer hij, invoige zijne oneindige almagt, dat onloogchenbaar kan doen , wat baat het ons te weeten, dat de Ziel niet van zelf fterft ? Dan kan toch Gods almagt haar weder vernietigen! joh'.nnes. Ja, maar dat zal God zekerlijk niet doen! de vadek. Waarom niet? johannes. Omdat hij zo goedertieren is over zijne fchepfelen! de vader. Dat meen ik ook! — Daarenboven geloof ik nog eenen anderen goeden grond ts hebben, die mij een onderpand, een waarborg is, dat God het zekerlijk niet doen zal. johannes. Wat voor eenen grond dan, lieve Vader! de vader. Zeg mij eerst eens, Johannes, bsbaagt u dat wel in een mensch , wanneer hij heden tets zeer kunftigs maakt, en het morgen reeds zelf weder in Rukken flaat ? jo-  veertiende samenspraak. 107 johannes. Neen! de vadee. Hoe zou men dan wel zodaan'gen mensch, die dat deed, mogen en moeien noemen ? johannes. Een dwaas mensch! de vader. Ten minde, een wankelend-, een onftandvastig mensch, die zelf niet recht weet, wat hij eigenlijk wil.— Nu, zou dan wel God, die het volmaaktfte aller weezens is, voor zodaanig eene wankelmoedigheid, voor sodaanig eene onftandvastigheid vatbaar zijn, dat Hij heden iets uit niets voortbragt, en het morgen weder vernietigde ? — Zou het Hem , die alles om de beste en wijste redenen doet, wel ooit kunnen bsrouwen , iets gemaakt te hebbenj of, gelijk de kleine kinderen doen, weder tegenzin. weder verdriet in eene zaak bunnen krljRcn? johannks» Wie du van God gelooven kon, die moest wd weinig of geen begrip van het OppenMMU hebben ? Dii f'.«.reu. Dat denk ik ook. — Nu dan, daar onze Ziel noch van zelfs fterven, noch van dien, die ze gefchapen heeft, weder vernietigd worden kan: wat volgt dan daaruit? I iahnks. Dit zij eeuwig moete leeven. ï>i vader, O wel ons, dac wij dit weeN j ten •  Ï08 zielkunde voor kinderen. ten! — Zouden wij nu nog wel voor onzen aanftaanden dood bevreesd kunnen zijn? Bevreesd kunnen zijn , dat wij uit eene rups, uit eene pop , tot een kapelletje , uit een mensch tot eenen Engel zullen herfchapen worden? johannes. Die daarvoor bevreesd wilde zijn, die moest toch wel niet recht bij zijne zinnen- weezen! de vader. Of zouden wij misfchien daarvoor fchrikken, dat wij aan eenen oord verplaatst zullen worden, die nog veel heerlijker is dan deeze aarde, op welken wij reeds zo onuitfpreeklijk veel goeds genieten ? — Of daarvoor , dat wij, in gezelfchap van goede en zalige medefchepfelen, eene eeuwige onafgebrokene gelukzaligheid zullen genieten? — Of eindelijk daarvoor, dat wij den grooten liefderijken Geest, die onzer aller Schepper en Vader is, nog veel beter zullen leeren kennen, nog veel vuuriger zullen liefhebben ? diderik. Ach! wie kon toch daarvoor vreezen, dat hij nog veel gelukkiger zou worden, dan hij reeds tegenwoordig is? de vader. Verheugt u derhalve, mijne lieve Kinderen , en dankt 'er God , onzen weldaadigen Schepper en Onderhouder , hart-;  VEERTIEND! SAMENSPRAAK. ItJO hartlijk voor, dat hij deeze verblijdende kennis reeds zo vroegtijdig u heeft laaten mededeelen! — De tijd nadert — en wie weet, hoe ras de uure vervuld zal zijn?— dat de dood ons van elkander zal fcheiden. Deeze mond", die u thans onderwijst, zal dan voor altoos geflooten , deeze hand, die u thans tot een goed en gelukkig leeven op zoekt te leiden , door de wormen verteerd worden en verrotten. Ik zelf zal niet meer bij u zijn. Maar wij zullen ons wederzien, Gij mijne Geliefden ! weder vereenigd worden,, voor eeuwig met elkander vereenigd worden , wanneer wij allen op eenen en denzelven weg der deugd blijven , die ter eeuwige gelukzaligheid leidt. En dat wilt gij toch? (De Kinderen bevestigden deeze vraag door een' blik vol traanen.) Komt hier in mijne armen ! — Deeze kus zij voor het oog des alzienden Gods het zegel onzer belofte , dat wij ons best zullen doen om zo te leeven, dat wij eens allen aan eene en dezelve gelukzalige plaats weder met elkander vereenigd mogen worN 4. den.  JOO ZIELKUNDE VOOR KINDEREN. den; en dit beeld van dezen wijsten en besten man uit de wijsgeeren der oudheid diene ons tot eene daaglijkfche erinnering aan deeze belofte I 5 I N D E. LIJST  L IJ S T der STELLINGEN of WAARHEDEN, Onze Ziel betreffende, welke in deeze Zielkunde verhandeld zijn (c). 1. f*\r\ze Ziel is een eenvoudig ding of W weezen, . Bladz. 6 2. Onze Ziel is een eenvoudig ding, welk zich iets vertegenwoordigt. 10 3. Onze Ziel is een eenvoudig ding,, welk zich iets vertegenwoordigt, en dat zichzelven bewust is 12 4. Onze Ziel is een eenvoudig ding, of weezen, welk zichzelven bewust is, en welk zich iets vertegenwoordigt door middel der zinnen. 14 5. Onze Ziel vertegenwoordigt zich eenige dingen duister ; Dat is: Zij kan ds dingen, welken zij zich zo vertegenwoordigt , niet recht van andere dingen onderfcheiden. li <5. Onze Ziel vertegenwoordigt zich ook fomtijds iets klaar; Dat is: Zij kan wel de dingen, welken zij zich zo vertegenwoordigt , van anderen onderfcheiden , maar zij kan niet de kenmerken opgee- (O Aangaande het gebruik deezer Lijst of Tafel, 21e mijne Aantekening hiervooren onder bladzijde Cl tn Ó2. N 5  202 1j s t der opgeeven, waardoor zij van andere » n„ fr °nderfch«den worden. Bladz. «o ?. Onze Ziel vertegenwoo.digt zich ook fomtijds iets duidlijk; Dat is: Zij kan de dingen, welken zij zich zo vertegenwoordigt , niet alleen van andere dingen onderfcheiden ; maar zij kan ook de kenmerken opgeeven, waardoor zij van andere dingen onderfcheiden worden. a^ 8. Onze Ziel bezit ook Reden; Dat is: Zij¬ kan van veele dingen de oorzaak en ook de werking duidlijk nagaan. 39 9. Onze Ziel fe*n ook oordeelen; Dat is- Zij kan nagaan, of iets moete bevestigt! of ontkend worden. ,a 10. Onze Ziel kan ook Sluitredenen maaken; ^•■t is: Zij kan uit twee voorftellingen van zelfs eene derde afleiden, zonder dat iemand het haar zegt. ali 11. Onze Ziel kan opmerkzaam op iets wee¬ zen ; Dat is : Zij kan alle andere gedachten onderdrukken , om zich flechts eene zaak alleen te vertegenwoordi- 12. Onze Ziel kan ook twee dingen met elkander vergelijken, om te zien, of zij gelijkvormig, dan of zij onaeliikvormig zijn. b aW> 13- Wanneer onze Ziel inziet.dat twee dingen gelijkvormigheid onder elkander hebben, doet zij zulks door haar Ver(' ald K4> Wanneer onze Ziel inziet, dat twee dingen ongelijkvormig of van elkander onder-  STELLINGEN OF WAABHEDEN. 203 onderfcheiden zijn, doet zij zulks door haare Scherpzinnigheid. Wadi. oi ïS. Onze Ziel heeft ook Geheugen; Datis. Zij kan een denkbeeld, welk zij voorheen reeds eens gehad heeft, terugroepen , en daarbij weeten , dat zij het voorheen reeds eens gehad heeft. 67 iö. Onze Ziel kan ook Bevindingen hebben; Dat is: Zodaanige vertegenwoordigingen , die ons vergenoegen of misnoegen verwekken. 7* 17 Onze Ziel heeft ook Verbeeldingskracht; Dat is: Zij kan voorleedene bevindinpen weder in zich vernieuwen. alt. 18 Oiize Ziel bezit ook Verdichtingskracnt; Dat is: Zij kan zich iets verbeelden, 't geen 'er inderdaad niet is. 82 xo. Onze Ziel heeft een vermogen om iets te begeeren; Dat is: Zij kan zich iets vertegenwoordigen , 't welk zij gaarn wilde hebben. 87 20. Onze Ziel heeft ook een vermogen, om afkeer van iets te hebben ; Dat is • Zij kan zich iets vertegenwoordigen , 't welk zij niet gaarn wilde hebben- , W-t.TW 21 Onze Ziel heeft eenen vryen Wil; Dat is: Zij kan > eer zij iets doen, of met doen wil, eerst overleggen , of het haar nuttig , dan of het haar fchaadelijk zijn zou. 88 22 Onze Ziel heeft ook Inftinkten ; Dat is: Zij gevoelt zich gedwongen, eenige 'dingen te begeeren , en andere dingen te verwerpen , zonder dat zij  SO* t IJ S T D E R recht Weet, waarom? Bladz. 95 23- Het eerfte is het inftinkt der Zinlykheid; Datis: Dat wij alle aangenaame zinlijke bevindingen gaarn, en alle 011 aangenaame zinlijke bevindincen niet gaarn willen hebben. ali. 24. Het tweede inftinkt onzer Ziel is het inftinkt der Zelfsbehoudenis; Datis: Dat wij ons leeven zo lang zoeken te behouden, als wij kunnen. 100 25 Het derde inftinkt onzer Ziel is het inftinkt der Nieuwsgierigheid ; Dat is : Wij willen ons fteeds gaarn wat nieuws vertegenwoordigen. 102 26. Het vierde inftinkt onzer Ziel is het inftinkt der Liefde; Datis: Wij hebben allen eene aangebooren begeerte, om anderen Kef te hebben, en door anderen geliefd te worden. Ir, 27. Het vijfde inftinkt onzer Ziel is het inftinkt der Dankbaarheid; Dat is: Wij kunnen niet nalaaten , dien lieftehebben, die ons weldoet. Iia aS. Het zesde inftinkt onzer Ziel is het inftinkt van Medegevoel; Dat is: Zij verblijdt zich , wanneer zij andere menfchen blijde ziet; en zij bedroeft zich, wanneer zij andere menfchen droevig ziet. IIp S5>, Het zevende inftinkt onzer Ziel is het inftinkt derNabootzing; Dat is: Wij vinden ons gemeenlijk aangedreeyen, om dat geen natebootzen, 't welk wij andere lieden zien doen. 126 30. Onze Ziel bezit ook Hartstochten; Dat ie:  «TELLINGEN OF WAARHEDEN. 2©5 is: Zij is fomtijds zo zeer met eene zaak ingenomen, dat zij aan mets anders denkt , niets anders hoort en ziet, en het bloed in onze aderen een' flerkeren loop krijgt. Bladz. 133 31. Onze Ziel heeft een hartstocht v.