KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK COLLECTIE-TH IERRY BRUIKLEEN van de Ned. Herv. Gemeente te 's Gravenhage 7118 - '36  D é PEINZENDE KRISTEN, o f BUNDEL van STICHTELYKE GEDACHTEN voor de EENZAAMHEID,   D E PEINZENDE KRISTEN, o f BUNDEL van STICIITELYKE GEDACHTEN voor. de EENZ A AM HE I D, DOOR PETRUS BROES, Predikant te jimjlerdam. TWEEDE STUKJE N. LLUilllMJLJ——IWWIII"!",!"!" I — I I Te AMSTERDAM, r PETRUS SCHOUTEN Bï < en C JOHANNES WESSING.  Uitgegeeven na voorgaand onderzoek en goedkeuring van de Gecommitteerden der E. Klasfis van Amfterdam, den3oJuny 1783,  INHOUD DER BESPIEGELINGEN. Stof tot weenen . . . Bladz. t. Myn Verlos/er is God . . 2g^ Onlangs was ik krank . . 42. Dierbare Bybei , , .  SQfne overdenking van Hem zal zoet zyn. ï Ps. J04.  Bladz ï STOF TOT WËENEN, Schreit, myne oogen! Weent bïtteriyk! Och of n:yn hoofd water ware, myne-oogen fpringbronneh. van tranen! Myn hart raakt in bcweegingi Myn Heiland weende, toen Hy op aarde was. » Hy weende by het graf van Lazarus, niet alleen op de herinnering van een' lieven vriend, die geftorven was, maar ook, en mogelyk wel inzonderheid, op de levendige vertegenwoordiging der treurige verwoefting, die de zonde der wereld heeft ingevoerd. Laat my myn' weenenden Meester volgen! Hy weende, toen Hy Jeru- falerh in het oog kreeg, en zich de boosheid en den ondergang van ftad en land voor de aandacht fteide. Welligt ftonden Hem meest al de tranen in het gezicht; en zyne aandoenelyke ziel nam vaardig deel in elk eene ellende, die Hem voorkwam. Hy'ging het land door, goed doende. Te weenen met den weenenden was zyh vermaak, en A  2 Stof tot weenen.niemand, die zyn mededogen vergde, werd afgewezen. Wat al tranen heeft Hy geoffert in Gethfemane! -— Met verrukking befchouwe ik de liefde van Gods Zoon, myn' borg, die om mynen wil een' hemel van ongehoorde blydfchap, daar niemand weent, met een'dal van tranen, een Bochim, wisfelde voor eene poos, voor een' gerui- men tyd,voor een' reeks van jaren. Eene zee van tranen heeft Hy gehort; en als men Hem de vraag gedaan had, die Hazael aan den weenenden Eliza deed: Waarom weent myn Heere? zou het andwoord geweest zyn: Ik weene om de zonde, en om al wat er op dien wortel groeit. — Ik ga met Jefus weenen; en, o myn Vader! befchouw myne tranen in de tranen van uw' Zoon! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik de jammeren van een gevallen menschdom over het geheel befchouwe! De aarde, waar op ik woone, is eene plaats van toert, een dal van tranen geworden. Ettelyke beroepen, in de plaats van myn verblyf, hebben, by toeval van de ellende der menfehen, eene treurige noodzakelykheid gekreegen. De namen van arts en wondheler waren buiten dat onbekende namen geblee- ven.  Stof tot weenes. 3 ven. Myn weenend oog ziet door een» reeks van zeven en vyftig eeuwen te rug op dien val, die de éérfte bron was van al dat kwaad. Ik wete, ja, dat myn geloof in den tweeden Adam my groter heil befchikt, dan ik , wanneer myn éérfte verbondshoofd was ftaande gebleeven, gehad zou hebben, daar nu verlosfing uit genade, en de erkentenis daar van, my nu en voor eeuwig een hemel fcheppen van gevoel en verwaardiging, in een ioort en in eene mate, als in myn geval alleen mogelyk is, en daar ik dus in zoo verre winne by Adams val; maar met dat al weene ik bitterlyk wegens al het kwaad,dat er op den wortel der zonde groeit, wegens duizenden ellenden, waar van ik getuigë ben, ook dan, wanneer ik flegts den uitwendigen ftand van zoo velen, die my omringen, in aanmerking neeme. Wanneer ik wan- dele, ontmoete ik van tyd tot tyd den behoefdgen , den zwakken, die maar even van het Rrankbedde aftrad, den verminkten, die naauwelyks voord kan, den zwoegenden onder matelozen last, wiens knièh ftruikelen, wien het zweet van het aanzicht ftroomt, of een', wien het verdriet uit de oogen ftraalt, of een', wien de herfenen ontfteld A 2 zyn,  4 Stof tot weenen. zyn, en die, in plaatfe van medelyden te erlangen, door den moedwil, die menfchen in duivelen herfchept, befchimpt wordt. ■ Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen! Wat verneeme ik al uit de berichten van anderen; en zou myn hart niet gevoelig zyn op elk eene nieu*we boodfchap, die ik kryge! Zyn de Bethesdas in myn vaderland, de verordeningen, om voor kranken, die behoeftig zyn, zorge te dragen, zyn die proeven van het mededogen van God en menfchen, en behoren zy tot de goede dingen, die in Neêrlands Juda noch gevonden worden, zy zyn tevens de toneelen van ellende en jammeren, zy horen het gekerm der lyderen. Laat my dat alles voor myne aandacht brengen, en zou ik dan niet weenen met den weenenden! Wie weet, wat er in de wereld , in myn vaderland , in de plaats van myn verblyf al voorvalle in dezelfde oogenblikken, waarin ik hier aan het peinzen ben! Mogelyk worftelt er meenig een met den dood, en ftaat gereed, om zoo zoo den laatften fnik te geven. Mogelyk ftaat elders de wondheler gereed, om eene der zorgelykfte en pynelykfte infnydingen of afzettingen te beginnen, waar op de lyder, al trillende, wacht,  Stof tot weenen. 5 wacht. Mogelyk zyn in deeze zelfde oogenblikken zommigen myner medemenfchen in nood op zee; zy wachten niets dan in de baren hun graf te vinden ; hunne ziel verfmelt van angst. Zou ik niet weenen, altyd in eenige mate weenen, althans eene goede mate van gevoel behouden wegens alle de rampen des tranendals, en zou dat bezef de banier niet beftendlg opwerpen tegen onmatige vrolykheid! Myne bedaardheid , behendige bedaardheid in gelaat en houding,getuige,dat ik het meêdogend aandenken aan de rampen van myn» medemensen in eenige mate gaande hou. Ik moet weenen! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik de onderdrukkingen befchouwe , die onder de zon gefchieden, het fchaamteloos misbruik van overmacht in allerlei kringen, handen, maatfchappyen onder de menfehen •, als ik myne aandacht vestige op de tranen' der verdrukten, en van hun, die geen' vertrooster hebben, daar aan de zyde der verdrukkeren macht is, zy daarentegen geen' vertrooster hebben! Millioenen verongelykingen, die minder vallen binnen het bereik der beteugeling desaardfehen richters, en der uitvoering des hogen bevels van den Opperrichter : Helpt den verdrukten'. A 3 MtV  o Stof tot weenen. Millioenen verongelykingen, tergingen, vertredingen, verguizingen, waar voor de weduw, de wees, de echtgenoot, de dienstbare, de kinderen van het huisgezin, de geringe , en wie niet al! . . . door ' een' moedwil, die geene palen kent, wordt ten docle geheld. Dikmaals worde myn yver gaande ; dikmaals kookt my het bloed in de aderen op het vernemen van die boosheden; en in de vervoeringen van myne aandoenelyke ziel zou ik wel onbedachtzaam wenfehen, dat 'er vuur van den hemel daalde. -— In die vervoeringen zou ik wel vragen: Waar, waar blyft de God van Elia? Waarom neemt alle onderdrukking geen einde in één oogenblik? Waar blyft Hy , die hoger is dan de hogen, en die er immers, immers acht op neemt? waarom? waarom ? Dan, zwyg, myne ziel! haak uwe driften! beveel alles aan Hem, die alle dingenfchoon maakt op zyn' eigen tyd! zie vooruit op de plechtige verrekening van alles, die eens komen zal! - Nu moet myne aandoenelyke, myne deelneemende ziel my fporen geven, om, naer al den invloed, dien ik hebben kan , ongelyk tegen te gaan , den verongely kten den druk dragelyk te maken, en de zaken der verdrukten aan God te verbly ven. Met gema-  Stof tot Weenen. 7 matigden yver mag ik wel bidden : Jehovah! doe den verdrukten recht! laat de boosheid der Godlozen een einde nemen! Gy, die harten en nieren be- ' proeft, o rechtvaardige Richter! Voords zal ik over de onderdrukkingen weenen , zoo lang myne tranen-bronnen niet zyn opgedroogd. Ik moet met den verdrukten weenen! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik aan den oorlog denke, als de bloedtonelen, de verwoestingen voor myne aandacht zweven! Gekroonde wormen, Majefteiten van ftof en leem , laten hunne gefchillen, gefchillen foms over eenige mylen gronds, of, het geen noch lager zinkt, over eene weigering van bedongene eerbewyzing, die gefchillen laten zy beflechten ten koste van zooveel menfchenbloed. Menfchen, die buiten dat geen verfchil hebben, vechten als leeuwen tegen elkanderen. Meenig een van die wezens, die onfchat^ bare wezens, die men menfchen noemt, valt neder, en geeft den geest. Aandoenelyke vertoning! Elk der gevallenen is een van die gekoesterden op 's moeders fchoot, die gedrukten aan de moederlyke borst. Toen hy in vroegeren tyd uit zorge- lyke ziekte werd opgericht, juichten zyne ouders; a 4 *y  8 Stof tot weenen. hy ligt nu verflagen. — Als een mensch krank is, wat ai moeite wordt er gedaan, om hem te redden , wat al verordeningen, wat al toeftel! en hier, hier fterven er honderden zonder zieüte! — Als een mensch op den hals gevangen zit, en er maar een grein bedenkelykheid overfchïet, of hy wel fterven moete, o! wat peinst de richter, om, zonder krenking der wet en met een goed gewisfe, dèn gevangenen te behouden; hy fnuffelt naar alles, wat tot verfchoning dienen kan,en hoe node komt hy tot dat ontzettend woord , dat treurig uiter- fte ...... fterven ! maar hier fterven er honderden, zonder dat zy immer van eenige be* zondere misdaad befchuldigd waren. — Het kleenfte wormken befchermt zyn leven, zoo lang het kan, en wringt zich in duizend bogten j hier fterven menfchen, onfterfelyke wezens. Het getal der weduwen en der vaderloze wezen neemt toe! Treurige berichten ! Ouders befchreijen hun zoon; was hy de blydfchap hunner oogen, zy weenen bitter; was hy een Abfalom, en kennen zyne ouderen den nadruk van het woord, eeuwigheid, van naby, dan bezwykt hun hart; dan verftaan zy den treurigen nadruk van Davids lyk-klagt op Abfalom: Oclj  Stof tot weenen. 9 Och dat ik voor u geftorven ware! Abfnloml myn zoon! myn zoon! De moordenaar der menfchen, die erf-vyand van Adams kroost, ftookt dat vuur des oorlogs; hy ftaat er by,als er gevochten wordt; en, indien een helfehe geest voor blydfchap vatbaar is, dan juicht hy, zoo dikmaals er menfchen vallen, en hy beziet den zieltogenden met een' helfchen grimlach. — Van hun,die er het leven afbrengen, zyn zommigen verminkt, welligt onbekwaam tot eenig beroep, of immers gcmerkteekend voor al hun leven, fchoon er in dat foort van merken geen aasje oneer ligge. Myne aandoenelyke ziel kan de vertegenwoordiging van alle de ellenden, die op den wortel des oorlogs groeijen, onmogelyk dragen. Wat al verwoestingen veroorzaakte de oorlog in een' reeks van eeuwen. Mogelyk is er thans een algemeene vrede op handen, maar noch onlangs vocht men. in elk der vier bekende wereld -deelen, en mogelyk hebbe ik wel een nieuwspapier in handen gehad, dat my uit elk der wereld-deelen berichten gaf, maar berichten, die allen met bloed gcteekend waren. Men vocht in Azie, in Afrika, in Amerika, in myn Europa; en, helaas! myn vaderland was er ingewikkeld. 1 A 5 Ont,  io Stof tot WEENEN. Ontzettende rekenfchap, die door de aanleggeren van een' onbillyken oorlog zal gegeeven worden in dien dag, waar in de koningen en hunne raadslieden met den geringften menfch ftaan zullen op gelyke hoogte, en verandwoording doen zullen van het kostbaar menfchenbloed , vergoten door hun toedoen. Dan zal de redeloze vrede-breuk, hoe zeer hier beplooit door list en fchyn, in haere eigene gedaante, voor het blikfemend oog van Hem, die hoger is dan dc hogen, verfchynen; daar zal onrecht onrecht heten. Hy , die aangevallen wordt, moet 'gewis oorlog voeren, en al het gevolg is voor rekening van den onbillyken aanvaller. Elk koningryk, elk gemeenebest mag en moet zich verdedigen, en den aanvaller afbreuk doen, waar men kan, en het verzuim daar van is gewis eene laagheid, die door God, en elk' mensch, die eerlyk is, wordt afgekeurd. Geerne pryze ik den yver van hun, die in een' wettigen oorlog, ten dienfte van hun vaderland, het zwaard aandeheupe gorden. Geerne eere ik de gedachtenis van hun, die ooit of ooit voor myn en hun vaderland hun leven hebben opgeoffert. Nooit hore ik de namen der De Ruiters 3 der Trompen, en dergelyken noemen,  § T O F TOT WEENEN. H men, of myn bloed raakt in beweeging. Zoo lang ik adem hebbe, zal ik met eerbied en liefde de namen fpellen van die helden, die op Doggersbank tegen Britsch geweld en overmagt als leeuwen vochten. Roemwaardige dag'. Gy zult in Nederlands jaarboeken eene onderfcheidende plaats bekleden , en, als men het geen op u voorviel lezen zal, dan zal de nakomelingfchap zeggen, dat Nederlands helden , in de eenigfte geleegenheid, die zy gehad hebben, om hun moed te tonen, gefchitv terd hebben. Roemwaardige Bentinck! edele verdediger van uw vaderland! Myn hart fticht eene eerzuil tot uwe gedachtenis! en, zoo lang er Nederlandsen bloed door de aderen ftroomt., zal uw naam met eerbied vermeld worden! Maar, met dat al , ik beweene den oorlog; ik beweene de verwoestingen. Wanneer, wanneer komt de tyd, waar in alle de zwaarden fpaden, alle de fpiefen fikkelen worden zullen, wanneer men nergens meer leed doen, nergens meer verderven zal.— Ondertusfchen, zoo lang ik leve, en het gerucht des oorlogs tot my komt, zal ik weenen. Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet Weenen , als ik by fommigen myner landgenoten de be  12 Stof tot weenen. bekoeling opmerke van liefde voor hun vaderland, en de begunftiging van Neêrlands hateren! Dan ontbrandt er een vuur in myne overdenking; dan roepe ik uit: Zagen de vaderen op, die alles voor Nederlands belang hebben opgezet, zy wierden bleek van fchaamte over een nakroost, dat zoo ontaart is. Of wanneer ik den pryswaardigen yver voor vaderland en vryheid, en tegen allen, die Nederland gram zyn, wanneer ik dien yver gepaard zie gaan met eene onbezcfbare koelheid omtrent de gezuiverde evangely-lecr , Nederlands beften zegen ; ja, met de begunftiging eener onbepaalde verdraagzaamheid , ook door hun , die de belyders zyn der hervormde leer, en wier namen op de lysten der kerk-leden noch te vinden zyn. -— Wanneer ik den yver, den patriottifchen yver gepaard zie gaan met eene denkwyze, die de verbetering der zeden , en het aanleggen der onderfcheidene invloeden,die dezelve, onder Gods zegen, bevorderen kunnen, buiten aanmerking houdt, o! Wat al bezoedelingen, wat al ontglanfingen des patriottifchen yvers , hoe roemwaardig ook, als men dien op zich zeiven befchouwt. Yver voor de waarheid en voor de ftichting, behoren ook tot het denkbeeld van een' patriottifchen hervormden; en befcheidenheid fiert den vaderlander. Zou  STOF TOT WEENEN. 13 Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, wanneer ik 'de millioenen heidenen, 'die zelfs het gerucht van myn' Verlosfer noch nimmer hoorden, voor myne aandacht brenge! Zy dwalen om in het duiftere; zy tasten, als de blinden, naar den wand; zy misfen die openbaring, waar in het groot geheim der verlosfing ontdekt wordt. Rampzalige genootfchappen! Laat my myn geval met het hunne vergelyken ! Het licht van de evangely-leer beftraalt my; en , daar ik het lot rnyner nooit verlichte medeheidenen beweene, roeme ik de goedheid, die myne wieg geplaatst heeft ïn een land, daar de eenige naam, waar door men zalig wordt, wordt uitgeroepen. Nooit, nooit vermindere myne opgenomenheid met de éérfte invoering der kruisleere onder de heidenen! eene gebeurtenis , die door duizenden kanalen den weg gebaant heeft, om het evangely ook tot myn vaderland en tot my, tot myn oor en hart, te brengen; en het geen, nu zeventien eeuwen geleden, voorviel, zy en blyve in myn oog, als of het gisteren gefchied ware! 0! Deelden alle de heidenen in myn lot! God zegene de pogingen van elk, die de uitbreiding van het kruis-evangely in het oosten en  J4 Stof tot weenen. en in het westen poogt te bevorderen! o! dat der boodfciiapperen van goede tyding, die zich aangorden , om de kostbare vragt der kruis-leere naar het oosten en naar het westen over te voeren, eene grote heirfchaare zy! Hebbe ik geene be- zundere gelegenheid, om daar aan te arbeiden, om die ontwerpen met raad en daad te onderfteunen, ik zal dan evenwel bidden tot den God der heidenen; en, ben ik een van Jerufalems inwoners, ik zal dan voor de leidslieden van Juda, door de voorbidding , tot eene fterkte zyn in den Heere der heirfcharen, hun' God. o! Dat de tyd der heidenen nadere! o! dat de dagen komen, waar in de naam van myn' Verlosfer in alle de wereld-delen geroemd zal worden op gelyken toon, en één zal zyn over de ganfche aarde! Thans weent myn oog, en bloedt myn haft over de millioenen van heidenen, die het evangely van myn' Verlosfer misfen. STOF  15 STOF TOT WEENEN. myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik myne aandacht op het verltokte Jodendom , dat zich aan den rotsfteen des heils ftoot tot hier toe, vallen laat! Joden, Abrahams nakroost, beminden om der vaderen wil; nu een verworpen volk, omzwervende federd ruim zeventien eeuwen als ballingen, verftrooid over den aardbodem, overal een ingeftoken volk; Joden, weleer de begunftigden boven alle de volken der aarde, het volk, in wiens midden Ifraè'ls God zyne woning had; Joden, aan wier voorvaderen ik 'eene zo duure. verplichting hebbe voor de getrouwe bewaring der fchriften van Mofes en de Profeten; Joden, wier val de rykdom, wier verwerping de verzoening der wereld geweest is, en de inruiming ook van die plaats, die ik door de genade onder de huisgenoten van der heidenen 'God befla; ! Joden, die de verfmadingen vait zoo vele onbedachtzame Kristenen dragen moeten ; -— Joden, die of, zonder eenige vertroostingen van het hart, knagen aan den dorren fchors van eene  1(5 Stof tot weenen. eene uitgediende fchaduw-wet , of, by de ervaring, dat alle verwachtingen van een' Mesfias op loutere misrekening uitlopen, bykans allen Godsdienst laten varen, en, op zyn best genomen, beichaafde Naturalisten worden; — Joden, op wien het oordeel der verblinding en verharding rust tot op deezen dag; Joden, die in den wandel van duizenden Kristenen zoo vele ftruikelblokken ontmoeten, voedfel voor hun ongeloof, en afkeerigheid, en ergernis aan den Godsdienst der Kristenen, ook, en vooral, zoo dikmaals zy .getuigen zyn van die buitenfporige en fchaamteloze ontheiliging van dien dag, waar op de Kristenen aan JefuS opftanding, als den voornamen grondflag van hunne hope, en het wichtigst, het meest onderfcheidende leerftuk van hunne belydenis,ftatelyk gedenken moeten, en eikanderen toejuichen : De Heere is waarlyk opgeftaan! Wat, wat moeten de Joden geredelyk denken, zoo dikmaals zy zien, dat die dag doör duizenden Kriftenen zoo fmadelyk vertreeden wordt? Joden derhalven, wier bekeering; door de Kristenen, talloze Kristenen, veelal verhinderd wordt. Zal ik dat al bedenken, en onbewogen blyven? Zal het my immer van het harte  Stof töt w ë e n £ n. 17 te konnen een medeftander van hun te worden, die een' Jood verachten, omdat hy een Jood is ? zal myn oog niet weenen, zal myn hart niet bloeden , als ik Joden zie ? zal ik niet teder waken over myn'ganfchen wandel, ook met dat oogmerk, om den Joden gunftige gedachten nopens den Godsdienst der Kristenen, en deszelfs doorluchtigen Infteller inteboezemen? zal ik niet gereed zyn, om, wanneer de gelegenheid my ontmoet, naer myn vermogen, hen te overtuigen van hunne dodelyke dwaling, en hunne zwarigheden op te losfen? zal ik niet denken • Zy, die voor zeventien eeuwen het evangely van den gekruisten Nazarener aan de heidenen, aan myne vaderen, met zooveel yvêr overhandreikt hebben, en dat evangely met hun martelbloed verzegeld hebben, waren oorfprongelyk Joden; zy werden Kristenen,en,Kristenen geworden zynde , riepen zy de heidenen. Zy hebben derf hemel beftormd om zegen over de kruisleere onder de heidenen, en, fchoon zy my niet kenden, bedoelden zy ook myne bekeering. Paulus, Paulus ,een naam, dien ik nimmer , dan met eerbied en liefde, noemen moest, Paulus, die y veraar voorde heidenen, die meer dan iemand den onnafpeurbaren E ryk-  iS Stof tot weenen. rykdom van Kristus onder de heidenen door het evangely verkondigt heeft, die Paulus was een Jood' van afkomst; zyn yver voor der heidenen en voor myne zaligheid vuure nu myn' yver aan! Joden! meer gevoels kan ik nu niet dragen! Joden! nu bloedt myn hart, nu drupt myn oog! Joden! nu ga ik knielen voor Abrahams God met die bede: Och of Isracls verlosfing uit Sion kwame! Joden! de God van Abraham leeft, Hy,, die uit Henen Abraham kinderen verwekken kan! o! wie zal ieven, als God dat doen zal! wat zal zulk eene ontnuchtering anders zyn dan een leven uit den doden! Joden! nu roept, nu fchreeuwtmyne diepbewogene ziel u toe: Myne toegenegenheid en het gebed, dat ik voor Israël, voor ulieden, tot God doe, is tot uwe zaligheid ! Zou myn oog niet weenen, zou myn hart niet bloeden, als ik de Godsdienftige genootfehappen doorwandele , daar myn Verlosfer, ja, gepredikt wordt, maar helaas! onder zulk een dekfel, en met zulk eene verbastering, dat men naauwelyks eenige voetftappen van de oorfprongelyke zuiverheid der kruisleere in die prediking ontdekken kan. Myne ziel voelt diepe fmertj en, naer mate ik de eeuwi- «re  g-TC-F TOT WEENEN. IQ gö goedheid roeme, die myne wieg geplaatst heeft in een huisgezin , daar my, by de ontwikkeling myner kinderlyke vermogens, de zuivere genadeleer werd ingeboezemd, en die my voords gebracht heeft onder eene prediking, die by elk een voorftel al de eére der verlosfing, de duizend zilverlingen, onverminderd, aan Kristus liet, daar de vrije, de overwinnende, de onberoliwelyke genade, Kristus gerechtigheid de eenige verandwoording voor God, en in alles genade op den troon, het fchibboleth zyn der belydenis van hart en lippen voor Hem, die op den troon is, en voor het Lam, dat gedacht is , en daar de fporen tot ecnen tederen Wandel uit het zuivere beginfel des geloofs in de gekruiste liefde worden afgeleid; naer mate ik de goedheid roeme , die my dat geluk befchikte, in die mate ben ik begaan en over de ontglanfingcn, van mynes Verlosfers evangely , en over de misvattingen myner medezondaren; en , fchoon ik my by lang na niet vermeten wille bepalingen te maken , welke misvattingen met een waarachtig deel aan Kristus al, en welke niet daar meê beftaanbaaf zyn , fmert my evenwel elk eene misvatting, die myn' Heiland, zyne eere en werk , betreft. De B % kleen-  2q Stof tot w eene kt. kleenfte dwaling daar omtrent is in myn oog wat groots, zoo dra ik de tederheid en het aanbelang der zake in ovcrwceging neme. Zoo weene ik over alle die dwalingen; en nooit zyn myne tranen in dit ftuk edelmoediger, dan in de oogenblikken, waar in ik de wortelen van alle dwalingen, wat zegge ik! zelfs de uitfpruitfels, in myn eigen hart duidelykzic; dan, dan wordt myne droefheid en vermeerderd, en behierd. Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet weenen, als ik bedenke , dat ook onder hen, die de meest gezuiverde belydenis zyn toegedaan, weiligt maar weinigen zyn, die in Jefus met hun ganfche -hart geloven! weinigen? ja; zyn zy velen, als men ze op zich zeiven befchouwt, eene grote fchare in myn vaderland, ik noeme ze weinigen, wanneer ik hen met anderen in vergelyking breng. —— Of zou het liefdeloosheid zyn, wanneer ik dachte, dat ver de meeften myner medebelyderen buiten de gemeenfehap met Kristus leven. Kan ik , wanneer ik het beftaan der meeften, zoo als het zich door woord en wandel naar buiten openbaart , met de tekening , die myn bybel van de Kristenen geeft, in vergelyking brenge, kan ik dar.  Stop tot weenen. 21 ■dan in goeden ernst, met een hart, dat waarheid zoo wel als liefde ten richtfnoere kiest, denken: De meeften myner medebelyderen geloven met geheel hun hart ? Moete ik niet vrezen , dat der meeften geloof in eene flaauwe mondbelydenis gehuisd is, en hunne heiligheid, op zyn best genomen, in een ontvlieden van de grooffte befmettingen der losbandige wereld? Het fmert my gevoelig, dat myn Verlosfer niet meer ware aanbid- deren heeft. Het fmert my, dat zyn evangely, over het geheel, geen beter- onthaal ontmoet. ■ De vertegenwoordiging der treurige gevolgen van het volhardend ongeloof doet my beven. — Roeme ik de genade, die aan my gefchied is, zoo bloedt myn hart over hen, die zitten in de banden van het ongeloof. Ik moet weenen, en onder dat weenen moet ik waken, dat myne tranen, tranen over een' medemensen , over een' bloedverwant, wien ik vreze, dat buiten Kristus leeft, dat die tranen nimmer, nimmer de eere te na komen van Hem, die vry is in zyne bedeelingcn , de eere van Hem, die in rechtmatigheid oordeelt, en oordeelen zal: — Thans gevoele ik iets, dat ik niet befchryven kan! Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet B 3 wee-  24 Stof tot weenei*. weenen, daar ik zie, dat alle de omtuiningen,diedö wet van myn' God, en zyn evangely, en zyne tugtigende voorzienigheid maken, worden doorgebroken in myn vaderland, doorgebroken ook door hen, die der belydcnis ecner gezuiverde waarheid zyn toegedaan, daar weelde, dartelheid, hoogmoed, en de openlyke vertredingen der beide tafelen van mynes Vaders wet zoo fchaamteloos voordrennen op een Jehu's draf, en naar geene teugels luisteren.'Al bevende gedenke ik aan dat ontzettend woord: De Heere roept tot geween en tot rouwklage; en ziet! er is vreugde eh blydfchap; indien ulieden deeze ongerechtigheid verzoend wordt, zegt de Heere der heirfcharen. Myn hart bloedt , als ik bedenke; Myn Vader, de vriend mynes vaderlands, die, in Nederland te zegenen, zyn vermaak vond, werd genoodzaakt, om een vreemd werk te doen, en dat land te flaan ten overftaan der volkeren, en, nu Hy het deed, is het getal van hun, die zich keeren tot Hem, die flaat, zoo kleen, dat een jongsken hen op zou fchryvon. O! hoe wordt myn hart doorboort door dat Godlyk beklag: Ik heb dit volk geflagen, maar zy hebben geene pyn gevoelt', zy hebben geweigerd zich te bcköeren! My dunkt, ik gevoele in  STOF TOT WEENEN. 2? in deeze oogenblikken eenigzins, hoe God, de Vader van myn Vaderland, te moede zy, daar Hy Nederland, al klagende, toeroept: Te vergeefs hebbc ik uwe kinderen geflagen, zy hebben geweigerd de tucht aanteneemen, en als Hy,by de herinnering van oude en nieuwe reddingen, in cenen adem er byvoegt: Ben ik Nederland eene woestyn geweest, of een land van uiterfte donkerheid ? waarom zegt dan dit volk: Wy zyn Hoeren, wy zullen niet meer tot u komen. Ikfmelte van aandoeningen, en alles weent, wat aan my is, als ik het beste Wezen, daar het met bedwelmende nederbuiging voor aardwormen zyn' weg bepleit, tot Nederland hore roepen: Wat hebbe ik u gedaan, o myn volk! of waar mede hebbe ik u vermoeid ? betuig tegen my! Eene afwyzing van het evangely, wiens minzaam geluid , door Godlyke zamenvoeging, akkoort hemde met de brullende klanken der ontzettende oordeelen, die afwyzing vermeerdert myne tranen. Aandoenelyke gedachte! God predikte boete door glinfterende wapenen , en door een lieflyk evangely tevens. Nederlands inwikkeling in den oorlog was eene ontzettende bezoeking , en tevens eene minzame nodiging, om vrede met God te maken. Wondere zamenvoeB 4 ging!  34 Stof tot weenen. ging! Wie is als God, de God van myn vaderland, en myn Gpd! Zou ligt myne aandacht op die wondere zamenvoeging, by toeval van verbystering, niet gevallen zyn, gewis myne leeraaren hebben het gepredikt. > De herinnering der afwyzing van zulk een' God doorboort myn hart. Zou myn hart niet bloeden, zou myn oog niet Weenen, wanneer ik op my zeiven zie! — Elk een mistred, elk eene bezondiging, perst my met reden de tranen uit de oogen, en zou ik dan niet bitter weenen, ais ik my dat ontzettend aantal, die verbysterende verfcheidenheid myner overtredingen, en, in opzicht tot zommigen derzelver, den aanmer- kelyken trap, my voor de aandacht brenge. Talloos aantal myner verkeerdheden, myner vergrypingen tegen God en menfchen, met myn hart, lippen en daden! ■ Wat is er al opgemerkt door myne medemcnfchen, dopr myne huisgenoten! de medgezellen merkten op myne ftem, al myn doen, al myn hinken; en de oogen myner Medekristenen vooral waren, en zyn op my; cn wat zien die al, dat hen bedroeft! Ik zelf merkc in myn be¬ ltaar. omtrent God en menfchen duizend verkeerdheden op, die of de aandacht vanroyn' medemenscb,,  Stof tot weenen. S5 Ja, van myn' Medekristen ontglippen by toeval van hunne onopmerkzaamheid, of die zoo verborr gen zyn, dat :zy -door geen eindig wezen konnen worden opgemerkt, behalven door dat wezen, dat pr zich door bezoedelt •, gedachten van ydelheid, van verontreiniging-, of gedachten van twisten tegen God, liefdelooze verdenking van medemenfchen., drift, nydigheid, wraaklust, die fchigtige voord- brengfels van een bedorven hart. En o! wat is er dan noch veel, dat myne aandacht, by toeval van verbyftering, ja ook dan , wanneer ik naauwkeurig opmerke, ontglipt. Dat oog, dat al-doorfnuffelend oog mynes Vaders, dat oog, waar voor de duisternis als de middag is, ziet een talloos aantal van bezonderheden, die Hy alleen ziet. Bedwelmende menigte van vergrypingen ! myne oogen! W(eent [ De getalen zwerven voor myne ver- byfterde aandacht onder een! myne oogen fchemeren ! Is het getal der foorten myner overtredingen aanmerkelyk, kan elk een foort in zoo vele ondefdcelen ontbonden worden, hoe ontelbaar moet dan het aantal der ondeeligen zyn, als zy famengenomen worden! myne oogen fchemeren, en fchreijen pevens! —fc Soms zyn myne verkeerdheden zoo B 5 aan-  25 S T Of TOT WEENEN. aanmerkelyk, dat zy de toegeevende benaming van ftruikelingen niet meer dragen konnen. Aanmerkelyk zyn zy foms, of in blykbaarheid , of in trap, of in aanhoudendheid, of in ftoutheid, wanneer ze alle de afradingen, die de wet, het evangely, myn gewisfe, de Geest , de voorzienigheid deden , van de hand wyzen. Soms volgen myne verkeerdheden en plichtverzuimen onmiddelyk op de plechtigfte verootmoedigingen, en de kenbaarfte vertroostingen van myn hart door het gevoel van de vergeevende genade. Helaas! pas ben ik geneezen, of ik ftorte weder in; en hoe ras vergeete ik dat woord: Ga heen! zondig niet meer! I Ik beweene dat al, ik gevoele die droefheid naar God, die naarftigheid verwekt, verandwoor- ding, onlust, vreze, verlangen, yver, wrake. Ik beweene dat al te meer, naermate ik myne overtredingen bezie als te huis gezocht in myn' borg, en naer mate ik dezelve bezie in het licht der goedwilligheid mynes hemelfchen Vaders, om my een vergeevend God te blyven. Dan, dan fchreit alles wat aan my is. Dan bloedt myn hart, dan weent myn oog, als ik aan het vragen ga: Is dat wederliefde? is dat dankbaarheid? is dat de uitlokking,de fpoor-  Stof tot weenen. 27 fpoorflag, de befchaming voor de wereld ? is dat de vergoeding van myn eertyds, dat rampzalig en Godbeledigend eertyds? is dat de vergoeding van den hocfn, dien eene onbeteugelde natuur van duizenden .medemenfchen der wet en het evangely aandoet tot op dit oogenblik ? is dat de beandwoording aan mynes Goëls ftervende liefde ? helaas! myn beftaan is veelal een byflag, een aanhangfel der belediging, die myn Verlosfer van anderen, en van my zclven in vroegeren tyd, ontvangt en ontving. AlsHy my ziet onder zyne beledigers, dan werpt Hy op my een oog , zo als Csefar op Brutus floeg, en zoo als Hy zelf eens op Petrus wierp, en my dunkt, Hy roept my toe: Gy, gy ook myn zoon! -— Dat woord gevoele ik; ik ga met den doorwonden Petrus bitterlyk weenen! Als ik bekoelde liefde, verzwakt betrouwen, vertraagden yver, verzuim van bekenden plicht, en daden van ongehoorzaamheid in dat licht bezie, dan bloedt myn hart, dan ontrollen my" de tranen. MYN  Ét MYN VERLOSSER IS GOD. 3Vfyn Heere! en myn God! zoo roepe ik myn' Verlosfer toe op Thomas voetfpoor; en terwyl ik Hem dus benoeme, voele ik , dat eerbied en betrouwen myn hart vervullen. Myn Verlosfer is God.' God in wezen; God in nadruk. Hy bezit volkomen de alweetendheid , de almacht, en alle de andere eigcnfchappen van het Godlyk Wezen. Hy is God; God boven al te pryzen in de eeuwigheid. . Myn Verlosfer is God. Hy is, ja, een mensch, myn natuurgenoot, myn broeder; maar Hy is ook God. ... . Myn Verlosfer is God! En dat moest Hy zyn, om my te zaligen. Was Hy dat niet, een- wig kwam ik om. Moest Hy een mensch zyn, cm in Gods naam met menfchen te handelen, Hy moest ook een deelgenoot zyn der Godlyke natuur, zou Hy bevoegd zyn, om in der menfchen naam .met God te handelen. Hy moest God zyn, om dat Hy zelf de fchepper van zyne menschheid wezen moest, en dat moest Hy zyn, om in die mensen*  Myn Verlosser is God. ao tnenschheid eene gehoorzaamheid aan de Godlyke wet, die Hy voor zich zeiven niet fchuldig was, voor anderen te konnen opbrengen. Hy moest God zyn; of zou God de handhaving zyner volmaaktheden toebetrouwen aan iemand , die minder dan God was ? Hy moest God zyn; of zou eene eindeloze belediging geboet worden door een', die minder dan God is? Ik was in Adam aan God gelyk in myne mate. Ik droeg Godsbeeld.. Ik dong naar een' ftand ,. als God. Heiligfchennis zonder wedergae ! Misdaad van gekwetfte Majefteit! Ik ftortte in eene bedwelmende diepte van fchuld en rampzaligheid. Ik verloor Gods gunst en beeld, en de onderneming, om aan God gelyk te worden,, beroofde my van alle de gelykheid , die ik aan Hem hadde. Rampzalige omwending! Myn Verlosfer moest God gelyk , moest God zyn, om te konnen nederdalen uit eene hoogte, uit eene oorfprongelyke waardigheid , die evenredig was aan die hoogte, wier najaging den inhoud uitmaakte en het toppunt van myne oproerigheid tegen God^ nederdalen in eene peilloze diepte van vernedering. Ik wilde als God zyn; Hy moest God zyn, om dat te boeten. En, o bundel van wonderen! Juist in  §ö- Myn Verlosser is Goa. in deezen weg kreeg ik, by de fchuldvergeevirfg j myn' verloren fchat weerom; myn fchat, de gelykheid aan God in myn' kring, in den behoorlyken tusfehenftand tusfehen den Oneindigen en het eindige; en, (zou ik het wel zoo durven om> fchryven, indien de bybel my niet voorging!) ik worde der Godlyke natuur deelachtig. Zee van wonderen! Myne oogen fchemeren ! Verrukkende weêrllag, die myne rampzaligheid op myn' Verlosfer heeft, myn Verlosfer op myne rampzaligheid! Myn Verlosfer moest God zyn. En, als ik den trap myner oorfprongelyke rampzaligheid nadenke, dan roepe ik met dubbelen nadruk uit: De Verlosfer moest God zyn , om my te behouden^ myne fchuld te boeten, myn hart te veranderen. Myn Verlosfer is God! Behoorde Hy tot den rang der eindige wezens, was Hy niet meer dan fchepleï, hoe weinig zou dan de ophef beduiden, waar meê myn bybel zyne liefde vermeldt, als betoond, toen Hy voor zondaren ftierf aan het kruis? hoe weinig zal die ophef beduiden, wanneer men de vermeldingen van den loon, die op dien arbeid gevolgd: is , en eeuwig volgen zal,in overweging neemt?—V Laat ik my verbeelden, dat de beledigde Majefteit, ter  Mtn Verlosser is God. 31 ter liefde van zondaren, aan een gefchapen wezen den voorflag deed , om in hunne plaats eenigen tyd te lyden, voords te fterven, en er de belofte byvoegde van een' trap der heerlykheid, als nimmer een gefchapen wezen had, Gods troon-genoot te worden, en over alle de verloste zondaren eeuwig te heerfchen, hun lof, hunne toejuichingen eeuwig te ontvangen; Zou een gefchapen wezen, zulk een' voorflag omhelzende, konnen gerekend worden aanmerkelyke liefde te bewyzen omtrent hen, wier plaats hyop zulk een'voet vervangen zou, zulk eene liefde, tot wier befchryving zelfs hemeltaal te kort fchiet, eene liefde, die de kennis te boven gaat, eene liefde van peilloze diepte , onbeklimbare hoogte^ onoverzienbare lengte, en onafmeetbare breedte ? — Neen! èene vernuftige zelfsliefde zou, buiten eenig opzicht tot de neiging, om aan ellendjgen dienst te doen , eene gereede fpringveer geweest zyn van bereidvaardigheid , om, zonder lang beraad , in dien voorflag in te ftemmen. Zoo befluite ik op duchtigen grond, en ik roepe het uit: Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Myne, myne redding; 'evert my een proef-onderv'mdelyk bewys. In aryu ge.  52 MrN Verlosser is Goöl geval blinkt en fchittert die waarheid fterker, dan in dat van iemand myner medeverlosten. Welligt had niemand groter fchuld voor God, dan ik. Welligt was niemands hart zoo blind en afkeerig, als het myne. Welligt was niemand myner medezondaren in de ftrikken van fatan en ongeloof zoo verward, als ik was, zoo gekluifterd in metaalen boeijen, als ik was. En my dunkt, elk, die my kende in myn treurig eertyds, en my thans befchouwt, zal, indien hy geeftelyk gezintuigd is, denken en zeggen: De Verlosfer van zondaren is God! Myn Verlosfer is God! Zoo hebbe ik niets te vrezen! Oneindigheid is myn waarborg nu en voords en eeuwig. Godlyke gerechtigheid, de grond van myne verandwoording by God, zal nimmer haêre waardy of kracht verliezen ; zy verfpreidt haere gezegende invloeden door alle de kringen myner belangen nu en eeuwig. Godlyk vermogen zal nimmer toelaten, dat de zonde by vernieuwing over my heerfche; en Hy , die God is, zal nooit den troon , die in myn hart werd opgericht, weder inruimen voor die heerfchers, die door zyne eigene hand werden uitgefloten. Godlyke trouw zal nooit bezwyken, ook als de bergen wy- ken3  Myn Verlosser is Goö. 33 ken, de heuvelen wankelen, als de befte vrienden, de vermogendlte begunftigers onder de eindige wezens, by toevahvan onvermogen of anderszins, my ontzinken, ook dan zal de goedertierenheid van een' Verlosfer , die God is, ftaan als een koperen muUr. Niets zal my ontmoeten buiten de be- ftelling van een' Verlosfer, die God is; en elk, die my verderven wil,zal ervaren, dat Hy, voor wiens rekening ik fta, God is. Juich dan, 0 myne ziel! zet u op die waarheid voor eeuwig ncêr; en wys alle bekommeringen, die 'er op komen,gerust af met dat andwoord, dat alles afdoet: Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Zoo kniele ik voor zyn' eertroon neder. Waak op! myne aanbidding! myn betrouwen! myn eerbied! alles rake in eenpa rige bev.ecgiiig! Nimmer behoeve ik te vrezen ,dat myne eci'bewyzingen overbodig, afgodisch, worden zullen. Myn Verlosfer is God. Eer- bewyzing feri betrouwen, opgedragen ,vm fchepfe1'éh , worden ligt onmatig, en klimmen tot eene hoogte, waar over men, uit die vervoeringen ontnuchterd zynde, zich naderhand fchamen moet; en bv. die in zyr.e denkwyze en belydenis, iets wi'. C af-  14 Myn Verlosser, is God. afdingen van de oneindige waardigheid des Verlos-fers, moet gewis, zoo hy zich zeiven gelyk wil blyven,op elk een' ftap vaneerbewyzing, den Verlosfer toegebracht, vrezen, dat hy een afgodendienaar wordt. Maar ik, die myn' Verlosfer volmondig, en in al den nadruk van die bewoording, voor God erkenne, ik behoeve op geene inteugeling myner eerbewyzingen bedacht te zyn. Met de uiterfte gerustheid viere ik den ruimften teugel aan alle de vervoeringen van myne aanbiddingen , betrouwingen, onderwerpingen en verheffingen , zonder perk, zonder mate; en, doe ik die eerbewyzingen aan Hem , die God en mensch is in één perfoon, ik gevoele , dat myne aanbidding in de oneindige waardigheid van myn' Verlosfer , als God befchouwd, haeren grondflag heeft. Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! —* Zoo berouwt het my geen oogenblik, dat ik alle myne belangen in zyne hand vertrouwelyk overgaf. ■ Zoo doe ik het in deeze oogenblikken met die graagte en opgenomenheid, als of ik een' Verlosfer, die God is, nu voor het éérst had leren kennen. . Zoo verkie- zt ik te leven onder de beftendige herinnering van dat  Myn "Verlosser, rs Gód* tlat woord: Wendet u naar my toe, en wordt behouden ! einden der aarde! want ik ben God, en niemand meer! Zoo make ik op het woord van een' Verlosfer, die God is, volkomen ftaat. — Zoo kniele ik voor zyn' troon, om de wet te ontvangen uit den mond van Hem, die God is. Zoo moet myne oeffening van gemeenzaamheid met Hem altyd beftierd worden door den bukkenden eerbied, dien ik fchuldig ben aan een' Verlosfer, die God is. Nimmer moet ik dat volzinnig woord vergeten, dat myn Verlosfer tot zyne apostelen, en in hunne perfonen totmy, fprak: Gy lieden zyt myne vrienden, zoo gy doet , wat ik u gebicde. Aanminnige famenvoeging van kundigheden, die anders niet naeuw verwant zyn aan eikanderen, vrienden en dienstknegten. Volzinnige famenvoeging in myn geval. Vriend en dienaar. Myn Verlosfer is God! Myn Verlosfer is God! Nooit behoeve ik te vrezen, dat de Godlyke eere, Hem toegebracht> mishagen zal aan God , myn' Vader , die geen mensch is, vatbaar voor zondigen nayver. Hy, die de Vader van myn' Verlosfer is, moedigt my aan tot die eerbewyzing. Hy rekent zich vereerd., C a naer  36 Myn Verlosser is God. naer mate ik zyn' Zoon eere. Hy wil, dat alle de verlosten den Zoon eeren, gelyk zy Hem, den Vader, eeren; zoo waarlyk, en in gelyken trap-, cn Hy heeft verklaard, dat zy, die zyn' Zoon niet eeren, ook Hem niet eeren. Zoo wordt de eerbcwyzing, die ik myn' Verlosfer toebrenge, eene gehoorzaamheid aan het bevel van zyncn en myncn Vader. Myn Verlosfer is God ! God, de heilige Geest, moedigt my aan, om de hoogstmogelyke cerbewyzing aan myn' Verlosfer toe te brengen. De trek, dien ik gevoele, om myn' Heiland toe te roepen: Myn Heere! cn myn God! die trek is het eigene gewrocht van den inwonenden Geest; en, den Verlosfer te verhcerlyken, Hem als een', die God is, aan het betrouwen en den eerbied van zondaren aan te pryzen, is een aanzien lyk deel der beandwoording aan zyne beftemming, en zyne begunftigde bezigheid. Naer mate ik op gebogene kniën van hart en lighaam, en met bevende blydfchap, myn' Verlosfer erkenne voor den waarachtigen God en het eeuwige leven , in die mate vergoede ik Hem den fmaad, dien ik Hem aandeed in myn treurig eertyds. Elk eene aanbidding in het geloof is eene plechtige herroe-  Myn Verlosser is God. 37 roeping van alle die lage gedachten, die ik te voren koerierde in myn hart. In die mate vergoede ik Hem den hoon, dien dé ftoutheid van Arriaanfche en Sociniaanfche dwalingen, onder aanvoering van den fatan , dien ouden bcftryder van mynes Verlosfers heerlykheid , Hem aandoet. Mateloze ftoutheid, die myn' Verlosfer zyne oorfprongelyke heerlykheid betwist! Heiligfchennis! onbedachtzamen! laat af! weet, dat Hy God is! Valt my de fatan aan , fchiet fcjy zyne giftige pylen op eene waarheid , die de grondflag myner hope is, en de waarborg van myne veiligheid, verguist hy een betrouwen, dat in des Verlosfers Godheid zyne fterkte vindt, heeft die vyand noch niets verloren van die onbefchaamdhcid, waar door hy , eeuwen lang geleden, en in eigen perfoon, en door den mond van verbitterde Joden, myn' Heiland aanviel, om Hem zyne heerlykheid te betwisten ;; valt my die fatan aan, myn Verlosfer breidelt hem, en bewyst zyne Godheid , in de proeven , door die beteugeling. Zyn de op- zettelykfte eerbewyzingen, die ik myn' Verlosfer toebrenge, doorgaands de gelegenheden, by welke de fatan my beftrydt, en den vaart myner .vervocC 3 rin-  ?S Myn Verlosser is God. ringen poogt te ftuiten, myn Heiland draagt tevens zorge, dat myn yver by gelegenheid van de tcgenfpraak fterker brande. De fchuddingcn, die ik gevoele , bevorderen, door tusfehenkomst van fiiyncs Verlosfers invloed, myne worteling in de waarheid. Het goud van myn geloof komt uit de frncltkroes zwarer uit , dan het was, toen het cr inkwam. Dan berste ik uit: Wyk, lasteraar! uw fchimpen deert my niet! wyk, logengeest! erfvyand van mynes Heilands eere ! uw fltteren draagt getuigenis van uw eigen gevoel, dat de Verlosfer der zondaren God is! logengeest! wilt gy my eene waarheid betwisten, die gy zelf, fchoon met brullenden weerzin, voor bykans achttien eeuwen, door den mond van bezeêtenen, beleeden hebt? zeg,wat gy wilt;maar ik zal voordgaan myn' Verlosfer God te noemen! Daar, daar legge ik myne hand op myn' bybel; en roepe u toe Op -mvnes Meesters fpoor: Satan! er ftaat gefchreeven! Daar klimt myn hart door den drom uwer pylen naar boven, cn eerbiedigt in Hem, die op Goigothage-' kruist' werd, den Heere- der heerlykheid, Gcd, die zyne gemeente kogt! : Myn Verlosfer. is Gud!" Ik juiche van blydr < fchan,  Myn Verlosset*, is God. 39 fcbap, om dat de leere der oneindige waardigheid des Verlosfers in myn vaderland, in Nederland, zoo zuiver, en welligt zuiverer, dan ergens elders, gepredikt wordt. Met hoe veel reden vreze ik, dat buiten s'lands in ettelyke gewesten de leere van Jefus Godheid ondermynd wordt, dat Arflaanfche dwalingen begunftigd worden, ook door hun, die de meefte roeping hebben, om ze vierkant tegen te gaan, en de jongelingfehap,, die zich fchikt tot den dienst van het evangely, te waar- fchouwen, en te wapenen. God der Proteftan- ten! ftuit, ftuit, bidde ik, dat verdervend kwaad! God van Nederland! behoed ons by de waarheid, en, wat Gy ons ontneemt, neem uwe waarheid niet weg! en laat ook die waarheid behendig zegenpralen : De Verlosfer der zondaren is God! — Kan ik my zeiven hier niet voldoen in den lof en aanbiddingen, ik ben verblyd , dat myn Verlosfer in den hemel ruimer eere ontvangt; alle de koorzangen ftemme ik in. Ik ben verblyd, dat de Majefteit van myn' Verlosfer thans door middel van eene verheerlykte menschheid fchïtterende ftralen fchiet, cn niet meer, gelyk het te C 4 voé  4° Myn Verlosser is God. vor.cn was , zich fchuil houdt achter het gordyn van eene vernederde menfehheid, en geringen ftand op aarde,toen men maar nu en dan een' llraal van Godlyke Majesteit in wonderwerken , en anderszins , zag blinken; Ik ben verblyd, dat er voor het Hot der eeuwen tyden komen zullen, waar in de verstafgelegene heidenen de Godlyke heerlykheid van myn' Verlosfer eerbiedigen zullen , komende op dat woord; Einden der aarde! wendt u tot my! . . . wordt behouden ! ... Ik ben God! .... Tyden, waar in het late nagedacht van die Joden, die myn' Verlosfer, om dat Hy zich aan God gelyk helde , aan het kruis genageld hebben als een' Godslasteraar, in myn' gekruisten God, den Heere der heerlykheid,geloven zal. Thans wachte ik, gefchraagd door een' Verlosfer, dip God is, alles af, in Hem gemoedigd. Nu zie ik zonder fchrik eene herleving tc gpmoet van Arriaanfche kerkvervolging , al waren ook Peïstifche verachters van myn Godlykcn Mecfter de begynftigers , de medeftanders, de aanvoerers van die boosheid, van die woede. Die gedachte: Myn Verlosfer is God! ftrykt my de zorg van het hart.  3VfYN Verlosser is God. 41 hapt Eeuwigheid! Verrukkende eeuwigheid! nader met rasfcher fchreden! Eeuwigheid, waar in ik zonder ftryd, zonder 'tegenfpraak , zonder ver, moeijing, dat getuigenis op den hoogden toon zal uitgalmen: Myn Verlosfer is God! C 5 0 N-  41 ONLANGS WAS IK KRANK. "^^"elke eene omwending! Onlangs, was ik krank, Ik gcvoele ja noch de overblyffels der bezoeking; evenwel nu ben ik beter. ■ Welke eene omwending! God deed dat. Hy zond zyn woord uit, en heelde my. Myn Vader, die in de hemelen is, deed dat. Aanminnige leere der voorzienigheid! De voorzienigheid in mynes Vaders hand! Onlangs was is krank. Treurige toeftand! myn leven verfoeide het brood, myne ziele de begeerlykfte fpyze. Machteloos, bezwykende lag ik neder; myn vleesch verdween uit het gezicht, de beenderen, anders niet gezien,begosten uit te Heken. Ik werd, overmand door zwakheid, als een hulpeloos kind behandeld , en hing, ook tot het minfte toe, geheel af van hun, die my verzelden. • Welke eene vernedering! Dacht ik toen aan dien Verlosfer, die, met bedwelmende nederdaling, een hulpeloos kind geweest is? Vloog het oog van myn geloof eeuwen te rug naar Bethle- hem i  Onlangs was ik krank. 43 tiem, en naar dat verrukkend voorwerp , den God-mensch , den Wereld-fchepper, behandeld als een hulpeloos kind! Hebbe ik in myne zwakheid verzuimd daar aan te denken, ik zal het nu doen, en ook in dat licht den hulpelozen ftand befchouwen, waar in ik nederlag. Aan God, myn' Vader, aan Hem alleen, geve ik de eere van myne herftelling. Al de invloed, dien de trouw en kundigheid van myn' geneesheer hadden, alle de werkingen der voorgefchrevene en aangewende middelen, kwamen uit mynes VaderS hand. Kwam myn geneesheer by my ten dage mynes ongevals, ik aanbad God, terwyl myn arts voor myn leger peinsde, wat best te doen. God des geneesheers! riepeikby my zeiven, onderricht hem van de wyze,en leer hem! — En nu love ik God, die raad gaf. Die bedenking vermindert niets, noch van de opgenomenheid , die ik hebbe met mynes geneesheers kunde en trouw, noch van de verplichting , die ik gevoele aan hem te hebben. Myne gevoeligheid wordt te groter. Ik danke myn' arts, en bidde hem van harte toe een ruim deel van die onderwyzingen des Geestes, die aan dp krankbedden fterf-lesfen doen inzamelen, en men-  44 Onlangs was ik krank. menfchen toerusten tot een gezeegend vertrek uit de wereld. Ik love dan Hem, die my herftelde. Ik was uitgeteerd; God heeft my verlost. Myne ziel ! keer weder tot uwe rust! God heeft aan u welgedaan! Heere! Gy hebt myne ziel gered van den dood, myne oogen van tranen, myn' voet van aanftoot! Wat zal ik den Heere vergelden voor alle zyne weldaden , aan my beweezen ? Myne geloften zal ik Hem bctaalen. Gelyk eene krane of zwa- luw piepte ik, ik kirde als eene duive; God heeft myne ziele licflyk omhelst, dat zy in de groeve der verteering niet nederdaalde; de levende dan, de levende zal Hem loven, gelyk ik heden doe. God was gereed, om my te vcrlosfen, daarom zal ik op myn fnarenfpel fpelen. Gelooft zy God, die myn gebed niet heeft afgewend, noch zyne goedertierenheid van my! Eeuwige goedheid! zoo roepe ik met een bloedend hart, op gebogene knién, en met tranen in myne oogen: Eeuwige goedheid ! wanneer ik myne gewaarwordingen ten dage myner bezoeking vergelyke met den ftand, dien ik nu gevoele, de geregelde beweeging myner polfen , de bekoelingen van myn bloed , den aanwas  Onlangs was ik krank. 45 was myner krachten, de beginfels der wederkeering tot dert kring myner gewone bezigheden; dan gevoele ik eene verplichting aan U, die ik niet bcfchryven kan. Elk eene proef, dat myne denkvermogens gemakkclyk beginnen te werken, en elk een flag werks , dien de leden van myn lighaara doen, roepen my toe: God is groot en goed! EJw Verlosfer is fterk. Eer ik krank werd, Was ik- onberekenbaar aan God verplicht al jaren lang hebben die getalen my verbyfterd. Nu komt er eene aanmerkelyke bezonderheid by; en het ontelbare wordt vermeerderd. Eeuwige Goedheid! be waar in myn hart de gedachtenis uwer hulpe! Dat blyve myne zinfpreuk en het opfchrift van myn leven: Myn redder is myn God! —Moete ik vrezen, dat zommigen, nevens my gered uit krankte, hun uitredder vergeeten, en Hem reden geven tot dat verwyt: 'Is dat uwe weldadigheid aan uwen Vriend ? dat roept my tot dubbele dankbaarheid. O! mocht vermeerderde, onafgebrokene; meer dan gewone erkentenis aan God den hoon vergoeden,- wanneer anderen Hem in vergeetenheid hellen! Verlaten zy, die op valfehe ydelheden betrouwen, hunne weldadigheid, ik, ik zal den Heere offeren met eene ftera  46 Onlangs was ik krank. ftcm der dankzegging; wat ik beloofd hebbe zal betaalen. Het heil is des Heeren! Hiskia! beweldadigde Hiskia! hoe fmolt uw hart van dankbaarheid, toen gy pas gered waart! en waarom,waarom bleeft gy niet in dien ootmoed? Hiskia! waarom lecze ik van u dat treurig bericht: Hiskia deed geene vergelding naer de weldaad, aan hem gefchied„ Hiskia! waarom 0f laat ik liever zeggen : Hiskia! aan u zal ik my fpicgelen. Ik ben gered, als gy. Tk gevoele de tederfte beweegingen van dankbaarheid. Gy hadt die ook. Gy dagt: Nooit zinkt de weldaad in myne fchattingj nooit vermindert myn gevoel, en nooit verminderen alle die gefteldheden, die aan zulk een gevoel natuurlyk verwant zyn. Ik zou dat ook wel zeggen. Uwe treurige ervaring zy my een baak in zee! Ik moet aan al, wat ik van lust cn voornemen gevoele in een' tyd,waar in de weldaad versch is, geen hogeren rang geeven, dan dien van ware gezindheid, om dankbaar te blyvcn zonder vermindering, en zonder einde. In myne eenzaamheid danke ik den God van myn leven en van myne goedertierenheid, en aan de vervoeringen van myn hart, aan de beweegingen van myne hartstochten, geeve ik  Onlangs was ik krank. 47 ik blymoedig toe, in zoo ver de zorg voor myne trapswyze klimmende vermogens my niet raden, wat intebinden. Hier blyve ik, hier toeve ik een poos met den beweldadigden David voor 's Heeren aangezicht; hier roepe ik: 0 God ! wie ben ik, dat Gy my bracht tot hier toe 1 Hulp van u gekreegen hebbende, fta ik tot opdeezen dag! — Myn danktoon ryst hoger, wanneer ik aan hun denke, die met my op het krankleger werden neergelegd, en die, onder de hevigheid der ziekte bezweeken zynde, nu al ondergevaren zyn met de handbomen van het graf, en hun bedde gefpreid hebben in de duisternis, die tot de groeve zeggen: Gy zyt myn vader! Waarom, waarom ben ik gefpaard ? waarom ademe ik noch in des Heeren uitfpanfel? Allen, die my kennen, moeten het weten, dat ik my oneindig verplicht rekene aan God. Myne huisgenoten merken het daaglyks. Myne Medekristenen roepe ik te hulp. Maakt den Heefe met my groot, en laat ons te zaam zyn'naam verhogen! zoo roepe ik hun toe. Baden zy welligt, toen ik krank was, nu zullen zy ook myne medelanders in het danken geerne zyn. Aanminnige plechtigheid! wanneer door de ganfche gemeen-  48 Onlangs was ik krank. meente de dankzegging voor en van een', die uit grote krankheid verlost is gebracht wordt voor den troon! Toen ik krank was, bad die gemeente, nn dankt zy. IIoc fmolt myn hart, toen myn perfoon en geval vermeld werd in de ftatelyke dankzegging! Eer ik opging, zeide ik in myne eenzaamheid: Heere! ik zal u offeren eene offerhande van dankzegging; ik zal myne geloften betalen in de tegenwoordigheid van al uw volk, in de voorhoven van uw huis; in het midden van Jerufalem. Heere ! riep ik; zend uw licht en uwe waarheid, dat die my leiden ; dat ze my brengen tot den Derg uwer heiligheid en tot uwe woningen; en dat ik inga tot Gods altaren, tot den God der blydfchap myner verheuging, en u met de harpe love, o God, myn God! Aandoenelyk was my de plechtigheid der eenftemmige dankzegging. Openbare belydenis van Hem, die doodt, en weder levend maakt, die, ja, fmerten aandoet, maar ook wéér verbindt; ' Opgerichte banier tegen het ongeloof van hun,die, ftyf geworden zynde op hun' droefem, in hun hart zeggen: De Heere doet geen goed, cn de Heere doet geen kwaad. Bekoor- lyke geleegenheid, om de algemeene ftichting te be-  Onlanss was ik krank. 49 bevorderen! Sterke fpoor, om de gemeenfehap der heiligen te bevorderen! Statelyke eerbe- wyzing aan het Wezen aller wezens! En voor my eene puntige herinnering, dat ik zonder tusfclienpoos en zonder einde eene verplichting erkennen moet, die door de ganfche gemeente openlyk beleeden is ; tevens eene herinnering, dat de gemeente , die voor my bad in nood, die voor en met my dankte, toen ik gered was,billyk toeziet, hoe' ik my gedrage. O! dat ik in het toekomende onder de openbare voorbiddingen en dankzeggingen beter beftond,- dan ik tot hier toedeed! Myne' dankzegging klimt in den naam des Middelaars naar den troon. Myn reukwerk gaat van de hand dest Engels naar boven; En Gy * myn Vader! neem myn ftamelend danken in uwen dankenden Zoon, die myne gerechtigheid is, gunftig aan! Onlangs was ik krank! God heeft my gered! — Ik gevoele onbezef baren lust tot danken, beftendig danken; ik hebbe er hulp toe nodig, onderftand uit die zelfde hand, die my de weldaad fchonk. Ik ga pleiten op de belofte van hulp tot danken, belofte, die myfl Redder genadig voegde by de toezegging der verhooring van het noodgefchrei, D dat  50 Onlangs was ïk kkank. dat ten dage der benaauwdheid wordt opgeheven; zoo fprak Hy: Reep my aan in den dag der benaauwdheid , ik zal 'er u uithelpen, en gy zult my eeren! Roep my aan! onfehatbare vergunning ! meedogend bevel! Ik zal u uithelpen! dierbare belofte, die alles afdoet! Gy zult my eeren! eene twede belofte. Hoe? eene belofte? is dat woord niet eene aankondiging van plicht, een woord, waar door God by het aanbod van redding, en dus by voorraad, de dankbaarheid bedingt, en den danktoon opcifcht, of ten minden by voorraad den plicht erinnert, waar toe de redding roepen zal? — ja, dat al wordt ook bedoeld onder de nodige bepalingen. Maar vooral God belooft hier. God wil zeggen: Zie op my in uwe noden! Ik zal u redden ! Ik zal meer doen: Gy zult my eeren. Dubbel zal ik u zegenen: Ik zal u redden, en ü dankbaar maken. Gy zult de onberekenbare eere, en het onbezefbaar vermaak genieten, om my te eeren! Gy zult, al dankende, een tienvoudig genot van uwe redding hebben! Ik ztd u licht, en lust en vermogen fchenken, om my te eeren! Op die belofte ga ik pleiten ! En, o myne ziel.' de beandwoording aan uwe' verplichting  .Onlangs was nc krank. 51 tlng is uwe zaligheid, en tevens eene proeve der trouwe van eenen belovcndcn God! Onlangs was ik krank! Hoe lydzaam, hoe gedwee, hoe gebogen moest ik geweest zyn onder de tuchtigende hand mynes Vaders! hoe gemeenzaam moest het my geweest zyn: Ik zal des Heeren gramfchap dragen, want ik hebbe tegen Hem gezondigd. Hoe gemeenzaam moe ft- my het aandenken geweeft' zyn aan dat woord : Indien gy de kastyding verdraagt, zoo draagt God zich omtrent u, als eenen zoon. Hoe moesten allen, die my vcrzeld, opgepast, bezocht hebben, behendig gelegenheid gehad hebben, om 'er getuigen van te zyn, en aan my gezien hebben, dat ook in dat huk de rechtvaardige overtreffelyker is dan zyn naaste! Hoe moest het blinkend voorbeeld van myn' lydzaamen Verlosfer behendig gezweeft hebben voor myne oogen 1 Al wat ik daar van hebbe mogen oef- fenen was eene vrucht des invloeds, dien de genade my befchikte. En aan deeze, aan deeze alleen, geeve ik blymoedig al de eere. Doet myn ge- wisfe my met eene ontzettende wclfprekendheid de herinnering van zooveel ongedulds, zoo veele vlagen van verdrietelykheid , gemelykheid , als de fmert D 2 wat  52. Onlangs was ik krank. wat zwaar was , of uitgeftelde hope myn harte krenkte, of vroegere uitzichten op beterfchap in rook verdweenen, of het begonnen herltel te tragen tred hield in myn oog ; hebben myne lippen wel wat onbedachtzaams geuit, waar van ik nu moet zeggen: Ik zeide dat in myn haasten! waren zy, die my verzelden , meermaals de getuigen myner verkeerdheid; ik fchame my voor God over dat al; ik bidde Hem om vergeeving in Jefus naam. - Ik fchame my voor hun , die de getuigen myner verkeerdheid waren, en ik voele nu, dat de vlagen myner gemelykheid een' Hechten dank uitmaakten voor al den yver, al het geduld, al de zorg, die zy aan my befteedden. Onlangs was ik krank! Myn wyze, myn. tederlievende Vader kastydde my. Zoo levert my de bezoeking zelve aanmerkelyke dankftof. — De bezoeking was eene kastyding. Ben ik in de vereeniging met myn' Zoenborg van den richterlyken toorn eens vooral ontheeven, Gods vaderlyk misnoegen is duizendmaal door my opgewekt. — De denkbeelden van beproeving en van kastyding konnen met eikanderen zeer wel beftaan. En o! wat al reden had ik gegeeven! -— Mynes vaders oog-  Onlangs was ik krank. 53 oogmerk was my te verootmoedigen en te verbeteren. Hy toonde aan my, dat Hy het verkeerde allerminst in zyne kinderen dragen wil. Toen ik werd nedergelegd, was het als of myn Heiland' my toeriep, gelyk Hy wel eer aan Simon deed : Ik hebbe u wat te zeggen! En zöu ik dan niet danken voor de kastyding? zou ik niet roepen : Ik dank U Heere! dat Gy toornig op my geweest zyt! Ik weete, Heere! dat uwe gerichten de gerechtigheid zyn, en dat Gy my uit getrouwigheid onderdrukt hebt. Myn Vader! de roede is my een waarborg van het vaderhart? Zou ik niet roepen: Meedogende Vader! Gy hebt my gekastyd met mate! gewis het was geene ftraf in toorn, geene kastyding in grimmigheid. Zoo- veele verademingen, zoo veele inmengfelen van goedertierenheid, zoo veele onderftcuningen, zoo veele matigingen, hebbe ik mogen opmerken ten dage der bezoeking', en nu, nu komen my noch zoo veele onder het oog, die in myne krankte of geheel niet of maar oppervlakkig voor myne aandacht kwamen. Ik doorwandele by gezette naleezing de dagen, de nachten,de uuren, de gunften, de fmerten ; ik doorwandele die by herleezing, D 3 'm'  54 Onlangs was ik krank. zooveel ik kan, en ik rekene my aan huisgenoot en bloedverwant en elk verplicht, die my by ftaat in de herzameling der bezonderheden, der proeven van die waarheid : God kastydt met mate. God ftrooit het goede, maar het bittér meet Hy toe. Kastyding! o myne ziel ! denk dat dieper door! Vraag aan God naar de reden, waarom Hytwiste! God hoort dat vragen met welgevallen , en antwoordt geerne. Zyn er altoos redenen, duizend redenen, ook by de uitneemendften van Gods kinderen, er konnen ook redenen zyn, die men in zekeren nadruk bezondere noemen mag , die een' bezonderen weêrflag hebben op bezondere dwaasheden, en een opfchrift hebben,dat, onder de verlichting der genade bezien zynde, van de bezondere reden onbewimpelde vermelding doet. -— Hebbe ik ten dage myner bezoeking die onderrichting reeds ontvangen, werd ik op meer dan eene bezonderheid met Godlyk gezag geweezen , en boog myn hart onder die befchouwing, wees ik met onbelemmerde gulheid myn' Richter en myn' Vader gerechtigheid toe, fmolt myn hart, en weende myn oog,was myn leger myn Boehim, doornatte ik myn bedde met de tranen van boetvaardigheid; ik zal myn' Vader vooy  Onlangs was ik krank. 55 voor dat alles Ootmoedig danken; maar tevens ik zal pogen die befchouwingen met vermogens, die nu fterker zyn,uittebreiden. Het wichtig antwoord, dat God my, met eene ftem van majefteit en minzaamheid, in myne ziekte gaf op dat wichtig verzoek: Myn Vader! zeg aan uw kind, welke de bezondere reden zy van deeze tuchtiging! zeg hetmydui- delyk! Wat, wat hebt gy bezonder tegen my! -1 Dat Godlyk antwoord zal ik , herfteld zynde, op nieuws voor my neemen. Ik zal onder inroeping van 's Geestes licht in de bezondcrheden dieper po' gen intedringen. Ik zal dat ftuk op nieuw bezien aan allen kant, en het zoo diep in myn geheugen en gevoel pogen in te drukken, dat het beftendig als tot my fpreke. En zou ik niet! God heeft het my gezegd voor al myn leven. En moeten de woorden der wyzen in ftilheid overdacht worden, wat al infpanning wordt er dan gevorderd, om de aanfpraken, die de oneindige wysheid, de God der wetenfchappen doet, intezien en door te denken. Voor elk een' dag, voor elk een uur, dat my overig is in het vleesch te leven, hebbe ik een onberekenbaar belang in het recht verftand, en de noeste bepeinzing van het geen God my zeide ten dage der bezoeD 4 kinS-  56 Onlangs was ik krank. king. Hebbe ik, toen ik onder de bezoekende hand mynes Vaders was, minder gezien van bezondere redenen ; heeft God , fchoon dikmaals aangezogt tot die aanwyzlng , geene bezonderheden vermeld, welligt was er niets bezonders, of, liever wil ik denken: God ftelde de aanwyzing uit om wyze redenen. Mogelyk liet Hy my in meer algemeene befchouwingen , om bedenkingen , die my in myn' bezwykenden hand onmatig treffen zouden, te openbaren in vervolg van tyd. Myn God dog is een Vader, myn Heiland is een herder, die, met onbezefbare toegevendheid, als leidslieden,zich voegen naer den gang van het werk. Hoe dat ook zyn moge ; nu, nu zal ik de vraag hervatten: Myn Vader! wat hadt Gy my bezonders te zeggen? Ik zal, gelyk Paulus deed in een ander geval, driemaal, dat is meermaals, bidden. Zulk een verzoek, herhaald in weerwil van herhaalde weigcrirg , kan niet anders dan aangenaam by myn' Vader zyn. Ik zal in Jefus naam aanhouden, om alles te mogen wcetqn. Ik zal aan God herinneren, dat kennis van de oogmerken, door Hem bedoeld in de bezoeking, aangemerkt als eene beproeving , dat die kennis zonder merl.elyke fchadc door my gemist kan worden^  Onlangs was ik krank. 57 Nooit kan het oog van een' dienstknegt op de handen van zyn' heer, het oog des kinds op de hand van zyn' vader, met dieper oodA 3 r^ed  6 Nederigheid voor God moed geflagen zyn, dan het oog des nederigen Kristens op God gevestigd is. Uit dien mond wacht hy de beveelen, uit die hand de beftellingen. De nederige ziet God naar de oogen; hy begluurt den vaderlyken wenk, om alles te beflisfen , alles af te doen, met die ééne bedenking : „ Myn Vader begeert het zoo." —- Alles wat aan hem is, knielt in het hof, wanneer hy van zyne wanbedryven voor den vaderlyken troon onbewimpelde belydenis. doet. Hier wriemelt hy als een worm. Hier kan hy zich zeiven niet voldoen in de befchryving en verfoeijing van zyne ongehoorzaamheid en ondankbaarheid. Ziet hem, daar hy, uit loutere fchaamte, zyn aangezicht naeuwlyks durft naar den hemel opheffen. Ziet hem, daar de tranen hem langs de kaken biggelen. Ziet hem, niet alleen op gebogene knié'n, maar ook met het aangezicht tot op den grond gebogen. Hoort hem roepen: Wees my genadig, o God! naer uwe goedertierenheid, en delg myne overtredingen uit naer de grootheid uwer barmhartigheden ! En, naer mate hy hope fchept op het gerommel van een vaderlyk liefdehart , in die mate zinkt hy lager in den oodmoed ne-  ËNMENSCHEN. 7 neder, en zulk een gezicht, zulk een gevoel, verflindt allen waan van iets by God te zyn, en nooit, nooit walgt hem eigen lof, of lof, door eenig' mensch hem immer gegeeven, nooit walgt hem die fterker, dan in deeze diepvernederende oogenblikken, daar hy alles in het ware licht befchouwt, en bezig is te wegen met de weegfchaal van het heiligdom. De nederige Kristen heeft by God op niets te roemen in zich zeiven. — Zyn roem eindigt in God, in God alleen. Op alle zyne voorrechten helt hy dat opfchrift: Gegeeven goed. Niets is hem gemeenzamer dan uitteroepen: Wat, wat hebbe ik, dat ik niet ontvangen heb, en, zoo ik het ontvangen heb, wat zoude ik roemen, als of ik het niet ontvangen had! Al wat hy, in de natuur , heeft van fchranderheid, bezitting , fterkte, gaven van ziel oflighaam, dat al befchouwt hy als de vrugt der vrymachtige bedeeling van Hem, die met het zyne doet naer zyn welbehagen; en gelyk hy wegens eene ruimere bedeeling zich niet verheft boven Medekristenen en medemenfehen, eeven zoo misgunt hy aan anderen niet een deel, dat wat ruimer is dan het zyne; en die A 4 ^  8 Nederigheid voor God bedenking: God was uitdeeler, doet alles by hem af. Befchouwt hy zich als een', die, boven duizenden; met een Godlyk kindfchap verwaardigd is, het is er zoover van daan, dat hy de reden van die bedeeling in zyne eigene waardigheid of in eene voorgeziene gefchiktheid zoeken zou, dat hy integendeel over niemands aanneeming by God zoo opgetogen ha, als over de zyne, en dat hy duizendmaal met onbezefbare verrukking roepe: Aan my, aan my, is barmhartigheid gefchied; aan my! waarom? Vader! Vader! alzoo was uw wel- behagen! is hy, boven anderen, toegenomen in kundigheden, in geestelyke ervarenis, dieper doorzicht in des Konings wegen; is hy, meer dan andereny door woord en wandel, tot een3 zegen, mag hy aan de belangen van Sion bevorderlyk zyn, van dat alles zegt hy: Wat heb ik, dat ik niet ontvangen.heb? my, zegt hy, my, den allerminden van de heiligen, is deeze genade gegeeven! elk eene Godsdiendige gedachte en elk een waargenomen plicht, elk eene proef van liefde tot God, van betrouwen op Hem, van yver voor zyn' naam en eere, elk eene afwyzing van verzoeking, i* eene genade yan Hein, buiten wiens invloed ik niets  ENMENSCHEU. t) niets vermag, eene genade van Hem, die het willen en het volbrengen werkt naer zyn welbehagen. Zoo voegt de nederige by elk eene eer- bewyzing, die hy met zyn hart, woord en wandel, aan God doet, by elk eene opoffering van zich zeiven,, met Davids hart en Davids taal, deeze belydenis: Heer! ik geeve het U uit uwe hand! Het diep befef van onnoemlyk gebrek, waar meê zyn beste v/erk doortrokken is, houdt myn» Kristen in de vallei des oodrnoeds, en de belpiegeling van het zondig eigen, dat zich mengt, ook in de beste verrichtingen , noopt hem, om zich by God op niets te beroepen dan op die gerechtigheid , waar in Gods oog geen vlekje ziet. Is de vaderlyke hand met kastyden bezig, de nederige Kristen belydt volmondig, dat hy dat, en noch veel meer, overwaardig is. Hy is opgenomen met de matiging der roede.—-Geerne erkent hy de weldadige inzichten der kastyding, die hem ontmoet. Hy is gedwee voor God. Hy verkiest geene wegneeming der roede, voor dat de heilige bedoelingen van den kastydenden Vader, in eene merkelyke mate, zyn bereikt geworden. Hy verlangt meer naar de reiniging A 5 van  30 Nederigheid voor God van zyn hart dan naar de wegneeming der roede. Hy vreest, door een verdrietig klagen, aan iemand een' harden dunk nopens God inteboeze- men. Hy laat den tyd der wegneeming van de roede geheel aan God over. Hy waakt en ftrydt tegen elk eene opwelling van bedilzucht en verdrietigheid.- De nederige Kristen is een juweel, een fchat van onberekenbare waarde, voor de maatfchappy, een uitgebreide zegen voor zyne tydgeroten en Medekristenen. Hy is een dankbaar mensch. Over elk eene weldaad, die hem van eenig medemensen bejeegent, is hy gevoelig Ook over dienden van den minden rang, wat zegge ik, over elk een' minzamen opflag, is hy opgetogen. Hy befchouwt zich als overladen met verplichtingen, en met zyn hart wil hy wel danken, ja foms met zyne lippen, danken voor dienden en hulpvaardigheden , die men hem, zelfs uit natuurlyke betrekkingen, of volgens gemaakte verbindtenisfen, fchuldig was. Hy is in alles een befcheiden mensch. Nooit vordert hy zyn recht tot het uiterde, nooit is hy al te rechtvaardig. Men kan hem ligt voldoen  EM MENSCHEN. II doen. Alles beoordeelt hy gunftig, zoo ver het met de waarheid eenigzins beftaanbaar is. | Hy is befcheiden, wanneer hy onderwyst; en oefFent met den onwetenden en tragen van begrip eene voorbeeldige lydzaamheid. Befcheiden is hy, wanneer hy beftraft; hy waakt tegen de uitvallen van bitterheid, tegen de fcherpe bejegeningen en bitze verwytingen. Ernst en zachtmoedigheid huwt hy aan eikanderen; en moet hy in zommige gevallen wat fterker fpreken, zyn hart bloedt in zyn binnenfte, terwyl zyne tong eene houding heeft van aanmerkelyk ongenoegen. Met be- fcheidenheid verfchilt hy van eens anders gevoelen. Hy durft voor zyne gedachte wel uitkomen; maar geerne wil hy ook de gedachte van een' ander' horen, en die overwegen met behoorlyke bedaardheid. Blyft hy by zyne gedachte, zoo lang de redenen, die er voor pleiten, hem wichtig en voldoende voorkomen, hy gaat er ook geerne van af, zoo dra het blykt, dat de redenen, die hy er voor had, ongenoegzaam zyn. Geerne wil hy dan bekennen, dat hy dwaalde. Befcheiden is hy in het dragen van verfchillende gevoelens, die den Godsdienst betreffen; zeer toegcevend, zoo  tï Nederigheid voor God zoo lang de fondamenten der waarheid en een goed gewisfe er geen last by lyden. In de aankleeving aan de wezenlyke geloofsftukken is hy onverzettelyk , en zou er om lief of leed geen hairbreed van afgaan, maar in zaken van minder belang is hy toegeevend; aan niemand betwist hy die vryheid in denken en doen, die hy zelf geerne heeft. Hy wil niemand fchuldig houden om een woord. Zoo, zoo beftaat de nederige Kristen; en dat al groeit op den wortel des oodmoeds, evengelyk by tegenfteiling hoogmoed de prikkels levert, om te ftaan naar het meesterfchap. Naer mate myn Kristen nederig is, wil hy leeren van elk, die hem ontmoet. De leerzaame herinnering, de tydige waarfchouwing, alles is hem welkom, uit wat mond die komen, uit dien des onbedrcvenen jongelings of des uitgeleerden gryzaarts , des eenvoudigften landmans of des fchranderften wysgcers, des nieuwelings in Jefus genadefchool of des gcoeffendften Vaders in Kristus. Naer mate myn Kristen nederig is, in die mate is hy zachtmoedig onder de beledigingen, die hem ontmoeten. Hy is gereed, om te denken: Er is aan my min verbeurd dan aan anderen. Hy is gereed, om te denken: Heb  ES M E N S C H E N.- IJ Heb ik die behandeling aan myn' medemensch, aan myn' Medekristen, niet verdiend, ik heb aan God duizendmaal meer verdiend, en de eeuwige wysheid befchikt my deeze onfmakelyke ontmoetingen, om myne aandacht te rug te roepen naar behandelingen, die ik in myn treurig eertyds , en helaas! ook na dien tyd, God en menfchen heb aangedaan. Hy vergeeft geerne, edelmoedig. Myn nederige Kristen is niet gezet op uitvoerige belydenisfen, diepe vernederingen, een enkel: Het is my leed ! is hem genoeg. Zyn vergeevend hart gaat al voor. Hy verlangt en bidt tot God, dat de beleediger maar eenigzins fchuld erkenne, op dat hy met ruimer hart zyne begunftigde bezigheid van vergeeving oeffene, en, zonder merkelyk bezwaar, tot de gewoone gulheid wederkeere, en, blyft alle fchuldbelydenis achter , myn nederige Kristen vergeeft evenwel in zyne eenzaamheid, daar verfchynt hy voor zynes Vaders troon-, daar vertegenwoordigt hy zich zyn' belediger; daar vergeeft hy alles, daar bidt hy voor zyn' belediger, dat God ook hem alles kwytichelde om Jefus Wil. Naer mate myn Kristen nederig is, gaat hy met fchuldvergeeven onvermoeid en onverdroten  14 Nederigheid voor God ten voord, zoo dikmaals het nodig is. Zeventigmaalzevenmaal op eiken dag is in zyn oog niet te veel, zoo dra hy denkt, dat, wanneer God, zyn Vader, weigerde boven dat getal te gaan in zyne fchuldvergeevingen, alles dan by hem treurig uit zou komen. Naer mate myn Kristen nederig is,' vindt men hem gereed tot waarneeming van alle de plichten, die de betrekkingen, waar in hy ftaat, van hem vorderen. Hy is in alles een befcheiden mensch. Elk van hun die met hem omgaan, ondervindt dat. Aan zyne meerderen draagt hy blymoedig al' den eerbied, al de liefde, al de gehoorzaamheid op, die God van'hem vordert. Met ontzag erkent hy in de hoogheid der meerderen een' ftraal der oneindige Majesteit. Die onder hem ftaan, genieten een heusch onthaal. Niemand behoeft te vrezen hem te ontmoeten; voor elk, die raad en hulp te vragen heeft, is myn nederige Kristen altyd genaakbaar; en de minzaamheid van zyn gelaat lokt de vrymoedigheid uit van elk, die wat te vragen heeft. Myn nederige Kristen is een gedienftig mensch , en daar hy zich aan elk verplicht rekent, ook buiten opzicht tot bezondere aanleidingen, daar is het de hemel van  IH MENSCEEN. Ig van zyn oodmoedig hart dienst te doen. Soms is hy in gevaar , om zyne eigene belangen te verwaarlozen, door die van anderen te behartigen; en hy zou een' dag, in dat opzicht, verlooren rekenen, waar op hy niet aan iemand eenigen aanmerkelyken dienst gedaan had. Die edelmoedige deelneeming in de belangen van anderen is den nederigen Kristen zoo eigen, als het eigen is aan het vuur warmte te geeven, en zoo als by tegenhelling de hoogmoed, waar door men zich .zeiven alleen bedoelt, de bronnen hopt van belangeloze dienstvaardigheid. Hy gunt blymoedig aan-elk den zegen, dien God hem geeven wil; zyn oog is niet boos, omdat Gods oog goed is; en niemand is in zyn oog onwaardiger dan hy zelf. • Hy beknibbelt den lof niet, die aan anderen gegeeven wordt; cn in plaats van de gaven , de dienhen, de natuurlykc of bovennatuurlyke uitneemendheden van anderen, te verdonkeren, fchat hy ze integendeel, niet alleen by zich zclven zeer hoog, maar wil dut ook'by anderen geerne weten, en met den zelfden yver, waar mede hy al wat in hem zclven lofwaardig is, verzwygt, met •ai ... dien  i6 Nederigheid voor. God dien zelfden yver meet hy de voortreffelykhedei} van anderen uit, en zegt er veel liever te veel, dan te weinig van. Hy valt niet laag op de verkeerdheden 4 de ftruikelingen, de dwaasheden van anderen, hy waakt tegen dat bevreemdend vragen: Hoe is dat mogelyk? hoe komt men er toe? hy ziet de bronnen van al dat kwaad, van alle die verkeerdheden, van alle die uitbrekingen, in zyn eigen hart met tranen in zyne oogen roemt hy de hand, die hem beveiligde, en hy is gereed te geloven en te be^ lyden, dat, wanneer hy in dezelfde verzoeking met zyn' gevallen' medemensen, met zyn gevallen'Medekristen, geweest ware, hy, aan zieh zclven gelaaten zynde, het welligt veel erger gemaakt zou hebben. Veel liever dan wil hy treuren over de dwaashedeft van anderen, dan er laag op vallen, en ze berispen op een' hogen toon. Hy is gereed, om door oodmoedigheid zyn' Medekristen uitneemender te rekenen dan zich zeiven. Men verbeelde .zich een' Kristen , uitneemend door-de genade, dus te horen fpreeken: -— „ Wat ik ook in genade en gaven zyn mos) ge, ik ben gewis oorfprongelyk zoo gering als » ie-  EN MSBSeHSN. ij h iemand, en , indien er in die oorfprongelyke & onwaardigheid trappen zyn, ik rekene my zel- „ ven voor den onwaardigtlen van allen. Ben u ik mogelyk in genade en gaven meer dan zom„ migen anderen, die anderen maken mogelyk van ju het ééne talent, dat zy ontvingen, naer evenM redigheid , meer en beter gebruik dan ik van „ meer talenten make, en ftaan welligt by God „ hoger dan ik te boek; en hadden anderen die „ gaven, die talenten, die God my vrymachtig „ fchonk, zy zouden er welligt beter gebruik „ van gemaakt hebben, en noch maken, dan ik M deed en doe. Een ik in iets uitneemend tó boven deezen en dien, zy hebben welligt eene 5, andere uitneemendheid van meer belang boven „ my, fchoon die uitneemendheid voor my vcr„ borgen zy. By voorbeeld : heb ik wat meer „ bekwaamheid cn vrymoedigheid om te fpreken , ai om myn' Verlosfer aantepryzen , om voor de „ waarheid kloekhartig cn vernuftig uittekomen, „ myn Mcdekristcn zal welligt meer tederheid, „ meer liefde voor Kristus bezitten, meer zuiver., heid in bedoelingen, meer eenvoudigheid, meer ^ oodmoed, en hadden anderen die middelen, die B »5 aa*  iS Nederigheid voor Go» „ aanleidingen, die geleegenheden gehad, die ik gehad heb, zy zouden er welligt meer voor- „ deels mêe gedaan hebben dan ik. Wie is 3, er, van wien ik zoo zeker weet, als ik het van „ my zeiven weete, dat er noch zooveele gruwe„ len wonen in het hart eenes Kristens? helaas! „ wie , wie van myne Medekristenen wordt zoo i) ligt, zoo fchielyk, zoo buitenfporig, verontrei„ nigd? helaas! zou ik wel, in die treurige bezonderheid, mynes gelyken onder de Kristenen „ hebben? en het ergfte, dat myne vertrouwdfte „ vrienden my immer van zich zeiven zeiden 3 „ haalt in lang niet by de gruwelen, die ik foms „ by my zeiven, in de ftromen zoo wel als in de „ bronnen, zie; en er is maar één, wien ik alles „ zeggen durve. En wie is die ? het is God, „ myn Vader. Het goede, dat God my gaf, „ wordt, helaas! door my zoo zeer verontreinigd, „ myn bederf, de dode vlieg, doet alles Hinken. „ Myne eigenheid weet zich, door duizend.bedek„ te wegen, in alles intedringen, en de uitgeoef„ fende plicht is reeds zoo verbasterd , dat hy „ weinig meer gelyke naer het beginzel, dat de ,, eerfte aanfporing in myn hart verwekte." 1 Op  ENMENSCHEN. 19 Op eenen anderen tyd zal de zelfde uitneemende Kristen by zich zeiven zeggen: „ Mogelyk denke „ ik wat te hoog van my zeiven, wat te laag van „ anderen, laat my, met heilige bedachtzaamheid, „ my zeiven wat lager , myn' Medekristen wat „ hoger plaatfen. En, in allen geval, als ik „ my , in myne eenzaamheid, hel voor Gods „ oog, om de bedeeling der genade, aan my ge„ fchied, te erkennen met dankzegging, dan, en „ dan allermeest, ben ik geneegen, om my, in „ myne fchatting, beneeden alle myne Medekris„ tenen te doen zinken; en met welke eene ge3, reedheid roepe ik dan uit: o! myn Vader! Zie „ hier voor uwen troon den geringhen, den on- „ waardigften, van alle uwe kinderen!" Zoo acht myn nederige Kristen, door oodmoedigheid, zyn' Medekristen uitneemender dan zich zeiven. Myn nederige Kristen zoekt geene grote dingen in de wereld, hy zoekt den kring van vermogen en eere niet zeer uittebreidcn. Heeft de voorzienigheid hem een' hand des leevens beftemd, waar in de aandacht minder op hem valt, waar in hy -leeft als een vergeeten burger, hy is er uitneemend mede in zyn' fchik, cn er is geen eereftand B 2 iö  ao Nêderïgheid voor Goü in de wereld, geene gerngtmakende grootheid j waar mede hy zyn' ftand zou willen wisfelen. Is hy in bewind gefield van meerdere uitgebreidheid, bekleedt hy aanzienlyke posten, hy berust daar in, om dat God het zoo befchikte. Hy wordt niet waardiger in zyn oog van wegens de tytels, die hy draagt. Zyn hart verheft zich niet op den lof, den groten lof, die hem gegeeven wordt; en het voornaamftc genoegen, dat hy voelt over den post, dien hy bekleedt , of liever de voorname fpringveer zyner berusting in Gods behelling, ligt in deeze gedachte : God opent my de geleegenheid, om aan myn vaderland tot een aanmerkclyk nut te zyn. Of: God opent my den weg, om het- geflacht der hulpelozen tot heil te zyn, om het onrecht te weren, om den nooddruftigen tot een' vader te zyn; of om de belangen van Gods kerk aanmerkelyk te bevorderen. Voords, de uitzichten mynes nederigen Kristens, zyn, wat den tyd betreft, naeuw beperkt. Nederigheid roept hem behendig de vermaning toe: Sta niet naar hoge dingen! en de vraag: Zoudt gy u grote dingen zoeken ? Myn nederige Kristen befchouwt den hogen hand in de wereld als de torens ,  EN MINSCIIEN. 2* rens, die voor ftorm en donder en blikfem gereedst bloot ftaan, maar den middelbaren en noch lager' ftand befchouwt hy als het buigzaam gras en als de golvende biezen, die zich vlyen en buigen in den ftorm, zonder geknakt te worden, en die na elk eene buiging het onverzeerde hoofd weder opbeuren. Myn nederige Kristen is te vrede met de mate der vermogens van ziel en lighaam, die God hem gaf, en met de mate van geleegenheden, die God hem befchikt, om nuttig te zyn in Godsdienftige en in burgerlyke betrekkingen; hy wil geen' anderen rang hebben, geen' meerderen invloed hebben , geene uitgebreidere weldadigheid oeffenen, geen grotere dienften doen, dan God beftelde. Alles is hem wél; en dat beftaan van weltevredenheid maakt teevens geene de mmfte inbreuk op den yver, om den kring des nuttigen invloeds tüttebreiden, den yver, om geleegenheden tot bevordering van anderer heil zoo wel optczocken als pftewachten; den yver, om in alle vermogens cn kundigheden, die gefchikt zyn, om hunne bezit-- teren nuttig te doen zyn , aanmerkclyk tocte- peemen. B 3 WINST  £2 WINST DER NEDERIGEN. \Vte helpt my de voordeelen berekenen, die er groei jen op den wortel van de nederigheid! Hier dwaale ik in het aantal en in de verfcheidenheid der bezonderheden! Nederige mensch! wie fchat uw geluk naer waarde ! Nederige! gy zyt by God gezien, by Hem, die den nederigen aanfehouwt, daar hy den hoogmoe- digen van verre kent. Gy zyt welgevallig in dat oog der oneindige Majesteit, dat oog van Hem, die, daar Hy den hovaardigen wederftaat, aan den nederigen Zyne genade geeft. Zoo zegt de Hoge, de Heilige, die de eeuwigheid bewoont, en wiens naam heilig is: Ik bewone, ja, het hoge en het heilige, maar, ik bewone ook hem, die van een' nederigen geest is, op dat ik dat hart leevendmake. Onverbeeldelyke eere! Nederige! God bewoont u als zyn' tempel! en zyt gy eene woonftede van God, zoo zyt gy een hemel op aarde, een wandelende tempel van den Allerhoogften. Drie-  WINST DER NEDERIGEN. 2$ Driewerf gelukkige! gy hebt een tienvoudig genot van elk een' zegen, dien gy ontvangt. Gy zyt vergenoegd. Niets ontbreekt u, om dat gy niet meer begeert, dan gy hebt, en u ftaag verwondert over uwen rykdom. Die geduu- rige vraag: Van waar komt my dit al?? Aan my, aan my'.U die vtaag en die uitroep verfpreiden eene toegevoegde veraangenaming over alle uwe zegeningen. De hoogmoedige is nimmer te vreden. Hy vraagt met eene zekere bevreemding: „ kryge ik niet meer?» of immers, hy denkt: „ minder dan dit, moest ik niet hebben; op zoo,\ veel heb ik met allen grond mogen rekenen.'» Hoogmoed zet de begeerten en uitzichten mateloos uit. Al de gunst, die Haman van den koning geniet, en alle de eerbewyzingen, die men, om des konings wil, hem aandoet, voldoen hem niet, zoo lang een Joodfche Mordechai weigert een medeftander te worden van die matelooze eerbewyzingen. Neen! de wrevel fcheurt Hamans hart van een. Maar gy, myn nederige! uwe vergenoegdheid maakt u alles groot, alles voldoet u, ook de minfte bedeeling-, nederigheid levert u een aanzienlyken byilag van genot en dankbaarheid. B4 Nfi"  £4 Winst d k n sedericer Nederige Kristen! ik roenle Uw naer mate ik u befchouwe als min genaakbaar vooï de gevaren, die de voorfpoed den hoogmoedigen berokkent. Naer mate de voorfpoed van den hoogmoedigen klimt, in die mate klimt zyn gevaar , om aan de hoge gevoelens, die hy van zich zelvcn koestert, tcetegeeven, en de verbeeldingen, van wat uitneemends te zyn, te koesteren, uit elk een' zegen een nieuw bewys te ontleenen, dat hy gewis wat groots is Zyn gevaar neemt toe, om te roken aan eigene netten, te offeren aan eigen garen; aan zyne wysheid den wierook toe te •zwaaijen; en met Nebuchadnezar te zeggen: Is dit niet het Babel , dat ik gebouwd heb? Zyn gevaar neemt toe, om de verkreegene eere of den aangewonnen fchat, of het uitgebreider bewind, te misbruiken tot de fchadelykftc einden. Nederige Kristen! de oodmoed, die in uw hart de dicpfte wortelen gefchotpn heeft, kan u, ten dage des voorfpoeds, wapenen tegen alle die gevaren; en, door den invloed der genade, die in u woont, blyft uw hart, onder al het klimmen van den voorfpoed, op dezelfde hoogte, of liever in dezelfde laagte van oodmoedigheid vopr God en men-  Winst der nederigen. eg menfchen, en op het zelfde peil van befcheiden- heid en tederheid van gewisfe. En, nederige Kristen! werkt gy naer de denkwyze, die u de genade heeft ingeboezemd , zoo wordt door elk een' nieuwen zegen uw oodmoed bevorderd. Giften der genade veroodmoedigen uit haeren eigen' aart, en giften van minderen rang doen dat zelfde door de genade. Oodmoedige! gelukkig mensch! ramp en onge* lyk, fchade en verdriet, drukken u minder neder, naer mate zy u niet bevreemden, en gy, by uwe komst tot Kristus, er rekening op hebt gemaakt, en er op blyft rekenen voor geheel uw verblyf op aarde, en met welk een luchtigen tred ftapt gy de jammeren door van het tranendal! oodmoed boezemt u eene gezecgende ongevoeligheid, eene lofwaardige onaantrekkelykheid in, ongevoeligheid, onaantrekkelykheid , die evenwel het denkbeeld van pynlyke gewaarwording en van moeilyke zelfs- verlochening niet buiten fluiten. Nederige Kristen! oodmoed maakt u alles dragelyk! Nederige! Node komt gy er toe, om iemand te beledigen. Oodmoed legt het bcflag op de B 5 woe-  sö Winst der nederige». woelingen der eigenheid, en wapent u tegen de tergende ontmoetingen. Oodmoed haat op de wacht, en ontraadt u telkens, in den naam van het zachtmoedige Lam, fchelden met wederfchelden, lyden met dreigen, te beandwoorden. Nederige! elk bemint u! In het genoot- fchap uwer broederen en zusteren in Kristus haat gy op een' hogen prys, dan ook, wanneer uw voorbeeld puntige beftraffingen uitdeelt. ; In alle de maatfchappyen, waar toe gy behoort, in nw geflacht, in uw huisgezin, in andere' genootfchappen , daar men u van naby leert kennen, fchat, pryst, bewondert men uw beftaan. Elk fmaakt de dienhen, die gy doet, om het geluk der maatfchappy te bevorderen; elk fmaakt de veraangenamingen, die gy befchikt aan het gezellig leven; en de opgenomenheid met u, befchouwd als een' nederig mensch, (preekt foms in de harten zoo fterk, dat de weerzin tegen uwe Godzaligheid, over het geheel befchouwd, voor een' tyd zwygen moet. Oodmocdige! Welk eene eere geniet gy! gy draagt het beeld van Jefus op aarde! On- be-  Winst der. nederigen. 27 bezefbare verwaardiging'. — Er is een tyd geweest, toen het geflacht der menfchen, in Gods mensch-geworden' en lydenden Zoon, het beeld van oodmoed zag in den hoogstmogelyken trap van volkomenheid, en in eene betrekking, waar in Hy onnavolgbaar is. Hy verliet de aarde, en liet alleen de gedachtenis over van dien fchitterenden wandel. Nederige Kristen! geluk, driewerf geluk met de eere, om in eenige mate aan de wereld het verlies te vergoeden, dat zy leed, toen Jefus ten hemel voer. Nederige Kristen! Eerfteling van Gods fchepfelen! fchitterende proef van het vermogen der genade! Teken en wonder van den Heere der heirfcharen, die te Sion woont! Een kind van Adam te maken tot een' oodmoedig' mensch, vordert geen minder vermogen, dan er tot de fchepping van duizend werelden, uit een louter niet en in één oogenblik, nodig is. Nederige Kris¬ ten, daar de verhoogde Heiland voor zyn' Vader en voor de engelen roem op draagt, groter' roem op draagt, naer mate de proeven van uw' oodmoed meer zyn in getal, uitneemender in foort, behendiger onder de verzoekingen tot het tegendeel,  *s Winst der nederigen. deel, en meer gezuiverd in beginfelen en bedoelingen .... Welk eene eere geniet gy! . gy zyt eene eere voor Kristus! Oodmoedige! Hoe gelukkig zyt gy! Gy hebt her. vertrouwen gewonnen van uwe mcdemenfchen, die noch in denkwyze van u verfchillen. Gy moogt in uw gedacht en huisgezin meer, dan een ander, zeggen; ettelyke buitenposten van de harten, die gy veroveren wilt, zyn reeds ingenomen door het goed vooroordeel, dat zy van u hadden opgevat. Gelukkig zyt gy, daar gy aan uwe Medekristenen een voorbeeld geeft, cn door het voorbeeld een' fpoorflag, om ook zoo te wandelen. Gelukkige Kristen, die in merkelyke mate met Gideon zeggen moogt ; Ziet op my en doet alzoo! en met Paulus: Zyt myne navolgers, gelyk ik een navolger van Kristus ben! Nederige Kristen! Hoe welluidend zyn uwe vermaningen, uwe beftraffingen, daar uw voorgang fterker fpreekt dan de puntigfte beftraffing, de welfprekendfte aanpryzing, immer doen kan! och! dat in dcczen tyd, waar in de proeven van nederigheid, onder Gods kinderen ook, maar fchaars te vinden zyn^ het aantal van p6*  Winst der nederigen. 20 befchamende en beftraffende voorbeelden groter ware! Helaas! een jongske kan ze nu wel opfchryven. Nederige Kristen! ■ Uwe nederigheid gaat poor de eere, die u kronen zal! Door veroodmoediging wordt gy groot gemaakt. —- Wondere wegen befchikt de God der nederigen, om u te verhogen; te verhogen door beftellingen, waarop geen eindig vernuft had konnen rekenen. En, wat daar ook van zy, tegen de eeuwe der vergelding is uwe verhoging bereid. Die hier geboogen lag in het ftof, wien hier alles wél was, die hier den fmaad goedwillig droeg, die zich hier op den voetbank plaatfte, die hier geerne de minfte was, die zich hier befchouwde als geen aanzien van God of menfchen waardig, wien de bekleeding van het ambt des dorpel wachters, aan des Heeren huis, eene onberekenbare verwaardiging was, die hier voor elk week, voor elk onderdeed, die hier voor den vrede alles overhad, de waarheid en een goed gewisfe alleen uitgezonderd, die hier zich geringer dan den geringften hield, en met de dienstknechten en dienstmaagden wilde gereekend wör- den die nederige zal in den jongden dag ten  3© Winst der, nederigen. ten top yan eere ryzen, en het gantsch heelal zal getuige worden van die waarheid; de nederigheid gaat. voor de eere. Geluk, nederige Kristen! geluk met zulk een uitzicht! Nu ontvlammen myne neigingen! Nu ontbrandt er een vuur in myne overdenking. Nu roep ik met geheel myn hart: och wierd ik nederiger dan ik immer was! Geest van Kristus! heilig myne overdenkingen! vloei tog in! beweeg de raderen! Eeuwig gezeegende Verlosfer! volmaakt patroon van nederigheid! doe my uwe aanminnige beeldtenis zoo befchouwen, dat ik naer dat zelfde beeld in gedaante veranderd worde! fchep en vermeerder in my dat gevoelen, dien zin, die in » was! G E-  Si GEVAAR VAN ZELFSVERHEFFING. Laat my onbeweeglyk ftaroogen op het gevaar van tot hoogmoed vervoerd te worden, gevaar, waar in ik behendig verkeere. Dat dodelyk, dat redeloos kwaad, zit ia myn hart. Die overblyffelen van dwazen hoogmoed zyn eeven boos en hevig, als-myn geheel geftel was, eer Kristus-zyn' vernederenden fchepter begon te zwaaijen in myn hart. Eene neiging, om gelyk aan God , ja, boven Hem te zyn, is een deel van die rampzalige erfenis, die uit Adams eerfte zonde tot my kwam. Ik viel in het oordeel des duivels, ik werd hoogmoedig, den duivelen gelyk. Heeft eeuwig alvermogen myn hart vernederd; kwam ik, onder dien invloed, duizendmaal , de duizenden verdubbeld , met de fchuld en het bederf mynes hoogmoeds , myner ongeregelde eigenheid, tot den troon der genadef fchaamde ik my duizendmaal voor God en menfchen , boog ik duizendmaal myn' hoorn in het hof;  ja Gevaar van zelfsverheffing. ftof; gevoel ik duizendmaal onvcrzadclyken trék tot bukkendén oodmoed voor God en ffienfcKejij ken ik op aarde geen groter' hemel, dan te verdwynen in myne fchatting 3 en den algemeencn invloed te gevoelen van dat beftaan op al myn denken, fpreken en doen; ken ik geen groter verlies, dan uit dat beftaan uit te raken; evenwel , helaas ! evenwel, ik ben noch maar al' tehoogmoedig. Nooit ben ik geheel yry; en dikmaals ben ik zeer befmet. Duizendmaal zou ik my voor menfchen fchamen , wen zy wisten die redeloze, die,belachelyke, verheffingen van myn hart op beuzelingen; en ik danke God, dat er millioenen bczonderheden, ook voor den oplet tcndften medemensen , huisgenoot, Medekristen, verborgen blyven. Kortom: ik moet, ook in opzicht tot nederigheid en hoogmoed , belyden : Het goede dat ik wil, doe ik niet; en het kwade, dat ik niet wil, doe ik. O! dat redeloos zelfbehagen! dat knielen voor den begundig- den afgod, voor my zei ven! dat eindigen met alles in my zeiven! dat ftoutmoedig opeisfehen en dat beedelend hunkeren naar eere en lof. O! die dromen van hoogmoedige malingen, waar van God  Gevaar, van zelfsverheffing. 33 God alleen, en de geest, die in myn binnenfte is, getuigen zyn. O! die ftromen van malingen, verwekt door ongeregelde zelfsliefde, voordgeftuwd door eene verhitte verbeelding, die my gebeurtenisfen fchildert, die, naer waarfchynelyk- heid, nooit een beftaan krygen zullen. Ik fchame my voor het zonne-zuiver oog mynes Vaders, en van dien Verlosfer, die in Gethfemane gantsch anders dacht. Myne beste vrienden vermeerderen foms myn gevaar aanmerkelyk. Zy fpreken tot myn' lof in myne tegenwoordigheid. Zy doen, fchoon tegen hun oogmerk, my een' flegten dienst. Het tonder mynes hoogmoedigen beginfels raakt in brand. Myn hart ja wyst dien lof af. • Myne lippen kondigen die afwyzing aan. En met dat al is er iets in myn hart, dat den gegeeven lof blymoedig welkom heef, ja dat, . . . hemel! wat monster ben ik! dat genoegen neemt in de verlaging van een' Medekristen, die, toen ik geprèezen werd , de verlaging dragen moest. Het venyn, dat lof uit menfchen naar binnen brengt, dringt tot het merg door. Duizendmaal herhaale ik woordelyk by my zeiven het q ftree-  34 Gevaar van zelfsverheffing. ftreelend getuigenis, dat my gegeeven werd; ik proeve nogmaals en nogmaals al het fmakelyke, dat er in is. En of ik het foms vergeeten mogte , afgevallene engelen zyn my zeer gedienftig , om het my duizendmaal woordelyk weder in te luisteren. Wien, die dit alles weet, walgt niet van my! Soms wordt de battery veranderd. Myn gevaar komt uit een' anderen hoek. Geen ftreelende lof, maar bitfe verachting, bytende fmaad, liefdeloze verdonkering van zaken en verrichtingen, die men goed moest noemen, toedichtingen, logenagtige toedichtingen van berispelyke inzichten en handelingen, en wat er meer van dien aart is, brengen al ligt myne hoogmoedige neigingen in beweeging. Ik bepeins die boosheid; ik keure die af, en met reden. Ik ga verder. Ik kryge medelyden met my zelvcn; ik worde my zeiven genadig; myne geprikkelde eigenheid kermt van weedom; ik ga in myn binnenfte het redeloze van die verachting bewyzen. Gevaarlyk tydftip! waar in ik be- wyzen wil, dat ik geene verachting waardig was. Ik, ik ryze in myne achting; ik wil aan my zeiven  Gevaar van zelfsverheffing. 35 ven den hoon vergoeden, dien de tong van anderen my aandeed; en de fatan, die in zulke oogenblikken naby my is, neemt de houding van mcdelyden aan, en, terwyl hy my pryst, zegt hy: wees u zeiven genadig! Naer mate de beweegingen van hoogmoed der- ker werken, M inyn gevaar te groter. Ik ben in gevaar, om aanleiding tot zelfsverheffing te nemen zelfs uit dingen, die uit haeren aart gefehikt zyn, om my in de vallei des diepen oodmoeds te houden zonder eenige afwisfcling. My zclven te verheffen op ontvangene genade, op de aanneming by God en de vernieuwing naer zyn beeld, anderen , die door de vrymagtige bedecling tot hier toe zyn voorbygegaan, met eene zekere kleinachting te befchouwen, dat al is gewis een handel, die ten uiterften redeloos is, en de hoogde verontwaardiging verdient, en evenwel ook daar voor da ik bloot, en daar toe kome ik, wanneei ik aan my zclven gelaaten word. • Hoogmoed volgt my overal, nergens ben ik veilig. Hoogmoed volgt my in de waarneeming van myn beroep; in alle myne ontmoetingen; in des Heeren huis; onder dat oog en in de onmiddelyke tegenC 2 woor-  36 Gevaar van zelfsverheffing. woordigheid van Hem, die den hoogmoedigen wederftaat; hoogmoed volgt my in myne Godsdiënftige eenzaamheid; wat ik buitenfluite, hoogmoed fluipt er in. Te midden van myne diephe veroodmoedigingen laat zelfsverheffing zich zien ; ja , uit de veroodmoediging neemt zelfsbehagen aanleiding; dan wane ik iets te zyn; 'dan fnort my de gedachte voorby, of liever, dan poogt de gedachte post te vatten: Nu ben ik in Gods oog wat uit- neemends. Bood hoogmoed, verbeelding van iets te zyn in waardigheid en vermogen, bood die den voornamen tegenhand, by myne eerfte komst tot Kristus, die zuurdeesfem is er noch; en, had ik minder neiging, om my, wanneer ik het bedorven heb, tot op zekere hoogte voor te fchikken, en daar door Gods gereedheid, om my weder aantenemen, aan te wakkeren, gewis; rasfcher kwam ik, en rasfcher werd ik geholpen. De beweegingen des inwoonenden hobgmoeds dryven voord op een' Jehu's draf, zy dry ven onzinnig; zy ontzien geene omhandigheden; zy luisteren naar geene afradingen, hoe teder, hoe aandoenlyk die ook zyn mogen; zy breken door alles heenen. Wie zou ooit verwagt hebben, dat in een' tyd, toen  Gevaar van zelfsverheïfing. 37 toen Jefus aan zyne apostelen het naderend kruislyden voorfpelde, en wederom, toen Hy de treurige aankondiging deed, dat één van hun Hem verraden zou, wie zou ooit verwagt hebben, dat in zulk een' tyd, in omftandigheden, zoo bedroevende, zoo beroerende, een twist ontftaan zou, waar in hoogmoed het hoogfte woord voerde, een twiste Wie van hun de meeste ware. Eer zou men wachten, dat zulke boodfchappen, door hunnes Meesters mond gedaan , allen lust tot zulke vragen op éénmaal zouden doen vergaan. En evenwel, dit is gefchied, en tot aller waarfchouwing in de heilige verhalen opgeteekend. Hiskias redding uit eene doodlyke krankte, en de herinnering van al wat er by die geleegenheid was voorgevallen, zal hem, immers voor een' geruimen tyd, tegen hoogmoed beveiligen. Zoo zou men gereedelyk gedacht hebben. < Maar het viel anders uit, hoogmoed bekroop al ras des Vorften hart. Hiskia verhief zyn hart. En waar op tog? op de fchatten, die hy verzameld had; op? wat blinkend flyk. Schatten, die hy, ten dage zynes ongevals, had weggeworpen voor de mollen cn de vledermuizcn. C3 Hoe  Gevaar van zelfsverhéffing. Hoe geweldig de woelingen werken der rede» looze zelfsverheffing, mag ik met ontzetting opmaken uit de fchcrpte van het middel , dat de God van Paulus bezigde, om zyn' gunfteling voor hoogmoed te bewaren, en hem j onder alle de verwaardigingen , die hy genoot, te houden in dc vallei van oodmoed. Paulus had eene zeer bezondere verwaardiging ontvangen; hy was-opgetrokken geweest in het paradys van God, in den derden hemel. Hy had daar onuitfprekelyke dingen gehoord ; hemelfche geheimen, ontvouwd in hemeltaal. Men zou gedacht hebben i Nu is alle gevaar van vervoering tot zelfsverheffing van Paulus voor altyd geweeken; zulk een gezicht maakt hem in zyne eigene fchatting tot een' worm, voor al zyn leven. Maar neen ! by toeval van zyn inwoonend bederf was hy in het uiterfte gevaar, om zich te verheffen. Zyne eigenheid zou ligt zeggen: Ware ik met alle myne Medeapostclen verwaardigd geworden, om, voor een' tyd, met de troongeesten in één' rang gefteld te worden, dat ware groot geweest; ware het aan m en eenige weinigen uit hun te beurt gevallen, dat ware noch groter, maar, hoe klimt myn voor-  Gevaar, van zelfsverheffing. 39 voorrecht! ik alleen! één uit allen! van waar dit? Zou God ook iets in my, in my bezonder, zien, dat Hem behaagt? en, al is dat eigenlyk zooniet, ik, ik ben evenwel die verwaardigde by uitneemendheid ! De meêdogcnde Heer van Paulus zag dat gevaar, en wilde zyn' knegt beveiligen. „ Een zeer fcherp behoedmiddel dient Hy zyn» apostel toe, een' doorn in het vleesch, een' fatans engel, die hem met vuisten flaat. Zoo wordt hem de lust benomen , om zich op de uitneemendheid der openbaring te verheffen; werk van een' geheel anderen aart wordt hem opgelegd. De gedrukte apostel wordt geroepen, om, in plaats van zich te kittelen met de genootene eere, uit diepen druk het noodgefchrei optezenden naar boven. Thans heeft een verleegen apostel noch tyd noch lust tot zelfsverheffing, en dat te min, ' daar het foort van bezwaar, dat hem drukt, naer de fchikking van oneindige wysheid, eene kenbare herinnering is van zyn treurig eertyds. Paulus was een vervolger en een lasteraar geweest, cn ziet! lasterlyke inwerpingen, fatans pylen, duivels vuisthagen, pynigen hem. Ja! het minzaam andwoord , dat hy op herhaalde roepingen krygt, beC 4 hclst  ■p Gevaar van zelfsverheffing. helst het fterkfte tegengift tegen alle zelfsverheffing. Paulus moet driemaal, dat is meermaal, roepen, eer hy andwoord krygt - Paulus verzoek wordt eigenlyk afgeflagen. Zyn verzoek om eene haastige wegneeming van het drukkend leed, althans Kristus houdt het voor als noch aan zich, om daar over, zoo cn wanneer het Hem beliefde, beftelling te maken. En het and woord, dat Jefus aan den biddenden Paulus geeft, fchryft hem de verplichting voor, om voor altyd te leven voor rekening van de genade Vernedering en bemoediging , beiden voor altyd, vereenigden zich in dat volzinnig woord: Myne genade, Paulus! is u genoeg! „ Laat af, myn apostel! zoo fterk te „ haan op de wegnccming der beproeving, die u „ zoo fmertelyk aandoet! Uw perfoon en uw geV bedj zyn' daar kunt gy ftaat op maken , my „ aangenaam; maar laat het aan my, die kwelling ' 3, of te verlengen of weg te neemen Geloof, dat ik beter weete, dan gy, wat, alles faamge- „ nomen, voor u het beste zy! Meet myne „ liefde tot u niet af naer de beftelling, die ik » daar k makcn 2311 Geloof, en dat myne „ gunst alles ruim vergoedt, cn dat myne hulp „ al-  Gevaar van zelfsverheffing. 41 alles vermag, kortom, dat myne genade genoeg ' isi Neeme ik de kwelling weg, myne ge- „ nade zal genoeg zyn, om, buiten den invloed „ van zulke fcherpe middelen, als gy nu ervaart, „ u te houden met de myrthen in de laagte! „ Laate ik de bedroevende verzoeking blyven, myn a, invloed zal toereikende zyn, om u te onder„ fteunen als Kristen, als evangely-dienaar, als „ apostel, en om uit de beproeving de bedoelde „ uitwerkfels te doen gebooren worden! Pau- „ lus! Maak er ftaat op, dat noch deeze beproe„ ving, wanneer zy verlengd wordt, noch eenige „ andere beproeving, u vermeesteren zal; zy rno„ gen u een pynlyk gevoel verwekken, maar ik ,, fta in voor uwe veiligheid! Ik zal dragen en „ redden! Zwakke"Paulus! ik neeme u voor „ myne rekening; door veroodmoediging make ik „ u groot! myne genade is en zy u genoeg! Laat „ alles gerust op my haan! ■ Paulus! Myne „ genade is u genoeg!" Zoo wordt Paulus, ja, onbezefbaar bemoedigd? dat woord: Myne genade is u genoeg, geeft hem oneindigmeer, dan hy gevraagd had; maar teevens, zoo wordt Paulus veroodmoedigd voor al zyn ,1eC 5 ven;  42 Gevaar van zelfsverheffing. ven; vcroodmoedigd door de fcherpe beproeving, hem toegefchikt by geleegenheid van eene buitengewoone verwaardiging, en veroodmoedigd voor altyd door het andwoord, dat hy krygt by geleegenheid van zyn noodgefchrei; en, gelyk loutere genade hem in den derden hemel gebracht, en tot een' getuige van hemelfche koorzangen gemaakt had, zoo zou hy, op aarde wedergekeerd zynde, voor altyd door de genade, en door die alleen , alles zyn, wat hy zyn zoude. O! myne ziel! had een uitneemendc Paulus, die^ich, uit grond van zyn hart, den minften der apostelen, wat zegge ik! den minften aller heiligen noemde, zoo veele inteugeling nodig, hoe moest gy, gy dan waken! Laat my bedenken, dat hoogmoed vaak opgroeit tegen die hertellingen van God, die tot deszclfs krenking waren ingericht;' en zoo gaat het my, wanneer almachtige invloed de bereiking des oogmerks van de vernederende wegen niet, met wegruiming van allen tcgenftand , onwrikbaar doorzet. Hoogmoed, onbedwingelyk kwaad! gelyk aan water, dat fterkcr perst, naer mate het wordt opgeftopt. Bedriegelyke hoogmoed! vaak vermomd onder een  Gevaar, van zelfverheffing. 43 een fierlyk kleed, eene geleende vertoning! werk des duivels! gy volgt uw' vader !gy weet uwe mismaaktheid te bedekken met een glimpig kleed, uwe redelooze woelingen met duizend voorwendfels van wat goeds, gy raadt my aan het goede, dat myn Schepper en myn Hcrfchcpper my gaf, geerne te erkennen, gy herinnert my, dat alle verkleening van dat goede ondankbaarheid is, en duizend andere herinneringen doet gy met fchonen fchyn ; en uw verderfelyke toeleg is, helaas! my te bederven! Zorgelyke 'hoogmoed , die uwe fiaven aan de ■uiterfte gevaren, aan de ontzettendfte proeven des ongenoegens van Hem, die den hovaardigen wederftaat, bloot ftelt. Dat hebben de Faraoos, de Nebukadnezars, de Hamans, de Herodesfen, ondervonden , en zooveele anderen, wier hoogmoed zoo hoog, als hun gezag en rykdom , opklom. Dat tuigen de gefchiedenisfen van alle de eeuwen. En hoe kan er voor een' vriend van God fmertelyker gewaarwording zyn, dan de ervaring van 's Vaders ongenoegen, tot tuchtiging wegens zelfsbedoeling en zelfsverheffing ingericht; en wat kost het dikmaals al worfteling en tranen, eer Gods gunfteling van dat kwaad kenbare vergeeving krygt;  44 Gevaar van zelfsverheffing. krygt; God wederftaat den hoogmoed, waar Hy dien ontmoet, maar allermeest in zyne kinderen, die verhoogden uit het ftof. Duldelooze hoogmoed! zoo kenbaar veroordeeld in den fmaad en hoon, die de borg der zondaren droeg! o! myne ziel! bezie Hem met den fpotmantel en de doorne kroon! Pilatus roept.u toe: Ziet den mensch! o! myne ziel! bezie Gods verguisden Zoon! denk! wat Hem uw hoogmoed kostte! zie op Hem! wees dan hoogmoedig! .... neen! .... dat kunt gy niet! dan verdwynt gy in uwe fchatting; bezie tevens Hem als het volmaaktfte voorbeeld van aanminnigen oodmoed. En zyn woord: Leer van my dat ik zachtmoedig ben en nederig van hart! verzelle u op alle uwe wegen, klinke u beftendig in de ooren; 0! droege ik het beeld eenes nederigen Heilands! en ware dat gevoelen, dat in Hem was, ook in my!, HOE  45 HOE "WORDT MYN OODMOED BEST BEVORDERD? O ! mvne ziel! vertegenwoordig u de loffelyke voorbeelden der bybelheiligen, die in nederigheid hebben uitgemunt. Bezie de tekening , die de dichter van den honderd een en dertigften pfalm geeft van dat oodmoedig beftaan, dat hy door de genade gevoelen mogt. Edele geftëldheid! buigende oodmoed! zyn hart was niet verheeven, zyne oogen waren niet hoog; hy wandelde niet in dingen, die hem te groot en te wonderlyk waren; zyne ziel was als een gefpeend kind in hem. Zalige dichter! groot door oodmoed! Nederige David! kleen in alle uwe grootheid! Nathan bracht u in Gods naam een weigerend andwoord op uw verzoek; Nathan herinnert u uwen geringen oorfprong, en ziet! in plaats van onvergenoegd te zyn, wordt uwe taal tot God de juiste beaming, de kenbare wederklank op die vernederende herinnering. Zoo riept gy voor den troon: Hee-  46 Hoe wordt myn oodmoed Heere! wie ben ik? en wat is myn huis, dat gy my tot hier toe gebracht hebt ? .... en wat zal David noch meer zeggen? Gy kent uwen knecht! Heere! Heere! Nederige David! die met de dienstknegten en de dienstmaagden wilt gereekend worden, en u alle befchimping blymoedig getroost, als gy aan de bevordering der eere van Israëls God maar dienstbaar zyn moogt. Nederige Paulus! naer uwe eigene fchatting de minfte van alle de heiligen! Paulus! is dat regt geoordeeld? fpreckt gy waarheid? Zou het ook eene gemaakte nederigheid zyn? weg met zulk eene gedachte! gy meent het waarlyk. Gy ziet te rug op uw treurig eertyds; op uwe lasteringen, uwe vervolgingen; en dat gezicht maakt u in uw eigen oog voor altyd tot den diepst onwaardigen. Gy ziet uw inwoonend bederf in met eene buitengewoone naauwkeurighcid ; van niemand weet gy zooveel bederfs als van uw eigen hart, en dezelfde ervaring, die u elders, na de opgaaf van een breed verflag uwes inwonenden bederfs, u van u zeiven walgen, en roepen deed: Ik ellendig mensch! die zelfde ervaring doet u u zeiven noemen den aller- minften van alle de heiligen! Zoo zie ik in de  BEST BEVORDERD? 4? de proeven, wat de genade vermag, om nederig te maken; proeven, die my de waarborgen leveren der mogclykheid, om zoo te beftaan; proeven, die my de aanwyzing doen, waar ik my aanmelden moete, om ook zoo te beftaan. Davids God, de God van Paulus, leeft; proeven, die myne eerzugt, .eene eerzugt, die aan ware nederigheid gehuwd is, moeten gaande maken; proeven, die ik niet alleen in bybelheiligen, maar ook in zommigen myner gelovige tydgenoten, ontdekken mag, en ontdekt heb in anderen, die nu reeds in den hemel hun oodmoed gebracht zien tot volmaaktheid. God deed en doet my die ficraden van het kristendom, die zegelen van de waarheid der vernederende kruisleere, die zy op aarde beleeden hebben, of noch belyden, God deed en doet my hen ontmoeten, op dat ik, aangevuurd door zulk een' voorgang, hen volge in dat fpoor, gelyk zy volgers van Kristus zyn. En o! verloor ik nimmer de gedachtenis van hun, die, te vooren myne gezellen op den levensweg, nu vertrokken zyn naar beteren ftand, en wier voorbeeld, in zachtmoedigheid en nederigheid, fchitterde in de donkerheid der eeuw, waar in zy leefden. Och.!  4? Hoe wordt myn oodmoed Och.' ware ik, in eenige mate, een van hunne plaatsvervangers in de wereld ! vergoedde ik aan Gods volk en aan de maatfchappy in het gemeen, in eenige mate, het zwaar verlies, dat zy leeden by het vertrek van Kristenen, die in zachtmoedigheid , in nederigheid , en in al wat daar aan verwant is , hebben uitgemunt! • Och! fpraken zy tot my en anderen, na dat zy gehorven zyn! Zie ik op myn' Verlosfer, als op een', die de fchuld mynes oorfpronglyken en noch aankleeven- den hoogmoeds fmertelyk geboet heeft; Zie ik op Hem, als op een', die in zyn' eigen' perfoon my een volmaakt patroon voor oogen helt, laat my tevens op Hem zien als op een', die den Geest verworven heeft, wiens invloed hoogten liegt, en gewis, komt die invloed, dan wordt zyn beeld, het beeld zyner nederigheid, in het geloof bezien, voor my een hervormend beeld. Wonder vermogen! éénig beeld, dat den aanfchouwer vormt naer uwe eigene gedaante! O! myne ziel! hef uw oog naar boven! zie op Hem, by wien eene vrezelyke majesteit is ! en roep uit: Heer! onder de Goden is niemand u gelyk! Niemand kan tegen u in den hemel gefchat wor-  BEST BEVORDERD? 45 den; niemand is u gelyk onder de kinderen der fterken! o myne ziel! denk: Wat ben ik in vergelyking met den aardkloot, waar op ik woone! Wat is deeze aardkloot in vergelyking met het heelal? Wat is het heelal in vergelyking met al het mogelyke.? en wat (indien die vergelyking geoorloofd is) is al het mogelyke, en al het aanweezende, in vergelyking met den oneindigen?.. een druppel, een ftofke, een veezeltje, een niet, minder dari niet ... zal ik dan niet nederig zyn? Al myn waken tegen zelfsverheffing, al myn bejagen van den geest des oodmoeds, ga tog beftendig gepaard met dat vertrouwlyk uitzien naar invloed, die my beware; Davids bede zy in myn hart en mond bedorven: Heer! bewaar my voor trotsheden! laatze nimmer over my heerfchen! . . heerfchen? ei! roeize uit met tak en wortel! Biddende moete ik leeven, en onder dat bidden waken, bewarende myn hart boven alles wat te bewaren is, om dat er de uitgangen des levens uit zyn. Ik moet ftrydcn, zoo dra ik de beweegingen gevoele van zelfsverheffing; biddende ftryden, en myn' Leidsman toeroepen: Heer! daar is het! help my! D Ifc  êo Hoe woedt myn oodmoed Ik moet alle de wegen, die myn Verlosfer inflaat, alle de beftellingen, die Hy maakt, om den hoogmoed in my te krenken en by trappen uitteroeijen, hartelyk goedkeuren, en met blydfchap omhelzen, ik moet er zyne liefde met dankzegging in eerbiedigen , hoe fmertelyk ook de gewaarwordingen , door die beftellingen verwekt, voor myn vlcesch en bloed zyn mogen. Of zou het vernuftig zyn, als iemand eene fmertelykc infnyding, die de kundige wondheler, ter voorkoming van dodelyk bederf, doen wilde, weigerde te ondergaan , en aan de vermyding van wat fmert den voorrang gaf boven het ontwyken van dodelyk gevaar? Heere Jefus! meedogende heelmeester! die uwe vrienden nooit van harte plaagt noch bedroeft, zoo onvernuftig zou ik handelen! ontlecr my dat! buig myn hart onder alles, wat gy aanwendt, om my van myne dodclyke eigenheid , dien verderfelyken kanker, te geneezen! Zyn zachtere middelen niet genoegzaam, gebruik maar fterkere! ik geeve my in uwe hand! en als ik dan immer, onder het gevoel van fcherpe middelen, om verzachting roepe, ei, hoor rog nimmer naar dat gekerm! doe uw werk aan  best bevorderd!5 aan my; en van nu aan verklaare ik my voor altyd tegen alle infpraak, die myn vleesch en bloed tegen uwe verrichtingen, als die van Israëls heelmeester, immer doen zal; en naer het inzien en gevoel, dat ik nu hebbe, zal geen druk my te zwaar, geen fmaad my te grievend, geen verlies' my te treffend, geene inwerpingen my te beroerend , geene teleurftelllngen* my te befchamend zyn, als alles maar dienen mag, om aan myne eigenheid, aan myn' hoogmoed, de hart-ader aftefteeken. Laat my de verplichting overwegen, die ik hebbe , om door een' bukkenden oodmoèd aan God den hoon te vergoeden, dien ik zelf Hem aandeed , toen de verheffingen van myn hart alle teugels verwierpen , toen ik tegen God aandruischtö met dikke hoogverhevene fchilden, toen ik de inbeeldingen des harten te boven ging. Laat my aan God den hoon vergoeden , dien eene trotfe wereld , die Hem niet kent, Hem aandoet, mateloos Hem aandoet. Hoe bloedt myn hart, als ik my de denkwyze vertegenwoordige van hun, die, geftyfd door ydelen waan, cn opgezwollen door hunne verbeelding, God niet D a vre*  52 Hoe wordt myn oodmoed vreezen, cn geen' mensch ontzien, die het boetvaardig wriemelen voor Gods troon, in oodmoedige fchuldbelydcnis, wel zouden uitkryten voor eene laffe laagheid, voor een berispelyk zwak, en die in alle de maatfehappyen, waar in zy verkeeren, den heerfchenden hoogmoed van hun hart verraden door duizend wegen. Hoe gereed moest ik zyn, om, door blinkenden oodmoed voor God en menfchen, aan God en menfchen eenige vergoeding te doen van dien hoon en dat ongclyk. Laat my dc verplichting bezien, die ik hebbe, om voor myne Medekristenen ten voorbedde te zyn. Roept zommiger blinkend voorbeeld my tot navolging , erken ik geerne, dat zy my ver voor uit zyn, er zyn cr ook, helaas! veele, die van den oodmoed der Kristenen vry wat verloren hebben. < Houding, kleding, wyze van opvoeding der kinderen, cn zooveele andere bezonderheden, vertonen maar al te veel den zweem der gelykvormigheid aan eene ydele en trotfche wereld; en durve ik dan wel, met een oordeel, dat, door waarheid zoo wel, als door liefde, beftuurd wordt, durve ik dan wel gelyktydig denken : in die harten zit de nederigheid, het merk der Kriste-  BEST BEVORDERD? " 53 tenen, thans op den troon. En in hoeveele bezonderheden, die het beftaan voor God en den Godsdienst, over het geheel, betreffen , in hoe veele bezonderheden ontdekt zich de hoogmoed der eeuwe, waar in ik leeve, ook in het genacht van Gods begenadigde kinderen! Dat meesterachtig oordeelen, die ftoute bepalingen , die liefdeloze verdenkingen, dat euvel opneemen van een beftraffend woord , die gezetheid op eigen' zin, die verdrietige nederbuigingen, wanneer dit en dat tegengaat, die-verkleiningen van eenes anders gaven en genade, die mateloze kieschheid , die ketelagtige ooren; al merken van eene ver- flaeuwde nederigheid , al voordbrengfels van een' ingefiopenen hoogmoed!—-De een volgt vaak den ander na, en, hoe meer er onder de kwade voorbeelden zulken zyn , . die geacht worden pylaren te zyn, hoe fterker het vooroordeel des gezags, Wcrkt. En helaas! hoe dikmaals ben ik er ook door vervoerd geweest. Veelal worden de proeven van hoogmoed bemanteld met den glimpigen naam van de kristelyke vryheid , of andere met de voorwending van yver voor de waarheid. -Beftraffingen, fchoon het kwaad zoo zeer D 3 is  54 Hoe wordt myn oodmoed is doorgebroken, gefchicden er weinig-, wie durft het bykans onderneemen aan zyn' Medekristen eene herinnering te doen, als deeze is: „ Myn „ Medekristen! zoo doet gy! maar zeg my, ftemt „ dat overeen met den oodmoed des harten, waar „ van gy belydenis doet? kunt gy waarlyk den„ ken, dat uw Verlosfer genoegen daar in neemt? „ Of zou het ook veel eer gefchikt zyn om de V wercld te ftyven in haar' hoogmoed , en haer » de Z0T&> üf 7'Y ook wel regt handele, van het „ hart te ftryken, daar zy in u, immers in eenige „ mate, een' medeftander ontmoet." Hoe zorgclyk is het in deezen tyd geworden, zulke herinneringen te doen, hoe minzaam cn befcheiden die ook wezen mogen. Alles roept my, om met hcete tranen den aanftoot te befchrcijen, die myn hoogmoed immer aan de vvereid gaf cn aan myne Mcdckristcncn. Alles roept my, om teder te waken, vooral in deezen tyd, te waken over myn hart, woord, houding, wandel Alles roept my, om, ja, met de uiterftc befcheidenheid, maar ook vrymoedig cn onbewimpeld, de proeven v;m hoogmoed, die dog niemand min-, der dan een' Kristen voegt, aan myne Medekris- te-  BEST BEVORDERD? 55 tenen te herinneren, biddende tot Hem, die den toegang tot de harten heeft, en by voorraad genoegen neemende in de tekenen van ongenoegen, die er komen mochten. Alles roept my, om, met Gods genade, zoo te fpreken en zoo te doen. Nooit moet myne nederigheid verwandelen in laaggeestigheid. Dat merkwaardig onderfcheid zy en blyve in my kenbaar. Ik moet yveren naar de beste gaven-, lopen om den hoogden prys; ftrydcn om de glanzigfte kroon; cn tcrwyl ik, geprikkeld door gloeijenden nayver, den verstgcvorderdcn op zyde, wat zegge ik! hem voorby poog te raken, moet ik tevens van myn' oodmoed niets verliezen. Wondere famenvoeging! myn oodmoed moet aan myne eerzucht, en, omgekeerd, myne eerzucht moet aan myn' oodmoed, in de zaak des kristen- doms , bevorderlyk en dienstbaar zyn. En, zou het in myne burgerlyke betrekkingen eene berispelyke lafheid zyn, de zorg voor eere en bezittingen te laten varen , oodmoed voor God en menfchen betwist de vryheid niet, om door alle de wegen, die de voorzienigheid in eene welgeregelde maatfehappy aan de hand geeft, zich te verzetten tegen laster, verkorting, overlast. D 4 M?n  56" Hoe wordt myn oodmoed Myn nederige Kristen bemint die verheffingen van het hart, die in Judaas braven koning, Jozafat, zoo zeer gepreezen worden. Jofafats hart verhief zich in de wegen des Heeren ; en nimmer was hy nederiger dan op dien tyd. ■ De koning was gadeloos ingenomen met de eere, om een verwoester van de afgodery, een herfteller des diennes van Judaas God, den waren God, te zyn. Gefchraagd door een oodmoedig betrouwen op God , daagt hy alle de bezwaren , die hem in de doorzetting van het werk der hervorming ontmoeten mochten, kloekhartig uit. Nooit is de koning zoo onderneemend geweest als nu. Jozafats hart klimt om hoog , en vliegt de wereld uit het gezicht. Zyn hart plaatst zich buiten het bereik cener heirfchare van belemmeringen, afradingen, verhinderingen; die alle worden hippels, veezeis, hofkens en noch minder, in zyn oog. Thans haat hy voor niets; hy draaft door, tot dat hy, de bosfehen zelfs uitgerooid en de hoogten geflecht hebbende, meer gedaan had, dan Aza zelf. En met dat alles Jofafat 'is diep oodmoedig. Hy zag op Hem, voor wien hy y verde. Myn Jefus! Myn leidsman! doe my opk wandelen  BEST B E V O R E> E R. D? 57 len in het midden van de rechte paden! leer my Tofafats verheffingen en zyn' oodmoed! hoog en L van hart te gelyk te zyn! — Israëls herde,, bewaak myn hart! en toef niet lang toetetreden met die verlosfmg , die my van alle de woelingen eener boze eigenheid ontheffen zal. Myn jefus! zou het vergen van eene fpoedige verlosfing min ftroken met die nederigheid, die * nu zoo vuurig begeere, die nederigheid, waar over ik heeden peinsde, zoo geeve ik liever alles in uwe hand. — Geef my het getuigenis des Geestes, dat Gy komen zult, en my brengen m een' hemel, daar het genot van den hoogstmogelyken trap van eere, rykdom , zaligheid, waar voor een eindig wezen vatbaar is, daar dat genot met den diephen oodmoed, en zuiverder dan die immer te voren was, haan zal in een naauw verb£md. _ Wie kent hier dat knielen voor het Lam! dat werpen der krone aan zyne voeten! Heilige Geest! maak my nederig! P5 DE  5» DE BESCHIMPTE JESUS MYNE EERE. l^aak op, myne ziel! vernieuw de gedachtenis des bitteren finaads , dien uw Verlosfer droeg, droeg om uwen wil! Hy werd een fchimp, een fnarenfpel voor brooddronkene foldaten! Bezie dat wereloos lam, omringd van avondwolven! Hy werd omhangen met den purperen fpotmantcl! : Hy werd gekroond met een' krans van doornen, doornen, die fmaad en fmert verecnigden! Hem werd, tot bytenden fchimp, een rietftok ter hand geftcld! Smadelyk werd Hy begroet door het fchimpend juichen: Lang leevc de Koning! Men tergde Hem door een knielen, dat loutere verguizing ademde! Hy werd bezoedeld met het fpeekfel zyner mishandelaren, befpogen op dat aanzicht, daar deftigheid en wysheid, en zachtmoedigheid, en Godzaligheid op te lezen ftonden , dat aanzicht, dat op den berg blonk gelyk de zon! Deerlyk werd Hy geteisterd door den forfchen cn herhaalden vuist* fiag  De beschimpte Jesus myne eere. 55> flag van woedende krygskncchten! —- Zyn eigen fcepter werd de roede, waar mede men Hem floeg! . Akelig fchouwfpel! O zonde! hier lccrc ik u kennen van naby! O God van den hemel! In uwen gefmaaden Zoon leere ik van uwe rechtvaardigheid en van uwen afkeer van de zonde veci meer kennen, dan een eeuwig verderf van gevallene engelen en gevallene menfchen, meer, dan eene eigene ondervinding van eeuwige rampzaligheid , my immer zoude hebben kunnen loeren! -— Waardige Verlosfer! myn hart bloedt! ik gedenke aan uwen fmaad! byna ondragelyk is my de herinnering! — Lieve Jefus! thans gezeeten., op den troon van eeuwig licht! Lieve Jefus ! myne tranen zyn de tolken van myn bewoogen hart! alles leeze ik in den fmaad, die U bcjeegend heeft , bejeegend heeft om mynen wil! Zee B die grond noch oevers heeft! Geplaatst in eenzaamheid, ga ik;de bezonderheden bepeinzen, en dc doorwandcling der wonderen van uwen i • «/-.n Hnr-him vfln imaad zal van myn Dinnenivcuui-i «sw» rrr~ irancn maken, cn een' hemel van blydfchap. Waardfte Jefus! Al myn denken, al myn fpreken, al myn verwonderen, al myn danken, zal maar fta-  fo De beschimpte Jesüs hameien zyn! Zullen alle die vermeldingen, zullen alle die beriehten, :zoo bezwykende zyn, lees dan met uw doordringend oog in myn hart dat al, dat myne lippen niet uiten konnen! Zal ook dat gevoel, dat ik in geene woorden kan ontwikkelen, een onovcrzienbaren afftand hebben van het eigen wezen en van de innerlyke waardy der dingen, waar over ik aan het peinzen ga, ei! zie dan vooruit op die eere, die u door dieper doorzichten, döor geregelder vermeldingen en ftatelykcr opgetogenheden, eenmaal, ook door my, rullen worden toegebragt, 'wanneer alle de gordynen, die het eigen wezen, en van uwen verlceclen' fmaad , en van "uwe tegenwoordige heerlykheid , nu noch bedekken , zullen zyn weggefchoven! Zal die voltooide'doordenking, verwondering en lof,' evenwel in eeuwigheid niet'evenredig worden aan den rykdom van dat onderwerp, zullen er 'in eeuwigheid nieuwe ontdekkingen gedaan worden, nieuwe ontwikkelingen van dat geheim ; Gods verguisde Zoon der zondaren verandwoording,1- roem, eere; zal nimmer alles zyn uitgeput; die afftand, en de •erkentenis van denzelven, zullen, dierbaarc Jefus! wondere Verlosfer! die  MYHEEE5.E. 6t die zullen het voldingendfte getuigenis leveren van de uitneemendheid uwer liefde tot zondaren, van die lengte, die hoogte, die breedte,, die diepte van die liefde, die de kennis te boven gaat. "Verguisde Jefus 1 in uwen fmaad zie ik het beeld der zonde, die Gy geboet hebt. Afgryzelyke zonde! eene verfmading der oneindige Majesteit, van haar gezag en woord. De zondaar randt Gods hoogheid aan, en zet alle bedenkingen, die daar tegen zyn, houtmoedig ter zyde. Zoo beftond ik ook helaas! in myn' eerhen vader; zoo beftond ik ook helaas! in myn treurig eertyds. Ik was in myne dwaze, in myne onzinnige verbeelding, een koning; ik wierp my op tot een' alleenheerfcher; ik vorderde den eerbied en onderwerping van al wat my omringde ; myn zinneloze hoogmoed riep aan alles toe: Knielt! ik wilde God en de geheelc voorzienigheid aan myne ontwerpen dienstbaar maken; ik wandelde in den kring eener kwalykbeftierde zelfsliefde. Al wat niet gereede- lyk  6a De beschimpte Jesüs lyk aan de ontwerpen, waar in ik my zei ven aU leen bedoelde , dienstbaar was , verklaarde ik ras 'voor vyand, en bedreigde het met myne ongenade. Armhartige koning, die ik was! Be- Iachelykc vertoning, die ik maakte! Een worm, die zich een weinig uitrekt, en ondcrtusfchen, ook door den zagtften tred van den wandelaar, vertrccdcn wordt. Een, die, door den zinneiozcn toehei en winderige houding, aan de verguizing van God en engelen , cn van al wat vernuftig denkt, ja van het redelooze fchepfel, billyk vocdfel gaf. Myn naam was fpotter, en myn geheel beftaan eene befpotting van God en van al wat heilig is. '• Van waar is het, vrage ik my zel- vcn dikmaals, dat de uitwendige lydingen , die myn' Verlosfer bejecgend hebben, meestal befpottingen, verguizingen, geweest zyn, dat in dat foort de bezonderheden in getal de meeste waren; in Kajafas zaal, aan het kruis, en in het richthuis van den Landvoogd? Wanneer jk dat in myn eenzaam peinzen aan my zeiven vrage, dan andwoorde ik: De zonde, zoo als die eene befpotting is der oneindige hoogheid, der eeuwige wysheid en der onbeperkte goedheid van het Wezen al-  MYNE EERE. €$ aller wezens, de zonde moest in dien afgryzelyken aart, in die onverbeeldelyke boosheid, uitvoerigst geteekend worden. Ontzettend denkbeeld! Hy, die dwaas handelt of dwaas fpreekt, of immers daar voor gehouden wordt, is even daar door meestal een voorwerp van befpotting ; hy, by voorbeeld, die de ftichting van een' toren onderneemt , zonder vooraf het beloop der kosten te berekenen, met dat gevolg, dat hy daar na het halfvoltooide werk, by gebrek van vermogen, moet laten fteken, deeze haalt zich de verguizing, immers den grimlach des voorbygangers, op den hals. Ik beve, terwyl ik denke: De zonde is eene befpotting van God; eene behandeling van Hem als van een', die gereekend moet worden dit grieft my . . . . dwaas te denken, te fpreken, te doen. Laat my door een' reeks van zeven en vyftig eeuwen te rug zien op Adams eerfte zonde. Hoe fterk fpreekt hier de kundigheid; God te befpotten, Hem te behandelen als een', die niet wist, wat Hy dachte, fprak, deed; eene behandeling van God als of zyn verbod niet vernuftig ware, en enkel het gevolg van een' griliigen inval zonder reden, Eene behandeling van God,  6"4 De beschimpte Jesus God, die eene verguizende uitdaging infloot, en gepaard ging met een bits verwyt van deezen inhoud : Gods kwalyk beraden oogmerk, om der menfchen opklimming ten top van hoogheid voortekomen, dat liefdeloos oogmark is in tyds ontdekt, en voldingend verydeld. Nu gevoele ik, in welk een' treurigen nadruk Adams eerfte zonde eene befpotting van God ware. En helaas! zoo is het op den duur. De zondaar behandelt God als een', die niet weet, wat Hy zegt, wanneer Hy beveelen geeft; een', die van de neigingen, zwakheden, omftandigheden der menfchen niet behoorlyk onderricht is, of immers, als een', wiens voorfchriften met een grein zouts verklaard moeten worden, en vry wat uitzondering, naer gelang van elks bezonder zwak, dragen konnen. —- De zondaar behandelt God als een', die in de beftellingen, die zyne voorzienigheid maakt, niet weet, wat Hy doet, die , wanneer Hy den voorlopigen raad van zyn' hoogstwyzen berisper, in tyds had ingenomen, een beter beftier zou ontvangen hebben. Elk eene bedilling van Gods handelingen, elk eene mompeling > ja, elk eene gedachte: De weg des Hee- ren  MYNE EERE' 6S ten is niet recht •, ftelt God ten toon als een', wien het of aan wysheid mangelt, of aan billykheid. — De zondaar ftelt God ten toon als ware Hy eene onnozele goedheid, een, wien men niet te zeer behoeft te ontzien, een, die ja wel eens' in eene vlaag van yver wat fterk fpreekt, dog als het er op aankomt, alles flippen laat. Die zoo dagt van een' gefchapen' koning, rukte hem de kroon 'der eere van het hoofd, en verklaarde dat ryk rampfpoedig, daar de koning, dus behoedanigd, een kind, een dwaas is. En wie zal dan in een millioen jaren de fom berekenen, de mate der belediging, die men God aandoet, wanneer men zegt: Ik zal vrede hebben, fchoon ik wandelenaer het goeddunken van myn hart; of wanneer men het heilig beven voor Gods richterlyken toorn plaatst in gelyken rang met die redeloze bekommeringen, die de vruchten zyn cencr by gelovige opvoeding. God behandeld als eene onnozele goedheid! Oneindige belediging! De zondaar behandelt God als een', die zich een.gezag aanmatigt, dat Hem niet toekomt. Hy ondermynt de gronden van de Godsregeering; en elk eene daad Tan ongehoorzaamheid, elk eene afwyzing der E waar-  66 De beschimpte Jesus waarfchouwingen, elk eene voorbedachtelyke ongehoorzaamheid, is eene overneeming van de vraag der oneindige terging: Wie is de Heere, wiens ftem ik zou gehoorzaam zyn? ik ken den Heere niet. Wat is terging, wat is hoon, wat is befpotting, wat is verguizing, zoo het dit niet is? En, klimt eene misdaad naer gelang des aanziens en der majesteit van hem, die beleedigd wordt, dan is er aan de boosheid , aan den gruwel, aan de fchuld der verachting, der befpotting, waarvan de oneindige Majesteit het voorwerp is, geen tellen, geen rekenen. Nu begrypc ik, nu gevoele ik, waarom de borg der zondaren zooveele befpottingen gedragen heeft, en waarom, in dat deel der uitwendige lydingen, de gevallen, de bezonderheden, in getal de meeste waren. Ik, die hier, in myne eenzame bepeinzingen, het evangely en in het zelve een' verguisden Jefus voor my hebbe, ik ben het, die in treurigen nadruk met myn' Maker gehandeld hebbe, zoo als de onbedachtzame fóldaat met Jefus handelde. Alle de bezonderheden van terging en verachting, alle de uitbrekingen van oproerigheid, al de laagte van gedachten nopens God, al de ftoutheid in het fpreken, al de bits-  MYNE EERE. 6? Dïtsheid in God te befchuldigen s al de weigering van onderwerping , en in een ander opzicht al het huichelachtige van een' oogendienst, als of God zag, gelyk een mensch ziet; alle die ongemeende toejuichingen: De Koning leve! alle die ongemeende kniebuigingen met een hart, dat geen aasje eerbied koesterde, en de ware onderwerping aan God zelfs niet in bedenking nam, dat al, en noch meer, vereenigde zich in myn geval. Die, die ben ik geweest! * $ Befchimpte Jefus! Wat ware myn lot geworden, dan aan eeuwige befchimpingen ten doele te worden! Den fnerpendcn geesfel, den pyn- lyken doornfteek, den aangedreeven vuistflag van een verwytend van een vloekend gewisfe, eeuwig te dragen! Eeuwig te bezwyken onder de nedcrdrukkingen des Almachtigen! Eene ondernceming van loutere dwaasheid aan de billykfte verguizingen blootgefteld! Eene aanfluiting, eene hoofdfchudding te worden. Dat Godlyk E 2 lachen  68 De beschimpte Jesus lachen in myn verderf, dat heilig fpotten, by &t nadering myner vreze! . . . Ondragelyk denkbeeld! Eeuwig fnarenfpel voor de bende der duivelen! Elk eene gewaarwording van fmert verzeld te zien van een' bytenden grimlach des eerften verleiders mynes eerften vaders, en in hem van my. Kienen fmaad kan ik hier niet dragen. Liever verloor ik al myn goed, dan voor een uur openbaren fchimp van eenen tomelozen hoop te dragen; maar wat is dat weinig in vergelyking van het eeuwig lot, dat my te wachten ftond! -— Ontzettende plechtigheid van den jongden dag! Duldeloze befchaming van elk, die het waagde zyne eigenheid ten troon te voeren, en iedereen' de aanbidding aftevergen van dat gouden beeld! Daar haat die belachelyke koning, die trotfe zondaar, daar haat hy ten toon in het verrederend fpotgewaad, met den riethaf in de hand, ten overhaan van hemel en aarde! Spyt en woede verfcheuren zyn hart! Alle de fchepfelen , daar zy juichen wegens het ontflag van den overlast, dien de ingebeelde koning, met geroofd gezag, hun aandeed , alle de fchepfelen roepen éehhemmig! Ziet hem! (3 e-  MYNE EERE- T 69 CjTehoondc Jefus! Hoe zwaar, onverbeelde- lyk zwaar, hebt Gy geleeden! Wanneer ik U befchouwe alleen in de betrekking van een' heilig' mensch, een' achtbaar' man, een' eerwaardigen Leeraar, een' weldadigen menfehenvriend, een', die nimmer beledigde, een', die overal de voethappen van gereede hulp hadt nagelaten., dan bloedt myn hart'. En, hoe klimt myne verbaasdheid, myne opgetogenheid, wanneer ik U tegelyk befchouwe in uwe oneindige heerlykheid, de heerlykheid des eeniggeborenen van den Vader, aller . koningen Koning , aller heeren Heer , een fnarenfpel, een tydverdryf geworden, de befchimping van een leem, dat zyn behaan aan uwe handen had dank te weten! De Schepper aan den moedwil van zyn eigen maakfel blootgefteld! Geplaagde Heiland! Nimmer hadt gy rust. De boosheid dreef onzinnig! De eene baar huwde de andere voord. Geen oogenblik verademing. Handen, die noch moede zyn E 3 van  £0 De beschimpte Jesus van de felfte geesfeling, begeeren geene verpozing, zy zyn tot nieuwe foorten van mishandeling eeven gereed ; en zyn welligt de medeftanders van anderen geweest in het plegen van den toegevoegden fmaad. En hoe had er, zonder de aandryvingen van den helfchen Jehu , in de weinige uuren, die er, van uwe gevangeneeming af, verlopen waren, zooveel konnen voor-., vallen, als waarlyk gefchied is! Hoe grievende was U de gedachte: Joden, myne broederen naar het vleesch, Joden, wien ik, in de bedeeling myner gunstbewyzen, den voorrang gaf, berokkenen my dit kwaad; Joden zyn de aanvoerers van die woede , Joden , op wier ftraten ik geleerd , wier kranken ik geneezen heb! Myn Jefus! Hoe grievende was U de gedachte : Elk verlaat my. Myne vrienden zyn ver te zoeken; waar ik myne oogen wende, nergens zie ik een oog, dat eenig teken draagt van meededogen met myne fmert en fmaad. Aller oogen blikfemen 1 fchimp en woede ! Niemand, niemand fpreekt een woord ten beste, niemands infpraak poogt den moedwil te lenigen. Mishandelde Jefus! Kleefde uwe tong niet al  MYNE EERE. 71 al aan uw gehemelte ? Sedert den paaschmaaltyd had Gy niets gedronken. Uwe angften in Gethfemane, uw mateloos zweten, uw bitter wenen, uw worftelend bidden, verwekten U gewis een» pynelyken dorst. Niemand is bedacht U eenige lavenis aantebieden. Uw doodvonnis was geveld. De grootfte booswicht, die, als eene pest der maatfchappy, by richterlyk vonnis ftaat weggeruimd te worden, wordt, naer de regelen der menfchelykheid , van lavenis ruim voorzien. Hier. fchynen alle bronnen van meededogen opgeftopt. Verguisde Jefus! Vergun my, van "dat al, wat men uitwendig aan U befpeurde, dat al, dat U uitwendig trof, myne aandacht eene poos te verwyderen , om in de gefteldheid van uwe lydende ziel wat dieper doortedringen! Hier vinde ik het eigen wezen, het merg der zake, en ook in dat deel des lydens uwer ziele, dat ik nu voor myne ;aandacht ga brengen, de ziele van uw lyden. . O Geest van'Kristus! vat myne hand! ftier myne gedachten! De moedwil der mishandelaren vertoond myn' Heiland het beeld der> zonde; een ontzettend beE 4 i wys,  li De beschimpte Jesus wys, tot welk eene hoogte de zonde fteigere, als zy eenmaal losbreekt. Menfchen worden duivelen. Een', die ter dood gevonnist was, te overladen met fchimp en hoon, met fpeekfel en vuistflag, tekent eene helfche boosheid , ontmenschte woede; de veroordeelde zy dan wie hy zy. . Hoe diep wordt mynes Heilands ziele doorwond door zulk eene opmerking, ook buiten opzicht tot de treurige betrekking, die Hy in zyn' eigen» perfoon er toe hadde, de ervaring, die Hy er van gevoelde. Hoe fchreit, en fmelt, en bloedt, zyn hart in zyn binnenfte , op die gedachte : Zoo hoog klimt de zonde! De fmaad en de fmert, die Hy als de borg der zondaren droeg, vertoonden Hem den eigen' aart, het rechte wezen, dat is, het vcnyn, den gruwel, der zonde, met wier afbetaling Hy bezig was , die akelige kundigheden ; God , het beste Wezen, tc fmaden, Hem te tergen, met Hem te fpotten, Hem tc bedroeven, Hem verdriet aante- doen, Hem arbeid en moeite te maken Die kundigheden ontwikkelden zich voor zyne beithouwing. Hy dacht die bedroevende, die beroerende, kundigheden door en door. Hy drong er zoo  MYNE EERE. 73 zoo diep in, dat geen eindig wezen het immer zoo ver bracht of brengen kan. De zondaar, die by ontdekkend licht zich zeiven leert kennen , ziet er, ja, vry wat van. Zyne bepeinzingen mogen in vervolg van tyd dieper doordringen. Hy moge vry wat leren kennen wat dat in hebbe: Ik heb God verfmaad! Maar wat is het luttel in vergelyking met de befchouwingen, die myn befchimpte Jefus had in de omftandigheid, waar in ik Hem nu befchouwe ! Geen eindig wezen kan , buiten onderftand van oneindig vermogen, dat gezicht één oogenblik dragen. Die kennis werd te klaarder, en even daar door te grievender, naer mate zy uit eene proefondervindelykc wetenfehap vloeide, of immers daar mede gepaard ging. Te voren ook, zyn gehcele leven door, was het doordenken van die bedroevende waarheden, zyne bezigheid, en de bron van het tranenvogt, dat Hem doorgaands in de oogen ftond, maar nu, ten doei gefield van uitgelatene baldadigheid, tervvyl Hy uitgejouwd, geflagen, befpogen wordt, krygt zyne befchouwing van de fnoodheid der zonde een' aanmerkelyken byflag door de ervaring , hoe het fmake, zulk eene behandeling tc dragen. Nu gevoelt Hy, E 5 hoe  74' De beschimpt e-Jesus hoe God, de opperftc Wetgever, en het weldadigfte Wezen, te moede zy, wanneer de maakfels van zyne hand met hoogverhevene fchilden tegen Hem aandruisfchen, wanneer zy roepen: Wat hebben wy met God te doen? wanneer zy Hem kroon en fcepter ontwringen willen, wanneer zy lachen met al wat heilig en verbindend is, cn den kop in den nek flaan, wat God ook zegge. Hoe God onder dat al te moede zy, dat gevoelt myn borg; zyne ervaring heldert zyne kundigheden op. Hy befchouwt dat bedroevend voorwerp met eene onvergelykelykc bedaardheid, met eene tegenwoordigheid van geest, die onbewegelyk ftaarde. Dat te konnen doen was en een blyk der ijitneemende gcfteldheid van zyn' geest, maar tevens , in een ander opzicht, eene aanmerkelyke verzwaring van zyn lydcn. Hoe bedaarder Hy de bedroevende voorwerpen door en doordacht, en ze van allen kant begluurde, hoe meer Hy er van gevoelde. Hy befchouwde dien gruwel der verfmading, die het beste Wezen bejeegend had, met eene ziel, die volmaakt, cn in allen mogelyken nadruk, heilig was; met eene ziel, die van zuivrc liefde gloeide voor God, zyn Vader ;  MYNE EERE. 75 der-, met eene ziel, waar in het vuur des yvers voor de eere van dien naam, die in zyn binnenfte woonde, lichtelaaie brandde. En gewis, in evenredigheid aan die liefde, en aan dien yver, was zyne droefheid teder , gevoelig , grievende. . En, dat noch hoger gaat, die verfmadingen, die verguizingen van het beste Wezen, befchouwde Hy als zyn eigen wanbedryf. Hy ftond in de plaats van den oorfprongelyken fchuldenaar; Hy was nu de vcrfmader, de verguizer van God en van al wat heilig is. Hy was dat by plaatsvervanging. Een zondaar . . . gemaakt tot zonde. Hy gevoelde, dat de heilige Majesteit Hem als zulk een'befchouwde, en behandelde. Nu werd die .fmaad, de misdaad der gekwetfte Majesteit, geëischri En ziet! ziet! Hy werd verdrukt. En elk een' bewys van het Godlyk ongenoegen, dat Hy gevoelde in zyn binnenfte, elk een blik des toörns van den Eeuwiglevenden, dien Hy kreeg, verwekte Hem groter droefheid, feller flagen op zyn hart, dan alles, wat Hem uitwendig omringde, boe verbazend groot en- zwaar dat op zich zelve ware, veroorzaakte of veroorzaken kon. Een gejuich., als dat der martelaren, geboren uit bewustheid  jd De besch.impte Jesus heid van de deugdlykheid der zake, waar voor zy leden, kwam hier niet te pas. Hy leed voor eene kwade zaak. Hy boette een beweezen wanbedryf, ■ dat Hy als zyne eigene fchuld vrywillig overnam. En, hoe onbillyk ook Joden en heidenen Hem behandelden, en hoe zeer zy zich in die mishandeling bezondigden, zy waren tevens de uitvoerders des raads van Hem, die bezig was den borg te ftraffen. f Kan ik nu berekenen, hoe de ziel van myn' Heiland geftcld ware onder alle die befchouwingen , onder alle die ervaringen ? . neen! myne oogen fchemeren! alle myne vermeldingen, alle myne verbeeldingen, bezwyken. Het ging oneindig verder , dan myne levendigfte vertegenwoordiging my zeggen kan. Ik voel, dat ik niet verder kan. Jefus, Gy alleen, weet het! Met welke eene fombere droefheid vertegenwoordigt Hy zich het naderend lot van de Joodfche natie. Dat bedroevend denkbeeld, dat Hy kort daar na op den weg naar Golgotha, in eene beweegelyke klagt, ontwikkelde, was ook nu voor zyne oogen. Met eene 'diepbewogene ziel denkt Hy: Myn Jodendom wordt eerlang myn lotgenoot! Joden, aanvoerders van die Romeinen, die  MYNE EERE. f! die my thans mishandelen, zullen eerlang van die zelfde Romeinen eene ïoortgelyke woede dragen moeten. Joden, myne broeders naer het vleesch , door een reeks van eeuwen, een verlaten, een geplunderd volk, een fehimp der volken, eene aanfluiting der natiën! —De geest der Godheid fchitdert die toneelen van ontzetting voor zyne aandacht. Met welke eene grievende treurigheid brengt Hy voor zyne diepdenkende ziele dat treurig lot, dat zyne aankleveren in de wereld, in gelykvormïgheid aan Hem , treffen zou, dien matelozen fchimp en hoon, dien de Joodfche en heidenfche woede op de Kristenen werpen zou; die geesfelingen, die vuistflagen, dien bozen laster, dat woest gefchreeuw: Weg met deezen! die kleding der bloedgetuigen in fpotgewaad, die millioenen verguizingen. Hoe bloedt zyn hart, daar Hy by vooruitzigt een kenbaar afdrukfel zynes tegenwoordigen toeftands in Kristenen ontmoet, die, deelende in het lot hunnes Meesters, ten toon gefield zouden worden, en een fchouwfpel zyn der wereld, den engelen en den menfchen; uitvaagfels der wereld, aller affchrapfel; een fchouwfpel door fmaadheden en verdrukkingen. Ver-  I'S De beschimpte Jesus "Verguisde Jefus! Wat al vygen leeze ik •van deeze doornen! Zou ik een' oogenblik in twyfel ftaan, of elk eene verfmading, elk eene mishandeling, die U ontmoet is, de betrekking gehad hebbe van een borgtogtelyk lyden, een betalend lyden? —- Zou ik God befchouwen als een heilig en rechtvaardig Wezen, een', die dus, buiten opzicht tot eigene of overgenomene fchuld , geen lyden toe kan zenden, en dan noch twyfelen, of elk eene fmert, die myn Verlosfer, van de geboorte af tot zyn' dood toe, ontmoet is, een borgtogtelyk lyden geweest zy ? Neen voorwaar! ik twyfele geen oogenblik. En in dat licht befchouwe ik thans myn' verguisden Zaligmaker. Aan Hem hebbe ik de vergeeving van alle myne vergrypingen tegen God en menfchen dank te weten; de vergeeving van al den fmaad, van al het ongelyk, dat ik immer aan God, zyne Wet, woord, voorzienigheid, aandeed, vergeeving van alle die verachtingen der meerderheden, die over  MYNE EERE. 79 over my gefield waren; vergeeving van alle die onmêedogenheden omtrend ellendigen, alle die toefluitingen van myn hart en oor voor hun gefchrei, vergeeving van alle de losbandigheden van myn hart en tong. Myn Vader, die in de hemelen is, zag op zyn' verguisden Zoon, toen Hy my dat al vergaf. De doornen, die Hem gepynigd hebben, bezorgden my het ontflag van den vloek, waar onder ik lag. Myne aanneeming by God hebbe ik aan den fmaad myn's Heilands dank te weten; op dien wortel der onbezefbare verguizing, die Hy droeg, groeit de onberekenbare, de verbysterende, de bedwelmende eere, die ik geniet. Ik ben uit ftof en drek verhoogd. Ik, die een erfwachter was van eeuwigen fmaad, aan de bende duivelen toegewezen tot fnarenfpel, ik geniet de hoogde eere. Eere zonder we- dergae! Met God omtegaan in de hoedanigheid van een' vriend! Tot aller glanfên Majesteit een* onbelemmerden toegang te hebben! Eere zonder wedergae! eene eere voor God te zyn! zoo door Hem benoemd te worden. Een naam, een vrolyke roem voor Hem! een, daar Hy, o wonder! roem op draagt! En, dat noch hoger gaat, ik  8o De beschimpte Jesüs ik worde van God geëerd! een denkbeeld, dat ik naauwelyks dragen kan. Zoo zegt myn Heiland: Die my dient, de Vader zal hem eeren. Eere zonder wedergae! om mynes verguisden Heilands wil kreeg en bezitte ik een' duchtigen koningsftand. Myn geboorte uit God maakt my een' koning in afkomst. Daar ik God en met God alles bezitte, is myn rykdom regt koninglyk. Toen ik myn' verguisden Heiland door het geloof omhelsde, kreeg ik de toezegging van licht en hulp , om over my zeiven een koninglyk bewind te voeren, te heerfchen over myn' geest, en myn lighaam te bedwingen, en het te brengen tot dienstbaarheid. Glanfige koningsftand! die meer waren-luister heeft dan al de glans van kroon en fceptergoud. Toen ik myn' verguisden Heiland, Hem, wiens koningsftand aan de ftoutlle betwistingen en moedwilligfte befchimpingen werd bloot gefteld , toen ik Hem door het geloof omhelsde, en in Hem vrede met God maakte, werd ik van fiaaf koning. De afftand zelf, dien ik deed , was louter voordeel. Ik ftönd van de zonde af. Ik ftond van my zeiven af; myne ongeregelde zelfsliefde werd in den dood gebracht. Welke eene winst! Toen werd  Ü Y N E E E R E. ®I werd ik koning. Myne vorige ondergefchiktheid aan die verkeerde zelfsbedoeling was myn flaavenftand, en ik, dwaas! ik dagt, dat ik koning was. Ik zag boejens voor fcepters, kerkers voor paleizen, dienen voor heerfchen aan. Toen ik by de komst tot myn verfmaden Jefus my zei ven in den dood gaf, toen werd ik koning. Hy zelf gaf my den fcepter in handen. Myne eigenheid ging- I* den dood. Aanzienelyke winst! Eigenheid was myn beul, myn pynbank, de motte myner genoegens, de magere koe, die alles infiokte, de fpringveer myner afgunftigheden, de verdoving van de gevoelens der dankbaarheid. Naer mate myne eigenheid fterft, worde ik vry en koning.*-— Geftorven tc zyn aan my zeiven, in myne eigene oogen niets te zyn, te verdwyncn in myne eigene fchatting dat al is myn begonnen hemel, myne vervroegde zaligheid, myne kroon, hoogheid, eere, koningsftand. — En dat al hebbe ik aan myn' verguisden Koning, aan het verzoenend en verlosfend vermogen van den fmaad, dien Hy droeg, dank te weten. Van Hem ontvang ik licht en hulp, om myn'koningsftand tegen alle infpraak, alle betwisting, en alle verguizing, ftaande F te  8a De beschimpte Jesus te houden; tegen alle infpraak, die myn ongeloof doet; tegen alle de betwistingen van den leugengeest; tegen al den fchimp, waar meê hy roept: Fraaije Koning! die in de wereld van aanzien naau- welyks genoemd wordt! Fraaije Koning! die by de meesten der fchitterende vernuften met den nek wordt aangezien! Fraaije Koning! die op het toneel der wereld zulk eene fombere vertoning maakt! ■ Fraaije Koning! wiens bezitting bekrompen is, immers in vergelyking met die van zooveele anderen, die voor koningen van uw foort min bekend haan. Het luidt fchoon: Alles is myne. Maar waar zyn de proeven? Arme Koning! of is uw Haven van den morgen tot den avond om den foberen kost, is dat het bewys van uw' koningshand? Fraaije Koning! gy roemt op het bewind over uw hart en tong, maar zyn dat de proeven, wanneer eene klecne verzoeking, eene beuzeling, uw hart en tong' in vuur en vlam zet? Fraaije Koning! gy roemt op de gunst en voorzorg van den Opperkoning! Hem uw' vriend te noemen is u in den mond behorven. Maar zyn uwe rampen de bewyzen van dat liefdehart? Zyn dat de bedeelingen aan de gurtftelingen, aan hun, die  m r n e ï a e. ^3 -die de naasten zyn aan des Opperkonings hand, wat zal dan het lot der vyanden zyn! Vreemde liefde, die zulke beftellingen maakt! Ontvange ik licht en hulp, om myn' koningsftand tegen alle die betwistingen en verguizingen ftaande te houden, ik heb het aan myn' verguisden Koning dank te wcten. Alle de eerbewyzingen, die ik in de wereld, in myn geflacht, in myn huisgezin, en elders, ontvange, hebbe ik aan myn' verguisden Heiland dank te weeten. Dat al groeit op dien wortel. Worden de afkeerigheden betoomd; lippen beteugeld; verwekt myn aankleeven aan God en zyn' Zoon en zyn evangely ontzag by hen, die my omringen, ontzag, fchoon gemengd met weerzin ; wordt my, naer mate ik , in de proeven myner aankleving aan myn' Koning, my ' zclven gelyk ben, eerbied toegebragt, foms door hen, die in aanzien verre boven my verheeven zyn; is er iemand, die myn byzyn zoekt, dat al hebbe ik aan myn'verguisden Koning dank te weten. Worde ik op een' anderen tyd den fmaad der wereld gewaar, breekt hunne gezindheid uit in verbazende proeven, worde ik, om dat ik het goede najage, een fpreekwoord, een geF a fpren.-  $4 De beschimpte Jesus fprenkelde vogel, en mag ik dat voor lief nemen; voor eene eere rekenen, daar in juichen, juichen, om dat ik waardig geacht worde, om voor Kristus naam fmaad te lyden, dat hebbe ik aan myn' verfmaden Heiland, aan zyn' invloed, aan dien alleen , dank te weten. Ontvange ik in druk proeven van nieededogen, is er iemand, die zich myne belangen aantrekt, iemand, die begaan is over myn verdriet, iemand, die, wanneer ik onderdrukt worde, een woord ten beste fpreekt; dat al hebbe ik Hem te danken, die nergens medelyden vond. . Hebbe ik recht en moed, om myn' helfchen vyand, om alle myne vyanden, uittedagen met dat woord: Daar God voor my is, wie zal tegen my zyn! Dood! waar is uw prikkel! helle! waar is uwe overwinning! Helfche vyand! ik vreze u niet! Gekrenkte koning! uw fccpter is maar rietltok! uw brullen een loos alarm! Helfche Sanherib! Sions dochter veracht u, zy befpot u, zy fchudt het hoofd achter u. Ik hebbe dat aan myn' verguisden Heiland dank te weten. Ben ik aangenaam in het oog van 's hemels vrienden; erkennen en eeren zy my als een' medeftander van hun geloof, een' deelgenoot hunner genietingen en een» me-  MYNE EERE. $5 medewachteling hunner erfenis ; dragen zy my eene liefde toe, die in de gemeenfchap der heiligen haeren grondflag heeft; welk eene eere voor my! welk eene verwaardiging! En dat ook hebbe ik aan myn' verfmaden, aan myn' verguisden Heiland, aan Hem alleen, dank te weten. ■—- Eeren my de engelen , my, die het afgryzen van die vlekkeloze troongccsten oorfprongelyk waardig ben, fchatten zy myne vriendfchap hoog, gelyk zy juichten om myne bekcering ; rekenen zy'zich vereerd, wanneer zy, in den dienst van hunnen en mynen Koning, my ten dienfte haan, my, den erfgenaam der zaligheid; die eere hebbe ik aan de verguizingen, die myn Verlosfer, der engelen Heer, gedragen heeft, dank te wecten. Hebbe ik uitzicht op eeuwige glorie; zal ik eenmaal cn voor eeuwig met Kristus zitten op zyn' troon, gelyk Hy overwonnen heeft, en met zyn' Vader gezeeten is op zyn' troon ; zal ik met Hem als koning heerfchen tot in alle eeuwigheid; dat toppunt van eere, waar van het vooruitgezicht myn oog doet fchemeren; dat hebbe ik aan den onverbeeldelyken fmaad, die myn Verlosfer droeg, dank F 3 te  ?6 De beschimpte Jesus te weten. Groot, vcrbysterend groot, is, myne eere door zyn' fmaad. , Wie droeg, dien fmaad voor my ? Gods Zoon, een mcnschgeworden God. • Wonder aller wonderen! Hy, die op alle de eerbewyzingen van al wat reden heeft flc duchtigfte aanfpraak heeft, het onbetwistbaarfte recht. Wonder aller wonderen ! Geheim , waar aan geen peilen is! Het ftruikelblok, ja, voor het verhand des vJeefches, maar.voor oogen, die verlicht zyn, de wysheid en de kracht van God. De opluistering der Godlyke volmaaktheden. De ipiegcl van de verdienfte der zonde. —— Het eenig rantfoen, waar in de vertreedene Majesteit des oneindigen Gcds berusten kon. Eeuwige hoogheid meest in eeuwige diepte nederdalen. Oneindige belediging lag er voor myne rekening. ■ Oneindige belediging , niet te boeten , zoo niet myn borg, in de hoedanigheid van Gods Zoon en myn'plaatsbekleder, uit onbereikbare hoogte in peilloze diepte nederdaalde. Hier voele ik vastigheid.» Hier rust myn geloof! Verguisde Middelaar! —v Verguisde God! Ver- .  M ï N ï EERE. 87 Verguisde Jefus! Gy waart volmaakt on- fchuldig. Uwe fmetteloze zuiverheid, uwe blanke onfchuld, fchittert my in de oogen. Myn geloof rust hier met volle zekerheid. De verguizing, de mishandeling, de kleding in fpotgewaad,'beeldde U uit als een', die naar hoog gezag gedongen had, met ftoring der gemeene rust, maar wiens onderneming tydig ontdekt was, cn verydeld Werd. Maar wie was onfchuldiger dan Gy? Nooit heeft iemand zelfs den fchyn van zulk een kwaad vermyd met zulke eene naauwkeurigheid als Gy. —- Niemand had minder, dan Gy3 verdiend, befchuldigd te worden, veroordeeld, ten toon gefteld, en aan moedwil overgelaten te worden als een, die naar geroofd gezag gedongen had. _i De befchuldiging: Deeze verkeert het volk, en verbiedt den keizer fchatting te geven, zeggende, dat Hy zelf Kristus, de Koning, is; die befchuldiging behelsde of louter leugen, gelyk de befchuldigers zelve deugdelyk wisten, of een getuigenis, dat alleen waar was in een' zin en op eene wyze, waarby voor het gezag des keizers en van zyn' ftadhouder geen aasje nadeel te wachter was. -— Heeft iemand als een ftille' in het land F 4 ve:  88 De beschimpte Jesus verkeerd, Gy, Gy waart het Heeft iemand immer den landzaten gehoorzaamheid aan de burgeroverheid, als aan de machten, van God gefield, ingeboezemd, Gy waart het; o Vrywillige knecht van hun, die heprschten! Vervuiler van alle gerechtigheid! Uw raad, om aan den keizer fchatting te geven, had het Joodfche land doorgeklonken. Gy zelf gingt voor; en veel liever wil- det Gy een' visch den fchattingpenning voor U en uw' apostel brengen laten, dan door wanbetaling aanfloot geeven, hoe zeer Gy ook, befchouwd in uwe oorfprongclykc waardigheid , in allen nadruk, buiten verplichting waart! Uwe leere, de zedekunde, die Gy prediktet, bevorderde de burgerlyke rust cn alle ondergefchikthcid van minderen aan meerderen , die met de wetten van den Allcrhoogftcn niet ftrydig was. Naer mate de zedekunde, die Gy prediktet, ingang vond, en uw voorgang gevolgd werd, zat Tiberius veilig op zyn' troon , en Pilatus op het ftadhoudcrlyk geftoelté. Uw koningryk, als een ryk van waarheid , was overal, daar het kwam, een bron van voordeel, en had niets gemeens met de berokkening van omwendingen in burgerlyk bewind. - Zoo  MYNEEEB-E. $9 Zoo dikmaals de verrukte fchare van Joodfche yveraren U koning wilde maken in een' zin en tot einden, waar by het Romeinfche gezag, immersin het Joodfche land, inbreuk lyden zou, zoo dik- maals hebt Gy het belet. Verguisde Jefus! Gy waart onfchuldig! Dat fterkt myn hart! Kier rust myn geloof! • Befehimpte Jefus! Zachtmoedig Lam! Hoe lydzaam, voorbeeldig lydzaam , gedroegt Gy U onder al de fmert, onder al den hoon! De zachtmoedigheid van Mofes ware ras bczweeken. De uwe ftond onwrikbaar pal. Geen aasje wrevel was er in uw hart! Geen onbedachtzaam woord ontglipte U! Uw gelaat ftond, ja, treurig, en tekende de diepe fmerten van uwe fterkbewogene ziel; maar geen' trek van mismoedigheid, geen' blik van wrevel, zag men daar verfchynen. Hadde ik er bygeftaan, ik zou uitvoeriger berichten van die gefteldheid, van die houding, die geene wcergae heeft, aan my zeiven cn aan anderen geven kunnen! Stond het aan ü door den adem uwer lippen, door een' enkelen wenk van uw oog, de bende der verguizeren ter ne£r te vellen, liefde tot uwes Vaders eere, teF 5 derc  go' De beschimpte Jesus dere drang, om Hem te gehoorzamen, en edelmoedige trek naar het heil van zondaren, boeiden dat alvermogen! —_ Gewilligheid, waar aan geen verzetten was, en die alle de inwerpingen van den helfchen tegenftander gerèedelyk wist aftekaatfer , voerde op den duur het hoogfte woord. Gewilligheid , die overal den weerzin, dien uwe menfehelyke natuur, aangemerkt als de zódanige, van fmert en fmaad gevoelde, en buiten welken weerzin uw lyden gewis geen lyden geweest zou zyn, beftendig zegenpraalde. Verguisde Jefus! Hoe volmaakt en op den duur Godvruchtig beftond Gy onder al dé; fmert, onder al den hoon, die de losgelatene boosheid U heeft aangedaan. Volmaakte liefde tot God, 'uwen Vader, buigende onderwerping aan zyn' heiligen wil zonder eenig uitbeding, en een volmaakt betrouwen op Hem te midden van al het leed, dat Hy U deed ontmoeten, hielden haeren gezetten tred, zonder aan de eene of de andere zyde een hairbreed buiten het fpoor te gaan. Volmaakte liefde tot zondaren was en bleef de fpringveer' en het beweegrad van onwrikbare ftandvastigheid. G'anfige Godvrucht! die in de edelmoedig-  M Y N E EERE. $1 éigfte ..liefde omtrend de alleronwaardigftc haere proeven geeft ! Glanfige. Godvrucht! daar men bidt voor hun, die met verguizen en mishandelen bezig zyn! Ja, myn Heiland! Gy.hebt in,dit geval zoo wel, als toen de krygsknechten bezig waren U aan het kruis te hechten, Gy hebt gewis ge- beeden : Vader ! vergeef het hun! Glanfige Godvrucht! Godvrucht zonder wedergae! On- verbcterlyke proef der volkomenheid van een zedelyk karakter, waar in het zonne - zuiver, oog van den Oncindigcn geen vlekje aan kan wyzen. Liefde op den troon! Liefde tot God en menfchen, volmaakt in trap! Liefde, vervulling der wet! Verhoogde Jefus! verguisd wel eer, thans gezeteld in. eeuwige giory! Verlevendig myn hart! Verwakker myn denkvermogen! Gun my natefporen, wat U te midden van al' uwen fraaad en fmert al bemoedigd en fporen gegeeven hebbe! -— Stond de Middelaarsloon niet voor uw oog? Dat uitcrmaten zeer verhoogd worden; dat ontvangen van een' naam boven allen naam; die algemeene kniebuiging van al wat in den hemel, op de aarde, cn onder de aarde is, in uwen naam,; die belydenis al-  De beschimpte Jesus aller tongen, dat Gy de Kristus zyt, tot heerlykfceid van God, uwen Vader ? — Hoordet Gy niet reeds uit'Gods, uwes Vaders, mond, die vereerende vergunning: Eisch van my! en ik zal U geeven de heidenen tot uw erfdeel , de einden der aarde tot uwe bezitting. Zweefde niet voor uwe aandacht uwe aankomst in den hemel als die van den verhoogden Priester-Koning? dat verwelkomt worden door een' Vader, wien het volst genoegen in uw' perfoon en werk uit de oogen ftraalt; die drang der hemclburgeren, daar elk de eerfte zyn wil, om U te begroeten, en hulde te doen; dat vrolyk, dat achtbaar Happen, door de knielende reijen van engelen en verheerlykte menfchen, naar den troon des Richters, wiens minzaam oog een' kenbaren wenk geeft, dat Hy voldaan is; die ftatelyke toereiking van kroon en fcepter, eene plechtigheid, die den eerbied en de verrukking van den ganfehen hemel gaande houdt; dat woord van ondoorgrondclyken nadruk : Zit aan myne rechtehand! dat geven van alle macht in hemel en op aarde, macht over alle vlcesch? Schilderde uwe ziel, die, 'te midden van de zwaarfte lydingen, haere tegenwoordigheid in denken nooit ver-  MYNE EERE. 9? verloor, fchilderde die niet, in een bemoedigend vooruitgezicht, die verrukkende toneelen der onderwerping van Joden en heidenen aan uw ryksgebied ? Die verwekking van onderdanen uit Abrahams verfteende kinderen, uit hun, die thans de aanvoerders waren der woede, die ü vervolgde. Dacht gy niet, onder het dragen der heidenfche verguizingen, aan de belofte: Ingezetenen van dorre plaatfen zullen voor zyn aangezicht knielen, en zyne vyanden zullen het hof lekken. Alle koningen zullen zich voor Hem nederbuigen; alle heidenen zullen Hem dienen. Dacht gy niet: Romeinen zyn nu myne mishandelaaren, maar de tyd is op handen, w^aar in Romeinen, met betraande wangen, op gcbogcnc knicn, my den fcepter in handen geven, of liever het uiterfte van myn' gulden' genadefcepter zullen aanraken met bevende blydfchap, en, in de verrukkingen van geloof en liefde, my zullen toejuichen: De Koning leve! de Koning leve! De tyd is op handen, waar in der Romeinen geloof zal verkondigd , tot aanfporing van anderen, zal uitgeroepen worden in de ganfche wereld! de tyd, waar in Rome, in opzicht tot het evangely, de markt der wereld worden zal. Vuist-  94 De beschimpte Jesus Vuist- en kinncbakflagen zullen met de kusfen van geloof en liefde en onderwerping worden afgewisfeld. -— Dacht gy niet: Welligt zullen zommigen van de bende, die my nu zoo mateloos mishandelt, eerlang, op het voetfpoor van een'getroffen' hoofdman, met verrukking roepen: Waarlyk deeze was rechtvaardig! . . . Deeze was Gods Zoon! Dacht gy niet: Zoo dikmaals er in vervolg van tyd iemand tot God wederkeert, die wordt myne krone, myn roem, eene proeve der oneindige waardy van myn' fmaad en fmert? Bracht gy niet voor uwe aandacht die grote gebeurtenis , die voor het Hot der eeuwen zyn zal. Jood en heiden voor den Middelaarstroon eenftemmig neergebogen; Uw naam dén over de ganfche aarde; Vcrstafgeleegene heidenen, Chams nageflacht, om ftryd gevlogen naar uw bloed, om ftryd bezig in het afleggen van den eed. Vloog uw oog niet vooruit, -door een' reeks van eeuwen, naar de plechtigheden van den jongften dag? Omwending zonder wedergae! Afwisfeling- van toneelen, wier onderfcheid geen weergae heeft! Hier waart Gy het voorwerp der eenftemmige verguizing, dan het voorwerp der eenparige hulde! v dan  «TSE HRI. 95 dan gezeeten op een' wolkentroon, verzeld door de ftem van den Aartsengel en door de Godsbazuin, komende met uwe en uwes Vaders heerlykheid, omftuwd door de duizenden der engelen, omringd door majesteit, waarby, al het ftatclyke, dat Horeb immer zag, het hoofd moet onderhalen. Dan het toppunt der vervulling van dat woord: Alle knie zal my gebogen worden , gebogen, of met vrolyk.gejuich, of met brullenden weerzin, Algemeene hulde! Met den fpotter een einde ! Aan alle tegenfpraak de mond geftopt! Alle dwaling, die U uwe oneindige heerlykheid betwistte, of U de eerkroon in een ander opzicht poogde afterukken, gedoemd tot eeuwig zwygen. Dan roept Socyn ; dat de bergen ooren krygen; hy roept: Jefus is God! God in nadruk! Hy is GodI De fpotter gilt: Gy wint het! Galileér! Hemel en aarde weergalmen van dat geroep: De zaligheid was in geen' anderen! Der vrygekogte fchare fchittert de blydfchap uit de oogen; beeken van liefdetranen! juichtonen om ftryd! hulde zonder wedcrgae! voor eiken vrygekochten eene cyther, waar van hy , onder het klimmen op de wolken den Middelaar te gemoet, vast de maren ftelt,  $6 De bIschimptë Jesüs ftelt, om eeuwig dat gezang te ipelen: Het Laifij dat geflacht is, is waardig te ontvangen de majesteit, de heerlykheid, de kracht, en de dankzegging! Befchimpte Jeins! zweefden niet die verrukkende toneelen, fchoon in een groot verfchiet, voor uwe oogen? Bracht Gy ze niet, te midden van al den fmaad, dien Gy droegt, bracht Gy ze niet naby door het konstglas van uw betrouwend hopen? En vooral, verguisde Jefus! gaf de vertegenwoordiging van der zondaren heil geen' moed en fporen? Hield niet dat uitzicht, en die bedoeling, alle bekoeling van yver en goedwilligheid buiten alle bedenking? Hield niet die gedachte: Nu arbeide ik aan het eeuwig heil van millioenen onfterfelyke wezens, uwen yver gaande? en die gedachte: Elk een zegen, elk eene proeve van langmoedigheid cn weldadigheid, elk eene matiging van den vloek, dien de zonde op de wereld bracht, zal eene vrucht zyn van den fmaad en de fmert, die ik nu drage; die gedachte : Thans zette ik myne fchouderen onder het gevaarte van eene wereld, die, buiten dat, naer de uitfpraak van getergde heiligheid en rechtvaerdigheid, wis zou in duigen fpatten; ja die, had niet God,  MYNE EERE. 9't God, myn Vader, ook op dat deel van fmaad en finert, die ik nu drage, vooruitgezien, onmiddelyk na de inkomst van de zonde in de wereld, zou verbryzeld zyn geworden. «Dacht Gy niet: Thans drage ik eene verguizing, buiten opzicht tot welke het zonne-zuiver oog van fmetteloze heiligheid eene wereld van fpotteren geen veertig eeuwen zou gedragen hebben? Bracht Gy niet voor uwe aandacht millioenen hemelen van geluk, millioenen verloste zondaren, al voordbrengfels van den fmaad en de fmert, die Gy droegt? Edelmoedige belangftelling! Verguisde Jefus! liepen alle die bedenkingen niet famen? en wist Gy niet, den bundel der drangredenen, die afgeleid werden uit de bevordering van uwes Vaders eere, de opluistering zyner volmaaktheden, uit het vooruitgezicht op den Middelaarsloon, uit den edelmoedigften drang, om menfchen voor eeuwig te zaligen,en uit onwrikbare verbindtenis aan uw gegeeven woord en aan de hoge affpraak, die er gemaakt was voor dat de wereld was, wist Gy niet dien bundel van drangredenen, met onbezefbare beknoptheid, te brengen voor uwe aandacht? al den nadruk te vergaderen in één middenpunt? —* G Ver-  98 De beschimpteJesus Verbazende tegenwoordigheid van geest in zulke omftandigheden! . . . Verguisde Jefus! . . . Myne oogen fchemeren! Wat, wat zal ik aan dien Man doen, tot wiens eere de Koning een welbehagen heeft! Ik zal my met vernieuwd geloof, met verfche opgenomenheid , aan Hem, aan het verzoenend en verlosfcnd vermogen van zyn fmaad en fmert, toebe- trouwen. Ik zal my verblyden, dat Hy den druk en fmaad te boven is, en Hem met vrolyk gejuich, befpiegelen, als gezeeten op den Middelaarstroon. Ik zal verlangen, dat zyne heerlykheid meer openbaar worde in de wereld. Ik zal Hem bidden, dat Hy zelf de palen uitzette van zyn ryksgebied , en zich het betrouwen cn den eerbied bezorge van duizenden, die Hem noch niet kennen. Ik zal bidden: Kom! Sions Koning! waak op! doe den. yver aan als een' mantel! Uw loon is immers by U, uw arbeidsloon voor uw" aangezicht! Ga uit overwinnende, en om te overwinnen ! Kom tegen den fterken! Uw krygsarm heerfche! Gord, gord uw zwaard aan uwe heupe, O Held! uwe majesteit en uwe heerlykheid! fcherp uwe pylen! breng wonden toe, wier gevoel genee- zing  MYNE EERE. 99 zing zoeken doet by de zelfde hand, die de wonde toebracht! zend, zend den fcepter uwer fterkte uit met dat bevel van majesteit: Heersch in het midden myner vyanden! Laat uw krygsvolk willig zyn op; den dag uwer heirkracht, in de wapenrustingen van het heiligdom! Laat uwe jonge manfchap zyn, gelyk de dacuw is, als hy uit de baarmoeder van den dageraad geboren wordt, veel- tallig en vol van glans! > Ik zal, gaat het naer myn wensch , Hem aanpryzcn als het waardig voorwerp van betrouwen en eerbied. Ik zal de harten voor LIcm opeisfehen, en voor zyn aange- zichte roepen: Knielt! Ik zal Hem vermelden als een' , die den aartspriesterlyken borstlap en den vorftelyken fcepter teevens draagt. j Ik zal treuren, dat zyn perfoon en evangely zulk een ficgt onthaal ontmoet, treuren vooral, wanneer ik merke, dat het baldadig rot van Romeinfche foldaten, die Jefus verguisden, herleeft in eene bende van Deïsten, die zyn perfoon en evangely befpotten, die in de handen klappen en fchateren van gejuich, wenze een' bytenden fchimp, een' kwinkfiag, daar misfehien wat zout in is, hebben uitgeworpen op het v/oord van Jefus lydzaamheid. Ga I*  ICO D E BESCHIMPTE jESUiS Ik zal uitzien naar invloed, die my vorme tot het voeren van een' wandel, die geene oneer doe aan een' Verlosfer, die om mynen wil verguisd is, een' wandel, die eene banier van wegens de waarheid zy, en die alle de befchimpingen, die op mynes Verlosfers evangely geworpen worden, als punteloze pylen,-doe nedervallen. -— Ik zal, gaat het naer myn' wensch, voor altyd een welgevallen nemen in den fmaad, die my wegens de aankleeving aan Kristus en zyn evangely in de wereld ontmoeten mochte, en zulk een lot voor eene onbezef bare verwaardiging, eene onberekenbaare eere, houden. Nooit, gaat het naer myn' wensch, nooit wykt die treurvertoning eenes verguisden Zaligmakers uit myn oog. Dat aandenken, dat beroerend toneel de verguisde Godmensen , zal , gaat het naer myn' wensch, den trek tot boert en fcherts, wat neiging ik er ook in myn geftel toe hebben moge, voor altyd beteugelen; en ik zal, fchoon met vermyding van alle fomberheid en gemaaktheid , eene deftigheid bewaren, eene ingetogenheid , die men billyk wachten mag van hem, wien het aandenken aan Gods gehoonden Zoon gemeenzaam, is. Ik zal, gaat het naer myn' wensch, in  HïNE iïh; «hé In tyden van verbystering, van laagheid des harten, van mismoedigheid wegens onaangename ontmoetingen, van andere ongeftalte, ik zal dan zeventien eeuwen te rug zien op dat treurtoneel, dat ik nu voor my hebbe. Ik zal er op zien, tot dat myn hart week worde, en er een vuur ontbrande in myne overdenking, tot dat myn hart uit koelheid en laagheid ryze tot dat punt, daar het wezen moet. Ik ga voor al myn leven aan Jefus in waarheid doen , dat de Romeinfche foldaten al fpottende deden. Ik zal Hem daag- lyks de kroon op het hoofd zetten, van al myn heil aan Hem de eere geeven, aan Hem alleen. I Ik zal Hem elk een' morgen, en duizendmaal op elk een' dag, den fcepter in handen geven, al het beftuur over myn vaderland, de kerk, de wereld, myn gcüacht, huis, lot en hart, aan Hem overlaten, en roepen: Gods befchimpte, maar nu gekroonde, Zoon, doe, wat in zyne oogen goed is! . ik zal, in het eenzaam gebed tot Hem, myn lighaam plaatfen in eene houding, die den oodmoed van myn hart, en best uitdrukt, en meest bevordert. Ik zal myne kniën voor Hem buigen; cn, gaat het naer myn' wensch, zoo zal myn hart G g in  los De beschimpte Jesus myne eere. in elk eene toenadering noch lager dalen! ifc zal uitroepen: Dc Koning leve! Befchimpte Jefus! Ik kan dat gezicht niet dragen! Ik zal er myn oog van afwenden! Neen! ik zal er op blyven zien! ik zal cr eeuwig op; zien! Nu verdwynen alle andere voorwerpen uit myn oog! . Nader, aanminnige eeuwigheid! nader met rasfcher fchreden! Myn Jefus! uw fmaad verzoene en bedekke al het gebrek myner overdenkingen ! Uw fmaad veraangename het goede, dat er in myn peinzen aan uwen fmaad gevonden werd! Befchimpte Jefus! myne eere! Halelujah! OVER-  102 O VERST R-O OM ING! Watersnood! Overftrooming ! Elders en in myn vaderland! Treurige berichten! Ontzettende tydingen! boden van veel kwaads! Onze nieuwspapieren rollen van Ezechiel, van voren en van achteren befchreeven met rouwklage, ach en wee! Ik hoore en leeze dat, maar zie het niet. Verfchonende goedheid, waar van de ervaring aan myn medelyden fterker fporen geeft! Laat my , zooveel myne aandoenlyke ziel het dragen kan, die ontzettende toneelen van verwoesting en ellende, jammeren en verfchrikking, voor myne aandacht brengen! Laat my my zeiven Hellen in de plaats myner gedrukte medemenfehen, myner landgenoten , myner medeftanderen in belydenis, myner medeftanderen in geloof des harten! Zy, wier drukkende ellende my bericht wordt, zyn myne medemenfehen; en, hoe zeer zy in andere opzichten van my verfchillen mogen, daar in komen zy met my overeen, zy zyn menfchen, van denzelfden oorfprong, van dezelfde beweeg! n"G4 Sen»  i©4 Overstrooming! gen, gevoel, aantrekkelykheid, en op den moeder- lyken fchoot gekoesterd met dezelfde tederheid, als my te beurte viel. Duizenden van hun zyn myne landgenoten; dit treft my nader. Nederlanders! reisgenoten in het -zelfde fchip van Nederland, dat thans in zooveel gevaars verkeert. Veele van hun zyn medebclyders van denzelfden hervormden Godsdienst, inftemmers van de zuivere, de onfehatbare, genadeleer. Dat denkbeeld vermeerdert myne gevoeligheid wegens den druk, waar in ik hen befchouwe. Vooral ben ik benaauwd om uwen wil, myne Jonathans! die daaglyks met.my, door het zelfde geloof in'denzelfden Middelaar, knielt voor denzelfden troon. Gy alle roept my uit uwe noden toe, en my dunkt ik hoore die hem in myne ooren klinken : Gaat het u niet aan? gy', die over weg gaat! — Ja! gedrukten! het gaat my aan; en foms kan ik het naauwlyks dragen. Myne verbeelding, gefchraagd door uitvoerige berichten, fchildert my de treurtoncelen van verwoesting, en maakt my als tot een' oor- en ooggetuige van de drukkende bezwaren. De gefmoltene bergfneeuw geeft ongewoonen toe-  Overstrooming! 105 toevoer van water, dat van de hoogte komt! Vrezelyke ysdammen ftoppen den doortocht voor het afvloeiende water, en ftaan als koperen muuren; —_ Daar ryst het aangeperste en opgeftopte water buiten de oevers! De harde en puntige ys-fchots, van boven meegevoerd , en door wind en baren voordgeftuwd, loopt ftorm op de ridderende .dyken, rammeitze, dat ze beven, herhaalt den aanval, en maakt bres. De dyken wankelen, zy bezwyken. Daar ftuift het verbolgen water, al bruifchende, door*de gemaakte bres, te lande in. Zy, die in den ftorm den dyk nog behouden wilden, worden weggefieept door den vloed, of bergen maar eevcn hun leven. Daar holt het water voord, en rukt alles om ver. De Heer der heirfcharen, de God der wateren, trekt voor uit. Zyne waterbenden volgen Hem. Jammer en ellende, beklemdheid en verfchrikking, verfpreiden zich aan alle kant. Van alle kant hoort men het beroerende klokgelui. Elk is bedacht, om zyn lyf te bergen, en meetedragen wat hy kan. Vast klimt het water hoger en hoger op. Huizen en fchuuren omvergeworpen, weggefpoeld. ■ Menfchen jammerlyk gefmoord in de wateren, óf onder puinhopen verpletterd! Duizen- , G 5 den  io6 O v e rstrooming! den runderen, onlangs beveiligd voor de pest of er gelukkig uit herfteld, fmoren in de wateren. De nood klimt hoger, hy wordt algetneener. Wat ziet men? eene baare zee! toppen van woningen en fchuuren, die maar eeven het hoofd boven het water heffen. Duizenden menfchen, op de daken zittende, als op de jongfte toevlucht. Allerlei noodfeinen. Het gewaai van doeken! Wat hoort men? Het kermen om hulp en redding 1 Dien yzelyken noodkreet, en de proeven des .angftes van hem, die nu by ervaring weet, hoe de inwoonder der eerfte wereld te moede was, toen het hooghe topje van den hooghen berg, dien hy had konnen vinden, zoo zoo hond wegtezinken! Wee der kraamvrouwen! wee den zuigelingen! wee den ftokouden! wee den kranken! wee der hoogzwangere vrouwen; het geflacht van hulpeloozen! min gehard tegen zooveel leeds, min gehard tegen koude en winti, tegen gebrek aan alles, Hoe zyt gy geheld, en hoe zyn zy geheld, die u naast verzeilen! Het harend oog der mismoedigen trekt de fchuiten naar zich, die de liefdezorg van anderen befchikt, om de hulpelozen aftehalen, en de hongerigen te ter-  OVER.STROOMING- IO7 verkwikken. Het harend oog, en het jammerend roepen, pogen den voordgang te verfnellen van die arken der behoudenis, van de vlottende voorraad- fchuuren. Wat er ook zy van het omkomen van vee; eene grote fchade gewis! Wat er ook zy van het omkomen van menfchen; eene onberekenbare fchade gewis! ook buiten dat al, is dc fchade verbazend. Het voeder voor de beesten geheel weg, of immers bedorven. — Het gewas vernield! De hoope op zaeijen en maeijen, immers voor een jaar, verdwenen! De fchamele armoede vestigt haaren zetel in die geteisterde gewesten! Treurige uitzichten! Sidderend vreezen voor vermeerderde bezwaren! - De heiligdommen, daar kort te voren de ftem des leeraars klonk, zyn nu met fchreiende menfchen en loeiend vee vervuld, en, onder de donderende ftem des oordeels van den Almachtigen, is er geene ftem van openbare evangely - prediking. Bedrukte bewoners der over- ftroomde dorpen! Gy hoort, ja, nevens my, de beftemming van een' verbodsdag, maar gy mist de hope , om in uwe heiligdommen met uwe voorgangeren te vergaderen, om Nederlands God om Nederlands heil te toeken! Gylieden vooral, die God  XOS OVERSTROOMING.' God vreest, trekt u dat gemis gevoelig aan! Myn hart is benaauwd om uwen wil! Bundels van zwarigheden! Hoe gevoelig is myn hart, wanneer ik bedenke dat zoo veele plaatzen in myn vaderland, vooral in Gelderland , die nu gegeesfeld worden door den watervloed, juist die zelfde zyn, die in het afgelopene jaar, door den roden loop, die akelige ziekte, zoo jammerlyk zyn geteisterd geworden. Het eene wee ging voorby, en het andere wee kwam. Zoo vtl is des Almachtigen pylkoker van doodlyke wapenen! Bezochte landgenoten! Myn hart fmelt van weedom! Oneindige Majesteit! God der wateren! God van ftorm, vorst en dooi! God, die gezeeten zyt over den watervloed, die zit, Koning, tot in eeuwigheid! Majesteit! die vrezelyk zyt van werking aan de menfchen - kinderen! Gy regeert! Gy zyt met hoogheid bekleed! Dat de volken beeven! De rivieren verheffen, zy verheffen, haar bruisfehen! Gy, God in de hoogte! Gy zyt geweldiger dan het bruisfehen van de grote wateren. Ontzettende ysdammen, zwellende ftromen, bezwykende dyken , en alle de verwoestingen, prediken uwe Ma-  OVERSTROOMING! I log Majesteit; en alle die verfchynfelen dragen dat opfchrift: God is groot. Majesteit! met welk' eene achtbare verfcheidenheid voert Gy uwen raad uit, eenftemmig met alle de bedoelingen van oneindig doorzicht! Dan eens ftelt Gy de rivieren tot eene woestyn, de watertochten tot een dorftig land ; dan eens het vruchtbaar land tot zouten grond, om de boosheid van hun, die er in woonen. Majesteit! Gy zyt rechtvaardig in uw oordeelen, rein in uw richten! Uwe oordeelen zyn heilig, waarachtig en rechtvaardig! Of zoudt Gy de kinderen der menfchen van harte plagen of bedroeven? Neen! Gy doet dat node! het is U een vreemd werk. Gy doet het niet dan genoopt door heiligheid en door den yver voor de eere van uwen naam. Majesteit! ook door deezen watervloed heiligt Gy uw' naam ! De gantfche wereld moet het weten, en Nederland vooral, dat Nederlands God geene glinfterende wapenen van vyanden behoeft , om het volk te tuchtigen. Neen! Storm en ys en water zyn ook de legerfcharen van Nederlands God. De geteisterde gewesten s en wy alle, moesten het weten, hoe ver het  Flï » Ö V E K S T a O O M 1 N (ii het gaan kan, wen de roede is opgeheeven. En, daar de gebeurtenis van dit; ramfpoedig jaar hacrs gelyk niet heeft onder alles, wat er, van dien aart, in eene eeuw is voorgevallen, zal waarfchy-rilyk byna niemand der thans levende heugenis dragen van gelyke ellende, van een' watervloed, zoo hoog in trap, en tevens in ftrekking zoo uitgebreid. ; Men moet het weten; Gods vermogen is niet verminderd. • De inwoonders der geteisterde gewesten moeten te rug zien op hun beftaan ten dage des ongewoonen,des uitgebreidén, voorfpoeds, toen by zekere geleegenheid zekere vrucht der aarde ongewoone winst befchikte. Gods oordeel, bezwykende dyken, verwoestende wateren, vernielingen van voorraad en alle de ellenden , vernieuwen, in 's Heeren naam, de verwytende gedachtenis van dartelheid en overdaad, verfpillingen en ongebondenheden, ten dage des voorfpoeds. Eik ccne verwoesting, die nu gefchiedt, predikt, met ontzettende welfprekendheid, en op een' toon, die het geluid der gonzende winden, der krakende dyken, én der aanftuivendc wateren , te bovengaat •, elk 'eene verwoesting predikt dat ongelyk, cn al het ver-  OVERSTROOMISÖ *n terdriet, dat de ondankbaarheid den oneindigen Weldoender heeft aangedaan, toen men van de zegeningen wapenen fmeedde, om er Hem mêe te betonnen. De inwoonders der geteisterde gewesten mogen wel eens zich zeiven vragen . Doen ook de gcüotenc heiligdommen, in des Heeren naam, aan ons het treffend verwyt van ongodsdienftismeid, van het ondankbaar verzuim van zooveele kostbare geleegenheden, om optegaan in 's Heeren huis, en om een minzaam aanbod van genade uit den mond van Gods knechten te horen? Brachten wy ook het otfze toe, om Sions wegen te doen treuren? Of immers, doen de gemM heiligdommen ons ook het verwyt van ongelovigheid aan Gods getuigenis, dat zoo plechtig, zoo hatelyk, tot ons gebracht werd? Zy mogen wel eens, ten overhaan van eene Majesteit, -flfe.hcri tuchtigt, zich zelvcn vragen: Hoe beftonden wy onder vorige bezoekingen? lieten wy om tuchtigen? bogen wy onzen hoorn in het ftof? en, daar de prediking van een minzaam evangely met de hrengere aanfnraak der gevoelige bezoekingen gepaard-ging, werden wy door het eene en het andere tot God gebracht? Toen er duizenden onzer medein-  112 Overstrooming! ingezetenen in het afgelopene jaar door akelige ziekte werden weggefleept, toen 'er geheele huisgezinnen zyn uitgehorven, en toen wy, of verfchoond , of uit doodsgevaar 3 dringend doodsgevaar, gered werden, hoe beftonden wy toen en voords? Wat zegt ons hart in de tegenwoordigheid van Hem, die harten en nieren proeft? werd toen de eenzaamheid ons Bochim, de plaats van ons geween ? werden toen onze aangezichten overftroomd door een' vloed van boetvaardige tranen ? vielen toen voor dien vloed de hoogten, en alles, wat zich verzet t^gen wet en evangely ? hoorde men toen uit onzen mond den noodkreet en het gebed des verdrukten, als hy overhclpt is? kwamen wy tot dien Man, die eene fchuilplaats is tegen den vloed ? Gantsch Nederland hore de boetbazuin, -die door den watervloed, met eene hem van majesteit, gefteeken wordt! o Land! Land! Land! zoo roept de Almachtige 3 hoor des Heeren woörd! Bezie u zelve als overhroomd door ongeloof en zondedienst! bezie het overfchryden van alle de omtuiningen, het omverwerpen van alle de dammen, die door wet en evangely, door eene zegenende of tuchtigende voor-  O V E R S T R O O M I N G1. 11$ voorzienigheid, werden opgericht tegen den ftroom van ongeloof en zonde - dienst! Klommen niet diè onftuimige wateren ver boven alle peil? en fpoelden zy niet over alle de dyken, alle de predikingen van wet cn evangely, alle de afradingen, alle de beftraffingen , die het gewisfe deed , alle de aanfporingen, alle de beweegredenen, alle de betuigingen van Gods getrouwe knechten , alle de oordeelen, en alle de loflykc voorbeelden, vlogen niet de onftuimige wateren van ongeloof, zedenbederf en verfmading van God, over alle die dyken geweldig heên? en werd niet alles met dien voordgeftuwden ftroom weggevoerd? Gy fterke geesten! lochenaren van Gods opperbeftuur! gy, die in uwe harten zegt: De Heere djet geen goed , en Hy doet geen kwaad. Die men naauwlyks den naam van God hoort noemenI die, daar gy in de tweede oorzaken hangen blyft, de natuur fchynt te willen vergoden! —~ Gaat naar een geteisterd Keulen en Mulheim, naar een gegeesfeld Gelderland en Overysfel, en naar dat deel van Holland, dat in de plage des watervloeds zoo aanmerkelyk deelt. Hoort er die ftem van Majesteit: Komt,. en aanfehouwt de daden des H Hee-  4 JI4 Overstrooming! Heeren, die verwoestingen op aarde aanricht! Zoo roept u de Allerhoogfte toe: Laat af, en weet, dat ik God ben! Ik zal verhoogd worden op aarde! Spot niet langer met de opmerkingen van den weerflag, dien de bezoekingen hebben op de zonden van het volk! — Buigt liever uwen hoorn in het ftof! Spot niet, op dat uwe banden niet vaster worden! Wacht u, op dat de heilige, de rechtvaardige, befteller van den watervloed w niet misfchien met éénen klop wegftote, zoo dat een groot rantfoen u daar niet zou afbrengen! Doet als Manasfe! bekent, dat de Heere God is! Nederland! Myn lieve vaderland! Gods hand is verhoogd. Befchouw het oordeel van doezen watersnood in verband met alle de bezoekingen, die er Zyn voorgegaan! met de pest onder de runderen ; met het oordeel der grootc droogte in het afgelopene jaar, en de treurige gevolgen daar van, met den ontzettenden winter, die voorby is, en alle de benaauwingen, die daar uit geboren zyn; vooral, met alle de krenkingen en benaauwingen, die een rampfpoedige oorlog in de jongstverledene jaren u verwekt heeft, cn met alle die verwerringen, die natuurlyk, als alvermogen geene omwending  'O V E R S T R. O O M I N O! 115 ding fchept, de voorfpelling leveren van uwen fterk-naderenden ondergang. Nederland! Bloedt uw hart niet op de herinnering van dien fchitterenden onderftand , dien de God der vaderen op Doggersbaïik u befchikte? Toen kwam uw vyand als een ftroom, maar 's Heeren Geest heeft de banier tegen hem opgericht. Bedenk : Die zelfde hand, die toen den ftroom van der vyanden woede en overmacht beteugelde 3 die zelfde hand, die toen, ten uwen behoeve, zich ftelde tegen den hoogmoed van die golven, en dat woord deed gelden: Tot hier toe, en niet verder! Die zelfde hand verhief nu de baren boven uwe befchuttingen, en gaf u der verwoesting over. Myn vaderland ! plaats, in uwe verbeelding, die twee gebcurtcnisfen naast eikanderen! bedenk, hoe gy aan de eerfte bcandwoord hebt, en alle 's Heeren daden vergeeten! en bereken dan den heiligen weerflag, die het eene op het andere heeft! Hoor het verwyt, dat u de watersnood doet, in 's Heeren naam zoo luidkeels doet! Myne landgenoten ! De treurige gevolgen der iammerlyke ovcrftroomingen treffen hen niet alleen, die cr ormid,delyk in deelen,'maar zy verfpreiden door duizend H 2 ka-  Il6 O V E R S T R O O M IN (?! kanalen een' nadeeligen invloed door geheel het land. Elk deelt er in en zal er in deelen, in zyne mate. Gewesten, die tot hier toe zyt ver- fchoond gebleeven, buiten gevaar gefield, of tegen het gevaar aanmerkelyk beveiligd, 's Heeren ftem roept u toe: Hoort de roede en Hem, die ze befteld heeft! Spiegelt u zacht, door u aan anderen te fpiegelen! Valt op uwe aangezichten voor God neder! Zegt niet: Die geplaagde nabuu- ren waren zondaren , meer dan wy! Zegt niet: De vastigheid onzer dyken of de yver van hun, die niets onbeproefd gelaten hebben, om ze te behouden , heeft ons beveiligd. Eert en aanbidt Hem , die den zegen gebood, en buiten wiens beftelling, al het waken der wachteren en al de yver der arbeideren , te vergeefs is. . Nederland! myn vaderland! Uw gehecle ftand en ligging pryst u den oodmoed aan. Uw naam is Nederland; uw %rt moest in de laagte zyn. Alle de volken moeten beven voor het aangezicht van Henvby wien alle de volken minder zyn dan de ydelheid ; maar hoe dubbel oodmoedig moest een volk zyn , dat door de hand van alvermogen wordt opgehouden in het midden der wateren, eene  O v E R S T R O O M I N" o! 112 eene hand, die, door een' enkelen wenk, al wat in Nederland leeft, in weinige oogenblikken, den geest kan doen geeven, fmorende in zyn eigen nest; dit piekje lands ten getuige ftellen van een' herboren' zondvloed. Nederland! Bezie uwe ligging, en kniel voor God! Amfteldam! daar myne wieg geftaan heeft , ik ben benaauwd om uwen wil! Geboorteftad! Gy zyt de zetel van Nederlands ongeloof en losbandigheden! Bezie de verwoestingen des wa- tervloeds in andere gewesten! Denk: Wat is 'er voor my te wachten? — Denk: Welligt zal ik de droesfems uitzuigen van den toornbekef, die in de hand van den Almachtigen is, gevuld met zwymelwyn. Denk : Welligt vergadere ik my, onder de verwaarlozing van verfchonende goedheid, een' fchat van toorn, Denk: Mogelyk wordt het zwaarfte oordeel voor my bewaard, een oordeel, waarby geen oorlog, geen watervloed, geen pest, kan halen. En welk tog?.... een oordeel van verblinding en verharding. Akelig affcheid! wanneer een vader den onverbeterlyken zoon toeroept: Ga nu heen! doe wat gy goedvindt! ik zal niet meer vermanen , niet meer beftraffen. Myne H 3 ge-  liS Overstroom in g! geboortcftad ! Het bericht van watersnoden, die elders zyn, roept uwe aandacht te rug naar dien akeligen zeeftorm, die voor agt jaren het water opjoeg tot zulk eene hoogte, dat gy beefdet van fchrik; maar zie dan ook met een bewogen hart tc rug op de ongedagte redding, die God gaf, gaf op eene wyze en in een' famenloop van omftandigheden , die den opmerkzamen roepen deed : Gods vinger! Myne Stadgenoten! beziet de verfcho- ning, die gy geniet, elk een' rustigen nacht, elk eene onverhinderde waarneeming van uw beroep, elk eene onbelemmerde waarneeming van den openbaren Godsdienst,, daar elders honderden heiligdommen gefloten zyn. — Myne ftadgenotcn! wordt gy thans verfchoond voor zulk een oordeel, als u van elders bericht wordt, gy zult evenwel een aanzienlyk deel der fchaden dragen, die door de verwoestingen binnen, en vooral buiten 's Lands, veroorzaakt zyn. Buigt daar onder, heiligt Gods naam! roept uit: .Eene zachte roede! Myncfiad- genoten! Ik beweene het voor Gods aangezicht, dat alle de overftromingen den ftroom uwer ydelheid niet kosten beteugelen. Zelfs, toen de treurberichten versch waren, en men zeggen zou, dat er zelfs gec-  Overstrooming! H9 geene Godsdienstige beginfelen nodig waren, om in zulk een tyd alles, wat in een eigenlyken zin zinnelyk vermaak is,'fmakeloos te maken, ook toen ging alles den ouden gang. De toneelen van verydeling hadden geen minder bezoek. Helaas! Zyn er dan geene bedenkingen meer, die paal en perk ftellen? Kon zang en dans, en klugt en dartelheid , en handgeklap cn gczelfchap van onbeteugelde vrolykheid, u behagen in een' tyd, toen uw landgenoot kermde van weedom, toen de watertooneelen louteren fchrik verfpreidden! Myne land- en ftadgenotcn! ulieden bedoele ik vooral, die, nevens my, der gezuiverde kruisleere zyt toegedaan! Beziet die toneelen van verwoesting, die elders zyn opgericht! Gy beeft en deinst tc rug! met reden. Maar beziet ook dien dringenden nood, dat yzelyk gevaar, waarin gy oorfprongelyk verkeert; Vloeden van oneindige verbolgenheid, ftromen van rampzaligheden, volgen u op de hielen; en wie, wie zal beftaan, wenze eenmaal zullen losbreken ? ' Alle de hooge muuren, in uwe verbeelding opgericht, alle de dammen en dyken van eigene waardigheid of van hardvochtigheid, 't zal al bezwyken by het nade- : h4 rcn  120 Overstroom in o! ren van dien ftroom, Alle die baren en golven zullen er over heen fpoelen met een gedruisch, dat alles bccven doet. Daar ligt de vastigheid, waar op gy alles af dorst wachten; of zult gy met uw arm tien duizendtal bolland wezen tegen Hem, die met twintig duizend tegen u in aantocht is! Buigt u dan, hoe eer hoe liever, in oodmoed neder voor Hem, die u toeroept: Grimmigheid is by my niet. viugt naar Hem, die gezonken is in diepe wateren, in grondclozen modder, waar in men niet ftaan kan, naar Hem, die zich door een' vloed, die geen weerga heeft, overfUomen liet, om, door verdienste cn door invloed, eene fchuilp'aats te worden, eene toevlucht voor allen man, die benaauwd is, cene fchuilplaats tegen den vloed. En, Land- en ftadgenoten! bloedt uw hart niet op de overweeging, dat de ftroom van genade altyd hoger gaat dan de ftroom van fchuld en onwaardigheid! Uw fchuld, reikt, ja, tot aan den hemel; maar, Gods goedertierenheid is tot boven de he- mebn. Zoudt gy niet, in een' weg van ver- oodmoediging, met reden uitzicht hebben op den God der vaderen, op Hem, die door klimmende wateren meermaals Nederland gered heeft, Hem, die  OVERS'T ROOMING! 121 die door middel van het tydig wasfen van het water , ten lande ingejaagd , aan het benaauwde Leiden hulp befchikte, en den Spaanfchen vyand kiezen deed; vluchten of verdrinken. Myne Land- en Stad - genooten 1 — Schiet haastig toe, om wéltedoen! Elk een tred, dien gy op het droge doet, luiftere u in: Weest dankbaar, en doet wél. Duizend gretige oogen, de duizenden verdubbeld, wenken u! Uit duizend monden wordt de nood, van buiten en van binnen 'slands, u toe- gefchreeuwd. Aanvaardt blymoedig alle de geleegenheden , die u voorkomen, wat zegge ik! zoektze op! Milddadigheid is noch eene van de goede dingen in ons Neérlandsch Juda! Stelt u in de plaats van die ellendigen! en verbeeldt u tevens, hoe welkom de onderfteuningen zyn zullen. Verbeeldt u Gods vrienden onder hen, door uwe verzorgingen, met betraande wangen , gedreeven naar den troon van aller vromen Vader. Verbeeldt u, dat ook die ellendigen, die beroofden, die verlegenen, de plaatsvervangers van Kristus op aarde zyn, door Hem nagelaten; o! myne land- vooral myne ftadgenoten! Verbeeldt u tc verneemen, dat Jefus hier op aarde was, en H 5 in  TZZ OVERSTROOMING! in nood verzorging nodig had, zoudt gy niet alles voor.Hem over hebben? en zou niet elk vliegen, om de eerfte te zyn. Vermogende Amftclaren! op u, op u vooral, is het oog gevestigd; en mag men niet in een' goeden zin zeggen, dat de donkerheid der tyden, die wy beleeven, de klimmende onzekerheid, hoe het met Nederland af zal lopen, en de weinige rekening , die bezitters op hunne bezittingen maken konnen , groter zorg verwekken moet om te weinig , dan om te veel te geeven ? Valt er veel , dikmaals, te geeven, denkt: Aanhoudend te geeven is het merk der Godheid. Ziet daarop! volgt dat voorbeeld! Ben ik een vriend van God, door het geloof in zyn' Zoon, geworden. Laat my denken: Zulk een God, zoo groot van raad , zoo machtig van daad, is myn God, myn vriend, myn bondgenoot. Zulk een wezen, wien wind en water en alles ten dienfte llaat, is in myn belang getreeden. Be- dykt door alvermogen, mag ik het gebrul der ■normen cn het klotfen der baren gemoedigd afwachten. Ik fta op een' rotsfteen, die tot in den hemel reikt. Daarom zal ik niet vrezen. Laat my juichen: In een' overloop van grote wateren  O V E E. S T R O O M I N G'. 123 ren zullen zy my niet aanraken. Laat my , juichen: A's alles bezwykt,alles wegzinkt, dan is | er een fchat geborgen, voor ftorm en vloed en alles ongenaakbaar. Laat my op die hoogte, in dien rotsfteen, beftendig verkeeren, en er my geen oogenblik buiten wagen. Laat my, in welk eene mate ik immer een getuige van watersnoden, of andere bezwaren, worden mogte, laat my rekenen op dat bemoedigend woord: De Heere is goed. Hy is ter fterkte in den dag der benaauwdheid ; en Hy kentze , die op Hem betrouwen. Laat my al den onderftand, die ik van my zei ven, of van andere fchepfelen, wachten kan, voor altyd befchouwen als dien van ligt wankelende dyken, of als van waterkeeringen, die, by het hoger ryzen van den vloed, gewis overlopen! — Laat my juichen, dat de ftromen der genade altyd hoger gaan dan myne noden cn behoeften. Ik juiche, om dat de genade heerscht. Zy heerscht over alles. De genade ftroomt over alles heen. Laatmy aanhoudend bidden, dat de genadewateren van den Geest, in myn hart en in myn vaderland, klimmen mogen tot eene aanmerkelyke hoogte! Zalige bevloeringen! Onfchatbare overftroomingen! Stromen in de woc-  124 Overstrooming! woeftyn! Rivieren in de wildernis! Het dorre land gefteld tot watertochten! Kom! Heere Jefus! Uwe rivier is vol van water! Schoon ze nu zeven en vyftig eeuwen vloeide, zy'blyft even vol. Stroom door Nederland! en laat er uwe bevloeijingen zoo mild als ergens zyn. • Laat my, zonder ontzetting, vooruitzien op den jongften,op den ftervensnood! Dan zullen, ja, alle de gcfchapene onderhanden bezwyken; maar ik zal uit eene zinkende wereld, als van een' zinkenden dyk , ftappen in myne eeuwige woning, cn de overfte leidsman myner zaligheid zal my dc hand toereiken, op dat ik dien ftap gelukkig doe. Laat my voor myne aandacht de gedachtenis vernieuwen van die ontzettende gebeurtenis der fmoring van de eerfte wereld in de wateren des zundvloeds. Laat my de reeks van eeuwen nagaan , waar in de tweede wereld getuige geweest is van Gods trouw, in de vervulling van dat woord : Dat zal niet weer gebeuren. Laat my den regenboog, met heilige beweegingen van myn hart, daar op aanzien , zoo dikmaals ik er de geleegenheid toe hebbe. Laat my op dat gezicht, met tranen in myne oogen, juichen: God houdt woord. Laat my elk eene over-  O virsthooming! 225 owrftrooming, die ik zie of waar van ik hore, ook de overftrooming, die ik nu bepeinze, aanmerken, niet alleen als niet fcrydig met Gods belofte, maar ook zoo als zy de vervulling van Gods belofte plaatzen in een glanfiger licht, en uitroepen: God doet dit! en, door één enkelen toegevoegden wenk , zou de tweede wereld op nieuws in het water zinken ; maar neen Laat my de vervulling van die belofte, gemoedigd, befchouwen ais een' waarborg, dat ook alle Gods beloften onfeilbare vervulling krygen zullen. Zoo zegt myn Ontfermer: Dat, dat zal my zyn als Noachs wateren, toen ik zwoer, dat zy niet meer over de aarde zouden gaan-, alzoo hebbe ik gezworen, dat ik niet meer op u toornen of fchelden zal. Bedrukte landgenoten! Beziet, ja, uwe ellende , maar beziet ook de matiging, die.God befchikte! Ja! in het midden van den toorn was Hy des ondermens gedachtig. — Zegt niet, Is 'er ook eene fmerte als mynefmerte? Neen! Gaat naar Keulen, Manheim, Heidelberg 1 Beziet de mate der verwoestingen,eene mate, waar by uwe ellende voor gematigd mag gereckend worden. — Myne medehervormden! Bloedt uw hart niet op de vermei-  't is myn vaderland, waar voor ik pleite; Heer! ik kan, ik mag U niet laten gaan, voor dat Gy ons zegent! Jakobs wapenen moeten de uwe zyn! tranen en gebeeden. Alvermogen, beftierd door rechtvaardigheid, laat zich ontwapenen door eene kracht, die het zelve (o wonder!) verleent. Elias was een mensch van gelyke beweegingen als wy; hy bad, en God gaf droog- te; hy bad, en God gaf regen. God heeft noch niet gezegd: Bidt niet mêer voor dit volk! Hy, die, o bedwelmende nederbuiging! van Mofes vryheid verzocht, om Israël te verderven, zeggende: Laat my toe, dat ik zeverderve! roept ook nu zynen vrienden in Ncêrland toe: Laat my toe dat ik Nederland omkeere! — Mofesfen van onzen tyd! Waakt op! ftuit dien arm! God wil het als aan u verblyven! Bindt dien opgeheeven' arm! God wil wel blyven! en het inneemen van uwe gedachte is de tederfte opfporing van bloedende liefde voor uw vaderland. —■ Stroomt! ftroomt dan boetI 4 vaar-  igó Onlangs överstrooming, Vaardige tranen ! Stroomt! yverige noodge- beedën! Onlangs overftrooming, eerlang biddag! - De leeuw, de waterleeuw, heeft gebruld, wie zou niet vrezen? de Heere heeft gefproken, wie zou niet profeteeren? De overftrooming kondigt my aan eene overlopende beek van Gods heilig ongenoegen, en, wordt het land gefteld tot een' zouten grond, het is gewis om de boosheid van hun, die er in woonen. Zoo moete ik, op Nederlands verbodsdag, komen met de belydenis van myne eigene fchuld en die van myn volk; met de belydenis van al het ongelyk, al het verdriet, alle de tergingen, die Nederlands Weldoender heeft moeten dragen; ik moet wriemelen in het ftof. Ik moet myn' Richter gerechtigheid toewyzen, en niet, dan met den Middelaar, den waren Benjamin, in de, armen van myn geloof, naderen tot den God der vaderen, en, terwyl ik de belangen van kerk en vaderland bepleite, Hem wyzen op dien Zoon, op Hem, die, weleer overftroomd door den vloed des richterlyken toorns, thans, buiten het bereik van allen druk, gezeeten is Op den Middelaarstroon. Ik moet met Daniël bid-  EERLANG BIDDAG. Ig? bidden , om des Heeren wil. Ik moet op Hem zien, wiens gerechtigheid de grondflag is, beide van alle aanneeming by God, en van alle langmoedigheid en verfchoning over een zondig land en volk. Onlangs overftrooming. Bemoedigende herinnering, dat God noch tuchtigt, en op den biddag gehoor wil geeven. Van over lang had Hy zyne gantfche ziele van myn vaderland mogen aftrekken. — Hy heeft dat niet gedaan tot hier toe. ^ Nu roept de overftrooming, in vereeni- ging met de verlengde prediking van wet en evangely , met luider ftem: Nederland'. Gods hart hangt noch-over u! Nu roept God .noch! Laat u tuchtigen , Nederland! op dat myne ziele van u. niet afgetrokken worde ! Nederland! Hoe zou ik u overgeeven? Onlangs overftrooming, eerlang biddag. Dreigen woedende ftroomen Nêerlands rust, veiligheid en vastigheid, in het burgerlyke en in het Godsdienhige, om ver te werpen; blyft er, ondanks, de aanmerkelyke blyken van toemuuringen der overlang gemaakte fcheuren in de bedy kingen van Nederlands vryheid, blyft er, met dat alles, noch zoo-  138 Onlangs overstrooming, zooveel gevaars over; worden er zooveele pogingen gedaan om de banden van eenigheid, in het ftuk der zuivere genade - leer, Nederlands grootlten zegen, te verfcheuren; fchudt en beeft myn vaderland op zyne grondvesten; Ik moet, op Nêerlands biddag, met Mofes in de fcheure gaan ilaan voor 's Heeren aangezicht, en, met al wat aan my is, de bres pogen toetemuuren. Onlangs overftrooming, eerlang biddag! . ifc zal, ja, bidden, dat de plage der overftrooming geheeld worde en niet wederkecre, maar ik zal met groter' nadruk bidden, dat myn vaderland fpoedig ontheeven worde van den ftroom der Deïstery, der verleiding, der losbandigheid, der ver- dcrfelyke fchriften, die vergiftigde wateren. Ik zal roepen : God van myn vaderland en myn God! Dan liever de ftroom van tuchtigende wateren,, met al -de angst en fchade, die hy aanvoert, dan de ftroom van ongeloof en zedenbederf! Stop die wateren door majesteit en door genade! Stuit de begunftigers van dezelve door alvermogen! K zal bidden, dat Nêerlands overheden tegen de ftrorrien der begunftiging van ongeloof en losbandigheid hoge dyken opwerpen, en. tegen al den hoog-  EERLANG BIDDAG. hoogmoed van die golven, in God geherkt, en naer al de beteugelende macht, die haar uit den hemel gegeeven is, onwrikbaar pal haan. Ik zal bidden, dat Nederlands God, .met eene hem vanmajesteit, waar voor alles'knielt, haar toerpepe: Staat op! Staat op! Deeze zaak komt u toe! —Ik zal voor myne lceracren bxdden-om eene ruime mate van wysheid, van voorzichtigheid, van 'yver.. . Ik zal voor hun bcgeeren den bidcrnst.van Abraham, van Mofes, van Samuel, toegang tot den troon, beftroomingcn des Geestes. Onlangs overftrooming, eerlang biddag ! Thans eene matiging der roede; zakking des vloeds! gunftig weder! alles treft my! En de bezoeking en haare fpoedlge matiging, die beiden, fporen my, elk op haere wyze, tot het werk des biddags aan. Die gedachte: God is te midden. van den toorn des ontfermens gedachtig! Elk eene gewaarwording van voordceligen wind en van gunftig weder luistert my in: Gods oor ftaat open; de God der vaderen zal op'den biddag gehoor verleenen. Hy roept: Kom- noch , ondankbaar volk ! kom noch 3 en zeg , wat uw verzoek zy, uwe bede! On^  14° Onlangs ovèrstrooming, eerlang biddag. Onlangs overftrooming , eerlang biddag! Och! dat de inwoonders der overftroomde plaatfeh biddag houden mochten! God vermag alles. Wateren gaan heen op dien zelfden wenk, waar op zy kwamen. En, zoo dat anders zy, dan worde elk een huis een Bochim, daar men weent, een Pnié'1, daar men worftelt en overwint! Dan levere 'elk een hart een.overftelpend gevoel, elk-eene tong een vertrouwlyk noodgebed, en elk een oog eene rivier van tranen!  D E PEINZENDE KRISTEN, o f BUNDEL van STICHTELYKE GEDACHTEN VOOR Dl EENZAAM BEID, door PETRUS BROES, Predikant te AmReldam. VIERDE STUKJE N. Te AMSTELDAM, r PETRUS SCHOUTEN, By \ e n Z JOHANNES WESSING, mdcclxxxv.  Uirgegeeven na voorgaand onderzoek en goedkeuring van de Gekommitteerden der E. Klasfis van Amfteldam, den 20ftcn September 1785.  INHOUD DER BESPIEGELINGEN. De Heer regeert. . • • Bladz. I. Morgen nachtmaal. * 5 8. Gisteren nachtmaal. . • ■ 84. Adam viel en ik in hem. . . ——- Heden nachtmaal, eerlang biddag. * J3Ö.  Myne mrdenking van Hem zal zoet zyn. Ps. 104.  Bladz. t DE HEER REGEERT. De Heer regeert. Achtbare en aanminnige waarheid! Waarheid, die al myne aandacht, al myne bepeinzing, overwaardig is! Hy, die alleen met zyn' naam de Heer is, de Allerhoogfte, over de gantfche aarde; hy regeert, hy alleen. De Heer regeert. Hy , die Jehova is, die nnodzaaklyk, onafhangelyk, onverandcrlyk, beliaat, die de vrye oorzaak is van alles, wat buiten hem aanweczig is; hy regeert, hy alleen. De Heer regeert. Die oneindige Majefteit voert een onbepaald, een behendig, een vry machtig bewind over alles in den hemel en op de aarde, cn over my. De Heer regeert. Waak op, myne ziel! Bezie dien God, in zoo ver hy zichtbaar is ! Ontwikkel , zoo veel gy kunt, dat denkbeeld: God regeert. Eer hem, wiens beftier u en lust en tyd hefchikt, om dat getuigenis uit te breiden: God regeert. Eer hem, aan wiens invloed gy elk een' A her"  2 De Heer regeert. herhaalden pols-flag en elk eene verlenging van denkvermogen te danken hebt. De Heer regeert. Hy alleen. Hy heeft geen' troongenoot, zelfs geene onderkoningen. Hy zelf, hy zelf, regeert onmiddelyk. Gefchapene koningen hebben vaak een' of meer onderkoningen nodig. Hoe zou een Ahasveros, buiten zulk een' onderhand, honderd zeeven cn twintig landfehappen beftierd hebben? Jehova, myn koning, heeft zulk een' onderftand niet nodig. Behaagt het hem eene meerderheid onder de menfchen in te voeren, behierders voor grotere en klcendcre maatfchappyen aan te hellen , en in de meerderen onder hen een' flaauwen ftraal van zyne majeheit te doen fchynen , die verordening maakt geene de minfte inbreuk op Jehovaas alleenheerfching. De Heer regeert, hy alleen; De Heer regeert. Hy regeert over alles, over alles 3 wat buiten hem aanweezig is. In een' opflag beziet hy al het gefchapendom. Zyne oogen vliegen van de zuid- naar de noordpool, of liever, hy befchouwtze te gelyk; de duizenden der zonnehclfels, den aardkloot, waar op ik woone,—** grote en kleene dingen, vezels, men-  De Heer. regeert. 3 menfchen, zonnen, aarts-engelen, alle de beweegingen der ftoflyke, alle de gedachten, alle de neigingen der redelyke wezens, alle de geheimen van het hart. Wondere God! Uwe grootheid bedwelmt my. Nooit is des harten booze raad, Nooit zondaar,'nooit één fnoode daad, Uw alziend oog ontronnen. Gy kent het pad, gy kent den ftaat Der ftofkens en der zonnen. Proeve van geestl. Oden en Liederen Fn, Majefteit' gelyk gy alles ziet en kent, zoo hangt het alles van uwen regeerenden invloed af. Uw koninkryk heerscht over alles. Kruidwor- men, kevers, rupfen, fprinkhanen, maken uwe legers uit God der heirfcharen! uw oog doorwandelt de peilloze diepten der zeeën. De ftormwind doet uw woord. Alle de elementen beluisteren uwe ftem, en letten op uwen wenk. — Majefteit! Gy regeert over myn hart en over myn lot. God regeert. — Hy is overal. — Achtbare waarheid! Hy kent myn zitten en myn opftaan! Hy A 3 fpreekt  4 De Heer regeert. fpreekt in alles, wat ik bemerke. In alles, ook in het minfte, vindt, tast, en voelt men hem! Onzichtbaar Wezen! Men ziet u. Wondere tegenwoordigheid, die ik geloove, en met myn hart gevoele, fchoon ik ze niet befchryven kan! God, de wereldheerfcher, verzelt my; in hem leeve ik; in hem bewccge ik my; in hem ben ik. o! Ware ik, zonder tusfchenpoos, enkel eerbied! God regeert. Aanminnige waarheid! — Als ik voor een oogenblik onderftclle, dat er geen oneindig wezen is, of, immers, dat het oneindig wezen geene onbepaalde heerfchappy over de wereld en over de lotgevallen der menfchen oeffent, als ik voor een oogenblik onderttelle, dat er geen oog is, geen alziend oog, dat met kennisneeming en met invloed overal behendig is, dan zinke ik in eene fomberc treurigheid. Dan wordt alles vlot, alles onzeker. Dan dryve ik op eene onftuimige zee, zonder te weeten, of ik niet eerlang zinken zal in de diepte, of op een' blinden klip-te berste hooten. Myn leven , myne bezittingen en myne eere, befchouw ik dan als veil voor den eerhen aanvaller. ■Rake ik vry, dat zal by geval, by geval alleen, zyn. Geen oog bewaakt my. Treurig, moedbenee- mend  De Heer regeert. 5 mend denkbeeld! Ben ik in levensgevaar, en van menfchen zoo ver afgefcheiden, dat ik niemand beroepen kan , zal ik dan rot een blind geval mynen noodkreet heffen? Zal ik van daar de verhooring wachten, van het angstig roepen? 2'al ik, geprangd door een gety van zorgen cn bezwaaren, myn hart ontlasten aan den voetbank van een woest geval , dat door geen wezen van oneindig vernuft, van oneindige goedheid en van oneindig vermogen, beftierd wordt? Zal ik roepen: o! Los geval! red, red myne zaken! Wanneer ik de weldadigheden bezie, die ik dnaglyks geniete en de inmengfelen van zegen onder myne tegenfpoeden, of wanneer ik uit aanmerkelyken nood onverwacht gered ben , voor al in een geval, waar in medemenfehen myn bezwaar niet wisten, of geheel buiten ftaat waren, om my eenigen dienst te deen, wien, wien zal ik danken ? Myn hart is vol. Ik moet fpreken, om lucht te krygen. Maar, wien, wien zal ik danken ? Aan een los geval heb ik geene verplichting. Helaas! moet ik dan het edel , het onfehatbaar, genoegen van danken misfehen? Nu verdwynt de redding bykans voor de helft uit myn 0og. Troosteloos denkbeeld : er is geen As God,  6 De Hier regeert, God, die regeert. Aanminnige waarheid: God regeert. De Heer regeert. Hy regeert naer het be¬ itel? , dat zyne oneindige wysht id van eeuwigheid vormde. Zyn raad beftaat in eeuwigheid , de gedachten van zyn hart van gefiachte tot gedachte. Elk eene beftelling , die hy maakt , is eene ontwikkeling van dat eeuwig ontwerp. Alle deze dingen waren in zyn boek, toen noch geene derze ver aanweczig was. Groote Gód ! myne oogen fchemeren; zy fchemeren by de befchouwing van eene wetenfchap, die zich cn al het mogelyke, cn al het verledene , en-al het tegenwoordige, en al het toekomende, zonder eenig gevaar van verbyfte'ring, in ééns vertegenwoordigt. Ik fta verrukt op de befchouwing eener tegenwoordigheid van geest, die, naer het gemaakt beftek , zonder eenige verwerring , alles af doet lopen , en op de verdubbelde millioenen van wezens zoo tydig weet in te vloeien, dat alles, in zyn' kring, in zyne beftemming, weecens of onweetens, willens of onwillens, aan de oogmerken van hein, die regeert, dienstbaar is. De Heer regeert. Hy regeert vrymachtig. Hy  De Heer regeert. 7 Hy neemt niemands raad in. Wie heeft zyn' zin gekend? Wie is hem tot een' raadsman geweesd? Wie zou hem van het werk zyner handen beveelen geven ? Wie zou zyne hand affiaan , of zeggen: Wat doet gy? — Ja, Majesteit! Ik roep u toe: o Heer! Zyt gy niet die God in den hemel-, ja, gy zyt die heerfcher over alle de koninkryken der heidenen , en in uwe hand is kracht en fterkte, zoo dat niemand zich tegen u Hellen kan. Vry. machtig regeert myn Koning. Hy ftelt vaak uitkomften daar, waar op geen gefchapen vernuft, geene uitgeleerde ftaatkunde, gereekend had; uitkomften , die elk doen opgetogen ftaan. Hy kiest dikwyls middelen, waar aan naauwlyks iemand gedacht had. Ja, fomtyds kiest hy, met glansfige majefteit,'middelen, werktuigen, die, in zich zclven, kenbaar ongefchikt zyn, om zyn einde te bereiken. V ry machtige 1 Gy regeert. Dat hemel en aarde voor u knielen! Doe alle de vorften van hunne troonen ftappen, om zich voor uwen troon te buigen! Vrymachtig regeert myn Koning. Vorst en dooi, regen en droogte, ge- hoorzaamen op zyn' wenk. Wanneer hy zyn' hemel als koper doet zyn, dan kunnen alle de verA 4 ^  8 DeHeerregfert. eemgde krachten van alle de gefchapéhe keningen geen' enkelen druppel doen nederdalen. Hy regeert. De Heer regeert. — Hy regeert met het hocgfte recht, onder den rechtmatigften tytel, op den duchtigften grond. — Al wat beftaat is door hem gefchapen. Alles is zyn eigendom! Roept men hem met reden toe: Gy zyt die Heer alleen! Gy hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen en al hun heir, de aarde en al wat er op is, de zee en al wat er in is, men voege er dan in éénen adem by: Gy maakt die alle levendig; en het heir der hemelen aanbidt u. — De groutfte monarch, zoo wel als het geringde ftofjen, is een maakfel van Gods hand. De Heer regeert. — Nimmer, nimmer wordt hy moede. Hy heeft nu zeven en vyftig eeuwen de wereld beftierd •, maar de fobepper van de einden der aarde kent geene vermoeiing. Ligt raakt het werkvermogen van eindige wezens zyn veerkragt kwyt, by geleegenheid van uitgebreide en gewichtige bemoeiingen. Ligt wordt de fneede geftompt van het fcherpfte vernuft. Ligt ziet de afgefloofde ftaatsman zich in de noodzaaklykheid van zyn  De Hees begeert. 9 zyn ambt neder te leggen. Hy, die de wereld regeert, kent geene vermoeiing. — 0 Godl Wie is als gy! De Heer regeert. — Zonder einde zoo wel, alszonder vermoeiing, regeert hy. Hy zal met regeeren voordgaan. Alle de eeuwen, die er noch voor handen zyn, zullen er de geruisen van zyn Hy zal eeuwig regeeren. — De uitneemendfte hoofden van huisgezinnen (lappen, al dervende, uit den kring van hun bewind. De koning, die de wellust zyner onderdanen is, flapt, zoo wel als een gevloekte Achab, van den troon in het fumber graf; zyn geest gaat uit; hy keert weder tot zyne aarde. Te dien zelfden dage vergaan alle zyne raadflagen. God heeft noch voorganger noch opvolger in de regecring. God regeert eeuwig. Waar zyn de Babilonifche , de Perfifche , de Griekfche, de Roomfche alleenheerfchingen? Aardfche troo- nen wankelen. Jehovaas troon ftaat eeuwig pal. De Heer regeert. — Hy regeert met uitneemende wysheid. Ja, onnafpeurlyk zyn zyne wegen. — Volmaaktheid, volmaaktheid van den hoogden rang, fchittert en in de einden, die hy bedoelt, en in de middelen, die hy verkiest, en in alle de raderen, A 5 waar-  io De Heer regeert. waardoor het uurwerk bewoogen wordt. Aartsengelen (taan verrukt op dat gezicht. — De wereldbeerfcher is zoo wys van hart als groot van kracht; aan dat verftand is geen peilen. En, wie, wie zou van God wat minder, wat anders, wachten? — Getuig die wysheid, gryze ervaring der afgewentelde eeuwen! getuigze met luider ftem! Getuigt het, afgeftorvene vrienden van den wereldheerfcher, die zoo dikmaals verrukt waart, als gy de uitkomst van Gods wegen zaagt! Ei! roept my, die een uwer nakomelingen ben, nochmaals het zelfde toe, dat gy uwen tydgcnoten hebt toegejuicht, dat het fchaterde! — Getuigt het Ifraels jaarboeken, daar elk eene bladzyde de prosven meldt der verrukkende wysheid des afbeheerfchers van kerk en wereld! God regeert. Ik fta opgetogen, wanneer ik d;n wonderen fchakel der gebcurtenisfen, waardoor God zoo dikmaals zyn einde bereikte, zyne beloften vervulde, aandachtig gadefla. Laat my iets ter •proeve neemen. Regeert gy niet, o Majefteit! Gy, die Judaas verlosfer uit Babels kerker, een' Perfisch' vorst, met name benoemdet, lang voor dat Juda in Gabel kwam, lang voor dat iemand der eimdige wezens rekenen kon, dat Babels hcerfchappy in  de Heer regeert. ix in Perfifchc handen komen zou. — Knielt engelen! Knielt al wat reden heeft, en roept met my: God regeert. -- Nu bcwondcre ik de achtbare voeiftappen der hoge Godsregeering, die, onder alle de gistingen , onder alle de bcvreemdingen der menfchenkinderen, en onder alle de tegenftribbelirigen, met ftatelyken tred voordgaat, cn haare diepe raadflagen ontwikkelt. Zyn er zoo veele duifterc wegen, waar in de proeven der wysheid in fombere fchaduw zich verfchuilen, — zoo baant de wyze wereldhecrfcher den weg, om, by geleegenheid van voorafgaande donkerheid , de ontdekkingen der hoogfte wysheid, wanneer zy komen, aangenaamer, overtuigender, verrasfehender te maken. — Niemand ziet het uurwerk van binnen-, wy zien maar eenige aanwyzingen, die op'den buitenkant gefchieden. — Nooit had Jofefs hart, by het voeren van dat woord tot zyne broederen: Gylieden hebt het wel ten kwade gedacht, maar God heeft het ten goede gedacht, op dat hy deed, gelyk het is ten dezen dage; —• nooit had Jofefs hart zoo gebloed, nimmer waren hem zoo veele tranen afgebiggeld, nimmer had hy die verrukkingen gevoeld, dat knielen, dat fmelten voor God,  12 De Heer regeert. God, dat weencnd te rug zien op Dothan, kuil, flavenftand, gevangenis indien Gods weg, met hem gehouden, minder vreemd, minder duifter, en, in vcnooning, minder ftrydig geweesd ware. Wyze Koning! die in den ftand der onderdanen van uw ryk zulk eene aanmerkelyke verfcheidenheid hebt ingevoerd en ftaande houdt, llyken en armen ontmoeten eikanderen Gy hebtze beiden gemaakt. Hoe verbazend zou, buiten zulk een onderfcheid van ftanden, de verwerring zyn in eene zondige wereld! Nu heeft de ryke den minvermogenden zoo nodig, dat hy hem niet misfen kan. Wordt de koning van het veld gediend, zoo is de bouman hem onontbeerlyk. Nu maakt het uitzicht op bedongen' loon den minvermogenden gereed en vaardig, om te dienen, om te arbeiden. Zoo draait het rad der burgerlyke maatfehappy. Elk heeft zyne eigene plaats. Elk is in zyne mate, naer zyne be ftemming, aan de gemeene belangen dienstbaar. Wyze Koning! die aan uwe onderdanen de onderfcheidene, de verfchillende neigingen tot (tanden en beroepen in de wereld, weet in te boezemen. Wanneer de keuze van het meerder tal  De Heer. regeert. 13 tal der gcenen,' wier ftand, over het geheel genomen, gelykzoortig is, en die door plaats van wooning verbonden zyn, wanneer de keuze van hun meerdertal viel op een en het zelfde beroep, welk eene verwarring zou dat geeven, welk eene verlegenheid! Als alle de jongelingen, die zich aan de letteroeffeningen overgeeven, zich tot eene en dezelfde hoofdzaak bepaalden, waar zou het henen! Wyze God, regeerder van de wereld! die met den zelfden wenk de benden der harren en de neigingen der harten regelt, gy wyst elk' zyne Randplaats aan. Stond Scebaas koningin verrukt by de befchouwing van Salomoos wysheid, toen zy de koninklyke verordeningen gezien had; wyze wereld heerfcher! fchepper van Salomo! by wiens vernuft Salomoos wysheid louter dwaasheid is, u juichc ik toe: Gy regeert met wysheid. Salomoos kloekzinnigheid was een fiaeuwe hraal van uw oneindig verhand, verhand, waar aan geene doorgronding is. Komen my vreemde dingen voor,gebeurtenisfen, die met de wysheid van den wereldheerfcher, zoo het fchynt, niet beftaanbaar zyn, worden foms de nuttighe leden der maatfehappy argefneeden, eer Zy hunne dagen ter helft brengen, wordt een, wien  14 De Heer. regeert. wien de herfenen ontfteld zyn, foms tot den hoog- ften trap des ouderdoms gefpaard; wordt een fchadelyk wysgeer, die eene pest van het menschdom is, een voordplanter van ongeloof en zedenloosheid, ouder dan tachtig jaaren, —. worden minst bekwaamen vaak meest bevorderd, en blyven foms uitneemende menfchen, fchitterende vernuftens in fombere vergetelheid fchuilen tot .hun einde toe Laat my alles afdoen met dat woord: God regeert. Majesteit. Zoo luidt het opfchrift van alle die beftellingen. Alles is wysheid, in zoo ver God het beftiert. Daar blyve ik by,fchoon ik de berekening niet op kan maken. Als my des Heeren wysheid doet De reden zien van haare wegen, Dan dankt haar myn verblyd gemoed; Het prystze, maar fpreekt nimmer tegen. Maar ook, als dit haar niet gelust, Dan pryze ik blind'lings al haar daden; En daar in ben ik meer gerust, Dan in naar reden ftout te raden. Wat  De Heer regeert. 15 Wat peilt een fchcpfcl 's fchepperswerk, Of 't reedlyk is en 't wit kan raken! De fchepper is zoo wys als fterk. Dat hy het doet, kan 't reed'lyk maken. LODENSTEIN. De Heer regeert. Hy regeert met goedheid. t Overal ftaan de voetftappen zyner weldadigheden. Hy is aan allen goed, en zyne barmhartig* heden zyn over alle zyne werken. Hy verzadigt alles wat er leeft naer zyn welbehagen. Millioenen monden fpyzigt hy. De gantfche aarde is vol van zyne goedertierenheid. Voor elk der redelyke wezens, die in den hemel en op de aarde zyn, zet hy zyn' troon open, met vergunning, om alles te vragen, wat hun nodig is. Bezingen de hemelburgeren des Konings goedheid op den hoogften toon, elk der redelyke aardbewoneren mag uit allen nood zyn oog verheffen tot hem, die de koning is der gantfche wereld. Gezeeten op den troon, met den middelaar aan zyne rechtehand, ftort hy onnadenkelyke goedheid uit door de blymaar van het eeuwig evangely. ó! Met welk eene goedheid regeert die Koning, die, ook aan den ftoutlten ryks- weerfpanneling, vergeeving aan laat kondigen. Wat  *t De Heer regeert. Wat Benhadad van de goedheid der koningen van Israël gedacht en gewacht moge hebben, die koning, dien ik aanbid Je, en wiens regecring ik thans bepeinze, is een goedertieren koning, zonder wederga Nooit wordt de boeteling, die,met eene koord om den hals en met een' zak om de lendenen, tot hem nadert, afgeweez.-n. Wie vermeldt,naar waarde, des Konings goedheid, waar mede hy over zyne onderdanen het bewind in Kristus voert. De toegang rot den troon ftaat altyd voor hun open. Onberekenbare tederheid, waar mede hy de bezorger is hunner belangen! Millioenen zaken fchikt hy, om aan hunne veiligheid en verzorging dienstbaar te zyn. Met onbezefbaare nederbuiging noemt hy zich vader zoo wel als koning. Hy geeft hun naer het vermogen van een' koning. Milde handen! vriendelyke oogen! niets ontbreekt hun! God regeert met verbazende goedheid. Zy, die het treurig lot eener bytende armoede dragen moeten, ontvangen, uit de hand der mcdcmcnfcb.cn, de giften van hem, die met mededogen de wereld regeert. Eeuwen lang geleeden befprak dc koning der wereld het medelyden en de hulp voor het geflacht der hulpelozen. Hy, die den  De Heer regeert. 17 den hongcrigen brood geeft, is de vader der weezen, de richter der weduwen. Vaak fmelt myn hart, wanneer ik de Bethesdaas, de huizen der barmhartigheid , voorby wandele. Dan denk ik : God zorgt. God regeert. God regeert met goedheid, in ontferming. DE  i8 DE HEER REGEERT. De Heer regeert Hy regeert met rechtmatigheid. Gerechtigheid en gerichten zyn de vastigheid van zyn' troon. Hy is niets minder dan eene onnozele goedheid,een, die het zich niet aantrekt, of zyn hoog gezag geëerbiedigd of vertreden worde. Neen. Hier zie ik de duizenden der pnxven van zyn heilig ongenoegen tegen hen, die hem verfmaden. — Koningryken, gemeenebesten, gedachten, huisgezinnen, bezondere perfonen. Dat getuige de verfmoring der eerhe wereld in de wateren van den zondvloed. Dat getuige de vuur- en fulferregen , die Sodom verwoestte. Getuigt dat, ontzettende oordeelen, die een murmureerend Israël, in de woeftyne, getroffen hebben. Dat getuige de wegvoering van dat zelfde volk, in later tyd, naar Babels kerker. Dat getuige de geheele verwoesting, die, eeuwen daar na, het treurige, maar wel verdiende, lot van dezelfde natie geworden is, eene verwoesting, die tot heden duurt, en dis my,  De Heir regeirt. 19 my, zoo dikmaals ik een' jood zie, herinnert ■wordt.. Dat getuigen de gefchledenlsfen vaa alle de volken. Elks' jaarboeken vermelden die waarheid: God regeert met billykheid. God handelt naer de wet der wedervergelding, in duizend proeven. — Dat getuige myn vaderland. God heeft het groot gemaakt; God heeft er over geregeert met rechtmatigheid. Men doorlope flegts de gedenkfehrifcen van Nederland met een vlugtig oog. Zegeningen, ja, zonder tal, zonder mate, reddingen, die en Nederland en de gcheele wereld verrukt deden ftaan, ontmoet men daar , maar ook de merken van Gods ongenoegen, het ongenoegen van Nederlands bcheerfcher; — de uitftorting der macht des oorlogs, de benaauwingen door vreemde machten, de plaatzingen tot op den rand des ondergangs, de binnenlandfche verwerringen, de ftor- men, de hoge watervloeden, het paalgeworm- te, de legermacht van Nederlands koning, de pest onder vee en menfchen; alle die verfchynfelen hebben, beurtelings, den toorn van hem, die in rechtmatigheid regeert, aangekondigd. Bezie ik thans de benaauwingen van myn vaderland, alle de bezoekingen, alle de dreigingen, het hachlyk B 1 tyd-  ïo De Heer regeert. tydffcip, alle de verfmadingen, die het dragen moet, en het ftikdonkere der uitzichten voor het toekomende-, dan roep ik uit: God regeert in rechtmatigheid -, eeven naer de werken vergeldt hy den loon. Dan buige ik myne knien voor den troon. Dan roepe ik uit: o God! Gy, gy regeert in billykheid! Alle de volken moeten het weeten, wat gy tegen Nederland hebt. o! Regeerder van myn vaderland! Op uwe gerichten leeze ik den aart der beleedigin- gen, die gy zoo lang gedragen hebt. Heilige Majefteit! Yveraar voor uwe eere! Koning van myn vaderland! Zoo, zoo moest gy met ons handelen, zou uwe regeering eene regcering zyn van rechtmatigheid , cn zou die boze taal: de Heer ziet het niet, de God van Jakob merkt het niet; beteugeld worden. Zyn de proeren van Gods welgevallen over hen, die' hem vrezen, de,proeven van Gods ongenoegen over hen, die hem verfmaden, vaak zoo blykbaar niet, fchynen de zaken vaak anders te lopen; Men befchouwe Gods werk, om er recht over tc cordeeicn, in zyn geheel cn niet flegts in deszelfs trapswyzigcn voordgang. En wie, wie kan dat hier doen? ■—;- Men bedenke,.„dat dc eeuw der vergel-  De Heer regeert. at .gelding, in nadruk zoo benoemd, noch aanftaande is_ Men qverweege, dat de blyken van Gods welgevallen en van Gods ongenoegen over een gcnootfehap, of over bezondere perfoncn, dikmaals, om wyze redenen , zoo verborgen zyn , dat zy ter beoordeeling of van het treurige of van het verkiezelyke des lots der medemenfehen , gantsch geene beflisfehende aanwyzing geeven konnen. > Wie weet, welke fmerten, zorgen, angtten , vaak den ftand verzeilen des rykgezcegcnden met aardfehen fchat , den ftand van hem , wiens geheele vertooning louter voorfpoed tekent. "Welligt heeft hy , zelfs by geleegenheid van den rykdom , veel verdricts. Zoo dra zyne gezondheid wankelt, verliest hy bykans het geheele genot van zyn' overvloed. Bekleedt hy een aanzicnlyk eerambt , by het klimmen van zyne eere, klimt welligt zyne zucht naar meer ; welligt valt het hem pynlyk iemand tc zien , die noch eenige graden hoger ftaat in rang en waardigheid. De ver¬ genoegdheid , het puik der aardfche fchattcn, is welligt in de lage hutten der geringen veel meer te vinden dan in de blinkende paleizen der aanzien- iyk.cn, Wie weet, hoe meenig ecn ambachts- B 3 man  &2 De Heer regeert. man de grootfte vergenoegdheid fmaakt, daar hy , door noeften arbeid , met een gezond Hghaam, voor vrouw en kinderen het brood mag winnen; daar hy geene kwellingen des knagenden nyds gevoelt; daar hy alles heeft, om dat hy niets meer begeert dan hy heeft. De vlytige arbeid voert de graagte aan den matigen disch. En, verbeelde ik my dien geringen man als een' vriend van God in Kristus, hoe fchildcre ik dan de edele genoegens van zyn' ftand naer waarde uit ? By elk eene maal tyd, en by duizend andere geleegenheden , fpatten hem de tranen van dankbaarheid ten oogen uit. De vader van het huisgezin zingt des Hoogften lof, en nodigt vrouw en kinderen , om zaam te hemmen. Heeft hy geen' dienst van medemenfehen, hy, die zich zeiven dient, is gereedst geholpen. By, die door niemand gediend wordt , is ook daar door vry van de ontrustende opmerking der tegenfpraak en der traagheid , vry van al het verdriet, dat daar uit geboren wordt. Wie weet, welke onderftcuningen, welke vertrooftingen, welke vergoedingen,'er'foms door myne geplaagde medemenfehen , wier bittere rampen zeer kenbaar zyn, genoten worden te midden van hun-  De Heer regeert. 2$ hunne bezwaren ? welke wichtige voordeden, door middel van hunne bezoekingen , bevorderd , en hoe dikmaals grotere kwaden door den druk, dien zy dragen , worden afgewend. Wie weet, hoe meenigmaal zy zich in God verblyden, en in de zelfde oogenblikken, waar in ik hun lot bejammere , liederen in kerkers, hallels in hormen, zingen? Laat my bedenken: Wie weet, met eenige toereikende zekerheid, wie de goeden, wie de kwaden zyn? Hoe jammerlyk kan ik daar in mistasten! en hoe dikmaals heeft de ervaring aan beide kanten my dat geleerd! Laat my bedenken, dat zy, die, uit een beginfcl van geloof in Kristus, God beminnen en dienen, ■eigenlyk hun deel niet hebben in dit leven , en dat zy aan den uitwendigen zegen geen' hoger rang geven dan dien van een toewerpfel by hun kmderdeel, dat geestlyk en eeuwig is. Laat my bedenken , dat druk in de wereld een der voornaamfte wegen is, waar door de eeuwige wysheid, de geeftelyke belangen van haare gunftelingen, bevorderen wil, hun geloof en hope en lydzaamheid in beweeging brengen, het vermogen B 4 der  24 De Heer reoeeht. der genade in hun openbaren , fieft van dc wereld fpenen, hen voor den hemel bereiden. Laat my bedenken : Wie weet , welk een verband alle de bezonderheden der hoge Godsregeering met e'kanderen hebben, cn e',k derzelver met het geheel ? En, wie peilt dc bezondere redenen, waarom , en de oogmerken, waar toe, de grote Wcreldheerfchcr het lot der ftervelingen zoo cn zoo beftiert? Waren myne oogen meer verhelderd, genoegzaam verhelderd , ik zou dan in de grooefte verfcheidenheid de volmaaktfte zamenfiemming, cn in de fchynbaarfte vreemdheid de grootfte voegzaamheid, met verrukking, erkennen en bewonderen. Laat my bedenken: Lu den jorigften dag,'aan het flut der ecuwen , dan zal , in nadruk,- elk op zich zelvcn ftaan ,. en aan eik vergolden worden naer zyn werk; maar hier op aarde worden, wat het uitwendig lot betreft, Gods, mynes Konings, zegeningen en bezoekingen veelal gemeen- fchappelyk ervaard. Wordt hier de godloze vader van een talryk huisgezin door de voorzienigheid van hem, die in rechtmatigheid regeert, zwaar getuchtigd, zyne echtgenote en zyne kinderen, fchoon zy geene medcüanders zyn der te huis gezoen-  De Heer regeert. 25 zochte boosheid, deelen evenwel in het fmertlyk gevoel der bezoeking, hoe zeer God, ook dat gevoel, door andere wegen, konne matigen en gegoeden. Wordt de brave huisvader, de man van yver, de man van ongekreukte eerlykheid, het fierlyk voorbeeld van zyn huisgezin, uitwendig gezeegend, gaat het dien eerlyken", dien befcheidenen, dien fpaarzamen , wel, is Gods oog over het werk van zyne handen, gewis zyne kinderen deelen in d en zegen ; ook z n Benoni , zyn Abfalom. Zoo' gaat het hier. De vergelding voor elk in het afgetrokkene is noch te wachten. En, blyft er zooveel duisterheid over, gelyk er waarlyk overblyft, laat my alles verblyven aan de eeuw der ontwikkeling. Laat my niets oor- deelen voor den tyd, tot dat de Heer zal gekomen 1 zyn. En zullen, ook dan, alle dc gordynen niet worden weggefchoven, ook dat zy my wél, eeuwig wél! De wegen, die de Koning houdt met zyn genadevolk, dragen het opfchrift: God regeert in rechtmatigheid. Hy deelt de proeven uit of van zyn welbehagen of van zyn vaderlyk ongenoegen. In zyne kinderen allei minst wil hy de verkeerdheden B 5 dra_  e6 De Heer. reces» t. dragen. Struikelen breekt, ja, de vriendfcbap niet. God blyft, ja, een vergeevend God, een lievend ■vader; evenwel, hy doet wrake over hunne daden. By den goedertierenen houdt hy zich goedertieren; by den oprechten man houdt hy zich oprecht; by den reinen houdt hy zich rein; maar by den verkeerden betoont hy zich een' worftelaar. Hier roepe ik uit: God regeert in rechtmatigheid. God regeert in rechtmatigheid. Jakobs God doet den verdrukten recht. Het recht des armen en de rechtzake des ellendigen voert hy uit. Weduwen en weezen dragen dat opfchrift: Laat af! Hun Verlosfer is fterk. Hy zal hunne twistzaak twisten. De aanftelling des eerlyken en fchranderen pleitbezorgers, de verordening des doorzichtigen en gemoedelyken richters, zyn,onder anderen, de middelen, waar door dat woord: God doet den verdrukten recht, vervulling krygt. En, wiste ik meer van de duizenden der wegen, waar door God, meer enmidlyk, den verdrukten recht verfchaft; gewis, ik ftond verrukt, opgetoogen. En, o! wat gaat er meenig eene dankzegging naar den troon ; wat vloeit er meenig een traan van onverbeeldelyke tederheid , wegens de meer verborgene richtingen van  De Heer regeert. 27 van de zaken des verdrukten! Tot driemaal toe roept de overftelpte vriend van God: De Heer regeert! .... Nu weete ik, dat er een God in den hemel is; aan hem heb ik myne twistzake ontdekt; ik juiche: God regeert. Hy regeert in rechtmatigheid. Voords: Aan het flot der eeuwen zal alles, wat hier noch verborgen bleef, worden opgeklaard. Dan zal er eene plegüge ontwikkeling van alles zyn, eene ftatelyke afdoening, eene beflisfehende uitwyzing - Dag van majesteit! Last my alles, alles, aan u verblyven! God regeert. Zyn koningryk heerscht over al- ies. Hoe groot is hy! Groot boven alle volken. Geheele volken , by hem vergeleeken , zyn minder dan de ydclheid. De grootfte monarch wordt dan minder dan een druppel aan den emmer, een ftofken aan de weegfchaal. De machtigde vorsten liggen gekeetend aan zyn welbehagen. Een Nebuchadnezar, een Ahasveros, een beheerfcher van honderd zeeven en twintig landfehappen, zyn zyne knechten. En, hoe glinfterde zyne majesteit in dat woord van onbeperkt gezag: Corcs is myn herder; hy zal al myn welbehagen doen. - God is groot, greot in hoedanigheid van wereldhecrfcher. Met  |8 De Heer regeert. Met reden bewondert men het overleg, de kloekzinnigheid van hun, die uitgebreide genootfehappen wél weten te bellieren, Men roeme mee reden de wysheid van hec hoofd des huisgezins, wiens oog en zorg alle de belangen van dat kleen gemeenebest doorwandelt, en daar in voorziet. De kloekzinnige wetgever, de wyze richter, dc vernuftige koning, trekken met reden de bewondering naar zich, en lokken den lof uit hunner tydgenooten. Maar, hoe kleen is de omtrek, waar in zy arbeiden, hoe eng de kring, als men dien met het geheel gefcha- pendom in vergelyking brengt! En, dat hoger klimt, alle hunne wysheid is van hem, die de wereld regeert, van hem, door wien de koningen regeeren, dc vorften gerechtigheid ftellen. Raad en het wezen zyn zyne; Hy is het verftand. - Elk een vernuftig overleg, elk eene daad van kloekzinnigheid , elk een inval van fchranderheid, elk eene wyze verordening en wclbckookte beftiering van genootfehappen en maatfehappyen, is eene vrucht des onderrichts van den God der wetenfehappen. De koning op den troon, de richter in de pleitzaal, de vader in het huisgezin, en de landman aan den ploeg, heeft de vervulling nodig van dat vernederend  De Heer regeert. 19 rend en bemoedigend woord: zyn God onderricht hem van de wyze, en leert hem. Knielt dan wyze koningen! Uitgeleefde ftaatsmannen , die de bewondering naar u trekt! Knielt, behendige richters , wien het naeuwlyks mislukt, den grond tc peilen der gefchillen! Knielt, fchrandere uitvinders, of arbeidzame voltooiers van nuttige konften cn wetenfehappen! Knielt welberadene ontwerpers van de heilzaamfte verordeningen! Knielt vernuftige beftierders van huisgezinnen! Knielt allen voor hem, door wiens verhand en de fperw'er vliegt, en de mensch weetenfehap verkrygt! Knielt voor hem, van wien alleen de verlenging uwer kloekzinnigheid afhangt, voor hem, wiens de dwalende is, en die dwalen doet, die dc raadsheeren beroofd wegvoert, en de richters uitzinnig maakt, die den getrouwen de fprake beneemt, en der ouden oordeel wech- necmt. Elk roepe: God regeert! God is groot! God regeert. — Bezie ik de lotgevallen myner medemenfehen, die mengelingen van druk en voorfpoed, die gemengde bekers, dat ebben en vloeien, dat ryzen cn dalen, des uitwendigen voorfpoeds; bezie ik, hoe het eene gedacht in aanzien en vermogen, uit geringen hand, opklimt tot een' höo- gen  3o De Heer regeert. gen top, en hoe een ander geflacht uit de hoogte van aanzien en vermogen langzaam nederdaalt; dan roep ik met aanbidding uit: De Heer regeert.— Niets by geval. Dan zinge ik met Hanna: God vernedert, ook verhoogt hy. God, die den geringen uit het ftof en den nooddruftigen uit den drek verhoogt, om hen te doen zitten by de vorften, dat zy den ftoel der eere beërven. Merke ik, dat foms alle pogingen, vereenigde pogingen, om iemand te verhogen, mislukken, terwyl een ander, die naauwlyks voorfpraak had, uit een' donkeren hoek gehaald, en geplaatst wordt in een' ftand van eere; dan roepe ik uit: God regeert. Geen geval, geen zorg, geen list, Oost noch west, noch zandwoeftyn, Doet ons meer of minder zyn: God is richter, die 't beflischt; Die, als aller oppervoogd, Deez' vernedert, dien verhoogt. Fftlm LXXV. in rym. God regeert. Laat my myne eigene lotgevalier, doorwandelen, myne lotgevallen, van myne wieg  De Heer regeert. 31 wieg af tot op dit oogenblik. God, die my ter beftemde tyd, het tranendal, al weenende, in deed treden, God heeft my behoed, van dat ik was tot op dezen dag. Laat my de gedachtenis vernieuwen van die verlopene jaren, waar in zyn oog myne treden telde, en zyne hand uit duizenden gevaaren my gered heeft. — De proeven van meedoogend opzicht en van weldadige fchikkingen , ten mynen behoeve gemaakt, verbyfteren myn Harend oog. Vielen er duizenden aan myne zy- de, noch ademe ik in Gods uitfpanfel. God regeerde in de beftemming van dien kring, van dien post, dien ik in de wereld bekleede, en elk eene richting van omftandigheden, daar aan dienstbaar , was eene ontwikkeling des eeuwigen raads van hem, in wiens boek dat alles door oneindig verftand was opgefchreeven. De weg mynes levens is bezaaid met achtbare gedenktekenen eener hoge Godsregeering, en hoe menigmaal,heb ik,by het verneemen van ongedachte uitkomften, met tranen in myne oogen, uitgeroepen: God regeert, Nooit verfchynt de hoge Godsregeering in een aanminniger en achtbaarder licht voor myne pogen, dan wanneer ik aan myne tweede geboorte ge-  g2 De Heer regeert. gedenke. Dan wordt die waarheid, God regeert; in myn oog een bundel van bedwelmende wonderen. De hooge Godsregeering beftemde tyd cn plaats cn middel, tot het fchepren van die gebeurtenis, waar in de gronden gelegd zyn van een onverliesbaar heit Hy, die regeert, bracht het evangely tot my, my tot het evangely. In alle dc aanleidingen zag ik van voren niets meer, niets meer dan eene loutere toevalligheid; maar, God regeerde; en de tyd des wclbehagens was gekomen. o! Hoe kostelyk zyn my die gedachten! machtig veele zyn haare lommen! zoude ik ze tellen! -— Duizend proeven van aanbidlyke Godsregeering heeft myn ftand, in dc hoedanigheid van eenes kristerrs ftand, federd den tyd myner zalige' ontnuchteringop» clcevcrd. ö! Verrukkende regeering , die' myn Kristcnlot, myne treurige, myne verblydende tyden, myne verzoekingen, myn licht cn donker, myn kruis, myn gantfehen Weg, beftierden! God, myn God, voerde in alles het hoog bewind. Nooit ben ik minder in ftaat, om de beweegingen van myn hart in woorden te ontwikkelen, dan in die oogenblikken, waar in ik, by de naleezing van myn lot als Kristen, die waarheid beieinze: God re-  De Heer regeert". regeert. God regeerde in alle de bezoeken, die ik kreeg, bezoeken van dichting, van vermaning, van beduur, van vertroosting. Elk, die kwam, kwam in de hoedanigheid eenes afgezondenen van den Wereldheerfcher, van den neiger der harten, myn' vader in Kristus. Elk eene weldaad, die, min opzettelyk begeerd by den troon t by wyze van verrasfing , tot my kwam, deed my opgetogen daan, en by gevoelige herinnering der belofte; Eer zy roepen, zal ik andwoorden; üït- fchateren : God regeert. Of, zag ik in den toe- gedienden zegen de verhooring van een opzettelyk gebed , dan werd myn hart getroffen door die gedachte: God, de Wereldheerfcher, gaf acht op myn verzoek. Hy bemoeide zich met myne zaken. Voorzeker , God heeft gehoord, hy heeft gemerkt op de dem van myne fmeking. — Ik bad uit den nood, en welligt wist niemand myner medemenfehen, myner huisgenoten, myner Medekristenen, iets bezonders van myne bezwaaren. In den fchoot des Wereldheerfchers, en daar alleen, ontboezemde ik de geheimen van myn hart. —- En nu, nu zie ik, God heeft gehoord. En, terwyl ik den weerflag , dier! de reddende bedelling had op myn eenzaam nood c ge-  34 De Heer regeert. gcfchrei, voor myne lieffte vrienden zelfs verborgen hield, fmolt myn hart in de onbelemmerde eenzaamheid, en het was my genoeg, dat God my verftond, als ik met tranen riep: God! Vader! Gy, gy regeert. D E  85 DE HEER REGEERT. (jrod regeert. Laat my, gefchraagd door eene waarheid , die zoo veel troost bevat, alles wachten, gemoedigd wachten, wat'er komen kan. De Wereldheerfcher is myn vriend , myn bondgenoot, myn vader. Buiten de uitdrukke- lyke toelating van hem, die den geest formeert in des menfchen binnenfte , zal niemand de hand aan my leggen , om my kwaad te doen. De duivelen ook gevoelen de knellende boeien, waar aan zy liggen. God regeert in de hel zoo wel als in den hemel en op de aarde. Gods engel legert , zich rondsom my, en door den kring, dien hy om my flaat, dringt niemand heen op eigen goeddunken; zonder de uitdrukkelyke vergunning van hem, die my omringt. Myn God, de Wereldheerfcher, weet, door één' wenk, Labans toorn te ftilten en Efaus wraaklust. In den hoogsten nood weet hy redding te befchikken! De AUerhooghe geeft maar een' wenk, en millioenen middelen, millioenen C 2 fcheP-  %é De Heer regeert. fchepfelen , bieden zich éénftemmig aan. On- ichatbaare veiligheid , waar in ik leeve! De Wereldheerfcher is myn vriend. Als David, door Saul omfingeld aan allen kant, uit dien hoogftcn nood gered moet worden, dan fchikt God aan Saul een' bode toe : Op Saul! naar elders! geen oogenblik uitftel! de Filiftynen over uw land! De God van David leeft , en geloofd is die rotsfteen! Aan hem, die alles regeert, verblyve ik met betrouwen al myn toekomftig lot. • In welke handen? Bemoedigend uitzicht! in Gods hand. — niet in myne eigene hand , niet in die van mynen grootften begunftiger onder de gefchapene wezens. Neen! maar in dc hand van hem, die en Wereldheerfcher en myn vader is. Laat my van alle zucht en van alle poging , ora in de regeering van de "wereld, van de kerk, van myn gefiacht , van myn gezin, van myn eigen lot, eenig, ook het minfte, deel te hebben, voor altyd afzien. Zwygt dan alle beweegingen van verwatene kroonzucht! gy Adoniaas! gy Ab- faloms! Majesteit! roeize uit F Vergruisze aan uwe veeten! Regeer gy, gy alleen! Ik moet, Pi  Di Heer S7 Ja, yverig jagen naar alles, wat my voor myne belangen, en die der mynen en van de maatfchappy, heilzaam toefehynt; ik moet yverig zyn in de afweering van alles, wat my als fchadelyk kenbaar is •, maar ik moet niet regeeren willen. — Ik moet alle de uitkomhen aan God verblyven, afhangelyk in de beezigheid, onderworpen in opzicht tot de uitkomst. God op den troon, hy alleen; maar ik, ik arbeiden op den voetbank des troons. Daar 3 daar is myne plaats. Daar zal zy eeuwig zyru —u Majesteit! Wereldheerfcher! zoo ooit de trek van myn hart, al was het maar één' graad, hoger ryzen wil , om , of iets te onderneemen zonder u, of u een perk te hellen , een' regel voor te fchryven omtrent toekomende beftellingen, of u te bedillen over uitkomhen , die gy beftel- det; Majefteit! druk, bidde ik, diemeiging neder, zoo dra zy opkomt! Hou my op myne plaats, aan den voetbank! Laat my, by voorraad , genoegen neemen in alles, wat God, de Wereldheerfcher, over my , voor het overfchot myner dagen, mocht befcheiden hebben. Vraagt God my: Zal het wél zyn, wanneer uwe beproevingen merkelyk zullen toeneemsn, of C 3 zul-  3$ De Heer. regeert. zulke wegen, die u nochhvreemd zyn, u ontmoeten zullen? Zal het wél zyn, wanneer ik één of meer van uwe lieffte panden u ontneemen , en u toeroepen zal: Offer my het allerdierbaarfte! zal dat wél zyn ? Laat my and woorden : Heer.' het zal wél zyn. Met tranen in myne oogen zegge ik by voorraad : zulk een weg ook zal met uwe verbondsliefde nimmer ftryden. Kan het zyn, laat zulk een' beker voorby gaan ! evenwel uw wil gefehiede! en, fchoon ik thans dien onderhand niet gevoele , dien ik, in beproevingen van zulk een' aart, zou nodig hebben, verwachte ik evenwel de hulp van u ter bekwame tyd , en, over het geheel, Wereldheerfcher! doe met my, wat in uwe oogen goed is ! Myn geloof roept, terwyl myn vleesch en bloed bitter fchreicn : Heer! het zal Wél zyn, volledig wél. Vraagt God my : Zal het wél zyn , als ik u fpoedig aflosfe van uwen post en ftryd op aarde? Laat my and woorden: Ja Heer! het zal wél zyn. De aarde is my by lange na zoo begeerlyk niet, dat ik uitftel van rust verzoeken zou ; ik drage u, ja, de betrekkingen voor, die ik op aarde heb, en het aandenken aan dezelve maakt myn hart wel week ; ik voele die ban-  DE HEER REGEERT. 30 banden; maar tevens, ik weet, dat gy my niet nodig hebt, om hen , die my zoo dierbaar zyn, te bezorgen. Vraagt God my : Zal het wél zyn, als ik u noch eene reeks van jaren in den hand der uitwoning blyven laat? Laat my andwoorden: Ja Heer ! ook dat zal wél zyn. Uw wil gefchiedc ! op uw bevel omhelze ik blymoedig uitgebreider geleegenheid ter vergoeding van het treurig eertyds. Myn einde kome geen oogenblik vroeger, dan uwe wysheid de bepaaling maakte. Maar één beding voege ik er by: Uw oog verzelle my! dan zal alles wél zyn , uitneemend wél. God regeert, Hy zal regeeren. God regeert. Die bedenking moet my op den duur gemeenfaam zyn; by myn zitten , by myn ophaan, by myn nederliggen, in alle myne ontmoetingen. — Op elk eene minfame, elk eene hulpvaardige, elk eene weldadige ontmoeting van een' medemensch,' moete ik dat opfchrift leezen : God regeert. Hy, die de harten neigt, de tonge hiert. Naomi las dat opfchrift op de ontmoeting, die Ruth by Boas had. By elk eene fmertely- ke behandeling , door menfchen aangedaan , kome by my die gedachte op : God regeert. Ik moet C 4 met 

Kruis van Jefus! Eenig uitzicht voorden vloekeling! Eenige bergplaats, by het fteigeren des gevaars van dien vloed, die de wereld der zondaren overftroomtl Eenige verandwoording by eene Majefteit, wier oog als de zon is! Eenige bron van invloed , om der wereld in de daad gekruist te zyn! Eenige fontein van troost in leven en in fterven. Kruis van Gods Zoon, dat, met onver- beeldelyke beknoptheid zoo wel, als met verhelderde klaarheid, my alles zegt, wat ik, in de zaak van den Godsdienst en tot regeling van myn geloof en wandel, weeten moet. Kruis van Gods Zoon! Uwe opfchriften ga ik leezen-, uwe onderwyzingen beluisteren in diepe ftilte. Kruis van Gods Zoon! Spiegel der onmeetlyke hoogheid, der vlekloozeheiligheid, der onkreukbare rechtvaardigheid, der oneindige wysheid, der bedwelmende zondaarsliefde, der onwankelbare waarheid des Gods en Vaders van den Heer Jefus Kristus! Spiegel van de verbyste- rende geneegenheid des Zoons van God tot zondaren; van die lengte, die hoogte, die breedte, die diepte eener liefde, die alle kennis te boven gaat; liefde, waar by de uitneemendfte proeven van edelmoedige, van belangeloze liefde , die er immer gegeeven zyn, in  62 Morgen Nachtmaal. in één oogenblik verdwynen ; liefde ', die hem zoo veel fmert, zoo veel hoons, dragen deed in eene geplaagde menschheid ; liefde , die hem uit den hoogften top van eere in eene diepte der uiterfte verfmading zinken deed; liefde, die hem gehoorzaam maakte tot den dood, tot den dood des kruifes. Kruis van Gods Zoon! Spiegel van de gepastheid, genoegzaamheid en gewilligheid zoo wel, als van de noodzaaklykheid des eeuwiggezeegenden Verlosfers ! -— Kruis van Gods Zoon! Spiegel, heldere fpiegel van die be¬ dwelmende diepte der rampzaligheid , waar in de zondaar ftortte! Spiegel van den afgryzelyken aart der zonde, van dat ongelyk, dat niet te boeten was dan door den dood van Gods Zoon. Zonde ! zonde! wat ziet ge er afgryzelyk uit, als ik u in deezen fpiegel zie! Ik beeve, wanneer ik u in den fpiegel der wet bezie; maar befchouwe ik u by het licht van Jefus kruis, dan klimt myne ontzetting ten hoogften top! Zonde! als ik u bezie in den fpiegel van Jefus kruis, dan roepe ik uit; In zonde loopt alles famen wat rampzalig is; het fchuldverwekkende , het verontreinigende, het bedervende , het verblindende, het verwoestende ; alles  Morgen Nachtmaal. ö§ alles bedorven. Eeuwige fchade. Alles verpest. In alles de dood. God, en met hem, alles verloren. . Kruis van Gods Zoon! Bundel van drangredenen , ter aanpryzing van het eenvoudige en oodmoedige geloof. Bundel der volledigfte oplosfingen van alle tegenbedenkingen , die, of door weerzin of door fchroom , kunnen worden ingebracht tegen de minzame nodiging tot eene vcr- trouwlyke omhelzing. Kruis van Gods Zoon! Puntige beftraffing des ongeloofs van hem , die , na alle de vertredingen van de wet, van het géwisfe , en van de voorzienigheid, er nu noch de afwyzing by voegt van den eenigen weg, die er tot redding overfchiet ; een' weg , door God zeiven uitgevonden en daargefteld ; een' weg , in welks voordragt God , God zelf, met onverbeeldelyke nederbuiging , de eerfte is. En hier zou ik wel vragen: Wat beleedigt, wat grieft een' koning fterker , of het weglopen van zyn' foldaat, of de weigering, om, op de aankondiging van het koninklyk pardon, weder te keeren. Dog ik voele, onder het denken , hoe flaauw, hoe bezwykende, myne gelykenis zy. Kruis van Gods Zoon! ■ Bron der edelfte , der tederfte, der meestvermo- gende  $4 Morgen Nachtmaal. gende drangredenen tot een heilig leven. Myne liefde is gekruist. Die liefde dringt my. Kruis van Jefus, dat tot een' tederen wandel den aandrang wekt, debeftieringen levert, de hulp befpreekt! Kruis van Gods Zoon! der Joden ergernis, der Grieken dwaasheid ! Struikelblok voor het verftand des vleefches! Onverzoenbare tegenftander van allen roem, die uit menfchen is! Verlager van alle vleesch tot een verdwynend niet! Nayverige ! die de eere der vcrlosfmg met niemand deelen wilt. Kruis van Gods Zoon! Opheldering van Mofeslied! Lichaam der fchaduwen! Geest der voorzeggingen! ■ Doorluchtige proeve van Gods waarheid! Waarborg, waarop zy allen zagen, die reeds in heerlykheid waren ingegaan! Kruis van Gods Zoon! Gy, die de getuige geweesd zyt van dat onfchatbaar woord, dat woord des onverbeeldelyken, des ondoorgrondelyken nadruks , dat myn Verlosfer fprak : Het is volbracht. Het is volbracht : alles wat de fchrift te voren nopens my en myn lot heeft aangekondigd. Het is volbracht: alles, wat de voorbeelden hebben afgefchaduwd. Het is volbracht: alles, waar op gelovigen van den ouden dag gereekend hebben , en waar op zy , by het  Morgen Nachtmaal. 65 liet fterven , hunne bezwykende hoofden hebben nedergelegd. Het is volbracht : alles, wat in Gods, mynes Vaders, raad gefchreeven ftond j alles> wat het eeuwig ontwerp der verlosfing in had, alles, wat ik in den raad des vredcs vry willig op my nam , al wat ter hcrftelling van de gefchondene eere der oneindige majefteit nodig was. — Het is volbracht : alles, wat nodig was cn is, om zondaren wezenlyk en beftendig gelukkig te maken. Alles, ter volbrenging waar van ik in de wereld kwam, al de fmaad , hoon , verlating, en alle die gehoorzaamheid , die nu haar toppunt, haar vol beflag, bekomen heeft. De vloek en toorn zyn gedragen, weggedragen. Dood en hel zyn overwonnen. De overtreding is gefloten , dc zonde verzegeld , de ongerechtigheid verzoend, eene eeuwige gerechtigheid aangebracht. Gods gunst verworven. De weg geopend tot den troon. Het handfehrift der zonde verfcheurd. Der wet haar eisch ontzegd. De kop der helfche flangc vermorzeld. De dood zyn' prikkel kwyt. De oude mensch ter dood gedoemd, rechtshalve gcflorven. God verzoend. Het is volbracht. Voor alles, wat noch volbracht moet worden, is nu de grond gelegd met eene zekerE heid,  66 Morgen Nachtmaal. heid , die van geen wankelen weet ,. of immer weten zal. Myne verheerlyking is eeven zeker, als nu myn fterven is. Alles, wat tot de gronding, uitbreiding, verfiering van myn Sion, in eene reeks van eeuwen, zal nodig zyn , het is al volbracht, inzoover de onwankelbare grondflag er van gelegd is. Ja, myn loon zal volkomen zyn van den Heer, Ifraëls God Alles, wat de millioenen myner gunftelingen, wier plaats ik aan dit kruis bckleede, nodig hebben en ontvangen zullen, elk een' dag, uur, oogenblik, en alles, wat, in aller eeuwen eeuwigheid hun heil en myne eere voltooien zal. Het is volbracht, j Het is volbracht. -— Een werk voltooid ; een last voldragen, daar engelen- fchouderen onder zouden bezweeken zyn. Het is volbracht. Myn Jefus verzamelt al zyne kracht , om dit woord van zegepraal uitteroepen met eene luide ftem. Golgothaas rotfen mogen wél Weergalmen van dat geroep. De echo baauwt hem na, en kaatst de klanken flaauw te rug o! Vong ook myn geestelyk oor dien klank, om denzelven te rug te zenden in die belydenis: Ja, Jefus! Het is volbracht. Het is volbracht. Zoo riep myn Heiland zich zeiven toe. „ Schep moed , myne „ ziel.'  Morgén Nachtmaal. 67 M ziel! wil hy zeggen, fchep moed! uw werk is „ afgedaan. Uw ftryd volftreeden. Het is vol- „ bracht.'' Het is volbracht. Zoo roept myn Middelaar zyn* Vader toe. Vry moedig vertoont hy zyn werk en lyden. Ziet! Vader! wil hy zeggen, ik heb voleind het werk, dat gy my te doen gegeeven hebt ; ook de laatfte penning is opgebracht. Vader'. nu fchittert uwe heerlykheid met herboren' glans, met vermeerderden luister. Vader! zie een werk, waar in oneindige naauwkeurigheid, allerftrengfte ftiptheid , oogen als zonnen, geen' zweem van gebrek ontdekken konnen. Zeg, Vader ! is er meer te doen , is er meer te lyden? of zyt gy voluit voldaan? Vader! gy knikt my minzaam toe, en uw oog bezeegelt myn getuigenis; het is volbracht. Het is volbracht. , Myn Jefus riep het den menfchen toe. Hy riep het den gekroonden getuigen toe, die, in het uitzicht daar op en op grond daar van, reeds in de heerlykheid waren ingegaan. Zyne ftem dringt door lucht en wolken , de ftarren voorby, tot in den derden hemel, en de koren der gezaligden heffen, zoo dra zy het horen , den fchaterenden loftoon aan; Het is volbracht op Golgotha! Myn E 2 Je-  6£ Morgen N a d h t m a a l. Jefus riep het den menfchen toe , die op de aarde waren, en wezen zouden tot aan het flot der eeuwen. Het kruis is hem een predikftoel, om van denzelven aan twee paar werelddeelen toeteroepen : Het is volbracht. Met eene plechtigheid zonder wederga , kondigt hy , van het kruis, die onuitputbare waarheid aan, w;.ar over, door alle de eeuwen henen, zou gepeinsd en gepredikt worden. Het is volbracht. —— Het is volbracht. Myn Jefus roept het den engelen toe, die, als de Cherubs in het fchaduwachtig heiligdom , vast bezig waren in het ftaroogen op dit verzoendek- fel. Het is volbracht. Myn Jefus roept het den duivelen toe. Hy doet de hel verltommen , den afgrond* beeven; en, daar hy , in de hoedanigheid van het Lam van God den geest ftond te geeven, brult hy vooraf, in de hoedanigheid des leeuws uit Judaas ftam, dat woord van zegepraal, dat donderwoord, het is volbracht, den duivelen toe. Bundels van gewichtige herinneringen , die my , als ik ter tafel treed, en cr ga nederzitten , gedaan zullen worden; en wier kort begrip my even te voren, door den dienaar van het kruis, den uitrichter ran Gods verborgenheden,dus . '" zul-  Morgen Nachtmaal. 69 eullen worden voorgeleezen : Eindelyk heeft Jefus, met zyn' dood en bloedftorting , dat nieuwe en eeuwige testament en verbond der genade en der •verzoening befloten, alshyzeide: Het is volbracht. Morgen nachtmaal. — Laat my , met een gevoelig hart,-de inzichten bepeinzen, de weldadige inzichten, waar mede de oneindige goedheid my ter tafel nodigt. God wil myn geloof verfter- ken. Nederbuigende liefde, bedwelmende toe- geevendheid , verbysterende infehiklykheid van dat wezen aller wezens, dat zich voegen wil naer myne zwakheid, en met my ftamelen! Dcafwezende Jefus, het voorwerp des geloofs, wordt aan myne zinnen vertegenwoordigd. Eene treffende en onderwyzende fchildery der u'itneemendheid van myn' gekruisten Heiland en van al het heil, dat uit hem vloeit, wordt mynen zinnen voorgehouden, zoo als gebrooken brood en vergooten wyn de zeer gepaste, fchoon bczwykende, beelden daar van lee- veren. , Het voorwerp des geloofs, wordt my, onder de gedaante van gebrooken brood en van vergooten wyn , toegereikt, ter hand gefield, i Gods verklaring, die hy nopens Jefus doet; Deeze is myn Zoon, myn geliefde, in wien ik myn welE 3 be"  70 Morgin Nachtmaal, behagen heb , wordt plechtig bezeegeld. Eu dat alles , opdat , onder en door den invloed des Geestes, waar van tog de zegen van al wat midlyk is, enkel afhangt, opdat myne graagte gaande mocht worden, en op dat myn geloof, gefchraagd door zulk een' onderhand, door zulk eene vertegenwoordiging van naby , cn door zulk eene bezecgeling, te gcrecder, te meer regtftreeks, met groter toeëigening, te geruster, te vertrouwlykcr, zyn onzichtbaar voorwerp, Kristus, de beloften en het heil , in die beloften begreepen, voor tyd en eeuwigheid aanvaarden zou. Wondere goedheid van myn» ontfermer ! Meedogend hameien met den zwakken ! Toegeevende infehiklykheid voor my, wiens geloof dikmaals , helaas! zoo veel zwarigheid maakt, om zich enkel op het getuigenis van den nodigenden, den vergunnenden,den belovendcn God, zonder aarzeling, zonder achterdocht, te verlaten. Beproefde eeriykheid van een' getrouwen vriend, onder de menfchen,zou zich mogelyk beleedigd rekenen, wanneer iemand zulke aanmoedigingen tot het betrouwen op haar, zuike ge- rustftellingen, zulke onderpanden, vorderde. Gods weldadig oogmerk is, om door dit bondzegel des  Morgen Nachtmaal. 71 des avondmaals, als door een onderpand zyner trouwe,aan elk,die het in het geloof gebruikt.. . . Heilige Geest! wek , wek myn geloof tog op' . .. om aan elk, die het in het geloof gebruikt, door eene meer bezondere toediening en toepasfing, en dus, meer perfoonlyk a meer regtftreeks, meer op den man aan, dan in de evangely belofte: Die gelooft-, zal zalig worden, gefchiedt, de plechtigfte verzekering te doen, de hoogstmogelyke ^gerustftelling te geeven , dat alle de genadegoederen , en alle de beloften, die ze bevatten, de zyne zyn, in onverlicsbaar eigendom hem toebehoren, dat zy voor altyd, zonder tusfchenpoos, en tot alles, de zyne zyn en blyven zullen, eeven zoo zeker, als iets, dat' aan iemand gegeeven en door hem ontvangen en gebruikt wordt, ontegenzeglyk het zyne is- Gods oogmerk is, my meer bekwaam te maken, om, in de oeffening van eene vertrouwlyke geloofsgemeenfchap met myn' gekruisten Heer, op alle de beloften , die tog in hem amen zyn, en geruster en overgegeevener te doen leven. In Gods beloften , die door het geloof myne bezitting geworden zyn, is voor alles gezorgd. Geene noden, geene behoeften, waar op geene rekening gemaakt E 4 is.  ;a Morgen Nachtmaal. h. En alles vereenigt zich in dat middenpunt: Ik zal u tot een' God zyn. Dat is alles gezegd. ■ Krygen die beloften uit den bygevoegden eed van God eene toegevoegde zekerheid ? Neen! God is waarheid. Is God aan my verplicht , eene toegevoegde gerustaelling toe te dienen?Neen! Wat dan? Bedwelmende goedheid, daar zy den erfgenaam der belofte de onveranderlykheid van haar' raad overvloediger bewyzen wil , komt met een' eed tusfehen beiden, een' eed, waar door zy zich zelve als te pandc zet. En, waar toe tog ? Op dat zy, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgcftclde hope vast te houden, door twee onveranderlyke dingen , de bloote belofte en den bygevoegden eed, als waar in het onmogelyk, dobbel onmogelyk, in allen nadruk onmogelyk is, dat God zou liegen, eene overvloediger vertroosting hebben zouden. —- O myne ziel! bepeins dat alles van naby! Laat my die tedere liefde, die meedogende voorzorg, fchatten en bewonderen! En laat my , tot myne vernedering, altyd denken: Het nachtmaal is by geleegenheid van kleingelovigheid , van eene verdenking, die den Eeuwig- waarachtigen ten voorwerpe had, ingevoerd. ■ Het  Morgen Nachtmaal. 73 Het nachtmaal verwyt my, fchoon op minzaamen toon en maar eeven als in het voorby gaan, myne zwakheid, dat begeeren van een teken, die aarzeling, om God eenvoudig te geloven op zyn woord. Hec begeeren van een teken .... waarom dit in my gedragen met zoo .veel minzaamheid ? —Aandoenlyke gedachte 1 Toen Jefus het nachtmaal inftelde , kende hy my naer den geest der Godheid ; hy maakte rekening op myne zwakheid ; hy bereidde het hartfterkend middel ; hy dacht: Ook voor doezen. Ziel! dank daar voor! maar ook, denk geftadig tot uwe vernedering: Myn ongeloof, ook dat, heefc de inftclling des nacht- maals noodzaaklyk gemaakt. Gods oogmerk is het vruchtbaar aandenken aan mynes Verlosfers kruis te vernieuwen in myn hart. Zoo fprak myn Heiland: Doet het tot myne gedachtenis. Gods oogmerk is, myne hope tc verlevendigen, my op onberouwlyke verbondsliefde voor altyd, en zonder fchroom, te doen rekenen, myn' yver aan te vuuren, my aan te gorden tot den ftryd, myn hart, met Jonathans banden, aan hen te ftrengelen, die den Heere Jefus liefhebben in onverderfelykheid , en om de beweegredenen tot een E 5 hei*  74 Morgen Nachtmaal. heilig leven , en tot een lydzaam dragen van het Kristelyk kruis en van alle beproeving, te plaatfen in het fterkhe licht. Bundel, dierbare bundel, der weldadigfte inzichten! Morgen nachtmaal! Ik zal aan de heilige tafel gaan zitten. Straks zal dat bevel in myn oor en hart klinken : Aanfchouw , eet en drink! verkondig »s Heeren dood! Dien verzoenenden dien borgtogtelyken dood , dien dood van hem , die de Heer is , aller heeren Heer , Gods eigen Zoon, zelf de waare God , die dat was, die dat bleef, ook toen hy ftierf; dien dood des Heeren, dat verbazend toppunt der onbeperkte gehoorzaamheid, die hy hcefc opgebracht, dien kruisdood , die verzameling van al wat fmaad en fmert kan heeten, dien dood , die ten opfchrifce droeg en noch draagt: Vloek der zonde. Verkondig dien dood, dat treffend, dat aandoenlyk onderwerp. Vertegenwoordig u die wondere gebeurtenis : „ Gods Zoon ftierf voor zondaren aan » cen kruis". Vlieg gezwind te rug door eene reeks van zeventien eeuwen naar Golgotha. Zie hem fterven! Breng u een' ftervenden Jefus zoo na- by, als of hy thans met fterven bezig ware. Plaats  Morgen Nachtmaal. 75 plaats u op Golgotha aan Johannes zyde ! Doorwandel , met verhaasten tred , de keten der borgtogtelyke lydingen , van de kribbe tot op het kruis. Vind hem zwoegende in Gethfemane Volg hem naar Kajafas, naar Pilatus, ftap met hem jerufalem uit! Voeg u onder de weenende vrouwen! Klim met hem den kruisberg op! Dring door in de bepeinzing van zyn verborgen lyden , de ziel van zyn lyden , terwyl gy zyne uitwendige mishandelingen met beving aanfehouwt. Staroog vooral op dien gevloekten dood. Schraag uwe verbeelding door het ftaren op de tekeningen, die u in gebroken brood en vergoten' wyn worden voorgefteld. Sla een eerbiedig , een opmerkzaam, een bcgluurend , een tranend oog op die fchilderyen , waar in eenvoudigheid , volzinnigheid, en deftigheid , zich vereenigen. Lees op die tekenen, wat Jefus werd en leed en deed, om zondaren, om u, te behouden. Ontwikkel, met buitengewoonen fpoed, wat die fchilderyen u verkondigen. Vier vry den ruimen teugel aan alle de beweegingen van uw hart, die , op zulk een gezicht en op zulk eene nadenking, natuurlyk aan den gang raken. Schaam u niet, wanneer een der  76 Morgen Nachtmaal. der medegasten een traan ziet rollen, een traan, een' tolk van uw bewoogen hart. Tranen zyn ook de medeftanders der belydenis , wie Jefus is. . Vertegenwoordig u de waarheid der gebeurtenis, die u in het nachtmaal vertoond wordt, vertegen' woordigze u met zulk eene gerustheid , dat er geen aasje twyfeling overblyve. —_ Verkondig des Heeren dood! Erken, met blymoedige gereedheid , hec volmaakttoereikende des rantfoens, dat door des Heeren dood, door een' ftervenden Godmensch, is opgebracht. Be- veel u zeiven blymoedig aan God, enkel op grond van dien verzoenenden dood des Middelaars. ■ - Vlieg hem, die in den gekruisten een vergcevend God is, in den arm en fchooc, en neem de aangebodene fchuldvergeeving, met een oog op de ftervcnde liefde des Verlosfers, vertrouwlyk en dankbaar aan. Verlaat u op dien toeroep : Grimmigheid is by my niet. Aanvaard dat bemoedigend woord: Zondaar! fchep moed! al het ongelyk vergeeven. Ja! vergeeven, ook vergeeten. Uwer over- , tredingen zal ik niet gedenken Verkondig des Heeren dood. . Stem gulhartig te zamen met het heilig doel der borgbetaling, die door den dood  Morgen Nachtmaal. 77 dood des Middelaars is opgebracht, om, namelyk, by de wegnecming van de fchuld der zonde de verbreeking te voegen van haar vermogen en de vernieuwing naer Gods heilig beeld. Geef al de eere uwer verlosfing, zonder eenige afkorting, aan Kristus, die, om zondaren te behouden, geftorven is y geefze aan hem alleen. Werp de kroon aan zyne voeten. Hef, op blyden toon, dat loflied aan: Hec Lam, dat geflacht is, is waardig, overwaardig, te ontvangen de eere, de heerlykheid, de majefteit, de kracht en de dankzegging, nu en eeuwig. Begin, fchoon ftamelende, dien koorzang, waar van de hemelen eenmaal weergalmen zullen. Verheug u in dc verwaardiging, in de onfchatbare verwaardiging, om openlyk te mogen roemen in Jefus kruis, in dcszelfs verzoenend en vcrlosfcnd vermogen, cn er door engelen cn menfchen, door vriend en vyand, op aangezien te worden, dat gy Jefus houdt en voor uwe gerechtigheid cn voor uwe fterkte. Haal uit de befchouwing van Jefus liefde, waar van zyn borgtochtelyke dood eene fchitterende, ja de hoogstmogelyke, proeve is, haal uit die befchouwing de fporen en het voedfel voor eene wederliefde, die herk is als de dood , voor een'  7'8 Morgen Nachtmaal. een' yver, die hard is als hec graf, vuurige kolen, vlammen des Heeren, onuitbluschbaar ook doof veele wateren van verleiding , veele rivieren van druk. Breng die wederliefde in de fterkfte beweeging, laat dat vuur alle ftrydige ftof geheel verteeren Verwakker de gereedheid , om alles te verlochenen , waarvan Jefus u afroept, en alles, wat u in de oeffening van gemeenlchap met hem zou konnen hinderen. Geef hem voor eeuwig de hoogfte plaats in uw hart, of, liever , ruim het geheel voor hem in. Houdt gy de gedachtenis van uwes Verlosfers dood, befchouw hem tevens, als een', die nu leeft, leeft in den hemel, leeft ten goede van zondaren, ten goede van zyn volk, leeft ten goede van u Verhef uw hart toe in den derden hemel , daar Jefus uw voorfpraak is ter rechtehand van God , zyn' Vader. Denk by opklimming : Is zyn dood zoo heilryk , wac, wat mag ik dan niet wachten van zyn middelaarsleven! Zeg met blydfchap: Indien ik, een vyand zynde, met God verzoend ben door den dood van zyn' Zoon, veel meer zal ik, verzoend zynde, behouden worden door zyn leven. Gord u gewillig en blymoedig aan, om, in een' weg van be-  Morgen Nachtmaal. 79 beproevingen en lyden, het Lam te volgen , waar het ook henen ga, het beeld van uwen gekruisten vriend, ook in dat opzicht, te dragen in de wereld , en om met bezondere gewilligheid dien druk te ondergaan, dien fmaad en hoon , die meer onmidlyk het gevolg is der aankleeving aan zyn' naam en zaak in de wereld. Maak maar één beding, een beding, dat nooit wordt afgeweezen: De genade moet met my zyn. Zeg: o! Myn geftorvene en nu leevende Heiland 1 Ik verklare u myne gezindheid voor het alziend oog-, maar fta gy, gy, voor de uitvoering in! zeg: Alweetende Verlosfer! Gy proeft myn hart. Uw oog leest de neigingen, die ik koeftere. Geef my hulp! Met u koom ik alles door. -— Breng alle uwe kwade neigingen , al wat aan Jefus in ü mishaagt, aan Jefus voeten. Breng ook de hardnekkigfte van uwe verkeerdheden, en die vooral, alle die boosheden, die u zo veel leeds en onrust wekken, brengze aarden voet van uwes Heilands kruis. Daar ligt uwe hulpe ; daar, en daar alleen, is een vermogen, waar naar alles luistert, een inteugelend, een verzwakkend , een krenkend , een dodend vermogen. Zie op het kruis ! Omhels die liefde! Zeg: Myne lief-  So Morgen Nachtm/al. liefde is gekruist. Breng die liefde tot uw hart. Laat die over alles uitfpraak doen. Dan wordt de wereld u gekruist, en gy der wereld Maak, voor al het toekomende, blymoedig rekening op den onderhand, dien gy in al den tyd, die u overig is in het vleesch te leeven , zult nodig hebben. Verlaat u geheel op hem, die, daar hy zyn eigen' Zoon niet fpaarde, maar hem voor- u overgaf, ge. wis ook met hem alle dingen fchenken zal. Leg uw hoofd en hart op alle de beloften vrymoedig neder. God zal met u zyn. De ftervende Jofef zei tot troost van Benjamin: Ziet! ik fterve, maar God zal met u zyn. De ftervende Jefus zei oneindig meer , dan Jofef zei of zeggen kon. jefus zei: Zondaar! Ik fterve, daarom, daarom zal God met u zyn. Reken vrymoedig op alle verzorging, op alle beveiliging, in alle wegen, in alle betrekkingen, in alle posten, in leven , in fterven , in alles. Haal uit de' gelovige be¬ fchouwing van Jefus kruis de fterkfte fporen voor de tederfte liefde tot allen, die uwe medeftanders zyn in het verkondigen van Jefus dood, tot hen, wier geeften , daar zy, in dit teder ftuk, eeven zoo denken en willen als gy denkt en wilt, naauw met  Morgen Nachtmaal. 8ï met u vereenigd zyn, die uit het zelfde bcginfcl, onder denzelfden invloed, door het zelfde geloof, met dezelfde bedoelingen, ftaren op- denzclfden hoekfteen, die in Sion gelegd is. Smelt uwe verlangens, uwe eerbewyzingen,uwe aanbeveelingen, uwe opdrachten, uwe tederheden, zoo als zy de gekruiste liefde eenpaarig ten voorwerpe hebben, frneltze met dc hunne ondereen. Vcrwakkcr aan de maaltyd uwe liefde tot uwe gelovige dischgenoten ! Bezie: uwe verkoelingen , uwe verkeerde driften , by het licht van Jerus kruis. Hoor uw' Verlosfer, by het nachtmaal, roepen: Dit is myn gebod, dat gy malkanderen lief hebt; gelyk ik u liefgehad heb. Niemand heeft meerder liefde dan deeze, zoo iemand zyn leven ftelt voor zyne vrienden ! gy zyt myne vrienden , zoo gy doet, wat ik u gebiede. Haal uit de gelovige befchouwing van Jefus kruis den fterkften aandrang, cn de zuiverfte beweegredenen, om by de broederlyke liefde de:liefde tot allen te voegen. Doe hier aan de innerlyke beweegingen van zachtmoedigheid, barmhartigheid, goedertierenheid, lankmoedigheid. Vat, in dc kracht van den gekruisten JelVs, het edelmoedig befluit op, om in alle de kringen, waar in f gy  8a Mor, o en Nachtmaal. gy verkeert, enkel voordeel, enkel zegen, te verfpreiden; voor allen alles te zyn; aan niemand eenige gegronde reden van beklag te geeven ; niemands druk te verzwaren; niemands zegen te benyden; niemands eeuwig belang onverfchillig aan te zien; en om, in geheel uw beftaan , aan de wereld, die u omringt, bezonder, aan hen , die u naast verzeilen, in eenige mate, de gedachtenis te vernieuwen, hoe Jefus was, toen hy op aarde wandelde. Zie op Jefus, uwen gekruisten Heer! en aanftonds roept gy -• Ja, Jefus ! u te volgen myn plicht! myne zaligheid ! — ftaroog op hem, die voor zyne vyanden en voor u het leeven liet, en dan roept uw hart: Myne vyanden ! ik heb u lief, uwe beleedigingen zyn vergeeven, uwe toekomftige verongelykingen, indien zy koomen, zyn vergeeven; by voorraad vergeeven. Myne vyanden! kan ik u immer dienst doen, laatmy vande eerften zyn,diegyaanfpreekt. Mynevyanden! myne wrake is, voor u dien dood te begeeren, dien men fterft, als men in myn' Verlosfer gelooft, het fterven aan zich zeiven. Myne vyanden! indien aan vyanden wél te doen by den Zoon van God in geene aanmerking gekomen was, dan zat ik niet aan deeze tafel, dan hield ik geene gedachtenis van hem, die voor  Morgen Nachtmaal. 83 voor zyne fnode vyanden , alles , ook zyn leven, over had. — En eindelyk, richt een Ebenhaëzer op4 een' fteen der hulpe. Sticht een' altaar dien God , die u verfchenen is; dien God, die u andwoordt tett dage der benaauwdheid ! Gedenk aan al den weg. Roem de trouw en liefde , die u gedragen hebben. Roem het eindeloos geduld, dat de hoogfte Majefteit met u geoeffend heeft, alle de vergeevingen, al het opzoeken , al het wederhalen , alle de richtingen uwer zaken. Doe alle die vermeldingen , alle die dankzeggingen, onder eene aandachtige en opgeto* gene befchouwing van dat kruis, dat voor u gefchilderd ftaat, van dat kruis, dat de eenige wortel is, waar op al die zegen groeide. Leg uw dankoffer oodmoedig neder op dit zoenoffer, op dat het aangenaam en welkom zy by God, uw* Vader. Zalige bezigheden! Heilige Geest! Beweeg myn hart! Vloei tog in ! Beweeg de raderen ! Zend, zend uw licht en uwe waarheid , dat die my leiden! Ging het, ging het my morgen zoo! Wykt nu, gy ondermaanfche dingen! zinkt in myne fchatting! Het hart naar boven! Morgen nachtmaal! FS GIS-  *4 GISTEREN NACHTMAAL. Gasteren nachtmaal. Ik hebbe daar mogen verfchynen. God had my, door de toezending zelfs van eene klecne ongefteldheid, konnen verhinderen. Hy heefe dat niet gedaan. Laat my met een bewogen hart aan hen gedenken, die, jaren lang gebonden aan hun leger , wel de berichten krygen, dat het nachtmaal op handen is, zich wel te binnen brengen , dat zy ook , in vroeger tyd, feest hielden met Gods blyde fcharen, en die thans wel fnakken zouden , om den Koning te aanfehouwen in zyn heiligdom, maar geheel verhinderd zyn. Laat my aan die gevangenen gedenken, als of ik het zelf ware. 'Laat my, daar de voorzienigheid den weg opent, hun een dobbel deel geven in het ftichtelyk bezoek. Laat my , met tederheid, hun de ruime ervaring toebidden van dat woord : Die gelooft , heeft gegectcn. -— Had ik door zooveele andere voorvallen, in myn gefiacht cn huis, konnen verhinderd zyn, myn weldadige Vader heeft alle die ftcenen afgewenteld. Had eene hevige beftry- ding  Gisteren Nachtmaal. 8g ding van myn hart omtrend de waarheid , eene buitengewoone donkerheid , eene geweldige verwerring des gemoeds, aangezet door een' famenloop van verwoestende omftandigheden , my, in overyling , welligt konnen doen befluiten , om my te onttrekken, myn meedogende herder heeft ook dat afgewend, en, of die gevaaren, of immers derzei ver fehadelyk uitwerkfel genadig van my verwyderd. Lieffte Jefus! iuw oog was op my. Myn vyand had wel groten toorn, maar uwe rechtehand heeft heil befchikt. Ligt had myn inwoonend bederf tot zulk een' trap van openbare ergerlykheid , in de leer of in den wandel , konnen fteigeren , dat de opzienders der gemeente, waar toe ik behore, zich verplicht gevonden hadden, om, in 's Heeren naam, my het gebruik des avondmaals te ontzeggen ; maar ook dat, ook dat, heeft.God, myn Koning, afgewend. - O! myne ziel! roem niet in uwe waakzaamheid1 roem in God ! elk een dag, dien ik , zondei openbare ergernis te geeven, ten einde brenge, moet in myne oogen groot zyn. En, o Majefteit! in wier hand.myne paden zyn , in dit oogenblik verzoeke en befpreeke ik eene beveiliging,die my, zonder aanuoot gegeeven 5 hebben , aan hc: flot myner dagen brenge. F 3 Gis"  ï6 Gisteren Nachtmaal, Gisteren nachtmaal 1 ln volmaakte vry hei.! Hiocht ik my derwaards fpoeden. Onder den beveiligenden lommer eener overheid, die dezelfde waarheid belydt, en waarvan zommigen, door hun aanzitten, eene openbare hulde aan myn' gekruisten Koning deden, mocht ik nederzitten, -—< Laat my de gedachtenis vernieuwen van die bittere dagen , toen de vervolgzugt den hervormden Kristen, den Waldenzer, den Piemonteczer, ook myne vaderen, naar holen en fpelonken dreef, om, in het holfte van den nacht, het heilig brood en den hei ligen wyn gemeenfchaplyk te genieten , daar elk, een geritfel wenkte: Onraad! vyand! - Ik mocht opgaan en nederzitten, zonder vreze. Mogelyk, ja waarfchynlyk, waren, in dien zorgelyken tyd, de nachtmaalsvieringen vruchtbaarder, opgewekter, gevoeliger dan zy meestal inde dagen van herftelde ruste zyn. Toen zullen die geftolene wateren in nadruk zoet, dat verborgene brood lieflyk geweesd zyn. Welligt gloeide, in het kille van den middennacht, het vuur van liefde voor Jefus allerfterkst. o ! dat dringend fchuilen van vervolgde Kristenen by Jefus liefdefchoot! dat vuu7ïg , dat aankleevend , dat beknopt , dat voluit ge-  Gisteren Nachtmaal. 87 geloven! De broederliefde in lichtelaaije vlam! De hemel in de fpelonk! Jefus omftuwd door aankleevende vluchtelingen! Hier daalt de fchechina. Hier woont God. Och herleefden die nachtmalen zonder de vervolging! Zonder de vervolging? ja , dat mag ik kiezen. Ondertusfchen , Sions Koning doe wat in zyne oogen goed is! Gisteren Nachtmaal! Voorrecht, onbelemmerd genoten onder alle de bezwaren, waar in myn vaderland verkeert, onder alle de donders, die aan Nederlands zwarte kim famenpakken, onder alle de bedreigingen van het zwaard des oorlogs aan myn volk en land, onder alle de verdere benaauwingen, onder alle de ftikdonkere uitzichten. Onder alle de verwerringen en misverftanden. Onder alle de 'beweegingen en onrusten, die er in de wereld zyn. Onder dat alles werd de troon der genade opgericht; een heil vertoond, een heil verzegeld , dat buiten het bereik is van alle omwenteling; myne eeuwige bezitting gewaarborgd; een verbond bekrachtigd, welks vastigheid in Godlyke trouw haaren grondfiag heeft; een verbond , dat, wat er ook in de wereld, in de kerk , in myn vaderland , voorin 4 valle,  S8 Gisteren Nachtmaal. val Ie, zyne gezeegende uitwerkingen nimmer misfen zal. Gisteren nachtmaal! ! Ik ftapte myne kamer en voords myne woning uit. Ik begaf my naar het heiligdom der woningen des Allcrhoogflcn. Aandoenlyk was my dc famcnvlociing van alicn kant. Aandoenlyk de gedachte : Kristus volheid is nimmer uitgeleedigd. — Aandoenlyk de vertegenwoordiging der flatelyke hulde, der plechtige eerbewyzingen , die myn gekruiste Verlosfer ftond te ontvangen. Ik ltaptc myn' borg, myn' bruidegom, myn' Heer te gcmoct,mct eerbied en met blydfchap. Myn hart vloog voor uit. Gisteren nachtmaal. — Heb ik met zegen dr.ar mogen verkceren; heb ik Jefus, den gekruisten,met een' toeëigenend geloof mogen omhelzen; heb ik my- voor den tyd en voor de eeuwigheid op God mogen verlaten; heb ik op tl Ie de beloften van het eeuwig zoutverbond myne hand vrynioedis; mogen leggen;- ben ik cr door verfierkt geworden met kracht naer den inwendkren menfche ; fcheptc ik moed , ook in het vooruitgezicht van alle mogelyke bezwaren ; heb ik my in 's Heeren kracht mogen verbinden , om met een voornoemen des harten by hera  Gisteren Nachtmaal, hem te blyven; wierd ik aangenaam verkwikt, wierd ik ingeleid in Kristus liefde, verwaardigd met het gevoel daar van, een gevoel, dat den hemel in het harte fchept, en waar by geen duizend werelden te fchatten zyn; was ik vervuld met evangelifchc boetvaardigheid , fmolt myn hart , by jefus kruis, van zondenrouw, zag ik op hem , wien myne zonden. doorftoken hebben, met dat gevolg, dat ik bitterlyk. weende, gelyk men weent over een' eerstgeborenen, over een' eeniggeborenen; raakte dc liefde totJefus in beweeging , zette ik aan Jefus de kroone, op het hoofd; wierd ik geleid op een' rotsfteen, die my, buiten die opleiding, tc hooggewcesd zou zyn, die , ja , voor my lag, maar voor my onbeklimbaar Was, laat, laat my danken-, .hartelyk. danken. laat my de genade roemen, dien invloed verheffen, buiten welken myn hart koud, verward, ongevoelig geweesd zou zyn. Laat my met Hagar roepen :- God des aanzien^ heb ik omgezien naar u , die my hebt aangezien ? Laat my de eere van alles der genade geeven , en nimmer dieeere deelen tusfehen Godlyken invloed y en de voorfchikking, die ik maken mocht tot de waarnecniing der heilige .plechtigheid, ——.Laat-my juichen^ F 5 Loof  90 Gisteren Nachtmaal. Loof den Heere, myne ziel! vergeet geene van zyne weldaden! Hy verzadigde uwen mond met het goede. Laat my er in één' adem byvoegen : Jehova was myn herder; dus heeft my niets ontbroken. Hy deed my nederliggen in grazige weiden. Hy voerde my zagtkens aan zeer ftille wateren. Hy verkwikte myne ziele. Geloufd zy Israëls God, die de tafel toerichtte in de wildernis! Geloofd zy de betere Melchifedek , die my, daar ik vermoeid was van den ftryd, met brood en wyn verkwikte , en er den aartspriesterlyken zegen byvoegde! Geloofd zy Eliaas God, die, door den mond van den engel der gemeente , my toeriep , by herhaaling toeriep: Eet en drink, want de weg zou voor u te veel zyn! Geloofd zy myn Jefus , die met teder meededogen dacht en fprak: Deeze heeft niet wat hy eeten zal, en, indien ik hem nuchteren late heenen gaan , gewis, hy bezwykt op den weg. Trouwe herder! die zelf naar uwe fchapen vraagt, die het gebrokene heelt, die het verlorene opzoekt, die het afgedwaalde te regt brengt , die voeder toereikt , die de kudde weidt met al de tederheid, met al het overleg van «n' uitgeleerden herder, die, met bedwelmend mee-  Gisteren Nachtmaal. 91 meededogen, met onfeilbare kennisneeming en met eene goedertierenheid, groter dan die van Jakob, u fchikt naer den gang van het werk, die my ook gisteren weide hebt doen vinden, u roeme ik op blyden toon. ü roeme ik God en Vader, die deezen overften herder der fchapen, door het bloed van het' eeuwige testament, uit den doden hebt wedergebracht! ■ U roeme ik, 0 heilige Geest! Bewconer van myn hart! Uwe invloeden ftierden myne aandacht! Uw geblaas voerde den wind in de zeilen van geloof, hope en liefde. Gy waart in de raderen. Drieëenig God! eeuwig zy u dc eere! Gisteren nachtmaal! Waren myne heilige verrichtingen zeer bezoeteld , was niets naer de reinigheid van het heiligdom , zag myn oog er een en ander van, zie ik by de herdenking noch veel meer, en moete ik by opklimming denken: Wat zal het -zonnezuiver oog der oneindige Majefteit niet veel gebreks , dat myn oog ontvlucht is, hebben opgemerkt ! en , zyn de diepfte buigingen voor den genadetroon , de tederfte gevoeligheden , de vertrouwlykfte omhelzingen van Gods liefde in zyn» Zoon, deonbeperkfte inruimingen van het hart voor des  q2 Gisteren Nachtmaal. des gekruisten troon en fcepter, de edelmoedig fte tranen , de gulfte belydcnisfen, de verrukkend^ bewonderingen , de yverigfte verfoeiïngen van al wat. zonde is, de uitvoerigfte vermeldingen van Jefus heerlykheid , en ... wat zal ik meer noemen? is dat alles, hier op aarde geoeffend, nimmer eevenredig aan de grootheid en de waardigheid en het gewicht des voorwerps , laat my i met alle myne bezoeteling, met alle de onreinheden , ook der heiligde verrichtingen, naar Jefus vluchten, vluchten tot dat zelfde bloed, waar op ik zag in het avondmaal, dat bloed, dat eenmaal enrcens vooral door hem , die oneindig meer dan Aaron is, in het binnenfte "heiligdom is ingevoerd , dat "daar ïui al agtticn ecuwen de grondflag- der verzoening is. Laat my fchuücn by hem, die de facramen ten met eene volmaaktheid, waar in ahveetendheid geen aasje gebreks zag , heeft waargenomen, ook om al het gebrek van myn nachtmaaihouden te bedekken voor Gods heilig oog. — Laat my mee Hbkia bidden : De Heer , die goed is, make:yer■zoening ook over my , die, ja^d.or de genade, geheel myn hart gericht had ,■ om den God myner «deren , en myn' God, te zoeken, inga* , helaas! niet,  Gisteren Nacht-maal. niet, niet naer de reinigheid des heiligdoms! Laat my bemoedigd worden door die gedachte: Toen ik aan het nachtmaal was, toen ik at en dronk , toen ik te rug zag naar de eeuwigheid, naar Adams val, naar Bethlehem, naar Gethfemane en naar Golgotha, teen ik opgetogen was, toen ik geloofde, toen ik lief had', toen alles uit myn oog verdween, behalven God in zyn' gekruisten Zoon, toen deed Jefus, aan 's Vaders rechtehand, verzoening over myn gebrek, en, naar die fchatting, was myn nachtmaalhoudcn welgevallig in het zonne- zuiver oog. Gisteren nachtmaal. Hebbe ik van de gekruiste liefde gelovige en ftatelyke gedachtenis mogen houden, laat my die gedachtenis be- waaren voor al myn leven. Niets zy my gemeenzamer dan de vertegenwoordiging van Jefus kruis; by myn opftaan , by myn nederliggen , in myn' voorfpoed, in myne bezwaren, in myne verzoekingen, in alles. Geen oogenblik zal er in myn leven zyn , waar in het niet aanmerkclyk te pas zal komen. Laat my, wanneer de eerzuchtige zyn' roem, de geldgierige zyn' fchat , de wellustige zyn. zinlyk vermaak bepeinst, laat my dan aan Jefus, het blQed van Gods Zoon, reinigt van alle zonde. Ner. gens wordt my die waarheid meer van naby, meer opzetlyk, vertegenwoordigd dan in de bediening van het nachtmaal. Daar ga ik dan, eer het biddag is, dat opfchrift des kruifes leezen : Het bloed van Jefus Kristus, Gods Zoon, reinigt van alle zonde. Is myn hart, tot nederzinkens toe, bezwaard onder de opgeftapelde de mateloze fchuld van myn ondankbaar, myn wederfpannig, myn hardnekkig vaderland ; zou ik wel zeggen : Hoe kan een heilig God , na zoo veel verdriets, zoo veele tergingen, gedragen te hebben, noch langer uitftel geeven? is er dan geen einde aan zyne lankmoedigheid? heeft Nederland alleen verlof, om ftraffeloos zyn' Verhoger te beleedigen? roept Nederlands God my niet toe: Bid niet meer voor dit volk! Buigt myne ziel zich in my neder onder alle die bedenkingen, laat my heeden, by het nachtmaal, het bloed van Gods Zoon befchouwen, zoo als het niet alleen dc toereikende ooraak is van alle aanneeming des zondaars by God, cn van alle vaderlyke fchuldvergeeving, zoo dikmaal* die immer nodig  «ERLANG BIDDAG. 145 nodig is, en in eene mate, als die immer nodig zyn kan , maar ook een genoegzame grondflag van Gods lankmoedigheid, verfchoning en zegen, over een geheel volk, een genoegzame grondflag van een' rykdom der lankmoedigheid, eene lankmoedigheid , die, ja, haare palen heeft, maar palen, die, noch door my , noch door eenig eindig wezen , kunnen bereekend worden. Laat my dan uit de befchouwing des bloeds van Gods Zoon , vertegenwoordigd in het nachtmaal, aanleiding neemen, om moed te fcheppen, aanleiding neemen, om met de fchuld van het geheele genootfehap, waar van ik , het zy alleen als mensh en ingezeeten, het zy teevens als een medeftander in Godsdienftige begrippen en belydenis, befchouwd, een ondeelige ben , om met de fchuld van dat genootfehap, hoe hoog die moge geklommen zyn, op te komen voor den troon des Gods van Nederland. Laat my, gefchraagd door zulk een' onderhand en met ccn oog op het Godlyk bloed van Gods eigen' Zoon, zoo wel de fchuldbelydenisfen als de voorbiddingen overneemen, die de Daniels, de Esraas, de Nehcmiasfen, en anderen, in vorige eeuwen, ook inde flegtfte tyden, voor den troon van Judaas hoogstK be-  I46 H E B E M NACHTMAAL, belecdigden God , ten behoeve van hun land en volk, ook met influiting van zich zei ven, ontboezemd hebben. Laat my,als ik van het nachtmaal zal zyn wedergekeerd, bezwangerd met het denkbeeld van Gods lydenden Zoon,op Nederlands biddag , met Abraham gaan ftaan voor 's Heeren aanzicht, met Mofes in de fcheure, om de grimmigheid af te keeren. Laat my dan met Daniël bidden in den naam van dien zelfden Heer, wien myne oogen aan het nachtmaal zagen. Laat my, met een' weerflag op de aan wy zing, die het nachtmaal deed, op den biddag roepen: o God van myn vaderland! God der heierfcharen! Keer tog weder! Aanfchouw uit den hemel, en zie, en bezoek deezen wynftok , en de ftam , die uwe rechtehand geplant heeft, en dat om den Zoon, dien gy u gefterkt hebt! Heeden nachtmaal, eerlang biddag. Heden ontvange ik de dierbare, de onfchatbare geleegenheid, om, eer het biddag is, myne bezondere zaken met God, myn' Vader, aftedoen in Jefus naam, en met myne perfoneele fshuld te komen tot het bloed der verzoening, en om voords, pntheeven van bet verwyt van eigene fchuld, en met  EERLANG BIDDAG. 147 met een gewïsfe, dat door 's Heilands bloed gereinigd is, de handen ruimer te krygen, en meer onbelemmerd , op den biddag , met de algemeene belangen te kunnen opkomen voor Gods troon. Zoo worde ik, in eenige mate, gelyk aan Israëls aartspriester, zoo als hy eerst met zyne eigene fchuld , cn daarna met de fchuld des volks, voor God verfchcen. — En , mag ik heden aan het nachtmaal de kenbare vergeeving van myne eigene fchuld, tot verwyding van myn hart, ontvangen, die gewaarwording zal geen inbreuk maken op de herhaling der gevoeligfte belydenis myner dwaasheeden ; neen I Het gevoel van vergeevende genade zal de belydenis cn uitvoeriger en oodmoediger doen zyn. Op Nederlands biddag zal myn hart van aandoening en fchaamte wegvloeien, wanneer ik denken zal: God vergeeft. Hy vergeeft geerne. En hy , zulk een , hy is het, tegen wien myn vaderland en ik zich zöo vergrecpen hebben. Heden wordt my de weg geopend , om my by den groten den eenigen Middelaar van God en der menfchen aan te melden by het avondmaal, hem te verzoeken, dat hy,door den verworven' Geest, my lecre bidden. Jofef gaf zynen broederen de K 2 woor-  143 Heden nachtmaal, woorden inden mond, die, zy voor Farao fpreekcn moesten. Ik zal myn' Heüand , myn' oudften broeder , aan hec nachtmaal , fmeken , dat hy my zegge wat en hoe ik bidden moete op Nederlands verbodsdag ; dat zyn Geest my, gelyk een kind, dat fpreken leert , attes voorzegge, en my naer God doe bidden, naer deszclfs wil, overeenkomftig deszelfs welbehagen; dat zyn Geest my inzien in alles geeve, verftand van kermen fchenke , pleitredenen aan de hand geeve , en, in eenige mate , op my ruste , als weleer op zyne Mofesfen en zyne Daniels. Aan het nachtmaal zal ik myn' Heiland vragen, weenende vragen , dat hy in het bidden voor myn vaderland voorga, den voortocht houde. Ik zal hem, dien oppergunfteling aan het hemelhof, dien Zoon van Gods welbehagen, by voorraad, den gantfehen bundel van d .nkzeggingen, belydenisfen en gebeeden, die, op den verbodsdag van myn vaderland , uit binnenkameren en heiligdommen plechtig zullen opgaan naar den troon, in handen geeven , met een aangedrongen verzoek: o Middelaar! wiens zoendood ik thans befpiegele, o Middelaar! zal ik, en zullen myne landgenoten, eerlang dc gebeden nederleggen op den gouden altaar, die * voor  IEUANG BIDDAG. 349 voor den troon uwes Vaders is, ei! doe er uw reukwerk by, en laat de rook daar van, met de gebeeden uwer vrienden en met de mynen, van uwe hand opgaan voor God! Laat my, eer het biddag is, met al de tederheid van een diepgevoelig hart, aan het nachtmaal, dc verlenging opmerken van Nederlands besten zegen, en cr'aanleiding uit neemen, — en, om op den biddag te danken met een bewoogen Hart, — en , om eenige bemoediging te ontleenen uit die gedachte : God woont noch onder ons; het gedenkmaal van Jefus liefde ftaat noch op den vaderlandfchen grond. Het is nog niet: Icabod ; de eere is wechgenomen. De bondkist is noch niet in der vreemden hand; en, om te guller voor God te belyden : Nederlands beste zegen is van overlang verbeurd; en, om den yver aan te wakkeren tot dat gebed: Heer! God van Nederland ! wat' ons ook ontmoete en wat ons ook ontvalle, blyf gy tog by ons! Blyf met alle uwe inftellingen ! De zuivere prediking van genade in het Godlyk zoenbloed van uw' eigen' Zoon wyke nooit uit Nederland ! De tafel des nachtmaals hebbe enbehoude een beftendig en onbelemmerd verblyfin myn vaderland ! Nooit ontbreeke het in Nederland K. 3 aan  ï5© Heden n a c h t m a a l, aan zulken, die, by de viering van deeze plechtigheid , in een' gekruisten Jefus den Heer der heerlykheid eerbiedigen met knielend geloof en bevende blydfchap ! Nooit ontbreke het myn vaderland aan wakkere en kloekzinnige verdedigers der eere van uwen Zoon, die immers ook uwe eere is! Hoe blyd ben ik! Nachtmaal eeven voor den biddag! Laat my dank- en bidftof aan het nachtmaal zamelen! — Nachtmaal! Hoe ryk zyn uwe leeringen! Hoe vruchtbaar de denkbeelden, die gy in my ver wekt! — Heilige Geest! Bewaar gy ze voor my! Weete ik weinig , wat er van het lot mynes vaderlands worden zal, zyn er welligt zware tyden , vermeerderde oordeelen , op handen , tyden , waar in elks hart in gevaar zal zyn om te bezwyken van ontzetting, ik zal heden, by het nachtmaal, voor my zclven fehuilplaats by God in Kristus zoeken. Ik zal ingaan in dien rotsheen der eeuwen. Ik zal een heil aanvaarden, dat onafhanklyk is van het lot mynes vaderlands. Ik zal gaan zitten in de fehuilplaats des Allerhooghen, om in de fchaduw des Almachtigen te vernachten. Ik zal tot den Heer zeggen: Gy zyt myne toevlucht en myn burgt, de God, op welken ik  EERLANG BIDDAG. 15* ik betrouwe. Ik zal, onder een geloovig zien op mynes Verlosfers kruis, hulp en raad en troost befpreken tegen den dag der benaauwdheid. Ik zal gehoorzaam zyn aan dat minzsam.bevel:o! myn volk! ga in uwe binncnitc kameren, cn verberg u een oogenblik , tot dat myne gramfchap zal zyn voorbygegaan. Ik zal myn & - ■-"i:t be' trouwen nederleggcnop dieonfehatbare verzekering: De Heer is goed. Hy ifl K« flwktt !1 d;lS dcr benaauwdheid. Hy kent ttUen, die pp hfiOJ b:trouwen. Hy zal een hoog vertrek zyn voor den verdrukten, een hoog vertrek in tyden van benaauwdheid. Laat my , in het uitzicht op een' naderenden biddag nachtmaal houdende, ftof tot treuren zamelen door de bedenking van al den hoon, die deezer eerwaardige plechtigheid en derzelver verhevencn infteller, ook in myn vaderland, zoo fchamperlyk wordt aangedaan; —- aangedaan door eene woeste verguizing , die alles aanrandt wat heilig is •, en wie, wie zal het wagen, proeven te noemen van die ftoutheid! toegebracht door eene kleenachting, eene koelheid, eene onverfchilligheid, die, fchoon vry van opzetlyken fchimp, evenwel der heilige plechtigheid grievenden fmaad befchikK4 -te»  Jf>2 Heden nachtmaal, te; berokkend door een verzuim, dat enke! groeide op den wortel , en der onverfchilligheid, en des weerzins , omtrent alle onderhandeling met God, op den wortel der afkeerigheid en van eene fchuldvergeeving voor rekening van Jefus bloed , en van de verbind ten is aan een' dienst, die heilig is, en die tot de involging der neigingen van het bedorven hart geene de minfte vryheid overlaat, aangedaan, zoo dikmaals de opzetlyke huichelaar, vermomd in het kleed van oodmoed en Godzaligheid, tot bedekking van verborgene gruwelen, ter nachtmaal treedt, om menlchen, ja, kon het zyn, God te bedriegen,hem vleiende met de lippen; . aangedaan door eene waarneeming , die zoo wel vernufteloos als harteloos is , daar hy, wien zelfs de kunde der waarheden, in de heilige plechtigheid vertegenwoordigd, geheel ontbreekt, een' dienst verricht, waar van de infteller van der Kristenen Godsdienst, met billyk misnoegen en eene gevoelige verontwaardiging , zegden moet: Breng uwen vorst dat offer! zal hy een welgevallen aan u hebben ? zal hy uw aanzicht aanneemen? aangedaan ook, helaas! door de eigene vrienden des inhellers der dierbare plechtigheid ; waar is die hoog-  IEB.LANG BIDDAG. 153 hoogfchatting, die opgenomenheid, dat verlangen , die gezetheid in het gebruik, dat vuur, die liefde, die famenitemming, die den Kristenen der aposteleeuwe zoo eigen waren, en die ook in myn vaderland hunne tyden van bloeiftand meer dan eens gehad hebben, en zelfs noch by dat geflacht van Gods vrienden in Nederland, dat nu, op weinigen ra , is uitgeftorven , aanmerklyk ja , glanfi'g geweesd zyn. En , helaas ! fteeke ik myne hand, ook in opzicht tot deeze bezmderheid, in myn' boezem , zy zal , terug getrokken , geheel melaatsen te voorfchyn komen. — Heb ik lust en voelc ik de verplichting, om ook met die fchuld des ongelyks, der dierbaarfte mftelling zoo mateloos aangedaan, op Nederlands biddag, voor Nederlands God te komen , en, by voorraad, hem te billyken, zoo hy de genadecafel wegruimde , laat my dan heeden , aan het nachtmaal, die bedroevende bedenking van naby befchouwen, diep bepeinzen, gevoelig betreuren; laat my, met dat bloedend hart , met dat weenend oog , van het nachtmaal wedergekeerd, my ten biddage fchikken. Heden nachtmaal, eerlang biddag. Dierbare geleegenheid voor Gods kinderen , om, eer het bid-  354 Heden nachtmaal, biddag is, plechtig te vergaderen, eene liefdcmaaltyd te houden, gefchillen , die er zyn mochten, af te doen, af tc doen onder een eenparig zien op des Verlosfers ftervende liefde en op den rykdom der vergeevendc genade, die op dien wortel groeit. 1 Laat my de treurige noodzaaklykheid tot zulke bevreedigingen beweenen met een' vloed van tranen! Veeier liefde bekoeld ! Ja, verbitteringen , verdenkingen, affchcidingen, partydig- heden! Zal deeze de toerusting zyn tot het vereenigd noodgefchrci op Nederlands verbodsdag? zal dit de weg zyn, om heilige handen eenparig 'op te heffen tot den God der vaderen , op tc heffen zonder toorn , zonder twisting ? Het nachtmaal levert dierbaare aanleiding, onfehatbaren aandrang, tedere beweegredenen, om vrede te maken, alle ongelyk gulhartig te vergeeven, de banden van broederliefde naauwer toetehalen, en om onderling de plechtigfte affpraak te maken tot het vereenigd zoeken van den God der vaderen. Laatmy,by het nachtmaal, door de befchouwing van Jefus bloed , worden aangemoedigd, om, op den biddag, by Nederlands God voor myn vaderland veel te vragen, alles te vragen, en myne begeerten in m au  EERLANG BIDDAG. 155 alles, door bidden en toeken, met dankzegging, by hem bekend te maken. — Milde handen! vrien- delyke oogen! Is er in myn land, is er in de kerk, is er by des Heeren volk, en is er by my eene 'aanmerklyke hervorming nodig, en zou ik welligt met een neerflagtig gemoed vragen: Hoe zal dat zyn? laat my denken: Wat, wat mag ik niet verwachten uit de handen van een' Geest, die door zulk een bloed, als ik hier befchouwe, door een Godlyk bloed , verworven is! ■ Laat dan , op den biddag, geene begeerte, die Gods eer en, in onderfchikking daar aan, het welzyn van kerk en vaderland bedoelt, te groot zyn in myne oogen. Laat my, op den biddag, veel vragen, alles vragen, ó! Ware ik heden een Johannes! Lag ik aan in Jefus fchoot! Dan viel ik op zyne borst. Dan zag ik hem aan met een tranend oog. Dan beval ik myn lieve vaderland aan myn' gekruisten Wereldheerfcher. Heden nachtmaal, eerlang biddag.