VERHANDELINGEN OVER DE NOODZAAKL YKHEID in het nut VAN HET GODVRUGTIG OVERDENKEN Ter aanleiding en verdere bevordering van het zelve, VOOROESTILÖ DOO* WILLIAM BATES, DD. Uit het Engelfch vertaald Te U T R E C H T, f A. van PADDENBURG, "j By 4 , en )■ Boekverkopers l j. Mi taw VLOTEN, j MDCCLXXXL   Bladz. I VERHANDELINGEN over h e t GODVRUCHTIG OVERDENKEN. PSALM CXIX. 97. hoe lief hebbe ik uwe wet, zï is myne betrachting den gantschen dag. INLEIDING. Het boek der Pfalmert word, door Calvinüs,' De ontleedkunde van de ziel, genoemd, waar in al haare inwendige werkingen openbaar gemaakt worden. In deezen Text word ons de werking van Davids geneegenbeid, en de bewec ging van zyn verltand voorgefteld. De werking van zyn geneegenheid met de woorden: Hoe lief bebbe ik uwe wet! De beweeging van zyn verftand: Zy is myne betrachting den gantfcben dag. Beftendige liefde werkt een aanhoudende Overdenking aan God's wet. Myn voorneemen is om myne reedeneering te bepaalen over het laatfte.gedeelte; te weeten, de betrachting, of Overdenking van David. En ik vermoede, dat Hy daarom een man naar, Gods herte geA noemd  4 INLEIDING. noemd word, om de Heemelfche gefteldheid en geaartheid van zynen geeft. In het onderzoeken van deezen pligtvan Overdenken, zal ik de volgende orde in acht neemen. I. De natuur en foorten van deezen pligt verklaaren. 11. De noodzaakelykheid daar van too~ nen. III. De tyd waar in denzelven moet betracht worden. IV. De heerlyke voordeelen, welke de ziel daer uit trekt. V. Zulke Reegelen voorfchryven, door welke men denzelven met meer vermaak en voorfpoed kunne vet richten ER*  Bladz. 3 EERSTE HOOFDSTUK. Aangaande de natuur van het Overdenken. Z$ is, of befpiegelende, of beoefenende. 'De laat* fte befchretven, en de befcbryving geopend.^ Het Toevallig Overdenken. De zonde, die 'er is in het venvaarloozen van deezen pligt, en het voordeel, dat 'er is in hel verrichten van denzelven. Opzetlyk Overdenken; dat is, of ree; gtlretht, of terug/ïaande. \, tt et Godvruchtig Overdenken is een JLjL pligt zoo zeldzaam en ongebruikelyk,' dat,, naar myn gedagte, alle Christenen deezen plï|t niet kennen, en dat dezelve maar van zeer weinigen uitgeöeffend word. En daarom, indien ik u zeide, dat dit een ongewoonen pligt is, zoo zoude zulks, misfchien, een onvolmaakte reede daar van": zyr. In het algemeen is het Overdenken een krachtige beweeging van het verftand, want het verftand ishetbeftierendvermoogen in deezen pligt. Enten einde ik u dezelve meer volleedig verkiaare, zal ik de foorten daarvan overvveegen. Zy is, of Be~ fpiegelende, of Beöeffenende. i. Het Befpiegelend Overdenken is: Wanneer 'er een ernftig onderzoek gefchied naar de eene, of andere, verborgene waarheid, wanneer de ziel ten doel heeft om zig zelve met de fchat» ten van kennis te verryken : En deeze wordbc.öctfenddoor veele reedelyke menfehen; ik bedoele zulke menfehen, wier verftand meer befchaafd en verlicht is, dan dat van het gemeene volk. Doch A 2 ia  4 Verhandelingen over het indien onze Overdenking alleen maar Befpiegelende is, dan heeft zy veel gelykheid met de zon in den winter, die wel fchynt, mair niet verwarmt. Daarom zal ik van deeze niet fpreeken. 2. Het Beoefenend Overdenken. Het einde van deeze is om de ziel te brengen tot eenen ernstigen afkeer van 1e zonde, om haar met den wd van God te vereenigen, en om denzelven haar te doen omhelzen/ Deeze dan is het Overdenken over welke ik voorneemens zy te handelen, en dezelve isgeiyk een gloeiende kool om de ziel te verwarmen. Ik zal ze u op deeze wyze befchryven. Het Overdenken , is eene ernflige verrichting van het verftand, zvaar door ónze gedagten bepaald worden tot de befchouwing van Geistlyke dingen om dezelve te beoefenen. Laat ons de byzondere deden van deeze befchrvving openen. Eerft komt ons voor de daad. Het Overdenken is een ernstige verrichting van het verstand. En in dit opzigt is het Overdenken een inwendige verborgenen pligt. De ziel begeeft zigzelven in haare eenzaamheid, en neemt affcheid van de weereld. Zy is eene pligt ,onzigtbaar voor het oog van de menfchen: En daarom hebben aardsgezinde menfchen geenenluft in denzelven. Zyis eeneoeffeningvan het verftand: Een pligt waar in wy met het fchuim van de zienlyke dingen niet verkeeren, en dit is een andere reede, die deezen pligt voor de lieden van de weereld zoo moeielyk maakt. Gy moogt dit als eenen reegel omtrent alle pligten aanmerken: Naar maat e een pligt geejllyk is, naar die maate vermindert ook de Jmaak van  Godvruchtig Overdenken. . 5 van vleefchlyke menfchen in deazehett.En davom willen zy Hevcr het V/oord boor en, dan in hun huisgezin bidden; liever Maden, dan Overdenken. En wat is de reede? Om dat Overdenken een geeftlyter pligt is dan de twee andere. Ja verder, om dat Overdenken een verrichting is van het verftand, daarom is zy een van de eedelfte werken., die een Chriften kan uitvoeren. De reede zit dan in haaren Troon. Wanneer de ziel Overdenkt, dan brengt zy de reedelykfte daaden voort, en is het meeste gelyk aan God; Dit is dan ae daad. Ten tweede, dehoedaanigheid van deeze waar door m gedagten bepaald worden. 'Lr is een groote onbeftaanbaarheid in de gedagten der menfchen; maar het Overdenken bindt en hecht dezelve aan een geeftlyk voorwerp. De ziel gebiedt dan zigzelve, en e fcht, dat haare gedagten, die anders zeer vliegende en ligt zyn, op haar 'voorwerp bepaald worden. Deeze Pligt is om die zelfde reede zeer voordeelt Gv weet, dat een hof. die door een ftortende regenvlaag bevogtigd word, onzeekerder is m de voortbrenging van zyne vruchten, dan wanneer hy door een blyvende rivier bewaterd word. Dus wanneer onze gedagten zomtyds «g beoaalen tot goede dingen, maar er terftond weer Sn ; wanneer zy heilige dingen?, als m het voorbygaan maar eeventjes aanroeren, dan ontvanger de ziel, die vrucht niet van, als wanneer de gedagten op dezelve gevclhgt blyven. Wy konnen door de itraalen van de zou wel verwarmd worden, maar zy zullen ons met branden, Ten w^r zy in een brandglas zamengetrokken w erden Dus konnen eenige geringe gedagten vucrucn. ^ ^ ^ van  fi Verhandelingen ever het van de Heemelfche dingen ons eem'gzins verwarmen,- maar zuilen de ziel nooit in vlam zetten ten waare zy door gezette Overdenking op dezelve liaan. Daarom zegt ons David, (dien man, die in deezen pligt zoo uitmuntte') dat zyn herte vafte was(*), en het zelfde zegt'Hy aangaande een deugdzaam menfeh. Ten derde. Overweeg het voorwerp van zulk een Godvruchtig Overdenken. Onze gedagten zyn bepaald tot de befchoinving van geestlyke dingen. ■Allegeefllyke waarheeden hebben wat zinnebeeldigs voor een begenadigd herte, en zullen eenig voordeel aan de ziel toebrengen; maar 'er zyn eenige tyzondere waarheeden, welke van meer nuttigheid voor de ziel konnen zyn. Ik zal 'er twee, of drie, te berde brengen. De Overdenking bepaalt zig op de vreugde en heerlykbeidvm den Heemel op dat de ziel mag reikhalzen en zugtcn naar dezelve. Zy bepaalt zig op de vuile natuur der zonde, op dat de ziel dezelve voor eeuwig mag verhaten en verfoeien, Zy bepaalt zig op den worm, die nooit fterft, en op het vuur, dat nooit imgeblufchtword, om dat een Chriftenaltyd trachten moet om de zonde te ontvlieden, en het he}fche vuur te ontgaan. Op zulke onderwerpen, als deeze, is de Overdenking van een Chriilen gevefHgd. Ten vierde. Overweeg het einde van het 0verdenken. Het is om te beoeffenen. 'Er zyn veele menfchen, die met hunne gedagten over eenen bloemhof; ik verftaa 'er door over veelegeeitJyke voorwerpen, vliegen,en zy verzamelen geenen hooning, zy brengen hunne ziel geenen vrucht aan;- W P/Hm t Qm ?,  Godvruchtig Overdenken. 7 fl«k maar dit paft een Chriften niet. En daarom word dit Godvruchtig Overdenken dusbeichreeven. Dat het boek deezertvet niet wykeva» uxven monde maar overlegt het dag en nacht, op dat gy waarneemt te doen naa alles, dat daar tn ge/cbrse- i „en if(*X Het einde daar van is om waar te.neeïnen tot gebruik en voordeel. Dus hebben wy m het boek van Job eene uitdrukking, die hier op zeer toepasfelyk is: CO ^ dit > ™y hebben het doorzoJ, het is al zoo: Hoort het, en bemerkt gy hm voor u. 'Er zyn menfchen, die de dingen kennen om ze te kennen; andere kennen le om gekend te worden, datzy ze kennen;maar i zv die ze Godvruchtig Overdenken trekken de kracht uit een voorwerp tot hun eigen byzonder voor-deel (§). U (HÓt zal, misfehicn, niet ondienftig zyn dat 7ommi^", êkt Hy, „ kennen om te kennen. Zv ftcllcn z g geen ander cindo voor beleven de k«v " S Zy kennen niets ten goede voor anderen, nog '< st'hun eigen befte. Het gaat met hunne kennis al. £Ö£m en eere. Geldzugtige verzamelen fchat" ! o n rvk te zyn, en hebben hutten dat geen ander " SS Sgen haakennaa eereen aanzien ea A4  8 Verhandelingen over het i Dit beoefenend Overdenken , nu , is of Toevallig,, of Opzettelyk. A Toevallige Overdenkingen, die gefchieden wanneer de ziel ieder voorwerp vergeefïlykt wanneer het verftand is gelyk een Difteleerhehn, zoo dat het uit elke zaak, die het ziet en bdchouwt het nut dat daar in voor de ziel ligt, t. ekt Dit is diegeeftlyke Scheikunde, welke alle meraalenin goud veranderd. Onze hooggepreezene Zaligmaaker was hier in een allexuitmuiiteridft Voorbeeld hy trok geeftlyke dingen uit natuurlyke voorwerpen. Daarom is het Euangcli vol van gclykenis- Een Chriften behoorde zig te bevlyigen om te „ kennis tot kennis: Ma* wat doen zy met al hun ken. „ nis? bet is alleen om te wecten. Maar zoo te wee„ ten, ts met m zyn beste te ■westen: en dus te kennen „ enkclyk om te kennen, is niet beeter dan niet te kennen" 2. „ Andere kennen, om bekend te worden, dat zv „ kennen; en hun oogmerk is, dat andere w.'eten mng„ ten, dat zy mannen zyn van kennis, geleerdheid, beleè, „ zenkeid, van groofe bekwaamheid en cenftudiê vfëC „ ke geen paal, nog perk heeft: Eeven gelyk zommigè „ Geldzugtige en eerzugtige onvcrzadclyk naa rykdom „ en eere trachten, enkel om daar voor geacht en ge„ roemd te zyn. Dcch zulk een weeten, enkel om daar voor ., hek end te -zyn, is jlimmer dan niet te weeten". 3. „ Maar de rechte wyze van kennen en weeten is „ zoo te kennen, dat ook andere mogen kennen; dat is' „ datwy zelve onze kennis mogen bcoeffencn. Dit zyiï „ de rechte cn waave oogmerken en einden der kennis„ fe, die aan anderen meededeelen , en ook daar aange„ hoor^arncn. Hetgrootftc einde van weetenfebap moeft „ zyr. or.ze eigene bevordering en toeneeming in heihV„ maakmg. Wy moetende dingen bemerken, of kennen « voor f1' datis> ke™cn tot onzen befte; zoo dat wy „ voordeel doen met onze kennis. En dit is alken 4e lr gvede kennis".}  Godvruchtig Overdenken., 9 te zien, alle dingen. Teder rivier zoude hem tot de fontein lyden. Alle dingen hier beneeden zouden hem zyn nis een ladder om zyne ziel tol God te doen opklimmen. Ik zal van deeze Toevallige Overdenkingen wat meer byzonder fpreeken, om dat zy van zulk eene groote nuttigheid zyn, en om dat hy, die dezelve verzuimt, i God onteert, a Zyn eigen ziel benaadeelt; S Het fchepzel vervvaarlooft: Ik fpreeke nu van zulke Overdenkingen, welke veroirzaakt konnen worden door die vcrlcheidenheid van voorwerpen, die wy voor ons hebben. i. Hy, die dezelve verzuimt, doet God oneere aan. Het fchepzel is tot dat einde, op dat God eene fchattingvan eere en lof hebben en ontvangen mag: En daarom heeft God in het iighaam van den menfeh een reedelyke ziel ingcitort, op dat de menfeh een veritandig ichepzel zyn zoude , en waardoor Hy hem bekwaam maakte om te Overdenken. Deeze pligt verbindt alle reedelyke weezens. Zie Job. XXXVÏjI. 7. Alvyaar da Heere aangaande het werk der fchepping ipreekt: toen de Morgenfierren zamen vrolyk zongen. Gelyk vogelen zingen by het aanbresken van den dageraad; zoo zongen de Engelen te zamen in den rnorgenttond van ,de weereld; en God verwacht zulks van den menfeh, om dat Hy hem een reedelyke ziel gegeeven heeft. Onze vyf zinnen zyn zoo veele deuren door welke de uiterlyke voorwerpen tot ons ingevoerd worden, en de ziel neemt kennis van dezelve. Ja tot dit zelve einde fchiep God den meufch op den laatlten dag van de fchepping Toen Hy een Gaftmaal bereid hadde, leide Hy den menfeh in als Galt op hetzelve, A 5 en  Mo Verhandelingen over het en toen Hy een Paleis gemaakt hadde bragt Ky den menfeh voort om in hetzelve te woonen; en waarom anders gefchiedde zulks, dan om dathy den Schepper verheerlyken zoude? Wanneer God den Heemel met Sterren en de aarde met bloemen verlierd hadde; fchiep Hy den menfeh om Hem van alles den lof te geeven. De eerfte Sabbath wierd tot dat einde ingelteld, op dat de menfchen God plegtig loven zouden voor de fchepping van de weereld. 2. Hy benaadeelt zyn eigene ziel. Hy, die de fchepzelen gebruikt en door dezelve niet leert, berooft zigzelven van het befte gedeelte van dat gene, het welk hy uit dezelve genieten zoude. De fchepzelen zyn maar aflchaduuwingen van de oneindige Majefteit, die hierboven is. Zal nu iemand zig wel met gefchilderde fpyzen willen voeden? Zult gy uzelven vergenoegen met de bloote genieting van het fchepzel; en niet tot God opklimmen ? Hy heeft u de fchepzelen daar toe gegeeven, op dat zy werktuigen zouden zyn onf uwe ziel tot God op te heffen. 3. Hy verwaarloojl het fchepzel. 'Er is niets binnen den gardchen knng der natuur, of het is van eenig nut om onze ziel tot God op te heffen. Van de zon, tot den fleen : van den ceder, tot de violet; elk ichepzel heeft een Item om ons het een, of ander, aangaande God te leeren. Deeze geheele weereld is eene lchool voor den menfch. Alle de fchepzelen roepen ons toe: 'Er is eent God. Indien wy nu naalaaten dit gebruik daar van te vmaaken door ons Overdenken, dan. verwaarloozen wy het fchepzel. De geheele fchepping is een welluidend inftrument, en de menlch moet daar op fpeelcn. Maar indien wy onze gedagten door  Godvruchtig Overdenken. I* door het Overdenken niet toe God opheffen, dan zva wv naalaatig.— Dan ik wil hier van niet aftoppen, zonder de voordeden op te tellen welke de ziel daar door verkrygen kan. (i) Dit zal de ziel gefchikt en bekwaam maaken om zig over God te bewonderen en om Hem te loven. Van waar, Komt het toch,dat de menfchen zig eerder over de uitwerkingen van konft verwonderen, dan over de werken van God inde natuur? Immers daar van; dat zy dezelve niet Overdenken. Zoo dat veele menfchen God lager {tellen, dan een fchilder, of beeldhouwer. Lof en verwondering volgt het verftand op een voortreffelyk voorwerp. 'Wanneer gy dan bet boek van de fchepping leeft, zult gy reede hebben om den Maakcr daai van te loven. Wanneer gy uwe oogen opwaarts {laat en de zon aanschouwt. 01 overdenkt en {preekt: Die glansryke zon is maar een fchaaduuw van God. Het is God, die dat heerlyk verüerdt Heemel gewelt boven ons hooid heeft uitgebreid. Wanneer gy uwe oogen neederwaarts (laat en het zeer groote lighaam van de aarde befchouwt, en bedenkt hoe dezelve hangt in de lucht, een ding te magteloos om een veder te onderichraagen; en hoe dezelve op de almagt van God gegrond is. Wanneer gy de zeer groote verzameling van wateren in de zee befchouwt, hoe zulk een woedend element door het zand, zulk een zwak ding, bepaald en bedwongen word ; hoe zoude ook dit uw leeren uw over des Heeren almagt te verwonderen? Hy, die dus, by weege van Overdenking, niet de Ichepzelen wil verkeeren, zal zig over de onnaafpeutiyke wyshcid, de pnuitfpreekelyke goedheid, en de oneindigemagc van God verwonderen. (a) Ge-  J 2 Verhandelingen over het (2) Gelyk de ziel daar door zal zyn bereid om God te loven, zoo zal zy daar door ook opgewekt worden om Hem te danken. Het .onderfcheid nu tullchen loven en danken beftaat hier in : Als ik eene zaak love, dan eerbiedig ik de waarde van dezelve: Als ik voor eene zaak dankbaar ben dan erkenne ik myn belang in dezelve. Wanneer nu iemand deeze groote weereld befchouwt, en bedenkt hoe alle dingen hier beneeden gelchapen wierden tot eere van God en tot dienft van den menfeh, dit zal ons tot dankbaarheid aan God opwekken , en onze liefde tot Hem brandende maaken. Wek is de reede toch waarom wy dankbaarder zyn voor kleine beleefdheeden, die wy van menfchen ontvangen, dan voorde groote weLdaaden van God? Is het niet om datwynaalaaten om dezelve te Overdenken ? (3) Deeze Toevallige Overdenkingen omtrent het fchepzel buiten ons, zal een heerlykengrond voor ons geloof en vertrouwen op God zyn. Onze Heere Jejus wil, dat zyne Discipelen daaronj zullen gelooven: Aanmerkt, zegt Hy, de leliën des velds, hoezy ziasfen, zy arbeiden niet, nog/pinnen met, nochthans zyn zy met veelmeer heerlykheid bekleed, dan Salomon. Ziet gynietdemuschhens ? niet een van dezelve valt 'er op de aarde zonder de Voorzienigheid, en gy gaatveele nuischkens te boven (*). Wanneer een Quilten dus denkt God is de groote Heer van het huisgezin van Heemel en aarde; Hy verzorgt alle zyne lchepzelen van het noodig onderhoudt, en indien God zorgt, voor zulke dingen , die minder zyn , dan ik, hoe veel meer zal Hy voor my zorgen: Want het is Chris- ■ (*) Mattk VI. zie ook Hotfdft. X.  Godvruchtig Over denken. n C/^drangreede: Gy gaat veele muschkenste *°7;)JDeeze Toevallig, Overdenkingen^ een Middel zyn om het 9^f^^S^ S»dfe "edaoten. Cielyk 'er in de natuurden Va- ILX 0«r*ft#lM*>vft opvullen, dan zullen de^dete en zondTge gedagten 'er ung^orpea worden Och! wat is het een zeldzaame gefteldheid S een Chriften zig geftaadig naar om hoowv Wanneer hy is gelyk de ftraalen van de fcJfïy S de Sdefn/aar het Lighaam g T L is vaft in het Firmament. Dus is het met ImChren'wanneerhy metde weereld verkeert, maar God gemet. „ zuUea ons tot gioorzaamherdfan God opwekKen Wannir ev dus by u zelve overweegt, dat gy ooor ï middelen van zyne Voorzienigheid onderhoudenword zult gy daar door aangemoedigd worden om Hem te dienen. Een Heer verwacht dienft den wüutm onderhoudt. Si EsPS' bellet? dit gy altoos ten kofc van e genade onderhouden word, en dat d het goed dat gy ontvangt, de vrucht van God s ïoeSenheid is; ja d°at alle fchepzelen volgens S a oosduurende' wet God gehoorzaam Zyn du zal u ook tot gehoorzaamheid aan Hem op- W;Deezon houdt altyd zynen weg, zonder k  14 Ferandelingen over hit dwalen, of te veranderen. Al de fchepzelen hier beneeden, zullen, offchoon ftrydig teegerï hunne natuur, den wil van God moeten gehoorzaamen. Zulke en diergelyke Overdenkingen zul* len uwe gehoorzaamheid verleevendigen. In een woord, Toevallige Overdenkingen brengen ons een groot voordeel aan: De weereld. het huis van den menfeh, word tot een Tempel van God gemaakt. En dan worden alle fchepzelen gebruikt overeenkomftig het oogmerk en einde waar toe zy gelchapen wierden, wanneer alle deeze ftraalen van goedheid, welke van den Vader der Lichten atlchynen,op IJemweederom te ruggekaatftworden. Dan wy zeiden ook, dat'er is. 13. Eene Opzettelyk. Overdenken. En deeze is tweeleedig: Zy is of Regelrecht, of Te rugJlaande. b i Regelrecht: Wanneer het verftand zigzelven bepaald op deeze, of gene waarheid, en daaruit zulke voorrieden trekt, welke op zi<*zelven nuttig- ■kounen zyn. Wy leezen van f/aac, dat Hy{) uitging in heiveld om te Overdenken. Het grondwoord, dat de Engelfche overzetteren door tomeaitate (overdenken) [en deNederduitfchen dooris] vertaald hebben, beteekent eigenlyk ten gejprek met de -waarheid houden. Wanneer 5 een onderlinge en weederzydfche reedeneerinjr is tuslchen de waarheid en de ziel; wanneer de ziel de wet van God Overdenkt, het gebod van God voor zig neemt, en daar teegen fpreekt, en het gebod van God tot de ziel fpreekt, dan is 'er eene onderlinge gefprekhouding. Daarom word .<* gezegd: De -wet zal met u fpreeken Zy zal (*) Ccn. XXIV. 63.  Godvruchtig Overdenken. *5 zal ft onderrichten, hoe gy uwleevenmoet beflie- Ien'2 TerugflaandeOverdenkingen. Dezelve zyn wanneer 'er een plegtige reedeneermg tusfchen de ziel van den mensch, en den mensch zeiven is. Wanneer'er een zaraenfpreeking, of alleenfpraak, een ftille onderhandeling tusfchen den mensch en zvn eigen gemoed is, enhy zigzelven afvraagt m Ske betrekking hy ftaat, of hy met God verZend is, of niet? Èn zigzelven leerzaame vraagen aangaande zynen eeuwigen ftaat doet. LTWEE4  l6 Verhandelingen over hei TWEEDE HOOFDSTUK. Aangaande de noodzaakelykheidvan het Overden: ken. Opzettelyke Overdenkingen geboden. Ver0 bindermgen van dezelve; ah onbekwaamheid; meenigte van beezigbteden; en vleefchlyke begeerlykheedeu, overzuoogen, De pligt aangedrongen. 11 T~^V" Wy Zyn thans S'ekomen aan de tweede \_J hoofdzaak; De noodzaakelykheidvan dit Opzettelyk Overdenken. Het is geene zaak die van het eigen goeddunken afhangt, maarzy is noodzaakelyk, God gebied ze. Hy zegt tot Jo■jua; Gy zult het boek der wet Overdenken dagen nacht op dat gy "waarneemt te doen naa alles dat daar in gefchreeven is (*). Jofua was een Vorst van I/raêl, hadde ontelbaare beezigheeden, en nochthans, nietteegendaande zulk eene veelheid'van werk, zeide God tot Hem: Gy zult overdenken. En alzoo zegt de HEEliE der Heirfchaaren: fielt uzv herte op uwe zveegen (f). Het is eenen pligt, die onder een volfbrekt gebod valt: en dit gebod van God fnydt alle de iedele verfchooningen van vleeschlyke menfchen af, en alle zoodaamge verhinderingen, welke hun van deezen phgt aftrekken. Ik zal 'er vier noemen, welke alle door dit gebod van God worden afgefnee^ den A. Zommige wenden hunne onbekwaamheid tot <*) Jof. I. 8. (f) Hag. I. s„  Godvruchtig Overdenken |£ tot deezen pligt voor, om dat zy beide de gefteldheid en de ftoffe misten; zy konnen hunne gedagten niet bepaalen tot een voorwerp,en hunne zielen zyn zoo dor en onvrugtbaar, dat zy geen geeftlyke voorwerpen hebben, om over te reedeneeren. Ter beantwoording hier van, merk op devolgende zaaken. i De onbekwaamheid van den mensch ontflaat hem niet van zynen pligt. Offchooti gy u kracht verloorcn hebt, nochthans heeft God zyn recht niet verboren. Hy gebiedt u uwen pligt te doen, en zal het in dien grooten dag een genoegzaafne pleitrede voor u zyn, dat gy dezelve niet konde doen? a Deeze uwe ongefchiktheid komt voort uit uwe verdöryendheid van geeft. Uw herte is aardsch en vleeschgezind, en daarom kondt gy geeftlyke dingen niet Overdenken. Indien'er maar liefde in uwe ziel was,zoo zoude deeze uw herte aan heilige voorwerpen vasthechten. Och hoe lief hebbe ik uwe wet, zy is myne betragting 'den gantfchen dag, (zeide David in onzen Text.) Denkt gy dat de eene zonde ter verfchooning van een andere dienen zal ? Gy kondt met Overdenken; en wat is 'er de reede van? ümdat gy een aardsch gezind herte hebt. Ja 3 Uwe onbekwaamheid bewyst, dat gy u fchuldig gemaakt hebt aan verzuim van dezen pligt; gy zyt ongefchikt om dat gy denzelven verzuimd hebt. Wy konnen in de natuur zien, dat zeer wilde beesten door de gewoonte tam gemaakt], en door het gebruik handelbaar worden. Een klein kind zal een beest leiden, wanneer het beeft aan het kind gewend is; zoo ookgy, indien gy gewoon waart uwe gedagten, die zeer vliegende en ongereegeld zyn, tot reekenfehap te roepen, indien gy dezelB ve  2§ Verhandelingen over het ve eene wet ftelde, en voor u nam God indeezen pligt te dienen, zulks zoude uwe gedagten tot eenige beftendigheid brengen. B. Meenigte van heezigheeden. En dit is de gevvoone uitvlugt tecgen deeze en alle andere pligten. 'Er zynveelen, dieuzullen zeggen, dat zy zoo afgemat zyn door de beezigheeden van deeze weereld, dat zygeenentyd tot deezen pligt, plegüa; en ernltig konnen belteeden. Maar wy antwoorden. 1 Bedenk, dat de pligten van den Godsdienfi; geen geringe zaaken zyn om in een leedig uur verricht te worden. Zullen die dingen, welke de byzonderfte verrichtingen van uw leeven zyn, voor uwe aardfche beezigheeden moeten wyken ? Ondèrltel, dat gy een landman dus hoorde fpreeken: Ik hebbe zoo veel werk, dat ik nog ploegen, nog zaaijen kan: zoudt gy dien man niet voor uitzinnig aanzien? Maar is het geen bewys van een noch grootere uitzinnigheid, dat iemand dus fpreekt: Ik hebbe zoo veel beezigheeden, dat ik die dingen, welke de eeuwigheid betreffen, niet bepeinzen, of Overdenken,km. Ik hebbe u té vooren gezegd, dat zelf een Vorlt op ontflag van deezen pligt niet kan pleiten, offchoon zyne beezigheeden zeer talryk zyn. Ja 2 Een veelheid van werk is 'er zoo ver af van u van deezen pligt te oritflaan, dat zulks u tot dezelve krachtig aanzet. Want reedeneer dus: Indien myne beezigheeden veel en verfcheiden zyn, dan is het my vooral nuttig de wet van God te Overdenken, op dat ik my daar in met een goede en geruste confeientie mag gedraagen: en daarom wendt dit niet voor, want het zal u in dien grooten dag niets het mjnfte baaten. C,  Godvruchtig Ovtrdenketi* tp. C. Veel minder kan geeftlyke luiheid ons ee* ftigzins ontdaan van deizen pligt: En waarlyk deeze zonde is de voornaame oirzaak, waarom de menfchen dezelve niet verrichten. Iedele menfchen rusten op het bed van zorgloosheid, eeven als of de genade uit de wolken zoude druipen als of de zaligheid door eenige formulier gebeden te verkrygen waare. Dit is de gefteldbeid van weereldlche menfchen; maar dit zal u nimmer van deezen pligt verfchoonen. Indien gy maar bedenkt, dat de Heemcl den loon van de overwinning is: De geweldenaars neemen dezelv» door geweld^. Indien de pligt zweet en moeite koftzoohernnneru, dat 'er eene kroon is, welke tot belooning van dezelve beloofd word. Welgelukzalig is den man, die de wet desHEEREN Overdenkt (+). 'Er is een gelukzalige eeuwigheid, welke zyn deel zal zyn; en overweeg dit hoeveel menfchen van de weereld de bloem van hunnen tyd de kracht van hunne vermoogens, en de fterkte van hunne lighaamen, in den dienft der zonde verfpillen, Zy arbeiden zoo onvermoeid, als laftdieren, in den dienft der zonden; en zullen zy meer vaR hunne kracht en tyd befteeden in dat werk het welk, het allerfchandelykft is, en daar hunne bezoldmg de eeuwige dood is, dan gy zult doen in, het werk van God. D. Vleeschlyk vermaak is eene andere verhin-» dering van deezen jpligt. De vermaaklykheeden van deeze weereld ontftellen onze zielen, en makken onze lighaamen tot de pligten van Overdenking onbekwaam. Een wellustig mensch is frelvk water, het welk een vloeibaar element, 40 Ba (*) Mwk* XI» » Ct) PJV» L z-  *© Verhandelingen over het •n dikwyls in bevveeging is. Wie kan een zeegel op water drukken. Nu wanneer u ziel doorweekt is in wellusten, dan word zy vloeibaar, enaltydzig beweegende en loopende van het eene op het andere , en dit maakt u onbekwaam. Och! gedenkt dit, de zoetigheid van den Godsdienft is ongel yklyk meer waardig dan alle de vermaaklykheeden van de zinnen. Indien een Chriften deezen pligt van Overdenken maar wilde beoeffenen en hy opmerkte, welke groote winften van genade enblydfchap dezelve voortbragt: Ik zoude geen bewyzen noodig hebben om dezelve op hem aan te dringen. Gy hebt de natuur van het Overdenken gehoord, en dat het een pligt is, die ons alle verbind. Och! dat ik u konde overreeden tot eene ernftige en gemoedelyke waarneeming van denzelven. Och! dat gy eiken dag eenigen lyd tot eene gezette Overdenking van het Woord mogte afzonderen. Bellarminus heeft voor zyn boek deeze woorden: De verheffing van het gemoed tot God! fchryvende aan een Groot Man, zegt Hy hem: Het voor geeven van tydlyke beezigheeden en diergelyke, kan hem van deezen pligt niet verfchoonen ; want niemand kan immers zeggen • tk hebbe zoo veel werk, dat ik niet kan eeten, of fiaapen; vergun veel meer uwe ziel, welke u voornaamfle deel is, eiken dag eenige verkwikking. WTees geduurig beezig in Toevallige Overdenkingen , verhef door dezelve uwe ziel tot God en gedenk, dat de Heilige Schrift eene uitlegging op het boek der fchepping is. Zondert ook ee-. nigen tyd af tot Plegtige Overdenkingen. Wat is de reede anders, dat de bediening van het Woord en de Bondzeegelen zoo onvruchtbaar zyn, dan dat da  Godvruchtig Overdenken: %u de menfchen niet Overdenken? Is onze traage vordering op den weg van kennis, Godvrucht en deugd niet daar aan toe te fchryven, om dat wy niet Of verdenken? Waarom worden wy zoo dikwyls overwonnen van de zonde; is het met om dat wy zoo naataatig zyn in het Godvruchtig Overdenken f De *roote reede waarom zommigen teruggaan en andere geen fnellen voortgang maaken, is, om dat zy niet ernftiglyk, aanhoudende en gemoedelyk eiken dag een weinig tyd aan deezen pligt beftceden. B 3 DEtR-  '&% Verhandelingen over hel DERDE HOOFDSTUK. 'Aangaande den tyd tot het Godvruchtig Overdenken. Het meemgvuldig doen van deezen pligt aangedrongen door tzvee beweegreedenen. De ftandvastigheid in dezelve. De gepaste tyden daar toe zyn: De morgenflond, de avond, de wacht, en den dag des Heer en. III. "TV tyd tot deezen pligt: 'Er zyn \_Jt drie dingen, die ik u met opzi'gt tot den zeiven zal voorftellen, 1. Het meenigvuldig doen van deezen pügt 2. De ftar.dvaftigheid in denzelven. 3. De tyden wanneer wy onze Overdenkingen tot het meefte voordeel onzer zielen konnen uitftrekken. Voor eerst. Belangende het meenigvuldig 'doen In het algemeen moet gy weeten, dat de Heilige Schrift niet ftelliglyk bepaald eenige gezette tyden in welke wy verpligt zyn te Overdenken. Geeftlyke voorzigtigheid en Godvruchtige getnoeds aandoeningen zullen ons reegelen aan de hand geeven, hoe dikwyls wy ons tot het doen van deezen heiligen pligt afzonderen moeten. De heilige Schrift preekt daar van in algemeene bewoordingen  Godvruchtig Overdenken. *J f«\ David zegt ons, dat een Godzalig mensck des' HE EREN wet Overdenkt dag en nacht. En wat belangt zyn eigen gewoonte; olfdioon llv den last der regeermg van een Komngryk droe* en Hy zig in de vermaaklykheeden van het Hof konde verlustigen, nochthans zegt Hy;zy U myne Overdenking den gan^chen dag \ het welk de aanhoudende geneigdheid van zyne ziel tot deezen pligt te kennen geeft; als meede, dat Hy doorgaans gewoon was eenig deel van eiken dag tot de uitoefening van denzelven af te zonderen. 'Er zyn twee dingen, welke u behoorden op te wekken tot de geduurige uitoeffening van deezen pligt. . i Door het meemgvukug doen, zult gy uwe gedagten buigzaamer maaken tot de volbrenging van'deezen phgt. Uwe ziel zal meer gewend en gefchikt worden tot de uitvoering van denzelven. Wanneer wy dikwyls ons tot deezen pligt begeeven, zullen onze gedagten meerbeftendig, enwy zullen meer bekwaam en ryp gemaakt worden tot de uitoeffening van denzelven. Daar iateegendeel iemand, die hier in op den duur naalaadg is, bevinden zal, dat het Overdenken eerst onaangenaam, dan onnoodig, en eindelyk lastig en verdrietig is, en dit komt voort uit de ongewoonheid. - , , 2 Deeze pligt nu en dan eens te verrichten zal de heilzaame uitwerking daar van verhinderen. Wanneer wy in de verrichting van denzelven zeer fpaarzaam zyn, zullen wy het voordeel van onze voorgaande Godvruchtige Overdenkingen verliezen , en uwe ziel dor en geeftloos maaken B 4 Ia (*) Pfalm I. 2. dl. IV. 2. Efef. VI. ij.  '24 F'-rhanddingen over het Indien de vogel haar nest een langen tyd verlaat dan zulleri deeyeren koud en tot öSvoortbrengrajï OOgefehikcworden; maar wanneer zygeftaadil op haare eyeeen blyft broeden, dan brengt zy iongen voort. Dus wanneer wy onze Godsdienft plinten een langen tyd naalaaten, verkoelen onze geneegenheeden, ja zy worden koud, en allengskens ongelchikt om onze zielen heiligheid en trooftaante brengen. Maar wanneer wy in dit werk ftandvastig zyn, dan zullen wy het voordeel daar van genieten. b Ten tweeoe. Belangende de uitoeffening van deezen phgt. Hoe lang moeten wy in denzelven beezig zyn ? Ik antwoorder zoo lang doorgaans, tot dat gy gewaar word, dat uwe ziel een bevindelyke weldaad ontvangen heeft. De menfchlyke natuur heeft met veel fmaak in deezen pligt, en wy worden dezelve al ras moede. Onze gedagten zyn als een vogel in haar kouwe, zy vliegt des te meer om dat zy daar in gefloten is. Onze gedagten zyn geneigd af te zwerven , wanneer wy ze tot zulk eenen pligt als deezen is, bepaalen. Gy weet als wy vuur in nat hout leggen, dat het eenigen tyd moet liggen, eer net brand. Maar wanneer men daar in blaast, komt 'er eerft rook, en dan wat yonkcH ie voorfchyn, en houdt men aan met folaazefi, dan ziet men eindelyk de vlam, en men warmt 'er zig by, of het dient tot een ander einde. Dus is het met den pligt van het Godvruchtig Overdenken. Wanneer jft begint te Overdenken op Geeftlyke dingen, verwekt gy eerft een fook van weinig zugtingen naar God; daarin aanhoudende, verwekt gy eenige vonken van IieeWetfche begeerten^ maar eindelyk komt 'er eene vlam  Godvruchtig Overdenken 25 vlam van heilige geneegenheeden, die op gaat tot God. Dan zult gy u gewennen om het weric niet eer at te breeken, tot dat 'er eene vlam ten Heemel opgaat. Wanneer iemand in een lullen, en helderen avondftond wandelt en den Heemeitrans aanfchouwt, zal hy eerft een ot twee fterren zien flikkeren en te voorfchyn koomen, maar wacht hy noch eenigen tyd, dan ziet, hy ze beide in hun getal en luister toeneemen, en eindelyk ziet hy het gantfche Heemelgewelf overal verherd met fterren. Dus ook, wanneer gy uwe God> vruchtige Overdenking richt op de beloften van hetEuangeli; moogelykzult gy in het begin van uw Overdenken, maar eene fter zien aanbreeken, en een klein licht zal ze zelf tot uw herte overvoeren, maar voortgaande zult gy gewaar worden, dat 'er wanneer uwe gedagten uitgebreid en vermeenigvuldigd geworden zyn, een helder hent, meer voldoende aan uwe ziel, zal overgebragt worden en bygevolg zal het genade verbond , flonkerende met beloften, gelyk den Heemel met fterren verfchynen, en u een volkoomene voldoening geeven. Ten derde. Belangende de tyden tot Godvruchtige Overdenkingen. "Hier op antwoorde ik: Dat 'er eigenlykgeenen tyd is, waar in God geen welgevallen zoude hebben; en 'er zyn geen uuren, die een begenadigde ziel kwaalyk voegen zouden. Dan eevenwel 'er zyn zommige byzondere tyden waar in onze geneegenheeden meer fterk en vuurig, waarin onze gedagten leevendiger en gefenikcer zyn tot deezen pligt van Overdenking. Nu zullen wy deeze tyden uitkiezen. Ik zal op zommige tyden waar van de Heilige Schrift fpreekt aandringen. B 5 Eerfi-  s.6 Verhandelingen over het i De Morgenstond, naa dat het lighaam door een aangenaame ruft verkwikt is, is een geli ■ ik te tyd tot Godvruchtige Overdenkingen, en daar voor zyn twee reedenen. O ) Om dat wy de eerftelingen aan God verpligr zyn toe te wei jen. Wy móeten onze eerfte gedagten op God, op geeftlyke dingen, vestigen, eer zy voor de omhelzingen van mindere voorwerpen opengezet worden. Wanneer gy in den morgenftond ontwaakt, dan zyn'er meededingers, die elk om ftryd uwe gedagten oppasfem Draag dan toch-zorg, dat het met u niet zy, als het was met de Herberg te Bethlehem; de vreemdelingen betrokken aldaar de plaats, maar Cbriftus moeft 'er buiten blyven en neederliggen in een kribbe. Dus gaat het in den morgenftond, iedele wtereldfche gedagten neemen zoo ras, als zy konnen de plaats van uwe ziel in, maar God en Chnftus worden 'er buiten gefloten. Wy zyn verpligt om den Heere te vereeren van de eerftelingen onzer inkomften, met de eerftelingen van onze gedagten en geneegenheeden. O) Om dat de invloed van deezen pügt inuw leeven in de volgende gedeelten van den dag zigtbaar zullen zyn. Het vogt, waar meede een vat voor de eerftemaal gevuld word, deelt aan hetzelve een blyvendereuk meedej Alzoo zal het Godvruchtig Overdenken in den morgenftond, een blyvenden indruk op ons gemoed, den ganfehen dag naalaatc-n. Sa/omon, wanneer Hyfpieekt van de wet van God, heeft een voortxeffelyke fpreuk Als gy wakker word, zal zy zelve met uw JbreeW7at word 'er door. verdaan? Gelyk dienft {*) Spreuk. VI. 22.  Godvruchtig Overdenken dienftknechten in den morgenftond by hunne f ee en koomen om van dezelve beveelen te nmvTn" hoe zy hun werk in den dag verxTchten'zullen Alzo'o zoekt een begenadigde ziel in den morgenftond uit de wet van God onderrkht te worden, hoe zy den ganfehen dag door haar gedrag inrichten moet. / a De avondstond is ook een tyd, die wv totCodvruchtigOverdenkenb&eedmkonmn. Het gedrag van IJaac ftrekt ons hier tot een voorbeeld: wy leezen aangaande Hem, dat in het naaken van den avond in fet veld om te lidden, eigenlyk om zamen te fpreeken, of te 0T^De"nacht. wanneer onze lighaamen rust™ in het bedde, dan behoorden onze ziecn te rusten in den fchoot van God door zoete herdenkingen. Hier toe hebben wy het bevel van den HeeTe: Spreekt m ulteder herte op uw leeger, t Mie U) En 'er is een dubbelde Let op de uitdrukking. Het is bekend, dat de eedelgefteenten niet op de oppervlakte der aarde liggen maar dat zy in derzelver fchatkaameren verborgen zyn, en dat men naar dezelve moet graven, eer men 'er bezitter van kan zyn. De waarheid is in de diepte en ons verftand is duister. Nu moeten wvae waarheid naafpeuren, als verborgene fehatren. Hy, die te post rydt, door een landfchap, is niet in ftaat om van hetzelve eene volleedia befchry ving te geeven; zoo rshet ook met H-m die de waarheeden van het Euangely ,maar inhetVoorbygaan,befchouwd,hyzalnopittoteene volkoomene kennis daar van koomen. Het is het Godvruchtig Overdenken, het welk ze aan ons oog in haare fchoonheid en luister doet verfchynen Onderftel, dat gy een troep menfchen op een'verren afftandvanu zag danszen, zoudt gyze niet aanzien als volftrekt zmnelooze enylhootdige menfchen? maar wanneer gy naadertothen komt, dan zult gy hunne beweegingen gereegeld, eng (*) Spreuk, IV. 2»  3» / Verhandelingen over het heel naa de konst vinden. Dus wanneer gy zommige verborgenheeden van het Euangeli 0p een verren afftand van u befchouwt, zoo zyn zy boven de reede, zy fchynen teegen het verftand te ftryden, en de waarheid van dezelve is voor u verborgen; maar brengt gy ze door het Godvruchtig Overdenken naader by u, onder het bereik van het oog uwer ziel, dan zult gy der zeiver voortreffelykheid en heerlykheid aamchouwen. Het Godvruchtig Overdenken is een middel om de duisternis van het verftand te verdry ven; en om de doorvloeijtng van hetzelve te beletten ,■ want het verftand is geneegen om van het eene voorwerp op het ander te fpringen. Het is ét Overdenking natuurlyk eigen om hetzelve ergens vaft op te bepaalen. Neem een voorbeeld, maar het overtreft alle andere, en het is waardig, dat de allerkundigfte menfchen van de weereld hetzelve naa volgen, i Pet. L 10. Aldaar ieezen wy de volgende worden: Van welke zaligheid ondervraagd en onderzogl hebben de Profeeten, die geprofeteer p hebben van de genade aan u gefchied; ende Apostel fpreekende van de verborgenheeden van bet Euangeli, zegt de Engelen zyn begeerig in dezelve in le zien. i Let nu, indien de Profeeten, diedeonmiddeïyké hulp en invloed van den Heiligen Geest hadden, hunne eigene Voorzeggingen ernstigonderzogten en nauwkeurig naaipeurden, op dat zy den zin van dezelve verftaan mogten; behoorde dit niet ons aan te moedigen om door het Godvruchtig Overdenken de Godlyke waarheid te onderzoeken? Ja de Engelen des Heemels, buigen zig eerbiedig needet-'en zien in de verborgenheeden van het Euangeli door eene ernstige belpiegeling. 2. £e-  'Godvruchtig Overdenken: 3$ « Bedenk, dar, gelyk het Godvruchtig Over'denken een middel is om het verftand te openen* en de waarheid aan de verbeelding voor te feilen, zy alzoo de geneegenheeden opwekt. Kennis ' zonder Godvruchtig Overdenken, dat de geneegenheeden doet ontbranden, is gelyk het ghnfteren van een hchtftraal op eene watergolf, hy vervult ze wel met een weinig helderheid, maar ny inaaktze niét warm \ eeven zoo is het als er veeie denkbeelden van de waarheid in de herlenen zyn, en dezelve door Godvruchtige Overdenking op het heite niet toegepaft en op de ziel gedrukt worden, don ontvangen de geneegenheeden geen warmte van dezelve. Geringe vertchynzels maaken kleirte indrukken. Iemand, die met een vlug Hg oog een ftuk borduurwerk befchouwd, ziet de5 Keurigheid van het werk niet, en daarom verwondert hy zig niet over hetzelve. Dus wanneer wy met een vlugtig oog de waarheeden van het Euangeli overzien, geen wonder, dat onze geneegenheeden omtrent dezelve niet gaande worden David fpreekende aangaande zyn Overdenken, zegt: AU tk overdagte ontbrande er eert vuur, mtn herte wierd heet in myn hnnenjte ^ ). Het is de Overdenking, die het vuur doet branden. Dus verlicht zy het verftand,,en wekt de geneegenheeden op. B Het Godvruchtig Overdenken is een uitmemend werktuig waar door de inzettingen van het Euangeli vruchtbaar voor ons worden. Ik zal 'er drie van dezelve te berden brengen. Het Gebed. < Het hoorbn van het  34 Verhandelingen over hei Woord. Het ontvangen van des Heeren Avondmaal. En gy zult zien, welk een mtneemend voordeel het Overdenken aan deeze drie inzettingen toebrengt. i. Belangende het gebed. Het Godvruchtig Overdenken voor het gebed, maakt onze verbeelding vruchtbaar, en oeffent onze begeerten. Welk is dereede, dat'er in het bidden zulk een geringen aandagt is, dat onze gedagten, als ftof in den wind, heen en weer geflingerd worden. Immers niets ander dan gebrek aan Overdenking. Welk is de reede, dat onze begeerten, gelyk een pyl, door een (lappen boog gcfchooten^ het wit niet treffen? Is het niet om dat wy, eer wy ons tot bidden begee ven, niet Overdenken ? Hy, die, eer Hy voor de Heilige Majefteit van God verfchynt om te bidden, overweegt om welke zaak, dat hy bidden zal, om vergeeving der zonden en het leeven der Heerlykheid, hoe zoude zulks zyne gebeden niet als reukwerk tot God doen opklimmen! De groote reede waaiom onze gebeden vrnchtloos zyn, is, om dat wy niet Overdenken eer wy bidden. David geeft aan het gebed de naam van Overdenking: O HEERE neemt myne reedenen ter ooren, ver (laat myne OVERDENKING (*). *. Wat het hooren van het Woord betrefthet voordcel daar van hangt grootlyks af van het Overdenken. Eer wy het Woord hooren is het Overdenken gelyk de ploeg, die de aarde opent om het zaad te ontvangen ; en naa het hooren van hetzelve is zy als de egge, welke het nieuw gezaaide zaad in de aarde bedekt op dat de vogelen (*) P/alm V- 9  C odvruchtig Over dénken! §5 ien des Heemels niet koomen om hetzelve op te eern Het Overdenken is zoo iet, het welk het Woord krachtig en leevendig maakt aan onze zielen Welk is toch de reede, dat de meefte menfchen die het Woord koomen hooren, er met door verbeeterd worden ? Het is om dat zy de waarheeden, die zy hooren met Overdenken. Het gaat met hun, gelyk met iemand die geld omvangt in een doorgeboorden buidel: De waarheeden, die zy hooren preediken, worden gelegd in de vademlooze kuil van het achteloos geheugen, en zy doen geen moeite om ze 'er uit te trekken door Overdenken: Daarom is het hooren van het Woord van zoo weinig vrucht, ür ftaat aangaande Maria, de moeder van onzen Hooggepreezenen Heiland, aangeteekend, datzy alle deeze Woorden bewaarde, die overleggende in haar herte. Wanneer een menfeh een ziekte heeft, welke men buikloop noemt, in welke hy al de foyzen, die hy nuttigt, onverteert afgaat, kan het lighaam niet gevoed worden, het kan er die maate van fterkte niet door verkrygen, welke anderen daar door ontvangen, maar wanneer onze fPYze door eene behoorlyke kooking in de naa» verteert, dan deelen zy bloed, leevensgeesten en krachten alle aan de deelen van het lighaam meede; het hooren van het Woord is gelyk het eeten van'fpyze, en het Overdenken van hetzelve is eelvkhet verteeren van dezelve; en dit verteeren van het Woord werkt vuurige geneegenheeden, ernftige voorneemens, en heilige werk* zaamheeden; en daarom indien gy met het hooren van het Woord voordeel wenfcht te doen, zoo Overdenkt. * En betreffende het ontvangen van het . Ca Bjsfe  ^6* Verhandelingen over hét Heilig Avondmaal; gy zult bevinden, dat het Overdenken voor en onder het gebruik van hetzelve noodzaakelyk is. Eer wy het ontvangen, is het zelfs onderzoek de groote pligt, die 'er geboden word. Nu word het zelfs onderzoek door deezen pligt van Overdenken beftierd. Iemand , die recht Overdenkt aangaande Jefus Chriftus, die de oirzaak, het voorwerp en het einde van het Heilig bondzegel is; iemand, die by zigzelven overweegt, welk eenen overvloed van beloften van genade 'er is voor een waardig disgenoot, en welke vreezelyke bedreigingen er gedaan worden aan de gene, die hetzelve onwaardiglyk -ontvangt; hoe zal hy zorg draagen om toch bereid aan die verbondsmaaltyd te koomen ? Hy, die zyne oneindige elende buiten Chriftus, en zyn gelukzaligheid in Chrijlus tot de onderwerpen van zyn Overdenken neemt; hoe zal dit zyne begeerten niet opwekken om tot den Heere Jefus te koomen ? Wy jmoetendau onder het gebruiken van het Heilig Avondmaal het lyden van Chriftus Overdenken: Want dit bondzegel is een kort begrip van Chriftus bloedig lyden. Ook moeten wy by die gcleegenhcid de liefde van Chriftus tot zyn volk Overdenken: Want dit bondzegel is zoo veel, als een afteekening van zyne liefde. En de gene, die hetjbondzegel onder zulke Overdenkingen ontvangt, zal bevinden, dat zyne genadegaven beeter enfterker worden, dan de genade gaven, die deezen pligt verwaarloozen. Het Heilig Avondmaal is een &a7 crament van voeding, en daarom moet men het met graagte, met fterke begeerten ontvangen, en het moet door Overdenken verteerd worden. C. Het. derde voordeel. De genadegaven van de  Godvruchtig Overdenken. %7 de ziel trekken ook haar voedzel en kracht uit 'net Godvruchtig Overdenken. De genadegaven en zulk een Overdenken zyn weederzydfch oirzaaken van eikanderen; gelyk het voedzel ons leeven onderhoud, en ons leeven het voedzel uitdeelt; zoo onderhoud hier het Overdenken de genade, en de genade oeffent het Overdenken. Ik zal drie genadegaven te berde brengen, welke alle fterkte en kracht uit deezen pligt ontvangen. i. Het geloof. Onze gedagten zyn de bezorgers des leeftogts van ons geloof; wanneci het geloof verzwakt en kwynt, wanneer onze gedagten op het punt ftaan om in wanhoop te eindigen , dan brengt het Overdenken een verfterkent middel aan het geloof, verlecvendigt en herfeld hetzelve. Het Overdenken van de genade van God en van zyne magt, is het uitneemendfte fieunzel van het geloot in alle onze verzoekingen. qi). Het Overdenken van de genade van God. Wanneer een gewondde ziel dus denkt : God heeft beloofd barmherrigheid te bewyzen, niet aan zulken, die het waardig zyn, maar aan onwaardige. De beloften zyn niet gegrond op. eenig goed, dat in my is, maar op de genade buiten my. Dit beurt het geloof op, en brengt leeven en geeft in hetzelve. (2.) Het Overdenken van de magt van God. Wanneer het 'er voor ons uitwendig van rondomme duifter uitziet; en wy van veele gevaaren en moeielykheeden omringd worden. Wanneer de ziel dan Overdenkt, dat God door een Woord te fpreeken deeze weereld heeft voortgebragt, cn dat Hy eene oneindige magt bezit: Hoe onder* fchraagt dit om geloof? Wy hebben daar van C 3 . een  Verhandelingen over het een voorbeeld in Abraham: 'Er word gezegd dat Hy overleide, dat God magtig was, (Hem ' liaamlyk Izaac) ook uit de doodenop te wekkcn(*\ Hoe heeft Abrahams geloof gezegepraald ? God gebood Abraham zynen zoon Izaac te offeren: En Hem was beloofa: In Izaac zal u zaad genoemd %v orden. Hoe bleef Hy nu ftandvaiuVin zyn geloof? Overleggende, of Overdenkende, dat God magtig was Hem ook uit de dooden te verwekken. Abraham overleide dus,- God bezit zulk eene magt, dat Hy mynen zoon uit de asfche van het verteerde olfer kan opwekken , en dit zal Hy eer doen, dan dat Hy zyne gedaane belofte vernietigén zoude; en zoo zal de opllandijig van Izaac noch grooter wonderwerk ?yx\ dan zyne geboorte; en daarom offert Abraham ïyn Zoon ten aanzien van zyne geneegenheid en fchikking, aan God gewillig op. Dus word door het Overdenken van God, dat Hy is de Vader. Der lichten by wien geene verandering is, nog fchaaduuw van omkeering: de Heilige Lsraels, die niet liegt, zoo dat zyn leeven en eere verbonden zyn voor de volbrenging van alle zyne beloften ; ons zwak geloof onderiteund en onderlchraagd, ja zegepraalende gemaakt. 2. Hoope. Een andere genadegave in de ziel, welke door de hulp van het Godvruchtig Overdet.* ken toeneemt en verfierd word. Het geloof word daar door beveiligd en de Hoope uitgebreid. De Christen bepaalt zyne Overdenking op de onbegrypelykc (maar onzienlyke) dingen, die behooren tot een andere weereld. O! dit zal zyne Hoope .vermeerderen en dezelve grootmoediger en werkzaam (*) Heh IX, I9,  Godvruchtig Overdenken. 39 zaamer maaken. Indien een Chriften maar door Overdenken overweegen wilde alle zoodaamge keringen van den Heemel en de gelukzaligheid, als de Heilige Schrift opleevert: Indien hy dezelve als zyn deel, ais een fchat, als een Kroon der Heerlykheid befchouwen wilde: Hoe zoude zulks zyne Hoope vermeerderen. De ondervinding leert ons, dat menfchen, die gewoon zyn laag te denken een onvruchtbaare Hoope hebben. De zwakheid van onze Hoope, en de magdoosheid van dezelve ontftaat uit het verzuim van Overdenking. . 3. De Liefde. Deeze begint en word gezuiverd in de ziel van ieder waar geloovige door het Godvruchtig Overdenken. 'Er is een liefde van verlangen naar God. 'Er is ook een liefde des welbehaagens in God. Het Godvruchtig Overdenken nu iieekt het vuur van die beide aan. (1.) 'Er is een liefde van verlangen naar God in de ziel, die deel aan Chriftus wenlcht te hebben, zy heeft een hertelyke begeerte tot Hem, zy heeft eon liefde, die dorll heeft. Nu waaruit komt dit anders voort ? Dan uit de overweeging van de oneindige noodzaakelykheid van Chriftus voor ons; dan uiteen ernflig Overdenken van die rykdommen van genade, die 'es in den Heere Jefus Chriftus zyn. (2.) De liefde des welbehaagens. Deeze vloeit voort uit de eerfte. Gelyk de liefde van verlangen voortvloeit uit het Overdenken van de weldaaden van Chriftus; zooonülaatook de liefde des welbehaagens uit het Overdenken van zyne volmaaktheeden. De Perloon van Chriftus is met de allerverrukkendfle fchoonheid bekleed; Hy is het affchynzel van zyns Vaders heerlykheid, h:t C 4 uit-  .^o Verhandelingen over het Uitgedrukte beeld van zyne Zelf handigheid. . , Het is dan het Qverdev.ken, dat voor ons dteze volmaaktheeden van Chrijlus oncnt, en die heerlyke weldaaden ontfluit, welke wy van Hem ontvangen , en ons opwekt om ons te vérblyden in de liefde tot Hem. Het is het Overdenken, die onze liefdevlam zuiverder doet branden, en dezelve tot een hoogeren trap opvoert. Daarom, begeert gy, dat uwe liefde gezuiverd en naader tot God opgevoerd worde, Overdenkt. D. Gelyk het Overdenken de genadegaven van de ziel bevordert, zoo dient zy ook tot vertroosting van de ziel. God geeft ons trooft op een reedelyke wyze. En offchoon Hy in ftaat is om Manna in de woestyne te regenen , en om onze ziel vertrooftingen in te ftorten, zonder dat wy 'er iet toedoen; nochthans is Hy gewoon vertrooftingen uit te deelen, volgens deezen vaftgeftelden reegel: Dieniet werkt, zal niet eet en; die zig niet ■oeffent in de pligten van den Godsdienft, zal de zoetigheid van den Godsdienft niet fmaaken. Het Godvruchtig Overdenken nu is een ernftige en leevendige werkzaamheid van de ziel, op welke God trooft beloofd heeft. Dit zal ik, door deeze cverweeging, openen. De beloften van het Euangeli zoo als zy in het Woord geboekt zyn, brengen ons geenen trooft aan zoo zy niet Godvruchtig Overdagt worden. Ik zal dit ophelderen door deeze gelykenis: De druiven brengen dien wyn, welke het herte van den menfeh verheugt, niet voort, wanneer zy aan den wynftok hangen, maar Wanneer zy in den wynpersbak geperft worden, dan geeven zy hunnen drank, welke van zulk eerien aangenaamen aart is. Zoo doen ook de be-  Godvruchtig Overdenken. 4* loften tiaar zy bloodyk m het Woord zyn, {zy geeven dat heilzaam lap niet, het welk onze herten koeftert: Maar wanneer wy dezelve in ons binnenfteoverwecgen, en dezelve door Godvruchtige, Overdenkingen in ons koefteren, dan bren» genzy het water des leevent tot ons over. Ens fn Pluim LXlü. eene uitdrukking van David, welke met deeze reede zeer wel ftrookt, wanneer wy het fes de va-s met het zevende vergelyken: Jl$ ik uwer gedenke op my» leger'iedey en peinze aan u in de nachtwaken, dan zal myn ziel met fmeer en vettigheid verzadigd worden. Ler op het verband, de Overdenking verandert de belotT ten in fmeer, zy brengt de kracht daar van aan onze ziel over. Een brokje brood gekaauvvd en verteerd geeft meer voedzel dan eengruotere hoeveelheid, diefchielykingezwulgen word; zoo ook eene belofte, dk herkaauvvd en overwoogen, en door Godvruchtig Overdenken verteerdis; brengt, meer trooft aan dan een geheelen bundel van be* loften in de herfenen , die niet Overdagt worden, en dit merken wy niet op. Ja overweeg zulks, de trooft welke het Overdenken aanbrengt, is de befte geeftclyke vreugde, voor welke wy vatbaar zyn. De vermaaklykheeden van de weereld moogen ons tot lagcheu beweegen, maar zy konnen ons geenc beftendige vreugde voortbrengen; doch het Godvruchtig Overdenken werkteen beftendige vreugde in ons. De dingen van de weereld konnen het dierlyk gedeelte van onze lighaamen voldoen, maar het is het Godvruchtig 0verdenken, dat ons Engelachtig deel van onze zielen binnen ons verheugc. In de daad hei: God* vruchtig Overdenken is het gene, dat eeq mehftb, tot eenen burger van het Nknwjerujalem maakt; C 5 , hy  4i Verhandelingen ever het hy kan ieder dag" een wandeling doen in her Paradys Gods, en aldaar de vruchten van den boom des leevens plukken en de wateren Jcheppen uit de fonteinen des heils. Hy, die de pligt van het Godvruchtig Overdenken gemoedelyk verricht, onderhoud zulk eene gemeinfchap met God, als de Engelen, zulk eenen komt in het bezit van den Heemel allengskens en by trappen. Daarom, indien gy zuike vertrooftingen, die Geeftlyk en Heemelfch zyn, begeert, zoo verricht deezen pligt. E. Zy is zeer nuttig om de kracht van heiligheid in onzen wandel voort te brengen. 'Er zyri twee deelen van heiligheid in ons leeven; naamlyk het volbrengen van Godsdienftige pligten; en de afwending. van verzoekingen. Het Godvruchtig Overdenken nu fte't ons tot die beide in ftaat. i Zy ftelt ons in ftaat tot het volbrengen van Godsdienftige pligten. Om dat zy aan de ziel overbrengt een leevendig bezef en gevoel van de Godlyke goedheid, zoo word de ziel tot de pligten aangemoedigd. By de Dichter David leezén wy deeze woorden (*) : Uwe goedertierenheid is voor myne oogen, en ik wandtle in uwe waarheid. Door het Godvruchtig Overdenken worden de Godsdienftpligten voor ons verkwikkingen. Wy achten dezelve als onzen fieraad, niet als kluifters, om dat het Godvruchtig Overdenken dezelve voor ons zoet maakt. Ik vind» in de Heilige Schrift, dat 'er is een verband tusfchen het Godvruchtig Overdenken en de uit oefening y tusfchen het geheugen en de pligt. Daarom {*) Ffalm XXVI. 3.  Godvruchtig Overdenken. 43 om word 'er gezegd (*): Op dat gy gedenkt en doet alle myne geboden: En (|) tk hebbe uwe reeden in myn herte verborgen, op dat fk teegen v niet zondigen zoude: als meede het gene kort daar op volgt (J): /* ¥>gj" denken, en op uwe paden letten Het is Het. Godvruchtig Overdenken, dat de ziel vervuil, met een leevendig bezef van Gods goedheid, en ons zoo aanmoedigd tot de uitoeffening van oiïzen pligt. fl Tot afwending van verzoekingen, en tot overwinning van dezelve is het Godvruchtig O verdenken by uitneemendheid nuttig. W ani aanmerk, dat den val van Gods volk doorgaans zyn. oirfprong hebbe uit onbedagtzaamhetd en vergeetenheid. Want indien Petrus gedagt hadde op de waarfchouwing van Chriftus, dan was Hyniet gevallen in die zonde, maar om dat Hy onbedagtzaam en vergeetende' was, viel Hy m eenen ftnk Dus worden wy ven-aft door onbedagtzaamheid en verzuim. Het Overdenken nu is die pligt, die gepafte waarheeden teegen iedere verzoeking te berde brengt. Uet geheugen is de Ichatkift van de ziel, en daar in is eenen fenat van Gods geboden. Het Overdenken nu gaat naar dien fchatkift en haalt daar uit bewysreedenen teegen elke verzoeking; en daarom, indien gy begeert heilig te zyn in u leeven verricht deezen. pligt en weeft etnftig en gemoedclyk m de uuoetfeinng van denzelven. Gelyk men zeekeren Reedenaar in een ander geval vraagde: Wat is het uitneemendfte in de wellpreekendheid en (*) Num, XV. 40. (t) Pfilm CXIX. II. ($) P/alm. CXIX. IS-  44 Verhandelingen over hef de reedekonft? en hy antwoorde de uitfpraak de uitfpraak, de uüjpraak; zoo zegge ik,'dat indien men my vraagde: Welk is het befte middel en de gepaftste weg om de vermoogens te bevorderen , om de inzettingen van mït te doen zyn, om in de genade vruchten te dragen, om onzen trooft te vermeerderen, om in heiligheid toe te neemen, en om in diergelyke deugden te vorderen? ik dan zoude antwoorden: de Overdenking, de Overdenking, de Overdenking. VYF=  Godvruchtig Overdenken. 45 VYFDE HOOFDSTUK. Aangaande de reegelen om een Godvruchtige. 0verdenking tot voordeel te beftieren. Reegelen welke opzigt hebben tot de perfoon. Vryheid van de fchuld der zonde. Reinheid van hei herte. Een fchat van buiige waarheeden. Maatigheid in bet gebruiken van aardfche dingen ; en eene vuurige liefde tot geeftlyke. Reegelen met opzigt tot het voorwerp. Het moet een voorwerp zyn, dat ftrekt ter bevordering van heiligheid, overeenkomftig onzen teegenwoórdigèn ftaat en gefteldheid. Reegelen voelke opzigt hebben totden pligt. Wy bthooren zoo reegelmaatig en byzonder te zyn als immer moogelyk is. Ons zelve ontdoen van aardfche dingen. ■ De hulp van den geeft inroepen. En de eerfte verftrooijng van onze gedagten fluiten. Dit zal onze gemoederen vaft maaken. Wy behoorden by weege van reedeneering, vergelyking, uitzending van klagten en begeerten, en door indrukken, die onze zielen belaaden en binden, te Overdenken; zulks zoude onze geneegenheeden ontvonken, en gaande maaken. y. T^\e reegelen zal ik tot deeze drie hoofden _L/ brengen. A. Tot de perfoon , die deezen pligt moet beoeffenen. 5. Die  46 Verhandelingen over het B. Die de keuze van het voorwerp betreffen. C, Om ons te leeren hoe wy het voorwerp met vrucht en voerdeel Overdenken moeten. A. 'Er zyn vyfreegclen, welke de perfoon raaken, die deezen pligt verrichten moet. i. fVerk om uiv herte gereinigd t€ hebben van de fchuld der zonde. Een beroerd gevveeten is zeer ongefchikt. tot zulk eene bejaarde en flilie ©effening, als het Overdenken. Men zegt, dat wanneer een Olifant tot het water kumt om te drinken , zy de rivier eerft modderig maakt, op dat zy haar eigen fchaaduuw niet zien mag: Eeven zoo is het met het lchuldig geweeren, het heeft een afkeer van te zien in den fpiegel van Overdenking op dat zy haare aangeboorene geftalte niec bemerken zoude. Wy leezen aangaande de Duivelen, wanneer zy in de naabyheid van Cbriflus kwamen, dat zy Hem vraagden: of Hy gekoomeu was om hen te pynigen voor hunnen tyd? Dit is de taal van ichuldige fchepzelen, daarom uiten zy waarlyk de zelfde taal met de Duivelen: Wyk van ons, want aan dekennis uwer wegen, hebben vjy geenen lujl. Die het bezef heeft van de fchult waar onder hy is, die herinnerd zig, wanneer hy aan God denkt, de heiligheid, de rechtvaardigheid, en de waarheid van God; en dit ftelt hem voor oogen, dat hy zal verdorven worden. Daar door valt de pligt van Overdenken hem zeer verdrietig. En laat ons in het voorbygaan zeggen, dat dit de reede is,waarom de Godloozen altyd, of wechgevoerd worden door  Godvruchtig Overdenken 47 door de vermaaklykheeden, of door de beezigheeden, van de weereld, zoo dat zy geenen tydmoosen hebben om hun eigenen ftaat te befchouwen en op hunnen toeftand te denken. Eeven gelyk het met eenen moolen is, wanneer gy 'er geen koom in doet zoo zal hy zigzelven tot gruis maaien, alzoo vullen zy hunne gemoederen op met de beezigheeden en iedelheeden van de aarde, op datzy zigzelven niet tot ftof moogen vergruizen: Daarom indien gy begeert tot deezen pligt bekwaam te zyn, zoo reinig uwe ziel door een oprecht gebruik maaken van Chriftus, z. Doet uw beft om een reine van herten te zyn. De eerfte reegel betreet de fchuld der zonde, deeze de fmet. Het Overdenken is gegrond in het reinigend deel van den Godsdienft. 'Er is een dubbele reede voor tieezen reegel, eeven gelyk de zonde het verftand verduifterd, zoo heimeten vervuild zy de ziel. Een fpiegel, die bezoedeld is, geeft geen klaare afbeelding van de dingen : Dus wanneer het herte met het zonden vuil bezoedeld is, dan is hetzelve niet gefchikt tot deezen pligt. Een kleed, dat wit is., is vatbaar voor alle koleuren, maar dat zwart is, zal niet veranderen. Dus hier, wanneer de ziel gereinigd en gezuiverd is van de vlekken der zonde, dan zal zy gevormd worden in de gedaante,van eene waarheid, en zy peinft daar op. Maar wanneer zy zwart van zonde is, is zy vatbaar voor geene koleuren, hoegenaamd, of zeer moeielyk. Inkeer doet de eerfte ftap tot Overdenking om een waar bekeerde te worden, daarom om dat zy de ziel reinigt. 3. Sluit in uwe ziel op een fchat van geeftlyke waarheeden. De waarheid is de fpyze van de Ziel, zy kan daar op teeren en zig daar meede voeden,  4-8 Verhandelingen over Met der». Wanneer iemand wat ingelegd heeft kan hy weeder uiihaalen. 'Er is een voortreffelyke uitdrukking by een van de Euangeliften. Be goede mensch brengt voort uit den goeden fchat zynes herte, goede dingen. De waarheeden in de ziel zyn als Goud in den fmeltkroes, de Oz er denking munt het goed en brengt het te voorfthyn in Godvruchtige reedenen en in heilige daaden. Daar nochthaus, wanneer 'er geene geeftlyke myneri van heilige waarheid in de ziel zyn, het met te verwonderen is, dat de gedagten flyk en iedelheid munten. Onkunde is het gene, dat de ziel verarmt, en ons dor maakt in deezen pligt van Overdenken. 4. Maatigheid in het gebruiken van aardjche dingen, is een voortretFelyk hulpmiddel tot Overdenken. Een heilige konft van maatigheid, het zy ten aanzien van de zorgen, of van de vermaaklykheeden van de weereld; want een overdaadig gebruik van deeze dingen ontfteltjhet gemoed en maakt het lighaam tot deezen pligt onbekwaam. De beezigheeden van de weereld, om van die' eerft te fpreeken , zullen ons onbekwaam maaken tot het uitoeffenen van den pligt van Overdenken. Wanneer het gemoed deezen berg optrekt, moet het onbelaft en vry zyn, en den laft onzer zorgen moet afgelegd worden. Hebt gy niet een vogel gezien, wiens vleugelen gebonden zyn, hoe onbekwaam is zy om zigzelven op te heffen om door de vlugt in de lucht te zweeven. Dus is het met iemand, die omringd is met de beezigheeden deezer aarde, zyne gedagten zyn zamen geklonken, en zyne ziel is onbekwaam om opwaards te vliegen tot den berg. En daarom hebben wy in het Hooglied eene uitdrukking, die iChriJlus doet tot de bruid; Komt myn lieffie, laat  Godvruchtig Overdenken. ïaat ons uitgaan in het veld (*), het welk influit een keeren en afgaan van de beezigheeden deezer Weereld en een ichuilplaats zoeken teegen het ichaadelyke van weereldfche zaaken. Dan gelyk de beezigheeden van de weereld zeer belemmerende voor ons zyn in het uitoeffe* nenvan deezen pligt, eeven zoo zyn ook de vermaaklykheeden van deeze aarde. Wanneer het hart van kinders te veel gezet is op het IpejL dan zyn zy doorgaans ongenecgen om zig te oeffenen in weetenfehappen. Dus, wanneer het hart van den menfeh gezet is op vermaak, dan wordt hun gemoed ongewoon aan zoodaanige bepaalde oeffeningen, ais het Overdenken. Men leeft van Hieronimus, dat Hy over zigzelven klaagde, datoffchoon Hy in een woeftyn was, zyne verbeelding Hem nogtans voerde naar de danskameis det Roweinfclie vrouwen. Even zo is het gelegen met menfchen, die het vermaak omhebren, laaten zy zigzelven afzonderen van het zigtbaar gezelfchap van menfchen, zo is nochthans hunne verbeelding vervuld met ftoflyke voorwerpen. Vleefchlyke vermaaklykheeden maaken het hart ongevoelig, en de ziel dus onbekwaam om zulke oeffeningen, als het Godvruchtig Overdenken is, te konnen verrigten. En daarom, begeert gy vry en ieverig te verkeerenin de uitoeffening, en betrachting, van deezen pligt, zo ontdoe u zei ven van de zorgen en vermaaklykheeden van deeze weereld. 5. Zoekt eene vuurige genegenheid te hebben tot Geeftlyke dingen. Dit zal een voortreffelyk hulpmiddel zyn ter uitoeffening van deezen pligt. Ge- (*) Hoogl. VII. 11,  50 Verhandelingen over het Geheiligde en leevendige neigingen hegten de gedagten aan geeftlyke voorwerpen. Gelyk alle livieren uit de zee voortkoomen, en tot de zee weederkeeren , zo komen onze gedagten voort uit onze geneegenheeden, en onze geneegenheeden worden door onze gedagten ontftooken. Gedagten en Geneegenheeden zyn vveederzydfche oirzaaken van elkander. Gelyk het lighaam de warmte geeft aan de kleederen, en de kleederen de warmte van , het lighaam bcwaaren; alzoo worden onze gedagten opgewekt door onze geneegenheeden, en dan doen onze geneegenheeden haare kragt en werking cp onze gedagten. Een vuur brandde in myne Overdenkingen, zegt de Dichter David (*). £n in den Text voor ons roept Hy uit: Hoe lief hebbe ik uwe wet, zy is myne vermaaking den gan- Jchen dag! B. De eerfte van de reegelen, welke opzigt hebben tot het voorwerp, dat moet overdagt worden is. r. Men moet zulk een voorwerp verkiezen, dat in zig heeft het gene ftrekken kan 'ot heiligheid. Er zyn in den Godsdienft eenige (lukken, welke meeftendeels befpiegelend zyn: 'Er zyn andere, die meer beoeffenend zyn/ Even gelyk de toppen van de bergen fèhraal, maar de laage valeiën vruchtbaar zyn, zoo zyn ook de befpiegelende f ukken van den Godsdienft fchraal, en de Overdenking van dezelve doet geenen vrucht. 'Er zyn zommige gemeene fpyzen, welke wel fmaaken, maar die geen voedzel in zig hebben om de krachten van het lighaam te onderfchraagen. Alzoo zyn 'er ook zommige waarheeden, welke, of-. (*) Pfalm. XXXIX. 97.  Godvrucbtig-Overdenk'en. bffchoon zy goed en aangenaam zyn, nogthans geene heiligheid voortbrengen; en alhoewel zy den fmaak voldoen moogen, nochthans deelen zy ge.'ii vuft voedzel aan de ziel meede. Daarom v. rkiès zulk e.-n voorwerp, dat uw verftand ten aanzien van kennis meer verlichten kan, en op dat u.v: jencégenbleeden tot God ontvonkt moogen wordeu Wy verliezen veel vanher voordeel; dat wy nu hei Godvruehtig Overdenken konnen trekken, wanneer wy onze gedagten uitputten op zulke voorwerpen, welke niet al te vruchtbaar •zyn. Dn let hier ih het voorby gaan, dat veele gethgere Cbriftcaen ryker worden in heiligheid, dan zulken, die ruimere gaven daar toe hebben. Het laatfte foort is fynder in de werking van hun verftand, het eerfte eenvoudiger. Het eerfle bepeinlt zulke voorwerpen, die her. meefte nuttig zyn met betrekking tot hun leeven, en maakt alzoo eenen zigtbaareu voortgang op de wegen van den Godsdienft., daar nochthans het ander foort dor en onvruchtbaar is. 2. Peins op zulke voorwerpen, welke met u« wen ftaat overeen koomen. Onze ftaat heeft betrekking of toe onze tydslyke, of tot onze Geeftlyke,' belangen. Wat uwe geeftlyke belangens betreft, ik zal uwe Overdenking bellieren overeenkomftig die woorden van Cbrijius: (*) De geeft zal de wee~ reldovertuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Laat nu uwe keuze overeen koomen met den ftaat, waar in gyzyt. By voorbeeld, zyt gy in een ftaat van geruitheid ? Zo iaat h«i voor. werp (*) fofc XIV. 8< D a  ^ 2 Verhandelingen over het werp uwer Overdenking zyn, het kwaad der zonde, en deszelfs droevig gevolg. Gaat uwe ziel gebukt onder de fchuld der zonde? Rigtdan Bwe Oéerdenking op de rechtvaardigheid van Chriftus, op de oneindige genoegzaamheid en grootheid, die 'er is in de verdienden van den Heere Jejus, waar door Hy in ftaat is om alle verongelykingen, die der rechtvaardigheid van God zyn aangedaan, te vergoeden. Is uwe ziel bevvuft van de waardy en voortreffelykeid van het Godlyk beeld en leeven? Veilig dan uwe 0verdenkingop het jongfteoordeel, en van hierop die heiligheid, die u door een onyermydelyke noodzaakelykheidverpliat om rein en zuiver volgens het Eiiangeli te leeven. Verkeer even zo met opzigt tot tydlyke dingen, laat uwe Over^«/bwgovereenkomftig uwen ftaat zyn: Bekleed gy eenen verhevenen rang? Zo laat uwe Over* denking gaan omtrent uwe eigene geringheid: even gelyk David, die, toen Hy tot den troon v^rheeven was, zeide, zvat ben ik HEERE, en wat is het huis myns vaders? üt' hebt gy een overvloed van de goederen deezes leevens? Bepaal dan uwe Overdenking, hoe gy uw rentmeefterfchap tot het meefte voordeel zult aanleggen : De mildaadige 'raadflaagd mildaadigheeden (*). Maar word uwen ftaat gemaatigd door armoede? Peins dan op de wysheid van God, die u niets meer oplegd, dan gy in ftaat zyt te konnen draagen, en dan het geen kan meede werken om u trooft, of voordeel, in zulk eenen ftaat te geeven. 3. Verkies zulk een voorwerp het welk over- een- (*) JeJ. XXXIII. 8-  Godvruchtig Overdenken. 55 eenkomt en gefchikt is om de eefteldheid van uwe ziel te bewaaren. Het behaagt God ons eene verfcheidenheid van voorwerpen te geeven. Zomtyds konnen wy de verborgenheeden van het Euangeli befchouwcn; zomtyds de fehoonneeden van de fchepping: Wanneer wy ongelchikt zyn tot de bepaalde oeffeningen van de birnekamer, konnen wy uitgaan in het veld, en aldaar de wysheid, magt en goedheid van God, welke in alle zyne werken zoozigtbaar zyn, oyerweegen. C Het derde, en het welk ik voornaarclyk bedoele, is eenige reegelen u voor te ftellen om u te leeren aangaande de wyze, hoe gy deezen pligt verrichten zult. De perfoon met deeze hoedaanigheeden bekleed, en het voorwerp gekoozen zynde; hoe zal hy dan het voorwerp Overdenken ? Het algemeene einde, dat men zig heeft voor te ftellen is beide te fmaaken en te zien hoe «rd de Heere is. Maar het zien moet voor het Imaaken gaan, daarom moet het onze toeleg zyn dit wel uit te voeren. De geenen, die langs net water gaan om zig te verluftigen, werpen geen net uit, maar zy, die zulks doen, doen het om 'er hun brood mede te winuen, en om met uen vifch die zy vangen, koophandel te dryyen. Indien wy dan onze zielen met deezen pligt willen bevoordeelen, dan moeten wy het net reent miwerpen. Dan 'er zyn twee dingen, die ik zal openen. ^ ^ ^ ^ gedagten behoort te bc- paalen. : 2. Hoe gy uwe geneegenheeden belt zult ** opwekken, wanneer gy de goedertierenheid van God Overdenkt. Foor eerft. üm uwe gedagten te bepaalenzyn D . er  £4 Verhanddhpen over het 'er vyf rcegelen, die ik u in die geval zal voosfehryven. 1. Overdenk op eene geregelde wyze. Begin met geringere dingen, en klim dan -hooger op, zo zult gy, door een geregeld bellier in deezéh pligt, een tallbaar voordeel vinden, daar dit van een byzondere nuttigheid zal zyn om uwe gedagten te bepaalen. Wanneer wy, zonder orde, van hes eene voorwerp tot het ander overgaan, zo verliezen wy dit voordeel. De geene, die vele wegen wil inflaan, fiaat geenen weg in: even zo is het met hem, die het cog van zyne ziel laat gaan van het eene voorwerp op het ander, zonder hetzelve te bepaalen. 2. Laat uw Overdenken zo veel gebyzonderd en afgetrokken zyn, als mogelyk is, met opzigt tot de natuur en omftandigheeden van het voorwerp. Byzonderheeden zyn aandoenlyk, en daarom moeten wy tragten om zulke nauwkeurige gedagten aangaande elk gedeelte van het voorwerp te hebben, als wy konnen: Om u een voorbeeld op te geeven; onderftel, dat myne Overdenkingen bepaald zyn, op de goedertierenheeden van God, dan is het de belle weg om deeze goedertierenheeden onder verfcheidene hoofcldeekn te plaatfen; in zo ver zommige van dezelve geeftlyk en zommige lighaamlyk zyn. indien gy de gemeene goedertierenheeden van dit leeven wilt 0verdenken, begin dan met David van het allereerlte oogenbiik van uw aanweezen: Myn geleen te was voor u met verhooien, als ik in het verborgene gemaakt ben, [en] als een borduur zei geivrogt ben in de neederfte deelen der aarde. Uzse < ogen hebben mynen ongeformeerden klomp gesten, en alk deeze dingen waar en in uw boek  Godvruchtig Overdenhen. 55 gefchr eeven, de dagen ah ze geformeerd, zouden ^worden, doe noch geen van allen was (')•"V bm^t ray veilig in de weereld, en wanneet ik ter wereld kwam, verzorgde Hy my het noodig voedzel eer ik my zeiven konde helpen; myne ziel en myn lighaam als tweelingen van denzelven ouderdom en dag, hebben geduurig de goedertierenheeden des Heeren genooten. En overweeg dan de goedertierenheeden, in den hulploozen ftaat derkkdfchheid, in uw jongelingfchap, en mannelyke Jaaren, genooten. Denk vervolgens op de goedertierenheeden, die opzigt hebben tot den dag en den nacht, hoe God voor u is als een wolkkolom des daags en een vuurkolom des nachts, en verdeel dan deeze tydlyke goedertierenheeden , voor zo ver zommige betreklyk zyn tot uwe oezitting, zommige tot uwen goeden naam, en zommicre tot uwe gezondheid. Hy, die de goedertierenheeden des Heeren dus Overdenkt, zal by de ondervinding leeren, dat 'er een eeuwig leevan noodig is om dankbaar te zyn, zelfs voorde goedertierenheeden, die wy reeds genieten aan deeze zyde der eeuwigneid. 9. Eer gy deeze bezigheid begint, zo ontdoet^ op de ernftigfte wyze van alle weereldlehe dingen; wanneer wy ons toti de uitoeffening van eene pligt begeeven, zo zyn wy fteeds geneegen om te rug te zien, daar wy de weereld met vergeeten konnen. Neem derhalven een beoerkuend beüuit, een onveranderlyk voorneemen, dat gy niet de geringde iedele gedagte, die tusfchen God en uwe ziel komt, zult gedoogen, leer dus het 1*) PC CXXXIX. i5»T<5. D 4  Verhandelingen over het opfchorten van de lendenen van ons verftand,, op dat wy dus in onzen loop niet moogen gehinderd worden. 4. Verzoek de hulp van den Heiligen Geeft. Hy die magtig is om de zon in haaren loop te fluiten, en den ftroom der wateren te beletten; is ook magtig om uwe gedagten te bepaalen en derzelver drift te maatigen. 5. Draag zorg voor de eerfte afzwerving van uwe gedagte. Menigmaal voeren ons onze gedagten weg, eer wy zulks gewaar worden; daar wy nochtans indien'er eene zorgvuldige oplettendheid plaats had, om de eerfte verftrooing te ver* hinderen, meer ftandvaftig zouden zyn. In een Stad daar eene geduurige wacht is, worden de vyanden belet heimlyk in te koomen en aldaar hun verblyf te houden; even zo zoude uwe ziel, wanneer 'er op de eerfte beweegingen uwer gedagten acht gegeeven wierd, behoed blyven voor deeze zwervende voorwerpen. Neem noch dit hoedmiddel. Laat ons onderftellen, dat uwe gedagte op het onverwagfte bepaald worden op een vleefchlyk voorwerp, geef dan dezelve geen voedzel, maar vervolg liever uw werk. Want even. hier door verheft een Chriften veeltyds het voordeel van den pligc van Overdenken. Iemand, die gewoon is te reizen, let niet op het baden der honden, die hy ontmoet; dus wanneer gy voorgenoomen hebt om deeze bezigheid aan te vangen, flaat geenen acht op iedele gedagten, die u ingeworpen worden, maar verfterk uw voornee. men en gae voort in volvoering van uw werk. Ten tweeden. Hoe wy deezen pligt verrichten zullen, zo dat zy onze geneegenheeden opwekt  Godvruchtig Overdenken. 57 wekt en vuurig maakt. Geef ten dien einde acht op deeze vier byzonderheeden. i, Wanneer gy een onderwerp het welk van eenen geediyken aart is Overdenkt, laat dan uwe gedagre Baar over gaan bywyze van reedeneeringen ernfüge overweeging beide van de oorzaaken en van de uitwerkingen van het onderwerp. Neem eens, ik Overdagt de bekeering van eenen zondaar; hier zouden myne gedagten opklimmen tot de oorzaak van die bekeeringtot den deelt der heiligheid, den Geeft van God, die door zyne magt in ftaat is om dooden op te wekken en leevendig te maaken, die alleen in ftaat is om zondaars uit de magt der zonde te verlosiln: Dan zouden wy onze aandagt veftigen op de uitwerkingen der dingen , want de uitwerkingen zyn uitleggers van de natuur hunner oorzaaken. Als by voorbeeld, onderftel, dat ik de zonde Overdagt; dat ik overwoog de uitwerkingen die dezelve heeft; den val der Engelen, die èewooners van den Heemel en bondgenooten van God geweeft zyn, maar dat het de zonde was waar door zy uit hunne woonplaats geworpen zyn. Dus indien gy vervolgens befchouwd den val des menfchen : zo ziet gy voorzeeker dat het vergif der zonde allerdoodlykft is , zo dat eene teug daar van het ganfche gellagt der menfchen yerwoefte. Indien gy ziet op de inwendige uitwerkingen van de zonde, zo zult gy vinden angften van het geweten: en een geeftlyk Tophet, het welk de zonde ontftooken heeft. De zonde doet den menfeh op en needer wandelen met en den angft van het verderf in zynen boezem. Indien gy uitwendig let op den lighaamstoeftand van de menfchen zo zult 2V vinden dat alle de ziektens van eene branD 5 den«  5 8 Verhandelingen over het dende koorts af, tot de kwijnende teering toe, aile uitwerkingen zyn van de zonde: en voornaamlyk indien gy acht geeft op de verfcluikkingerj van een ander leeven, indien gy Overweegt te worm, die niet fterft en het vuur dat nooit uitgeblufcht zal worden; zo kout gy niet twylïeienaan het kwaad der zonde. 2. Op dat dan deze bezigheid des te krachtiger invloed op onze geneegenheeden hebben mag, zo oeffen dezelve niet alleen uit door reedeneeringen, maar ook door vergelykingen, en deeze konnen in twee foorten verdeeld worden. , (a). Door geiykenilTen. Q>), Door vergeiyking van die dingen, welke tegen over elkander liaan. Vwreerft, door gelykenifien. Dezelve hebben eene uitneemende kracht om de ziel te overreeden. Zy zyn zeer nuttig beide ter verlichting van het verftand, en ter opwekking van de geneegenheeden. (1) Om het verftand te verlichten. Eene gegelykenis fteld eene waarheid klaar voor aan onze bevattingen. Door de kennis van een ftoü'elyk voorwerp, dat zigtbaar is, koomen wy tot de befchouvving van een Geeftiyk voorwerp, dat onzienlyk is: En daarom heeft onze Zalig'maaker zyne leerlingen meelt door gelykenisfcn geleerd. (2) Gelykenisfèu zyn even nis vergrootglafen, die het gezigt te hulp Koomen, zy helpen onze bevatting, en verlevendigen ook grootiyks onze geneegenheeden. liet natuurlyk oog ziet gaarne ièhilderyen; een gelykenis nu'is voor de verbeelding een fchiidery der waarheid, om haar te zien en van naaby u befchouwenj by voorbeeld, wy ai,  Godvruchtig 'Overdenken. f9 atfe zvrt mtuurlyker wyze vreesachtig in de dmfternis Waarom fchrikken wy dan niet veel meer voor de plaats der verdoemenis? Want aldaar is e°ne zwarte duifternis. Wy alle vreezen voosden dood. Warrom vreezen wy dan niet voor da zonde 2 Want die is de dood van het edel eicel, daar zy de ziel verderft. Dus indien uw hart leverloos en traag is in de pligten van den Gotlsdienft, zo vergelyk u zeiven met fcheplelen benëeden n, daar gyeen reedelyk weezen zyt. De zon en fterren gehoorzaamen hunnen i>cnepp..r volgens eene geduurige wet, zy zyn onveranefceIvk in hunne gehoorzaamheid; vraag dan u zeiven, waarom zwerv ik om, en gaa ik af van de wegen der Heiligheid? Deze fchepzelen verhaten hunnen eigenen natuurlyken loop, om de beveelen van God te gehoorzaamen, en waarom zal ikmynevleefchlvke begeerlykheeden en luiten opvoben om aan hem ongehoorzaam te zyn. 1 oen God door den dienft van Maleachi tot Israël fprak, doe zy naalaatig waaren in het eerbiedig waarneemen van hunne Godsdienftpligten, gebied Hy zyn geval onder eene gelykenis voor te ftellen:' Offer het aan uwen Vorft, zal Hy een welt e vallen aan u hebben ? enz (*> ten tweeden, maak deeze vergelyking by wyze van tegenoverftclling, en vergelyk de dingen, die ongelyk zyn aan eikanderen, en dit zal onze verbeelding verleevendigea. By voorbeeld; vergelyk de zagtheid van het juk van Chriftus met de dienftbaarheid der zonde, en dit onderfeheid zal uwe geneegenheeden opwekken en dezelve met eerbied voorinneemen voor den Heere (*, Mal. I 8.  6 o Verhandelingen over het . Jefus. Vergelyk ke fchoonheid van heiligheid met de onreine bezoedelingen van een aardlèhgezind leeven: Aanmerk, dat ieder zondaar veele heeren heeft, veele mcefters die hy dienen moet, maar dat een dienftknegt van Chriftus flegts eenen Meelter heeft, die oneindig zagtmoedig en volmaakt goedertieren is. De heeren, die een zondaar dient, gebieden teegenftrydige dingen, en terwyl de ziel van de eene begeerlykheid gellingerd wordt, wordt zy ras door eene andere genodigd tot een ander voorwerp; daar in teegendeel alle de geboden van Chriftus gereegeld zyn, en zy alle in een middelpunt ie zamtnloopen, naamiyk, de bevordering van de eer van God. Overweeg dan de verfchillende vruchten van deze twederleie dienftbaarheid. De genen, die Üaaven zyn van hunne begeerlykheid hebben de zonde tot hunne bezigheid, en de hel tot hunne bezolding. Hun dienft is fchandelyk, en de vergelding die zy daar voor ontfangen, is de eeuwige dood. IVJaar de paden des Heeren zyn hier vryheid, en hier namaak? heerlykheid. De geboden van het Euangeli zyn geene kectenen, maar eerefierzels; zy zetten een kroon op het hoofd van den zulken, die dezelve gehoorzaamen. Hoe zoude dit niet te weege brengen, dat de ziel zig met meerder gewilligheid onderwierp aan de gebeden van het Euangeli! Zullen de Godloozen de zonden als met (*) dikke zvagenzeelen trekken? dat is, zullen zy zig vermoeien en afflooven in den dienft van hunne begeerlykheeden V En zal ik gehoorzaamheid weigeren aan dien God, wiens dienft volmaakte vryheid is. 3. Wan- <*) IS- v. s.  Godvruchtig Overdenken. 6* 3. Wanneer gy Overdenkt laat dan, ten einde uwe Overdenking nattig zy, uwe ziel in zug_ tingen tot God geduung uitgaan. Laat uwe öe dagten in worden gevormd worden, en üat O) By weege van klagten. (F) By weege van begeerten. Eer li Bv weege van klagten. By voorbeeld, wanneer" gv Overdenkt de heerlykheid van eene Se weereld, fpreekt dan byu zeiven, enklaag dus Sn God. Ik eindig Menfeh! die gehegt ben aan deeze aarde! Myne bednegelyke natuur verwad my aan de iedelïieeden van dit leeven Helaas, hoe ongevoelig ben ik met voor Geeftelyke vreugden! hoe ingcnoomcn met zinnelyk vermaatcheeden! hoe kleef en hegt ik niet aan vergankelyke iedelheeden, hoe gering wordt eene zalige eeuwigheid by my geacht! Dus zouden wy ons zeiven aan God verklaagen, en 'er zou met deeze klagten eene opregte belydenis gepaard gaan. Ten tweeden, deeze zugtingen behooren wy tot God op te zenden by wyze van begeerten en fmeekingen tot Hem. 'Wy behoorden onze zielen dus voor Hem uit te Horten. Och wanneer zullen myne verkeerde geneegenheeden eens onderworpen gemaakt worden aan uwen wil? Wanneer zal ik eens vry gemaakt worden van de weereld? Welk een vreemdeling van myne geneegenheeden zal ik zyn, als ik in myne verblyfplaats ben? U Heere gij hebt de eeuwige heerlykheid voor my bereid; bereid dan ook myne ziel voor de eeuwige heerlykheid. 4 Verrigt, deezen pligt met indrukken van uw hart, wanneer gy dus de begeerten uwer ziel naar God opgezonden hebr. Dan wanneer uwe •gedagten dus op God geveftigd zyn geweeit zo  «* Verhandelingen over het keer dan in tot ü zeiven, en dat wel op twe&ïei wyze. O) By weege van bevel cm uwe ziel tot deezen pligt op te wekken. (/) By weege van opzetlyke onthouding en een geveftigd voorneemen om u» we ziel voor zonden te bcwaaren. Eerft. By weege van bevel om uwe ziel tot deezen pügt op te wekken. By voorbeeld, wanneer een Ghnften by zigzelven overweegr, hoe flaauw hy is in den dienft van God, hoe dikwyls hy een ufferhande offer;: zonder hart, laat hy dan dus by zigzelven denken: Myn ziel, gy weet, dat God uwe geneegenheeden niet alleen verdient, maar ook vordert. Hy is de Maaker, de Onderzoeker, de Verlosfer, en Richter der geeften; in Hem is Majcfteit en reinheid zamen vereenigd: en daarom, wanneer gy in eenige Godsdienftpligt bcczig zyt, zo nader tot Hem met uwen ganlcheri geeft. Waarom zouden wy God omeeren, wanneer wy voorgeeven Hem te dienen? Waarom zouden wymet zynen Naam handelen, als At Duivel met het lighaam van Chriftus; Hy voerde Hem op de tinne van den Tempel, met oogmerk om Hem van daar af te werpen ? Veele zyn 'er die op dezelve wyze fchynen God te eeren, wanneer zy Hem ter zeiver tyd ontberen. Ten tweeden. By weege van opzettelyke terug houding, op dat uwe ziel niet zondige. Wanneer immer een verzoeking zig aan ons opdoet: Laat ons dan in onze Overdenking dus reedeneeren. Wat zal de vrucht van deeze dingen zyn? Kan ik den toorn van God wederliaan ? Zyn wy fterker dan Hy? De verzoeking is aangenaam, maar zo ik aan haar het oor keue, zal haar ge- volg  Godvruchtig Overdenken. 63 volg verfchriklyk zyn. Da tyd komt,' wanneer 'er niets van de zonde zal overblyvcn daneenknagenden zvorm en onuitnlufchbaar vuur. Dus bebehooren wy ons hart te rug_ te houden, en het* zelve in zyne beweegingen tot zondigen tegen te gasn, op dat wy den loop van onze zonden fluiten moogen* en weederhouden worden in hetbedtyven van dezelve.  64 Verhandelingen over het SESDE HOOFDSDUK, Gebruik by weege van beproeving. Het onderfcbcid lufjchcn heilige menfchen en anderen, dang&weezen uit hunne gedagten: deeze koomen onmiddelyk voort uit het hart; en zyn de onzigtbaare, verrr aaklyke, en de aanhoudende vjerkzaamheden van de 'ziel. Noodzaaklyke hoedmiddelen. Onderfcheid tusfchen vrywillige gedagten en die ingeworpen zvorden. Goede gedagten aangenaam voor ons en voortbrengzels van Heiligheid: anders geen leekert van onzen geeflelyken ftaat. EERSTE GEBRUIK, by weege van beproeving. T Tet gezegde van David behelft in zig XX het karakter van een menfeh, die waaiiyk begenadigd is. Hoe lief hebbe ik uwe zvet, zy is myne betragting den ganfehen dag. Zelve is het zodanig iets, dat een echt onderfcheid maakt tusfchen eene aardsgezinde en Heemellchgezinde gefteldheid van het hart. De ziel van een begenadigd menfeh is de zvoonftede van den Heiligen geeft. In die van een natuurlyk menfeh veftigd de vorft van het ryk der duiflernis zynen zetel: 'Er worden verzoekingen in, en zonden uit gelaaten. Even gelyk een ïchilder de uitwendige afbeelding van een menfeh kan afteekenen: daar hy egter de deelen, zoo als ze leeven en beweegen en inwendig zyn, niet te voorfchyn kan bren-  Godvruchtig Overdenken. eg brengen, even zo is het hier, alhoewel 'er eenè gelykheid kan zyn tusfchen de uiterlyke daaden van eenen heiligen, en de natuurlyke verrichtingen van eenen zondaar: nochthans kan een Godloos menfeh de inwendige beweegingen van het verftand, en de werking der geneegenheeden van eenen gelöovigen niet naabootzen. Indien de ganfche meenigte van onweedergeboorene menfchen yooru ftoud en gy in hunnen boezem in kont zien j zoo zoudt gy vinden, dat zommige van hun zig voeden met de iedele lucht van eer; dat andere; gelyk de /langen, wier fpys het ftof is, zig onderhouden met het ftof van voordeel; en dat de meefte, gelyk dtZzuynen, die zig wentelen, in het flyk, zig zeiven voldoen met den wil van vleefchlyke vermaaklykheeden. Zoodanig is de gefteldheid van hunne ziel, en dit zyn de voorwerpen waar omtrent zy hunne gedagten beezig houden. Maar ftel u nu vooreen begenadigd menfeh, hy befit reeds den Hemel in zyn hart, en zie hier in een groot onderfcheid tusfchen deeze twee löorten van menfchen. '£r is eene uitdrukking van Salomon aangaande de gefteldheid van eenen dwaas; (verftaa'ef door den Godloozen menfeh) (*) Gelyk hy denkt in zyne ziele, alzoo is hy; [0f gelyk de Nederduitfche overzetting het heeft] Gelyk hy hedagt heeft in zyne ziel, alzoo zal hy tot u zeggen. De gedagte van de ziel ontdekken allernatuurlykft den ftaat en gefteldheid van het hart. Om dit een weinig verder te openen, zo laat ons deeze vier byzonderheden met opzigt tot onze gedagten en Overdenking overweegen, die tevens dienen! (*) S£mh XXIII. i.  66 Verhandelingen over het tien zullen om het onderfcheid tusfchen een Godzalig menfeh en iemand, die noch onvveedergebooren is, optehelderen. i. Laat ons overvveegen, dat de gedagten door Welke het Overdenken geregeld wordt, de onmiddelykc uitgangen van het hart zyn, en dierhalven de belle kenmerken van een menfeh. 'Er zyn meenigmaal veele tusfehenkoomende omftandigheeden tnsfehen onze daaden en geneegenheeden; r/rnr 'er is geene affcheidends tusfehenkomit tusfchen In t hart en de gedagten. Uit het harte (/ egt Chriftus) koomen voort kzuaade gedagten (*). Iemand, die het water van de zee wil proeven, moet het onmiddelyk uit de zee hebben, en niet wanneer het door de aaderen van de aarde gegaan is; want dan heeft het zyne ziltigheid verboren. Dus moet iemand, die den Haat en gefteldheid van een menfeh bepaalen wil, van zyne gedagten, die onmiddelyk uit de ziel ontftaan, oordeelen. Want men kan, veeltyds, van hem niet oordeelen, uit zyne uitwendige daaden. Daarom mag men uit het gene men by aanhoudenheid Overdenkt, befldten of onze ftaat goed, of kwaad is. i. Zy zyn onzigtbaare voortbrengzels van de ziel, en dit is een tweede zaak, welke ons nog beeter in ftaat fielt om kennis van onzen ftaat te bekoomen; zy zyn nog onderhevig a^n gewaarwording, nog aan het oordeel van de weereld; zoo dat een menfeh in dezelve allernatuurlykil handelt. Vreeze en fchaamte zyn, met opzigt tot Godlooze menfchen twee fterke banden en bedwang middelen in het doen van kwaade werken. Lofen voor-deelzyn, met opzigt tot Godlooze menfchen j (*) Matt. XV. 19.  'Godvruchtig Overdenkiin ï$ iZhen, twee uitnemende aantrekkelykheeden tot het doen van goede werken, freeze en (chaamtè weederhoudt hun van te zondigen. Lof en voordcel zet hen aan tot het goede. Maar de bloote gedagten zyn niet onderworpen aan deeze bedwangmiddelen, nog aan deeze aantrekkelykheeden; om dat zy buiten nét bereik van het oog van de weereld zyn. En dat is de reede ^ waarom veele $ dié met de hand niet durven deelen, zulks nochthans doen met het oog; en waarom de genen, die eens anders lighaam niet durven lebenden, echter hunne eigene zielen bezoedelen met befpiegelende boosheid, om dat hunne gedagten die onzigtbaat zyn, niet gezien worden met het oog van de weereld. 3. Gelyk onze gedagten de onzigtbaare voortbrengzels zyn van de ziel, even zoo zyn zy ook de vermaaklykde werken van de ziek Onze gedagten koomen voort uit onze geneegenheeden, en daarom kan men de gedeldheid van het harte ontdekken uit dezelve. En dit is de reede waarom de verfehillende gedagten der menfchen, langs onderfcheidene weegen zig ontwikkelen. By voorbeeld, een gierig menich dek zig ruime fchatten, en eenen overvloedigen voorraad voor, hy koedert de bezitting hier van in zyne gedagten, en zulks is zeer aangenaam en vermaakelyk voor hem, om dat de weereld zynen God is. En dus rigten vermaakzoekende menfchen beelden van iedelheid op, welke zy met het grootde vermaak en vergenoegen aanfehouwen; om dat het vermaak hunnen God is. Eeven zoo handelt een eerzugtig menfeh; hy verbeeldt zig het geluid te hooren van zyn eigen lof; en dit houdt zyne gedagten op eene aangenaame en bevallige wyze beezig, om datli 2 de  6 8 . Verhandelingen over het de eere zyn God is. Een begenadigt menfcti nd aanfchouwt geeftlyke dingen, en wei als zulken, die voonraamlyk zyne geneegenheeden verdienen, want zyne gedagten verkeercn altoos omtrent dezelve. 4. Onze gedagten zyn de aanhoudende werken van de ziel. 'Er is niets in de ganf'che weereld, dat ruftloozer is, als de menfchlyke ziel. Zy houdt zigzelven altoos beezig. De zon fchiet zoo veel ftraalen niet, als het harte gedagten voortbrengt. Daar nu de gefteldheid van de ziel vfeefehlyk is, daar heeft ook een ichandelyk yerfpillen van onze gedagten plaats, op laage en nietige voorwerpen. Maar by hem wiens gemoed veranderd en vernieuwd is, heeft eene geduurige neiging 'plaats van de ziel naar God, daar verheffen zig de gedagten opwaards naar God in den Heemel, en zy eindigen in God. Dit zyil de heilige werkzaamheden van de ziel, en daarom vertooncn zy op de volmaakfte wyze het onderfcheid, dat 'er is tusfchen een vleelchlyk en een geeftlyk menfeh: 'Er zyn alleen deeze drie hoedmiddelen, welke ik aan dit onderzoek zal hechten. Moogelyk zyn 'er veelenvanulieden, die ditleezen, die van zigzelven denken, dat gy daarom veranderd en bekeerd zyt, om datgy, zomtyds, goede gedagten in uw gewaar word; neem dan de drie volgende hoedmiddelen om uw onderzoek te wettigen. 1. Overweeg, dat 'er onderfcheid is tusfchen gedagten, die opklimmen naar God uit de gefteldheid van ons harte, en de gedagten, die van buiten ingeworpen worden. By voorbeeld, de gedagten van een begenadigd menfeh verneffen zig tot°God, uit de Geeftlyke gefteldheid, die in zyne ziel is: maar de gedagten van een zondig menfeh koa-  Godvruchtig *Dverdenhn. 6$ komen heilig zyn en hem ingeworpen worden, even gelyk een licfttftraal in den nacht, welke gêe* nen dag maakt; ook bcwyft de inwerping van deze of geene heilige gedagten geenzins, dat de gefteldheid van zyn harte geeitlyk en heilig is. Wanneer hy eene ernftigeleerreed'e gehoord heeft, dan denkt hy hy zigzelven, de Heemel vetdicnft myri keuze, en dat ik naar denzelven ieverig jaage: Doch dit komt hem van buiten aan, en daarom is het zelve geen bewys, dat hy geeftlyk is. Dc \poffel Paalus noemt de gedagten (*) De Raadflaagen van het harte. Wanneer uwe gedagten de vrugt van uwen raadlkg zyn; en wanneer gy voorneemt om aan God te denken, zoo is zulks een kenmerk van eene goede gefteldheid van uwen Geeft; maar indien de goede gedagten alleen lyk worden ingeworpen, dan kondt gy noch in den natuuri'.aat zyn. Ik zal deeze waarheid door eene teegengeiteide ophelderen. Een begenadigde ziel konnen kwaade gedagten' ingeworpen worden, tia.r verftand kan verkracht worden, zonder dat zy echter geheel natuurlyk zy: dus kondt gy goede gedagten hebben, die u ingeworpen worden, en die eevenwel uit de gefteldheid en neiging van uwe ziel niet voorkoomen. 'Er konnen in een Godzalig menfeh kwaade gedagten ingeworpen worden, maar zy verblyven by hem niet. Dus konnen 'er in eenen Godlooztn goede gedagten ingeworpen worden, maar zy gaan ras vo'orby en houden geenen ftand, zy koomen niet voort uit de gefteldheid van zyn harte. 2. Overweeg, of deeze Heilige gedagten,, welke (*, i CV. IV. 5.. e &  'f naamlyk, het lyden van Chris* tus. Ert de eerste raegel, dieikvaftfteldewas^ dat men zo byzonder zyn moetj als moogelyk is, met opzigt tot de natuur en de omhYandigheeden vart het voorwerp waar over nlen denkt. Dienvolgens zal ik Eerjl eene lchets maaken van het lydért vail Chriftus, en aan ulieden dezelve voordellen. Iemand, die de gefchiedenis van Chriftus van zyne kribbe af tot aan zyn kruis toé naagaat, zal bevinden , dat het een geduurig lyden is geweeft. Zyn leeven was eene lydende daad; zyn dood een daadlyk lyden. Dan ik zal my meer byzonderlyk bepaalen tot dat lydeti het welk het voornaamfte deel van al zyn lyden was, en daarom zal ik u meer byzonder voordellen 1. De kruifigihg van Chriftus voor zoo veel die betrekking tot zyn lighaam heeft» IL De angdért eri droefheéden van zynen geed, zyndewel het voornaamfte deel van zyn lyden. t ïn de eerfte plaats komt ons dan voor het gele zyn lighaam betreft: de Heilige fchrift maakc Fa van  84 Verhandelingen over het van drie uitneemende omftandigheeden gewag welke ut dat lyden betrekkelyk zyn, i). De Schande, (2.) de vloek, en (3) de elende van hetzelve 1.) De fchande van zyne kruifiging. Indien gy de Heilige Schrift inziet zult gy vinden, dat Hy in alle zyne amten befpot is. (A) Hy was een Koning daarom gaf men Hem een rietftok tot een Scepter, en kroonde men Hem met doornen (B) Hy was een Profeet, daarom blinden, en belaften zy Hem te zeggen wie Hemgeflagen hadde. &. (C) Hy was een Priefter, daarom bekleedde men Hem met eenen langen witten mantel, het welk een zinnebeeld van dat amt was. Wat de fchande van het lyden van onzen Zaligmaaker betreft (a) Het foort van zyn lyden. (b) De plaats van zyn dood (c) En het gezelfchap waar in Hy geleeden heeft en geftorven is (a) Indien gy ziet op het foort van zyn lyden; hy hong aan een hout, deeze doodftraf maakte de perfoon verfoeilyk, en toonde de verfchriklykheid van de daad. (b) Indien gy op de plaats van zynen dood acht geeft , Hywierd niet gekruifigd in een hoek, maar booven op den berg Calvarien, zoo dat Hy ten toongefteld wrierd voor het oog van de ganfche wereld. (c) En let gy op hét gezelfchap waar by Hy gekruifigd wierd, het was het uitvaagzei en het fnoodfte der menfchen, dieven en ftruikroovers. Dus  Godvruchtig Overdenken. Dus ziet gy, dat Hy, die de Heerlykheid des Heemels was, de fchande der aarde; en Hy die het voorwerp van de aanbidding der Engelen "'as, de fmaad van zondige fchepzelen geworden is. 2. ) De omftandigheid is de vloek van zynen dood. De Heilige Schrift verzeekerd dit: (*). Vervloekt is een ieder, die aan 'het hout hangt. 'Er was beide een plegtige en zeedelyke vloek in den dood van Chriftus (d) De plegtige vloek was, dat Hy aan het kruis hing want het was de gewoonte van de Joden, dat de boo'sdoender door fteenigenof diergelyke ftraf, eerft wierd ter dood gebragt, en dat dan zyn lighaam opgehangen wierd voor de zon. Zoo dat het hangen van iemand een tweede dood was, en deeze heeft de Heere Jefus ondergaan. By deeze kwam ook (b^ De zeedelyke vloek daar Hy de ongerechtigheid droeg van ons allen. 3. ) De elende van zynen dood. Ieder deel van Chriftus was vatbaar voor Smerten. Het lterven dat langzaam toegaat, is doorgaans ten uiteiften pynlyk. Zo was het ook met den Heere Jefus: zyne handen en zyne voeten waaren aan het kruis genaageld; die delen waren aan het kruis genaageld welke ver af waaren van de leevensdeelen en van de diergelyke geeften, en alzoo was zynen dood een langduurige pyn. Door Overdenking nu behoorde de ziel"zigzelven deez'j kruiliging van Chriftus voor re ftellen. II. Komt gy tot het lyden van zyne ziel: Christus imaakte weezenlyk de bitterheid van de tweede  8.9* Verhandelingen over het de dood. Hy dronk den beeker der grimmigheid, Hy onderging de Hejfche pynen, hoewel niet in fiort, nogthans in gewigtQ*). Ofichoon Hy dezelve niet in foort ondergaan heeft, nogthans leedt Hy die in trappen. Alhoewel Hy in gcenplaatslyke hel gcleeden heeft, nochthans in eenjtrafïyke. Vertoont alzoo deeze dingen aan uwe ziel door de hulp, yan overdenking. Eindelyk. Laat de begenadigde ziel, wanneer zy zig met de Overdenking van Chriftus lyden en dood wil opwekken, zigzelven als een deelgenoot aanmerken van ieder gedeelte van de gefchiedenis van Chri/lus lydenen laat zy haare geneegenheeden met alle de ontmoetingen van het zelve vereenigen. By voorbeeld, wend eerft uwen aandagt naar den hof en laat u we ziel aldaar zien het bloedig' zweet, dat Hem wierd uitgeperft, zyne zugtingen hooren, en zyne benauwdheeden Overdenken. Volg Hem dan naar de Overprielters en krygsknechten, en overweeg aldaar allé zodanige daaden van: dezelve, welke degrootlte verachting, yerfmaading en mishandeling van Hem te kennen geeven. Gelyk de doornen hem op het hoofd gedrukt wierden, laatze u door het harte gaan. Gaa dan van het huis des Hoageprieftersnaar den berg Qalvarie, en laat uwe ziel Hem een deel van het kruis helpen draagen; en wanneer gy aldaar gekoomen zyt laat zy aldaar aan het kruis genaageld worden en van liefde bloeden voor uwen Zaligmaaker De ziel is door weerflaande daaden bekwaam om, eeniger maaie voort te brengen betzelfde meedely<3en en die zelfde droefheid, wélke zy voortbrengen (*) Zie meer daar van in de Qvtretnliemming van ie Qtdh Eige^h. Hoofdft. XIÏI.  Godvruchtig Overdenker. 87 gen zoude, indien het voorwerp voor ons lighaamlyk oog zigtbaar was. Laat uwe verbeelding u het lyden zooklaar voor ftellen als of gy Chriftus aan hec kruis zag hangen, zyi» bloed vergieten; zyn hoofd buigen, en zynen geeft beveelen in de han • den van zynen Vader. Dit zal u gemoed treffen. Eene tweede reegel, door my voorgefchreven , was deeze: Wanneer gy op een Geeftiyk onderwerp denkt, zoo doet zulks by weege van reedeneering, overweegende de oirzaakenenuitwerkipgen daar van doet alzoo hier, en overweeg de oor. zaken en uitwerkingen van Chriftus lyden. Deeze zyn twee r. De liefde des Vaders. 2. De liefde van Chriftus Ik weet het was de zonde des menfchen, die daar toe aanleiding gaf. "Er was eene jammerlyke noodzaakelykheid aan onzen kant; maar de oorzaak was ontfermende goedwilligheid aan Godszyde. 1. Om van de liefde des Vaders eerft te fpreeken. Deeze word ons in de Heilige Schrift voorgefteld als de oirfprönglyke oorzaak van Chriftus dood.(*) Hier verklaard God zyne liefde jeegens ons, dat Chriftus voor ons geftorven is, als ivy noch zondaars waaren (*). 2. De liefde van Chriftus was de oorzaak dr ar van. Liefde daaden konnen niet afgedwongen worden. Dit nu was eene loutere liefde daad van Christus, als Hy zigzelven overgaf om voor ons refterven. Gy vindt daarom in de eerfte onderhandeling (*) Rom. V, 8. (*■) Zie meer hier van de overeenft. wn dt Godl Eigti& fck, Hwfdjl. IX maar byztnderlykaatv het etyis.' ? 4  88 Verhandelingen over het ling, die 'er plaats hadde tusfchen God en Chrisfus, dat Chriftus verklaart, dat Hy voHlrektlyk; onderworpen was aan den wil van zynen Vader, zie Xk kome om uwen wille te doen, o myn God. Chriftus gehoorzaamheid aan zynen Vader, en zyne liefde rot de menfchen was de oorzaak van zyn lyden. Daarom was de dood van Chriftus, alhoewel dezelve naar 't menichelyk aanzien geweldig was, echter vrywillig met opzigt tot Hem zelvcn; Hy zegt Ik legge myn leeven af (*). Let eens op het onemdig onderfcheid tusfchen het andwoord, dat Chriftus aan Petrus en dat Hy aan Judas gif. Als Petrus, uit een ongereegeld meedelyden met Chriftus Perfoon, begeerde, dat Hy zigzelven genadig zoude zyn; zoo was zyn antwoord, om dat Hy tegenfland vond in de uitvoering van 's menfchen verioffing; Gaa achter my Satan m Hoe fcherp en ftreng was dat yezegde! Mastr wanneerJudcts komt om Chriftus te verraaden, zoq noemt Hy Hem zynen vriend (§). Hoe groot is het onderfcheid in dat antwoord van Chriftus ? Dit bewyft hoe gewillig Hy was in het gehoorzamen van zyn Vader's beveelen. De liefde van Christus was de oorzaak van zyn lyden. Een liefde die zoo eeuwig was, als zyne Godheid, en die zie uititrektet tot over den Dood- /// de tweede plaats. Laat ons voortgaan tot de ovesweeging van de uitwerkingen van dit lyden, en die zullen een gefchikt voorwerp van onze Q* verdenking zyn. 'Er zyn vyf voornaame uitwerkingen van Chriftus lyden, van welke de Heilige fchrift meldingmaakt. Yol- (*) SA, X. is. (\) Matth. XVI. at. {%) Mink. XXVI. 5o. m  Godvruchtig Overdenken. 89 Volmaakte genoegdoening aan de gerechtigheid Van zynen vader. Al het lyden van Chriftus wierd eene oneindige waar iighéid bygezer door de vereeniging van zynemenschheid met zyne Godheid, Zyn bloed was Godlyk bloed; verbreeking van di wet was een daad van het fchepzel; maar de vervulling van de wet was een daad van den Schepper, en daarom wierd er aan de Godlyke gerechtigheid volkoomenlyk genoeg gedaan. Dit is de reede, dat wy Openh. IV. 3. leezen, dat de Troon Gods omringd is niet eenen reegenboog. De reegen boog is een zinnebeeld van vreede. De gerechtigheid vau God ontvangt meer heerlykheid in de verlosfing van onze zfelen, dan in de verdoemenis van de gantfche weereld. Want Chriftus heeft op eenmaal genoeg gedaan; maaral de verdoemden in de hel doen boete tot in eeuwigheid zonder immer te voldoen. Ma^.r het bloed en lyden van Chriftus alhoewel het met opzigt tot deszelfs tyd en duuring, kort was ging met opzigt tot de waardigheid van zyne Perfoon de eeuwige pynen van de verdoemden in de hel te booven. 2 De tweede uitwerking von Chriftus lyden is om eenen grond te leggen tot de bevrediging en geruftftelling vamhet geweeten. Het geweeten is God 's Steedehouder. En wanneer den Richter bevreedigd is, dan moet het geweeten deszelfs befchuldiuingen Jaaten vaaren. Te recht mag men het bloed van Chriftus, Geeftlyken wyu, noemen, want hetzelve verkwikt het harte van den menlch door eene volkomene geruftftelling. liet geweeten heeft niets in te brengen dan het gene uit den dood van Chriftus kan geantwoord worden. Ik bekenne, dat meenigmaa' geloovige zielen ten uiferften neerflagtig zyn; want offchoon een Bey zyF 5 nen  ,90 Verhandelingen over het nen angel verlooren heeft, zo kan zy echter noch geraas maaken en brommen, fchoon zy ons geen lchaade doen kan; dus offchoon de zonde derzelver prikkel verlooren heeft door den dood van Christus eevenwel kan 'er rondom ons een geraas zyn waar door wy ontroerd konnen worden, maar zulks komt voort niet uit de zwakheid van Chriftus genoegdoening, maar uit de zwakheid van ons ieloof. ° 3. De uitwerking van Chriftus dood is, dat dr ma^en der duifternis door denzelven verbrooken zyn. Hy die de magt des doods geleeden hadde, naamiyk, de Duivel is nu een voorwerp van zeegepraal geworden. De Duivel meende eene volkoomene overwinning te behaalen toen CbfiHut geleeden heeft. Maar Chriftus zegt ons: Nu is de Ovetfte deezer weereld geoordeeld (*). De dood zelve, die onzen laatften wand is, wierd te niet gedaan door den dood van Chriftus. Enditwas. de reede, waarom "er by zvnen dood veele Heilige , weederopgellaan en leevcndig geworden zyn,en aan veele in ferufalen; wceder verlcheenen, om ons dus te ieeren, dat de dood overwonnen was. En ten kaften dage zal het graf zynen buit weeder geeven door de kracht van Chriftus opftending. 4 De vierde uitwerking van den Dood mxxChris. tus is de kruifiging van de zonde. Daarom zegt ons de Heilig Schrift, dat de ouden meufch met Hem gekruifigd is. De zonde bragt Chriftus tot het kruis, en Chriftus bragt de zonde aan het kruis, en nagelde haar haudfchrift aan het zelve. Hier in openbaart zig de verwonderlyke wysheid van God die gelyk Hy de zonde ter dood bragt, alzooook de (*) Jék. XVI, II.  Godvruchtig Overdenken. ?1 de dood van Chrifius de zonde zoude uitdryven, jk verdaa het met opzigt tot de geioovigen. _ De erfenis der heerlykheid is de vrucht en uitwerking van den dood van Chriftus. Het bloed van Chrïftus bekrachtigd het Nieuwe Tedamsnt. Het is delleutel van het Paradys en fluit den Heemel voor ons open. 'Er was in de verdiende van Christus zulk eenen overvloed, zulk eene verdienftelyke waarde die niet alleen voor ons voldaan, maar ook voor ons eene erfenis verworven heeft* Het is zoo, de eerfte Adam had een aardsch Paradys, verlooren maar de tweede A,dam heeft voor ons eenen eeuwigen ftaat der heerlykheid verworven Dit is een ander Middelwant door gy den pligt van het Godvruchtig Overdenken in uwe zielen kont uioeffeningen. Een andere reegel, die ik opgaf was: wanneer gy eenig voorwerp overweegt, vergroot het zelve by weege van vergelyking, het zy by weege van gelvkheid, of ongelykheid, doet dan zoo ten aanzien van het lyden van Chriftus 1 In dien gy het lyden neemt en het zelve by weege van vergelyking vergroot: danzal ik, (hoewel 'er in de fchepping niets is dat een gefchikt onderwerp zyn kan om door hetzelve voorgefteld te worden) eenige vergelyking, gelyk de'Heilige Schrift doet maaken, tusfchen den dood en kruin* ging van Chriftus voor ons, en den dood en het derven van de zonde binnen in ons. De dood van Chriftus was iets weezenlyks, en zodanig zoude de dood der zonde pok zyn. 'Er is m het lighaam van den menfeh eene afwiffeling van leevendigeen diergelyke geeden, zoo dat het lighaamx in zekeren opzigte, als het ware, dood is; gelyk zy, die Jberoerd zyn en diergelyke» Maar het is geen. wee- zea-  9°> Pvb an delingen over het zenlyke dood, zoo niet de ziel van het lighaam geilheiden is. 'Er was een weezenlyke fcheiding tusfchen de ziel en het lighaam van Jefus Chriftus en zulke eene fcheiding behoorde 'er tusfchen de zonde et* ons ook te zyn. De dood van Christus was een harde en pynlyke dood, alzoo behoorden wy eene heilige flrengheid teegen de zonde te oeffenen; wy behoorden aan onze begeerlykheeden niet toe te geeven. De dood van Christus ging langzaam toe; zoo behoorden wy ook onze zonden te veroordeelen, op dat zy, naardien wy dezelve niet op eenmaal konnen dooden, nogthans by trappen mogen derven. 2 Door ongelykheid. De Heilige Schrift geeft een uitmuntend voorbeeld op: Weetende dat gy verlost zyt niet door vergankelyke dingen (.let op de ongelykheid ) zilver of goud s maar door het dierbaar bloed van Chriftus (*). Neem alle de fehatten van de weereld, offchoon wy ze als Goden eeren,"zy konnen echter niet eene ziel bevry-. den; het was alleen de Heilige fchat des Heemels het bloed van den Heere Jefus dat bekwaam was om ons van den toekomenden toorn te verlosfèn. Waarlyk de Overdenking van Cbrtfius bloed bezoedeld alle de heerlykheid van de weereld, en verarmt den kostbaarden luider van het ganfche geheel al. Een andere reegel welke ik u voordelde was, dat men een Geeillyk onderwerp Overdenken moed by weege van zugtingen en opzending van on*e ziel tot God, en wel op tweederlei wyze 1 By weege van klagten. a By weege van begeerten.  Godvruchtig Overdenken. 93 I. Laat de ziel zigzelven tot God verheffen by weege van klagten over haare ongevoeligheid met opzigte tot het lyden van Chriftus. Deelde de geheele fchepping met den Heere Jefus'va zyn lyden, en zal myn verharde hart ongevoelig zyn? Wanneer de Zoon van God verneederd wjerd, verdujfterdede zon en trok haare heerlykheid in. De geheele weereld (als ik zoo mag i'preektn) bedreef rou ■ we met opzigt tot het lyden van Chriftus, en zal myne ziel aangaande dit lyden ongevoelig zyn? Het voorhangzel "des Tempelds fcheurde in tweeën, en zal myn harte onaangedaan blyven? Hetichepfel, dat geen oirzaak van Chriftus lyden en dood was, had meedelyden met Hem, en zal de menfeh die de oirzaak daar van was dezelve niet achten, of zelf verachten'? Chriftus ftorte droppelen bloed, en zullen wy niet eene nertelyke zucht tot Hem opzenden ? Hoe behoorden wy dus over de hardigheid onzer herten by den Heere te klaagen. o. By weege van begeerten en dat in twee opzigten wanneer wy den dood van Chriltus Overdenken. (1) Dat wy in dat lyden deel moogen hebben. (2) Dat wy de daadlyke vrucht daar van moogen gewaar worden. (1) Dat wy in dat lyden deel moogen hebben. Het is geen bloote befpiegeling, maar een deelneeming onzer zielen in Chriftus dood, die dezelve voor ons nuttig maakt. 'Er waaren veelen, die de Arke zagen, en nochthans hun leeven verlooren, om dat zy buiten dezelve waaren. Zoo konnen veele een gefchiedkundige kennis hebben, en nochthans geen voordeel daar uit ontvangen om dat zy - met Chriftus niet vereenigd zyn. Daarom bidt God  5>4 Vèrhandeïingen over het God; dat Hy huidiegelykenis van Chriftusdood wil inplanten, en dat Hy u met den Heere Je/üs vereenigen wille. Chriftus kleederen bedekken niemand anders dan zyne leeden, daarom laat uwë begeerten opgewekt worden om deel aan Hem tö hebben. (z). Dat gy moogt gevoelen de dnad!yke vruchten en voordeden van al het lyden van Chriftus En hierom behoorde de zie] haare begeerten naar God uit te laaten gaan. Och, dat myne zondert den Edik en de Gal > als het waare fmaaken mogten! Ach, dat zy aan het kruis van Chriftus genaageld waaien! Ach, dat ik de vruchten van het kruis vinden mogte.' Ach dat zyne fmerten vreede voor myne ziel voortbrengen mogte/ Dus behoorde het hart van een begenadigd menfeh zyne begeerten tot God op te zenden» 1 By weege van vermaaning. 2 By weege van bedwang en terughouding Doe zulks ten aanzien van het lyden van Chriftus. x By weege van befchukliging. Naa dat de ziel zig verlevendigd heeft door de Overdenking Van Chriftus lyden, laat zy zigzelven deeze drie Volgende Hukken, by weege van vermaning op het gemoed drukken" (1) Ter beoeffening van haar gelooft (2) Ter opwekking van haare liefde. (3) Ter opwekking van haare gehoorzaamheid' 1» Ter beoeüening van haar geloof. Laat dus de ziel van een Chriften zigzelven toefpreeken: Wat buigt gy u neder 0 myne. ziel, en wat zytgy wrufitg in my (*), Waarom vteeft gy voor de ftraf  Godvruchtig Overdenken. 95 ftraf van de zonde, daar de fchuid is wechgenoomen ? Waarom wordt gy heen en weer geflingerd door vreezeenangftvalligheeden? Bedenk, dat de Heere Chriftus geftorven is; en dit is het geene, het welk de Apoftel deed zeegevieren over alle onze Geeftlyke vyanden. 'Er zyr» twee dingen, welke doorgaans het vertrouwen der gelovigen doet verzwakken (^d) De groorheid van onze zonden. De zwakheid van ons geloof» Het lyden van Chriftus beantwoord aan die beide wat betreft (V) de grootheid uwer zonde ;ftelu dit voor dat onze zonde maar eiudige daaden zyn, die daarom tegen zyne oneindige rechtvaardigheid niet konnen op weegen. £i bedenk toch, dat uwe zonde wel oneindig is met opzigt tot het voorwerp, maar dat de gerechtigheid van Chriftus oneindig is met opzigt tot het onderwerp. De gehoorzaamheid van Gods Zoon is zeekerlyk dienfiiger oni ons met God te verzoenen, dan de ongehoorzaamheid des menfchen was om vyandfchap tusfchen God en ons te maaken. Denk dus by uzelven, indien gy altoos hadt geleefd in vleklooze onfchuld, dan zoudt gy niet bevreesd zyn voor God, doch de gerechtigheid van eenen Chrifien overtreft uwe oorfpronklyke onichuldighigheid. Indien de Engelen die met hunne natuur'yke gerechtigheid alleen bekleed zyn het aangezigt van God moogen zien, dan mag voorzeker ook een geloovige het aangezigt zyns Vaders zien, wyl Hy met den mantel van Chriftus gerechtigheid omhangen is. Dat bloed is bekwaam om de zonde te verzoenen van tienduizend weerelden. (») Onderftel dat uw vertrouwen geweeken is van  97 Verhandelingen over het van weegen de zwakheid uWes geloofs; dan vefkeerr ay in vreeze cm dat uw geloofuiet fterkgenoeg^is. De Overdenking van Chtijius lyden zal dit beantwoorden: laat dit op u ziel wiegen. De prys is dezelfde, beide met opzigt toteen herken eenfwak geloof. Een zwak oog, dat op den k