5 R I P JTORIE ü G D , NET, 1EN, &C. E N. MT, B IJ L A R T.   KORT BEGRIP DER. WAERELD-HISTORIE VOOR DE JEUGD, DOOR J. F. MARTINET, Predikant te Zutphen, &c. MET KAARTEN. TE AMSTERDAM, BIJ J O HANNES ALLART. MDCCLXXXiX.   A A N ANTON REINHARD, EGBERTA ANGELIQÜE, AMELIA KAROLINA FALCK, Wie helpt niet gaarne Kinders, van eencn aan*valligen aart, van zoete en zagte zeden, van eene bekoorende leergierigheid, op de baan dier Weetenfchappen j welken voer hun , by het toeneemen def jaaren van geen gering belang zullen weezen ? Ik kom tot U met dit kleen gefchenkt het eertte* dat ik tot U dat einde kan aanbieden. Het ge^  ïaide uwe harten, onder het zorgvuldig beltier uwer Ouderen, tot de gewigtige kennis van de Gebeurtenisfen des Mensthdoms. Vindt daarin nut en vermaak. Alles werke mede om U te doen zyn eene eer voor God, een vermaak voor die U minnen, en een fieraad der Maatfchappy. Dan zal uw geluk groot, en de vreugd niet gering zyn Van uwen waaren Vriend, JOHANNES FLORENTIUS MARTIHBT.  Dit boekjen is getrokken uit de negen Deeleiï van de Historie der Waereld, ten nutte van jonge Lieden , om eenige begrippen van de Gefcbiedenis der Waereld vroeg te verkrygen; en, hebben zy lust, daarna tot dat uitgebreider Werk te kunnen overgaan.  L Y S T DER ZAMENSPRAAKEN, I. Zamenfpraak ter Inleidinge. Bladz. i 1L _ Voorbereidfels tot de kennis van de Historie der Waereld 4 UI, , Over de Oude Waereld. i° , - , Nieuwe Waereld. 14 YJM — . Israeliten. 18 Y_ . , Babyloniers en Js[y- riers* 40 yr. Pheniciers. 43 yjl, , P erf en» , ( Mtabhen en andere kleine oude Volken. 50 . . Egyptenaar*. 5^> ■jj- . _ Karthagers. 62 ^ - , . Grieken. 6(5 jqj, - Rtmeinen. 75 Xüt  LYST der ZAMENSPRAAKEN. XIII. Zamenfp.overde Jooden. BI. 85 XIV. Romeinen ('onder de Heidenfche Keizers,) 94 Onder de Christen-Keizers. 98 XV. 1 . — Christenen. joj , XVI. ■ ■ Arabiers. 122 XVII, ■ Turken. 127 XVIII. ' ■ Perfiaanen. J32 XIX. ■ » ■ - M4gollen en Indiaanen. 134 XX. ■ Chineezen. 138 XXI. ■ Japanneezen. 143 XXII. -Africa. 146 XXIII. • Spanje. I5I XXIV. ■ Portugal. I58 XXV, - . Italië, Napels. Jo-g Paus/èn. 16^ Genua. j-jz Venetië. Jtaliaaneri' 175 XXVI, — Frankryk. ,g4 XXVII. Groot-Brittamit. 195 XXVIII.  LYST der ZAMENSPRAAKEN, XXVIII. Zamenfp. over de Deenemarken. B!. 210 XXIX. - ~ Zweeden. 2I4 XXX. - ■ Rusland. 220 XXXI. Pokn. 228 XXXU. 1 " Pruis/en. 233 ' XXXIII. ■ Duitschland. 236 XXXIV. : Zwitferland. 247 xXXV. De Vaderlandfche Historie. 25* XXXVI. - Kerkelyke Historie van ons Vaderland. 297 XXXVII. America. 3io pÉ KAARTEN MOETEN GEPLAATST WORDEN. I De Waereld-Kaarc tegen over . bladz. 12 ir-As,A " ,. " . .146 III.-Africa - ]V. Europa - • V. America | EER-  EERSTE ZAMENSPRAAK; ï E R INLEIDING E. i vraag. Welk Boek, als het nuttigde en aangenaamfïe voor u , zoudt Gy, na den Bybel en na een ander ever Gods gefchaapen' Werken, gaarne bezitten ? antwoord. Ik zou, by die twee Boeken, gaarneéén hebben,'t welk my de Hisïorie der Wae~ ï-ild kon leeren? 2 V. Wat verflaat Gy door de Historie der Waereld ? A. Daardoor verfïaa ik de Gefchiedefiis der Menfchen, die, van den beginne tot nu toe, de Aarde" bewoond hebben, en nog bewoonen, nevens alles, wüx zy in byna zestig Eeuwen bedreeven hebben. 3 V. Waarom zondt Cy gaarne zulk eene Gefchiedenis hebben? A A. Cte  % NOT DER HISTORIE. A Om dat het my zeer verkeerd fchynt alleen te weeten wie in ons Vaderland woonen, of wie daaraan grenzen, en niets meer. i 4. v. Wat denkt gy in zulk een Boek te zullen vin- den? , , A Veele zaaken, die my geheel onbekend zyn, doch die my veel kunnen leeren en aangenaame uuren geeven. 5. V. En wat verder? A. Ik ftel vast, daarin te zullen aantreffen duizend blyken van Gons Almagt, Wysheid, Goedheid, en Orde in het bellieren van alle Menfchen. 6 V. Meer niet? A Ook veele Tchoone loflyke daaden van wyze en goede, nevens andere van dwaaze en godlooze Lieden. 7. V. En daarby? A Proeven van Gods Regtvaardigheid, die, dikwerf in dit leven, de eerden beloond, en de laatften geftraft heeft. 8. V. En dat alles te zamen zal moeten, genoemd worden eene volmaakte Regeering? A. Gods Regeering kan niet anders weezen. 9. V. Maar wy kunnen niet vinden, dat Gods Regeering altyd zodanig is? A Dit hapert , ten deele aan ons eindig verftand, ten deele aan veele duistere Gebeurtenrsfen,  BESTIER DER WAERELD. 3 die eerst in de Eeuwigheid ontknoopt zullen wor- 10 V En Gy gelooft Gods Regtvaardigheid, ongeacht die duisternis? A. Zo zeker als ik op eenen nevelagtigen dag ge. Joof dat 'er eene Zon fs, hoewel ik dezelve „iet »e,:geIoof ,k Gods Regtvaardigheid in het beftier der waereld, al is hetzelve voor n:y niet volkomen *J TWEE,  TWEEDE ZAMENSPRAAK, ' Voorbereiden tot de kennis van de Historie der Waereld. lV.Laat my nu vraagen, wat voerden toch de eerfle Menfchen uit op de Aarde? A Zy vonden hier onteibaare dragen, die zy riet kenden , noch wisten te gebruiken ; maar le behoeften drongen hen om te beproeven I hoe zy dezelven tot hun voordeel en gemak zou "ITZ^TZ Menfchen in getal vermeer- d'f ïoen waren zy genoodzaakt uit eikanderen verde te caan, dan hunne geboorteplaats, waaroor zy mier andere goederen der Aarde leerden kennen. o V. En waarvan leefden zy. | A Om onderhoud te hebben, moesten zy de JjÏn aan den Landbouw, en aan de Veehoede- A V. En het gevolg daarvan was...? I 1' Het gevolg was, dat dorre landen, door derzefv'er aled, in vrugtbaare velden verkeerden; _en dÏ het geen iemant in overvloed won verbid  UITBREIDING DER MENSCHEN. & werdt tegen iets anders, 't geen hy niet bezat» Waardoor de grond tot den Koophandel gelegd werdt. 5. V. Wat kwam daaruit voort? A. Dat de Zamenwooning een onderling genoegen, hulp, gemak en voordeel gaf; des men, hier en daar , begon eenige huizen byéén te bouwen. 6. V. En wat ontftondt daaruit? A.TJit de hier en daar gebouwde Huizen ontflonden Dorpen, uit Dorpen Vlekken, en uit Vlekken Steden. 7. V. Waar zag men die 't eerde ? A. In As ia, en, by het vermeerderen en Uitbreiden der Geflagten, in Afrjca; vervolgens in Europa, en, eindelyk, by verhuizingen van Stammen door het Noorden, in America. 8. V. Wat drong de Menfchen, om zo digt byéén te woonen? A. Onvermogen, om zich tegen fterkeren te verweeren; gebrek van veele dingen; en zugt, om hï elkanders nooden te beter te voorzien. 2 V. En dit zamenwoonen ging vreedzaam toe ? A. Niet altyd, ten minden niet waar jaloufie., hoogmoed, eigenbaat, haat en nyd de harten der Menfchen fterk aanzetteden tot verkeerd . . vsa. e bedO- A 3 10 V. War  5 WETTEN EN R E GE ER INO EN. • I0 V Wat werdt toen noodzaaklyk? A Wetten, die Menfchen tot hunnen pligt droni gen', en het aanneemen van een' aanzienlyk' Man, die'dezelven gaf, tot opperhoofd. „ V. En wie gaf de eerde Wetten? A Elk Vader in een Huisgezin, elk Opperhoofd in eene kleine, en elk Koning in eene groote Maatfchappy- 12 V. Wat gaf kragt aan de Wetten? A. Belooningen en ftraffen. !3 V. Waren die genoegzaam? A Neen: want men ondervondt weldra, dat de Godsdienst het eenige middel was, om verdorven' Menfchen in teugel tt houden. 14 V. Kwam dezelve wyze van regeeren allerwegen in trein? A Neen: want men zag by fommigen eene Volksregering opkomen, die men Democratie noemt. 15 V. En by andere Natiën? A. Een beftier van de voornaamfte Mannen des Volks, welk men nu heet Ariftocratie. 16 V. En eindelyk...? A Eene derde foort van Regeering door eénen Man, die over allen het gebied voerde, en nu den naam draagt van Monarchy. 17 V. Welke van deeze drie was het beste bellier? A. De ondervinding leerde, dat elk zyne gebre- » ken  VREDE EN OORLOC. ^ ken hadt; doch dat het eerfte het zagtfie was, maar dat het laatlte de meeste rust gaf, wanneer men eenen braaven Koning hadt. 18 V. Wat ontftondt 'er uit den aanwasch en de verfpreiding der Menfchen over de Aarde? A. Zeer veeJe Regeeringen en Koningryken. 19 V. En die allen leefden in vrede? A.. Niet langer leefde men in vrede, dan wanneer lreersclizugt, nevens waare of ingebeelde beleedigingen van den eenen of anderen , agterbleeven. 20 V. Wat vernam men, wanneer die niet agterbleeven? A.'Dan ontdonden 'er Oorlogen, waarin dikwerf, tfeele duizenden, om het bedryf van éénen, on, fchuldig moesten lyden met verlies van goed en leven. 21 V. Hoe befchouwt Gy de Oorlogen? A. De regtvaardigen befchouw ik als geoorlofd, doch treurig; en de onregtvaardigen als de fnoodfle en gevloekfte treurtooneelen der Waereld. 22 V. Waren de oude Oorlogen zo nadeelig voor het Menschdom, als de tegenwoordigen? A. De ouden waren veel erger: want zy werden met meer bloedftorting gevoerd, om dat man tegen man vogt. A 4 23 V,  t DIT VINDINGEN EN -KOMSTEN. 23 V. Hoe nu? A. Nu worden Belegeringen en Veldflagen door het kanon fpoediger befliit, waarom zy minder bloed kosten , en korter duureu. 24 V. Wat vernam men, wanneer men den Vrede genoot? A. Dan kon men zich meer toeleggen op den Landbouw, Veehoedery en Konden, gelyk men zag in T ub al kaïn, die het yzer en koper, dat men in de werktuigen tot den Akkerbouw noodig hadt, bewerkte. a; V. Of...? A. Of, gelyk Ju bal, Muziek-Inftrumenten uitmondt tot uitfpanning en vermaak. 26 V. Zyn dan de Konden, op die wyze, uitgevonden en opgekomen ? A- Ja; doch langzaamerhandde eene na de andere, gelyk Weeveryen om kleederen te bekomen, Schuiten om te visfchen, Schepen om te vaaren, en Molens om graanen te maaien. 27 V. Wat al meer...? A. Wapenen om te vegten, Uurwerken om den tyd te meeten, en Huisraad tot gemak en verfie•n'ng. 28 V. Weeten wy den juisten tyd van die uitvindingen ? A. Deeze , en veele andere dingen weeten wy niet, om dat de fchryfkonst, die alles aantekent, om»  HISTORIESCHRYVERS. 5> omtrent twee duizend jaaren na de Schepping, is uitgevonden, en lang daarna eerst verbeterd of algemeen geworden is. 29 V. Wie was dan de eerde Historiefchryver? A. Sommigen der eerfte Menfchen hebben aantekeningen gemaakt; maar Mos es is de otidfte, die ons by naame bekend fe, en twee en een half duizend jaaren na de Schepping leefde; doch onder de Heidenen Herodotus, die duizend jaaren laater verfcheen. 30 V. Wy weeten dan weinig van de oude Tyden ? A. Zeer weinig, waar door wij niet veel verliezen. 3r V. Willen wy nu, na deeze voorbereidlèlen, rot de Historie der Waereld overgaan? A. Ja, zo wy dat, na deezen gelegden grondflag, kunnen doen. As DER-  DERDE ZAMENSPRAAK, OVER DE OUDE WAERELD. p V. Hoe verdeelt men, in het algemeen, de Historie der Waereld? A. De Historie der Waereld zal best begreepen worden, wanneer wy ze verdeelen in eene Oude en Nieuwe Historie. 2 V. Wat brengt Gy tot de Oude Historie? A. Al wat gebeurd is, van de Schepping der Waereld af, tot Jesus Geboorte. 3 V. En tot de Nieuwe Historie? A. Al wat voorgevallen is, federt Jesus komst in de Waereld, tot op deezen tyd. 4 ,V. Welke waren de voornaamlte Gebeurtenisfen in de eerfte Waereld? A. 's Waerelds Schepping was de verwpnderlykfte, 's duivels verleiding de vuilaartigfte, en Adams val de droevigfte. 5 V. En verder...? A. De Genade-belofte was de aangenaamfie, het le-  Schepping en val. tï leven der Aartsvaderen de onbekendfte, en de Zondvloed de jammerlykfte Gebeurtenis. 6 V. En dat alles is verhaald...? A. Dat alles is verhaald door Mos es, die, op één paar bladzyden, de Historiën van anderhalf duizend jaaren rekent, en ons dus veele zaaken berigt in weinig regels, die waardiger zyn dan groote Boeken met veele verdigtfelen. 7 V. Hoe befchryft hy de Schepping van alles? A. Op eene korte, maar verhevene wyze: want hy verbeeldt God zesmaal fpreekende, dat is, gebiedende of fcheppende, waardoor alles een verwonderlyk beftaan uit niets ontving. 8 V. Hoe befchryft hy 's Menfchen val ? A. Indiervoege, dat hy ons den duivelleert kennen als het afgryzelykfte Schepfel in de natuur, en de twee eerfle Menfchen als eindig, verleid en bedorven. 9 V. En wat meer? A. Den duivel gebannen; Man, Vrouw en Nakomelingen om de zonden veroordeeld; en de Aarde met den vloek gellagen, waaruit alle jammeren onder het Menschdom zyn voortgekomen. 10 V. Welk eene fchiJdery geeft hy ons van Adams Nakomelingen? A. Hy leert ons onder dezelven goeden en kwaaden kennen; ook den zuiveren Godsdienst by de •erften, en de opgekomen afgodery by delaatftenj ne- ■j  1S , ZONDVLOED. nevens de wegneeming van éénen Man ten hemel , en de losbandige levenswyze van anderen. 11 V. Hoe (preekt hy van de Zondvloed? A. Hy fpreekt van Noachs vroege waarfcbouWingen aan de zorgeloozen; en van 's Mans arbeid tot redding, zo van zyn Huisgezin, als van dieren en Vogelen; en... 12 V. Waarvan meer...? A En eindelyk van de allergeweldigfte Overftrootning der Aarde in het jaar 1656, waardoor alles «uiten de Ark om 't leven raakte. 13 V. Hoe gebeurde die Zondvloed? A. De Zeegolven, die uit het Zuiden opkwamen, en aangezet werden door huilende Orkaanen, vielen met een vreefelyk geweld aan, eerst op Asia, waar de meeste misdaaden bedreevee waren; en vloogen daarna verder heen tot over de toppen der Bergen. 14 V. Hoe weet Gy, dat de üverftrooming op die wyze gebeurde? A Dat kan ik op de Kaart van As ia zien aan het 'afgefcheurd of ingekabbeld land , welks ftrekking van het Zuiden naar het Noorden gaat. 15 V. Wat vernam men by dat geval? A. Het ysfelykfte Schouwfpel, dat ooit vertoond is , nanmeïyk in den aanvang , fchrik , beeving , yzing, gehuil, geü;hreeuw, en gegil van ouden en jongen. ^ -    ZONDVLOED. jj 16 V. En verder...? A. Voorts het vlugten naar de toppen van huizen, boomen en bergen, uit en van welken de geweldige vloed de Menfchen floeg, die, vallende en worfielende in den diepen plas, weldra het lieve leven verlooren. 17 V. Welke ftukken van het hoogde belang; leert Gy uit die Gefchiedenisfen ? A. Den oorfprong der Zonde , er, de beloofde Genade, welke beide geen ander Boek in de Waereld, ons, zo eenvoudig en onvervalscnt, verhaalt. 18 V. Wat meer? A. De zekerheid van Gons Genade, opgehelderd door de Hemelvaart van Emoch, en de behoudenis van No ach. 19 V. Wat nog verder? A. Een ontwyfelbaar bewys van het diep ingedrongen bederf uit Noachs vrugteiooze prediking, en van Gods Regtvaardigheid in het ftraffen der Menfchen door den Zondvloed. o vee  - VIERDE Z AMENSPR A AK; OVER DE NIEUWE WAERELD. Oude Historie. 1 V. Waar begint de Oude Historie der nieuwe Waereld ? A. Zy begint met Noachs uitgang uit de Ark, na dat de Wateren door Gods almagt geweeken waren, en de Aarde droog, was geworden. 2 V. Welke Volken komen, in dit groote Tyd. vak, voor, als de aanmerkelvkfte? A. Noachs Nakomelingen en de Israêliten, de Ba* lyloniers en Asfyriers, de Pheniciers en Perfen, met eenige andere kleine Volken. 3 V. Geene anderen ? A, Ja; daarna komen de Egyptenaar* en Karthtf gen, en eindelyk de Grieken en Romeinen te voor» fchyn. 4 V. Wie was de Stamvader van die allen. A. No ach, die, uit de Ark (lappende, met huivering zag op de puinhoopen der eertyds zo fchoone Waereld , en met ontzetting>dagt aan den ondergang zyner Tydgenooten, welk reeds vóór één jaarverdronken waren. * V.  NOACH, NIMROD. 5 V. En waar gebleeven...? A. Zy waren meest onder den grond gewoeld door de wateren; des hy de eer hadt van den Bevolker der Nieuwe Waereld te worden. 6 V. Wat deedt hy allereerst ? A. Hy wydde de Nieuwe Waereld in door God te danken voor zyne redding en voor het behoud van zyn Huisgezin. 7 V. Wat voerde hy daarin uit ? A. Hy floeg de vlytige hand aan den Landbouw, om een beftaan te vinden: en zag met blydfchap deugd in twee Zoonen, maar met fmert ontaartheid in den derden. 8 V. Wie onder zyne Nakomelingen werdt een berugt Man? A. Nimrod, die, tot opperhoofd van anderen verkoozen zynde, den tooren van BaM uit heersen» zugt dichtte. 9 V. Waarom? A. Hy wilde daarna eene Stad daar om heen aanleggen , waarin hy zyn volk byéén dagt te houden. 10 V. En dat mislukte hem? A. God liet dat mislukken, om dat hy de Aarde door de uitbreiding der Geflagten wilde bevolken. 11 V. Waardoor mislukte Nimrods oogmerk? A. Door eene verwonderlyke verwarring der fpraa- ken,  Ï6 TAAL, AFOODER?. ken, waarop deszelfs Onderdaanen uit elkanderefl gingen, ter bewooninge der geheele Aarde. 12 V. Welke was de oude oorfpronglyke Taal? A. Zy is ons onbekend; doch moet veel overeenkomst gehad hebben met de Hebreeuw/die. 13 V. Was volgde uit die verftrooing der Menfchen? A. Veranderingen in Taal, Gewoonten, Levenswyze, Zeden, en, her geen het ergftewas, ook in dien Godsdienst, welken men zuiver van Noach hadt ontvangen. 14 V. Waaraan moet men dat toefchryven? A. Of aan de wasnwysheid van fommigen, die eeCïge cude leerftellingen wilden verbeteren, of aan de vergetelheid van dezelven door anderen. 15 V. En daaruit kwam dan de Afgodery op voor de tweedemaal, om ook de Nieuwe Waereld te bederven? A Ja, dat ongeluk overkwam dezelve, waarover wy zugten moeten, om dat deszelfs gevolgen, tot op deezen dag, in de vier deelen der Waereld ftand houden. 16 V. Wat moest natuurlyk uit de Afgodery voortkomen ? . A. Dwaaling , ongeloof, bygeloof, vernietiging van Godlyke en menschlyke regten, geweldenaary, verdrukking en uitfpatting van allerleie driften. 16 V.  LESSEN. Ijr * 17 V. Wat leert Gy uit dat alles? A. Ik leer daaruit, hoe ras de grootfte der Godlyke zegeningen vergeeten kan worden , naamelyk, de redding van den Stamvader No ach uit den Zondvloed. 18 V. Wat meer? A. De dwaasheid der Menfchen, die den zuiveren Godsdienst met de fchaadelyke afgodery verwisfelden. 18 V. Befloot God niet, die algemeen geworden afgodery door eenen tweeden Zondvloed te vernielen ? A. God hadt wyze redenen, om dat niet te doen; maar een zagter middel daartoe aan te wenden. B VIER-  VIERDE ZAMENSPRAAK, over de ISRAËLITEN. 1 V. Welk groot middel nam God ter hand, om de ingedrongen afgodery te (tuiten? A. Hy gebruikte daartoe geen groot , maar een gering middel, om den uitflag daarvan zo veel te aanmerkelyker te maaken. 2 V. Welk middel was dat? A. Hy koos daartoe, omtrent het jaar 20co, éénen Man, dien hy tot eenen Stamvader maakte van een Volk, dat nog beftaat, hoe veele andere Naüeu reeds van de Aarde mogen verdvveenen zyn. 3 V. Wie was deeze Stamvader? A. Abraham, die, opzettelyk, uit een afgodisch land geroepen werdt, om, nevens zyne Nakomelingen in een ander land veilig te woonen tegen nieuwe befmettingen van afgodery. 4 V. Hoe ging dat toe? A. God openbaarde hem de zuivere Leer.fchonk hem een groot Geloof, en liet hem verre togten in het Oosten doen. 5 Y.  ABRAHAM, J O S E F. Ip 5 V. Waarom? A. Om, door hem, andere Volken gelegenheid te geeven ter verlaatinge der afgodery en ter om* helzinge van den waaren Godsdienst, van waar het komt, dat zyn naam nog groot in het Oosten is. 6 V. Welk ander middel wendde God aan, na 's Mans dood, tot ftuitinge der afgodery ? A. Hy liet, toen Abrahams Geflagt beroemd geworden was, de Kinders van Jacob, deszelfi? kleinzoon, door middel van Josef, verhuizen naar Egypte. 1 V. Waartoe diende die verhuizing? A. Onder anderen, op dat de ftraalen der Waar» ■ heid door hen uit Egypte, het welk met andere Natiën handel dreef, en voor de School der Waereld gehouden werdt, tot deze!ven zouden fchynen. 8 V. Welke is ééne der fchoonfte Gefchiedenisfen van dien tyd geweest ? A. De Historie van Josef, die eerst één van Zyus Vaders liefde Kinderen, daarna een verteller van droomen.een (laaf, een knegt, een gevangen, een verklaarder van gezigten, een vry man, eindelyk een Onderkoning van Egypte, en Behouder, zo van dat Ryk , als van zyns Vaders Huisgezin, was. 9 V. En welk is de treurigfte? A. De Historie van den bezogten, zwaar lyden» dsn, doch lydzaamen, eindelyk verlosten en meer Ba ge-  £0 ISRAËL IN EGYPTE. gezegenden Job; zynde een zeer leerzaam en troostend voordel voor de verdrukte Israèliten. jo V. Waarom noemt Gy J acobs Nakomelingen Israëliten ? A. Zy fchynen 's Vaders tweeden naam Israël, als van God gegeeven, hooger dan den eerden, die hy van zyne Ouders gekreegen hadt, geacht te hebben, en daarom lieten zy zich daarmede noemen. 11 V. Maar wat deedt God, toen zy in Egypte onkundig, weerloos, wanhoopig en verdrukt werden door den wreeden en ondankbaaren Koning van dien tyd? A. God, getrouw zynde aan de belofte, die hy aan Abraham gedaan hadt, verlostte die talryke ongelukkige Israëliten pp eene verwonderlyke wyze uit de Slaaverny, vormde hen in de woeftyn van Jrabie tot eene trefiyke Natie; en bragt hen diarop in Kanaan. 12 V. En waarom in Kanaan? A. Dewyl dat een fehoon en vrugtbaar Land was; hun ook tot-behoorde, en zy, wegens de zonderlinge ligging , wonderbaar afgefcheiden waren , en beveiligd tegen de nabuurige Volken, die gevaarlyk waren om hunne afgodery. 13 V. Wat was aanmerkelyk by hunnen togt uit Egypte, eu verblyf in de Woestyn ? A Dat de Waereld, in 't jaar 2514, beleefde het eer-  MOSES, JOSDA. 21 eerfte tydfiïp van de meeste Wonderwerken, die ooit gebeurd zyn. 14. V. Waarom zo veele Wonderwerken in dien tyd? A. Op dat God, als de alleen waare God, zo in bet Oosten, als by de Israëliten , zou hekend worden, welke laatften ook daarenboven de fchoone Wet der Zeden van hem ontvingen, die altyd zal Hand honden. 15 V. Wie verlostte en regeerde de Israëliten? A. Mosts, die veertig jaaren lang een Hoveling, daarna veertig jaaren een Herder, en eindelyk veertig jaaren 's Volks Leidsman is geweest. 16 V. En welke van die* drie bedieningen was de gevaarlykfte, aangenaamfte en moeilykfte? A. De eerfte was de gevaarlykfte om de verleiding aan 't Hof; de tweede de ftilfte en veiiigfte; de derde de zwaarfte, daar hy byna drie millioenen harde en onbefchaafde Menfchen bellieren moest. 17 V. Hoe lang waren de Israëliten in Egypte geweest? A. Maar 215 jaaren; doch zo men, van Abrahams komst in dat Ryk, telt, dan 430 jaaren. 18 V. Wie volgde op Mos es'? • A. Josua, en na hem andere Mannen, die wy kennen onder den naam van Rigters? i-o V. Hoedanig was dat bellier? A. Dit eerfte beftier, waarin het Volk deel hadt, B 3 was  2i SAMUEL, KONINCEN. was zeer zagt; maar Gon tugtigde hen, zo dra zy van den Godsdienst of de Wetten afweeken. 20 V. En waren zy zo wys van te vrede te zyn met dat beltier? A. Neen : want zy vergaapten zich aan 't beftier van Koningen, 't welk zy by de nabuurige Volken zagen,en wilden het hunne ook zo veranderd hebben. 21 V. En dat werdt ingewilligd? A. Niet gemakkelyk: want Samuel beduidde bun de voorregten van eene Republiekfche boven eene Koninglyke Regeering, en gaf des niet ligt toe. 22 V. Waarom is de Koninglyke Heerfchappy min. der aan te pryzen ? A. Om dat Koningen hunne groote magt en gezag misbruiken kunnen ten nadeele hunner Onderdaanen, gelyk de Israëliten zo zuur ondervonden .hebben: zynde zelfs hunnen ondergang door Oppervorsten veroorzaakt. 23 V. Zy kree^en dan Koningen door hun hardnekkig aanhouden ? A. Ja; eerst den zedigen doch daarna wocsten Saul, die 450 jaaren na Mos es kwam; vervolgens den waardigeti David, een' kloek' Vorst en een' groot Dichter; daarna den ryken en wyzen Salomo, Bouwheer van den fchoonfien Tempel; en, na hem, den onbedagtzaamen Rehabeam. 24 V, Wie was één der edelfte en dapperfte Mannen in Sa hls tyden? A. Zyn  JONATHAN, REHABEAM, SCHEURING. £3 A. Zyn Zoon Jonathan, wiens vriendTehap voor David dermaace uitblonk, dat hy de kroon aan hem vrywillig wilde afftaan. 25 V. Waarom noemt Gy Reuabeam onbedagtzaam.5 A. Om dat hy oorzaak gaf door zyne onvoorzigtlgheid, dat zyn Ryk, uit twaalf Stammen beftaande, zo gefcheurd werdt, dat 'er tien hem verlieten, en flegts twee, Juda en Benjamin genoemd, by hem bleeven. 26 V. Welke waren de gevolgen van die ongelukkige fcheuring? A. Dat daaruit de twee Koningryken van Juda en Israël ontdonden, houdende den Vorst van het eerfte zynen zetel te Samaria, en den ander te Jerufalem. 27 V. Hoe veele Koningen hebben over Israël geregeerd. A. Deeze negentien: Jerobeam, Nadab, Baësa, Ela,Zimri,Omri, Achab, Aciiazia, Joram, Jeha, Joahas, Joas, Jerobeam de II, Zacharia, Sali.um, Menahem, Pekahia, Pekah en Hozea. 28 V. Hoe veele Koningen heeft men in het Ryk van Juda geteld? B 4 A. Twin-  24 KONINGEN VAN JDDA. A. Twintig: Rehabeam, Abia, Asa, Josa- fat, JORAM, AHAZIA, AtHALIA, JoAS, Amazia, Uzia.Jotham, Achaz, Hiskia, Manasse, Ammon, Josia, Jehoahaz, JeHOjAKtM, Jechonia en Zedekia. 29 V. Wat merkt Gy aan omtrent die Koningen ? A. Dat zy eikanderen dikwyls beoorlogd hebben, waardoor die beide Ryken dermaate verzwakt zyn geworden, dat zy, eindelyk, tegen den vyand niet meer beftand waren, en dus te onder gebragt werden. 30 V. Wat meer? A. Dat zy , door hunne afgodery en flegte zeden, hunne onderdaanen verleid en bedorven hebben, zo dat de rcgtvaardige God, ziende die beiden ongeneeslyk, hen aan den ondergang heeft overgegeeven. 31 V. Heeft dan God nooit eenige poogingen aangewend, om dat bederf en dien ondergang te voorkomen ? A. Ja wel: want, na godlooze Koningen, liet hy eenige vroomen opftaan, gelyk Asa, Josafat, Hiskia en Joas, die den vervallen Godsdiensten Zeden herftelden. V. Welke poogingen meer? 1 A. Hy heeft ook gebruikt de prediking van eenige Profeeten , waaronder Elias, Elisa, Jesaias, Jeremias, Ezechiel en Dak iel uitgemunt liebben; zynde de twee eerden door hunne Wonder- wer-  ONDERGANG VAN ISRAËL S RYK. 2$ werken, en de vier laatften door hunne Schriften beroemd. 33 V. Welke aanmerkelyke dingen gebeurden 'er onder deeze Koningen? A. Oorlogen tegen eikanderen, gewonnen en verlooren veldflaagen, ingevoerde en geftrafte afgoderyen, herftel van Godsdienst en goede regeering, of nieuw verval van beiden, met bioei en ondergang. 34 V. Hoe ging dan het Ryk van Israël te grond? A. Na gedaan te hebben tweehonderd en vyfën- veertig jaaren, deedt de Asfyrifcht Vorst Salmamezer hetzelve den oorlog aan, veroverde het land met de Hoofdftad Samaria, en voerde toen de Tien Stammen gevanglyk weg 'naar zyn Ryk. 35 V. Voor hoe langen tyd ? A. Voor altoos: Want de gevangenen moesten daar blyven , en zyn daar ge/torven. 36" V. Waar zyn de Nakomelingen gebleeven? A. De Nakomelingen zyn in andere Volken dermaate ingelyfd, dat men 'er federt niet meer van gehoord beeft. 37 V. Hoe moet die Gebeurtenis befchouwd worden? A. Overweegt men alle weldaaden, eenige Eeuwen lang door God aan deeze Stammen beweezen; en ziet men hen daarna gevangen, verlaagd, verdreeven en verfmolten; dan moet eene zodanige Gebeurtenis ons verbaazen. P 5 38 V.  46 ONDERCANG VAN JUDA's RYK. 38 V. Aan wien werdt hun Land, na 's Volks uitdryving, gegeeven? A. Aan eenige Heidenfchc rNati»n, die hunne afgodery verlaaten moesten, eenen Tempel op den Barg Gerizim bouwden, Moses vyf Boeken aannamen , en ons bekend geworden zyn onder den naam van Samaritaanen. 39 V. Hoe is liet Ryk van Juda aan zyn einde gekomen ? A. Na dat het driehonderd en zesenzeventig jaaren gedaan hadt, weidt Jerufalem door den Babylonijchen Koning Nebucadnezar ingenomen en met den Tempel verbrand; doch het Volk gevanglyk naar Babel gevoerd: eene gefchiedenis, die niet minder verbaazend is. 40 V. Hoe ging het met het Volk van die twee gevangen Stammen, na zo diepe vernedering, in Babel ? A. Wy moeten ons verwonderen, dat het daarin niet verfmolten is, gelyk dat van de andere Tien Stammen. 41 V. Heeft Gon dan de bitterheid dier gevangenis merkelyk verligt? A. Ja, door de harten der eerst ftrenge Babyloniers tegens de gevangenen te verzagten, en deezen op te beuren door de vertroostingen der Profeeten, die hun  LOSLATING DER J O 0 D E N. &? bun beloofden liet einde der gevangenis na zeventig jaaren. 42 V. Zyn zy, in die gevangenis, verbeterd, of verllimmerd ? ' A. Zy zyn verllimmerd , voor zo verre zy eenige gewigtige Waarheden fchynen vergeeten te hebben ; en veibeterd in zo verre zy, federt dien tyd, toe heden toe, niet weer vervallen zyn tot de afgodery. 43 V. Maar waren 'er niet eenige Israeliten in Kanaan gebleeven , toen de anderen gevanglyk werden weggevoerd ? A. Ja; eenigen hadt Nebucadnezar daar laaten blyven , die, volgens Gons bevel, het land bewaaren moesten voor hunne Broeders, welke ren eenigen tyde zouden wederkeeren; maar zy gedroegen zich liegt, en werden deswege geftraft. 44 V. Wie liet de gevangenen, na zeventig jaaren , eindelyk , los ? A. Cyrus, Vorst der Meden en Perfen, gaf hun volle vryheid, waarna zy wederkeerden in hun Vaderland , en Jervfalem met den Tempel, doch niet zouder belemmeringen, herbouwden. 45 V. Onder welken naam hebben de Israeliten federt bekend geftaan? A. Men heeft hen, federd dien tyd , Joodcn geroemd,  28 JOUDEN ONDER EEN VREEMD BESTIER. noemd, welken naam zy tot hier toe behouden hebben. 46 V. En ging het hun wél by de nieuw verkreegen vryheid in hun Vaderland ? A. Zy bleeven een tyd lang onder het gebied der Terfijche Koningen na Cyrus dood; doeh Ha man zogt hen te verdelgen; maar Alexander de groote vondt goed hun gunst te bewyzen. 47 V. Hoe verging het hun na Alexanders dood? A. Zyn Ryk verdeeld wordende onder vier zyner voomaamfte Veldheeren , lokte Ptolomkus, één van die, fommige Jooden naar de nieuw gebouwde Stad Alexandrie in Egypte, waar hy regeerde. 48 V. En wat deedt een ander? A. Seleucus, die Asia beheerde, bewoog anderen, om in nieuwe Steden, door hem aldaar aangelegd, te komen woonen. 49 V. Dus kwam 'er eene verftrooing onder de Joodfche Natie? A. Dit kan niet ontkend worden: evenwel bleeven 'er duizenden in Kanaan. 50 V. En waartoe diende die aanmerkelyke verftrooing? A. Om andere Heidenfche Volken door den dienst van den éénen waaren God te befchaaven, en de Leer van den naderenden Verlosfer der Waereld onder hen te verfpreiden. 51 V. (  JO O DEN VERDRUKT. 40 51 V. Wat kon daartoe medewerken? A. Een zonderling geval, naamelyk, dat Ptolome us, Koning van Egypte, zynde een Liefhebber van Boeken, het Oude Testament te Alexandrie door eenige ervaaren' Jooden in de Griekfche Taal liet overzetten. 52 V. En waarom liet Gods Voorzienigheid eene Griekfche Overzetting van dat gewigtig Boek te voorfcbyn kon-en in de Griekfche Taal? A. Op dat de Heidenen, onder welken die fpraak toen zo gemeen was, als nu de Franfche onder ons, het Oude Testament zouden kunnen Ieezen, en daaruit leeren, dat 'er een Verlosfer voor Jooden en Heidenen in de Waereld zou verfchynen. 53 V. Hoe verging het den Jooden al verder? A. Zy hadden dikwerf veel te Jyjen van de volgende Egyptifche en Syrifche Koningen, die veelal met e'kanderen over hoop lagen, vooral onder den fnooden Koning, Antiochus Epiphanes. 54 V. Hoe weet Gy dat? A. Dat weet ik uit de Boeken der Machaheen, die ons zeer te pas komen, om de gaaping in de Waereld-Historie tusfehen het Oude en Nieuwe Testament te vullen. 55 V. En wat hebt Gy daaruit geleerd? A. Ik heb daaruit geleerd, dat, door het Godlyk bellier, ter behoudenis van het Joodfche Volk, aan het welk de W,.ereld veel gelegen lag, eenige groo- te  g0 MACHABEEN. te Helden opftonden, die hunne verdrukte Broeders verlosten uit de wreede mishandelingen. 56 V. Wie waren zy? A. Mattatm 1 as, een godvrugtig Priester te Modin, die de afgodery verfoeide, en veele braave Zoonen hadt, welke toonden Helden te zyn. 57 V. Hoe waren hunne naamen ? A. Judas, die Antiochus benden uit Jadei wegfloeg, en den Tempel, welke drie jaaren lang door de Heidenen ontheiligd was-, reinigde, welke blyde Gebeurtenis, federt, door een Feest, zelfs door den Zaligmaaker, gevierd is. ' 58 V. Deedt Antiochus meer kwaad? A. God ftrafte hem , die de Jnoden zo gruwzaam mishandeld hadt, na geweldige lichaamspynen en zwaare zielswroegingen, met den dood. 59 V. En Judas kreeg toen vrede ? A. Neen: hy vogt verder, en verwon dikwyls; doch fneuvelde eindelyk in een gevegt tegen Antiochus Zoon, die niet beter dan de Vader was. 60 V. En wie volgde op hem? A. Zyne twee Broeders, Jonathan en Simon, die zo dapper flreeden, dat de vyand, eindelyk, hun eenen vpordeeligen vrede moest fchenken. 61 V. En wat deedt toen Jonathan? A. Toen herftelde hy den Godsdienst, en werdt zelfs 's Volks Hoogepriester, in weerwil van Oni- as  MACHABEEN, SADDüCEEN, 3£ as tegen woelen , welke , daar over onvergenoegd zynde, naar Egypte ging. 62 V. Wat deedt hy daar? A. Hy bouwde voor de Jooden, die daar woonden , eenen anderen Tempel, gelyk aan dien van Jerujalem. 63 V. Maar toen Jonathan ftierf? A. Toen verdeedigde zyn Broeder Simon land en volk met het zwaard, bewaarde dat in vrede, verdeedigde den Godsdienst, en verfierde den Tempel; des hy van veele Volken hoog geacht, doch, eindelyk, verraderlyk werdt omgebragt met zyne twee Zoonen. 64 V. Welk een ongeluk voor 't Volk? A. Ja; maar zyn derde Zoon, Johannes Htrkanus, kwam in 's Vaders plaats, wreekte dsn moord, verwoestte den Samaritaanjchen Tempel op Gerizim, beveiligde als Hoogepriester de Joodfchs Kerk overal, en regeerde voortreffelyk in Judea en Galilea. 65 V. Tot zyn einde toe...? A. Neen: want hy werdt een Sadduceer, waardoor hy 's Volks liefde verloor. 66 V. Waren 'er toen al Sadduceen? A. Ja; toen waren'er al navolgers van Sa doe, die alleen Moses vyf Boeken -aannamen, die eene belooning doch alleen in dit leven Relden, en dus een toekomend leven of opftanding lochenden. 67 V,  32 PHA RISEE N, E S S EEN. 67. V. Wie meer? A. Pharifeen, die de Overleveringen der Ouden zeer beminden, en de regtvaardiging door hunne werken geloofden. 68 V. En verder? A. Esfeen, eenvoudige, ftille, ingetoogen' Lieden, gezet op reinigingen. 69 V. Wat kan men daaruit zien? A. Uit. deeze drie Gezindheden kan men van het verval der Jooden in de zaak van den Godsdienst oordeelcn. 70 V. Maar wie volgde op den Hoogenpriester johannes hyrcanus? A. Zyn Zoon Aristobulus, die zich zeiven de Koninglyke kroon opzette, en dus de eerfte Joodfche Koning was na de Babylonifche gevangenis. 71 V. En verder...? A. Maar niet minder berugt werdt door zyne moor. deryen, die hem een wroegend einde deeden hebben. 72 V. En wie verving hem in het bellier? A. Zyn Broeder Alexaküer, die, door eene harde behandeling omtrent de Pharifeen, eenen burgerlyken oorlog deedt ontftaan, waarin hy wel overwinnaar bleef; maar om zyne wreedheid gehaat ten grave daalde, 73 V. Aan wien verviel toen de kroon? A. De kroon was door hem aan zyne Vrouw Auïabdra opgedraagen; maar zy zou ze, zonder  HYRC ANUS II EN ARISTOBULUS. 33 der de Pharifeen te vleien, niet behouden hebben,1 aan welken zy, ter erkentenis, veel invloeds in het bewind vergunde. 74. V. Hoe veele Zoonen hadt zy? A. Twee, Hyrcanus den II en Aristobulus, welke twee Broeders twistten om de kroon, 't geen aanleiding gaf, dat de Romeinen zich begonnen te bemoeien met de zaaken der Jooden, het welk van gedugte gevolgen is geweest. 75 V. Hoe zo? A. De Broeders lieten de uitfpraak over de kroon over aan den Romeinfchen Veldheer Pompejus, die toen in de nabuurfchap was, welke daarop Hyrcanus begunftigde. 76 V. En wat weet men meer van deezen ? A. Dat pompejus Jerufalem na een beleg innam ; maar den Tempel niet pionderde, gelyk Kr as sus, eenige jaaren laater, deedt. 77 V. Wat meer...? A. Dat hy aan Hyrcanus het Hoogepriesterfchap fchonk, en hem Landvoogd maakte; doch het Volk cynsbaar aan de Romeinen, en Aristobulus gevanglyk naar Rome voerde. 78 V. Dus Hyrcanus vry, doch zeer vernederd , terwyl zyn Broeder gevangen en zo veel Iaager vervallen was? A. Ja; zodanig waren de eerfle gevolgen van den Broedertwist; doch Hyrcanus wist te Rome de C Re-  34 ANTIPATER, HERODES. Regeering en het Hoogepriesterfchap wederom te verkrygen ,' nevens de vryheid, van Jerufalem, dat in het voorig beleg vervallen was, weder op te mogen bouwen. 79 V. Herltelde zich toen de rust? A. Zy zou mogelyk gekomen zyn, zo niet A ntipater, een Idumeer, van de Romeinen verkreegen hadt, voor gedaane diensten, het bewind van Judea. 80 V. En wat meer? A. Jerufalems Stedehouderfchap voor zynen oudften Zoon Fazaël, en het bellier van Galilea voor zynen tweeden Zoon Herodes den grooten, die ten tyde van Jesus geboorte regeerde. 8r V. Trok niemant zich de belangen van ArisTosur.us, den Broeder van Hyrcanus, aan? A. Niemant dan de Parthers, die voor hem optrokken, Jerufalem innamen en pionderden, en Antigonus (Aristobulus Zoon) tot Koning uitriepen. 82 V. En hoe regeerde deeze Vorst? A. Hy liet Hyrcanus de ooren afmyden, om het Hoogepriesterfchap niet langer te kunnen bedienen , en zondt hem voorts verre van de hand onder de Parthers', maar Herooes de groote, daarover te Rome klaajende, kreeg de kroon van Keizer Augustus» 88 V.  HERODES DAADEN. 35 83 V. Dus raakten de Jooden geheel onder de magt der Romeinen ? A. Ja; en zy verlieten toen al meer de oude zuivere Leer, hoewel zy de afgodery bleeven haaten. 84 V. Maar hoe regeerde de nieuwe Koning der Jooden ? A. Men weet niet, of men zich meer over de groote hoedanigheden van Herodes zal verwonderen, of zyne godlooze daaden verfoeien. 85 V. Waardoor werdt hy beroemd ? A. Door Jerufalem, dat verdeedigd werdt door Antigonus, fiormenderhand , in te neemen, en dien Vorst te dooden; door 't land van roovers te zuiveren; en de Arabiers te temmen. 86 V. Welke waren zyne wreedheden? A. De moord, gepleegd aan den ouden Hyrcanus, fcr goeder trouwe uit Partbie terug gekomen : de moord aan zyne overgelykelyke Koningin MaRiamne en haare Moeder: aan zyne twee onfchuldige Zoonen , Abistobdlus en Alexander, en aan zeer veele anderen gepleegd. 87 V. En welke was zyne glorie... ? A. De herbouwing van den Tempel te Jerufalem, in twee jaaren tyds, door tienduizend arbeiders, volbragt. 88 V. Waarom? A. Ora 's Volks gunst te winnen, dcwyl de ouC ^ 'de  S0 HERODES DAADEN. de al vyfhonderd jaaren hadt geftaan, en dikwerf in belegeringen befchaadigd was geworden. 89 V. Dus was deeze de derde Tempel? A. Hy was de derde indedaad; doch behieldt den naam van den tweeden, om dat dezelve, alleen als verbeterd, werdt aangemerkt. 90 V. Wat deedt hy meer? A. Hy ftichtte veele andere Gebouwen ter eere van Augustus, wien hy in alles, uit eigenbaat, zogt te behaagen, zo dat hy te P.ome een Heiden, doch te Jerufalem een Jood fcheen te weezen. 91 V. En dat hadt ten gevolge? A. Dat de Herodiaanen (eene vierde Gezindheid onder de Jooden, die zich naar alles in den Godsdienst plooiden) den naam naar hem verkreegen hebben. 92 V. Welke waren zyn andere bedryven? A. Deezen komen voor in de Ni euwe Histobie, welke met de Geboorte van den Zaligmaaker haaren aanvang neemt; waar wy dezelve zullen zien. 93 V. En wy moeten dus...? A. Wy moeten hier de Historie der Jooden, die zekerlyk één der vermaardfte Volken geweest zyn , afbreeken, nu wy drie voornaame Tydperken van dedezelve hebben doorloopen , naamelyk, van Moscs tot Saul, van Saul tot Zedekia, en van Zedïicu tot Jesus Christus. 94 V.  KARAKTER DER ISRAËLI TEN. 3? 94 V. Waarom hebben wy van hen de naauwkeurigfle berigten ? A. Om dat de Christenen, door 's Heilands geboorte, zeer groote betrekking op hen hebben. 95 V. Hoedanig was het Karakter der Israeliten? A. Men moet zeggen, dat zy in vernuft en lee- vendigheid voor veele andere Volken niet behoefden te wyken; dat zy egte kundigheden bezaten inde Godgeleerdheid, en vooral uitblonken in Wetten en Zedekunde. 96 V. Is dat alles? A. Men mag 'er byvoegen, dat zy natuurlyk eenvoudig waren, vol vuurs, voortvaarende, kort van ftyl, ernfiiiï, kloek, llrydbaar, dapper, vol van liefde voor 'r Vaderland. 9? V. Al verder...? A. Ouderlievend, zeer gehegt aan de oude gewoonten, vrugtbaar in kinderen, kinderlievend, herbergzaam, zindelyk, getrouw in het houden van beloften, en vol Godsdienst-yver. 98 V. Maar...? A. Soms min ftaatkundig, loos, verkleefd aan het zinlyke, lang verflaafd aan de afgodery, en min geneigd tot de Waereld-Geleerdheid. 99 v- En daarby... ? A. Daarby korfel, oploopend, hevig in toorn en C 3 nay-  38 KARAKTER DE R I S R A E L I TE N. nayver, hoog gevoelend op hunne voorregten, genegen tot wraak, veranderlyk, en muitziek. ica V. Al verder? A. Geneigd ten oorloge, üyf, niet vry van overdaad, wellust, en ondankbaarheid tegen de aanmerkelykfte weldaaden , zelfs tegen Mannen van de gróotfte verdienden. ior V. Hoedanig was hunne Taal? A. Zy hebben hunne Schriften in de Hebreemvfche Taal, of in de Chaideeuwfche, zynde de Hoftaal des Lands, waarin zy toen waren, nagelaaten, in welke het fierke en levendige der Oosterfche fpreekmanieren ten klaarden uitblinken. - 102 V. Weet Gy daarvan byzondere proeven? A. De Lykklagt van David over Saul en Jonathan, nevens Jeremias Klaagliederen , overtreffen, in aandoenlyke treurigheid, alles, wat vóór of na dezelven is gefchreeven. 103 V. En hoe zyn andere dukken van hunne Dichtkunde ? A. Als zy Gods heerlykheid of volmaaktheden zingen, is alles fchoon. en verheven : en als zy gebeden voordellen, is alles ernst. 104 V. Al verder... ? A. Als zy gevoelens van vernedering voordraagent is alles demoedig, en als zy beloften van hervorming doen, is alles Godsvrugt. 105 V. Wat wisten zy van andere Weetenfchappen ? A. Na--  VEETENSCHAP DER I5RAELITEN. 39 A. Natuur- en Sterrekunde waren aan voornaame Mannen niet geheel vreemd, gelyk wy in Mos es, in Job, in 1) a v i d , in Salomo, in J e s a i a s en Jekemias ontdekken. io(5 V. Welke waren hunne Konden? A. Tot het beoeffenen der Zarg- en Speel-Konst gaf de Tempel-Muziek aanleiding ; doch Konftenaars en Werklieden kwamen door Salomos bouwen op; en Handel en Zeevaart raakten toen ook in trein. 107 V. En anders? A. Akkerlieden, gelyk zy allen waren, hielden zich anders niet op met die dingen. C 4 V Y F-  VYFDE ZAMENSPRAAK, OVER DE BABYLONIERS en ASSYRIERS. 1 V. Wat weet Gy van de Babyloniers en Asfyriers ? A. Dat zy groote landen ingenomen, allereerst Ryken gelticht, de twee Ryken van Juda en Israël om verre geworpen en veele Konften en Weetenfchappen uitgevonden hebben. 2 V. Tot welke Volken behoorden zy ? A. Tot de oudften van Asia, zynde Ninive en Babyion de Hoofdlieden dier twee aanzienlyke Monarchyen. 3 V. Wie waren de grondleggers van dezelven? A. Nimrod, de Zoon van Cham, bouwde Babyion; en Assur, van fommigen Ninus genoemd, (lichtte Ninive, van welken wy weinig meer weeten om de hooge oudheid. 4 V. Hoe lang flondt dat Ryk? A. Van het jaar 1800 tot omtrent het jaar 3100. 5 V. Wie waren de Vorften van een laater Asfyrisch Ryk? , > A. Pul,    ASSYRISCHE VORSTEN. 4* A. Pul, Tiglath-Pileser, salmaneser, en Sanhkrib, die in de Heilige Schrift genoemd worden, welker Ryk, volgens de voorzeggingen, te onder gebragt is door de Meders en Babyloniers. 6 V. Van wien zyn de Meders afkomftig? A. Van Madai, Japheths derden Zoon, wiens nakomelingen veele groote daaden bedreeven, en, in onmin met de Babyloniers geraakt zynde, Babyion ingenomen hebben. 7 V. Wie telt men onder de Babylonifche Vorften? A. Voornaamelyk Nebucadnezar, den Overweldiger van Jerufalem; Be lsa s a r , wiens oordeel eene hand van den wand fchreef, dat daarop in den nagt volgde; en Cr rus, di'è de Jooden in vryheid ftelde. 8 V. Welke Taal fpraken zy? A. Eene Taal, die in uitfpraak en letters naverwant was aan de Hebreeutvfche, gelyk de Chaldeeiwfche fpraak, uit Chaldea afkomllig, dat genoeg bewyst. 9 V. Welken Godsdienst beleeden alle deeze Volken ? A. Zy allen waren afgodendienaars, aanbiddende eerst Z:>n en Maan, daarna de geftorvenen, en vooral hunne Koningen. C 5 io V.  4* ZEDEN DE R BABYLONIERS. 10 V. Hoedanig waren hunne Zeden? A, De eerfte eenvoudige Zeden werden door de afgodery, overvloed, rykdom en weelde bedorven, waarna overdaad, vervvyfdheid en wellust gebooren zyn, die nog in Asia, ten deezen tyde, de overhand hebben. 11 V. Hoedanig was hunne kennis? A. De Priesters, Chaldeeuwen geheeten, hielden hunne weetenfchap verborgen voor het Volk,- doch gaven voor, dat zy ervaaren' waarzeggers, en droomverklaarders waren, bekwaam om bovennatuurlyke dingen te kunnen doen. 12 V. Waren zy ook Sterrekundigen ? A. Ja, de heldere Hemel gaf hun, by nagt, fchoone gelegenheid, om zodanigen te worden: maar zy waren ook bedreeven in de Zang- DichtMeet- en Bouwkonst, welke laatfte by de afgodery te pas kwam. ZES-  ZESDE ZAMENSPRAAKj OVER DE PHENICIERS. 1 V. Waren de Pheniciers, oulings, een beroemd Volk ? A. Ja; maar niet door hunnen Godsdienst, Wetten, Overwinningen of Koutten. 2 V. Waardoor dan? A. Door Zeevaart en Koophandel, welke middelen zy gebruikten, om de afgezonderde Volken der Waereld meer aan eikanderen bekend te maaken en te verbinden, en elkanders goederen over en weer te vervoeren. 3 V. Hoe lang beftonden zy? A. Van het jaar 1900 tot het jaar 3652. 4 V. Van wien ftamden zy af? A. Van Kanaan, den Zoon van Cham, en hebben gewoond aan de Middelandfche Zee, het geen hen aan de Zeevaart heeft doen denken. 5 V. Waren zy dan die Kanaaniten, welke zo dikwyls de Israeliten beoorlogd hebben. A. Zy waren Afftammelingen van die Kanaanlten\ maar voerden den naam van Pheniciers naar Phe» nix, die één hunner Vorften geweest is. 6 V-  44 PHENICIERS. 6 V. Wat weeten wy van hunne Vorften? A. Niets dan fabelen: want derzelver oude Gedenkftukkken zyn verlooren. 7 V. Welke waren hunne voornaamfte Steden? A. Het beroemde oude Sidon, nu Sayd , waarfchynlyk1 door Sidon, Kanaans oudften Zoon, gefticht; en 't ryke Tyrus, voorheen beitierd door H i r a m. 8 V. Wie was Hiram? A. Hy ftaat in de Heilige Schrift bekend, zowel als de voorfpelde en vervulde lotgevallen van zyne bloeiende Stad, waar nu maar eenigeVisfchers woonen. o V. Welken handel dreeven zy? A. Met Schepen, gemaakt van het hout, dat op den Libanon groeide. vervoerden zy de Oosterfche waaren naar de voornaamfle Eilanden der Middelandfche Zee, waarom Salomo derzelver Stuurlieden op zyne Schepen naar Ophir en Tarfis gebruikte. 10 V. Wat volgde daaruit? A. Dat zy, handel dryvende, de Rekenkonst, Gewigten, Maaten en Munten moeten uitgevonden hebben, gelyk men hun ook de eer der ontdekte Schryfkonst toekent. 11 V. Waarvan bediende men zich, vóór de uitvinding der laatfte Konst, om eenige zaak in geheugen te houden? A. Van  PHENICIERS. 45 A. Van jaarlykfche Feesten ter gedagtenis eener Gebeurtenis; ook wel van Liederen , waarin men ze opzong; of van Beeldtenisfen van zaaken: dus betekende een huis een Stad, een zw;ard eenen veldflag. 12 V. Wat vonden zy meer uit? A. De konst van Purpervervv, Spiegels, fyn Linnen, Gereedfchappen, Kleederen en Speeltuigen te maaken. 13 V. Welke waren hun Godsdienst, Zeden en Taal? A, Zy diende de afgoden, welke Je ze hel overbragt tot de hraè'liten. 14 V. Waren zy ryk? A. Ja; maar de Rykdom baarde by hun weelde, en de weelde flegte Zeden. 15 V. Hoe was hunne Taal? A, Hunne Taal was een tongval der Hebreeuwfchf. ZE.  ZEVENDE Z AM EN SPRAAK, OVER DE PERS E N. ï V. Door wien is Perfie 'bevolkt ? A. Docr ÉL am , naar wien het eertyds genoemd werdt, die één van Sems Zoorjen was; doch naderhand is het zeer uitgebreid, en een fchoon magtig Ryk geworden, toen het, na eerst ingelyfd te ^zyn geweest in 't Asfyrifche Ryk, daarna weer jn vryheid kwam. 2 V. Wie is één der voornaamftc Vorften ? A. Cores of Cyrus, beroemd door groote daai den en door de vergunde vryheid aan de Jooden, na het inneemen van Babyion, 't welk hy met list deedt ten koste v-an Belsasars leven. 3 V. Hoe lang (rondt dat Ryk? A. Van 't jaar 3425 tot 't jaar 3654A V. Aan wien kwam het Ryk na zynen dood? A. Aan Kambyses of Aiiasueros, Cvsus Zoon, die Jerufalems Tempelbouw vertraagde, en Kr es üs, den Koning der Lydiërs, beval te dooden . doch, toen de bediende dat niet volbragt, zig verheug-  Vorsten van persie. 4? heugde, maar daarna deezen vermoordde, en ook zynen eigen Broeder Smerdis. 5 V. En na hen volgde? A. Een valfche Sm er dis, doch een edelmoedig Vorst, in de Heilige Schrift Arthasasthar genoemd, dewyl men voorgaf, dat hy de waare Smerdis en niet vermoord was. 6 V. En op deezen braaven Vorst...? A. Darius Hystaspes, die de Jooden, in den Tempelbouw belemmerd, dat werk liet voltrekken, Babyion innam, en lang op eene loflyke wyzs regeerde. 7 V. Wie kreeg na hem de kroon ? A. De beroemde Xehxes, zyn Zoon, die de Grieken aanviel met vyf millioenen krygsknegten; maar zulken tegenfland vondt, dat hy met een klein getal tentg moest trekken, en daarna door eenen kamerdienaar vermoord werdt. 8 V. Wie werdt toen Koning van Perfie? A. Artaxerxes Longimanus, of Langhand, anders A h as oeros , die V as tui verlliet, • Mordechai verhoogde, en Haman liet hangen. 9 V. En na hem? A. Xerxes de II, Och os, en Artaxerxes Mnemon, zynde een Vorst van een ongemeen groot geheugen; doch die veele finerten in zyn huis overleefde. ' 10 V. En na hem ? A. Oc-  4$ VORSTEN VAN PERSIE. A. Ochus de II, een moordenaar van veelenj doch die zelf jammerlyk werdt omgebragt; voorts ArtsEs.enDARius Kodomannus. ii V. En wie was deeze laatde? A. Die ongelukkige Vorst, welke, door Al exander den Grooten by Granicus en Isfus verflaagen zynde, in de vlugt vermoord werdt, met wiens dood het Perjisch Ryk een einde nam. ia V. En de vermeestering van dat Ryk gaf Alexander zo grooten naam? A. Nog meer de .ingetoogen' grootmoedige behandeling, die hy betoonde aan Sisioambis, Darius Weduwe, en aan haare Kinderen. 13 V. Welken Godsdienst beleeden de Per/en? A. Zy fchynen Elams Leer omtrent den zuiveren Godsdienst lang bewaard, ten minden de kennis van den waaren God behouden te hebben. 14 V. Wat deedt Zeroaster? A. Zeroaster, of Zerdust, een groot Wysgeer, ten tyde van Darius Hystaspes, hervormde de ingedrongen dwaalingen der Sabeers en Magi in een ander ftelfel, 't welk de Vorst en het Volk aannamen. 15 V. Hoedanig waren hunne Weetenfchappen en Konden? A. Zeroaster leerde dé' Wis- Sterre-en Natuur-  OIT VINDIN GEN. LANDBOUW. 49 tuurkunde; maar Cyrus was de uitvinder der Posteryen, doch die toen alleen ten dienfte der Koningen waren; en Darius liet de gouden munten of Dariusfen, in het Oosten zeer bekend, flaan. 16 V. Hoe dagten zy van den Landbouw? A. De Koningen begunstigden zeer den Landbouw, en elk hunner moest, éénmaal 's jaars, met Landlieden eeten: en de overblyfzels van het fchoone Paleis van Perfepolis leeren, hoe verre zy in de Bouwkunde gevorderd waren. 17 V. Hoedanig waren hunne zeden? A. Deeze verdienen hooglyk geroemd te worden, vooral de opvoeding der jeugd: ook waren hunne wetten voortreftelyk ; maar 't volk is daarna door hunne flegte Koningen verleid en ontaart geworden. D A G T-  AGTSTE ZAMENSPRAAK, OVER DE moabiten, ammoniten, midianiten, edomiten, amalekiten, kan aa nite n , ïhilisthynen) syriers, ismaeliten, frygen, mysiers, lydiers, lyciers, ciliciers, chineezen, indiaanen. 1 v. Zyn 'er, in die oude tyden, geene andere kleine volken geweest? A. Ja, by voorbeeld de Moabiten, die afkomstig waren van Moab, Loths zoon by zyne oudfte dogter, welker Historie duister is; die eerst den zuiveren Godsdienst gehad hebben, maar daarna al mede tot de afgodery vervallen zyn. 2 V. Weet men niets meer van hen? A. Koning Balak, niet kunnende Bileams vloek over de hraeliten verkrygen, fchynt den raad ontvangen te hebben, om hen door vrouwen te verleiden, 't geen te wél gelukte. 3 V. Is die misdaad, of het ander onregt nooit gewrooken' ge worden ? A. Ja wel; eerst door Ehud, die den verdrukkanden Koning Egloh doorftiet; daarna door Da- | VID,  AMMONITEN. 1MIDIANITEN. 5t vid, die hen onderwierp; voorts door Joram, en J os af at, die hen fJoegen; en eindelyk door Nerucadnezar, die her, te onder bragt. / 4 V". Wie waren de Ammoniten? A. Een volk, dat van Ammon,Loths.tweeden zoon by zyne jongfte dogter, afftamde, voorheen levende in de kennis van den waaren God, daarna in de gruwelykfte afgodery. 5 V. Van wien hebben zy veel geleeden ? A. Van Jephta, Saul, David, en laater van Judas, den Machabeer. 6 V. Nu een ander volk...? A. Van Midian, Abrahams vierden zoon by Ketura, zyn de Midianieten voortgekomen, die eerst Herders, daarna aanzienlyke kooplieden waren. 7 V. Wat bedreeven zy? A. Soms bewcezen zy minnelyke diensten aan de Israeliteni doch op andere tyden vielen zy hen aan, vooral toen zy zeer afgodisch waren geworden. Da 8 V*  EDOMITEN. AMALEKITEIf. 8 V. Wie zettede hun dat betaald? A. Gideon floeg hen; en zy zyn, zedert, gelyk de twee voorige volken, den Arabieren ingelyfd. 9 V. Zyn de Edamiten u bekend? A. Deezen, zo geheeten naar Esau of Edom, Jacobs Broeder, waren een ftout en onvertzaagd volk, ervaaren in de fcheepvaart, fterrc- en zedekunde. 10 V. Wat deeden zy? A. Zy vielen ook fcms de Israeliten aan, vooral de geenen, die de vervoering naar Babel ontvlugt waren, waarvoor zy met den ondergang geflraft zyn. $ n V. Eén woord van de Amalekiten? A. Dit volk, zo genoemd naar Amalek, den kleinzoon van Esau, was trotsch en vermeetem 12 V. Waar uit weet gy dat? A. Daar uit, dat zy de Israeliten met nadeel bevogten; doch door Saul en david geflaagen en daarna door de Simeoniten verdelgd zyn. 13 V.  KANAANITEN. PHILISTHYNEN. 53 13 V. Komen de Kanaaniten ook in aanmerking by u? A. De Kanaaniten, afgeftamd van Kanaan, Chams zoon, maakten daarna de zeven voornaamfte volken uit van het land Kanaan, naamelyk, de Hethiten, Jebufiten, Autoriten, Gergafahen, Heviten, Pherefiten en Kanaaniten. 14 V. En wat weet men van hun? A. Vroeg waren zy niet bedorven: ten minnen telde men onder hen Melchizedek; maar daarna... 15 V. Wat deeden zy daarna? A. Daarna bedreeven zy fnoode misdaaden en plaagden de Israeliten, waarom Salomo het overfchot van dit volk tot flaaven maakte. l<5. V. Nü de PMlisthynen? A. De PMlisthynen waren, meent men, een Egyptisch volk, 't geen zich ?n Kanaan neerfioeg, zynde in Abrahams tyd regtvaardig en herbergzaam. 17 V. Doch daarna ? A. Daarna betoonden zy zich fel gebeeten op de Israeliten; maar werden door derzelver Rigters getugtigd: zy overwonnen Saul; doch zyn daarna door H1 sk 1 as en Sanherib diep vernederd. D 3 (8 V.  54 SYRIËR S. ISMAELITEN. AR AB IERS. 18 V. En de Syriers. A. Syrië, anders Aram naar Sems Jongden zoon genoemd, en dus niet te verwarren men Asfyrie, was een bevallig land, beroemd door den Libanon en 't fchoone Pai.mïka van de vermaarde Zenobia, en'„'werdt oulings door Koningen geregeerd. 19 V. Door welken? A. Door Rechob, Hadadezer, drie Benhadads.HazaIl, en REZiN.alle in deHeilige Schrift berugt. # 20 V. Wat bedreeven de Ismaeliten? A. Dit volk .afkomstig van Ismael, Abrahams zoon by Ha «ar, was wild, leefde in vyandfchap met andere Natiën, en was dezdven nooit geheel onderworpen. ar. V. Wie hadden de Arabiers tot ftamvaders? A. IsmAijL en joktan zyn de rtamvaders der Arabieren geweest, die nog beftaan. 22 V. En nu...? A. En nu Mahomeths leer belyden; fchoon zy eertyds den zuiveren Godsdienst van Abraham ontvangen hadden. 23 V. Waarin zyn zy verdeeld. A. Zy zyn verdeeld in ftammen, Ieevsn in fteeden, of in tenten, en waren beroemd wegens hunne Wel- fpree-  andere vol ken. 55 fpreekendbeid, Taal. Dicht- en Sterrekunde, en Herbergzaamheid. 24 V. Wie waren de overigen? A. Trojaanen, Myfters, Lydiers, Lyciers, Ciliciers, Chineezen en Indiaanen, die elders in de Historie, voorkomen. De eerften waren kleine, de twee laatften groote volken. D 4 NE-  NEGENDE Z AMEN SP RAAK, OVER DR EGYPTENAAR S. *• Van wien ftammen de Egyptenaar* af? A. Zyftammenaf van Cham, Noachs zoon,of van Mitsraim, zynen kleinzoon, die 't land,dat oulings, naar den eerden Chemia genoemd was, bevolkt heeft. 2 V. Onder welken naam is het nu bekend? A. Nu is het meest bekend onder den naam van Egypte, zo genoemd naar 's volks en 's lands gefieldheid. 3 V. Welken eernaam gaf men oulings aan hetzelve ? A. Men noemde dat het Vaderland der wetten, konstcn en weetenfchappen, dewyl het zyne wysheid lang aan veele volken heeft medegedeeld. 4 V. Hoe lang ftond dat Ryk ? A. Van 't jaar iqoi tot het jaar 3974. 5 V. Door wien werdt het geregeerd? A. Door Koningen, waar onder men Menes telt, die het land, dat eerst aan een moeras gelyk was, zou  KONINGEN VAN EGYPTE. 5? zou gehavend hebben —- Busiris of Osiris, den bouwer van de ftad Thebe — Sesostris, een groot overw'nnaar in Asia — en anderen, van welken wy weinig weeten. 6 V. Van wien weeten wy meer? A. Van Psammitichus, die het volk befchaafde, en zyn land voor vreemdelingen open zette. 7 V. En van...? A. Van Pharao Necho, in de Heilige Schrift bekend, om dat hy Koning Josia floeg, en joAhaz gevangen nam,- doch zelf door Neb uc ad hezar verwonnen werdt. 8 V. Wie volgde op hem ? A. Pharao hophra, die trouwloos was omtrent Zedekia, Koning van Juda, waarom het gedreigde oordeel (Jir- XLIV. 30) hem overkwam. g V. Hoe toch? A. Hoewel hy veele volken overwon en magti^ was, werdt hy egter door Nebucadnezar en Amasis vernederd en gedood. 10 V. Welk Vorst droeg na hem de kroon? A. Psammenitus, die, door de Perfen overwonnen zynde, moest aanzien, dat men zyne dogter dwong, als eene flaavin, met een emmer aan de hand, water te haaien. 11 V. Hoe zag hy dat aan? A. Met drooge oogen, als eene jammer, te groot om beweend te kunnen worden. D 5 12 V.  53 KONINGEN VAN EGYPTE. 12 V. Wat daarna? A. Hy weende, toen hy eenen hoogbejaarden vriend in de voorflad om brood zag bedelen. 13 V. Hoe ging het met dat Ryk? A. Het bleef, naden dood van dien Vorst, verward en vernederd, tot dat Alexander de Groote de Perfen verwon. 14 V. En wie fteeg toen ten throon? A. Ptolomeus soTER.één zyner Veldheeren, een uitmuntend wys en dapper man, beroemd door het Zeebaken op 't Eiland Pharos, en de groote Bibliotheek te Alexandrie. 15 V. En wie na hem? A. Ptolomeus Philadelphus, een groot Staatkundige, die den handel verbeterde, ' veele fteden bouwde, en groote fchatten verzamelde. 16 V. En dus... A. Dus drie braave Vorsten uit een Macedonisch huis; maar hunne opvolgers waren te fnooder, gelyk Ptolomeus Philopator, moordenaar van zynen Broeder en van veele Jooden. 17 V. En wie meer? A. Ptolomkus Epithanes van gelyken aart, doch Ptolomeus Philometor hadt eenen goeden naam. 18 V. Maar Fiskon.. .. ? A. F is kon, was geleerd, maar geweldig wreed: want hy zondt de leden van zynen in (lukken gehak- ten  KOXlNCEN VAN EGYPTE, t$ ten zoon aan de Moeder, tot een gefchenk,op haaren Geboortedag. :o V, Wie zag men na hem op den throon? A. Ptolomeus Lathirus, mede wreed, en Alexander den II, den riioordenaar zynerKoningin. 20 V. En verder... ? A. Ptolomeus Auletes, die in den twist met zyn volk van den throon geraakte; doch door de Romeinen daarop herfteld werdt. 21 V. En na hem regeerde zyne Dogter? A. Ja; K leo pa tra raakte, na veel twist, door toedoen van J u l i u s Cs sar, aan het bellier, waardoor Egypte gelukkig hadt kunnen worden, wegens haare ongemeene bekwaamheden. 22 V. Hoe was haar einde..? A. Min zedig zynde, en aan Antonius, een Romein, verkleefd, werdt zy van Octavianus verwonnen, waarop zy zich, door de fteek van een adder, het leven liet beneemen. 23 V. En toen,.. ? A In Kleopatra eindigde 't geflagt van Ptolomeus soter, en Egypte viel in de handen der Romeinen, die het door Octavianus hadden laaten veroveren. * 24. V. Hoedanig was 'r land van Egyptel A. De lucht was 'er droog, de regens zeldzaam, de  <Ï0 EGYPTENAAR S. de grond zandig; doch de jaarlykfche'overftrooming van den Nyl gaf zo groote vrugtbaarheid, dat Egypte de koornfchuur van Rome werdt, geiyk het nu van Conjlantinopole is. 25 V. Hoedanig was 's Konings regeering? A. De inrigting der Koningen, die allen den naam van Pharao voerden, was uitmuntend. 26 V. Wat weet gy van de beroepen der Onderdaanen ? A. Elk Zoon moest blyven by het beroep zyns Vaders, 't geen zyne voor-en nadeelen hadt. 27 V. En van de Wetten? A. Deezen waren voortrefFelyk. 22 V. En hoedanig de Godsdienst ? A. Zy dienden veele afgoden ; byzonder zekeren Osiris, onder de gedaante van eenen witten en zwarten ftier. 29 V. Was het Volk geleerd of ongeleerd ? A. De Geleerdheid was 'er in zo hoogen trap geklommen, dat andere Natiën dezelve daar kwamen zoeken. 30 V. En 't Land was vol Toveraars? A. Ja; maar Mos es bewees vóór Pharao, dat de tovery een louter bedrog was. 31 V. Verftonden zy geene andere waare konfien ? A- Ja; by voorbeeld de Meet- Reken- Sterre- en Artzenykonst: ook den Landbouw , de Beeldhouwkunde, en eenigermaate de Schilderkonst. 32 V.  Egyptenaar s« t 32 V. Zyn 'er gedenktekens van hunne Bouwkunde overgebleeven? A. Hunne Obelisken of Naalden; hunne Pyramiden, een Doolhof; Grotten en de Tempel van Dondera, roemen, nog heden, derzelver Bouwkunde. 33 V. Hadden zy nog eene andere byzondere konst? A. Ja: want hunne gebalzemde Lyken, Mumiën genoemd, toonen nog, hoe volkomen zy de konst van dooden te balzemen verftonden. 34 V. En hoe waren hunne Zeden? A. Zonderling; maar alle navolging waardig. T I EN-  TIENDE- ZAMENSPRAAK) OVER DE K A R T II A G E R S. 1 V. Van wien hebben de Karthagers hunnen oorfprong ?> A. Van de Pheniciers, en deezen van de Kanaa~ niten. ' 2 V. Hoedanige Natie waren zy? A. Zy verfchilden van anderen, en waren alleen beroemd door den Handel, Zeevaart, Zeemagt en krygshafdge daaden. 3 V. Wat maakte hen "groot? A. Het bouwen van hunne Hoofdftad Karthago op de Jfricaanfche kust naby Tunis door de beroemde Dido, bezongen door Virgilius. 4. V. En waartoe gaf dat aanleiding? A. Dat bouwen gaf aanleiding tot den Koophandel en Zeevaart, waardoor zy groote ontdekkingen deeden. 5 V. Hoe lang? A, Van 't jaar 3098 tot den jaare 3838. 6 V. Hoe was hun bellier ? A. Dat was gegooten in de form eener magtige Re-  HAMILCAR. HAMNIBAL. 6$ Republiek, die een deel van Spanje en Barbarye, nevens veele fchoone Eilanden, bemagtigde, en met Rome ftreedt om de heerfcbappy der Waereld. 7 V. Wat bedreeven zy te vooren ? A. Te vooren voerden zy zwaare Oorlogen, met ongelyken uitflag, eerst tegen Dionysius of Agatiiokles van Sicilië, en daarna tegen de Ro* meinen de zogenoemde bloedige Punifche oorlogen. 8 V. En wie waren hunne grootfle Veldheeren? A. Hamilcar en zyn Zoon H a n n i b a l , die, in zyn negende jaar, door zynen Vader gedrongen werdt, met eede te zweeren, nooit een Vriend der Romeinen te zullen weezen. 9 V. En hy hieldt zyn woord? A. Ten vollen: want hy, die de grootfte Veldheer der Waereld was, deedt met een leger eenen togt, wiens gelyken nooit een ander ondernam en volbragt. 10 V. Welken allermoeilykften togt ondernam hy? A, Uit Spanje door Frankryk te trekken naar Ita. lie over de hooge Alpen, een weg van vierhonderdmylen, om de Romeinen op hun eigen giondgcbled aan te tasten. 11 V. En wat deedt hy na dien volbragt te hebben? A. Hy gaf aan de Romeinen, onder Scipro en Semprowius, ook onder Flaminiös en Varro zo-  64- HANNIBALS DAADEN. zodanige neêrlaagen, dat by Rome zou ingenomen hebben, hadt Fa mus niet weeten te draalen. 12. V. En....? A. En, hadt de wellust zyne benden niet bedorven te Capua , of hadt men hem den noodigen onderlland Hit zyn Vaderland gezonden, hy zou Rome overwonnen hebben. 13 V. Moest hy daarom Italië verlaaten? A. Ja, en zyne Natie was gedwongen eenen nadeligen vrede met de Romeinen te maaken, die, na Hannibals dood, niet lang duurde 14 V. Waarom niet lang? A. Dewyl de nydige Romeinen onder Scirio Emiliakus het verzwakte Karthago aanvielen, om zelve meester over de Waereld te worden. 15 V. Wat deeden zy meer? A. Zy belegerden zelfs het fchoone Karthago, namen dat in, en vernielden het door eenen brand van zeventien dagen. 16 V. Hoe kon dat magtig Gemeenebest in dier voege te ondergaan ? A. üneenigheden waren daarvan oorzaak ,• en Gor» liet Rome liaan, om te beantwoorden aan zyne toen nog verborgen groote oogmerken ten beste der Waereld. * 17 V.  karthagers. 65 17 V. Hoe was de Regeering te Karthago? A. Aristoteles getuigt, dat zy rustte op de gezondfte Staatkunde; waardoor Karthago vyf henderd jaaren ftondt.en een magazyn der Waereld was. 18 V. Hoedanig was 'er de Godsdienst? A. Geweldig afgodisch en zeer bygeloovig. 19 V. En de zeden? A. Eertyds loflyk; maar die vervielen by 't ryk worden; doch de liefde voor het Vaderland blonk altyd meest uit. 20 V. En welke waren hunne Geleerdheid, Taal, Konlten eo Weetenfcbappen? A. Zy hadden de Phmicifche fpraak ; neigden meer tot den Handel, dan tot de Geleerdheid; en beminden meest de Zeevaart, de Wiskunde, de Aardryksbefchryving, de HUtorie en den Landbouw. Hanhibai zelf fchreef eenige Boeken. 21 V. Welke Volken grensden aan 't gebied der Kathageren ? A. De Numidiers, onder welken Koning Masinissa en, zyn zoon Jugurtha beroemd zyn geworden — de Mauritaniers, onder welken At. - las, Anteus , nevens Zerach de Moor, die Asa aanviel, meest uitblonken. 22 V. En eindelyk... ? A. De Getidiers, Nigriten ,Garamanten, Lybiers en Jbysfyniers, over weiken de Koningin van Sckeba geregeerd heeft. E ELF-  ELFDE Z A M E NS PRA'AK, over de GRIEKEN. 1 V. Hoedanig waren de Grieken? A. Na het afleggen der eerfte ruwheid, vertoonden de Grieken zagte zeden, wyze wetten , edele dapperheid, blinkende grootheid, fraaie vindingen, en veele fchoone Weetenfchappen. 2 V. Weet men iets van derzelver oorfprong? A. De oorfprong is duister; maar men verhaalt ? dat een zeker aanvoerder Gr/ecus, naar wien zy Grieken heeten, de zwervende nakomelingen van Ja van, die eerst in Natolie woonden, by de uitbreiding der geflagten, naar de Eilanden der Mid. ielandfche Zee heeft overgevoerd. 3 V. Hoe waren deezen? A. Een ruw volk, met eene beestenvagt om 't lyf, die noch ploeg, noch zeisfen kenden , en van de kruiden des velds, in bosfchen en holen, leefden. 4 V. Hoe taSgl A: Tot dat Titan, Ju pits* en Saturnus, dis  BEROEMDE GRIEKEN. TROJA. (r die zy naderhand als goden eerden, onder hen opftonden, en hand aan de befchaaving floegen. 5 V. Wie bevorderden de befchaaving? A. Deucalion, Promotheus, Cecbops (de Bouwer van Athene) Eeichthonius, Kadmus, Amphion, Oedipus,Danaus,Her. kules, Orpheus, (een Lierdichter) Dedalus, Amphyction, Chirojv, Esculapius en anderen befchaafden de ruwe harten en zeden, of vonden veele nuttige dingen uit. 6 V. Wat voerde het volk uit? A. Wy weeten van dien tyd weinig meer dan van den Trojaanfchen Oorlog, welken de Dichters zeer opgefierd hebben. 7 V. Wie zyn daarin beroemd geworden ? A. Paris, Helena,Aga memnon, Achilles, en Hector, hebben eenen beroemden naam daarin ontvangen, gelyk Pyl ad es en Orestes daarna door hunne vriendfchap. 8 V. Waar dienden zy hunne afgoden ? a. In de Tempels van Apollo, Diana, Ceres, Proserpina, en Jupiter Ammon, welke de beroemdften waren onder de Heidenen. 9 V. Hoe waren hunne Wetten? A. De Wetten waren weinig in getal; doch gegrond op die der Natuur; en de zeden waren eenvoudig, E * lo V'  6S SPARTAANEN. io V. Hoe vertoonden zich de Grieken, toen zy den ruwen ftaat te boven waren gekomen? A. Agt honderd jaaren lang vertoonden zy zich als een groot, moedig, dapper en wys Volk, verdeeld in veele kleine Staaten. n V. Welke Staaten blonken het meest uit? A. Die van Athene eh Sparta of Lacedemon hebben meest uitgemunt boven de Thebaners, Korinthiers, Joniers en andere kleineren. 12 V. Wie gaf wetten aan de Spamanen? A. Voornaamelyk L YcuRcus.die pragt es wellust verbande, en voor ftille zeden yverde, waardoor 't volk moedig en dapper werdt; 't geen zich op vaste tyden vermaakte in de Olympifche, Pitifche Nemeifche en Isthmifche fpelen. 13 V. Bleeven die Wetten lang in ftand? , A. Eenige honderd jaaren; maar daarna kwamen twist en pragt weer boven, waarop de vryheid en de luister der Spartaanen te onder gingen. 14 V. Hoe waren de inwooners van Athene? A. Het tegengeftelde van de ongemanierde en ftrenge Spartaanen: want Konsten en Weetenfchappen bloeiden daar. 15 V. Aan wien hadden de Athenienfers veel dank te weeten ? A. Hunnen luister moesten zy toekennen aan Konine Theseus en Cobrws. ié V.  wetgeevers. veldheeren. 6? , 16 Yv Verkoozen zy daarna geene Vnrsren meer? A. Neen : want zy gaven daarna het bellier aan zagte Magiftraatsperzoonen, die zy Archonten noemden, en welken meer nuts deedcn, dan Draco's bloedige Wetten. 17 V. Wat deedt men, toen de Wetten van den laatften niet bevielen? A De beroemde Solon g2 LOTGEVALLEN DER JOODEN 37 V. Wat ondergingen zy verder? A. De gevoerde Oorlogen in 't Oosten door da Romeinen deeden hen veel lyden; en Keizer Sivkeus wilde niet dulden, dat iemant een Jood zou worden. 38 V. Maar hoe ging het hun, toen 'er ChristenVorsten te Rome regeerden ? A. Niet veel beter; en wanneer zy al door Keizer Julianus, uit haat tegen dé Christenen, vryheid kreegen, om den Tempel te Jerufalem te herbouwen, werdt hun dat werk, door drie Wonderwerken, zegt men, belet. 39 V. En zy werden niet getroost? A. Veel eer misleid en bedroefd door de opkomst van valfche Mesfiasfen; en zo zy al eens adem fchepten, dan volgden nieuwe verdrukkingen in 't Oosten en Westen. 40 V. Welke verdrukkingen ? A. Datzy.by voorbeeld, ter onderfcheidinge van anderen, niet dan op ezels mogten ryden, of in de hand gebrandmerkt moesten worden. 41 V. Welke waren hunne andere fmerten ? A. Zy zyn naauwlyks te noemen; maar haddenoverai plaats. 42 V. Zeg my alleen de voornaamlten? A. De voornaamften waren het Bloedbad te Keulen in de XIII, en op andere plaatzen in de XI Eeuw; de vermindering van hun getal in oude Stede  LOTGEVALLEN DER JOODEN. 93 den aan den Eufraat, waar men maar weinigen meer vondt, in plaatsvan negenmaalhonderd duizend Menfchen , welke daar te vooren waren: agt of negen valfche Mesfiasfen, en de moord , te lork onder hen . aangerigt. 43 V. Wat leeden zy elders ? A. Zy leeden veel in Spanje door de Kruisvaarders , en by den opftand van den valfchen Mcsfias Zacharias: zy moesten in Litthauwen zweeren by den naam van Jesus Christus: zy werden verbannen uit Portugal, uit Spanje en Frankryk in de XV Eeuw; en men dwong hen te Rome, om Christen-Piedikaatien aan te hooren. 44 V. In ons Land hebben zy niet te klaagen? A. Neen, dewyl ons Vaderland de verdraagzaamheid omtrent die Natie oefent, welke wy altyd met medelyden moeten aanzien, en nimmer hoonen, te minder, daar dezelve ter eenigen tyde zal herfteld werden. VEER-  VEERTIENDE ZAMENSPRAAKV o v e k sb ROMEINEN. Heidenfche Keizers. 1 V. Wie was de eerfte Keizer der Romeinen* A. Augustus, voorheen Octaviaaus genoemd , die het Volk dwong onder het juk der Alleenheerfching te bukken ,• die goede Wetten gaf, die den overvloed deedt berleeven, en den Landbouw en de Geleerden aanmoedigde. 2 V. Wat deedt hy meer? A. Hy liet door Varus, Dru us en GermaBicus, de Germaanen en Pannoniers bevegten. 3 V. Wie volgde op hem ? A. Tiberius in den jaare 14 onzer Tydrekening, voorheen een bekwaam, doch daarna een listig, agterdogtig en wreed Man, die zwaare rampen beleefde. 4 V. En na hem' A. Kajus Kalioula, die eersteel goeds be-  HEIDENSCHE KEIZERS. 9$ beloofdei doch daarna in dolheden uitblonk;waarop Claudius volgde, die, door Soldaaten tot Keizer werdt verheeven in 't jaar 41, Mauritania bemagtigde, doch 't Ryk van binnen liet vervallen. 5 V. En na hem ? A. Nero, een monfter van wreedheden, en na hem Galba, Otho en ViTELLius,die kort regeerden ■— voorts Vespasianus, een onvermoeid dapper Vorst, en zyn Zoon Titus, beroemd door menfchenliefde, en overwinningen. 6 V. Wat bedreeven die beiden ? A. Die beiden verdelgden Judea en Jerufalem ie 't jaar 70; en hielden het waggelend Rome nog ftaande; maar Domitianus was dwaas en wreed. 7 V. En verder? A. Nerva, die niet lang regeerde Tra jakus, die het Ryk tot de uiterfte grootheid bragt,treflyke overwinningen in het Oosten behaalde, eH de Daciers temde. 8 V. Na hem kwam ? A. Hadrianus, die zelf door 't Ryk reisde, om de gebreken des beiliers met eigen oogen te zien en weg te neemen, en treflyk regeerde: ook Antoninus Prus,éénder beste Keizeren, eea Wysgeer en begunstiger der Geleerden. 9 V. En wie na deezen ? A. Marcus Aurelius Antonitjs in 't jaar 161, zynde een zeer geleerd en dapper Vorst tegen da  HEIDENSCHE KEIZERS." de Fandaalen. Commodüs wreed en gierig. -—Pertinax. Didius Julianus, die bet Ryk kogt. —, Nigjr — Severus, een groot doch geen goed Keizer Caracalla, een groot moordenaar en Macriüüs. 10 V. Na deezen...? A .Heliogabai us, niet waardig te noemen; maar Alexander Severus was één der beste en veriiandigfte Vorften, zelfs geleerd, die vermoordt werdt in 't jaar 235. 11 V. En na Severus...» ■ A. Na hem kreeg het Ryk, in vyftig jaaren, wel vyftig Keizers: want de Soldaaten zetteden die telkens af en aan, naar willekeur. 12.V. Wie blonk meest onder hen uit? A. V al er 1 akus, en Aur elian us, die Ze- H0 b 1 a verwon, en Longikus doodde: de geleerde Tacitus: en de kloeke Probus, die den eetften Wynftok in Frankryk en Spanje plantte. 13 V. En daar op? A. Diocletianus in 't jaar 284, die met drie andere Vorften 't Ryk regeerde; doch, ondankbaar van hun behandeld zynde, den throon verliet, en ftil op 't land ging leeven. 14 V. Hoe lang hadt het Romeinfche Ryk Eeu denfche Keizers ? . A. Drie Eeuwen lang. t IS V.  GELEERDE ROMEINEN, p7 15 V. Hoedanig was de ftaat der Geleerdheid in dien tyd? A. De grondflag daarvan was reeds gelegd vóór Augustus regeering; doch geduurende dezelve, zag men ze meest bloeien. 16 V. Wie waren toen de voornaamfle Dichters? A. Virgilius, Horatius en Ovinius; op welken volgen Lucanus, Persius, Juvenalis, Phedrus en Martialis. 17 V. Welke groote Redenaars bloeiden toen? A. Seneca, Quinti lianus, en de edelmoedige Plinius de jonge. 18 V. En welke Historiefchryvers"? A. Livius, Tacitus, Suetonius, Trogus Pompejus, Sallusïius, Florus, Justihus en Curtius. 10 V. En wie blonken uit in andere Weetenfchappen ? A. Me la, Cel sus, de ongelukkige Natuurkenner by Vejuvius Plinius de oude, Frontinus, Epictetus, Arrianus en Luciakus, waarby men Longinus en Dion Cassius, beide onder de Grieken, kan voegen. G Chris.  $8 CONSTANTINUS DE CROOTE. Christen Keizers. 20 V. Op de Heidenfcïie Keizers volgden.... ? A. Christen Vorften, vermids het Evangelie grooten voortgang in de Waereld gemaakt hadt, ondanks het tegenwoelen van 't Heidendom. jl V. Wie was de eerfte Christen-Keizer? A. Constantinus de Groote, in 't begin der IV Eeuw, die, na het overwinnen zyner Vyanden, het beftier aanvaardde ten gelukkigen tyde voor de Christen Kerk en de Waereld; en, kloekheid met zagtheid paarende, goede Wetten gaf, en het Evangelie voorftondt. 22 V. Wat lag den grond tot den ondergang van het Romeinsch of Westersch Keizerryk? A. Dat hy het oude Byzantium vergrootte en vervierde, en derwaards zynen zetel overbragt, noemende die Stad, naar zynen naam, Conjlantinofole, in den jaare 330. 23 V. Wat meer? A. Dat hy, dervende, het Ryk, verdeeld onder zyne drie Zoonen Constantinus, Constantius en Constans,naliet, zo dat hetzelve drie Opperhoofden ontving, die , elk een byzonder Landfchap, regeerden, en veele gefchillen kreegen, welken daajuit te wagten waren. 24 V.  CHRISTEN.KEIZERS. 99 24 V. Wie voJgde na Constantius, die het langde leefde? A. De berugte Julianus, wiens Ryksbeilier loflyk; maar zyn afval van het Christendom en de hervorming van het Heidendom even zeer te laaken waren, doch, gelukkig voor het eerfte, hy ftierf jong, dat is, in den jaare 363. 25 V. En daarop... ? A. Daarop beklom Jovianus den throon, die tegen de Perfen te kort fchoot; maar de Christenen treflyk befchermde. 26. V. En de volgenden waren...? A. Valentinianus, Valens en GratiAnus die veel te lyden hadden van woeste Volken, des koozen zy meestal Ryksgenooten,' om gelukkiger te flaagen in 't groot bellier. 27 V. Wie nam Gratianus daartoe aan? A. Den braaven Theodosius, die, Gratianus verraaden ziende, Maxi mus tot medebeftierder aannam, maar welke door toomelooze heerschzugt van kant raakte in het jaar 388. 28 V. En toen hy zelf ftierf... ? A. Na zeer treflyk geregeerd, en der Kerke veele d.enlten gedaan te hebben, volgden zyne Zoenen, Arcadius en Honorius, in »t jaar 395, die het Ryk door de Alaanen, onder het geleide' van Alarik, zagen aanvallen. 29 V. Bleef het daarby? ' 3 A. Neen,  I0O JUSTINIANUS. BELISARIUS. A. Neen, Attila, de aanvoerder der Hunnen, volgde daarop, welken T h eo dos i us de II, beroemd door zyn Wetboek, niet kon fluiten; en niet lang daarna werdt zelfs het Westersch Keizerryk geheel genoopt, in den jaare 476. 30 V. Door wien? A. Door O do acer, den geleider der Barbaaren , die verdagen werdt door der Ostrogothen Koning Theodorik, welke eene nieuwe Monarchy in Italië deedt opftaan ; doch na hem... 31 V. Wat gebeurde na hem? A Na hem liet Justini anus, Keizer te ConJiantinopole, beroemd door zyne Wetten, Rome herneemen, 't welk daarna door Tot i la, der Gothen Koning, verdelgd zou zyn geworden, in 't midden der VI Eeuw, indien hy niet terug gehouden was geworden door den edelmoedigen raad van den beroemden Belisarius. 32 V. En na zyn dood...? A. Viel Rome in Justinianus handen; die geftorven is in 't jaar 565; maar de ftad is federt zeer vernederd en verlaagd gebleeven tot heden toe. 33 V. Wie regeerden toen aldaar? A. Zeventien volgende Beftierders, Exarchen genoemd, hadden, in naam van dé Conjlantinopolitaanfche Keizeren, het bewind in handen, tot dat de Lombarden daarvan een einde maakten. 34 V.  GRlEKSCHE KEIZERS. IOI 34. V. Wat bedreeven de Keizers te Konftantinopole, aan welken Italië federt onderworpen was? A. Toen de groote Monarcby der Romeinen in twee Ryken verdeeld was, regeerden te Conjlantinopole veele Keizers, van 't jaar 566 tot het jaar 1453- 35 V. En dus...? A. Dus bleef het Romeinjche Ryk, anderzins geheeten het Griekfche Keizerryk, IX Eeuwen lang, in het Oosten ftaan, waarin men niet anders zag dan een zamenweeffel van Staatsverwisfelingen, Oproeren en Verraaderyen. 36 V. Welke Keizers zag dat Ryk op eikanderen volgen ? A. Zeer veelen, onder welken men telt den wellustigen Justinus; den braaven Mauritius; den bekwaamen Heraklius; en den Broedermoorder C o n s t a n s. 37 V. Wie meer? A. Den regtvaardig vergolden Constant in ut Pori'yrogenitus door 't bedryf der berugte Irene, zyne moeder; en den roemryken Thkofilus, die weinig zyn weergae hadt. 38 V. En verder? A. Den wyzen en wetgeevendcn Basilius; Leo den V, een minnaar van Geleerdheid, in 't G 3 'iasr  104 GRlEKSCHE KEIZERS. jaar 813; en Zimisces, die Jesus Afbeeldfel op geld deedt munten. 30 V. En nog... ? A. Den verwyfden Constantinus; den vermoorden Romanus," Constantinus Monoma chus', de eerfte, die door de Turken werdt aangerand; en den braaven Du kas. 40 V. Na hem...? A. Alexius en Joha.nnes Komnenus, beide beroemd ; Manuel Komnenus, in Kerkgefchillen verward ; den trouwloozen Andronicus; den vernederden doch daarna herftelden Isaacus Angelus; en den ongelukkigen Boudewyn, Graaf van Vlaanderen. 41 V. Wien meer...? A. De door Monniken misleiden Andronicus en Johannes Paleoloous, die gedwongen was den Turken fchatting te betaalen. 42 V. En eindelyk...? A. Constantinus Paleoloous, den Iaatlten Keizer, die Conftantinopole, door de Turken belegerd, verdeedigde, en, by de inneeming dapperlyk vegtende, het leven verloor in den jaare 1453. 44 V. Wie waren de woeste Volken , die gy hier boven vaak Hunnen, Gothen, en Vandaalen, genoemd hebt? A. Derzelver Historie fchuilt zeer in het duister; doch  LOMBARDEN. I03 doch zy werden van God gebruikt, om bedorven Volken, die niet beantwoordden aan Reden, Staatkunde en Evangelie, te tugtigen. 44 V. Hadt Italië alleen van hunne invallen telyden ? A. Ook Spanje en andere oorden ; doch zy werden daarna befchaafd, en tot het Christendom gebragt. 45 V. Maar hoe lang regeerden de Exarchen in Italië ? A. Tot dat de Lombarden, afgezakt uit Zweeden en Deenemarken, in dat Land genoodigd werden, om 'er de Gothen uit te dryven. 46 V. Door wien werden zy geregeerd? A. Door Koningen, onder welken meest beroemd waren de dappere Alboinus en Autharik, de eerde, die het Evangelie aannam, en de Exarchen vernietigde. 47 V. Wie meer...? A. Rotharis, bekend door 't geeven der Lombar difche Wetten, waarby Luitprand anderen voegde: maar fommigen heeft men van Rachis. 48 V. Wie daarna? A. Astulfus, die Ravenna veroverde, en aanfpraak op Rome maakte, doch de Paus, Pepyn van Frankryk te hulp roepende, kreeg van hem niet alleen dezelve, maar ook eenige Landen, waardoor hy ook een Waereldlyk Vorst werdt. 49 V. En eindelyk... ? A. Eindelyk kwam Ka rel de Groote, Koning G 4 van  ïo4 K ARE L DE GROOT E. van Frahkryk, die Desidertus, den laatlten Koning der Lombarden, gevangen nam, en dus een einde maakte van der Lombarden Ryk, in den jaare 774. 50 V. Dus werdt Kar el de Groote meester van Italië ? A. Ka rel kreeg 'er een deel van; doch de Paus behieldt het Hertogdom Rome, en de Griekfche Keizers alleen het Hertogdom Napels. 51 V. Dus verdween de heerlykheid van Italië, of van het Romeinfche Ryk? A. Dat Ryk, dat door Mille zeden, fyne ftaatkunde, dappere wapenen, brandende Vaderlandsliefde , en ftrenge krygstugt was groot geworden, zag men toen geheel gevallen. 52 V. Waardoor? A. Door de ingevoerde Afiatifche Zeden, door verlies van . Vryheid, door de Monarchaale regeering, en door de magt der Krygsbenden, die de Ke'zers verkooren, of de heerfchappy aan den meestbiedenden verkogten. 53 V. En verder... ? A. Door de overbrenging van den Keizerlyken Zetel van Rome naar Conflantinopole, en andere oerzaaken. 54 V. Stonden de Perfen, die zo dikmaals tegen de Romeinfche Keizers vogt;n, lang onder het bellier van Koningen ? A. Onder verfcheiden, zo lang tot dat zy door de Saraceenen te onder gebragt werden. V YF-  VYFTIENDE ZAMENSPRAAK, over de CHRISTENEN. 1 V. Nu wy twee Volken in hunnen oorfprong, bloei en ondergang gezien hebben, naamelyk Jnoden en Romeinen, gaan wy over...? A. Tor de Christenen , die wel geen eigen Waereldlyk Ryk gedicht hebben; maar ons, in 't begin der Nieuwe Historie, nevens de Jooden en Romeinen, voorkwamen, welker Gefchiedenis een Tydvakvan byna XVIfl Eeuwen beflaat. 2 V. Wat vernam men onder hen in de I Eeuw? A. De zuivere Prediking van Jesus en de Apostelen was , ondanks eenige vervolgingen , en den tegenftand van Jooden , van Gnostyken en Heidenen , zeer voorfpoedig. 3 V. En hier door...? A. Hier door werden veele Gemeenten en Schooien gefticht; ook de Boeken des Nieuwen Testaments met zorg verzameld, en met eenvoudigheid verklaard. 4 V. Wie waren de voornaamfte Schryvers ? G S A. Cli-  Ï06" CHRISTENEN IN DE II EN III EEUW. A. Clemens, Ignatius en Polycarfus. 5 V. Wat gebeurde 'er in de II Eeuw? A. Het Evangelie werdt uitgebreid onder de Spanjaarden, Germaanen, Celten en Britten; maar de Heidenfche Priesters in Bithynie, en de Platonisten, door welken Origenes zelf verleid werdt, en de Mystiken zyn voortgekomen, gaven hun veelte doen. 6 V. Hoe was het beltier der Gemeenten? A. Men verkoos Bisfchoppen en Ouderlingen, en hieldt Kerkvergaderingen. 7 V. Kreegen de Platonisten geen gezag? A. Ja ; maar daardoor verloor de eenvoudige Scbriftverklaaring, nevens de Zedekunde, zeer veel. 8 V. Waarom ? A. Om dat veele Monniken opftonden, en Heidenfche met Joodfche Plegtigheden,nevens de gevoelens der EUoniten en Nazareners, ter Kerke indrongen. 9 V. Hadt men geene andere Ketters in de III Eeuw ? A. Veel meer, waaronder Noëtius en Sab elli us de voornaamften waren; en, hoewel fommige Heidenfche Keizers de Christenen vervolgden, anderen handelden hen zagt , en het Evangelie werdrT onder veele Volken zeer uitgebreid. 10 V. Wat deedt nadeel? A. De Platonifche wyze van uitleggen deedt nadeel aan de Heilige Schrift, zo wei als Paulus, de  CHRISTENEN IN DE IV EEUW. I07 de Heremiet, aan de Z»den, dewyl hy het Monniken-leeven invoerde; en aan Plegtigheden, die niets betekenden, by voorbeeld, het maaken van het teken des kruisfes, kragt toefchreef. 11 V. Wat kwam op in de IV Eeuw? A. Eene vervolging van Diocletianus, gefluit door ConstantikUs den Grooten, die het Heidendom een knak gaf, welk Julianus weer wilde herftellen. 12 V. Gelukte dit ? A. De volgende Keizers Honden dat zodanig tegen , dat 'er geen hoop van herftsl voor 't zelve meer overbleef. _ 13 V. Wat deedt verder nut? A. De kloeker beoefening der vrye Konlten en Weetenfchappen; doch, door de aanllelling van den hoogen Uisfchop van Conftantinopole by drie anderen , werdt de grondflag voor der Pausfen toekomende grootheid, onvoorzigtig, gelegd. 14 V. Wat gaf meer nadeels? A. Hoogmoed van fommige Kerkelyken en andere ongerymde bygeloovige begrippen. 15 V. Welke groote Mannen leefden in deeze Eeuw ? A. Athanasius, Cyrillus, Chrysos. thomus, Gregorius Nazianzenus, Hilarius,Lactantius, Ambrosius, Hieionymvs en Auoustinws. 16 V,  Ï08 CHRISTENEN IN DE V EN VI EEUW. 16 V. Waren 'er geen dwaalende lieden? A. Ja: want het getal van Monniken en Nonnen nam toe; ook het ongebonden leven der Christenen. 17 V. Viel 'er geene fcheuring voor? A. Ja , onder de Donatisten van Afkica viel 'er eene fcheuring voor; maar van erger uitzigt was Akius Helling omtrent Jesus Godheid. 18 V. Was 't beter gefield in de V Eeuw? A. In Frankryk nam Koning Clovis het Evangelie aan : de Geleerdheid hieldt ftand , meest by de Grieken , en het gezag van den Bisfchop van Rome rees zeer hoog. * 19 V. En verder... ? A. De ondeugden der Geestelyken namen toe ; en de Kerk bezweek onder den last der Plegtigheden. 20 V. Was dat alles ? A. De Dwaalingen van Nestorius en EutYches, van Pelagius, Celestius en Cassi anus maakten daar by veele opfchuddingen; en de Gelhen omhelsden Arius leer. 21 V. Hoe ging het in de VI Eeuw? A. Het Evangelie werdt wel uitgebreid ; maar men vergenoegde zich met eene fobere belydenis. De Monniken herbergden de Weetenfchappen in de Kloosters, dewylze, daar buiten, veel leeden door de invallen der woeste Volken. 22 V. En verder...? A. De waare Wysgeerte verviel, en de nieuwe Pla-  CHRISTENEN IN DE VII EEUW. IOf> Platonisten weeken naar Perjie; maar Aristoteles Wysgeerte kwam in aanzien. 23 V. En het eenvoudig Evangelie...? A. Het eenvoudig Evangelie werdt met bygeloof en andere ongerymdheden overlaaden ; en hoogmoed was de bron der twisten tusfchen de Bisfchoppen van Conftantinopole en Rome: ook kwam het ftichten van Geestelyke Orden nu ter baane. 24. V. Wat viel 'er voor in de Vil Eeuw? A. 't ;Evangelielicht beftraalde veele nieuwe oorden, ook ons Vaderland. Twisten over de gevoelens van Ariüs , Pelagius en van de Monotheliten waren elders niet onbekend; maar Ma home t hs nieuwe Leer dreigde der Waereld het allermeest. 25 V. Waarom ? A. Om dat dezelve wel éénen God, in plaats van veele afgoden, ftelde; maar de Menfchen in de. Leer der Verzoening liet voortdwaalen. 26 V. Kan men begrypen, dat die valfche Leer zulken fnellen voortgang maakte? A. Zeer wel, als men de geft-eldheid dier Tyden en Menfchen weet. 27 V. Maar nam de kennis daartegen niet toe? A. Neen : maar wel domheid en onkunde, terwyl men de eenige kennis in de Kloosters vondt; doch waar men zich alleen vermaakte met het Ieezen van de levensgevallen der Heiligen; of, zo men ver-  110 CHRISTENEN IN DE VIII EEUW. verder ging , met de Werken van Augustinus en Gregorius. 28 V. Hoe ging het met de Heilige Schrift? A. Weinigen verklaarden de Heilige Schrift. Ook verviel de Zedekunde , en de Bisfchoppen van Rome verhieven zich niet hoog. De brokken van Jesus kruis vermeerderden; en men fprak van een Vagevuur. 29 V. Ging het beter in de VIII Eeuw ? A. De uitbreiding van het Evangelie ging voort; doch de kennis was zeer gebrekkig. Een groote twist rees 'er over het al of niet dulden der Beelden in de Kerken der Grieken, en Aristoteles Wysgeerte verdrong die van Plato. 30 V. Wat deedt toen Karel de Groote ? A. Ka rel de Groote yverde zeer voor de Weetenfchappen ; maar de verdorvenheid onder de Geestelyken nam toe. Eenigen werden zelfs tot Hertogen en Graaven verheven. 31 V. Hoe Mondt het met de Leer? A. Zy werdt zeer beneveld door den Beeldendienst , door Bygeloof, door Onè'enigheden , door Beevaarten, en door Kloosters te Hichten, zo dat de egte Godsdienst by weinigen bekend was. 32 V. Hoe verklaarde men de Heilige Schrift ? A. Zeer flegt: fommigen verwierpen den letter- Zin , en zogten daar onder eenen verborgen zin .- anderen meenden, dat de beginfelen van allerlei Kon- ften  CHRISTENEN IN DE IX EEUW. ïlf ften en Weetenfchappen in den Bybel te vinden waren ;maar Johahnes Damascenus was wyzer. 33 V. Vielen 'er geen twisten voor? A. Zeer zwaaren over den Beeldendienst, en den Uitgang van den Heiligen Geest: ook ftaaken anderen het hoofd weer op. 34 V. Hoe was het gefteld in de IX Eeuw? A. Het Noordelyk Europa werdt meer verlicht door het Evangelie; doch tevens werdt der Pausfen gezag den gemoeden diep ingeprent. De Geleerdheid fcheen zich te willen herftellen; maar de Geestelyken vervielen tot godloosheid en ongebondenheid, 35 V. En het Bygeloof...? A. Het Bygeloof rees hoog, daar men naar het Oosten reisde, om het been van eenen Apostel, een Huk van het zo genoemde waare kruis, of een heilig geraamte te haaien. 36 V, Wat deedt men meer? A. Men verhief de Heiligen tot Middelaars by God, en Helde, dat één woord des Bybels vyf zinnen hadt. 37 V. Kwamen 'er geene nieuwe gefchillen op? A. Eenige ouden bleeven, en nieuwen kwamen daarby, vooral over Jesus tegenwoordigheid in het Avondmaal. 38 V. Blonk de X Eeuw boven de anderen uit? A. Ongelukkig daarin, dat ze den naam van de yzeren Eeuw verkreegen heeft wegens de groote dom-  312 CHRIS TENEN IN DB X EN XI EEUW. domheid, onkunde, vreemde begrippen en liefdeloosheid. 39 V. Waaruit bleek dat? A. Uit misverftand van Openb. XX. 2-4, liet men alles ftaan, en liep naar het Oosten, om Jesusdaar ten oordeel te zien verfchynen. 40 V. Wat meer... ? A. Men deedt eiken Zondag eene Mis voor Mait 1 a en de Rozekransfen werden ingevoerd. .41 V. Zo donker bleef alles? A. Eén ilraal van licht ging gelukkig op voor de Geleerdheid door de kundigheid van PausSïLVESter, en de Europeaanen gingen, federt, ter fchoole by de Arabiers. 42 V. Welke was de zonderlingfte en dwaafte daad in de XI Eeuw? A. Toen licht en duisternis om den voorrang ftreeden, kwam Petrus, de Heremiet, terbaane, die eenen brief, in den Hemel aan hem gefchreeven, vertoonde, om ter kruisvaart te trekken, en het Heilig Land uit der Turken handen te fcheuren. 43 V. Wat volgde daarop? A. De Paus, wiens gezag toen hoog gefteegen was, *t geen Keizer Hendrik de IV ondervondt, onderfleunde dien togt, waarop veele duizend verdwaasde|,Lieden heen toogen, en 'Jerufalem veroverden. 44 V. Was de XII Eeuw niet aanmerkeiyk ? A. Ja;  CHRISTENEN IN DE XII EN XIII EEUW. Il3 A. Ja; maar alleen door eene flaauwe bekeering onder de Noordfcbe Heidenen van Europa. 45 V. En verder... ? A. Meer door het verlies van Jerufalem, door ingeflelde Ridder-Orden, en door vernieuwde Kruisvaarten, die Handel en Konden in ons Waerelddeel bragten. 46 V. Niets meer? A. Ja; door het opkomen der Geleerdheid, door het ftichten van Univerfiteiten, en door Justinianus gevonden Wetboeken. 47 V. Wie behaalde den grootflen naam? A. Petrus Lombardus, en de ongelukkige Abelardus nevens Bernardus; beter gewis dan de trotfche Paus Adriakus de IV. door zyne gefchillen, of anderen door hun fierker vertrouwen op de Reliquiën, dan op Jesus verdienden. 48 V. Wat vernam men in de XIII Eeuw? A. Vyf voornaame Kruisvaarten; de Weetenfchappen door de Grieken bewaard; een meer opkoriïeud licht van Geleerdheid in Europa; nevens de ingevoerde Tranfiibflantiatie; en de navolging van Thomas Aquinas. 49 V. Hoe ging het met het beftier der Kerk? A. Men klaagde zeer over het godloos leven der Geestelyken, en verlangde daarom naar eene Hervorming. 50 V. Wat bepaalde men? H A. Men  114 CHRISTENEN IN DE XIV EN XV EEUW. A. Men bepaalde voortaan eenen nieuwen Paus in 't Conclave te benoemen, het Jubilé te Rome te houden, en de Inquijitie in te voeren. 51 V. Voerde men ook nieuwe Plegtigheden in? A. Ja; eenigen, die dwaas; en anderen, die ver- derflyk waren, waartoe behoort het verkoopen van Aflaaten. 52 V. Ging alles in de XIV Eeuw op beteren voet? A. Men arbeidde om de Geleerdheid te herftel- len; doch de Roomfche Kerk zag foms twee of drie Pausfen te gelyk. 53 V. Wie predikte tegen hen? A. Johannes Wickliff predikte tegen hen, en tegen de misbruiken der Kerk, waarin men den Bybel door Aristoteles verklaarde. 54 V. Verminderden de Plegtigheden? A. Neen; zy vermeerderden van tyd tot tyd. 55 V. Wat vernam men in de XV Eeuw? A. Het inneemen van Conflantinopele door de Turken; de herftelling der Weetenfchappen rh Italië; de uitvinding der Boekdrukkonst; en het verbranden van Johannes Hus en Hieronymus van Praag om zo genoemde wangevoelens, 56 V. Wat meer? A. Verfcheiden Kerkvergaderingen; Kloosters met luie ongeletterde Monniken gevuld; poogingen tot hervorming; den eisch der Husfiten, om God met een  LUTHERj ZWINGLIUS. IJ5 een vry geweeten te dienen, en het Bybelleezen in Europa. 57 V. Was de XVI Eeuw aanmerkclyk? A. Aanmerkelyker en gelukkiger dan veele voorigen: want, hoe dom men ook ware, Martinus Luther ftondt, in den jaare 1517, op, en verfoeide eerst het verkoopen der Aflaaten door Paus Leo den X, 58 V. Welk gevolg hadt zulks? A. Dat Geleerden hem preezen , en de Geestelyken hem veroordeelden; maar Carolostadius, Melanchton, Zwikglius, en anderen erkenden, gelyk hy, de waarheid, bet geen veel opfchudding gaf. 59 V. Wat deedt men met hem? A. Daar men hem veroordeelde, verbrandde hy 's Pausfen Bulle tegen hem, kreeg eenen verbaazend^n aanhang, fchreef veele Boeken, werdt beveiligd door den Keurvorst van Saxen tegen zyne vyanden, en de Hervorming ging voort. 60 V. Was men in alles eensgezind? A. Neen; 't Leerfluk van 't Avondmaal gaf gefchil tusfchen Luther en Zwinglius, dat onafgedaan bleef; maar de gevoelen? van den eerflen las men in de Augsburgfche Confesfie. 61 V. Nam Duitschland alleen de Hervorming aan ? A. Neen: zy floeg over tot in Zweeden, Deene- H 2 mar-  Jïd HERVORMING. marken, Frankryk (waartoe Calvtnus zeer veel deedt) en in andere Landen van Europa. 62 V. Wie verzettede zich meest daartegen? A. De Paus, en Keizer Ka rel de V, terw}l het bedryf der Wederdooperen te Munfter veel nadeels 'er aan toebragt. 63 V. Welke middelen gebruikten zy daartegen? A. De Paus bediende zich van het Concilie van Trente, en de Keizer van zyne wapenen tegen de Duitfche Vorlten, die de Hervorming hadden aangenomen. 64 V. Hoe ging dat? A. Zy hadden in 't begin veel van bem te lyden; doch, door eene omwending, dwong Maurits van Saxen den Keizer tot den vrede te Augsburg in den jaare 1555- 65 V. Hoe ging het elders met de Hervorming? A. Cranmer bevorderde dat werk in Engeland, waar Eduard de VI en Elisabeth dezelve ftand deeden houden. 66 V. En wie elders? A. Knox zettede dezelve door in Schotland. Jerland ging 'er ook toe over, gelyk Zwitferland en Neêrland; doch in Italië en Spanje werdt ze tegen gehouden. 67 V. Dus viel der Pausfen gezag in Europa? A. Ja; maar om dat te vergoeden, wilden zy de Heidenen in de drie andere Waerelddeelen door be-  WEETENSCHAPPEN. II/ bekeering onder hun juk brengen, waartoe zy de Je/uiten gt-brui'cten 68 V. Hoe ftondt het toen met de Weetenfchappen ? A. De yver voor dezelven nam ongemeen toe; en men telde veele groote Geleerden, gelyk Johannes PlCO, tostatus, XlMENES, e rasMUS, Alciatus, PjRISSONIUS, CüJACIUS, twee Scaligers, Aldrovandus en Coper- hicus. 69 V. Nog meer anderen ? A. Ja by voorbeeld, Brahe, Ortelius.Gesnerus, Vesalius, Fallopius, Dante, Petrarcha, Sannazarius, Palearius, en verfcheiden geleerde Jonkvrouwen. 70 V. De Pausfen behielden egter hunne magt? A. In de meeste plaatzen ; maar óeFranJchen fnuikten dezelve, en elders minderde zy ook: de Geestelyki Orden raakten daarby met eikanderen in gefchil. . 71 V. Hoe ging het met de Hervorming? A. De Hervorming hadt invloed op de Rcomfche Kerk, die wel eenige verdeedigers hadt, maar veel leedt door de gefchillen tusfehen de Janjenisten en Je/uiten. 72 V. Hoe ging het met de Lutherfche Kerk? A. De Geleerdheid bloeide in dezelve, f'choon 'er eenige verfchillen opkwamen. Sommigen W:!de» H 3 zich  ïlS calvinus, socinüs. zich met de Hervormden vereenigen; doch dat mislukte. 73 V. En de laatften hadden veel voorfpoed in Frankryk en in Genevel A. Calvinus en Beza's arbeid was daar niet vrugteloos; maar dc gruwelyke moord te Parys op St. Bartholomeus Feest, in den jaare I572> bragt veele Hervormden om hals. 74 V. Vondt C a l v i n us Leertu^toveral ingang? A. Veelal; maar niet in Engeland, waar de Bisfchoppen bleeven ; doch de opkomst van L e l i u s en Faustus Socinus deedt veel meer kwaads, en Servetus Leer was niet minder fnood. 75 V. Vondt de Griekfche Kerk geene voorftanders? A. Ja; zy werdt beftierd door den Patriarch van Conftantinopole, en bleef verdeeld in Afiatijche en Jfricaanfche Grieken. 76 V. Welke waren de voornaamfte'gebeurtenisfen der Kerk in de XVII Eeuw? A. De Jefuiten predikten het Euangelie in China en Japan', en leeden foms deswege zwaare vervolgingen. In Africa kon men geen nut doen; maar de Engeljchen deeden meer in America. 77 V. Wie beftreedt het Euangelie meest inEngelandl A. Eenige Deisten; maar zy vonden moedigen tegenftand, zo wel als Benedictus de Spinos a in ons Vaderland. „ 78 V. Wie hadden beter verdiensten? A,  CELEERDEN, WALDENZEN. IIO A. Boyle, Bacon, Galileus, cartesius, Leibnitz, Newton, en de Koninglyke Academie te Parys en Londen het Huis de medici s. 79 V. Wat viel 'er verder voor? A. Gefchillen over de Wysgeerte; een Godsdienstoorlog in Duitschland, en bedryven van goede en kwaade Pausfen. 80 V. Wat elders? v A. In Piemont hadden de Waldenzen, die beweerden, het Euangelie federt de tyden der Apostelen zuiver bewaard te hebben, niet min te lyden. 81 V. Door wie? A. Veelal door fnoode Pausfen of Voisten, die 'er hen hebben doen uitdryven; doch zy zyn daarna met de wapenen 'er weer ingekomen onder het geleide van Henricus Arnaud, en federt meestal gebleeven. 82 V. Hadden de Hervormden elders ook te lyden? A- Ja; vooral in Frankryk door eene zwaare vervolging na het verbroken Edikt van Nantes: ook werden die van Engeland belaagd, 't geen de vereeniging tusfchen ons en de Roomfche Kerk, van fommigen verlangd, fpoedigcr deedt te niet loopen. 83 V. Verminderde de magt der Pausfen niet? A. Ja; maar het zedebederf in hunne Kerk nnm toe; fchoon de Janfeninen roem behaalden, terwyi H 4 de  120 UITLEGGERS, HERNHUTTERS. de Je/uiten en Dominicaanen twistten, en de eerden vooral niet de Janfenisten en met Molinos. 84 V. Wat volgde daarop? A. De gezogte vereeniging tusfchen ons en de Lutherjehen mislukte; en Aeistotei.es Wysgeerte zwigtte; eindelyk, voor eene betere. 85 V. Wat vernam men verder? A. Men zag veele Geleerden Uitleggers verfcbynen, ook Syncretisten, Piëtisten , en Quakers in Engeland: de Suciniaanen handhaafden zich in Polen: veele Schryvers, ook tegen hen, blonken in veele Landen uit in veele Takken van Geleerdheid. 86 V. Hoe was de gedeldheid der Kerk in de XVJII Eeuw? A. Meer fchoons valt 'er te zeggen van de befchaaving der Weetenfchappen, dan van der Jefuiten prediking in China, die veele onlusten baarde, waarop die Orde eindelyk werdt vernietigd. 87 V. Wat decden de Proteflanten? A. Zy breidden het Euangelie uit; zagen de Hernhutters opkomen; verfoeiden de gevoelens van Voltaire en Rousseau; en erkenden de kloekheid van eenige braave Paus en. 88 V.Waarin vernam men dezelve? A. Daarin, dat zy dé orde der Je/uiten vernietigden, doch hun gezag zagen verminderen door KeiJosephus den II. 89 V. En door dat alles...? A. Daaidoor werdt de Roomfche Kerk verbeterd; doek  methodisten, grieken. 121 doch hier en daar moesten de Protejlanten, by voorbeeld te Thom, in Polenen Langedoc nog lyden van hun, die door de Bulle Unigenitus ook den twist met de 'Janfenisten deeden herleeven. 90 V. Maakten voorgewende wonderwerken en duivels bezweeringen geen opgang in dien tyd ? A. Neen: maar wel de Weetenfchappen en de verdraagzaamheid in Pruisfen. 91 V. En verder... ? A. Verder kan men groote Lysten van Geleerden toonen, die in deeze Eeuw bloeiden: ook bleeven de Hervormde Kerken in Frankryk 't hoofd boven houden. 92 V. En in Engeland... ? A. Daar leerden de Methodisten; doch anderen droegen onzuiverer gevoelens voor, terwyl veelen in alle Weetenfchappen uitblonken, ook tegen het Ongeloof yverden, en volhardden in eene edelmoedige zorg voor de Waldenzen, gelyk wy. 93 V. Hoe ging het met de Grieken? A. De Grieken hadden eenige Geleerden; maar hunne Kerk in Rusland onderging eene groote en nuttige verandering door den yver van Czar Peter den I. 94 V. Moet hier niets bygevoegd worden van de Kerkelyke Historie onzes Vaderlands? A. Die zullen wy agter- de Waereldlyke Gefchiedciiis van het Vaderland overweegen, H 5 ZES-  ZESTIENDE ZA ME NS PR AAK, o v X k SB ARA BIE RS. 1 V. Nu wy drie Natiën bezien hebben, Jooden Heidenen en Christenen, en by de befchouwing der laatften vervallen zyn tot laate tyden, waardoor wy andere oude volken zyn voorbygeraakt, wel. ken zyn 'er nog in Asia overgebleeven , die gy kent? A. Zes voornaamen, Arabiers, Turken, Per/en , Mogallen, Chineezen, en Sapenneezen. 2 V. Laat my u van de eerften vraagen: wanneer zy een voornaam aanzien verkreegen hebben? A. Sedert Ismaels tyden beftaan de Arabiers tot heden toe, hebbende, van den jaare 622 tot het jaar 1258, een voornaam aanzien verkreegen. 3 V. Dus zyn zy een oud Volk? A. Eén van de oudften der Waereld, hebbende hun land bezeeten , byna van den Zondvloed af, aonder zich veel met andere Natiën te beimeien, ea  ARABIERS. 123 en zonder volkomen van anderen overwonnen of afhanglyk te zyn gemaakt. 4 V. Zy zyn dus een zeldzaam Volk? A. Gewis een ongemeen Volk; doch van welker vroege Vorsten wy naauwlyks meer dan de Naamen weeten. 5 V. Staan fommigen van hun niet bekend onder eenen anderen naam ? A. ]a wel: onder dien van Saraceenen, welke in het Oosten verfchrikkelyk is geweest. 6 V. Wat bedreeven zy t'huis? A. Zy dreeven alleen handel aan de Zeekusten; woonden in Heden of daarbuiten in tenten; behielden de oude herbergzaamheid, maatigheid en geregelde zeden; waren verdeeld in Stammen; en hadden nooit eenen algemeenen Koning. 7 V. Wat weet p.y meer van hun? A. Zy waren afgodendienaars; doch beminden zeer de Wellpreekendheid en Dichtkonst, en beoeffenden drie foorten var, Weetenfchappen. 8 V. Welken? A. De uitlegging van Droomen, de Historie met de Geflagtrekeningen, en de kennis der Sterren; gelyk Jobs Boek ons van het laatfte veele Haaien oplevert. 9 V. Hoe lang bleeven zy in dien (laat? A. Tot de tyden van mahometh, die te Mee ca in jirabie gebooren was in het jaar 570, en, in  124 MAHOMETH. in den jaare 622, fioutelyk ondernam een nieuw Ryk en eenen nieuwen Godsdienst op te rigten. 10 V. Ondernam, en niet uitvoerde? A. Ondernam, en uitvoerde, langs den fnooden weg van bedrog, leerende: ,, Daar fs maar één „God, en Mshometh is zyn Profeet," om daardoor de afgodery te verllooren. 11 V. En men geloofde hem? A. Niet fchieiyk; maar zyne voorgewende openbaaringen, en vooral zyne vreemde nagtreis, maakten indruk, en het overige voltooide hy door het zwaard. 12 V. Waar in ftaan zyn Geloof en Wetten? A. In den Coran of Jlcoran , een Boek, dat, nevens zyn onderwys, vol bedrog en dweepery is. 13. Hoe kon zyn bedrog opgang maaken? A. Door zyne list, om een weinig uit den Heldenfeiten, Joodjehen en Christelyken Godsdienst over te neemen, 't welk, gevoegd by andere omftandigheden, hem de overhand deedt verkrygen. 14 V. Dus was zyn vermengde Leer fnood? A. Snood in eenen hoogen trap, en egter is hy hoog van de zynen gepreezen. 15 V. Wie volgde op hem in 't geftichte Ryk? A. Zestig Oppervorsten, Khalifs geheeten, onder welken Abu Beur, Omar, Al Walid.Soliman, Hesiiam en anderen de voornaamflen, en meest-  BEDRYE DER M A H O M E T H A A NE N. 12$ meestal groote en dappere, nederige en regtvaardige Mannen waren. 16 V. Wat bedreeven zy? A. Abu Behr pionderde Paleftina in't jaar 633, en O mar Syrië in den jaare 635, waar op de verovering van Jerufalem 'volgde in 't jaar 637. 17 V. En verder? A. Antiochie, gelyk ook Egypte in het jaar 641, dewyl Keizer Heraclius hen niet kon tegenHaan. 18 V. Wie van hun gaf een zonderling bewys van regtvaardigheid? A. Mahmud, de Zoon van Sabehteicin. 19 V. Stondt het Ryk der Arabieren niet lang? A. Neen; om dat in eene groote Heerfchappy en onder magtige Onderdaanen de nyd alles los woelt, is ook dat Ryk, na verloop van driehonderd jaaren , te gronde gegaan. 20 V. En nu,..? A. Nu is niet de Godsdienst, maar wel het bellier in 't Land van Arabie ingedooten, en in den ouden Haat herfteld. 21 V. En de aart der Natie werdt niet veranderd? A. Neen: zy bleeven vyanden van de Weetenfchappen , gelyk blykt uit het verbranden van de groote Bibliotheek te Alexandrie- 22 V. Tot hoe lang bleeven zy onwetend? A. Tot de VIII Eeuw; maar federt werdt alles ver-  ia6 ARABISCHE GELEERDEN. vergoed door de begunftiging hunner Vorsten, welke groote Geleerden onder hen deedt opftaan, die europa onderweezen hebben in alle takken van Weetenfchappen. 23 Wie zyn van deezen de beroemdften ? A. Ebn Si na of Avicenna, en Rhazei in de Geneeskunde. 24 V. Dus zyn zy een beroemd volk geworden? A. Zeker, zeer beroemd, eerst door de wapenen daarna door de Geleerdheid, en eindelyk door den Koophandel, welken zy eenen anderen loop deeden neemen, en tot zich zeiven komen. 25 V. Wat leveren zy ons nog? A. De allerbeste KofFyboonen, Droogeryen, Lywaaten, Gommen en Huiden, die op Cairo, en ■vervolgens naar de Middelandfche Zee gaan. 26 V. Wat merkt gy op alles aan? A. Dat Mahometh de afgodery uitroeide, en een' valfchen Godsdienst in de plaats gaf, waardoor duizenden verleid zyn. 27 V. Wat meer? A. Dat Grieken en Arabiers de Weetenfchap bewaard hebben, toen dezelve ia Europa onbekend was: maar die volken zyn daarna diep vernederd, en Europa is verhoogd. , # 4 Z E-  ZEVENTIENDE ZAMENSPRAAK» OVER DE TURKEN. 1 V. Wat dunkt u van het Turkfche Ryk ? A. My dunkt, dat het door eene voordeeh'ge ligging zyn weergaê niet heeft in de Waereld, en het wordt daarom bewoond door veelerleie Natiën. 2 V. Wie zyn eigenlyk de Turkent A. Men noemde hen oulings Schythen, daarna Turken; maar zy willen alleen Muf uimannen, dat is Geloovigen, genoemd worden. 3 V. Wat betekent OthomannifcRe Porte? A. De Reegering der Othomannen, omdat men oulings het regt in de Poorten oefende. 4 V. Wat bedreeven zy? A. Zy deeden niets dan veroveringen te maaken, Mahomeths leer uit te breiden, Christenen en Heidenen te verdelgen, Landen te verwoesten en Menfchen in flaaverny weg te voeren. 5 V. Wie waren hunne Sultans of Vorsten ? A. Dewyl hun Ryk reeds byna vyfhonderd jaaren ge-  128 TURKSCHE VORSTEN. gedaan heeft, hebben zy veele Vorsten gehad, waaronder Othman, de eerde Vorst, die omtrent het jaar 1300 den throon beklom. Orcham die de meeste Wetten gaf, Amuraïh de II de oprigter der Janitzaaren, en Bajazeth behooren. 6 V. Geene meer... ? A. Ja; Amueath de II, bekend door zyn Gebed tot God in den dag by Varna; M ah flirt et h de II, de veroveraar van Conflantinopole; en S o l y m a n de I de eerden die gefchreeven Wetten gaf. 7 V. Ga maar voort? A. Selim de II, die Cyprus won; Amurath de III, en anderen; maar die zo groote Vorsten niet waren, als hunne voorzaaten. 8 V. Waaruit blykt dat? A. Om dat zy geene veroveringen van belang maakten , en dikwerf of verliezen leeden, of gewei- ; dig door de Christenen geffaagen werden. 9 V. Wie voornaamelyk? A. Mahometh de IV door Montectjculi en door Koning Sobiesky van Polen, d'e IVeenen ontzettede Achmet door den Prins van £ailen Mustapha de II door Prins Euge- eius, en laatst Abd ul-hamed door de Rus/en. 10 V. Hoedanig is de Regeering in dit Ryk? A. De Regeering is ons niet volkomen bekend. De  TURKSCHE REGEERING, 329 De Groot Pijier is de eerfte Staatsdienaar: de Divan de hoogfte Raad; en de Mufti de eerfte Raadgee-. ver in zaaken van Godsdienst en Regeering. 21 V. En de Reis - Effendiï A. De Reis-Effendi is de eerfte Staats - Secretaris: Kadi is een Rigter van kleine gefchilien: Bas/a of Pafcha een voornaam perfoon van twee of drie Paardeftaarten. 22 V. Wat is een Paardeftaart? A. Een Piek, waarop een gouden appel fteekt, en van welke een witte Paardeftaart afhangt, die men in den kryg vóór' een groot Man draagt; doch vóór den Sultan draagt men 'ér zeven, als hy ten oorlog trekt, en drie vóór den Groot-Viller. 23 V. Hoe zyn der Turken Wetten, Godsdienst en Gefchiedenis? A- Het is te bewonderen, dat de Christenen niet. «leer, dan eenige algemeens dingen, van der Turken Wetten, Godsdienst en Gefchiedenis weeten. 24 V. Waarin vindt men hunnen Godsdienst befchreeven ? A. In drie Boeken; in den Koran, in den Esfunet, en in een derde, getrokken uit die twee. 25 V. Wat is hun daarin bevolen? A. Voornaamelyk een vasten in de maand Ramadan , eene reis naar Mecca, en het vieren van het groot Feest Beyram. 26 V. En zy allen gelooven die Boeken? I A. Niet  130 WEETENSCHAPPEN DER TURKEfT. A. Niet allen: want men vindt onder hen ook Ongodisten; doch in 't algemeen worden de Turken zelden Christenen. 27 V. Zyn zy zo geleerd als voorheen de Aratier s ? A. Neen: de voorige zugt tot den oorlog heeft de Weetenfchappen verflikt; en in een geheel Turksch Dorp vindt men zelden iemant, die leezen kan. 28 V. Welke is hunne Taal? A. Eene dogter van de Tartaarfche. 29 V. En hoe zyn hunne andere Weetenfchappen? A. Hunne Dichters vliegen hoog, hunne Historie is vol fabelen, doch de Wiskunde wordt van hun geëerd. 30 V. En de overige Weetenfchappen ? A. De Natuur-en Geneeskunde kruipen by hen: aan de Ontleedkunde mag niemant denken: hunne Zedeleer kent geen verband: hunne Muz ek hebben zy uit Perfiè'. 31 V.' Welke zyn hunne geliefile Weetenfchappen? A. De kénnis van de bezweering der Geesten, de Waarzeggery en de Toverkunst. 32 V. Hoedanig is de aart der Turken? A. DeTurken, die in Europa woonen , zyn werkzaam, driftig, dapper, doch ruw van zeden; maar die van Asia lafhartig, lui, verwyfd, en wellustig. 33 V.  Aarï der turken. 131 33 V. En voor het overige? A. Zy zyn meestal fterk en Welgemaakt, gétrouw , grootmoedig, mildaadig, en minder bloeddorstig dan vootheen, ten zy men ben fart, gelyk ten deeze tyde, nu eene geestdryvery hen allen tot dén oorlog jaagt. 34 V. Hoe zyn derzelver manieren? A. Dezelve verfchillen zeer veel van de onzen. 35 V. Hoe is hun Koophandel ? A. Die is zeer groot; doch zou nog gröoter' zyri, mdien het Land beter bevolkt, en de Regeering zagter waren, ï * A G T-  AGTTIENDE ZAMENSPRAAK; OVER DE PERSIAANEN. 1 V. Hoedanig is bet Ryk der Perfiaanen? A. Het Ryk der Perfiaanen is oud en zeer merkwaardig, om dat het zich driemaal in de Waereld heeft vertoond, en nog beftaat. 2 V. Hoe dan? A. Het beflondt vóór Alexandebs tyd; doch werdt door hem gefloopt. Het herkwam en ftondt onder Artaxerxes; maar bukte voor het geweld der Arabieren. 3 V. En toen het Ryk der Arabieren los raakte? A. Toen trokken eenige Perfifche Grooten brokken van hetzelve naar zich, en werden onafhanglyke Vorsten. 4 V. Wie grondde daarop het derde Perfifche Eyk? A. Ismael, Sori bygenoemd, een onvergely- kelyk grooter Man, dan zyne opvolgers: maar Asba s de I, de Groote geheeten , die in den jaare 1584 den throon beklom, gaf het vervallen Ryk zulk eene verbaazende fterkte, dat niemant te vooren •f daarna het zo verre kon brengen. 5 V.  PERSÏAANEN. I33 5 V. Waardoor? A. Door veele Landen, die veroverd waren door de Turken en Turtaaren, weder aan her Ryk te brengen, en door een edel bellier. 6 V. Wie volgden op hem? A. Verfcheiden' Vorsten, door wreedheden berugt, waardoor het Ryk wankelde; maar de beroemde KouliKhan, eerst een Herdér, daarna een roover, vervolgens een Veldheer, en eindelyk een Vorst van Peijië, door zyne veroveringen maar vocra! door zynen togt en; de bêrooving der ryke Mogollen in het jaar 1738 beroemd geworden, deedt het Ryk ftaan. 7 V. Hoe is der Perfen aart? A. De tegenwoordige Perfen, zynde een mengelmoes van in ' en üitlandfche volken, zyn niet meer zo krygshaftig, gelyk die des eerften of tweeden Ryks, anders taamelyk befchaafd, pragtig leevende, wellustig en geen minnaars van arbeid. 8 V. Wat is in hun Land beroemd ? A- Hunne Paarden, Wyn, Dadelen, Saffraan, Boomwol en andere dingen; hoewel hun fehoon Land door oorlógen zeer vervalleri is. 9 V. Hoedanig is hun Godsdienst? A. Zy zyrr eene byzondere Gezindheid van Mahomethaanen, geweldig van de Turken gehaat, en voor Schtfuïmaakers gehouden. I 3 NE-  NEGENTIENDE ZAMENSPRAAK, over de MOGOLLEN en INDIAANEN, 1 V. Welk Ryk ligt in de nabuurfchap der Perfen ? A. Dat der Mogollen, het welk één der verbaazendfte Ryken der Waereld is, ten aanziene van deszelfs opkomst, fnelheid van uitbreiding en uitger ftrektheid. 2 V- Wie grondde hetzelve? A. De oude Ryks-Historie is duister; maar Je n gHlz Khan, die omtrent den Jaare 1200 opkwam, zette het gebied geweldig verre uit tot in China en Europa, dat agttienhonderd mylen van het Oosten tot het Westen, en duizend van bet Zuiden tot het Noorden groot is. 3 y. Wie erfde dat Ryk? A. Zyne Zoonen; maar zy erfden tegelyk de zugt tot onophoudelyke plonderingen, Oorlogen en L.andveroveringen, waardoor Asia en China zeer veel geleeden hebben. a V. En zy bleeven plon,derziek? A; Neen; een verftandig Chineesch, die Staatsdje, e naar ■  MOGOLLEN. 135 «aar geworden was, hervormde het Volk tot zagtheid en konden. 5 V. En wie befchnafde de Mogollen verder? A. Kublay in 't jaar 1281 , na dat hy China veroverd hadt; doch het bellier over dat Land werdt, na honderd en tweeënzestig jaaren, wederom verlooren, en dus raakte China weer daarvan los in het jaar 1368. 6 V. En hoe ging het met de Heerfchappy der Mogollen in Asia? A. De AJïatifche Landen zouden mede verlooren zyn, ware de groote Tamerlan niet opgedaan in 't jaar 1370, die dezel.ve behieldt , den Turkfchen Keizer Bajazeth gevangen nam, en veele gedenktekenen zyner grootheid heeft nagelaaten. : 7 V. Bleef zyn groot Ryk ftaan? A, Het door hem vernieuwde Ryk der Mogollen begon wel dra, na zynen dood, te zinken-, door de oneenigheden van zyne Zoonen, die tot Opvolgers verklaard waren. 8 V. Welke waren dan daarvan de gevolgen? A. Veelen zyner Gewesten raakten in vreemde banden; maar Sultan Babor, één zyner Nazaaten, veroverde, in den jaare 1526, het fchoone Indie of Indostan, één van Tamerlan s verlooren Landen, 't rzeen nu verdeeld is in twee Schiereilanden, ten Westen en ten Oosten de Ganges. 9 V. Hoedanig is dat Land? J4 A. In-  t3<ï indostan geregeerd; A. Indostan bezit veele heerlyke Provintien en Eilanden, van welken de Speceryen en andere lndifche waaren komen. 10 V. Wie regeert dat Ryk? A. Eén Vorst, die voorheen de Groote Mogol te regt geheeten werdt, en veele groote Vafallen hadt. 11 V. Wie volgde op na Sultan Babor? A. Na Sultan Babor volgden verfcheiden Vorften in het bewind, waaronder Akbar in't jaar iS56 uitmuntte, die honderd en vyftig Provintien onder zyn gebied telde. 12 V. Niemant meer ? A. |a wel: doch onder hen blonk meest uit Jeman, de S al om on der Indostanen; en AüRen21 b, die der Natie geluk bezorgde. 13 V. En wie na deezen? A. Slappe Nazaaten; maar het gelekte Kot'li KtiAN,by eenen inval, in den jaare 1738 , de Hoofdftad Ddhli te veroveren, en veertien honderd millioenen guldens tot buit te maaken,ten koste van het leven van honderd en vyftig duizend Inwooners. 14 V. Hoe ging het na dien inval en plondeiing? A. Sedert is het Ryk nog meer vervallen, en de magtige Raja's of Stedehouders der Provintien hebben zich onafhanglyk gemaakt, gelyk blykt in den onlangs ovetleedea Hyder-Aly, die zo lang tsgen de Engüfchen gevogten heeft. 15 V. Welke Taal fpreeken de Indojtaners? A. Ee*  INDOSTANERS. 137 A. Eene, die naverwant is met de Perfifche en Arabifche; maar zagter en ligter van uit/braak. 16 V. Hoedanig zyn 's Volks aart en kennis? A. Veelen zyn fchrander, en beleefd jegens Vreemdelingen; maar de voorzegkunde uit de Sterren is hunne voörnaamfle Weetenfchap. 17 V. Welke Godsdienst wordt 'er beleeden? A. De Mahomethaanfche volgens den fmaak der Turken; doch 'er zyn ook nog veeie Heidenen. 18 V. Welke Boeken bevatten derzelver Godsdienst-Wetten? A. De Vedam, Shastsr en Puran, behelzende vreemde leeringen. 19 V. Dryven zy Koophandel? A. Eenen verbaazenden handel dryven zy tot bun groot voordeel, dewyl hun Land veel voor andere Natiën oplevert, en zy weinig van dezelven b»hoeven. 20 V. En dus . . .? A. Dus zyn 's Lands inkomlten, en 's Keizers rykdommen, of liever die der Rajaas, onnoemlyk. , *S TWIN-  TWINTIGSTE ZAMENSPRAAK, OVER DE CHINEEZEN. i V. Weet gy iets vaa het verafgelegen China? A. Ik weet, dat het een zonderling Ryk is, door Natuur en konst afgezonderd van andere Landen der Waereld. a V. En derhal ven...? A. Derhalven, zo 't fchynt, gefch.'kt, om altyd "binnen zyne grenzen te blyven, beflaande uit vyf. tien groote Provintien, die byna voor Koningryken mogen doorgaan. 3 V. Van waar zyn de Chineezen afkomstig? A. De eerden zyn waarfchynlyk uit Tartarye gekomen; maar de tegenwoordigen roemen op eene Ingebeelde hooge oudheid. 4 V. Welke Vorsten hebben die Natie geregeerd? A. Van dezelven valt weinig te zeggen. 5 V. Is 'er dan niets gedenkwaardigs in dat Ryk gebeurd? A. De gedenkwaardigfte Gefchiedenisfen van China zyn de twee overweldigingen door de Tartnaren: de eerfte dcorjEjjGHts Kiian fn deXIII,en de  CHINEESCH RYK. CONFUCIUS. I3.9 de tweede door de Manfckoukfche Tartaaren in de XVII Eeuw. 6 V. Hoedanig is 't met den Keizer en de Regeering geleegen? A. Dit Ryk heeft eenen trotfchen en magtigen Keizer, zelden te zien, en byna aangebeeden van het volk. 7 V. Wat bedryft hy? A. Hy ploegt eenmaal 's jaars met groote ftaatfie, arbeidt veel in het beftier, geeft en legt de Wetten uit, en laat, onder zyn oog, eene ongemeen nuttige Courant drukken. 8 V. Van wien komen 's volks Wetten? A. Van een' Man, die, vyf en eene halve Eeuw vóór Christus geboorte, leefde, en doorgaans Confucius wordt geheeten, zynde byna als een God van 't volk geëerd. 9 V. Welke waren zyne grondregels? A. Deeze drie: Eerbied voorden Monarch; Deugden, die de Maatfchappy in rust houden; en eene algemeene vriendfchap ouder het volk. 10 V. Wat moet men van deze!ven zeggen? A. Dat ze meer op Staatkunde dan op waare Deugd gegrond waren. 11 V. Was Confucius een groot en wys Man? A. Als men hem wél zal beoordeelen, moet hy poch onder de grootfte, noch onder de geringde ver-  '140 CONFÜCIUS. WEETENSCHAPP-EN. verftanden gerekend worden: hy was nu groot, dan weder klein. 12 V. Moet het langduurig ilaan van het Ryk aan Confuciüs grondregelen toegefcbreeven worden? A. Neen; men kan 'er andere redenen van geeven; en wanneer men deszelfs Zede- en Staatkunde naauwkeurig beziet, zyn zy vene«*m den hoogften trap van volmaaktheid bereikt te hebben. ■ 13 V. Is het dan beter met hunne Krygskunde gelegen ? A. Men behoeft daarop alleen te antwoorden, dat geene ftad van China een beleg van drie dagen zou kunnen uitflaan. 14 V. Maar als men derzelver andere Weetenfchappen befchouwt? A. Als men hen hoort Hellen dat China in het midden der vierkante Aarde ligt; dat de konstcn doortovery ontdekt zyn; en weet, dat zy geen geregeld denkbeeld der Plantkunde hebben; dan weet men genoeg van derzelver Weetenfchappen. 15 V. Maar als men derzelver Muziek, Diehtkunde of Taal befchouwt? '- A. En als men weet, dat zy de Nooten van de Europeaanen leerden; dat in hunne Dichtkunde flyve netheid met veele beuzelingen voorkomt; en dat hunne Taal eene Taal van verwarring is: (want wie kan tagtigduizend woorden leeren) dan kan men niet veel heerlyks van de Chineexen zeggen. 16 V.  KONSTEN DER. CHINEEZEN. lAt lö V. Hoe fehryven zy? A. Hun fehryven is moeilyk en verward, doch zy maaken verfchillende foorten van fraaie Papieren: ook zal men hunne Chitzen, Katoenen of borduuren niet wraaken. 17 V. Hoe is 'er de Landbouw gefield? * A. Om hun regr te doen, mag men roemen hunne Waterleidingen, Bruggen, Tempelen, Tuinen, Zomerhuisjes, fraai gemaakte gezigten en vooral..,. *8 y. Wat vooral...? A. Vooral den grooten Muur tot dekking des Ryks tegen de Tartaaren, en de groote Keizerfyke Vaart, nevens hunnen Landbouw, fchoon nog veele oorden woest liggen. 19. Hoedanig is derzelver Godsdienst? A. Zy zyn iö veele Gezindheden verdeeld; doch het fchynt, dat men hen voor grove vrygeesten moest houden. 20 V. Mogelyk is hunne Zedekunde beter? A. Zy haalt niet by de beste der Heidenfche Wysgeeren : derzelver gruwzaame behandeling met' jonge kinderen doet 't hart yzen, en beflist alles tea hunnen nadele. 21 V. Is deeze Natie ryk? A. In zekeren zin is zy zeer ryk, en in eenen anderen arm, doch in beide (landen gierig. 22 V. En zy heeft vreemde gewoonten? A. Zy heeft vreemde gewoonten, by voorbeeld het  JA2 ZEDEN DER CHINEEZENi • het zwagtelen der Vfouwenvoeten, om ze klein te doen blyven. Ook zyn zy laag van geest, bygeleovig, bloohartig en wellustig, vol ydele pligipleegingen. 23 V. DuWen zy geene andere Godsdiensten? « A. Wel eenige Mahomethaanen, Jooden en Nestor riaanen; doch niet wel eenige andere Christenen; oss kan 'er het Evangelie niet ligt opgang maakem EÉN-  EENENTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK, over DE JAPANNEEZEN. ï V. Hoe is Japan ontdekt ? A. Toevallig, toen de Portugeelche Bevelhebber, Antonio de Monto, naar China zeilende, door ftorm op deszelfs Kusten dreef, in 't jaar 1542. 2 V. Wat zeide men in Europa, van die ontdekking? A. Men vetwonderde zich over een zo groot daar gevonden Land met brandende Bergen j met veele Wouden, met talryke Mynen van goud, zilver en andere Metaalen. 3 V. En wat dagten de Japanneezen by het zieri van Vreemdelingen? A. Zy verwonderden zich niet minder, meenende, dat 'er, buiten China en Japan, geen meer Landen op den Aardkloot te vinden waren. 4 V. Wat weet Gy van 's Volks Historie? A. Zy hebben wel Lysten van Koningen, maar gewigtige Gebeurtenisfen worden daarby niet gemeld. 5 V. Niet ééne...? A. Maar  S44 JAPANNEEZEN. A. Maar ééne, naamelyk, dat Taycosama, die Stadhouder van ééhe Provintie was, eenen aanflag maakte, om het geheele Ryk te bemagtigen, 't welk hem gelukte in den jaare 1593- 6 V. Wat deedt hy meer? A. En de Portugeezen, die uit Jndie op dat Ryk handel dreeven-na de ontdekking, en de Roomfche Zendelingen te vervolgen en uit te roeien. 7 V. Wien is daarvan dé* fchuld gegeeven, wie zyn daarover zwaar belasterd? A. De Hollanders, doch welken men ligt kan ver- ' deedigen. 8 V. Welken Godsdienst hebben de Japanneezen? A. Zy zyn afgodendienaars. o V. Welk beltier heeft daar plaats? A. Het Ryk, voorheen verdeeld onder vyftig of zestig kleine Koningen, is nu aan éénen Keizer onderworpen, die zeer ryk is, en veele gewapende benden op de been houdt. io V. Bloeien daar de Weetenfchappen ? A. De Japanneezen zyn bekwaamer, boven andere Oosterche Volken, in het leeren der Vrye Konften, en de Weetenfchappen beginnen nu by hen op te komen. -II V. Is dat alles? A. Zy beminnen de Dichtkunde, de Muziek en Schilderkonst, tot welke zy overheerlyke koleureu hebben. 12 V.  Aart der Japanneezen. 145 12 V. En zyn ook. A. Ook zyn zy vlugge Rekenaars, en goede Handwerkslieden ; doch hun Koophandel is zeer belemmerd , dewyl geen Zeeman de Kust mag verlaaten. 13 V. Wat meer? A. Zy hebben pragtige Tempels, eenvoudige Huizen, fierlyke Tuinen, en leeven maatig. 14 V. Hoe is hun aart? A, Zy zyn vernuftig, zedig, lydzaam, zindelyk, dapper, regtvaardig, werkzaam, getrouw, ligt vergenoegd, vriendelyk, en gedienstig. 15 V. Liggen daar heen geen meer Eilanden? A. Zeer veelen, van waar fchoone Voortbreng fe- len komen. De Handel op China , Japan en Indie wordt nu de ziel van allen Koophandel. 16 V. Is hier de Historie van Asia ten einde? A. Ja , en het is onder veele zaaken opmerkelyk dat het Evangelie, in Asia opgekomen, daar byna geheel te onder gegaan, en gebragt is in Europa, waar het te vooren onbekend was. K T W E E-  TWEEËNTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK, o v ï * A F R I C A. i V. Nu wy de Historie van Asia gezien hebben , willen wy overgaan tot die van .. . A. Wy moeten overgaan tot die van Africa, een warm Waerelddeel, lang onbekend en onbe» fchaafd gebleven, zonder Konsten, zonder Weetenfchappen , en nu byna geheel zonder Evangelie, alleen door blinde Volken beflaagen. a V. Door welke Volken? A. Door Moeren, nu met Arabiers vermengd, verdeeld in drie klasfen, waar onder fommigen geneigd zyn tot de Weetenfchappen , en handel dryven met Karavaanen, bezittende nog de oude zeden. 3 V. In dit Land vindt men ,N . ? A. Paarden, Kameelen, Dromedarisfen, Giraffa's, Struisvogelen, Stofgoud, en veele Bergen, waaronder den beroemden Atlas. 4 V. Hoe zyn de eigenlyke Mooren? A. Dit Volk is dom , onkundig, wantrouwend, valscli I    ARABIERS IN AFRICA* Ï47 valsch, diefagtig , bygeloovïg j en de Heidenfche Africaanen zyn vadzig; doch die aan de Zeekusten liggen dryven handel met de Europeaanen. 5 V. la wiens magt was oulings Egypte? A. Eerst in de. magt der Romeinen, daarna in die der Grieken, en is eindelyk overgegaan in die der Arabieren of Saracenen. 6 V. Hoe daarna? A. Na de fcheuring van het Ryk der Arabieren „ in 't jaar 908, kreeg het veertien byzondere Vorsten of Khalifs: vervolgens viel het onder bet bellier der Mamlukken, en nu ftaat het onder het gezag der Turken. 7 V. Is Egypte r,og in den ouden heerlyïren flaat ? A. Neen : want de Vryheid is 'er verdweenen ; eö het vermaarde Alexandriê , hoewel daar nog eenige handel is op Cairo en de Middelandfche Zee, is zeer vervallen ; zo wel als Damiate , eertyds door de' Haarlemmers veroverd* 8 V. Heeft men 'er nog de oude fcbooneKonsten? A. De fmaak voor de fchoone Konsten is by de' ruwe en onkundige Natie vervallen, en de Konsf van lyken te balfemen nu onbekend. 9 V Welke Godsdienst is de heerfchende? A. De Mahomethaanfche, hoewel 'er veele Grieken en Jooden- woonem De Belyders van den eerfteri reizen van daar, jaarlyks, niet meer naar Arm  l4g bAR B AU. YE , NIGRITIÏ. hams Eik by Mamre; maar naar Mecca, door de groote Zandwoestyn. 10 V. Wat weet Gy van Barbarye* A. Barbarye , oulings het Land der Karthagers, daarna beroemd door vierhonderd Bisfchoppen, die de Christen-Gemeenten beftierden, werdt vervoleens door de Vandaalen , en laater door de Saracee- ■ „m0r, in 't iaar 544, en is nu in vyi nen ingenoomen , m t i**1 ' Staten verdeeld. u V Die vyf Staaten zyn . . . ? A. Tripoli , Tunis, Algiers, Marocco en Fez, berust' door rooveryen op de Christenen. 12 V. Maar het Land . . . ? ■ A >t Land, waarin nog veele vervallen Oudheden voorkomen , levert fchoone graanen, moeskruiden en vrngten. j5 V. En verder ligt daar? A Het groote Nigritie, of het land der Moeren, el1 het niet onbevallige Guini, bevolkt door Negers, die tot flaaven gekogt worden van de Europeaanen, en op een harde wyze overgevoerd naar America dat weinig ter hunner eere ftrekt. v. En'welke Landen zyn 'er nog meerbekend ? A De Ryken van Congo en Angola, die, nevens Guihi, goud, en oüphantstanden leeveren : voorts; het land der Hottentotten, een dom morslig Volk, dat aan de Kaap de Goede Hoop woont, i- v Hoe werdt die Kaap gevonden? A. Door  KAAP DE GÓEDE HO Oï, KAÏFERIE. 149- A. Door de Portugeezen in den jaare 1493, die de kaart van Maauro, eenen Venetiaanfchen Monnik volgden, welke Monnik daardoor, onwcerend, den zwaarften krak aan de magt en handel zyns Va. derlands gegeeven heeft; doch die Kaap is lang van de Portugeezen verwaarloosd. 16 V. Tot hoe lang . . . ? A. Tot dat eindelyk de Hollanders in 't jaar 1652 zich daar neêrfloegen, en 'er eene gewigtige Colonie ftichtten, welke nu de ververfchingsplaats is van de Schepen aller Natiën, die van Indië komen of derwaards gaan, en te regt genoemd wordt de Sleutel van Indië. 17 V. Welk Land ligt 'er in de Nabuurfchap? A. Kafferie, bewoond door de afgodifche Kaffers, en veele Arabiers op de Kusten, welker Gefchiedenis, zo wel als van de meer binnenlandfche Volken , ons meest onbekend is. 18 V. Nog is daar een groot Ryk . . . ? A. Gy meent Abysjynie of Ethiopië, het eenigfie Ryk van gansch Africa, 't welk het zuiver Evangelie vroeg beeft aangenomen, en tot heden toe, doch zeer verdonkerd, heeft behouden. 19 V. Maar de Roomfche Zendelingen hebben immers die duidernis willen herftellen? A. Jr, in den Roomfchen fmaak met veel hoogmoed , waarom zy van daar verdreeven zyn. 20 V. Wie hebben dat Ryk bellierd?' K 3 A. De  ï50 A B Y S S Y N I ft. A De Abysfyniers geeven voor, dat, federt MïUimelek, Salomons zoon by Scheba' Koningin, meer dan honderd Keizers daar geregeerd hebben, van welken alleen gebrekkige en min gewigtige verhaaien gegeeven worden. 21 V. Hoedanig is 's Volks aart? A. M,n vindt 'er het Leenroerig Stelzel.maar geene Slaaven. 't Volk is deugdzaam, menschlievend, gaarn herbergende, en. de Soldaaten moedig en dapper. '22 V. En de Taal . . . ? A De Taal heeft veel overeenkomst met het Arabisch ; maar men kent *er geene gefchreeven Wetten, dewyl 's Konings wil de Wet is. Geen Land levert meer Dieren. 23 V. Wat behoort verder tot Afhica? A. Babelmandel, de neutel der RoodeZee; het handeld'ryvend Socotora, het groot Eiland Madagascar, pevens de Canarifche en Vaamfche Eilanden. DRIE-    DRIEËNTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK, OVER SPANJE. 1 V. Van welk Waerelddeel moet nu de Gefchiedenis bezien worden . . . ? A. Van Europa, dewyl die van Asia en Africa ten einde gebragt is. 2 V. En welk Ryk befchouwen wy dan eerst? A. Een Ryk , dat men nu eene groote Wildernis mag noemen, bewoond wordende door een deftige, hoogmoedige, traage en ftilzwygende Natie, naamelyk de Spanjaards. 3 V. Hoe veele omwentelingen onderging dit Ryk ? A. Drie gewigtigen : want eerst werdt het door de Vifigothen en Sueven overftroomd ; daarna door de Mooren van Africa ingenomen; en eindelyk, is het,na het uitdryven der laatlten,vonder één Opperhoofd gekomen, waaronder het nog ftaat. 4. V Hoe kwamen de eerften in Spanje? A. Toen 't Remeinfche Ryk los geworden was, en niet langer de invallen der Barbaarfcke Volken : K 4 uit  IJS MOOREN IN SPANJE. uit het Noorden kon tegenftaan , werdt Spanje door Gothen , Vandaalen en Sueven , in 't begin der IV Eeuw, overftroomd; en elk van deezen fioeg zich ergens neer. 5 V. Wat weet men van hun ? A. Eene volledige Historie is 'er niet van voor handen ; doch onder de vroege Koningen muntte vooral Wamba uit, in de VII Eeuw; een Edelman van uitmuntende kennis, die gedwongen moest worden, de hem aangeboden kroon aan te neemen. 6 V. Wie volgden op hem? A. Eenige anderen, tot dat het Ryk aan de Mooren van Africa verraaden werdt door Graaf juliaan, in de VIII Eeuw, die 'er den verdienden loon voor verkreeg. 7 V. Hoe lang duurde de Heerfchappy der Gothen in Spanje? A. Driehonderd en vyftig jaaren. 8'V. Wat deeden de Moeren in hunne nieuwe Heerfchappy ? A. Zy bragten daarin over den Mahomethaanfchen Godsdienst , de Arabijche Taal , en eenen fmaak voor Konsten, Weetenfchappen, Weelde en Pragt. 9 V. Wat meer ? A. Zy ftichtten 'er Voiftendommen , en voerden geduurige Oorlogen tegen de overgebleeven Gothen. jo V. En behielden zy de overhand? A. Neen; de Gothen verkoozen den dapperen Pe- l a y-o  SPAANSCHE KONINGEN. 153 layo tot Koning in den jaare 7(8 , die Jjlurie van Moor en zuiverde, waarop meer andere Koningen gevolgd zyn. 11 V. Weiken hebben uitgemunt? A. De dappere Silo, de voorbeeldige Alkobs o de II en III, b}genoemd de Groote, de moedige Ra mi r 0, en de verftandigs Alfonso de V. 12 V. Wie meer? A. De bekwaame Fe r dih a n d de I, degeleerde en wyze Alfo ns o de X, en meer anderen, door welken de Moor en , die verbasterd van zeden geworden waren, telkens geflaagen en geknakt werden. 13 V. En wanneer werden zy 'er geheel uitgedreeven ? A. Toen de verdeelde Ryken in Spanje onder één hoofd, naamelyk van Ferdinand en isaselhA, gebragt werden in het jaar 1474. 14 V. Dus raakte hy, eindelyk, dat MahomethaanJche Volk kwyt ? A. Ja, 11a dat men, agt Eeuwen lang, drieduizend en zevenhonderd Veldllagen tegen hen geleverd hadt, moesten de Mooren naar Africa wyken, waarby Ferdinand veel buits behaalde, Oaar ook veele nuttige Onderdaanen verloor. 15 V. Waarom wordt Ferdinand hoog gcpreezen van de Rocmjchen ? A. Om drie dwaaze daaden ; om de ingevoerde Inanlfui;, en om de verdry ving van Mooren en JooK S den  154 SPAANSCHE KONINGEN. den, 't geen Spanje ontvolkt heeft , welke ontvolking toegenomen is door 't gevonden America in zynen tyd. i<5 V. Wie volgde op Ferdinand? A. Karel de I in het jaar 1516, meestal de V genoemd , die veele Landen bezat, d''e het oude Leenflelfel gedaald vondt, der Vorften magt zag toegenomen, het gezag der Edelen "gefnuikt, en het houden van Soldaaten in trein. 17 V. Wat voerde hy uit? A. Toen hy in het bellier kwam, en wyduitgebreide Landen erfde , werdt hy ook Keizer van Duitscldand , ftuitte de Hervorming , oorlogde tegen Franco is den'I, Koning van Frankryk, en nam hem eindelyk gevangen. 18 V- Wat bedreef by verder? A. Hy hicldt ook Paus Clemens den VII in Romes Kafteel opgeflooten, veroverde Tunis , doch ftiet het hoofd voor Algiers, en moest, na veel oorlogens, den vrede aan Duitschland geeven. 19 V. Hoe eindigde hy zyn leven ? A. Hy ftondt aan zynen zoon Philips den II het Ryk af, ging ftil in een Klooster leeven , en liet zyne eigen lykftaatfie vieren, door welke vermoeing hy ftierf in 't jaar 1558. 20 V. Wat bedreef Philips de II? A. Onder hem zag Spanje het einde zyner grootheid: want hy verdelgde de Morisken , of de be- keerde  SPAANSCHE KONINGEN. Itf keerde Mooren in zyn Ryk, beoorlogde Engeland, ons Vaderland , en Frankryk , verlpillende daartoe alle zyne fcbatten. 21 V. Wie volgde op bem? A. De voorbeeldige maar min bekvvaame Pm, lips de III in 't jaar 1598, die den oorlog tegen ons Vaderland voortzettede , en zesmaal honderd duizend Morisken uit zyn Ryk dreef. 22 V. En wat bedreef zyn Opvolger ? A. Philips de IV volgde op in 't jaar 1619, liet zich regeeren door een' Gunsteling, maar verklaarde eindelyk ons Vaderland vry, in't jaar 1648. 23 V. Wie volgde op hem. A. Karel de II in het jaar 1665, die zyn Ryk zeer verarmd en verlaagd zag , en na wiens dood de oorlog om de kroon begon tusfchen, Philips den V en Karel den III, ;n 't jaar 1700, welke de laatfle verloor. 24 V. En wat daarna . . . ? A. Spanje raakte daarna in Oorlog met Engeland waarin het te kort fchoot; doch de volgende twee Vorsten hebben den Ryke andere nuttige diensten ge daan, hoewel zy Portugal niet konden veroveren. # 25 V. Hoedanig is 't beftier des Konings in Spanje? A. Hy wordt, om de verdreeven Mooren en Joodent  35 de Vertoornde Step han us de VI liet den begraaven Paus Formosus opdelvér. 19 V. Deedt hy niets meer? A. Ja; hy fprak het doodvonnis over het lyk, dat men op eenen ftoel gezet hadt, uit, liet het drie vingers afïhyden, en daarna in den Tiber werpen. 20 V. Wie regeerde de Kerk in de X Etuw ? A. In deeze Eeuw, de yzeren genoemd, zaten, zegt een Roomsck Historiefcbryver, geene Pausfen maar monsters op dien ftoel, voor welken Engelen eerbied hebben. 21 V. Wie dan ? A. Onder anderen Joanhes de X, die Rome door twee flegte, vrouwen liet regeeren, en zelf met het zwaard tegen de Saraceenen vogt. 22 V. En na hem ? A. Leo de VII, die verboodt, 's Heeren Gebed vóór of na den maaltyd te bidden, om dat het, naar zyne meening, tot den dienst der Misfe gefchikt was. 23 V. Wie meer? A. Johannes de XII, die 'eens ter eere van den duivel gedronken haft, en Johannes de XIII, die de klokken aan Heiligen inwydde. 24 V. En wie in de XI Eeuw.? A. Benedictus de IX , die het Pausfchap verkogt, en Leo de IX, die in den oorlog met de Hormannen gevangen werdt genomen. US V. Wie verder na deezen? L 4 A. A l e x-  Ïfj8 PAÜSSEN IN DE XII EN XIII EEUW. A. Al ex ander de II, die 't eerfte een volkomen Aflaat liet verkoopen: en Gregoeius de VIII, die, fchoon aan moord en overfpel fchuldig, voor Heilig is verklaard. ' 26 V. Wie waren de Pausfen van de XII Eeuw ? A. Onder anderen Adrianus de IV, die den Keizer F r e d e r r.K Barbarossa dwong, by het op- of afklimmen van het paard, deszelfs ftygbeugel vast te boudan. 27 V. En verder ? A. Alexander en VrcToR, te zamen tot Pausfen ingewyd, doch die eikanderen vervloekten : maar Gregorius de VIII was geleerd en welfpreekend; Innocentius de j^ll daartegen zeer heerschzugtig. 28 V. Welken verfcheenen 'er in de XIII Eeuw? A. Ten tyde van den harden Gregorius den IX, kwamen twee partyen in Italië op; Gibellinen genoemd, die het met den Keizer, en Guelfen, die het met den Paus hielden: welke beide aanhangen zeer veel onrust gebaard hebben. 29 V. Wie verder? A. Innocentjus de IV, genoemd de Vader der Kerkelyke Wetten, en meer anderen, die veel oorlogden met de Vorften van Napels en Sicilië. 30 V. Welke waren de volgenden? A. Gregorius de X, die het Conclave inftel- de,  FAUSSEN IN DE XIV EN XV EEUW. ióp de, en Innocentius de V, in wiens Schriften men honderd Hellingen veroordeelde. 31 V. Wie laater? A. De nederige Celestinus de V, die te Rome op eenen ezel zyne intrede deedt , terwyl twee Koningen de ftygbeuÉels hielden, doch daarna weer Monnik werdt, gelyk hy te vooren was. 32 V. Welken zag men in de XIV Eeuw ? A. Den nederigen Benedictus den XI, die zyne pragtig gekleede Moeder niet wilde ontvangen, om dat zy anders eene arme Vrouw was: en Clemehs de V, te Lions gekroond, doch die te Avignon woonde. 33 V. Hoe lang bleeven de Pausfen hun verblyf te Avignon houden ? A. Zeventig jaaren wegens de onlusten in Italië, welk tydperk daarom genoemd wordt de Babylonijche Gevangenis. 34 V. En toen zag men...? A. Toen en daarna zag men twee of drie Pausfen te gelyk, vyftig jaaren lang; welke Gebeurtenis den naam draagt van de groote IVesterfche Scheuring, en veel onrust gaf, duurende dezelve van 't jaar 1414 tot het jaar 1464, 35 V. Wie waren daarna Hoofden der Roomfche Kerk? A. Ni co la as de V en Pius de II, in du XV Eeuw, beide begunftigers der Geleerden: ook L 5 S1 x-  *70 PAUSSEN IN DE XVI EN XVII EEUW. Sixtl'S de IV, met fchande belaaden ; en Alexander de V von eene verfoeilyke nagedagtenis. 36 V. Wie volgden na deezen ? A. In de XVI Eeuw Jul i us de II, die tevens Veldheer was; Leo de X, wiens Aflaaten de eerfle aanleiding tot de Hervorming gaven; en Adrianus de VI van Utrecht, de Leermeester van Keizer Karel den V. 37 V. Wie meer? • A- Clemens de VIII, die door denzelven op 't Kasteel St. Angelo ingefiooten werdt: 'ulius de Hl, een wulpsch Paus: en Pius de V, een bloeddorftig vervolger der Pmejlanten. 38 V. Welken vertoonden zich na hem op Rome's ftoel? A. Gregortus de XIII , beroemd door den verbeterden Almanak; en Sixtus de V, laag van afkomst; doch groot in daaden. 39 V. Wie onderfcbeidden zich in de XVII Eeuw? A. Paulus de V, die zich Monarch van het Christendom liet noemen; en Gregorius de XV, die de Proteflanten zo hard viel , als hy Jgnati! us, den Stichter van de Orde der Je/uiten, beminde. 40 V. Wie volgden na deezen Paus? A. Uebanus de VIII, een fierlyk Dichter:I wKocENTiusdeX, berugt om zyne onkundige en lieg-  PAUSSEN IN DE XVIII EN XIX EEUW. I71 flegte zeden; efi Albxander de VII, geveinsd doch geleerd, 41 V. Voorts? A. Clemens de IX, een minnaar van den vrede — Cl e mens de X, die weinig uitvoerde — Innocentius de XI, bekend om zyne ftrenge Zeden; maar niet daarin nagevolgd van Al ex ander den VIII. 42 V. En na hem ? A. Innocentius de XII, die een weinig Haagde in de hervorming der Geestelyken; en C lemens de XI die in deezeXIX Eeuw regeerde, en alle Cardinaalen in geleerdheid overtrof. 43 V. En na hem kwam ? A. Innocentius de XII, een Paus van gade- looze bekwaamheden Benedictus de XIII, één der beste Pausfen , van firenge zeden — en Clemens de XII , een groot hegunftiger van Weetenfchappen. 44 V. En na deezen Clemens? A. Benedictus de XIV, de Prnteftantfcki Paus genoemd, en een vyand van de Je/uiten Clemens de XIII, anders Ga n ga nelli geheeten, bekend door zyne uitmuntende Brieven; na f wien Pius de VI, die nu regeert, gevolgd is. 45 V. Wat valt 'er van de Pausfen aan te merken ? A. Dat zy dikwyls, niet langs den regten weg, tot die waardigheid kwamen, of zich te veel met wae-  *7a GENUA. waereldfche zaaken bemoeiden , en in twisten leefden; des men vraagen mag, wat zy meer bedreeven, goed of kwaad? 46 V. Wat meer? A. Dat men, na de Hervorming, beter Pausfen, dan voorheen, gehad heeft, maar dat ook federt bun gezag zeer gedaald is. Genua, 47 V. Wanneer werdt Genua aanmerkelyk ? A. In den jaare 950, toen de Genueezen zich vormden lot eene Republiek, en groot werden door Handel, door Zeevaart, en door het leenen hunner Vlooten aan de Kruisvaarders. 48 V. Bleeven zy by die Regeeringsform ? A. Neen, die verwisfelde meer dan eens; doch zy leeden meest, toen zy de Koningen van Frankryk tot Heeren hunner Republiek benoemden in 't jaar 1396. 49 V. Wie herftelde Genua in de oude Vryheid? A. De beroemde Andrea Doria in het jaar 1536; maar die in het vervolg zich min voorzigtig gedroeg, waaruit een opfland volgde, die hy, op eene onedelmoedige wyze, dempte. 50 V. En na zyn dood...? A. Na zynen dood reezen 'er nieuwe gefehillen in den Raad; daarna met den Hertog van Savoye, en  GENUA, VENETIË. 173 en laater met Lodewyk den XIV van Frankryk, die de Stad eerst liet bombardeeren in 't jaar 1684, en daarna den vrede fchonk op zeer vernederende voorwaarden. 51 V Bleeven de GenueeZen federt in rust? A. Ja; toen, en na den jaare 1746, in 't welk zy de Ooscenrykers, die de Stad bemagtigd hadden, 'er uitdreeven: maar laater verlooren zy Corjica. Venetië, 52 V. Wie woogen dikwerf tegen de Genueezev. op, of overtroffen hen? A. De Republiek Venetië, beroemd door Staatkunde, Zeemagt, Nyverheid en Handel. 53 V. Welke zaaken komen by dezelve meest in aanmerking ? A. Drie zaaken: eene geringe opkomst; eene'wonderbaare hoogte, en een diep verval, in den tyd van XIV Eeuwen, zynde eene Waereldkaart, door Mauro eenen Burger van Venetië gemaakt, meest oorzaak van het laatfte geweest. 54 V. Hoe kon deeze Republiek zo lang liaan? A. Tien oorzaaken werkten daartoe mede; doch zy allen waren geen aangenaamen zegen voor den Staat. 55 V. Wanneer kwam dan deeze Republiek op? A. In de V Eeuw door eenige gevlagte Inwooners van  174 DOCEN VAN VENETIË, van Tadua en fommige Boeren, die zich veiligheidshalve neêrfloegen op eenige Eilanden, waar nu de -Stad Venetië ftaat. 56 V. Hoe was toen 't bellier? A. Eerst hadt 'er eene volksregeerïng plaats; doch daarna verkoos men eenen Man, nu Doge genoemd, aan wien men het hoogde gezag gaf. 57 V. Telde men groote Mannen onder deeze Dogen ? A. Zeer grooten, gelyk Anafesto, die het Volk gelukkig maakte; Pietko Urseolo, die 'het gebied uitbreidde; en anderen. 58 V. Waaronder mogelyk flegten waren...? A. Ja, gelyk Hypato, en Pietro C a n d r ako, die het leven verlooren, om dat, zy den Volke de Vryheid wiklen beneemen. 59 V. Bleef dan de Vryheid? A. Neen, de Adelregeering of Ariflocratie kreeg laater de overhand, en houdt nog ftand; doch daardoor verloor de Doge veel van zyn gezag en magt. . 60 V. Wie getroostte zich dat? A. Sebastiano Ziani, welken de Paus met de Zee liet trouwen, 't geen federt, jaarlyks, met veele plegtigheden gefchiedt, wanneer de Doge een ring in de Zee werpt. 61 V. Welke groote Mannen volgden op hem? 'A, Henrtco Dandalo, die de Republiek groot maakte; Thiepolo, die de Hervormer der Wet-  DOGEN VA N VENETIË. 175 Wetten was: en Riniero Zeno, onder welken de Venetiaanan de opperheerfchappy der Zee kreegen. 62 V. Was Pietro Gradohico hun gelyk?] A. Kon hy hun gelyk zyn, daar hy het volk van alle magt beroofde, waarop een crflyke wetgeevende Adel in den jaare 1297 opkwam. 63 V. Volgde daarop voorfpoed? A. Neen, maar wel oorlogen en neêrlaagen; doch men kwam alles te boven, en werdt nog ontzaglyker. 64 V. Tegen wien voerde men oorlog? A. Tegen de Milaaneezen, Florentynen, Genueezen j doch meest tegen de Turken. (55 V. En welke Doge blonk daarin meest uit? A. Francisco Foscari, die 's lands magt en gezag zeer hadt uitgebreid; doch ondankbaar daarvoor betaald werdt. 66 V. En niemant benydde die grootheid? A. Ten laatften Paus Julius de II, Keizer Maximiliaan, de Koningen van Frankryk en Napels en anderen, die daarom, in den jaare 1507» met vereenigde kragten, Venetië op den oever des ondergangs bragten. 67 V. En wie verloste den Staat? A. De Doge Leonardo Loretano op eene wyze, diVeen gevoelig hart geheel in verrukking brengt. 68 V.  176" DAADEN DER VENETIAANEN. 68 V. Wat deeden zy tegen de Turken... ? A. Tegen de Turken bleeven zy oorlogen; en lieten Famagosta door den dapperen Antonio Bragadiko verdeedïgen,- die na de overgaaf, tegen het gegeeven woord, levende gevild wérdt; en zyn huid, met ftrooi opgevuld, overal heröm gevoerd. 69 V. En dat ongelyk werdt niet gewrooken? A. Ja; in den Zeellag by Lepanto, welken de Turken verlooren. 70 V. Wat verlooren de Venetiaanen naderhand? A. Naderhand verlooren zy Candia; maar veel meer in den handel door de ontdekking van de Kaap de Goede Hoop. 71 V. Hoe zo? A. Hierdoor bleef Venetië niet langer de ftapelplaats der Indifche waren; maar Lisfabon verkreeg dat voorregt, waardoor de glorie der Republiek geheel vervallen is. Italiaanen. 72. V. Hoe is 't thans met de Italiaanen gelegen ? A. De Italiaanen, eertyds woonende in het mag-tigfte Gewest onder de Zon, dat nog één der héer. Jykfte Landen van de Waereld, en ryk in ailerleie voortbrengfelen is, zyn nu bedekt door onkunde, traag.  ITALIAANEN. 177 traagheid, kleinmoedigheid met misnoegen, en bygeloof. 73 V. Staan dan de Inwooners in geene groote achting by andere Volken van Europa? A. Neen: want derzelver hovaardy , traagheid, verwyfdheid en onvatbaarheid, of afkeer van kennis ergeren elk Mensch. 74 V. Wat deeden zy voorheen? A. Vóór de herleeving der Letteren deeden zy niets dan krakeelen en vegten; maar daarna floegen zy de hand aan de Graveer- Beeldhouw- en Bouwkunde; ook aan de Muziek en de Schilderkor.st. 75 V. Steeg de laatfle konst by hen in hoogen top? A. Ja, in eenen zeer hoogen top door hunne vier Schilder-Schooien, die groote Meesters opleverden, waaronder men telt Lkonardo Da Vinci en Michel Angel o. 76 V. Blyft die fmaak voor Geleerdheid- en Konflen daar volflaan? A. Neen, alles is vervallen, behalven de Zangen Geneeskonst, nevens eenige deelen der Wysgeerte. 77 V. Welke is hunne Taal ? A. Hunne fpraak ftamt af van het Latyrn 78 V. Hebben zy veel Dichters en goede Muziekanten ? M A. Zeer  178 ITALIAANEN. NAPELS. A. Zeer veelen; doch hunne Muziek in de Kerken is allerverrukkclykst. 79 V. Hoe is het niet den Roomfchen Godsdienst by hen gefield? A. Spanje, Portugal en Italië zyn de drie onkundigfte en bygelooviglte Landen van allen, waar de Roomfche Godsdienst ftaat. So V. Hoedanig is 't karakter der Italiaanen? A. Zy zyn meer tot konflen, dan tot zwaaren arbe,d gefchikt-. hun gedrag is flyf, vol Complimenten: en de verkeering blyft droog en agterhoudend. 81 V. En hoe zyn hunne Zeden? A. Zeer bedorven, vooral in het Ryk van Napels , waar men, zo als elders, veele CkitWs vindt. Napels. 82 V. Wat is opmerkdyk ten aanzien van Napels? A. Dat men hetzelve 't Paradys van Italië mag noemen, en Italië dan tuin van Europa, wegens den fchoonen oord, groote vrugtbaarheid en zatrte lucht. b 83 V. Wat meer? A. De Tchoone ligging der Stad Napels, de luie ! La- •  NAPELS. ROME* 179 Lazaroni, de pr'agtige Adel, het verbeterd bellier, en menigte van Geestelyken. 84 V. Wat meer? A. De kostbaar opgefierde Kerken, het vloeibaar worden van het zogenoemde bloed van Januakius' en eene opkomende Geleerdheid. 85 V. En buiten de Stad? A. Aan de eene zyde oude Begraafplaatzen, met veele andere Gebouwen ; en aan den anderen kant de onlangs gevonden Steden Herculaneum en Pompeji, die door de brandende flof van den Vefuvius bedekt zyn voor eenige Eeuwen, waarin men nog veele Oudheden vindt, 8f> V. Wat ligt niet ver van daar? A. Het vrugtbaar Eiland Sicilië, bekend door den vuurbraakenden Berg Etna, door den magtigen Adel en door ryke Geestelyken. Rome. 87 V. Wat is in Rome opmerke'yk? A. Deeze Stad heeft, in Schouwburgen, Gebou» wen, Baden, Tempels en Standbeelden der Öu« den, haar weergaê niet. 88 V. Wat munt boven alles üt? M 2 A, De  l80 ROME. A. De fchoone Pieterskerk , twee Egyptische Naalden, de Triomfboogen van Titus en Constant i n us , de Schouwburg van Vespasianus, Nero's tuinen, en veele andere Geitichten. 89 V. Vi at weet Gy van den Paus ? A. Dat hy daar verkooren en gekroond wordt; doch, om den last der plegtigheden, een ongezellig en onaargenaam leven moet leiden, terwyl de Kardinaalen veelal eene groote rol fpeelen. 90 V. Zyn 'er veele Geleerden in Rome? A. Alle gelegenheden bieden zich daar aan, om iemant geleerd te maaken; gelyk men 'er ook nog geleerde Mannen vindt. 91 V. Hoe ftaat het daar met de Konflen? A. De Kcnften zyn 'er vervallen; doch het fchoone verbeterd Mozaiekwerk houdt 'er nog ftand. " 92 V. Hoe is het 'er met den Handel geleegen? A. Geen aanzienlyken [Handel moet men van een werkloos Volk verwagten. 93 V. Kent men 'er fraaie Zeden? A. Een Protejlant loopt daar minder gevaar dan elders, om dat veelen hun beftaan hebben van Vreemdelingen: anders is men 'er verzot op Schouwfpelen, en gezet op gezelfchappen, vermommingen, en bezoeken van Kerken. Ctr  GENUA. VENETIË. ii>t Genua. 94 V. Wat is in Genua aanmerkingswaardig? A. De verwonderlyk Ichoone ligging der Stad, met twee fraaie ftraaten, eene uitmuntende brug, het beftier door Edelen, taamclyke handel, arme Priesters, en eenige Oudheden. Venetië. 95 V. En te Venetië? A. De Stad zelve, op Eilanden gebouwd, met kanaalen doorfneeden, zonder poorten en muuren ; egter nooit ingenomen, en beflierd door ilrenge Edelen. 96 V. Wat meer? A. De Kerk van St. Marcus, twee fchoone Zuilen uit Griekenland, de oppermagt in handen van vyftienhonderd Edelen, en een groote muur by Palestrina in Zee. 97 V. Hoe zyn 'er de Edelen, en 't Volk? A. Oe Edelen trotsch; het Volk beleefd en ver nuftig; de Godsdienst uitwendig; de Geestelyken M 3 veel  Ï32 STAATEN VAN ITALIË. veel geacht; de Vasten beroemd; en de Muziek fchoon, doch vooral in de Kerken. 98 V. Bloeit 'er de Geleerdheid? A. Voorheen hadt men 'er eenige beroemde Mannen: nu wordt de Regtsgeleerdheid meest beoefend; maar de Scbilderkonst is 'er zeer vervallen zo wel als de Handel en de Zeevaart. $ Andere Staaten van Italië. 99 V. Welke andere Staaten van Italië hebben haam ? A. De kleine Republieken San Marino en Lucca, dat beroemd is door- onbefmette zeden en een goed bellier; en Loretto door het heilige Huis van Maria, veel van Pelgrims hezogt. 100 V. Voorts...? A. Voorts Bologne, waar Konden en Weetenfchappen bloeien — en Cafa Rafta, dat bekend is door een zeer vreemd Graffchrift, Elia I.elia enz. , 101 V. Welke meer? A. Florence, vermaard door 't geleerde Huis de Aleoicis, 't welk kostbaare Oudheden bezit Pi/a, .bekend door eenen overhangenden toorn, en Livomo door den handel. io2 V. En dan... A. Dan ;  ( STAATEN VAN ITAEIE. 183 A. Dan Siena, ontbloot van de oude grootheid, en tevens vry van Catharina's dtoomeryen, en de dwaalingen der drie hier gebooren Socinussen. 103 V. En de anderen zyn...? A. De anderen zyn Modena, waar groote Mannen gebooren zyn — Parma bekend door een' wonderlyken Schouwburg, en Veile ja, overdekt door afgevallen brokken van Bergen. 104 V. Men kan daarby voegen'? A. Mantua, pronkende met fcboone Schilderyen van Julius Romanos, en daarby Virgilius Geboorteplaats. 105 V. Zyn 'er nog andere Staaten? A. Ja; Ferrara, beroemd door veele Geleerden, daar gebooren — Padua door een nog grooter getal Verona door eenen ouden Schouwburg en andere groote Mannen, gelyk ook Bergamo. 106 V. En eindelyk...? A. Milaan, een oude volkryke Stad, beroemd door de Domkerk aldaar, en de Ambrofisanfche Liturgie, ook door veele Geleerden en door den Handel. 107 V. Welke is de laatfle Staat? A Savoye, beroemd door de Alpen; door de daaden van verfcheiden Hertogen; door de Waldenzen, die in Piemont woonen; en door het nu aangebegte Sardinië, om't welk de Hertogen nu Koningen van Sardinië genoemd worden. M 4! ZES-  ' ZESENTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK. OVER FRANKRYK. 1 V. Welken oorfprong hebben de Franfchen gehad ? J A. Zy zeiven weeten dat niet juist; maar waarfchynlyk kwamen derzelver Voorvaders, veelal Franken genoemd, uit zekeren oord van DuitscManS. 2 V. Hoe verging het hun in Frankryk ? A. Eerst als Wilden daar leevende, maar daarna wat befchaafd geworden, hadt hun Land, Gallis genoemd, veel van de aanvallende Romeinen te lyden. 3 V. Wie was derzelver eerfte Koning? A. Men noemt PHgamond, als den eerfien in den jaare 420, en na hem Clodion en Me' «oveus, den Stamvader van de Merovingifche Vorften. h J 4 V. Wie volgden op Meroveus? A. Verfcheiden Konipgen, waaronder Clovis de I  FRANS CHE VORSTEN. l8£ de I, die het Evangelie aannam in den jaare 481,. doch onder dezelven was niemant zo groot en beroemd als Karel Martel. 5 V. In wiens handen viel het bellier na het uitfterven van Clovis huis? A. In die van Pepyn in den jaare 751, welke zynen Voorzaat drong om in een Klooster te gaan, en. daarna zelf regeerende, groot werdt in vrede en oorlog; doch zyn Zoon Karel de Groote overtrof hem verre. 6 V. Waar door? A. Door overwinningen, door de Natiën te befchaaven, door goede Wetten te geeven, en de Weetenfchappen nevens de Kontien te doen bloeien, waarom hy genoemd is de Vader van het Menschdom. 7 V. Wat bedreef zyn Zoon ? A. Lodewyk de I, of de Vroome, was godsdienstig, die het Ryk met zyne twee Broeders deelde, waarop de Normannen daarin vielen en dat afftroopten. 8 V. Wie volgden in het dus verzwakte Ryk? A. Verfcheiden anderen; maar Rollo, die het hoofd der ingevallen Normannen wfs, (naar Welken het door hem bemagtigd Normandie nog den naam draagt,) blonk boven hen uit door een wys beftier. j 9 V. Bleeven de Vorften uit den tweeden Stam, de Carlovingifche genoemd, lang regeeren? » M s A. Maar  185 PR A NS C HE KONINGEN. A. Maar tweehonderd- en zesendertig jaaren ; waarna het Ryk in den Capetiaanfcke Stam, die zo genoemd werdt naar Hugo Capet, overging. 10 V. Wat wedervoer deezen Vorst? A. Hy kreeg het bewind over een groot Ryk, vol Hertogen of Leenmannen, die byna zo gedugt voor hem waren als de nabuurige Vorften. 11 V. Hoe regeerde hy ? A. Moedig en wys, hebbende het genoegen dat hy de Vader was van Koningen , die Frankryk meer dan agthonderd jaaren geregeerd hebben. 12 V. En zyn Zoon..,? A. Robert, zyn Zoon, was eene beeldtenfs van goedheid, veel lydende van den trotfehen Paus, . en Hendrik de I was een dapper Vorst. 13 V Maar Philips...? A. Philips moest zich verzetten tegen Willem, den Veroveraar van Engeland , welke, als Hertog van Normandie, voorheen zyn Leenman was geweest. v 14 V. Wat is daarop gevolgd? A. Na de Verovering van Engeland door Willem van Normandie, ontftondt 'er een haat tusfchen die Ryken, welke reeds zes Eeuwen geduurd heeft, erj nog niet ophoudt. 15 V. Wat weet gy van Lodewyk den VI en anderen? A. Dat  FRANSCHE KONINGEN. 187 A. Dat zyne tien Kinders de jammerlykfte fchipbreuk leeden, en dat zyn overgebleeven Zoon, Lodewyk de VII, ter kruisvaart trok, gelyk ook Philips de II, die, eindelyk Normandie aan zyne kroon hegtte. 16 V. Was Lodewyk de IX, die opvolgde, gelukkig in den oorlog tegen de Saracenen ? A. Neen: want hy verloor zyn leger, en bleef zelfs, vier jaaren lang, gevangen; doch Philips de III zette hun dat betaald, en federt hielden de nadeelige Kruistogten op. 17 V. Hadden de volgende Vorften meer rust? A. Philips de IV hadt veel te doen met zyne magtige Leenmannen: Lodewyk de X met muitende Provintien: Philips de V met de Vlamingers; en Jan de II met de Engeljchen, die hem gevangen namen en naar Londen vervoerden. 18 V. Dus gaf de oorlog weinig voordeel aan het Ryk? A. Hierom voerde Karel de V meer uit door eerr wys bellier; maar de eene algemeene verwarring volgde de andre, in den minderjaarigen (laat van Karel den VI, die door eenen fchrik buiten zinnen geraakte, en daarna , in de handen der Engeljchen verraaden zynde, ftierf. 19 V. En wie werdt Frankryks Verlosfer? A In dien zieltoogenden (laat greepen de Franfchen moed, en Koning Kakel de VII, eerst on- ge-  188 FRANSCHE KONINGEN. gelukkig, werdt gered door Jeanne D'arc, doorgaans de Maagd van Orleans genoemd. 20 V. Wat deedt zy aan ? A. Zy deedt den kwynenden moed in de FranJchen herleeven, ftelde zich aan het hoofd der benden en verfloeg de Engel/eken; van welken zy, daarna gevangen genomen zynde, fchandelyk gemarteld werdt. 21 V. Waardoor heeft Karel de VII zich verder bekend gemaakt? A. Door vaste Soldaaten aan te Deernen, door 's Pausfen magt en die zyner Leenmannen te beteugelen, en door den Engelfchen alles in Frankryk, Calais uitgezonderd, te ontneemen, waarom by den naam van 's Ryks behouder verkreeg. 22 V. Wat vernam men vervolgens? A. Dat alles, onder Lodewyk den XI, flil was; maar dat Karel de VIII Napels veroverde in vyftien dagen, doch dat niet kon behouden; en dat Lodewyk de XII zyne Natie gelukkig maakte. 23 V. En wat deedt zyn Opvolger? A. Zyn Opvolger, Francozs de I, genoemd de Herfteller der Geleerdheid, oorlogde lang en veel tegen Keizer Karel den V, doch werdt van hem gevangen genomen in den flag van Pavia, en laag behandeld. 24 V. En toen hy los raakte...? A. Nam  FRANSCHE KONINGEN. I§9 A. Nam hy de wanorde in zyn Ryk weg, herftelde de Weetenfchappen, hervatte den oorlog tegen Karel den V, floeg de Engelfchen, en ftierf, van allen beklaagd; maar befchuldigd, dat hy te veel oorloogde. 25 V. Wie volgde op hem? A. Hendrik de II, die veele dienften aan het Ryk deedt, en Calais vermeesterde; maar, na gewond te zyn in een fteekfpel, het leven verloor. 26 V. Zyn Opvolger onderging dat lot niet...? A. Neen: hy leefde kort; maar onder veele rampen. 27 V. Wat ontftondt 'er onder Karel den IX ? A. Onder Karel de IX, die door de berugte Catharina de Medicis werdt opgeftookt, ontftonden 'er jammerlyke burger-oorlogen in het Ryk tegen de Hervormden* 28 V. Wat leeden de Hervormden? A. Zy ondergingen eenen geweldigen moord te Parys, in den avond van St. Bartholomeus dag , in den jaare 1572, by welke gelegenheid de beroemde Admiraal de Coligny en anderen omgebragt werden. 29 V. Na hem kwam...? A. De Poolfche Koning Hendrik de III, die den Hervormden vryen Godsdienst gaf, 't geen de Roomfche party verbitterde, en veel onlust baarde, waarna hy vermoord werdt. 30 V.  JOO FRANSCHE KONINGEN. 30 V. En de onlust (tilde toen...? A. Dit zou niet gebeurd zyn, zo Hendrik de IV, de béste en grootfte der Franfche Koningen, niet gevolgd ware. 31 V. Hoe was deeze? A. Groot in overwinningen; doch zwak in het verzasken van den Hervormden Godsdienst uit Staat» kunde, om de rust in het Ryk te herftellen. 32 V. En braaf... ? A. Braaf in het geeven van het Edikt van Nantes; maar ongelukkig in zyn einde: want hy werdt in zyne koets vermoord. 33 V. Volgde op hem een ander zo groot Koning ? A. Frankryks luister zou hoog geklommen zyn, hadt men Hendriks plan gevolgd; maar de heerschzugt van Maria de Medicis, Moeder van Lodewyk den XIII, en de bedryven van den Staatsman Richelieu, berokkenden den Ryke eenen uitlanufchen oorlog, en eenen inlandfchen kryg tegen de Hervormden. 34 V. En die moesten bukken...? A. Ja, door het verlies van Rochelle en andere plaatzen, waardoor hunne kragt in het Ryk voor altoos verdween. 35 V. Zy behielden ee.ter vryheid van Godsdienst? A. Lodewyk de XIV benam den Hervormden den vryen Godsdienst door het herroepen van het Edikt van Nantes in den jaare i68s, waarna hy hen ge-  FRANSCHE KONINGEN IOI geweldig deedt vervolgen; doch in dit jaar 1788 hebben zy hunne oude Voorregten meest terug gekreegen. 36 V. Wie was deeze Lodewyk? A. Een heerschzugtig Vorst, die veele oorlogen voerde, en, in den jaare 1672, drie van onze Provintien binnen kort overmeesterde. 37 V. Wie waren de beroemdlle Mannen ten tyde zyns beitiers? A. De listige Staatsdienaar Mazarin, de groote Veldheeren Turenne en Condé, en de besten Staatsman Colbert. , 38 V. Welk getuigenis geeft men van Lodewyk den XIV? A. Zyne glorie heeft Frankryk uitgeput, maar tevens de Konften en Weetenfchappen doen bloeien: niemant hadt grooter legers of Veldheeren dan hy; maar niemant voerde minder met dezelven uit. 39 V. Na hem kwam de kroon op...? A. Op Lodewyk den XV, d:e, onder anderen, ons beoorlogde en zeer benaauwde in de jaaren 1745 tot 1748, toen hy onze Barrière, nevens Bergen op Zoom en Maajlricht, wegnam. 40 V. En wie regeert nu dat Ryk? A Na hem kwam Lodewyk de XVI, die de XIII Americaanfche Staaten hunne Vryheid hielp verkrygen, moedig tegen Engeland vogt, en ons den vrede met den Keizer bezorgde. 41 V.  192 FRANKRYKS GESTELDHEID. 41 V. Hoedanig is de gefteldheid van dit Ryk? A. De lueht is 'er, vooral in de Zuidelyke Gewesten, zeer zagt en gezond, 't Lrmd levert alles, wat tot de nooddruft, gemak en aangenaamheid des levens dienen kan. Zyde, Wyn, Zout, Ooft en Papier zyn onder de voornaamfte voortbrengfels te tellen. 42 V. Waardoor heeft het Ryk veel geleeden? A. Door de verdrukking en verdryving der Hervormden, en het lydt nog veel door het te groot getal van Geestelyken. 43 V. Wordt de Koning daar hoog geacht? A. De Koning, die den naam van Allerkristelykjle Majesteit voert, en by de krooning gezalfd wordt, heeft eene onbepaalde magt, en wordt van het Volk half aangebeeden. 44 V. Wat is in het Ryk befoemd? A. Twaalf Pailementen, die men houdt voor de Bewaarders der Rykswetten, en 's Konings bevelen moeten bekragtigen. 45 V. Hoedanig is de magt des Ryks? A. De Zeemagt, onder Lodewyk den XIV, opgekomen, is thans zeer aanzienlyk, voor welke de Zeefchool te Havre de Grace bekwaame bevelhebbers levert; maar de Landmagtisnogaanzienlyker. 46 V.  AART DER. FRANSCHE N. 193 46 V. Hoe is het Karakter der Natie? A. Hier is alles, van den hoogden tot den laagften, befebaafd, minnelyk, beleefd, vrolyk, gedienstig, en niet zelden grootmoedig. 47 V. Wat verneemt men by den Adel? A. Dat dezelve bellaat uit een aantal van braave en dappere Mannen; en geen Natie heeft, in 't gemeen, meer Krygshelden geleverd; maar dezelve is meestal ligtelyk gehoond. 48 V. Hoe noemt men Parys? A. De Stad van alle modes, dwaasheden en gebreken. — Mogt hiervan niets by ons huisvesten! 49 V. En waar het Complimenten regent? A. Mogten wy geene navolgers zyn van zulke ydelheden. 50 V. Men leeft 'er niet onmaatig? A. Nooit ziet men daar éénen dronkaart langs de flraat zwieren. 51 V. Welke is 'er de heerfchende Godsdienst? A. De Roomfche; doch de Hervormden , die men nog op twee millioenen rekent , heeft men fints eenigen tyd zagt behandeld, en in dit jaar het Edikt van Nantes verbrooken, gelyk ik zeide, waardoor zy nu eenen vryen Godsdienst hebben. ,52 V. Eert men 'er de Geleerdheid? A. Niets is te Parys duurder dan dwaasheden en vermaaken.maar ook niets beter koop, dan Wysheid : N want  194 GELEERDHEID EN KONSTEN. want in alle takken van Weetenfchappen, Konsten en Handwerken kan men te regt raaken. 53 V. Nu nog...? A Ja; want 'er zyn eene menigte van geleerde Genootfchappen, en nog veele kundige Mannen: de nayver doedt door lof en belooningen daar groote lieden opftaan. 54 V. Wat verdient 'er verder veel lofs? A. De arbeid der Geleerden tot verbetering van den Landbouw; de menigte der Zyde-weefgetouwen; de uitmuntende Tapyten der Gobelins» de binnenlandfche Kanaalen; de Handel en andere dingen. 7- E"  ZEVENENTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK, o v i r GROOT-BRITTANNIE. 1 V. Wie heeft Groot- Brittannie bevolkt, en wat is 'er oulings gebeurd? A. Het eerfte weeten wy niet, en deszelfs Historie, vóór de tyden der Romeinen, is ons mede onbekerd. 2 V. Wie der Romeinen is 'er eerst geweest, en W'e kwam laater? A. Ces ar voer uit Frankryk derwaards over; maar Julius Agricola, een Romeinsch Veldheer, bragt Engeland te onder, en befchaafde het volk. 3 V. Bleeven 'er de Romeinen? A. Neen; zy moesten naar huis wegens hun wankelend Ryk, waarna de Schotten op de Engeljchen afkwamen ; doch toen riepen de Engeljchen de Saxen uit Duitschland te hulp, dieoverkwamen , en 'erzevea Ryken gefticht hebben, van welken wy weini» weeten. 4 V. Wat goeds gebeurde daar den Saxen ? A. De. Monnik Augustinus bekeerde de SaeeN 2 en  iOÖ f. ngelsche vorsten. en tot het Christendom. Koning Egbert ver- eenigde de zeven Ryken: en Alfked befchonk in den jaare 878 zeer rykelyk de Monniken. 5 V. Wat meer..? A. Hy ontftak de lust tot Weetenfchappen; en vereenigde de ingevallen Deenen met zyn volk. 6 V. Wat deedt hy nog meer? A. Hy verhief Londen tot 's Ryks Hoofdftad, en verdeelde het Land in Graaffchappen, ftelde eenige Rigters aan, vertaalde Boeken, en verkreeg den naam van den Grooten. 7 V. Wat bedreeven zyne opvolgers? A. Zy waren in daaden onderfcheiden; 'maar niemant evenaarde den Deenjchen Koning Canutus den Grooten, die den Engelfchen throon beklom. 8 V. Alleen den Engeljchen throon? A. Ook dien van Noorweegen, waardoor hy de magtigfte Vorst van Europa werdt; doch altyd nederig van hart bleef. 9 V. Na hem kwamen... ? A. Eemge andere Vorsten; doch Willem, Hertog van Normandie, misnoegd over de opvolging, fmeedde een plan om Engeland te veroveren, en voerde dat uit, gelyk gezegd is in de Historie van Frankryk, i 10 V. Hoe regeerde hy? A. Zeer wel tot zynen dood in den jaare 1087; na wien Willem 4e Roode volgde, die veel twistte  ENGELSCHE VORSTEN. 10? te; en Hendrik de I, die bekwaam, geleerd en dapper waf. ri V En na deezen... ? A. Steven, die het Ryk. overweldigde; en Hendrik de II, die tevens meer dan een derde gedeelte van Frankryk bezat, en voor wien Icland bukte. 12 V. Waardoor Haat zyn opvolger Richard de I bekend'? A. De heldhaftige Richard de I is bekend door zynen kruistogt naar Palestine, en door gevangen genomen te worden by zynen hertogt door Dititjchland. 13 V. Wat hebben de Engeljchen van zynen opvolger. Jan zonder land, ontvangen? A. Het zo genoemde Groot-Handvest, het geen men heden nog houdt voor den grondflag der Vryheid , om dat de waare Engeljc'ue Conjlitutie toen een begin nam, en der Koningen willekeur daardoor beteugeld werdt. 14 V. Wat wedervoer Hendrik de III? A. Hy beleefde eenen burgerkryg, dewyl by de vreemdelingen boven 's lands Inboorlingen verhief, en kreeg de neerlaag; maar zyn zoon Eduard de 1 herftelde de wanorde door goede wetten, waarom hy de Engeljche Justiniakus geheeten weidt. 15 V. Volgde zyn zoon dat fpoor? N 3 A.  ip8 ENGEL SC UB VORSTEN. A. Eduard de II (maakte het zuure, als men het bellier aan eenen ongebonden gunsteling vertrouwt; en Eduard de II leerde, dat eerzugt veelal de Ryken groot nadeel toebrengt door oorlogen. 16 V. Waren de volgende tyden vreedzaamer? A. Een gunsteling lag den grond tot de ontthroo- ning van Richard den II,en de Gemeenten kreegen gezig onder het bellier van Hen drik den IV. 17 V. En Heïdri k de V. A. Hendrik de V viel den Franjchen Koning aan (want hy bezat eenige Provintien in dat Ryk) en vjlde negenduizend Edellieden in den (lag van Azinccurt. 18 V. Bleeven de Engeljchen altyd overwinnaars in Frankryk? A. Neen: want onder Hendrik den VI, werden zy uit Frankryk gedreeven, en hun eigen Ryk werdt, verdeeld , ook hun Koning afgezet. 19 V. En de wanorde Weidt op? A- Noch onder Eduard den IV, noch onder Hendrik den VII, hoewel zyne Wetten goed waren; maar dit gebeurde in de tyden van Hendrik den VIII, toen het gelaat van Europa veranderde in 't jaar 1509. 20 V. Wat bedreef hy dan ? A. Door drift lei hy. den grond tot eene zaak, die hv niet bedoelde. 21 V. Tot welke zaak? A.  hendrik de VIII. 1Q9 A. Tot het verzaaken des Pausdoms, en het doorbreeken der Hervo'tning. 22 V. Wat bedreef hy? A. Hy fchreef tegen Lüther, en verkreeg des van den Paus den Eertitel van Eefchermer des Geloofs, welken de tegenwoordige Hervormde Koningen van Engeland nog voeren. 23 V. Waarin was hy zonderling? A. In oorlogen en huwelyken: want hy trouwde zes vrouwen, de eene na de andere. De eerfte verftiet hy tegen 's Pausfen zin, die hem deswege in den ban deedt; en hy nam daarop Anna Boulein, de Dogter van een' Edelman, en Moeder vin Koningin Elisabetu, ter vrouwe; doch hy liet haar op valsch aantygen onthalzen. 24 V. Wat moet men van hem zeggen? A. Dat zyne ondeugden heilzaamer waren voor Engeland, dan de Öeugden van voorige Vorsten; want door zyne drift viel het Pausdon'. 25 V. Wie waren de beroemdfte Minnen in zynen tyd ? A. Drie groote Staatsdienaars: de trotfche Wor,s t,y, zoon van een Vleeshouwer; de geleerde en deugdzaame Mokus; en Cromwel, de zoon van een fnrd. 26 V. Wat is zonderling in deeze drie? A Dat zy allen den naam van Thomas voerden,'en ongelukkig waven: want de eerfte werdt N 4 af-  200 HENDRIK DE VIII. EDUARD DE VI. afgezet: de tweede verliet zynen post; en de derde verloor het hoofd buiten fchuld. 27 V Wat nadeel deedt 's Pausfen ongenoegen tegen Hendrik den V1H? A. Dat deeze den Paus niet hooger, dan eenen Bisfchop, en zich zeiven tot het hoofd der Engelfche Kerk verklaarde. 28 V. Volgde Eduard de VI Hendriks plan ? A. Eduard, die op hem volgde in het jaar •T547> g'ng veel verder, en hervormde de Engelfche Kerk; doch deeze braave Koning ftierf zeer jong. 29 V. En wie kreeg de kroon? A. De Grooten benoemden de daartoe ongezinde Jonanna Gray, eene bekoorlyke en bekwaame vrouw, die Griekfche Boeken las; maar anderen Helden op den throon Prinsfes Maria. 30 V. Wat bedreef deeze Maria, toen zy meester bleef? A. Zy herftelde den Roomfchen Godsdienst, vervolgde de Hervormden, doemde Joh ank a Gray ter dood, huwde met Philips den II van Spanje, en liet den beroemden Cranmfr nevens ande» ren verbranden; doch God fchonk haar geen lang leven. 31 V. En wie volgde op haar? A. Haare jonge zuster Eli sa beth, werkzaam, ftaat-  ELISABETH. JACOBUS DE I. 201 fiaatkundig, en heldhaftig, jaloersch en gezet op overheerfching, in den jaare 1558. 32 V. Wat bedreef deeze Koningin? A. Zy fpeelde eene groote zonderlinge rol in Eu. kopa; herftelde den Hervormden Godsdienst; deedt Handel, Landbouw en Zeevaart bloeien; hielp ons Vaderland in nood; .verfloeg met ons Philips onverwinnelyke vloot; liet Cadix inneemen, en bragt Ierland onder goede weiren. 33 V. Wat heeft haare Regeering meest ontluisterd? A. Haar bevel, om der Schotten Koningin, Ma. «ia stüart ter dood te brengen. 34 V. Aan wien liet zy de kroon? A. Zy benoemde den Schotjehen Koning, Jacobus den 1, tot haaren opvolger, in het jaar 1603, door wien dus de drie Ryken, Engeland, Schotland en Ierland , met eikanderen vereenigd zyn geworden, en federt verbonden gebleeven. 35 V. Wat gebeurde Jacobus den I? A. Dewyl het Parlement hem niet van de hand vloog, en hy zyn gezag wilde handhaaven, werden de zaaden van onrust' in de harten van het volk gezaaid, waarop twee Aanhangen te voorfchyn kwamen. 36 V. Welken? A. De Wlrigs, die vrienden des Vaderlands, en de N S To-  • 202 JACOBUS DE I. KAREL DE L Torys, die Voorftanders waren van het Hof, welke beide nog heden in Engeland bekend zyn. 37 V. Wat was in Jacobus te pry'zen? A. Zyne vredelievenheid, die het Ryk tyd van bloeien gaf,- maar zyne kleinmoedigheid én verkwistingen waren te laaker. 38 V. Was Karel de I, zyn zoon, edeler, dan zyn vader Jacobus? A. Men pry.st zyne deugden meer, dan zyn bellier, waardoor de SJiotten, örtt'er ülivier Cromwel, tot opfland kwamen en hem in handen kreegen. 39 V. Wat bedreeven zy met hem ? A. Zy gaven den Koning over ëtfh bet Engetfche Parlement, die hem het hoofd op een fcliavot deedt veiPezcn. 40 V. Wat gebeurde daarop? A. Cromwel, een buitgemeen Man, zo ftout als doortrapt, veranderde dairop de Monarchy van Groot-Brittannie in eene Gemeenebcst. Kegcering, die hy, onder den titel van Protector ofBefchermer, ■op zich nam in 't jaar 1649 41 V. En hy regeerde als Koning? A. 11; doch werdt meer ontzien, dan benrrd om zvne bedryven, die ons ook geld en bloed gekost hebben. 42 V. Wie raakte daarna op den throon? A. Karel de II, zoon van den onthoofden Ka' • -v rel  KAREL DE II. WILLEM DE III. 20J rel den I, eerst buitenlands zwervende, werdt daarna door het herftelde Parleniént in 't jaar 1660 ingeroepen tot Koning;, waardoor het Engelfche Gemeenebest wederom in een Koningryk veranderde. 43 V. Was hy gelukkiger dan zyn Vader? A. Hy regeerde ongeftoorder; maar hadt minder deugden, dewyl hy te veel de vermaaken opzogt, zich te weinig aan de Rykswetten hieldt, en, fchoon aan ons Vaderland verpligt, ons eenen zwaaren oorlog aandeedt in 'c jaar 1672. 44 V. Maakte zyn opvolger het beter ? A. Zyn Broeder, Jacobo.s de II, op den kinderloozen Karel volgende in 't jaar 1685, ging openlyk ter misè, en gedroeg zich zo, dat de Natie zyne Dogter Maria, gehuwd aan Willem den III, Prins van Oranje, te hulp riep. 45 V. En deezen gaven gehoor? A. ja, Willem kwam over met een vaderlandsch leger en vloot in 't jaar 1639, waarop J acobus het Ryk verliet; 't geen de Enge Ifchen aan» leiding gaf, om den eerften , nevens de waardige Maria, op den t kroon, te plaatzen. 46 V. Welke waren de roemryke daaden van Kor ning Willem den III? A. Jacobus aai.(lagen in lerlantlmet het zwaard te verydelen, en de heerschzugtige oogmerken van Lodewïk den XIV, Ko iing van Frankryk jKlockfj k in Brabant te  S04 ANNA. GEORGE f, II, III. te verydelen, gaven hem meer vermaaks dan het beftier des Ryks. 47 V. Wie beklom na hem den throon? A. Anna stuart, Jacobus tweede Dogter, in 't jaar 170112, die gelukkig was in den oorlog tegen Frankryk, gevoerd door haaren Veldheer Marlborough. 48 V. En na haar? A. George de I, in bet jaar 1714, die met den moed van eenen Veldheer, en de bekwaamheden van eenen Staatsman, treflyk regeerde, en den zo genoemden Pretendent u t Schotland verdreef. 49 V. Wie volgde zyne voetftappen? A- Zyn zoon, George de II, in het jaar 1727, die, ter zee en te land, de wapenen gelukkig voerde tegen Frankryk. 50 V. Wie kreeg na hem de kroon ? A. George de III in het jaar 1753, die nu regeert, en door den onlangs gebeurden afval der XIII Americaanfche Staaten meer verloor, dan hy in den oorlog, welken hy ons Vaderland aandeedt, gewonnen heeft, 51 V. Kent Gy mede de Historie van het aangrenzend Schotland? A. De  EERSTE SCHOTSCHE VORSTEN. 205 A. De oude Historie van dat Ryk ligt onder eene groote duisternis bedolven, die, vóór den jaare 1286, niet opklaarr. 52 V. Hoe was toen de gefteldheid des Ryks? A. De Vorften van dat Ryk hieldt men voor waare Koningen; maar zy hadden eenige Gewesten, die aan Engeland leenroerig waren. 53 V. Wat kwam uit het laatfte voort? A. Geduurige twisten en een onverzoenlyke haat tusfchen de beide Natiën, die geduurd hebben tot het begin deezer Eeuw, en foms nog bovenkomen. 54 V. Was 'er anders rust in het Ryk ? A. Dë Koningen hadden veel te doen met de Edelen, die zich magtig gemaakt hadden, en zich tegen hen verzetteden. 55 V. Sedert wanneer? A. Sedert de regeering van David tot die van Jacobus de V, welke hen fnuikte; maar zy wreekten zich aan hem op hunne beurt, waarna by van hartzeer ftierf. 56 V. En wien liet hy de kroon? A.-Aan eene minderjaarige Dogter Maria, ge, booren in het jaar 1542, 't geen twist gaf over de Voogdyfchap, die, eindelyk, in de handen der Moeder kwam. 57 V. Wat deedt deeze? A. Zy en de Edelen booden Maria ter Vrouwe aan den Zoon van den Frcmjchen Koning, Hendrik  206 REGEERING VAN MARIA. drik den II, terwyl de Hervorming grooten op. gang in het Ryk maakte, en veel invloeds hadt op de Staatszaaken. 58 V. Was M aria's Moeder den Hervormden toegedaan ? A. Niet anders, dan zo ver de Staatkunde dat geheugde, en zelve van Fraufchen bloede zynde, fpande zy te veel met dat Ryk aan. 59 V. En dat hadt ten gevolge? A. Dat de Schotten hulp zogten by Elizabeth van Engeland, om uit hunne verdrukking gered te worden , 't geen gebeurde na den dood van M aRiA's Moeder in den jaare 1560. ( 60 V. Wat viel daarop voor ? A. De Hervormde Godsdienst werdt vastgefleld, en de rykbegaafde Maria, meerderjaarig geworden zynde, nam het bewind in handen. 61 V. Wien nam zy ten Echtgenoot? A. Zy nam ten Echtgenoot, na den dood van den Dauphin van Frankryk, waaraan zy verloofd was, Lord Darnly, en kreeg by hem eenen Zoon, daarna bekend onder den naam van Jacobus den I, van Engeland. 62 V. Rekent men haar onder de gelukkige Vor. ftinnen ? A. Neen onder de allerongelukkigften: want men liet Koning Darnly haaren Echtgenoot, door bus. kruid in de lucht fpringen. «3 V.  MARIA. JACOBUS D E I. 207 63 V. En zy huwde daarna? A. Zy huwde daarna met Bothwell, die, met dat feit bet'gd zynde, door de Edelen verdreeven werdt, waarop by een Zeeroover werdt, en, gegreepen zynde, in eene Noorweegjclie gevangenis dierf. 64 V. Wat deeden de Edelen verder? A. Zy dwongen haar het bewind neêr te leggen, en kroonden haaren Zoon Jacobus, die toen een kind van één jaar was. 65 V. Was zy daar mede te vrede? A. Neen; en zy kreeg aanhang; maar haar leger werdt verflagen, waarop zy naar Engeland vlugtte. 66 V. En daar...? A. Zy werdt daar door Elizabeth vastgehouden, en, op veele voorwendfels, door die ftaatkundige Koningin onthalst in het jaar 1587, welk bedrvf Eu ito pa verbaasde. 67 V. Wie regeerde daarna? A Jacobus de 1, de Zoon deezer ongelukkige Moeder, die tevens de kroonen van Ierland en Engeland verkreeg, gelyk reeds gezegd is. 68 V. Hoe is Groot-Brittannie gelegen? A. Het was voorheen aan Frankryk gehegt; maar is nu door het Kanaal daarvan gefcheiden.dusdoorde Zee  208 KARAKTER DER ENGELSCHEN. Zee omringd, en allergunftigst tot den Handel gelegen. 69 V. Wie regeert dat Ryk? A. Een hervormd Koning, die groote voorregten bezit; doch wiens magt zeer bepaald is. 70 V. En 's Volks Raad beftaat...? A. Uit het Parlement, verdeeld in het Hoogeren Laager-Huis; die zo gefield zyn, dat de Natie wel roemt op Vryheid, maar ze niet bezit. 71 V. Hoe is de Natie verdeeld? A. In drie flanden; in hoogen en laagen Adel, en in het gemeene Volk. 72 V. Hoe is 's Volks Karakter? A. Dieren en Menfchen vallen in Engeland zwaar. De Grooten zyn edelmoedig, weldaadig, dapper en vol waardigheid; maar het gemeene Volk is ruw, trotsch, en veelal onbefchoft. Veelen hebben een diep denkend vernuft; doch meestal hellen zy tot het zwaarmoedige. 73 V. Hoe is de Engelfche Taal? A. De Engelfche Taal is een mengelmoes van Latyn , Duitsch, Deensch, en Fransch, oulings daar gefprooken door Romeinen, Saxen, Deenen en Normannen. 74 V. Welke is de heerfchende Godsdienst? A. De Hervormde, die verdeeld is in de zogenoemde Bifchoplyke Kerk en in Presbyteriaanen , waarby men andere Gezindheden duldt. 75 V.  EN GELSCHE GELEERDEN. £P0 75 V. Bloeit 'er de Geleerdheid? A. Zy kwam laat tot Hand; doch bloeit 'er by uitneemendheid, zynde voorheen zeer voorgeftaan door groote Mannen, gelyk Bacon, Boyle, Newton, Pope, Locke, Milton, Tillotson, Addison, Sydenham en anderen, onder welken fommigen het Evangelie treflyk verdeedigd hebben. 76 V. In ~ welke Konsten blonken de Engeljchen meest uit? A. Nooit in de Schilder - Beeldhouw- of Muziekkonst; maar wel in Graveeren, Boekdrukken, en Inftrument-maaken. 77 V. En vérder...? A. In Weeveryen wegens hunne uitmuntende wolle; en voorts in Glas - en Staal-.Fabrieken. 78 V. Hoedanig is Engeland* magt? A. Verbaazend groot ter Zee; doch het welvaaren des Ryks fchynt te minderen, en de fchulden zyn groot. 0 AGT-  AGTËNTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK , over DEENEMARKEN. f 1 V. Wanneer kwam het Ryk van Beenemarken: tot ftand? A. De oorfprong deczes Ryks is in de Historie zeer duister, en, wanneer 'er eenige fchemering begint op te komen, verneemt men flegts een droog berigt van de vroegfte Koningen. 2 V. Laat my dan fiegts van u hooren de daaden der voornaamde laatere Koningen? A. Christiaan de III bragt de Hervorming tot (land; de IV van dien naam verdeedigde Duitschlands en der Proteflanten vryheid, dertien jaaren lang, met de wapenen; en F rede rik de III vogt met nadeel tegen de Zweeden. 3 V. Wat bedreeven de volgenden ? A. Christiaan deV deedt weinig ter onzer hulpe in het jaar 1672. Frederik de IV is van ons beoorlogd. De vrye tollen in de Zond, den Zweeden ontnomen, hebben het Ryk, onder Christiaam den YI en Fbederik den V, doen bloeien,  BESTIER EN 's VOLKS KARAKTER. 2lI en, en onder den teèenwoordigen Koning, Chkis tiaan den VII, is de val van twee voornaame Staatsdienaren, Brandt en Sthüensbb gebeurd. 4 V. Hoedanig is het bellier in dit Ryk? A. Voorheen hadt het volk mede eenig deel in het bewind; maar, ter vermydinge van oneenigheden, is de opperheerfcbappy daarna aan den Koning gegeeven. 5 V. Hoe is het Volk verdeeld? A. In den Adel, in Lurgers en in Boeren. 6. V. Welke is 's Konings magt? A. Zy is niet onaanzienlyk; doch oulings hadt men meer vermogen ter Zee. 7 V. Wat valt 'er van de Natie te zeggen? A. 't Volk is groot en flerk, gastvry, beleefd, mildaadig; doch geneigd tot gezelfchappen en eenê kostbaare levenswyze. 8 V. En de Noorweegers... ? A. Zy zyn voortreffelyke Zeelieden, nu onderdanig, hoewel nog zeer op vryheid gezet. 9 V. Welke taal fpreekt men daar? ' A. De oude Noordfche taal is verdrongen door eene andere, die aan de EngOfch,, Hoog- en Nederiuitjche verwant is. 02 io V.  212 GROENLAND. YSLAND. 10 V. Welk is de heerfchende Godsdienst? A. De Lutherfche. 11 V. Hoe is 't met de Weetenfchappen gelegen ? A. Zy worden 'er nu , minder dan voorheen, verwaarloosd; doch de Tslanders zyn byzonder vermaard door hunne gefchiedkundige gedichten. 12 V. Wat levert het Land? A. Schoone Paarden, zwaare Osfen, veel Wild, minder Graanen, alle Metaalen, en eene menigte Timmerhout: aan de kusten vangt men veel visch. 13 V. Wat behoort nog tot Deenemarken? A. Het koude dorre Groenland, door de Noorweegers ontdekt, in 't jaar 981, en daarna aan derzelver Koning cynsbaar geworden in 't jaar 1023; vervolgens verlaaten, maar daarna weer opgezogt in 't jaar 1577, en nu wel bewaard. 14 V. Wat weet men van de Groenlanden? A. Dat zy eerst door Hans Egede , in 't jaar 1721, doch laater door de Hernhutters, onderweezen zyn in het Evangelie: dat zy van visfchen en jaagen armoedig leeven; voorts dat zy eendragtig, vriendelyk en vrolyk zyn; doch zonder uitwendige beleefdheid. 15 V. Wat bezit nog der Deenen Vorst ?... A. Het koude dorre Eiland Ysland, dat niets dan fneeuw en barre rotzen vertoont, waar flegts, hier en daar, eenig gras uitfchiet, en niettemin door omtrent zestigduizend Menfchen bewoond wordt. 16 V.  YSLANDERS 213 16 V. Hoe Ieeven de Tslanders? A Vergenoegd, zynde eerlyk van inborst,ernstig, dofgeestig , noch fterk noch fchoon, woonende in ellendige huizen, en leevende zeer bekrompen in ftrenge koude, terwyl zy 's winters, de Zon, op den kortften dag, naauwlyks één uur zien. 17 V. Welke kennis heeft men daar? A, In deezen naaren oord der Waereld kreeg men in de XI Eeuw kennis van het Evangelie door eene Noorweegfche volksplanting; doch in de XIV vondt men 'er de meeste Geleerden: ook zyn 'er nog eenigen, doch weinig in getal. O 3 JNEr  NEGENENTWINTIGSTE ZAMENSPRAAK, OVER ZWEEDEN. 1 V. Weet men veel van den ouden fiaat des Zweedfchen Ryks? A. De waare vernaaien van den ouden fiaat deezes Ryks zyn geheel verlooren. 2 V. Welke zyn de eerfte egte berigten, die 'er van behouden zyn? A. Die van de IX Eeuw, beginnende met Koning Biorn Jarnsida tot het beftier van den Regent Steen-Sture in de XVI Eeuw, na wiens dood het Ryk door de Deenen vermeesterd werdt. 3 V. Wat gebeurde daar in zo veele Eeuwen? A. Geene zaaken van hoog belang voor ons. 4 V. Wie verloste het Ryk uit der Deenen magt? A. G u s ta v us Wasa, een man van grooten moed, verloste het Ryk, en werdt daarop Koning in den jaare 1523; doch verwierp de Roemfche Leer. 5 V. B'eef de kroon in deszelfs geflapt ? A. Jij want zyn Zoon, Erik de XIV, volgde hem  Z WE EDSCHE KONINGEN, 215 hem op den throon,- maar werdt door zynen broeder Jan vergeeven, die met den Scepter de RoomJche Leer aannam, welk voorbeeld zyn Zoon SiCismund, die daarna ook Koning van Polen werdt, volgde. 6 V. Namen de Zweeden dat veranderen] van Leer in Sioismund wel op? A. Neen: zy zetteden hem af, en gaven de kroon aan Karel, Hertog van Sudermanland, in 'r begin der XVII Eeuw, onder wien het Ryk in magt opklom. 7 V. En nog meer na hem? A. Na hem nog veel meer onder het bellier van zyn Zoon Gustavus Adolphus, die 't geluk des Ryks hoog deedt klimmen, en de Duttfche Vryheid nevens den Protejlantfchen Godsdienst tegen den ondergang behoedde. 8 V. Wat verkreeg hy daardoor? A. Den naam van den Grooten; maar hy verloor daartegen zyn leven in den flag van Lutzen. 9 V. En na hem kwam... ? A. Christina, zyne Dogter, die eene zonderlinge rol gefpeeld heeft: want op haar zesde jaar, dat is, in het jaar 1632, werdt zy op den throon gezet, en liet haare Veldheeren groote overwinningen behaalen, terwyl zy zich in de Weetenfchappen oefende, en verre daarin vorderde. 10 V. En toen zy in 't bellier kwam...? O 4 A. Toen  2l6 zweedsche konincen. A. Toen wist zy zich daarin wel te handhaaven; maar zy verliet de kroon in het jaar 1654, trok naar Rome, verzaakte den Hervormden Godsdienst, en •vertoonde dus een zonderling mengfel. van groote , hoedanigheden en gebreken. 11 V. Aan wien gaf zy, by den afftand, de kroon over? • A- Aan Karel Gustavus, haaren'Neef, die zyn leven in oorlogen fleet, en de Deenen zou verwonnen hebben, hadt ons Vaderland dezelven niet bygefprongen. 12 V. Wie kwam na hem? A. Karel de XI in het jaar 1660, die eerst voor, daarna tegen ons Land was,, waarby hy meer won, dan verloor. 13 V. Wie overtrof hem ? A. Zyn Zoon, Karel de XII in het jaar 1697, , één der zonderlingfle Vorften, hard van lichaamsgeftel, en wel onderweezen; doch die door Deenen, Tooien en Rusferi werdt aangevallen, toen zy dag ten, dat hy ongezind was tat den oorlog. 14 V. En hy werdt verwonnen'? A. Neen: hy dwong de Deenen om genade te bidden; verfJoeg een fterk verfchanst leger van Rus[en; en vernederde de Poolen. . 15 V. Wat toen.."; ? A. Hy gaf hun daarop eenen anderen Koning; werdt door de Turken gevangen; raakte daarna los; en  ZWEEDSCHE KONINGEN. *I? en werdt, by het beleg van Frederikshal, in den jaare 1718, van de zynen doodgefchooten. 16 V. Welke waren zyne hoedanigheden? A. In oorlogsmoed, in fterkte van geest, in maa_ tigheid en vuurigheid des gebeds, hadt hy zyn weergaê niet. 17 V. Liet hy geene kinders na? A. Neen : en hierom gaven de Zweeden de kroon aan Ulrica Eleonora, Kakels Zuster; doch met een bepaald gezag, en de Standen behielden dus haare oude regten. 18 V. En dit hadt ten gevolge?' A. Dat het Ryk in rust kwam, om adem te haaien na zo lange oorlogen, tot het jaar 1741, toen Finland door de Rus/en werdt veroverd. 19 V. Wie regeerde na haaien dood? A. Adolph Frederik, Hertog van Holstein, werdt in den jaare 1743 tot Koning verKoozen, die den oorlog tegen de Rus/en ongelukkig voerde. 20 V. Wie was zyn opvolger, en wat deedt hy? A. Gustavus Adolph us, het harrewarren der Edelen moede, wierp, in levensgevaar, het oud beftier om verre in den jaare 1772, herflelde de orde, gaf rust, en regeert thans met hoogen roem. 21 V. Hoedanig is de magt des Ryks? A. Vry aanzienlyk te water en te land. Os 22 v.  «8 KARAKTER DER zwEEDEff. 22 V. In welke rangen is 'c Volk verdeeld' A. In Ridders, in Edelen, i„ Burgers en Boe. ren. L- 23 V. Hoedanig is het Karakter der Natie? A. In alles braaf: want de Zweeden zyn dapper, deftig, maatfg, arbeidzaam, zeer gevorderd in Konften en Weetenfchappen, minnaars van hun Vaderland , en belyden den LutherfchenGoAsdlmst. 24 V. Hoedanig zyn hunne Taal, en de Geleerd beid ? A. Hunne Taal verfchilt, alleen in tongval, van de Deenfclie cn Noorweegfche. 25 V. Bloe't 'er de Geleerdheid ? A. Ja; want men vindt 'er verfcheiden Academiën, en onder hunne Geleerden hebben uitgeblonken LlNKsuS, Rl-dbbck, de geer, hassel- Qursr, Rozen van Rozenstein, Bjornsthal en anderen. 26 V. Hoedanig is 's Lands Geffeldheid ? A. Men .heeft 'er, 's zomers, groote nette, en 'S winters, ftrenge koude, waarom 'er de Dieren' klein vallen; doch de grond levert alle Metaalen, nevens veele Denne- en Pynboomen. 27 V. Hoe is de ftaat des Landbouws? A. De Landbouw wordt 'er zeer verbeterd en de Bergwerken van koper en yZer, waarvan'het land vol is, worden nu meer doorgezet, dan voor□een. 28 V.  LAPLAND. 219 a8 V. En de Handel...? A. In het Noorden is dezelve gering~om de weinige Inwooneis; maar veel aanzienlyker in de Zuidelyke Gewesten, vooral die op andere Ryken gaat. 29 V. Wat behoort verder tot Zweeden ? A. Lapland, voorbeen door eigen Vorften beftierd, maar onder de Zweedfche Vorften befchaafd. 30 V. Welke gedaante vertoont dit Land ? A. Eene treurige gedaante, wegens hooge Bergen, altoos met ys en fneeuw bezet; wegens modderige moerasfen; en wegens (ebraale aardgronden, lange verdrietige winters, en donkere koude nagten. 31 V. Hoe leeft men 'er? A. Men eet 'er brood van boomfchorslèn , en liet Rendier dient tot Paard, Koe en Schaap: want het loopt voor fleeden, geeft melk en kieederen. 32 V. Hoe is 's Volks Karakter? A. Hunne fchoonheid is gering, en zy zyn bloohartig; doch gewoon aan ongemakken, verkleefd aan de oude Heidenfche begrippen; maar de Zweeden leggen zich nu meer toe, om dezelven te verlichten en te befchaaven. DER-  DERTIGSTE ZAMENSPRAAK, over RUSLAND. 1 V. Wat weet Gy.van Rusland? A Dat dit Ryk ongemeen groot is, zeer koud op fommige plaatzen', en bewoond van een Volk, dat zich var. de oude Slaven afkomllig rekent, nu Rusfen genoemd, denkelyk naar de Rosfen, een woest Schytisch Volk. 2 V. Wanneer is dat Land bevolkt? A. Dit is onbekend; en deszelfs Historie fchuilt in het donker tot de IX Eeuw, federt welken tyd wy eenigen hunner Vorften kennen tot in de XIII Eeuw; doch deezer Gefchiedenis is voor ons van geen groot belang. 3 V. Naar wien noemt men hen Moscoviters ? A. Naar de Stad Moscow, waar de Vorflelyke Zetel en 't lichaam van den heiligen News si die eerst hun Koning was, maar daarna een Monnik werdt, overgebragt is in den jaare 1300, federt Welken tyd zy ook Moscoviters zyn genoemd. 4 V. Wie deedt deezer Natie eenen grooten dienst? A. Iwait  VORSTEN VAN RUSLAND. 221 A. Iwan de I, die de Tartaarfche dwinglandy van meer dan twee Eeuwen affmeet, en dus de grondlegger werdt der nieuwe Rusfifchc Monarchy, in den jaare 1571. 5 V. Wat deeden zyne Opvolgers? A. Zyn Zoon Wasilei maakte veroveringen; Iwan de II won andere Landen: Feodor was onbekwaam tot de regeering, en Boris, die uit heerschzugt Dimitri, Fiodors broeder, van kant hielp, onderging daarna zelf dat lot. De valfche Dimitri raakte ook uit het leven: en Wasilei ftierf in eene Poolfche gevangenis. 6 V. Verder...? A. De verwarringen, onder die laatfte Vorften gebooren, ftilden , toen de Rusfen, in den jaare 1612, Michael Federowitzop den throon plaatften* 7 V. En na hem regeerde? A. Alexis Michaelowitz, die zyn Volk bekwaam maakte tot den oorlog: en Fe dor, die tegen de Turken oorlogde. 8 V. En na deezen? A. Peter del, die de Princes Sophi a, zyne halve Zuster, om haar woelen voor zynen zwakken Broeder Iwan, in een Klooster ftak, en zelf begon te regeeren, in den jaare 1689. 9 V. Wat deedt Peter de I? A. Deeze Vorst befchaafde de woeste Natie, en maak-  222 PETER DE I EN CMATARINA. maakte haar bedreven in de wapenen, in den handel, in de Zeevaart, en in de Weetenfchappen. 10 V. Waar door? A. Door zelf eerst te Saandam en in Engeland te gaan werken, als een gemeen man, op de Scheepstimmerwerven; ook door alle Konften en Weeterichappen te onderzoeken, en bekwaame lieden in zyn ryk te lokken. 11 V. Tegen welke Volken heeft hy het zwaard getrokken ? A. Tegen Zweeden en Turken, dochhy werdteens, uit de handen der Jaatften, gelukkig gered door zyne Czarin. 12 V. Hoe is deeze Vorst beoordeeld? A. Zeer Verfchillend. 13 V. Aan wien liet hy de kroon ? A. Na de waardige eudoxia foederowna, zyne eerfte Vrouw, verftooten te hebben in eene gevangenis, huwde hy met Catharina de I. 14 V. Wie was deeze Catharina? A. Zy was eene Dogter van een' Boer, die, op éénen dag, Vrouw, Weduwe en Krygsgevangene; doch daarna, van Peter gezien, Czarin van Rusland werdt, en na hem Ioflyk regeerde. iSV. Welk was't lot van Eudoxia? A. Een allertreurigst lyden, doch eindelyk kwam 'er voor haar eene blyde verlosfing. 16 V. Hoe dat ? A. Na  VORSTEN VAN RUSLAND. 22g A. Na Catharina's dood, in 't jaar 1727, raakte zy op vrye voeten , en haar Kleinzoon, Peter de II op den throon , die vroeg (lieif, en denzelven overliet aan Anna Ivvanowka, in 't jaar 1737 , welke Turken en Tartaaren flbeg, en voorts loflyfc regeerde. 17 V. En na haar? A. Iwan de III, flegts twee maanden oud; doch die verftooten werdt, in het jaar 1741, door Elizabeth,, dogter van Peter den I, beroemd door eene kloeke regeering , en oorlogen tegen Zweeden en Pruis/en. 18 V. Op haar volgde... ? A. Peter de III in het jaar 1762, die onverwagt kroon en leven verloor; waarna zyne Gemaa. . lin, Catharina de II, die nog regeert, de heerfchappy aanvaarde, en door haare groote daaden . genoeg bekend is, zynde nu in oorlog met de Turken en Zweeden. 19 V. Hoedanig is Ruslands bellier? A. Oulings was het onbepaald en zeer willekeurig; doch thans gemaatigd, en vry van haatelykheden. 20 V. Hoe de Throons-opvolging ? A. Zy was voorheen erfelyk , hoewel dat niet altoos gevolgd is, 't geen groote omwringen gegeeven heeft. 21 V.  224 REGEERING. PRAGT. "21 V. Welk is 's Vorften Eertitel? A. Eertyds Heten zy zich Czaren of Grootvorften ; maar Peter de I liet zich Keizer noemen, 't geen groot opzien in Europa gaf. 's Keizers Zoonen noemt men nu Grootvorften. 22 V. Hoedanig is het Hof-leven? A. De pragt is ongemeen groot aan het Hof, en het vry fpreeken plagt zeer gevaarlyk te zyn , uit hoofde der verbanningen naar Siberië; gelyk, onder anderen, Graaf munnich ondervondt. 23 V. Zyn 'er ook Ridder-Orden? A. Men heeft'er vyf Ridder-Orden; en de Adel is 'er zeer vermeerderd, na welken de Rurgers volgen , en dan de Boeren, die meest lyfeigenen zyn. 24 V. Welke Natiën heeft men in dit groot Ryk ? A. Eene menigte van Volken , die in aart , zeden, taal en Godsdienst zeer verfchillen. 25 V. Wat is het hoofdgebrek in Rusland? A. Dat de magt der Grooten niet genoeg beteugeld , en de ftaat der geringen te flaafsch is. 26 V. Hoedanig is het karakter der Natie ? A. De Bewooners van Rusland'zyn fierk, en gehard tegen alle ongemakken. Schranderheid kan bun niet betwist worden ; maar ligt verveelt hun een werk. 't Gemeene Volk is morfig, en algemeen geneigd tot fterke dranken. 27 V. Welke is 's Lands gefteldheid ? A.2Men heeft 'er zeer lange winters, korte zomers,  CODSDIENST EN TAAL. 22$ mers , fchoone Rivieren , verfchillende vrugtbaarheid, bosfchen en metaalen, eenige kosteiyke fteenen, en geheele Magneetbergen. 28 V. Hoe is de Landbouw ? A. De Landbouw is 'er in zyne eerfte kindsheid, en zal niet ligt hoog opkomen, zo lang de flaaverny der Boeren duurt. 29 V. Welke is de heerfchende Godsdienst? A. Dewyl de Heidenfche Godsdienst in de IX Eeuw moest zwigten voorden Christelyken, die door Griekfche Leeraars uit Conjlantinopele aldaar gekomen was, belydt rrlen nu nog den Griekfchen Godsdienst: doch 'er zyn ook in 't Ryk Mahomethaanen en Heidenen. 30 V. Van waar komt de Rusffche Taal? A. Zy is eene Dogter van de Slavonifche. 31 V. Hoe fiaat het met de Weetenfchappen? A. Men beweert, dat zy al vroeg in het Ryk beoefend werden: masr Peter de I heeft veel gedaan om ze in te voeren, of te herflellen. 32 V. Zyn 'er fchoone Fabrieken? A. Dewyl elke Boer verpligt is alles zelf te maaken, wat hy noodig heeft, moet men geene konst of fraaiheid in hunne fabrieken zoeken 1 de bereiding van hun beroemd jugtleder is egter voor ons een geheim. 33 V. Hoedanig is de Handel van Rusland? P A. Ca.  aaö CASAN. BASK.IRIE. SIBERIË. A. Catharina de II Iaat thans niets na, om denzelven te doen bloeien. 34 V. Wat weet men van de Krygsmagt? A. Peter de I heeft groote veranderingen daarin gemaakt, en zy is nu ontzaggelyk, meer daa de Zeemagt, die niet ligt groot zal worden. 35 V. Welke Landen belmoren nog aan Rusland? A. Cafan, beroemd om zyne vrugtbaarheid en groote Rivieren, en Bulgarie, bekend door de wyde woestynen van U/a. 36 V. Verder? A. Baskirie, dat yzer en kristal levert, en Astralan met zyne woeste heiden en eene menigte Zout. 37 V. Al meer ? A. Het koude Siberië, beroemd, bekend door de dapperfle Soldaaten, die het oplevert; door pelteryen, magneeten, en de daar gebannen Staatsgevangenen. 38 V. En daarby ligt...? A. De Provintie Samojeden, In welker kille en ellendige oorden het Volk onder den grond, vergeé noegd, woont; en, ondanks de poogingen der RusJen, onder de allerwoestfte Menfchen geteld moet worden. 39 V. Eindelyk...? A. Ten  ONDERHOORlGE LANDEN. 227 A. Ten Oosten Jakutie, Ochontenfe, Kamfchatka en andere landen, niet volkomen bekend. 40 V. Met welke Menfchen is dat Land heilagen? A. Daar woonen Menfchen, die ruwe zeden en zeldzaame gewoonten hebbjen; by welken de Engeljchen onder den beroemden Cook, en ook de Rusjen ondernomen hebben nieuwe ontdekkingen te doen. P 2 EEN-  EENENDERTIGSTE ZAMENSPRAAK, o v £ r P O L E N. 1 V. Wat weet Gy van Polen? A. Dat Polen, door het verlies van JVallachye, Moldavië en Pruisfen, nu kleiner is, dan voorheen. 2 V. Wie zyn de Poolen, en door wien voorheen bedierd? A. De Poolen zyn een tak der Sldvifch* Natie, oulings bedierd door Koning Lech , wien men houdt voor den (lichter des Ryks in de VI Eeuw, en op. gevolgd is door veele anderen. 3 V. Wie zyn onder hen meest beroemd? A Miecislaus, die in de X Eeuw het Christendom invoerde: Kasimir de II, bygenoemd de Groote, wegens de goede Wetten en andere dienden, den Rykc gedaan: en Kasimir de III, die het westelyk deel van Pruisfen won. 4 V. Wie meer... ? A. Hendrik van Anjou, die naderhand Koning van  POOLSCHE VORSTEN. 220 van Frankryk werdt: Stepiianus Battori, beroemd om lyn wys befticr: en Sigismukd de III, die veel verloor, maar ook veel won. 5 V. Wie nog meer? A. Johannes Kasimir, die ongelukkig was in oorlogen: en Johannes S o b i e s k y , die Weetien, door de Turken belegerd in den jaare 1672, ontzettede. 6 V. En eindelyk...? A. Fr ede rik Augustus, in wiens plaats Karel de XII, Koning van Zweeden, den waardigen Stanislaus Les zcz i ns k y , aan/lelde in 't jaar 1704; doch die door de Rus/en gedwongen werdt, na Karels dood, den zetel weer in te ruimen aan F rede kik Augustus. 7 V. Waar door is Stanislaus beroemd geworden ? A. Door de kroon liever aan Augustus af te ftaan, dan zyn Vaderland onder de woede des Oorlogs te laaten zugten; en vooral door zyne beroemde vlugt uit Dantzig in 't jaar 1734. 8 V. Ook door andere bedryven? A. Ja, door zyn roemryk bellier in Lotharingen en Bar, gevolgd van eenen ongelukkigen dood in het jaar 17Ó6. 9 V. Wie volgde op Koning Augustus? A. Na deszelfs dood kreeg Stanislaus Au. r 3 sus-  S30 BESTIER. VAN POLEN. oustus Poniatowsky, de kroon in 't jaar 1763 door toedoen van Rusland en Pruisfen. 10 V. Gebeurde dat op eene gemakkelyke wyze? A. Neen: het gaf eene opfchudding door het heele Ryk; doch de Disfidenten, (zo noemt men Grieken en Protejlanten) kreegen langs dien weg vryheid van Godsdienst, en andere voorregten. 11 V. Hoe regeerden daar oulings de Koningen? A. Zy hadden veel grooter magt, dan nu: want de Ryksgrooten en Bisfchoppen kreegen mede het bewind in handen in den jaare 1380, waardoor de zo genoemde Poolfche Stenden in trein gekomen, zyn, en nu met den Koning de Rykstiagen houden. 12 V. Wanneer? A. Alle twee jaaren te TVarfchau ofGrodno; doch op welken de ftem van één Lid alle befluiten kan nietig maaken. 13 V. Eindigen zulke Ryksdagen behoorlyk? A. Dit is, m vierenzeventig jaaren, maar ééns gebeurd. *4 V. Hoe dan gemaakt in tyden van nood? A. Voorheen hieldt men andere Vergaderingen, die men Confosderdtien noemde; doch om dat dezelven veelal verwarringen baarden, is 'er een altoosduurendc Raad aangefteld in den jaare 1774. 15 V.  AART DER POOLEN. *3I 15 V. Kunnen de Koningen hunne Opvolgers benoemen? A. Neen: want, in den jaare "1775» is bepaald onder anderen: ,, Nirmant tot Koning te benoemen, dan eenen Poolfchen Edelman." 16 V. Hoe veel magts heeft de Koning? a. Hy heeft weinig te zeggen, en moet altoos aan 't hoofd der Wetten zetten: „ De Koning en d'. Republiek Polen." 17 V. Hoedanig is het Volk van Polen ? a. Eene vermengde Natie uit Slaven, Duitjchcrs, en Tartaaren; doch , onder de Vreemdelingen, zyn veele Jooden. 18 V. Welk is het Karakter der Natie? a. Zy zyn gehard tegen alle ongemakken, nu minder krygshaftig dan voorheen , openhartig, opregt, gastvry, en minnaars van pragt. 19 V. Is het Ryk wél bevolkt? A. Niet zo als 't kon weezen wegens inlandfche twisten, pest en oorlog. 20 V. Wie bezit 'er de waare Vryheid? A Alleen de Edelen, die zeer talryk zyn: want de Boeren zyn lyfeigenen. 21 V. Welke is daar de heerfchende Godsdienst? a. De Roomfehe Godsdienst werdt, in den jaare 1767, voor den heerfchenden verklaard; doch andere Gezindheden kreegen vrye Godsdiensoefe* ning in den jaare j775- P 4 29 V.  TAAL EN H\NDÊL IN POLEN» 22 V. Welke Taal fpreekt men daar? A. De Poolfcht, die afkomftig is van de Slavonifche; ook (legt Lalyn, en Hoogdmtsch. 23 V. Hoe is het 'er gefteld met den Landbouw? A. Men heeft 'er overvloedig Rundvee en Graa- nen, hoewel 'er het vierde gedeelte des lands woest ligt. 24 V. Hoedanig is de Handel? A. Deeze is aanzieniyk in Graanen en Vee met dc Nabuuren te lande , en over Dantzig ter Zee. 25 V. En hoedanig is de Krygsmagt? A. De befoldigde Krygsbenden, genoemd bet Kroonsleger, is gering; maar in nood zitten de op* geroepen Ejelen op, het geen egter zeldzaam gebeurt. TWEE.  TWEEËNDERTIGSTE Z AMENSPR A AK, over PRUISSEN. 1 V. Hoe werdt Pruisfen oulings bewoond? A. Door eenige kleine woeste Volken, die in de X Eeuw, door de Poolen, met bet Evangelie zyn beltraald. 2 V. Door wien werden zy getemd? A. Door de Duitjche Ridders, en deeze op hunne beurt door de Poolen, waarna het Volk in vryheid raakte in den jaare 1454- 3'V. Aan wien gaven toen de vrygeraakte PruisJen het bewind? A. Zy bcgaaven zich onder de gehoorzaamheid der Poolfche Vorften, en kreegen daarna Hertogen. 4 V. Ging het hun toen beter? A. Ja; want Hertog Albrecht drong de Kerkhervorming onder hen door in den jaare 1544. 5 V. En daarna... ? A. Onder Joachim den III viel het Hertogdom Pruisfen in handen van de Brandenburgfche KeurP s vor-  234 KONINGEN VAN PRüISSEN. vorften, waarin het met voordeel gebleeven is tot heden toe. 6 V. Wie volgde op Joachim den II? A. Op deezen gemaatigden Heer, ongelukkig van kant geraakt in het jaar 1571, volgden eenige Keurvorften, onder welken meest uitblonk Fr e deeik Wilhelm, die onafhangelyk van Polen werdt, en zyne landen in bloei bragt. 7 V. Bleeven zy daarin ? A. Zy namen zeer toe in bloei door Keurvorst Frederik den III, die, in den jaare 1701, zyn Hertogdom tot een Koningryk verhief, en zich den naam gaf van Frederik den I. 8 V.. En wie volgde op hem ? A. Na 's Vaders ontydigen dood volgde Frederik Willem in het jaar 1713, die zyn Land zeer, bevolkte, den handel in bloei bragt, het regt handhaafde, aanzienlyke benden op de been hieldr, en Godzaligheid voorftondt. 9 V. Hadt hy dergelyken Opvolger? A. Hy hadt Frederik den II in het jaar 1740 ten opvolger, die zynen Vader verre overtrof, dewyl hy Silefie en Oostfriesland aan zyn Ryk hegttc, den Koophandel fterk doorzette, de Weetenfchappen minde en bevorderde, en gedugt was in oorlog oh vrede. 10 V.' En na hem kwam in 't bewind...? A, Na  STAAT VAN PRUISSEN. £35 A. Na hem, die onlangs overleeden is, volgde Frederik Willem de II, die nu regeert. # - 11 V. Hoedanig is het Karakter der Pruisfen? A. Zy zyn kloeke vlytige Lieden, die t'huis ftil leeven, en, in den oorlog wél aangevoerd, groote proeven van dapperheid gegeeven hebben. 12 V. Welk is de heertellende Godsdienst? A. De meeste Inwooners zyn den Lutherfchen; maar de Koning en veele anderen den Hervormden Godsdienst toegedaan. 13 V. Hoe fiaat 't met de Geleerdheid...? A. De Weetenfchappen zyn 'er in aanzien, en niet weinig aangemoedigd door wylen Frederik den II. 14 V. En het overige...? A. Berlin praalt met fchoone Gebouwen, en heeft fchoone Handwerken. Veele Voortbrengfels onderfleunen den Handel, waartoe voortreffelyke Kanaalen gegraaven zyn. 15 V. Wat heeft dit Ryk zo magtig gemaakt ? A. Eene gelukkige opvolging van drie groote Vorften. DRIE-  DRIEËNDERTIGSTE ZAMENSPRAAK, o v e li DUITSCHLAND. 1 V. Hoe was het oulings niet Duitschland gelegen? A. Men hadt 'er noch Steden noch Vestingen; maar alleen Ibgte wooningen, hier en daargebouwd; doch de Romeinen floegen de hand aan de eerfte Kasteelen. 2 V. Wie bewoonden dat groot Land ? A. Vier Volken, bekend ondtr den gemcenrn naam van Buitjehers, dat van Theutonen afftamt, en in vier klasfen verdeeld waren. 3 V. Wat weet men van derzelver oude Historie ? A. Die is onbekend; maar Cimbriers cn Teutoncn kwamen van de Deenfche Eilanden, trokken naar Italië, en voerden oorlog met de Romeinen, en deezen hen hebbend- verdaagen, zetten zy zich daarna ncêr in Duitschlajid. 4 V. Wie werden in die oorlogen beroemd ? A. Dru-  DTJITSCHE VOLKEN. 337 A. Drusus, Tiberius, Marbod, Varus, Arminius, en Germanicus. 5 V. Wat gebeurde 'er, toen de begeerte naar overwinningen in de Romeinen fierker opkwam? A. Toen kreegen andere Duitfche Volken, onder den naam van Markomannen, Gothen, Zuaden, Sweven, Hunnen en anderen zin in Italië, 't welk zy pionderden, en 'er ten deele bleeven. 6 V. Hoe veele Natiën telde men in Duitschland, na den ondergang des Romeinjchen Ryks ? A. Zes voornaamen, die aan Karel den Grooten onderworpen werden, na wien verfcheiden Vorften daar geregeerd hebben. 7 V. Wat is opmerkelyk ten aanziene dier Vorften? A. Dat zy, na hunne verkiezing, der Pausfen ' goedkeuring verzogten. 8 V. Wie was de Stamvader van het tegenwoordig Huis van Oostenrykl A. Graaf Rudolf van Halsburg, die veele Nakomelingen gehad heeft, onder welken behoort de tegenwoordige Keizer Josephus de il. 9 V. Wat weeten wy van 's Lands ouden ftaat A. Niets meer, dan 'er Grieken, en Romeinen ons van gezegd hebben, dat noemende een bar land, vol wouden en moerasfen. io V.  43$ OUDE DÜITSCHERS. 10 V. Hoe waren de Inwooners? A. Krygshaftig, vry, en onafhanglyk, gastvry en kuisen, doch buitenrpoorig in drank, zynde jagers, krygslieden en landbouwers. 11 V. Verder... ? A. Zy waren zonder Weetenfchappen; doch bewaarden hunne Historie in Gezangen. 12 V. Hoe waren zy gekleed? A. Lang droegen zy Dierenhuiden; maar daarna leerden zy andere kleederen maaken. 13 V. En hun Koophandel...? A. Die was van geen gewigt. Uitgeholde Eikenboomen waren eerst hunne groote Schepen; maar zy leerden van de Romeinen betere maaken. 14 V. Was de Vryheid hun lief? A. Zo lief, dat ze, de Steden als gevangenisfen befchouwende, daarin niet wilden woonen. 15 V. Op welken voet ftondt de Regeering? A. Indiervoege, dat men zaaken van belang in Volksvergaderingen afdeedt. f 16 V. Wat was byzonder aanmerkelyk? A. Hunne wapenen en togten; de eerde fpooren van het Leenftelfel; waarzeggende Vrouwen , en gewyde Bosfchen. $ 17 V. Hoe is Duitschland in onzen tyd veldeeld? A. In veele byzondere Staaten, die aan elkan-  KEIZER EN KEURVORSTEN. S39 kanderen verbonden zyn, onder één Hoofd, den Keizer. 18 V. Welke is de voornaamfte verdeeling? A. Van tyd tot tyd is zy gemaakt in zo genoemde Kreitzen, dis nu niet in getal zyn, vereenigd tot onderlinge befcherming. 19 V. Hoe is de opvolging in 't bewind? A. Het was altoos een verkiesbaar Ryk; doch men bleef doorgaans by 't Geflagt, tot het welk men zich eenmaal hadt bepaald, maar 't geen nu niet meer in trein is. 20 Hoe veele Keurvorsten zyn 'er? A. Thans negen, Waereidlyken en Geestelyken, die byzondere bedieningen hebben, en den Roomsch Koning verkiezen, welke daarna den titel van Keizer krygt. 21 V. Hoedanig is de Keizer? A. Een Vorst van een' grooten naam , maar van «en klein vermogen. 22 V. Welk is de eerfte Kreits aan Duitschland? A. De Oostenrykfche, waar onder men telt Stiermar- ke, Karniole, Triest en TyroL 23 V. De tweede is ? A. De Burgondifche, waaronder Burgondie en de Nederlanden voormaals behoord hebben. 24 V  2QO KREITZEN. 24 V. Welke voomaame Landen liggen daarin? A Brabant en andere Landfchappen, in welken Leuven, Diest, Antwerpen, Tperen, Brugge en Ostenae, beroemd zyn door handel, konften endoorlogen. 25 V. Hoe noemt men de derde Kreits? A. De Westphaalfche, waaronder Kleef, Gulik, Berg, Paderbom, Luik, Osnabrug, Nas/au, Oostfriesland, Meurs, Diets en andere Landen behooren. 26 V. Welke was de vierde? A. De Neder - Rhynfche, waai toe men brengt Mentz, Trier , Keulen en de Palts. 27 V. Nu de vyfde? A. De Opper-Rhynfche, waarin liggen de Bisdommen Straatsburg, Spiers, Bafel, nevens Hesfen en anderen. 28 V. Welke is de zesde? A. De Zwabifche, bevattende Zwaben, Baaden, en Hohenzollern. 29 V. Hoe noemt men de zevende? A. De Beyerfche Kreits, of Salzburg, Opper- en Neder-Beyeren, Freyftngen, Regensburg en Pasfau. 30 V. De naam der agtlte is... ? A. De Frankifche, waarin gevonden worden Frankenland , of 'Bamberg, Wurzburg, Anfprach , nevens de goederen der Duitfche Ridders. 31 V. De negende volge nu? A. Dee-  BEZITTINGKN VAN OOSTENRYK. 24l A. Deeze is de Opper-Saxifche, te tellen onder Duitschlands beste oorden, waarin liggen Saxen, Thuringen, Leipzig , Brandenburg, en andere landen. 32 V. Nu de tiende en laatfte Kreits? A. Zy is de Neder - Sixijche, waarin voorkomen Maagdenburg, Halle, beroemd door een Weeshuis, Bremen , Staden ,. Gotüngen , Brunswyk, Holfiein en anderen. * 33 V. Wat bezit verder het Huis van Oostenryk? A. Slavonie, Creatie, en een deel van Dalmatie, waarby ligt de vrye 'Republiek Raguza , welke meest Koophandel dryl't. 34 V- Liggen hier meer andere Landen , die niet behooren aan het Huis van Oostenryk? A. Ja, zeer uirgebreiden, die onder het gebied der Turken ftaan , by voorbeeld Bosnië, Servië, en Bulgarie. 35 V. Verder... ? A. Romanie, of het oude Thracie, waarin Conflan■tinopole ligt ; ook Macedonië , Thesjalie of Janna, en Livadie of het eigenlyke Griekenland, door Turktn en Grieken bewoond. 36 V. Wat ligt ten Noorden ? A. Wallachie, dat veel door Oorlogen geleeden heeft, en nu door éenen Hospodar, die een Vafal der Turken is, geregeerd wordt. Q 37 V-  24a OOSTENRYK. 37 V. En meer ten Noorden... ? A. Daar ligt Moldavië , op gelyke W)Ze beftierd. 38 V. Welk land ligt ten Oosten? A. De oorden der Tartaaren , of Besfarabie, beflagen door de Soparogfche en Nogaijche Tartaaren ; en de Krim, waar veele oorlogen met de Rus/en zyn voorgevallen. 39 V. Wat behoort verder tot de eigendommen van het Huis van Oostenryk? A. Het Aarts-Hertogdom Oostenryk, dat in handen viel van Graaf Ru do lp h, waaraan naderhand de Nederlanden, Hongarye en Bohemen gehegt zyn ; en Karel de VI wilde, dat die Landen nooit gefcheiden zouden worden. 40 V. Weet gy 'er meer van ? • A. Dat de Aarts-Hertog veele voorregten heeft in. het Duitfche Ryk; dat de Adel in Oostenryk talryk en magtig is; dat de Hervormden meestal van daar verdreeven zyn; en dat 's Lands Taal veel van het Hongduitsch verfchilt. 41 V. Wat meer? A. Dat de ftaat der Weetenfchappen daar verbetert , gelyk ook de Handwerken, terwyl de krygsmagt fterk is. 42 V. Bezit dat Huis ook 't Ryk van Hongarye? A. Ja; en dat is een deel van het oude Panna- HM»  HONGARYE. «243 ma, nu naar de Hongaaren benoemd, die van de Hunnen afftammen , 't geen eerst door de Romeinen bezeten werdt. 43 V. Maar daarna? A. Daarna door andere woeste Volken , en laater door Koningen beftierd ; doch eindelyk aan dat Huis gehegt , hebbende veel door twisten en oorlogen geleeden. 44 V. Hoe is dat Ryk gefteld ? A. Wegens oorlogen niet fterk bevolkt, bewoond door gemengelde lieden van afkomst, en eenen talryken Adel. 45 V. En hoe is het volk ... ? A De Hongaaren bezitten eenen edelen geest, zyn min dan andereu door de pragt bedorven, en hebben ongemeen uitgeblonken in oorlogen. 46 V. Wat valt 'er meer van te zeggen? A- Dat 'er de Latynfche Taal veel, doch flecbt gefprooken wordt ; en dat de Hangaarfche fpraak moeilyk is. 47 V. Wat meer ? A. Dat men 'er vroeg het Evangelie ontving; dat het Land alles tot het leven bezit , en eene groote Krygsmagt kan leveren. 48 V. Heeft het Ooftenrykfche Huis meer eigen, dommen? A. Ja, het bezit ook Zevenbergen, dat een deel van het oude Dacia is, waar veele Hervormden woo. Q 2 nens  244 BOHEMEN. MORAVIEN. nen. Volgens de oude en Iaate Historie heeft dat Land verfchillende lotgevallen ondergaan. 49 V. En Bohemen behoort 'er by? A. Bohemen , zo genoemd naar de Bojers, eerst door Hertogen , daarna door Koningen beftierd, en bekend door de Thabariten en de oorlogen om dïn Godsdienst, behoort, 'er by. 50 V. Wat weet gy van dat Land ? A. Dat deszelfs Koning Aarts-Schenker van het Duitfehe Ryk is; dat de Adel verminderd is; en de boeren onlangs vry zyn geworden. 51 V. Wat verder? A. Dat de Taal gelyk is met de Slavonifche; de Geleerdheid kwynende; fchoone Fabrieken weinig; en het Land door Bosfchen en Bergen zeer beveiligd. 52 Nu Moravien.... ? A. Moravien is een koud Land , waar het volk meest van den Akkerbouw leeft , en de Weetenfchappen gering zyn. 53 V. Wie woonden daar voorheen? A. Voorheen waren daar de zo genoemde Moravifche Broeders , die zeer bekend zyn; nu is de Roomfche Godsdienst de heerfchende. 54 V. Wat is thans Moravien? A. Een Markgraaffchap, oulings door verfchillende Volken bewoond, daarna door Boheemfche Hertogen geregeerd, doch , eindelyk, Bohemen ingelyfd. 55 V.  SILESIE. AART DER DUÏTSCHERS. 24S 55 V. Wat bezit het gemelde Huis rog meer? A. De titels en wapenen van de Lausnits ; doch deeze behoort nu aan den Keurvorst van Saxen. De Geleerdheid heeft na de Hervorming aldaar ongemeen gebloeid. 5(5 V. En eindelyk Silefie ? A. Voorheen behoorde dit Hertogdom , dat een zeer fchoon Land is , aan het Huis van Oostenryk; maar na 't jaar 1742, toen de Koning van Pruisfen dat verwon, is het in zyne handen gebleeven. # 57 V. Hoedanig is het karakter der Duitfchers? A. Langzaam, zegt men, zyn zy in het bevatten van zaaken, en zwaarmoedig in hunne bedryven, het geen in alles geene minachting verdient. 58 V. Wat behoort 'er by? A. Dat zy goedgunstig en vriendelyk, opregt en befcheiden, herbergzaam en gezet zyn op eertitels en hooge geboorte. 59 V. Wat meer? A. Dat de zugt tot Vryheid nog in hun woont ; dat zy door de verdreeven' Franfchen befchaafder zyn geworden; en met weinig bezwaar hun Land verlaaten. 60 V. Verder.... ? A. Dat zy wel hoogmoedig, maar {van een flout en Q 3 onvert-  tifi aart der duïtschers. , onvertzangden geest zyn, ook arbeidzaam, tot fpaaren geneigd, en dapper in den oorlog. 61 V. Hoedanig is 'er de Lucht en 's Lands voortbrengfels ? A. De Lucht verfchilt zeer naar de gefteldheid der gronden: het Land levert veele Graanen , Hout, Ooft, Wynen, Wild , Visch, en Metaalen. 62 V. Welke is de Landtaal? A. De Hoogduitfche, die zeer verfchilt. 63 V. En de Godsdienst? A. By den IVestphaalfchen Vrede , in den jaare I648, is beflooten den Roomfchen , Lutherfchen en Gereformeerden Godsdienst te dulden. 64 V. Zyn 'er geenen van een' anderen Godsdienst ? . A. Noa; veele duizende Jooden; en men klaagt, dat de Vrygeestery in Duitschland veld wint. 65 V. Hoe is hec 'er gefield met de Geleerdheid ? A. Men telt 'er veele Hooge Schooien en Academiën van Weetenfchappen ; doch in hit etne Land bloeit de Geleerdheid meer dan in het ander: de Ptoteflanten munten 'er jn alles uit. 66 V. Wat is by hen zeer verbeterd? A. Taal , Smaak , Drukpers en Handwerken. 67 V. Wat bevordert daar den Handel? A. De gunstige ligging in het midden van Europa, de Rivieren en de Grenzen, waartegen andere Htdeelen denzelven In den Weg ftaan. VIER.  VIERENDERTIGSTE ZAMENSPRAAK, OVER. ZWITSERLAND. "■ V. Waar woonen de Zmtfers? I I„ «en hoog , op het oog woest land beter, MU"ien «BBcn. voor wilde Dieren, dan voor Menfchen gefchikt. a v Hoe is dit Land van binnen? 1. Binnen ziet men defchoonlle vertoomngen der Katuor, nevens den oorfprong van den Rhyn, en 7 Ho^icomt men in Zwitferland? A Langs vier meest gebaande wegen, tusfchen of over geweldige Bergen, de Alpen geheeter, 4 V We beefc oulings dat Land bewoond? 1 Helvetiers, Romeinen , Burgondier s, Alemannen en GaZs, zo dat dit Land eerst een Provmnevan Frankryk, maar daarna een bezittmg der Duufche KeTzers was, beheerd door aanziende Graaven. c V En toen deeze Graaven zich vry maakten? A Toen erkenden de Zwitfers alleen 's Keizers StadQ 4 hou*  2aS OPSTAND DER ZWITSERS, houders; en behielden de verkreeger. Voorregten, wanneer zy van de eerden ontflagen werden. 6 V. Wat deeden zy daarna ? A. Zy verkoozen daarna de Keizers tot Schutsheeren; maar toen die hun gezag misbruikten, en door de Stadhouders hen verdrukten, kwamen zy tot eenen opftand. 7 V. Wie begon denzelven ? A. Drie Mannen Wal the* Furst,Werker van Stauffach , en Arnold van Melchthal, die gaande gemaakt waren door den verdrukten Willem T e l l , bewerkten, dat drie Cantons, of,gelyk men ze kan noemen, drie Provintien, een verbond maakten tot oefcherming der Vryheid in het jaar J308. 8 V. Zag de Keizer dat aan met goede oogen ? A. Neen; en des viel hy hen met de wapenen aan by Mor gatten, waar zyne benden de neerlaag kreegen, waarop andere Cantons zich met de drie eerften verbonden in 't jaar 1315, en laater. 9 V. En zy kwamen tot volle Vryheid en Rust? A. Niet tot volle Vryheid., dan na veel Vegtens ; en niet tot Rust, dan na veele veld dagen , om dat het eene Canton de Hervorming wilde duiten, en het ander deze've doorzetten. 10 V. Wat is de inhoud van het gemaakte Verbond ? A. Die  REGEK-RING DER ZWITSERS. 249 A. Die betrof de wyze , hoe eikanderen te befchermen, en hoe de gefchillen te beflisfen. 11 V. Hoe gaat het 'er in Staats - zaaken ? A. Meerderheid van Hemmen heeft daarin geen plaats. Elk Canton is een onafhanglyke ftaat. Zurich belegt de vergaderingen , die op verfchillende plaatzen gehouden worden. 12 V. Hoedanig is de Regeeringsform ? « A. In de XIII Cantons wordt een klein deel beftierd als eene Monarchy; een ander door een foort. van Aristocraatenx en een derde deel door het Volk. 13 V. Hoe houdt het volk zyne Vergadering? A. Ongemeen deftig, in bet open veld, met ontrolde Vaandelen , en met grooten krygshaftigen toeftel. 14. V. Wie wordt dan tot mede-Regent verkoozen ? A. Somtyds een gemeen Landman , d;e bekend ftaat voor een Man van een kloek verftand , en be* proefde trouw. 15 V. Is zodanig beftier het beste? A. Ja, om dat het belang van byzondere perfoonen verknogt is niet het algemeen belang. 16 V. Hoe is het beftier in andere Cantons? A. Eenige aanzienlyke Familien hebben daar 't bewind in handen, 't geen wel eens opfchudding gc^eeven heeft. 17 V. Hoe is de Bevolking? Q 5 A. Niet  250 ZWITSERS. A. Niet zo groot, als men zich meestal verbeeldt: veelen verlaaten voor een tyd hun Vaderland, en gaan elders, als Soldaaten, dienen. 18 V. Hoe is de Krygsmagt? A. Men houdt 'er geene ftaande Krygsmagt op de been; maar elk Jongeling of Man is, van zyn zestiende tot zyn zestiglte jaar, in tyd van nood, eefl Soldaat. 19 V. Hoe veelen kunnen dan, des noods, in bet veld verfchynen ? A. Des 'noods, binnen vierentwintig uuren, driemaalhonderd duizend wél gewapende Mannen. 20 V. Zyn da Cantons in alles aan eikanderen gelyk? A. Neen , zy verfchillen in gronden , in voortbrengfels, in magt en in Godsdienst ? 21 V. Welke zyn de XIII Cantons? A Zurich, Bern, Glaris , Baf el, Schafhaufen, Ap-penzell, Lucern, Uri, Schveitz, Unterwalden, Zug, Freyburg , en Soluthurn. 22 V. Welke van deezen belyden den Hervormden, en welke den Roomfchen Godsdienst? A. De zes eerften belyden de leer der Hervormden , en de overigen dien der Roomfchen ; doch in fommirjen vindt men van beiden. 23 V. Zyn 'er geene andere Landen aan hun verbonden ? A. Verfcheiden, waaronder Geneve behoort, waar -Calvinus zo lang onderweezen heeft. 24 V.  OÉLEERDE ZWITSERS. 2^1 24 V Wat roemt men in de Zwitfers ? A Men roemt in hen de Vaderlandsliefde, kloekmoedigheid, dapperheid, eerlykheid en trouw. 25 Welk is hunne Taal? A. De Landtaal is eene harde en onaangenaame foort van grof HoogduivscJu 26 V. Hadden zy nooit eenige Geleerden ? A. Zeer veele groote Mannen zyn onder hen opgedaan, gelyk Bauhinüs, Gesner , Suicerus, de Büxtorfen, de Scheuchzers, de WETSTElNS,deTuRRETINS,deBERNOUILLl's, Hall er, de E ule es, Bonnet, Lavatee^ en meer anderen. V Y F-  VYFËNDERTIGSTE ZAMENSPRAAK, OVER. DE VADERLANDSCHE HISTORIE. 1 V. Welk is eene der gewigtigfte , nuttigfte en aangenaamfte zaaken, die wy behooren te kennen ? A. Na de kennis van den fchoonen Godsdienst, en van Gods gefchaapen Werken, is die van de Vaderlandfche Historie de gewigtigfte , nuttigfte en aangenaamfte zaak voor oj;s. 2 V. Waarom ? A. Om dat zy onze kennis vergroot, en de ruimfte aanleiding geeft tot verwondering en dankzegging aan God voor de aanmerkelykfte zegeningen. 3 V. Is dan 's Lands Gefchiedenis van zo veel gewigt ? A. Vreemdelingen zelve hebben 'er zo van geoordeeld. 4 V. Wat heeft ons Land groot gemaakt? A. De Voorzienigheid heeft daartoe gebruikt drie dingen, naamelyk , de gelukkige ligging, 'de nyd der Nabuuren, en de juiste grootte des Lands. 5 V  OUDE STAAT DES LANDS. 2$3 5 V. Hoe veele Provintien telt ons Vaderland? A. Zeven, die elk haaren rang hebben, Gelder-, land, Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Overysfel en Groningen, welker Historie in vyf Tydperken kan verdeeld worden. * 6 V. Wat bevat het eerfte Tydperk? A. Den ftaat des Vaderlands vóór de komst der Romeinen , beginnende met de eerfte Bevolking , waarvan wy niets weeten. 7 V. Welke was toen 's Lands gefteldheid ? A. Wegens den loop des Rhyns hadt het Land eene andere gedaante dan nu, en werdt bewoond door Batten of Batavieren, die van elders gekomen waren. 8 V. Hoedanig waren 's Lands Bewooners? A. Zy waren kloeke lieden, fterk, van een woest gelaat, met eene beestenvagt om het lyf. 9 V. Hoe verder... ? A. Zy waren fchrander, openhartig, kuïsch, trouw en dapper, zonder Tempels of afgodenbeelden, doch zy offerden in heilige Bosfchen. 10 V. Welke Goden eerden zy, en hoe werden zy beftierd? A. Denkelyk dezelfde Goden met de Romeinen. De' Oppermagt was in handen der Volksvergade* ringen. ii V.  254 ROMEINEN IN ONS LAND. ii V. Wat leert ons het tweede Tydperk? A. Dat vertoont ons den ftaat des Lands onder de magt der Romeinen. '12 V. Kwamen dan de Romeinen uit Italië alhier? A. Ces ar, der Romeinen Veldheer, verfcheen hier eerst met een leger, en floot een verbond met de Batavieren. 13 V. En wie na hem ? A. Daarna Drusus , Tiberios, Varus en Germanicus, die verfchillende zaaken verrigtten. 14 V. Bleef men lang in vriendfchap met de Romeinen ? A. Neen; want Claudius Civilis, een edel Batavier, kwam tot eenen opftand, om eenige mishandelingen te wreeken, en voerde eerst met hen oorlog; doch (loot daarna eenen vrede. 15 V. Hoe leefden toen de Batavieren? A. Van de vischvangst, van hun vee en van eenigen handel zeer eenvoudig; terwyl fommigenonder de benden der Romeinen dienden. 16 V. Welk is het derde Tydperk in onze Historie ? A. Het  ANDER BESTIER. 255 A. Het bevat 's Lands Gefchiedenis onder de Frankifche of Daitfche Vorften. j 7 V. Wat gebeurde 'er toen ? A. Het Land werdt vermeesterd van, of raakte in verbond met de Noordfche Volken, die, over den Rhyn gaande , met de Romeinfche Keizers oorlog voerden, waarna het Land verdeeld werdt onder de Franken en Saxen. 18 V. Was het Evangelie toen reeds hier bekend ? A. Wiuebrordus en Bonifacius predikten hetzelve in de VIII Eeuw. 19 V. Onder wiens bewind kwam daarna ons Land? A. Onder Karel den Grooten, en daarna onder Lodewyk, Koning van Frankryk. 20 V. Wat deedt deeze? A. Hy gaf veel lands, als een leen,,aan Grooten, waaruit de Graaven hunnen oorfprong genomen hebben. Graaven uit het Hollandfche Huis. 21 V. Wat maakt het vierde Tydperk uit? A. Den tyd, waarin de Graaven geregeerd hebben over eenig deel of leen des lands, die, mees. ter geworden zynde van eenige fteden of oorden, dezel-  25^ HOLLAKDSCHE CRAAVEN. dezelven wederom aan minderen , onder voorwaarde van hulde, ter leen gaven. 22 V. Hoe veele Graaven heeft het Vaderland gekend ? A. Ag'ëntwintig.behalven eenige Graavinnen.uit de Hollandfche , Henegouwfche , Beyerfche , Bourgondifche en Oostenrykfche Huizen. 23 V. Wie waren de eerden uit het Hollandfche Huis ? A. Van de zeventien Hollandfche Graaven was de eerde Dirk de I, en na hem D jRK.de II; voons A r \ O ü d , in 't jaar 989, de begiftiger der Eg. mondfche Kerk; en Dirk de III , de grondlegger van Dordrecht, en de eerde bedevaartganger naar het heilige Graf te Jerufalem. 24 Vr. Wie volgde op hem? A. Dirk de IV in »t jaar 1039, zynde de veroveraar van A'ieuwmegen en de overwinnaar van den Keizer, die te Dordrecht overleedt door eenen op hem gelosten vergiftigen pyl; en Floris de 1, die dapper was in den kryg, doch na den veldflag rustende, in den flaap gedood werdt. 25 V. Na hem kwam... ? A. Dirk de V in 't jaar 1064, die door den Utrecht/eken Bisfchop ontzet werdt van zyne Staaten; maar weer daarin herdeld door Willem, den veroveraar van Engeland. 26 V. En verder... ? A. Verder  HOLLANDSCHE GR A AVE Nd 257 A. Voorts Floris de II in 't jaar 1091» die de Bedevaarten in Kruisvaarten,zag veranderen, ten na* deele der Edelen , doch ten nutte des handels. 27 V. Wie volgde op Floris den II? A. Dirk de Vi in 't jaar 1122, die zich tegen zynen Broeder en den Keizer wist te handhaven, hoewel hy voor den gedrcigden ban van Utrechts Bisfchop bukte. 28 V. Wie werdt na hem Graaf van Holland? A. FLORis.de III, in het jaar 1157, die in verfchillende zaaken gemengd werdt, en, ter Kruisvaart getrokken zynde , in Palestina geftorven is; na wien Dirk de Vil volgde, die byna altyd met het zwaard in de hand ftondt, 29 V. Maar hy liet geene Zoonen na...? A. Neen; maar Dogter Aha zou opgevolgd zyn in ■tjairi203, hadden de magtige Edelen dat met het zwaard niet belet, dewyl zy Willem den ï, . haaren Vootrd en Oom, toevielen. 30 V. Wat bedreef hy? A. Willem was ongelukkig in den kryg tegen de Franfchen; maar voorfpoedig tegen de Saraceenen, zo in Portugal, als in Jfrica , dewyl by Damiate won. 31 V. Aan wien liet hy het bewind? A. In 't jaar 1222 aan Floris den IV, die, na eene heirvaart tegen die van Stade , in een fteekfpeï ' onfchuldig geveld werdt, op wien Willem de  «58 HOLLANDSCHE GRAAVEN. N Volgde, die daarna Roomsch - Koning werdt; doch, in 'c ys gevallen zynde, door de West-Friezen afgemaakt is in 't jaar 1256. 32 V. Wie werdt na hem Graaf van Holland? A. Floris de V, die veele twisten beleefde in zyne minderjaarigheid ; na dezelven zyns Vaders lyk vondt; den volke voorregten fchonk , en den Edelen mishaagde. 33 V. Wat deeden zy daarop? A. Zy traden in een eedgefpan, en deeden hem door Gerard van Vel zen vermoorden in den jaare 1296. , 34 V. Wie volgde op dien moord? A. Jan de I, de laatfte Graaf uit het Hollandfche Huis, werdt ais Graaf erkend , en heeft ^s Va. ders moordenaars vervolgd en gefrraft; doch Wolfert van Borsselen, hem naar zyne hand zettende, werdt van het misnoegde Volk verfcheurd. 35 V. Wie volgde op hem? A. Jan van Avennes, 's Graaven^Neef, volgde op in het jaar 1299 , die Graaf Jan geheel regeerde. 36 V. Hoe was toen 's Lands gefteldheid? A. 't Bygeloof hieldt ftand onder het Volk; maar de wetten kreegen een nieuw aanzien. Graaven uit het Huis van Henegouwen. 37 V. Hoe lang werdt Holland door eigen' Vorften beheerscht ? A. Vier  GRAAVEN ÜIT HET H E N E G. HUTS.§5# A. Vier Eeuwen ; doch Jan den I kinderloos ftervende, ontving Holland drie Graaven en ééne Graavin uit liet Henegouwfche Huis. 38 V. Waarom uit dat Huis? A. Om dat Jan van Avennp.s, Hertog vari Henegouwen , als naaste Bloedverwant van den overleden Graaf, tot Graaf van Holland verkoozen werdt onder den naam van Jan den II. 39 V. Waren alle Edelen daarmede te vrede? A. Neen; maar toen hy h Land, als een Ryks* leen van den Keizer, aannam, raakte hy in een vast bezit, waarna by de overwinning behaalde cp de Utrechtfchen; doch met meer moeite op de Vlamingen. 40 V. Wie kwam na hem? A In 't jaar 1304 Willem de III, die fyn gefleepen was op de uitbreiding van zyn gezag, en dus meer gevreesd dan bemindt werdt. 41 V. Hoe noemde men zynen Opvolger ? A. Willem den IV, in't jaar 1337 d'e meer zugt tot den oorlog hadt, dan bekwaamheid tot denzelven, of tot de regeering. 42 V. Wien kreeg"men na hem? A. Daar hy kinderloos ftierf, volgde * in 't jaar 1345,M arg areet, Wille Ms Zuster, met Keizer Lodewyk den V gehuwd; doch zy ftcndr daarna het bewind des Lands af. 43 V. Aan wien? Ra A. Aan  GRAAVEN UIT HET HENEG. HUIS. a. Aan haaren tweeden Zoon Willem, op zekere voorwaarden , die wel toegedaan, doch niet gehouden werden. 44 V. Wat volgde daarop? A. Een ongelukkige langduurige twist, oorlog en plunderingen tusfchen de Kabeljaauwfchen, die Wil!• e m ; en de Hoekjehen , die Margareet aanhingen; doch Willem de V behïeldt de overhandt. 45 V. Van waar die naamen? i A- betekenden, dat,gelyk men Kabeljaauwen, die kleinere Mislenen zoeken te verdinden , met hoeken vangt, aldus de laatde party de eerfte zogc te verkloeken. 4(5 V. Welke aanmerkelyke zaaken zag men in dien tyd? A. Drie zaaken in 't Land ; toegenomen Handel, verkreegen Vryheden , en aangenomen Soldaaten, die te vooren onbekend waren. Graaven uit het Huis van Beyeren. 47 V. Waarom kreeg Holland , na Willems dood, een' Graaf uit het Beyerjche Huis? A. Om dat Lodewyk, Vader van Willem den V, daarvan afftamde, die, zo hy by zyne zinnen was gebleeven, alle aanhangen, denkelyk, zou bebben doen eindigen. 48 V. Wat viel 'er voor, toen men den krankzinnigen Graaf opgeflooten hieldt ? A. De  GRAAVEN UIT 'T BEVERS, HUIS. 2ÖI A. De geftilde partyen (tonden weer op: want de Hoekjehen verkooren Hertog A l b k e c h t , 's Graaven Broeder, tot Regent,- maar de Kabeljaaiivfchen' benoemden deszelfs Vrouw tot Regentcsfe, hetgeen elk tot de wapenen dreef. 49 V. Hoe liep dat af? A. Na Willems dood , benoemde men den Regent Albrkcht tot Graaf, in 't jaar 1389, die zyne Minnaares Aleid van Poelgeest in 'i Ilaage zag vermoorden door zynen zoon, en Friesland door de Schieringers en Vetkopers vanéén gcreeten. • 50 V. Wie waren deezen? A. De Schieringers , uit Edelen beftaande, werden zo genoemd naar Schïering, eene foort van Aal, en de anderen,die geringe lieden uitmaakten, noemde men Vetkoopers naar de vette waaren , waarin zy handel dreeven. cj V. Zag AlbRecht dien twist met goede oogen aan? A. Neen ; maar zyn groot legér, op hen afgezonden, kon niet meer dan Staveren behouden, en zyn ander beltier werdt gewraakt; terwyl de magt der Steden aangroeide. 52 V. Wie volgde op hem in 't jaar 1404? A. Willem de IV, onder wiens onvoorzigtig beftier de partyfehappe'n wederom opftonden, 't geen hem moeilykheden baarde. R 3 53 V.  S02 GRAAVEN UIT 'X BYERS-HUIS. 53 V. En na hem kwam...? A. Zyne jonge Dogter Jacoba in 't jaar 1417, zynde fcforander van geesc en moedig van hart, gelyk bleek in haare oorlogen ; doch zeer ongelukkig door vier kinderlooZi Huwelyken , die haar tot eenen hagen ftaat bragten, 54 Wat gaf den Lande hoogen roem in haaren tyd ? A. De uitvinding van de Boekdrukkonst door Laurens Jansz. Koster te Haarlem, omtrent het jaar 1430 , en van het haringkaaken door Willem Beukelszoon te Biervliet. Graaven uit het Huis van Bourgondie. 55 V. Wie volgde op Jacoba, die zonder kinderen ftierf? A. Twee Graaven , en éénc Graavin. 56 V. Wie was de eerfte? A. Philips de U Hertog van Bourgondie, door Jan van Be veren tot erfgenaam benoemd , die alles overweldigd, en haar hard behandeld hebbende, ligtlyk, tot Graaf na haaren dood werdt aangcnomen in het jaar 1436. 57 V. Regeerde hy in rust? A. Neen: hy putte Land en Volk uit , oorlogde tegen Engeland, zag den ouden twist tusfchen de Heekfchen en Kabeljaauwfchen fterk opvlammen , en ftierf, met fobeten lof bekroond, §8 V,  GRAAVEN UIT 'T BOURC. HUIS. &6£ 58 V. Wat voordeels genoot het Land in dien tyd? A. Het verkreeg vaster Zeedyken , bouwde beter Schepen, en zag eenige Geleerden opkomen. 59 V. Wien hadt Philips ten Opvolger? A. Zynen Zoon, Kar el den I, in het jaar 1467» die den doodlteek aan 's Lands vryheid gaf, door een vast leger in te voeren, waar mede hy zyn gebied tot Italië uitbreidde, hoewel hy in dien oorlog het leeven liet. 60 V. Maar aan wien bleef na hem het bellier? A. Aan zyne Dogter Maria in het jaar 1477, die, door het Groot-Privilegie , eenige voorregten den volke terug gaf, en met Keizer Maxi mi liaan , geiprooten uit het Oostenrykfche Huis, huwde doch , van het paard gevallen zynde, fchielyk ftierf in het jaar 1482. Graaven uit het Huis van Oostenryk. 61 V. Wie werdt, na Maria's dood, Graaf van Heiland? A. Uit het Oostenrykfche Huis volgden drie Graaven , van welken Philips den II, 'Maria'! Zoon, de eerfle was. 62 V. Hoe was zyn bellier? A. Hy Rondt, minderjaarig zynde , onder de voogdyfehap van zynen vader Maximiliaan, R 4 in  264 GRAAVEN UIT 'T OOSTENR. HUIS. in wiens tyd de twisten tus'chen de Hoekjehen en Kabeljaauwfehen nog voortduurden. 63 V. Welke aanhang maakte toen een groot gerugt ? A. Het zo genoemde Brood* en Kaas-Volk in Noordholland, in het jaar 1490. 64 V. Wat deedt Philips den II , toen hy het bewind in handen hadt? A. Zyne Duitjche Soldaaten bragten fommige Provintien veele fmarten en nadeelen toe; maar in Holland ftilden de twisten. 65 V. Onder wien flondt ons Land by Philips dood ? A- Ten tyde van Philips dood, in het jaar ijoö.ftondt ons Land onder vier Beftierders; maar Karel de II, die daarna meer bekend was onder den naam van Keizer Ka rel den V, werdt eindelyk meester van alle de XVII NcderlandJ\he Provintien, in 't jaar 1515 — 1543- 66 V, Wat viel 'er voor, ten zynen tyde, in het ftuk van den Godsdienst? A- Dat Luthers Leer,herwaards overgebragt, opgang maakte; maar dat Karel dezelve door Plakaaten beteugelde , en den opftand der Wederdooperen dempte. 67 V. Hoe wilde Karel de II regeeren? A- Hy mogt, als Graaf, regeeren; maar hy vvi!d,e $]% Koning gebieden ? 't geen kwaad bloed zette. 6? Vi  KAREL DE II. 265 68 V. Wat deedt hy dan? A. Hy vermeerderde de belastingen, hegtte ons Land aan 't ■ Duitfche Ryk , liet de Hollanders op zee alleen vegten , en vernieuwde de Plakaaten tegen de Hervormden. 69 V. Hoe lang ? A. Tot dat hy, des bewinds moede, de heerfchappy aan zynen Zoon, Philips den III, of den II, van Spanje o\ ergaf, in het jaar 1 555, onder eene verlaagde g'orie wegens zyne bloedige oorlogen. 70 V; Wie was Philips de II. van Spanje ? A. Een Vorst van uitgellrekte Landen , gezet op eene willekeurige regeering , en vervuld met het wreed de bygeloof. 71 V. Wat was daarvan het gevolg? • j A. Dat zodanig een beftier de Nederlanders afkee- rig van hem maakte , te meer, daar hy Spaansch Krygsvolk in het Land bragt, en Vreemdelingen in den Raad liet blyven. 72 V. Wien hadt Philips in 't bewind gelaatcn , toen hy naar Spanje ging, om zyns Vaders throon te beklimmen ? A, Ma hg ar eet, Kakels onegte Dogter, en Gkanvelle, een' Kardinaal, aan welken men veele hardigheden toèlchreef, waarom men Philips verzogt hem af te zetten. 73 V. Wie waren hier meest misnoegd op de bedryven van Granvelle? R 5 A,  *f56 BESTIER VAN MARGAREET» A. De Graaven Eghokd en Hoorne, neven* Prins Willem, de I van Oranje, die, na Granvelles vertrek, de verbetering van fommige misbruiken vrugteloos verzogten. 74 V. Welke gevolgen hadden deeze Gebeur, tenisfen ? A. Zy hebben, onder Gons bellier, den grond gelegd tot de Vaderlandfche Vryheid. 75 V. Hoe zo ? A. Eenige Nederlandfehe Edelen , afkeerig van overbeerfching , verbonden zich te Brusfel daartegen, en booden , in den jaare 1556, een Smeek, lchrift aan Margareet, ter ophelfing der bloedige Plakaaten en Jnquifltie. 76 V. Wat volgde daar op? A. Dat de Landvoogdes M a r c a r e e t misnoegd werdt op de Edelen , die den naam van Geinen kreegen. 77 V. Wat vernam men verder ? A. Dat de Hervormden openlyk begonnen te pre- ' diken; en dat veele Roomfche Kerken fchandelyk geplonderd , en de Beelden afgefmeeten werden. 78 V. En dat bragt te wege ? A. Dat Margareet een verdrag met de Edelen floot, en voor eenen tyd wat toegaf. 79 V.  WILLEM DE I. AL VA. 267 79 V. Wat deedt zy daarna? A. Zy verbrak het verdrag, verdeelde de EdeJen ; bragt hen in ongunst by 't Volk; verzamelde Soldaaten, en nam eenige Steden in, waarop de verdeelde Edelen , nevens Willem den I, het Land verlieten. 80. V. En de handen daardoor ruim hebbe nd... ? A. Geen tegenltand meer vindende, liet zy de nieuwe gebouwde Hervormde Kerken afbreeken, en van de binten galgen maaken voor derzelver Stichters : want zy was vertoornd , en Philips verwoed. 81 V. Dus werdt het Volk moedeloos? A. God bewaarde in 't Volk den geest van kloekmoedigheid met eene zugt naar Vryheid, en liet Philips een middel gebruiken, waardoor hy alles verloor. 82 V. Welk middel...? A. Hy zondt den wreeden Hertog van Alva herwaards, die de onfchuldige Graaven, Egmond en Hoon Ni , liet onthalzen: ook liet hy de Ne- . derlanders door da Inquifitie voor ketters verklaaren , en Prins Willem , met een leger uit Duitschland den Lande te hulp gekomen , tegen houden, 83 V. Deedt hy niets meer? A- Hy vorderde den tienden penning van alle onroerende goederen, en meer andere belastingen; «pk het ftraffen der Beeldftormeren. 84 V.  £<5S BR IEL INGENOMEN. 84 V. Wat deedt men daartegen ? A. Toen het morren algemeen werdt, gingen de gevlugte Nederlanders de Spanjaards ter zee berooven; en een Osfekooper van 's Bosch overrompelde Loevestein; terwyl Al va den tienden penning bleef vorderen. 85 V. Deeden de eerden niets meer? 'A. Onder Engeland geweeken zynde, maar van daar gedrongen tot vertrekken, voeren zy door te. genwind de Maas op, en overrompelden den Briel, op den i April des jaars 1572. 86 V. Wie droegen, by dit bcdryf, den meesten roem weg V A. Jacob Simonsz. de Rvk en de Admiraal Treslong. 87 V. Doch eerst en boven allen ? A. God werdt erkend , die door eenen wind zodanige blyde uitkomst hadt gegeeven. 88 V. Wat gebeurde op die \eiovering? A. Eene verbaazende omwenteling: want Vlisjinr gen, Zierikzee en Veere verdreeven.de Spavjaarden, en andere Steden des Lands vielen mede af, waarop men den Hervormden Godsdienst invoerde doch den Roomfchen ook verdroeg. 89 V.En in die van God verkreegen ruimte...? A. In die ruimte befiooten Hollands Staaten, Prins Willem tot Stadhouder aan te neemen.en zich met andere Provintien tegen Philips den II te verbinden, 90. V.  HAARLEM BELEGERD. 269 po. V. En deeze dingen moet men houden? A. Men moet ze houden voor de eerfte grondflagen van ons vry Gemeenebe.'t, 't geen Willem met een leger begon te verdeedigen, en de inlandfche zaaken te regelen. 91 V. En de Spanjaarden zagen dat alles aan? A. Neen; Don Frederik, A l v a's Zoon, blies wraak , pionderde en moordde yslelyk te Zutphen en te Naar den, loerde op Amfterdam, belegerde Haarlem, nam dat in, en hieldt 'er ellendig buis , in het jaar 57 3- 92 V. Wie werdt zeer beroemd in 't beleg van Haarlem ? A. De Weduwe Kenau Simons Hasselaar, die, aan 't hoofd van driehonderd gewapende Vrouwen, de Stad hielp verdeedigen. 93 V. Wat bedreef de vyand meer? A. Vrugtloos belegerde Don Frederik daarna Alkmaar: doch A l v a , lang gehaat en gevloekt om zyne wandaaden, verliet het Land. 94 V. En wie kwam in deszelfs plaats? A. Don Louis Requesens, onder wiens bewind Willems leger op de Mokerheide geflagen, doch eene aangebooden vergiffenis van hem verworpen werdt. 95 V. En daarop volgde? A. Leiden werdt zwaar en lang belegerd, doch kloek verdeedigd, en van God door eenen wind ontzet in het jaar 1574. 96 V.  *7© LEIDEN ONTZET. 96 V. Wie behaalde toen geen kleenen roem? A. Burgemeester Pieter adriaansz var fis Werf door zyne kloeke taal; en de zwaar door honger lydende, doch ftandvastig blyvende Burgery, 't geen haar vergolden werdt door het verkrygen eener Academie, die zeer beroemd is geworden. 97 V. En dat gaf uitkomst? A. Geene uitkomst, maar ruimte; hoewel Willem de 1, toen Elizabeth de oppermagt deezes Lands weigerde, fprak van hetzelve te verlaa. ten met vrouw en kinderen, en een ander te gaan opzoeken. 98 V. Bleef die nood voortduuren ? A. Dezelve minderde door Req UeseNs dood, door 't muiten der Spaanfche Soldaaten, en door de Pacificatie van Gent in het jaar 1576. 99 V. Wien benoemde Philips in plaats van Sequesens? A. Don Jan van Oostenryk, die ras gehaat werdt en ftierf, en na hem Farnese, Zoon van Margareet, die reeds met een leger hier was gekomen. 100 V. Wat moet men daar tegen ftellen ? A. Dat de achting voor Willem den I klom, al namen drie Provintien de verbrooken Pacificatie van Gent wederom aan, 101 V. Waaraan hadt men alle die beroeringen dank te weeten? A.  UNIE TE UTRECHT. 371 A. Aan de beerschzugt van Karel den V, en Philips den III, of den II van Spanje. 102 V. Hoe lang liep het aan , eer 's Vader, lands Vryheid door Spanje werdt erkend? A. Negenenzestig jaaren, dat is van het jaar 1579 tot het jaar 1648. 103 V. Wat was her eerfte werk in datTydvak? A. Dat eerst vier, daarna de andere Provintien , de Unie te Utrecht flooten op den drieëntwintigften van Louwmaand des jaars 1579, welke Unie zeden gehouden is voor 's Lands Grondwet. 104 V. Wat verloor Philips daar door? A. Zeven fchoone Landfchappen, die Farnese noch door het inneemen van Maastricht, noch door groote beloften aan Willem den I, noch door het zwaard; noch dcor het beleg van Steenwyk kon van één fcheuren. 105 V. Watdeeden 'sLandsST \ aten daartegen? A. Zy zwoeren Philips den 11 af, in het jaar 1581, namen den Hertog van Anjou tot 's Lands Heer aan, die ras ftierf, na dat Willem de I een groot levens gevaar ontkomen was. 106 V. Waartoe wilde men hem verheffen? A. Hy zou mogelyk Graaf van Holland geworden zyn, warehy niet te Delft dood gefchooten, in het jaar  S.7* MAURITS. LEICESTERi jaar 1583, 't welk eenen algemeenen rouw in het Land gaf. 107 V. Hoe maakte men het na den dood van dien waardigen Prins ? A. De Staaten (leiden Prins Maurits aan ♦t hoofd van den Raad van Staaten, en kreegen eenige hulpbenden van Elizabeth van Engeland, over welken de Graaf van Leicester bevel voerde, in het jaar 1585- 108 V- Hoe gedroeg zich Leicester? A. Om deszelfs aandagen te dwarsboomen, benoemde men Prins Maurits tot Stadhouder van Holland en Zeeland, en Jan van Oldenbarn e v e l d tot 's Lands Advocaat, die nu Raadpenfionaris wordt genoemd. 109 V. Ik vraag : wat bedreef Leicester' A. Daar hy zoo veel minder was, dan zyn Neef, de edele, en ongelukkig gefneuvelde Philips Sidnei, zag- men , met zo veel weerzin, daaden van geveinsdheid en trouwloosheid in hem , dat hy eindelyk moest vertrekken in het jaar 1587- 110 V. Deedt Farnese intusfchen geen voordeel met die onlusten? A. Hy kon niet: want zyn leger was door eene heerfchende ziekte werkeloos gebleeven, en ons Land door voorfpoed toegenomen. in V. Wat viel gelukkig uit? A. Dat Elizabeth de volkomen oppermagt over ons niet kon verkrygen, en zelfs ons hulp de  DAADEN VAN MAURITS. 273 fnoest wangen tegen Spanje's onverwinlyke Vloot, die daarop verflaagen werdt. 112 V. Wat was daarvan het gevolg? A. Elizabeth droeg ons Land, federt, meer achting toe, dan zy hulp bewees; doch Henbrik de IV, Koning van Frankryk, verleende ons eenen edelmoedigen byftand; dan hy werdt daarna, ook in nood , door ons geholpen, in het jaar 1592. 113 V. Maar zat Maukits, in al dien tyd, flil? A. Neen; na Leicester s vertrek begon by te toonen, wie hy was, door het inneemen van Breda, Zutphen, Deventer, Nieuwmegen en andere plaatzen, terwy 1 de bekwaanee Farnese lïierf. 114 V. En wie volgde op hem ? A. Philips zondt eerst den Graaf van Mabsfeld, daarna den Aartshertog Ernst, voorts den Graaf van Feuntes, en eindelyk...? 115 V. Wien toch? A. Daar deeze drie xveinig uitvoerden, zandt hy Albertus van Oostenryk, zynen Neef, die onze Staaten door zyne ftreeken poogde te winnen. 116 V. Maar kon hy M au rits verkloeken? A. Neen: want terwyl onze en de Engelfche Vloot Cadix pionderden, floeg M au rits de Spaanfche benden by Turnhout, en nam daarna veele andere Steden weg, waardoor zyn gezag zeer klom. 117 V. Welk befluit nam Philips daarop? A. Hy befloot zyne Dogter Isabella te» S W09~  474 »00D VAN PHILIPS DEN II vrouwe te geeven aan den Landvoogd Albertus, met de bezitting der Nederlanden, waarna deeze bygeloovige, agterdogtige en heerschzugtige Koning, jn den jaare 1598» ftierf. 118 V. Dus heeft hy onzen Staat niet kunnen te onder brengen te lande? A. Noch minder ter Zee, daar men overal heen zeilde, en zelfs de handel op Oost-Indie begonnen werdt door onze kloeke Zeelieden. 119 V. Wilde men, na den dood van Philips den II, zynen Zoon niet erkennen als Graaf van Holland 'i A. Dewyl men den Vader hadt afgezwooren, befloot men tegen Philips den III, zyn Zoon, den oorlog voort te zetten, die nog eene halve Eeuw geduurd heeft. 120 V. Wat gebeurde daarop? A. Dat onze groote Vloot weinig vermeesteringen maakte, en de handel op Spanje, die altoos uit eigen belang was toegelaaten, door Philips verbooden werdt. 121 V. En daartegen moet men ftellen...? A. Dat Maurits, in het jaar 1600, den beroemden veldflag tegen Albertus by Nieuw/poert won, die wéinig voordeel behaald» door het winnen van Qqstenfa pa een lang beleg. f22 V.  O. J. COMPAGNIE. BESTAND. 275 122 V. Maar deedt de verbooden handel op Span, je den Lande veel nadeels ? A. Dat verbod brak Philips zuur op; dewyl onze Natie, daar door gefard, befloot andere wins. ten Jn Indie te gaan zoeken, na het oprigten der Oost-Indifche Compagnie, in den jaare 1602, 't geen volkomen gelukte. 123 V. Hoe ging het ter Zee? A. Hautin en Jacob vak Heemskerk floegen Philips Vloot ter Zee; ook werden zyne voornaamfie bezittingen in Oost-Indie genomen, en zyne West-Indijchen met den ondergang gedreigd. 124 V. En kwam 'er geen vrede? A. Men arbeidde 'er aan, doch vrugteloos: want een overwinnend Volk, vol van Land- en Zee-Helden , geeft zelden veel toe. 125 V. Alle poogingen waren dan vrugteloos? A. Eindelyk trof men met Philips een twaalf- jaarig beftand in den jaare 1609. 126 V. En dat verblydde het Land? A. Na veertig jaaren geoorlogd te hebben moest men dat eene heuglyke Gebeurtenis, en eene zonderlinge Eer voor 't Vaderland noemen. 127 V. Daarop kon eene volkomen rust in het Land voor twaalf jaaren volgen? A. Hoewel men zich geheel van Engeland vry maakte, volgde zy niet wegens de verfchillen, die in de Kerk ontftonden om de Leer van Jacobus AiS a Mi-  ty6 maurits dood. mihiu'I, en tusfchen Maurits en Oldek» barnevelo. 128 V. Wat overkwam den laatflen ? A. Hy werdt, nevens Huoo de Groot en Rombout Hoger beets, gevangen genomen, en daarna,in 't jaar 1619, in's Haage onthalst; doch de twee anderen op Loevestein vast gezet, waaruit de eerfte door middel eener boekenkist gelukkig ontkomen is. 129- V. Wat gebeurde daarna ? A. Na den dood van Philips den III en van A liertus, volgde Philips de IV; doch Isabklla regeerde in de Nederlanden, terwyl Prins Maurits door eene zamenzweering gevaar van het leven geloopen hadt, en niet lang daarna ftierf. 130 V. Liep het Beltand niet ten einde? A. Ja; maar, wegens 't verval onder de Soldaaten en 's Lands verwarringen, ging de oorlog niet fcherp toe:ook vorderde men minder in West- dan in OostIndie. 131 V. Wie kwam in Maur its plaats? A. Zyn zeer bekwaame Broeder Fredeivik Hendrik werdt Stadhouder in het jaar 1625, die, toen Pi et er Hein de Spaanfche Zilvervloot veroverde , en Lonk Brafil wegnam, Grol en 's Hertogen-Bosch na een-zwaar beleg innam. 132 V. Wat werdt'er daarna vernomen? A. De voorfiag der Franfchen, om de tien Nederlandfche Spaanfche Provintien uit den druk van Span-  FREDERIK HENDRIK 2^7 je te verlosten, of te verdeden ; de Tulphandel; en een gefcbil tusfchen Vortius en Garte sïus, waren ydel of wanvocglyk ; maar Tbomps overwinning op de Spaanfche Vloot roemryk. 133 V. Hoe ging het te lande? A. De, oorlog werdt flap gevoerd; en men zag weinig verzagting in veele geinoeden omtrent H i go de groot, die, hier gekomen doch geen veilig verblyf kunnende vinden, Gazant des Zweed fchen Konings by Frankryk werdt, en daarna te Rostok ftierf. 134 V. Wat was loflyker? A. De raad van Prins Pruderie Hendrik, die met roem ftierf in den jaare 1647, om vrede met Spanje te maaken, het geen in het volgende jaar te Munster gelukte, toen men ons Land , na eenen tagtigjaarigen oorlog, vry verklaarde, van welke uitkomst Gode de eer toekomt. 135 V. Toen kon ons Land de vrugten van den vrede gaan plukken? A. Ja; maar wy verlooren Weldra het ryke Brafil door eigen fchuld ; en de tweefpalt begon van binnen wegens het afdanken van Krygsvolk. 136 V. Maar dat hadt geen gevolg? A. Een zo groot gevolg hadt dit, dat zes Hee~ ren van - Hollands Vergadering in 's Haage gevan S 3 gen  *78 WILLEM DE II. gen genomen werden, om dat zy anders gevoelden, dan fommigen. 137 V. Wat meer? A. Een aanflag, door den Stadhouder Willem den II op 't tegenftreevig Amfteidam gemaakt, liep door een onweder en tegenweer te niet. 138 V. W7at vernam men daarna? A. Den vroegen dood van Willem den II, Opvolger van Frederik Hendrik, zynen Vader, die wegens groote hoedanigheden uitblonk. Agt dagen na zynen dood werdt hem een Zoon gebooren, die daarna genoemd is Willem de III. 1.39 V. Weik bLirier volgde daarop? A. De Sta aten van alle Provintien {Groningen en Friesland uitgezonderd) beflooten geenen Stadhouder meer aan te Hellen: zy hielden eene Groote Vergadering in den jaare 1651 over gewigtige zaaken; en raakten in ooilog met Olivier Cromwel, die, als ProteEtor, Engeland regeerde. 140 V. Hoe ging het in dien oorlog? A. Marten Harpertszoon Thomp en Michiel Adrtaanz de Ruiter behaalden grooten roem in Zeedagen, daarna van eenen vrede gevolgd. 141 V. Op welke voorwaarde? A. De Engeljchen drongen ons eene (chaadelyke A8c van Navigatie op, dat is, dat wy met onze Sche-  GROOTHEID DER REPUBLIEK. 279 Schepen geene waaren in Engeland mogten brengen. 1A2 V. En daarenboven..? A. Zy deeden Holland belooven, W11. l e m den III nooit tot Stadhouder te zullen verkiezen. 143 V. Wat viel daarna voor? A. Holland bleef in rust door de fchikkingen van den Raadpenfionaris Jan de Witt; maar Brafil ging verlooren, na dat de Ruiter de Zee van vrybuiters verlost hadt in 't jaar 1657. 144 V. En de magt van de Republiek was niet gering? A. Dit bleek, toen dezelve met de Zngelfchen, ter 'bewaaringe des evenwigts, de wet ftelde aan twee Noordfche Koningen. 145 V. Wat moet men van de Republiek, in dat tyddip, zeggen? A. Dat zy toen tot het hoogfte toppunt van grootheid , magt en voorfpoed geklommen was, hoedanig zy daarna niet meer gezien heeft. 146 V. Wat bedreef zy verder? A. Zy ontving heuschlyk den zwervenden Kakel den II, die daarna Koning van Engeland werdt; zorgde voor de opvoeding van den jongen Prins Willem den III; zag eenige gefchillen ontftaan; en verloor het Eiland Formofa, waar de Predikant Hambeoek een uitmuntend voorbeeld van trouw gaf. S 4 147 V.  S8e WILLEM DE III.' 147 V. Erkende Karel de II, toen hy in 's Vaders ryk berfteld was, onze beleefdheden? A. Hy vergoldt ze met eenen oorlog, waarin Tromp en de Ruiter groote daaden ter Zee deeden; de laatfte vooral door het verbranden van Engelfche Schepen te Chattain in den jaare 1667. 148 V. En die laatfte glorieryke overwinning verhaastte... ? A. Zy verhaastte den vrede die te Breda geflooten werdt; doch kort van duur was: want na dat men het Stadhouderfchap vernietigd, en een verbond geflooten hadt met Engeland en Zweeden, verdween dezelve fpoedig, en men naderde tot het treurjaar van 1672. 149 V. Wat viel daarin voor ? A. Frankryk, Engeland en de Keursvorsten van Munfter en Keulen vielen aan op ons Land en fcheurden 'er wel dra drie Provintien af, in weiKen benaauwden tyd Prins Willem de III tot bet Stadhouderfchap verhoeven werdt. 150 V. Wat meer? A. En de twee braave Staatsmannen, Jan en Cornelis de W itt, als waren zy Landverraaders, raakten door het graauw in 's Haage, op eene gruwelyke wyze, van kant. 151 V. En hoe werden" de belhamels van dgt feit beloond? A. Willem Tichelaar, de eerfte aanlegger, met van Bankxieim, Verhoef en an-  ZEESLAGEN. nSt andere uitvoerders van het feit, leiden daarna een ellendig leven, en ftierven in kwelling. 152 V. Hoe waren de beide vermoorde Broeders? A. Cornelis de Witt was moedig en dapper ; doch zyn Broeder, Jan de Witt, overtrof hem verre in Staatszaaken. 153 V. Hoe liep het daarna met den oorlog af? A. Na die omwenteling bleef, tweedragt in het Land; doch Tromp en de Ruiter behaalden de overwinning in zwaare Zeedagen tegen de Engelfchen, en de Fmnfchen. 154 V. En deeze moesten dus...? A. Zy moesten van Hollands vermeestering, door de fchikkingen des Stadhouders, afzien, en de laatden het Land ruimen. 155 V. Hoe ging het verder? A. De vrede werdt met Engeland getroffen, en de drie door de Franfche verlaaten Provintien wederom aangenomen in 't Bondgenootfchap. 156 V. Dus heeft God ons Land ten dien tyde gered ? W . A. Indedaad op eene wonderlyke wyze; maar de nooit volpreezen de Ruiter, de grootde onzer Adtniraalen, ftierf aan zyne wonden, in den flag by S 5 Strom-  282 WILLEM IÏI KONING. Stromboli ontvangen, tot groote fmert des Lands J in het jaar 1675. 157 V. En hoe ging het te lande? A. Willem de III bragt het zo verre, dat de vrede met Frankryk, eindelyk, te Nieuwmegen geflooten werdt in het jaar 1678. 158 V. Wat volgde daarop? A. Binnenlandfche fchikkingen; een nieuw Staatkundig ftelfel tot bewaaring van 't evenwigt in Europa; een onaangenaam voorval voor Amferdam, en het ontvangen der Franfche Vlugtelingen om den Godsdienst in ons Land. 159 V. In welke zaak nam ons Land daarna deel? A. In Engeland te redden uit flaaverny en uit overheering van den Roomfchen Godsdienst, dat uitgevoerd werdr door Willem den III, die met eene Vaderlandfche Vloot en Leger naar dat Ryk overftak, en daarna tot deszelfs Koning verkooren Werdt. 160 V. Wat volgde daarop? A. Een oorlog met Frankryk, een zwaar gefchil te Goes, en een fchandelyk bedryf te Rotterdam. 261 V. Hoe liep de oorlog af? A. Willem de III floeg Jacobus leger aan de Boyne; maar verloor zyne deugdryke Koningin Maria. 162 V. Hoe ging het met den begonnen oorlog? A. In  WILLEMS DOOD. 48$ A. In Brabant vogt men met ongelyken uitflag, tot den vrede in den jaare 1697. 163 V. Kwam 'er daarna niets anders op? A. Ja, eerst een twist, daarna een oorlog over de opvolging van den Spaanfchen Koning, die kinderloos zou fterven. 164 V. Wat gebeurde intusfchen..? A. Koning Willem de III, die na eenen val van zyn paard ziek geworden was, verliet het leeven in den jaare 1702. 165 V. Wie werdt daarna Stadhouder? A. Willem den III kinderloos ftervende, beflooten de Staaten van vyf Provintien geenen anderen Stadhouder te verkiezen , waarop eenige ftedelyke Regeeringen verandering ondergingerl. 166 V. Hieldt de oorlog tegen Frankryk, met W1 l l e m s dood, op ? A. Neen; die ging voort, duurde lang, en werdt roemryk gevoerd, maar welks kosten wy nog gevoelen. 167 V. Welk verlies hadr men, in 't begin, byna geleeden? A. De verrasfing van Nieuwmegen. 168 V. Wat telt Gy onder de dapperfte. bedryven? A. Het  i84 JAN WILLEM FRISO. A. Het fiaan van eenige onzer afgefneeden benden onder bevel van de Generaals, Fagel, Slangenburg en Tilly, door het leger der Franfchen by Ekeren heenen. 169 V. Welke waren de zwaarfte Veldflagen? A. Die by Hochjlet, Ramillies, Oudenaarde en Malplaquet, ten nadeele der Franfchen, door onze legers. 170 V. Met welke benden waren zy vereenigd? A. Zy waren vereenigd met Engelfche, Deenfche en Duitfche benden, aangevoerd door den Hertog van Marlbourough en den Prins Eugenius. 171 V. Wat ongeval overkwam Jan Willem Friso, Piii.s van Oranje? A. Deeze jonge, ongemeen dappere Prins, die Grootvader van den tegenwoordigen Erfïladhouder was, en met hoogen roem in 't leger gediend hadt, verdronk aan den Moerdyk, toen een rukwind, by 't overvaaren, de fchouw op zyde floeg, en hy in het water viel, in het jaar 1711. 172 V. Dagt men niet aan den vrede na zo langen' oorlog ? A. Men floeg 'er hand aan te Gcertruidenberg ia den jaare 1710; maar dezelve werdt niet getroffen vóór het jaar 1712 te Utrecht, toen wy van de Engeljchen verlaaten, en ongelukkig geworden waren in den kryg. 173 V. W|f. wonnen wy daarby? A. Minder dan men twee jaaren vroeger kon kry-  VREDE. 285 krygen, dat is, alleen de Barrière of Voormuur tegen Frankryk, die ons daarna veel gelds en bloeds gekost heeft. 174 V. Hoe lang hadden wy vrede in 147 jaaren? A. Naauwlyks 30 jaaren rust, waaruit wy leeren konden wat voor ons 't voordeeligst ware. 175 V. De rust bleef egter? A. Ja; want door G e o r o s den I tegen den Pretendent op den Engeljchen throon te handhaaven, of de Indijche Compagnie te Oostende te helpen vernietigen, werdt de rust zo min verbrooken, als door het ontvangen der verdreeven Saltsburgers, of door den oorlog van Engeland en Spanje in den jaare 1737- 176 V. Hoe lang duurde die rust? A. Na den dood van Keizer Karel den VIt i werdt zyne Dogter, Maria Tiieresia, Koningin van Hongarye, van veele Vorften aangevallen in 't jaar 1740, en ons Land, dat aan haar verbon| den was, daarin betrokken. 177 V. Konden wy niet daar buiten gebleeveri : zyn? A. Dit begeerde Frankryk; maar onze Staaten dat 1 weigerende, en een leger in het veld zendende, wer»  £86 OORLOG MET FRANKRYK. werden de Veldflagen by Fontenoi, Raucoux en La* feld verlooren. 178 V. Niets meer? A. Ook de gebeele Barrière, of alle Steden onzes Voormuurs, en daarby Staats-Vlaanderen. 179 V. Wat volgde daarop? A. Eene Staats omwenteling in bet jaar 1747, dat is", Willem Ka-eel Hendrik Friso werdt benoemd tot Stadhouder der Zeven Provintien; toen men den ouden Regenten de fchuld des kwalyk gevoerden oorlogs ten onregt gaf. 180 V. Van wien (tarnde deeze Prins af? A. Net in eene regte lyn van Willem den I; maar van Willem den Ouden, Graaf van NasjauDiets, en Prins van Oranje. 181 V. Wat gebeurde daarna? A. Na het verlies van Bergen op denZoom^iz't geeven van eene Vrywillige Gift, en na het inneemen van Maajlricht door den Maarfchalk van Saxen, die trefiyk werdt aangefprooken door Jean ScipioVernede, Predikant dier Stad, volgde de vrede te Aken. J82 V. En daarop? A. Veele inlandfche onlusten, die ten gevolge hadden de verandering van Stedelyke Regenten, de affchaffing der Pagteryen, het invoeren der Colleöe, en eene twist te Steenwyk. 183 V. Dan hadt Willem IV weinig rust? A. Die bekwaame Prins Lekleedde een kortduu- rend  'S LANDS STAAT. fiS? rend, fchoonblinkend, doch verdrietig Stadhouderfchap. 184 V. Alleen veraangenaamd? A. Door de Geboorte van Prinfes Carolina, onlangs overleeden, en van Prins Willem den V. aan welke beiden het erfregt des Stadhouderfchaps gegeeven was. 185 V. Waarom was het Volk tot Stadhouders geneegen? A. Om dat het voorig beftier te zeer overdreeven was. 186 V. Hoe was toen 's Lands gefteldbeid? A- De Landmagt was in beter ftaat, dan de Zeemagt; maar Handel en Zeevaart waren vervallen, waartegen de Prins 't Porto Franco voorgeflagen hadt.' 187 V. Wat gewigtigs viel daarna voor? A. J^a Willems dood werdt zijne Gemaalin Gouvernante: het Huis te Britten gezien :eene Aardr b ving met eene Waterberoering vernomen: de onzydigheid in den oorlog tusfchen Frankrijk en Engeland met vrugt omhelsd; en vrede met de Algerynen gemaakt. 188 V. Wat meer? A. 't Credit van Amjlerdam ftondt een poos flik Willem de V huwde met eene Prinsfes van Pruisfen: twee Prinsfen en ééne Prinsfesfe werden hem gebooren; en te Amjlerdam werdt de Handel op nieuw geftremd, doch ras weer herfteld. 189 V. Wat is daarna gevolgd? A. Niets, dan fmarten tot op deezen tijd: want uit  288 ZEESLAG, uit Engeland^ twist met de XIII 'Americaanfche Colonien ontftondt 'er een nadeelige oorlog tusfchen ons en dat Ryk. 190 V. En onze eer ;s alleen opgehouden ? A. Door onze Zeelieden, onder 't bevel van den-Vice-Admiraal Joman Arno ld Zoutman, in den geweldigen Zeedag op Doggersbank, in 't jaar 1781. 191 V, Wat heeft de fmart vergroot? A. Volgende onlusten, en vooral, na den fchaadalyken vrede met Engeland, de gedreigde oorlog met den Keizer; die afliep in geenen voordeeligen vrede. 192 V. Wat voltooide 's Lands fmerten ? A. De onlangs voorgevallen gefchillen tusfchen Provintien, Regenten, Steden en Burgers, die meestal bekend zyn. * 193 V. Welke Landen zyn aan de Zeven Provintien gehegt? A. De zogenoemde Generaliteit! Landen, nevens eenige bezittingen in Asia, Africa, en Ame11 ca. 194 V. Hoe veele Inwooners rekent men in^het Vaderland te wee~en? A. Men meent, dat zy een getal van twee millioenen en één derde uitmaaken. L 195 V-  COLLEGIEN. 280 ipj V. Hoe noemt men 's Lands hoogfte Regering. A. Hunne hoog mooenden, zynde de Afgezondenen uit elke Provintie, die te zamen in 's Haage altoos vergaderen, en de Zeven Stemmen der Zeven Provintien uitbrengen, zynde groot in aanzien , maar gering in magt. 196 V. Staat elke Provintie op zich zelve? A. Ja; elke is een onafhanglyke Staat, die, behalven Drenthe, Leden afzendt, gelyk ik u zeide, met hunne item naar de Vergadering van hunne hoogmogende n. 197 V. Welke zyn de andere hooge Vergaderinringen ? A. De Collegien der Gecommitteerde r aaden, of Gedeputeerde Staaten, van den Raad van staaten, en dei Generaliteit: Fittantie- Reken- en Muntkamer. * 198 V. Hoe is het beftier in elk Gewest? A. Elk, een vrye Staat zynde, maakt zyne eigen Wetten, en de Steden haare Keuren: ook heeft elk zyn Gerigtshof. 199 V. Van waar komen de Stadhouders? A. Van de tyden der Hollandfche Graaven, die noodig vonden Stadhouders aanteftellen, het geen federt meestal gebleeven is. 200 V. Wat is het werk des Stadhouders ? A, Als Stadhouder, als Kapitein- en Admiraal-Generaal, als eerfte Edele van Zeeland, als OpperhoutT ve««.  20© STADHOUDERS. EDELEN. LANDGENOOTEN. vester, als Rector Magnificus van drie Academiën, of als Opper-Direfteur der Oost- en West-Indifcho Compagnie, heeft hy een zeer verfchillend werk. 201 V. Hoe dikwyls is ons Land zonder Stadhouder geweest? A. Driemaal, hoewel hy in onze Republiek aller? nuttigst is. 202 V. Hoe verdeelt men 's Lands Inwooners ? A. In Edelen, welgebooren Mannen, Regeerings- Familien, Kooplieden,-Konstenaars, Handwerkslieden , Schippers en Boeren. 203 v- H°e is net met de Edelen ge'egen? A. Zy zyn zeer verminderd, verlaagd, en veele Adelyke Geflagten uitgeftorven. 204 V. Hoedanig is het Karakter onzer Landgenooten ? A. Zy zyn verknogt aan hun Vaderland, beminnen de Vryheid, zyn dapper, onvertzaagd, onbe-, zweeken, grootmoedig, yverig, ftandvastig, onvermoeid, edelmoedig en herbergzaam. 305 V. Ook Ihatkundig? A Daarvan hebben zy veele proeven gegeeven, 206 V, Wat nog meer? £ A. Men mag hen noemen openhartig, befcheiden, bezaadigd, vriendelyk, nederig, mededogend, eerlyk, niet zonder fmaak of gevoel, waarvan veele Jpewyzen thans voor handen zyn. 207 v- vyzelt Gydus onze Nat!e niet te hoog op? Veele bofchuldigingen tegen derzelver winzugt ver»  tiROOTE MANNEN EN VROUWEN. TAAL, 2QI vervallen ligtlyk ; en hoewel anderen van de oude braafheid verbasteren, waar tegen Gods roeden lang zyn aangewend, er zyn nog lieden van Godsdienst en Deugd. 208 V. Heeft ook ons Vaderland groote Mannen voortgebragt ? A. Zeer veelen, waaronder Erasmüs, Huco de Groot, j an de Witt, de Ruiter en Boer have hebben uitgemunt. 209 V. En welke groote Vrouwen? A. Kenau Hasselaar, en de Echtgenooten van OldenbarneveLd en de Groot. 210 V. Worden de Weetenfchappen by ons hoog geacht ? A, Dat blykt "genoeg uit vyf Academiën, uit vyftien Iilustre Schooien, en uit de groote Lysten van Geleerde Mannen, die men too'nen kan. 211 V. Hoe is de Vaderlandlche Taal ? . A. Ryk in woorden, deftig, verheven en zoetvloeiende , opgebouwd door de oude Rcderykers, die ook den grond tot het Nederlandfche Toneel gelegd hebben. 212 V. Waaruit meenen fommigen het Karakter der groote Mannen te kunnen opmaaken? A. Uit hun Schrift, waarvan Gy eene proef kunt neemen. 213 V. Door welke uitvindingen hebben veelen eenen naam gemaakt? A. Door 't uitvinden van Haringkaaken, BoekdrukT 2 ken  202 fabrieken. groote schilders. ken en Wierdyken maaken; door Bomben , Verrekykers, Microscoopen, Zeilwagens, Gezegeld Papier, Kaarten, Slinger-Uurwerken , Kettingkogels, SlangBrandfpuïten, Hey-Werktuigen, Steenen-Gloofngen aan Dyken, Turf en Watermolens te maaken, of Prenten in Plaat te brengen. 214 V. En door welke Fabrieken? A. Door eene groote menigte, en vooral door Plateelbakken, Linnenweeven, Boekdrukken en de Schilder-, Beeld- en Bouwkunde, gelyk te zien is aan Graftomben, Raadhuizen, Kerken en Toorens n ons Land. 215 V. Wat vonden onze Vaderlanders uit in de Schilderkonst? A. Het fchilderen met Oüeverw vondt jan van iïck uit, waarna de oude vervallen konst, federt verwonderlyk is verbeterd: hiertoe hebben de Beelden en Schilderyen in de Roomfchen Kerken de meefte aanleiding gegeeven. 216 V. Hebben de Nederlanders groote Schilders Tekenaars, Graveerders en Etters voortgebragt? A. Zeer grooten en veelen in getal, vooral ons Vaderland, waarvan wy heele Lysten kunnen toonen. 217 V. Welken? A. Men kan ze allen niet noemen, maar onder hen blinken uit Frans van Mieris, Paulus Potter., Rembrand van Rhtn, Nicol a as van Berghem, en Kakel deJardyn. 218 V. Wie meer? A. Ja-  GROOTE SCHILDERS. SOJ A. Jacoe Ruysdaal, Lucas van Leydei, Philip Woowbrmsn, AbramBloe- maart, adriaan VAN der WERF en DlRK R AFAè'lse Camphuizen. 219 V. Wie meer? A. Gerrit Douw, Pieter van Slingeland, Anthony van Dyk, Cesar van Everdingen, Johan van der Heyden, Adriaan Ostade, Pieter Saanredam en Adriaan van de Velde. 220 V. En verder? A. Jan Steen, LudolfBakhuyzen, Hen. duik Goltzius, Jan Luiken, Cornelis Tboost, Jacob de Wit, Jan Punt, Justus en Jan van Huyzum, Cornelis de Grient nevens eene menigte anderen. 221 V. Was de geleerde Er as mus ook een Schilder? A. Ji, gelyk blykt uit één van hem nog overgebleeven fiuk, door zyn penceel gemaakt, toen hy zich ophieldt in het Klooster van Stem , waaronder Corneli.us Muzi.us dit tweeregelig Latynsch vaars gefehreeven heeft, met vermaan van het niet te veragten. Htec Desiderius, ne Jpernas, pinxit Erasmus, Olim in Steinceo quando latebat agro. 222 V. Waar gaan onze beste Sehilderyen meest heen ? T 3 A. Naar  2p4 TEKEN-ACADEMIE. HANDEL. A. Naar» Frankryk en Engeland om de hooge pryzen, die men 'er voor betaalt, doch welk verkoopen zeer verkeerd is. 223 V. Munten onze Vaderlanders alleen uit in het fcbüderen? A. Neen; maar foms, gelyk Adam zilo, door andere fchoone uitvindingen. 224 V. Moedigt men thans die fchoone konst nog aan? A. Ja; vooral te Amjlerdam door de Teken-Academie. 225 V. Bragt het Vaderland geen andere groote Mannen voort? A. Ja wel, waaronder behooren eenige voornaame R-eizigers, die vreemde Landen ontdekt hebben. 226 V. Waaruit heeft ons Land zyn voornaam beftaan? A. Uit den Koophandel, waartoe het wel gelegen is door de Zee en zo veele Rivieren. 227 V. Van waar en waarheen wordt devoornaamue handel gedreeven? A. Van vier voornaame Steden naar alle Gewesten der Waereld; doch welke handel nu zeer vervallen is. 228 V. Welke is de voornaamfte handeldryvende Maatfchappy ? A. De Oost-Indifclie Compagnie, opgerigt in den jaare 1602, hier beftierd door Bewindhebbers, en te Batavia door éénen Gouverneur en eenige Raaden, wel-  COMPACNIEN. VISSCHERYEN. ZEEHELDEN.S95 welke Maatfchappy haar weergaê in de Waereld niet gehad heeft, en ons eenen eigen handel door Speceryen en andere kostbaarheden bezorgt. 229 V. En op haar volgt ? A. De IVest-Indifch: Compagnie, mede door Bewindhebbers beftierd, die ons Suiker, Ryst, Koffy, Catoen en Cacao levert. 230 V. Helpen de Visfcheryen n'et tot den handel?' A. Zeer veel, vooral de Haring- en Walvischvangst, die veele Menfchen den kost geeven. 231 V. En de Fabrieken? A. Deeze helpen ook niet weinig, hoewel zy nu zeer vervallen zyn, veelal door eigen fchuld. 232 V. Wordt de Landbouw vergeeten? A. Neen; in geene der Provintien: want elk Gewest levert 't een of ander op. 233 V. Hoe is 's Lands Zeemagt ? A. Verbaazend was zy in de voorige Eeuw; nu veel geringer. 234 V, En wy hebben groote Zeehelden gehad» A. Zeer veelen in de voorige Eeuw, en nog, waaronder Mannen waren, van geene hooge geboorte, doch die niet minder uitblonken, gelyk Jan van Amstel, van afkomst een Boeren zoon, en anderen. 235 V. Wie hadden te vooren den hoogden naam? A. De beide Trompen en de Ruiter. T 4 236 V;  296 ZEE-SCHOOL KRYGSMAGT. 235 V. Wat heeft men gedaan, om altoos bekwaamc Zeelieden te hebben ? A. Daartoe is te Amjlerdam onlangs gefticht de Zsefckool door den Heer Golielmus Titsingh. 237 V. En hadden wy ook altyd eene groote Krygsmagt? A. Niet altyd even groot; doch onder dezelve dappere Soldaaten en uitmuntende Veldheeren, gelyk Maurits, Frederik Hendrik, WiLtsii de H en III, van DER DoES, RlPPERDA, Ti ll v, Fat.el, Ou werker k, Ginkel en anderen. 238 V. Hoe werden 's Lands kosten voldaan? A. Elke Provintie brengt zyn deel daartoe op; doch Holland het meefte uit veele belaste dingen. 239 V, Wat moet men uit dat alles befluiten? A. Dat wy onze opkomst en behoud alleen te danken hebben aan Gods beftier. ZES-  ZESENDERTIGSTE ZAMENSPRAAK, OVER DE KERKELYKE HISTORIE VAN ONS VADERLAND. 1 V. Welken Godsdienst beleeden de oude Inwooners van ons Vaderland? A. Den Heidenfchen; maar een gedeelte van hetzelve fchynt, in de IV Eeuw, of een weinig vroeger, met het Evangelie beftraald te zyn geweest. Wy weeten weinig van die oude tyden; alleen, dat te Utrecht in den jaare 638, eene Christen Kapel was gefticht. 2 V. Latere tyden leeren ons zekerlyk meer? A. Zy leeren ons, dat Bisfcliop wilfrid, in den jaare 674 uit Engeland gekomen, de eerfte Evangelieprediker was onder de Friezen; en dat willebrord daarna volgde, die veele Kerken ftichtte; ook dat bonifacius, een Schotfche Monnik, den laatfton, #in den jaare 717, geholpen hebbe in het T S pre-  398 CODSDIENST. prediken en het verdelgen der hier gevonden Afgodstempelen. 3 V. En wat hy niet kon uitvoeren in de bekee. ring van Menfchen ? A. Zulks voerde Keizer Karel de Groote uit met hét zwaard, laatende, in de jaaren 789 en 794, de Heidenfche Tempelen, en Altaaren ter neêr wer. pen, Schooien oprigten, en de kinderen leeren zingen op de Roomfche wyze, in 't Latyn. 4 V. Welke kennis ontvingen dan de oude Landbewooners ? A. Geen kennis van 't Evangelie, maar van ydele Plegtigheden, in plaats van het Heidendom. 5 V. Waarin beltondt dan de Godsdienst? A. Daarin, dat men den Drieëenigen God kon noemen, Heiligen eeren, bet Vagevuur vreezen, voor de dooden bidden, en de kragt der bezweeringen gelooven. 6 V. Er was egter yver voor 't Evangelie? A. Verftandiger yver toonde de Utrechtfche Bisfchop Frederik dan de 'Kruisvaarders, dieeid, Spelen en nuttigheden der Rederykeren te wee; en; maar hunne Gedichtftukken kunnen niet haaien >y de hedendaagfchen; doch de eerften, die nu V 3 heel  310 WEETENSC HAPPEN. heel vervallen zyn, hebben tot alles goeds den grond gelegd. 68 V. Wat verdient eene byzondere kennis? A. Oude en jlaatere beroemde Boekdrukkeryen, de Graveer-en Schilderkonst, nevens de voornaamfte Bibliotheeken. ZE-    ZEVENENDERTIGSTE ZAMENSPRAAK- over AMERICA. 1 V. Welke Gefchiedenis moeten wy, voor 't laatst, nog ovenveegen? A. Die van America, of der Nieuwe Waereld, ook wel IVest-Indiëngeheten; doch die men, naar den ontdekker Columbus, Columba moest genoemd hebben. 2 V. Is dat Waerelddeel gelykvormig aan de anderen? A. Neen; God fchynt daar alles op eene grootfcher wyze geformeerd te hebben, ten minflen de Bergen, de Rivieren, de Meiren, de Luchtftreek , de Ysvelden, en andere dingen. 3 V. En ook de Menfchen...? A. Neen: want die men daar , ten tyde der ontdekking, aantrof, waren zwakker vart lichaam en geest, dan alle andere Waereldbewooners. 4 V. Hoe is dat Waerelddeel bevolkt geworden ? A. Uit veele gisfingen fchynt deeze de zekente te weezen, naamelyk, dat de eerfte Bewooners , die denkelyk Tartaaren waren, uit het Noord-Oosten van Asia, daarin gekomen zyn. V 4 5 V.  31* NIEUWE LANDEN OMTDEKT. 5 V. Maar hoe heeft men dat Waerelddeel ontdekt? A. De ontdekking kon niet vroeg gefchieden: want in de tyden der Grieken en 'Remeinen was de kennis der Zeevaart zeer gering; maar zy begon , nevens den [handel op te komen, toen dé Italiaan- j fche Steden, na den inval der Barbaarfche Volken, zich herftelden, en de Indifche waren, die eerst op Conftantinopole gingen, over Alexandrie tot dezelven gebragt werden. 6 V. Wat volgde daarop? A, Deeze handel en het fhoog opgeeven der Kruisvaarderen omtrent vreemde Landen, wekten den lust van veelen ia Europa, om ontdekkingen te gaan doen. 7 V. Niet ter Zee...? A. Wel ter Zee, om dat het Compas, zegt men | in den jaare 1302, door Fiavio gioia, Burger van Amalfi, uitgevonden werdt, hoewel men het volle gebruik daarvan niet aanltonds leerde kennen. 8. V. Maar toen men agter dat geheim kwam...? A. Toen durfde men zich volkomen in Zee waa- J gen , en, op die wyze, ontdekten de Spanjaards de Canarifche Eilanden; daarna vonden de Portugeezen Madera? 9 V. En laater... ? A. Laater ontdekte men de Kaap Verdifche en de Az°rifche Eilanden, en eindelyk geraakten de Portugeezen tot de Kaap de geede Hoop. 10 V. En wat bcfloot de Koning van Portugal I daaruit? A. hy  AMERICA ONTDEKT. 3ï3 A. Hy meende, volgens die laatfte ontdekking, dat men, uit Europa langs Africa, in Indie zou kunnen komen. 11 V. En niemant ondernam dat? A. Christophorus Columbus, een Genuees, zeer kundig in de Zeevaart, wilde dat onderneemen; maar de Koning van Portugal wees hem dwaaslyk van de hand, en het kostte de andere daarop veel moeite, eer die van Spanje naar deszelfs plan luisterde, en hem drie kleine Schepen gaf, om Indie te gaan ontdekken. 12 V. En toen men die voor hem had uitgerust? A. Toen zeilde deeze ftoute Zeeman in het jaar 1492, uit de haven van Palos, en vondt, na eene gelukkige vaart, America, belandende aan het Americaanfche Eiland Guanahani. 13 V. En hy ging daar aan Land ? A Ja, met zyne Spaanfche Zeelieden, die de Eilanders met verwondering aanzagen, doch van hun met nog meer verbaasdheid befchouwd werden, als kinders der Zon, van boven nedergedaald, om de Aarde een bezoek te geeven. 14 V. En hy nam dat Land in bezit? A. Zekerlyk voor zynen Koning, wien by, na 't uitftaan van een zwaaren ftorm op de terug reize, zelf de tyding bragt van het ontdekt America, welk nieuws geheel Europa verbaasde. 15 V. Maakte de Spaanfche Koning die ontdekking zich niet ten nutte? V 5 A. Za-  314. AMERICA ONTDEKT. A. Zekerlyk, hy zondt Columbus nog tweemaal heenen, liet 'er eene Volkplanting aanleggen, en meer ontdekkingen doen; doch Americus Vesputius, die daarna ook derwaards ging, gaf de eerfte befchtyving van dat Waerelddeel in het licht. 16 V. En het gevolg was? A. Dit hy daarom voorkwam den waren ontdek, ker van Am erica 's vaste Land te weezen, waaruit gevolgd is, Üat men federt dat Waerelddeel, zeer ten onregte, naar hem America genoemd heeft. 17 V. Bleef het hy die togten? A. Neen, de Portugeezen, daardoor gaande gemaakt, ondernamen ook nieuwe Zeetogten te doen, en vonden dus Brafil, het geen zy in bezit namen. 18 V. Gaf America aanftonds de fchatten, die men daaruit dagt te haaien? A. Neen, en dat was de reden, dat Columbus befcbuldied werdr, over een kwaad beftier, die op zyne goede verdeediging wel vrygefprooken werdt, maar de gunst van het ondankbaare Spaanfche Hof verloor, en in den jaare 1506 ftierf. 19 V. Maar in welken ftaat hadt hy Amesica gevonden? a ln  STAAT VAN AMERICA. 315 A. In America waren alleen twee Ryken, die van Mexico en Peru; doch, voor 't overige, kleine onafhanglyke Staaten. 20 V. Hoe was het Land zelf? A. In 't Zuiden hadt dit Waerelddeel eenen goeden grond, maar die was met onmeetlyke Bosfchen beflaagen: in het Noorden was dezelve ongehavend; doch vrugtbaar. 21 V. En hoedanig waren de inwooners? A. Allen, bebalven die van Mexico en Peru, verdienden te regt den Vollen naam van Wilden, leevende van de Jagt en Visfchery, zonder konsten, arbeid of naarftigheid, terwyl de ongelukkige Vrouwen , als Slaavinnén behandeld, moesten werken. 22 V. Hoe waren de Zielsvermogens der Amen. caanen? A. Zo gering, dat veelen niet hooger dan drie konden uilen, waarom de Spanjaards geloofden, dat zy niet behoorden tot het Menschlyk Geilagt. 23 V. En hoe was 't beftier? A. Daar 't Land verdeeld was in veele kleine onafhangiyke Staaten, kende men noch Overheden, noch Onderdaanen, behalven op de Eilanden. 24 V. Hadden zy, in 't geheel, geene konften? A. Geenen, die deezen naam verdienden. 25 V. Welke Godsdienst hadt 'er plaats ? A. Dit was verfchillend: fommigen fcheenen geen denk-  316 AART DER AMERICAANEN. denkbeeld van een Orperweezen te hebben: anderen eerden Zon en Maan. 26 V. En hoe waren hunne Zeden? A. Dansfen was een. groot vermaak: de Muziek niet geheel onbekend, maar (legt: onmaatïg was men op Feesten; en de ouden hielp men van kant. fe- 27 V. En welke waren hunne Deugden ? A. Zy toonden de onafhanglykheid en dapperheid te beminnen: ook waren zy verkleefd aan hunne Stammen, en vergenoegd met hun lot. 28 V. Hoe werden de Americaanen van de Spanjaards na de ontdekking, behandeld? A. De laatften namen niet alleen derzelver Land in; maar, lieten de zwakke Indiaanen ook zozwaar werken in de gevonden Goudmynen, dat de meesten bezweeken. 29 V. Bezweeken? A. Ja, bezweeken! want op het Eiland Hispaniola fmolt het getal van. één millioen Indiaanen tot zes. tig duizend, in den tyd van vyftien jaaren. 30 V. Deeden de Spanjaards niets dan de ongelukkige Indiaanen verdrukken? A. Sommigen hielden zich meer bezig met het doen van ontdekkingen, gelyk Balbao, die de proote ftille Zuidzee vondt; maar anderen, als Las Casas, verzettede zich fterk tegen het mishandelen der Indiaanen, waarom men federt verzon Negers  CORTES IN MEXICO. JI? gers uit A f r i c a te haaien , om in de Goudmynen te laaten arbeiden, het geen 't zelfde onregt is. 31 V. Wie kreeg in dien tyd eenen zeer grooten naam ? A. Ferdinando Cortes, die met een handvol Volks het magtig Ryk van Mexico veroverde. 32 V. Hoe wist men daarvan? A. By het vinden van Cuba was Mexico ontdekt; maar men wist niet, dat het een befchaafd Ryk was, aan eenen Mcnarch onderworpen, wiens gezag en inkomften verbaazend groot waren, onder wien het Volk, geregeld beftierd, in Steden woonde. 33 V. Hoe ondernam Cortes dat gewigtig ftuk? A. Hy trok op, en Landde ter plaatze, die men federt Vera Cruz noemde; maakte daar eene vastigheid; toog toen voort; (loot een verbond met de nabyliggende Indiaanfche Volken; naderde naar Mexico; en liet zich door deszelfs Keizer Monte z u. ma, die hem gefchenken zondt, om hem te doen vertrekken, niet afzetten. 34 V. Hy kwam dan in de Stad Mexico ? A. Ja, als Vriend; maar daarin zynde, nam hy, onder een voorwendfel, den Keizer gevangen, en dwong hem tot onderwerping. 35 Vj  3^8 MEXICO VEROVERD. 3J V. Bragt hy het zo verre? A. Nog verder: want toen deeze Vorst, laag behandeld, van hartzeer ftierf, kwam het Volk tot eenen opftand, 't geen Cortes drong de Stad te verlaaten, 't welk veelen der zynen 't leeven kostte. 36 V. En toen liet Cortes zyn voorneemen vaaren ? A. Wie dat denkt kent Co kt es nier. Terug geweeken zynde; ontboodt hy onderftand van Jamaica, herftelde zich, trok terug, belegerde Mexico te water en te lande, en veroverde de Stad, toen honderd en tagtigduizend Mcxicaanen gefneuveld waren, waarop hy de Lands-regeering aanvaardde. 37 V. Deeden anderen intusfchen niets? A. Ferdinand Magellan cntdekte, na het door Zeilen eener Straat, naar hem daarna genoemd, dat men, om den Zuidelyken uithoek van America, in de groote ftille Zuidzee kon komen, en dus de Waereld omzeilen. 38 V. Maar werdt Cortes niet treflyk beloond voor zulke uitmuntende daaden ten beste van Spanje? A. Hy vondt nydige menfchen, en het ging hem, gelyk Columbus: want hy werdt ook federt met veragting door het Spaanfche Hof behandeld, hoe. Wel hy daarna Califomia ontdekte, en ftierf dus , flegt beloond , in het jaar 1558. 39 V. Wat volgde op de verovering van Mexico? A. Die  Saba, St. X a Mar-  324 ZUID-AMERICA. Martin en Kurasfau, van waar wy veele voortbrengfels krygen. 64 V, En de Portugeezen? A. Deeze hebben daar in eigendom ket ryke Bra-filien, dat wy voorheen gehad, doch verwaarloosd hebben. 65 V. En de Spaanfchen? A. Tucuman, Rio de li Phta en Paraguay, waar de Jefuiten een magtig Ryk gedicht hebben; doch dat vervallen is door hen aldaar te doen vatten, en naar Italië te voeren , in den jaare 1767. 66 V. En in Peru is beroemd? A. In het nog niet wel bekende Peru is de fchoone Hoofditad Lima, die door eene Aardbeeving zo veel leedt, en Callao door de Zeegolven in den jaare 1747, zeer aanzienlyk. 67 V. En dan volgt? A. Chili, een aangenaam en ryk Land, waarop volgt de Zuidhoek van america, by welke de Straaten van magsllah en le maire, om in de groote ftille Zuidzee te komen, bekend zyn. <58 V.'En in deeze Zee liggen...? A. Eenige Eilanden, door de onzen in de voorige Eeuw ontdekt, en in deeze nader onderzogt door de Engeljchen, onder anderen door den beroemden coo k. 69 Welken zy meest bekend geworden? A. Het fraaie Eiland Otahitee, en Juan Fernan- dez~  KARAKTER DER INDIAANEN 3125 dtz door 't langduurig verbJyf van alexihdek s e l k 1 r k in eenzaamheid. 70 V. Welke is de Godsdienst van america? A. De Heidenfche onder de Indiaanen; de Room. fche onder de Spanjaards en Portugeezen, en de Hervormde onder de Hollanders en Engelfchen. 71 V. Hebbe de Spanjaards het Evangelie verre uitgebreid onder de Indiaanen ? A. Hoewel 'er veele Geestelyken van die Natie zyn, is egter de vrugt der Evangelie - prediking aldaar zeer gering, wegens de onvatbaarheid der Indiaanen, en 't liegt ondervvys, dat hun gegec ven wordt. 72 V. Hoedanig is derzelver Karakter? A. Vrouwen en Kinders te mishandelen, zich dronken te drinken, tabak te rooken, in luiheid neer to liggen, en niet se zorgen, is het bedryf der kleinmoedige , listige en wreede mannen. 73 V. En dat der Vrouwen ? A. Een bekrompen verltand te hebben, geene verheven Ziel, en tot werkeloosheid over te hellen, is de aart der Vrouwen. 74. V. En dus...? A. En dus is, met één woord, het Menscbdom aldaar zeer verlaagd, te meer, dewyl men 'er ook X 3 • Men  326 VOORTBRENGSELS VAN AMERICA. Menfcheneeters gevonden heeft, en dat de Ouden van jaaren zich koelhartig door hunne kinders laaten ombrengen. 75 V. 'Er is dan weinig kennis onder de Indiaanen? A. By de verovering van dat groot Waerelddeel vondt men 'er niet éénen, die leezen of fehryven kon. 76 V. En andere Natiën mogten daar, ter befchaavinge des Volks of om handel te dry ven, niet komen? A. Het jaloerfche Spaanfche Hof fneedt, al vroeg, alle gemeenfehap met alle Natiën van europa af. 77 V. Woonen daar veele Spanjaards? A. In het begin vloogen 'er duizend Spanjaards heenen, om ryk te worden; maar de ongezonde luGhtftreek en de zwaare arbeid van ruwe Landen te ontginnen, hebben in veelen de drift van derwaards te gaan zeer bekoeld. 78 V. En die 'er zyn...? A. Die 'er zyn verdeelt men in Chapetones, Creoles, Mulattoes en Mestizos, welke gefprooten zyn uit de Huvvelyken van' Spanjaarden en Indiaanen, welke laatften veel moeten opbrengen, en zwaar arbeiden. V. Welke voortbrengfels leveren de Gronden van america? A. Zeer veelen , waaronder de Mais, de Balfem van Peru, de'Kina, de Waschbooro, de Gom Elas-  VOORTBRENGSELS VAN AMERICA. 3a? tique, de Cochenille, nevens Koffy, Suiker, Katoen, Indigo, Oranje- en Granaatappelen, Citroenen , Tabak en de Peiteryen van het Noorden zeer bekend zyn. 80 V. En verder? A. Veel Huiden van Hoornvee, allerleie Boomen, Edele Gefteenten, en vooral Goud en Zilver in menigte, waarvan Spanje wein'g genot heeft, om dat het meeste in de handen van anderen valt, die goederen voor america maaken. 81 V. Hoe loopt de Handel op dat Waerelddeel? A. De tegenwoordige manier verfchilt van de voorige. 82 V. Hee ftaat het met de Bevolking? A. Men rekent, dat daar vyftig millioenen Menfchen door de Spaanfche geweldenaaryen omgebragt, en tien Koningryken, elk grooter en volkryker dan Span]e, verwoest zyn. 8J V. Vindt men 'er veele Dieren? A. Dieren en Vogelen van allerlei foort, 84 V. Is de ontdekking van amerjca nuttig of nadeelig geweest voor het Menschdom ? A, Voor en tegen kan veel aangevoerd worden. X 4 2S V.  328 HET VERHANDELDE. ' j ' 85 V. Is dat nu alles ? A. Wat zou 'er overfchieten? Wy hebben bezien de Historie der eerlle en tweede Waereld; die der Israeliten, Babyloniers, Asfyriers, Pluniciers, Perfen, als mede van eenige andere kleine Volken. 86 V. En daarna? A. De Gefchiedenis der Egyptenaaren, Karihageren, Grieker en Romeinen, vervolgens die der Jooden. 87 V. En verder? A. Een vervolg der Romeinfche, zo onder de Heidenfche als Christen Keizers, nevens de Gebeurtenisfen van het Griekfee Keizerryk, waarby gevoegd is die der Lombarden. SS. V. En naderhand? A. De Lotgevallen der Christenen van de I tot de XIX Eeuw. 89 V. En toen keerden wy terug ? A. Wy keerden terug tot de Historie der Ambiëren, Turken, Perfiaanen, Mo^ollen, Indiaaueii, Chifieezen en Japanntezen. 90 V. En die verlaaten hebbende? A. Toen wendden wy ons tot de Historie van AFR1CA en Spanje, van Portugal en Italië; voorts tot die der Pausfen, als mede van Genua, Venetië cn Erankryb 91 V.  HET VERHANDELDE. 329 51 V. En daarop volgde ? A. De Historie van Groot- Brittamie, Deeneraarken, Zweeden, Rusland, Polen, Pruisfen, Duitschland en Zwitferland. 92 V. En op deezen...? A. Daarop bezagen wy de Waereldlyke en Kerkelyke Historie van ons Vaderland, en beflooten alles met die van america. 93 V. En dat alles kan nu dienen ? A. Dat alles kan dienen tot vermeerdering van myne kennis , tot verbetering van myn hart, en rot aanbidding van den Heer der Waereld. 94 V. Aan wien toekomt....? A. Aan wien alle roem toekomt tot in Eeuwigheid , waarin de Gefchiedenis niet befchreeven, maar bezongen ."zal worden duor volmaakte Sehepfelen. 95 V. En dan? A. Dan zullen alle de nog duistere Gebeurtenisfen verklaard en aangeweezen worden , en in welk verband zy met eikanderen ftonden. 96 V. En eindelyk... ? A. Zalig hy, die de hoogfte Wysheid van God in het bellier der Waereld zal zien , en deszelfs Goedheid eeuwig roemen.' EI N D E.  DRUKFEILEN. foladz. 6. req. 15. van boven flaat dezelve lees dezelfde ■ 30. — 12. , •——^door den —— v:n den < 47. —-j. . — ARTJiASAS- arthasas- thar 'rlIA 51. — 14. ■ ■ Miditmietcn—*- Midianitcn —— 58. — 16. '• —— verzamelde — verzamelde , en na hem euèrgetf-Si "r< 65. — 19- . Kathageren — Kartkageren • 89. —I 6. van onder gestus — cf.stius — uo. — 6. vanboven ?ie!i niet zich zeer laoog hoog — 119. — 3. , Londehhet Londen , ne» Huis venshetHuis —— 120. '— 8. • —— veele Ge- —- veele geleerden leerde ■ 121. — 2. . Langedoc —— Langilidoc —— 122. — 11. . Sapannezen Japannezcn — 128. — 3. . ——beklom.OR-——beklom ;Or- chan ciian •—— 128. — 10. . —— deeeiftendie«— de eerfte, die ■ 149. — 2. . Maadro Mauro. • 168. — 14. . Innocen- Innocentius tius de VIII de III 170. — 1. vanonder zijn.eonkun zijne ontijdige de ■ 171. — 12. vanboven —— in deeze — in deeze XIX Eenw XVIII Beurt —— 171. — 15. . Inmocen- —— Innocentius dè XII wosde-ilH. » 176. — 6. . ftrooi fh-oo • 179- — 2- • cn menigte en de menigte ~— 196. — 1. de lust —den lust »— 226. — 10. van onder —— Si erie, be Stierle , beroemd, be- roemd door kend door •—— 237. — 6. van boven — Saaden — Oiiaden'~—235». — 5. . niet in getal tien in getal — 244> — 6. . — ThebariUn Thaieritcii • 264. — 7' ' den II de II 5» «67. *- 7. . m> hebbend d..— hebbende Blplt,  BMz. 269. reg. 1 r. van boven flaat 57 3 lees 1573 • r — — 6". van onder van hem aan het volk 272.— 1. . de . mo'.st 273. — 1. vanboven moest wagen moest vraa- . / / gen ■ — — 12. vanonder——Feuntes Fuentes 292. — 12. vaneoven n ons- in ons ■ 299. 1— 8. van onder 1-140 1430 300.— 15. van boven d^s Land des Land» ' 304. —16. . J'umibu Jurieu 313- — 8- • l'e andere den aaderen 31Ï. — ij. . doorpeilen doorzeilen 319- 3> • ■—— BlEGO Dl r —— DlEGO D£ 320. — 5. vanonder-—bezit gehad — in bezit gein had^