NATUURLYKE . HISTORIE VOOR KINDEREN» EERSTE DEEL.    6 ? DE TEGENOVERSTAANDE TYTELPLAAT VAN HET EERSTE DEEL. * , Zoete Jeugd, zie in dit Printje , Een poez,elblank bevallig Kindje Met Visjes en met hengelroe, Zyn lieve Zusje lacht hem toe, En toont hem 't fchoone van de dieren Die weemlend in de Itroomen tieren, Terwyl aan eenen frisfchen ftroom, De Reiger nesteld in den boom. Wyl 't Gansje met het kwaekrend Eendje En dc Ojevaar, dat magerbeentje, Aan d'oever dartelt in het riet, By 't nestje van de Karrakiet: Twee lieve wigtjes, zonder kommer, Gintsch vricndlyk fpelend in het lommer a By *c wouJgezang en 't Haangekraai Vast dartlen met hun Papegaai. Dus toonen deeze woudgefpeelen, U 't fchoone dat me u mee wou deelenj Zy fpooren u, ö Kindren ! aan Om 't geen gy leest in deeze blaana Opmerkzaam tot uw nut te leeren Voor 't Vaderland 3 tot lof des Heeren,    NATUURLYKE HISTORIE voor KINDEREN» gedeeltelyk ingericht naar de hoogduitsche uitgaave van den HOOGGELEERDEN HEERE M. GEORG CHRISTIAN RAFF, HOOGLEERAAR IN DE HISTORIE EN GEOGRAPHIEy TE GÖTTINGEN. Aanmerklyk verbeterd, vermeerderd en genoegfaam geheel veranderd en overgebragt tot eene vatbaare rangfehikking, voorgefteld in Kindervervrolykende Samenfpraaken, doorvlochten met tocpasfelyke Zede - en andere Gedichtjes , en eindelyk voor de Nederlandiche Kinderen overgebragt, tot de voornaamfte onderwerpen der Natuurlyke Hiftorie van Holland. door j. le FRANCQ van BERKHEY, m. d. IIIST. NAT. LECTOR OP 's LANDS UNIVERSITEIT TE LETDEN, LID FAN DE KEIi ZERLTKE NATUUR-, EN VERSCHEIDEN VADERLAND SCHE NATUUR-, EN DICHTLIEVENDE GENOOTSCHAPPEN. EERSTE DEEL. TE L E T D E N, by FRANS de DOES, P. Z. mdcclxxxi.   VOORBERICHT aan m y n e LEEZEREN, EN VOORNAAMLYK AAN DE HEEREN RECENSORES DER THANS UITKOMENDE WERKEN. a dat federt eenigen tyd, de fmaak om uitheemfche Schriften te vertaaien, zo verre doorgedrongen was, dat men ah uitgeput fcheen, om in het Engelsch of in het Fr arisch zo veel voorraad te vinden, als den uitgeflrekten Koophandel der hedendaagfche Boekverkoopers konde voeden; zo is men eindelyk ook tot het algemeen vertaaien van allerleie Hoogduitfche Schriften overgegaan; en wel met zulk een drift, dat de Boekvèrkoopers nauwlyks een pahet hoogduitfche hoeken, of derzelver naamlyst uit de Leipfiger en andere misfen hekomen, of daadelyk ziet men de lysten daarvan in de couranten geadverteerd, in zo verre, dat elk uit nfance van zeker Boekvèrkoopers, doch hedendaags vry gecorrumpeerd, recht, door zulke aa\vertentien den loef van zynen Medeboekverkooper I. deel. * tracht  tl VOORBERICHT. fracht aft ew innen; fchoon ze dikwyls het werk nooit gezien hebben, en niet weeten of het geadverteerde werk goed qf kwaad is, en al of niet gedrukt zal kunnen worden; terwyl andere bezaadigder Boekhandelaars, dergelyke werken eerst onder de oogen van kundige mannen brengende, eer zy voorbaarig den vaderlanderen iets aanbieden, daar door dikwylsgeturbecrd worden, om een lofwaardig, nut* tig, hoogduit sch of ander werk, behoorlykin het licht te brengen. Dus is het grootelyks ook met dit werk van den Heer Profesfor raff gegaan, welk werkje reeds op die wyze geadverteerd was, eer het iemand kende, en achter de bank bleef liggen, op zeker foort van algemeen advertisfement, tot dat het naderhand, na behoorlyke briefwisfeling andermaal geadverteerd werd, dat de Boekverkooper F. de Does, P. Z. dit onder myn opzicht, en dat van dm zeer geleerden Heere Doctor p. va n schelle, zoude uitgeeven. Waarna het eindelyk ten derdenmaale, ook door zeker Boekverkooper zo het ons voorkomt, niet zeer hetischlyk geadverteerd uerd, om uit te geeven, — niettegenflaande men wel wist dat de Boekverkoper de Does voortging te drukken.  VOORBERICHT. tri ken. Intusfchen was ik in vast vertrouwen» jar genoegfaam zeker, dat men de -waardy van des Heeren raff's werk, in 'i geheel niet kundig genoeg overwoogen of getoetst had; de reden hier van fcheenen my duidelyk. — Het groot debiet en ie eclatante roem, dien de Catechismus dér Natuur e, van denweleerwaardigen en zeer geleerden Heere martineT met recht verworven had, maakte de nayver en winzucht genoeg/aam aller Boekvèrkoopers gaande, om al wat maar naar dergelyken aart zweemde , te drukken ; voeg hier by den heerfchenden fmaak om kindervaersjes en rymtjes, mede veelal in navolging der Duit* fchers, in het licht te brengen; doch van weU ker veelen wy, helaas! zeer wel weeten, dat de meeflen uitgeevers, by mangel van kunde in die taaie, en gebrek aan eigen befpiegeling, dezelve door zeker zeer kundig Duitfcher, thans in Amfterdam doceerende-, doch onkundig in onze taaie, voetfloots hebben doen vertolken, en die modelletjes, zo ze waren met gebreken en al gevolgd hebben. — Dit zelve lot fond ons, onvoorzichtig voortgaande, ook t,e beurt te vallen, met het werk van den Heer ra ff; omdat, fchoon ik, voor zo veel ik voor * a mjn  &v VOORBERICHT. myn gebruik het hoogduitsch noodig hebbe, die taaie verfla en begryp, maar voor zo verre het op een juist vertaaien, en zuiver overbrengen aankwam, hier my onkundig achtte, en hier by gevoegd myne natuuriyke afkeer, voor het jlaafsch en lafhartig vertaaien, van ryp en groen, was ik war sch van zulk een juk. Dan dewyl ik ondanks myne geneigtheid evenwel tot iets dergelyks ben overgegaan , ben ik verpligt, dat ik in dit voorbericht rede van myne handelwyze geeve. *Dus trof ik'het geval, dat ik in den boekwinkel van deDoes, den drukker dezes, kwam, nauwlyks was V gewoone woord, is 'er wat nieuws ? 'er uit: of de Heer de Does reikte my het werkje des Heer en raff's over, met deze woorden: zie hier een werkje van de mode, als UEd. lust en tydhacl om 'er het oog over te houden , zou ik het gaarne drukken. — Waar op direkt antwoordde, dat ik abfoluut my nooit met vertaaiingen ophield, en voor liet overige, het te volhandig had om 'er iels aan te doen, en daarmede was dit afgedaan, doch ik bezag de plaatjes uit het werk, waar over ik myne verwondering betoonde , hoe dezelve tot onderwys van een kind  VOORBERICHT. v kind konden dienen, daar ik oprechtelyk betuigde, voor my zeiven niets te kunnen onderscheiden , wat 'er op verbeeld werd. — Staande dit difcours, trad de Heer van schelle binnen, en met zyn Ed. en de Does in gefprek raakende, over deze plaatjes en het werk, kon insgclyks aan het fcherpziend oog van dezen Heer, de uitvoering der plaat en niet veel goeds belooven, het had evenwel den tytel van Natuurlyke Hiftorie voor Kinderen, en na 't begrip van de Does, was ik de man die 't wel nazien zoude metopzicht tot de zaaken, en de geleerde van schelle, met opzicht tot eene zyn Ed. byzonder eigen juistheid , en naauwkeurigheid in de taaie. Dus hield de drukker aan , dat hy 't voor zyn rekening zoude doen vertaaien , als wy hem jlechts die gunst wilden hewyzen. De Heer van schelle was niet ongeneegen,, en ik ook niet, om den gemelden Boekverkooper eenigen dienst te doen, vooral wylhet dan Jlechts, zo wy meenden, op nazien aan zou komen ; des, om kort 4e gaan, wy beloofden de Does op die conditie, naamlyk het nazien van zaaken en vertaaling te adfifleerm, zonder eenig de minfle be* 3 ding,  vi VOORBERICHT. ding, als 't geene zyne edelmoedigheid tot erkentnis zoude fchenken; in eenig fraai werk of iets dergelyks, 't welk ik hier om redenen my bekend, uitdruklyk melde, om te toornen dat noch ik, noch de Heer van schelle hier het minfle oogmerk van hebzucht in hadden; de Boekverkooper wiens doel billyk op voordeel gegrond was, niet aarzelende, flelde daadelyk een advertentie in de courant, met onzen naam en zyh oogmerk, en dus waren wy 'er aan vast. De Heer van schelleformeerde daadelyk een w eiber eneerd bericht van intekening; het ging goed, het beloofde veel, en wy verheugden ons> met erkentenis in het crediet, dat de Heer en Intekenaar en in onze uitvoering zo gunflig geliefden te feilen, en waar voor wy hen by dezen openlyk dankzeggen ; ik van myn kant bezorgde intusfchen fraaie tekeningen uit myne verzameling, nam 'er eenige der allerbesten uit den Heer RAv?by, en langde wyders voorwerpen naar 't leeven; Doch ik oordeelde raadzaamst, om liever defiguuren enkel en kennelyk te verbeelden in vakjes, dan zo veel op een plaatje in eengekrieivehl, zo dat niemant iets onderkennen konde. De zeer ervaar en kunflenaar muis, was de bras-  VOORBERICHT. vu braave meefter die met den 'Drukker overeen kwam, om dezelve zo keurig als het doenlyk * was ie gr• aveeren, en inderdaad het een en ander, benevens de toegang tot het overheerlyk kabinet, van wylen den kunst - en natuurminnenden Heere Mr. a- geverts, Burgemeefter der Jlad Rotterdam enz. enz. wiens edelmoedige en vaderlandfche denkbeelden by ons altyd in waarde zullen blyven; verzorgde dat de correctie der naar r leven gedaane tekeningen volmaakter werden, en waarvan ' wy met reden getuigen, dat ze voor ons zeer voldoende zyn, en ook geenzins twyfelen, of zy zullen algemeen voldoen. Dus fond het met het werk, de vertaaling liep op het eind, en de plaat en waren af. — Maar ook nu kwam naar 't hïlandsch fpreekwoord, het hinkende paard achter aan. — De vertaaling was geen hoUandsch, maar juist hoogduitsch, dat is met termen en zinduiding wel neder duit sch, doch de trant der kunstwoorden, m de volging plat en verbasterd, fchoon de zaaken, naar myn inzien, vry wel gevolgd waren: ik voor my was des niet verwonderd, omdat ik zeer wel by ondervinding wist, dat de natuurkundige fpreekwyzen » * 4 zelfs  vin VOORBERICHT. zelfs by de dmtfchers in hunne moederfpraake, zo wel als by onze vertaalers gerabraakt worden, ja in onze eigen Spraakkunstwoorden noeüykzyn,endie dus altydonvermydeljk den last, ja de dwaaling der vertaaiingen onderworpen zyn, ja nog eens, die de onmogelyk. heid om in kunstzaaken en natuurkundige termen gelyk te zyn , met het geene het oorfpronklyk zegt, juiste vertaalingen fchier ondoenlyk maaken, waar van ik ten bewyze hier in 't voorby gaan allegeere, de za keurige en waarlyk interesfante werken der vernuftige franfchen 'fur les arts & metiers deze werken zyn met alle juistheid van de franfche taaie , met juiste afteekeningen en benaamingen der handwerk - kunstwoorden befchreeven , en uit derzelver vertaalingen , zoude men een onwaardeerbaar nut voor onze Landzaaten kunnen trekken, maar wie is 'er; die dezelve kunst - en gebruiknaamen in onze taaie zal, of kan overbrengen, zonder vooraf eens als ambachtsgast in Parys en in Hol land gewerkt te hebben? Deze zwaarigheid den kundigflen vert aaleren bekend zynde, valt het met moeielyk onze meenig te doen vatten. Bet werk van ra ff was dan vertaald* en  VOORBERICHT. ix tn het werd den Heere van schelle ter hand gefield, het was net, maar zeer compres en klein gefchreeven , en wel met vry wat gebrek van behoorlyke zinfcheiding, intusfchen kreeg het de Heer van schelle zo volhandig, dat zyn Ed. 'er weinig aan deed of volflrekt doen konde, waar by kwam de kiesheid van dien Heer , om alles accuraat te willen volgen, dit veroorzaakte nog meer achteruitgang; kort om , het ongeduld van den Boekverkooper de Does , en ook dat der Fleeren Intekenaaren, gevoegd by de te ducht ene importante fchaade , indien het zo lang vertoefde, noodzaakte hem tot een ontwerp, om het op nieuw te laaten vertaaien door eenen anderen, en kreeg het dus op heusch verzoek van den Heer van schelle, die 'er van af zag, te rug. — Nu kwam het dan in handen van een taalkundigen om over te fchryven en te verbeteren » of in duidelyker fchrift en taaie te brengen, wyl men toch de zaaken maatig wel vertaald vond. — Men begon ook te drukken, doch hier al weer was het maar zo wat Jleepeude. Eindlyk, dé Does geheel verlegen, verzogt my allerernjligst om hem zo veel ik konde te ■ * . * 5 ad-  s VOORBERICHT. adftfeeren, ik had inderdaad aandoening over het geval, de kosten der plaaten en het papier, fchaadelyk te laaten, viel hard voor den man; ik befloot 'er toe, doch toen ondervond ik 't geen ik reeds gezegd hebbe, hoe onvoorzichtig men doet om de hand te willen henen, om een jverk natezien dat men niet kende, en honderdmaaien zeide ik: dit werk van r a f f is tot myn ftraf. Ik billykte alzins de doorzicht van den Heer vansc helle, om naamlyk voor-* af alles wel te vergelyken en tyd te neemen, of 'er af te zien;, doch ons beider fout lag daar in, dat wy bevoorens dien tyd niet genomen hadden, doch aan den anderen kant, fond de Does tusfchen het aambeeld en den hamer zyner Medeboekverkoopers, die den mede druk adverteerden, en dus was tyd verhoren, kost verhoren, en voorwaar hier in lagen de zwaarigheden van 't werk; ik las en herlas dan hetzelve, ik vergeleek het met het hoogduit sch, en vooral met de Natuurlyke Hiftorie, en ik betuig voor de vuist :- de Heer raff fieeme 't my al of niet kwaalyk , dat ik, om naar myne gewoonte rond te gaan, in hst geheele werk niets vond, dat voor onze vader landfche kinderen van z o veel belang was, ah  VOORBERICHT. ar. als men 'er by vooroor deeling in Jlelde; ja, ik durf vrymoedig kundige en ervaaren duitfche Natuurkenners, ( want ik weet dat in -dit fluk in Duitschland voortreflyke mannen zyn-,') gerust tot rechters roepen, of in het artikel van het plantenryk gcene velflrekte mangel aan kunde, in dien tak doorftraalt, en wat die van de overige onderwerpen aangaat, behahen eenige artikels der infecten, deze zyn mager , en vooral voor onze natie Jlroefen flyf, ik althans kon my niet voldoen, met enkel aan een kind te zeggen, dit is dille , dit venkel, dit falade , dit kool, dit een vlieg, dit een tor, enz. zonder iets meer; een kind, een jong kind kent deze zaaken uitwendig, zo men hem 'er dan iets van leer en wil, dat Natuurlyke Hiftorie zal heet en , dan Qzo denk ik) moet 'er ook een algemeen denkbeeld van die weetenfchap worden voergedraagen, en men dient hem iets meer te keren, dan de gewoonte zelve. Dit overweegende en van natuure geneigd tot een vrolyker flyl, nam ik kort en goed het bejluit, om het geheele werk van den Heer raff den bodem in te flaan, en 'er dat geene uit te behouden, dat my goed en waarheid fcheen, gelyk ik 'er hier  xh VOORBERICHT. hier en daar ook goede zaaken in vond. Ik ondernam dan het werk in diervoegen te verplooien , dat 'er eene zekere trek in kwam, om kinderen al fpeelende leesgierig te maaken. Voor den JJyl des Heeren raff, die altoos de kinderen te gelyk doet vraagen, 'en den onderwyzer antwoorden, verkoos ik famenfpraaken, waar in ik elk kind doorgaans naar zyne zinnelykheid , en natuurlyken inyal vraagen of antwoorden deed ; ik flelde een jongeling die de kin dfdie ja ar en air ede afgelegd heeft, en reeds in de Latynfche Schooien leert, de tweede een fneedig meisje, hoedanig men ze veel al tusfchen de acht of negen of tien jaar en vindt. Een jongske zo van zeven tot acht jaaren, en een ander van tusfchen de zes'en zeven, of daaromtrent, zonder eenig perfoonclyk doel te hebben in de naamen, kunnende ieder de kinderen benoemen naar zyne begeerte; ikbragt, dus dacht my, een hollandfche kinderlyke familie by een, juist zo als ze by recht deftige en braave vaderlanders zyn, of behoor en te zyn, en die ik naar omflandigheid der zaaken, en natuurlyke onderdeden veranderd heb, in plaats, tyd, gezelfchap en omftandigheden, hen brengende in een tuin, een veld, een liefheb-, be-  VOORBERICHT, xm berykabinet, of in eene menagerie; met tusfchenkomst van andere perfoonen, doch altoos in 't oog houdende de onderfcheiden karakters der kinderen en bejaarden; myne keuze viel daar en boven, om telkens den een ef den ander, een z ede- of ander vervrolykend vaersje in den mond te leggen, bedienende my dikwyls van voorbeelden uit den Dichter cats, welk boek doorgaans in alle vaderlandfche deftige huishoudens in de handen van oud en jong, vooral kinderen, is, en ook wel zo ' lang zal blyven, zo lang 'er nog een vonkje van die oude en waare oprechtheid en gulle vrolykheid in onze vaderlandfche huishoudens oyerblyft, en ik voor my, Ctzy my geoorloofd ■dit in H voorbygaan te zeggen ), zal het my eene eere rekenen, als myn raff's hervormd werkje, in navolging van die groote Zeeuwfche ziel, in de handen der lieve vaderlandfche kinderen mag overblyven, tot gedachtnis, dat 'er in deze eeuw der navolging, nog na* tuurlyke Landzaat en geweest zyn, die den aart der vooryaderen, tot een baken genomen hebben., terwyl wy ons verheugen, dat wy van tyd tot tyd, onze oorfpronklyke vernuften in dien fnaak zien toeneemen, welke vriendenlof wy met recht aan den geestigen Rector SCHONK,  xiv VOORBERICHT. schonk, en den teder en Kindervriend pAa* pe, de welmeenende genootschappen, en veeIe anderen, met oprechtheid toezwaaienmogen. Aangaande nu het. zedekundige, hier in heb ik zorgvuldig getracht allen aan/loot en verkeerden indrukkenden invloed te vermeden , zo dat ik het in dit opzicht gerust aan de beoordeeling der eerwaarde Leeraaren, ofRecenfores van welke fecte zy zyn, die Jlechts een weinig jokkernyen myne penne toeflaan, overlaat ; te meer omdat ik Qnogelyk fpreeke ik hier voor fommige wat flouf) omdat ik, zeg ik, vanbegrip ben, dat men in deze den Christelyken Godsdienst onderkruipende dagen, het 'er op toe fchyne ie hggen , om onder den glimp van lieve kinderrymtjcs, Natuuiiyke Hijlorien, en eene menigte van lieve kindertytels, zedefabulen enz. ja -door vreemde huurlingrymers, o/Gouverneurs de belles Lettres, al zagtjes in het hart der kinderen , een grond tracht te leggen, om een tempel van menSchelyke wysheid, en van mogeïyke verklaaring van alles door het eindig vernuft te bouwen, en dus het onwrikbaar gebouw van Christus Tempel, en den Moetenden hoS der Bybehvaarheid, tot een oude ruine en afbraak , waar 't mogelyk, te brengen; hierom heb  VOORBERICHT. xv heb ik, af keef ig, ja van gantfcher harte afkeerig, om, door menschlyk vernuft, Gods wonderen willekeurig te verklaaren, hoofdzaaklyk in dit werkje altoos getracht, myne vaderlandfche kinderen de grootheid des Maakers tegen de nietigheid van ons begrip en oordeel te doen befeffen; en voorwaar zo ooit ergens in eenige weetenfchap gelegenheid is om ten kind, ja een man jegens zyn Maaker, eerbied inteboezemen, zo is de eenvoudige Natuurlyke Hiftorie, zo ze met eerbied betracht wordt, degrootfleLeermeefleres. Maarook zo de Natuurlyke Hiforieleere misbruikt wordt, is het de gevaarlykfle klip waarop 's menfchen vernuft volflrektfiranden kan, en zaU Dus heb ik van myne handelwyze reden gegeeven, en ik laat het aan het vrye oordeel der Heeren Recenfores, maar vooral ook aan myne vaderlandfche Leezers over, of ik ge* fundeerd gehandeld heb dan niet; of ik niet beter gedaan heb , het naar myne gewoone vrolyke vaderlandslieve wyze van fchryven , in licht te geeven, dan het blindeling natevolgen , zonder oordeel of kunde; zo ik nedrig my, in myne taak een greintje toetellen mag; deze wyze van denken is toch ook eigen  jcvi VOORBERICHT. eigen aan de beste en meest geachte Recenfares; en zy fl-aat my wederkeerlyk ook vry. Zy oordeelen dan zo vry als hunne gewoom rondheid het toelaate, het zy Bibliotheek, of Letteroefening of anderen; myn Boekverkooper zal met die beoordeeling te vreede, afzien, dezelve na de nieuwe flyl in de couranten te adverteer en, en ik voor my als Autheur, fel dit myn werkje gelyk, met dat eens leergierigen Schilders, die zyn tafreel aan 't oog van elk kundig mede Schilder en beöordeelaar overlaat ; En dit doe ik , met alle kunstliefde voor kundige doch onpartydige beoordeelaars, maar is'er een onkundige lapper, die uit zyn lappers Straatkabinet of pothuis opfpringt, en te bedilziek over zaaken boven zyn kunde oordeelt , daar hy nog geen polevei kan aanjlaan, dan past 'er ook op: Schoenlapper houdje by uwe leest, kruip in uw pothuis, en verzamel daar eerst voor uw lappers oordeel, een kabinet, van couranten en kwakzalvers uittrekfels, eer gy gefundeerd fchertfen wilt. Hiermede fap ik van dit voorbericht, met betrekking onzer vaderlandfche Recenfores af, en wensch den Leezeren heil. OP-  O P D R A G T. J\ an u geliefde Vaderlanders, wier aanhoudende genegenheid, om my tien arbeid gunflig ie ontvangen, my tot een waren yver aanJpoort, om u ten gevalle te fchryven, aan U, Uwe kinderen, aan Uwe lievelingen, aan Uwe hoop en troost des ouder doms, de oogenlyntjes des vaderlands, aan u allen draag ik dit werkje op; aan u en de uwe blyve het toegewyd. Ach! dat myn goed oogmerk gezegend moge zyn, om, onder het verhandelen der JSÏatuurlyke Hiflorie, de harten uwer lievelingen tot eerbied, Ontzag, nederige verwondering, en deugdzaame grondbegrippen voor God, en zyne natuurwetten optewekken, en dé Landzorge voor natuurlyke voortbrengfelen des Lands, door onze Heer en Vaderen en geliefden Vorst, en V lieve Vaderland aan te fpooren! dan zoude ik myn, waarlyk in dézen zuur en, arbeid, aanmerken , als een aangenaam banket, "i welk door den zoeten honig myner Medeburgeren doorkneed zynde, het verhemelte van mynen fmaak •Vérkwikke, en tot het opdisfchen van nieuwe vaderlandfche fpyze proefgeerig maake: gelyk dan ook heden voor onze lieve jeugd, door my ter persfegelegd is, proeyen van ons Vaderlandsch uaïf, in de zoete en deugdfaame vryery van  xvin O P D R A G T. van Dichtlief en Gloorroos, in een vaderlandfchen Arkadifchen trant opgefteld. Zyn dan nu de lieve kleenen nog te jong, om de tederheidjes der. liefde te kennen, ik zal ze Jan, by meerder jaaren, op zyn hensch vaderlandsch leeren vryen , en haar op het fpoor Van heemskerk, c a t s, hooft en h u i g e n s , waar van veelen onzer hedendaag fche vaderlanders zyn afgedwaald, wederom zoetelyk trachten terug te geleiden. Hiermede bef uitende, vaart wel geliefde Ouders! vaart wel jongelingen en jonge dochters! vaart wel lieve kleenen! Is myn arbeid met het goede des Heer en raff's u waardig ? gevallen u myne bygevoegde önderwyziugen in byzondere kunstgreepjes, om planten, visfchen, kapelletjes enz. te bereiden? is dit alles naar uwen fmaak; vervrolykt u dan lieve kleenen , en gedenkt aan de welmeenendheii van uwen Medeburger en Kindervriend. J. le FRANCQ van BERKHEY. NAAM-  NAAMLYST der H E E R E N INTEEKENAAREN. A. Cornelis vander Aa, Boekverkooper te Haarlem, 3. Exemplaaren. Pieter Aker/loot, te Leyden, Best Papier. Petrus Ameshoff, Predikant te Gorinchem. Jan Ruth van Andrega, te Leyden. Cornelis Ankervliet, te Amfterdam. B. J. S. Bach, in 'sHage. G. J. G. Bacot, Philof. Doétor en Predikant te Eendruin. H. A. Bah, Stads Med. Doctor te Woerden. Willem Barneveld, Apothekar te Amfterdam. Laurens Bekker, te Vlisfingen, Best Papier. G. Bentink, te Utrecht. H. Beth Tammesz., te Amfterdam. J. Bifckop, in 'sHage. Jan Hendrik Blekking, Mr. Chirurgyn te Amfterdam. Jacob Blommendaal, te Utrecht. A. Bltisfé en Zoon, Boekhandelaars te Dordrecht, 6. Exemplaaren. Mr. J. Boddeus, Advokaat voor de Edele Hove van Utrecht. P, Boelens, Koopman te Groningen. Anthoni Theodorus Bogaardt, te Batavia, in het Koningryk Bengalen. Gerrit Bom, Boekverkooper te Amfterdam, 4. Exemplaaren. S. Bos, te Amfterdam. H. Bosfcha, Reetor der Latynfche Schooien te Franeker. Abraham Botthall, Boekverkooper te Rotterdam, 2. Exemplaaren. Johannis Braakman, te Gameren. P van Braam, Boekverkooper te Dordrecht, 4. Exemplaaren. J. van Braekel, Geneesheer te Gend. Eva EHJabeth Brandt, te Amfterdam. Burghard Brandt, te Amfterdam, Best Papier. 1. Deül. * • Jacob  xviii N A A M L Ij S T der Jacob van Breda, Med. Doctor te Delft. . Ignatius Breda , te Rotterdam. Comelis vander Breggen, te Leyden, Best Papier. C. Brender a Brandis, Leenneefter der Wiskunde, i. Exeis. plaar bat, en I. Ordinair Papier. Elifabeth Biouwer, te Rotterdam. J. J. Brouwer, te Leyden. Jacvlius Brouwer , School meefter en Voorzanger te Wisfekerken. flenrikus Brouwer, te Leeuwaarden. Ai y Brüggeman, Boekverkooper te Schoonhoven, 2. Exemplaaren. H. IV. de Bruyn, Boekverkooper te Amfterdam, 3. Exemplaaren Best, en 6. Ordinair Papier. Abraham Bruyn, Boekverkooper te Vlisfingen, 4. Exemplaaren. M. de Bruyn, Boekverkooper te Amfterdam, 2. Exemplaaren. C. van den Brink, Boekverkooper te Utrecht. A. Buchner, te Amfterdam. Jacobus vander Burgh, Boekverkooper te Amfterdam, 2. Exen' plaaren. C. E. Burchhard, te Leyden. Gerhardus Burgerhout Junior, te Schiedam. Joliannes van Bvtttogm, Chirurgyn te Portugaal. Mr. A. H. van Buren, te Delft, Best Papier. Jacob Burgvliet, Boekverkooper te Rotterdam. Lucas J.icob Burgvliet, Boekverkooper te Rotterdam. Lambcrtus Busch. Makelaar te Amfterdam. J. A. Preesman Buys, te Gouda, Best Papier. Nicolaas Byl, Boekverkooper te Amfterdam, 2. Exemplaaren* C. A Caan, Koopman te Rotterdam. G. M. Cahais, Boekverkooper te Leeuwaarden. Jacob Campen, Notaris te Amfterdam, Best Papier. P. van Campen, Geadmitteerd Landmeeter te Leyden. Jonkheer J. D. Baron vander Capcllen, te Amfterdam. J. A. Chalmot, Boekverkooper te Campen. Jfaac van Cleef, Boekverkooper in 's Hage, t6. Exemplaaren. Dirk de Clercq, te Amfterdam. Ifack de Clercq H. Z., te Amfterdam. Ludovicus de Clercq, Boekverkooper te Iperen, 12. Exemplaaren. Cornelis van Cocurden, Fransch Kostfchoolhouder te Amfterdam. Petrus Conradi, Boekverkooper te Amfterdam, 2. Exemplaaren. J. M. Baron Callot d'Escury, Vroedfchap te Rotterdam.  1NTEKE N A AREN. xix tollaart, Boekverkooper te Brusfel. Erven van Abrahim Cornelis, Boekverkooper te Amfterdam aan den Overtoom , 2. Exemplaaren. B. Coppem{ Apothekar te Gend, Best Papier. B. Coppens, Geneesheer te Gend, Best Papier. N. Coster, te Boskoop. Mr. D. Costerus, Schout Civiel en Burgemeefter der Stad Woerden. J. W. de Crime, te Buitenpost. '1 heodorusCrayenjchot, Boekverkooper te Amfterdam, 3, Exempl. J. Crombaü, Koopman te Rotterdam. D. Graaf Daalwyk, te Amfterdam. P. van Damme, Directeur van de Geletterde Zeeuwfche Maar* fchappy te Vlisfingen, Medelid van de Koninglyke Mastfchappy te Göttingen , en van die der Keurvorftelyke Wetenfchappen in Saxen, te Amfterdam. A. Dankerts, te Amfterdam. J. H. van Delden en Zom, Boekvèrkoopers te Haarlem, J. J. Des/out, te Haarlem. J. Dikema, Boekverkooper te Groningen. Maria Mwgaretha Doedes, te Utrecht. Vander Does, Bailliuw van den Ambachte van Wasfenaar en Zuidwyk F. de Does PZ., Boekverkooper te Leyden, 7. Exemplaaren ■ Beft, en 31. Ordinair Papier, alle voor Particulieren. Pieter van Dorth, Boekverkooper te Amfterdam. Adrianus Drabbe, te Leyden, B:st Papier. Johanna Efther Leonarda Dozy, te Leyden. Albertus Ernst Dransveldt, te Leyden. Claas van den Dries, te Rotterdam. Cornelis Dronsberg, te Amfterdam. Mr. A. G. Dryffhout, Raad - Extraordinarii in de Fdele Raden en Leenhove van Braband en Lande van Overmaaze, refideerende in 'sHage. Willem van Dyk, te Utrecht. E. Cwnelis van Eeden, Bloemist te Haarlem,. C. Eek, te Rotterdam, Best Papier. * * 2 Mr. G,  x2 N A A M' L IJ S T der Mr. G. B. Emants, Penfionaris te Delft, Best Papier. H. V. Emenes, Boekverkooper te Utrecht. G. H. Engelbrechts, te Amfterdam, Best Papier. J. J. Engert, te Amfterdam. Efaje EJloppey, Meefter Timmerman te Utrecht. De Wei. Esveldt en Holtrop, Boekvèrkoopers te Amfterdam* R. Eyken, te Dordrecht. F. Johannes Gerhardus Fauvarcq, te Amfterdarrr. Chriftiaan Flaas, te Rotterdam. d' Inta Foster, Commies te Zaltsbommel. Joh. Chrift. Fortmeyer, beèedigt Hoogduitsch Translateur te Leyden. G. Pieier Gillis/en, Boekverkooper te Middelburg, 2. Exemplaaren, H. C. Gobel, te Rotterdam. Mr. Joan Willem Graswinkel, te Delft. Joh. Juft. Grunenbosch, Oud Kapitein der Schuttery te Leyden. Jan Anth. Grunelius, te Amfterdam. C. N. Guerin, Boekverkooper te Amfterdam, 1. Exemplaar Best en 6- Ordinair Papieren. Jan van Gulick, Boekverkooper te Amfterdam. Pieter Gerardus. Gysbeek, Boekverkooper te Amfterdam. Hl Cornelis Haeck,Bai\]\uw en Schout van deHoogeen Vrye Heerlykheid Alkemade en de Vrye Haak aan de Oudewetering. Den Hooggeleerden Heer Joh. David Halm, Profesfor in de Medicynen te Leyden. Fr0i[Sls Halewyn, te Leyden. Dirk vander Ham, te Amfterdam. Ch'istiaan Fredrik Harnisch, te Leyden. E.vanHarreveld, Boekverkooper te Amfterdam, 2. Exemplaaren. Mr. Nicolaas Hartingh, te Leyden. R. van Heemskerk, Keftor der Latynfche Schoole te Leyden. Hubertus Nicolaas Heering, te Leyden , Best Papier. Cornelis Heyligert, Boekverkooper te Leyden , 5. Exemplaaren, J, van Helmoitt, te Rotterdam. J. van He*  INTEKENAAREN. xa J. van Hemeren, Gerechtsbode te Leyden. Willem Hendrik Herklots, te Rotterdam. Matthys van Heukelom, te Leyden. Klaas Heykes, te Amfterdam. A. van Hogenhuyfen, Procureur voor de Edele Achtbare Gerechte van 'sHage. Jacob Hoofman, te Haarlem. Dirk Hoogenftraaten, te Leyden. De Wel Ed. Geftr. Heer en Mr. Librecht Jacob Hoereman, Raad in de Vroedfehap en Scheepen der Stad Haarlem. Jan Willem Hols, Chirurgyn te Amfterdam, Antoni Holst, te Amfterdam. P. Holjieyn, Boekverkooper te Rotterdam. Klaas vander Horst, Leeraar der Doopsgezinden te Haarlem. J. Horstman, te Leyden. Erve van F. Hauttuyn, Boekverkooper te Amfterdam , 2. Exemplaaren. Mattheus vander Hucht, te Leyden. E. S. Hugaart, Wed. van wylen den Heer N. Hoornaart; te Haarlem. L. Huifingh, Boekverkooper in Groningen. J. L. Z. Huifingh, Boekverkooper in Groningen. 11. P. van Hurck, J. U. Stud. te Utrecht. Huysman, Boekverkooper te Tergoes, J- W. Immink, Boekverkooper te Amfterdam, . J. F. vander Schueren, 6. Best Papier, 17. Ord. Papier, dus 23 G o r-  ExejnpL F. vander Pyl. ê G o u d A. J. vander Klos. ...... ^ , % W. Verblauw. % 's G r a v e n h a a o e. van Geef. . 6 A. van Hoogjlraaten en Wed. Kieboom, één Best Papier, één Ordinair Papier, dus 2 T. van Os. . • • . . . 3 C. Pliat en Comp. 3. Best Papier, 2. Ordinair Papier, dus '5 y. Thierrj en Menfingh 3 P v. TM. ......... 1 jf. P. Wyuants .3 Groningen. y. Dikema. ........ 2 Groenewoli. ........ 2 L. Huifingh 6 Haarlem. C. vander Aa. ........ g C. if. .Bo/w g J. H. van Delden en Zoon-. ï Hoorn. J. Vermande. g i p e r e n. Lud. de Clercq . . .12 Leeuwaarden. G. M. Cahais. ........ 4, ^ei. Siccama 5 L e y« xxx TWEEDE LIJST der Gornichem.  INTER" ENAAREN. xsxr Leyden. Exempï. F. de Does PZ , 10. Best Papier, 58. Ordinair Papier, dus 68 A. de Does. ........ 9 Weduwe P. de Does, 2. Best Papier 2 L. Herdingh. . . • • • . . . 2 C. Heyligert, één Best Papier, 6. Ordinair Papier, dus 7 ^. era J. Honkoöp 2 77. Hoogenjtraaten, één Best Papier, 5. Ordin. Papier, dus 6 Luzac en van Damme. ..... • . 1 D. du Mortier. ........ 2 B. Onnekink. ........ t I. de. Ree. .......... ,3 J. J. Thyfjens. . . . . . . . . 1 ƒ. va» Tiffelen. ....... .2' M e p f e l. H. Voogd. a Middelburg. P. Gillisfen * *ƒ. de Quellery. ........ 2 Ntmeegen. JT. JTfl/^èrc « Zoo» I Purmerend. J. Keyzer. . . , I Rotterdam. A. van Bothall , één Best Papier, 3. Ordinair Papier, dus 4 P. Holfieyn a J. de Leeuw II G. Manheer 3 A. Vis 4 D. Vis. . 9 C. Wyt. 3 S c h i £-  xxxii TWEEDE LIJST der INTEKENAAREN. Schiedam. Exempï. y. G. Poolman. 3 Schoonhoven. A. Brugman • • . . * T e r g o e s. Huysmm. Utrecht. C. van den Brink JZ. ...... e H. van Emenes. ....... x M. van Loopik. ......4.5 A. van Paddenblirgh. ....... 3 A. Stubbe. ••»*.... 8 y. A. van Toll. j juft. Visch. j S. de Waal. '. '. 2 Vlissingen. A. Bruyn, 2. Best Papier, 4. Ordinair Papier, dus . 6 Woerden. L. Paling. ....... 1 Zaandam. C. Oostwoud, z. Best Papier, 2. Ordinair Papier, dus a P. Quakkeljlyn . J Zaltsbommel. iï. Salmons. . Z I t I 1 1 1, P. O. van den Thotrn. . x Zwolle. 5. Clement. ........ f N A«  NATUURLYKE HISTORIE VOOR KINDEREN. iet daar wat nieuws voof u, lieve Kinderen. —■ Een boek met afbeeldingen van allefhande kleine en groote dieren, van boomen, planten, en kruiden, benevens veele andere zaaken, die de goede Schepper ons ter opmerking geeft, om ze tot ons nut en zynen lof te leeren, kennen. —• Doorbladert hetzelve eens. Gy zult ?er eene fchoone Natuurlyke Hiftorie in vinden, gy zult 'er in aantreffen de befchryving van zwarte en witte Menfchen, Aapen, Leeuwen, Oliphanten , Vogelen , Walvisfchen, benevens eene groote menigte andere land- en watergedierten, als ook fuikerriet, thee- en koffi-boomen en allerleie nuttige kruiden. Ach dat zal voorwaar een fchoon boek zyn; Naar zodanig een boek hebben wy lange verlangd. — Zyt gy begeerig om hier uit te leeren, L deel. A lieve-  2 NATÜURLYKE HISTORIE lieve kinderen? O ja myn Heer.... Wy danken u duizendmaal voor uwe toegenegenheid, om, nadat Tante Betje voor onze Hollandfche kindertjens zoo lief ons gemeld heeft, wat de fchrandere Heer raff, voor zyne Duitfche kindertjes had opgefteld , dat Oome Berkhey ons nu ook Wat voortreflyks van die goede lieve Duitlche Heer zal melden. — Wel nu dat verheugt my. Doch ziet eerst eens ter deeg, of 'er ook iets in ftaat, dat gy nog niet weet. Kent gy de hiftorie der mieren of die der zydewormen ? — Ach neen! alleriieffte Heer, zoo veel wisten wy nog niet van deze kleine diertjes. Maar vindt men ?er ook berichten in van de fuiker, de rupfen, van de konynen, de bevers en de kameelen? — O ja, lieve kinderen, en niet alleen van dezen, maar ook nog van veele andere dieren, als, by voorbeeld, van de geiten , de fchaapen, de honden en katten. Zoekt ook van de vogelen, de visfehen, de kapellen, de vliegjes, en kevers, en in het algemeen van zeer veele fchepfelen, die de goede God op het aardryk gefchapen heeft, van deze allen wordt in dit nuttig boek gemeld. Ik wenschte wel, alle levendige dieren eens by malkanderen te zien.' — Dat kan niet zyn, myn kind, al reisden wy zelf de gantfche waereld door, en al waren wy van gelds genoeg en goede leidslieden voorzien, en fchoon wy ver- fchei-  voor KINDEREN» 3 fcheiden eeuwen leefden, zoude dit niet kunnen gefchieden; want veele dieren moet men eerst met veele moeite en levensgevaar vangen, binden en temmen, voor en al eer iemand dezelven durft naderen. Veele woonen in verfchrikkelyke holen en gewesten, waar tot nog toe weinige of in 't geheel geene menfehen gekomen zyn. Andere landen op de waereld zyn ons onbekend , andere uit oorzaak van te groote hitte of koude, of ter oorzaake der woestheid, voor ons menfehen onbewoonbaar. Dit begrypt gy immers kinderen ! — O ja , maar dan maar die dieren, die wy kennen, is daar geen mogelykheid toe ? — O neen, want, indien het al eens mogelyk was, om alle de levendige dieren op eene groote ruimte by een te vergaderen , zo zouden wy gewisfelyk doch zo lange niet leeven tot wy ze allen gezien hadden. Want hoe veelerlei fchepfelen zyn 'er niet in de waereld ? Hoe veelerlei vogelen zyn 'er niet en visfchen? En wie zoude alle die duizend duizenden van hoorentjes, fchulpjes, vliegjes en kapelletjes leevend by een kunnen brengen! — Hé Oome lief ik heb immers by Tante Vlinderlief, duizende mooie kapelletjes by een gezien, en by Oome Schelpryk by duizende van hoornen en fchelpèn, ook zo veele vogelen, visfehen, Hangen en dieren. — Wat antwoordt gy geeftig, zoete feve jongen, maar hoor, lief kind, en uwe zusjes A 3 en  4 NATUURLYKE HISTORIE cn broertjes ook , geloof my in alle deze verzamelingen zyn nog de duizendfte part niet by een, maar uw lieve Oome cn Tante zoeken ze te leeren kennen, en dan zyn ze toch nog maar dood by een. — Ik begryp Oome hy fpreekt immers van levendige dieren. —■ Dat begrypt gy recht, zoet meisje, maar luiller. Veele duizende dieren zyn nog onbekend, en van niemand, zelfs van de grootfte Natuurkenners niet gezien. Verbeeldt u eens, lieve kinderen, hoe veele miHioenen foorten van wormen, welke op den bodem der zeeën omkruipen , zyn ons menfehen nog onbekend? Men heeft dus genoeg te doen, wanneer men van alle foorten der dieren Hechts eenigen recht leert kennen. Heeft dan ieder diertje zyn' eigen naam? —. Ja zekerlyk , die welke bekend zyn. — Wie heeft die naamen aan deze dieren gegeeven? ■— De mensch, voor zo verre hy hun aart en natuur kent. — Noemt men overal dan , lieve Heer, die dieren eveneens? — Waarom vraagt gy dat? — Omdat men alle kleine vogelen vinkjes noemt, al is het eene musch. — De naamen, lieve kind, zyn onderfcheiden door de volken en taaien, dieze benoemen; en dus noemt men in 'e Hoogduitsch de dieren anders dan in bet Holjandsch. Eene Musch is Hollandsch, CÏIV ^gCte ïlltJJ Hoogduitsch. — Maar, lieve Heer, neefje van Utrecht zegt tegen een' papegaai lorretje, is  voor KINDEREN. 5 5s dat dan eene andere taal? — Lieve kind, weet dat 'erbynaamen zyn, en dat 'er in eene plaats andere naamen aan een en hetzelfde dier gegceven worden, en deze zyn voor het onderzoek van vergevorderden, maar gy weet immers wel, dat 'er honden en katten zyn ? — Ja dat weet ik wel, maar ik meen, of de buitenlandfche dieren ook hunne byzondere naamen hebben ? — Ja dezelve hebben ook hunne byzondere naamen. — Zo zyn 'er, by voorbeeld, in OostIndië cn in China vocrtreflyke bonte Vogelen, welke men papegaaien noemt. Zoo zyn ook elders geele musfehen , welke men canarie-vogels noemt, omdat zy hun oorfprong van de Canarifche Eilanden hebben. Ook vindt men hier en daar in Afrika cn Amerika groene en roode duiven. — Wel neemt men die daar dan ook duiven ? — Neen, maar wy noemen die vogelen, die met eene duive overeenkomen, duiven; want wy kunnen niet anders: maar in die dieren, die by ons onbekend zyn, behoudt men best den naam van 't land, of men geeft een' bynaam, by voorbeeld, Ceilonfche duif, — Turkfche duif, — Cicomberfche duif, — Oost-Indifche hen enz. Gy hebt, Oome lief, daar even gezegd, dat 'er zo veele levendige dieren zyn, dat menze naauwlyks allen zoude kunnen zien, al ware het zelf dat men verfcheiden eeuwen leefde, hoe kan men dan hunne naamen weeten ? — Voor een mensen alA 3 leen  6 NATUURLYKE HISTORIE leen is dit moeilyk ja onmogelyk, maar de menfehen laaten elkander die naamen na, van die dieren die deze en geene gezien hebben, en daar de Reizigers van fpreeken, en dus volmaakt het menschlyk vernuft zich door den tyd. Gy, lieve kinderen, kunt zulks nog niet doen, maar menfehen van meerder jaaren en ondervinding, en in het byzonder veele geleerden, welken men Natuurkenners noemt, deze kennen meest alle bekende fchepfelen, die de goede God ons als zo veele wonderen van zyne wysheid, ter kennisfe geeft. Zy geeven aan ieder derzelve eenen byzonderen naam, die naast met den aarten de eigenfchap, of met de kleur, of met de gedaante overeenftemt, — Hoe doen zy dat dan? — Zy verdeden dezelven in onderfcheiden hoopen en ryken, in clasfen en orden, genachten en foorten, die geenen naamelyk, welke eikanderen gelyken, voegen zy in hunne gedachten byeen, of brengenze onder eene clasfe, welke zy dan eenen gemeenen naam geeven, daarna geeven zy kentekenen op van iederen hoop, clasfe, bende, of orde, waardoor mende dieren die tot dezelfde orde of bende behooren, ligtelyk van een andere orde onderfcheiden kan, en daar na fchikt men de geflachten, en in die geflachten de foorten, ja zelfs in dé foorten de verfchillendheden. Wel Oome zeg ons eens als het u gelieft, hoe toch een foort nog verfchillen kan. — Een foort lieve kint verfchilt niet in zyn  voor KINDEREN. 7 zyn geflachten aart, dat is inde algemeene geflachttekenen, by voorbeeld een wit en zwart mensch, is een foort en geflacht aart, zy teelen onderling voort, dus is het een geflacht, maar twee foorten, naamlyk een blank en een zwart foort, maar het kindje uit beide geboren, is geelachtig, dus is dit een byfoort. — Wel Jan broêr, begrypt gy Oome nu niet, onze kippen zyn alle kippen, doch een zwarte en witte is een byfoort. — Recht, zoet meisje, uw vatbaarheid behaagt my, zo zoetelyk kunt gy elkander leeren. — Maar Oome hebben 'er dan onder de dieren zo veele gelyke kentekenen, dat 'er zo een heele hoop byeenkomt ? —- Jonge lief, gy vraagt fchrander, hoor 'er zyn kentekenen die algemeen zyn en naastby komen. By voorbeeld, heeft een paard en een ezel niet maar eene fchoe of klaauw, en hebben de fchaapen, koeien, geiten, en herten 'er geen twee? —- Ik begryp Oome, onze poes en onze lobbes hebben alle vyf nagels, en daarom zullenze niet by de paarden hooren. Recht, myn Mietje lief, maar het isu, lieve kinderen, immers even veel uit welke orde ik u iets verhaale, of ik u van de dertele geit, of van de traage bergrot, dan of ik u van de kleine muis, of van den ftoutmoedigen oliphant iets vertelle? Ook zult gy u weinig daarover bekommeren, of 'er drie, vier of zes ryken der Natuur zyn, indien gy maar iets nieuws hoort vernaaien? A 4 Neen,  8 NATUURLYKE HISTORIE Neen, Oome lief, wy verzoeken u, dat gy het ons liever zegt, gelyk wy het weeten moeten, als wy groot zyn, en zo dat wy het verftaan kunnen , wanneer volwasfen lieden met eikanderen daarover fpreeken. — Goed, ik zal het u op deze wyze zoo kort en gemaklyk zeggen, dat gy hetzekerlyk zult begrypen. De Geleerden verdeelen alle de voortbrengfelen der Natuur, zo dieren, planten als fteenen, in drie deelen of ryken, naamelyk het Ryk der Dieren, het Ryk der Planten, en het Ryk der Mineraalen of Delffioffen. Tot het Ryk der Dieren brengen zy al wat leeft en gevoel heeft, en wilkeurig beweegt, en plaatsveranderend is; of alle dieren, welke in 't water, op de aarde, of in de aarde leeven, by voorbeeld, de muis kruipt in de holen, en de oliphant leeft op de oppervlakte der aarde, de gans en eenden in 't water, en op het land de musch, de worm in de aarde, en de kapel inde kruiden, de kikvorsch en de walvisch in de zee. Tot het Ryk der Planten Lehooren zodanige dingen, welke leeven, maar niet gevoelen, lydelyk beweegen en niet plaatsveranderend zyn, als, by voorbeeld, bocmen, gras en kruid, appel- en peerenboomen, ryst, fuikerriet en falade. — Leeven de boomen dan? Dat dacht ik niet. — Dus fpreckt men, lieve kind! Zie eens, wanneer men een bloem affnydt, zoo verwelkt zy  voor KINDEREN. 9 zy terftond, groeit niet meer, maar vergaat tot ftof, gelyk een dood mensch. ■ Als de boom oud is, brengt hy geene vruchten meer voort, verdort en verrot, en dan zegt men, dat hy geftorven is, en dus leeft een boom op zyne wyze. Tot het Ryk der Mineraalen of Delfflofien, brengt men al 't geen leven- en gevoelloos is, doch eene aangroeiende eigenfchap heeft: als aarde, fteenen, en het geen in aarde en fteenën verborgen is, naamelyk, fteen, tin, lood, koper, yzer, zilver en goud. Wel, goede Heer, ik heb uwe verdeeling verftaan, en vroeg u over het leven der planten en boomen ; maar, ei lieve, zeg my nu eens, waarom dat de planten leeven en lydelyk beweegen, zo als gy zegt ? — Lieve kind, dat is wat moeielyk voor u, om nog te bevatten, maar ik»zal u voldoen , zo veel uwe vatbaarheid toelaat, — Luifter aandachtig. — Hoor! Ziet gy niet, dat de bloemen de tulp, de lelie, en anderen des avonds toefiuiten ? — Ja. ■— Is dk geene beweeging in de bladeren ? — Ja, goede Heer. > Maar hoe gefchiedt dit ? — Door den invloed der zonne en der avondlucht, die op de bloem werkt, en dat noemt men lydelyk, gelyk ook zo de wind de boomen beweegt. — Hoe fluit de lucht dan den bloem-kelk? — Neen, lieve kind, maar dit doet het leven in de bloem, die door de zonne eu de lucht gekoefterd en aan-, A 5 ge-  io NATUURLYKE HISTORIE gedaan wordt, zo als wy door onzen adem, ja door onze zweetgaatjes tegen onzen wil, de lucht in ademen, en dat noemt men in ons menfehen een lydelyk leven, dat van onzen wille niet afhangt. — Dit begryp ik; want de bloem kan zyn' kelk dus niet op elk' oogenblik naar zyn' wil toefluiten. — Juist, lieve leerling, ik verheug my in uwe vatbaarheid, en nu zult gy ook met een wel begrypen, dat het onderfcheid der dieren en der planten hier fterk door bepaald wordt. — Ja. — Los my hier van iets op. —- De dieren kunnen boven het lydelyk leven hunne ledemaatenbeweegen, als zy willen, en in alle omftandigheden, zo als wy menfehen van de eene plaats naar de andere gaan; daar de planten eene uitwendige aandoening noodig hebben, en uit zichzelven zich niet vry willig van de eene plaats naar de andere begeeven. — Daarom moet Jan de Tuinman ook de boomen verplanten , waar Papa lief ze hebben wil, want zy kunnen immers niet gaan, is dit zo niet Oome ? — Myn lieve fnapftertje wat zyt gy oplettende, gy hebt het recht, en juist daarom is ook het ryk der Delfftoffen onderfcheiden, want deze kunnen als de dieren niet vrywillig beweegen , en als de planten niet aandoenlyk zyn, voor eene lydelyke beweeging. Deze verdeeling is gemaklyk te begrypen, als ïk maar wel onthoude wat eigenlyk leven genoemd wordt. — Wel zeg eens op. — Ik kan de*  voor KINDEREN. it dezelve reeds van buiten: het Ryk der Dieren, het Ryk der Planten, en het Ryk der Mineraalen, of Delfftoffen. Deze Ryken bevatten in zich driederhande foorten van fchepfelen. In het Ryk der Dieren vindt men honden en katten, hoenders en ganzen, fchaapen en vledermuizen, boven dien maaden, rupfen en kreeften, die een leven hebben dat zy zich vry willig beweegen, van de eene plaats naar de andere. — Het Ryk der Planten, als appel en peerenbomen, falade, asterbloemen, kruidjen roer my niet, dat een aandoenlyk en lydelyk leven is. — Het Ryk der Delfftoflen als klei, keifteenen en koper, dat geene ukfprukende groeiende, maar een omgroeiende aandoening heeft.— Goed, myn kind, het overige daarvan zult gy, onder uwe kleine vrienden en vriendinnen, wel leeren kennen. Zoek en lees maar vlytig in dit boek. Ik wed, dat hetzelve u wel behaagen zal; en dat gy den goeden God danken zult, dat hy zo veele en zo fchoone, wonderlyke en nuttige dingen gefchapen heeft. — Ik wenschte evenwel nog wel eens te herhaalen , of ik u wel begreepen heb. — Zeg my uwe gedachten, lieve kind. — Het Ryk der Dieren bevat die fchepfelen die leeven, zoo als wy. — Hoe, kind, leeft eene muis, eene duif, een baars, zoo als wy? — Ja, goede Heer, zy beweegen zich vrywillig van de eene plaats naar de andere. Zyeeten, zy drinken, als zy honger en  12 NATUURLYKE HISTORIE en dorst hebben. — Recht, myn kind, gy hebt dit juist vergeleeken, en verder moet gy ook de wille der dieren tegen die der menfehen niet vergelyken, alzo de groote God ons volmaakter vermogens gegeeven heeft, dat ik u wel eens nader leeren zal; vaar nu voort. _ Zo veel ik nu kan, zal ik u voldoen, men noemt het groeien in de planten, uitbotten uit zichzelven: uit een zaadje vcortfpruiten , en het groeien in de Delfftoften is Hechts een uitwendige aanzetting van Hollen op elkander, of een groeijingdoor tak of cristal fchieting. Maar de planten? — Zy eeten en drinken niet, als zy willen, maar als zy kunnen. Zy flurpen regendruppen, daauw en aardachtig voedfel op, als de regen valt en de aarde vruchtbaar is, en wachten het lydelyk af: daar de dieren het willekeurig zoeken en gebruiken. — Lieve knaap, uwe eenvoudige en natuurlyke begrippen betoenen, dat gy onder de dieren een vernuftig mensch zyt. Maar geeflig jongsken, hoe Helt gy het met het Ryk der Delf--, ftoffen? — Uwe les, wyze man, heeft my 'er iets van voorgefleld. Het zyn weezens die groeien door aaneenzetting, en niet uit zaad als de planten, en dus aangroeien. — Maar, myn Heer, kan jets groeien, zonder te leeven? — Gy vraagt my, lieve kind, verborgenheden, die ik zelf niet Weet. 'Er is tusfchen alle drie de ryken een overgang door geen' mensch te bepaalen. — lk dacht het wel, dat de Natuur geen Koningryken maakt.  voor KINDEREN. 13 maakt. Welk een denkbeeld van een kindt groote God, wat hebt gy toch uwe gunst in het vernuft der kinderen gelegd , dat in hen uwe wysheid fpreekt! Weet, lieve kind, dat deze verdeeling maar een behulp is voor onze memorie, om eene verdeeling voor de begrippen van uwe jeugd te maaken. 'Er is inderdaad geene verdeeling in de natuur, de wyze God heeft alles als eene fchakel aan een verbonden. — Vergeef my, waarde man, dat ik u moeite aandoe. Ik bid u geef my eenig licht hier in. Zyn die Ryken dan met Koningen voorzien? Zyn 'erPrinfen en Graaven ? Wie is 'er Koning van ? en hoe beftaat dat Ryk? —> God is Koning, Heer en vrymagtig maaker van 't Heelal; maar ik heb u reeds gezegd, dat men deze bepaaling maakt tot behulp der menschlyke memorie ; maar nu zal ik u zeggen, dat gelyk onder de menfehen de verdeelingen der natiën en volkeren onder Koningen , Landen en Koningryken, zoo als Tante Bekker u geleerd heeft, gefchiedt om eene geregelde onderfcheiding te hebben , die, alhoewel wy alle menfehen zyn, nochtans onderdeelingen maakt, door ons vernuft uitgedacht, en op de natuur der zaake gegrond. Zo levert Afrika zwarte , Afia en Amerika geelachtige, en Europa blanke menfehen, en dus geeft ons de natuur verdeelingen aan de hand, die de Natuurkenners ryken noemen, en in die ryken weder orden, geflachten  14 NATUURLYKE HISTORIE ten en foorten, om dus van het geheel tot het gedeelte te komen. — Heb dank, goede Heer, ik begryp u, en dus is de Leeuw geen Koning der dieren, noch de Arend Koning der vogelen , omdat hy als Koning regeert; of een Koningryk onder de dieren heeft, maar alleen, omdat hy onder de dieren van zyne clasfe uitmuntend is in zyne foort, en na de zinlykheid der menschlyke benoeming. — Gy hebt het gevat. — Maar, goede Heer, gy zeide evenwel, dat 'er onder de Ryken een overgang was door geen mensch te bepaalen. Ei lieve geef my hierin eenig licht. — Gaarne, myn kind, maar wees dan wat oplettend. Gy hebtaapen gezien? — Ja, en verfcheiden foorten. — Wel ziet gy dan niet, dat ze veel van den mensch hebben? — Ja, hunne ledemaaten en handen tconen dit. — Gy gelooft evenwel niet dat zy menfehen zyn? — Neen. Want zy fpreeken niet, zo als wy, bouwen niet en leeren elkander niet leezen en fchryven, dat zyn immers blyken van een menschlyk vernuft, dat afgefcheiden is van dat der dieren? ■— Recht. 'Er is nog wel wat meer; maar dat zal ik u wel nader ontvouwen, als wy tot die dieren komen, en uw verftand vatbaar zal zyn voor verhevener zaaken. Maar een aap nu met zyne vingeren veel van den Mensch hebbende, heeft een hond met zyne vyf vingeren en fnoet veel van een' hondsaap; een wezel veel van een' hond, of eene kat, eene  voor KINDEREN. 15 eene muis veel van den wezel; en eindelyk een eene vledermuis veel van de muis; en ziet de vledermuis vliegt en fchynt dus een halfflachtig dier, dat vliegt als de vogelen en kruipt als de dieren. — Datbegrypik. Maar de vledermuis heeft geene vederen. — Daarom is het geen vogel. Zy baart ook leevende jongen, en de vogelen leggen eiers; maar evenwel kan men eene vledermuis geen viervoetig dier noemen, maar een halfflachtig, dat van 't eene geflacht iets heeft en van het ander. Zo is het ook met de walvisfchen, die hebben onder hunne vinnen, vingers en handen verborgen. Zy fchieten geen kuit als de visch, maar baaren leevende jongen, en hebben eene maag als de koeien, eeten zeegras, en daarom zyn zy geen waare visfchen, maar maaken een middelflag tusfchen de visfchen en de viervoetige dieren. — O hoe wonderlyk is deze fchikking! — Ja, maar nog verbaazender is zy in de drie Ryken. Daar is geene volftrekte affcheiding. Aan den walvisch komen de kraakbeenige visfchen 't naafte by, daarna komen de visfchen zelve, en, onder de visfchen, komen de aaien naast aan de flangen; de flangen aan de kruipende dieren; de hagedisfen aan de kikvorfchen; de kikvorfchen wederom, door hunne wonderbaare verandering, aan de gekorven dieren, de infecten, en deze eindelyk aan de polypen of dieren, die als planten fchynen te groeien, nochtans te gelyk dieren  16 NATUURLYKE HISTORIE ren zyn; terwyl 'er planten zyn, die uit zaad voorskomen, en in hunne bloemen vliegen vangen als de polypen , en dus iets van beide die ryken hebben. — O wonder ! Nu begryp ik de onmogelykheid, om volkomen de diepte van Gods wonderen te bepaalen. Gy hebt my door deze fchets veel geleerd, waarde Heer. — Ziet gy dan nu niet dat 'er eene wyze aaneenfchakeling van den Schepper is gemaakt, waardoor alles onderling verbonden is , zo dat 'er geen fchakeltje aan deze keten ontbreekt? — Ja, dat zie ik en tevens begryp ik klaar, dat de verdeeling der ryken alleen eene uitdenking is om de fchepfelen ordenlyk voor 's menfehen geheugen te brengen. — Laat ons dan dit daar laaten. By fommige voortbrengfels der drie Ryken, zal ik u die wonderlyke wysheid in het geheugen brengen. Laat ons nu eens zien, hoe nuttig alles in deze fchakel is tot het beftaan der weezens. — Zyn dan alle dieren nuttig en goed? De katten willen, by voorbeeld, fomtyds ons kinderen ons brood afneemen, ja dikwyls krabben en byten zy ons; ook fteelen en fnoepen zy gaarne vleesch, in 't kort zo zy maar wat fnoepen of fteelen kunnen, zy fnabben het op. Wat brengen ons de musfehen veele fchade toe, wanneer zy de boomen fchenden,de erwten uitpikken, en de uitgeftrooide zaaden op de akkers en in de tuinen oppikken! En wat nadeel doen de rupfen, Hakken ,  Voör KINDEREN. 17 ken, muizen en wolven niet! De vliegen en muggen gunnen ons ook dikwyls geene rust door hun giftig fteeken. — Gy fchynt gelyk te hebben» manneken. Menig dier brengt den mensch wel eens weezenlyke feliade toe, doch zulks gefchiedt meest, wanneer de mensch nalaatig is of onvoorzichtig te werk gaat, of dat hy het dief beledigt en tot toom verwekt. Niettemin zijn ons de dieren nuttig, by voorbeeld, de rupfen, bladluizen en kevers doen ons fomtyds groote fchade , dewyl zy ons menigen boom en plant vernielen, nochtans dienen zy tot fpyze van veele vogelen, die ons door hun heerlyk gezang vermaaken, en met hun vleesch fpyzen. Ook leeven veele vogelen van 't geen de lucht of ons voedfel bennetten zoude, doch hun geen nadeel toebrengt. Gun dus in het toekomende den dieren hun korte leven, hun voedfel en hunne geringe vreugde, welke zy van God verkreegen hebben, en verfchoon eene kleine ongelegenheid die zy door weezenlyk nut vergoeden. — De musch mag immers wel eenige graankorreltjes van onzen overvloed neemen , en wel eenige van onze kerfen, peeren en druiven afpikken, als zy ons het noodige maar overlaat. En zulks doet zy immers. Wy behouden toch al tyd het nieefte en beste van den oogst. Daarom, lieve kleine vrienden, laaten wy den vogelen en allen anderen dieren hunne graankorreltjes, of 't geen hun de goede God anderzins tot ï. peel» B voed-  i8 NATUURLYKE HISTORIE voedfel aangeweezen heeft, gaarne en gcedvvi'ÜgJyk laaten, en altyd in versch geheugen houden, dat de dieren, zo wel als wy, Gods fchepfelen zyn, en dat zy even hetzelfde recht om te eeten en te drinken hebben, als wy, waar zy iets vinden , dewyl de waereld niet alleen om onzent wille beftaac De liefderyke God houdt, als het ware, alle dagen open tafel, waaraan alle zyne levendige fchepfelen verfchynen, en naar genoegen eeten en drinken mogen. "Wy moeten dus de huishouding van den algenoegzaamen God niet bedillen en berispen, maar veel eer looven en ons over dezelve verwonderen , en zeggen: Ach boe goed, ja hoe voortreflyk goed, hebt gy, wyze Maaker, alles gemaakt en geordineerd! — Wy behooren ons altyd hartelyk te verblyden, dat wy leeven en gezond zyn, dat wy hooren, zien, rieken, voelen en fmaaken kunnen, dm al het goede te genieten 't geen ons de lieve God dagelyks fchenkt. — Alomme werwaards wy onze oogen Haan, of onze voeten keeren, doch voornaamelyk in eenen tuin, op een' akker, in eene weide of in een woud, zien en hooren wy allerhande fchoone en vrolyke fchepfelen. — Hier ziet men planten, daar oogflen, hier is alles veel kleurig groen, daar alles eerwaardig bruin en geel. Lente , zomer, herfst en winter, hebben eene menigte goederen voor ©ns menfehen, zy vervangen eikander' tot on*  voor KINDEREN. tg fee vreugde en welzyn. — De aangenaarre lente kleedt, als het ware, de naakte natuur weder op nieuw, velden, heuvelen en bosfchen vertoonen zich in teder groen. De leeuwerik en nachtegaal, en eene menigte andere vogelen verkwikken ons» en vervullen ons met eene aangenaame aandoening , wanneer zy door hunne liefiyke Hemmen, God hunnen Schepper looven en danken, en zich tot het paaren en onderhouden van hun geflacht fchikken, om hunne nestjes te maaken en eiertjes uit te broeden. — De vroege zomer geeft ons eene ontelbaafe menigte planten, bloemen en vruchten, welke den dieren tot voedfel, en ons menfehen tot verfrisfehing en de verrukkendfte Vergenoeging ftrekken. — De ryke herfst fchenkt ons eenen milden overvloed van allerlei foort der beste vruchten , om ons tegen den winter te voorzien en onze fchuuren op te vullen met graan en ooft. — In den guuren winter is wel alles kaal en dor, de lucht is koud, de aarde bevrooren, het water verfteend, alles in rust, nochtans weeten Wy denzelven nutlyk door te brengen. — Ach hoe goed is het een mensch te zyn, die door zyn vernuft op verfcheiden wyzen zich tegen den winter voorbehoeden kan, daar andere dieren als de haazen, depatryzen, en veelerlei vogelen van koude fterven, als die boven hunne natuur ondraaglyk is ; daarentegen hebben wy warme kamers, volle kelders en fpyskamers en allerhanB a de  so NATUURLYKE HISTORIE de warme klederen, welke ons, wanneer wy uitgaan, tegen de koude befchutten kunnen. — En ziet myn beminde kinders, dit heeft God ons boven de dieren gegeeven; begrypt gy dan ook niet dat de katten, ratten en musfchen die ons fehynen te benadeelen , door den wyzen Schepper, met zulke driften en zorgen voorzien zyn, als zy voor hun beftaan noodig hebben ? Ach myn goede Onderwyzer, ik befchouw nu het geen wy onvoorzichtig kwaad noemen alles wys en goed, maar zeg ons nu toch eens, lieve Heer, hoe maaken het de arme dieren in den winter, wanneer alles met ys en fheeuw bedt.ks is? Gewislyk lyden zy groot ongemak cf f erven ook wel. — Ja, lieve kinderen, dit heb ik reeds gezegd, dan geene van deze onheilen komt hun over, dan by gebrek, dat ons ook kan treffen; de menfehen lyden ook hongersnood en fterven door koude of gebrek , dit hebben wy gemeen met de dieren, a1s Gods hand ons kastydt, doch de algoede God heeft voor hen zo wel gezorgd , dat zy zelfs, in de alierftlffte winters, wanneer alles met ys en fneeuw bedekt is, byna nog altyd hunne fpyze kunnen vinden, of in hunne holen voorraad hebben, en juist tegen dezen tyd geeft hy hun ook een dikker pels. Zelden fterfc 'er een van honger, zelden bevriest'er een, dan by zulke tyden dat ook het menschlyk geflacht lyden moet. Maar  voor KINDEREN. 21 Maar zodanige dieren, voor welken weezenSyk geen voeder aanweezig fchynt te zyn, deze ïaat de goede God 's winters flaapen, of in eene foort van onmagt liggen, doet hen eerst in de lente weder ontwaaken, als. by voorbeeld, de beeren, de bergrotten, de veldrotten en aardmuizen, de egels, de vledermuizen, kikvorfchen en padden. — Maar de visfchen onder het ys zyn immers echter weg? — Neen kinderen, dezelve lyden ook geen ongemak, zo maar 't water in de vyvers en llroomen, of waar zy ook anders in opgeflooten mogen zyn ; niet tot den grond toe bevriest, en de visfchen hebben van natuure kouder bloed, en in den bodem der wateren hunne holen tegen de koude, of befchutten zich in de waterkruiden en wortelen. Doch daar zyn echter veele vogelen, die men 's winters in 't geheel niet ziet. Waar blyven, by voorbeeld, de leeuwerikken, zwaluwen en nachtegaaien ? —- Zy verbergen zich in holle boomen , of trekken in den herfst naar warmer waerelddeelen, naar Afrika, Alia en Amerika, en in de lente komen zy weder tot ons over. — Dat is allerliefst! — Maar hoe gaat het met de kapellen, kleine kevertjes en andere tedere diertjes? Deze kunnen zekerlyk niet in leven blyven. —> Ja zeer wel kinderen! Ook van dezen komen 'er weinig door koude om. Zv kruipen nog voor den winter in de aarde , of anders daar heen, B 3 wabf  2t NATUURLYKE HISTORIE waar zy tegen de koude beveiligd zyn. Doch daarenboven heeft de goede God door zyne wyze zorg aan deze kleine diertjes eene eigenfchap gegeeven, dat zy, alfchoon zy door de koude verftyfd , en geheel dood fchynen te zyn , nochtans op de minfte warmte weder leeven. — Goede Heer, hoe kan dit zyn ? Als immers een dier eens ophoudt te leeven , is het dood. — Lieve kind, het dier houdt niet op te leeven, maar het geftel dezer diertjes is zo , dat het hart en het bloed kan ftille Haan, door verkleuming, en opgewekt worden door warmte. —- Gy hebt my wel iets gezegd van uwe thermometer, zou onze lieve God dan deze dieren wel als verkondigers van koude en hitte voor ons menfehen gefchapen hebben ? — Lieve kind , laat deze gedachten niet by u huisvesten. Geloof my, God is goed voor allen, en zyne redenen over alles te bepaalen waarom, is vermetelheid. Alles is voor ons niet gemaakt; maar God maakt alles tot zyne eere. En zo wy die wonderen tot een geregeld gebruik maaken willen, is in ons ligchaam zelve de grootfte aandoening van de lucht; dan, deze dingen zyn nog te hoog voor uw teder begrip, en voor dat van bejaarden te diep een geheim, om alles zo bovennatuurkundig te leeren. Laaten wyze maar befchouwen met eerbied. — Geef ons dan naar uw begrip eënig eenvoudig licht, omtrent deze dieren, — '*t Geflacht dezer dieren wordt ook be-  voor KINDEREN. 23 bewaard, wanc de ouden leggen eiers, en fterven in den herfst, onbekommerd over het lot hunner nakomelingfchap. In het voorjaar of in den zomer kruipen dan uit de eieren ,* zonder toedoen of broeden van eenige ouders, kleine wormen, die zich met bladeren en andere dingen voeden, en wanneer zy eenigen tyd geleefd hebben van gedaante veranderen, eerst in poppen, naderhand in kapellen, of kevers, en aldus hunnen ouderen gelykvormig worden. Ziet zo magtig en wys is God, lieve kinderen , dat hy alles, wat hy gefchapen en geordineerd heeft, ook onderhouden kan. — Ja zekerlyk! zo komen uit die kleine wormen, die 'er dikwyls zoo affcbuuwlyk uitzien, zo fraaie diertjes. Ik fchaam en erger my nu , dat ik voor dezen zo menig wurmken en diertje vcrtreeden heb; in het toekomende doe ik het zekerlyk niet meer. Integendeel, zal ik het zo lange opfruiten tot my iemand gezegd heeft, hoe het heet, en dan hetzelve weder zyne vryheid fchenken, en naar zyne broeders en zusters laaten vliegen; doch ik zal 'er ook een zo lange voeden en bewaaren, tot dat het zich verandert, en ik zie wat voor een vlindertje van hem voortkomt. —Voortreflyk myn kind! Zulke denkbeelden pasfen een kind zeer wel; kinderen moeten alles laaten leeven wat de goede God gefchapen heeft. B 4 Het  24 NATUURLYKE HISTORIE Het is echter dikwyls noodig en goed dieien te dooden, dewylzy onsfchade doen, gelyk de muizen en rupfen , of dewyl de Schepper dezelven ons tot fpyze verordineerd heeft, gelyk de fchaapen en kalveren; maar uit moedwil en baldaadigheid mag men zulks niet doen, en men mag dezelven ook niet kwellen, fioch Iangduurige pyn aandoen. — Verders moet gy weeten, lieve kinderen, v/aarby ieder diertje het leven onderhoudt, hetwelk gy bewaaren en voeden wilt, anderzins fterft het geheel en al. God heeft ieder levendig fchepfel zyn byzonder voedfel aangeweezen. Eenige rupfen , by voorbeeld, eeten niets dan kool- en faladebladeren , en andere niet dan boombladeren, en als zy die niet kunnen bekomen, fterven zy liever van honger , dan dat zy iets anders zouden eeten. Komt nu, lieve kinderen, ik zal u in den grooten Hof, waarin de Almagtige u geplaatst heeft, inleiden, en u uwen Schepper en zyne werken leeren kennen. Duizenderlei fchatten zult gy zien, waarmede gy uwen geest verryken kunt. Loof en gras, vogelen en wormen; de mms en de oliphant noodigen ons tot zich, om in hen hunnen , en onzen Schepper en Onderhouder te eerbiedigen. Niet alleen tot onze verzekering, maar veel eer tot onze vergenoeging en ter eere van God. Komt fpeuren wy de fchepfelen onzes Gods na. — Wie heeft  voor KINDEREN. 25 heefr tot de bie gezegd ? dat zy onvoorzichtige of booze handen, met haaren angel tteeken moet, en daardoor het gevaar ontkomen zal? Wie heeft de mieren geleerd, zich kameren onder de aarde te bouwen ? Wie heeft den vogelen in den herfst den weg naar verre landen aangeweezen? Wie heeft de vliegen onderricht, haare eieren in het vleesch of in de kaas te leggen ? Wie leert de mierenleeuw («0» een kuiltje in het zand, of in de aarde te graaven, en daarin op de daarovergaande, en nu nedervallende mieren te loeren? Wie heeft de vogelen het vliegen, en de eenden het zwemmen geleerd ? Heeft onze goede hemelfche Vader dit niet gedaan? Waarvan wilt gy nu, lieve kinderen, dat ik het eerst zal fpreeken, van de dieren , de planten of de mineraalen? — Uwe orde, was het Ryk der Dieren, der Planten, der Delfftoflen. — Ja, maar ik heb u gezegd, dat 'er geene affcheiding der ryken is, en dus is het om het even, in welk ryk men, ter behulp der memorie, begint: ook komen ons geene der drie ryken in den wandel, zo geregeld voor, alles is op zichzelven even volmaakt en fchoon, maar al die fchoonheden, heeft de (a) De Mierenleeuw wordt ook wel genaamd een Mierenkoning , zynde een viervoetig gedierte Myrmecopkaga, doch de hier bedoelde Mierenleeuw is een infect, wonderlyk naauvvkeurig door den Heer de reaujwur. befchreeven. B 5  26 NATUURLYKE HISTORIE de volwyze God onder een, als 't ware in de natuur gefchakeerd, en vermengd , zo dat het eene fchepfel om ftryd tegen het andere uitmunt, met eene aangenaame vermenging die ons telkens verrukt. — Dit dacht ik ook, goede Heer, want een plant groeit in de aarde, en dat is in een delfflof, en een rupsje leeft op de plant, dat is een dier, dus zyn in dit klein begrip de drie Ryken byeen vermengd. — Olyk jongske, hoe leert uwe natuurlyke fchranderheid u wel denken! —■ Goede Heer, ik traciit echter myne denkbeelden geregeld te fchikken, want ik begryp, dat ik anders alles te veel door een zoude onderzoeken. — Dat wy dan met de planten begonnen, als midden tusfchen de twee overige ryksverdeelingen5 — Waarvan het u gelieft, lieve Heer. — Wy zullen dan, als gy myn' raad wilt volgen, beginnen met HET RYK der PLANTEN. Nademaal dan ieder kind, byna alle dagen gelegenheid heeft, om of in zyn' tuin , of ender 't wandelen op akkers, weiden, kleine boschjes en wouden, eene menigte gras en kruiden, allerlei veelverwige bloemen , ft ruiken en boomen te aanfehouwen, welke hem alle toeroepen: Mensch, weet gy wel, wie my gemaakt heeft, en hoe ik heet? — Wy zouden dus bloemen plukken, en niet  voor KINDEREN. vj niet weeten, hoe zy heeten, en wat anders merkwaardigs in haar te vinden is! Wy zouden vruchten eeten, en niet weeten, hoe men dezelven noemt, of welke boom dezelven heeft voortgebragt. — Recht zoo kinderen, wy moeten flechts niet zyn als de geiten en konynen, welke alleenlyk dat geene eeten, dat hun de goede God tot een bepaald voedfel heeft gegeeven, 't geen zy ook voor zich zoeken. Maar als redelyke menfehen, die uit alle het vette en het gezegende der aarde, het beste zoeken mogen, en wien een vernuft van onderfcheiding gegeeven is. Goede meefte.r , onze geitenhok heeft laatst in den tuin van den taxisboom gegeeten, en is geftorven. —• Juist daarom, lieve k;nd, moeten wy niet als de domme dieren te werk gaan, maar dat geene leeren kennen, wat ons fchadelyk is. Onder de menfehen gaat ook dikwyls de begeerte naar ieis onbekends te verre, zo dat fommige vergiftige fpyze gebruiken, die zy, omdat zy die niet kenden, onvoorzichtig gebruikt hebben, waarvan zy dan ziek worden, en ook wel fterven. Het is derhalve zeer nut voor u, lieve kinderen, datgy by tyds weet, welke planten of vruchten de goede God voor ons menfehen, en welke hy voor het vee gefchapen heeft. En vergeet dan by dit alles niet dankbaar te zyn, dat de voorzienige God voor u zorgt; — Ja Oome lief, dat heb ik uit myn kinderboekje van dien lieven Heer luiken  23 NATUURLYKE HISTORIE ken al geleerd, en dat rympje zal ik dan opzeggen. — Wel lieve Mietje laat eens hooren, Gy hebt wel vader ende moeder, Gy hebt wel zuster ende broeder, Waarvan uw nooddruft word bediend, Men voed u op, men dient en eertje, Maar onze goede lieve Heertje, Dat is uw allerbeste vriend. Van zyne hand zyt gy gekomen, Toen gy uw oorjprong htbt genomen. En alle goed dat u gefchied, PT'at dat het zy by nacht en dagen, Door ouders, vrienden ende magen, Dat is van hem en anders niet. Dies moet gy zoet cn fchiklyk weezen. Hem en uw Oiu'ers altyd vrcezm, En hou:'en u van 't kwaade fchuw, Dan heef t hy, na zyn trouw belooven Ah gy hem dankbaar eert, hier booven Het fchoone Hemeltje voor u. Ach bevallig kndje, wat zult gy gelukkig zyn, als gy by het befchouwen der fchepfelen, aldus de goedheid van uwen hemelfchen Vader eerbiedigt ! Daarom bevlytig u van nu af aan, om alles by zynen rechten naam, en naar zyn' aart en hoe-  voor KINDEREN. ap hoedanigheid, te leeren kennen , alles wat dagelyks om u is, of het geen gy ten minfte gelegenheid hebt, met weinige moeite dagelyks te zien of te -genieten. Ik raad u dan voortaan, geen' tuin, akker of weide te verlaaten, zonder eene plant, bloem, vrucht of blad in acht te neemen , of ook wel eene vrucht, indien het geoorloofd is, die af te plukken, en die mede naar huis neemen, om dan uwe ouderen of meefters te vraagen, hoe dezelve heet, en waarin haar nuttig gebruik beftaat. Dikwyls zult gy ook een blad of wortel, welken men tot een geneesmiddel gebruikt medebrengen. Maar, lieve Heer, de dieren eeten ook dat wy eeten, mogen zy dat doen ? Onze kippen eeten gerst en graan, en wy eeten 't zelve ook als het tot meel gemaalen is? — Uwe oplettenheid verbaast my, en uwe vraag is natuurlyk, lieve jonge; als gy dit vraagt, ziet gy dan niet, dat God dat zelve voedfel den dieren zoo wel geeft als ons? — Ja, myn Heer. — Maar als gy over het maaien van tarwe tot meel, van 't pellen der graanen, het bereiden, het inzamelen van appels en peeren, het bereiden van bier en wyn, oplettend denkt, en gy vergelykt dit by 't gebruik der dieren, ziet gy dan niet, dat wy menfehen daar geheel anders mede te werk gaan? — Ja, waarde Heer. — Wel nu dit is die meerdere kennis over de planten, en haar gebruik, die de goede God aan ons boven de dieren  jo natuurlyke historié ren gegeeven heeft, om de planten wel te ktittnen onderzoeken, en tot nut te gebruiken. — O, myn lieve man , wat geeft my deze vatbaarheid licht ! Och toe, leer my de planten kennen! Is 'er iemand van u, lieve kinderen, zo gelukkig, dat hy een' tuin aan zyn huis heeft, die mag daarin zyne ouderen vriendelyk verzoeken, dat zy hem een klein hoekje lands vergunnen, om daarvan een klein tuintje te maaken. — Zulk een klein tuintje heeft my Papa , in onzen hof reeds toegeftaan. Dit tuintje zal ik dan met een klein boschje omheinen, teneinde het niemand vertrecde. Ik zal het omfpkten, beplanten, bezaaien en begieten. Myne erwten, boonen en falade zal ik verkoopen, of myne lieve moeder verzoeken , datze dezelven voor my kooke. Ik zal 'er kerfen en aalbeziën in planten, opdat ik myne kleine vrienden daarmede onthaalcn mag, en wanneer deze of geene goede vrienden myner ouderen my by geval in myn' tuin komen bezoeken, zal ik de bloemen, die ik zelf geplant en aangekweekt heb, afplukken en aan hun verceren. Met dit alles zal ik myne hoofdbezigheden niet verzuimen; want niet voor dat ik eerst alles geleerd en gedaan zal hebben, wat my in de leeruuren voorgefchreeven is, zal ik van myne ouders de vryheid verzoeken, om een half uurtje in myn' tuin te arbeiden, en dit zullen zy my, zonder twyfel, toeftaan. Ik heb, van nichtje Gloorroos geleerd bloempjes in zand te droogen, en die  voor KINDEREN. 31 die in de porceleinkas van Mama gezet; broêr Karel heeft zyn almanakje vol met gedroogde primulas, auriculas, en tulpeblaadjes; zo zal ik myne bloempjes en kruidjes bewaaren, en de naamen onthouden. — Dat zal u zeer nuttig zyn, kinderen, want dit doen zelfs de Natuurkundigen, zy droogen allerlei planten en bloemen, en maaken 'erboeken van, en fchryven 'er naamen by, om die te onthouden. Ik zal u die konst wel leeren. — Och Come lief leer ons dit toch vooraf, wy zullen aanftonds beginnen, met zulk een kruidboek te maaken. — Nu ik zal u voldoen — Komt, zie daar is een tulpaan, die zullen wy op een blaadje papier uitleggen, en dan droogen. — Ja maar de blaadjes zullen omkrullen. — Hebt gy geen duiten ? — Ja daar zyn myn fpaarduitjes, die ik zuinig bewaard heb, — Nu leg die duiten op uwe bloembladeren, tot dat de geheele bloem plat ligt. — Zie .daar zy zyn uitgelegd Neem nu een ander blaadje papier, en leg het 'er boven op, en neem al zagtjes , een voor een, uwe duitjes op, en druk uw boven blad papier 'er op, leg het tusfchen uwe boekjes, en laat het droogen.— Dat zullen wy doen. — Daar broertje neem myn Luiken lieve zoontje. — Neen zoet meisje, men gebruikt daar zulke goede boekjes net toe, en als gy grooter kruidjes droogt is het te kle:n. Vraag aan Papa, of gy een boek gemeen pap;er moogt koopen, daar trekt de vocht der planten meer in, of een oud boek van duitsch papier, dat is om »y-  3a NATUURLYKE HISTORIE zyne bolligheid hier mtneemend goed toe, en dart kunt gy dat boek hier voor bewaaren, en wederom opdroogen. De Boekverkooper van Oome Berklny zal voor zyn lieve leezertjes wel een boekje bezorgen. — Wy zullen het hem verzoeken. — Ja maar dan moet gy ook beleefd om een boek wit papier vraagen, om, als uwe kruidjes en bloempjes net gedroogd zyn, die daar in te leggen, en te bewaaren. — Dat zullen wy, met believen van Papa, doen. — Kyk Oome lief, daar is al een blaadje van een klimop (bj net gedroogd, dat vind ik hier zo netachtig geweeven , en doorfchynende. Is dat niet mooi, voor ons boek.—Oplettend kindje, ja dat is wonder fchoon en waardig, dat uwe oudfte broeder daar eene tekening van maakt; bewaar het, wy zullen het in het boek van den Heer r a f f plaatfen, — Hé zulk een eenvoudig blaadje! — Ja lief kind, het is eenvoudig maar vcortreflyk, om Gods wonderen te leeren kennen. — Och zeg ons dit? — Ziet gy al die netswyze adertjes iri dit blaadje niet? — Ziet gy niet hoe zy alle te famen loopen, en zich onderling kusfen, Ja myn Heer. — Wel nu hier ziet gy dan ook, hoe in de planten en bladeren, de voedende fappen en zenuwen, even als in de dieren, de aderen en zenuwen , omloopen. Hier ziet gy ö tedere wichten , de verborgenheden der opperfte Wysheid, die ([!>) Plaat i. Afdeeling i. lit. a.  vöör KINDEREN. 33 üiehet plantlyk leven, zo na aan dat der dieren, heeft gelieven aaneentefchakelen. — Nu begryp ik, waarde man, waafom deze bepaaiing Van het dierlyk en plantaartig leven beiïaanbaar is, met onze begrippen van een Godlyke aaneenfcha■keling, en het leven der planten. — Dit is zo ver wel, fchrandere knaap, maar laat ons hier nu niet dieper intreeden, tot dat gy meerder vatbaarheid hebben zult, het is ten uiterfte gevaarlyk voor de jeugd, ja voor ons bejaarden, dit alles fedeneerkundig te willen uitleggen. Vermydt toch, myne lieve kinderen, die ongelukkige voorbaarigheid, zy is fchadelyk, God laat ons alles als in een'fpiegel zien, maar tot den einde toe, mogen wy zyne almagt niet befchouwen, die blyft voor zyne majefieit alleen, ons is het boven de dieren gegund , zyne wonderen te zien, ons te verwonderen, ons te befchaaven, maar geenzins om van alles de eerfte oorzaaken te verklaaren. — Och myn Heer, Wy kun* nen ook niet, wy vraagen u, en gy zegt dat gy zelve hier by ftil Haat, wat zullen wy kinders dan zeggen? — Gy zult leeren , en als gy leert, ook my leeren, want als gy oplettend zyt, kan een oude ook van een kind leeren ? —- Ochv wy zullen dus alle van onzen grooten God, bit zyn lesboek der natuure leeren. — Recht zo myn jongeling, uw vernuft toont reeds rypet vermogen, wilt gy, dat ik u dan nog iets fchoons, betreffende de .planten, aantoone? Met branI. de ei,, C étui  34 NATUURLYKE HISTORIE dend verlangen. — Nu gy, zoete kleinen, zult dan ook tocluifteren, als ik uw' oudften broeder eens wat breeder onderwys? — Wy zullen ftil en aandachtig zyn. — Hoort dan en ziet toe, daar is een vruchtje, kent gy dat? (Plaat i. A/deer Ung 1. Letter a.) — Ja, dat is een boontje. Zie ik zal, het openen en fplisfen , daar ziet gy de kern, daar liggen adertjes en takjes ter wederzyden, deze kern is het fpruitje van de plant, die uit deze boon ftaat voort te komen, deze adertjes zyn worteltjes die het fpruitje zullen voeden met de fappen, die het tot zyn voedfel uit de aarde zuigt. ~ Och wat is dit leerzaam, gewis nu heeft dan deze boon airede het noodige tot zyn' eerften groei al by zich. — Ja myn jongeling, dat niet alleen, maar ook het grondbegin van zyn geheelen groei, dat nog onzichtbaar, in zyne deeltjes verborgen ligt, en zo moet ontrollen met den groei, tot dat het eene volwasfen plant zy. — O myn goede onderwyzer, nu zie ik, dat men tot den einde toe, Gods verborgenheden niet kan nafpeuren.—Vernoeg u dan, dat ik u deze fchets geeve, leer wyders onderzoeken, en gy lieve kleinen, wilt gy het kunstje leeren, om zulke blaadjes en vruchtjes te ondeeden ? —■ Och Oome lief wy verlanger 'ernaar, — en ik ook, ik zal neefje Jan, een mooi geaderd blaadje in zyn horologiekasje bereiden, — en ik nichtje Danteletje, een kantje van blaadjes droogen. -r Wel  Vöor KINDEREN. §5 Wel dat zal allerliefst zyn, hoort dan hoe gy doert moet: Als de blaadjes der boomen, vooral pruim, peeren, hulst, tabakskruid, wyngaardbladen, en alle fterkgeaderde bladen, byna op hunne rypheidzyn, plukt die dan af, en legt ze in eene fchotel met water te rotten, gy moet ze daar eenige dagen , ook wel weeken, in laaten liggen in defchaduwe, en niet Jn de zonne; dan moet gy aandachtig letten, of het bovenvliesje van deblaadjesloswordt,ditzo zynde, neemt dan uwe blaadjes, en legt die in fchoon water, en ligt al zoetjes met de veder van eene pen, of een penfeeltje dat vliesje 'er af, en wascht uw blaadje fchoon af, legt het daarna tusfchen een papier en droogt het, dan zult gy een mooie verzameling van blaadjes, in hun geraamte maaken. — Heb dank voor uwe onderrichting, wy zullen dit zodra wy kunnen in 't werk frellen. — En ik zal ze dan voor u, onzen goeden vriend, als gy het begeert, aftekenen. — Ik bedank ugedienftig kind, voor uwe beleefdheid, maar wil ik u een kunstgreepje zeggen , om deze blaadjes net te teke* nen ? — Als het u gelieft. — Als gy dus gedroogde, en geaderde blaadjes hebt, neem dan dikken rooden, ofzwarteninkt, en drukt dienin een linnen, of glad wollen doekje, leg daar uw blaadjes op, ert doop die luchtig met uw' inkt, daarna neemt uW blaadje, en leg dat met de inktzyde op wit papier, en druk die dan ftyf in een boek, of in eene pers, dan zal 'er uw blaadje, met al zyne ader* C 2 tjes  36 NATUURLYKE HISTORIE tjes op overdrukken, en dan hebt gy de natuur zelve.— Hé hoe mooi zal dat zyn , ik zal broer:]s myn poppe persje leenen, is dat niet goedöomelief?— Ja lief kindje, dat persje is 'er zeer goed toe, maar gy jongske, als gy tekenen wilt, teken dan eens-eene peer of pruim, met alle zyne vezelen, en zyn klokhuisje of kern. — Ik zal die dan in onsboek plaatfen, opdat men zie hoe de vruchten ook hunne aderen hebben, en u dan leeren om die te bereiden. — Zeer gaarne, maar zeg ons als het u gelieft, hoe men met de vruchten handelt. 1—1 Hier is wat meer moeite aan vast lieve kinders, deze vruchten als pruimen, perfikken en peeren, mogen niet rotten, want dat kunnen haare vezelen niet wederftaan, maar gy moet ze een weinigje op kooken, en daar naar allengs van tyd tot tyd zachtjes drukken, opdat het merg en vleescb verdunne, en gy eindelyk, dus de vezelen alleen behoudt , en de vrucht in haare gedaante blyft. — O wat zal dat mooi zyn, ik zal in myn poppeketeltje dat wel doen, als onze Maartje de keukemeid my helpen wil, en wy peeren, of pruimen ftcoven, dan zal ik Mama vraagen, of ik een perfikje, of pruimpje mag ontleeden, — dat zal immers onze lieve maatje wel toeftaan, als wy wat leeren willen , niet waar Oome? Gewis myn bekje lief, uwe Mama is zelve weetgierig, zy zal u heJpen, en wie zou zulk een ■Jagchebekje, zo heusch een verzoek weigef •• ren?  voor KINDEREN. 37 ren? Maar zie nu eens eene aftekening van een pruim in haare vezelen in deze Plaat 1. Afd. 2. daar by a. is het fteeltje, by bbb. ziet gy de fyne vezeltjes, en in 't midden het vleeschen de kern, is dat niet wonderlyk, wat dunkt u Ernst, ziet gy kans op die wyze af te tekenen? — Zy zyn zeer moeielyk, doch over nuttig, om het zenuwen vatengeftel, in de planten te leeren kennen.—• Wel nu beyjytig u dan in deze kennis, en deel die aan de onderzoekers mede, als uw beroep aan u die uitfpanning toelaat. — Ik zal my bevlyrigen, maar zullen wy kinderen, dan ook dra een' moerbezieboom hebben, om daarop zydewormea te tee'len2 —-Ja ik zal ueen' moerbezieboom bezorgen , of mogelyk zelf 'er een' in uw tuinije laaten planten. Met de moerbeziebladeren zult gy de zydewormen voeden, weiken ik u ook bezorgen zal. Deze wormen fpinnen zyde voor u, en van deze zyde laat ik u handfehoénen, of wat anders maaken , of ik zal u door kunst leeren, hoe dit de zydewormen zelve kunnen doen (dj. Is liet niet eene waarheid, lieve kinderen, dat de natuurlyke gefchiedenis ons veel vermaak yerfchaft? Ik wil wedden, dat 'er geen dag voorby zal gaan, of gy zult geftaadig wat nieuws ontdekken , en by (d) Thans is in Atsjlerdam een hmjlenaar, die de zydewormen in den fpintyd dus weet te leiden, dat zy Itembdm en handJcjioentfi, uit hun natuurlyk fpinjel maaien. C 3  38 NATÜURLYKE HISTORIE by het omfpitten der aarde, of by het zoeken eener bloem, eene fiak, een flakkenhuisje, een fteentje, een worm, een kevertje, of iets diergelyks vinden, en u hartlyk deswegen verheugen. Somtycls zullen de kapellen en andere diertjes, hunne eieren op uwe planten en bloemen leggen. Uit deze eieren zullen binnen weinige dagen wormen voortkomen, rupfen en bladluizen, welke, zo gy niet vlytig toeziet, uw' gantfchen tuin vernielen, en kaal maaken zullen. Op deze wyze zult gy in kort eene menigte dieren, planten en kruiden leeren kennen, en zonder moeite kleine liefhebbers der Natuurlyke Hiflorie worden, en eene waare vreugde, in 't befchouwen van Gods fchepfelen genieten, ja dagelyks beter, vergenoegder en dankbaarder kinderen jegens God, uwe ouderen en alle andere goede evenmenfchen worden. Dit is waarde Heer, het doelwit onzer opvoeding. Ik wensch, dat ik en myne broeders en zusters , voor God, onze ouders en evenmenfchen, hier in mogen voortgaan. — God fterke u braave jongeling met uwe zusters en broeders, in dit UW deugdfaam grondbegin. — Gy zyt my, myn waarde Ernst, tot een prikkel, om u nog meer te leeren; des laat ons nu wat nader over de planten fpreeken, en met opzicht tot eene plant, ons reeds gezegden overbrengen. Gy hebt het woord plant Wel dikwyls hooren noemen, lieve kinderen, maar gy  voor KINDEREN. 39 gy1 Weet echter nog niet recht, wat eigenlyk eene plant is. Ik heb het reeds hiervoor, by de verdeelingder drie ryken, gezegd. Nu herhaal ik het nog eens: Eeneplantis een gewas, hetwelk in de aarde wortelt, en daaruit voedfel trekt, in zichzelven leeft, en uit een afgezonderd zaadje, zyn' groeienden oorfprong neemt, of in zyne takjes het voortfpruitende leven bezit. — Dat is waar, lieve meefter Hoe, kent gy dit groeiend vermogen van de takjes ook al? — Ja, eergister ftak onze tuinier willigen rysjes in den grond , en nu groeien zy al. — Oplettend jongeling, dus ziet gy dan dat de planten een groeiend leven hebben, afzonderlyk van de dieren. Als gy een muisje, of uw vinkje de pootjes affneedt, zou 'er niets van worden, en beide fterven. — Dat zou dan wreedheid zyn, en in de planten is het goed. Maar, lieve Heer, zyn dan de zaadjes der planten niet goed? —Ja voorzeker, want alle planten zouden uit geen afgefneeden takjes voortfpruiten, de falade en de veldgrasjes vooral niet, deze eigenfchap is meest den boomen eigen, en als men van planten fpreekt, moet gy dat niet algemeen op de boomen toepasfen, daar zyn de boomen en heeftergewasfen, deze noemt men houtaartige planten, of boomen ; daar zyn kruiden en tedere bloemen, deze noemt men meestal planten, en deze teelt men meest uit zaaden voort. Gewisfelyk deze bewaaren de geflachten , zo als de goede God ze zonder 's menfehen C 4 kunst  4© NATUURLYKE HISTORIE kunst doet beftaan, en het óverige om door takjes te pooten, als tot de beoefening der menfehen, heeft de goede God aan 's menfehen vernuft, tot het bebouwen des aardryks geleerd. Maar natuurlyk ontfpruit eene plant en Loom, uit zyn. zaad , en daaruit leeft en ontwikkelt de plant, neemt dus zyn' oorfprong in de aarde, als in zy Se zoogmoeder , en die het voedt bezit geene dierlyke gevoeligheid, noch kan zich van de eene plaats, naep de andere beweegen. Boomen, kruiden, heefters, mesch, paddeftoelen zyn dus ook planten, fommige derzelven leeven Hechts eenige aoren ia den bloeityd, en laaten haar zaad in de aarde, fommige een halfjaar, andere vyf, tien, zestig of tachtig jaaren. Men ontdekt dus in Holland het hoefbladzaad, zelfs nog gaaf in drooggemaakte, omgefpitte Landen die eeuwen hebben ondergelecgen; dus ook bereiken de planten en boomen een zeer hoogen ouderdom. De eik bereikt eenen ouderdom van meer dan vyf honderd jaaren. «— Hierom kroonde men oudttyds de ouderdom met een eiken kroon. — Dat weet ik ook wei — Wel fnapftertje, hoe Weet gy dat? — Toen wy laatst; op Groote Papa's gouden bruiloft waren, zei on? ze Ernst, voor ons allen een rymptje: lk zie een' krans van EikènHaêren Op Grooteva 1ért gryze hairen, Ach, dat de mirth' van onze jewd Dien krans doe groenen door de deugd f  voor KINDEREN. 4 j En wy hadde altemaal mïrthe bouquetjes, die zullen dan gewis voor onze jeugd zyn. — Ja allerlieftle kindje, ja, dat ik u omhelze! ach, dat gy in deugd groenen moogt! Luifter nu, iedere plant' heeft wortelen, welke gewoonlyk in de aarde fteeken, en fappen naar zich trekken, waardoor de planten wasfen, of grooter worden, en vruchten draagen kunnen. Doch 'er zyn ook planten, welke geheel en al, nevens den wortel in bet water zwemmen, gelyk de zeebloemen , waterlinzen en uiengewasfen , by voorbeeld , tulpen en hyacinthen, welken men in water teelen kan. Ja, zo heeft onze Tante een heele tafel vol bloemen op glazen ftaan, met de Wortels in het water. — Dat is 't geen ik meen, myn kind, maar dit is al mede door menfehen uitgedacht, doch 'er zyn nog woncierlyke waterplanten in de natuur. De Valisneria is eene waterplant, waarvan zich in den bloeityd dier plant, de manlyke en vrouwlyke plant losmaakt, voortteelt op de oppervlakte van het water, en daarna weder naar den grond daalt, en de wortels vastmaakt. Wat een wonder , trouwen dan de planten? ■— Ja kinderen, en op veelerlei wyze, dan dit zal ik u ftraks wel eens nader ontvouwen, vernoeg u te weeten, dat 'er manlyke en vrouwlyke planten en boomen zyn. — Wel broertje weet dit wel, in de prentjes van Cats, ftaan de mannetjes cn vrouwtjes palmboom afgebeeld. C 5 D^ï  42 NATUURLYKE HISTORIE Dat is juist, lief kind, 'er zyn ook zekere planten, welke zelfs in den winter voortduuren en in 't voorjaar weder met nieuwe takken uitbotten, dezen noemt men (perencerende) planten,' dat is jaarige planten, planten die overwinteren. Die geenen integendeel, welke in den herfst of zeifs eerder verdorren, en in 't voorjaar eerst weder uit zaaden voortgeteeld moeten worden, noemt men (annueele), jaarlykfche , of zomergewasfen, omdat zy Hechts een jaar of zomerfaizoen duuren. Iedere plant is met een kleed, dat men bast of fchors noemt, bekleed, onder dezen bast komt hout of houtachtige deelen, in deszelfs binnenfte is iets dat men 'tpk of het merg noemt. — Dit wenschte ik wel eens te zien. — Wel aan, neem terftond maar een' ftok van eenen vlederboom, breek dienin twee Hukken, zo zult gy daarvan overtuigd zyn. — Gy hebt gelyk, eerst is de bast, dan het hout en in 't midden het pit of merg. Ik meen dat ik in de boeken van Papa, over het microscoop hier omtrent fchoone afbeeldingen gezien heb, van wortelen en takken. —- Kunt gy u dit boek herinneren. — Ik meen in nieu wentyt , leeuwenhoek, en in baker. — Gy hebt dit wel onthouden jongeling, by gelegenheid moet gy aan Papa vraagen, om dit uwe broertjes en zusjes eens te mogen toonen. — Ik zal het aan onze geliefde Papa verzoeken, en hy zal 'tons niet  voor KINDEREN. 43 niet weigeren. — En ik zal u en onze Papa, 'er dankbaar een zoentje voor geeven. —> Wel Mietje lief, dat zal recht zoet zyn. Zulke lieve kinderen, zullen hem verheugen, als zy zo eensgezind en dankbaar zyn. Hoor nu aandachtig! Op den bast of fchors, lieve kinderen, komt alles in de planten aan, dewyl deze het fap uit de aarde, of het water naar zich trekt, wanneer dan een boom, ftruik of plant geen' bast of fchors meer heeft, moet dezelve verdorren. Ook kan men al 't loof niet teffens van een' boom neemen , zonder deszelfs merklyk nadeel, of hem geheel en al te doen fterven. — Maar, lieve Heer, geeven de bladeren ook geen voedfel aan de planten en boomen? — In eenig opzicht, cn van fommige planten, als de palmboomen, die gy genoemd hebt, maar de bladeren ontvangen hun voedfel uit de Hammen en takken, en hebben hiertoe allerfynfte vaatjes, die in het vleesch of dikke fap der bladeren uitloopen, zo als ik 'er u al een getoond heb. Ook hebben de bladeren eenwonderlyk weeffel van zenuwen. — Ei, ja Oome, wy hebben dat wel onthouden, en zyn u nogmaals dankbaar, dat gy ons dat mooie kunstje geleerd hebt. Weet gy wel, lieve kinderen, hoe men dat deel der plant heet, hetwelk naast aan den wortel boven de aarde groeit? — De ftam. — Goed! En dan volgen de takken, loof, bloefem en vruchten, niet waar ? — Ja. — Is het wel een ftam, 't  44 NATUURLYKE HISTORIE 't geen een tarwengraan, een boon, een angeliep of ranunkel in de hoogte doet ryzen ? ■ Wy meenen ja. — Neen kinderen, dat zyn geene Hammen, maar halmen en Heelen. De boomen en ftruellen of heeftergewasfen hebben alleen Hammen, de grasgewasfen in tegendeel hebben halmen en fieeien. 'Erzyn ook (honken, in welken Ham, bladeren en bloefem een eenig Huk uitmaaken, gelyk in zekere gewasfen die men paddeftoelen heet; maar fchacht noemt men het deel eener plant, die uit de aarde voortkomt, en alleen bloefem op zyne ftruik draagt; doch daaraan geene bladeren heeft, zo als de narcisfen, hyacinten en tulpaanen. Wat oordeelt gy dan, lieve kinderen, van de bloemen of den bloefem der planten? Dienen dezelve Hechts totfieraad? — Neen, myn Heer.... Eenigen derzelven geeven een' aangcnaamen reuk van zich, eenigen veranderen in appelen, peeren en pruimen, en ik geloof dat uit alle bloefem iets groeit het geen men vrucht noemt.— Goed, myn kind, in den bloefem der planten, wordt een zaad bereid, uit hetwelk naderhand wederom eene nieuwe plant, die aan de voorige gelyk is, wast, doch de goede God, heeft hettefièns zodanig gefchikt dat veele van zodanige zaaden of hunne kernen van ons menfehen genuttigd kunnen worden , als, by voorbeeld erwten, boonen, tarwe, rogge, koknoten en kokosnooten, zo als 'er een op Plaat 3. vak E. Haas  voor KINDEREN. 43 ftaat. — noemt men dk alles geene vruchten ? —• Alle de zaaden waaruit planten en boomen voortkomen , noemt men over het algemeen wel vruchten, maar men verdeeltze in veld- en boomvruchten. — Dat begryp ik, omdat de erwten, tarwe en boonen aan geene hooge ftammen groeien, maar op het veld laag en dicht by een, noemt men het veldvruchten, en omdat appelen, peeren en pruimen aan hooge boomen en in boomgaarden groeien, noemt men die boomvruchten.— Dat hebt gy wel gezegd. — En wat zegt 'er myn Mietje van ? — Ik denk dat onze aardbeziënen braamen ook veldvruchten zyn, orr.datzy vlak op 't veld groeien. — Gy hebt gedeeltelyk wel, zoet meisje, maar men noemt zulke vruchten ook wel aardvruchten, omdat haare planten langs de aarde kruipen. —< Daarom heet men ze dan ook aardbeziën, maar Oome zeg! zyn dan erwten en boonen geen peulvruchten? onzekeukemeid noemt ze dus.—Olyk kindje, ik meende u te verasfen en gy verast my; gy hebs gelyk, het zyn peulvruchten, omdat ze in peultjes groeien , maar dat zyn byzonderheden die van dë gedaante der vruchten afbangen, en niet van haar' algemeenen aart; want'er zyn boomheesters die peul vruchtjes draagen. Maar men verftaat ook veelal door vruchtbaare boomen, zulke foorten, wier nuttige zaaden of vruchten wy eeten. Doch pynappelen en akers of ekels noemt men gemeenJyk geen eetbaare vruchten, wyl wy dezelven nies  45 NATUURLYKE HISTORIÉ niet eeten. Van eenige planten gebruiken wy* de fteelen: als de felderie, van de meefte de bladeren, als van falade, kool en thee, van anderen wederom eeten wy de wortelen als aardappelen, raapen en knollen, ook eeten wy de bloemknoppen der aartiesjokken en bloemkool. — Van hout of harde fteelen maakt men geen gebruik De fteel van eene peer of de halm eener koornair is geen hout, maar hol en ftrooachtig; maar de ftam van een' appelboom heeft oprecht hout, waarvan men tafels maaken kan. Ook weet gy dat hout nuttig is om te branden —- Ja zeer wel, en 'er is ook zeer veel verfchil in — Recht, want het hout aller boomen is echter niet even hard, het eikenhout, by voorbeeld, is harder dan het dennenhout en 't kerfenboomenhout is harder dan het willigenhout. Gaat naar een' fchrynwerker, die zal u veelerlei hout toonen, en zo gy 'er om verzoekt, zal hy u misfchien wel eenige kleine ftukjes vereeren. Hoort eens kinderen! zo 'er iemand van u lust heeft eene verzameling van allerlei hout te maaken, dien raad ik, dat hy by iedere foort, zo het mogelyk is, op de eene zyde wat bast of fchors laat zitten, om de eene foort des te beter van de andere te kunnen onderfcheiden, want aan 't loof en de fchors moet men allengskens alle boomen en heefters van eikanderen leeren kennen en onderfcheiden. Want deze kennisfe is nuttig, omdat men  voor KINDEREN. 4; men van de houdbasten fchoone verwen en heer* lyke medicynen bekomt. Eenige boomen hebben witachtige, andere groenachtige, en wederom andere bruinachtige fchorfen; doch het loof der boomen en der gezamenlyke planten in 't algemeen is wonderbaarlyk en zeer onderfcheiden toebereid, het een is byna rond, het ander langwerpig, het een is gekarteld, getand, gekorven of geribd, 't andere ia breed, hairachtigen fteekelachtig; komt, brengt my eens eenige foorten.van bladeren, plukt 'er elk wat, ik zal 'er a iets van leeren. Zie daar Oome, daar heb ik al een takje munthe, deze blaadjes gelyken naar een hartje. —Zoet hartje, juist daarom heet dit blaadje hartvormig , maar ziet gy niet dat 'er tantjes en karteltjes aan zyn Ja, wel Oome, datisnet zo als Mama, hartjes met karteltjes voor ons tot taartjes laat bakken. — En hoe noemt gy dat dan? — Gekartelde hartjes. — Nu zo noemt men zulke blaadjes ook gekartelde hartjes, en omdat gy zo zoetlyk uwe aandachte toont, zal ik voor u, door Tante eenige hartjes laaten bakken. — Voor myne kleine broertjes en zusjes ook ? ■— Ja gewis voor u allen, als gy dus voortgaat opmerkzaam te zyn. — En gy Ernst, wat hebt gy daar voor blaadjes ? Ik heb 'er verfcheiden myn Heer, zie hier de bladen van een klaverblaadje, een blad van een winde, een blad van een aster, een blad van  '43 NATUURLYKE HISTORIE van een maatteliefje en een ranunkel, een eik en een willig. —■ Dat is al een heele party; Maar hebt gy ook niet een blaadje van het Pypkruid, of van de Diile? — Daar komt broêr Karel, die zal 'er gewis hebben, omdat hy 'er goude-haantjes op zoekt. Ziedaar is hy, ik heb het geraaden.-—Wat brengt gy bolle jongen? — Ik heb goud haantjes kruid, pypkruid, en wolleblad. —Goed; —- Kom zet u hier wat by my, en let aandachtig. Gy zoet meisje, leg de blaadjes in uw fchortje, ik zal ze een voor een u leeren kennen. — Zie daar is voor eerst, het willigen en het pypkruid blad, ziet gy niet Ernst, dat dit willigen maar uit een blad , en dit pypkruid uit veele kleine blaadjes beftaat? ■— Ja zeer duidelyk, — dus noemt men het eerfte een enkeld en het tweede een faamgefteld blad. — Dat is eene vatbaare verdeeling, en daarom zal gewis deze klaver ook drieblad heeten, omdat het uit drie blaadjes beftaat.— Juist myn jongeling. — Maar zie dit willigen blad is langwerpig, als een lans of fpeer, — daarom zal het gewis dan fpeervormig zyn,dat heet inhetLatyn Lanceolatum. — Nu, degelyk opgemerkt, zo Zyn 'er ook haflata of helbaardvormig, fagittata pylvormig, — denklyk zo als in dees water py}bladen. Ik verheug my in u myn waarde Ernst, dat gy inde taaien toeneemt, ik zal dit met vreugd uw' Papa en den Rector melden. Kom aan, beproef een Weinig uwe krachten; dit pruimblad, welk eene  Voor KINDEREN, 4? gedaante heeft dit? — Ik zou het eivormig noemden en het is getand of ais een zaag gekarteld. — Wel hoe zoudr gy dat dan in 't Latyn fteUen? —* Fotiwn ovato -/erratum vel dentatum. — Mee* fterlyk geantwoord. Zie daar nu het blaadje van de wilde kruip-winde. Dit blaadje heeft gedeeltlyk een hartachtige gedaante, maar heeft aangroeiende lobben en het blaadje rust op een fteeltje, zulke bladen zoude men in het Latyn noemen Folio, Cordato- Lobatae Peticlatae, dat is hartvormige gelobde bladeren. Is het nü, dat zulke bladeren vier, vyf, zes en meer lobben of uitwasfen hebben, dan zegt men vier, vyf, zeslobbig; zyn zy getand, dan voegt men 'er getand by; zyn zy gevouwen zo zegt men gevouwen, zo als in deze fraaie lievevrouwen - mantelbladen. Bezie die eens Mietje, zoudt gy wel netter een ftarretje om te knippen kunnen vouwen? — Neen zckef niet, Oome lief, maar-ik zou zulk een blaadje geen lieve-vrouwenmantel noemen. ■— Wel hoe zoudt gy het dan noemen ? — De Prinfe- kraag. — Gy doetmy lagchen fneedig meisje, hoe komt gy aan dit denkbeeld ? —■ Wel Oome, zo noemt het Papa. Ook heb ik by u de afbeeldingen van onze lieve Prinfen en Prinfesfen geaien , en die hadden altemaal net zulke kraagen om, die zo net gevouwen waren, en toen gaaftgy my zelfs een oranje bloemetje met een malva blaadje , en toen zag ik het prentje van onze jonge Prinfesfe, en ik zei, dat is net zulk een blaadje als Carolientje op het hoofd draagt; en toen zoende.ik L deel D nog  50 NATUURLYKE HISTORIE nog al die lieve kleine Prinsjes en Prinfesjes. —Allerlieffte meisje, gy heelt myn hart door uwe eenvoudige üeftaHigheirijes, uwe vergelykingen zyn juist en natuurlyk, en zo doen ook de beste natuurkundigen ; 't ftaat u vry zulke vergelykingen te maaken, als met de vatbaarheid uwer begrippen overeenftemmen; het is eigen aan onze Hollanders, zy zyn meefters in dit ftuk, om Vergelykende naamen te geeven; als ik met a over de hoorntjes en fchulpjes zal handelen, zal ik u Prins Maurits knoopjes, en Prinfes Anna doubletjes , en Carolientjes laaten zien. Speel nu zoet met deze blaadjes, en hoor nu wat ik uw' broeder Ernst, en u alle zal leeren. — Ernst, gy hebt nu airede een begrip van de figuurlyke, enkele, en faamgeftelde benaamingen der bladeren, zie nu eens in de tafelen van ons boek, daar zult gy verfcheiden voorbeelden vinden. — In deze eerfte tafel in het vak C. wat zyn dat voor bladen ? — Samengeftelde bladeren van de dille. — 't Is zo, maar men noemtze in 't Hollandsen fnippelbladen, de kruidkundigen tellen de takjes en famenvoegfels, en nadat 'er drie, vier, vyf, zes, of meer aan zyn, zeggen zy drie, vier en vyf takkig. Zo ook in de bladeren, die niet fhiplig zyn, zyn 'er driebladig, als in de klaver; vierbladig zyn 'er zelden, evenwel ontmoet men aan een en dezelve plant wel eens verfchil, zie dus in Plaat 2. vak B. in het blaasjes kruid, vier, zes tot acht, overeenftaande blaadjes    voor KINDEREN. 51 jes aan een faamgefteld blad. — Ik befchouw dan deze vier en zesbladige, niet als volwasfen in deze plant. — Dit noemen de kruidkenners een fpeeling der natuure , maar echter zyn veeIe planten vyfbladig, veele zesbladig, ook zevenbladig, als in het zevenblad, en zo als in Plaat 1. in vak F. by aaa. in de terbentyn-boombladeren 5 daar, let hier op, ftaan de bladen over elkander, — dat noemt men over elkander ftaande bladen, met een oneffen blad, {oppojttae cum impari). — Dat is zekerlyk, omdat 'er het zevende blad oneffen aan is. — Juist, en zo zyn dan ook effen, of (pares oppq/ttae), de blaadjes van dat blaasjeskruid in Plaat 2. vak B. Maar 'er is nog meer optemerken, als de bladen om den anderen aan den fteel ftaan, zo als in de olyven in Plaat 3. vak C. dan noemt men die alternae. —— Zekerlyk zullen zy dan ook fpiets vormig, lanceolatae alternaeheeten.— Zo is 'tmyn waarde Ernst, als gy dit maar in acht neemt, by alle de bladen, die u voorkomen, volgt dit van zelve, zo ook als de bladen vast aan den fteel verbonden zyn en die als omvatten, zoals in deze kruis-distel, dan zynze fteel vaste bladen, (Amplexicaulae'), zo ze aan fteekjes zyn petiolatae, en zo vérders naar de gedaante en fchikking. — Maar, Oome lief, wat is dit voor een blad ? — wel raad ook eens Jantje. — Ik heet het wolleblad, omdat 'er zo veel Wolle opligt. —■ Gy hebt het wel, en daarom D 2 biet  53 NATUURLYKE HISTORIE hiet de plant ook wollekruid (verbafcum). Zo zyn ' 'er ook gladde, hanige en fteekelige bladen. —• Ja, Oome dat weet ik wel, dit netelblad van myn goude - haantjes fteekt geweldig, niet waar zusje ? — Wat fcheeltu Mietje? — Ja» broer prikt my met netelen. — Foei Jantje, gy moogt uw zusje niet kwellen, dat is floutigheid, ik leer u de bladen, daarom niet kennen , om 'er kwaad mede te doen, maar om u fchiklyk te gedraagen , en wys te worden, dat misbruik bedryven de ftoute knaapen. — Niet waar Oome? —- Als 't kindje vroom en fchiklyk is, En niet en f peelt met jloitte knaapen, Dan mag het in de duijlernis, Na zyn gebed, gerust gaan flaapen. — Hoort gy dit, Jan broer, hoe zoet uw zusje u voorgaat? kom myn knaapje, zoen haar af. — Met al myn hart, daar Mie lief, daar zyn eekels, laat ons daarmede fpeelen. — Als Oome ons gelieft te zeggen, hoe dit eekeblad heet. — Dat heet een rondachtig ingefneeden blad. Zie in onze Plaat i. vak D. — Maar Oome, die bolletjes op.de eikenbladen, by fg. bb. wat zyn dat? — Dat zyn aanwasfen en galnooten, zo als die groote by d. die door infekten veroorzaakt worden , waarvan ik u veel zal zeggen, en feibifer op kinderen, dat gy niet te onvoorzkh,- ^3  voor KINDEREN. 5 J tig hier naar de bladeren benoemt; want 'er worden veele bladeren door de infekten, de torren en rupfen verbeeten en misvormd. — Voorts zoude ik u nog veele foorten van bladen tconen kunnen, als by voorbeeld vleezige bladeren, zo als in de aloë, op Plaat 3. vak F. letter b. halmachtige grasbladen, als op Plaat 4. vak D. letter b. vezelige fteekel - bladeren als in den pynboom, Plaat 4. vak. C. kroontjes bladeren, als in den geneverboom, Plaat 2. vak C. en nog i;eer veele yerfchib lendheden, die ik nu zal overflaan, tot dat gy wat meer gevorderd zyt. — Wy bedanken u, waarde Heer, uw kort onderwys fielt my genoeg in-ftaat cm my aanvanklyk te oefenen, hoe wonderlyk is dit alles toch ! Och waare ik in ftaat om hier mynen Schepper naar eisch in te loeven, ik zou* de ligt hier een rympje opmaaken. —- Wel nu, myn jongeling, laat hooren, de liefde tot de zangkunst beheerschte al vroeg uwen geest. — Oome lief, broeder Ernst maakt zulke lieve rympjes voor ons. — Toe Ernst broêr, ik zal 't van buir ten leeren. — Wel hoor dan. IVanneer wy eens met aandacht zien, Wat fchoons het Plantenryk wil biên> In duizend telgen, hoornen, kruiden, Dan [peuren wy in ieder blad Een' overheerelyken fchat Van wüqd'ren, die Gods magt beduiden. D 3 Geen  54 NATUURLYKE HISTORIE Geen vezeltje, geen randje, of zoom, Aan 'tblad van Peer- of Kersfenboom, Géén tandje is daar vergeefsch gefchaapen; 't Voldoet in alles aan Gods Wet, 't Is alles goed, volmaakt en net. o Zusters, broeders, jonge knaapen, Ei als gy dus Gods ivona'ren ziet, Vergeet dan 's Maakers lof ook niet. Wel Ernst lief, gy voldoet my ten hoogfren, ik fta verrukt over uwe heufche zeden en fchoone kunst. — Gewis, als gy dus voortgaat, zult gy eene fchoone paerl, aan de kroone van uws vaders huis zyn. Gy, lieve kinderen, volgt uw' broeder na, hy zal u nu en dan onderrechten, gy moogt dit rympje opfchryven, en van buiten leeren, en als gy zoet zyt, zal Oome Berkhey, by gelegenheid u hier en daar nog wel een zoet rympje geeven Dat zal allerliefst zyn Oome, als wy zo tusfchen beide onzen lieven Heer looven en pryzen mogen, en een geoorloofd vermaak ons eens blyde maakt. ~- Nu ik beloof het u, komt gaan wy voort , ik zal u nu al wandelende wat van de bloemen melden. Iedere plant krygt bloefem of bloemen en vruchten. Het loof, zo wel als de bloefem, komt uit de kleine knopjes voort, die in den zomer, zo  voor KINDEREN. 55 so wel als in den winter, byna aan alle planten gezien kunnen worden; deze knopjes noemt men oogen; het oog, lieve kinderen, in 't welk de bloefem is , is met meerder huidjes bedekt, dan dat, waaruit het loof voortkomt. Uit de bloefem komt eene vrucht voort, die allengskens grooter, en eindelyk ryp wordt. — Wel goede Heer, wy hebben deze knopjes en botjes wel gezien, maar 'er zal hierin ook een groote verfcheidenheid zyn , zo wel als in de bladen, die vind ik in het boek van den goeden Heer ra ff niet. —- Zy was 'er echter zeer hoog noodig toe uw onderwys. — Ei lieve, leer ons toch hiervan ook wat. —- Zeer gaarne, maar dit is wel wat moeilyk , doch het moeilykfte zal ik overfiaan, en u het vatbaarfte voorftellen; 'tis volftrekt noodig.— Wy zullen zeer aandachtig zyn. — Luiftert dan, alle planten en boomen komen natuurlyk uit zaad voort, dit zaad wordt in de bloemkelken geformeerd , en nadat de gedaante der bloemkelken en der zaadhuisjes is , verdeelt men de clasfen en geflachten. Iedere bloem heeft in haar kelkje ftampertjes en ftyltjes , die de zaaden vruchtbaar maaken, op eene wonderbaare wyze. — Hoe toch gefchiedt dat? —1 Gy vraagt my diepe geheimen, die voor uwe jaaren nog niet voegen te ontleeden en zelfs voor ouder vernuften niet te doorgronden zyn; evenWel als gy zedig toeluiftert, wilik u wel eene fchets D 4 gee-  56 NATUURLYKE HISTORIE geeven. Gy weet immers reeds dat de dieren gfc, paard zyn. — Ja, in de Heilige Schrift leest men, dat Ncach, omdat der dieren, gefla«bten niet vergaan zouden, van elk een paar in de Arkc nam.—» Ja maar gy leest dit niet van de plantgewasfeo, en de visfchen, en weet gy waarom? omdat de planten in de aarde geworteld bleevea , en elke plant in zichzelve als gepaard zynde , na het opdroegen der aarde, in hetzelve vruchtbaar bleef, en de visfchen in de wateren zwemmende, in haar natuurlyk Element bleeven, daar de viervoetige dieren en vogelen, door de overftjroaniing van hun Element, de aarde, verwyderd werden, en. noodwendig zouden hebben gefioryenj en dus nimmer weder zouden hebben kunnen voortteelen; voegt hier nu by, dat ik u geleerd heb, dat het leven der planten geheel van dat eer dieren is onderfcheiden, zo dat zy pok cp eene gantsch andere wyze voortteelen. — Dit bevat ik zeerwel, en ik verlang naar eéhjge nadere onderrichting, wegens de voortteeling der planten. — Zie hier eene lelie, ziet gy aan deze bloem geen vyfbiaden ? — Ja zeer duidelyk.- Ziet gy niet datze allen pp dit pnderftè knopje vereenigen. —- Zeer wel. — Nu deze bladen noemt men den bloemkelk. Plukt de bladen af, dan zult gy 'er aan elk onder aan een hoihgheidje zien, waarin eenigk-emig vocht is, dat een' zoeten fmaak heeft, dit heet men nectar, en die hoJiighede*i pee-  voou KINDEREN. 57 ftectarbakjes (\neetaria) daar gaêren de biëkens den honig uit. — Is dat niet zo Oome lief, als ik uit de pypjes van de auricula zoetigheid zuig? —Ja Meisje lief, juist, maar dan is dat nectarbakje pypachtig. Zo zyn 'er ook ronde, hoekige, langwerpige neetarvaatjes, waarop de 'kruidkundigen letten. — Maar ziet nu toe, ziet nu de bladderen afgeplukt, zy zyn alle afgefcheiden, men poemtze keikbladeren, maar zo zyn 'er ook aaneengegroeide, als inde klokjes; half aaneengegroeid de, als in de primulaveris; 'er zyn hartvormige, getande , gekartelde, en gekroonde enkeide , dubbelde, en geftraalde, zo als in de asters en goudsbloemen, en eene ontellyke verfchiilendheid van gedaante. — lk begryp dit zeer klaar, en deze verfcheidenheid zal even als in de groene bladeren verfchillend benoemd worden. — Dit is volkomen ovcreenkomftig, evenwel geeven deze gedaanten wat doorgaander gelykheid aan de bloemen; zo zyn 'er gaapertjes, vlinder-bloempjes, kruis-bloempjes, kroontjes-draagers , palmbioemen, gras bloemen, faamgeftelde bloemen, vruchtbloeiende , peu'.bloemen , veejvezeüge en pnzichtbaare bloemen , welke allen by een gefchikt eene clasfe kunnen uitmaaken'. — O wonder! ik dacht niet dat 'er zulk eene gelykvormigheid in de bloemen was; hoe gaarne wilde ik deze leeren kennen! — Ik zal u ftraks, als wy by Zulk flag van bloemen komen, 'er eenigen afplukken, V 5 e*  58 NATUURLYKE HISTORIE en u dezelven leeren kennen , maar laat my u nu nog eerst deze leliebloem ontleden; zy is nu van bladeren ontbloot , en gy ziet niets dan dezen groenen knop, die in het midden een ftyltje heeft, omringd met zes vezeltjes en op deze vezeltjes zyn geele ftofknopjes. — Ja Oome , die zie ik ook en daar heeft broer my wel mede bedrogen en den neus geel gemaakt. — Wel nu, dit is niet goed, want dit zoude ligt hoofdpyn verwekken als gy dit onvoorzichtig van alle bloemen deedt. — Wel de licflyke reuk der bloemen is immers niet nadeelig! — Als men onvoorzichtig handelt, zyn zelfs nuttige zaaken nadeelig. — Dat begryp ik ook. — Ei waarom Jan broer? — Onze Tuinman lag laatst tusfchen de boereboonen te fiaapen, Papa maakte hem wakker en zeide: Jan je bentin de boonen.— Wel nu? — neem het my niet kwalyk myn Heer, zeide Jan, de fterke reuk heeft my bevangen. — Gy zyt inderdaad een fchrander opmerkfaam kind. — En wat dunkt u Ernst? Ik begryp nu, waar het Van daan komt, dat men zegt: gy zyt in de boonen ; en tevens dat men niet al te fterk den reuk der bloemen,hoelieflyk ook, moetzoeken, vooral zwakke geitellen. — Men moet daarom de bloemen op eene zagte wyze rieken , en ze niet lomp tegens den neus wry ven, want boven 't gevaar van bedwelming, fchuilcn 'er in de bloemkelken altyd eenige onzichtbaare infekten, die ons, zonder dat wy de oorzaak weeten, het hoofd zeer  voor KINDEREN. 59 Eeerbenaauwen.—Daarom fchudtMama lief altyd de bloempjes uitkeer zyze op myn hoedje of voor myn keursje zet. — Uw Mama doet wyslyk, —• maar nu tot onze lelie , deze zes flyltjes met hunne ftofknopjes zyn, om zo te fpreeken, vryersj deze bloem en dit midden ftampertje is de vryfter, en uit dit huuwlyk komen de zaaden voort, die in dezen onderften groenen knop, als in hunne moeder, befchermd worden, zo als wy ook dergelyken in de derde Plaat vak F. in de Aloë zien, daar f. zyn de vezeltjes, by eeeeee. de zes ftofknopjes, en in ;t midden is het ftyltje in de kelk d. nog verborgen ; en hierin, waarde Ernst, befiaat het huuwlyk der planten. — Ja Come, en daarom zyn die nectars geuren altyd zo zoet. — "Wel Mietje waarom ? —- Als eene vryfter een vryer trouwt deelen zy zuikcr rond. — Al wederom zulk een lieftaalige uitval. Lieve meid je bent een hartedief: als je ook een zoet vryftertje wordt, zelje ook wel een vryertje krygen. — Wel Koosje Lacblief is by Mammezel myn vryertje , en ik wil ;er zo veele niet hebben, als die leliebloem. — Wel nu myn kind, dat past ook eene zoete vryfter niet, gy zyt een mensch, kinclje lief, gy moet dit zo niet opneemen, als of gy eene plant waart, gy begrypt immers wel dat wy van de planten fpreeken. — Ja wel Oome lief, wel nu, let hier dan op en zwyg wat ftil tot dat ik u vraage. — Zeer gaarne ik zal niet meer voorbaa-  6o NATUURLYKE HISTORIE rigzyn. — Luiftert dan alle, kinders, en ziet wat ik u zal vertoonen , hier is een boragie bloempje ; tel de ftampertjes en 't ftyltje Ernst! hoe veel zyn 'er?— Ik tel'er vyf en een ftyltje. — Goed, daar pluk deze betebloem cn tel. — 'Er zyn wederom vyf vezeltjes en ftofknopjes, maar twee ftyltjes. —> Goed, ei Karei pluk dat vleerbloemtje eens af, tel de ftyltjes. — 'Er zyn zo veele bloemen en zo klein.--— Neem 'erHechts eene van; tel, uw oogen zyn jong. ■— Ik tel wederom vyf ftofknopjes maar drie ftyltjes. — Nu neem dat bosje dakbloemen, (drufera) van deze dakpan af. — In dis bloempje tel jk van elks vyf. — Luiftert nu kinderen, het bloempje met een ftyltje en \yf ftofknopjes, behoort tot de vyf mannige en eene vry-? fter ; dat met vyf ftofknopjes en twee ftyltjes, tot de vyfmannige met twee vryfters , enz. tot aan de vyfmannige en vyf vryfters, en ziet daar in, kinders, beftaatdie geheele onderfcheidicg van. de huuwlyken der planten, waar naar eerst de grootfle Tournefort en Pcntedcra, daar na de beroemdfte kruidkenner van Linné zyne clasfen en geflachten gefchikt heeft, en dus zyn 'er bloemen die tot zes, acht, tien, manlyke en vrouwlyke ftyltjes, ja tot ontellyke aangroeien , en daarnaar deelt men de clasfen in zesmannige (Hexandria) — in achtmannige ( Otfandria) —in tienmannige (Decandria) — en dan, naar het getal der vryfterlyke ftyltjes, in vier, vyf, zes, acht  voor KINDEREN. 6f acht en tieflmannige van een , twee, drie, vier en meer huuwlyken , en eindelyk in veel - huuwende. — Deze verdeelingen zyn gemaklyk. — Zogemaklyk niet, als gy wel meent; 'er is boven dit alles nog zeer veel optemerken irt de gedaanten der ftyltjes en ftofknopjes : dikwyls zyn zy aan een verbonden, dikwyls rond of langwerpig , drie , vier , vyfhoekig, ook wel bladachtig. — Dikwyls ontwyken zy het gezicht, veeltyds zynze in celletjes cpgeflooten: kortom lieve kinders, daar is een wonderbaare verfchillendheid in iedere clasfe, orde, geflacht en foort, die eene onophoudlyke aandacht en daar by eene geftadige oefening vereischt, om dit alles te weeten ; vernoegt u nu met deze korte fchets, en laat mv, eer wy nog tot het nuttige en huishoudlyke trceden, u nog iets van de kelkjes der bloemen Eeggen. — Lang my een takje van deze ranunkel. — Daar is het. — Ziet gy deze blaadjes hier onder aan ? — Ja zeer wel, ik tel 'er vyf, —nu dit noemt men een vyfbladig bloem - bekleedfel. — Dat zal zo zyn als in de lelie. — Neen' kinders, men maakt onderfcheid tusfchen een' bloemkelk, die uit zyn eigen bloembladeren beftaat, en tusfchen bloemkelken die door nog andere groene bladeren omringd worden; tot het eerfte behoort de lelie en de tulpaan , tot de laatfte foort deze ranunkel en meest alle bloemen, en dan telt men die groene blaadjes afzonderlyk; men  62 NATUURLYKE HISTORIE men let op de figuur en gedaante, of de blaadjes lang, kort, rond, hartvormig, ruig, glad, doornig ofgefchubd zyn; daarna ftroopt men die blaadjes af, en. men befchouwt den knop of fchyf, waarop de bloem en de ftyltjes zitten, en naar deszelfs gedaante noemt men de fchyf rond, ovaal, piramidaal , hol, half rond en zo verders naar de gedaante. —« In deze fchyf zyn de holletjes der zaadhuisjes , en de zaadjes vastgehecht, deze en derzelver gedaanten flaat men mede gade; en eindelyk ook de zaadjes en vruchten. ■*- Sommige zaadjes zitten in de vrucht als in de appelen, fommige zitten in eene kern of noot, als in de eekels en cypresfen, fommige in eene harde fchel, als in de cocosnoot, in onze Plaat 3. vak E. a. — Andere wederom in haauwtjes en peultjes, zh'monze Plaatz.vakl&.b. inhetblaasjeskruid, in Plaat z. vakE.e. in het St. Jans brood en verders als in onze peulvruchten; andere zaadjes zyn zeer klein als zand en ftof, veele vliegen in de lucht als met dunne vedertjes door den wind gedreeven, zo als in de paardebloem, die hier voor ons ftaat; ei Mietje lief pluk hem eens af. — Waar is zy, mag ik eensblaazen ? — Daadelyk, maar bezie eerst eens dit fchoone maakfel, deze groene omgekrulde blaadjes zyn de kelk. Zie hoe ordentlyk ftaat elk zaadje juist in eene nette orde, geen een heeft al te veel of al te weinig plaats, maar net zo veel als noodig is. Zie hoe keurig net liaan de ftyltjes en op de topjes uitgefpreide vezel-  voor KINDEREN. 63 vezeltjes. — Deze noemt men dons; 'er is duslang dons, kort dons, takachtig dons en Harre dons. Hoe befchouwt gy dit ? — Als nette donzige Harretjes, die te famen eenen bol doorfchynende uitmaaken. — Recht zo , blaas nu Mietje. — Daar vliegen alle zaadjes weg, — dat is mooi Oome, maar zie daar daalen zy weder.—1 Zo wys heeft de algenoegfaame Schepper dit gefchikt, opdat deze zaadjes van de plant op het aardryk zouden nedervallen, en dus voorzag de groote God hierin, dat daar de planten het vermogen ontbreekt, om hunne kinderen en vruchten te brengen daar ze noodig voedfel zouden vinden , haar alzo op de vleugelen der windjes en der lucht te vervoeren. Zo zyn 'er ook zaadjes die wegfpringen, alsdehaauwtjes of peultjes open- borften Dat zal net zyn, waarde Heer, als in 't boontje roer my niet, als men 'er aanraakt wip doen zy en fpringen weg. — Dit is wel gevat Karei, maar is dit alles niet wonderlyk kinders? — óMyn waarde Heer, ik verlies my in het aandenken, aan zulke alwyze blyken van Gods voorzienigheid. . Och myne lieve kinders, vergeet dit niet op te merken , beziet geen diertje of plant anders dan met eerbied voor zyn'Maaker, dan zal hyudoor de kruiden desveldsleeren, dat hy alleen volmaakt is en u tot zyne eer volmaakter maaken zal; gy zult wys worden, lieve kinders; alles wat gy zien zult en ontdekken, zal u als een wys boek der natuure zyn,  64 NATUÜRLYKE HISTORIE zyn, en die wysheid zal uw' geest doen onderzoe-* ken, om ook zyne goddelyke openbaaringen als een vernuftig gefchapen mensch te kennen en aftebidden. O myn kinders, als gy God vreest en de wonderen van zyne hand eerbiedig onderzoekt , gewislyk gy zult gelukkig zyn , en gy zult behouden worden voor de dwaalingen der Godloochenaars, 't Isonmogelykmyne lievelingen, dat een mensch Gods magt en invloed op al het gefchapene ontkennen kan, die zich toelegt om met aandacht en eerbied de fchepfeltjes, al zyn zy in ons oog nog zo gering, te befchouwen. — In het kleinfle ftofje zien wy wonderen, en hoe veel wy zien, ftaat ons vernuft nog ftil, en ons geweeten vraagt: wie was uw Maaker, cn waar toe dient gy ? — Kom, ik voel lust om dit meteen leerzaam vaarsje, voor u, lieve kinders, te befluiten. Neem uw fehryftafeltje Ernst, en fchryf myne woorden op, GEDACHTEN OVER GODS WYSHEÏD IN HET BEHOUDEN DER PL AN T GE S L AC HTE Ni. Hoe beertyk, wys, volmaakt en goed, Wordt alles door uw magt gevoed, Atmcgttge Oorzaak aller dingen, Elk fpruitje, elk zaadje meldt uw' lof, Geen plantje groeit in dezen hof, Of 't leert ens, uwe Jlervelingen. m  Voor KINDEREN. 65 Elk knopje, eik vezeltje, ieder fpruit , Verciert, als een volfchoone bruid,_ Het echte bed van zyn geflachten; Het lieve bloempje, teer gekust, Gaat met zyn kindertjes te rust, Waar ze op een koestrend wiegje wachten. Het aardryk dektze en zoogt aan elk, Den daauw, der planten moedermelk, Dat voed/el flerkt de ontlooken flruiken, Opdat en pit en kerne zwel, Wyl 't botje, in 't vruchtbaar zmdgeJ1clt Al zachtjes uitrolt by 't ontluiken. *t Volwasfen vruchtje pas gefpeendt Wordt door Gods voorzorg hulp verleend. Om, op de windjes voortgedraagen, Te daalen in een' vruchtbaar' oord, Wyl de E.ekelnoot in de aarde boort t Waar hem geen woudzwyn kan belaagen* Hier ligt een appel, gints een pser, Met haar' gezwollen pitjes neer, Wel digt in Celletjes geflootén, Hier drukt de pynvrucht in het zand. Daar duikt de kruik der waterplant, Beneên met zyne aanjlaande looten, I, peel. E t)t  66 NATUURLYKE HISTORIE De wasdom keft in 't vruchtbaar zaad, Het wortelt in dien kindfchen ftaat, 7t Wordt alles op zyn beurt herboren, Geen zaad, geen flofje zelfs, hoe kleen, Of 't heeft zyn nooddruft reeds by een, Opdat zyn foort niet ga verkoren. Leert hier, o kinders! 't wys beleid, De zorg der Opper Majefleit, Voor al dees kruidjes die wy leezen; Hy, die der kruiden hoeder is, Zal voor zyn deugdzaam kind geivis, Een liefderyke vader weezen. 6 Teedre fpruiten, jong en teer, Eerbiedigt toch uw' God cn Heerï Ei wortelt in geen flechte gronden ! Uwe eerst ontflooten teedre jeugd Groeie in den grond van reine deugd, Zo wordtge een Christen fprait bevonden. Och, myn goede Heer , wy wenfchen deugdzaam te worden, wy zullen by 't befchouwen der planten uw vaarsje dikwyls opzeggen, om aan onzen pligt te gedenken. — Maar myn Heer, is 'tmy geoorloofd u nog iets te vraagen? — Wel Ernst! — Ik begryp zeer wel, en weet ook, dat de boomen en planten uit de vruchten en zaadea voortkomen, maar ik bid u ons nog iets te willen roei-  voor KINDEREN. 67 melden, hoe het toekome dat men uit de takjes van boomen of heefters , in den grond geftcken, of ook aan boomen gehecht, nieuwe boomen ziet voortkomen. — Dit is eene wyze vraag Ernst. Hoort kinderen, toen ik u van het leven der planten fprak, roerde ik even aan, dat zy eene ontrollende groeijing in zichzelven bezitten, en dat is dat geene, dat in de takjes zelve opgeflooten Ügt, welke takjes zo zy aan eenen moederboom, in de voedende fchors gehecht worden, met denzelven vereenigen , en dus deelen in zynen aart. Dit noemt men oculeeren, of ine'nten; naamlyk , wanneer men in de lente , de jonge takken van eenen boom, op eenen anderen tusfchen de fchors infteekt, met entwasfch beftrykt, bepekt en vastbindt. Men kan ook door afleggen, fchoone jonge boomen teelen, veele willigen, als ook veele andere jonge boomen en heefters, kan men bekomen, als men verfche takjes of lootjes wel vast in de aarde fteekt, en zo lange vochtig houdt, tot datze blad gefchooten, en wortels gekreegen hebben. -— Dit geeft my eenig licht. Ik wenschte my zelve hierin wel meerder te voldoen. — 'tls zeker wonderlyk, dat daar de boomen en planten bloemen en zaaden hebben, dat zy duuren, en ook in hunne afgefcheiden Iedemaaten, wasdom en voortteeüng opgeflooten hebben. Dan, laaten wy dit geheim daar; kom nu zullen wy eerst eens met ernst in een' tuin gaan, E 4 lieve  63 NATUURLYKE HISTORIE lieve kinderen, en eerftelyk zodanige bloemen y vruchten en gewasfen leeren kennen, die wy dagelyks voor onze oogen zien, en die ons tot fpyze, of tot vreugde en reuk verftrekken. Ik zal u dan over akkers en weiden voeren, in een wToud, en u tconen, eiken, berken, elzen, populieren, beuken en dennen. En eindelyk zult gy ook leeren, hoe de koffieboom, de theeboom, de katoenboom, het Suikerriet en de citroenboom 'er uitzien, waar zy het meest wasfen, en wat nut hunne vruchten ons toebrengen. Ik behoef u niet te zeggen, dat ik u ook tarwe, rogge, gerst, haver, erwten, linzen, tabak en aardappelen tconen zal, dewyl gy zulks van zelfs begrypt. Eenige gewasfen zien wy dus in onze tuinen, doch de meeften op de akkers, weiden en in de bosfchen. Veelen toon ik u in de boeken, en eenige zeldzaamen heb ik in dit uw boek laaten afbeelden, anderen zult gy in warme broeikasfen vinden. Hier in dezen bloemtuin, zietgy leverbloempjes, auricula's, Hemelbloemen, promellen, geele en blaauwe violieren , zoethout, druiven en gefternde hyacinthen, die alle in Perfië in 't veld wasfen, gelyk narcisfen en krokusjes; zy rieken alle aangenaam, en zyn de eerfte gefchenken der lente. Wanneer deze byna uitgebloeid zyn , zullen daar  voor KINDEREN. Co daar de Keizers Kroonen, de tulpen, zwaardleliën , ranunkels en jasmyn in haaren eerften bloei beginnen te voortkomen, en byna op den zelfden tyd, bloeit de prachtige roos, de witte lelie, de angelier, muur- en nachtviolier; eindelyk komen de zonnebloemen, de ftokroos of herfstroos en ranktelgen. De altyd groene rosmaryn die in Spanje en Italië wast. Groent hier ook, zy word tot ons ovèrgebracht. — Dit zal derede zyn, dat die luiden die ze hier overbrengen langs de huizen in mandjes en 'er mede te koop omloopen. — Dat is zo, zie ook de Rezeda en voorts eene merrgM planten en bloemen zyn door den gantfchen tuin verfpreid. Elk dezer planten en bloemen hebben haare byzondere gedaante, elk heeft eene byzondere kleur, eenen byzonderen reuk , fommige rieken in 't geheel niet. Hier kruipt het blaauwe violierblocmpjen lieflyk door het gras en beloont hem, die het zoekt met den aangenaamften reuk, in Maart verzamelt men die en maakt 'er een liefelyken fyroop van, daar verheft de trotfche tulp haare fraai gekleurde bladeren, doch heeft een' doffen reuk, de angelier is fchoon en teffens zeer welriekend, en heeft zeer veele foorten, de nachtviolier geeft ons des avonds haaren liefiyken reuk, en is dus niet alleen fchoon voor de oogen. — O verwonderenswaardige God, hoe heerlyk en goed hebt gy alles gemaakt! Alle uwe Schepfelen E 3 ge-  70 NATUURLYKE HISTORIE getuigen van uwe goedheid en almagt. — Voorzeker myn jongeling, de kruiden en de bloemen des velds zyn als zo veele getuigen van de grootheid hunsMaakers. — Waarde Heer, gy maakte ftraks melding van de gedaanten der bloemen, die tot eene clasfe behoorden, behoort dit lecuwenbckje niet tot de gaapertjes ? —- Ja, gy herrinnert my dit van pasfe, ook deze vingerbloem, behoort daar toe, men noemtze gaapertjes, omdat men die bloempjes drukkende, zy als 't ware gaapen , zo als dit leeuwenbekje een gaapend leeuwcnbekjc vertoont. — Zie ook deze veronie „ daar een aantal gaapertjes, als aan een' fpitfen top ftaan; alle foort van bloemen, die op deze wyze aan den fteel Haan, noemt men ook even daarom fpichtbloemen, (fpicatae.) — Dan zullen cok deze bloemen van de petercelie krponbloempjes zyn, omdat ze als tot een kroontje famen koppelen. — Dat hebt gy wel, in 't Latyn zegt men umbelliftrae. — Oome lief daar is een riekend Lathyrusje. Waar toe behoort dit? — Wat gelykenis geeft gy 'eraan lief kindje? — Het lykt, dunkt my, net een kapelletje. — Wel geraaden men noemt ze juist daarom vlinderbloempjes (Papilionaceae), doch voornaamlyk ook peulbloempjes, (Leguminofae) Omdat in 'tlyfje dat men ook wel fchuitje ( Carina) noemt het peultje verborgen ligt. — Dan behooren onze peultjes en fnyboontjes hier ook toe? — Voorzeker, maar 'er zyn ook zeer verfchillende peul-  voor KINDEREN. 71 peultjes, 'er zyn groote en kleine, kromme en rechte , hangende en fteelvaste , zo als in de lupynen , 'er zyn onregelmaatige, gekronkelde van allerleie gedaante. Wat dunkt u Karei van dit gekronkeld en rifige zaadje ? — Hetgelykt een rupfe of fcorpioen. — Juist, en daarom noemt men ook deze plant fcorpioen-plant. — Wat plukt gy daar knaapje? — Een takje van 't wilde raapzaad, zie dat zit vol peultjes, dat zal gewis ook tot deze clasfe behooren. —- Neen jonge lief, dit behoort tot de kruisbloempjes (cruciferae), en deze zaadhuisjes noemt men geen peultjes, maar haauwtjes ; fchoon ze veel gelyken met de peultjes hebben , zyn de bloempjes alle van een ander maakfel; zy toonen in de fchikking van haare blaadjes en ftofknopjes eene kruiswyze vereeniging. — D t zie ik duidelyk, maar in deze malvabloem zyn al de ftyltjes aaneen, als eene pylaar in 'tmidden der bloem, zo zyn ook deftokroozen.— Hoe noemt men die? — Even daarom noemt men ze pylaar -bloemen (columnt/erae). — En dan zullen deze astertjes gewis ftarrcn bloemen zyn.— Dit zou kunnen doorgaan lief meisje, maar men noemtze famengeftelde bloemen , omdat elk blaadje een bloempje op zichzelven is. — Dat is wonderlyk. — Wel komt hier eens kinderen, zie deze fcorfonerabloem, plukt 'er eenige blaadjes uit, ziet gyniet dat elk blaadje een ftyltje byzonder heeft? —— Dit zien wy klaar, nu elk blaadje is E 4 een  72 NATUURLYKE HISTORIE een bloempje en al deze blaadjes ftaan famen op een1 bol, en brengen elk een byzonder zaadje voort —. dus zyn deze alle eene faamgefcelde bloem compofitae. — Net zo. — Dit begryp ik uit die zaadjes toen ik het kaarsje blies. Wel myn lievertje, maar wat zegt gy van deze uitgebloeide klokjes , daar ftaan de bloempjes op de vrucht, dezen noemt men daarom vruchtbloemen, (fntóliflorae), hier in deze enkele roofebloem ftaan de vruchtjes, in den kelk. Dat noemt men kelkbloemen ? (Calycijiorae) —• Dan hooren 'er de aardbeziën ook onder, want als ik ze met Jan den tuinman help plukken, laaten wy altoos de kelkjes ftaan. — Neen Karei broer, Mama laat 'er de kelkjes wel eens aan, als wy grooten vinden. — Dat is tot cieraad meisje lief, maargy leert 'er toch door wat een kclkbloempje en vruchtje is. —. Zeer wel Oome lief, maar hoe toch noemt men de grasbloempjes? daar kan ik niet wel doorzicht in krygen.— 'tls ook zeer moeilyk Ernst, want deze bloempjes zyn zo klein, dat zelfs groote kenners 'er in verlegen ftaan , men neemt ze alle grasbloemen , omdat ze alle eene groene kleur hebb en en hunne kelkjes of bloempjes als gras zelve zyn, en zy anders geene kelkjes hebben; van de leliebloemen heb ik u reeds melding gemaakt, en van de ftyltjes bloemen heb ik ook al veel gezegd, waaruit gy deze verdeelingen verder leeren kunt. — Ik ben hier zeer begeerig naar, en zal my hier in oefenen, omdat deze ma,-  voor KINDEREN. 73 ïianier my zeer natuurlyk voorkomt. — Zy is het inderdaad, wy zynze aan onzen geleerden adrianus van royen verfchuldigd, het wykt voor geen famenftel in nabyheid van de natuure, hy heeft dit zelve in fchoone vaarzen befchreeven, ais gy wat verder in de taaie vordert Ernst, vraag dan uw' Rector eens, om ze te vertaaien, gy zult 'er een' heerlyken Dichter en groot' kruidkundigen in vinden. — Dit zal dat ftuk zyn, waar van ik in uwe vaarzen in 't Nederduitfch iets geleezen heb?—Ja dit is zo, op zyn tyd als gy lust hebt moogt gy 'twel eens inzien, maar voor u, kleinen is het nog wat te diepzinnig; komt aan, gy weet nu al vry veel om naar een geregeld fameniïel, uwe bloempjes te fchikken. Maar laat ik u nu het huishoudelyk nut, van veele boomen, planten en kruiden leeren kennen. Komt gaan gaan wy in dezen hef. — Wat is dit hier, lieve Heer, waarmede de wegen en bloembedden rondom bezet zyn ? —- Dit is PALM, De Palm , lieve kinderen, is eene heefter, welke des zomers en des winters in den grond ftaat, en echter altyd groen blyft. Men kan de palmboomen, indien men zulks begeert, zeer hoog doen groeien. In 't Hertogdom Piemont in Italië, is een geheel bosch vol palmboomen, waarE 5 on-  74 NATUURLYKE HISTORIE onder veele zo dik, dat menze niet omvatten kan. Men maakt in Italië bezemen van palmen ryzen, het palmen hout kunnen de fchrynwerkers, timmerlieden , draaiers , en werktuigmaakers tot allerhande werken gebruiken. — Broertjes taastol is van palmen hout, dat is mooi geel hout, — daarom beminnen het de kunftenaars. Als uw Broeder Ernst eens eene draaibank heeft, zal hy u een breifcheedje en rolletje draaien. — Wat zegt gy Ernst? — Zeer gaarne. — Wat zyn dit voor bloemen?—Dit zynridderfpooren, dit balfaminen, dit fpaanfchc wikken, dit maan- en dit meibloemen. Hier ftaan aardbeziën en braamboozen, daar aal- en kruisbeziën. Hier is het kruidje roermy ötó.enhier rondom ftaan maartfche krulbloempjes. — Is dit niet een laurier. — Dit een citroen- en dit een oranjeboom? — Ja kinderen. — Blyven dezelve hier altyd ftaan? — Meen, 's winters zet men dezelven in eene kelder , of in eene warme beflooten kamer, die wanneer men 'er veelerlei gewasfen, of vruchten by eikanderen heeft ftaan, by ons oranjerie genaamd wordt. Zo als Oome Kruidlief'cr eene heeft, die ftaat vol oranjeboomen. — Maar daar zyn ook andere boompjes en planten by, piet waar? — Ja myn Heer, mirthe, zilverblad, aloë, en allerlei foort. •— Nu deze noemt men bygewasfen, fchoon de naam van de bewaarplaats, naar de oranje boomen genoemd wordt; men kan het  voor KINDEREN. 75 het ook gewashuis, kruidkamer noemen. In dit gewashuis, dat dan gemeenlyk oranjerie, of oranjehuis genoemd wordt, worden dan de planten des winters bewaard, maar in warme landen, als in Spanje, Portugal, Italië enz. blyven ze ook 's winters onder den blooten hemel ftaan, zonder te bevriezen. — Wat is dit vooreen boom, die hier aan 't bloemperk ftaat? — een LAURIER. Deze wast in Italië in 'twild, dat is, in menigte op 't open veld , of in bosfehen, waar deszelfs zaad nedervalt, zy groeien aldaar, zonder toedoen van menfehen, wederom tot jonge boomen. Wy gebruiken deszelfs bladeren , in verfcheiden faufen, en deszelfs beziën in de medicynen, en ook tot cieraad. — Het is dan geen wonder, dat de Romeinen deze bladeren tot krecnen van helden en groote mannen gebruikten , zo als ik in myne Latynfche fchoolen leer. — Dit was een treflyk gebruik. In Duitschland en in Italië kroont men dus nog de Poeëten, en op onze Hooge Schooie te Leyden, maakt men by de kruidkundige, en medicinaale promotien, nog Laurier en Mirthebouquetjes voor de gepromoveerden. — Wel dat is voortreflyk , als myn broeder Ernst eens met lof promoveert, zal ik met eigen hand hem een laue  76 NATUURLYKE HISTORIE lauwertak vereeren. — En voor u myn lie\ j zusje, zal ik als gy de bruid eens wordt, een geurig mirthebouquetje binden. —■ Wel zo kinderen, dat zal eene hartlyke wedervergelding zyn, deze liefdeblyken bekooren my. Ziet hier Den CITROENBOOM. Dezelve groeit ook in groote menigte in Italië, en in Spanje, doch echter nog menigvuldiger in Portugal, hy is afkomlh'g uit Afia, in Medië, waarom de citroenen in 'tlatyn mala medica heeten, of dus ook om haare verfrisfchende en heilzaame krachten in de Medic.ynen. De citroenboom is natuurlyk zo groot als een pruimenboom, hy is altyd groen, en heeft byna altyd teffens bloefem, en halve cn geheele rype vruchten op eenen tyd. Het eene deel der vruchten wordt ryp en valt af, en 't andere groeit nog, of komt nu even te voorfchyn. Deze boom is ons even zo nut als de oranjeboom, ja deszelfs heilzaame zuuren, geeven hem nog op dezen den voorrang. Tot hoe veelerlei fpyze kan men de citroenen niet al gebruiken? — 'Er zyn veelerlei citroenen langwerpigen , ronde en fpitfen, kleine en groote, en allezynze gerimpeld en knobbelachtig. De grooten zyn dikwyls zes pond zwaar, doch 'er zyn ook die Hechts eenige Jooden weegen, zo als wy die het meeftein dit land bekomen. Waar  voor KINDEREN. 77 Waar wasfen de beste citroenen? In het Groot-Hertogdom Toskane in Italië', maar in 'tgebieddes Konings vanSardinië, en in Spanje groeien de meeften. In Spanje kan men 'er wel twee voor een' penning koopen, wanneer zy wel geflaagd zyn. De citroenen, welke men verzenden wil, moeten nog onryp, en als zy nog geheel groen zyn, geplukt worden, anders kunnen zy niet duuren , de volkomen rype zyn geel, gelyk u bekend is. Wanneer menze verzendt, doet men 'er gemeenlyk zes, of achthonderd in eene kist. Men kan van de citroenen alles gebruiken de fchil, 't vleesch, het fap en de pitten, zo wel tot fpyze als tot artfeny ; van de geftampte citroenfchillen, wordt eene welriekende olie gemaakt, die men ceder-olie, of ceder-esfentie noemt, onze oude Hollanders noemdenze Cyders. In 'e Italiaansch heet een citroen Limonie, hier van Limonade, naam, dien men geeft aan een' drank uit water, fuiker en fap van citroenen gemaakt. —■ Onze Mama lief maakt ons ook wel eens eene citroen • vlade als zy ons onthaalen wil, of citroenkoekjes met de afgerapfte fchillen. — Dan ziet gy al zoet meisje, hoe nuttig een citroen in 'thuishouden is. — Ja Oome lief maar ik lust ook wel oranje appelen. de  78 NATUURLYKE HISTORIE de ORANJE APPELEN, Otpoma aurantia zyn oorfpronglyk uit China, uit Afia afkoraftig, van waar de Portugeezen de eerften pitten in Europa gebragt hebben , van de Portugeezen bekwamen naderhand veele andere lieden pitten, welken zy in zo groote menigte plantten dat men tegenwoordig byna overal, de gantfche waereld door, oranjeboomen vindt. Zy zien 'er byna eveneens als de citroenboomen uit. Zie hier ftaat 'er eene in een tobbe in den Hof. — Dat zyn fchoone vruchten , die oranje kotileur is toch aangenaam. — Daarom beminnen onze Hollanders die kouleur tot een veldteeken van de Prinfen van Oranje, die met onze vaderen zo voor ons Land geftreeden hebben. — Dat weet ik ook wel Oome, als ik met myn buurkinderen optrek ben ik vaandraager, en dan heb ik een oranje, blanje bleu vaandel. — Wel Karei dat is wel, maar weet gy dan wel wat 'er het wit en blaauw by doet? — Neen Oome, dat is hetStaaten veld teken, met Oranje vereenigd. — Maar heet dan daarom ook onze waarde Stadhouder Prins van Oranje? — Neen jongeling, maar omdat 'er een Prinsdom is, dat Oranje heet, en inProvence ligt, Waar van onze waarde Stadhouder Heer is. — En dus neemt men deze oranje kouleur zinnebeeldig aan. — Ik ben blyde dat gy my dit zegt. — ik zal het in 't Geographisch boekje van Tante Betje, en  voo* KINDEREN. -}§ en Oome raff zoeken. — Gy zult het'er niet in vinden kind, het is denkelyk by abuis overgellagen. — 'Er zyn zoete en bittere oranje appelen, de bittere zyn bleekachtig geel en zenuwachtiger., zy hebben ook veele bittere pitten , en een zeer bitter merg; de zoete integendeel hebben eene dunne en gladde fafraan geele fchel, en niet veel, doch zoet merg. De Chineefche oranje appelen, die men gemeenlyk China's appelen of appelen China noemt, zyn van alle bekenden de fchoonfte en grootlle, doch Portugal levert de meefte oranje appels uit, In Oost-Indiü vindt men hier en daar ook roode oranje appelen van eenen voortreflyken fmaak. Hun vlcesch is bloedrood, en hun fap is een zo aangenaam zuur, dat geene verfrisfching met het zelve kan worden vergeleeken. De beste en teffens grootfte foort van oranje appelen is de Oostof Weft-Indifche Pompelmoes, die dikwyls grooter is dan een mans hoofd , en als de beste druif fmaakt. Dergelyke komen van een anderen aart ook veele uit Curasfau, die men in Holland Curasfaufche appels noemt, ook kleene gedroogde van dezelfde benaaming die men op wyn zet, en by uitftek door de Apotheekers en Confituriers gezocht worden; men maakt 'er in Holland heden veel werk van, doet ze, beftokenmet kruidnagels, in wyn met fuikeropkooken. — Dat noemt Papa Bisfchop. -— Wel Karsl waarom noemt men dien drank aldus? — Dit  8o NATUURLYKE HISTORIE ; Dat weet ik niet Oome ! — Ik zal het u dan zeggen; omciatde kunstminnende Rotterdamfche Heer' bisschop, dien het eerst in gebruik bragt, als hy de kunstminnaars en vrienden heuschlyk ontving. — Ja wel dat is net zo , als dat men altyd aan Doktor snel denkt, als onze vrienden het eerfte glaasje over tafel drinken. — Waar letten doch de kleinen niet op! Het is zo Kareltje, en dus zyn 'er verfcheiden naamen van gebruiklykheden ontleend ; maar luifter , men eet de oranje appelen in den zomer en in groote hitte tot verkoel ling en verkwikking, en de fchillen worden met fuiker ingeleid, wyd en zyd verkocht en gebruikt. Deze appelen heeten in het Fransch (Pome d'orange,) hier van daan heeft de boom, die denzelven voortbrengt den naam van oranjeboom. Hier ftaat een met halve en geheel rype vygen voorzien. VYGENBOOM, Die byna zo als de oranje- en citroenboomen moet worden behandeld, zal hy in dit land niet dood^ vriezen maar vruchten voortbrengen , fchoon men ze hier in den kouden grond wel ziet overbly ven. In Italië en in veeje andere landen aan de middelandfche zee, ook in Spanje en Portugalen in Turkyen enPerfie, en eenige ftreeken van Frankryk wasfen de vygenboomen in het open veld en wor-  voor KINDEREN. 81 Worden daar ook veel grooter dan zy by ons zyn. — Daarom leezen wy in de Heilige Schriftj dat de Jooden het voor een' zegen hielden , als zy gerust onder hunnen vygenboom en wynftok zaten, datze niet zouden hebben kunnen doen, als het kleine boomen waren. — Zeer wel opgemerkt Ernst. — Hebben hunne vruchten dezelfde gedaante als by ons, naamlyk, langwerpig rond, eerst groen en dan violetkleurig ? — Ja fommigen , doch niet allen ; want 'er zyn violette en witte, ronde en langwerpige , kleine en groote vygen. — Zynze alle eetbaar? — Ja, myn kind, zy zyn alle goed en gezond, zy worden by honderden en duizenden in kisten gedaan en gedroogd, en dus byna de gantfche waereld door verzonden. In Egypte en Paieftina zyn zekere foorten van vygenboomen, die zo dik en hoog zyn als groote appelboomen, en zeer groote vruchten voortbrengen, maar de zonderlingfte foort van vygenboomen vindt men in Amerika. Verbeeldt u eens, lieve kinderen, dat dezé vygenboomen groene bladeren hebben, ter dikte van een' vinger, die rondom den ftam zitten, altyd uit elkander groeiende , en tusfchen welken de vygen zelve uitwasfen. Deze is de caclus opuntia van den Ridder linna'EUS. Ook is merkwaardig, dat op deze zonderlinge vygenboomen de zogenaamde cochenille - wormen, waarvan men de fchoonfte roode verw maakt, woonen. I. deel, F Gy  82 NATUURLYKE HISTORIE Gy hebt zekerlyk wel gehoord , lieve kinderen , dat Adam en Eva, in het Paradys, zich kleederen van vygenbladeren hebben gemaakt, Wat dacht gy toen ? —■ Niets, waarde Heer, wy verftonden het niet, en konden ons geen begrip van dusdanige bladeren vormen. — ]k wil het wel gelooven. Ik zal u dan nu verklaaren, hoe dit gefchiedde. 'Er is in Afia eene zekere foort van palmboomen, welker fchorsfen meer naar een weeken fchilferachtigen bast dan naar eenen bcomfiam gelyken, en wier Hammen dikker zyn dan een mans arm, en wel tien of twaalf ellen hoog; hunne grootfte bladeren zyn omtrent eene elle breed, en drie of vier ellenlang, lichtgroenen dun, zy dienen denlndiaancn tot tafeldekzels , fchotelen en borden ; en dewyl men by hen altyd dusdanige bladeren in overvloed vindt, zo neemen zy tot iedere maaltyd weder verfcbe bladeren, en zyn dus van de moeite om fchotelen en borden te wasfehen of te fchuuren bevryd; zy gebruiken deze bladeren ook in plaats van papier, en fchryven 'er op, hunne rype vrucht is byna een vierendeel els lang, twee of drie vingeren dik, driekantig , geheel groen en (maakt als de beste Italiaanfche vygen. Van deze vrucht, zegt men, aten waarfchynlyk onze eerHe ouders, en ik oordeel, dat zy zich ook heel wel met die bladeren hebben kunnen bedekken , die byna zo groot als onze kamerdeuren zyn.  voor KINDEREN, 83 zyn. .— Dlc bladeren moeten dan ook wel flerk geweest zyn. — Dat is evenwel zo niet, lieve kind, zy fcheuren ligtelyk , maar door eene fchubswyze opeenlegging, maaken de Indiaanen die fterk. Wy leezen ook maar, dat Adam en Eva zich Jchorten maakten; en zo gebruiken ook alle de Ooüerfche en Indiaanfche menfehen fchorten van bladeren en vogelvederen; die zy om het lyf draagen, en zyn voorts naakt: zo als gy in de derde Plaat 'nwak A. denindiaan die fuikkerriet draagt, meteen fchortje, kunt zien, en dus begryptgy wel dat de fchorten van deze bladeren niet geweest zyn als onze kleederen, die net en proper om het lyf fluiten, — zo zouden dan waarfchynlyk de bladeren van dezen boom als nederhangende fchorten kunnen geweest zyn. — Men noemt dezen boom Pifang. Men vindt 'er een' met zyne vrucht, afgebeeld Plaat 4. vak. B. waarin de boomplant zeer fraai is afgebeeld met zyne bladeren bb. zyne bloemen by c. en een rype vrucht e. den ftam ziet gy by d. Een der eerfte in Holland heeft gebloeid by den edelmoedigen Heer cliffort, daarom wierdze genoemt de ( Muja Qiffortiana,) voorts hebben de voornaamfte op verfcheide tyden in den Leydfchen Kruidhof gebloeid, en vruchtgedraagen. In het jaar 1773, heeft de geleerde Heer raff het genoegen gehad een' zodanigen Pifang oiMufaParjtdifiaca; dien de zalige Doctor j.uther , nevens veele andere Geleerden, verF 2 keerd-  84 NATUURLYKE HISTORIE keerdlyk een' vygenboom noemde ; in den Gö> tingfchen botanifchen tuin te zien. In 't jaar 1774. droeg die zelfde Pifang vruchten, dien die Heer ook gezien heeft, en juist zo bevonden, gelyk hy hier befchreeven en afgebeeld is. Hy deed hem aftekenen voor dit boek. Hy droeg vyfentwintig zogenaamde vygen, die alle aan eene fteng, gelyk de bladeren der artisjokken om elkander zaten. Somtyds heeft zo een boom tusfchen de vyfiig en tachtig vruchten aan eene fteng. Zodra de vrucht ryp is, fterft de boom en wordt digt aan den wortel afgehouwen, doch de wortels brengen gemeenlyk weder jonge planten voort. — Dit is voorzeker een zeldzaame boom. ■— Gewis, maar zie hier hebt gy ook Cypresfe, Myrthe , Kapper- en Granaatboomen. Hier ftaat ook een groote moerbezié'nboom, en hier zyn wyngaarden of wynranken. Bezietze naauwkeurig , onder weg in de moestuinen, zal ik u van ieder wat vernaaien. Hier in het kreupelbosch ftaat een VLEERBOOM, Welke zwarte beziën draagt, waarvan men goede foupen, en een gezond fap of fyroop kan koeken , dat heeten wy conferf van vleer, als Wy verkouden zyn, krygen wy eene portie van Mama. ■— Uwe lieve Mama zorgt dus voor uw welzyn. De vleerboom is voor onze natie van veel  voor KINDEREN. 85 veel nut, de middelde bast is nuttig voor de waterzucht. De bloemen gedroogd onontbeerlyk in de Medicynen en Chirurgie. — Wat bloeit hy fchoon! — Ja, kinderen. Ook zyn die bloemen een medicyn, en de goede God fchynt dezen boom tot nut d^r Europifche volken gefchapen te hebben.— Het hout fchynt evenwel niet zeer nuttig. — ö Ja myne kinderen. De fchoemakers maaken 'er hunne pennen van, voor de zooien der fchoenen. —■ Wel ja Oome, onze Jan de lapper klopt ze daar geftadig in, maar Oome, ik heb ook eens by Tante Vernuft geweest, die fnee uit de pit van vleerboomen allerlei ftrookjes, en die verfde zy, en zy maakte 'er mooie doosjes van , dat is immers ook nuttig. — Wel zeker liefkind, dua ziet gy dat alles nuttig is, maar bezien wy den KAPPERBOOM, of liever Kapperftruik. Deze wast menigvuldig in Spanje, Italië en Frankryk, zyne bloemknopjes plukt men af, eerze afvallen, droogt dezelven, en legtze in azyn , en gebruiktze in fauzen by verfcheiden fpyzen. —-> Wy eeten ze gaarne met gebraaden vleesch. — Daar by zynze fmaaklyk. de GRANAATBOOM wast in Italië , Spanje en Frankryk zeer menigvuldig. Hy heeft eene ronde, roodachtig lichtF 3 brui-  86 NATUURLYKE HISTORIE bruine vrucht of appel, die zo groot als een oranje appel is, een roodachtig zoet vleesch en fap heeft, en die goed om te eeten is. — Papa heeft 'er ons een Puikje vaft laaten proeven, zy waren zeer lekker. — Ook zyn de granaatbloemen fchoon van kleur. Zy worden daarom ook tot fapverwen gebruikt, en zeer veel. in de medicynen. Zo ook is de MYRTHENBOOM van zeer veel nut. Plet is een matig groote heefter, altyd groen, en welriekend bcomtje, dat in veele tuinen, zo als ook de cypresfeloom tot vermaak geplant wordt. — Daar Mietje lief, daar is van Eroeder Ernst een myrthetakje , zet dat op uw keurr.je. — Ik bedank u broeder, maar laat ik u tot een pluim deze fyringabloem vereeren. — Zo Mietje dat is lief. Daar Karei zyn wat myrthe- beziën om mede te fpeelen. — Zy zyn te bitter. — Dit bitter kinderen, is, alhoewel liet u niet dient om te eeten, zeer gezond, men gaért de myrthevruchten op, omze op wyn te zetten, even als meest alle harde beziën , en granaatappelen. — Daarom, goede Heer, lust ik liever druiven. — Wilt gy dan van den wynftok iets weeten? — Als het u gelieft. de W Y N S T O K, is een zeer nuttig en alleraangenaamst gefchenk van  voor KINDEREN. 87 Van God, met zyne fappige en zoete druiven, kan men zich laaven, en honger en dorst ftiilen, zyn nieuwe most fmaakt heerlyk, en de oude of tot wyn geworden most, maakt den mensch vroJyk en fpraakzaam. Aiia is 't vaderland des wynftoks, van waar hy naar Griekenland en Italië ; en van daar naar Spanje en Frankryk, gelyk ook naar Duitschland, en eindelyk ailengskens naar alle gewesten der waereld gevoerd is. Koning Probus heeft aan Frankryk dezen fchat verzorgd dien het nog bezit. Smaakt aile wyn even goed ? — ó Neen ! 'Er zyn eene menigte foorten van wynen, welke in fmaak en kleur van clkanderen verfchillen. De grond, waarop, en het gewest, waarin de wyniiok wast, heeft veel invloed op deszelfs deugd. Hoe warmer een land is , hoe zoeter , krachtiger en beeter wyn het voortbrengt. Koe zoet en heet zyn, by voorbeeld, de Kaapfche, Spaanfche en Hongaarfche wynen! Byzondef ook de Tockayer wynen, die de Koningin Keizerin voor haar alleen behoudt; doch onze Rhynfche en Moezel-wynen zyn ook niet te verachten: de Kaapfche wyn zelf ftamt van Rhynfche wynranken af. Wanneer men de wyndruiven droogen laat, zo bekomt men rozynen. De Eevant, Italië, Spanje , en Frankryk verfchaffen eene menigte rozynen. F 4 'Er  88 NATUURLYKE HISTORIE 'Er zyn kleine en groote wynbeziën of druiven, en dus ook groote en kleine rozynen, ook roode en witten, — Gy weet dit immers wel — Kinderen? — Ja zeer wel, wy hebben ze in onzen hof, en Jan broêr en Karei fpeelen korte rozynen, lange rozynen, krenten; daarom weet ik dat 'er verfcheide foorten zyn Oome. — Watis toch natuurlyke oplettendheid lief in een kindermondje! Derhalven behoef ik u lieden geene wynrank af te beelden. — De bladen en wyntrosfen zyn ons bekend.— 'Eris evenwel nog al eenig verfphil in, men let ook wel cp de kleur der bladen', die der witte druiven zyn licht groen, die van veele roode druiven donkerder van kleur, ook zyn 'er druivenbladen, die zeer fniplig zyn, die noemt men peterfelie- druiven. De beste groote rozynen komen uit Italië, uit het Hertogdom Kalabrië, in 't Koningryk Napels; zy worden, gelyk de kleine , aan de trosfen in de zonne gedroogd, en dan in groote en kleine vaten, van vyfüg tot honderd, ja ook wel fommige honderde ponden weegende, geftampt en verzonden. De kleine rozynen of korenten, gelyk men ze gemeenlyk noemt, komen van eene byzondere foort van druiven, dat louter kleine beziën zyn, dezelve worden 0p de drie in de Levant gelegen Veneriaanfche eilanden Zante, Ccphalonia en Theachi, en op epnige Turkfche eilanden in dat gewest zo menigvuldig geteeld, dat men 'er in goede  voor KINDEREN. 89 de jaaren wel dertien millioenen ponden van inoogften kan. De Cephalonifche rozynen worden veel naar Duitschland verzonden. — Waarom noemt men die kleine rozynen in 't gemeen korenten? — Dewyl zy eertyds te Korinthen, en in eenige andere ftreeken van Griekenland in overvloed wiesfchen. In Alk, lieve kinderen, vindt men zo groote druivetrosfen, dat zich een kind met gemak onder een enkelen tros verbergen kan. — ö Goede Heer, nu lacht gy ,immers met ons. — Integendeel kinderen, ik fpreek in ernst. Deze trosfen zyn gemeenlyk een elle lang, en byna even dik, en eene druif is zo groot als een klein hoenderei. Geen wonder dan , dat een alleen een' dusdaanigen druiventros niet in eens opeeten , noch van zyne plaats draagcn kan. — Deze druivcntrosfen wasfen immers niet aan zulke zwakke ranken als de onze? Neen, dat zoude niet gelukken, die ranken zouden breeken, zy wasfen aan dikke groote boomen. — Maar hoor dan zullen zy ook zo zorgvuldig niet geleid en aan de muuren of prieelen worden vastgebonden. — Neen kinderen, maar meent gy dat men in die gewesten, waar men den wyn uit druiven perst op de wynftokbergen, de druiven teelt als in Holland? — Wy hebben hier van geen ander denkbeeld. — Dat kan ik ook wel toegeeven, vermits wy in dit land geene druiven dan door konst en dikwyls grooF 5 te  go NATUURLYKE HISTORIE te moeke tot rypheid brengen. — Hoe teelt mea die dan elders voort myn Heer? — Men plant overal op geregelde afftanden, jonge vruchtbaare wynranklooten en ze: en bindt die tegen een in den grond geftoken uok: waarom zich dan de rank flingert en vast maakt; en dus ondeifteund wordt, aldus beplant men geheele valleien en wynbergen. — Dat wisten wy zeker niet-, en denklyk zal men hierom zeggen den wynftok. — Zeer wel afgeleid. — En dus ook heeft de wynpers den naam van het perfen der druiven? — Dit hebt gy ook wel gevat Ernst, maar men treedt ook eerst de druiven in een vat en in den persbak aan Hukken, en daarna perst men de fchelien; de kleur in de roode wynen komt van de roode fchelien, en de wranger finaak in de franfche roode wynen hangt hier van af. . Ik meende waarlyk dat dit natuurlyk door het fap veroorzaakt werd. — In eenige wynen doet het fan daar iets toe. Men maakt ook wynen van aalbczien en moercllen, welker fap rood blyft.— Dat weetik ook wel Oome , als Mama aaibesfe fap maakt, dan doet zy 'er ook wel fuiker by, en laat ze gesten, maar we mogen 'er niet van proeven. — Uw Mama is eene zorgvuldige Huismoeder, kind lief, zy doet wysfelyk, want deze wynen zyn te gevaarlyk voor jonge kinderen , en wekken pyn in 't hoofd, doch ik wed dat Mama u liever een lekker aalbeziën fopje met brood geeft. —- Ja Oome, zy verfrischt 'er ons in den zomer dikwyls  voor KINDEREN. 9* Svyls mede. Maar gy begrypt doch kinderen, dat men door eigenlyken wyn dien van den wynftok verftaat? — Zeer wel, t waarde Heer, maar heeft de wynftok geen meerder nut, dan alleen die de druif geeft? —■ Ja de konst maakt door haar eene heerlyke vcrw, die men fpaansch groen noemt, men graaft in de aarde een put, en legt daar in de uitgeperfte wyntrosfen en fteelen, en daarop koperen plaaten, om dit vervolgt men laag by laag, dan dekt men die put, tot dat het famentrekkend zuur der ranken, het koper doet roerten, en dit roest ziet groen. 'tWelk men dan affchraapt en verkoopt — Dan zal dit veel in Spanje gefchieden, omdat het Spaansch groen heet. — Denklyk zal dit zo zyn, maar wy gaan over tot de moerbezie. de MOERBEZIÈNBOOM heeft bladeren, die de zydeworm gaarne eet. En genoegfaam geene andere bladeren verkiest, 'Er zyn tweederlei foorten van moerbeziënboomen, een zwarte en een witte. De zwarte heeft donkergroene bladeren, en zoete beziën, de witte integendeel heel lichtgroene bladeren en roode en witte beziën ; ook draagen de moerbeziën dikwerf ingekrompen wrange vruchten, die onze Hollanders loerbeien noemen, de moerbeziëboomen botten zeer laat uit, en niet dan als het weder  92 NATUÜRLYKE HISTORIE der reeds warm en zoel wordt, daarom noemen de Fabelkundigen den moerbezïëboomen een wyze boom, daar andere vroegbloeiende boomen aan veele rampen der koude voorjaaren bloot ftaan, gelyk perfiken en abricozen. — Daar doelt dan cats op, als hy zegt: De Perjikboom dat vroeg gewas; Bloeit gcmcenlyk al te ras. Dat is net van pas Karei. De zyde wormen houden meer van de bladeren der witte moerbeziën , dan van die der zwarten, omdat zy weeleer zyn. Dezen nuttigen boom behoorde men overal te planten en te beproeven , dewyl hy groote voordeden geeven kan, door de zyde-= teelt, en zeer wel , fchoon traag, in koude gewesten opgroeit. Zydewormen kan men tegenwoordig byna overal met weinig kosten bekomen. Het is alleraangenaamst den arbeid der zydenWormen te aanfehouwen. In Italië, en in Frankryk, in China en in Perfië, teelt men onbedenklyk veel zyde. Dit heeft men ook in ons Duitschland federt eenige jaaren gelukkiglyk nagevolgd. Doch de zydewormen kruipen by ons niet op de moerbeziënboomen , gelyk in China en in Perfië, maar zy worden in byzondere vertrekken bewaard en vlytig met afgeplukte moerbeziën bladeren gevoed.—- Oome lief onze Buurjuffer heeft 'er eene me-  voor KINDEREN. 93 menigte in peperhuisjes voor de glazen hangen, en gaart de zyde 'er van, ö 't is zo lief hoe die beesjes fpinnen, zy heeft 'er my een paar handfchoentjes van beloofd, dat zal een fchoon prefent zyn. —Ter naafter gelegenheid zal ik u meer van deze nuttige diertjes melden, 't zy u genoeg deze fchets der moerbeziënboomen, wat het huishoudelyk nut aangaat; men maakt van moerbeziën aller verkwiklykfte en verfrisfchende fyroopen K ook legt men ze wel in , of maakt ze met fuiker tot confituur voor deferten. — Dit is ons bekend en wy vlasfen 'er op als men ons 'er eenige ter verfnapering geeft. — Het is ook voor kinderen eene zeer gezonde vrucht, mits men ze niet te veel nuttigt. Gaan wy eens in dezen hof. — Dit is de moestuin ? — Kunnen de menfehen alles wat hier wast eeten? — Ja, kinderen, behalven het onkruid , het beste en noodzaaklykfte ontbreekt 'er echter nog. — Wat is dat dan ? — Rogge en Tarwe, waarvan wy meel en brood bereiden, deze wasfen in 't open veld op de akkers. — Men zoude ze gewis ook in geen' moestuin in genoegzaame hoeveelheid kunnen voortteelen.— Dat hebt gy wel beredeneerd Ernst, ftraks zal ik u ook nog wel eenige aanmerkingen deswegens mededeelen. — Gelieft het u dan, goede Heer, om ons wegens de moeskruiden te onderhouden.— Zeer gaarne. Ziet, kinderen, hier ftaat kropfa- lade,  94 NATUURLYKE HISTORIE lade, hier endivie, hier veldfalade En waarom heet dezelve veldfalade? — Omdat zy, zonder 's menfehen planting cp de akkers in 't wild het best wast en opgezogt wordt. Maar waarom teelt men ze dan in den moestuin ? Uwe vraag is bondig , ik wil zeggen dat ze natuuriyk wel meest cp 't veld tusfchen de graangewasfen groeit, evenwel omdat men ze zo heilzaam en fmaaklyk vindt, en om niet in 't veld te zoeken, teelt men ze in den hof. — Onze Papa zorgt ?er altyd veer, tegen den winter. — Uw Papa doet dit met een goed oogmerk, omdat deze falade in den winter, en zelfs onder de fneeuw goed blyft. — Jan de tuinman noemt ze vetfalade. — dat is ook de rechte hollandfche naam. Maar Mietje lust gy niet liever kropfalade ? — Wy eeten ze nog zeer weinig, omdat het Mama niet goed oordeelt voer ons kleinen , maar wy lusten ze daarom gaarne, hoe zo en gy meugt ze nog niet proeven ? — Hoor Oome, als onze keukemeid kropfalade fchoon maakt, is 'er broèr Karei en ik, als de kippen by, om de Kruikjes. — Ik dacht het wel, dat gy ze wel lusten zoudt. Maar waarom heet men ze kropfalade5 — Ik zou meencn omdat ze zo famenkropr. Recht Jantje, maar zie hier latuw, dat is ook een lekkere vroege falacle, die men uit zaad teelt, dat uit Frankryk komt. — Ik meende myn Heer, dat onze tuinier dit zaad zelfs verzamelde. — Onze tuiniers zorgen zeer op-  voor KINDEREN. 95 ©plettend voor het zaad der kropfalade, en bewaaren het zorgvuldig, maar ons climaat laat niet toe, om zulk eenen menigte latuwzaad te verzorgen , ook laat men hier de latuw zelden volwasfen worden, want dan wordt ze onnut en bitter.— Dit wist ik niet. — Maar zyn 'er niet nog andere foorten van falade ? — Men maakt van veelerlei kruiden falade, en wy houden doorgaans de betekenis van falade, met opzigt tot den disch, zeer ruim; dus is'er felderie- falade, endivie- falade , en paarde-falade. — Hede Oome, dat moet wel groote falade zyn. — Neen lief kind, het zyn de fpruitjes der paardebloemen. — Dat noemt de keukemeid fpruitjes falade , gelyk ook de hopfalade niets anders is. — Recht meisje, maar Oome, weet gy wel wat een haring flaatje is, ik wed het de Heer ravf niet weet. — Dat is denklyk, maar ik weet het toch wel. Is het niet haring aan reepjes gefneeden, met uien, feldrie, of endivie ? — Ja Oome , gy weet het. — Wel zou ik niet kind, en weezen een Hollander! — Maar Oome lief, noemen onze Hollanders niet veeltyds alle avondmaalen een flaatje ? — Hoe zo bekje lief? — Wel als Papa en Mama Oome en Tante 's avonds verzoeken, moet de meid altyd noodigen op een flaatje, al is 'er vleesch, ofvisch, of gebak by. — Gy kunt uwe bevallige fnedtgheid niet verbergen. Gy denkt zeer juist. Maar , dewyl onze Vaderlanders natuurlyk fami-  96 NATUURLYKE HISTORIÉ miliaar omgaan , zo wil men als men op een flaatje verzoekt, te kennen geeven, dat men op geen prachtige, maar een gullen disch noo* digt, en daarom verzoekt men maar op een flaatje en een karmenaadje. — Dat zal ik onthouden. — Dit is pieterfelie, dit kervel, dit pimpineele en nippen. Deze gezamenlyke planten geeven welfmaakende toekruiden op de falade. Kervel evenwel is best voor foep, 'er is ook waterkers, en tuinkers, die men wel tot falade gebruikt voor de gezondheid. — Toe Oome lief, gaa hier eens langs dit bedde, ik zal u iets laaten zien van onze lieve Jan broer. —- Wel aan. — Mag ik u nu wel eens naar deze groene letters laaten raaden, als het u gelieft my te hooren ? — Vraag op kind lief. — Ziet gy wat dit is? — Wel ja, dat is jonge ftarrekers. — Wat is dat voor een letter ? — Wel een £P. en een £f£ Wat betekent dat? — Ik gis ffi. Papa, en 3f£. Mama. ■— Gy raadt het Oome, nu deze letters cf. $C. ^. M. & een, X. Kluchtig, 2. Jong, £7f£. Meisje. — Mis Oome lief, 't is <§. Ernst, X. Karei, 2 Jantje en Mietje. Dat is allerliefst, kinderen, zulke bezigheidjes zyn recht zoet, gy moogt ook, ten teken dat gy elkander teder en broederlyk bemint.  Voor KINDEREN. 07 rnint, die lieve naamen wel afplukken , en ze op een fmaaklyk boterhammetje met zout nuttigen, en dus als uit liefde die opeeten. — Dat zullen wy doen. — Komt nu, kinderen. Hier, aan de linkerhand, ftaan allerlei foorten van erwten en boonen , dan volgen knoflook , pieterfeliewortel, bieten , pinkfternakels en fuikcrwortelen , daar ziet gy fellery, nisloog, uien, felotten, en praai, als zeer nuttige en hartige keuken vruchten. Aan de rechterhand zyn vooreerst allerlei foorten van raapen, als witte , roode en geele raapen gezaaid, dah komen fteekraapen, krul of fluitkool, roode, witte, favoie en bloemkool, gcflooten kool, boven en onder de aarde. Dit is fpinafie, dit biet, dit bieslook, dit thimiaan, dit lavendel, dit falie, dit majoraan, dit melisfe en die kruisenmunt. Daar groeit radys en hier rammenasfen. En wordt dit alles gegeeteh, lieve Heer? — Ja, lieve kinderen! Geeft maar in het toekomende naauwkeurig acht aan tafel, wanneer 'er een nieuw gerecht, van peulvruchten of falaad opgedischt wordt. Gy zult dra het onderfcheid zien, en ze van elkander onderfcheiden leeren. Dit zyn rammenasfen, die men klein fnydt, met water, melk, of vleesohnat kookt, en tot eene faus van verfcheiden fpyzen doet ftrekken; ook fnydt men ze wel dunnetjes tot fchyven, en doopt I. deei. G die  qS natuurlyke historie die in zout, om de maag te verftcrken; daarenboven kinderen, maakt men van rammenas eene heilzaame fyroop voer de verkouwdheid, en het hoeden der kinderen , men legt de fchyven by laagen tusfchen fuiker, deze fuiker lmelt, en trekt de kracht der ramenas met ziel}, en geeft eene fyroop. — Als wy verkouwden zyn of hoeften, geeft Mama ons hier van een lepeltje, en het doet ons goed. — 't Is ook myn kind een onkostbaar en heerlyk hulpmiddel. Zie nu hier groeien de agurken of komkommers, die dunnetjes afgefneeden onder falade zeer aangenaam zyn. Dit zyn kalebasfen , en'dit meloenen, beide kunnenze gegeeten worden. De meloenen fmaaken zeer wel, en wasfen vooral menigvuldig in Hongaryen. — Waarde Heer, zyn dit ook meloenen? — Gy herrinnert my van pas, neen het zyn pompoenen, onder deze vruchten is veel verfchil, 'er zyn eetbaare en oneetbaare, de eetbaare zyn de meloenen, die men in Holland in bakken voortteelt, men noemt de beste camaloupen, deze hebben een groene knobbelige fchel, de anderen zyn meioenen met een gladde fchel. — De pompoenen zet men ook en groeien in Duitschland zeer' greot. Men kookt en eet daar het vleesch. — De kallebasfen eet men in Europa niet, maar in Indië kookt men het vleesch. De fchors der kailebasvruchten is houtachtig, en wordt door de Indiaanen tot bal-  voor KINDEREN. 99 balfemflesfchen gebruikt, de aloë en andere gom* men vergadert men in Perfië in kalJebasfen. —• Ik heb in de verzameling van Oome zeer fraaie k-iiLbasvruchten gezien. — Ik beminze ook om baar weiigcn groei en fierlyke vruchten. D^ar eindelyk ziet gy artisjokken, ananaïfen , afperges en zoethout. Le ananasfen gelyken itet wei naar artisjokken , niet waar ? Zy zyn een fpan lang, en een halve fpan breed, van binnen zynze geelachtig wit, en hebben een' zuurachtig zoeten fmaak, als zy gefchild zyn, en in fuikejf en water gelegd worden. — 'Er is echter verfchil in als men 'er wel oplet, want de artsjok heeft de bladeren fehubsgewys, en is de bloemkelk der bloem, daar de zaaden en vruchten in zitten. En de ananas heeft de bladeren boven op de vrucht, en de kelk is onder aan. — Gy hebt dit veritan-jig opgemerkt Ernst, ik verheug my dat gy myne onderwyzing waardig-zyt. — En Oome het zoethout en de afpergies zyn maar wortelen? — Ja kind , het zoethout wast onder de aarde als een wortel, het ziet er geel uit, en wordtin de Apotheeken tot allerlei artfenyc n ge-» bruikt. Indien ik u niet al te lastig val, waarde Onderwyzer, wenschte ik wel te weeten, of de kruidkenners ook geen aandacht op de gedaanten der wortelen maaken. De afperg:@s en zoethoutWortelen geeven my hier aauieiding toe. — G z Recbï  ico NATUURLYKE HISTORIE Recht van pasfe, herinnert gy my hier dit onder-* werp, ik had het met voordacht tot nadere gele* genheid uitgefteld. Zy is nu geboren , luiftert myne lievelingen, ik zal u de wortelen leeren kennen. — Ruk deze ajuin en lelie eens uit den grond, hoe zoudt gy die wortels noemen ? —» Bol wortel. — Zo is 't, men noemt alle wortelen, die als een bol zyn, bolgewasfen, maar ziet in deze ajuin zyn de fchelien vast aan een, en omringd , dit noemt men vaste buizige bollen; in deze lelie gefchubd, dit noemt men gefchubde bollen. —■ Dit is zeer duidelyk te onderkennen. — Ruk nu dezen graswortel, en dezen fpeenwortel eens uit, wat is het onderfcheid? — Deze is vezelig, en geene heeft knobbeltjes aan de worteltjes. —■ Dit noemt men ook even daarom vezel, en de andere knobbel worteltjes. — Beiden zyn zy ons vaderland tot nut, byzonder de eerfte , omdat hiertoe de helm behoort, wiens worteltjes door hunne menigte vezelen, het zand aan een houden. Men noemt zulke worteltjes ook vezelwortels en kweek, doch ook kruipende , omdat zy voortkruipende zich vasthecht» Takachtige wortelen zyn die van meest alle boomen. — Maar Oome, toen ik laatst met Tante Hyacinth! naar Haarlem voer, om de fchoone bloemen te zien, zaten Wy in de roef, en Schipper Praatgraag zeide: Jongejuffrouw, zie,aan deze buitenplaats, ftaan de boomen met de wortels  voor KINDEREN. 101 tels om hoog, hoe kan dat zyn, Oome Hef? —Uw levendig geheugen, myn levertje, komt hier zeker ter fneede. Weet kinderen dat 'er boomen zyn, die, als men ze met het onderfte boven plant, alsdan wortelen fcbieten, en de bladeren dan uit de wortelen fpruiten, en dus ftaat aan de Haarlemmer en Leydfche Trekvaart, eene gantfche laan. r*- Dat is voorzeker wonderlyk. — Het zal zekerlyk toekomen door het groeiend vermogen, in alle deelen der planten, zo als gy ons hebt gelieven te melden. — 'Er is myn waarde Ernst, ook geene andere rede voor , om de oorzaak te verklaaren, maar Karei, wat doet gy daar? — Oome ik heb een roode peen uit de bak getrokken. — Dit moogt gy ongevraagd niet doen. ■— Hy wordt van Papa hier ook om berispt, want hy eet te veel wortelen, en krygt pyn in den buik. — Deze berisping is billyk. —■ Ik zal 't gehoorzaam trachten te vermyden, Oome vergeef het my. — Nu myn knechtje , dat is goed. — Maar hoe zoudt gy nu dezen wortel noemen ? — Ik weet niet anders als wortel. — Neen, men noemtze buisvormige wortels , of rechtneergroeiende wortels. — Deze by de anderen vergeleeken , ftellen u allen in ftaat, om derzelver onderfcheid te leeren kennen. — Zeg ons toch, lieve Heer, wat in dezen tuin zo buitengemeen fterk en aangenaam riekt? — Het G 3 is  102 NATUURLYKE HISTORIE is goed kinderen, dat gy daar naar vraagt, ik had anders wis vergecten u by den anys, de venkel, de koriander en dille te brengen. Volgt rny. Ziet deze kleine langwerpige en rende korreltjes rieken zo fterk. ■—• Waartoe zynze r.ut? — Men kan ze alle eeteiv- Beproeft het eens! — Ja toch. — Men gebruiktze ock in verfciieidcn gebakken , en zelf dienen ze tot arrfenyen. Dc anys, dille en venkel, geeven ook eene heilzaame olie. Op de Plaat t. is de dille, ten voorbedde afgebeeld. — Deze meefte planten pel}'ken elkander , zy behooren zo als gy ons geleerd hebt, tot de kroontjes draagers. — Zeer wel onthouderi. Z et hier ook de komyn, daar hy in 't wild wast, hy is ons van ongemeen veel nut. Men gebruikt hem tot verfcheiden fpyzen, en het brandewynflooken. —Ja Oome,ook in de komyndekaas, en in anysbefchoitjes het anyszaad. — Dat hebt gy recht myn kind en daarom is komynzaad vcor ons van veel waarde, en men neemt 'er ock de gekomynde kaas naar, maar anyszaad wcrcit ook om deszeffs nut veel gezogt, in Noordholiand is men byzonder bedreeven in 't voortteelen van dit zaad. — Anys is ook goed voor de boeren. -— Voor de boeren, Mietje hoe begryp ik dat? —■ Wel üome, als onze jonggeboren neefje anyszaadjes in zyn papje heeft laat hy boeren , is het 'er dan niet goed voor? — Doortrapt fnapftertje, uwe geeftigheid dcet my lagchen, ik zou voor boe--  voor KINDEREN. io3 boeren zeggen, dat het neefje doet oprispen, dat is befcheidener gezegd. — Vergeef het my Oome lief, onze baker zegt het zo. — Gy hebt niets misdaan myn lievenje. De bakers doen onvoorzichtig zo plomp te zyn, maar riek eens aan deze koriander, — Zy riekt niet aangenaam. — Gy hebt gelyk, myn kind. De koriander heeft dat zonderlings , dat derzelver zaad eerst met den tyd welriekend wordt; versch en in de plant zelve riekt het ten uiterfte onaangenaam. Nu zullen wy in ons bo«ch gaan, lieve kinderen, en zien wat het voor or.s merkwaardigs bezit. Onder weg zuilen wy eene menigte kruiden en bloemen aantreffen, ook eenige kastanjenboomen , en veele willigen, olmen en linden. Ook zullen wy de koornlanden doorgaan. Maakt u dan gereed. Gy zult veel te zien krygen, maar nog meer op te merken. Wy zullen haazen, herten, reen en eekhoornen, en misfchien ook wel v/ilde zwynen zien. Sommigen van u zullen dan zekerlyk roepen: mogen wy deze haazen vanger? Ach of ik dat eekhoorntje hadde! Ei wat is dit ? Ik wed reeds vooruit tegen u dat gy het zo maaken zult. Ziet, lieve kinderen, hier is een K A S T A N J E N B'O O M, doch het is maar een wilde of paarde-kastanjenG 4 boom,  104 NATUURLYKE HISTORIE boom, zyne vrucht zit in eene ronde Hekelachtige fchel, en wordt gemeenlykvan de zwynen gegeeten, de paarden beminnen deze vruchten, daarom noemt men die paarde - kastanjen, men kan'er ook poeder van maaken. In Duitschland wasfen ook zoete kastanjen , doch niet in zo groote menigte als in Spanje, Italië, en Portugal, waar men kleine bosfehen van kastanjen vindt. Hy verfchilt met de vrucht uiterlyk niet veel van den wilden, doch zeer veel in zyn bloefem en bladeren. Zyn bloefem zit aan een' langen fteel, waaraan zich van vier tot acht en dikwyls nog wel meer ronde fleekelachtige nooten zetten, in welken gemeenlyk een , doch dikwyls ook twee pitten omvat worden , die met eene houtachtige donkerbruine fchel bedekt zyn. Dat men de zoete kastanjen eeten en tot verfcheiden fpyzen gebruiken kan zal u reeds bekend zyn. — Zeer wel, wy worden 'er op onze k'nder fpeelpartyen wel op onthaald. — De Stad Kaflanea in Griekenland is het Vaderland der kastanjen, en zy hebben van dezelve dien naam gekreegen. Dit zyn WILLIQEN en LINDEBOOMEN. Van de ryzen der willigen , vlecht men allerlei mandenwerk; en de linden bloefem is goed, om als  voor KINDEREN. 105 als thee gedronken te worden. Ook is de geele bloefem der willigen aan Haartjes, die met herbegin der lente te voorfchyn komen; daar na maaken zy pluis, van dit pluis heeft men in Holland hoeden gemaakt. —- Ja, zie Jan broer heeft 'er een hoedje van, dat Papa heeft la ;ten bereiden.— Uw Papa is een onderzoeklievend man, zie hier witte willigen, zy zyn nuttig, want zy rieken aangenaam en verfchaffen den byen wasch voor haare cellen. Ook beminnen alle infekten zeer de willigen bladeren; de ryzen zyn zeer nuttig om 'er erwten aan te leiden, van het hout maakt men hoosblokken of houten fchoenen. —*■ En klompen voor de fchoonmaakfters. — Juist kind lief. —-> Ei lieve Heer, waar wast doch en van waar komt de gewoone T H E E, welke wy fomtyds drinken ? Uit China en Japan in Afia. Deze thee beftaat uit de bladeren van een' ftruik die omtrent zo groot is als een kleine pruimboom. Zie Plaat 1. vak E. deze bladeren worden de een na de anderen afgeplukt en alle te famen gedroogd en in foorten verdeeld. Men heeft ono'erfcheiden foorten van thee, Thee Siang, Thee Biang, groene , zwarte en witte thee; van deze drie zyn de groene thee, G 5 de  ioS NATUURLYKE HISTORIE de keizers thee, en de thee boe , de bekendde by ons. De keizers thee is de beste, dewy! ze uit de eerde tedere fpruitjes en blaadjes bedaat, die uit de knoppen uitbotten. De thee is een groote Jak der ir.komrte van onze Oost-Indifche Compagnie , en in Holland komt de beste, de Chineeztn vveeten ze zeer keurig te onderlcheiden, en te pakken ; zy plukken ze zorgvuldig af en droogen ze. Zie in ons Plaatje i. vak. E. een Chinees bezig om thee te plukken. — En hoe men ze in 't huishouden gebruikt, zal onze Mie lief wei weeten, als zy haare gezellinnetjes eens up een theetje verzoekt. — Ja myn lieve Come, ik heb al een heel klein thee-ferviesje van Tante voor myn kermis gekreegen, ik zal ;cr, met believen van Mama, als ik jaarig ben, myn buurmeisjes uit fchenken. — Wel dat zal allerliefst zyn, en dan zult gy zekerlyk wel eenige cor.fUuurtjes hebben. — Ik zal Mama om war gember en ge-^ konfyte nooten verzoeken. ■— Dat hoort 'er by zoet bekje, manr wil ik iets van de nootmuskaat zeggen ? — Als het u gelieft goede Heer. de NOOTMUSKAAT, groeit ook in Afia, en nog veele andere boomen. Zo ook de rhabarberwortel, die tot poe_der geftooten, en om de maag door; afgang te ont-  voor KINDEREN. 107 Ontlasten en verfterken, wordt ingenomen. Het kaneel en de kruidnagelen wasfen mede in Alïa, doch niet alle op eene plaats by elkander, maar op verfcheiden ver van een gelegen plaatfen. De rhabarberwortel wast in 'topperfte en ncordelyke gedeelte van Afia omtrent China, en dus ook in Sberlen, waarvan wy goede rhabarb^r bekomen, het kaneel daarentegen, de nootenmuskaat, en kruidnagelen wasfen in het zuiden van dat waereiddeel. De nootmuskaat wast tegenwoordig nög, en federt veele jaaren, Hechts alleen op Banda, een Eiland in Oost-Irdïë , der Nederlandfche Oestïndifcbe Maatfchappy onderworpen, in onbeceflkelyke menigte; en gelyk men tot heden toe geloofd heeft, nergens in de gantfche warrcld anders; al wie derhalve nootenmuskaat of muskaatb'.oetnen begeerde, moest dezelven van de gemelde maatfchappy koopen, doch nu weet men zeker, dat ook op fommige eilanden omtrent Afia, en zelf op het in Oost-Indlë gelegen Eiland Isle de Ft\ince , nootcnmuskaaten wasfen en vlytiglyk geteeld worden. Deze nutte boom is zo groot als onze appelbommen , en draagt gemeenlyk driemaals 's jaars vruchten, welke uiterlyk naar een perfik gelyken. Zie in Plaat 1. vak D. by a. eene geheele noütemuskaat vrucht; wanneer de vrucht rypis, berst de buitenUe fchel of bast op, en valt of alleen  io8 NATUURLYKE HISTORIE alleen of nevens de noot en de zo genaamde muskaatbloem af. Zie de noot en de opengeborften fchel in 't gemelde vak D. by b. en c. Onder de buitenfte vleeschachtige fchel, die eetbaar is, ligt die fchoone geele bast, dien men verkeerdelyk muskaatbloem noemt; het is eigcniyk foelie, die als een bladachtig bekleedfel om de noot ligt. Zie dit ock in dezelfde figuur by c. dan volgt rog eene derde harde fchel, die tot niets deugt, en onder deze ligt eindelyk de kostelyke noot, die nevens de muskaetbloefem of foelie, by verfcheiden fpyzen gebruikt kan worden; maar.wyders ook nog eene langwerpige nootemüskaat by letter D. deze noemt men mannetjes noot, zy worden zeer kostbaar gehouden. — Indien ik u niet verveele , zoude ik u wel iets vraagen Wegens deze noot. — Wel braave jongeling, meen niet dat uw befcheiden vraagen my ooit verveele. — Ik heb opgemerkt dat onze koetzier altoos zulk eene noot by zich draagt, cn gelooft dat ze hem van kwaaien bevrydt, is 'er iets byzonders in? ■—. Gy doet wel Ernst, met dit te vraagen, dewyl het anders oorzaak tot bygeloof geeft, het is inderdaad ook niets anders dan bygeloof: de kracht dezer nooten, hoe zeer anders inwendig gebruikt, nuttig, kan zo ver niet doordringen , en al dat draagen in den zak van nooten ïs dwaasheid. Men heeft verfcheiden menfehen die deze nooten, geene koraalen, andere fteentjes ' in  voor KINDEREN. 109 ïn den zak draagen, voor deze of geene kwaal doch alles is louter bygeloof. Evenwel zyner 'er wel zaaden en vruchten die by ons gedraagen, wel eenen lieflyken reuk mededeelen , waarop de Oofterfche volken zeer gefteld zyn, by voorbeeld de KRUIDNAGELEN. Deze komen van twee Eilanden der gemelde Maatfchappy toebehoorende, genaamd Amboina en Ukqfler , alwaar dezelve wasfen aan boomen die zo groot zyn als onze kerfeboomen. Let 'er wel op, lieve kinderen, de kruidnagelen zyn geene vruchten dezer boomen , maar Hechts hunne bloefemknoppen, die, eer zy opengaan, afgeplukt worden, en zo lang in de zon geroost en gedroogd tot dat zy zo hard als hout zyn. Men noemt dit kruidnagelen , omdat het naar een kleinen nagel gelykt, indien men de bloefemknoppen zo lange laat ftaan, tot dat zy opengaan , zo komt 'er binnen eenige weeken eene vrucht uit voort, die ten minfte driemaal grooter is dan de gewoone kruidnagelen, doch verre na zo kruidig van fmaak niet is, men noemt ze moedernagelen en zyn of raauw of ingelegd. Het op eenige kruidnagelen zittende knopje is niet dan de nog niet geopende bloefemknop en dient nergens toe. — Maar Oome, de kruidnagel gelykt piet naar een nagel, dat is een raisfelyke naam.— Wel  ito NATUURLYKE HISTORIE Wel Mieteke waar gelykt ze dan naar ? — Naar een' kleinen fpyker. — Ja maar liefje, men noemt een fpyker met zyn rechten naam fi: gel. — Dat wist ik niet. — Beter dan , zult gy Legrypen waarom men tegen kaneel pypkaneel zegt. —■ Ja lieve Oome, zeg ons wat van het kaneel, wy beminnen den fma k zeer. — Dat wil ik wel gtlcoven myn Heer, want zusje lüst gaarne kneedde wafeltjes. — Y/el gy lust ze ook wel broeder. — Dit on. ken ik niet, gelief ons, goeue Heer, iets van het kaneel te melden. het KANEEL is de bast van een' boom, doch niet de bultende bast, die nergens toe deugt en weggeworpen wordt; ma^r de binnenfte , of midden bqst, die dan donkerrood en rietachtig is, fterk riekt en-eenigzins üeflyk fmaakt. De boom, die dezen aangenaamen hast levert, is omtrent als een peerenboom, en wast op eenige pl iatfen in Afia en Amerika ; doch het beste kairjr; groeit op het Eiland Ceylon. Men gebruikt het in de Apotheeken tot artfenyen, en in onze keukens by en in verfcheiden fpyzen en gebak, zo als gy weet. Liet fmaakt en riekt vry aangenaam , verlterkt het hart en de nieren en is ook goed voor de oogen , men ftookt ock olie van kaneel; de Oost-indifche Maatfchappy bewaart hier    voos KINDEREN. in hier voor de overvloed van kaneel, en zy houdt hetzelve op zyn waarde door dit middel; 'er gefchiedt met kaneel wel eens bedrog, het oude uitgedroogde kaneel en ook een zeker foort van bast, weet men met olie te verbeteren , 'er is een foort van witte kaneel, ook een foort vr.n Carjta Lignea die zeer naby aan kaneel komt, maar op verre na zo krachtig n:et als kaneel; hoe langer en bruiner het kaneel is hoe fraaier en beter. Men noemt deze lange fokken kaneel pypen, onze Hollanders gebruiken ze op de kraammaalen en verlieren den kaneelftc>k met linten. — Zulk een' kaneelftok heeft Papa aan Oome Koopzorg vereerd met fuikere poppetjes, en groene ftrikjes , toen Tante lief een zoontje kreeg, waarover Papa Peetoome was, en Goedhart gedoopt werd. — Toen kreeg Mietje en Karet wis een jaartje met fuiker ? — Ja Oome en wy zoenden alle ons jonge neefje. — V/el dat was lief. —> Maar nu eens wat anders: raadt, lieve kinderen, hoe en waar die fchoone wol wast, die men KATOEN of BOOMWOL noemt. — Wel wast die dan niet op het lyf der dieren, gelyk die der fchaapen? — Neen. Zy wast aan een ftruik, die alle jaaren op nieuws gezaaid moet worden , en gemeenlyk iets meer dan  ii2 NATÜURLYKE HISTORIE dan eene elle hoog is. Uit denzelven komt eenë geele bloem uitbotten, waar aan zich langwerpige nooten zetten, die binnen eenige weeken ryp, en zo groot als kleine hoendereieren worden. ''Er zyn ook katoenftruiken, die van vier tot zes ellen hoog zyn, en eenige jaaren duuren,eer zy verdorren. Wanneer de in de 1'chellen of bekleedfels zich bevindende wol ryp is, verandertde fchel in een' driehoek, zo dat de daarin verborgen wolzaaden gezien kunnen worden. De beste en zuivere katoen - vrucht is veelfchellig, en langwerpig; als deze fchelien berften is het katoen ryp, en men ziet het tusfchen de fchelien; zie zodanig eene vrucht, uit myne verzameling op Plaat 2. vak'h. met de plant; by aa. is de plant met de bladeren, by b b. de bloem, by c. de vrucht, by d. is een volkomen rype vrucht uit myne verzameling, aan ee. zyn de harde langwerpige fchelien by f. f. ziet gy het katoen daar tusfchen. — Deze figuur geeft ons een goed denkbeeld van de katoen - vrucht, en met een , Waarom het met recht boomwol genoemd wordt, fchoon men een' ftruik of plant geen boom kan noemen. — Dat is wel opgemerkt Ernst. Het meefte katoen wordt in Oost-Indië, en in Amerika geteeld. Doch in Spanje, klein Afia, en op veele eilanden der middelandfche Zee, teelt men ook veele duizende ponden. Een ftruik heefc gemeenlyk van vyftien tot twintig, of ten hoog-  Voor KINDEREN. 113 heogfle veertig wolbollen. Maar onze willigen, zo als gy weet, alsmede veele andere gewasfen, leveren eene zekere foort van wolle , doch die inderdaad Hecht en niet bruikbaar is. Ook kennen wy in ons Vaderland een foort van gras, dat als wolle fchynt të zyn, doch 't heeft dat aaneenhoudend vermogen niet om gefponnen te kunnen worden, men noemt het duil. — Ik ken dit gras , onzë Boeren die aan 't duin woonen maaken 'er bedden van, maar dewyl gy, zeer geliefde Heer, ons al vry wat van uitheemfche gewasfen meldt, waar wast toch de PEPER? — In Indië in Afia, lieve kinderen, aan zulke 'zwakke ranken, dat zy zich om boomen moeten vlechten/om in de hoogte te kunnen groeien. — Dus is 't een kruipende plant. — Juist; de vrucht der bruine peper ziet 'er omtrent uit als onze wyndruif, want de korrels zitten zonder fchel alle nevens eikanderen. Zie de afbeelding van een takje op Plaat 1. vak F. letter b. en e. Men heeft verfcheiden foorten van peper, groote en kleine , bruine , witte en aschgraauwe. De bruine, die de Hollanders uit Oost-Indië brengen is by ons de gemeenfte. Uit Amerika komt ook veel peper, vooral de zogenaamde fpaanfche peper, die in groote langwerpig ronde bekleedfels t deel, H wast.  ii4 NATUURLYKE HISTORIE wast, zo als die in Plaat 2. vak F. by letter a. afgebeeld ftaat, men teeltze om de aangenaame roode kouleur, als een bygewas, tot fieraad in de oranjerien voort, 'er is ook lange peper , zo ais gy die in 't voorgen-,el'ie vak by letter c. net ziet afgebeeld. Ook kronkel peper, zo als by fig. d. Men gebruikt de peper in veelerbande fpyzen. De cubebe of ftaartpeper, betrekt men tot de cardamom ofparadyskoorn, dochzy heeft geen ge* meenfchap met deze peperplanten, fchoon men de cardamom tot de fpecëryen betrekt. De Staanpeper beftaat uit langwerpige vruchtjes , en is uitwendig gefchubd , zie Plaat z. Vak F. by C. de cubebe behoort tot de langwerpige cardamom, de CARDAMOM daarentegen zyn kleine donkerroode korreltjes, in een Witachtige fchel, in celletjes opgeflooten) Waarvan dikwyls van zestien tot vierentwintig, in kleine driehoekige bekleedfels by een zitten, groeiende aan een' kleinen ftruik. Men gebruikt ze even als de cubebe of ftaartpeper, in allerlei Ipyze en gebak, doch meerder tot lieflykheid, dan tot bitter, waarin ze merklyk van de peper verfchik , in de Apotheeken is de cardamom een zeer nuttig verwarmend ingrediënt. ü E  voor KINDEREN. 115 pe GENGBER is een roodachtig graauwe of witachtige wortel, die uit Cost- en West-Indië' komt, en meest gedroogd, cf tot poeder geftooten, en raauw of met fuiker vermengd gegeeten, of als eene artfeny ingenomen wordt. Gy kent zekerlyk de geconfyte gengber kinderen? — Ja myn Heer, op deferten, byfconder by de thee, beminnen onze Dames dezelve en wy proevenze gaarne. — Het is ook een aangenaam en zeer gezond confituur. Kent gy Ook het manna ? — Zeer wel, wy eetenze dikwerf in melk gekookt. — Ja maar dat is een ander foort van manna, die als gerst groeit, ik fpreek van fuikcrachtige manna. — Ja Oome, die laat Mama ons tot gezondheid wel gebruiken. — Recht myn kind; die, het MANNA, is een honingzoet fap, het welk uit den bast en van de bladeren eeniger boomen en fteekeiachtige ftruiken druipt, van de zon gedroogd, en tot korrels gevormd wordt. Het wast in Afia en Italië in grooten overvloed, en wordt by ons als eene artfeny ter ontlasting ingenomen. —Waar en hoe wast dan het manna gort of zaad, dat wy fomtyds even als geerst eeten? — In Pruifen, en Deenmarken; in Holland neemt men het Oofterfche manna, omH 2 dat  n6 NATUURLYKE HISTORIE dat het van de Oost-Zee - Landen komt, het is een zeer gevvenscht voedfel. — Wast hetzelve ook aan boomen ? — Neen, het is het zaad eener foort van gras , dat aan tedere halmen groeit en veelftammige grasfpichten heeft, op Plaat 4. vak D. heb ik zulk eene plant doen afbeelden. Zie by a. a. a. de halmfteelen of gelede fteelen by b. b. b. de grasachtige bladeren, by c. 0 c. de fpichten waaraan het manna in kleene korlen groeit. —■ Deze plant-afbeelding geeft ons tevens een denkbeeld van eene grasaartige plant, met geknobbelde halmfteelen. — Dat is wel onthouden Ernst. — Maar myn waarde Heer, ik heb eene aanmerking. — Wel myn jongeling? Het komt my voor, dat de wyze Schepper aan alle grasgewasfen koorn en graan, dit byzonder heeft gegeeven , dat zy in menigte by een groeien , ik zie hier in eene volftrekte noodzaaklykheid. — Laat hooren. — Dewyl de zwakke fteelen der graangewasfen indien ze op zichzelve ftonden, de kroon en het zaad niet, zouden kunnen draagen, zo onder ileunen deze planten zich onderling, gelyk men in onze koornakkers ziet. — Myn lieve Ernst, gy hebt dit zeer verftandig beredeneerd, voeg 'er by, hoe deze graangewasfen, byzonder het koorn, altoos door nog andere gewasfen vergezeld worden , die de koornftammetjes onderfteunen, als daar voornaamlyk zyn de wilden wikken en de roode en blaauwe koornbloem, die ze altoos verge-  voor KINDEREN. 117 gezellen. — Daar zingt onze meid van als ze fchuurt. Blaaawblommetj'es die in 't koorn ftaan, Mooi meisjes die uit wandelen gaan. — Ik dacht waar blyft ons lieve praatftertje. — Wel Oome, wy gaan nu ook uit wandelen, laat ik nu wat van die koornbloemen plukken, ik ben immers een mooi lief meisje! — Ja wel myn kind, zeker gy hebt een bekje als een appeltje en koontjes als frisfche roosjes , de natuur heeft u fchoon gemaakt, maar gy zult nog mooier en fchooner worden als gy deugdzaam zyt. — Hier was een fchoon zinnebeeld uit te trekken. — Wel nu myn Ernst lief, wat zyn uwe gedachten? — My dunkt dat men deze koornblaêm zeer wel tot een zinnebeeld van een fchoon mensch met een mensch-. lievend hart zoude kunnen neemen, myne krachten laaten niet toe hier op een vaersje te maaken. —■ Lieve Ernst; braave jongeling, ach gy hebt by uw fchoone leest een goed hart, komt aan kinderen , ik zal u hier voor een rymtje maaken. GEDACHTEN OP HET SCHOQNE, EN HET NUT DER KOORNBLOEMEN. TKat baat een teder kind bet mooi, Sieraad en wel/land, prop ren tooi, Als 't hart zich met geen deugd verftert ? Het is een bloem, die weelig zwiert, H 3 En  u8 NATUURLYKE HISTORIE En tusfchen 't goudgeel koornveld praalt Maar ras baar' luister onderhaalt, Wanneer de Maaier op bet veld, Die onder 't onnut onkruid telt, Dan baat de bloem haar fcboonheid niet „ Zy ftrekt den Landman tot verdriet; Maar blyft zy tusfchen 't goudgeel graan, Als nattig vriend cn helper ftaan, Dan draagt de nyvre Bouwman roem, Op zyn Plantlieve koorenbloem, Dus worde uw fchoon, door deugd geleid, Een fteunfel der menschlievendhcid. —- Wy bedanken u van harte onze lieve vriend. Wy zullen deze uwe lesfen in ons hartbevvaaren. Koeren wy nu tot ons manna. — Zoude het manna het geen de kinderen Israëls, op hunne reize naar Kanaün in Arabië hebben gegeeten, even zo van gedaante zyn geweest, als het geen, dat tegenwoordig nog in Arabië wast? — Ik kan hier niets van bepaalen. — En ik zo min als gy Ernst, maar ik houde het nochtans voor zeer waarfchynlyk, lieve kinderen, dat het geen fuiker manna, maar een grasgewas is geweest, van denzelfdcn fmaak en dat dezelfde gedaante heeft gehad, als ons tegen woordig manna; doch ik kan het u niet voor zeker zeggen, dewyl ik 'er niet ben by geweest, en het ook niemand anders 'er van meldt. SAGO  voor KINDEREN. 119 sago is de naam van dien zonderlingen boom, dien men eeten kan ? — Wat zegt gy, lieve Heer, eeten? — Ja dat zeg ik , en denkt niet dat ik 'er mede fpotte, men kan hem geheel tot fpyze gebruiken, tot zelfs den bast en de bladeren toe. De Sagoboom is gemeenlyk van acht tot vyftien ellen hoog , en zo dik dat een man hem naauwlyks kan omvatten. Hy heeft geene takken, maar bladeren , die twee ellen lang en byna eene elle breed zyn, waarvan de Indiaanen mandewerk, touwen en dakpannen maaken. Onder zyne fchors, die twee vingeren dik is, heeft hy niets anders dan een , week welftnaakend merg, 't welk men als deeg kneeden, en tot brood bakken kan, hierom noemt -men hem broodboom. Men maakt 'er ook kleine korrels van, welke zo wel by ons, als op veele andere plaatfen der waereld, in foupen gebruikt worden, die men eigenlyk Sago foup heet. — Dat moet een zonderlinge boom zyn. — Ja kinderen, en 't is ' waarfchynlyk, dat 'er meer andere boomen zyn, welkers fappenofpit, of ookknoppen, een broodachtig voedfel hebben. Waar wast deze voortreflyke boom? — In Oost Indé', en vooral op de Hollandfche eilanden Borneo, Amboina en Banda, de bewooners dezer eilanden nuttigen hunne Sago - boomen , h 4 se]yk  i3o NATUURLYKE HISTORIE gelyk wy onze tarwe, rogge en gerst, rumphiüs, Herbar. Amb. T. 11. p. 73. zegt, dat liet merg dezes merkwaardigen booms, den Indiaanen „niet alleen tot hun dagelyks brood, „ maar ook tot andere noodwendigheden in het „ huishouden verftrekt » Hy wast echter ook op veele andere plaatfen, daar men hem niet eet,' dewyl men 'er andere fpyzen heeft; byzonderder is hy by deze Eilanders; want koorn wast 'er by hen niet. God is zo goed geweest van hun, in plaats van graangewas, dezen boom te geeven; gelyk hy den bewooneren van Ferro, een der Canarifche eilanden, en nog veelen anderen lieden in Afrika, in plaats van zoetwater, den boom SANTO heeft gegeeven, waarvan, dewyl hy altyd met een' dikken nevel omringd is, genadig zoet water druipt. — Dat is zeer wonderlyk voorwaar, doch tevens al wederom een blyk van de wonderen Gods. — Vindt men geen fuiker en koffy in Afia? — ïn overvloed, myn kind, want het is bëider vaderland. Zy zyn eerst na langen tyd, van daar naar andere deelen der vvaereld gevoerd en verplant. De gefchiedenis dezer beide nutte gewasfen zal ik u nu nog niet vernaaien, maar eerst op onze terugkomst uit het woud. Gy kunt ondertusfchen  voor KINDEREN. 121 op Plaat 3. vak B. eene aftekening der koffyplant vinden, en de afbeelding van het fuikerriet, in a. a. van dezelfde Plaat, vak A. — Wat is dit, lieve Heer? Wat dit? Ei lieve wat is dit toch, dat hier zo fchoon met blaauwe en witte bloempjes bloeit ? En gints weer met zulk een fyn en teder groen! — Geduld, kinderen ! Eerst het een , en dan het ander. Deze plant met blaauwe bloemtjes zyn aardappelen, dit teder groen, vlas en hennip, en dat is geerst, dit Turkfche tarwe. — Meldt ons, als het u gelieft, iets van de aardappelen. de AARDAPPELEN wasfen onder de aarde als wortelen van planten, die als knobbels aaneenhangen, rukt de plant eens uit. — Ziet gy niet, welk eene menigte wortelen 'er aan eenen ftoel zitten. — Dit zyn dan knobbelachtige wortelen? — 't Is zo, deze wortelen zyn zo wel voor de ftedelingen als landlieden, en vooral voor de armen en behoeftigen, een nut en aangenaam voedfel, men kooktze enkel met zout, maakt 'er ook wel een moes of pap van. Men kan 'er ook koeken, brood en taarten af bakken, en ftruifpoeder van maaken. Men mest op veele plaatfen, met de fchelien en afval, ook de varkens. Het is zulk een gezegend voedfel in ons land, dat het heden het algemeen brood der armen is, en een aangenaam gerecht H 5 voor  122 NATUURLYKE HISTORIE voor de ryken. De aardappelen zyn een tak v<-.n groeten handel in ons land, zy zyn zo gewillig in het groeien, dat reen ze reet voordeel, op zandgronden teelt, echter hondt reen de kleiaardappelen voor de besten. Uit Zeeland komen de besten, uit Friesland zeer goeden, en in Holland teelt men beide de foorten, die men geele en witte noemt, de witten zyn het broodachtigüe, voorheen waren 'er de menfehen bang voor, doch heden komen zy op 's Prinfen tafel. Was hier dan eenige rede voor? — Ja kinderen, omdat de aardappelen behooren tot een geflacht van planten , wier bloem en vruchten vergiftig zyn, als de Belladona en veele dergelyke. Ais mede omdat de ontdekking nieuw was. — Dit had eenigen fchyn van gegrond vermoeden. — Evenwel ontdekt men door den tyd en de endervinding, dat alhoewel eenig gedeelte van eene plant fchadeiyk zy, het andere daarom heilzaam kan zyn, gelyk dit de aardappels bewaarheden. — Van waar toch zyn dan deze nuttige wortels oorfpronglyk? Amerika is het vaderland der aardappelen. Een zekere frans drake, bragt ze, in den jaare 158Ö, het eerst in Europa. Doch in Duitsehland zynze eerst, omtrent het jaar 1650, btkend geworden , en in fommige deelen van 't zelve nog veellaater. In Neder-Saxen, by voorbeeld, heeft  voor KINDEREN. 113 heeft men ze eerst in 't jaar 1740, met ernst beginnen te teelen. Men noemt een foort van aardappelen, ook aardpeeren , grondpeeren , aardtruffels en pataten , fommige zyn rond , andere langwerpig rond, meeftendeels alle knobbelachtig ; van buiten zynze ten deele wit, ten deele geelachtig, ^maar van binnen zynze alle wit. 'Er zyn veelerlei foorten van aardappelen. De beste zyn de kleine Hollandfche, of zogenaamde fuikeraardappelen , die louter als zoet gebakken brood fmaaken. 'Er zyn aardappelen , die zo klein als eene groote erwt of hazelnoot zyn , doch dit is naleezing ; dan, men vindt 'er ook die twee vuisten groot zyn, en byna een pond weegen. De aardappelen zien 'er geheel anders uit dan de aardpeeren, hebben een' anderen finaak, en een geheel ander loof. Dewyl ik tegenwoordig fpreek van peeren en appelen, die onder de aarde wasfen, zo zal ik u ook tenens zeggen, dat 'er ook eene foort van aardappelen is, die men TROFFELS noemt. Zy zyn zwart, en tusfchen de acht en tien pond zwaar. In 't Hertogdom Piemont, in Ita-  i24 NATUURLYKE HISTORIE Italië, vindt men ze in menigte, men gebruiktze tot verfcheiden faufen en fpyzen. Honden, die daarop geleerd zyn, moeten ze door hunnen reuk cpfpeuren , en de menfehen graaven ze dan uit. Ook teelt men in Holland, Gelderland, en vooral in Zeeland, wortels van dit foort, diemen aardakers noemt. — Deze zyn ons wel bekend, als wy ze eeten, maakt onze Karei 'er met pennetjes pootjes, aan, en dan bedriegt hy 'er de poes mede, omdat ze naar een muisje gelyken. — Daarom heet men ze ook wel aardmuisjes. HET V L A S heeft een' tederen wortel, waaruit een dunne fteel Wast, op zyn hoogst anderhalve el lang, die lange fmalle bladeren, en eene blaauwe bloem heeft, en eindelyk een rond zaadbolletje, met breede korrels krygt, dat men lynzaad noemt. Wanneer het vlas ryp is, wordt het met den Wortel, en met de zaadbollen en halmen uitgetrokken-, de bolletjes trekt men 'eraf, en laatze zo lange in de zon, of anders op eene andere warme plaats droogen, tot dat zy berften en alle 't zaad 'er uitvalt. Uit het lynzaad perst men eene olie, die men lynolie noemt, en gewoonlyk gebruikt wordt, om in lampen te branden, ook om te fchilderen en nog tot veele anderen zaaken, men kanze ook eeten:  Voor KINDEREN. i?5 eeten: doch best wordt in Holland, uit het uitgeperfte zaad, een foort van meelkoeken bereid, die onze Boeren 's winters aan de koeien te eeten geeven; maar 't vlas zelf wordt door weeken, en droogen, braaken en hekelen zo lange bewerkt, tot dat 'er eindelyk dat geen uit voortkomt, het welk men vlas noemt en gefponnen worden kan. Men fpint uit vlas allerlei fyn en grof garen. Uit het garen worde allerlei foort van garens gedraaid, en zo fyn lynwaad geweeven , dat men 'er fchortekleeden, hals- en zakneusdoeken, ja zelfs lubben en overhemden , van kan maaken. Ook wordt het batist en kameryksdoek, uit garen van vlas gefponnen, gemaakt. Het geen door bet hekelen van het zuivere vlas wordt afgefcheiden, noemt men werk of grofwerk, van dit werk maakt de lyndraaier touwen , ook Wordt 'er garen van gefponnen, en daar uit grof linnen tot Lken , fakken en verdere ftukken , tot kleeding behoorende, gemaakt. — Ik meende dat men touwen van hennip maakte. — Van het hennip maakt men ook inderdaad het meefte en zwaarfte touw, doch van het afgehekeld vlas ook wel fyn touwwerk; dus hebt gy het zeer wel opgemerkt. het HENNIP is veel langer en dikker dan het vlas, ook ver- fchilt  126 NATUURLYKE HISTORIE fchilt het merklyk in de gedaante der bladeren. —■ Deze van het hennip komen my palmachtig gevingerd voor , die van het vlas langwerpig en fmal. — Zeerwel, het hennip wordt uit den grond gerukt, en de fteelen in 'twater te rotten gelegd, waar na men ze 'er uitneemt, en van de vezels, die men hennip noemt, affchik; die vervolgens hekelt, bereidt, en fpint, en waarvan men dan grof linnen maakt, hetwelk tot tenten en zeilen Wordt gebruikt. De lyndraaier maakt uit hennip ook allerlei touwwerk, en de fchoemaaker naait onze fchoenen met hennip en garen , fpinaal genoemd ; zelfs zyn de afgefchilde fteelen zeer nuttig om 'er kaarsjens mede aan te ftceken, als zy in zwavel gedoopt zyn. — Dat wed ik Oome dat zwavelftokjes zyn! — Net geraden Kar eitje. Wanneer nu alles, 't geen uit hennip en vlas gefponnen, geweeven en gemaakt is, niet meer deugt, verfleeten , en tot lompen , en vodden geworden is, neemt de papiermaaker deze lompen, haktze zo fyn als kaf, weektze in water tot een pap, maaltze, ftampt en ftootze in houten bakken, tot moes of pap, en maakt 'er dan papier af. De Chineezen maaken uit den zwamachtigen bast, van eene zekere foort van meerbeziënboom papier, en andere uitheemfche volken, maaken zelf heele kleeden van dezen bast. De oudfte volkeren en onze voorvaderen hadden geen papier, daarom fchreeven of tekenden zy op  voor KINDEREN. 127 Op fchorsfen van boomen, of op de bladeren van een heefter, die men papier-heefter noemt, of op vellen van dieren, die men perkament noemt, ook fiieeden zy hunne zegels in fteen en drukten ■ze in wasch. Wordt dan alle papier van lompen gemaakt lieve Heer? — Ja kinderen , al wat van vlas, en hennip,gefponnen en geweeven is, geeft goed bruikbaar papier. — En uit andere planten niet? — Ja, menkancok uit netels, de fchors van boomen, ook uit hun loof, cn uit ftroo papier maaken, maar het is te duuri en niet duurzaam genoeg. Het papier van lompen te bereiden, is zo men meent, in de twaalfde eeuw, na Christus geboorte uitgevonden, doch de Chineezen en andere volken moeten reeds veeleer, papier van katoen en de Egyptenaars, reeds "ten tyde van alexander den grooten, uit een zeker foort van gras, papier gemaakt hebben. Indien gy lieden nog geene Papiermoolen en derhalvenook het pap"er maaken, nog niet gezien hebt, zo zullen wy, met verlof van Papa, eens een klein fpeelreisje naar een' Papier-Moolen doen, onze Hollanders zyn 'er baazen in 3 in Gelderland op 't bekoorlyk Rofendaal maakt men papier door 't locpen der rit vieren en watermoolens. — Dit zal dan de Dichter vondel bedoelen, als hy in den lof des Rhynftrooms zingt: Pa-  ?2S N AT UUR LYK.E HISTORIE Papieremaker fchaf papier, Daar ik uw glorie op magfchryven. Begaafde jongeling, dit brengt gy recht ter fneede > gy leert tlus airede een goed gebruik van braave Dichters maaken, maar onze vernuftige Noordhollanders moet men vooral niet vergteten, da:;r maakt men papier door windmolens, en het vernuft weet 'er door kunftige afleidingen het water te zuiveren, ik heb dit in navolging van vondel, in zeker vaers dus gezegd : Waar kunst liet Molenwerk doet met de Jlampers kraaken* Het zy die olie perst of verwflof weet te maaken, Of dat het fyn vernuft maakt hagelwit papier, En eischt daar op haar lof met dichterleken zwier. Ons vernuftig Noordholland verdient zeker zulk een lof, gaarne zal ik u, onze lieve vriend, verzoeken , om derwaarts eens te mogen gaan , om 't papiermaaken te zien.— Ik zal u by den braavcn Heer Vtrnüft brengen, deze vaderlandfche man zal met vermaak zulke heufche kinderen, op zyn Molen geleiden; gy zult wel ligt zelve een papieren vel mogen fcheppen. — Ik zal 'er dan tot dankbaarheid iets tot lof opfchryven. —■ Dat zal braaf zyn. — Gy zult het onderfcheid zien, der papier-vodden, het affcheiden der grove en fyhe, gekleurde en ongekleurde, en wat 'er verders  voör KINDEREN. 129 .deïs toebehoort; van de wollen lompen maakt men grof en graauw papier, van de linnen fyn en wit papier, ook wel van neteldoek. Zeg ons eens lieve Heer, is het inderdaad Waar, dat het NETELDOEK van brandnetels gemaakt wordt ? — Ja kinde* ren , de groote brandnetel geeft even als het vlas en het hennip lange draaden, waaruit het fynüe neteldoek géweevën worden kam Het neteldoek te bere'den is tot nog een volkomen kunst in China. Men maakt het zeer kostbaar en fyn. — Het fynfte is ook het beste Oome Wel waarom Mietje?. — Wel dat ftaat het fierlykst om onzen hals, Mama is zeer op fyn neteldoek gefield, zy zegt, dat het een eerbaar meisje veel deftiger ftaat, dan al die vodden die thans de Dames draagen. — Uw Mama is een rechtfehapen Hoilandfche Huismoeder, onthoud haare lesten en eerbaare zeden myn hartje , dan zal de vaderlandfche deftigheid uwe bevalligheid verfieren. r— Dat zal ik doen, Oome lief, en daarom houde ik myne kleederen altoos net en rein, tot dat ze noodwendig moeten gewasfehen worden. — Wel als gy linnen hadt dat gy in 't vuur wasfehen kost, zonder verbranden, zou die piet beter zyn, Oome fcherst met my. — Weet I. deel. I kin-  jn0 NATUURLYKE HISTORIE kinderen, dat men uit eene zekere foort van fteen, dien men ASBEST, Amiant of vlasfteen noemt,linnen maaken kan, en dat nog wel, dat het fraaifte is , zodanig linnen, dat in het vuur niet verbrandt. — Dit is immers eene fabel. — O neen Ernst, het is de zuivere waarheid. De asbest is inderdaad een zodanige weeke, vezelige fteen, dien men in lange draaden verdeelen , en als vlas fpinnen en weeven kan. Doch dit fpinnen gefchiedt niet dan met veel moeite en kosten. Het zou zeer voordeelig zyn voor onze Waschters , als allerlei linnen kleederen van asbest waren, zy konden dan de vuile kleederen en zwarte hemden maar op het vuur werpen, dan zcu al het vuil, zodra zy heet wierden, verdwynen. De oude Romeinen hebben uit dezen fteen of van dltfteenvlas,hun onverbrandbaar ly waad gemaakt, en de lyken hunner Koningen of andere groote Heeren, daarin gewonden en verbrand, om de asfche des afgeftovven zuiver in de lykbusfchen te bewaaren. Zie als gy gelegenheid hebt Ernst, pl in i u s Hifi- Nat. Lib. XIX. Cap. i. En wat zullen wy van den onverbrandbaaren lorkenboom zeggen, van welken vitruvius Artchit. Lib. ë II.    voor KINDEREN. r$i II. Cap. 19. cn p lin. Lib. XVI. Cap. Iö» fpreeken, ert van 'tlorken Kasteel in 't Alpifche gebergte, 't welk caesar niet aanfteeken en verbranden kon? — Als gy caesar de beUogall'co eens expliceert zult gy dit vinden. — Ik verlang zeer de daaden van dezen roemruchtigen Romein te leezen. Gy kunt by deze gelegenheid opmerken, lieve kinderen, dat het eertyds de gewoonte was, de dooden niet te begraaven, maar te verbranden, en de asfche in busfchen, die men urnen noemde, te bewaaren. En ik zal u myne Natuurlyke Hiftorie van Holland eens laaten leezen over de Begraafnisfen, daar zult gy hier omtrent wel iets naders vinden. Maar laat ik u nu iets zeggen van het M A I S, of de turkfche tarwe, het is een graan, dat Zo groot is als eene erwt en byna rond is, aan eenen grooten vereenigdefpichtfryl gehecht. Het zit tusfchen veele bladeren en haarige vezelen beflooten om eene kruin, en ziet 'er meeften tyd geel en rood, maar ook veeltyds bont uit. Drie airen of kruinen zyn 'er gemeenlyk aan eenen fteel, en aan iedere kruin of fpicht telt men omtrent tweehonderden veertig korrels, en dus te famenzevenhonderd en twintig korrels. Men maalt het tot meel en bakt 'er brood af, doch men kookt 'er I 2 ook  tga NATÜURLYKE HISTORIE ook dikwyls bry of pap van. Men mest 'er op fommige plaatfen ook zwyncn en ganzen mede. Amerika is het vaderland van het mais, cn van daar is het byna in alle landen der waereld gekomen. Uit Turkyen kwam het in Europa ; en daarom noemt men het altyd nog Turkfche tarwe ofTurksch koorn. Mais wordt het byna nooit in de farhenleeving genoemd. In Amerika wordt het reeds federt lang niet meer geteeld, maar daarentegen wordt het tegenwoordig in Spanje, Portugal, Frankryk , Duitschland en Italië' in groote menigte Geteeld, in Holland heeft men 'er ook preeven mede gedaan , doch het wordt wat ipade ryp , fommige lieden noemen het mais , ook walsehkcorn. de GEERST ziet 'er wonderlyk uit, haare airen zyn balrig, rond en rauw, cn ieder heeft ten mkifte zeshonderd korrels, die 'er geelachtig uitzien , en zo groot zyn als een fpeldeknop. GeerftenDry ftnaakt treflyk , vooral wanneer ze in melk of vleeschnat gekookt wordt. — Ook is een geersttaartje niet onfmaaklyk. — Ei, zie daar een haas, een blyk,dat wydigt by koornvelcten zyn, hoe gaarne wilden wy dat haasje vangen. — Ja kleine Jaagers, gaat maar alle te famen op hem los. — ó Wy zien hem niet meer. — Ik dacht wel, dat de  voor KINDEREN. 133 de haas vlugger fpringen zoude dan gy. Zet de haazenjagt nu vooreerst uit uwe zinnen, misfchien. vangen wy ftrak wel een eekhoorntje. Ziet eens, kinderen, welk eene pracht! aan de linker zyde van dit bosch ftaat tarwe, aan de rechter rogge, en daaronder eene menigte veelverwige bloemen, waarvan ik u reeds gefproken heb. — Ach hoe fchoon is dat! ik prys de lieden niet die altyd t'huis zitten, en nooit naar buiten gaan, en de wakkere landlieden bezoeken, om zo recht Gods zegeningen en alles vrolyk en vergepoegd te zien. Z e ons hier aan het tarwe veld. de TARWE heeft airen, in ieder van welken gemeenlyk tusfchen de twintig en veertig korrels zitten , die meest al des winters in fchuuren uitgedorst daarna verkocht , en op de molens tusfchen twee fteenen gebroken en tot meel gemaalen worden. Van het meel bakt de bakker in de fteden , en op 'tland de huislieden zelve brood. Ook bereidt en kookt men van 't zelve eene menigte uTelfmaakende fpyzen, en welke aangenaame gebakken, worden 'er niet van bereid ! dit zult gy zekerlyk weeten kinderen. — Ja goede Heer, men bakt 'er wafelen en poffertjes van , ook pannekoeken. — Gy weet dan ook dat 'er rogge meel is ? — Ja myn Heer, I 3 DB  i24 NATUURLYKE HISTORIE de ROGGE wordt ook tot meel gemaalen, men bakt 'er byna niets anders dan brood van, ook wordt 'er brande ■ en moutwynvan geftookt. — Ik meende myn Heer, dat men brandewynen ook van wynen ftookte. —■ Dat is zo Ernst, maar door brandcwyn verftaat men wel eens Herken dranken, de voomaamfie in die foort noemt men in Holland Genevcr, die, na datzc uit gefprootcn cf tot gemoute rogge geftookt is, eerstmoutwyn of koornbrandewyn heet, daar na herftookt, kookt en destiicert men ze op geneverbeziën , en dan heet men't genever, een drank van ouds zeer gemeen in ons land. Daarom heet ze ook vaderlandfche drank. — Hoe weet gy dat Karei? — Onze tuinman en Piet de kruier, als Papa hun een morgeuteug aanbiedt, verkiezen altyd een vaderkmdertje. 'tls zo myn knecht, en 't is een goede drank voor arbeidslieden, maar fchadelyk, als men 'er teveel van nuttigt. Nu komen wy tot de akkers met gerst, haver, wikke, linzen en erweten beteeld, ock zullen wy nu velden met klaver, en ander voeder voor paarden, koeien en osfen ontmoeten. Van de gerst brouwt men bier; men maakt 'ergepelde gerst van, waarvoor Aikmaar en Noordhol'cnd vermaard zyn, en't vee wordt 'er ook wel eens mede gemest. De haver geeft ons gort tot foupen en andere zaaken, döchin 't gemeen is 't het beste voeder voordepaar- den,  voor KINDEREN. 135 den,ookpaardeboonen; erwten en linzen, zyn fpyzenvoor den'mensch; maar de wikke meer voor 't vee dan voor den mensch. Spelt ende overige by ons bekende graange wasfen-, en. peul vrachten zal ik by gelegenheid aan u, lieve kinderen, toonen en befchryven. — 'Er zyn zeer veele foorten van erwten en boonen myn Heer. — Wel Ernst tel eens op. — My zyn bekend groene, geele en doperwten, ook graauwe, die men onderfcheidt in boeregraauw en capucynen, wy hebben van alle deze foorte, naar den aart der fpyzen, op onze tafel. — Onder de boonen zyn van de voedzaamlle foort,' die men doorgaans fnyboonen, ftamboonen, roomfche en turkfche boontjes noemt.—Deze laatfte, Oome , zyn allerUeffie mooie gemarmerde boontjes, zie ik heb 'er in myn zak, wy fpeelen 'er mede op het hoornbordje — Gy kent dan kinderen al een heel party van dat foort, maar wat is dit voor een boon Jantje lief? — Een boere toon. Een boere boon meent gy, dat is de rechte naam. — Onze Jan de tuinman, zegt echter tegen ons dat het boere toonen zyn. — Jan de tuinman fpot 'er mede om datze naar eene groote toon gelyken. Nog eenige weinige fchreden verder, dan zyn wy in een dik donker bosch, waarin zo veele en zo hooge boomen ftaan, dat 'er de zon met haare ftraalen naauwlyks in doordringen kan. Wat gaat 'er in uwe gedachten om , lieve kinderen, nu gy u met aandacht in dezen grooI 4 ten  i36 NATUURLYKE HISTORIE ten tuin bevindt, welken de goede God zelve beeft aangelegd? Ply alleen beeft deze bcomen en hee fiers j nevens veele duizende kruiden en bloemen hier nedergezet. Niemand plant voor hem, niemand bevochtigt zyne planten. Hy doet all« zelve cour zyne eenige wyze natuurwetten, en dat wel tot zyn eigene eere en grootheid, alsook uit liefde tot ons menfehen, en tot ons weJzyn, cn vooral ook tot een onderhoud van alle weezens, onderling; wy befchouwen het ook met eeroied. Daar loope» een paar herten! — Ach of gy gezien had, hoe dat eekhoorntje, dat lieve bos chbewoondertje, daarop een' boem klauterde, en plbtfelyk da-ar af weder cp den naaften boom fprong. — Dat fpyt ons. Zyn dit geen tekeis of akers, die aan dezen grooten boom, dien men een' eik noemt, zyn gewasfen,en waarmede gy ftraksfpeelde? Zie Plaat Z,Jrg. D, —• Het is zo; de varkens eeten gaarne akers. — Maar in tyd van nood, kunnen ze ook van de menfehen worden gegeeten , eenige menfehen koeken 'er een' drank van, dien zy akerkoffy noemen. Wat zyn dit? Dit zyn denklyk gainootcn. — Zeerwel, gy hebt het onthouden, maar weet gy tot welk gebruik zy zyn ?_ Neen goede Heer.—Men gebruikt ze tot het zwartvervven, en inkt. Uwe fchryfinkt maakt men van galnooten, met een weinig koperroest en azyn. — Dit is dan eene zeer nuttige zaak*  voor KINDEREN. 137 2aak. Zy wasfen ook aan de eiken? — Ja, en wel op de volgende wyze; eene zekere vlieg, dié men galvlieg noemt, fteekt met haaren angel een gat in jonge eikenbladeren, of fteelen, en ligt 'er een of meer eieren in. Aan deze bladeren en fteelen nu, wasfen de galnooten, of zulke ronde kogeltjes, gelyk gy by D. ziet, met het gaatje waarin 't beesje kruipt, en aan 't blad onder ds 'fnip by fig. b. b. Wie maakt dan een gat in fommige galnooten ? *— De worm, die uit het ei gekomen is, en nadat hy 'er eenige dagen in gewoond h ?_ft, zichr doorgewroet heeft, en als eene vlieg daaraf gevloogen is. Wanneer de worm in het hulsjè fterft, zo blyven de galnooten klein en vallen zonder gaatje af. De galnoot onder, by fig. b.b. is eene zodanige doorboorde en onrype noot. De beste galnooten komen uit Arabië. — Heeft de eik geen meerder nut myn Heer? — Ja kinderen , het hout is het beste en duurzaamfte werkhout, het duurt eeuwen; de bast der eiken is onontbecrlyk voor de leêrtouwers, men noemtze run. — Dat is het geene in onze tuinpaden ligt.— Juist manneke. — Zie eens, lieve Heer, al weder eene andere vrucht! Zy is driehoekig, en heeft eene bruine fchel. -w Dit zyn I 5 BEUK-  ï38 NATÜURLYKE HISTORIÉ BEUK NOOTEN, Waarvan 'er altyd twee in eene groene harde fteekeiachtige fchel by een zitten. Men kan de beuknooten eeten, doch men geeft ze gemeenlyk aan de varkens, of maakt 'er olie af. Hier rondom , lieve kinderen, ftaan hazelaaren, berken, dennen, en pynboomen, dit zyn elzen, abeelen, popelen, olmenen masthoornenj daar wasfen genever - en kornoeljeboomen, en hier ftaan lorken, olmen en ahornen. Het hout van alle reze boomen en heefters dient ons tot brand, en wordt van de timmerlieden, fchrynwerkers, wagenmaakers, kuipers , draaiers en veele andere handwerkslieden, tot allerlei ncodige en nuttige handwerken gebruikt. Veelen der eerstgenoemde boomen en heefters verliezen in den herfst hunne bladeren, ftaan den geheelen winter kaal en bladelcos, en krygen eerst in de lente weder nieuwe; fommige vroeger, andere laater. Doch dit gaat zo niet in warme waerelddeelen, daar laaten de boomen wel loof of blad vallen , doch krygen altyd weder nieuw blad in de plaats, zo dat ze geftaadig groen zyn, en vol blad hangen. De beuk houdt echter zyne bladeren den geheelen winter, fchoon verdort. By ongemeen lange zomers ziet men wel eens dergelyks in ons land; 'er zyn echter in koude gewesten ook boomen die altoos groenen, als by voorbeeld de DEN-  voor KINDEREN. 13$ DENNEN, pynboomen en geneverboomen, en byna in 't algemeen alle boomen en heefters, die van wege hun fmal en fpits blad, naaldenhout of blad worden genoemd, deze blyven ook by ons, zo wel in den winter als in den zomer groen, en in hun volle blad, en hebben meest altoos hunne nooten en vruchten. Maar myn Heer, is 't niet aanmerklyk, dat de meefte pyn mast- en dennenboomen, by hunne byzondere bladen, ook zulke byzondere vruchten hebben ? — Hoe komt gy aan dit denkbeeld ? — Omdat ik de cypres en cedernooten gezien heb , zeer gelyk aan onze pyn- en denne vrucht, en ook haare bladeren en Hammen, in Oome's oranjerie. — 't Is zeker, dat 'er eene overeenkomst in veele vruchten is, gelyk in de bloemen en peulvruchten, zo dat de kruidkundigen ook hier in eene evenredigheid der geflachten vinden, en dus komen deze boomen in dit opzicht zeer by een; ik heb voor u, myn kleinen ,'er hier eenigen doen afbeelden. Ziet hier op Plaat z. vak E. by a. eene groote Indifche hazelnoot; vergelykt die met de nootmuskaat, en met onze nooten, en voorts met de binnenfte kokosnoot, op Plaat 3. vak E. by a. en het narrenootje by d. met het ruige nootje op Plaat 2. vak E. by b. dan is 'er weder eenige gelykheid.—Dus zullen dezeoooten denk-  ïjio NATUURLYKE HISTORIE denklyk aan boomen groeien, als de bazel nooten ofolyven. —Dat is zo; maar Ernst, voor welk eene vrucht houdt gy deze twee, aan een takje op Plaat 2. vak E. by letter c. afgebeeld ? dit zyn cedervruchten , daar ik u van fprak. En dit by d. is een cypresfenvrucht, — Beziet ze eens kinderen, dit zyn vruchten van die fchoone boomen, d;e op den Libanon wasfen, en waarvan de Israëliten, als zy de kinderen zegenden hun toewenschte, dal ze mogten opwasfen als cederen op den Libanon; ik wensch dit ook van harte , aan u myn lieve kinderen. — Wy bedanken u hartgrond;g. — Jk lees ook myn Heer, dat het cederboomenhout een' lieflyken reuk had, en tot den tempelbouw ock diende. — Dit is ook eene bysonderheid van het cederhout, het heefteen' lief ly ken reuk, en het wordt hierom, als ook een foert van aloëshout, tot wierooken by de Arabieren gebruikt. De cederen van den Libanon zyn mede dennen, doch van een edeler foort dan de onze, zyn van roodachtig en welriekend hout, voorts leest men, dat de Koning Salomon van Hiram, toen Koning van Tyrus, eene groote menigte derzelven tot het bouwen zyns Tempels gekreegen heeft. Ik ben zeer fmeerig daar geworden , lieve Heer. Ei lieve zie eens wat het is, dat 'er aan myne kleederen zit. — Het is harst, myn kind, dat uit de dennen en pynboomen druipt en uk de-  voor KINDEREN. 141 dezelven vloeit. Gy hebt zekerlyk tegen een' zod;:nigen boom geleund , of 'er in 't voorbygaan aangeraakt, op Plaat 4. vak C. is een zodanige denne, waaruit gemeenlyk harst vloeit met zyne vruchten of knoppen afgebeeld, a zyn de fpeldebladen b. b. de bloezem c. c. de vruchten. Waartoe is dit harst dienftig? — Tot veelerlei dingen. Men maakt'er pek, teer, en met fchellak en cinnaber zegellak af. Ook kunnen het de fchoemaakers, kuipers, fcheepmaakers en veele andere ambachtslieden in hunne handwerken niet ontbeeren. Wat is toch fchellak ? Mede een uitzweetfel van boomen. Men kent ftokflak, dat alle als correltjes om de takjes of Hokjes zit. — Dat zal dan zo zyn, als ik hier aan deze wilde pruim, gomkorrels zie. — Zeer wel opgemerkt Ernst. de PYNBOQM. Dc pynboomen zien 'er even als de dennen uit, maar draagen geene knoppen. Eene zekere foort van pynboomen heeft een zo harst- of gomachtig hout, dat het even als een licht brandt, en op veele plaatfen gebruikt wordt om het vuur aan te maaken. Het roet, het welk zich van vuur met pynboomen geftookt, in den fchoorfteen zet, wordt drukroet genoemd, en tot drukkers-inkt, en tot het-fchilderen gebruikt. Ook geeft  .142 NATÜURLYKE HISTORIÉ geeft men denzelfclen naam aan het roet van de fchorsfen der dennen, en pynboomen. de TERBENTYNBOOM. De terbentyn zal denklyk dan ook uit zulk een foort van boomen groeien. ■— Kent gy dan airede terbentyn? — Ik weet myn Heer, dat ze doof den fchilder, die onze zaal befchilderd heeft, gebruikt werd , en die zeide my datze uit boomen vloeide. Ernst, broêr befmeert 'er zyne ge. kleurde printjes ook wel mede, voor onze illuminatie - rarckiek. — Zusje beklapt my, myn Heer, ik dorst het u niet melden, uit vreeze dat gy het voor my te kinderachtig zoude noemen. — Wel myn lieve knaap, meent gy dat ik zulke goede uitfpanningen zoude afkeuren ? Ik zelve zoude het my niet fchaamen, om u verfcheiden kunstgreepjes tot uitfpanning te leeren, de kennisvan het behandelen van teibentyn tot vernisfen, en veelerlei verwen is van groot nut, ende verlichtende kunst voor illuminatie, kan u zeer fchoone kennis der gezichtkunde leeren. Ik heb zelfs dien boom voor u lieden doen afbeelden , hy ftaat op Plaat i. vak F. gy ziet hem met zyne bloemen cn takjes, ik herinner my, dat ik u reeds by 't verhandelen der bladeren 'er iets van gezegd heb. — Ja wel Oome, hy heeft overftaande bladen met een oneffen. — Wel onthouden myn kind,  Voo» KINDEREN. t43 kind, de boom wast veel in Cilicié* en op de eilanden aan de GriekfcheZee, en in Syrië, in Languedoch wasfen ock terbentyn boomen, en heden veel in Italië, ook komt 'er een zeer goede dikke terbentyn uit Venetië , die men daar om Veneetfche terbentyn noemt. Wasfen in alle bosfchen zo veele blaauwbeziën en braamen , als in dit bosch? — Ja byna in allen. —— Nu verwondere ik my niet meer, dat deze beziën in zo groot een' overvloed ter markt gebragt, en van de landlieden zo goedkoop verkocht worden. Ach ik onachtzaame ! Wat heb ik daar een fchoon gewasje vertreden. Bezie 't eens , lieve Heer. Het heeft een bruin hoedje op zyn' ftruik zitten. — Het is eene foort van paddeftoel myn zoon, die van boven bruin en glad, en van onder wit, en bladderachtig is. 'Er zyn nog meer foorten van paddeftoelen , als ronde netwyze, die alle in waterachtige gewesten, en dus ook veel in Holland wasfen, fommige derzelven zyn vergiftig, maar anderen kan men eeten. Waarom noemt men ze paddeftoelen. — Omdat men wil datze de padden en kikvorfchen eeten , doch met meerder waarfchynlykheid, omdat ze ais de padden vergiftig zyn. —• Ik ken ze wel Oome, 't is eene plant van den boozen. — Wel hoe Jantje lief. — De tuinman gooitze altyd weg, en  Ï44 NATUURLYKE HISTORIE en dan zegt hy dat duivelsbrood doet de boozen groeien. — Als uw tuinman wat omzichtiger was en beter onderricht, zou hy zich wachten zulke lieve kinderen zulke duivels fprookjes te vertellen; de duivel, myn lieve kinderen, heeft geene magt om een hofje voorttebrengen. Onze groote God alleen fchept alles goed , hy zal gewis voor zvne kinderen geen duivels brood ichcp- I pen. Gy hebt geleerd, dat alles goed en wys is, en zoudt gy wel gelooven, dat zyne onbegryplyke verborgendieden in dit fooort van gewasfen boven alle vernuft gaan' — Wy eerbiedigen in alles den grdoten Maaker alleen, cn Weeten, dat wy alles net doorgronden kunnen. —• 't Bewys, myn Etns:, h in dit foort van plantjes , hunne zaadjes zyn onzichtbaar, hunne groeijing boven alle bedenking fpcedig; in eenert nacht komt eene zulke plant te voorfchyn; al waar verderflyke deelen van planten of hout zyn, komen deze gewasfen fpoedig voort, de fchimmel op de kaas, loet brood en andere zaaken zyn van denzelfden aart, nochtans behoudt elk foort zyne byzondere gedaante, en toont dus een oneindig vermogen van Wasdom , zelfs in 't geen wy verderf noemen. — Ik heb opgemerkt myn Heer, ebt gy deze onderwerpen gewasfen en geene planten neemt. Dit doe ik met voordacht, want fchoon veele wortelen hebben zyn 'er zeer veelen, die zonder dezelven zyn en noch bladen noch takken hebben, zo  voor KINDEREN. 145 Zoals, by voorbeeld, al dat fchurft aan de fchuttingen en heiningen. — Dan behooren ze ook zeker niet tot de bladige planten. — Neen, maar ook daarom heeft men 'er uit hoofde der onkenlyke deelen, eene byzondere clasfe van gemaakt. Ziet hier op Plaat 4. in vak E. eenige foor ten, by a. ziet gy een' netvvyzen paddeftoel, dien men morilles noemt, deze eet men als lekkerny in foupen, by b. zulk een paddeftoeltje, als dat gy vertreeden hebt, dat ook gegeeten wordt, doch meer of min gevaarlyk is, men noemtze champignons, by c. is 'er een die rond is, als een eitje, en binnen vol ftof zit, dat zeer goed is om bloed te ftelpen, men noemt die bovist, deze hebben worteltjes , als gy ziet. f. is de ftam van een lorkenboom, waar aan een ander foort groeit, dat men boomzwam noemt, en by ons veel aan bedorven boomen, als willigen en elzen groeit. Maar wat zit hier op deze boomen voor een wonderlyk gras? — Het is mosch , dat op de fchors der boomen, gelyk ook op de aarde, op fteenen en veele andere dingen groeit. Onder deze plantjes vindt men alleraartigfte gewasjes in 't klein. — Draagen zy ook bloemen en zaad? — Ja kinderen, maarzo klein, dat het ons oog ontglipt, men kan deze bloempjes niet zien , dan door een vergrootglas, zy hebben meest alle kapjes, die men in 't latyn Calyptra heet, en een ftofachtig zaad, veele hebben ze op ftyltjes hangende, I. deel. K w  i46 NATUURLYKE HISTORIE zo als gy op dat mosch, dat op deze dakpan Wast, ziet. Ei Kar eitje, geef my eens een bosje van dit aardmcsch. — Daar is een bosje myn Heer, zie daar zitten de zaadbloemptjes nog op. — Jantje ruk van dezen beukeboom dat plantje af, bezie dit eens kinderen , zyn hier ock bloempjes aan ? — Wy ontdekken niets. — Gy ziet echter deze bruine fchoteltjes (Scyphae) wel op de bladeren? — Zeer wel myn Heer, nu dat is bloem en zaad te gelyk. — Dat is wonderbaarJyk, dan is gewis dit geel cn groen aanwas aan de heining vol bloem en zaad. — Ja myn jongeling, en dit foort van gewasfen , fchynt een' overgang te maaken van het ryk der planten, tot de middelflachtige dieren en zeegewasfen, waarvan ik u veel zal zeggen. Wat plukt gy daar Mietje lief? — Een mooi bospluim blad, vol knopjes op de bladen, zy ftaan hier by menigte. — Het is varen myn kind, alle deze knopjes, op de onderfte zyde der bladen, zyn zaadhuisjes en bloemen. — Heden myn Heer , dat is verbaazend. — Het js zo inderdaad, wie zou ooit denken , dat 'er zulk een verborgen wasdom in deze planten was, en echter zuik een kennelyke, sis men oplettende is. Veele dezer planten zyn ook tweeflachtig, de eene is de manlyke, de andere de vrouwlyke plant, als in de varen; deze plant is zeer nuttig tegen de wormen, men maakt'er ook voor de kinderen wiegbedjes van. — Heeft dit eenig  voor KINDEREN. 147 «enig nut myn Heer?— 't Gemeen gevoelen is, dat het voor den wasdom goed is, en tegen de Engelfche ziekte geldt, ik bellis dit niet, en ben ook niet zeer voor 'tbygeloof; echter keur ik de varen voor kinderbedden zeer goed, omdat 2ls de onnoosle wichtjes eens hun bedje bemorfen, men het ligt droogen kan, en goedkoop de bedjes verfrisfchen. —■ Wy flaapen echter alle op vederen bedjes. — Ja maar kindje lief, gy bemorst ook nu uw bedje niet meer, dit is maar voor kinderen van een of twee jaar, die in de wieg flaapen. — Nu ik zal-, als ik by Tante kom, op neefjes wiegbedje eens letten. —- Dat raeugt gy wel eens doen , maar let eens op de figuüren van Plaat 4. vak F. by a. ziet gy een mooi klein moschplantje; zie hoe fyn het is, het heet hypnum, by b. ftaat een varenblad met zyn zaacknopjes van achter, by c. ziet gy het kruipend mcsch met zyne kapjes by d. — By f. zyne worteltjes. — Dat is zeer net afgetekend Als gy eens by Oome Berkhey komt, zal ik u een fchoone verzameling van deze kleine plantjes toonen, en als hy befpeurt, dat gy, lieve kinderen, by aanhoudendheid leerzaam blyft, zal hy u leeren, om mooie landfchapjes, rotsjes en boschaar'.jen van deze plantjes te maaken. Ook hoe gy dit mosch kunt gebruiken, voor mooi groen by opgezette vogeltjes. — Hé Come lief, wy verlangen 'er zeer naar. — K a Wel  148 NATUURLYKE HISTORIE Wel nu ik beloof het u, wat wilde gy vraagen Jan broêr? — Zyn die fraaie groene planten, die uit befchimmeld brood, verrotte appelen, en in de kaas groeien, en 'er als een bosfcbje uitzien, ook mosch? — Neen, deze fraaie boschjes noemt men fciiimmel. ■ Wanneer men het fchimmel door een vergrootglas befchouwt, zo heeft het groote en ldeine boomen; en fomtyds ziet men 'er ook kleine diertjes in omloopen. Daar wast wat op een' boom lieve Heer , dat 'er even als dik leder uitziet. Het is immers evenwel geen leder ? — Neen toch niet. Hoe zou dit kunnen zyn ? Het gewoone leder komt alleen van beeften-vellen. Het is een foort van paddeftoel, die men ook zwam noemt, en aan oude eiken, beuken en veele andere boomen wast, men fnydt het op zekere tyden af, en maakt 'er tonder af. Tonder hebt gy zekerlyk reeds gezien ? — ö Ja , het gemeene volk Haat 'er vuur mede. — Gelooft gy manneke , dat 'er vuur in tonder zit? — Ik weet het niet Oome. — Onnozel kind, het vuur wordt doorliet ketfen van ftaal-yzer op een' vuurfteen geboren. — Mag ik u dan ook eens onnozel vraagen Oome lief ? — Wel zou je niet myn hartediefje! — Als het yzer en fteen vuur maakt, zit dan het vuur in het yzer of in den fteen? — Zie daar nu my zelve overtuigd, dat  voor KINDEREN. 149 dat een onnozel kind dikwyls meer kan vraagen , dan een ervaren oude antwoorden. — Schrander vraagftertje , en gy kinderen hoort, het is wel wat moeielyk als nog voor u lieden, doch vertrouwt op myn woord, 'er zyn in meest alle ligchaamen vuurdeelen , zo men ze noemt, die zodra ze door eene fterke wryving w.orden aangedaan, ontvonken, en welke vonken, zo ze eene ftoffe ontmoeten, die het vuur voedt, vuur blyven. —-Ja wel Oome, dat is net als Pierrot de Schaarfliep doet op zyn' fteen. — Wel gevat Kar eitje. — En dan is het tonder de ftoffe die de vonken aanneemt en brandt, niet waar goede Heer? — Ook juist geraaden. — Maar hoor Oome is oud linde ook zwam ? — Je bruidme, vriendlyk bekje! ik bevat uwe meening, gy wilt zeggen dat onze Hollanders van oud linnen tonder branden. — Wel ja, Jan de koetfier krygt wel eens knorren van Maartje, de keukenmeid, als hy tonder brandt en maakt de fchoone asfchop vuil. — Hoor Mieteke, de Duitfchers hebben het zwam overvloediger dan wy, en daarom branden ze van linnen geen tonder, maar onze luidjes, die graag rooken en niet altyd geredelyk vuur bekomen kunnen, maaken vanlinnentonder, dusbegryptgy, dat het geen zwam is, want zwam groeit aan boomen. — Dat is waar Oome, maar linnen wordt van planten gemaakt. — Net meisje lief, gy onthoudt alles; het plantenryk is dus zeer gefchikt tot branden. — K 3 Myn  i5o NATUURLYKE HISTORIE Myn Heer, is 't my geoorloofd dit aftebreeken 3 Wasfen d'.e doorluchtige zwammen of fpongien, welken men om te wasfehen en aftedroogen gebruikt, ook aan boomen? — Neen. —Waar dan? — Aan klippen en rotfen onder de zee, doch dit zyn geene eigenlyke planten, maar woo; mngen van zekere bewooners der zee, die tot deWormen behooren, of ook een foort van zeewier, waarvan ik u naderhand meer vernaaien zal. Kom verlaaten wy het Bosch. Vaarwel Eosch! in 't kort komen wy u weder bezoeken. Wy moeten alle uwe fchatten en goederen allengskens zien en ieeren kennen. Dit, lieve kinderen, zyn geneverboomen die des zomers en des winters groen blyven, en byna vruchten hebben, zie Plaat z. vak C. een geneverboom afgebeeld. — Waar dienen de geneverbezié'n toe? — Men gebruiktze tot allerhande fpyzen , men maakt 'er ook eene welfmaakende fyroop van, en een' drank, die als wyn finaakt» waarvan ik u airede iets gezegd heb. — Wy herinneren ons dit zeer wel, het is een vaderlandfche drank. — Het geneverhout en cle bladen kan men rooken. Men zoekt ook de bezien van wilde roozenboomen , om te eeten en eene heilzaame fyroop daar af te kooken. — Dat zullen rooze hostels zyn die Mama inlegt. — Welgeraaden. Komt hier, kinderen, ziet in dezen vyver, wast een hoog en dik gras, het welk men RIET  voor KINDEREN., iji RIET noemt. Eenige foorten van riet hebben lange houtachtige pypen, die mén tot allerlei zaaken gebruiken kan, onze rottingen of wandelftokken zyn ook eene foort van riet, het welk men Spaansch riet noemt, dewyl zy van de Spaanfchen uit OostIndië gebragt worden , alwaarze in de zee groeien , weshalve men ze ook zeeriet noemt. Men kent nog bamboesriet, dat zo dik is als een maatig mans middel, en wel tot 12 a 13. ellen hoog groeit. De Indiaanen maaken 'er doozen van en pakken goederen in de holte. Onze Hollanders gebruiken het riet ook tot omheiningen; maar vooral is het riet nuttig voorde tuiniers en ter dekking der hutten.—De daken onzer Boerenwooningen zyn van riet. — Maar ziet in deze floot het. MATTERIET. Dit groeit in Holland en Friesland in menigte, men mat 'er de zittingen in de ftoelen mede. De Friezen verftaan de kunst om deze mattebiezen te weeven tot vloermatten. Ook is 'er onder dit foort biezenriet, dat de Friefche fchippers tct falade gebruiken, als zy het de middelfte pit uit pellen. — Maar, goede Heer , zyn die fteelen, die daarin de floot ftaan zo recht op, ook riet? — Men noemt het zo, maar 't is K 4 SCHUUR-  152 NATUURLYKE HISTORIE SCHUURKRUID of PAARDESTAART. De Schrynwerkers en Draaiers gebruiken het om hun werk glad te maaken en te polyften, en in de keukens fchuurt men 'er het tin mede. ■— Dat doet toch onze meid niet, die gebruikt bik en zand en loog. — 'tls ook geen Hollandsch, maar een Duitsch gebruik kindje , om 'er tin mede te fchuuren, gy zult een zindlyk huishoudftertje worden meisje lief, als gy dus aandachtig zyt. Ja Oome , myn poppe tinnekan blinkt dat men 'er de kap in zetten zoude. — Wel dat is proper. Ziet daar, kinderen, een'gantfchen akker met TAB AKSPL ANTEN, maar dit kruid kendr gy reeds, en weet waar het toe dient, en gebruikt wordt. Gy weet immers wel, dat men de bladen, wanneer zy ryp zyn, afplukt en droogt? Eenige daarvan worden als dan fyn gekorven, en tot rooktabak gebruikt; anderen raspt of maalt men fyn tot fnuiftabak. — Wy weeten zeer wel wat tabak is, en datzè door pypen gerookt wordt, maar de wyzen vanze te behandelen, weeten wy niet. De tabak wordt op eene menigte van plaatfen, zo van mans- als vrouwsperfoonen gerookt cn gefnooven. Eenige rooken Hechten tabak, anderen Varinas, Porto - Rico en Kanasfcr, naar de plaats daar ze groeit, of de wyze van droogen, zo als  voea KINDEREN. 153 als de Kanasfer. De fnuif wordt van de beste foort van tabak geraspt en gemaalen. Toen liet fnub ven eerst in de mode kwam, droegen onze voorzaaten een bosje tabak by zich, met een raspje, en raspten wat als ze fnuiven wilden. — Zulk een yvooren raspje ftaat my voor, by u gezien te hebben. — Dit hebt gy wel onthouden. — Heden weet (gy welk een' zwier 'er in de fnu'fdoozen is. Sommige fnuiven liefst tonko, andere fpaanfcben fnuif, anderen rappé. Amerika is het vaderland van den tabak, alwaar dezelve door de Engelfchen, Spaanfchen, Portugeezen, Deenen, Franfchen en Hollanders in zo groot eenen overvloed geteeld wordt, dat 'er jaarlyks eenige honderde fcheepslaadingen, van naar Europa worden verzonden. De tabak heeft zyn' naam van het Amerikaanfche eiland Tabago, alwaar dit kruid het eerst, in het jaar 1520, door de Spanjaarden gevonden werd. De Porto - Rico - tabak ontleent zyn' naam van het eiland Portorico , waar hy wast; en de Kanasfer-tabak, wordt dus genaamd van de kanasfers waartoe hy gefponnen en gerold wordt; of korven, waarin hy gepakt en verzonden wTordt, betekenende kanasfer ( Canniflrum), hetzelfde ais korf. Dit is de duurfte rooktabak. 'Er zyn nog eene menigte andere foorten van tabak, d'e byna alle genaamd worden naar de plaatfeir, daar zy geteeld, gekorven of geraspt worden. K 5 In  154 NATUURLYKE HISTORIE In den jaare 1560, is de tabak voor het eerffe in Portugal ingevoerd, jean nicot, Franfche Gezant aan het Hof van Portugal, mankte den. tabak, in dat jaar eerst in Europa bekend, en federt dien tyd, noemt men den tabak in 't Latyn , Herba Nicotiana. Kort naderhand heeft men dien in Spanje geplant, gelyk in eenige andere landen van Europa, en eindelyk ook in Duitschland, en nu voorlang in Holland, 't Sticht, enGelderland. Hier hebt gy een veld, lieve kinderen, waarop goed gras, en eene menigte gekleurde bloemen, en allerlei zaaden wasfen, die ons veel vermaak en nut aanbrengen.. de KAM I L, 't duizendblad, en de fleutelbloemen geeven heilzaame theën. En hoe veele wortels, bladeren, en bloemen zoekt de Apotheeker niet op het veld, om 'er geneesmiddelen van te bereiden? Alle deze kruiden en bloemen, vooral die tusfchen het gras groeien, worden, als het overige gras hoog genoeg en ryp- is, met groote mesfen, zeisfen genoemd * afgemaaid en gedroogd, en dan hooi genoemd. Indien men het gras voor de tweede maal afmaait, dat het voor de tweede maal weder uitfpruit, noemt men het etgroe. Beide het hooi en etgroe verfchaffen een goed voeder voor paar-  voor KINDEREN. 155 baarden, rundvee en fchaapen. Wy hebben in ons vaderland het beste hooi van Europa, inzonderheid in Friesland. — ls hier een rede voor ? — Ja myn jongeling, de vlakte en waterachtigheid van veele landen , zyn natuurlyk de beste gronden voor fyn hooi. — Ik begryp dit zeer wel. Op dezen akker wast een verwkruid, dat W OUWE heet, en tot blaauwvervyen gebruikt wordt. De wouwe wast zo fnel, dat men ze driemaal in eenen zomer fnyden kan; het is eene Duitfche plant. Nadat zy gedroogd, en driemaal in een mortier geilooten, en met water bevochtigd is, zo levert zy eene duurzaam e blaauwe verw, die echter door loogen moet bereid worden, men noemtze wiede, 'er is ook nog eene nuttige plant, die in de beste kleilanden, van Zeeland en Holland groeit, zy heet M E E K R A P, wier wortelen eene fchoone roode verw verfchaffen , wanneer ze in de meeffcoof gedroogd, en tot een poeder is geilooten. In Zeeland groeit deze plant fterk, en maakt den landman ryk. -*— Hoor eens Ernst broêr, is dat niet die plant, die gy onze kippen te eeten gaafc, opdat ze roode pooten zouden krygen? Ja zusje. — Wel zo Ernst,  156 NATUURLYKE HISTORIE Ernst, dan onderzoekt gy airede nu en dan iets? — Ja, myn Heer, Papa doet dergelyke proeven , wel eens uit vermaak om te zien, hoe verre deze verw indringt, hy heeft altcos tot behulp van den armen, wat krap op bier ftaan, voor verzwikkingen. — Dat is menschlievend. — Ziet hier WILDE S A F F R A A N, met wiens bloefem men ïnsgelyks fraai roodverwen kan. Deszelfs zaad is den mensch doodlyk. Wie ;er van eet, lydt veel fmert, of fterft 'er van. De dolle kervel, hier ftaande, is mede den menfehen, koeien en verfcheiden anderen dieren fchadelyk , doch de geitenhok eet het zonder gevaar. Maar waar wast de oprechte SAFFRAAN, dien men gebruiken kan? — In Frank^k, Engeland en Ooftenryk, in Turkyen en veele andere landen van Europa. De faffraan-plant heeft een' bol, die een bloem fchiet, welke zeer veel naar eene lelie zweemt, doch niet zo groot, maar byna als eene kleine tulp is. Midden in deze bloem zitten eenige roode, met geele puntjes voorziene vezeltjes, het welk eigenlyk de kruidige faffraan is.  voor KINDEREN. 157 ïs. De faffraan is zeer duur, het pond kost gemeenlyk tusfchen de twaalf en vyftien guldens, doch 'er is wilde faffraan, die zo duur niet is. Ook wordt de faffraan vervals cht met vezels van paardenvleesch. — Dit is een eerloos bedrog. — Ja myne kinderen zo verre gaat onredelyke baatzucht. Dit is MOSTAARD, welks zaad men tot de fpys eeten kan , meri maalt of ftampt het aan ftuk en mengt het mee wynazyn' en eet het dus, als eene faus by rundvleesch en veele andere fpyzen, het heeft een' fterken reuk en fmaak. — Ik lust als nog geen mostaard Oome lief, zy byt my te fcherp. —. Wel nu, gy zyt ook nog jong om zulk een' kost te eeten, gy lust liever wat zoets. — Ja wel Oometje, dit weeten wy wel in een rympje van cats. —• Nu gy hebt al lang fülgeweest, zeg op. Geeft kinders zoete koek en vrouwen nieuwe most, Wat op de tonge byt is rechte manne kost. Dat is 'er nog recht een, Mie lief! uit de vaderlandfche oude doos. Die geeftigheidjes vervrolyken een' befcheiden disch, maar wyl gy van zoet fpreekt, fuikerzoet meisje! wil ik nu myne belofte  i58 NATUURLYKE HISTORIE lofte volbrengen, 1'eve kinderen, en vernaaien tj iets van de fuiker en koffy. de SUIKER komt van het merg eener plant, welke men fuikerriet noemt. Het fuikerriet is tusfchen de drie en vyf ellen hoog en rond, een' of twee vingeren dik. Het heeft veele ringen, knokken, of afdeelingen en weinige bladeren. Zie Plaat 3. vak A. in eenige ftruikcn fuikerriet, een' Indiaan die ten bos van het fuikerret op de fchouders wegdraagt, en in 't verfchiet zyne hut, het fuikerriet ziet gy in bloei ftaan. Iedere knck ofafdeelinge is omtrent van dit riet, eene hand breed van elkander' af5 uit iedere knok wast een blad, het welk het riet tot aan de volgende knok bedekt, twee bladeren ftaan jiooit recht over een, het een ftaat links en het ander rechts. — Dat zyn altemae. — Recht goed. Wanneer het riet. ryp is, fnydt men het af,breekt het in de molen en perst 'er het fap uit, dit fap Jcookt en zuivert men dan zo lange in groote keteJen, tot dat het zuiver en dik genoeg geworden is. doch de fuiker is dan nog niet wit, maar donkerbruin en brokkelig , zy wordt dus in vaten gedaan, en door de Franfchen, Engelfchen, Hollanders, Spaanfchen en Deenen, onder den naam van ruuwe fuiker, uit Amerika naar Europa gevoerd?  vooa KINDEREN. 159 voerd. Daar wordt zy in de fuikerrafinaderyen op veelerlei wyzen eerst volkomen gezuiverd en in vormen tot eene broodachtige gedaante, die men brooden noemt, Vindt men dan nergens anders fuiker dan in Amerika? — Men teelt ook in Alk en Afrika, in Spanje en Sicilië veele fuiker. De meefte echter komt uit Amerika, waar de Franfchen alleen dezelve zo Herik tcclcn, d.»t zy 'cr byna gantsch Europa mede zouden kunnen voorzien. De beste witte fuiker, noemt men kanariefuiker, dewyl eertyds de fynfte fuiker van de Kanarifche eilanden kwam, op de kanarie-fuiker volgt de gerafineerde, en op deze de melis- of brood-fuiker. Het fbete bruine fap dat uit de vormen loopt, Waarin de fuiker gegooten wordt, noemt men fyroop, dezelve is goedkcoper dan de harde fuiker, waarom zy van de arme lieden gezocht wordt, doch dan wordt die fyroop ock nog weder herkookt en gezuiverd. Men kan de fuiker op allcrleie wyze doen kristallizeeren, dat is tot doorfchynende klompjes maaken ; dit doet men door middel van draaden, die men door plaaten met gaatjes rygt, en die in de fyroop der fuiker laat ftaan', waardoor de fuiker zich tot klompjes daar aan vast zet. — Nu begryp ik Oome lief, waarom 'er altyd draadjes gaaten in de fuiker zyn, en dan zullen gewis de Domineesklompjes, die al-  ifo NATUURLYKE HISTORIE altyd om een oranje, of amandel fnippertje zitten, daarom gekristallizeerd zyn—Uatis zo myn liefje! maar weet dat onze Voorvaderen, zeer veel hielden van dergelyke fuikers, zy hadden zelfs heele groote fuikers, die ze kappittelflokken noemden, op het tafel- defert. — Dat is een zonderlinge naam, daar denklyk iets achter fteekt. — Niets dan alleen dat oudtyds op de feeften der Kappittelheeren, zulke groote fuikers werden rond gedeeld. — Dit heeft zeer veel fchyn.. — Maar Oome, waarom noemt men de brtfine klompjes Eoerhaave's fuiker? — Omdat die groote Man, ze voor de verkouwdheid als een huismiddel aanbeval. Men windt de fuikerbrooden in graauw, wit en blaauw papier, en bindt 'er bindtouw om, omze bekwaamlyk te kunnen inpakken en verzenden, of verzendt kandy, in zogenaamde potten, zo als ze gekristallizeerd is. Ik moet u ook zeggen lieve kinderen , dat men uit fuikerwortelen en roode en geele raapen fuiker kan maaken. Is dat niet fchoon ? — ö Ja! — En onze byën leveren ons zoeten honig. — ö Dat is alleraangenaamst! Wanneer dus de gewoone fuiker duurder wordt dan de honig, of wanneer 'er in 't geheel geen fuiker meer is, zo neemen wy onzen honig, of maaken uit onze roode en geele raapen fuiker. — Wel begreepen, kinderen. De fuiker kunnen wy, des nood, geheel ent-  voor KINDEREN. 161 ontbeeren, gelyk ook de koffy, want onze voorouders wisten in 't geheel niet van koffy, en leefden en waren gezond, en misfchien gezonder dan de geenen, die tegenwoordig altyd koffy drinken. Wil men echter koffy drinken, men imaake ze van tarwe, rogge en gerst, en drinke tarwenroggen - of gerften - water. Men kan ook koffy van cichory-wortelen maaken, dan alle deze koffyen zyn leelyk van fmaak; maar laaten wy een' iegelyk laaten drinken, het geen hy heeft en waar hy aan gewend is. Arabië is het vaderland van den KOFFY-BOOM. De Venetiaanen bragten in 'tjaar 1624, voor de eerfte reize, de koffy van daar in Italië; in 'tjaar 1644, kwam zy voor de eerfte maal in Frankryk, en eindelyk is zy de gantfche waereld door verfpreid; in Amerika wordt federt eenige jaaren de meefte koffy geteeld. De koffy-boom is omtrent zo dik als een mans arm, en tusfchen de zes en negen ellen hoog; zyne bladeren gelyken ftaar de langwerpige citroenbladeren, en vallen in den herfst niet alle tenens af, gelyk aan onze boomen gebeurt, maar hy heeft, gelyk als alle gewasfen in't algemeen in warme landen, altyd, en ia alle jaargeI. deel. L tyden  i62 NATUURLYKE HISTORIE tyden bbd, bloefem en vruchten. Zie op Plaat 3. fig. B. een' tók van een' kofiybcom naar het leven afgetekend, uit eenen kofiyboom in den Leydfchen Kruidhof. — Dien boom wenschte ik wel eens te zien. — Hoort lieve kinderen , als gy eenig lavei hebt, en ik den tyd , zullen wy eens in dien tuin gaan, daar zult gy veele wonderen zien, en dan zal ik u in de kamer der dieren brengen, daar zult gy veel zien. Maar z:et onze koffy figuur. De bloem en de vrucht, bf b. b. zit aan een' kleinen fteel, en zweemt naar kleine langwerpige roode kerfen, iedere bezie heeft twee kernen, die 'er uitzien als onze kleine doorgefneeden boonen, en daarom ook koflyboonen worden genoemd ; dewyl de bezien niet alle tenens ryp worden, zo kan men ze ock niet allen toffens affchudden; men zamelt dus de koffy boonen twee of driemaal 'sjaars in. De beste koffy is de Arabifche of Levantfche, daar aan volgt, die op 't Franfche eiland, 1'Ifle de Bourbon genaamd , liggende in Afrika , nevens 'teiland Madagaskar, wast; dan komt de Amerlkaanfehe of West-Indifche koffy, waarvan de Martiniekfche, wasfeade op Martinique, een eiland der Franfche WestTndië de beste is, en vooral ook deSurinaamfche, die hier nietvergeeten dient. —Maar myn Heer, heeft dit Levant iets byzonders? — Hoe zo Ernst? — Omdat 'er zo veele zaaken Levantfche genoemd worden, en  Voor KINDEREN. 163 en ik ook wel van Levantfchen handel gehoord heb. U is immers bekend, dat de Italiaanen alle, naar het Ooften liggende landen, de Levant noemen, en dat daarom de uit die ftreeken komende waaren, Levantfche waaren genoemd worden? Dit is de oorzaak. Maar zie hier, dit is een fieeboom of Itruik, wiens bloefem men in de Apotheeken gebruikt, en wiens vruchten of beziën men eeten kan. Wat groeit hier boven aan die groote fteelen ? —• Hop, die men tot bierbrouwen gebruikt. Deze plant groeit vry weelig , en kruipende om de boomen en heefters. — Men maakt ook hopfalade van de fpruitjes. — Wel onthouden. Gaan we nu naar huis kinderen. — Airede naar huis , lieve Heer ? — Ja, my dunkt, dat wy reeds lang genoeg omgewandeld hebben. Wy moeten nu een weinig uitrusten , en voorts het geen wy hebben gezien en verzameld, wat overdenken, en dan zullen wy in de boomgaarden, en van daar op de polypen- en vlinderjagt gaan. — Ach dat is goed. Wat zyn Polypen? — Zeer kleine waterdiertjes, die, wanneer men ze in Hukken fnydt niet fterven , maar leevend blyven. — Dus zullen dit dieren zyn van een plantaartig leven. — Zeer wel Ernst, op zyne plaats zullen wy hier nader over handelen. Kent gy deze kleine korreltjes? — Neen myn Heer , maar wy zien het voor gommen of harst L 2 aan.  i64 NAT UURLYKE HISTORIE aan. —■ Het zyn myrrhen-aloë'- en mastich korrels, die men tot reukwerken of wierocken en veele andere dingen gebruikt. Zy komen uit Afia , waarzy als kleefachtige fappen, als een zweet, uit Zekere boomen uitwaasfemen.—Dit begryp ik even, zo als ook de g«n en terbentyn uit zekere foorten van boomen uitwaasfemen. — 'tlszo, doch de A L O E is geen boom, maar eene fchoone plant, die in den blocitydeen' ftam fchiet wel van 30 voeten hoog, en daaraan armen heeft als eene groote kerkkroon. Zie haare figuur op de derde Plaat vak F. daar ftaat de juifte plant, zo als zy te Leyden meer dan eens gebloeid heeft. Het is een Cerlyke plant. Zie by a. haar top en by c. c. haare bloemryke armen, als kerkkroonen; by b. haare groote vleezige bladen; by d. is haare bloem en ftyltjes die ik u airede heb leeren kennen. — Maar myn Heer, is het waar 't geen men van deze plant zegt, dat ze om de honderd jaaren eens bloeit? — Neen myn jongeling, dit is een logen, verzonnen door de tuinlui, die deze plant lang behouden zonder bloeien, thans weet men dit beter, zy bloeien hier te landen nu al vry korter. Ziet, hier heb ik een' kalmoeswortcl, die in Irtdië, gelyk ook In Europa, en zelfs in Duitschland in menigte in moerasfige oorden wast, men kookt-  voor KINDEREN. 165 kooktze in fuiker en zy dienen tot verfterking der maag.— De kalmoes groeit hier aan den waterkant en is de wortel der biezen, zy is zeer gemeen. —■ Dat is zo, myn jongeling, niettemin een der heerlykfte wortelen van ons land. Als men in China eenige geconfyte kalmoes brengt, fpotten zy met ons, dat wy zulke fchoone gezonde maagfterkende wortels hebben, en by haar om azia komen; deze wortels worden van de koeien zeer bemind, en eenige Melkboeren zyn van gevoelen datze veel toebrengen tot de melk; dus weeten de landlieden beter dan dikwyls wy zelve hetnut der kruiden. — Maar zie hier kinderen AMANDELEN. Zyn het bittere of zoete? — Laatze ons eersteens proeven. Het zyn bittere. —1 Waar wasfen de amandelen ? — In Italië en Frankryk, maar klein Afia is eigenlyk hun vaderland. Dat men de zoete amandelen eeten kan , 'er lekkere gebakken en taarten, eene welfmaakende melk van maakt, is ons bekend. Maar waartoe dienen de bittere ? dat weeten wy nog niet. —■ Men perst 'er mede olie uit, en gebruiktze in gebakken, en de Apotheek. Nu ben ik voorneemens, lieve kinderen, in den boomgaard te gaan. Lust het u mede te gaan? —■ Ja zekerlyk, waarde Onderwyzer. — Komt aan L 3 dan  i66 NATUURLYKE HISTORIE' dan. Ik ben verzekerd, dat fommige van u, envooral zy , die nooit zulk een' boomgaard hebben gezien, niet weeten zullen, wat hun overkomt, en werwaards heen zy eeTSt het oog zullen wenden, als zy alles rondom vol bloefem, half en geheel rype vruchten zien hangen. \Yy zullen een' NOOTENBOOM zien, wiens nooten in twee fchelien, eene weeke groene, en eene harde geelachtige bcflooten zyn, en versch en gedroogd, gelyk gy weet, gegeeten kunnen worden , deze nooten leveren ook eene goede olie uit. Het vaderland van dezen boom is Perfie, maar tegenwoordig groeit hy byna overal, en vooral in overvloed in Duitschland en Holland, Gelderland en het Sticht. Heeft deze boom geen ander nut? — Ja, zyn hout Wordt zeer gezogt voor de kastemaakers , het beste komt uit Zwitferland, daarze zeer bedreeven zyn om van de wortels fchoone plaatèh te zaagen voor de kabinetten. — Mama's kabinet is hier van gemaakt Oome , maar ik wed, dat gy niet weet waar al meer de nooteboom goed toe is. — Wel Mie lief zeg op. — Om ftoelen te boenen en te kleuren; onze werkmeid kookt de groene nootenfchelien in oud zuur bier, en dan bewaart ze het dikke fap om allerlei boenwerk te kleuren Dat  voor KINDEREN. 167 Dat wist ik niet, gy hebt my dan ook iets geleerd; Wel, nu wil ik u ook toonen dat ik niet ondankbaar ben , zie daar een trosje rype kersfen voor u. — Komt hier Karei en Jan man , daar proeft mede. — Gy Ernst, pluk naar genoegen, of kersfen of moerelien, gy kent deze foorten? — Ja, maar wat noemt men toch kriekjes van over zee. — Dit zyn die foort van zwarte kersfen, die men krieken noemt, en zeer ongemeen groot en weelig inde Maas-Eilanden en Zeeland groeien, waarom men hier zegt van over zee. — Dit weeten wy kinderen wel, als wy met onze'Meisjes fpeelen. — Wel fnapftertje? — Meutje Meutje Saare, Mag ik mee vaaren , Met een Schuitje over zee, Breng the een mandje appeltjes mei. Wel dat zal niet behoeven, lieve appelbekje. Zie hier ftaan appelen, zoudt gy daar ook al wat op weeten? — Wat dunkt u Ernst] men vindt in dergelyke kinderlykheden dikwyls den grond van oude waarheid. — Ik zal my daarom bevlytigen zulke aanmerkingen te maaken. — Gy zult zeer wel doen. — Dit is een perliken-, dit een abrikoozen- , dit een kweeën- en dit een mispelboom. Hoe licflyk een rype perfik en abrikoos fmaaken , zult gy misfehien al weeten, en die het L 4 nog  i63 NATUURLYKE HISTORIE nog-niet weet, zal het nu proeven; want het geen ryp is plukt men af. \ Veele , en de meefïe appelen en peeren eet men raauw, of kooktze en maakt 'er moes af, ook worden 'er veele gedroogd ; van eenige peeren maakt men eene goede fyroop ; veele appelen worden ook fyn geftampt en hun fap of most, hetwelk men cider noemt, wordt als wyn gedronken. De Engelfchen drinken jaarlyks eenige duizende vaten van dien drank. Heeft Duitschland en cns land, ten allen tyden, deze heerlyke vruchten voortgebragt ? — Neen. De kostlyke perfikken zyn uit Perfië naar Italië, en uit Italië naar ons Duitschland gevoerd. Het vaderland der abrikoozen is Griekenland, en klein Afia dat der kersfen. — 'Er zyn zekerlyk veele foorten van perfikken ? — Ja, 'er zyn roode en groen geele , kleine en groote , men noemt de aangenaamfle Montagnc de andere roode. — Ook zyn 'er tweederlei foort van abrikoozen, de groote en de oranje abrikoozen, die om haare kleur en fmaak, de anderen overtreffen. Dankt den goeden God kinderen, dat hy zo veele kostlyke vruchten, tot onze verkwikking gefchapen heeft, en dat wy altyd weder wat nieuws krygen, als het oude opgeteerd of bedorven is. Hy geeft ons niet alle vruchten teffens , want hoeveel zoude 'er, indien dit gefchiedde, niet be- der-  voor KINDEREN. 169 derven? maar hy geeft ons zyne. gefchenken in orde, van daag dezen, morgen weder anderen. In den winter hebben wy weinige, en dikwyls in 't geheel geene verfche vruchten , wy behelpen ons dan meeftendeels met gedroogde vruchten; maar de aangenaame lente en zomer, verkwikken ons weder met welfmaakende aardbeziën, kruisbeziën, braamboozen; ook fmaaken ons aalbeziën wel , en het kruidige fap der kersfen verfrischt ons matte bloed , en bereidt het teflens, omnogfterkerfappen te kunnen ontvangen. Het menschlyk vernuft, myn Heer, komt ons zekerlyk ook als eene gaave van den alwyzen God te ftaade. ■—■ Hoe zo myn Ernst? —■ Wy weeten en zien, dat wy door kunst in den winter zelve vruchten, ja Oofterfche vruchten in de broeikasfen hebben, zo als perfiken, druiven, aardbeziën, en allerlei groente, dit heb ik in een zeer fraai en bondig vaersje, voor een zodanigen broeituin geleezen, dus luidt het: Ik teel hier vrucht, Uit vreemde lucht, En help natuur, Door kunst en vuur, 'k Verzoek dan gunst, Voor vlyt en kunst. Wel, opmerkzaame jongeling-, gy zyt my een L 5 waar-  ijo NATUURLYKE HISTORIE waardige en leerzaame knaap, dit vaersje is van een' onzer geachtfte en geestigfte Dichters , den deugdzaamen de kruyff. —■ Ik heb Oome lief, 'er ock een op de bloemteeldery van den Leydfchen hyacinthof geleezen, dat op dien trant loopt. — Laat eens hooren myn kindje: Wie keur van bolgewas bemint, Titipaan, narcis, of hyacinth, Treede in deez' hof waar kunst en vlyt Vlecht een natuurlyk bloemtapyt, Men tree deez' tuin met eerbied in, Hier woont de Leydfche Bloemgodin. Wel myn alderzoetfte Meisje! gy geeft, hoe jong nog, uwen broeder geen' kamp. — Maar Oome weet gy wel, waarom dat ik dat zo wel onthouden heb ? — Wel neen myn fchat. — Omdat men zegt dat het van u, onzen lieven Oome Berkhey, is. — Wel zo Mietje Md, gy doet my eer aan , de toegenegenheid van een liefkind is my meerder waardig dan de vleiery der verwaande Dichters; maar Ernst, en gy myne lievelingen, hebt gy wel een begrip van dit aankweeken door kunst. — Niet dan gebrekkig. — Hoort, men heeft tot een'generaalen regel in het uitbroeien van gewasfen, dat men de lucht, die hen in de broeikasfen omringt, tot zulk eene warmte brengt, door middel van vuur of de zonne, als zy natuur- lyk  voor K I N D E R É N. 17* lyknoodighadden inhunnatuurlyke gewesten, om dit te bepaalen heefteen naauwkeurig tuinier altoos eene Thermometer, om op de graaden van warmte te letten, waar naar hy dan zyne hitte of warmte vermeerderd of verminderd. — Hier toe dienen dan zekerlyk de venftertjes in de broeikasfen, en hierom zorgt onze tuinier, om, by zonnefchyn, de bakken lucht te geeven. — Dit is zo, myn jongeling ; echter levert ons de zomer kerfen, appelen en peeren en eenige foorten van pruimen. De herfst eindelyk fchenkt ons druiven, perfiken en allerlei foorten van appelen en peeren. Veele dezer vruchten eeten wy terftond op , dewyl men ze niet kan bewaaren, maar'er zyn 'er ook veele, waarvan wy voorraad in onze kelders, tegen den winter, opleggen, en cp dusdanig eene wyze dunkt my het geene groote kunst te zyn vergenoegd te leeven. Hebt gy wat opgezameld, kinderen ? Zyt gy aan de pruimen geweest ? — Ja. — Goed , zo gy maar geen onrype vruchten hebt gegeeten, want onryp ooft is zeer nadeelig, veroorzaakende pyn in het lyf, ook kan men 'er wel van fterven, en vooral van te veele pruimen, laat ik u hier iets van melden. De PRUIM-  172 NATUUR*LYKE HISTORIE PRUIM BOOMEN hebben geheel ronde, langwerpig ronde , kleine en groote, geele, roode en donkerbruine vruchten , de meeften derzelven zyn langwerpig rond, en worden eierpruimen genoemd. — 'Er zyn ook kroosjes, en die lekkere kleine mirabeiletjes, die zo groen zien, zyn zeer aangenaam. — Dat is zo, ook telt men onder de beste de witte pruimen, en een foort van abrikoos-pruimen* Onze boomkweekers zyn meefters in deze foorten aantekweeken. Alle foorten van pruimen kunnen, of versch of gedroogd gegeeten worden, ook Itcokt men uit de kernen, even als uit kersfen , brandewyn. — De gedroogde pruimen, worden die ook niet in dit land gedroogd? — Neen kinderen, zy komen mede uit Frankryk, Italië en de Levant. — Wy kennen de pruimedant, als de beste, om by gierst te eeten, en vooral ook by de ryst. — Gy lust zekerlyk liever pruimen dan olyven. — Dat hebt gy geraaden myn Heer, maar waar wast toch de ryst ? lieve Heer? en waar de olyven? Ik heb ze al lang gezogt, en 'er naar gezien, maar ik heb ze tot nog toe niet gtvonden, en hoor 'er ook niets van. —■ DE  voor KINDEREN. i73 de OLYVEN, kinderen, wasfen in grooten overvloed in Italië, in Frankryk, Portugal en Spanje; maar het eiland Cyprus , in de middelandfche zee, wordt voor hun eigenlyk vaderland gehouden. De olyfboom is den willigen boom niet ora* gelyk, ziet 'er uiterlyk flecht uit, en wast zelden recht op, Zie Plaat 3, fig. C. een' olyventak met zyn' bloefem , by b. b. en zyne eerfte vruchtzetfels by c. c. Hy blyft het gantfche jaar door groen, en heeft geen kweeking van menfehen noodig. Wanneer zyne vrucht, die naar eene kleine okkernoot gelykt, ryp wordt, wordt haare buitenfte fchel zwart, onder deze zwarte fchel is eene roodachtige, en dan nog eene witachtige huid; maar het fap en vleesch zyn wit, dikwyls heeft een olyfboom bloefem en vruchten op eenen tyd, men perst 'er eene aangenaame olie uit. De witte olie Is de beste, maar de goudgeele werdt, of van vuile, of van onrype vruchten gemaakt , de goede olie moet niet dan een' zachten en byna geen' fmaak hebben. Genua, en vooral de ftreek rondom de Stadt St. Remi, nevens Provence, een gewest van Frankryk , leveren de beste olyf- of boom - olie van de waereld, en Portugal de meefte. De Franfchen haaien van St. Remo veel olie, en verkoopen ze naderhand voor  174 NATUURLYKE HISTORIÉ voor olie van Provence. — De olyf is cok by d«? Hiftoriefchryvers, en in de gewyde bladeren, ais een gezegende boom bekend, in myne Kierogliphica komtze dikwyls voor als het zinnebeeld van vrede. *— Dat is een goede aanmerking, beleezen knaap. De ocrlcogende volkeren booden , als zy vrede maakten, eenen olyftak aan; de Jooden hielden den olyf voor een zinnebeeld van zegen , en vergeleeken een gezegend huisgezin by eene tafel, omringd met olyf - planten. — Achmogtcnwy, voor onze lieve ouders, als zulke olyf-planten zyn! — Ik voeg mynen wenscb by den uwen, en zal u ftraks dit met een vaersje befiuiten. de RYST is byna van gedaante als onze gerst en wast aan een' hcutachtigen halm of fteel, welke omtrent twee ellen hoog en iets dikker dan eene fchryfpen is. Wy hebben u een echt takje ryst laaten afbeelden in plaat 3. vak D. a. de ryst airen, b. b. de korrels, c. een open korrel, levers groote; in de tweede figuur a. is ze verkleend in haaren natuurlyken ftand, a. de rystkorrels b. de bladeren. De halm heeft geene airen, maar in plaats van dezelven heeft hy een' bos of krans, waarin de korrels in geelachtige fchelien beflooten liggen. De ryst wast allermeest in warme en vochtige of  voor KINDEREN. 175 of moerasfige landen , de meefte wordt, federt eenige jaaren , in Noord - Amerika geteeld. De ryst is waarfchynlykuitAethiopië naar het Oosten, en van daar, naar Italië gekomen. Sedert het jaar 1695 , wrordt zy onbedenklyk fterk in Amerika geteeld ; meer dan twee honderd fcheepslaadingen worden jaarlyks van daar naar Europa gevoerd , doch in Italië, Spanje, Egypte , Oost-Indië en China teelt men ook eenen grooten overvloed van ryst. De ryst die wy eeten, komt uit Italië en Amerika. Maar ziet hier eens, lieve kinderen, waar voor ziet gy deze fnuifdoos aan ? — Voor agaatfteen. — Het fchynt zo, nochtans is het niet dan een afkookfel van ryst. De Chineezen verftaan de -kunst, om uit ryst een afkookfel te maaken, dat in de zon gedroogd, en door kunst gevormd, zo koud hard, en doorfchynend als agaat wordt. — Deze kunst is by de ouden mede hekend geweest.—Hoe Er ast ? — InmynviRGiLius lees ik, hoe iEneas ■ op 't feest van Anchifes, op borden van ryst deed opdisfehen. — Welk eene fchrander geheugen! De Engelfchen en Hollanders ftccken in Oost Indië uit ryst en fmker, rum; en uit kokosnootcn, en een plant dieze areek noemen , een' zeer fterken drank, dien men arak noemt, en welke, om zo te fpreeken, de hoofdftoffe van de hedendaagfche Punch uitmaakt. Kent gy punch? — Het is een warme drank, uit. wa-  176 NATUURLYKE HISTORIE Water, fap van citroenen, fuiker en arak bereid Wordende. — Datiszo. — Maar het is een drank, die dikwyls jonge lui wat te teel verhit. — Myn Papa begeert dien ook voor ons niet tot drank, dan ten gevalle van vreemdelingen, die men zo veel men kan, naar hun landaart behoort te onthaalen.— Welk eene dankbaarheid zyt gy dan niet aan uw' wyzen Vader verfchuldigd! — Och Oome lief, Wy beminnen hem alle teder. Jan broer, is zyn lieve Benjamintje. — Karei zyn bolle knecht , en Ernst broêr noemt hy zyne vreugd. — En gy. — Ik ben zo veel, zyn hartediefje, zyn Jagchebekje , zyn dribbelaarftertje , zyn allerlieffte praatftertje, en ik kryg zo veel zoentjes, als ik op zyn knie zit te keuvelen. — Alle dezeliefdekusfen zyn, als zo veele tederheden van zyn beminlyk karakter, fchryftze op in uw hart. — Maar bezie dees KOKOS N O O T E N. Dezelve wasfen in Amerika, en in OostIndië aan groote boomen, en zyn gemeenlyk grooter dan ganzen eieren, ja zy zyn dikwyls zelfs zo groot, als het hoofd van een kind, en dus zo ruim , dat de kleine Amerikaanfche aap, Sagoin, met zynen langen Haart, zich daarin kan verbergen. Zie op Plaat 3. vak E. zulk eene vrucht, by a. zyn' hairigen bast, by b. zyn har-  voor KINDEREN. 177 harclenoot, by c. de kern. De fchel, d'e met een vezelachtig of hairig webbe, waaruit in üie oorden touw gedraaid wordt, bedekt is, ziet 'er geelachtig uit, en is zo hard ais hoorn, weshalve men 'er allerlei fraaie dingen uit draaien kan. In de fchel zit een witte zoete pit. ( Zie by g.) die byna de gantfche noot vervult; dezelve is in 't midden hol en vol zoete melk, die men amandelmelk noemt, en als iets allerwelfmaakendst gedronken wordt, doch te veel gebruikt, is ze fchadelyk. Een zeker aapje Sagoin genaamd, bemint ze zeer. ^ * Men eet ook het pit of merg, het welk eveneens als zoete amandelen fmaaktj veele duizende menfehen in Afia en Amerika, voeden zich byna alleen met deze kokosnooteh, zy zyn voor hen hetzelfde , het geen de aardappelen voor de Duitfchers en Nederlanders zyn. Wy hebben een fcheepje van een kokosnoot gemaakt, en dat op kurk dry ft van den Heer Bunda gekreegen, alles op zyn Indiaansch gemaakt, het kan va aren in het water. — Dat doet de kurk , want anders zinkt de noot. — Maar myn Heer, wyl gy van de kurk fpreekt, is 'er niet ergens een boom, van wiens fchors men de kurken of ftopfels maakt, waarmede men de kruiken en flesfen toeftopt ? — Ja myn kind, die boom heet I. pKEI» M KUR-  178 NxVTUURLYKE K-ISTORIE KURKENBOOM, cn is eene foort van boom, die in Spanje, Italië en Frankryk wast; omtrent Rome is een geheel bosch van kurkenboomen. De fchors van dezen boom is tusfchen een en vier vingeren dik, en wast, afgefheeden zynde, alle twee jaaren weder aan. —■ 'Er moet zeker veel te bekomen zyn, wyl 'er zo veele kurken gebezigd worden. ■— Dat is wel nategaan. —■ Zeg eens lieve Heer, is het inderdaad waar, dat 'er in China, of elders een boom gevonden wordt, die men in 't Nederduitsch KOORTSBAST-BOOM zoude kunnen noemen , dewyl men deszelfs bass tot poeder geftooten, als een geneesmiddel tegen de koorts , inneemt? — Ja kinderen , zodanig een boom wordt 'er inderdaad in de waereld gevonden, doch niet in Afia, maar in Zuid-Amerika in 't Koningryk Peru. Hy is niet zeer hoog, en heeft een' middelmaatlg dikken ftam met veele takken, de bast of fchors is van buiten donker geel, en van binnen donker rood, en fmaakt bitter met eene zagte wrangigheid. Waarom men dien bast China, en ook Peru noemt? Wies die boom dan eertyds in China? — Neen , een Spaanfche vrouw in Amerika heeft hem dien naam gegeeven ; zo men verhaalt , was  voor KINDEREN. 179 Was het eene Spaanfche Graavin, genaamd Cbinchon, gemaalin van den Onderkoning van Peru, die, in 'tjaar 1638, 'ereene hevige koorts mede had verdreeven: Dewyl nu deze Dame haare gelukkige geneez:ng overal bekend maakte, en de bast ook andere zieken van de koorts genas, noemde men dien , ter haarer eere , in 't eerst Graavinne-bast of Graavinne-poeder; naderhand heeft men dien Jefuiten-poeder genoemd, omdat zy het den Jefuiten ter uitdeeling vereerde; en eindelyk heeft men 'er ook de naamen van Chinchon-bast, en Chinachina aangegeeven, (G&mchiha, Cortex chinae, Cortex Peruvianus, Cbincborci Officinalis,) men noemt het ook koortsbast. — 't Is zeldzaam dat deze bast alleen zo veel kracht tegen de koortfe heeft. — Laat u dit niet wysmaaken naauwkeurige vraager, 'er zynhonderde basten en kruiden die dezelfde krachten hebben, onze voorzaaten flopten de koortfen, zo wel met de gezegende distel, ( Cardo Benedittus) de kleine Centaur, als naderhand met de china, ook vindt men heden al iets dergelyks in onze willigen Zoudt gy dan de china afkeuren? — Ja, als ze door onvoorzigtige Apotheekers en landlopers , zonder by behoedmiddelen wordt gebruikt, en neen, als ze door een' kundig' Doctor wordt geordonneerd Onze ouders zyn ook zeer tegen het inneemen van eenig middel zonder goede beraadflaging. — Al wederom een blyk van hunne zorg voor u lieden. — En tevens eene herinnering van M 3 oiv  i8o NATUURLYKE HISTORIE onzen kinderlykenpligt tot dankbaarheid. — Maar Oome lief, als liet nu zo bitter is, dat ik het niet kan inneemen, ben ik dan ondankbaar ? De meid heeft my wel gedwongen. — Hoer myn liefje, als het tot best gefchiedt, fchik dan uw' fmaak tot uw beste, en zo gy niet kunt, uwe Mama zal u niet dwingen. — Neen zeker niet, ik kryg altyd een klompje toe. — Uit Oost-lndië komt ook een wortel, de wortel China genaamd , die in allerlei ziekten , doch voornaamlyk in fchurfc en in de kinderpokken, tot een poeder geilooten , wordt gebruikt. 'Er worden in de waereld nog eene menigte merkwaardige boomen en gewasfen gevonden, lieve kinderen, diegy in het toekomende nog zult moeten leeren kennen. Als gy eens bedenkt, dat 'er meer dan vyrtiendoizenderlei bekende foorten van planten zyn, kuntgygemaklykopmaaken, hoe weinige 'er u nog van bekend zyn. Dit dien ik u echter nog te zeggen, dat 'er boomen zyn, wier hout geheel zwart is, en andere die geheel rood hout hebben ; en tot verwltoffen of andere dingen gebruikt worden. Deebbenboom, by voorbeeld: heeft geheel zwart hout, hetwelk de fchrynwerkers en inltrumentmaakers gebruiken, 'er is ook groene ebbe , die hier te land wast. Met het campechehout vervvt men zwart en violet, en met het Brafilienhout vervvt men rood. Ook is 'er geel hout, fandelhout enz. Wy zullen die in onze verzameling zien te bekomen. DEM  voor KINDEREN. 181 den DADELBOOM kunt gy, om zyne vrucht en groote bladeren, ook nog in aanmerking neemen , hy wast in Afia en is eene foort van palmboom ; zyne vrucht is zo groot als eene pruim, en heeft een' vleesachtigen omflag, dien men kan eeten. Uit het pit perfen de Indiaanen eene olie, die zy in plaats van boter gebruiken , die men palm ■ olie noemt. Men maalt van de pitten ook meel, waarvan men brood voor de menfehen en de kameelen bakt; van de bladeren maakt de Indiaan byna alles wat hy tot zyn gebruik noodig heeft, als touw en gaaren, mandewerk, zakken, daken, ja zyn hut of huis zelfs. Ik zal u in den Leydfchen hof een blad als een waaier laaten zien, waaronder wy alle wel ftaan kunnen. — Wy verlangen naar het oogenblik om dezen hof te zien, — en ik zal, zo de Hemel my het leven fpaart en ik eenmaal tot de ftudien gefchikt worde, my naarftelyk onder het kruidkundig onderwys, van den geleerden Hoog-Leeraar begeeven, om van het ryk der planten meerder te leeren. — En als wy broeder dan komen bezoeken,1 zal hy ons ook nog meer laaten zien. — Daar flaa geluk toe. Maar wie nu een kopje thee, koffy of chocolaad drinken en wat uitrusten wil, mag zulks vryelyk doen want de polypenjagt zal morgen beginnen. Wy verzoeken voor ons thee ©f koffy; en wy zullen u lieve Heer, chocolaad M 3 zien  ïS2 NATUURLYKE HISTORIE zien drinken. — Zie eens hoe flim ! Gy zyt, naar alie gedachten, nieuwsgierig te weeten, hoe de chocolaad wordt gemaakt of hoe ze fmaakt. Welaan. Gy zult het beide leeren. Gy hebt immers al CACAO - BOONEN gezien, doet gy niet? Zyn het niet langwerpige donker/roede pitten, welke naar amandelen of groote boomen zweemen? Zie op Plaat 4. vakhi een cacaoboon met de vruchten, bloemen en bladeren. Zy wasfen in Amerika aan groote boomen, en in groote doppen of fchelien, waarin gemeenlyk tusfchen de vyftig en zestig boonen zitten Zie by d. d. de gedaante der vrucht. Wanneer men deze cacaobooncn luchtig roost, fhmpt en met fuiker vermengt, heeft men chocolaad, maar echter geen goede; want als men ze recht goed en fterk wil hebben , zo moet men cacaobooncn, fuiker, kruidnagelen, cardamom en banille te famen mengen; dit mengfel laat men op het vuur fmelten en maakt 'er kleine ronde of vierkante koekjes af; als men dan chocolaad wil drinken raspt men deze koekjes, en kooktze in Water ofmelk, 'er eenige doiers van eieren doorgaande. Wy drinken ze veel met melk. — Dat is omdat onze Hollanders veel frisfche melk hébben, en dan ofï-    voor KINDEREN. 183 onderfcheidt men ze van water - chocolade—Maar Oome, wy hebben nog andere foorten van chocolade, die ik wed dat gy niet kent. — 'tKan zyn Mie lief,noemtze my.—Mop'pe-chocolade, falie-chocolade , laurier - chocolade. — Wel dat is een wonderlyke poespas. — Ja wel, onze meiden fmullenze wel, en ik proef wel eens meê. — Ik zoudeze evenwel liever rnoppemelk enz. noemen; maar tot onze chocolaad. De Spanjaarden maakten de eerfte chocolaad in Amerika; in 't jaar 1520, voerden zy ze naar Europa; cn tegenwoordig bereidt men ze overal, en ook in Duitschland, Holland en Zeeland in grooten overvloed, met banilfc. Wat is B A N I L L E lieve Heer ? — Het zyn geheel kleine , zeer fterk en kruidig riekende korrels, waarvan 'er eenige honderden, in eene lange fmalle boon, een vierendeel els lang, by een ztten. Zie eens eene oprechte banille-bloem in Plaat 4. vak A. by e. Weet gy ook wat boonen zyn? kunt gy ze wel van peulen onderfcheiden ? — Ja myn Heer, wy hebben dit reeds van u geleerd, ik houde het voor boonen. In de boonen zitten de zaadkorrels alle aan eene zyde der fchel; in de peulen hangen zy beurtelings dan aan de eene, dan aan de andere zyde. — Gy hebt het wel, het is zo. — Schel kan M 4 men  i84 NATUURLYKE HISTORIE men eene peul of boon niet noemen, want men noemt fchel, het geen eene vrucht of een zaad onmiddelyk bedekt, en dicht influit, gelyk do huid 'smenfehen hand (*). Nu zoude ik u, myne geliefde gezelletjes, vry nog wat van veele planten kunnen zeggen, die uwe aandacht overwaardig zyn , en waarvan de Heer ra ff niets gezegd heeft, ik zoude u vertoond hebben eene plant die vliegen vangt, die door den naauwkeurigen Keer Zwagerman juist befchreeven is, als gy op Papa's Bibliotheek eens komt, mengt gy de afbeelding in de werken van onze vaderlandfche Haarlemfclie Mar.'fchappy 5 eens opzoeken; ik zoude u gemeld hebben, hoe men uit onze inkmdfche boomen'mooie Engeifche bosjes konde maaken , en u den fchoonen tulpenboom en veele andere foorten leeren kermen. Doch dit alles zal ik uitflelien tot wy eens een fpeelreisje naar Zorgvliet, Zuidwyk, en HaaileM zullen doen: best zal het dan zyn , dat gy nu or- (*) De Hen n aff maakt ter dezer plaatje eenen fchiehhn fprmg om van het plantryk •fteflappen, en daar by eene aanmerking, ah oj hetfexuaalein de plant zo moeilik was om 'er een kind eentg denkbeeld van te geeven; wy hebben het evenwel ondernomen en , gelyk wy da geheels werk door doen , zeer veel trachten te verleuren. Wy tfnden zelfs geene rede , waarom men op eene voorzichtige wyze geene kinderen in de nodige kennis zonde enderwyzen, althans zo ae Heer raff hierin te kon fclmt. of mis f, Men te gejtreng was, zoude het, ons bedunkens, gerost hebben de H'fler rte van zyn' Lubbert met mannetjes en wyfjes komkommers, voor zyn Icestertjes achterwege te laaten, gelyk wy dit tok mrfitum.  voor KINDEREN. 185 órdentlyk onder u lieden het geen gy gezien hebt, eens herinnert en vervolgens uwe leeruuren beneed hebbende , tot rusten gaat, en God dankt en looft over het geene gy dezen dag geleerd hebt, en hem zyne befcberming afbidt, tot dat gy morgen met dankzegging ontwaakende, na hetontbyt, my komt af haaien , dan zal ik u uit myne verzameling eenige fraaie dingen leeren kennen, die gy in uwe wandeling niet zoudt ontmoeten. — Hier naar verlangen wy vuuriglyk myn Heer, wy zullen trachten om uwen raad in acht te neemen en onzen Schepper in ons avondgebed looven en danken. —En ik zal myn avondgebedje, dat ik van vader heb, ailereerbiedigst opzeggen, het is een lief gebedje. Hoor het eens Oome. — Wel ik luifter.—■ Ik, kleine kindje, ga naar bed, 6 God, die op m n welzyn let; Verjierk door zacht en Jlaat) myn leên, Myn wasdom is uw kracht alleen. Gy Vader, die aan al wat leeft En groeit, het noodig voedfel g:eft, Doe my, een kind, nog jong en teer, Doch leeven tot uw lof en eer, Opdat, zo ik verfrischt ontwaak, Ik in uw wond'ren fchep vermaak, En my gedraage, zo 't behoort, Naar uw geboón en heilig woord. Schenk, Vader lief, uw kind dat lot, Dat het u tere, als waare God. M 5 Myn  i86 NATUURLYKE HISTORIE Myn lieve kindje, zie zo dat is recht een Christelyk gebedje voor een zoet lief kind, dat tot eere van zynen God en Vader wenscht te leeven, God zegene uwen wasdom naar ziele en ligchaam. — Ik bedank u Oome lief, maar ik heb. ook een mooi gebedje om te bidden, als ik ontwaak. — Wel nu zeg dit ook eens op Janne Man, K I ND ER-GEBED, AAN DEN VADER VAN 't HEELAL. Vader lief, myn lieve vader*. Die van alles vader zyt , En uit d'endeloozcn tyd, Aller oorfprong, vorm, cn ader, Vader, die het al regeert, Zie uw kind voor u verneêrdf Eeuwig Vader l Eeuwig Goede! Och, ik kleine kindje teer, Leg my op myn' knietjes neer! Gy woudt my decz' nacht behoeden, 'yk Dank u voor wien zon maan Buigen, als zy ondergaan! Heilig, heilig, die in 't midden Zit, van meenig Seraphyn, Leer my kindje jong en klein, Met die juichende Eng'len bidden, Heilig Vader van 't heelal, Lei my door het waereldsdal! '■' ï Lei  voor KINDEREN. 1S7 Lei my, Vader! Sïier myn' gangen! Leer my bidden Vader lief, Om 't nooddruftelyk gerief! Leer me u danken met gez ingen , Als ge broodje en dekfel geeft, 't Geen uw kindje noodig heeft. ó Gy vormde my, gy fchiepme Tot uw beeld, een kind, een mensch; A:h hoor dan myn' kinderwens;!}! Jezus uw geliefde riepme, « Kom 6 kindje bly te moe, Veders Ryke komt u toe! Nu in mam van uwen Zoone, Bid ik nog onnozel wicht, Dat uw geest myn ziel verlicht! Opdat godvrucht by my woone, Amen Vader, Jlier my Jlof, Tot uw eer, uw' wil, uw' lof. Wel lieve kinderen, als gy metzulke indrukken van eerbied, voor uwen Hemclfchen Vader zo vroeg moogt bezield worden, zal hét u in uwen ouderdom aankleeven, en gy zult gewis alles met een wyzer oog befchouwen, dan de ongehoorzaame kinderen, die de grootheid van hunnen oneindigen eeuwigen en grooten Vader, naar haare eindige begrippen willen bepaalen. Kom aan ik heb het u lieden belooft, laat ik het geen wy dezen dag ge-  iSS NATUURLYKE HISTORIE gezien hebben, met eenig gedichtje befluiten. Ernst fchryf het op. — S P O O R E AAN DE LIEVE LEERLINCEN, OM DE NATUURKUNDE TOT NUT.TE BETRACHTEN. *l&Cy, die in zyn' bespiegelingen, Den tyd met nut bcfteedt als zyn beroep en ftaat Hem gun ft ige oogenblikken laat, Door kunde van al V geen hem vrolyk mag omringen, Zich fchikt naar wyzer mannen/eer, Leeft God en d'eveninensch tot eer. Daar hy die ledig neergezeten, De ft011 den van vermaak voor kunstbetrachting kiest, De fchoone deugd geheel verliest, Vast ongevoeVg wordt geboeid in weeldens keten, En daar hy fteeds op wellust past, Zyn' evenmensch en God tot last. Myn lieve kinders , teerbeminden , Met wien ik zo vee! fchoons en wysheid heb gezien, Ei WiH de ruige luiheid vliétt, Zo zult ge uw noefte vlyt van God gezegend vinden, En wysheid door vernuft gegaard, Uw leidsvrouw weezen op deez' aard'. Menschlievenheid zal u waardeeren, En dankbaarheid uw hoofd omvlechten met een kroon Van frisfche palmen groen en fchoon , Elk Vaderlander u als nuttig burger eeten. jfa daar de jeugd de deugd betracht, Wordt zy reeds als een ma/t geacht. Dc  voor KINDEREN. 189 De eervaarden reiken hem de handen, En plaat [en op v geftoelt den hraaven jongeling, Te midden in der wyzen kring. Een leerzaam kind, is haar het heiligfle der panden. Hoe jong, hoe teér, hoe klein het zy, Het is 't Jieraad der Maatfchappy. De kindren zyn de kroon der ouddren, Wanneer hun vlug vernuft tot wysheid wordt gevormd, ' Ja de ondeugd daar ze op v harte jlormt, Zwicht voor het fchild der deugd getorst op kinderfchoud'ren. De wysheid die zyn brein bevat, Is hem al vroeg de groot/Ie fchat. Een leerzaam kindje, een Meisje, een knaapje, Dat met zyn denkbeeld pas in het gefchaapne dringt, Merkt fchrander op v geen hem omringt, Het zy een kruidje, een bloem, een dartel geitje offchaapje. En wyl hy v ondermaausch aanfchouwt, Is hy reeds in befpiegTing oud. ' Maar dringt zyn zieltje in dieper zaaken , Staat hem by 7onderzoek ver/land en godvrucht by, Zet hy den hoogmoed aan een zy, Dan voelt hyin ''tv er ft and een vuur van eerbied blaaken , Dat hem in 7 overtuigd gemoed Een wyzen Maaker kennen doet. Laat dus natuur u vry bekooren, 6 Kinderen, als gy v kleed dier heerlykheid ontdekt, Haar fchoonheên blyven onbevlekt, Waar gy tot eer en lof uw 'j Ma akers zyt gehoor en , Daar is v. dat ieder fchepfel zeit, Nog fchooner is v in de Eeuwigheid. Hier  lflo NATÜURLYKE HISTORIE Hier mede, lieve kinderen , zullen wy nu deze onze wandeling befluiten , en ik u re huis geleiden. — Wy zullen uw liefderyke lesfen , en dit voor ons zo aangenaam dichtje onzen dierbaaren ouderen voorleezen , wy zullen hun melden, hoe gy ons geleerd hebt, wy zullen u in onze harten dankzeggen, en onze ouders zullen u zekerlyk voor uwe gunften verpligt zyn. — En ik-, myn allerliefftc Oome, zal aanftonds uw vaersje van buiten gaan leeren. Laat ik u met een' kus bedanken. Komt Jan en Karei broer, komt geeven wy dezen onzen vriend de hafid, laaten wy naar huis fpoeden en Mama alles vertellen. — Welaan, zoete wichten, gaan wy. HET  Voor KINDEREN. 191 HET RYK DER DIEREN. ^$^el 20 myn lievelingen, zyt gy daar airede zo vroeg; ja myn Heer, wy hebben onze ouders verzogc om wac vroeger te mogen ontbyren, zy doert u- benevens Tante van harte groeten , gister avond vonden wy nigtje Vlinderlief, ten onzen huize , wy verhaalde haar het geene gy ons geleerd hebt, en zeide dat gy ons heden zo veel fchoons zoudt laaten zien, zy bemint zeer de vlindertjes, infekten en andere diertjes; zy verzogt ons om mede van ons gezelfchap te zyn, wy neemen de vryheid haar mede te brengen. — Wel dat is goed, ik wensch u alle goede morgen, en gy jonge Juffer, gy zyt my wellekom. — Gy zult zekerlyk ons wel wat goeds herinneren, — Indien myne geringe kunde iets kan toebrengen, wil ik zeer gaarne myne lieve neefjes en nigtjes believen , maar veel meer wensch ik van u te leeren,-— Welaan kinderen, volg my, wy zullen vr>br dat wy ons ter wandeling begeeven , eenige byzonderheden in myne verzameling befchouwen , en ik zal u vooraf over de kennisfe van het Ryk der Dieren, met iets uit den Heer r a v f, maar vry wat van het myne, onderhouden. — Wy zyn hier over verblyd. — Gy moogt u  ïó4 NATÜÜRLYKE HISTORIE u deswegen wel degelyk verblyden, want ik zal u, ten minfte , tusfchen de zes en acht honderd zo groote als kleine dieren leeren kennen , voelen daarvan zult gy leevende, eenigen in myne verzameling , en eenigen afgebeeld zien. Visfchen en kikvorfchen , fchaapen en leeuwerk vogelen en wonnen zullen wy zo naauvvkeurig leeren kennen, als doenlyk is. Zo 't u gevalt myn Heer, wenschte ik voor alles eenige algemeene denkbeelden van het Dlerenryk te erlangen. — Zeer wel myn Ernst, dit was ook myn voorneemen. — Al, lieve kinderen , wat zich beweegt, wat leeft en gevoelt, en zich vry willig van de eene plaats naar de andere kan beweegen, noemt men een dier; echter zyn 'er ook verfcheiden dieren, die zich niet van hunne plaats kunnen beweegen, gelyk de zeetulpaan en meer andere wormen. — Hoe is dit dan beftaanbaar, goede Heer, me tden algcmeenen ftelre-gel. — Zeer wel, als men het woord beweegen maar in een' gepastcn zin verfiaat, vcor vry willig, want alfchoon de zeetulp ten opzichte van haar huis en wooning , aan de rotfen kleeft en dus niet wel plaatsveranderend kan genoemd worden, zo beweegt het dier nochtans zyne ledemaaten vry, ja is zelfs, ftrikt genomen, plaatsveranderend, want zulk een dier van de rotfen afgeflagen , hecht zich wederom aan eene andere plaats, zo dat het dier dan evenwel in een'  voor KINDEREN. 193 een' zekeren zin aan den ftelrcgel voldoet. — Die begryp ik, en ik zoude niet vreemd zyn , uit hoofde van uwe lesfen van gister, te gelooven, dat naamlyk de natuurlyfee weezens als eene fchakel allengskens van den een tot den anderen verbonden zyn, en dus kan men deze dieren als halfflachtig aanmerken, als de zulke die een zeker midden tusfchen de ryken hebben. -*• Dat is juist de zaak myn jongeling, ik zal ftraks door voorbeelden dit ophelderen. De dieren inderdaad zyn, klein en groot, niets dan trapsgewyze leevende weezens, de vloo, die kleine roode fpringer, is zo wel een dier als de os; de kleine made, die men met het bloote oog niet zien kan, zo wel als de verfchriklyke Rhinoceros. De mensch zelf is ook een dier, doch, zonder twyfel, het beste en verftandigfte aller dieren. Ja, dat meer is, de mensch is, als 't ware, Heer over alle dieren der aarde en over de aarde zeive. De goede God heeft hem alles by uitneemendheid ten beste gegeeven eh gefchonken, wat op en in den aardbodem is, hy mag plukken, vangen en Aagten, waar hy kan en wil, en wanneer hy kan en wij. — Gcme heeft ons toch geleerd, dat God eok alles tot onderhoud der dieren, en tot zyne eer gemaakt heeft. — Dit hebt gy op myn verzoek wel onthouden Mie lief, en 't is ook zo; de mensch, hoe zeer van God by uitneemendheid boven de dieren en planten gefield, maatigt zich te 1. deel. N veel  194 NATÜURLYKE HISTORIE veel aan, zo hy meent dat God alles op deze aarde om hem alleen gefchapen heeft, dat is hoogmoed, maar als wy zeggen, dat de goede en algenoegzaame God ons menfehen een meerder vernuft en vfyheid gefchonken heeft, om zyne fchepfelen ons ten nutte te maaken, dan de dieren in 't algemeen, houd ik dit voor vry wat eerbiediger, en in dien zin is onze menschlyke heerfchappy niets dan eene afhangelyke vryheid en magt, die God alleen ons in zynen naame geeft tot zyne eere. Van deze magt en heerfchappy, welke hem zyn goedeSchepper gaf, weet hy, door zyn verheven vernuft, zich zeer wel te bedienen , hy plukt en eet het ooft, de beste moeskruiden; by zoekt uit alle dieren die geenen uit, welker vleesch hem het beste fmaakt; ja hy maakt zelf veele dieren tot zyne flaaven en flagtöfièrs, bevordert door kunst en vlyt hunne vermeerdering, en brengt allengskens groote kudden byeen; hy weet ook de wilde dieren , de vogelen en visfchen te beftryden, en door list en geweld te vangen j en dit doet hy niet alleen in zyn vaderland, neen, hy trekt en vaart hen na, tot in de verafgelegenfle landen en meiren; en wroet den bodem der zeen om, om iets voor zyn lekker verhemelte te vinden. Dewyl de mensch dit alles kan doen, en zyne handelingen en bedryven kan overdenken . het een verkiezen, het andere afkeuren en verwerpen ; en zich 't voorledene , het tegenwoordige en  voor KINDEREN. 195 ook een'germaate het toekomende kan verheelden, zo ademt men hem redelyk; alle de overige dieren , noemt men , dewyl zy dit niet kunnen doen, zo als wy menfehen , redeloos. — Maat myn Heer, de dieren fchynen echter onder elkander zich tc verftaan, de vogelen lokken andere vinkjes door hun geluid, de fpreeuW fpreeuwt ze alle naar , het pairde-veulen kent deüemmezyns moeders, en de honden zyn zo olyk datze ons fchynen te verftaan , ik wenschte, zo deze aanmerking niet al te diep voor ons voorkwam, wel eehig licht ?— Gy doet zeer wel Ernst, dat gydit vraagt, ik zalu kort enzaaklyk'er eenig goed bewys van geeven ; dat de dieren onder elkander, en Wel veele een' meerder' en minder' trap van redeneering of verftand hebben, is niet te ontkennen, ook niet dat zy een foort van geheugen hebben, wy vinden zelfs wegens het vernuft der dieren, in de Heilige Schrift verfcheiden aanmerkingen; Adam had de kennisfe van hunnen verfchiüenden aart, en benoemde ze daar naar, de flange was toen bekend als het listigfte dier des velds, de duive als een eenvoudig, het paard als een moedig, en de hond als een getrouw dier. De oude volkeren hadden zeer veel op met de kennisfe van het vernuft der dieren, en ftelden daaruit leerzaame fabelen op. — Dit is my door myn' phaedrus en esopus, op de Schoole bekend, en dit gaf my aanleiding, dat ik u N 2. hier  iqG natuurlyke historie hier over iets vroeg ' —- Hoor hoe zeer dan ook de dieren, eik naar zynen aart, verflafld, wille en denkingskracht hebben, komt het in geene vergelyking by dat voortrefiyk denkvermogen der menfehen, om in het afgetrekkene op toekomende en vocrleedene zaaken te denken, ja vooral, om in zyn gevveeten te gevoelen, dat hy voor iets meer dan dezen tyd gefchapen is; dat 'er een eeuwig, wys, goed en almagtig Opperwezen is, op wiens genade hy hoopt, en wiens geduchte magt hy vreest, zelfs in 't vooruitzicht des doods;- en dat meen ik, lieve Ernst, is dat voortref Jyke dat den mensch in dit geval onderfcheidt, cn waarvan wy,met alle oplettendheid, geene de minde uitwerking van goed en kwaad, in de dieren kunnen ontdekken, dan voor zo verre zy ook eene foort van vreeze voor ons hebben, voor de magt en .list die wy gebruiken; meerder kan ik u niet zeggen, en meerder laat ook ons vernuft niet toe, wegens de d.ieren te bepaalen; voor het overige raade ik u j myne lieve kinderen, hier niet verder in te treeden, wy beiicorcn veeleer ons toe te leggen, om onze eigen redelykheid te kennen en te befchaaven; uit Gods Woord re leeren, dat God door zyn eigen openbaaringen; en oneindige menfchenliefdc, ons menfehen door Goddclyke gaaven, als aan zyn beeld, boven de dieren, gelyk gefteld heeft, voorts myn Ernst lief, en gy ock kleinen, ais gy wat ouder zyt, leest dan dat wyze beek  voor KINDEREN. 197 boek van den Heer reimarus, over de driften der dieren, daar zult gy veel uit leeren. — Hoe veele foorten van leevende dieren zyn 'er toch wel , lieve Heer? — Men fchatze de bekende zo omtrent op vyfëniwihtig duizend , en men ontdekt 'er dagelyks nog meer , doch, als men gelooft het geen de natuurkundigen zeggen , dat 'er millioenen van onzichtbaare diertjes zyn , dan ï5 hun getal oneindig groot en niet te bcpaalen ; ik voor my, geloof ook dat men nooit het getal der foorten van dieren recht zal kur.rien bepaalen, omdat wy nog te weinig weeten van de byfoorten en men dikwyls een en 't zelfde dier voor twee foorten neemt, by voorbeeld: een faifante - haan is heerlyk van kleur, en een faifante-hen gemeen van kleur, 't is ncgthans maar een genacht cn foort. — Ik begryp dk; want dus werden ons uk de Indië vogels voor twee foorten aangebragt, die echter een gepaard foort zyn. — Zeer wel, in 't vervolg zullen wy 'er nog wel iets van melden. — Waar onthouden zich alle die dieren? Eenige in 't water en op deszelfs bodem; andere op de aarde; en nog weder andere onthouden zich dan in 't water, dan weder op de aarde. De oude verdeelden hierom het dieren ryk , veelal in dieren die op het land leeven, en in dieren die in 't water leeven, en in dieren die in beide leeven; dus werd een watervogel, een viervoetig dier dat in 't water leefde, en de visfchen, dikwyls N 3 on-  ioS NAT UURLYKE HISTORIE onder een verward. Echter waren deze verdeer lingcn gemaklyk, doch min eigenaartig; waarcm men naderhand op beter verdeeling acht floeg. —» Ik begryp dat eene geregelde verdeeling tot «Je kennisfe der dieren zeer noodzaaklyk is, om even zo, als in het plantenryk, het geheugen te helpen; indien het u niet verveelt, zoude een kleine fchets onzer denkbeelden van nut zyn. — Ik had dit cok voergenomen, te meer, wyl de Heer ra ff hier overheen ftapr, en het nogthans zeer wel voor kinderen vatbaar is; myne leerlingen, een vogel, een visch , een viervoetig dier, een flangj een infekt, zyn alle dieren, maar ziet gy 'er niet een merklyk enderfcheid in? — Ja myn Keer, een visch leeft in het water cn heef: geene voeten, maar zwemvinnen, kan bulten zyn element, het water, niet leeven. — Een vogel leeft en zweeft in de lucht en over de aarde; heeft vederen en voeten, om in de lucht te vliegen, en op de aarde te loopen, en kan buiten deze elementen in het water niet leeven. —■ Een viervoetig dier leeft op de aarde , in de holen der aarde, verheft zich nooit in de lucht, nochleeft in of onder het water, en kan niet beftaan dan op het clement des aardbodems. — De flangen kunnen en in water en in de aarde leeven, hebben febubben en een naakte huid, en leeven als 't ware in een' middelbaaren invloed der elementen; de infekten keven in en omtrent alle de elementen, zelfs tot aan het vuur, en  voor KINDEREN. 199 en zyn dus aandoenlyk voor alle. - Wel myn Ernst lief, hoe kom: gy reeds aan zulk eene fchrandere fchikking? — lk heb my gisteravond geocffend in eenige boeken. — Das befpenr ik duidelyk, en gy begrypt reeds dit oppervlakkig onderfcheid, het is dan naar deze wyze da't men het ryk der dieren verdeelt, in viervoetige dieren, vogelen, vi<=fchen , infekten en wormen ; maar 'er is nog iets dat de onderfcheiding fterker maakt, naamlyk de vcortteeling. — 'Er zyn levendbaarende en eierbaarende , en 'er zyn verandering onderworpene Tot de eerfte belmoren alle viervoetige dieren en eenige flangen en visfchen; doch derzeiver geboorte is toch in een inwendig ei; maar omdat dit eenige verwarring maakt en men dus een adder en eene haai in dit opzicht tot de viervoetige dieren zoude kunnen betrekken, en daarenboven de hagedisch en kikvorsen viervoetig is, heeft men ze onderfcheiden in zoogende dieren. — Dit begryp ik is zeer gegrond; want dit doen geene kikvorfchen, noch vogelen, noch visfchen. — De walvisch echter zoogt zyne jongen en behoort daarom tot deze clasfe. — Denklyk dan ook weder tot den overgang der geflachten! - Recht gevat. Onze jolie is dan een zoogend dier, want hy heere zulke lieve kleine hondjes die zuigen, en onze kippen zyn eierbaarend en zoogen met, want zy pikken, zo dra ze uit den dop komen. — Dat heeft myn Mietje zeer wel opgemerkt. — De infekten ' • N 4 etl  ioo NATUURLYKE HISTORIE en kapellen myn Keer , zyn dan wel elerbaarende, maar dieren die verandering ondergaan en dus noch vol/trekt leevend, noch volftrekt volmaakt eierbaarende. — Dit weet gy zekerlyk, zoete jonge Juffer, door de behandeling van uwe infekten. _ Ja myn Keer , ik heb hier omtrent veel opgemerkt. — VVel nu, wy zullen u clan op zyn tyd 'er iets van verzoeken te melden. Hoort, kinderen, tot uw gemak, let nu boven dit nog op eene zeer noodige onderrichting, die u in 't algemeen het ryk der dieren kan doen onderfcheiden, naamlyk de ademhaaling en het hart, en het bloed , de dieren die op de aarde cn in de lucht leeven , hebben een tweeholig hart, waardoor warm bloed omloopt, cn dus in geen water of bcdomde lucht leeven kunnen ; hier onder zyn de viervoetige zoogende dieren en de eierbaarende vogelen, als twee clasfen j hoort nu: üidieren die een eenholig harre hebben, waardeer koud reed bloed omloopt, hier onder zyn 'er die de Iongen onverfchillig, dat is om op 'tland en in water te leeven, hebben, en die door de kieuwen ademen, als de visfchen; daarna volgen de dieren die een eenholig on. geoort hart hebben, en een witachtige koude wei voor bloed, hier onder hooren cle infekten, die fprieten, en de wormen, die grypers en voelers hebbenDus myn Heer, ligt 'er veel aan de kennis van het hart en de longen gelegen. — Ik begryp u, gy bevat nog niet wat een eenholig, tweeoorig en een  voor KINDEREN. 201 een eenholig, een oorig hart is. — Neen lieve vriend. — Het is ook noodig hiervan u dit te zeggen, dat de omloop van het bloed de dierlyke levenskracht is, die wy met de dieren ook gemeen hebben, dat het bloed uit de eene holligheid door een byzonder famentrekkend vermogen, van het hart in 't oor, dat een hol vat is, in de aderen wordt uitgeperst , en door de ademhaaling uit de longen geholpen en verfrischt wordt, terwyl het door de flagaderen wederom in de tweede holligheid en oor van 't hart wordt ingedrongen, en dus is de omloop van het bloed in de vogelen cn zoogende dieren. Maar in de dieren van beiderlei leeven en de visfchen, heeft het hart maar eene holligheid en een oor, en wordt de omloop van 't bloed door eene flaauwer en buisachtigen hevel voortgezet, nogthans ook door aderen die in een loopen; dit hebben de visfchen ook; in de infekten en wormen is geen een noch tweeholig hart, maar het hart is takachtig en daadelyk in al de takken der aderen tegenwoordig, inden omloop der vogten die ftilftaan en opgewekt worden. Zie dit is al wat ik u nu daar van zeggen kan, ais gy op de ftudie gaat, raade ik u hierin eenige ontleedkundige lesfen te gaan hooren, dan zult gy van deze wonderbaarlyke wonderen een beter begrip hebben. — Dit hoop ik te doen; maar ik begryp echter uit uwe gezegden, dat hec hart de bronwel des levehs inde dieren is , en geN 5 volg-  i02 NATUURLYKE HISTORIE volglyk zeer veel tot eene kennisfe der algemeene onderfcheiding toebrengt.— Zekerlyk ,myn jongeling, het hart is in ons menfehen zelfs het voornaamfte en edelfte deel, dat zelfs voor de gevoeligheid van liefde, toorn en haat aandoenlyk is , en zeer naauw aan ons zenuwfel verbonden. De mensch drukt dus, ten blyke van waarheiden genegenheid, dikwyls de hand zyns vriends op 't harte. —Daarom, Oome! ben ik ook Mama's hartediefje, zy drukt me dikwyls al knsfend op 't harte, — nu, en daarom even zo, zyt gy myn hartje, cn ik heb u alle hartlyk lief. — Komt aan nu, kinderen! laat ons nu van allerlei dieren eenige befchouwen, en onverfehillig van welken rang zy zyn , r.og iets in 't algemeen zeegen. Hoort nu met opmerking toe, lieve kinderen, ik zal u nu kortlyk allerlei aartige en nuttige dingen , van de dieren in 't algemeen, vcrhaalen. In een dier moet men opmerken het hoofd, den romp en de ledemaaten. Het deel, hetwelk het hoofd en den romp aan een hecht, is in veele dieren iets dunner dan 't hoofd en de romp, en wordt de hals genoemd. De romp wordt door fommigen in het bovenlyf, of de borst en het onderlyf, cf den buik verdeeld. Alle dieren zyn met een huid bedekt, welke by eenigen hard, by anderen zacht en week; by eenigen met hair en vederen ; by anderen daarentegen metfcljubbenenfchilden bedekt is, en by-  voor KINDEREN. é©$ byna aUe wisfelen zy jaarlyks van huid, gelyk de infekten en wormen; de rusp vervelt wel drie of viermaal in eenen zomer, of zy verandert haar buitenfte bekleedfel, gelyk de gans en andere vogels, die in den zomer ruien , dat is, hunne vederen verliezen en nieuwe in de plaats krygen; en zo gaat het ook met de haazen, wolven en beeren, die alle jaaren hun halr verliezen, en voor den winter nieuw hair krygen. De dieren veranderen gezamenlyk, alle jaaren, van huid, want by allen gaan 'er beftendig deelen af, en komen 'er andere in de plaats, zo dat de huid eens diers op 't einde des jaars, niet meer beftaat uit die deelen, waaruit dezelve in 't begin des jaars beftond. Onder de huid liggen vet, vleesch, beenderen , kraakbeenderen , en eene menigte aderen, waarvan eenige met bloed, andere met een wit fap vervuld zyn; 'er zyn echter ook dieren die noch beenderen , noch kraakbeenderen hebben, maar alleen uit een week fapachtig weezen beftaan, gelyk de worm. De viervoetige dieren en vogelen, zó als gezegd is , hebben rood warm bloed; de visfchen en kikvorfchen rood koud, en de gekorven diertjes of infekten en wormen hebben wit koud bloed. Dat is de koude des bloeds der dieren , is even als alle koude, in het algemeen, Hechts betreklyk is, tot koude en warmte, voor ons gevoel. IQ  2o4 NATUURLYKE HISTORIE In 't Ivf der dieren liggen de ingewanden, als '«hart, de long, de milt, de maag en de darmen, die alle iets hebben te verrichten, en tot onderhoud van het leven der dieren noodig zyn. Eenige dieren ademen dcor mond en neus, zo als de viervoetige zoogende dieren; andere door luchtgaten en mcötpypen, zo als de visfchen. Zeer veele dieren laaten eene ftemme van zich hoeren, kennen zien, hooren en rieken; veele kunnen zulks niet volkomen doen, maar het gevoel is allen dieren gemeen, en de mensch alleen kan fpreeken. — Vergeef het my , lieve Heer, de Aekiters kan men ook leeren fpreeken. — Gy hebt gelyk myn kind, zo kan men ook de papegaaien en nog eenige andere vogelen leeren fpreeken, doch zy klappen altyd hetzelfde, en alleen dat, wat men hun geleerd en dikwyls genoeg voorgepraat heeft, ook verdaan de dieren niet wat zy fpreeken, zo als wy, om 'er over te redenkavelen, maar alleen door eenige geluiden; maar de mensch kan zyne fpraak veranderen, zo hy wil, en felrer de geluiden van alle dieren, of door kunst of natuur nabootfen; men kan echter niet ontkennen, dat de dieren naar hunnen aart eene fpraak hebben, waardoor ze elkander by een roepen , of kunnen verdaan. — Het overige datze den mensch nabootfen is geluid zonder begrip van den zin der woorden. Ik heb ook eens een' Aekfler gezien en hooren fpreeken, welke altyd riep,  Voor KINDEREN. 205 riep, vang den dief. •— "Vang den dief. — Myn Heer, geef my te eeten. — Nicht Vlinderlief heeft eene papegaai, die haar altoos roept, en als ik nichtje bezoek, roept zy dienaresfe nichtje, en dienaar neefje. — Wel dat is allerliefst; dan, die fpraak, kinderen, is niet dan eene navolging en herhaaling der klanken. — Dit is gebleeken in den beruchten Schoemaaker te Rome, wiens raaf dat geene uit gewoonte leerde, het geen de meefter haar niet leerde , dewyl zy by het woord van sal ve cïsar, ook het kyven van haar' leermeefter onthouden hebbende, toen c m s a r voorby ging, zeide. — Ik heb al zo veele zulke groeterst'huis. Antwoordde de raave: alle moeite en kosten zyn verloorem Hebbende dit, ondanks haar' leermeefters , uit de klanken weeten te onthouden. — Gy zult die biftorie , in het leven der Roomfche Keizers geleezen hebben ? —. Ja myn Heer, ock heb ik heermans guidene Annotatien van myn Oome Leesgraag prefent gekreegen, hy zegt my, dat het een allernuttigst boekje is voor jongelingen, om leeslust en kunde te bekomen. — Dat is eene waarlyk fchoone gift en wyze raad, ik wenschte dat alle jongelingen dien volgden. Eenige dieren brengen leevende jongen voort, die 'er daadelyk na de geboorte uitzien, even als zy zelve , gelyk de fchaapen en de koeien. Andere komen naakt, of Hechts met weinig liair ter  2o5 NATUURLYKE HISTORIE ter waereld, en behoeven eenigen tyd, eer zy de gedaante van de ouden hebben; zo als de ratten, konynen, honden en katten; meest alle dieren komen blind ter waereld. Men wil dat de mensch het eenigst dierlyk wcezen zy, dat fchreiende ter waereld komt, zo als de oude Wysgeeren zeggen, als om te toonen, dat hy nu in een dal van traanen en wederwaardigheden komt. — Dit zegt myn luiken's lieve zoontje ook, Oome! 't Onnoozèl fchaapje zonder gal} Dat zonder zyn begrip gebooren, Komt kyken in dit jammerdal, Weet weinig wat hem zy befchooren^ Brengt hy 'er 't zieltje zalig af, 'Zo vaart by met geluk in 't graf. Dat is recht van pas , myn hartje ! al komt dë mensch dan al fchreiende in het jammerdal, hy kan 'er niettemin al juichende uitgaan, als hy de deugd betracht, en de fchoonheden op dit aardfche dal wysfelyk gadeflaat, dan zal hy toch alles zo jammerlyk niet vinden ; maar laat ik my voortgaan, met u van de dieren te fpreeken; 'er zyn dieren die uit eiers voortkomen , gelyk hoenders en duiven. De kalveren, lammeren, jonge duiven en kiekens worden allengskens groot en fterk, en eindelyk worden zy zo grooten fterk als hunne ouders,  voor KINDEREN. 207 «Iers, en krygen ook kinderen. Onder byna alle dieren is'er een mannetje en wyfje, die by een moeten zyn, indien zy jongen zullen krygen en vermeerderen. Maar waaraf leeven toch zo veele duizende dieren ? — Eenige myn kind, leeven van 't ryk der planten, en eeten zaadkorrels, gras en kruiden, ook zelf de vruchten der boomen, het eekhoorntje eet gaarne hazelnooten; hy verzamelt 'er in den herfst eene menigte en bewaart ze voor den winter in holle boomen. Andere leeven van het ryk der dieren , in het welk altyd het eene dier het andere vangt en opeet. Het kleine zwakke diertje wordt gemeenlyk van een grooter en fterker gedood en opgegeeten. De wolf rooft en eet lammeren; de vos hoenders; de walvisch, haring, zeewier en kleine wormen, 't Gemeene gevoelen is tot heden dat de walvisfchen haring , en een zeker foort van klein aas eeten, doch de er varenis heeft my geleerd, dat eenige, byzonder de Delphinus Delphis, van weiken ik 'er verfcheiden ontleed heb, in de maag hadden de alga marina, of óe ficus, en vervolgens dat het gefiel hunner maag volftrekt tot gras, en kruidverteeren gefchikt zy; ja zo naby aan de ftruktuur van een herkaauwend dier komt, dat ik ze wel rumiusntict marina durf noemen. Evenwel kan het zyn, dat zy ook eenige zachtverteerende visfchen gebruiken. Laa-  io8 NATUURLYEE HISTORIE Laaten zy zich dan maar zo grypen en vangen? — Neen gantfchelyk niet met hunnen vryen wil. Zy kennen hunne vyanden zeer wel, en trachten hen gemeenlyk door list en kunstgreepen te ontwyken; maar dewyl het God zelf zodanig heeft gefchikt, dat het eene dier het andere tot fpyze moet verftrekken, en onder de leevende fchepfelen het eene voor het andere moet plaats maaken, zo worden altyd eene menigte kleine dieren van grootere gedood en opgegeetcn. —■ Maar wat wordt 'er van ons, lieve Heer, als eens alle onze hoenders , duiven en ganzen van de roofdieren verfcheurd en opgevreeten worden ? —— Dit gefchiedt zekerlyk niet, lieve kinderen, de goede God heeft ook in dit Huk zeer treflyk voor de menfehen gezorgd. Van zodanige dieren, die de menfehen tot fpyze gebruiken, heeft hy 'er weinige gefchapen, zulke dieren integendeel, die den mensch tot voedfel moeften dienen, heeft hy in een' buitengemeen grooten overvloed gefchapen. Hoe veele fchaapen, haazen, hoenders en ganzen zyn 'er niet in de waereld ? —■ Twee volv/asfen haazen krygen in een jaar tusfchen de tien en vyftien jongen ; en hoeveel eieren een eenig hoen dikwyls in een jaar legt, zullen misfchien eenige onzer kleine vriendinnetjes ons zeer welweeten te zeggen?—Ja wel, ik heb een broed van dertien eiers onder een kip gelegd. -— Dat is dan-  voor KINDEREN. 209 mooi, ik hoop datze mogen uitkomen. Hoe weinig arenden, tygers, en wolven zyn 'er daarentegen ! Deze krygen naauwlyks drie jongen jaarlyks. • Maar hoe moeten wy onzen goeden Befchermer niet danken, dat wy in deze gewesten , zo weinige van deze verfcheurende d.eren hebben! Veele vleescheetende dieren mogen wy als een weldaadig gefchenk des Allerhoogften, voor ons menfehen, befchouwen, dewyl zy aazen op de doode kreneen der geftorven dieren, en daardoor maaken, dat 'er nieteen al te grootenftank ontftaa, waardoor de lucht befmet zoude worden. — Welke dieren doen dat? - De wolven, honden en katten en giervogelen, en nog veele andere die naar hen gelyken. Kortom, de goede God heelt alles zeer goed en zeer wyslyk gemaakt. Hoelang leeven de dieren wel, goede Heer? Zy leeven immers niet alle even lang? — Neen toch niet myn kind, eenige leeven eenige maanden, andere etlyke jaaren; fommige naauwiyks twee of drie dagen ; andere daarentegen komen tot een' ouderdom van meer dan honderd jaaren? — Och welke dieren leeven flechts twee of drie dagen' — Eene zekere foort van langftaartige vliegen, die men in 't Hollandsch haft of eendaagfche vliegen noemt; ja ,'er zyn 'er onder deze vlieden, die in een uur uit haar popje komen, voortteelen en fterven; (zie Plaat VU. vak E. letter K. en h.) doch het leven dezer dieren, hoe kort t O het I. deel. ^  2io NATUURLYKE HISTORIE het fchyne, is lang naar hunnen ftaat. — Hoe wonderiyk is toch de wyze Schepper! Een uurtje Hechts, om een ciier groot te doen worden, en wy hebben zo veele jaaren werk/ — Lieve kind, zie hierin Gods wysheid, die aan uw vernuft, zo veele jaaren tyds geeft om u te volmaaken, tot de kennisfe van zo veele wonderen, die geen ander dier, hoe oud het worde, kennen mag, al wierden zy honderde jaaren oud. — Wy eerbiedigen deze wysheid. Welke dieren leeven over de honderd jaar? — De arenden ; ook worden de walvisfchen zeer oud , gelyk ook de herten, die tot tweehonderd jaaren oud worden. Ik zoude u nog veele merkwaardigheden van de dieren in 't algemeen kunnen verhaalen, doch ik doe het liefst niet, maar fpaar het liever voor het toekomende, daar ik u nog van ieder merkwaardig en nuttig dier in het byzonder, het geWigtigite en voornaamfte te vertellen heb. Heden zullen wy infekten, polypen en andere waterdieren , als visfchen, kreeften, krabben en kikvorfchen befchouwen, ik heb dezen morgen vroeg al eenigen waterdiertjes voor u lieden gezogt, opdat gy geen gevaar aan het water zoudt loopen; en ook omdat wy ze hier gemaklyk voor 't mikroskoop kunnen nagaan. Namiddag zullen wy zien , of wy eene wandeling zullen doen, de kevers en kapelletjes najaagen en nafpringen; op een' ander' tyd zuilen wy de koeien in eenen koeftal, of in de  voor KINDEREN. 211 de weide zien melken, en in eenen fchaapftal de aartige lammertjes hunne moeders zuigen; eindelyk zullen wy de hoender- en ganzehokken ontfluiten , en allerlei gevogelte rondom ons verzamelen ; ook zullen wy de geiten hooren mekkeren, en blaaten. Ziet hier de wormpolypen, — Polypen zyn immers geen wormen? Ik kan geen worm aanfchouwen, veelmin' in de hand neemen. —En waarom toch niet, myn kind? — Ik ben 'ér te vies van, ook mag ik niet zien, dat zy zich zo ineenkronkelen, dan zich zo lang uitrekken, en dan weer inkrimpen ; kortom, ik ben gantsch geen vriend der wormen.—Wy zyn 'er ook eenigermaate angftig voor. Dit is niet vreemd; deze dieren zyn ook eenigermaate vies, in 't aanraaken, niettemin, bevatten deze fchepfels zeer veele zeldzaame eigenfehappen, der befchouwing overwaardig. Maar misfchien moogt gy ze ook daarom niet lyden, lieve kinderen, omdat zy de planten in uw tuintje doorknaagen. Is dit zo? — Ja zekerlyk, ook dieswegen verdienen zy ons ongenoegen en onze afkeerigheid, maar 't zyn in 't algemeen affchuuwlyke dieren; ook vreeten de Hakken menige plant van ons op. Maar zeg ons eens, by deze gelegenheid, lieve Heer, wat eigenlyk wormen zyn , en wat 'er wordt van die lange ronde wormen, die noch een hoofd gelyk andere dieren, noch oogen, noch O i neusr  212 NATUURLYKE HISTORIE neus, noch mond, noch ooren hebben? ik heb 'er reeds kleinen en grooten van opgeflooten , en te vergeefs op hunne verandering acht gegeeven, zy fterven altyd binnen eenige dagen, ock heb ik laatst naakte fiakken opgeflooten cm te zien, hoe zy haar huisjes bouwen; en omdat zy dit niet wilden doen, leide ik ledige flakhuisjes neffens haar neder, maar zy kroopen 'er niet in, enftorven ook zeer fchielyk gelyk de voorzeide wormen. Hoe komt dat bymyn Heer? — Gantsch natuurlyk Dametje. Gy gaaft hun misfehien niets te eeten? — Ik deede zeker wel. — Wat gaaft gy hun dan? — Gras en aarde. — Ik zie 't al, ik moet u uit uwen droom helpen, en u zeggen, wat wormen zyn , en hoe veelerlei foorten 'er Zyn. Wormen zyn dieren, die wit koud bloed, en noch beenderen, nochpooten, noch voelhoornen, gelyk de gekorven diertjes, maar meeftendeels voeldraaden en grypers hebben; flyk, gras en kruiden, en allerlei kleine diertjes eeten en eieren leggen; 'er zyn 'er echter ook onder die leevende jongen voortbrengen, en als wormen, zonder eenige verandering te ondergaan, fterven; en dusdanige wormen, lieve kinderen, zyn het daar gy van fpreekt; men noemt ze PIER-  voor KINDEREN. Z13 PIERWORMEN, zy hebben kringen om het lyf, kunnen zich uitrekken en weder famentrekken, en kruipen 's nachts of wel by dag, als 't regent of de grond vochtig is, en niet van de zon befcheenen wordt, uit de aarde, en maaken die ronde gaten, die men 'er 's morgens overal in ziet. Zy brengen den wortels der planten groot nadeel toe, en trekken kleine gewasfen geheelyk onder de aarde, en vreeten ze op; zy vermenigvuldigen verbaazend fnel, en fterven niet, al fnydt men ze midden door, en hakt ze in veele (tukken, ja zelfs blyft 'er uit ieder ftuk een gedeelte van den worm; maar werpt men 'ereen' by dag, vooral wanneer de zon hem kan befchynen, boven op de aarde, zo moet hy fterven; de mol is hun grootfte vyand, en graaft hen overal na. 'Er zyn ook wormen, die men fpoel- en draadWormen noemt. Luiftert, ik zal u nu een denkbeeld van de lintwormen geeven. LINTWORMEN houdt men voor eene foort van dieren, welke geene graat, geene beenachtige gewrichten, maar veele ringswyze, lange, breede, korte, eenigermaatig kraakbeenige, ringswyze, flymerige ledemaaten hebben, welken zy, door een inO 3 cn  ii4 NATUURLYKE HISTORIE en famentrekkend vermogen, ongemeen vaardig kunnen beweegen. Ik wil 'er u eenige foorten van vertoonen. Ziet hier een' Lintworm. Deze onthoudt zich in de ingewanden der menfehen en dieren, vooral in de visfchen, die veelerlei wormen hebben. — Dit verwondert my niet. — Hoe zo Ernst} — Omdat 'er veele wormen in het water zyn, die, door de visfchen gegeeten wordende, zich dus gemaklyk in de ingewanden vastzetten Dit is eene aanmerking van gewigt, want de meefte kenners oordeelen, dat de wormen dus ook in de ingewanden der menfehen komen. — Onze ouders verbieden ons ook daarom zeer fterk, het onvoorzichtig drinken van floot- of rivierwater. Gy begrypt ook, myn kinderen, dat dit bevel een zeer goed oogmerk heeft, om te zorgen , dat geene kleine waterdieren en wormen uwe tedere ingewandjes fchaaden. — Wy zyn 'er ook zeer oplettend, op. -- Ziet hier eene foort, die dikwyls ellen lang wordt, en den mensch ellendig kwynen doet; als men hem niet geheel, van het eene eind tot het ander uitroeit, is hy doodlyk. — Waarom noemt men hem Lintworm? — Men noemt hem lintworm, omdat hy geheel plat, als een dun lintje is, geh'k gy in dit flesje ziet; daar, wat denkt gy dat dit is ? i— Het is een Draadworm.  voor KINDEREN. 215 de DRAADWORMEN •hebben een lyf, het geen naar een draad bindgaaren gelykt, zien 'er affchuuwlyk en lelyk uit, worden drie of vier ellen lang , en woonen m c water en in de aarde, doch ook in de hgchaamen der menfehen en dieren. De Indiaanen m Surtnaamen zyn 'er mede gekweld; zy woonen m hunne voeten, doch zy hebben de kunst om ze als een draad op een ftokje uk te rollen, en dan zyn ze geneezen. Dit is een BLOEDZUIGER, mede een worm. Hy is langwerpig rond, maar aan beide einden afgeknot, leeft in moerasfige wateren , en zuigt het bloed van menfehen en vee, als zy in 't water ftaan, of daarin baaden, waarom hy ook fomtyds in plaats van aderlaaten gebruikt wordt; de Jooderi gebruiken hem veel tot dat einde. Ook zyn de Hukken met of zonder hu.sjes; de oefters, de mosfelen, de polypen, de bewooners der koraakewasfen, de zeeftar, de zee-egel, zeezwam ,"of fpongie , het hoofd van Medufa wormen, alle welke wormen tot onze opgegeeven orde behooren. Alle deze diertjes, nevens de regenwormen, verdeelt men in vier deelen of orden: in de eerfte O 4 orde  2i5 NATUURLYKE HISTORIE orde komende geheel naakte wormen, diegantsch gsene ledemaaten hebbenj in de tweede die geene, die wel ledemaaten, maar geene fchaalen om zich te bedekken hebben, gelyk de naakte Hakken, of de Hakken zonder huisjes; in de derde de fchaaldieren, of wormen met huisjes of fchaalen, gelyk de Hakken en mosfelen, en in de vierde orde de plantdieren, gelyk de polypen, en de koraalgewasfen. De clasfe der wormen heeft dus vier orden; de eerfte bevat de ingewand-wormen, de tweede de lilachtige, de derde de tejlacea of fchaaldieren, en de vierde zoopbyta of plantdieren; en wylen de Ridder linnjeus, voegde de tithohpyta cf fteenpknten, als eene vyfde orde daarby. De intejlina ontleenen hunnen naam, van hunne eenvoudige uiterlyke gedaante, want zy gelyken meer naar ingewanden of darmen, dan naar levendige dieren; de mollufca onthouden zich alle, uitgezonderd de naakte tuinflakken, in 't water en meeftendeels in de zee, en blinken 's nachts als een licht op dezelve. De merkwaardige blakvisch Jepia loligo, die men ock zee- of meerkat, en inktvisch noemt, welke een zwart vocht op h water uitftort, en zich daardoor befchut tegen zyne vyanden, welke hem dan niet zien of vervolgen kunnen, behoort ook tot de mollufca. Zie°op Plaat VI. vak D. dat wonder dier verbeeld, by f. zyn lange voelers, by g. zyne korte gsypers, by h. zyneoogen, by i. den zak waarin het dier ligt en  voor KINDEREN. 217 en de inkt is, waarvan de Chineezen Oost-Indifche inkt maaken. — Oome ik dacht dat de wormen geene oogen hadden. — Gy flimmertje berispt verftandig, 't is ook een fout in den algemeenen regel, maar men moet dit toegeevend verftaan, denklyk willen de Natuurkundigen zeggen , dat ze geene oogleden noch zulke oogen hebben als wy; in dit dier zyn ze echter al aanmerklyk; in de Hakken vindt men ze als verrekykers. — Maar nu totdefchaaldieren (Tejiaced), deze maaken den grootften en teffens fraaiften hoop der wormen uit. Het zyn eigenlyk ook mollufca, die in een meer of min dik, kalkachtig huisje woonen, en in 't zelve ook zyn vast gegroeid; liet grootfte fchaaldier is de reuzenmosfel, Chama gigaf, dakpan of nageifchelp, die dikwyls 600 ponden zwaar, en zo fterk is, dat zy het fterkfte ankertouw afbyten kan, en 't kleinfte fchaaldiertje is de meer- of zeetand, dentalium minutum, 't welk zo klein is, dat men 't met het bloote oog, naauwlyks van de zandkorrels kan onderfcheiden. Maar myn Heer, zyn eenige der myten cn vleeschwormen ock geene wormen? — Neen, kinderen, zy zyn wel wormen, doch Hechts zodanige, die zich veranderen, of vleugels krygen en wegvliegen. Als een drekvlieg eieren in vleesch legt, zo komen 'er binnen weinige dagen wormen uit voort, die men tonnetjes of O 5 nia-  2i8 NATUURLYKE HISTORIE maden noemt; zy beliooren dus tot de infek* ten, of gekorven dieren, want alle infekten die zich veranderen, heeten in hunne eerfte gedaante momaanzichten, popjes of maden. Uit deze wormen of eigeniyk ruspen, komen poppen voort; en uit de poppen komt eindlyk weder eene drekvlieg voortvliegen ; onze regenwormen , bloedzuigers en polypen, zo als 'er op PtaatVi. vak E. by a. b. c. ftaan, integendeel , blyven altyd wat zy zyn, en worden Hechts langzaamer hand wat grooter, behalven dat ze ook vervellen. Dus is, myne kinderen, de Worm die zich verandert, geen eigenlyke worm, maar de rusp of het tonnetje van een toekomend vlindertje, 't welk men infekt noemt. — Nu verftaan wy dit alles; maar waarom noemt gy deze momaanzichten popjes? — Omdat alle deze wormen, alszy in popjes veranderen, zich als een momaanzicht, of een gebakerd kindje of popje Vertoonen. Ziet hier hangt 'er een aan het vengfter, en daar is in Plaat VII. vak F. by b. een goud popje, en by e. en f. een gebakerd momaanzichtje, en by c. en g. de rupfen, by a. en d. de vlindertjes die 'er uitgekomen zyn. — Och dat is lief! Zo waar *t lykt ons kleine zusje in de zuia wel. — 't Is ook net als een gebakerd kindje. Maar hoe goudkleurig is het! hierom noemen de ouden het Chryfallls, de Franfchen nog Chryfallide; cn wy gul-  voor KINDEREN. 119 giüde popjes. Maar hier is nu eene flak. — Ei, wat zyn dat voor dingen lieve Heer, die de SLAKKEN op haaren kop hebben zitten? - Het zyn voeldraaden, die zy gebruiken om den weg te vinden, dien zy gaan willen: — Wel hoe Oome! gy 'zegt datze geene pooten hebben. — Oolyk kind, dit is ook zo, maar voor pooten hebben zy eenige rimpels en ruige ringswyze leden, die zy door in- en uitzetten beweegen, en dus als gaan, maar gy hebt wel opgelet, zy kruipen eer dan dat zy gaan. Aan de twee groote hoornen zitten haare oogen, en de kleine dienen haar misfchien om te rieken. Waarom hebben eenige Hakken huisjes, andere wederom niet? — De goede God heeft dit dus gefchikt. De naakte (lakken komen, zonder huisje, uit eieren voort, blyven tot haar' dood zonder huisje, en kruipen ook nimmer in een ledig huisje, omdat het tegen haare gewoonte is; nochtans dient haar dat dikke fchild op den kop, voor een huisdekfel; maar de Hakken met huisjes brengen haare huisjes met zich ter waereld , en zo als zy in dezelven groeien, zo groeien ook haare huisjes. — Maar zy kunnen 'er echter uit, wanneer zy willen. - Ja eenigzins, doch niet geheel en al, want zy zyn 'er in vast SeSroeldA~  220 NATUURLYKE HISTORIE Ach ik beklaag ze! — Gy hebt 'er geene reden toe myn kind; want zy voeren haare wooning overal met zich, waarin zy, by regenachtig of ruuw weder, of ander toeval, dat haar fchade kan toebrengen, kunnen kruipen. Als het koud wordt, zo verbergen zy zich in de aarde of in een gat, en fluiten den ingang van haar huisje toe, met een kleevachtig vocht, hetwelk allengsjes hard wordt, en zo blyven zy als flaaperide, als dood, veilig en gerust liggen, tot het wederom warm wordt. Hoe maaken de Hakken haare huisjes grooter, als zy haar te klein geworden zyn? — Zy Imeeren een kleevachtig vocht, dat zy uitwaafemen, aan cc opening, of den mond van haare huisjes, hetwelk eerst dun is, doch kort daarna dik en vast wordt; deze nieuw aangezette Hukken, kan men aan de Hakken en mosfelen zeer duidlyk zien, dewyl zy eene geheel andere kleur hebben. Hoe gaat het den naakten Hakken 's winters ? >— Zy verbergen zich mede onder de aarde, en verwachten daarin de lente. Eenige Hakken, die men dekfelflakken noemt, hebben, van hunne geboorte af aan, dekfels aan haare huisjes, en kunnen dezelven openen cn fluiten, wanneer zy willen. Wanneer men eene Hak maar even aanroert, zo kruipt zy terflond in het binnenfte van haar huis, maar laat men haar eenige oogenblikken ge-  Voor KINDEREN. 221 gerust liggen, of Haat men een gat in haar huis, zo komt zy 'er terftond weder uit. Wie zou 'er zo kwaadaartig en onbarmhartig zyn, dat hy een gat in een flakhuisje zou Haan? — Zulks doet haar geen 't minfte leed, lieve kind, het groeit binnen eenige dagen weder toe: ja men kan eene Hak haare voelhoornen, of zelfs wel haaren kop en ftaart affnyden, zonder dat zy fterven; want binnen eenige weeken krygt zy weder nieuwe voelhoornen, kop en ftaart. Nu boert gy immers met ons, lieve Heer! Integendeel kinderen, ik fpreek in goeden ernst. Gaat eens heen, en zoekt my een deel Hakken, zo zal ik een' iegelyk uwer 'er zo veel van toonen, als hy zien wil. Ik zal den Hakken haare voelhoornen, koppen en ftaarten affnyden, en haar dan zo lange op eene fchaduwachtige p1aats, op vochüge aarde en boonebladeren leggen, tot dat haar de kop en ftaart weder aangegroeid zyn. Het geen ik u hier zegge, van 't knotten der Hakken, en 't wederkrygen haarer afgeknotte leden, heb ik door myne eigen proefneeming bewaardhe'd gevonden. Ik heb, naamlyk, reeds dik- - wyls van vyftig Hakken, die ik op bovengemelde wyze geknot had, byna altyd het vierde deel in 't leven, en met nieuwe voelhoornen, koppen en ftaarten voorzien, behouden; ik moet echter bekennen, dat 'er meer onder waren, d;e nieuwe ftaarten en voelhoornen, dan die nieuwe kop- / pen  222 NATUURLYKE HISTORIE pen hadden gekreegen; de aangewasfen leden Waren ock nimmer den afgefneedenen voikomen gelykvormig. Kunt gy dat doen, lieve Heer? — Ja toch kinderen, wanneer 'er iets is , waaruit men Gods almagtkan leeren kennen, en zich over dezelve verwonderen, dan mag men wel eene Hak den kop affnyden, of haar zelf dooden; maar niet uit moedwil, en om het dier te pynigen. — Maar myn Heer, gy zeide dat de Hakken zonder huisjes uit eieren voortkwamen, hoe komen dan de Hakken met huisjes te voorfchyn ? — Ook uit eieren , doch meestal uit verbonden eiernesten, waaraan 'er eene menigte zyn, en airede hunne huisjes ge vormd. Ziet hier een eiernes t van een zeewulk. — Myn Heer, ik heb uit Papa's verzameling dit eitje medegebragt, is 't my geoorloofd u te vraagen, of het u bekend is. — Ja Mejuffer Vlinderlief, ik heb het zelfs befchreeven. Maar gy kinderen, waarvoor ziet gy dit eitje van nichtje aan ?— Dat is een klein duiven ei. — Neen, het is een ei van eene groote hoornflak. — Dat is wonderbaarlyk. — Breek voorzichtig de fchaal. — ó Wonder! hier ligt een hoorntje in, ik zie het klaar. — Ja daar ligt het in de fchaal duidiyk, en opdat gy het alle meugt leeren kennen, heb ik het op Plaat V. in vak A. doen aftekenen, by a. is het ei levensgrootte, by b. de hoorn half afgepeld, by c. de hoorn in het ei. — Dit is voorwaar wel af-  voo r KINDEREN, 223 afgebeeld, en toont ons aan, dat 'er zelfs in deze dieren, eene zeldzaame verfcheidenheid heerscht. .— Zie eens, lieve Heer, weike fraaie flakken wy gevonden hebben! bonte, witte, graauwe, geele, bruine, roodachtige, groenachtige, kleine en groote. — Daar ben ik blyde om. Wil ik ze de koppen affnyden? — Ach neen, doe dat niet! — Goed, maar wat wilt gy dan dat ik met haar doen zal? — Allen vrylaaten, maar de huisjes, die recht fchoon zyn, en waarin geene Wormen zyn, zullen wy fchoonmaaken en leggen by ons ander fpeeltuig. — Ach lieve kinderen ! komt laat ik u allen eens kusfen, ook beloof ik u en geef 'er u de hand op, dat gy in, 't vervolg nog veel fraaier flakhuizen zien , en misfchien in eigendom krygen zult. 'Er zyn in de zeën zulke fraaie, en zo wonderlyk gevormde flakken en mosfelen, dat de liefhebbers dikwyls voor een enkel Huk vyf, tien, dertig, zesug, ja twee, driehonderd guldens, en nog veel meer betaalen. De goede God fchynt behaagen te hebben, om zyne Majeftieuze kunst in de fchakeering der kleuren van déze dieren te doen zien, men ziet in de fchaalen of fchelpen, allerlei fraaie gedaanten en fchoone kleuren; men heeft ronde en halfronde, lange en korte, eivormige, bovert en onder fpitze, en in 't midden breede flakken en mosfelen, ook fommigen,. die de gedaante van fik-  214 NATUURLYKE HISTORIE fikkels, van takken, van ooren, en van peper* huisjes hebben. Is de hoornflak en de mosfel niet hetzelfde dier? — Neen kinderen, die gelyk een rechte of kromme pyp uitgehold zyn, al zynze voor 't overige op de eene of andere wyze geboogen, noemt men hoornfiakken; die daarentegen, welke niet geflingerd zyn en eene breede en buikachtige gedaante hebben, noemt men mosfelen of fchelpen. De Hak-* ken hebben ook Hechts eene fchaal, de mosfelen hebben 'er integendeel ten minfte twee, en fommige ook wel vier, zes en meer fchaalen. Dan zal hier denklyk ook wel eene rangfohikking uit voortvloeien? —Ja gewis, dus zyn 'er eenfchaalige, die maar eene fchaal hebben, en ook tweefchaaligen, die twee fchaalen hebben, eindlyk vier-vyf- en veelfchaaligen; in de eenfchaaligen zit de flak als in een draai gekromd; zie dit ammons Hakje dat uit zyn hoorn kruipt, en op Plaat V. by d. voor u afgebeeld is. — Daar zie ik duidlyk de Hak, met haare voelers uitkruipen, die hebbe ik veel in de fcorten aangemerkt. — Dit zyn rivier-ammons- hoorns Noemt men die niet naar Jupiter Hammon, myn Keer? — Ja, beleezen jongeling! omdat men Jupiter Hammon , of Amman, op 't hoofd met ramshoornen afbeeldt, en deze flakken die gedaante hebben, worden zy dus genoemd. — Ik zou ze anders noemen Oome. — Wel kind lief! — Ik  voor KINDEREN. 215 ïk zou ze posthoorn noemen, omdat ze zo wel naar een' posthoorn gelykt. — Dat is net van pas, men noemt ze ook zo, maar vooral, als het mondje wat omgeboogen is, zie deze op Plaat V. by f. — Dat is net een posthoorn.— Dewyl deze dieren zo or.derfcheiden kleuren hebben, en van zo verfehillende grootte en gedaante zyn, noemt men ze oor - reuzen - paarl - hart - fteekmosfelen , oefters, tooten , of rol- ftekel-porcelein-kruisflakken, ftcrmhoeden, fcheepsbooteri, Ammonshoornen, purper - napflakken , meir - of zeeooren, zeepypen, zee wormhuisjes en zo voorts. Zy onthouden zich alle of op den bodem der zee, of begraaren zich onder 'tzand, of hechten zich aan rotfen en klippen, of zitten ook wel anderen zeedieren op. den rug; de fchildpadden draagen dikwyls flakken op haaren rdg; 'er zyn ook veele fcbaaldieren , van wier leven men niets Weet, dewyl men ze niet dan verfteend kent. de FONTEINBAK. eyn de grootfte -mosfelen die men kent, en dikwyls byna zes honderd ponden zwaar, en zo fterk, dat zy de dikfte touwen afknypen kunnen; zy zyn zo groot, dat men 'er in eenige kerken, doopvonten van heeft, daar een kind in leggen kan, men maakt 'er fonteinbakken van, waarom 'er onze Hollanders de naam van fonteinbak, aan I. deel. P êee*  126 NATÜURLYKE HISTORIE geeven, 'er zyn 'er, die met nagels bezet zyn, dife noemt men nagelfchelpen. — Dit is zeer natuurlyk.— Ziet hier eenige foorten in deze lade. — Wat zyn zy fchoon, maar wat blinkt ook deze mosfel. — Geen wonder, het is de paarlmosfel Uit de PAARLMOSSEL bekomen wy paarlen en paarl d'amour. De paarlen worden in verfcheiden mosfelen gevonden, die ten deele tot de oefters, ten deele tot andere mosfelen behooren: gemeenlyk heeft eene mosfel eene paarl in, doch bywylen heeft zy 'er zo veele in , dat zy 'er van fterven moet, want de paarlen zyn by die dieren omtrent zo eene ziekte als de fteen by de menfehen en andere dieren is , zy wasfen het arme dier op den kop, en in de maag, of de fchelp. Paarlmosfelen zyn 'er in alle deelen der waereld , zelfs vindt men 'er fommige in Duitschland, in eenige vloeden van Saxen, maar de besten onthouden zich in Afiatifche zeën, en voornaamlyk in de Perïlfche golf, en de paarlen, die van daar komen, worden Orientaalfche paarlen genaamd, en zeer duur betaald. De paarlen hebben geene gaten , als men ze derhalven aan den hals of 't hoofd hangen wil, zo moet men ze eerst doorbooren. De Mytifas cry-  voor KINDEREN. 127 cryjlalli levert paarld'amour , en de mytilus margarhiferus heeft paarlen. De paarl d'amour fchelp is dezelfde foort, als de rechte paarlfchelp, by de Indiaanen, het onderfcheid beftaat Hechts in de gaafte van de eene, en de ziekte van de andere ; voorts wordt het hedendaagsch paarl de cor niet van deze fchelp, maar van de zilveren eenhoornflak gemaakt. — Ernst neef, bezie dezen ring eens , zoudt gy dit voor een voortbrengfel der paarlmosfelen aanzien ? — Waarde nicht, het komt my voor een foort van edelgesteente te zyn. — Neen, het is de pees van eene ■ paarfchelp, die in 't vuur gehard is, en door hitte dien gleed verkrygt, eene kunst, denChineezen bekend.— Dat is vreemd. — Mag ik u, myn Heer, zulk eenfteentje vereeren, wy hebben 'erverfcheiden. — Ik dank u voor dat gefchenk, ik zal het ter uwer aandenking in myne verzameling leggen; maar mag ik u, uit vergelding, dit handfehoentje van de zyde eener prikmosfel geweeven mededeelen Hoe myn Heer, zyde van eene mosfel? — Ja, de STEEK, of HAMMOSSELEN zyn deswegen voornaamlyk merkwaardig, dewyl zy bruinachtige draaden fpinnen , die meer dan een vierendeel els lang en zo fyn als zyde zyn, waarvan men te Reggio, en in andere Itahaanfche fteden mutfen , koufen en handfchoenen weeft; met deze draaden fpint zich P 2 deze  228 NATUURLYKE HISTORIE deze foort van mosfel aan de rotfen zo vast, dat zy niet van de golven losgerukt, noch weggefleept kan worden. Onze mosfelen hebben cok draaden , doch houden 'er haare jongen aan vast. Maar gy Karlcman, wat zegt gy van deze oefter, neemt ze eens in de hand , en beweegt ze. — Hoor Jan brcêr, zy klapt net als een lazarusklap. — Zo is cok haar naam, 'er zyn gefbelidc , gebladerde en getakte , hftt zyn fchelpen van veele waarde, de Oost-lndifche zyn de beste , zy hebben fchoone kleuren. — Dat zal een oranje lazarusklap zyn , want fchooner oranje kleur is 'er niet. — Dat hebt gy zeer wel jongejuffrouw, zy zyn ook van groote waarde, onze vriend Brand, heeft 'er een wel van honderd guldens, en meerder, ook zeer fchoone foelie doubletten. Zie eene zulke fchelp afgebeeld, op Plaat V. vak E. letter c. en z:e verders dit laadje eens door, waaronder ook de oefters zyn. De oefters kan men eeten , en eenige derzelven hebben cok fchoone en kostbaare fcheljen, gelyk de koningsmantel en de hamer; eene koningsmantel kostte certyds , tusfchen de vyftien en dertig guldens, en een hamer tusfchen de honderd en tweehonderd daalders; doch tegenwoordig zyn zy veel beter koop geworden. De ojlrea edtiUs is de gemeene Europitche oefter , die wy van de Engclfche en Texelaars krygen, de ojlrea pallium is de koningsmantel, en de oflrea malleus de hamer. — Hede Oome lief,  voor KINDEREN. 219 lief, dat is zeldzaam, koningsmantels, hamers en draadachtige fchelpen, mogen wy die eens zien? Ja myn fchat, zie hier een' Poolfchen hamer, met zyne draaden, bezie ook zyne afbeelding, op Plaat V. vak F. by a. en b. b. in die van a. ziet gy inwendig als een foort van beeldje, dat de gelykheid fchynt van een Christus - beeld aan 't kruis, waarom men ze ook kruisfehelp noemt, de Roomschgczinden maaken 'er veel werk van. — lk beken echter myn Heer, dat ik moeite heb om 'er dit in te zien. — Dat is ook moeilyk, en het is eene grove dwaaling, om zich in dergelyke zaaken zulk eene zcldzaame figuurlykheid als een mirakel voorreftellen. Dit gaat nog verder in de gefigureerde fteer.cn, daar de inbeelding het bygeloof dikwyls te verre voet geeft; wacht u myne kinderen, om hier uit gevolgen te trekken, alfchoon 'er gelykheden kunnen zyn, zy zyn nochtans toevallig, en niet dan fpeelingen der natuure. — De gelykheid myn Heer, van eenige fchelpen met werktuiglyke of andere zaaken, fchynt hier wel eene benaaming te dulden. — Zeer wel, en ik houde haar zelfs voor zeer nuttig, en van belang voor ons geheugen, by voorbeeld , bezie deze doublet eens, hoe zoudt gy die, naar de gelykheid meteenig werktuig noemen. — Een winkelhaak, en veelligt om de veele tanden, den getanden winkelhaak. — Dit is ook de rechte naam van deze fchelp, ik heb ze p 3 ook  s3o NATUURLYKE HISTORIE ook voor ulieden in Plaat V. vak F. by d. doen ai beelden, gelyk ook in vak E. eene koraal-koningsmantel, en by c. de ham - doublet die men zo noemt, omdat ze in kleur en gedaante naar eene ham gelyken, en wel, om de takjes, getakte ham, maar eigenlyk is het die mosfel, daar ik u van fprak, daar men zyde affpint.— Dit is eene groote fchelp, maar Oome, ik wed dat ik het raade, hoe dat dat fchelpje heet, dat gy by letter d. hebt afgetekend. — Wel Mieteke. — Dat is nu een Prinfes Anna doubletje, 'er ftaan allemaal A« Aen N. N. op. — Maar 'er ftaan ook yy\. j^. op, zou dat ook geen Mietje kunnen zyn? — Als ik dan Anne Mietje heette Oome, dan was het net myn naam. — ó Snaakftertje. ue TOOTEN of ROLLENDADELS, tot welken de zogenaamde Admiraalen behooren, zyn de zeldzaamfte en duurfte fchelpen, en kosten nog tegenwoordig veel geld, eertyds werd 'er geen onder de twee, of drie honderd daalders verkocht, men heeft 'er hier onder echter nog, die men wel duizend guldens waardig acht, als de Conus Cedo Nulli, van den Heer lyonet, die tot nog toe de eenigfte beste is. Zie hier eene Iade met tootjes van den eerftenrang, den Admiraal, den Vice-Admiraal, den Engelfchen en witten Admiraal, en den oranje Ad-  voor KINDEREN. %%l Admiraal, dat eene zeer fchoone toot is, die ik voor u in het boek heb laaten afbeelden, op Plaat V. vak B. by letter C. Gy ziet hier uit, dat men ze met recht Conus noemt, naar de wyze der Wiskundigen, die zulk eene figuur dus noemen. Deze dadels, waarvan de Prinfe r begraaffenis- dadel, by fig. d. is afgebeeld, zyn ronder en rolachuger, waarom men ze ook rollen noemt. —> En denklyk dadels, omdat ze de figuur van dadelvruchten hebben. — Dat is zo Ernst. — Maar Oome, waarom noemt men deze afgebeelde dadel Prinfe - begraaffenis ? — Omdat men in de printen, de Prinfe-begraaffenis met zulk een' flangs en hoekwyze fleep verbeeldt. — Dat begryp ik, en dan zal deze bruine dadel, welhgt nooteboomen dadel heeten, omdat ze de kleur van dat hout heeft. — Net geraaden. Ziet hier de PORCELEIN-SLAKKEN Dat zyn gantsch fchoone en aangenaame dingen, die fchoon en rein uit de zee komen, en niet eerst gepolyst, gelyk de overige flakken en mosfelen, van haaren morfigen opperhuid behoeven gereinigd te worden. Men vindt eene menigte porcelein flakken, die byna alle naar een, in de lengte doorgefneeden, half ei gelyken , eene platte grondvlakte , en een' verheven rug hebben, en vooral aan de linker zyde gedraaid zyn. p 4 Onder  i22 NATUURLYKE HISTORIE Onder dezen zyn zeer fchoone, die byzondere ffguuren, vlakken en oogen hebben, zie eens op de Plaat V. In vak C. als een draakje op 't hoorntje, by e. wederom met oogjes, maar in deze lade zyn ze alle by een, wat dunkt u van deze, Ernst? — Om de menige oogen, zou men haar wel Argus mogen noemen? — En deze gelykt eene landkaart. — Deze eene kieviets ei. — Juist daarom hebben zy alle deze naamen. — En gy Mejufler, hoe zoudt gy dezen witten hoorn noemen? Hy is volmaakt pcrcelein. — Dit is ook zyn rechte naam. — Nu zie ik myn Heer, dat onze Hollanders zeer natuurlyke naamen kunnen geeven. — Maar myn Heer, heeft de Heer rafp dit wel, als hy zegt, dat de Hollanders hiervan geheele fcheepsJaadingen, als ballast mede brengen. — Hoe lieve Dame, hebt gy raff gcleezen? Ja myn Heer, ik verftaa het Hoogduitsch, en oefen my in die taaie, omdat het heden de fmaak wordt. — Dat is my aangenaam, maar leer toch vooral de onze wel kennen, de Duitfchen begaan omtrent ons Hollanders dikwerf grove feilen, en 't is fchande, dat wy zo veele onkundige navolgers onder ons hebben, de Heer ratf is dus ook gantsch verkeerd onderricht, de hoornen en fchelpen komen hier, uit hoofde des handels, wel in eene groote menigte , maar op verre na met geene fcheepslaadingen j ïk geloof niet, dat alle de hoornen en fchelpen die  voor KINDEREN. 133 de in Holland zyn, een vierde van eene fcheepslaading zouden ukmaaken, ook betaalenonze liefhebbers de fchoone ftukken zeer duur, dit gelooven de üuitfchers niet, als ze ons, voor eenigen hunner verfteeningen van weinige waarde, gaarne een' wenteltrap, of eene oranje vlag afvergen. Ik wil dit zeer wel gelooven. — Maar zyn dit geen ftormho«den myn Heer? — Ja men noemt ze STORMHOEDEN of KASKETTEN, zy zweemen zeer wel naar een' Romeinfchen helm, of ftormhoed. Zie hier is eene lade met ftormhoeden, daar zyn gladde, hier liggen de geknobbelde , en hier de gezoomde. Wat dunkt u van deze Wetje? — Zy hebben net vakken, als de ruiten op eene wafel. — Daarom heeten zy ook wafel -kaskenen, en deze om de ribbetjes geribde. Maar Vlinderlicfje, wat dunkt u van dezen, die mengebreiden noemt? — Ik moet bekennen myn Heer, dat, zo ikniet zag, dat het een hoorn was, ik hem voor gebreid zoude aanzien, de naam is wonder overeenkomftig, maar welk eene fchoone lade is dit! wat tedere fchelpen! zy zyn zo ligt en dun als papier, en deze wonderlyk gekamerd. — Het zyn de p 5 NAU-  *34 NATÜURLYKE HISTORIE NAÜTULUSSEN of SCHIPPERTJES, ty hebben een' fraaien paarl d'amour glans, en worden van kunftenaars zeer fraai gefneeden, en kosten dikwyls zeer veel, vooral als zy door den kunstryken bel kin befneeden zyn; de Indiaanen maaken uit de grootte gladde nautulusfen, pokaalen en andere fraaie vaten. Onder dezen zyn 'er, die wonderlyk gekamerd zyn, alle met affcheidingen, waardoor een gaatje is, waarmede de flak vereenigr. Zie zulk eene doorgefneeden hier voor u, en eene in de Plaat V. vak D. by c. — Is 'tniet wonderlyk, dat het dier dat 'er w woont, door zulke kleine openingen zyne Iedemaaten vereenigt? — Ja wel is 't wonderlyk. Het fchippertje is een hoorn zo dun als postpapier , hierin woont een polypflak, die vliezen tusfchen de voelers heeft, en als hy die uitbreidt, vat 'er de wind in, en de fchelp zeilt op 't water als een fcheepje. — Dat is wonderlyk, dat zal misfchien .gaan als onze ronde flakken in de flooten. — Omtrent zo, maar onze flootflakken dryven op de lucht, die ze in haare vliezen hebben, dit noemt men posthoorntjes en ammonshoorntjes Bezie op Plaat V. vak D. zulk een papieren nautulus of fchippertje, by a. en b. b. de voelers Waaraan de vliezen zyn. De posthoorn is u reeds aangeduid in vak A. en F. als gy de flakken vergelykt, zult gy het onderfcheid kennen. d e  voor KINDEREN. 235 de AMMONSHOORN EN beftaan uit veele gedraaide hoorntjes , die aan elkander vast liggen, of gelyk eene veer van een horologie van elkander ftaan, zy zyn niet dier, dewyl men ze op veele plaatfen, en zelfs in Duitschland, doch alleen verfteend vindt; van deze verfteenden vindt men zeer grooten, en tot nog toe foorten, die men in de zee niet ontdekt, des hier over groote verfchillen onrftaan, echter heeft Plancus een Italiaan kleinen ontdekt. Op den Heimberg by Gottïngen vindt men zeer veele verfteende Ammonshoornen. In het fteenryk komen in 't algemeen eene onbefchryflyke groote menigte kleine en groote Ammonshoornen voor, wier origineelen nog onbekend zyn. De Nautukis Orthacera van linnaeüs. Men noemt ze ook, zo als gy reeds hebt aangemerkt Ernst, Ammoniten, Comaa Ammonis, en ramshoornen , omdat de oude Heidenen in Afrika Jupiter Ammon hebben genoemd, en met ramshoornen aan 't hoofd afgebeeld. Van de PURPERSLAKKEN maakten de ouden waarfchynlyk hunne purperverw, doch anderen willen niet onwaarfchynlyk, dat de purperflak de zeehaas Laphyfia der OU"  *36 NATÜURLYKE HISTORIE ouden is. 't Is jammer dat men van die bereiding thans niets weet. Zie hier eene Jade met purperilakken , zy zyn alle getakt en ongebladerd, er zyn 'er met zwarte bladeren , die als gebrand zyn, dezen noemt men Erandarisfen, 'e-r zyn er getakt als hartehoorns , die noemt men hartehoorns, op de vyfde plaat in Vak B bV E is eene zeer fraaie afgebeeld. - Maar deZe foort »yn Heer, die zo plat en geknobbeld zyn, en zulke lange klaauwen als krabben hebben, hoenoemt men die? KRABBEN. Onder dezen zyn 'er, die geweldig groot zyn, weken menden naam van Duivelsklaauw of Bootshaak geeft. - Ifc vind dcn ]aatften naani e.fcn_ lyker, de eerfte is zeker een fiechte naam, alzo niemand den klaauw van den Duivel ooit r/ezien heeft, en dit Hechte denkbeelden *eeft. Gy oordeelt verflandig , op Plaat u Vak B. by f hebben wy eene krab doen afbeelden; let op de' takken, a s deze geknobbeld zyn, noemt men ze podagra-kreeft. - Dat is niet oneigen, vermits de podagristen de vingers wel geknobbeld hebben Het hoorntje by a. in 't zelfde vak B. getekend is my bekend - Wel Kareltje? - Wy hebben er een pachtfpelletje van, en onze Tante heeft ons een huisje daar van te Scheveningen ge- maakt,  voor KINDEREN. 137 maakt, vereerd.— Men vindt zedaarook en op onze kusten vry gemeen; de afgebeelde foort is echter eene andere, die uit Amboina komt, en als zy groot is wel tot vyf honderd guldens betaald wordt, men noemt ze wenteltrap, om den omwentelenden Josfen draai; daar naast aan, by b. ziet gy een langen hoorn, dien men PEN en TROMMELSCHROEF noemt , ook wel naaide en breifchede , dat geen oneigen naam is, 'er zyn gevlakte , geitreepte en geribde. Maar bezien wy deze lade met hoornen eens. — ó Welk een fchoone verfcheidenheid! — Niet waar kinderen ? wat hebben zy een fchoone paarlgloed! welk eene verheven fchildering en verfcheidenheid! het is 't geflacht der PERSPECTIVEN en NASSAUWERS. Beziet eens dezen hoorn op onze Plaat V. vak C. vertoond byb.—Wat fchoonerverfchiet! het is of de kunst 'er een verfchiet en perfpe&if in toont. — Het is ook inderdaad een perfpettiefhoorn, kom hier klein meisje, ziedaar zyn nu Prins Mauritsknoopjes. — Dat is ook net zo als zy aan het wambuis zyn afgebeeld, en zo als onze ouderwetfche lieden, en de boeren ze nog aan de hemd-  238 NATUURLYKE HISTORIE hemdrokken draagen.— 'Er zyn'ercokdieze daarom Boeren knoopen heeten. — Maar Oome lief, hoe heet deze hoorn, die zo doorluchtig is? — De naam van dezen is te drollig, en niet al te befcheiden voor u, ik noem hem liefst met den recht naruurlyken naam TOL. Dezen, dien nicht Vtinderliefm de hand heeft,hebben wy ook afgebeeld in vak C. by letter a. op datgy zoudt zien, hoe kunftig bet maak fel en hoe de fpil inwendig, tot aan den top, omloopt , deze hoorn is door kunst uitgevyld, om het inwendige te befchouvven. — Dat vind ik lief, dus leert men de wooning der flakhoornen van binnen befchouwen. — lk bemin dit ook zeer en heb by elk geflacht 'er eene doorgezaagd. — Ik zal 'er aan u, neef Ernst eenigen om door te zaagen vereeren. — Met alle vermaak zal ik'er onze geliefde nichtje eenige vereeren en voor haar doorzaagen. — Dat zal wel zyn, maar war moeite kosten, hoor ik zal u een kunstgreep leeren, zie dat gy van de gemeeafte eenigen dubbeld krygt, en houdt ze regens een' flypfteen, laat den knecht draaien, dan kunt gy ze van twee kanten afflypen tot op 'tmidden, en dan haalt gy de moeielykheid van 't zaagen uit, ook zult gy 'er minder breeken. — Ik bedank u voor uwe on-  voor KINDEREN. 230 onderrichting. — En ik zal met erkentenis van neef Ernst 'er eenige wachten, en hem tevens eenige fraaie voorbeelden in het Werk van den eerwaarden martinet doen zien. — Dat zyn ook inderdaad fraaie afbeeldingen, doch gy moogt my dan ook wel eens herinneren, dat ik u de fchoone afbeeldingen van zwammerdam doe zien, en u lieden, als gy wat gevorderd zyt, de Hifiorie der flakken van dien weergaloozen Vaderlander , die nog zyns gelyk in deze kunde niet gehad heeft, laate leezen. — Ik bemin dat Boek zeer, myn Papa heeft het voor my gekocht. — Het is een waare Bybel der natuure, en niemand, die iets grondigs en bondigs over de infekten en kleine dieren leeren wil, kan het ontbeeren, wy zyn aan den grooten boerhaave en beroemden caubius deszelfs uitgaave verfchuldigd.—Wy verlangen dan zeer om het te kennen. — Nu, gy kunt met uwe kundige richt u daar in by gelegenheid oefenen. Wat dunkt u myn kleine nu van dit hoorntje, 't welk ook op Plaat V. vak C. by £ ftaat afgetekend?—Het gelykt volkomen een lid van eene kan. — En waar ziet gy de hguur voor aan ErnstT— Ik herrinner my de afbeeldingen van de graf lampen der ouden, het gelykt dezen volmaakt. — Begaafde knaap, ik befpeor telkens dat gy uwe ftudien met yver voortzet, het is net de naam des hoorns. Men noemt* dien AN-  «4o NATUURLYKE HISTORIE ANTIEKE LAMP, de mond en opening ftemt met de figuur eenef lampe overeen; 'erzyn witte, bruine en platte, roodmondige, gevormde en enkelde , zy behooren alle tot de aard- en waterflakken, en zyn dunfchaaliger dan de anderen. Welk eene Jade brengt gydaarKarleman? het gelyken altemaalwel boeren-mutfen of kappen, en fchotels. — Het zyn ook napfiakken* de NAPSLAKKEN zyn eenvoudige, ongedraaide, van boven gewelfde , inwendig bolle, onder wyd openflaande fchaalen of fchelpen, die of de gedaante van eene korte pyramide, of die van een' gekorten kegel hebben, de wervel is by fommigen open, by eenigen toe, zy kleeven aan de rotfen. de PAUSEKROONEN hebben haaren naam van de gelykvormigheïd, die 'er, uit hoofde van haare fraai afdaalende draaien, tusfchen haar en de drievoudige paufelyk kroon is. Ook zyn 'er Bisfcliops - Mutfen, Kardinaalen, enz. — Wy hebben geene paufekroon gezien, daarom is ons die gelykenis onbekend. — Een ieder komt ook niet te Rome kinderen, maar  voor KINDEREN. 241 maar uit de afbeelding die men 'er vaa geeft, ziet PI uit V. vak C. c. gelykt ze 'er zeer wel naar, ziet hier zyn ze; — Het zyn fchoongekleurde hoorns> _ Ook deze, dit zyn Bisfchops myters, dit Kardinaalen, dit Monniken. — Dus is 'er de heele Santenkraam in benoemd.—Ja,maar minder uit gelykenis, dan wel omdat men den Paus Kardinaalen en Bisfchoppen heeft willen byzetten. — Nu daar moet wat van St. Anne onderloopen. — Laaten wy dat daar, ik fchers niet gaarne met eens an-;!ers gevoelens. — Dit ware ook niet Christejyk. _ Gy toont jongejuffrouw, dat gy zeer goéde denkbeelden hebt. — Nu hebt gylieden de meeften myner fchelpen bezien, maar beziet nog eens de Z E E O O R E N, deze gelyken naar een oor, of een langwerpig omgekeerd bekken, welks gewelfde gedeelte naar boven is gekeerd, en waarin, in eene eenigzins kromme lyn, eene reeks geflootenen open gaten, even ver van elkander afftaande tot aan den voorften rand der fchelp, fteekt; tusfchen de vieren negen van de voorfte gaten zyn gemeenlyk open, naar dat de fchelpen groot of klein zyn, de merktekenen der geflooten gaten gelyken naar kleine wratten. Men vindt cok zeeooren, waaraan men omtrent de zestig zodanige tekenen van zulke toegewasfen luchtgaten tallen kan; de zeeooren I.deei. QL heb-  z.\2 NATUURLYKE HISTORIE hebben altyd een treflyken glans van paafl d'amour, en leveren het zogenaamde paarl d'amour, zy hangen aan de rotfen onder water. Zie Plaat V. vak A. letter e. Zie in deze figuur, hoe de draai dezes hoorn klein is, en een overgang van de hoornflakken, tot de kleine wormbuisjes maakt. Herinnert u dus lievelingen, dat ik u gezegd hebt, hoe de natuur al zagtjes verfchilt in de weezens. De noodlottigen en fchaadelyken SCHEEPS- of PAALWORMEN, die, in den jaare 1732, Holland met zynen ondergang dreigden, dewyl zy de paaien der zeedyken aldaar doorknaagd en vol gaten gemaakt hadden, zyn ook fchaaldieren, zy waren met de uit Amerika komende fchepen derwaards gevoerd. Van deze wormbuizen zyn 'er nog veele foorten, zy maaken eenen overgang tot de wormen en zeeftarren, waarvan wy daadlyk u iets zullen laaten zien. Komt hier nu zoete jeugd , daar is eene lade vol van allerlei foort, ik vereer ze ulieden, zoekt ze uit een en fchikt ze netjes, deelt famen elk wat! laat broederwrak u helpen, en hem eenige uitkippen tot leerzaamheid. — Wy bedanken u, onzen goeden Heer, tenhoogfie; deze wonderen zullen ons aan u doen gedenken, en de grootheid van den kunftigen Maaker verheerlyken, mag ik hier op eenige vaarsjes uiten? — Zeer gaarne myn jongeling. — op    voor K I N D E R E N. 2^3 Op het BESCHOUWEN van een HOORN- en SCHELPKABINET. Hoe ftaart myn oog op at die fchatten , Die zo veel ivondren Gods bevatten, En toonen in het klein beftek , Van een geringe fchelp en ftek. Defchootifle en levendig/le verven, Die kleuren, gloed, noch luifter derven, Hier blinkt het goud der zonne glans, Daar gloort de morgen met haar' trans, éls paarlen, esmaraud, robynen; Het zeegroen dat 'er door komt fchynen, Tart, door der flakken fierlyk klats, De Majefteit eens Konings huis. Rivier en zee fchenkt aan de volken, Gods ivondren uit de diepe kolken, Elk diertje dat daar zweeft en leeft, Een meefterfuk der Godheid heeft. Die wentels, draaien, keer en, kringen, Die 't weeke ligchaam vast omringm , ■ Zyn voor het teder dier eenfehuti En alles op zyn beurt tot nut. Komt myn geliefde fpeelgezellen, Laat ons Gods heerlykheid vertellen, Befchouwen wy eerbiediglyk Het fchoone van het Schelpenryk; Zo zal en zee en aarde ons leeren, Den lof van d''Opperheer der Heeren. Q. 2 *— Wel  ^44 NATUURLYKE HISTORIE — Wel myn waarde neef Ernst, gy verrukt my, ik wist niet dat gy de dichtkunst zo verre betrachtte, ei lieve ik verzoek u my dit vaarsje te geeven; ik bemin, dit weet gy die bevallige kunst—Ik heb op myne Vlindertjes iets gemaakt, ik bid n dit eens voor my na te zien myn Heer, als bet u gelieft, zal ik dit op zyn pas dan mededeelen. — Schoon ik zo veele dergelyke verzockftertjesheb, zoete Juffrouw, zal ik bet u, om ons zoet gezclfchap, niet weigeren; laat ons intusfchen voortgaan met het befchouwen der ZEESTARREN. Dezehebben eenige lange ftraalen, en gelyken deswegen naar de afbeeldingen die men geeft van de ftarren des hemels. Men vindt ze fomtyds vcrfteend, en noemt ze Aftroïten, hoe meerder draaien eene zeeftar heeft, hoe duurder zy is; 'er zyn 'er met vyf, zes, zeven en meer ftraalen, 'er zyn 'er als koeken die plat zyn. — Dat zullen gewis deze zyn Oome, zy zyn net als pannekoeken. En dat gelyken wel duiten. — Dat is zo, maar z:e hier eene fyne vyfpantige zeeftar afgebeeld , in Plaat VI. vak B. by b.zy is vol zyftraalen en vry raar, daadlykzal ik u Meduza's hoofd doen zien. de ZEEËGELS zyn ook zulk flag van dieren, zy zyn bynagantsch rond  voor KINDEREN. 245- rond met beweeglyke ftekelen of pennen bedekt, zy hebben gemeenlyk twee gaten, waarvan het eene de mond en het andere de aars is, fomtyds beftaan deze twee deelen Hechts uit een eenig gat; als de zeeëgels nog jong zyn, hebben zy geene Hekels, en zyn geheel ruig, de Hekels dienen hun tot wapenen. Men vindt gcheele zeeëgels en ook hunne Hekels alleen verfteend, de eerften noemt men knoopHeenen, ende laatHen Jodenfteenen. Beziet op Plaat VI. vak A. fig. a. daar ftaat een fcherp gedoomde zeeëgel, uit de middelandfche zee, als de pennen van deze zeeëgels afvallen , blyven de knopjes daar zy op vastzaten op den bol, en dan noemt men ze tulbanden , omdat ze een' Turkfchen tulband gelyken. Zie by c. eene van boven, en by d. eene van onderen. 'Er zyn echter foorten die geene pennen hebben, dezen noemt men zee-pannekoeken, ook wel vyfftarren , zo als gy by fig. b. zien kunt, en voorts in deze laden dezelven onderfcheidendyk befchouwen. Ziet hier eenige zeeftarren, en een hoofd van Meduza. Waarom denkt gy dat dit ding by figuur a. in vak B. HOOFD van MEDUZA {ieet ? — Omdat het zo ontallyk veele kronkels hééft als de verdichtfels zeggen, dat de Prinfes Meduza flangen op het hoofd had. — Men zegt dat Q. 3 Me*  246 NATUURLYKE HISTORIE Meduza eertyds de dochter eens Konings van Sardinië zoude zyn geweest, wier fchoone hair door de Godin Minerva, die zy beledigd had, in leevende flangen veranderd zouden zyn enz. Men heeft op menig hoofd van Meduza al omtrent eenige duizend kronkels geteld. — Ook vind ik dat op de tytels der geleerde fchoolboeken, en der Auttores Clqffici, by de naauwkeurige Boekvèrkoopers Luchtmans gedrukt, het hoofd van Meduza op 'tfchild van Aegis, dat Minerva draagt, afgebeeld ftaat, dat zeer wel, naar deze zeeftar gelykt. — Dit is wel vergeleken Ernst, voorts dient gy te weeten, dat de gelederen dezer dieren als Harretjes zyn, waarvan ik u zeide, dat ze verfteend aftroïten heeten. Weet gy ook lieve kinderen , hoe men de wooningen der wormen noemt? — Ja, hoornen en fchelpen, en met een onduitsch woord Conchilien; en, wanneer men eene verzameling daarvan in een vertrek of anders elders bewaard, zo noemt men dit een kabinet van hoornen en fchelpen, oïConchüien. Goed,maar 'er zullen echter denklyk nog wel benaamingen zyn naar de clasfen. —Ja voorzeker, zo noemt men een Kabinet met fteenen, een Lithologisch ofFosfil Kabinet metMineraalen, een Mineraal Kabinet met verfteeningen, een Petrificaaten Kabinet, met planten, een Vegetabil Kab'net, en zo voorts, doch alles te famen een Naturalien Kabinet of Mufteum. Geeft  voou KINDEREN. 247 Geeft acht kinderen, ik heb hier twee leevende tuinfiakken voor u gevangen, let eens op t geen ik doen zal, als ik roepe marsch!- zo moeten die twee flakken uit haare huisjes. Marsch, marsch. — Ach dat is allerliefst, zy komen, zy komen! Hier zyn ze. - Nu zullen zy weder wegkruipen. Paktje weg, paktje weg. Wat dunkt u kinderen, ben ik niet kunftig? Ja waarlyk lieve Heer, doch zonder tovery. Ik zag wel wat gy met die naald deed. - Hebt gy dan kleine mannetje, myne kunst al ontdekt? dan zal ik het u nu allen zeggen, hoe ik maakte dat de flakken, op myn gebod, zo terftond voor den dag kwamen. . Ziet met deze naald ftak ik zo lange achter in haare huisjes, tot dat zy ;er volkomen uit waren, en haare gehoorzaame opwachting by ons kwamen maa. ken, maar dat zy weder in haare huisjes te rug trokken , was, omdat- ik haar met de naald in denkop ftak. Wat nut verfchaffen ons de bewooners der flakhuizen en mosfelfchelpen ? - Zy zyn byna alle eetbaar, de bruine wyngaardflak, by voorbeeld, die zich 's winters met een dekfel toefluit, word: op veele plaatfen in boter gezooden of gebraaden of als eene falade met olie en azyn gegeeten. Veele dieren die gy zonder walgen niet zoudt kunnen aanfehouwen , ik laat ftaan eeten , worden van andere menfehen voor eene lekkerny gehouden. De Californiers in Amerika en nog veer Q.4 le  24S NATUURLYKE HISTORIE !e andere menfehen eeten alle wormen, hoe zy 'er ook uitzien of rieken, hoe dikker en langer zy zyn, hoe greetiger zy 'er naar tasten, en hoe happiger dat zy ze binnenflaan. Ik voor my zoude voor zulk een onthaal van Wormen bedanken. ~ Maar echter niet voor een partytje oefters. — Wy eeten ze rog niet dan geftoofd, doch Papa bemint ze zeer, "vooral de Texclfche , die hy zo goed vindt als de Engelfche. — Dus weet gy dat ze aan onze vaderlandfche kusten gevoed worden? — Ja myn Heer, — Sommige beminnen doch de Engeifche ; zy worden in zekere wielingen , of aan zee liegende zandholtens gefpeend , men vindt 'er zeldzaame fchelpen onder, wat dunkt u Mietje van deze oefter ? — Dat is net het formaat van een Ca rol: en bonetje dat gy my beloofd hebt. — Daar is 'er een gepolyst, bewaar die voor u. — Gy zeide dat de flakken tot de wormen behoorden, zyn dan de oefters inderdaad ook wormen ? — Zekerlyk myn kind, maar zy zyn echter een geheel ander foort van wormen, dan de ruinwormen en de naakte flakken. De oefters zyn tWecfchelpige, dikke , ronde bewooners der Zee, die beftendig op eene plaats en in fchelpen blyven, doch dikwyls wel weg kruipen , en daardoor alleen toonen te leeven, dat zy haare fchelpen openen en wederom fluiten; de oefters fteeken een zeker foort van tong of mond uit haare fchelpen, en zui-  voor KINDEREN. 249 Zuigen zich daarmede vast, en fieepen haar huis even als de kreeften met zich, maar dewyl deze beweeging der oefters zeer langzaam is, zo zegt men, dat zy zich in 't geheel niet beweegen. Hoe bekomt men toch de flakken, mosfelen, en overige fchaaldieren, d'e diep in zee woonen , en zelden aan de oevers komen? — Zekere lieden, die men duikers noemt, zoeken ze. Men hangt ze aan touwen, bindt hun eene fpongie voor den mond, en eene mand, zak, of net 00 den rug, en laat ze dan zo in de zee nederdaalen, waar zy dan allerlei foorten van mosfelen, oefters, paarlmosfelen, fpongien, koraaien enz. opzoeken en in hunne mand werpen; als nu de mand vol is, of de duiker geen adems genoeg meer heeft, om langer onder water te blyven, zo geeft hy,door aan het touw te trekken, een teken , dat men hem terftond weder naar boven moet haaien. Ook wordt 'er eene menigte koraalen, mosfelen en flakken aan de oevers der zee, of op de zandbanken geworpen , waarvan men ze dan zonder gevaar kan wegneemen; doch veele duikers komen om 't leven , want zy verflikken onder water, of worden van zeedieren aangerand. — Is het dan wel raadzaam of verftandig , dat een mensch om eenige flakken en mosfelen zyn leven waagt? — Ik geloof ja. Eedenkt eens lieve kinderen, hoe veele duizende fraai en wonderbaar gevormde fchepfelen van God q.5 wy  *5o NATUURLYKE HISTORIE wy anders niet zouden kennen ? De menigte der hoornen en fchelpen is verbaazend, en haare verfcheidenheid onbefchryflyk groot. 'Er zyn mosfelen en flakken, die zo klein zyn , dat men ze naauwlyks van zandkorreltjes kan onderfcheiden ; maar ook die zo groot zyn, gelyk gy Weet, dat zy omtrent öoo ponden weegen. Gy hebt hier vooren van paarlmosfelen gefprooken myn Heer, ik wenschte hier van wel eenig bericht. — Uw verzoek is billyk jonge Juffrouw, gy behoort iets van dat jufferlyk en recht bevallig ficraad te weeten. . De echte PAARLEN wasfen weezenlyk in 't lyf van vcrfcheiden mosfelen, wien mendaarom ook den naam van paarlmosfelen geeft, de fchelpen dezer dieren zyn ook zeer kostbaar; zy verfchaffen het zogenaamde paarl d'amour, waarvan men paarlfnoeren, fnuifdoozcn en nog verfcheiden andere fraaie dingen maakt. Waarom zegtgy echte paarlen en nieteenvoudiglyk paarlen ? — Omdat 'er ook valfche of van wasch en visclrfchubben gemaakte paarlen zyn, en dat in veelgrooter menigte, welken men veel beter koop dan de echte kan koopen. Ziet hier heb ik echte en valfche paarlen. — Welke zyn de echte, en welke de valfche? — Dit zyn de echte, en  voor KINDEREN. 25*- en deze de valfche. - Hoe maakt men dan deze s Men blaast kleine en groote glazen Kobeitjes, en giet 'er een vernis van de glinfterende fol: der vhchfchubben gemaakt over, en vult e voorts met wasch op. Gy ziet dus dat men de valfche paarlen klein en groot, en juist zo maaken ton, als men ze begeert; de echte paarlen daarentegen moeten blyven, zo als zy m de mos- telecht gekocht. - Zy zyn het ook m op zicht der benaaming, doch het paarlen, maar uitgekipte en welgefleepen ftukken van den hoorn , die men zilveren oven noemt. Dit begryp ik inderdaad, deze foorten zyn fchoon Ranzig! gelyk wy ftraks in de goud- en zilver- "^fï. voor kleine roode kogeltjes^ langwerpige ronde fteentjes die verfcheiden vrouwspersonen om den hals draagen? - Dat zyn K O R A A L E N, van welken ik boven zeide, voortbrengfels van diertjes waren <*£*«™ muitte leevende dieren in woonden, zyn w Ten roode koraalen, die als kleine fraaie boompjes aan de rotfen en klippen in de zee wasfen.  258 NATUURLYKE HISTORIE ook draait men van de koraalen. tatAm^é*^ t_ geitjes en knoopen. Ziet eens welk een aangenaam gezicht deze myne verzameling van koraalgewasfen geeft, dit is rood bloed-koraal, dit zeewaaier.gewas, dit een bloemkool - koraal, en dit trechter - koraal. Ziet hier een fchoon ftuk, Neptunns hoed en herfenfteen. — Hoe naauwkeuriger ik ze befchouw, hoe meer gelykheid zy met hunne benaaminp hebben. Gewis mHim ■» hA( J —.,—jiaiuuiKuiJüige verdeelingen hebben. —Ja Ernst, men onderlcheidt ze in MUtepora en Madrcporat, dat is in duizendgangen, en honderd of minder gatigen; daar is een vergrootglas, befchouwt ze alle beurüings. -— Dat is verbaazend, die gaatjes zyn alle als fïarreijes. — Ik zie 'er met leedjes. — Dat is wel gezien Kar eitje , het is ook leedjes-koraal. — Dit gelykt wel naar boommosch. — Dat ziet gy cok wel Janneman, men noemt het zeewier. Maar alle die gaatjes houdt men voor wooningen van diertjes of van polypen. Zie eens op deze Plaat VI. vak F. bye. is een fchoone tak met groote bloemen of Harren van wit koraal, by d. een fraai takje geleed konings-koraal. — Derzelven pooren zyn zeer klein. — Het is even daarom een duizendpcorige, maar dat figuurtje by b. is liet rechte leedjes koraal, by c. is een takje hoornachtig koraal, volnetswyze ruitjes,en waaicrachtig; 'tis  voor KINDEREN. 255 h is de waaier-koraal of zeewaaier, en wat zegt mynüevelacbftertje van dit figuurtje by a.? — Dat is juist of het een fyn kantwerk was. — Dat is ook kant-koraal. — MaarOome lief, zyn 'erdan in ds zee ook Juffrouwen, die kant en waaiers , en Heeren die de hoeden draagen ; gy fpreekt van Neptunus hoed. — Neen lief kind , men noemt ze naar de gelykenis, en broeder Ernst zal, wed ik, v/el weeten, waarom men dit zeegewas Neptunus hoed of muts noemt. — Dit is gewis , omdat Neptunus by de Fabeldichtera en de oude Heidenen, als een Koning der zee gehouden werd , en deze muts of hoed m zee groeit. — 'Er zyn toch meerminnen en zeewyven — Hoe zo KarUman? — In myn Almanach ftaat achter JanBier enBrood eene meermin afgebeeld, die in Noordholland gefponnen heeft.— Gelooft dit niet kinderen, het zyn fabels of gepleegd bedrog van Monniken, die in die oude dagen veel zulke grappen uitvoerden, zo hebben zy zeebisfchoppen, paufen, kardinaalen, en allerlei monfters verzonnen; in onze verlichte eeuw, zet menal die grollen aan eene zyde, doch met eenige toegeevenheid kan men nog wel eenige zinfpeelmgen, op de voorwerpen maaken.—Zie daar Mteke, daar is een mooie zeewaaier vooru , en zie hier een mooi Aigretje van fchelpjes tot bloemen gemaakt, voor u en nichtje, als gy dit op uw hoed zet, zult ev een allerliefst mooi zecnimphje gelyken. —HeË' de  254 NATUURLYKE HISTORIE de myn Heer, dat is zoet, het fchynen waarlyM natuurlyke bloemen, hoe maakt men die? — 'tls een zoet jufferlyk kunsje, ik zal 'tuleeren; gy moet u van allerlei foort van fchelpjes zeer klein en van allerlei kleuren verzorgen, en te Schevening laaten koopen ; neemt dan yzerdraad en maakt daar fteeltjes van, die gy op den top mes een rond plaatje theelood ,of regdraad, naar de grootte der bloem, die gy maaken wilt, vast maakt, dan neemt lym met een weinig harst, of ook ftopverwe, die gy kleurt naar de bloem, en fteekt daar uwe fchelpjes of hoorntjes in, naar de gedaante der blaadjesin eene bloem; van fyn koraal, maakt gy de ftofknopjes en ftarrebloemen ; ranunkete maakt men het fraaifte, ook hyacinten en tulpanen, — Die maakt men Wed ik, Oome, van geen fchelpen, want dit zyn altemaal zaagjes uit de fchelvis hoofden. — Lief olykje, dat is net geraaden. —Ik dacht het wel Oome, want wy bewaaren die, als wy fchelvis eeten. — Gy ziet dan ook wel,waar van deze tulpaanen gemaakt zyn ? — Van mosfelfchelpen. — Juist, dus kunt gy van alle foorten van fchelpen bloemen maaken, en dan de fteeltjes met groene vloszyde of fayet omwinden, en de bladen en 't loof'er aan hechten -— Deze bladen myn Heer, kan ik maaken van papierin gefmolten wasch en fpaanschgroen gedoopt, dit doe ik voor myne verfierde bloemen. — Nu lieve dame, gy moogt uw nichtje Mietje dan hierin wat leeren, en van de fchelp-  voor KINDEREN. 155 fchelpjes zal Tante u onderwys geeven, zy heeft zelve deze mooie bloemen van fchelpen gemaakt. — Wel wat ben ik bly, wat zullen wy mooie bouquetjes maaken! — Nu ziet toe, dit zyn ZEEZWAMMEN of SPONGIEN, die wy om iets af te wasfchen en fchoon te maaken gebruiken, het zyn insgelyks wooningen van leevende dieren, en zy wasfen ook aan de rotfen en klippen der zee allengs tot eene taamlyke grootte. Wat voor dingen zyn Figuur a. b. c. op Plaat VI. vakE.ï — Dat zyn die verwonderenswaardige POLYPEN lieve kinderen, waarvan ik u reeds lange beloofd heb te zullen fpreeken, en die ik u reeds aangeweezen heb. — Zy gelyken immers eer naar fyne worteltjes, of kleine plantjes dan naar een dier. — Daarom noemt men ze, volgens uwe opgegeeven verdeelingen, ook plantdieren. — Waar woonen ze? — In poelen en andere ftille, doch zuivere wateren, daar zy gewoonlyk aan de linzen en andere kleine waterplanten hangen. Hoe vangt men ze myn Heer? — Men fchept ze nevens de gewasfen, waaraan zy hangen uit het water en giet ze in een helder glas, en als men ze dus een' tyd lang ftil laat ftaan, kan men gemeen- lyk  t56 NATÜURLYKE HISTORIE lyk de polypen rondom de planren zien hangen. Ziet hier eenigen in een glas, die ik voor u gefchept heb, houdtu alle zeer ttil, daar is voor elk een vergrootglas , gaat nu üiiietjes aan deze rafel zitten, houdt uw glas tegen het licht en let op 'tgeen gy ziet, en hoort, wat ik zeg. Men vindt geele, bruine, groene en roode polypen ; eenige neemt men , wegens hunne gedaante, vederbosch polypen, andere hoorn-polypen en nog andere armpolypen. Fig. b. is een vederbosch-polyp, en wordt dus genoemd, cttidat eenige polypen byeen zitten en een foort van bloemftruik verbeelden, en Fig. a. is een hoornvormige armpolyp. — Zyn deze worteltjes (i) dierechtftandiguit het kroos. (2) komen de polypen? — Neen, dat zyn de wortels der dryvende plant lemna genaamt, maar die uitftekjes by 5. 3. 3. zyn polypen aan deze wcrtels vast, en het is daarom dat men ze lang voor worteltjes aangezien heeft, tot datde naauwkeurige Heer Trcmbki, ze eerst ontdekte, op Zorgvliet, waar de groote en natuurlyke Dichter cats geweend heeft, en die thans de edele weetenfehsp nogkoefterer.de familie der edele Bentinks is toebehoorende. Dit cord fchynt clan gefchikt tot groote zaaken en verheven denkbeelden myn Heer! gewis Let tachtigjaarig buitenleven van den Ridder cats getuigt 'ervan. — Ik heb 'er in myne eenzaamheid meer dan eens my verrukt gevonden. Mag ik u, Ernst! een dichtje vereeren dat  voor KINDEREN. 257 dat ik op dit Zorgvliet gemaakt heb? bewaar het ter gedachtenis van mynen Mecenas en weldoener. _ jylet vuurige dankbaarheid zal ik het bewaaren. GEDACHTEN op ZORGVLIET. 6 Zorgvliet, waar der wyzen zorg Zo dikwerf vond een' vasten borg, Voor denken en befpiegelingen, Waar, afgemat voor Land en Staat* De wyze cats zyn toeverlaat Vond in het onbedwongen zingen. Beroemde vondel zong riet fioui En grootsch, maar in een klein onthoud Van Jlaatskrakeeten opgeflooten, Was hy een fpeelpop van party, Maar cats bleef vaderlandsch en vry* En was een zorgenvliedend grootén. Nog treedt, 6 Zorgvliet, aan uw beek* Geen vaderlandfche dichterleek* Die, aan uw vliet]es en waranden. Niet tokkelt op zyn blyde lier, ' Natuurkunst, met haar' grootfehen zwier, Niet fchildert op de groene wanden. t R I. DEEL. **  258 NATUURLYKE HISTORIE Uw oord, door Vrouw Natuur gewrocht, Had groote tremblei hier gebrocln, En kon hem langs uw groene zooden, In beek of vyver, wondren biên, 't Geen eeuw op eeuw nooit had gezien, Werd hem in dier en plant gebooden. Zo boogt de vorflelyke Haag Op uwe fchoonbeên alle daag, Zo eert men hier uw Mecenaaten. Zo groent ge, o Zorgvliet, nog met eer; Zo dacht me aan bentink, uwen Heer, mineuva's fleun en de eer der sta aten. Ik bedank u Ernst, dat gy het hebt gelieven voorteleezen, het zal u tot eere {trekken de gedachtenis van groote mannen onzes vaderlands, of die daarin groot geweest zyn, te gedenken en te vereeren, en vooral altoos met dankbaarheid aan uwe weldoeners te gedenken, neem myn voorbeeld in dezen aan. — Dat wy ons nu tot die fchoone ontdekking van den beroemden tre hiel ei wenden. De voortplanting dezer wonderlyke dieren gefchiedt op een zeer zonderlinge wyze: zy leggen geene eieren, en brengen geene leevende jongen voort, ten minfte zo verre men weet, maar de jongen wasfen uit de ouden, gelyk de takjes aan de petercelie. De  voor KINDEREN. 259 De jonge polyp gelykt in het begin naar een klein knopje of worteltje,, maar hy wordt allengskens grooter, en, na verloop van eenige dagen, heeft hy reeds veele armen, en fcheidt zich van zyne moeder en leeft op zichzelve. Wat eeten de polypen? — watervlooien en waterwormen, die zy met hunne armen zo behendig weeten te betrappen en te vangen, als de fpin eene vlieg of de kat eene muis bekruipt en vangt. — Daar zie ik een polyp leeven, en zyne armen u itfpreiden, hy grypt een klein draaiend diertje. — Laat zien , dit is een raderdiertje van een wonderlyk geftel, daar is een groote waterpolyp met zyne jongen. Het is vermaaklyk om te zien, als een oude polyp, waaraan de kinderen en kindskinderen nog vasthangen, eenen prooi heeft opgedaan, en ieder der jonge polypen die dan vangen wil, want als dan de oude die naar zyn' mond brengt, zo is 't even als of zyne kinderen hem 't brood uit den mond wilden neemen. Het merkwaardigfte in deze kleine diertjes is , dat men hun den kop en den ftaart affnyden of klieven kan, ja hen zeifin de lengte en overdwars in ftukken kan fnyden, zonder dat zy fterven ; ja zelfs ieder afgefneeden ftuk wordt terftend weder een nieuw diertje, dat op zichzelven leeft, groeit en groot wordt. — Wast hun dan den kop, den ftaart en alles, wat men hun heeft afgefneeden, weder aan? — Ja myn kind, men R * kaj»  25o NATUURLYKE HISTORIE kan ze zelf omkeeren , en twee in elkander fieeken, en echter blyven zy leeven. — Dit is dan dat diertje, dat een' overgang van de dieren, tot het ryk der planten fchynt te maaken! — Hebt gy dit onthouden? — Ja myn Heer. — Wel nu, zeg dan eens wat heeft dit fchepfel met de dieren gemeen ? — Dat het leeft en zyn voedfel vangt, zyne draaden, naar zyn belang in- en uithaalt. — En wat met de planten? — Dat het in elk afgefcheiden deel weder voortgroeit, en even als de planten een groeiend vermogen heeft. — Dat is recht gevat; maar zou 't niet mooglyk zyn, dat het verfcheiden dieren aan een verbonden waren, zo als in de koraaltakken en byenkorven ? — Dat weet ik niet, goede Heer, zeg ons uwe gedachten. — Gy hebt ze reeds wel onthouden. Er is een overgang in de Ryken, en vooral in deze dieren, maar 'er zyn nog oneindig kleine byzonderheden, die zelfs den vergrootglazen ontglippen : vernoeg u dan met het geen gy zeker kunt weeten , en laat ons iets zeggen van de bloempolypen. Deze hebben de gedaante van eene bloem, en fpreiden zich als bladen uit, hebben een grooter ligchaam, zo dat men ze met het. bloote oog zien kan, zie in Plaat Yl. vak E.Jrg. c. van onderen hebben zy als een aars of mond met voelers, men heeft 'er die de visfchen aankleeven. Ziet hier eenen, die aan dezen vliegenden visch va3t zit, en met denzelven leeft en voortzwemt    voor KINDEREN. 261 zwemt. Maar wat zoudt gy van dit dier zeggen, 't geen gy hier ziet, en op Plaat VI. vak E. fig. e. is afgebeeld ? — Dat is net eene fchryfpen met vederen. — Neen myn kind, het is al mede een polyp of wormaartig dier, alle deze vederwyze takken zyn voelers en grypers, het wordt de zeepen genaamd; 'er zyn zeer lange en ook korte, zy zyn zeldzaam. — Ik merk dan dat 'er onder deze foort van dieren, zeer veele verfchillendheden zyn. — Oneindige, ja men ontdekt 'er dagelyks nog meerder, al wat natuurkunde heet, legt zich toe op nieuwe ontdekkingen, en men ontdekt ook veel, zo dat men zelfs infekten vindt, die als uit eene plant fchynen te groeien, doch waarfchynlyk is het niets anders, dan eene aanhechting van het popje aan zeker plantgewas ; kortom , voor deze kleine dieren, ftaat ons verftand fhil, om de naauwe overeenkomst met de planten, of met de infekten. Zult gy ons nu iets van de kevers, witjes en kapelletjes verharden lieve Heer ? — Ja kinderen, ik heb het u beloofd. Weet gy nog wel wat kevers, witjes en kapelletjes zyn, en hoe men ze noemt? — Neen. — Ik zal het u dan zeggen. Men noemt ze INSEKTEN of gekorven diertjes, dewyl hunne ledemaaten veele kerfjes, en overeenfchuivingen op 't lyf R 3 heb-  262 NATUURLYKE HISTORIE hebben, (uitgezonderd alleen de fpin, die mes gekorven is), deze leedjes zyn ais veele kringen: voorts hebben zy aan de zyden verfchciden luchtgaten , en aan het hoofd bewceglyke voelhoornen , waarmede zy alles rondom zich betasten en beproeven, of zy voorwaards of achtervvaards, links of rechts gaan, zich buigen of weder te rug wykenmoeten; ook hebben zy, opzynallerminst, twee oogen. De oogen der meefte infekten zyn menigvuldig, leeuwenhoek heeft 12coo oogen aan een vlindertje geteld, hunne oogen hebben ook geene oogleden, noch appels, doch de watervloo heeft maar_ een oog in 't voorhoofd, voorts hebben zy ten miniton zes pooten, een hart met eene enkele holte cf kamer, zonder hartsooren , en wit koud bloed. Kan men de infekten ock ectcn? — Ja fommigen, want zy zyn niet alle vergiftig: gelieft het u gediend te zyn van een gerecht van meikevers? — Wy bedanken u hardyk. — Gy zoudt toch wel een kreeftje of garnaaltje mogen? —Ja zeer gaarne, het is een aangenaam -vaderlands ch gerecht. Eet men inderdaad tegenwoordig ergens de kevers, mieren , byè'n enz.? — Ja. Ik kan u verzekeren, dat 'er byna geen diertje in de waereld wordt gevonden, of 't wordt hier of daar met grooten finaak van menfehen gegeeten en genuttigd; Wormen, luizen en fpringhaanen, zouden den armen  vooit KINDEREN. 263 men wilden in Amerika dikwyls zeer wel frnaaken, hadden zy 'er maar genoeg. — Dat is een affchuuwlyke fpyze. 't Is zo, maar die zogenaamde luizen, zyn van een' anderen aart en grooter, ook worden ze maar van vuige menfehen gegeeten. — Wy hebben dan rede om God te danken, dat wy Hollanders eene reiner fpyze nuttigen mogen , en uit alle gewesten der waereld gezond voedfel erlangen. Springhaanen worden in het Oosten menigvuldig gegeeten, ook was dit de fpyze van Johannes den Dooper. De gewoonte vermag, by ons menfehen, byna alles; indien iemand van zyne jeugd af aan niet dan raauwe visfchen, wortels en fchorfen van boomen gegeeten heeft, wordt hy ziek, als hy wittebrood of gebraad eet; maar het gebraad zou ons immers beter fmaaken. — Myn Heer, toen ik laatst by Dominé Bybelvast te kerke was, predikte hy over deze fpyze van Johannes, in de Woeftyne, en was van gevoelen, dat men door deze fpringhaanen, een ander dier te verdaan had, dan dat wy fpringhaan noemen. — Die wyze man oordeelt recht, en 't ware te wenfehen, dat onze Godgeleerden alle zo naauwkeurig waren, in het kennen der dieren, wyl'er anders al vry wat befchreeven worden, die niet beftaan. — Hebben de infekten dan vleesch gelyk de hoenders hebben? — Neen, zy hebben Hechts iets fappigs en knarsbeenig, cok is hun bloed R 4 geen  264 NATUURLYKE HISTORIE geen eigenlyk Hoed, maar Hechts een wit vocht, t— Dit weeten wy reeds. Ook hebben de infekten geene ooren noch neusgaten , eenige hebben nochtans een goed gehoor, van een byzonder geftel en goeden reuk, en het geen fommigen aan reuk en gehoor te kort komen, wordt hun door hunne menigvuldige oogen vergoed, want eenige infekten hebben zes, andere acht, nog andere tien, en veele nog meer, ja fommige eenige duizende oogen: de vliegen, by voorbeeld, hebben zo men wil acht duizend, en de kapellen vierendertig duizend oogen. Nu fpot gy immers met on6 myn Heer, eene vlieg zou acht duizend oogen hebben! —- Neen kinderen, ikfpot niet, ik fpreek in ernst, neemt dit vergrootglas eens, en beziet dezen oogbol, eener juffer of puiftebyter. —Wat zien wy daar ontallyke ruitjes! — Dit noemt men alle oogen. —■ Dit is een heerlyk gezicht. — Ja voorzeker, maar een overheerlykblyk van de grootheid des Maakers, wiens wonderen men niet tellen kan. Zie myn zusje lief, welk eene geregelde fchikking, v/at al fpiegels. — ö Ik zie het is verbaazend, men kan ze duidlyk tellen—Twee geleerde mannen, leeuwenhoek en swammerdam, hebben ze ook inderdaad, by beraaming, geteld, en deze twee groote Natuurkenners verdienen volkomen geloof. Maar waartoe gebruiken deze kleine diertjes zo  voor. KINDEREN. 265 zo veele oogen? Om, by hun fnel vliegen, aan alle zyden, al vliegende, te kunnen zien, en de gevaaren, die hun byna van alle zyden dreigen, te entgaan ; zy bedienen zich van hunne menigvuldige oogen, als van vergrootglazen, om alles rondom zich naauwkeurig te kunnen zien en onderfcheilen. Bedenkt eens lieve kinderen, hoe dikwyls dc kleine bye, by 't inzamelen des honigs, wanneer zy menigmaal een half, en ook fomtyds wel een gantsch uur, van haare wooning afvliegen moet, om bloemen te zoeken, waarin zy haare zoete vrucht vindt, verdwaalen zoude, indien zy geene menigte oogen had, die haar byna nooit doen dwaalen, maar alryd met zoetigheid belaaden , by haare medgezellinnen te rug keeren. De kennisfe van den weg, die de infekten op verre afffcanden weder juist tot aan haar nest brengt, wordt van fommigen evenwel niet aan deze menigte oogen toegefchreeven. Wy kennen nog te weinig de zintuigen dezer diertjes; 't is veel eer waarfchynlyk, dat zy den reuk en dampkring van hunne nesten, overal, hier en daar, aan de planten, aandoen, om den terugweg te vinden, zo als de honden op eenen langen weg doen. Wat de menigte oogen betreft, zy loopen doch alle op eene gezigtzenuw uit, en als zo veele oogen elk een voorwerp te gelyk byzonder zien konden, zouden de hersfenen der infekten boven 's menR 5 fchen  ?66 NATUURLYKE HISTORIE fclv?n vernuft zeer wys moeten zyn. Dat zon immers wat verre gaan. Laat ons dan liever zeggen, dat ons vernuft te kort fciiict. Hebben alle infekten vleugels ? —. Neen niet alle. De luizen en vlooien, kreeften en fpinnen hebben geene vleugels, want die infekten alleen hebben doorgaans vleugels, die zich op de planten onthouw den, en zich van dezelven genecren, maar die hun verblyf op andere dieren houden, en van dezelven leeven, gelyk de luizen en vlooien, hebben geene vleugels; echter maaken de wespen, vliegen en muggen, eene uitzondering van dezen regel, dewyl zy niet enkel van planten, maar ook van dieren leeven, en echter vleugels hebben. — Hier toe zal ook de vlieg die in de huid der koeien huisvest beboeten. De vleugels der infekten zyn ongemeen ver*-, fcheiden, fommige hebben bloote en onbedekte' vleugcis, gelyk de vliegen en witjes; anderen wederom hebben vleugels die met een hard bekleedfel zyn bedekt, gelyk de kevers, die van anderen zyn weder maar half bedekt, gelyk de wand- of weegluizen, en daarom kunnen deze laatfte flecht, en de eerfte in 't geheel niet vliegen. Hoeveel pooten, zeide gy myn Heer, dat de infekten hadden? — Ten minfte zes, gelyk de kevers, witjes en alle andere gevleugelde infekten, maar de ongevleugelde hebben 'er meer, de fpin, by voorbeeld, heeft acht pooten, de kreeft tien,  voor KINDEREN. 167 tkm, de kelderworm veertien , een zeker foort van pisfebedden honderd en achtenveertig, en een zekere veeipoot heeft zelf twee honderd pooten. Dat moet een gewemel zyn, twee honderd pooten! Wat doen zy mee zo veele pooten? — Gy kuntligtlyk denken goede kinderen, dat God verfcheiden wyze redenen heeft gehad, waarom hy aan het eene diertje twee, aan het andere vier, aan dit zes aan geen tien, aan een ander wederom honderd, en aan veclen integendeel in 't geheel geene pooten gegeeven heeft; want het geen hy een diertje geeft, is alles zeer goed, en juist het beste en noodzaaklykfte voor hetzelve. Zie op Plaat VI. vak D. by a. een' grooten duizendpoot afgebeeld, en by c. eene groote ïndiaanfebe duizendbeen. Als ik wel tel myn Heer, tel ik 'er maar achtentwintig in de laatfte, zy heeft 'er ock geen meer, maar men noemt duizend hier in eenen vergelykenden zin, tot honderd heeft 'er echter de eerstgenoemde. — Wy vinden zulk een foort wel onder oude ireenen, doch zyn 'er bang voor. — Hy zal u echter niet fchaaden, -t is evenwel best, ze niet veel te hanteeren, dergelyke dieren verwekken wel eens vuurigheid. — Gewis myn Heer, ik heb dit eens met het behandelen der rupfen ondervonden, zins wasch ik altyd de handen na 't behandelen. — Dit is voorzichtig, en gy myne kleinen TV.OOg%  268 NATUURLYKE HISTORIE moogt dit onthouden. — Deze veele pooten heeft de wyze God, ook zekerlyk aan het dier tot bekoming van voedfel gegeeven. — Hy heeft niet eenerlei voedfel voor alle infekten, noch hen allen tot een' en denzelfden arbeid beftemd: eenige moeten zich op de aarde, en andere in het water onthouden, en daar ook hunnen kost, of in het ryk der planten, of in het ryk der dieren zoeken. Sommigen heeft hy, dewyl zy hun brood in de a;.rde moeten zoeken, pooten gegeeven om te graaven, zo als de torren, en de kevers, zie Plaat VII. vak A. B. C. anderen om te zwemmen , dewyl zy hun voedfel in 't water moeten vinden, zo als de waterfpin, op Plaat VU- vak B. by n. en o. ■— Dat is de waterfpringer en de kruisvloo. -— Zo is 't Mejuffer. — Weder andere hebben pooten, bekwaam om te fpringen, gekreegen, gelyk de vlooien en fpringhaanen, om fnellyk van de eene plaats naar de andere te kunnen fpringen, en op die wyze eensdeels hunne fpyze te vinden , andersdeels hunne vyanden te ontvlieden. Zie Plaat VIL vak E. fig. a. en het kriekje, Plaat VIII. vak B. fig. I Anderen heeft hy voorzien met een' fnuit, die even zo verwonderenswaardig is als de fnuit des oliphants, en waarvan eenigen, gelyk de byen, zich bedienen ter bereiding van een zoet fap of vocht; anderen om 'ermede, in plaats van met de tong te proeven; anderen gebruiken hem tot eene  voor KINDEREN. 269 eene boor; en byna allen ftrekt hy tot eene zuigpyp of buis. — Hier toe zullen de zogenaamde varkensfnuiten behooren, die ik daar in Plaat Vil. vak D. by letter e. Zie — En dus klaar toont dat vliegend hert in vak A. dat zyn takkige knypers het dier ook tot grypers dienen.—■ Wy zullen hier denklyk nog wel wat fchoons van ontmoeten. Kortom, de fmaak der infekten is zo verfcheidenlyk en zo wonderbaarlyk ingericht, dat men over Godsalmagt en wysheid moet verbaasd ftaan, wanneer men alles rondom zich ziet kruipen en vliegen, eeten en drinken, en echter nergens gebrek aan fpyze of drank befpeurt. De rede of oorzaak daarvan is, dat eenige infekten fmaak vinden in wortels en verrot hout, andere in bladeren en kruiden, fommige in ilyk, aarde en vuilnis, andere in vleesch, hair en leder. Tast 'er nooit een mis in de keuze zyner fpyze? — Neen, ieder kent zyn voedfel zeer juist, en weet hetzelve uit honderd andere dingen uit te zoeken, doch indien hem zyne gewoone fpyze ontbreekt, zo zal hy liever van honger fterven dan iets anders eeten. Daarom legt ook het wyfje altyd haare eieren op eene plaats, waar haar toekomend gebroed terftond wat te eeten vindt, zo dat hetzelve in 't geheel niet voor den kost bekommerd behoeft te zyn. Eenige leggen daarom haare eieren onder de aar-  i7o NATUURLYKE HISTORIE aarde, aan allerlei wortelen en verrot hout; afc deren op planten, vleesch, in vuilnis, op misthoopen en andere onreine plaatfen, anderen begraaven doode muizen, mollen, en vcrfchen en leggen haare eieren daarop. — Dat zal de Mollengraaver zyn, die door den fchranderen Eerwaarden Heer nozeman, in de uitgezogte Verhandelingen, befchreeven is, ik heb zyne Hiftorie geleezen, ik meen dat hy op Plaat VII. in vak D. by c. verbeeld is. Juist, ftraks zullen wy hem al wandelende wel vinden; fommige graaven gaten onder de bladeren der boomen, gelyk de bladwespen en galïnfekten. — Dit weeten wy uit de Hiftorie van den eik. — Wederom anderen, gelyk de motten, krabben van ftoffe of doek, eene fyne Wol en vermengen die met een flym, zo dat het een foort van vilt wordt, hetwelk zy als eene rol oprollen , als nu de wormpjes naderhand daarin wasfen, zo byten zy haare kameren open, en voegen 'ervan hunnen nieuwen voorraad by, en daarvan daan komt het , dat zy 'er dikwyls groen, blaauwen rood uitzien, naar datzy in, dus, of zo geverwd ftof gewoond hebben. — Ja Oome, zo heeft de mot onlangs, door verzuim van de meid, myn beste pellife gefchonden, en alles aangeftoken, Mama heeft de gantfche kas met juchtleer belegd, cn Papa gfif my, by die gelegenheid, een leerzaam vaersje op de mot. *m Wel zeg eens op o p  voor KINDÉREN. 27* op de MOT. W.e pracht van kieedren heeft, En gantsch onachtzaam leeft, Wordt door de kleine mot, Als roekeloos befpot. Het diertje daar het fluipt, En in de wolle kruipt, Verderft, eer men het weet, Het allerkostlykst kleed. Zo is 't ook, als de jeugd Het reine kleed der deugd Onachtzaamlyk bef met. Hoe men op 't fieraad let, Wordt gaauw die fchoone gloed, Bevlekt met gal en roet, En 't zieltje derft den febat, Dien 't van de Godheid had. Myn kindren,dat uw zorg dan deugdzaam zy hefteed; Zo knaagt geen mot, of roest, aan 't zalig zielenkleed-. Wat geluk lieve kinderen, een' deugdzaamen vader te hebben, die uwe zielenkleedyen, voor dg fmetten van de verderflyke zondenmot, tracht te behoeden! — Komt kust my myne lievelingen, God geeve ü een kleed, dat motte noch roest bederven kan.—Wy danken u lieve vriend.—Hoor nu voorts. Hoe veele moeite doet de veldfpin siet met haare eieren ? zy kleeft ze op haar' rugge  2j2 NATUURLYKE HISTORIE rugge en aan haare pooten, en voert ze dus tot dat ze gekipt zyn, met zich om ; andere fpinnen hangen haare eien aan een korfje. De bye bouwt voor zich , en haar nakroost een treflyk huis van wasch, zie Plaat VIII. vakD. en vak A. waarin eenige duizende zeshoekige celletjes zyn, welke haar en haarer zusteren y tot eene veilige woonplaats en nest, om haare eieren uittebroeden, verftrekken: en opdat de uitgebroeide wormpjes terftond wat te eeten hebben mogen, bouwt zy eene voorraadkamer, en voorziet dezelve voor haar en haare afkomelingen met voorraad voor eenige maanden, even als of zy van de toekomst des winters bewust was. Insgelyks verzamelen de mieren den geheelen zomer door voorraad, en zorgen voor het toekomende , en zo kan men met waarheid van alle foorten van infekten zeggen ; dat ieder reeds voor de zynen zorgt, eer zy nog in weezen zyn. Het is inderdaad vermaaklyk te zien, hoeveele moeite eene moeder zich geeft, om eene bekwaame plaats te vinden, om haare 'eieren te leggen, en wanneer zy die gevonden heeft, zo verblydt zy zich, legt haare eieren gefchiktelyk neder, en vliegt of loopt onbekommerd over het noodlot van haar toekomend gebroed, van daar weg en fterft. Hoe gaat het met die eieren in den winter ? — Zeer wel, zy kunnen de grootfte koude uitftaan; fneeuw en.vorst deeren ten niet, zy worden  vook KINDEREN. 273 dén altyd leevend, zodra het warm wordt, en de tyd van hunne uitbreeking daar is. Ach hoe magtig en groot is God, dat hy zo veelerlei wonderdiertjes 'gemaakt, en voor'allen zo treflyk gezorgd heeft! Hoe zoude het met ons gaan, indien wy Hechts eene week de gezamenlyke infekten, ik laat ftaan, alle leevende dieren, moeften den kost geeven! Wel zyn 'er dan zo veele infekten, goede Heer? s— Ja kinderen, omtrent vyftien duizend bekende, en mrllioene'n onbekenden, waarvan, zo ver men weet, de kreeft het grootfte en de myt het kleinfte is. Zyn de kreeften dan infekten ? Dat dacht ik niet> — Gy hebt echter wel reeds kreeften gezien? __ ja. — Maar misfchien nog geene myten? want dit zyn meeftendeels zo kleine wormpjes , dat men ze met het bloote oog niet zien kan, alhoewel'er wel vyftig op een' hoop byeen zitten; echter kan men ook veelen zeer ligt met het bloote oog befchouwen. Van een klein handmikroskoop, 't welk zelden meer dan eene gulden kost, en ten minüe tusfchen de tien en zestien maal vergroot, zal ieder liefhebber der natuur, zich zekerlyk by tyds voorzien. — En ik zal 'er aan Papa om verzoeken. — Dat behoeft niet, ziet daar , ik vereer 'er elk een , daar Ernst, dit is voor u, dit voor uwe broeders, en daar voor u myn lieverde liefje een zeer L DEEL. S P«>*  a74 NATUURLYKE HISTORIE proper glaasje in een yvooren etui. Uw niciïtje is, naar ik merk, al voorzien. — Wy danken u, onzen weldoener, wy zullen het wel bewaaren en gebruiken. Kyk Oome, daar zie ik al een diertje. Dat is net eene myt myn k'nd. —- Wat heeft zy pooten en oogen, ik zal ze vergroot aftekenen , om ze in Plaat VII. vak li. te plaatfen, by b. —■ Dat zal my aangenaam zyn. Hoe groot meent gy dan dat deze kleine myten zyn? Denkt maar zo groot dat 'er een zeer groot getal derzelven, in den omtrek van een mostaardzaadje bekwaamlyk by een kunnen woonen, en echter nog plaats voor eenige jongen overig blyft. — Ach dat is verbaazend veel! een mostaardzaadje is reeds klein genoeg; hoe klein moet dan zo een wormpje zyn? En hoe kleiner deze wormpjes zyn, lieve kinderen , des te meer moet men zich verbaazen over de magt en wysheid van God, wanneer men met hulp van vergrootglazen, bloedvaten en welverdeelde ledemaaten by hen ontdekt. Waar onthouden zich deze vyftienduizenderlele infekten? — Overal, in 't water en op de aarde: zy zyn over den gantfehen aardbodem verfpreid. Het is alleraangenaamst, dat men, zo wel by dag als by nacht, eene onteibaare menigte leevende diertjes zien kan. Terftond na zonnen ondergang, krielt het op boo-  voor KINDEREN. 275 boomen, bloemen, welden en velden van infekten en andere diertjes, die zich verblyden en vrolyk maaken-4 zelfs in de wateren en poelen leeft alles van kleine en groote diertjes ; hier danfen de muggen, daar fnorren de byè'n, hier zingen de krekels. Wie, lieve kinderen, kan dan by zodanig een gezicht blind, doof en ongevoelig zyn ? Maar zo veele duizende infekten moeten geweldig veel fchade veroorzaaken ? —■ Dat doen zy inderdaad, als zy te zeer vermenigvuldigen; laat men, by voorbeeld, maar twee rupfennesten op eenen boom zitten, zo eeten zy geheel zeker, binnen weinige wceken, den gantfchen boom kaal; en dan valt 'er zeker niet te plukken: men moet derhalve niet traag en nalaatig zyn, wanneer zich veele rupfen en ander ongedierte in eenen tuin vertoonen. Doch dat ook veele infekten den vogelen en het een het ander tot fpyze dienen, is u bekend; en wat nut brengen ons de kreeften, byê'n, cochenilleen zydewormen niet toe? De kreeften eeten wy, de zydewormen leveren ons zyde ; en de byën voorzien ons van honig en wasch eh de cochenille van heerlyke verw. Gy ziet dus lieve kinderen, dat in Gods huishouding ieder infekt tot eenig byzonder einde en oogmerk gefchikt is, en dat 'er geen een by geval en zonder nut is: alle gezamenlyk hebben zy de eene deze de anderen geene hun opge* S 2 ; leg-  z76 NATUURLYKE HISTORIE legde bezigheden te verrichten, die zy nooit nalaaten , maar aiie jaaren behoorlyk en gefchiktelyk moeten werkheilig maaken. Dewylzy nu, ais kleinefchepfeltjes zynde, zeer ligtlyk van de boosaartige hand eens menfche of eens vyands in hunnen arbeid of in hun geluk geftoord , of ook wel geheelyk van het leven kunnen beroofd worden, zo heeft hun Schepper hun geleerd het gevaar door eene fpoedige vlucht te ontkomen of zich door prikkels, fchaaren en angels, waarmede zy aan het onderlyf zyn voorzien, te redden. Hoe fmertlyk is niet de fteek eener bye' I Sommigen infekten redden zich door hunne kleur, gelyk de rupfen, die meestal de kleur hebben dier gewasfen, waarvan zy leeven: andere ontvlieden door middel van een' draad , waaraan zy zich vasthouden en zich plotslyk by neder laaten gl-yden, als zy eenen vyand naby zien. Eenige rupfen verfchrikken door het mïnfte aanraaken zo zeer, dat zy als een kogeltje nedervallen en zich daardoor redden: de goudkevers of gouden torren trekken haare pooten te famen, zodra men ze aanraakt, en de fpekkevers fchynen geheel dood te zyn en verroeren zich niet, al trekt men haar den eenen poot na den anderen af, al brandt en fleekt men haar. De infekten weeten dus door allerlei listen hunne  voor KINDEREN. 277 ne vyanden te ontwyken, en als een alleen niet in ftaat is zichzelve te redden, zo komen zynemedgezelleft hem te hulp, gelyk de wespen en byen doen, welken men waarlyk nooit, maar dan vooral niet, wanneer men ze beledigd of misdaan heeft, te na moet komen. Maar zeg eens, lieve Heer, fterven de fpekkevers niet, als men ze fteekt en brandt? — Ja, als men ze te veel fteekt en brandt, maar doet men 't maar een weinig, zo uaan zy, als men ze een' tyd lang ftil laat liggen, weder op, en loopen of vliegen weg. De infekten hebben een taai leven. Men kan eene vlieg den kop afrukken, en zy blyft leeven en beweegt nog eenige uuren; ja eene houtkever of houtbok, kan zelfs zes of acht weeken, aan eene naaide geftoken, leeven: ■— Doch echter immers niet zonder voedfel ? — Ja, zondereenig voedfel, de volkomen infekten eeten zeer weinig, en van drinken weeten zy in 't geheel niet, uitgezonderd de krekels die gaarne drinken; ja eenige witjes hebben in 't geheel geen' mond, v/aarom zy ook maar eenige uuren , en Hechts zo lange leeven, tot dat zy hun geflacht voortgeplant, en voor hunne nakomelingen gezorgd hebben.— Wy leeren hier uit, dat 'er doch geen diertje is, dat niet alles doet, om zyn' levensftond te rekken. Een vliegje zal de fleepende wiekjes nafleepen, en zonder hoofd nog het uiterfte ftondje S 3 af-  278 NATUÜRLYKE HISTORIE afwachten; hoe zyn wy redelyke menfehen dan niet verpligt, om het leven waarin God ons een perk gefield beeft, door eene gepaste maatigfieid te rekken! Hoe verachtlyk is het dan voor een mensch, die zich op deze aarde, door overdaad, zorgloosheid, ja zelfs door eene verkeerde inboezeming van Gods ftrdfe, zyn leven verdrietig maakt, daar wy alle, zo wel als de dieren, eene zucht tot leeven gevoelen, en verpligt zyn dit tot Gods ecre te bei; • ermen. — Schrandere jufvrouw , deze uwe aanmerking is wys en goed, en uwe les waardig van uwe nichtjes en neefjes onthouden te worden. Zyn 'er nog meer infekten, die maar zo een' korten tyd leeven? — Ja het zogenaamd oeveraas, op Plaat VII. by vuk E. fig. g. afgebeeld, leeft naauwh/ks een' dag, ja 'er zyn 'er, die maar twee uuren leeven. — Welke van hun leeven het langfte ? — De kreeften , die tusfchen de tien en achttien jaaren oud worden. De infekten komen dus niet uit oude lompen, verrot hout, en andere onreine dingen voort, gelyk onkundige lieden meenen , maar uit eieren, die alleen door de warmte der lucht uitgebroeid, of leevende gemaakt worden. Dit is een fchriklyk wangevoelen niet alleen van onkundigen, . iaar ook van godlooze zogenaamde geleerde godverzaakers , die willen beweeren, dat 'er allerlei leevende fchepfelen uit verrotte en toe-  voor KINDEREN. 279 toevalTge ftoffen voortkomen. Gelooft dat nooit myne kinderen, God alleen kan fcheppen , God alleen uit. een voor ons onbegryplyk niet, een iet vormen, maar geen toeval of verrotte ftof uitzichzelve een diertje of weezen voortbrengen, alles heeft eene voórtteeling, eene wording, die, al weeten wy ze niet uitteleggen, eene godJyke verordineering van wasdom en voórtteeling heeft. — Wy zyn hierin ook van onzen Leeraar onderricht, deze braave man heeft ons tegen alle deze verkeerde begrippen, door Gods geopenbaard woord gewapend. — Ja Oomelief, als ik myne les opzeg, wie heeft u gefchapen? heeft Dominémy geleerd, datde lieve en goede God my, en alles uit niet, naar zynen vrymagtigen wil, heeft gefchapen en onderhoudt. — Wel dat is een lieve Dominé, als gy hem fpreekt, moogt gy hem wel wat van de wonderen, die ik laat zien, vertellen. Luifter nu: de uit de eieren voortgekomen fchepfels zyn niets dankieene wormpjes, die naar hunne vol wasfen ouderen nog in geenen deele gelyken, en waarvan eenige pooten hebben, anderen niet, zy die geeDe pooten hebben, moeten byna alle van haare ouders een' tyd lang gevoed worden , of op zodanige plaatfen gelegd , waar zy haar voedfel van zelfs kunnen vinden, gelyk de maden in de kaas en in het vleesch; zy integendeel die pooten hebben, zoeken hun voedfel zelve, op allerhande bladeren en gewasfen , en groeien in korten tyd S 4 zo  280 NATÜURLYKE HISTORIE zo fterk, dat zy haare opperhuid, dewyl zy haarte naauw is geworden, vier, vyf, zes ja zeven maal afleggen en zich, als 't ware, weder jong maaken kunnen. Tot hiertoe lieve kinderen, heeten alle deze wormen eigenlyk nog geen infekten, maar wormpopjes , die niets doen dan eeten , en overal, waar zy menigvuldig zyn, geweldig veel nadeel toebrengen , maar de meefle der volwasfen infekten zei ven doen geene fchade, en zyn eer lastig dan volftrekt fehadelyk of nadeelig; maar dewyl zy echter hunne eieren overal nederleggen , zo noemt men ze evenwel met recht een fehadelyk gebroed of ongediert. Kort daarna, als de rupfen zich een' tyd lang, op haare weide vermaakt en zat gegeeten en haare volkomenheid, als wormen, bereikt hebben, en dus geheel volwasfen zyn, ver'aaten zy haar gezelfchap, fcheiden van een, en eeten niet meer, zoeken eene bekwaame, en voor alle gevaar bevryde plaats, en bereiden zich nu tot de grootfte verandering, die haar moet overkomen , zy treeden derhalve in een' middelflaat haars levens, fluiten zich als in een donker graf op, en worden, wegens baare overeenkomst met een gebakerd kind, poppen genoemd. Ach ja, zo zien zy 'er uit? — Hoe dan myn kind? — Het een dus en ander zo, zy zyn niet alle elkandere gelyk. — Recht zo. Men moet ver-  voor KINDEREN. 281 verfcheiden poppen gezien hebben, als men zich van haar zonderling maakfel overtuigen wil. Op onze pjaaten zyn vier poppen afgebeeld , zoekt ze eens. De eene is op de Plaat VII. in vak C. daar is een kruipend popje; dat pooten heeft, afgebeeld, by h. in vak F. is by b. een gulden popje; by f. een gebakerd popje, en by e. het dopje daar het in ligt, by p. is nog een klein popje. In deze, dikwyls zeer fraaie en wonderlyk gevormde, poppen blyven de toekomende diertjes, twee, drie, vier weeken, ja zelrs wel drie, vier, zes ja tot tien maanden toe, zonder eenig voedfel liggen en fchynen dood te zyn; men kan ze laaten bevriezen, of zelfs een' tyd lang in water kooken, zonder dat zy fterven, maar zy ontwaaken, als 't ware, ieder op zyn' beftemden tyd, om zo te fpreeken, uit haaren ongevoeligen flaap, en komen eindlyk, met allerlei kleuren verfierd, levendig te voorfchyn. Nu zyn zy eerst volkomen infekten, en krygen allerlei naamen. — Wat doen zy nu ? —• Nu genieten zy eene korte vreugde, vliegen rond op verfcheiden bloemen, boomen en bladeren enz. teelen voort, leggen eieren en fterven. Is het met alle infekten zo gelegen lieve Heer, gelyk gy ons tot nu toe verhaald hebt, zyn ze allen eerst eieren, daarna wormen of momaanzichten, dan poppen, en eindlyk weder kevers of witjes? «— Neen lieve kinderen, niet alleen de fpinnen S 5 heb-  ?82 NATUURLYKE HISTORIE hebben terftond, als zy uit de eieren komen,' haare volkomen gedaante, en veranderen niet, uitgenomen dat zy allengskens grooter worden, maar de pisfebedden, en, zo men gelooft, de aardvlooien, boom- en waterluizen brengen leevende wormjongen voort, die terftond volkomen naar hunne ouders gelyken. Maar de vliegen, kevers en vlinders worden immers ook allengskens grooter, gelyk de fpinnen, de kleine braakkevers worden waarfchynlyk, binnen eenige weeken, meikevers, en de kleine vliegen groote vliegen ? —- Gcenzlnskinderen, zulks gefchiedt nooit, ieder infekf blyft zo als hy uit zyne pop is gekomen, tot zyn' dood onveranderd ; nimmer wordt eene kleine kever of tor eene greote , gelyk het kalf door aangroeijing eene koe wordt; neen, zy behouden de grootte, die zy na de verandering hebben bekomen, doch voor de verandering groeien zy zeer fterk. In hoe veel boopen verdeelt men de gezamenlyke infekten, lieve Heer ? — U myne kinderen, kan ik antwoorden in drie hoopen; eerstlyk in viervleugeligen, gelyk de kevers, waterjuffers, weegluizen, witjes en byé'n; ten tweede, in tweevleugeligen, gelyk de vliegen en muggen ; ten derde, in ongevleugelden, gelyk de fpinnen, luizen, vlooien en kreeften. 'Er is echter nog eene geregelder verdeeling, die nie*  voor KINDEREN. 283 niet ongemaklyk is, en die de Heer linnaeus, uit de orde van verandering van zwammerdam getrokken heeft. - Wy vvenschten dezelven te mogen weeten. — 'Er zyn 'er zeven. De eerfte orde heeft geheele vfeugeldékfels, gelyk de kevers, dat is, haare vliezige vleugels worden door een' fchildvleugel bedekt, men noemt ze dus fcheêvleugeligen, omdat de vleugels als m eene fchede liggen, in'tLatyn (Cokopterd). Ziet dit in alle de kevers, op Plaat VII. maar byzonder vak D. by letter hl daar de vleugeltjes uitgefpreid vertoond worden, de tweede orde heeft halve vleugeïdekfds, gelyk de weeghnze.-, en bladluizen , die men daarom -Hemiptera, halffcheêvleugeligen noemt, de derde heeft gevederde vleugels, gelyk de vlinders, dezen noemt men ook meel- of ftofvieugeligen Lcpidoptera, omdat het ftof hunner wiekjes als vederen zyn. — Komt eens hier jonge luitjes, ziet eens door dit mikroskoop. — Ach welke fchoone gekleurde vederen, welk een gloed, wat iierlyke pluimen! — Nietwaar! dit nu zyn alle ftofvederen der kapellen en vlinders, — Hoe heerlyk getuigen deze kleine dieren van de kunst des grooten Maakers! _ Ik weet een byzonder kunstje myn Heer, om deze vederen op papier te brengen, dat geen fchilder het heerlyker fchilderen kan. — Wel bevallige Juffer, deel ons dit mede. — Ik neem eene gedroogde vlinder, en Hel die op een wit pa-  *«4 NATUURLYKE HISTORIE papier, en teken met potlood den omtrek netjes af, daarna fmeer ik, in het afgetekend vak, dun cn zuiver gomwater; dan leg ik zeer voorzichtig daarop de wiekjes van het vlindertje, en daar over een geolied en gedroogd papier, daarna neem ik deze beide papieren, en leg die in een klein persje, dat ik daar tce heb laaten maaken, en nadat ik dus verfcheiden kapelletjes behandeld heb, laat ik die een' nacht in de pers, tot dat de gom wel ingedroogd is, dan neem ik ze uit de pers, en ligt voorzichtig het geolied papier af, en daarna met een noptangetje de vliesjes der wiekjes, terwyl dan al het fcof en de vedertjes der kapellen, op het papier blyven, en zo volmaakt de kleuren der kapel vertoonen, dat geen fchilder, hoe kunftig, het verbeteren kan; alleenlyk moet men dan het lyfje, en de fprietjes en pootjes 'erby tekenen, omdat men die niet kan op 't papier brengen, en die by het overdrukken afneemt, voorts helpt men hier en daar de kleurtjes wel die niet gevat hebben, ook kan men de kapel ook wel aan de andere zyde overdrukken, als men 'er geen twee heeft. Men kan ock, als men wil, beide zyden wel te gelyk overdrukken, als men, in plaats van geolied papier, een met gom beftreeken papiertje, op de opgeplakten legt; doch dit is veel gevaar onderworpen, omdat men met geene mogelykheid dit zo doen kan, of de randen plakken op een, des men dan de kapel we-  voor KINDEREN. z% v/eder uit moet fnyden, en naderhand weder op-, plakken. — Dus zoude men een onverganglyk kabinet van kapellen kunnen maaken, als men die papiere wiekjes weder aan de lyfjes lymde. — Ja maar dit zou veel van het fraaie van de randen en falbala's der vlindertjes verliezen. — Dat begryp ik, niettemin is uwe behandeling zeer goed, ineen teken Colectie, en ik bedank u, vernuftige Dame, voor uwe onderrichting, my was wel iets bewust, van dien aart, in den Schilder OttoMarceus, die deze kunstgreep in olieverw oefende, en, zo men zegt, ook flangen en hagedisfen wist te plakken, waarvan ik u in 't vervolg ook wel iets melden zal. — Nichtje lief zal ons dit zekerlyk Wel door voorbeeld leeren. — Zeer gaarne myn lieve Bloedverwanten, daar ik kan, heeft uwe betrekking op myn hart allen voorrang. — Zie zo, dat is een rechtüarte uitdrukking Mejufvrouw. Maar keeren wy tot de vierde orde, deze behelst de netvormiggevleugelde, die men Neuropterci noemt, zo als de Juffertjes. Ziet Plaat VII. vak E. letter b. — Waarom of men toch deze dieren Juffertjes noemt ? — Ik denk, omdat ze zo rein en proper zyn, en hunne wiekjes als Jufferskant zich vertoonen. — Dat fchynt my toch wat ver gezogt, Oome, my dunkt, 'er moest wat meer gelykenis zyn, om ze zo maar Juffers te noemen. — Gy hebt gelyk zoet Juffertje. De vyfde beeft vleugels met aders, gelyk de byé'n; dit zyn de  286 NATUURLYKE HISTORIE de Hymenoptera, zie Plaat VUL vak B. de zesde heeft twee vleugels, gelyk de vliegen, cfe men Diptera noemt, zie Plaat VIII. vak. E. en de zevende orde heeft in 't geheel geene vleugels, gelyk de fpinnen, luizen, vlooien en kreeften, die men Aftera noemt, zie Plaat Wil. vakE^ by k. Maar zoude het nu geen tyd zyn, dat wy eens eene wandeling gingen doen, om eenige infekten, hier en daar op te fpeuren ? gyiieden hebt nu hoornen en fchelpen gezien, die wy al wandelende niet ontmoeten zouden; ik heb u een algemeen denkbeeld der infekten gegeeven, van dezen zullen wy nu veele Iborten kunnen vinden, het warme zonnetje lokt hen uit, het is aangenaam weder en recht tyd. — Wy verlangen alle zeer bier naar, als wy met u, onzen vriendelyken geleider, mogen gaan. —- Kom aan gy Ernst, draag dit korfje, Tante heeft voor u eenige taartjes gebakken, en ik heb wat fruit en ooft ter verfrisfebing laaten * bezorgen, wy zuilen onder 't gelommer fpyzigen, en ons eene veldtafel op de groene zcodjes bereiden. Wat dunkt u kinderen , zal dit niet goed zyn? — ó Ja, allerliefst en aangenaam! — Hebt gy nu wel wat fpelden Mietje, en eenige fpaanen doosjes. — Ja Oome Hef, zie daar myn fpeldekusfe is vol. — E nik heb myn goudhaane-doosje mede genomen. Broer Ernst heeft 'er nog grooter. — En ik myn Heer, heb myn floers netje  voor KINDEREN. 287 netje met een beugeltje by my, en een' daartoe geroaakten wandelftok, om het 'er aan te fteeken, om de witjes te vangen. — Zie zo , dan zyn wy alle welgewapend ttft de infekten jagt; gaan wy dan. — Ach hoe verlangen wy naar het befchouwen der infekten! wy zullen menige kever of tor en vlindertje vangen en opfluiten. — Goed, maar echter niet dan allerbesten. — ö Ja kleinen en grooten, fchoonen en leelyken, ja zelfs Hinkenden en — kortom, alle foorten, zo als ik ze krygen kan, want 'er zyn kevers genoeg. Gy hebt het wel myn zoon , 'er zyn inderdaad kevers genoeg den gantfchen zomer door , en zelfs in den winter in menigte ; maar zal u iedere foort, die gy hebben wilt, zo terftond voor uwe oogen .vliegen en zich vangen laaten ? O dat begeer ik niet. Ik zal ze zelf wel opzoeken en vinden; de eene kever onthoudt zich hier, efi de andere daar, de eene komt in de lente, de andere in den zomer. — Maar neemen wy maar, die v/y ontmoeten, dat is genoeg, voor eerst; ordeshalve , zal ik u al voortwandelende, kortlyk de gantfche keverkunde ontvouwen, en daarna nog de merkwaardigfie kevers zeiven befchryven. — Dit zal best voor ons zyn. —■ 'Er zyn twee foorten van kevers, aardkevers, en waterkevers; de waterkevers komen van wormen, die zich in 't water onthouden, de aard-  183 NATUÜRLYKE HISTORIE aardkevers integendeel komen van wormen ólê zich op of in de aarde onthouden. De aard-, zo wel als waterkevers hebben twee dunne doorfchynende , met twee hoornachtige bedekfels voorziene vleugelen en zes pooten, en komen uit wormen, die, naby den kop, zes pooten hebben, zie Plaat VII. vak C. letter c. het grootfte gedeelte haars levens in de aarde, of in mest of hout, of op bladeren doorbrengen, zich van bladeren, wortels, verrot hout, doode muizen en andere onreinigheden geneeren, van da! zy uit het ei gekomen zyn, tot dat zy kevers worden, eenige maanden, ja een, twee, drie> vier en zelfs zes jaaren in de aarde of mist blyven, eenige reizen van huid veranderen of vervellen, des winters diep in de aarde kruipen, om van den vorst niet befchadigd te worden, en daar zo lange, zonder voedfel, blyven liggen, tot dat zy in de lente door de warmte weder naar boven gelokt worden, en zo gaat het alle jaar, tot dat zich eindlyk de wormen, in den herfst, in eene kluit aarde of mist, of loof opfiuiten, eerst keverpoppen , die zwammerdam diergelykende popkens noemt, omdat ze in die gedaante reeds, die van de aanftaande kever vertoonen, en in de lente kevers worden, en allengskens uit haare gaten voortkomen, wegvliegen, voortteelen, eieren leggen en dan fterven, of van vogels enz. worden opgegeeten. De-  Voor KINDEREN. z8o Dewyl zy alle kieuwen of knaagen, heeft men haar den naam van kevers , of eigenlyk kieuv/ers , kaauwers, knaagers gegeeven. — Hoe lang leeven de kevers? — Eenigen leeven eene of ten langfte twee maanden, en worden daarom maandkevers genoemd. De meikever is eene maandkever* en heeft haaren naam van de maand Mei, in welke zy gemeenlyk leeft, zo ook de Junyof braakkever, dewyl zy in de braakmaand leeft en omvliegt. Anderen leeven van de lente tot den herfst ; ja eenigen zelfe wel drie en meer jaaren, gelyk de roos - en goudkever. Sommige kevers hebben een', twee of dr'fe hoornen , op 't hoofd of aan de borst, andere daarentegen hebben 'er geen, by fommigen hebben de mannetjes alleen hoornen, of die der wyfjes zyn immers veel kleiner, gelyk gy waarfchynlyk reeds aan de hertekevers, of fchaalbyters zult gezien hebben. De kevers hebben ook geen eenerlei kleur, men vindt zwarte en bruine, blaauwe en groene, geele, roode en weêrfchynende kevers. Zy verfchillen ook zeer in grootte van elkander, 'er zyn 'er die niet grooter dan een fpeldeknop zyn, doch men vindt 'er ook zo groot als eene musch, gelyk de Amerikaanfche oliphantskever en Afrikaanfche Goliath. Hoe veelerlei foorten van kevers zyn 'er wel Ueve Heer? — Meer dan acht honderd bekende I. deel. T ^  290 NATUURLYKE HISTORIE foorten, die alle wel te famen, gelyk gy weet, in aard- en waterkevers verdeeld worden, maar, om ze nog gemaklyker van elkander te kunnen onderfcheiden, verdeelt men ze nog, naar hunne gedaante , kleur , voedfel, enz. in kolf kevers, fjjekkevers, krengkevers, fnuitkevers, houtkevers, waterkevers, tangkevers enz. De meikevers, by voorbeeld, behooren tot de kolfkevers of fchaalbyters. — Dat is raar,'kolfkevers! de kevers kolven immers niet myn Heer? — Neen zeker niet Kareltje. —- Maar omdat de fprieten gemaakt zyn als een kolf, fchynen de Hoogduitfehers dien naam 'eraan te geeven. — Ik befpeur myn Heer, dat 'er zeer veel verfchil in de fprieten der kevers is, en ook zwam mee tam en einnaeus hebben my geleerd dezelve hier naar te fchikken. — Waarde nicht, geef ens hier eenig denkbeeld van. — ik verzoek dit voor my van onzen waarden vriend. — Welaan, ik zal u voldoen. —■ Wat hebt gy daar Janneman? — Een' Molenaar Oome , ik zal hem aan een draadje binden. — L-tig hem my; zie kinderen deze fprieten, alle als uitbladen befraande, dat zyn bladige fprieten. — Die zullen dan foliaccae zyn, myn Heer. — Recht zo Ernst, maar zie eens dit goudhaantje van Karei. — Dat zyn paarlachtige knobbeltjes. — Even daarom noemt men ze moniliformes. —• In de bokjes-torren zyn zy draadachtig. — Dit zullen dan filiformes zyn. — Maar zie  voor KINDEREN. zoi ifcle Ocme, deze die daar op de willigen loopt, heeft kuopjes, als een fleuteL — Dit zyn (Oavatae) Ernst, en dus heeft men biadachtige, knobbelige, draadige, paarlvortnige, kamachtige fprieten, welke kunde gy volftrekt noodig hebt tot eene geregelde rangfchikking. Wat vangt gydaarMejüfïer? — Eene meikever myn Heer. — Dat is eene fraaie kever. De MEIKEVERS hebben boven twee hoornachtige donkerroode vleugeldekfels, en daaronder twee dunne vleugels, die naar pergament gelyken, een zwart, met witte ftreepen en zydvlakken voorzien, onderlyf, zes pooten , twee voelhoornen, dan eens bruine, dan roode en zwarte halsfchilden; aan de pooten tangen om te graaven, en komen in Mei, fomwylen ook wel vroeger of Iaater, naar dat de lucht warm of koud is, uit de aarde» waarin zy langer dan drie jaaren, als wormen, die men meiwormen noemt, gelegen , en van de wortels van verfcheiden planten geleefd hebben, vliegen heen en weder, eeten allerlei loof, paaren zich en blyven dan lang aan elkander zitten. Het wyfje kruipt, na de paaring, omtrent eene fpan diep in de aarde, en legt haare licktgeele* langwerpig ronde eieren daar neder, kruipt 'er weder uit, leeft nog eenige dagen en fterft dan. T * Dik-  it>2 NATUURLYKE HISTORIE Dikwyls blyven ook geheel vaardige meikevers nog een jaar onder de aarde ; en eenigen verbergen zich met een' winterflaap in de aarde, en komen in de daaraanvolgende Meimaand weder levendig te voorfchyn, vliegen rond en maaken zich nog eensvrolyk. Misfchien kan zich eene meikever, twee geheele jaaren achter een, den gantfchen zomer, herfst en winter door < in de aarde verbergen , doch ik twyfel 'er aan; maar zal het dit jaar met ernst onderzoeken: dat de eenhoornkever zich des winters verbergt, weet ik by ondervinding. In de Mei derhalve, ock wel laater, doch zelden vroeger, want zy fchuuwen de koude, komen de meikevers uit dc aarde te voorfchyn , zitten cn hangen, den gantfehen dag door, op boomen cn heefters, hier en daar geheel gerust, maar 's avonds, als 'tkoel geworden is (want zy kunnen noch groote hitte noch groote koude verdraagen ) zweeven zy met hoopen om boomen , bloemen en andere gewasfen, en dan loopt gy hen na en vangt ze, niet waar kinderen? Kunt gy ook dc mannetjes van de wyfj'es onderfcheiden? — Ja toch, de mannetjes hebben broeder en langer bladeren aan haare voelhoornen, dan de wyfjes. Ziet op onze Plaat VTh vak C. by a. een mannetje met zyne bladerige fprieten, cn deze bladeren kunnen die meikevers als een' waaier uitbreiden en famentrekken. Ziet nu in uwe Plaaten, of gy 'er de meikevers  voor KINDEREN. 293 vers in vinden kunt. — Och hier zyn ze, kevers, wormen, eieren, alles by een, fig. b. is eene meikever, die uit de aarde kruipt. — in vak A. fig. b. ziet gy zyn rond gat in de aarde, by yqk C. in fig. c. is zyn zespootige worm. — 't Is juist zo lieve kinderen, gy hebt alles geraaden. Verfcheiden vogels zoeken de meikevers op, en geeven ze hunnen jongen te eeten. Nu zoekt op die zelfde Plaat de BRAAK KEVER, of jnnykever, die met de meikever veel overeenkomst heeft. — Hier ftaat zy in vak C. by let-^ ter d. Juist vang ik 'er hier eene onder deze kleefkruidplant. Zy is kleiner dan de meikever, ligtbruin van kleur, heeft aan haare voelhoornen geene bladeren, gelyk de meikever, maaralleen kleine kolfjes, zit op geen' boom of loof, vl egt gemeenlyk niet alleen by dag , doch cok des avonds nog een' tyd lang, en befchaoigt het veldgewas; zy heeft zes hairige pooten, van welken altyd het een paar langer is dan de ai deren. _ Maar myn Heer, wat dunkt u van deze myne fchoone gouden tor, die ik daar op dezen vlederboom gevangen heb? — Het is een fchoone kever. Deze X 3 GOUD-  294 NATUURLYKE HISTORIE GOUDKEVER of GOUDEN TOR heeft geen' zekeren tyd, wanneer zy uit de aarde, ut holle eikenboomen en mierennesten , waarin zy zich van rot hout en mierenpoppen geneert, zeer gaarne onthoudt, voortkomt, zy is byna zo groot als eene meikever, cn onthoudt zich liefs» op de witte vlierbloefetns en narcisfen. Met ooft en geweekt brood kan men eene goudkever of gouden tor, twee of drie jaaren lang, in 't leven houden. — Ach dat is allerliefst! Maar Jan broêr geeft ze tabak , en daar in leeven zy. — Doch fterven eindlyk. — ö Zy vliegen zo mooi, als ik 'er eene heb, laat ik ze aan een draadje vliegen. — Wel dat is zoet. — Maar kan men de meikever ook niet op die wyze doen, en die in ?t leven houden? — Wel )zMietje zus, wy laaten immers de molenaars, die Oome zegt meikevers te zyn ook zo vliegen, en dan draaien wy ze om, om te maaien. — Daarom heeten ze geen molenaars. —> Wel waarom dan myn fhapftertje ? — Omdat de Molenaars altoos wit belioovcn zyn van het meel, en deze kever ook. —- Myn lievertje dat nebje recht, en dan weet ge, wed ik, dat de gouden tor zo heet, om haar' goudglans. — Daar is geen twyfel aan. —- 't Is jammer datgy, kinderen, de meikevers zo lief hebt, daar de goudkevers zo veel fraaier zyn. — Dat zyn zy inderdaad , maar zy loopen en vliegen niet zo gaarne als  voor KINDEREN. 295 als onze meikevers, welken wy een liedje voorzingen, en dan vliegen zy, en wy fpringen en loepen met baar om, en vermaaken ons: maar de goudkevers loopen en vliegen niet, al kittelen wy ze of zingen haar wat voor; ja zo dra wy ze maar een' poot aanraaken en vastbinden willen, haaien zy den kop en de pooten in, en houden zich of zy dood waren. Hebt gy nog wel eene leevende NEUSHOORNKEVER gezien? — Neen, noch levendige noch dcode, noch ook geene afgebeelde. — Nu ziet dan ondertusfehen , tot gy eene leevende bekomt, in Plaat VI ï. vak A. — Ik weet haare fchuüplaatfen. Kom Ernst neef, zoek eens met my in dezen vermolmden willigen wortel. — Daar is 'er eene. — Die raak ik vast niet aan, zy is te akelig nichtje.— Nu Mietje lief, ik zal 't wel doen. — Zie hier myn Heer, de bedoelde tor. — Wat dunkt u kinderen. — Ach zien 'er die kevers zo uit! zy zyn wel twee of driemaal grooter dan de meikevers. Waar onthouden zy zich ? — In allerhande rot hout, doch voornaamlyk in eikenhout en run. Men noemt ze r.eushoornkevers , omdat ze een' hoorn aan den neus of op den kop hebben, en dus naar dat groote viervoetige dier gelyken, hetwelk een' hoorn op den neus heeft, en daarom X 4 neus-  2o6 NATUURLYKE HISTORIE reushoorn of Rhinoceros genoemd wordt. — Dat is net zo, als ik de Rhinoceros in rnynprintboek heb. — Deze neushoornkevers kunnen zich ook even als de meikevers in rot hout, of ook in den een' of anderen fchuilhoek, den gantfchen winter door verbergen, én in de volgende lente weder leevend te voorfchyn komen, en naar haare nieuw aangekomen medgczellen vliegen. Zo weet ik een voorbeeld, dat een neushoornkever, inden herfst des jaars 1777, ineenekamer is geloopen, en zich onder eene plank heeft verborgen : omtrent kersmis hoerde men altyd een geknaag, en niemand wist wie zulks deed, want muizen waren 'er in dat huis niet, en een krekeltje of een houtbok, of eene andere kever kon het ook niet zyn : maar ziet , in Maart 1778, kwam onverwacht de neushoornkever van onder eene plank voor den dag, en lep heel fpoedigzo lang heen en weder, tot dat zy van de vroiyke kinderen, ten tweeden maale, gevangen werd; zy werd kort daar na gedood, en van een dezer kinderen , als eene merkwaardige wegioopfter, in zyn Kabinet van natuurlyke zeldzaamheden ten toon gefield. Men heeft buiten deze foort, nog een ander foort van hoorn of Rhenoster - kevers , die hoornen op de borstfchilden hebben, deze die gy gevangen hebt, heeft ze op den kop. Maar ziet eens in deze figuur van vak B. letter a. in Plaat VII. daar is de hoorn op 't hoofd tweetakkig, en  voor KINDEREN. 297 en eene andere groote op de borst. — Dat is zeer zichtbaar en onderkenlyk. ■— Deze die in vak C. by letter e. ftaat, heeft 'er ook twee op het borstfchild.v Men maakt hier ook eene goede onderdeeling van, in dit foort van torren. —— Zouden hier ook rooien omtrent zyn Oome? — Hoe zo myn kind ? ik riek een' roozenreuk. — Zagt, ik weet de oorzaak, hier zal een roozen of houtbok omtrent zyn. Daar loopt hy op dezen willigen boom. Bezien wy dien. H O U T B O K K E N, lieve kinderen, noemt men die kevers, die met haar feherp tangengebit, groen en droog hout, takken en telgen, ja zelfs houten gereedfchappen doorbooren, en haare eieren daarin leggen. Uit deze eieren komen wormen , die het hout geweldig doorknaagen, eindlyk in poppen veranderen, en als kevers wegvliegen. Hé, dat's raar, Oome! rhenosters en bokken onder de infekten, waarom noemt men ze toch bokken ? — Omdat haare hoornen zeer lang zyn, en als de bokke - hoornen omkrullen— Dat is zeer eigen en denklyk zal deze onze bok, roozenbok, om zyn' reuk, heeten. — Dat is zo myn liefje, 'er zyn ook andere, geele en roode gevlakte, hout» bokken, een' kleinen kunt gy zien op de VII. Plaat vak B. letter b. zy zyn zwart, geel en bruinT 5 vlak-  293 NATUURLYKE HISTORIE vlakkig, en hebben allen zo een taai leven, das zy , gelyk uwe nicht zekerlyk weet, zes ja acht weeken, zonder voedfel, aan eene naaide geftoken, leevende blyven kunnen. Onze kleine houtbok, legt zyne eieren in de hazelaaren, en wel ieder ei enkeld, boven aan de fpits, of takken en telgen, of in derzelver oogen; als nu uit het ei een wormpje komt, zo. knaagt het zo lange in het merg der telgen, tot het 'er uitgewasfen is, in eene pop veranderen, en eenige dagen daarna als eene kever wegvliegen kan , en dewyl het het merg , of de pit des taks heeft opgegeeten , zo kan hy niet meer groeien, maar moet verderven. Kraakt gy ook gaarne hazclnooten kinderen ? — Ja, zeer gaarne. Dan hebtgy 'er ook wel dikwyls in plaats van pitten, dikke leelyke wormen in gevonden? —'Ja zeer dikwyls; hoe komen 'er die toch in? — Eene zekere foort van kevers, die men HAZELNOOTKEVERS noemt, zie deze op Plaat VII. vak D. fig. e. boort in de nog groene weeke nooten een gat, en legt 'er een ei in, uit het welk, omtrent veertien dagen daarna een wormpje komt, dat de pit allengskens opeet, en , als hy dit byna of geheel verricht heeft, zich door de noot heen boort, in den herfst in de aarde kruipt, daarin eene pop ver- an-  voor KINDEREN. 209 andert, enden volgende zomer, eene kever wordt. Komen de wormen in de appelen, peeren en pruimen ook van kevers? — Neen deze komen van vlinders en vliegen ook wei wespen , die .... doch daarvan zullen wy naderhand breeder handelen. Waarvan zullen wy nu nog fpreeken, lieve kinderen? van de rooskever, den kruier of mollengraaver? — Van allen drie, als 'tu gelieft myn Heer. — Kent gy ze reeds? — Ja de rooskevcr en den kruier. —- En ik ken den mollen-graaver. - Moe gy ook al Ernst ? — Ik heb hem leeren kennen, benevens zyne geheeie hiftorie. — Wel nu , dan zullen wy u ftraks daar iets van vergen. Wy zullen hem daadlyk wel zien en 'er terüond by zyn, als hy eene muis of ander dood diertje begraaft. — Spreekt gy met ernst, lieve Heer? --Ja zekerlyk, zie daar daar is myne hand 'er op. Maar wat doet u dus ieverig toeloopen Vlmderlïep ~ Ik zie daar het vliegende hert. — Wel nichtje lief, wat boert gy met ons, een vliegend hert! _ Ja zie daar is hy in 't net. — ó Wonder het dier heeft hoornen als een hert. Het VLIEGEND HERT of HERTENKEVER komt uit een' worm, die zes jaaren lang verrot eikenhout eet, en dan in eene pop verandert, eer by  Soo NATUURLYKE HISTORIE by eene kever wordt, als het eene kever is, zo gaat het haar gelyk allen haaren maagen, zy vliegt eenigen dagen rond , teelt voort, legt eieren enfterft. Waar onthouden zich deze hertenkevers , dat men ze niet gemeener ziet? —. In eikenbosfchen, en nergens anders, en dat Hechts twee maanden in 'tjaar, naamlyk Juny en July , zy leeven en fterven in de eikenbosfchen. —- Misfchien eeten zy eikenbladeren. — Ja dus is 't gelegen of zy zuigen een fap uit dezelven 5 als gy haar honig geeft zo loopen zy u als de hondjes na. — Dat zullen wy eens doen, zodra wy honig hebben. Maar Oome lief, is dat niet raar, dat ze als de herten ook in de bosfchen woonen ? — Gaat men ze ook al vliegend jaagen ? — Onnozel jongske, uwe aanmerking is kinderlyk, doch uwe zinfpeeling is natuurlyk, maar gy begrypt wel, dat het een infekt is. Maar als ik u zeide dat de kinders in Duitschland deze tor kruier noemen , omdat ze kleine wagentjes van papier voorttrekt. — Hé dat is raar, zouden wy ook niet wel twee kruiers voor een wagentje kunnen fpannen, myn Heer, en hen dat laaten trekken ? — Ja dat zou wel gaan, zy zyn daartoe fterk genoeg. Gy kunt voor hen een jok maaken, gelyk de osfen hebben, om wel te kunnen trekken. — Goed, wy zullen maaken dat wy 'er nog een hebben, wy zullen gras, bloemen en fteentjes op 't wagentje laaden, en by beurten zal 'er een van  voor KINDEREN. 301 van ons voerman zyn, en als zy tegen de hoogte op moeten en niet meer kunnen trekken, zullen wy nog twee verfche heeften uit ftal haaien, en fpannen ze mede voor het wagentje; ja dus zullen wy doen. Ach wat zal ons dat eene vreugd veroorzaaken! Draagt maar zorg, lieve kinderen! dat zy niet uwe vingers tusfchen haare hoornen krygen, en uwe vreugde dus in droefheid verandert, want zy hebben gevaarlyke hoornen met haaken en tanden, waarmede zy zeer pynlyk kunnen klemmen of drukken. Hoe bevalt u,lieve kinderen, de, op de Vilde Plact vak A. afgebeelde kruier , of vliegend hert? — Zeer wel Juist zo zien zy 'er uit. — Is 'teen mannetje of wyfje? — Een mannetje, de wyfjes zyn veel kleiner, en hebben verre na zo groote hoornen niet als de mannetjes. Deze kevers hebben alleilei naamen. Men noemt ze kruiers, klemmers of knypers, en, omdat zy de paarden voor al gaarne klemmen of knypen , paardenklemmers of paardenknypers; voorts noemt men ze hertenkevers of vliegende herten , van wegen de overeenkomst haarer hoornen met die van een hert, ock noemt men ze Vuurkruïets of vuurwormen, dewyl fommige eenvoudige lieden gelooven , dat zy gloeiende kooien aanvatten en van de eene plaats naar de andere draagen. Ieder  $02 NATUÜRLYKE HISTORIE Ieder kruier heeft nevens en tusfchen zyne hoornen, lange en korte voelhoornen, en 2an den bek vier geele hairige fteelen, met welken hy zyn voedfel inzuigt, en die dus de plaats eens monds bekleeden. de PAARDETOR of MISTKEVER, zie Plaat VII. vak D. fig. d. komt even als andere kevers voort uit een' worm , die op zyn langst een jaar in mist gelegen, en mist gegeeten heeft. De mistkevers zyn in menige foorten onderfcheiden , eenigen leggen haare eieren hier en daar in de mist verllrooid, anderen in bolietjcs van mist gemaakt, en tot deze foort behoort de groote zwarte mistkevcr, dié de onze is. Deze kevers vliegen gaarne, cn kruipen in allerlei mist, welke 't vee, en vooral de paarden, op ftraaten en Wegen vallen laat, hiervan komt haar naam van paardenkever, dewyl men ze in menigte in paardemist vindt. Waar zo eene kever gaat zitten: daar graaft zy een gat in de aarde, kneedt met bek en pooten een weinig'mist tot een klompje of bolletje te famen, fteekt het in haar gemaakte gat, legt een ei daarop, bedekt lietzelve met wat mist, en vliegt weder weg, dit doet zy wel op tien en meer plaatfen. Eenige dagen daarna wordt zo een  voor KINDEREN* 303. een ei leevend en de worm eet nn alle de mist, die zyne moeder voor hem heeft weggelegd , allengskens tot in de lente volkomen op, en wordt dan , nadat hy viermaal is verveld, eene kever. Daar loopt een doodgraaver, vang hem, vang hem Karei. — Kip ik hebje. — Dat is eene mooie tor, wat fchoone oranje kleur! — Deze DOODGRAAVER, of, gelyk ik hem hier voor heb genoemd, mollengraaver, heeft tusfchen de zes en acht weeken als worm onder de aarde, by eene doode muis, kikvorsch of pad gelegen en zich met derzelver vleesch gevoed. — Zy zyn dan liefhebbers van rot en ftinkend vleesch , maar hoe vinden zy dat altyd? — Zy vliegen zo lange om, tot dat zy het een of het ander ontdekken , nademaal zy een' goeden reuk hebben, vinden zy altyd fpoedigwat» — Dan rieken de infi_kten ook? — Ja zekerlyk, naar hunnen aart, ontdekken zy door reuk hun aas. Nu Ernst, is 't uwe beurt ons iets van deze tor te melden. Zeer gaarne myn Heer, als ik u flechts voldoen kan. Zy begraaft haar aas voor haare kinderen en voor zichzelve, want zy legt de eieren op het dood aas , waaruit binnen weinige dagen jonge wormen komen , die terftond moeten eeten ; want het fchynt, dat deze doodgraavers niets anders dan vleesch van doode dieren en  3o4 NATUURLYKE HISTORIE en mollen eeten, zo zy nu de muizen maar op de aarde lieten liggen, zo zouden zy verdroogen of van eene kat opgefchranst worden; hierom graaft deze tor de aarde van onder den mol, of het kreng weg, en zeult hem dus onder den grond. — Dat is dan wel zeker een doodgraaver , maar Ernst neef, hoe kan zulk een klein diertje eene muis of ook wel eenen mol, die, cp zyn minst, wel honderd maal grooter en zwaarder is dan zy, van zyne plaats brengen en begraaven? — Zy doet zulks inderdaad niet alleen , maar haare medgezellinnen helpen haar. Wanneer zy flechts met haar tweeën zyn, zo gaat dit waarlyk Wat langzaam toe, maar zyn zy met drie, vier of vyf by een , dan moet 'er de mol of ook nog wel grooter dier, binnen een uur of ten hoogfte in twee uuren, reeds onder , en zo wel in de aarde fteeken, dat men naauwlyks bemerken kan, waar zy hem gelegd hebben; en opdat haar arbeid fpoedig zoude voortgaan , zo onderzoeken zy eerst naauwkeurig de plaats , waar de muis of mol ligt, en waar zy ze begraaven willen. Is de aarde ligt en diep genoeg, zo beginnen zy te graaven; maar is zy fteenachtig, zo fleepcn zy den dooden zo ver voort, tot dat zy eene bekwaarre plaats gevonden hebben. — En dat kunnen dus deze kleine kevertjes doen ? — Ja toch, zy trekken cn drukken van onder op cn van achter en van vooren ; en als dit alles verricht is , t n zy haare  V ó o a KINDEREN. 3°5 haare begraaving volbragt hebben, zo teelen zy voort, leggen eieren en fterven. — Ik ben over uw verhaal voldaan Ernst, 'tis goed en beknopt. Begryptgy dit nu gy kleinen? — Zeer wel myn Heer, wy begrypen de meening van onzen broeder. Dit is alles zo kinderen, juist zo gaan de doodgraavers te werk. Ik heb hen d'kwyls met vermaak hun werk zien verrichten , en gy zult het ook binnen kort zien , als gy 'er lust toe hebt, van Mei tot In Augustus, kunt gy op hen loeren. Gy hebt maar, in uw tuintje of ergens elders, éene doode muis of kikvorsch neder te leggen, ik wed, dat, binnen drie of vier dagen, de heercn doodgravers haare begraavenis zuilen werkftellig maaken , en als men hunne begraavenen weder opgraaft, zo begraaven zy ze terftond, ten tweede maale; doch, indien een dier te groot is, als, by voorbeeld, eene kat of een' hond, zo begraaven zy 'er flechts zo veel van als zy kunnen of hun toekomend gebroed tot voedfel noodig heeft * tusfchen de twintig en dertig nieuwe doodgraavers komen gemeenlyk uit zulk een graf voort, voor uw geheugen is 'er, op Plaat VII. in vak D. by fig. c. een levensgrootte afgebeeld.— Oome lief, daar heb ik een lief torretje , hoe fraai oranje Van kleur, hoe mooi geftipt! — Dat is een onzen lieven Heers beestje. — Foei K r.l, gy fpot. — Neen lieve Mietje nicht, het heet ook lieve vrouwen, mariëubeestje, het ftaat daar ook in vak I. DE EI,. Y D,  306 NATUURLYKE HISTORIE D. by letter k. afgebeeld. — Maar waarom of men dat diertje doch overal zulke wondere naamen toekent? Myn Heer ra ff noemt het Gods kalfje, fchaapje of lammetje. — Waarde , Juffer ik betuig hier van geene rede te weeten, maar twyfel geenzins of het is uit zekere beuzelachtige dweepery afkomftig, ik wil u ook liefst met zulke grollen niet ophouden, dit is fpotterny. — Ja wel Oome, een lief, en deugdzaam kindje mag zo ydel met de vergelyking van onzen lieven Heere en grooten God, op zulke kleine onreine dieren, niet omgaan, wy moeten liever telkens naamen geeven, die met de natuur of gelykenis overeenkomen. — Myn deugdzaam hartje, uwe indrukken van eerbied belooven veel goeds, evenwel moogt gy tevens leeren, dat deze diertjes zeer nuttig zyn, want zy eeten de nadeelige bladluizen op, en zuiveren de boomen. — Dus was 't dan beter, dat men het diertje boomenzuivertje noemde. — Wel nu, ten uwen gevalle, noem het zo. Nu nog een woord twee drie, van de fpekkever, oorworm, boekworm en fpaanfche vlieg; en dan zal ik u de gefchiedenis der water-infekten vernaaien. De zwarte SPEK KEVER ault gy, zo ik meeu, reeds kennen. Zie haar op Plaat  voor KINDEREN. 307 Plaat VIL vak C. fig. h. en g. Gy weet ook Wel, dat zy de zonderlinge gewoonte heeft, zich dood te houden, als men haar maar even aanraakt, en zich liever haare voelhoornen, en den eenen poot voor, den anderen na, laat aftrekken, en zich fteeken en branden, dan zich verroeren. — Ik weet dit maar al te wel, myn Heer, want fchadelyker dier is 'er voor myne verzameling niet, het vreet alles op , wat het van gedroogde dieren vindt. Men weet niet recht of zy zich dood aanftelt, dan of zy in een' ftaat van onmagt valt, als men haar zo martelt, maar men is door de ondervinding overtuigd, dat zy niet fterft, maar tegen verwachting wegloopt, als men haar eenige oogenblikken gerust laat liggen, en zo zy nog pooten heeft, maar heeft men haare pooten uitgetrokken, zo vliegt zy weg. Gy kleinen kent haar ook ? — ó Ja wy kenken dezen fpek- vleesch- en meeldief zeer wel, hy weet door allerlei listen in de fpyskamers in te dringen, en eet, en bemorst droog vleesch, fpek en meel, en alles wat daarin hangt en ligt. Gy hebt het wel kinderen, de fpekkevers zyn zeer gevaarlyke gasten voor^ de fpyskamers, zy en haare poppen kunnen in weinige dagen een groot ftuk fpek, vet of fineer'opeeten, ■en wanneer zy groot en verzadigd zyn, verfteeV 2- ken  3©8 NATUURLYKE HISTORIE ken zy zich in hoeken of fcheuren, en worderi daar kevers. Men vindt allerhande kleine en groote, zwarte, bruine en graauwefpekkevers, op de gezegde Plaat, is de zeer bekende zwarte, midden op den rug graauw en zwart gefpikkelde fpekkever afgebeeld, die overal influipt, waar vette dingen gevonden worden, haar momaanzigt of worm is in ftaat de dikfte banden der boeken, ja zelf halve boeken te doorknaagen, en met gaten te maaken. Ziet dit wormpje byfig. h. Gy zult ook wel eenigen van de gehaate boorkevers, die drooge planten en kruiden, infekten, vogels; visfchen , boeken en veele andere dingen doorbooren en doorvreeten , en haare eieren daarin leggen, kennen? — Ach ja, wie zou die kwaade knaapen niet kennen, daar zy byna alles wat men in de huizen vindt doorbooren en doorvreeten; de zogenaamde K R U I D D I E F is 'er immers een van? — Gy hebt het wel, en deze is wel een der ergfte, niets is voor hem zeker, waar hy komt, doorknaagt en doorvreet hy alles, maar hy is allergevaarlykst voor verzamelingen van infekten, boeken, oude papieren, en op pergament gefchreeven brieven, Plaat VII. vak  voor KINDEREN. 309 vak E. fig. 1. is 'er een wat meer dan levensgrootte afgebeeld, want gemeenlyk zyn zy, gelyk gy weet, niet zo groot als eene luis. De Dermefles lardarius of fpekkever, de Dermeftes pellio, de Termes pulfatortus of boekluis , en de phalangium cancroides of boekfchorpioen, brengen ook aan de boeken en oude brieven en papieren, veele fchade toe, doch echter nog meer aan klederen , vleesch en andere dingen. Van deze deugnieten, en voornaamlyk van de twee aartsbooswichten de Ptinus fur of kruiddief, en de DermeJlespuniceus, wordt zeer uitvoeriglyk gehandeld, in de Verhandeling over de infekten, die de oude papieren en pergamenten gedenkftukken, boeken en archiven bcfchadigen , die in den jaare 1774, als eene prysverhandeling by de koning* lyke Maatfchappy der Weetenfchappen te Göttingen het acces fit verkreegen heeft, en in 't Hannoverfche Magazyn van 'tjaar 1775. tusfchen het twaalfde en veertiende ftuk is ingevoegd. Dit zyn alle bittere vyanden der kruidkundige verzamelingen. — 'Er zyn 'er echter myn Heer, die hoe fehadelyk nog wel nuttig zyn. — Dit is denklyk in opzicht der ontleedkunde, dat gy dit meent jonge Juffrouw. — Zo is 'tmyn Heer, ik heb in zwammerdam geleezen , dat de dermestes of fpekkever zeer nuttig is om kleine geraamtens te maaken, de beroemde ruiscs fioot deze dieren tevens met een dood halfdroog V 3 muschje  3io NATUURLYKE HISTORIE muschje of muisje in eene fles of doos op , en deze dieren wisten zo fubtiel al het vleesch en vet weg te vreeten, dat 'er niets dan het droog geraamte overbleef. — Dat is een fraaie kunstgreep nicht, ik zal 'er gebruik van maaken. — Als dit u zal te pas komen Ernst neef, zal dit zeer goed zyn. Maar myn Heer, zyn de kleine maden die den pelswerken zo veel nadeel toebrengen , ook kevers ? —1 Neen, zy zyn eene foort van vlinders, of mot, waarvan gy hier boven een vaarsje opzeide, en ik u hier na wat zal verhaalen. De zogenaamde. SPAANSCHE VLIEG is ook eene kever en wel eene zeer fraaie langwerpig ronde. — En waar onthoudt deze zich? — In Duitschland, Spanje, Frankryk.—Maar waarom noemt men haar vlieg , en wel Spaanfche vlieg, daar ze inderdaad eene kever is? — Waarfchynlyk, omdat zy in die landen, daar ze in overvloed valt, eene vlieg genaemt wordt, en vooral de Spanjaarden veele kevers vliegen noemen, zy heeft anders geene de mjnfte overeenkomst met eene vlieg, zy wordt in Spanje in menigte gevonden , en eertyds alleen van daar herwaards gevoerd. In de Apotheeken droogt men deze Spaanfche vlie-  voor KINDEREN. 311 vliegen of kevers (*), en flamptze tot poeder, vermengt ze met vet en olie en maakt 'er eene pleiner van, welke blaazen trekt en vejicatorium genoemd wordt, men zegt, in den gemeenen ommegang, men heeft hem eene fpaanfche vlieg gelegd. Deze pleifter trekt de kwaade vochten uit het bloed. De fpaanfche vlieg is van eene fchoone groene 'en glimmende kleur, langwerpig van gedaante, de fcheêvleugelen zyn weekachtig en komen naast aan de bokkentorren; in Holland heeft men ze niet, dan 'er is een foort die geel is en op de vlederboom leeft die 'er zeer naby komt, ook kleinere die de netelen beminnen. Het kleine kevertje Plaat VII. vak D. fig. i. is een SCHILD KEVERTJE. Het heeft in het midden twee roode vlekken, en onthoudt zich in weiden en allerlei boschjes en op allerlei loef. Het kevertje vak D. fig. h. ziet 'er lichtblaauw uit. 'Er is een foort dat blaauwglimmig is en volftrekt niets bemint dan onzen Elzen, die het vreeslyk havent. 'Er (*) Meloè' Vefieatorius. De Schryver verwart in eene Aanteekening , de Meloê vefieatorius , de fpaanfche vlieg , wel eens met de Meloë Majalis, zynde de Meloè' of meiworm na onlangs tegens den dolle - honden - beet bekend geworden, een halfvleugeldekte, en de fpaanfche vlieg een heelvleugeldek. V 4  312 NATUURLYKE HISTORIE 'Er is nog eene menigte van kleine en groote aardkevers, die gy in 't vervolg kunt opzoeken , als gy 'er lust en tyd toe hebt. Men vindt niet alleen op 't land, lieve kinderen , kevers die uit wormen voortkomen, die zich in poppen veranderen , en vervolgens kevers worden , maar in 't water onthouden zich ook diergelyke infekten , hetwelk zy dan maat alleen verhaten, als zy als kevers uit het eene water in het andere vliegen, voortteelen, en haare eieren daarin leggen. Zyn 'erbuitendezengeene waterinfektenmeer? — Ja 'er zyn nog eene menigte anderen zo gevleugelde als ongevleugelde. Kent gy het langlyvige waterjuffertje niet? —- Wy hebben dikwyls wel iets zo wat langlyvigs fnel vojrby ons zien vliegen, misfehien waren het Waterjuffertjes , maar van naby hebben wy 'er geene gezien. — Hebt dan maar eenige wecken geduid, eene afbeelding van een kleintje , ftaat; in ons boek , maar ik zal het u niet toonen, voor dat ik u eerss Wat van de waterkevers verhaald heb. 'Er zyn allerhande foor ten van WATER KEVERS, kleine en groote, zwarte en bruine enz. die alle platte koppen, vooruitfteekende gryptangen, vier voelfprieten en zes pooten hebben , waarvan de twee  voor KINDEREN. 315 twee achterfte veel breeder en langer dan de anderen zyn, dewyl zy ze in 'tzwemmen tot riemen gebruiken , zo als gy in deze gefixeepte waterkever, in Plaat VII. vak C. by letter f. zien kunt. Zy ziet 'er donkergraauw uit, maar, op de vleugeldekken, heeft zy eene fmalle geele ftreep, en wordt, den gantfchen zomer door, in fiflftaande wateren gevonden, haar popje zwemt zo lange in 't water, tot dat de tyd zyner verandering gekomen is, maar dan kruipt hy aan den oever in de aarde, en blyft daar zo lange in liggen, tot hy eene kever geworden is, en wegvliegen kan, onze kever is een wyfje, het mannetje heeft geheel gladde, en glinfterend donkerbruine vleugeldekken. 'Er zyn ook nog andere waterkevers, die zeer fterk zwemmen kunnen, en lange zwempooten hebben. Ziet 'er eene op Plaat VIII. vak B. fig. o. De kleine kever in Plaat VIL by letter e, vak D. is een S T I N K K E V E R, die haare eieren in vuil en Hinkend water legt, en wier wormpopjes zich in 't water zeer fnel, heen en weder beweegen. Ziet zulk een' worm in vak D. fig. f. Ach komt doch hier lieve Heer, wat is dat voor een leelyk dier, dat daarom my heen vliegt ? Ach het zal my fteeken,kom doch hier. — Waar is het dan? V5 — Ach  3i4 NATÜURLYKE HISTORIE — Ach nu is het weg. Het was. >— Het was. — zekerlyk een vliegende oliphant. — Ei wil niets vreezen. Daar, ik heb hem in myn netje. — Hé zo waar, zyn fnuit is als die van een oliphant. — Neen Ernst broér, ik hou het eer voor de gelykenis van eene varkeus fnuit, want een oliphants fnuit is krom. — Dat is ook beter overeenkomftig myn kind. Zy wordt ook dus benoemd, 'er zyn zeer groote in Indië, by ons vindt men ze veel op de netelen , zie ze oek op onze Plaat VII. vak C. by ï. de gemarmerde , en by vak D. by b. de lange fnuit. — Hé kyk, wat is dit Mietje ? kyk, hoe fpringt dit torretje , gryp hem , hy zal u niet tieeren. — Hoe Karei, vat hem, daar ligt hy ftil. — Ik tïie 't, het is de SPRINGTOR, bezie te deege kinderen, daar ligt zy op den rug, zie daar kromt zy zich, en fteekt het pennetje aan 't onderlyf, in 't groefje van 't boven lyf. —Daar is zy weg. — Dat is verbaazend. — 't Is net zo , als onze boute fpringhaanen. — Juist Karei. — Hoor eens Mietje zus, ftiiletjes. — Wel Karei broér. — Ikkryg honger, ik durf Oome niet vraagen om een taartje. Toe vraag gy het. Jantje durft ook niet. — Wel waarom Vraagt gy het zelve niet? Oome zal, als gy 't beleefd    voor KINDEREN. 3t5 leefd vraagt, zulks niet weigeren. — Ja maar gy hebt toch wat vooruit. —- Wat prevelt gy daar onder u kleinen ? ik wed ik het raade , uwe oogen zyn op het korfje geflagen, daar zal honger in 't land zyn. — Oome lief raad het, myne broêrtjes verzogten myhaar voorfpraak te zyn.— Wel zy hebben een lieve voorfpraak gekozen, kom aan Jufvrouw Vlinderlief, fprei uw tabelier hier op dit klaver , en zet u op deze zoodjes, gy Mieteke kom hier naast my, en gy ook kleinen, Ernst zal zyne bevallige nicht bedienen. — Met al myn hart. — Ei nichtje laat ik uwe parafol aan dezen bloeiende rozelaar hechten, zy zal u befchaduwen. — Hoe aangenaam is deze fchaduwe van lover kinderen. Lang ons, 't geen gy in het korfje hebt, Ernst. — Daar is elk een taartje, daar eenige kerfen , en aalbeziën. — Hoe aangenaam is zulk een vrye disch. — Oome moet men niet bidden? — ö Ja, voorzeker, alwaar gy u bevindt, en uwe milde Geever u iets fchenkt, moet men bidden en danken, en vooral, daar gy in den grooten tempel van 'c heelal, uwe gebeden door de vrye lucht op waards zenden meugt. — Oome, zou ons welligt een veldgebedje kunnen leeren. — Och waart gy zo goed! —- Wel zult gy alle aandachtig zyn ? — Met al.ons hart. — Wel nu ik zal voor u een veldgebedje opzeggen, fchryf het op Ernst. KIN-  316- NATUURLYKE HISTORIE KINDER VELDGEBED AAN DE NATUURKUNDIGE VELDTAFEL. Volmaakte Koning van 't Hecltil, J/priens goedheid in dit lieflyk dal, Ons in het tcderjle der jaaren, JJvj wyze wondrcn laat verklaaren, Leer ons hoe gy het al, in dit bekoorlyk wouch Metonsuwkindrenvoedtonvruchtbaar onderhoudt. Dit lover dak is ons een kerk: Dees fomberheid eischt heilig werk; Voor 't altaar van dees klaverzooden Neerknielend, komt natuur ons nood en, Om, op de vlerkjes vem de windjes, ons gebed Te voeren voor den troon, waar gy uw voeten zet. 't Gcbloemte, vol van heerlykheid, Geeft ons door uwe majefleit, Een fchets van hemelfche fieraaden, Het ruisfchend beekje langs de paden, 7t Getjilp der vinkjes,daarhet bosch van eerbiedgalmt, Leert ons hoe 'tferaphyntjein uwen troonzaalpsalmt. Millioenen diertjes, voor ons oog Te klein, geleiden ons om hoog, Om in uw wondren in te dringen, En u, als oorzaak aller dingen, Te danken voor uw gunst, naar kinderlyke wys, Voor vetderlyke gaaf van voedzaam ooft enfpys. Deet  voor KINDEREN. 317 Dees groene tafel, hier gedekt, Onze eerbied ten getuige flrekt, Hoe dier en plant, in dees waranden, Als medefchepslen uwer handen, Geen voedf H mangten, maar verzadigd, uur op uur, Te feest gaan aan den disch der groeiende natuur. Leer, leer, 6 Vader! groote God! Leer ons, by 't voedende'genot Van deze onze aangenaame fpyzen, Met al wat leeft, u dankend pryzen, Ach dat onze eenvoud, in de jeugd, uw naam verb reicf, Hoeal 'tgefchaapne juicht van Gods voorzienigheid. Ach onze vriend, dat wy u omhelzen, ach gewis deze eenvoudige veldtafel leidt ons op tot de wonderbaare Godheid. — Ach ik dacht hier niet aan, aan onze tafel; hoe bekoorlyk is het groen, hoe natuurlyk en fchoon is alles! — Hoe aangenaam fmaakt ons een beete broods, in deze loverzaal, myn Heer! welk geluk, dat ik dus deelgenoot van dit zoet gezeifchap ben! — Niet waar lieve nichtje, is onze Oome niet allerliefst voor ons? zie daar krygen wy nog een vroegen perfik voor ons; Ach Oome, dat ik u hier voor met een' kus bedanke. — Welaan, myne lievelingen, kust aan, en geniet uwe fpyze met zegen. — Ai my! — Wat deert u Karleman, 'er kruipt een beest uit myn perfik. — Vang hem. — 't Is een oorworm. — Kom lang hem, gy kent dit dier. — Ja de OOR-  3i8 NATUURLYKE HISTORIE OORWORM met zyne twee ftaartvorken, is ons reeds bekend, — Hy onthoudt zich in verfcheiden vruchten en bloemen, en byzonderlyk veel in de zonnebloemen, maar zyne eieren ligt hy in fchorfen van boomen, tusfchen fteenen, in de aarde enz. en komt even zo uit het ei, als hy in zyn' ouderdom is, en bekomt, eerst na de vierde vervelling, vleugels. Zie hem afgebeeld op Plaat VIII. vak B. letter k. Kruipt hy ook inderdaad in de ooren der menfehen? ■— Neen, het is een louter vertelfeltje of fabeltje, en Hechts eene inbeelding der onkundigen , want hy zo min als alle overige infekten , kan het oorvet verdraagen ; de gemeene man heeft dus zekerlyk aan deze kever, daarom den naam van oorwerm gegeeven , dewyl zy denklyk eens iemand by geval in 't oor is gekomen. ?t Is dus evenwel niet onmooglyk, dat hy by geval eene flaapende in het oor kruipt , in de koeien, fchaapen en paarden gebeurt dit, doch dit is toevallig, en niet anders, in den aart van het dier, dan dat het overal inkruipt. Komt nu laat ons opffcaan , en langs dezen vyver wandelen. — Wat fnort daar om ons heenen, met verlof nicht, uw netje. — Ik heb hem reeds in den beugel. — Gy zyt handig op dit Huk Vlinderlief. —. Het is eene zogenaamde waterjuffer. DU  voor KINDEREN. 310, dg WATERJUFFERTJES of waternympbcn, libellen, of juffers, want mee alle deze naamen noemt men haar, komen nevens een ander waterinfekt, dat oeveraas heet, uit wormen, die zich in het water onthouden en zich van kleiner wormpjes dan zy zyn, geneeren, en ook wel elkander opeeten. Wanneer zy groot genoeg geworden zyn, enals wormen haare volkomenheid hebben bereikt, kruipen zy aan den oever of op een uit het water uitfleekendgras, of anders aan eene drooge plaats, en blyven daar, zonder in poppen te veranderen, zo lange gerust zitten, tot dat haar het lyf opberst en het gevleugelde infekt daaruit voortkomt en wegvliegt. De waterjuffertjes hebben vier netvormige ongedekte vleugelen , twee groote heldere oogen, • die het grootfte gedeelte van haaren kop beflaan en een zeer lang achterlyf, dat uit tien gewrichten beftaat en van achter met twee of drie kleine zakken eindigt, haar hals is niet dikker dan eene fpelde en zy kunnen dien draaien, waar zy willen. Zie Plaat VII. vak E. fig. b. eene.bontvleugelige. Zy vliegen zeer fnel en zitten gaarne op koornairen, hoewel zy zich daarmede niet voeden, maar 'er alleen op rusten, en voedfel zoeken. — Wat eeten zy dan ? — Kleine door de lucht zweevende infekten en muggen, alszy 'er een tot buit hehben ger  32ó NATÜURLYKE HISTORIE gemaakt, zo zetten zy zich ergens neder en eeteri het met huid en hair op. Ik wenschte 'er ook wel eene te vangen, ik kart 'er geene vangen, hoe ik het ook maake, en al loop en fpring ik haar na, zo ik wil. — Dat wil ik wel gelooven; in de vlucht is het zeer moeilyk 'er eene te vangen, uwe nicht kan het kunftigj maar 's morgens en 's avonds, als ock by regenachtig weder kan men haar op boomen en ftruiken, daar zy ftil zitten zeer maklyklyk betrappen en anders niet; Gy kent zekerlyk Dame de fcorten! — Ja myn Heer, in grootte en kleur verfchillen de waterjuffertjes merklyk; eenigen zyn zo lang als een mans vinger, anderen daarentegen hebben naauwlyks de lengte van een kindsvinger; eenigen zyn donkerbruin , en fchoon b'laauw en groen ever 'tgeheele lyf gevlekt, antieren hebben eend groene, of roode of helderbruine kleur, en geele1 vlekken en ftreepen; maar 'er zyn ock byna geheel geele, geheel graauwe, en geheel blaauwe waterjuffertjes , en by allen eindigt het achterlyf met een kleine vork van twee of drie tanden. Har.re eieren leggen zy in het water, zy zecteft zich derhalve om niet nat te werden op een dryvend ftukje heuts, of op een'boven uit het water üi.tfteekenden Heen, of op een riet of eene bic-ze neder , en laaten dan haare eieren vallen , die binnen weinige dagen uitkomen* HET  voor. KINDEREN. 32! het OEVER AAS komt op dezelfde wyze voort gelyk de Waterjuffertjes, heefteven zo veele vleugelen, en légt zyne eieren op dezelfde wyze en op dezelfde plaats, maar hy is kleiner, en verfchilt ook iets van dezelven in kleur, hy is byna gantsch graauw, én heeft twee of drie lange ftaartfpitfen. Zie Plaat VII. vak E. en fig. h. by e. en eet byna niets; want hy leeft maar eenen dag, en wordt deswegens ook van eenigen eenendagsvlieg; in het Latyn ephemerus, genoemd. Men noemt het oeveraas, dewyl zyn diérpopjen zich aan de oevers onthoudt, en over 't water vliegende, aan versch geteerde fchepen kleeft, en men zich daarom in Holland, en op andere plaatfen, van hetzelve tot aas om mede aan den angel te visfchen, bedient; men noemt het ook in 't Hoogduitsch ïjaft / omdat het, zo als aanftonds gezegd is, aan de verSch geteerde fchepen haften / dat is hechten of hangen blyft. De wonderbaare popworm heeft lange ftaarten, en als riemen om te zwemmen, zie den worm op Plaat VIL vak E. by g. vergroot. In onzen z wammerdam is hy heerlyk befchreeven. — Ik zal met neef Ernst dit, by gelegenheid, eens nazien. — Gy zult zeer wel doen. Maar zagt, zagt, treed niet verder. — Zie in dit kuiltje den wonderbaaren 1. deel. X MIE-  322 NATUURLYKE HISTORIE MIERENLEEUW. Het zyn immers geene gewoone viervoetige .leeuwen? — Neen, het zyn gevleugelde infekten, die van gedaante weinig of niet van de waterjuffertjes verfchillen, maar hier is hy nog niet tot een vliegend dier veranderd. Vergelyk eens dit diertje in dezen zandkuil met het onze op Plaat VI f. by E. letter cl. en zie de volmaakte levensgrootte gevleugelde by e. — Dit is een fraai diertje. Zyn zy ook zo bezwaarlyk te vangen als de waterjuffertjes ? — Neen verre na zo moeilyk niet, zy vliegen alleen by nacht, dcch nietfnel, en bezoeken alleen de lieden in zandige gewesten, als de venfters open zyn, in haare kameren. —~ Dat is ftout: fteeken zy dan niet? — Neen. — Dan kan het nog gaan. Dit is dan de leeuw waaruit een gevleugeld dunlyvig infekt moet voortkomen ? — Ja kinderen , zo ziet hy 'er uit, als hy zyn vollen wasdom heeft, en in eene pop veranderen moet; uit het ei komt hy zekerlyk veel kle:ner, maar dewyl hy in zyne jeugd zeer fchielyk mieren rooft en eet, zo wordt hy dra groot en dik. Wat voor eene kleur heeft hy? — Bruin, rood cn aschgraauw door een. — Waarin beftaat zyne list en kunst ? — Zodra hy uit het ei geit roopen is ; het welk zyne moeder, uitliefde voör hem, in het zand naby de mieren, dewyl hy de-  voor KINDEREN. 323 dezen gaarne eet, gelegd heeft, graaft hy een kuiltje, in de gedaante van een' trechter, zet 'er zich midden in, en loert daarop kleine wormen of mieren en vliegen, die hy zodra eene zyn' kuil genaakt, zo listig met zand weet te werpen, dat zy 'er in vallen moet, en van hem met zyne vangtonge gevangen, en uitgezoogen kan worden. Houd ü ftil, en laat dezen tweeden in dit kuiltje eens begaan. Daar zit hy te loeren. — ó Wonder! daar rolt een mieftje by hem, hy grypt het, wy zien het klaar. — Ik ook, maar ik geloof het wel, want de mier kan tegen het drooge zand niet klauteren. — Wel op gelet Mictcke, nu zullen wy hem bezien, zyne tong is hol, en van binnen met eene zuigpyp voorzien. Het is een vermaak hem zyn werk te zien verrichten, en hoe hy op zyn' buit loert. Hy loopt en werkt achteruit, eerst graaft hy in de rondte rondom zich, en wanneer alles om hem gerust en zeker is, graaft hy ook in het midden en naar binnen toe. Maar Waar brengt hy dan dat zand heen? —-• Hy wTerpt het met zyne tonge ter linker en ter rechter zyde. Als men gaat wandelen in zandige ftreeken, ziet men dikwyls eene menigte kleine en groote gaten by een, want, als de mierenleeuw grooter wordt, zo maakt hy ook een grooter huisje. ■ By dag zit en verbergt hy zich gemeenlyk aan, X 2 de  324 NATUURLYKE HISTORIE de zyden zyner gaten, maar des nachts ligt hy byna altyd in het raidden derzelven met de vangtong open. By maanenfchyn, of ook wel by dag, kan men dit wonderenswaard;g diertje zien arbeiden. Men heeft maar zagtjes naar hem toe te gaan, ftil te blyven ftaan, en hem eene leevende vlieg cf mier toe te werpen, zo kan men hem alle zyne kunst zien verrichten. Maar men moet niet verdrietig worden, als men lang ger.oeg by een kuiltje, op de komst van een' dusdanigen leeuw heeft geloerd, en mieren toegeworpen heeft, en hy echter of in 't geheel niet komt, of zyn' buit plotsling onder het zand vliegt, en zich by zyne maaltyd niet wil laaten zien. — Wy zyn wel gelukkig hem hier te hebben aangetroffen. Maar nu kinderen, let nu ook op dezen fmallyvigen BLADLUISEETER, of kent gy hem reeds ? — Ja, zy zyn byna even eens van gedaante als de waterjuffertjes, vliegen even als zy, by dag, en leeven van de luizen, die byna op alle gewasfen zitten. de SCHORPIOENVLIEG behoort hier ook onder, daar is ze, ik vang haar hier.—  voor KINDEREN. 325 hier. Ziet kleinen, haare ftaart is net als eenfchorpioen, dien krult zy om en beweegt hem; de vleugels zyn bont, het mannetje alleen heeft zulk een' ftaart. Zie hem ook op Plaat VII- vak E. fig. c. — Zy heeft ook vier vleugelen en doorfchynend, daarom behoort zy tot de jufferachtige foorten, — Recht zo. — Maar wat maakt gy van de BLADLUIZEN, kent gy dezen ook reeds? — Ja zeerwel. Wie zou deze fchadelyke dingen niet kennen, die in de tuinen alles verderven en uitzuigen, waar zy maar komen! — Ach hoe menig roozeknopje verHinden zy niet alle jaaren! Men kan dikwyls de roozen, van wegens de bladluizen, niet aanraaken. — Van waar komen dan deze lelyke dieren zo fnellyk, en in zo groot eene menigte ? 7y hebben immers geene vleugels? — Ja de mannetjes hebben wel vleugels, maar de wyfjes met; de mannetjes vliegen daarom van de eene plant op de andere, en zoeken de wyfjes, om ze te bevruchten, op. Na de bevruchting leggen de wyfjes of eieren, of brengen leevende jongen voort, want by haar en nog eenige andere dieren, heeft de alwyze God het zo befchikt, dat zy nu eens eieren leggen, dan eens leevende jongen ter waereld kunX 3 nen  326" NATUURLYKE HISTORIE nen brengen, daar anders alle andere dieren of eieren leggen, of leevende jongen baaren. De bladluis aphes, die ook onder den logenachtigen naam, van mecldaauw bekend is, dewyl de gemeene man geloofc, dat zy met den daauw uit de lucht vallen, fteekt, als zy haare eieren wil leggen, een blad aan, en deelt het vlies in tweeën, en legt de eieren daar tusfchen, in de lente baaren zy leevende jongen, en in den herfst leggen zy eieren. De gesamenlyke bladluizen zyn een recht Wonder eener ongemeene vruchtbaarheid, want ieder wyfje kan, in een oogcnblik, reeds grootmoeder zyn van eenige duizende nakomelingen. Plaat Vin. vakB, by b. is eene vergroote kmisbeienlüis of myt afgebeeld. — Deze myn Heer, vereifchen vergrootglazen. Ikkan ze zo niet wel onderkennen. — Wel nu kind lief, by gelegenheid zal ik u die voor myn mikroskoop vertocnen, ten rooibeelJe ftaan 'er twee op! PlaatVlU. vak B. hy ;'-.e. end. vergroot. — Ongetwyfeid zullen wy dan veelefoortcnzien, Ernst zal Wel eenige blaadjes mede neemen. — Zeer gaarne, maar 'er zyn nog dieren aan deze bladeren. -— Ik had byna deze meegezellen der bladluizen vergeeten , nsamlyk de fchüd- en weegluizen, de fpringliaanen, de krekels, en welke echter alle te famen tot de clasfe dier infekten bchooren, waarvan eenigen geene vleugels, doch anderen twee of vier vleisgels hebben. Laaten wy  voor KINDEREN. 327 v/y deze diertjes eens korrïyk aanroeren, en ons dan verlustigen met de befchryving der vlinders. Is dit geen fchildluis, myn Heer? — Ja Vlinderlief. de SCHILDLUIZEN zyn kleine tweevleugelige diertjes, waarvan het wyfje naar een' fchild, maar het mannetje naar eene vlieg gelykt; zy Hinken alle naar kaarsfmeer en beminnen de nootenboomen. Zie 'cr eene levensgrootte afgebeeld, op Plaat VIII. vak B. by letter i. gy ziet dat haare vleugels kruiswyze liggen, daarom noemt men ze wel kruistor. — De merkwaardigfte fcliildluis, is de Amerikaanfche COCHENILLE of het zogenaamde purperwormpje , waarvan de fchoonfte roode verwe gemaakt wordr. Ziet kinderen , dit is een dusdanig Amcr'.Liansch cochenille-wormpje; het is dood cn gedroogd. — lk beken, het is zo, maar 'er behooren goccc oogen toe. — 'Er is 'ernog een, dat ook cochenille wordt genoemd, en in Europa hier cn daar, ja zelfs in Duitschland, aan den wortel eener zekere phnt, wordt gevonden, en hetwelk men als de Amerikaanfche cochenille tot liet fcharlakenvcnvui gebruikt. X 4 Dat  32S NATUURLYKE HISTORIE Dat zal die worm zyn, op welks ontdekking ons loflyk Bataafsch Genootfchap eene premie geiteld heeft. — Dit hebt gy recht Ernst, dan ik vreeze, dat ons climaat hier niet gunffig toe is, alfchooq ik ze wel gevonden heb in dit land aan de perfikaria. De Amerikaanfche cochenille integendeel woont op den zonderlingen vygenboom , waarvan wy boven gefp roken hebben, waarvan de bladeren int elkander en de vygen uit de bladeren wasfen, en wordt daar gevangen, gedroogd cn naar de overige waerelddeelen gezonden , waar men 'er het fcharlaken mede vervvt, Plaat VUL vakB. Jtg. c. is de vlieg, die uit het Europifche cochenilleworpje voortkomt, zeer vergroot, vertoond; Waarfchynlyk is dc Amerikaanfche cochenillevlieg van dezelfde gedaante. — Neen dit is meerder een torretje. Eertyds maakte men, gelyk gy weer, het, purper of de fraaille roode verw uit eene foort van mosfelen of Hakken, die men deswegens purperflakken noemde. Men maakt ook van kleine wormpjes , die in Spanje en Frankryk op eikenbladeren, in kleine roode blaasjes woonen, en kermes worden genoemd, het bekende ropde karmozyn of het Franfche en Venetiaanfche fcharlaken. Deze eik heeft een fteekelig blad, waar aan knobbeltjes zitten als de gallen aan den eikenboom , zie een takje met  voob KINDEREN. 329 met blad en de kermesbolletjes daar aan, in Plaat VXII. in vak B. by 1. 1. zyn de blaadjes by 2. 2. 2. de kermes of bolletjes. — Ja Oome, men doet 'er nog wel wat anders met deze wormpjes. *rWel wat dan Mie lief?.— Hoor, als onze keukenmeid de peeren niet rood ftoovcn kan, doet ze 'er wat cochenille door. — Dat is leep niet waar? —Ja Oome , maar toch een mooi keukenkunsje , dat ik onthouden heb. — Wel dat is lief, klein huishoudftertje. ■— Ik weet ook nog wel wat. — Wei Kareltje? — Onze Monfieurmaakt 'er ook rooden inkt van, Dus kent gy beiden 'er wat van. Maar kent gy ook luizen?—Wy kennen ze nietdan van morfige jongens. — Dit geloof ik wel, uwe lieve Mama is al te rein, om u hier niet van te zuiveren. —Ja wel degelyk Oome, maar wie kan zich hoeden voor een' overlooper? ■— Dat is zo Karei. De mensch heeft dit ?nfekt,zo als andere dieren tot eene plaag, en dus kan dit den besten gebeuren; ook worden deze dieren wel eens als eene ftraf aangemerkt, als de mensch met de luisziekte bezogt wordt, dus werd ftof by de Egyptenaars luizen. —■ Ik heb over dit wonderwerk veel gedacht myn Heer. — Dat moet men daar laaten, het waren wonderen van Gods hand, om Israël aan Pharao's woede te onttrekken, laat ons hier by berusten , en voorts deze onreine dieren en plaagen daar laaten, iets doch wil ik u lieden van de aard- en plantluizen zeggen, X 5 DE  330 NATÜURLYKE HISTORIE de PLANT- en BOOMLUIZEN zyn zeer verfcheiden. Men vindt water-bedaard- en boomluizen, die alle veele overeenkomst met de kevers hebben , en gedeeltelyk al, gedeeltelyk niet vliegen kunnen. Zy veranderen niet, maar komen alle even zo ter waereld, als zy naderhand altyd blyven, uitgenomen, dat fommigen, by de vierde vervelling, vleugels bekomen, De waterluizen onthouden zich in het water, en leeven van allerhande kleine infekten. Slaaf VIII. vakB. fig. h. is eene fmallyvige, en vakE. by g. is eene breedlyvige. —• Zie daar myn Heer, zwemmen ;er in deze floot, ik zal ze febeppen, daar zyn ze, zy gelyken voorwaar naar het fchorpioen door u mede afgebeeld. — Men noemt ze verkeerd luizen, het zyn eerder een foort van halfvleugeldckkige dieren, by de fpringhaanen zullen wy haarer gedenken. De breedlyvige wordt ook waterfchorpioen gencemd, dewyl zy naar het waterfchorpioen gelykt. de BED- of WEEGLUIZEN, zyn kleine ronde dingen, die zich in bedden en andere warme plaatfen onthouden , donkerrood zyn, en omtrent zo groot als eene waterlinze. Zie Plaat IX. vak B. byh. by dag zitten zy gemeenJyk tusfchen de voegen of in de fpleeten van het hout,  voor KINDEREN. 331 hout, maar 's nachts of zodra de bedden of gaten warm geworden zyn, komen zy voor den dag, en zuigen 's menfehen bloed , en fteeken daarby menigmaal zo zeer, dat men wakker wordt en dikwyls in 't geheel niet meer flaapen kan, zy ftinken geweldig en kunnen niet vliegen. — ik heb veel van deze onreine dieren gehoord, doch begeer ze niet te zien noch te kennen, omdat ze zeer onrein zyn en de huizen en meubilen bederven. — Hoe zeer men de infekten kennen moet, is het voor u, lieve Dame, verfchoonlyk, een reine Juffer heeft recht om zich hier van te ontdaan, echter ze oppervlakkig te kennen, is niet onnut. — Ja wel Oome, als 'er eene meid in de huur komt, bekykt Mama de mand ter deeg, en Mama koopt nooit oud mandenwerk.—Mama heeft gelykmyn kind. . 'Er is niets dat dit vuile goedje meer bemint, dan mandenwerk. — 'Er is echter nog wel wat.raad voor. — Ei zeg my dat myn Heer. —• als men een paar handen vol nooteboomen bladeren, of ook wel den groenen bolfter der nooten in eene halve maat of halfkwartier water, een halfuur laat kooken, en dit dan wel ter deeg uitdrukt , zo bekomt men een afkockfel., waardoor men van die haatlyke weegluizen in eens ontflagen wordt. Wat loopt gy daar na, gy kleinen ? — Springhaanen Oome. — Breng 'er my eenigen. — Gaarne, ik ben verlangende ook iets van de fpringhaanen te weeten. — Wel nu luifter db  331 NATUURLYKE HISTORIE de SPRINGHAANEN ek KREKELS bchooren tot een geflacht, dewyl zy beide van achter fpringpooten hebben, van gras, loof, graangewas , boomfchorfen en wortels leeven, en in de aarde in kleine gaten woonen , en de mannetjes van beide foorten met hunne bovenvleugelen een geluid maaken. De fpringhaanen noemt men in 't Hoogduitsch Bcugchrexficn of orashapfrc d. i. grasfpringers f)ru£ct)KC&eii komt van ïjcit hooi, omdat zy, in july, in den tyd des hooibouws, in groote menigte in de Weiden , fc^rc&cn of fpringen, want zy fpringen met hunne twee achterpooten over. het hoogde gras, om hun voedfel te zoeken en hunne vyanden te onüoopen. — Deze afleidingen zyn zeer natuurlyk. De gezamenlyke fpringhaanen fterven altyd nog voorden winter; uit de eieren, die de wyfjes in de aarde gelegd hebben, komen in de lente, zonder verandering, terftond kleine fpringhaanen voort, die echter nog geene vleugels hebben, maar dezelven eerst, by de vierde vervelling, bekomen. Dat is daarom een dierlyk popken naar de benaaming van zwammerdam. Wat is het voor een diertje lieve kinderen, dat op de Plaat VII. vak E. by a afgebeeld is? — Ach dat is een fraai fpringhaantje met halve vleugels, die nog fchynen te moeten uitbotten. — De fpring-  voor KINDEREN. 233 fpringhaanen zyn van verfchillende kleur en grootte , maar de meeften zyn echter groen en roodachtig geel ; maar in Indie heeft men 'er van goudgianzige heeriyke kleuren. Doen zy ook fchade? — Ja voorzeker, als zy in eene al te groote menigte verzamelen, eeten zy dikwyls kruid en gras en alles, Wat zy maar vinden, op ; men mag ze te recht aanmerken, als middelen in Gods hand, waardoor hy de menfehen kastydt. —• Ik herinner my met recht hier die geduchte plaage, waardoor de rechtvaardige God eertyds Pharao, Koning van Egypten, door Mozes, met fpringhaanen liet kastyden, omdat hy de kinderen Israëls niet wilde laaten weg trekken. In Egypten gebeurt het nog heden dikwyls, dat 'er zulk eene menigte fpringhaanen opryst, die al het graan verderven ; in ons Vaderland gebeurt dit zeer zelden, alleen is 'er zulk eene vlucht voor eenige jaaren geweest. — Welk een dankbaarheid zyn wy dan den ontfermenden God niet verfchuldigd, die ons in dit gezegend land onzen oogst laat inzamelen! — Wel degelyk myn jongeling , behooren wy dankbaar te zyn. — Maar myn Heer, zyn de fpringhaanen eetbaar ? — Mén kan ook deze graseeters eeten, gelyk blykt aan Johannes óen Dooper, die ze at met wilden honig, en nog tegenwoordig eet men ze op veele plaatfen 'der waereld; ik heb 'er u reeds iets van gezegd. — Wy dankenden goeden God, dat hy ons betere en  334 NATUURLYKÈ HISTORIE en welfmaakender fpyzen tot ons dagclyks voedfel heeft beftemd. De fpringhaanen raaken dikwyls zo zeer aan 'è vechten onder elkander dat zy elkander verfcheüren en dooden, en de overwonnenen opeeten. de KREKELS Verdeelt men in huis- en veldkrekels. De huiskrekels of kriekjes, gelyk men ze ook noemt, (zie Plaat VIII. vakB. by L ) woonen gemeenlyk in de keukens, brouweryen en bakkeryen, onder de ovens, in fchoorfteenen en op andere warme plaatfen, en leeven daar van allerlei zaadkorrels, vanbrcod, en watzy anders kunnen opdoen. *- Ik kan die kleine zingerswel, wy hebben 'erin onze keuken gehad, doch nu zyn zy verdrceven. — Wel hoe zien zy 'er uit ? — Zy zyn donkergeel van kleur, hebben twee lange voelhoornen, vier korte vreettóngea , twee ftaaftfpitfen, en de wyfjes nog daarenboven, in het midden, een'nog langer angel, waarmede zy haare eieren in de aarde leggen, en vier vleugels, waar van de twee' onderlie langer dan de twee bovenfte zyn. — Ik hoor het, gy befchryftze wel. Deze twee bovenvleugels Haan ,de mannetjes Uit elkander en maaken 'er gcwoonlyk des nachts ccn geraas en geluid mede, hetwelk veelen zeer aangenaam , doch anderen wederom zeer onaan-  voor KINDEREN. 335 onaangenaam en onverdraaglyk voorkomt, ja 'et zyn ook lieden, die zo éénvoudig zyn, dat ze gelooven, dat 'er een ongeluk in het huis gebeuren, of zelfs iemand daarin fterven zal, wanneer de krekels langfaam en angftiglyk kirren. Dit is waar lieve kinderen, dat, wanneer de krekels haaftig zingen, het ras regent, maar om het voorzeggen van fterven te voorzeggen is fabelachtig. Den gantfchen dag door zitten zy gewoonlyk in haare gaten verborgen, maar 's nachts komen zy te voorfchyn, om haar kost te zoeken. Zy zyn niet gemaklyk te vangen, want zy kunnen uit def maate fnel loopen. Sommige Afrikaanen koopen de krekels en bewaaren ze in doozen en laaten ze zingen. Men kan de krekels, als ze te lastig vallen , met den reuk van vlier geheel verdry ven; want zo dra zy dezen reuk rieken, zullen zy geheel bedwelmd worden , uit haare nesten te Voorfchyn komen en zich met de vingeren laaten grypen, of ook wel van zelfs fterven. Myn Heer, gy zeide dat ze dit geluid door de wieken maaken , dit komt my vreemd voor, ik meende dat zy zongen. — Neen Vlinderlief, de infekten, over 't geheel, maaken geen geluid door zang uit de keel of borst, want zy ontbeeren longen en zangtuiglyke fpieren, hun geluid ontftaat door geknars of door wryving , en dus weeten de kriekjes door het wryven van twee kleine wiekknopjes geluid te maaken , gelyk de vliegen fnor-  j3ö NATÜURLYKE HISTORIE fnorren door twee knopjes, achter de vleugels.—3 De veldkrekels onthouden zich op akkers en in weiden, eeten graswortels nat en vochtig veldgewas , en 't geen zy voorts in de aarde aantreffen. De krekels drinken gaarne; die zich inde keuken onthouden, lekken aan alles; maar die zich op 't veld onthouden zuigen de droppels van den daauw^ die op 't gras liggen. 'Er is eene foort van krekels , die molkrckels of vliegende aardkreeft genoemd worden , om dat haare twee voorfte pooten naar mols of kreefts pooten geiyken; in Zeeland zynze veel, ook in Holland , zy doen veele fchade , men noemt ze veenmollen, omdat ze veenachtige gronden beminnen, ik heb 'erin myne verzameling. ~ Nu dan zult gy ze wel eens laaten zien ? — Zeer gaarne, zy zyn Wat grooter dan eene huiskrekel, donkergeel van kleur, zy eeten graswortels en groen, en doen veele fchade, en zy leeven, van dat zy uit de eieren komen en vleugels krygen, byna twee jaaren; dus lange leeft ook de dikkoppige donkerbruine veldkrekel, die zich op weiden, in kleine hoogtens ophoudt, en zichzelve door haar helder gezang verraadt, zy zingt of kirt byna dag en nacht, maar de molkrekel begint zyn deuntje eerst met den avond. Verfcheiden vogels , de hagedisfen en mollen eeten gaarne krekels. By de krekels kunt gy het wandelend blad, en den fehuimworm voegen. — Hoe Oome, een blad  voor KINDEREN. 337 blad dat wandelt? — Ja myn kind, doch het is eigenlyk geen boomblad, maar de vleugels van het dier gelyken naar bladeren. — Ik zal het u in myne verzameling toonen, Mietje nicht. het WANDELEND BLAD behoort in Amerika t'huis, en gelykt eemgzms naar den fpringhaan ; het heeft dien naam omdat het dikwyls van kleur verandert, en eerst als een groen, daarna als een verwelkt en eindelyk als een verdord blad 'er uitziet; eenvoudige heden hebben zich daarom diets laaten maaken, dat dit diertje, als 't lang genoeg geleefd heeft, zyne pooten in de aarde fteekt, en fterft, maar dat, eenige dagen daarna, zyne pooten wortelen krygen, en uit het diertje eene groene plant voortfpruit. Wat dunkt u, is hy niet dwaas, die zulks loofr? Wy verwerpen alle bygeloof, doch zyn niettemin verheugd , dat onze lieve nicht ons onderrecht. - Wat is het Mietje dat u doet fhlftaan?- Ik ben in 't kleefkruid verward Oome. -r Kom ik zal u helpen. - Foei, doe dit fpog weg. — Neen myn kind, daar is wat fraais m te zien, dat inderdaad merkwaardig is. HeC zyn I. deel. Y SCHUIF  338 NATUURLYKE HISTORIE SCHUIMWORMEN, Welke nevens hunne ouders zeer kleine diertjes zyn* en op de bladeren der willigen, dikwyls zo vsel fchuim maaken , dat het 'er in overvloed afvloeit; '— Is dit fchuim van een diertje, ö wonder! — Ja zie hierin ligt het groene beesje, dat nog in een vliegend diertje moet veranderen. Men noemt het fchuimbeesje of koekoeks fpog in Holland, maar laat ik u nog van een wonder infekt onderhouden. 'Er zyn nog een foort van fpringhaanen die men SCHERMINKELS noemt, zy hebben alle meest ligcbaamen als een ftrooftruik, en de pooten aan het lang mager lyf verdeeld, veele hebben vleugels, andere flechtS knopjes, in ons land vindt men de zogenaamde waterfpin die hier toe behoort. Zie hem op Plaat VUL vak B. fig. n. Zie daar huppelt 'er een over 't water, dit is deze foort. In Afia en Amerika vindt men kleine en groote, geel, rood en groen geftreepte diertjes. LICHT- of LANTAARNDRAAGERS genoemd, dewyl hun kop, of liever de op hunnen kop  voor KINDEREN. 330 kop ftaande blaas, welke by fommigen grooter dan eene hazelnoot is, 's nachts een zo helder licht van zich geeft, dat de wilden in Amerika 'er zich, in plaats van lantaarnen, van bedienen. Zy binden ten dien einde, een of twee zodanige dieren met deze blaazen aan de vöeten of aan de hand, en gaan 'er dus by den donkernen nacht mede in 't bosch. Uit vermaak neemen de Surinaamfche lieden ze wel voor nachtlicht in hunne kamers, ook kan men by zo eene blaas leezen en fchryven, even als by eene kaars of lamp. 'Er is ook eene zekere ke* Ver, die men Johannesworm of glinfterwormpje heet, welke 's nachts licht van zich geeft, zo zyn 'er in 't zeewater ook lichtende dieren, ook licht het vuurtorretje. Zie Plaat VIL vak D. fig. g. —Ik zal onze neefjes en nichtjes de afbeelding en Befchryving in het Boek van Jufvr. merian laaten zien. — Gy zult haar zeer verpligten, met haar den arbeid dezer Dame medetedeelen, die een geheele reize ondernomen heeft, om in dat heete gewest infekten te zoeken. — Ik zoude niet gaarne zulk eene reize doen. — Het moet ook als iets byzonders aangemerkt worden, dat eene Dame zich waagt in landen zo vol fchadelyke dieren. — Zy heeft echter veel lof verworven. -— Ik beken het myn Heer, maar ik voor my, zou den breeden lof van eene femme favante wel willen misfen voor dien van eene befcheiden en Y a er?  340 NATUURLYKE HISTORIE ervaaren huishoud/Ier, dat onze fexe meer eigen is , en mogelyk van meer nut; en ik verkies de infektkunde en natuurlyke hiftorie Hechts tot uitfpanning; want ik heb gemerkt, dat men 'er zo verre in verwarren kan, door de oneindige voorwerpen , dat men het burgerlyk nut in de famenleeving 'er door uit het oog verliest. Lieve Dame, gy oordeelt zeer verftandig, want alfchoon deze wectenfehap veel nuts aanbrengt, kost zy tyd en ondervinding, en als men 'er zich geheel aan overgeeft, moet men volftrekt zyne huiszaaken verzuimen Dat is net Oome, als die broodbakker, die om een pimpelmeesje te vangen, al zyn brood in den oven liet verbranden. — Gy had te lang gezweegen fnaakflertje, om niet wederom eens op de baan te komen; hoor evenwel, de wetenfehap is het fieraad eener Dame, een jonge Jufvrouw en jongelingen of kinderen; ja bejaarden zelve, moeten uitfpanningen hebben, en de leerzaamfte uitkippen, en zeker tot dezen behooren de infektkunde en natuurlyke hiftorie, gy zult 'er nutter vermaak in vinden, dan uwen tyd te verfiyten in zedenbedervende faletten, het leezen van logenachtige Romans, en, in deze dagen , zo gevaarlyke nieuwe zedekunde; al wat u de natuur biedt en God leert, is Waarheid; al wat menschlyk vernuft uitdenkt, feilbaar, en daarom myne lievelingen, moet en moogt gy uwe uit-  voor KINDEREN. 341 Hitfpanningen in deze weetenfchap neemen. — Wy verlangen 'er ook in voorttegaan. — Welaan, nu komt eindelyk eens de hitforie der VLINDERS, UILTJES en KAPELLETJES. Gy hebt zekerlyk wel reeds eene menigte vlinders gezien, lieve kinderen ? — Ja veele honderden, by onze nichte, zy heeft 'er ook reeds veelen gevangen, en veelen van dat zy uit de eieren kwamen, met koolsbladeren of ander groen opgevoed. Wel zoete Dame, Vlinderlief, dewyl gy 'er in bedreeven zyt, doe ons 't vermaak ons iets van de lieve vlindertjes te melden. —- Gy verpligt my myn Heer, van zo veel vermogen in my te ftellen, ik zal u nu en dan trachten te voldoen, doch het zal u best voegen my met de kleinen te vraagen. — En wy zullen zo ftil zyn als muisjes, om te luifteren. — Wel nu hoort dan? — Eerst zyn zy wormen of rupfen, en eeten boombladeren en gras, daarna worden zy poppen en eeten niet meer; en eindlyk komen zy als veelverwige en fraai opgefierde vogeltjes voor den dag. Hoe veel tyds myn nichtje verloopt 'er, eer 'er uit eene rups een zo heerlyk diertje ontftaat? — Die tyd is ongelyk neef Ernst, eenige veranderen vroeg, andere laat, fommige zyn dikwyls binnen eenigen weeken gereed, andere eerst binnen eenige maanden, en wederom andere ligY 3 §en  §42 NATUURLYKE HISTORIE gen twee geheele winters in hunne poppen befloerTen, en worden eerst in het tweede jaar vlinders. 'Er zyn zeer veele foorten van vlinders; 'er zyn kleine en groote; blaauwe en roode; geele en groene; bonte, bruine en witte vlinders. — Ik zie 'er reeds veele vliegen, witte, bonte en blaauwe, mag ik uw netje nicht? — Zeer gaarne, daar is 't, maarvang voorzichtig, opdat gy de wiekjes niet kwetst. Ach wat is het een groot vermaak, dusdanige fraaie diertjes by eene wandeling om zich heen te zien vliegen! — Wat zoudt gy Haan kyken kinderen, als het gantfche gemeenebest der vlinders by dag vloog! — Gefchiedt dat dan niet ? —» Neen, de meefte vliegen alleenlyk by nacht. Weet gy dan waarlyk niet, dat 'er dag - nachten fchemering- vlinders zyn? — Neen. — maar ja, de vlinders der zydewormen behooren immers tot de nachtvlinders, niet waar ? — Gy hebt gelyk. — De nachtvlinders myn Heer, zyn my zeer bekend, ik heb 'er verfcheiden en vang ze door list, met eene kaars in eene boute kas, achter geolied papier gezet, ook voed ik de rupfen. De rupfen der drie foorten van vlinders eeten alle bladen; doch in haare verandering enz. zyn de dagvlinders van de nacht- en fchemeringvlinders zeer onderfcheiden. De rupfen der dagvlinders naamlyk hangen meest in de vrye lucht, aan boomen, kruiden, bladen, paaien en wanden, en maaken zich door  voor KINDEREN. 343 door allerlei kunftige aankleevingen bekwaam tot de groote verandering, die haar zal overkomen. De wit en zwartgevlekte Johannes- of kruisbezierups, by voorbeeld: trekt Hechts eenige draaden van een blad of takje by een, en hangt dus vry zweevende daarin. Wy hebben reeds zulke losfe guldenpopjes gezien, zy ftaan op Plaat VII. in vak F. afgebeeld by b. Eenige rupfen der nachtvlinders daarentegen befpinnen zich, wanneer de tyd haarer verandering nadert, dat is, zy maaken een webbe rondom zich, waarin zy als poppen liggen, andere van haar begraaven zich in de aarde, of verbergen zich onder de bladeren of elders. ■— Dit meen ik is een popje van de nachtVlinder byfig. e. en f. Wel onthouden Karei. — Iedere foort van de rupfen der nachtvlinders maakt eene byzondere foort van fpinfel; eenige maaken een wydloopig geflooten, eng of ruim fpinfel en leggen 'er zich midden in, gelyk de bruinhairige grasrups, de bontkoppkje, fchadelyke tuinrups enz. andere maaken om zich een weeffel zo digt als papier, gelyk de ringrupfen. Veele rupfen doorvlechten en bekleeven haar fpinfel zo kunftiglyk met gras, hout en fchors of ook wel met haar eigen hair, dat zy daar door aan haare graven, deels eene zonderlinge fchoonheid, deels eene groote vastigheid byzetten, gelyk de zeegroene, geelftreepige vruchtboom -rupfen, de beerenrupfen. — Is dit niet zulk eene foort myn Y4 Heer?-—  344 NATUURLYKE HISTORIE Heer? — Ja Mejuffer zy zyn afgebeeld by fig, h in vak F. Plaat VIL U is bier boven gezegd, lieve kinderen, dat ieder infekt zeer wel weet , waar het deszelfs eieren leggen moet, opdat zyn toekomend gebroed, by 't uitkomen, wat te eeten vinde; even Zo gaan ook de vlinders te werk, want haare kinderen, de rupfen, eeten niet alle dezelfde bladeren, noch dezelfde kruiden. Eenige, by voorbeeld , eeten niet dan netelen en plantbladeren, andere niet dan boombladen , vooral willigen,' en zy zouden eer van honger fterven dan wat anders eeten. Waarmede zouden dus die rupfen, die niet dan netels en gras eeten, haaren honger verzaadigen en haar leven onderhouden, indien haare moeders de eieren, waaruit zy zyn voortgekomen , in een' peer- of appelboom gelegd hadden? En zouden die geene rede lubben, om zich over haar noodlot te beklaagen, welke beneden op de aarde lagen, daar zy echter haar voedfel nergens anders dan op appel- en peerenboomen konden bekomen ? zouden zy op haare reize naar een' appel- of peerenboom enz. niet bloot ftaan voor honderderlei gevaaren, ja voor den dood zelve ? Maar de goede God heeft ook voor deze blinde verachte wormpjes, welken al Wat hen ziet vervolgt, en met hun geluk en leven naar welgevallen omfpringt, gezorgd en laat er geen by geval omkomen, Hy  voor KINDEREN. 345 Hy heeft derhalven den vlinders bevolen haare eieren juist daar neder te leggen, waar haare daaruïtkomende jongen terftond de tafel bereid vinden, en dit doen alle vlinders zeer naauwkeurig, even als of zy wisten, dat haar toekomend gebroed, niet dan netels en koolsbladen eeten zouden. Dus is aan allen eene flipte voorzorg voor haare kinderen ingefchapen; want hoe zouden zy anders weeten, wat het voedfel haarer toekomende jongen zyn zoude, dewyl zy zelve geene bladeren eeten, maar alleenlyk met de fappen eeniger bloemen haar kort leven onderhouden. Het is aanmerklyk, waarde Onderwyzer, dat de meefte dagkapellen in ons land, de netelen, gras en laage planten beminnen, daar integendeel genoegfaam alle nachtkapellen de boomen beminnen. — Dat is een juiste aanmerking, doch hier van kan ik geene rede geeven, op dit ftuk moogt gy reaumur eens inzien, die wonderlyk fchrander de onderfcheidene rupfen befchreeven heeft, en daar naar zelfs de kapellen verdeeld, ik zal u ftraks hier iets van melden. —> Gy zult my zeer verpligten. Heb ik u niet reeds hier vooren gezegd kinderen, dat alle diertjes tot het een of ander nut cn goed waren, en dat de alwyze God aan ieder in zyne huishouding een zeker werk te verrichten, aangeweezen heeft? — Ja. — Wat nog meer? y 5 —zy  34<5 NATUURLYKE HISTORIE —• Zy waren teffens nadeelig en nut, zy ver-Honden wel veel boomen en planten; maar zy* ftrekten ook veelen vogelen tot fpyze. — Juist, en dus ben ik nog van gedachten. Wat denkt gy dan van de rupfen, lieve kinderen ? en gy myn Ernst, zeg my eens openhartig uw gevoelen — Wy oordeelen volkomen als gy lieve Heer, men zou waarlyk menige rupfen, met voordacht een' boom of eene plant laaten opeeten, dewyl 'er naderhand zo prachtige vlindertjes uit haar voortkomen, welke wy kinderen zo hardyk beminnen. Hier komt een vlinderliedje niet te onpas. —* kent gy het Vlinderlief > Zeg het eens op. OP DE GEDAANTEWISSELING der VLINDERS. DE VLINDER SPREEK EN DE INGEVOERD» 7oorheen was ik in >t rupfen vel, Daarna een popje in 't goud, JVu een veelkleurige kapel Pan weinig uuren oud. Myn dubble wiekjes, net gevlerkt, Met blaauw en purperrood, Vcrfierd en kunflig net gewerkt, Draag ik voor 't oog nu bloot- JVat  voor KINDEREN. 347 Wat zegt ge nu 6 zoete jeugd, Als gy rny, beestje, ziet? Kapelletje, gy fcbept geneugt, En wy in ''t geestig lied. Dat zal ik nazingen, kom Karei. — Kapelletje% enz. — Maar kinderen, weet gy wel, dat niet alle foorten van rupfen fehadelyk zyn? — Ja, want de zydewormen zyn niet fehadelyk. — Juist, zy fpinnen alle jaaren zo veel zyde , dat veele duizende menfehen daardoor werk vinden, en aan den kost komen kunnen. — Indien 't my geoorloofd ware, zoude ik op dit ftuk eene aanmerking kunnen maaken. *# Wel zeg op myn Ernst. —» De zydewormen, hoe voordeelig ten opzichte van onzen zydehandel, zyn niettemin zeer fehadelyk voor den moerbezienboom, ook wil men dat het veel behandelen van zydewormen, eenig nadeel aan de gezondheid doet. — Dit is waarheid Wat zal ik u hier op antwoorden, doorzichüge jongeling, anders dan dat men den zin van voordeelig en fehadelyk toepast op het belang, dat 'er de menfehen in willen Hellen. Is het u nu aangenaam, myn Heer, dat ik irt plaats van alle andere rupfen , de zydewormen en de gantfche zydereedery befchryve? — Het zal ons ten hoogflie aangenaam zyn, vooral dewyl gy de zydereedery 'er zult byvoegen. — Wat ik 'er van weet, zal ik gulhartig mededeelen, myn  348 NATUURLYKE HISTORIE myn Heer; ik heb 'er zeer veelen gevoed, en myn werk gemaakt om de hiftorie daarvan te kennen. — Wel nu fchrandere Juffer, verhaal ons dit, wy willen hier aan deze beek wat rusten, terwyl gy 'tons verhaalt. Komt zet u kleinen', en gy Mie lief kom by my. — Ik zal een aandachtig toehoorftertje zyn, nu onze nichtje Vlinderlief Profesfores is. — Zo nichtje, leert gy al zojongfchertfen. — Vergeef het haar nichtje.— Zy is geestig uit den aart, niet waar Mieke? — Wel Oome , ik zeg het maar uit jok. — Nu myn lievertje, gy misdoet niet, ik wil wel Profesforcsje zyn, om zulk een lief nichtje te promoveeren, — LuifLer myn nichtje lief. de ZYDEWORMEN, of liever de zydeworm - vlinders, zyn eene foort van nachtkapellen, die haare eieren in de landen, daarzy in het wild vliegen,op moerbeziën-boomen', maar waar zy in daartoe gefchikte vertrekken opgevoed worden, op moerbeziënbladeren leggen. Deze eieren zyn rond en plat en hebben in het midden een fcheurtje, en zyn in 't begin geel, daar na bruin en eindlyk graauw. Uit deze eieren komen bruine, zwartkoppige Wormen , die negen kringen , zestien pooten , aan iedere zyde negen openingen en van achteren eene hoornfpits hebben. Doch  voor KINDEREN. 34$ Doch zy blyven niet lange zodanig, want by iedere vervelling verandert hunne kleur, en eindlyk worden zy bleekachtig geel. Ieder zyde worm is, gelyk alle andere foorten van rupfen, niet anders dan eene vlinder, met verfcheiden huiden bedekt, welken zy allen, de eene voor, de andere na, moet afleggen, en zulks doet deze rups terftond na haare geboorte, vervolgens vervelt zy nog wel viermaal om de veertien dagen meer of min. By deze vervelling fchynt zy ziek en blyft eenige uuren, en dikwyls wel een' gantfchen dag, ftil zitten, zonder te eeten of zich te beweegen. Tusfchen deze verveningen voedt zy zich met moerbeziënbladeren en wast binnen zeven dagen zo fnel, dat haar de opperfte huid te naauw wordt, en dat is de rede, waarom zy dezelve moet afleggen. Tien of dertien dagen na de vierde vervelling, nadat zy zich genoeg verzadigd en haaren hoogden ouderdom van veertig of eenenveertig dagen gelukkiglyk bereikt heeft, wordt zy aan 't onderlyf geel, ontlast zich van alles overtolligs en behoudt alleen by zich het fyne fap, uit hetwelk, zy naderhand zyde fpint. Hoe gaat dat te werk waarde nicht? — Dit fap veroorzaakt haar fmerte, daarom kruipt zy, met opgerechten kop, zo lang angftiglyk tusfchen de ryzen tot dat zy eene bekwaamen plaats ge- von-  35o NATUURLYKE HISTORIE vonden heeft, waar zy haare eerfte draaden aankleeven of vasthechten, en zich vestigen kan. Dit verricht zynde, zo buigt zy zich zo lang met het gantfchc lyf naar alle kanten, tot haar fpinfel gereed en alle fap verfponnen is. Dewyl nu by deze buiging geduuriglyk twee draaden uit haar bek gaan, zo komt 'er rondfom haar een geweeffel, het welk men kokon noemt. In dit kokon legt de rups, eenige dagen daar ha, haare laatfte huid af, waaraan de zestien pooten blyven hangen, wordt eene pop, en krygt, binnen drie weeken, vleugels, doorboort haare gevangenis en vliegt als eene vlinder weg. Wat verricht deze vlinder nu? — Zy vliegt eenige dagen heen en weder, zoekt een gat, teelt voort en fterft, en uit de twee of driehonderd eieren, die het wyfje legt, komen naderhand weder nieuwe zydewormen, en zo gaat het altyd Voort. Ach ik wenschte wel een' zydeworm te zien fpinnen! — In korte weeken zal dit gefchieden, gy zult ze by my zien (*). Eeten dan de zydewormen in 't geheel niets an- (*) De Heer raff, heeft in eene zyner plaaten, deze zydeworm - fpinnery afgebeeld , doch zo gebrekkig, dat wy ons febaatnen zouden dezelve te hebben gevolgd, zynde de menfchenbeeldcn zo groot als de zydeworm-kapel; wy hebben dezelve volmekt onnut geacht, als zynde dc zydeworm al te veel bekend, gelyk wy ook veele andere onnatuurlyke afbeeldingen hebben weggclaacen.  vook KINDEREN. 35t anders dan moerbezié'nbladen ? ■— Niet gaarne, zy eeten ook, by gebrek, wel zagte falade - bladeren , maar zy worden 'er gemeenlyk ziek af en fterven zonder een kokon gefponnen te hebben, en als zy ook al zyde fpinnen , zo deugt dezelve echter in 't geheel niet. Hoe ziet 'er de ruuwe zyde uit, myn nichte ?~ Gemeenlyk geelachtig wit, want de verfcheiden fraaie kleuren bekomt zy door de kunst des verwers. — Is 'erveel zyde op een kokon? —■ Omtrent vierhonderd ellen. — Dat is veel. — Hoe groot is dan zo een kokon? — Omtrent zo groot als een klein hoenderei. — En is alles doch daarom zyde? —- Ja, byna ailes. Eerst maakt de worm een wydloopig en doorfchynend fpinfel, hetwelk men werk noemt, en waarvan, gelyk ook van de doorboorde kokons, de zogenaamde floretzyde gefponnen wordt; daarna fpint hy zyn dicht zyden huisje , 't welk uit louter fyne draaden beftaat, die men afhaspelen kan; vervolgens maakt hy een bekleedfel, hetwelk naar een blaas of pergament gelykt, waarin hy vier of vyf dagen gerust blyft liggen, en eindlyk wordt hy eene pop , wanneer hy nog met een bruin teder huidje bekleed is. Kan men alle deze huiden en al dat fpinfel gebruiken?— Ja, alles behalven dat tot niets deugt » Hoe krygt men. de zyde van de kokons, wart zy niet ligt ? — Ja zeer ligt, daarom werpt men de  S5* NATUURLYKE HISTORIE de kokons in kookend water en dan gaat het haspelen zeer goed. In heet water, kunnen de daarin beflootert vlindertjes dit verdraagen? ■— Neen, zy moeten alle fterven, men laat ze ook in de heete zon of bakovens verflikken. — Ach dat is wreed, dat men ze alle laat fterven, kan men dan niet zo lange met het afhaspelen wachten tot dat de vlinders 'er uit zyn? — Ja dat kan men wel doen , als men geen goede zyde wil hebben, want de kokons, welke van de vlinders doorboord zyn, kan men niet meer afhaspelen, dewyl de draaden meest alle afgebeeten zyn. Men moet met eenigen echter zo lang met afhaspelen wachten, tot dat het uiltje 'er uitgekroopen is, anders zou men geen eieren en uit dezelven weder jonge wormen kunnen bekomen. Men werpt nochtans de doorboorde kokons niet weg, maar men fpint ze als vlas en bekomt dus de bekende floretzyde. Men gebruikt zelf het derde huisje , 't pergamentachtige bekleedfel; waarvan men een foort van ftof, zyden ftof genoemd, maakt. Waarin leggen de zydewormen in de kamers hunne eieren? — Op papier of andere dingen, die op de planken gelegd of opgehangen worden. — Wat moet 'er een gewemel zyn, als de eieren uitkomen, en de wormen door hetgantfche vertrek heen kruipen! — Dat doen zy niet, daar niets  vöor KINDEREN. 353 tiiets te eeten . valt, kruipen zy niet naar toe, ieder worm Jblyft op de plaats, waar men hem en zyne moerbeziënbladen heeft gelegd. Blyven dan de eieren niet zo lang liggen op de plaats, daar zy gelegd zyn, tot dat zy uitkomen ? — Neen, men neemt ze weg en Iaat 'er eenige duizenden, den gantfchen winter over, in glazen of doozen ftaan, en zet ze tot aan de lente / op eene koele plaats, ten einde de wormen niep te vroeg en in een' tyd, dat 'er nog gebrek aan moertjeziè'nbladen is, uitkomen, want in den winter zyn onze moerbeziënboomen kaal en zonder bladeren, en gedroogde bladeren eeten zy niet gaarne. . Wanneer laat men ze dan uitkomen ? — Omtrent de maand Mei, legt men ze; in doozen of zeeven of ook wel alleenlyk op de planken, en dan komen de wormpjes, in twaalf of veertien dagen, ook wel vroeger of laater, naar dat het vertrek „ koud of warm is, uit. Den jongen wormen moet men eerst verfche, tedere bladen geeven, maar naar maate dat zy groeien en fterker worden, geeft men hun langzaamer hand grooter en harder bladen, Hoe dikmaals geeft men hun verfche bladen? —Tweemaal daags; en men moet altyd de oude bladen wegneemen, want zy zyn liefhebbers der eindelykheid; men moet ze daarom in eenzindelyk vertrek houden, waar niet veel gewoel, en het I. deel. Z niet  354 NATUURLYKE HISTORIE n':et te heet of te koud is, en zullen zy gezond blyven en wel fpinnen, zo moet het vertrek, waarin men ze houdt, eene warmte van 18 graad.n, op de thermometer van eeaumur, hebben. Tusfchen de vyfentwintig honderd en drie duizend kokons, of tusfchen de achten tien ponden kokons leveren een pond zyde uit. Wanneer' men het een of ander van het geen wy gezegd hebben, nalaat, of'er achtloos in te werk gaat, en men hun Hechte ofte weinig moerbezicnbladen, cf ook alleen faladebladeren geeft, zo fpinnen zy weinige en Hechte zyde, worden ziek en fterven in menigte. Muggen, wespen en fpinnen, moet men in 't geheel niet in het vertrek laaten komen, want het zyn hunne vyanden, en zy trachten hun te befchadigen. Zy kunnen ook den blikfem en dender niet verdraagen. Alle deze kunstgreepen heeft men in hetOoftën, in Portugal, in Spanje en Italië en andere warme landen niet noodig, dewyl het daar byna geen winter is en de moerbeziënboomen altyd groen zyn en blad hebben, en dus de rupfen geduuriglyk iets daarop te eeten vinden. Men vindt derhalve in die landen, op de moerbeziënboomen, byna altyd, ten zelfden tyde, eieren, wormen, kokons en vlinders of uiltjes. Verdrinkt of verflikt men daar te lande de uiltjes ook in hunne zyden huisjes? ■— Ja, de menfehen klimmen op de boomen, en vergaderen zo  voor KINDEREN. 355 zo veele kokons, als hun gelieft, doch fommigen ïaaten zy hangen en doorbooren, opdat 'er geen gebrek aan vlinders, eieren en wormen zy. Het vaderland der zydewormen is het warme Afiaj hiervan daan heeft men ze, over meer dan drie honderd jaaren, naar Italië gevoerd, kort •daarna kwamen zy in Spanje, en eindlyk werden zy in Frankryk en federt eenige jaaren zelfs in Duitschland bekend, en met groot voordeel aangekweekt. Hoe groot is de zydereedery in de Brandenburfche landen niet ? Ook legt men zich federt eenigen tyd, in Ooftenryk; in Westfalen; te Dresden, te Hannover, met grooten yver op de zydereedery toe. Zyn 'er anders geen rupfen meer lieve nicht, die ook iets fpinnen, gelyk de zydewormen ? —Neen kinderen, 'er zyn 'er, wel is waar, die ook allerhande fyne en konftige webben fpinnen, doch men kan dezelven nergens toe gebruiken; (fchoon ik het voor zeer waarfchynlyk houde, dat 'erdoor den tyd wel iets in ontdekt kan worden, als men maar let op den draai, dien de rups in 't fpinnen houdt) maar des te fchoonervlindertjes komen 'er gedeeltelyk uit voort. By de naaste gelegenheid zal ik u een groot deel vlinders vertoonen, die ik zelve gevangen en vergaderd heb, ook zal ik u dan dat voortreflyke infektenboek van röset. laaten zien. — Wat zyn wy u verpligt zoete Juffer, voor uw zeer juist verhaal van den Z a zy-  356 NATUURLYKE HISTORIE zydeworm , uwe ondervinding en beleezenheid ftraalt 'erin door, uw vernuft verdient lof. — Staa my toe, myn nichte, u met een klein coupletje te bedanken. — Het zal my veel eer zyn neef. Begaafdheid wet vernuft en vriendelykcn aart, Als ze in de teedre jeugd zich met de fexe paart, Is ah eene alle roos , die naast haar gloénde kleur en , Ut oog en 't hart Verkwikt met liefelyke geuren; Zo blinkt ïnViinderlief, daar ze ons van wormfpin leest, Het fchoon van 'tligchaam^en de fchoonheid van den geest. Ik dank u neef, voor deze onverdiende loftuiging. — Wel zo Ernst broer, nichtje bloost 'er van. — Ziet gy dat zo jong al meisje, den aart der liefde beklapt zich al vroeg misfchien ? — Ik bid u myn Heer, laat dit daar, ik heb dit met geene dan geoorloofde zedigheid gezegd. ■— Nu'tzy zo. Hoe krygt men de nachtvlinders levendig te zien ? ~ Men moet 's avonds en 's nachts op haar loeren of haare popjes mede naar huis neemen, bewaaren, en zo lang voeden, tot dat zy in poppen en vlinders veranderen. —■ Dit zullen wy doen myn Heer. Maar waar zitten de nachtvlinders ? ■— Op allerhande vruchtboomen, op willigen, op vlierboomcn, linden, pynboomen, eiken, wynftokken, hop, kruisbeziën, braamboozen, doornen, ja ook op wolfmelkskruid , brandnetels, zuuring, afpergien, erwten, raapen en gras. Dat  voor KINDEREN. 357 Dat is goed, kom gnan wy voort zoeken, wy zullen ze dan wel vinden, en wy denken, dat de boeren, die hout in de ftad brengen, voor een goed woord, 'er ons wel eenigen van hunne dorpen en uit de bosfchen mede zullen brengen. — Dat is wel bedacht kinderen, deze landlieden kunnen u diergelyke diertjes best hefchikken, dewyl zy byna altyd in het hout en in de bosfchen wat zoeken en arbeiden. Men dient 'er ook op te letten dat zy niet altyd met dezelfde rupfen komen, en doen hun voor iedere rups het rechte voedfel medebrengen. Hoe bewaart men de vlinders best myn Heer? Als men 'er te veel in eene doos by een doet, zo befchadigen zy elkander, en men kan ze niet recht zien. — Dat geloof ik wel, maar wie zou alle vlinders in eene doos onder een laaten dwaaJen ? Men moet iedere vlinder aan eene naaide fteeken, en tusfchen twee zo, veel ruimte laaten, dat zy haare vleugelen kunnen uitbreiden. Hoe kan men de rupfen der nachtvlinders van die der dagvlinders onderfcheiden ? — Door ze dikwyls te bezien. De nachtvlinder rupfen verfteeken zich ook gemeenlyk by dag , en zitten gerust op haare plaats, maar des nachts kruipen en eeten zy, doch in veelen heeft eene uitzondering plaats ; de zydeworm , by voorbeeld , eet dag en nacht door, en dus doen ook eenige dagrupfen; eenige nachtrupfen hebben ook aan 't % 3 ach-  358 NATUURLYKE HISTORIE achterlyf een hoorn ; en de meeflen zyn ook ongelyk grooter dan de dagrupfen , en leeven met menigte by een , fommige zyn ook met haif bedekt. De dagrupfen integendeel leeven gemeenlyk by een , eeten by dag cn rusten 'snachts, hebben meeftendeels veel hairborftels of doorhen, waarom men ze ook doornrupfen noemt; de eieren dezer dagvlinders zyn ten deele rond en groen, ten deele kegelvormig en geel, cn haare poppen zyn met gouden en zilveren vlekken vérfierd, eenigen dezer dagrupfen vindt men den gantfchen zomer door, anderen maar in zekere maanden ; Zy onthouden zich even als de nachtrupfen op allerlei boomen, kruiden en planten. 'Er zyn boven dien, nog zeer goede tekenen der onderfcheiden rupfen in de pooten; de beroemde reaumur heeft hier naauwkeurig opgelet, en'er Zulk eene kenlyke rangfehikking in gevonden, dat men, hier oplettende, zelden mist in dc kennis welk eene kapel of diertje 'eruit zal komen. — Kundige Jufvrouw, ei lieve deel ons dit mede, het zal van nut zyn, te meer, wyl de Heer raff dit overjlaat. — Zeer gaarne myn Heer, indien dit u gevalt, zal ik 'er onze vriendjes wat van zeggen. Kom neef Ernst, zoeken wy eenige rupfen. — Ik heb 'er hier verfcheiden, en daar brengt 'er Karei ook. — Deze rups heeft zestien pooten en veertien geledingen, aan de drie voorde geledingen zyn  voor 'KINDEREN. 559 «yn de knyppooten of grypers zes in getal , twee aan ieder gelid; twee daar aan volgende geledingen, die ik voortaan ringen zal noemen, zyn zonder pooten , daar op volgen 'eï ieder met twee kruip-of looppooten , die van onder met nageltjes zyn, dus acht te famen ; daarna drie ledige ringen, en eindlyk aan het laatfte gelid, aan den aars, twee gryppooten, die de rupfen om de takjes Haan; uit zulk eene rups komt gewis eene nachtvlinder', zo als deze den pylftaart-uü voortbrengt. — Zie waarde nicht, een neteltakje vol van gedoomde rupfen. — Hier uit komt gewis eene dagkapel, en wel de aurelia dat fchoone vlindertje, dat op Plaat VIL vak F. by letter a is afgebeeld, en de rupsby c. Tel eens neef Ernst, *gy zult 'er twaalf ringen, met doorn bezet, in yirlferi, _ juist lieve nicht, ook zie ik zes voorpootjes , maar drie naakte ringen , en dan drie met zes looppooten, twee naakte ringen en achter twee vatpeoten, dat is net veertien pooten. — Nu hier uit beftaat de tweede clasfe van den Heer rkaumur. — Maar bezien wy dit groene rupsje , dat Kareltje daar aanbrengt. — Het heeft twaalf ringen en ook veertien pooten. — 'Er is doch verfchil in neef, zie 'er zyn hier drie kaale ringen, achter de zes midden-pooten; en in de voorgemelde waren die achter de voorpooten Welk eene oplettenheid ! — Nu uit deze foort van Z 4 rup-  §6o NATUURLYKE HISTORIE rupfen komen voorzeker alle nachtuiltjes of nachtvlinders. Zie nicht daar is een willigen takje met ftaartrupfen, wat zyn dat? — Laat zien, tel. — Voorpooten aan drie geleden, drie kaale ringen, vier met pooten bezet, en vier pootloos met twee ftaarten voor achtergrypers, dat is veertien pooten en twee ftaarten. — Hier uit komen gewislyk kapellen, die tusfchen de nacht- en dag- kapellen in zyn. — Hé nicht, wat vreemder kapel, zy is krom in een. Zie daar is zy weêr uitgerekt als een ftokje. — Dat is een landmeeter. — Hé nichtje lief, kunnen rupfen land meeten? Neen Miste nicht. — Maar zie daar beweegt zy heen en weder, en meet haar fchred, waar zy zich neer zetten zal; daar treedt zy toe; zie daar haalt zy haar achterlyf aan, hoe juist meet zy. — Dat is allerliefst, zo waar zy meet. -** Gy ziet lieve vriendjes, nu, dat aan de vyf middelringen geen pooten zyn, en Hechts zes voor aan, vier aan de twee achterleden, en maar twee achter, dat is famen maar twaalf pooten, aan twaaif gelederen. — Maar zie, deze landmeeter heeft 'er maar twee in den middelring, dus ook maar in 'tgeheel tien pooten. Uit deze beide clarfen komen volftrekt nachtkapellen met pluimfprieten voort, die men alle landmeeter-kapellen noemt; ook is 'er nog een landmeeter foort ? die ook tien pooten heeft, doch zes kaale  voor KINDEREN. 361 kaale middelringen. — Nicht, wat is dit voor een rupsje ? — Dat is nog al een zulk foort, doch Hechts met zes voor en twee achterpootjes, en dus geheel maar acht pooten, en de acht middenringen kaal. •— Uw kiefche fmaak en juiste onthouding Jufvrouw Vlinderlief, toont, dat gy beleezen zyt, maar mag ik u nu vraagen of deze tweederleï rupsjes ook vlinders voortbrengen? Waarde Heer, uwe kunde blykt uit de vraage, gy gelieft my te beproeven. Deze rupsjes brengen geene vlinders voort, maar wespen en ichneumoiwlie-» gen, zy hebben alle meest veertien gelederen, op drie na, met pooten, te weeten, de twee ringen, achter de voor, en een achter de middenpooten, dus hebben zy twintig pootjes, en deze met de oranje ringen, heeft 'er tweeëntwintig, en Hechts eenen ring open; hier uit komt het willigen vliegje of de tenthredo. Zie daar voor onze voeten een wormrupsje, dat niet dan Hechts zes pootjes vooraan heeft; hieruit komen altoos torren; uit eenige weinigen vliegen. —■ Gy verpligt ons zeer lieve nichte, met dit ons zo beknopt te fchetfen, ik begryp dat dit zeer veel nuts heeft in de infektkunde. — Ja. Ernst, zo veel dat zonder dit de infektkunde niet volmaakt kan betracht worden. — Nu Oome, ik zal dan altyd pootjes en ringen tellen, dan kan ik vooraf weeten, wat vooreen vlindertje ik zal bekomen. — Doedatmyn hartje, maar let dan ook op de hairtjes en doorntjes. Z 5 Zie  3<52 NATUURLYKE HISTORIE Zie eens, by voorbeeld, op Plaat F. by c. een doornrupsje. Daar komt dat mooie gulden popje by b. uit. — En dat aureliatje by a. ■— Wel opgelet liefje. Nu zie by g. dit ruige rietrupsje. — Daar komt dat mooie kindje in de luirtjes by f. van , niet Waar Oome? — Ja wel, en zie hier by d. dat mooie nachtkapelletje, by q. dat is een motvlinderrupsje, p. het popje, k. het motje. Zie hier ock by h. een groen rupsje dat geheel kaal is, waar uit het popje n. komt, en het gefponnen tonnetje m. en daarna het nachtvlindertje i. Zie Oome wat al rupfen heeft Jan broér. ■— Dat is goed. — Wat is dit voor een rups? — Het is de geelgraauwe kooiviinder, die haar kegelvormige eieren op de onderfte zyde der koolbladeren zet, waaruit grasgroene geel geftreepte rupfen komen. Om deze voor allerlei foorten van kool zo nadeelige rups te verdry ven, meet men of plant voor plant, alle acht dagen, eens of tweemaal aan de onderzyde nazien, en de eieren verpletten , of flechts rondfom het koolveld hennip zaaien. Dit is de kerfenboómrups, die uit de fchoone, bruine, zwart en blaauwgeverwde vlinder voortkomt, welke zich terfiond in het begin der lente vertoont. Dit is de appel en peerenboom-vlinder, die haare e ieren in appelen en peeren legt, waaruit daarna zulke wormen komen , die gy reeds dikwyls in appelen en peeren, tot uw verdriet, zult heb-  vóór KINDEREN. 3«*3 hebben aangetroffen, en die de appelen en peeren dikwyls geweldig verflinden. In de pruimen onthoudt zich, gelyk gy weet, mede een zodanig foort van wormen. Dit is de rups der pelsmot, en dit die der infcktenmot, die de verzamelingen van infekten zo zeer verflindt. In Mei en Juny vliegen deze twee fchadelyke diertjes, 's avonds en 'sftachts in de huizen om, en zoeken eene bekwaame plaats, om hunne eieren te leggen. Nu nog een woord of twee van den fchadelyken WITTEN KOORN WORM, die uit een ei ontftaat, hetwelk een donkerrood, zwart en bruin gevlekt kapelletje, hetwelk men gemeenlyk koornmot of koornmade noemt, op rogge, tarwe, gerst, erwten, boonen, haver enz. legt, eerst een hoorntje doorboort en opeet, naderhand twee, drie tot acht toe, over zyne fpyskamer eene huid fpint, en als hy groot genoeg geworden is, zich tusfchen de reeten der balken of planten verfteekt, eene pop en eindlyk eene vlinder wordt. Op de koornzolders kan men dikwyls veele duizenden zulke witte koornwormen by een zien. Nog fchadelyker dan de witte koornwormen , zyn de zogenaamde zwarte en roode koornwormen, die van kleine kevers voortkomen en veeleer kevers zyn; doch zy en haare momaanzichten  36*4 NATUURLYKE HISTORIE ten verwoeften de koornzolders; alle drie, den rooden, zwarten en witten koornworm, kan men allengskens van de koornzolders verbannen, wanneer men het koorn dikwyls verfchopt, en omkeert, en de balken en planken met teer beftrykt. Zie hier myn Heer, een aartig kapelletje, het heeft fchier geene vlerkjes. — Dat is een foort van nachtkapel kinderen, dat ook geene grooter wiekjes krygt, het is raar, omdat het mannetje vlerkjes heeft en het wyfje geene, of zeer kleine. Dat gebeurt beftendig in dit foort, vergelyk het met de figuuren op Plaat VIL by vak F. letter L en o. — Welk eene aangenaame kunde en verfchillendheid! — Hoort eens lieve gezellen, en gy myn waarde Mietje nicht, als gy eens tyd hebt en tot onzent komt, zal ik u myne verzameling laaten zien, gy zult by my Indiaanfche, Perfifche en Duitfche vlinders zien, alle om het fchoonst; ik heb ze alle naar den rang gefchikt van linnaeus, als Ridders, Edelen, Helden, Dames en Heeren van de Trojaanen en Grieken. — Heden nicht, hoe komt dit doch te pas? — Ik weet het niet, maar omdat de Ridder linnaeüs, geene natuurlyke naamen genoeg had voor zulk eene menigte, heeft hy denklyk zich van deze naamen willen bedienen, en wy zyn genoodzaakt hem te volgen, omdat hy de grootfte naamlyst heeft. — Ik vindt dit doch moeilyk, voor iemand, die homerus niet heeft geleezen. — Gy oordeelt recht  toon KINDEREN. 36-5 recht myn Ernst, het is zelfs belagchelyk , wyl 'er geen nooddwang is toe. deze verkiezing, dewyl elke kapel of vlinder wel iets byzonders heeft, in haare kleur , gedaante en natuur, dat beter deze dieren, naar hun aart, zoude doen kennenj ik raade u dan, zo gy in 't vervolg u hier op toeleggen mogt, dit te verbeteren. — Ik voor my myn Heer, zoude dit ook beter keuren; dan hier toe behoort gezag. — Och MejufTer, de natuur is de gezaghebfler, waar men die volgt is zy overal waarheid. — Zie eens myn Heer, ik heb voor onze lieve Mie nicht een doosje uitheemfchen by my geftoken, ik wed zy eenvoudig die, na haar aart benoemt. — Dat lieve naamgeefftertje, zal gewis niet mis raaden. — Kom Mie lief, wat zoudt gy van deze fchoone, groote, blaauwglinflerende kapel zeggen? — Dat is net als myn blaauw fatynen tabbaartje. — Wel het is ook een fatynen kapel, en deze? — Zy heeft net glazen vengftertjes op de wieken, als fpiegels. — Wel hoe zoudt gy haar noemen? — Spiegelkapel, en deze met al die oogjes, oogjeskapel? — Gy Ernst. — Zo men dan iets uit de fabel-hiftorie mag gebruiken, zou de naam van argus zeer wel vlyen. — Let eens neef, op de wiekjes van deze, vooral op deze vlekjes. — Daar ftaat duidelyk 69 op. — Wel is het dan niet natuurlyk, dat onze Hollanders die nommer beestje noemen. — Zekerlyk myn Heer, en deze distelvinkje, omdat ze op distels aast. — Kyk  366 NATUURLYKE HISTORIE Kyk Oome , dat mooie beesje zal gewis gouddrupje heeten, 't is puur of 'erdrupjes goud opliggen. — Mie zus, kyk, deze heeft een doodshoofd op den nek, die wed ik, dat doodshoofd heet. — Zo is 't. Raad gy eens Jan broér naar deze. — Wel die heefc net paauwenveeren. — Wel nu kinaeren, is het dan niet natuurlyk een paauwoog ? — Ja zekerlyk Oome. — Nu als gy by uwe nicht haar kabinetje ziet, ftudeertdan famen op naamen, ik ben verzekerd dat gy ze veel natuurlyker geeven zult, dan datgy homerus zelve by uhad. — Dit zulten wy doen myn Heer, en nicht Vlinderlief'zal ons te hulp komen. Nu dat zal zoet zyn, cn hiermede zullen wy nu van de vlinders aftrappen. Waarvan wil ik u nu wat verhaalen kinderen ? Van het geflacht der byen , wespen en mieren? of van het geflacht der vliegen en muggen ? — Van het geflacht der eerflen, als bet u gelieft myn Heer, van de byen en mieren. ■— Goed. Byna alle diertjes in dat geflacht hebben vier aderige vleugelen en een angel, met welken zy zich tegen hunne vyanden verdedigen. — Wat zegt gy myn Heer,- hebben de MIEREN vleugelen ? — Ja kinderen , de mannetjes cn wyfjes krygen vleugels, alszy gantsch volwasfchen  voor KINDEREN. 3C7 zyn, maar de mieren, die geen geflacht hebben en die men geflachtloozen noemt, krygen geene vleugels en moeten, als 'tware, het huishouden waarneemen en voor haare nakomelingfchap zorgen. 'Er zyn vyf foorten van mieren : Eerstlyk de heuvelmieren , ten tweede , groote zwarte, ten derde, kleine zwarte, ten vierde roode, en ten vyfde geele mieren ; de heuvelmieren zyn de grcotfte. Aan den kop hebben alle mieren eene dubbelde zaag, eenen mond, een paar hoornen, twee oogen en een' hals, die met de borst aaneen hangt. De zaag beftaat uit eene beenachtige ftoffe en zit aan beiden zyden des monds, heeft vier of vyf tanden, enaan.de einden fyne haaken. De mond beftaat uit eene holle pyp, die haar tot eene keel dient, en uit vier beweeglyke en met gewrichten voorziene hoornen, die zy, als lippen en vingeren, gebruiken, om haare fpyze de keel te brengen. Haare oogen zyn ombeweeglyk, derhalve zien zy niets voor zich, en moeten zich van haare voeltangen bedienen, om wel en zonder gevaar te kunnen loopen. Iedere mier heeft zes pooten, waarvan de twee voorftede kortfte, en de achterfte de langfte zyn. Hebben de mieren ook een angel als de by én? — Ja, doch alleen de roode, welker fteek wel zeer fmert,. maar terftond weder overgaat. Van deze roode  368 NATUURLYKE HISTORIE roode mieren worden de Chineefche volkeren zeer geplaagd, zy onthouden zich wel op de fchepen en richten ysfelyke verwoeftingen aan. De mieren vereenigen zich in verfcheiden maatfchappyen of volkplantingen, die gemeenlyk digt byeen leeven. Als zich eene mier van eene ani dere kleur of andere maatfchappy vcrftout in eene vreemde volkplanting te komen , zo wordt zy op het oogcnbiik gedood en opgegeeten , of uis de volkplanting weggedraagen. Zo dikwyls als tweederlci mieren elkander ontmoeten, hebben zy onder elkander eene hevige fchermutfcling en dooden elkander ; maar indien de vyand te fterk is, zo trekt men, in goede orde, ten ftryd en levert elkander een hevigen flag. Dikwyls blyven 'er vyftig en meer dooden op de plaats; en de overwinnaar maakt zich terftond meefter van het vyandlyk leger, en fielt fcliildwachten uit, die op de vluchtelingen moeten pasfen ; verneemen zy een vyand, zo moet hy fterven; maar treffen zy een haarer medgezellen' aan, die in den flag verdwaald of den vyand ontkomen is, zo leggen zy hem op de fchouderen en draagen hem naar huis. — Dit is wonderlyk myn Heer, het is dus als of zy menfehelyke kryglisten gebruiken. — Hoort kinderen, deze vergelykingen zyn met een zeker foort van vryheid der Schryvers zo opgefteld, dan inderdaad, is het maar een befpiegelende vergelyking, en geenzins in zulk eene orde. Waar  voón KINDEREN. 369 Waar zyn de mieren 's winters myn Heer? fterven zy misfchien in den herfst? — Ja wel eenigen , maar niet alle. In den winter hebben zy. haare wooningen, eene, ook wel twee ellen diep in de aarde. Haare ftad is in veele kleine celletjes verdeeld, die alle, door middel van kleine ronde onderaardfche kanaalen gemeenfchap met elkander hebben; en daar door kunnen zy zeer gemaklyk af- en aangaan; ook doet haar de regen weinig nadeel. Haare cellen zyn langwerpig rond, maar zonder verwulffel. Eerst fnyden zy de aarde met haare zaagen in kleine ftukjes, en doen die daarna met de haaken aan haare pooten aan eene zyde. Haarhuis houden gy zeer rein, en zo dra een haarer medgezellen fterft, wordt hy uit de volkplanting gedraagen , en naar de haastbygelegen beste plaats gebragt. Men heeft eertyds gemeend, dat de mieren, op de wyze van een Gemeenbest, door vèelen geregeerd werden, en dat het eene gemeenfchap was, die uit leden van beide kunnen beftond; doch de meeste zyn, even als de byén geflachtloos, en alleenlyk tot oppasfmg en opvoeding der jongen beftemd, die de mierenkoningin in de cellen gelegd heeft, deze legt binnen zeven of acht maanden, zeven of acht duizend eieren. Iedere volkomen volkplanting heeft ten minfte eene Koningin, die in groote en kleur van de I. de el. A a an-  370 NATUURLYKE HISTORIE andere mieren verfchilt, zy is vyfm?.3l grooter en heeft, behalven de twee oogen, die de overige mieren ook hebben, nog drie kleine oogen voor aan den kop , die een' driehoek uitmaaken en dienen, om alle donkere gangen van haar paleis met gemak te kunnen doorwandelen, en eieren in de cellen te leggen. In alle cellen , waarin zy komt, wordt zy met blydfchap ontvangen; haare onderdaanen fpringen en danfen rondom haar, en bewyzenhaar allerlei gedienftigheid, maar als zy haare eieren heeft gelegd, zo neemt de liefde af, en men draagt haar zo veele achting niet meer toe. De byën integendeel leeven niet zonder haare koningin, zy beminnen haar altyd , en waar zy is, daar blyven zy ook. Geele mieren vindt men het meest, haare koningin legt van January tot in September in iedere celle eenige, en in alle cellen te famen, omtrent acht duizend eieren. De eieren zyn van driederlei foort, manlyke, vrouwlyke en gefiachtlooze; de manlyke en vrouwlyke legt zy in de lente, en de gefiachtlooze in July en Augustus; de vrouwlyke eieren zyn zwart, de manlyke bruin, en de gefiachtlooze wit en doorfchynend. De arbeidfters of gefiachtlooze mieren zitten eenige dagen op de eieren, en dan worden zy alle wit, kort naderhand ruuw en met kleine hairtjes bedekt, en eindlyk vertoonen zy zich als wormpjes, maar die zich nog niet van hunne plaats kunnen  voor KINDEREN. 371 sen beweegen, zodra nu deze wormpjes groot genoeg zyn, worden zy van de arbeidfters op eene bekwaame plaats, in de oppervlakte dér volk» planting, gebragt en door haar niet meer van fpys verzorgd. Hoe gaat het dan met deze wormpjes? — Zy beginnen dan te fpinnen, en winden zich binnen weinige dagen in een zyden webbe en worden poppen, en dat zyn die zonderlinge dingen, die eenige lieden verkeerdelyk mieren-eieren noemen. Hoe lange blyven de mieren poppen? — Dé vrouwlyke zes weeken ; maar de manlyke en gefiachtlooze Hechts vier weeken. Hebt gy nog wel gezien lieve kinderen, hoe zorgvuldig de mieren met haare popjes omgaan? — Ja myn Heer, 's morgens brengen zy ze in de zon, en 'savonds of als het regenen zal, draagen zy ze alle weder naar haar nest; en als men haaf in haar paleis ftooft, zo fleepen zy eieren, wormen en popjes met zo eene verbaazende gezwindheid te famen , dat, in een halfuur, alles weder onder de aarde en in veiligheid is. Waarom leggen de mieren haare popjes in dé zon ?—Omdat zy des te eerder ryp zouden worden. De vrouwlyke worden het eerst ryp en komen in de gedaante van groote vliegen voor den dag en vliegen terftond weg ; kort daarna komen de manlyke als kleine miervliegen ; maar de gefiachtlooze hebben geene vleugels en moeten daar Aa 2 bly-  372 NATUURLYKE HISTORIE blyven en arbeiden, en, a's het ware, haar huis v>:or het toekomende bezorgen. Is het wel waar myn Heer , dat de mieren voorraadkamers regen den winter aanleggen?—■ Ja kinderen, dat is wcezenlyk waar, zy verzamelen inderdaad allerlei zaadkorrels, en bewaaren ze onder de aarde zo wel, dat zy niet nat worden of geheel bederven; en echter eeten zy 'er 's winters niets van , want dan liggen zy in onmagt, en ortwaaken eerst weder in de warme lente. — Maar myn Heer, waarom verzamelen zy voorraad, daar zy in den winter in onmagt liggen ? — Omdat zy, zodra zy ontwaaken, wat te bikken zouden vinden; want in de lente vindt men zo terftond niet, wat voor haar goed om te eeten is. Doen de mieren wel fchade ? — Ja, zy knabbelen en eeten menige kers en menige peer; zobederven zy ook door haar menigvuldig op- en ncêr-loopen, op de planten en boomen, menig blad en menigen bloemfemknop. Als men ingewand van visch in de mierennesten begraaft, en een touw in vischnat gedoopt aan de boomen hangt, zo vluchten de mieren terftond weg. De roode mieren hebben ook angels. Zyn de mieren tot niets nut? — Neen, uitgenomen , dat zy verfcheiden kleinen en grooten dieren tot fpyze verftrekken. In Amerika heeft men zo veele en zo groote mieren , dat eenige volkplantingen van dit gedierte  voor KINDEREN. 273 dierte dikwyls, binnen weinige dagen, een geheel fu kermagazyn verflinden. De miereneeter is ec n Amerikaansch viervoetig dier, dat niets dan mieren eet, waarvan ik u nader fpreeken zal. Zie voorts op Plaat VUL vak C. eene groote Indiaanfche mier, by c. eene ongevleugelde , by a. en by b. eene inlandfche gevleugelde mier. de B Y Ë N. lieve kinderen, brengen ons vry meer nut aan dan de mieren, men haalt gemeenlyk uit een' enkelen byéhkorfin den herfst, tusfchen de tweeën vier ponden wasch, en twintig, dertig, veertig penden, en dikwyls nog meer honig. Dat is veel "honig ! doch ik wil het wel gelooven, want deze diertjes zyn den gantfehen zomer vlytig aan 't werk , en vliegen alle dagen vier of vyfmaal om honig en wasch uit , en komen 'er altyd mede belaaden in hunnen korf te rug. De byën zouden inderdaad zeer goede diertjes zyn, indien zy dien kwaaden angel niet hadden, waarmede zy de menfehen , die haar te na komen, fteeken. — Hebben zy ulieden dan ock reeds geftoken, kinderen? — Neen, maar andere lieden, die deswegens erbarmlyk fchree.uden. Wat deeden haar deze lieden? —- Niets, in Aa 3 'tge-  374 NATUURLYKE HISTORIE 't geheel niets, zy wouden haar maar vangen —en tot tydverdryf dooden, niet waar? — Ach neen, myn Heer, zy wouden maar zien, waar de wasch en honig by haar was, en dan wilden zy ze weder laaten vliegen. Goed, ik wil dat, u ten gevalle, wel eens gelooven ; maar wisten die nieuwsgierige lieden dan niet, dat de byën haare wasch-ftoffe achter aan de pooten, en haaren honig in 't lyf hebben, dien men aldus niet zien kan, of men moet ze kwecfen? Geen werkbyè' laat zich ongewroken vangen, zy fteekt hem die haar vangt, al fchiet zy 'er liet leven by in; het is derhalven reeds zeer gevaarlyk, flechts al te na by de byënkorven te komen, ik laat ftaan haar te vangen of te Haan. Men heeft voorbeelden, dat de gevolgen van haaren fteek doodiyk geweest zyn voor menfehen, want zy laaten alleen toe dat die naby haar kpme , die dagelyks by baar is, en voor haar zorgt; zy fteeken haar' meefter niet, al ftaat hy midden onder haar, en al neemt hy 'er een honderd twee of drie teffens in de hand en draagt ze van de eene plaats naar de andere. Zeker Heer cn liefhebber der byën , was zo een groot vriend van haar, dat hy dit doen konde, hy tastte in den korf, en nam eenige duizende tenens 'er uit, en droeg ze met de Koningin van de eene plaats naar de andere. Het is een fraaie kunst deze kleine diertjes zo tam te maa-  voou KINDEREN. 375 maaken. Komt das den byën niet te na, lieve kinderen, en zo ;erby geval ook eens een van u geftoken wordt, hy zy geduldig en worde door zyne fchade wys en voorzichtig. Zyn 'er onder de byën ook mannetjes, wyfjes en geflachtioozen, gelyk onder de mieren, myn Heer? — Ja kinderen, in ieder byénkorf bevinden zich driederlei byën, werkbyën of tusfchengeflachten, manlyke byën en byënmoeders, of koninginnen. De werkbyën zyn de kleinfte, de koninginnen zyn grooter, de mannetjes zyn de grootfte byën. Gy hebt misfchien alle drie foorten reeds gez;en- — Ach neen, wy hebben geene, anderen dan werkbyën gezien, en dus nog geene Koninginnen, noch ook mannetjes. Maar zacht ik geloof dat wy ook mannetjes hebben gezien; zyn het niet die byën, die byna de helft grooter zyn dan de inzamelfters des honigs, geen angel hebben, in het algemeen flaaperig zyn, en in den herfst gemaklyk gevangen kunnen worden ? - ■ Ja, deze zyn het. De Koningin alleen hebt gy dan nog niet gezien; deze kunt gy ondertusfchen, zo lang tot dat ik u eene leevende of doode laat zienop de Plaat VIII. vak C. letter c. befchouwen. Ach is zy dat', zien 'er de Koninginnen der byën zo uit? — Zy heeft een' angel, en is merklyk langer dan de mannetjes en werkbyën, maar Aa 4 voor  376 NATUURLYKE HISTORIE voor 't overige is zy den werkbyën volkomen gelyk! De fig. d. is een mannetje, en de fig. e. eene vverkbyë, en hier boven zyn twee byënkorven: in vak D. a. is een geflooten byënkorf, waar de byën uit en invliegen , en fig. b. is een open korf, waarin men de zeshoekige cellen, waarvan eenige open, andere geflooten zyn en met popjes vervuld, zien kan. — Deze cellen noemt men raaten, en denklyk hier naar honigraat. — Dat hebt gy wel kleine, maar kent gy dan deze raaten reeds? — Ja Oome lief, onze Papa heeft tot vermaak een' zulken honigraat met eene byën zwerm in een glazen kasje, en daar zien wy ze wel eens in arbeiden; ook hebben wy wel zulke raaten gezien by onzen boer, die brengt ze van 't koornveld. — Zoet onthoudftertje, gy herrinnert dit van pas, veeie onzer Hollandfche boeren brengen in 't voorjaar deze korven wel naar het Gooiland of naar het Stichtfe, waai veel boekweit groeit, en laaten ze daar tot tegen den winter, als zy ze wederom haaien, en dit gaat zo getrouw, dat niemand ze befchadigt, maar elk zyne korven vindt op de plaats daar hy ze gezet had. — Dit wisten wy niet. — Nu gy ziet wel, dat deze raaten en celletjes aan fchyven zyn ? — Ja zeer wel. Hoe veele byën zyn 'er wel in een' korf myn Heer? «— Dan eens veel, dan eens weinig; in fom-  voor KINDEREN. 377 fpmmigen vindt men 'er tien, vyftien, ja twintig duizend; en in anderen dertig, veertig, ook zelf wel zeventig duizend. — Dat is verbaazend veel. — In ieder korf is maar eene enkele Koningin; flechts twee of drie, en, op zyn hoogst, zestien honderd mannetjes, maar veele duizende werkbyën. -— En waarom zo veele ? — Omdat zy alleen arbeiden, en den overigen den kostbefchikken moeten. Maaken dan de Koninginnen en de mannetjes ook geen honig en Wasch ? — Neen, zy komen niet uit den korf. — Wat nut doen zy dan in den korf? — Zy bevruchten elkander; de koningin legt eieren en de mannetjes voeden de jongen, waarvan men ze ook broeibyën noemt. — Dat is goed, zy zyn dus nog ergens nut toe en niet geheel en al onnutte doodeeters. Hoe veel eieren legt eene byënkoningin wel? — Tusfchen de dertig en veertig duizend. -1— Zo veele, en dat alle teffens? — Neen, zy neemt 'er acht of tien weeken tyds toe, maar alle dagen legt zy een zeker getal. — Hoeveel wel omtrent myn Heer ? — Naar gisting tusfchen de twee en drie honderd; en eer zy dat doet, gaat zy eerst, in gezelfchap eeniger mannetjes,de cellen voorby, waarin zyde eieren leggen moet, en ziet of zy alle in goeden ftaat zyn, en dan legt zy in iedere cel een ei; en dus doet zy alle dagen, tot dat alle de cellen kleine en groote met eieren zyn gevuld. —Aa 5 Zyn  378 NATUURLYKE HISTORIE Zyn dan nier alle de cellen even groot? — Neen, de byën bouwen driederlei cellen , kleine voor de werkbyën, wat grootere voorde koninginnen, en nog grootere voor de mannetjes. — Koninglyke cellen zyn 'er in een' korf maar tusfchen de zes en tien, manlyke eenige honderden; voor de geflachtloozen zyn 'er veele duizenden. En maaken de byën alle deze cellen? — Ja kinderen, wie zoude ze anders maaken? — Het eerfte werk der byën is alle reeten, fcheurenen gaten, met eene kleevachuge ftoffe toe te floppen, en haare cellen te bouwen, en dan gaan zy eerst aan het verzamelen van honig en wasch in haare voorraadkameren. ' Het is een vermaak de byën in haare korven te zien arbeiden. Eenige floppen de gaten voor de koude, voor de wormen en andere ongenoode gasten; andere bouwen cellen ; weder andere brengen wasch - ftoffe aan; en nog andere pasfen aan de deur op de wasch-haalers en neemen hun hunnen last af, wanneer zy zo lang aan de pooten fchudden, dat 'er de waschkorreltjes afvallen. Deze korreltjes draagen zy dan zo in de wasch* kamer, en de waschhaalers vliegen op nieuws om een' buit uit, maar, als 'er geene zodanige opperlieden of handlangers by de hand zyn, leggen zy hunnen last zelve in de cellen neder; zy fteeken ten dien einde hunne achterpooten in de cellen, en ftryken het wasch 'er met de twee ach- terfle  voor KINDEREN. 379 jterfte pooten af; want de byè'n hebben zes pooten , de andere byën doorkneeden het dan met haare pooten, ftryken het glad en leggen het aan ryen op elkander. Gy meent immers kinderen, dat die geele korreltjes, aan de pooten der byën, reeds gewoon wasch zyn ? — Ja zekerlyk , is dat dan niet zo ? — Neen. De byën moeten het eerst opeeten, opdat het in haare waschmaagen, als 't ware, eerst gelouterd en tot wasch bereid worde, maar korten tyd daarna maaken zy het zich ais een' bry weder kwyt, uit welken zy dan met haare tongen, tanden en pooten die wonderbaar re zeshoekige cellen vervaardigen. Het honigfap moeten zy ook eerst eenigen tyd in haare honigraaten hebben, eer zy het als bruikbaaren honig wederom kunnen kwyt raaken. Een byë haalt altyd , als het haar gelukken wil, honig en wasch teifens. Den honig lluit zy in haare honigmaag, maar het wasch kleeft zy zo gezwind en kunftig aan haare achterpcoten, dat men zich daarover verbaazen moet. — Geeft eens acht op haar kinderen, als zy zich, op de bloemen, onder de ftofdraaden rolt; zo zult gy kunnen zien, hoe zy het ftof, dat aan haar hair hangen blyft, aan haare achterfte pooten kleeft. Dewyl de byën op allerhande bloemen zwerven , zo hebben ook haar honig en wasch niet altyd eenerlei reuk en eenerlei fmaak. Zy hebben  380 NATUURLYKE HISTORIE ben iedere maand byzondere foorten van bloemen, die zy bezoeken, maar de lindenbloefem levert haar de beste en aangenaamfte fpyze. Als het in den bloeityd der linden regent, zo lyden de byën geweldig veel, en 'er is geen goed honigjaar te wachten, tegen vochtigheid kunnen de byën in het algemeen niet. Hoe gaat het met deze kleine nuttige diertjes des winters myn Heer? — Zy blyven alle leevende, als zy maar wat te eeten hebben; want de koude doet haar geen nadeel of hinder, het ïs in haar'korf warm genoeg, en in de lente en m den zomer maaken zy weder nieuwen honig en wasch. Als men haar haaren honig ontneemt, of zy wegens het vochtige en koude weder geen voorraad hebben kunnen opdoen, zo moeten zy alle lierven, maar gemeenlyk voedt men deze arme diertjes in den winter, dewyl men zeker weet, dat zy het in het toekomende ryk'yk zullen beloonen. Hoe komt het by, myn Heer, dat men reeds m den herfst eenige byën dood voor haare korven vindt liggen, daar 'er dan echter nog veeie bloemen in de tuinen zyn , waaruit zy honig haaien kunnen ? — Dit zyn gewis geen honighaalcrs maar lediggangers geweest, die op dezen tyd geen nut meer in de korven doen, en dus daaruit worden gejaagd, of zelf wel gedood. — Maar fora-  voor KINDEREN. 381 fomtyds vindt men inderdaad ook werkbyën voor de korven liggen. Hoort hoe dat bykomt: als in een byënkorf al te veel byën, en twee of drie, ja zelf nog meer Koninginnen zyn, (want gy moet nu begrypen dat 'er reeds jonge Koninginnen en jonge byën geboren zyn,) zo moeten de jonge Koninginnen befiuiten haar vaderland voor eeuwig te verhaten , en met eenige duizende mannetjes en werkbyën , eene eigen en byzondere volkplanting aan te leggen; want meer dan eene Koningin v/ordt in een korf niet geduld, zy moeten of uittrekken of fterven , de meefte verkiezen het eerfte en trekken uit, of zwermen, gelyk men het noemt. Dewyl nu de byën haare Koningin buiten maate beminnen, haar alles ten gevalle doen, alleen daar blyven, waar zy is; en baar overal navolgen, waar zy heen trekt; ook den arbeid ftaaken, en niet het minfte inzamelen, als zy fterft, of door eenig toeval omkomt, kortlyk dewyl de Koningin het bevel in den korf voert, zo heeft zy niet te vreezen, dat zy alleen en zonder gezelfchap zal moeten uittrekken, altyd volgen haar eenige duizende na, en zwermen met haar. En werwaards begeeven zy zich dan? — Naar den naasten besten boom; waar naar toe elders? ook hechten zy zich wel aan kerkgebouwen en oude  332 NATUURLYKE HISTORIE oude kasteden ? — Ja Oome, zo heb ik eens iti de kerk gezeten, dat 'er eene zwerm zich aan 't gewelf hechtte en zodanig bromde, dat 'er de Predikant moest uitfcheidcn. ■— Dan hebt gy gezien kleine, hoe ze allen aan een hingen. —* Ja Oome, en niet waar Jan broér, wy zagen zelfs daarna, hoe de Koster van de kerk ze in een' korf fchoof. — Nu, dan hebt gy een goed denkbeeld van het zwermen- — ;Maar Oome hoor eens, de byën - zwermen vallen ook wel in de doode ligchaamen der dieren. . Hoe zo? ■—■ Wel Samfon vondt in een' dooden leeuw een' honigraat. — Dat is lief herrinnerd. — Maar myn Heer, vloeide niet eertyds in het land Kaman de honig onder uit de boomen? — Ja kind, en 'er zyn nog landen in de waereld, waar alle byën in 't wild rond vliegen, en haaren honig in holle boomen leggen. Ach dat wilde ik gaarne eens zien! zyn 'er by ons ook zulke wilde byën ? Maar wat vraag ik lang ? zekerlyk zyn 'er zulke. Want waar zouden anders de uit de korven verdrccven byën haaren honig laaten ? — Deze aanmerking is zeer goed. Ja in de bosfchen vindt men ook verfcheiden honigraaten, die zelfs beter geacht worden ; dus waren in 't land Kanaan zeer veele zulke honigraaten, doch wat tamme byën betreft, men noemt ze tam, die door de byënhoeder gekweekt worden, en wild, die in het wild wasch  Voor KINDEREN. 385 wasch en honig maaken, dat dikwerf gebeurt. Maar eigenlyk wilde byën zyn de hommels, waarvan ik u terftond ook wat zal zeggen. De wegge vloogen byën vangt men weder op, en geeft haar een' eigen korf tot haare wooning. — Zo, en hoe gaat het dezen armen diertjes in den ledigen korf? — Zeer wel kinderen, zy vliegen binnen weinige uuren, terftond om honig en wasch uit , en bouwen en houden huis gelyk haare ouders. — Vliegen dan deze jonge onervaaren diertjes zo terftond uit hunnen korf om honig , en weeten zy hunnen korf weder te vinden? — Ja toch, zelden verdwaalt 'er een.—Dit hebt gy ons reeds hier boven wegens den reuk der infekten herrinnerd. — Zo is 't, maar als het echter eens gebeurt, dat 'er eene byë voor eene vreemde deur komt, zo wordt zy terftond aangevallen en gedood , en daarvan komt het, dat men fomtyds doode werkbyën by een' korf vindt. Maar het eigenlyke moordfeest houden de byën in den herfst, als het begint koud te worden , en zy niets meer kunnen inzamelen. —• Waarom dat? wie vermoorden zy dan? — Haare medgezellen de mannetjes, deze moeten in den herfst alle fterven, eenigen dooden zy in den korf, anderen jaagen zy, als onnutte doodeeters, weg, welke als dan terftond van honger fterven, bevriezen, of van de vogels opgegeeten worden. Kun-  384 NATUURLYKE HISTORIE Kunnen de kleine byën zo wreed tegen haare medgezellen zyn? Neen, nu heb ik haar niet meer lief. Maar waarom zyn zy zo om barmhartig? — Omdat zy juist nog zo veel honig hefbaard en overig hebben, als zy en haare Koningin in den winter opeeten kunnen ; als nu de grootfte eeters, de mannetjes, nog daarby kwamen, zo zouden zy midden in den winter alle van honger moeten fterven. Dat is dan wederom een blyk van eenen wyzen Maaker, die deze kleine dieren zo wyslyk behoudt, en voor de onnutten een geregeld fterfuur bepaald heeft, dit is inderdaad ook onzer opmerking waardig. En vooral hunne vlyt en iever, 't is hierom dat men een" nyveren en nuttigen jongeling, met recht by eene byë vergelykt, die het eèlfte uit de bloemen met vlyt vergadert. — Daarom ftaat mét recht voor het tooneelkleed des Amfteldamfchen? Schouwburgs: De ByënJlortcn hier het eCijle dat zy leezen, Om douden /Jok te voên en d'ouderlooze weezett. Hoe Mietje', hebt gy den Schouwburg gezien? — Ja Oome lief, als het Leyden Ontzet, Gysbrecht van Amflel, en Kloris en Roosje gefpeeld wordt, laat Papa ons eens zien, omdat, zegt hy, wy onze vaderlanfche gefchiedenis leeren moeten. — Welnu, dat is dan ook wel nuttig, als men  voou KINDEREN. 385 men maar niet overflaat tot de dartelheid. — Gy lieden weest dan ook nuttige biëkens. — Dat hoopen wy, en wy bedanken u, voor uwe fraaie hiftorie der byën. Nu kinderen , wie van u nog geen leevende hommel heeft gezien, die zie ondertusfchen haar afgebeeld. Plaat VIII. vak C. fig. f. en h. — Hommels hebben wy reeds dikwyls gezien. Zy zyn een, tweemaal, ja drie en viermaal grooter en hairachtiger dan de byën, zwart en donker-rood, of ook zwart met geele en roode vlekken, hebben een' angel, en zvveeven even zo gaarne op den bloefem als de honigbyën , maar wat zy op den bloefem doen of zy ook honig en wasch bereiden, is ons nog onbekend, ook weeten wy niet, waar zy woonen, wy verzoeken n, heb de goedheid ons dit te zeggen, myn Heer. — Zie daar bromt en bommelt 'er eene om ons heenen, daar kruipt zy in den bloemkelk van deze windebloem. — Ik merk dat gy ze kent. — Ja zeer wel myn Heer, haar gebrom maakt ze bekend, zy heeten, gis ik, ook hierom hommels en bommels , en in 't Latyn ook Bombylio. —■ Zo is 't. De HOMMELS woonen gemeenlyk onder de aarde in muizen- of mollengaten, pf. ook wel in ledige byënkorven, 1. ceel» B b in  3S6 NATUURLYKE HISTORIE in holle boomen en in andere hoeken en gaten, zo als de wespen doen. Haar nest beftaat uit dorre bladeren, die zy met eene kleeverige ftof aaneenhechten, van boven bouwen zy het gev/elfswyze , opdat regen en aarde, en 't geen 'er verder op vallen mag, des te beter 'er afrolle, en van binnen hebben zy haare cellen, waarin zy eieren leggen. Zie zulke cellen afgebeeld cp Plaat VUL fig. a. dan deze cellebladeren maaken zy zelve gantsch künftig als van dun papiar. Het vergaderen van honig is by de hommels jn geen zo algemeen gebruik, ieder zoekt maar wat te eeten voor zichzelve, en die niets vinden kan, dringt met geweld in een' byënkorf, en eet en fteelt den honig dezer diertjes, daarom moeten de byën altyd voor haare deur wacht houden , opdat 'er niet te veele van deze onbefchaamde gasten in den korf komen. Echter draagen zy honig, voor haare jongen, in hunne cellen, en men ziet de hommels dikwyls op de pooten, rykelyk met honig - ftof gelaaden, uit de bloemen vliegen. Zyn 'er veel hommels in een nest?—Ja eenige, doch op zyn best tot dertig in getal. Zy hebben cok mannetjes, wyfjes en geflachtloozen, even als de byën ? —- Jaagen zy elkander ook ten huize uit, gelyk deze? — Ja kinderen, de mannetjes moeten mede in den herfst verhuizen, maar dc  voor KINDER EN. 387 dc overigen, die in 't nest blyven, komen echter' byna alle ook nog voor den winter om, dewyl zy in den zomer geen' voorraad hebben opgedaan. Wanneer flechts twee hommels den winter gelukkig doorkomen en in de lente van haaren flaap ontwaaken, (want dewyl zy niet te eeten hebben, zo flaapen zy den gantfchen winter door) zo zyn zy in ftaat te befchikken, dat 'er binnen weinige weeken weder genoeg jonge hommels zyn. — Maar myn Heer, ik wenschte wel te weeten, het onderfcheid tusfchen wespen en hommels, dewyl men deze foorten dikwyls vermengt ? — De hommels verfchillen daarin van de wespen, dat ze vooreerst grooter en zwaarder van geftalte zyn, en daar by geheele vorkachtige fprieten hebben, ook zyn alle hommels ruig, zo als gy in de figuuren zien kunt, by f. is de groote hommel met oranje witte en zwarte banden, by h. de geele kleine hommel, de byënhommel die veel by de byën woont, en daarom wel eens verkeerd voor eene Koningin der byën gehouden wordt* Ook zyn de WESPEN mede dusdanige bewoonfters der muizengaten, alsde hommels. Gy kent immers die groote kunftenaaresfen, de wespen reeds ? — Ja op onze Plaat Y1II. by i. is 'er ook eene afgebeeld. B b 1 Waar--  5£S NATUURLYKE HISTORIE Waarom noemt gy die gevaarlyke dieren kunftenaaresfen. myn Heer ? — Orndat zy van alle infekten de kunfligfle huizen bouwen. —■ Nog künftiger dan de byën? — ja nog veel kundiger. — Hoe doen zy dat dan ? —-In den zomef zoeken zy een gat op, dat de muizen, ratten of mollen, gemaakt hebben, en maaken daarin een nest dat vol cellen is, of zy graaven ook zelf wel een gat, als zy 'er geen vinden kunnen. Dit doen zy op de volgende wyze: zy fteeken de aarde by brokjes uit en draagen dezelve eentaamlyk ftuk van haar gat weg, en haare vlytby dien arbeid is zo groot, dat zy binnen weinige dagen een hol van eene halve elle diep graaven kunnen, want alles meet, by dit bouwen, medewerken, mannen, wyven, en geflachtloozen. Eenige graaven en draagen de aarde weg ; andere brengen bouwfloiTen by een, anderebeftryken het vervvulf des hols met kleeverige ftoffe, en wederom anderen leggen den grondfiag van haar wonderbaar huis ; en op deze wyze vervaardigen zy binnen weinige dagen een gebouw, waarover men zich verbaazen moet; want wie voor de eerfte reize een wespennest z;et, die zou het voor eene kunilige, uit graauw vloeipapier, gemaakte roos of artisjok aanzien: my ten minfte ging het zo, kinderen, toen ik het eerst een wespennest zag. Ik wist niet, wat ik 'er van maaken moest, en dewyl men my zeide, dat het een wespennest was,  voou KINDEREN. 3^9 Was, en ik 'er de wespen ook zelf zag uit- cn in vliegen, zo moest ik het gelooven, en dankte God, dat hy my weder eene gelegenheid gegeeven had, om my ovei zyne wysheid en magt in deszelfs fchepfelen te verwonderen. De Wespen bouwen zich dus een nest, dat de bekwaam fte kunftenaar bezwaarlyk namaaken kan, Plaat VIII. vak A.fg. b. is een zodanig wespennest afgebeeld.— Myn Heer, ik meende dat deze als bordpapier gemaakte nesten van de v/espen niet in de aarde, maar aan de boomen hingen. Mogelyk, onder welneemen , hebt gy u in deze onderfcheiding vergist. Zie hier hangt 'er een aan dezen olmboom. — Kundige Juffer ; verre van uwe aanmerking te verwerpen, is zy my zeer aangenaam, ik volgde hierin opzettelyk het verhaal van den Heer raff, om eens te beproeven, of gy op dit ftuk niet letten zoudt , die goede man meldt ons veele dingen openkei bericht; weet jonge Jufvrouw, dat de wespennesten in de aarde gemaakt, geheel verschillen van die aan de boomen. Ock ï3 het nest dat op Plaat VUL vak A. jtg. a. door den Heer raff is aangeduid , een hommel nest, by b. is een wespennestje, van de kleine foort. De wespen, die in de aarde werken, kleeven veel al, dorre bladeren , aarde, klei, enz. aan een, men heeft 'er, die alleen by paaren zwerven, die enkel een nestje van een klontje klei B b 3 maa-  390 NATUURLYKE HISTORIE maaken ; ja 'er zyn wespen die hunne ejers in de rupfen der kapellen leggen, en met deze dieren aangroeien, tot de gedaantewisfeling toe. Dit is my bewust myn Heer, byzonder in de koolrups, waar ik dikwyls uit een popje, eene kapelle wachtte , en zie 'er kwam eene wesp voor den dag. — Dat is verbaazend nicht. Ja wel neef Ernst, en des te verbaazender, als men begrypt, dat de gedaantwisfeling in de pop volkomen , in de ledemaaten der rups en gulden pop blyft. — Zie zo Mejuffer, dat zou wat beter naar de hiftorie der wespen gelyken, en dewyl gy overtuiglyk dit wespennest aan dezen olm ziet, twyfelt gy niet, of dit is van een' anderen aart. Kom , het is een verhaten nest, er, Zonder wespen, fnyden wy het door. Zie daar de kunftige zolderingen, zie hier in elke zoldering eene opening van gemeenfchap. 1— Dit is kundig. — En zoudt gy beter bordpapier maaken kunnen? — Neen voorwaar niet, en hoe vast en kunftig is het aan dezen tak gehecht. — Dat js wonderlyk Oome lief. — Zie hier kleinen , dit zyn die cellen der wespen, die midden in dete nesten zitten, eenige zyn open, maar de meefte zyn geflooten , opdat de daarin liggende eieren, momaanzichten en popjes geen leed gefchiede, want zodra zy wespen zyn geworden, breeken zy de dekfels op, en komen 'er uit. Hpe maaken dan de wespen deze kunftige tün-  voor KINDEREN. 391 dingen? — De werkwespen arbeiden ook, gelyk de werkbyën, voor alle haare broeders en zusters, brengen murw en week hout en honig aan, en voorzien haar gantfche huis van brood; het hout haaien zy van ongeverwde venfters, fpalieren, in de tuinen, dakfparren en balken, waarvan zy eene menigte kleine fplintertjes affnyden, die zy eerst met haare pooten en eettangen tot meel maaken, en daarna met een kleeverig vocht vermengen, en tot een bry maaken. Dezen bry kleeven zy aan haar paleis, en ftryken hem zo lang uit, tot dat het een dun blaadje wordt; en zo gaan de wespen altyd voort, tot dat haar paleis, hetwelk uit twaalf verdiepingen beftaat, voltooid is. In die cellen legt de Koningin tusfchen de tien en twaalfduizend eieren, die in drie of vier dagen uitkomen, binnen twaalf of veertien dagen in poppen veranderen, en eindlyk, na acht of tien dagen, wespen worden. De mannetjes en wyfjes blyven in het nest; maar de werkwespen vliegen uit, verzamelen en brengen alle daag zo veel fpys aan, dat zy alle haar bekomst kunnen eeten; en om des te beter en eerder te kunnen vinden, het geene zy en haare medgezellinnen gaarne eeten, zo leggen zy haare nesten gemeenlyk digt by byënitokken, ja ook wel in ledige byënkorven, in holle boomen, in wyngaarden, by keukens, vleeschbanBb 4 ken  392 NATUURLYKE HISTORIE ken en fpyskamers, waar zy honig, wasch , vleesch, en ocft, en dus byna altyd eene gedekte tafel vinden. Vleesch, fpek, lever, kerfen en al wat zoet fmaakt, eeten zy zeer gaarne , en draagen dikwyls tusfchen haare pooten Hukken half zo groot als zy zelve zyn, welken zy der Koningin overleveren , die ze verdeelt en voor iedere celle gaat, en elk wormpje zyn deel in den mond fteekt. De wespen zyn byna nog gevaarlyker in 't fteeken dan de byën; als men 'er eene flaat, zo komen zy plotslyk alle uit haare twee gaten uitberften, en vliegen u in het aangezicht, want de wespen maaken twee openingen aan haar nest, de eene om in-, en de andere om uit te vliegen, en voor iedere opening ftaat ten minfte een fchildwacht. Maar laaten de byën toe , dat de wespen cn hommels haar haaren honig ontficelen? — Neen kinderen, dat is haar niet aangenaam, zy houden daarom ock vlytiglyk wacht, maar wat mag het baaten? deze dieren komen 'er echter binnen, en vermoorden dikwyls alle de fchildwachten. — Wel ftellen zy zich dan niet te weer ? — Ja zekerlyk, menige hommel en menige wesp komt ook door haar om. Doch dit doen alleen de gezellige wespen, die in een hol of nest by een woonen. — Mag ik  voor KINDEREN. 393 ik nu, Oome lief, wel eens wat vraagen ? — Wel zoudt ge niet myn liefje, 't wordt zelfs tyd dat gy, na zulk een zoet toeluifteren , eensjes wat vraagt. — Hcor Oome, wy zeiden fLraks, dat de naarftige en arbeklfaame kinderen, by de nyvre byën vergeleeken worden , maar waarom zeggen de menfehen, als bet fchool by meefter Plak uitgaat, dat de jongens krielen als een wespennest? — Is dat, omdat de wespen zo door een krielen, en heen en weër brommen? — Myn zoetertje, juist daarom ook, want niet te onrecht wordt een gejoel van fchoolkinderen by een nest met wespen vergeleeken. •— ja maar, als zy zoete kinderen zyn , mogen ze ock wel by de byën vergeleeken worden; de Latynfche jongens zyn zeker ook wel ftout, en fomtyds wel fteekelige wespen. ■— Zo zusje dat raakt my ! — Wel neen Ernst broer, ik bedoel u niet, maar hoor, als je eens onder de geleerde'byën zult komen, wees dan niet van dat foort, die den zoeten honig proeven en de werkbyën doodfteeken. — ó fchrander meisje, hebt gy lang gezweegen , uw trekje is doortrapt, voorzeker, de geleerde Profes foren bereiden den honig der wysheid, doch als zy in den korf zyn , fteeken zy elkander, en worden dikwyls den prooi der vremde wespen Ernst houd dit kinderiyk lesje van uw zusje in gedachten, als gy eens onder de geleerden zult gefield worden, wacht u voor de fteekelige homBb 5 mels  S94 NATUURLYKE HISTORIE mels en brommende wespen. — Ik zal deze les wel degelyk onthouden. ■—• Nu laat ik hier van afkappende u nog iets melden van de HOORNBYËN. Deze fteekcn ontzaglyk, en zyn den Italiaanen en den Afiatifchen volken , en waar zy zich elders ophouden , dikwyls eene zeer zwaare plaag. In 'tland Kanaan waren zy vooral, in de tyden der Israëliten , als zeer flimme dieren bekend, men leest 'er veel van in den Bybel. De overige foorten van wespen leeven niet in gemeenfchap , maar eenzaam en verftrooid ; zy bouwen noch nesten noch cellen , en eeten vliegen en muggen. Eenige van haar leg-, gen haare eieren in hout; andere in rupfen of haare poppen, anderen wederom op allerlei bladeren. De groene rupfen, by voorbeeld, die de roozenboomen dikwyls zo geweldig afknaagen, dat 'er van de ronde bladeren niets dan de aderen overblyven , zyn momaanzichten van dusdanige wespen; en dewyl dus eenigen van deze ongezellige wespen haare eieren hier , andere daar nederleggen , heeft men ze in fluipwespen, galjnfekten, rupfenmoorders verdeeld. D E    voor KINDEREN. 395 de SLUIPWESPEN fluipen en zweeven over allerhande bladeren heen, en leggen haare eieren daarop. de GAL-INSEKTEN doen hetzelfde en veroorzaaken op boomen, heefters en planten allerhande bulten, knobbels en w.ratachtige hoogten , die 'er dikwyls even als de vruchten uitzien, maar alles behalven waare vruchten zyn. Deze gewasfen noemt men gallen , en de infekten die ze door haar fteeken, en eieren vöortgebragt hebben, gal-infekten, die in de jonge fpruiten, fteelen , aderen en bladeren der eiken gaten booren, en haare eieren daarin leggen. Om deze eieren komt eene rondacht'ge hoogte , die allengskens hard en eindlyk zo groot wordt, als fig. d. Plaat 11. is. Als het popje daarin fterft, zo blyft de galnoot onryp, valt af en ziet 'er uit, gelyk als fig. q. Aan den eik by fig. b. Plaatll. vakD. kunt gy eene galnoot zien. Wy hebben boven van de galnooten gefproken, zie 'er ten overvloede nog een op Plaat VIII. vak B. by p. levensgrootte afgebeeld, en van deze galnooten, zo rypen als onrypen kan men , gelyk toen ook reeds gezegd is, zwarten inkt maaken, als men ze naamlyk ftoot en met vi-  396 NATUURLYKE HISTORIE vitriool en gom vermengt. Ik acht dat het ulieden niet onaangenaam zal zyn, als ik u een voorfchrift, om een' goeden inkt te maaken, mededeel'. Neemt, als gy een kwartier inkts wilt maaken, twee lood Engelfche vitriool, vier en een half lood galnooten , drie lcod Arabifche gom , een vierendeel van een kwartier wynazyn, drie vierendeelen van een kwartier regen- fneeuw- of rivierwater. Het regenwater moet worden gekookt, en op de met wynazyn vermengde doffen zo heet gegooten, als de kruik kan lyden; dan roert men de geheele masfa eenige minuuten om, en is de inkt, die zeer zwart is, en daar nooit fchimmel op komt, gereed. — Wy bedanken uhartlyk, onzen vriend,.voor dit voorfchrift, wy zullen, met dien besten inkt, u een dankfchrift fchryven. — Dat zal ik met vreugd af-. Wachten. — Maar welk een infekt vangt gy daar Karell — Een' rupfenmeorder. Zo lang hem. Hoort, de RUPSENMOORDERS leggen haare eieren op rupfen, en haare poppen die in de tuinen aan heggen en muuren, en aan de boomen kruipen en hangen, als men derhalve denkt, dar. de rupfen in poppen zullen veranderen, of de poppen vlinders worden, zo ziet gy in dezelven een honderd of twee wormen kruipen,  Voor KINDEREN. 397 pen, die binnen weinige dagen poppen worden en dan in wespen veranderen. — Dit is die wesp die ik ftraks bedoelde myn Heer. — Zo is 't Mejuffer. Een ander foort van wespen boort een gat in de aarde, byt eene rups den hals door, doch zo dat zy nog eenige dagen leeft, fteekt haar in het gat, legt haare eieren op haar, dekt haar nevens het gat met gras en rys toe, en ziet eenige dagen naauw toe , of geen vyand haaren arbeid Hooren wil, of reeds gefioord heeft. Nu kinderen, fchieten alleenlyk nog de tweevleugelige en ongevleugelde infekten over , en dan zyn wy van de gezamenlyke infekten af, dan zullen wy overgaan tot de visfchen, waarop de tweeflachtige ( ampkibiën) zullen volgen, na dezen zullen wy de vogelen en viervoetige dieren befchouwen, en eindlyk komen tot het ryk der mineraalen of delfftoffen. Tot de tweevleugelige zullen gewis de vliegen behooren? — Ja voorzeker, en ook de muggen, bremfen, paardevliegen enz. Veele van deze diertjes zyn u alie reeds bekend. Zy onthouden zich by menfehen en vee, en kwellen beiden geweldig met hun fteeken, en op verfcheiden andere wyzen. Waar kan men, by voorbeeld, des zomers wat nederzetten, dat de vliegen niet bevuilen? Ja zy zyn zo onbefchaamd, en gaan den lieden ophanden»  398 NATUURLYKE HISTORIE den, voeten en in het aanzicht zitten, en fteeken hen dikwyls zo geweldig en ontzaglyk, dat menig een, tien of twintig bulten in het aanzicht heeft, en hetzelve 'eruitziet, als of het met hazelnooten bezet was. Doch dit doen alleen de vliegen en eenige muggen ; want 'er is een groot getal van allerlei foorten van vliegen, muggen, fnaaken en bremfen, waarvan de meeften zich in de velden, in poelen, cn op vochtige en onreine plaatfen onthouden, waar zy als popjes hebben gewootid. Ook leggen de HUISVLIEGEN haare eieren op allerhande vochtige en onreine plaatfen , op een doodaas, kaas en vleesch, en op verfcheiden andere dingen. Dit doen vooral de drekvliegen, waarvan in Plaat VIII. vak E. fig. c. eene is afgebeeld. Komen 'er dan uit de eieren, die de vliegen op de klederen, boeken, venfters en muuren leggen geene jonge vliegen , myn Heer ? —• Neen myn kind, indien dat gefchiedde, zo zouden zy ons, en voornaamlyk die menfehen, welke by mistputten en in benedenkamers woonen, binnen weinige dagen ellendig maaken. Ten minfte zouden zy met gantfche benden ons den mond invliegen, en wy zouden met iederen beet broods 'er eenigen inzwelgen. — Het is, zo ab  voor KINDEREN. 399 als gy zegt myn Heer , wy hebben eenige dusdanige vertrekken gezien, 'er waren verbaazend veele vliegen in, en zy kwelden de luiden onbedenklyk.—Ja maar daar is een kunstje op. — Wel meisje lief. — Wy knippen 'er netjes van fnyfel van papier voor, die hangen wy aan den zolder, en daar gaan de vliegen opzitten. — Wel dat is goed. Maar Mama zal ook wel een vliegenkas Van gaas hebben, om het vleesch in te bewaaren. — Jawel Oome, en Wy hebben nooit vleesch met wormen. Onze keukenmeid maakt ook Hokjes met fyroop befmeerd en aluin, en daar fterven de vliegen van. — Maar hoor ëens Oome, ik heb met Papa en Mama eens in de Veenen geweest, en wy konden niet flaapen van al de muggen, toen kwam de goede veenvrouw, en brandde in een test met vuur alantswortel, en al de muggen vloogen weg. — Dat is een goed middel kind, dat onze Hollanders wel kennen. De vliegen en muggen komen dus door venfteren en deuren in de huizen, en blyven 'er zo lange, als zy wat te eeten vinden, zy vliegen uit en in. De muggen, vliegen en bremfen gelyken zeer naar elkandere, maar de fnaaken zien 'er geheel anders uit, zy hebben veel langer pooten en een veel teerder lyf dan de vliegen. Die zelfde drift, die de overige infekten leert voor hunne nakomelingen zorgen, leert ook de vlie-  400 NATUURLYKE HISTORIE vliegen, muggen , enz. eieren te leggen, waar haare jongen , die men maden noemt, terftond Wat te eeten vinden. Deze maden eeten en worden grooter; maar de vlieg, die 'er naderhand uit voortkomt, groeit niet meer, de kleine vlieg blyfe klein ; en de groote wordt niet grooter 3 'er zyn kleine vliegen, die zo klein zyn, dat men ze alleen door een vergrootglas kan zien , maar men vindt 'er ook, die byna zo groot zyn als de hommels. Myn Heer , 't vait niet moeilyk eenige vliegen aan onze kleinen te doen kennen. Zie op de materplant, op de asters zyn 'er menigte foorten. —■ Vangt 'er eenigen Kerel cn jantje. — Daar heb ik Jutter Hippeltrip. — Dat is het mannetje met pluimfprlejes, dat ik op Plaat VIII. vak li. fig. b. heb afgebeeld. Zy komt voort uit een' grasworm , zo als by a. is afgebeeld , waarom de Duitfchers haar 0;aiHTUlcTiai noemen, zie eens aan haar wiekjes by i. een kloppertje, waarmede zy bromt. — ö Dit zien wy klaar, dat zyn die wry vertjes daar gy van gefproken hebt, toen gy van 't geluid der krekels fpraakt. — Wel onthouden. — Wat brengt gy Jan broer? — Monfteur Snorreman , Oome. — Het is de rechte drekvlieg, die uit een' langftaartigen drekworm in de fekreeten voortkomt. Zie haar Plaat VIII. vak' E. fig. c. Zy is dus zeer onrein, men kan aan de fekreeten haare menigte rieken. — Daar heb ik een  Voor KINDEREN. 401 een groote brommen. — Dit is eene paarde-1 vlieg Zie daar vliegt eene dergelyke. -* Hoe wonderlyk ftaat zy nu ftil in de lucht, en hoe vaardig fnort zy weder voort, ik ken ze, en heb my dikwyls, als ik te paard reed, verwonderd over deze vlieg, die, al reed ik op vollen galop en ren, beftendig myn paard bybleef. Geen wonder myn Ernst, v/ant zy plaagt deze dieren zeer, doch nog zo fterk niet als de kleine foort, die dikwyls als ze een paard aan de oor - aderen en zenuwen fteeken, het dier dol maaken; het zyn bittere plaagën voor de paarden, en koeien.— Het is dus, dat de wyze Schepper den paarden en koeien ftaarten gegeeven heeft, om die dieren weg te liaan; en ik voor my merk het als verachtelyk aan, dat de Heeren liefhebbers van paarden de ftaarten afknotten, daar die tot zulk een weezenlyk nut en vooral ook tot fieraad dezer moedige dieren ftrekken. — Verftandig is, Mejufïer, uwe opmerking , 't waar te wenfchen dat men hier omtrent dacht, zo als gy, maar wat doet weelde en overdaad niet! — Wat is dit voor eene vlieg myn Heer ? — Ook eene foort van koeivlieg , deze komt uit een' worm voort die tusfchen de huid der koeien nestelt, en bulten in haare huid maakt. Zie haar op Plaat VIII. Vak. E. fig. d. en by f. het fraaie netel vlieg je met gemarmerde vlerkjes, by g. het wespaartige vliegje, en by h. het zeer kleine fteekelvliegje. — Zie I. db el. Cc hief  402 NATUURLYKE HISTORIE hier zyn'er nog Oome. — ó Dat getal is ontelbaar, 'er zyn 'er gouden , zilveren , groene en zwarte foorten. — Ja ja, daar is die booze zwarte vlieg, die in 't voorjaar onze tuinen bederft, en uit den noorden-wind voortkomt. — Zagt myn kind, ik heb u geleerd, dat de dieren nooit dan uit hun geflacht voortkomen, het is een wangevoelen dat de noorden-wind de zwarte vliegen voortbrengt; maar 't is waar, dat ze meest met dezen wind, tot ons overkomen jzyteelen in de vischgrom enin krengen voort, en als de lente komt, komen zy uit haare popjes te voorfchyn, juist in dien tyd, dat wy de meefte noorden-winden hebben. — Ik begryp 't myn Heer, en dus hebben wy ook de meefte muggen in den zomer, als de noordoosten zuiden - winden warmte aanbrengen. Dit is zo Mejuffer, met zeer veele vliegen en infefcten , die eene zekere kalmte of luchtgeftel vereisfchen, om te vermenigvuldigen, en ook wederom fterven en vergaan, in een haar onnatuurlyk luchtgeftel , en even dit heeft plaats in de vlooien en luizen , die des zomers de menfehen meerder kwellen , dan des winters. — De vlooien kent gy lieden zekerlyk? — ÖJa, zy kwellen ons, ondanks alle zorgen, dikwyls. — Eene reine huismoeder zorgt 'er evenwel voor. — Ja wel, onze bedden worden altoos wel zuiver gehouden. o s  vook KINDEREN. 4o3 de VLOOIEN zyn zeer lastige diertjes, waarvan men zich dikwyls , hoe men zich ook voor dezelven in acht neeme, niet kan ontflaan , want deze fchelmen kunnen zeer ver fpringen ,en neemen gemeenlyk, tegen onzen wil, by ons haaren intrek, en gaan ons gantfche lyf over weiden, zy lbopen van top tot teen, en vallen ons met haar kittelen zeer lastig. Wat zoeken zy by ons? — Warmte en bloed; bloed is haar voedfel, zo dra zy zuigen, fteeken zy, en dan vangt en doodt men ze; maar men moet by de vlooivangst zeer gaauw zyn om ze te vangen, want de vlooien hebben fpringpooten en twee goede oogen , welke uit ontallyke kleine oogen zyn famengefteld, en dus fpringen zy ligtlyk weg. Menfehen, honden en katten en veele andere dieren worden van vlooien geplaagd. Koude kunnen zy niet verdraagen, de meeften fterven in den herfst; en in koude gewesten, als,by voorbeeld, op het eiland Ysland en in Groenland, vindt men in 't geheel geene vlooien; en die in warme gewesten van haar wil ontflagen zyn, die houde zyne klederen, zyne kamers, zyne vertrekken, en in het algemeen zyn gantfche huis rein en fchoon, zo zullen deze lastige bloedzuigers ras verdwynen. Cc 2 Vee-  404 NATUURLYKE HISTORIE Veele menfehen worden dikwyls zo van vlooien en weegluizen gebeeten, dat zy 'er uitzien of zy gegeesfeld waren, of door fpitsroeden geloopen hadden. — Het zyn gewis fabels, dat de vlooien uit turfmolm voortkomen. — Ja weldegelyk , zyn het fabels, maar als 't ftof van turfmolm met nat geweekt opwelt, fchynt dit vlooien. Zo zyn 'er ook fabels van de LUIZEN. Rein - en zindelykheidis het voornaamfte fluk, om zich van diergelyk ongedierte te bevryden ; waar de luizen, en vooral de vilt- of kleederluizen, zich eens in hebben genesteld, valt hetbezwaarlyk ze uit te roeien. Luizen vindt men in alle gewesten en op alle dieren der waereld, de waterdieren zelve worden van de luizen geplaagd. De luizen vermenigvuldigen zeer ras; een wyfje kan in eenen dag grootmoeder worden; en in vier weeken twee of drie duizend jonge luizen voortbrengen. De luizen zyn het lastigfte infekt voor de menfehen , zy nestelen allerliefst op het hoofd, en byten menige arme kinderen dikwyls zo zeer , dat zy dag noch nacht rusten kunnen, altyd klaagen , alle hunne vreugde en vrolykheid kwytraaken , en eindlyk zelfs fterven. Men heeft inde r-  voor KINDEREN. 405 derdaad voorbeelden, dat menfehen van de luizen zyn opgegeeten. Doch dit moet men echter zo niet opneemen , als of zy van de luizen met huid en hair waren opgegeeten , gelyk de kat de muis opeet, maar dat zy zo van dat ongedierte zyn uitgemergeld, geftoken en gebeeten, dat zy eindlyk van onraagt den geest hebben gegeeven , en dus geftorven zyn. Deze affchuuwlyke dieren vreeten gaten in de huid, en maaken 'er holen in, even als de muizen in de aarde. Wee den ouderen, die zo onachtzaam met hunne kinderen leeven, dat zy door dit ongediert hunne gezondheid en zelfs hun leven verliezen. Dan laat ons dit affchuuwlyk gedierte daar laaten ; wy hebben 'er al iets van gezegd, des ftap ik 'er af. WEVERSKNECHT noemt men dat infekt, dat byna eene fpin gelykt, buitengemeen lange pooten heeft, en oogen, die aan een' kleinen fteel op den rug vastzitten, het onthoudt zich meest op heimelyke plaatfen. Dit diertje noemt zwammerdam hoofdkloppertje, CC 3 de  4c6 NATUURLYKE HISTORIE de SPINNEN zyn ook ongevleugelde dieren; zy zyn verre na zo leelyke dieren niet als de luizen ; ja zy zyn niet zo fehadelyk , als men wel denkt, veel min #dg- De fpinnen leggen haare eieren niet zo maar neder gelyk de vliegen, zy windenze in een zyden webbe, en draagen ze aan de pooten of kleeven ze ergens aan vast, tot dat 'er de jonge fpinnen uit komen. Zyn 'er onder de fpinnen ook niet veele foorten? — Ja 'er zyn zesderlei foorten van fpinnen, eerstlyk huisfpinnen, die haar webbe aan venfters en muuren vasthechten; ten tweede, tuinfpinnen, die haar klein rond net in de open lucht maaken en zich by dag daarin ophouden; ten derde, de kelderfpinnen, die in de fcheuren van oude muuren woonen; ten vierde, loopfpinnen, die in velden en in tuinen woonen, en welker webben, in den herfst, door de lucht vliegen, en vliegende herfst worden genoemd; ten vyfde , aardfpinnen, en ten zesde, waterfpinnen. Iedere fpin heeft acht oogen, en acht taamlyk lange aan de borst zittende pooten. Haar voedfel zyn vliegen en muggen en andere kleine infekten, die zy zo listig weeten re vangen, en met haare pooten en webbe zo zeer in de warheben, dat 'er  voor KINDEREN. 407 'er haar niet ligtlyk eene kan ontfnappen; als zy niets te eeten hebben, zo kan men ze zo tam maaken, dat zy haare fpyze daar van daan haaien, daar men ze heeft nedergelegd. De fpinnen brengen ons geen het minfte nut tot kleedy toe, dan zy zyn van groot nut, om de vruchten en byzonder de wynrank, perfiken en abrikoozen te befchermen tegen de vliegen en wespen, welke laatfte haare doodvyanden zyn. Men kan echter van haar webbe, dat zy overal aanfpinnen, geen koufen breien ; maar men zoude misfchien, indien men zich daarop wilde toeleggen, van de draaden, waarin zy haare eieren winden, iets kunnen laaten weeven of breien ; ten minfte heeft men in Frankryk van die draaden zyden koufen gemaakt, maar het komt niet voordeelig uit, dewyl zy bezwaarlyker te onderhouden zyn dan de zydewormen, want men moet haar vliegen befchikken, en daarenboven eeten zy elkander zelfs op. De fpinnen ftrekken tot een blyk van Gods wysheid. Het is waarlyk der moeite waardig te zien, hoe de fpin een vlieg vangt of haar huis bouwt. Eerst kleeft zy haare draaden ergens aan vast, dan laat zy zich plotslyk neder en maakt ze nog eens vast, en gaat eindlyk,links en rechts, zo lang in de rondte om, tot dat haar huis vaardig is. Zy heeft, behalven haar webbe, nog een hol Cc 4 of  4oS NATUURLYKE HISTORIE óf een' fiuiphoek, waarin zy de wyk neemt, als zy eenen vyand befpcurt ; en waarin zy op baar' prooi loert en den zeiven naderhand opeet of uitzuigt. De fpinnen leeven tusfchen de drie en zeven jaaren, en groeien alle jaaren iets, tot dat zy zo groot zyn als haare ouders. Zie 'er eene Plaat Vil. Vak E. fig. i. Wy kennen deze webben zeer wel. Zie hier aan deze plant zyn 'er overvloedig. Maar, myn Keer, wat zyn dit voor draaden, die hier in de lucht zweeven. -w Gy doet wel, jonge Juffer, dat gy dit vraagt. Het zyn fpinnedraaden, die een zeker foort van fpinnen van zich los laaten, en die laaten waaien tot dat ze ergens aan hechten , waardoor dan de fpinnen zich van de eene plaats naar de andere begeeven; ook vliegen zeer kleine fpinnen v/el met deze draaden voor wind; fomwyl zyn geheele velden daar mede bedekt. — O wonder! zie dan haar het gebrek van vleugels vergoed, -f- Als nichtje by my komt, zal ik haar de groote Surinaamfch&fpin dpcnzipi. — Gy meent de VOGELSPIN. Deze vindt men alleen in Amerika, en zy is in ftaat om kleine vogels te vangen, met haar' draad W omwinden; en met haar' angel te dooden; den  vook KINDEREN. 4°9 vegel Colubri doodt deze fpin weezenlyk, en zuigt hem naderhand uit, maar deze vogel is zelf niet veel grooter dan zy, en gemeenlyk niet grooter dan eene noot. De merkwaardigfte fpin is de vermaarde TARANTULA, die zich in Italië in de wynfiokken, in de tarwe, en andere veldgewasfen onthoudt, en de lieden, zo men zegt, zo gevaarlyk fteekt, dat zy uitzinnig en volkomen dol worden, van welke ziekte zy alleen door muzyk en met danfen en fpringen geneezen kunnen worden.— Wel, goede Heer, is dit mogelyk! —. Ja kind, als men den aart der ziekte nagaat, dat men ze door zweeten moet geneezen, zo als met meer venynen, en daarom ordonneeren de doctoren zweetmiddelen , en fterke beweeging en vervrolyking, en dit heelt het gemeen gelooft , dat van het venyn voortkwam. Voor 't overige is alles daaromtrent valsch en verdicht: arme eenvoudige lieden, opgemaakte leugenaars, kwaad geboefte van bedelaars en lediggangers ftellen zich aan of zy ziek en van hunne zinnen beroofd waren, om dus geld te krygen, en zonder werken aan den kost te komen. 'Er zyn in Italië nog tegenwoordig eenvoudige Cc 5 en  4io NATUURLYKE HISTORIE en vreesachtige lieden, welke, zo zy meenen, alle jaaren, van de tarantula worden gebeeten; zy danfen derhalve alle jaaren, en by veelen houdt het danfen hun ganfche leven niet op. Heeft iemand van ulieden, lust om meer van de Tarantula te weeten, die kan, indien hy Hoogduitsch verftaat, in 't Hamburger Magazyn XIII. Deel I. ftuk, een' brief over den beet der Tarantula, en over de mufyk tot den Taranteldans leezen, ook vindt men alles wat over den beet dezer fpin gefchreeven is, in de Gedachten en Berichten van de Tarantula van den Heer Doctor en Opperconfiftoriaalraad Bussching. Wy zullen dit by gelegenheid nazien. Intusfchen zien wy hier veele foorten van fpinnen. — 'Er zyn roode, zwarte, witte, groene , geele, graauwe, en zwart, bruin en witgevlakte fpinnen. Maar zagt, ik had byna vergeeten u te zeggen, dat 'er ook waterfpinnen zyn, die donkerrood van kleur en zo groot als een bedluis zyn; zich altyd in het water, en wel voornaamlyk in poelen, putten enmeirenonthouden,en watervlooien, en allerhande kleine waterinfekten eeten.— O ja! zie hier dat mooie roode fpinnetje in deze floot — Dat is zy ook myn kind, het is een lief beestje, en niet het minfte gevaarlyk zoo als de fchorpioen.  voor KINDEREN. 4" de SCHORPIOENEN hebben acht oogen, drie aan elke zyde der berst, en twee op den rug, acht lange pcoten; en twee nog langer fchaaren aan den kop , die naar de fchaaren van den kreeft gelyken, en hem dienen om zyn' prooi, welke in vliegen en allerlei wormen beftaat, te vangen en vast te houden. De meeste Schorpioenen hebben een' langen ftaart, aan wiens einde een gevaarlyke angel is, waarmede zy doodlyke wonden fteeken kunnen. In Egypte en Kanaan waren zy, ten tyde der kinderen Israéls , dikwyls eene zwaare landplaag, 'er zyn echter ook fchorpioenen die noch ftaart noch angel hebben. —- Die breng ik onder de fchorpioen- fpin myn Heer. — Wel nu dat kan gaan. 'Er zy*n nog kleine en groote fchorpioenen, men vindt 'er zo klein als eenebedluis, en zo groot als eene groote hertkever. De onze, die op Plaat VIL vak E. fig. k. ftaat, is een van de grootften, die zich in Italië onthouden. Men vindt byna de gantfche waereld door fchorpioenen, behalve in ons Holland, waar ze, zoo verre ik weet, onbekend zyn. Zy woonen gaarne by verrot hout, en op allerlei onreine plaatfen, voornaamlyk by geheime gemakken. 'Er zyn roode , witte, en roodachtig zwarte fchorpioenen , men achtze , op olie gezet, goed te-  4i2 natuurlyke historie tegen gezwellen en venyn.ge beeten. — Ja wel Oome, want de Geneveroliekoop-mannen verkoopen ook fchorpioen - olie. — Zeer wel, oplettend Jongske. — Onxefchrobfter zet ook pisfebed- den op witten wyn voor haare zeere Oogen. Dat is ook een zeer goed middel. Maar ook dienen zy zeer voor de waterzucht, de PISSEBEDDEN of duizendbeenen zyn lange dunne diertjes, die zich onder de aarde ophouden, wormen en zagte wortelen eeten; van alle infekten hebben zy de meefle pooten, naamlyk honderd en vieren dertig. Op onze Plaat VIL vak E. fig. f is een Indiaanfche duizendbeen, die twintig gewrichten heeft en een halfronde, by ons welbekende duizendbeen afgebeeld, de kelderworm, heeft veertien pooten en een eivormig donkergraauw lyf, en woont in de huizen in vochtige muuren, verrot hout en onder bloemtoppen; hy brengt gemeenlyk leevende jongen voort, Nu komen wy eindelyk aan de KREEF-  voor KINDEREN. 413 KREEFTEN, met welker befchryving wy de gefchiedenis der infékten befiuiten. De kreeften zyn, na het infekt, dat men liieff..fu£ noemt, de grootfte infekten der waereld; 'er zyn 'er, die van twee tot zeven ponden weegen, gelyk de hommers, maar 'er zyn ook fommigen, die Hechts zo groot zyn als een kinds pink, gelyk de eremieten of kluizenaars. — Hede Oome , zyn kreeften ook infekten? — Ja myn kind, alle hunne ledematen, natuur en aart brengt hen gewis hier toe, Byna alle kreeften zyn roodachtig, groen, zwart, of bont van kleur, hebben twee zeer lange voelhoornen , acht lange pooten , en twee nog langer fchaaren , waarmede zy hunne fpyze grypen en zich tegen hunne vyanden verweeren; voorts hebben zy twee groote oogen, die echter uit veele kleine oogen beftaan, woonen in rivieren, zeeën en meiren; eeten visfchen, flakken, kikvorfchen, en allerlei waterinfekten, en worden van twee tot twintig jaaren oud. Wanneer zy uit hun ei komen, zyn zy nog zeer klein, maar zy worden van dag tot dag grooter, en als hunne fchaal of pantfier te naauw is geworden, zo werpen zy die met kop, ftaart, en pooten, met huid en hair en alles in een ftuk weg, zo dat men meenen zou, dat 'er twee kreeften van een' waren geworden. De  4i4 NATUURLYKE HISTORIE De kreeften zyn domme twistzuchtige dieren, altyd randen zy elkander aan en vervolgen de een den ander; ja zy verflinden elkander fomtyds. Zy leeven by een in gezelfchap,in gaten onder de aarde of onder fteenen, en jaarlyks worden 'er zeer veele duizende gevangen en gegeeten; Want gy weet immers reeds wel, dat ze gegeeten kunnen worden ,en dat zy eene fraaie roode kleur hebben, als zy gekookt zyn. In de maanden Mey, Juny, July en Augustus fmaaken zy het beste.— Di t weeten wy zeer wel, want wy eetenze gaarne. Nog eens kinderen, de kreeften loopen zeer langzaam, en altyd achter uit, hebben twee groote oogen, maar die uit veele kleinere oogen beftaan, nevens de twee groote voelhoornen nog vier kleinere, onder den ftaart nog acht of tien zeer kleine pooten, en in het lyf kleine witte fteentjes, dien men, doch kwaalyk , den naam van kreeftsoogen geeft, en welke in de apotheeken gebruikt worden. De kreeften zyn boven maate domme dieren, als men een' kreeft een' van zyne pooten tusfchen zyne fchaaren geeft, zo houdt hy hem vast, nypt en wondt hem en werpt hem eindlyk weg, dewyl hy meent, dat zyn vyand hem vast houdt, en zo leev^en zy ook met hunne fchaaren. Kan dan een kreeft nog loopen, als hy een' of twee zyner pooten heeft verboren; en zyn' prooi nog krygen, als hy eene fchaar kwyt is ? — Ja toch.  voor KINDEREN. 415 toch, en binnen weinige dagen groeien de verlooren pooten en fchaaren wederom aan , doch nooit zoo volmaakt als te voeren. Dit willen fommige, dat oorzaak is, dat een kreeft dikwyls eene groote en eene kleine fchaar heeft. Doch gelooft dit niet. Alle de meefte kreeften hebben eene grooter en eene kleiner fchaar. 'Er zyn 'er, die zo geweldig verfchillen, dat de eene fchaar grooter is dan het geheele dier. Zie eens op Plaat VI. vak C. fig. c. welk eene groote fchaar de Indiaanfche ftaartkreeft heeft. En zie wederom eenen met gelyke groote fchaaren by fig. b. — Dat zyn krabben Oome.— Gy hebt gelyk , kind lief, het zyn ook krabben, want kreeften zyn langer. Doch weet dat men de kreeften als de geflachtnaam aanmerkt.— Nu, dit begryp ik; en dan is deze fig. d. op vak D. Plaat VI. een kreeft; en ik wed, dat ik raade, wat//g. b. in 't zelve vak is. — Wel ? — Een garnaal. — Net geraaden, gy kent deze dieren wel, en zult ze ook wel lusten? —■ Zeer gaarne, maar Oome, kunt gy Adam en Eva 'er wel in vinden? —■ Adam en Eva ? —■ Ja ja, net zo als ze in onze prentboekjes ftaan, in 't hangende hair.— Gy doet my lagchen, fnapftertje. — Maar-zou Adam en Eva 'er zo uitgezien hebben Oome, dan zyn zy welleelyke menfehen geweest. — Hoor, lief kind. De Schilders en Beeldhouwers, en onze malle inbeeldingen maaken er zoo wat van. Adam en  4i6 NATUURLYKE HISTORIE en Eva zyn menfehen geweest , zo welgemaakü als wy; hunne nakomelingen. — Ja welGome, en zy waren naar Gods beeld gefchapen, cn daarom zeker niet leelyk , maar de fchoonlte der fchepfelen. — En dan nog allerfchoonst om hunne fchoone en volmaakte ziel} die door geen Schilder noch Kunllenaar, noch geene diergeiyke geiykenis is na te bootfen. — Dan zyn ook die Adams garnaalen maar zoo wat beuzelaaryen, die ze ons kinderen diets maaken. —■ Wel zo myn liefje, en zo gaat het cok wel met de fabelen. Weet iemand van ulieden de fabel van den ouden en jongen kreeft?— Ja ik myn Heer, — Ik ook myn Heer. — Wel laat eens hooren : — „Jonge, zeide eens een oude kreeft „ tot zyn' zoon , die altyd op zyde achteruit „ kroop, zult gy dan eindlyk eens vooruit gaan? » — Gaamy voor, antwoordde de looze knaap, „ ik zal u volgen." En dewyl geen van beide, noch de oude noch de jonge kreeft, voorwaarts gaan konde, zo bleef men by het oude. Was dit de eenige les hier uit te trekken, Ernst?—- Neen myn Heer, het ftrekt ten zinnebeeld van onachtzaame ouders, die hunne kinderen van gebreken willen berispen, die zy zelve bezitten. -— Ook meen ik Neef, dat het een zeer goed zinnebeeld is, voor waanwyze menfehen , die hunne kinderen of leerlingen willen onderwyzen in zaaken, die boven hunne natuur en vermogen gaan, en die  voor. KINDEREN. 417 die zy zelfs niet weeten — En ik weet ook nog Wel v/at van de kreeften. — Wel Mie lief, wat hebt gy in de rnars? — Hoor, onze buurman de lapper heeft een kreeft vaa een wyf, die hem' krabbelt, byt en flaat, daarom zal ze by eer. kreeft vergeleeken wórden. —Gy zyt toch kluchtig ,het komt te pas of niet, uwe eenvoud maakt het altyd goed. Tracht altyd zoet en zachtzinnig te zyn, dan zult gy nooit by een kreeft vergeleeken worden. Hoort nu wyders een fabel - rympje op den kreeft voor ulieden. ïabel van den trótschen kreeft. Een zeker dier, genaamd een kreeft, Dai aan het vlakke zeejlrand leeft, Is van dien aart, dat, als het krüipt t Het altoos fcheef, oftyliUgsflutpt; Enfpartelt naar zyn wooning toe. Een oude Kreeft, hei fchempen moL Waar meê de zeekat, overlang, Staag fcherfe op zynen fcheeven gang* Sprak óp een' tyd zyn jongen aan; Hoort kinders! leert recht voorwaarts gaan^ Treedt moedig rnet galanten tredi, Be jonge kreeftjes, ftrdks gelet Op gang, óp maat Van fchaar of poot j Geraakten byster in den 'noot, L Deel. &d mni  418 NATUURLYKE HISTORIE Want liep dat fcbarle.nd goed voor uit, Straks vaas haar zeefcholf op de huid, Maar volgden zy bunn' ouden loop, Dan had die kreeftdief weinig hoop Op zyn' reeds afgetuurden fcbat Want elk, hoe fcheef, ontliep hem rad. En hield nog/leeds een fcharpe fchaar Voor zyn gemeenen vyand klaar. Ook wat zy daden naar de kunst, Natuur ontzei hun Jleeds de gunst, Om recht te loopen, want de wet Van fcheef gaan, was hun wys gezet, En zonder dal, was haar geflacht Al overlang tot niet gèbragt. Des de ouafte, van het kreefts gebroed, Sprak tot de Moeder: 't gaat nooit goed, Mamaatje, als gy van ons begeert, Het geen natuur ons nimmer leert. Wy kunnen niet, al wat wy doen, Ons voegen naar dit loopfatfoen , En zoo wy al eens gaan rechtuit, Wy worden onzes vyands buit. Vrouw kreeft werd toornig op baar' zoon. Hoefprak zy, doet gy my dien hoon, Dat gy als kreeften van veel rang, Niet volgt dien zoo galanten gang? Ach Maatje lief, ei ga ons voor* Wel nu ? dat moet 'er dan mee' door, Sprak  voor KINDEREN. 4*9 Sprak Dame kreeft, en met een zet, Deed, wat zy kon, tot rechten tred. Maar zie, zoo als zy ganfch permant, Spanfeerde langs het effen flrand, Kwam daar een forfchen adelaar^ Die greep haar hy de linkerfchaar, En vloog met haar Jlraks in de lucht; Toen liet Mevrouw de Kreeft een zucht; Ach, zei zy, ach myn hovaardy Brengt my ellendig in de ly. Och och! ai myl myn trotfche gan* Valt my, eilaas! nu dcodlyk bang! Had ik, in mynen flaat vernoegd, My naar natuurwet maar gevoegd', En nooit myn ledenmaat gevergd, Ik had dien Arend niet getergd; En door myn voorbeeld nooit tenfpot Vtrflrekt van 't gantfche kreeften roU Terwyl zy dus ellendig kreet, Maakt hy een einde van haar leed, En laat haar pletten op een' Jleen. Dit Zag het fchreiend kroost, alleen Verlaaten, en vol druk enfmart, Geraakt, in 't binnenfle van 't hart. Begroeven moeder in het zand, En leefden voorts bedroefd aan 't fltand* Daar niemand hunner immer gaat, Dan in natmrelyken flaat. Dd a Lnrt  42o NATUURLYKE HISTORIE Leert hier, o Moeders! wie gy zyt, Dat het u nooit tot heil gedydt, Als gy uw kindren leeren doet, 'i Geen fchaad aan 't ligcbaam en 't gemoed. Leert hier uit, boven dien, dit nog, Hoe hovaardy haar loos bedrog Verbergt daar men natuur forceert, En kinders, dartle gangen leert. Een tvyze moeder van verfland * Blyv' by de wet van 't vaderland, By zedigheid, en godsdienst, deugd, Zy weer' de trotscheid uit de jeugd. dZy wringe in enge keurs, noch fchoe IVelfcha-pen kiuderledm toel Zy leer' haar kroost niet danfend gaan, Ais ze op een vaste voetzool flaan. Een fiere gang en vaste tred, Staat van natuur der maagden net. Maakt als een Franfche krab galant Uw kinders tot geen kreeft pedant; En, bid ik, geeft dees les gehoor, Gaat nooit uw kind in hoogmoed voor. Zo zal een helfchen adelaar, U nimmer brengen in gevaari En gy berooid en ongetroost, ■ Nooit fcheiden van uw dierbaar kroost! Deze uwe fabel myn Heer, is recht leerzaam; ik  voor KINDEREN. 42* ik verheug my, dat ik dezelve op myne geliefde ouders niet hebbe toe te pasfen, hunne tedre zorg is, om my, en myne broeders en zusters, ïn deftige en onbedwongen ligchaams oefeningen op te voeden, en ons overal het misbruik van ligchaams bedervende modes te leeren vermyden. — Dat is ons heden ook zeer wel te pas gekomen, Nichtje lief.— Wel hoe zo olykje? — Wel; als wy zulke dunne kreeften hielen aan onze fchoenen gehad hadden, als thans de Juffers draagen, zouden wy ellendige kromme fprongen, by 't vangen onzer infekten, gemaakt hebben, daar wy nu loopen en fpringen kunnen zonder gevaar. — Hoe geeftig, lief kindje, zyn uwe oplettenheidjes ! dan, als gy deze fabel leest, onthoud 'er dan ook de zedeles van : dat naamlyk een wys mensch nooit naar eenige hervorming van ziel of ligchaam moet trachten, die de natuurwet verbiedt, en hem befpotlyk, ja ftrafwaardig voor God en menfehen maakt. — 6 ! Wat zullen wy dat wel onthouden, en vooral, wat verheugen wy ons met onze bloedverwanten , in de voorbeelden van onze teêrgeliefde ouders, die ons voorgaan in goede zeden. — Dat is een groot voorrecht voor u, lieve kinders, dan dat daarlaatende, dien ik nog iets van andre kreeften te melden. Een zeker foort van kreeften noemt men om hunne overeenkomst met eene tasch, Pd 3 TASCH-  422 NATUURLYKE HISTORIE TASCH KREEFTEN. Plaat VI. vak C. by a. is een zodanige taschkreeft, eigenlyk eene fpinnekrab, afgebeeld. Het is een wonderlyk ding, niet waar? men kan 'er geen dan een klein hoofd aanzien. ■— Waar is dat dan ? —- In het midden tusfchen de fchaaren zitten kop, oogen en mond by elkander, maar onder de fchaal, weshalve menze in eene afbeelding niet zien kan. Eenige andere kreeften, die een' naakten ftaart hebben, en in ledige flakhuizen woonen, worden DIOGENES, BERNARD.SLAKKENKREEFTEN, EREMITEN, of KLUIZENAARS genoemd. De andere kreeften zouden zekerlyk dezen kleinen kreeften hunnen naakten ftaart aibyten, of opeeten, indien zy, gelyk de oveT nge krabben, rond kroopen , deswegen heeft de goede God hun geleerd, ledige flakhuizen op te zoeken, den naakten ftaart daarin te fteeken, 'er met den kop vooruit te kyken en naar fpys om te zien. Dat leggen die diertjes wel aan, zy groeien denklyk in deze flakhuizen vast en fleepcnze me de, gelyk haare overige medgezellen. —- o ja> ?y groeien 'er niet iq vast, cn kunnen ze ech-  voor KINDEREN. 4*3 echter medefleepen,maar zy moeten altyd op eene plek blyven zitten, daar de fchelp nederzinkt. Maar hoe gaat het hun dan , wanneer zy te groot geworden zyn, en hunne ftaarten niet meer ruimte genoeg in de fiakkenhuisjes hebben ? Zo trekken zy ze 'er uit, kruipen verder , en zoeken zich grooter huisjes. Op deze reize verongelukt menige Bernhard den Eremiet. Eremiet noemt men dit dier, omdat het, even als de Eremieten, overal zyn hut maakt, of vindt. — Zekerlyk zal hy dan ook Diogenes heeten , omdat hy, even als de Cynifche of Hondfche Diogenes, in zyn vat overal woonde, waar hy het rolde , en dit dier dus ook zo een flakkenhuis opzoekt. — Dat hebt gy wel gevat Ernst, doch dit onderfcheid is 'er in, dat Diogenes niemand om zyne wooning leed deed; daar dit listige kreeftje de hoorntjes doorboort , en het dier dat het bewoont doet fterven om zyn belang. — Dit zoude ook weinig: «iet het deugdzaam oogmerk van Diogenes den Filofoof, geftrookt hebben. Voorts vindt men ook hier en daar in de zeeën en rivieren, kleine, den kreeften niet ongelyke, diertjes, die men garnaalen noemt, en in zee- en riviergarnaalen verdeelt; en welke gekookt even zo goed als de gewoone kreeften fmaaken. Vooral de zeegarnaalen. — Zoo kennen wy dezelven ook en hebben 'er reeds iets van gezegd. Zo eet men ook den Kiefenfus, of Monoculus Dd 4 Po-  424 NATUURLYKE HISTORIE Polyphcmus Linna-i. Dit is een der grootffe infekten , en wordt geweldig groot; het heeft een langen zaagswyzen ftaart. Men noemt het denklyk eenoog, omdat het op de fchaal een oog vertoont. Nu hebben wy ulieden eene fchets van allerlei Clasfen en geflachten der infekten gegeeven. 'Er zyn nog ontellyke foorten en byzonderheden, die 'er te verhandelen zouden zyn, en vooral van de uithcemfchen, die wy niet dan in de verzamelingen kunnen zien.— Dat wydan, myn Heer, dewyl het nu diep in den middag loopt,een kopje Thee tot onzent gingen drinken , dan zal ik de eere hebben u en myne lieve vrinden, myne verzsmeling te toonen, en dezen leerzaamen dag met eene vriendlyke byeenkomst te befiuiten.— Dit aanbod zal ons gezelfchapje behaag?n. — Gy kunt niet af Nicht, uwe beleefdheid zou onrecht gefchieden, zo wy niet zeer dankbaar gebruikmaakten van uwe vriendlykheidl — Ja zeker, wy verlangen naar een kopje Thee. — En denklyk ook naar een lekker Theedisfertje, niet waar kleinen?, **> Wel wis Oome lief, dat hoort 'er toe, by Oome en Tante Is altyd wat lekkers voor ons-. — Welaan dan, pakt uwe infektkraarn op, en neemt uwe, aangeprikte infekten mede , dan zullen wy die eens overzien en vergelyken by de verzameling van Mejuffer ViindeHief. — Komt gaan wy. Maar allerlieffte Oomctje zou dat zoo gaan, zonaer een ryrmpje tot beflait? — Altyd rympjes kin-  voor KINDEREN. 4?5 kinderen 5 dat zou vervelen. Maar moet 'er iets ?yn? KomErarf,befluit gy onze infektenreis, of misfchien heeft de geeftige Jufvrouw Vlinderlief wel wat op haar duimpje. — Gy doet my te veel eer aan myn Heer! — Toe nicht, ik zal ook wat zingen. ■— Hoe! gy klein kleutertje! — Ja ja, ik, luister! Onder deze boomen, Zat Kareltje met Oome En ik, Mietje nog klem. Wy zyn in 't veld getreên, Met Jantje broer en nichtje, iVy zongen menig dichtje. Qnze Ernst was ook zo bly, Wanneer by zong voor my. Wy kinders en gezelletjes, Wy vongen faam kapelletjes, De vliegen en de tor, En allerlei gefnor, Van hommels, wespen, miertjes, En wemelende diertjes. Wy zagen op dat uur, Een popjen in de luur; iVog zagen wy de rypen De groene blaadjes grypen; En dan de mooie fpin, Met al het huisgezin, Dd 5 Van  425 NATUURLYKE HISTORIE Van allerlei infekten, Die Oomes aandacht wekten, JVanneer hy nimmer moê, Sprak: kindertjes ziet toe, TVilt al te famen leeren De wonderen des He er en. Wy zagen wonderlyk Het fchoon infektenryk. Wy aten by de linden, Met onze lieve vrinden. Wy dankten onzen God, Voor dit zyn gunflig lot. Wy huppelden en fprongen En hebben lof gezongen. Wy danken Oom en Nichtje zoet, Voor al dat vriendelyk goed, Dat zy ons hier bewyzen, En zullen al te faame Oom , Nichtje, en Ernst voor hunne liefde pryzen. Nu Mietje zus, ik kan ook rymen, hoor — En als wy komen t'buis, Zal ik, zonder abuis, Mamaatje lief, van al dat moois wat nieuws vertellen. En ons Papaatje om een fnipperuurtje kwellen. Als  voor KINDEREN. 437 Ah Oome zonder mis/en Zal fpreeken van de visfen. Komt laten wy tezaam, hier onder 't linden groen, Ons gezelfchapje bedanken met een kinderlieve zoen. Wel jou licvertje, wie zou voor zulke zoetigheid den geleerdften opfchik niet wel eens ruilen! Kom kus ons allen. — O gy alleriieffte onnozele fchranderheidje! Uw rympje is allerliefst, en dat van Kareltje ook, hoewel 'er wel een maatfoutje in mogt zyn. Het is een allertederst vonkje der natuurlyke rymkunst van onzen vaderlandfchcn landaart, en toont hunne gulle rondheid , ik zal het zo overfchryven, en in ons werk plaatfen; als het u van de lieve kinderlipjes is afgerold ; En als gy eens uwe Tante Bekker bezoekt, zal die natuurlyke dichteres aan uwekinderlyke bevalligheidjes wel een geeftig trekje van de fchoone kunst leeren Wel Oome, ik zal dat die zoete Tante vraagen; maar Oometje gy zult uw Mieteke ook nog wel eens een lesje geeven? — Och ja, met al myn hart; mirs dat gy 'er niet trotsch op wordt; want de meisjes, die dichteresfen zyn, verbeelden zich al dikwyls wat veel, en verzuimen hun huishouden. — Dit is de rede myn Heer, dat ik liefst ontflagen wilde zyn. — Wel wraarde Nicht, wy zyn onder ons, en  438 NATUURLYKE HISTORIE en onze waarde vriend is te infchiklyk, om eene gulle gedachte te berispen. Dit is 't werk van waanwyzen, die de geesten der zanglievende uitblusfchen. — Dit is zo. Maar op heden heeft het geen val en onze lieve kleine zong al te wel. — Ik begryp ook dat gy in dit geval uwe gedachten eerst geregelder wilde fchikken. Nu wy ontflaan u, onder beding van by nadere byeen komst, on6 met iet van uwe herfenvruchten te vereeren. — Als myn Heer de goedheid wilde hebben, om het oog 'er eens over te laaten gaan. — Met al myn hart. — Wel zo ik dan de eere mag hebben, om by de verhandeling over de visfchen en vogelen tegenwoordig te zyn, hoop ik tevens u een blyk van myne achting te geeven. — Ik verlang 'er zeer naar myn Nichtje, om iets van u te hooren. — Dat is heusch Ernst. — Maar nu, dat wy dan onze byëenkomst op morgen by mynent bepaalden , ik heb eene fchoone verzameling van visfchen en amphibien, ik zal ulieden morgen Wachten. — Dit zal niet wel kunnen zyn myn Heer, want ik dien myne panes en thema af te maaken,en nog eene vertaaling uit Nepos tefchryven. — En ik Oome lief, moet myne vraagjes nog leeren, en myn breimatres afwachten. — Ik moet morgen een fchryfles van denkunftigen meefter Trekker neemen. — En ik moet myn' meefter O. N. On afwachten. _ Zo zo, dan hebt gy alle wat te doen ; nu dat is lief, dat gy lieden ' uwen  voor KINDEREN. 429 uwen tyd wel befteedt. Leert braaf, en dan zal ik u overmorgen wachten. — Als het onze ouders gelieft, verlangen wy zeer. — Ik twyfel 'er niet aan, kom gaan wy, dat ik u geleide by uwe vriendlyke Nicht; — Ernst gelei uwe Nichte. Gy Mie lief, gaa met beide uwe broertjes by my. —* Zie zo, dribbel nu vrolykjes vooruit, ik volg u met liefdezorg. EINDE van het EERSTE DEEL, BLAD-  BLAD W YZER DER HOOFDDEELEN in dit EERSTE DEEL. A' Doodgraaver. BI. 303 ... „ Draadwormen. ojc Aardappelen. Bi. iar p f'oë-, , l64 Fabel van de' trotfche Amandelen. IÓ5 kreeft. A„ Ammons hoornen. 235 Fonteinbak. toi Antieke lamp. 3.^0 q Asbest' 130 Gal-infekten. ' 395 ».„,„ B' Gebed aan den Vader van ?T,,er , ■ IS3 't Heel al. lgö Bed-of weegluizen. 330 Gedaante ( op de) wisfe- Eefchouwen(ophet) van ling der vlinders ,&r> een hoorn en fchelpka- Gedachten op Zorgvliet l\l t> b'.net- 2« Gedachten op het fchoone Beuknooten. I38 en het nut der koorn- K11-. 373 bloemen. n- B ad uiseeter. 324 Gedachten over Gods wys- 7 Bhdloisen. 325 heid, in het behouden iSraaXJvevcr. 293 Qeerst. ^ , Gengber. T~ Cacao boonen. 182 Goudkever,ofgoudentor 204 Cardamon. t,4 Granaatboom. & Citroenboom. 76 J Cochenille. 327 jj _ , ,, D- Hazelnoot kevers. 508 Dadelboom. l8i Hennip. 7?, Diogenes, Bernard flak- Hommels. t*ï ken, kreeften , eremie- Hoornbeyen L* ten, of kluizenaars. 422 Huis vliegen. 393 Hout-  BLAD W YZER. ÏJoutbokken. BI. 297 K. Kokosnooten. 176 Kamil. 154 Kaneel. 110 Kapper boom. 85 Kaftanjen boom. 103 Katoen of Boomwal. 11 r Kelderworm. 412 Koffy boom. 161 Koorts bastboom. 178 Koraalen. 251 Krabben. 236 Kreeften. 413 Krekels. 334 Kruiddief. 308 Kruidnagelen. 109 Kurkenboom. 178 L. Laurier. 75 Licht of lantaarn dragers. 338 Lintwormen. 213 Luifen. 404 M. Mais. 131 Manna. 115 Matte. 151 Meerkrap. 155 Meikeevers. 291 Mieren. 366 Mieren leetrw. 322 Moerbezienboom. 91 Mot (op de) 271 Mostaard. 157 Myrthenboom. 86 N. Napflakken. 240 Nautulusfen op fchipper- tjes. 234 Neteldoek. 129 Neushoorn kever. 295 Nooteboom. 166 Nootmuskaat. 106 O. Oeveraas. BI. 32t Olyven. 173 Ooiworm. 318 Oranje appelen. 78 Paardentor oTmisikever. 302 Paarlen. 259 Paarlmosfel. 226 Palm. 73 Paufekroonen. 240 Pen, en trommelfchroef. 237 Peper. 113 Perfik boom. 93 Perfpedtiven of Nasfou- wers. 237 Pisfebedden. 413 Pierwoimen. 213, Plant- en boomluizen. 330 Polypen. 25$ Porceiein flakken. 231 Purperllakken. 235 Pruimbooinen. 173 Pynboum. 141 R. Riet. 151 Rogga. . 134 Rupfvn moorders. 396 Ryk der dieren. 191 Ryk der planten. 26 Ryst. 174 S. Saffraan. 155 Sago. 119 Slakken. 219) Santo. 120 Schild kevertje. 3x1 Schildluizen. 327 Scheeps of Paalwormen. 243 Scherm inkels. 338 Scherpioen vlieg 324 Schorpioen. 411 Schuimwormen. 338 Schuur-  BLADWY'ZER. Schuurkmid of paarcle- ftaatd. , BI, 153 Sluip vespen. 395 Spaanfche vlieg. 310 ■Spckkever. 30Ó Spinnen. 406 •Spaore aan de lieve leerlingen om de natuurkunde tot nut te betrachten. 1S8 Springhaanen en kevers. 332 Spring tor. 314 Steek- of hammosfeJen. 227 Stir.kkever. 313 Stormhoeden , of ka.sket- ten. 233 Suiker. 158 T. ■ Tabaksplanten. 152 Tarwe. 133 'J asch kreeften. 422 Thee. i»5 Terbentynboom. 142 Tol. 23S Tooten . of roHen dadels. 230 Tioffelf, ' , . 123 V. Veldgebed aan de Natuurkundige veJdtafél. Bi. 3Ï'è Vlas. 124 Vleerboom. 84 Vliegend hert, of hertenkever. 299 Vlinders, uiltjes en kapelletjes. 341. Vlooien. 403 Vopelfpin.: 408 Vygenboom. 80 W. Wandelend blad. 337 Waterjuffertjes 319 Waterkevers. 312 Wespen 387 Weversknecbt- 405 Wilde faffraan. 156 Willige en lindehoomen 104 Witre koornworm. 363 AVouwe. 155 Wynftok. 86 Z. Zee egels. 244 Zeeflarren- ibiii. Zee zwammen, of fpon- gien- 255 Zydewormen- 348 .