NATÜÜRLYKË HISTORIE VOOR KINDEREN. DERDE DEEL.    OP D F. TEGENOVERSTAANDE TYTELPLAAT VAN HET DERDE DEEL. , zie een Kindje hier van 't Noorden Aan wien het Rendier best bekoorden, Om dat het hem zyn melkje geeft, En, met hem voor den Ysflee ftreeft. Het Hollandsen Meisje toont het Knaapje, Haar hairig Geitje en wollig Schaapje,, Wyl Lobbei op haar fchootje fpringt; Een weeldrig Paard het bronnat drinkt, Daar op den boom, waar by zy darden, 't Eikhoorentje aan het fpringen, fpartleu, Vast heenen vliegt van mik op mik-, Hier leerd elk wigje wel te fchik, Wat Vader en wat Moeder zeide Wanneer ze in 't veld of in de weide , 't Viervoetig Vee ontdekte in 't woud s Of waar zich 't kleene Muisje onthoud; En leerde haar 't Konyntje kennen, Het wilde Poesje in huis gewennen, En hoe elk dier 't zy groot of kleea Ons leid tot Godes wonderheen.   NATUUR.LYKE HISTORIE VOOR KINDEREN. Van de Zodoende Dieren. *^^"el myne lieve Kinderen, hoe hebt gy het? Hebt gy tt al wat geoefend in de Natmirlyke Iliftorie, wat dunkt u zouden wy nu niet kunnen overgaan tot de hiftorie der viervoetige dieren? — ö Ja , wy hebben verlangd na het ogenblik om daar van te fpreeken. ~ Onze lieve Ouders fcheppen behagen in deeze voor ons nuttige weetenfchap.— 6 Ja, en ik, uw Mietje lief, heb ailc dagen op uwe beloften gehoopt. — Ik en Jan broer ook. — 6 Wy hebben al zoo veel moie irifekten en vogeltjes gedroogt. — Eh jk myn waarde Heer, by voorraad verfcheiden Aucteuren over de viervoetige dieren ingezien. Wel nu dat zal van zeer veel nut zyn, wy zullen zien hoe wy het maken zulk'n; maar vooraf dienen wy iets in 't algeméén aanteroèren, hebt gy nu hier toe tyd en gelegenheid. — $ Ja, III. Deel. A toen  Vóok KINDÉREN, % is, en niet byt, gaarne met ons fpeelt, ons in de flee omtrekt, met ons wandelen gaat. En ons huis zorgvuldig dag en nagt bewaakt, dat onze kat ons van de muizen bevrydt; Maar zomwylen is zy een valsch, boos , en diefachtig dier, dat ons krabt en byt, al is het dat wy ha&r niet aan den baart trekken ofte in den ftaart knypen. — Zo wilien wy haar alles overlaten, ende met eerder van baar fpreken, dan na dat gy ons vooraf de vryheid geeft, ofte ons dit zelve doet vraagen. En dit zal gewisfelyk gefchiedcn, lieve Kinderen, want zulke gefchikte kinderen als gy zyt, dien zeg ik alles 't geen nuttig en aangenaam is. Ja ik bidde u om my alles te vertellen , wat gy in den ommegang met uwe Cameraden ende andere gefchikte lieden, geleert er* gehoort hebt, en dus wed ik, dat gy my nog veel van uwe honden en uwe katten, van ratten en muizen van fchapen ende koeien, van paarden ende ezelen, van oliphanten en napen. Van leeuwen , wolven en beeren zult kunnen vertellen? Niet waar? Wel aan wy zullen eikanderen in 't vertellen aflosfen. — Wie zal dan 't begin maken, ik of gy? — Ik? Goed. En waarmede zal ik eerft beginnen, met den hond of kat ? of willen wy vooreerst de menfchen, of de vleermuis, den walvisch of andere viervoetige dieren leeren kennen? — Wie? —> Wat zegt gy? zyn de menfchen viervoetige dieren? Wy hebben immers geenen ftaart, en gaan A a  4 NATUURLYKE HISTORIE oVc ntet öp vier beonen, en, de vleermuis kan vliegen en zal dog geen vogel zyn ? de walvisch is zeer gelykformig aan een visch , en is altyd in 't water, en zoude die dog geen visch zyn? — Recht myn Kind! zoo gewis als de geiten mekkeren en blseten en de katten mauwen kunnen, zo gewis behoort de mensen, de walvisch, cn de vleermuis tot de zogende dieren, gclyk als ik in den beginne gezegt hebbe^, want zy hebben ook, gelyk alle dc viervoetige dieren, een met twee kamcren , en twee ooren voorzien hert, rood warm bloed, cn brengen levendige jongen ter waereld, en laten die aan haare tepels of borftcn cen''tyd lang zuigen, cn vermids zy dit doen, noemt men ze dienvolgens Zoogdieren , gelyk als de kat ende het fchaap; vier voeten heeft den mensch zekerlyk niet, en dc walvisch heeft in 't geheel geen voeten. Ik heb op dit link van vier voeten de Fabel van Spbittx gclcezen, dat de mensch eerst vier, daar na twee, dan vyf of zes voeten heeft. — Wel nu Ernst, in de jonkheid loopt een kind of kruipt hy natuurlyk op viervoeten, en dus is hy natuurlyk viervoetig, als men gadeflaat, dat het geen wy armen noemen onze voorvoeten zyn. — Die aanmerking komt hier wel ter fnede. -—■ Maar Mietje zus wat dunkt u hier van. — My dunkt Ernsibroer, dnt dit natuurlyk te bevatten is7warit kleine Janbroer kan wel fchoon op handen en voetenkruipen als hy fpcclt. — En gy.— Mama Verbiedt het my cn ons allen, omdaï zulks • ' ' geen  • V oor KINDER E N. 5 -geen zoete kinders past. — Maar Oome! vyf en zes'beenen, hoe krygt die een mensch? — Raad eens. —> Ik weet het niet. — Ik wel. — Zeg op Carel. — Wel als een mensch oud wordt gebruikt hy krukken. — Net olyke Jongen, gy hebt de Fabel -vaq, broeder Ernst geleerd. Maar wy hebben toch geen gehaart lighaam, en gelyk als gezegt is ook gcencn ftaart, en gaan ook niet op alle vier de voeten in onze volwasfenheid. — Goet. Maar zyt gy dan verzekerd, dat 'er geene menfchen zyn in de waereld welke behaart en geftaart zyn, en, die op alle vier de voeten gaan? ö! Zoude dat dan wel zoo 'zyn ? — Men zegt dit, maar luifterd, dewyl gy dit dan niet weet, zoo gelooft my zoo lang op myn woord tot dat ik u daar van meer verteld hebbe, dat de mensch zoo wel tot de dieren behoort y als dc kat cn de vleermuis. De meefte zoogdieren hebben wel een lighaani bedekt met hairen, maar daar zyn 'cr ook welke geene hairen hebben, als de walvisfehen , zommige zyn 'er ook die weinig hair hebben, als de Oliphanten en Neushorens, andere wederom hebben in plaats van hair borftcls als dc Varkens, of ftekels gelyk de Egels en Stekelvarkens, of fchubben gelyk de Armadillen. Hoe magerer het dier en hoe kouder het land is, zoo veel meer hair zal het dier ook hebben ; maar i? een dier dik, vet en fterk, of woont het in warme landen , zoo heeft het weinig hair, .ieder hairtje is hol, en heeft zynen eigen A 3 wor-  6 NATUURLYKE HISTORIE wortel, waar aan het uit de huid des diers uitgroeit. Eenige zoogdieren hebben maar twee hortten, aan dc liezen, daar en tegen andere aan de borst, of tusfchen de agtervoeten, en zommige hebben ?er ook wel zes of twaalf aan den buik, en,dattwce aan twee over eikanderen. — En waarom heeft het een dier meer borften dan het ander, — daarom , wyl het een meer jongen heeft, dan het andere. Ik begryp het zeer klaar want dc koe brengt alle jaar maar een kalt ter waereld, het varken daar en tegen kan in dien zeiven tyd agt of twaalf. En de veldrat of aardmuis twaalf of agttien jongen ter waereld brengen , regt, regt, myn Ernst. Ik zag laatstleden, negen jongen zoogjes agter haare Moeder hoenen fpringen, en ziet toen zy een weinig ftille ftondt, gingen zy altemale aan de fpeenen of tepels .hangen en zuigen. — Ik hebbe ook wel Lammeren, Kalveren en Geiten zien zuigen. .— ö Ik ook wel. En ik ook wel! Goed Kinderen, cn hoe lang wel denkt gy, dat de ouden haare jongen zoogen ? Veertien dagen of drie weken. — ]a eenige wel. Maar veele laten haar vier of zes weeken, of ten minden zoo lang zuigen, tot dar zy groot en fterk genoeg zyn, ende haar voeder zelve kunnen opzoeken, en al 't geene eeten gelyk als haare ouders. Wat is de fpyze dan van deze verfcheidene zoogdieren? — Allerhande , de een dit de andere dat, dc meelton eeten niets-dan kruid, thuin en veldvrugten, anderen  voor KINDEREN. >? ^üeren wederom niets dan vleesch, en zommigfi fmaaken en eeten alles te zamen, wanneer zy 't maar verkrygen kunnen. En opdat een iegelyk dier zyn voedfel ter byzondere plaatfe, in zyn vaderland, alwaar hy gebooren is, vinden zoude, heeft de goede God ten goede gezorgt. Geenen .zal hongeren, zy zullen alle verzadigt zyn, en -overal kunnen woonen, alwaar het ook in het heetfte of koudfte Landfchap van de waereld. De Planteeters vinden meest altyd zonder moeite hunne fpyze, zy zyn bewust, waar hun gras groeit, en zodanige boomen Haan, welken voor haar akers , noten, appelen , peeren en dicrgclyken dragen 4 de vlceschvreters hebben 't in zeker opzicht moeilyker dan de planteeters, omdat zy eerst met list, en zomwylcn zeer lang op roof moeten loeren, eer dat zy dien verwerven, of tot eenen buit verkrygen kunnen. — Hoe lang moet niet de flimme kat op een muisje loeren ? Hoe lang moet niet menig malen de listig#e Wolf een onnozel Lammertje naar lopen? Nogtans zullen zy niet ligt van honger fterven, al waare 't ook, dat zy in twee of drie dagen niet gegeten hadden ; ja fommige dieren kunnen wel tien of twintig dagen vasten, gelyk als de vnldc kat, cn de hongerige wolf, zy worden wel zeer hongerig en mager, dog kunnen niette^ jnin zeer lang den honger uitftaan. Maar. die dieren die nieflang vasten kunnen, en echter des winters menigen dag ja menige week, byna niets eeten hebben? dezelve moeten fterven, of zig A 4 door  voor KINDEREN. i* is 't dat zy ook niet te eeten hebben ? Regt, myn Ernst, die zyn het; maar de kameelen, harten en rendieren hebben ook vier maagen, en herkauwen , dan zyn 'er ook wederom, die men wil dat herkauwen, cn dog maar, een eenige maag hebben, als de hazen, doch dit is nog niet beweezen, de Mensch kan ook herkauwen, of nakauwen als hy het wil leeren, maar 't is niet aangenaam, en niet bekend dan als een gebrek en bcestagtig gebruik van gulzige Menfchen , en men kan hier door fpoe« dig in eene haastelyke krankheid vervallen. Wel nu hoe veel foorten van viervoetige Zoogende Dieren zyn 'er ? — Vier •—• En zyn ze dat alle ? —Ja voor zoo verre men by de bepaling van zoogende blyft, allen, uitgenomen de mensch, aap en walvisch. — de Mensch heeft maar twee voeten, op welke hy gaat,maar ook twee handen met welke hy arbeiden kan, die men, zo als boven gezegt is voor de twee andre voeten neemt. Maar de aapen hebben vier handen, waar meede zy fnel loopen kunnen, en op de boomen klauteren , de walvisfchen daar en tegen hebben geene handen, dan bedekt onder de vinnen, nog geene voeten, cn moeten zig met hunne vinnen, van de eene na de andere plaatfe bewegen en brengen. Welke gedaante hebben de Voeten der Diéren? - Zeer onderfcheide gedaante, eenige hebben aan het einde der voeten harde ongefpletene hoeven, gelyk als de paarden en ezels, anderen wc-  U NATUURLYKE HISTORIE wederom gefpleten met hoornagtige fchalen bekleed , als de osfen en de fchapen , anderen wederom, hebben gefpleten klauwen als vingeren die by de mecilcn los en onvereenigt zyn; gelyk ook de honden en katten, maar by eenige die by het water leven zyn ze met een huid by clkanderen gehegt, gelyk de kafloren cn otters, ja ook eenige waterhonden. Oe meeftc dieren gaan op het platte fpits van hunne voeten, maar de menfchen, baazen, beoren , aapen en eenige andere gaan op den gehcelen agtervoct, waar toe zy dan hielbeendren - hebben. Deeze noemt men Tali. Recht Ernst. De eikhoorentjes kunnen zeer verre fpringen, en de vleermuizen kunnen zeer wel vliegen, om dat zy tusfehen haare voorvoeten eene dunne huid hebben, die tusfehen de vingers gefpanncn is. Alle Zoogdieren hebben de vyf zintuiVen. Zy kunnen zien, hooren, rieken, fmaaken en voelen, de aardmol heeft oogen en kan zien, zy kunnen allen tot de mieren - beer en aard - mollen toe, welke Hom fchynen, een geluid van zig geven, en eene Hem verheffen, maar niet fpreeken nog leezen. Men mag 'er ook zoo veele moeite mede maken als men wil, de listige aap zelf, die anders alles nabootst, kan niet lecren fpreeken , o wonder cn wy men- fdhen fpreeken allen. Dit is een blyk myne kinderen van onze , door Gods magt geiterkte, verhevenheid bovenxdc dieren, ö Ja Oom lief dit hebt  voor KINDEREN. i£ hebt gy ons airede geleert. 't Verheugt my dat gy het onthouden heb, hoor wyders. Zommige dieren hebben op den kop holle gebooge hoorns gelyk als dc osfen en geiten, anderen hebben getakte hoorens, gelyk de harten en rendieren, maar alle hebben ze ftaarten uitgenomen de mensch, en eenige aapen, ook vallen by eenige dc hoornen Jaarlyks af, als in de harten , by de meeften blyven zy als in de koejen en geiten , doch waar van nader. De nenfen der dieren zyn ook onderfcheiden de neus is by de meesten onbehairt ten zy van binnen, maar voor het overige by zommigen meer of minder plat dan by anderen, by zommige zyn ze opwaarts geboogen, by andere langer of korter dan de lippen, maar by andere is hy als een fnuyt uitltckend gelyk by de var-, kens, maar buiten gemeen lang uitltckend by de Oliphanten, dit noemt men, meen ik, dan fnuiten proboscis. — Gy hebt het wel. — De Zoogdieren, lieve Kinderen, zyn 'er in de geheele waereld, al is een land nog zoo heet of koud, zoo zyn 'er dog zekere lnwoonderen, 't zy Menfchen of Beesten; in 't heetste van Azia of Africa, zyn fwarte Menfchen, aapen, leeuwen cn oliphanten, zelfs in het midden der ysklippen woonen de zeehonden en zeebeeren, en digte by haar de morfige Groenïanders en de berugte Eskimo. Maar de meeste dieren houden zich in de getemperde waereldgedeeltens op, alwaar het ■ niet te heet nog te koud is. — Niet waar lieve Heer,  14 NATUURLYKE HISTORIÉ Heer. — De meeste dieren leeven en wonen op het land? — Of aan landoevers. — Ja kleene Man, niet demeefte, maaralle, uitgenomen de Walvisfchen, want dit is het eenigste zoogdier, dat altyd in 't water zyn en blyven moet, om dat die geene voeten nog armen hebben, ende zy hunne vinnen nog ftaart j op 't land niet zoude kunnen tot voortgang beweegen. De kaftoor daar en tegen, dezeehond en de zeebeer, kunnen zig ophouden 't zy op 't land of in het water, waar dat zy willen, om dat dezelve fwemvoeten hebben, maar de aardmol bemind dc duisterheid, en woont altyd onder in de aarde. — Des zomers ook? — Ja, des zomers ook. Hoe oud worden wel deezc voojnoemde diedieren ? Eenige vier of fes jaaren, gelyk als de muizen , anderen wederom vyftig ja honderd jaaren, gelyk als de olyphanten en harten, maaide walvisfchen kunnen waarfchynclyk wel twee honderd jaaren ja noch ouder worden. — Zyn zy ons ook allen tot eenig nut? — Ja, allen. — Eenige eeten wy Menfchen, anderen fpannen wy voor onzen waagen, andere verfchaffen ons noodige en nuttige dingen, tot de kledingc, het paard en de os helpt ons arbeiden , de kat vangt muizen, en de hond bewaart het huis, en hoe veele'dieren worden 'er niet tot ons vermaak gelecrt en afgerichr. Maar dat 'er ook menig dier veele fchaden veroorzaakt , menij raenfch en dier doet om- bren-  i8 NATUURLYKE HISTORIE zo ik geloof niet veel grooter dan een aardmuis; dog met uitgeftrekte vlerken, zullen de groot- iïc wel een halve elle breed zyn. Regt. Zo groot zyn onze afchgrauwe fpekvreters, maar in andere landen, zyn nog veel groter vleermuizen. Alle onze vleermuizen vliegen altyd immers by den nagt om ? — Ja myn kind, zy zyn fchuw voor 't ligt, cn hangen by dag aan de boomen, of liggen in allerhande hooien en gaten verborgen, maar 's avonds komen zy te voorfchyn, en jagen dc muggen en vliegen na, of azen op jonge vogels. Gaarne kruipen zy in dc fchoorftenen , en fpekkameren , ja deeze dieren houden dan aldaar eene kostbaare maaltyd; en zo ras het begint dag te worden, fpoeden zy zich zeer ras naar haare holen en gaten. Waar zyn zy 's winters ? — Dan rusten en flapcn zy in haare hooien; Vader en Zoon, Moeder en Dochter. Eenige digt in eikanderen, als in eene kluit , en ingewikkelt in haare vlerken, als in eenen mantel, aan de agtervoeten opgehangen in eenen ry , zonder te ontwaken , of iets te eeten , tot in liet warme voorjaar, als wanneer zy ontwaken van haaren flaap, en vliegen wederom uit om de koft gelyk te voren. Zyn 'er veele vleermuizen in de waereld ? - o Ja, en wel voornamenlyk in Afia en America, maar in Duitfchland zyn 'er niet veele, om dat zy van de uilen vervolgt en opgevreten worden. Hoe veel jongen brengen zij alle jaaren voort? — Twee of drie, en deze laten zy drie of vier weken aan  vóór KiNDËRËN^ ï$ £m haare twee borsten zuigen, daar na vöerefi zy dezelven zo lang met fpek, vliegen en fapperi van boomvruchten, tot dat zy zelve kunnen uit» vliegen. In de agtervoeten hebben zy, gelyk alle andere foorten van vleermuizen vyf teenen; en aan de voorvoeten, maar een eenige haak, waar mede zy het fpek, of andere dingen aangrijpen, om daar! van bekwaam te konnen eeten ; gy ziet dog dat* ftaart en voeten met het vloerfe huidje verbonderi zyn. Maar daar zyn ook vleermuizen, die veel grooter dan onze fpekdieven zyn> fwarte, eii bruine hairen, geheele andere bekken, en ook geheele andere ooren hebben; men vindt'er ook een met langeooren , welke wy ook dieswegens" langoorige vleermuis noemen (*). De grootfte, maar ook de gevaarlykfte vletf» lnuis is DE BLOEDZUIGER (of Bampir) welke den Menfch des nagts In den flaap héÊ bloed afzuigt, zoo men wil. Hy is zo groot tila een Eikhoorentje. En heeft een hondenkop, ert Zwart bruin hair; zyn verblyf is (tot ons geluk) niet in Duitfchland, maar gewoonlykj midden in America cn Ooftindiën. In r-M Wie een breedvoeriger gefchiedenis der vleetmuis lezen wil, die ziet den beroemden Heer Profetfof Schrebeis in 't i«e deel zyner Zoogdieren na. B 3  2'o NATUURLYKE HISTORIE In dcczc heide waerelddeelen zyn 'er zoo vee* ten, dat zy in hunne vlugt de lucht verdonkeren en de ftraaten in de Steden des avonds bedekken-, cn dit fchynt wel raoogelyk, als men in richt neemt dat hy, als hy zync vlerken uitfpant, wel anderhalf elle breed is. Ohtzachlyk dier ! waar van leven dan deze betugre bloedzuigers? tog niet van louter Menfchenbloed? —uNeen, hun gewonelykc koft is boomvruchten, ende het fap uit dc palmboomen, 't welk zy zeer beminnen, en zig daar aan zo dik konnen zuigen, dat zy als dood ter aarde neder vallen; Maar bloed eeten of zuigen doen zy het allcrlieflte; wanneer het avond geworden is , zo doorftryken zy in 't aanzien der Menfchen, dc geheele contreijë waar zy woonen, of zy 'er eenen flapenden kunnen opfporen , cn zo zy hem vinden, zo koomen zy zagtjes tot hem^ en lekken zo lange met hunne ftekelagtige tonge, aan een arm of voet, tot dat 'er bloed uit eene ader loopt, zy dan kunnende zuigen, zuigen zy zich dik cn vol. Maai: op dat de Menfch, de Ezel of het Paard, (want deze dieren zuigen zy ook het bloed af) onder het.zuigen niet zo ligt zal ontwaken, zo waafl'cmen zy denzelve al geduurig een koel windje, met hunne vlerken toe. Zomwylcn ontwaken de Menfchen wel eens by 't lekken, of onder 't zuigen , cn menigmalen merken zy 't niet: maar wanneer zy ontwaken, zo gevoelen zy ontlasting van bloed, zyn kragtloos, mat,' en  voor KINDEREN. 5.) cn zomwylcn dood krank, wanneer de dief al te veel gczoogen heeft, en de wonde nog lange daar na gebloed heeft. Ook vliegt deeze bloeddief devenfteren en openingen der huizen in , en als dan in de kameren, alwaar de flapende zyn, om hen 't bloed af te zuigen ( * ); by dag wonen zy in holle boomen, maar ook menigvuldig op cle boomen, zy hangen zig aan de takken, met hunne agterfte voeten op,.met den kop naar beneden, en gelyken van verre, wel kokosnoot druiven. De vleermuis is niet giftig, alteniaal kan men zc zonder gevaar eeten-, de Clnneefen, cn veele Eilanders in Oostindiën eeten dezelve ook met veel fmaak (f> He Knagende dieren zyn in onze twede orde, hier toe behooren, loutere kleine diertjes , die veele teenen hebben, en altemaal op dc geheele voorvoet gaan moeten, gelyk dc Eikhoorentjes, de ratten, muizen, bergrattcn, veelvraaten, buidelratten, haazen, marters, dasfen, Pharaoos muizen, enz. Dc veelvraat is daar onder de grootlle en de veldmuis de kleinfle. Zy vreeten niets dan Planten, Veld- en Boomvruchten, en dienen ons met hunne pels, cn met hun vleefch. — En dat allen ? de ratten cn muizen ook ? — ö Ja! in geval van hooge noodzakelykheid, kan men ze altemaal ( * ) Zie Bontii Uittor. India: Oriënt, pag. 70. (f) Zie de Algemene Hiftorie der Reizen, 9 deel pag. 404. 12 deel pag. 625. B3  pa NATUURLYKE HISTORIE temaal eeten, en werden inderdaad ook menig» malen in hongersnood gegeten, Hoe veele landen zyn 'er niet in de waereld, waar men ratten, muizen en Gangen, zo rykelyk ter markt doet brengen, gelyk als by ons de duiven, hoenders , cn ganzen ? En met de ratten- en muizcnvel|en, kon men, wanneer men wilde, ook mutzen pn diergelyke voeren. — Ik oordeel zy zoude redelyk zagt en warm zyn, HET EIKHOORNTJE is een aldcrliefst klein diertje, dat kinderen en oude Heden metzyne klugtige houding vermaakt, hy leeft en woont in Europa, en ook in Afia cn Noord-America, in Bosfchadiën: hy eet hafclnoten, eikels of akers, wild ooft en allerhande boomknoppen; en wanneer hy amandelen, carftangniën, en groote nooten krygen kan , zo fmaken zy hem zeer goed ; maar perfiken en abricofen zyn hem doodelyk! Waar bouwt hy zyn neft ? - Op de dennen en eiken, of in holle boomen: hy maakt het van ryzen, als een gewelffel toe, op dat reegen of wind, hem niet hinderen zouden, en bekleed het van binnen met loof en mofch; cn wyl hy de wind niet verdragen kan, zo laat hy een klein gaatje oopen, waar door hy maar eeven hecnen kruipen kan; en waait de wind in die opening, dan zo flopt hy dezelve dadclyk toe, en maakt pp de andere zyde daar '*t niet waait een  voor KINDEREN. 53 een ander gat , daarom zegt ook het fprcekwoord van hem 't Eikhoorntje, in het neft bedekt, Eet zvaar 'den wind zich heen en ftrekt. En fluit dan de oopning zvaar het togt, Of' opend weer op nieuw den bogt Van 't nes je, waar hy zicb onthoud En leeft dus wyslyk in bet woud. Hoe maaken zy het tog 's winters ? flaapt hy daar in gelyk de vleermuis? - Neen, 's zomers en 's winters is hy altyd in beweeging: Maar dewyl hy 's winters, niet op vrugtcn uitgaat, verzameld hy in den herfft, hazelnoten cn boekenpitten by eikanderen, en legt dezelve als een magazyn in een holle boom. — Ai! wel weet hy dan hoe lange de winter duuren zal, en hoe veel hy nodig heeft? — Zo redelyk, maar wanneer het op is , dan eet hy dennezaat, en boomknopjes, en hoe ligt vind hy niet nog en hier en daar onder het loof of fneeuw, eenen aker, boekei of hafelnoot. — Zo ! de Eikhorentjes gaan die dan ook beneden op de aarde om? Ik dagt zy bleven altyd boven op de bomen? — Neen myn kind , zy blyven altyd niet boven : want wanneer dc noten en akers afvallen, zo moeten zy immers naar beneden koomen, en halen zc opwaarts, zo zy niet geduurig boomknopjes willen eeten, of van feonger rtervcn. Zo ras zy nu verzadigd zyn, B 4 kbiu-  24 NATUURLYKE HISTORIE klimmen zy wederom fpoedig naar boven, op da' boomen alomme, ziet, daar gaan zy boom af, boom op, links en regts, ja zo van den eenen boom tot den anderen, fchoon zy ook vyf ja zei ellen van clkanderen ftonden. Wat! een zulk klein diertje, zou dat in dc lucht zoo verre fpringen kunnen? — Ja, dat kan hy, dienvolgens is het ook zeer moeilyk, om levendige Eikhorentjes te kunnen vangen, al fpringt men hem ook eenige uuren agtcr na, want in een minuut zyn zy iemand geheel uit het gezicht, en ten minften over twee of drie honderd boomen weggefprongen, zodanig als- of zy vliegen konden en men dienvolgens byna geloven zoude dat zy weggevlogen waren: op Plaat 1^. fig. O. is een Eikhoorntje afgebeeld, zo als hy aan een vrugtje zal knabbelen. Hoedanig vangt men dan deze lieve aarttge diertjes? — In ftrik-ken of netten, wanneer men zc levendig begeert, maar wil men zc dood hebben, zo fchict men hen met piftolen, of met andere fchict inftrumenten, van dc bomen naar beneden. — Ach! cn waarom doet men zulks? Zekerlyk tog niet om hun vlecfch? — O ja! ook daarom, 't Eikhoorn vleefch finaakt niet kwaad, maar gcwoonlyk worden zy geworgt, om hun pels, welke men tot vcclerhande cieradien van klcdinge gebruikt. Gy weet immers wel hoe zy by ons 'er uit zien ? - O ja! rood bruin. En waarom zegt gy; byons? Zieu "er dan    28 NATUURLYKE HISTORIE mos, in dc holle boomen en muurgaten, werpt alle jaaren vier of vyf jongen, cn worde agt of negen jaaren oud. — Waarom wordt hy dan zevenflaper genaamd ? hy zal immers geen zeven maanden agter een flapen? — ó Ja! dat kan hy, menigmalcn flaapt hy nog wel langer, maar fom> tyds ook wel korter, naar mate de winter ftreng of zagt is, want hy legt zich in den herfft te bed cn rolt zich in elkander, en in dc maand Mey ontwaakt hy, en komt weder levendig te voorfchyn, doch ik moet u ook zeggen, dat hy fomwylen, in 't midden van den winter, wanneer het eenige dagen zeer warm is, ontwaakt , opftaat, en wat te eeten zoekt, maar zo ras het weder koud wordt, dan rolt hy zich weerom in een cn flaapt. Maar wanneer men hem den geheelen winter door , in eene warme kamer ofte op een zeer warme plaats brengt, dan flaapt hy niet, maar loopt gedurig alom, flaapt cn eet dan gelyk de kat, en als meer andere huisdieren. Maar zoo ras het in de kamer koud wordt, zo rolt. hy zig in clkanderen, cn wordt gelyk als in zyn hol, voor cn na harder,' dat men hem op 't laatste kan in dc hand nemen, rollen cn drukken, ja over den grond doen rollen , zonder dat hy't gevoelt of ontwaakt. Wat zegt gy, niet ontwaken ? maar door 't knypen of branden kan men ze tog zekerlyk wakker maken ? - Neen! zy bewegen zig wel iets, of trekken zig ietsin, en geven door een dompagtige zugt te kennen, dat zy nog wel leven,, maan geheel  Voor KINDEREN. s| geheel ontwaken, doet de Zevenflaper niet. - Zelfs wanneer men dezelve geheel en al deed doorfteken, en ter dood bragt. Nogthans kan men dezelve wederom by een groot vuur, of ondereenen heten oven, immers wakker maken? Neen neen, dan zouden zy fterven, want de felle hette is hen doodelyk, zy moeten langzamerhand, worden warm gemaakt, als dan komen zy van zelve by, en lopen alom. Dat zyn tog wonderlyke Dieren! — zyn zy ook van eenig nut? — Ja zekerlyk, hun vel kan men gebruiken, cn het vleesch geeft een lekker gebraad, en welfmakcnde ragouts, En hoe eeten zy die dan? — de Italiaanen en waarfchynlyk ook de Franfchen en Spanjaarden, vangen tegen den Winter, wanneer zy regt dik en vet zyn, veele duizenden van dezelve, zouten ze in vaten, en eeten ze met groote fmaak, even eens als wy ons rund en varkens vleesch eeten. Ook hielden de oude Romeinen het zelve voor een delicatesfe (*). Ja zy lieten zeer veele daar van in hunne huizen opvoeden en mesten, en zetten ze dan als lekkernyen op tafel, by gastmalen enz. Zyn 'er by ons in Saxen ook fom- mige ? — dat geloof ik niet, ten minflen ik heb 'er nog nooit iets van gehoord ofte gezien : Zy beminnen de warme landen, als Italiën, Vrankryk, Spanjen, enz. Zijn (*) Varro de re ruflica, Lib. 3. Cap. 15. Leert-hoe riien een wooning voor eoii Ze'venflaaper aanleggen moet, om dezelve voor de tafel voeden , aantekweeken en se mesten.  so Natuurlyke Historie Zyn 'er nog meer zulke Slaapmutfen, als de Zevenüapers? — ö ja! de bergrat, de veldmuis, de kaftoor, aard- of veld - muis , leggen gewoonlyk vier tot zeven maanden a^ter ten üapende, verhard in hanne hoien, en vvorden eerst in April of Mey wederom wakker en levendig. de groote veldmuis is wel zo groot als een rat, heeft een zwarte rug, een witte buik, en eene zeer lange hairagtige ftaart, en woont meest in thuynen, holle boomen en muurgaten, maar fomwylen ook in de huizen zelfs, ook is zy rykelyk in de bosfchadien, zy klautert op boomen en ftruiken cn vreet en knaagt al het rype Ooft af, maar vooral de periiken en abricofen, ja knaagt fomwylen in Weinig dagen een geheelen boom af, want 'tgeen zy niet aanftonds kan opvreten, dat neemt zy mede in haar hol; ook eet zy peeren, nootcn, en huize vrugten af in dethuinen, maar in de Bosfchadien, vreet zy akers, boekc en hazenoten, in 't algemeen; en dewyl zy onder alle wilde vruchten, de hazenoot 't lieffte eet, en zig op die ftruiken, 't meest in de Bosfchen bezig houden, zo heeft men uit dien hoofde, haar ook de naam van hazenoot muis gegeeven. — Maar zyn ze ook rykelyk by ons ? ~ Ja! maar *i te veel, om te beklagen. — cn waarom te be-  voor KINDEREN. 3ï klagen? — omdat zy nergens nuttig toe fchynen en veel fchade doen; haar vleesch is niet goed, ea haar huid of vel niet veel waardig. DE KLEINE VELDMUIS is zo groot als een huismuis, en een wakkef en lekker diertje, doch in lange zo fchadelyk niet als de groote veldmuis, haar hair is rood, heeft een lange hairige ftaart, en woont in bosfchen, en holle boomen, of tusfehen digte heggen en hazenoot planten , het eet akers en boeken, en voor al gaarne haazenoten, daar om zegt men ook haazenoot muis. Eeten doet men ze ook niet. DE BERGRAT OF MARMOT kend gy zekerlyk wel ? Niet waar lieve kinderen? ö Ja; mooie fchaduwe fpellen aan de muur, mooie marmotjes, mooie dans, a ha ha. Nu ga 'eruit, gy mooie dier. — Gy danst -mooi, zeer mooi moet gy dansfen; doen de Savojaardfe Jongens niet zodaanig? fchreeuwen zy niet zodaanig op de Jaarmarkten en Kermisfen , by dag en nagt langs de ftraaten? Regt. Zo doen die arme knapen met hun kastje op den rug; om een ftukje brood, of een paar duiten, dansfen zy meenigmaalen een kwartier uurs met hun marmotje in den drek om, en fchreeuwen of zingen gcmeenlyk nog daarby, tot heesch  sa natüurlVkè historie heefch wordens toe, avecce ci, avecce ca, aveccè ■urn marmotta. Wel fnapftertje. — Wel mt Oome, wat kannen zy voor kanften doen?—i zy klimmen op een ftok en haten zig daar mede omflingeren zonder dat zy daar afvallen.Ook gaan en ftaan zy op de agterbccnen , en maakën veelerhande poftuurcn, en gesten, wyl hunne Heeren, hen met de ftok doenomdraaijcn, ook kunnen zy tegen boomen en muurcn opklimmen, cn wanneer het hen geleerd wordt, kunnen zy ook Schoorfteenen veegen. ila ha ha! Ja wel, Bergratten fchoorfteenen veegen, dat zou 'er gek uit zien. - Wie leerd -hen dit? de Savojaards. — Hoe doen dat deze dieren? Zy klimmen zo lang in de Schoorfteen op en neder, gints cn weder, tot dat zy 't roet met de' hairen afgeveegd hebben. ' De Bergrat,is zo groot als een kat en roodagiig van couleur, en aan den kop, voeten en klaauwen zyn zc den beeren gelyk. zie Plaat 13. Fig E. Hy woond in Italiën en Zwitzerland, niet ver van de eeuwige Sneeuw- cn Ysbergen in holen onder dc aarde , hy vreet alles Wat hy vindt of wat men hem geeft, kruiden, wortelen, ooft, vfeefch, brood en moes, maar het begeerigfte is hy naar boter en melk. Ach wat fmult hy niet, als hy melk heeft! En' dewyl hy, wanneer hy melk drinkt, of iets eet 't geen hem goed i'maakt, of als men hem ftreeld, knort als een kat, of mormeld als een jongen hond  34 NATUURLYKE HISTORIE komen; een zeker Heer Paftor in de Schweitz (*) had 'er eens eene, welke in zyne Studeerkamer om liep , en aanftonds wanneer hy maar riep Marmotte, daadelyk kwam cn ging op zynen fchoot zitten, en at uit zyne hand, ja hy ging met hem naar bed en diep by hem. —■ Beet hy den Paftoor dan niet? — Keen, hy beleédigde niemant in huis als den hond, welken hy niet dulden konde. — Verhard hy ook niet ais de Zevenflaaper , wanneer men hem des Winters niet in eene warme plaatfc deede bewaaren ? — Neen, hy verhard of verftyft wel niet, nochthans befpeurd men wel, dat hy geneigt is om te flaapen; terwyl het blykt dat de Winterflaap hem natuurlyk zy , hy is dan geduurig traag en flaaperig, ook iaat men hem niet gaarne in huis omloopen, om dat hy boeken, kleederen, cn alle houtwerk vernielt, en door deuren cn muuren heen byt. Nergens heeft het den Marmot beter, dan wanneer hy in zyne vryheid op de Alpen is, alwaar hy zich des zomers met zyne kinderen en cammeraden, naar welgevallen kan verlustigen, zich verzadigen en vrolyk maken; het hooi invoeren, om zich dan in de maanden September of O&ober in zyne ondcraardfche wooning verbergen, om ais het ware , met een nieuw lce- (*) De Heer Paftoor Walzen — zie zyne Zweedfche Geographie en Merkwaardifiheedén der Zweed£ch© Alpgebergtens Fag. 135. enz.  Voök KINDEREN. 35 lïeven bezielt in de leevenkweekende Lentemaanden April of Mey, weder vrolyk te vöorfchyn te komen. Maar voor dat hy zig ter verflyving gereed maakt, zo gaat hy (zo mén zegt) eerst drinken, by eene Welle, zo veel en zo lang, dat hy door 't braaken het water zo zuiver en klaar weder van zich geeft, als toen hy het dronk, waar door hy zyn gedarmte en maag als uitgewasfchen en gezuivert heeft; als dan fpringt hy haastig naar huis, flopt de deur agter zig toe, dat 'er niemand inkomen kan, legt zig neder, rolt zig in een en verftyft allengs. — Leggen 'er veele by eikanderen in een hol? — Vyf, zeven tot elf en menigmalen nog meer. — Zo veel ? dat moet dan wel een groot hol zyn? — dat is het ook, en hoe denkt gy dat het 'er uit ziet, — Zal ik het u eens zeggen? Dat de Marmot op het hooge Alpifche gebergte woont weet gy ; hy graaft zig aldaar eene konftige onderaardfche woning gelykende eene Griekfche T ofte gelyk eene Vork met twee tanden en vcrtoonende een foort van een Gaandery, aan de eene zyde gaat hy in en uit, 't andere gedeelte , houd hy voor zyn vertrek , en vervolgens 't derde gedeelte of de ileel der T of vork, houd hy voor zyn Woohing 't welk hy om aldaar bekwaam en warm te kunnen leggen, met hooi, 't geen hy in den Zomer zelve gemaakt en ingebragt heeft, voert en bekleed. Ca fe  £6 NATUÜRLYKE HISTORIE Ingebragt? Waar mede dan of waar door? — Op den buik van zyne Camcraden, cn zulks verrigten zy op de volgende wyze; voor eerft, zoo byten zy een gedeelte zagte kruiden af, en drogen die in de zonne, daarna dragen zy die op een hoop, als dan legt zig een van hun op den rug, fpert zyn beenen uit naar om hoog, en laat zich vol met hooi beladen. — Is dan die wagen vol, dan klemt hyzyne voeten by clkanderen, in plaats van wagen leuningen, op dat 'er niets van verloren zal gaan, vervolgens byten of nemen zy hem by de ftaart, en trekken en liepen hem zo naar huis, alwaar hy dan ontladen wordt, cn het hooi in de woning wordt omgeftrooit. En om dat haar by dit werk geencn vyand, dat is een Menfch, hond of arend, fpoedig cn onverwagts zal overvallen, zo Hellen zy eenen wagt uit, welke hun, zo ras hy -maar eenig onheil verneemt, door een gepiep waarfchouwt; als de fchildwagt dan gepiept heeft, zo zyn zy daar door berigt van aankomende vyanden, verlaten dus alles, cn vlugten fpoedig naar huis (*). Zyn 'er veele Marmotten? — Zo tamelyk. — Hoe oud worden ze wel ? — Negen of tien jaaren. (*) Van dit hooivoeren der Marmotten, ("preekt Flittius, in Hijlor. naiur. Lib. 8- Cap. 37. en Coenraad Cesiier in zyn Dierenboek pas;. ïn. En daar veele nieuwe Schiyveren, in latere tyden, het zelfde gezegt en getuigt hebben, zo moet volgen, dac deze vertelling inderdaad waarheid in zich moet bevatten.  voor KINDEREN. 4t zoeken (*). Hy is zeer wild, en byt en twist geduurig met alle dieren die hem ontmoeten, ja. hy is zo koen, fchoon hy maar een fpan lang is, dat hy zich tegens honden en katten, en meer andere groote dieren, ja zelfs tegens Menfchen durft verweeren. Ratten en muizen die hem ontmoeten maakt hy altemaal dood, en vreet de-, zeiven met huid en hair op. En ontmoet hy een zyner Cameraden, welke niet voor hem wil wy* ken, verwurgt hy denzelven en vreet hem op, by aldien hy geen dier kan bedwingen, zoo zal hy zich nogthans riddcrlyk gedragen, en zich ZO goed hy maar immers kan, voor zyne huid verweeren. Maar zo hy den bek vol graancn heeft, dan kan hem wel een Kind vangen en dooden , uit hoofde hy als dan niet bytcn kan; cn het fnel lopen of klimmen, zyn zaak niet is. Hoe is tog wel zyne woning ? — Zeer wonderlyk, hier woont het mannetje of de rammc-» Jaar,daar het wyfje,cn verder op,hunne kinderen , een iegelyk heeft zyn eigen hol, ja zyn eigen in- en uitgang, en zyn eigen magazyn, geen van hun zal den anderen uit zyncn voorraad iets mede declcn; de man woont gemeenlyk drie ellen diep in den grond, maar het wyfje nog een halve el dieper, en de kinderen zyn verge-t noegt, wanneer zy, voor eerst, eene el diep in den ( * ) Zie hier van breder in Sulfer* voortrefïelyk? Frtg.<%s eengr Natuurlyke gefchiedenis der Veldrat. C 5  42 NATUURLYKE HISTORIE den grond gegraven hebben. Het wyf je brengt haare jongen, welke zy naakt en blind ter waexeld brengt; geheel alleen groot. — Wat zegt gy, naakt en blind ter waereld ? — Wel weetgy dan niet dat de knagende en meer andere dieren, blind , en ten deele naakt ter waereld komen ? Hebt gy dan nooit geen pas geworpene katten of honden gezien? -Jatog, vergeeft't ons, laatstleden zagen wy een nest, vol naakte ratten, in een mesthoop. Hoe lang blyven zy wel blind? Vyf of negen daagen. Zie hunne Figuur en eene wit het hol kruipende, op Plaat xm. Vak G De Noordfche BERGMUIS, Is ook een zeer merkwaardig diertje, denkt eens kinderen, zomwylen reist zy wel met een groot gezelfchap 30, 60, en nog meer mylen ver in vreemde landen, alles vreet zy op, 't geen zy op den weg vindt. Zy is iets kleiner dan de bekende veldrat, rood en zwart bond van hair, eet gras en moes, en woont in de Noorweegfcho cn Laplandfche Gebergtens. En dewyl zich deze wonderbaare rat of muis, zomwylen zeer fierk vermeerdert, zo moeten 'er als dan eenige honderd duizenden van hun op reis^ en hun Vaderland verlaten, om hunne kost in vreemde Landen op te zoeken. Ach! hoe verbaast en verfchrikt moeten dan niet wel de Zweden en Noorwegers zyn, wanneer zy zich zo onverwagt door een hcir van, meer  voor KINDEREN. 43 meer dan twaalf of festien honderd duizend mui? zen in hunne Velden en Thuinen, overvallen zien! Zy kunnen zich niet begrypen, van waar zy komen. — De gemeene man, gelooft ook daarom, dat zy van den Hemel komen of regenen , en dat zy een regtvaardige Landplaag zyn.-— Slaat men ze niet dood, zo ras zy komen ? Laat men de honden, de katten en varkens niet op hen afgaan ? — Neen, niets kan men tegen dezelven beginnen, zy vreezen voor niets; Menfchen nog dagen, honden nog katten, ontzien of fchuwen zy, zy lopen de Menfchen onder door de voeten, ofte hegten zig aan hunne voeten vast, flaatmen met eenen ftok naar hen, dan byten zy in den ftok, en laaten zich daar aan wegdragen. Dit is nog het eenigste geluk voor de Noorwegers en Zweden, dat zy niet lang in eene plaats of contrye blyven, maar gaan over berg en dal, door ftroomen, zeen en meeren, gedu-r rig en zoo lang in eene regte lyn voortrekkende, regt uit, regt aan, als zy nog met hun veelen by eikanderen zyn; maar zyn 'er al eerst eenige honderd duizenden van hun verdronken, of op eene andere wyze om het leven gekomen, dan verftrooien zy zich de een voor en de an-. der na, want 't huiswaards komt 'er geen een weder. — Indien zy op hunnen weg eenen hooibergh aantreffen, zoo zullen zy om den zeiven niet henen lopen, maar graven, regt uit, 'er zich onder door henen; ontmoeten zy op het  4cT NATUURLYKE HISTORIE eene hoop, by eikanderen, en fpelcn, vlegteri en wikkelen de ftaarten vlegtenderwyze digt iii eikanderen, dat zy zomwylen, in eenige dagen niet weder los kunnen komen; wanneer nu misfchien eene onwetende zulks zag, en niet wist wat hy van zodanig fpectakel maken moest, zo zoude hy zeggen tot zyne Cameraden, ik heb een affchuwclyk dier gezien! Een ontzagchelyke groote rat, met eenen dikken ftaart, en met tien hoofden! dat zal misfchien wel een Ratten* Koning geweest zyn? of 't is misfchien wel een troep jonge ratten, welke met de oude verhongerd zyn? DE WATER - RAT of Water-Muis, is iets grooter dan de HuisRat, maar voor 't overige van levensaart en woning, is zy meer den visch-otter, dan den huisrat, gelykformig, want zy leeft als deze; altyd is zy in 't water, en dat wel aan de oevers, vloeden, meeren, zeen en grachten, en geneert zich ook als de otters; zy eet kikvorfchen, kreeften en waterinfeéten, en fomtyds ook gras en kruiden, die in 't water groeijen; zy kan goet zwemmen, en tamelyk lang onder 't water blyven. DE HUISMUIS* Warit daar zyn ook Veld- en Bosch - Muizen, is veel kleiner dan dc rat, en ook lang zo fcha- dc-  vo'ös. KINDEREN. 4> Veld; en eet akers, boeke en hazelnoten, benevens ook alle foorten van Graanen en groen zaad. De kleene Veldmuis is zo groot als de Huismuis, roodagtig graauw, heeft eenen dikken kop en een korten ftaart; woont in Velden, Wildernisfen en thuinen, en kan veele fehade toebrengen ; het is een groot ongeluk, wanneer zich dit foort ergens, rykelyk vermeerdert; want zy' zyn in ftaat om in weinige dagen eenen gehelen Akker, ja eene geheele contrye' kaal te vreten en te vernielen. Zy' zyn een gevoelige Landplaag, en kunnen fomwylen door geen list verdelgt worden ,• wyl zy zich zeer fpoedig vermeerderen , en daar by nog van het een, naar het ander Land vertrekken ;groote nattigheid en fchielyke koude, maakt hen gemeenlyk by duizenden dood. Hebt gy wel beleeft en ondervonden , liev» kinderen, welke fehade zy op de Velden kunnen aanrigten; en welke eene nood, elendé, en armoede zy den armen Landman toebrengen kunnen? Ach, in het voorgaande jaar, hebben wy dit nog al te wel gezien, de Menfchen Honden en weenden op hunne Akkers, daar zy nu niets maayën konden,, en in plaats van Tarwe, kwalyk ftroo inzamelen konden, en 't geen nog 't bedroeftfte was, zy aten nog naderhand het nieuwe Winterzaad af: en waar men ging of ftond, fprongen een paar duizend Muizen al€>mme.- Hl. Deel. D D£  50 NATUURLYKE HISTORIE DE K L E E N E SPITSMUIS is zeer gelykenend naar een Mol, en fchynt de overgang der Muizen tor de Mollen te maken, zy is kleiner dan de Huismuis, en aldus de klcinftc Muis, ja het kleinste bekende zoogdier in de Waereld, zy heeft ros bruine hairen, en woont in Stallen, Hooibergen en Misthopen , ook in de Velden en Bósfchenjzy eet graanen,Infecten cn vuil vleefch, de Kat vangt cn doodt wel defpitsmuis, maar eet dezelve niet op; giftig zyn ze niet. DE WATER SPITSMUIS is grooter dan de voorige,en zwart graauw van couleur, woont by wellen en beeken , zwemt en duikt onder water, zy eet waterinfecteny kleine visfehen cn vifch eieren. DE AARDMOL gy weet tog, dat veele lieden den Mol voor blind houden, dewyl men hunne kleene oogen niet ligt zien kan. — 6 Ja dat weet ik. - Maar zy dwalen allen welken dat geloven , want ik heb inderdaad hunne oogen gezien , om daar meede in tyd van noodzaakelykheid , zoo veel te zien , als zy nodig hebben , fommige lieden houden den Mol ook voor doof, om da? ayne  voor KINDEREN. 53 boven de aarde lopen, tcrwyl rnen ze danligtelyk ziet, cn dood flaat. — Hoe vangt men dan de mollen? — op menigerlei wyze: Men graaft fpoedig, eer dat zy verder graven en on vlieden kunnen eene kring om hen henen, of men flaat hen op den kop, wanneer zy maar even woelen, en een hoopje aarde in de hoogte werpen; men flopt hunnen loop of gang, of men graaft, digt daar by een diepen kuil, waar in men eenen grooten verglaasden pot, met eenige regenwormen zet, wanneer zy nu dezelve grypen, en op eeten willen, zo vallen zy in die diepe gladde pot, en kunnen daar niet weder uitkomen. — En hoe veele worden 'er niet met ftrikken, cn vallen gevangen? Weet gy ook waarom men ze niet in de thuinen hebben wil? —■ neen dat weet ik niet. — Men moest bennogthans gaarne daarin willen hebben, dewyl zy zo meenige regen-wormopeeten. •— Goed,dat doen zy wel, maar zy vreeten ook menige plant met wortel en al op, waar aan de worm zit en knaagt, en dus moeten immers die planten verderven; bovendien zo werpen zy te veel aarde in de hoogte, en verderven daar door menige plant en zaadkorrel, pn in 't algemeen is het niet goed, dat zy in dc thuinen , de Heer willen fpeelen, en alles maar onder elkandercn woelen en omwerpen naar goedvinden. — Maar op dc weiden, fchynen zy meer nuttig dan fchadclyk 3 want wanneer zy ook aldaar een paar gras - wormen D 3 ver-  54 NATUURLYKE HISTORIE yerflinden, zo ziet en merkt men, zo ligtelyk da fehade niet, dan in thumen. De Mol,myn Heer! zoude ons eenfehoon zin* nebeeld kunnen opleveren van den blinden yver der menfchen, — hoe zo Ernst ? zie hier eene befpiegeling op den Mol, my door eenen lcund> gqn Dichter vereert. — Lees het voor. BESPIEGELING OP DEN AAR D M O L# G een licht nog hela9re zonneglans, Hoe fchoon gcflraalt, van 's Hemels trans Verkwikt het oog des Mols in d'Aarde, Schoon wel een flikkering van dat licht, Hem fchitterd voor het zwak gezicht, 't Is egt er van geringe waarde, Hy vind in zyn flikzienden flaat, Toch altyd in een volle maat, Een grooten overvloed van fpyzen Hy mest in d'Aard zig dik en let. En waar by zyne kraauwels zet, gtet men alo'm een Molshoop ryzen, Hs&  voor KINDEREN. 55 Hoe menig Tulp* en Eloemenbol Word niet door '* knaagen van den Mol Het Leven en Cieraad ontnomen** Schoon hy Injecl en IVorm belaagt Met een de teere Wortels knaagt Van Bloem en jong geplante Boomen. Hy werpt dus menig Kruid ter neer; Zoo lang het natte en koude Weêr, LIem door het vngt hyna doet flikken, Of als men op zyn wroeten let x De Mensch op dAard zyn kop verplet, Of hem osk van ge in vair en flrikken. Is niet, de Mensch een Mol gelyk, Die in het aardfche drek en flyk, Zyn duist ren oogflraal, niet kan /peuren ? Hy ziet geen flraal van 't eeuwig Licht Die 't hart van cTAard naar boven richt. En doet in duistre nev len treuren. Hy wroet ah in een Molshoop voort, Niets is 'er, dat hem meer bekoort, Dan Aardfche fchatten op te delven: En of de fchoone bloem der Ziel, Daar door geknakt, in dAfgrond viel 3 Hy ivroet al voort in flykgewelven, D 4 De  Ktf NATUURLYKE HISTORIE De Zonnt der Gerechtigheid Die haare gloed zo mild verfpreid, Kan flaauw in 't hart dier Mollen dringen, Het ztvak gezicht dier Sterveling Beffhouwt het Hemehch te gering, Pan dat hy naar. dat licht zou dingen,. Maar vliegt, zyn korte Levenstyd, Op Vleugelen naar de Eeuzuigheid; Ziet by 'f Zielpynigende duister, In een nooit eindigende nacht, Ziet hy zich, in een flaat gebracht Gekneld aan Satans boei en kluister. Wanneer, 6 naar Vooruitgezicht \ De Dood zyn ysren Scepter ligt, En doet hem in den Afgrond daalen, Dan is al 't naberouw te la,at, Dan vind geen zucht noch klagten haat^ Dan mist de Ziel Gods Liefdeflraalen. Die Liefdeflraal, beflraal 6 Heer / Ons duister Hart ter uwer Eer, Die flraal ver ligt e. enze aller fchreden t Die flraal verdonkre ook allen nood En leide ons vrolyk door de dood In 'j zahch Licht der Eeuwigheden £ Dat  voor KINDEREN. , 57 Dat is een fraai Vers, Ernst. Maar kundige Jongeling gy hebt zekerlyk wel gehoort van eenen AENEAS, welke, by de verftpring zyner Vaderftad zyïien Vader Anchifesy op den rug nam, en denzelve met groot levensgevaar heeft gered ? — ó ja, dat is gefchied lang voor Christus Geboorte in klein Afièn, in de beroemde Stad Troje, gelyk als onze Virgiliuszegt, — nu, en wat zoude dan deze hefd Aeneas} in de Natuurgefchiedenis te verrigten hebben? — die zelve zal ons zekere ratten herinneren, welke men de Surinaamfche Aeneas noemt (*). Daar zyn, tp weten in America en voornaamnaamlyk in 't Hollandfche Surinamen, een foort van Ratten, welke van boven aschgraauw cn van onder wit zyn, leeven in de onderaardfche h.ollen , en hebben die gewoonte, dat, wanneer zy in gevaar zyn, als dan alle hunne kinderen op den rug te ncemen, en met hen weg te vlugten, de oude 4eneas flaat zynen kaaien langen ftaart op den rug, en wikkeld dan zyne kinderen daarin? — ja, ja, en zo doende (*) Linnati, JDtdelphis Dar/ïgerq , — die geene welke deze Rotten Aeneas ginaamt hseft, heeft hetzelve zeer valsch gewisfeld, Askatn wandelde nevens Aeneas, pm, n»n fusfihus tcquis, en deze rat draagt haaro Askaneii en niet haaien Amhijes.  58 NATUÜRLYKE HISTORIE de fpringt hy verre met hen voort, zonder eenen te verliezen, ja hy klimt 'er zo mede op de boomen, maar dewyl hy dit doet, kan hy daarom wel Aeneas genoen^l worden? —■ ó Neen, deze vergelykinge past in 't geheel niet, want Aeneas droeg zynen Vader, cn niet zyne Kinderen. DE BUIDEL- R A T of de Philander, en de Oposfum, is ontegenzeglyk, een der merkwaardiglle dieren in de waereld, zy is zo groot als een kat, heeft eenen vosfen kop, en eenen varkens bek, is zwart geel van hair, een half el lang, van boven behairt, maar onder kaal; heeft ringsgewys een ratte ftaart, en byna aan den buik, tusfehen de agterbeenen eenen buidel of zak waar in zy haare jongen zoogt, groot brengt, en voor gevaar bevrydt, America is het Vaderland van dit wonderbaar Dier, zy eet het fuiker-riet, vogel-cycren en zuigt bloed, zy verrigt menige verwoeftinge onder de vogelen, welke zy tusfehen de vleugelen het bloed afzuigt, maar het vleesch Iaat zy leggen; zy klimt op dc boomen, en hangt zich met haa • ren langen ftaart aan eene tak vast, en zweeft aldaar zo lang in dc lugt, tot dat 'er een diertje voorby komt, dat zy bedwingen, verworgen, en van 't bloed berooven kan. Zy werpt alle Jaaren vier of zeven jorigen, niet grooter zyn* de dan een wal-noot; kwalyk half ryp dan leven  «roos. KINDEREN. 59 ven airede de jongen, maar zy kunnen niet loopen, niet zien, en ook nog geen lid verroeren, nog bewegen, — Kunnen zy dan ook nog niet zuigen? —ö Ja, dat kunnen zy voortrcffelyk; want hoe zouden zy anders hun Ieeven behouden en volkomenryp worden? Zo ras deze kleine Diertjes gcbooren zyn, zo werpt de Moeder hun met de voorfte pooten in haarcii buidel of zak in de welke agt met melk gevulde tepels zyn; even zyn ze 'er ip, of een iegclyk van hen neemt een tepel in zynen bek, en zuigt ten minflcn veertien dagen agter een, zonder dat zy den tepel los laat, zo dat het fchynt als of zy 'er aan vast gegroeit waaren; en dat zuigt zo lange voort, tot zy volkomen ryp , en ten minften zo groot als een huismuis zyn , en zien en loopcn kunnen. Als dan jaagt of werpt de moeder hen uit den buidel of zak, en leert ze hunnen kost zelve opzoeken.— Mogen zy 'er als dan niet meer in, en ook niet meer zuigen ? - ö Ja, zy fpringen nog eenigen tyd uit en in, en zuigen, flapen en redden zig in dezelve voor dreigende gevaaren; want zo ras de oude eenen vyandziet, roept zy haare kinderen, pakt ze, dadelyk in den buidel en vliegt fpoedig van daar; maar wórd zy in de vlugt gekreegen of ingehaalt, of fomtyds onverwagts overvallen, als dan valt zy fpoedig ter aarde, houdt zich als dood, en laat zich fteeken en branden, voeten en ooren affnyden, ja van haare kinderen beroor ven, eer zy zich nog zal verroeren of fchreeuwen;  éo NATUURLYKE HISTORIE wen: Maar is haaren vyand vertrokken, zo doet zy de oogen open, ziet angstvallig overal hcenen, ftaat op en redt zich nog zo fpoedig, ende zo goed als zy kan. Nochthans loopcn zy niet zeer fpoedig, racu kan ze ligtelyk innaaien, én met haare jongen gevangen nemen, en in 't kort zo tam maaken, dat zy in de huizen alom, cn agter haare heeren als hondjes loopen, en goedwillig haaren buidel of zak laatcn openen , cn haare jongen laatcn bezigtigen. Men kan ze eeten, zynde van fmaak als het jong varkens vleesch. ZiePlaat13, VakK. Fig. 1. dit foort. — ö VVyzien hem met dejongen in den zak, maar daar is 'er eene by die loopt, by Fig, 2. met de jongen op den rug. Dit is een ander foort die zyne jongen in geene zak draagt, maar ze echter ook voor aan de te.pels opvoed, en daar na als dejongen groot zyn, en hy onraad hoort, piept hy, iluks fpringen de kleine op des moeders rug cn flaan hunne {taarten om den ftaart der moeder, die 'er dan mede voortloopt en haare jongen bevryd. Dit is de zoo genaamde Aeneas. — ó wqnderlyke wyshcid ! die in deze dieren zulk eene tedere zorg voor de jongen gelegt heeft. — Niet waar Heve kinderen! maar hoor nu van DE HAAS, Dit is een zeer nuttig Dier, men eet zyn vlees.ch, cn gebruikt zyne huid. Zyn vleesch geeft een wel-  v o o ,r KINDEREN. 6ï welfmakend gebraad, en met zyne huid voert men allerhande klederen, en hoe veel duizend hoeden, worden niet jaarlyks uit haazen hairen gemaakt? Ja in Vrankryk, fpint men 't hair tot dunne draden en weeft 'er als dan veele fraaije goederen van. Op den geheelen Aardbodem zyn Haazen, cn op fommige plaatfen zo veele dat men Ze niet zoude kunnen tellen, dus heeft men vryheid zo veel te vangen, te dooden, en te eeten; als men wil. Gewoonlyk laat de Landheer, of die eenig eigen gebied heeft, door zyne bedienden 'er veele vangen, en verkoopen; men doedt in eene Jagt in Duitschland fomwylen vier of vyf honderd ftuks haazen. — Dan zullen zy ook wel fpoedig verminderen ? — ö Neen! de haazen vermeerderen zeer fterk, een eenig wyfje werpt in een Jaar vyftien, ja twintig jongen, daarom zegt men ook: De Ilaaze gaat gepaart irit Lent faifoen te veld'j Tot dat hy in den Herft 't gejlagt tot vyftien teld. Hoe menigmaale werpen zy jongen ? —• vyf of zeven maaien, — en hoe veel werpen zy 'er ieder keer? —- drie of vier, —zy laten ze doch ook zuigen? — ó ja, twintig dagen lang, maar dan moeten zyvoor zichzelf de kost op zoeken, dewyl hunne moeder in korte dagen weder nieuwe jongen krygt, — maar Ome dat kunnen zy ook doen* want een jong haasje, dat drie dagen oud is, kan -  j6ü natuurlyke historié' kan al groente knaagen.- — Gy hebt het wel^ opmerkzaam kint, dit is ook de reden, dat haar vader zig niets om hen bekommerd, ja ze zelfs fomtyds opvreet, -ö Wat een Barbaar, gedoogt zulks het wyfje? — Zy moet wel. — Wat eeten, toch dc haazen? - Allerhande kruid en wortelen ^ graanen, jong zaad, gras, kool en loof, en in - den winter ook wel boom-ftruiken. - En waar houden zy zig gcmcenlyk op ? - In de bostellen* tuinen en velden; by den dag rusten zy gcmcenlyk in hunne leger, dat in een woud, in loof cn gras, of midden op een akker is, maar des avonds dan gaat het op eenfpringen en eeten los; enby de maanefchyn ziet men ze fpcelcn, fpringen cn*elkaar najagen. Altyd flaapt de haas met de oogen open, en verwyderd zich niet gaarne van zyn nest of leger, en dewyl zy zeer angftig en eenvoudig zyn, zwakke oogen , een ftompe reuk, doch een goed gehoor hebben, zo geraakt hy door het minfte gedruisch in angstval* ligheidj als dan zo vlugt en galoppeerd hy, van 't eene oord naar het andere, al is 't ook dat'er maar een blad van eenen boom valt, of dat hy het geruisch van den wind of het minfte gerugt van een mensch of hond hoord. Voor de honden vreest hy verfchrikkciyk, wyl dezelve hemaltyd vervolgen cn kwellen; doch hoe dom en anliig ook de haas is, egter kan hy den llimlteu hond, door allerhande zy - fprongen, ontvlieden, en voor den gek houden; fomwylen redt hy zich onder de ichaapen, legt zich digt op de  voor KINDEREN. 63 dc aarde, of vlucht door beeken en ftroomen, maar twee honden, zyn des hazen dood, zo als het fpreekwoord zegt. Want als 'er twee agter zyn, is hy ten eenemaal verloren, vooral wanneer zy hem op eenen berg hebben, wyl hy met zyne korte voor- en lange agrervoeten, wel eenen berg op, maar niet wel eenen berg afspringen kan, zo geraakt hy als dan hals over kop aan 't buitelen. Op Plaat xm. Vak e. is eenen grooten ouden Haas afgebeeld. Wanneer de; Haazen geep ongeval ontmoeten , worden zy gemeenlyk agt jaaren oud. Een ouden gebraden Haas fmaakt niet, maar een gebraad van eenen twee jarigen Rammelaar, is zoo goed, dat hec zelve op Vorstelyke Tafels tot fpyze gezet wordt. HET CONYNTJE is tevens zo nuttig als de Haazen; men kan ze ook eeten, en het vel tot veelerhande kledingen gebruiken; maar daar fchynen in lange zo veel Conynen niet als Haazen, in de waereld; ja inde koude Landfehappen daar zich de meefte Haazen ophouden vindt men zelfs in 't geheel geen Conynen, om dat zy de koude niet verdragen kunnen. — De Heer Raff heeft zekerlyk in de Hollandfche duinen niet geweest. Myn Heer, — dat is recht Ernst, want wy hebben hier meer Conynen als Haazen, dog die goeden Heer (preekt van Noorweegen , waar klippen zyn. Daaï  éjL NATUURLYK E HISTORIE Daar zy eertyds in groote menigte waarer", wierden zy uitgeroeit, om dat zy alles ondergroeven , en zich zo talryk vermenigvuldigden ; want zy werpen gcmeenlyk in een jaar zeven malen , en ten minsten ieder keer, vyf of fcgt jongen, waar door dat zy menigmalen geheele Vorstendommen vermeesterden, en menig Menfch cn Beest, uit hunne woóningen verdreevem- In Spanjen waaren eertyds zo Veele' Conynen , dat men ze als een Landplaage, met geweld moeste doen uitroeien. Van Spanjen kwamen zy naar Italiën,- en van daar Voor en na in veele andere Contrycn des waerelds. Het Conyntje is kleinder dan den Haas, marar zomtyds zyn zy van gedaante, couleur en geneering elkander zeer gelykvormig; o wy kennen de Conyntjes wel. — Dus hebt gy ookgeen afbeelding nodig. Zo dom als de Haas is liet niet, en ook niet zo angstig, want als ee/i vos, wolf, hond, marter of bunzing, het op 't lyf wil, dan zo vlugt het in zyn hol, maar koriit een van deze zyne vyanden ook daar in, gelyk dc vos en de wèfel menigmaale doen, dan zo is het met al zyne kinderen verboren, het mag ook graven en zich verweeren hóé het wil. Daar zyn tamme en wilde Conynen, de wildé Conyn is graauw, en iets kleinder dan de tamme, en onder de tamme zyn graauwe, witte , bonte, en zwarten; de witten zyn de voordeKgfte, dewyl zy van fommigen het duurste betaald worden, jfle-  Voor KINDEREN. 65 Menig liefhebber van Conynen, heeft fomtyds vyftig, ja honderd ftuks, in verfeheide hokjes by eikanderen. En hier en daar ziet men ook in de Diergaarden van voornaame Heeren, kleine Conynbergen , in welken de tamme Conynen 's winters en 's zomers, gelyk als de wilde in hunne holen woonen , waar in zy jongen teelen cn groot brengen; en uit Avelke de jongen niet komen, voor dat zy twee maanden oud zyn, en zelf voor hun onderhoud en befchutting kunnen zorgen," In de merkwaardige diergaarde te Kasfel, is een zodanig Konynenbergje j het is allerliefst, en aangenaamst te zien , als met haast een fneeuwit Conyntje uit zyn hol komt kyken, en daar uit fpringt, wat te eeten zoekt en met zyn Cameraden fpeelt; men kan zc ook tam maken, en wel zodanig, dat zy alle te zamen -zullen koomen , wanneer hun oppaffer fluit. Wanneer men 'er gaarne een wil levendig hebben, zoo laat men een daar op afgeleerde hond* die een bel aan zich hangen heeft, onder hen fpringen en in 't hol kruipen, zoo ras nu de Conynen deze bel hooren, koomen ze altemaal te voorfchyn, en als dan grypt hy de eerfte of de digtst by zynde in den nek, en rolt met hetConyn den berg af, en brengt het levendig en on* gefchonden by zynen Heer en Meefter. Wy kennen in Holland het Fretteeren eft Conynen vangen met netten. — Gy hebt gelyk Ernst,} dog dit fpaar ik voor myn Na> .III. Djmu E tuur*  tStS NATUURLYKE HISTORIE tuurlyke Hiftorie van Holland, want hier is vry wat over tc vertellen. Ik zal Mietje eens mede nemen om het tc zien. — Als het Oome belieft. HET ZEEVARKENTJE, heeft dc grootte van een Eikhoorntje en de couleur van een wild Conyn, het heeft gecnen ftaart, cn wordt dieswegen zodanig genaamt, om dat het van Braziliën, in America over dc Zee, tot ons gebragt is , en een Varkens bek heeft, cn ook als een Varken knort; het eet allerhande kruiden, Ooft, Meel,Brood, en voor al gaarne Peterceliekruid, het vermeerdert zich zeer-fterk; maar in Europa, maakt men van zyn vleefch of huid geen gebruik. HET 2WYNCQNYNTJ E, is zo groot als een Haas cn ook te huis behoorende in Brazilié'n, maar woont niet onder in de aarde, als het Zeevarken, maar wel in holle boomen, en eet ooft, wortelen en bladen ? men eet ze in America. DE P A K A is ook uit de Westindiè'n, en is zo groot als een Conyntje, woont in hollen onder de aarde, eet allerhande kruiden en wormen, en gelyktinge-  voor KINDEREN. 7% vet gemeste hond, naar wienhy ook zeer veel geiykt, heeft zwart bruin hair, korte voeten, woont in Lapland, en in de noordelyke deelen van Afia en America; hy vreet Vogels, Krengen, Haazen en Rendieren. Hoe meent gy wel, dat hy de groote Rendieren vangt? — Niet door hen na te fpringen? — Neen, hy kan niet eens hard lopen, hoe veel minder dan fpringen; van de bomen vangt hy ze, en dat wel op de volgende wyze: hy klimt eerst op eenen boom, en neemt wat mofch in zynen bek, het geen de Rendieren byzonder gaarne eeten, met zich naar boven; Ziet hy nu een Rendier naderen, zo laat hy daar van wat naar beneden vallen, wanneer nu het arme dier daar by komt, ftort hy zich plotzlyk op het zelve en krabt hét terftond de oogen uit, en hegt zich zo vast met zyne klaauwen tusfehen deszelfs hoornen dat hy nimmer vallen kan, het goede dier mag ook loopen, raazen, en hem als eenen onbefchaamden Ruiter tragten af te werpen hoe hy wil, dit alles mag hem niet helpen. Terwyl hy nu in dit ryden geduurig zuigt en vreet, en het gekweld dier, dat reeds blind is, van den eenen naar den anderen boom loopt, fchiet het eindelyk het leven daar by in. Valt het, 't zy half, of geheel dood , zo fcheurd hy het aan ftukken, en vreet het zelve voor en na, met huid en hair op; bewaarende het geen hy by zynen eerften maaltyd niet eeten E 5 wil,  74 NATUURLYKE HISTORIE wil, in dc fneeuw, toe op eenen anderen tyd (*)• Hy is roofagtiger en onverzadelyker dan de Wolf, maar onaangezien al zyn vraatagtigheid, is het echter een fabel, dat hy zich wanneer hy te veel gevreten heeft, tusfehen twee, dicht by elkander ftaande boomen, dringt, en zynen dikken buik uitperst, om dus op nieuw weder te kunnen vreeten (f). Onmogelyk was het echter niet, daar 'er zodanige Menfchen zyn, welke een paar hoeden met glas of fteenen, en daar by nog eenige ponden vleefch opdikken, en het zelve zonder eenige hinder wederom van zich kunnen geven. In 't vervolg zal ik u van menige zodanige fteen- en glasvreters vertellen; de huid of pels van den Veelvraat, is zeer fraai en kostbaar, men (*) Zie KrafcktrdnnikttDS befchryving Van Kamschatka, pag. 120. Cf) Oiaus Magnus, een Zweeds Geeftelyke, heeft deze fabel in zyne Hiftorie de Gentibus Se;>tentrionalibus Lib. 18. Cap. 7. voor 't eerste bekend gemaakt, en ook eenen tusfehen twee bomen, geklemde Veelvraat, zo als hy zich ligter maakt, afgebeeld; Conraad Gcsner , een Zwitzer, laat dit Dier ook zo tusfehen twee bomen afbeelden, en geloofde dus die fabel ook, by zegt in zyn His~ toria Ouadrupeium (met de woorden van O. Magnus) van de Veelvraat of Gulone, invento cadavirc tantum verat, ut extendetur £5', infleüus tympani inflar. Ituque anguftiaM vliquam inter arbores ingred;tur, £f per vim Je ipfum intrndit, ac ventrem premem ftringensque exoneiat, ut violeuter ingeftn violetnius egerat. Sic extenuatum rurfus ad cadtDtt properat & Vicisjim de co, quantum potejl, devorat &c.  Voor KINDEREN. T3 men maakt 'er moffen, en aldcrhande boordzeis van. DE CIVETKAT is zo groot als een Kat, graauw en zwart geftreept, in Oostindiè'n en Africa te huis hoorende, eet allerjiande Vrugten, Eieren en Vogelen , en heeft tusfehen haare agterbenen een zak of beurs, waar in eene olyagtige floffe is, welke zeer fterk ruikt, cn tot inbalfemen en parfumeeren gebruikt wordt. Men vangt de Civetkat om deze ftoffe, cn (luit haar op; ter bekwamer tyd haar daar van ontlastende; het wordt tot ronde balletjes gemaakt, welke onder den naam van Civetballen, door de gantfche waereld bekend zyn. En op dat de Hollanders die zeer fterk in de Civet handelen, dezelve altyd zuiver in acht zoude kunnen houden, brengen zy de Civetkatten in kouwen op, welke zo naauw gemaakt zyn, dat zich het Dier daar in niet kan omwenden, cn dus ook die geene welke hem het Civet afneemt niet byten kan; men doet zulks om' den anderen dag , of ten hoogsten om de drie dagen, wanneer men de kouw van agtcren opent, en de Kat met den ftaart naar zich trekt, cn als dan haalt men met een klcen lepeltje de Civet uit de zak of beursje. Zie zyne figuur Plaat xni. rak P, DE  76 NATUURLYKE HISTORIE DE GENET KAT. zynde een foort van Bunzing, met een aangename reuk en mooi hair, heeft ook een zak met een weiruikend vocht onder den ftaart, cn is iets kleiner dan de Civetkat, maar anders dezelve zeer gelykvormig; zy behoord ock in de Oostindien thuis. HET SÏINKD IE R of de Stinker, woond in America , en is zoo groot en rank als een Marter, zwart en wit ffeftreept, en is wel een zeer hatelyk, dog ook een zeer merkwaardig dier; wanneer een mensch het nadert, dan zo mort en fnuift het zeer kwaadaartig , krabt met de voorfte voeten in de aarde, keert hem zyn agterfte toe, en laat daar op zyn vuiligheid vallen, welker ftank zoo affchuwelyk fterk is, dat menfchen en beesten, daarvan zoude moeten flikken. Dus nadert hem, mensch nog dier, alles vlugt voor hem weg, zoo ras zyn pis of drek maar van verre gerooken wordt. Komt hem een mensch of hond, of zomtyds een grooter dier, zo naby, dat hy hetzelve kan bereiken, dan zo pist hy hen aan, en deze pis ftinkt nog erger dan zyn drek, en is zoo fcherp en bytende, dat men gevvisfelyk blind zoude worden, wanneer men het in de oogen kreeg; des nagts loopt hy hcrom, cn fpringt de vogels na, eet hoen*  voor KINDEREN. hoenders en haare eieren , maar op den dag woont en zit hy in de holle boomen. DE PHARAOS MUIS, Pharaos rat, of Mangufte, de Ichneumon of Mongo (*), van welke wy gezegt hebben, dat zy de Krokodillen op eeten, is zoo groot als een Marter, en ook van zodanig een geftalte. Dit dier heeft witte, zwarte en geel gevlakte hairen, woont in 't warme Africa en Afïa, en voornamen! yk in Oost-Indien en Egipten, aan de Oevers der Zeè'n, Meeren en Vloeden ; zy eet flangen en hagediBfen, ratten en muizen; ook vogels en krokodillen eieren, alle jaaren werpt zy drie of vyf jongen, en wordt ten minfte zea jaaren oud. In Egipten maakt men de Pharaos muizen, of Ichneumons tam, en gebruikt ze in de huizen , gelyk wy onze katten, om ratten en muizen te vangen. Daar zyn byzondere lieden, die er altyd eenige tam maken, en op de markten te koop brengen, derzei ver fmaak om te rooven, is nog veel grooter, dan van onze katten, want zy maken ook jagt op de Hagedisfen, Slangen en Kikvorfchen, en op alles 't geen hun levendig te vooren komt, ja ("*) Mangufte is de benaming van dit diertje, in 't Jr.diesch: Ichneumon is Gneics, en betekent een navoifcher. — Eu Mango zegt de Portugees.  ?S NATUURLYKE HISTORIE ja zy vreezen voor honden, katten, noch jolige krokodillen, zy grypen dczelvcn aan, bedwingen en eeten dezelven. De krokodillen eieren, welke zy met veel list, op zekere tijden uit het zand weten te zoeken, zyn echter hun beste kost. -—■ Maar dit is ten eenemale valsch, dat zy de flapendc krokodil, door de keel in her lyf zouden kruipen, en daar in dc lever, cn dc andere ingewanden op eeten, vervolgens dat zy wederom by de keel zouden uitgaan, of een gat in de buik der krokodil maaken, en daar door weer haastig wegvlieden. DE DAS is de luide flaaper onder alle de dieren, hy flaapt den gehcelcn dag, de halve nagt, cn daar by nog den geheelen winter; en brengt dus ruim drie vierde declcn zyns levens met flaapen door. Hy is omtrent zoo groot als een vos, of als een kleine krulhond, heeft lang, dik, wit, roodagtig cn zwart hair, eenvosfekop, een hondefhuit, kleine korte pooten, en byna geen Haart; hy woont in de digtfle Europifche Wildernisten , twee of drie ellen diep in de aarde, en eet ratten en muizen , eieren , vogelen, granen, wortelen en ooft. Hy werpt alle jaaren drie jongen, en wordt gemeenlyk negen jaaren oud. Tusfehen zyn agterpooten heeft hy een vetzak, in welke hy 's winters, by zyne winterflaap, zyne fnuit fleekt, en waarfehynelyk dat vet  voor KINDEREN. 79 vet daar in opzuigt, want hy verftyft 's winters niet, gelyk de marmot, maar blyft geduurig warm, en vliedt voor de koude. Men kan dc Das tam maaken, cn hem in plaats van eene kat in de huizen gebruiken, om ratten en muizen te vangen. Maar men doet het niet gaarne, om dat hy nevens muizen en ratten, ook de hoenders en ganzen, en het geen hy maar levendig en eetbaar verkrygen kan, verworgt en opeet. Gy ziet eene goede afbeelding op Plaat xiii. vak L. Een zekere korte en krombeenige hond, welke men dieswegens Dashond noemt , is zyn grootfte vyand, want deze kruipt by hem in 't hol, en jaagt 'er hem uit, en doodt hem, of houdt hem ten minfte zoo lang met zyne Cameraaden vast, tot dat de jager komt, en hem dood fchiet, ook nodigt hem de listige vos daar door uit zyn hol, dat hydigt voor hetzelve, zyne fünkende drek, die de Das niet ruiken kan, plaatst, hem daar door uit zyn hol dryft, en daarin zyn woning maakt. Men kan het dasfen vleesch eeten; van zyn vel, dewyl het zeer lang duuren kan, en 'cr geen nattigheid door heen kan dringen, worden jagers tasfen, ranfels, reis-en voet zakken, en van zyn hairen penccelcn gemaakt. — 0 Ja, daarom wierdt de Tabernakel met Dasfenvellen bedekt. — Recht meisje, gy onthoudt wel het geen gy in den Bybel leest. Dit verheugt my. Hoor, 'er zyn nog meer dieren die top de Dasfen  8o NATUURLYKE HISTORIE fen te betrekken zyn, als daar is zeker West-indiefch zo genaamt Conyn , dat men Agutti noemt:- maar vooral behoort hier toe, het zo genaamde West-indiesch vosje, dat men Coati mondi noemt, zie zyne fraaie afbeelding op Plast xiv, Vak P. - ö wy kennen hem, ik heb 'er zoo eenen by den Heer van Inje gezien, hy flicp den geheeièn dag, en altyd in een gerold met zyn mooie gebandeerde ftaart om 't lyf; hy knorde als men hem met een ftok aanroerde, dog deed anders geen kwaad. — Het is juist daarom gelyk ook om zyn fnuit, dat hy volgens Linnaus onder de Dasfen behoord en niet onder de Beerem Maar lieve Kinderen laat ons nu eens zien welke Dieren in de derde orde van den Heer Raff voorkomen. — Dit zullen dan de verfchcurende en reizende Dieren zyn?— ó Ja, dezulke die de Menfchen zelve aangrypen, byten en verfcheuren , als de Katten , Tygers „ Leeuwen, Honden, Wolven, Becren en meer anderen. DE KAT js een zeer valfch, trouwloos en diefagtig dier, welk door geene liefkozingen nog lekkere beetjes , nog door flagen of opfluiten, zo tam gemaakt kan worden, dat zy het krabben en lleelen laten zal. Hoe menigmaal krabt en wondt zy niet de lieden, zelfs wanneer men haar in geenen deelc leed doet ? Ja verwond zy niet menig  voor KINDEREN. 81 hig Kind en bejaard Menfch, midden onder het fpelen, en meest wanneer men ze ftreelen of liefkozen wil? en hoe gevaarlyk is zy niet in de Keukens en Spyskamers ? fteelt zy niet allés weg wat zy vindt? Ja, rauw cn gekookt Vleefch, Gebak, Boier cn Melk; Verworgt zy ook niet menige Duif en meer andere nuttige dieren. Altyd fnuffelt en doorzoekt zy het geheele huis, van boven tot onder, of 'er niet ergens iets voor haar te fnoepen valt, altyd tragt zy om haare fchelmftukjes en bedriegeryenop de lisiigste wyze ter uitvoer te brengen, en weet haare bcdriegeryé'n, gelyk de ergste bedriegers te verbergen, want zo ras zy een Menfch ziet gaat zy voort, of zy houdt zich als of zy op een muis loerde$ cn zo doende, loert en past zy flïenigmalen lang op eeu goede gelegenheid, om een booze ftréek ter uitvoer te brengen; heeft zy eindelyk wat gekregen en haare oogmerken bereikt, zo vlugt zy wegj en laat zich in eenige dagen, of ten minsten niet zien voor dat men haar roept; en gefchied dat, zo nadert zy langzaamer hand door allerlei omwegen , cn ziet niemand in 't gezigt. - Ja, ja dat weten wy wel, maar 'er zyn tog katten die niet fnoepen. - Wel hoe Careltje. — Wel in onze keuken ftaat een kat in de fteentjes gefchilderd. — En daar by deze woorden, deze kat en fnoept niet, — Lieve Jongen dit is zo, want een gefchilderde kat kan niet fnoepen, om dat zy maar eene fchildery III. Deel. F is.  82 N AT UUR L Y K E HISTORIE is. —. Ja wel Oome, maar daar flaat ook in Vader Cats. De katte lekt het [pit, Wat Zou ze niet bedryven Indien ze jlegts alleen mogt in de keuken blyven. Dat is wel degelyk een blyk van der katten ffiffiV men aart. Daarom myn Heer, wierden onze looze en tevens moedige Voorvaders Katten genoemt, die zonder handfchoenen niet moesten aangetast worden, — Zie zoo Kindren, elk weet wat van dc Kart. — Ik zeg dit daarom myn Heer, om dat de kat voor niemand met recht te betrouwen is, dan voor haar eigen geflagt, zo als elk braaf Vaderlander moet doen. — Daarom lieve Kinderen, vertrouwd geen vreemde Kat meer, al vlcid zy u ook nog zo, zy is cn blyft altyd een boosaartige bedriegster, die u 't eenigcr tyd zokrabt, dat het bloed en de fmarte u zeer zal doen. Niemand van u moet de booze kat tot een fpeelcameraad maken, of dezelve mede in 't bed nemen 5 ach ! hoe gcvaarlyk kon zy u niet krabben en wonden , wanneer gy haar in uw flaap drukte, en kondt gy ook niet ligt een hairtje van haar in de keel krygen? Ja, de uitwaafe-_ ming der katten is zelve zeer fchadelyk en fenynig. Men heeft wel voorbeelden, dat hier en daar , de eene kat meer tam is d.m de andere, en  VÖ6R KINDËRÈN §g en oude Lieden en Kinderen, met haar klugti* ge, vrolyke en vlciagtige manieren veel genoegen geeft, men vond'er wel die haar Heer en Weïdoender zeerwel konnen, wanneer hy uit- of t'huis kwam begeleiden, maar hem nogthans zoo wel gevoelig krabten wanneer hy hen maar eens onzagtjes aanraakte, als eenen vreemden; men verhaalt van een kat die haar Meefter worgde en om 't leven bragt; hoord tog eens de volgende treurige gefchiedenis r Een zeker gereformeert Predicant in Engeland, met name Mariette, leefde in ftille eenzaamheid, en had geene Vrouw nog Kinderen , en buiten zyn nodige Dientsboden had hy niemand bv zich in huis, dan eene groote oude Kat, welke hy zelve groot gebragt, en wel tien of twaalf jaaren by zich in huis gehad had, en zo fterk beminde, dat hy zonder de.zelve niet eeten nog flapen konde, altyd riep en liefkoosde hy zyne lieve*ling, en altyd moest zy by hem zyn, met hem aan 't tafel eeten en by hem flapen t op een ei* gen bord gaf hy haar altyd de beste beetjes. Aan 't muizen vangen dagt zy in 't geheel niet, en wanneer den Heer haar ook maar in 't minste beledigde, en maar iets at zonder 'er haar van mede te deelen, of haar niet genoeg ftreelde, zo was zy aanftonds kwaad, en kwam niet by hem wanneer hy riep, en liet al het eeten ftaan, het geen hy haar ook voor zette, eindelyk at zy yvel, maar zag toch haaren Heer F % niet  84 NATUURLYKE HISTORIE niet aan, en was zeer kwaadaartig en beledigt.En terwyl hy haar eens by een Gastmaal bynavergeten had, en haar over fchouder iets, gelyk men veeityds aan eene kat doet, wilde toewerpen, benam zy hem het leven; cn zulks gefchiede op de volgende wyze : De Heer Mariette had Vrienden by zich, waar voor hy zich fchaamdc zyne ongefchikte katten lief hebbcry te laten blyken, dus riep hy ditmaal zyne lieve kat niet ten eeten, hy zette haar nu ook geen Hoenderboütje op een bord voor, gelyk anders, ó neen! maar hy wierp haar een Hoenderboutje toe over zyne fchouder, zeggende: kom kat, daar hebt gy wat! Maar ziet, dat boosaardig valfch dier, dat de geheele maaltyd, en zo menig heerlyk beetje had zien gereed maken, moest nu alleen een I-Iocndcrboutjc voor lief nemen ; dit nam zy haaren Heer kwalyk af, en ging geduurende de geheele maaltyd niet van haare legerfteede, achte geen boutjes cn hield zich als of zy Hiep. Maar toen de maaltyd voorby was , en de Gasten ten deele in de Thuin gingen wandelen ,, dc anderen zich in een ander vertrek een half uur te flapen gclegt hadde, en de lieer Mariette in de eetzaal op zyn ft oei ook wat in flaap viel, zo ftond de beledigde moorderes over einde , cn fprong op haaren Heer af, en beet hém in den btoedflagader en in den gorgel, en zo ras dat gedaan was ging zy terftond op haar  voor KINDEREN. 85 haar oude plaats en hield zich of zy fliep. Onverwagts wierdt 'er een Brief aan den Heer Prediker gebracht, welken hem zyn Broeder, die ook by hem tc gast was , zelf wilde overgeven;, hy riep , hy bonsde, alles was te vergeefs, de goede lieve Broeder was dood, hy riep daar op alle de Vrienden by eikanderen, en zeide hen, dat zyn Broeder aan eene Aderbreuk of bloedftorting geftorven was. Ach! hoe verfchrikt waaren zy cn weenden met eikanderen, en niemand dagt aan iets anders , dan aan een bloedftorting; maar daar na wanneer men den Overledenen nauwkeuriger bezag, zo bevondt men aan zyne hals de fchrikkelyke fpore (of bewyzen) van katteklaauwen, men zag na de kat, zy lag op haare plaats en fcheen te flapen , onbegrypelyk, ja onmoogelyk kwam het hun voor, dat een kat een volvvasfcn Menfch zoude hebben konnen verworgen. Om nu agter de geheele zaak tc komen, cn niemand onfchuldig verdagt te houden, wegens eene verraderlyke moorddaad, «zo begreep dc Broeder des Overledenen eene list, op dc volgende wyze: hy bond een touw aan de voet des Overledenen, cn verborg zich toen in een hoek van de kamer alwaar hem dc kat in 't geheel niet zien konde, zyne Vrienden moesten zich ook heimelyk verbergen, dog zo, dat zy zien konden wat hy verrigten zoude, toen zy nu alteF 3 maa-  36* NATUURLtKE HISTORIE maale 2'ich dille hielden, trok hy aan het touw, waar door het doodc Lichaam beweegde, als of' het leefde, waar op de moorderes of bedrogene kat, geloofde dat haar lieer nog Reefde, waar op zy andermaal woedende op hem aanviel, en greep hem weder zo heftig by de keel, dat indien hy nog gelecft hadde, hy gcWiffelyk alleen daar van had moeten fier ven. — En wat deede men toen met rieeze duivclfehc j^at? — Niets; zy nam de vlagt en liet zig naderhand niet meer zien. (*). - Eertyds waaren 'er, cn misfchien nog, zulke katte vrienden, die hunne katten met het beste eeten dede fpyzigen, cn hadden beter onderhoud als menige Ouders in flaat waaren hunne Kinderen te geven; ja daar zyn Menfchen welke hunne katten wel een vry vertrek, en de beste en hee'rlykste fpyze laten genieten, en zetten ook wel eenig geld vast, waar van zy na hunne dood moeten gevoed en _ onderhouden wor? den. Maar daar en tegen, zyn my ook Lieden bekend, welke in 't geheel geen liefde nog agting voor eene kat hebben , en zeer boos worden wanneer zy een kat omtrent hen zien, ja daar zyn Menfchen, welke zo angstig en benaauwt kunnen worden, dat zy geheel van zich zeiven (*) Deze merkwaardige Kattenmoord , heeft de Heer Dr. Martini in zyue overzetting van Buffm 2 deel, in een byzonder byvoe,jzel van pag. 244 tot 247 vertaalt.  voor KINDEREN. 8/ ven geraken, wanneer 'er maar eene kat. in de nabyheid is, of fchoon zy dezeive niet zien; en welke zoo ras de kat weg gaat weder bykomen en heriteld worden, zy verdragen veel liever de overlast van Ratten en Muizen, dan dat zy eene Kat in hun huis nemen of houden zouden. Daar zoude op dit ftuk veel te zeggen zyn wegens de uitwafeming der katten, dan wy flaan dit liever over. Wel nu. Wat zyt gy lieve Kinderen, Katte vyanden, of Katte vrienden ? Geen van beide, nietwaar? Een zodanig vyand moet men niet zyn om voor haar te vreezen, of dezelve in 't geheel niet te kunnen zien of rieken, hoe gevaarlyk en dwaas is het niet, om aanftonds onpasfelyk te worden, zo ras men maar een kat hoord mauwen of grommen; maar dat is ook dwaaslyk, wanneer men eene valfchaardige kat zodanig lieft, cn die veel béter voedt dan dé getrouwe hond, die niet valfch is, en voor zynen Heer alle nuttige diensten verricht en vriendfehap bewyst. Wy moeten alleen uit nood de katten een verblyf in ons huis geven om ons van Ratten en Muizen te bevryden. Hagedisfen,flangen en padden, vangen en eeten de katten ook, — Ja manr tog, ik fpeel graag met een kleen poesje. — Wel nu, fpeel er mede, maar gedenk altyd dat ze krabben kunnen, De Kat is een zindelyk dier, zy lekt en wafcht zich geduurig , en haar drek brengt zy op afgelegene pb.atzcn, en bedekt het zelve met zand, aarde F 4 of  &8 NATUURLYKE HISTORIE of asche,'t welke zy met de pooten er overheen krabt. Zy is zeer taai van leven en verweerd zich menigmalen tegen groote honden; — ja maar zy is ook gaauw dood als men haar in de nek flaat. — Wél Mietje? Wy hebben eene Dienstmeid gehad die dat kunstje zo fix had, dat als er een vreemde kat in huis floop dezelve altoos gewis trof, en als zy de kop maar in handen krygen kon, de kat op 't Hond dood was.-Die Meid moet dan wel die kneep verhaan hebben. — ö Ja, maar dit kunstje is by onze boeren gemeen en dc Meid was een boerin. Hoor nu dc kat werpt % of 3 maal 's jaars haare jongen, ten minnen 4 of 6, en word ten hoogften jo jaaren oud, het vleefch kan men eeten, cn het vel tot kleding gebruiken. Nadcmaal de Kater gaarne zyne eigene kinderen vreet, zo fleept het Wyfjc haar een voor een in den bek naar een andere plaatze welke afgelegen is, en waar zelden iemand komt, alwaar zy dezelve groot brengt. Maar zo ras zy lopen kunnen, cn muizen eeten, neemt de moeder haar mede op de jagt, cn leert ze hoedanig zy een roof vangen zal. Wanneer zy een muis gevangen heeft, zo byt zy dezelve een weinig in den nek en laat ze los , -en van zich aflopen , maar zo ras als zy te verre wil, byt cn grypt zy ze wederom, en gromt en mauwt, willende als dan hebben, dat ecu van haare Kinderen komen zal om dezelve te verworgen en op te vree ten. Dat  voor KINDEREN. s9 Dat de katten allerhande couleuren hebben, weet gy. De afchgrauwen zyn de mooiften, maar dc wilde Katten welke in de Bosfchen en holle Boomen zich ophouden zyn iets grooter dan de Huiskatten, en zyn alle bruinrood van hair, en hebben gemcenlyk een zwarten ftreep over den rug, zy eeten al het geene de tamme eeten, en wanneer zy een Haas, Conyntje, Veldmuis, Rheekalf of diergelyke vangen willen, zoo gaan zy op den tak van eenen boom zitten, en fpringen plotfelyk naar beneden op het Dier, verworgen het en eeten het op. DE I-I A R T W O L F ïs van gedaante als de wilde Kat, maar is veel grooter en floutmoediger, en grypt nog veel groter Dieren aan dan hy.zelfs is, namentlyk Harten, Rheén en Zwynen, welke hy het bloed niet alleen uitzuigt, maar hem ook de kop opend , en eet hunne harfens , het vleefch gemcenlyk laatende leggen, maar eet in tegendeel het vleefch van Vogels, Eikhoorntjes cn Ermelyneri. Hy woont in de digtfte Noordfche Bosfchen van Europa, Afia en America, hy fpringt van de boomen naar beneden op zyne roof, worgt het en zuigt zo lange aan de keel, tot dat het Dier dood ter aarde valt. De Zwynen ontvlieden hem fomwylen in de dikke BosF 5 fchen,  94 NATUURLYKE HISTORIÉ fchouwingj en ziet, onverwagts vvierd zyrl Heer op eene nagt, door een zwaar gedruisch uit zyne flaap opgewekt, Iiy ftond op, en ging in de kamer, maar ach! hoe verfchrikt was niet deze lieer, toen hy het hoofd zyns Knegts tusfehen de klaauwen van den Leeuw zag, welke' het geheele Ligchaam verfcheurd hadt, - en wat dcedc toen dc Heer? — Hy riep zyne andere Bedienden 'er by, en liet aanftonds den moordedenaar doodfehicten. Gy hebt tog wel levende of afgebeelde Leeuwen gezien? In ons Boek is 'er ook een zeer natuurlyk afgebeeld op Plaat XIV, Vak 1L daar een Mans Leeuw, brullende verbeeld is. De leeuw is veel grooter dan de leeuwin, cn aan den kop, hals en borst, is hy met lange hairen bedekt dat de leeuwin niet heeft, maar voor 't overige is hy gelyk de anderen met korte hairc s en zyne ftaart welke twee ellen lang is, eindigt met een hairen pluim. — Dat is 't geen Lin~ nam noemt Cauda fioccofa. In Africa is zyn Woning; zyn hair is rosbruin, hy heeft in eene dikke kattekop, knevels of een fhorrebaart aan den bek even als de katten en een gefpletene boven - lip, hy vreet niet dan vleesch, cn het liefHe kameelen, buffelen, osfen en in 't gemeen allerlei vleesch van hoorn - vee, ook apen-vlecsch. De Leeuwin werpt 's Jaarlyks vier jongen, zy bereiken eene ouderdom van 25 of 30 Jaaren , en meer. De Negers, Mooren en andere Africanen vangen hunne jongen; met levensgevaar  voor KINDEREN. 93 vaar kruipen zy in de holen der leeuwinnen,wanneer zy op roof uitgegaan zyn, dan nemen zy hunne jongen weg, en brengen dezelven in hunne hutten by het ander vee te zamen gioot^ of Aagten, en eeten dezelven. Dc oude Leeuwen, daar en tegen fchieten zy dood, cf vangen dezelve levendig in val-kuilen, welke zy met riet, of ander ligt houtwerk overdekt, en waar in of boven op zy een lam vastgebon-* den hebben; als dan is hy befchaamt; geheel ftille, en moedeloos , laat zig gevangen nemenj aan een ketting leggen, een muilband om doen, en van een kind wegleiden; het ziet 'er lustig uit, wanner men den ftouten leeuw, zoo ftatig en langzaam aan een keten ziet henen gaan. Men eet het Leeuwen vleesch, in Africa. — En waar toe gebruiken de Negers de Leeuwen vellen?—, tot mantels , bedde-dekens, en meef andere dingen. Oudstyds waaren ook dc leeuwenhuiden de gewoone mantels der Helden; fommige trotfche Keizers der Romeinen, gebruikte in plaats van paarden de leeuwen ingefpajmen voor hunne triumph - wagenen, en lieten zig daar in, door dezelve voorttrekken; de beroemde Romein Marais Antonius reed, zo ons gemeld word, dikwils met vier leeuwen; ook by hunne fchouvvtoneelen , wierden veele leeuwen, door de Romeinen gedood, door de kampvechters. ö Ja, zo als Daniël in den leeuwen kuil geworpen wierd. — Recht zo Lievcrtje de grootc Monarchen hielden de leeuwen dus tot ftraf-  t)G N AT UUR LY K E HISTORIÉ ftraf-oeffcnaars , maar tegenswoordig zyn 'er niet veel leeuwen aan de Europifché Hovefi meer, men vindt 'er nog eenige weinige in dè voornaamfte Diergaardens, en dan zyn 'er nog lieden, welke met eenen leeuw gaan reizen, om die voor geld te laaten zien; \i of 15 pond vleesch moet een rammen leeuw des daags hebben, zo hy in 't leven blyven zal, en hier mede wil hy ook té vredèn zyn, alle dagen brult hy gewöonlyk uit zich zelve zes malen, doch op 't bevel zyns Heeren, bromt of brult hy nog wel nu en dan. Zyne ftaart laat hy niet gaarne tasten, cn wie het doet, wordt van hem, als hy kan, daar mede neergellagen, en verfcheurd. Het gezicht van Slangen en Vuur , kan de Leeuw niet verdraagen, des nagts gaat hy gewöonlyk op zyn roof uit, waarom dan de Iiïwooners van Africa des nachts vuuren by hunne weiden en vee-ftallen branden. Hy moet zyn roof, wyl hy van naby niet vast fpringen kan, met een fprong van verre vangen en door verri omwegen verkrygen; wanneer een fchaap, paard, os of aap , digt by een bosch in 't welk hy zig Vcrfcholen heeft, voorby gaat, of fchooh hy nog wel 6 of 8 ellen agter hem is,- zo doet hy een fprong, cn valt over den aap henen, vat hem tusfehen de klaauwen en byt hem met zyne gryptanden, verfcheurd hem, en vreet hem zo met huid, hair en boenen op, en weg is deri aap. Dc voorbeelden, wegens den Leeuw zyne er* ken-  vóór KINDEREN, J# kentenis en edelen moed , zyn de volgendës Eens gebeurde het, dat men in Londen eed fraaie groote Leeuw voor geld liet zien, maar' wie geen geld had, die konde dan in plaats vari geld, een hond, kat, of ander diertje brengen? en dus ook den Leeuw1 zien. Maar ziet, eert kwaadaartig Menfch welke geen geld, nog kat* ' nog hond had, en echter graag dien fraaieil Leeuw begeerde te zien , ving een alderliefsï Krulhondje van de ftraat op i en wierp het deri Leeuw voor: Dit arme kleine diertje zidderdë en beefde by zyne vreeslyke Cameraads, hy kromde zich en liep angftvallig om , gints tii weder, hy leide zich nederftrekte zyne tbhgd uit, en hield zyne pootjes in de hoogtei, en 'i fcheen of hy den Leeuw om genade bad; De edelmoedige Leeuw nam hem aanftonds in fcynd befcherming én deede hem in 'r minste gceri leed, regte hem met zyne poot weder over eind ƒ en wierd in weinig uuren een zo goed eh vertrouwt vriend, dat hy niet zonder hem ecteii wilde, het kleine Krulhondje liep' op cn ouder" den Leeuw, leide zich by hem te flapen , eri ging hoe men hem ook lokte of niet, of ie-sS voorwierp; niet eerder van hem af, tot dai hy ftierf; wanneer 't nu eens aan 't eeten ging; zod wilde de kleine Gek, naar de manier der Hon«kïi alles alleen hebben^ hield zyn pootje daar oveï henen,knorde en gromde zynen weldoener ttgi in 't gezigt,' de edelmoedige Leeuw, die dit sis les niet kwalyk nam, ging aanftonds terug éü Mi DEEij G gé-  ^8 NATUURLYKE HISTORIE gehoorzaamde zynen kleinen lieveling ; wanneetde Leeuw flapen wilde, dan liet de kleine Schelm zulks niet toe, maar liep en fprong over hem henen, blafte hem aan, krabde hem op den kop, trok hem aan de ooren, cn beet hem ook wel een weinig daar in, de Leeuw was ftil cn liet dit altemaal toe; en toen het Krulhondje ftierf, toen brulde en raasde de Leeuw vreefelyk in zyne ltal om, rook aan hem, keerde hem met zyne pooten om, als willende het zelve met geweld opwekken en weder levend maken, maar neen, 't was cn bleef dood; toen verdubbelde hy zyn gefehrei, feheurde alles in ftukken, at nog dronk iets , trok zynen dooden Lieveling met zyne pooten naar zich toe, en leide het aan zyne botst, cn na 5 dagen ftorf de medelydende Leeuw ook, en had zynen kop op zynen kleinen Vriends lyf gelegen, ö dit is immers een edelmoedigheid in zulk een ontzaglyk Dier. — ö Ja myn Zusje , dergelyke voorbeelden zyn 'cr van den Leeuw zeer velen. — Wel Ernst verhaal ons iets. — Zeer gaarne. Een zeker arm Man Androdus genaamt, had eertyds het ongeluk by eene kwaade voornaamen Romein als flaaf tc zyn; • Dewyl dezelve hem nu zeer mishandelde en kwelde, zo liep hy van zynen Meefler weg, en wilde liever in de Africaanfche Woeftenyen van honger fterven, dan zich van eenen Barbaarfchen Tkran langzaam ter dood martelen. Kwalyk had hy eenige dagen omgcdwaalt en honger en durst gelcedcn , en dc felfte hitte > ' . ... Ver-  voor KINDEREN. m Verdragen , of hy verlangde naar een koele plaats, alwaar hy zich wat uitrusten en verfris» fchen konde. Hy vind een hol en gaat daar in , naauwlyks zat hy daar in neder, of daar kwam een oude Leeuw tot hem, die maar op drie poten ging, en aan de vierde eene wond had, waar uit het bloed fprong, zyn gevoelige pyn door zyn klagelyk gebrul te kennen geevencle. — Verfcheurde hy.den armen Androdus ? — Neen! hy ging zeer zagtjes tot hem en toonde hem zyn gekwetsten voet, en fcheen hem als te bidden dat hy hem helpen zoude; de angst: van Androdus was niet anders dan te moeten fterven, doch hy ging tot hem, bezag de pope nauwkeurig , en ontdekte de oorzaak van dat fchrikkelyk bloeden; ach een groote doorn Hal; er in! en de poot was geheel gezwollen cu vol etter. Androdus trok den fplinter 'er uit, drukte de etter uit de wonde en reinigde dia zo goed hy konde; toen mj de Leeuw geert fmerjte meer gevoelde, zo leide hy zyne gewcode poot in de hand zyns Wondheelersfc raakte in flaap, en toen hy ontwaakte, gaf»y htm door allerhande gebaarden te kennen , Vlat hy by hem moest blyven en zyn wooning voor lief nemen. — Dat deed toch Androdus niet? — ö Ja! hy bleef driejaren geduurjg by hem,en leefden 'er vergenoegt en zonder angst; de Leeuw haalde Vleefch en deelde het redelyk met hemen was niet eerder te vreden voor dat |y za|[ dat zy.» Cameraad verzadigt was, de beste G a ftuje-  ioo NATÜURLYKÉ HISTORIE ftukkcn Vleefch bragt hy hem van de Jagt mee-de tc huis. Maar dewyl hem eindelyk dat dierlyk leven niet meer behaagde, en hem het rauwe Vleefch , de fpyfe des Leeuws , begon te verdrieten, verliet hy die plaats in het afzyn des Leeuws, en ging getroost uit het hol dien weg op van waar hy zynen Heer ontlopen was, want hy dagt dat zyn Heer hem reeds vergeten had, cn misfchien niemand meer om hem zoude denken. Maar gróót gedwaalt ; hy wierdt in drie dagen tyds van de Romeinfehe Soldaten gevangen genomen cn niet ketenen gebonden, en dus by zynen grouzameri Heer te Romen gebragt. Deeze veroordeelde hem aanftonds ter dood , en wilde hem ha eenige dagen de wilde dieren laten voorwerpen. — Ach! gefchicde dit dan? —. Ja het gefchicde, men wierp hem eenen grooten Leeuw voor. De Leeuw deed hem geen leed, maar Hond als verwonderd zynde geheel en al flil , zo als hy hem zag, en ging zagt cn vriendlyk, als of hy hem kende, naar hem toe, kwispelde met zyn ftaart, rook en lekte aan den armen Androdus, die van angst byna half dood was, en dus niet zag of hoorde, wat met hem of den Leeuw gebeurde. Eindelyk zag hy den vreesagtigen Liefkozer aan , en ziet het was juist die Leeuw, met welke hy drie jaaren in één hol geleeft en gewoont had, hy ging aanftonds zo vertrouwend met hem om, da; Keizer Kaligula (want deze was  voor KINDEREN. ior was toenmaals Roomfeh Keizer) cn alle aanfehouwers daar over verwonderd waren, en zich niet konden begrypen, hoe dit in zyn werk ging, dat deeze berugte vrceslyke Leeuw, die zo menig Menfch verfchcurdt had, dcezen man verfchoonde. Kaligula liet Androdus aanftonds tot zich brengen , en vraagde hem of hy ook de oorzaak wist, waarom deeze fchrikkelyke Leeuw hem zo zeer verfchoonde , en zo vertrouwend met hem omgegaan hadde ? Androdus verhaalde den Keifer zyne geheele gefchiedenis , hy kreeg daar op Pardon , en den Leeuw tot een gefchenk; hy ging daar op met zynen Leeuw, dc Stad doorwandelen, en verkreeg veel geld, en andere zaken; waarfchynelyk is deeze goede Leeuw na de vlucht van Androdus, gevangen genomen en naar Romen gebragt ( * ) geworden, ö Zeldzame dankbaarheid in een Dier, dat ondankbrc Menfchen befchaamd. Met recht voert onze Republiek, om de fierheid, getrouwheid en moed der Natie, eenen Leeuw tot haar Zinnebeeld. Braaf Ernst^ Maar hoor nu iets van den T Y ,G E R. deze is veel wilder en vreeslyker dan de Leeuw; de Le.euW is t03 fomwylen goedig cn verfcho- nend?, (*) Zie Celiii Noci. Ank- tjb. Cap. 44. " 3  102 NATUURLYKE HISTORIE nend, en moord niet uit laft maar uit nood . daar cn tegen vermoord de Tyger alles , Menfchen cn Dieren , het zy hy honger heeft of niet, en verfchoont in hongersnood zelfs zyn cige VVyfje niet, ja zyne Jongen moeten 'er dan meede aan. En als hy zyne Kinderen verworgt, en 't Wyfje hen wil befchermen, zo verfcheurt hy haar ook te gelyk. Het heete Aüën, cn voornamenlyk Oostindiën, is des Tygers Vaderland. Hy heeft gcele witagtige en fvvarte gevlamde hairen , hy is iets kleencr en Janger dan de Leeuw, maar niet zo hoog, zie Taf', xiii,/%. C. hy kan zeer fpoedig lopen, 5 of 6 ellen ver fpringen, cn zeer fpoedig op de boomen klauteren, waar op hy Apen en Vogels Vangt; welke laatfte hy eerst de veeren uitplukt voor dat hy ze opeet. Zyne fterkte is zo groot, dat hy een levend paard, of eenen levenden os op den rug fpringt cn die nederveld. Me» kan hem temmen, doch het kost zynen oppasfer zeer veele moeite cn gcdult, eer hy hem zo ver brengen kan; dat hy voor hem zynen bek opene, en zyn bloedroode tonge in de hand laat nemen: maar op hem te ryden laat hy nooit toe, alle jaaren werpt hy 4 jongen gelyk de. Leeuw, en wordt ook zo oud. Dc Indianen eeten zyn vleefch cn gebruiken zyn huid tot veclerliande dingen. In Europa gebruikt men zyn huid tot Paardeklcdcn,welke zeer kostbaar zyn, óm dat men niet vcclc Tygers vindt. — Onze Heef Harddraver heeft een zodanig Tygervcl op  voor KINDEREN. 103 dc aandledfi. Maar de Heer Dierkunde zegt dat het een Luipaardsvel is, om dat de Tygers geilrcepte vlekken hebben en geene ronden. —> Die Heer heeft gelyk Kind , de regte Tyger is gelireept , maar om dat dc Luipaard met hem in aart overeen komt, verward men die namen, DE AMERICAANSCHE TYGER, of de Americaanze Tygerkat, de Jaguar of Ouza (*), is maar zo groot als een Schaapherders Hond , doch anders de Afiatifche in gedaante gelyk. Paarden, Honden en Katten, worden ook wanneer zy zodanige tekening van couleur en hairen hebben als de Tygers , Tygcrpaarden, Tygerhonden of Tygerkatten genaamt, HET LUIPAARD is cigentlyk het afgebeelde Dier Plaat xiv. Vak C. hoord te huis in Africa, en is wel kleinder maar veel fraaier dan de Tyger, cn wel zo vreeslyk; de Africaan eet wel zyn vleefch, en gebruikt zyn huid , dog trachten hem meer levend , dan dood te vangen , om hem aan dc Europiaanen te verkopen, of tegens andere waaren in tc ruilen; het is een zeer voortreffelyk Dier, C*) Jaguar, wordt de Americaanfche Tyger ia-Brazuiën, cu Ojwa by de Portugecfcu genaaan. G 4  J04 NATUURLYKE HISTORIE Diep, cn van wegens zyne fraaiheid kan men sich niet verzadigen, met het befchouwen van zyn fchoon gevlckten huid , ten minften het ging my zo , toen ik hem voor de eerftemaat levend zag. HET PANTHERDIER of Phanter, hoord ook in Africa t'huis, en is veel grooter dan het Luipaard, maar in lange zo fraai niet, zyne vlakken zyn' rond en op andere wyzen gevormd. Het is een vreeslyk Dier, wanneer hy zyne kaken opend of bruid. Toen jk dh Dier voor de eerfte maal zag en zyn gebrul hoorde, kwam het my veel vreeslyker voordan dat van den Leeuw. DE PARDERKAT de Scrval of Marapute (*) is een boos en grimmig Dier, is zo gr-oot en van gedaante als de wilde Kat, is in Oostindiën en Africa te huis, zy leeft op de boomen , kan verwonder]yk fpoedig van den eenen op den anderen fpringen , cn eet en verworgt al 't geene wat de wilde Kat en Lynx eet. Deeze Dieren komen naby san de Hoeden. — ö! Wil pns wat van de Hoih den, (*) Deeze Parderkat werd Scrval by de Portugeeger- in de Oostindiën geuaaaH , ea Marapute is d© ^aiabaaiiche benaujiug,  voor KINDEREN. 105 den vertellen, die kennen wy toch. — Wel nu hoor dan. DE HOND is een zeer nodig en nuttig Dier, en ook het eenigfte in de waereld, op wiens trouwheid men zich ten allen tyden kan verlaten. Hy is gaarne by de Menfchen, is hen gehoorzaam en gedienstig , doet al 't geene men van hem begeert zeer gewillig zonder traagheid, hy neemt Beenen en Brood voor lief aan en beledigd niemand dan die hem beledigd, hy waakt en befchut het huis by dag en nagt, en laat zyn leven voor zynen Heer. En al had hy ook een Tyrannig Heer, die hem in plaatfe van eeten, flagen gaf, en nog boven dien zeer kwelde, dan zo zoekt hy nog liever zyn brood op de ftraat, eer dat hy hem zoude ontlopen, of zich op ecniger wyze aan hem wreken. Beledigingen van zyn Meefter vergeet hy fpoedig, doch onthoud ze lange van een fchelm; de Hond heeft iets byzonders tegen Landlopers en Schoyers dien hy aanbast; weldaden onthoud hy zeer lang. Wanneer hy flralfe verdient heeft, legt hy zich kruipende aan de voeten van zyn Heer vlyd om pardon, en onderwerpt zich zeer geduldig de kaftyding, naderhand de hand likkende die hern geflagen heeft, is vriendelyk en huilt of jankt piet meer , komt zo ras hem zynen Heej roept, iever-ig by hem, en wagt met fpitfe ooxen G 5 de  io6 NATUÜRLYKE IIISTOR-IE de bcveelen; hy komt getrouw na het geen hem geboden word, ja een wenk is hem genoeg om de wil van zynen Heer te weten en te volbrengen. Heeft hy zynen Heer verlooren, dan,jammert cn huild hy zeer angstvallig, en rust niet eer voor hy hem weder heeft gevonden, men heeft voorbeelden, dat honden a a 4 uuren, ja geheele halve dagreizen hunne meeflers hebben nageloopen, ende onder veele honderde menfchen, daar uit gekent, en gevonden hebben. Wel Broeder Ernst denkt gy om onze Fidcl niet. Ja Zusje lief, maar vertel gy dit. — Hoor Ome lief onze Fidcl was door Papa prcfent gedaan aan Ome Correfpondent in Engeland en wierd met de Paketboot weggezonden. Ome Correfpondent fchreef zyn arrivement, maar dat de hond, niets voor hem doen wilde, en zeer weinig at of dronk, wat gebeurd 'er? Fideleens los zynde liep weg, cn van plaats tot plaats op de reuk van zyn pilfc in de heenreize aangepist, loopt hy tot Harvvits en kruipt ftü in de Paketboot die op de terug reis lag, hy verborg zich listig, en naauwlyks voor Rotterdam zyude fpringt hy in hetwater, zwemd naar land en komt by Ftipa weer t'huis. — Wel dat is een lieve Fidcl. Een goede hond kend de naam van zynen Heer, cn onderfcheid de naam en dem zyner kinderen en verdere huisgenoten; maar komt 'er pen onbekende of vreemde in huis, zo maakt hy een fchikkelyk gekef en haastig geblaf. Hoe "veel nuttige dienden verrigt niet fomtyds de  voor KINDEREN. 107 de hond aan het raenschdom, bewaakt hy niet huis en hof? befchut hy niet geheele kudden fchapen cn zwynen ? heeft men niet ongemeen veel nut van hem op de jagt ? zoekt hy niet allerhande nuttige gewasfen op ? en tot hoe veele honderde dingen kan hy niet afgeleerd worden? hy danst op de koort, fpeelt pantomiemen, hy maakt duykelingen, ftaat op den kop, roert den trommel, haalt en zoekt verloorene zaken, trekt lieden en wagens, cn laat zich in 't gereel fpannen, en als een paard gebruiken, welke eene trouwe waakzaamheid bewyst hy niet by zyne kudde? hy voert ze aan, en houd zc op dc weide, door dreigen, in tugt en goede orde; is hy met haar op de weide, zo is hy onophoudelyk bezorgt, om de verftrooide by clkanderen te dryven cn te houden, hy is geduurig waakzaam, dat geen roof-dier of gevaarlyke vyand, by of omtrent dezelve komc, zulks doet hy altemaal ongeboden, fchoon zyn geblaf meerder gelden moet, dan dc ïlerame des herders. Heeft men hem in de Nagtwagt voor :t huis gefield, zo bekleed hy dat ampt, moediger, cn ook menigmaalen wilder en grouzamcr als hy in waarheid is; hy blyft de geheele nagt waaken en gaat geduurig om het huis wandelen, alle vreemden befpeurd, en ruikt hy al van verre,, maar wanneer zich daar omtrent eene vreemde door aannadering verdagt maakt, en zyn bewaakt gebied komt betreden, of daar wilde inbreken en itclcn 5 zo gfypt hy dezelve ftout- moe-»  ïo8 NATUURLYKE HISTORIE moedig aan en wedcrftaat hem, zo goed hy maar immers kan, byt en fcheurd hem, en, door zyn heftig geweld en geblaf, maakt hy het gantfche huisgezin wakker; hy is zeer ieverig daar op bedagt, dat zynen Heer, zo aan zyn leven, als aan zyne goederen, geen fehade zal leiden. Tegen Marters , Vollen , Wolven, Bunzingen en meer andere roof-dieren, is hy ook zo fterk woedende, als tegens dieven en moordenaars , hy grypt ze kwaadaartig aan, byt en vcrworgd dezelve, en jaagt hen van het geen zy wilde rooven af, en is dan zeer vergenoegd met zyne overwinning; hy legt zich geruft op de afgenomen buit neder, en wagt begerig op de aankomst van zyn Heer. Welk voortref» fclyke dienften hetoonen ons de honden niet in het reizen ? een eenige hond is dan menigmaal beter dan tien bediendens, hy laat nicmant by de goederen, niemant in de kamer, nog tot zynen Heer komen, en geeft zeer naauw agt op al het geen zynen Heer, by zich heeft. Wilt gy een voorbeeld van een getrouwe hond hooren? — ója zeer gaarne, — wel aan, een zeker fransch Koopman reisde eens te paard in gczelfchap van zyne hond, om ergens 500 daalders te ontfangen, hy kwam gelukkig ter bereiking van zyn oogmerk op die plaats aan, en ontving aldaar zyn geld, cn deed hetzelve zorgvuldig in een zak, en pakte die op zyn paard, en reed vergenoegd weder naar huis. Zyn hond nam in Zyn vergenoegen deela en fprong vrolyk om hein  voorkinderen. 109 hem heen, en beet met een opert bek na hem toe als of hy hem tot eene goede teis geluk wilde wenfchen; omtrent half wege zynde bond hy zyn paard aan een boom vast, en begaf zig met het geld agter eene hegge, waar hy een poos rustte, zyne zak met geld naast zich zettende; eindelyk fteeg hy weder te paard, en reed (zonder zyn geldzak mede te nemen) zynen weg, maar zyne opmerkzaame hond, die alle de beweeginge van zyn meester opgemerkt had, en hem ftiptelyk op 't fpoor navolgde, zyne vergetenheid en verlies befpeurende, liep weder terug naar de geldzak, en wilde dezelve opligtcn, en met de tanden voortliepen , maar dewyl het hem al te zwaar was, liep hy wedeE naar zynen Heer, vloog tegen hem op, cn hield zyn kleed vast, om hem te doen ftille houden, en hem van 't paard te doen afftygen, hy huilde en jankte vreeslyk, maar zyne Heer begreep zulks niet, (liet hem terug, en reed zyne weg voort. De goede hond konde nog wilde niet toegeeven, dat de geldzak te rugge blyven zoude , daarop zo ging hy plat voor het paard neder leggen, om hem te verhinderen, verder te gaan, hy blafte al geduurig voort, en wierd ten laatften zo heftig dat hy eindelyk het paard aanviel, en beet het wel op vyf a zes verfcheideii plaatfen, de Koopman wierd boven maten gram op zynen hond, en was bevreesd dat hy dol geworden was, en hoe zeer was hy niet verfchrikt, doen hy door een water heeneji reed, 'en  ïio NATUURLYKE HISTORIE en zyne hand byna ademloos, hem nafprong, en geduurig blaften en beet cn niets dronk, Hemel! riep hy, myn getrouwe hond is dol! 6 ongeluk ! ik moet hem dooden , want indien hy iemant aanviel en beet, dat arme dier, zal ik nu een dier dat my zo lief en getrouw was met eigen handen dooden; het moet zyn, want indien ik nog langef vertoeve, zo kon hy my zelfs wel aanvallen en byten, moedig dan! Nu trok den beangflcn Koopman zyn piftool uit en vuurde op hem los, de hond viel, en kroop fpartelendc cn doodelyk gewond nog naar zynen Heer, als of hy hem zyne ondankbaarheid wilde vcrwytcn. De Koopman begaf zig fpoedig weg, maar zag tog noch eens naar hem om, cn ziet zyn arme hond kwispelde met zyn ftaart toen hy hem zag, even als of hy hem het laatfte vaarwel wilde zeggen. Zeer treurig gaf hy zyn paard de fpooren maar hield wederom ftil, en wierd nog bedroefder, en dagt na, of dat arme dier niet nog wel te helpen zoude zyn? maaralleen de vrees, hy is dol, cn konde hem byten, overwon hem, en dus reed hy weder voort. Het beeld zyner ftei'vende hond zweefde hem geduurig voor óogen, en hy wierd hoe langer hoe meer bedroeft, en had wel, ik weete niet wat, gegeeven dat hy nog leefde, meer dan honderd maaien , vervvenschte hy zyne ongelukkige reize. Neen ongelukkig is het niet, dage  voor KINDEREN. ut, dagt hy, ik heb toch myn geldgekreegcn, maar fataal dat ik myn hond vcrlooren heb; hy greep dan eindelyk naar zyn geldzak, en ach ! die was 'er niet; nu gingen hem eerst regt de oogen open; hy zugte en fprak, gcwisfelyk was dit de oorzaak, der toorn en 't gcfchrei myner ongelukkige hond ; de plaats wist hy waar hy de geldzak nedergelegt had, en aldus in een vollen galop daar naar toe rydende, om dezelve te halen, ergerde hy zich grootelyks over zyne nalatigheid en wreedheid. Een bloedig fpoor welke hy op den weg zag^, hragt hem: tot uittermate groote droefheid, eindelyk kwam hy aan de hegge, en aldaar vond hy nog den armen ftervende hond welke zich nevens de geldzak gelegen hadde, (na welke hy henen gekropen was, om ten minnen zo lang hy leefde het eigendom zyns Heers te bewaren) zo ras hy zyn Heer zag, kwispelde hy nog met zyne Haart, en lekte zynen Heer nog eens da hand en flierf. Zyn alle honden wel zo getrouw, en voor hunne Heeren zo ingenomen als deeze arme ongelukkige ? — Ja, ik geloof meest alle, hier endaar zyn zekerlyk honden, die door dikte en vetheid kvvalyk lopen kunnen , en van hunne Heeren en Vrouwen alleen tot plyzier en vergenoegen gevoed worden. De kleine fchoothondjes. Mopsjes, Steendoggetjes en Bologneefche hondjes, neemt men niet ter wagt, of met zich op de ireïze, want zy zoude maar w-eg komen, wanneer  ïia NATUURLYKE HISTORIE neer zy dag en nagt nevens dc Paarden en ws« gens moesten draven; en dieven en moordenaars , welke gemeenlyk groote Bulhonden of Bullcbyters, by zig hebben, zoude dezelve wegjaagen. Honden zyn 'er veele in de waereld, maar nergens zo veel by clkanderen als in Egipten, Groenland cn Kamitfcha of Kamfchatka, de Groenlanders hebben geheele Hondekweekeryen en Kudden van eenige duizend by eikanderen, welke zy met mofch, mosfelen en.visfchen fpyzen, om ze naderhand te vangen en te Aagten, als ook om hunne vellen tot dekking op bedden als anderzints te gebruiken. Ook kan men ze voor de fleede gebruiken, gelyk die van Kamfchatka, de bewooners van de Hudfonsbaai, cn dc Groenlanders doen; vier, fes, agt ja tien Honden, fpannen zy gemeenlyk voor een fleede, op welke vyf of zes Zeehonden, en fomtyds nog een of twee Groenlanders leggen. In Kamfchatka kost een fpan van vier goede Honden feventien daalders, en met het geheele tuig 'er by 23 daalders ( *). De Honden in de Noorderlyke Contryen, en vooral in Groenland, baffen niet veel, doende niets dan een weinig Morren en huilen (f) ,ook konnen de Honden in de warme Landen niet ( * ) Zie Krafchenennikows, Eefchryving van Kaïnfchatka, pag. 238. • (t_) Zie Hans Egede, fiefchryving en Natuurgefehiedeuis van Greenland, pag. 87.  VögH KINDEREN, niet veel baffen; men zegt, zo als ons een zèkère Reisbefchryver meld (*), dat de Swarteri in Africa geloven , wanneef zy een Hond zien die baffen kan , dat dezelve ook kan fprekem In Afia en voornamentlyk in Oostindiën, worden de honden bekwaamlyk gemest en ter markt gebragt, en menigmalen kan men vöor een eeni-» ge groote vette Hond eenige flaven inruilen § maar in Europa gebruikt men niets meer van dé Hond dan het vel, waar van men fchoenen en meer andere dingen doet makern De Honden komen blind ter Waereld en openen de oogen eerst negen dagen na de geboortes — ö Ja Oome, dat weetik ook, hoor onz■ En waar merkü men dat aan, dat dc hond dol is ? — Wanneer hy treurig is , of tegens zyne gewoonte een flïlle eenzaamheid zoekt, zich verbergt, eeten en drinken laat ftaan, en met afhangende ooren cn ftaart langs de weg, loom en als ilaperig heen loopt, niet meer blaft, maar bromt, cn met een valfche kwaadaartigheid , Menfchen en Dieren aangrypt , doch zyn Heer nog geen leed toebrengt, zoo is zyne woede en dolheid naby; makt begint hy te hygen , cn zyne tonge uit zyn fchuimende • bek te fteken , en zyn eigen Heer te ontkennen en naar hem als naar een vreemden te byten, fchuw voor het water zynde, en als duizelig omgaat by de weg, onverwagts, links en regts henen fpringende , en zich woedende tegen alles aankant 't geen hem te naby komt, wanneer zyne oogen rood, en Zyne tong blaaiiw is, als dan is hy geheel dol, en leeft nog maar vier en twintig uuren. En by aïdien men dan zodanige niet dood flaat, zouden alle de Menfchen en Dieren, welke hy beet dol worden en ook ongetwyfeld binnen drie dagen tyds, eene beklaagelyke dood moeten fterven,; by aldien zy niet in tyds, door goede Medicynen gered en geholpen wierden (*). - Men zegt (*) Een zeker middel tegens de beet van e»n dollen  V e o r KINDÊRÊ N, it$ Zegt in 't gemeen wanneer de Hond gras vreet zo regent het. Maar Oome, dit alles overgeflagen, hoe komt het dat 'er in de Honden Zulk een groot verfchiï Van groote en gedaante is, dat men, indien men ze beziet dikwils twyffeld wat een Hond is? — Gy vraagt my, lieve kleene veel, ik kan u daar van geene voldoende reden geven, ten ware deze, dat de Honden uit allerlei gewesten zich vermengen j en dus in hunne rallen doorgaan ; du in andre dieren niet zo algemeen gefchied. — Wy wilden evenwel gaarne de foorten van honden kennen. — Wel nu om u lieden dan te voldoen zie hier eene Tafel van het ras der Honden. — Dit fchyncn die welke ik in het Werk van de Buffon gezien heb. — Eenige 5 fnaar niet allen Ernst. Ook heb ik met de kruisfing detf' rasfen van dien Heer niet veel op, dewyl 'cr luttel bewys voor deeze geregelde vermenging is. .— Laat ons nu liever maar de gemeene onderfcheiding der ouden volgen. •— Dat zal best zyn — Ik ken de gemeene onderfcheiding in de Domejlkus of Huishond, de Avicularim of Pa- len Hond, heeft het Berlynfche Collegium Medkum, ia 'l jaar 1777 opentlyk doen bekend maken 't geheele Recept , benevens de manier hoe men 'c gereed maken zal, Itaac ifchet Haooverfche Magazyn Van het jaar 1777 Stuk 67. Maar in het 18 Stuk van het zelve Magazyn voor't jaai i778., heeft een zekere Arts alleihande lhydigheden te* gens dit Recept ingebragt, en daar tegen van andere z«» i,sider aüddslen (tegen dit kwaad) gefpiökeiw H a  n6 NATÜURLYKE HISTORIE Patryshond, dc Meliteus of Schoothond, de Molosjus of Doghond , dc Fricator Staandehond, of Brak, dc Aquaticus of Waterhond, de Sagax of Schaapershond, dc Vertago of Jagthond, en dc Scoticus of Yslandcr. — W7el zo Ernst, gy volgt, kom aan Kindten zien wy nu eens onze Print. — Wat is deeze by N°. i.? — Dat is een Brak. — Dat is mis, het is een bastaard foort, die men overal zeer vermengd vind, en veelerlei in de huizen ; het is een gemeene Huishond. — Ja, ja, wy zeggen Straatrekcl, — recht Kind. - Maar Nö. 2. wie raad die? — dat is een Patryshond, zo genoemd, om dat hy op do Patryzcnjagt gebruikt word, cn ook op Eenden cn allerleie Vogelen. — Daarom Haat hy ook half in het water. - Wel myn Liefje, maar kent gy IN'0. 3. wel? — 6 Ja, dat is net Jolietje, dat Tante Streelzoet heeft; ö 't is een zo lief Beestje, maar knorrig cn kcffigj kyk Oome! wy hebben een Spanjoletje uit Spanje, net zo als by Fig. 4. die is wel eens zo lief. 't Zyn toch, Kindje lief, Broertjes en Zusjes. — Oome lief, is dat niet Monficur Bolinées by Fig. 5. en dat Coufin Lionnetjc by No. 6. — Ja, lieve Carel gy hebt het recht, 't zyn beide een foort, doch door het fchceren van 't lyf maakt men ze Leeuwagtig van gedaante. Wel nu Janneman, wie is dit by-Ne. '7.? — Dat is Monfieur Hutepario, die ryd cn trekt ons Wagentje, en voor alle booze Menfchen is hy meefter bullebak. — Zeer wel, daarom noemt men hem ook Bulhond.  voor KINDEREN. 117 hond. - En dat Hondje dat naast hem zit Dogje of Mopsje. - He Oome, Mopsje! waarom dat, het is immers geen Boekje. Hoe zo Mietje ? — Wel ik heb by Noordhollandfch Nichtje Zingzocr een Hoorns Mopsje gezien, vol moaije Liedjes, —- Onnozelheidje lief, dit Hondje Mopsje, heeft wel wat anders te bedieden dat gy nog niet weten moet. — Ja wel Oome, zy fnurken cn ftinken altyd, en in dat gefnulTel heb ik geen zin, het is een Steendogje. — Recht brave Carel, wy willen daarom Mops maar laten mopfen, nu N°. 9. dat is een lopende Brak, N°. 10. een ilaande Bengaalfche Biak, met zeer fraaie Tygervlakken; deeze beide hebben een zeer fynen reuk en ontdekken van verre een Haas in zyn leger, waar voor zy dan blyven ftaan tot dat den Jager hem opjaagt. Nu weet ik wel wie N°. 11. is. — Wel Jan- neman dat is Poeshaart, Krtillebol, zoek op breng t'huis, haal turf en hout, ga naardeMarkt, ja hy is de rechte Monficur Apporteer. — Wel zo Jonge dat zyn al een hope certytcls. — ó Hy kan ook al die kunsten, wy hebben 'er een, wy follen en rollen met hem, hy doet allerlei kunsten , ja hy danst wel een menuet. — Zeer wel het is ook de echte Hollandfche cn Duitfche Hond, ende fchranderste van allen, zoals ook Hangoor jFK 12. zyn ïmfte .Bloedverwant!, en die in Engeland zeer gemeen is. - Maar wat zegje van jsjo_ 13. - Die ken ik net. - Wel Carel V - hoor ik leer tekenen by Meefter Vlytig,. cn die trcels 113 ™y,  ti8 NATUURLYK E HISTORIE my die Hond diehy in Plaat gebracht beeft, naai een Schildery van Potter tc tekenen gegeven; het is hem net. Het is ook zo Jonge lief, het is de rechte Herdershond die de Schapen by een houd, en zelf de Wolven ftaat. ■— Blaar gy Ernst, gy die reeds al eens meede ter Jagt gaat zult N°. 14, 15 cn 16. wel kennen? — ƒ> Ja myn Heer dc N°. 14.. is de Vcrtago of dc rechte Jachthond , welkers Vaderland "althans heden Braband is, waar de besten van daan komen; men noemt ze Hazewinden, om dat ze de Haas, hoe mei in 't lopen, agterhalen; K°. 15. is het kleene Engelfche Hazewindje, dat men wel veel Diaantjc noemt, als zynde de Beminde der jagtgodinne Diana; men vangt 'er de Conynen meede die zy in loop gelyk blyft. N!'f 16. is het Frettcer- Hondje of Dasje, om dat zc in de Conynen-en Dasfenholen wroet, en dc Lampreyen" en Dasfcn 'er uit jaagt, even als dc Fretten of Wezels. — Zeer wel, gy lieden weet veel van dc foorten der Honden. —Maar zie hier N°. 17. het Roguetje, een lief getygert Hondje, dat overeenkomt, uitgezonderd zyne groote met de Bengaalfche Brak, die altyd zwart en wit getygerd is, — Ja, ja, het is Arlequin met"zyn tweederlci oogen. — Gy hebt het wel, maar zie eens Fig, 18. dit kale Turkfche Hondje, dit .Beestje is meest blaauwagtig vancoleur, cn heeft genoegfaam geen hair op 't lyf, hy leeft hier te Land niet vrolyk, maar bibbert veel door de koude, — Het is nogtans een lief Diertje cn niet  II E T R A S D E ü II O j^T D E X   'voor KINDEREN, -iij niet groot. — Oome is deeze Nft. 19. niet de Yslander die men Keesjemaat noemt? —Ja Jongelief, maar de rechte Kees is by Fig. 21, en de Siberifche by Fig. 20. alle drie deeze foorten zyn de waakzaamste aller Honden, en tevens de getrouwste. — Dat weten wy wel, want daarom houden de Bietkers 'er veel van om het Linnen tc bewaken. — Zeer goed opgemerkt, zo is ook de Snuffelaar by Fig'. 2.2. die uit het ras der Kcczcn en de Hangoor NJ. 12. geteeld word, en die zeer wagts in de huifen is, blyvcnde liggen waar men hem plaast. — Zo nu hebben wy een mooi e Honden-Familie by een, wy bedanken u myn Heer voor deeze afbeelding, maar Fig. 23 en 24. zyn dat ook honden? — Zo wat zo wat, zy behoo.ren 'er digte by, dog verbasteren niet veel; deeze Fig. is. — Ja — ja. — Het is. - Wel nu ? — Reintjc de Vos. Zo zeer goed; hoor iets van zyn aart:-' D E - . V O S, is- een flim en listig Dier, 't geen hy niet met llerkte of geweld verrigtcn kan, dat doet hy met list, hy oeffent zich van jongs af geduldig te zyn, om zich niet door eenen.mislukte ftryd in 't ongeluk te Horten , en van 'Menfchen en Dieren vernield te worden. De Vos is zoo groot als een middelbare Hond, en dien zeer gclykvormig van gedaante, hy heeft roodgeel hair, doch daar zyn ook_ graauwe en H 4 zwar.  ia® NATUURLYKE HISTORIE zwarte Vosfen, en eenige met buiten gemeene lange (taarten; deeze woonen in de Noordelyke gedeeltens van de waereld, in holen onder de aarde, en eeten Hoenders, Duiven, Ganzen en Eenden, en 't geene zy van 't geveederd Ge? dierte maar krygen kunnen, Hazen en Conynen, Eieren, Kaas, Melk en Boter, is hunne beste fpyze. Maar heeft hy alle deeze goede beetjes niet, dan zo neemt hy ook Ratten, Muizen, Slangen, Hagedisfen en Padden voor lief; hoe gaarne eet hv Honig en Wyndruiven, want de Honigroof ver-ftaat hy zo wel als de Wespen en Hommel? beien , hy geeft 'er niet om, of dezelve hem ook eens jammerlyk fteken. Want wat hindert hem dat, om eene goede lekkere beet? Hy kan wel zyne woning aan de grenzen van een Bosfchaedje verre van de Bocrderyën graaven, maar dat doet hy niet gaarne, om dat hy te veel tyd daar by verkwist, welke hy toch tot het doorwandelen zyner contryè'n beter befteeden kan, daarom jaagt hy veel liever de Dasfen of Conynen uit hunne holen. Hy zoekt gaarne eene wo? ning digte by de Dorpen en Boerderyën, daar hoord hy van verre de Hoenders kakelen , de Haanen kraaijen, de Ganzen fnateren, en het overige Vedergedierte zingen en fchreeuwen. Maar des nagts gaat hy gewoonlyk op roven en moorden uit, en dat verrigt hy op deze wyze; voor eerst zo maakt hy aan de naby gelegene Dorpen, en afgelegene Boerenhuyzcn  voorKINDEREN. 121 en Hoven zich zeer naauw bekent, als dan fpoort hy na, waar het veder gedierte zich bezig houd; hier op neemt hy nauwkeurig agt, op welke hoven honden zyn, ofte anderen beweging te befpeuren is, als dan onderzoekt hy de muuren, deuren en heggens, en andere bedekte plaatfen waar over hy 't alderbeste kan henen fpringen, of door kruipen, dan fluipt hy ftilletjes op zyne uitgekozene plaatfen onder de aarde door , en eindelyk breekt hy in, en verworgt al het geene hem ontmoet; wanneer hy nu in zyn werk niet geftoord wordt, dan worgt en fleept hy zo lange voort, tot het aanbreken van den dag, of het gedrnisch in het huis een vvaarfchuwing geeft, om zich van daar te ma? ken, en voor ditmaal niet wederom te komen, nog zich te laten zien; dus draagt hy menigmalen in eene nagt voor drie of vier dagen eeten weg,, zie op de Tafel van het ras der Honden, Fig. 23. zyne echte gedaante. Op de voorfchreevc wyze doet hy by dc Vogel-kooijen wanneer een lyster, een fnip, of eenige andere Vogel zich in den ftrik heeft verward, dan is hy de vogelvangers te gaauw, en neemt ze weg; maar op het vrye véld, overvalt hy de haazen in hun leger, de konynen zoekt hy in hunneonderaardfche holen op, ook kor-hoenderen en kwartels; hy word niet weinig vervolgt en fchrikkelyk gekweld van de honden, jagers en boeren >Lkze zyn hem altyd $a, cn vervolgen hem menige maaien den ger H 5 nee-  m NATUURLYKE HISTORIE heelen dag, men legt voor hem ftrikken ch vallen, en fchiet en flaat hem dood; maar zo lang hy nog adem, en eenige kragten over heeft, Iaat hy zich niet ligtelyk vangen, en word hy overvallen in zyn hol, dan zo graaft hy aanftonds eene andere uitgang, en vlugt met wyf en kinderen van daar weg , en bedriegt aldus den jager, welke op zyn pels geloerd had. Al is 't nu dat zyn geheele hol met ftrikken en vallen omzet was, en in het vlugten voor hem by? naar geen hoope meer fcheen overig te weezen, als dan wil hy nog liever de felrte honger uit* ftaan, eer dat hy zich in de eerfte veertien dagen gevangen zoude geeven , hy onderzoekt nog alle moogelyke middelen om 'er uit te komen, maar daar toe niets kunnende vinden ! dan acht hy het dezelve zaak of hy van honger in zyn hol fterft, dan of hy in een Arik of val een geweldige dood moet ondergaan, en eer fchrceuwd of zugt hy niet, voor dat men hem levendig grypt, en dood doet Aaan. De Vos leeft omtrent twintig jaaren, en laat zich niet ligt tam maaken, Aaat men hem des winters dood, dan is zyn huid een trcffelyke pels, en zyn ftaart doet ook veclerhande dienften, men fteekt ze in de moffen, om de handen te warmen, en draagt ze ook om den hals of reinigd'er vaten mede; maar wordt hy des Zomers vermoord, dan kan de hoedemaakcr zyne hairen gebruiken; de winter • huid ecner zwarte Vos in Noorwegen, Lapland of Sibcriën kost 3o  voor KINDEREN tïï$ .•30 h 40, cn eenige Heden (*) zeggen wel 6óo 4 1000 daalders. — Ei, dat is veel. — Zal ik u nu zyne kreeften vangst vertellen kinderen, en u zeggen, hoe hy op eenmaal twee a drie honderd wespen of beijen dood maakt, cn zich van alle zyne vlooijen reinigd, zonder zyn bek of poot daar to* f gebruiken, of nodig te hebben ? — ö Ja vernaai ons dit. — Wanneer hem de vlooijen al te zeer plagen, en hy dezelve gaarne op een maal wil kwyt zyn, dan zo neemt hy een bosje mosch of hooi in zyn bek, en gaat dan agterwaards, (hoe wel zeer langzaam) dieper en dieper ia het water, waar door de vlooijen tyd hebben om meer en meer, naar den hals, en van den hals naar de kop, en van daar op de bek, en eindelyk van daar in 't bosje hooi te kunnen vlieden, wanneer zy nu daar altcmaal in gevlngt zyn, dan zo duikt hy fpoedig naar onderen, en laat het bosje hooi terftond los, en ziet, als dan is hy op eenmaal van deze haatelyke plaag bevryd; intusfehen, wanneer hy aan deze ontvlooijing bezig is, gebeurt het wel fomtyds dat 'er zig een rivierkreeft aan zyne vlaflïge ftaart aanklampt, en dat wel zo vast, dat hy denzeive overal heenen {kepen kan. Is dat niet vermakelyk ? — Ja en ook zeer listig. — Menigmaalen gaat hy 'er zelfs op uit om kreeften te vangen, en als dan fteekt hy zyn ftaart in (*) De Heer Proftefor Muller in Moskan, in zyïïe . Itusfïfene GefchiedenisfeH, in drïe deelen, Pag. 532.  124 NATUURLYKE HISTORIE ia 't water, waaraan zig dc eenvoudige kreeft, welke zig aan alles wat hem te na komt, ja al koste het hem ook het leeven, met zyne fchaaren vast hegt, wanneer 'er nu een party aanhangen, zo trekt hy zyn ftaart uit het water, en vreet ze een voor een op, en dat is een waarheid, die gy op myn woordgclooven mag, - is dat zo? — ja zekerlyk, gy kunt het maar aan die lieden vraagen, die menigmaale zodaanig iets van den Vos gezien hebben, als de jagers, visfers en meer anderen (*). Wanneer hy een Wespen of Beijen neft verovert, en zich met honig verzadigen zal, dan zo moet hy voor af alle de wespen en beijen die daar in zyn dooden, en zulks doet hy; eerst fteekt hy zyn ftaart in het nest, of legt dezelve zo lang voor't hol, tot dat hy vol wespen en beijen zit, dan gaat hy fpoedig te werk en flaat zyn ftaart tegens een boom of fteen aan, en vreet alle de wespen , welke dood ter aarde 'zyn gevallen, op, en zulks doet hy tot drie a vier maaien toe, alsdan raakt het nest geheel en al ledig, en hy kan zonder eenig gevaar de honig benevens haare kamertjes opfmullen. — Dat is zeker wel een olyk dier. Som- (*) Olaus Magnus, zag het, gelyk als hy in zyne Hiftorie Animal. Lib. XVIII. Cap. 40. zege, vide &? <£« in fcopulisNorwegiae Vulpem inter rupes immhfa cauda in tques, phires educere cancros, ac demum dtvorate. Deze ligtgeloovige man verhaalt in dit 4ofte en voornaanien}yk in 't 3911e Capittel, alle de hier genoemde, en nog sneer andere listige ftreeken van den Vos.  voor KINDEREN. i3# Somwylen legt hy zich plat neder ter aarde,' en ftrekt zyne pooten van eikanderen, en houdt den adem te rug, even als of hy dood was; wanneer nu een roof-vogel hem als een aas aanmerkt, hem naderd en wil aantasten, dan grypt en verworgt hy hem, vervolgt hem een hond al tc lang, alsdan bepist hy zyne ftaart, en flaat dan met die bepiste ftaart in de oogen van den hond, dat hy niet meer zien kan, en aldus terugge moet wyken. De Vos moet aldus met list ofte met geweld zyn roof zoeken te vangen, om dat hy klein en zwak is. — Voorwaar en met recht wordt de Vos in de fabelkunde by een listig Staatsman vergele* ken, ■— zo is 't Ernst, dan laat ons hier nu niet in treeden. — ö Ja Oome lief, 't is kwaad vosfen met vosfen te vangen. — Jou klein fnappertje lief, dat heb je wel. Hoor nu van de vreeslyke WOLF, Deze kan zynen roof met list en geweld aangrypen, en om dat hy grooter en fterker is, ook voor grootere dieren of menfchen niet vreest, ja hy grypt in zyne bitteren honger, de menfchen aan, het zy mannen, vrouwen ofte kinderen. Hoe groot is hydan? —hy is zo groot als een flagers hond, naar welke hy ook zeer gelykende is , zie op de Plaat by het ras der honden, Vak 24. daar zit wolfneef in de knip gekneld, en zyn poot aan ftuk, fcheurende liever den poot af,  12,6. NATLTURLYKE HISTORIE af, dan zig te laaten vangen; hy woond in tlRó deelen der waereld, zyn hair is rosagtig, doch 'er zyn ook geheel witte cn geheel zwarte wolven; alle jaaren werpt hy van vier tot zeven jongen, en leeft tot 20 of 25 Jaaren. Dewyl hy geheel onverzaadclyk naar vleesch is-, en menfchen en vee aanvalt, ja zelfs de luiken, Ven fleren en ftal- deuren openbreekt, zo heeft men door geheel Europa met regt een geduurigen oorlog tegen hem aangekondigd, ja 2elfs een premie op zyn kop gefield voor de geene welke hem vangt, om ze dus waare het mogclyk geheel uit te roeijen, of te noodzaaken eene andere wooning in onbewoonder landff reeken van Aha, Africa of America te zoeken. In Groot-Brittannien, Ierland, Duitschland en Holland, zyn al voor lang geen wolven meer, althans niet zo algemeen als voor eenige cei/wen, maar de Noorwegers worden nog veel^ vuldig door dezelve gekweld, en in angst gebragt. By den dag is de Wolf geduurig in de Bosfchadien, tusfehen het digtfle hout, maar des nagts komt hy te voorfchyn , en verflind fchaapen, geiten en varkens , ja, verfchoond zelfs ( als reeds gezegt is) de mensch niet, hy neemt in grooten hongeren hoogen nood de Kinderen weg, maar heeft hy fchaapen en rhee - bokken genoeg, zo doet hy den mensch geen leed, maar vlied voor hem. Wanneer hy op den roof uitgaat fchikt hy zig geheel naar het weêr en de reuk, door welke hy de  voorKINDEREN. iz? de zodaanige dieren als hy zoekt, befpeuren kan, zonder onderzoek loopt hy niet in het woud, of in 'tveld, of om de wooningen der menfchen, of om de fchaaps - ftallcn om. Zyn reuk is zo fyn dat hy weet of een fchaap verre van, dan of hy na by hem is; of het vlugt, dan of het in rust zit; naar dit alles rigt hy zyne gangen, om het in te haaien en te verflinden; wanneer hem onderwegen veld - ratten, muizen of vorfchen ontmoeten, dezelve veragt hy, en laat ze loopen, en haast zig maar in allen fpoed naar zyne groote en betere beeten, als het fchaap, rhee-bok of geit. Wanneer hy alleen geen meester van een dier kan worden, dan zo moet zyn wyf hem komen helpen, de wolf jaagt hier, en de wolvinne daar, tot dat eindelyk de afgematte rhee-bok in hunne kkauwen valt, maar hebben zy met een os, een bulle-byter of ander groot dier te doen, dan roepen zy nog meer wolven by elkander, en gaan dan in gezclfchap op de jagt, en is het dier overwonnen,. zo gaat een ieder weder zyns weegs; 'kan de wolf de geit niet bykomen, dan zo legt hy zig in 't gras by een bosch, en wagt lange tot dat zy komt, om loof of bladeren af te eeten, als dan vat en verflind hy dezelve; hy overvalt op gelyke wyze, de kalveren en jonge paarden. Is het fchaap of de geit opgeüoten, dan breekt hy een gat in de ftal, en haalt ze 'er uit. Indien hy een geheele kudde Schaoen wil aantasten, dan lest hy r het  Ï28 NATUURLYKE HISTORIÉ het anders aan, voor eerst vertoond zich dö Wolvin voor de hond, waar door zy hem van de kudde weet af te lokken en zich van hem als 't ware laat agter na loopenj zo ras nu de hond van de kudde afgeloopen en verwydert is, neemt dc wolf op 't fpocdigst een fchaap weg, vat het in zyn bek en legt het op den rug, en loopt daar mede zo fpoedig voort, dat de Herder hem niet inhaalen kan, hoe gaarne hy ook zoude willen. Waar dus de Wolf woond is het waarlyk niet goed Herder te zyn; men graaft hem wel kuilen, men fchiet hem en hitst honden op hem aan, maar in 't algemeen is zulks toch te ver* geefs, en de goede herder moet menigmaalen met bedroefde oogen aanzien, dat hem een Lani in zyn tegenwoordigheid ontroofd word. Met vuur kan men hem evenwel van de kudde afhouden, daarom dragen ook de Reizigers en Herders, in de landftreeken waar veele wolven zyiij altyd Haal en Heen by zig, om zo ras zy eenen wolf verneemen of hooren huilen , vuur te kunnen flaan, komt hy echter op hun af, zo moeten zy blyde zyn wanneer hy in hunne plaats «en fchaap aanvalt of een rhee-bok verworgt. Denkt eens, in Africa gaan de Wolven met de Leeuwen gezamentlyk op de jagt; een zekere Reisbefchryver (*) zegtj dat hy menigmaalen wolven nevens brullende leeuwen heeft hooren hui-- (*) De Heer Adanfen, in zyne Senegaaifche reize'.  v o o a KINDEREN. 129 huilen , en dat zy in gemeenfchap fteelen en op roof uitgaan, heeft die zelve fchryver eens me't doodclyke angst ondervonden, namenlyk, toen hy eensin een negef-hütte den nagt doorbragt, kwam een leeuw en een wolf, (juist toen hy zig wat nedcrlcggen wilde) zeer haastig en woedende op de huttc aanftormen, naauwlyks waren deze gevreesde knaapen daar, of zy klauterde in de hoogte en fprongen met het voorlyf op het houte dak, waar eenige visfchen tc droogen lagen, en reikte dezelve malkander toe; wanneer zy dit gedaan hadden, gingen zy Uil cn zeer vreedzaam weg. Waren dat niet twee befchcidene Dieven ? De angst des Reizigers duurde dus flegts eenige oogenblikken, en in dien zclvcn nagt kwamen zy niet wederom. Van de Wolfs - Huid maakt men Paarden-Kleeden, Moffen en allerhande warme kleeding, het vleesch is van cencn flegten fmaak , nogthans word het hier en daar gegeeten, hunne tanden worden aan lange ftokjes of fteelen vastgemaakt, en door de Goudfmits, Plaatfnyders, Vergulders en Boekbinders tot het polysten van hün werk gebruikt; ook zet men de wolfs-tanden fomtyds in zilver, en hangt ze de kinderen om den hals, of men geeft ze dezelve in de handen om daar mede , (als zy tanden krygen) het tandvleesch te vryven, op dat de tanden des te beter en gemakkelyker door zoude komen. — He Ome, ik heb ze niet gedraagen, — uw Mama Kind, is ook te verftandig om aan zulke III. Deel. I grol»  ï3o natuurlyke historie grollen te gcloovcn, maar hoor nu iets van de rechte Leeuwen vriend. DE j A KAL of Goud-Wolf (*) is zo groot als een Vos, zyn hair is geel rood, hy woond in Africa en in de Levant, hy vreet kleine dieren, en wanneer hy ze krygen kan ook kleine kinderen en meer andere dingen, hy zoude zodaanig dier zyn, als met welke Samfon de Philiftynen getugtigt heeft, want de Jakals loopen aldaar troepswyze om, en dus was het voor Samfon zeer ligt, om in korten tyd 300 ftuks te kunnen vangen, ftaart aan ftaart te binden, en ze aldus met tusfehengevoegde en aangeftokene brandende ftroo - bundels in de Koorn - Velden der Philiftynen te laaten loopen, en in weinige uuren tyds al hun koorn, hunne wynftokken, oly en amandel-boomen aan te fteeken en te verbranden. Men ziet myn Heer, uit dit voorbeeld, dat de Bybel-gefchiedenisfen alle op getrouwe verhaalen rusten, en dat als men 'er, bedaard de Natuurkunde raadpleegt, eene getrouwe Hiftoriekunde in plaats heeft, zo dat men alle gefchiedenisfen vooral niet als fabelen moet bcfchuldigen zo als de Deïsten doen, — myn braaven Ernst (*) Aureus Canis, Lupus Linnaci, —■ en Juhd word hy in de Levant genaamd.  voor. KINDEREN. i3t Ernst gy denkt zeer wel; wy zien hier duidlyk uit dat buiten de byzondere bovennatuurlyke wonderen, de groote God altyd door zekere natuurvvettige middelen werkt. — Ik fta myn Heer in dat gevoelen — zeer wel. Hoor nu van de H Y JE, N A. Dit een allerverfchriklykstDier, hy is veel woe» dender dan de wolf of eenig roof-dier, en vreest voor geen tyger noch luipaard, en ftryd zelfs tegen den leeuw; hy gaat zo wel by dag als by nagt op den roof uit, zyne fpyze is in den nood jonge boomwortelen, maar anders is hy bloeddorstig op Menfchen en Dieren; Schaapenen Menfchenvleefch is zyne lieffte fpyze», en wanneer hy zich daar eens aan zat gegeten heeft, zy God de Bewoonders van die ürcekcu. waar hy zich onthoudt genadig; Want in een korten tyd dood hy uit bloeddorst geheele kudden, ook Menfchen, en vooral Kindren; hy weet het gefchrei der Kindren, en de ftemme der Menfchen zo na te bootzen, dat hy ze op dit geluid uitlokt, en verflind of liever vermoord, want hy houd als dan niet op van moorden en ombrengen, voor dat hy aldaar niets levendigs ziet of hoord ; ook vreet hy gaarne doode Lyken, dieswegens zoekt hy die op de Kerkhoven of begraafplaatfen op, en haaltzc uit de graven, hy krabt en graaft de aarde met zy~ Ia ne  13a NATUURLYKE HISTORIE -ne pooten op; ook bezoekt hy de Slagvelden,waar de verflagene Lichamen nog onbegraven •liggen, of eeniger maate onder de aarde bedekt zyn. Africa en 'f warme Aha is zyn Vaderland, hy is mcrkelyk hooger van rug dan de Wolf, maar niet zoo lang , hy heeft bruyn geclagtig hair, lange kaalc ooren, met randen van hair en een Hompen bek, hy is ook meer of min gevlekt of geftreept, en woont in bergholen en in kuilen onder de aarde, hy leeft tot twintig of dertig jaaren, op Plaat 13 Vak D is eene zeer goede Fig. der Hyama, hy gaat geduurig met de kop bukkende, en moet, wanneer hy op zyde of agterwaards zien wil, het geheele lyf omwenden, gelyk het Varken cn de Crokodil, dewyl hy een flyven hals heeft. Springen kan hy verwondcrlyk, en dieswegens is hy ook zeer moejelyk en ongemakkelyk om te vangen of tc vervolgen. Men heeft voorbeelden, dat menigmaalen'een paar honderd Boeren, met Hokken, fteenen en veele honden, op eene eenige Hyama afgegaan zyn, doch dezelve niet hebben kunnen krygen, ja zelfs trekken gewapende Jagers en Soldaten, menigmaalen te vergeefs tegens hem te Velde. Het Hyamen vleefch fmaakt flegt, en het vel deugd ook niet veel; tam kan men hen niet maken, al is 't dat men dezelve ook jong decde opvoeden, mest, liefkoost of vasten laat, 'er i - vvor-  voor KINDEREN. 133 worden zeer zelden levendige Hyrcanen naar naar Duitfchland overgebragt (*). Naast aan de Hyama komen de Beeren, doch meer uit hoofde van hun rooflust dan wel uit de overeenkomst der ledematen. DE BEEREN zyn in tweederlei foort verdeelt, Landbeeren en Waterbeeren. de Landbeeren lecvcn en zyn altyd op 't Land , daar en tegen de Water- of witte Beeren houden zich meest op by het Water en op het Ys, dan wel op het Land; het zyn twee verfcheidene Dieren, zo in geftalteals in levensaart. De Landheer is een traag grommig Dier, dat fwarte en rosbruinc hairen heeft, breede voetzolen en een korten ftaart, hy klimt gaarne op de boomen, vreet Honig cn Melk , Graanen, Üoft en aldcrhandc klein Gedierte , en grypt ook wanneer hy geflagen of boos gemaakt vvord, Menfchen aan, en verfcheurd of verwond ze doodelyk, hy wordt tot twintig en vyf en twintig jaaren oud , en brengt alle jaaren van drie tot vyf jongen ter waereld. Prui- (*) Voor weinig Jaaren is *er een ge'ieel vohvasfene in Göttingen, en denkelyk ook in meerdere Plaatzen van Duitfchland te zien geweest, en hield dezelve op 't eerfte gezicht voor de beruchte Hyasna, want zyne gantfche gedaante en opflag verried zyn fnooden aart cn verfchriklyke moordlust. 13  134 N AT UUR LY K E HISTORIE Pruifchen, Poolen en Rusland , en ander* noordelyke declen van Europa, Afia eri America, is zyn Vaderland; voortyds waren ze ook in het beloofde Land, in Africa en in Duitfchland. In het beloofde Land immers verfcheurdc eens een paar Beeren twee en veertig moetwillige Jongelingen, welke de Propheet Eliza wegens zyn kaal hoofd befpot hadden; de oude Romeinen lieten eertyds voor hunne Schouwfpelen Beeren uit Lybiën en Africa komen , en hebben niet de oude Duitfchers, geheele dagen agter een op de Beerenhuiden geflapen en geluiaard ? mooglyk noemt men daarom te deezen tyd, een tra"ag en bloo Menfch, nog een Q5drcn* (jauter/ betekenende een lui, traag, vadfig of lafhartig Menfch. Des winters flaapt hy uit gebrek aan fpyze, zes, ja fomtyds tot veertien wecken agter een , naar mate de Landllrcck waar hy woond, warm of koud, en de winter lang of kort is, maar zo verhard als de Marmot word hy niet. Zyne woning is meest op dikke van twintig tot dertig elle hooge boomen , doch ook zomwylen in kreupel - bosfehjes of onder boomwortels, om zagt en droog te leggen maakt hy zich een bed van loof en mofch, en dekt het van boven om door geen regen gehinderd te worden met takken , mofch en kruiden toe. Op de bomen kan hy redelyk vlug klimmen, en ook zeer goed daar op omfpringen, en wanneer hy fommigc van de vrugtcn niet gemaklyk kry-  voor KINDEREN. 135 krygen kan, dan zet by zich op een tak als of hy 'er op wilde ryden, en houd zich met ecu zyner voorde klauwen vast, en met de ahdere trekt hy de tak met de vrugt naar zich toe, en plakt die met de bek 'er af. — Maar hoe komt hy van den boom weder na beneden? — Hy omarmt de boom en glydt zo llepende en langzaam naar beneden, of hy rold zich in eikanderen als een pak en valt van boven neder. De ftem van een Beer is een dompagtig gemommel , wanneer zy nog jong zyn laten zy zich tot danfen, trommelflaan en meer andere vermakelykheden afrechten. Ik wedde dat niemand de twee Beeren, op onzen veertienden lLat Vak F. met zyne Polakken befchouwd, of hy zal gcwisfelyk denken aan de geestige Fabel van Gellert, genaamd de dansfende Beer. — Hoe is die Fabel? — luister ïl/jn beer, die lang zyn kost had dansfend moeten winnen, Ontkwam, en vond welhaaft zyne eeffte woonplaats weêri Hyzag, gelyk voorheen, zich van zyn broeders minnen; Men juicht alöm, en kufcht zyn' alierwaaidften beer. Mans is weerom! was 't eerde woord na 't groeten, Als de eene beer den andrèn kwam te ontmoeten. OP zeekren tyd, dat Hans zyn broeders deed verftaau Wat hem al overkwam, wat hy by vreemden leerde, Wat hy gezien, gehoord had en gedaan, Ving Hans links op zyn Poolfch met dansfen aan, Alsüf zyn baas hem nog regeerde, En aan de keten voort deed gaan. De broeders, die zyn fprongen zagen , Verkrecgen in zyn luinst hoe langs hoe meer behaagen; ■ 1 4 't 6*.  136* NATUURLYKE HISTORIE 't Gezwinde wenden van zyn kén Voldeed zo wel, dat elk der vrinden Het dansfen zich wilde onderwinden: Maar dc een kan niet omhoog, en de andre valt daar heen. 't Verdroot hen in het eind': zy rolden ncêr by hoopen. Doch broeder Hans danst met te meerder vlyc. Voort, voort van hier! riep ieder toen om ftryd : Gy zyt een gek en meent dat gy de wysfte zyt. En Hans, wat zouhy doen? zocht zyn behoud in 'cloopen. ## 7.o gy geen kunst verftaat, zult ge ook geen' nyd ontvonken, Dewyl ge, in 'r algemeen , met ieder ftaat gelyk ; Maar geeft gy van uw kunst, van uw bekwaamheid blyk, Hoed u dan wel van ooit verwaand daanr.eé te pronken, 't Is waar; men zal een' korten tyd JVlet roem aan uwe gaayen denken: 't Verblinde u niet; haast vind de nyd, Zelfs in uw kunst, uw deugd en vlyt, liet middel om uw' roem te krenken. Ik hoop deze les wel tc onthouden. - Zy is ook myn Ernst, vooral voor Lettel-beminnaars en Dichters hoog noodzaaklyk, hoor wyders. De Polakken vangen dc Beeren met Honig, welke zy met Brandewyn gemengt hebben , want zo ras een Beer dezelve eenig minuten in 't Ivf .o-chad heeft zo word hy dronken, en kan als dan zonder levens gevaar gevangen en gebonden worden. Daar zyn Beeren welke zo groot zyn nis' een kleine Os, en hier en daar vind men ook geheele witte Landbeeren. Het Bcerenvleefch fmaakt goed, cn word overal, en voornamenlyk zyne fchinken door de Groenlanders met Önaak gegeeten; van dc fwarte Beerenhuiden maakt;  v o o tl KINDEREN. 137 maakt men Paardekleden, moffen en meer andere warme kleding. De Water- of witte Ys-Beer, is veel grooter dan de Landheer, en menigmalen zo groot als een Os, hy heeft lange witte hairen, en gclykt veel naar een Schaapherders hond, zyn verblyf is in Groenland, Spitsbergen, en de naburige Yszce, en zyn koft beftaat in vogelen en visfehen ,* doode zeehonden, en walvifchkrengen, hy is liftiger en vlugger dan de Landheer, hy fpringt in Zee, zwemt en duikt onder, verweert zich tegens de Menfchen en brengt hen dikwyls doodelyke wonden toe; Zy ftaan malkander in nood zeer getrouw by, wanneer den een in gevaar is, komt den ander hem te hulp, de ouden voor dc jongen, en de jongen weder voor de ouden, en beide laten zich liever dood flaan, dan dat zy elkander zoude verlaten; de Walvifchvangers maken zich Pelsrokken uit hun vel. Het is aanmcrklyk dat de agterpoten der Beeren zeer gelyk van fpieren zyn aan die der Menfchen, waarom zy ook overeid lopen kunnen, zo als gy-, lieden in den danfenden Beer Plaat xiv. ziet met zyne Polakken. — ó Ja wy hebben ze dus dikwils langs de ftraat met de Doedelzakfpelers gezien ; doch wy beminnen ze niet. Maar myn Heer waarom hebben zy doch altyd een ring door den neus en eene muilband om? — Om dat, Kinderen ! de Polakken hem daar door moeten bedwingen. —— Zo Ja, dat is goed, want ik ben 'er bang voor. — Gy hebt gelyk, maar I 5 nu  i3S NATÜURLYKE HISTORIE nu komen wy tot zodanige Dieren welke een cnkelde ongefpletene hoef hebben. Als de Paarden, Ezels, enz. Daar van zullen wy nu in devierde orde fpreken, en wel cerft van'het PAARD, Kom aan aanftonds gezadeld! vlug, fpoedig, ik ryde uit! Of zal ik liever met een wagen uit ryden lieve Kinderen en u meede nemen? — Zeer gaarne myn Heer, vier vlugge fchimmels denk ik zullen ons zcsfen wel trekken konnen? — weeft niet bevrecft voor fchimmels, of zyt gy 'er bang voor? zal ik liever fwarte, of vosfen, of bruine laten infpannen ? — ó Neen! een Paard is een Paard, hy zy fWart of wit, bruin of rood, wanneer hy maar tam en goed geleerd is, en zich met gebit cn toom leiden en regeren laat waar men wil, en hy maar niet by ieder kleinigheid fchichtig en fchuw is, of zyn beryder met pak en zak om verre werpt, en dat doen toch onze gchoorzaamePaarden niet ? - ö Neen! onze tamme Paarden zyn meeft alle makke en goede Paarden, maar booze Paarden byten en liaan van agteren uit, ftygeren in de hoogte, en willen zich niet laten zadelen of infpannen, nog een gebit in de bek leggen; fommige zyn ook zo traag en lui, dat men ze eerder dood zoude ftaan, voor dat zy zich van hun plaatfe zoude begeven; zulke nemen wy niet. Neen wy zulle makke goede Paarden nemen. •— En San zal Oome ons misfchien volgens belofte naar  vóór KINDEREN. 139 mar den Haag eens ryden, om de viervoetige Dieren by den Heer Vosmaar te zien. — Gaarne deed ik dit lieve Kinders. Ik heb dien Heer om belet laatcn vragen , en twylfelde uit oude kennis en vriendfehap niet aan onze receptie. Doch die Heer hadt kiespyn, en om dat Zyn Ed. des fmorgens te veel koude vreeïl, kan men hem niet dan laat in den middag fpreeken, en Kinders gy weet wel, als de Vosmaet een Hoovling word. Is de Ezel Lakkei. — Nu Oome 't is ons Wel. — Ik kan ook niet anders Kinderen, daarom laat ons tot het Paard keeren. Gy weet wel wat het gebit is ? — ö Ja, een yferen ftang, welke aan riemen of ftrikken, die men halster (óf leireep) noemt, geknoopt of gegespt word, en 't Paard in de bek gelegen word, waar aan de toom of het leidfel weder gehegt word; 't gebit en fpooren zyn blote dwangmiddelen; het eerfte diend om de Paarden te geleiden, en 't andere, om hen tot vlugge beweging te noodzaaken; hun bek is zeer gevoelig, want de kleinüe trek of beweging door 't gebir, is genoegzaam om hen naar onze wil tc doen keeren en wenden. Waar toe en tot wat einde de Paarden nuttig zyn, en hoe dezelve 'er uitzien weten wy. —. Niet waar , het zyn fraaije nuttige en geduldige Dieren? zy laten ons toe op hen re ryden, zy laten zish voor Karren, Wagens, Koetzen tn Ploegen fpannen, ja dragen hunne Heeren over  ï4o NATUURLYKE HISTORIE over berg en dal voort, ja door vuur en water; zy hebben fraaije halshairen of maanen, fraaije lange ftaarten, en aan het einde der voet, hoornagtige hoeven welke men met yzer doet beflaan, waar door zy dies te beter op de Henen kunnen lopen , zy eeten Haver, Boonen, Hooy, Gras en Brood, en werpen alle jaaren een Jong, en worden tot vyf en twintig en dertig jaaren oud; 'er zyn veele Paarden in de waereld, en byzonder in Europa. Hoe veele duizend Paarden zyn 'er niet in Dnitfchland? doch Arabiën en Barbaryën geeven de belle Paarden der waereld, een Maroccaans of Arabifch Paard koft wel duizend, en fomtyds nog meer, Daalders. De Paarde-Gefchiedenis is by de Maroccanen en Arabieren, een zo gewigtig artikel, dat een Merrie van den eerften rang, niet zonder de tegenwoordigheid van geloofwaardige getuigen verkogt mag worden. Deeze moeten in de tegenwoordigheid van een Secretaris een ondergeteekend en verzegeld getuigfehrift opftellen^waar in de naam van de Hengit en Merrie, op het geOachtregister gefchreeven word. Zo ras nu een edel Veulen ter waereld koomt, worden op nieuw getuigen geroepen en een ander getuigenis opgeheld, waar in een naauwkeurigc befchryving van 't nieuw geboren Veulen, en de dag zyner geboorte vervat is. Deeze Brieven tonen aan de groote waardy van zodanige Paarden, en moeten de Kopers al. te-  voor KINDEREN. 141 temaal overhandigt worden. De Engelfche Paarden zyn ook fraai en van groote waarde, en wegens hun fnel runnen in de wedlopen, wanneer zy een half uur gaans in een minuut afleggen , zeer beroemd. De harddravery der Paarden is in Holland zeer bekend ; daar na zyn de Spaanfche en de Mapelfche de befte. Tamme Paarden zyn'er in de geheele Waereld; Wilde vind men hier en daar, in Alia, America, en in 't Holfteinfche, de tamme zyn meest alle mooi, groot en wel gefatzoeneerd, en tot veele zaaken nuttig, daar en tegen zyn de wilde kleiner , ontembaar en zeer moeijelyk om te bedwingen. — Maar zyn ze niet affchuwelyk, en de menfchen gevaarlyk? — o Neen , zy zullen eerder ftille ftaan, zo ras zy maar een mensch verneemen, cn loopen fpoedig te rug als hunne aanvoerder vlied. In China zyn veel wilde Paarden, en op het Eiland Dominique in America, kan men 'er menigmaalen vyf honderd by eikanderen zien zwerven,des Zomers en 's Winters, dag en nagt, lecven en woonen zy, zonder van menfchen gevoed te worden, in de Velden en Wildernisfen. De Paarden kunnen fchreede voorfchreede loopen, of draaven. Eenige noemd men Pasgangers, welke voortgang tusfehen loopen en draaven is. Het gefchreeuw der Paarden noemt men Runniken, de mannetjes noemt men Hengften, en de 'wyfjes Merrien.  142 NATUORLYKE HISTORIE Dc Paarden eeten gaarne brood. — Ei dat is zeer goet! dus kunnen zy te gelyk met hunne Heeren eeten, en menigmaalen een goede Boterham van henkrygen, — neen zeker niet! men mag de Paarden geen vette fpyzen geeven, want zulks diend hen niet, zelfs zo ras het water vettig is, drinken zy het niet, en by aldien hunne tanden maar fmeerig worden, het zy van boter of vettigheid, zo vreeten zy niets met al meer, en hongeren zig dood, de Paarden flaapen ten hoogften drie of vier uuren op eene dag, en meesten tyds daande. Men kan het Paarden vleesch eeten, het fmaakt redelyk goed; de Kalmukken eeten niet anders dan Paarden vleesch, drinken de melk, en maaken boter, kaas en brandewyn üiit dezelve; maar dewyl by ons, een dikke vetten Os minder kost dan een dik vet Paard en ook veel beeter fmaakt, zo Aagten wy daarom liever eene Os, en ryden met het Paard. De lange Paarden hairen kan men tot veelerhande zaaken gebruiken ; men maakt hals- en arm-banden, zeeven, ringen, knoopen, netten , en meer andere zaaken daar van, en met de korte hairen vult men zadels, kusfens en matrasfen; ook kan ze de Hoedemaaker tot voering, en de Paruikemaaker tot Paruiken gebruiken. De Paardenhuid word van de Zadelmaakers tot allerhande riemwerk gebruikt; delndiaanen maaken 'er zich Iedere zakken en kannen van, ook maakt men het tot chagryn en van dc Hoornen  voor KINDEREN. 143 nen maakt men kammen en ander diergelyk Werk. Moor nu van den Ezel dat ook een foort van Paard is. DE EZEL, Woud-Ezel, Muil-Ezel, en hoe hy fomtyds meer genaamd word, komen allen in foort over een; de Ezel is in lange zo vlug niet nog zulk een fchoon dier als het Paard, hy is veel kleinder en traager, en heeft een dikke wanftaltige kop, lange ooren en geelros hair, doch 'er zyn ook graauwe en zwarte Ezels met over de rug een zwarte ftreep, een geheele naakte korte ftaart en een dikke ongevoelige huid. Wat kan met niet fel op een Ezel flaan en hem kaftyden, voor dat hy het voeld en vlugger gaat! Maarnuttelyk en gebruikbaar is toch dea Ezel, men kan hem tot lastdragen en trekken, en in gpval van nood ook om op te ryden gebruiken, in Italien, Spanjen en Turkyen, alwaar ook fraayer Ezels zyn dan by ons, aldaar ryd men overvloedig op de Ezels zy gaan zekerder , bekwamer en vaster dan de Paarden, en worden zelden fchuw , ftruikelen niet, maar loopen ook niet; hunne tred is vast, zy leggen zig niet in drek, moeras of vuiligheid neder, maar wyken zeer zorgvuldig alle drek cn onreinighcid, vermits zy zeer de zuiverheid beminnen ; zy kunnen wanneer men gevoelig op hen flaat draaven en galoppeeren, maar dewyl ze toch  144 NATUURLYKE HISTORIE toch veel langzamer als dc Paarden gaan, cn zeef klein zyn, en het ook in 't geheel geen modeby oTis is, om op de Ezels te ryden, gebruikt men zc alleen tot laftdragen. Dc Molenaars en meer andere lieden op 't Land, en voornamcnlyk die, wclko in 't Gebergte woonen, houden dieswegens in plaats van Paarden, Ezels; om dat zy op de hooge en ftyle Bergen, ja op de gevaarïykfte plaatfen waar men met geen karren of wagens komen kan, fchoon zwaar beladen, zonder ftruikelen of floten komen kunnen, boven dien zyn ze wel zo- goedkoop te onderhouden als dc Paarden, want zy eeten distelen, doornen, en ander onkruid, dat de Paarden, Osfen, Schaapcn, niet eeten maar veragten. Graan cn Meel, Ooft en Water, cn 't geen men meer noodig heeft, laat mén'de Ezels, over berg en dal hcenen voeren; een eenig man, cn menigmaal een knaap van tien Jaaren, kan met zes zwaar belaadene Ezels, over ber"- cn dal trekken, zonder dat 'er hem een van ontlpringt, hy dryft ze met een ftok in de hand voor zich hcenen, en flaat 'er op, en kweldhen menigmaalen voor een hand vol netelen of distelen den geheelen dag ; nogthans blyven die •arme dieren, daarom evenwel gehoorzaam en geduldig. Ezels zyn 'er evenwel zo veel niet in de Waereld als Paarden, en in de koude Landen zyn 'er vooral weinig te vinden, om dat zy de koude niet verdragen kunnen. In Italien, Spaiijen, en  V o • k KINDEREN. 145 en in Torkyen zyn de meeste Ezels. In Africa cn America vind men ook wilde Ezels. De Ezel flaapt daaglyks ten hoogfle 3 uuren, brengt alle jaaren een jong ter waereld, en word tot 20 of 25 jaaren oud. — Maar alle de Ezels zyn tog niet kiein en wanftaltig? daar zyn immers fommige die zo groot zyn als de Paarden , en 'er ook by- naar zodaanig uit zien? regt myn kind, de Muil - Ezel is> byna een Paard gelyk en meest door de lange ooren van dc Paarden onderfcheïden ; zy hebben anders byna eenerhande couleur cn grootte, en worden ook behagen, gezadeld ingefpannen, en tot ryden en trekken gebruikt - Een Muil- Ezel meen ik myn fleer is het jong van een Paard en Ezel voortgeteelt — dat is zo Ernst het is een basterd gcflagt, waar over veel. geredentwist word onder de Natuurkundigen. Maar een Ezel is cn blyft een Ezel, hy zy een Woud-Ezel of Muil-Ezel, en al was het ook dat de Muil-Ezel grooter en fterker was ak de W^oud- Ezel, zo is hy nogthans in lange zo fraai niet als het Paard. Zodaanige Muil-Ezels zyn 'er nog weiniger als Woud-Ezels. (*) Eet men ook het Ezels vleesch? - Ja;maar by ons niet, het fmaakt liegt; daar en tegen is dis Ezel- (* ) Linnaius noemd de Ezel, welke van een Men ia en van eenen Ezel geteeld geworden is, Afinum Mu> lum. Daar en tegen noemt hy den Ezel, die eene Eze m Jfinam tot Moeder. en een Hengst tot Vader heeft ge» had Hinnus, Oe van eenen Woud ■ Ezel, en VaB csn« Merrie geteelde Muil-Ezel is de fterkfte. . III. Deel. K  145 NATUÜRLYKE HISTORIE Ezelinnen melk zeer goed, en word by ons rvkflyk gedronken, hy diend veele zieke lieden, vooral die teOflnglgtig zyn; van des Eaels huid maakt men Zeeven, Trommels, Peigamcnt cn Chagryn. DE ZEBRA is het fraaille onder de viervoetige Dieren in de bekende Waereld, want hy is over het geheele lyf zeer voortrcffelyk cn regelmatig, zwart bruin , wit cn iïroo couleur, geftrcept, maar voor 't overige is hy ook zo groot cn van gedaante als de Muil-Ezels, hy heeft een dikke lompe kop, lange oogen en een korte ftaart, is zeer wild cn losbandig, en loopt verbazend vlug, hy woond in 't heetc Africa, waar weinig menfchen komen, daarom is het ook niet te verwonderen dat men zelden een Zebra in Europa te zien krygt. Ik heb 'er toch gezien die aan Zyne Hoogheid zyn gezonden en zeer fraai waren, — zoud gy haare gedaante kennen — ó ja, zie daar liaan zy leggend en ftaande afgebeeld in uwe Plaat XIV. Vak Q. dat hebt gy juist; is 't niet een fraai geflrecpt dier? — ö ja, cn daarom zyn ook alle Ezels zo lelyk niet als men zegt, misleiden is ook haare zogenaamde domheid wel verhand. — Ja zeker, want een goeden Logicus moet toch eerst den Ezelsbrug over, —« recht Ernst; maar laat ons nu van dc vyfde orde wat vertellen, te wectcn van de Osfen, Schaa- pcn#  voorkinderen. 147 pen, Geiten, Kameelen, Harten, Varkens, en alle andere Dieren die gekliefde of gefpleetc klaauwen hebben. OSSEN en K O E J E N, Koeijen en Kalveren kent een ieder, dewyl men zc alle dagen ziet, of ten minflen zien kan, wanneer men wil, en men maar naar buiten op 't Land gaat, niet waar kinders? Gy kent immers de koeijen zeer wel? —ö Ja! de osfen (lieren en kalveren ook wel! wy hebben ze menigmaal in de llal by eikanderen zien Haan; de Koeijen zien melken, en de Kalveren zien zuigen. De versch gemolke melk is warm en fneeuw wit, en fmaakt veel beter dan die melk welke men aan de huizen koopt, want als de melk geel of blaauwagtig is, zo is derzelve niet goed, en dat komt dat de Boer ze weet te wasfen met goed water. — Recht zo Olykje. Hebt gy het Botermaaken gezien? -ö Ja, hoe die gemaakt word weeten wy zeer wel; willen wy 't u eens vertellen ? — Thans niet lieve kinders, naderhand kunt gy dit wel doen, wanneer de gefchiedenis van de Osfen en Koeijen ten einde is, en dan zeg ik u ook te gelyk, hoe men de Kaas jnaakt. Ach Kaas! gy meent toch niet de kleine ronde Boeren Kaasjes, dewelke men vier k zes voor twee Huivers kan koopen, want die hebben wy menigmaalen zien maak en?- Waarom niet? wie van Kaasmaaken fpreekt, die moet van grooten Ka SH  148 NATUURLYK E HISTORIE en kleinen, van de beste en mindere foorten, en hoe, en waar van ieder foort gemaakt word, iets zeggen, en zulk zal ik doen, zogoed ik maar immers kan, hebt dus een weinig geduld. Osfen, Koeijen en Kalveren zyn'er in de-geheele Waereld overal te vinden, maar zekerlyk zyn 'er in het eene waereldgedeelte meer aan te troffen dan in 't andere, naar maate het daar koud of warm, cn meer of min bebouwd en bewoond is. Groote hitte kunnen zy niet draagen; zy beminnen een getemperde lugt, als Europa. Welke een ongehoorde menigte Osfen en Koeijen 'er in Europa zyn, is niet te gelooven; denk eens, de iJolcn kunnen alleen alle jaaren 50 a 60000, cn de Hongaren over de 100000 ftuks vette Osfen uitdryveU; en hoe veel duizend ftuks verkopen niet jaarlyks de Deenen, Schleeswykfchc, Holfteynfche en andereDuitfche Veehandelaars ? leeft en beftaat niet het gantfehc Switzerland van de Veefokkery? Gy weet tog wel dat men de gantfche Osfenfamielie Rundvee, cn het Vleefch Rundvleefch noemt? flagt men een Kalf in de eerfte agt weeken na zyn geboorte, dan zo noemt men zyn vleesch geen Rund-, 'maar Kalfsvleefch. In het algemeenheeft hetRundvee meeft ros bruin hair. Want geheel fwarte of geheel witte, of fwarte zyn niet algemeen maar witen roodbonte Koejen en Osfen zyn 'er by ons in menigte. Aan dc kop zyn twee gladde ronde Hoornen, die voorwaarts gebogen, zo krom als een zikkel of als een halve maan, en van binnen hol zyn; de 1 - ftaart  voor K I N D El E N; 149 ftaart is niet lang en onder aar> hairig gelyk die van den Ezel, om het ongedierte van 'tlyf te kunnen houden en weg te jagen. De Os eet gras, hooi ftroo, en het geene hy meer in het plantenryk vinden kan; hy verftrekt ons zo wel in zyn leven , als geilagt zynde tot ongemeen nut; Ja hy is benevens het Schaap het nuttigfte Dier voor den Menfch; want den Os trekt wagen en ploeg, en fchynt daar recht toe gefchikt te zyn, daar en tegen laftdragen kan hy niet; de drek van de Osfen en Koeyen geeft de befte en vetfte mesting voor 't Land, en de Koe verzorgt ons van Melk, Boter, Kaas cn Kalveren, en laat zich in geval van nood ook voor de ploeg fpannen, gelyk menig arm Landman ondervind, die met zyn twee Koeijen, en eenige Geiten, Vrouw en Kinderen geneeren moet. In oude tyden beftond de geheele rykdom der Menfchen in Rundvee en Schapen, Abraham leefde van zyne kudde, Jacob ook, cn wierden zy niet beide voor ryk, ja voor Vorsten hunnes Volks gehouden ? maar tegenswoordig ook nog, houd men dat Land voor ryk en gelukkig, dat veel Vee dryft en opvoed; hoe veel geld blyft en komt daar door niet in het Land ? Hoe veel duizend Menfchen genieten daar door Melk , Boter cn Kaas, en leven om zo tc (preken geheel van hun Rundvee ? Een Land dat veehandel dryft, cn aankweekt, kan niet ligt arm worden of honger lyden, het noodlot buiten geftelt, wanneer het Vee ziek K 3 wotJ  i5o NATUURLYKE HISTORIE word cn fterft, of dc bcfmcttclykc zicktcns fterk woeden; maar een ieder ander Land, moet zich voor armoe wagtcn en vreczen, al is het ook dat hy veel Akkerbouw, Bergwerk cn meer andere Goederen bezit. Daar uit ziet men dat het dc Koophandel alleen niet is die een Volk gelukkig maakt. - Zeer juist Ernst, als een Boer cn Veehouder deeze fchat heeft, cn te vreden is zonder pracht, en daar by elk voor zyn hof en haard ftryden durft Zo als voorheen onze Batavieren, en nu nog de Zwitzers, zyn zy geduchter dan het Goud deiKoop vaardy. Dit is volkomen bewysbaar; maar wy leven thans in die tyden niet. - Daarom laten'wy ook dit berusten. Heeft de Os zes, tien of meerder jaaren, zyn brood aan de ploeg en wagen verdiend, dan doet men hem Aagten; maar-veele duizenden, ja de meeste Osfen worden niet voor dc ploeg of wagen gefpannen, maar aanftonds vet gemaakt, zo ras zy wegens hun groei vohvasfen zyn: daar en tegen word dc Koe gemeenlyk tien a twaalf jaaren gemolken, en als dan vet gemaakt en voor dc kop gcilagen. liet Koe;;envlecfch is in lange zo vet cn imaaklyk niet als het Osfcnvlcefch, niet waar? ó Ja wel, men mest by ons Koeijen die beter zyn dan Osfen vleefch. — Gy hebt gelyk, maar alle Vetweiders zyn juist geen Hollanders. - Nu, men eet het gekookt cn gebraden ? Men zout ook veel in of rookt het zelve ; men cct de Inge-  voor KINDEREN 151 Ingewanden (*) en hier en daar ook het bloed, het vet of ongel verfchaft ons goede kaarfen, en de huid iecr voor fehoenen, laarzen, Koetsriemen en water- of brandemmcrs ; Ook maakt men*'er tegenwoordig in Engeland Tabaksdoozen van. De Rusfen bereiden uit Osfenhuiden ecu foort van rood welriekend leer dat men Jugt noemt; het Koeleer is dunner en zwakker dan het Osfenleer, en word van de Schoenmakers tot overleer der fehoenen cn laarzen, cn ook van de Zadelmakers tot riemen en meer andere dingen gebruikt; ook eet men de Ingewanden der Koe, en van haar fineer of ongel maakt men Kaarfen. Het Kalfsleer geeft fraai dun overleer voor onze fehoenen en laarzen. Worden van de Kalfsvellen niet allerhande duurzaame Pergamenten, Trommelvellen en andere dingen gemaakt? en hoe veel duizend Valiefen of Reiszakken , worden 'er niet van die Kalfs , waar aan de Hairen nog zitten, gemaakt ? ook worden de Reiskoffers 'er mede bekleed. Met de Koe- cn Osfcnhaircn vuld men Zadels en Stoelkusfens; uit de Hoornen maakt men Knopen, Kammen, Tabakspypen, Doozen, Lantaarnen en honderd andere dingen ; cn onze Voorvaders ( * ) In Engeland trekt men van de endeldarm de uitwendige huid af, en men maakt uit de zelve de vormen in welke de Goudflagers , goud, züver en koper, tot dunne blaadjes, om daar meede te vergulden en te verzilveren weeten te Haan. K4 *  152 NATUURLYKE HISTORIE ders hebben ongetwyfeld daar uit de cerflc Drinkbeekers, en ook de eerfte Inftrumerjten om op te blazen, gemaakt. — Ja ja! wy kennen deze trompetten wel, als de Bakker warm brood blaast. — Zoo, wagt eens tot ik myne Natuurlyke HMtorie van Holland uitgeef, dan zullen wy van deHollandfche Koe zingen. Hoor , de Os, de Stier en de Koe bulken, en het geluid der Kalven is als dat der Schapen. Dc mannelyke Os of Bul. Welke men alleen tot het dekken der Koe gebruikt, vermïds hy al te wild is, en zig voor geen wagen of ploeg fpannen laat, noemt men Bul of Stier; maar de overige Osfen, welke zich met de Koeijen niet ophouden, en alleen tot trekken en Aagten opgetoogen worden, noemt men Osfen en het Wyfje Koe, cn de jongen Kalf (*). Even gelyk groot zyn de Osfen en Koeijen in alle Landen niet, hoe warmer een Land is, hoe kleinder zyzyn, in Hongaryè'n, Poolen en Engeland, zyn zy het grootfte, maar in ZwitzerJand , Deenemarken , Sleeswyk , Holftein en Oostvriesland, is ook heerlyk Rundvee, doch allergrootst en uitmuntendst in Holland; op fommige plaatzcn in de waereld zyn ook wilde Osfen, welke ten deele 'er anders uitzien dan de onze, en ook andere namen hebben, als daar jgyn Buffel - Osfen, A"Cr of wilde Osfen en gebulte Osfen. De C * ) De volkomen O? heet in het Latyn Taunis, d* gefnedeae Bes, de J^oq Varca, en het Kalf Fitulm,  voor KINDEREN. 153 De Buffcl-Qsfcn hebben wel Oostindiën tot hun Vaderland, maar zy zyn federt de twaalfde eeuw in Italién, Hongaryën, Krain en Tirol, tot inboorlingen gemaakt en tot trekken afgeleert, men doet hen een ring in de neus en temt cn dwingt hem daar door tot den arbeid. Zy zyn niet grooter dan onze Osfen, maar veel wilder, en hebben meest alle zwart hair. De Auer Osfen zyn grooter en hairger als onze Osfen, en zyn in Rusland, Polen, Hongaryën en Oostenryk te vinden. De Gebulte Osfen, of Bifons, zyn in Noord America te huis ; zy zyn de grootlte onder alle de Osfen, en ook de wildlien , zy hebben aan den bals en borst, zeer lang ros bruin hair, en op den rug een hairige bult; zy zyn zeer grimmig cn moeten met ketenen vast gebonden , cn in byzondere hokken opgefloten worden, wanneer men ze naar Europa brengt, om voor geld te laaten zien. Op Plaat xiv. Vak D. is een zodanigen Os of Bifon afgefchctsi ,(*)• De Os eet zo lang agter een als hy iets heeft, en maar ledige plaats in zyne maag is; maar is dezelve eens vol , dan legt hy zich neder tot herkaauwen , cn als dan moet zyn fpyze zo lang van de eene maag naar de ande're over- £*) 't Woordje Aurocbs of Urochs, is van de oude dnitfchc woorden Ur lier af komftig, en betekend woud, weide of draagbaren grond, Cifon is afkomftig van bet woord Wifant en betekend een Woudos. K 5  154 NATUURLYKE HISTORIE overgaan, en tot het klein genoeg .geworden is, en dc vcrtccring ten einde is. Dat de Os, de Stier, de Koe en het Kalf niet alken,maar ook het Hart, het Rendier, de Cameel en nog meer andere Dieren , vier maagen hebben, zulks heb ik u voor heenen reeds gezegt , maar hoe dezelve heeten weet gy nog niet. Niet waar? Nu zy heeten de pens, de huif of netmaag, de boekpens of honderdvliezige maag en de Lebbe. — En waar toe gebruikt dan de Os deeze vier magen? — In de eerfte word het verflondene hooi of gras een tyd lang geweekt, en als dan door behulp van de tweede maag, weder in den bek opgedrukt, en zo lange gekaauwt tot het zo klein als moes of gehakte groente geworden is, en door een kleine opening, door de netmaag als door een doorgang tot de derde maag, die men boekpens noemt; hier in blyft dat moes zoo lange leggen en bewogen, tot het zodanig verandert is, dat het in de vierde maag , waar in de gehech verteering te zamen met de afzondering ge,, fchied en eindigt, overgaan kan, cn voorts in dc darmen. Willen wy nu Boteren en Kafcn, of Boter en Kaas maken ? Holla. — Hoe maakt men de Boter? - Men giet de varfche gemoikenc Melk in breede ronde tobbens, en zet dezelve in Melkkamers, of op een koele plaats alwaar zy ftilletjes ecu dag of langer moet blyven ftaan, dan neemt men 'cr de dikke vette huid af, die men Room  voor KINDEREN. 155 Room noemt, en werpt hetzelve in een roervat of groote diepe fchotel, en word dan geftadig met een lepel of ftok door eikanderen geroerd , tot dat alle de Melk daar van afgelopen, cn dc Room gereed is om gekarnt tc worden. Die Melk welke geduurende het karnen of roeren 'er afdruipt of loopt, of gekarnt word , heet kaarncmelk, is gezond en fmaakt zeer goed. Als dan aldus de Boter afgekarnt is wafcht of roerd men de Boter nog zo lange in verfch water door eikanderen, tot dat 'er geen dropje Melk meer in te vinden is, cn het water helder en klaar blyft; als dan kan men ze op Brood fmeeren cn raauw eeten, of verkoken en verbakken, of tot fmout doen uitzieden, want wanneer men Boter op 't vuur zet, en zo lange koken laat, tot dat al de fchuim die in de hoogte ftygt 'er afgenomen word, als dan blyft het een aart van vet, dat men fmout noemt; zodanig fmout word in Duitfchland meer gebruikt dan de zoete ingezoute Boter. — ó Ja! dat wecten wy zeerwel, ook hebben wy by onze Boer het Boterkarnen en Kaasmaaken dikwils gezien. — Dan behoeft gylieden hier van geen breed verflag. — ö Neen, maar Oome lief laat ik het Vaarsje van onze goede Huisman , die midden in het beste Dorp van Rhynlands Veebouw woond, eens oplcezen op de Kaasmakery. PE  iS6 NATUURLYKE HISTORIE DE KAAS MAAK ER Ys I Holland, nimmer voerkens moe, Kookt men de verfche Melk der Koe, Die voorts door arbeid kunst en vlyt Voor ons tot lekkre Kaas gedydt. Eerst doet men daar in zuure leb, (*) Gekookt van Kalvren magen klep, En weekt ze een tyd daar toe beflemt, Tot dat de Melk volkomen flremt. Dan word 't geflremde met 'er haast In Vormen wel geperst gehaast, QVaar in men dan veel gaatjes heeft, Op dat d>e Wei ivord door gezeeft, Zo lang tot zvater, vogt of Wei Daar ganfch van afgedroopen zy; Dan mengt men dat gelekte Smout Behoorlyk met een portie zout, Tot men V als Kaas behandlen kan; Voort gaat men, en omrigt ze dan Nog met een Kaasdoek die men vring Jn eenen houten Hoepelring; Dan word nog wel uit zinlykheid Een fehoonen doek 'er op geleid. En (*) Deeze Leb of Labbe, in 't Hoogduitfch Lap, is de vierde maag van 't Kalf, die onze Boeren bewaren en *er eene portie van kooken, om het ftremmend vermogen dat 'er in is3 tot kaas en boter maken te gebruiken.  voor KINDEREN. 153 En voorts geperst met veel gezvigt, En 't Kaaze maaken is verrigt. Dan komt de fluxe Kaasboerin , En drukt 'er LETDENS Sleutel in, En Krelis met zyn Wyf te vree Rydt dan de Kaas ter Markt, naar Stee. Al zwetst den Zivitzer op zyn Kaas, Al maakt den Duitfcher veel geraas, Daar word geen beter Kaas gevonden Als aan den Leydfchen vryè'n Rfjyn, Het regte Holland/eb Marzepyn Dat fmaaklyk is voor alle Monden, Wel zo nu, dat is kort en zaaklyk de Kaasmakery; gy doet Holland recht eer aan, want zeker de Leydfche Hollandfche Kaas ftrykt de palm. — Ja Oome ik weet ook wel een rympje op het Koetje boe. — Wel Janneraan, 't Komt alles van de Koe, Laat het Beesje weiden, het weiden komt hem toel Wel zo Manlief dat is ook waar, de Koe is in alles een nuttig Dier! maar weet gy ook niet iets van het Schaap. ó Ja, dat is ook een lief nuttig Dier. — Nu hoor van het Schaap. HET SCHAAP. Is een zeer nuttig en bekend Dier, dat overal waar Menfchen woonen zig ophoud, als een tam  $$$ natuurlykë historie tam huisdier van planten cn kruiden leeft, en alle jaar gcwoonlyk een Lam , doch ook wel fomtyds twee ter waereld brengt, en twaalf of vyftien jaaren oud word. Dat een Schaap in een jaar tweemaal lamt is zeer zelden, echter gefchicd het in Vrankryk wel. Wilde Schapen zyn 'er niet veel in dc waereld, om dat zy te angftig, tc dom, te zwak en zo gcbrckkclyk zyn, dat zy zich in niets redden kunnen ; by het minfte gedruifch lopen zy vol fchrik op een hoop by eikanderen, zy fpringen en lopen weg , wanneer maar een Kind zyn arm in de hoogte fteekt, of een klein fteentje onder hen werpt. In 't kort zy weten geen middel, om zich te redden, en een drygend gevaar te' ontkomen; komt de Wolf, en zyn zy alleen zonder Herder of een Hond, zo zyn ze verlooren, en hy kan als dan zonder gevaar, de een naar den anderen dooden, en weg lleepcn, - verweeren zy zig niet? — neen, zy trappelen wel iets met de voeten, maar daar ftoort zich deze moordenaar niet aan, hy laat hen maar ftampen, en gaat toch met hen voort. - Waarom fpringen zy dan niet van hem af? - Dat doen zy wel, maar van 't eene hokje in het ander, altemaalcn by eikanderen; maar al waaren zy 'er ook maar alleen in, en de andere vlugtendc, zo zoude deze Vyand hem 'er toch uit haaien cn verflinden. En dewyl hy niet ligt moede word, en veel vlugger fpringen kan, dan zy, zo zoude hy de Vlugtelingen toch fpoedig in-  VOORKINDEREN. 159 tnhaalen cn verworgen, zy daar en tegen worden ligt moede, en verliezen den Adem; ja hy haald haar menigmaalen uit de ftallen, en van agter de hekken zonder Herder of Hond iets te vreezen. Geleidt, voederd en bewaakt men hen niet zorgvuldig, dekt men ze niet voor hette cn koude, voor regen en fneeuw, zo worden zy krank cn derven aan veele toevallen; hette of koude, regen en fneeuw kunnen zy niet verdragen, en toch zyn ze zo dom, en ftaan menigmaalen uuren lang op een plaats , in regen en fneeuw, en kyken op den grond zonder ccn voet te verzetten, tot dat zy van de menfchen of honden voortgejaagt worden. Zyn zy dan nevens hunne domheid ook ongehoorzaam?—Neen, ongehoorzaam zyn ze niet, zy laaten zich gewillig van hunnen Herder leiden, waar heen hy wil, hy mag hen voorgaan, of achter hen volgen, zy volgen hem op zyn ftem of gaan voor hem uit, zonder te verdwaalen, zich in groene Velden, Wyn-Bergen, Bosfchen of Zaad-Velden op te houden , en is 't dat 'er een of meer weg loopt of afdwaald, zo is dc Hond ze aanftonds agter na, cn jaagt ze by eikanderen, want die is volkomen afgeleerd ora de kudde op de weiden, en van de weiden af te leiden, by een te houden,en by den nagt te bewaaken en te verdedigen. Zonder hulp cn byftand. der menfchen kunnen de arme fchaapen niet voortkomen, de mensch moet zig hunner ontfermen en aanncc- men,  Ï6b NATUURLYKE HISTORIE men, hen aan de beken tot het drinken leiden^ en fomwylen ook zout laatcn lekken, hen by koud en nat weer, op een warme droogc ftal, daar en tegen by groote hette in een fchaduwagtige plaatfe brengen, hen niet tc fterk voortdryven, om dat zy ras moede worden, ligtclyk vallen, en de Beenen kunnen brceken; denk eens welke dorre ftokagtigc voeten zy hebben, en hoe zoude zodaanige Afiatifche en Africaanfche Schaapen, die ftaarten hebben, van twintig tot zestig ponden en toch niet veel grooter als onze Schaapen zyn, en ook geen fterke voeten hebben, fnel loopen of fpringen kunnen? Zy kunnen kwalyk hunne ftaart, die van boven dun en van onder dik en uit een kluit vet bcftaat, voortileepen, hoe veel minder kunnen zy fpringen, daarom maakt men voor hen kleine ligte Wagentjens met twee Wielen en fpant het daar voor, men legt hun ftaart op het Wagentje en laat ze zo weiden en de ftaart met zig omtrekken, moet dat nier befpottelyk ftaan? ö, het ftaat zo gckkelyk! — ja'wel de ftaart met kleine Wagentjes omtrekken! dat gery en voer werk wenschte ik wel eens te zien. Hebbe de Africaancrs veele zodaanige dikftaartige Schaapen? — ö Neen, zeer weinig! Maar in Afien zyn zy in meerder getal, zy hebben ook niet veel dunftaartige Schaapen om dat hen het hoeden, wegens de groote hette, cn de veelheid der wilde dieren bezwaarlyk en gevaarlyk is. Ik  voor KINDEREN. 161 'Be geloof dat in het geheele Africa zo veel Schaapen niet zyn als in Engeland, Holland of Spanjen; de Spaanfche Schaapen hebben de beste en fynlie 'Wol onder alle de Schaapen in de geheele Waereld; zy is roodagtig wit, men maakt 'er de fynfte Lakens van, het pond van de fyne Spaanfche Wollc kost by ons een daalder; maar de Engclfche Schaapen -Wolle is ook zeer fyn, zy is wel niet zo fyn als de Spaanfche, maar veel langer, de Engelfche Schaapen zyn ook rncrkelyk grooter dan de Spaanfche; de Hollandfche Schaapen gecven ook zeer goede Wollc. In Spanjen komen de Schaapen des winters nog zomers op de ftaï', dag cn nagt zyn zc op het vrye veld, ook in Engeland en meer andere contryen, alwaar byna geene of ten minften zeer zagte winters zyn, weiden cn blyven dc Schaapen geduurig in 't open veld. Dé Africaanfche en veele Afiatifche Schaapen, .hebben in plaats van Wolle, fyne zagte hairen, die men alle jaaren doet affnyden, cn tot vcclderhnnde klccdingc gebruikt; fommigen der Ouden hebben eertyds hunne Schaapen de hairen niet afgefneeden maar uitgeplukt. —Ach! dat zal die arme dieren fmertclyk gevallen hebben! - Ik fchrik wanneer ik 'er maar aan denk, hoe menig ongefchikt fcheerder, de arme Schaapen in 't Iyf fnyd, cn dikvvils de huid met de wol wegneemt, en daar by zyn ze nog zo geduldig dat zy niet eens fchreeuwen, nog mekkeren, veel minder, zy door ftooten met de voeten zich zoude willen losmaaken, III. Deel. L maat'  ifis NATUÜRLYKE HISTORIE maar by 't uitplukken kunnen die goede diertjes qnmogelyk in rust , en geduldig blyven ftaan. - By ons is alle jaaren eens, en zo ik niet dwsale, hi de maand Mey, Scbaapfcheerdery? — Ja, maar fomwylen ook vroeger of laater, naar mate het Weer warm of koud is, want de Schaapen moeien altemaal eerst gewasfen, en van de drek en pnrcinigheid gezuiverd worden, op dat hunne wol zuiver zy. — maar verkleumen of bevriezen deze goede diertjes niet, wanneer zy hunne dikke pels veriaoren hebben , en dus geheel naakt zyn geworden? - Ja een weinig, maar het d-uurdniet lange of zy zyn het gewoon, en toch is het ja Mey of Juny warm genoeg, ja menigmaal zo heet, dat hen de Wolle tot een last ftrekt, en men hen wel zonder eenig voordeel, en alleen uit medelyden fcheeren moet, want by aldicnmen hen dan niet fchoor, zo zoude zy zelve de Woluitplukken j want hoe menigmaalen ziet men niet half, ja byna geheel naakte Schaapen? Weet gy wel lieve Kinderen dat 'er gehoornde Schaapen zyn ? — ö Ja, onze buurman heeft zelfs een Schaape-Bok of Ram die twee hoornen heeft, meer dan twee hoornen zullen de Schaapen -Bokkentoch\ye\ niet hebben? — en*de Ooi of Schaapen-moeder, nevens zodaanige Schaapen , die men Hamels noemt, hebben in 't geheel geen hoorns, ten minften niet dan zeer zelden. He Schaaps-bok heet in 't Latyn Aries , en de gcfneede Bok Hamel, Vcrvex ^ het Moeder-Schaap Qyis, by ons. Ooi, en het Lam Agnus, by ons Lam.  voor KINDEREN. 163 Lam. In Afia en Africa hebben de Rammen cn ] lamels altemaal hoorns, cn aldaar hebben ock fommige drie, vier, ja zes hoornen, — Ei, — ja wel, hebben zy aldaar zoo veel hoornen, — dan zullen zy zich ook wel, tegen hunne vyanden kimmen verdedigen ? — ach hoe zoude zy dat kunnen, die goede vriendelyke diertjes kennen geen list nog wreedheid. De Mensch zal en moet dus deze lieve Diertjes befchermen en bewaaren; zy keven en woonen waar dat zy willen, wanneer men nut en voordeel van haar hebben wil. Zy zyn ons toch zeer nuttig, denk ik? geeven zy ons niet allejaarei een Lam ? Geeven zy ons niet alle jaaren Wolk? kan men hen niet als men wil, alk dagen melken, gelyk de Geiten? de Schaapen-Melk is zeer dik en vet en geeft goede Boter en Kaas, maar zekerlyk is het beter, wanneer men hen de melk niet geheel en al ontneemd, uit hoofde zy als dan betere Wolk geeven, en Lammeren ook meerder, de Lammeren worden ook vlugger en grooter, als zy lang zuigen kunnen. — Dóet niet de Schaapen-Mest voortrerTelyk veel nut op de Velden? — ja uit dien hoofde maaktme*i ook Heiningen, en bewaard hen daar in trcepswyze by eikanderen, zo wel des nagts als des daags- om daar door de Mest byeen te houden, in Holland is de Schaapen-Mest kostbaar om dat men 'er de Tabaks - Landen mede bemest. In Duitschland blyft de Herder des nachts met zyne Honden ook by hen, en flaapt in eene geL 3 dekte  t6~4 NATUURLYKE HISTORIE dekte Wagen, welke de Herders-Karre genaamd word. Hoe veele duizenden van menfchen keven, geneeren en onderhouden zich door de bearbeiding der Schaapen-Wolk? zyn niet onze lakens, koulfen,in 'tkort alle kleedinge daar van gemaakt? en hoe fynder de Wol is hoe fyndcr en beter dat geene is dat men 'er van maakt. Het onnozel fchaap brengt ons levend meer voordeel toe, dan wanneer het geflagt is; wy eeten zyn vleesch en zyn ingewand, en uit zyn bloed maakt men ook hier en daar Worst; zyne fyne darmen worden gebruikt voor fnaaren op harpen, luiten, cyters, violen, en andere Muziek -Inftrumentcn; men keert de darmen om, wast zc fchoon, en dan worden ze te zamen als tot een fnoer gedraaid; twee darmen moeten ten minden te zamen gedraaid worden, ris men een fnaar wil hebben, want ée'n darm maakt geen fnaar, maar daar zyn 'er wel van tien, twintig tot honderd by eikanderen gedraaid, ger lyk als de dikke bas-fnaaren. Tot de fyne luitfnaaren neemt men twee darmen; tot de fynfte toon op de viool 3, en tot de zwaarfte 7, tot den zwaarfte bas-fnaar neemt men gewoonhyk 120 darmen. Lams-, Schaapen-, Geiten- en Kali'sDarmen geeven fnaaren, maar'de Lams-Darmen zyn de beste; in Vrankryk maakt men veele goede fnaaren, in Romen maakt men ze beter, maar in Napels de alderbeste. (*) Van (*) Zie Volfanans Hiftorifche Reizen van Italien, 3 Deel pag. 185.  voor KINDEREN. t6$ Van het Vel maakt men goed-Zeemleer, tot kleeding, zakken, en andere zaaken, ook maakt nieri 'ér Pergament van ; uit de pooten en beenen kookt men lym, en het harde vet dat men talk noemd, geeft goed fyn licht. Daar is een onderfcheid tusfehen talk en vet, en zulks beftaat hier in, dat het vet altyd week'blyft, zelfs wanneer het koud is, maar de talk, zo ras hy koud is word hy hard. Het hard geworden Rundér vet, heet fmeer' (ongel) en het harde Varkens vet , word fmeer of reufel genaamd* Kent gy de boosaartige en moedwillige GEIT? Vrolyk en vlug is de Geit, en geen ZO angstvallige droomer als het Schaap, ook is hy ili lange zo zwak en aandoenelyk niet * hy kan nat en koude verdragen en is voor 't Weer niet bevreesd, hy fpringt gaarne, en jaagt zyn cameraaden, van de eene plaats naar den andere 4 cn maakt veeltyds allerhande potfen. 'Er zyn zeer fchoone witte, zwarte, graauwe en bonte Geiten. Zy zyn meest lang gebaard, Ja wel Ome daarom hiet hy lik fik mae — regt mannetje lief, doch de Geit is boosaartig en moedwillig, ftoot alle Huisdieren, ja zelf zyn Herder cn Heer. Verknaauwd en vernield alle tuinen, planten en boomen; Raast en tierd op de Weiden alom, als of hy woedend was. Hy fpringt over heggen en ftruiken, zeer vlug, L 3 oni  i66 NATUURLYKE HISTORIE om fpoedig een bek vol loof, koolbladeren of iets anders tc fteelen. De Geit is gaarne by dc Menfchen, en in het droogeop de Bergen, hy eet gaarne loof, gras, mosch, en wilde carftangicn, hy lekt ook gaarne zout, brengt alle jaaren een twee en fomwylc ook wel eens drie jongen ter waereld, cn lecid tot tien of twaalf jaaren. Nogthans zo oud laat men hem zelden worden, wyl als dan zyn vleesch te taai is, en niet goed meer fmaakt; jong Geiten vleesch ziet 'er uit cn fmaakt zodaanig als Hamel vleesch, en wanneer het ook een weinig fterk is, en naar zyn vel ruikt, hinderd cgtcr zulks niets. De gemeene man eet het nogthans zeer gaarne, ja in Noorwegen en Z weeden, cn waar ook meer veele Geiten zyn, eet een ieder Geiten vleesch; ook eet men zyn ingewand. Zyn Talk of Smeer geeft goed licht, cn zyn vel Pargemcnt, Korduaan en Saliaanlecr, ook goed Leer tot Broeken Handfchoenen , cn meer andere dingen, ook word het zogenaamde , Hoender- of Cabret - Leer, en blaauwe , groene, violet en roodgeverfde handfchoenen voor Hccrcn en Dames, uit zyn vel gemaakt. Men weekt de Geiten vellen in kalk, cn trekt de bovenfte huid onder, en noemd ze^cabrctof hoender-leer, wanneer hetzelve roocf, groen of blaauw geverfd is geworden, veele laatcn het ook wit. Dc Deenen bearbeiden jaarlyks veele duizende dezer vellen; het vel is veel beter, cn meer waardig dan dat der Schaapen. En  Vooii KiNBËRËN. ï6f Ërt Zynè Melk ? —» 6 Hoe goed en hoe beinind is die niet? ryke en arme lieden drinken en eeten ze zeer gaarne, voornaamentlyk oudé en kranke Peifoonen verkiezen dezelve voof Koeijen en Schaapen - Melk. Me.h kan 'er ooM Kaas van maakcm Van zyne korte hairen maakt men Hoeden éfl Van de lange Perruiken , ja indien men wildé konde men daar ook draaden van doen {pinnen en Stoffen van wecven, gelyk als van de hairen van de Angorifchc Geiten in klein Afia. Weet, deze! Geiten geeven fneeuw witte, fyne, zagte hairert Van een halve elle lang, waar uit men allerhande!treffelyke goederen weeven kan. Het is bekend dat zy veel fyndere fch iahgerÉ hairen hebben dan de Geit, en alle zyne cameraden in de gantfche waereld, men fpiht en twynt het, en weeft 'er allerhande goed van j waar onder de kamelot het bekendfte is. Voor 't overige zyn deze Geiten de Dnitfche Geiten. zeer gelykformig, Zy hebben ook twee hoornen , doch 'er zyn ook Geiten die geen hoornen" hebben, zy eeten ook gras, bladeren en kriiid j en mekken tevens als de Geit, dochzy zyn daar in van deze onderfcheidch, dat men hen aïlë jaaren het hair affnyd, maar onze Geiten niet. Nu Kinderen, weet gy wel dat men in Ar ibien de Geiten, Kameelen iloemd? en daar vaii komt het ook dat men hen fomtyds KameelGeiten en htm hair Kameel - Hairen, het daar Uit gefponnen, Kameel- of Kemels - Gaareri , en'% L 4 ge-  i68 NATUURLYKE HISTORIE geweefde Camelotten nccmd, rr.cn moet daarom niet Kameelhairen, niet Kameelgaren, niet Camelot zeggen, zo als juist een ieder een zegt; ik geloof dat deeze dwaling alleen daar uit ontftaat, om dat de groote Bogchelagtige Kameel alle jaren een menigte hair uitvalt, en men dat te famert vergadert en fpint, cn dit ook tot alle kledinge gebruikt word; maar het ordinaire Kamcclhair is fynder , bccter en koftbaarcr, cn komt zelden tot ons over; want onze Camelotte, dat dc Wevers, Snyders en Knoopmakcrs voor knoopen, band en garen gebruiken en verkoopen , onder de naam van Kameelgaren, word uit loutere Schapenwolk gemaakt, fomtyds vermengen zy het met vloszyde, en dan noemen zy het half zyde Kameelgaren , gelyk het Engelfche Koord. DE STEENBOK is nog ftoutmoedigcr als de Geitebok, en kan wanneer hy volwasfchen is, niet meer tam gemaakt worden; Hy is ook grooter cn fterker als de Geitebok, en is van gedaante ten deele als de Geit, en ten deek als een Hart, zyn hair is geelagtig graauw, hy heeft twee lange te rugwaarts kromme geboogene hoornen, fpitze klaauwen, en woont op de hoogde fneeuw en ysbergen van Zwitzerland, Savoojen en Tirol, alwaar hem geen Menfch zonder het grootfte levensgevaar naderen kan; hy eet kruiden en wor- te-  voor KINDEREN. i% telen, en leeft vyftien of twintig jaaren. Zie zyne Fig. Plaat xiv. Vak H. Het moet zeer koud en bergagtig zyn waar de Steenbok woonen en leven kan, want zo ras hy in de warmte gebragt is, word hy blind. Op eene effen baan kan hy niet lopen, zoo als het behoord, hy rent en klautert de hoogfte en fteilfte bergen op en af, en baant zich een weg door de diepste fneeuw , waar onder hy ook kruiden en wortelen weet te krygen , fpringt over de afgronden heen , en loopt, als de wilde Geit ook doet, Berg op, Berg af, ja menig malen fpringt hy tien ja twintig ellen naar beneeden, wanneer hy van de Jagers en Honden agtcrvolgt word , of dat hy zyne kost opzoekt, zonder zich te befchadigen; egter breekt 'er'ook meenig een hals en beenen, wanneer zy een Berg mis fpringen, of dat hen de kop uitgleid, want zy ftorten op hunne kop, die buiten gemeen hard is naar beneden ; hoe lange en heftig ftooten zich niet fomtyds twee Geitebokken voor de kop, zonder dat het bloeden zal? Daar zyn zeer weinig Steenbokken; voor eenige tyd wierd 'er een als een groote zeldzaamheid in Duitfchland omgevoerd, en voor geld aan de nieuwsgierigen vertoond. WILDE G E I T E N (of Gemzen) zyn 'er daar en tegen veel meerder, men ziet 'er menigmalen, twintig ja festig by clkanderen, L 5 zy  Ï7ö NATUURLYKÉ HISTORIE zy zyn klcener, bïoohartiger en fwakker als de Steenbok, ook gaan zy niet zo hoog op de Ber> gen als die, welke fomtyds op de allcrhoogfte fpitzen der Bergen klimmen. Zy blyven op het midden en bewonen als 't ware de twede verdieping, waar dorre Heuvels en Bosfchen zyn, in welke zy 's winters befcherminge en onderhoud Vinden, anders hebben zy eenerlei aart en het zelve Vaderland; zy bewonen ook het gebergte van Tirol , Savoycn en Switzcrland , eeten ook kruiden en wortels, loof cn knoppen det ftruikgewasfen als de Steenbokken. De wilde geit (Gems) of fteengcit, is een aangenaam vlug Diertje, loopt over gefpletenc klooven, bergen en afgronden heen,fpringt van den eene op den anderen Berg , alwaar haar geen Jager nog Hond kan agtervolgen, zy heeft korte graauwe en donkere hairen, twee kleine zwarte zeer krom en haaksgewyze hoorens voor de kop tusfehen de oogen, word zo oud als de Steenbok, en brengt alle jaaren een, en zelden twee jongen ter waereld. Zelden is een wilden Geit alleen, zy heeft meest altyd eenige Geiten by zich , cn als de troep groot genoeg is ftaan zy elkaar by tegens den Wolf. Op dat zy niet zo ligtclyk op dc weide, 't zy onverwagts als anderfins , van Jagers, Gieren of Arenden zullen overvallen worden' fteld 'er zig eene van hen op eene hoogen poft om te waken , die zo ras zy eenen vyand befpeurt, riekt, hoord of ziet, een gemekker of ge-  voor KINDEREN, t^ï geblaet maakt, waar door de anderen narigt krygen ; naauwlyks gevvaarfchuvvt zynde, vlieden zy fpoedig over Bergen en Valleyen voort, maar ook meenig een breekt door een al te fpoedige vlugt dc pooten. — Kan dan een Arend of een Gier, eene wilde Geit leed doen? zy is immers toch veel grooter en fterker; verdedigen zy zich dan niet? — Ja myn Kind, by 'trooven en 't verfiinden komt het altyd op de groote niet aan, gelyk gy reeds gehoord hebt, toen wy van den Arend fpraken. Hoe groot en fterk deeze twee roofvogels zyn kan men befpeuren, daar zy de jonge wilde Geiten levend grypen, en ze met hunne klaauwen door de lugt henen voeren; daar en tegen jagen ze de oude Geiten zo lang af, tot zy moede en mat zyn, en eindelyk van eene Berg of Heuvel nederftorten; waar door zy dezelva half of geheel dood tot buit verkrygen. Zal ik u ook zeggen, hoe de wilde Geiten van de Jagers gevangen worden ? zulks gefchied zeer gevaarlyk, zy moeten zich zeer ligt en liegt kleeden, met een zak op de rug, waar in wat gedroogd of gerookt Vleefch, Kaas en Brood is, en een paar Schoeyzers , welke hy aantrekt, wanneer hy over de fteile gebergtens en over harde fneeuw en het ys klimmen wil; als dan klimt hy den berg op, en klopt aan de klippen, waar op de wilde Geit uit zyn hol komt, en als dan loert de Jager op hem. Gewoonlyk zyn de Jagers met hun drien of vieren by een, de eene  if* nathurlyke Historie eene klopt hier, den anderen daar, tenvyl de derde loert cn fchiet; menigmalen moeten zy twee of drie dagen met groot levensgevaar omklimmcn , eer zy 'er cene gefchotcn of levend gevangen hebben, en menig een die 'er valt, breekt arm en been, die dus meenigmaal halfdood naar huis gedragen word; daar en tegen valt een ander fomtyds in de grondclooze dieptens, dat men hem niet weder vinden kan; ja menigmalen verfnyden zy hun rok en hemd tot ftrooken, enknopen dezelve aan eikanderen,om de ongelukkigen uit de afgronden en bergkloven op te halen. Ach wat een ontzagchclyke fprong moet niet een zodanige Jager fomwyl wagen, als hy eerft zo hoog geklommen is, dat hy niet meer te rugwaarts kan, en dan 't zy van honger Iterven op het wagen moet, om op een of anderen fteen, naauwelyks een hand breed te fpringen. — Denkt eens Kinderen, fomtyds werpt hy zyn Snaphaan en al de zwaarte die hy by zich heeft weg, en trekt zyne fehoenen uit, om dus te vaster te kunnen ftaan. — O dat is al te gevaarlyk. — Het is ook meest in de AIpifche Bergen daar dit voor valt. Alles kan men van de wilde Geiten gebruiken, vleefch, vet, huid, hoornen, vel, talk en ingewand. Dus hebben wy al vry wat van dc Koejen, Schapen en Geiten gezegt En ook al een alderliefst Schilderytje van deeze nuttige Dieren in uwe afbeeldingen geplaatst, niet waar Oome lief — Ja zoet Meisje, dit heeft u de brave Rotterdamfchè Kons-  voor KINDEREN. 173 Konstenaar Muis vereert. — ó Wy zyn 'er hem dankbaar voor, zie eens Jan broer en Careltje lief, kyk daar zit een Herdertje met zyn Wagthondje, pas viel op, te fpeelen. — Daar voor aan lopen zyise Schaapjes. — Dat is fik fik mae. — Dat is Koetje boe. — Ja wel Janneman. — Ja kyk daar is monfieur hippeldetrip het Konyntje ook. — En daar agter die distel, maat prikkeprik den Egel. — Zoo lieve Kinderen gylieden kent net die Figuuren s en toont dat gy geen dommerikken Ezel zyt. Neen neen, al Haat hy agter Osje maat, wy zien wel dat zyn lange ooren geen hoornen zyn. -— Zie Jan broer daar zitten Zwaluwtjes'op den tak , en ginder onder al die boompjes is Landliefs wooning met fchuur en hooibarg. ó Dat is alles al- derliefst, hoe zoet is dit af beeldzei- van 't geruste Landleven. — Niet waar. — Hier komt het/Vaarsje van onze Hollandfche Landdichter Poot wel te pas. — Wel nu Ernst, deel ons dit mee. —Gaarne, —r- oe genoeglyk rolt het leven Jjes genisten Lantmans heen, Die zyn zaligh lot, hoe kleen, Om geen koningskroon zou geven! Laege rust braveert den lof Van het hoogfle koningsljof. w  174 NATUURLYKE HISTORIE Ah een boer zyn hygcnde osfen 't Glimpend kouter door den klont Van zyn' erffelyken gront, In de luwt der hooge bosfchen, Voort ziet trekken; of zyn graen 't Vet der klai met gout hela én; Of zyn gladde mellekkoeien, Even lustigh, even hly Onder 't grazen van ter zy, In een bogtigh dal hoort loeien ; Toon my dan, o arme ftadt, Zulk een' wellust, zulk een' fchat^ . Welige akkers, groene boomen, Malfche weiden, daftel vee, Nieuwe boter, zoete mee, Klaere bronnen, koele froomen, Frisfche luchten: overvloei Maekt het buitenleven zoet, Laet een' koopman koopmanswaeren, Huis en hof en kas en gout Waegen op het fchuimend zout Daer de witte zeilen vaeren, Vaeren, maer met groot gevaer, Veemans rykdom blyft vandaer. Laet de drokke pleitzael woelen, Menigh vreezen dat de fchael Van de vierfchaer ryze of daeV Voor de firenge rechterftoelen; Veeman houdt zich by zyn vee, En daer blyft zyn zorregh meê. Zacien},  voor KINDEREN. 175 Zaeien, planten en verzetten Geeft hem werk. hy- vist en jaegt, Dikwyls valt hem eer het claegt Vliegent wilt in looze netten: Dikwyls voert hy met zyn raên Grazigh zuivel flêwaert aen. Appels enten, peereplukken , Maeien, hooien, fchuur en tas Stapelen vol veldgewas, Schaepefcheeren, uiers drukken; Seven kinders cn een zvyf Zyn zyn daeglyx tytverdryf. fork en riek en fchup en Jpade Zetten zyne lusten pal, '£ Zy de zvelgemeste ft al,'t Zy de boomgaert hem verzaede% 't Zy de kruitben niet te hom Op zyn laege tafel koorn. Als de lente V lant befchildert, Als de zomer zweet en gloeit Ploegt en fpk hy onvermoeit. Als de winter 't wout verwildert Houdt hy den berookten haert Met zyn vrienden, ront van aert. 't Herfstfaifocn vooral te danken, Snyt hem druiven, perst hem most\ Most die fi'echts wat moeite kost: Hemelxvaerde wyngertranken Vullen (Jan met wyn zyn ton; Qnlangs fchuitcn ze o,ok de zon: Want,  176 NATUURLYKE HISTORIE Want des zomers, na veel zwieren, Neemt hy, om zich goed te doen Onder 't loof een flaepje in 'e groen Daer de vogels tierelieren, Daer een levendige vliet Van de fleile rot/en fchiet. Els, zyn lieffle door het trouwen, Wiegt met zang hem daer hy Jlaept Schoon ze vry al wyder gaept Dan de hooffche Jlaetjongkvroinvcn; En hy kust 'er Elsje voor. Dus brengt Melker 't leven door. Zeg my nu, o 's GRAVEZANDE, Die behalve meer ook weet Eloe een boer zyn' tyt beft eet; Toon me, o Rechtlicht in den lande, (Zoo zy ti myn zang gezvydt) Wie zyn leven zachter flyt. dat is voortreffelyk en onverbeterlyk Ernst. — Ja myn Heer, dit wisten de Haagfche Landdichters ook wel, daarom kipten zy tot een Prysvaers uit, dat ze te vooren wilden dat niet te verbeteren was. — Nu nu Ernst, 'er moet wat van St. Annè by de Poëten 'er onder lopen: nu wy ftappen 'er af, luister van DE BEZOAR-BOK, Dit is ook een aanmerklyk foort, hy leeft in Egypten, Perziën cn Syriën, troepswyze, en is van we-  VOORKINDEREN. 177 wegens den Bezoardfteen die in zyne maag gevonden word , zeer bekend, die ook Bezoarfteen genaamt is, zy zyn donker bruin , ook fommige zien 'er zwart graauw uit, zy zyn glad en zo groot als de pit van eene hazenoot, of ook kleener, zyn zeer zagt en worden allengs met laagjes omzet even als de Ajuinfchellen; eertyds was de Bezoarileen zeer kostbaar, en eene welke de grootte van een hazenoot had, wierd, gelyk de Reisbefchryvers getuigen, met 500 daalders betaald; in de Apothe» ken worden zy tot veclerhande Artzenyën gebruikt, cn voornamenlyk tot een tegengift; heden zyn zy wel min koftbaar , dog niettemin nog in goede vvaardy; evenwel verminderd het gebruik, om dat men deszelfs kalkagtigen aart gelyk field met die van andere iteencn; 'er zyn oofterfche en weflerfche Bezoards, en nog veele andere foorten onder deeze Clalfe te betrekken, die men diergelyke fteenen noemt. DE GAZEL, is een zeer fraai vlug Diertje, en van wegen zyne couleur en geftalte, de Rhee zeer gclykvormig, en is te huis hooiende in Afia, Africa en Ooftindien, hy is en leeft gaarne in gezelfchap, eet kruiden, brengt alle jaaren een jor.g ter waereld, en word twintig a dertig jaaren oud. Volkomen gelykt hy de Rhee niet, want hy heeft geen hoornen met haaken , maar glad III. Deel. M ge-  178 NATUÜRLYKË HISTORIE gelyk de Geitebok, ook zyn zyne hairen niet zo grof, maar zo fyn als zyde, en dus veel zagter als het hair van de Rhee; zy zyn in die Land* ftreeken zo gemeenten geven deBcwoonders het zelve als by ons dü; Rhcën, want by hen zyn geen Rhcën gelyk als by ons geen Gazellen zyn, zy vangen zc jong cn maken ze tam, cn brengen ze onder andere Huisdieren groot, maar de gfooten vangen zy op de jagt met allerhande lift cn geweid; zy laten wel afgeleerde Valken en Luypaarden öp lïcn af , om hen de oogen uit te pikken en tc verfchturen, of ten minften, zoo lange op te houden tot dat dc Jager komt cn hen ter dood brengt. H E T II A R T, is een ftil en vreedzaam Dier, dat niemand leed doen zal, dan alleen in de brons of teeltyd, als wanneer de Hartebokken zeer verwoed zyn; hy is zeer nieuwsgierig cn loopt waar hy maar Menfchen , Vee of iets nieuws ziet, cn dan wanneer hy het zelve een tyd lang heeft ftaan aankyken , fpringt hy weder in zyn Bofch te rug; maar hebben de Menfchen, honden of geweer by zich , dan vlied hy fpoedig te rugge, cn redt en verdedigt zich zo goed hy kan; wanneer hy van dezelven vervolgt cn gekweld word , dan verwond hy 'menigmalen met zyn hoornen, Menfchen, Paarden cn Honden; hoedanig worden niet dc Harten op dc zogenaamde i'ariV.rce'ao-ten gekweld cn vernield? Het  voor KINDEREN: Het is nodig en nuttig oni alle jaaren een zeker getal Harten te jagen en te fchieten, oin dat zy niet te veel in getal zullen worden, en 'er ooit geen gebrek aan Wildbraad zy. Maar om dezelve uit fpot. of vermaak, langwylig te kwelleri en te martelen , en hen op eene wreede wyzé door de Honden te laten vernielen en langduu* rig omjagen, tot dat ze eindelyk ncdcriiortcn 3 zulks is niet pryslyk. Hebt gy v/el ooit een levend Hart gezien ? — Jawel, op den Leydfchcn Bur,g en in de Hsagfehe Koekamp zyn 'er altyd. — Zeer wel; hoé groot denkt gy wel dat een Hart is? — Zo groot als een klein Koetje» - Ja wel zo groot; hy is iets hooger en ranker, maar niet zo lang cil dik; Hy woond in de Wildernisfen, heeft ros bruin hair, (witte Harten zyn 'er niet veel,) op de kop heeft hy twee takkige hoornen 3 en een kort haartje, eet gras, moeskruiden;, takken, ftruiken, akers, 'wild ooft, en teelt 'sjaarlyks een jong, dog zelden twee, en word dertig k vyf en dertig jaaren oud; Ik meende dat zy veel ouder wierden. — Hoe zo Ernsti Men verhaald dat 'er Harten in Wildernisferl gevonden zyn , die goude halsbanden hadden* met de namen van Keizers en Vorsten, die wel homkrd en meer jaaren dood waren, en die deeze Harten in hun tyd gevangen hebbende, d& zelve door dit teeken voor alle Jagers vry verklaarde , en dus zou een Hart zeer oud wot- dem * Dit is zo Ernst, men heeft 'er zulke! Ma ge-  i8o NATUURLYK E HISTORIE gevonden. Dan 'er word nog over dc echtheid der zaak getwist. Ondertusïchen geloof ik dat éen Hart zeer oud word , want ik ken 'cr die reeds festig jaaren oud zyn. — Met recht word dan een Hart voor een zinnebeeld van ouderdom gehouden. Op onze xiv. Plaat by Fig, y. is een Hart afgebeeld , zie hem eens aan Kinderen. — Hoe veel takken heeft hy aan zyne Hoornen? - Vyf. — Wel nu dan is het een vyf of zes jaarig Hart, want hoe ouder hy word, hoe meerder takken hy krygt; maar zyn 'cr ook uitzonderingen. Ja, van 't tweede jaar tot het agtfté worden de nieuwe Hoorns alle jaaren fterker, hooger en fpitzer. Byons verkrygen zy zelden meer dan twee en twintig takken op twee Hoornen ; — Maar waarom zegt gy nieuwe Hoornen? — Daarom, om dat zy alle jaaren nieuwe verkrygen, want de oude vallen hen alle jaaren in Maart of April uit, en wanneer ze hun niet van zelve af of uitvallen , als dan haan zy het eene end na het andere at', cn in twaalf a festien weeken groeit hun weederom eene grootcre en fterkere daar voor in de plaats. De nieuwe Hoorns zyn in 't begin zeer teer en zagt, en met een hairagtige huid of bast omtrokken , en doet het Hart uittermaten zeer wanneer hy 'er zich aan ftoot, doch daar na wanneer het volkomen ryp is geworden, hin. derd het hen niet meer al ftoot hy 'cr zich dan aan; ja dan ftoot hy zich wel moedwillig, tot dat  voos. KI N'D ERE N. 181 dat de bast 'er geheel cn al afgeftroopt is, Brengen de jonge Harten deeze Hoornen met zich ter waereld? — ö Neen, zo min als de jonge Os , hy verkrygt ze eerft in 't tweede jaar , en dan zyn 't maar twee fpitzige helen zonder takken, maar daar na krygt hy alle jaaren een tak meerder, daar van daan komt het ook, dat men door het tellen der einden, de ouderdom van de zeiven weeten kan; IYiaar de Hartekoejcn of Hinden, verkrygen 'er in 't geheel geen. Het Hartekalf of jong, is in 't eerfte jaar zyns levens rood en wit bont, voorts word hy in 't geheel rood, en dan word hy een jonge Hinde genoemt. Wanneer menmy eens vroeg, waar toe dient ons het Hart, of waar toe is het nuttig? Dan zoude ik antwoorden, hy vergenoegt veele duizende Heeren. En ook menige Dame op de Jao-t. Men eet zyn vleefch, men maakt uit zyn huid leedere Broeken, en verdere Kleeding'% handfchoenen, degenfeheden, enz. zyn Hoornen verftrekken in de Huizen tot cieraad, en dienen ook in plaats van haaken cm iets aan op te hangen, men maakt 'er ook mesfen en vorkenhegten van; de Apothecar weet het ook te bezigen , én verkoopt het onder dc benaming van geprepareert Hartshoorn; de leevende Harten kan men als men wil voor rytuigen fpannpn, en 'er mede uitryden, zo als eertyds menige Vorst plag te doen; maar of het ook goed op hen te ryden zy, kan meenige arme WildM 3 fchut-  ïfii NATUURLYKE HISTORIE fbhiitter of Wilddief getuigen, die het ongeluk; gehad hebben tot hun ftraf met ketens op clezehve vaftgemaakt te worden. Ilct vleefch vaneen Hart, zyn Wyfje, derwelver Jongen , dat der Haazen en der wilde Zwynen, noemt men Wildbraad; en onder deeze is voornsmentlyk het Ilartevleefch rood Wildbraad, cn het vleefch van en wild Zwyn Swart Wildbraad ; want het Hart heeft roode hairen, cn het wild Zwyn heeft fwarte hairen pf Bqrftels. (*) li E T D A M HART Is kleiner dan het Hart, en ook geheel anders gehoornt , als zynde dezelve veel dunner , cn breeder, en de takken en plaatzing daar van geheel anders; hy leeft rroeps gewyze in de Bost fchadien van Europa en noord America, doch jn zodanige Contryën heel veel, alwaar weinigof in 't geheel geen andere Harten zich ophouden, wyl zy zich met dezelve niet wel verdragen kunnen, voor 't overige zyn zy 't Hart in \ gebruik der fpyze en geneering zeer gelyk. Jlet Wyfje, brengt alle jaaren een, doch fom- wy- (*) Tot het geflagt v»n de Harten teld men i. hit edel Hart Cevvus Eiaphus. z. het Damhart Dama. 3 de Rhee C-aprcohts. 4. het Rendier Tarandus of Reno. 5. het £ameel - Luipaard o.f Gitaffe Camelofardalis. 6. het Elaud- d;pr Alces,  voor KI N D E R E N. 183 wylen ook wel twee jongen voort, cr. leeft ten minsten twintig jaaren; in Engeland zyn .ze in menigte ,. maar in Duitfchlaud weinig. Zeer gaarne laat men ze in Dtiitfchland in de Diergaarden loopen, zyn huid is veel fynder dan die van 't Hart, ook is zyn ongel of fmeer veel bccter; zyne hairen gebruikt men tot ftoclen en banken en allerhande kusfens, H ET R II E E II A R T is ook kleinder dan het Hart, en vaal graauw van Couleur, maar zeer gelyk in wooning en fpyze. Europa en Alia is zyn Vaderland; hy woont in wildernisfen, eet akers, boekels en gras, alle jaaren brengt hy twee jongen ter waereld, en word twintig en meer jaaren oud. De Rhccbok, als ook het Damhart, benevens het Rendier , en den Eland , werpt alle jaaren zijne hoorns af, maar later als het Hart, cn gemeenlyk eerst in de*Herfst, vleesch, fmeer,huid, en hairen, kan men van de Rhee gebruiken. De Rheehairen zyn nog beter dan dc Hartehairen9 om dat zy zich zoo niet te zamen pakken , dc Zadelmakers vorderen altyd meer voor een Roel of kusfen, dat met Rhcchairen, dan dat met Osfen of Hartehairen ge vult is. — Dc Horfel of vlieg, welke het Rendier zoo fchrikkelyk plaagt en fteekt, fteekt ook fel , zoo ik geloove , het Harten de Rhee? — Ja zy fteekt deze niet al, leen, maar zy legt ook haare eieren in de opM 4  184 NATÜURLYKE HISTORIE gcftokene huid in, uit welke weinige dagen, wormen komen, welke die arme dieren, geweldig bijten, en worden Engerlingen by ons, vet maken; douw wurmen genaamt, dc geplaagde Rhee wryft zich aan de boomen, om ze te verdrukken , veele byten hem ook de Ravens en Kraaien uit. Deze hatelyke wormen veroorzaaken de gaten en nerven in de Rhee en Harte huiden, die men in 't gemeen Engerlingen noemt. HET RENDIER woont in de noorderlyke deelcn van Europa, Aha en America, vooral in Lapland, Groenland, Canada en andere Landen waar het zeer koud is, en de winter ten minsten drie vierendeeljaars duurt. Hoe kouder een Land is, hoe aangenaamer voor het Rendier, want warmte kan hy in *t geheel niet verdragen, en zoo ras hy maar in een warm Land gebragt word, fterft hy na weinig dagen. Hy graast op mofch, boomen knoppen cn bladeren, die hy zelf van onder de dikke fneeuw opzoekt cn daar onder afgraast. Hy brengt alle jaaren een jong ter waereld, en leeft ten minsten twintig a vyf en twintig jaaren. Daar zyn wilde en tamme Rendieren; in Lapland zyn meer tamme dan wilde, maar in andere noordelyke deelen zyn meer wilde dan tammen, de tammen worden by dag op dc weide geleid en gehoed, maar 's nagts worden zy opgefloten en bewaard , om voor den Wolf en Veelvraat  voorKINDEREN. 185 vraat bevryd te zyn; want al is het dat de Wolf kleinder is dan het Rendier, zo weet hy ze nogthans met list en gezwindheid te verwonden en te verworgen. Op wat wyze de Veelvraat een Rendier vangt en vermoord, is reeds hier voor gezegt; niet waar? Hy kan niet goed fpringen en aldus geen Rendier vervolgen of inhalen, daarom klimt hy op een boom en legt zich neder op een tak, en loert aldaar tot dat 'er een Rendier voorby komt, Zo ras 'er een onder hem heen komt, zo fpringt hy den zelve op den rug en klampt hem met zyne vier pooten vaft, byt hem een' gat in den nek, zuigt hem het bloed af en ryd op hem voort, hy mag dan ook zo lange lopen als hy wil en zich tegen de bomen vryven, tot dat hy eindelyk half of geheel dood is en nederftort. Het Rendier is het eenigftc Huisdier der Laplanders , en te gelyk hunne geheele rykdom, wanneer een Laplander geen Rendier bezit, is hy een arm Man en een Bedelaar j want daar zyn zeer weinige, of zy hebben ten minden twee ftuks, maar dc meeften hebben tien of twaalf ftuks, en de Ryken hebben 'er wel zes i agt honderd. De Laplanders hebben geen Thuyn noch Akkerland, noch Schaap, Koe of Paard, alles moet hem zyn Rendier ter hand ftellen en geven, zy moeten hem dienen, hem geneeren en kleden 7 hy fpyft haar zo goed hy kan, even als M 5 ons  X85 NATUURLYKE HISTORIE ons de Kocjcn; hy verkrygt van hen melk, die ze verfch eeten en drinken , of 'er Kaas van maken; het vlees is zyn beste en gewoonelykfte fpyze; het vet dient hem in plaats van Boter; van dc vellen maakt hy zyn Bed en Kleederen, bekleed 'er ook zyn Hutte mcede, uit de darmen maakt hy touw cn gaaren, en van de bccnen maakt hy zich lepels, naaynaaldcns cn allerhande beeldwerk ; van de fchil of fchaale zyncr voetklaauw maakt hy zyne drinkbekers, cn de blaas dient hem in plaats van dc Brandcwynsvles; cn om dat'er niets van zyn goed Rendier verboren zal gaan, drinkt hy ook zyn bloed. Des zomers belaft hy hen met pak dragen, cn 's winters fpant hy ze voor zyne flecde, cn reist met hen, twintig a dertig mylen verre agter een , want zy kunnen verwonderlyk fnel en zelfs een geheelën dag loopen en fpringen, fonder eens dille tc ftaan of iets te gebruiken; cn dus konnen deeze Laplanders (of Samojeden) op een gemakkelyke wyze, alle de noodwendigheden des levens verkrygen, door hunne gewillige Rendieren ; — Dan zal gewis Fig. R. in Plaat veertien , en Laplander met zyn Rendier afgebeeld zyn. Gy hebt het wel; zie daar zit de Lap geruft itt zyn fleedje, cn word met een enkeld koord onder den buik van het Dier voortgefleept, terwyl een ander u daar naar wyst. — Is 't niet aanmerkelyk myn Heer, dat de Voorzienigheid in alle, ja in de barste Gewesten den Menfch wezens ïchept die hem ten onderhoud des levens die-  Vöor KINDEREN 187 dienen. Ja wel myn braven Jongeling; cn zo is 't ook met den Eland. HET ELANDDIER is de Buurman van het Rendier cn zyn Game* raad, hy eet ook het zelfde, en is ook van zodanige gelykvormigheid , maar wat grooter en wel omtrent als een Paard; hy heeft lang, ftyl, geel cn giaauw hair, zeer breede hoornen, als bladagtig uitgeftrekt met weinig tanden; hy kan ook tam gemaakt en tot fleedcryden gcleert worden , want hy kan ook als het Rendier in eene dag, veertig a vyftig mylen achter een voortdrar ven , zonder iets te eeten of ftil te ftaan ; men kan alles van den Eland gebruiken; Vleefch, Melk en Huid. De Huid is zeer dik, cn wanneer zy gedroogd en bereid is, is zy zo harden vair, dat men met een Snaphaan kogel, daar geen gat in fchieten kan; cn ongeagt het een zoon dikke .Huid heeft, en zo groot en fterk als een Paard, is, en met zyn voorvoeten in eene flag een Menfch, een Hond of een Wolfdooden kan, zo, weet nogthans dc Veelvraat hem zodanig aan te. grypen en te vernielen als het Rendier (*). DE (*) Dit Dier zou fomwylen plotslyk nederflortcn, cn de vallende ziekte krygen, cn dit zoude de oorzaak zyn, waarom men hem Eland noemt, (zonder twyffel valfeh) maar hy valt uit vrees voor zynen vyacd , waarfebynelyk needer, of om de gladheid van het ys waar op h* yconvlugtig nederitort.  188 NATUURLYKE HISTORIE DE GIRAFFE of dc Kameel Luipaard, is een byzonder groot Dier, aan welkers beftaan de hedendaagfche Dierkenners lang getwyffeld hebben. Doch federt dat de Natuurkunde in deeze dagen meer velds gewonnen heeft, ziet men dat dc Ouden ons verre in getrouwheid overtroffen hebben , alzo men thans in ons Land de vellen en geraamtens van dit Wonderdier vry gemeen heeft, wy hebben zo na het doenlyk was eene echte afbeelding van dit Dier op Plaat xiv. Vak N. gegecven, het Dier woond in 't midden van Africa in Ethiopien, en anders nergens in de waereld; zyn hair is rood bruin bont; hy heeft twee kleine hoornen aan 't voorhoofd, cn een lange hals, en nog langer voor of loop voeten, alle jaaren brengt hy een Jong ter waereld, cn zo men gelooft word hy dertig jaaren oud. Denkt eens lieve Kinderen, hy heeft langer voor- dan agtervoeten, zyn voorvoeten zyn twee en een halve elle lang, cn de agterfte konnen kwalyk een en een halve elle halen, en daar van daan gaat hy met een afdalende rugge, cn hetfchynt als of hy op de agtervoeten zit. Hy is na den Oliphant het grootfte of hoogfle dier op dc Aarde, want als hy regt op flaat, is hy vooraan wel vyf Hollandfche ellen (*) hoog, zyn gang is langzaam cn ftrui- ( * ) Den Heer R * f f Is zeer ruim in het bej alen der '$Uen, i* weet niet of een Duitfche Elle kleener is, althans zo  toor KINDEREN. 189 Krinkelend, en moet wanneer hy drinken of eten wil nederknielen , (want gemeenlyk geneert hy zich met boomloof) hyis zagtmoedig, vreesagtig, en in 't minfte niet fchadelyk; zelden word hy levendig in Europa gebragt. Giraffa is znye Arabifche naam; en Kameel Luypaard word hy dieswegens genaamd , om dat hy in geftalte naar het Kameel, en wegens zyne vlekken naar het Luypaard gelykt. KAMEEL noemt men die twee Dieren, lieve Kinderen, welke op de xiv. Plaat Vak A. afgebeeld zyn, en daar van, gelyk gy ziet, heeft de eene twee, en dc andere eene bult of bogchel. Kameel is Latyn Camelus, waar van de Dromedaris Dromedarius, of fpoedig looper, en het Trampeldier Ba&rianus, om dat het in Baélriane, een Provincie in Afia, (dat tegenswoordig Turkeftan heet, en het Land der Usbekers, onder zich bevat) te huis is, de Drommedaris heeft Arabiën tot zyn Vaderland ; maar federt zeer lange tyden zyn zy ook in noord Africa cn in geheel Ooftindiën in meenigte. Ook zyn 'er hier en daar wilde Cameclen. Beide woonen ze in Aha en Africa, zy hebben graauwe, ook fom"wylen bruine cn witte hairen; zy vreten netelen en zo men op onze Hollandjche Ellcmaat rrekent k is de of gave van negen Ellen velftrekt onregelmatig, op vyf kan het uaergaan.  tgó NATUURLYKE HISTORIE cn distclcn, cn allerhande doornagtig gewas; zy brengen alle twee jaaren een Jong ter waereld * en leven tot veertig of vyftig jaaren. Hebt gy wel een levende Kameel gezien? —> o Ja, wel twee, een graauw en een wit, zy zyn uittermaten groot, veel grooter dan een Os, en een zeer wondcrlyk Dier: — De hals en beeftcn zyn ongemeen lang, de kop is klein en ongchoornt, de haart zeer kort, de klaau* wen niet volkoomcn als by de Offen, maar van vooren een weinig gefpleten; zy zyn tam vreedzaam cn gehoorzaam, en doen alles wat hunnö mceilcrs van hen begeeren, zy kunnen onderhen hcenen loopen , op hen gaan zitten en zich op hunne kromme hals zetten, gelyk als hier in de Figuur 'er eene Moor op zit, en wanneer zy tot hem zeggen legt u nceder, zo buigen zy aanftonds de knien en leggen zich neder, en blyven zo lange leggen tot dat zy roepen: welaan gaat op ! Maar wil hy niet aanftonds gehoorzamen om neder te knielen, dan toond men hem maar een zweep, of men trekt hem by den hals needer. Men kan de Cameclen tot ryden cn laft draagen gebruiken; in Perziën , Arabiën, Turkyen, Egypten cn Barbaryën, vervoert men 'er allcKooprnanfehappen mcede; En de voornaame Azianen tifche en Africanen, gebruiken hen gemeenlyk als Poftpaarden wanneer zy reizen, ook ryden zy op Cameelcn als zy tc velde trekken. — Maar is dat een waarheid, dat een Camcel fevcn  voor K I N D É R Ë N. 191 feycn en twaalf ja vyftien honderd pond zware zakken of kisten dragen en wel vier a fes dagen honger en dorft kan lyden ? — Ja, dat is alles waar, een Camecl kan inderdaad naar mate hy oud of jong, fterk of zwak is, van feven tot vyftien centners, in eene dag twaalf a vyftien mylen verre draagen zonder uit te rusten, en zonder iets te eten of drinken , ja zy konnen wel wanneer het de nood vereifcht, fes k acht dagen achter een,dag en nagt voortdraven,zonder zy zich eenmaal zat eten konnen , en het drinken is daar, waar geen Bronnen of Stroomen zyn, geheel onmoogelyk. Men moet aldus de Cameekn voor cn aleer men met hen op de rcize gaat, of eene Caravane| met hen onderneemt, te huis eerft regt doen voederen , en zo veel moogelyk is doen drinken om dat zy dan lange wagten kunnen, zelfs zo lange tot dat men met hen op de beftemda plaatze gekoomen zy; en vermits zy eene groote menigte water te gelyk drinken, en in hun twede maag, (want zy hebben ook gelyk de Osfen, vier maagen) rein bewaaren; zoo Aagten de Arabieren en andere lieden die den Koophandel dry ven , menigmalen midden op den weg, wanner zy gebrek aan water hebben, eenige Cameelen, en ftorten dan het water uit de maag om te drinken. Wanneer een Cameel beladen zal worden, zo legt hy zich needer op zyne kniën, en beweegt zich zo lange niet, tot hy zyne volle lading op zich  i9a NATUURLYKE HISTORIE zich genoomen heeft en men hem heet op te ftaan, maar heeft men hem overladen zoo zugt en fchreeuwt hy, blyft leggen en ftaat niet op, men mag hem liaan of oprichten hoe men wil. Het nederknielen leeren zy van jongs af aan , want zo ras een Camcel gebooren is, buigt men hem de voeten onder 't lyf en legt hem daar op needer, en werpt hem een dekkleed of eene fterke band over zyne rug, welke men zo vaft maakt dat hy niet opftaan kan; ook belaft men hem een weinig , om daar door het dragen gewoon te worden; — Doen hem dan de voeten van al het nederknielen niet zeer? — Neen, want zy hebben immers dikke knorfen of eelten aan de kniën; De Cameelen leggen zich niet op de zyde gelyk de Osfen en andere zoogendc Dieren, maar zy rusten cn flapen geduurig op hunne kniën. Om dat alles op de reize goed en gelukkig zyn voortgang zal hebben zo doet men daarom alle avonden hen ftille houden, en maakt hen van de banden, balen en kisten vry, en laat hen dan los en ledig uitrusten, vry omgaan om voor zich wat te eten zoeken. Wanneer het tyd is om voort te reizen, roept men hen, en ziet dan koomen zy aanftonds te gelyk, ftellen zich gereed en laten zich geduldig , den zwaren last wederom opleggen , gewoonlyk terwyl er dan nog een of ander op den hals zit, en wandelen vry en ongehinderd zonder te hollen, los en vry daar op voort, zonder eenige vertooning te maken, alwaar 't ook dat  vóór KlNfiÈ R Ë N. ic;3 zy twee a drie honderd by eikanderen waren, wanneer de vooraanryder maar braaf fluit, zingt of blaast, om dat zy gaarne de Muziek hooren , en ook op dc maat Muziek naar de Zangkonst draven , want hoe beetcr by eene Caravane reis gezongen of Muziek gemaakt word, hoe vrolyker en moediger de Cameelen daar; op voortgaan. In 't voorjaar valt de Cameel al het half Uit, zoo dat zy byna geheel kaal worden ; men weeft uit de lange hairen allerhande-Laken, en van de korte maakt men hoeden; naar Europa koomen zelden lange maar wel korte hairen, eil uit deeze kan men maar Hoeden en Kouflén maken , maar niet zodanig Gaaren daar uit fpin* ncn, dat men gewoonlyk Cameelgaaren noemu De Knoopmaakers maaken hun gaaren en Knoj pen uit de Schapenwol, en onze Lakenwevers maken het Laken ook uit Schapenwolk. DaÉ 'er langhairige Geyten zyn, die men Cameelen noemt, cn uit welker hairen de bekende Came* lot gemaakt wordt, is reeds hier voor gezegt* DÉ CAMEELGEIT (Clama) öf 0udtiakot Is op 't Gebergte van Perd in Zuid Amerka te huis, en is de Cameel en de Geit zeer gelyk, daarom noemt men hem ook Cameelgelt, hy \é veel kleinder dan de Cameel, en merkelyk groó* ter dan de Geit, hy heeft lange voeten en eed lange neergebogen hals, als de Cameel, maaï m. Deel. N geesl  i9+ NATL'URLYKE HISTORIE geen bogchcl op zyn ruggc, een gefpleten boven lip, cn geheele gcfpletenc klaauwen, en aan ieder voet van agicren een fpoorklaauwc, die hem tot het klimmen verftrekt, cn voor 't Uitglyden beveiligt , cn dikke wollige , witgraauwe roodbonte hairen. Men maakt hem tam en gebruikt hem tot laft draagen, maar hy draagt gewoonlyk maar anderhalf Centencr, cn gaat daar by zeer langzaam, en ten hoogften in eenen dag vyf mylcn ver; wanneer men hem overladen wil, of overdryven, dan zoo legt hy zig aanftonds op den weg plat neder en ftaat niet eerder op voor het hem behaagt, ende hy uitgeruft is, als ook ecnigermaate van zyn laft verligt heeft, men mag hem anders kaftyden zoo men wil: 's nagts loopt of ryd hy 't geheel niet: hy kan gelyk de Cameel, lang honger en dorft lyden, men eet zyn vleefch en gebruikt zyn vel. Tegen zyne vyanden verweert hy zig met een fpouwzel, welke hy uit zyne gefpleete boven lip 5 Ellen verre fpuwen kan, dit fpouwzel is van een onaangenaame reuk en byt en brand zeer. DE P A K O S. Vigognc of Vikunna, is de medgezel van de Clama, maar is kleinder en een weinig anders gefatzoeneert, zynde wegens de hals en voeten gelyk de Cameel , maar in 't overige als een Schaap,  V ö o r K I N D Ë R È N. 105 Schaap, en word dieswegens ook van eenigë Schaap Cameel gcnaamt. Men agt hem wegens zyne Voortreftelyke Woïle, die wel zoo koftbaar is als de zyde, eil onder de benaming Vikunna of Vigogne Wol, van de Spanjaards zeer hoog verkogt word, ook fmaakt zyn vleefch zeer goed; tot laft dragen word hy niet veel gebruikt, om dat hy té zwak is en ras moede word, en zig ook gaarne^ midden op den weg, gelyk de Clama, nedcrlegt, cn zig liever het doodflaan, eer hy wederom op zoude ftaan. HET BIS AM of MÜSCUS DIÈR Heeft zyn verblyf in de Berg- en Bofchngtigë Contryen van Tartaryëri en China, en is ih groote zeer gelyk aan de Rhee, maar zonder hoornen: Het mannetje is van wegende bruine dikke zap bekend, die zich in een zak onder' aan de buik Verzamelt en hem veel bezwaarlykheid aanbrengt, daarom fchuurt hy zich aait de boomen en fteenen, en drukt het zelve 'ti uit; de reuk is verwonderlyk fterk, waarem dè geenen die het opzoeken en inzamelen willen, zich de neus toebinden en de mond toehouden, om niet te flikken. Men gebruikt dit vegt tos zalven en fmeeren, en tot allerlei Artzenyën; N z HEÏ  x96 NATUURLYKE HISTORIE HET DWERG HARTJE. Ts naauwlyks zoo groot als een Kat, en het klcinftc in de Waereld, onder de herkaauwende dieren en die gefplectene klaauwen hebben, hy leeft in Ooit-Indiën, en word wegens zyne kleinte cn nette gehalte zeer bemind, maar 'er zyn 'cr niet veel, en men brengt ze zelden levend in Europa uit hoofde zy zeer zwak en aandoenlyk zyn; Dwerghartje noemt men hem wegens zyne kleente ; hy heeft rood bruin hair, lange voeten, en een kort Haartje. Men eet zyn vleefch, ook worden zyne voetjes in zilver gezet, en tot Tabakftoppcrs gebruikt. Het ZWYN kent gy denklyk kindren. — ö Ja zeer wel, _ Het is een woefte en morzige gaft, hy kan de aarde, drek cn milt omwoelen, en akker, tuin en hof omwroeten en meer onhcbbelyke dingen bedryven, de hagen dringen niet maklyk door zvne boritels en harde dikke huid en fpek. liet Zwyn geeft wel geen melk als de Geiten maar werpen daar tegen alle Jaaren 6 a 10 Jongen. Ja, zy jongen wel wanneer men ze aanzet twee maal des Jaars, alzoo dat zy eene famielie van 20 lluks by eikanderen brengen kan. Daar zyn tamme en wilde Zwynen. De wilde Zwynen hebben grooter en fterker koppen en fnuit dan de tammen, en ook langer byttanden, en meelt  voor KINDEREN. 197 meert alle zwarte haken. Zy leeven altyd in de dikke Bosfchaadien, en vreten Akers, Boekels en allerhande Wortels en wild Ooft, zy werpen alle Jaaren 6 k 10 Jongen, en worden 15 a 10 Jaaren Oud. Zy zyn verfchrikkelyk kwaadaartig en veel wilder dan de tamme Zwynen; zy grypen menfchen, honden en paarden aan, en verwonden dezelve met hunne lange uitwaarts ftaartde gryptanden , op 't vreefelykfte zynze wanneer zy vervolgt worden, of zich voor hunne jongen te verdedigen hebben; ruiken of ontdekken zy een hond, want onder alle Dieren heeft het wilde Varken de fterkfte reuk. - Daarom zegt Martialis Nos aper auditu praecellit, aranca ta£tu , Vultur odoratu , Lynx vifiï, ftmiagujiu, —- Zeer wel te pas geleerde Jongeling. Wanneer zy een hond op zich zien afkomen, zoo ruften zy zig ten ftryd en verwagten hem met wilde oogen en om hoog geftegen borftels, en zetten hem door woedende aangryping in vreeze, of zy verbergen zig ergens agter, om tot hunne verdediging of woedende aanval dies te gewilTer te konnen hagen, en dus verwonden zy-menige jager en hond, Over dag zyn ze in hunne holen , maar 'savonds wanneer het duifter begint te worden, komen zy te voorfchyn, en zoeken hunne koffc op, men noemt het wild Varken zwart wildbraat, en acht in 't byzonder de kop zeer hoog. Op Plaat XIV. vak G. is een wild Varken afgebeeld. In alle Coutryeu des VYaetejds zyn wilN 3 de  i5§ NATUURLYKE HISTORIE da Zwynen, nogthans niet zoo veel als tammen, de tammen hebben zwarte, witte en rood* agtige borftels, cn zyn altyd by de menfchen, en eeten al 't geen men hen geeft, veld-, boom- cn tuingewasfen, kool, brood en moes, Zy wroeten gaarne naar muizen cn wormen, cn yreeten meer andere onreinigheden ; daar van komt het ook dat de Jooden zedert de oudfte tyden , cn zoo ook de Turken , geen Zwynen Vleefch zoude durven eeten, als zynde een gulzig onrein dier. Aan voedzel moet het hen nooit ontbreeken , zullen zy dik en vet worden • en het is een noodzaakclyke behoeftigheid dat hunne maagen altyd vol zyn, 't veel vreeten is het volkomen genoegen van een zwyn, daarom vreetcn zy zig menigwerf zoo dik, dat zy niet gaan of ftaan kunnen, cn byna verftikken moeten, zy beminnen de ruft en de gemak-, kclykhcid zoo zeer dat zy menigmaal verfeheidc weeken blyven leggen, zy vreetcn zeer fpoedig en drinken gaarne daar by. Regen, wind, donder en blikfem, nog fneeuw kunnen zy niet; verdragen , wanneer zy op de weide zyn , en 'er een zodanig weer op komt, of eene fterke regen , zo loopen zy gemeenlyk de een naar den andere van de kudde weg, en draven met grcot gefchrceuw naar de ftal, de jongfte onder -hen fchreeuwen nog het meefte. Het Mannetje by ons, werd Eber in 't Hollands Evcrzwyn genaamt. Vleefch , fpek , fmeer, ingewand /bloed cn borftels, kan men van hen gebrui-  voor KINDEREN. 199 bruiken ; het vleefch word gekookt cn gebraden , cn nevens het fpek tot allerhande worften verhakt, hun bloed geeft ook goede worft, de h uid word bereid en tot zcevcn, boekbanden en allerhande riemen gebruikt, de reuzel diend voor fchoen- en wagenfmeer, en word ook van den gemeenen man in de fpyze gebruikt, van zyne borhels maakt men ftoffers, fchuiers en kwasten. 't Wilde Swyn heet in 't Eatyn Jj>er; de tamme Scrofa; en het jong Varkentje of Speenvarken Porcdkis. Maar het Zwyn in *t algemeen zonder te vragen of het tam of wild zy heet &us; daarom men ook Zwynen vleefch door Caro Suilla vertalen doet. — Zeer wel Ernst, gy toond aireede uwe bedrevenheid. Ja maar Oome lief, wy hebben 'cr ook mooie blaazcn van, waar in wy erwten doen en 'cr mecde fpelen, en ook lekkere hammen, die onze Meid in de fchorfteen hangt; al is dan het Varken wat morfig , hy geeft toch lekker vleefch. — Zo Kinderen dan weet gy wel wat geed 'er van die morlïge knorrepot komt. — 6 Ja. Wel nu gy hebt gelyk, het Zwyn is voor de Duitfchcr en Hollander een groote vervulling van voedzame fpyze. Maar hoor eens van een aardig Zwyntje de Tajasfu, DE TAJASSU, Tajucu of Pakari, is een Zuid- Amcricaaus Varken, dat N 4 bon-  seo NATUURLYKE HISTORIE hongeriger is dan de tammen, het heeft korte boenen, byna geen Haart, zwarte cn witte borftels, welke zo hard zyn als de Egelpennen, en heeft agter op de rug een klier, waarin zich een melkagtig vogt vergadert, dat van verre ruikt als Muskus, maar in dc nabyheid verfchrikkclyk ftinkt, hy eet aard- cn boomvrugten, wortelen, hangen, padden, hagedisfen, en verftrekt de Brazilianen voor de beste fpyze, dieswegens vangen zy hen jong in de Wildernisfen, en maken hot tot een eigen tam Huisdier. BABYROUSS A word ccn Zwyn op de Molukfe Eilanden in Oostindiën genaamt, 't welk in plaats van borstels dunne hairen, cn in de bovenbek vier grote kromme tanden heelt, welke hem ccn vreeslyk aanzien verwekt; hy vreet gras en boomblader ren; men gelooft dat hy zich met deeze vier groote tanden aan de boomen houd om te rus* ten, of 'er iets meede naar zich toe trekt, 't zy een tak of iets anders, om 'er het loof des te beter meede te kunnen afplukken; zyn tanden zyn fneeuw wit, cn zo hart dat men het als Elpenbeen bewerken kan; men noemt dit Dier ook Jlaitzwyn of Hoornvarken. Nu volgt dc zesde orde der Zoogende Dieyen, en in dezelve de zodanige, welke in plaats van, hairen pennen, fchilden of fchobhen dragen,  voor KINDEREN. Qot gen, en zich wanneer zy willen in een kluit te famen rollen, en dus tegens hunne vyanden zeker kunnen maken en verdedigen; deze zyn het Stekelvarken, de Egel, de Armadil, en het Formofaanfe Duiveltje. HET STEKELVARKEN is in Africa en in de warmfte deelen van Aha te huis, men vindt ook eenige in Spangiën en Italiën, hy is grooter dan een Kat, en met lange beenachtige witte en zwarte, of roodfehynende Hekels of pennen bedekt, welke hy, wanneer hy wil kan opheffen of nederleggen, op Plaat xiii. Vak Q. is 'er een met opgehevene pennen afgebeeld; hy heeft een gefpletene fnuit, roncjte ooren, en met fpooren bezette toonen; hy . gromt als een Varken, eetflangen, ratten, muizen, en allerhande wortels, veld- en boomvrugten. Zyn meefle pennen zyn een weinig meer dan een vierde cl lang, en met deeze pennen verweert hy zich tegen zyne vyanden, want hy kan zich zo in een rollen, cn kop en voeten by een trekken, dat men niets dan zyn pennen zier, en kan zich dus wentelende van de eene plaats naar den anderen begeven zonder zich te befchadigen; wanneer hem een Menfch, Leeuw, Luypaard, Tyger of eenig ander vyand naderd, zo ryst hy fncl op, fchud zyne huid als eene hond, die even uit het water gekoomen is, verheft zyne pennen en maakt een groot gêfuifcji N 5 'er  acn NATUURLYKE HISTORIE "er meede, om hen daar door te verfchrikken% en zyne vlugt en redding dies te ligter te maken; wyken zy niette rug, en koomen zy hem nader, dan rolt hy zich in een cn blyft als onbeweeglyk leggen, en ontgaat dus op die wy$ het grootfte gevaar, dewyl hem zelfs de grootfte Leeuw niets fchaden kan, want waar zal hy hem aangrypen? Waar meede zal hy hem aantasten? Met zyne pooten of bek? Ik rade hem met geen van beide, zo hy zich niet buiten gemeen fteken en doodelyk wonden wil. Wanneer men een Stekelvarken gevangen heeft, zo moet men 't aan een keten binden, om dat hy de dikste touwen door byt, en door de fwaarste planken hcenen vreet cn weg vlugt, want zo tam kan men hem niet maken, dat hy vry omgaat, om muizen, ratten en Hangen te vangen, en zich daar na weder tot zynen Heer vervoegt, en dus aldaar ter ruste zoude nederleggen gelyk de Kat doed. Eertyds geloofde men, en meenig Menfch geloofd het moogelyk noch, dat de Stekelvarkens hunne vyanden met groot geruifch te gemoete gingen, en fchooten van hunne pennen op hem af, om zo het gevaar te ontgaan, dan dit is loogen. Zich in clkanderen te rollen is al 't geene hy kan, om zich tegens zyne vyanden te verdedigen ; Slangen en Hagedisfcn, vermoord hy wel met zyne pennen, maar op dc volgende wyze: hy rold zich in eikanderen, en wentcld zich zo lange over dezelve heenen tot dat zy dood zyn,  voor KINDEREN. 2o3 gyn, en al dan vreet hy ze op. Men eet het vleefch der Stekelvarkens; en van hunne pennen maakt men penccelpennen, hairnaaldcn en tan- deftokers. Ja wel ook by ons vifchdobbers om te hengelen. Gy hebt gelyk Carel. DE EGEL, is ook met pennen bekleed gelyk het Stekelvarken , maar egtcr veel kleinder en dunner, de geheele Egel is op zyn best zo groot als een jonge Kat, zie Plaat xin. by dc Schaap» jes in het Koejcn printje, Een Egel. Hy kan zich ook te famen rollen als hy wil, hoe meer hem een Menfch, hond of vos ftoot, of angstig maakt, hoe fterker hy zyne pennen uitfteckt, en dies tc digtcr wend hy zich ook in clkanderen, uit angst laat hy zyn water lopen, en dewyl het redelyk hinkt, blaft hem de hond een tyd lang aan,,en gaat voorts weg, maar de ilimme vos lloordzich aan deeze ftanknict, maar komt hem nader by en bcpist hem over en over, en dewyl de arme Egel geen nat, veel minder warme pis verdragen kan, zo ontwikkelt hy zich en wil vlugten, maar wyl hy niet verre fpringen kan cn zyn vyard kort agter hem is, zo word hy van den zelve aangegreepen en opgegeten. In de ganfche waereld zyn Egels , ook zyn 'er in Duitfchland eenige, in Holland veele, zy y/oonen in VVildernisfen , Bosfchen 3 Tuinen, hol-  ftc4 NATUURLYKE HISTORIE holle boomen en fteenhopen , ook in gaten onder de aarde, en vreten wild en tam ooft, aardappelen , rapen en meer andere tuingewasfen, ratten , muizen , fpinnen , fpringhanen, padden en kikvorfchen. Zy brengen alle jaaren drie & vyf jongen ter waereld en leeven tien a vyftien jaaren. Het is eene onwaarheid dat de Egel op dc Ooftbomen klimt, en de rype peeren en appélen affchud, om dc zelve beneden op te konnen eeten; Maar dat is waarheid, dat hy zich te famen rolt, en zich over de onder de boomen leggende appelen of peeren, zo lange heen draait, dat 'er ten laatften eenige aan zyne pennen fteken blyven, om dezelve in zyn hol mede te konnen nemen, tot fpyze voor den volgende dag ; want des avonds gaat hy uit, en 's daags leid hy gerust in zyn hol; ook is het valfch, dat hy de Koejen en Geiten, de melk uit de fpeenen zuigen zoude, gelyk veele lieden gelooven; men kan ze tam maken, en het ratten en muizen vangen leeren , hy vangt veel meer muizen dan een Kat; men kan zyn vleefch eeten, en zyn vel tot Borftels en Hekels gebruiken. Des winters legt hy zich famen gerolt in een hol, of in eene holle boom, of onder een paar handen vol hooi, mofch of loof; en flaapt zo voort tot in het warme voorjaar ; als dan ontwaakt hy , ftaat op, en zoekt wederom zyn kost. Daar zyn twecdcrlei Egels, Zwyn-Egels en Hon-  Voor KINDEREN, ao£ Honde-Egels, de Zvvyn-Egels hebben een fnuit als een Varken , en zodanige zyn by ons het meeste, daarentegen de Hond-Egel heeft een Hondebek. In Oostindiën, en overal in Malacca zyn Egels, welke een foort van Galfteen ter grootte van een Hafelnoot of Walnoot in het lyf hebben; men kent ze onder de benaming van Pedro del Porco, en men heeft ze in voorgaande tyden, als een zeer kragtige en zeldzaame Artzenye aangemerkt, dezelve wel in goud gezet, en met goude ketenen vereiert, om ze eenige minuten lange in een glas met wyn of water te laten hangen, om dat zy dan in ieder vogt haare medicinale kragt ons konde mededeelen. Dit en nog meerder hier van heeft de Heer Dr. Martini in de overzetting van Buffon by de Zoogdieren aangehaald. DE ARMADIL is in Zuid-America t'huis en is zo groot als een Conyn, en met fchilden bekleed, hy heeft eene lange fmalle kop, en een zeer lange dunne fnuit als een Varken , lange ooren , langs ftaart en korte voeten; hy vreet Muizen, Appelen en Peeren, en meer andere dingen; men eet zyn vleefch, hy rold zich ook in een en is gemeen in de huizen. Zie zyne afbeelding in Vak N. Plaat xin. HET  |öö NATUURLYKE HISTORIE HET FORMOSAANS DUIVELTJE fs zo groot als een jonge Kat, en ccn zeer teer Diertje, woont in-Africa cn Aha, cn voornainentlyk op het Eiland Formofa by China, cn vreet niets dan Mieren, en andere kleine Infccten, om dat hy geene tanden heeft; hy is overal met donker bruine harde fchulpen bedekt, zo dat hy wel een lange Artifchok of Pynappel gclykt, zyne ftaart is veel langer dan zyn geheele lyf, en hy kan zich ook in clkanderen rollen : In zyn Vaderland noemt men hem Phatagin, en by de Duitfchcrs Duiveltje j, wegens zyn wonderlyke beeltenis. In de zevende orde der zoogende Dieren, verfchynen de byna hairloozc Monfters cn grootfte Landdieren, als de Oiiphant, de Tapir, het Nylpaard en dc Neushoorn. DE OLIPIIANT is het grootfte wonderdier op den Aardbodem en ook het merkwaardigfte, hy is zes a zeven voeten hoog, en met zyn uitgeftrekte fnuit (of flurf) tien a twaalf voeten lang, en dikker en grooter als twee Osfen op en nevens eikanderen , hy is in het heetste deel van Aha en Africa tehuis, hy vreet gras, ryst en boombladeren, en brengt zo als men gelooft alle twee a drie jaaren een jong ter waereld, cn leeft honderd vyf-  VOORKINDEREN, 2o£ tig a twee honderd jaaren, en ook nog wel langer. —■ Dit zegt ook Arifloteles: Elephantem alii armos ducenios vivere ajunt alii trecentos. in hiflor. anim. Lib. 8. Cap. 9. ——. Dat hebt gy recht Ernst, maar dat hy vier honderd of vyf honderd jaaren zoude oud worden , is een gezegde van ligtgelovige Schryvers, wanneer men een Indiaan vraagt hoe oud is uwe Oliphant? dan zegt hy, myne Grootvader heeft hem dertig jaaren, en myn Vader vyftig, en ik heb hem nu al tien jaaren gehad, meerder berigt krygen wy van hen niet. In de Diergaarden der Koningen en Vorsten, worden zy zelden over de dertig jaaren oud. Nu dat laat ik daar. Ei! hoe groot is dan een Oliphant wanneer hy ter waereld koomt? Ongetwyfeld zo groot als een klein Paard. — Brengt hy te gelyk tanden met zig? — Neen, die groejen hem eerst in het vierde jaar; — Maar zyne lange fnuit, brengt hy toch met zich op de waereld ? — Ja zekerlyk! hoe zoude dan een dier zonder neuze ter waereld komen ? dan was het immers een misgeboorte, want de fnuit is by de Oliphant dat geene, 't geen by de Geiten de neus, en by de Aapen de neus en handen te gelyk zyn, hy ruikt daar meede en brengt ook zyn eeten en drinken, daar meede aan de bek. Maar dat in den eerden beginne de fnuit zo wel als de beide tanden, kwalyk maar een half elle lang zyn zullen, is ligtelyk te- denken, alle jaaren worden zy langer en dikker, de fnuit word  'aoS NATUURLYKE HISTORIE word eindelyk drie ellen lang en dikker dan eert mans arm, de tanden worden twee ellen lang, en ook zoo dik als een mans arm, deze fltirf of fnuit hangt tulleken dc twee tanden, naar onderen , cn de tanden groeijcn uit het onderfte bekkencel der kinne, en zyn van onderc hol, fneeuw wit en buitengemeen hard, cn alle twee Jaaren vallen zy uit. Hebt gy de Oliphanten op uwe kopere Plaatcn wel gezien? — ö Ja; op Plaatxiv. FakB. flaat hy, - Hoe flaat hy ü aan? Is het niet ccn ontzagchelyk monfter Dier? - Ja dat is hy ook, hy ziet 'cr tevens zoo uit, als de levendige die wy laatftleden gezien hebben. - Zoo dan hebt gy ccne levendige gezien? alderlicffl, gy zult hem toch zckerlyk nauwkeurig befchouwd hebben? En digte by hem gegaan zyn? — 6 Ja, maar' ach ! ik ging al te naby, hoort eens hoe het my ging: ik liep links en regts, van agter cn voor om hem heenen, en bezag hem lang over 't geheel eer ik eenig deel in 't byzondcr befchouwde, maar naauwlyks had ik zyne dikke lompe colomswyze voeten , benevens de tccnen en de geheele ondervlakte derzelve gezien, want zyne Heer liet hem ten onze gevalle zyn eene voet in de hoogte heffen, welke met een hoomagtige leere huid pmtrokken was, en als een ring daarom henen overftaande rand had, zyn kleine ftaart die met een haire pluim van onderen voorzien is, en zyn asgraauwe dikke hairlooze huid. — De huid is een vinger dik, vol  Voor KINDEREN. 209 völ knobbels en bulten en hier en daar met een plekje hair bezet, zyn monftreufe kop, zyne kleine oogen, zyne groote vlak afhangende ooren, zyne twee uitfhande tanden, zyne mond welke men niet eer ontdekt dan wanneer men onder de fnuit ziet, naauwlyks, zeg ik, had ik dit befchouwd, wanneer hy zich fpoedig naar my wende, en zyn fnuit drie ellen hoog uithak, en met dezelve een appel van onder myn voeten weg nam, (naderhand zeide my zyn Heer, dat een volvvasfe Oliphant, dezelve drie ellen in de hoogte uitfleeken kan, en tot een elle weder innaaien kan) ach wat wierd ik verfchrikt! Ik zidderdc en beefde, ja zag en hoorde niets meer, en geloofde niet anders dan dat hy my in de hoogte wilde heffen, en my fiingeren of my ten minflen een tyd lang op zyne hals wilde laaten ryden, maar hy deed my geen leed. Deze zyne fnuit hangt tuffchen zyne twee tanden naar onderen, is louter vleefch en kraakbeen, en inwendig hol gelyk een riet, waarfchynelyk is het zyn befte lid, hy kan hem niet alleen beweegen, maar ook, gelyk gezegt is, verkorten, verlangen en draaijen; hy haalt 'er zyn adem door, fchept 'er water mede , en brengt het even als Zyne kolt daar mede in de bek. Hy rukt 'er boomen mede uit den grond, en werpt 'er menfchen en vee zoo gevoelig mee neder dat zy het opftaan vergeeten. Onder aan dezelve heeft hy een beweeglyke haak of vinger waar mede hy bloemen, boombloeizem, III. Deel. O cjj  2io NATUURLYK E HISTORIE cn vooral dc orange bloeizeffl , welke hy by* zonder gaarne ruikt ende eet, afplukt; menigmaalen eet hy dc tak van een orangeboom met loof, blocizems cn vrügten af, Hy kan zich met dezelve afvecgen, bölTchcn van ftroo maaken om zig daar door de vliegen van 't lyf te jaagen, kleine ftukjes geld van de grond op nccmen cn neer leggen daar men het hebben wil; hy weet met dezelve eene appel, peer, of een ftukje brood uit iemands zak tc krygen, van den grond een toegclloptc flefch met wyn, brandewyn of bier op te neemen, de kurk 'er van af te trekken, de wyn uit te drinken en de ledige flefch op dezelfde plaats neder te zetten, knoopen uit een touw los tc maaken, gegrendelde en tocgeflotenc deuren door 't om draaijen van de fleutel te openen , zyne Heer of iemant anders de hoed af te neemen en weder op te zetten, groote zwaartens op te ligten en op zyn rug tc leggen, en nog honderd andere konden die men hem leeren kan. — Schynt dit niet alles onmooglyk van zoo een plomp dier, het welk op 't oog zoo dom en ongefchikt is dat men geleove zoude , hy konde niets doen dan eeten, drinken cn flaapen? hy is zeer leerzaam en gefchikt en in alles zeer opmerkzaam en oplettend op 't geen men hem voor doet. Hy is goedig, verdraagzaam, zeer zagtmoedig en gehoorzaam, en doet niemant leed, doch men moet hem niet kwalyk nemen, dat hy zomwylen een traagen ofte doutmoedige Indi-  Voor KINDEREN. Ml Indiaan, welke voor hem niet uit den weg wil gaan, of hem voor de voeten geloopen is, met zyn fnuit aangrypt, en in de hoogte werpt, en houd en fchud hem dan zoo ftreng, dat hchl alles wat niet vaftgebonden of geknoopt is moet ontvallen, naderhand zet hy hem weder nd» der en laat hem gaan waar hy wiL Wanneer men hem kweld, nypt of flaat, als dan Wreekt hy zig met de eerfle geleegenheid, en haat» Vertreed ofte drukt de zoodaanige welke heni mishandeld of belcedigd hebben geheel dood; Hy heeft een goede geheugeniffe en bcleedi4 ginge vergeet hy niet ligt, maar hy gedenkt lang* aan genotene weldaaden, en befchut eri Verfchoont de onfehuldigcn. Een paar voorbeelden zyn 'er van eene Kornak, want zo noemt men de Voerlieden der Oliphanten, deze bejegende eens een Oliphant zeer liegt, hy gaf hem altyd weinig en zeer flegt eeten, en floeg en dooft! hem geduurig, zonder eens te weeten waarom | de grootmoedige Oliphant verdroeg dit een lairge tyd zeer geduldig, maar toen hy het eens ai te erg met hem maakte, zo floeg hy hem in dc4 tegenwoordigheid zyner Vrouw en Kindcreh dood, doorreeg hem met zyne tanden, en trapte hem met zyne voeten kort en klein, en zulks' gefchicde in weinig oogenblikken tyds; De arme Vrouw hdderde cn beefde,fchfeeuwde en vloekte op den Oliphant, en nam haare tweë Kinderen en wierpze voor hem neder, (toen hy nog woedende was) voor zyne voeten,en fprak j O a daar'  UB, NATUURLYKE HISTORIE d&ar vervloekte moordenaar; hebt gy myne Man gedood, zo neemt dan ook nu my, en myne Kinderen het leven. De Oliphant hond aanftonds ftil en was belemmerd , en toonde als 't ware berouw van zyne bedreven daad , en nam de oudfte der twee Kinderen met zyne fnuit, en fteldc hem op zyne hals, en gaf hem dc plaatze van zynen Vader,en wilde in 'tvervolg geen ander voor zynen Heer erkennen dan dit Kind. Een voorbeeld van de erkentenis der Oliphanten is deeze , een zeker Soldaat gaf aan een Oliphant meest alle dagen een ftukje Brood en een nokje Brandewyn , cn leefde met hem zo vcrtrouwelyk, dat hy zyne fnuit in de band nam, op hem reed, en meer andere dingen met hem konde uitvoeren; dewyl hy zich nu op een tyd eens vol zoop en zich verborg, wierd hy van zyne medefoldatcn gezocht om hem gevangen te neemen; maar hoe verfchrikte zy niet, toen zy hem vonden , liggende onder zyne lieve Oliphant fhpende en fnorkende. Eene van dc Wants wilde hem voorttrekken , maar de goede Oliphant gedoogde zulks niet, en gaf de eene Wagt zulk een flag, dat 'er niet meer dan twee ribben in zyn lyf braken, en hy kort daar op ftierf, en waaren de andere niet ten fpoedia'he van daar gelopen, zo had hy ze altemaal vermoord. Als nu zyne Lieveling van zyne dronk en fTaap ontwaakt was , zugte hy over zvne gevaarlyke legerfteede, en wist niet hoe hy onder de voeten van zyne vreeslyke vriend ge-  voor KINDEREN. 213 gekomen was, hy fprong op, en omarmde het Dier, haalde Brood en Brandewyn, en gaf hem uit erkentenis dat hy hem niet had vertreeden, maar tegens de Wagt befchermt hadde , een dubbelde portie. Zo tam en gehoorzaam als de Oliphant is, wanneer men hem niet kvveld of haat, zo wild en losbandig is hy wanneer hy mishandeld word, of men hem niet geeft het geen men hem belooft , vooral wanneer het Wyn of Brandewyn is, die hy uitermaten gaarne drinkt; word hem geen woord gehouden , en geeft men hem het beloofde niet, mag men vrezen, en men kan hem als dan zonder levensgevaar niet naderen; maar geeft men hem 't geen men belooft heeft, ja toond men hem maar de Brandewynvlefch, zo torfcht en draagt hy alles geduldig voort, en doet gewillig wat men hem zegt. Denkt eens een Oliphant kan een Jast van drie duifend ponden dragen , en met het zelve, wanneer zyne Voerman zich op zyne hals Held, en hy het begeerd, een weg van vier dagen in eenen dag afleggen, en daar by gaat hy zeer zeker en ftruikeld niet, ook zwemt hy door 't water hcenen met zyne last. Wanneer hy eene Rivier over zwemt of doorwaad fteekt hy zyne fnuit in dc hoogte, op dat geen water daar in zoude loopen, en dewyl hy zoo buiten gemeen goed kan zwemmen , en te gelyk groote lasten op zyn rug cn daar by nog «enige Indiaanen, welke zich aan ooren en ftaart O 3 vast-  §14- NATUURLYKE HITORIE vasthouden, door het water kan henen hepen, zq moet hy ook menigmalen tamelyk groote §ehcpen aan land trekken, cn dc Goederen uit het Schip op 't Land cn van het land naar het Schip dragen; menigmalen r-ydt een geheele Familie , Vader , Moeder cn Kinderen, op eene Qliphant, van dc eene Plaats naar den anderen, want ecu Oliphant kan wel dertig a veertig ^enfehen, bene vens een klein huisje waar in zy zitten, dragen. Eertyds bond men hen groote houtc Torens op dc rugge, waar in twintig Soldaten {tonden, om tegen de vyanden te kunnen dryden, — In de daaden van Alexandcr heb ik van zulke Toorcns op Elcphanten gelezen, toen Darius van hem verwonnen wierd. — Uwe oplettenheid myn Ernst, doet u eer aan. — Maar ei lieve Oome , waarom zeide gy zo even, dc Oliphant brengt zo als men gelooft alle twee of drie jaaren maar een jong ter waereld. Weet men dan zulks met geen zekerheid? — Neen; jncn weet zulks niet, want daar is nog niemand in de waereld welke een Oliphant gehad heeft die jongen geworpen heeft; want zo ras een Oliphant gevangen is, cn tot ryden, dragen en trekken gebruikt word, en hy niet meer vry \ü de Velden cn Wildernisfen leeft, brengt hy geen Jongen meer ter waereld ; dus moeten zy die de Oliphanten gebruiken, zo ras er een derft, een ander vangen of koopen, Laten zy zich gaarne vangen ? — Gantfeh nletj men moet altyd, met groot levens gevaar op  voor KINDEREN. ei~ op hen afgaan, een Man kan 'er geen vangen, zy moeten ten minsten met hun tien pf twintigen by een zyn, en tamme Oliphanten by zich hebben, om hun daar meede in te fluiten, en door het voorwerpen van goede beetcn zoo digt by weeten te lokken, dat men hen een ftrik om de voet kan werpen, en hen dus volkomen kan gevangen neemen; veele van hun worden ook in groote kuilen, over welke kleine boomen en takken gelegt zyn, en nog op verfcheide andere wyzen gevangen; maar kan men ze niet levendig vangen, dan fchiet en flaat men ze dood, om dat zy niet veel vermeenigvuldigen zoude, en dc Indiaanen de Ryst niet voor hen zoude bouwen, of by den nacht door hen in de hurte als nootedoppen vertreden worden; want Ryft eet de Oliphant uitermaten gaarne, en de Indiaan mag 's nagts zyn Veld bewaaken, vuur aanleggen cn trommelen, 't geen hy beide niet kan verdragen; zo komt hy echter fomwylen toch , en vreet in eene nagt geheele Akkers ledig, en 't geen hy overlaat vertreed en verwoest hy met zyne voeten. Men vangt egter alle jaaren zo veele Oliphanten, dat toch ten minsten ieder Indiaans overfle der Cabane 'er een heeft, en de Ryk en wel fes a agt, en de Koningen wel twaalf a festien honderd ftuks by eikanderen hebben ftaan, en tot ereraad doen onderhouden; maar verkrygt men een witte Oliphant 't welk doch zelden gefchied, dan is de vreugde verwonderlyk groot, deroode zyn ook zeer zeldzaam. O 4 Mca  *i6 NATUURLYKE HISTORIE Men houd in Siam en in 't algemeen in Oostindiën de witte Oliphant voor heilig, cn eert hem als een God, men doet hem van Menfchen oppasfen, cn zyn eeten en drinken in goudefchalen of bakken voorzetten, zyne haf of veel eer zyne kamer is pragtig uitgedofcht, cn een ieder die tot hem genaakt, is verpligt dc kniën voor hem te buigen. Maar wil nu iemand van u weeten wat een Oliphant kost? — Ei ja, wat kost 'cr toch wel een? — In Oost-Indien, cn vooral op dc Eilanden Ceylon en Java, kost dezelve gewoonlyk dertig of veertig daalders, en dikwils meerder naar de grootte der tanden. Maar voor en aleer hy naar Duitfchland overgebragt is , kost hy ruim duizend daalders; en dit moet hy ook wel kosten, terwyl hy wel byna een jaar onder weeg moet zyn, eer hy aldaar aankomt, en hy ten minsten alle dagen twee daalders verteerd. — Ach wat? Ja, zo veel verteerd hy wel, cn nog fomtyds wel meer, want alle dagen moet hy wel vyftig a festig ponden Brood hebben, zoo hy verzadigt zal zyn. Somtyds word 'er wel een Oliphant naar Duitfchland gebragt, om hem 't zy om aan een Vorst te vereeren, of hem een tyd voor Geld te laten zien, en dan eindelyk aan de eerste Liefhebbers te verkoopen, In de Menagerie van Kasfel vindt men een fraaie, van twaalf a dertien jaaren, welke zyn gigen Stal en Oppasfer heeft, cn alle dagen tag^ tig  voorKINDEREN. ai? tig ponden Brood eeten zoude, als men 't hem gaf; hy heeft geene lange tanden , om dat zy hem uitgevallen zyn, dat hen veel in Europa gebeurt; in zyn Geboorteland vallen ze alle twee jaaren uit, en naderhand verkrygt hy weder andere veel dikker en langer. Men heeft Oliphantstanden die byna twee ellen lang zyn, en onder aan, twee Mans armen dik zyn, en menigmalen honderd vyftig pond wegen; uit zyn kinnebakken groejen zy,van onderen zyn ze hol cn in 't midden en boven geheel toe, fneeuw wit cn zo hard, dat men 'er Kammen, Kegelballen, Billiardballen, Schryftafels, doozen, Rottingknoppen cn honderd andere dingen uit fnyd en draaijen kan. — Ja ook maakt men 'er koninklykc cieraden en hoornen van. — Hoe zoo Kind. — Wel Koning Salomon had een Elpenbeene toorn. — Gy hebt het wel. Zoude het niet een groote fchande zyn voor een groote edelmoedige Oliphant, wanneer hy voor ecre kleine Muis bevrcest was? —Wel zekcrlyk, dat zoude het ook, maar dat zal hy toch niet zyn? — ó Ja zekerlyk, hy kan geen Muis verdragen; ja hy kykt aandonds eene andere weg op, wanneer hy 'er een by zich befpeurt, of gaat hem ook uit de weg, zo menigmalen hy 'er een ziet of bemerkt, en dat zal waarfchynelyk daar van voortkomen, om dat, wanneer hy op dc aarde ligt en flaapt, de Muis hem gaarne in de fnuit zal willen kruipen, om daar in te huisvesten, en hem zeer veel zoude te doen maken, O 5 vooj  ai8 NATUURLYK E HISTORIE voor hy dezelve wederom kwyt konde worden, daarom zo legt hy ook zyne opening der fnuit digt op de aarde, dat geene Muis daar zoude konnen inkruipen. Ook zoude hem de Tyger, 't Luypaard, de Leeuw en de Neushoorn, fomtyds vyandig konnen aangrypen in de flaap en hem op de rug fpringen, en zoo lange zyn bloed afzuigen dat hy geene adem halen konde, of hem geheel cn al dood byten; dus heeft de groote Oliphant ook al zyne vyanden die hem met list om het leven kunnen brengen. Een volwasfen Oliphant weegt gewoonelyk vier duizend pond; men eet zyn vleefch. DE TAPIR, ©f Waterzwyn heet dus, om dat hy zeer gelyk vormig aan een zwyn is, en ook altyd in het water leeft. Tapir is zyn Brazihaanfche en Anta zyn Portugecfche naam , hy is omtrent zo groot als een Ezel, en nogthans in de nieuwe waereld , onder de grootfte Landdieren, hy leeft by kudden in de Zuid- Americaanfche Bosfchadiën, dig by de Moerasfen , Zeën cn Dyken ; hy is zeer gelykvormig aan de Oliphant en het Zwyn , en heeft een dikke lange kop en een foort van een fnuit; zyn bovenlip hangt ten minsten een vierde elle.over de onderlip uit, is zo dik als een arm, bcweegelyk, en byna van gedaante als de fnuit van deij Oliphant, maar van  voos. KINDEREN ai«> van vooren zonder haak, zo dat hy'er dat gebruik niet van kan maken als den Oliphant; maar nogthans zyne Kinderen daar meede opligt, en dezelve op zyn rug zet, en ook zyne kost daar meede oplikken kan; hy heeft een korte brcede hals en een gebogen rug , een kleine naakte ftaart, reedelyk van dikte, voor aan met vier, en van agteren met drie gelpleetene klaatnven voorziene voeten, ziet 'er roodagtig uit als een Koe, eet gras , fuikerriet en allerhande boom- en veldvrugten, alle jaaren brengt hy een Jong ter waereld, en leeft ten minste dertig a veertig jaaren. Men eet zyn vleefch en gebruikt zyn vel tot kledinge en tenten; het is een traag en treurig Dier, 't welk de duisternis zoekt, cn des nagts op zyne kost uitgaat cn zich nergens liever dan in dikke duistere Bosfchen, by de Zeen, Vloeden en Moerasfen bezig houd, om zich zoras hy een vyand ontdekt, aanftonds in 't water te konnen begeven, en doorzwemmen te redden en zet men hem na, zo duikt hy en loopt onder water zeer verre voort. HET NYLPAARD, Zeepaard of Water-os, is wel kleinder dan de Oliphant, maar nogthans, na dat Monster het grootste en lompfte dier op de waereld; hy is zeer gelykende naar een Zwyn, cn ten deele ook naar een Os. Hy brult als de Os, heeft een zeer dikke kop, zeer groote kaken, kleine oogen en  st20 NATUURLYK E HISTORIE cn ooren, groote witte neusgaten, een ongemene dikke hals, korte dikke voeten, een korte dikke daart en weinig of geen hair op zyn dikke zwarte huid; hy woond in de Africaanfche Zeën en Vloeden; eet Visfchen, Gras, Ryst, Gierst en Boomwortels; alle jaaren werpt hy een jong, en word veerdg of vyftig jaaren oud, by dag flaapt hy op fchulpen ofin'tzand, en bekommert zich met niets wat 'er omgaat, maar 's nagts gaat hy ten deele in 't water en ten dcele op 't land om zyne kost te zoeken, en hy doet niemand iets leed, als men hem ongehinderd zyn weg laat gaan, en in rust zyn Vifch verteeren, en zyn Ryst, Gierst en Boomwortels op eeten laat, maar hinderd men hem daar in, of wond men hem, dan gaat hy woedend op zyne vyanden los, en houd niet eer op van woeden, voor dat hy ze vernield heeft of zygevhigt zyn, ten ware hy zelve van zyne vyanden doodgefchoten word; in 't water zal hy voor niemand wyken, vermids hy zeer fpoedig zwemmen en onder duiken kan, en dikwils eenige honderd fchreden onder 't water voortloopt, daarom is hy de Schepen, welke de Nyl op en afvaaren zeer gevaarlyk, om dat hy fpoedig en onverwagts uit het water op komt, waar men hem in 't geheel niet wagrende was en de Schepen in de hoogte ligt, cn ook menigmalen omwerpt. Schiet of haat men hem een wond, dan maakt hy met zyn vier tanden zulke groote gaten in 't Schip , dat het moet zinken en te gronde gaan; dat dus de Menfchen  VOORKINDEREN. 221 fchen daar by moeten verdrinken, of ten minsten in groot levensgevaar geraken , kunt gy 11 ligt voordellen. Alle de tanden van het Nylpaard 'zyn wel dik en fterk, maar in zyn onderbek of kin, heeft hy 'er vier voorname, waar van ieder ten minsten een half el lang is, en zo dik als een Osfehoorn., en twaalf a dertien pond zwaar. De Nylpaardstanden zyn witter en harder dan de Oliphantstanden, en worden ook tot allerhande zaken gebruikt, men zegt dat ze zo hard zyn dat men 'er vuur meede zou kunnen liaan. Zoo fnel en vlug nu dit Monster in 't water met zwemmen en onder duiken is, zo angstvallig en langzaam is hy daarentegen in 't loopen op de aarde , hy maakt zich aanftonds weg wanneer hy maar een Menfch ziet of hoord. Hy laat zich niet tam maken. Men eet zyn 'vleefch. Wanneer hy volwasfen is, weegt hy byna 3000 Pond. De Egiptenaaren lieten ze aan de Grafnaalden uitbeelden, en ook op andere Zuilen , en de Romeinen bragtenze op hunne munten. De Krokodil kan hy niet gedogen, en vervolgt dezelve waar hy maar kan. Men wil dat dit dier de Leviathan van Job is. DE NEUSHOORN Of Rhinoceros is Grieks, en is afkomftig van pit Naris, en Kf«t Cornu hine naftcornis- Urn-  621 NATUURLYKE HISTORIE Unicomis is zyne gewoonelyke benaming in *ï Latyn, wyl men hem eertyds uit dwaaling en bedriegCry Eenhoorn genaamd heeft, en hem midden op de kop eene regte witte lange hoorrt van drie ellen lang opgerigt heeft; zoodaanigc hoorn , die men voor de zyne uitgaf, en zeer duur verkogt, kwam ende komt ook nog van eene zcckere foort van Walvisfchen voort, die men in 't gemeen Eenhoorn Vifeh noemd, ziet hier van onder by de Befchryving dezes Eenhoorn Vifeh verder, hy is de Landsman van den Oliphant, en is hem in eeten en groote anderzints zeer gelyk; als hy volwaffenis, is hy vier ellen lang, cn byna drie ellen hoog, hy ziet 'er vreeslyk uit wegens zyne lange hoorn op de neus, en zyne byzondere in een klyn fnuitje eindigende kop, want zyn bovenlip hangt een weinig over dc onderlip heencn, cn eindigt zig in eene bcweeglyke fpitfe welke hy verlangen en verkorten kan en dubbeld om een ftok draaijen, cn daar mede gras, ryft en zuiker riet aftrekken; hy heeft lange ftyve ooren cn zeer kleine oogen, een zwart graauwe hairloofe gefronsde huid, waar door men denken zoude dat hy opgetuigt, of met een harnafch of fchildcn bedekt was. Zyn pooten zyn naauwlyks twee en een half voet hoog, cn de klaauw in drien verdeeld. Zyn buik hangt bykans op den grond, en zyn ftaart is kort en kaal, hebbende alleen aan liet cinde een weinig hair. zie Plaat xiy. /-'ak C. Alle  voor KINDEREN. 223 Alle jaaren brengt hy een jong ter waereld en' leeft 40 a 50 jaaren; hy houd zig altyd by moeraffen en vloeden, hy woelt gaarne in flyk en modder, en vreeft menfch noch dier; de menfch doet hy geen kwaad, zoo zy hem niet eerft beledigen, en met de dieren leeft hy ook in vreede, maar word hy van dezelve beledigd, als dan woed hy vcrfchrikkelyk en fcheurt en ftoot vrienden en vyanden en kortom alles ter neder wat hem ontmoet. — De Oliphant ook ? — Ja, ook tegen dezen waagt hy zich, en ftoot hem zyn hoorn in 't lyf, al is 't dat hy ook naderhand van dezelve neergcflagen word. De Oliphant Haat alleen maar zyn vyand ter neder, is ftille als ze ontvlugt zyn , en verfchoont cn befchermt de onfchuldigen , maaide Neushoorn vermoord als dan alles en woed menigmaalen een halve dag voort, en, daarom, om dat hy dan zoo buitengemeen wild en woedende is, word hy nóóit niet getemd, en veel minder word hy tot trekken en draagen gebruikt. Men flaat hem gemeenlyk dood en eet zyn vleefch, en maakt uit zyne huid, die de hardfte onder alle de dieren in de waereld is. Peezen om'te kaftyden, riemen, kammen , fchotels, tenten en kolders. Zyn hoorn is ook zeer hard en niet hol, naar binnen geboogen en van eene graauwe bruine couleur. Men vind hier en daar een Renofter met twee hoornen agter eikanderen , eene op den neus en de andere voor de kop; het gefchrecuw of  224 NATUURLYK E HISTORIE of geluid van dit monfter, is omtrent als het gegrom van een varken. Nu komen wy, lieve kinders tot dc agtfle orde en wel tot die dieren welke korte Zwem voeten hebben, en zich in de noorderlyke deelen van Europa, Aha en America, gedeeltelyk aan vloeden en ftroomen ophouden, gelyk de Bever, de Vifch-otter en Zee-otter. Deels in de Zeen, als de Zeehonden, Zeebeeren, Zeeleeuwen, Zee* koeijen en Walruffen. DE BEVER. Of de Kaftoor is wel zoo groot als een hond en heeft een fpitfe ratte kop , en een platte fchobagtige ftaart, korte (met vyf klaauwen bezette) voeten, zyn voorvoeten zyn veel kleiner dan de agtervoeten, en de toonen daar aan vry cn met geen zwemhuid bezet, maar aan zyne agtervoeten heeft hy eene zwemhuid, om daar mede te roeijen cn zwemmen; hy heeft over 't geheele lyf zwarte bruine zagte hairen, doch daar zyn ook geheele witte cn bruin witte bonte Bevers ; zy leeven en woonen by de Stroomen , Zeen en Rivieren, knaagen boomtakken en loof, en alle jaaren werpen zy 2 a 3 jongen, cn worden 15 a 20 jaaren oud. Men eet zyn vleefch en houd vooral zyn ftaart en tong voor iets dclikaats; hy heeft een zeer byzondere ftaart welke ten minften een half ei lang, een vierde el breed en kwalyk een mans duim  voor KINDEREN. 225 cfliim dik is. Dezelve is geheel en al met Schobben bedekt, en is aan het eind als of hy afgebecten was. zie Plaat xnr. Vak K. En in welk ccn hooge waarde houd men zyne hairen' niet? —- Maakt men daar van niet extra fyne hoeden, kouhen en handfchoenen, en verkoopt men dezelve niet door de geheele Waereld, onder de naam van Cahoorhoeden en Caftoorhandfchoenen? — Ja maar nimmer zyn al die hoeden , kouhen en handfchoenen , dat men Caftooren noemd, van zyne hairen gemaakt, om dat zy al te koftbaar zyn zouden, maar men vermengt 'er fchapenwolle, haazen en conynenhairen onder, of men maakt dezelve van enkel Zulke hairen of wolle. De Indiaanen kleeden zig met derzclver vellen en maaken van de tanden melTen cn vorken. ■ Dc Engelfchen dryven met de Beverhairen de fterktle Koophandel, om dat zyzich in America buitengemeen veel ophouden. In Europai vind men ze zeldzaam, dewyl het al te fterk bebouwd en bewoond is, en zy aldus te zeer Vcrftrooit, eenzaam en vlugtig leeven, en zich in hooien verbergen moeten , en geen eigen wooning zo als zy nodig hebben, maaken konnen, te meer om dat men hen fchrikkelyk vervolgt, dewyl zy de Oevers doorwroeten, en voor de Paal- en Walwerken zeer gcvaarlyk zyn? —• Zyn.'er inderdaad Bevers in Europa? — Ja zckerlyk, daar zyn 'cr zommige, - en waar toch? -In Zwitzerland,Italien, Spanje, Vrankryk e* III. Deel. P **l  ■Hó NATUURLYKE HISTORIE eertyds ook enkele in Duitfchland, in Aha zyn 'cr merkelyk meer dan in Europa, maar in America en vooral in Canada, hun regte Vaderland, zyn 'cr by duizenden, zoo dat het daar waar zy hunne wooningen by eikanderen opgeflagen hebben uit ziet, als of 'er eenige honderdc Indiaancn by clkanderen in ccn Dorp woonde. — Maar zeg my eens myn 1 leer! is dit wel zoo, dat zy groote dikke boomen, takken cn dammen kunnen afbyten, cn daar van kamers cn huizen bouwen? — ja zulks is waar, Zy grypen mans dikke en menigmaal nog dikker boomen aan, welke digt aan de Oevers Haan , cn vellen die neder , zoo dat zy geheel of ten deele in 't water vallen, vallen zy onverwagts op 't land, zoo trekken en flcepcn zy hem in 't water, zetten zich daar op, en vaaren en zwemmen 'er zoo mede tot de plaats daar zy hun huis willen bouwen, eenige van hen zetten zich ook wel op eene tak, en zwemmen daar op voort, en daar by zoo dienen hen de ftaarten en agtervoeten tot roeiriemen. Als zy dan altemaal aan de beftemde plaats zyn, dan gaan zy alle fpoedig aan den arbeid , de eene moet dit en den anderen dat doen, want aan één huis arbeiden zy gemeenlyk, met 10, 20 of 30 te gelyk, eenige byten de takken van de aangevoerde boomen af, en gebruiken dezelve voor paaien, andere wederom duiken naar onderen, en graaven met hunne voorvoeten, kuilen of gaten in den grond en fteeken de paaien 'cr  VOORKINDEREN. 227 *er in en maaken zc vaft, andere doorvlegten dezelve met ryzcn, eenige fleepen aarde, water, mofch en fteeiien aan, andcic maaken een lyni, en floppen met dezelve en met mofch en fteenen dc gaaten hunner dammen, op deze dam bouwen zy de woning, die gewoonlyk maar een, ook zomwylcn twee verdiepingen hoog is, en een gelykformig figuur heeft; Zy maaken het groot of klein naar maate 'cr veel of weinig in woonen zullen, als eindelyk het huis voltooid is, waar aan zy alle in gemcenfehap gearbeid hebben, bouwd het laatfte paar zyne eigene wooning alleen, cn flofl'cerd hetzelve met hooy en mofch, op dat zy en hunne toekomende kinderen een warme wooning hebben zullen, en leevcn zoo, Herfft en Winter door, in goede ruft en vrede. In dc Lente haatten zy zich zoo jong als oud, om zich gezamentlyk te verlufiigen in de Bosfchadien cn Wilderniffen, en zich te verzadigen, met de verfche boomtakjes, knopjes en bladeren ; want in de winter hebben zy zich beholpen , met oude boomtakjes en afgeplukt loof, 't welk zy onder 't water verborgen, en zagt en groen gehouden hebben. Geheele ftruiken en takken flccken zy in 'c laatfte van den herfft digte by de woning onder het water, en als dan betrekken zy weder de oude woning, en indien dezelve befchadigd zyn, verbeteren zy dic,cn zoo zy geheel verwoeit zyn, bouwen zy nieuwe; ftaart, voeten cn tanden hebben Pa z v  m NATÜURLYKE HISTORTË zy tot den bouw nodig, hunne tanden dieren' hen in plaats van zaagen en bytels, de voorvoeten verftrekken hen tot handen, cn met deagtervoeten maaken zy de leem gereed , hun haart verilrekt hen tot een truffel, want daar mede ftryken zy dc leem of klei overal aan de wanden vaft en kloppen daar mede ook alles Ui. clkanderen ; ook dient hy dikwils tot hunne redding, want zoo ras 'er een van hen een jager of vyand ziet naderen of hoorei, zoo Haat hy met zyn ftaart in 't water, waar door hy een fein geeft, dat 'er gevaar is , en zy vlugten moeten. Hun huis heeft gemeenlyk twee openingen de een m 't water en de andere op 't land, de laatfte gebruiken zy zelden tot de vlugt, om dat zy van wegen hunne voeten zeer hegt kunnen loopen, en even als een gans wat hcenen fchokken, maar de andere uitgang dind hen beter. Zwemmen, duiken en ook onder het ys heenen loopen kunnen zy zeer goed. — Zy vangen en eeten waarfchynlyk ook visbenen, dewyl zy geduurig by en om hen zwemmen? — 6 Neen, zulks doen zy niet, zy eeten geen vifTchcn, kreeften, of eenig ander dier, ook p;cen boom of veldvrugten, echter eeten zy, ram gemaakt zynde, alles, behalven vleefch. Zy bclcedigen nieman*, maar verweeren zich zeerwel voor hun huid, en byten den geenen welke hen hard aantaft, of liaan wil, handen en voeten ftukken. — Maar zeg my eens myn Heer op' welke wyze zy het water ende  voor KINDEREN. 229 de aarde tot een lyrtl onder een krygen? — ö Dat zond gy niet kunnen raden, zy breeken ergens de aarde op, en draagen met den bek zoo veel water als zy nodig hebben, maar is daar, waar zy lym maaken willen, geen aarde genoeg in voorraad , dan haaien zy bek voor bek 'er by. Mep heeft gelooft dat zy de aarde, fteenen en mosch op hunne {taarten by een droegen, of dat op dc buik van een hunner cameraden laadde en aan brachten. — Ik weet wel dat men van de Bevers gelooft, dat zy zco onbarmhartig zyn zoude, dat zy de vreemde en omzwervende Bevers zoude vangen, ende tot hunne llaavcn gebruiken, om hout, mosch, fteenen en aarde aan tc voeren, 't welk zy hen op het lyf zoude leggen en by de ftaart voortlleepen tot by hunne wooningen, even als de Marmot; Maar deeze ydele gezegdens zyn valfch, ook is het valfch dat zyn fchildwagtcn uitflellen. Nog eens, onder zyne ftaart heeft hy eene zak waar in een fmecrig vogt is, met het welke zy hunne hairen fmeeren, waar door het water afglyd , cn niet door de huid heen dringen kan en hen dus zoude doen bevriezen, ook gebruikt men in de Apotheeken , deze ftoffe. in veelerlei gevallen, het word genoemd Bevergeil, Caftoreum, cn is zeer koflbaar en van groot nut in vrouwen kwaaien. Een groote (ikke Bever weegt 50 a 60 Pond, P 3 DE  £3o NATUURLYKE HISTORIE DE VIS-OTTER Is veel grooter dan een Bunfern, hy heeft een een ronde gebaarde kop, als een kat, kleine ooren, groote oogen, een lange fpitsagtige ftaart, korte voeten met vyf toonen, met een zwemhuid aan een gehegt, over het geheele lyf heeft hy zagte graauw bruine hairen, hy leeft en vvoond daar, waar de Bever leeft en woond, doch veelal meer tuflehen de biezen in Holland, hy verflirtd zeer veele viffchen cn kikvorfchen, en in geval van nood ook waterratten , boomtakjes, loof en gras , zy werpen 'sjaarlyks 3 a 5 Jongen, en worden 12 a 15 Jaaren. zie Plaat xin. in Vak I. een Otter zoo als hy op de vifeh te loeren legt; hy bouwd geen huis als de Bever, maar woont in 't eerfte en bche hol aan de Oevers, of onder de wortels van een boom,vooral aan de esfen en wilgen, cn om dat hy van niemant begeerd gezien te worden, waar hy woond, zoo duikt hy onder het water in en uit, cn laat dus maar een klein lugtgaatje boven de aarde open. Zyn vleefch fmaakt niet zeer aangenaam, dewyl het te veel naar de vih'chen ruikt; maar zyn hairen zyn zeer fyn, cn wel zoo goed, om gebruikt tc worden, voor hoeden en kousfen dan die der Bevers. Als hy eens een goede maaltyd houden wil, dan flaat hy met den ftaart in het water cn jaagt al de viiï'chen by clkanderen, dan duikt hy fpoedig naar onder, en vangt  voor KINDEREN. a3I vangt 'er een of twee van, gaat 'er mede op 't drooge en eet ze aldaar op , altyd en vooral des nagts, zwemt en loert hy om de vyvers cn wanneer hy'cr een vifeh ziet, fchiet hy 'er aanftonds op af, vangt en eet hem op. Menigmaal heeft een Otter in zeer korten tyd een vyver leedig gevifcht, zoodaanig dat 'er nog vifeh nog kreeft in te vinden was, waarom 'er in Holland ook premien op ftaan voor die geenen welke een Otter vangt of dood. Hy kan beter zwemmen, langer onder't water blyven, cn ook vlugger op het land loopen dan de Bever, ook laat hy zig wel eens tam maaken, cn tot den vifchvangft gebruiken, om de viilchcn uit de rivieren cn meeren in de netten te jaagen, DE ZEE- OTTER Is wel merkelyk grooter, dan de Vifeh-Otter maar heeft anders met dezelve een zeer naauwe gelykheid; zy eeten ook viffchcn en kreeften cn woonert insgelyks aan de oevers der ftroomen, in onderaardfche holen; maar daar in is hy van de Vifeh-Otter oriderfcheiden, dat hy niet dan in de koudfte deden van Aha en America woond, en van de Vloeden ook in de Ze,e gaat zwemmen, waarom hy ook Zee-Otter genaamd word; hy heeft zwart graauw hair, dat buitengemeen zagt is; hy brengt alle jaaren maar een jong ter Waereld; en word co a 24 jaaren oud. V 4 Do  ï3a NATUURLYKE HISTORIE De Zee-Otter is uitermaate blohartig, en niet fterk, men kan hem ligtelyk vangen en dooden, zyn kinderen bemind hy buitengemeen,en zelfs zoo, dat hy zich liever laat doodflaan, eer hy ?er een uit zyn pooten liet neemen , want hy heeft de gewoonte om op dc rugge tc zwemmen, en zyn kind op zyne buik te zetten, cn met zyne voeten vaft te houden, cn met hem zoo lange van de eene plaats naar den andere tc trekken tot hy het zwemmen geleert heeft. DE ZEE-HOND, Robbe of Zee-Kalf, heeft zyn vcrblyf in de noordelyk Zeen van Europa, Aha cn America, byYsland, Groenland, Spitsbergen, Kamfchatka, in de Baltifche Zee, cn andere kullen van Noorwcegen ,Holland, Engeland en Vrankryk, en zomwylen in de groote Zeen en Stroomen; hy is van twee tot vier ellen lang, en omtrent twee voet of een half elle hoog; heeft een dikke groote hondskop, lange borftclige baarthairen , gelyk ecu Kat, ook over dc neus cn oogen, heeft hy zulke hairen, de eene Zeehonds kop is ook niet gelyk de andere, zy hebben groote oogen, geen oorlappen, eene korte ftaart, korte voeten, cn over 't geheele lyf korte ftyve witte ligt graauwe en zwart cn wit bonte hairen , zy eeten byna niets dan visfehen, cn vooral gaarne haring , alle jaaren brengen zy i of z jongen ter Waereld, cn worden ten minften 20 a 25 jaaren oud. Hoe  •vook. KINDEREN. 233 'Hoe zien 'cr zyne voeten uit ? — Gantfch wonderlyk , hy kan niet gaan, wanneer hy voort wil, moet hy zich als een worm voortfehuiven , hy heeft eigentlyk geen voeten , maar zoo iets dat 'cr naar gelykt, want zyn voorvoeten zyn iets hooger als zyne agtervoeten , en krom binnevvaards gebogen, cn hebben vyf tooncn met groote fpitze klaauwen, zeer gelykvormig aan de mollepooten, zyn agterpooten zyn ook krom, en ook met fterke klaauwen voorzien, en zyn zoo naar binnen geboogen, dat ze tuffchen zyne ftaart hangen, cn dewyl ze met een zwemhuid verbonden zyn, tot roeyricmen dienen; en wyl zyne voeten zulk een vreemde gedaante hebben, denken alle die geenen, die hem niet levendig, maar wel afgebeeld gezien hebben, dat zy geene voeten hebben. De Zee-Hond is inderdaad bovenmatig vet en zyne voeten zien 'er zeldzaam uit, men gelooft wezentlyk , wanneer men htm afgebeeld ziet, dat hy geen voeten heeft, want de voorvoeten ziet men in het geheel niet als voeten, maar men ziet ze voor een afgehakte menfchen' handaan,ofte voor een wiek., - Dat zal dan dat wonderlyk dier zyn dat hier by Vak R. Plaat xni. afgebeeld is. Het lykt wel ccn gebakerde Pop. — Recht Mie lief, uwe vergclyking is niet vreemd; doch de afbeelding is zeer juift. De Zee moet dus zyn geduurige verblyf plaats zyn; Want hoe zoude hy toch met zulke kromme voeten op 't zand of de aarde P 5 kun-  *34 NATUURLYKE HISTORIE kunnen voortkomen ? — En waarom niet ? — Zy woonen cn leeven den geheelen zomer door op 't Strand of op het Ys , en gaan maar in 't water wanneer zy honger hebben ; zy werpen cn brenge ook de jonge op het drooge , en door behulp van zyne agterklaauwen kan hy de hoogde en ftyhle bergen opfchuiven , ja ook op de Ysbergen, en wanneer hy een tyd lang daar op geruft cn geflaapen heeft, dan ftort hy zich naar beneden in Zee, ja hy kan wel, fchoon hy lam fchynd te,zyn, zoo fpoedig op 't vlakke ys voortfehuiven dat de fpocdigfte Groenlander hem niet eens kan inhaalen. - Wat doet de Groenlander met hem ? — ö Zeer veel! Hy eet zyn vleefch en fpek, en kleed zig in zyn vel: Zyn vleefch, dat 'cr rood uitziet, is zagt, zappig en vet, word door de Eskimaux en veele andere arme Lieden in die buurt met fmaak verfch of gerookt gegeeten; het fpek dat twee a drie vingeren dik is, eeten zy ten deele, en ten deele branden zy het in hunne lampen in plaats van oly, -en hoe veel zaaken maaken zy niet uit zyn vel? als: rokken, kamizoolen, mutzen, broeken, laarzen, fehoenen, riemen cn banden, ja zelfs zeer kleine fchecpjes, die zy Kajake noemen; ten minden overtrekken en bekleedcn zy dezelve daar mede, als ook hunne zomer hutten. En hoe veel duizend ftuks worden 'er niet verzonden, verkogt en verruilt aan en met dc Europeanen, die 'er hunne Reis - Koffers mede bcklceden, en ook  voor KINDEREN. 235 ook toebakszakken en mutzcnranden van maaken, ach hue zoude het de arme Groenlanders en Eskimaux toch hellen; wanneer 'er geen ZeeIlondcn meer waaren! Zy moeften verhongeren cn bevriezen. — Zyn'er dan zoo veele? — ö onttahyk veel, alleen de Yslanders, Groenlanders , Eskimaux en die van Kamfchatka haan 'cr duizende 'sjaarlyks dood, en hoe veele worden 'cr dan nog van de Noorwegers, Rullen, Zweeden , Decnen , Hollanders , Hamburgers en Engelfchcn gevangen. Ik geloof alle Jaaren meer dan 50000 ftuks , want als zy geen Walviffchcn krygen kunnen, gaan zy de flaaperige Robben agter heen; 200 a 300 ftuks, liaan zy mcemgmaale in een paar uuren dood. — Waar flaap hy dan ? — Zy leggen trocpswyze op dc Ys velden by clkanderen; — Wel zetten zy dan geen wagt uit? — Wat wagt! het flaapt alles, oud en jong, zoo vaft cn geruft, dat zy hunne moordenaaren niet eens hooren, en dikwils pas ontwaaken waneer 'er reeds eenige doodgehaagen zyn. — Schreeuwt of verdedigt hy zig dan in 't geheel niet ? — Zekerlyk wel, de ouden blaffen jammerlyk gelyk de honden, dc jongen mnauwen als de katten, zy beiten arm dikke ftokken af, en gaan woedend hunne moorders te gemoet, maar zy laaten hen zoo naby niet komen, dat zy hen byten konnen, anders zouden zy hen de voeten kort en klein byten, maar zy haan ze met de ftokken op de neuzen dat zy half of geheel dood om ver tuimelen, cn  236 NATUÜRLYKE HISTORIE en dan fteeken zy hen een gat in de keel, trekken het vel af, fnyden het Ijiek en pakken het vaft in tonnen , en vaaren daar mede te huiswaards. Daar na fmelten cn branden zy 'cr traan uit; maar dewyl zy een zeer taay lecven, hebben, gebeurt het nog zomwylcn dat zy reeds half gcfneeden zynde , zich nog opheffen , en byten willen, fchoon 't vel al afgchaalt en de kop reeds ftukkend gcflaagen is. De Europeaanen, die alle Jaaren in April en Mey op de Robben of Zee-Honden vangft uitvaaren, worden genaamd Robbenhagers of Robbcnvaarders, cn wyl zy niet met netten of angels vangen, nog met fpietzen ofte lanfen doodftceken, maar dezelve met ftokken doodflaan, zegt men Robbenhagers, 'sjaarlyks vaaren 'er veele Europeaanfche Schepen allen op dc Robbenvangft uit; de traan van het Robbenfpek is zoo goed als flegte oude Boomoly (*) de kleine brokjes die by 't branden of hnelten van het Robbenfpek overblyven, noemt men kaaije, by ons kanen, uitgebrande kanen, hier van kar nekoek by de Kaarfemaakers, men kan ze eeten; kanen van Ganzen of Verkensvct fmaaken niet kwaad. (*) Een zeer uitvoerige Befchiyving der Zee Honden, en hoe men hen vangt cn gebruikt, flaat in Marlens Spitsbergfchc en Groenlandfdic Reize en in Crar-fers Hjftoric van Groenland. DE  voor KINDEREN. 037 DE ZEE-BEER of ZI^E-KALF is veel grooter dan de Zee-Hond, welke hy eénigzints in gedaante gelykvormig fchynt te zyn, maar hy heeft een Beeren kop, korte ooren, een korte ftaart,- kleine pooten met vyf teenen en met een zwemhuid verbonden , cn over 't geheele lyf korte borftelagtige zwart graauwe hairen; zy eeten gras en werpen zelden meer dan jaarlyks een jong, cn worden omtrent 50 jaaren oud, zyn vcrblyf is in de Zee by Kamfchatka, tufichen Aha en America. Hy kan zeer fnel zwemmen, en vreeft voor niets, zelfs niet voor de Menfchen , welke op Zee met Schepen omvaaren, of aan de Oevers met fnaphaanen en fteenen op hem loeren; wanneer een Menfch al te naby komt, zoo grypt hy hem woedend aan, en velt hem ter neder; de Kamfchatdalcrs werpen met fteenen op hem, of fchicten hem dood, zy eeten zyn vleefch en drinken zyn bloed, gewoonlyk heeft hy 20 of 30 wyfjes, hy en zyne wyven cn kindc-ren houden zig altyd by elkanderen, en laatcn uit getrouwheid lyf en leeven voor malkander; wanneer een van hen vyandig aangetaftword, komen de anderen hem altemaal tc gelyk ter hulpe. (*) DE (*) Zie nog meer van de Zee-Beeren Phoca Uf* Jftia, in Krajeheninnikows Befchryving van 't Land Kamfchatka Pagina 154. &c. van Zee-Leeuwen Leoimia, zie  *38 NATUURLYKE HISTORIE DE ZEE-LEEUW heeft ook veel overeenkom!! met de Zee-Hond, maar is veel grooter, en ten minften 6 a 10 ellen lang , en wel zoo hoog en dik als de Leeuw, zy wooncn in de zoogenaamde llillc of doode Zee, maar ook nog verder tot tegens de Zuyd-Zce, dan in 't water dan op 't land, zy hebben korte ligt bruine hairen , cn eeten vifeh cn gras, alle jaaren brengen zy twee jongen ter Waereld, cn lecven, wanneer zy geen ongevallen ontmoeten, ruim vyftien Jaaren. Met huid cn hair weegt een Zee-Leeuw, wanneer hy volkomen volwaffen is , ruim 7 a «00 Pond, men eet zyn vleefch, cn men brand tut zyn twee handen breed dik Spek goede Traan, 40 a 50 Quartcelen Traan , kan men uit zyn Spek branden, en van zyne huid worden laarzen, fehoenen cn riemen gemaakt. Zy flaapen gaarne op dc Eilanden en dc Zandbanken aan de Zee, maar zy (tellen altyd een Wagt op de Poft, welke alarm begint tc maaken. Wanneer hy een vyand befpei.rd, zy knorren als een Varken of als een Paard runnikt, en vlieden haaltig weg op dat het hen niet gaan zoude als de eenvoudige Zee-Honden, die by zie in 't zelfde, Pag. 159. van Zee-Honden Vitulina, Pag. 140. van Zee - Paarden of Walrufien Roimarus, Pag. 147. van de Zee-Koejen Manatus Pag. 162.  voor KINDEREN. 239 by honderden in de flaap doodgeflagen worden, zo dut zyn vyand hem niet onyerwagts kan overrompelen en doodllaan, ten zy dezelve met Pylen en andere Moord - Gcreedtc-happen hen doodfehieten. Zy zwemmen en loopen langzaam, en grypen niemant vyandig aan, maar zo zy hen verwonden, of zyne Jongen rooven, dan vcrlchoond hy niemant, en byt alles aan hukken. Voor dat de Jonge kunnen zwemmen, zitten zy op de rug hunner Moeder, en laaten zich dus door de Zee draagen, maar zy ftooten ze dik wils naar onderen, om hen het zoeken van hunne koll en met een het zwemmen te leeren. HET ZEE-PAARD (oï JFairus,) is van grootte als de grootfte Os, maar voor het overige gelykt hy onder alle zyne [Neven het meefte naar den Zee-Hond, hy heeft een groote kop, en een breede ftompe Ohe-bek, cn in de bovenlip twee kromme arm dikke yvore tanden, zeer gelykende naar Oliphants-Tanden, van binnen fneeuw wit en zeer hard, zy worden veel hooger geëftimeerd , en tot veelerhande zaaken gebruikt even als het Elpenbeen; de Walrus heeft een kleine ftaart, en Zee-Honds voeten, cn in zyne neus twee half ronde lugtgaaten, waar door hy adem haald en daar by met groot geruisch, tamelyk veel water mede in de hoogte kan fpruiten , zyn huid is met rood  24ö NATUURLYKE IÏISTORIS rood bruin hair bekleed, gerimpeld en wel' een vinger dik. — Om zyn bek heelt hy eenige borftelagtige ftroohalm dikke hairen, Welke nevens zyne tanden een vreeslyk aanzien geeven; de VValruh'en woonen in de YsZce by Spitsbergen , Groenland cn de Htidzons-baay, en brullen als eene Os, eeten ZeeGras, Slakken cn Moffelen, zy werpen alle jaaren een of twee jongen cn word ten. hoogften 50 Jaaren oud, zy zyn zeer dapper en vermetel en verweren zich, ongcagt zy lam fchynen te zyn, tegen menfchen en dieren; komt hem een menfch op 't ys al tc naby, dan moet hy verwagten , alfchoon hy hem ook doodelyfe verwond had, dat hy zyne voeten tot gruis verbrecken zoude, cn riaderd hy met een fchuit in 't water, dan moet hy vreezen; zy hakken gaatcn in de fchuit, of kunnen fchuit cn al omftnytcn, want het geen zy alleen niet doen kunnen , daar toe komen hunne Cameraden tc hulp,. zy helpen altyd clkanderen zeer getrouw. - Wel krygt men dan nooit zulk ccn Walrus? — ö Ja, eindelyk moet hy de minfte zyn cn onderleggen , cn wanneer zy hem op het ys nog overrompelen, zo fteken zy hem met Lanzcn en Pieken dood, ja zo zy geen wagt lieten houden, het zouden met hen gaan, als de eenvoudige ZeeHonden, van welke men 'er wel 20 kan doodflaan, voor dar het dc andere 40 bemerken, want zy leggen ook in groot gezelfchap by elkandefen, op 't ys te flaapen. En wat meent gy toch wel, waar  voor K I N D Ë li E N . m Waar toe zyne twee gryptanden dienen ? ~* Wel, tot verdedigingen en waarfchyn&yk Ooft tot bevveginge, want zy zullen zekerlyk daar' mede in de klippen en het ys gaten hakken, om met hulp van de voeten, het lompe lyf voorn te fleepen, en zo doende op de hoogfte ys-bcr* gen te geraken? — Regt, regt, daartoe gebruikt" hy ze ook, maar Zy dienen hem ook tot Ver-? kryging zyner kolt, en 't verfcheuren van Wal* villen en vooral Haijen, — 't lieffte eet hy Mos* felen, Slakken en Zee - wier. En waar medd zoude hy deze gemakkelyker uit de flyk $ cd de fteen-kloven kunnen krygen dan met dezd zyne twee houwers of lange tanden. Elkd tand weegt gemeenlyk 5 a 8 Pond, en zomwylen zyn 'cr ook die wel 10 k 12 Pondcii zwaar zyn* Maar dewyl Zy altyd elkander hakken en byten , zo vindt men , onder de tien dikwyls' ge&n twee die goede tanden hebben , de eeii heeft 'er een, andere zyn ze beide afgebroken , andere wederom hebben zc beide verloren t of volkomen uitgevallen , cn zy groeijen niet weder aan, daarom kan men 'er fomtyds twintig vangen, daar 'er kwalyk twee a drie onder' zyn, die twee goede gryptanden bezitten j éertydi heeft men deze Diereu alleen om de tanden gevangen, maar nu haalt men ze ook de huid afj men eet hun vleefch, en gebruikt het fpeL llh DlEL, Q ÖS  £42 NATUURLYKE HISTORIE DE ZEE-KOE (oïManatii) gelykt meer naar een Walviich, dan naar eene ZccHond. Zyn voorvoeten die kwalyk een half el lang zyn, en hem tot voortfleepiug zyns ligchaams dienen, zien 'er ook uit als wieken, en zyne agtervoeten zyn als een Wal vifeh ftaart. Hy is grooter dan zyne Neven , cn heeft eene kleine langwerpige vierkante kop, cn eene kocbek; in plaats van twee doren heeft twee lugtgaten, geene tanden, maar alleen twee houwers, waar van 'er een in de boven, cn een in de onderkaak vaft zit, een zwarte dikke huid van gedaante als een eiken bah, welke zo hard is dat men dezelve kwalyk met een byl in ftukken hakken kan; de Manati leeft en woond altyd in de Zee by Kamfchatka, cn verder op naar Zuid-America. Zy eeten Zee-Gras, brengen alle Jaaren een jong ter Waereld en leeven 50 Jaaren. Zeer gaarne zwemmen, zy op den rug, en neemen hun jong tuffchen hunne voeten. Wanneer hy op den buik zwemd , dan fteekt zvne halve rug boven uit het water, en alsdan vliegen de Kraaijen en andere Vogels daarop, cn pikken de luizen uit zyn robbeligc huid. —1 Hoe vangt men hem? met groote yze- ren haaken, welke hem in 't lyf gedoken worden en welke hem- doodelyk wonden dan trekken tien mannen, minder moeten zy niet zyn, en fomtyds krvgen zy hem naauw- lyks  voor KINDEREN. 245- lyks van de plaats, om dat hy eenige duizende ponden zwaar is; aan den Oever gezeuld zynde, word hy met fteeken en liaan geheel afgemaakt; zyn vleefch is wel hard, maar fmaakt toch als het wel gekookt is als Rund vleefch, cn zyn Spek word goede Traan. 't Is aanmerklyk dat dit Dier zeer fterk afwykt van de Walvifl'chen en de Phocas of Zee-Hond, doordien hy geene agterpooren heeft, maar wel eene ftaart, en dus volftrekt een overgang tot de Walviffchen maakt, Plaat XIV. Vak M. is eene zeer echte Figuur, door my naar het leeven geteekend; het Origineel van dit zeldzaam Dier is door my in naame -yan den Heer Joait Coenraad Brand, aan het Vorftelyk Kabinet gefchonken, doch heeft dien Heer nog het genoegen niet gehad om door den Heer Vosmaer hier voor bedankt te zyn. Maar dit overgchagen zal ons nu, in de negende orde, de Gefcbiedeniffe DER WALVISCH vermaaken. Dit zyn Dieren, lieve Kinderen! Die, fchoon zy altyd in 't Water blyven en de vilfchen zeer gelykformig zyn, echter inderdaad, geen vilfchen zyn, uit hoofde zy rood warm bloed hebben , en niet lange onder 't Water zyn en blyven kunnen, als ook om dat zy eene Long hebben en adem fcheppen moeten, levenQ 2 dige  244 NATüURLYKE HISTORIE dige jongen ter Waereld brengen , en zich even als de Geiten en andere Dieren zuigen laaten, en ook geene graaten als de vilfchen maar wezendlyke harde beenen gelyk de Offcn hebben, cn ook hunne zwem - wieken of vinnen geheel anders zyn, dan by de vilfchen; zy worden echter vinnen genaamd , beftaande uit knokken met leden, welke met eene huid fpek en vleefch overtogen zyn; van de zelfde aart is ook hunne haart die vlak op het Water legt. de byzondcre benaamingen der Walviffchen zyn deze : Cete of Cetus is de Latynfche benaaming van dc geheele Walvifchcrde; i. Balaena, Myflicetus, is de Groenlandfche Walvifch. Balaena Pby fa! us, de Vin-Vifeh; (*) 2. Pbyfcter Cotodon, de Wit-Vifeh en Phvfetcr Macrocephalus, de Pot-Vifeh of Cachelot; 3, Diodon Narwal, de Eenhoorn - Vifeh; 4. DelphinusPhocaena, het Zee - Varken of de Bruin, Vifeh, &\Delphinus, Delphis, de Dolphyn of Tuimelaar; en Delphinus Orca, de Noord-Kaaper. Sommige Walviffchen hebben tanden in de bek, andere wederom niet, deze hebben in plaats van tanden, lange harde Balynen met hair, die men baarden noemt; daar zyn ook Walviffchen die voor aan de bek een knokke-rige hoorn hebben. (*) Van het oude Dnftfche Woordje Finm of Finn» in 't Latyn Pinna, een Slagwick, zie Anderfons Naristen van Yslafld, Pag. i%6.  v o o r KINDER E N. 245 ben. Zy eeten gewormte en allerhande kleine en groote vilfchen, cn zyn meeft altemaal in de Ys - Zee, of ten minhen daar digt by woonagtig. ö! Nu zullen wy dat mooije Printje van de kunftige Graveerder Maïs zien± by de Vilfchen die Ome airede befchreevcn heeft afgebeeld, in het tweede Deel by Plaat IX, waar in zo mooi de VValvifchvangft vertoont word. '— Ja wel myn lieve Kinderen gylieden hebt dit wel onthouden, nu zullen wy dit Printje eens voor ons leggen, en ik zal u lieden de Walvifchvangft verhaaien. — ö Als het u belieft: — hoor nu eerft dan van DE GROENLANDSCHE WAL VISCH, Hy is niet alleen de grootfte Walvifch, maar ook te gelyk het grootfte bekende Dier in de Waereld. Want dat 'cr nog een veel grooter Monfter zyn zoude, 't welke Kraken zoude heeten, en in de Noord - Zee tuüchen Ysland en Noorwegen woonen zoude, geloove ik niet; naderhand zal ik u de geheele Fabel vertellen van deze Kraken, De rechte Walvifch is ten hoogften 30 a 40 ellen lang, 20 ellen breed, en veel hooger en dikker als de grootfte Hooy. Waagen, of als honderd Oflen, op en nevens eikanderen. Eertyds toen men dezelve nog zo rykelyk niet weg deed vangen, en z-y toen Q 3 veel  «\6 NATUURLYKE HITORIE veel volvvaffener en grooter konden worden, wierden 'er wel van 50 a 60 ellen lang gevonden en die een huis hoog waren in dikte; maar dat 'er in oudere tyden Walviflchen zyn gcweeft van 200, ja van 480 ellen lang, gelyk de oude Natuurkundige Plinius zegt, is al te 011waarfchynelyk. - Ik heb evenwel nog al wat crediet voor de ouden, Myn Heer! om dat men heden veele dingen die men van hun vernaaien r.ict geloofde, bewaarheid ziet; zo als dit by de GtraSa getoont is. Gy hebt geen ongclyk Ërhft, wy ftaan dikwerf verbaaft over de wonderen der Natuur. Ik vindc by Vilnius en andere dit: Pr-ijies Ducenum Cubitorum, Balaena& quatemum integerum. Plinii Hifior. Natur. Lib. 9. Cap. 3. & Lib. 1. Cap. 32. alkgat, dan Ce tos Sexcentorum pcdum Longitudinis, & trecentorum Sexaginta latitudinis. De kop van de difcke lompe Groenlandfche en Spitsbcrgfche Walvifch (want in deze twee deelcn is hy het meefte te vinden) is verwondcrlyk groot , en maakt zonder de minfte tegenfpraak, het derde deel zyner geheele langte uit, midden op de kop heeft hy een bogchel, en daar in zyn twee blaasgaaten, waar uit hy het water, 't welke hy met zyn adem ingezwolgen heeft, wederom met een zodanig geluid weet uit te bhazen, dat men het wel rwec uuren ver hooren, en ook zeer ver zien kan; want ieder flraal is als een arm dik, cn vaart zo ftyl cn hoog in de lugt,. dat men van verre ziende, ge-  voor. KINDEREN. 247 gelooven zoude dat men een groote Stad met rookende Schoorfteenen zag (*). Zyn bek, die 'er als eene fcheeve Latynfcjic uitziet, is zo groot en ruim dat men met een kleine fchuit daar in kan vaaren en hem zyn tong en baard affnyden. - ó Wonder? — Wel wat zegt gy! — Ja maar toch niet immers voor dat hy dood is? - dat is ook zo. - Maar hoe kunt gy zo byzondcr vraagen ? Wie zoude toch wel de bek van een zodanig Monfter durven naderen, ik laat ftaan, daar by of daar in gaan 2 Zoude hy niet ten minften het fchuitje omflaan , of geheel vernielen , cn de menfch welke in zyn bek kwam, met zyne baarden, arm cn been verbrceken , cn hem ten cerften vermorzelen en dood maaken? — dood byten zoude hy hem wel niet, om dat hy geene tanden heeft, maar gelyk gezegt is, met zyne zwarte hoornagtige baarden, die hy te zamen, kleine en groote, ten minften 700 ftuks gelyk als orgelpypen, nets gewyze in zyn boven bek omleggen heeft, zoude hy hem zo te zamen drukken, dat'er geen lid aan het geheele lyf heel bleef. enhy dus jammerlyk zoude om 'tleeven komen.Eet hy hun dan niet op ? — Neen hy eet geen menfchen vleefch, cn kan ook niet dan zekere wormen , die men Walvifch aas noemt, en kleine haringen flikken, want zyn keel of (lokgat (* ) Zie PcntoppidansNatuur gefchiedenis van Noorwegen, DedlL pag- MS- V 4  148 NATUURLYKE HISTORIE gat is op zyn beft ccn vinger dik wyd. Ik ge, Joqf evenwel dar hy ook Zeewier kaauwt en Jiqop dit wel eens tc betogen. — Ja myn Heer gy hebt 'er aireede iets van gemeld. - Ja wel, zo klein zoude de keel van dit Monfter zyn? ik was bang dat de viffchers die hem in de bek voeren, om hem zyn witte fpekkige tong en baarden weg te hakken, wel m zyn dikke buik mogtcn ncdertuimelcn. _ dus kan de Propheet Jonas, dan ook van geen Groenlandfche Walvifch verflonden zyn geweest? — Het moet een ander groot Zee-Monfter geweeftzyn. — En wat voor een dan? - Een foort van Haayvifch, van welke wy hier voor reeds gefproken hebben, ■?»■ Of ... de ... - geduld zo lange kleine man, tot dat wy tot de Pótvifch komen. — ja, Ja, die wilde ik ook noemen. — In de bovenfte Kinnebakken die wel tien ellen lang zyn, en zo dik en fterk dat men ze in plaats van balken gebruiken kan, en kazynen en fleeden daar van maaken, — jawel, in Holland zy» het Schurken — hoe Mittje lief, Schurken. Ja Ome, in de weiden ftaanze by ons als paaien in de grond, waar aan de Kocjen zich fchrynen en fchurken. Wel jou fchurkje van een Meisje, dat is oplettend, lief onthouden. — In deze Kinnebakken fteeken de baarden als orgelpypcn alom, 350 regts, en tevens ook zo veel links, de kleine zyn voor cn agter, en de grootfte, die gewoonlyk 9 a .ro ellen lang zyn, in het midden, en fluiten oj" paffen in de weinig uitgeholde prijjexfte ki% ue-  v p o s. KINDEREN. 249 fiebak, die zonder vinnen is, gelyk een fcheede; zy zyn altemaal gefatzoeneerd als een maaizeife, en bovenaan, waar zyals in een koker Heken , een h twee mans handen breet, en drie tot zes vingeren dik, maar naar onderen, dimmer enfmalder, en aan beide einden, met lange hairen bezet, om dat zy hunne tong daaraan niet zouden fchaaven of wonden, en ook hunne kolt, die zy met veel water ïnflorpen , niet weder zoude wegfpoelen. Deze Walvifch - Baarden zyn die hoornagtige deelcn, welke men in 't gemeen Vifchbccncn of Baleinen noemt, dezelve worden totryglyven, hoepelrokken, ftokken en meer andere dingen gebruikt. Dc Groenlanders, de Eskimaux cn anderen, gebruiken dezelve in plaats van ftokken of paaien voor hunne zomertenten; Ja zy maaken 'er wel fchuitcn van, en overtrekken dezelve met Zee-Honden vellen; van de ribben en beenen, (welke zo groot zyn als dc balken onzer huizen,) maaken zy ftoelen, banken en tafels. Zyne oogen welke met lecden voorzien zyn, zyn zeer klein, en niet grooter dan Olfe oogen, dezelve ftaan 5 a 6 ellen van malkanderen, cn zyn gcplaatft waar de bek een einde neemt; agter zyne oogen zyn zyne ooren, die zonder oorlappen zyn en twee openingen hebben, onder zyne oogen heeft hy twee vinnen, die 5 a 8 ellen lang zyn en ook zo breed, en die hem meer tot omwenden, dan tot roeijen, dienen. Zyn vooruaamfte h"oofdwerktwg, Q_ 5 waar  sjo NATUURLYKE HISTORIE waar door hy zich zeer fncl bewegen kan, is, zyne vlak op 't water leggende ftaart, welke 15 a ao ellen breed, en aan beide einden in de hoogte vlak Waterpas of Horizontaal, gekromd is; daar en tegen de Vifchftaart Perpendiculair legt; In deze ftaart heeft hy een zodanige kragt, dat hy eene tamelyke boot daar mede in ftukken kan haan. Zyn 'er veel WalvilTchen in de Ys - Zee ? — Neen, en zy zullen in 't vervolg nog veel minder in getal worden, vermits zy, zo wel oud als jong rykelyk 's jaarlyks worden weg gevangen , en zy toch maar alle Jaaren ccn of ten hoogften twee Jongen ter Waereld brengen. Raad eens , lieve kinderen , hoe groot toch wel een jong geworpene Walvifch zyn mag? — Zo groot als een Muyl-Ezel, of als en Os? — Regt; zo groot als een Os is hy wel, want men zegt, hy is vier a vyf ellen lang, en zo dik als een Os. Te Leyden vertoont men de Rib van een Walvifch, die uit het Moederlyf genomen is, welke 25 voet lang is. Zal ik eens raden Kinderen wat gy denkt?— Ja, raad dat eens. — dat ik u nu ook zal zeggen, hoe deze Dieren gevangen worden, heb ik 't geraden ? — Ja dat hebt gy , maar zeg het ons ook dan, ons printje legt al voor ons. — Goed dat wil ik; maar gy moet met my naar de Ys - Zee toe, ( * ) Delices de Leyde , pag. 83. en 84. ook zegt Anderfm in zyn Narigten van Groenland pag. 194. dat een. jonge Walvifch' 20 voet lang is wanneer hy geboren word.  voorKINDEREN. 251 toe , kom Ernfl , Carel, Jantje , Mietje , kom aan, op reis, kom ingepakt, warme 1dederen aangetrokken, boter, brood en drank in uwe reis - of proviandzakken gedoken , vlug op het Schip de Berenbyter genaamd, ( gy weet toch dat ieder Schip zyn cige benaming heeft ?) wy zullen binnen twee uuren vertrekken, naar Groenland op de Walvisvangfl. Ik ben gereed. — Ik ook — cn ik ook — goed, dan zo wenfche ik u een goede en een gelukkige reize toe, kom aan, voort, vlug, het is heden den eerden Mey, en in Juny moeten wy aldaar ter plaatje zyn, als wy met Vifchbcencn cn Spek tragten bevoordeelt te zyn, cn in July weder naar huis gaan, cn komen willen. — Ja maar Ome wy vaaren maar in 't prentje mee. — Ei! dat is leep, nu zo is 't wel. Alle deze Liederrivillcn die mede naar Groenland? — Ja alle moeten zy mede, men heeft by de Walvisvangfl pen zodanig groot Schip als onze Beerenbyter is, zie in 't Printje Plaat rs. en zes a zeven Schuiten of Booten gelyk 'cr hier een is, en ten minden 40 a 50 geoefende Viflchers nodig. Om ras en gelukkig Walvisfchen te kunnen vangen, zo klimmen zy 6 aan 6 of meer in een Boot, en vaaren zo op dit Monfler af, en vangen en dooden hem. Wel nu hoe behaagt u nu de ruime Zee ? — Zo en zo, het fchynt ons allen zeer kwaad, die klippen fchynen bevroren en de Viflchers bevriezen onerbarmlyk, en zy zyn ook zeer bcangft voor dQ  25a NATULTRLYKE HISTORIE de Zee-Honden, Zee-Paarden en Walviffdicn, — De Walviffchen kunnen nog durven geen leed doen, want zy zyn niet kwaadaartig, maar zeer angftvallig, vlieden en vreezen voor den menfch; gy zult het haaft zien, dat de Visfchers digt by hunne kop vaaren, en hun met de Harpoenen fteeken. Ach daar ziet het 'cr vreeslyk uitf niets dan Ys en Zee-Honden, en mogelyk zyn agter deze Ysvelden en Bergen ook Walviffchen, die nu ras op hen afkomen? zy zullen nu komen. Stil, (UI: Zoude zy 'er al een hebben? Zyn ze al zo verre in de Ys-Zee, tuffchen de Ysvelden en hemel hooge Bergen? Wat doen allen deze Schepen hier, die zullen toch allen geen Walviffchen vangen? ^ ó Ja, zy'loeren allen daar op, maar krygen zekerlyk allen niet even veel, zy vernemen 'er zomtyds geen een, en moeten tc vreden zyn, wanneer zy maar een party Robben voor de kop haan mogen; veele derzeive verongelukken, eer dat zy zomwyle nog eene Walvifch gezien , of eene Robbe gevangen hebben en nogthans worden van de 3 a 400 Schepen, welke alle Jaaren, van allerhande .Natiën in de Y's-Zee alom, in eene omtrek van 3e a 40 Mylen, tc zamen komen , ten minften 1800 tot 2000 ftuks Walviffchen gevangen. Zie daar in de Print, daar is. 'er een die op komt. — Waar is deze vreeslyke Vifeh van daan gekomen? - Onder het water is hy gezwom-  voor KINDEREN. 253 zwommen, om dat hy verwond is geworden, zag gy dan niet dat de Man in dat Schuitje hier voor aan, hem een yzere weerhaak in zyn nek wierp ? Maar hy zal toch niet na hem toe komen? hy is al half dood, en zal zo aanftonds geheclyk dood gemaakt worden, zo ras hy maar weder uit het water te voorfchyn komt. Hier is - ziet. - Ziet gy niet hoe zy hem aan het touw vaft houden, en op hem afgaan in de boot? —- ó Ja, zeer fraay. — Dewyl wy nu de Ys-Zee, de dikke Ys-fchotze van 5 a8 ellen dik, de Ysvelden en Ysbergen, een Walvifch en een menigte Zee-Honden, Zee-Paarden en Beeren, en zelfs ook iets van de Walvifchvangft gezien hebben , zo wil ik u verder van die vangft en het Harpoenen vertellen , hoort my des opmerkzaam; Ik beginne: Zo ras men een Walvifch ziet of hoort, wyl hy wolken waters, huis hoogte opwaards blaaft, 't welke hy uit zyne blaasgaaten met groot gemyfeh werpt, en ook zomwylen zo vreeslyk brult, dat men haaft denken zoude, dat het .donderde, haaften zich fpoedig, een man of zes op hem af in eene Boot, en werpen hem een yzere weerhaak in 't lyf, welke haak genaamt word Harpoen, cn de man die hem op de Walvifch werpt word Harponier genaamt, en de andere Schecpheden houden zich ook gereed, om hunne cameraden, met de overige 5 of 6 Booten aanftonds wauneer het nodig is, ter hulpe te komen, Hoe-  *54 natuurlyk e historie Hoedanig zyn dan de Harpoenen ? Het moeten zckerlyk buitengemcene groote weerhaakeu zyn, wanneer men daar mede een huis hoog Dier tragt te dooden ? — Neen dat zyn ze niet, zy zyn een elle lang, en hebben een driekantige fcherpe yzeren punt in welke een houten fteel fteekt, aan dezelve word een touw gebonden, ten minden 500 ellen lang, en wel een vinger dik. — En waarom een zo lang touw ? — om dat de Walvifch, nadat hy een wond ontfangen heeft, zeer woedende word, en diep onder 't water gaat, en menigmaalen eerft in eer.e t.nnelyke verheid weder te voorfehyn komt; de Vü'fchers weeten zeer welwaar hy henen gaat, en ook wederom opkomen zal, want hy kan ren hoogften twee minuten onder water blyven. Zy hebben dus niet nodig, om het touw vaft te binden , en kunnen het zelve vierende geruft achter hem blyven hcenen vaaren. Is hy niet doodelyk verwond, zo raaft hy menigmaalen een uur lang , zonder dat men hem een tweede Harpoen heeft kunnen toebrengen, dikwils fcheurt de Harpoen los, en hygaat voort, als de arme Vitfcher zich lang genoeg gewaagt en vermoeid heeft, of zwemt fomtyds ook wel onder een Ysveld hcenen, waar heen hem de ongelukkige Viiïcher niet vervolgen kan, en dus genoodzaakt is om het touw af te hakken, of hetzelve zo het mogelyk is los te rukken, krygen zy het los, zo is het verlies gering , want dan is^ alleen de Vifeh verloo- ren,  voor KINDEREN. 255 ren, maar krygcn- zy hem niet los, en moeten zy het touw afhakken, zo is de Vifeh en het touw weg, en dus het verlies dubbeld, want zodanig een touw koft veel geld. ♦ Is daar en tegen zyne wonde doodelijk, zo werpt men hem nog eene tweede, en fomwylen naar omftandigheid der zaak nog wel een derde Harpoen in zyne nek of tuffchen zyne vinnen; vervolgens fteken zy hem met Lanfen dood. — Hoe veel bloed mag toch wel een Walvifch hebben?-denkt eens, de geheele Zee, zoverrede Viffcher maar zien kan, is rood van zyn bloed. Zo ras hy dood is, komt hy geheel in de hoogte en keert zig om, zo dat dé buik bóven, en de rugge onder js, dan komt het Schip daar zo naby als 't mogelyk is, en men fnyd twee gaten in het Spek, en trekt 'er een touw door heenen, en bind hem aan 't Schip vaft, zo als gy in de Plaat ziet. Als dan heffen de Viffchers gczamentlyk een Vreugde - Gezang aan, en maaken zig by de Brandewyn vrolyk, is dat dan voorby, zo begeeven zy zich met Booten rondomme de Vifeh, en arbeiden agter en voor, regts en links daarop aan, een paar Mannen gaan het Monfter in de bek, en fnyden en hakken hem de tong en de baarden af, als ook zyne twee vinnen. De ftaart word geheel afgehakt en klein gclheeden, en tot Traan kooken bewaard. Do Groenlanders, en meer andere Walvifch - vangers eeten de ftaart en ook het Vleefch, fchoon Let Vleefch zeer maager en Vosrood is, en ook zekerlyk niet aangenaam fmaaken kan. De  256 NATUURLYKE HISTORIÉ De Spekfnyders die op de Walvifch ftaan, en het Spek in groote Quarteelen, of vierkante ftokken afhakken, hebben pennen in de Laarfen, om daar door ftcvig te kunnen ftaan, cn niet naar beneden te glydem Nevens de huid en zwaarden, werpt men het Spek in 't groote Schip -en vaart ( wanneer de Walvifch geheel afgehouwen is., 't welk in ccn korten tyd gefchied) weder terug , naar een Ysveld , en men maakt aldaar het Spek te regt , dat is, men haalt het Spek uit het groote Schip, cn men doet de huid of het zwoort daar van af, en werpt het als onnut in de Zee, maar 't Spek Ihyd men in kleine ftukjes, en pakt het ftyf in tonnen, die men Quarteelen noemt; verkrygende men van een Vifeh wanneer dezelve niet al te klein is, wel 80 a 90 Tonnen goed Spek. En wat verkrygt men van zo veel Spek niet menig Quarteel Traan. Heeft een Schip twee Vilfchen gevangen, en aldus ook tweemaal negentig tonnen vol Spek, twee Tongen en tweemaal vyf tot zeven honderd ftuks Baarden, want de Baarden cener Walvifch zyn meer waardiger dan 't Spek, dan kan men zich verheugen, en met goede moed naar huis ftevenen. Voor dat het Schip te huis komt, druppeld een menigte vet uit de tonnen het geen men klaare Traan (*) noemt, welke veel be- (*) Dc naam van Traan, is afkomstig van het woord druipen of tranen , en zoo misfchien ook het woord;© Teer, vanTeeren of Tranen , gelijk. Ar.derfon gelooft. Zie de narigcen van ïsland, pag. 99. in dc Nou * * **  voor KINDEREN. 257 beter is dan de uitgefmoltene of gekookte Traan. Zoo ras het Schip te huis is gekomen, zo word het Spek in aarde of kopere potten of ketels gedaan en uitgefmolten , cn 't zuivere vet word Traan genaamt ; dit gebruiken veel Ambagtslieden , en vooral dc Leerlooyers en Schoenmakers, ook brand men ze veel in Lampen in plaatze van Oly; cn in eenige deelen der waereld, als in Groenland, Lapland en andere Plaatzen, gebruikt men ze om tc eeten. Niet alleen,den Menfch, maar ook de Zwaardvifch, Zaagvifch, en veel andere kleine Dieren, vervolgen en plagen de Walvifch tot 'er dood, waarom hy zich ook gewoonelyk onder 'r ys verbergt. - Verflikt hy daar niet onder? - Ja, indien hy 'er lange onder blyft, maar hy komt in weinige minuten tyds weder te voorfchyn, of hy heft een ftuk ys in de hoogte, of maakt 'eteen lugtgat in; anderhalf el dik ys kan hy in eenen met zyn kop aan ftukken breken. Dit is aldus de gefchiedenis der Groenlardfche Walvifch; maar 'er zyn nog meer iborten van Walvisfchen. (*) DE ( * ) Dc beste narigten van de Walvifch, derzeler verfcheidene aart en natuur, ook hoe men ze vangt, kan men in Crarits Hiftorie van Groenland pag. 141 by eikanderen vinden; ook Manens , Anderfon en meer anderen, geven ons hier van treffelyke uarigieu. III. Dexl. R  258 NATUURLYKE HISTORIE DE VIN - VISCH is wel zo lang, ja ook nog wel langer dan de Groenhuidfche Walvifch , doch'hy is wel ccn derde of vierde dunner, en ook vlugger in het zwemmen, en wegens 't haan met zyne Staart in het Water, veel gevaar!yker; dieswegens laaten de Europeaancn zig ook niet veel met hem in; ook zyn zyne Baarden veel korter cn kuokkeriger, eii zyn Spek veel minder cn niet veel byzonders; daar en tegen fchatten de Groenlanders hem wegens het Spek dat beter fmaakt zeer hoog; laat een Europeaan zich met hem in, zoo word hy op dezelfde wyze als dc voorgaande gevangen. Hy heeft ook in plaats van Tanden Baarden, en is uitgenomen zyne Vinnen op den rug, zeer gelykformig aan de regte Walvifch, deze Rug-Vin van welke hy ook zyne benaaniing gekreegen heeft haat in de ruggc, regt in de hoogte tegen de Staart, en is byna twee ellen lang ; zyne keel is zo groot, dat hy Haring cn andere kleine Vilfchen kan verilinden, uit dien hoofde jaagt hy ook geduurig de Haringen agter na. DE POTVISCH Qof Cachelot) is wel byna zo groot als dc Gr'oenlandfche Walvifch; echter is hy van gehalte, aart cn woonplaats zeer onderfchciden, hy heeft eene buiten- ge-  voor KINDEREN. z$9 gemene groote kop, die wel zo lang is als zyn geheele lichaam, en van vooren aan de bek geheel homp is. Hy heeft kleine oogen, en boven dezelve een blaasgat j in de nek vinnen van twee eilen lang en een zeer kleine bek, maar buitengewoone groote kaken. In zyne onderfte kinnebak dertig a veertig dikke ftompe lange tanden , welke altemaal in hoornagtige kokers of gaten, in de bovenbek of lip fluiten, waar mede hy zyne kost, welke in een tamelyke groote menigte vifeh beftaat, bekwaam kan vatten en vermaalen eer hy dezelve doorflokt. — Zoude niet wel de Potvifch de groote Vifeh geweest zyn, welke de Propheet Jonas opflokte, en na drie dagen weder levendig aan Land fpuuwde? — Dit is moeilyk te bepaalen. Zyn verblyf is eigentlyk in de Noordzee, maar zomwylen raakt hy wel eens in andere Europifche Zeè'n verdwaalt, zoals zij ook wel aan de Hollandfche .Stranden komen, en dus ook wel aan de monden van groote vloeden en ftroomen, en kan dus ook eertyds in de Middelandfche Zee welzodanig een gekomen zyn ? — mogelyk heeft eene Hayvifch (die tot de Amphibiën behoord) en wel vyftien of meerder ellenlang, en wel zo dik is, dat hy een volkomen Menfch kan inllokken, en welke zich in de Middellandfche Zee onthoud, de Propheet Jonas ingellokt. — Een Haay, een Potvifch of een Hayvifch, kan aldus de Propheet Jonas opgeflokt hebben, en waar dan? — nergens anders dan in de Middelandfche Zee, want hy is uit R 2 Pa-  a6o- NATUURLYKE HISTORIE Pakftina, en wel van de Stad Japho of Joppe, hedendaags Jafa of Jaffa genaamd , fcheep gegaan, 't fchip voer dus op de Middcllandfche Zee, en hy wierd ook in deze Zee geworpen.— Het merkwaardigfte aan de Potvifch zyn zyne wonderbaare groote harfenen, want menigmalen heeft men tien en meerder tonnen vol, dezelve bellaan uit eene witte olyagtige ftoffe, die zo ras zy. van hen afgenomen word aanftonds ftremt en byeen loopt, deze olyagtige harzenen zyn het beste aan de Potvifch; zyn Spek is ook wel goed, nogthans niet byzonders,men noemt de Herfenen gewoonlyk VValvifchfchot of Sperma ceti, het word in de Apotheken menigvuldig gebruikt tot allerhande Artzenye voor borstkwalen. DE WITVISCH heeft zyne benaming van zyne witagtige geeJe couleur, hy is maar twaalf of vyftien ellen Ianp-, en kwalyk vyf a fes ellen dik en hoog; hy gelykt wel naar de Walvifch, uitgezonderd dektp, tanden en keel, want die heeft eene hompen, en deze eene fpitze kop, en in beide de kinnebakken tanden; hy eet kleine Visfchcn, en houd zig in de Noordzee op, zyn Spek is maar een hand breed dik, en geeft op zyn beft, wanneer het klein gefneden is vier tonnen, zyn Vleefch is roodagtig, en fmaakt gelyk als Rundvleefch. DE  voor KINDEREN, aft DE EENHOORN VISCH is ten minsten agt a tien ellen lang en vyf a fes ehen dik, hy heeft een gladde zwarte huid, en eene buiten gemeene kleine kop, zo dat men hem op 't eerde oogenblik zoude aanzien vcor een Vifeh zonder kop; hy heeft een kleine bek zonder tanden , of baarden , want zyne kost drukt hy met de tong aan hukken; hy heeft in de boven bek twee hoornen of tanden , welke regt als een vork voorwaards ftaan , dubbeld gedraait , dezelve zyn van vier tot zeven ellen lang, en voor aan van binnen hol, zynde van een Elpenbeenige aart of firblfentre, en kunnen ook als Elpenbeen verwerkt worden ; doch zyn •eene hoorn is niet zo lang en dik als de ander, cn men ziet by fommige van de twede hoorn byna niets; voor het overige is hy als een gewoone Walvifch van gehalte, en woond ook i,n de Yszee, en eet allerhande Wormen en Visffchen. - Waar toe gebruikt hy deze hoornen? — Voor eerst; om het Zeegras daar mede uit de grond van de Zee op te halen; ten tweden, cm zich daar mede tegen zyne vyanden te verdedigen. Hoe menige Walvifch kan hy daar mede niet de buyk open halen en doorboren, en hem daar na, wanneer hy dood is, de tong uit de bek fcheuren en opeetcn. Ach wat zal hy menige Vifeh en Zeehond daar mede fpitzen en doorbooren ! en ten derde, of eindelyk, cm voor zich daar mede een lugtgat in 't ys te konnen R 3 boa-  262 NATUURLYKE HISTORIE booren. - Mogtmen hem dan niet lieverin plaats van eenhoorn tweehoorn noemen, dewyl hy toch twee hoorns heeft ? - Zckcrlyk, dat zuilen wy doen. — Willen wy 't doen? — Wel aan hy zal van nu voortaan niet meer eenhoorn, maar tweehoorn of tweetand van ons genoemd worden. De Groenlanders en Yslanders noemen hem Narwal. Nar, heet by dc Yslanders aas; wyl nu de Eenhoornvifch kleine wormen, die men aas neemt, eet, en hy ook tot dc Walviffchen Famielie geteld word, zo zal uit Nar en Wal, de naam Narzval ontfprooten zyn. Eertyds, en nog voor korte tyden, heeft men deze Narzmlhuoras, voor de hoornen der zoogenaamde viervoetige Eenhoornen gehouden, en dezelve als groote zeldzaamheden zeer duur betaald, maar thans is het bedrog ontdekt, en een iegelyk weet nu dat 'er geene Land-Eenhoornen zyn, maar wel zekere Walvisfchen , die men Eenhoorns noemt, en welke twee tanden of hoorns aan het bovenfte bekkeneel, vooruitllaande hebben, en fchoon 'er tweehoornige Visfchen zyn, nogthans zyn hunne Hoornen in Europa zeer raar, daarentegen hebben de Groenlanders 'er zo veel, dat zy uit gebrek van hout, de fparren hunner Hutten daar van maken. De Japoneezen hebben federt eenige tyd de duurte in deze hoornen doen ryzen, alzoo de Kooplieden in Japan dezelve op den tQp der Haken die zy voor hunne winkels hebben plaatften. Hy  voor KINDEREN. a53 Hy is zeer kwaad te vangen, om dat hy buiten gemeen fnel zwemmen en onder duiken kan. Men kan hen alleen door fchieten dooden, wanneer zy in groot gezelfchap by eikanderen zyn en in menigte zwemmen, en zich zodanig dringen, dat zy malkaar de Hoornen op de rugge moeten leggen, en konnen als dan zo fpoedig niet onder duiken nog ontvlieden, dus worden zy dan gevangen en gedood , maar men vangt hen niet veel, om dat zy weinig fpek hebben. HET ZEEVARKEN of Bruinvifch, is maar drie h vier ellen lang, cn in alle Zeen van Europa , en voornamemiyk in de Oost- en Noordzee te huis, hy heeft eene zwart bruine rug en eene witte buik, gelyk de andere Walvisfchen ook hebben. Eene vin op de rug, welke naby dc ftaart zit, en als een halve maan uitgehold is; een fpitfe bek gelyk een Varkensfnuit, en in beide de kaaken, kleine tanden die zeer fpits zyn. Men vangt gaarne Zeevarkens , om dat zy veel goed fpek, en een zeer welfmakend Vleefch bezitten; in tyde van ftorm naderen zy by groote menigte aan de Scheepen, waarfchynelyk uit angst, om door de Baaren aan geen harde Klippen of Oevers geflagen te worden ; men heeft hem wegens zyn fpitfe bek, en om dat hy gaarne woeld, de benaming yan Zeevarkeu gegeven. R 4 DE  c6"4 NATUURLYKE HISTORIE DE D O L P H Y N of Tu.ymelaar is ccn weinig grooter als het Zeevarken, cn dezelve in huishouding cn gehalte, uitgezonderd de kop die wat fpitfer; is zeer gelykvormig, zy eeten beide visfehen, en kleine wormen. Een Tuymelaar word hy dieswegens genaamt, (den ouden reeds zeer goed bekend) om dat hy in zyn zwemmen zeer fpoedig is, cn dikwyls omtuimclt. — Ja is deeze niet de Vifeh waar op Orpheus den Dichter zich gered heeft? ja Ernst, alles loopt faamen om dit te geloven, om dat deeze Visfehen gaarne het gezang beminnen, cn gewoonlyk digt aan ftrand zwemmende, Orpheus by toeval kunnen gered hebben. Wie weet of de Hiftorie van Jonas niet eenige gclykheid hier meede heeft. •—• Laatcn wy dat liefst den Godgeleerden over. ■— Gaarne. DE NOORD KAPER. is elf a twaalf ellen lang en ten minsten half zo dik, cn zeer gclykendc naar de Walvifch, hy woond in Cc Noordzee by Noorwegen, en zeer meenigvuldig by de Noordkaap , waar van hy ook de naam van Noordkaper gekregen heeft. Hy heeft tanden in de bek en eet niet dan Haringen , welke hy met zyne ftaart op eene hoop te Giraejn dryft, cn als dan vangt cn opeet; ftomp- kop  voor KINDEREN. a6g kop word hy ook wegens zyne ftompe bek genaamt. Nu hebben wy de Walviffchen afgehandeld, gevolglyk komen wy dan tot onze tiende orde. In welke tiende orde wy naricht krygen van de buiten gewoone traagc vuile Dieren, welke aan hunne voorvoeten maar twee, drie of vier ribbcligc tooncn, een dik hairig lichaam, en ten deele ook geen tanden hebben,gelyk als het Vuil of Lui Dier en Micrenceter. i. Ignavus tridactylus , her drie vingerige lui Dier, of het traage Dier Ai, i. Myrmecopbaga didaByla, de twee vingerige of kleine Mierenbeer , en Myrmecopbaga jubata, de langhairigc Mierenbeer, cn Myrmecopbaga tetradaclyla , de vier vingerige Mierenbeer. Zoo buiten gemeen lui en traag, cn zo uitermaten dom en zorgeloos, als HET VUYL of LUYE DIER of de Ai, kenne ik nog geen eenig Dier, cp den geheelen Aardbodem; — Hy is trager dan de Marmot en dommer dan dc Ezel? — -ó Ja, zekcrlyk lieve Kinderen, geen luiheid nog traagheid is 'er dat hem overtreft. Ieder dier neemt zich nog in acht, om zich voor zyn vyand te redden, en verweert zich voor zyne huid; maar deze niet, hy laat zich fmyten cn felüe,teri, fteken, omwenden en trappen, en hy R 5 kykt  *66 NATUURLYKE HISTORIE Jtykt niet eens om, of'er ook eenvyand naby of agter hem is , en al ziet hy ook zyne vyand reeds van ver af of naby komen, zo loopt hy toch niet fpoediger , en laat zich liever digt aan een boom gevangen nemen en doodflaan, dan dat hy dezelve zoude opklimmen. Hoe fpoedig denkt gy wel dat hy loopt of kruypt? Want zyn gang is veel eer een jammerlyk kruipen, dan loepen gelykformig. — Zekerlyk toch wel zo ras als een Slak? — ó Neen, dat kan hy niet, een Slak kruipt nog in twee minuten over een bank, maar daar gebruikt hy wel twee uuren toe , in een geheele dag komt hy kwalyk 50 fchreden ver, en eer hy op een boom is, of komt, daar toe heeft hy wel 2^3 dagen nodig. Ach hoe jammerhartig uitgehongerd hangt hy niet, menigmaalen eenige dagen agter een, -aan een tak of Ham, zonder iets gegeeten te hebben, want eer hy van een kaal gevreeten tak, weder op een andere komt, vergaan ten minften een dag of twee, en aan drinken gedenkt hy niet, wyl hy geen dorft heeft; een groot geluk voor hem, dat hy 3 a 4 weeken honger leiden kan , en het drinken in 't geheel niet nodig heeft. Zie daar een Lui of Traag dier, in Plaat XIII. Tig. B. boven links aan dc kant. Ziet hy 'er niet wonderlyk uit? hy woond in Zuid-America, en wel voornamentlyk in Braziliën, ook word hy wel Ai genaamd, om dat hy geduurig Ai roept. Hy is zo groot als een Konyn, en  voor KINDEREN. a0> cn heeft eene kleine kop cn een oud achtig lehreiend menfchen gezigt, kleine oogen, kleien oorlappen en een klein haartje; aan alle vier zyn voeten twee of drie digt by eikanderen gegroeide tcenen met kromme klaauwen; zyn hair is graauw bruin, gelyk verwelkt gras. Hy eet boom bladeren, en alle Jaaren werpt hy 3 of 4 Jongen in een klein gaatje by een boom, en leeft ten minften tien of vyftien Jaaren. Zyn vleefch fmaakt tamelyk goed , fchoon hy niet dan boombladeren eet. Wanneer hy een boom geheel kaal gegeeten heeft, zo gaat hy niet aanftonds eene andere zoeken; maar het fchynt als of hy eenige dagen overleggen moet, hoe hy van de ontbladerde boom zal afidimmen, en weder op de» anderen zal komen; krygt hy nu eindelyk in dit overleg groote honger, dan ftort hy zich van zyn lieve boom naar beneden, kruypt langzaam voort, en na 8 of 14 dagen komt hy eindelyk uitgehongerd, en byna als dood op een nieuwe boom, cn blyft aldaar weder zo lange tot dat hy kaal gegeeten is. DE MIEREN-BEER, (ofTamandua) is des Luiaards Landsman, daar zyn vier foorten van Mieren-Beeren, langhairige, kleine, middelfoortige en groote; de kleine is ten minften zo groot als de Eikhoorn; dc groote daar cn tegen is als een Slagers hond. Altemaal hebben  fi6"S NATUURLYKE HISTORIE zy kleine hoofden, maar zeer lange fpitfe bekken, lange Haatten, korte beenen en twee of vyf kralagtige teenen, aan de voeten; lange zwarte en witte of bruine hairen, een zeer lange kleefagtige ronde tong en geen tanden; zy eeten Mieren, en loopen zeer langzaam, hoe wel toch veel vlugger als de jammerlyke Luiaard. De kleine Mieren-Beer, welke maar zo groot is als de Eikhoorn, is op onze XII. Tafel, VakY. afgebeeld, hy heeft zeer zagte lange ligt bruine hairen , en aan de voorvoeten vier kralagtige toonen, om daar mede de Mieren-Keften uit te haaien en om op de boomen te kunnen klimmen; hy loopt wel op de Aarde, doch ook zeer langzaam, echter veel vlugger als de Luiaard, hy laat zig ook zo blindelings niet vangen; een Menfch echter kan hem inhaalen, en gevangen neemen. In Brazilien noemt men de Mieren-Beer 7amandua, en aldaar eet men zyn vleefch. De groote Mieren-Beer heeft een lange bek of fnuit, zeer gelykende naar een Oliphants bek, aan de voeten vier krallige teenen, zwarte en witte hairen, en is, zo als gezegt is, van grootte als een Slagershond, wanneer een Mieren• Eeter over een Mieren neft gaat, fteekt hy zyne lange fnuit 'er in en doet dezelve wyd open, waar door de Mieren altemaal aan zyn kleevige tong blyven hangen; als nu dezelve vol Mieren zit, zo haald hy zyne bek fpoedig terug en fchud dezelve tegen den grond, waar door de Mieren en te gelyk het aangekleefde zand of aarde daar af te val-  voor KINDEREN. z69 vSlcn, 't welk verricht zynde haaft hy zich en eet de Mieren. Nu zullen ons in de elfde orde die Dieren voorkomen die naaft aan den Menfch komen. In de elfde orde vinden wy de Gefchiedenis der Aapen, der Baviaanen, der Meer-Katten en der Makki, welke altemaal gevingerde handen hebben, en ten deele veel, ten deele weinig, ten deele ook in 't geheel geen gelyk formigheid met de Menfchen hebben, en zich in de heetfte gedeeltens der Waereld onthouden. Het Gejlagt der AAPEN Baviaanen, Meer-Katten en Makki, in 't La,tyn Simia, Papto , Cercopithecus, Lemur. j. De Orang Outang, Simia Satiguis, de Langarm, Simia Longimanus, de gemeene Aap, Simia Silvanus, de Honden byter of Makakao, Simia Cynocozphalus, Honds bek. e. Tweede Choras , Papio Mormor. De Duivel, Maymon of Madril, Papio Maimon, 3. De kleine Pan, Woud - God of Beëlzebul, Cercopithecus Paiiifcus , Langftaart, de Sagoin of Bifamaffe, Cercopithecus Jacchus. 4. De Langknyper of Loris, Lemur Cucang , Mongus, Lemur Mongot , deze noemd men in 't algemeen Aapen, fchoon zy het niet alle zyn, en 'er een groot onderfcheid is 'er tuffchen een Aap en een Baviaan , cn nog een veel grooter, tus-  ifü NATUURLYKE HISTORIE tuüchen een Meer-Kat, Aap en Baviaan, de* wyl zy 'er geheel anders uit zien, en ook eert geheel ander Vaderland hebben. Ue Aapen, Baviaanen en de Makki, woonen alleen in de oude waereld, daar en tegen woonen dc Meerkatten in de nieuwe ontdekte waereld, of America; zy hebben allen vier gevingerde handen, maar niet alle eenerlei kop, eenerlei uitzicht of lichaams gehalte. De Aapen, en wel juist de ongeftaarte Aapen, hebbeneenigermate de gelykvormighcid van een Menfchelyk aangezigt; de Gcftaarten minder; de Baviaanen nog minder, cn de Meerkat en Makki in 't geheel niet; deeze hebben ook geen kinncbakszakken , als de Aapen of Baviaanen. , * Dus zyn 'er tweederhande foorten van Aapen, geftaartc en ongeftaarte; de berugte Orang Outang, de langarmde (of langarmige) cn de gemeene Aapen, hebben geene ftaart, en zyn in grootte en gehalte ook niet alle gclykvormig; daar zyn 'cr van grootte als een Vos, maar 'cr zyn ook fommige die wel zo groot zyn als eene Man, gelyk de Orang Outang, die op Plaat xiv. Vak L. Fig. a. is afgebeeld, en door Tulp het eerst goed befchrcevcn: Zy leven alle in 't heetste van Aha en Africa, cn hebben een glad Menfchen gclykvormig Aangezigt, ook handen, vingers én nagels, als een Menfch; graauwe bruine hairen, ten deele van agteren groote naakte gezwellen , en zakken aan dc kaakebeenen. Zy eeten Ryst, Gierst, Citroenen, Oran-  voorKINDEREN. 071 Orangcappelen, Nooten cn meer andere VeldBoom- en Tuingewalfen ; zy drinken Water, Bier, Melk, en ook zoeten Wyn, wanneer zy ze krygen konnen , en alle jaaren brengen zy een jong ter waereld, en worden twintig a veertig jaaren oud. De Aap is een zeer boosaartig Dier; hy eet, drinkt, en fleept alles weg, het geen hy ziet en vind, en vernielt gewoonlyk nog veel meer dan dat hy fteeld of eet. Dit looze Dier ziet de Ryst of Gierst/tam niet eer aan, voor dat hy hem affcheurt, of ook de Ryst ryp is; Neen, hy fcheurt ze maar los en kykt ze aan, en werpt het geen weg wat hem niet aanftaat, en zo doende, verwoest hy in eene nagt met zyne Camcraden menigmalen een tamelyk groot Ryst- of Gierstveld ; by zoodanige inzameling hunner kost, zyn zy zeer listig en behoedzaam, zy zetten wagten uit en geven op alles wat zy zien of hooren zeer nauw agt; zyn ze met de afplukking der Rystftammenbezig, zo neemt ieder, een of twee Hammen in eene poot, en tevens zo veele onder de armen, een Huk twee a drie in de bek, en als dan huppelen en fpringen zy op de agterpooten voort, en klimmen op een boom , en verteeren het aldaar: vervolgt men hen, zo laten zy alles vallen het geen zy onder de armen en in de handen hebben, om in hunne vlugt niet verhinderd te worden, en vlugten dus alleen met het geen zy in de bek hebben, haastig voort. Wil-  a?a NATUURLYKE HISTORIE Willen zy een boom kaal plukken, zulks doen zy op volgende wyze; een, twee of drie, klimmen den boom op, en dc overige plaatzen zich eenige fchreden van eikanderen , op eene ry, tot daar heenen waar zy den roof verteeren willen, de eene dan plukt de Kokosnoten, dc Citroenen of Vygen af, en werpt zc zyne volgende Cameraad toe, deeze weder zyne naasten, en zo doende konnen zy in eenige minuten een groote boom fchoon maken; het is fataal, dat zy ryp' en onryp te gelyk afplukken, niet waar? De Aapen fteken de Tuinlieden en Hovenieren de loef af. Met welk een moeite en gevaar, moet niet meenigc Tuinier de Appelen en Peeren van de boomen afplukken ? Men heeft voorbeelden, dat een tamme Aap, in eene tuin alle de vrugten afplukte cn dezelve in een by hem ftaan de mande wierp. Tot hoe veel honderd dingen kan men de vallche en fnoode Aap niet afregten en leeren? Konstelyk leert hy op de koord danflen , de trommel liaan, exercitiën met dc Snaphaan doen , en fchieten, een kruiwagen trekken, hout dragen , dansfen, ryden en vaaren. Eenige Aapen eten ook hakken en mosfelen, welke zy op de volgende wyze vangen; zy loeren wanneer zig dc mosfel opent, dan fteken zy ras een fteentje daar tusfehen, om open te blyven, en dus het dier daar uit te kunnen haaien; maar is de fteen te klein of niet wel ingeftoken, en kan de mosfcl zich dus weder fluiten, dan komt fomwylen zyn  voorKINDEREN. 273 zyn eene poot daar tusfen, en kan dus niet meer voort, maar is gevangen. De Aapen zyn zeer bezwaarlyk te vangen, om dat zy buiten gemeen fnel zyn, ver kunnen fpringen, zeer vlug op dc boomen klimmen, en van den eenen boom op den anderen konnen voortraaken, zy zyn altyd troeps wyze by clkanderen, en ftaan elkaar ook dapper by, grypt men ze op den grond aan, dan gaan zy met een groot tanden geklap, met woedende oogen cn geduurige bevveeging der lippen , op hunnen vyand los, en weeren zich met byten en krabben; gaat men hun tegen wanneer zy qp een boem zitten, dan werpen zy met fteenen cn takken, ja zelfs met hun eigen drek naar benecden. Met lift kan men ze op volgende wyze levend vangen cn krygen: men zet onder aan de boom waar op zy zitten (zo naby dat zy het zien konnen) een tobbe of vat met water, en men wafcht daar in het aangezigt, giet het vervolgens uit; men vult hec zelve daarna weder met lymwater; wanneer men zich dan heimelyk verftoken heeft, het zy agter eene boom of ergens anders , komt de nieuwsgierige Aap aanftonds ncderwaards om zich in navolging van 't geene hy afgezien heeft te wasfen, hier door word by, van wegen het kleeven der lym aan zyn oogen, daadelyk blind, en word dus gevangen; fomtyds neemt men eenige kleine fchoentjes met zich, welke met eene kleverige ftoffc gevuld zyn, cn in hun gezicht zyne eigen fehoenen uit en aan- III. Deül. S trek-  274- NATUURLYKE HISTORIE trekkende , gaat men eindelyk weg cn laat dc kleine fchoentjes leggen , daadelyk komen de Aapen welke die fchoentjes aantrekken, en op het naderen van den Vanger, willen vlugten, doch door het vastkleven der fchoentjes niet voort kunnende, worden zy gevangen; of men trekt een broek uit en aan, en men legt hem een kleine broek, welke met pek van binnen befmesrt is, neder, daar hy nu zeer nieuwsgierig is en gewoonelyk alles na aapt wat hy een ander ziet doen, trekt hy dat kleine broekje ook aan; en ziet, door het vast kleeven kan hy niet meer lopen, veel minder fpringen , en is dus gevangen. Begeert men alleen een Aap tot fpyze te hebben, zo fchiet men hem dood; zo gaarne de Tygers en Luipaarden Aapen vleefch eeten , zo weinig krygen zy 'cr een, om dat de Aapen vlugger fpringen konnen dan zy, en zy hen ook niet op de'boomen konnen volgen; doch van de Slangen worden 'cr veele vernield en verflonden. De Aap is een altyd bedagtzaame fnoeper cn Tover, geduurig loert hy wat 'er om gaat, en of 'er niets voor hem tc fmullen valt; kruiken cn vlesfchen, welke digt toegemaakt zyn, weet hy te openen, en dc Wyn, Melk of Bier, daar uitte krygen en tc drinken; indien hy de kurk 'er niet weet af tc krygen , dan ftoot hy dezelve zagtjes ergens tegen dat hy fcheurt of berst, en al is het , dat hy geene honger heeft, zo vult  vóoa KINDEREN* 2/3 Vult hy toch ten minsten zyne Wangen of kaa» leen ; en zo doende fleept hy meenige maaltyd in voorraad weg, cn verbergt het op een Verborgen plaats. Hy word fchielyk kwaad, en knarst dan op Zyne tanden, en wappert met zyne lippen. DE ORANG OUTANG of het wilde Menfch, Woüdmenfch ,Mongo of Jok* ko, is de grootde Aap in de waereld, hy is wel twee a drie ellen hoog en Zo dik als een volWasfcii Man; hy heefteen groote hairige kop kaale ooren, Wenkbraauwen met blik oogen, een haaLÉ oud Mansgezigt, een korte platte nettS j brecdë mond, handen, voeten, borst en buik» gelyk een Menfch, zie hem Plaat xiv. Vak L. by a, hy heeft aan zyne beide flapen , cn ook in dö nek, lange naar beneeden hangende hairen 3 maar is voor het overige niet fterk behairt; hy heeft geen kakenzakken gelyk de andere Aapen» ook geen naakte gezwellen van agteren, en geen" Haart; hy gaat regt op als ceii Menfch * Êri fchynt ook tot regt op over eind te gaan 5 gCfchikt te zyn, hy leeft en woond in de dichtflé Wildernisfen van Africa en de Oost-Indien, ert eet allerhande boomoofc, Kruid en Oesters. Aan de plaats waar de Orang Outangs woonen 1 dulden zy geen viervoetige Dieren; zy jageri zelf den Oliphant weg, werpen hem met ftenen^ en flaan hem dood; zien zy vuur, cn geen Negers by het zelve, zo gaan zy lustig cn vrölyk daar S » haar"  276* NATUURLYKE HISTORIE naar toe, cn zetten zich daar by; maar hunne vreugde duurt gemccnclyk niet lang, om dat zy het vuur laten uitgaan, cn te dom zyn om daar weder hout by tc leggen; dc Negers doen zy verder geen fehade dan dat zy fomwylen over hen heerfchen en hen luizen willen; zy liepen ook wel hunne kleine Kinderen weg, die, wanneer zy eenige weeken by hen geweest zyn, 'cr uitzien als jonge Aapen, en van hunne OuderenkwaJyk gekend, en niet dan met veel moeite en gevaar den Aapen weder kunnen ontnomen worden. Wat meent gy wel wat de meeste Negers van deeze Dieren oordcclen cn denken ? Zy gelooven dat zy zyn een vreemd Volk, dat zich in hun Land geplaatst of' nedergezet heeft, en dat zy niet fpreeken, geen andere oorzaak heeft, clan dat zy bevreest zyn, dat zy alsdan zouden moeten arbeiden ; doch fchoon de Negers dit denken, is 'cr een andere reden, cn wel, dat zy geene fpraakdelen hebben als den Menfch. Men kan de Orang Onlangs tam maken, en hen zoverleeren, dat zy alsKnegten en Meiden dienst doen; «y zyn dille cn vreesagtig, en in lang zo boos en listig niet, als hunne Neven de Aapen. Zy kunnen ('zeggen ons de Reisbefchryvers) het hout en water in de keukens dragen , het braadfpit draaijen , in de vyzcl dampen, koffy maaien, glazen en borden fchoon wasfen, he:t eeten op tafel brengen , doelen aanlangen , ck wanneer men hen roept, komen zy met hun bord    voor KINDEREN. 277 bord om zich daar op wat eeten te laten geven ; ook zouden zy fomwylen meede aan tafel zitten, voor zich zelve eeten opfcheppen, cn metmesfen, vorken en lepels eeten, ook voor zich zelve infehenken, hun eigen bed opmaken, zich daar op gevoeglyk leggen en met dekens toedekken des nagts opilaan en hun water in een pot maaken. Komt het hen echter niet geleegcn om op te ftaan, laten zy het wel in 't bed lopen; wil men zc dan daar over tugtigen, dan huilen cn jammeren zy even als ccn klctn Kind; zelden komt een Orang Outang in Europa, om dat zy de koude niet verdragen kunnen en zeer ligt fterven , men mag hen oppasfen en koesteren zo men wil. — Mogelyk is de Orang Outang de Satyr der Ouden? — Naar het getuigenis van Mliamn cn Plinius kan hy het niet zyn, want de een geeft de Satyr in zyne IHftor. Anim. Lib. 16. Cap. 21. op als een geftaarte , en dc ander Hifior." Natur. Lib. 7. Cap, 2,. befchryfe hein met kaakzakken. DE GIBBON. De langgearmde Aap of Gokh, is wel zo groot als de Orang Onlang, en een zeerbyztndere Aap; hy is van aangezicht den Menfch zeer gclykvormig cn veel natuurlyker dan de Orang Outang, door de bekkencelcn cn gezwellen van agtcren; maar van dc andere Aapen, is hy door S 3 zyne.  a-3 NATUURLYKE HISTORIE gyr.e haiten gemeene lange armen zeer gemakke* lyk tc onderfchciden, zie hem op Plaat xiv. Vak E. by Fig. b, met zyne lange armen afgebeeld, en naast hem de lange recht opgaande Joko die piet een ftok wandeld. Hy woond in Oost-Indien en eet Amandedelen, Vygen en Orange-Appelen ; zyn kop is rond en zyn aangezigt is plat} kaal, donker bruin , en met een kring van wit graauw hair bezet, zyn lyf is om de heupen merkelyk fmaU der dan boven en met zwarte hairen bedekt; zyn aars is met harde knobbels voorzien ; een ftaart heeft hy niet en zyn armen zyn byna zo lang, dat wanneer hy op zyn agterfte voeten haat, zy nog aan den grond raaken , hy gaat meesten tyd regt op zyne voeten gelyk de Menfchen, doch fomwylen loopt hy ook op vier; Hy is ftil, zagtmoedig en zeer zwakkelyk, de geringfte koude of nattigheid fchaad en hinderd hem, ja dood hem fomtyds, en daarom kan hy qqk niet hgt naar Europa gebragt worden. DE GEMEENE AAP. De gemeene Aapen met langwerpige Hondskoppen en platte tronien, wit grauw hair, en van grootte als een vos, hebt gy zekerlyk wel gezien? hy is zeer fterk en nog al kostbaar, en kan onder alle Aapen het meeste nat en koude verdragen, waarom hy ook het meeste naar Euf Opa. wordt gebragt, waar men, hem voor geld zien l??t.  voor KINDEREN. 2.-9 laat, ziet 'er ook een op Plaat xiv. Vak E. by a. Hy is zeer leergierig en vrolyk, cn zo tam te maken, dat men met hem fpelen, hem kleden, en allerhande potzen met hem fpelen kan. Eens zoude een eenvoudige Boer, uit naam van zynen Heer, een mand vol Peeren by een voornaam Man brengen, maar by den ingang trof hy twee groote Aapen aan, in Blaauwe Klederen met goud gechambrcert en eene degen op zyde, dezelve fpróngen op de mand en haalden eenige Peeren daar uit, de Boer, welke in zyn leeftyd nooit zodanige fchepfels gezien had, nam de hoed voor hen af; toen hy nu het gefchenk aan den Heer overgaf, vraagde hem dezelve , waarom dc mand niet vol was ? Ei myn Heer, antwoorde de eenvoudige Boer, hy is wel vol geweest, maar uwe Kinderen hebben my wel de helft daar af genomen. Dat is om te lachen, niet waar? O daar zyn zo veel Aapen hiftorien, dan die zullen wy wel eens nader vertellen, DE HONDEBYTER of Makako leeft in Africa, heeft bruine hairen en eene tamelyke lange Staart, on is wanneer hy tam gemaakt is, lustig en aartig, en verdraagt zich met alle Huisdieren behalven met de Hom» den, zie zyn Mig. Plaat Xiv, Vak E, by b,. S 4 B. A-'  sCo NATUURLYKE HISTORIE BAVIAANEN zyn alleen in de oude waereld gelyk gezegt is, en wel in de hectfte deelen van Alïa en Africa, zy hebben alle flaarten en langwerpige ronde koppen cn kloven op den aars, het is een geil Dier, ondeugend en gevaarlyk, waarom wy 'er zulke lieve deugdzame Kinderen niet veel van willen zeggen. DE CHORAS of MORMON. Woont op het Eiland Ccylon, is zo groot als ccn Jongeling van twaalf a vyftien jaaren, hy heeft op zyne kop een hairbofch, lange kaale ooren, en een langagtig glad aangezigt , een lange bek, een blocdroodc neus, tusfehen verhevene hcmelsblaauwc plekken, een klein krom Haartje , groote roode knobbels van agteren cn over "t lyf wolagtige donker graauwe hairen, het is een regr fchoon Dier, dat men menigmalen levendig te zien krygt. DE DUIVEL, MAIMON op MANDRIL. is even zo groot als de Choras , heeft donker blaauwe Bekkeneelen , met diepe fcheeve holligheden , blocdroodc knobbels aan dc billen , bruin cn geelachtig hair, een klein Haartje en woont in Guinea. Voorts zyn 'er nog wel in de dertig verfchillende foorten van Aapen. DE  voou KINDEREN. 283 DE MEERKATTEN zyn altemaal in Zuid-America te huis, hebben geene kinnebakzakken of brede dyën, en gelyken meer naar een Kat, dan naar ccn Aap, en om dat zy over de Zee, of Meer naar Europa worden overgebragt, zoo heet men zc waarfchijnlyk Meerkatten ; of mooglyk om dat zy wel te water gaan, cn Viflchcn vangen? — Dat geloof ik niet. — Dc cerllc mening behaagt my beter. Zy hebben meest alle hairigc flaarten , waar mede zy aan de bomen cn takken vast hangen, zich heen en weder ilingeren, en als dan met een goeden vaart, op dc naastgelegene boom fpringen; zy zyn ook in flaat, met het eind van hun ftaart, yrugten van de boomen af tc flaan, en in de bek te fteken; ook vangen zy 'cr Vilfchen mede. De meeften zyn zeer koene en valfchaartige dieren ; dc Jagers cn andere perfooncn , welke onder ccn boom voor by gaan, werpen zy dikwyls met takken en droog hout, en ook wel met hunne drek; zy fpringen ook wel naar beneden, cn vliegen de lieden iu 't gezigt. Is een van hen gewond geraakt, dan komen de anderen aanftonds toefpringen, befchouwen de wonde, cn houden ze zoo lange toe, rot dat zy zoo veele bladeren fyn gckaauwt hebben, dat zy het gat daar mede konnen toeftoppen. S 5 BE-  »3i NATUURLYKE HISTORIE BEËLZEBUB. De kleine Baviaan, Woudgod of Beëlzebub, heeft een zeer wild aanzien, hy is de grootfte Meerkat en kan met zyne lange ftaart alle de zoodanige konftcn verrigten welke zoo eeven vermeld zyn. De klcinlte Meerkat, is de Sagoine of het kleine Bifamaapje, zie Plaat xrv. Vak L. by d. en is maar zoo groot als een eikhoorntje, hy heeft ccn klein rond kopje, groote oogen, groote hangende ooren, eene lange dikke ftaart, en lange graauwroodc hairen, en is zo klein dat hy zich met kop, ftaart cn voeten, in eene ledige Kokosnoot kan verbergen, en 's nacht daar in blyven; Die kleine gek vreet gaarne fappige Boomvrugten, en voor al Cokosnoten, hy byt en knaagt ze daarom, met veel moeite van de boomen af, en haalt dan met zyn voorvoet de pit en melk 'cr uit; maaide lult naar die melk veroorzaakt menig een de dood, of het verlies van hunne vryheid; want wanneer men 'er gaarne een hebben wil, dan werpt men hen een Cokosnoot, waar in een klein gaatje is, toe; wil hy hem nu bezitten, zoo moet hy zyn pootje klein maken , en daar in zynde weder uitbreiden , om de melk en 't vleesch te konnen vatten, naauwlyks heeft hy'er zyn pootje in, of men gaat naar hem toe, cn neemt hem gevangen , om dat dan de arme fchelm van sngft vergeet zyn klaauwtjes weder in een te trekken om door het kleine gaatje te rug  voor KINDEREN. 283 rug te haaien; en om de noot met zich te fleepen bezit hy geen kracht genoeg. Hy gelykt zeer veel naar de kleine Hondjes van Bofogne; hy gaat altyd op zyn vier pooten, gelyk zyn Cameraden. DE M A K J zyn van de Meerkatten daar door onderfcheiden, dat zy in de oude, en niet in de nienv.e Waereld wonen, en aan de vingers van hunne agtervoeten, geen nagels, maar fpitsagtige klauwen , en aan de borst vier tepels hebben. Daar zyn kleine cn grote; geftaarte en ongeftaarte, en al re faam gelykenen ze meer naar een Windhond, dan naar een Aap. DE L O R I S of Cucang, is zoo groot als een Eikhoorntje ^. zonder ftaart, van een ligt bruine Couleur, cn op het Eyland Ceylon te huis. DE M O N G U S heeft de groote van een Kat, eene iange ftaart en zagte graauwe hairen; het Eiland Madagaskar, is zyn Vaderland. Dewyl de Aapen aan hunne voeten lange vingers , en geen hielen , gelyk de Menfchen; hebben, zoo zegt men,  a84 NATUURLYKE HISTORIE men, de Aapen hebben vierhanden (*). Het flot der zoogende Dieren word nu , in onze twaalfde orde, met de Gefchiedenis van den MENSCH gemaakt. De Menfch is het befte ja het voornaamfle fchepzel Gods, op den geheelen Aardbodem, geen Dier hy zy ook nog zoo kloek en gefchikt, hy mag 'er ook uit zien, en woonen, waar hy wil, kan toch den Menfch, in kloekheid en gefchiktheid niet evenaaren, veel min overtreffen. Het Dier doet alles wat hy doet,, uit een ingefchapene drift die men Infrinkt noemt, en wat hem dit Inftinkt beveelt, doet hy, cn moet hy ook doen, en wel van jongs af, zonder dat hy die konst eerst van zyne ouderen, of camcraden behoeft tc leeren, doch hy doet al 't geen hy verricht altyd op dezelfde wyze. De nesten der Zwaluwen zyn immers in 't eene jaar even zoo, als in 't ander, en worden ook geduurig van eenerlei ftoffe gebouwt. De Menfch daar cn tegen, doet wat hy wil, hy doet zyn zaken heden zoo, of morgen, anders, hy plukt, en flagt, eeten drinkt naar believen, en maakt zich om zoo te fpreeken * de ganfehc aarde, met alles wat daar op en in ( * ) Eens breedvoerige Aapen gefchiedenis vindt me» by de Heer de Cuffon.  voor. KINDEREN. en hoort , gy lieden weet aireede wat wy door eierbarendc en levendbarende verftaan , en gy weet ook wat zogende dieren zyn. — Zekerlyk, want de eierbarendc zogen niet; maar de levendbarende, eenige visfehen uitgezonderd zogen alle. — Ja wel Oome, onze titer de hond heeft jongenen zoogt ze allen. — Recht zo liefje , maar zyt gy niet verblyd lieve Kinderen dat nu de gefchiedenis dezer zoogdieren verhandeld wordt? — öja, buitengemeen: wy hebben 'cr dlang opgewagt, wy hadden al voor lang gewenscht om de hiftorie van onzen Waterhond cn Kat te moogen weeten. — Zo, en waarom hebt gy my dat niet al voor lang gezegt? — Dit wilden wy niet doen om dat ons de hiftorie der Voogelen mede zeer aangenaam was te hooien, en wy ook verzekerd waren, datgy in het vervolg uwer redenering 't van zelf doen zoude, zyt dan nu zo goet lieve Heer, en zegi ons dies te meerder 't merkwaardigfte van hun, en te gclyk ook voor en na, van alle de viervoetige dieren. De gefchiedenis van onzen Waterhond en onze Kat zouden, wy haar zelfs• vertellen konnen, dewyl zy te famen met ons opgegroeid zyn, alleen dewyl wy niets verders van hun weten., dan dat onze waterhond een goede trouwe hond is»  8 NATUURLYKE HISTORIE 'door eenen langen flaapzien te redden, en datvefj Haan zig de Bergratten , de Egels, Beeren, DasZen, Veldratten, Vleermuizen en Slapers zeer voortrefFeIyk,terwylhetin den winter op't veld, en in de Bosfchcn, alles kaal en (leenhart bevroozen is , ofte geheel met fneeuw en ys bedekt is, heeft de Schepper hen des zomers geleerd zich vet te mesten, om des winters daar op te leeren. — Zo Oome lief, daarom zegt men van iemand die voorraad heeft, hy teert op zyn vet. — Recht zo myn Jongen, zo valt hun het vasten niet zwaar, wyl het hun onmogelyk is om als dan te kunnen zorgen voor hunne onderhouding, zy leggen zich dan goet en wel in hunne holen en gaten, welke zy met ftroo en diergely•ke bedekt hebben, om zagt te kunnen leggen, waar in zy dan zes ja twaalf weeken gcrustlyk leggen te flapen, tot dat de fneeuw verfmolten, de aarde wederom zagt en lauw geworden, en met kruiden voor vocdfel bedekt is. Naauwlyks zyn ze ontwaakt, of zy gaan aan 't wroeten, de Veldrat, en nog eenige anderen, leggen een zomer magazyn in hunne nesten aan, omdat zo ras zy wederom ontwaaken, zy aanftonds wat te eeten zullen vinden. Van den winterflaap dezer dieren, zal ik u in 't toekomende nog meer vertellen. Eenige Dieren gaan by dag, andere wederom hy nagt hunne fpyze zoeken, en zy doen zulks 'alleen, ofte in. gezelfchap, de wolf gaat meest altyd alken op roof uit, de oliphant, de aap cn  voor KINDEREN. 9 en de kastoor daar en tegen, gaan meest al troepsgevvyze met eikanderen, berigten clkanderen van 't geen hun ontmoet, verlenen zich onderling hulpe, en verdedigen zich eenparig tegen hunne vyanden. En op dat ieder diertje zyne fpyze ligtelijk verbyten, en klecn maken zoude, zoo heelt hun devvyzeGod, daarom harde beenen. (Welken men tanden noemt) in den bek gegeven, en die onder en boven in 't gehemelte des beks verdeelt, Zy worden onderfchyden in fiiytanden, flagtanden, fpitze tanden, en byttanden. Den Vicesvretcrs gaf Hy fcherpe tanden, den Plantcnvreters meest platte tanden , maar den gecnen die alles vreten gaf Hy fcharpe en platte tanden onder clkanderen. Dit zal denklyk dc verdeeling zyn waar naar Linnaus de Geflagten en Clasfen verdeelt. Noemende de Snytanden Inciforcs, de llagtanden Laniarii, cn de kiezen Molares. ■— Dit is juist Ernst. De Mensch heeft alle drie deze foortcn van Tanden. De Mensch is dus een alles cetcr, hebt gy nog niet uwe tanden bezien of dezelve geteld ? Neen,— Ei teldze nu eens hoe veele tanden hebben wy ? Agt-en-twintig of dertig tanden, en hoe veele .onfe Compagnons, de overige Zoog-dieren? ik gisfe meer en minder dan wy, — 't is zoo fommige hebben twintig, anderen veertig , maar meer dan veertig, en minder dan twintig, zal ?er dog geen dier hebben. De ïatoujaanfche Duivel daar cn tegen, cn A 5 dc  to NATUURLYKE HISTORIE de Mieren-Beer hebben byna geen tanden, wyï zy maar Mieren , en zodaanige dingen eeten, welke zy met de tonge kunnen vermurwen; ■sommige Walvisfchen hebben ook geen tanden, terwyl zy hunnen roof, welke uit Haringen en Wormen of Zeegras beftaat, geheel konnen inzwelgen, maar de overige Walvisfchen en in 't algemeen al de zoogende Dieren , byten, en vermaalen hunnen roof eerst klein, voor en -al eer zy den zeiven in de maag inzwelgen, waar door zy het ras verdouwen, en op nieuw verteeren kunnen, want veel en menigmaalen te eeten, is den Dieren het grootfte genoegen, nogthans eet zich immers geen dier dood, dat is, geen dier eet zoo veel dat hy verflikt, en 't lyf kwelt. — Diï gebeurd zeer wel in gulzige dieren die geene overmaat kunnen bepalen en gulzig zyn. Nog eens Kinderenl daar zyn onder de Dieren zommigen, welke men herkauwende dieren noemt, om dat zy de gewoonte hebben hunne opgedokte fpyze wederom in den bek te persfen, cn dezelve nog eens te vermalen, en alzoo twee analen die zelve fpyze in de maag verteeren. En wel in de eerfte maag of pens, van deeze maag gaat zy wederom by zommige in de derde maag tot dat zy cindelyk zoo klein is, dat zy in de vierde maag ontfangen kan worden. In de vierde maag? zyn 'er dan dieren welke vier maagen hebben ? — Ja zekerlyk; my valt iets by; zyn dat niet de Osfcn cn Koejen, die «ityd herkauwen met den bek over clkanderen, al is  voor KINDEREN i$ brengen , en verworgen , en zomwyle alles vernieldt , en ombrengt het geen hy vinden kan, is waarheid , maar men kan zich ook wel voor zodanige in acht nemen, en za door geweid en list doen verdryven, God lof, dat wy niet in zodanige Janden zyn, nog woonen, waar Leeuwen, Tijgers, cnHiacnenziek ophouden. — Daar moeten tog ontelbaar veele fchapen , osfen en kalveren zyn, dewyl mm zomwylen in eene enkele kleine Stad, om de agt daagen , meer dan honderd ituks te zamen doet Aagten ? — Dat. is het ook. — Daar is geen Dorp zonder fchaap, koe, en os; en in menig een zyn dan ook nog zo veele varkens en geiten boven dien ? — Hoe veele zoogdieren 'er in de waereld in 't algemeen zyn moogen, zal met zekerheid niemand zeggen kunnen? — Neen, dat kan men ook niet. — Daar na raden kan men wel, maar niets met zekerheid bepalen , want daar moeten veele millioenen zyn. Onder alle foorten der zoogdieren zyn er niet even veel, men teldt onder de zeiven kvvalyk vier honderd; en onder deze is de fiberifche veldmuis de kleinste, en de oliphant of de waivisch de grootste. — Hoe zullen wy dit nu doen , lieve Kinderen, om de merkwaardigste dieren, fpoedig, en in een goede ordre te kunnen leeren kennen ? — Want dat behaagt my niet , dat de een fpoedig wat van zyn krulhond en de andere wat van zyn kat praat, ja de andere van zyn koe ofte geitenhok. — O neen  t6 NATUURLYKE HISTORIE neeri gaarne wenschten wy in orde voort te' gaan. — Wel nu het was ook zeer goed, wanneer wy alle de zoogdieren ook in zekere orden verdeelden, gelyk als wy by de Infeeien en voogden gedaan hebben, en akcmaal die geene by eikanderen voegden , jtusfehen welken eenige overeenkomst plaets had in gedaante , of in grootte, of in roofzucht. En aldus dunkt my, verkrygen wy, vorders, in 'teerfte de Vleermuis; in 't tweede dc ordinaire Muis, de Rat, Eikhoorn, Haas, en foortgelyke dieren;in 'tderde de Bceren, Honden en Katten, nevens alle verreifende dieren. — Van de dieren met eenen enkelen ongcfpleten hoef als Paarden, Ezels, fpreeken wy in de vierde orde; van die, welke gefpleete klaauvven hebben, als Ösfen, Schaapen en Kameelen^ in de vyfde; en van de geene welke, in plaats van hairen, pennen of fchubben draagen, als de Egels cn deArmadil,in de zesde; in de zevende orde, zullen wy verhandelen die geheel en al hairloos zyn, als de grootè Oliphantj Tapier en hetNylpaart; in de agtfte orde die met zwemvocten, als daar zyn deKaftooren en Zeehonden; cn in de negende "orde de Walvisfchen; de tiende orde zal de traage langwerpige Mieren-Beer en Luiaard zyn; de elfde dë aapen en huns gelyken; en in de twaalfde orde emdelyk zullen we deuMcnsch befchouwen (*V (*) Wy houden hier den leidraad van Ra ff on dat trjr auders genoodzaakt zoude* 2yn, eénc gchceleTeran-  voor. KINDEREN. tf - In de eerfte orde leercn wy aldus dd vlieger*, de muis ofte DE VLEERMUIS kennen, de goede God fchiep een dier, naar fchyn half vogel en half muis , het vloog en heet vleermuis, het kan dus vliegen en heeft geen veeren nog vlerken, maar ordinair hair gelyk als de muizen, en tusfehen haare verdeelde vingeren eene zagte vloersagtige huid. — Maar of dezelve daar mede zo goed kan vliegen als' ëen vogel met zyne vlerken, is eene andere vraag?0— Zy kan wel vlug vliegen, maar niet heel&hoog, en gewoonlyk zoodanig als of zy het vliegen eerst wilde leeren. ; Loopcn kunnen zy in 't geheel niet, wyl de teeneri aan haare voeten meerder lange Hangen dan vingeren gelyken, maar door behulp van haare' voorduimen óf haaken, fchuiven zy Op den buik over de aarde heenen. Hebt gy wel vleermuizen gezien? — ó Ja, wel veele. — Enwanneer dan? 'savonds, of des morgens? in '£ zomer of in 't winter faizoen? - By heete zomer' avonden, en byde maanéfchyn; by den dag heb ik 'er nog geen zien vliegen, zy zyn niet groot, en zó dering in het Plan té maakerj, ook zyn wy gedwongen, ondanks ons zeiven, hier veele nodige, en ons gewqotw geeftige kinderlyke invallen te vermyden, dewyl dit DesJ als dan al te kostbaar cn groot zoude worden..III. Deel. B  voor KINDEREN. 23 dan de Eikhoorntjes niet altyd 't zelfde uit? — Neen, daar zyn hier en daar ook zwartagtige, ja geheele zwarte en gryze, die de Franfchen 'petit gris' noemen. — Juift zoo als myne pelisfe. - Gy hebt het wel liefje.— In Noorwegen, Zweden, Rusland, cn meer noordfche Landen worden des Winters alle Eikhoorntjes graauw, en deze pélzen zyn dc beste en duurzaamste, cn worden onder de benaming van graauwerk verkogt, en uit hunne hairen en ftaart maakt men fyne penceelen voor de Schilders. De ftaart dezer diertjes zyn langer dan haar geheel lyf, en gelykt wel een Vederpluim; in 't gaan laten zy hem agter zig naliepen, over de aarde; maar in 't zitten verheffen zy hem in de hoogte, en leggen hem op den rug , ja tot over den kop henen, waar door hy zich een fcherm of parafol kan maken. ; Een diertje dat gedurig op de Eiken leeft, cn zyne ooren met een bairpluimpje als hoornen uitfteckt, kan wel met regt een Eikhoorntje genaamt worden, zyn Latynfche, van het Griekfchë daante, knorren en wroeten, een jong Varkentje, wordt zeer vet, en in America is zy een zeer lekker en aangenaam eeten, en wordt aldaar ook ïykelyk gebruikt. DE MARTER is een gruwelyke vogeldief; duiven, hoenders, ganzen, cn het geen hy verders maar van hcK gevederd gedierte krygen kan, kan hy verworgen; ja, hy waagt zich zelfs by veele groots vogelen, groter dan hy is, ja hy grypt den flapenden Arend-aan,, op eene moorddadige Wyze, en laat zich nog veel liever, van hem mede in de lucht voeren, dan dat hy zoude los laten. Hy heeft de groote van een Kat, geel bruin van hair, een lang lyf, korte voeten, en een lange hairige ftaart, en eet behalven allerhande foorten van gevederd gedierte, ook honig, vogeleieren en Eikhoorntjer; en in geval van nood , ook ratten , muizen en aardniollen. Daar zyn tweederhande foorren van Marters , Huis- en Boommarters ; de Huisnaarter heeft eene witte, en de Boommarter «ene gcejd keel, zynde anders behalven de woning in alles gelyk. De Huis of Steenmarter, woont gemeeniyk in, of zeer naby de woonplaatzen der menfchen, in oude gebouwen, Hooibergen cn muurgaten; hy klimt de muuren en daken op, en maakt in de Duiven- en Kippehokkcn, bloedige doodflaE a gen}  68 NATUURLYKE HISTORIE gen; want is hy in eene Dniveftag, dan zo laat hy geen eene Duif levendig, maar byt ze allen den kop af, zuigt hen het bloed af, en neemt van de verworgden een of meerder met zich naar zyne legerplaatfe, cn haalt 'er van tyd tot tyd meerder' weg. Zit Plaat xm. letter S. eene roile Marter afgebeeld. De Boom- of Veldmarter, komt niet in bewoonde plaatzen , maar leeft cn woond in eiken- , dennen- en pynboom-bosfehen in de nesten der wilde Duiven of Eikhoornen. Als de broeiof fpeeltyd begint te naderen, zoekt zich het wyfje een goed Eikhoornsnest op, jaagt de Eikhoorn daar uit, en gaat 'er zelve in, brengt het in orde voor haar en voor haare kinderen; ook jaagt zy fomwylen de Uilen uit hunne holen. Vogelen en Eikhoorntjes zyn hun beste en licffte kost. En hoe gaat het hun toch eindelyk,. wanneer hy op eenen Arend ten hemel hoog gereden is? hy ryt, zuigt en kweld hem zo lange, tot dat hy met den Marter, half of wel geheel dood ter -aarde valt, maar daar by verliest hy menigmalen zelve zyn leven, en breekt hals en been. De Marter brengt alle jaaren, drie of vyf jongen groot, word agt jaaren oud, en is wegens zyne huid hoog gefchat, ook kan men het vlcefch eeten; in Duitfchland zyn 'er weinige, maar in Rusland , het noordlyk gedeelte van Aha, en in America zyn 'er zo veele, dat 'er alle  voor KINDEREN. 69 alle jaaren ten minsten dertig of veertig duizend ftuks kunnen gevangen worden. DE BUNZING is even een zoodanige Duiven en Hoendermoorder als de Huismarter, en is hem in geftalte ook zeer gelykvormig, hy houd zich des zomers op waar hy wil, als in Bosfchen, Steden en Dorpen; en blyft zo lang aan eene plaats, als 'er iets voor hem te verworgen vak. Maar des winters houdt hy zich ftil by de Woningen, dewyl 'er geen Eieren nog Vogelen in 't Woud zyn te vinden; hy kiest dan de Dorpen en Hooibergen, of houdt zich agter de llouthopen, om digt by dc Duiven- en Kippenhokken tc zyn. Wegens zyne haatclyke reuk of ftank, zo eet men zyn vleefch niet, en men maakt ook geen byzonder gebruik van zyne huid, HET SABELDIER heet dat merkwaardig diertje, lieve Kinderen, van welk dat uitmuntende, hcerlyke, maar ook duurc pels- of bontwerk komt, waar mede Prinfen, Prinfesfen en andere rykc Lieden hunne winterklederen voeren of bezetten laten, raadt eens wat of een enkel Zabelvelletje kost? Vyf daalders! — Sestig ja tagtig daalders, cn menigmalen kost 'cr een nog meerder, naar maate hy dik is, en glansryke fwart bruine hairen heeft, E 3 De  -o NATUURLYKE. HISTORIE De Zabel is zo groot en ook zo hongerig cn kortbeenig als de Marter; zie Plaat Xiv. Fig. O. een echt Sabeldier. liet woont in de digtstc Siberifehe Bosfchen, by beeken en ftroomen, in de holle bomen • het eet vogels en vogeleieren, akers en boekels, ook allerhande peeren, wild ooft en boomknopjes , hy werpt nlle jaaren vier of fes jongen en leeft ten hoogsten agt jaaren. Om zyne heerlykc pels of huid, by 't vangen niet met gaten te doorboren of te bederven, fchict men het zelve niet met kogelen of hagel, maar met pylen, cf men vangt ze met ftrikken; want eene Sabelhuid, welke met eenig vuurgeweer doorboord is kost naauwlyks vyf daalders, daar zy wanneer zy zonder gaten is, feftig of fcventig waardig is en kost. liet Sabeldier drinkt gaarne rein water, waarom hy zich ook by beeken cn ftroomen ophoud, en drinkt niet met de fnuit, gelyk dc andere dieren , maar het (leekt zyne lange ftaart In 't water, en lekt denzelve ieder maal af, hy kan zeer goed klimmen, cn vervvonderlyk van den eenen boom op den anderen fpringen, Dc Keizerin van Rusland laat de meeste Zabels , door Perzooncn van rang cn anderen, die om misgedrag, in ongenade vervallen, cn voor eenen tyd, zomtyds voor al hun leven naar Siberiën gebannen zyn, vangen, cn laat de yellen of pelzen dier Dieren 's jaarlyks naar Pe* ttrsburg brengen 9 veele dwzelven worden ver-  voor KJ ND ERE N. ,~t vereert, en ook veele aan dc Kooplieden verkogt; men kan 't Sabelvleefch eeten. MET WEZELTJE ziet 'er even uit als de Marter, zie Plaat xm. Vak S. het heeft in den zomer roode, en in den winter witte hairen, woont in bosfchen en holle bomen. Eet vogelen cn dcrzelver eieren, ratten, muizen en hangen, visfehen, mollen en Infeéten. l iet verwekt alle jaaren drie of vier jongen , en bereikt een ouderdom van fes jaaren. Het blyft niet altyd in 't Woud, het doorwandelt ook wel Thuyncn, Weylandcn cn Velden, liet legt zich in een bofch, en loert op vogelen, eet menigen Quartel en Lecwrik, met derzclver Eieren , cn 't geen het nog onderwegen levendig vindt en bedwingen kan ; tegens den winter doorwandelt het de Vlekken en Dorpen, cn waar dan nog fomwylen gevcdert vee gehouden wordt; het huisvest in de fehuuren, of in ftroo- en hooibergen, en geneert £ich met de Ratten en Muizenjagt, maar kan het een Hoen of Duifje krygen, het zal het niet verzuimen; dewyl het den geheelen dag in zyn Leger blyft cn flaapt, alleenlyk maar des nagts op moorden en flelen uitgaande, zo ziet of ontdekt men het zelden; dog men kan het ligtelyk in vallen of ftrikken vangen, of ook wanneer men 'er op locren wil, met pylen of ander fchietgeweer dooden. E 4. Een  f2 NATUURLYKE HISTORIE Een witte Wezelbuik, byzonder als het van een fraaie Noorweegfche E R M E L Y N is, kost gemeenlyk twee of drie daalders, cn dat is het Ermelyn, waar van het fneeuw witte pelswerk komt, waar mede men veele winter? klederen voert en bezet. — Zyn 'er by ons ook Ermelynen ? — Ja, maar niet gemeen , zy wonen in de koudftegedeeltens van Noorwegen, Svveden en Rusland, zy eeten Vogels cn Eieren , en de zogenaamde Noordze bergmuis. Hef moeten zeer wilde en kloeke dieren zyn, dewyl zy by ftil weder van de oevers van Noorwegen, naar de digt by zynde Eilanden henen zwemmen , om aldaar Vogelen en Vogeleieren op te zoeken, durvende ook wel flapcnde Elanden, Bceren en Arenden aangrypen, en zo lange op hen zitten blyven, om hun het bloed uit te zuigen , tot dat zy dood ter aarde nedervallen, of zich van de eene of andere hoogte nederftorten (*). DE VEELVRAAT heeft zyn benaminge van veel vreten, want hy vreet den gehelen dag, en fchynt nogthans niet verzadigt te zyn, hy is zo groot als een groote vet ( * ) Zie Ptmtoppidans Natuurjcfchiedenis van Noorwegen , 2 deel pag. 49.  NATUURLYK E HISTORIE fchen, maar het arme Hart is altyd zyn gewisfeii buit. Op zyn lyf is hy witagtig graauw met zwart gevlakt, heeft aan de fpitzen der ooren lange Zwarte hairen, en ziet zeer goed; daarom zegt men in de gemenen omgang, gy hebt oogen als een hartwolf. Alle jaaren werpt hy 3 tot 5 jongen, en leeft ten minden tot 10 of 15 jaaren. Zyn vel geeft een zeer goed pelswerk ; men noemt hem hartwolf, om dat hy de harten aangrypt, en ook als een jong hart gevlakt is. Uit Siberiën brengt men de befte vellen-, en uit Noord America komen zy onder de bcnanimge van hartekatten- vellen. DE LEEUW is het fterkfte, moedigde en verfchrikkelykfte Dier op den Aardbodem, hy maakt alle viervoetige Dieren, uitgenomen dcnOJiphant, het Nylpaard, de Tyger en de Neushoorn neder, ook kan hy het Stekelvarken wegens zyne pennen niet bykomen, hy zelve word byna nooit, eenig Dier, het zy zo groot het wil, ten buit; fomwylen echter wordt hy wel eens van de Tyger overwonnen. Hy is dus als Koning en bevelhebber over de Dieren, welke hem alle vreezen en vlieden; ook zyn de Menfchen in zyne tcgenwordigheid hun leven niet zeker. Want wan»  voor KINDEREN. 91. wanneer hy al te oud, toornig of hongerig is, als dan verfcheurt hy al het geen hem maar voor komt en dat hy krygea kan , het zy Apen, Menfchen of Cameelen. Maar vindt hy Men^ fchen en Dieren beide te gelyk , als dan grypt hy het Dier weg , de Menfchen laatende gaan. Maar zo zy hem beledigen, koek hy zyne moed aan hun , en roeit fomwyle in eenige dagen een geheele Neger- of Mooren - Familie uit. Nogthans is hy ook grootmoedig en crkcntelyk, en vergeeft gaarne beledigingen, Men heeft voorbeelden , dat hy de beledigingen van kleine vyanden vcragt heeft, die hem nogthans allerhande moetwilligheden betoonde, ook de zodanige het leven gefchonken en onderhouden heeft, welke hem tot fpyfe voorgeworpen waren , of ook die tot hem hun toevlugt genomen hadden. In 't vervolg zal ik u een paar voorbeelden aantoonen, van de groote edelmoedigheid en erkentelykheid van den Leeuw. Maar de Leeuw is en blyft tog altyd een Leeuw, fchoon hy fomtyds zeer medelydend en verfchonend is, en in lange zo wreed en grouzaam niet is, als de Wolf, de Tyger, de Marter en de Bunzing; die als uit vermaak, en zelfs na dat zy zich zat gegeeten, al wat hun voor komt, verworgen en ombrengen. Hy moord niet dan uit nood , en om zyne honger te ftillen, en wel niet meer dan hy op een of ten hoogften op twee maaltyden verteeren kan, cn blyft verzadigt zynde, in een ftille rust. Hoe trots, ja hoe vrees--  oa NATÜÜRLYKE HISTORIE vreeslyk ziet hy 'er niet uit ? Zidderd en beeft niet alles voor hem ? Hoe vreeslyk brult hy niet ? Moet niet alles voor .hem beven en zidderen, wanneer hy zyn gebrul uit zyn wyde kaken doet uitdonderen? - Hoe myn Heer, donderen! — ö Ja Ernst, als een Leeuw brult, is zyn geluid zoo fterk dat de aarde als dreund,