KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK COLLECTIE-TH IERRY BRUIKLEEN van de Ned. Herv. Gemeente te 's Gravenhage 7118--35    D E GJR.O WJD HJEGG J3STG DER CHRISTEN KERK.   D E QXLO WJD X MG G J2VG DER CHRISTEN KERK, BENEVENS HAARE GESTELDHEID E N LOTGEVALLEN GEDUUREND2 DE EERSTE EEUW, in e e X f ge bezonderhedeh overwoogen. , .. , DOOR J O H A N N E W T O N» Predikant te Londen, Uit het Engelsch venaald, door M. VAN WERKHOVEN, En uitgegeeven met een Foerbcricb*, door CORNELIS BREM. Te AMSTERDAM, Bij M A R T I N U S DE B R U Y N, Op bet Rokki;i tusfchen de Gaaper- en Duifjes Steegeru M a C C l X X x V,  Onderzocht en goedgekeurd door de E. Clasfis van Schïeland, den 12. van Herfstmaand, 1785.  ! .-• i--»rt ••• ? -Mft nv\ï ir\f'i nc\T\t\X' TT J T G JE V E XL Tolgens mijne belofte, bij de uitgave van het Tweeden Deels Vierde Stuk der Cardiphonia van den Eerw.Heer J. NEWTON, wordt u thans, geëerde Lezer! aangeboden dit Werk van den zelfden Schrijver, niet min getrouw en naauwkeurig vertaald door dezelfde kundige hand, door welke ons zijne Brieven ziin medegedeeld. Hebben die Brieven bij het godsdienstig deel onzer Natie, vrij algemeen , een zeer gunstig onthaal gevonden, en zijn ze velen tot aanmerkelijke ftigting geweest; ik vlei mij, dat ook dit Werk met geen minder genoegen ontvangen, en, pnder den Godlijken * 3 ze- V A N DEN  jtv VOORBERlGt zegen, met geen minder nut gelezen zal worden. Immers de leerrijke en godvrugtigc ftigting is niet minder de heerfchende (toeleg van den waa'rdigen Schrijver in die Tafreel, waar in hij ons de Grondlegging en Lotgevallen afmaalt van de Christen Kerk, en hare Apostolifche Leer, gedurende de Eerfte Eeuw onzer Jaartelling. De ftoffe op welke hij ons onthaalt", is zekerlijk niet nieuw, noch bijzonder, jen ze is bijkans eeniglijk geput uit de gewijde Schriften des Nieuwen Testaments, welkè in ieders handen zijn; dan zijne wijze van voordragt, en zijne ongedrongene en godvrugtige aanmerkingen , ten algemeenen nutte , voor allen, en ten allen tijde, doen mij vertrouwen, dat niemand dit Werk voor-overtollig zal kunnen aanzien, maar dat velen, in tegendeel, zullen wenfehen, dat dit leerrijk Onderwerp, ,de Gefchiedenis der Kerk, ten tijde van t£are eerfte grondvesting — in een al1 ...... h::;i .-.]■ ■ ler.  V O Ö R B E R I G T. P lemaauwst verband ftaande met de juistebevatting onzer Godsdienstige Waarheden , zo als die in Neerlands Kerk zijn aangenomen , en begrepen zijn in hare Formulieren van eenigheid, en die wij op dugtige gronden de Apostolifche Leer durven noemen — doorgaans in zulk èene behagelijke en leerzame vorm ware voorgedragen, als hier gefchiedt. En zeker, haddeEerw. Newton op de zelfde wijze — gelijk zijn oogmerk in den beginne was — de volgende Eeuwen, tot op onzen tijd, doorloopen, zulk een Werk zou, mijnes inziens, voor een der belangrijkften te houden zijn geweest. Dan de gevorderde leeftijd des Schrijyers, nevens zijne vermenigvuldigde bezigheden in zijne tegenwoordige ftandplaats, hebben hem — zo als hij mij berigt heeft —— genoodzaakt om daar van af te zien. Dat intusfchen ook dit Werk, door den Godlijken Zegen , moge dienstbaar zijn  ^ VOORBERIGT. zijn aan de belangen der Waarheid die naar de Godzaligheid is, in de hope des eeuwigen levens , is, gelijk het doel des Schrijvers, zo ook de hartlijke wensen van den Uitgever. CORNELIS BREM, Rotterdam, den 6 van Herfstmaand , 1785- EERSTE  Black, t* ' ... ?. f. I v D s 3 Q H w ;t t) s' L • s EERSTE BOEK. Betreffende de Geschiedenis* sen der Kerk, van 'sHEILANDS Geboorte tot zijne Hemelvaart. EERSTE HOOFDSTUK. Gods Wijsheid en Goedheid, zichtbaar in de bepaaling van het Tijdperk der koomste van Christus in de Weereld; opgehelderd, door eene korte befchouwing van de gefteldheid des Menschdoms, voor en op den tijd van *s Heil and s Geboorte. Waïïnèer de eerfte mensch uit zijnen oorfpronglijken ftand yangêïuf en volmaaktheid gevallen was,zichzelven bedorven en rampzalig had gemaakt, en enkel bekwaam was om bederf en ellende aan zijn nagedacht overtebrengen; openbaarde Gods Goedheid aanftonds een hulpmiddel * geëvenredigd aan zijnen jammerlijken toeftand. De Heer Je sus werd beloofd, pnder de benaaming van het Zaad der vrouwe, al$ de groote Verlosser, die de breuke ,door da zonde gemaakt , zoude heelen, en het verderf der menschlïjke natuur herftellen. Vari dat A tijd-  2 De Grondlegging I. Boek. tijdftip af, werd Hij het Voorwerp des geloofs, en de Oorzaak van zaligheid , voor elke ziel die haakte naar gemeenfcbap met God, en vuuriglijk verlangde van fchuld en toorn verlost te worden. Deeze ontdekking van eenen 2 a- ligmaaker, was in de eerfte eeuwen door voorbeelden en fchaduuwen omzwachteld ; en werd, gelijk de aanbreekende dag , trapswijze klaarer en klaarer, naar gelang de tijd zijner koomfte naderde. Doch zij was ten allen tijde genoegzaam, om de hoope van Gods waare aanbidders te onder/leunen, en hunne harten te reinigen.- Dat de Aartsvaders en Profeeten van den ouden dag, iri deezen zin Christenen waren, ik wil zeggen, dat hunne blijdfchap en vertrouwen rustten op den beloofden Messias, cn dat het geloof waar door zij de weereld overwonnen, het zelfde geloof, in den zelfden He ere, was, met het ónze, wordt door den Apostel Paulus op verfcheiden plaatfen ontegenzeggelijk bewcezen(a); bezonder in het Elfde Hoofdftuk van zijnen Brief aan de Hebreeuwen, alwaar hij in het breede aandringt op de karakters Van Abel, Enoch , Noach, Abraham , en Mofes , om dit iluk in helder daglicht te ftellen. Eindelijk, in de volheid des tijds, gelijk dé Apostel fpreekt(b), op dien tijd, welke door de oude Profeeten voorfpeld was, den tijd, tot wel- (a) Romeinen IV. Galaten III: 16, 17, £b) Galaten IV: 4.  I. Hoofdst. der Christen Kerk. 3 welken alle de voorafgaande beftellingen der Godlijke Voorzienigheid bepaaldüjk haar opzicht hadden, en waar aan dezelven ondergefchikc [ en toeleidende] waren , en welke zonderling gepast was om Gods meenigvuldige Wijsheid, en de waarheid der Godlijke Openbaaring, op het klaarst ten toon te fpreiden verfcheen de langverwachte Messias, als de Borg en Zaligmaaker van zondaaren, om het groote Werk der Verlosfing uittevoeren. Tot dit einde werd Hij gebooren uit eene Maagd , van het gedacht van David, in het fteedje Bethlehem; gelijk de Profeeten voorzegd hadden. Deeze gewigtige Gebeurdtenis had plaats, in het zeven-en twintigüe jaar der regeering van Keizer Augustus — gerekend van den Veldflag te A&ium (c) — en, volgends de meest aangenoomene gedachten, bij* kans 1920 jaaren, federt de roeping van Abra* ham, en omtrent 4000, na de fchepping der Weereld. De hoogmoed en waanwijsheid des menfchen, welken hem aanzetten om zijnen Ma aker te bedillen , en om te twisten wanneer hij moest gehoorzaamen, hebben dikwerf bedenkingen opgeworpen , tegen de nuttigheid en voegzaamheid deezer beftelling. Men heeft gevraagd: Indien Christus verfchijning zoo volftrckt noodig was, waarom werd dezelve dan zoo lang uitge- ïteld? (c) Bossuet, Algemeens Hts tors*. Pilt- BEAüJC, Connec, A z  4 De Grondlegging I. Boek. field ? Of zoo het Menschdom het zoo veele duizend jaaren zonder dezelve heeft kunnen-ftellen, waarom bleef ze dan niet langer of voor altoos achterweeg ? Om deeze zwaarigheid optelosfen, hebben fommige welmeenendemenfchen, uit eene al te fterke zugt om de Godlijke Raadflagen voor de engbeperkte begrippen der ongeheiligde Reden aanneemelijker te maaken, den grond welken zij moesten bewaaren overgegeeven, en zulke dingen toegeftaan, welken — indien men bij wettige gevolgen wilde voord redenkavelen . zouden uitkoomen op alles wat de verhardfte ongeloovige kan begeeren. Het meest afdoende en gepaste antwoord, wordt ons door den Apostel Paulus, bij foortgelijke gelegenheid , opgegeeven : Wie zijt gij, o memch! die tegen God antwoordt (^d) ? Dat de Wil en de Wijsheid des Scheppers de navorfchingen zijner redelijke fchepfelen moeten beftuuren en bepaalen, is een grondregel, welke met de gezon- (d) Romeinen IX: 20. Men merke op, in deeze plaats , dat de Apostel de groote tegenbedenking, welke tegen zyne Leer zou ingebragc worden, voor2iet, en zelf opgeeft. Doch hij poogt niet, dezelve verder te beantwoorden , dan door alles te brengen tot het welbehagen van HEM, die den geheelen klomp gemaakt heeft, en wien het billijk toekoonn, over denzei ven :e befchikken. Hadden volgen¬ de Leeraars en Schrijvers zijn voorbeeld gevolgd , deeenvouwdige Waarheid eenvouwdig voorgedrnagen, en ijde-e en eindelooze redenkavelingen vermijd; hoe veele er[;ernisfen zouden er voorgekoomen weezen!  L HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. S zonde Reden volkomen overeenflemt. En er kan naauwlijks fterker bewijs van 'smenfehen verbastering zijn, dan dat deeze fluitreden zoo algemeen voor nictbeflisfchcnde wordt gehouden. Dan dit daar laatcnde, kan men een voldoend antwoord opmaaken , uit het geen we reeds gezegd hebben. G o,d was den zondigen menfche niets fchuldïg. Hij konde alle menfehen, zonder de minde krenking zijner Goedheid, aan het verderf hebben overgelaatcn, gelijk Hij deed omtrent de Engelen die gezondigd hebben. Maar zijne Barmhartigheid trad tusfehen beide, en Hij heeft zijnen eigen Zoon niet gefpaard, opdat zondaars, op eene wijze, beftaanbaar met zijne Volkomenheden ,mogten behouden worden. Doch fchoon Hij, in mededeogen tot om, het middel der behoudenis befchikte,moct het ons niet bevreemden, dat Hij, om Zichzetven recht te doen, het ontwerp op zulk eene wijze inrichtte , als meest kon dienen om den rijkdom zijner Genade te luisterrijker te openbaaren, en de vrijgefprookene overtreeders op het krachtdaadigst te verootmoedigen, en den mond te floppen; hen te beletten, van te roemen in zichzelven , of te fteunen op zichzclven, en hun de aandoenelijkfle en meest treffende bewijzen te geeven, van zijne onverdiende Goedgunstigheid. Wij moogen derhalven nederig denken, dat eene van de redenen, waarom Christus niet eerder in het Vleesch geopenbaard werd, was, opdat de aart, de uitA 3 werk.  t De Gronsleggi'no I. Boek. werkfelen , en ingekankerdheid der zonde, meer blijkbaar zouden gekend, en de ongenoegzaamheid van alle andere middelen van redding , door de algemeenc ondervinding van veele eeuwen zoude beweezen worden. Wat is de gefchiedenis van bet Menschdom anders, dan eene door zoo veele voorbeelden blijkbaare bevestiging, van de leer der heilige Schrift, aangaande den vreeslijken aarten de geduchte uitwerkfelen der zonde,en de onuitfpreekelijke boosheid van 'smenfchen hart ? Wij zijn, van onze kindschheid af, gewoon, goed kwaad, en kwaad goed te heeten. Men boezemt ons al vroeg een gunstig vooroordeel in, voor Helden , Overwinners , en Wijsgeeren. Maar als wij de gebeurdtenisfen, in de gedenkboeken der Oudheid opgeteekend , befchouwen , afgefcheiden van dien valfchen glans en gezochten opfchik, waar mee de waanwijsheid der Schrijvers dezelven vermomd heeft, dan zullen ze niets anders dan een donker en naargeestig gezicht opleveren. De geest van den eerstgeboorenen Kaïn fchijnt het ganfche menschlijk gedacht bezield te hebben; de vrede van volken, deden, en huisgezinnen, is geduuriglijk verdoord geworden door de bittere uitwerkfelen van daatzugt , gierigheid , wraaklust, wreedheid, en begeerlijkheid. De algemeene kennis van God ging weldraa uit de weereld verlooren; en wanneer zijne vreeze aan een zijde gedeld werd, waren de dwangmiddelen, welken het belang der bur-  I.Hoofdst. der Christel Kerk. | burgerlijke maatfchappij aan de hand geeft, altoos veel te zwak, om de afgrijslijkfle boosheden te voorkoomen. In één woord, het karakter van [het menschdom, in] alle eeuwen en landen, vóór de koomste van Christus ecnige, weinigen uitgezonderd, aan welken het licht der Openbaaring gefchonken was wordt treffend , hoewel met weinig woorden, gemaald , door den Apostel PaillusCe}: Onwijs, en verdwaasd in den hoogden trap; ongehoorzaam aan. de duidelijkfte infpraaken der Natuur, der Reden, en van het geweten; verjlaafd(f) aan meenigerlei fchandclijke begeerlijkheden en wellusten; in, boosheid en nijdigheid leevende; haattlijk en grouwellijk zijnde in hunzelven , en zonder ophouden eikanderen haaiende en verfcheurende. Het zou gemaklijker dan aangenaam zijn, deeze befchuldiging door eene uitvoerige voordrage van bezonderheden te billijken. En zon-, der ons te beroepen op de wildfte en ongemamerdfte volken, zou men de uitfpraak moogen verblijven aan het karakter der twee vermaardlte en meest befchaafde Naacfijen, en wel ten tijde (e) Titus lil: 3. (f) Verflaafd. Dus kan de oorfpronglijke uitdrukking krachtig vertaald worden 1 Onder de heer- fchappij van veele en tegen elkander (trijdende driften, door die allen beurtlings voordgeftuuwd , en onbekwaam óm de beweegingen van écne derzelven te wederftaan of te beletten. A 4  é " De Grondlegging I. Boek< de van liaaren grootften bloei, t. w., de Grieken en Romeinen. De Apostel Paulus heeft dns de uitkoorhst hunner zoo hoog geroemde voorderingen in kunsten en weetenfcbappen , in krijgskunde en koophandel, in wijsgeerte en' letterkunde, opgegeeven; en hij zegt niets me%r, dan het geen door hunne eigene Poëeten en Gefchicdfchiïjveren overvloediglijk wordt bevestigd f g). Niettegenftaande de blijken en vruchten van een' kiefchen fmaak , en fchrander vertiuft, welken men onder hun befpeurde, waf en zij hebbelijk aan de grootfte ondeugden overgegeeven. Verflaafd aan de plornpfte Afgoderij, aanbaden zij het werk hunner eigen handen ; wac meer is, rechtten altaareh op, die zij aan hunne Dwaasheden en Ondeugden toewijdden. Hun zedelijk karakter beantwoordde aan hunne grondbeginfelen. Zonder natuurlijke liefde, gaven zij dikwijls hun hulpeloos kroost over aan het verderf. Zij brandden van wellusten , zonder afgrijzen niet te noemen. En dit niet enkel het geringer foort van menfehen, of in het geheim , maar fommigen van hunne grootfte Vernuften, eq beroemdfte Schrijveren (h), waren zoo diep verbasterd , dat zij hunne eer fielden in hunne fchande, en zich openlijk defchand- vlek Cg) Romeinen h 21 — 32. Men zou over deeze plaats eene aandoenelijke verklaaring kunnen opmaaken, uit de Schriften van Horatius, Juvenalis, Sallus*ïius, en Suetonius. {h) Fide Virgilii Echf>. a.  ï. Hoofdst. der Christen Kerk. j> \'lek der menschheid verklaarden. In hunne .openbaare handelingen ondanks hun fchoon- fchijnend voorgeven — waren zij verbondbreekers, onverzoenlijk , onbarmhartig, onrechtvaardig. Zij maakten zich fchuldig aan de wreedfte onderdrukking , terwijl zij hooglijk roemden op rechtvaardigheiden gemaatigdheïd (i); zoo als inzonderheid bleek , bij de verwoesting van Karthago en Korinthus; twee merkwaardige voorbeelden van den geest eener regeeringsvorm , zoo onverdiend in laatere tijden bewonderd. En gelijk de Roomfche magt , zoo werd ook de Griekfche welfpreekendbeid, tot de flegtfte oogmerken misbruikt; om misdaaden te verbloemen, dwaasheden te heiligen, en valschheid onder de grijns van waarheid aanteprijzen. Zoodaanig was het karakter van Volken, beroemd als de besten en wijsften onder de Heidenen ; en bezon der ten tijde van Christus Geboorte, toen de Romeinfche Heerfchappij ten top- (0 Zie Handelingen XXVII: 42. De Krijgsknechten wilden alle de gevangenen, ten recht of onrecht, liever dooden , dan dat iemand van hun ontkoomen zou. En hierin gingen zij ongetwijfeld te raade mee hunne eigene veiligheid, en den aart hunner wetten. Hoe worden dan toch de Romeinen zoo zeer bewonderd'? Kon er grooter blijk van wreedheid en onrechtvaardigheid onder de woestfte volkan gevonden worden, dan dat men gevangenen ,die welligt onfchuldig waren , overgaf aan de woeste grilligheid huaner bewaarderen " A 5  ro De Grondlegging I. Boek. toppunte vanmagt en luister gcfteegen was. Eene langduurige ervaarenis heeft getoond, dat het algemeen bederf niet flegts ingekankerd , maar ongeneesbaar was. Want geduurende verfcheiden voorafgaande eeuwen , had men naar. eene hervorming gewenscht, en gepoogd dezelve werkflellig te maaken. De voornaamfte voorgangers in dit prijswaardig doelwit, werden Wijsgeeren genoemd ; en veelen hunner Schriften zijn nog voor handen. Men moet bekennen , dat fommigen van hun, een flaauw ingezicht hadden in verfcheidcn gewigtige Waarheden ; dan, daar zij noch de oorzaak en uitgeffcrektheid van het kwaad, noch het eenig krachtdaadig geneesmiddel , kenden , hadden zij luttel voorfpoeds. Hunne leerfbelfels waren verfchillende, onbeflaanbaar, ja tegenftrijdig; en elke partij was gelukkiger in het tekeer gaan der valschheid van andere Seclen, dan in het ftaande houden haarer eigen gevoelens. Zij die het naast aan de waarheid kwamen, en ernstig gezind waren om dezelve voord te planten, waren zeer weinigen in getal. En deezen zelfs waren onkundig van eenige zaaken, welken volftrekt vereischt werden , om het bedoelde einde te bereiken. De besten van hun, lieten zich door menfchenvrees, en verkleefdheid aan eenmaal vastgeftelde gewoonten , terug houden. Het ontbrak hun aan genoegzaam gezag of invloed, om het geen zij konden voordellen , en werklijk voorftelden , den noodigen indruk op de gemoederen der mènfchen te doen hebben. En zoo zij al in eenige wei-  LHoofdst. der Christen Kerk. ii weinige gevallen fcheenen te flaagen, dan was het voordeel flegts ingebeeld ; beweegden zij fommigen, om afftand te doen van de onmaatigheid, zij vergoedden hun die opoffering rijklijk , door hunnen hoogmoed te ftreelen. Het werk ging van hand tot hand, van Seéle tot Seóle; doch alles te vergeefs. Na ontelbaare redentwisten gevoerd, en boeken bij boeken gefchreeven te hebben, over het Hoogfte Goed» de fchoonheid der Deugd, de Orde der dingen , en andere hoogklinkende onderwerpen, lieten zij de zaaken zoo liegt, of nog arger, dan zij die gevonden hadden. Zij waren niet in ftaat, om hunne leer met vrucht in een enkel dorp of huisgezin ingang te doen vinden. Wat zeg ik ? zij waren zeiven maar half overtuigd, en vonden zich onmagtig om volgends hunne eigene grondbeginfelen te werk te gaan , wanneer zij derzelver invloed allermeest noodig hadden (kj. De gefchiedenis derlsraëlijten,welken God, naar zijn vrijmagtig welbehagen, tot verfcheiden gewigtige einden , van alle andere volken had afgezonderd, vertoont ons een nog aandoenelijker tafereel van de verbastering der mcnschlijke natuur. De Heer openbaarde zich aan dat Volk, toen het zwoegde onder de harde dienst- (Y) Getuigen het dubbelhartig gedrag van Sokrates , en de twijfelmoedigheid van Cicero , bij hee einde van hun leven.  in De Grondlegging I.Boek. dienstbaarheid van Egypten, van welke zij noch moed noch magt hadden zich te ontdaan. Hij verloste hen uit hunne flaavernij, door een reeks van verbaazende wonderen. Hij leidde hen door de Roode Zee, en door de barre zandwoestijn. Hij vereerde hen met de zichtbaare Teekenen zijner onmiddellijke Tegenwoordigheid; was een vuurige muur rondom hen, en tot heerlijkheid in het midden van hun. Hij fprak tot hun met eene hoorbaare item, en voedde hen met Manna uit den hemel. Hij ftelde hen in het bezit van een goed Land, en flreed voor hun tegen alle hunne vijanden. Zou men niet moogen verwachten, dat een volk, zoo hooglijk begunstigd en vereerd , gehoorzaam en dankbaar zoude geweest zijn ? Sommigen onder hun , waren zulks. Gods Genade bewaarde altoos onder hun een geestlijk Zaad, wier geloof in den Messias, hun den waaren zin der Levijtifche Wetten leerde, en hen met ijver en oprechtheid bezielde in den dienst van God. Maar het gros der Naatfij was altijd weêrfpannig en ongehoorzaam. Geduurendc al hun verblijf in de Woestijn, floegen zij , bij elke nieuwe zwaarigheid, aan het morren tegen den HEERE. Maar weinig dagen, nadat de Wet, onder de geduchtfte teekenen van vuur en donder, op de kruin van Sinaï afgekondigd was, maakten zij zich een gegooten Kalf, ten voorwerp van godsdienstige eerbevvijzing, en wilden uit hun midden eenen Overften verkiezen , om hen terug te leiden naar Egypten. Zij verfmaadden het goede Land; en  I.Hoofdst. der Christen Kerk. 13 en daarom vielen hunne ligchaamen in de Woestijn (1). Hun kroost was door denzelfden geest bezield. Zij wandelden in de wegen der Heidenen, die de Heer voor Israëls aangezicht uitgeworpen had. Zij volgden allerlei foort van afgoderijen na, en overtraden alle Gods Geboden. Onder eene langduurige opeenvolging van. waarfchuuwingen, kastijdingen, en verlosfingen, gingen zij fteeds van kwaad tot arger voord, zoo dat zij, ten tijde van Jeremias, den Heidenen , die rondom hun woonden, in onkunde en boosheid niets toegaven. Zij befpottcden Gods Gezandten, verachtten zijn Woord, en mishandelden zijne Profeeten; totdat de Godlijke wraak over hun uitgeftort werd, dat er geen geneezen aan was. Hun Land werd eindelijk woest gelaaten, Jerufalem verbrand, het grootfte deel des volks vernield, en het overfchot gevangelijk wechgevoerd naar Chaldea. Na (1) 1 Korintben X- 5. Zij yjn in de woestijn ter «edetgejlaagen. kxtc^'ji^xv. Zij vielen bij hoopen, als gras voorde zeis des maaiers. En die na alle de groote dingen die zij gezien, en in welken zij gedeeld hadden. Van de veele honderdduizenden , die bij den uutogc uit Egypten twintig jaaren en daar boven hadden bereikt, bleeven liegts twee perfoonen overig, om hec beloofde Land te bewoonen. Eene fterkfpreekende waarfchuuwing voor ons, om op hec genot van uitwendige voorrechten, van welken aart ook, niet te fteunen. Dit volk had de wonderen des HEEREN gezien, bij de Roode Zee; zij hadden zich verblijd in den ondergang der Egyptenaaren; en waren mee Manna uit den hemel gefpijsd.  ï4 De Grondlegging I. Boek:. Na hunne wederkeering uit de gevangenis, fcheenen zij, voor een' kleinen tijd, een bcfef te behouden van hunnen pligt, en van de oordeelen welken zij ondergaan hadden. Doch wel draa werd alles vergeeten. Hunne boosheid nam nu eene andere gedaante aan, en vertoonde het bederf" van 's menfchen hart in een nieuw gezichtpunt. Zij waren niet langer geneigd tot afgodsdienst. Zij vermijdden den geringften zweem daar van , met angstvallige naauwkeurigheid, en vertoonden de fterkile verkleefdheid aan God. Zij beroemden zich op zijne Wet; en, ingenoomen door een' ijdelen waan, van Gods bezonder Volk te zijn, verachtten en haatten zij al het overig gedeelte des Menschdoms. Het is thands onze zaak niet, Jiunne Gefchiedems van fluk tot Huk nategaan. Genoeg zij het, aantemerken, dat zij door het voorftaan eener letterlijke in plaats van eene geestlijke gehoorzaamheid der Wet, en door zich te vermeeten, hunne eigene uitvindingen en overleveringen te vermeenigvuldigen , en aan dezelven een niet min verbindend gezag, dan aan de uitdrukkelijke Geboden van God, joetefchrijven (m), trapswijze tot een toppunt van (m) Zie een voorbeeld daar van , in Mattbeut XV: 5 ; Maar gij zegt, zoo -wie tot vader of moeder zal zeggen: ,, Het is een gaave, zoo wat u van mij ,, zoude konnen ten nutte toornen"; en zijnen vader of zijne moeder geenszins zal eer en, die voldoet. De woorden zijn een weinig duister; maar de zin koomt hier op uit: Het geen gij van mij tot uwen onderftand zoudt  I.hoofdst. der christen kerk. 15 van godloosheid fleegen, in voorige tijden onbekend, en welke zoo veel te onverdraaglijker en fnooder was, als dezelve bedekt werd met het masker van godvrucht, en gepaard ging met het voorwenden van eene uitfleekende heiligheid. Ho o v aard ij, geveinsdheid, en baatzugt, verdeelden hen in onderfcheidene Seclen; en daar elke partij onophoudelijk om den voorrang dong, baarde zulks van tijd tot tijd aanmerkelijke opfchuddingen in den Staat. Hunne kunstgreepen gaven eindelijk aanleiding, dat zij onder de magt der Romeinen geraakten. De Stad werd door Pompejus ingenoomen. En fchoon zij daar na eene fchaduuw van vrijheid behielden, werd hunne regeering, van dien tijd af, door de willekeur der Overwinnaaren bepaald. Ten laatflen kreeg Herodes, een vreemdling, het bewind in handen. Onder de regeering van deezen., werd CHRISTUS gebooren. Dus moogen wachten, is niet meer in mijne magt; ik beb bet aan den dienst van God, en den Tempel geheiligd. En de Leeraars van dien tijd, lieten dit als eene wettige verfchooning gelden, ljder, die de Friesteren en den Tempel maar rijkelijk wilde begiftigen, mogt met zijne Ouders handelen zoo als hem goed docht. Dus fielden zij een uitdrukkelijk Gebod van God ter zijde , op eigen gezag, en om hun eigen voordeel. . De zelfde ontbindende , veranderende, en hebzieke geest, heeft zich maar al te dikwerf ook in de Christen Kerk vertoond.  i.6 De Grondlegging I. Boek. Dus bewees de ftaat van het Menschdom , voor de verfchijning van Christus, op de blijkbaarfte wijze de hooge noodzaak zijner tusfchenkoomst . En middelerwijl was de weereld niet ten eenemaal hulp- en hoopeloos gelaacen. Zijne aanftaande koomst was van het begin af geopenbaard; en, door het geloof in die openbaaring ,, werd er in alle eeuwen een overblijffel gevonden, welk zeegepraalde over de algemeene boosheid, en de zaak van God en der Waarheid handhaafde. Tot de zaligheid van deeze weinigen, was het niet noodig dat Christus eerder in de weereld kwam; want zij zagen zijnen dag van verre, en verblijdden zich in zijnen Naam. Ten aanzien van anderen, die het godlijk geloof misten , zou zijne Mensch. wording,ten allen tijde, dezelfde uitwerking ge. had hebben, welke zij had op meenigten die Hem in het vleesch zagen, maar die, geërgerd door de geringheid zijner omftandigheden , en de groote eer welke Hij zich eigende, Hem met verontwaardiging verwierpen. - Maar verder. De laate verfchijning van Christus in de weereld, gaf tijd tot de volkomene vervulling der Profeefijen aangaande Hem, welken op onderfcheiden tijden,en fteeds met meerder klaarheid en juistheid, waren herhaald geworden; zulks dat de tijd, de plaats, en alle de omftandigheden van zijne geboorte , leven, en dood, onderfcheidenlijk waren voorfpeld. Dus werd dc waarheid en het gezag van het  I-. Hooebst. der Christen Kerk. 17 het Oude Testament geftaafd, en Gods Wijsheid, Magt,'en Voorzienigheid,in het regeeren en bcfluurcn van de lotgevallen en bedrijven dermenfchen , om deeze groote Gebcurdtenis op haaren beflemden tijd daar te Hellen , cp het luisterrijkst ten toone gefpreid. En gelijkervvijsde toeftand der zedelijke weereld de koomste des Verlossers ten hoogften noodig maakte , zoo befchikte God de ftaatkundige gefteldheid des Menschdoms in diervoege, dat daar door de weg gebaand werd, voor eene fpoedige en algcmeene bekendmaaking van het Evangelie door de ganfche Weereld. Het zou eene aangenaame beezigheid zijn, in bezonderheden natefpooren , hoe de opkoomst, de ondergang, en de verandering van Rijken en Staaten, van tijd tot tijd dienstbaar werden gemaakt , om het Koningrijk van Je sus ingang te doen vinden. Doch dit zou mij te verre buiten mijn tegenwoordig bellek leiden* Thands kan ik alleenlijk met een woord melding maaken Van twee of drie gcbeurdtenisfen, welken eenen meer algemeenen invloed daar op hadden. De eerfte is, De fnelle voorfpoed van Alexander; wiens uitgebreide wingewesten, onder zijne Opvolgeren verdeeld , «feu grondflag leiden tot vier magtige Monarchijen, en den weg tot gemeenfchap openden tusfchen landen, welken te vooren eikanderen onbekend waren. Door dit middel werd de Griekfche lpraak bekend en gemeenzaam bij veele volken; en niet  ï8 De Grondlegging I. Boek. lang daar na, werden de gewijde Schriften uit het Hebreeuwsch in die Taal overgezet, en de Voorzeggingen aanga inde den Messias voor de Heidenen leesbaar gemaakt. Hier bij mag men , ten tweeden, voegen , de onderfcheidene verftrooiïngen der Jooden, die, bij meer dan ééne gelegenheid, zich in bijkans alle de voornaamfte Steden onder de Heidenfche Heerfchappijen, neergezet hadden. Hunne Overleveringen en Profeefijen, offchoon niet volkomenlijk verftaan, hadden eene algemeene verwachting doen gebooren worden van eenen buitengewoonen Verlosfer, die eerlang ten voorfchijn zoude koomcn. Eindelijk; door de uitbreiding van het Roomfche Rijk, werden veele Naatfijen en menfchen, die te vooren door ééne gemeene fpraak bij eikanderen bekend waren, veel naauwer onderling vereenigd, toen zij onder dezelfde hcerfchappij geraakten. IJder Landfchap was noodzaaklijk verbonden met Rome, en Rome was het middenpunt en de verzamelplaats van het grootfte deel der toen bewoonde [ of bekende] Weereld. Wat de Jooden betreft; veele dingen liepen laamen, om hunne wenfchen en verwachtingen van den toekoomenden Messias aantenoopen. De Profeefijen hadden zij in handen. Veelen nunner geleerde Mannen begreepen , dat het tijdperk van zeventig weeken, door Daniël vermeld , ten einde liep. De fepter fcheen van Juda te wijken; zij zugtten onder een vreemd juk,  Ï.Hogfdst. der Christen Kerk. 19 juk, van het welk zij dwaaslijk waanden, dat de Messias hen bevrijden zou, en hun op hunne beurt eene tijdlijke heerfchappij zou geeven over de Volken der aarde. Offchoon dit wanbegrip hen aanzettede, om Christus te verwerpen, toen Hij hun eene Verlosfing predikte welke met hunne aardschgezinde bevattingen niet overeenkwam; deed echter het zelfde wanbegrip hen vuurig verlangen, naar de verfchijning van den Perfoon , op wien hunne hoope gevestigd was. Eenige weinigen , nogthans , onder hun , veel beter onderrecht van de waare meening der Profeefijen, waren in ftilte wachtende , onder de oefening van geloof en gebeden , op de Vertroosting van Israël (n). Uit deeze algemeene befchouwing van de zedelijke en ftaatkundige gefteldheid des Menschdoms, en der voornaame oogmerken der Godlijke Openbaaring en Voorzienigheid, vóór de koomst van Christus, moogen we befluiten, dat het tijdftip, vóór de grondlegging der weereld tot de daadlijke verfchijning des Verlosfers onder de menfchen, bepaald, geene louter wilkeurige, maar eene wijze en genaderijke befchikking was. Eene bepaaling, verwonderlijk gepast, om de gewigtigfte Waarheden in het tferkfte licht te plaatfen. Langs deezen weg, wer- rn) Lukas Ik 25. B %  ao De Grondlegging I. Boek. werden het bederf,de ellende, en hulpeloosheid des menfcben, de Godlijke Barmhartigheid, en de waarheid der heilige Schriften , voor alle volgende tijden op het ontwijfelbaarst betoogd. .De noodzaak van eenen Zaligmaaker werd gevoeld, en erkend; en de gepastheid, algenoegzaambeid, en nederbuiging van Jesus, toen Hij het groote Werk waar toe zijne Liefde Hem beweegde, ondernam en volbragt , werden, door de tegenoverftelling van het geene vooraf ging, meer luisterrijk geopenbaard. Hij wist, dat^ het ganfche menschlijk geflacht zondaars , weêrfpannelingen, vijanden tegen G o d waren; Hij kende het beding, den prijs onzer Verlossing dat Hij gehoorzaamen , lijden, wec- nen, en flerven moest. En echter kwam Hij. Hij ontblootte zich van zijne eer en heerlijk, heid, en nam de gedaante eenes dienstknechts aan, om de blijde Boodfchap van Zaligheid aan de menfehen te brengen. Indedaad, het Evangelie van Christus bleek wel draa, het groote Defideratum te zijn, en herflelde volkomenlijk alle de kwaaden , welken de Wijsbegeerte als ongeneezelijk had opgegeeven. De aart en kenmerkende hoedaanigheden van dit Evangelie, zullen in het volgende Hoofdstuk overwoogen worden. TWEEDE  ii. Hoofdst. der Christen Kerk. 2ï TWEEDE HOOFDSTUK. De waare Aart en Eigenfchap van het Evangelie ,• afgeleid uit de Leer en het Voorbeeld van den Zaligmaaker. Ee n uitvoerig verflag te geeven van de Le'vcnsgefchiedenis onzes Heeren en Zaligmaakers, behoort niet tot mijn beftek. Dit hebben de Evangeliefchrijvers op de beste Wijze, en met het hoogfte gezag, verricht; en hunne Schriften zijn door de Godlijke Goedheid algemeen bekend, en ook in onze taal te leezen. Het zal genoeg zijn, dat ik eenige weinige plaatfen uit dezelven overneeme, tot verklaaring en bevestiging der onderfchcidene Hukken, welken ik voorgenoomcn hadde , in dit Werk te behandelen ; als zooveele gronden , waar op onze Aanmerkingen over den algemeenen geest en het gedrag der menfchcn in laatcre tijden, zullen gebouwd zijn. Thands zal ik den waaren aart, cn wezenlijken inhoud der Leere van Christus, op- gecven. Dit mooge eene afwijking van mijn hoofddoel wit fchijnen; dan daar ik dikwerf gelegenheid zal hebben, om te fprceken van het Evangelie , en van den tcgenftand welken het ontmoet heeft, zal het niet onvoegzaam zijn , in de eerfte plaats, een algemeen denkbeeld te B 3 gec-  4ê De Grondlegging I. Boek. geeven van het geen wij door het Evangelie verftaan ; te minder , daar de belijders van het Christendom, aangaande dit fr.uk, ten allen tijde, en nog, niet weinig verdeeld zijn geweest. Wij moogen het Evangelie befchrijven, te Zijn —- Eene Godlijke Openbaaring in den Perfoon van Jestjs Christus, ontdekkende de ellendigheid van den gevallen mensen door de zonde, en het ihiddel tot zijne volkomene herstelling door Gods vrije Genade, door het geloof, tot heiligheid en gelukzaligheid. — In het ontwikkelen en ftaaven deezer bezonderheden, waar toe wij ons bedienen zullen van 'sHeilands uitdrukkelijke verklaaringen, en het algemeen beloop van zijn gedrag , zullen ons de voornaame kenmerken en eigenfehappen van zijn Evangelie van ze] ven genoegzaam onder het oog koomen. — Dan eer wij hier toe overgaan, moet ik vooraf twee dingen aanmerken. i. Ofschoon ik mij in dit onderzoek bepaal tot deSchriften der Evangelisten,moet men nogthans in het oog houden , dat de Heer Jesus, geduurende zijne omwandeling onder de menfehen , niet altijd den geheelcn inhoud zijoer Leer door uitdrukkelijke woorden ontdekte. Hij fprak tot de fchaareh meestal door gelijkenisfen (o_), en was niet gereed, om zich bij doyMattbtus XIII: 10, n.  II.Hoofdst. der Christen Kerk. 43 bij elke gelegenheid voor den Messias tover, klaaren (p> Zelfs in zijne gemeenzaams gefprekken met zijne Jongeren, fchikte Hij zich wijslijk en genadiglijk naar hunne omftandigheden en zwakheid (q). De volkomene opheldering van veele zaaken, befpaarde Hij toe den tijd , wanneer Hij, na zijnen wensch volbragt te heb_ ben, en overwinnend en zeegepraalend in den hemel te zijn wedergekeerd, den Heiligen Geest naar zijne beloften zou uitzenden, om zijn volk te verlichten en te troosten. Toen , en niet eerder, verftonden zij volkomenlijk den zin. van alles, wat zij gehoord en gezien hadden, wanneer Hij bij hun was(r). 2, De Leer van het Evangelie^is niet gelijk een Wiskundig Voorftel, welk naauwkeurig den zelfden trap van waarheid en zekerheid, aan elk die (p) Mattbeus XVI: 2©. Cq) Joannes XVI: 12, 25. Onze Heer onderwees zijne Disfipelen trapswijze; hunne kennis nam toe, gelijk hec licht, of, volgends zijne eigen fraaie Gelijkenis als de groei van het koren; eerst befkruid, dan de air, da ar na bet volle koren in de air; [Markus IV: 28.] Hij gaf acht op hunne zwaarigheden , Hij was infchikkelijk omtrent hunne zwakheden. Het ware te wenfehen , dat zijn voorbeeld gevolgd wierd door allen , die in zijnen Naam onderwijzen. Sommigen zijn zoo haastig; zij willen in ééne Leerreden, of in één gefprek, aan anderen alles leeren, welk hun zeiven veele jSaren onderzoek en oefening gekost heeft. (r) Markus IX: 10; Joannes II: 22. • B 4  De Grondlegging I. Boek, die de bewoordingen verftaat, mededeelt. Indien dit zoo ware, zouden alle geloovigen, die het zelfde voorrecht van het befchreeven Woord hebben, even gelijk verlicht moeten zijn. Maar er heeft,indedaad, ten deeze opzichte, een verbaazend onderfcheid plaats. Bij elk. die deeze •Leer waarlijk verftaat , fchoon in den laagften trap, wordt de ziel vervuld met eene allestebo. vengaande liefde tot Je sus , en vertrouwen op Hem, ter zaligheid. En zij, die dezelve aller•best verftaan , ondervinden op verre na niet al 'de blijkbaarheid, den troost, en invloed, welken dezelve uit haar' eigen aart kan opleveren. De rijkdom van Genade en Wijsheid, in deeze Bedeeling, is onnafpoorlijk en oneindig (s), wordt in onderfcheidene maatemeegedeeld, en van tijd tot tijd vermeerderd, naar het welbehagen van den Heiligen Geest CO, die zijn volk van licht en fterkte voorziet, evenredig aan hunne behoefte en Hand, en het werk qf dp beproe.vingen waar toe Hij hen roept; echter niet zonder acht te geeven op den trap hunner vlijt, gehoorzaamheid, eneenvouwdigheiddes harten, in het wachten op Hem. Hierom kan men niet verwachten, dat ijder die God in den Geest 'dient, in het Evangelie zijnes Zoons, juist even het zelfde ingezicht in dit verheven Voorwerp zal hebben. Ook wil ik mij geenszins laa^ ten dunken, in ftaat te zijn, om het zelve in al zi> 00 Efievn III: 8. (0 i Korintben XI: i%.  II. Hoofdst. der. Christen Kerk. 25 zijnen luister en fchoonheid voorteftellen. Ik w'cnsch derhalven met befcheidenheid te fchrijven, en verzoek van mijnen Leezer dezelfde befcheidenheid in het doorbladeren van mijn gefchrift; als bewust zijnde van mijne eigen zwakheden, en van de onvolmaaktheid welke den menschlijken geest in den tegenwoordigen ftand der dingen onvermijdelijk aankleeft. Evenwel fchroomikniet, mijn billijk vertrouwen te betuigen, dat ik geene grondftelling als een deel van het Evangelie zal voordraagen, welke niet waarlijk tot het zelve behoort. • Ik gaa nu voord, om mijne Befchrijving , welke ik van het Evangelie opgegeeven heb , te verklaaren en te bewijzen. ( 1. Het is eene Godlijke Openbaaring; eene ontdekking van Waarheden, welken, offchoon van de hoogfte aangelegenheid , langs geenen anderen weg konden gekend worden. Dat God de zonde vergeeven wil, is een ftuk, welk het Redenlicht, op zichzelven ftaande, onmoogelijk kan betoogen. Het algemeen gebruik, van offeranden te flachten , is voorwaar op eene hoope van dien aart gegrond ; doch deeze gewoonte is buiten allen, twijfel haaren oorfprong verfchuldigd aan de Openbaaring. Het Redenlicht kon zulk een hulpmiddel niet aan de hand oeeven. En die geenen onder de Heidenen, het zij Priesters of Filofoofen, die van vergeevins van zonden fpraken, wisten weinig wat B 5 de  26" De Grondlegging I. Boek. de zonde was. Eene Openbaaring was er noodig, om de zonde in heur' waaren aart en ftrafwaardigheid te leeren kennen; en daar dit bekend is, zal het ontwaakt en doorwond geweten zich niet ligtlijk overtuigen laaten , dat een rechtvaardig en heilig God de ongerechtigheid wil vergeeven Eveneens was het gelegen , ten aanzien van de Onftervelijkheid der ziel; na alle de fchrandere bedenkingen , welken men daar over had voordgebragt, bleef het echter altoos een onbeweezen ftuk, onder de Heidenen. Hunne beste bewijzen, offchoon voldoende voor ons , waren zulks niet voor hun zeiven. Wanneer zij hunne boeken neder leiden, en weerkeerden tot de zaaken van het gemeene leven, vergaten zij de kracht hunner eigen redenkavelingen (u). Maar het Evangelie van Christus, is eene uitdrukkelijke, volkomene, en onfaalbaare Openbaaring; gelijk Hij zelf zijnen hoorderen meer dan eens verzekerde (v). En gelijk de hoofdzaaklijke inhoud van het Evangelie, in het Nieuwe Testament vervat, eene Openbaaring van God is, zoo kan het geene daar in geleezen of daar van gehoord wordt, Cu) Cicero belijdt dit openhartig: Nefcio quonwdo, dumlego , asfentior; cum pofui librum, & me~ cum ipfe de immortalitate animorum aepi cegitare, asfentio omnh il/a elabitur. Tufc. Ouest, Lib. /. (v) Joannes Vil; 16; Vllk 26.  II.Hoofdst. der Christen Kerk. 2? wordt, niet recht, [d. i., niet zaligmaakend,] verftaan Worden, dan door Godlijke openbaanng. Dit is [voor veelen] eene beleedigende Helling; doch men moet dezelve noodwendig vasthouden, wanneer men over de kenmerken en eigenfchappen van Christus Leer recht zal denken. " Toen Petrus die fchoone Belijdenis deed : Gij zijt de CHRISTUS, de Zoon des Leevenden GODS; antwoordde de Heiland: Zalig zijt gij ,Simon! want vleesch en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader die m de hemelen is fw). Dat Petrus leezen kon, en de Schriften had om te leezen, waren voorrechten, van vleesch en bloed verkreegen ; door zijne geboorte, door zijne Ouders en Leermeesters; voorrechten, welken de Schriftgeleerden en Farizeeuwen , doodlijke vijanden van den Heere Jesus, roet hem gemeen hadden. Het onderfcheid was gelegen in eene openbaaring der Waarheid aan zijn hart. Hier van fpreekt de Zaligmaaker elders: Gij hebt, o Hemelfche Vader! deeze dingen voor de wijzen en verflandigen verborgen , en dezelven den kinderkou geopenbaard (x)- (w) Mattbeus XVI: 16, 17. O) Mattbeus XI: 25. Dat aan kinderkens deeze kennis medegedeeld wordt, en dat zij eene volkomene zekerheid verkrijgen van de gewigtigfte zaaken, terwijl wijzen en verftandigen er voor ftil liaan en ze niet begrijpen kunnen, is waarlijk zeer vernederend voor 's menfehen hoogmoed. Maar het zijn immers de  *8 ■ "• De Grondlegging I. Boek. 2. Het Evangelie is eene Openbaaring in den Perloon van Jesus Christus. Als eene Openbaaring, is het onderfcheiden van alle Valiche Godsdiensten en als geopenbaard W den Pcrfoon van Jesus, onderfcheidt het zich van alle voorige Bedeelingen van den waaren God, die voortijds gefprooken heeft door de Profeeten, maar wien het behaagde irj deeze laatfle dagen tot ons te fpreeken door zijnen Zoon. De Wet is door Mo/es gegeeven, zoo om de noodzaaklijkheid eener algemeene onzondige gehoorzaamheid aantedringen, als om de kracht van eenen beteren Middelaar te ver toonen; maar de Genade en Waarheid, Genade juist beantwoordende aan des zondaars fchuld en ellende — en de Waarheid en volkomene vervulling van alle de voorbeeldige Schaduuwdiensten, is door JESUS Christus^. Alle de voornaame bczonderheden van het Evan gelie, loopen in dit punt te faamen : DeinplaatsHelling van den Pcrfoon van Christus 00 In de kennis van Hem, beftaat ons Eeuwig Leven. En fchoon onze Heer bij fommige gelegenheden weigerde op de arglistige ftrikvraagen zijner vijanden te antwoorden, en zich zoo uitdrukte , «-lat Hij zijne hoorderen in twijfel ' -TI ,?>r:YVYX tvttamU Vvïjë* de woorden van C n r r s t u s ? Hoe roekeloos, hoe gevaarlijk moet het zijn, misnoegd te weezen overeene beflelling, waar in Jesus zich verheugde! Cz) Kolosfenfen II: 3, 9- Joanms XFII; 3. '  ÏI.hoofdst. der christen kerk. 20, liet; op andere tijden nogthans, eigende Hijzkri wel uitdrukkelijk zijne wettige rechten en eere,en verklaarde Zichzelven als het opperfte Voorwerp van liefde, vertroüwen , en godsdienstige hulde, de Fontein van genade en magt, de opflanding, het leven, en de gelukzaligheid van alle geloovigen. ' Dat Hij zich die Eigenfchappen, die Magt,' en dat Recht toefchreef, welken onmededeelbaar der GODHEID toekoomen , blijkt ontegenzeggelijk uit veele plaatfen der Evangeliegefchiedenis. Hij was een Oordeeler der gedachten en overleggingen van het hart. Hij fchonk met hoog gezag vergiffenis van zonden (a). Hij fprak in de taal der H o o g s t e M a j e s t e i t (b). Zijne wonderwerken waren zoo veele bewijzen van zijn oneindig Alvermogen. Hij herftelde het (a) Mattbeus IX: 3 — 6. fb) Joannes FIH: 38. Joannes XIF: 9; Die mij gezien beeft, die beeft den Va d e r gezien. Wie van alle Gods fchepfelen, zou deeze woorden durven gebruiken! God is, in den naauwflen zin, onzichtbaar en ontoegankelijk; maar Hij oefent gemeenfehap met zijne fchepfelen, door Christus zijnen Zoon, buiten wien Hij ganschlijk niet kan gezien of gekend worden. Wij kunnen geen geest.lijk, klaar, of troostrijk gezicht van God hebben, ren zij onze gedachten zich vestigen op den Mensch Christus Je sus; Hij is de Deur en bet Voerhangfel tot het Heilige der Heiligen, en er is geen andere weg om tot den V aj)er te-koomen, dan door Hem.  3« De Gronbleccing I. Boek. het gezicht, de gezondheid , het leven , door een enkel woord (c> Hij bedwong de elementen (d), en betoonde zich de Heer van Ieevenden en dooden, engelen en duivelen, te zijn; en vijanden en vrienden erkenden zijne Oppermagt(e). De Jooden zochten Hem te fteenigen, omdat Hij zichzelven Go de even gelijk maakte (O; en Hij ontving van Thomas de mtdrukkelijkfte en plegtigfte erkendtenis zijner waare Godheid, welke een fchepfel aan zijnen Schepper geeven kan (g). Nogthans, al die Heerlijkheid was bedekt. Het Woord was Vleesch geworden; Hij nam de Menschlijke Natuur aan, en deelde in alle haare zwakheden , uitgenoomen de zonde. Hij werd gebooren van eene Vrouw, Hij ging den iteatder kindschheid, der jeugd, en jongehngfchap door, en nam toe in wijsheid en in geftalte (h\ Hij was dikwerf, ja altijd, verdrukt. Hij leed honger, dorst, vermoeidheid (ï\ Hij zugtte, weende, fteende, bloedde, en ftierf(k); doch onder dit alles, was Hij heilig en onbefmet Hij Cc) Mattbeus VIII: 3, 9. Joannes IV. 53. Cd) Mattbeus VIII: 26; XIV. 25; Markus IV, 39. Ce) Joannes XI: 25, 44; Lukas IV. 345 Matibeus IV: u; XXVI: 53. ^f) Joannes V: 18; X: 33. CgO Joannes XX: 28. (h) Lukas II: 52. CO Markus XI: ia; Joannes IV: 6,7. 00 Markus VII: Joannes XI: 35/38,- Lukas aA//: 44,  II. Hoofdst. der Christen Kerk. 31 Hij wederftond de verzoekingen des Satans; Hij beriep zich bij zijne naauwlettendfte vijanden op zijne vleklooze onfchuld; Hij oefende eene algemeene en volftandige gehoorzaamheid aan Gods Wil, en onderhield volmaaktlijk de geheele Wet (1). In Hem vertoonde zich de Wijsheid en Goedheid, in al haare volkomenheid. Hij blaakte van liefde tot God,en mededoogen tot de menfchen ; een mededoogen, welk Hij vrijwillig uitbreidde tot de allerellendigften , en de alleronwaardigften. Hij vergold goed voor kwaad; weende over het ongeluk zijner vijanden; bad voor zijne moorders (m). Zoodaanig was zijn karakter; een Godlijk Persoon in de Menschlijke Natuur; God geopenbaard in het Vleesch (n). En van deeze vereeniging ontleende alles wat Hij deed en zeide., eene waardij, gezag, en kracht, waar door Hij alleszins waardig was de Leeraar, het Voor. beeld, de Heer, en de Zaligmaaker des Menschdoms te weezen. 3. In den Perfoon en het Lijden van Christus, openbaart zich tevens de diepe ellende van den gevallen mensch, en het Middel tot zijne volkomene herftelling. Wij hebben te vooren reeds aangemerkt, dat de volledige ontwikkeling deezer Waarheden, uitgefteld werd tot O) Mattbeus IV: i —11; Joannes VIII: 46; XIV: 30; XVII: 4. Cm) Lukas XIX: 41; XXIII: 34. £a) 1 Timotbeus III: 16.  32 De Grondlegging I. Boek. tot na Jesus Opftanding; en de agtervolgende Schriften zijner Apostelen, zijn dienstig, om ons een klaar en volkomen begrip te geeven van de oorzaak, bet einde, en de vruchtgevolgen van zijn Lijden. Thands bepaalen wij ons alleenlijk tot 's Heilands eigen woorden. Meenigwerf leerde Hij de noodwendigheid en zekerheid van zijn [aanftaande] Lijden Co); Hij fprak er van, als het groote oogmerk zijner Menschwording, als het middel, waar door Hij ze allen tot zich trekken zoude , en verklaarde, dat Hij bezonder hierom het voorwerp Was van zijnes Vaders welbehagen, omdat Hij gewillig zich overgaf om te fterven voor zijn volk Cp)' Op deezen grond drong Hij aan, de noodwendigheid van in Hem te gelooven fq); en paste op zich toe de Voorzeggingen des Ouden Testaments', welken op dezelfde wijze fpra. ken CO- Jefaias had voorfpeld, dat de HEER onzer aller ongerechtigheid op Hem zou doen aanloopen; dat Hij om onze overtreedingen zou verwond worden, en wij door zijne ftriemen de geneezing zouden erlangen. -— Hier moogen we dan befchouwen de meenigvuldige Wijsheid Gods; zijne onuitfpreekelijke Liefde, aan ons beweezen; zijne Barmhartigheid, in het zaligen van zondaaren, verhoogd,- zijne Waarheid en Rechtvaardigheid verheerlijkt, door het eisfchen eener " Co) Mattbeus XVI: sLi; XX: 28. Cp) Joannes XII: 32; X: 17. Cq) Joannes III: 14 —18 & Lukas XXIV: 25 — 27; Jefaias LUI,  II.hoofdst. der CiiristeK kerk. 33 eener volmaakte Genoegdoening van den Borg, voor de zonde; en zijne vleklooze Heiligheid, en afkeer van het kwaad, tevens met zijne onveranderlijke Trouw , in het vervullen zijner bedreigingen en beloften , op het luisterrijkst vertoond. In dit licht befchouwd, is het Lijden van onzen Zaligmaaker het gewigtigfte, het leerzaamfte, en troostrijkfte Voorwerp, dat immer de aandacht van een mensch kan beezig houden. Maar ontkent men zijne Borgtogt, en eigenlijke Schuldbetaaling, dan is alles onverftaanbaar. Het is onmoogelijk , voldoende reden te geeven, waarom een Persoon van die oneindige uitmuntendheid, ten doele ftond aan zoo veele jammeren en fmaadheden; ook is de oorzaak niet te begrijpen van dien angst en die droefheid , welken Hem bevingen , toen ziin zwaarfte Lijden aanftaande was. Het zou ten uiterfte beleedigend voor zijn karakter weezen , te ftellen, dat de vrees voor den dood en ligchaams pijnen, Hem zoo zeer ontftelde, daar zoo veele brooze en zondige menfchen, de zwaarfte folteringen en den wreedften dood jnet veel minder aandoening konden te ge. jnoete zien. Hier zien wij, als in eenen fpiegel, defnood, heid der zonde, en 's menfchen diepe ellendigheid. Met reden mag men de grootheid der kwaaie berekenen, naar de grootheid der middelen, welken tot derzei ver geneezing vereischt worden. Willen wij de diepte van 's menfchen C val  34 De Grondlegging I.Boek. val bepeilcn, laat ons dan letten op de diepte van Je sus vernedering, om hem te vcrloslen. Men befchouwe Gods geliefden Zoon, volmaakt heilig-, onnoozel, cnonbofmet, overgegeevcn aan de ftrengfle wraak , op de aarde kruipende , en zwoegende in den lioi', den felften hoon van booze menfchen verdraagende, door geesfelzwecpen geteisterd, met doornen en nagelen doorwond, gencel naakt en bloedende aan het kruishout opgehangen, en bittenijk klaagende, in dien deerniswaardigen ftand, dat God Hem voor een póos verlaaten hadde. De zonde was de oorzaak van al dien angst. Hij itond in de plaats van zondaaren , en daarom werd Hij niet gefpaard. Geen van alle de rampen welken de weereld ooit gezien heeft, ja die allen faamen genoomen, konnen zulk eenfterké proef van de vreeslijke uitwerkfelen en den. fhooden aart der zonde niet opleveren, als de kennis van Christus deii Gekruisiigdcn. De zonde heeft den ftand van het Menschdom zoo volftrekt hoöpeloos gemaakt, dat niets, dan het Bioed cn de Dood van Christus, in ftaat was, om het zelve te verlosfen. Indien Benig ander hulpmiddel toereikende ware geweest, dan zou de bede van ]es us, dat de drinkbeker van Hem inogt voorbijgaan, gewislijk beantwoord zijn geworden. Maar het geen zijne vijanden als het vinnigst verwijt Hem toeduuwden, zal zijn verloste Volk in alle eeuwigheid tot zijnen hoog-' Hen roem vermelden: Anderen heeft Hij verlost; ," ■ ■■ * Jv"--'D' - nviliW ;o m?  II.Hoofdst. der Christen Kerk. 3? en Hem zeiven kan Hij niet verlosfen (s). De Rechtvaardigheid was met geene mindere voldoening te vreden; en de Liefde wilde de zaak van den gevallen, den verlooren rnensch, niet opgcevcn. Daar Hij dan vastlijk voorgenoomen haddeanderen tcvcrlosfen, kon Hij, behoudends dat genaderijk oogmerk en voornemen, zichzelven niet veriosfen. Wederom; het middel en de zekerheid eener Verlosfing, geëvenredigd aan de fchuld en ellende van zondaaren , en eene zaligheid, beantwoordende aan de uiterfte vatbaarheid van 's menfchen geest, zijn geopenbaard in dezelfde verbaazende betooning der Godlijke Liefde. Toen Jesus gedoopt werd, werd Hij door eene ftem uit den Hemel aangewcezen: Dees is mijn geliefde Zoon, in welken ik mijn welbehagen hebbe (t). Naderhand verkondigde Hij zelf openlijk zijn gezag en bekwaamheid, verklaarende dat alle dingen in zijne handen gegeeven waren, en noodigende alle belaste en belaadene zielen , om rust en verkwikking bij Hem tè zoeken (u). Hij gaf de uitdrukkelijkfte verzekering, dat al wie tot Hem kwam , geenszins uitgeworpen zou worden (v). Hij fprak van zijnen Dood en Lijdingen, als de voornaamfte omftandigheid , waar door de harten van zondaar efl Cs) Lukas XX f F: 35. (c) Mattbeus ïth 17. (u) "Mattbeus XI: 27, 28. (y) Joannes Fh 37, C 2  36 De Grondlegging I, Boek. daaren uitgelokt, en hunne hoope onderfteund zouden worden (w). Hij beloofde meer dan eenmaal, dat zij die in Hem geloofden, nimmer zouden verlooren gaan, en dat noch geweld, noch list, zijn genadig voornemen ten hunnen opzichte, verijdelen zouden (x); dat Hij, na .zijne Hemelvaart, den Heiligen Geest zou zenden, om het gemis zijner ligchaamlijke tegenwoordigheid te vergoeden, en dat zijne Magt, Genade, en Voorzienigheid, met zijn volk zouden zijn, tot het einde der weereld (z). Eindelijk, dat Hij hunne belangen in den Hemel zou handhaaven, en ten laatften wederkoomen, om hen tot zich te neemen, opdat zij eeuwig met Hem zijn mogten , om aanfchouwers en deelgenooten zijner Heerlijkheid te weezen (a). 4. In deeze Openbaaring, heeft God op de luisterrijkfte wijze den roem zijner Genade ten toon gefpreid. Ellendige en doemfchuldige zondaars, die geene hoope of pleitgrond hebben , dan die het Evangelie in Christus aankondigt, .worden genoodigd zonder uitzondering, en aangenoomen zonder voorwaarde. Al zijn zij de fnoodfle overtreeders geweest, zij worden begenadigd in den Geliefden, en geene hun- (w) Joannes XH: 3a, 33. 00 Joannes X: 28. (z) Joannes XFI: 7, 13, 14; Mattbeus XFIII: 23. Qi) Joannes XIF: 3, 13, 14.  II. Hoofdst. der Christen Kerk. ff hunner ongerechtigheden zullen meer gedacht worden. Daar tegen worden de meest achtenswaardige karakters onder de menfchen , verklaard geene waardij altoos te hebben, in het ftuk van aanneeming bij God, maar ten deezen opzichte zijn alle afftammelingen van Adam even gelijk, en moeten alle in het zelfde verderf ingewikkeld worden, indien zij niet al hun vertrouwen eeniglijk ftellen op den Grooten Middelaar. Dit is eene uitmuntende bezonderheid van het Evangelie, welke de trotfche bedorven natuur des menfchen niet anders dan wederftaan en bedillen kan, totdat het geweten waarlijk getroffen is door een gevoel van de fchuld en ftrafwaardigheid der zonde. Het ganfche beloop van Jesus •Prediking, was ingericht, om de fchoonfte gaaven en uitmuntendheden der geenen, die bij zichzelven vertrouwden rechtvaardig te zijn, haare waardij te ontzeggen , en om hen die zich gevoelden en beleeden ellendige zondaars te zijn , aantemoedigen. Parcere fubjeftis, £? debellare fuperbos. - Dit was eene voornaame oorzaak van den tegenftand, welken de Zalig maaker in zijn' Perfoon ontmoette ; en dit zelfde heeft naderhand altijd den haat en afkeer van het gros des menschdoms tegen zijne Leere gaande gemaakt. Hierom is het noodig, dit door zulke bewijzen te ftaaven, welken niemand, die belijdt den C 3 Hëe-  5& ! De Grondlegging I. Boek. Heere Jesüs te erkennen voor eenen Leeraar van God gezonden s met eenigen fchijn wederfpreeken kan. Dagelijks kwamen Hem veelen voor, die Wijs en rechtvaardig waren in hunne eigen oogen; en wij vinden, dat Hij geene gelegenheid liet voorbij gaan , om hunnen valfchen waan ten toon te Hellen , en te veroordeelen.- Hij fprak ééne Gelijkenis opzettelijk tot menfchen Van die gefteldheid, en befchreef daar in eenen Farizeeuw, die roemde op zijne pligtbetrachting; hij v?stte tweemaal ter week; hij gaf tienden van alles wat hij bezat; hij was vlijtig in het bidden; en kon niet befchuidigd worden van roof, onrechtvaardigheid, of overfpel. Hij kon met waarheid meer van zich getuigen, dan veelen, die gaarn voor godsdienstig wilden doorgaan. Maar de arme Tollenaar offchoon veracht in het oog des Farizeeuwen de Tollenaar, die, bewust van zijne onwaardigheid, de oogen zelfs niet durfde opheffen naar den hemel, maar op zijne borst floeg, en om genade riep, was in gelukkiger en veiliger ftand, dan de ander, met al'zijne gewaande deugdzaamheid (b). Een ander aanmerkelijk voorbeeld, is dat van, eenen Overften , die op eene eerbiedige wijze tot Je sus kwam, en Hem vraagde, wat hij (10 Lukas XVIII: 9, 14.  IL H o o F D s T. der CHRISTEN KekK, g£ JUS doen moestom het eeuwig leven te beërven? Zijne aanbraak was beleefd ; zijn onderzoek fcheen oprecht; en de befchrijving welke hij van zijn eigen karakter geeft, was zoodaanig, als in het oog van menfchen , die het hart niet zien kunnen, welligt voorbeeldig en zeer lofiijk zou geweest zijn. Toen de Heer Je sus hem bepaalde bij de Geboden der Wet, antwoordde hij, dat hij die alle had onderhouden, van zijne, jongheid af. Een ding, leezen we, ontbrak hem nogthans. Wat mogt dit ééne ding weczen , waar door zoo fchoon een karakter zijne waardij verloor ? Dit kunnen we uit het gevolg opmaaken. Hem ontbrak een diep gevoel van de noodwendigheid eenes Zaligmaakers. Had hij dit ééne ding bezeten , dan zou hij willig alles hebben verzaakt, óm Jes*u's te volgen. Maar, onkundig van de geestlijkheid der Wet, vertrouwde hij op eene gebrekkige pligtbetrachting; en daar de liefde der weereld in zijn hart' de overhand haddc, verkoos hij liever, Christus te laaten vaaren, dan zijne aardfche goederen te misfen (c). Hoe gcreedlijk, daartegen, de He er Jesus zondaaren , openbaare zondaaren , die wegens hunne boosheden algemeen in het oog liepen , ontving, kan men zien, uit het verhaal welk Lukas geeft, van eene Vrouw , wier gedrag zoo • fchan- 00 Lukas XHlh 18-23. c4  4® De Grondlegging I. Boek:. fchandeüjk geweest was, dat de Farizeeuw zich verwonderde, hoe Jesus haar toelaaten konde Hem aanteraaken (d). Dan fchoon eene groote zondaaresfe , vond ze echter vergeeving , en daarom had zij veel lief, en weende veel(e). Zij wist niets tot haare verdeediging of verfchooning intebrengen; maar Jesus trok zich haare zaak aan , en fprak haar vrij van haare zonden. Hij flopte boven dien den verwaanden berisper den mond, door eene Gelijkenis, waar in op eene inneemende wijze vertoond wordt het vrije der Godlijke Genade, en derzelver eigenaartige uitwerkfelen; welke Genade alleen kan bezeten of gewaardeerd worden door hun , die leevendig befeffen dat zij zonder dezelve moeten omkoomen. En dit was de gewoone uitwerking van Jesus prediking. Tollenaars en zondaars vloeiden in meenigte toe , om Hem te hooren, namen zijne Leer aan, en vonden rust voor hunne zielen. En daar deeze onderfcheiding eenen vrij algemeenen aanftoot gaf, nam deHEiLAND hier 00 Lukas VII: 37, 39. (e) Zij maakte zijne voeten nat mettraanen. Erxato Brechein. Z\) begon traanen te regenen op zijne voeten. Haar hoofd was water, en haare oogen fonteinen.. Vergiffenis, vrijgunstige vergiffenis te ontvangen van veele zonden , eene vergiffenis, door Bloed gekocht dit doet het hart fmelten, en de oogen vloeien,.  ÏI.HOOFDST. DER ChÉISTEN KERK. 4Ï hier uit gelegenheid , tot het voorftcllen der Gelijkenis van den Verhoren Zoon (f). In het eerfte deel derzeive , geeft Hij ons een allerbeminnelijkst gezicht van de Godlijke Genade, in het vergeeven en gunstig aanneemen der onwaardigfte zondaaren. Daar na, in het Hot, vertoont Hij den hoogmoed, de halsfterrigheid, en vijandlchap der werkheilige Farizeeuwen , onder het karakter van den oudften broeder(g> Terwijl de taal en het gedrag van deezen laatften, de ongehoorzaamheid en, boosheid van zijn hart ontdekten, dorst hij nog waanen, dat hij nimmer zijns vaders gebod overtreeden had. —— Wanneer een recht boetvaardig zondaar het eerst eene goede hoope op vergeeving der zonden ontvangt, dan ondervindt hij blijdfehap en vrede in het gelooven. Dit wordt afgebeeld door het Feestmaal , en het gemeste kalf. Maar de uitwendig zedige en godsdienstige broeder, (f) Lukas XV: 11. (g) Men zal welligt tegen deze verklaaring inbrengen , dat de vader den oudften broeder in zeer vriendlijke bewoordingen toefpreekt: Zoon , gij zijt altijd lij mij, en al bet mijnt is uwe. Dan dit is de eenigfte plaats niet, waar onze Heer tot de Farizeeuwen fpreekt op hunn' eigen trant, volgends het gevoelen v/elk zij van zichzelven hadden; Am, Mattbeus VIII: 12; De kinderen des Koningrijks zullen uitgeworpen •worden, in de buitenfte duisternis. De Heilano bedoelt daar niet, de geenen die waarlijk kinderen des Koningrijks waren, maar de zoodaanigen, di^ Waanden zulks te zijn.  42. Dn Grondlegging I. Boek.- der, had nog nooit een boksken van zijn' vader ontvangen. Hij had in den ganfchen kring zijner pligtbetrachungen nooit waaren troost gefmaakt , en daarom was hij ten hoogllen verftoord, dat de doorbrenger aanftonds alle die teekenen van gunst mogt genieten, waarvan hij, die bij zijnen vader gebieeven was, altijd vervreemd was geweest. Maar een zeer uitfteekend voorbeeld, waar in het zoo even gemelde , en indedaad alle de Lcerftukken van het Evangelie, op eene treffende wijze worden vertoond , is het verhaal welk wij leezen, van den Moordenaar aan het' kruis (b). Eene plaats, welke misfehien meer dan eenige andere in het Nieuwe Testament, door fommige uitleggers verkeerdlijk begrecpen en verklaard is. Gods Genade blinkt in dat geval met zulk een' fchitterenden luister, dat er de oogen van godvruchtige menfchen zelfs door fchijnen verblind te zijn geworden. Zij hebben getracht, de misdaad des boosdoeners te verkleinen, of voor het minst, te beweeren, dat dit de eerfte misflag van dien aart was, welken hij begaan hadde; dat hij er welligt door overrompeling toe zou gekoomen weezen, en hij misfehien in andere opzichten zoo fiegt niet zal geweest zijn. Zij gisfen, dat dit de eerfte reis was 00 Lukas XXIIï: 39—43.  ILHOOFDST. DER christen Kerk. 43 was dat hij van Jesus gehoord hadde, en dat er niet liegts een zeker ibort van verdienste was in zijn geloof en belijdenis onder deeze om-, Handigheden, maar dat het gelijktijdig voorvallen van Jesus dood met den zijnen , hem een voordeel gaf, welk aan hem bezonder eigen was, En dat derhalven, dit geval is aantemerken als eene uitzondering van den algemeenen regel,. waar van men tot andere, of volgende gevallen, niet befluiten kan. Indien het mijn bepaald oogmerk was, eene Verhandeling te lchrijven over het geval van deezen misdaadiger,dan zou ik het in een gans'ch ander licht belchouwen. -— De aart zijner ftraf, welke zelden anders uitgeoefend werd dan aan zulken , die men voor de ihoodfle booswichten hield, maakt het meer dan waarfebijnlijk, dat de misdaad om welke hij geftraft werd, zijne eerfte niet was. De gcfclhedenis dier tijden is vervuld met de ichendaaden, gepleegd door openbaare ftruikroovu's, die gewoon waren zich in groote benden te vereenigen, om te rooven en te moorden , en de affchuuwelijkfte boosheden te bedrijven. INaar alle waarfchijnlijkneid waren de kwaaddoeners die met Jesus gekruisfigd werden , van dat flach , medcpligtigen en deelgenooten in dezelfde euveldaaden , en daarom veroordeeld om tegelijk te fterven , ontvangende — zoo als uit de bekendtenis van den bekeerden moordenaar blijkt Itraffe , waar-  44 De Grondlegging I. Boek. waardig het geene zij gedaan hadden (i). Hier deed zich indedaad eene fchoone gelegenheid op, om de vrijmagt en zeegepraal der Genade, als in Contrast, met het hoogfte toppunt van Godvergeeten boosheid, te vertoonen. Om een blijk tegeeven, aan den eenenkant, dat Jesus mededoogen en oneindige Almagt niet verminderd waren, toen zijn lijden ten hoogften trap geklommen was, en Hij aan de magt zijner vijanden geheel fcheen overgegeeven — en aan den anderen kant, dat alle middelen ten eenemaal onvermoogend zijn om het hart van eenen zondaar te veranderen, zonder de krachtdaadige werking der Godlijke Genade. De eene roisdaadiger, ten laatlten de welverdiende itraf zijner wanbedrijven moetende ondergaan, wel verre van berouw te hebben over zijne boosheden , en gansch ongevoelig van zijne aanftaande verfchijning voor Gods vreeslijk Gericht, oordeelde het eenige verligting in zijne fmerten, zich te voegen bij de ontmenschte meenigte, in het befchimpen van Jesus, die nevens hem aan het kruis hong. Hij was niet onkundig, dat Jesus ter dood gebragt werd omdat Hij zich (i) Hetis uit de Gefchiedenisnietonwaarfchijnlijk, dat deeze twee behoorden tot het rot van Barabbas. Zij hadden eenen inval gedaan, doodflagen gepleegd, en waren met hunnen voorganger overtuigd en ter dood verweezen. Barabbas werd , tot fmaad van Jesus, gefpaard, terwijl deezen , zijne medeplig* tigen, met Jesus gekruisfigd werden.  II. Hoofpst. der Christen Kerk. 45 zich beleeden had de Messias te zijn, maar hij dreef Hem de bitterne verwijtingen toe, en behandelde Hem als eenen bedrieger. Wij zien jn deezen mensch, tot welk eene hoogte de zonde ftijgen kan, welk haare befolding is, en wat uitwerkfelen zij voordbrengt. Zijne boosheid bragt hem tot een verfchrikkelijk einde , en deed hem vervallen onder eene rampzalige verharding des harten , zoo dat hij wanhoopend ftierf, daar Jesus voor zijne oogen gekruisfigd werd (k). Maar zijn medgezel was getroffen door het geen hij zag ; zijn hart werd week. Hij befchouwde het geduld des Godlijken Lijders ; hij hoorde Hem bidden voor zijne moordenaaren ; hij gevoelde zichzelven ellendig , en vreesde voor dien God, met wien hij te doen hadde. In deezen benaauwden toeftand, ontving hij geloof, om zich tot Jesus te wenden; en zijn gebed werd verhoord, ja meer dan verhoord. Hij, die weleer den uiterlijk deugdzaamen Overften bedroefd liet heenen gaan, beantwoordde de eerfte bede van eenen moordenaar, (k) Hoe is het te verwachten, dat enkel eene aanhoudende voortelling van Christus Dood, een onwederftaanbaar middel zou zijn, om het hart te veranderen , daar het daadlijk gezicht van zijn Kruisiijdeu zoo weinig uitwerking had ! De zonde moet gevoeld worden, als de ziekte en doodlijke kwaaie der ziel, e/i het Lijden van Jr.sus erkend, als het eenige moogelijk geneesmiddel, eer wij rechte aandoening hebben kunnen van zijnen Dood, of zeggen: Ik beu met Christus gekruisfigd.  46" De Grondlegging I.Boek. naar, op den oever des doods. Heden,zegt Hij, zult gij met mij in het Paradijs zijn. Dit was voorwaar een voorbeeld van vrijmagtige onde Scheidende Genade. Hier werd de Zalipheid aefchonken aan eenen der lhoodfte zondaaren , door het geloof in Jesus, zonder voorafgaande goede werken, of zonder moogelijfcheid van die te hebben kunnen verrichten. En als zoodaanig is dit befchreeven ter aanmoediging van allen , die zich van gerechtigheid en fterkte ontbloot vinden , en die, gelijk de moordenaar aan het kruis, geene toevlugt of hoope voor zich zien, dan in Gods Vrije Genade door Jesus Chr istus. 5. Het middel, waar door het Evangelie eene kracht Gods wordt tot zaligheid, is het Geloof. Door het geloof veritaan wij niet, eens bloote toeftemming, gegrond op een zeker getuigenis , en op redelijke blijken, dat de vernaaien in hd Nieuwe Testament geboekt, de waarheid zijn. Een geloof van deezen aart, blijkt door de ondervinding, niet onbeftaanbaar te zijn met een godloos leven. Maar het Evangelisch Geloof reinigt het hart, en overwint de weereld. Ook verftaan wij er niet door, een vertrouwen van de vergeeving der zonden, plotslijk en onmiddellijk in den geest gedrukt. Het Geloof, 't is waar, is gegrond op de fterkfte blijkbaarheid, en kan fomwijlen , door onuitfpreekelijke invloeden van de Bron van licht en troost, bevestigd worden. Maar de kenmerkende eigenfehap van het  ii.hoofdst. der christen KeRK. 47. het waare Geloof, is een vertrouwen op Jesus Christus, tot alle de einden en oogmerken, waar toe het Evangelie Hem openbaart ; als daar zijn, vergeeving van zonden , vrede des gemoeds , kracht tot gehoorzaamheid, en het Eeuwig Leven. Het is een gewrocht van de werking van denHeïligen Ce£st, en vooronderfteltkennis van den Heer J e s u s, en van onszei ven • van onze armoede , en van zijne Volheid van onzé onwaardigheid , en zijne Verdienste 1 van onze zwakheid, en zijne Kracht. De waare Geioovige fteunt eenigüjk op den Perfoon en het Woord van Christus, als den grondflag zijner hoop (1); hij gaat door Hem, als de eenige Deure, in , tot de kennis , gemeenfchap , en liefde van God Cm); hij leeft door de kracht welke hij uit Hem, als het Brood des levens , gcduuriglijk door het geloof met dankzegging ontleent(n); hij doet zijne Gerechtigheid aan , als het eenig Bruiloftskleed , waar mede hij toegang hoopt te vinden tot het Feestmaal des hemels (o). Al zijne fterkte en troost leidt hij af van zijnen invloed, gelijk de takken van den wortel (p). Hij betrouwt zich aan zijne zorg, als den wijzen en goeden Herder zijner ziele (q). Gevoelig van zijne eigene onkunde en gebreken, en bewust van de meenigte zijner "vij- (1) Mattbeus Flh 24; XFI: 18. Cm) JoannesX 9. (n) Joannes FI: 54 — 57- Co) Mattbeus XXII: 11; Romeinen XIII. 14. (P) Joannes XF: 4 , 5. Cqj Joannes X: 14.  48 De Grondlegging LBoeIc. vijanden,neemt hij Christus aan, als zijnen Leeraar, Hoogenpriester, en Koning, gehoorzaamt zijne bevelen, {leunt op zijne Voorbidding, en verwacht en geniet zijne vermoogende befcherming(r). Metéén woord, hij verzaakt alle vertrouwen in het vleesch, en roemt alleen in Christus Jesus, als zijnen Zaligmaaker(s); en dus leert hij God dienen in geest en in waarheid, wordt onder alle de wederwaardigheden en beproevingen van dit leven ftaande 'gehouden , en er doorgeholpen, geniet eenen welgegronden troost en beftendigen vrede des gernoeds, in het midden eener fteeds veranderende weereld, gaat voord van kracht tot kracht, en wordt, ten laatflen, meer dan overwinnaar gemaakt, door Hem , die hem liefgehad heeft. — Dit is het leven des geloofs. De trap en oefening van het zelve, zijn onderfcheiden in den eenen en den anderen mensch, en in den zelf. den mensch op onderfcheidene tijden zoo als reeds aangemerkt is doch het grondbe- ginfel zelf is algemeen, bijblijvend, en krachtdaadig,in allen die waarlijk gelooven. En niets, minder dan dit geloof, kan een mensch in kracht den naam van een Christen doen draagen. 6. De Eindoorzaak , of het groote doel en oogwit van het Evangelie, met opzicht tot den mensch , is Heiligheid, en Gelukzaligheid Ct). De (r) Joannes VI: 68. (s) Filippenfen III: 3. (0 Mattbeus I: 21; XXV: 34 ; Joannes XVII: 24.  ïü. HOÓFDST. DER ChR ISTEnTyERK\ 4$ De volmaakte herftelling der ziel in de gunst eiï het Beeld van God; of het Eeuwig Leven Uier aanvanglijk begonnen, om hier na voltooid te worden in heerlijkheid. Het geen reeds gezegd is , maakt de verdere uitbreiding van dit ftuk onnoodig. Ook zullen we ons niet inlaa-, ten, om de Leer welke wij hier ter neder gefteid hebben, te verdeedigen tegen de befchuldiging, als of dezelve aanleiding gave tot ongebondenheid; want uit het vervolg zal blijken, niet alleen dat deeze grondbeginfels t wel verftaan zijnde, onfaalbaar leiden tot gehoorzaamheid en onderwerping aan den geheelen Wil van God* maar zelfs, dat deezen alleen in ftaat zijn om zulks uittcwerkcu. Waar , en wanneer ook, ooit de Leerftukken der Vrije Genade, en der, Rechtvaardiging uit het Geloof, in de Christen Kerk heerfchende zijn geweest, en naar den trap van klaarheid waar meê dezelven voorgefteld eri geftaafd werden, heeft de beoefening van waai é, Christelijke Deugd altijd evenredig gebloeid» Al svaar dezelven verdonkerd , of met de reden-: kavelingen en bijvoegfelen der menfchen, vermengd werden , het zij uit eene welgemeende, doch kwaalijk beftuurde vrees , dat ze mogten misbruikt worden , of uit eene zugt om bet Evangelie te plooien, en het aan den bedorven fmaak der weereld aanneemelijk te maaken $ is liet gevolg ten allen tijde geweest, een evenredig verval in de praktijk des Christendom* Zoo lang het Evangelie van Christus zuiver en onbevlekt bewaard bleef, heeft men  5© De Grondlegging I. Boee. het altijd genoegzaam bevonden , tot alle de bedoelde einden en oogmerken. Maar wanneer de wijsheid des'menfchen dit volmaakte Werk van God zocht te verbeteren , ftraks werd eene wijde deur geopend voor ontelbaare nadeelen — de Godlijke Geboden werden krachtloos gemaakt, nieuwe vonden van tijd tot tijd ingevoerd; de ijver verkeerdlijk beftuurd, en de meeste aandrang bepaald tot dingen, die of onnoodig, of onbetaamelijk waren. Hier door werd geduuriglijk aanleiding gegee'ven , tot twist, partijfchap , en verdeeldheid ; totdat eindelijk de geest van het Christendom vergeeten , en de kracht der godzaligheid, in het midden der hevige twisten over de gedaante of vorm, verïooren ging. Om dit onderzoek in weinige woorden optefómmen: Het Evangelie is eene wijze en genadige Bedeeling, gelijklijk gepast naar de behoefden der menfchen , en naar de Godlijke Volmaaktheden. Het kondigt redding aan, voor den ellendigen , en fluit niemand buiten, dan die zichzelven uitfluit. Het overtuigt eenen zondaar, dat hij der allerminfte gunste onwaardig is, en ten zelfden tijd geeft het hem grond, -om de allergrootfte te hoopen. Het fnjjdt alle aanleiding om in het vleesch te roemen, ganschI5jk af, maar leert den doemfchuldigen zondaar alléén in God roemen. Het vermeenigvuldigt de fterkte, den geenen die geene kracht hebben; het geeft den blinden oogen, en den kreupelen voc-  III. HOOFDST. DER CHRISTEN KeRK. 51 voeten; het verbreekt de vijandfchap van het hart, vertoont in het fterkfte licht den waaren aart der zonde, en de geestlijkheid en ftrengheid der Wet; en daar het den Heer Jesus voorftelt , als van Go de geworden Wijsheid > Rechtvaardigheid , Heiligmaaking , en Ve; losfing, voor allen die gelooven, maakt het de gehoorzaamheid aan Gods Bevelen moogelijk, ligt, en aangenaam. De zielvermeesterende kracht van Christus Liefde, beweegt het hart en alle de vermogens tot zijnen dienst. Zijn voorbeeld ftrekt tot een leevend patroon, en tot eene Iterke aanprijzing, der bevelen die Hij geeft. Zijne gunstige nabijheid boezemt moed en werkzaamheid in, onder allen druk; en het vooruitgezicht der Heerlijkheid welke geopenbaard zal worden , is eene aanhoudende bron van blijdfchap, en vrede, die het veriland van. den natuurlijken mensch te boven gaan. Dus vervult het Evangelie de hongerigen met goederen, maar zendt de rijken, en hen die waanen zichzelven te kunnen redden, ledig wech ; terwijl het den onboetvaardigen en ongeloovigen laat liggen in eenen ftaat van verzwaarde fchuld en veroordeeling. - Da DERDE  52 E>e Grondlegging I.Boek. DERDE HOOFDSTUK. Over de waare grondbeginfelen van den tegcnftand, welken de Heer Jesus, in den loop zijner Bediening op aarde J - ontmoette; als ook over de Tegenbedcnkingen en Kunstgrecpcn, van wekken zijne Vijanden zich bedienden, om het Volk tegen Hem voorïnteneemen, en het omhelzen zijner Leer te beletten. Indien ons van de Gefchiedenis van den Heere JESUS niets anders bekend was, dan gefaaD 4 niend-  55 De Grondlegging I. Boek. mcndlijk en afzonderlijk , zoo uit gemeene als uit bezondere beweegredenen , zich tegen de Prediking des Zaligmaakers aankantten , en zijne Leer berispten. Deezen waren de Farizeeuwen, Sadduceeu.ven, enHerodiaanen(w"). D e Farizeeuwen, waar onder de Schriftgeleerden begreepen waren, als meestal tot die Se&e behoorende, waren ambtshalven de bewaarders der Wet, en openbaare Leeraars des volks. Zij wërden bïj het gemeen in hooge eere gehouden, van wegen de itrengheid hunner leevenswijs, hunne meenigvuldige Godsdienstoefeningen , en hunne naauwgezetheid in de min wezenlijke deelen der Wet. Zij onderhielden de Inzettingen der Ouden , voegden er fteeds nog meerder toe; en het gevolg was gelijk doorgaands in zulke gevallen gebeurt dat zij zoo zeer met hunne eigene uitvindingen ingenoomen waren, dat zij die fielden boven de uitdrukkelijke Geboden van God, en door hunne fchroomachuge ftiptheid ten aanzien van kleinigheden, hunne aandacht van de meest gewigtige pligten lieten aftrekken. Hunne fchoonfchijnende vertooning van godvrucht , was een dekmantel, waar onder de fnoodfte grouwelen huisvestten en gekoesterd werden. Zij waren opgeblaazen door hoogmoed , en vervuld Zie Mattbm. XXIIL Markus VII: xx. Lukas XVIII: $-14,  ÏII.Hoofdst. der Christen Kerk. S7 vuld met den waan van hunne eigen deugdzaamheid. Zij vastten en baden, om van de menfehen gezien en ge.cht te worden. Zij meenden dat elk hun eerbied en onderwerping fchuldig was , en waanden zich gerechtigd tot de hoogfte eerbetooningen , gegroet te worden als Leeraars en Meesters, en vereerd met de eerlte plaatlen in alle vergaderingen. Veelen van hun , gebruikten den uitwendigen fchijn van godsdienstigheid tot een dekkleed voor kneevelaaiij en onderdrukking ; en de overigen , indien geene huichelaars in den fterkften zin , bedroogen voor het minstzichzelven en anderen, door eene gedaante van godzaligheid, terwijl zij, indedaad, verflaafd waren aan hunne driften, en leefden naar het bedorven richtfnoer hunner eigen inbeeldingen. D e Sadduceeuwen, hunne tegenftreevers en mededingers, waren even zeer, hoewel op eene verfchillende wijze , verwijderd van de waare kennis en dienst van God. Zij verwierpen niet alleen de Overleveringen der Ouden, maar zelfs een groot deel van de gewijde Schriften, en erkenden eeniglijk de Vijf Hoeken van Mofes als van Godlijk gezag. Uit deeze omftandigheid , gepaard bij de bedenking welke zij onzen Heere voorwierpen, en het antwoord welk Hij. er op gaf(x), mag men befluiten , dat zij menfehen wa¬ rs} Mattbeus XXII: 23. Zie ook Handelingen XXIII: 8. D 5  58 De Grondlegging I. Boek. warén, die, offchoon zij in algemeene bewoordingen eene Godlijke Openbaaring fcheenen te erkennen, nogthans hunne eigene vooroordeeIen en wanbegrippen, onder den geëerbiedigden naam van lieden, ten toetsfteen maakten, om tebeOisfchen, welke Boeken men als eigengeloofwaardig hadde aanteneemen, en hoe dezelven moesten verftaan worden. De Leer der Opftanding ftrookte niet met hunne begrippen , en daarom verwierpen zij dezelve, tevens met die deelen der heilige Schrift, waar in zij meest uitdrukkelijk geleerd wordt (z). Hunne Vraag , aangaande de zeven broederen(a), fchijnt eene oude tegenwerping te zijn geweest, welke zij dikwijls ingebragt hadden, doch die nooit voldoende beantwoord was geworden, totdat de Heer Jesus dezelve oploste. De ganfche zwaarigheid rustte op valfche gronden, en zoo draa deezen wechgeruimd waren, verviel alles jjMWW-'ïfU i ' -'^Jli tVSVS ttOV*} .' . Cz) Dat de Sadduceeuwen .alleenlijk de Wet van Mofes aannamen, is het gemeentle gevoelen ; hoewel ik niec zeggen kan, dat het ontwijfelbaar beweezei> is, of algemeen wordt toegeftemd. Dac zij hunne eigene verklaaring gaven aan de Schriften [ het zij geheel of ten deele welken zij beleeden aanteneemen, is openbaar, om dat zij zeiden, dat er geene Opftanding is, noch Engel, noch Geest. Eene ftelling, welke niet flegts tegen eene of weinige Schriftuurplaatfen, maar tegen den ganfchen inhoud en het geheel beloop, beide der Wet en der Profeeten, frrijdig is. (a) Mattbeus XXlh 23.  IILHOOFDST. DER CHRISTEN KeRK. 5? van zei ven. Hier uit, echter , kunnen wij hunne waare karakterfchets opmaaken ; zij waren de fcherpzinnige redeneerders van dien tijd, die zich beroemden , alles naauvvkeurig te onderzoeken , en weigerden het oor te leenen aan de zoetluidende klanken van oudheid, en gezag. De Herodiaanen waren die geenen , die zich bij Herodes aangenaam poogden te maaken (b). Het is zeer waarfchijnlijk, dat zij hunnen naam en onderfcheiding niet zoo zeer ontleenden van ejenige bezondere gevoelens, als wel van hunnen toeleg, om hunnen Godsdienst te voegen naar de tijdsomftandigheden. De Farizeeuwen, trotsch op hunne voorrechten, als kinderen van Abraham, konden bezwaarlijk den hals buigen onder een vreemd juk; maar de Herodiaanen, door eigenbelang gedreeven , waren voorftanders van Herodes, en de Roomfche magt. Dus ftonden zij tegen de Farizeeuwen over , in het ftaatkundige , gelijk de Sadduceeuwen in de leer van den Godsdienst. Van hier, dat de Vraag, aangaande de Schattingen, den Heere Jesus werd voorgefteld door de Farizeeuwen en Herodiaanen gefaamendlijk; de ecrften bedoelden, den Heiland bij het Volk haatlijk te maaken, ingeval Hij het betaalen der fc'.atting goedkeurde, en de laatften, om hem bij de Overheid aanteklaagen, indien Hij zulks verbood. Uit (b) Mattbeus XXII: 16; Markus III: 6.  <$o De Grondlegging. I. Boek. Uit al het gezegde blijkt, dat de heerfchende grondbeginsels dier Seften , niet bij haar alleen plaats vonden. Men kan dezelven veeleer algemeen befcnouwen, als zoo veele proeven van de onderscheidene gedaanten, weiken de Godsdienstbelijdcnis aanneemt, waar het hart niet door bovennatuurlijke Genade verlicht, en tot de liefde der Waarheid bekeerd is. In alle zulke menichen, hoe verre zij ook in hun voorgeven van godsdienstigheid moogengaan, kan dezelve uit geen hooger grondbeginfel voordkoomen , of edeier doelwit beoogen, dan het Eigen. Dceze gemoedsneigingen hebben zich in alle eeuwen der Christen Kerk, en Onder allerlei gedaanten, vertoond , en zijn altoos werkzaam, om onder verfchillende voorwendfelen, de Eigenverloochenende Leerftukken van het Evangelie te beftrijden. Hij, die ingenoomen met ziine gewaande godsdienstigheid , en angstvallige ftiptheid in uitwendigheden, op elk die zich niet naarzijne regelen wil voegen, met verachting nederziet, en uit aanmerking van zijne meerdere deugdzaamheid , zich eene bezondere hoogachting waardig dunkt, is een trotfche Farizeeuw. Zijn ijver is duister, afgunstig, en bitter; zijne pligtbetrachting gebrekkig en eigenzinnig, en terwijl hij roemt op zijne kennis van God, koomt zijn hart in vijandfehap op, tegen de' Genade van het Evangelie, het welk hij driest befchuldigt, van eene deur te openen tot ongebondenheid. De hedendaagfche Saddu- ceeuw, erkent, gelijk de oude, eene Godlijke Open-  III.HoOFDST. DER CHRISTEN KERK. 6l Openbaaring; maar nogthans, opgeblaazen door het denkbeeld zijner wijsheid en waardigheid , daagt hij die zelfde Openbaaring welke hij fchijnt te erkennen, voor de rechtbank van zijn bekrompen oordeel; en naar gelang hij de verhevene Leerftukken der Waarheid één voor één in oogenfchouw neemt, geeft hij, zonder den minflen fchroom of aarzeling, de bynaamen van ongerijmd, cnheftaanbaar, en godslasterlijk, aan alles wat tegen zijnen hoogmoed, zijne vooroordeelen, en onkunde aanloopt. En die gedeelten der heilige Schrift, welken zich niet willen hiaten wringen , om zoo te fpreeken als hij gevoelt, monstert hij van zijne lijst uit, als verdicht en ondergeilooken. — De Herodiaan, is een mensch, die, van wat gezindheid of waardigheid ook, geregeerd wordt door baatzugt, gelijk de anderen door hoogmoed, en die dwaaslijk poogt, den dienst vanGoD en de weereld, Christus en Belial, hoe onbegaanbaar ook met eikanderen, faamen te paaren. Hij vermijdt alle partijzugt in het godsdienstige, fpreekt op een'gemaatigden trant, en is niet onwillig, om als een voorbeeld en voorftander van verdraagzaamheid in 'den Godsdienst te worden aangezien. Hij wordt in eere gehouden bij allen, die gaarn op gemaklijke voorwaarden godsdienstig willen zijn; en hij ftaat hoog in zijne eigen achting, naardien hij eene groote meenigte, en veel gezags, op zijne zijde heeft. Dus gelooft hij bijkans bijzichzelven, dat hij het rechte doel treft , en dat het zoo onraoogelijk niet is , twee Heeren te die-  62 De Grondlegging I. Boek. dienen, als de woorden van den Zaligmaaker fchijnen te leeren. Dan de prediking van het zuiver Evangelie, waarin op het ééne noodige aangedrongen wordt, en het welk geene toegeeflijkheid aan vveereldfche inzichten duldt, ftrijdt ook tegen zijn plan, en is ook het voor. werp van zijn misnoegen ; echter zal hij misfchien zijnen haat tegen het zelve op eene meet bedekte en fchoonfchijnende wijze uitoefenen, dan de onbefuisde drift van heethoofdige ijveraars zou kunnen dulden. Thands gaan wij voord. De eerfte groote oorzaak, waarom de Heer Je sus door hun , op wien Hij zich beriep, verworpen werd, kan men afleiden uit den inhoud zijner Leer; van welke in het voorgaande Hoofdstuk een kort begrip is opgegeeven. De hoogmoed der Farizeeuwen werd door dezelve beleedigd — Zij liep in tegen het waanwijs ongeloof der Sad- duceeuwen en zij veroordeelde de zondige jnfchikkelijkheid der Herodiaanen. De Leer van vrije Genade, Geloof, en geestlijkegehoorzaamheid, flond regelrecht over tegen hunne neigingen. Zij zouden alles, wat zij bewonderden, en liefkoosden, hebben moeten verhaten, indien zij zich aan Jesus Leer onderworpen hadden; dan dit is eene opoffering, veel te groot, voor menfehen, die niet diep gevoelig en innerlijk overtuigd zijn, van de noodwendigheid van eenen Zaligmaaker voor hun. Zij 'integendeel, waren de gezonden,^die den Geneesheer niet  III.hoofdst. der christen kerk 63 noodig keurden, en daarom'zijne aanbiedingen met verachting van de hand weezen. Daar beneven werd hun afkeer van Je sus Leer vergroot, door de wijze op welke Hij dezelve voordroeg. Hij fprak met gezag, en beftrafte fcherplijk de geveinsdheid, onkunde , hoogmoed, en gierigheid van die Mannen, die voor wijs en deugdzaam werden aangezien, die op den ftoel van Mofes zaten, en tot hier toe altijd met eerbied gehoord en gehoorzaamd waren geworden. Maar Jesus ftelde hun waar karakter openlijk ten toon; Hij fprak van hen als blinde leidslieden; Hij vergeleek hen met de witgepleisterde graven (c); en waarfchuuwde het volk tegen hun, als gevaarlijke verleiders. Geen wonder derhalven, dat zij Hem haatten met eenen volkomen haat. We- (O Niets is ondraagelijker voor onze zintuigen, dan een lijk, in den ftaat der verrotting; en niets levert een meer treffend contrast, tegen de uiterlijke praal van een fierlijk Grafteeken. Er zou misfchien in al het gefchapene geen beeld te vinden zijn, waar door de eigen aart der geveinsdheid zoo fterk wierd uitgedrukt. en waar door derzelver haatelijkheid in het oordeel van God, die te rein van oogen is dan dat Hij het kwaade zou aanfchouwen , en voor wien alle dingen naakt en geopend zijn , zoo leevendig afgemaald wierd.  64 De Giiönölbö(?in# I, Üoek, Wederom. Het verheven Karakter welk Hij zich eigende, van Gods Zoon, den beloofden Messias, ftoote hen geweldig. Om deeze reden veroordeelden zij Hem ter dood , als ee-ien godslasteraar. Zij verwachtten wel eenen Messias, van wien, volgends hunne eigen belijdenis, in de gewijde Schriften gefprooken werd ; maar zij verftonden niet het geen die Schriften voo fpeld hadden, zoo van zijne GodJijke Natuur, als van zijne gewillige vernedering »— dat Hij Davids Zoon, en Pavids Heer zou zijn, doch tevens een Man van imcrten, en verzocht in krankheden. Zij loochenden zijne Godheid, en vervulden zeiven, onweetends, de Profeeiijen, die van zijn Lijden gefprooken hadden; en dus leverden zij , door hun gedrag, een aanmerkelijk bewijs op, hoe ongelukkiglijk demensch kan dwaalenin zijne begrippen aangaande den zin van Gods Woord, terwijl hij betuigt de boogfte achting voor het Zelve te hebben. Het geen hun zijne eisfehen nog meer deed verfmaaden, en veel toebragt om hunne har,, ten onverzettelijk tegen Hem te verharden , was de geringheid en armoede van zijnen ftand. Daar zij door de wijsheid deezer weereld beftuurd werden, en het onderwijs van Gods Geest niet zochten, konden zij niet anders, dan de onaanzienlijkheid van zijnen Hand ten uitenten onbeftaanbaar achten met de hooge eer,  Hl. Hoofdst. der Christen Kerk. 6$ eer welke , volgends hunne begrippen, den Messias zoude toekooir.en. Zij verwachtten eenen Messias, die verfchijnen zoude met uiterlijke praal en magt, om hen van het Romeiniche juk te verlosfen. Maar dat een waarGod-lijk Persoon, die Zichzelven Gode, even gelijk maakte, door armoede en Verdriet zou omringd weezen , fcheen hun zulk eene openbaare tegenftrijdigheid, dat alle blijken van verachting weiken men Hem konde aandoen , even daar door, volgends hun, gebillijkt werden. En deeze zwaarigheid moest bij allen , wier gemoed niet door bovennatuurlijk licht beftraald was, eveneens plaats vinden, indien het aan den Mensch gelaatcn ware geweest, te bepaalen, op welk eene wijze de Heerscher van het Heelal naar allen fchijn zich vertoonen Zoude, wanneer Hij gewaardigdc, in eene zichtbaare gedaante , voor een wijl onder de arme ftervelingen te verkeeren; zij zouden ongetwijfeld zich zulk een tooneel hebben voorgeïleld . indien hunne verbeelding tot dien top hadde kunnen opklimmen — als door de Profeeten , bij andere gelegenheden, gemaald is. Dan zouden de hemelen zich geboogen , de aarde zich beweegd hebben, de bergen opgeheven zijn van hunne wortels, en de ganfche Natuur in beweeging, om haaren Schepper hulde te doen. Of, zoo Hij op eene meer ftille wijze verfcheen, zouden zij voor het minst alles bij eikanderen gedacht hebben, wat heerlijk, prachtig, luisterrijk mag heeten , boven alles wat ooit in de 9 £ wee.  66 De Grondlegging I. Boek. weereld gezien was. Dan zouden geheeleNaatfijen te faamen gedromd zijn, om Hem-te ver. wellekoomen; gouden troonen , elpenbeenen paleizen, zouden veel te gering gekeurd zijn, om zoo heerlijk eenen Gast ten dienst te vveezen. Dan des Heer en gedachten zijn gansch anders dan der menfehen gedachten. Gods geliefde Zoon, door wien alle dingen gefchaapen zijn, werd gebooren in eenen becstenftal, en opgevoed in eenen vergeeten en armelijken levensftand. Hij kwam , om te lijden en te ilerven voor de zonde, om de armoede en verdrukkingen van zijn volk te heiligen, een volmaakt voorbeeld van lijdzaamheid en onderwerping te ftellen; en daarom vernietigde Hij zichzelven, en nam de geftaltenis en het werk van eenen dienstknecht aan. Dit was de befchikking der Hoogfte Wijsheid; maar het was zoo ongelooflijk in de achting van blinde ftervelingen, dat, volgends de verzekering van een' Apostel, niemand, kan zeggen dat Je sus de Hees. is, niemand door de nadeeligeomftandigheden zijner vernedering heenen zien, en zijne waareVoortreffelijkheid en hoog Gezag bemerken en erkennen kan , dan door den Heiligen Geest (dj). Zijne vijanden meenden daarom het getuigenis welk Hij van zichzelven gaf genoegzaam te wederleggen , door ïlegts te wijzen op zijne Ou. ders, en zijne vermeende geboorteplaats. Hun- (d) i Kerintben Xlh 3.  III. Hoofdst. DEa Christen Kerk. 6? Hunne afgunst en haat werden nog.-racerontftooken , uit aanmerking van het kura^er zijner volgers. Deezen waren grootendeels a: me en ongeletterde menfehen, en veelen van hun waren te vooren bij uitftek godloos geweest , of althans voor zoodaanig gehouden ; tollenaars en zondaars, wier naamen en bedieningen zoo veracht waren , dat zij tot een fpi eekwoord .ftrekten. Datzulken, en zulken bijkans alleen , 'den perfoon dien zij verfmaadden aanhingen , en, door zich voor zijne disfipelcn uitcegeeven, wijzer wilden zijn dan hunne Leeraars fe;; dit was voor hun hoogmoedig hart een hoon, dien zij niet draagen konden inzonderheid, daar zij bemerkten , dat derzelver getal van dag tot dag toenam, en het dus te vreezen was, dat bun gezag en aanzien evenredig zouden verminderen* Nog eens. Daar zij verkeerde begrippen voedden, aangaande den aart van Jesus Koningrijk *— van het welk Hij dikwijls fprak —kantten zij zich tegen Hem, uit ftaatkundige inzichten. Zij vreesden, of gaven voor, te viee>. zen , dat indien zij Hem alzoo lieten geworden , het vermeerderen zijner disfipelen achterdocht zoude baaren bij de Romeinen, die alsdan welJigt koomen zouden , en wechncemen beide hunne plaats en volk (f). Mi.-fchien had er bij jfommigen waarlijk zulk eene vrees plaats; doch voor £e) Joannes Vil: 49 > U* CÓ jannes Al: 48., F. 2  68 De Grondlegging I.Boek. voor het meerendeel, was het flegts een voorwendfel, van welk de grooten zich bedienden, om de onkundigen bang te maaken. Zij waren, indedaad, het Romeinfche juk moede, geneigd tot muiterij en oproer, en zeer gereed, om het oor te leenen aan eiken bedrieger, die hun verlosfing beloofde, onder voorgeven van de verwachte Messias der Jooden te zijn. Maar uit enkele vijandfchap en haat tegen Jesus , werden zij op eenmaal gehoorzaame onderdaanen. Mogten zij ilegts hun oogmerk tegen Hem bereiken , dan wilden zij gaarn alle andere bezwaaren vergeeten, en openlijk verklaaren, geenen koning te erkennen dan den Keizer. Dit waren eenigen van de voornaamfie beweegredenen , waar door de Secten der Jooden , zoo verfchillende anders in belangen, en zoo gansch ftrijdig in gevoelens, zich eenpaarig tegen onzen gezegenden Heiland aankantten.' Thands moeten wij de middelen befchouwen, van welken zij zich bedienden , om de meenigtc tegen Hem opteftooken. Het gros des gemeenen volks is niet gewoon, in godsdienstige zaaken zelf te denken, mAar acht het voldoende, hun verftand en geweten geheel te laaten beftuuren door hunne leeraars (g). Zij zijn echter (g) Dit is zeer te beklaagen; want als de blinde den blinden leidt, zullen ze dan niet beide in de gracht vallen? Mattbeus XF: 14. Wanneer de blinde dea blinden leidt, en de eerfte zich inbeeldt te zien  ÏII. Hoofdst. ,der Christen Kerk. 6$ ter, over het geheel , minder door vooroordeelen ingenoomen, en meer gereed om zich te laaten overtuigen , dan hunne leidslieden, wier aanzien en belang meer vorderen , dat de gevestigde wangevoelens gehandhaafd, en alle de toegangen waar door de waarheid en het onderricht zouden kunnen inkoomen, geflopt wor. den. Het Joodfche volk, niet geregeerd door de hoogmoedige en eigenbedoelende inzichten der Priesters en Overlten, luisterde greetig naar Christus prediking, en volgde Hem bijgroote fchaaren. Zoo zij al niet beantwoordden aan het voornaame oogmerk zijner Zending, gaven zij Hem voor het minst bewijzen van hunne hoogachting. Wanneer Jesus de ftommen deed fpreeken, de lammen genas, de kreupelen deed wandelen, den. blinden het gezicht gaf,. en de dooden leevendig maakte, verheerlijkten zij den God van Israël, en zeiden : Een groot Profeet is onder ons opgejlaan, en God heeft zijn volk bc* zocht (Ji)! Maar wat moest men nu doen, in zulk een geval ? Konden de Schriftgeleerden en Farizeeuwen van dit alles onverfchillige aanfchouwers weezen? Neen! er wordt op verfcheiden plaatfen gezegd :. Zij namen het zeer kwaa- zien, en de laatfte te vreden is dat hij flegts geleid wordt, dan kan het onmoogelijk anders weezen. Ongelukkig het volk, daar het dus mede gefield isL ongelukkig hunne leidslieden! . . (h) Mattbeus XV: gij Lukas VII: 16, -Eg  fb 35e Grondleogino I. Boek, kwaalijk (i), en beproefden allerlei middelen , om Zijn Perfoon en Wonderwerken verdacht te maaken. «— De middelen welken zij te werk fielden , verdienen dat wij ze naauwkeurig gadeflaan, d.wijl men zich naderhand meenigmaalen, wat het wtzen aangaat, van dezelven heeft bediend, tegen de Gezandten van Chkistus. i. Zij maakten gebruik van eene gemeene Volkt-dwaaling, ten opzichte van Jesus Geboorteplaats. Hij was te Bethlehem gebooren , volgends de Schriften; maar, daar Hij in zijne tedere kindschheid, om de wreedheid van Herodes te ontwijken, van daar gevoerd was, en zijne Ouders zich federt met de woon te Nazareth in Galilea hadden opgehouden , dachten veelcn, dat Hij aldaar gebooren was. Nathanaël zelf was niet vrij van dit wanbegrip, doch liet zich gelukkiglijk door Filippus gezeggen > om de zaak in perfoon te onderzoeken, ündertusfehen hield dit gemeen gevoelen veelen terug, van zich omtrent Jesus naauwkeurig te onderrichten, en dus maakten zijne vijanden daar van gebruik, beroepende zich, met groot vertrouwen, op de Schriften, daar die ten hunnen voordeele fcheenen te fpreeken. Onderzoek tn zie, zeiden ze tot JNikodeemus, dat 0} Het ïs een Merk bewijs van geveinsdheid, en van vijandfehap regen het P^vangelie , misnoegd te w orden over elke meqwe en aanmerkelijke be* toohipg der Godlijke Genade.  III.HOOFDST. DER ClIRISTEN KERK. ?I dat uit Galilea geen Profeet opgeftaan is (k). Het is zeer waarfchijnelijk, dat veelen door die tegenwerping aan het wankelen werden gebragt, en eindelijk zoo verre kwamen, van het aantemerken als eenen genoegzaamen grond , om alle de redenen en wonderwerken van den Heiland krachtloos te maaken; want, wat Hij ook zeggen of verrichten mogt, Hij konde onmoogelijk de Messias weezen, indien Hij in Galilea gebooren was. 1. Zij bragten in, dat Hij van God niet zijn konde, omdat Hij de Wet van Mofesfchond, c-n den Sabbath brak (1). Dit mooge ons thands als eene ongegronde bedenking voorkoomen , maar het was zulks niet in dien tijd, bij veelen, die onkundig waren van den geestlijken zin en het oogmerk der Wet, en misfehien geene gelegenheid gehad hadden , om de verdeediging des Zaligmaakers tegen die befchuldiging, te hooren. Zij drongen hier fterk op aan, in weerwil van de kracht van een kennelijk wonderwerk , en niet zonder eenigen fchijn van grond uit Mofes eigen woorden, die hen gewaarfchuuwd had tegen valfche leeraars, offchoon zij hunne leer door teekenen en wonderen bevestigden (m). 3- Zij Ck) Joanrns Vlh 42, 52. CO Joannts IX: 16. (ju) Deuteronomium XIII: 1, 2. E4  De Grondlegging I. Boek. 3« Zij wraakten de vrijheid zijner verkeering. Jesus gaf aan elk een' vrijen toegang, en <*ewaardigde omtegaa'n, en te eeten, met elk die Hem noodigde. Hij maakte geen gebruik van die itrengheden, welken in het oog van zwakke en bij^eloovige gemoederen eenen fchijn van Uitmuntende heiligheid vertoonen. Hierom noemden zij Hem eenen vraat en wijnzuiper , eenen vriend van tolleriaaren en zondaaren(n); dat is, zoo als zij het wilden verftaan hebben , eenen medgezel van zulk Üach van menfehen , en die hunne boosheden met oogluiking verdroeg. —- Niets kon zoo valsch en verdicht, zijn, niets was zoo gemaklijk te wederleggen, als deeze beichuldiging, wanneer het volk Uegts naauwkeurig onderzoek wilde doen. Maar, daar dezelve vooulkwam van Leeraars, die wegens hunne gewaande zelfverloochening zeer hoog geacht werden, en daar Jesus doorgaands gevolgd werd van veelen, met welken het eene fchande werd gerekend gemeenfehap te oefenen, kon het niet misfen, of deeze bedenking moest bij ligtgeloovige en onkundige menfehen. eene gro.ote kracht hebben, -4, Eene voornaame tegenbedenking ontleenden zij van den geringen ftand zijner volgeren. Deezcn waren voor het grootfte deel Galileërs, een ve.iacht volk ; en onder deezen nog van den («0 Lukas Vlh 34..  III.Hoofdst. der Chrï-sten Kerk. 7$ den laagflxn rang , visfchers, of tolbedienden. Terwijl, daar tegen , weinige of geen van de Overften en Farizeeuwen — die men in het gemeen best bevoegd achtte om over Jesus en zijne leer te oordeelen — in Hem geloofde (o). Zij die eenige menschkennis bezitten, konnen niet onbewust zijn, hoe flerk het gezag van menfehen die wegens hunne geleerdheid of ftand boven anderen uitmunten, werkt, op de gemoederen van zulken, die geen' anderen toetsfteen van waarheid of valschheid kennen. Hoe kon een Jood, die van zijne kindschheid af eene bijgeloovige hoogachting voor de Farizeeuwen gevoed hadde, op de gedachten koomen, dat deeze uitfteckend godvruchtige mannen, die hunnen geheelen leeftijd in het onderzoek en de overdenking der Wet doorbragten, Jesus zouden verworpen hebben , indien Hij een goed mensen, ware geweest? 5. Wanneer zij, ondanks alle hunne poogingen, bevonden, dat eene zeer groote meenigte, op het zien van de meenigvuldige en verbaazende wonderen welken Jesus verrichtte , ftceds hooge gedachten van Hem bleef behouden, gingen zij nog een' ftap verder, verdraaiden met de godslasterlijkfte onbefchaamdheid de wonderwerken die Hij deed, en fchreeven dezelven boosaartiglijk toe aan de werking van Co) Joannes VII: 48, 49E 5  7& • De Grondleggtno I. Boek. van den duivel (p)l Deeze hardnekkige onreloovigbeid, in weerwil van de overtuiging hunner zinnen en gewetens, was het hoogfte toppunt van godloosheid, en maakte hunne zonde volgends de verklaaring welke de He er Jesus hun deed onvergeevelijk. Niet dat eenige zonde, op zichzelvebefchouwd, te groot zoude zijn, om door Jesus Bloed uitgewischt te worden; maar aangezien zij zijn Middelaarswerk ten uiterlten toe verloochenden en fmaadden, bleef er geen ander offer overig, maar zij werden door een rechtvaardig oordeel Van God, overgegeeven aan verharding des harten , en eindelijke onboetvaardigheid. Ondertusfchen is het waarfchijnlijk, dat dit voorgeven , hoe fnood en ijsfelijk ook, niet naliet, eenigen invloed te hebben op fommigen, die zich aan de ondeugd hadden toegewijd, en daarom met genoegen ijder voorwendfel, hoe onredelijk ook, aangreepen, om het getuigenis der Waarheid te verdonkeren. 6. Een ander middel, waar van zij zich bedienden het laatfte dat wij opnoemen zullen -— en het welk geenszins de minne uitwerking hadde, om de gemoederen des volks te weerhouden van Jesus voor den beloofden Messias te erkennen, was het dwingend betoog van geweld en mishandeling. Daar zij de (p) Matthcu: XII. 24.  III.Hooïdst. der Christen Kerk. ?$ dema^t in handen hadden, gebruikten zij die tegen Jesus volgers, en maakten een befluit, dat al wie Hem beleed de Christus te zijn, uit de Synagooge geworpen, dat is, in den ban gedaan , of geëxcommuniceerd , zoude worden. Dit befluit fchijnt bij het Sanhedrin , of den erooten Raad , genoomen tc zijn, en in zich te hebben bevat, niet flegts eene uitfluitmg van deinftellingen des openbaaren Godsdiensts , maar tevens eene Heilige ftraf, gelijk ftaande met het geen men [inEngeland] noemt Outlawry; [waar door iemand buiten de befcherming der Wetten wordt geflooten. Vogelvrij verklaard , zouden wij zeggen.] De vrees voor deeze ftraf, wederhield de ouders des blindgeboorenen (q), en verhinderde veele anderen, die in hun gemoed overtuigd waren dat Hij de Mes si as was, van Hem daar voor te erkennen. Zij hadden de weereld lief, zij achtten de eere der menfehen , boven de eere die uit Gon is, en daarom zweegen zij ftil, en hielden zich onzijdig. U 1 t zulke gronden, en door zulke middelen , werd de Heer Jesus door de hoofden der Joodfche Naatfij verworpen en tegengeftaan. De Schriftgeleerden , en openbaare Leeraars, wien de fleutel der kennisfe door gezag was toebetrouwd , wilden denzelven niet gebruiken; en de geenen die willig waren, verhinderden zij. In- (q) Joatines IX: 22.  76 ' De Grondlegging I.Boek, Indien zij wijs en getrouw waren geweest, zij zouden het volk tot Christus gevveezen hebben; maar zij verdonkerden, in tegendeel, de tlaarfte Schriftplaatfen, en verdraaiden de duidelijkfte daadzaaken, om, zoo veel moogelijk, voortekoomen, dat men Hem voor den Messias erkende. Te vergeefs fprak Hij, zoo als nooit een mensen gefprooken hadde; te vergeefs vermeenigvuldigde Hij de wonderen zij. ner Magt en Liefde, voor hunne oogen te vergeefs was het, voor hun. Zij vervolg, den Hem met onvermoeide list en boosheid(r), maakten Hem zwart bij het volk en de Overheid, en waren niet te vreden te Hellen, dan mét zijnen dood. Zoo hardnekkig en boos is des menfehen hart; zoo rampzalig zijn de vooroordeelen van hoogmoed, en weereldfche belangen. Want, zoo als we te vooren aanmerkten, deeze gemoedsdriften zijn niet bezonder eigen aan de Jooden ; zij behooren tot de be- dor- (O Markus XII: 13. Zij zonden tot Hem eenigen der Farizeeuwen en Herodiaanen, opdat zij Hem i«. zijne reden vangen zouden. Het Griekfche Jiyoiw drukt uit, de list en behendigheid van Goochelaars , in de onderfcheidene kunstgreepen, waar van zij zich bediener om de toekijkers te verftrikken , te bedriegen, of te misleider:. Het past zeer wel op' den geest en het oogmerk van Jesus vijanden, in de vraag] welke zij Hem deeden, terwijl de zachtmoedigheid en wijsheid van zijn antwoord , een fchoon contrast daar tegen oplevert.  III.HooEdst. der Christen Kerk. 77 dorven natuur van alle menfehen in het gemeen, en oefenen haare werking altoos op lborgelijke wijze, ten zij Gods Genade tusfehen beide koomt. Tot op dit uur, wordt het Evangelie van Christus beftreeden en tegengeflaan , uit de zelfde grondbeginfelen, en door dergelijke kunstgreepen, als weleer tegen zijn Perfoon tewerk werden gefield. De Leeringen, welken 'sHeilands getrouwe Dienaars uit het befchreeven Woord afleiden en infeherpen, zijn gcene anderen, dan die Hij zelf voorftelde , naamlijk , eene ontvouwing van de heerlijkheid zijnes Persoons, en van zijn onbepaald gezag —■ van het .ongenoegzaame eener enkel uitwendige godsdienstigheid, waar in het hart geen deel heeft ■van de uitgebreidheid en gecstlijkhcid der God- lijke Wet en van eene Zaligheid, welke om niet wordt aangebooden aan ellendigen, door het geloof in zijnen Naam. De werkheilige, de waanwijze, en allen die hun hoogfte geluk ftellen in de wellusten, de goederen, en achting deezer weereld, hebben elk hunne bezondere bedenkingen tegen deeze Waarheden. De Wijsheid van God achten zij dwaasheid , en de taal hunner harten is : Wij willen niet dat deeze Koning over ons zij. De heilzaame uitwerkfelen deezer Leer , welken zichj meestal vertoonen in dezulken , op wien zij gewoon zijn met verachting nedertezien , befchouwen zij met geen minder ongenoegen. Ja zoo ongelijk zijn  De Grondlegging I. Boek. zijn ze aan zichzelven, dat wanneer het gebeurt, dat hier en daar een , die te vooren reeds uitmuntte in rang, begaafdheid, of goede zeden, beweegd wordt om alle dingen fchade en drek te rekenen bij de uitneemendheid der kennisie van Jesus Christus zijnen Heer, zulks, in ftede van hunne cerfte tegenbedenking wech. teneemen , hunne woede en boosheid nog meer ontfteekt. E n gelijk de gronden en oorzaaken van hunnen haat dezelfden zijn, zoo is ook de wijze op welke zij dien betoonen , dezelfde. Zij fchaamen zich niet, de plompfle misvattingen te omhelzen , en te vergrooten ; zij doen de Schrift de Schrift wederfpreeken , en terwijl zij de klaarfle en gewigtigfte plaatfen zonder opmerking voorbij zijn, blijven zij ftaan op eenige weinige Teksten , welker zin meer bedenkelijk is, en die zich daarom gemaklijker naar hunne begrippen laaten verklaaren; dan meenen zij zich, dapper gekweeten te hebben, blaazen triumf, en waanen eenen grooten ijver te betoonen in het verdeedigen van G o ds Woord. Zij befchuldigen het zuiver Evangelie, als of het tot ongebondenheid aanleiding gaf, omdat het de ijdelheid hunner wilkeurige inzettingen en eigenwillige godsdienstbedrijven aan den dag legt, en zij gaarn den menfehen nog zwaardere lasten op de fchouders willen binden, welken maar zeer weinigen van hun met een' zijner vingeren wil verroeren. Zij, fprecken veel van de eenvouw- dig-  ITLHoopdst. der Christen Kerk. 79 digheid cn onkunde der geenen , die de zoo. genoemde nieuwe Leer omhelzen , en befchutten zich door het gezag, van geleerde en eerwaardige naamen. Zij beftaan zelfs, de büjkbaare gewrochten van Gods Genade te fmaaden en te lasteren , en fchrijven de werkingen van den Heiligen Geest toe, aan geestdrijverij, verbeelding , en krankzinnigheid , indien niet uitdrukkelijk aan den invloed van den Duivel. En eindelijk; voor zoo verre de Godlijke Voorzienigheid het hun toelaat, betoonen zij zich door denzelfden geest van geweld en onderdrukking bezield , welke in de eerfte tijden plaats had, door de getrouwe en ftandvastige belijders der Waarheid op allerlei wijzen hunnen haat te doen ondervinden. Doch laat de volken woeden, en ij dele dingen bedenken; Jesus is Koning in Sion. Hij is gister, en heden, en tot in eeuwigheid dezelfde. Er waren, in de dagen van zijn vleesch, eenige weinige gelukkiger), die zijne Heerlijkheid aanfehouwden, op Hem fteunden ter Zaligheid, en Hem aankleefden, ten midden van de meenigvuldige tegenfpraak , hoon , en lijden, welken Hij van de zondaaren verdroeg. -—■ Van deezen, zijne eerlte Getuigen, moeten wij in het volgende Hoofdstuk handelen. . Zijn Evangelie desgelijks, hoe zeer door veelen tegengeftaan, en door nog meerder veracht, is nooit te vergeefs gepredikt. Voor fommigen zal het altijd de Kracht en de Wijsheid Gods  go De Grondlegging I. Boek. Zijn; zij weeten in wien zij geloofd hebben, en daarom fchaamen zij zich niet, om in weerwil van alle nadeelige omftandigheden, voor zijne zaak uittekoomen. Onderfteund en bemoedigd door zijnen Geest, gaan zij voord, van kracht tot kracht; en worden, de een na den anderen, meer dan overwinners gemaakt, door zijn Bloed, en door het Woord van zijn Getuigenis, VIERDE  JLV.Hoofdst. der Christen Kerk. 8t VIERDE HOOFDSTUK. Aanmerkingen over de Roeping, en de Karakters, der Apostelen en Disfipelen onzes He eren, vóór zijne Verhooging. Uit het geen in de voorgaande Hoofdstukken is aangemerkt, blijkt genoegzaam, dat zij, die in den vrijen wil des menfehen een toereikend vermogen ftellen , waar door hij bekwaam zoude zijn, om uit zichzelven zijne keuze ten goede te bepaalen, wanneer de Waarheden van het Evangelie hem klaar worden voorgelegd dus doende, zooveel in hun is, de Zaligheid van den mensch ten uiterfte wankelbaar, indien niet ten eenemaale hoopeloos, en onmoogelijk maaken. Niettegenftaande God, naar zijn gunstig welbehagen , zijnen Eigen Zoon met eene boodfehap van Genade in de weereld zond niettegenftaande Jesus ganfche leven eene aaneenfchakeling was van wonderen , en alle zijne bedrijven eene Wijsheid, Magt, en Goedheid ontdekten, welken aan zijn verheven Karakter beantwoordden • niettegenftaande de tijd, de wijze, en het doeleinde zijner koomste, en van zijn lijden, duidelijk voorzegd waren; zou Hij nogthans, indien men eeriïgszins uit de uitkoomst der zaak bedriten mag, gewislijk te vergeefs geleefd F heb-  82 De Grondlegging I.Boek. /lebben, en geftorven zijn, zonder van iemand erkend te zijn voor den geenen die Hij waarlijk was, of als zoodaanig door het geloof te zijn aangenoomen —• zonder één eenigen Disfipel natelaaten; indien niet dezelfde Genade, welke het Middel der Verlosfing befchikce, ook gezorgd hadde het zelve krachtdaadig te doen zijn, door de harten van zondaaren vatbaar te maaken en te neigen, om den Heer Jesus aanieneemen. In het verhaal welk de Evangeliefchrijvers ons geeven, van de geenen die zich beleeden Disfipelen van Jesus te zijn, moogen we, als in het kleine, het algemeen beloop van Gods handelingen, in de bedeeling zijner Genade, or. merken. En uit vergelijking van 'sHeilands Prediking in eigen perfoon, met de uitwerkfeIen van het Evangelie in alle volgende tijden , kunnen we met zekerheid opmaaken, dat het -werk en de kracht nog fteeds dezelfden zijn. . De keuze zijner Disfipelen de wijze hunner roeping hunne karakters en zelfjs hunne gebreken en misdagen ; met één woord, .alles wat.hun aangaande befchreeven is, is befchrecven tot onze leering, en kan in het- bczonder ftrekken, om ons den waaren zin van Jiet geene binnen den kring onzer waarneeming .gebeurt, te leeren verftaan. i. Verscheiden zaaken verdienen, in dit : gezichtpunt befchouwd, onze opmerking. Wat aangaat de keuze zijner Disfipelen. a. Dee-  IV.Hoofdst. der Christen Kerk. JS3 a. Deezen waren, in vergelijking van hef gros der menfehen , zeer weinigen in getal. Het js waar, de Heer Jesus was doorgaands , aan alle plaatfen waar Hij predikte, door groote fchaaren omringd , dewijl Hij fprak met eene kracht en klem, welke zij nooit gehoord hadden , en omdat Hij de kranken genas, de: hongerigen fpijsde , en aan allen weldeed. Maar Hij had weinig ftandvastige aanhangers. Die, welken na zijne Hemelvaart te Jcrufalem vergaderd waren, worden flegts op omtrent honderd-en twintig perfoonen begroot (s). En als de Heiland met zijne Leerlingen eene plegtige bijëenkoomst in Galilea had afgefprooken; hen te vooren onderrechtende van den tijd, en de plaats, waar Hij zich bij hun zoude laaten vinden , wordt het getal der geenen die ter dier gelegenheid vergaderd waren, gezegd meer dan vijfhonderd te zijn geweest (t). Het is bezwaarlik te denken, dat één eenige die Hem waarlijk liefhad, en in Haat was om te reizen, jij zulk . . . eene (sj Handelingen I: 1$. ' (_tj I Kor int ben XF: 6. Meet dan vijfhonderd broi'. deren. Het woord broederen, hier gebruikt, bewijst niet, dat hier geene anderen dan mannen tegenwoordig zouden geweest zijn; al zoo weinig, als men uit de fpreekwijs, Mannen broeders! van welke de Apostelen zich fomtijds in hunne openbaare aanfpraaken of redenvoeringen bedienden,"befluiten kan. dat er geen vrouwen onder hun gehoor waren, of dar de vrouwen geen deel noch belang zouden gehad heb» ben in de prediking van het-Evangelie. F 2  8+ De Grondlegging f. Boek. eene aanmerkelijke gelegenheid afweezend zou gebleeven zijn. Maar welk een klein gezelfchap, vergeleeken met de veele duizenden, onder welken Hij verkeerd hadde, in alle de fteden en vlekken welken Hij had doorreisd , verkondigende het Evangelie , en verrichtende ontelbaare wonderwerken , meer dan drie jaaren lang! Te recht mogt een Profeet zeggen, in het vooruitgezicht van den weinigen ingang welken de Heiland zou ontmoeten : Wie heeft onze prediking geloofd ? en aan men is de arm des HE EREN geopenbaard (u) ? Maar aangezien Hij, in wien de volheid der Genade woonde, zoo weinig Disfipelen had, mag het onze verwondering maatigen, dat zijn Evangelie, ofichoon m zichzelven de Kracht en de Wijsheid Gods, zoo koel en onverfchillig door de ineeste menschen wordt aangehoord en ontvangen, als de ondervinding ten allen tijde geleerd heeft. J 6 b. Van die weinigen, die den Heer Jesus met eene meer volkomene gezindheid fcheenen aantekleeven, ging een aanmerkelijk deel, na Hem eemgen tijd gevolgd te zijn, weder terug, en wandelden niet meer met Hem. Zij waren flegts oppervlakkig overtuigd , en veeleer ge. troffen door de kracht zijner woorden en werken, dan diep gevoelig dat zij Hem voor zich- zel- 00 JefaUs LUI: i.  IV.HOOFDST. DER ClIRISTEN KERK. 1fr zei ven volftrekt noodig hadden. Wanneer de Zaligmaaker, derhalven, bij Wekere gelegenheid fprak van het meer inwendige en ondervindelijk deel van den Godsdienst, het leven des geloofs, cn de noodwendigheid van zijn Vleesch ts eeten , en zijn Bloed te drinken, waren er zoo veelen aan zijne leer geërgerd, en werd Hij door zulk een groot aantal verhaten , dat Hij tot de Twaalf zeide: Wilt gijlieden ook niet wechgaanW? het welk fchijnt aanteduiden , dat er bijkans, geene anderen dan deezen overig bleeven. Daarom, offchoon wij thands zien, dat op plaatfen, daar geheelemeenigten op het geklank van het Evangelie faamen koomen , veelen die voor een wijl zeer ernstig fcheenen, allengs verflaauwen, en eindelijk tot hunne voorige leevenswijze wederkeeren, hebben wij te minder reden om ons te verwonderen , of den moed te laaten zinken, naardien 'het van den beginne dus geweest is. c. Zij dan, die in Christus geloofden, waren voor het grootfte deel zoo als we reeds aanmerkten -— menfehen van geringen en onaanzienlijken ftand, en veelen van dezelven waren te vooren bij uitftek godloos en ondeugend in hun gedrag geweest. Terwijl de wijzen en geleerden Hem verwierpen, waren zijne meeste volgers Galileërs, visfehers, tollenaars, en O) Joannes Vh 66, 67. F 3  S5 De Grondlegging I. Boek. en zondaaren. Dit werd aangemerkt en ihgebragt, als een verwijt, tegen Jesus en zijne aanhangeren. En dezelfde ergernis heeft ten alien tijde zijn Evangelie vergezeld. Dan, het geen zijne vijanden in woede doet ontfteeken, vervult de harten en monden van zijn arm volk met lof. Zij aanbidden zijne nedcrbuigende. Goedheid, welke op de alleronwaardigften wilzien; en zij bewonderen de kracht zijner Genade, waar door zij, die weleer flaaven des Satans wa,. ren, tot zijne vrijwillige onderdaanen worden gemaakt. d. Doch dit had niet altijd en algemeen plaats. Oflchoon niet nek wijzen, magtigen, of edelen geroepen werden, waren èr echter ook fommigen van de zoodaanigcn. De Genade van Christus zeegepraalde overallerlei omHandigheden van dit leven. Zacheus was een rijk man (w) , Nikodccmus een Overfte der Joo- (yr~) Zacheus was een Overfte der tollenaaren, aan wien de anderen rekeningen verantwoording moerten doen; een Ontvanger van 'sLands inkoomsten. En bij ■wjis rijk. Het Griekfche is nog wat iterker : En 'deezehnan was een rijk man; Lukas XIX: i. Misfchien mettoefpeeiing op het geen kort te vooren gebeurd was; zie Lukas XVIII: 25. Deeze aanmerking wordr hier bij gevoegd, om ons te herinneren, dat het geen onmoogelijk is bij de menfehen, zeer moogelijk en ligt is voor Hem , die tot het hart kan fpreeken, en het zelve neigen zoo als Hij wil.  IV.HooFDST. der Christen Kerk. 8| looden , en Jofef een eerwaardig Raadsheer. Sïin ooi van eenen Edelman, of koningHoveling, die geloofde, met z.jn geheel fa) In alle eeuwen zijn er desge- hjks fommige perfoonen geweest, uitmuntende in hoogen rang, geboorte, eerarnbteri of gaaven, die het verachte Evangeue bhjmoe.bg omhelsden en beleeden , fchoon zy d a dop, zich blootftelden aan eene dubbele maat vaf jfêi genftand der weereldfche menfehen, inzonderheid van zuipen, die in rang en MRgffliPSfi hun gelijk Honden. Het getal der zoodaanig n is mjdJgenoegzaam geweest, ter wcderleggmg van hunl die wilden voorgeeven dat het Lvangelie eeniglijk gepast ware naar den fmaak. vaö het laag en onkundig gemeen Maar het e vens zoo klein geweest, dat het altoos b eek, dat de Waarheid haaren fteun met ontleende van de wijsheid of den vermoogenden invloed der menfehen, maar van de Kracht en Voorzienigheid Gods. e Wijders verdient het onze opmerking, dat'verfcheiden van J e sus Leerlingen, te vooren door bloedverwandfehap onderling verknocht waren. Petrus en Andreas waren broeders (z); desgelijks Jakobus en Joannes, en deezen, te faamen met Filippus, en misfehien ook Nathaaaël fchijnen alie uit dezelfde ftad af koomstig (x) Joannes tVi C?) Joannes h 41. F 4.  88 De Grondlecging I.Boek. te rijn geweest(a). De andere Jakobus, en Judas, waren ook broeders. Zoo leezen we ook: Jesus had Maria, en haare Zuster, en Lazarus lief(b); drie in één huis; terwijl misfchien het ganfche vlek daar zij woonden, naauwlijks eenen vierden opleverde; en meer in een enkel vlek, dan er in veele groote fteden te faamen, gevonden werden. Deeze omflandigheid dient tot een krachtig bewijs, van de onafhankelijke vrij-; magt van 's He eren Genade, waar door Hij de middelen zegent, waar, en aan wien Hij wil. Zoodaanig is de uitflag van de verkondiging van zijn Evangelie ook altijd naderhand geweest. Het Woord der Genade wordt aan vee- CO Vergelijk Markus I: 16, en Lukas V. 10, met joannes I: 45, 46. Deeze zes, en nog meer anderen, waren vislchers, (zie Joannes XXI: 2,30 en zoodaanigen bleeven zij. Alleenlijk werden bunne netten , en vangst, in zoo vet re veranderd, dat bet een geheel nieuw beroep werd. Ja sus maakte hen Visfchers van menfehen. In het visfeherg bedrijf wordt eene zekere behendigheid, veel geduld, en gehardheid tegen ongemakken , vereischt. Misf. hfen kwamen hen verfcheiden waarneeihingen, die zij in hun voorig beroep gemaakt hadden, naderhand re ftade. En de Hese leidt gewoonlijk zijne dienaars door zulke wegen en omftandigheden, dat het herdenken van vroeger jaaren der jaaren van onwee- tendheid hun tot een' regel en tot aanmoediging ftrekt, in volgende en onderfcheidene gevallen van dit leven. O) Joannes XI: 5,  IV.HOOFDST. DER CHRISTEN K E B K. 89 veelen gepredikt , maar van weinigen aangenoemen ; en van deezen worden er dikwerf verfcheiden in één huisgezin gevonden, terwijl hunne naaste gebuuren het zelve voor eenen last en eenen aanftoot rekenen. Hier en daar, op eenige weinige plaatfen, bloeit forotijds het Evangelie (c;, terwijl de inwooners der naast bij gelegene plaats, in eene meer dan Egyptilche duisternis bedolven liggen, en zich verzetten tegen de poogingen der geenen, die hen noo digen willen om in dezelfde voorrechten te deelen. Dus behaagt het ook den Heere, zijne hoogfte Vrijmagt te openbaaren, in het verwekken en uitzenden zijner Dienaars, wanneer, en waar Hij zulks goedvindt, en in het bepaalen der onderwerpen aan wien, en van de maate en trap in welken, zij zullen nuttig weezen. Anderen moogen deeze handelwijze des Allerhoogsten bedillen, en er teg°n twisten ; zij die gelooven , vinden ftof om zijne Goedheid jegens hun te aanbidden(d> En er zal CO 4nos IV: 7. Cd) Zie Romeinen XI: 33. O diepte des rijkdtms , beide der Wijsheid en der Kennisfe Gods ! ■ Wei- mige zijn er, die over het ftuk der Godlijke Befluiten redentwisten met dien eerbied , en die bedachtzaamheid, welken de Apostel Paulus uitdrukt. Als er, in het IX. Hoofdjiuk van deezen zelfden Brief, zich eene Tegenwerping opdeed, fnijdt hij die aanftonds af, met deeze taal: Maar doch, omenscb.'wie zijt giji die te£e" GoD antw,ordt! — En hier breekc F s hii  9$ De Grondlegging LBoeu, za* een -dag kooraen , wanneer alle mond, die met den Rechtvaardigen Rechte r der ganfche aarde wilde twisten , zal geflopt worden. De onboetvaardige en opgeloovige zullen Hem dan niet van.önreehtmaatigheid kpnnen befchuldigen, van met hun gehandeld te hebben naar hunne raadflagen en begeerten , nademaal zij , toen het licht der Waarheid voor hun opging, de duisternis liever hadden dan het licht, overmids hunne werken boos waren. i 2. In de roeping van 'sHeilands Disfipelen, en de wijze, op welke zij Hem leerden kennen en aanhangen, moogcn wij dezelfde ver- fchei- hij plotslijk af, met O diepte l Het fchijnt, als of de Apostel ongevoelig op de froalle en kronkelende paden der menschlijke Redenkaveling was voor jgewandeld , tot dat hij zich onverhoeds bevindt op den oever van eenen Oceaan, die bodem noch grenzen heeft. IJder woord drukt het eerbiedig ontzag en de verbaazing uit, waar meê zijn geest vervuld was. De Wijsheid der Godlijke Raadsbefluiten, in derzelver eerfte ontwerp de-kehnis van derzel- vèr uirgeftrekte gevolgen, in deeze weereld, in alle de weerelden, in tijd en in eeuwigheid ! De rijkdom dier Wijsheid en Kennis de diepte van dien rijkdom! Zijne Raadflagen, zoo onpeilbaar zijne wegen, zoo onnafpoorlijk 1 Alles is wonderbaar in het oog van Paulus. Hoe veel vèrïchilt dit van die Kgtvaardigheid en vermeetenheid , welke fommigen in het redenkavelen over dit gewigtig onderwerp aan den dag leggen!  IV Hoofdst.' der Christen Kerk. 91 fcheidenheid opmerken, welke zich tot op deezen dag ontdekt, in de bekeering van zondaaren door het Evangelie. Sommigen, die eene godvruchtige opvoeding hebben gehad, al vroeg onderweezen zijn geworden in de heilige Schriften, en op wier hartenGoDs Geest eenen verborgen invloed oefent , worden daar door trapsgewijze voorbereid, om de Waarheid te omhelzen. Zij leezen, en arbeiden, en bidden; zij gevoelen eene ongerustheid, en een verlangen, welken zij met weeten voldaan te krijgen.' Zij hebben eene oprechte zugt, om Gods Wil te weeten, en dien te doen ; maar uit misvatting , en door den invloed van volks vooroordeelen, worden zij voor een' tijd weêrhouden van de middelen, door welken zij zouden kunnen gered worden. Ten laatften, echter, ontvouwt hun de prediking van het Evangelie, de meening van alle hunne voorige bekommernisfen , het beantwoordt naauwkeurig aan den toeftand van hun gemoed, en brengt daar door zijne eigen blijkbaarheid met Zich. Zoodanig was het geval van Natha-' naël. Toen de Heer Jesus hem deed gedenJcen aan het geen onder den vijgenboom was omgegaan , alwaar hij gedacht had geheel alleen en van niemand bemerkt te zijn geweest, verdweencn zijne twijfelingen en bezwaaren op eenen oogenblik. Het is meer dan waarfchijnelijk, dat Nathanaël onder den vijgenboom biddende zal geweest zijn, en naar alle gedachten aal  02 De Grondlegging £ Boek. zal hij gebeeden hebben, om meerdere kennis, eningezichtin de Profecfijen, en derzelver vervulling in den Messias. Hij had van Jesus gehoord, doch bij wist geen raad, om de bedenkingen die tegen Hem ingebragt werden , volkomenlijk optelosfen. Maar nu werd hij aanftonds overtuigd, en geheel gerust gefield. Anderen zijn er, wier aandacht getrokken wordt door het geene zij rondom zich zien en hooren. Zij vormen een gunstig denkbeeld van het Evangelie, uit de aanmerkelijke gewrochten die het voordbrengt. Doch hunne eerfle onderzoekingen worden belemmerd, door zvvaarigheden, welken zij niet weeten optelosfen; en zij zouden haast zeggen: Hoe kunnen deeze dingen zijn? Hunne belangen en betrekkingen in dit leven, zijn een verder beletfel; de menfchenvrees, welke eenen ftrik legt, is een groote hinderpaal in hunne nafpooringen. Doch nu en dan, wanneer zij het waagen durven, zonder bemerkt te worden, zoeken zij nader onderricht. — Hoe zeer nu deeze wankelmoedigheid , waar door men in het onderzoek der Waarheid zoo veel acht flaat op weereldfche belangen, ten hoogflen berispelijk is, behaagt het nogthans dikwerf den Heere, die rijk is in Barmhartigheid, uit zulke onvolmaakte beginfelen eene gelukkige en blijvende verandering voord te doen koomen. Naar gelang zij in kennis toeneemen, krijgen zij meerder moeds, en geraaken met den tijd tot eene troostelijke on* der-  IV.HOOFDST. DER CHRISTEN KeRK. 93 dervinding, en openbaare belijdenis, der Waarheid. Dus was het met Nikodeemus. In het eerst was hij onkundig, en vreesachtig; maar zijn nachtgefprek met Jesus, had eene heilzaame uitwerking. Naderhand waagde hij het, meer openlijk ten goede van Jesus te fpreeken(e); hoewel hij zich nog niet bij de Disfipelen voegen dorst. Maar de omftandigheden van Christus Dood, bevrijdden hem , en noopten hem om den gevaarlijkften dienst te onderneemen, terwijl de Apostelen zeiven fchroomden zich te laaten zien(f> Anderen worden allereerst gedreeven om het Evangelie te hooren, uit geen hooger beginfel, dan nieuwsgierigheid ; maar terwijl zij als ;bloote toekijkers verfchijnen, worden zij, op het onverwachtst, getroffen, en beweegd om deel te neemen in de zaak. Het Woord van God, dat krachtig is, en fcherpfnijdender dan eenig tweefnijdend zwaard, ontdekt de gedachten en overleggingen van hun hart, maakt eenen diepen indruk op hun geweten, en fchijnt als 'of het alleen tot hun gefprooken wierd. De gevoelens welken zij met zich wechdraagen , zijn zeer verfchillende van die zij medebragten, en aanftonds grijpt er eene geheele verandering plaats in al hunnen wandel. Dusdaanig was het geval van Zacheus. Hij had veel van Jesus ge- Ce) Joannes Vil: 5«, 51. (O Joannes XIX: 39.  pi De Grondlegging I. Boek. gehoord, en verlangde Hem Xe zien; tpt dit ■einde liep hij voor uit, en klom op eenen boom van waar hij meende Hem ongemerkt re kunJien waarneemen. Maar hoe grcot moet zijne verwondering en aandoening geweest zijn, toen Jesus, dien hij als eenen vreemdling beschouwde, omhoog zag, hem bij zijnen naam noemde, en hem een bezoek toezeide in zijn huis (g)! . Sommigen worden getrokken , door het getuigenis van anderen, die vrijmoedig verhaalen wat de Heer. aan hunne zielen gedaan heeft. Dit bericht verwekt in hun eene begeerte naar den Heer Je-sus, welke njet teloor gefteld wordt; want Hij is rijk genoeg, om allen die zich tot Hem wenden, te voldoen. De Samaritaanen, wier verwachting eerst gaande gemaakt was door het bericht der vrouw: Koomt, Kiet eer? Mensch, die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan hebbe; is deeze niet de Christus? ontvingen wel draa een meer overtuigend bewijs, en konden zeggen tot de vrouw: IVij gelooven niet meer om uwes zeggens wil, want wij zeiven hety■Jpen Hem gehoord , en weeten dat deeze waarlijk is 4e Christus, de Zaligmaaker der weereld(h~). Bij eenige weinigen, ontftaan de eerfte beweegingen der Godlijke Genade plotslijk en onverwacht, wanneer hunne harten en handen met ge- Cg) Lukas XIX; 5. (h) Joannes IF: 29, 42.  IV.Hoofdst. der Christen Kerk. 95 geheel iet anders bcezig zijn; gelijk Saul, die zijns vaders ezelinnen ging zoeken, op het onvoorzienst bericht kreeg, dac hij tot Koning over Israël beitemd was. Een ftraal der Waar. heid dringt, gelijk een blikfcm, hun in het hart, en beweegt hen, om met ftaaking van hunne voorgenoomene of begonnen ontwerpen, alleen het Koningrijk Gods en zijne Gerechtigheid te zoeken. Dus ontmoette de Zalig ai aak er, daar Hij wandelde aan de Gaiileefche Zee, de twee zoonen van Zebedeus, beezig met hunne netten te vermaaken (i) en Mattheus vond Hij zittende in het tolhuis (k); Hij zeide alleenlijk tot hun : Volgt mij. Hij gebruikte geene drangredenen; Hij ftelde hun geene belooningen voor maar Hij fprak.tot hunne harten, en beweegde hen, door de dringende kracht zijner Liefde , tot eene blijmoedige en vaardige gehoorzaaming. Tegenspoeden zijn desgelijks, nu, niet minder dan weleer, gezegende middelen, waar door veelen tot Jesus gebragt worden. Hij bcjeidt hen tot het genot van hemelfche zegeningen, door het bederven of wechneemen hunner aardfche voorrechten. Hadden zij altijd voorfpoed blijven genieten, zij zouden aan Hem niet gedacht hebben ; maar het verlies van gezondheid, of vrienden, of bezitting rampen en we- (0 Markus h 16, 19- 00 Markus II: 14.  9ó" De Grondlegging* I. Boek. wederwaardigheden in hun leven, of onmiddellijk vooruitzicht <|es doods , dringen hen, om in goeden ernst uittezien naar Eenen , die magtig is hen te verlosfen. In den tijd hunner benaauwdheid zeggen zij : Staa op , en verlos ons. Niet, dat de rampfpoeden op zichzelven, deeze verandering des gemoeds tewege kunnen brengen. Er zijn maar al te veelen, die in zulke ©mitandigheden woelen en zwoegen, gelijk een wild dier dat in een net gevangen zit. Maar wanneer de Heer tot dat genaderijk einde tegenfpoeden zendt, dan hebben zij ook eene gelukkige uitwerking. Dus gebeurde het meenigemaalen, geduurende Jesus omwandeling, dat veelen, die tot Hem kwamen, of gebragt werden, om geneezing van ligchaams kwaaien, eene dubbele herftelling verkreegen (1). Hij genas hunne ziekten, en vergaf hunne zonden (m). Ten zelfden tijd , dat Hij den blinden het gezicht gaf, opende Hij de oogen hunner ziel. Somwijlen deed Hij de bezoeking van éénen, tot een middel ilrekken, om een gansch huisgezin tot de kennis zijner Genade te brengen. Een aanmerkelijk deel zijner volgers, waren zulken, die Hij genadiglijk verlost had van kwaaien, welken door geene hand, dan de zijne, hadden kunnen geneezen worden. Sommigen waren langen tijd, en zeer zwaar gekweld geweest, en hadden alle middelen beproefd, maar zich fteeds ar- CO Markus II: 5 —12. (m) Joannes IX: 7, 36, 3 8.  IV. HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 9? arger bevonden, totdat zij zich tot Hem gewend hadden; en de gelukkige uitwerkfclcn van zijne Magt en Mededoogen ondervonden hebbende, wilden zij Hem niet meer verlaaten. Eindelijk ontmoeten we nog voorbeelden van Jesus Barmhartigheid, en van zijn Vermogen om volkomenlijk zalig te maaken, in de ongehoopte bekeering van overgegeevene ert verharde zondaars , die met eene opgeheven hand op den weg der ongerechtigheid voordrenden , en zegeningen, waarfchuuwingen, oordeelen, alle in den wind floegen , tot dat zij buiten het bereik van alle overtuiging, en aan een oordeel van verblinding en verharding fcheenen overgegeeven. De ftaat der zulken, heeft veel overeenkoomst met dien van den bezetenen, 'waar van wij leezen in het Vlllfte Hoofdfiuk van Lukas. Zij liggen zoo geheel onderde magt van den Duivel — offchooö zij dwaaslijk zich beroemen vrij te zijn dat geené vermaaningen , noch waarfchuuwingen , noch bedreigingen , noch redenkavelingen, in ftaat zijn om hen te bedwingen ; maar zij breeken door alle banden van natuur, gewisfe, en reden heen, en zijn rusteloos verflaafd aan den dienst der zonde; fchoon zij zich voor het tegenwoordige zeer ellendig vinden, en een on, -yermijdelijk verderf voor hunne oogen zien. —— Nogthans, zulk een ftaat is niet onherftelbaar 'yoor Hem , bij wien voor zondaaren hulpê befteld is. Hij kan het legioen door een enG tel  98 De Grondlegging I.Boek. kei woord uitwerpen; Hij kan den magtigen zijnen vang ontrooven, de gevangenen des rechu vaardigen doïn ontkoomen, den ftcrkgewapenden binden, 'en hem zijnen roof ontrukken. Gelukkige verandering, wanneer de kracht der Genade niet alleen de ziel verlost uit de boeien van zonde en Satan, maar tevens haar in het bezit ftelt van dat geene, welk nog korts de werktuigen haarer flaavërnij uitmaakte! wanneer alle de krachten en vermogens van ligchaam en geest, nu vrij gemaakt van de dienstbaarheid der verderfenis, geheel aan den He ere worden toegewijd, en de ondervinding van verleeden kwaad den weg baant, tot volgenden troost en voordeel! Zoodaanig eene was die groóte zondaares, die boetvaardige, geloovige, gelukkige ziel, van welke met nadruk wordt gezegd: Zij heeft veel liefgehad, omdat haar veel vergeeven is (u). ■—Somtijds wordt de verlosfmg uitgefteld, tot op de laatfte oogenblikkcn des levens. De arme zondaar, zwoegende onder de angsten of onder de vrecze des doods en fidderende op het denkbeeld, van in de handen des Leevendigen Gods te vallen, wordt als een vuurbrand uit het vuur gerukt; hij ontvangt geloof in eenen lijdenden Verlosser , en ondervindt de kracht van zijn verzoenend Bloed. Zijne fchrikken verdwijnen , en maaken plaats voor de vreugd, voor eene onuitfpreekelijke en heerlijke vreugd. Dus werd de ftervende moordenaar aan het kruis be- (n) Lukas Vlh 47-  IV.HOOFDST. der christen kerk. c]g> bekeerd , en verkreeg de onfaalbaare verzekering der Zaligheid (oj). 3. De karakters van 'sHeilands Leerlingen, en het verhaal welk wij vinden, van hunne gebreken en misfiagen, kan verder dienen tot opheldering der Gefchiedenis van zijne Kerk en Evangelie, terwijl het eene gepaste verantwoording oplevert, voor de vlekken en onvolmaaktheden, welken, uit oorzaak van de menschlijke zwakheid , meer of min met de verkondiging en aannceming zijner Leer gepaard gaan. De Godlijke Genade oefent eenen wezenlijken invloed op den geheelen Mensch. Zij verlicht het verftand , beltuurt den wil, zuivert de aandoeningen, regelt de hartstogten , en verbetert de onderfcheidene gebreken , waar toe onderfchcidene menfehen, uit hoofde van hunne inborst of geaartheid , meest overhellen. Maar zelden verandert zij geheellijk den aart , of de bezondere hoedaanigheden j van het dierlijk geitel. Zij deelt geene nieuwe natuurlijke vermogens mede, fchoon zij die, welken wij ontvangen hebben, op de rechte wijze leert gebrui" ken, en verbeteren. Zij maakt ons gezind pm onderwijs te zoeken t zij doet ons het oor lee.nen aan overtuiging, cn maakt ons bereidwillig j om onze vooroordeelen afteleggen, in zoo verre » £0) Lukas XXlth 43. G 2  loo De Grondlegging I. Boek. en. zoo draa, als wij die ontdekken, maar zij neemt dezelven niet geheel , of op eenen oogenblik wech. Van daar zulk eene groote verfcheidenheid van karakters onder waare Christenen, als ook, dat de onderfcheidene Genadcgaaven van den G e e s t , als ijver, liefde, zachtmoedigheid , geloof, zich in verfchillende onderwerpen op eene min of meer uitfteekende wijze werkzaam betoonen ; zoo nogthans , dat elke lofrijke hóedaanigheid , doorgaands met zekere bezonder eigene gebreken verzeld gaat. De volmaaktheid kan in den gevallen mensch niet gevonden worden. De besten zijn fomtijdsïte berispen , en de wijsften dwaalen meenigwerf. Menfehen van eene vuurige en driftige gcaartheid, offchoon over het geheel door eene edele zugt om in alles Go de te behaagen, genoopt, zijn geneigd, om in hunnen ijver teverre te gaan, en eene fcherpheid èn belgzugt te vertoonen, welken niet in alle opzichten te ver. deedigen zijn. Anderen , van eene meer bezadigde en ingetoogene gefteldheid, fchoon min blootftaande voor het gemelde uiterfte, hellen fot een tegengeftelde over; hunne zachtzinnigheid ontaart in ongevoeligheid, hunne bedachtzaamheid in bloöheid. Het grondbeginfel Eigenliefde , welk , offchoon beteugeld , niet geheel •uitgerooid is, zal zich desgelijks in fommige gevallen laaten zien. Voeg hierbij, den verborgen toegang en invloed, welken de booze geesten op ons hart hebben de fchielijke en onvoorziene omftandigheden, welken ons voorkoo- men,  IV.hoofdst. der christen kerk ioi men, en ons onverhoeds te werk ftellen, eer wij tijd gehad hebben om ons te bedenken nevens verfcheiden andere dingen van gelijken aart; en men zal zich niet behoeven te verwonderen, dat er altijd iets verkeerd is, in de beste en gelukkigfte poogingen, die ter bevoordering van Gods eer, en het heil van onftervelijke zielen, worden aangewend(p). En men heeft wijders optemerken, dat er eenige enkele perfoonen gevonden zullen worden, die, hoewel fchijnbaar beezig in het zelfde goed werk, en voor een' tijd eenen grooten ijver vertoonende , een ondeugend hart , en gansch verkeerde oogmerken hadden ; en wanneer ten laatften het waar karakter derzulken openbaar wordt, dan weet de weereld veeltijds geen behoorlijk onderfcheid te maaken , en legt de gebreken van eenige weinigen, ten laste van de geheele maatfchappij; gelijk zij, in het eerlle geval , niet zelden het karakter van een waarlijk oprecht en godvreezend mensch bekladt, om eenige onvermijdelijke misllagen , die hij zelf hart- (p) Een laauwe omzichtige geest, kan ligtltjk vermijden, en vaardig berispen, de misllagen en gebreken van hun , die, aangevuurd door eenen edelen gloed van liefde tot Gods eer, en tot het welzijn van zielen, zich fomtijds buiten de ilrikte grenzen der bedachtzaamheid vervoeren lieten. Dan fchoon het beste oogmerk niet goed kan maaken het geen in zichzelven kwaad is , verdienen nogthans de ijver, de vlijt, en belanglooze poogingen van zulke menfehen onze hooge achting.  rot De Grondlegging I. Boek. hartlijk afkeurt. —- Wij zullen derhalven toonen, dat, of de bedenkingen die men tegen de Leer van het Evangelie ingebragt, en in onze óoren zoo luid herhaald heeft , onrechtmaatig zijn, of, dat er genoegzaame oorzaak was, ora den Heer Jesus en zijne Apostelen om dezelfde redenen te verwerpen en te veroordeelen. Het karakter van Petrus, wordt zeer eigenaartig, en met verwonderlijke eenftemmigheid , door de Evangeliefchrijveren gemaald. Alomme waar hij voorkoomt, is hij dezelfde. Ernstig verkleefd aan den Perfoon zijnes Meesters, én vol van eenen prijswaardigen ijver in zijnen dienst, was hij, om dus te fpreeken, het oog, de hand, de mond der Apostelen. Hij was de eerfte om te vraagen, te antwoorden, voorteftellen , en uittevoeren. Hij deed eene heerlijke belijdenis, over welke hij van den Zaligmaaker bij uitneemendheid gepreezen werd. Hij wachte fiegts naar J f. s u s bevel, om tot Hem te wandelen op het water. Hij fchroomde niet, zich ter verdeediging van zijnen Heere te wangen, toen dees door zijne vijanden omfingeld en gevangen werd. Enfchoon in dit laatfte geval zijne hartstogt kwaalijk beftuurd werd, was nogthans het grondbeginfel waar uit ;zi' voordkwam , ongetwijfeld zeer lofwaardig. Zijn hart gloeide van ijver en liefde, en daarom was hij altijd haastig om zich te onderfcheiden. Doch de driftige geaartheid van Petrus, wikkelde hem meer dan eens in groote zwaarighe- den,  IV. HOOFDST. der CHRISTEN KeRIC. I03 den , en toonde zeer duidelijk , dat de genade welke hij ontvangen had, met veele gebrekenen feilen beftaan konde. Schoon hij den Heer Jesus oprechtlijk lief hadde, en alles, had verlaatcn om zijnen wil , v/as hrj eenmaal zoo onkundig van het waare oogmerk zijner Menschwording, dat hij misnoegd en ongeduldig werd, als hij Hem van zijn Lijden hoorde fpreeken, en haalde zich hier door eene zeer fcherpe beftraffing op den hals. Niet te vreden met de gewoone diensten hem toebedeeld, bood hr] zich aan tot onnoodige beproevingen; zoo aU bleek , in het ftraks gemelde geval, wanneer hij. er op ftond, om op het water te wandelen. De uitkoomst toonde hem zijne zwakheid en onvermogen; echter werd het vertrouwen op zich-, zei ven al weder in hem lecvendig, en bleef hem geduuriglijk bij. Toen de Heer hem eens en andermaal waarfchuuwde van zijnen aanftaanden val, dacht hij, en beweerde ftoutmoedig, dat zulks onmoogelijk was. Hij was oprecht in zijne betuiging; doch de daadlijke procfondervinding was noodig, om hem te overtuigen, en te verootmoedigen. Dienvolgends was hij zoo draa niet aan zichzelven gelaaten , of hij bezweek voorde eerfte verzoeking. En ook hier in openbaarde zich de onftuimigheid van zijne inborst. Hij liet het niet bij eene bloote verloochening van Jesus, maar ftaafde die dooreenen eed, en ging ten laatftcn zoo verre, van bittere verwenfehingen tegen zichzelven uittefpreeken, indien hij flegts eenige kennis aan dien Mensch G 4 had*  I 104 De Grondlegging I. Boek* hadde (q) aan dien Mensch , dien hij op den berg van gedaante veranderd, en in heerlijkheid , aanfchouvvd had, en dien hij in den hof, in doodlijken zielangst, op de aarde had zien nederliggen. Zoo groot was de zwakheid en onftandvastigheid van dien prins der Apostelen. Geene van alle deeze uitfpoorigheden, ontdekten zich in het gedrag van den verraader Judas. Hij was zoo omzichtig en ingetoogen, dat wij niet vinden, dat één der Disfipelen ooit de minfte achterdocht van hem gehad hebbe. Maar terwijl zijn hart vol van boosheid was, kon hij fomtijds goedvinden , het gedrag van anderen te berispen, en hunne beste liefdebetooningen als wanvoegelijk aftemaalen. Toen Maria 'sHeeren voeten zalfde met Nardus, nam hij deeze gewaande verkwisting zeer euvel op, en maakte de vertooning, als of hij grootlijks bezorgd was voor de armen; maar de waare teden van zijne fpaarzaamheid wordt ons gemeld —— zij was niet, omdat hij bezorgd was voor (q) Markus XIF- 71. Hij begon hemzelven ie vervlaeken, en tezweeren. Kvotktptarit^iw De ijsfelijk- fte vloeken over zichzelven te wenfchen, en God plegtig aantereepen , om die over hem uittevoeren. Dit vyas indedaad de fchijnbaar gefchiktfte weg, om zich van de verdenking, als ware hij een Disfipel van Jesus, te bevrijden; want diergelijk een taal was, tot dien tijd toe, uit den mond zijner volgers niet ge» hoord.  1V.H00FDST, DER CHRISTEN KeRK. IOJ voor de armen , maar omdat hij een dief was , én hadde de beurs, en droeg het geene gegee- ven werd(r). De beurs te draagen, is eene bediening vol gevaar ; en eene heimelijke verkleefdheid aan de beurs, was niet zelden het grondbeginfel van veele berispingen en misduidingen, welken tegen Gods volk werden uitgeworpen. Dus is het geweest, en zoo zal het zijn. Doch de Heer heeft gezorgd, dat al waar zijn Evangelie zou gepredikt worden, tot aan het einde der weereld j deeze daad van Maria, met de aanmerking van Judas op dezelve , en de grond waar uit die voordkwam, in gedachtenis zouden blijven, opdat wij, wanneer ons foortgelijke gevallen bejegenen , den moed niet zouden opgee- ven. Buiten twijfel heeft het verraad van Judas, en zijn vreeslijk uiteinde, na dat hij zoo lang een' tijd eene loflijke vertooning gemaakt, en met de overigen in de eer van het Apostelfchap gedeeld hadde, hun veel droef heid gebaard, en hunnen vijanden ltoffe tot verwijt en blijdfchap gegeeven. Maar wij rnoogen denken, dat ééne van de redenen, waarom de Heiland Judas verkoos, en hem zoo lang onder zijne Disfipelen liet blijven, deeze was, opdat wij uit dit verfchrikkelijk voorbeeld zouden leeren, ons niet al te zeer te verwonderen, wanneer fommigen, die eene fchoone vertooning in de Kerk maak. ten, tot gewigtige posten geroepen waren, en bo. (r) Joannes XII; 5» 6> G $  ïoó* De Grondlegging I. Boek. bedeeld met uitmuntende gaaven, eindelijk blijken huichelaars en verraaders te zijn. Hij die meent te flaan, 'zie toe dat hij niet vallei Eene begeerte tot meerderheid, en onderfcheiding boven anderen, voegt zeer kwaalijk aan navolgers van Jesus, die zichzelven Helde tot eenen Dienaar van allen zeer kwaalijk voegt zulks den besten der menfehenkinderen , die hunnen adem aan Gods Goedertierenheid verfchuidigd zijn , niets hebben dat zij hun eigen noemen'kunnen, en ontrouw zijn geweest in het. aanleggen van alle vermogens en gaaven. Wij erkennen , dat ijder blijk daar van, een vlek is in het karakter van een' Christen, en inzonderheid, in een' Christen Leeraar. Maar wanneer , bij eenige gelegenheid, en in zekere maate, de menschlijke zwakheid daar toe verviel fchoon het door geen voorbeeld kan gewettigd worden moogen zij, nogthans, die uit onkunde van hun eigen hart, anderen al te ftreng berispen, zich wel herinneren, dat dit kwaad zich zeer dikwijls in de Apostelen vertoond heeft. Meenigwerf twistten zij onder eikanderen, wie van hun de meeste zoude zijn. En toen de Heer Jesus beezigwas, met te fpreeken van zijn aanftaande Lijden, verkoozen twee van hun deeze onbekwaame gelegenheid, om alle de overigen uittefiuiten, en verzochten de eerfle plaatfen te moogen bekleeden in zijn Koningrijk. De eerfte aanftoot lag bij hun; maar als de andere tien dit hoorden, namen zij het alle zeer kwaa- lijk,  IV.HoofdsT. der Christen Kerk. 107 lijk, en toonden even zeer begeerig te zijn naaide meerderheid. Het is overzulks klaar , dat indien men de Apostelen niet voor huichelaars cn enkele loondienaaren kan aanzien , eenige vlugtige misgreepen van dien aart offchoon buiten tegenfpraak zondig en onbetaamende • geene zekere bewijzen zijn , dat zulk een mensch . over het geheel niet oprecht, vrij van baatzugt, en waarlijk overgegeeven aan den dienst van God en "zijn Evangelie, zoude weezen. Niet minder ftrijdig tegen den zachtmoedigen en goedertieren geest van Jesus, is een bittere ijver , zich uitlaatende in booze en wraakzugtige woorden, omtrent de geenen die zich tegen ons aankanten, of ons beleedigen. Eene der hoogfte voorderingen, en klaarfte blijken, van waare genade, is, dat men uit een gevoel van Christus Liefde, en aangenoopt door zijn Voorbeeld, ingewanden van barmhartigheid en langmocdigheid betoont, aan alle menfehen , en door volharding in weldoen , het kwaade overwint door het goed. En een tegengefteld gedrag indien het dikwijls en kennelijk plaats heeft zal, gelijk eene doode vlieg in kostelijke zalf, den geur, indien niet de kracht, van alles wat wij ter bevoordering van Gods zaak in de weereld moogen onderneemen, bederven. Wanneer, nogthans, herhaalde valschheden, en voorbedachte tergingen, fomwijlen, in een' onbedachten oogenblik, den Disfipelen van Christus zulke uitdrukkingen en blijken  I jo8 De Grondlegging I.Bgek. ken van misnoegen doen ontvallen, als zij in hunne meer bedaarde ftonden vrijwillig herroepen, en met berouw voor God belijden dan moet men zulks niet boven maate vergrooten, als eene misdaad, welke met de waare godvrucht onbeftaanbaar zoude zijn ; dit zullen zij althans niet doen , die niet gaarn tot fmaad van de Apostelen Jakobus en Joannes zouden fpreeken, die eenmaal zoo verre gingen in hunnen toorn, dat zij vuur van den hemel af wilden bidden , om hunne wederpartijders te verteeren (s). Wij zouden kunnen voordgaan, tot meer andere bezonderheden. Dan genoeg is er ge- ' zegd, fj) Lukas IX: 54. Zij meenden dat zij door eenen prijswaardigen ijver voor hunnen Meester bezield waren, en dat hun voordel door een achtbaar gezag gewettigd werd. Wij vinden niet, dat zij ooit vuur van den hemel wilden doen koomen op de Schriftgeleerden en Farizeeuwen , die Christ us bitterde vijanden waren. Maar wanneer de Samaritaanen Hem verwierpen, die fnoode Samaritaanen'. die zij door een algemeen volksvooroordeel van jongs af gewend waren te haaten toen bedroog hen hun hart, en zij volgden hunne eigen bedorven driften, in den waan van te ijveren voor Jesus. Worden wij niet dikwerf op, dezelfde wijze misleid? Gebeurt het niet vaak, dat wij de gebreken en misdagen van zulken , die tot onze Gezindheid behooren, met ftilzWijgen voorbij gaan, of kunstig verbloemen , terwijl wij enkel ijver en vuur zijn, wanneer er in anderen iets vals te berispen?  1V.H00FDST. DER CHRISTEN KERK. 19^ zegd, om te toonen de algemeene overeenkoomst tusfchen de verkondiging van het Evangelie in laatere tijden, en de prediking van het zelve door den Zaligmaaker in eigen perfoon. De Leer is dezelfde, en de uitwerkfels zijn dezelfden. Het was, en is voor veelen, een fteen des aanftoots , en eene rots der ergernis. De tegenftand dien het ontmoet heeft, is altijd toetefchrijven geweest aan dezelfde booze beginfelen van hoogmoed, en liefde tot de zonde, welken in het hart van ijder onherbooren mensch fchuilen.. Offchoon de voorwendfels onderfcheiden zijn, kunnen ze alle gebragt worden tot eenige weinige hoofdbeweeggronden j welken ten allen tijde werken. De belijders van dit Evangelie zijn nooit zeer talrijk geweest , in vergelijking van de geenen die het zelve ver* wierpen ; en onder deezen worden er doorgaands maar al te veel gevonden, die het ont, eeren, of verloochenen. Die geenen ook, die het Evangelie hartlijk omhelsden, en wier inni. ge zugt was, het zelve te beleeven en voord te planten, zijn nooit geheel vrij geweest van misllagen en onvolmaaktheden. Hun gedrag, over het geheel genoomen , bewijst wel, dat zij van een' voortreffelijker Geest bezield zijn dan anderen; hun Geloof in Jesus is geen bloote waan, maar betoont zich vruchtbaar in goede werken, hoedaanigen niemand doen kan, jten zij God met hem is; zij handelen uit edeIer grondbcginfclen, en tot hooger einde, dan 4e wcereld begrijpen of verdraagen kan dan,  ïio De Grondlegging I. Boek. dan, met dit alles, draagen zij fteeds een diep gevoel van hunne zwakheid, en fora bijlen wordt dezelve, tot hunne .droefheid, maar al te zeer openbaar; terwijl hunne waakzaame vijanden, hunne feilen met genoegen zien, dezelven vergrooten , en als gevolgen hunner Leere hun ten laste leggen. Dit behoorde allen die den Heere Jesus liefhebben, optewekken tot verdubbelde omzichtigheid, en om met David te bidden : HEER! leid mij in uwe gerechtigheid, om mijner verfpieders wil (t). Koomen de gebreken, ja zelfs de ondeugden van anderen, in aanmerking, dan is bijkans ijder even gereed, om dezelven voortefpreekcn -— gaarn wil men der menschlijke zwakheid iets toegeeven, veel toegeeven, en niemand wil voor itreng of onbarmhartig worden aangezien. Maar raakt het èenen Lief hebber van Jesus, dan is er geene verfchooning, geene infchikkelijkheid; zelfs die geenen , die allermeest den mond vol hebben van liefde en verdraagzaamheid, zullen, zonder bedenking , zijne gezegden of daaden in den kvvaadften zin uitleggen. Want zij zoeken flegts naar gelegenheid, om het Evangelie te fmaaden , door het wangedrag der geenen die het zelve omhelzen. Zij zijn bewust, dat zij over het algemeen in deugdzaamheid en godvrucht verre boven hun zijn, en daarom zijn ze blijde, wanneer zij een vlek in hun vinden, of meenen te (0 Psalm V: 9.  IV.HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. III te vinden, waar van zij met ophef moogen fpre-cken, ten einde hen zoo na als moogelijk met zichzelven gelijk te ftellen. Doch indien de gevolgen , welken zij uit hunne befchuldigingen afleiden, doorgingen, zouden die, zoo. als wij gezien hebben, op de Apostelen zeiven moeten vallen. Ik hoop , dat het geen ik over dit onderwerp gezegd heb, niet verkeerdlijk begreepen noch misduid zal worden. Wij verdeedigen zelfs de zwakheden en gebreken der beste menfehen niet ; veel min willen wij eenen pleitgrond voor vervolging of heerschzugt aan de hand geeven. Hij die waant, dat de Godzaligheid gewin zij, die het' Evangelie gebruiken wil tot eene ladder , om tot een' hoogen top van aanzien en vermogen inde weereldopteklimmen, wiens hart, gelijk het onverzadelijk vuur , fteeds haakt naar meer, en onophoudelijk op middelen bedacht is, om fchat op fchattcn te hoopen, en de voordeeligfte posten in de Kerk te verkrijgen hij, die door hoogmoed opgeblaa- zen, heerfchappij wil voeren over de gewetens der menfehen, en , daar hij geen vuur van den hemel kan doen nederdaalen , gaarne vuur en zwaard wilde bereiden voor allen die niet eveneens gelooven als hij hij wachte zich, van de voorbeelden van Jakobus en Joannes te misbruiken, tot verdeediging zijner ihoodc driften; hij beeve veeleer , op de gedachten, dat daar hij geene van der Apostelen deugden en genadegaa. ven  ïi vernek van hun, door hen te verzekeren dat Z ten hunnen nutte heen ging, om hun plaats te bereiden in zijn Koningrijk, en dat Hij binnenkorten zou wederkoomen, om hen tot zich te neemen, opdat zij eeuwig met Hem zouden zijn. H ttET  m De Grondlegging I. Boek* Het geen de Heer Jesus in perfoon tot zijne Leerlingen gefprooken , en in hunne tegenwoordigheid verricht heeft, is op zijn bevel befchreeven, en door zijne Voorzienigheid bewaard , ten nutte en ter vertroosting zijner Kerk. Offchoon zijne vijanden ijsfelijk gewoed hebben j is het hun nooit moogclijk geweest, het Godlijk Boek te verdonkeren. £n hoewel onzichtbaar voor ftervelijke oogen, is Hij fteeds nabij, aan allen die Hem zoeken , en vergoedt dus het gemis zijner ligchaamlijke tegenwoordigheid, dooide verborgenemededeelingen van zijnen Geest, zulks dat zijne Vrienden geene reden altoos heb. ben, om van eenig gebrek te klaagen. Schoon zij Hem niet zien, nogthans geloo ven, beminnen j verblijden zij zich, en gehoorzaamen Hem. Hun. ne aandacht en vertrouwen zijn op Hem bevestigd; zij beveelen Hem alle hunne belangen ; Zij fteuncn op zijne Toezeggingen; zij befchou' wen Hem als hunnen Hoogenpriester, Voorfpraak, en Herder; zij ontleenen al hunne leevenskracht uit zijne Volheid , en gronden al hun vertrouwen en vrijmoedigheid tot God op zijne Gerechtigheid , en zij vinden en ge', voelen, dat hun vertrouwen niet ijdel is. De Disfipelen waren willig, om ter liefde van Jrcsus , den hoon, de verachting, en de mishandelingen der weereld te draagen. Zij ver. wachtten geen beter lot, noch begeerden hoogereer, dan medegenooten hunnes Heeren te zijn in het lijden. Wanneer Hij voorhadde naar  IV.hoofdst. DER CHRISTEN KeRK. 11$ haar Judea wedertekeeren, op een' tijd dat zij Zulks gevaarlijk oordeelden, en zij zijn voornemen niet konden veranderen, begeerden zij niet, terug gelaaten te worden Laat ons ook gaan, zeide een van hun tot de overigen , opdat wij met Hem fterven(n). Het is waar , toen Je sus daadlijk gevangen genoomen werd, was de eerfte fchok dér beproeving hun te fterk ; zij verlieten Hem, en vlooden. ..De Heiland liet dit toe, deels om hen van het gevaar te bevrijden, en deels, om hen te doen opmerken, dat zij van zichzelven niets konden doen. Doch het fchijnt dat zij niet verre, vlugtten. . Als Thomas naderhand zegt: Indien ik in zijne handen met zie het teeken der nagelen , en mijnen vinger fteeke in het teeken der nagelen , en fteeke mijne hand in zijne zijde, ik zal geenszins gelooven Qv); dan fpreekt hij, gelijk iemand die ooggetuige van Jesus Lijden is.geweest, en drukt eenen ernst uit , als of hij Hem nog voor zijne oogen zag, door^ wond en bloedende. Voorwaar , dit ongeval maakte hen fchier raadloos. Zij hadden gehoopt j dat Hij was de geen die Israël verlosfen zoude, en zij zien Hem in de magt van booze menfehen . , en door dezelven vermoord! Van dat tijd- flip, tot 'sHeilands Opftanding toe , was eene treurige tusfehenpoos , het duisterde en benaauwdfte tijdvak, welk zijne Kerk immer beleefd heeft. Maar Cu) joannes XI: 16. C?) Jeannes XX: 25, H 2  Ho" De Grondlegging I. Boek. Maar de derde dag verdreef hunne droefheld en angst — Hij kwam zeegepraalende uit tiet giaf ten voorfchijn, verkondigende Vredp, door het Bloed zijnes kruisfes. Hij verklaarde • en zijne verfchijning was er een ontegcn- zeggehjk bewijs van dat het Kanfoen be- taa d, eri aangenoomen was, en dat Hij nu de bitterheid des doods overwonnen hebbende, het Koningrijk der Hemelen voor allen die geloofden geopend had. Toen fprak Hij den vrede in hunne harten, opende hun veriland, om de Schrif ten te begrijpen, en blies op hun den Heii i gen Gejast. Hij verkeerde en fprak dikwijls met hun , geduurende veertig dagen, gaf hun een' uitgebreiden last, om zijn Evangelie te prediken , en eene onwaardeerbaare Belofte van zijne tegenwoordigheid met hun, tot aan het einde der weereld. Wanneer Hij hen dus bevestigd had, door die onderrechtingen en verzekeringen, welken zijne wijsheid noodig vond, werd Hij opgenoo men in den Hemel. Zij volgden Hem een wiü met hunne harten en oogen, en keerden vervol gends weder naar Jerufalem, met blijdfchap Zij fchaamden zich hunnes gekruisfigden Hee' ren niet, noch waren onwillig, om de fmaad lijke naamen van Galileers ofNazareeners te draa" gen, om zijnen wil. Zij waren niet bevreesd" als of zij m het midden hunner vijanden gelaaten waren als fchaapen zonder Herder. Zij wisten dat fchoon zij .Hem niet meer konden zien, zijn oog  IV.hoofdst. der christen kerk. Tij oog geftadig op hun, en zijn oor open voor hun gebed zou weezen. Zij wachtten, achtervolgends zijn,bevel, op verderen onderiband van zijnen Geest , om hen bekwaam te maaken tot de gewigtige en moeilijke posten, die zij Honden te aanvaarden. Zij wachtten ook niet lang; maar weinige dagen na zijne Hemelvaart, terwijl zij met één hart en één gemoed biddende waren, werd de plaats daar zij zich bevonden, als door eenen geweldig gedreeven wind beroerd; de Geest der Krachten der Wijsheid, werd hun ovcrvlocdiglijk medegedeeld; zij fpraken in vreemde taaien , en begonden aanftonds vrijmoediglijk te prediken, in den Naam van den Heere Jesus. Met deezegroote en gedenkwaardigegebeurdtenis, zal ik het Tweede Boek beginnen, énden draad derEvangeliegefchiedcnis opvatten bij dien luisterrijken dag van 's Hee ren heir- kracht. Den inhoud van dit Ee r s te B o e k naamlijk, eene korte befchouwing van de noodwendigheid en den aart der Evangeliebedeeljng de redenen , waarom het Evangelie ten allen tijde tegenftand ontmoet heeft en de omftandigheden der eerfte Geloovigen; heb ik, als algemeene grondbeginfelen, laatcn vooraf gaan, tot mijn en mijner Leezeren behulp, in het vervolg van dit Werk. Hoe zeer ware'het te wenfehen, dat wij allen een' behoorlijken indruk hadden, van het H 3 S°-  ïjS De Grondlegging i. Boek. gewigt van ons onderwerp! Het is geen ftuk van bloote befpiegeling, of bezondere lief hebberij, maar van algemeen belang en aangelegenheid, en zulks in den allerlterklten zin. De meeste zaaken , aan welker onderzoek en navorfching de menfehen hunnen tijd en gaaven befteeden, zijn van eenen min gewigtigen, of onverfchilligen aart; men kan omtrent dezelven dus, of anders gevoelen men kan er zijne toeftemming aan geeven, of weigeren , of herroepen, zoo dikwijls het ons belieft wij kunnen er ten eenemaal onkundig van zijn, zonder wezenlijk verlies, en er door en door in ervaaren zijn, zonder waaren troost of voordeel Uit dezelven te trekken. Maar het Evangelie van Christus is geenszins gelijk de dorre en belanglooze kundigheden der menschlijke Wijsheid; hét zal ons of gelukkig, of ongelukkig maaken eene reuk des levens, of des doods — eene b.rön van eindelooze vertroosting en zaligheid, of eene aanleiding tot verzwaaring des oordeels zijn, voor allen die het hoo.ren. Het zelve aanteneemen, is een eerstling en onder, pand te ontvangen der eeuwige Zaligheid; het te verwerpen , of willends onkundig te blijven van deszelfs aart en eigenfehappen, zal de ziel onder den zwaaren last der zondenfchuld laaten, blootgefteld aan de uitwerkfelen van Gods vreeslijk ongenoegen, tot in alle eeuwigheid. — Het is overzulks van het uiterfte belang voor ons, te onderzoeken, of wij het Evangelie ge. -looven, dan niet; of het geene wij hetEvan-  IVoHOOFDST. DER CHRISTEN KERK. Il£. gelie noemen , het zelfde is met dat, welk Christus en zijne Apostelen leerden, en of het dezelfde of foortgelijke uitwerkfelën op onze harten gehad heeft. Wij leeven in een Land, waar het Evangelie algemeen beleeden wordt, en wij worden, van onze wieg af, Christenen ge. noemd; doch het Woord van God waarfchuuwt ons, toetezien, opdat wij niet verleid worden. Wij zien : het Christendom verdeeld in ontelbaare Gezindheden en Partijen, elke derzelven door Naamen, Boeken, en Bewijsredenen onderfteund , en dingende naar het gezag eener kerkelijke Maatfchappij. Maar hoe veelen, die vergeeten dat alle deeze verdeelingen en onderverdeelingen, binnen korten tijd, gebragt zullen worden tot Twee', het eenige waar en eigenlijk onderfcheid , waar door het Menschdom, ten aanzien van elks godsdienstig karakter, ooit verdeeld was, of zijn zal, en waar naar hun aller eeuwige ftaat eerlang zal beflischt worden' „ j)e kinderen Gons, en de kinderen des tioozen l H4 TWEEDE  fif De Grondlegging De natuurlijke zwakheid van den mensch openbaart zich in zijne gewigtigfte onderneemingen. Geen toereikend fonds van bekwaamheid in zichzelven bezittende, is hij genoodzaakt, alles buiten zich te zoeken; en wanneer de hoegrootheid zijner tocbereidfelen niet beantwoordt aan de uitgebreidheid zijner oogmerken , heeft hij weinig hoop van wel te flaagen. Wijders ; wanneer hij zijn uiterfte vermogen te werk gefield heeft, om zijn plan te beraamen, en alle bedenkelijke voorzorg heeft gebruikt, om den goeden uitflag te verzekeren , dan blijft hij nog altijd blootgefteld aan ontelbaare hindernisfen , die hij noch vooruitzien, noch voorzoomen kan, en heeft niet zelden het verdriet, van zijne fchoonfle ontwerpen te zien verfluiven; terwijl de ganfche toeflel van zijnen arbeid en zorgen flegts dient, om zijne teloor. üelüng te blijkbaarer en fmertlijker te maaken. Het TWEEDE BOEK. Pe Uitbreiding van het Evangelie, na JüSUS Hemelvaart, tot op het einde der eerste eeuw.  II. Boek. der Christen Kerk. 121 Het tegengeftelde hier van heeft plaats, ten aanzien van het Wonderdoend Opperwezen Voor zijn Vermogen valt alles ligt. Hij weet alle fchepielen en alle voorkoomende omflandigheden dienstbaar te maaken aan de volbrenging zijner oogmerken ; geene fchijnbaare zwaarigheid kan er in den weg koomen zonder zijne toelaating; en Hij laat die alleenlijk toe , opdat zijne Wijsheid en Albeftuur, in dezelve tot de uitvoering van zijnen wil bevoordcmjk te rnaiken, dies te heerlijker uitblinken zou. Daar Hij dus alle harten en alle voorvallen in zijne hand heeft , volbrengt Hij zijne raadsbeiluiten zonder moeite, en allerzekerst; en om te toonen dat het zij n werk is, bedient Hij zich meeniawerf van zulke middelen en wegen , als m het oog van dwaaze menfehen zwak en mets beduidend fchijnen, en brengt de uitgebreidfte en heerlijkfte gevolgen voord, uit zeer geringe en onaanmerkelijke beginfelen. Dus wil de HEER der heirfchaaren den hoogmoed van allen menschlijken waan vernederen. Dee-ze aanmerking zou men kunnen bevestlgen, door ontelbre voorbeelden, uit de gemeene gefchiedenis en ondervinding van het Menschdom ontleend; maar het Onderwerp welk wij thands voorhebben te befchouwen, levert daar van het alleruitfteekendst bewijs op. Toen de Jooden den Heer Jesus hadden zien kruisfigen fterven, en begraaven, dachten zij niets meer'van Hem te zullen hooren. Zijne DisfipeH 5 len  ï22 Be Grondlegging? len waren weinig in getal, menfehen van geen gezag, geleerdheid, of invloed ; en daar hun Meester, die hun zulke groote beloften gedaan hadde, eindelijk zoo men waande — zich- zei ven van den dood niet had kunnen bevrijden; zoo fcheen er niet anders van te wachten, dan dat zijne volgers allengs verürooid zouden raaken, hunne onderftelde wanbegrippen laaten vaaren, en wederkeeren tot hunne visfcherij, en andere beezigheden, gefchikt naar hunne be-' kwaamheden en gaaven. Zij wisten niet, dat Jesus van den dood Was opgeflaan , en zich verfcheiden keeren aan zijne dienaars vertoond had, om hen te troosten en hunne harten te verfterken. Weinig dachten ze , dat Hij, dien zij aan het kruis den geest hadden ziengeeven, voor altoos gezelen was aan Gods Rechtehand, bekleed met alle magt, in hemel en op aarde; maar dit wisten zijne Leerlingen, en daarom volhardden zij, in zijnen Naam te vergaderen. Wij vinden niet, dat er veel acht op hun geflaagcn werd, tot op den dag van het Pinkfterfeest, zijnde omtrent tien dagen na 'sHeilands Hemel vaart. Op dien tijd (a) moesten , volgends de Joodfche Wet, (a) Ti beritjs, A. D. 33. Jn de bepaaling der Jaartallen, zal ik mij fchikken naar die gedachte welke mij de waarfchijnlijkfte en meest goedgekeurde voorkoomr, zonder mijzei ven, of mijne Leezers, met Tijdrekenkundige fcherpzinnigheden optehouden  II. Boek. der Christen Kerk. 123 Wet de Eerstlingcn van de veldvruchten in den Tempel geheiligd worden. Eene Inftelhng, welke diende ten voorbeeld van de verhevener eerstlingcn der geestlijke gaavcn en genadegif. ten, waar meê de Heer op deezen dag, zijne Leerlingen, volgends zijne belofte , verrijkte, hen in ftaat ftellende, om zijn Evangelie te prediken , en zijn Wóórd ,met kracht te verKondieen, tot bekeering van eene groote meen.gte 1— als een Eerstling van die GodlijkeKracht, door welke Hij zijne Kerk zou ftaande houden, en de bediening des Woords uitbreiden, tot het einde der weereld. ' Wanneer de harten van Gods volk in liefde vereenigd zijn, terwijl zij onderling, in de vuurige oefening des geloofs en desgebeds, den HeerE maanen op zijne Beloften, dan mas men gewis wat groots verwachten! Zoodaanig was deftand der Disfipelen , op dien pleg- • b dag zij waren alle eendragtighjk bij een- geene twisten of verdeeldheden hadden toe no*'toe onder hun plaats gevonden; zij waren bezield met ééne zelfde begeerte, en baden met één eemoed; zeer fchielijk, en op eene wonderbaare wijs, ontvingen zij antwoord op hunne gebeden. In de plaats waar zij zich bevonden, werd een fterk gedruis vernoomen, als van eenen geweldigen wind (b); hunne harten werden ver5 ü vuld (b) llandelivgen IU  124 De Grondlegging vuld mot de vermoogende kracht van den Hei lig en Geest, en zij werden terftond bekwaam gemaakt , om taaien te fpreeken, wel. ken hun tot dien tijd geheel onbekend waren geweest. Deeze inwendige krachten gingen verzeld met ziehtbaare teekenen van vuurige tongen, welken zaten op een iegelijk van hun Een gepast zinbeeld, en van de nieuwe bekwaamheden welken zij ontvangen hadden, en van de overwinnende kracht van den Heiligen Geest, door Wien zij fprak en, wiens werkingen, gelijk het vuur, zeer Iterk, doordringende, veranderende, en zich uitbreidende zijn; van hart tot hart, en van plaats tot plaats voordgaande , totdat de vlam, welke thands binnen weinige boezems bepaald was, zich verfpreiden zou tot veelenaatfijen, volken, en taaien. De uitwerkfelen der Godlijke mededeeling openbaarden zich weldraa zeer duidelijk : zij werden vervuld met liefde, blijdfchap, en geloof, en begonden vrijmoedig en openlijk God te prijzen. Hunne gemoedsaandoening en ijver konden niet lang onbekend bliiven. Zij die dezelven het eerst bemerkten, fpraken er van tot anderen, en eerlang werd het gerucht algemeen. Jcrufalem was op dien tijd de verfaamelplaats van de Jooden en Joodengenooten , die door de ganfche bekende weereld veritrooid waren, en thands in meenigte uit verfchillende gewesten waren opgekoomen, ter viering van het feest. De gemengde drom van onderfchei- den  II. Boek. der Christen Kerk. 125 den volken, aan verfchillende taaien gewend, en op het gerucht van dit wonder toegeloopen , ftond verbaasd, als zij de vergaderde fchaar van Tesus volgelingen, elk in zijne eigen fpraak, Gods groote werken hoorden verkondigen. Terwijl fommigen hunne verwondering daar over 'betuigden , fchreevcn anderen het toe aan de krachten van den wijn, en hoonden en lasterden den Geest der Genade, door de Apostelen te befchimpen als dronkaarts. De Disfipelen hadden dus nog naauwlijks hunnen openbaaren dienst aanvaard, of ondervonden dezelfde behandeling , welke hunnen He ere bejegend was, en Honden, om zijnen wil, ten doele aan lastering en fpot. Zie daar een aanmerkelijk voorbeeld, van het vernuft en de geestgefteldheid, welken de lieden deezer weereld ontdekken, wanneer zij over het werk Gods oordeelen. Het is niet waarfchijnlijk , dat onze hedendaagfche redeneerers een gunstiger vonnis zouden geveld hebben, indien zij bij zulk eene gebeurdtenis waren tegenwoordig geweest, alwaar verfcheiden perfoonen, overluid, elk in eene bezondere taaie, fpraken; want zij achten de werkingen van den zelfden Geest dwaasheid en zinloosheid, zelfs dan, wanneer ze niet met zulke buiten ge woone omftandigheden verzeld gaan. Dees ongegronde en fnoode laster werd aanftonds wederlegd, door den Apostel Petrus, die eene manlijke en plegtige redevoering deed aan  De Grondlegging aan het volk Na in weinig woorden den aart van het geval verklaard, en getoond te hebben dat het eene vervulling was van aloude Pro teeujen, ging hij voord, om meer onmiddellijk tot hunne harten te fpreeken. Hij verzekerde hun dat het geene zij zagen en hoorden, werd daargefteld door de kracht van JESUS van JNazareth, dien zij verworpen hadden voor Piatus: Hij berichtte hen van die eer en heerlijkheid, welken Hij thands bezat, en verklaarde hen medefchuldig aan het vermoorden van eenen Persoon, wiens karakter en waardig. heidGoD beweezen had, door Hem optewekkenvanden dood. Hoewel deZaligmaaker geduurende zijne bediening in Perfoon op aarde' maar weinig Disfipelen hadde, had Hij echter,' buiten twijfel ,• een' diepen indruk van zijne werken en woorden in veel'er gemoederen nagelaaten. Deeze redevoering van Petrus was natuurlijker wijs gefchikt, om de geenen die Jesus in het vleesch gezien hadden, aan dien groo ten Leeraar te doen gedenken, en hen opteleiden tot aandachtige overwéeging, hoe driftig en onrechtvaardig zij, op het aanhitfen hunne? Pnesteren, den Landvoogd gedwongen hadden om Hem ter dood overtegeeven. Deeze nagedachten, de klem van Petrus aanfpraak , en de kracht van Gods Geest, werkten faamen, ■ om eene gevoelige overtuiging van zonde in hun te verwekken. Zij werden verflaagen doorgriefd, in hunne harten. Zij bieeven°niet langer verwonderd ftaan als nieuwsgierige toekijkers  Ü.Boek. der Christen Kerk. 127 kijkers, maar werden bekommerd over hunzelven, en riepen uit: „ Wat zullen wij doen, „ mannen broeders!" Petrus opent hun ver. volgends de fchatkamer der Evangeliegenade, en wijst hen tot Jesus, dien zij gekruisfigd hadden , om in Hem behoudenis te vinden. De uil werkfelen der prediking, op deezen dag want fchoon Petrus alleen maar genoemd wordt, is het toch waarfchijnlijk, dat er meer dan één gefprooken hebbe , en meer dan ééne leerreden gedaan zij waren uitneemend ge. lukkig. Drieduizend zielen werden bekeerd, en op de belijdenis van hun geloof en boetvaardigheid , openlijk door den Doop der Gemeente toegedaan. Niet lang daar na, werd hun getal vermeerderd. Petrus en Joannes hadden, door het geloof in den Naam van Jesus, eenen man van eene ongeneeslijke lamheid herfteld. Het gerucht van dit wonderwerk lokte wederom eene groote meenigte volks te faamen. Petrus bediende zich van deeze gelegenheid, om bij de deur des Tempels, eene leerreden, van gelijken inhoud als de voorige, tot hun te doen. Hij had een aandachtig gehoor, en zijn woord werd krachtig gemaakt tot bekeering van veelen. Dan nu begonden de vijanden van J esus grootlijks ontrust te worden, over den voordgang zijner leer; en kennis hebbende van het geen gebeurd was, floegen de Priesters en Sadduceeuwen de handen aan Petrus en Joannes, en wierpen hen in de ge-  128 De Grosdleggins gevangenis (c). De Apostel had zijne redenvoering nog niet geëindigd , maar hij had genoeg gezegd om in gedachten te houden; en deeze flooring, gepaard bi} de vrijmoedigheid met welke hij zich vervolgends verantwoordde, maakten dat zijne woorden meer wierden opgemerkt. Den volgenden dag werden zij voor denHoogenpriester, de Overften, en Ouderlingen gefield. Men ondervraagde hen over het onlangs verrichte wonder; en Petrus, die weleer had gebeefd op de flem eener dienstmaagd, fchroomde thands niet, met de uiterfle vrijmoedigheid en rondborstigheid te fpreeken voor den Raad, en de hoofden des Joodfchen volks. Hij kwam onbelemmerd uit, voor den Naam en de zaak van Jesus , herinnerde hen hunne boosheid, waar door zij Hem aan het kruis hadden doen nagelen; en, ter reclitflreekfche beant- woor- CO Handelingen IV: i — 3, 16, 17. Veele raadpleegingen zijn er gehouden , en middelen beraamd , om den voordgang van het Evangelie, als ware het eene gevaarlijke befmetting , te fluiten. Doch alle zulke poogingen zijn ijdel. De menfehen zullen eerder het aanbreeken van den dag verhinderen, dan de uitbreiding van het Evangelie beletten, wanneer het God behaagt bek waame werktuigen daar toe te verwekken, en hunnen arbeid door zijnen Heiligen Geest krachtdaadig te maaken. Dan kan niets den invloed van het Evangeliewoord ■ bedwingen een vonk wordt een vlam de kleinfte wordt tot duizend ■ en de tegenftand dient alleenlijk om de üitwerkfelen te zichebaarer en kennelijker te maaken.  II. Boek. der. Christen Kerk. n? woonling .hunner vraag, verzekerde hij hun, dat het wonderwerk in Jesus Naam, en door Zjjne kracht verricht was. De Raad was wel door deeze taal ten hoogfte verbitterd, en zoo veel te meer, als zij bemerkten dat de fpreekers eenvouwdige en ongeleerde menfehen wa. ren, dan , buiten ftaat, om het gebeurde te loochenen want de man die geneezen was ftond voor hun aangezicht — en onwillig, om den blaam op zich te necmen, van eene daad geftraft te hebben welke zij zich fchaamen moesten aftekeuren, ontveinsden zij hunne woede, verbooden de Disfipelen, onder fcherpe bedreigingen, toteenig mensch meer te fpreeken in den Naam van Jesus , en lieten hen los. Doch zij wilden niet heen gaan, zonder alvoorens eene uitdrukkelijke betuiging te doen tegen dat verbod, en teverklaaren, dat zij beflootenhadden, Go de meer te gchoorzaamen dan den menfehen, D f Geloovigen , offchoon talrijk, ^zoo dat zij veele duizenden uitmaakten, leefden m eens, gezindheid en liefde, als kiriders van een huis, sezir Het meerder deel van hun was arm; zij, derhalven, die geld of goederen hadden, gaven vrijwillig alles wat zij bezaten tot éen gemeen fonds voor allen , waar over het opzicht aan de Apostelen werd toevertrouwd, Dit is befchreeven, als een ftaal van den geest vatt goed* willigheid en belangloosheid> waar mee tiet Evangelie hen bezielde; maar het wordt met opgegeeven als een voorbeeld j om algemeen te W ?.». I wor-  13° De Grondlegging worden nagevolgd. Wij vinden in tegendeel veele bewijzen , dat het gewoone onderfcheid in den burgerlijken ftand, in andere Gemeenten door de Apostelen gefticht, behouden is gebleeven. En die gemeenfchap van goederen gaf wel draa gelegenheid, om te ontdekken, dat in de beste maatfchappijcn onwaardige leden kunnen inkruipen , en dat zeer fchoon fchijnende daaden verricht kunnen worden , uit laage en fchandelijke inzichten. Zelfs onder deeze gansch overvloedige bedeeling der Genade , werden eenige belijders gevonden, die uit geen beter beginfel werkten dan geveinsdheid en ijdele eerzugt. Ananias, en zijn wijfSaffira, zochten door een voorbedachte logen de Apostelen te bedriegen , en den roem te behaalen, van hunne ganfche bezitting overgegeeven te hebben, terwiil hunne gierigheid hen fiegts had toegelaaten een gedeelte daar van opteofferen. Tot waarfchuuwing voor alle geveinsden , die uit vuile en zelf beoogende inzichten zich tot de Gemeente willen voegen, of derzelve dienst doen, fprak Petrus, onder het beftuur van den Heiligen Geest, een llreng vonnis uit, tegen dat rampzalig paar, waar op zij beide, de eene na den anderen , voor zijne voeten nedervielen , en den geest gaven (dj). De oorzaak en de fchïe' - * Ijjfa» (d) De Apoatolifche bedraffingen waren niet, gelijk de pauslijke slnatbemat* , bruta fulmina, woorden zonder kracht; neen, zij werden op denzelfden oo»enblik vervuld. Zie Handelingen XIII: n.  JI.Boek. der Christen Kerk. 131 lijkheid van hunnen dood, was eene verdaadiging van der Apostelen oprechtheid en gezag, en eene tijdige waarfchuuwing, om ijder eenen aftefchrikken , van zich tot de Disfipelen te voegen , indien zijn hart niet volkomen met den He ere was. Het getal der Geloovigen wies fterk aan, en het gerucht van de Leer'en Wonderwerken der Apostelen breidde zich uit, van jerufalem door geheel het omliggende land. De Priesters en Sadduceeuwen vernieuwden dierhalven hunne poogingen, om den voordgang van dit alles te fluiten. Zij namen de Apostelen anderwerf gevangen , en wierpen hen in den gemeenen kerker, als boosdoeners. Maar de Heer, om het geloof en den moed zijnes volks te fterk en, en te toonen , hoe ligtlijk Hij zijne dienaars befchermen kan , verloste hen dien zelfden nacht door eenen Engel. In den morgenftond, als hunne vijanden vergaderd waren, en bevel gaven om hen voor hunne vierfchaar te brengen, hoorden zij met verbaazing, dat men do deuren der gevangenis wel geilooten had gevon* den, doch dat de gevangenen alle ontkoomen waren. Zij ontvingen echter wel draa bericht, dat de Apostelen niet verre gegaan waren, maar vrijmoedig ftonden te prediken voor het volk zoo als de Engel hun belast hadde — zonder acht te fiaan op de oogmerken hunner vijanden tegen hun. Op deeze tijding werden zij twijfelmoedig, en begonden te vreezen voor de I 2 uit«  132 De Grondleggins uitkoomst (e). Evenwel, voordgeftuuwd door hunnen haat tegen Jesus en zijn Evangelie, zonden zij andermaal hunne dienaars, om hen te grijpen; het welk zij nogthans op de zachtite wijze deeden; Want naardien de rechtsvordering ongegrond en boosaartig was, waren zij niet zonder vrees, dat de meenigte zich tusfchen beide zou ftellen. Doch zij hadden te doen met navolgers van Jesus, die verre waren van oproer te willen begunstigen, ten voordeele van hunnes Meesters zaak, en die noch vreesden , noch zich fchaamden , zijnen Naam te belijden, in het grimmen der gevaaren. De Apostelen lieten zich derhalven willig vangen; en, voorden Raad geleid zijnde, werden zij flrengelijk ondervraagd, over het niet in acht neemen van het korts gedaan verbod. Petrus, en de overigen, antwoordden met hunne gewoone kloekmoedigheid; zij erkenden de waarheid van het gebeurde, en verklaarden voorneemends te zijn, op dezelfde wijze te blijven voordgaan (f), en befchuldigden hen, in nog iter^ (e} Handelingen V: 24. Tegen de .Waarheid en derzelver belijders te ftrijden, is niet flegts eene vrucbtlooze, maar ook eene moeilijke onderneeming. De ftoutfte en loosde voorvechters in deeze wanhoopige zaak, vonden zich dikwerf ten einde raads gebragt, en voorzagen zelfs niet zelden den ongelukkigen uitöag hunner poogingen, (f) Petrus en de Apostelen antwoordden: Men aaoec Gode meer gehoorzaam zijn dan den menfehen.  II. Boek. der Christen Kérk. 133 fterker uitdrukkingen dan de eerftemaal , als verraaders en moordenaaren van Jesus De meerderheid der leden van den Raaa, waren ten uiterfte verbitterd, over hunne vrijmoedige taal, welke hun tot in de ziel trof, en beraadflaagden om hen ter dood te brengen. Dan de meer gemaatigde raad van Gamaliël dreef boven. Hij vertoonde hun , uit eenige jongst verleedene voorbeelden, dat indien deeze nieuwe Sette mets meer dan eene menschlijke uitvinding was, zij zich geene moeite behoefden te gcevcn om dezelve uitterooien, dewijl ze alsdan van ze ve zou te niet loopen en vergaan; maar zoo dezelve waarlijk uit God was, hunne tegenkanting dan niet alleen te vergeefs , maar indedaad een opftand tegen God zeiven zoude weezen. Hij prees daarom zachter middelen aan; en daar hij, van wegen zijne wijsheid eene hooge achting onder hun hadde, werd zijn voorftel door de fchen Die, zou men zeggen, zoo ooit iets verdient ,ls eene natuurlijke Grondftelling te worden aange" erkt welke het woestfte mensch, of het klemde kind zoo draa het flegts woorden verflaar zoo ger "dlijk moet toeftemmen , als dat tweemaal twee v e> r Hoe vreemd, hoe onbegrijpelijk moet het dan voorkoomen, dat menfehen van degrootfte bekwaamheid en doorzicht in andere zaak'eri,zoo zelden d e Grondftelling volgen! Er zijn weinig tijdperken e vinden /elft in de Christen Kerk, waar in zij, die Tndva'st g hunne handelingen naar dezelve innehtten „Tet befchouwd werden als ketters van de argfte foort. I 3  Grondlegging óverigen goedgekeurd. Langs deezen weg was het, dat de Hier, die aller harten in zijne hand heeft, de Apostelen ten derdenmaale verloste, door hun eenen voorfpraak te verwekken uit het midden hunner vijanden. Evenwel , om den fchijn te bewaaren , en opdat men niet den. ken zoudej dat de Raad tot dusverre zonder goede reden hadde gehandeld , worden zij niet geflaakt, dan na alvoorens gegeesield, en andermaal het Zwijgen opgelegd te zijn. Zij gin* gen heen, verblijd zijnde, dat zij waren waardig geacht geweest, om Jesus wil lmaadheid te lijden fg), en keerden weder, om hunne medegezellen aan te moedigen; terwijl zij niet ophielden, OÜ Hier werkten geloof en liefde op eene aanmerkelijke wijs. Om Christus wil fmaadheid te lijden, was in hunne achting eene eer en een voorrecht. Het is beklaagelijk, dat zoo weinig van dien geest onder ons befpeurd wordt. Hoe draa zijn wij geraakt en verltoord, wanneer onze naamen gefrrjaad worden ; hoe zwaar valt het ons, verachting te lijden; hoe driftig zijn we, om ons zei ven te rechtvaardigen , en tebegeeren dat alle menfehen wel van ons denken! Verre van het eene eer te rekenen, aan Jesus in dit opzicht gelijkvormig te zijn, is het ons een zwaare last, dien wij rustloos poogen van ons af te werpen. Echter moet dezelve gedraagen worden, ten zij wij van de belijdenis des Christendoms, en van alles, wilden afzien; want onze karakters zijn niet achtensw.KirJiger dan die der eerde Christenen, noch ook is de veereld beter gezind omtrent de Godlijke dingen, dan zij toen was»  II. Boek. der Christen Kerk. 135* den, alle dagen openlijk en bij de huizen te leeren, en Jesus Christus te verkondigen. Gelukkige tijden waren dit , toen de ganfche fchaare der geloovigen één hart en éénc, ziel was, naauw vereenigd in genegenheid, gevoelens, godsdienstoefening, en wandel. Hunne tegenpartijders, hoe zeer verbitterd, en belust om hen te befchadigen, werden krachtdaadig beteugeld door de Godlijke Voorzienigneid, zoo dar zij vrede genooten , ten midden van den krijg, en begunstigd werden met veele genade in hunne harten, terwijl zij hun getal van dag tot dag zagen aangroeien. — Dan het duurde niet lang , of er kwamen omftandigheden voor, welken zeer ongelukkige gevolgen hadden kunnen na zich fleepen, indien de wijsheid en het gezag der Apostelen niet tijdig daar in voorzien hadden. De Kerk beftond tot dien tijd alleen uit geloovigen uit de Jooden. Doch deezen waren onderfchciden , in eigenlijk gezegde Jooden , dat is, inboorlingen en bcwooners van jude'a; en Hellenisten, of Grieken, een naam, aegeeven aan die geenen van de Joodfche Naatfij en belijdenis, welken in Heidcnfche landen verftrooid en woonachtig waren. Veelen van deeze jaatften, bevonden zich zoo als wc reeds opgemerkt hebben thands binnen Jerufa- lem, en onder de eerfte bekeerlingen van het Evangelie. Daar de mcenigte, welke uit het algemeene fonds werd onderhouden, zeer groot was, was het niet te verwonderen, dat eenige I + en-  De Grondlegging enkele perfoonen over het hoofd gezien werden. Eenige onvermijdelijke gevallen van dien aart, gaven aanleiding toe klagte, niet flegts van verzuim , maar van partijdigheid, in het uitdeden der penningen; en de Hellenisten, of vreemden, dachten dat de anderen hun op eene on-, behoorlijke wijs wierden voorgetrokken. De Apostelen, offchoon oprecht en onpartijdig, waren niet in ftaat om alles zeiven te doen, en derhal ven, ten einde zulke misllagen en verden. kingen te voorkoomen , en al hunnen tijd en oplettendheid dies te beter aan de meer gewigtige beezigheden der Bediening des Woords te kunnen toewijden , ontfloêgen zij zich geheel van den last der uitdeeling, en op hunnen raad werden zeven mannen verkoozen, wien zij plegtig, met gebeden en oplegging der handen, dit werk aanbevalen. Aldus werd het Ambt der. Diakenen ingefleld. Zij waren mannen, begaafd met wijsheid, en vervuld met den Heiligen Geest, en aan hun werd de zorg der open» baare gelden, en de onderfleuning der armen, bezonderlijk toevertrouwd. Sommigen van hun misfehien wel alle predikten ook van tijd tot tijd ; doch dit behoorde eigenlijk niet: tot hun ambt als Diakenen. Door dit middel werd de oorzaak van klagte wechgenoomen, en de vrede in de Gemeente bewaard. Ch) Dus bloeide het Evangelie, in fpijt van alleq tegenftand. De Jooden, meer en meer ver- - (10 Tiberius, A. D, 34,  II. Boek. der Christen Kerk. 137 verbitterd, begohden alle geduld te verliezen.. De zachte raad van Gamaliël kon hen niet langer bedwingen , maar hunne blinde driften vervoerden hen tot de fchroomelijkfte uiterften. Stefanus, een van de zeven Diakenen, onlangs verkoozen , was de eerfte, die de eerekroon des Martelaarfchaps ontving. Zijn ijver voor de Waarheid was niet begonnen met zijne nieuwe bediening ; hoewel het waarfchijnlijk is, dat de aanvaarding van dat ambt hem meer in het oog deed loopen , en hem meer onmiddellijk aan vervolging blootftelde. Bevoorderingen in de weereldb, gaan gepaard met weereldfche voordeden . ' raaar zulke bevoorderingen in de Kerk, als naar den Geest van God zijn, zullen veeleer den weg baanen tot een grooter aandeel van arbeid en lijdingen, en tot het moeilijk voorrecht, van in de fpitfe des ftrijds te ftaan, om bij eiken aanval het hevigfte vuur uittcharden. Stefanus was zoo draa niet een openbaar perfoon , of hij werd het doel der openbaare tegenkanting In het eerst wilden de vijanden beproeven, om met hem te redentwisten ; doch niet kunnende wederftaan de wijsheid en den Geest door welken .hij fprak, namen zij hunne toevlugt tot krachtdaadiger middelen , om hem te doen zwijgen. Zij maakten valfche getuigen tegen hem op een gewoon werktuig van vervolging en eene befchuldigmg tegen hem gefmeed hebbende , van zulk eenen aart , als meest gefchikt was om het vooroordeel des volks optewekken, en hen in woede te doen ontbranI 5 den,  I3«*<@~, Handelingen XXII: 8.  II. Boek. der Christen Kerk. 149? die Hem haatten (o); en het is waarfchijnlijk, datSaulus meermaalen van Hem onder die benaaming gefprooken hadde. Maar thands vond hij zich in des Nazareencrs magt, en buiten ftaat om te ontvlieden, of zich te verdaadigen. Hij viel op de aarde, beevende en verbaasd boven alle bevatting. Hij hoorde niet flegts Jesus Hem, maar zag zijn Perfoon (p); eene ontmoe-* ting, welke hij geenen oogenblik zou hebben kunnen verdraagen, indien de Heerlijkheid van Jesus niet ware getemperd geweest door de ■ meer zachte ftraalen van Genade en Liefde. De Heer fpaarde hem, nam zijne zwakke overgifte van zichzelven gunstig aan, bedwong zijne vreeze, en zond hem naar Damaskus, als een gewillig zeegeteeken zijner overwinnende Ge-' nade, en een uitfteekend voorbeeld, hoe Hij' magtig is, de hardfte harten voor Hem te doen buigen. De luister van dit hemelsch Gezichte had zijne-ligchaamlijke oogen verblind, zoo dat hij zich bij de hand moest laaten leiden. Maar de oogen zijner ziel waren geopend; zijn hart, zijne bedoelingen , waren veranderd ; hij was een nieuw mensch geworden, en in plaats van dreigingen en moord, ademde hij nu gebeden en eerbied tot Jfsus, en liefde tot zijn volk. Hij bleef te Damaskus drie dagen, beroofd van zijn ge- • (0) En daarom ook gebeezigd in het Opfchrift , door Pilatus aan Jesus kruis geplaatst, (p) Handelingen IX: 27; 1 Korintben XF: 8. K3  j5q Be Grondlegging gezicht, en zonder voedfel te nuttigen; doch, .de Heer gedacht aan zijne benaauwdheid, en zond tot hemejnen Disfipel, genaamd Ananias, die , uit de befchrijving welke hij van zijn karakter gehoord hadde, in het eerfte niet weinig verwonderd ftond, op het bevel om tot zulk een perfoon te gaan; dan de Heer gewaardigde, hem te onderrechten, dat Saulus een uitverkooren vat was, door Hem beftemd om zijnen Naam te verkondigen, en veel te doen en te lijden om zijnen wil. Wanneer Ananias hem de handen opleide, vielen er van zijne oogen dikke vliezen, gelijk fchellen ; zijn gezicht werd herfteld, zijn gemoed bedaard, en terftond werd hij gedoopt. Saulus had verfcheiden medgezellen op zijnen togt, die bet fchitterend licht zagen, de ftem hoorden welke tot hem fprak, en, zoo wel als hij , verbaasd op de aarde nedervielen. Zij wisten genoeg van de omftandigheden der geheurdtenis, om voor hem te getuigen, dat hij noch zichzelven noch anderen bedroog ; maar wij hebben geen bericht, dat iemand van hun bekeerd zij geworden; de meest treffende ontmoetingen zijn niet toereikende, om het hart te veranderen, zonder de tusfchenkoomst der Godlijke Genade. Dus werd Saulus, nog onlangs een vervolger , thands onder de Disfipelen geteld , en muntte weldraa zeer aanmerkelijk onder hun uit. Hij wist nu door ondervinding, hoe fnood en hoe gevaarlijk het was, hetEvangsJie te weder- ftaan,  II. Boek. der Christen Kerk. i$r Haan, en wcnschte het nadeel door zijn voorig woeden en grouwzaam voorbeeld verwekt , te vergoeden. Een diep gevoel van de groote barmhartigheid aan hem betoond, en een innig medelijden met de zielen van anderen, deeden hem alle 'gelegenheden opzoeken, om de Jooden, zijne voorigemedgezellen en broederen, te overtuigen , en tot het geloof te beweegen. Maar hij ondervond welhaast dezelfde behandeling van hun , welke hij zelf weleer mcenigmaai omtrent de Disfipelen gepleegd hadde; zij wederftonden en fmaadden hem, als een'afvalligen, en hielden eindelijk faamen raad om hem te dooden ; zijn voorige ijver voor hunne zaak werd vergeeten, of zoo zij er aan dachten, was dit eene reden , gefchikt om hunne wraakzugt dies te feller te doen ontbranden. Dan geene onderneeming vermag iets, tegen hun die de Heer wil befchermen. Saulus kreeg eerlang bericht van hun oogmerk; en dewijl zij onophoudelijk aan de poorten der ftad op hem waakten, werd hij in een mande over den muur nedergelaaten, en ontkwam dus hunnen handen (q). Want fchoon ''q) i Korinthen XI: 33. Niet zelden befchaamt de Heer den hoogmoed zijner vijanden, door de wijze op welke Hij zijne dienaaren verlost. Hij laat fomwijlen toe, dat men hen heftig beftnjde , en groote trfebereidfelen maake tot hun verderf; en dan verijdelt Hij de faamvereenigde poogingen der meenigte en der magtigen, door zeer zwakke en onvoorziene middelen. K 4  tgi De Grondlegging fchoon hij noch zijne zaak , noch zijnen Beschermer wantrouwde, wilde hij de betaamelijke middelen tot zelfbehoud niet verzuimen. — Vóór dien tijd echter, had hij reeds eenige reizen gedaan, van Damaskus, doorArabien; wantzijne eigen woorden verzekeren ons , dat het eerst drie jaaren was na zijne bekeering, dat hij te Jerufalem weder kwam. Geduurende dien tijd behaagde het den Hee re, die hem op den weg verfchéenen was, hem door opéénvolgende openbaaringen volkomenlijk te onderwijzen van zijnen wil, en hem bekwaaam te maaken tot het Apostelfchap; zulks dat hij naderhand konde Zeggen) zijn gezag of onderrecht niet ontvang gen te hebben van menfehen. — Toen hij te Jerufalerri kwam, poogde hij zich bij de Disfipelen te voegen; dan zij, gedenkende aan zijn voorig gedrag, en geene volledige kennis hebbende van de wijze en de egtheid zijner verandering , waren in het eerfte befchroomd voor hem. Met reden verlangden zij behoorlijke voldoening ten deezen opzichte; gelijk zij ook kort daar na ontvirigen, toen hij, door Barnabas tot hun ingeleid,, hun een verhaal deed van de wijze en het middel zijner bekeering , en van de. gele-i geilheid bij welke hij Damaskus verlaatcn had. Hij bleef eenigen tijd te Jerufalem, en in de omliggende landftreek, predikende met kracht en klem in den Naam van. den Heere Jesus. D, Jooden» die tegen alle de dienaars van Christus met haat vervuld waren, konden niet anders dan bij ukneemendheid verbitterd zijn tegen  II. Boek. der Christen Kerk, i$*g gen hem, die hunne partij verzaakt hadde; t?Ln hem, derhalven , kantten zij zich voor-' naamlijk aan ; en nadat zij vericheiden keeren hadden getracht hem om 't leven te brengen , vertrok hij uit Judea , en reisde door Syrië, Haar Tarfus in Cilicie, zijne geboorteplaats. (r) Na zijn vertrek, genooten de Gemeenten in Judea, Samaria, en Galilea eenigen tijd rust(s). De Jooden hadden ten dien tijd de handen vol met hunne eigene zaaken. Caligula, die onlangs Tiberius in de keizerlijke waardigheid opgevolgd was, had de verwaandheid, van naar godlijke eer te dingen , en beval outaaren en tempelen ter zijner eere te ftichten. Op veele plaati'en werd hij gereedlijk gehoorzaamd; maar wan- £0 Calioula, A. D. 38. Cs) Handelingen IX: 31. De Gemeenten hadden ■ Vrede, en werden gedicht, en, wandelende in de vreeze des Hüe r e n , en in de vertroostingen van den Heiligen Geest, werden zij vermeenigvuldigd. ■ Sommige welmeenende menfehen fchijnen niet te dénken aan deeze plaats, wanneer zij het als beweezen aanmerken, dat het werk Gods niet bloeien of VQorfpoedig zijn kan , wanneer het niet door geweldigen tegenftand van buiten wordt beftreeden. Het Evangelie zal altijd gehaat zijn bij de weereld; maar het isnietonmoogelijk, door weldoen in zekere mr.ate den mond te floppen aan de on weetendheid der dwaaze-menfehen ; en de Heer kan, en wil ook dikwerf, zijn volk zegenen met uitwendigen vrede, en hunne vijanden door zijne magt beteugelen. K 5  154 De Grondlegging wanneer hij eischte dat zijn ftandbeeld in den Tempel te Jerufalem zou opgerecht worden, verbond zich dejoodfche Naatüj als een eenig man, om zich daar tegen te verzetten (t). Zij hadden den Heiligen en Waarachtigen verworpen; en thands begonden de rampen over hun te koornen , welken ten laatften eindigden in hunnen geheelen ondergang en uitrooiïng. —— Om deezen eerften hoon, en de ontheiliging waar mede hun Tempel werd gedreigd, aftevvenden, vervoegden zij zich met vereenigde en ernstige fmeekingen tot Petronius, den Bevelhebber over Syrië, en verwierven met veele moeite verlof, om hunne afgevaardigden te zenden aan den Keizer , die zich eindelijk, hoewel niet zonder groote moeite, liet bevveegen, om van rijn voornemen , met betrekking tot den Tempel, aftezien ; doch ten zelfden tijde verbood hij hun op de zwaarfte itraffen, zieh tegen het oprechten van Tempelen, en het toewijden derzelvenaan hem, in alle andereplaatfen buiten Jerufalem, te verzetten. Dit verbod moedigde hunne vijanden aan, om hunnen Godsdienst alomme waar zij wilden, te lasteren, en leiden den grondflag voor ontelbaare beroeringen en verdeeldheden, waar in de Jooden , het zij ze de eerfte aanleggers waren, of niet, altijd het meest te lijden hadden. -— Terwijl zij dus met hunne eigen zaaken.de handen vol hadden, genooten de geloo- vi- 0) Josephüs, de Bel. jfud. lib. s.  II. Boek. der Christen Kerk. 155 vigen eene gunstige verademing, en, wandelende in de vreeze des Hee ren, en de vertroostingen van den Heiligen Geest, werden gefticht en vermeenigvuldigd. (u) H ad Petrus weleer den arbeid van Fiiippus, Diaken te Samaria, onderfteund; thands bezocht hij die plaatfen , waar hij op zijnen weg naar Cefarea gepredikt had, en verfterkte de Disfipelen die hij daar vond, door zijne leer en wonderwerken. Te Lydda(v) herftelde hij on. middellijk eenen man tot gezondheid, die verfcheiden jaaren te bedde gelegen had aan eene beroerte. Daar' na te Joppa genoodigd zijnde, , verCu) A. D. 39. (v) Handelingen IX: 32. Hij kwam af tot de heiligen die te Lydda woonden. De Schrift gebruikt het woord heiligen niet in denengen en toeëigenenden zin van fommigen, of in die onvoegzaame uirgeftrektheid, welke anderen, in laatere tijden, eraan gegeeven hebben. Het behoort niet bezonder aan de Apostelenen Kerkvaders, en hetisniet toepasfelijkop allendieerin denRoomfchen Kalender mede benoemd worden, maar het is de gemeene naam van allen die in den Hkeke Jesus Christus gelooven, en door zijne genade van zonde en verdoemenis verlost zijn. Er zijn heiligen geweest in alle eeuwen; doch de waare heiligen worden doorgaands, bij hun leven, met fmaadnaamen gebrandmerkt. De weereld , die Christus niet kent, weet zijn volk niet te onderfcheiden van; anderen, maar zal gereedlijk den eernaam van heiligen gfeeven aan veelen, die het Evangelie gehaat en vervolgd hebben.  150* De Grondlegging verwekte hij Tabitha of Dorkas in het leven, tot groote blijdfchap der armen en weduwen, die zij door haare aalmoesfen en liefdediensten verkwikt had. Terwijl hij hier eenigen tijd vertoefde, werd zijn last verder uitgebreid, en hij ontving bevel van den He ere, om het Evangelie ook den Heidenen bekend te maaken , het welk dus verre tot de Jooden bepaald was geweest , uitgezonderd in het geval van den Moorfchen Kamerling, waar toe Fiiippus door een uitdrukkelijk bevel van eenen- Engel gemagtigd was geworden. . W A n n e e r de ZaLIGM aa K e r Zijne ApOS- telen uitzond om te prediken , terwijl Hij nog op aarde was, bepaalde Hij hunne zending wel uitdrukkelijk tot het huis van Israël; en fchoon Hij, na zijne Opftanding , hun beval, om alle volken te leeren, of tot Disfipelen te maaken, begreepen zij de uitgeftrektheid van zijne meening in het eerfte niet; hoe zeer zij eene onfaalbre leiding genooten, werden zij niet op eenmaal van alles volkomenlijk onderrecht, maar ontvingen van tijd tot tijdaanwijzingen van hunnen pligt, naar dat de omftandigheden veranderden, en naar gelang de oogmerken der Godlijke Voorzienigheid zich trapswijze ontwikkelden. De groote Herder en Hoofd der Kerk, heeft de tijden en de wijze der vervulling van alle zijne voornemens wijslijk bepaald; niets kan er werklijk tot ftand gebragt worden, dan wanneer en waar het Hem behaagt. Maar als  II. Boek. der Christen Kerk. 157 als ziin uur daar is, dan worden moeilijke dingen ligt, en het kromme wordt recht ; zijn Woord, zijn Geest, en zijne-Voorzienigheid zullen dan alle faamenwerken, om den weg van pligt eften te maaken voor hun die Hem dienen, offchoon Hij welligt , tot zoo lang het voor hun noodig is hier van kennis te hebben, goedvindt hen onkundig te laaten van het geen waar toe Hij hen beftemd heeft. Door deeze beftelling leeren zij, geheel van Hem aftehangen; en daarna worden zij er te krachtiger door overtuigd en verzekerd, dat Hij het is die hen gezonden heeft, en die hun werk voorfpoedig maakt. Petrus was nog niet geheel bevrijd van het Joodsch vooroordeel, dat alle gemeen, fchap mef de Heidenen ongeoorloofd was; of, zoo hij al voor zichzelven daar van ontheven was, zou hij echter niet ligtlijk de veele duizenden zijner Broederen, die in het zelfde wanbegrip Haken, hebben kunnen overtuigen. Dee. ze dienst werd hem overzulks aangeweezen , niet verre van joppa gelegen, en de gewoon,e verblijfplaats der Romeiniche Landvoogden; weshalven zij ook door Heidenen en Jooden te faamen bewoond werd. Het is niet waar- ichijnlijk, dat Kornelius nooit van den Heer Jesus Christus, of van de nieuwe Godsdienstleer welke onder zijnen naam verfpreid werd, zou gehoord hebben; maar het geen hij er van wist, zal zekerlijk alleen bij geruchte geweest zijn ——• waar in doorgaands de misduidingen der boosheid, en de losfe gistingen der onkunde, zoo zeer de overhand hebben, dat menschen die anders ze«r wel gezind zijn, dikwijls afgefchrikt worden van zoo veel onderzoek te doen, als het belang der waarheid verdient. —— Dan de Heer, dien hij niet kende, had hem trapsgewijze voorbereid, tot d« omhelzing van het Evangelie. Hij was aireede van den Afgodsdienst terug gebragt. Hij was een ernstig aanbidder van den waaren God, voorbeeldig in zijn huisgezin , rechtvaardig in zijne bedrijven , en mededeelzaam omtrent de armen. Hoe weinigen er onder de geenen die zich thands Christenen noemen, gevonden worden, die het karakter van dien Man, toen hij nog een vreemdling van het Evangelie was , kunnen evenaaren , is ligtfijk óptemaaken uit de dagelijkfche ondervinding. Zij, ondertusfchen, die de genoegzaamheid van het geen zij den Natuurlijken Godsdienst noemen , voor. flaau, zouden wel doen, hier bij optemerken, dat fchoon Kornelius in veele opzichten een goed  II.Boek. cer Christen Kerk 159 goed Man was, en zijne oprechtheid door God zei ven werd goedgekeurd, hem nogthans één ding ontbrak. Doch geen van die allen, die oprechtlijk begeerig gemaakt zijn om Gods wil te wecten , zal ooit ten eenemaai daar van ver. ltooken biijven. God zal eenen weg voor hun openen, om het noodige onderwijs te verkrijgen. Kornelius, die mcenigemaalen met vasten en bidden-des Hee ren aangezichte gezocht hadde, en zekerlijk nu en dan die twijfelmoedigheid en angstvallige bekommernis zal gevoeld hebben, welken alleen door eene opgeklaarde kennis van het Evangelieverbond geheel kunnen wechgenoomen worden, ontving ten laatstcn een zeer heerlijk antwoord. Een Engel verfcheen hem, die hem verzekerde, dat zijn gebed verhoord was, en hem onderrechtte, dat hij Petrus tot zich zoude ontbieden, die hem meer volkomcnlijk zoude bekend maaken wat hij doen moest. Opmerkelijk is het, dat daar de Engel, in zijn bericht aan Kornelius, zooltipt en naauwkeurig was, van zelfs de ftraat en het huis te melden waar Petrus zich bevond , hij echter van het Evangelie geen enkel woord tot hem fprak, maar zulks geheel voor Petrus overliet. Het behaagt der Godlijke Wijsheid en Goedheid, zijn volk te leeren door middel van het onderwijs welk de een den anderen geeft. Hier .door 'wordt niet alleenlijk al de roem van hunnen voorfpoed Go de toegebragt, maar het ge. dijde  1 -j6q De Grondlegging dijdt ook tot hunne vertroosting en voordeeL Een Engel zou flegts gefchiedkundig konnen fpreeken, dat de zaak zoo is; maar het koomt' nader bij ons, wanneer ons het onderwijs gegeeven wordt door menfehen die in het zelfde geval geweest zijn als anderen , en uit eigene ervaaring kunnen zeggen, dat zij de zaak bevonden hebben zoo te zijn. Wie is beter in ftaat om de bekwaamheid en liefde eenes Gen'eesheers te roemen, dan zij, die zei ven door hem gered zijn van eene hoopeiooze kwaal '? Petrus had zelf gefmaakt dat de Heer goedertieren was; hij had zeer zwaar gezondigd, maar had genadige ■vergiffenis verkreegen; hij had Jesus Heerlijkheid aanfehouwd • op den berg , en uit zijnen mond uitdrukkelijken last ontvangen. In deeze en in andere opzichten , was hij een gepast perfoon , om den Heiland aan anderen te verkondigen, meer dan een Engel uit den hemel. Wij moogen derhal ven veilig befluiten, a fortiori, dat geen Mensch, hoe begaafd ook in andere opzichten, recht gefchikt of bekwaam'kan zijn om het Evangelie te prediken, ten zij hij zelfde boosheid der zonde leevendig hebbe leeren kennen, en een deelgenoot geworden zij van Gods vergeevende Genade, door eenen gekruisfigden Verlosser. Kornelius was aan het hemelsch gezicht niet ongehoorzaam. Zijn voorbeeld en onderrechtingen waren gezegend geweest voor zijne huisgenooten ; zoo dat hij dienaaren bij zich had.  II. Boek. der Christen Kerk. 161 had, aan wien hij dit buitengewoon geval ken toevertrouwen , en op wier getrouwheid ^ hij ftaat konde maaken. Als hij hun het geziene verhaald hadde, zond hij hen naar Joppaj om. Petrus in zijn huis te noodigen, Toen zij van Cefarea vertrokken, was Pe» trus nog zoo zeer bezet met het gemeen volksvooroordeel j dat hij bezwaarlijk zou hebben konnen belluiten , om met hun te gaan. Maar 'terwijl zij op de reize waren, bereidde de Heer zijn hart , om in hun verzoek te bewilligen. Thands was de tijd gekoomen (x) , dat het iioodig was dat Petrus kennis verkreeg van de Hitgeftrekte oogmerken der Godheid, omtrent zondaaren uit alle Naatfijen, Volken, en Taaien, en dat de middenmuur des affcheidfels> tusfehen Jooden en Meidenen, verbrooken en wechgenoomen was, door den dood van Christus. Deeze kennis ontving hij, door middel vaii (x) In de gunstige handelingen des He eren rnet 7;,jn Volk, gebeurt meenigwerf iet diergelijks, als in dit Kapittel' [Handelingen XP[ verhaald wordt. De gemoederen van twee of meer perfoonen werden; door verfchillende middelen, geneigd, om in één het zelfde oogmerk overeenteftemmen, hoewel zij misfchien verre van eikanderen afzijn 4 en niets yah elkanders voornemens weeten; maar op zijn' tijd koo* men er omftandigheden voor, waar door hunne vooruitzichten een onderling verband krijgen , en het openbaar wordt, dat alles van den Hkere was* h  if52 De Grondlegging van een Gezicht, welk in zijne omitandighedefi juist beantwoordde aan het voor handen zijnde geval. Des anderendaags, omtrent den middag, toen de boden nabij Joppa kwamen, had Petrus zich op het dak van het huis begeeven, als eene gevoeglijke plaats tot de verborgene oefening des gebeds; en alzoo hf honger hadde, zag hij als ëéri groot vat, of linnen kleed, bij de vier hoeken van den hemel nedergelaaten, waar in allerlei foort van viervoetige beesten, gevogelte, en kruipende dieren waren, zonder opzicht tot de wettifche onderfcheiding van rein en onrein. Deeze vertooning ging gepaard met eene item, welke hem gebood te flagten en te ecten. Wanneer hij antwoordde, dat hij nog nooit de Wet overtreedejn hadde, door het eeten van iet onreins; antwoordde hem deftemweder: Het geene GoDgereinigd heeft, zult gij niet gemeen of onrein heefen. Ten einde het alles op zijnen geest te drukken, en hem te overtuigen' dat het gezicht wezenlijk en van beteekenis was, werd het tot drie reizen herhaald. Toen eindelijk alles weder opgetrokken was, en terwijl hij bij zich zclven overleide wat dit Gezicht beduiden mogt fzj), waren de mannen, door Kornelius af- fjz") Petrus was getrouw aan het licht welk hij ontvangen hadde, maar volgde niet haastig de eerfte indrukfelen op zijnen geest; fchoon de vrijheid Welke hij verkreeg, door eene ftem uit den hemel gewettigd fcheen, nam hij die echter niet aan , zonder bedaarde overweeging. Zijn voorbeeld kan tot leering ftrekken voor  II. Boek. der Christen Kerk, i5$ afgezonden, beneden aan de deur, naar Petrus vraagende. Hier van door de verborgene infpraak van Gods Geest verwittigd, en vermaand om zonder aarzelen met hun te gaan, trad hij naar beneden, en fprak met hun, eer zij nog tijd hadden om hem door de huisgenooteri van hunne koómst te laaten onderrichten. Als hij hunne boodfchap gehoord hadde, en het Gezicht van Kornelius'met het zijne vergeleek, draalde hij geen' öogenblik langer, maar, na de vreemdelingen dien nacht geherbergd te hebben, reisde hij den volgenden dag met hun, nee-mende nog vijf Broederen van Joppa mede, om getuigen te zijn van het geen de Heèr voorneemcnds was te doen. % Kornelius, die. met verlangen zijne koomst te gcmoet zag, had zijne vriënden en onderhoorigen te faamen vergaderd. Hij ontving Petrus, in hunner aller tegenwoordigheid^ met de grootfte hoogachting en vriendfchap , eri gaf hem een uitvoerig verflag van het geen er gebeurd was; betuigende dat hij, nevens zijne vrienden , bereid waren om zijne onderrechtingen te ontvangen, en zich naar dezelven te gedraagen. Nu bemerkte Petrus en erkende de groote waarheid, welke >de Heer door zoo veele overeenftemmende omftandigheden aangeduid voor zulke menfehen, die al te gereed zijn om gehoor te geeven aan fchielijke indrukfelen op den geest, zonder tijd te neemen om derzelver aart en ftrekking te onderzoeken, of te bedenken, in hoeverre dezelven överèenkoomen met Gods geopenbaarden wil. t 2  iSl De Grondlegging duid had, t. w., dat de Zegeningen van het Evangelie niet langer tot de Jooden alleenlijk bepaald zouden zijn, maar dat Jesus ook gegeeven was om een Licht te zijn tot verlichting der Heidenen (a;. In zijne redevoering tot (a) Handelingen X: 34.. Weinige plaatfen der heilige Schrift fchijnen meer kwaalijk begreepen en uitgelegd te zijn, dan dit en het volgende vers; naardien fommigen gedacht hebben ,dat de Leer der Rechtvaardiging, door den Apostel Paulus voorgefteld, door Jakobus verbeterd, indien niet wederlegd wordt. Dus heeft men ook gewild, dat de Apostel Petrus beide Paulus en zichzelven tegenfpreekt (zie 1 Petrus 1: 1, 2.) in eene andere gewigtige Waarheid van het Evangelie. Deeze misvatting is meer te verfchoonen in hun, die de oorfpronglijke Taal niet magtig zijn; jnaar zij die dezelve verftaan, behoorden zich te wachten, van een dubbelzinnig woord naar hunne bezondere gevoelens te verklaaren. HetGriekfche7r^orft)7r©-, waar van 7i%nTi»irooM''M afgeleid is, brengt niet het zelfde denkbeeld met zich, welkeen ongeleerde hecht aan het woord Perfoon; het beteekent niet eigenlijk eene beftaanlijkheid, maar de uitwendige gedaante of omftandigheid van een' perfoon of zaak. Zoo wordt hec fomtijds overgezet door aangezicht, in Mattheus VI: 16, en op veele andere plaatfen, en wordt toegepast op de lucht of den benedenhemel, Mattbeus XVI: 3 ; door de gedaante des aangezicbts, Lukas IX: 29; door tegenwoordigheid, 2 Korintben X: 1; door gedaante, Jakobus I: tt. — De meening ter deeze plaatfe, is dezelfde, als in Kohsfenfen III: 25; [naamlijk,] De Heer wordt niet beweegd door uitwendige onderfeheidingen of omftandigheden onder de menfehen, waar op wij zoo dikwerf acht Haan. (Vergelijk 1 Samuels XFI:  II. Boek. der Christen Kerk. 16*5 tot hun, befchreef hij den Perfoon, het Karakter, en de Ambten van Je sus, die onlangs gckruisfigd was, verzekerende, dat hij zelf ooggetuige was geweest van het geene hij verhaalde. Hij fprak van zijne eer en gezag, al? den He ere over alles, den opperften Rechter van leevenden en dooden; verklaarde dat Hij was de Godlijke Verlosser, van welken de Profeeten gefprooken hadden, en dat alle die in zijnen Naam geloofden, vergeeving van zonden zouden ontvangen. Hier zien wij, dat de Leer des Apostels tot de Heidenen, dezelfde was, welke Hij te Jerufalem , op en na den Pinkfterdag, predikte , en het zelfde in zich behelsde, dat onze Heer aangaande Zichzelven verklaard had: eene vrije en volkomene zaligheid, door het geloof. Hij poogde m het allerminfte niet, om zijn onderwerp te voegen naar eenige onderftelde voor-, oordeelen zijner nieuwe hoorderen , maar kweet Zich getrouwlijk van zijnen last, en liet de uitkoomst Go de aanbevoolen. De Verborgenheid van Christus den gekruisfigden, welke den Jooden eene ergernis was, werd brj veelen onder de Heidenen voor eene dwaasheid , eene ongerijmdheid gehouden ; doch de Apostelen Helden dezelve eenvouwdiglijk en zonder onderfcheid aan allen voor. In het tegenwoordig geval, XVI: 7.) Hij neemt niemand aan , noch verwerpt iemand,' omdat hij een Jood of Heiden, rijk of arm, dienstbaar of vrij, man of vrouw is, moar Hij is rijk in barmhartigheid over allen die Hem aanroepen. L 3  ï66 De Grondlegging val, was de heilzaame uitwerking algemeen. —— iets dat misfchien zelden gebeurde de gan- fche vergadering geloofde , en ontving aanftonds den Heiligen Geest, eer zij nog gedoopt waren, en zonder de gewoone oplegging van de banden der Apostelen. Daar dit blijkbaar getuigenis met welk de Heer hun geloof bekroonde, alle bedenkingen tegen hunne bevoegd-, beid ten eenemaale wechnam, vermaande Petrus hen terftond, zich te laaten doopen in den Naam van den Heer Jesus, door wien zij alreeds die inwendige en geestlijke Genade hadden ontvangen, van welke de Doop het uitwendig en zichtbaar teeken was. Toen deeze zaak in Judea bekend werd, was Zij in het eerst niet aangenaam den geenen, die onkundig waren van de gronden en het gezag op welken Petrus te werk was gegaan; zoo dat hij, te Jerufalem wedergekeerd, zich in de noodzaak vond, om zijn gedrag bij de bekeerden üit de Jooden te verantwoorden (b). Een klaar bewijs, dat zij hem niet onfaalbaar achtten, of waanden dat hem het oppergezag over de ganfche Kerk behoorde, welk hem naderhand, door looze menfehen, ter bereiking van hunne eigene inzichten, toegefchreeven is. Dan , fchoon hij een Apostel was, en volgends het uitdrukkelijk bevel van God gehandeld hadde; fchoon hun- Cb) Handelingen XL  II. Bqek. per Christen Kerk. 167 hunne berisping voorbaarig en onheusch kon fchijnen , oordeelde hij het niet beneder, zich, een uitvoerig en omftandig verflag van de ganfche zaak te geeven. Zij, daar tegen, waren willig om zich te laaten overtuigen ; en, zijn verhaal gehoord hebbende, berustten zij daar in aanftonds, en verheerlijkten God, voor zijne Genade, ook aan de Heidenen bewcezen. Deeze wederzijdfche infchikkelijkheid en openhartigheid, bewaarde den vrede onder de eerfte Christenen; offchoon zij niet ten eenemaal vrij waren van misvattingen, en verkeerde gedachten. Ten deezen tijde hadden de Geloovigen, die door de vervolging verftrooid waren , het Evangelie uitgebreid j, buiten de grenzen van Judeat en Galilea, tot in Cyprus en Syrien, en waar-, fchijnlijk tot verder afgelegene gewesten; bezonder tot Rome, het welk als het middenpunt en de faamenvloed des Rijks zijnde, niet lang onbezocht konde blijven. Echter was op alle, plaatfen de prediking des Woords tot de Jooden bepaald; tot zoolang, dat de zending van Petrus tot Kornelius een toereikend gezag opleverde , om dezelve ook tot de Heidenen uittebreiden, (c) Niet lang daar na, werd het Evangelie* openlijk verkondigd binnen Antiochien, de Hoofd - ltad (cj A. D, 40. L 4  168 De Grondlegging ikd van Syrien , doch welke tevens boven andere lieden uitftak in weelde en zedenbederf. Nogthans onder dit losbandig en verbasterd volk, had het Evangelie van Christus, door eene. Godlijke kracht verzeld, eene zeer fpoedige en vermoogende uitwerking, om eene groote meenigte te bekeeren, van de duisternis tot het licht, en van de magt djs Satans tot God. De middelen deezer gelukkige verandering, worden uitdrukkelijk vermeld. Het geen de Filofoofen langen tijd te vergeefs gepoogd hadden door fierlijke loffpraaken over de fchoonheid der Deugd, uittewerken , werd fpoedig te weeg gebragt door hun, die een vouwdiglijk den Heere Jesus predikten, als de Oorzaak, den Voleinder, en de Bron van Zaligheid. — Wanneerhet nieuws van deeze goede beginfelen te Jerufalem kwam , zonden de Apostelen Barnabas naar Antiochien; die, een goed man zijnde, en vol van den Heiligen Geest, zich grootlijks verblijdde, als hij het getal en de oprechtheid der Bekeerlingen zag. Hij wekte hen door Zijne vermaaningen op, om met een voornemen des harten bij den Heere te blijven; want hij wist het geen zij thands nog weinig vermoedden hoe veele listen en laagen de vijand der zielen gebruikte, om hen, die pas den voet op de wegen der Wijsheid gezet hebben , te verhinderen. Daar na ging hij tot Saulus, en beweegde deezen, om Tarfus te verhaten, en zich.te Antiochien bij hem te voegen, in den dienst van het Evangelie. Door des He er en ze-  II.Boek. der Christen Kerk. 169 zegen op de poogingen deezer getrouwe Arbeiders werd de Gemeente zoo grootlijks vermeenigvuldigd, dat de Geloovigen aldaar het eerst den algemcenen Naam van Ch ris tenen ontvingen. Een veelbeduidende en leerrijke naam, welke hunnen pligc en hunne betrekking, jegens Christus, en eikanderen, zeer krachtig uitdrukt, en daarom ook vervolgends algemeen geworden is, en waarfchijnlijk Hand zal houden tot aan het einde der eeuwen. Dan fchoon wij deezen naam ons tot eere rekenen , en dezelve ten allen tijde, door de geenen die hem waarlijk verdienen, als de hoogftc eernaam, de roemwaardigfte tijtel welke ooit een fterveling draagen kan, gefchat werd, was dezelvo echter, toen de Geloovigen,er het eerst mede beftempeld werden, niet zoo algemeen voor eenen eernaam geacht. In den mond van eenen ongeloovigen, het zij Jood of Heiden, was het een fehandnaam, een fmaadwoord, en werd ge. ecbeezigd om de uiterfte verachting te betee. kenen(d,; en dus kan men denzelvcn rangfehikken onder de meenigvuldige fmaadnaamen , waar onder des Hëeren getrouwe navolgers van tijd tot tijd aan de woede en verachting der weereld bloot ftonden. Ca- (-j) Ouas per ftagitia invifos vulgos Cbristianos tppelhbat : TuBor nominis ejus Christus, qui Tiberio ' imperante , per procuratoren Ponticum Pilatum fuppliciis tfiftus erat,. Tacitus, Ann, 15, L 5  170 De Grondlegging Caligula, door zijne onmenschlijkheid en, grilligheid zichzelven algemeen gehaat gemaakt hebbende, werd in zijn paleis vermoord, in het vierde jaar zijner regeering(V). Hij werd opgevolgd door Claudius(f), die, zoo draa hij het bewind aanvaard hadde, het Koningrijk van Judea fchonk aan Herodes Agrippa , kleinzoon van Hcrodes toegenaamd, den Grooten —- van wien in het Tweede HoofdHuk van Mattheus Evangelie gewag gemaakt wordt en een Neef van Herodes den Viervorst , die Joannes den Dooper liet ombrengen. Die Vorst ondervond zeer veel van de wisfelvalligheid, welke gewoonlijk de ftaatzugt vergezelt. Door Tiberius was hij gevangen gehouden, en in ketenen geboeid geweest; door Caligula werd hijgrootlijks begunstigd en verhoogd; en thands fcheen hij het toppunt zijner wenfchen beklommen te hebben. Maar, terwijl hij zijne magt misbruikte, om de Gemeente der Christenen te vervolgen, werd hij in het midden van zijnen grootftcn voorfpoed, fchielijk afgefneeden Cg). Wie heeft zich ooit tegen den Heere verhard, en vrede gehad? Herodes was een openbaar ijveraar voor de Wet yan Mofes , en de Joodfche Inftellingen , cn poogde door allerlei middelen zich aangenaam te maaken. (e) Josephus, Ant. Lib. X. Cf) A. D, 41. \g) Handelingen XII.  fc. Boek. der Christen KerK. 171 ken bij het volk. Eerst befteedde hij groote fommen, tot verfterking en verfiering der Stad. Doch het Hond in zijne magt, om den Jooden nof veel groo.ter genoegen te verfchaffen, door 2ijn gezag te oefenen tegen het volk van Christus; en debeginfelen van hoogmoed envolkszugt, door welken bij beheerscht werd, noopten hem, om de eerst voorkoomende gelegenheid daar toe aantegrijpen. Hij begon, met het gevangenneemen van den Apostel Jakobus, den zoon van Zebedeus, dien bij haastiglijk ter dood liet brengen. En vindende dat dees ftap den jooden uitneemend behaagde , ging hij voord, Om. ook Petrus in de gevangenis te doen zetten; voorneemends zijnde, om zijne doodftraf uitteftellen tor na hetPaaschfeest(h), ten einde zijn ijver tegen deeze invoerers van nieuwigheden , door een dies te grooter getal aanfchouwers mogt worden toegejuicht. Dees flag, hoe droevig ook voor de Gemeente, werd [door Gods Voorzienigheid] wijslijk toegelaaten, om den moed en de getrouwheid der Apostelen te doen openbaar worden. Hier uit bleek ook, dat de gaaf der wonderwerken die hun meegedeeld, en de verheven bediening welke hun toevertrouwd was, hen' niet veilig fielden tegen vervolging, maar dat de grond hunner hoope en het roerfel hunner bedrijven gelegen waren in dezelfde beginfelen van geloof en liefde tot Je- CO A. D. 44.  17a De Grondlegging Jesus, welken zij met andere geloovigen gemeen hadden. Dus voleindigde Jakobus zijnen loop, en was de eerfte der Apostelen, diefde martelkroon ontving. Doch Petrus , die tot verdere diensten nog beftemd was, werd gefpaard; hoe zeer hij, naar de uiterlijke gefteld. heid van zaaken, op het punt fcheen, om het flagtoffer der boosheid te worden. Zonder ophouden werd door de Disfipelen voor hem geheeden; en de vereenigde fmeekingen van Gods volk hebben eene kracht, welke door geen menschlijk vermogen kan wederftaan worden. Wanneer de Heer hunne harten neigt, om zich onderling te vereenigen in vuurige en aanhoudende gebeden , dan gefchiedt zulks, omdat Hij aireede voorgenoomen heeft hunne begeerte te fchenken. In dit geval werd hun gebed zeer blijkbaar, hoewel niet aanltonds, beantwoord. Des nachts , voor dat Petrus uitgebragt zou worden om te fterven, fliep hij tusfchcn zijne wachten, met die gerustheid, welke alleen eigen is aan hun, die eene goede zaak, een goed geweten, en een fterk geloof op God hebben. Noch de ongemakken eener gevangenis, noch het vooruitgezicht des doods, konde hem ontftellen; want hij wist in wien hij geloofd had. Maar hij werd uit den flaap gewekt door eenen Engel, die zijne ketenen losmaakte, de deuren des kerkers ontfloot, en hem tot op de ftraat leidde, zonder dat het van de wachters gemerkt werd. Na dat de Engel hem dus in vrijheid had gefteld, en, wechgegaan was , be-  II.Boek. der Christen Kerk. 173 begaf Petrus zich naar het huis, waar zijne vrienden op dien oogenblik beezig waren, om zijne verlosfing te bidden. Zoo hadden zij een aanmerkelijk bewijs , dat de Heer waarlijk een God is die het gebed hoort; en dit is befchreeven tot onze aanmoediging. Des morgens vond Herodes zich van zijne prooi ontzet. De wachters, op de ondervraaging welke hij hun deedQi), geen bericht aangaande den gevangenen kunnende geeven, beval hij dat zij ter dood gebragt zouden worden. Het is waarfchijnelijk , dat Herodes , of zijne raadslieden, eene wonderdaadige tusfchenkoomst hebben vermoed dewijl de Apostelen, weinig jaaren te vooren , op dezelfde wijs gered geworden waren ; maar de wachters met den dood te ftraffen, als of zij oogluikende Petrus hadden laaten ontvlugten, was het gefchiktfte middel, om alle verder onderzoek aftefnijden, en (i) Herodes ondervroeg de wachters zelf. Het is waarfchijnlijk, dat hij fterke reden vond, om te denken dat Petrus op eene wonderdaadige wijze verlcst was; maar, als een loos itaatkundige,' ontveinsde hij zijn waar gevoelen, en wreekte zijn ongenoegen op de krijgsknechten, ten einde hier door alle achterdocht bij het volk wech te neemen. Buiten twijfel hebben de wachters geloofd, dateriet buitengewoons gebeurd was, en misfchien zouden zij dit ook gezegd hebben, indien zij in 't leven vyaren gebleeven maar doóde menfehen klappen niet.  J?4 De Grondlegging en te beletten , dat het volk op de gedachten kwam dat er iet ongewoons gefchied ware. Herodes leefde niet lang, na dit geval. Zijn leven en zijn dood ftrekten tot een zichtbaar gedenkteèken van de onbeftendigheid der menschlijke grootheid. Hij was zeer gezet op de gunst zijner Romeinfche Meesters, én had een' grooten fmaak voor hunne pracht. Dit beweegde hem , óm te Cefarea openbaare ftrijdfpelen en fchouwtooneelen , ter eere van den Keizer, aanterechten. Hier beijverde hij zich, om zijne koninglijke praal , in al haaren glans te vertoonen. Zijn hoogmoed werd vo'ords nog meer geftreeld, door de aankoömst van een gezandfchap van Tyrus en Sidon. Deeze Steden hadden zich zijn ongenoegen op den hals gehaald; maar vermids zij haar onderhoud voornaamlijk uit zijne Staaten moesten trekken, waren zij genoodzaakt, om den vrede te fmecken, welken zij, hoe zeer ze hem beleedigd hadden, verkreegen, door de tusfehenfpraak van Blastus, des Konings kamerling. De Vorst bepaalde eenen dag, op welken hij van de gemelde Steden de hulde zou ontvangen. Die dag gekoomen zijnde verfcheen hij met eene majesteit, welke de oogen der aanfehouwers deedfehemeren. Hij hield eene plegtige redevoering tot de Afgêzandten, gefchikt, zoo als wij moogen denken, om hun de verhevenfte gevoelens inteboezemen en van zijne grootheid, en van zijne goedertierenheid. Toen' hij geëindigd had, hoorde hij van alle kanten Zi>'  II.Boek. der Christen Kerk. 175 zijnen lof uitgalmen; de meenigte riep, als uit éénen mond: „ Het is de ftem van eenen God, ,, cn niet eenes menfehen!" Zijn hoogmpedig hart zwol op, door deeze godlooze eerbetooning; welke, 't is waar, niets meer was, dan het geen bij foortgelijke gelegenheden onder de Heidenen meenigwerf had plaats gehad; maar, daar dezelve thands werd nagevolgd door zulken, die beleeden den waaren God te kennen, werd de trotfche worm, die daar behagen in dorst fcheppen, plotslijk tot een ontzettend toonbeeld van het Godlijk ongenoegen gefteld — de wreekende Engel des Heeren trof hem met eenen onwederftaanbaaren hoewel onzichtbren flag , zoo dat hij, omringd door alle de teekenen der Majesteit, en ten midden der afgodifche toejuichingen des volks, ondervond en beleed, een nietig fterveling te zijn. Hij werd door allerfelfte pijnen aangetast, en gaf binnen weinig dagen den geest, wordende door wormen die in zijne ingewanden groeiden , om dus te fpreeken, leevendig verflonden. Met zijnen dood nam de vervolging voor ditmaal een einde. Hij ftierf, en werd ras vergeeten ; maar het Woord van God, welk hij had gepoogd te onderdrukken, wies, en nam de overhand, gelijk te vooren. Geduurende deezen tijd, werd de Gemeente te Antiochien grootlijks uitgebreid, en genoot den dienst van veele uitmuntende Leeraars, van welken fommigen begaafd waren met eenen profeetifchen geest, door welken de Heer hun  1/6 Dè Grondleög CNCt hun in bezondere gevallen zijqen wil bekend» maakte. Langs deezen weg hadden zij kennis bekoomen van eenen aanftaanden hongersnood ; en daar tijden van fchaarschheid voor de Disfipelen in Judea, die met bezondere moeilijkheden te worstelen hadden , ten uiterfte bekommerlijk zouden zijn, bragïen zij blijmoedig iets toe tot hunne onderiteuning , en zonden de verfaamelde penningen naar Jerufalem, door Saulus en Barnabas , die, na hunnen la^t volvoerd te hebben, omtrent deezen tijd (k) wederkeerden naar Antiochien. Deeze twee werden kort daar na, door eene uitdrukkelijke openbaaring, beftemd, om de kennis van het Evangelie in andere landen uittebreiden. Tot deezen dienst werden zij afgezonderd , door de plegtige gebeden der Gemeente, terwijl Joannes, toegenaamd Markus, die met hun van Jerufalem gekoomen was, benoemd werd om hen op die reizen te vergezellen. Dus gingen zij uit, gelijk Abraham, onzeker waar heenen zij zich wenden zouden, doch tevens verzekerd, dat eene onfaalbre leiding hunnen weg beftuuren, en eene oneindige Magt denzelven voorfpoedig maaken zou. Het wordt in het algemeen geloofd, dat omtrent denzelfden tijd de Apostelen te Jerufalem desgelijks van eikanderen fcheidden,- om het Evan- (k) Handelingen XIII. A. D. 45.  ïï. Boek. der Christen Kerk. . J77 Evangelie te verkondigen in de onderfcheïdenè gewesten, welken hun ijder door den Heiligen Geest werden aanbcdeeld. En wij hebben eenig bericht uit de Oudheid , van de verlchiÜende Landfchappen welken /ij doorreisd hebben, en volgends welk, zij het grootfte deel der toen bekende Weercld, van Indien tot Barbarijen , en van Abysilnieii tot Schytien ^ onder zich zouden verdeeld hebben. Er is, indedaad, niet aan te twijfelen, of zij hebben hunnen last ,, als Apostelen, uitgevoerd , en het Evangelie heinde en verre verbreid ; maar de berichten aangaande de bezonderheden van hunnen arbeid; de wederwaardigheden die zij ontmoet, en de gewesten die zij bezocht hebben b zijn niet mee die zekerheid en naauwkeurigheid tot ons overgekoomen, dat wij daar van voldoende verflag kunnen gceven. De eenige zekere Gefchicdenis welke wij van de Apostolifche eeuw hebben, is die van Lukas, welkq wij de Handelingen der Jpostelen noemenden deeze bepaalt zich, van het tijdperk daar wij thands toe gekoomen zijn; af, alleen tot die gevallen, .welken den Apostel Paulus in het bezonder raaken, en zelfs brengt ze zijne historie niet tot het einde van zijn leven. Daar. de Godlijke Wijsheid ons in het leven van Jesus, en in dat van zijne eerfte Dienaars, veeleer een ftaal, genoegzaam tot onze onderrechting , dan wel eene volledige hisu torie ter voldoening van 'onze nieuwsgierigheid, gegdeveri heeft , zoo zullen we ons naar dat biSi trachten te voegen ; en zoolang wij het M licht  ïjS De Grondlegging licht van eenen ingegeesten Schrijver voor ons hebben , zullen wij niet afzwerven , om naar het fchemerlicht der Overlevering uit te sien. Ik zal mij derhalven , in het vervolg van dit Boek, bepaalen tot het verhaal van dén Evangelist, zoo verre het zelve ftrekt. En daar hij ons verlaat, zal het genoeg zijn , de zekerfte of meest bewijsbaare verhaalen welken wij kunnen bekoomen, in een kort beftek te vervatten, om de Gcfchiedenisfen der Eerfte Eeuw aantevullen. Saulus en Barnabas fcheepten zich in, te Seleucia, eene zeehaven in de nabuurfchap van Antiochien, en voeren naar Cyprus j zij landden aan , te Salamis, aan de oostzijde, en doorreisden het geheele Eiland, tot Paphos, in het westen, predikende op alle plaatfen het Evangelie eerst den Jooden. Te Paphos was de Romeinfche Landvoogd, Sergius Paulus genaamd, begecrig om de leer der Apostelen te hooren. Hij was vcrzeld door Elymas, eenen gewaanden tooveraar en valfcben profeet, die uit vrees dat zijne bedriegerijen ontdekt mogtcn worden, zijn best deed, om. den Landvoogd van zijn voornemen aftetrekken, en hem met vooroordeelen tegen de Apostelen intenecmen. Dan Saulus beftrafte zijne boosheid fcherplijk, en fprak op jngeeving van den Heiligen Geest (l) een von- (i) Kr wordr uitdrukkelijk gezegd: Saulus, of Paulus , vervuld zijnde met den Heiligen Geest, Dus waren defcherpe uitdrukkingen waar van de Apostel  II. Boek. der Christen Kerk. 379 vonnis tegen hem uit, gepast naar zijne misdaad ; hij, die anderen in duisternis en onkunde zocht te houden, werd zelf in eenen oögenblik van zijn gezicht beroofd. Deeze ftraf, weikei hij noch voorzien noch ontgaan konde, openbaarde de valschheid van zijne voorgevers, en overtuigde den Landvoogd , dat de Predikers fpraken door een gezag, verre boven het hunne: Hij gaf dienvolgcnds met meer zorgvuldigheid acht op hunne woorden, en werd eerlang eeii deelgenoot van hun geloof. Van Cyprus zeilden zij naar Perga , [eehe ftad] in Pamphilia; alwaar hun medegenoot Markus, het zij dat hij reeds afgemat was door de geleedene ongemakken, of dat hij nog groorere moeilijkheden duchtte, of uit eene zekere ligtzinnigheid en wispeltuurigheid van geest, «et verder met hun reizen wilde, maar terug keerde naar jerufalem. Door deeze onheuschheid ver- loor tel zich in zijne beftraffing bediende, geene uitwerlcfels eener onmaarige gramfchap, maar eene plestige verklaaring van het karakter des Tooveraars. Hei is nogthans veiliger, dert Apostel natevolgen in zljn'gedald en ootmoedigheid, dan in dit zonderling gevaL' De kraëht van God, welke zijne woorden vergezelde , ftrekte ten bewijs ,. door vrat ingeeving eri óp welk gezag hij fprak. Wij, die geen Apostelen zijn, noch ons eene apostolifche magt willen aanmantigeri, zullen best overeenkoomstig óns karakter handelen , met ons te voegen naar den algemeenèn régels welken de Apostel Paulus ons voorfchrijfc, iri 2 Timotbeus Ih 24, 25. < ,  jjSo Be Grondlegging loor hij niet.flegts veele gunstige gelegenheden» welken hij naderhand beklaagde, maar het gaf ook vervolgends aanleiding tot groot misverfland, tusfchen Barnabas en Paulus. Zoodaanig is de gefteldheid der menschlijke natuur, dat zulke lieden in eene maatfchappij ,■ die niet veel goeds kunnen uitrechten, dikwerf, door hunne onvoorzichtigheid, oorzaak geeven tot veel nadeel 5 zelfs dan, wanneer ze geheel iet anders bedoelden. Van Perga reisden zij naar Antiochien , [eene voornaame ftad] in Pilidia; alwaar zij in de Synagooge gingen (m). Hun gewaad en zeden maakten hen kenbaar als Jooden; maar misfchien hadden de Overften der S}rnagooge geen vermoeden omtrent hun karakter.. Als de ge'Woóne dienst geëindigd was , verzocht men hen, hunne gevoelens voor te draagen. Paulus, die doorgaands de fpreeker was , hield eene lange redevoering tot hun; van welke wij nog een zeer fchoort uit trek fel bezitten. ■ In zijne, inleiding bragt hij hun de oude gefchiedenis en Voorleggingen te binnen ; doch de hoofdzaak en •voornaame inhoud zijner leerreden, was Jesus. Hij betoogde uit de Schriften, dat Hij de Messias was, in wien de Beloften uitliepen, en ftelde Hem aan allen voor, als het groote Voorwerp des geloofs, in wien, en door wien alleenlijk , vergeeving van zonden , en genadige rechtvaardiging van zulke overtreedingen waar voor (ra) A. D. 46,  II. Boek. der Christen Kerk. iSi voor in de Wet van Mofes geene voorzieninggemaakt was, konde verkreegen worden. In het flot zijner rede, waarfchuuwde hij hen nadruklijk, van het gevaar, van deezen Zaligmaaker en zijn Evangelie te verwerpen!. Zijne redevoering maakte geen' grooten indruk op de Jooden; maar eenigen uit de Heidenen , die er bij geval tegenwoordig waren geweest, verlangden deeze zaak een weinig nader te hooren ontvouwen. Dienvolgends was op den naasten Sabbath bijkans de geheele Stad vergaderd, om het Evangelie te hooren ; het geen de Jooden geweldig verbitterde, en hen noopte, om Paulus al lasterende tegentefpreeken. De Apostelen zeiden, hun daar -op met ronde woorden , dat, fchoon hunne boodfehap wel in de eerfte plaats aan hun hield, zij nogthans, naardien zij weigerden dezelve aanteneemen, zich vrijmocdiglijk zouden wenden tot de Heidenen , bij wien zij hoopten een gunstiger gehoor te.vinden. Ook werden zij in hunne verwachting niet teloor gefield ; want veelen van de laatstgemelden ontvingen , het woord met blijdfehap, beide in de Stad., en in het omliggende Land (n). De (n) Als de jooden de febaaren za?,en, werdefl zij roet nijdigheid vervuld. Onder de kwtiade geruchten, ook in onze tijden tegen perfoonen en leeringen verfpreid, hebben fommigen zich niet gefchaamd, als ware het eene billijke tegenwerping, ook gewag te maaken van den grooten toeloop van volk , dat doorgaands zulke leerredenen bijwoonde, vergeeld 3 ten'  li 2 De GrONDLEGGINS De Jooden, door deezen voorfpoed nog meer verwoed geworden, wisten zoo zeer te werken op de driften en vooroordeelen van eenige voornaame perfoonen,. beide mannen en vrouwen, «Vermoedelijk Joodengenootcn , die bijgeloovig ingenoomen waren met hunnen nieuwen Godsdienst, dat Paulus en Barnabas zich door geweld gedwongen zagen om te vertrekken.' Doch zij heten Disfipelen na zich, vruchten van hunnen dienst, die vervuld waren met den Heiligen Geest, en met blijdfchap, en daar door in ftaat gefteld, om het geloof te behouden , offchoon hunne Leeraars hun ontrukt werden. De Apostelen, het ftof van hunne voeten afgefchud hebbende zoo als onze Heer hun gebooden had tot een getuigenis tegen de hardnekkige ongehoorzaamheid der Jooden , reisden van daar tot Iconium, ,de voornaamfte Stad van Lycaonia, alwaar zij veele bekeerlingen maakten, beide uit de Jooden en uit de Heidenen. Doch de Jooden die niet geloofden , als wordende op alle plaatfen door denzelfden geest bezield , wederftonden hen hetende, naar het fchijnt, dat dit eene dier zelfde omftandigneden was, waar doorde haar der vijanden van het Christendom, reeds van de vroegfte tijden af, gaande werd gemaakt. Zie Joannes VU: 4c, 4^, s^j', XI; 43; XII: 19.  II. Boek. der Christen Kerk. 183 lieviglijk Co). Echter vertoefden zij er zoo lang, en vonden zoo veel ingang, dat de Stad verdeeld werd; zijnde een deel des volks voor hen, en een ander deel op de zijde hunner vijanden, die hier uit gelegenheid namen, om hen bij de. Overheid aanteklaagen als verftoorders der open* baare rust; eene befchuldigmg, welke mccnig.werf ten onrechte tegen de Dienaaren van het Evangelie is ingebragt. Eindelijk kreegen hunne tegenpartijders de overhand, en men befloot, geweldige middelen te werk te ftellen. Maar de Apostelen , hier van verwittigd, weeken nog in tiyds naar Lystra, eene Stad in het zelfde Landfchap gelegen, alwaar zij hunnen dienst voordzetteden, mee hunnen gewoonen ijver en ftandvastigheid , zonder zich te laaten affchrikken door den tegenftand welken zij reeds ontmoet hadden , of dien zij naar alle waarichijnlijkheid op ijdere plaats zouden ontmoeten. Onder hunne hoorders te Lystra, bevond zig een man, die (o) Handelingen XIF: % De Jooden verwekten en verbitterden de ziekn des volks. Kr is eene natuurlijke vijandfehap in de harten van fommige menfehen, maar bij veelen ligt dezelve als in flaap; zij zijn ingewikkeld in beezigbeden en vermaaken, en bemoeien zich niet met Gods Volk, als hunner opmerking onwaardig; deezen moeten door de meer ijverigen opgewekt worden, om deel te neemen in de gemeene zaak; en dienvolgends worden geene moeite noch vaJfche redenkavelingen gefpaard , om htn uit hunne traagheid te doen opJtaan. M 4  184. De Grondlegging die kreupel was, van zijne geboorte af. Paulus zijne oplettendheid bemerkende, en in zijn gedfrag eenige teclcencn van geloof befpeurende , Werd aangedrec ven, om de leer van Jesus door een blijkbaar wonderwerk te bevestigen. Hij gebood den lammen mensch, recht op zijne voeten te ftaan; en zijn woord werd verzcld door eene onmiddellijke kracht ; de man, die nooit had Je gewandeld, fprong aanftonds op, en bezat het volkomen' gebruik zijner leden. Dit geval leverde een bewijs op, dat fchoon de wonderwerken gefchikt zijn om de aandacht optewekken, en teekenen zijn van een vermogen welk den gcwoonen loop der dingen te boven gaat, zij nogthans, op zichzelven, het gemoed niet aangaande de waarheid onderrechten of van dezelve overtuigen konncn. Waut de onkundige mecnigte, offchoon ten uiterften getroffen door het geen zij zag, was zoo verre van de Leer der Apostelen op het bewijs van dit wonderwerk te gèlooven, dat zij het uit hunne eigene afgodifche grondhegiiifeien poogden te verklaaren. — zij. vergaten, alles wat zij van Jesus gehoord haclden, en riepen uit: De Goden zijn den menfehen gelijk geworden, en tot ons nedergekoomen! Achtervolgends hunne blinde begrippen, noemden zij Barnabas, Jupirer; en Paulus, Mercurius; waanende iets in hun te ontdekken , welk alan die verzierde Godheden naar hunne gcdachr ten bezonderlijk eigen was. In den gloed hunher bijgcloovige drift, vergaderden zij, mefr hun-  II. Boek. der Christen Kerk. 185 hunnen opperpriester (p), en offerdieren, rondom de Apostelen, en wilden offeranden doen aan Menfehen, die tot hun gekoomen waren om hen aftewenden van de ftomme afgoden , tot den dienst van den leevenden God. Dan niets kan aan getrouwe dienaars van Christus grooter fmèrte baaren, dan dat men hen eenigermaate wil doen deelen in de eer of het vertrouwen , welk zij geheel en'al voor hunnen Heer en Meester wenfehen te winnen. Paulus en Barnabas, die met geduld vervolging en mishandelingen verdraagen hadden , werden ' door deeze teekenen van onkundige toejuiching buiten hunne gewoone bezadigdheid vervoerd; zij fprongen in, onder de meenigte, bcleeden hunne eigen zwakheid, beltraften vrijmoedig 's volks blinde afgoderij, en zochten, hun te beduiden, aan Wien alleen zij hunnen dank en godsdienstige eerbewijzingen fchuldig waren. En door alles wat zij zeiden, konden zij niet dan. te (p) De priester wilde waarfchijnlijk zijn voordeel doen me: het bijgeloof des volks, en achtte hec eene gunstige gelegenheid, om het geloof aangaande eene zonderlinge heiligheid en kracht aan den tempel van Ly straeigen, te bevestigen, waar door het getal zijner gewijden vermeerderd , en zijne inkoomsten en aanzien vergroot zouden worden. Even gelijk men pok, in Christen landen, zich fomtijds bediend heeft van het fabelachtig verhaal van de verfchijrting of wonderwerken vaneenen Heilig of Engel, om eeu' bedonderen .eerbied voor zekere Heden of kerken te verwekken. M 5  r&6 De Grondlegging te naguwer nood de fchaare beweegen, om van haar voornemen aftezien. Gelukkig was het voor de Apostelen , dat zij hunne eigene eer niet be? doelden, en door de toejuichingen der menfehen niet opgeblaazen werden. Armzaligen van korten duur is het loon, van hun die geen hooger einde op het oog hebben; want gelijk het getij, na dat het met geweld den eenen weg géloopen is, ras en fnel den tegengeftelden kiest, zoo onftandvastig is de lof en hoogachting der onkundige meenigte, welke flegts oordeelt naar den fchijn, en door elke nieuws voorkoomende zaak getroffen wordt. Sommigen der rusteloozeJooden volgden de Apostelen van Iconium , en wisten door hunne inboezemingen het zoo verre te brengen , dat het zelfde volk.als boosdoeners behandelde de geenen die zij een weite vooren als Godheden eerbiedigden. Zij vielen oproeriglijk op Paulus aan . die, daar hij gemeenlijk het woord voerde, ook doorgaands de eerfte aan mishandelingen bloot ftond • ftegnigden hem, en fleepten hem buiten deftad, waanende dat hij dood was. Dan de Heer, in wiens hand de uitgangen des levens zijn, her. ftclde hem , en genas zijne wonden , zoo dat hij, terwijl de Disfipelen in diepe droefheid rondom hem Honden, oprees , en in de flad gegaan zijnde om te toonen dat hij noch dood noch bevreesd geworden 'was, werd hij in ftaat gefteld om den volgenden dag met Barnabas naar Derben te reizen. Hier  IL Boek. der Christen Kerk. 187 Hier vertoefden zij eenigen tijd, en maakten veele Disfipelen. En dit was de eindpaal hunner tegenwoordige reizen. Van daar keerden zij terug zonder acht te Haan op vijanden tot de plaatfen welken zij te vooren bezocht hadden, naamlijk Lystra, Iconium, Antiochien , en Perga, verfterkende de geloovigen ; terwijl zij dezelven alomme tot Maatfchappijen vormden , en uit hun midden in elke Gemeente Ouderlingen en Opziendcrs vcrkoozen. Op alle plaatfen droegen zij zorg, de geloovigen te onderrechten van den aart hunner belijdenis, en herinnerden hen de onvermijdelijke noodzaak, uit aanmerking van den tocnmaaligea Hand der zaaken, om niet dan door veele verdrukkingen integaan in G o d s Koningrijk (q). Na- (q) Handelingen XIV: 11. Dat het dus in de altereerde tijden der Kerk gefteld was, wordt algemeen toegedaan. Maar fommigen zeggen ons, dat de zaaken ten dien opzichte thands grootlijks veranderd zijn. Zij willen ons beduiden, dat de woorden van onzen Zalicmaaker, in Mattbeus VIL l\, niet langer van kracht zijn; dat de weg tot Gods Koningrijk, in onze gelukkige dagen, breed, ruim, effenbaar is, en door groote meenigcen van menfehen bewandeld worde . , de eigenfte kenmerken, welken de Heer Jesus van den weg die tot het verderf leidt, opgeeft. Zullre Leeraars en Schrijvers bedenken niet, dat zij hier door hunne onkunde veriaaden. Indien z'j wijten, welk eene vijandfehap de weereld het waare Chr'istendom toedraagt met welke beproevin- g.eu de Hee« zijn Volk bezoekt, om hun geloof te lou- te-  188 De Grondlegging Nadat zij, hier op, de nieuws bekeerden der genade en zorge des Heeren, in wien zij geloofd hadden, hadden aanbevoolen, gingen zij. wederom te fchepe, en begaven zich naar Antiochien in Sjn-ien. Aldaar gekoomen zijnde, vergaderden zij de ganfche Gemeente , en gaven haar een uitvoerig verhaal , van alles wat de Heer voor en'door hun, op hunne laatfte reizen, gedaan hadde (r). Dit is het nieuws, waar van godvruchtige menfehen gaarne hooren en fpreeken. Staatkundige gebeurdtenisfen, of de kans desoorlogs de meest gewoone onderwerpen der gefprekken verfchaffen hun weinig Hof tot aangenaam onderhoud; maar het verblijdt'hun hart, wanneer'zij hooren moogen van nieuwe aanwinsten voor bet Rijk hunnes Verlossers, en zien hoe zijne Wijsheid en Genade zcegepraalen over allen tegenftand. Tot teren en te oefenen welke aanvallen en verzoekingen de waare geloovigen van de magten der duisternis verduuren moeten ■ welke fmerten zij gevoelen , op de gewaarwording hunner ontrouwheid en onvruchtbaarheid hoe veel ftrij-is van buiten, en vreeze van binnen,het Christenleven doorgaands min of meer verzelr ■ indien zij die alles wisten, zouden zij buiten twijfel gansch anders fpreeken. De veelbetreeden weg tot eerambten en bevoordering, is misfchien van rije moeilijkheden bevrijd ; maar dus is het niet gelegen met den weg, die tot het Koningrijk van Goö leidt. Cr) A. D. 47.  II. Boek. der Christen Kerk. 18? Tót hier toe had de Kerk alleenlijk te wors.telen gehad met uitwendige moeilijkheden. Maar, daar de menschlijke natuur in alle eeuwen dezelfde is, en de apostolifche tijden dienen moesten tot onderrechting van Gods Volk,, in alle volgende eeuwen, liet de Godlijke Voorzienigheid toe, dat er onder de belijderen van het Chris, tendom trapsgewijze eenige misvattingen, twisten, en verdeeldheden, plaats greepen. Indien dit niet gebeurd ware, zouden wij, welligt , niet alleenlijk ons bezwaard gevonden hebben over de groote ongelijkheid tusfehen de eerfte Christenen, en die welken naderhand leefden, maar-, bij mangel van voorbeelden en regelen door behoorlijk gezag gefterkt, zouden wij fteeds verleegen geftaan hebben, hoede verfcheidene dwaalingen, die zich geduurende zoo veele eeuwen van tijd tot tijd hebben vertoond, en bij herhaaling ten voorfchijn kwamen, te beftrij■ den en te wederleggen. Gods Wijsheid vond overzulks goed, om heiliglijk toetelaaten, dat alle de valfche en gevaarlijke begrippen , waar door de erfvijand der zielen ten allen tijde de eeuvouwdigheid des geloofs poogt te bederven, zich reeds openbaarden bij het leven der Apos. telen , ten einde wij hun onderwijs ert voor.beeld ter onzebeftuuring, in alle vöorkoomende gevallen, voor ons zouden hebben, Ik hoop ■ hoe wonderfpreukig het ook fchijoen mag • ter gepaste plaats te toonen, dat er geene nieuwe gevoelens, het zij recht of verkeerd , betreffende het Geloef in Christus, ten voorfchijn  *9® De Grondlegging fchijn gebragt zijn, federt de Canon der heilige Boeken beilooten is. Gelijkerwijs het Evangelie, dat goede en volmaakte Gefchenk , van den Vader der lichten geheel en volkomen is afgedaald, en geene verbetering ontvangen heeft van de handen door welken het vervolgends tot ons is overgebragt > zoo heeft, aan de andere zijde, de Aartsverleider al zijne kracht tegen het zelve uitgeoefend, en geheel zijnen invloed op de onkunde en boosheid der menfehen aangewend, van den beginne af; zulks hij thands geene arglistige vonden meer overig behoeden, maar zijne uiterfte poogingen en middelen een- en andermaal beproefd heeft. Het is waar, dat het lang verloop van tijd, en de verandering der omftandigheden, hem gelegenheid verfchaft hebben , om zijne bedriegerijen in verfchillend licht voorteltellen , en dat fommigen zijner ontwerpen daar door eene fchijnbaare kracht en bevestiging hebben ontvangen, welken zij in het eerst niet hadden; maar, gelijk een mensch, die tot zijnen vollep wasdom en kracht gekoomen is, dezelfde ondeelbaare perfoon is, die hij was toen hij nog een klein kind was, onbekwaam om alleen te Haan; zoo is er nooit eenig dwaalbegrip geweest, doof welk gezag ook onderfteund of aangepreezen, of misfchien door zulken die in de heilige Schrift en de Oudheid onbedreeven waren , als eene nieuwe ontdekking toegejuicht, of wij kunnen uit duidelijke plaatfen in de Schriften der Apostelen aantoonen j dat het zelve reeds ten hunnen  II. Ëoek. dér Christen Kerk. rok nen tijde beftond, hoewel in eenen meer zwak» ken en kindfchen ftaat. Dit ftuk hoop ik hier na meer in het breede te behandelen. Thands zal ik alleenlijk acht geeven op een verfch.il, welk onder de geloovigen te Antiochien, niet ia-ng na de wederkoomst van Saulus en Barnabas , ontftaan was, en 't welk de tegenwoordigheid dier Apostelen aldaar ten hoogften nuttig deed zijn. Het was veroorzaakt door eenige Joodsch* gezinde Christenen , die uit Judea gekoomen waren , en den bekeerden uit de'Heidenen wilden leeren, dat indien zij niet befneeden wierden , en de wet van Mofes onderhielden, zij niet zalig konden worden. Deeze gevaarlijke Helling, ontftaande uit eene verkeerde bevatting van de Gerechtigheid van Christus, als den eenigen grond van des zondaars rechtvaardiging, voor God, en (trekkende om de hoop eenes zondaars op een' wankelen zandgrond, in plaats van op den onbeweegelijken Rotsfteen welken God in Sion gelegd had, neêrtezetten, werd door deeze Apostelen der Heidenen ijverig wederfprooken. Zij hadden eene dubbele overtui-: ging van derzelver valschheid, zoo uit den aart van het geloof welk zij zeiven ontvangen hadden , als uit de uitwerkfelen van het Evange* lie, welken zij in anderen zagen. Dan verfcheiden zwakkere gemoederen, die minder er-> vaaring hadden van het werk der genade in hun eigen hart j en minder kennis van het geen de Heer in anderen gewrocht hadde, geraakten aan het wankelen. Als derhalven , na veele reden. wis-  ïV)i De GrönölÉcgïncj :$ wisfelingeri, het Huk niet tot genoegen konde befliseht worden, befloot men, Paulus en Barnabas aftevaardigen, om met de Apostelen en Ouderlingen te Jerufalem raad te pleegen (s ƒ Indien dit, zoo als waarfchijnlijk voorkoomt, de zelfde reize is, waar op de Apostel in het Tweede Hoofdftuk van zijnen Brief aan de Galatiers het oog heeft, dan werden zij door Gods Geest zeiven beftuurd om dien weg intellaan; want hij zegt aldaar, dat hij? naar Jerufalem opging door eene openbaaring. Zij werden door eenige Broederen verzeld; éfi op alle plaatfen waar zij geloovigen vonden, vertroostten zij dezelven, door het verhaal van hunnen jongst genoöten voorfpoed. Te Jerufalem werden zij vriendlijk ontvangen. Na een uitvoerig verflag gegeeven te hebben van de gezegende vruchten hunner prediking onder de Heidenen , offchoort zij niet eens getracht hadden hen aan de Mofaïfche Wet te verbinden; gingen zij voord, om de Leerftelling welke korts was opgeworpen, te ontvouwen, tevens met de redenen, Welken hen beweegden om zich daar tegen aan te kanten. Wel draa vonden zij .menfehen, van denzelfden wettifchen geest, die de verpligting tot het onderhouden der Schaduuwwet, voor allen die het Evangelie omhelsden, voorfpraken, en trachtten te betoogen. Daar op werd een dag bepaald , wanneer de geheele vergadering zötr- Cs) A. D. 49-  11. Boek. ber Christen Kerk. 193 zoude faamen koomen, om dit.ftuk te. overweegen. Er was alle grond om te verwachten, dat Gods Geest in deeze bijeenkoomst op eene bezondere wijs zou tegenwoordig weezen J om de befluiten der Apostelen te beftuuren , en hen te bewaaren van eene dwaaling door hun gezag te bevestigen. . En dit gebeurde ook j doch" niet door eene hoorbaare ftem,,of dóór eene oogenbliklijke ingeeving^ maar door Hen in hunne gefchilvoering voortelichten, en hen bekwaam te maaken om in hun befluit den,w,aa^ ren ftaat van. het gefchil met onfaalbre blijkbaarheid en zekerheid te beflisfchen. . Hier blij&t wederom ten klaarften, dat Petrus verre was van zich zulk een oppergezag, :als den onmiddellijtten Stedehouder van Jesus Christus, aantemaatigen, gelijk zijne gewaande opvolgers hem ten .onrecht toefchrijven. , Zijne Broqders herinner, dert hem bok niet ; dat hij zoodaanig een gesa* hadde; eri indedaad, dan zou het ook onnoodig geweest zijn, over de zaak te rcdentwistên, naardien de uitfpraak van Petrus genoeg zou zijn geweest3 om een einde aan het gefchil te maaken. Maar neen; zonder zicheenig gezag boven.deandere Apostelen te eigenen, bcre^ deneert hij de nutloosheid der Joodfche Inzettingen ter zaligheid, uit. de handelwijze.des Heeren,omtrent Kornelius en zijne vrienden, door middel van zijnen predikdienst. Deezen waren de eerfte bekeerlingen uit de Heidenen; en in dit voorbeeld, zeide hij, heeft de Heer zünenwil ten klaarften geopenbaard, geen onJ "' H der-  194 De Grondlegging derfcheid maakende tusfchen Jood en Heiden, hunne harten reinigende door het geloof in zijn Bloed , en hun die wezenlijke Zegeningen deelachtig maakende, van welken de Mofaïfche Wetten flegts eene fchaduuw opleverden, en welke Wetten hij, in vergelijking met de vrijheid van het Evangelie, een onnoodig juk noemt, te zwaar om te draagen. De vergadering zweeg daar op fi.il, terwijl Paulus en Barnabas de vruchten van hunnen dienst onder de Heidenen meer in het breede verhaalden. De onderhandeling werd beflooten, en de uitfpraak gedaan , niet door Petrus, maar door Jakobus, die de Heidenen vrij verklaarde van het Joodfche juk, en hun alleenlijk beval, zich te onthouden van hoererij, van dingen die den afgoden geofferd waren, en van'bioed. De twee laatfte ftukken waren noodig, om eene broederlijke gemeenfehap te onderhouden , tusfchen de bekeerden uit de Heidenen en uit de Jooden, zoo lang het den laatften vergund werd de Levijtifche Inftellingen waarteneemen. En het verbod van hoererij, offchoon onmiddellijk tot de Zedenwet behoorende , welke van eene algemeene verpligting was, werd er bij gevoegd, om den Heidenen een leevendiger befef te geeven van de verfoeilijkheid en ftrafwaardigheid van een bedrijf, welk bij de meest befchaafde en deugdzaamfte Heidenen bijkans, indien niet ten eenemaal, als onfchuldig werd aangezien. Dee«  ïï. Boek. der Christen Kerk. 195" Deeze uitfpraak werd algemeen omhelsd, en men fchrcef dienvolgends eenen brief aan de geloovigen te Antiochien, om hen te bevestigen in hunne Christelijke vrijheid. In dit berichtfchrift achtten zij het eene genoegzaame ver'oordeeling van het tegengefteld gevoelen , te zeggen: Dat zij zulks niet bevoolen hadden. Eene betuiging, welke cle Apostelen, indien zij tot heden toe hadden geleefd, al zeer dikwijls zouden hebben moogen herhaalcu. Dan daar hunne egte. Schriften nog in onze handen zijn, moogen wij, ook nu nog, bij wettig gevolg befluiten, dat wij niet behoeven te fchroomen, om iets welk ons als een geweten verbindende pligt wordt opgelegd, te verwerpen, indien wij verzekerd zijn, dat de Apostelen, die. dooi' Godlijke ingeeving het geloof en de praktijk der Christenen verklaarden, ons geen bevel gegeeven hebben welk daarvoor pleit. Zij zorgded ook, hunne ontwijfclbaare verzekering er bij tè voegen, dat hunne uitfpraak overeenftemde met de meening van den Heiligen Geest. Deeze bijeenkoomst wordt gemeenlijk genoemd, de Eerfte Christelijke Kerkvergadering ; maar inde-! daad, wanneer men dezelve vergelijkt met die,' welken naderhand denzelfden naam gedraageri hebben , en die, zoo als men wilde , naar het voorbeeld van deeze waren ingericht, dan zal men zich bijkans geneigd vinden om te zeggen,' dat het niet alleen de Eerfte maar ook de Laatfte is geweest. Geene .bedekte kunstgroepen werden hier te werk gefteld, geené tijdlijkë  i$6 De Grondlegging belangen geraadpleegd , geene flrenge en bloedige Anathemata uitgedonderd, om de vervolgzugt en geweetensdwang te wettigen, geene onzekerheid of drift werd er befpeurd in de uitfpraak; maar de zaak werd met vrijheid en gemaatigdheid behandeld, en het befluit met algemeene Hemmen, en tot genoegen van beide de partijen, opgemaakt. Hoe wijd verfchillende in deeze opzichten , van den geest der volgende tijden! Dan fchoon dit in het tegenwoordig zijn* de geval aan het oogmerk voldeed, werd het oordeel der Apostelen niet volkpmenlijk opgevolgd, zelfs bij hun leven. Dit gefchil werd in andere plaatfen weder leevendig, en was een geduurig beletfel voor den vrede der Kerk, ten minsten, zoo lang de Tempel en de Joodfche Godsdienst te Jerufalem Hand hielden; en het gaf den Apostel Paulus aanleiding, om zijnen «Brief aan de Galatiers, welke opzetlijk over dit Huk handelt, te fchrijven. Ja het fchijnt dat . deeze misvatting in Judea flecds plaats bleef vinden, offchoon niemand het waagen dorst, het befluit der Apostelen, toen het zelve genoomen werd, openlijk te wederfpreeken. Want als Petrus eenigcn tijd daar na te Antiochien gekoomen was, ging hij onbelemmerd om, met de bekeerden uit de Heidenen, leevende naar hunne wijze, voor een' tijd; doch wanneer eenige Broederen van Jerufalem aldaar kwamen, vreesde hij zoo zeer, hen in dit opzicht aanfloot te geeven , dat hij zich wederom van de Heidenen af. fcheidde, en door zijnen invloed bragt hij zelfs té  II. Boek. der Christen Kerk. 197 te wege, dat ook Barnabas afgetrokken werd; om te veinzen voor de geenen die uit de Befniidenis waren. Over deeze laffe infchikkelijkS , waar door hij wederom fcheen aftebree, ken het geen hij te vooren gebouwd had, wederftond Paulus hem in het aangezicht. Hijzocw zijn karakter niet te bezwalken, door nadeelige gefprckken in zijn afwezen; ook vergenoegde hij zich niet, met hem in het heimelijke te beftraffen, maar, dewijl de ergernis openbaar was, en ftrekte om de Jooden in hun waangeloot te verfterken, en om den zwakken onder de beide partijen aanftoot te geeven, berispte hij hem. vrijmoedig en openlijk, in aller tegenwoordigheid (t). Vreemde zwakheid , waar aan de besten der menfehen blootffcaan! Petrus, die eerst zijne vooroordeelcn had afgelegd die door God- lijke aanwijzing zich tot de Heidenen vervoegd hadde die de gelukkige uitwerkfelen zijner toegevendheid had ondervonden en nog- onlangs zijn gedrag zoo onwederlegbaar verdaa- digd had i Petrus begint nu te wankelen en te veinzen, geeft zich bloot, en bedroeft zijne broederen-, uit vreeze voor de geenen die van Jerufalem. afgekoomen waren ! Van de menfchenvrees verlost te zijn, is waarlijk eene groote verlosfing! Gelukkig was het voor Petrus , dat hij in zijnen Broeder. Paulus eenen getrouwen Vriend had, die, door eenige weimge ' woor„ CO Galaten II: 11 — 14. Ns 3  tq3 De Grondlegging woorden, van pas gefprooken, de keten brak?j en hem in vrijheid Helde! Het is verbaazend,* dat menfehen die dit geval geleezen hebben,' ooit konden droomen , van Petrus boven de overige Apostelen te Hellen, als het opperfte en onfaalbaare Hoofd der Christen Kerk! Twee der Broederen, naamelijk Justus en Silas, werden met Barnabas en Paulus afgezonden , om den Brief overtebrengen, en deszelfs inhoud meer in het breede te verklaaren. Zij werden te Antiochien met blijdfcbap ontvangen, en bevestigden niet flegts den vrede deiGemeente , maar waren behulpzaam aan hun geloof, door de zonderlinge gaaven waarmee de Heer hen vereerd hadde. Binnen korten keerde Justus weder naar Jerufalem; maar Silas verkoos nog eenigen tijd te Antiochien te blijven , en was vervolgends de beftendige medgezei van Paulus, op zijne reizen. (u). Deeze hinderpaal opgeruimd zijnde, bloeide het Evangelie grcotlijks binnen Antiochien, Doch ten midden van al hunnen ar-! beid en voorfpoed in die Stad, konden Paulus, en Barnabas de bekeerlingen die zij in Cyprus en Klein Afia gelaaten hadden , niet vergeeten. Zij floegen derhalven voor, hen andermaal te bezoeken, om hen te vertroosten, en te zien. wat 00 A. D. 50.  II. Boek. der Christen Kerk. 199 wat voordgang het werk in hun afwezen gemaakt hadde. Dan er deed zich eene zwaarigheid op, aangaande Joannes, toegenaamd Markus , die hen te vooren te Perga verhaten hadde , en die, waarfchijnlijk berouw gekreegen hebbende over zijne beflihtloosheid, thands be* geerig was om wederom met hun te reizen. Paulus kantte zich daar fterk tegen, achtende hem ten hoogften te befchuldigen wegens zijne onftandvastigheid, en misfchien al te zeer door eenen geest van misnoegen, dieniet wel te verdaadigen was, tegen hem ingenoomen. Barnabas, daar tegen, ftelde zich tot voorfpraak voor hem, waar toe hij, behalven door zijne toegeevendheid omtrent zijnen misflag, ook fchijnt beweegd te zijn door aanmerkingen , welken geen plaats behooren te hebben wanneer het den dienst van G o d geldt. Joannes was zijn Zusters zoon » en dit leidde hem, om zijn gedrag in het gunstigst lieht te befchouwen. Dus waren zij beide wat partijdig in de zaak, maar nog meer te be-' rispen in den uitfiag ; want de twist rees zoo hoog tusfchen hun, dat de vriendfchap afgebrooken werd'. Zij beflooten te fchèiden; en dienvolgends nam Barnabas Markus met zich —— wiens gezelfchap hij door het verlies van Paulus duur betaalde en vertrok naar Cyprus, zijn geboorteplaats, terwijl Paulus , in zijne ftcde Silas tot zijnen medegezel verkoozen hebbende, door Syrien en Cilicia reisde, den Heere aanbevoolen zijnde door de gebeden der broederen. N 4 Du3  200 DE Grondlegging ' Dus was hun voorig. werk thands onder hun beioen verdeeld, Hier moet ik de vrijheid neemen, een5.kleinen uitflap te doen , ter oorzaake van twee. aanmerkingen, aan welken de Leezer in het beloop onzer: Gefchiedenis dikwijls aanleiding zaL krijgen om te gedenken, i. Hoe kan fomtijds de geringfte oorzaak aanleiding geeven, om de menschlijke zwakheid te ontdekken, zelfs in de uitmuntendfle karakters! Noch de groote maat van heiligheid van Paulus en Barnabas -— noch de herinnering van de diensten en moeilijkheden, waar in zij met eikanderen gedeeld hadden ^— hoch het gewigt der geroeene zaak , Welke zij gefaamendlijk voorftonden -— noch' dé vrees van ergernis te geeven aan de weereld en aan de Kerk , kon deeze naauwvërknochte Vrienden, medgezellen in arbeid en in lijden,' terug houden, van te twisten, en zich van elkanderen te fcheiden om'een beuzeling»' —— 2. Hoe aanbiddelijk wijs is Gods albeheer. fchende Voorzienigheid, die zulke dingen hei. Jiglijk toelaat, tot beproeving van forhmigen, tot onderwijzing van anderen, en tot betere uitvoering zijner eigene óógmerken'! fn volgende verbeteringen van den Godsdienst, hebben foortgelijke verfchillen, uit even geringe oorzaaken ontftaan, ook fomtijds onder de vóornaame Bewerkers plaats gehad; en fchoon dezelven niet nalieten, fommigen tot zonde, eh anderen töc* fchade te ftrekken, bleek het echter bij de uit- koomst  XI.Boek. der Christen Kerk 201 koomst, dat ze, over het geheel, niet nadeelig; waren geweest (v). Het werk breidde zich algemeener uit, en vond minder tegenfpraak, naardien mannen van verfchillende geaartheid, gevoelens , en gaaven, die aan een oppervlakkig waarneemer als hoofden van onderfcheidene partijen voorkwamen, met denzelfden ijverden gelijken voorfpoed , arbeidden aan. het ééne groote oogmerk van het Evangelie. Gelijkerr wijs een verftandig hovenier veele planten eerst op een kleine plek gronds bij eikanderen plaatst, maar dezelven naderhand verplant op zulke plaatfen , waar zij meerder, ruimte hebben om te, groeien en te bloeien; zoo worden menfehen, die God. voorheeft tot uitgebreid, nut in zijne Kerk te doen ftrekken, niet zelden in. het eerst binnen een' kleinen kring bij. clkanderen geplaatst , waar zij eikanderen zien en kennen, en in hunnen nog zwakken ftaat, door hunne onderlinge raadgeevingen, gebeden, en voorbeeld, elkander tot befchutting en verfterking zijii, en als (vj Tot een {taaltje ftrekke, de ongelukkige twist tusfchen Lutheren Zwinglius, en hunne wederzijdfche aanhangers, over de woorden : Dit is mijn Ligcbaam. Het verfchil tusfchen hun , was weinig meer dan denkbeeldig, maar de nadeelen welken het veroorzaakte, waren wezenlijk, gewigtig, en mecnigvuldig, en zouden naar alle waarfchijnlijkheid de Hervorming 111 haare geboorte gefmoord hebben, indien ze niet zoo aanmerkelijk onder eene almagtige befcherming ware gqweest. N 5  202 De Grondlegging als één hart en ééne ziel fchijnen te weezen. Maar indien zij altijd dus naauw verknocht bleeven, zou geen van hun gelegenheid hebben, om naar de maate der gaaven welken de Heer hun gefchonken heeft, en tot de meer uitgebreide diensten waar toe Hij hen gefchikt heeft, nuttig te zijn. Daarom worden zij gedund, en verplant ; zij worden, of door vervolgingen van buiten , of door zwakheden, misbegrippen, en oneenigheid onder elkandcren , verre wech verftrooid, tot plaatfen en onderneemingen, waar aan zij niet J gedacht hadden, en waar toe zij waarfchijnlijk anders niet zouden gekoomen zijn. De Apostel Paulus, met zijnen medegezel Silas, reisden zoo als reeds gemeld is door Syrien en Cilicia, naar de deelen welken hij te vooren bezocht hadde. Te Lystra gekoomen zijnde, verkoos hij Timotheus tot zijnen medegenoot en reisgezel , die , naar het fchijnt, door zijnen dienst bekeerd was, en getuige geweest was van zijn lijden voor het Evangelie, toen hij voorheen zich aldaar bevond. Timotheus was van moeders zijde van Joodfche afkoomst, en van zijne jeugd af zorgvuldig opgekweekt in de kennis der gewijde Schriften. Maar zijn vader was een Griek. Naardien deeze omftandigheid den Jooden algemeen bekend was, en dezelve waarfchijnlijk oorzaak zou konnen geeven , dat hij bij hun minder ingang vond, oordeelde Paulus het dienstig, ten einde hunne yooroordeelen te onderfcheppen, hem te laaten be-  ÏLBoek, der Christen Kerk. 203 befnijden; toonende dus zijne bereidvaardigheid, om allen alles te worden, zoo verre het met een goed geweten beftaan, en tot ftichting dienen konde. Want hoezeer hij, toen men aandrong op de onderhouding van Mofes Wetten, als noodig ter zaligheid , zich daar ftandvastig tegen aankantte, en geene de minfte bijvoeging tot de Leer der genadige Rechtvaardiging door het Bloed van Christus, wilde gehengen, was hij genegen, in dit geval, omtrent de bekeerden uit de Jooden, in hunnen tegenwoordigen ftand, toegeevendheid te oefenen, en zich te voegen-naar hunne zwakheid, 'tot hun wezenlijk nut. Hij had te vooren zich verzet tegen het befnijden van Titus die een Heiden was toen zulks als een noodzaaklijk vereischte werd voorgefteld; maar nu dit gefchil ten voordeele der E vangel ifche vrijheid befüscht W^as, flocg hij zelf voor, Timotheus te befnijden. De fchijnbaare ongelijkheid in des Apostels gedrag, zal van zelve verdwijnen, zoo draa men het onderfcheid der beide gevallen behoorlijk gade Haat. Maar zij, die uit de gemaatigdfte grondbeginfelen te werk gaan ; die weeten , wanneer en in welke gevallen het noodig is ftandvastig op zijn ftuk te ftaan , en wanneer en in hoe verre het dienstig is infchikkelijkheid te oefenen, zullen altijd, bij heethoofdige ijveraars, voor onftandvastige en wispeltuurige menfehen worden aangezien. In het beloop zijner reizen, maakte de Apostel in elke Stad beend het befluit, onlangs te Jerufalem genoomen, het  ao4 De Grondlegging het welk, offchoon in de eerfle plaats tot .Antiochien betrekkelijk , niettemin als een regel van eensgezindheid en vrede gelden moest op alle plaatfen, waar Christenen uit de Jooden en uit de Heidenen bij eikanderen gevonden werden. Aldus befproeid hebbende het geen hij weleer geplant hadde, ging hij voord, om, ook het Woord in Phrygia en Galatia te prediken. De weg dien de Evangelieverkondiging te houden hadde, werd door Gods Geest bepaald, die den Apostel verhinderde verder voord te reizen tot in het Landfchap bekend onder den naam van Klein-Afla, waar van Efeefus de Hoofdftad was. Niet dat dit land moest uitgellooten worden van de kennis van Christus; want Paulus predikte naderhand in verfcheiden dèelen van het zelve, met grooten voorfpoed' fjv). Maar de gepaste tijd was nog niet gekoomen, en de Heer had vooraf elders nog een gewigtig werk voor hun te doen. Om dezelfde reden, en door denzclfden invloed, werden zij weêrhouden van naar Bithynia te gaan, waar toe zij anders zich geneigd vonden. Aldus geheel in 't onzekere, om zoo te fpreeken, waar zij arbeiden zouden , kwamen zij te Troas , eene zeehaven in den Archipel; en daar hun ' togt nu door de zee bepaald werd, ontvingen zij eene nadere aanwijzing van Gods wil, 'en vonden dat de Heer hen pp den rechten weg ge-' £w) Handelingen XVI: J.  IL Boek. der Christen Kerk. 205 geleid hadde, want zij zagen zich gebragt tot e'ene haven, zeer gefchikt om zich intefcneepen naar de plaats waar heen de Heer voorgenoohien had hen tè zenden. (x) Hier had de Apostel Paulus één gezicht, "des nachts, van eenen man, ftaande bij hem, wiens kleeding en taal zijn Land te kennen gaven , en die hem bad, zeggende: „ Koom over „ in Macedonien, en help ons". Dit gezicht waS met zulke omftandigheden verzeld, welken geen' twijfelvöverig lieten aangaande dèszelfs ooriprong en beduidenis ; derhalven , als Paulus helt aan zijnen medgezel verhaald hadde, beflooten zij daar vastlijk uit, dat de Heer hen naar 'Macedoniert geroepen had. Dienvolgends begaven zij zich te fcheep, en de wind gunstig zijnde , kwamen zij binnen kort te Neapolis; Van waar zij hunne reize te land voordzetteden tot Filippi, eene plaats van belang, én eene Römeinfche volkplanting. Hunne prediking en verblijf in deeze ftad, welke mét den tijd de zetel werd van eene bloeiende Gemeente, gaf aanleiding tot verfcheiden zonderlinge en gewigtige gebeurdtenisfen. Op den dag des Sabbaths, gingeh zij buiten de Stad, naar eene plaats op den oever der ri- vjer Waar de Jooden gewoon waren faa- tnen* te koomen , ter oefening van openbaare ge- (x) A. D. 51.  2o6 De Gronöleggtnö gebeden en aldaar eerst, naar het fchijntj eenige vrouwen ontmoetende , eer de overigen Vergaderd waren, fpraken zij vrijmoediglijk van de groote zaak, welke altoos in hunne harten en monden bovenlag. Eene van haar, metnaame Lydia, geboortig van Thyatira , en thands te Filippi woonende, gaf eene bczondere acht op de redevoering van Paulus. De oorzaak wordt ons gemeld; ze was deeze, dat de Heer haar hart opende. De overigen hoorden dezelfde woorden ; doch dc harten van alle menfehen zijn ongevoelig , geflooten, en af keerig van geesN lpe Waarheden, zoo dat, zonder eene Godlijke tusfehenkoomst, de krachtigfte fpreekers te vergeefs fpreeken. Lydia hoorde op de rechte wijze. Zij geloofde , en werd, met haar ganfche huisgezin, aanflonds gedoopt, en ontving de Boodfchappers der Evangeliegenade met blijdfchap in haar huis. Aanhoudend zijnde in het prediken ter deeze plaats, zoo lang zij te Filippi vertoefden, werden zij dikwijls ontmoet door eene zekere dienstmaagd , welke door eenen boozen geest bezeten was, en niet afliet, wanneer de Apostelen voorbij gingen , hen na te roepen: „ Deeze „ menfehen zijn dienaars van den Allerhoog. „ ften God, die ons den weg der Zaligheid verkondigen;" op gelijke wijze, als dc bezetenen fomtijds het gezag en de Godlijke zending van den Zaligmaaker [bij zijne" omwandeling op jaarde] beleeden. Het is vreemd, zoiï men  II. Boek. der Christen Kerk. 2&f men zeggen , dat een booze geest een gunstig getuigenis geeft van dc verkondigers van 't Evangelie! Dan misfchien had die onzalige daar mede voor , hen verdacht te maaken van oproerige faamenzweering , of, hen in eenen ftrik te lokken. Hoe het zij; toen dit tot verfchei- den reizen gebeurd was, gebood hem Paulus '■ die niet draagen konde dat een geest die niet uit God was wel van hem fprak -— in den Naam van Jesus , van haar uittegaan. De geest, gedwongen om te gehoorzaamen, verliet de maagd op ftaandc voet. Doch dit baande derl weg, om hen op eene andere wijze te hinderen* De meesters deezer dienstmaagd , wien zij te vooren door haare gaaf van waarzeggen groot gewin had aangebragt, vindende dat zij niet langer gewillig of bekwaam was, om hun door dat middel voordcel te verfchaffen, greepen Paulus en Silas, als de voornaamfte oorzaaken van hun verlies, en trokken hen voor de Overheid, met-die zwaare befchuldiging welke gewoonlijk ingebragt wordt, wanneer de.prediking van het Evangelie tegen de tijdlijke belangen of inzichten def menfehen ftrijdt dat zij de rust der Stad zeer grootlijks verfloofden, door nieuwigheden te willen invoeren, onbegaanbaar met den.vastgeftelden Godsdienst. Zij noemden hen bij de Romeinen, Jooden , om dat zij zich ten ftcrkften afkeerig hadden betoond van den afgodsdienst, welke door de Romeinfche wetten en gebruiken zorgvuldig werd gehandhaafd. De onbedachte meenigte nam wel draa  50? De'ÜRONDLEG GING draa deel in de opfchudding; en de Overfterij door de redenen der befchuldiging ligt voorïngerioomen , in ftede van als onpartijdige Rechters te handelen, verklaarden zich partijen in de zaak. Zonder onderzoek te doen naar de bezonder. heden, fcheurden zij Paulus en Silas met geweld de kleedefen van het lijf, en na hen met veele flagen te hebben doen geesfeleli, wierpen zij hen in de gevangenis, met uitdrukkelijk bevel aan den ftokwaarder, om hen met bezondere zorg te bewaaren. Dit bevel werd ftrenglijk volbragt; hij wierp hen in den binnenfteri kerker, en verzekerde hunne voeten in den ftok. Dan geene muuren, of diepe fpelonken, kunnen dé Vertroostingen van Gods Geest buiten fluiten, welken aan hun die om der gerechtigheid Wil lijden , beloofd zijn , en welken in ftaat zijn om het gevoel van alle leed te overwinnen. Paulus en Silas waren door deeze wreede behandeling zoo weinig ontfteld, dat zij blijmoedig G o de lofzangen aanhieven, en door de andere •gevangenen gehoord werden , die denkelijk zich verwonderd zullen hebben over de vroolijkheidj welke zij in zulke ómftandigheden betoonden. Maar zij werden wel meer verwonderd, door bet getuigenis welk de Heer onmiddellijk ten voordeele zijner Dienaaren gaf; want, terwijl zij dus bcezig waren, werd de aarde plotslijk beweegd ; de grondflagen des kerkers werden gefchokt, zoo dat alle de deuren open vloogen, en ijders boeien en ketenen oogenbliklijk los gingen. De ftokbewaarder werd door het gedruis  Li. Boek. der Christen Kerk. 209 druis uit den flaap gewekt. Vastlijk denkende i dat alle de gevangenen ontvlugt .waren, en vreezende voor de gevolgen, trok hij in de eerfte ontroeringen van ichrik, zijn zwaard, om zichzelven omtebrengen \ want dus leerde de gewaande Wijsheid der Heidenen onkundig van de geduchte zaaklijkheden aan geene zijde tles grafs — de menfehen het gewigt van tegenwoordige bezwaaren ontwijken , door zich wanhoopend neer te ftorten in eene onbekende Eeuwigheid. Maar Paulus, offchoon in éeh ander deel van het gevangenhuis, en in het donker , kreeg kennis van het rampzalig voornemen des Sipiers, en riep hem met luide ftemme toe: Doe uzelven geen kwaad; wij zijn alle hier!Het' vergrootte zijne verwondering en verbaasdheid , te zien dat zijn toeleg hun bekend was j en dat zij, die hij zoo onmeêdoogend behandeld hadde, al het geleedene ongelijk vergaten, en belang namen in zijne behoudenis. Zulk. een 'blijk van zachtmoedigheid , en medelijden omtrent eenen vijand, trof hem zeer gevoelig, en ■overtuigde hem veel krachtiger van het onrecht welk hij hun gedaan hadde , dan de feherpfte verwijtingen immer zouden hebben konnen doem Dit is indedaad de bezondere zeegepraal van een Christen , dat hij het kwaad overwint door het :coèd :Hij eischteaanftonds licht, en door fchuld•befef enïdirik tot in de ziel getroffen; fprong bij in, en wierp zich neder aan de voeten van hun, die hij korts zoo wreedlijk mishandeld hadde, Na deeze betooning van eerbied, en van O be-  210 De Grondlegging berouw over het leed welk hij hun had aangedaan, bragt hij hen uit, en wendde zich tot hun ' met deeze allergewigtigfte vraag voor alle overtuigde zielen : „ Lieve heeren ! wat moet ik „ doen opdat ik zalig worde?" Paulus en Silas, die maar één antwoord op deeze vraag hadden gepast voor menfehen van allerleien ftand, en voor zondaars van allerlei foort en trap, vermaanden hem tot het geloof in den Heere Jesus Christus, als het eenig en onfaalbaar middel tot zaligheid. Het-behaagde den Heere, dit geloof hem te febenken; zop dat, wanneer hij hen in zijn huis gebragt hadde, en hen dc Leer [der Verlosfing] meer in het breede had hooren verklaaren , hij, benevens alle zijne huisgenooten, geloofde, en gedoopt werden. Daar op veranderde zijne droefheid in beftendige vreugd. En nu bleek het, waarom de Heer toegelaaten hadde , dat men zijne dienaaren zoo kwaalijk handelde; onder andere redenen, was het om deezes Stokwaarders wil, die anders van het Evangelie onkundig zou gebleeven zijn, indien de Heer, naar den onnafpoorlijken rijkdom zijner barmhartigheid, het dus niet tot hem gezonden , en door eenen faamenloop van voorzienige beltellingen hem in dien ftand gebragt hadde, dat hij het met dankbaarheid aannam, als het leven uit den dood. Tevens diende dit alles tot een bewijs, van de ijdelheid der poogingen , welken aangewend worden, om de Waarheid te onderdrukken. De Overheden en het volk mishandelden'sHeeren dienaaren, en wier-  II.Boek. der Christen Kerk. au wierpen hen in de gevangenis; doch het uitwerkfel was geheel het tegengefteid^ van het geen zij bedoelden. Want door deezen weg weid de Stokwaarder, het werktuig hunner wreedheid, met geheel zijn huisgezin, bekeerd; en dus waren de vijanden der Apostelen, door Gods albeftuurende hand , dienstbaar aan zijn oogmerk, en medehelpers, om eenigen der eerfte leden zijner nieuwe Gemeente toetebrengen. De Stokbewaarder dus een deelgenoot des geloofs geworden, betuigde zijne dankbaarheid aan zijne gevangenen ; hij wiesch hen van de ftraanien, en zcttede hun fpijze voor. Ook werd hij wel draa verlost van alle bekommering ten hunnen opzichte; want in den morgenftond zon-, den de Hoofdmannen bevel, om hen uit de gevangenis te laaten. Maar Paulus vond goed, hun te doen verftaan, dat zij hunnen pligt te buiten gegaan waren, en gehandeld hadden tegen die zelfde wetten en gebruiken, waar op zij, als Romeinen , zoo fterk betuigden gezet te zijn. Een burger van Rome mogt aan geene 'banden of geesfeling worden overgegeeven; en een onderdaan van Rome, hoewel geen burger, kon naar de wet niet geftraft worden, ten zij hem vergund ware, zich vooraf, in tegenwoordigheid zijner befchuldigers, te verantwoorden (z). De Apostel was in beide deeze opzicht- O) Handelingen XXV: 16, O 2  212 De Grondlegging zichten beleedigd; men had hemgeftraft, zonen verwekken , en de rust der huisgezinnen en gemeen en Hooren. Wij kunnen de zaak met weinig woorden afdoen. Heeft de Hèer Jesus dit als een gewoon en zeker gevolg van de reente prediking van zijn Evangelie voorfpeld , of niet? Zoo niet; wat zin moet men dan hechten aan de woorden die wij leezen in Mattbeus Ah: 34—36? Zoo ja; wat naam moeten we dan geeven aan die predikwijze, welke niet Itrekt, of niet vermoogende is, om den valfchen en gevaarlijken vrede eener zondige weereld te ftooren?  II. Boek. der Christen Kerk. 215 namen zij van Jafon en de overigen genoegzaame zekerheid voor hun gedrag, en lieten hen, zonder hun verdere moeite aantedoen , vertrekken. Middelerwijl werden Paulus en Silas, op wien het voornaamlijk gemunt was geweest, door de Broederen veilig wech gezonden naar Berea ; alwaar zij, zonder zich door de geleedene gevaar'en en verdrukking den moed eenigszins te laaten beneemen , voordgingen ih hunne poogingen , om het Evangelie den Jooden aanteprijzen; en hier ter plaatfe werden zij vriendlijk ontvangen. Er wordt gezegd, dat de Béreërs edeler waren dan die van Thesfalonika; want, bereidwillig te zijn om zich te laaten overtuigen en onderrechten , is een teeken van eenen edelen geest. Zij waren vrijer,en onpartijdiger, geen fiaaven der menfehenvrees, noch gekluisterd onder de magt van het vooroordeel. Zij hoorden met toegenegenheid, en onderzochten zei ven de Schriften , om de waarheid te vinden. Het Evangelie van Christus is van dien aart, dat het aan zoodaanige onderzoekers de volkomenfte voldoening kan verfebaffen ; dienvolgends geloofden ook veelen van hun. Doch de jooden'van Fhesfalonika, hier van verwittigd, volgden Paulus naar Berea, met oogmerk , om aldaar het zelfde tooneel te ,openen, welk zij in hunne ftad hadden aangerecht. Dan zij kwamen een weinig te laat. Paulus had het Evangelie reeds geplant, eh, Silas en Timotheus, die minder in 't oog liepen, achterlaatende, om nog eenigen tijd met de Broederen te blijven, werd hij eerst geleid O 4 naar  2X6 De'GrONDLEGG tno naar de zee, om de onderneemingen zijner vijandon te verijdelen, en vervolgends naar Atheene;: eene Stad, welke zoo zeer uitmuntte in geleerdheid en alle befchaafde kunsten, dat ze in het gemeen de Zetel der Mufen genoemd werd. Terwijl de Apostel te Atheene de aan-, koomst van Silas en Timotheus verbeidde, werd. zijne ziel ontvonkt in eenen brandenden ijver Voor de eer van God, en het welzijn van onflervelijke zielen. Het fmertte hem, te zien , dat eene Stad , zoo beroemd van haare befchaafdheid en wijsbegeerte, zoo gansch verzoopen lag in ^afgoderij, en, met opzicht tot de gewigtigfte belangen der llervelingen, volkomen gelijk ftond met de woestfte barbaaren. De Apostel Paulus wordt in het algemeen erkend, zelfs door hun die hem naauwlijks iet anders willen toeftaan,een Man van fmaak en geleerdheid te zijn geweest. Thands bevond hij zich te Atheene, de fchooleder Wijsgeerte,en fraaie kunsten; fchn\ derkunst, beeldhouw-en bouwkunde, pracht en fmaak s vertoonden zich in alle de wijken. Maarde treurige waarneeming van de gefteidheid der inwooneren, vervulde zijn gemoed zoo zeer, dat hij op alle andere dingen weinig acht konde flaan. Voor hun, die de aangelegenheid en het gewigt van eenen eeuwigen ftaat recht inzien , kunnen de hoogfte verbeteringen en uitwerkfe-, len der ongeheiligde Reden, luttel meer ver.' maaks verfchaffen , dan het beuzelachtig fpcl. van kinderen , of de nog ellendiger bedrijven van.  II. Boer. der Christen Kerk. 217- van krankzinnigen.. De Apostel was zoo getroffen door de onkunde, het bijgeloof, en de boosheid des volks, dat hij geen genoegen Kon vinden in de fchoonheden der plaats, maar, veiv vuldmet eene gansch verfchillende aandoening, meêdoogcnd arbeidde, om hun .de waarc wijsheid inteboczemen. Wel draa vond hij tegenftand van de Epikureïfche en Stoïïche Filofoofèn, de geëerbiedigde voorfpraakcn dier grondfoeginfelen van vermaak en hoogmoed, aan een van welken alle menfehen verflaafd zijn, totdat het Evangelie hen vrijmaakt. Hier voegde bij. zich , eeniger maate ,-. naar den. heerfchenden fmaak; hij redenkavelde met de Redenkundigen , en verftomde'de Wijzen deezer weereld, naar hunnen eigen trant, door kracht van redeneeren. Doch de ftrijd was zeer ongelijk; hunne drogredenen begaven hen eerlang, en zij zagen zich genoodzaakt, om tot hunne laatfte fchuilplaats, eene gewaande geestigheid en fpottemij , cje toevlugt te noemen. Onbekwaam, om de., kracht zijner redenen te wcderltaan, riepen zy triumf, zonder de overwinning behaald te hebben, en drukten hunne verfmaading van hem en zijne leere uit, door een woord van de laagfte en verachtelijkfte bctcekenis, het welk in onze.. Overzetting vertaald wordt door Klapper; dodji misfehien is er geen woord in onze taal, welk. krachtig genoeg is, om het fteekelige en fcherpe van het oorfpronglijke uittedrukken. Anderen dwaalden zoo geweldig aangaande den aart van liet gefchil, dat zij Paulus hielden voor eenen O 5 ver-  li8 De Grondlegging verkondiger en bekendmaaker van vreemde Goden. Zij dachten, dat Jes üs , en de Opstanding, Godheden waren , van welken zij te vooren nooit gehoord hadden; en daar zijne redenen altijd op die onderwerpen uitliepen , befloo, ten zij hier uit — en indedaad niet zonder reden dat zijne eenigite beezigheid en begeerte was, de Godheid welke hij diende, aan alie menichen voor te houden. En men behoeft zich niet te verwonderen, dat zij, op zijne woorden niet behoorlijk acht geevende , uit dezelven aanleiding namen om zich de Opfimting als een perfoon voorteftellen, dewijl de Heidenen Al taaren hadden, niet flegts der Deugd, der Eere, en der Vrijheid, maar ook aan de ondeugden en kwaaien der menschlijke natuur, als, de Vrees, de Schaaamte, den Honger, en de Koortfen , toegewijd. Deeze fpoorlooze misvatting gaf oorzaak , dat de Apostel geroepen werd voor den Raad, genaamd Areopagus, of den Heuvel van Mars, naar de plaats waar dezelve gehouden werd. Dit was eene Vergadering, welke in hoog aanzien Was, uit aanmerking van haar gezag en wijsheid, en aan welke het bezonder ftond, het opzicht te houden over den heerfchenden Godsdienst, en denzelven te befchermen tegen alle nieuwigheden. Het blijkt echter niet, dat Paulus een gerechtlijk onderzoek voor deeze vierfchaar .ondergaan hebbe. Zijne tegenftreevers fcheenen meer gezind te zijn om hunne nieuwsgierigheid te  II.Boek. der Christen Kerk. 219 te voldoen , dan om hem kwaad te brouwen. Weliigt maakte hunne befchaafdheid hen min of meer afkeerig van ftrenge maatregelen, en deed hen ziel vergenoegen met de min beleedigende ~ hoewel voor veelen niet minder geduchte — middelen , van fchimp en lpot. Hunne heerfchende drift was nieuwsgierigheid. Zij bragtcn hunnen tijd door, met wat nieuws, of gelijk het Griekfche woord beteckent, iets nieuwer , te vertellen ofte hooren. Het nieuws dat zij verwachtten, verloor zijnen fmaak, op den oogenblrk dat het bekend werd; en dit deed hen gcftadig al wederom naar iets nieuwer uitzien. Hierom kon het Evangelie, offchoon in den fterkften zin voor hun nieuw, en tevens het gcwigtigst nieuws welk zij immer gehoord hadden , zulke wufte gemoederen niet recht aandoen ; zoo iang het iets nieuwer, of het nieuwfte nieuws was, wilden zij er naar luisteren, maar zoo ras zij vernoomen hadden wat het was, ging hunne begeerte al wederom uit naar iets nieuwer. De Apostel vond nergens zoo weinig vrucht op zijnen arbeid, als onder dit befchaafd , geleerd, onkundig volk. En al waar die Athecnfche geest heerscht, daar hindert zulks den voorfpoed van het Evangelie meer , dan alle de listen en het geweld der vervolging. De redevoering des Apostels, ter deeze gelegenheid gehouden , is een próefftuk van bevallige welfpreekendheid tevens en van bondige redeneerkunde. Hij had de plegtigheden en de wij-  22o. De Grondlegging wijze hunner Godsdienstoefening oplettend gade geflaagen, en uit de groote meenigte hunner altaaren een uitgekipt, welk allermeest gepast was tot zijn oogmerk. De fchoonheid zijner inleiding wordt in onze [Engelfche] Vertaaling verdonkerd, door de uitdrukking: al te bijgeloovig. Het Griekfche woord , in den Grondtekst, is van eene min bepaalde beteekenis; doch meer ge. past omaanteduiden, dat men een gunstig gehoor verwacht, dan dat het eene afgebrooken" berisping zou te kennen geeven. Het is als of de. Apostel zeide: „ Atheeners, ik bemerk voorwaar, dat gij de onzichtbaare Magten op eene. meer dan gemeene wijze zoekt voor oogen te" houden ; want behalven eene meenigte altaaren en tempels van onderfcheiden foort, die gij. met de overige fteden van Griekenland gemeen hebt, heb ik één altaar waargenoomen, welk dit, zonderling opfchrift draagt: Aan den onbekenden God. Deeze God, tot hier toe u onbekend, is de God dien wij' aanbidden, en de nieuwe leer, over welke gij mij vraagt, heeft haar opzicht tot zijnen wil en zijnen dienst." Dit was het gelukkigfte en allergepastfte onderwerp om mede te beginnen, dat ooit bedacht kon worden. De Atheeners , altijd belust om wat nieuws, te hooren, verwachtten een verhaal van nieuwe Godheden. Doch Paulus wees hen op een altaar en een opfchrift, onder hun, welken, enkel door dcrzelver gewoonheid, hunner opmerking ontglipt waren. Het is te vreezen, dat deeze aanmerking , en dit opfchrift, maar al  ÏÏ.Boek. der Christen Kerk. 22Ï 'al te zeer pasfen op de Godsdienstoefeningen vaft Veelen, die zich vo'or Christenen houden. Het zelfde beleid ontdekt zich in des Apostels geheele redeneering. Met de Jooden fpreekende, haalde hij de Boeken der heilige Schrift aan. Maar bij deeze Heidenen , beriep hij zich op het Boek der Schepping , en redenkavelde uit de kenmerken van Magt, Wijsheid, en Goedheid, welken zich alom voor hunne oogen vertoonden, tot de Uitmuntendheid en Onafhangelijkheid van derzelver grooten Werkmeester; hoe Hij den mensch niet behoefde, en hoe alle hunne kunstige uitvindingen zijner Godlijke Majesteit onwaardig waren , terwijl zij waanden Hem te vereeren, door het aanbidden van het werk hunner handen. Hij leerde het voorzienig Beftuur, en de Alomtegenwoordigheid van God; dat Hij de Bron was van het leven, en van alle deszelfs aangenaamheden , de opperfte Beftuurder van alle gebëurdtenisfen, en de gemeene Vader des Menschdoms; ftaavende dit gedeelte zijner redevoering, door eene aanhaaling uit Aratus, eenen hunner eigen Dichters. Daar na ging hij over tot de voornaame ftukken der Openbaaring; eene Opftanding tot een toekoomend leven ; en een laatst algemeen Oordeel , door den Mensch Christus Jesus. Wij zouden ons bellek te buiten gaan, indien we het fchrander beleid, de juiste gepastheid, en overtuigende blijkbaarheid deezer korte redevoering, in bezonderheden wilden aantoonen. Dan geene redenkunde of  222 De Grondlegging of kracht van welfpreekendheid, is in itaat het hart te veranderen. De uitwerking was dezelfde die wij onder ons waarneemen, wanneer veel zwakkere werktuigen de Waarheden Gods ontvouwen : fommigen dreeven er den fpot mede, en achtten deeze wijsheid loutere dwaasheid-; anderen, bekoord door des Apostels manier van voorftel, en misfehien door eenige kortftondige gemoedsbeweegingen aangedaan , betuigden zich willig om hem andermaal te hooren; en eenige weinigen, flegts zeer weinigen, geloofden, onder welken was Dionyfius , een der Rechters van den Areopagus. Daar er zoo weinig redenen waren welken den Apostel tot een langer verblijf binnen Atheene konden aanmoedigen, befloothij, zijne reis voord te zetten tot Korinthen, ten dien tij. de de voornaamfte Stad van Griekenland geacht. Hier vond hij onverwachts medegenooten voor hem bereid Qd.j. Aquila, afkoomsfig uitPontus, en van geboorte een Jood, met Priscilla zijne egtgenoote, hadden het geloof van het Evangelie in Italië ontvangen, van waar zij onlangs genoodzaakt waren geworden te vertrekken , uit kracht van een bevel des Keizers, door welk alle de Jooden verpligt werden Rome te verlaaten. Of de Christenen in dat gebod , onder den naam van Jooden , bezonderlijk bedoeld wer. (d) Handelingen XFIIl.  II. Boek. der Christen Kerk. 223 werden, is onzeker. Maar daar hun Heer en Meester in Judea geleefd en verkeerd had, en de eerfte Predikers en bekeerlingen meestal van die N,aatfij waren, is het nietonwaarfchijniijk, dat de Christenen, dewijl zij hunne leerftellingea afleidden en betoogden uit de Boeken voor welken dc Jooden den grootften eerbied hadden, een' tijd lang bij de mcesten der Heidenen voor Jooden werden aangezien, Dit gelukkig paar, vereenigd in 't geloof en in genegenheden, werd door Gods Voorzienigheid die de gangen zijner dienaaren zeker hoewel op eene verborgene wijze beftuurt -— aangedrongen om eene fchuilplaats te zoeken binnen Korinthus, omtrent denzelfden tijd dat Paulus aldaar aankwam. Weldraa werden zij eikanderen bekend, en vervolgends door eene naauwe vriendfchap verbonden. De Apostel maakt meer dan eens gewag van hun, in zijne Schriften, als die hem bij verfcheiden gelegenheden tot hulp en vertroosting waren'geweest. Want in de genade, even gelijk in de natuur, kan niemand op zichzelven ftaan , maar elk heeft den bijftand vananderen noodig, zelfs van zulken, die in veele opzichten minder zijn dan zij. Zij woonden en arbeidden te faamen , zijnde van het zelfde handwerk. Want offchoon Paulus zijner vrijheid wel bewust was, en begreep, dat hij als een Prediker van het Evangelie, het recht hadde om zijn onderhoud te verwachten van de geenen die hij bediende, vernederde hij zich echter, om als een gemeen ambagtsman te werken, in hec maa-  214. Dé Grondlegging maaken van tenten. Eene der redenen, waarorii hij zich hier iri onderwierp, was, zoo als hij Zelf ons meldt, eene bedachtzaame voorzorg, om alle bedenkingen welken tegen hem mogten ingebragt of opgevat worden , als of zijn toeleg Ware om in de godvrucht ccnig tijdlijk gewin te zoeken , of zijne magt en invloed te misbruiken tot laage oogmerken, ten eenemaal af-, tefnijden. Doch zijn voorbeeld kan ons verder leeren , dat tijdlijke beezigheden, op zichzelven-, niet önbeftaanbaar zijn met eene getrouwe eri 'geregelde waarneeming van den Evangeliedienst, Wanneer de tijdsomHandigheden zulks noodzaak iijk maaken. Maar zijn voornaam en eigenlijk werk, waar in hij altoos, tijdig en ontijdig Ce), bee*- Ce) 2 Timotheus Ik; i. Houd aan, tijdelijk en ontijdelijk, Deeze vermaaning moet men zoo niet opvatten , als of de Apostel wilde , dat men in bet fpreeken van God en godlijke zaaken, geene tijden of gelegenheden zoude in acht neemen; of dat men zulks ontijdig zoude doen, d. i; op zoödaanige tijden, wanneer het beter was dit natelaaten. Maar tijdlijk^ wil zegden, op zekere vastgeftelde tij Jen of dagen • enontijdlijk, bij'voorkoomende gelegenheden. Neem, wil de Apostel zeggen , alle gelegenheden die zich aanbieden, zorgvuldig waar; niet alleenlijk op den Dag des Heeren, maar op alle andere dagen - niet flegts in opzettelijke en ple^ige Redevoeringen; maar laat de eer van God en het Welzijn van onftervelijke zielen, uwe bedoeling zijn in alle uwe gesprekken. —— Dit beantwoordt aan het geen de Apostel van zijn eigen gedrag vermeldt, in Handelingen XX: ao, 31. hij leerde in bet openbaar , en bij de bui-  II. Boek. der Christen Kerk. aa? beezig was, was het Evangelie van Christus te prediken. Hierom wendde hij zich te Korinthen, als gewoonlijk, eerst tot de Jooden j voelende zich door den Geest gedrongen, en door de liefde tot Christus en de zugt tot het heil dei- menfehen krachtig genoopt 4 waarfchijnlijk ook meer bevestigd en aangevuurd door het gunstig bericht, welk Timotheus eri Silas, die van Macedonien koomende zich hier wederom bij hern voegden, medebragten. Aangemoedigd, veelmeer dan verfiaauwd, door den tegenftand welken hij te vooren ontmoet hadde; handelde hij met dc Jooden, en betoogde huri uit hunne eigen Schriften, dat Jesus de Messias was, eri zulks met zoo veel klem en kracht van overtuiging, dat hij hiinhe tocftemriiing zou gewonnen hebben, indien zij niet ten ecnemaal verhard cn onverzettelijk warén geweest. Doch als zij bij aanhoudendheid zijne liefderijke poogingen met tegenfpraak en lasteringen beantwoordden, gaf hij hen ten Idatften op, cn zei de hun, dat hij zich nu van zijnen pligt omtrent huh buizen 'nacht, en dag. ■ Gelijk een braaf Geneesheer , 'ook buiten den gewoonen kring zijner praktijk, gereed is om in alle voorkoomthde gevalled noodige hulp en raad te geeven; zoo moet een Dienaar van het Evangelie zich niet vergenoegen met de gezette waarneeming van zijn openbaar én mëef plegtig diehstwerkv rnaar ook in zijnen ommegang eri gefprekken , alle bekwaame gelegenheden opzoeken en waarneemen, om aan de wezenlijke belangen der xnenfehen nuttig te zijn.  226 De Grondlegging hun gékwceten, en zijn geweten ontlast hadde * dat hun bloed op hun zclven zoude zijn, dat hunne fchuld zeer grootlijks verzwaard, en hun Verderf aanftaande was, en dat hij, voor het toekoomende, niet meer in hunne Synagoogen Zoude verkeeren, maar zich vervoegen zou tot dc Heidenen. Dicnvolgends predikte hij in het huis van zekeren Justus , ftaandc digt bij de Synagooge. En fchoon de meesten der Jooden boven alle overtuiging verhard waren, had de Heer nogthans ook onder hun een klein overblijffel. Crispus , een voornaam Opziener of Övèrftë der Synagooge, geloofde, met geheel zijn huis. En van de Heidenen werden veelen bekeerd, cn gedoopt. Was Korinthen minder dan Atheene beroemd wegens de Wijsbegeerte en Weetenfchappcn , het overtrof dien zetel der geleerdheid in rijkdom en in pracht ; welken geene minvermoogende hinderpaalen zijn tegen de omhelzing der Waarheid. Deeze bedenking , gevoegd bij de ongemeene hevigheid zijner tegenfpreekers , maakte welligt den Apostel geneigd om fpoedig van daar te vertrekken. Dan de Heer, tvien hij diende, verfcheen hem in een gezicht, en vermaande hem, niet bevreesd te zijn, noch den moed te laaten zinken, maar voordtegaan met prediken , verzekerende hem , dat zijn arbeid niet. vergeefsch zou wcezen; want hoe zeer de tegenwoordige omftandigheden weinig voor- fpoeds  k. Boek. der Christen Kerk. 227 fpoeds fcheenen te belooven (f), had de Heer nóg veel volks, bij Hem bekend, in die trotfchc, wellustige , cn afgodifche Stad. Het kan luttel beteekcnen, wat vijanden of moeilijkheden èeneh getrouwen Evangeliedienaar dreigen, wan» neer de Heer veel volks in die plaats heeft. Hij, die hem zond om hen uit dc duisternis teroepen tot zijn wonderbaar licht, zal hem onderfteuncn cn befchcrmcn, zoo dat of niemand tegen hem zal opftaan , of, voor het minst, niemand tegen hem zal vermoogen , om hem wezenlijk kwaad te doen. Dat het volk , waar van de Heer in dit gezicht tot Paulus fprak, als zijn volk, in hunne natuur en gedrag niet beter waren dan andere menfehen, is klaar, uit het' geen de Apostel hen na hunne bekeering te binnen bragt (g). Wij kunnen uit zijn gefchrijf aan de Korintheren zien, dat zijne moeite en ft rijd in dien tijd zeer groot waren (h_);' riogthans, door zulk eene tijdige en gunstrijke aanmoediging onderfteund, bleef hij aldaar één jaar cn zes maanden, terwijl alle de poogingen zijner vijanden te kort fchooten ," om zijnen ijver en werkzaamheid te verflaauwen , of den voorfpoed van zijnen arbeid te hinderen hoewel de Heer hen toeliet, te beproeven wat Zij doen konden, opdat daar door dies te klaarder CO A- D- 53- (g) i Korinthen VI: 9 — uï (hj) 1 Korinthsn II: 3.  2i% De Grondlegging der zou blijken, dat de veiligheid zijner Dienaaren alleen van Hem afhangt. Wanneer Gallio Landvoogd van Achaja was die, zoo als men uit het verhaal van Lukas ff) fchijnt te moogen opmaaken , in het bewind kwam geduurende des Apostels verblijf te Korinthen verfcheenen de Jooden in groote meenigte voorden rechterftoel, met de oude befchuldiging, dat hij de Wetten van Mofes wilde vernietigen. Doch Gallio belettede Paulus zijne voorgenoomen verantwoording , weigerende zich te bemoeien metzaaken, welken geene betrekking hadden tot de Romeinfche Wetten.' HSj zeide, dat indien hunne aanklagt ging over eenige misdaad of ongelijk, hij gereedlijk kennis van de zaak zoude neemen, maar dat hij am hun zei ven overliet, de gefchillen over den Godsdienst te beflegten. Met deeze berisping liet hij hen gaan, of liever, dreef hen uit zijne tegenwoordigheid. Het gedrag van Gallio, in dit geval, is in een gansch verfchillend licht befchouwd geworden, en dienvolgends gepreezen , of gelaakt. De gefchiedenis geeft hem een gunstig karakter, als een rcchtlievend en ■gemaatigd man. En men moet bekennen, dat hij billijk handelde, door te weigeren, de burgerlijke magt te gebruiken ter onderfteuning der vervolgzugt. Echter fchijnt hij bij deeze gcle- . g^n- Ci) Handelingen XVIII.  II. Boek. der Christen Kerk. 229 genhcid een al te klaar bewijs te hebben gegecvenvan die ftaatkundige onverfchilligheid, waar door veele , naar de weereld groote cn wijze Mannen, dikwijls het Evangelie behandelen als •eene beuzelachtige zaak, welke hunner opmerking onwaardig is; hij betoonde veeleer verachting dan onpartijdigheid; hij wilde geene der beide partijen hooren, omdat hij ze beide verachtte, en daarom dreef hij ze beide fmaadlijlc van zich wech. In 't kort, de Jooden misten niet flegts in hun oogmerk, maar werden zeiven door een deel der inwooners aangevallen, die de handen floegen aan Sosthenes, den Overlten der Synagooge, en zulks in de volle raadzaal, en in het aanzien des Rechters. Doch Gallio trok zich geen van deeze dingen aan ; en dit ftrekt verder ten bewijs , dat hij door andere beginfelen, dan onpartijdigheid en liefde tot het recht, gedreeven werd, anders zou hij niet geduld hebben, dat zijn gezag gehoond, cn een man , die volgends zijne eigene grondregelen onfchuldig was, in zijne tegenwoordigheid mishandeld wierd. Ik denke doch het is een onbeweezen ftuk dat de hier vermelde Sosthenes op dien tijd een vijand van Paulus was, en deelde in het booze voornemen, welk men tegen hem in den zin hadde. Misfchicn is hij naderhand bekeerd, cn een medgezcl des Apostels geworden op zijne reizen ; althans men vindt deezen naam, nevens dien van Paulus, aan het hoofd van zijnen Eerften Brief aan de Korintheren. p 3' wow-  239 De Grondlegging (k) Omtrent twee jaaren in Griekenland gebleeven zijnde, federt zijne eerfte aankoomst in Macedonien, begaf zich de Apostel te fcheep te Cenchrea, de zeehaven van Korinthen, om. van daar overteftecken naar Syrië. Op deezen togt deedcn zij Efeezen aan , zijnde de voornaamfte ftad van het eigenlijke of Klein Afia. Hier ging hij, zoo als hij op andere plaatfen gedaan had, in de Synagoogen der Jooden, begeerig om hen, zoo het moogelijk was, tot de kennis van den Messias te brengen. In deeze Stad liet hij zijne waarde medgezellen, Aquila en Prifcilla; die hemgaarn langer hadden willen bij zich houden. Doch Paulus, die het plan zijner reizen zoodaanig had ingericht, als hij meest dienstig oordeelde tot zijn voornaam oogmerk, wilde de aangenaamheden der vriendfehap wel opofferen aan de roeping van zijnen pligt, en volhardde in zijn voornemen, om op het aangaande Paaschfeest te Jerufalem te zijn. Hij nam derhalven affcheid van hun , met belofte van. ten bekwaamen tijd tot hun wedertekceren ; en , zijne reis vervolgende, landde hij aap teCefarea, van waar hij zich voords naar Jerufalem begaf. Zijn verblijf aldaar was niet lang. Toen hij aan. het oogmerk zijner reize voldaan , en met de Broederen gefprooken hadde, keerde hij weder, om de plaatfen waar hij voormaals gepredikt had, te bezoeken ; en ging eerst naar Antiochien ,' en door- Ci) Nero, A. D. 54.  II. Boek. der Christen Kerk. 231 doorreisde van daar de landfchappen van Galatia en Phrygia. Op deeze omreize verloor hij geenen tijd, maar verkondigde de blijde boodi'chap van Zaligheid, en verlterkte de harten der Disfipelen , overal waar hij kwam. Terwijl hij in dit werk beezigwas, kwam er te Efeezen een Jood van Alexandrie , genaamd Apollos. Dees was tot hier toe alleenlijk onderweezen in de grondbeginfelen des Geloois , zoo verre als de Leer en Doop van Joannes zich ilrekten. Dan fchoon zijne kennis niet uitgebreid was, was zijn ij ver leevendig en brandende; en zeer wel bcipraakt, en ongemeen ervaaren in de Schriften zijnde, predikte hij aangaande Christus, met veel vrijmoedigheid en ernst, overeenkoomstig de maate van licht, welke hij ontvangen had. Aquila en Prifcilla vonden zich onder zijn gehoor; en daar zij meerder ondervinding en kennis hadden dan hij, bemerkten zij ligtlijk, waar in hij gebrekkig was, en onderrichtten hem verder, met liefde en befchei- denheid. Deeze bezonderheid verdient eene dubbele opmerking, beide van Leeraars, en van hoorderen. Het geen Apollos geleerd had, deelde hij gaarn aan anderen mede; het geen hij niet wist, wilde hij even gaarn van anderen lecren; zijn ijver en zijne ootmoedigheid gingen hand aan hand. Dit is voorwaar een beminnelijk en gelukkig karakter! Een mensch, die getrouw is aan liet licht welk hij voor tegenwoordig -heeft, en willig is om zich verder te laaten P 4  232 De Grondlegging leeren cn o\Tertuigcn, zal draa wijs en Voorfpoedig worden ; de Heer zal hem en onderwijzers en hoorders bcfchikken; hij zal dagelijks aan anderen nuttig zijn, cn zelf nut ontvangen. De voorzichtigheid en gcmaatigdheid van Aquila en Prifcilla, verdienen geen' minderen lof. Zij berustten niet in alles wat Apollos zeide, omdat hij welfpreekcnd was en magtig in de Schriften noch verwierpen of verachtten.hem, omdat zij meer wisten dan hij ;" veel min fielden zij hem ten toon , of befchimpten hem , als eenen ficgten onkundigen prediker , maar zij fpraken met hem afzonderlijk ; zij keurden goed, het geen goedkeuring verdiende, en toonden hem. met zachtmoedigheid en in getrouwheid, waar in hij gebrekkig was ■ zij preezen zijnen ijver, en verbeterden zijne kundigheden. Met deeze voordeden , en met brieven van aanbeveeling aan de Broederen, voorzien, reisde, hij van daar naar Korinthen, alwaar hij der Gemeente van grooten dienst was, openlijk leerende cn bewijzende, tegen de Jooden, met ongemeene vuurigheid van geest, en klem van redenen , dat Jesus de Messias was. Niet lang na zijn vertrek (1), befloot Paulus, die nu zijne reizen door de bovenfte of binnenftc dcclcn van Klein Afia volbragt had, volgends zijne belofte, naar Efeezen terug te kee- ren. Q~) Handelingen XIX.  IÏ.BoEic. der ChristenKerk. 233 ren. Hier vond hij nog andere Disfipelen, die, even gelijk Apollos, fchoon met de Leer en den Doop van Joannes bekend, tot nog toe onkundig waren van die bezondere gaaven, werkingen , en vertroostingen, welken, als vruchten van den Heiligen Geest, gefchonken waren aan de geenen die in J e s u s. geloofden. Doch door dc oplegging van de handen der Apostelen , werden- zij aanftonds dier zelfde weldaaden deelachtig. (ra) D e Apostel , ongaarne zijn eigen volk, de Jooden, willende verhaten, volhardde nog drie maanden lang in zijnen arbeid der liefde onder hun, of het hem gelukken mogt, hen tot de erkendtenis der Waarheid te brengen. Dan , ten laatften befpeurende, dat zij, in plaats van zich te laaten overreeden, zich meer en meer verhardden, cn halsftcrrig voordgingen in hunnen toeleg, om den Oorfprong en den weg der Zaligheid bij het volk veracht eh gehaat te maaken , moest hij eindelijk van hun aflaaten, en zonderde toen de geenen die het Evangelie aan. genoomen hadden af, van de groote meenigte die hen zouden kunnen hinderen , of in verwarring brengen , en vormde hen tot eene maatfchappij op zichzelven. Hij hield vcrvolgcnds, geduurende twee jaaren, aan, met dagelijks te prediken en het Evangelie te verkondigen , in eene (tn) A. D. 55. P 5  23+ De Grondlegging eeneopenbaare School, met onvermoeiden Ijver en naarstigheid, onderfteunende zijne meer gezette en plcgtige diensten , door bezondere en krachtige vermaaningen, bij de huizen , naar dat de gelegenheid hem zulks toeliet; als ook , door het zaad des Woords te befproeien met veele gebeden en traanen. Zijne poogingen waren niet vruchtloos; hij had veel voorfpoeds, niet alleen in de Stad Efeezen, maar ook onder veelen die aldaar van andere plaatfen en met verfchillende oogmerken koomende , door de Godlijke Voorzienigheid gelegenheid krecgen om hem te hooren, cn, door Gods genade overtuigd geworden, de blijde tijding met zich naar huis bragten; zulks dat de kennis van het Evangelie alom door het ganfche Land verfpreid werd. De aandacht des volks werd nog verder opgewekt, en hunne vooroordeelen geleenigd, door de meenigvuldige teekenen, en zichtbaare uitwerkfelen dier Godlijke Kracht, door welken de Heer de woorden zijnes Dienaars bevestigde. Veele treilende wonderwerken, zinbeelden van de gencezende kracht der genade van het Evangelie , werden door de geringde middelen daargefteld , zoo dat menfehen , door verfcheiden ziekten bevangen , of door booze geesten bezeten , door het opleggen van zweetdoeken of gordels welken zijn ligchaam hadden aangeraakt, tot volkomen gezondheid herfteld werden. Onder de veelerleie middelen en wijzen waar door het Evangelie beftreeden is, behoort ook  II. Boek. der Christen Kerk. 235 ook eene flaauwe naarbootfing en gewaande erkendtcnis van cenigeiVvan deszclfs grondbcginfelen, terwijl het hart onkundig of onaangedaan blijft van het oogmerk en den voornaamen inhoud der Evangelieleer. Vijandfchap, of, op zijn best, eigen belang, is vaak de drijfveer vau veele poogingen, welken zich onder de fchoone grijns van goede woorden bedekken. Doch zume onderneemingen zullen altijd de geenen die er zich aan waagen, teloor flellen, of befchaamd maaken. Een voorbeeld van deezen aart zag men te Efeezcn gebeuren. Eenige rondzwervende Jooden, die voorgaven het vermogen te bezitten, om duivelen te bezweeren of uit te werpen , getroffen door de wonderwerken welken in den Naam van Jesus werden verricht, beftonden dien heiligen Naam onder het getal hunner gewaande Verborgenheden aanteneemen; en, een bekwaam voorwerp ontmoetende, waar aan zij hunne kunst te werk konden Hellen , waagden zij het, den boozen geest bij den Naam van Jesus dien Paulus predikte te bezweeren, om vau den man uittegaan. Doch hunne onderneeming liep ongelukkig af; dc bezetene erkende wel het gezag van J esus, en de getrouwheid van Paulus , maar vroeg wijders , wie zij waren, die zich vermeeten dorsten die Naamen te gebruiken; en wel verre van aan hunne uitdaagingen gehoor te geeven, viel hij met geweld op hun aan , en dwong hen, fchoon zeyen in getal,, om naakt, gewond, en doodlijk yerfchrikt, hun leven door dc vlugt te redden.,  236 De Grondlegging den, Groot, voorzeker, is de kracht van Jesus Naam; maar wanneer die niet in het geloof worde uitgefprooken , is het te vergeefs; de Satan fpot met zulke vermeetele huichelaaren , en overmeestert hen. Zoo ook, wanneer menfehen , die vijanden van het waare geloof zijn, onderneemen te fchrijven of te prediken aangaande Jesus, zal het zelden meerder vruchts doen, dan of zij poogden de manfehen te beleczen; in ftede van anderen uit de magt des Satans te rukken, worden zij zeiven fteeds meer cn meer onderworpen aan zijn geweld, en, ten zij Gods Genade tusfchen beide koome, om hen beter te onderwijzen , is hun laatfte gewoonlijk erger dan het eerfte. Deeze openbaare nederlaag van den vijand, vergrootte de zcegepraal van het Evangelie , cn dc eer des Apostels, en verwekte in de harten van veelen ccnen diepen eerbied cn ontzag; zij werden cr door overtuigd, van het ver, mogen der booze geesten wanneer die niet beteugeld worden , en van het gevaar , van te fpcelcn met den Naam of den Dienst van Christus. Veelen zelfs, der geenen die zich met gewaande tooverkunsten hadden beezig gehouden waar van Efeezen inzonderheid berucht was • verzaakten hunne bcdriegc- rijen, bcleeden hunne dwaasheid en godloosheid aan den Apostel, omhelsden openlijk de Leer van liet Evangelie, en ten blijke dat hun geloof cn bekecring oprecht was brag- ten  II. Boek. der Chrtsten Kerk. 23? ten zij de boeken, waar in de geheimen en regelen hunner gewaande konst vervat waren, bij een, en gaven dezelven openlijk aan de vlammen over. "Deeze boeken waren of zoo groot in getal, of zoo kostbaar, dat de waarde derzelven gerekend werd op vijftigduizend zilveren penningen. Hoe veel die fom naar onze munt bedroeg, daar over is gefchil onder de Geleerden; de laagfte berekeningen ftellen dezelve op omtrent vijftienhonderd ponden, [d. i. omtrent zestienduizend en vijfhonderd gulden Hollandsen.] Ondertusfchen is het niet zeker, dat ze alle over de tooverkunst handelden ; welligt is er eene meenigte andere gefchriften , van verfchillenden aart , onder geweest, weliken den hoop vergroot hebben Zeldzaame boeien en vreemde konsten waren vcrmeenigvuldigd , maar het ééne Boek der Waarheid deed thands alle de overigen hun gebruik en achting ten eenemaale verliezen. Zij hadden nu dc Paarel van groote waarde gevonden, en wilden dies zeer gaarn van hunne weleer hoog gefchatte beuzelingen afftand doen. Wij moogen wel vastftellen, dat indien de waardij en kracht der heilige Schriften eens algemeen gekend wierden, veele keurige boekverfaamelingen in onze dagen, indien zij de vlammen ontkwamen, ten minften ongelcczcn cn onopgemerkt zouden blij^ ven Haan. Wanneer de wijzen aldus hunne wijsheid en de ijdele kunstenaars hun gewin verzaakten, hunne boeken met eigen handen verbrandden j en zich ganschlijk aan het onderzoek der  238 Öe Grondlegging der Godlijke Schriften alleen overgaven —mogt de gewijde Gefchiedfchrijver te recht daar bij aanmerken : Zoo wies het Woord ^jHeeuen, en nam de overhand! (n) De Apostel * van wien met meerder rechts dan van Caefar konde gezegd worden; dat hij rekende niets gedaan te hebben zoo lang er nog iets te doen bleef, was, ten midden zijner gewigtige beezigheden te Efeezen , nog fteeds op nieuwe diensten bedacht. Hij behield eene vuurige genegenheid én zorg, voor zijne Vrienden in onderfcheidene? verre afgelegene, fcn tegen elkander overliggende gewesten ; hij had in den zin, om nog eens Macedonien en Griekenland te bezoeken, en van daar andermaal een keer naar Jerufalem te doen. En niet te vreden met het herdenken aan al den arbeid tot hier toe reeds door hem verricht, verlangde hij ook te prediken op plaatfen welken hij nooit be- zogt hadde zeggende: als ik aldaar geweest Zal zijn , moet ik ook Rome zien. Ja zelfs was Rome de grenspaal zijner uitzichten niet, want van daar was hij voorneemends naar Spanje te reizen (o). Van onze kindschheid af, worden wij geleerd die geenen te bewonderen, die in den ftijl der weereld, groote Veldheeren en Overwinnaars worden genoemd, omdat zij blaakten van verlangen, om fchrik, verwoesting, en moord' Qa) A. D. 57, (°> Romeinen XV: 241  H. Boek. der Christen Kérk. 23$ moord te verfpreiden door alle de deeleh des Aardkloots, cn hunne naamen berucht temaakea en te vereeuwigen, door landen te verwoesten, en hunne medemenfehen te vernielen ; terwijl dees edelmoedige geest van Paulus bijkans ten eencmaal wordt voorbij gezien. Niet afgemat door geleedenc moeilijkheden en rampen ———- niet bevreesd voor dreigende gevaaren niet voldaan met den gelukkigften uitflag zijner poogingen cn ongevoelig voor den rechtmaa- tigfïen lof fcheen hij zijn weldaadig ontwerp zoo verre uittebrciden, als het menschlijk ge- flacht zich ftrekte. Hij trok geen voordeel . hij zocht geen' roem ;—■ hij verachtte de aanlokfelen van het vermaak; waar aan de grootfte Overwinnaars niet zelden lafhartig verllaafd waren hij droeg geduldig den fmaad en de verachting des volks; welken geen held, buiten den waaren Christen , ooit magtig was met lijdzaamheid te ondergaan : en dit alles alleenlijk, om anderen mede deelgenootcn te maaken van het geluk welk hij genoot. Naardien hij echter noodig oordeelde, nog eenigen tijd 'tevertoeven daar hij was, vaardigde hij zijnen geliefden Timotheus af naar Macedonien , om zijnen vrienden kennis te geeven van zijn oogmerk, en hen voortebereiden tot zijn bezoek, wanneer hij daar toe bekwaame gelegenheid zoude bekoomen. Middelerwijl gebeurde er iets, welk ten klaarften toont de oorzaakenen grondbeginfelen , van  2-40 . De Grondlegging van den tegenftand en laster die men befpeurt* wanneer de kracht der Evangeliewaarheid tegen de driften cn belangen van baatzugtlge menfehen aanloopt. De aanmerkelijke voorfpoed welken de Apostel Paulus op zijnen arbeid hadde, en het groot aantal van menfehen die dagelijks de'r Gemeente van Christus werden toegevoegd, ftrekten zeer zichtbaar tot vermindering der achting en winst van hun , die dc voornaame bron van hun beftaan in de onkunde en boosheid des volks plagten te vinden. Deezen bleeven niet in gebreke, van openbaare opfchudding te verwekken; hebbende flegts naar gelegenheid gewacht, om hun misnoegen te toeBen. De Heer, die aller harten in zijne hand heeft, had hen tot hiertoe beteugeld, opdat het Werk zijner Genade niet verftoord zou worden; é&tit toen de Apostel zich gereed maakte om te vertrekken, werd dit bedwang eenigermaate opgeheven. De Tempel van Diana binnen Efee_; zen, was wijd cn zijd beroemd, wegens dcszelfs öngemeene pracht en luister, zoo dat er veele afbeeldingen in het kleine van gemaakt, en fterk verkocht werden. Deeze tak van handel bragt den zilverfmeden , cn anderen kunstenaaren, aanmerkelijke voördeelen aan. Maar indien het Evangelie van Christus zich bij aanhoudendheid uitbreidde , dan was het meer dan waarfchijnlijk, dat deeze en andere foortgelijke: ijdelheden weinig zouden gezocht worden. Detnetrius, een voornaam man onder hün, zijne broederen en afhangelingen, en zoo veelen als hij  II. Boek. der Christen Kerk. - 241 hrj van de geenen wier belang door deeze nieuwe Leer het meest gevaar fcheen teloopcn , konde faamen brengen , bij ééfl geroepen hebbende, fprak hen met veel fchranderheid en kracht van reden aan, over een ft uk welk hen alle te faamen zoo onmiddellijk betrof; hij herinnerde hen met eene gepaste vrijmoedigheid, dat hunne welvaart er aan hing (p) ; dit was de hoofdzaak. Doch om niet te fchijnen, als of hij eeniglijk uit beginfelen van baatzugt te werk ging, toonde hij zich ten uiterfte bezorgd voor de eer van Diana, opdat niet de dienst deezer Godesfe, tevens met hun gewin, verlooren mogte raaken; zoo als gewislijk zou gebeuren, indien men deezen Paulus onverhinderd liet voordgaan met het volk te overreeden, dat het geene Goden zijn konden die met handen worden gemaakt. Zich te beroepen op de twee heerfchende driften der menfehen, eigen belang, en bijgeloof, gefchiedt zelden te vergeefs. De redenen van (p) Die is de voornaamfte zwaarigheid regen het Evangelie ; hoewel men looze voorwendfelen bedenkt, om zulks re verbergen. Zij, die door de onkunde of boosheid ter tijden hunne zaaken zien bloeien, zijn het, die zich allereerst tegen het Evangelie verzetten; doch'fchoon winzugtdedrijfveeris, is het de eer van Diana, waarvoor men kwanswijze pleit. • Dan het zou weinig moeite kosten, om te bewijzen, dat zulke beezigheden en zulk een bedrijf, welken door den voorfpoed van het Evangelie in gevaar geraaken, in zich/.elven aan de rust en goede orde der burgerlijke maatfehappij nadeel ig zijn.  24i De Grondlegging Demetrius, zijn duizend- en duizendmaal tegen het Evangelie ingebragt; hoewel alle de beftrij: derS van het zelve zoo eerlijk niet waren, als hij, van de voornaame beweegreden die hen aandreef te belijden. De Leer, welke-der dwaasheid en ondeugd te keer gaat, zal zekerlijk gelasterd en beftreeden worden, door hun, die ii het begunstigen derzei ven hun voordeel vinden; dan naardien deeze beweegreden, wanneer men die alleen inbrengt, een weinig naar afgunst zoufmaaken, vertoont men tegelijk eehen grooten ijver voor zulke gevoelens of leerftellingcn, welken door gezag, door oudheid, of door de gewoonte fchijnen gewettigd te zijn, en waar aan hun bczonder belang onaffcheidbaar verknocht is. Demetrius had genoeg ge. zegd , om het misnoegen zijner hoöïderen té ontvonken; cn deezen waren talrijk genoeg, om het onbedacht gepeupel gaande te maaken j> het welk zich taamdijk flil houdt, zoo lang het niet door listige aanvoerders wordt opgeftookt, maar ook door der zulkcn invloed zich zeer ras tot muiterij cn euvelmoed laat annb'itfen - gelijk de zee, wanneer ze een' tijd lang kalm m effen geweest is, bi] een' opkoomenden wind in een' oogenbhk verbolgen wordt. Naauw was de uitroep door Demetrius en zijnen aanhang begonnen, of ftraks weergalmde de fbad van': Grnot is de Diana der Efeezeren ! En de meenigte, onderrecht zijnde dat hun vastgeftelde God-dienst, hun hoogachtbaare Tempel, en kostelijke plegtigheden, alle in gevaar waren, ijlde van  II. Boek. der Christen Kerk. 243 van alle kanten oproeriglijk naar de openbaare Schouwplaats, fleepende twee van Paulus waarde Medgezellen , Gajus- en Aristarchus , derwaards mede , welligt met oogmerk, om hen voor de wilde beesten te werpen, welken aldaar, tot de wreede verlustigingen des volks op hunne openbaare Spelen , bewaard' werden. De Apostel, gevoelig getroffen döor het gevaar zijner Vrienden ; én vertrouwende op de recht-» vaardigheid zijner- zaak, en op Gods gunstige VoorzienigheidI, wérd dodr deezen geweldigen oploop niet verfchrikt, maar befloOt, het doi^ driftig gemeen $ë\ gemoet te gaan. Doch dooide ernstige afraadingen der Disfipelen, die niet. konden nala'aten voor de uitkoomst beducht te zijn, liet hij zich daar van terug houden ; zelfs waren er eenigendie offchoon ze zijne Leer niet aangenoomen hadden , echter, uit het geen hun van zijn karakter cn gedrag bekend ' geworden was, zoo veel achting voor hem betoonden , dat zij mede hun best deeden óm hem voor gevaar te hoeden. Deezen wórden, in den Tekst, Overflen van Afia, [Jfiarchoi,] genoemd; het waren mannen van aanzien, die liet voornaamfte gezag hadden in het regelen der Strijdfpëlen. Sommigen van' deezen, zonden tot Paulus, om' hem te onderrechten, datliet in de tegenwoordige opfchudding niet in lïunne magt was, hem tegen overlast te beveiligen, en zij derhal ven hem verzóchten, 'zich niet bloot, te ftellen. Offchoon zijn moed hier door-niet aan het wankelen raakte, oordeelde' q 2 jfój  244 De Grondlegging hij nogthans , dat dit een wenk der Voorzienigheid konde zijn, welke hem leerde, dat het thands zijn pligt niet was zich in het gevaar te begeeven ; en dien volgends zag hij van zijn voornemen af. Het onftuimig graauw zich dus ten zijnen opzichte teloor gefteld ziende, en door Gods verborgen beftuur weerhouden van de anderen leed te doen , bleef fteeds in de uiterfte verwarring , hoewel weinigen wisten tot wat einde zij bijeen gekoomen waren, anders dan om zich te vereenigen in het geroep: Groot is de Diana der Efeezeren ! het welk zij, zonder ophouden, twee uuren lang bleeven herhaaien. Toen zij dus zich uitgeput hadden, en hunne driften door vermoeidheid een weinig begonden te bedaaren, nam de Stads Schrijver dit gunstig tijdftip waar, om hen over hunne handelwijze te berispen. Hij fprak met vrijmoedigheid en beleid, doch met die onverfchilligheid, welke de Wijzen deezer weereld zoo dikwerf in godsdienstige zaaken doen blijken. Veelen verdienen lof, van wegen hunne bereidwilligheid, om anderen in het vreedzaam bezit hunner gevoelens te laaten, terwijl men hen ten zelfden tijd beklaagen moet, dat zij geen' lust hebben, noch zich de moeite geeven willen, om voor hun zeiven de waarheid te onderzoeken. Hij erkende, in algemeene bewoordingen, de waardigheid van Diana; en bragt ten voordeele der Apostelen bij, dat zij noch hunne GodinneDiana gelasterd, noch iets tegenhaaren Tempel onder- noo-  II. Boek. der Christen Kerk. 245 noomen hadden (q). Dit was, naar alle waarfchijnlijkheid, indedaad waarheid. Paulus ftelde wel de dwaasheid der afgoderij in het gemeen voor, maartrad in geene rechtftreekfche wederlegging van eenig afzonderlijk deel der heidenfche Veelgodenleer. Hij verkondigde de eenvouwdige Waarheid van het Evangelie; en als deeze aangenoomen werd, moest het ganfche ftelfel van den dienst der afgoden van zei ven vervallen. De flraks gemelde Ambtenaar deed hun wijders opmerken , dat indien zij eenige billijke reden van klagte hadden, de weg van rechten voor hun open ftond(r); en, daar beneven hen onder het oog brengende, wat gevolgen zij te duchten hadden, indien zij tot naauwkeurige re- (q) Handelingen XIX: 37. * die noch kerkros- vers zijn, nocb. e.z.v. Hier had men beter het woord Tempelroovet s gebruikt. Want fchoon thands het woord Kerk gebeezigd wordt, om eene" zekere plaats van godsdienstoefening aanteduiden , wordt het in het INieuwe Testament nergens op Gebouwen, maar alleenlijk op Perfoonen toegepast. (Y) De Dienaars van Christus, zullen zelden gedwongen worden om zich langs den weg van rechten te verantwoorden , uitgezonderd op plaatfen , waar men opzetlijk bloedige wetten tegen hun gemaakt heeft. Daar deezen ontbreeken , zijn hunne tegenftanders veelal gewoon, zich zoo diep te vernederen, van hen voor de vierfchaar van, het laag gemeen te dagvaarden. Q3  §4^ De Grondlegging rekenfchap geroepen wiertien Cs), bragt hij het zoo verre, dat zij uit élkanderen gingen, én. Uil vertrokken. Dus werd dc Apostel, offchodn meteen allergrootsten verfchrikkelijkgevaar ge-dreigd, ongehinderd bewaard, en leed geen nadeel, :noch in zijn perfoon, noch in zijn' goe'den naam. Eene bemoedigende proef, dat zii, die achtervolgends hunnen pligt handelen, én op den Heere vertrouwen, even veilig zijn ten allen tijde, en in alle 'ömftandigheden niet minder veilig,' wanneer zij zich door woe. dende vijanden omringd zien, dan'wanneer zij in het gezel fchap van liefhebbende en weldaadige Vrienden zijn neergezeten. 1 - i Hij bleef, na dit oproer, niet lang te Efeezen, maar , affcheid genoomen hebbende van de'Disfipelen, reisde hij naar Troas, en van daar gelijk hij voorgenoomen had naar Macedonien (t). Wij vinden in de gewijde Gefchiedenis van Lukas niet veel naricht aangaande deeze reize. Maar uit eenige plaatfen van des u Apos- (sl Het fchijnt evenwel, dat er niets meer van gezegd is. Her was eene blijkbaare fchehding der openbaare rust; maar, men had het alleen op Paulus en zijne medgezellen gelaaden, die zich gelukkig genoeg moesten rekenen , dat zij het leven er af bragten. In alle andere gevallen, zou zulk een oproer zeer •hoog zijn o.pgenoomen. «' ' < (t) Handelingen XX.  II.Boek. der Christen Kerk. 24? Apostels Brieven (u), omtrent dien tijd gefchreeven, zien wij, dat zijne verdrukkingen en beproevingen, in- en uitwendig, zeer groot waren. Zijne tedere zorg en hartlijke toegenegenheid voor de Gemeenten , was geenszins de minfte bron zijner bekommeringen , en kostte hem meenige bange zugt( v). Hij beminde haar met de innerlijke ontfermingen van Jesus Christus; gaarn zou hij al zijnen arbeid ca zijn leven aan ijdere derzelrVtn hebben toegewijd, maar het was hem onmoogelijk, bij alle tegenwoordig te zijn. En kennende de zwakheid van het menschlijk hart, de listen des Satans, en de gereede verzoekingen, welken uit de menfchenvrces, de liefde tot de weereld, en 32fri(:o"."''h'h.ul '-!'v< •'■'■■■ è tt0 »yKn di? (u) 1 Korir,:bcn ik 11, 13 ; Pil: 5. <^v) Zie 2 Korintben XL 28. dagelijks overvalt. K>j de zorg van 'alle de gemeenten. In het Griek.sch vindt men het wöord iwnr^^tf het welk met zich tM-«ngf, het denkbeeld van een (lagveld, ofeéhe vesting, geduurig ontrust door vijandlijke. aanvallen; of van een mensch, die met veele moeite, door eene groote meerpgte volks welke hém op. den weg tegen koomt, moet heenen dringen, zoo dat hij niet alleen gehinderd en belemmerd wordt, maar, zoo hij,niet zijne uiterfte pöBgitigèh aanwendt, gevaar loopt om, onder hunne voeten v.értreêden re worden, Door deeze treffende ld4fnj|rté>Bft ,fmték de Apostel eigenaardig, hoe zeer hem de wet (tand van alle de Gemeenten ter harte ging. Zijne /.orgen voor haar, waren zoo meenigvuldig, zoo dringende 'en aanhoudende, dat zij hem overvloedige (tof voor zijne gebeden, züne gedachten, en zijnen tijd opleverden. ^4  *48 De Grondlegging de kunstgreepen van valfche leeraars, gebooren werden, was hij ijverig over de geenen van wel, ken hij afweezend was, met eenen ijver Gods.w). Te Troas had hij gehoopt zijnen geliefden Titus, op deszelven terugkoomst van Macedonien, te vinden ; maar hem aldaar niet ontmoetende , vond hij geene ruste voor zijnen geest, om van de gelegenheid om het Evangelie te Troas te prediken —- hoe gunstig ook — gebruik te maaken; des hij zich fpoedde, om naar Macedonien te vertrekken, om dies te eerder voldaan te zijn(x). Aldaar, dus fchrijft hijzelf, heeft ons vleesch geen ruste gehad, maar wij waren malles verdrukt; van buiten wasftrijd, van binnen vreeze Maar de Apostel vermeldt het als eene tijdige en genaderijke tusfchcnkoomst van dien God, wien de roem behoort dat Hij een Vertrooster is der nederigen, dat hij in deeze omftarrcligheden vertroost werd door de koomst van Titus, die zijne vreeze en bekommernisfen verligtte, door het gunstig verhaal welk hij van Kormthen met zich bragt (z). (a) Hoe lang de Apostel zich in deeze gewesten heeft opgehouden, wordt ons niet bericht, maar, in het gemeen, dat hij eenigen tijd aldaar doorgebragt, en veele plaatfen bezocht heeft; en het fchijnt in deeze ommereize te zijn ge- (w) 2 Kotintben XI: i- (x) 2 Kotintben II: >2, 13. (zj 2 Komnben FII: 5, 6. CO A, D. 58,  II.Boek, der Christen Kerk 249 geweest, dat hij te Illyricum, welk land voor een gedeelte aan Macedonien grenst, gepredikt heeft. Hierna begaf hij zich naar Griekenland, alwaar hij driemaanden vertoefde. Hij was voorneemends , zich van daar naar eene zeehaven te begeeven, en zijne reize, te lcheep, onmiddellijk voord te zetten tot Syrien, Maar onderrecht zijnde , dat zijne rustlooze vijanden, de Jooden, een ontwerp hadden gefmeed, om hem te onderfcheppen , en hem omtebrengen, be* floot hij, door Macedonien terug te kecren. Verfcheiden zijner vrienden booden zich aan, om hem door Afien te vergezellen; zij gingen vóór hem te fcheep, en wachtten hem af, te Troas, alwaar hij, ten bekwaamen tijde, op zijne terugkoomst van Filippi, zich bij hun voegde, en bleef aldaar zeven dagen. Op den eersten dag der week, hielden zij eene plegtige bijeenkoomst ; en de Apostel Paulus, die den volgenden morgen een lang cn laatst affcheid van de Disfipelen aldaar zoude ncemen, vierde bot aan zijne en hunne genegenheden, en ftrekte zijne redevoering en vermaaningen uit, boven de gewoone paaien. Hij bragt den geheelen dag door, zelfs tot middennacht, in het uitweiden over de bekoorlijkfte ftof, de Ver. lossende Liefde. Het blijkt echter niet, dat dit zijne gewoone handelwijze was. Maar indien een gezelfchap van Godvruchtigen, thands eenen nacht te faamen doorbragt in hunne meest geliefde oefeningen, al was het maar voor ééne * q 5 en-  MSP> De Grondlegging ,xji enkclè reis, en op oen' tijd, dat zij niet hoopers; konden eikanderen weder te zien voor dat zij elkander in de heerlijkheid zouden ontmoeten;, dit zou genoeg zijn, om de monden van het' vooroordeel en den laster tegen hun te openen , als tegen verwaarloozers van de orde der huis-' gezinnen, eh der pligtcn van het gemecne leven. De Gefchiedcnis vermeldt wel uitdrukkelijk, daü er veele lichten waren , in de opperzaal daar. zij .vergaderd waren ; misfehien , om ons te herinneren , dat de eerfte Christenen zorg droegen, in. hunne vergaderingen de orde en welvoeglijkheid in acht te neemen , ten einde geene billijke oorzaakte geeven to.t ergernis of aanftoot. Niettemin begonden hunne vijanden al draa hen' te befchuldigcn , dat zij in de duisternis te faamen kwamen, en verzierden, op die vooronderftelling , veele valfche en boosaartige lasteringen tegen hun. Soortgelijke ongegronde befehuldigingen zijn naderhand mcenigvuldige keeren herhaald. Een Jongman in de vergadering minder aandachtig misfehien dan de overigen of min gevoelig aangedaan , geraakte in flaap, en verloor daar door niet flegts veel van het nut eener onfebatbaare 'gelegenheid, maar viel. uit een. venster, in hee welk hij. zat, van de derde verdieping nedenvaards, cn werd voor dood opgenoomen. Een toeval, welk den haateren des Apostels ligtdjk eene nieuwe aanleiding had kunnen geeven, om hem te lasteren, en zijnen ontijdigen ijver te wraaken. Doch hij ging naar beneden, in den geest des gvloofs en'  lï. Boek. der Christen Kerk. "en des gebeds , en den Jongman omvangende , hèrftelde hij denzelven weder in het leven. Na dat men van den fchrik deezcs on.;evals bedaard was , en eenige vervcrfch.ing had gcnoomen , vattede Paulus zijne redevoering weder op, cn fprak met hun tot het aanbreeken van den dag (bj); wanneer hij hun vaarwel zeide. Zijne Medgczellen voeren langs de kust, tot Asfos, eene piaats niet verre afgelegen, cn wcr■ waards de Apostel verkoos te land, en zelfs te voet te reizen. Sommigen denken , dat hij dit deed'bij wijze van zelfverloochening; dan het is «arisch niet te vermoeden, dat hij, die zoo groot .den voorftandcr was der Evangelifchc cn.kin.derlijke Vrijheid , eenig gewigt zoude gelegd hebben'op zulke (brengheden. Het Eigen zal zich vaak gereedlijk aan veele dingen van dien aart onderwerpen., zich daarin kittelen, en er voedfcl cn fterkte uit afleiden. Veel waarfchijaltfl tn'o SÏ-m* i-bioov lom £ntgBB4 fb) Dit was, zoo a',s we ree Is opmerkten,, eene iuftengewÓone gelegenheid ; zij dachten elkandenn 'nooit wecfer te zien, en konden bezwaarlijk lcheiden. •Dergelijke omstandigheden zouden, ook nü nog, zulke lans uifgeftrekte bezoeken van godvruchtige vrienden kunnen wettigen. Doch in Het gemeen moe: zulks vermijd worden. Indien men er dikwijls gebruik van maakte, zou uit aan andere dingen in den weg ftaan ; het zou ons onbekwaam maaken tot da waarneeming van ons beroep, en fchadelijk zijn voor onze gezondheid; en om deeze en andere redenen, zou het eene gegronde oorzaak van ergernis zijn.  «54 De Grondlegging nelijker is het, dat de Apostel verkoos te voet te gaan , of, om onder weg de gelegenheden welken hem mogten voorkoomen om nuttig te zijn, waarteneemen, of, om voor zichzelven het voordeel der eenzaamheid en afzondering te genieten. Christenen, die in een' zeer openbaa- ren ftand in dit leven geplaatst zijn hoe- daanig het met den Apostel gelegen was . willen gaarne de gelegenheden om alleen te zijn , door het ondergaan van eenige ongemakken koopen. Doch deeze omftandigheid wordt ver. meld, als een uitneemend bewijs van des Apostels eenvouwdigheid en nederigheid; offchoon hooglijk geëerd, en uitermaate bemind, achtte hij het niet beneden zijne waardigheid, van plaats tot plaats te wandelen, gelijk een gemeen perfoon. Te Asfos zich ingefcheept, en onder weg Mitylene en Samos aangedaan hebbende, kwamen zij binnen weinige dagen te Miletus. Paulus ging met voordachtEfeezen voorbij, om niet door het groot getal waarde vrienden welken hij in die Stad hadde, opgehouden of bedroefd te worden; want zijn voornemen was, indien moogelijk, op den aanitaanden Pinkfterdag te Jerufalem te zijn. Maar hij ontbood te Miletus tot zich, de Opzieners der Gemeente van Efeezen, om zijne laatlte bevelen en zijnen affcheidszegen te ontvangen. Als zij gekoomen waren, deed hij eene zeer plegtige en aandoenlijke redevoering tot hun. Deeze affcheidsrede, welker hoofdaaaklijke inhoud tot onze leexing in gefchrifte be»  II. Boek. der Christen Kerk. 253 bewaard is , wanneer men dezelve enkel befchouwt als een ft uk van rederijkkunst, is meenigmaalcn door bevoegde rechters bewonderd cn geroemd; maar er koomen trekken in voor , welker kracht en fchoonheid geen letterkundig beoordeeler recht kan voelen, ten zij hij van den zelfden geest gefmaakt hebbe, welke des Apostels hart vervulde en roerde, toen hij dezelve uitfprak. H ij begon , met zich te beroepen op hun eigen medeweten, ten aanzien van zijn gedrag, geduurende zijne verkeering onder hun, en herinnerde hen, welk eene vlijt, getrouwheid, en tederheid, hij in den loop zijner bediening betoond hadde; hoe hij zijne openbaare onderwijzingen had doen verzeld gaan, met afzonderlijke en herhaalde vermaaningen, terwijl hij die beiden met veele gebeden en traanen had befproeid. Hij gaf hun kennis, van het oogmerk en doeleinde zijner tegenwoordige reize, en hoe onzeker hij was, wat de uitflag derzeive ten zijnen opzichte zijn zoude. Dan fchoon hij, volgends algemeene ingeevingen van Gods Geest, verdrukkingen en banden, op alle plaatfen waar hij koomen zou, tegemoet zag, zijn befluit was nogthans onwrikbaar bepaald; hij had de kosten 0verrekend, en was overtuigd, dat niets van alles wat hem bejegenen konde , zijne ernstige aanmerking waardig was , opdat hij zijne bediening met eere, en zijnen loop met blijdfehap, mogt vervullen  25£ De Grondlegging len (c). Maar hier van zeide hij verzekerd te zijn, dat de aangenaame gelegenheden , welken hij bij de geloovigen te Efeezen, en daar omftrecks, genooten had, ten einde waren, en dat zij hem thands voor dc laatfte maal zagen en hoorden. Zij alleen, die weeten welk eene innige toegenegenheid erplaatfe heeft, tusfchen eenen Dienaar van Christus,, en hun voor welken God hem als een werktuig heeft gebruikt, ter.behoudenishunnerzielcn , kunnen eènigszins oordeelen over de gemoedsaandoening, met welke de Apostel dit gedeelte zijner redevoering fprak, en waar mee het zelve van zijne vrienden werd aange. boord. Als hij dus hunne tederlle hartstogten geroerd en gaande gemaakt, en hen voorbereid had, om zijne plegtigc affcheidslcsfcn en raadgce- 9M(vjbaoJk!x J«ns nes* Uoxtov noob L>ci rlwiCO De ftaat van gehoorzaamheid en dienst, welken wij fchuldig zijn aan Hem die voor ons geftorven eh opgewekt is, wordt dikwijls vergeleeken bij een ftrijdperk, of loopbaan; waar door te kennen gegee-. yen wordt, de aanhoudende naarstigheid welke wij in het beantwoorden aan onze roeping moeten be- fteeden de kortheid' van onzen arbeid en ons' lijden hoe weinig wij behooren acht te flaari op de voorwerpen die ons omringen —— en dat ons oog en onze poogingen fteeds gericht moeten zijn naar den prijs die ons is voorgefteld. Elke ftap in dit renperk, is verzeld met moeilijkheden, maar het einde zal onuitfpreekelijke vreugde zijn. Zij , tot welken de Koning zeggen gal? W4$ gi] goede en gétrouwe dienstknecht, gaa in de vreugde uwes Heer en,' zullen zich dan der moeite , welke hun op den weJ bejegend heefc, niet beklaagen.  Ü. Boek. der Christen Kerk. qggj vingen met behoorlijke opmerkzaamheid te ont-; vangen, vermaande hij hen met de beweeglijkfte uitdrukkingen , om zijn voorbeeld na te ftreeven, in het volbrengen der pligten van getrouwe Opzieners of bisfchoppen, in de Gemeente welke hij thands aan hunne zorge beval ; brengende, tot dat einde twee zeer krachtige drangredenenbij, naamlijk, de overweeging, dat zij door den Heieigen Geest zei ven tot dien post be-, roepen waren,1 en, dat de zielen welken hunner zorge wa-en aanbetrouwd, dc Gemeente Gods. v/aren, welke Hij verkreegen hadde door zijn eigen Bloed. Hij waarfchuuwde hen ook, dat zij de uitïrfteomzichtigheid noodig zouden hebben, alzoo hij voorzag, dat er, na zijn vertrek,zwaare \\olven tot hun zouden inkoomen, die de kudde niét zouden fpaaren; en er zelfs uit hun micden, uit het getal der geenen die zich Voor Disfipelen uitgaven, mannen ooftaan zou-, den , fprcekende verkeerde dingen. Aan dit dubbel gevaar door valfche . leeraars van buiten en onrustige twistzoekers van binnen ,■ zijn alb Maatfchappijcn van Christenen blootge- . field; 3n het is de onvermijJclijke pligt van alle Leeraaen in alle eeuwen, te gedenken aan des Apostds bevel, en te waaken over de Kudde, over welke de Heilige Geest hen tot Opzieners gefteld heeft. De Apostel bragt hun anler.maal te binnen, zijn eigen gedrag onder hui; zijne naarstigheid, cn onbaatzugtigen ijver — hoe hij nooit zijn eigen voordcel had " gezocht, maar liever gewerkt hadde met zijne han.  De Grondlegging handen, opdat hij niet iemand van hun zoude lastig zijn. Eindelijk, hen Go de enden Woorde zijner Genade aan be veelende, floot hij zijne redevoering, met aan hunne overweeging voortefïellen eene Spreuk van den Heere Jesus, welke de Heiland ook door zijnen ganfchen levensloop had geftaafd: Het is zaliger, Ttt geeven, dan te ontvangen. Dit gevoelen , waar in de geest des Godlijken "Verlossers zoo heerlijk uitblinkt, en het welk tot hier toe in de harten en moncen zijner egte Disfipelen bewaard is, werd bij de;ze gelegenheid in het befchreeven Woord geboekt, en is de eenige oorfpronglijke Overlevering van Hem , welke der Kerke is overhandrekt. Na dat de Apostel zijne aandoenelijke redevoering geëindigd had, knielde hij neder, en bad met hun. Het laatst Vaarwel was orgemeen zielroerend. En hoe kon het anders weezen, of zij, die aan hem, als een middel, hun eeuwig heil verpligt waren, die zoo meenigwer door zijn onderwijs en voorbeeld waren gefticht geweest , moesten, op de gedachte dat zij lem in deeze weereld nooit zouden wederzien , geweldig ontroerd worden. Zij geleidden hem Toords naar hét fchip, en keerden weder. Het woord waar van de Gefchiedfchrijver Lukis zich hier bedient, geeft te kennen dat de aancoeningen wederzijdsch waren; het beteekent zco veel, als door geweld van eikanderen afgerukt.vorden « dingen die zeer naauw vereenigd zjn, van n één te fcheuren. Als wij van hun gefchidtn warm  II. Boek. der Christen Kerk. 257 ren (d) of , gelijk het ook zou kunnen vertaald worden : Als wij ons van hun losgefcheurd hadden; welke fpreekwijs zeer eigenaartig uitdrukt , de naauwe vereeniging hunner genegenheden , en de fmert en weerzin , welken aan beide zijden bij dit affcheid gevoeld werden. Wanneer deeze ftrijd over was, ftaken Paulus en zijne Medgezellen met een' gunstigen wind in zee; en, na Coös en Rhodes, twee eilanden van naam in de Aegeïfche Zee, aangedaan te hebben, vervolgden zij hunnen togt tot Patara, in Lycia, alwaar zij tijdig een fchip vonden, gereed om naar Phoenicia aftefteeken. Zij gingen in het zelve over, voeren langs de zuidkust van Cyprus, en hadden eene gelukkige reize tot aan Tyrus , de plaats werwaards het fchip beftemdvvas; alwaar zij dan ook aan land Hapten. Vermids de Apostel nu niet zeer verre van Jerufalem Was, en dat gedeelte zijner reis had afgelegd, waar in hij meest aan de onvermijdelijke vertraagingen door winden en weder bloot^'fteld was, zoo dat hij met genoegzaame waarfchijnelijkheid konde rekenen binnen zijn' voorgeftelden tijd te Jerufalem te konnen zijn, vond hij goed, zich zeven dagen alhier optehoud-n, met de Disfipelen die hij er vond ^e). n ' Van (d) Handelingen XXI: r. (e) Handelingen XXI: 4. Het Griekfche Aritfb zou kunnen overgezet worden: De 0*.  258 De Grondlegging Van eenigen derzei ven werd hij, door eene profeetifche ingeeving, verwittigd van de gevaaren waar aan hij blootgefteld zou weezen , indien hij zich naar Jerufalem begaf. Dan hij wist, wien hij geloofd hadde, en , overtuigd, dat zijn pligt hem riep tot volftandigheid, liet hij zich door het vooruitzicht der verdrukkingen niet te. rug houden. Op den bepaalden tijd ging hij wederom te fcheep; en de Disfipelen, met hunne huisgenooten , verzelden hem tot aan de zee, alwaar hij affcheid van hun nam, in een hartlijk gebed, op het ftrand (f). Naast daar aan, landde hij te Ptolemais, eene Stad in Galilea, en bleef aldaar éénen dag met de Broederen. Des anderen daags reisde bij voord, tot Cefarea, en nam zijn' intrek bij Philippus, den Diaken, die vier dochters hadde, begaafd met den Geest der voorzegging. Ge- fipeien uitgevonden hebbende. Er fchijnt geene reden te z'jn, om den artijkel wech te laaten; en het werkwoord wordt gebeezigd voor uitvinden, als een gevolg van eenige aanduiding of nafpooring; Lukas II; 16. Wij moogen veilig onderftelien, uit aanmerking van het karakter des Apostels , dat zijn eerfte onderzoek , wanneer hij op plaatfen kwam waar het Evangelie gepredikt was, betrekking had tot hun, die den Heere Jesus liefhadden, en waar hij die zoude kunnen ontmoeten. (f) Indien veele menfehen die thands leeven, dit aanfehouwd hadden, zouden zij buitan twijfel gezegd hebben , Dat zij eene zeldzaarne vergadering van Geestdrijvers en uitzinnigen hadden gezien.  II. Boee. der Christen Kerk. i$9 Geduürende zijn verblijf teCefarea,kwarfl zeker Profeet, met naame Agabus, van Jerufalem , en, overeenkoomstig de manier der oude Profeeten, die doorgaands hunnevoorfpellingen door daadlijke teekens en bedrijven Haalden, bond hij zijne eigene handen en voeten met. den gordel des Apostels, hem verzekerende, in den Naam van den Heiligen Geest, dat de Jooden op gelijke wijze de handen en voeten binden zouden van den man, wiens deeze gordel was, en hem als eenen misdaadiger zouden overleveren aan de magt der Romeinen. Op deeze herhaalde waarfchuuwingen van het geen hem te wachten ftond, drongen niet alleen de Disfipelen te Cefarea, maar ook zij die met hem gekoomen waren , ernstig aan, om hem van zijn voornemen aftetrekken. Wij moogen uit dit geval leeren, dat de duidelijkfte en zekerfte wcetenfehap van een naderend gevaar , niet altijd een genoegzaame grond is om het zelve te ontwijken, zelfs dan, wanneer wij, naar het oordeel onzer Broederen, het zelve zouden kunnen vermijden , zonder ons te bezondigen. De Apostel Paulus was volkomen overtuigd, dat het, alle omftandigheden in aanmerking genoomen, zijn pligt was, voordtegaan. Hij had zijn befluit op goede gronden vast bepaald; hij was op zijnen weg, dus verre , veilig gebragt en, onderricht te worden, zelfs door een onfaalbaar gezag, dat zijn voorgenoomen dienst niet zonder groot gevaar en verdrukking voor hem zeiven zou kunnen uitgevoerd worden, benam hera R 2 den  260 De Grondlegging - den moed niet in het allerminste. Hij was minder getroffen door het vooruitzicht van het lijden , welk hem door de Jooden aangedaan zou worden , dan door de aanhoudende en flerke. verzoeken zijner vrienden; en hij zeidé hun, dat offchoon zij hem niet van befluit konden doen .veranderen , hunne zorge en bekommerdheid hem uitermaate bedroefden. „ Wat doet jj gij, dat gij weent, en mijn harte week maakt? ,, Ik ben bereid, niet alleen gebonden te worden, „ maar ook te fierven te Jerufalem, voor den ,, Naam van den Heere Jesus." In deeze korte woorden des Apostels , ontdekken wij 'eene gemocd.-gefteldheid, welke der menschlijke natuur tot eere ftrekt. Onverzettelijke ftandvastigheid ten aanzien van zijn karakter en zijnen pligt , gepaard met de tederfte gevoeligheid voor zijne vrienden; terwijl hij de fcherpfte beproevingen, die hem zeiven konden overkoomen, met onwrikbaare kloekmoedigheid befchouwt, wordt hij bijkans Overmeesterd , door de aan'doening welke hij gevoelt, over de droefheid van anderen. Dan als zij zagen dat hij zich -niet liet afraaden, hielden zij zich te vreden, en berustten in des Heer en wil. (g) N a eenigen tijd te Cefarea vertoefd te hebben , vervolgde de Apostel zijne reize tot Jerufalem, verzeld door zijne vrienden, die met hem de Cg) A. D. 6».  II. Boek. der Christen Kerk. dtt de zee overgeftooken zijnde, beflooten hadden in de gevaaren te deelen, van welken zij hem niet hadden konnen terug houden. Zij hadden ook in hun gezelfchap een' ouden Disiipel, genoemd Mnafon, van Cyprus, die te Jerufalem woonde, en hun zijn huis tot hun' intrek aangebooden had. Hunne koomst was den Broederen aangenaam; en den volgenden dag leidde Paulus zijne Vrienden in tot Jakobus , en de Ouderlingen, die, naar het fchijnt, opzettelijk vergaderd waren om hem te ontvangen. Hij gaf hun een uitvoerig verflag, van den voorïpoed waar mee de Heer zijnen dienst onder de Heidenen bekroond hadde. Als zij dit hoorden, verheerlijkten zij God ecnpaariglijk, en verblijdden zich over de toebrenging van zoo groote meenigten tot het Christen geloof (h). Doch ten zelfden tijd dceden zij hem verftaan , dat het gros der bekeerden uit de Jooden, geen klein vooroordeel tegen hem had opgevat; dat er zelfs veele duizenden waren , die zeer nadeelige berichten van hem gehoord hadden , en ook geloofden, als naamlijk, dat hij den Jooden leerde, van Mofes Wet afvallen, en hun verbood, de 'Befnijdenis , en andere godsdienstige Plegtigheden en gebruiken hunner Voorvaderen, te onderhouden. Ten einde het blijken mogt, dat deeze befchuldiging ongegrond was, raadden zij. hem , zich openlijk te voegen bij zekere vier man- (h) Handelingen XXI: ao. R 3  £6* De Grondlegging mannen, die eene gelofte hadden gedaan , en met hun de voorgefchreevene heiliging, naar de Wet, in den Tempel waarteneemen. Deeze bezonderheid geeft ons aanleiding, om optemerken, dat van wegen de zwakheid der -menschlijke natuur, de vooroordeelen der opvoeding, en de listen des Satans, veele duizenden van Christen Belijders, in de vroegfle en zuiverfle tijden der eerfte Kerk, en toen dezelve nog onder het opzicht der Apostelen ftond, -door geruchten een' zekeren trap van koelheid en afkeer hadden ingezoogen, tegen eenen van des Heeren getrouwfte en meestbegunstigde Dienaaren. In hoe verre de weg , welken de Apostel Paulus, ter weering van dat wanbegrip, goedvond inteflaan , met zijn karakter en bekende oprechtheid itrookte , is een Huk , dat niet gemaklijk te beflisfchen is. De Apostelen , in één opzicht befchouwd, als Schrijvers van een groot deel der gewijde Regelmaat van geloof en wandel, welke de Heer door hunnen dienst der Kerke wilde mededeelen , Honden buiten allen twijfel, in zoo verre, geheef onder de leiding en ingecving van den Heiligen Geest; maar er is geene reden om te denken, dat zij in alle de bezonderheden van hun eigen perfoonlijk gedrag, volftrekt onfaalbaar waren. Wat rneer is, wij hebben allen grond om het tegen» gefielde te befluiten, naardien Paulus zelf ons verzekert, dat hij, bij zekere gelegenheid aireede vermeld —— Petrus in het aangezicht we-  II. Boek. der Christen Kerk. 263 wederftond, omdat hij te beftraiTen was. Het kan overzulks in geenen deele tot vermindering Van het karakter en de achting van den Apostel Paulus ftrekken, dat men onderzoeke : Of niet, ter deeze gelegenheid, zijne infchikkelijkheid voor zwakke geloovigen, en zijne begeerte om allen alles te worden wanneer flegts de Hoofdwaarheden van het Evangelie onge- fchonden bleeven hem een weinig te verre vervoerd hebben? Want offchoon er door Jakobus gezorgd was voor de bekeerlingen uit de Heidenen, dat zij niet belast wierden met de onderhouding der Joodfche Inftellingen, was nogthans het uitdrukkelijk einde en oogmerk, waar toe dees flap aan Paulus werd voorgefteld, en waar toe hij dien fchijnt te hebben ondernoomen, ODdat alle zouden weeten en gelooven, niet flegts, dat hij den geenen die de Joodfche Plegtigheden aankleefden niet tegen was, maar ook, dat hij die zelf geregeld en gezetlijk waarnam. Eene omflandigheid, welke verre is van blijkbaar , of zelfs waarfchijnlijk te wcezen , wanneer men acht geeft op het beloop van zijnen Brief aan de Efeezeren, welke, offchoon volgends het bijvoegfei in onze Overzettingen , uitÖRome gezonden, in het algemeen geloofd wordt, geduurendedes Apostels verblijf te Efeezen , ten langften, indien niet vroeger, gefchreeven te zijn. Voeg hier bij, dat zijne verkeering, ünds cenigen tijd, geheel bepaald was geweest tot dc geloovigen uit de Heidenen, ot tot die Gemeenten, welken voor het grootite R 4. deel  264 De Grondlegging deel uit de zoodaanigen beftonden. Werd hrj den Jooden een Jood, het was alleenlijk —— zoo als hij zelf getuigt opdat hij de Jooden gewinnen zoude (i) ; welke beweegreden niet langer plaats konde grijpen, na dat hij zich eenmaal geheel van hunne Synagoogen onttrokken had. Zij, derhalven, die meenen, dat de Apostel, in dit geval, zich hebbe laaten afleiden van die eenvouwdigheid in zijn gedrag en handel, welke hij anders altoos in acht nam, fchijnen eenigen grond te hebben voor hunne gedachten. Hoe het zij, dit is zeker, dat zijne infchikkelijkheid het bedoelde oogmerk niet bereikte, maar, in ftede van hem meerder ingang te doen vinden , hem in her uitcrfte gevaar bragt. Want als de zeven dagen ten einde liepen, zagen hem eenige Jooden van Afia in den Tempel , en weezen hem der meenigte aan, als dat gevaarlijk mensch , dat van zijnen Godsdienst afvallig was geworden, en die alomme waar hij kwam, zich toeleide om het volk aftetrekken van den dienst van God , acbtervolgends de Wet van Mofes. Hier voegden ze bij, dat hij de gewijde plaats ontheiligd had, door Heidenen met zich in den Tempel te brengen. Zij maakten dit daar uit op, dat zij Trophymus , eenen Efeezier, met hem in de Stad gezien hadden. Dit gedeelte der befchuldiging was ten cenemaal valsch; de Apostel had zijne Heidenfche vriea- Q) i Korintben IX; 20.  II. Boek. der Christen Kerk. 265 vrienden niet in den Tempel gebragt, maar hij verkeerde bij andere gelegenheden zoo openlijk met dezelven , dat daar uit aanleiding tot die vermoeden genoomen was. Had de Apostel zich wel willen voegen naar het voorftel der Ouderlingen, en zelf in den Tempel gaan, om den bekeerden uit de Jooden genoegen te geeven; hij wilde nogthans zoo verre niet gaan, van zich zijner Vrienden te fchaamen, om daar door zich bij zijne vijanden aangenaam te maaken. Het is onze pligt, alles te vermijden , wat billijken aanftoot geeven kan ; maar wanneer wij vrijmoedig en onbe-fchroomd, bij alle voegzaame gelegenheden, de partij van 's H e e r e n Volk kiezen, zonder acht tc flaan op naamen of godsdienstige Gezindten , dan moeten wij verwachten, dat de ij veraars van alle de partijen ons op het lijf vallen. D e geenen die het eerst de handen aan hem floegen , werden wel draa door eene groote meenigte bijgedaan; want de ganfche Stad werd beroerd, en het volk liep van alle kanten te faamen ; men lleepte hem uit den Tempel , en ftond op het punt om hem te vermoorden , zonder hem tijd of vrijheid te geeven een enkel woord tot zijne verantwoording te fpreeken. Het volk waande hem nu volkomen in hunne magt te hebben doch zij werden gefluit door de ver- fchijning van Lylias, een Romeinsch Overfle, die de wacht hield nabij den Tempel , om alle ongeregeldheden te weeren , of te ftillen. ZooR 5 draa  266 De Grondlegging draa bij bericht ontving van deezen oploop , fchoot hij met eene bende krijgsknechten toe, en redde den Apostel uit de handen der Jooden. Dus is de hulp, welke de Heer den zijnen befchikt, altijd geëvenredigd aan hunnen nood, en mist nooit, het bedoelde einde te bereiken. Wanneer het gevaar tot het uiterfte gekoomen is, dan is de redding nabij. Lyfias , offchoon onkundig van de oorzaak deezer opfchudding, doch oordeelende uit de hevigheid derzelve , dat Paulus een groot kwaaddoener moest zijn, gebood, dat men hem met twee ketenen zoude binden, en vermids hij van het volk geen voldoend bericht konde krijgen, gaf hij bevel, om hem naar het kasteel, of de Romeinfche hoofdwacht, te brengen. Maar het geweld der opgeruide en ontembre meenigte was zoo groot, dat de krijgslieden genoodzaakt waren hem op de armen te draagen, langs de trappen of toegangen, welken van den Tempel derwaards leidden. Hier verkreeg de Apostel vrijheid om zich te verdaadigen , terwijl de Overfte tot een meer gunstig gevoelen van hem helde, zoo draa hij vernam dat hij Grieksch kon fpreeken ; en het volk luisterde met eenige bedaardheid naar hem , wanneer zij hoorden dat hij hen in de Hebreeuwfche of Syrifche taal aanfprak. In zijne redevoering tot hun (k), verhaalde hij, dat hij onder hun was opgevoed, en, zich be- (k) Handelingen XXII.  II. Boek. der Christen Kerk. 26? beroepende op den Hoogenpriester en de Ouderlingen , ten aanzien van den ernst en ijver met welken hij weleer hunnen aanhang geftijfd had, vermeldde hij, op welk eene gansch buitengewoone wijze de Heer Jesus zijn hart vermeesterd hadde. Dit was des Apostels gewoone manier van verantwoording; en fchoon geene middelen toereikende zijn om het hart te veranderen , zonder een' Godlijken invloed, fchijnt nogthans een eenvouwdig en getrouw verhaal van het geen de Heer aan onze ziel gedaan heeft, menschlijker wijze gefprooken, meest gefchikt, om de tegenfpreckers te overtuigen, of, voor het minst tot bedaaren te brengen, en te veritommen. De Jooden, hoe doldriftig en woedende zij ook geweest waren, luisterden met geduld naar zijn verhaal, tot zoo lang, dat hij begon melding te maaken van des Heeren oormerken omtrent de Heidenen , en dat h| tot' een' Apostel derzelven gefteld was. Van jongs gewend , op alle andere menfehen met verfmaading nedertezien, en zichzelven alleen als Gods Volk te befchouwen, was hun dit ten eenemaale ondraagelijk; zij vallen hem aanftonds in de reden, en roepen, als met ééne ftem: Wech van de aarde met zulk eenen! het is niet behoorlijk dat hij leeve! Zij rukten hunne kleederen uit, fmeeten ftof in de lucht; en hunne woede fclieen hen van het gebruik deireden te bcroovcn. Lyfias , de Overfte , beveiligde hem tegen hun geweld, maar gebood, dat men hem door gcesfeling onderzoekeu zoude, om  268 De Grondlegging om zijne misdaad uit zijn' eigen mond te verneemen ; volgends de barbaarfche gewoonte, van ben tegen wien men geene genoegzaame bewijzen vond , te pijnigen , ten einde hunne afgeperste bekendtenis eenigen grond mogt opleveren , om een geding tegen hun aanteftellen. Eene gewoonte, welke, hoe ftrijdig ook tegen den Godsdienst, de Reden, en de gemeene gevoelens van menschlijkheid, in veele zoo genoemde Christen Landen nog ftand houdt. Onze Heer Jesus werd op die wijze voor Pilatus onderzocht; en hoewel de Apostel bereid was, de voetftappen zijnes Meesters in het lijden te drukken , vond hij nogthans geraaden, bij deeze gelegenheid zich te beroepen op zijn wettig recht, het welk hem van zoodaanig eene behandeling vrij ftelde, als zijnde van geboorte uit Tarfus , eene ftad, welke met de vrijheid van Rome vereerd was. Een Romeinsch burger mogt, volgends de Wet, aan geene banden of geesfe'ling blootgeftcld zijn. Daarom, wanneer de Overfte zijn voorrecht verltaan hadde, Haakte bij de verdere gerichtshandeling, en was eenigszins bekommerd voor zichzelven, dat hij reeds zijnen pligt te buiten was gegaan, door bevel te geeven om Paulus te binden (1). Dan fteeds verlangende te weeten, wat hem ten laste werd (1) Een Romeinsch Burger mogt wel met eene ketfn gebonden , maar niet met riemen vastgemaakt, met roeden geflaagen worden. Facinus est vinciri ttvem Romanum, fcelus verberari. Cicero.  II. Boek. der Christen Kerk. 269 werd gelegd , deed hij de O verpriesters en de leden van het Sanhedrin den volgenden dag te faamen koomen, en ftelde hem andermaal voor hun. ü e Apostel, de oogen vestigende op den Hoogenpriester en den Raad, als een die zich noch fchaamde, noch bevreesd was, om voor hunne vierfchaar te verfchijnen (m) , begon, met te verklaaren , dat hij tot dien dag toe , met een goed geweten voor God gewandeld had. Doch Ananias, de Hoogepriester, zijne rechterlijke waardigheid vcrgeetende , beval de geenen die daar bij ftonden, dat zij Paulus op den mond zouden liaan. De Apostel beftrafte zeer ftreng zijne partijdigheid , welke hem tegen alle regelen van recht deed handelen , en bedreigde hem met het rechtvaardig oordeel van God, den Opperften Rechter, die gewis zijne geveinsdheid ftrafft-n zou (n). Het antwoord van Paulus, aan de geenen die hem over het voeren van zulk eene taal tegen den Hoogenpriester, berispten, fchïjnt aanteduiden, dat de imaadlijke behandeling welke hij ondergaan had, (m) Handelingen XXIII. (jn) Gij gewiltede wand! Een wand of muur van klaai, met wit overpleisterd , is een bekwaam zinbeeld'van een menscb , die onder hec voorwendfel en de vorm van recht, een boosaartig oogmerk uit- voerr, Haatlijk is het karakter, en hoogstge- vaarlijk en vreeslijk de toeftand, der zoodaanigen!  270 De Grondlegging had, eenen te grooten ijver in zijnen geest had verwekt; hoewel men «nderftellen mag, dat hij het rampzalig lot des Hoogenpriesters door eené hoogere en Profeetifche aandrift voorfpelde. Dan weetende, dat de Raad beftond uit Farizeeuwen ert Sadducecuwen, die onderling veel yerfchilden, in hunne gevoelens over verfcheiden gewigtige Hukken , in het bezonder over de Leer der Opftanding, verklaarde hij zich een Farizeeuw te zijn, en gaf te kennen, dat de tegenfband welken hij van de Sadducecuwen ont^ moctte, was toetefchrijven aan zijn geloof en hoope in die Leer. Straks fchortten de Farizeeuwen hunne tegenwoordige wraakzugt op, om eene gelegenheid welke zich opdeed, aantegrijpen , ter bcflrijding hunner oude partijen, en, op hoope van eenen goeden uitflag, koozen zij de zijde des Apostels , en verklaarden hem onfchuldig, zeggende, dat indien een Geest of Engel welker beflaan de Sadduceeuwen volftrekt loochenden tot hem gefprooken hadde, zij niet tegen God moesten ftrijden, door hem gehoor te weigeren. Hier op ontHond eene groote tweedragt; en Lyfias, beducht dat Paulus door de twistende partijen verfcheurd mogte worden, maakte een einde aan de onderhandelingen , en gebood dat de krijgsknechten zouden koomen, en hem met geweld uit hun midden wechnecmen, en in het Kasteel in veiligheid brengen. Het is, indedaad, niet zelden gelukkig voor de waare Geloovigen, dat de weereldlirtgc-n, hoe zeer in één Huk ovcreen- ftern-  II.Boek. der Christen Kerk. 271 ftemmende , t. w. in het beftrijden van het Evangelie, in andere opzichten nogthans verdeeld zijn, zulks dat zij, ter liefde van eene of andere begunstigde drift, of om een tegenovergefteld belang te dwarsboomen , fomtijds die geenen wel willen befchermen, die zij anders gaarne zouden van kant helpen. Den volgenden nacht ontving de Apostel ruime vergoeding, voor alles wat hij uitgeftaan had , en werd volkomen verzekerd en bemoedigd, tegen de uiterfte poogingen welken de boosheid zijner vijanden te werk zoude ftellen . de Heer Jesus, wien hij diende, gewaardigda hem in een gezicht te verfchijnen, gebood hem goeds moeds te zijn, verklaarde hem zijne gunstige goedkeuring over het getuigenis, welk hij onlangs te Jerufalem van Hem had afgelegd, en beloofde hem , dat niemand hem zou hinderen de eer te genieten , van desgelijks te Rome der Waarheid getuigenis te geeven. De weereld heeft zich fomwijl verwonderd, over de onverfchrokken ftandvastigheid , welke de getrouwe Dienaars van Christus, in het midden der grootfte gevaaren, en zelfs ;n het aanzicht van den dood, betoonden; doch als men wist, welkeonderfteuningen zij genooten , de verwondering zou ras ophouden. Wanneer de Heer fpreekt, dan is zijn woord met klem verzeld; en wanneer Hij zegt: Wees goeds moeds; vrees niet! dan verkrijgt zijn volk uit zwakheid krachten. Wei.  272 De Grondlegg (ng Weinig vermoedden de ongeloovige Jooden, dat Paulus onder zulk eene alvermoogende befcherming ftond , en daarom , geen uitftel konnende dulden , beflooten zij, hem hoe eerder zoo liever van kant te maaken. Om hunne onverzettelijkheid in dit voornemen te openbaaren, en tevens hunne wakkerheid aantenoopen, verbonden zich meer dan veertig van hun, op ftraffe van den grooten Vloek, of Anathema, niet te eeten noch te drinken, voor dat zij hem omgebragt zouden hebben. Zij maakten den Overpriestcrs en Ouderlingen hunne verbindtenis bekend, en floegcn voor, dat zij Lyfias verzoeken zouden, hem andermaal voor deri -Raad te ontbieden , en dat alsdan de faamgezwoorenen gereed zouden zijn hem te vermoorden. Dan geen raad of list kan tegen den Heere bertaan! Dit fnood ontwerp werd, door de Godlijke Voorzienigheid, langs dees' of geenen weg bekend aan eenen Jongeling , een' zoon van Paulus zuster, die het eerst aan den Apostel zeiven, en vcrvolgends, op zijn verzoek, aan Lyfias te kennen gaf; waar op de Overfte, ziende dat het den Jooden eeniglijk te doen was om Paulus van kant te helpen, befloot, hem verder buiten hun bereik te ftellen, en zond hem nog dien zei ven nacht, onder eene fterke bedekkingvan krijgsvolk, naarCefarea, alwaar hij overgegeeven werd aan den Romeinfchen Land. voogd Felix, te gelijk met eenen brief van Lyfias, behelzende een bericht van zijne genoomen zorge, ter beveiliging van den gevangenen, '*~ : al-  II. Boek. der Christen Kerk. ftft alzoo hij verftaan hadde , dat hij een Romein was; en voords, dat hij zijnen btfchuldigers bevoolen had, te volgen. Dus bleek bij de uitkoomst, dat de faamenzweering, door zijne vijanden tot zijn verderf gefraeed, het aanleidend middel was, om hem uit hunne handen te doen ontkoomen. Omtrent vijf dagen daarna, verfcheenen Ananias de Hoogepriester, met de Ouderlingen des Raads, voor Felix, tegen Paulus (n). De handeling werd geopend door Tertullus, een loontrekkend Redenaar, of Pleitbezorger, dien zij tot dit einde hadden opgehouden. Hij. begon, met den Landvoogd te prijzen, in bewoordingen , welken eenigszins gepast zouden hebbenop de doorluchtige daaden en wijze maatregelen van eenen Vorst, die het algemeen welzijn ter harte neemt, doch kwaalijk voegden op Felix, die door zijne wreedheid en onderdrukking elks afgrijzen verdiende; terwijl zijne loffpraak even zoo onvoeglijk uit naam der Jooden gefchiedde, alzoo Felix het voorwerp was van hunnen haat. Doch de vijandfchap tegen het Evangelie, zal de menfehen tot de diepfte laagheid , en flaafachtigfte vleierij , doen nederdaalen, muien zrj flegts hoopen moogen, langs dien weg hun oogmerk te bereiken! De hoofdlom der befchuU diging kwam hier op uit, dat Paulus een vijand 60 van (o) Handelingen XXlK S  274 De Grondlegging van Kerk- en Burgerfland, een verfloorer van den vascgeflelden Godsdienst, en een verwekker van oproer tegen de wettige Regeering, was; waar bij, als een gemeen bewijs der befchuldiging, gevoegd werd, dat hij een opperfle Voorflander was van de Secte of ketterij der Nazareenen , aldus genoemd, naar Jes us van Nazareth, die door een' voorigen Landvoogd gekruisfigd was, omdat hij zich uitgaf voor eenen Koning. Dit fcheen het woord Nazareener, zoo als het door de Jooden gebruikt werd, te beteekenen. De Apostel begon zijne verantwoording , met eene betuiging van zijne onfchuld, met betrekking tot ecnig oogmerk om opftand of muiterij te ilooken, het welk, zeide hij, zijne vijanden door geen éénig bewijs konden aantoonen. Hij vervolgde , met den Landvoogd de waare beweegredenen hunner vijandfehap tegen hem openteleggcn, en erkende, dat hij God diende, op eene wijze , welke zij met den naam van ketterij of fcheurmaakerij brandmerkten; want de eigenlijke zin van [het woord] Ketterij is niets meer dan die van Seéle of Partij (p). Door (p) Naardien de Apoftel den Leeraar Titus flegts vermaant , of waarfchuuwt , om eenen ketterfchen mensch te verwerpen, of te mijden; Titus Ui: 10.— maar geene uitdrukkelijke bepaaling geeft, wat hij door zulk eenen verftaat, zoo hebben veele Schrijvers en Leermeesters een ruim veld gehad, om hun vernuft of hunne driften te oefenen; nogrhans is het er tot heden toe verre vau af, dat de vraag buüische zoude zijn.  II. Boek. der Christen Kerk. 275 Door wijders te verklaaren, dat hij den God zijner Vaderen diende, en aiies geloofde wat inde Wet en de Profeeten gefchreeven Hond, bewees hij, en uit het Voorwerp en uit de wijze van zijnen Eerdienst, dat hij van geene laakbaare nieuwigheden kon befchuldigd worden. Hij beleed zijne hoope van eene Opftanding der dooden, welke zijne vijanden niet nalaaten konden desgelijks te gelooven ; als ook, dat hij zich oefende (qj, om altijd een onergerlijk geweten te zijn. Sommigen willen alle de geenen als ketters aanmerken, die, het zij in gevoelens, of in praktijk, Van hun veifchillen. Anderen verklaaren het woord ten eenerrjaal wech , als of de vermaaning, om eenen *ketterfchen mensch te vermijden , geheel onnoodig was. Misfchien zegt de raad, aan Titus gegeeven, zeer na, indien niet juist, het zelfde,met het geen de Apostel fchrijfc in Romeinen XVk 17. Ik bidde «, broeders, neemt acbt op de geenen die tweedragt en er gemisfen aanrechten, tegen de Leer die gij van ons geleerd hebt; en wijkt af van dezelven. De Geest der Waarheid werkt eensgezindheid ; de geest der verdeeldheid, is ketterij. En een mensch, die heethoofdig ijvert voor zijne eigene gevoelens die tegen den vredeltevenden , verdraagzaamen , ootmoedigen geest van het Evangelie handelt die eenen aanhang zoekt te maaken, en onder denzei ven de eerfie wil zijn is in zoo verre een ketter. (q) Handelingen XXIV; 16. Het Griekfche woord, hier gebeezigd, beteekent de oplettendheid, vlijt, en naarstigheid, welke iemand aanwendt, die in eenige kunst of bedrijf begeert uittemunten; b, v., S 2 een  27^ De Grondlegging te hebben, bij God en menfehen; en voegde er bij, dat niet hij, maar de Jooden zei ven, opichudding hadden verwekt, doorhem aantevallen , daar hij ftii in den Tempel beezig was in gods^ dienstige oefeningen ,' volgends de voorgefchreevene wetten. Hij merkte aan, dat zijne eerfte befchuldigers niet tegenwoordig waren, zoo als zij hadden moeten zijn; en beriep zich op allen die. hem thands hoorden, of zij in eenig opzicht iet onbetaamelijks aan hem ge vonden hadden. f elix, misfehien een gunstig gevoelen hebbende van den Christelijken Godsdienst, welke fmds eemgen tijd te Cefarea gevestigd was ge-' weest, en, daar bij, bcgeerig zijnde om nader bericht te ontvangen , fteldc het volledig onderzoek der zaak uit, tot de aankoomst van Lyfias. Middelerwijl beval hij Paulus aan het opzicht van eenen Hoofdman over honderd, met verlof, om door de Stad te gaan, en bezoek van een fchilder: hij fpoort de beste meesters en de beste ftukken na, hij let op de fchoonheden van andere werken, en tracht die te volgen, en is geduuriglijk beezig in het befchaaven en verbeteren van zijn eigen werk* zijne verkeering, aanmerkingen , en uitfp.inningen] hebben alle haar opzicht tot zijn voornaame hoofd! doel; en rchoon zijn penfeel fqrmviilen rust, is zijne verbeeld^ echrer nooit werkeloos. Niet ongeljjlc hier aan , is de oefening van een goed gewisfe^ gevormd MMm» re-I der heilige Schrift, en verbeterddo.T vlijt, overdenking, onderzoek, en bevinding.  II. Boek. n der Christen Kerk. 277 van zijne vrienden te ontvangen, Dus werd de Apostel , door het gunstrijk beftuur van Gods Voorzienigheid, uit de handen der bloeddorstige •Jooden gered, cn vond eene ichuilplaats m de magt der Romeinen, van welke zij zich hadden trachten te bedienen tot zijn bederf! (r) Niet lang daar na., werd hij door Felix ontbooden; cn vcrfchecnen zijnde, hield hij • eene redevoering voor hem, en zijn Wijf Drufilia, over het geloof in Christus. Nieuwsgierigheid was de drijfveer bij den Landvoogd; dan de Apostel , die zijn karakter kende , was getrouw omtrent hem, en wilde niet enkel van het geloof in Christus fpreeken tot eenen die het niet konde verftaan, maar zocht zijn Lart te treffen , door een vertoog over de rechtvaardigheid, maatigheid, en de gewigtige gevolgen van een tojroomend Oordeel. Dit waren gepaste onderwerpen , om bet gemoed te roeren van eenen onrechtvaardigen en gierigen Landvoogd, die daar bij in overfpel leefde met Drufilla, zijne gewaande gemaalin; die haaien cgten man vcrlaaten had, om zich aan hem te verbinden. Zij was van afkoomst eene joodin , de dochter van dien Herodes, van wiens dood wij reeds gewag hebben gemaakt, en haaren Godsdienst tevens en haaren Egtgenoot ter liefde van Felix verzaakt hebbende, fchecn zij door Gods recht- Cr) A. D. 59. S 3  278 De Grondlegging rechtvaardig oordeel aan verharding des harten overgegeeven ; het blijkt althans niet, dat de redevoering des Apostels eenigen den minsten indruk op haar maakte. Anders was het gefteld met Felix, die, offchoon een ondeugend mensch, tegen minder lichts gezondigd hadde. Hij fidderde op het hooren van des Apostels klemmende redenen , en , niet magtig om zijne gemoedsaandoeningen te verbergen, brak bij de handeling af, met belofte, van hem op gelegenen tijd weder tot zich te roepen. Zoo groot is fomtijds de kracht der Waarheid, wanneer ze getrouwlijk tn met nadruk wordt voorgeftcld!. Met dit voordeel alleen aan zijne zijde, zeegepraal de Paulus, de gevangene, over eenen trotfchen Landvoogd, en deed hem beeven. Groot ook is het vermogen der zonde! Felix werd ontroerd, op de herinnering van het verleedene, en het vooruitgeziekt van het toekoomende; doch hij kon tot geen heilzaam befluit koomen; hij vond eenige afleiding , tot ftilling zijner tegenwoordige bekommernis, en verfchoof zijne gewigtigfle belangen , tot bekwaamer gelegenheid, welke waarfchijnelijk nooit gekoom'en is. Hij zag en hoorde Paulus naderhand; doch dezelfde Man had niet meer denzelfden invloed ; de medewerkende kracht van den Geest werd onthouden, en hij had ditmaal geen verder oogmerk in het fpreeken met hem, dan de hoop om geld te ontvangen, tot zijne loslaating. Als de Apostel tweejaaren in dien ftand geweest was, werd Felix uit het bewind terug geroepen. Hij  IT. Boek. der Christin Kerk. 270 Hij had de Jooden met ftrengheid en onrechtvaardigheid geregeerd, en had reden om te yrcezen, dat zij hem bij den Keizer zouden befchuldigen; om zich, dcrhalvcn , bij hun te veraangenaamen, liet hij Paulus gevangen, meenende dat het vasthouden van dien bij hun zoo zeer gchaatten perfoon, hen te gerecder het verleedene zou doen overzien; of, voor het minst, dorst hij hen, door hem vrij te laaten, niet verder verbitteren. (s) Wanneer Festus, die Felix in de regeering opvolgde, te Jerufalem gekoomen was, verfcheenen de Hoogepriester en de voornaam-; ften der Jooden voor hem, verzoekende dat Paulus derwaards mogt gezonden worden, om voor den Raad te recht te ftaan; terwijl zij een laage beitelden , om hem op den weg omtebrengen. Het fchijnt dat zij verwachtten, dat deeze gunst hun zeer gereedlijk toegedaan zou worden, naardien het niet ongewoon is, dat Regenten i bij het aanvaarden van het bewind , de eene of andere daad verrichten door welke zij zich bij het volk zoeken aangenaam te maaken. Dan Festus floeg hun verzoek af, en gebood hun, hem naar Cefarea te volgen, alwaar hij zelf de zaak wilde beoordcelen. De Jooden , derhalven, fielden nog eene laatfte pooping te werk, wanneer Festus te Cefarea we- der- (s) A. D. 60. S 4  zSo De Grondlecgisg dergekeerd was; zij verfcheenen op eenen bepaalden dag voor hem, en Paulus in de gericbtszaal gebragt zijnde, befchuldigden zij hem heviglijk, zoo als zij te vooren gedaan hadden, doch met even zoo weinig vrucht, dewijl zij niet in ftaat waren om iets tegen hem te bewijzen , of zijne betuiging dat hij niets misdreeven had, het zij tegen de Wet, of tegen den Tempel, of de Romeinfche heerfchappij, t;e wederleggen. Festus, die weleer geweigerd hadde Paulus naar Jerufalem te zenden, was nu genegen om den Jooden dienst te doen, alzoo hij befpeurde, dat het gefchil van eenen godsdienstigen aart was, en waar van hij weinig kennis hadde. Hij ftelde daarom aan Paulus voor, of hij willig was , om in zijne tegenwoordigheid voor den Raad te Jerufalem onderzocht te worden. De Apostel, bewust welke behandeling hij van de Jooden te wachten hadde, antwoordde, dat hij voor den rechterftoel des Keizers ftond en aldaar moest geoordeeld worden, en dat, zoo hij fchuldig wierd bevonden, hij niet weigerde billijke ftraf te ondergaan; maar dat hij, tegen het voorftel van overgeleverd te worden aan hun die flegts dorstten,naar zijn bloed, zich beriep op den Keizer. Dit was een van de voorrechten eenes Romeinfchen Burgers , dat hij , bij eene mindere rechtbank zich bezwaard achtende, vrijheid had, om door middel van zulk eene beroeping, [of Appél,] den voordgang van het pleitgeding te fchorten, en de zaak aan dc onmiddellijke befiisfehing des Keizers te verblij. ven.  IT. Boek. der Christen Kerk. 281 ven. Uit het voorbeeld van den Apostel Paulus,' die zijn leven niet dierbaar achtte, en bereidwillig was, om niet flegts gebonden te worden , maar ook te fterven voor den Naam van den Heere Jesus, moogen wij leeren , dat een Christen volkomen vrijheid heeft, om, wanneer hij om der Gerechtigheid wille vervolgd wordt, gebruik te maaken van dc Wetten en Voorrechten zijnes Lands; en misfehien zou het, in fommige gevallen, zeer berispelijk zijn, zulks natelaaten. De burgerlijke .Vrijheid is een aanbetrouwde Schat, welke onzer zorge bevoolen is voor het nageflacht, cn door ons als iet heiligs moet bewaard worden. Festus, met zijnen Raad en Rechtsgeleerden over deezen onverwachten keer der zaak gefprooken hebbende,, ftond het Appél toe, en bepaalde, dat Paulus naar Rome zoude gezonden worden. De Apostel had lang. gewenscht, de geloovigen in die Stad te bezoeken, en reeds verfcheiden ontwerpen dien aangaande gevormd. Dan het is niet bij eenen man die wandelt, dat hij zijnen gang richte. Thands werd zijn weg geopend, op eene wijze, waar aan hij niet gedacht had, maar op zulk eene wijze waar door het meer blijkbaar konde worden, dat zijne banden ftrekten tot bevoordering van het Evangelie. Kort hier na gebeurde het, dat Agrippa, zoon van den laatst overleeden Hcrodes,. die' groote landgoederen, benevens den tijtel van Koning, onder de Romeinen bezat, met zijne S 5 zus-  2%i De Grondlegging zuster Bernice kwam , om Festus over zijne koomst tot de regeering te begroeten. Hij was een man van een braaf karakter, van belijdenis een Jood, doch tevens zeer gemaatigd en voorzichtig. Terwijl zij hier vertoefden, verhaalde Festus hun, wat er onlangs met Paulus gebeurd was. Alles wat hij hun dienaangaande berichtte, kwam hier op uit: Dat Paulus zich aan geene misdaad had vergreepen , maar dat zijne befchuldigers eenige vraagen tegen hem inbragten, raakende hunnen eigen Godsdienst , en eenen zekeren Jefus, die geflörven was, doch dien Paulus zeide te leteven. Aan Festus fcheen het eene onverfchillige zaak, of Jesus dood was, dan of Hij leefde. Geheel anders denkt een waar geloovige; Jesus ftierf voor hem • en hij vertrouwt, dat dewijl jesus leeft, hij ook zal leeven — Dit onvolkomen verhaal, maakte Agrippa begeerig om Paulus zelf te hooren; dienvolgends verfcheenen des anderen daags Agrippa, Bernice, en Festus, met groote pracht en ftaatfij, omringd van hunne ambtenaaren en floet, benevens een groot getal van de voornaamften des volks, in het Rechthuis, cn Paulus werd andermaal voordgebragt, om openlijk Zich te verantwoorden (t). Bij deeze gelegenheid O) Deeze. verantwoording was geen gerechtlijk pleit; de Apostel had door zijn Appél tot den Keizer, alle verdere rechtspleging opgefchort. Ook verfcheen Festus hier thands niet in de hoedaanigbeid van Rechter.  II. Boek. ber Christen Kerk. 2^3 heid richtte hij zijne aanfpraak bezonder tot Agrippa; en, na zijn genoegen betuigd te hebben, dat het hem gebeuren mogt, zich te verantwoorden bij iemand , wien de wetten en gewoonten der Jooden zoo wel bekend waren , verhaalde hij de oorzaak van zijne tegenwoordige gevangenis. Voords beleed hij zijn geloof en hoope in de Schriften; en daar op gaf hij, zoo als hij te voeren gedaan hadde, een uitvoerig verflag, van de buitengewoone wijze op welke hij van eenen vervolger tot eenen navolger van Jesus geworden was, op zijne reize naar Damaskuf. Zijne verdaadiging was dus gelijk te voeren reeds door ons is opgemerkt meer onder- vindelijk, dan betoogende, en zij maakte gansch verfchillende indrukken op zijne hoorders. Festus , die een gunstig gevoelen van zijne oprechtheid en van zijn goed oogmerk fchijnt gehad, te hebben , doch waande, dat geen mensch die wel bij zijne zinnen was , zulk eene vreemde refchiedenis kon gelooven, viel hem in de reden , en zeide , meer met eenen zweem van medelijden, dan van misnoegen: „ Gij raast, Paulus ! de groote geleerdheid brengt u tot ", raazernij"O0. Een dergelijk vonnis wordt door zeer veelen geveld, over allen, die belijden (u) Des Apostels antwoord hier op aan Fesrus, i* zeer juist en naauwkeurig. Ik raas niet , magtitfe Festus ' maar ik %>reek eurojityyowu , woorden van waarheid, en van eeh gezond verflavd. Razernij, of bijsterzinnigheid, ontdekt zch, inde wezenlijke den*-  284 De Grondlegging den kennis te hebben van een leven des geloofs, in eenen ongezienen Jesus; doch gemeenlijk wordt zulks thands niet toegefchreeven aan overmaat, maar aan gebrek, van geleerdheid —— gelijk, daar tegen, iemand die de wildftc ongerijmdheden drijft, weinig gevaar loopt van zijne achting bij de weereld, als een verftandig en oordeelkundig man , warneer zijne hersfenfchimmen flegts met eene genoegzaame praal van geleerdheid worden voorgcdraagcn. Agrippa Jiogthans, was op eene andere wijze aangedaan, vooral toen Paulus zich vrijmoedig op hem zelvcn beriep, aangaande de blijkbaarheid der zaakcn, welken niet lang geleeden gebeurd waren, en de waarheid der Profecfijen , waar meê dezelven in verband ftonden. Hier zeegepraalde de kracht der Waarheid anderwerf, en Agrippa werd zoo getroffen, dat hij zonder acht te geeven op de talrijke vergadering, of op het ongenoegen welk zulk eene verklaaring geeven konde, beide aan Jooden en Romeinen, inzonderheid aan Festus, die een'oogenblik te vooren zijne gedachten geuit had de aandoeningen van zijn gemoed haaren loop moest laaten, en overluid tot Paulus zeide: „ Gij beweegt mij bijna, „ een Christen te worden!" Dan dit was flegts eene beelden van een valsch voorwerp, of in vaifche denkbeelden van een waar voorwerp. De zaaken van welken hij fprak, waren waarheden op zichzelven, en zijne begrippen van dezelven waren juist en evenredig.  II.Boek. der Christen Kerk. 285 eene onwillige overtuiging; zij deed den Apostel eer aan, maar was voor Agrippa zeiven van geen nut. Zijne betuiging, welke in den eerften opflag uit een oprecht gemoed fcheen voordtevloeien, kóomt, wanneer men ze van nabij beziet, alleenlijk hier op uit: dat fchoon hij indedaad van de Waarheid overreed was, zijn hart echter zoo fterk aan de tegenwoordige booze weereld was verkleefd, dat hij noch moed noch wil had, om zijne overtuiging optevolgen. Wanneer wij op het zien eener wel uitgevoerde fchilderij, zeggen: Het vertoont zich als of het leefde; dan willen wij eigenlijk niet te kennen geeven, dat er in de beelden eenig leven is, zoo min als in het doek, waar op zij gefchilderd zijn; maar alleenlijk, dat de gelijkenis zeer fterk is. Zoo is een Bijna-Christen, hoe fchoon ook zijn voorkomen weezen mag , ontbloot van dat leevendig grondbeginfel , welk alleen hem tot een waar Christen kan maaken , en hij is in de daad ten eenemaal vreemd van het egtc Christendom. In het beleefd antwoord, welk de Apostel op 's Konings bekendtenis gaf, heeft hij blijkbaar het oog op dat gebrek, wenfehende dat en Agrippa, en alle die hem hoorden, niet flegts bijna, maar geheel, mogten zijn gelijk hij, uitgenoomen de ketenen, met welken hij om de zaak van het Evangelie belaaden was. Dit antwoord vertoont ons, op eenmaal, het vertrouwen welk hij had van de rechtvaardigheid zijner zaak de gelukkige gelteldhcid zijns gemoeds •', den verpligtenden trant zijner aanfpraak .— en  28<* De Grondlegging -en zijne onbeperkte goedwilligheid. Hij kon zijnen besten vrienden niets beter wenfchen dan het geen hij zelf bezat , en hij wenschte zijnen grootften vijanden niets erger 5 wat meer is, hij wenschte dat zijne vijanden, zoo het moogehjk ware, al den troost genooten welken hij ondervond, zonder eenigen zijner rampen te üjden. Als Festus en Agrippa zich uit de vergadering begeeven hadden , waren zijecnftemmig van oordeel, dat Paulus niets gedaan had welk den dood, of zelfs de gevangenis, verdiend hadde, en dat hij geflaakt zou kunnen worden, indien hij dit zelf niet had verhinderd , door zich op den Keizer te beroepen (v). Achtervolgends het befluit om hem naar Rome te zenden, werd de Apostel onder de bewaaring gefteld van eenen Hoofdman over honderd, genaamd Julius, met wien hij zich aan boord van een fchip begaf, welk om koophandel naar verfcheiden kusten van Klein Afia moest zeilen. Aristarchus , en eenige anderen zijner vrienden, gingen met hem; in het bezonder Lukas, de Evangelist, die zijn beftendige reisgenoot fchijnt geweest te zijn , van dat hij de eerftemaal te Troas was gekoomen. Des ande- ' ren daags landden zij te Sidon, alwaar de Hoofdman aan Paulus vrijheid gaf, om zich te ververfchen , en zijne vrienden te bezoeken. In hunne CO Handelingen XXFL 32,  ÏI.Boek. der Christen Kerk» 287 hunne tweede haven, naamlijk te Myra in Lycia , gekoomen zijnde , troffen zij een fchip aan, welk rechtftreeks naar Italië beflemd was, en 'flapten in het zelve over. In het begin van deezen togt, werden zij door tegenwinden opgehouden. Eindelijk bereikten zg het Eiland Kreta, rtu Kandia geheeten; en op eene zekere plaats, Schoone Havens, ingeloopen zijnde, zoch*Paulus hen te beweegen om aldaar re blijven, voor reden geevende, dat de winter op handen was, en men dus veele moeilijkheden en gevaaren te wachten hadde, indien men het waagde de reis verder voordtezetten. Lange zcetogten, werden des winters, in dien tijd en nog verfcheiden eeuwen daar na, zelden ondernoomen , tot dat de uitvinding van het kompas den weg baande tot die groote verbeteringen in de Scheepvaart , welken thands den zeeman floutmoedig, in alle jaargetijden zonder onderfcheid, den Oceaan leeren bouwen. Dan vermoedelijk was des Apostels voorzorg niet eeniglijk gegrond op de blijkbaare nadeelen van het faaizoen , maar veeleer op eene buitengewoone voorweetenfehap , van het geen eerlang hun overkoomen zoude. Doch zijne waarfchuuwing mogt niet gelden ; de Hoofdman gaf de voorkeur aan den raad des fcheepvoogds, die best oordeelde, dat men , zoo het moogelijk ware, eene andere haven, aan de westzijde van het Eiland, inliep, als welke, naar zijne gedachten, gemaklijker en veiliger was, dan de plaats welke Paulus had voorgefteld. Een guns- ti-  2S8 De Grondlegging tige koelte die uit den zuiden opftak, bepaalde hun voornemen, en men ging onder zeil, in een goed vertrouwen, van wel draa de begeerde haven te zullen bereiken. Het lijdt bijna geen' twijfel, of het karakter van Paulus, en het geval waar in hij zich bevond , hadden ten deezen tijd dc opmerking van Yeelen zijner reisgenooten in het fchip,'tot zich getrokken. Een oppervlakkig onderzoek flegts, konde hun leeren, dat hij een navolger was van zekeren Jesus, die gekruisligd was; dat hij gehouden werd voor eenen verkondiger van vreemde Goden , en befchuldigd, van alomme waar hij kwam , de openbaare rust te verftooren. Naar alle waarfchijnelijkheid fprak de Apostel dikwijls, bij bekwaame gelegenheden , tot de geenen die omtrent hem waren, van zijnen Heer en Meester; en daar hij verfcheiden zijner Medgezellen bij zich had, kon de wijze hunner gemeenfchaplïjke godsdienstoefening niet wel onopgemerkt blijven dan, tot nog toe hadden zich geone omftandigheden opgedaan , waar in het gewigt en. de kracht zijner grondbeginfelen zich ten vollen konden vertoonen, en Waar in het aan allen die met hem in het fchip' waren blijken kon, dat zijn God oneindig meer was dan de Afgoden der Heidenen, en dat de Godsdienst, welke hem aanzettede om ter liefde van Jesus zoo veel te doen en te lijden, niet rustte op inbeeldingen, of verdichtfelen van menfehen, maar op onwankelbaare gronden van waar-  II. Boek. der Christen Kerk. 289 waarheid, In voorfpoedige omftandigheden , zijn de meeste menfehen taamelijk gerust, en wel te vreden met hunne grondbeginfelen, en houden het fchier voor eene uitgemaakte zaak , dat hunne begrippen, offchoon uit geene heogere bron dan de overlevering en gewoonte afgeleid, onmoogelijk verkeerd kunnen zijn, of "voor het minst, dat ze niet gevaarlijk zullen weezen. Maar in een' tijd van gemeenen nood, dan is het dat de waarheid en kracht der leevendige godvrucht zich met onwederfpreekelijkst gezag openbaaren. Die God alleen, die verlosfen kan, wanneer alle hoop van redding is afgefneeden, en die Godsdienst, welke den mensch vertrouwen en gemoedsrust kan geeven, wanneer niets dan verflaagenheid en angst zich rondom hem vertoont, zal dan den zulken zelfs, die er te vooren met onverfchilligheid aan dachten, eenige bekendtenis afperfen. Uit deeze overweegingen moogen wij eene algemeens reden opmaaken, waarom de Heer, die door zijne Godlijke Voorzienigheid de tijden en omftandigheden van alle voorvallen naauwkeurig bepaalt, en zonder wiens toelaating zelfs geen muschje op de aarde valt, zijn geloovig volk zoo dikwerf in fcherpe beproevingen laat koomen het is, om te doen blijkbaar worden , dat hunne hoope wel gegrond is, dat zij zich aan geen' ijdelen'waan, of bloote woorden, ver. gaapt hebben, maar dat de grond hunner verwachting wezenlijk en onwrikbaar is, en zij op God kunnen hoopen, en zich in Hem verblijT den  De Grondlegging den, onder zulke rampen en nooden , door welken anderen van al hunne hoope en moed beroofd worden; en, aan den anderen kant, om openbaar te maaken, dat 's He er en Magt en Getrouwheid gewislijk voor hun zijn, dat Hij hunne gebeden gunstiglijk beantwoordt, dat Hij nabij hen is in den tijd der benaauwdheid, en hen verlosfen kan uit de grootfte gevaaren. Het moet ons, derhalven, niet bevreemden, dat dees begunstigde Dienaar van den Heere Jesus, na het uitftaan van zoo veele rampen en wederwaardigheden te lande, in het vervolg deezer reize aan geene mindere gevaaren cn moeilijkheden ter zee werd blootgefteld. Want niet lang hadden zij deeze haven verlaaten, of hunne hoop van eene betere te vinden, werd verijdeld; zij werden door eenen fchielijk opkoomenden en allergeweldigften ftorm beloopen. De naam Euroclydon, welken de Gefchiedfchrijver aan denzelven geeft, duidt deszelfs richting aan , als koomende uit den Oosten, en te gelijk de kracht welke hij oefende op de baaren. De hevigheid van den ftorm, overmeesterde de zeelieden, en ftelde , op eene onwederftaanbaare wijze , al hunne kunst en vermogen te loor; zij waren genoodzaakt, het fchip aan de genade van winden en golven overtegeeven, en werden wechgeflingerd, zonder te weeten waar heen. De Gefchiedenis maakt gewag, van de moeite welke zij aanwendden, om den fcheepsboot te verzekeren , als het eenige fchijnbaar middel van ontkooming, ingeval zij fchipbreuk leeden — doch bij  II. Boek. der Christen Kérk. i£t bij de uitkoomst ten eenemaal vruchtloos; als ook , van hunne poogingen om het fchip te verfterken, door het zelve met touwen te ondergorden; en van het uitwerpen van een aan-^ merkelijk gedeelte der laading en fcheepsgereedfchap. In deezen akeligen toeftand , waar in zij ijder uur verwachtten , of door de baaren verzwolgen, of tegen onbekende rotfen of batw ken aan ftukken geftooten te. worden, bleeven zij veertien dagen lang. Toen zij door arbeid en angst bijna geheel uitgeput waren, cn er, naar* den mensch, geene hoop van behoudenis overig was, openbaarde de Heer zijne zorge voor zijne Dienaaren. De Zeelieden hadden finda veele dagen noch zon noch geftarnte gezien; maar Gofis gunstig oog was fteeds op PauluS en zijne Medgezellen. Niemand van alle die aan boord waren, kon bepaalen, of flegts gis-* fen, op wat hoogte het fchip zich bevond; maar dit wist de Heer , en zijne Engelen wisten het; en thands werd één dier Hemelboden afgevaar* digd, om aan den Apostel te verfchijnen, hem te vertroosten, en hem een woord van bemoediging te geeven voor allen die met hem reisden. Hier op fprak hij het volk aan in het fchip$ en vermaande hen, om eenige fpijze te gebruiken, en goeds moeds te zijn, want dat de Go8 wiens hij was, en wien hij diende, hem door eenen Engel verzekering gegeeven had, niet flegts van zijne behoudenis > maar ook, dat de levens van allen die met hem aan boord waren, om zijnen wil zouden gefpaard worden; dat het fchip op  De Grondlegging een zeker Eüand zou vervallen , doch dat hij volkomen ftaat maakte op de belofte, volgends welke niemand van hun, het leven verliezen zou; God had hem geopenbaard, dat hij voor den Keizer zoude gefteld worden , en dit was een genoegzname waarborg van zijne behoudenis. Want wie of wat kan Gods befluit dóen faalen? Ondanks alle deeze dreigende gevaaren, was Paulus met de daad zoo veilig in den ftorm, als de Keizer kon geacht worden op zijnen troon. En dus worden alle Gods Dienaars, door zijne waakende Voorzienigheid, onfaalbaar befchut, zoo dat noch elementen noch vijanden hen befchadigen konnen , totdat het werk dat Hij voor hun béftemd heeft, is afgedaan. Eindelijk bemerkten de zeelieden eenige teekenen, welken hen deeden vermoeden, dat hun eenig land naderde; en als zij tot op eene bekwaame diepte van water gedreeven wacèn , wierpen zij het anker uit, verlangende dat het da" wierd. In dien tusfchentijd , liet het volk zich door den raad en het voorbeeld van Paulus aanmoedigen , om een hartig maal te eeten, waar door hunne krachten en geesten verfterkt werden, om de moeilijkheden die zij nog moesten ondergaan, te kunnen uitharden. In den morgenftond zagen zij een Eiland, doch kenden het niet. Het fcheepsvolk, alleen acht flaande op hunne eigen veiligheid, zocht zich door middel van den boot te redden. Doch Paulus de krijgslieden onderrecht hebbende, dat zij niet behouden  II. Boek. der Christen Kerk 293 den konden worden , ten zij het fcheepsvolk aan boord bleef, betoonden zij zoo veel gewigts op zijn oordeel te leggen, dat zij de touwen waar mee de boot aan het fchip vast was, affneeden, en denzelven in zee lieten drijven. De eenigfte toevlugt welke hun overig bleef, was, dat zij, zoo het moogelijk ware, het fchip op ftrand zettedcn, ter plaatfe, waar men best aan land zou kunnen koomen; en hier van konden de zeelieden allerbest oordeelcn. Indien dit Eiland zoo als in het gemeen geloofd wordt het zelfde is, welic thands Maltha wordt gcheeten , dan is het bekend, dat het bijkans overal met rotfen omgeevcn is. >AIs zij, derbalven , eene baai of inham ontdekten, welke eenen uithoek hadde, met zand of keiftecntjes bedekt (w), poogden zij het fchip daar op te zetten. Maar indien het beftuur van dit werk aan l-obmi Mviösisb r:e nafmfbd &^ of) -.b -lyfe ■ : rttiiri • ■ -j'^'j!;,.-.-:■• *ol oh co fjvO Handelingen XX'/II: 39. Zij merkten eenen zekeren inham, die eenen oever hadde. Maar er was immers een oever rondom het Eiland. AiyixAos beteekent niet de zeekust in het gemeen, of eenen rotfigen oneffen oever, maar de hoeken of armen van eenen zeeboezem, bekwaam om inteloopen^ te landen, of een net uittewerpen om te visfehen ; zie Mattbeus XIII: 2, 48; Joannes XXI: 4. Een zei-man, die Grieksch verftond , zou misfe-.itcn de woorden du» vertaaien: Zij bemerkten eenen zekeren zeeboezem , met efen zandig ftrand. En dien verkoozen zi'f, als de bekwaamfte jplaats om veilig aan land te geraaken, T 3  $94 De Grondlegging de krijgslieden of reizigers, die in fcheepszaaken onbedreeven waren, was toevertrouwd geweest, zouden zij waarfchijnlijk het fchip op de rotfen ge- iluurd hebben, van waar het menschlijker wijze onmoogelijkzoude geweest zijn, het leven te bergen. In dit opzicht moogen we aanmerken, dat des Apostels vast vertrouwen op de belofte, welke hij ontvangen hadde, gepaard ging met eene bedachtzaame oplettendheid op alle de middelen, welken in hunne magt waren; en het was er zoo verre van af, dat de ontvangene belofte hen hiervan zoude ontflaan, dat dezelve, in tegendeel, de voornaame grond was, die hen moest aanmoedigen om alle behoorelijke middelen naarstig te gebruiken. Dit geval kan toegepast worden op zaaken van meer algemeene aangelegenheid; en het zou, betaamelijk in acht genoomen zijnde , waarfchijnelijk veele onnoodige cn verbijsterende gefchillen , over de Godlijke befluiten en derzelver invloed op dc lotgevallen der menfehen, hebben kunnen beflisfehen of voorkoomen. Wat G od bepaald heeft, zal gewislijk gefchieden, doch op zulk eene wijze, dat alle dc middelen en tweede oorzaaken, door welken Hij beflooten heeft zijn voornemen uittevoeren, hunne eigene plaats en werking zullen hebben. Achtervolgends het gemaakte plan, deeden zij dan hun best om aan het ftrand te koomen; doch eer zij het nog volkomen bereikten , raakte bet fchip vast op een klip of bank, welke aan wederzijden genoegzaame diepte van water hadde y het voorfchip bleef on-  IL Boek. der Christen Kerk. 295 onbeweeglijk zitten, maar het achterfchip werd terftond verbrijfeld door het geweld der baaren. In de algemeene verbaasdheid, floegen de krijgsknechten voor niet bedenkende hoe veel z'rj aan Paulus verfchuldigd waren om alle de gevangenen, zonder onderfcheid, te dooden, opdat zij niet verantwoordelijk zouden zijn, wanneer iemand van hun door de vlugt ontkwam. Doch de Hoofdman over honderd, die belang fteldc in de behoudenis van Paulus, belettede hun dit voornemen, en beval, dat elk zijn best zoude doen om zijn eigen leven te bergen. Veelen die zwemmen konden, fprongen in zee; de overigen greepen planken en Hukken van het fchip, en Gods gunstige Voorzienigheid gaf, dat hunne poogingen gelukten, zoo dat de ganfche fchaar der fcheepelingen, uit tweehonderd zes en zeventig perfoonen beftaande, behouden aan land kwam. De inwooners, offchoonBarbaarengenoemd, ontvingen en bezorgden hen met groote vriendlijkheid , en betoonden eene gevoeligheid van hart, welke, bij foortgelijke gelegenheden, maar al te zelden befpeurd wordt onder menfehen die den naam van Christenen draagen. Zij bragten hen onder huisdak, en ontftaken vuur, om hen te warmen en te droogen. De Apostel, die zich minzaam voegde naar alle omflandigheden , leende vaardig zijne hulp, om het vuur van brandflof te voorzien; maar eenen hoop takken bij een geraapt en op het vuur gelegd hebbende, kwam T 4 een  296" De Grondlegging een adder, die ongemerkt in dezelven gezeten had, er uit, en hechtte zich aan zijne hand. Naauwlijks was hij dus van dei ftorm en de fchipbreuk ontkoomen, of hij vond zich aan een ander, en niet min groot, gevaar blootgefteld. Zoodaanig is onze ftand in dit leven; en het is een bewijs van onzen hoogmoed en van onze onkunde, dat wij zelden grootlijks beducht zijn Voor ons leven, dan wanneer het een of ander ontzettend verfchijnfel zich aan ons oog vertoont. Een ftorm, pest, of aardbeeving verfchrikt ons; en niet zonder reden. Dan, helaas ! wij zijn geenszins zulke magtige fchepfels , dat wij, buiten die groote oorzaaken, niets te vreezen zouden hebben! Een dakpan , een vlieg, een hairtje, een zandkorrel, zijn toereikende werktuigen in Gods hand, om eenen Koning van den troon in het graf te doen nederltorten, of eenen Overwinnaar , aan het hoofd zijner zeegcpraalende benden, van het leven te berooven. Aan den anderen kant, zijn zij die den Heere vreezen, en op Hem vertrouwen, in alle omftandigheden even veilig; noch ftormwinden, noch watervloeden , noch vlammen, noch de meenigerlei ongemerkte rampen, die zelfs in de ftilftc en genoegelijkfte oogenblikken des levens rondom hen waareii, kunnen hen treffen, voor dat hunne loopbaan geëindigd is; en dan verfchilt het weinig, door wat middel zij in de vreugde hunnes Heer en worden overgebragt. De Apostel, fterk in het geloof, fchuddede het venijnig dier van zijne hand in het vuur , en bleef  II. Boek. der Christen Kerk. 297 bleef onbedeesd, en onbefebadigd. De Eilanders , ziende wat er gebeurd was, oordeelden in het eerst door de flaauwe befeffen van een hooger Wezen, dat het kwaade ftraft, welken in de woestfte en onkundigfte Naatfijen fchijnen overgebleeven te zijn dat hij gewislijk een doodllager moest weezen , wien, daar hij het zeegevaar ontkoomen was, de wraak vervolgde, en het verderf befchooren was. Dan als zij, na eenigen tijd verwacht te hebben dat hij dood nedervallen zou, vonden dat hem niet kwaads overkwam , floegen zij over tot gansch andere en tegengeftelde gedachten, en waanden dat hij eene Godheid, of althans iet meer dan een mensch , moest zijn. Door dit geval werden zij waarfchijnelijk voorbereid , om Paulus met te meerder oplettendheid te hooren. D e Apostel, en zijne vrienden, werden drie dagen beleefdlijk geherbergd door Publius, den voornaamften van het Eiland, die zijn verblijf hield nabij de plaats waar zij aangeland waren. Paulus vergold de vriendlijkheid van zijnen gastheer, door zijnen vader, die finds eenigen tijd met koorts en roodeloop bezocht was, tot gezondheid te herftellen. Desgelijks leide hij ook aan veele kranken de handen op, die ter beantwoording zijner gebeden, van hunne kwaaien geneezen werden. Deeze aangenaame diensten, dceden hem veel gunst vinden onder de inwooners; en als hij, na drie maanden vertoevends, zich gereed maakte om te vertrekken, voorzagen zij T 5 hem  298 De Grondlegging hem mildelijk van allen noodigen voorraad tot de reis. (x) Zij zeilden van daar, met een fchip van Alexandria, dat in het Eiland overwinterd had; en na zich drie dagen te Syracufe in Sicilië, opgehouden te hebben , kwamen zij kort daarna te Rhegium, en van daar, in twee dagen , tePuteoli nabij Napels; alwaar zij aan land flapten, en, op het verzoek der Christen vrienden te dier plaats, eene week vertoefden. Van Puteoli tot Rome, hadden zij eene reis te land afteleggen, van omtrent honderd mijlen. De Disfipelen te Rome, verftaan hebbende dat Patdus nabij kwam, gingen verfcheiden van hun hem te gemoete, tot eene plaats, genaamd Appii Forum, en een ander gedeelte van hun, tot de Drie Tabernen; liggende dc eerstgemelde plaats omtrent vijftig, en de andere dertig mijlen van de Stad. Op het zien deezer geloovige Broederen, die hij, fchoon hen niet ziende, reeds had liefgehad, dankte hij God, en greep nieuwen moed. De Apostel Paulus zelf, hoe zeer hij doorgaands brandde in ijver en liefde, was niet altijd in dezelfde gemoedsgefleldtenis. Wij weeten , uit het geen hij van zichzelven getuigt, dat hij fomvvijlen zeer hevige zielskwellingen uitteflaan hadde; en welligt was het thands zulk 00 A. D. 61.  II.Boek. der Christen Kerk. 299 zulk een tijd, dat zijne gedachten meer dan ooit bepaald waren tot het geen hem bij zijne aanfcoomst te Rome zou gebeuren, en zijne ver. fchijning voor den wreeden en dqlzinnigen Nero. De Heer heeft zijn geestlijk Ligchaam, de Kerk, in diervoege faamgefteld, dat de onderfcheidene Leden noodig en behulpzaam zijn voor eikanderen ; en niet zelden ftrekt de zwakkere den fterkeren tot nut. Paulus zelf werd in dit tijdsgewricht verleevendigd en aangemoedigd , op het zien van hun, die in alle opzichten minder waren dan hij; het verblijdde hem, te zien dat C n r1 s t u s, zijn H e e r , ook te Rome gediend werd. En daar hij zich in de tegenwoordigheid vond van zulken, tot wien hij zijnen mond konde openen, en vrijmoedig fpreeken van de heerlijke Waarheden welken zijn hart vervulden, vergat hij op eenmaal alle de moeilijkheden, welken hij korts had uitgeftaan, en de toekoomende bezwaaren, welken hij met reden te gemoet zag. Bij hunne koomst te Rome, gaf de Hoofdman over honderd de gevangenen over, aan den Bevelhebber die daar toe gefteld was. Doch aan Paulus werd de gunst betoond, dat hij in een eigen gehuurd huis mogt woonen , onder ue bewaaring van eenen krijgsknecht. Hier ontdekte hij aanftonds zijne gewoone werkzaamheid van geest, in de zaak van zijnen grooten Meester. Den derden dag na zijne aankoomst, ontbood hij tot zich, de voornaamfte perföonen on-  300 De Grondlegging der de Jooden volgends zijne beftendige gewoonte, om de verkondiging van het Evangelie allereerst tot hun te richten en deed hun verflag, van de oorzaak zijner gevangenfchap, en van zijn beroep tot den Keizer. Hij verzekerde hen, dat zijn oogmerk geenszins was, in het verantwoorden van zichzelven, iets ten laste van zijn volk intebrengen; en hij voegde er bij, dat het niet was om eenige wilkeurige bezonderheden van hem zeiven, of om eenige overtreeding van Mofes Wet, maar om de hoope van fsraël, dat hij met de keten, welke hij droeg, gebonden was (z). Zij antwoordden , dat zij geen bericht aangaande hem, uit Judea ontvangen hadden, maar dat zij verfhall hadden, dat de Secte van welke hij zich een voorftander verklaarde, alomme tegengefprooken werd. Zij begeerden derhalven zijne gevoelens te hooren, en beftemden daar toe eenen dag, wanneer veelen van hun te faamen kwamen. De Apostel bragt dien geheelen dag door, van den morgen tot den avond, met den aart en de noodwendigheid van het Evangelie, en, van Christus Koningrijk, uit (z) Bij de Romeinen , was de gevangene altijd aan den krijgsknecht of de krijgsknechten, die hem bewaarden, vastgeketend. De Apostel Paulus fpreekt van zijne keten , tot vrienden en vijanden , met eene onverfchilligheid, welke ten klaarften toont, hoe wel te vreden hij was, dezelve om zijnes Meesters wil te draagen. Zie Efeeztn Vli 20 ; 2 Timotheus 1: 16.  II. Boek. der Christen Kerk. 301 uit de Boeken van Mofes en de Profeeteu te bewijzen, te bevestigen, en te verklaaren. Zijne redevoering had een goed uitwerkfel op fommigen; doch anderen geloofden niet, en zij vertrokken, niet zonder aanmerkelijke oneenigheid. onder eikanderen ; terwijl Paulus affcheid van hun nam, met de geduchte waarfchuuwing, van welke de Heer Jesus in .den loop zijner Bediening meer dan eens gebruik had gemaakt, uit de Profeefij van Jefaias (a) , behelzende eene aankondiging van ongeneeslijke en rechtvaardige verblinding en verharding des harten, over de geenen die het voorftel der Waarheid moedwillig verwierpen. Twee jaaren lang bleef de Apostel gevangen in zijne eigen gehuurde wooning , genietende nogthans de onbepaalde vrijheid, om allen die tot°hem kwamen te ontvangen, en hun de blijde boodfchap van Zaligheid in Christus te prediken; het welk hij, zoo als we uit zijne Brieven kunnen zien (b), met zulk eene gezegende vrucht verrichtte, dat zijne gevangenfchap blijkbaar diende tot bevoordering van het Evangelie , tot vermeerdering van het getal der geloovigen, en verwakkering van den ijver en het vertrouwen der geenen , die reeds het geloof en de genade deelachtig geworden waren. (c) Hier Ca; Jejkin Vh 9, i». 00 Filipffttfin h ia.  3«z De Grondlegging (c) Hier eindigt het gefchiedverhaal vanLuItas; het welk wij meer ftipt gevolgd hebben, dan ik eerst had voorgenoomen deels, omdat de gebeurdtenisfen die hij vermeldt, veele aanmerkingen opleveren, welken min of meer tot ons hoofdoogmerk betrekkelijk zijn en deels, omdat ik ongaarne afging van de eenige zekere en onbetwistbaare Historie, naar welke wij in ons onderzoek, aangaande de Grondlegging en den ftaat der eerfte Christen Kerk, ons richten kunnen. Want offchoon eenige gedenkllukken der vroegfte eeuwen van het Christendom, welken thands voor handen zijn, buiten twijfel hunne waarde hebben, en ons goede ftof aan de hand kunnen geeven , om ons plan te voltooien, moet men nogthans in de keuze derzelve, met bedachtzaamheid te werk gaan; men kan, als men ter goede trouwe zal fpreeken, niet ontkennen , dat er in de Schriften van hun, die naast aan de tijden der Apostelen leefden, groote misflagen en gebreken plaats hebben. En in de oudfte gefchiedkundige overblijffels , worden veele dingen gevonden, waar uit blijkt, dat een geest van ligtgeloovigheid, en zelfs van bijgeloof, al zeer vroeg en algemeen zijnen invloed oefende; de klaare bewijzen hier van, hebben aan fommige menfehen , die meer geleerdheid danbefcheidenheid bezaten, maar al te veel fchijnbaaren grond gegeeven, om die ver- haa. CO A. D. 63,  II. Boek. der Christen Kerk. 30$ haaien, ware het moogelijk, geheel en al verdacht te maaken. Doch wanneer de kenmerkende geest en cigenaartige ftrekking van het Evangelie, recht begreepen, en zorgvuldig op het oog gehouden wordt, zal een gemoed, door geene vooroordeelen beheerscht of omgezwaaid , genoegzaame reekenen befpeuren, waar aan hij het geen egt en geloofwaardig is, zal kunnen onderfcheiden van de onegte en onzekere bijvoegfelen , welken men onbedachtzaam aangenoomen heeft. I n het opmaaken onzer Gefchiedenis , van dit tijdperk af, tot het einde der Eerfte Eeftw, zal ik kort zijn. De Apostel Paulus, die na meer dan twee jaaren te Rome gevangen geweest te zijn, de hem toegefchikte maate van dienst nog niet afgedaan hadde, werd door Gods voorzienig beftuur tegen alle de oogmerken en aanfiagen zijner vijanden beveiligd , en weder in vrijheid gefteld. Sommigen willen, dat hij, ingevolge van zijn voornemen, reeds lang voorheen gemeld , naar Spanje , en van daar naar Gaulen, nu Frankrijk geheeten , gereisd zij* Het heeft zelfs niet ontbrooken aan zulken, die getracht hebben te bewijzen, dat hij ook in de Britfche Eilanden het Evangelie verkondigd zou hebben. Dat de Apostel, ten eenigen tijde, zijne hegeerte om Spanje te bezoeken volbragt hebbe, is niet onwaarfchijnclijk; doch wij hebben gecne zekere bewijzen, dat zulks werkelijk; gefchied is. Nog minder grond is er, om te Hel-  304 De Grondlegging Hellen,'dat hij in Frankrijk, of in Brittanje , zoude geweest zijn. Ondertusfchen geeven zij. ne Schriften genoégzaame reden aan de hand, om te denken, dat hij, na zijne loslaating te Rome, de Gemeenten van Syrië, en eenige andere gewesten van Afia, ten tweedenmaale bezocht heeft. Want in zijnen Brief aan de Hebreeuwen , maakt hij gewag van z'rjn voornemen, om hen te zien, in gezelfchap van zijnen geliefden Timotheus; en aan Fileemon fchrijvende , die te Kolosfus woonde, verzoekt hij deezen, voor hem eene herberg te bereiden, alzoo hij binnen kort tot hem hoopte te koomen. En het was vermoedelijk op deeze reize, dat hij te Kreta predikte , en de Gemeenten die hij aldaar vergaderd hadde, aan het opzicht van Titus beval ; want wij vinden geen bericht in de Handelingen , dat hij dat Eiland te vooren bezocht hebbe, dan alleenlijk dien korten tijd, dat hij het zelve op zijne reize naar Rome aandeed, welke niet toereikende fchijnt geweest te zijn, om zoo groot een werk tot Hand te brengen. Wat de Apostel naderhand verricht heeft, is ons niet bekend; maar het wordt algemeen geloofd, dat hij, tegen het laatst der regeering van Keizer Nero, naar Rome wedergekeerd is, en aldaar de Martelkroon heeft ontvangen. In de vernaaien aangaande de overige Apostelen, ontmoet men desgelijks eene groote onzekerheid ; en er kan, noch ten aanzien van de plaatfen waar zij gearbeid hebben, noch van den tij J  II. Boek. der Christen Kerk. 305 tijd of de wijze hunnes doods , iets voldoende bepaald worden. Ik zal mij-derhal ven nietmlaaten, in eene opgaaf van be'zonderheden, welken door geene genoegzaamebewijzen zijn ondcrfteund. Alleenlijk merk ik aan, ten opzicht van den Apostel Petrus, dat de onderftelling, als of hij Bisfchop van Rome zoude geweest zijn, waar 0p en niet op de waare Rots het gansch gebouw des Pausdoms gegrondvest is , niet flegts onbeftaanbaar is met het geene van hem in de Handelingen vermeld wordt, en met het ftilzwijgen van Paulus dien aangaande, in de Brieven welken hij van daar gefchreeven heeft maar ook zoo geheel ontbloot van allen grond in de Kerkelijke Gefchiedenis, dat het tot heden toe een ftuk van twijfelachtig gefchil blijft, of Petrus wel ooit Rome gezien heeft; indien ja, dan is het waarfchijnelijk geweest omtrent het laatst van zijn leven : zijnde het meest algemeen gevoelen, dat hij aldaar, te gelijk met Paulus , den Marteldood heeft ondergaan; dat Petrus gekruisfigd werd ■ doch Paulus , uit aanmerking dat hij een Romeinsch Burger was, de gunst genoot van onthoofd te worden. T o t nog toe hadden de Christenen, offchoon * om hunne belijdenis algemeen veracht, en dikwerf belcedigd , geene eigenlijk gezegde , ot groote vervolging ondergaan. Maar Nero, die door zijne groote magt geheel buiten het fpoor der reden en menschlijkheid vervoerd — in weinig jaaren tot een toppunt van boosheid  3o5 De Grondlegging en wreedheid, tot dien tijd toe ongehoord, was opgeklommen, richtte ten laatften zijne woede tegen de Dienaaren van Christus. (d; In het tiende jaar zijner regeering, werd de Stad Rome in brand geftooken, en een aanmerkelijk gedeelte derzelve in de asch gelegd. Dees ramp werd algemeen aan hem, als de oorzaak, gevveeten, en, zoo het fchijnt, niet zonder grond. Onheil te brouwen , en anderen ongelukkig te maaken, was zijn grootst vermaak, en de heerfchende toeleg van zijn leven; cn men verhaalt, dat hij op het zien van dit. akelig fchouwfpel, een zonderling genoegen betoonde, en den brand van Troye opzong, terwijl Rome in vlammen Hond. Hoe zeer hij naderhand veele dingen deed naar den zin des volks, en geene kosten fpaarde, om de inwooners in de geleedene fchade te gemoet te koomen, en de Stad te herbouwen, kon hij zich van de verdenking dier fchenddaad niet zuiveren, dan door dezelve den Christenen ten last te leggen. DeHeidenfche Gefchiedfchrijver Tacitus, geeft ons, in het verhaal van deeze gebeurdtenis, zoo veel lichts, om te oordeelen over het karakter welk men in zijnen tijd den Christenen toefchreef, dat ik, ten dienste der ongeleerden, eene vertaaling van het zelve hier bij zal voegen : „ Maar, noch de gefchenken des Keizers, noch „ de (dj) A. D. 6*.  II.Boek. der Christen Kerk. 307 „ de offeranden die hij den Goden deed, kon„ den den blaam van die gerucht van hem afweeren; het werd fteeds geloofd, dat de Stad op heimelijken last van hem, in brand was geflooken. Nero, derhal ven, om deeze na„ fpraak te fluiten, gaf de fchuld daar van, en „ oefende de ftrengfte flraffen er over, aan de „ Christenen , zoo als zij gemeenlijk genoemd J} worden; een volk , afgrijslijk om hunne fnoode bedrijven. De oorfprong deezer Seóle, was Christus, die onder de regeering van Tij, berius, door Pontius Pilatus ter dood gebragt a, was. Het verdei fiijk bijgeloof, welk door dit middel, voor hét tegenwoordige , gedempt werd, brak wel draa op nieuws uit, cn ver„ lpreidde zich niet alleenlijk over gansch Judea, „ alwaar het eerst ontftaan was, maar ftrekte „ zich zelfs uit tot Rome, waar alle grouwelen, „ uit alle oorden , eikanderen zeker ontmoe„ ten , en ingang vinden. Sommigen, die be„ leeden Christenen te zijn, werden eerst gejj greepen, en naderhand eene groote meenigte anderen , op de befchuldiging (jat zij tot de„ zeiven behoorden ; welken alle veroordeeld „ werden, niet zoo zeer omdat zij de Stad ia brand gezet hadden, als omdat zij de voor„ werpen waren van algemeenen haat. Hunne folteringenen pijnen werden verzwaard, door „ befchimping en verguizing, Eenigen werden „ in huiden van wilde beesten genaaid, om door s, de honden verfcheurd te worden; anderen „ werden gekruisfigd; en anderen , met ontr Va „ vlam-  3°S De Grondlegging „ vlambaare ftoffe bedekt, werden tegen den i9 avond als toortfen aangeftooken. Deeze bioedj, tooneelen werden aangerecht in de tuinen van jj Nero, alwaar hij een foort vanCircenfiaansch j5 renfpcl hield , mengende zich nu eens onder »> het gcmeene volk, in het gewaad van een' j, ftrijdlooper, en dan wederom mederennende s, in de loopbaan. Van hier gebeurde het, dat j, hoe fnood en misdaadig zij ook waren, en hoe „ weinig zij barmhartigheid verdienden , men 55 echter medelijden met hun had, omdat zij en„ kei werden omgebragt om aan 's Keizers woeste 5, en wreede geneigdheid te voldoen, en niet met eenig uitzicht op het belang van 't al„ gemeen." Uit deeze aangehaalde plaats blijkt dat ds Christenen bij de Heidenen befchouwd wedden, als eene Sefic, welke bij den dood haares Meesters bijkans geheel te niet geraakt was, maar daar na wederom fchielijk het hoofd opgeftooken, en zich heinde en verre uitgebreid had- de dat zij, ter oorzaak van de onderftelde boosheid en ongerijmdheid hunner grondbeginfelen, zoo algemeen veracht en gehaat waren, dat men hen tot de affchuuwelijkfte euveldaaden bekwaam rekende, offchoon er geen één duchtig bewijs te vinden was, dat zij eenige misdaad begaan hadden ~*L dat zij gehandeld werden als verklaarde vijanden van het menschlijk ge. flacht, en daarom bij de eerfte gelegenheid welke zich aanbood, zonder ondcrfcheid, met de on- meê-  II. Boek. der Christen Kerk. 309 meêdoogendfte wreedheid werden uitgeroeid —— dat zij niet leeden als gemeene misdaadigers, die, wanneer zij werkelijk de ftraf hunner wanbedrijven ondergaan, doorgaands met eenig medelijden befchouwd worden, maar dat men bij de uitgezochtfte en felfte martelingen, nog fchimp en befpotting voegde en eindelijk, dat indien deeze gewelddaadige handelingen door iemand gelaakt werden, zulks meer voordkwam uit haat tegen Nero, dan uit eenig vermoeden, dat.den Christenen iets overkwam welk zij niet billijk zouden verdiend hebben. Deeze dingen dient men zorgvuldig in het oog te houden, wil men een rechtmaatig begrip vormen van de eerfte Christen Kerk. Veelen denken misfchien, dat de Brieven van Paulus aan de Romeinen, Korinthcren, en Efeezeren, aan het gros der inwoo- neren dier plaatfen gericht waren even als, de herderlijke Brieven der Bisfchoppen , in onze tijden; doch het was gansch anders met de zaak gefteld. De Romeinen, aan welken de Apostel. Paulus fchreef, maakten geen aanmerkelijk getal uit, en de meesten van hun, waren veracht in het oog der weereld, om hunne armoede, cn gcringen leevensftand, terwijl zij — gelijk de zoo even aangehaalde plaats uit Tacitus bewijst voorwerpen waren van algemeene vervloeking en haat, om hunne aankleeving aau den Naam en de Leer van Jesus. Of deeze vervolging binnen Rome bepaald was 5 dan of zij, op hoog gezag, door alle de V 3 ge-  3to De Grordlegginc gewesten waar zich Christenen bevonden, wierd urgebreid, is niet volftrekt zeker; hoewel het laatfte waarfchijnlijkst is. Het is toch bezwaarlijk te denken, dat Nero tegen hun zou gewoed hebben in de Hoofdftad, en ben op alie andere plaatfen in rust en vrede laaten leeven. Tertulliaan zegt uitdrukkelijk, dat Nero door openbaare bevelfchriften gelastte, hen in alle de gewesten des Rijks te verdelgen ; en zijn getuigenis fchijnt geloof te verdienen, omdat hij dit meldt in zijne verantwoording, welke, offchoon meer dan een eeuw daarna gefchreeven, op zoo groot eenen afftand van tijd niet was, of hij had ligtlijk , indien hij eene onwaarheid gefteld hadde, kunnen gelcgenfhaft worden. Daar beneven mag men denken, dat het voorbeeld van Nero, zonder zijn uitdrukkelijk gebod, genoegzaam zou geweest zijn, om eene vervolging te verwekken tegen een volk, zoo algemeen gehaat als de Christenen. Zeer veelen hadden , bij deeze gelegenheid, de eer van hunne belijdenis met hun bloed te verzegelen. Doch de zaak voor welke zij ftierven, zeegepraalde over allen tegenftand; en de plaatfen der Martelaaren in de Gemeente, werden vervuld, door de toebrenging van veele nieuwe bekeerlingen. Deeze ftorm, hoewel hevig, duurde echter niet lang; ha nam een einde met het leven van Nero, die gedwongen werd fchoon met geweldige tcgenftribbeling zichzelven van kant te helpen, om eene allerfmaadlijkfte ftraf te  II. Boek. oer Christen Kérk. 3Ï* te ontgaan. Hïj was, door een befluit van den Roomfchen Raad , rechtvaardig en plegtig gebrandmerkt met het karakter, welk de boosheid en onkunde op den Christelijken Naam wilden gehecht hebben , en veroordeeld, om als een vijand van het menselijk geflacht, ter dood go geesfeid te worden. (e) Na hem werden Galba, Otho, en Vitellius, de een na den anderen , tot Keizer verklaard; doch hunne regeeringen waren fcdttyWfl zij ftierven alle eenen geweldigen dood. De Joodfche krijg , welke uitliep op de eindelijke omkeering en verftrooiïng dier Naatfij, werd ten deezen tijde gevoerd, onder het bevel vin Vespafianus, die , terwijl hij in deezen dienst beezig was , door zijn leger tot Keizer werd uitgeroepen. (f) Hier op het beftuur des oorlogs aan zijnen zoon Titus overgegeeven hebbende , keerde hij weder naar Italië, en werd, terftond na den dood van Vitellius, in het vreedzaam bezit der Regeering bevestigd. Titus, door het verborgen Raadsbefluit van God dien hij niet kende . beftemd, om de uitvoerder te zijn van zijne hittige verbolgenheid tegen de Jooden, over welken thands de toorn tot hetuiterfte toe gekoomen was, verwoestte eerst hetganfche ° land- Ce^ A. D. 68, 69. (f) A. D. 7«V 4  3r* t)E GRONDLEGGtNO land van Judea te vuur en zwaard, en Hoe? vervolgends het beleg voor Jerufalem. Ten einde van vijf maanden, nam hij de Stad in — rechtte eene ongelooflijke flagting aan onder de Jooden — vermelde den Tempel verbrandde de ï>tad, en flegtte zelfs haare muuren. Meer dan een mdhoen menfehen, die op leugenachtige woorden vertrouwd , en zich op eene bloote belijdenis van den Godsdienst beroemd hadden, fneuvelden m deezen krijg; zij die leevendig bleeven , geraakten inflaavernij, werden verkocht, en in alle gewesten verftrooid , naar het welbehagen des Overwinnaars. Dus eindigde de Joodfche Huishouding; en Mofes Wet, die de vervulling van alle haare voorbeelden, plegtigheden, en inzetv tin?en . in rlpn PPi-r,^n t ^ u *w.^ulJ, uc^eveii, enaenuood. van Jesus den. Messias bekoomen hadde, werd onherroepelijk afgefchaft, ten aanzien van Aaare onderhouding, welke door de verwoesting van den Tempel, en het ophouden der priesterhjke Orde, ten eenemaal onmoogelijk geworden was. ö (g) Onder Vespafiaan, als ook onder zijnen opvolger Titus, genoot de Christen Kerk een' aanmerkelijken vrede en vrijheid, hoewel zij , bij verfcheiden gelegenheden, van de boosheid haarer tegenpartijen eenig nadeel leed. Wei' mgen nogthans werden openlijk en uitdrukkelijk,' om (g) A. D. 79.  II. Boek. der Christen Kerk. 313 om hunnen Godsdienst, ter dood gebragt, totdat Domitiaan , die na zijnen Broeder Titus het rijksbewind in handen kreeg(h), en in geaartheid en gedrag maar al te veel geleek naar Nero , denzelven ook navolgde in het aanwenden zijner magt tegen de Christenen (i). Veelen worden in de Gefchiedenis vermeld, die ten deezen tijd den marteldood ondergingen; dan naardien êr weinig ten hunnen opzichte verhaald wordt dat van belang is, of waar opmen volkomenlijk kan afgaan , zal ik het opnoemen van 1 bloote naamen vermijden. Men gelooft in het algemeen, dat ae Apostel Joannes door deezen Keizer op het Eiland Patmos in bannelingfchap gezonden werd , alwaar hij zijne Brieven aan de Gemeenten van Afia, en de Openbaaring der toekoomende gebeurdtcnisfen, welke hij van den Heere ontvangen hadde, gefchreeven heeft. Daar is er, die deeze gevallen veel vroeger plaatfen , onder de regeering van Claudius; doch het eerfte gevoelen fchijnt meest aanneemelijk, en ■kech «nriorfl-onnH Hnnr hpt petuipenis der Ou¬ den. Maar het verhaal, dat hij in een ketel met kookende olie zou geftooken zijn, en wel . zoo als fommigen er bijvoegen in tegenwoordigheid van den Roomfchen Raad, fchijnt van genoegzaamen grond ontbloot te weezen. Men acht, dat hij zijne vrijheid weder bekoomen heeft, en naar Efeezus, of daar om. ftreeks (h) A. D. 81. (0 A. D. 94. V 5  3*4 De Grondlecgimc «reeks, terug gekeerd is; dat hij naderhand zim Evangelie heeft gefchreeven, een weinig voor zift* dood, weiken men denkt omtrent het laat/Ie jaar dex Eeuw te zijn voorgevallen. Indien dit zoo is, dan is hij waarfchijnelijk omtrent honderd jaaren oud geworden , en heeft alle de andere Apostelen, een' geruimen tijd overleefd. Domitiaan, die den aardbodem had doen zugten onder zijne wreedheden en buitenfpoonge bedrijven, werd in het zestiende jaar zijner Regeenng vermoord (k). Nerva, een man van betere inborst, volgde op hem. Dees herriep de bloed.ge bevelen van zijnen Voorzaat: en het blijkt niet, dat de Christenen, geduurende zijne korte Regeering, algemeen vervolgd werden. Vóór zijnen dood want hij leefde nog geen twee jaaren — verkoos hij Trajanus voor zijnen opvolger, die met algemeen genoegen tot het bewind kwam (1), en dien men tot heden toe als eenen der beste en verftandigfte Vorsten die Rome ooit gehad heeft, befchouwt. Ondertusfchen blijkt uit zijn gedrag, en dat van eenige volgende Keizers, dat het Evangelie van Christus met flegts gehaat was bij zulke menfehen, als Nero en Domitiaan, die verklaarde vijanden icheenen van alles wat goed en loflijk was; maar dat zelfs zulken, die geacht wilden zijn als voorbeelden van deugdzaamheid, en te handelen uit ,de (k) A. D. 96. (1) A. D. 98,  II. Boek. der Christen Kerk. 315 de edelmoedigfte beginfelen, geene min fterke bedenkingen tegen het zelve hadden. Want offchoon Trajaan geene wetten uitdrukkelijk tegen de Christenen uitgaf, werd er nogthans, onder zijne Regeering, eene zeer fcherpe vervolging tegen hun te werk gefteld; en als Plinius, in eenen Brief, welke nog voor handen is, hem de grootheid hunner rampen, en de meenigte en onfchuld der lijders, voorhield, ftrekte des Keizers antwoord niet verder, dan om het te recht ftellen derzei ven op enkel vermoeden, tegen te gaan doch tevens beval hij, dat zulken, die bewezen werden Christenen te zijn, en die weigerden de Heidenfche Offeranden bijtewoonen, ter dood gebragt zouden worden. En als hij een' keer naar Afia deed, en Ignatius, Bisfchop van Antiochien, voor hem gebragt werd, veroordeelde hij denzelven met eigen mond, om naar Rome gevoerd, en door de wilde beesten verfcheurd te worden. Alvoorens dit Boek te befluiten, zal het niet ondienstig zijn, te onderzoeken, welken toch de beweegredenen waren, die de Heidenen noopten , om alle gelegenheden aantegrijpen, om den belijderen van het Christendom hun ongenoegen te doen ondervinden. D e eigenlijke en voornaame oorzaaak , van den haat en de mishandelingen, welken den eerHen Christenen van de Heidenen, en in het bezon der van de Romeinfche Regeering -— bij welke  3i£ De Grondlegging ,w«Ike anders allerlei Godsdiensten , voor ZOo verre dezelven niet itrekten tot ilooring van de openbaare rust, of krenking der fchuldige ge! boorzaamheid aan de wetten van den Staat ver draagen werden — bejegenden, was zoodaanig eene welke eenen beftendigen en algemeenen invloed beeft, naamlijk, de vijandfchap van het vleeschlijk hart, welk niet te beweegen is, om zich aan de Wijsheid en den Wil van God te Onderwerpen. Dit was de geheime bron van al de vervolging, welke het lot der waare Leerlingen van Christus, in alle eeuwen, geweest is. De verheven Leerftukken van het Evangelie, waren aanftootüjk voor de gewaande wijsheid der menfehen, en de geestlijkheid van desze.fs Voorfchnften ftreed niet minder tegen de zondige driften van hun gemoed. De mensch,' alleenlijk aan zichzelven gelaaten, kan niet anders dan zich verzetten tegen een Leerftelfel, welk' daar het aan den eenen kant al zijne ingebeelde uit' muntendheid, in het ftufc van aanneeming in Gods' gunst, verzaakt, en hem dus, ten dien opzichte met alle andere menfehen, zelfs de onwaardigftcn m zijn oog, volkomen gelijk fielt —- ten zelf den tijd een leven en wandel voorfchrijft, vol-" itrektonbeftaanbaar met de algemeen heerfchende zeden en bedoelingen, terwijl het veele der meest goedgekeurde en algemeen aangenoomene gew woonten, met de harde naamen van boosheid en dwaasheid brandmerkt. Dan de menfehen zijn met enkel aan zichzelven gelaaten, maar leeven meer dan zij weeten of vermoeden, onder den in-  II.Boek. der Christen Kerk. 317 invloed van den Satan, die, u;t aanmerking van de magt welke hij over hun heeft en uitoefent, in de heilige Schrift den God deezer eeuwe wordt genoemd. Daar dan hunne eigene booze driften en neigingen dus door den erfvijand van God en van alles wat goed is, aangeprikkeld worden, is het eeniglijk aan het alvermoogend bedwang der Voorzienigheid des Aller hoog sten toetefchrijven, dat zijne Dienaars ooit, of ergens, eenen oogenblik rust of veiligheid genieten. En fchoon de Heer altijd zijne belofte, aan zijne Kerk gedaan, dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen , naauwkeurig heeft vervuld fchoon zij die zijn Volk beftrijden, 'de een na den anderen omkoomen , en hunne ontwerpen onafgedaan moeten laaien, terwijl de zaak tegen welke zij woeden, zccgepraalt over alle hunne aanvallen, en ftaandc blijft, en herleeft, en bloeit, ten midden van alle de wisfelingen, welken het geheugen zelfs der gewigtigfte menschlijke inrichtingen bijkans ten eenemaal doen vergaan behaagt het Hem nogthans, om wijze redenen, den vijanden zijnes Volks toete^ laaten , hunne krachten te beproeven. Hier door wordt het geloof en de lijdzaamheid zijner Dienaaren verllerkt en geopenbaard, zijne zorg over hun meer blijkbaar gezien, cn zij die oprechtlijk aan Hem zijn toegewijd, worden duidelijk onderkend van huichelaaren en geveinsden , die in tijden van voorfpoed zich uiterlijk bij de belijderen der Evangelieleer voegen , maar wanneer ftormen cn verdrukkingen ontitaan , ftraks den Godsdienst  3i 8 De Grondlegging dienst moede worden, en er eenen weerzin in krijgen. Onder de meer bezondere redenen , waarom bet Christendom bij de Heidenen gehaat was . en zulks niet enkel bij menfehen van een flegt en ondeugend karakter, als JNero; maar ook bij zulken, als eenen Trajaan, en Markus Aurelius, die zelfs tot heden toe, om hunne braafheid en fchranderheid, zeer hoog geroemd worden moogen wij de volgenden teilen; en meer dan ééne onder dezelven , zal zich ligtlijk laaten toepasfen op lbortgclijke gebeurdtenisfen, welken de Gefchiedenis, zelfs tot aan onze tijden toe, oplevert, en haare uitwerkfeïen zullen waar. fchijnelijk gevoeld worden door veelen, die thands nog niet gebooren zijn. i. De Leer des Kruisfes was misfehien —gelijk zij ten allen tijde zal weezen — de groote, de voornaame ergernis. De Christenen beleeden, al hunne hoope te vestigen op dc daaden en het lijden van Lenen, die, naar allen fchijn, als een gemeen misdaadiger geftorven was. Dit was, in één opzicht befchouwd, bij de Heidenen zoodaanig eene foort en trap van onzinnig, heid, dat het niet konde nalaaten de hoogfte en al. gemeene verachting tegen hun te verwekken. En in een ander opzicht, baarde het eene ernstige bekommering voor de belangen der deugd en goede zeden, bij zulken, wier hoogmoed, door hunne eigen ijdele loftuitingen over die fchoon- klin-  II.Boek. der Christen Kerk. 319 klinkende onderwerpen, geftreeld werd. Geen bedrijf, meenden zij, kon te fnood weezen, vooc menfehen, die openlijk verklaarden, dat zij hunne hoope op de eeuwige zaligheid niet grondden op hunne eigen werken, welken zij, in dit verband , verachtten en verzaakten , maar op de Gerechtigheid en Voorbidding van eenen anderen. Indien het moogelijk ware, dat de Christenen die leevenswijze in acht namen welke het Evangelie voorfchrijft, en ten zelfden tijd de grondbeginfelen en beweegredenen waar uit zij werken, verborgen hielden, zouden zij welligt bij de weereldlingen minder tegenftands ontmoeten; want de rechtvaardigheid, ingetoogenheid, goedertierenheid, en trouw, welken hunner hooge roeping betaamsn , zijn zeer gefchikt, om den vrede te bevoorderen met alle menfehen. Doch hunne grondbeginfels moeten, noch kunnen, niet bedekt blijven. Zij die den Heerk Jesus kennen en liefhebben, en hunne oneindige verpligting aan Hem , gtvoelen , zullen in Hem zich beroemen, in Hem [alleen; zij zullen erkennen, dat het niet is door hun eigen vermogen of heiligheid, dat zij de befmetting der weereld ontvlieden, maar dat zij al hunne fterkte ontleenen uit het geloof in zijn Bloed, en uit de invloeden zijner Genade. Zij durven dit niet verbergen, en zij willen ook niet, offchoon zij weeten dat de weereld, het zij ze den naam van Heidensch of Christensch draagt, hen daarom zal haaten en verachten. De  3ïo De Grondlegging 2. De Romeinen, hoezeer verkleefd aan hun oude ftelfel van Afgoderij, waren niet afkeerig van nieuwe Godheden toetelaaten , en zulks, op grond van het geen een hedendaagsch Schrijver noemt eenen geest van onderlinge gemeenfchap; t. w. , ijdereen had vrijheid, om dien Godsdienst te omhelzen welken hij verkoos , mids der aeloude Inftellingen haare fchulaige eere geevende. De aanbidders der Egyptifche, Romeinfche, en Syrifche Godheden, betoonden wel eenige bezondere hoogachting voor hunne eigene , maar men verdroeg te gelijk eikanderen wederzijds, in het erkennen van alle de overigen. Maar de Godsdienst van Jesus was volftrekt onbeftaanbaar met die allen; dees duldde geene mededinging, en zijne navolgers konden niet afzijn, van bij alle gelegenheden rond uit te verklaaren, dat het geene Goden waren die met menfehen handen waren gemaakt. Uit dien hoofde werden zij aangezien als de liefdcloosfte, hoogmoedigfte, en eigenzinnigfte Seóte gelijk de Jooden weleer, om dezelfde reden, dus van hun befchouwd waren. En zoo zal het altijd weezen. -— Niets zal een' mensch kracht, daadiger in het vreedzaam bezit zijner wange. voelens verzekeren, dan dat hij beweere, dat alle dwaalingen in het gemeen onverfchillig zijn, en toeftaa, dat zij die allerwijdst van hem verfchillen , alle te faamen op hunne wijze recht gevoelen. En deeze laauvve geestgefteldheid, in welke voor een groot deel die gewaande verdraagzaamheid en liefde beftaat, waar in onze tij- 12  fl. Boek. der Christen Kerk. 321 tijden zoo aanmerkelijk uitmunten, bewaart eeri . foort van gemeenfchap en onderling verband, tusfchen meenigten van menfehen, die naauwlijks ergens anders in overeenftemmen, dan in het eenpaarig beftrijden van den geest en het • Waare oogmerk van het Evangelie, Maar zij die de Waarheid beminnen, kunnen niet nalaaten, tegen alle afwijking van dezelve te betuigen; zij zijn verpligt, de voorgeflaagene onderlinge gemeenfchap van de hand te wijzen, en de Geboden en Inzettingen Gods te verdaadigenj tegen de verdichtfelen en overleveringen det menfehen; zij bouwen niet flegts voor hunzel. ven op den Grondfteen, welken God in Sion gelegd heeft, maar vinden zich ook gedrongen, om volgends hun geloof te fpreeken, en te belijden dat niemand een ander Fundament leggen kan dat er geen andere Naam onder den hemel gegceven is, door welken een zondaar kan behouden worden ■ cn dat niemand deel aan die zaligheid kan verkrijgen, dan door een geloof welk het hart reinigt , door de liefde werkt, cn de weereld overwint. Hierom zijn zij altijd geweest , en zullen altoos zijn , de voorwerpen van haat en verachting, als waren zij liefdelooze en bedilzieke menfehen, èn kunnen verzekerd zijn , als zoodaanigen behandeld te worden, zoo verre als de gelegenheid en orrrftandigheden den geenen die zich door hun bezwaard achten zullen toelaaten hen hunne wraak te doen gevoelen. X 3- D.»  322 De Grondlegging 3. De fchranderfte en achrensvvaardigfte mannen onder de Heidenfche Regeerders, waren gemeenlijk meest bezorgd -— het zij dan om ftaatkundige redenen , het zij uit eigen bij- geloovigheid om den ouden Godsdienst voor alle nieuwigheden en veranderingen te befchutten. De Gefchiedenis van het Menschdorn levert ons meenigvuldige bewijzen op, dat menfehen , in andere opzichten uitmuntende in verftand cn doorzicht, dikwerf even zoo blindling aan de belagchelijkfte dwaasheden van eenen valfchen Godsdienst overgegeeven waren, als het domfte gemeen; of zoo zij het buitenfpoorige van veele dingen, die door de oudheid en het gebruik geftaafd waren , ecnigszins merkten, dan lieten zij zich door de grondregelen eenervalfche Staatkunde , en het gewaande verband en faamenhang tusfchen den vastgeftcldcn Godsdienst en het welzijn van den Staat, welk hen van jongs af ingeprent was, vervoeren, om het als hun belang, indien niet hunnen pligt, te rekenen, zich uitwendig naar de meenigte te voegen, en de zaaken te laaten zoo als zij die gevonden hadden. Trajanus fchijnt door diergelijke beginfelen gedreeven te zijn geweest ; hij ijverde voor den Heidenfchen Godsdienst, waar in hij opgevoed was, en befchouwde denzei ven ■ gelijk de Romeinen gewoon waren als den ga-ondflag, of voor het minst, als den voornaamen waarborg, der Regeering. De Christenen moesten overzulks geftraft worden , niet alleen om hunne halsfterrigheid in het vasthouden hunner  IÏ.Boek. der Christen Kerk. 32$ ner- gevoelens, maar ook, als bij gevolgtrekking, Vijanden zijnde van den Staat. Want fchoon zij Zich vreedzaam gedroegen , cn aan de Wetten en Overheden volvaardig gehoorzaamden, zoo lang zulks niet ftreed tegen de gehoorzaamheid welke zij aan Christus, hunnen Oppcrftert Heere, fchuldig waren, deeden nogthans hunne Leerftellingen, welken den Afgodsdienst naar de hartader ftaken , hen aanzien als gevaarlijke men* fchen in de Maatfchappij, en als verdienende uit dezelve te worden uitgeroeid. 4. Dees argwaan werd verfterkt, door deii grooten voorfpoed en de fnelle uitbreiding van, het Evangelie, in deeze eerfte Eeuw. . Binnen den omtrek van weinig jaaren, was het tot bijkans in alle de gewesten van het Roomfchc Rijk; doorgedrongen. In dit opzicht fcheen het zeer ontzaglijk, en men achtte ten hoogften noodig| het zelve met kracht te keer te gaan, eer het door de aanwinst van nieuwe krachten, eri een grooter aantal van belijderen, ten eenemaal onoverwinnelijk wierd. Dan de uitkoomst beantwoordde niet aan de verwachting. Het getal der geloovigen wies en vermoenigvuldigde , in fpijt van alle de wreedheden die men tegen hun tewerk ftelde. De groote'meenigte en de ftandvastigheid der lijderen, en de zachtmoedigheid;; het geduld, en de liefde welken zij betoonden'^ maakten niet zelden, eenen duurzaamen jnoriig op het volk, fomwijlen zelfs op hunne beulen en Rechters j en door den Godlijken zegen èo t i $SiP  324 De Grondlegging . hunne prediking, dus krachtig geftaafd en aangepreezen door hun gedrag, en verzegeld door hun bloed, werden fteeds nieuwe bekeerlingen der Gemeente toegebragt. 5. Wanneer het dus vast bepaald was * dit gehaate en gevaarlijk volk, indien moogelijk uitteroeien, ontbrak het nooit aan voorwendftlen en gelegenheden. Lasterlijke geruchten , aangaande hunne Leerftcllingen en Vergaderingen, werden arglistiglijk verbreid, eii gereedlijk geloofd. Sommigen derzelven namen hunnen oorfprong uit misverftand; anderen waren naar allen fchijn" verzonnen, door zulken die afvallig waren geworden van nepchristendom, cn die, om zichzelven te verdaadigen, zoo wel als hunne oprechtheid te bewijzen, voorgaven ontdekkingen te doen van fnoode grouwelen , die onder het masker van Godsdienst onder de Christenen in zwang gingen. Veelen,die zeiven niet in ftaat waren om zulke vertellingen te verdichten, vonden nogthans vermaak in het voordvcrhaalen van het geen zij gehoord hadden, en hielden het voor beweezen, dat alles waarheid was; het geen hen dan verfterkte in het ongunstig gevoelen, welk zij te vooren van die verderflijke en heillooze Sefte hadden opgevat. Maar noch geweld noch laster vermogt iets, tegen de zaak en het Volk van God en zijnes Gezalfden. Zij werden door eenen almagtigen arm onderfchraagd; en hoewel veelen voor die heerlijke zaak hun leven lieten , werden ook zeer veelen door Gods waa-  lf. Boek. der Christen Kerk. 325 waakende Voorzienigheid in het midden der grootfte gevaaren befchermd, en uit dezelven gered. Het Evangelie van Christus, offchoon ten eenemaal ftrijdig met de aangenoomene gevoelens , wetten, gewoonten, en bedoelingen van alle plaatfen waar het zelve kwam offchoon niet onderfteund door list of door geweld van wapenen offchoon van alle kanten door magt en ftaatkunde onderdrukt en tegengeftaan, en zulks geduurende eene reeks, van omtrent zes en zestig jaaren, na 's Heilands Hemelvaart , had , achtervolgends de belotte welke Hij zijnen Jongeren gedaan hadde, zich allengs uitgebreid, van Jerufalem af, door geheel Judea en Samaria, en tot aan het uiterfte der aarde (m). Men ontmoette Christenen, in alle Landfchappen onder de magt der Romeinen, cn in de meesten hunner voornaame Steden. i_n hoewel niet veele edelen, magtigen, of wijzen geroepen werden, waren er echter eenigen van de zulken; de kracht van Gods Genaae openbaarde zich in allerlei rangen des levens. Hovelingen, Raadsheercn, cn Bevelhebbers, ondanks de moeilijkheden aan hunnen ftand verknocht, fchaamden ziek het Kruis van Jesus niet; en fommigen onder de Geleerden van dien tijd verkreegen door de omhelz.ng van het f» [ Handelingen I: 8. J. x s  !f$ PE Grondlegging Evangelie dien vrede, en die gelukzaligheid, welken zij te voorcn in de ijdele fpitsvondighe-' den eener valfche Wij.sgeerte vruchtloos gezocht hadden. De voorfpoed van het Evangelie was zelfs met beperkt binnen de grenzen van het Roomfche Rijk , maar ftrekte zich oostwaards üit, tot Parthia en Babyion , alwaar de RoomIche Adelaars niet geëerbiedigd werden. Onder tusfchen kan men met geene genoegzaame zekerheid zeggen, dat er in elk Landfchap of Gewest veele Genootfchappen Vari Christenen waren opgerecht, of dat die Genootfchappen zeiven in het algemeen uit een groot aantal leden beftonden. Die deelen van Afia en Griekenland welken de tooneelen van den arbeid van Paulus waren geweest, fchijnen, naar gelan? van derzelver uitgebreidheid, het grootfte getal gevestigde Gemeenten gehad te hebben , f hfre talrPfte vergaderingen werden, naar1 het fchijnt, gehouden binnen de voornaamfte Steden van elk Gewest, als te Antiochic, te Alexandria, en te Rome. Doch wij hebben reden om te gelooven, achtervolgends de verklaaringen van den Heere Jes us zeiven Cn), dat het getal der waare Christenen, in de bloei-' endfte tijden der Kerk, zeer gering geweest is,' m vergelijking van die veelen , die den breeden en veelbetreeden weg welke tot het verderf leidt, verkoozen; doch die weinigen zijn, onder (ju) Mmheus FII:. 13, 14.  v ' f i $1. Boek. der Christen Kerk. 327 der zijn opzicht en zijnen zegen, als het zout der aarde, en worden daarom wijd en zijd verfpreid; volgends de befchikking zijner al wijze Voorzienigheid, welke de tijden hunner geboorte, en de bepaaling hunner wooning, te vooren heeft beftemd. Indien men door de fpreekwljs ; de Eerfte Christen Kerk, bepaaldlijk verftaat, de Kerk van Christus, geduurende dat tijdvak, wanneer de belijders van het Christendom in hun geloof en wandel aanmerkelijk zuiver, en vrij van den invloed van den geest en de zeden deezer weereld , gebleeven zijn, dan kan men dezelve niet veel verder uitftrekken, dan tot het einde der Eerfte Eeuw. Wij weeten, dat al vroeg een treurig verval onder dezelven plaats greep, en zich fchielijk, gelijk eene befmetting, alom verfpreidde. En indedaad , de zaaden dier boosheden, welken naderhand zulk een' ovcrvloedigen oogst van ergernisfen en fchaden voordgebragt hebben, waren reeds geworpen, en begonden al uittefpruiten, bij het leven der Apostelen. En wij zullen hier na toonen, dat de eerfte en zuiverfte Eeuw der Kerk, niet vrij was van zulke fmetten, als men in alle volgende tijden , wanneer dc waare Godsdienst aanmerke• lijk herleefde, befpeurd heeft. Men moet zich te*en zulke dingen met de uiterftc omzicntigheld wachten; doch zij zullen zich altijd, min of meer, openbaaren, zoo lang de menschhjke natuur in haaren tegen woordigen ftand van on t 4 vo1-  32.S >H" De Grondlegging volmaaktheid blijft. Zoo lang de Belijders van het Christendom, in vergelijking van hunne te- genftreevers , maar weinigen waren zoo lang zij, voor het grootfte deel, uit arme en verachte menfehen beftonden, en met fcherpe. vervolgingen moesten worstelen; zoo lang be, waarden zij in het algemeen dc eenvouwdigheid en zuiverheid hunner belijdenis, en de wanvoegehjkheden welken onder hun opkwamen,werden getrouwlijk en gelukkig tekeer gegaan, en, verbeterd. De verdrukkingen en wederwaardigheden, hielden hen naauw verbonden in liefde tot de Waarheid, en tot eikanderen. Maar wanneer zij tusfehenpoozen van rust en vrede mogten genieten, en de aanwas van medeleden , en van rijkdom , hun een meer gevestigd beftaan in de weereld fcheen te geeven, werden zij draa bedorven, en die fchoone eenvouwdigheid, welke het onderfeheidend merk van het cgte Christendom is , werd verdonkerd, door, eigenwilliger! Godsdienst, en ijdele redenkavelingen. Onder de meenigte der geenen die de Afgoderij verzaakten, en het Christen Geloof omhelsden , waren verfcheiden , die den fchoonklinkenden naam van Wijsgeeren gedraagen hadden. Sommigen van deezen, poogden zoo veel. van hunne geliefkoosde gevoelens te behouden , als zij met moogelijkheid konden overeenbrengen met de begrippen welken zij van het Evangelie gevormd hadden. En aan den anderen kant zochten zij, zoo veel zij konden, de Leer van het Christendom te voegen naar den. fmaak  II.Boek. der Christen Kerk. 3a£ fmaak en de vooroordeelen hunner eeuw , in hoope, van het zelve daar door meer algemeen aanneeraelijk te maaken. Dus werden de Leerftukken der Heilige Schrift verbasterd , \ doorzulken, die binnen de Kerk waren , en in een verkeerd licht voorgefteld aan de geenen die buiten dezelve waren. Misfchien werden de eerfte veranderingen van dien aart met geen kwaad oogmerk begonnen, noch uitgeftrekt tot de gewbtigfte ftukken; maar de onderneeming was gevaarlijk; want de voordgang der dwaaling is, gelijk: die der zonde, van zeer geringe begmfefen, tot fchrikbaarende en nooit voorziene gevolgen. De Evangeliewaarheid moet, even als een dijk tegen eenen ftroom opgeworpen , geheel blijven, zal zij van nut zijn; wanneer er eenmaal eene bres in gemaakt wordt, hoe klein die ook mag fchijnen, dan kan niemand, dan Hij, die tot de Zee zegt: Tot hier toe zult gij koomen en niet verder , aan de vreeslijke overftrooming welke ras volgen zal, paaien zetten. Indedaad, er heeft al eene zeer aanmerkelijke afwijking van het plan der Apostelen , in de Kerk plaats gegreepen, vóór het overlijden van fommigen, die perfoonlijk met hun hadden omgegaan. Wij hebben geen kerkelijk Gefchrift van deeze Eeuw, dat aanmerking verdient, dan dat, welk men noemt Den Eerften der Twee Brieven aan de Korintheren , welken toegefchrceven worden aan Klemens, Bisfchop van Rome, dien X s 111011  33° Ö£ QftQNDLEGGINf men acht dezelfde Kiemens te zijn, van wien Paulus, in zijnen Brief aan de Romeinen, ee vvagi maakt. Die Brief voegt niet kvvaalijk aan de denkwijze des tijds in welken hij gefchreeven as, en bevat veele nuttige zaaken. Doch hii is zoo als wij hem hebben , niet vrij van misfla-* gen, en verdient, op zijn best genoomen, geenen hoogeren lof, dan dien van een godvruchtig welmeenend opltel. Men mag hem voor aan plaatlen , zoo een aanzien van den tijd als van deszelfs waarde, op de lijst dier Schriften, welken de naamen der eerlte Kerkvaders draa- gen. De overigen zoo zij egte voord- brenglels zijn van de perfoonen op wier naa men zij gaan zijn eerst in de tweede" Eeuw gefchreeven. Want wat aangaat den Brief die aan Barnabas, den Medgezel van den Apos.' tel Paulus, toegekend wordt; zij, die onkundig zijn van de bewijzen, waar door veele geleerde Mannen aangetoond hebben dat die Brief een ondergefchooven ftuk is, kunnen daar van overtuigd worden door denzelven alleenlijk te Jeezen , indien zij flegts ceniger maate met den waaren geest der Apostolifche Schriften bekend zijn. De Gefchiedenis bericht ons, dac de beide Brieven van Kiemens deeze , welke den naam van Barnabas draagt yerfcheiden an. deren, die men zegt door Ignatius gefchreeven „te zijn , en welker cgtheid desgelijks betwist wordt één van Polykarpus en het Bock, genaamd De fierder van Hermas, het welk opgevuld is met beuzelachtige verdicht-  II. Boek. per Christen Kerk. 33* dichtfelcn alle in de eerfte eeuwen der. Kerk in hoogc achting waren, in de openbaare vergaderingen werden voorgeleezen , en befchouwd werden als weinig minder in gezag, dan de Regclmaatige Boeken; en dit mag men aanmerken als één bewijs, onder meer anderen, van het geen ik zeide aangaande dat verval in geestlijken fmaak en onderfcheidend oordeel, welk zoo vroeg in de Kerk de overhand nam. Want ik meen te moogen vastftellen , dat er weinigen zijn, indien eenigen, onder de Protestantfche Kerken, of zij hebben Schrijvers opgeleverd , wier Werken althans van den een' of anderen onder hun alle de Schriften der Apostolifche Kerkvaders verre over. treffen; en zulks niet alleen in opzicht tot de fchrijfwijze cn de naauwkeurigheid, maar ook van geestlijke kennis, bondig oordeel, en juiste aanwending der Evangelieleer tot de bedoelde oogmerken van ftichting en heiligheid des levens. • Dan fchoon de Eerfte Christenen menfehen waren , aan gelijke driften cn zwakheden onderhavig als wij en fchoon zij verre waren , van die onbepaalde bewondering en blinde onderwerping aan alle hunne gevoelens te bégeeren of te verdienen, welken de onkunde en het bijgeloof van laatere tijden hun betoond hebben — zij muntten nogthans uit in geloof, liefde , zelfverloochening, en eene billijke verfmaading van de weereld. Eene meenigte van hun,  33» De Grondlegging hun , verzegelde blijmoedig de Waarheid met hun bloed, terwijl hunne ftandvastigheid en ge. duld onder de verdrukkingen, en hunne eensgezindheid onder eikanderen, niet zelden zeer Ioflijke getuigenisfen zelfs hunnen tegenftreeveren afpersten. Kosten zij hunnen geest, tegelijk met hunne naamen, aan de volgende genachten overgebragt hebben , de gedaante der Kerkelijke Historie zou gansch verfchillende geweest zijn van het geen zij thands vertoont. Maar de zugt tot wat nieuws de dorst naar magt en gebied eene verwaarloosde oplettendheid omtrent de bevelen van Chris. t u s en een te groote eerbied voor naamen, gezag, en gewaande uitmuntendheid van menfchen, veroorzaakten trapswijze die verwarrin. gen, twisten , en buitenfpoorigheden , welken ten laatften uitliepen op eenen bijkans algemeenen afval van dat geloof,'en die heiligheid des wandels, welken alleen den naam van Christendom waardig zijn, Eenige bezonderheden, welken dienen kunnen , om den ftaat der Kerk in de eerfte Eeuwvoor den Leezer meer kenbaar te maaken , als ook, om licht te geeven in den waaren ftaat van den Godsdienst onder ons, en welken niet wel in het beloop der voorgaande Verhandelingen konden ingevlochten worden , zonder te mcer/igvuldige en te lange uitflappen tcdocn, zal ik, om die reden, in het volgende Boek voor. draagen. DERDE  der Christen Kerk. 333 DERDE BOEK. Eenige bezonderheden , raa- kende de gesteldheid der Kerk, in de eerste Eeuw. EERSTE HOOFDSTUK. Proeve over het Karakter van den Apostel Paulus, als een Voorbeeld of Patroon van eenen Dienaar van Jesus Christus. DE voorfpoed welke de eerfte verkondiging van het Evangelie verzelde , moet aan den Zegen en de Werking van den Heiligen r trlr als de opperfte Oorzaak , worden toeSch ee'vet Vhet groote Middel , met het welk Gods Gekst een krachtdaadig vermogen " de zielen der menfehen belieft te paaren ?s de Hoofdinhoud van het Evangelie zelf. Hij JLtfetmet geene andere Leer mede, dan met 7e d r h lige Schrift. De meest bearbeide poo g ngen, om eene zedelijke verandering van het hart en den wandel tewege te brengen, zullen altijd blijken vruchtloos te zijn, indien ze met ge-  334 De Grondlegging III, Boek; ïicht zijn volgends degrondbeginfelen der Openbaaring met opzicht tot bet bederf der mensehlijke natuur door de zonde, en het eenig moogelijk Middel zijner herftelling door Jesus Christus. Gelijkervvijs de Heilige Geest aan geene andere Leer getuigenis geeft « zoo bepaalt Hij ook gewoonlijk zijnen zegen tot zulke Leeraarcn, die de kracht der Waarheden welken zij aan anderen voordraagen, zeiven ondervonden hebben. Iemand kan in het leerfteilige zeer gezonde begrippen hebben, en ijverig zijn, in het voorftaan en verdaadigen vart rechtzinnige gevoelens indien hij nogthans niet ceniger maate door de grondbeginfelen en neigingen welken eenen Dienaar des Isiieuwen Testaments betaamen , bezield is, zal hij zelden veel ingang vinden, of veel vrucht op zijnen arbeid zien. Het gemis van die belanglooze ea afhangende gemoedsgcfteldheid, welke het Evangelie aan allen die het zelve belijden infeherpt, zal zijne poogingen verijdelen. Want de Heilige Geest, van wiens invloed de vrucht der prediking ten eenemaal afhangt, zal zelden medewerken met iemand anders, dan met hun die zich eenvouwdiglijk door zijn bevel laaten beftuuren. Groot gewigt wordt er, daarom, in het Nieuwe Testament gelegd, op de grondbeginfelen, de gemoedsgcfteldheid , en den wandel, waar  i-.HöoFDST. der Christenkerk. 333: waar in mannen, die de eer genieten dat hun de prediking van Christus Evangelie aanbetrouwd is , zich bchooren te onderfcheiden. Het karakter welk hun veegt, met juiste trekken te maaien , en hunnen wandel te vormen overeenkoomstig met hunne hooge Roeping, is het hoofddoelwit der Brieven, aan Timotheus en Titus gefchreeven; En als we het geen wij daar leezen , met opmerking befchouwen, in verband met veele plaatfen van gelijken inhoud, welken hier cn daar in de gewijde Schriften voorkoomen, dan moogen we met het hoogite recht des Apostels woorden de onzen maaken, en zeggen : iVie is tot deeze dingen bekwaam ? Een Christen, zelfs in het gemeenc leven, is aan ontelbaare ftrikken en gevaaren blootgefteld 3 uit aanmerking van zijnen ftand in eene booze weereld, de magt en listigheid zijner geestlijke vijanden, en den invloed van het ligchaam der ■ zom\Q —- het welk, offchoon verzwakt, en van dcszelfs heerfchappij beroofd, niet geheel verdelgd is. Een Dienaar van het Evangelie heeft, behalven deeze beproevingen welken hem met alle andere Christenen gemeen zijn , nog anderen , hem bezonder eigen zijne ambtspligten zijn moeilijker, zijne verzoekingen meenigvuldiger , zijn gedrag wordt meer opgemerkt veele oogen zijn op hem ge¬ vestigd; fommigen derzei ven letten wrevelig op zijn hinken, anderen, misfehien, ftellen herri al te onbedachtzaam tot een patroon van ravolging, voldaan met alles, wat door zijn gezag  33'6* Dé Grondlegging? III. Boek; fcag en voorbeeld flegts gewettigd is. Wordt hij -aangemoedigd of toegejuicht, hij loopt gevaar, -van door voiksachting en vriendengunst van het rechte fpoor vervoerd te worden. Ontmoet hij tcgenflandi haat, of verdrukking en dit moet hij in fömmige gevallen verwachten , wanneer hij getrouw is ■ dan ftaat hij bloöt öm tot toornigheid en ongeduld, of tot moedloosheid en menfchenvrees, overteflaan. üet flrekt derhalven grootlijks tot bemoediging, uit de heilige Schrift —- en niet alleenTijk uit de heilige Schrift ■ te zien, hoe Gods Genade anderen, in gelijke omftandigheden van gevaar en verzoeking, bekwaam gemaakt heeft, om zich te verheffen boven alle beletfelen , en zulk een gedrag en wandel të houden, dat zij ons tot bekwaame Voorbeelden moogen dienen, en ons aanfpooren om hunne navolgers te zijn , gelijkerwijs zij waren vaii Christus. Onder deezen blinkt het karakter van den Apostel Paulus met uitneemenden glans. Hij onderfcheidt zich, meer dan iemand, door zijne hoogverlichte kennis, grooten trap van genade, onvermoeiden arbeid, eti ónvergelijkelijken voorfpoed, als een edel en havolgingwaardig Voorbeeld van eenen Dienaar van den Heere Jesus; Christus. Het mooge een uitflap fchijnen Van mijn voornaam oogwit, de Befchouwing Van de Grondlegging der Christen Kerk , dat ik eenige bladzijden befteede aan de overweé-  LHOQFDST. DER ClIRlSTEN KERK. 33? ging zijner grondbcginfelen , en het eenpaarig beloop van zijn leven, geduurende zrjn Apo te fehap; doel ik vertrouw, dat deeze mtweffifö nutloos zal zijn in zichze ve, noch ' over het geheel onvoegzaam geoordeeld zal wordln to mynplan; naardien ik mi] me Voorlm een bloot verhaal van gebeurdmsfen opGeeven, maar de aandacht mijner Leezeren te Sen 'b'rj i eigenaartige ftrekking van het ZÖö wantieer het waarlijk aarigenootnen worttcn bjjdegrondbegmfelenvan den tegen- fXSÏ^ X middelen te doen herleeven, dan door die, welken m de eèrfté Eeuw der Christen Kerk zoo algemeen nuttig en kracfitdaadig zijn geweest. Indien ik, tot het gemelde einde, Het ka^ rakter wrtde fchetfen van den een' of anderen &é latere tijden uitgemunt heeft, Zóüik de verdenkt van partijdigheid eh Vooroordeel, met £o *V k'nnen ontgaan. Men zou bedenkingen inbrengen, tegen de verdansten welken ik aan het voorgcftelde karakter, hoe lo£ U* ook over het geheel, toefchreef; en de toe vihige zwakheden en. gebreken van den Pc j )oon — want de besten zijh niet ten eencmaaf vrt van fmetten — zou men zorgvuhhg, o|fa melen, en breed uitmeeten , als een genoeg. t^n Contrast tegen alles wat tot zijnen roe* Inde gezegd worden Maar de zedigheid ve  33% De Grondlegging HL Boek, biedt, eenen Man die een Apostel van Jesus Christus was, openlijk te fchandvlekken. Daar beneven is het reeds zeer lang, dat bij beleefd heeft en geltorvcn is. En daar foramige geleerde Mannen middel gevonden nebben, of meenen te hebben gevonden, om zijne Schriften met den heerfchenden fmaak onzer tijden overeentebrengen, wordt bij in algemeene bewoordingen gepreezen, en door alle godsdienstige Gezindheden in de weereld, als een voorbeeld van navolging gefteld. Ik meen derhalven mij verzekerd te moogen houden, dat niemand die den naam van Christen wil draagen, het ten kvvaade duiden zal , wanneer ik den geest cn het gedrag van den Apostel Paulus in zoo helder een licht pooge te zetten, als mij moogelijk is, of hem voordraage als een bekwaam Modél, waar naar men over de verdiensten en het voorgeven van allen die zich Dienaars van Christus noemen, zou kunnen oordeelen. Veele dingen, onzer opmerking en navol* gingc waardig, zijn ons aangaande deezen Apostel reeds voorgekoomen , daar wij beezig waren, met dat gedeelte zijne? gefchiedenis nategaan , welk de gewijde Historiefchrijver Lukas ons in de Handelingen der Apostelen opgeeft. Doch ik wilde eene meer naauwkcurige fchets van zijn karakter trachten te maaien, zoo als hetzelve verder optemaalcen is uit zijne Brieven, of opgehelderd kan worden door de herinnering van het  L iioofdst. der christen kerk. 339 het geen te vooren hier en daar van ons is opgemerkt. De Godlijke Wijsheid laat zich aan een oplettend oog zeer klaar ontdekken, in de beftelifog der lotgevallen zijnes volks, voor hunne bekeering. Zij beginnen Hem eerst te kennen, wanneer het Hem behaagt zich door zijne genad- aan hun te openbaaren; doch Hij kende U reeds lang voorheen. Hij bepaalt het uur hunner geboorte, hunnen ftand in dit leven, en alle hunne omftandigheden en betrekkingen. Hii bewaakt hunne kindschheid en hunne jeugd, en beveigt ben tegen ontelbaare rampen en gevaaren, waar in zij zich geduurende hunnen fbat van onweetendheid en zonde, door hunne dwaasheid zouden nederftorten ; en Hij laat hunne neigingen toe, zoodaanig eenen loop te ncefcen, dat^, als het Hem behaagt hen te roepen tot de kennis zijner Waarheid, veele gevolgen vanhunverleeden gedrag, en de overweegingen, welken dezelven hun aan dc hand geeven, over het geheel medewerken om hen gefchiktcr te maaken tot die posten, waar toe Hij voorheeft hen naderhand te roepen. Dus leidt Hij de blinden op eenen weg dien zij niet. geweeten hebben; en niet zelden geeft Hij hen ter openbaarmaaking zijner Wijsheid, Magt, en Genade, en om te doen blijken, hoe Hij uit het kwaad het goede kan doen voordkoomen • • voor een' tijd zoo verre over aan de uitwerkfelen hunner verdorvenheid, dat, naar menschY £ lij-  34° De Grondlegging Iïï.Boèk. lijken fchijn, niemand onvatbaarcr is om een onderwerp der Genade te zijn, dan fommigen van hun, die Hij niet flegts voorgenoomeri heeft van het verderf te redden , maar zelfs te gebruiken als werktuigen , ter behoudenis van anderen. Ik twijfel niet, of eenigen mijner Leezers, die hun eigen hart kennen, zullen gerecdlijk deeze aanmerking op zichzelven toepasfeh • maar er zijn voorbeelden , waar iri het Contrast zoo treffende en fterk is, dat de toepasfihg zelfs door anderen, die hen kennen, gemaakt kan worden. Nooit bleek dit echter klaarder dan in het voorbeeld van den Apostel Paulus. Hij wa<, zoo als hij zelf geinigt'(p), van 's moeders lijf aan afgezonderd, om onder de Heidenen te prediken den onnafpoorlijken Rijkdom van Christus. De geftcldheid van zijn hart, en de manier van zijn leven, de aart zijner Godsdienstbelijdenis, en zijn beroep en beezigheden, vóór zijne bekeering, waren blijkbaar gefchikt, om hem tot een' onverdachten zoo wel als ijverigen, Getuige van de waarheid en kracht van het Evangelie te maaken, nadat hij het zelve eenmaal zou omhelsd hebben. Des He eren oogmerk was, een uitfteekend bewijs te geeven van de ongenoegzaamheid van alle wettifche Inftellingen, en menschlijke vlijt of bekwaamheden van de Kracht zijner Genade , in het te onder brengen der fterkfte voor- Cp) Galaten I; 15,  I.Hoofdst. der Christen Kerk. 34Ï vooroordeelen en van den rijkdom zijner Barmhartigheid, in het vergeeven der geweidigfte en vijandlijkfte aanflagen tegen zijn Evangelie. Het is niet te begrijpen, hoe dit oogmerk, in één enkel voorbeeld, krachtdaadiger hadde kunnen bereikt worden, dan door het uitkippen van onzen Apostel, die, buiten het Evangelie, alle moogclijke voordeden had genooten, en , ingevolge van die voordeden, ook de hardnekkigfte poogingen aangewend had, om het zelve te verwoesten. Hij was van geboorte een Jood , opgekweekt aan de voeten van Gamalie], een' Overften der Farizeeuwen (q) ; de Se61e welke geacht werd allerfterkst aan de Wetten van Moles verkleefd te zijn zijn gedrag , eer hij tot het Christendom overging, was buiten twijfel zedig; indien wij de zedelijkheid verftaan in dien mageren en bekrompen zin, welken men maar al te dikwijls,, ook onder ons, er aan hecht, als betcekenende niets meer, dan vrij te zijn van grove ondeugden, tevens met de betrachting van eenen kring van uiterlijke pligten, uit flaaffchc en eigenlievende bcginfelen, om het 'geweten te paaien, en de gunst, van God te koopen. Terwijl hij zieh dus bcnaarstigde om de letter der Wet te onderhouden , toen, zegt hij zelf, leefde hij — dat is; bij behaagde zichzelven door zijne gewaande deugdzaamheid, hij twijfelde niet, of was ook in. ftaat om (q) Filippenjkn UI. Y 3  34? De Grondlegging III. B oek. om Gode te behaagen, en dus achtte hij zijnen ftand veilig cn goed. Uit deeze grondbe- ginfelen welken bij alle menfehen die door dezelven beftuurd worden, eenpaarig dezelfde uitwerkfelen hebben was zijn hart vervuld met vijandfehap tegen de Leer en het Volk van Jesus; en zijn verdoold geweten maakte hem diets, dat het zijn pligt was, zich tegen dezelven te verzetten. Hij was een bereidwillig getuige, bij den dood van Stefanus, en wel draa werd hij van een aanfehouwer, een voornaam bedrijver in diergdijke' treurfpelen. Zoodaanig is de onvermijdelijke opklimming, in den Haat' der natuur, van kwaad totarger! De overmaat en uitwerkfelen zijner woede, worden door Lukas met zeer leevendige verwen afgemaald. En de/Apostel zelf erkent meer dan eens, in zijne Brieven, zijne voorgaande fpoorloosheden ' want offchoon de Heer hem alles vergeevcn had, kon hij naauwlijks zichzelven vergeeven, dat hij de Gemeente van God vervolgd en verwoest hadde (r). Hij pleegde geweld en roof onder de Disfipelen, gelijk een leeuw of wolf onder eene kudde fchaapen, dringende in de huizen, en niemand, zelfs de vrouwen niet, fpaarende. Dus was hij vervuld met den haatdijken geest der vervolging, welke niets verfchoont, én wars is van mededoogen. Daar het kwaad welk hij binnen Jerufalem doen kon, niet toe- rei- (0 Galaten I: 13; i. Kort'nthen XVi 9.  t Hoofdst. der Christen Kerk. 34-3 reikende was om zijne onverzadelijkc wreedheid en bloeddorst te vergenoegen, verkreeg hij — zoo als te vooren reeds aangemerkt is — magtbrieven van den Hoogenpriester, om de Disupelen te Damaskus te vcrllooren. Op de itize derwaards, als hij nabij de Stad kwam, werdt b| plotslijk ter aarde geworpen, door de ftem enVerschijning van den Heer Jesus. Vandat uur af, oniond er eene aanmerkelijke verandering in zyn hart, en in zijne bedoelingen; en, nadat hy door Ananias gedoopt was, en genadige veipeevin- van alle zijne boosheden, tegehjk met d aanftelling tot het Apostelambt ontvangen "hadde, begon hij dat Geloof te predikenwé* hij eertijds met zoo veel ijver had gepoogd .te verwoesten. In dit nieuw gezichtpunt moeten wij hem voordr.an befchouwen; en wij zullen alles, wat men redelijker wijze van een befcf eener zoo groote genade en gunstbetooning aan hem, verwachten mag, in zijnen volgenden levensloop ontmoeten. Gelukkig zij, die aan zulk een fchitterend voorbeeld het naaste koomen ! I, D e kenmerkende hoedaanigheid, waar in dc 'Apostel Paulus allermeest uitmuntte , cn welke als de bron of oorfprong was van alle zijne overige voortreffelijkheden 5< was de gloed zijner allestebovengaan.de Liefde tot zijnen Heere en Verlosser. Het zou bezwaarlijk zyn , veele zinfneden van eenige uitgeftrêktheid in alle zijne Brieven aantewiizen, waar in de volheid J Y 4 vaH  344 De Grondlegging Hl. Boek. van zijn hart ten deezen opzichte niet kennelijk bleek. Hij fchijnt zelfs vermaak te vinden in den blooten klank van den Naam JESUS in zoo verre, dat hij, zonder acht te fiaan op' de dorre realen eener feWijke fchrijfvvijze, Sien bij hem zoo geliefden'Naam binnen den omtrek van üen achtereenvolgende Vcrfen , tot tien kceren^toe herhaalt (s). Hij gevoelde zoo fterk de billijkheid van oen cisch, welken de Zalig ma aker had op de harten van ijder mensch ; h]j was 200 'nnig overreed van de hoogfte betaamelijkbeid en duurfte vcrpligtins om Jesus lieftehebben, J dat hij het # mis van liefde tot Jesus, befebouwde als het Uiterftc toppunt van. ondankbaarheid en boosheid en als verdienende de ftrengfte wraak, cn een . eindeloos verderf (t;. — Wanneer hij merkte, dat hij om zijne onvermoeide arbeidzaamheid in den dienst van het Evangelie , in fpjjt van de meenigerlei gevaaren cn dooden, welken hem alomme dreigden, aan veelen tóëfcheen als uitzinnig, en als een, die zich buiten dé paaien van verflandige redcnkaveling het vervoeren , dan achtte hij het genoeg gezegd tot zijne verantwoording : Be liefde van CHRISTUS dringt ons(u) wij zijn te vreden, dvvaazen tezjjn om, zijnen wil; veracht te worden, als Hij flegts verhoogd mag worden; niets te zijn in (s) i Korhnhen I: r — 10. (t; I Kurintben XFI: 23. (u) 2 Korintben f: 14  ï„ Hoofdst. der Christen Kerk 34* in onszei ven, opdat Hij alles in j^M 9 had zulk een gevoelen van de heerlijke en ga■ & voortrelFelykheid van den Perioon van. Christus, van zijne aanbiddelijke nederbmÊhig , in onze Natuur aanteneemen , en den vloek van zondaaren op zich te laaden — en in zijne volmaakte gepastheid en genoegzaamheid als de Wijsheid, Gerechtigheid Heiligmtking,en Veilosüng van zijn Volk, dat htj dikwijls verlegen fchijnt om woorden te vinden, bekwaam om de aandoeningen van zijn hart mttedrukken — en wanneer hij al de kracht der taal uitgeput, en zijne leezers door de onnavolgoaare klem zijner redenen als in verwondenng op»etoogcn heeft - dan geeft hij te verftaan , dat hij zich ten cenemaal onbekwaam vindt, om recht te doen aan een Onderwerp, welks hoogte, en diepte, en lengte , en breedte te groot zijn, voor onze zwakke begrippen! — Maar, behalve* deeze al-emeene overweegingen , was hij ook zéér' gevoelig aangedaan over de uitneemend croote en overvloedige Liefde en Genade van Christus, tot hem in het bezonder; vooral, wanneer hij acht gaf op dc omftandigheden m •welken de Heer hem had gevonden , en op de groote d.ngen die Hij bij hem gedaan had. Dat hij, die weleer een vervolger, een godslasteraar, en verdrukker was geweest vergiffenis had moogen ontvangen, tot een kind Van God aangenoomen, met de Bediening van het Evangelie verwaardigd, en tot eeuwige Zaligheid gefteld was — dit was indedaad een voorbeeld & - y j van  $46 Du Grondlegging III. Boek, van wonderlijke Genade! Als zoodaanig kwam. het hem zei ven voor; en op de gedachte daar van, fchijnt hij dikmaal zijn tegenwoordig onderwerp te vergeeten , en barst uit in onnavolg. baare verheffing van den roem des Geenen die hem had liefgehad , en Zichzelven voor herq bad overgegeeven. Gelukkiglijk overtuigd van de natuurlijke richting en de groote kracht van dit grondbeginfel, in hem zeiven , ftelt hij het ook aan anderen voor, in ftede van duizend bewijsredenen, zoo meenigwerf hij de onbepaaldfte gehoorzaamheid aan alle Gods Bevelen tracht, intefcherpen, of als hij de Geloovigen aanfpooren wil tot eenen heiligen ijver, om°de •Leer van hunnen God en Zaligmaaker in alles te verfieren ; terwijl zijne vermaaningen, tot het gemocdlijk betrachten van alle de& betrekkelijke pligten deczes levens, gemeenlijk ■door deeze zelfde groote Drangreden worden aangeklemd. Met één woord; het gewoone en geliefkoosde onderwerp, welk ten allen tijde, en op alle plaatfen, zijne gedachten, zijne tong, en zijne pen beezig hield, was de Liefde van Christus. Gesterkt en aangevuurd door deeze Liefde, ftelde hij zijne uiterfte poogfhgen te werk, om de kennis van HÉM dien hij liefhad, Je verbreiden, en getuigenis te geeven aan zijne ■Magt en Genade. Niets was in ftaat om zijnen moed te doen verflaauwen , of hem aftematten niets kon hem van zijnen pligt affchrikken, of  I.Hooïdst. der Christen Kerk. 347 of van denzelven terug houden En ditzelfde moet en zal altoos het hecrfchend grondbeginfel K in een' recht getrouw' Evangeliedienaar Al bezat iemand de taaien der menfehen en der Engelen, het fchranderst vernuft de ichoonfte raaven, en uitgebrcidfte geleerdheid; indien hïi niet door de Liefde van Christus geclroti. Jn en beftuurd wordt, dan zal hij of mets doen, of niets met vrueht doen — hij zal onbekwaam Én , zoo om het ongenoegen als om de aanlokfelen der weereld, te wederftaan —- zijne fttldien en poogingen, zullen gewis door laage en eieenbedoelende inzichten worden aangezet — belang- of cerzugt moogen hem noopen, om te fchitteren, inde hoedaanigheid van Geleerden, Taalkenner, of Wijsgeer; maar zoolang de Liefde van Christus in zijn hart met heerscht, zal hij nooit genegen of in ftaat zijn, om tot eer van God, cn tot heil van onftervelrjke zielen te arbeiden. II Het onaffcheidbaar uitwerkfel , en een der 'zekerfte bewijzen , van waare Liefde tot Christus, is Liefde tot zijn Volk. Ook hier van levert onze Apostel een leerzaam en treffend voorbeeld op. De warmte cn harthjkheid zijner liefde tot de geenen die zijnen Heer en Meester liefhadden, befpeurtmen op elke bladzijde zijner Schriften. Hij verblijdde zich zoo zeer in hunnen voorfpoed , dat als hij daar van ten eenigen tijd mogt hooren, hij bijkans zijne eigen fmerten, en de wederwaardig- he-  348 De Grondlegging III. Boek. heden die hem van alle kanten omringden, vergat (v). En fchoon men hem, in veele gevallen , die dankbaare crkendtenis, welke hij met reden verwachten mogt, niet bewees, kon zulks hem echter den moed niet beneemcn; maar wanneer hij gelegenheid had om fommigen daar over te onderhouden, voegt hij, na eene billijke berisping , er bij: En ik zal zeer gaarne de kosten doen, en voor uwe zielen te koste gegeeven -worden, hoewel ik u overvloediglijker beminnende, veihigct mind worde (x). Van zulk eene edelmoedige gefteldheid zou de weereld, indien zij er acht op gaf, moeten erkennen gelijk de Tooveraars in Egypten Dit is Gons vinger! Want niets , dan de Godlijke Genade, is in ftaat, om een gedrag tewege te breigen, zoo geheel ftrijdig met de natuurlijke geneigdheid van den mensch te vol. (v) 2 Korintben VII: 7, 13. Zie ook Filippenfen 11: a8. Zeer fraai vertoont zich in deezs laatfte plaats, de tederheid en hartlijke toegenegenheid des Apostels. Hij was door droefheid op droefheid gedrukt; nogthans is hij meer aangedaan over het leed der Filippiers, dan over zijn eigen. De krankheid van Epafroditus fmeme hem gevoelig , om hunnen wil, en hij zond hem, zoo draa hij herfteld was tot hun, om hen te troosten. En dit deed hij, als het krachtdaadigsr middel om zijne eigen droefheid te verzachten, door het genoegen, welk de blijdfchap die zijne vrienden in de onderlinge ontmoeting zouden ftnaaken , hem verfchafte ; hoewel hij zelf qr niet onmiddellijk in deelen kon, Oj> 2 Korintben XII: 15.  I. HooFdst. der Christen Kérk. 349 volharden, en toetencemen, in genegenheid en liefdebetooning, jegens zulken, die op den duur onze liefde met koelheid en ondankbaarheid beantwoorden! — Des Apostels Brieven aan die van Thesfalonika, vloeien over van zulke uitdrukkingen cn bewijzen van tedere liefde , welken buiten twijfel algemeen bewonderd zouden worden --— vooral door hun die dezelven in het oorfprongelijke kunnen frezen — indien ze niet voorbijgezien wierden door die ongelukkige minachting, welke veelen betoonen omtrentdat beste van alle Boeken, waar in ze vervat zijn. _ Wanneer hij zich op de Thesfalomcenferen zeiven beroept, ten aanzien van de oprechtheid van zijnen wandel, en hoe hij verre was geweest van zijn gezag te misbruiken, dan zegt hy : WV zijn vriendlijk gewest in het midden van «, ge.W Js eene voe0er, of moeder, haare kmderen hes ert _ die door haare tedere en aanhoudende liefdediensten, hun onvermogen om voor hunzelven te zorgen , vergoedt (x). Het zou niet kwaad zijn, indien alle de geenen, die uit het voorbeeld der Apostelen eene onbepaalde magt voor zichzelven hebben zoeken afteleiden, ook zoo begerig waren geweest om hem in het gebruiken dier magt natevolgcn t. Op de zoo even gemelde woorden, laat de Apostel volgen: Ahoo mU tot u zeer genegen zijnde, hebben u gaarne willen m» dedeelen niet alleen het Evangelie Gods, maar ook on~ (x) i Tbesfalonicenfen II: 7 > &•  3$o De Grondlegging lil. Boek:; onze eigen zielen, daarom, dat gij ons lief geworden ifaart. Geene verklaaring of uitbreiding kan den innerlijken geest van dit denkbeeld, of de kracht der fpreckwijze in het Grieksch, volkomen uit. drukken. Op eene andere plaats, welke in onze £Nederlandfche] Vertaaling overgezet wordt: Wij, broeders, van u beroofd geweest zijnde, heeft betOorfpronglijke eenen nadruk, waar aan geen één enkel woord in onze Taal kan voldoen (z); bet geeft zulk eenen ftaat van afgefcheidenheid te kennen, als plaats heeft tusfchen eenen Vc-' der en een Kind, door een van beider dood ; wanneer het kind een hulplooze cn verlaaten wees blijft, of de vader zich beroofd ziet van den fteun en troost zijnes ouderdoms. Het drukt Zeer fchoon en eigena'artig uit , de innerlijke toegenegenheid, welke er plaats hadde tusfchen den Apostel, en de perfoonen aan wie hij fchreef, en bewijst de grootfte tederheid, cenvouwdig. beid, en infchikkclijkheid jegens hun. Doch' zijne liefde ging alle woorden te boven , en openbaarde zich in het ganfche beloop van zijn gedrag. Ook bepaalde zij zich niet tot die geenen , die het voorrecht van zijnen perfoonlij. ken dienst hadden genooten; zijn hart was bekaden met de zorg en den welftand van alle de Gemeenten , en zij die zijn aangezicht in het vleesch niet hadden gezien, deelden, niet min dan anderen, in zijne onophoudelijke bezorgdheid CO iTbesfahniccnfen ik 17, Aze^xmB^.  I. HoOFDST. der CHRISTEN KERK. %$t heid cn voorbiddingen (a> Ja zoo fterk was zijne liefdezugt voor de Gemeenten , dat ze rriet zijne hebbelijke begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, in evenwigt ftond; hij kon niet bcflisfchcn, wat meest te verkiezen was, of, met de Leden op aarde te ftrijden en te lijden, zoo, dat hij hun van eenigen dienst mogt zijn of, met het verheerlijkt Hoofd te zeegepraalen in den He* mel(b). Wij zien in de aangeweezen plaats, de gelukkige midpunttrekkende en midpuntvliedends krachten, welken den Apostel door den krin- zijner pligten voorddreeven ; beffendig trok en helde hij naar het middenpunt van rust —— maar de opeenvolgende gelegenheden om nuttig te ziin, on der Kerke dienst te doen, trokken hem" wederom af, cn maakten hem gewillig om nog een weinig langer te vertoeven. In dit gedeelte van's Mans karakter, moeten wij hem niet volftrekt en eeniglijk als Apostel befchouwen. Alle die waarlijk het Evange* Tje leerden kennen als eene kracht Gods tot Zaligheid, zijn deelgenooten van dezelfde ■gemoedsgezindheid, naar demaate van hun geloof. Hij is den naam van een' Christen onwaardig, die reene zorg en toegenegenheid gevoelt voor 3 zij- (a) Kolosfenfen II: I. (b) Filipptnfttn I: 23, 04.  $5* JÖe Grondlegging III. Boeh iijne Broederen in de weereld. Men moet bekennen , dat vooroordeelen en misvattingen maar fcl te dikwerf des Heeren Volk verhinderen elkander te kennen; maar, in zoo verre als zij iemand aehten een kind van God te zijn door het geloof, kunnen zij niet nalaaccn hemlieftehebben. Dit is het onveranderlijk merk, welk de HeerJesus zelf gegeeven heeft, waar aan zijne egte Disfipelen gekend, en a's zoodaanigen erkend moeten worden (c). Hij heeft ons niet geleerd, hen te beoordeelen uit hunne gefprekken $ uit hunne kennis, of zelfs uit hunnen ijver, maar uit de blijken die zij geeven van onderlinge liefde. En het is even zoo onmoogelijk, zieh eene Zon te verbeelden zonder licht, of eene oorzaak zonder uitwerkfel, als een mensch, behoorlijk aangedaan door een gevoel van de Heerlijkheid van God en de Liefde van Christus, en niet evenredig vervuld meteenen geest van liefde, tot allen die eveneens gezind zijn. Maar inzonderheid behoort deeze gemoedsneiging wezenlijk tot het karakter van een' waardig' Evangeliedienaar; en de Apostel verzekert ons, dat alle andere gaaven of hoedaanigheden die men zich kan verbeelden , zonder deeze, niets zijn al bezaten wij het vermogen van eenen Profeet of een' Engel, of den ijver van een' Martelaar, indien wij deeze liefde misfen, zijd wij, CO Joannes XIII: 35.  ÏHooFDST. der Christen Kerk. 353 wij, in het oog van God, niets meer, dan eeri klinkend metaal, of luidende fchel(d> III. Een derde trek in het karakter van deft Apostel Paulus, welke onze opmerking verdient, is zijne onverzettelijke aankleeving aan de groote Leerftukkcn van het Evangelie. Hij kende derzelvcr waardij * hij ondervond dc kracht derzelven in zijne eigen ziel, en zag, dat fchoon zij der wijsheid deezer weereld niet aannecmclijk voorkwamen , zij nogthans het merk droegen van de mccnigvuldige Wijsheid Gods. Hij merkte aan, dat er, reeds in die eerfte tijdert , veelen waren, die het Woord van God vervalschten (e). Het Griekfche woord beteekent eigenlijk zulk eene vervalfching, als door oneerlijke handelaars gefchiedt, die hunne wijnen of dranken zoo wceten te vermengen, dat» offchoon de koleur bewaard blijft, en de fmaak misfehien ook na genoeg dezelfde is, nogthans de hoedaanigheden en eigenfehappen ten eene*' maal fjd) Klinkend meiaal, zonder denking, en zonder leven. Zoodaani^ zijn de fehiiterendfte gaaven en verrichtingen , indien /dj niet verzeld z;jn door eenen geest van Liefde; zij moogen misfehien nuttig zijn. voor anderen gelijk het geluid eener febe! of klok, kan dienen om ergens kundfehap va» te geeven, öf het volk te faamen te roepen maar de bezitter dier gaaven zelf, is een" levenloos werktuig; hij be« doelt het rechte einde niet, en heeft ook geen loon te wachten. £é) KuTtitevife;. 2 Kerinthen II: ïj: Z  354 De Grondlegging III. Boek". maal veranderd en bedorven zijn. Doch de Apostel zegt , Wij zijn niet gelijk de zulken. Hij predikte het Evangelie in deszelfs zuiverheid en eenvouwdigheid, de redelijke onvervalschte melk des Woords(f), niet verflapt door water, noch vermengd met eenig vreemd zoet, om dezelve fmaaklijker te maaken; hij voegde cr niets van zijn eigen bij, noch bediende zich van eenige kunst of vernis, om de Waarheid optefmukken, ten einde haar bij vleeschlijke menfehen meer aanneemelijk te doen fchijnen. Gelijk hij zich .der naakte Waarheid niet fchaamde, zoo vreesde hij ook niet, dat ze, bij mangel van eigen vindingen en opfchik, vruchtloos zou gefprooken worden. Hij wist wiens Woord het was , en daarom liet hij den uitflag gemoedigd over aan Hem, die alleen magtig was het zelve ingang, te doen vinden in de harten der menfehen. En daar hij dus, voor zichzelven, een' affchrik had van een 'hairbreed te wijken van de eenvouwdige en volledige verkondiging der Waarheid, zoo kon hij ook de geenen die zich vermeeten dorsten zulks te doen, niet verdraagen, zelfs geen üur(g). Ik twijfel niet, of de warmte van zijnen ijver ten deezen opzichte, zal luttel fmaak vinden bij veelen in deeze dagen, daar eene fchijnbaare gemaatigdheid en verdraagzaamheid wordt voorgeftaan, en uitgebreid tot ("f) i Petrus II: i. Ah\ov yxhx. (gj) Galaten II: 5.  I. HOQFDST. der christen KeRIC. SS 5 tot bijkans allerlei gevoelens, behalven die Waarheden, in welken de Apostel Paulus zijnen roem ltelde. Het lijdt bijna geen twijfel, of veelen , indien zij moeds en eerlijkheid genoeg hadden om hun hart recht uit te fpreeken, zouden Paulus zeiven op de 'lijst zetten der geenen, die zij als liefdclooze en heethoofdige ij veraars verachten wie toch heeft meer dan hij gezondigd tegen de regelen dier onverfchilligheid omtrent dwaalingen, welke men thands den naam van liefderijke Verdraagzaamheid geeft? De Galatiers hadden , kort na het vertrek van onzen Apostel, zich verftout, eenige verandering te maaken in de Leer welke zij van hem ontvangen hadden; het betrof voornaamlijk één ftukt zij hadden zich laaten overhaalen tot eene onbehoorlijke achting voor de Wet van Mofes. Dit, zou men denken , was weinig meer dan eene bloote omftandigheid het kon geen' grooten of rechtftreekfchen invloed hebben op hun zedelijk gedrag en zij konden zeer goede menfehen en goede Christenen zijn, al dachten zij over dit ééne punt niet juist op dezelfde wijze als hun Leeraar. Dan hoe wijd verfchilde. hier het oordeel des Apostels ! Indien de Galatiers tot het pleegen van Afgoderij waren wedergekeerd, of zich in de fchandelijkfte ondeugden hadden verloopen, hij zou naauwlijks in fterk er bewoordingen zijne verwondering en droefheid hebben kunnen uitdrukken. Hij verandert zijne gewoone vriendlijke aanfpraak , en noemt hen uitzinnigen; zulken, die ,onder den invloed van Z 2 eene  356 De Grondlegging III. Boeit. eene of andere verborgene tooverkracht waren (hj. Hij verklaart hun, dat zij door deeze bijvoeging, hoe gering en onaanmerkelijk hun die ook mogt toefchijnen, indedaad een ander Evangelie ontvangen hadden; doch het welk zoo geheel oritzenuuwd en van al zijne kracht beroofd was, dat het, eigenlijk gefprooken, geen Evangelie meer was, ten eenemaal onwaardig om dien naam te voeren. Wijders fprcekt hij een Anathema, den hoogftcn Vloek, uit, over ijdcr, die zulk een gewaand Evangelie zou durven prediken, ja, al ware hij het zelf, indien zulks moogelijk was, of een Engel uit den hemel. En deeze Vloekfpreuk herhaalt hij onmiddellijk daar op nog eens , ten einde men niet denken zoude , dat het geen hij zcide, meer voordkwam uit drift en misnoegen, dan uit een behoorlijk befef van het gewigt der zaak. —— Wat zouden fommigen mijner Lcezers denken', van iemand, die zich thands in diergelijke bewoordingen uitliet? Dan men weetc, dat onze Apostel, die bij deeze gelegenheid zoo gereed' was om een Anathema uittefprceken, en op eene andere plaats (i) het zelfde llrenge vonnis velde over allen die den Heere Jesus Christus niet liefhadden, verre was, van op die wijze te fpreeken uit bewcegingen van gramfchap of haat. Men kan , integendeel, over de gefteld. heid zijnes gemoeds, en het teder medelijden met welk (h) Galaten III: i. (i) i Korinthen XVI: 22,  .1. Hoofdst. der Christen Kerk. 357 welk hij de fnoodfte zondaaren zelfs befchouwde, oordcelen , uit zijne bereidwilligheid om zelf een vloek of ban te worden, naar de wijze van Christus , indien hij, door alles wat hij lijden konde, een middel mogt zijn om flegts de Jooden, zijne bitterfte vijanden, cn van welken hij altijd de onrecht vaardigde en wreedfte behandelingen had moeten ondergaan, te behouden. Maar wanneer het op de belangen van het Evangelie, en op de eer van Christus aankwam, dan konde, dan dorst hij niet te raade gaan met de gevoelens van vleesch en bloed, maar verklaarde plegtig, als een Dienaar en Gezand des Heer en, wat het verfchrikkelijk gevolg zijn moest en zijn zou, van het verwaarloozen of vervalfchen van het Woord des Levens. Elk getrouw Dienaar van het Evangelie, bezit, in zekere maate, dezelfde oplettende zorg voor dc zuiverheid der Waarheid, en des Geloofs, eenmaal den Heiligen overgeleverd. Zij moogen niet afwijken van hunnen last; en zij kunnen niet met onverfchilligheid aanzien de listige poogingen van anderen, om dconbedachtzaamen te misleiden. Zij weeten, wat beftrat£ngen zij daar over zouden 'te wachten hebben. Het is hun genoeg, zich te kunnen beroepen op den Kenner der harten, dat fchoon zij, als Dienaars van C h r i s t u s, niet moogen bedoelen, menfehen te behaagen, door zachte dingen te fpreeken, zij nogthans te werk gaan uit beginfelen van goedwilligheid en liefde,-en zich verblijden Z 3 zou-  358 De Gronplegging Iïï. Boek. zouden in de zaligheid hunner vinnigfte tegenfpreekers. De weereld zou misfehien gunstiger van nen oordeelen, indien zij alles wist -—• ' indien zij getuige konde zijn van de gebeden en traanen , welken zij in het verborgen voor hen uitftorten ] en van de gemoedsaandoeningen die zij gevoelen, wanneer zij gedwongen zijn om de meer geduchte deelen hunner boodfehap bekend te maaken. Doch als Leeraars, en in hun openbaar werk, kunnen zij niet voorbij, : het gevaar aftefchildercn der zulken, die hunne ziel en hunne eeuwige belangen waagen op eenige andere Leer, dan die welke de Apostel Paulus predikte. IV. Maar offchoon de Apostel zoo onverZette!ijk was ten aanzien van de voornaame Grondwaarheden van het Evangelie, en geene Leer, welke daar tegen ltreed, kon toelaaten of dulden; oefende hij tevens, bij alle gelegenheden , eene liefderijke verdraagzaamheid omtrent alle zwakke gemoederen , in zaaken die niet wezenlijk behoorden tot de Geloofsleer , en wanneer de bekommeringen meer aan gebrek van doorzicht, dan aan hoogmoed of Jtijfzinnighcid, waren toetefchrijven. Dit bleek klaar, in zijn gedrag ten opzichte van het groot gefchil, dat al vroeg tusfchen de bekeerlingen uit de Jooden en uit de Heidenen ontftond, over het onderfchcid in fpijze en drank, en andere Inzettingen door Mofes Wet gebooden Veelen , die in dc onderhouding deezer Voorfchriften op.  I. Hoofdst. der Christen Kerk. 359 opgevoed waren , zagen niet terftond door, dat dezelven door het Evangelie van Christus afgefchaft waren. De Apostel kende, en beleed vrijmoedig, zijne Vrijheid; maar uit infchikkelijkheid voor de zwakheid van anderen, maakte hij er dikwijls geen gebruik van, en verklaarde dat hij liever in eeuwigheid geen vleesch wilde eeten, dan een' zwakken broeder te bedroeven of te ergeren. Zijne handelwijze in deezen, zal waarfchijnelijk van eene algemeene toepasling zijn, mutatis mutandis, zoo langde tegenwoordige ftaat der menschlijke zwakheid duurt. Gebrek in kennis , de vooroordeelen der op. voeding en gewoonte, deoverblijffels vaneenen wettifchen geest, de invloed van groote naamen, en andere oorzaaken van gelijken aart, zullen vermoedelijk ten allen tijde haare werking'in zoo verre oefenen, dat daar door eenige verfchillen van minder belang, in begrippen en in praktijk, onder de geenen die ten aanzien der Grondwaarheden éénsgevoelende zijn, zullen ftandhouden. De vijand wint te veel voor. deels uit die dingen, dan dat hij niet trachten zou , dcor zulke verfchillen verdeeldheid te Itooken. Het Eigen heeft in de beste menfehen te veel de overhand; cn hetftrekt uit deszclfs aart om onderwerping te eisfehen — tot uiterften ovcrteflaan — kleinigheden te verheffen als zaaken van groote aangelegenheid en ons afkeerig te maaken van de heelmiddelen des vredes. Uit deeze bronnen zijn altijd ontelbaare verdeeldheden en kwaaden voordgeZ 4 vloeid,  3Q0 De Grondlegging III. Boek, vloeid , welken zich onder de verfcheidene. godsdienstige Gezindheden waar onder 's Hee ren Volk zich rangfchikte, vermcenigvuldigd cn voordgeplant hebben, tot aanmerkelijke verhindering van den welftand en voorfpocd der gemeene zaak; terwijl elke twistende partij zich hier door meer blootftelde aan den fmaad en de verachting haare? wezenlijke vijanden. Maar wierd de geest cn het gedrag van onzen Apostel meer aangenoomen , veele twisten cn gefchillen zouden ten eenemaal ophouden; cn dan zou, ten opzichte van die dingen waar omtrent men verfchillend bleef denken, de oefening van geduld , zachtmoedigheid , cn onderlinge verdraagzaamheid , welligt veel fchooner gelegenheid geeven om den geest van het waare Christendom te betoonen, dan of wij alle naauwkeurig het zelfde gevoelden : dan zou de ftcrke; de gebreken des zwakkeren verdraagen; de een zou niet berispen, en de ander zou niet verachten ; en zij, wier geest door eene verfcheidenheidvan ondervindingen cn waarneemingen verrijkt is, zouden het geheel niet vreemd achten, veel min zou het hun ongenoegen verwekken, wanneer anderen, die dezelfde voordcelen niet gehad hadden, niet aanftonds hunne begrippen in alles konden toevallen. De Apostel Paulus was in kennis, natuurgaayen , en nuttigheid, onbedenkelijk verre boven alle de geenen met wie hij meest omging; cn, als Apostel, had hij veel grooter recht om met gezag te fpreeken, en gehoorzaamheid te eisfehen, dan iemand na de  i hoofdst. der christen kerk, 3 Wij wceten met zekerheid , dat hij de juistheid der redenkavcling, of de gepastheid der fpreekwijzen , geenszins verwaarloosde ; in deeze opzichten overtrof hij hunne meest bewonderde Redcnaaren ,• zoo als elk, die in ftaat is, en lust heeft, om zijneBrievcn en Redevoeringen — in het oorfpronglijke — te verge'ij- ken (b) i Korintben II: 1-4.  j8o De Grondlegging III. Boek. ken met de beste Opffcellen der Griekfche Schrijvers, zal moeten toeftaan. Maar hij verzaakte de beweegelijke, de bevallige woorden der menschlijke wijsheid. De fpreekwijs ,• menschlijke wijsheid, behelst, mijnes erachtends, in zich, alles wat de natuurlijke vermogens van den mensch in ftaat zijn uittevinden of te bevatten, buiten het bezonder onderwijs van den Heiligen Geest, welk alleen beloofd is aan hun, die, gevoelig van hunne eigen dwaasheid, in Jesus Christus leerden gelooven, als de Wijsheid Gods. En de beweegelijke woorden der menschlijke wijsheid, kan in zich bevatten, alle de middelen en kunstgreepen, welken de Wijzen deezer weereld gebeezigd of goedgekeurd hebben , als meest krachtig, om hunne vernuftige denkbeelden en vindingen uittedrukken, te verfieren, ofte verdaadigen (c). Deeze allen, midsgaders de kunst om dezelven met voordeel te doen affteeken, zijn in verfcheiden takken verdeeld, en met hoogklinkende naamen verrijkt geworden. Doch alle de (c) In i Korintben XIV: 9, prijst de Apostel aan, het geeven van duidelijke reden door de taal. Zijne redenkaveling in dat Hoofdftuk, kan dienen, niet alleen om te doen zien het ongerijmde, van in eene onbekende taal te fpreeken, maar ook, van het beezigen van uitdrukkingen, of het behandelen van ftoffen, welken niet gefchikt zijn naar de vatbaarheid der hoorderen. Veele Leerredenen, in Engelfche woorden en fpreekwijzen uitgedrukt, zijn voor het gros des volks even zoo nutloos, als of ze in het Grieksch wier-  I. Hoofdst. der Christen Kerk. 381 de poogingen der menschlijke wijsheid , aangemerkt als werkzaam omtrent zaaken die den Godsdienst of de Zedenkunde betreffen, konnen begreepen worden in drie bezonderheden. —— 1. Een vergeefsch onderzoek, in dingen, die geheel buiten het bereik zijn van 's menfehen' vermogen, in zijnen tegenwoordigen ftand, en dis niet dan door eene bovennatuurlijke Openbaaring kunnen ontdekt worden. 2. Eene hoogmoedige pooging, om alles te verklaaren, volgends het licht en de Grondbeginfelen der bedorven Reden. 3- Eene opzetlijke naauw- keurigheid in taal, om, of door eenen zachten vloed van woorden het oor te behaagen en te ftreelen, of, door eenen ftroom van fterke en verbloemde fpreekwijzen de hartstogten te roeren , naar dat een verfchillende fmaak of gewoonte de overhand mag hebben. Het zou eene al te drooge taak zijn, deeze bezondere ftukken, door voorbeelden van elk derzelven , uit de Werken der oude en hedendaagfche Wijsgee* ren, te ftaaven; maar indien wij geen ander werk hadden , zou het gemaklijk zijn, te toonen, dat de menschlijke Wijsheid, in den eerften zin, wierden uitgefprooken. Wat heeft toch de gemeene man aan fchoolfche of overnatuurkundige lpi"Vondiaheden, of geleerde navorfchingen in de Oudheid, of eene fierlijke verhandeling over de welvoegehjkheid der dingen? Hij kan ze niet verftaan; en al kost hij ze verftaan, hij zouhevinden dat ze hem van geen nu: in het geheel waren.  382 De Grondlegging IJl. Boek. zin, Onzekerheid — in den tweeden, Vooroordeel en in den derden , Bedrog en verleiding is. Het is genoeg, tot mijn tegenwoordig oogmerk, dat de Apostel Paulus die alle verzaakte (d). In ftede van bloote gisfingen, fprak hij uit volzckere ondervinding. Hij kon zeggen: „Het geene ik van den Heere ontvan„ gen heb, dat hebbe ik ook u overgegeeven." In plaats van zijne Leer te plooien naar den fmaak en de begrippen zijner hoorders, fprak hij met gezag, in den Naam van God, wien bij diende. In ftede van den tijd te fpillen met het afmeeten zijner woorden en lettergreepen , om den roem van een keurig Redenaarte behaalen, fprak hij , uit de innerlijke gevoelens en den overvloed van zijn hart, de woorden der eenvouwdigheid en waarheid. De vrucht zijner prediking hing geheel niet af van de malschheid of (d) Hoe zeer de Apostel de ligtvaardige Drogredenkundè,, welke in de Schooien plaats had, verwierp, was evenwel de inhoud zijner prediking gegrond op de klaarfte beginfelen , en behelsde "eene fchakel van de wettigfte gevolgen en fJuirredenen. Hij Helde niet flegts, maar betoogde en bewees, de waarheid zijner Leer, uit de oude Profecfijen , uic kortsgeleedene gebeurdnisfen , en uit haare tegenwoordige onwederfpreekelijke kracht. Echter worde dit genoemd de betooning van den geest, om aanreduiden, dat de fterkfte en overtuigendlte blijkbaarheid ongenoegzaam is om aan de oogmerken der Zaligheid te beantwoorden, ten zij ze verzeld gaa met eene Godlijke kracht.  I. Hoofdst. der Christen Kerk. 383 of den toon zijner uitdrukkingen, en daarom achtte hij het der moeite niet waardig, op die geringe taalfieraaden te letten; welken volftrekt noodig waren om der armoede der menschlijke Wijsheid te gemoet te koomen. Hij zocht iet anders, welk zij, die veeleer zichzelven dan Christus Jesus den Heere prediken , weinig gronds hebben te verwachten (e) ; ik meen, de kracht en betooning van den geest. Hij wist ■> dat mt alleen zijnen arbeid voorfpoe* dig kon maaken. Evangeliedienaars moogen van hem leeren, wat zij te vermijden, en waar naar te trachten hebben, indien zij voor hunne hoorderen nuttig willen zijn. Menfehen kunnen de Waarheden van het Evangelie flegts yoordraagen; het is alleen Gons Geest, die dezelven kan openhaartn niets, dan een Godlijk Vermogen , kan ze in heur waar gewigt aan den geest vertegenwoordigen, en licht in de ziel ftorten om (V) Een Mensch die Taaien en Weetenfchappen in het hoofd heefr, maar geen kennis of fmaak heeft van het Evangelie van Christus, is een onkundig, ja, een bot mensch; hij is ongevoelig voor de heerlijkfte betooning van Wijsheid, Magt, en Goedheid, welke ooit geopenbaard is , of geopenbaard kan worden. En al wie deeze Verborgenheid der godzaligheid waarlijk kent en omhelst, is een wijs mensch, een mensch van een uitmuntend verftand, offchoon hij weinig weeten mooge van die onzekere, onvoldoende Stelfels, welken de menfehen goedgevonden hebben met den naam van Weetenfchap of Geleerdheid te vereeren. Zie Psalm CXI: 10,  384 De Grondlegging III. Boek. om ze recht te befchouwen niets, dan dat Vermogen, kan den wil neigen, en het hart openen , om de Waarheid aanteneemen in liefde; zonder deeze bijkoomende werking , zou de Apostel Paulus zelf te vergeefs gepredikt hebben. — Uit het gezegde moogen we twee kennelijke oorzaaken, onder anderen, afleiden, waarom er in onze dagen zoo veel vruchtloos gepredikt wordt; of, men verlaat de Evangeliewaarheden of men wijkt af van de evangelifche Eenvouwdigheid. Wanneer een van beiden plaats heeft, dan onttrekt de Heer zijne kracht en zijn' zegen. VIII. Een andere merkwaardige trek in het karakter van den Apostel Paulus, is zijne ongemaakte Ootmoedigheid. Ten midden zijner onvergelijkelijke en uitgebreide diensten, behield hij een diep gevoel van zijn voorig beftaan en gedrag voor den Heere. Hierom fpreekt hij van zichzelven, in de meest vernederende bewoordingen , als den voornaamlten der zondaaren, en drukt zijne onwaardigheid, ondanks welke hij Genade en het Apostelfchap ontvangen hadde, zeer krachtig uit, door zich te vergelijken bij een' ontijdig geboorenen (f). En (f) 1 Korintben XV: 8. Het Griekfche woord dat hier gevonden wordt, is E)cr«wu<)c, en beteekent eene Misdragt, of Misgeboorte. De Apostel fpreekt van zichzelven, onder dit afzichtig zinbeeld welks waare beteekenis uit onze Vertaaling niet gereedlijlc  I. HOOFDST. DER CHRISTEN KeRK. 385- En hoewel het ingezicht welk hij had in de Verborgenheden van het Evangelie, de gemeenfchap welke hij oefende met God, door het Geloof in zijnen Zoon, en de glans van Heiligheid welke in zijnen wandel uitblonk , alle zeer ver de gewoone maate te boven gingen -~— daar hij nogthans, in dezelfde evenredigheid, een klaarer gevoel had van zijne vcrpligting, en van de uitgebreidheid en zuiverheid der Godlijke Wet, achtte hij den trap zijner tegenwoordige kennis en heiligheid niets, in vergelijking van dien graad naar welken hij aanhoudend en ijverig ftreefde Cg). Terwijl hij in het oog van andere menfehen niet flegts voorbeeldig , maar zelfs zon- bemerkt kan worden om te toonen , het diep en verootmoedigend befêf welk hij fteeds behield, van zijn fnood gedrag , weleer tegen de Gemeente van Christus gehouden. Hij befchouwde zich, als in denhoogften trap onwaardig en verachtlijk i als eè'nen , van wien men op dien tijd, met geen' grond altoos , iet goeds konde hoopen , veel min, dat hij vereerd zou worden met een gezicht van den Heere Jesus, uit den hemol, en met de roeping tot het Apostelambt. Qg) Fdippenfen- III: 14. Fergeetende het geene dat achter is. Even als een reiziger, die om dringende zaaken zich ergens naar toe begeeft, met allen fpoed van plaats tot plaats voordgaat, den afgelegden weg, en de hindernisfen die hem op den zeiven ontmoet hebben, vergeet, en al zijne aandacht vestigt op de plaats daar hij weezen moet, en op het overige van iea weg die derwaards heeneu leidt. B b  g&S De Grondlegging ÏÏI.Boek. zonder weêrgaê was, achtte hij zich minder dan den minden van alle de heiligen (h) — en zijn geduld en infchikkelijkheid jegens anderen , te gelijk met zijne gelaatenheid onder alle de beproevende en fmertlijke omftandigheden , waar in hij door de Godlijke Voorzienigheid gebragt werd, ftrekken tot een onwraakbaar bewijs, dat deeze zijne betuiging geene loutere gemaaktheid of ij del voorgeven was, maar de waare gevoelens van zijn hart uitdrukte. Van zichzelven onder vernederende bewoordingen te fpreeken, valt niet moeilijk; en zulk eene taal is dikwerf een dunne fluier, door welken men de beweegingen van den hoogmoed ligtlijk heen kan zien. Maar fchoon de fpraak der Ootmoedigheid gemaklijk naargebootst kan worden ; haare egte vruchten en werkingen zijn onnavolgbaar. Hier in, wederom , is onze Apostel een patroon voor alle Christenen. Eene ootmoedige geftalte des harten, is de fterkte en het fieraad van alle de overige Genadegaaven, en de eigenlijke grond waar in zij groeien. Een hoogmoedig Christen , d. i., een Christen die een hoog gevoelen heeft van zijne bekwaamheden, en voordering in de genade, is niet minder eene tegenftrijdigheid, dan of men zeide: Een maatige dronkaart, of: Een edelmoedige gierigaart. Alle andere fchijnbaare voortreffelijkheden hebben geene wezenlijke waarde, dan voor zoo verre zij met ootmoedigheid Ch) Efeeztn III: 3.  I. Hoofbst. der Christen Kerk. heid verzeld gaan. En fchoon iemand weinigmeer mogt bezitten , dan eene leevendige bewustheid van zijne eigene ledigheid en gebrek, en een leerzaam af bangelijk gemoed , ren hij in des H e e re n verordenden weg op Hem blijft wachten , om onderwijs en zegen, hij zal gewisiijk groeien als een boom, geplant aan waterbeeken. Want God wederftaat de hoovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade (i). Maar de Ootmoedigheid is op eene bezondere wijze noo-, dig en fierlijk , in eenen Dienaar van het Evangelie; de grootfte bekwaamheden, en de onvermoeidfte vlijt, kunnen , zonder deeze , hem geene hoop geeven op een' gelukkigen uitflag zijner poogingen — een heimelijke waan van zijne eigen waardigheid en vermogen, indien hij den zeiven duldt, zal hem bcroovcn van dien bijftand, zonder welken hij niets vermag; zijn arm zal ten eenemaal verdorren, en zijn reehteoog zal ten eenemaal donker worden (k). Want de HEER der heirfchaaren heeft beffooten, den trotsch van allen menschlijken hoogmoed te fnuiken , en Hij wil geene anderen eeren dan hen, die zichzelven vernederen, en willig zijn óm al den roem aan Hem alleen te geeven. Had ooit een fterveling grond, om gewigt te leggen op zijne kennis, gaaven, en verdiensten; de Apostel Paulus mogt billijk naar den hoogften prijs dingen. Maar fchoon hij een Apostel was, en -nimdd {iX. .trêfeis naavtl ^nijfipiJióVfi» (i; Jakobus IF: 6. ('O Zncbarias Xli i?< Bb z  388 De Grondlegging III. Boek. en een ingegeest Schrijver fchoon hij Gemeenten geplant hadde, door een aanmerkelijk deel der bekende Weereld fchoon hij bij veelen , wien hij het Evangelie verkondigd hadde, ontvangen werd als een Engel Gods ■ en fchoon hem het zonderling voorrecht was gebeurd, van opgetrokken te worden in den derden Hemel; hij werd nogthans, door genade, bewaard van zich boven maate te verheffen, of zich eene onbehoorelijke meerderheid boven zijne Broederen aantemaatigen. Het gezag welk hem toevertrouwd was, gebruikte hij eeniglijk ten hunnen nutte, en hij rekende zich de minfte van allen, en aller dienaar. Hoe gansch flxijdig is het gedrag van veelen, flnds zijnen tijd, geweest, die zich den naam van Dienaars van Christus, op eene uitfluitende wijze, zochten te eigenen! Zoodaanig was het Karakter van onzen Apostel. En dezelfde geest hoewel in minderen trap zal in alle getrouwe Dienaars van den Heere Jesus gevonden worden. —— Zij beminnen zijnen Naam; dees is het bekoorlijk onderwerp van hunnen Evangeliedienst, en denzei ven heerlijk te maaken in het oog van zondaaren, is de voornaame toeleg van hun leven. -— Om Jesus wil, hebben zij lief alle de geenen die Hem liefhebben, en zijn hunne bereidwillige dienaars, ter bevoordering van den troost en de ftichting hunner zielen. Zij beminnen het Evangelie van Christus; zij verkon- di  I. HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 38$ digen'het getrouwlijk , zonder bewimpeling of verandering, en fchroomen niet, Gods ganfchen Raad, zoo verre hun die bekend is, té ontvouwen. Zij ftrijden ernstig voor het Geloof, dat eenmaal den Heiligen overgeleverd is, en wenfchcn de Waarheid, in derzei ver kracht en zuiverheid, te bewaaren en te handhaaven. De bewustheid hunner, eigen zwakheid en faal baarheid, maakt hen toegeevende omtrent de zwakheden van anderen; en fchoon zij geen ander fundament, da» den Grondsteen dien God in Sion gelegd heeft, durven leggen of toelaaten, echter, weetende dat Gods Koningrijk niet gelegen is in fpijze of drank, maar in gerechtigheid , vrede , en blijdfchap door den Heiligen Geest, zoo waaken zij tegen eenen geest van partijzugt; en bepaalt zich hun arbeid tot een afzonderlijk Kerkgenootfchap van Christenen, hunne liefde en voorbiddingen zijn binnen zulk een' naauwen kring niet beperkt, maar breiden zich uit tot allen, die hunnen Godlijken Meester liefhebben en dienen. -■— Zij hebben zich in de Bediening begecven, niet met laage en fchandelijke inzichten , om de toejuiching0 des volks, of om vuil gewin, maar uit een dringend gevoel van Jesus Liefde, en eene rechtmaatige zugt voor het heil van kostelijke en onftervelijke zielen. Hun IJver wordt beftuurd naar het voorbeeld en de lesfen van hunnen Heere; hunne begeerte is niet, te verderven, maar te behouden, en zij wenfchen hunnen bitterften vijanden hartlijk, in het groot B b 3 fte-  £99 De Grondlegging III. Boek, fte heil te moogen deelen. In den hoofd¬ inhoud en de wijze hunner Prediking, toonen zij, dat zij geene menfehenbehaagers zoeken te weezen, maar de Waarheid aan het geweten van elk mensch trachten aangenaam te maaken, in Gods tegenwoordigheid. En wanneer God hunne poogingen met zijnen zegpn bekroond heeft, en hen ingang en voorfpoed, en vrucht, boven al hunne verwachting, heeft doen vinden; dan zijn zij gevoelig van de gebreken en verkeerdheden, ^welken hunne beste Verrichtingen aankleefden, en van den flaauwen invloed welken de Waarheden, die zij anderen prediken, op hun eigen hart hebben;, zij erkenpen , dat al hunne bekwaamheid niet uit hun zeiven, maar alleen uit God is; en daarom zitten zij neder, befchaamd, als onnutte dienstknechten, en kunnen zich nergens in verblijden , noch ergens in roemen , dan in Hem, die in de weereld kwam om de voornaamften der zondaaren zalig te maaken. Men zou verwachten moogen, dat Menfehen van zulk eene gemoedsgezindheid en wandel, zoo eenpaarig goedwillig cn belangloos, en in minder of meerder maate getuigenis ontvan-, gende, door de heilrijke uitwerkfelen van hunnen dienst en voorbeeld onder hunne hoorderen, zich zouden kunnen verzekerd houden van ijders gunst en toegenegenheid, en billijke aanfpraak hebben op het genot van vrede en rust, indien niet van algemeene hoogachting. Dan het te-  I. HOOFDST. DER CHRISTEN I\ËRK. 39! tegendeel ziet men vaak gebeuren. Deeze menfchen zijn het, die nun ten toon ftelt als verleiders der zielen, en Hoorders der openbaare rust; op fcmrnrge plaatfen worden zij niet geduld , en hec is enkel aan een' faamenloop van gunstige omLlandighcden te danken, wanneer zij ergens moogen fpreeken. De oogen van veelen zijn op hun, cn letten op hun hinken; hunn zwakheden worden vergroot, hunne woorden verdraaid, hunne poogingen gedwarsboomd, en hunne perfoonen veracht. De ondervinding van alle eeuwen heeft getoond, dat zij, die aan het Karakter van Paulus, zoo als wij dat poogden te fchetfen , het naaste bij kwamen, doorgaands zulk eene behandeling ontmoet hebben (1). En uit aanmerking van des Apostels voorfpelling: Alle die godzaliglijk willen leeven in Christus Jesus, die zullen vervolgd worden (m), moogen we vas'tftcllen , dat het altijd dus weezen zal, zoo lang de menschlijke natuur, en de nsbo'M lab nalsHo ah r. . - ■ i crcsK y,< sil ftaat (!) De taal van onzen Heere tot zijne jongeren; ZUt, ik zende u als febaapen in het midden der wolven (Mattheus X: 16) , is roepasfelijk op alle zijne Dienaars. Hec geziene van een lchaap is genoeg, om de woede en moordzugc in eenen wolf op te wekken; dus maakt ook de geest van het Evangelie den haat en tegenitand der weereldlingen gaande —ff zli hebben er een" natuurlijken afkeer van , en kunnen hunnen wrok niet verbergen, waar of wanneer zij er iets van befpeu.en. (va) i Timotheus III. 12. Bh 4  §92 De Grondlegging III. Boek. ftaat der dingen in de weereld, dezelfden blijven. Doch het mag hun, die om der gerechtigheid willijden, tot troost ftrekken, dat den Apostelen weleer het zelfde lot wedervoer; inzonderheid Paulus, die, gelijk hij overvloediger arbeidde dan iemand, ook veel meer te lijden had dan alle Jde anderen. Zijn perfoon werd verguisd en gefmaad, zijn karakter bezwalkt, zijne Leer verdraaid en misduid; en fchoon zijne natuurlijke en verkreegene bekwaamheden uitfteekend groot waren, en hij fprak in betooning van geest en kracht, werd hij gehouden als een uitvaagfel der weereld en aller affchraapfel als een klapper Cn) , en een uitzinnige (o). (n) i Korintben IV: 13; Handelingen XVII: 18. (o) a Korintben V: 13. Zie ook Markus III: si. Als de geenen die Hem heftenden , dit boorden, gingen zij uit om Hem vast te bouden, want zij zeiden: Hij is huiten zijne zinnen. Dat is te zeggen: Zijne fterke infpanning tot den post dien hij op zich genoomen heeft, heeft Hem buiten de paaien der Reden vervoerd, en Hem zijnen Hand, zijne vrienden, en zijne eigen veiligheid doen vergeeten; daarom wilden zij, uit enkele toegenegenheid en voorzorg, Hem opfluiten. En men behoeft zich niet te verwonderen, dat 's Heilands vriendenen bloedverwandten dus van Hem dachten en fpraken ; want wij leezen in Joannes VII: 5. Ook zijne broeders geloofden niet in Hem. Er fchijnt ook geen middenftaat moo- geüjk te zijn geweest. Alle die met Hem omgingen, moesten of Hem aanneemen, als den Messias, of Hem medelijden betoonen, indien niet Hem verachten, als eenen uitzinnigen. Dit was het zachtfte oordeel dat zij over Hem vellen konden. De Fa-  I. HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 395 Farizeeuwen, 't is waar, gingen verder, en_verklaarden Hem voor eenen bedrieger, en eenen duivel . Zulk eene bejegening vond onze Heer en Meester Laat dan zijne Disfipelen en Dienaaren niet verwonderd of bedroefd zijn, wanneer zij, om hunne aankleevingaan Hem, gelasterd en gehoond worden ; maar dat zij zich troosten met zijn genaderijk woord, Joannes XV: ift - 21. lndten u de-weereld baat, zoo weet dat ze mij eer dan a gebaat beeft Indien gi) van de weereld waart, zoo zou de weereld bet baare liefhebben; doch omdat gij van de weereld met zift maar ik u uit de weereld bebbe uitverkopen, Vaarom baat u de weereld. Gedenkt des woords dat ik u gezegd bebbe: Een dienstknecht ,s net meerder dan zijn beer. Indien zij mij vervolgd hebben, ztj zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook bet uwe bewaaren. Bb $ TWEEDE  394 De Grondlegging III. Boek. TWEEDE HOOFDSTUK. Van de Ongeregeldheden en Ergernisfen, welken zich in de Apostolifche Kerk openbaarden. Weinige dingen zijn er, waar in de on,: derfcheidenc Genootfchappen van Chris-ten Beiijdcren hoe zeer ook in andere opzichten verfchillend gevoelende zoo alge- meen - faamenfteramen, als hier in, dat zij met de grootllc.achting en eerbied fpreeken van het Eerfte Christendom. Bij veelen is zulks niet meer dan eene blinde bewondering. Niet be. kwaam, om te beoordeelen wat eigenlijk prijzenswaardig is, zijn zij gereed, om zonder onderfcheid alles toetejuichen, wat door het gezag der oudheid aangepreezen wordt. Sommigen hebbende Eerfte Christenen befchouwd, alsof zij geene menfehen van dezelfde natuur en zwakheid waren geweest, als wij, maar fchier onfaalbaar, en vrij van alle gebreken. Nietzelden wordt dit in het algemeen als beweezen vooronderfteld; en wanneer men naar bezonderheden vraagt, dan is het opmerkelijk, dat die zelden ontleend worden uit de verbaalen in het Nieuwe Testament, of uit de Kerkelijke Maatfqhappijen welken ten «tijde der Apostelen bloeiden , maar veel eer uit die, welken in en na de tweede  II. HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. &)$ de Eeuw in ftand waren toen reeds eene aanmerkelijke afwijking in de Leer, in gemoedsaezindhcid, en in wandel, van die geenen welken indedaad de Eerfte Christenkerk uitmaakten, plaats gegreepen had, en er zichtbaare blijken befpeurd werden van die zugt tot nieuwigheden , uiterlijke praal, zelfverheffing, en oigenwilligen Godsdienst , welken met fnellen fpoed voordgingen, totdat ten laatften het Christendom welk men beieed , zoo zeer verbasterde, dat er weinig meer van overig bleef dan de bloote Naam, Indien het vast gaat, dat de Christenen der eerfte Eeuwen voorbeeldiger waren in hunnen wandel dan die van laatere tijden, voornaamlijk daarom , omdat zij nader bij de tijden onzes He eren cn zijner Apostelen leefden, dan moet noodwendig volgen , hoe vroeger hoe heter. Wij moogen dan verwachten, het meeste van den waaren geest van het Christendom te vin. den onder die geenen, die door den dienst der Apostelen, in eigen perfoon, bekeerden gehucht zijn geworden. En fchoon wij dc gemelde on- derftelling niet volftrekt kunnen toeftaari want de kracht der godzaligheid is aan geene tijden , eeuwen, of werktuigen verbonden, maar hangt af van den invloed van den Heiligen Geest willen wij nogthans het gevolg, in dit geval, toegeeven, cn erkennen, dat alle voorgewende herftclling van den Godsdienst, en verbetering van zeden, te beoordeelen zijn, naar  396 De Grondlegging III. Boek. naai- dat zij overeenkoomen met, of afwijken van, de vernaaien welken wij hebben van de Gemeenten, door de Apostelen geplant, en geduurende den tijd dat dezelven onder het opzicht diergemagtigde Dienaaren van Christus Honden. Er is geen tijdperk te vinden, waar in men, met zoo veel voordeel , de zichtbaare Kerk van Christus als een patroon en voorheel d kan Hellen van het geen zijne Genade cn zijn Evangelie, in den tegenwoordigen Haat der menschlijke natuur , kunnen tewege brengen want de Apostelen waren in eene buitenge woone maate begaafd met ijver, wijsheid, en gezag, en God was op eene aanmerkelijke wijze met hun, met de kracht van zijnen Heiligen Geest. Voeg hier bij, dat daar de berichten aangaande dat tijdvak , alle genoomen zijn uit de gewijde Schriften, wij eene zekerheid van daadzaaken hebben, ten grondflage on, zer aanmerkingen, welke ge-ene andere Gefchiedenis ons opleveren kan. Men vindt eene aangenaame befchrijving van de eerfte Christelijke Gemeente , welke opgerecht werd binnen Jerufalem, aanftonds na Jes u s Hemelvaart. Op den dag van het Pinkfterfeest, werden veelen, die zei ven tot het ombrengen van den Heere Jesus geflemd hadden, begaafd met het geloof in zijnen Naam, en voegden zich openlijk bij zijne Disfipelen. Een leevendig gevoel van Christus Liefde en Ge. nade, aan elk van hun in hetbezonder betoond, ver-  II.-Hoofdst. der Christen Kerk. 397 vereenigde het gansch Genootfchap zoo naauw, dat, fchoon zij eene fchaar van verfcheiden duizenden uitmaakten, er gezegd wordt: Zij waren één hart, en ééne ziel, en niemand zeide dat iets van het geen hij hadde zijn eigen ware, maar alle dingen waren hun gemeen; en zij volhardden in de leere der Apostelen, en in de gemeenfchap, en in de breeking des broods, en in de gebeden. Gelukkige tijden, voorwaar! Geene ftrijdige belangen , of verfchillende gevoelens , geene bitterheid of partijzugt, geene verwaarloozing der Genademiddelen, geene blijken van een gedrag, in eenigerlei opzicht het Evangelie onwaardig, befpeurde men onder hun. Het fcheen als of het krachtdaadig gevoel welk zij van de Godlijke Waarheden ontvangen hadden, alle kwaade neigingen overmeesterd, indien niet geheel uitgerooid had en zulks onder zoo groot eene meenigte! Nogthans is ook dit wanneer men het onderfcheid in getal uitzon- dert het eenigst geval niet van dien aart. Iet diergelijks heeft men een - en andermaal zien gebeuren, wanneer het God behaagde, de prediking van Leeraars , die veel minder waren dan de Apostelen, onverwacht en op eene uitfteekende wijze te zegenen, op plaatfen waar te vooren de kracht van het Evangelie weinig gekend was. In zulke omftandigheden werd de„ Waarheid meenigwerf in de gemoederen gedrukt en aangenoomen, met verbaazende uitwerkfelen , veelen, die weleer dood waren inmisdaaden cn zonden, werden, gelijk de Bekeerlingen opv den  3S>8 J)e Grokölegóisg III. Bok*. den Pinkftcrdag, doorgriefdin hunne harten, en daar na uit eene geloovige erkendtenis en omhelzing van Hem, die alle hunne ongerechtigheden op zich genoomen hadde , geheel met troost en büjdfchap vervuld. Zij vinden zich als in eene nieuwe weereld overgezet, het oude is voorbij gegaan, de tijdüjke en zichtbaarc dingen fchijnen hun naauwlijks opmerking waardig; de Liefde van Christus dringt hen, en zij branden van liefde tot allen, die zich met hun vereenigen willen in het verheffen van den roem hunnes Verlossers. Hier grijpt gewis eene zeer groote verandering plaats Doch de verkeerdheden, onaffcheidbaar aan dc menschlijkc natuur, hoe zeer voor het tegenwoordige van haare kracht beroofd, zullen, naar dat de gelegenheden voorkoomen , zich,wederom openbaaren, in zoo verre, dat daar door deeze twee zaaken algemeen bewcezen worden; —- j. Dat de besten der menfehen altoos aan misvattingen en zwakheden onderhavig zijn cn blijven, welken hun , tot het einde van hun leven toe, ftoffe geeven om te treuren, en zich te véroot^ moedigen; en 2. Dat er, in de beste tijden, huichelaars en valfche broeders ter Kerke influipen, die voor een wijl eene fchoone vertooning maaken, maar ten laatften blijken, geen deel noch lot in de zaak te hebben. Dus was het gefteld in dc Jerufalemfche Gemeente. Dc gelukkige ftand der dingen, boven vermeld, duurde niet zeer lang; weldraa werd onder de belijderen des geloofs een Ananias en Saffira ge- vori-  II. H00FDST. DER CHRISTEN KERK. S99 vonden, die de eer der menfehen zuchten, en zich van hunne belijdenis bedienden tot eenen dekmantel voor gierigheid en geveinsdheid (b> Oneenigheid en wangunst ontftonden binnen korten tijd, tusfchen de Jooden en Hellenisten (c). En het leed niet lang , of zij geraakten in hevig gefchil, en in gevaar van fcheuring, over de Vraag, welke allereerst te Antiochien geopperd werd : Of de Wet van Mo fes haare verbindende kracht behield ten opzichte van de Geloovigen, dan niet? .... • f '-)hbv «vi uT ? o i c o H 3ib at Wanneer men, in deeze laatere tijden, de herileiling en verlevendiging van den Godsdienst hier of daar , poogde- te verdaadigen en te verklaaren, door zich te beroepen op de Schriften van den Apostel Paulus, en de afteekening welke hij ons van het geloof en den wandel eencs Christens gegeeven heeft, dan werd zulks niet zeiden met verontwaardiging gehoord men achtte het eene genoegzaame wederlegging, de gebreken, misllagen , en onbegaanbaarheden, of het geen de weereld goedvindt dus te noemen, waar mede zij die in de zaak belang hadden bcfchuldigd werden, optetellen en breed uittemeeten, als een onwraakbaar bewijs, zoo men waande, dat, waar zulke vlekken gevonden worden , geene gelijkheid of overeenkoomst met de Eerfte Christenen konde plaats heb- (b) Handelingen V. (c) Handelingen IV.  4*o De Gronblegsino ULBoèk. hebben. Indien de gewoonheid het wonderbaare niet verminderde, zou het geheel onbegrijpelijk moeten voorkoomen , dat iemand die het Nieuwe Testament geleezen heeft, het durft waagen, om in een Land waar de gewijde Schriften in elks handen zijn, en ijder vrijheid heeft om voor zichzelven te oordeelen, op dien trant te redeneeren. Dan daar er niet weinigen zijn, zelfs onder de Protestanten, die van oordeel fchijnen , dat hunne uitfpraaken voor dugtige bewijzen moeten doorgaan, heb ik mij voorgefteld, in dit Hoofdstuk, verfcheiden dingen aantetoonen, welken , offchoon ontwijfelbaar verkeerd en onbetaamelijk , onder de Eerfte Christenen in een' aanmerkelijken trap de overhand hadden laatende voords de toepasfing aan den verftandigen Leezer over. Ik ben in mijn gemoed ten vollen overtuigd, dat een zeker Saamenftel der Leere, voor eenige jaaren weder leevendig geworden, de Leer is der Hervormde Kerk, en des Nieuwen Testaments, welke, offchoon niet gepast naar den algemeenen en heerfchenden fmaak der menfehen, min of meer verzeld gaat met den Zegen en de Kracht van God, om zondaaren te bekeeren van de duisternis tot het licht (*). Ik be- (*) [De Schrijver heeft hier het oog op de zo genoemde Methodisten in Engeland. Deze naam, is als een Smaadnaam , gegeven aan de volgelingen en aanklevörs van den beroemden G e o u g s Whitefield, dien  II. HOOFDST. DER GfIRISTEN KÉRK. 4°* beken , dat beide Leeraars eh gemeene Christenen, die deeze verachte zaak de hunne maaken > overvloedige reden hebben om zich te verootmoedigen ; wij hebben gezien j en zien bij aanhoudendheid, veele dingen onder ons, welkert wij niet konnen goedkeuren; wij vreezen, dat maar al te veelen der goede zaak Welke zij belijden, oneer aandoen, en wij zijn bewust, dae de dién God als een gelukkig Werktuig in zijne hand gé-' bruikt heeft, om de gezegende Leerftukken der Hervorming, in de Hoofdkerk van Engeland, wederortf ais 't ware Uit de aseh optedelven, en algemeeher bekend te maken. Door de ijverige en ernstige prediking dier Leerftukken, zo in Groot-Brittanjc en Ierland, als ook in Amerika, heeft de gemelde WHitsriELO eenen verbazenden opgang gemaakt, en door den Goddelijken Zegen, eert ongelooflijk getal menfehen tot eene hartelijke omhelzing der zelve gebragt. Zijn ongewone ijver, en de zigttjare vrugc mctJ welke God zijne loffelijke pogingen bekroonde, werden wel ras opgemerkt, en ftonden ten doel aan den fmaad, de veragting, en verguizing van zulken, dié al federt lang der zuivere Hervörmihgsleere geen goed hart hadden toegedragen, en die nu de gelègenheid aangrepen, om eenen fchreeuwenden ophef temaken vari eenige gebreken, die met dit grodte werk gepaard Mngen Vari daal- die onderffcheidene en veelal nadeelige berigten , welken ons uit Engeland, aangaanfle de Methodisten, zijn toegezonden. Dan hoe de Eerwaardige NewtoN Över het een en ander denkt, geeft hij hiet en elders niet duister té kénnen. Gelijlc ook de beroemde Hervet zig geene gelegenheid het ontglippen, om aangaande de Leer en het Karakter Ge 4  402 De Grondlecging III. Bob*» de besten van ons jammerlijk te kort koomen, in het geen men van de verheven grondbeginfelen, welken ons door Gods Genade uit zijn Woord geleerd worden , redelijker wijze zou moogen verwachten ; wij wenfchen open te ftaan voor overtuiging, geene dwaalingen te begunstigen, of iets te verdaadigen, dat beweezen kan worden ftrijdig. te zijn met de heilige Schrift maar van den Heer Whitefield een allerlofFelijkst getuigenis te geven; bijzonder in zijne voortreffelijke Brieven aan Lady S h i r l e r , welken men hoope dat eerlang in onze Taal ons zullen worden medegedeeld. En het oordeel dier twee groote Mannen, t. w. Hervet, en Newton, moet dies re aannemelijker geagt worden, omdat zij beide behooren tot de Epnkopale of Hoofdkerk van Engeland, met welker pit windige gemeenfehap öe Methodisten zi<* vereenigd hou.ien, niettegenftaande haar hedendaags diep bederf in de Leer der Hervorming; waar tegen zij z;g ernstig aankanten. En dit is de reden , dat ook Leeraars in die Kerk, welken de Leer der Hervorming aankleven en ernftig voorftaan , gelijk onze waardige Schrijver, en wijlen de godvrugrige Her vey, daarom mede met den fchimpnaam van Methodisten beitempeld worden Intucfchen moet men de Methodisten waar van wij thans fpreken , wel onderfcheiden van die, welken de leer en leiding volgen van John Weslf.y (die in zijnen meer d n tagtigjarigen ouderdom nog onlangs hier te lande geweest is) en die bekend ftaat, van vele dwalingen te koesteren; zo als te zien is uit de fchoone XiBrieven, door den Heere Her vey, ter verdediging van zijnen Theron en Aspasio, tegen de Aanmerkingen van  II. éoofdst. DER ChRÏST EN KERX, Pj maar indien eenige dingen welken niet gebillijkt kunnen worden, en welken wij bekennen moeten gepaard te hebben gegaan met het geene wij waarlijk gelooven een Werk van Gods Geest te zijn, genoegzaam moeten gerekend worden yzooalfi fommigén die willen doen voorkoomen, om dat Werk te Veroordeelen, en om de waarheid der Leerftukken, of de oprechtheid der geenen die God als werktuigen in zijne hand gebruikt heeft» over het geheel te verdenken of te ontkennen; dan moet, naar dezelfde grondbeginfelen, ontegenzeggelijk volgen, dat de Jooden en Hei- de- van den Heer We ê le ir, aan denzelveri gefchreven, fen ten jare 1777 in het Nederduitsch uitgegeven.-—■ Ten opzigte van den Heer Whitefield verhaalt men de volgende Anecdote, welke wij bij deze gelegenheid onzen Lezeren, wien dezelve onbekand mogte zijn, gaarne mededeelen. De berügte Toneel-, fpefer Garrek, voor weinige jaren in Engeland overleden , voorgenomen hebbende , om het zeer geliefkoosde Leerftuk van den Heer Whitefield, Be Wedergeboorte, befpottelijk ten toon te ftelleny bootste, totdat einde , op het Toneel zeer natuurlijke na, de ftem, gebaarden, en houding, welken dieri uitmuntenden Leeraar op den Predikftöel bijzonderlijk eigen waren ;"met dat gevolg, dat veelen een fterke lust beving, om in den Heer Whitefif-LD» het oorfprongelijke zelf te zisn eu te hooren. En wat gebeurt er ? ■ Gob maakte 's Mans prediking aaii een groot getal dezer nieuwsgierige hoorderen vrügtbaar, tot hunne wedergeboorte. Zo weet GoD,wan= neer het Hem behaagt, de listen en boosheid des Duivels eh zijner werktuigen dienstbaar te maken aan de belangen der Waarheid ! ] Ge i  4*>4 De Grondlegging III. Boek. denen, de billijkfte redenen en het wettigst recht hadden, om de Leer der Apostelen te verwerpen , en hunne perfoonen met verachting te behandelen. Eene behoorlijke kennis en overweeging van den tegenwoordigen ftaat des menfehen, in zichzelven, en van de omftandigheden waar in hij geplaatst IS , zijn zeer noodig, om ons te oehoeden van geërgerd te worden aan het Evangelie van Christus, uit aanmerking van de onvolmaaktheden , welken zich in het gedrag der geenen die hetoprechtlijk omhelsd hebben, ontdekken. Men moet eene bedachtzaame toegeevendheid oefenen, omtrent de overblijffeien van onkunde en vooroordeel, de kracht der gewoonte, en de verfchillende gefteldheid en geaartheid, m onderfcheiden menfehen. Alle deeze, en meer andere omftandigheden , die eene oneindige verfcheidenheid onder de menfehen veroorzaaken , maaken eiken Christen, offchoon alle te faamen van dezelfde natuur, en geleid door dezelfde algemeene grondbeginfelen , in fommige opzichten een oorfpronglijk karakter op zichzelven. De magt en list des Satans, en zijne behendigheid om zijne verzoekingen te fchikken naar de bezondere neigingen en omltandigheden van elk mensch, moeten mede in rekening genoomen worden; desgelijks ook, de oneindige verfcheidenheid van aanleidende oorzaaken die van buiten koomen, als daar zijn, de aanhits! genen looze kunstgreepen der vijanden, cl vfibf J  H. Hoofdst. der Christen Kerk. 4©5 vloed vankwaalijkberaadene vrienden, de noodige beezigheden, betrekkingen, en verkeering in dc weereld, de listige bedriegerijen van verleiders, en de ergernisfen van valfche leeraaren. Deeze dingen, en anderen die men zou kunnen opnoemen, loopen.faamen, om den weg van onzen pligt ten uiterfte moeilijk te maaken ; inzonderheid voor nieuws bekeerden, die, zoo draa zij oprechtlijk begecrig worden om den Heere te dienen, zich aanftonds in het midden van zulke voorwerpen en tooneelcn geplaatst zien, waar in zij enkel door eene trapswijze en fmertlijke ondervinding in ftaat kunnen geraaken om zich behoorlijk te kwijten. Zij, wier toeleg oprecht, en wier oogmerken zuiver zijn, zijn doorgaands in het begin zeer ijverig, en belooven zich wat groots ; weinig denkende aan de moeilijkheden die zij te wachten hebben. Het is waar, zij hebben in de heilige Schriften een' onfaalbaaren regel, om hunne handelingen te beftuuren, en daar beneven de zekere belofte, dat Gods Geest hun Leidsman en Leermeester zal zijn; doch in het eerst zijn ze maar weinig met Gods Woord bekend; en zoo lang zij niet, door het begaan van veele vernederende misllagen waar aan zij, op hun zeiven gelaaten , eiken oogenblik blootftaan verootmoedigd zijn , zijn zij al te zeer geneigd om op hun verftand te fteunen. Elke dag brengt hen in eenig nieuw bezwaar , waar in zij weinig voordeel kunnen doen met het geen hun de voorgaande bekommemisfen geleerd hebben; en dikwijls koomen Cc 3 de  4ü6* De Grondlegging Hf. Boek. de gevallen hun zoo fchielijk voor, en zijn zoo, dringende, dat er naauwlijks eenige tijd van bedenking overig blijft. In het kort; het fchijnt des Hee ren welbehagen te zijn, hen 'in het eerfte niet zoo zeer te bewaaren van misflagen en verkeerdheden , als wel , hun gelegenheid te geeven, zich over dezelven te verootmoedigen, en hen te leeren hunne misllagen te verbeteren , wanneer zij die begaan hebben. Dus worden zij meer bevestigd in het gevoel van hunne eigen zwakheid, en 's Hee ren Goedertierenheid , en met den tijd, door geduurige waarneeming en herbaalde beproevingen, opgeleid tot eene meer volkomene oefening van alle de pligten des Christendoms. Hun oordeel wordt trapsgewijze tot meerdere rijpheid gebragt; zij leeren meer zichzelven mistrouwen, en omzichtig wandelen ;, de listen des Satans worden hun meer bekend; zij worden beter in ftaat gefteld, om de grondbcginfelen en bedrijven der menfehen wel te onderfcheiden en vooral , leeren zij meer eenvouwdig van den Heere, en zijn onderwijs en leiding, afhangen. Dus verkrijgen zij fteeds meerder en meerder van den geest van het Evangelie , cn worden bekwaam gemaakt , om te handelen en te fpreeken, gelijk het den Dienaaren van Christus betaamt. Wanneer het Evangelie getrouwlijk gepredikt, en hartlijk aangenoomen wordt, zullen er altijd eenigen zijn, die door Gods Genade in ftaat gefteld worden om den mond te ftoppen aan de onweetendheid der dwaaze menfehen, en zich zoo  II. Hqofdst. der Christen Kerk. 407 zoo te gedraagcn, dat wanneer iemand kwaalijk van hen fpreeken wil, de fchande op den kwaadfpreeker zei ven terug keert. Maar onder het groot aantal der geenen die in dezelfde fchoole opgekweekt worden , zullen er om redenen itraks vermeld - ook eenigen zijn , wier gedrag, in fummige opzichten, te berispen is» offchqon hunne harten oprecht zijn. En cr zullen doorgaands nog anderen gevonden wor- den , die . gelijk de hoorders welken de 0 A- LIümaak^r vergelijkt bij het zaad, op eenen lbeenachtigen grond .geworpen zich onder de iieiijdeien van het Christendom mengen, met denzeU'uen naam genoemd , en bij de we-reid voor het zelfde volk gehouden worden; doch die tenlaatften blijken, huichelaars te zijn. Deezen , het is waar, zullen ftof genoeg tot tegen, bedenkingen aan de hand geeven; cn zij die dit met genoegen zien , zullen gcrccdlijk vastfteilen , of voorwenden , dat ze alle eveneens ?jjn> —. Wijhoopen tetoonen, dat er, ook in deezen zin, niets nieuws is onder de zon. Het was alzoo. van den beginne. De Apostel geeft, een loflijk getuigenis van de oprechtheid, den ijver, en de genade der Geloovigen, onder welken hij gepredikt had, en aan welken hij fchreef hij prijst hun weik des geloofs, en hunnen arbeid der liefde ,• hij noemt hen zijne blijdfehap, zijnen roem, en zijne kroo11e; en drukt zijn vertrouwen uit, dat de Heer, die een goed werk in hen begonnen hadde, hec Cc 4. I«-  4©S De Grondlegging lil. Boek. gewislijk zou voleindigen. Maar fchoon hij wist, du er veele perfoonen onder hun gevonden werden , die wel bevestigd waren in de Waarheid, en voorbeeldig in hun gedrag, blijkt nogthans uit zijne vermaaningen, bij vericheiden gelegenheden, dat er ook anderen waren, wierkennis gering, en wier wandel niet onberispelijk was. Hij fpreekt van de Korintheren (d), als van menfehen die rijk waren in de kennis van Christus, en begunstigd met uitneemende gaaven. Echter merkt hij veele dingen in hen op, welken zeer te beftraffen waren. Zulks dat zij, die ten deezen tijde zoo gereed zijn om alles wat naar godsdienstigheid zweemt te gispen* omdat het niet geheel vrij van onvolmaaktheid is, indien zij gelegenheid gehad hadden om volgends dezelfde grondbeginfelen over de Korinthifche Christenen te oordeelen , waarfebijnelijk de geenen die de Apostel liefhad, niet minder veracht en veroordeeld zouden hebben, dan zij thands eenig foort van menfehen kunnen doen. Zij hadden het Evangelie allereerst ontvangen van Paulus, doch het was naderhand aan hun bevestigd, door andere Leeraars. De Dienaars Van Christus prediken alle dezelfde Waar- Cd) i Kotintben I: £  ÏI. Hoofdst. der Christen Kerk. 409 heden; maar de Heilige Geest, die hen allen toerust tot het werk waar toe Hij hen beHemd heeft, deelt aan elk van hun, in het bezonder, gelijkerwijs Hij wil. Hij verleent eene verfcheidenheid van gaaven; niet alle aan één denzelfden perfoon, maar aan ijder wordt zijn eigen talent gegeeven, om voordeel daar mede re doen. De een wordt begunstigd met een zonderling ingezieht in de Verborgenheden van het Evangelie een ander heeft een uitmuntend vermogen om zich krachtig uittedrukken — en een derde wederom bezit, eene ongemeene bekwaamheid, om doorwonde en verflaagene gemoederen te vertroosten en optebeuren. Het is de phgt en het voorrecht eenes Christens, van deeze onderfcheidene gaaven gebruik te maaken, met elke derzelven zijn voordeel te doen, voor die allen dankbaar te weezen, en alle getrouwe Leer-aaren zeer hoogte achten, om hunnes werks wil. Maar de Korinthers lieten zich op eene onbetaamende wijze behecrfchen door eene zugt tot bezondere perfoonen, naar dat zij door hunne onderfcheidene neigingen geleid werden ; zij maakten onbedachtzaame vergelijkingen, ga-, ven aan fommigen boven anderen eenen onbehoorelijken voorrang, en werden hier door vervoerd tot hevige twisten, en verdeeld in ver- fchillende partijen terwijl de een zeide: Ik hehoor tot Paulus; een ander: Ik volg Apollos; en een derde: Ik geef de voorkeur aan Ccfas (e). Zij (e) 1 Korintben I: 12; 3» 4< Ges  4*9 GROlTDMOGIlfO ÏII,8oïK. Zij hielden het voor een bewijs van ijver, dat el* zijnen begunstigden Lceraar driftig voorftond. Alaar de Apostel Paulus verzekerde hun, dat het een teeken was van eenen zwakkenen verachterden ftaat in het Christendom, en een middel om hen in dien ftaat te houden. Gefehillen en vooroordeclen van deezen aart, trekken den Christen af van het waare en heilzaame zielenvoedzel , en geeven aanleiding, om de zondige driften aan het werken te helpen. Wanneer het den Heere behaagt, in of nabij dezelfde plaats Leeraaren te verwekken , die in hunne onderfcheidene gaaven zeer aanmerkelijk uitmunten, dan zal men doorgaands de werkingen van dien zelfden geest in mindere of meerdere maate befpeuren; en zulks worde dan bij de weereld greetig opgemerkt, en ais een gebrek van groote aangelegenheid ten breedften uitgemeeten — men fielt de Leeraaren voora als arglistige en baatzoekende menfehen, die, onder de geheiligde naamen van Christus en het Evangelie, voornaamlijk of enkel toeleggen, om eene partij van aanhangeren op zichzelven te vormen; en het volk wordt geacht als onnoozele fchaapen , gevangen geleid door den invloed hunner hoogmoedige voorgangers , zulks dat zij de Leerftukken die zij belijden lieftehtbben, van geene anderen, dan van hunne begunstigde Predikers, kunnen of durven aanneemen. De z3ak zelve is buiten twijfel kwaad. Maar men benspe dezelve met befebeidenheid; niet als het bezonder gebrek van deeze of die godsdiens. tifie  JI.HjQOEDST. der Christen Kerk. 41* tige Partij, maar als cerje dwaaling waar toe de menschlijke natuur, in ibortgelijlce omftandigheden, altijd geneigd is. Het was in de Korintheren een bewijs van mangel aan gezond oordeel, maar het belettede niet, dat zij in den grond hunnes harten oprecht konden zijn veel min bewees het, dat Paulus, Apollos, of Cefas baatzugtige of partijzieke menfehen waren, die hunne gaaven en invloed misbruikten, om Disfipelen voor hun zeiven, veeleer dan voor Christus, te winnen. Dezelfde Hellingen zullen, thands, geene fterkere fluitreden toelaaten, dan in de dagen der Apostelen. Het waare oogmerk, en de eigenaartige ftrekking, van den Godsdienst van Jesus, is, de genegenheden lostemaaken van de weereld, de infpraaken der Eigenliefde te wederftaan, en ons door zijn Voorbeeld te leeren, zachtmoedig, verdraagzaam, goedwillig, en vrij van eigenbaatzugt te zijn. Dit .weeten de weereldfche menfehen, en fchoon zij zich afkeerig , betoonen van de grondbeginfelen waar uit alleen zulk eene gemoedsgezindheid kan voordkoomen, verwachten zij die echter van de geenen die dezelven voor de hunnen verklaaren. En daarom , wanneer" zij onder het getal der zulken eenige weinigen ontmoeten, die uit beginfels van eigenliefde, tijdlijk belang, of hoogmoed, te werk gaan, ftraks hoort men hen fchamper zeggen : „ Dat zijn voortreffelijke menfehen , indien gij van hen oordeelt uit de langte en mee-  412 De Grondlegging III. Boek. meenigvuldigheid hunner Godsdienstoefeningen en uit het geen zij u weeten te verhaalen, van hunne bewustheid van Gods liefde jegens hun; maar tast hen aan in hunne bezittingen, en zij zullen zich even zoo onwillig betoonen om de goederen deezer weereld afteftaan, en even zoo vuung om naar dezelven te grijpen, als of zij geene betere verwachting op den hemel hadden dan wij." Het is zeer te beklaagcn, dat den geenen die ftof tot zulke verwijtingen zoeken , zoo veel ftof daar toe gegeeven wordt.' Maar wat zouden zij gezegd hebben van de Korintheren, die de Apostel in de volgende uitdrukkingen beftraft(fj)? „ Zoo is er dan nu ganschlijk ge„ brek onder u, dat gij met malkanderen rechtzaaken hebt! Waarom lijdt gij niet liever on„ gelijk? Waarom lijdt gij niet liever fchade? „ Maar gijlieden doet ongelijk, en doet fchade en dat den Broederen!" En in het Vijfde Hoofdftuk van zijnen Brief, fpreekt de Apostel van eene fchenddaad onder hun, zoo afgrijslijk, dat er onder de Heidenen naauwlijks voorbeeld van bekend was, en welke, offchoon de misdaad van éénen perfoon, echter hun allen tot fchande ftrekte , omdat zij dezelve niet uitdrukkelijk van zich afgeweerd , noch den overtreeder naar verdiensten geftraft hadden. Dit is niet te verwonderen, want men heeftmeenigemaalen , ook" in onze tijden, gezien, dat offchoon booze be- drii. (f) i Kor'mtben VI: 7, $,  II. Hoofdst. der Christen Kerk. 413 draven met de fterkfte betuigingen van afkeer werden beftraft, en den fchuldigen openlijk en kenbaar alle gemeenfchap voor het vervolg.ontzegd werd, veelen nogthans zoo geheel van befcheidenheid en billijkheid ontbloot waren, van zich daar op te blijven beroepen, en te zeggen: „ Zij zijn alle eveneens! " De ongeregeldheden welken te Korinthen in den openbaaren Godsdienst plaats hadden, waren zoodaanig, dat indien iet diergelijks onder ons gevonden wierd, er veel grooter gerucht van zoude gemaakt zijn, dan van alles wat ooit van dien aart eenige aanleiding tot klagte gat. Wij vinden, dat zij, verre van in hunne vergaderingen de welvoegelijkheid en goede orde in acht te neemen, de grootfte wanorde en verwarring in dezelven lieten heerfchen. Onderfcheidene menfehen hadden eenen Psalm, eene Leering, eene Taal, eene Openbaaring, eene Uitleggings; veelen fpraken tegelijk, en fomtijds in verfchillende taaien. Zoo dat de Apostel het Zcer waarfchijnelijk achtte, dat, indien een ongeloovige tot hun inkwam , hij hen voor krankzinnigen zou aanzien (g). En dit gebrek van goede orde, had zelfs onder hun plaats, bij het'houden vaif. des H keren heilig Avondmaal. Bij die plegtige gelegenheid, zegt de Apostel, neemt de een vóór den anderen', en de een (g) i Korinthen Xlfr 2$  4*4 De Grondlegging III. Böek. is hongerig, en de ander is dronken (h) Ik denk dat deeze ftaalen van wanorde niet geëven aard kunnen worden , door de ongeregeldfte han delwxjzen, in onze tijden, onder eenig volk waar de grondbeginfelen van het Evangelie zijn aangenoomen. ö J Veelen onder de Korintheren hadden zich, even als de Galatiers (i), zeer onftandvastig hetoond jegens den Apostel Paulus, en zich dooi vaL iche Leeraars en gewaande Apostelen laaten verleiden, ünbedreevene gemoederen liggen zeer bloot voor zulk bedrog; daar zij zei ven eene goede mee- (h) i Korinthen Xl: 21. CO Nogthans zegt hij van de Galatiers, dat toen fiij eerst tot hun gekoomen was, zij hem aangenoomen hadden als eenen Engel Gods, en dat zij, indien het moogehjk geweest ware, hunne oogen uitgegraaven , en hem gegeeven zouden hebben ; Galaten IF: i* Groot is het vermogen van het Evangelie; het overmeestert het hart, en neemt het zelve geheel in en baart eene tederheid en betrekking tusfche.. Leeraaren en hoorderen, veel naauwer en dierbaarer, dan de banden van vleesch en bloed! Dan, helaas! boe grooc is , daar beneven, de onftandvastigheid der ftervehngen.' De Apostel ondervond dit, tot zijne fmert; en daar hij de grootfte hoope hadde , Werd hij het meest teloor gefteld. Zij, die weleer, ter liefde van hem, hunne oogen uitgeftooken zouden hebben, hielden hem daarna voor hunnen vijand, omdat hij hun de waarheid zeide.' Wij behoeven ons dan niet te verwonderen, wanneer wij, ook in onze tijden, voorbeelden van dien aart ontmoeten.  tl. Jioofdst. der Christenkerk. 41$ meening hebben, leenen ze al te gereedlijk het oor aan de fchoone woorden der geenen, die zich toeleggen om hen te misleiden. De liefde tot Christus, cn de zugt tot heiligheid, zijn de heerfchende grondbeginfeis van een begena- digd mensch; en zulk een heeft doorgaands > zoo lang de ondervinding hem niet anders geleerd heeft een goed gevoelen van allen die eerbied voor Jesus, cn lust tot waare heilig*, heid, vertoonen. Hij vermoedt in het eerfte niet, dat er menfehen in de weereld zijn, die poogen te fcheiden het geene God faamenge» voegd heeft. Wanneer het Bloed en de Gerechtigheid van Christus aangepreczen worden , niet als de bron, maar als iets dat de plaats vervangt, vanleevendeondervindelijke godvrucht; of wanneer men eenen anderen Geest predikt dan Dien, wiens ambt het is, van Jesus te getuigen in beide deeze gevallen, wordt het zielenvoedfel vergiftigd, cn het kwaad begint zijne werking te doen, eer men het gewaar wordt. Getrouwe Leeraars worden of te laag, of te hoog gefchat, te ffreng en naauwgezet, of te zacht en toegeevend gekeurd, naaf den aart van het ftelfel welk men nicuwlings heeft aangenoomen; eerst worden zij gering geacht , en ten laatlr.cn als vijanden gehouden y omdat zij de Waarheid ftandvastig aankleeven, en weigeren zich naar den nieuwen fmaak hunner hoorderen te voegen. Dus maakt de dwaaling, eenmaal binnen gelaaten, eenen verbaazenden voordgang; cn geen vermogen dan dat van  4itf De Grondlegcins III. Bübk, van God, is magtig dezelve te fluiten. Hief Uit ontflaan verdeelingen, onderverdeelingen * onderlcheidingen , hairklooverij , bitterheid, twistgierigheid (k), nijd, en, trapswijze, Geestdrijverij, in den argften zin van het woord, een kwaad , niet minder vreeslijk, en waar tegen men met geen mindere zorg behoort te waaken, dan tegen brand of pest. In zulke beproevende omftandigheden blijkt het doorgaands, wie ze zijn , die op den rechten Grondfteen gebouwd zijn. Veelen, die een goed begin fcheenen te maaken, wijken van de Waarheid af, gaan van kwaad tot arger, verleidende en wordende verleid. Onder de geenen die op de Rots der Eeuwen 'gegrond zijn , en daarom niet geheel noch eindelijk kunnen afvallen , zijn er niet weinigen, die onbedenkelijke fchade lijden; het hout, hooi, en ftoppelen(1), de onbedachte bijvoegfelen welken zij tot de Waarheden der hei- (k) Dat bittere nijd eri twistgierigheid mair al te gemeen waren in de Eerfte Christen Gemeenten * blijkt uit Jakobus UI: 14; Galaten V: 15 ; en andere plaatfen. Dé Les van onzen Zaligmaakr.r4 in Mattbeus VU: 3 — 5. is altijd veel te luttel iri acht genoomen. En weinigen zijn nog genoegzaam overtuigd van hec dwaaze en belagchelijke, van het vermelden en wrevelmoedig veroordeelen der gebreken eenes anderen , terwijl men veel grootere in zichzelven duldt, of voorbij ziet. De hervorming moest gelijk de hedendaagfche Liefde van ons- zelven beginnen'. (I) 1 Korintben Hl: 10 — 15.  11. HoOFDST. der christen KeRIC. 4-17 heilige Schrift, die zij eenmaal aangenoomen hadden, hebben toegedaan, worden in den tijd der verzoeking verbrand; zij verliezen veel van hunnen troost en vastigheid, en moeten in eenig opzicht geheel van nieuws beginnen. De weerebd, die 'smenfehen zwakheid, en de magt en listen des Satans, niet kent, lacht om deeze dingen, en verwacht niet anders, dan alles to zien uitloopen op eene algemeene verwarring, gelijk die van Babel. Het is zeer waarfchijnelijk, dat de Heidenen de Eerfte Christenen in het zelfde licht befchouwden, en met hun den fpot dreeven; want zij hadden desgelijks hunne tijden van beproeving en loutering. Veelen onder hun, die met den Geest fcheenen te beginnen , warden door de kunstgreepen van vallche Leeraars in hunnen loop gefluit , tot hun groot nadeel; en fommigen tot hun eindeloos verderf, De Apostel Paulus fchrijft aan geene Gemeente der Christenen met meer tederheid en goedkeuring, dan aan die van Thesfalonika ; hij prijst het werk hunnes geloofs , hunnen arbeid der liefde , en lijdzaamheid der hoope in den Heere Jesus, en ftelt hen ten voorbedde van navolging aan de andere Gemeenten , in Macedonien en Griekenland. Nogthans onder deeze Thesfalonikers, hoorde hij dat fommigen ongeregeld wandelden, niet werkende, maar ijdele dingen doende; en hij keurt hunne leevenswijze ten fterkften af, verklaarende, dat Dd .in-  418 De Grondlegging III. Boek. indien iemand niet wilde werken, hij ook niet moest eeten (m). Wanneer een mensch door Gods Genade zijne wezenlijke belangen begint ter harte te neemen, en een diep gevoel draagt van het groot gcwigt eener ontzaglijke Eeuwigheid; dan kan het niemand vreemd voor- koomen uit aanmerking van 's menfehen dierlijk geitel dat zijne aandacht voor een wijl daar mede zoo geheel vervuld cn ingenoomen is, dat hij zijne tijdlijke bcezigheden niet met zijne gewoone leevendigheid en ijver kan waarneemen (n. Wanneer zijne bekommering van de rechte foört is, wordt hij trapswijze gebragt tot vrede en hoope in het gelooven ; zijn ikv inavj-.jizrxA 'Jo 100b ü$$w& t noncigbd; ■ Cm) a Tbesfaloniccnftn UI: 10—ia. (n) Zie Jakobus IF: 9. Het woord Karbaas, door edroefdbeid vertaald, koomc in zijne beteekenis het naast bij bedruktheid , verJJaagenheid ; en het geeft dtefoort van droef heid te, kennen, welke den geest nederihat, en het gezicht naar de aarde doet neigen. Iets van dien aart wordt gewoonlijk.opgemerkt, wanneer er eene waare overtuiging van zonde inhec hart plaats grijpt. _ L>e Apostel Jakobus prijst deeze gemoedsgefteldheid en houding aan, als meest voegende aan den ftaat van eenen zondaar, die van geloof en liefde ontbloot is, en zich derhal ven op goeden grond niet kan verblijden. Nogthans , wanneer iemand op die wijze aangedaan is, en de gepastheid van des Apostels raad begint intezien , dan gebeurt het niet zelden, dat alle die hem kennen, vrienden en vijanden , hem eenftemmig voor bijster-zinnig verklaaren. Zoo verfchillende, zoo ftrijdig, is de Geest van God, en de gtc&t der weereld!  H. HoQFDST. DER CHRISTEN K E R K. 4 f cj zijn geest wordt weder opgebeurd ; en daar de. beezigheden van zijn beroep thands geheiligd worden door eene oprechte zugt om God daar in te verheerlijken, is zijne viijt niet minder, maar doorgaands grooter, dan weleer. Want nu werkt hij niet enkel om menfehen te behaagen, of zichzelven te voldoen, maar het geen hij doet, doet hij van harte, als den Heere. Het kan echter gebeuren, dat onder een groot aantal van menfehen , fommigen, door hunne natuurlijke geaartheid , of doordrift, of onvoorzichtigheid, van den gemeenen regel afwijken» Maar, fchoon wij niemand onder de Christenen, die de betrekkelijke pligteh der faamenleevmg veronachtzaamt, willen rechtvaardigen, kunnen wij nogthans de Leerftukken en Grondbeginfe. len die zij omhelzen, vrijpleiten van de beichuldiging, als of dezelven aanleiding gaven tot dat verzuim —— ten ware men bewijzen konde, dat de Prediking van den Apostel Paulus met recht denzelfden blaam verdiende. Doch dit zijn maar kleinigheden, in vergelijking van het geen de Apostel op eene andere plaats fchrijft. Hij klaagt aan de Filippiers, in deeze aandoenelijke taal (o) j „ Veelen " niet flegts eenige weinigen, maar veelen „ zijn er, van dewelken ik u dikmaal gezegd hebbe , en nu ook weenende zegge, dat ze vijanden* Co) FMppttifen Ili. i3. 19. Dd %  42o De Grondlegging III. Boek. „ van het kruis van Christus zijn(p); wier einde is het verderf, wier God is de buik, en wier heerlijkheid is in hunne fchande ; die flegts aardfche dingen bedenken." De Apostel Paulus vond oorzaak om zich dus uittedrukken , en zulks in de gouden dagen van het Eerfte Christendom! Zouden de bitterfte vijanden der Christenen, hen met leelijker trekken hebben kunnen affchilderen? Kan de boosheid zelve begeeren, aan eenige godsdienstige Maatfchappij die thands beftaat, icherper verwijtingen te doen? Nogthans, dit zijn woorden van waarheid en gemaatigdheid ; woorden van eenen ingegeesten Apostel; woorden niet van gramfchap, maar van droefheid. Hij zeicie, het al weenende. Hij had gaarn betere dingen van hen willen hoopen. Maar hij wist, welke gemoedsgezindheden en gedraagingen onbeftaanbaar waren met eene oprechte omhelzing van het Evangelie; en, ten ware hij zijne oogen wilde fluiten, en zijne ooren floppen, kon hij niet nalaaten, met aandoening optemerken, dat veelen die den naam van Christenen droegen, het Christendom onteerden, en oorzaak gaven, dat de weg der Waarheid gelasterd wierd. Maar wat is nu het gevolg? Zal men den Apostel de fchuld geeven van de boosheden en grouwelen die Cp") Welke onaangenaame dingen de Apostel vreesde te zullen ontmoeten, wanneer hij de Korintheren andermaal bezocht, kan men zien uit zijnen Tweeden Brief, Hoofdftuk XII, vers 30, 21.  II.HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 4.2Ï die hij beklaagde? Want indien hij niet gepredikt hadde, zouden die ongerechtigheden zich onder den Christelijken Naam niet vertoond hebben (q). Zal men de boosheid zijner gewaande navolgers, aan de zuivere en hemelfche Leer welke hij verkondigde , als een noodzaakiijk uitwerklel ten laste leggen ? In geencrlei wijze * De zaligmaakende Genade Gods welke bij predikte, onderwees de geenen die dezelve in hunne harten ontvingen, en ftelde hen in ftaat, om alle godloosheid en weereldfche begeerlijkheden te verzaaken, cn maatig, rechtvaardig, en godvruchtig te leeven, in de tegenwoordige weereld. Wilde men onderzoek doen, waar heen zijne Leer uit haaren aart gericht was; de Apostel (q) De Aposcel wist, dat fommigen de Leer welke hij voordroeg zochten te verdraaien, als of dezelve vrijheid tot zondigen gaf. Nogthans wilde hij de Waarheden van God niet verzwijgen of bewimpelen , om zulte een' dwaazen en heilloozen uitleg te voorkoomen. Hij wist daar beneven, dat niemand, die gefmaakt hadde dat de Heer goedertieren is, zulk een fluitredeo uit zijne Leer konde opmaaken, of het oor leenen, wanneer anderen zulks poogden te doen; en daarom achtte hij hec niet noodig, dezelve breedvoerig te wederleggen. Zullen wij in de zonde blijven* opdat de genade te meerder worde ? Dat zij verre! Romeinen VI: i, i. Zie daar eene voldoende beantwoording. Die aanftootelijke laster is al te ongerijmd, en wederlegt zichzelven; de Hellingen zijn in den hoogden graad onbeftaanbaar , onmoogelijk, en tegenltrijdig. Dd 3  422 De Grondlegging III, Boek, tel kon zich beroepen op de gemoedsgezindheid en wandel van zeer veelen , die door'dezelve vrijgemaakt waren van de liefde en hecrfchappij der zonde , en vervuld met vruchten der -gerechtigheid, welken door Jesus Christus zijn tot heerlijkheid en prijs van God(i-). Doch •het was tevens waarheid, dat zij belemmerd waren met eene bedorven natuur; zij leefden in eene weereld vol verzoekingen en ftrikken; en daar hun getal zeer groot was, waren er eenige voorbeelden geweest van menfehen, die offchoon in den grond hunnes harten oprecht, ongelukkiglijk en maar al te zichtbaar afgedoold waren van den weg dien zij beleeden te ver. kiezen, en waarop zij wenschten te wandelen. Tegen de gebreken en misflagcn der zulken , richt de Apostel getrouwlijk zijne vermaaningen en waarfchuuwingen, naar dat de gelegenheden daar toe voorkwamen; en zij hadden doorgaands eene goede uitwerking, om de fchuldigen te overtuigen , te verootmoedigen, en te recht te brengen , en hen voor het toekoomende omzichtiger te leeren wandelen (s). Het is ook waarheid, dat door de prediking van het Evangelie eenigen tot het getal der Belijderen des Christendoms werden toegebragt, die niet door Gods Geest krachtdaadig vernieuwd en weder • Cr) 2 Korintben U7i 0, 3. Cï). 2 Korintben VII: 9 — 11.  II. Hoofdst. der Christen Kerk. 423 dergebooren waren. Deezen, offchoon zij voor een' tijd den naam hadden dat zij leefden, waren indedaad geestlijk dood. En eene der redenen , waarom de Heer de ergernisfcn en verdeeldheden waar van wij gefprooken hebben, toeliet plaats te grijpen, was, opdat door middel van zulke ketterijen, de geenen die oprecht waren zouden openbaar worden, en het kaf van het koren zou worden afgezonderd. Want fchoon de onkundige weereld zelfs die geenen Christenen noemde, wier gedrag hen bewees vijanden van Christus kruis te zijn, de tijd nogthans, die ontdekker der waarheid, toonde onwederfpreekclijk het onderfcheid. De Apostel Joannes, die nog eenige jaaren na de overige Apostelen geleefd heeft, en veelen den nek zag toeKeeren aan de Leeraars en de Leer welken zij te vooren toegedaan waren, maakt hier omtrent deeze gepaste aanmerking : Zij zijn uit' ons uitgegaan ; maar zij waren uit ons niet. li* ant, indien zij uit ons geweest waren , zouden zij met ons gebleeven zijn: maar dit is gefchied, opdat ze zouden openbaar worden, dat ze niet alle uit ons zijn,(x\ Met één woord; er waren maar al te veel gewaande Christenen eenige dingen waren verkeerd , daar het hart en de oogmerken over het geheel oprecht waren; en de besten waren niet vrij van gebreken de lasteraars en kwaad- fpreekers, die het licht van het Evangelie haatten , CO 1 jannet Ik 19. D d 4  424 De Grondlegging III. Boek. ten, en altijd iets zochten, om hunne vooroordeelen tegen het zelve te verflerken, vonden, zelfs in de eerfte en beste Gemeenten, veele dingen, die aan hunnen wensch beantwoordden. Doch voor menfehen van befcheidenheid, wien het in goeden ernst om de waarheid te doen was, ftrekten de geestlijke gezindheid , de ootmoedigheid , en broederliefde , welken onder de Christenen heerschten, als mede de krachtdaadige uitwerkfels hunner openbaare Godsdienstoefeningen, tot onloochenbaare bewijzen, dat zij de waarheid aan hunne zijde hadden, en dat God gewislijk met hun was. Eveneens, en met dezelfde redenen, pleiten wij, voor het geene thands door zoo veelen, al te onbedachtzaam, eene dwaasheid der .prediking wordt geacht. De Leerftukken die wij verdaadigen, en welken fommigen bij wien zulks niet uit loutere onkunde kan voord- koomen de onbefchaamdheid hebben van als nieuwe gevoelens aftefchilderen , zijn hier twijfelen wij in het minst niet aan de eigen Leer van Christus en zijne Apostelen, cn, wat het wezen aangaat, dezelfde Leer, welke volgends Gods Woord geleerd werd door Wickliff, Luther, en de achtbaarè Hervormers der Kerk. Wij prediken Christus den Gekruisfigden, Christus, het einde der Wet tot rechtvaardigheid, en de Kracht Gods tot heiligmaaking, eenen ijdcren die gelooft. Wij prediken de Zaligheid, uit genade , door het  II. Ho»fdst. der Christen Kerk. 425 geloof in zijn Bloed; en wij houden' ons verzekerd , dat zij die deeze Leer ongeveinsdlijk aanneemen, door hun leven en hunnen wandel betoonen zullen, dat het eene Leer is welke tot Godzaligheid leidt. Zij zijn, het is waar, met vrij van gebreken, zij ftaan bloot aan misllagen en verkeerdheden , en zien meer averrechtsheden in zich zeiven, dan waar meê hunne bit- terfte vijanden hen konnen befchuldigen doch de zonde is hun een last; zij hijgen om van dezelve ontheven te worden, en verwachten eenmaal eene volkomene verlosfmg. Wij kunnen, indedaad, zoo gunstig niet fpreeken van allen, die uitwendig belijden deeze Leer te gelooven. Er zijn Naamchristenen, die, terwijl zij voorwenden in God te gelooven, Hem verloochenen met hunne werken. Doch zoo is het van den beginne geweest. De wanbedrijven der zoodaanigen , worden zonder onderfcheid ten laste gelegd aan de Maatfchappijen onder welken zij vermengd zijn, en aan de Waarheden welken zij fcheenen goedtekeuren en te omhelzen ; doch er is een rechtvaardig God , die ten zijnen tijd zijn Evangelie en zijn yolk van allen blaam zal zuiveren. De Apostel Paulus nam reeds in zijne dagen zulke boosheden onder de Christenen waar, en hij fprak er van; maar hij fprak er van, wenende. Men kan over den ftaat des gemoeds vrij zeker oordeelen, uit de wijze op welke het wangedrag der Belijderen des Christendoms opgemerkt wordt, en de aandoeningen welken zulks in het Pd 5 hart  426" De Grondlegging III. Boek, van den befchouwer verwekt. Een openbaar godloos mensch, ziet die verkeerdheden met genoegen een werkheilige, befchouwt ze met eene verontwaardiging , die het uitwerkfel is van hoogmoed maar zij die den Heere liefhebben, kunnen er niet van fpreeken, zonder de gevoeügfte aandoeningen van droefheid. Zij zijn bekommerd voor de eer van het Evangelie , het welk onder dien fchijn gehoond wordt; de ongelukkige en gevaarlijke ftaat der geenen, die oorzaak geeven tot zulke ergernisfen, fmert hen in de ziel; en zij zijn bezorgd voor zichzelven , opdat de Satan ook over hun geen voordeel verkrijge, want zij weeten, dat zij geene fterkte of goedheid in zichzelven hebben. Daarom trachten zij, met vermijding van alle onnoodige aanmerkingen op anderen, fteeds een waakend oog op zichzelven te houden , bedachtzaam te wandelen, en hun hart en hunne hoope eeniglijk te "vestigen op J e s ü s C h r i s t u s hunnen Heer, dien zij gelooven magtig te zijn, om hen van ftruikelen te bewaaren, hen volkomenlijk zaligtemaaken , en ten laatften onftraffelijk te ftellen voor zijne Heerlijkheid, in volmaakte vreugd. DERDE.  III.hoofdst. der christen kerk. 427 DERDE HOOFDSTUK. Van de Dwaalingen, door valfehe Leeraars voordgeplant , ten tijde der Apostelen. "pnx e Gelijkenisfen , die wij leczen in het Der. JUf tiende. Hoofdftuk der Evangeliegefchiedenis van Mattheus , behelzen eene Voorzegging , van het geen in volgende eeuwen, met opzicht tot de verkondiging en de uitwerkfelen van het Evangelie, gebeuren zou. In deezen zin heeft de Z aligmaaker zelf die uitgelegd. Alomrne waar het Evangelie gepredikt wordt, kan men de hoorders rangfehikken , volgends de onderfcheiding, in de Gelijkenis van den Zaaier. Sommigen hooren het Woord, zonder het te verftaan, of er acht op te geeven. In eenigen verwekt het eene vlugtige bewecging in de natuurlijke hartstogten, en brengt eene merkelijke en fchielijke verandering in hun gedrag tewege, welke voor het oog veel gelijkheid heeft met de uitwerkfelen eener waare bckcering tot God; maar overmids de Waarheid niet in het hart geworteld, noch dc ziel door een leevendig geloof met Christus vereenigd is, ziet men deeze veelbeloovende vertooningen vroeger of laater verdwijnen , en op niet uitloopen. - Anderen zijn in hun oordeel overtuigd, van de waarheid en het gewigt der zaaken,  428 De Grondlegging III. Boek. ken die zij hooren voorftellen; doch hunne harten kleeven aan het ftof, en de liefde deezer weereld, de zorg voor hetgeen zij bezitten, de begeerte tot het geen zij niet hebben , de bcezigheden van dit leven, of de aanlokfelen van het vermaak, verflikken het Woord , welk zij fcheenen aanteneemen, zoo dat het geene vrucht tot volkomenheid voordbrengt. Een deel, nogthans gewoonlijk het kieinfle deel die vergeleeken worden bij eene goede aarde , worden door de Godlijke Genade in ftaat gefteld, om het aanteneemen, als een leven uit den dood. En fchoon zij veele wederwaardigheden ontmoeten, en , even als het koren in den grond, eene reeks van wisfelvallige en beproevende tijden moeten doorftaan; Gods Liefde, Beloften, en Alvermogen, zijn nogthans voor hun, zij worden , in fpijt van vorst, en ftormen, en hagelbuien , tot rijpheid gebragt, en ten bekwaamen tijde in de hemelfche Korenfchuur vergaderd (u). Zie daar een kort begrip van de Kerkelijke Gefchiedenis van ijdere Naatfij, en van elke bezondere Stad of plaats, tot welke dit Woord der Zaligheid gezonden wordt. Doch de Gelijkenis van het Onkruid des akkers(vj), kan ons verder aanleiding geeven, om te denken, dat de Satan, behalven den algemeenen invloed dien hij oefent, om de oogen der 00 Mattbeus Ifl: 12. Cv) Mattbem XIII: 24.-30.  III.Hoofdst. der Christen Kerk. 429 der menfehen te " verblinden opdat hen niet beftraale het licht van het heerlijk Evangelie ; ook gebruik tracht te maaken van de kennis der Waarheid , om veelerlei dwaalingen intevoeren. £ijne eerfte poogingen tot dar einde, zijn dikwerf zoo fchoonfehijnende en zoo loos vermomd, dat ze met recht vcrgeleeken moogen worden bij het bedrijf van een vijandig mensch, die bij nacht koomt, cn fteelsgewijze kwaad zaad ftrooit in den akker; terwijl men eerst daarna, wanneer tegelijk met het koren eene groote meenigte onkruid zich vertoont, daar uit moet befluiten dat er een vijand onder gewerkt heeft. Dit heeft, met de daad, algemeen plaats gehadi, in alle Landen en in alle Eeuwen, in welken het Evangelie omhelsd is. En wij moogen hier omtrent opmerken, dat het zaaien van goed zaad, eigenlijk aanleiding gaf tot het werpen van onkruid , in denzelfden grond. Wanneer een volk in dikke duisternis en grove onkunde bedolven ligt, gerustlijk flaapende in eenen valfchen vrede, en verzoopen in de vermaaken en zorgvuldigheden der weereld, dan hebben zij noch tijd noch lust, om nieuwigheden in den Godsdienst te verzinnen, of aan voorftellingen van dien aart het oor te leenen; elk is te vreden met die vorm van Godsdienstoefening indien er nog iets dat Godsdienstoefening heeten mag, bij hun plaats vindt welke hij van zijne Ouderen overgeërfd heeft, en wil niet waanen, noch begeert zelfs, wijzer te zijn dan zijne voorzaaten. Maar wan>.  43© De Grondlegging III. Boek. wanneer het licht der Waarheid onder hun opgegaan is, en er hoop is dat het verder zal doorbreeken, dan fielt de Satan al zijn vermogen en listigheid te werk, om de Waarheid of te onderdrukken, of te vervalfchen, of beide tegelijk. Veelmaalen bediende hij zich van het eerfte middel hij wist de bitterfte vijandfehap te ont- lleeken, tusfchen hun die door de tederfte banden verknocht waren, en de menfehen in den waan te brengen, dat zij Gode eenen welbehaagelijken dienst deeden, wanneer zij dc getrouwe Dienaaren van Jesus te vuur en te zwaard vervolgden , en onder de ijsfeiijkfte folteringen ter dood bragten(w). Maar niet minder listig en voorfpoedig was hij, in het werken op de driften en vooroordeclen der menfehen , om in ftede van het Evangelie van Christus, en onder dien naam, eene oneindige verfcheidenheid van gevoelens, ten eenemaal onbeftaanbaarmet hetzelve, intevoeren envoordteplanten. Onder deezen waren eenigen zeef loos vernist, en fchoonfehijneude, gepast om den hoogmoed te ftreelen der zulken, die wijs in hunne eigen oogen zijn; anderen; meer grof en ruuw, waren gefchikt, om de inbeelding te treffen of de begeerlijkheden te voldoen van zulke menfehen , die geen' afmaak vinden in af» getrokken befchouwingen, of vernuftige redenr kavelingen. Ge- . (w) Joannes XFtt 2,  IILHOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 431 Gelijk deeze dingen zich altijd, en overal vertoonden , waar het Evangelie gepredikt werd , zoo ftrekten zij ten allen tijde tot een ftruikelblok en eenen aanftoot voor de weereld, en verfchaften den zulken die het licht haatten, een voorwendfel om het zelve te verwerpen; terwijl da Leer der Waarheid befchuldigd werd , als de bron en oorzaak dier dwaalingen , welken alleenlijk uit het misbruik en de verdraaiing derzelve waren voordgevloeid. Wanneer het Pausdom, geduurcnde eene reeks van eeuwen, het menschlijk gedacht in duisternis en flaavernij gebonden hield, en hen beroofde van de kennis der heilige Schriften, liep het getij der dwaaling beftendig éénen weg. Toen doode werken de plaats bekleedden van een leevendig geloof, en de Üïfiëe en het vertrouwen, welken alleen aan Jesus, den grooten Middelaar, toebehooren , godslasterlijk werden opgcdraagen aan mindere Middelaars eil Middelaarcsfen , Engelen, en Heiligen , het zij waare of gewaande >—toen de vergeeving van zonden niet verwacht werd door het Bloed van Christus, maar van Boetedoeningen, Bedevaarten, Misfcn, menschlijke Vrijfpraakcn , het herhaald opzeggen van veele Gebeden, of het betaalen van goede fommen gelds; zoo lang de zaaken in deezen ftand bleevcn, vond de weereld zich in dien ftaat van ongevoeligheid en blinde zorgeloosheid, welken men doch geheel ten onrechte den naam geeft van godsdienstige!) vrede en eensgezindheid en de gefchillen van dien tijd bepaal-  432 De Grondlegging III. Boek. paalden zich voornaamlijk tot die ftukken, welken onmiddellijk de magt, den rijkdom, of de meerderheid der onderfcheidene godsdienstige Orden, door welken het volk zich blindling leiden liet, betroffen. Er waren wel eenige verfchillen in gevoelens bekend; doch van ketterij en gevaarlijke nieuwigheden werd zelden iemand verdacht gehouden, ik laat ftaan, befchuldigd, buiten die weinigen, die weigerden het merkteeken van het Beest op hunne rechtehand en voorhoofd te ontvangen, en die door de Godlijke Genade de Hoofdwaarheden des Christendoms in zekeren trap van zuiverheid bewaarden, beleeden, en door hunnen wandel bevestigden. Maar toen het God behaagde, door den dienst vanLutheren zijne medehelpers, de kennis van het Evangelie te doen herleeven, en veelen bekeerd werden van de duisternis tot het licht, veranderde de aartsvijand van het Menschdom terftondzijne maatregelen, en door zijnen invloed, werd het zaaien van goed zaad weldraa gevolgd van onkruid in overvloed. Binnen weinig jaaren werd de luister der Hervorming verdonkerd, en haar voordgang geftremd, door de geestdrijverij van verdwaasde menfehen, die, onder voorgeven van achtcrvolgends het plan van Luther te werken, de wildfte, bui. tenfpoorigfte, cn godslasterlijkfte gevoelens voordplantten, en, onder het masker van godsdienstigheid, zulke bedrijven van wreedheid , boosheid , en ongebondenheid pleegden , als waar van zelden in de weereld gehoord is. De Paus-  HLHoofdst.' der Christen Kerk. 433 Pausgezinder! zagen die fpoodoosheden met ver-' maak. Veelen van hun konden niet onbewust zijn, dat Luther, en de overige Hoofden der Hervorming, alles aanwendden wat men redelijker wijze van hun verwachten kon , om het dwaaze en fnoode van zulke handelingen aantetoonen. Maar, in weerwil van het licht der waarheid, én de klaarblijkelijkheid der zaaken, deeden zij bun best, om de weereld te doen gelooven, dat dit de noodzaaklijke gevolgen der Leer van Luther waren, en dat men geene betere uitkoomst te wachten had , wanneer de menfehen zich dorsten vermeeten, om van de Regelen en Voorfchriften die door het gezag der Pauzen en Kerkvergaderingen bekrachtigd waren, aftewijken, en zeiven den Bijbel te leezen en te onderzoeken. Deeze godsdienstige dolligheid duurde echter niet zeer lang. Zij,' die Leerftellingen dreeven, ftrijdig met de rust der maatfehappij , werden door de weereldlijke Magt als oproermaakers en ftookebranden behandsld; de voornaame aanvoerders werden naar verdiensten geftraft, en hun ganfche aanhang verftrooid. Hunne fchadelijkfte dwaalingen werden trapswijze afgelegd, cn zijn thands bijna vergeeten. Na den Vrede van Pasfau , brak de Hervorming in Duitschland en elders met kracht door, en geraakte op een' vasten voet; en finds dien tijd heeft de dwaaling eene meer malfche gedaante E e aan  434- De Grondlegging III.Boek. aangenoomen , en is door zachter middelen , en meer geëerbiedigde naamen onderueund. In ons Land, [t. w. in Engeland,] heeft dezelfde geest van dweeperij en wanorde zich op onderfcheidene tijden vertoond Hoewel hij door de Godlijke Voorzienigheid verhinderd werd , tot dezelfde uiterften overteflaan —en openbaarde zich allerkennelijkst op zulke tijden, of kort daar na, wanneer de kracht der Evangeliewaarheid in een' zeer aanmerkelijken trap herleefde. Want zoo als ik reeds opmerkte wanneer de Godsdienst in verval is, en flegts zoo veel daar van overig is gebleeven, als met de liefde tot de tegenwoordige weereld, en de gelijkvormigheid aan de denkwijze en zeden der groote meenigte, beftaan kan, dan hoort men zelden dat eenige dwaalingen de overhand ncemen , anders dan zulken , die eene gunstige verdraagzaamheid ontmoeten , en welken geleerd en omhelsd kunnen worden, zonder dat daar door zeer fterke of algemeene blijken van verachting en misnoegen, tegen de geenen die ze aankleeven , worden verwekt. Maar zoo meenigwerf de waare Godsdienst herleeft, en men, op fchriftuurlijke gronden, krachtig hoort aandringen op een leven des Geloofs in G o d s Zoon wanneer er door de werking van den Heiligen Geest, getuigen verwekt worden, die door hunnen wandel betoonen, dat zij met Christus gekruisfigd zijn, dat zij geftorven zijn aan de Wet, de zonde, en de wee-  III. HOOFDST. DER CHRISTEN KeRK. 435 weereld; dan is het tijd voor den Satan , om dit werk in verachting te brengen , door het zelve , op veelerlei wijzen , aan de gemoederen van onweetenden eri onbedachtzaamen in een verkeerd licht, en onder eene valfche gedaante, te doen voorkoomen; en het ontbreekt hem zelden aan gelchikte werktuigen , om zijne oogmerken te bevoorderen. Sedert de laatfte herleevendiging der Hervormingsleers onder ons, zijn er misfehien minder dingen van deezen aart te verdaadigen, dan men bij eenige diergelijke gelegenheid waargenoomen heeft ,• en de beste verantwoording welke wij, voor het geene dat waarlijk berisping verdiende, kunnen inbrengen, is, aantetooru-n, dat het in de dagen der Apostelen eveneens ging en dat, bijaldien eenige redenen, uit die verkeerdheden ontleend, thands van kracht zijn tegen het geen fommigen verkiezen eene nieuwe leer te noemen, dezelven dan met gelijke klem zouden moeten gelden , tegen de waarheid van het geheele Nieuwe Testament. En om mij niet te bepaalen tot zulke dingen, waar tegen de weereld meest gereed is haare bedenkingen intebrengen, zal ik trachten te toonen, dat de zaaden van alle dwaalingen en ketterijen , der meer gepolijste zoo wel, als der zulken die meer algemeen veracht worden, al gegezaaid zijn in de Eerfte Eeuw, en zich reeds zoo vroeg vertoonden, dat ze gelegenheid gaven tot de beftraffingen der Apostelen. Ik beE e % doel  436 De Grondlegging III.Boek. doel hier mede niet, eene wedergaê te zoeken tegen eiken naam, en elke bezonderheid , die een fchrander brein of verhitte inbeelding moogen opgeworpen hebben; maar, in het gemeen, de grondbeginfelen aantewijzen, tot welken alle die bedriegerijen kunnen gebragt worden, en de bronnen, waar uit die bedwelmende en gevaarlijke wateren zijn voordgevloeid. Want indedaad, do werkingen van 'smenfehen geest fchijnen meer eenvoüwdig en bepaald, dan wij gewoonlijk vermoeden. Gelijk er geene nieuwe Waarheden kunnen zijn — offchoon elke Waarheid die wij te vooren niet kenden, nieuw is voor ons; zoo is het zeer waarfchijnelijk, dat er ook thands geene nieuwe dwaalingen weezen kunnen. Dit is voor het minst zeker , dat eene behoorelijke kennis der Oudheid, of flegts eene aandachtige leczing der Apostolifche Schriften, ons genoegzaame blijken zullen opleveren, dat eenige hedendaagfche Schrijvers en Leeraars, in geenerlei wijze de uitvinders zijn der vernuftige Leerftelfels, welken zij het Algemeen in de hand geflopt hebben. De Waarheid houdt, even gelijk de Zon, eenen beflendigen loop; alles zóu ftilftaan en fterven, indien wij flegts eenen dag van dezelve beroofd waren. Maar de dwaalingen zijn als de Komeeten, welken, offchoon al te ongelijkmaatig in haaren loop om naauwkeurig door ons berekend te worden , nogthans haare tijdperken van nadering en terugwijking hebben ; en Tommigen derzei ven zijn verfcheenen, en bewonderd—— ver-  iff.HoOFDST. DER CHRISTEN KERK. 437 verdweenen en wederom vergeeten, tot verfchciden keeren toe. Dwaaling, in de eenvouwdigfte heteekenis van het woord, is , een verkeerd begrip van de Waarheid. Er moet eenig gedeelte van het Evangelie bekend zijn , eer eenig dwaalbegrip omtrent het zelve , plaats kan hebben. Dus ieezen wij, dat Simon de Tooveraar getroffen -werd door de prediking van Fiiippus , en de groote teekenen die met dezelve gepaard gingen ; hij was zoo verre aangedaan, dat er van ■hem gezegd wordt: Hij geloofde; dat is, hij beleed te gelooven. Hij was overtuigd, dat er iet ongewoons in die Leer was, doch hij verffond ze niet; en de uitkoomst toonde, dat hij .geen deel noch lot had in de zaak (x). Volgends de gedachten der Ouden , zou dees Simon de ftichter geweest zijn dier groote Secte, welke algemeen onder den naam van Gnostijken bekend is° en die, gelijk een kanker, zich wijd en verre, in onderfcheidene takken en onderverdceiingcn , uitbreidde ; terwijl elk der op eikanderen vol. gende hoofden , het Leerftelfel der voorigen ïfeeds meer verfijnde cn uitploos. In de Kerke^ lijke Gefchiedenis van Mosheim, en andere Gefchriften, kan men zien, welke verdichtfelen die ongelukkige menfehen , offchoon wijs in hun. (x) Handelingen VIII: 9—12. Ee 3  438 De Grondlegging III. Boék. ' hunne oogen, onder den naam van den Christelijken Godsdienst dorsten uitventen. De Leer van Jesus Christus, en dien gekruimd, welke de Apostel Paulus predikte, en waar in hij roemde, is de Pijlaar en GrondHeen der Waarheid; de Rots, waar op de Kerk gebouwd is, en welke de poorten der hel nooit zuilen overweldigen (z). Misvattingen aangaande dit Huk, heeft men voor Gronddwaalingen te houden; zij zijn gevaarlijk, en, wanneer men er in volhardt, verderfiijk. Want, gelijk zulk eene kennis van God, welke verbonden is met zijne gunsten gemeenfchap, het Eeuwig leven is , zoo kan niemand tot den Vader koomen, dan door den ZooN(a), noch iemand den Vader kennen, dan dien het de Zoon wil openhaaren(b). Hierom legt de Satan voornaamlijk daar op toe en van het gelukken van deezen toeleg hangt de fterkte van zijn Rijk voor een groot deel af om de gemoederen der menfehen te verdonkeren en te misleiden, opdat zij niet verftaan en erkennen zouden, het geen de heilige Schrift getuigt, aangaande den Perfoon;, de Hoedaanigheden , en Ambten des Middelaars; wel weetende , dat wanneer deeze zaaken voorbij gezien worden, alles wat er Cz) i Korinthen li. 2 ; Galaten FT: 14; 1 Timotheus UI: 15; Mattbeus Xf 'I. 18. (a) Joannes XFIiziXIF: 6. Cb) Mattbeus XI: 27.  III. Hoofdst. der Christen Kerk. 439 ervan den Godsdienst overig blijft, ten eenemaal ongenoegzaam zal weezen. Jesus Christus is in de gewijde Schriften bekend gemaakt, cn door zijne eerfte Disfipelen gepredikt, als God , geopenbaard in het Vleesch, een Godlijk Persoon, in de Menschlijke Natuur, die door het ondergaan van verachting, fmerten, cn dood, eene volkomene enGooE bchaagcnde Verzoening voor de zonde heeft daargefteld, en eene eeuwige Gerechtigheid aangebragt, voor allen die in zijnen Naam zouden gelooven; en Hij wordt, in die Natuur in welke Hij geleeden heeft, voorgefteld, als het Voorwerp onzer hoogfte liefde, vertrouwen, en aan. bidding. Andere gewigtige Leerftukken, breedvoerig in Gods Woord verklaard en bevestigd, als daar zijn, de verdoemelijke aart der zonde, de ftraffchuldigheid des zondaars, en de ellende en onmagt van den mensch in zijnen gevallen ftaat, zijn aan de zoo even gemelde Waarheden ten naauwften verknocht, enkonnen, zonder die, niet voldoende verklaard worden. Het noodzaaklijk Middel onzer Verlosfing, vertoont op dc treffendfte wijze het diep verderf waar in de zonde ons geftort heeft, en is de eenige voegzaamc regel, waar naar wij Gods onuitfpreekelijke Liefde, in onze Verlosfing geopenbaard, te fchatten hebben. Aan den anderen kant, is de kennis van den waaren ftaat des Menschdoms, als een gevolg van den Val, ten hoogden noodig, om de vooroordeelen van ons gemoed te ontgaan, tegen eenen Verlosfingsweg, welke, of. Ee 4 fchoon  44& De Grondlegging III..Boek. fchoon in zichzelven de roem der Godlijke Wijsheid, nogthans in veele opzichten ftrij- dig is tegen onze natuurlijke en daar door verkeerde begrippen, aangaande de gepast- heid der dingen. De Apostel Paulus zegt, dat de natuurlijke mensch niet begrijpt de dingen die des Ge est es Gods zijn, ja dat hij die niet kan verftaan (c). En op eene andere plaats, Dat niemand kan zeggen — d. i., in oprechtheid , en uit welgegronde overtuiging zijnes gemoeds dat Jesus de Heer is, dan door den Heiligen Geest (ei). Hem aantebiddendie aan het kruis den geest gegeeven had, en van zijnen Dood de eeuwige Zaligheid te verwachten, was den Jooden een fteen des aanftoots ; het liep aan tegen hunne bevattingen aangaande de Eenheid van het Opperwezen, en het beleedigde het hoog gevoelen welk zij hadden van hunne eigene rechtvaardigheid. Den Grieken, of Heidenen , fcheen het de grootfte dwaasheid , en het hoogfte toppunt van onge. rijmdheid. Om deeze redenen werd het Evan. gclie door zeer groote meenigten van menfehen zoo draa verworpen, als het voorgefteld was; m zij die het verkondigden, werden gehouden .voor Snappers, en Krankzinnigen niet omdat het hun aangepaste uitdrukkingen, in hunine manier van voorftel, ontbrak, of omdat men iet belagcheïijks in hun gedrag befpeurde, maar om- (0 i Korintben Ut 14. (d) j Korintben XII; 3,  III. HOOFDST. DER ClIRÏSTEN KERK. 44I omdat zij zaaken leerden, welken men volftrekt onbeftaanbaar achtte met alle de wetten van het gezond verftand. Maar, ondanks alle deeze voorpordeelen, maakten de klem hunner prediking, en de wonderdaadige Krachten waar mee dezelve gepaard ging, zoo veel indruk op veele menfehen, dat zij er door beweegd werden , om j e s u s Naam te belijden; hoewel zij de Verborgenheden van zijnen Godsdienst niet door geestlijke verlichting kenden, noch hunne harten in den grond overgeboogen waren tot de gehoorzaamheid des geloofs. Er zijn andere ftukken, binnen den kring van den Evangeliedienst, welken meer gefchikt zijn, om de gemoederen van menfehen, in hunnen natuurftaat , te roeren. Weinigen zijn zoo verhard , of zij hebben een geweten der zonde, eenige vrees voor derzei ver gevolgen , en eene bewustheid van hunne onftervelïjkheid, of van een leven na dit leven. De zoodaanigen zijn vatbaar, om door een beweegelijk voorftel van den fchrik des Hee ren, het ontzaglijke van een toekoomend oordeel, en de gelukzaligheden des hemels, of de jammeren der hel, grootlijks aangedaan en getroffen te worden. Het lijdt geene bedenking , of deeze zaaken , voorgehouden en aangeklemd met die kracht van taal, en dien heiligen ijver, welken den Apostelen eigen waren, moesten de aandacht wekken van veelen , die ontbloot waren van dat Godlijk licht, waar door alleen de ganfche fchaEe $ kei  442- De Grondlegging III. Boek. kei der Waarheid, in derzelver fchoonheid en overeenftemming , recht kan gekend worden. Het zaad, in eenen rotsachtigen grond geworpen, fchoot terftond op; terwijl de fnelheid van des' zelfs groei, en zijne fclnelijke verdorring, beide uit de zelfde oorzaak, t w., gebrek aan diepte van aarde, ontftonden. Niet weinigen van deeze haastiggeloovenden, verzaakten binnen kort het geloof ten eenemaal; en anderen, die zoo verre niet gingen van den naam geheel te verloochenen, poogden de Leer te voegen naar hunne vooroordeelen , en het geen zij niet begrijpen konden, te verwerpen, of in zulle eenen zin te verklaaren , dat zij een Leerftelfel vormden , over het geheel naar hun genoegen ingericht. Dus werd de Waarheid, door menfehen van bedorvene en met vooroordeel ingenoomene gemoederen, verminkt, geplooid, en misvormd; en hunne uitvindingen , wanneer die bekend werden, werden ras door anderen , van dezelfde denkenswijze, omhelsd. Naar gelang hunne neigingen verfchilden , bepaalden zij ook hun onderzoek tot verfchillende Hukken ; en elk vond navolgers en aanhangers in zijn bezonder gevoelen. Dus werden de dwaalingen, en , als een gevolg daar van, de onderfcheidene Secten en Gezindheden, vermeenigvuldigd. Want als de menfehen van het onfaalbaar richtfnoer van Gods Woord afwijken, dan is er geen einde aan hunne inbeeldingen ~— de eene bezonderheid brengt de andere voord, en elke nieuwe voorganger in eenig 'gevoelen, vindt zich aangeprikkeld,  HI.HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 443 keld, om zijne ontdekkingen nog verder uittebreiden dan de geenen die voor hem geweest zijn> Wijders; daar de menschlijke natuur algemeen dezelfde is, moogen wij, uit hetgeen wij gezien hebben, befluiten, dat er ten allen tijde menfehen geweest zijn, die, uit de laage inzichten van tijdlijk belang, en om de gunst hunner medeftervelingen te winnen, zich in de belijdenis van den Godsdienst bij eikanderen voegden , en vereenigden. De verzoekingen hier toe, waren, 't is waar, in het eerfte zoo fterk niet, noch zoo algemeen, als meenigmaalen naderhand ; evenwel is het vermogen der vriendfehap, bloedverwandfchap en wanneer het Christendom eenige jaaren in ftand geweest is der opvoeding , gewoonte , en menschlijk gezag, voorzeker niet gering. Zelfs is de vervolging geen toereikend beletfcl, tegen het inkruipen van valfche belijders en huichelaaren. Zij, die om de zaak van het Evangelie verdrukt worden, offchoon bij de weereld veracht, zijn in hooge waarde en aanzien bij die van hunne partij; het maakt dat zij meer gezien en opgemerkt worden, dan anders zou gefchied zijn; het kan hun aanleiding geeven, om zeer hoog van zichzelven te denken, hun ftof verfchaffen om veel te fpreeken, en hen het onderwerp der gefprekken van anderen doen zijn. Er zijn menfehen, die enkel om deeze gewaande voordeden, zich wel voor een' tijd aan veele moeilijkheden willen blootftellen; hoewelzij, wanneer de nood een weinig te na koomt, niet volharden tot den ein-  444 De Grondlegging III. Boek. einde , maar afvallen. Met één woord; er is geen reden om te twijfelen, of er werd onder het groot getal menfehen, die in deallereerfte tijden belijdenis deeden van het Christendom, dezelfde vericheidenheid van geaartheid, omftandigheden, beweegredenen, en oogmerken gevonden, welge, zich gewoonlijk onder eene meenigte volks m eenig ander tijdperk fchielijk tot eene maatschappij gevormd, vertoond heeft; en de Schriften der Apostelen bewijzen, dat het indedaad etdus mede gelegen,was. Uit deeze algemeene gronden valt het niet moeilijk te verklaaren, hoe jeeds zoo vroeg veele dwaalingen en ketterijen ingevoerd en voordgeplant zijn geworden; als ook, dat zij in eenige opzichten dezelfden moesten zijn , welken naderhand, zoo meenigwerf de Waarheid en Godvrucht herleefden, ten voorfchijn kwamen en gekoesterd werden. Men behoeft zich ook niet grootlijks te verwonderen', dat oprechte Christenen, fomwijlen, in de heerfchende dwaalingen hunner tijden mede werden ingewikkeld; geen' kwaaden toeleg hebbende, verwachten zij ook niet kwaads van anderen, en liggen daarom gereedlijk bloot, om door zulken die op bedrog uit zijn, verrascht te worden (e). Wanneer het Christendom zich eerst vertoonde , was de Heidenfche wijsheid, bekend onder den naam van Filofoofij of Wijsbegeerte , in (e) Efeezen IV 14J  iii.hoofdst. der christen kerk. 44j in het hoogfte aanzien. Zij had twee voornaame takken, t. w., deGriekfche, en Oosterfche Wiisgeerte. De eerfte ftelde of keurde voor het minst niet af eene meenigte en ondergefchiktheid van Godheden, onder welken, als voorfpraaken en middelaars, tusfchen hunnen opperften God, Jupiter, endeftervelingen, de zorge en belangen des Menschdoms verdeeld waren, en aan ijdcr van welken, men hulde en offeranden toe moest brengen. Hunne Godenleer, of de gewaande Historie hunner Godheden, was kinderachtig en aanftoothjk; terwijl veelen hunner godsdienstige plegtigheden met beftaan konden met de bewaaring der, openlijke orde en goede zeden. Eenigen onder de Wijsgeeren , poogden te waaken tegen de grotlte misbruiken en wanvoegeiijkheden, en een ftelfel van Godsdienst en Zedenkunde te vormen; waar in zij zoo verre fchijnen gegaan te zijn, als men van menfehen, ten eenemaale onkundig van den waaren God , en van hunnen eigen toeftand, konde verwachten. Eenige Waarheden waren hun bekend ; Waarheden in de befpiegehng , doch geheel onmoogelijk tc beoefenen uit eenig ander grondbeginfel, buiten de Openbaaring. Ondereen groot aantal van gevoelens, aangaande het hoogfte geluk des menfehen , fielden eenige weinigen onder hun: Dat 's menfehen eer en geluk beilaan moest in gelijkvormigheid aan . en gemeenfehap met God; doch de wijze, of het middel, om die wenschlijke einden te bereiken , dit was hun ganschlijk onbekend. De  446" De Grondlegging III.Boek De Oosterfche Wijsgeerte was ftaatig en geheimzinnig; niet min fabelachtig dan de andere, maar de verdichtfelen waren van eenen meer deftigen aart. Zij fcheen te treuren onder het gevoel van het zedelijk kwaad, en arbeidde vergeefs, om des. zelfs oorfprong te verklaaren. Haare voorfchriften waren naargeestig en ftreng; en eene ftandvastige volharding in het kwellen en kastijden van het ügchaam , werd aangepreezen, als het groote middel om de ziel van alle haare befmettingen te zuiveren , en haar, trapswijze, te hereenigen met haaren Grooten Oorfprong. Meenigvuldig zijn de plaatfen in de Brieven van den Apostel Paulus, waar in hij de Christenen waarfchuuwt tegen het bederven der eenvouwdigheid des geloofs, door het oor te leenen aan de redenkavelingen en verdichtfelen van hoogmoedige menfehen ff> Somtijds fchijnt hij meer rechtfheeks het oog te hebben op de Gnostijken(g), wier ketterijen weinig meer waren dan de Fabelen der Oosterfche Wijsgeerte, in een nieuw gewaad, nevens de erkendtenis van Jesus Christus, als een' buitengewoonen Perfoon; nogthans zoo, dat zij alle de gewigtige Waarheden, aangaande Hem in de Schrift geopenbaard, ten eenemaaleuitflooten en loochenden. Zij vereerden hun Stelfcl met den naam van Gnofa, of Weetenfchap; doch het verdiende dien Cf) Roïosfenfen II. 8; i Timotheus VI: 20. Cg) i Timotheus I: 4,- Titus III. y.  III. HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. 44? dien eernaam niet, en liep regelrecht aan tegen het Evangelie. Bij andere gelegenheden bedoelt de Apostel, in zijn fchrijven, voornaamlijk de Griekfche Wijsgeerte (h). Doch ondanks alle zijne vermaaningen en waarfchuuwingen, leed het niet lang, of de dwaalingen der Wijsgeerte maakten eenen nadeeligen invloed op de Belijderen van het Christen Geloof. Veelen zelfs onder de Kerkvaders , hebben den glans der Waarheid verdonkerd, door te trachten, dezelve te plooien naar den fmaak en geest dier Heidenfche Wijsheid, welke zij weleer bewonderd hadden, en die zij waanden als nog nuttig te konnen zijn, om het Evangelie te verfraaien en aanteprijzen. Dan, om mij tot de tijden der Apostelen te bepaalen, Het is klaar, uit de Brieven van Paulus, Joannes, Judas, en Petrus(i), dat er, in hunne dagen, veele valfche Profeeteiren Leeraars waren ingekroopen , die verderflijke ketterijen bedektlijk invoerden, en zelfs den Heer die hen gekocht had , verloochenden, de Genade Gods in ontuchtigheid veranderende, fprcekende zeer opgeblaazene dingen, en beloovende zich vrijheid, daar zij zeiven dienstknechten waren der verdorvenheid. En in den Brief aan de (h) Romeinen I: 21 — 23; 1 Korintben 1: 20—13. (i) Titus I: 10; xjoannts IF: Ij 2 Petrus II: 1, J8, 19; Judas, vs. 4.  44? De Grondlegging III. Boek. de Gemeente van Efeezus, vermeldt de Heer Jesus zelf eene Secte , welke den naam van Nikolaïten droeg, en verklaart zijn ongenoegen tegen dezelve, met deeze geduchte taal: Welke ik ook haateQi). De bezondere leerftellingen dier menfehen , welken in de aangehaalde Schriftplaatfen veroordeeld worden , worden niet uitdrukkelijk genoemd; doch het is meer dan waarfchijnelijk, dat "uit die bronnen voordgevloeid zijn de Secten, welken in de Tweede Eeuw bekend waren, onder de naamen van haare on. derfcheidene Voorgangers, als: Cerinthus, Saturninus, Cerdo, Mardon, Bafilides, Valentinus , en anderen ; die alle op den gemeenen grondflag der Oosterfche Wijsgeerte bouwende , elk hunne eigene bezonderheden er bij voegden, en op verfchillende wijzen, hoewel alle even verre, van de Waarheid verwijderd waren. De eenige zaak, waar in zij alle overeenftemden, was, het verdraaien en beftrijden der Leer van GoDiS Woord, aangaande den Persoon van Christus. In dit ff.uk waren hunne gevoelens zoo verfcheiden als aanftootlijk. Sommigen ontkenden, dat Christus in het Vleesch gekoomen was; zij wilden, dat Christus, door den Opperften God, van den hemel was afgezonden', en zich met Jesus, den Zoon van Jofef en Maria, bij zijnen Doop, vereenigdhad, en dat, wanneer de Jooden den Mensch JE- (k) Openbaaringe II: 6.  ÏH.Hóofdst. der Christen Kerk. 44$ Jesus gevangen namen en aan het Kruis hecht'ten, Christus wederkeerde naar den hemeli en Hem alleen aan het lijden overliet. Anderen fchreeven aan het Ligchaam des Zaligmaakers eene hemelfche afkoomst toe, be* weerende, dat het door de Maagd Maria heengegaan was, zonder iets van haare zelfftandigheid aanteneemen; terwijl anderen fielden ^ dat Hij geen eigenlijk vleesch en bloed gehad hadde,, maar dat zijn Ligchaam een enkele fchim of fchaduuw was geweest, welk niet waarlijk was gebooren, en ook niet eigenlijk geleeden had^ of lijden kon. Anderen wederom , die Hem eene waa're Menschlijke Natuur toefchreeven , hielden ftaande , dat de Heer Jesus in het geheel niet geleeden had, maar dat Simon van Cyrene, die zijn Kruis had gedraagen^ door de Jooden voor Jesus was aangezien, en in zijne plaats gekruisfigd, terwijl Jesus erbij Hond, en om hunne dwaaling lachte. Eene korte vermelding deezer buitenfpoorigheden, is tot mijn tegenwoordig oogmerk genoeg. . Wie aangaande de bezonderheden nader onderricht begeert , kan zulks in de Kerkelijke Gefchiedenisfen vinden. Veele plaatfen in de Schriften der Apostelen, zijn tegen die gevaarlijke dwaalingen gericht; want zij tasten den wortel aan van het geloof en de hoope van het Evangelie, cn ftrekken, om den voornaamen inhoud van het Oude en Nieuwe Testament het onderfte boven té keeren. De Ouden waren.van gedachten, dat de Apostel Joannes zijn Evangelie met eenig Ff bp-  45^ De Grondlegging HL Boek. opzicht tot die ketterijen gefchreeven hadde. Dit is zeker, dat hij in zijnen Eerften Brief bij gelegenheid dat hij de Disfipelen Waarfchuuwc tegen de veele valfche Profeeten die in de weereld waren uitgegaan aanmerkt , dat het groote ftuk , waar op alle hunne vcrfchillende gevoelens uitliepen, was, de loochening, dat Jesus Christus in het Vleesch gekoomen was (1). Hij brengt hun ortder het oog, dat, gelijk zij gehoord hadden dat de Antichrist koomen zou , er nu reeds veele Antichristen waren , en dat deeze naam paste op allen, die ontkenden dat Jesus de Christus was(m). Hij erkent, dat deeze valfche Leeraars uit hun uitgegaan waren, d.i., dat zij, nevens hun, den naam van Christenen hadden gedraagen ; maar hij wijst hen op de verderflijke Leeringen welken zij dreeven, als een ontwijfelbaar blijk, dat zij nooit tot de waare Christenen behoord hadden : want, zegt hij, indien zij uit ons geweest waren, zouden zij zekerlijk met ons gcbleeven zijn(n). Indien ten deezen tïjd, zulke wilde en buitenfpoorige gevoelens geleerd cn voordgeplant wierden , door menfehen, die weleer eenen grooten ijver voor de Waarheid hadden betoond, dan vreezen wij niet dat hun tegenwoordig gedrag eenen nadeeligen indruk van onze zaak zou verwekken, (Ij) i Joannes II: 22; IV: 3, (.m) 1 Joannes II: 18. (n) 1 Joannes II, 19,  III. Hoofdst. der Christen Kerk. 451 ken, bij dc geenen die de rcdenkaveling van den Apostel Joannes voor bondig willen erkennen ——. want, indien zij waarlijk uit ons geweest waren, zouden zij bij ons gebleeven zijn* Maar bet is er indedaad dus mede gelegeni Die Leeraars , in onzen tijd, wier voornaame grondflclüngen zeer na overeenkoomen met dia oude Ketterijen, worden niet bcfchuldigd, of zelfs verdacht gehouden, van eenige vevbindte* nis gehad te hebben met dc Leerftukken die ik tracht te verdaadigen ; ook wacht men geene verantwoording van hunnen kant, want zij geeven naar weinig aanftoot. Sedert dat het fa* belklccd, waar mee de oude Gnostijkcn hanno gevoelens bedekten, afgelegd is, zijn zij in het toefti'ijden der Godheid en Verzoening van Christus, op het fpoor gevolgd door zoo veelen , die om hunne braafheid , fchrandcre redenkaveling, cn groote geleerdheid toegejuicht worden, dat het zich laat aanzien, dat dit da Godgeleerdheid der befchaafde lieden onzer Eeuw worden zal. Schoon men het Lijden van Jesus niet ontkent, worden echter de oorzaaken cn einden van het zelve, met verachting verworpen cn , hier toe mcdetcwcrkcn , baant veeltijds den weg tot der Grooten gunst, weereldfche eer, cn bevoordering ! De verkleefdheid der bekeerden uit de Jooden aan Mofes Wet, was eene andere bron yan dwaaling, welke dagelijkfche twisten in da Ff 2 Ge-  452 De Grondlegging III.Boek. Gemeenten veroorzaakte, en in het vervolg aanleiding gaf tot gevaarlijke ketterijen, {trekkende . tot verwoesting der zuivere Geloofsleer. Die geenen zelfs, die het Evangelie opvechtlijk aan-.' genoomen hadden, waren niet ligt te overtuigen, dat eene Wet, door God zeiven, met zoo veel plcgtighcid, op den Berg Sinaï aan Mofes gegeeven , ganschlijk afgefchaft was , en dat haar verbindend gezag terftond ophield, zocdraa zij in Jesus geloofden , die door zijne Gehoorzaamheid tot den dood alle deizelver Schaduuwen en Voorbeelden vervuld, en voor zijn Volk eene eeuwige Gerechtigheid aangebragt hadde, volkomen genoegzaam, om aan alle kaare eisfchen, tot het uiterfte, te voldoen. De Apostelen, die, naar het voorbeeld van hunnen Heeü, zachtmoedig en teder waren jegens de zwakken inde Gemeente, verdroegen hunne zwakheden, en {tonden hun toe, eenig onderfcheid in fpijzen en in dagen, benevens andere pJegtigheden, te onderhouden; mids zij zich deeze dingen niet in zulk een gezichtpunt voorftelden, dat ze aanliepen tegen Gods verordenden weg van genadige Rechtvaardiging , door het geloof in zijnen Zoon(o). Doch de zaak werd veel verder gedrceven; want zoo draa was er niet binnen Antiochien eehe Gemeente gefticht, of zij werd ontrust door valfche Leeraars, die den Broederen leerden, dat indien zij niet (e) Rtmeinen XIFï 2 — 6.  HL HoOFDST. DER CHRISTEN KERK. 453 niet bcfneeden wierden, en de Wet van Mofes onderhielden, zij niet zalig konden worden (p). De Galatiers werden desgelijks door zulk flach :Van Leeraars niet weinig gehinderd (q). En .naardien dj Jooden door alle Gewesten ver.fpreid waren, werd de vrede der Kerk, door ■hunne poogingen om op de onderhouding der .Wet aantedi-ingen, min óf meer op alle plaatfen geftoord, zoo lang, totdat de Brief aan de Hefarceu ven algemeen in de Kerk aangenoomen', en de gehoorzaamheid aan deXevijtifche Wet', ;door de verwoesting van Jerufalem cn den Tempel, onmoogeiijk geworden was (r). Sinds dien tijd, 'fchijnt het onderfcheid tusfchen de Geloovigen uiit de Jooden en uit de Heidenen opgehouden te hebben , cn de beide partijen op het naauwfte tot één ligchaam vereenigd te zijn. Maar een groot getal ij veraars voor de Wet, fcheidden zich af, en werden in de volgende Eeuw betend, onder den naam van Ebionijten ; tot hunnen regel aanneemende, een mengfel van Wet en Evangelie, zoo ganschlijk verlchillende van het Evangelie welk Paulus predikte, dat zij openlijk een afgrijzen betuigden van zijn' .perfoon,, en van zijne Schriften., f Des- £p) Handelingen XF: i. (q) Galaten F: 4. CO A'olosfenfenJT.16 ; Titus I: 19} Filippenfen UT. a; 1 Timotheus T. 7. . . ...4.,v:,-tjei:-;-?:/^!co  454 De Grondlegging IILBofk. Desgelijks vinden wij een verhaal, van eenige gewaande Leeraars, die het gcwigtig Stuk der Opfbmding beftrceden. Sommige.: beweerden uitdrukkelijk; dat er geene Oplïanding der dooden was(s); deezen wcderlegt Paulus in het breede, in het l'ijfdmt'e JJoop]hik van zijnen Eerjien Brief aan de Koiinthercn. Anderen Hel¬ den, dat de Oplhndmg alreeds gefchied was(t\ Welügt waren zij van gedachten, dat het woord Opjhudug m eenen oucigcnlijken zin moest begreepon worden, voor teue zedelijke verandering. De Wijsgeeren hadden het dus gebruikt ; cn dit kan genoeg geweest zijn, om dat wanbegrip bij lommigen, die niet ongenegen waren om hunne belijdenis van het Christendom te plooien naar de wijsheid deezer weereld, gereedlijk ingang te doen vinden. Op beiderlei wijze werden de grondvesten van de hoope der Christenen omgeworpen. Wanneer dit Stuk ontkend wordt, dan vervalt het ganfche Stelfel der Christelijke Leere; en dan moet die vreeslijke reeks van gevolgen, welken de Apostel optelt, toegeftaan worden: „ indien Ch r i s t u s niet op„ gewekt is, dan is onze prediking ijdel, cn „ ijdel is ook uw geloof. En zoo worden wij „ ook bevonden, valfche getuigen Gods; want „ wij hebben van God getuigd, dat Hij Chris„ xus opgewekt heeft, dien Hij niet heeft op„ gewekt, zoo naamlijk de dooden niet opge, 5, wekt CO l Korinthn XFt 12. (t; 8 Timotheus II: 18.  UI.Hoofdst. der Christen Kerk. 455 „ wekt worden. Want indien de dooden niet „ opgewekt worden, zoo is ook Christus „ niet opgewekt. En indien Christus niet „ opgewekt is, zoo is uw geloof te vergeefs, „ zoo zijt gij nog in uwe zonden ; zoo zijn „ dan ook vcriooren, die in Christus ont„ ilaapcn ziin(u)". -— Sinds dc vruchtbaare Opftanding der oude dwaalingen, welke onzer Eeuw tot fchuld en fmaad verftrekt, heeft men ons op een' deftigen trant willen beduiden, dat het woord niets anders beteekende, dan de ontwaaking der Ziel uit den langen flaap, waar in dezelve, volgends hun, geduurende den ftaat dien wij den Dood noemen, zal gezonken zijn; en dat het Ligchaam geen deel in de herieeving zal hebben, maar voor altoos fterft. Daa wij moogen God danken voor den Bijbel, die troost verleent, daar de Wijsgeerte de zaak hoopeloos moet opgceven. Het Geloof in Christus is zoo naauw verknocht aan de Leer eener Opfianding, dat i;et niet ongewoon is, bij de geenen dje het eerfte bjft.ijden, al hun vernuft inteJjp*nnen, om de laatfte geheel wcchteverklaaren; en, of zij zeggen: De Opftanding is reeds gefchied ; of: Er zal 'nooit eene Opftanding weezen hunne beweegredenen, hun oogmerk , en de wijze hunner redenkaveling, zijn dezelfden. Dat (u) I Korintben XV: 14. - 18. Ff 4  45<£ De Grondlegging III. Boek. Dat er menfehen waren, die dc Leer dois Genade misbruikten , als eene aanmoediging om in het bedrijf der zonde voordtegaan, is uit den Brief van Jakobus, en uit verfcheiden plaatfen in die der andere Apostelen,, afteleiden. De zulken worden, in onze hedendaagfehe wijze van fpreeken, Awinoniaanen , [d. i., WetbeT ftrijders,] genoemd. Een naam — men moet het bekennen — van eene zeer onbepaalde toepasfing. Het is een bijvoeglijk woord , welk veelen, zonder onderfcheid, willen toeëigenen aan allen, die eene Zaligheid, uit loutere Genade, door het Geloof in. Je sus Bloed, prediken. ,, Is het alles, enkel uit genade kunnen wij zei ven niets doen is het niet des geenen die wil, noch des geenen die loopt, maar des ÖHffermenden Gods: dan moogen wij leeven naar onzen lust; dan zijn alle poogingen nutloos; dan is de gehoorzaamheid aan Gods Wet onnoodig fv)." Dit zijn de fiuitredenen, welken het onverlicht gemoed , als onvermijdelijke gevolgen , der Leerc van het Evangelie ten-Jaste légt. En dit levert ons een fterkfpreeketf&$ewijs op , dat wij de mecning van Paulus niet misgevat hebben , noch een ander Evangelie prediken dan hij; want hïj voorzag, dat dezelfde tegenwerpingen tegen hem ing'ebragt zouden wor- (v) Romeinen Xh 6; 2 Korintben UI: 5; Romeinen IX; 16,  HL Hoofdst. der Christen Kerk. 45^. worden (w), En hij waarfchuuwt en betuigt tegen zulk eene verdraaiing zijner Leer , zeggende : Zullen wij in de zonje blijven, opdat de Ge-, nade te meerder worde* Dat zij verre^l Het fchijnt op. dien grond te zijn geweest, dat de Apostel gelasterd werd, en dat. fommigen hem befchuldigden, geleerd te hebben.:; Laat ons het kwaade doen, opdat het. goede daar uit koome^z); datis, in de hedendaagfehe taal want zulke din- worden ook onder ons in geenen hoek -ge* s zegd. „Indien iemand een gepast voorwerp „ wil zijn van het geen zij Genade roemen „ „ laat hem dun fteeds godioozer worden, zich ,, aan de affch'uuvvelijklte.euveldaadcn fchuldig „ maaken , cn zich dompelen in dc fnoodfte „ boosheid; want, hoe grooter zondaar, hoe 9, beter gefchikt voor Genade en Barmhartig: „ heid." Wij willen deeze verwijtingen , waar aan de Apostel Paulus in zijnen tijd eveneens blootftond , geduldig draagen , en . wenfchen voomaamlijk bezorgd te zijn voor de ongelukkige lasteraars, die, ten zij het God behaagc hun de bekeering te geeven ten leven , eenmaal wenfehen zullen, flcgthoofdcn of krankzinnigen te zijn geweest, veeleer, dan hun boosaartig vernuft gefcherpt te hebben tegen dc Genade en het Evangelie van den Heere Jesus Christus. Dan men moet bekennen, dat er (w) Romeinen III: 7; IX 19- Cx) Romeinen Fl: 1,2. fz)Rjoineini.n.IlI:ü. ' Ff S  45? De Grondlegging III. Boek. er ook Antinomiaanen geweest zijn, in den argften zin van het woord; menfehen, die de zonde voorfpraken, en, terwijl zij rtaande hielden het Geloof te bezitten, niet fchroomden, de Heiligmaaking, zonder welke niemand den Heere zien zal, te verloochenen en te lasteren. Het kan ons niet bevreemden, dat zelfs oprechte en welmeenende menfehen , door de vermeetenheid en boosheid van zulke gewaande Christenen, groodijks met vooroordeel ingenoomen, en in hun onderzoek naar de Waarheid wankelmoedig zijn geworden. Maar geen eenig tijdvak der Kerk, waar in het Evangelie gekend en gepredikt is geweest, was ooit geheel vrij van zulke ergernisfen. Het was dus in de dagen der Apostelen. Toen waren er ook veele ongeregelden , ijdelheidfpreekers , en verleiders van zinnen, die geheele huizen verkeerden, leerende dat niet behoorde; die beleeden dat zij God kenden, maar Hem verloochenden met de werken, alzoo zij grouwellijk waren en ongehoorzaam , en tot alle goed werk ondeugende (a); die voorgaven het geloof te bezitten, maarontbloot waren van die vruchten, welken het waare Geloof altijd voordbrengt f b). Deezen worden befchreeven , als waterlooze wolken, die van den wind ommegedreeven worden; als hoornen , in het afgaan van den herfst, onvruchtbaar , tweemaal verdorven , en ontworteld ; wil- (O Titus I 10, ii, 16. (b) Jacobus II: 14.  III.HOOFDST. DER ClIRISTEN KERK. 45£ wilde baaren der zee, hunne eigene fchande opfchuimende; dvvaalende ftarren, den welken de donkerheid der duisternis in de Eeuwigheid beswaard wordt (c) ; die weeldrig zijn in hunne bedriegeriien , vei lokkende de onvaste zielen (d). Tegen zulke verleiders flaat er gefchreeven: Indien wij zeggen dal. wij gemeenfehap met 11 tin hebben , en wij in de. duU!.".rni<; vaandelen, zoo liegen wij , tn doen de waarheid niet (e). - Die. zegt: ,, Ik kenne Hem", en zijns Gsl>oien niet bewaart, die is een leugenaar, en in hem i; de waarheid niet (f). Want, een ij der die deeze hoope op ihm heeft, die reinigt zichzelven, gel.jn Hij rein is(g). Het vaste fundament G oo s fiaat, hebbende dit zegel: De IIE c R kent de geenen die zijne z:jn; en: Een ijdtr die den Naam van Christus noemt, ftaa cf van onge. rcchtighiUt (h\ Paulus aan de Thesfalo:iikcrs fchrijvende, aangaande den Mensch der zonde , die in de volgende Eeuwen volkomen zou geopenbaard worden, doet hen opmerken, dat de verborgenheid der ongerechtigheid, hoewel toen nog wederhoudjn van zich in al haare krLoht te vcrtoonen , echter reeds werkzaam was (ij. De Apos':el wil hier mede leeren, dat de zaaden van dien grooten Afval , welke zich vervolgends over (O Judas, vers \i, 13. (r!) a Petrus II: 13, 14, (e) 1 Joamus l: 6. (f) I Joannes II: 4. (g) 1 Joannes 111. 3. (h) a Timotbeus 11: 19. (ij 3 Tbesfaloiiicenfni li, 3 —10.  46*o De Grondlegging III. Boek. over de geheel e Christen Kerk verfpreid heeft, reeds gezaaid waren, cn uitfprooten, ten tijde dat hij dit fchreef. En in zijnen Brief aan die van Kolosfüs, meldt hij verfcheiden bezonderheden, als: vrijwillige of zelf bedachte nederigheid , in het dienen of aanroepen der Engelen, als middelaars of voorbidders; een waanwijs verbieden van dingen, die God vrijgelaaten heeft; en een fchoonfehijnend ftelfel van eigen willigen Godsdienst, en ligchaamskwellingen , waardoor, onder het masker van zelfverloochening, indedaad de hoogmoed, de eigenwaan, en het vertrouwen op eigene gerechtigheid, geftrceld en -gekoesterd werden. De Kerkgefchiedenisfen leeren ons, welk een overvloedige oogst van vreeslijke en zich alom verfpreidendc boosheden, uit die grondbeginfelen is voordgekoomen; totdat eindelijk het Evangelie van. Christus ten ■eenemaal verdonkerd, en het leven en het ge. 'weten der menfehen in de magt van den Antichrist gefield werd, die trotsch en opgeblaa•zen in den Tempel Gods zat, zich vertoonende als of hij Gon was, en boven alle Wetten, menschlijke en Godlijke, zich verheffende. Tot mijn tegenwoordig oogmerk zij het genoeg, alleenlijk aantemerken, datdebeginfelen diergeestItjke bédwelmrrig-, waar door de weereld zich zoo lang, onder de dwinglandij der Kerk van Rome, in ketenen, in duisternis,, en in flaavcrïiij liet houden, reed., ten tijde van den Apostel }';...,lis waargenoomen werden, cn daarom eene plaats verdienen, onder de onzalige ketterijen. , , c1001'-  III.hoofdst. der christen K e r k. 4&t door welken de aartsvijand der zielen poogde het geloof te helmetten cn den vrede teverftooren der Eerfte Chri.tcn Kerk. ' Veele andere digen zijn er, waar op in de Schriften der Apostelen gezindocld wordt, doch Weiken wij, bij mangel van eigengeloofwaardige berichten aangaande dc Eerfte Eeuw, met geene. volkomene zekerheid kunnen verklaaren. — Behalvcn de Leer der Nikolaïtcn, waar van wij reeds gewag gemaakt hebben, leezen wij nog> van de lastering der geenen, die zeiden Jooden' te zijn, doch waren het niet, maar waren eene Synagooge des Satans (k) — van de geenen die de Leeringe Balaams hielden fl) en van anderen , die deivVrouwe jefabel aanhingen, die voorgaf eene Profeetcsfe te zijn(m). Dit waren, zekerlijk Ketters; want de Heer Jesus be-, ftrafc de Gemeenten fcherplijk, omdat zijniet met allen ernst tegen dezelven waakten. En naardien zij onder verfchiilcnde naamen voortoornen, is het vermoedelijk , dat zij onder elKan. deren verfchilden ,• hoewel hun aller voornaame doelwit het zelfde was, t w., het geioof der Christenen te bederven, cn ongebondenheid in den wandel ïntevoeren. Dc Evangeliewaarheid is eene Leer die naar de Godzaligheid is, en heefteenen heiligendenjnvloed. Want dc zalig- maa- 00 Openbaaringe III: 9. CO Openbaaringe II.14. (m) Openbaaringe II: 20.  40*2 ' Dn Grondlegging III.Boeic. maakende Genade Gods onderwijst allen die dezelve deëié'dltig"zijri, de godloosheid cn weereldfche begeerlijkheden te verzaaken, en raaatig, rechtvaardig, en godvruchtig te leeven, in de tegenwoordige weereld (nj. Maar dwaalingen cn ketterijen , in welk een' trap zij ook hcerfchen , hebben eene verderfiijkc uitwerking op hun , die dezelven toclaaten : eenigen zijn ingericht, om het ganfche faamtmftel der pügtcn, welken wij Gode en onzen Zaligma\\ker fcbuldigzijn, a'an een zijde te zetten; terwijl de meer verfijnde en befchaafde derzclven , de ziel overleveren aan de magt van eenige heimelijke en geliefkoosde zonde, en haar wapenen en fchijnredenen aan de hand geeven, om dezelve te verdaadigen. En dit ftrekt tot verklaaring van iets, welk anders als een zeer vreemd en fchicr onbegrijpelijk verfchijnfel zou kunnen voorkoomer. Wanneer, naamlijk, de Waarheid op de aller, duidelijkfte wijze , 'en in het voordceligst licht, wordt voorgefteld, dan is het getal der geenen die dezelve omhelzen en aanklceven, ten allen tijde , en overal , zeer gering. Maar ftaat er iemand op, die de Dwaaling begunstigt en aanprijst; hoe wild en ongerijmd zijne gevoelens en zijn gedrag ook weezen moogen, zelden zal hij anisfen , aanhangers te verkrijgen. Het is, omdat de Dwaaling die lusten cn verkeerdheden, welken de Waarheid niet dulden kan , toelaat en (n) Titus ïl; II, 12,  III.hoofdst. der christen kerk. 463 en verdraagt. Want in den tegenwoordigen ftaat van bederf, zijn de meeste menfehen veel gereeder, om afftand te doen van hunne begrippen , dan van hunne begeerlijkheden. Verscheiden plaatfen in de Brieven der Apostelen , leeren ons, dat er oudtijds ook zulken gevonden werden, die loochenden het geen de heilige Schrift onderwijst, aangaande de verdorvenheid van 's menfehen natuur de waare ftraffchuld der zonde (0) de invloeden van den Heiligen Geest(p) — en de geduchte gevolgen van het toekoomend Oordeel(CQ; hoewel wij met geene zekerheid kunnen zeggen, dat die Leerftukken zoo openlijk en zoo vinnig beftreeden wierden , als in onze dagen gefebiedt. Doch ik heb genoeg daar van opgeteld, tot mijn tegenwoordig oogmerk, de verantwoording ;der Evangelieleer. De Hedendaagfehe beftrijders der laatstgenoemde ftukken , worden toch niet ver1 dacht gehouden, of befchuldigd, van het geen men Enthufiasmus, of Dweepenj noemt; en alle de geenen, die gefmaad of vervolgd worden, omdat zij hunne hoope op de Zaligheid ecniglijk gronden op de Voorbidding van den Heere Jesus, en zijne Gehoorzaamheid tot den; dood, den dood derf kruisfes, zijn bekend, dezelven voor wezenlijke Waarheden te houden. Indedaad, (0) 1 Joannes I: 8 — 10» (P) Judas, vers 19. (q) 2 Petrus Ui. 9..  4^4 Dè Grondlegging IILÊóekv daad, zij zijn onaffeheidbaar verbonden aan het geen zij gelooven aangaande'Jes us Perfoon j Aifrbieh, Magt, en Genade. Een gemoed, datdiep getrqffan is van de Majesteit, Heiligheidi en Rechtvaardigheid van den Hoogen God, en beeft op de geduchte uitfpraak zijner Wet tegen elke overtreeding, durft zich geen' vrede beloovf-ij buiten eene volvvigtige Genoegdoening voor de zonde, noch zijne eeuwige belangen waagen, op de tusfehenkoomst van een fcbepfely Zulk eenen zou alles, wat aangaande de Liefde, en het Lij jen van Jesus geopenbaard is, geen' vasten troostgrond opleveren, indien de-oneindige Waardigheid zijner Godlijke Natuur, en zijne vrij willige Borgtogt, voor en in de plaats van zondaaren, niet met dezelfde klaarheid en zekerheid waren ontdekt. Desgelijks zou de overtuiging van de volllaagene onmagt tot eenig goedfrj, en het heerfchappijvoerend vermogen der inwoonende zonde (sj, welken de heilige Schrift zoo uitdrukkelijk verklaart de toe; ftand van ijder Adamskind te zijn , oen ontwaakt gemoed in onherftelbre wanhoop ftorten, indien het niet wierd opgebeurd, door de genaderijke Belofte van den onfaalbaaren Geest(t) j wiens Ambt het is, Gods kinderen te leeren, te lei. den, te vertroosten, en te verzegelen, tot den dag der volkomene verlosfing(u). Maar daaf wij CO 3 Korinthen III: 5. CO Romeinen VII: 18—24. CO Joannes MV: 26; XVI: 7 * 13.00 Efeezen IV: 30,  III» HOOFDST. DER CHRISTEN KERK. wij zulk eenen Grooten Hoogekpriester. 'hebben, die met zijn eigen Bloed ingegaan is in het binnenfte Heiligdom, om nu te verfchijnen voor het aangczichte - Gods, voor ons(v); en wij in de Belofte van den Heiligen Geest eene bron van hulp en troost vinden, beantwoordende aan al onze onkunde, zwakheid, noodcn , behoeften , en verzoekingen (w) , wor* <*jft wij in ftaat gefteld , .om ten midden van al onzen ftrijd en onze vreeze (x; , een nederig vertrouwen te voeden , dat wij van Hem niet befchaamd gemaakt zullen worden in zijne toekoomfte , maar vrijmoedigheid hebben in den Dag des Oordeels , den grooten en ve» fchrikkelijken Dag des Heere n (z). Aan den ander kant , is bet geene groote ftof van verwondering, dat menfehen, die de Godheid des Zalïgmaakers niet erkennen . terwijl zij geenen anderen grondflag vinden voor de waardij eener genoegzaame Voldoening — elke fchaduuw van bewijs tegen de noodwendigheid derzelve , greetig aangrijpen , en gaarn zoo hoog van hunne eigene gerechtigheid en bekwaamheid denken, als moogelijk is; of dat zij, dus voor zichzelven vastftellende Go de te kunnen behaagen, zonderden invloed van zijnen Geest, alles wat anderen van den bovennatuurlijken bijftand van Gods Geest mee* (v) Hebreen VIII: ï; IX: 24 ; X- 19. (w) Romeinen VIII: 16, 26, 27. Cö 2 Korintben VII: 5- (z) 1 Joannes II: zS; IV: 17^ Gg  465 De Grondlegging Hl. Boek. meenen te ondervinden, voor dwceperij en dwaasheid uitkrijten. —- Ook moet het ons niet bevreemden, dat veelen, die het getuigenis van Gods Woord, aangaande Christus cn den Heiligen Geest, verwerpen, al bun vermogen infpannen, om te bewijzen dat de ziel, bij den dood des ligchaams, in flaap en in werkeloosheid zinkt dat de opftanding van het vleesch niet kan betoogd worden —— en dat het beleedigend is voor Gods oneindige Goedheid , te Hellen, dat Hij de zonden , die binnen den omtrek van een kortftondig leven begaan zijn , met eeuwigduurende ftrarfen zou vergelden. Zulke redenkavelingen moet men verwachten , van menfehen, die op hun eigen verftand afgaan ; die het Godlijk onderwijs noch begeeren, noch zoeken —- en die in deeze gevoelens eenige gerustftelling meenen te vinden, tegen de vreeze, en angstvallige vooruitzichten, welken fomtijds, tegen bunnen wil, in hunnen geest opkoomen. ■ Hoe het zij, het blijkt uit on bet wistbaare bewijzen , in het Nieuwe Testtament vervat, dat de vijand, in de Eerfte Eeuw der Kerk , het onkruid van dwaalingen en ketterijen in grooten overvloed gezaaid heeft, en dat de verdichtfelen, geduurende dat tijdperk gemeen gemaakt, door menfehen die eenige achting voor den Naam van Christus betuigden, niet overtroffea zijn , noch in ongerijmdheid noch in boos. beid , door eenige poogingen van dien aart, wel-  III. ËoóI-pst. der Christe'n Kerk. 4.6}- welken federt dien tijd in eenige eeuw of land) zijn ondernoomen. Het is waar, dat de waakzaamheid en het gezag der Apostelen die uitfpoorigheden belcttede tot die hoogte opteklimmen ^ weike zij naderhand bereikten; maar indien Zij, die thands bedenkingen tegen den Christen Godsdienst ontlecnen willen uit de verfcheidenheid! der Naamen, Sccten, en Gevoelens, welken; finds weinig jaaren trapswijze onder ons verfpreid zijn, in de eerfte tijden der Kerk geleefd hadden, zij zonden voor het minst even zoo. veel reden gehad hebben , om dezelfde tegenbedenkingen te maaken. Indien zij oir; deeze oorzaak zich thands gerechtigd achten , om zonder onderzoek olie Christen Gezindten tegelijk te verwerpen , als of zij alle zonder eenigeri grond zich de Waarheid , de zuiverheid , en kracht van den Godsdienst eigenden, dan kari men naauwüjks twijfelen , of zij zouden toen hei zelfde gedaan hebben. De. Apostelen waren in perfoon bij de Eerfte Christen Gemeenten tegenwoordig ; hupnc Gefchriften waren beftemcï tot een richtfnoer voor volgende tijden \ en ; door de Godlijke .Goedheid, hebben wij dezelven in handen. Al wie begeerig is Gods Wil t© weeten, zal, wanneer hij op deeze loevende Godfpraaken aandachtig let, in ftaat gefteld worden, om het fpoor der Waarheid en des Vredes, tera midden van dien zwerm van gevoelens waar iu zoo veelen verbijsterd en verdoold geraakt zijn \ te onderkennen. Maar al wie te wijs, of té t«ag is, om de Schrift, ootmoedig eri naarstig Gg 3  46S De Grondlegging III. Boek. te onderzoeken, zoü even weinig achting betoond hebben voor het gezag der Apostelen , indien hij met hun hadde omgegaan. Wat zeg ik? Het voordeel is zelfs aan onze zijde. Want, naardien de gewijde Sciiriften algemeen in hooge waarde worden gehouden, zoo loopen wij, door dezelven te raadpleegen, geen onmiddellijk gevaar van onze achting of belangen onder de menfehen; of ook, men kan ze in eenzaamheid léezen, zonder dat iemand , zelfs onze naaste bloedverwandten , het bemerken. De Apostelen , daar tegen, offchoon onder ons niet dan met eerbied genoemd, werden bij hun leven gerekend als een uitvaagfel der weereld, en aller affc h raap fel; zij werden veradu, urn hunne armoede , en de geringheid van hunnen ftand, en verguisd, als verdoolde dweepers en uitzinnigen zoo dat er, indedaad , een aanmerkelijke trap van geloof cn genade vereischt werd, om zich hunner niet te fchaamen. Het mishaage den Leezer niet, dat ik dit Boek, even als het voorgaande, befluite met ernstige vermaaningen, om toch wel acht te geeven op het groot belang, van jüïste begrippen te hebben van het Evangelie van Christus, en den waaren geest van het Christendom. Dit zijn zaaken van algemeene aangelegenheid. —— Een mensch die in Jesus gelooft, hoe gering, hoe onbekend, verfchooven^ verfmaad, of zelfs verdrukt in deeze weereld, is waarlijk" gelukkig -— hij is een Kind van God; een voorwerp van  III.Hoofdst. der Christen Kerk. 469 van de zorg en dienst der Engelen • een Erfgenaam der eeuwige Heerlijkheid. a) ! Hij heeft eene fpijze om te ceten, welke de weereld niet kent; en uit de bewustheid zijner vereeniging met en betrekking tot zijnen Verlosser, ontleent hij eenen vrede, die alle verftand te boven gaat(b), en eene kracht, gepast tot eiken pligt, en totijdere omftandigheid > in dit leven ( c). Hoewel zwak in zichzelven, is hij fterk, in de Genade welke in Christus Jesus is(d); op Wien hij fteunt, als zijne Wijsheid, Rechtvaardigheid, cn Heiligmaaking; terwijl hij, ten bekwaamen tijde, van Hem verwacht eene volkomene Verlosfing van alle kwaad (e). Zijn geloof is geene bloote befpiegeling, gelijk de koele toeftemming welke wij geeven aan eene wiskundige waarheid; het is ook geene blinde drift eener verhitte inbeelding ; maar het uitwerkfel van een onderfcheiden ingezicht in de Wijsheid, Magt, en Liefde, welken in de Verlosfing van zondaaren door Jesus Christus, zijn ten toon gefpreid; het is een leevendig en krachtig grondbeginfel , dat door de liefde werkt, het hart reinigt, en de weereld overwint (f). Het geeft O) Romeinen Vllh 14, 17. (b) Fiïtppenfen IV'. 7. (c) a Korinthen XII: 9. (d) 1 Timoth"eüs th t. (e) 1 Korintben 1: 30. ^f) Galaten F: 6; Handelingen XV; 9; 1 Joannes V: 4; Hebreen XE 1; 2 Korintben HL: 18- Gg 3  47© De Grondlegging III. Boek. geeft eenen voorfm'aak en blijkbaarheid, aan de dingen die voor ftcrvelijke oogen onzichtbaar zijn ; het verandert de ziel, in gelijkvormigheid aan de zaaken die het befchouwt; het vervult het hart met goedwilligheid, zachtheid, en geduld, cn beftuurt elke daad tot de verhevenftc einden, de Heerlijkheid van, God, en het wezenlijk heil der menfehen. Maar alles wat Godsdienst genoemd wordt, het welk niet dus zuiver, vreedzaam, werkdaadig is, of, voor het minst, de ziel nier opleidt, om de Genadegaaven van den Geest te zoeken, en die te zoeken langs Gods verordenden weg, door het geloof in zijnen Zoon, is den naam van Godsdienst onwaardig. Indien gij, waarde Leezer! den Geest van Christus niet hebt, gij koomt Hem niet toe(g). Wat gij anders ook moogt bezitten , gij hebt geen deel aan de beloofde Zegeningen van het Evangelie. Wat gij ook anders verrichten moogt, gij kunt Go de niet bchaagen(h). Indien gij niet alle dingen fchade en niets waardig acht, in vergelijking van de uitneemendheid der Kennisfe van Christus Jesus den Heere (j), dan verftaat gij gewislijk het woord Evangelie niet in den zin van Paulus. Indien gij het zoo yerftondt als de Apostel, gij zoudt dan ook zoo ge- (gj> Rmeitien FM: 9, (h) Hebreen XI: 6(j) Filippenfen UI. 8.  III.Hoofdst. der Christen Kerk. 471 gevoelen als hij; maar indien hec tegengcftcldc waar is, loopt grj dan geen gevaar, om te vallen onder het gedachte Anathema, welk hij, onder den invloed van Gods Geest, uitfpreekt, tegen allen, die den Heere Jesus niet liefhebben (kj? Onderzoek de Schriften, indien gij waarlijk meent in dezelven het Eeuwig Leven te hebben (f). Zoo gij bewijzen kost, dat ze konstigljjk verdichte fabelen behelsden , gij zoudt ze, zonder gevaar, kunnen verwaarloozen (m) ; maar indien de Schrift de waarheid is, dan zal er een Dag koomen, wanneer God de Weereld oordeelen zal(n). Ik behoef mij op den Bijbel nief te beroepen, om u te overtuigen, dat, hoedaanig uw ftand in dit leven ook zijn mag, gij het zelve eenmaal zult verlaaten, en u bevinden in een tijdftip, wanneer de vermaaken, of de eer en achting, deezer weereld, u geen' troost zullen opleveren. Maar, indien de Schrift de waarheid is, zult gij eenmaal verfchijnen voor den Rechterftoel van CiiRif- t u s (o), en geplaatst worden of aan zijne rechte of aan zijne linkehand. Gewig- tig onderfcheid ! Want tot de geenen die aan zijne linkehand zijn , zal de Koning zeggen : Vervloekten! gaat wech van mij (p)! Was tot hier toe, terwijl gij zijnen Naam beieedt, uw hart (k) 1 Korintben XVI: a?. (1) Joannes F: 39. (m) 2 Petrus I: ie. (n) Handelingen XFJI: jr. (0.) 3 Korintben F: 10'. (r>) 'Slattbeut XXF: 41.' Gg 4  472 De Grondlegging der Christen Kerk. hart vervuld met vijandfehap tegen Jesus Leer, en tegen zijn Volk; keurdet gij zijne Wijsheid dwaasheid, en waren de Werkingen'van zijnen Geest bij u geacht voor dweeperij en uitzinnigheid '? Het js te hoopen, dat gij het door onweetendheid gedaan hebt (q) ; gij wist niet wat gij deedt. Nu, er is vergeeving bij den Hee xe ; Hij is nog gezeten op eenen Genadetroon. Mogt Gods Geest u voor Htm neer doen bukken, eer Hij zich zette op den Troon des Gerichts! anders zijt gij voor eeuwig verloo- ren!. . De wensch cn bede van mijn hart tot God, voor mijne Leezers, is, dat niemand van hun valle onder dat vreeslijk vonnis : Ziet, gij verachters', en verwondert u, en verdwijnt. Want ik werke een werk in uwe dagen, een werk, het welk gij niet zuil gelooven, zoo het u iemand verhaalt (r)! (q) t Timotheus I: 13, 15-, \6; Lukas XXIII: 34, (O Handelingen XIII: 41. BLAD-  B L A D W IJ Z E R, . . A. . ■ j^v Agrippa*» Bernice. . . Bladz. 281, Alexandei de Groote. . .17, Antinomiaanen. .... , 456. Apollos; zijn prijswaardig karakter. . 232,. Apostelen; niet altijd, en in allesonfaalbaar. . 26a. Aquila en Priscilla. 222. -— Hun loflijk gedrag omtrent Apollos. . , 231, Atheene ; Paulus bedrijf en wedervaren in die Stad, , 217 —222r B. Barnabas, Brief van — . . . 330. Bekeering, wordt niet altijd door dezelfde Middelen gewerkr. . * . . , 87 — 98. . c. CAligula. .... 153, i^Q, Christendom , begon wel draa te verbasteren. 327, „y. 328,447,452. Christenen, Eer/Je, waarom vervolgd werden. 315 — 326. Hun karakrer. . . . 33^ CHRISTUS, waarlijk God en Mensch. 30. '• De oorzaak van zijn Lijden onverk'aarbaar, indien hut niet als Borgtogtlijk en eigenlijk Schuld- betaalende wordt befchouwd. 33. Waarom in zijne perfoonlijke Bediening verworpen en tegengegaan. 6a — 68. Voornaamfte Bedenkingen , door de Jooden van zijnen tijd tegen Hem ingebragt. 70 — 75. Zijne eerfte Disfipelen waren weinigen, en meestal van geringen ftand. 83 — 85. Zijne Navolgers .Christenen genoemd 169 Zijne Godheid en Genoegdoening de eenigfte gronden van troost, voor een boetvaardig zon- daar« • 464. Gg 5 Di.  Bladwijzer. D. JZiakoneti, inftelling van het Ambt der — 136. Domitiaan. •» . . 314, Dwaalingen. Zie Ketterijen, \ ' E. Ehionijte'n , . 453. Euroclydon. . , , 290. Evangelie, befchrijving van het — , , 22. Evangeliedienaars, Zie Leeraars, F. Farizeeuwen. 56. Hedendaagfehe. . 60. Felix en Drusilla, . . . 277, Festus. . . . . . . 279. Filippus. 144.. — Onderrecht den Moorfchen Hoveling. . . . , 145, 146, Mlofoofij, Zie Wijsgeerte. G. Geboorte, van Christus. 3. Waarom zoo lang uitgefteld. .... 3 — ao. Geloof, deszelfs.'aart, en oorzaak. , 46, 47, Geloovige, zijne voorrechten. , . 469. Gnosiijken, ..... 437. Godsdienst, fchrifmurlijke; wordt hedendaags bij veelen voor Geestdrijverij gehouden. 465. War? in de leevendige Godsdienst eigenlijk beftaat. 469.. H. Beidenen , oude; hun karakter afgebeeld. 7 — 9. Her o bes Agrippa. . . 170 — 175. Herodiaanen, befchreeven 59, — Hedendaagfehe. 61. Ja-  Bladwijzer* i. j. Jakobus, de Apostel; ter dood gebragt, ijrj* JESUS. Zie CHRISTUS. Jerufalem, door Titus ingenoomen. , , 312. IJver, goede, en kwaade. . . 371 — 376. Joannes, op het Eiland Patmos gebannen. 313. Zijn Evangelie. . . . 4.49. jcsden, oude, hun karakter. 11—-15. Goede uitwerkfels van hunne onderfcheidene verftrooiïngen. ....... . . 18. Judas, zijn karakter. J, . . 104. K. Kerken, Apostolifche, waren niet vrij van aanmerkelijke gebreken. . . , 394 — 426, Ketter, wien men Voor zoodaanig te houden heeft. Aanteekening, 274, Ketterijen, al vroeg ter Kerke ingevoerd, ... Klemens, Bisfchop van Rome. . , 329. Korinthen, Paulus ontmoetingen aldaar. 222—229. Kornelius, de Hoofdman. . 157 — 160. L. Leeraars; hunne bezonder eigene verzoekingen. 335. Hun pligt ten aanzien van de Leerftukken van den Godsdienst. 357. ■ Moeten vrij zijn van ge- winzugt. 370. ftandvastig, maar nogthans be- fcheiden. 377. 1 ootmoedig. 387. Korte be- fchrijving van het karakter eenes waardigen Evangeliedienaars. 388— 390. . De zulken moeten verwachten dat zij vervolgd zullen worden, 391, Moer-  LAÏ>WÏJZER» M. Moordenaar, aan het Kruis bekeerd. 42. Treffend , Contrast, tusfchen de vrijma^t en zeegepraai der Genade, en het hoogfte toppunt van Godvergeeten boosheid. 44. Waar toe befchreeven. 46. N. Nero. , 305—3". ■ Nerva. . . . . . . 314. . JSikolaïten , , 448, O. Openbaaring, befchreevene , niet genoegzaam , zonder de bijkoomende inwendige Openbaaring van den Heiligen Geest, door bovennatuurlijke verlichting. . , . , a6, 37, P. Paulus; zijne geaartheid, en bekeering. 146 — 150. ' beftraft Petrus. 197. fcheidt van Barnabas, 199 — 2*2. Zijne treffende Affcheidsrede tot de Ouderlingen van Efeezus. 253. Wordt voor Felix gefteld. 277. Begeeft zich ep reis, naar Rome. 286. Lijdt fehipbreuk op het Eiland Maltha. 295. Zijne koomst te Rome. 299. Zijn Marteldood. 305. Uitvoerige befchrij- ving van zijn Karakter. 333, en vervolg. Ziji e wijze van Prediken. . . . 379 — 383. Pausdom; de zaaden van deszelfs dwaalingen al zeer vroeg in de Kerk gezaaid. . . 459, 460. Petrus, zijn karakter. ic2. Is geea Bisfchop van Rome geweest. . . ... 305. Pinksterdag i23» Rt-  Bladwijzer. R. Rome, in brand geftooken. . . - 3«6» Roomfcbe Rijk, deszelfs uitbreiding baande den weg toe defpoedige voordplanting van het Evangelie, iS. S. % Sadduceeuwen. 57. Hedendaagfehe. , 6o. Simon de Teoveraar, . . . « H2' Stefanus, de eerfte Christen Martelaar. 137. Stokwaarder; zijne bekeering. . eco — au. T. Tacitus, zijn bericht aangaande de Eerfte Christenen 3*6. Timotheus. ♦ • » * 2°2* Trajanus. . . • • i V, Vespasianus. . ■ ï 3ia^ W. Wezenlijke en minwezenlijke ftukken in den Godsdienst 361 ~366. Wijsgeerte, Griekfche. 445, Oosterfche 440-