Boekbinderij Drukkerij RUSTENBURG Tel.72 17 78 Amsterdam  01 1234 0054- UB AMSTERDAM   LEERREDENEN OVER. ROM. VIII: 28". -I.COR.X:j}'. I. TIMOTH. III: 16". door. , CAROLUS BOERS, T II E O Z., D 0 C T. TE L E T D E N, Bij HAAK en COMP. MDCCXCVIJ,   LEERREDEN O V E R ROM. VlIIi 28*. Ende wy weten dat den genen, die Godt liefheb* ben,- alle dingen medewerken ten goede» N a dat de Apostel, in dit hoofdftuk, den Christenen, die te Rome waren, reeds onderfcheidene, en zeer vruchtbaars bronnen van troost, waardoor zij, in hunne wederwaardigheden, konden bemoedigd worden, had aangeweezen, verklaart Hij hun, in onzenlekst \ dat men, op genoegzaamegronden \ vast kon Hellen, dat hun3 die God in waarheid liefhebben, alle dingen teri goede medewerken, en aan de bevordering van hun waar geluk dienstbaar zijn: ^ eene betuiging, bij uitneemendheid gefehikt, om hen, in hunne jammeren, te Herken,en tot lijdzaamheid, ook onder de zwaarfte verdrukkingen, optewekken! — eene betuiging, ook voor ons van de grootfte aangeleegenheid! In de behandeling deezer gëwigtige ftof, zullen wij A \±  * LEERREDEN I. Het voorftef van Paulus op zich zelve befchouwen. II. Aantoonen, hoe gegast het ware, om te beantwoorden aan het oogmerk van onzen Kruisgezant. III. Den invloed aandringen, den welken het zelve ook op ons beftaan moet hebben. ï. Het voorflel van den Apostel is tweeledig < het behelst niet alleen de ftellige verklaaring dat den geenen,- die God lief hebben, alle din4n ten goede medewerken; — maar, te gelijk, de zeekere kennis en bewustheid van deeze groote en belanetijke waarheid. ö Alle dingen, zegt de Apostel, werken den genen ■ die Godt liefhebbert, ten goede mede. ■ Hij fpreekt van menfche», die God liefhebben, Zij, die God, in waarheid, liefhebben, zijn dezulken, die, door de verlichting van den Heiligen Geest, God hebben leeren kennen als het waar" dtg voorwerp hunner liefde:— die, derhalven, een leevendig inzien hebben in de heerlijkheid van zijne volmaaktheden; — die Hem befchouwen als hunnen Schepper, Weldoener, en, in den Heere ïefus Christus, hunnen Verbonds- God ; - die Hem eerbiedigen als hun boogfte goed, de onuitputbaar© bron van alle heil, ea den Vader der lichten, van tVien  ö * er R Ö M. VIIÏ: 28*. 3 ffaen alle goede gaie, en de volmaekte gif te is afkQ' mende Eene befchouwing, waar door zij worden opgewekt , om hun hart op God te vestigen, als op den God hunner zaligheid; — aan Hem een welgevallen te hebben; — in Zijne gemeenfchap hun hoogst en edelst genoegen te zoeken; — hunne geneigdheden van alles, wat buiten God is, en hen van Hem verwijdert, af te trekken, en Afaphs uitroep den hunnen te maaken: Wien heb ik [ neffens W] in den hemel 9 neffens U en lust mij ook niets op der aerdsn i bezwijkt mijn vleesch, ende mijn harte, zoo is Godt de rotfteen mijns harte,ende mijn deel in eeuwigheid '( £). ( Geen wonder, zo zij dèeze hunne liefde daadelij k verklaar en, door zich toe te leggen om aan God te behaagen, en ook in zijne toegeneegenheidte deelen:— zo zij, ten dien einde, aan alle zijne bevelen eene naauwkeurige en blijmoedige gehoorzaamheid trachten te betoonen ; — in alle zijne hertellingen, met eene ootmoedige onderworpenheid, berusten; — zichj in alle omftandigheden, aan zijne Vaderlijke liefdezorg toevertrouwen; — en zich bevlijtigen, om Hem ie verheerlijken, door, in alles, zijne eet' te bedoelen en te behartigen. Een uitneemend beftaan, voorzeeker! — een beftaan, het welk bij de waare liefhebbers van God bs* O; ff. LXXIII: as, aff. As, a ^ '  4 LEERREDEN bejlendig is! trouwens; hun liefhebben van God 2$ niet geleegen in vervoeringen, die, hoe geweldig, in haaren aanvang, ras verflaauwen, en door koele onverfchilligheid vervangen worden; neen; dit hun beftaan, hoe zeer het ook niet altoos dezelfdekracht en leevendigheid vertoont, heeft, echtery vaste wortelen gefchooten; het blijft in hun voordduuren: — en deeze is hunne ftandvastige toeleg, dat hunne liefde jegens God meer en meer aangewakkerd , en door hart en wandel, in haare oprechtheid , verklaard en aangeweezen worde. Gelukkige, driewerf gelukkige Stervelingen! omtrend deezen, toch, betuigt Paulus, dat hun alle dingen ten goede medewerken» Hij fpreekt van alle dingen: —— wat moeten wij hier door verftaan ? de uitdrukking is onbepaald, en kan, op zich zelve, betekenen geheel den weg van God; al het geen, waar door Hij het geluk van hun, die Hem liefhebben, te weeg brengt en bevordert : — dan; hoe zeer de verklaaring van den Apostel, in dat uitgebreid opzicht, volkoomen zeeker zij, oordeelen wij, evenwel, dat wij, hier, aan deeze bewoording een meer bepaald denkbeeld hechten, en ons, onder dezelve, moeten voorftellen alle die dingen, die met het waar geluk der liefhebbers van God fchijnen ftrijdig te zijn, en hun krachtige beletzeis op te leeveren in de bevordering hunner zaligheid. Maar; daar tot den rang van fchijnbaar fchadelij- ke  over ROM. VIII: 28'. 5 ke dingen zeer veel gebracht kan worden, verplicht ons geheel het beloop van het redenbeleid des Apostels, en, vooral, hetgeen, het welk hijvervolgends (O, verzeekert, ons,hier, meer bijzonder , -te vertegenwoordigen alle die jammeren en wederwaardigheden , die hen, of reeds daadelijk troffen, of nog verder zouden kunnen drukken, van welken aart die ook warerj, of waar door die wierden te weeg gebracht. Van alle die dingen, zegt Hij, dat die hun ten goede medewerken! dit moet, naar ons begrip, eenvoudig, op deeze wijs worden opgevat, dat alle die dingen, hoe nadeelig en fehadelijk die ook fchijnen moogen, niet minder dan de zulken, die, in hunnen aart, gefchikt zijn ter bevordering van hun geluk, door God tot dat zelfde einde worden gebruikt; zoo dat ook de jammeren, die hen treffen, of dreigen, door Hem op zulk eene wijs worden beftuurd, dat die, wel ver van hun eene weezen lijke fchade toetebrengen, integendeel, ook dienstbaar worden aan de bevestiging van hunne welvaart . en zaligheid; en, zoo wel als andere, naar den uiterlijken fchijn , meer voordeelige dingen, hier toe, door het Goddelijk beftel, fteeds ftrekken moeten. Laat ons nu deeze gewigtige waarheid nader pverdenken! Zij (O Vers 35, 38 , 39: A 3  6* LEERREDEN Zij ook, die den Heere liefhebben, zijn, in dit leven, aan veele wederwaardigheden onderworpen. Trouwens; zij deelen in het algemeen lot der Stervelingen; die onheilen, die aan deeze wisfelvallige weereld eigen zijn, en die tot den vloek behooren, door den rechtvaardigen God over het mensehdom uitgefprooken, kunnen niet altoos van hun worden afgeweerd; zeer veele jammeren, aan welke wij zijn blootgeftcld, zijn van zulk eenen aart, en hebben eene zoo algemeene uitgeftrektheid , dat Zij, die den Heere liefhebben, hoe hartelijk en oprecht deeze hunne liefde zij, zoo wel aan dezelve onderworpen zijn, als zij, die God verachten, en zijnen dienst verwerpen; zij, die den Heere vreezen, kunnen van hun, die Hem niet vreezen, in dit opzicht, niet worden onderfcheiden, dan door de tusfehenkomst van een geduurig wonderwerk." "■ Ja zelfs; wel ver, dat zij, door hun liefhebben van God, tegen alle wederwaardigheden zouden! beveiligd zijn, vinden zij, niet zelden, in hunne Godsvrucht zelve eene vruchtbaare bron van onheilen, die hun meer bijzonder eigen zijn: de imaadelijkfte verachting, de wreevligfte haat, dé geweldigfte verongelijkingen en verdrukkingen' worden, meer dan ééns, door den Godzaligen wandel, door welken zij zich van eene weereld, die in het booze ligt, onderfcheiden, te weeg gebracht en aangezet; en, naar maate hunne liefde voor God meer vuurig is, wordt die, veel al, meer ondraaglijk in het oog der dienaars dezer wee-  jOVER ROM. VIII: 28*. weereld, en zij worden zoo veel te heviger door deezen gehaat en vervolgd, naar maate zij Go roepen: immers heb ik te vergeefs mijn herte gezuivert.; ende mijne handen in onfchuld géwasfchen: dewijle ik den ganfchen dag geplaegd ben; ende mijne Jlraffinge is er alle morgens Qi). Dan; ook de zwaarfte en treffendfte tegenheden, die, in dit leven, het. deel zijn, of worden kunnen van hun, die den Heere liefhebben, alle deeze dingen, van welk éenen aart dan ook, werken hun ten goede mede; zij worden alle te faamen, door Gods genadige werking, dienstbaar gemaakt aan de bevordering van hun waar geluk. Laat ons, in de ontwikkeling van dit gewigtig en vruchtbaar denkbeeld, ons bepaalen tot de Volgende bijzonderheden! A, De CO Pfi LXXHI: 13, 14.  over ROM. VIII:' 2» i A. Be jammeren deezes levens, welke zij> die den Heere liefhebben, onderworpen zijn, jlrek* ken , meenigmaal, ter bevordering en vermeerdering zeljs van hunne tijdelijke welvaart. Hoe vreemd deeze aanmerking zij; welk eene wonderfpreuk die ook fchijne op te ieeveren, de zaak, echter, is waarachtig: — laat ons alleen het volgende overweegen! Niet alleen doet God, meer dan ééns, zijne gunstelingen ligtere rampen ondervinden, om hen, hierdoor, tegen geweldiger onheilen te beveiligen, en fmartelijker jammeren, die hen, anders, zouden getroffen hebben, genadig van hun aftekeeren; maar, zelfs, baanen,meenigmaal, de tegenfpocdea hun den weg tot eene heuchlijke ftandverwisfeling, en tot de verkrijging van eenen grooteren, en meer bloeijenden voorfpoed, dan van welken zij door de wederwaardigheden waren beroofd geworden: meenigmaal beloont God, als een liefderijk Vader, de gelaatenheiden onderworpenheid zijner kinderen door eenen uitgebreiden zegen; meenigmaal verklaart Hij het heilig genoegen, 't welk Hij heeft in hunne lijdzaamheid, door hun, naderhand, meer overvloedig wel te doen; een Jofeph, door zijne Broederen gehaat, en als flaaf yerkocht,en,vervplgends, door Potiphar , onfchuldig, in eenen kerker geworpen, zag zich, na het moedig doorftaan deeze.r rampen, naast Pharao geplaatst op den rijkszetel van Egypte;- een Job, van zoo veel beroofd, 't welk hera dierbaar was, • As zoo  fö & E E R R E D E $S zoo deerlijk door onderfcheiden jammeren getroffen, werd, na het ondergaan van deeze beproeving zijner Jijdzaamheid, in veel voordeeliger en heerlijker omflandigheden door God gefield dan f vooren; wij hebben, toch, de verdraegzaemheid Jobsgehoord, en het einde des Heere gezien, dat de Heere zeer barmhartig is, en een Ontfermer Qk); — de verdrukkingen, eenen Daniël aangedaan, en door hem gedraagen met eene onbezweekene ftandvastigheid, openden hem, door t_rods beitel, den weg tot de gunst van den machtiglten Rijksmonarch, en deeden hem Deszelfs eenten Staatsdienaar worden. En, wanneer het God behaagt aan zijnen gunstelingen zulk eene verwisfeling van ilaat te fchenken,' hoe heilzaam is, dan, de invloed der geleedene rampen, om zich, in dien meer gelukkigen fland, behoorlijk te gedragen; en hoe zeer verdubbelen die, dan de aangenaamheden, door denzelven opgeleeverd | werd niet een Mofes, daar hij uit Egypte vluchten, en in een vreemd land verkeeren moest, even hier door toegerust om de Wetgeever van Israël te worden, en die verheevene waardigheid op eene wijs te bekleeden, die zijnen naam, ook nu nog, eerwaardig maakt? - zou het voor David zoo aangenaam zijn geweest den Koninglijken ïroon te beklimmen, wanneer hij niet te vooren zulk eene reeks van onheilen had doorgeworsteld? zou hij, met zoo veel genoegen, de rust (*) Jac. V: ii.  ©ver ROM. Vill: U lust en den vreede hebben gefmaakt, die Gocl hem fchonk, wanneer zijn voorig leeven minder aaneengefchaakeld was geweest van onrust ert yèrdrietlijkheden? zou hij met zoo véele wijsheid, kloekmoedigheid, en Godsvrucht den fcepter hebben gevoerd, wanneer hij niet zoo zeer door den druk gehard, en in de fchool des tepenfpoeds was geoeffend? — Is ook niet voor ons de overvloed van tijdelijke middelen, dan,' aangenaamer; — maaken wij van dcnzelven niet een meer dankbaar gebruik, wanneer wij, voorheen, met gebrek geworsteld, en hetzelve met een aan Gods hertellingen onderworpen hart gedraagen hebben? — ühatten wij de gezondheid niét, dan,_ op eenen hoogeren prijs, wanneer wij, te vooren,-' door krankheden afgemat, en in dezelve lijdzaam ën gelaaten waren? — verkeeren wij niet in Gods ' heiligdommen met eene meerdere opgetoogenheid, wanneer wij van dezelve, eenen langen tijd, verwijderd waren, en deeze bange klachte de onze maaken moesten: gelijk een hert fchreeuwt na de waterfiroomen; alzoo fchreeuwt mijne ziele tot U9 ö God! mijne ziele dorstet na God, na den levendige God: wanneer zal ik ingaen, ende voor Gods aengezïchte yerfchijnen (/)?— en wekt de afkeering van jammeren, die wij vreesden, niet, dan, voornaamelijk , onze dankbaarheid en blijdfchap bp, wanneer het gevaar meer dreigend was, en wij meer alleen tot God onze toevlucht namen, én bij Hem fchuilden? Ziea CO Pf. XLII: a, 3.  ■*i LEERREDEN Zien wij, eindelijk, niet, meer dan ééns, dat ,ook dan, wanneer het zwaarfte kruis ons drukt de ondervinding van het leed, 't welk ons treft' eene vermeerderde aangenaamheid geeft aan die' inmengfelen van Gods goedertierenheid, die wij, in dien hangen weg, nog genieten moogen? — Worden wij beroofd van onze bezittingen, wordt #nze voorige rijkdom door behoeftigheid", of, zelfs, door armoede vervangen, hoe meenigmaal is,dan' dat weinige, 't welk wij behouden mogten, ons^ in deszelfs genieting, aangenaamer dan onze voormaalige overvloed? en hoe zeer worden wij door dien meer bekrompenen Hand opgewekt, om het geen, hetwelk wij nog bezitten, met een vrolijk hart, aan Gods Vaderlijke liefdezorg toetefchrij ven? hoe meenigmaal moet eene zwaare en langduurige ziekte daar toe dienen, om ons de oogenblikken van verademing, door Gods ontferming, ons gefchonken, met meerder genoegen, en met eene meer leevendige erkentenis, te doen genieten, dan waarmede, te vooren, de meest bloeijende gezondheid door ons genooten werd! — hoe dikwijls zien wij, dat het gemis van den openbaaren Godsdienst, zoo fmartelijk voor den Christen! daartoe ftrekt, om hem iii zijne verborgene, en bijzondere Godsdienstoeffeningen vlijtiger te' doen zijn, en hem, in dezelve, eene zalige vreugde te doen fmaaken, die hij, in de ilaatelijke bijeenkomften, niet altoos ondervinden mogt! — In ditopzicht? derhalven, moeten de onderscheidene jammeren, in welke zij, die den Heere liefhebben, in dit 'leven, deelen, door de tuslchcnkomst van  óver R O M. VIII: 28", xi van'Gods Vaderlijke liefdezorg, aan de bevordering ook van hunne uitwendige en tijdelijke welvaart dienstbaar zijn. B. De tegenheden deezes levens werken hun, die den Heere liefhebben, ten goede mede, yöor* zoo ver die op hunne Godvrucht den voordeelig* flen invloed hebben. Eene gewigtige bijzonderheid! eene bijzonderheid , die 1 aan den weg van druk en kruis, in waarheid, eigen is, en waardoor die voor den Godvruchtigen, voornaamelijk, heilzaam wordt! 1. Door de wederwaardigheden, die den Chris-, ten tref en,wordt, meenigmaal, zijn geweeten opgewekt uit eene treurige en fchadelijke fluimering. Hoe zeer hij, immers, door den Geest van God vernieuwd, tot een oprecht geloof, en tot eene waare Godzaligheid zij toegerust, blijft hij, echter, door de kracht zijner overblijvende verdorvenheid, en door het vermoogen dier meenigvuldige verleidingen, die hem omringen, blootgefteld, om zijne voorige naauwgezetheid in het bewandelen van de paden des levens te verliezen; van den rechten weg aftewijken ; zich aan onderfcheider.e verkeerdheden fchuldig te maaken; zelfs, hierin, voor eenen tijd, met eene zeekere gerustheid en zorgeloosheid, voordtegaan, en zich, meer en meer, van den Heere te verwijderen: — een beftaan, het welk beleedigend voor God, en voor-  H LEERREDE^ voor hem zeiven hoogst gevaarlijk en verderflijfc is; maar het welk door zijnen Hemelfchen Vader afgebrooken en verbeterd wordt door de toezending van rampen en wederwaardigheden. Trouwens; wanneer een kind van God aan leeé en fmart onderworpen, en dooreen of ander meer bijzonder kruis gedrukt wordt, neemt, Ihier door, niet zelden, zijne ontijdige zorgeloosheid een einde; door de verlichting van den Geest van God, leert hij deeze tuchtiging befchouwen als eene waarfchuuwing, hem door zijnen getrouwen Verbonds-God gedaan, om hem op zijne waare gefteldheid en handelingen opmerkzaam te maaken;; hem bij zoodaanige gebreken en verkeerdheden te bepaalen, die, zonder deeze zijne rampen, moogelijk altoos voor hem verborgen zouden zijn gebleeven; — hem derzelver treurige gevolgen, en de betaamelijkheid en noodzaakelijkheid eener fpoedige en oprechte wederkeering tot dien God, van Wien' hij, zoo onbedachtzaam, was afgeweeken, te doen befeffen; — hem zijne eigene zwakheid en volftrekte afhangelijkheid van Gods bewaaring te leeren kennen ; en hem, uit zijne fluimeringen ontwaakt, met eene diepe fchaamte over zijne afzwervingen, met eene ootmoedige toevluchtneeming tot Gods vergeevende, en heiligende genade, en, vooral, met eenen vernieuwden lust en aange- , wakkerden ijver, den vertraagden en afgebrookenen loop in de loopbaan , die hem is voofgefleld, wederom, te doen hervatten. 2. Door  over ROM. VIII: 28*. ï§ 2. Door het lijden, hetwelk zij, die den Heere liefhebben, ondergaan, word de grond verflerkt9 uit welken alle waare deugd en Godvrucht gebooren wordt. Deeze, toch, is geen ander, dan een leevendig geloof in den Heere Jefus Christus; — een geloof, hetwelk deszelfs kracht en echtheid verklaart door de koestering eener vuurige toegeneegenheid voor den Goddelijken Verlosfer: maar; hoezeer wordt het geloof in Jefus verleevendigd; hoezeer wordt de liefde voor Hem aangewakkerd door de jammeren deezes levens 1 zal niet een Christen, wanneer hij, door God, in eenen Weg van fmartelijke beproeving wordt gebracht, eenen hoogeren prijs op Jefus (lellen, en de gadelooze dierbaarheid zijner verdiensten, als door welken alleen de prikkel uit deeze zijne wederwaardigheden is' weggenoomen , in meerdere kracht, beferfen ? zal hij de volftrekte noodzaakelijkheid van zijnen Geest om welbehaaglijk voor God te wandelen, en, in dien weg van kruis, voor moedeloosheid en murmureeringen te worden beveiligd, niet meer gereedelijk erkennen?— zal hij, in druk en tegenfpoed, niet een meer ijvrig gebruik maaken van alle die heilrijke betrekkingen, in welken Jefus hem van God gefchonken is, en het oog Van zijn geloof meer op dien Overften Leidsman geflaagen houden , als, aan Wiens hand alleen, hij de loopbaan van geloof, met lijdzaamheid kan loopen? — zal hij, wanneer ook zijne tegenfpoeden veelen, en grievende zijn, zich geen eige-  U LEERREDEN eigenaartiger denkbeeld vormen van de &$a&&; aan welken Jefus, om zijnen wil, onderworpen was 4 en zich al het treffende van het kruis, 't welk Hij,tot zijne behoudenis, wou di aagen, meer leevendig voor oogen ftellen ? zal hier door de verplichting, die hij aan dien Goddelijken Verlosfer' heeft, door hem niet flerker gevoeld, en zijn ijver om Jefus liefde met eene hartelijke wederliefde te beantwoorden, niet meer en meer worden aangezet? en zal, hier door, zijn geloof in Jefus, die zuivere bron, uit welke zijne heiligheid en deugd, zal die anders aan God behaagen, voord moetvloeijen, niet meer en meer verfterkt- worden? 3. Door wederwaardigheden en rampen wordt een der voornaamfte beletzelen verzwakt, waardoor de beoefening van waare Godzaligheid, veelal, geJfremd wordt en verhinderd. ïs er iets, het welk, in deezen, eenen fchadelijken invloed heeft ook op hem, die God in waarheid bemint; is er ietsj waar door zijne vorderingen op den weg des levens maar al te zeer afgebrooken en verminderd worden; is er iets, tegen het welk hij eenen zwaaren en geduurigen ffcrijd moet voeren; het is die treurige zinnelijkheid, die gehechtheid aan het aardfche, die ook bij den Christen overblijft, en niet welke hij , tot aan zijnen ïaatften ademfnik, moet worstelen; — eene zinnelijkheid, die meenigmaal zijn verftand verbijstert, aan de neigingen van zijn hart eene verkeerde en fcha.delijke richting geeft, en in het loopen der loophaan  OVER RO M. VIII: 28*. 17 baan van Godzaligheid, als een zwaare last, zijnen loop belemmerten vertraagt: is er, nu, iets gefchikt, om ons de ijdelheid van al het aardfche te doen kennen; is er iets gefchikt, om de geneigdheden van ons hart van tijdelijke genoegens aftetrekken; is er iets gefchikt, om den verderflijken invloed onzer zinnelijkheid aftekeeren, en ons tegen denzelven te beveiligen; het is,het ondergaan van kruis en tegenfpoed : dan , toch, zien wij, in kracht, dat de wereld voorbij gatt, ende hare begeerlijkheid en onzer liefde geheel onwaardig is: wanneer wij door het beitel der Goddelijke Voorzienigheid van onze zinnelijke genoegens worden beroofd, dan, leerenwij befeffen,hoe dwaas, hoe onverftandig wij handelden, wanneer wij onze zielen aan den driehoofdigen afgod dezer weereld overgaven; dan leeren wij de dingen, die daar boven zijn, aanmerken als alieen beftcndig; dan wordt ons hart van het aardfche los gemaakt, en op het hemehche gevestigd, zoo ras wij, door eene fmartelijke ondervinding, de wisfelvalligheid zien van al het geen, 't welk door de weereld kan worden opgeleeverd; van dat beletzel ontheeven, wordt onze ijver in het dienen van God op nieuws opgewekt, en aangewakkerd: hoe zeer, dan ook, de weg van druk en tegenheden voor vleesch en bloed fmartelijk zij, wordt die, door God, tot ons voordeel aangewend, zoo dat wij de betuiging van den Dichter de onze maaken kunnen: eer ik verdrukt C «) 1 j9h.1i: 17. B  ï.8- LEERREDEN drukt werdt, dwaelde ik: maer nu onderhoude É uw woord 4. Door de fmartelijke wegen , in welke God ons brengt* wordt onze getrouwheid en naaimgczetheid vermeerderd in het gebruiken dier onderfeheidene middelen, die dienen moeten, om ons te doen toeneemen in heiligheid. Kunnen wij ontkennen, zo wij den Heere in waarheid liefhebben, dat wij nimmer het IVoord van God hooger fchatten; nimmer, met meerderen ernst, Gods getuigenisfen tot onze raadslieden en vermaakingen {tellen; nimmer,- met meerdere oplettendheid, den dierbaaren Bijbel' raadpleegen, en acht geeven op deszelfs verklaaringen; nimmer ons zoo zeer bevlijtigen-, om met den zeiven ons voordeel te doen; . nimmer zulk een recht inzien in deszelfs onderfcheidene uitfpraaken hebben-, dan in tijden van drukkenden tegenipoed, of dreigende zwaarigheden? daar wij door deeze zoo krachtig gedrongen' worden, om, in den hangen nood, in welken wij verkeeren, onze toevlucht teneementot het Woord van God, als tot eene vruehtbaare bron van raad en troost;en in het eerbiedig leezen, en Godvruchtig overdenken van deszelfs verzeekeringen,en van de zoo meenigvuldige gronden van bemoediging, daar in voorgefteld, een vermaak te zoeken, 't welkeen C») ff. CX-IX: 67;-  over R O' M. Vlïl: 28V t0 eei genoegzaam tegenwijjt opleevere tegen de jammeren', die ons treffen. Moet 'de Staat elijke Godsdienst, Reeds , op eenen hoogen prijs worden gefteld door eenen ieder, die den Heere lief heeft; moet hij deszelfs waarneeming, altoos, befchouwen als zijn zaligst voorrecht; Kan het, echter', niet geloochend worden, dat ook bij hen, die God vreezen, de begrippen van desZelfs voortrcflijkheid niet' altoos even leevendig zijn, dat, meer dan ééns, eene treurige koelheid en onvefflhiiligheid,hier omtrend,in hunne harten plaats kan hebben, en zij, zelfs, achteloos en nalaatig in deszelfs bijwooning worden kunnen: — maar, dan, wanneer hen veele en fmartelijke wederwaardigheden treffen , hoe rijst dan de Godsdienst in hunne fchatting; hóe dierbaar wordt dan in hunne oogen het opgaan tot Gods heiligdommen, het aanhooren van het wobrd der prediking, en geheel het waarncemen van den plechtigen eerdienst! Ja, dan, wanneer onze tegenfpoeden veele zijn, wanneer 'onderfcheidene omstandigheden zich vereenigen , om ons leven bang en moeilijk te maaken, dan, vinden wij in het huis van God eene aangenaame verademing;dan, vergeeten wij, als 't ware, voor die oogenblikken, het leed, 't welk wij verduuren; dan, krijgen wij nieuwen moed en fterkte tot het rustig draagen onzer jammeren; dan, worden, door die -zalige gewaarwordingen, de verklaaringen■ van den Dichter de onze: één ding heb ik van den heere begeert, dat zal ik zoeken: dat ik alle de dagen mijns levens moite wonen in hM huis des B a h£e-  ao LEERREDEN he e re-n, om de liefelijkheid des heer ent te aanfchouwen,, en te onderzoeken in zijnen Tempel: want Hij verjleekt mij in zijne hutte teh dage des. quaeds, Hij verbergt mij in 't verborgen zijner tent e. Hij verhoogt mij op eenen rotsteen (O* Wordt het gebed tot God met recht genoemd de ademtocht van eenen Christen; leert, nogthands,de ondervinding,maar al te duidelijk, dat, met opzicht tot de beoeftening van deezen plicht, ook bij hem, die God liefheeft, veel gebiek, veele flordigheid, en , zelfs, veel verzuim kan gevonden worden; hoe wordt zijn ijver tot het bidden aangevuurd, zijn ernst vermeerderd, geheel zijne ziel hier toe verfeevendigd en opgewekt, wanneer zijne onheilen hem tot den Heere drijven ; wanneer of het kruis, 't welk hij reeds torscht, of de rampen, die hij met een beevend oog vooruit ziet, hem tot eenen fcherpen prikkel flrekken, om zich tot God te wenden, Hem, in de benaauwdheid, aanteroepen, .zijn treurig hut te ontlasten in den fchoot van zijnen Hemelfchen Vader, zijne belangen Hem , door vuurige fmeekingen , te beveelen, en bij- Hem om redding, en uitkomst aantehoudcn ! neen ;• wanneer men in den druk verfmacht, en vrees en angst het hart beklemt, dan, is het bidden geen werktuiglijke, geen louter hebbelijke, geen gedwongen Godsdienstplicht, maar de zaligde beézigheid van den Christen, en de krachtigfte verzachting van zijn onderfcheiden harteleed. 5. Eü> ieï Pf. xxvii- 4. 5'  over RO M. VIIï: -a«*. *ï 5. Eindelijk; ^/oor ^ kruis, *ï welk aen Godm'uchtigen drukt, wordt hem geleegenheidgegeeven, om de kracht van zijne Godzaligheid, door de beoefening van onderfcheidene deugden, te vermeerderen, en die in het helderfte licht te /lellen. Trouwens; waar door wordt bij hem, die den Heere liefheeft, die ootmoed, die nederigheid des harte , — dat leevendig gevoel van zijne diepe afhangelijkheidvanGod, als van den vrij machtigen Beftuurder van alle zijne lotgevallen, — die gereede verloochening aan zich zei ven , en aan alle zijne genoegens,—die ftiile en bedaarde onderwerping van geheel zijnen wil aan den alleen wijzen en goeden wil van zijnen Hemelfchen Vader; met één woord., waar door wordt bij hem dat beftaan, het welk een waar kind van God zoo zeer betaamt, als het den rechtfchaapenen Christen ontwijfelbaar kenmerkt , het meest bevorderd , en openbaar gemaakt? waardoor anders, dan door den weg van kruis en tegenfpoeden ? Waar door wordt bij hem, die den Heere lief heeft', die gelaatene lijdzaamheid , ook onder de zwaarfte rampen, — dat kloekmoedig en Standvastig draagen, zelfs, van de meest ontzettende te- genheden, dat roemen in de verdrukkingen, dat juichen ook in bange kerkers, en in het zeeker uitzicht op de fmartelijkfte folteringen, — dat meer en meer gehard worden, - dat verzaaraelen en verkrijgen van bijna meer dan menfchelijke krachten tot het doorftaan der vreesfelijkfte onheilen, die B 3 hem  22 W LEERREDEN hem zouden kunnen treffen; — kortom; waar dcor wordt die edele heldhaftigheid, waar toe alleen de. Godsdienst, het voorbeeld, en de Geest van Jefus den, in zich zeiven, zoo zwakken, zoo ligt vertzaagden mensch verheffen kunnen, het meest bevorderd, en openbaargemaakt? waar door anders, dan door den weg van kruis en tcgenfpoeden? Waar door wordt bij hem, die den Heere lief. heeft, dat onverwrikbaar vertrouwen op God, en op het aanbiddelijk wijs beitel van zijne altoos weldaadige Voorzienigheid, —- die blijmoedige overgaaf van zich zeiven, en van alle zijne belangen aan de Vaderlijke bcituuring van Hem, zonder Wiens wil geen ha» van zijn hoofd kan vallen , — dat gemoedigü werpen van alle zorgen en bekommernisfen op dien God, die weet, die volkoomen weet, wat voor hem, en voor zijn waar geluk het meest voordeelig is , dat geloovig ltaat maaken op alle zijne toezeggingen, als, in Christus, ja, en , in Hem , Amen, niet tegengaande al het donkere van zijnen weg, en het onwaarfchijnelijke van derzei ver vervulling; — die, gemoedigde verwachting zo niet van eene geheele redding uit zijne ongelegenheden, ten minften van derzelver maatitfn* en verzagting; — waar door wordt dit alles , het welk ook den ligtzinnigften Weereldling den ftaat van den Christen als eerwaardig , en gelukkig , tegen wil en dank , erkennen doet, het meest bevorderd, en openbaar gemaakt? waar door anders, dan door den weg van kruis en tegenfpoeden? Waar  /OVER ROM. VIII: 28*. 23 Waar door wordt bij hem, die den Heere lief heeft, dat ongeveinsd, en welmeenend medelijden met de rampen van anderen, — dat hartelijk deel- neemen in alle derzelver wederwaardigheden, dat weenen met den weenenden, dat draagen van elkanders lasten, dat ftandvastig ijveren, pm door wijze raadgeevingen, door vuurige gebeden, door daadelijke opofferingen van het zijne, het harteleed zijner medemenfchen, zoo veel in hem is, te leenigen, hunne ongelukken te verzachten x den balfem van troost in hunne bedroefde gemoederen te ftorten, en hunne traanen te droogen; — waar door worden die plichten eener warme en broederlijke liefde, hem, zoo ernfh'g, door het Euangelium aanbevoolen, het meest bevorderd, en openbaar gemaakt? waar door anders, dan door den weg van kruis en tegenfpoeden ? Waar door worden, derhalven , alle die deug? den, door welke een Christen het beeld van zijnen Goddelijken Verlosfer , inzonderheid, vertoont, en door welker beoefening hij aan het zelve meer en meer moet gelijkvormig worden, het meest bevorderd en openbaar gemaakt? waar door anders, dan door den weg van kruis en tegenfpoeden? Ja, voorwaar; door deeze zelfde gevoelens en gewaarwordingen , door deeze zelfde zoo verheevene plichtsbetrachtingen, tot welke den Christen door zijne onslerfcheidene wederwaardigheden eene meer bijzondere aanleiding wordt gegeeven, vermeerdert hij de kracht van zijne Godvrucht, en 13 4 ver-  LEERREDEN verklaart die, voor het oog van Menfchen , en Engelen, —- wat zeg ik? — voor het oog van den vlekkeloos heiligen God, in de. meeste heerlijkheid. * Ook in dit opzicht, moeten alle tegenheden, ten goede medewerken voor hun, die den Heere liefhebben, voor zoo ver die door God worden dienstbaar gemaakt aan de bevestiging en verheerlijking van hunne Godzaligheid; ; en zeer gegrond is, ook in deezen, de verklaaring van den Apostel : Godt, kastijdt [Wj tot [onzen'] nutte, op dat wij zijner heiligheid, zouden deelachtig worden: ende alle kastijdinge, cis die tegenwoordig is, en fckynt geen [zake'], van vreugde, macr van droefheid te zijn: doch daerna geeft zij van haer eene vreedzame vrucht, der gerechtigheid den genen, die, door dezelve ge? cejfend zijn (ƒ>). C. Er is meer; is er iets , 't welk ons van de rechtmaatigheid van dit voordel van Paulus moet overtuigen, het is de gcwigtige overdenking, dat, de weg van rampen en wederwaardigheden , den welken God ook hen, die Hem liefhebben , doet bewandelen, onder zijne medewerking, dienen moet,, om hen de liefde van God, krachtiger, te doen ondervinden; hen van hun aandeel aan zijne Vaderlijke gunst te vergewisfen ; en de hoop op eene eeu*> mge zaligheid, m hunne zielen, te verf erken. Laat Cf) Hthr. XII;. 10, n.  over ROM. Vllï: ft8*.'. *3? Laat ons deeze zoo treffende bijzonderheid nader ontwikkelen! Gelijk, toch, God ook hen , die Hem liefhebben , in de wisfelvalligheden deezes levens deelen laat, en hun, meenigmaal, zwaare rampen toezendt, omdat Hij, naar zijné oneindige wijsheid, deezen weg, als voor hun den besten , kent, zoo worden zij, te gelijk, door zijne genade bekwaam gemaakt, om het toegezonden leed met een onderworpen en Godvruchtig hart te draagen ; terwijl God , als een goedertieren Vader, in hunne gelaatenheid cn lijdzaamheid onder het opgelegde kruis een heilig welgevallen heeft ; 'hun betaamelijk beftaan, in deezen, met eene genadige goedkeuring gadeflaat , en hun dit zijn welbehaagen, op de krachtigf Ie wijs, vei klaart: hoe meenigmaal ondervinden zij , in onverwachte uitreddingen'uit bangen nood en fchroomlijke gevaaren, in ontfermende maatigingen van hunnen druk, in de rust en kalmte •> die zij, ook onder het zwaarfte lijden, en de geweldigfte verdrukkingen fmaaken , in den vrijmoedigen toegang tot den troon van Gods genade, die hun wordt gefchonken, in de vertrouwelijke gemeenzaamheid, waar mede zij met God verkeeren, eh , eindelijk, in de zichtbaare verhooring hunner fmeekingen, de duidelijkfte en ontwijfelbaarfte blijken der liefde van hunnen Hemelfchen Vader $ eene liefde, die zij, dikwijls, in eenen weg van voorfpoed en geluk, niet, in die kracht, zouden ondervonden hebben! B S Hoe.  Ü M E RR E D E N Hoe zeer wordt, dan ook, hier door, in hun de zalige bewustheid verfterkt, dat zij in waarheid kinderen van God geworden zijn: —. laat, vrij pok den oprechten Christen omtrend zijne betrekking op God, nog meenigmaal, verkeeren in eene treurige twijfelmoedigheid; laat zijne vrijmoedigheid ja het vastnetten, dat hij, in de daad, behoort tot het aantal van Gods kinderen, door onderfcheidene bedenkingen,veelal, beftreeden worden; dan, voorzeeker, .wanneer hij in Gods vaderlijke kastijdingen deelt; 'wanneer hij derzelver heilzaamen invloed op zijn beftaan en wandel gewaar mag worden; wanneer\ in deezen weg, de uitlaatingen Van Gods liefde zijn hart verkwikken; worden door dat zelfde kruis en leed, hoe treffend het, naar het uitwendige, fchijne, de nevel? van ongeloof en twijfeling uit zijn hart verdreeven; getuigt de Geest met zijnen geest, dat hij een kind van God 'is ("#)•' dan, erkent hij de uitfpraak van den Apostel als welgegrond: dien de Heere lief heeft, kastijdt Hij; en Hij geesfelt eenen iegelijken zone, dien Hij aenneemt: indien gij de kastijdinge verdraegt, zoo draegt Bern God tegen u als zonen Qr). Geen wonder, zo, langs dien zelfden weg, de hoop op eene eeuwige Zaligheid in hun, die den Heere liefhebben, meer en meer verfterkt wordt en verleevendigd : — niet alleen zijn de on- Rom VITT ; 6. (r ) llcbr. XLi: 6, 7-  • ©ver ROM. VIII: 28*. 2^ onheilen, die zij ondergaan, gefchikt om hunne harten van de aarde los te maaken, en hunne geneigdheden te bepaalen tot de onzienlijke dingen der" eeuwigheid; maar, hoe krachtig wordt door de jammeren, die hen drukken, hun vrolijk uitzicht op een beter leven, 'hunne gemoedigde verwachting eener eindelooze zaligheid • in hunne zielen opgewekt en aangewakkerd! — daar zij, door het lijden hunner tegenfpoeden, juist dien weg bewandelen, langs welken zij moeten ingaan in het koningrijk' der hemelen ; daar zij door het kruis, 't welk zij draagen, toegerust worden voor eene eeuwige heerlijkheid, en rijp en vatbaar worden gemaakt voor de genieting eener eindelooze gelukzaligheid , ftaat dit bij hen vast, dat hunne ligte verdrukkinge , die zeer haest y oorbij [gaet~\ hun werkt een gantsch zeer ' uiféenient eeuwig gewikte der heerlijkheid (s ): eene zalige en welgegronde Verwachting voorwaar! eene verwachting, waar door de prikkel des doods verbrooken wordt; het denkbeeld der eeuwigheid deszelfs ontroerende verfchrikkelijkheid verliest; en die , in tegendeel, den Christen blijde dagen doet genieten , in het midden zelfs der aanhoudendfte en vreefelijkfte wederwaardigheden.' trouwens; daar hij, meer en meer, een vrolijk oog op den Hemel vestigt, als op een beter Vaderland , als op eene plaats der ruste, in welke geene traanen geftort, geene zuchten vernoomen, geene jammeren zullen ondervonden worden; maar, in welke (o 2 Ccr, iy; 17.  *Sf LEERREDEN welke eene volkoomene verzaadiging van vreugde door hem zal genooten worden , is hij hier van verzeekcrd, dat het lijden deezes iegenwoordigen tijds, niet en is te weerdeeren tegen de heerlijkheid, 'die den ons zal geopenbaert worden (t); dat zij, die met tranen'zaeijen, met gejuich zullen maeijen en dat hem, in de gewesten der eeuwigheid, zal gefchonken worden cieraed voor asfche, vreugden - olie voor treurigheid, het gewaed des lofs voor eenen benauwden geest (vj: kunnen, dan, ook in dit trelfend opzicht, de onderfcheidene teegenfpoeden niet, met recht, worden aangemerkt, als voor hun,'die den Heere liefhebben, medewerkende ten goede, daar zij, onder het zwaarftè kruis, ?t welk God, als een wijs én liefderijk Vader, op hunne fchouders legt, deeze juichtaal de hunne kunnen maaken: Wij roemen in de hope der heerlijkheid Godts: ende fiiet alleenlijk \_dit~], ma er wij roemen ook in de verdrukkingen: wetende, dat de verdrukkinge lijdzaemheid werkt: ende de Ujdzaemheid bcvindinge, ende de bevindinge hope: ende de hope en befchaemt niet, om dat de liefde Godts in onze harten uitgeflort is door den Heiligen Geest, die ens is gegeven (w )? D. Rampen en wederwaardigheden werken, eindelijk» hun', die God liefhebben, ten goede mede, voor (O Rem. VIII: 18. <»• Pf. CXXVI: 5. t-j) -Jcf. LXl: 3 (w) Rest. V: c^S-  over ROM. VIII: 28*. &$' nor zoo ver, door dezelve, de heerlijkheid der eeuwige zaligheid voor hun vergroot wordt en vermeerderd. Eene bijzonderheid, waar door, in volle kracht, het zegel van waarheid wordt gefield op de verklaaring van onzen Kruisgezant. Hoe zeer, immers, zij allen,, die den Heere waarlijk liefhebben, volkoomen ftaat kunnen maaken op de eeuwige zaligheid, als door Jefus voof hun verworven, en als de heilvolle vrucht van dat geloof,'t welk zij op Hem, als op hunnen Verlosfer, fielden, is het, echter, in 't algemeen, Onloochenbaar, dat,- gelijk de bedeeling der Goddelijke genade, reeds in dit leven, onderfcheiden is, zoo ook , op de zelfde wijs, de eeuwige heerlijkheid, fchoon het algemeen deel van Gods gunstelingen , in eene verfchillende maat, door hun zalgenooten worden; het denkbeeld, toch, 't welk wij ons vormen moeten van Gods rechtvaardigheid, en het onbetwistbaar gezag van meer dan één getuigenis van het Woord van God, thands, echter, niet aantevoeren, fleïlen dit buiten allen twijfel. Deeze ohderfcheidenebedeeling., nu, der eeuwige zaligheid zal, inzonderheid, ook bepaald worden door de meerdere of mindere moeilijkheid der beproeving, aan welke men, in dit leven, onderworpen was, en door de onderfcheidene wijs, op welke men zich, in die beproeving, heeft gedraa- gen: voorzeeker; een Christen, die, door het beftel der Goddelijke Voorzienigheid, door tree-  fi L E E R R E D E N meenigvuldige cn zwnarc jammeren werd getroffen, manr, die, door Gods genade, werd opgewekt, om, onder het meest drukkend kruis, zijne ziel in lijdzaamheid te bezitten • die de gewcldigfle •verdrukkingen verdroeg met eene bedaarde gelaatenheid ; die de heeviglte cn onafgebrookenfle onheilen onderging met eene blijmoedige weltevredenheid ; een "Christen , die in de loopbaan des geloofs, die hem was voorgemeld. de fcherpjfte doornen ontmoette , cn nvet 8e' moeilijlcfte beletzelen iüóé& worftelen; .maar, die, niet tcgenflaande dit alles, zijnen loop bleef voordzetten, met eene onverwrikbaare ftandvastigheid, kan, aan" het einde van zijnen wég-,'eene meer 'heerlijke kroon verwachten , dan hij, die door God werd geleid langs paden van roozen; of, in den Weg van druk eri beproeving, eene mindere onderworpenheid aan den wil van God betoonde^ hij, die aan' Jefus, den Overften. Leidsman , en Voleinder dés geloofs, meer gelijkvormig was' É kruis en lijdzaamheid, kan zich ve'rzeekerd houden , dat hij, ook, aan Hem meer gelijkvormig ■/£. zijn in heerlijkheid. In de daad ; de aart der zaak bevestigt deeze vrolijke verwachting als welgegrond en zeer rechtmaatig: het kan niet anders zijn, 'of de fust, die in den Hemel zal gefchonken worden, zal aangenaamer zijn en zaliger, naar maate de arbeid en moeite, in dit leven, tot derzelver verkrijging aangewend, zwaarder was en meer aanhoudend; de vreugd en blijdfehnp, die in den Hemel  over ROM. VIII: £é*J p Hemel, plaats zal hebben, zal met meerdere opgetoogenheid worden gefmaakt, naar maate treuriger dagen, op aarde , waren doorgebracht i — laat ons zeiven oordeelen! Voor wie'n is de overwinning heerlijker? voor hem, door wien een zwak, en lafhartig tegenftreever, fpoedig, werd te ondergebracht ? of voor hem, die, na eenen langen, en zwaaren ftrijd, de zeege over eenen geweldigen vijand mogt behaaien? — voor wien is het koomen in de gewenschte haven heuchlijker? voor hem, die, na eene voorfpoedige reis, in dezelve, voor wind èn ftroom, werd gevoerd? of voor hem, die, na' het, doorftaan van verfchrikkelijke en aanhoudende ftormen, en het doorworftelen der ijsfelijkfte gevaarên, dezelve, eindelijk, ter goeder uur, bereiken mogt? Zeer" nadrukkelijk en beflisfende zijn, hier omtrend , de uitfpraaken van het Woord van God: Zalig, zegt jefus, [zijn'] die vervolgt worden: om der gerechtigheid wille, want har er is het Koningrijk der Hemelen. Zalig zijt gij, als t& [de mènfchen] [maden, en vervolgen, en liegende alle kwaed tegen u [preken, om mijnent wille, verblijdt, ende verheugt [u], want uwen loon [is] groot in de hemelen Qx), Dit is, naar de verklaaring van Paulus, een getrouw woord, indien wij met [Hem] geftorven zijn, zoo zullen wij  3* LEERREDEN wij ook met [■Hem] leven.: indien wij verdieigen, wij zuilen ook met [Hem] heerjehen {y~).. Maer, roept Petrus, den Christenen toe: gëlijk gij gemeinjchap hebt aen het lijden Christi, [alzoo] verblijdt u: op dat gij ook in de openbaringe zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen O). Is dit zoo; kunnen dan de jammeren deezes levens niet, ook in dit opzicht, worden voorgemeld, als. ten goede medewerkende voor hun, die den Heere liefhebben, daar zij dienstbaar zijn aan de vermeerdering, en uitbreiding hunner eeuwige zaligheid? Laat ons, dan, befluitenr de tegenfpoeden erf wederwaardigheden ftrekken den Godvruchtigert meenigmaal ter bevesting en vermeerdering zelfs van hunne tijdelijke welvaart; — zij hebben den voordeeligflen invloed op hunne Godzaligheid; — zij moeten dienen, on* hen de liefde van God, in meerdere kracht, te doen ondervinden, hen van hun aandeel aan zijne Vaderlijke gunst te vergewisfen, cn de hoop op eene eeuwige heerlijkheid in hunne zielen te verfterken; — door deezen, eindelijk, wordt voor hun de eeuwige zaligheid vergroot en vemeerderd. Met het meeste recht, derhalven, verzeekerde de Apostel, dat alle dingen hun, die den Heers lief- ten van het kruis, 't welk hen drukte, dat zij van de kastijdingen , door welke zij geoefend werden,. vreedzaame vrachten plukten dér gerechtigheid ^ door die dienstbaar te maaken aan de bevordering hunner waare gelukzaligheid! hoe zeer moesten zij, hier door, worden aangemoedigd , om, ook door de fmartelijkfte, en meest aanhoudende wederwaardigheden verfterkt te wo?den in hunne liefc de voor God, als voor eenen Vader, die hen, met de heilzaamfte inzichten, aan deeze tuchtigingen onderwierp! langs deezen weg , immers, zouden zij, in volle kracht, de zeekerheid gewaar worden der uitfpraak van den Apostel: wij we^ ten , dat den genen, die Godt liefhebben, alle dingen ten goede medewerken. Hf. Laat ons, nu, den invloed aandringen, den welken dit vooritel, ook, op ons beftaan, en op onzen wandel hebben moet, en het zelve ten grondflag leggen van eene meer bijzondere Nabetrachting. De gewigtige, en aïïerheilrijkfte verklaaring, door Paulus afgelegd, heeft haare betrekking alleen tot hen, die God liefhebben; Deezen alleen kunnen zich, op zeer genoegzaame gronden ,verzeekerd houden, dat hun alle dingen, ook de heeviglte jammeren deezes levens, ten goede zullen medewerken: — is dit zoo; dan is het voor ons allen van het grootst belang, dat wij ons zeiven  over ROM. VIII: 98*. 37 onderzoeken, of wij tot het aantal van hun, die God liefhebben, met de daad , behooren: — laat ons, derhalven, maar met allen dien ernst, met alle die getrouwheid, die met de verbaazende aangelegenheid der zaak overeenkomftig zij , deeze volgende vraagen aan ons eigen hart, ter beantwoording, voorftellen' Kennen wij God? — hebben wij een leevendig inzien in de heerlijkheid Zijner volmaaktheden? is ons verftand verlicht omtrend het heilrijke der betrekkingen, die Hij op ons heeft, als onze Schepper, Onderhouder, Weldoener, en» inzonderheid, als onze Vader, en Verbonds - God, in den Heere Jefus? eerbiedigen wij God als ons hoogfte goed, in Wiens gemeenfchap alleen onze waare gelukzaligheid geheel geleegen is? Heeft deeze kennis van God die uitwerking op pnze harten, dat wij onze geneigdheden op Hem vestigen, al§ op het beste Weezen, ende algenoegzaame brori van alle heil; en dat wij onze neigingen op niets ftellen, 't welk buiten God is, dan voor zoo ver wij, daar door, de genieting van zijne gemeenfchap verkrijgen, of daar in, meer en meer, beyestigd kunnen worden? Verklaaren wij de oprechtheid en hartelijkheid van onze toegeneegenheid, door zijne bevelen, met eene Volvaardige gehoorzaamheid, te volbrengen; door ons zeiven aan alle zijne beftellingen , met eenen heiligen ootmoed, te onderwerpen; door ons, met eene volkoomene gelaatenheid, te verlaa£ 3 ten  38 LEERREDEN ten op zijne Goddelijke liefdezorg; en door ons te bevlijtigen , dat zijn naam verheerlijkt worde en groot gemaakt? Wanneer gij u zeiven deeze vraagen doet, wanneer gij uw beftaan, hier omtrend, met de vereischte getrouwheid onderzoekt, hoedaanig is de uitipraak van uw gewceten ? wat zegt uw hart, met opzicht tot deeze onderfcheidenu zonderheden ? Hoe veelen zullen er, onder u, gevonden worden , die, zo zij, anders, hier in, met eene be* taamenlijke getrouwheid en oplettendheid, te werk gaan, welhaast zullen erkennen moeten-, dat er, tot op dit oogenblik, geene waare liefde jegei.s God bij hen plaats heeft! Trouwens; hoe zoudt gij , zonder u zeiven moedwillig te misleiden, zonder u fehuldig te maaken aan een ongelukkig zelfbedrog , u onder hen, die God liefhebben , tellen kunnen , daar uw verftand, door de zonde verduisterd, van alle waare kennis van God, ten eenemaal, verfleeken is; daar gij u God niet1 vertegenwoordigt, noch, in de voortreflijkheid zijner volmaaktheden , noch, in de heilrijkheid zijner betrekkingen, noch, in zijne algenoegzaamheid ter bevordering van uw weezenlijk geluk? — hoe zoudt gij uw Onder hen, die God liefhebben, tellen kunnen, daar uw hart, wel ver van alleen op God te zijn gevestigd, in de daad; van God afkeerig is? daar, naar  over ROM. VIII: 28'. 39 naar de taal van den Apostel, het bedenken van uw vleesch vijandfchap is tegen Godt Qc)? daar gij , wel ver van God uw hoogde goed te fchatten, om trend de genieting zijner gunst geheel onverfchillig zijt, en uwe geneigdheden bepaalt tot zoodaanige voorwerpen, die u, meer en meer, van God verwijderen? — hoe zoudt gij u pnder hen, die God liefhebben, tellen kunnen, daar geheel uw beftaan uwe koelheid omtrend Hem, ja, uwe af keerigheid van Hem zoo duidelijk verklaart? ofleevertuwe moedwilligheid en weerbarstigheid in het verwaarloozen zijner uitdrukkelijkftc beveelen, uwe ontevredenheid omtrend den weg, dien Hij met u houdt, in den geringften teegenfpoed; uwe verwaarloozing en nalaating van dat vertrouwen op Hem, *t welk door het denkbeeld van zijne macht, wijsheid, en goedertierenheid van u gevorderd wordt; uwe onverschilligheid omtrend zijne eer, en uw verzuim yan het geen, 't welk ter bevordering zijner heerlijkheid kan ftrekken; uw inflaan , integendeel, van zoodaanige wegen, waar door God onteerd wordt en beleedigd; of leevert, met één woord, geheel uw gedrag geene beflisfende, en aandoenelijke bewijzen op, dat gij, hoe verneederend, dan ook, dit denkbeeld voor uwe eigenliefde zij, alshaaters en vijanden van God hefchouwd moet worden? Staat ons dan t;oe, dat wij u het volgende onder het oog brengen! Zoo (O VIII: 6. C4  40 LEERREDEN Zoo lang gij in deezen toeftand blijft, hebt gij geen deel aan het gadeloos voorrecht, 't welk door Paulus is vermeld geworden: en , daar gij ook deelt in de wisfelvailigheden deezes levens; daar gij, zoo wel als zij, die God liefhebben; aan onderfcheidene rampen zijt onderworpen, werken die, niet alleen , voor u niet ten goede mede, maar ftrekken , integendeel, ter vermeerdering van uwen jammerftaat, Hoe treurig, toch, is de invloed uwer tegenfpoeden, om uw verblijf hier op aarde fmartelijk te maaken, en geheel uw leven te verbitteren! daar gij, door de jammeren, die u treffen, van die genoegens wordt beroofd, welker genieting door u op den hoogften prijs wordt gefield, en, veelal, gewaarwordingen ondervindt, die voor u zoo veel grievender zijn, naar maate gij, in dezelve, meer van allen waaren troost zijt verfteeken ; daar gij, door uwe vijandichap tegen God, door uwe twistende murmureeringen tegen de beftelr lingen zijner Voorzienigheid geheel onvatbaar wordt voor het opmerkzaam letten op de meenigvuldige inmengfelen van ontferming, die, in het midden uwer wederwaardigheden, altoos nog plaats hebben , en voor de dankbaare genieting van het geen, 't welk u nog wordt gefchonken; daar gij., derhalven, al het drukkende , al het fmartelijke van uwe rampen gevoelt, zonder, in dezelve, de, minste opbeuring of vertroosting te ondervinden! En, wel ver, dat uw beftaan door den weg van te-  cv?* ROM. VIII: 28!\ 4* tegenfpocd zou verbeterd worden, {trekken uwe onheilen ter vermeerdering, en verklaaring der boosheid van uw hart, en wandel: eene treurige, maar door de ondervinding bevestigde aanmerking! wanneer gij, met eenige aandacht, op uzeiven let, kunt gij,dan, ontkennen, dat gij, welver, dat uwe regenlieden u zouden beweegen om Gods rechtvaardigheid te eerbiedigen, u onder zijne flaande hand te verneederen , en uw voordeel te doen met zijne tuchtigingen, integendeel, meer en meer, van God afkeerig wordt, en uwe haat en yijandfchap tegen God, door de fchijnbaare hardigheid van zijnen weg met u, wordt aangezet? dat gij, niet alleen, door uwe twistingen en murmureeringen God meer en meer beleedigt, maar zelfs, door eenen hardnekkigen voordgang in de zonde, en eene wederftreevige najaaging der ongerechtigheid, de verzenen tegen den prikkel flaat? Kunt gij, dan ook, bij moogelijkheid, de wederwaardigheden, die u drukken, of dreigen, aanmerken als bewijzen van Gods kastijdende liefde ? kunnen die dienen, om u van zijne Vaderlijke gunst te yergewisfen; daar gij die belchouwen moet als blijken van zijn ongenoegen, en als wrange, maar welverdiende vruchten uwer boosheid? daar gij niets anders kunt verwachten, dan, dat een beleedigd God zijne flagen zal verdubbelen , naar maate gij, met meerdere hardnekkigheid , weigert de tucht aanteneemen, en u, door dezelve, tot boetvaardigheid en bekeering te laaten opwekken? Cs Wel  42 LEERREDEN Wel ver , dat gij , in den druk en wederfpoed, in welken gij verkeert, bemoedigd zoudt worden door het uitzicht op den dood , als op den eindpaal uwer jammeren, en door eene vrolijke verwachting der eeuwigheid, als in welke uw tegenwoordig leed met eene onuitfpreeklijke zaligheid zal verwisfeld worden ; wordt de last van uwe fmart verzwaard en aangeklemd door de ontroerende verwachting van dood en eeuwigheid: en waarlijk; uwe jammeren zullen, met den dood, geen einde noemen, noch door het heil des Hemels vervangen worden; zij zijn, Hechts, voorbooden van die verfchrikkelijke bezolding der zonde, die gij, na het eindigen uwes levens, te wachten hebt, wanneer gij, voor Jefus Rechterftoel verfcheenen, en door Hem rechtvaardig veroordeeld, in dien poel zult neederzinken, die van vuur en fulfer brandt, en, in denzelven, oneindig vreeslijker folteringen ondervinden zult, dan die dooi u, 'ook onder de geweldigfte jammeren, hier op aarde geleeden werden; daar, dan, die zelfde bezoekingen,'door God met een weldaadig oogmerk, tot uwe terechtbrenging, 'aangewend, maar door u, of roekloos in den wind geflaagen, of beantwoord met eene onverfchoonlijke weerbarstigheid, ter verzwaaring van uwen jammerftaat {trekken zullen. Laat, dan, deeze ovenveeging door u behoorlijk ter harte worden genoomen, en tracht met dezelve, nog intijds, uw voordeel te doen! Be-  over ROM. VIII: 28*. 43 Befcft uwe dwaasheid, in het niet liefhebben van God: — uwe onverichiiligheid, immers, omtrend God, uwe afkerigheid van Hem is niet alleen weinig ftrookende met zijne aanbiddelijke heerlijkheid, en algenoegzaamheid, en met de geWigtige betrekking, die gij op God hebt, als op uwen Schepper, en Weldoener, en als op eenen God , die , in den Heere Jefus, uwe God wit worden; maar dit uw beftaan is , daarenboven, ten eenemaal ftrijdig met het belang, 't welk gij in uw eigen geluk moet ftellen, daar gij, hier door, u zei ven verlteekt van dat onwaardeerbaar heil, 'twelk met het liefhebben van God, onaffcheidenlijk, verbonden is. Verootmoedigt u, derhalven, voor God, over deeze uwe onbezonnenheid; belijdt en betreurt die, voor Hem, met een verbrijzeld hart; en laat het uwen oprechten toeleg zijn, om over deeze uwe fchuld verzoening te zoeken in het bloed van Jefus, in dat bloed, 't welk alleen, maar ook volkoomen, u reinigen kan van alle ongerechtigheid ! Bidt God ernftig, aanhoudend, en ootmoedig, om den invloed van zijnen Geest; dat gij, door denzelven, tot een meer betaamlijk, en voor u zeiven • meer voordeelig beftaan moogt worden opgewekt; fmeekt God, dat Hij, door zijne genade, uw verftand verlichte, om Hem te leeren kennen; dat Hij uw hart hervorme, om uwe geneigdheden van alles, wat buiten God is, aftetrekken, en die al-  44 LEERREDEN alleen op Hem, als op het hoogde goed, te Helïen; dat Hij, daartoe, u beweege tot een leevendig geloof in den Heere Jefus, 't welk alleen de vruchtbaare bronwel is van eene waare liefde jegens God; en dat Hij u bekwaam maake , om, in geheel uw gedrag, te toonen, dat gij God, in waarheid , lief hebt. Dan, dan zult gij ook deelen in het onwaardeerbaar voorrecht, 't welk door Paulus aan hun, die God lief hebben, wordt toegeëigend: dan, zal alle tegenfpoed ook voor u heilzaam zijn, en ook u vreedzaame vruchten der gerechtigheid geeven; dan, zult ook gij, in het zwaarfle leed, bemoedigd worden door deeze troostvolle gedachte: Wij weten, dat den geenen, die' God liefhebben, 'alle dingen ten goede medewerken. Zijn er onder u, die, hoe zeer zij de uitfpraak van den Apostel, in het algemeen, als hoogstrechtmaatig ' billijken , en overtuigd zijn van derzelver waarheid en dierbaarheid , echter, deeze verzeekering zichzelven niet durven toeeigenen \ daar zij geene vrijmoedigheid hebben , om zich te rangfchikken onder hen, die' God,' in waarheid, liefhebben ; die, dan ook, in hunne onderfcheidene wederwaardigheden, moedeloos en neerflachtig blijven, en, in dezelve, dien troost, en die opbeuring niet gewaar worden, die door het denkbeeld, dat hun alle dingen ten goede zullen medewerken, wordt opgeleeverd; vergunt ons, dat wij u het een en anüer,tot uwe bemoediging, herinneren! Houdt  óver ROM. VIII: 28*. 45 Houdt onder het oog, dat de liefde jegens God,' in trap en maat, zeer onderfcheiden is; dat men God, in waarheid, kan liefhebben, hoe zeer men in zijn beftaan niet befpcurt die vuurigheid, en geestvervoering , die men bij anderen meent te ontdekken; de vraag is alleen deeze: of gij God hebt leeren kennen als het waardig voorwerp uwer toegeneegenheid? of uw hart, meer dan voorheen, uitgaat naar God, en zijne gemeenfchap? en inzonderheid, of het uw grootst genoegen is, deeze uwe toegeneegenheid aan God, daadelijk, te verklaaren, door eene ftandvastige vermijding van alles, wat met zijne heilige bevelen ftrijdig is, en eene ijverige, en fteeds toeneemende beoefening van waare Godzaligheid en deugd ? — heeft dit, in meerdere of mindere maat, bij u plaats, waarom zoudt gij, dan, twijfelen, of gij, in waarheid, behoort tot hen, die God liefhebben, at is uwe liefde minder fterk en leevendig, dan gij zeiven zoudt wenfchen? Bevlijtigt 11, om uwe liefde jegens God, meer en meer, te Verfterken: dit behoort toe het waar karakter van eene oprechten liefhebber van God, dat hij alle koelheid en onverfchillighcid omtrend Hem met ongenoegen gewaar wordt, en dat het zijne oprechte bedoeling is, om in het koesteren , en betoonen zijner toegeneegenheid , fteeds, toe te neemen; — laat het, dan, uw werk zijn, om in de kennisfe van God te vorderen ; trekt uwe geneigdheden, meer en meer, van het zinnelijke af, om die alleen op God te vestigen,  46 LEERREDEN tigen, en tracht u, op zulk een wijs, te gedragen* dat, hier door, de zuiverheid en oprechtheid uwer toegeneegenheid jegens God, ook voor u zeiven * meer blijkbaar worde. Hier door zult gij de verklaaring van onzen Kruisgezant, met meerdere vrijmoedigheid, als, ook omtrend u, waarachtig erkennen; hier door zult gij een meer uitgebreid genot hebben van den heilrijken invloed van dit getuigenis ter verzachting uwer jammeren; hierdoor zult gij, in meerdere kracht, ervaaren, dat alle uwe onheilen en tegenfpoeden, in die onderfcheidene opzichten, die wij hebben voorgefteld, dienstbaar zullen zijn aan de bevestiging en bevordering uwer zaligheid. Gij, die den Heere lief hebt, en van dit uw beftaan eene meer leevendige bewustheid hebt ontfangen! Hoe onwaardeerbaar is uw voorrecht, hoe ttitneemend uw geluk, boven dat van zoo veelen anderen! daar gij, met alle uwe medemenfehen, deelt in de wederwaardigheden, die van dit wisfelvallig leeven onaffcheidelijk zijn; daar gij, zelfs, uw bijzonder kruis hebt, 't welk u, als waare liefhebbers van God, meer bepaald, eigen is; toont God, echter , het aanmerkelijk onderfcheid, het welk er is tusfchen hen, die Hem liefhebben, en tusfchen hen , die Hem verfmaaden, daar in, op het duidelijkst, dat alle uwe jammeren, alle uwe zwaa*  óver ROM. VIII: 28". 47 zwarigheden, van welk eenen aart die ook moogen zijn, 11 ten 'goede zullen medewerken. Laat, dan, ook dit bewijs van Gods goedertierenheid, en trouw, die uitwerking op u hebben, dac gij u benaarftigt, om aan de verplichting, die, hier door, op u rust, aan uwe zijde, te beantwoorden! Betoont, ten dien einde, eene hartelijke dankbaarheid aan God: het is, immers, alleen zijne vrijmachtige genade, die u, daar gij, zoo wel als anderen, in u zeiven, vijanden waart van God, tot eene waare liefde jegens Hem heeft opgewekt; het is, alleen,zijne vrijmachtige genade, waar door de heilzaame invloed uwer jammeren op de bevordering van uw waar geluk wordt te weeg gebracht: laat, dan, deezen rijkdom van Gods goedertierenheid een vuur van oprechte erkentenis in uwe harten doen ontbranden! Tracht de liefde, die gij voor God in uwe zielen koestert, meer en meer, aantekweeken en te verfterken! Vertegenwoordigt u, daartoe, God, veel, in de nooit volpreezene heerlijkheid zijner volmaaktheden, en, in de zalige betrekking, die gij, in Jefus, op Hem hebt, als op uwen God, en de on* uitputbaare bron van uwe zaligheid! Laatuw hart, zoo geheel, vervuld zijn met God, en met het heil, 5t welk in zijne gemeenfchap wordt  ^8 LEERREDEN wordt gevonden, dat uwe geneigdheden, zoo zeer, van het aardfche afgewend, en, alleen, op God worden gevestigd, dat er niets door u aan God voorgetrokken, of met Hém worde gelijk gefield I Verklaart aan God de hartelijkheid en onge-* veinsdheid uwer liefde, door eene getrouwe volbrenging van zijnen wil; door eene ootmoedige onderworpenheid aan alle zijne hertellingen; door1 een rustig vertrouwen op zijne macht en goedertierenheid , ook in de donkerite Wegen; cn, inzonderheid, door de aanwending van vlijtige poogingen, dat Hij, ook door anderen, verheerlijkt worde! : Werkt met God 'mede in het dienstbaar maaken van al uw kruis aan de bevestiging van uw waar geluk, doof u, in eene nederige afhanging van zijnen Geest, toeteleggen , dat gij uit uwe kastijdingen die heilzaame vruchten moogt genieten , die uit dezelve voor hun, dié er door geoefend worden, voordfpruiten! Houdt u hiervan verzeekerd; hoe fmartelijk de weg ook zij, die door u bewandeld wordt, lioe meenigvuldig, hoe drukkende uwe tegenfpoeden zijn, alles, wat door u geleeden wordt, worde door u geleeden, niet alleen, onder de tóelaating, maar ook, onder de beftuuring van een liefderijk Vader, ■ die in het kruis, waar toe Hij u roept, niets anders, dan uw waarachtig hei! bedoelt: wacht u, derhalven, voor alle moedeloosheid, voor alle mur-  over ROM. VIII: 28a. 49 imirmureeringen tegen zijne altoos wijze , altoos heilige, altoos weldaadige hertellingen; bewandelt het pad, op het welk God u leidt, in het midden der fcherpfte doornen, met weltevredenheid, en, zelfs, met bhjdfchap; trouwens; gij kunt ftaat maaken, volkoomen ftaat maaken op de verklaaring van den Apostel, dat u alle dingen ten goede zullen medewerken ; het geen wij, hier omtrend , in het algemeen, hebben voorgerteld, zal, in volle kracht, ook aan u bevestigd worden: uwe jammeren zullen, in de hand van God, dikwijls dienen ter vermeerdering van uwe tijdelijke welvaart ; zeer zeckcr zullen zij ftrekken, om uwe Godvrucht te verleevendigen, en in het helderst licht te plaatzen; in de fmarten, die gij ondervindt, of vreest, zult gij de liefde van God, in meerdere kracht, ervaaren; en door uwe verdrukkingen zult gij ingaan in het Koningrijk der Hemelen; ja, naar maate uw leed, in dit leven, meer grievend was, naar maate het, met meerdere onderworpenheid, door u werd verduurd, naar die maate zal de Hemel voor u meer zalig, meer heerlijk zijn. Zoudt gij hier aan twijfelen, daar de gronden, op welke gij deeze uwe verwachting vestigen kunt, zoo gewïgtig, zoo rteevig Zijn ? gij , ook, toch, hebt, tot eenen waarborg voor uw vertrouwen, den rijkdom der Goddelijke goedertierenheid en liefde; de uitdrukkelijke uitfpraaken van het Woord van God; eene tallooze meenichte van getuigen, die de waarheid deezer verzeekering door hun voorD beeld  50 LEERREDEN over ROM. VJIÏ: afo beeld hebben geftaafd; uwe eigene ondervinding, daar gij niet ontkennen kunt, dat meer dan één dier heilzaame gevolgen des tegenfpoeds, die wij hebben vertegenwoordigd, reeds daadelijk, bij li plaats heeft; en , eindelijk, het hecht en onverbreekbaar verband, het welk er tusfchen dat alles wordt gevonden, 't welk door een ontfermend en onveranderlijk God, tot uwe behoudenis en zaliging, wordt aangewend. Blijft er, echter, in den weg-van God, nog* eenige duisternis; zijn er, in den zeiven, altoos nog, neevels, door welke gij, nu, niet kunt doorzien; alle die donkerheden zullen, in den Hemel * worden opgeklaard: daar zullen die zelfde handelingen Gods, die u, nu, meenigmaal, zoo onbegrijpelijk voorkwamen, en die zoo moeilijk door u werden overeengebracht met de Goddelijke wijsheid en goedheid, door u erkend worden in alle haare betaamelijkheid en heilzaamheid; — in den Hemel, wanneer uw verftand volkoomen verlicht zal zijn, wanneer God zelf u ontdekken zal, waarom Hij juist dien weg, en geenen anderen, met u gehouden heeft, zult gij, met aanbiddende' dankbaarheid, uitroepen: Nu, nu weeten wij, dat alle dingen ons tèn goede hebben medegewerkt1 AMEN! LEER*  LEERREDEN OVER I. C ORINTH. X: Laat ons Christus niet verzoeken! D aar Paulus den Corinthiers had onder het oog gebracht, dat de geduchte ftraffen, door God, in de woestijn, over de Israëlieten uitgeoefend, vreeslijke waarfchiiLiwingen waren, waar door men van allen lust tot Godtergende ongerechtigheden moesc worden afgefchrikt O), maakt hij, vervolgends, een meer bijzonder gebruik van deeze aanmerking, om eenige meer voornaame verkeerdheden tegen te gaan,die, of, onder hen, reeds, daadelijk, plaats hadden , of tot welke zij gevaar liepen te vervallen Cb"). . Had hij, ten dien einde, hen vermaand om zich voor afgoderij, en ontucht te wachten, door de herinnering der fchroomlijke gevolgen dier beide misdaaden (c); hij beveelt hen, in ons Tekst vers, Vin 6. $ ( b ) Vers 1—io. (O Ven 7, 8. ' D a  5* LEERREDE ff vers, zorg te draagen, dat zij Christus niet verzochten; terwijl hij , hier toe, het voorbeeld aanvoert dier Israëlieten, die, zich aan dat wanbedrijf fchuldig maakende, door de Hangen waren vernield geworden. Ons alleen bepaalende tot het eerfte gedeeltevan'dit vers, zullen wij", I. De treffende waarfchuuwing, daar in voor-gefteld, verklaaren, zoo als die eene meer bijzondere betrekking had tot de. Corinthiers. II. Die in een meer algemeen daglicht plaatzen, zoo als zij ook tot ons gefchiedt. I. In de overdenking der vermaaning van den' Apostel, zoo als die, meer bepaald, tot de Corinthiers werd gericht, zullen wij zeer kort zijn', en, Hechts, het volgende aanmerken. Iri de Gemeente der Corinthiers had , toen ten' tijd, eene verkeerdheid plaats, die, in haaren aart, zeer verfoeilijk, en, in haare gevolgen, hoogst gevaarlijk was : — in de • maaltijden, naamelijk, door de Hejdenen, ter vereering hunner Goden gevierd , zag men, veelal, eenen grooten overvloed van uitgezochte fpijzen, en, te gelijk, eene dar-  over ï CORINTH, X: ga. S3 dartele broodckonkenheid ; daar ook de Christenen , nu en dan, tot die feestvieringen genoodigd werden, bracht de befchouwing van die overdaad en ongebondenheid hen in verzoeking, om niet alleen dezelve bij te woonen, maar ook aan de verkeerdheden,, waar aan zich de Heidenen, in deezen , fchuldig maakten, deel te neemen : terwijl zij, hierdoor, eene ondankbaareontevreedenheid betoomden met dat voedzel, het welk God hun, in hunne eigene wooningen, fchonk, en hetwelk zij, met een erkennend, en vrolijk hart, als hun door Gods vaderlijke liefdehand toegedeeld, genieten konden. Een gedrag, het welk, met veel recht, als een verzoeken van Christus befchouwd kon worden: daar zij, toch, hier door, de trouw en hulde verzaakten , die zij aan Christus verfchuldigd waren; — de Heidenen in hunne boosheid en afgoderij ftijf? den; — en hunne mede Christenen ergerden en bedroefden ; — werd Jefus, door deeze hunne handelwijs, beleedigd en getergd; en zijne alweetenheid in het kennisneemen, — zijne heiligheid in het afkeuren , — en zijne rechtvaardigheid in het ftraffen van dit hun wanbedrijf, als 't ware, op de proef gefteld. Dit hun beftaan had eene treurige overeenkomst met de fnoode ongerechtigheid, waaraan zich de Israëlieten, in de woeftijn, fchuldig maakten: ook deeze , trouwens , waren verdrietig over het Manna, hun, dagelijksch, door God gefchonken, D 3 zoo  54 LEERREDEN zoo dat zij niet fchroomden, op de fchamperfte wijs , tegen God , en tegen Mofes te zeggen : ivaerom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egijpten? op dat wij ft erven zouden in deze woefiijne? want hier en is geen broot, ook geen water, ende onze ziele walgt over dit zeer lichte broot (d~). Daar, nu; volgends zeer uitdrukkelijke verklaaringen van het Woord van God (e'), Christus, die Engel des Verbonds was, in Wien de naam en het weezen van Jehova was, en door Wien zij in de woeftijn geleid werden en befchermd, waren deeze hunne murmureeringen \ in waarheid, tegen Christus gericht, en konden als een verzoeken van Christus, door den Apostel aangemerkt en vertegenwoordigd worden. Waren, intusfehen, de gevolgen dier verzoeking van Christus ontzettende voor de Israëlieten ; werden zeer veelen van hun, die zich aan die misdaad fchuldig maakten, door vuurige flan« gen gebeeten en gedood, kon het niet anders zijn, of ook de Corinthiers, wanneer die zelfde boosheid, dat zelfde verzoeken van Christus bij hen plaats had, zouden de wrange vruchten van hunne verkeerdheid fmaaken. Paulus, derhalven, waarfchuuwt hen, in onzen Tekst, met eenen welmeenenden ernst, tegen een wangedrag, het welk zoo verfoeilijk, en verderf- lijk (/O Num. XXI: 5. (O Exod XiV: ly. XXIII: io, en Jef. LXIII : 9»  over I CORINTH. X: 9*. 55 lijk was; en, opdat deeze zijne waarfchuuwing des te beter ingang in hunne harten hebben zou, fluit hij, gelijk in de voorige vermaaningen, zich zeiven in deeze opwekking in: laat ons, zegt hij, Christus niet verzoeken {f)f II. Laat ons, na deeze genoegzaame opheldering van het voordel van den Apostel, zoo als het eene bijzondere betrekking tot de Corinthiers had . het zelve in een meer algemeen daglicht plaatzen, en de verplichting om Christus niet te verzoeken, zoo als die ook op ons rust, naader pverweegen! Ten dien einde, zullen wij onderzoeken, op, welk een wijs ook wij Christus verzoeken kunnen: en, vervolgends,eenige meer voornaame drangredenen aanvoeren, waar door wij van zulk een beftaan moeten worden afgefchrikt. Zien wij, op welk een wijs ook wij Christus verzoeken kunnen! Op dat dit ons duidelijk zij, zullen wij, vooraf, eenige bijzonderheden voordellen, en ontwik- ke- (ƒ) Ik neem, toch, de gewoone leezing aan als echt, ende eenige waare; ■— en ben, hier omtrend, volkootnen van het zelfde gevoelen met den Hooggeleerden van de fVynptrsfc. voorheen mijnen dierbaaren Leermeester, en Ambtgenoot, in Deszelfs allergewigtigfte Verhandeling over de Godheid van QhrUtui , bladz. 135. D 4  5<5 LEERREDEN kelen die, naar ons begrip, hiertoe kunnen worden gebracht; en, dan, trachten aantetoonen, met hoe veel recht die onderfcheidene verkeerdheden als een daadelijk verzoeken van Christus befchouwd kunnen worden, Welke zijn, derhalven , die verkeerdheden, waar door wij ons aan het verzoeken van Christus fchuldig maaken? — bepaalen wij ons tot de volgende meer voornaame bijzonderheden! i.) Wij verzoeken Christus 'door beleedigende begrippen; —door ons van den"Perfoon, en het werk yan Jefus laager , en ongunstiger denkbeelden te vormen, dan met de duidelijke verklaaringen, ons hier omtrend, gegeeven, overeenkomstig zijn. Wanneer wij, wel ver van Hem te erkennen als den eenig geboorenen Zoon van God, het affchijnfel zijner heerlijkheid , en het uitgedrukte beeld zijner zelfftandigheid, die alle dingen draegt door het woord zijner kracht (g); den waerachtigen God Qh^); God boven alle te prijzen in der eeuwigheid (i) ; Hem ,Hechts, als eenen blooten iterveling, eenen mensen van gelijke bewTeegingen als wij, befchouwen; of, ten minsten, Hem tot den rang van eindige en gefchaapene weezens verlaagen. Wan, Gr) HOr. I : 3. (A) 1 Job. V : ao. U) R*m. IX: s.  over I CORINTH. X: 9/. 57 Wanneer wij weigeren Jefus aan te merken als den eenïgen Middelaar Gods, en der menfchen (k), die in de weereld kwam , om zijne ziele te geyen [tot] een rantzoen yoor yele —- om, door eene voikoomene voldoening aan de vorderingen der Goddelijke gerechtigheid, fchuldige zondaars met een beleedigd God te verzoenen; hen van een eindeloos verderf te verlosfen, en deelgenooten eener eeuwige zaligheid te maaken: wanneer wij aan de jammeren, die Hij leed, en aan de vlcklooze heiligheid, die bij Hem plaats had, zoodaanige bedoelingen toefchrijven, waar door derzelver gewigt en heilrijkheid, jammerlijk,, verminderd wordt. Wanneer wij, hoe zeer|wij, dan ook , de waardigheid van eenen openbaaren Leeraar aan Jefus niet ontzeggen durven, ook dit zijn karakter, door fmaadelijke begrippen, ontluisteren en onteeren;het zij, door omtrend de voornaame bewijzen, door welken het hoog gezag van geheel zijnen Godsdienst wordt geftaafd, minder gunftig te denken; het zij, door zijne leer en voorfchriften in een licht te plaatzen, het welk met derzelver achtbaarheid en zuiverheid geheel onbeftaanbaar zij; het zij, eindelijk, door aan Hem niet alleen menfehev lijke zwakheden toe te fchrijven, maar, zelfs, omtrend veele van zijne verrichtingen, en bedoelingen, zoodaanige denkbeelden te koesteren, die • . geen- a) 1. Tim. II: 5CO Matth. XX : s8. D 5  £| LEERREDEN geenszins ftrooken met de volmaakte heiligheid van zijn karakter: met één woord; door Hem, die, openlijk, verklaarde, door zijnen Vader van den Hemel op aarde te zijn gezonden, om te zoeken, ende zalig te maken dat verloren was Cm ), op zijn best, met eenen Socrates gelijk te dellen. Het is zoo; onze begrippen ftaan niet geheel onder ons bedwang; daar die uit de gewijde Schriften moeten worden afgeleid, fchijnen die aftehangen van den zin, denwelken wij aan derzelver uitfpraaken hechten : elke dwaaling, derhalven, elk bijzonder wanbegrip omtrend Jefus , of omtrend zijn werk en leer, kan niet altoos als eene daadelijke beleediging, Hem aangedaan, worden aangemerkt:' — dit wordt' zeer gereedelijk door ons erkenden toegedaan; maar; wanneer dit raadpleegen der Goddelijke getuigenisfen gelchiedt met eene ligtzinnige onoplettendheid, en niet met die bedachtzaamheid, die aan het groot belang van dit onderzoek geëvenreedigd zij; wanneer wij, hier in, niet te werk gaan, met eenen welmeenenden en oprechten toeleg om de waarheid te ontdekken, maar, integendeel, door onze vooroordeelen verbijsterd, ons' oog voor het licht der waarheid fluiten ; wanneer wij, zelfs , door de boosheid van ons hart, aan het- duidelijkst onderwijs van het Woord van God, opzettelijk, weigeren gehoor to geeven; wanneer-wij ons, door eigene fchuld, uit welk een grondbeginfel ook, tot dwaalingen en wan- ge- C«) Luk. XIX: io.  over I CO RIN TH. X: ^| 5^. gevoelens vervoeren laaten, en die, moedwillig, in onze afkeerige harten koesteren , worden, de laa^e denkbeelden, die wij ons omtrend Jefus vormen, daadelijke beleedigingen. a.) Wij verzoeken Christus door eene beleedigende gezindheid. Deeze heeft, in waarheid, bij ons plaats, wanneer ons hart 'vcrfteeken is van die gsvoekns van' eerbied , dankbaarheid, en wederliefde, die Wij aan zijne hooge Majefteit en heerlijkheid, eet aan het geen/ 't welk door Hem, tot onze behoudenis en zaliging, gedaan is en geleeden, verfchuldigd zijn; wanneer Jefus zoo zeer door andere voorwerpen uit onze zielen wordt verdrongen , als of Hij, in de daad, geen aanweezen had; ten 'minften , als of wij van Hem niets te hoopen, of te vreezen hadden : — wanneer, dan ook, deeze onze onverfchilligheid omtrend Jefus zich vertoont in eene laakbaars ongevoeligheid, zelfs, omtrend de grievendfte verongelijkingen. Hem door zijne vijanden aangedaan; wanneer wij derzelver fmaadelijkfte verguizingen van Jefus verneemen met een onbewoogen hart, zonder eenige deelneeming, zonder de aanwending, zelfs, der flaauwfte pogingen, om dien loop van boosheden te fluiten, ons voor den gehoonden Jefus in de bresfe te ftellen, of, ten -minften, beter en gunftiger gevoelens omtrend Hem, openlijk en vrijmoedig, te verklaaren. vS.:.:-s,- •'.) aa& -naicrfebv/ 'loobs ïïa footuat^ff Dee-  qo LEERREDEN Deeze beleedigende gezindheid heeft, vooral, bij ons plaats, wanneer wij, wel ver van op jefïis eenen hoogen prijs te {tellen, en Hem die vuurige toegeneegenheid te bewijzen, die Hij, met zoo veel recht, van ons kan vorderen, haat en vijandichap tegen Hem in onze harten voeden;— wanneer de onbewimpelde voorftelling van onze boosheid en vloekwaardigheid, zoo weinig ftrookende met onze trotfche eigenliefde; wanneer de eifchen van zijnen Godsdienst, zoo zeer gekant tegen onze zinnelijkheid, en gehechtheid aan de zonde; — wanneer de aanwijzing van den weg der zaligheid, zoo lijnrecht ftrijdig met de hoogfchatting onzer eigene gerechtigheid en verdiensten; — wanneer geheel zijne leer en voorfchriften eene wreevlige onvergenoegdheid in onze zielen te weeg brengen, en het bedenken van ons vleesch vijandfchap tegen jefus worden doen; wanneer wij, in waarheid, vijanden van het kruis van Jefus, en vijanden, van Jefus zeiven worden. 3.). Inzonderheid; wij verzoeken Christus door een beleedigend gedrag ; 1 aan het welk wij ons, in onderfcheidene opzichten, en met eene fleeds toeneemende boosheid, kunnen fchuldig maaken. '■ " ,j .v t.( ■ - }j Wij beleedigen, toch, jefus met ons gedrag, door Hem,, daadelijk, te verwerpen. . ■ tv U>*U U / * ,M ( ,y'i >'j)f op dezelfde wijs * derhalven, vervolgen wij Jefus, wanneer wij dat Koningrijk, het welk Hij, hier op aarde, heeft opgericht , en over het welk Hij, in den Hemel, den, Goddelijken fcepter voert, tot het doelwit onzer geweldige aanvallen Hellen, wanneer wij alle onze poogingen aanwenden, om deszelfs vastigheid te verzwakken , deszelfs bloei en heerlijkheid te verminderen , en deszelfs voordgang en uitbreiding te beletten ; met één woord, wanneer geheel ons gedrag, omtrend het Rijk van Jefus, getuigenis geeft, dat wij openbaare vijanden en be- ftrijders van het zelve zijn : wij vervolgen Jeius, wanneer wij hen ,die tot dat Rijk behooren, . onzen haat en onze kwaadaartigheid ondervinden doen; wanneer wij getrouwe Dienaars van het Euangelium, op onderfcheidene wijzen, hoonen en beleedigen; hetzij dan, dat wij hen, door verguizingen {/o Ha ui. ix: 4> 5-  04 LEERREDEN gen en befchimpingen verachtelijk maaken, en hier door, den heilzaamen invloed van hunnen arbeid, zoo veel in ons is, verijdelen; of, ten minften, veroorzaaken, dat zijhun moeilijk werk, al zuchtende, volbrengen; het zij dan, dat wij hen, onrechtvaardig, van de geleegenheid berooven, om het Euangelium , openlijk, te prediken, en dienstbaar te zijn aan de uitbreiding van Jefus Koningrijk; het zij dan, dat wij ons, door onze onzinnige vijandfchap tegen Jefus zoo ver vervoeren laaten, dat wij zijne Heilgezanten, daadelijk, vervolgen en verdrukken : — wij vervolgen Jefus, wanneer wij hun , die zijnen naam belijden en waare leden van zijne Gemeente zijn, onzen haat en onze kwaadwilligheid betoonen, door alles, wat in ons vermoogen is, in het werk te ftellen, om voor hun, den weg des levens, dien zij bewandelen, fmartelijk te maaken, en onze vijandfchap en wrevel tegen hen door fmaad en hoon, en booze lasteringen openbaaren; wanneer wij aan onze boosheid zoo zeer den teugel vieren, dat wij hen, om den naam van Jefus, en, uit hoofde van hunnen getrouwen en ftandvastigen ijver voor zijne eer en Godsdienst, van hunne" goederen berooven, en zelfs wreede en bloeddorstige aanflagen tegen hun leven fmeeden. Maar;kunnen, nu, deeze bijzonderheden als een yerzoeken van Christus worden aangemerkt? — hier omtrend zullen wij geenen twijfel hebben, wanneer wij onder het oog houden, dat door de verkeerde en ongunftige begrippen, die wij ons van Je-  over I. CORINTH. Xi 0*. 6*5 Jefus vormen, — door de afkeerige gezindheid, die, omtrend Hem, in onze harten heerscht, -—. door het beleedigend gedrag, hetwelk, met opzicht tot Hem,*gehouden wordt, onderfcheidene volmaaktheden , die in Jefus plaats hebben, als 't ware, verzocht worden, en op den toets gefield. Kunnen wij ontkennen , dat wij, wanneer dit voorgefteld beflaan bij ons, in waarheid, wordt gevonden , hier door de alweetendheid van Jefus verzoeken, en Hem als op de proef ftellen, of Hij van deeze onze verkeerdheid kennis neemt; of Hij de gedachten en overleggingen onzer harten kent; de boosheid, en vijandfchap onzer zielen weet en gadeflaat; en s uit zijnen Hemel, het fnood gedrag aanfchouwt, aan het welk wij ons, omtrend Hem, fchuldig maaken? met één woord; of Hij die geen zij, die alle dingen weet en of, naar de verklaaring van den Apostel, geen fchepzel onzichtbaer voor Hem zij; maer alle dingen naekt en geopend zijn voor de oogen des genen, met welken wij te doen hebben CO? Kunnen wij ontkennen , dat wij, wanneer dit Voorgefteld beftaan , in waarheid, bij ons worde gevonden, Tefus heiligheid', rechtvaardigheid', waarheid, en langmoedigheid beproeven! dat wij de zorgelijke proef neeinen willen, of Hij deeze onze (f) Job. XXI: 17. CO Hthr. IV; 13. E  66 LEERREDEN ze gefteldheid befchouwt met een öüverfchïïlïg oog, of, integendeel, met eene heilige afkeerigheid? —; of Hij ons, ongeftraft, in onze boosheid zal laaten voordgaan, dan'of Hij, integendeel, zijne rechtvaardigheid zal handhaaven, door ons aan de treurige gevolgen van onze verkeerdheid te onderwerpen? of Hij alle de ontzettende bedreigingen, aan zijne vijanden gedaan, onvervuld zal laaten, dan, integendeel, door derzelver uitvoering, zijne waarheid groot Zal maken? __ 0f, eindelijk, zijne langmoedigheid den hoon en fmaad, en de onderfcheidene beleedigingen , Hem aangedaan, ongewrooken, zal blijven dulden, dan of,- integendeel, zijne verdraagzaamheid, eenmaal, een einde neemen, en Hij, dan, wet vlammende vijere wrake doen zal over de gene die Godt niet kennen, ende over de gene die den Euangelio onzes Heer en Je/u Christi niet gehoorzaem en zijn pr}j en zijne vijanden zal verpletteren met eenen ijzeren fcepter, en hen, als een pott eb akkers vat, zal in Jlukken flaen )? Kunnen wij ontkennen, dat wij, wanneer dit voorgefteld bellaan, in waarheid, bij ons wordt gevonden, Jefus macht tot het wreeken der verongelijkingen , waar aan wij ons, omtrend Hem, fchuldig maaken, toetzen en beproeven? dat wij, ook in dit opzicht, de proef willen neemen , of Hij geplaatst zij in den laager rang van eindige, en af- O) H. Tbesf. I: S-t CO ?f. in 9.  over I. CORINTH. X: 9*. 67 af bangelijke weezens, dan of Hem alle macht in Hemel, en op aerde zij gegeeven (u~) ? of Hij onvermoogend zij, om zich zeiven, in het ftraffen, en verdelgen zijner vijanden, te verheerlijken, dan, of zijne kracht en fterkte oneindig, en, uit dien hoofde, meer dan toereikende zij, om ons, in een tijdelijk, en eeuwig verderf, de rampzalige gevolgen onzer fnoodheid te doen ondervinden? Daar, derhalven, alle deeze volmaaktheden van Jefus door het beftaan en gedrag, het welk wij vertegenwoordigd hebben, getoest worden en op de proef gefteld, kan het zelve, met het hoogfte recht, befchouwd worden als een daadelijk verzoeken van Christus. Laat ons, nu, de gewigtige drangredenen overdenken, waardoor wij van dit voorgefteld verzoeken van Christus moeten worden afgefchrikt! bepaalen wij ons, echter, in derzelver aanvoering, alleen, tot de gruuwzaame fnoodheid deezer zonde•; en tot haare verfchrikkelijke gevolgen / het een en ander, toch, zal genoegzaam zijn, om ons, volkoomen, te overtuigen van de rechtmaatigheid der waarfchuuwing van den Apostel: Laat ons Christus niet verzoeken! Hoe verfoeilijk fhood is de zonde, die in het verzoeken van Jeiüs plaats heeft; en welk eene ont- («) Mtttb, XXVIII; 18. E a  6*8 LEERREDEN ontzettende boosheid wordt, daar door, aan den d?g' gelegd! Dit zal, ras; door ons worden erkend, wanneer wij den waaren aart deezer ongerechtigheid befchouwen. Wie, trouwens, is Hij, ömtreïid Wien deeze verzoeking wordt in het werk gefteld? Hij, die door ons verzocht wordt^ is je sus: — het beeld des onzienèlijken Gods; de eerstgeboren aller creature; door Wien alle dingen zijn gefchapen, die in de Hemelen, ende die op de aerde zijn, die zienlijk, ende die onzienlijk zijn, het zij Throonen, hetzij Heerfchappije, het zij Overheden, het zij Machten; door Wien alle dingen zijn , en tot Wien alle dingen zijn gefchapen; 4-1 die voor alle dingen is, ende door Wien alle dingen te famen beftaen (v): Je lus, in Wien alle de volheid der Godtheid lichhamelijk woont (w~): die, als de waarachtige God, over geheel het gefchapendom den Scepter voert; Jefus, die, in den Hemel, gezeeten is aan 's Vaders rechtehand ; Wien Godt uit er maten heeft verhoogt, en Wien Hij eenen naem gegeven heeft, welke boven allen naem is; op dat in den name van Jefus zich zouden buigen alle knijen der gene, die in den Hemel, ende die op de aer- de} (v) Col i: 15—17. (w) Col. Hf 9.  ' .over I. CORINTH. X: p'. 09 de, ende die onder de aerde zijn; ende alle tonge zoude belijden, dat Jefus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Godts des Vaders (fx): jefus 3 die in den Hemel woont, onder de lofzangen der Engelen, en gezaligden, en Wien door het Heir des Hemels wordt toegeroepen: heilig, heilig, heilig is de heere der heirfcharen: de gantfche aerde is 'zijner heerlijkheid vol (y) / Jefus, aan Wien de Vader al het oordeel heeft gegeven Cz); en die, eenmaal, als de Richter der weereld, op de wolken des Hemels verfchijnen, en geheel het menschdom voor zijnen rechterftoel zal roepen : Jefus , derhalven, die, uit hoofde 'van deeze zijne hooge Majefteit, het voorwerp onzer eerbiedigfte hoogachting, opgetoogenfte aanbidding, en volvaardigfte gehoorzaamheid moest weezen;——én dien Jefus, door onteerende gevoelens, door een afkeeiïg beftaan, door een beleedigend gedrag, opzettelijk, té verzoeken, en, met opzicht tot zijne onderfcheidene volmaaktheden , als 't ware, te beproeven! kan èr eene meer gruuwzaamé vermeetelheid, eene meer verfchrikkelijke boosheid worden uitgedacht, daar wij ons, hier door, aan eene openbaare verzaaking en verloochening zijner hoogheid en heerlijkheid fchuldig maaken? Hij, die door ons verzocht wordt, isjESUs:^— de Zaligmaker der weereld: — Hij, die, reeds in de c*) Philipp. II : 9—11. Cj) 3'f, VI: 3. Cz) Job. V: ara. E 3  ;o LEERREDEN de eeuwigheid, de voldoening aan Gods gerechtigheid, ter behoudenis van verloorene ftervelingen, op zich nam; Hij, die, in de volheid des tijds, zich vrijwillig onderwierp aan den eisch en vloek der Goddelijke wet; — Hij, die,"als het Lam Gods, de zonde der weereld heeft gedraagen, en gehoorzaam is geworden tot den dood, om , langs dien fmartelijken weg, verlosfing en zaligheid te verwerven; Hij, die, in den Hemel, zich plaatfte aan Gods rechtehand, om het heil, door Hem te weeg gebracht, te fchenken; Hij, die, daar toe, zijne Heilgezan¬ ten zendt, om het Éuangelium, in zijnen naam, te prediken; die, door zijnen Geest, den zondaar vernieuwt, tot het geloof bewerkt, tot deugd en Godsvrucht vormt, en hem, in zijne kracht, tot de zaligheid bewaart; Hij, die, in den grooten Oordeels-dag, hun allen, die zijne verschijning hebben lief gehad, de kroone eener eeuwige heerlijkheid fchenken, en hen in het genot eener eindelooze gelukzaligheid zal plaatzen: — Jefus, derhalven, die, uit kracht van deeze zijne verbaazende zondaars - liefde, zoo veel recht heeft op onze vuurigfte erkentenis en wederliefde: en, dien Jefus gering te achten! omtrend dien Jefus haat en vijandfchap in het wederftreevig hart te koesteren! dien Jefus, openlijk, te hoonen, en te vervolgen! dien Jefus, hier door, te verzoeken! alle die gadelooze goedertierenheid en weldaadigheid door de fnoodfte beleedi gingen te vergelden! kan er, bij moogelijkheid, eene ondankbaarheid,, worden bedacht,  pyjCR L CORINTH. X: 9% 7l dacht,die, in verfoeilijkheid, gelijk aan deeze zij? En; daar geheel de aart van dit wanbedrijf, reeds, deszelfs fchroomelijke hoosheid toont, hoe treurig kan hetzelve worden verzwaard door onder fcheidene omftandigheden! omftandigheden, 'die, hoe zeer niet bij allen, echter, bij veelen gevonden worden , die zich aan het verzoeken Jan Christus fchuldig maaken; omftandigheden, ten minften, welker moogelijkheid geenszins kan geloochend worden! trouwens; wanneer wij ons zoodaanige menfchen vertegenwoordigen , die in den naam van Jefus zijn gedoopt; die, boyen zoo veelen anderen, met de verkondiging van het Euangelium , en met de bekendmaaking van den weg der zaligheid begunftigd werden^ die zich, vrijwillig, onder de Belijders, van Jefus Godsdienst voegden, en meer dan eens, aan het heilig Avondmaal, de plechtige gedachtenis vierden van zijnen dood; die, zelfs, in voo- rige dagen, Jefus fcheenen hoog te achten , en belang te ftellen in zijne eer en heerlijkheid; -~ wanneer wij, intusfchen , ons, nu, die zelfde menfchen voorftellen, als onverfchilhg omtrend Jefus, als, zelfs, afkeerig van Hem, en van zijnen dienst geworden, en zich, onbefchroomd, toegeevende aan opzettelijke beleedigingen van den ge- zeegenden Verlosfer; wanneer wij deeze zelfde menfchen, nu, Jefus daadelijk zien verzoeken; beeft en fiddert, dan, geheel ons hart niet op de vertegenwoordiging van eenen afval van Tefus, die zoo afgrijfelijk in fnoodheid is{ J E 4 War>  72 LEERREDEN Wanneer wij, derhalven, den waaren aart van dit beftaan befchouwen; wanneer wij letten op de verzwaarende omftandigheden, die in hetzelve plaats kunnen hebben , zullen wij, welhaast, de geduchte boersheid erkennen, die in het verzoe. ken van Christus geleegen is. Geen wonder, dan ook, zo de gevolgen deezer misdaad aan deeze haare IhoodheiÜ geëvenree* digd zijn! En, in de daad, deeze zijn ontzettende: Laat ons, om hier van overreed tê zijn/ons, alleen, tot het volgende bepaalen! i.) Door het verzoeken van Christus wordt • eene fteeds toeneemde voordgang in de zonde van zelfs te weeg gebracht. _ De onderfcheidene verkeerdheden , trouwens, die tot het verzoeken van Christus behooren, zijn van zulken aart, dat, veelal, de eene uit de andere gebooren wordt;dat wij, door de kracht derven dorvenheid onzer harten, wel haast, van het mindere tot het meerdere worden gebracht, en fteeds, meer en meer, den teugel aan onze boosheid vieren: in de daad; wanneer wij door heevige vooroordeelen bewoogen worden tot het minachten van Jefus, en tot het verfmaaden van zijne leer en dienst, hoe ras verandert die minachting en verfmaading in eenen daadelijken haat en vijandfchap; en, wanneer deeze eens plaats genoomen heeft in onze harten, hoe /  pyER I. CORINTH. X: tf. 7r hoe fpcedig worden wij, daar door, vervoerd tot moedwillige beleedigingen van den Zaligmaaker! beleedigingen, die, al verder én verder in ftoutheid toeneen:ende, ons, maar al te ras, brengén tot eene openbaare beftrijding van Jefus, en Zijn Koningrijk: de 'vooroordeelen en ongunstige begrippen omtrend Jefus én zijn Euangelium, die Saulug Uidenbp:zem koesterde, brachten, welhaast, in zijn hnrc haat en vijandfchap te weeg ; eenen haat en vijandfchap, die hem, vervolgends, de kleederen van hun, die Stephanus fteenigden, bewaaren, en' een welgevallen a.vn zijnen dood deed hebben ; terwiil hij, niet lang daar naa, dreiging en moord tegen de Discipelen des Meeren blies, en zich niet ontzag, om hen tot de Slachtoffers zijner toomelooze woede-, en wreede vervolgingen te ftellen a ■: en wanneer wij, eenmaal, tot het vreeslijk uiterfte eener daadelijke beftrijding en vervolging van Jefus zijn gekoomen, hoe ras worden wij, dan, 'door een rechtvaardig God aan de boosheid en verharding onzer harten overgelaaten! hoe ras worden, dan , alle die teugels, die, te vooren, ons, nog eenigszins, wederhielden, afg 'worpen! — hoe ras wordt, dan, alle vrees, alle ontzag voor den hoogen God uit het verftokt gemoed verbannen, en alle braafheid en deugd fmaadelijk veracht! hoe ras geeven wij , dan, ons, meer en meer, toe in het pleegen ook der verfchrikkelijkfte wanbedrijven, en maaken ons fchuldig aan eene Godloosheid, voor welke wij naauwlijks vatbaar fchee- («) Hand. VII: 58 IX: 1. XXU:4. E 5  74. LEERREDEN fcheenen ! ja voorzeeker! Christus te verzoeken door Hem daadelijk te vervolgen, baant, in waarheid , den weg, om hier op aarde het onzalig beeld des Duivels te vertoonen. 2.) Kan het, dan ook, anders zijn, daar Jefus de beleedigingen, Hem aangedaan, zoo nadrukkelijk, als rechtvaardig, ftraft door deeze treurige verharding onzer harten, of wij zullen het fmartelijk gevolg van onze boosheid ondervinden in de fnerpende wroegingen van pns geweeten? • • het is zoo; meenigmaal zien wij ook den ftoutften verzoeker van Christus, zelfs in het midden zijner verfchrikkelijkfte wanbedrijven , onbekommerd en vroüjk leeven; meenigmaal fchijnt alle vrees en angst zeer ver 'van hem te zijn verwijderd: • maar; laat den uitwendigen fchijn ons,in deezen, niet bedriegen! — niet zelden, immers, verbergt hij, onder eene uiterlijke vertooning van blijgeestigheid , de vreesfelijke benaauwdheden, die zi$n gejaagd gemoed beroeren; niet zelden vertoont hij eene onbezorgde luchthartigheid, in de tegenwoordigheid yan anderen, wanneer, intusfchen , zoo ras hij zich alleen bevindt, zijne knieën tegen elkander ftooten: — en, al ware het, dat zijn geweeten , voor eenen tijd, als met een brandijzer wierd toegefchroeid, en hij zichzelven, door onderfcheidene kunsgreepen, tegen alle vrees en angst beveiligde, deeze onzalige poogingen zullen niet altoos gelukken; zijn geweeten, hoe vast de fïaap ook fchijne, in den welken het bedolven is, zal niet altoos fluimeren,; zeer onverwacht kan het ont-  over L CORÏNTH. X: 75 ontwaaken, —- ontwaaken, om hem, met een verdubbeld geweld, deszelfs folterende wroegingen te doen gevoelen : en, wanneer dit gefchiedt; wanneer hij, in volle kracht, alle de gruuwzaamheid zijner ongerechtigheid befeft; wanneer hij zich de ontzettende gevolgen vertegenwoordigt, die uit zijne onderfcheidene vervolgingen van Jefus eens, noodwendig, zullen gebooren worden, kunnen wij ons, dan, een genoegzaam denkbeeld van al het onzalige van zijnen toeftand vormen?, 3.J) Inzonderheid; wanneer deeze ontwaaking des geweetens plaats heeft, wanneer hij op het fterfbed nederligt: — wanneer hij, die zich, in Zijn leven, aan het verzoeken van Christus fchuldig maakte, en hier in, met eene meer en meer toeneemende boosheid, bleef volharden, door eene heevige ziekte aangetast, zonder hoop van herftel, het einde te gemoec ziet van een leven, het welk niets anders was, dan eene 'geduurige verklaaring van haat en 'vijandfchap tegen den Zaligmaakeiywanneer, dan, die zelfde Majesteit van den Zoon van God, die hij, zoo ftout, loochende en onteerde, zich, in alle haare ontzachlijke heerlijkheid, aan zijn beevend oog vertoi^t; wanneer, dan, die zelfde volkoomenheden van jefus, die hij tot de voorwerpen zijner baldaadigfte verguizingen, en fnoodfte lasteringen ftelde, doorhem befchouwd worden, in allen haaren luister; wanneer, dan, die • zelfde leer van jefus, die, door hem, of arglistig ondermijnd, of, met eene onbefuisde kwaadaartigheid, aangevallen werd en bellreeden, zich aan hem ver-  ?e LEERREDEN vertegenwoordigd, in alle haare achtbaarheid en Goddelijkheid; wanneer hij, dan, aan die zelfde Dienaars van het Euangelium, aan die zelfde Belijders en V'oorftanders van Jefus Godsdienst, die hij, zoo .wreed, verdrukte,' tégen wil en dank, moet denken als aan Rijksgezanten, als aan Gunstelingen van den Koning der Koningen; wanneer hij, dan, aan zijn ontroerd gemoed voorftelt alle de onheilen,die hij,door zijn onzalig gedrag, onder zijne medemenfche heeft te weeg gebracht; en, 'wanneer hij, dan, te gelijk zijne fidderende aandacht vestigt op 'de reekenfchap, die hij aan jefus van alle zijne verrichtingen zal moeten geeyen, en op de rechtvaardige vergelding, die hij weg zal draagen van den geduchten Richterftoel van dien zelfden Jefus, den welken hij, als een openbaar vijand, hoonde en vervolgde; wanneer hij, in die akelige oogenblikken, geenert troost zal vinden in ' een Euangelium, het welk hij, geduurende geheel zijn leven, verachtte eri beftrced; Wanneer, dan, door geheel de weereld, niets zal worden opgeleeverd, het welk ter ver^ mindering zijner angften, of tër verzachting zijner duldelooze folteringen, eenigszins, zoude ftrekken kunnen; wanneer hifjjjgpn , in de zeekere verwachting van' den dood, en, van eene eindelooze rampzaligheid, vruchteloos, de handen wringen, en een vanhoopend oog op den Hemel werpen • zal; wat,bidde ik, zal,dan, het fterfbed van hem, die'Christus verzocht, aan den Ontroerden befchouwer voor oogeh ftellen? in waarheid, niets anders, dan eene tieffende afbeelding der eeuwige verdoemenis. 4.) Trou-  over h co rin Th. x: y. 7? 4.) Trouwens; dat zelfde, hetwelk hij, op zijn fterf bed, met een fidderend hart zich vertegenwoordigde als zijne verwachting in de eeuwigheid, dat zelfde zal, in volle kracht, door hem ondervonden worden: ër is geen twijfel aan; hij, die Jefus hier op aarde verzocht, zal voor Hem, als voor zijnen Richter, verfchijnen moeten : hij zal dien zelfden Jefus, Wien hij, in zijn leven , zoo roekeloos verfmaadde , tegen Wiert hij eenen zoo feilen haat in het Godloos harte koesterde" j omtrend Wien hij zich aan zoo geweldige beleedigingen fchuldig maakte, zien koomen in zijne heerlijkheid; hij zal, met alle de inwoonders der weereld$ en, derhalven, ook met hun, die, of de flachtoffers zijner verleiding, of, de voorwerpen zijner woede waren, gebracht worden voor zijnen Richterftoel; hij zal, dan, daar hij, tot eene öntfachlijke reekenfchap - geeving opgeroepen, niet één op duizenden zal kunnen antwoorden, uit den mond van dien zelfden Jefus, van Wien hij waande niets te vreezen te hebben, dit onherroepelijk vonnis hooren: gaet wech van mij gij vervloekte in het eeuwige vijer, 't welk den duivel, ende zijne Enge-len bereid is (b)I en, dan, wanneer hij naa den afgrond eener eindelooze Mmpzalfgheid zal' worden heen gevoerd; wanneer hij, daar, in het onzalig gezelfchap der Duivelen , en der onderfcheidene deelgenooten zijner boosheid, de rechtvaardige wraak van den gehoonden Jefus ondervinden zal; wanneer, daar, zijne knaagende worm nooit zal fter- (#) Haltk. XXV: 41.  7§ LEERREDEN fterven, noch het vuur der Goddelijke verbolgenheid, immer, zal worden uitgebluscht; dan, zal jbij, in een verichrikkelijk, en geheel onherftelbaar verderf, ondervinden, dat Jefus, in waarheid, Was de Zoon van God; dan, zal hij gewaar worden, dat Jefus eene volkoomene kennis droeg van «He zijne fnoodheid $ en van derzelver verzwaaxende omftandigheden; dat de rechtvaardigheid van Jefus geene krenking dulde; dat zijne heiligheid geheel vlekloos, zijne waarheid onveranderlijk was; dat zijne langmoedigheid, hoe wijd ook uitgeflrekt, echter, haare grenzen had; en dat het Hem aan geene macht ontbrak, om zijne haaters de ftraf van hunne onzinnige woede te doenfmaaken: met een woord; dan, zal hij, in een eindeleos, en geheel onherflelbaar verderf, den fchroomelijken uitflag zien der verzoeking en beproeving, door hem, omtrend Jefus, in het werk gefield. Verfchrikkelijke gevolgen, voorzeeker! gevolgen, niet alleen verbonden met den waaren aart der misdaad, die wij hebben voorgefteld; niet alleen gegrond op de denkbeelden, die wij ©ns vormen möeten van Jefus rechtvaardigheid; maar, welker ontwijffelbaare zeekerheid, daar en boven, door onderfcheidene uitfpraaken van het Woord van God wordt aangeweezen! deeze, toch, is de treffende waarfchuuwing, zelfsaan Koningen, en Richters der aarde gedian, die tegen den heere, en tegen zijnen Gezalfden opflonden; kusfet den Zu?iet op dat Hij niet en  Övbr J. CORlNTtt. X: 9». 79 én toorrie, ende gij [op] den weg vergaet, wanneer zijn toorn maer een weinig zoude ontbran* den Qc )! die [tegen] mij zondigt, zoo laat zich de Opperfte Wijsheid hooren, doet zijne ziele geweld aen: alle die mij haten hebben de dood lief Qd). Ëö hoe nadrukkelijk zijn, hier omtrend, de betuigingen van den Apostel: als iemant de wet. Mofis heeft te niete gedaen , die Jlerft zonder barmhartigheid onder twee ofte drie getuigen: hoe veel te zwaerder ftraffe meijnt gij zal hij weerdig geacht worden, die den Zone Godts vertreden heeft, ende het bloed des Testaments onreijn geacht heeft, daer door hij geheijligt was* ende den Geest der genade fmaatheid heeft aengedaen? Want wij kennen hem die gezegt heeft, Mijne is de wrake, ik zal 't vergelden, jpreekt de heers. Ende wederom, de heere zal zijn volk oordeeten. Vreefehjk is het te vallen in de handen des levendigen Godts .("-O* Indien iemant den heere Jefum Lhristum niet lief cn heeft, die zij een vervloeidnge, Maranatha (ƒ)/ Zal, dan , de befchouwing der fchroomlijkg fnoodheid, aan welke wij ons, door het verzoeken van Christus, fchuldig maaken; — zal de overweeging der ontzettende gevolgen, die met deeze misdaad onaffcheidelijk verbonden zijn, gevolgen, waar door wij, in geheel ons leven, in ons fter- (O Pfi II: is. Cd) Spreuz. VIII: 36. («) tiebr. X: S8-31. Cf ) 1. C#r. XVI; aa.  ;L E E R R E D E N fterven,en in de eeuwigheid,rampzalig worden^-^ zal deeze treffende befpiegeling niet allen moogelijken klem en nadmk aan deeze waarfchuuwing van Paulus geeven: Laat ons Ch'istus met verzoeken? Zullen wij, hier door, niet worden opgewektj ■om. op onze hoede te zijn tegen een gedrag, het welk zoo verfoeilijk, en, te gelijk, voor ons zeiven zoo fchadelijk en verderfelijk is ? TOEPASSING. Daar de tijd, den welken wij beleevèn, geken* merkt wordt door eene meer en meer toeneemende vijandfchap tegen Jefus en zijnen Godsdienst; ontbreekt het niet aan menfchen, die, door hun ■ beftaan en gedrag, voikoomen beantwoorden aan de teekening , door welke wij het wanbedrijf, door den Apostel bedoeld, hebben afgemaald : en, hoe zeer wij door een Ontfermend God, tot nu toe, bewaard bleeven voor die vreeslijke uiterften, die wij tot het verzoeken van Christus hebben gebracht , zijn er, echter, veelen onder ons , die, met opzicht tot deeze ongerechtigheid, niet geheel kunnen worden vrijgefprooken. Zijn er, trouwens, onder ons, ook de zulken niet, die, of door hun moedwillig volharden in de diepfte onkunde, of door hunne ingezoogene en gekoefterde vooroordeelen , zich de ongelukkigfte denkbeelden maaken, en, omtrend Jefus, en zijne verheevene waardigheden, — en, omtrend het  óver I. CORINTH. X: 9". 81 het gewigtig werk, het welk door Hem op aarde werd volbracht, en in den Hemel wordt voordgezet , en omtrend den waarên en heiligen aart van geheel zijnen Godsdienst; en, even hierdoor , Hem door hunne wanbegrippen onteerén en verzoeken? ,-Zijn er, onder ons, ook dezulken niet, die geene de minfté dierbaaiheid en voortreflijkheid in Jefus zien; die omtrend Hem verkeeren met de koelde onverfchilligheid; die, wel ver van Hem tot het voorwerp te (tellen van hunne yuurigftö toegeneegenheid , van Hem af keerig zijn , en, zelfs, eenen wreeveligen haat tegen Hem, en tegen den weg der Zaligheid , in zijn Euangeliunl verkondigd, in den boezem koesteren? Zijn er, onder ons, ook dezulken niet, wier gedrag omtrend Jefus dit hun ongelukkig beftaan, maar al te duidelijk, verklaart, daar zij Hem , door" een hardnekkig ongeloof, als den eenigen, en alge^ noegzaamen Zaligmaaker verwerpen ; Zijne heilige beveelen, met eene weerbarftige ongehoorzaamheid, verachten ; en, niet zelden, hen, die zich aan dert dienst van jefus heben toegewijd, door fmaad en hoon, ook, door eenen openbaaren tegenftand * verongelijken? Kan , dan , dit ons beftaan in een ander lichtworden befchouwd, dan in dat van eene daa* delijke verzoeking van Christus? — • eene verzoeking van Christus > door welke wij ons fchuldig  82 LEERREDEN maaken aan de verfoeilijkfte ondankbaarheid! Of zullen wij hier aan twijfelen, wanneer wij onder het oog houden, de onbereekenbaare verplichting, die wij aan 'efus hebben? — aan jefus, — die, daar Hij het zich geenen roof behoefde te achten Gode evengelijk te zijn, in de geftalte van eenen Dienstknecht, in deeze weereld is verfcheenen, om, door het ftorten van zijn bloed, en het lijden van den vervloekten kruisdood, ons met God te verzoenen , van een tijdelijk, en eeuwig verderf te verlosfen, en deelgenooten te maaken van eene eindelooze Gelukzaligheid : — aan Jefus, aan Wien wij, in onze tederfte levens-jaaren, door den Doop, zijn opgedraagen; die ons, in onze vroege jeugd, het noodig onderwijs in Zijnen Godsdienst deed genieten ; die ons , boven zoo veele duizenden, begunstigde met eene zuivere en emftige prediking van het Euangelium ; die ons, meer dan ééns, den toegang vergunde tot Zijne Verboncstafel; en die, op onderfcheidene wijzen ,geklopt heeft aan onze harten; —- aan Jefus, eindelijk, die ons, tot op dit cogenblik, nog draagt in Zijne langmoecigheid, en ons nog tallooze blijken •fchenkt van Zijne Goedertierenheid: — wanneer wij, met eenige bedaardheid, aan dit alles denken, moeten wij, dan, zeiven niet erkennen, dat ons gedrag weinig beantwoordt aan het geen, het welk wij aan {efus zijn verfchuldigd; en dat wij, door alle Zijne liefde te vergelden met Hem op de beleedigendffe wijs te verzoeken, in waarheid, wangedrochten zijn van de laakbaarfle, en onvergeefïijkfte ondankbaarheid ? Moe-  over I. CORINTH. X: p*. 83 Moeten wij, dan ook,niet fidderen op de vertegenwoordiging der ontzettende gevolgen, die uit dit ons gedrag, noodwendig, zullen gebooren worden? Kunnen wij, tcch, iets anders verwachten, dan dat wij ook, meer en meer, in onze boosheid toeneeroen, en aan de verharding onzer harten zullen worden cvergelaaten ? dan dat wij , even gelijk Saulus, (die , zoo als wij zagen , zijn daadelijk verzoeken van Christus, door zijne vooroordeelen, en afkeerigheid omtrend Hem veroorzaakt, aanving, flechcs, met het bewaaren der kieederen der werktuigen van den dood van Stephanus, het zelve voordzette met de onderneeming der bloedcorftigfte vervolgingen der Leerlingen van Jefus,) ook, in onze verongelijkingen van den Zaligmaaker, zullen voordvaaren met eene fteeds aanwakkerende vijandfchap en woede? Kunnen wij iets anders verwachten, dan dat wij ook, zoo ras ons geweeten ontwaakt, door deszelfs wroegingen zuilen gefolterd worden ? dat alle onze poogingen, om ons zei ven tegen dien fnerpen- . den geeszel te beveiligen, vruchteloos zullen zijn ? en dat, meenigmaal in het midden van onze fchijnbaare gerustheid, fchrik en angst onze bsevende harten ontroeren zullen? Kunnen wij iets anders verwachten, dan dat onze toeftand vreesfelijk zal zijn, wanneer wij op onze fterfbedden nederliggen? wanneer wij, dan, in die aandoenelijke oogenbükken, van aiien troost F 2 ver-  84 LEERREDEN verfteeken, de verfchrikkingen des doods, in alle derzelver heevigte, zullen fmaaken moeten? Kunnen wij, eindelijk, iets anders verwachten, dan dat wij in dien zelfden Jefus, Wien wij met zoo veele vermeetelheid en onzinnigheid , nu, hoonen en verzoeken, met een beevend oog, onzen Richter befchouwen, en door Hem in dien poel, die van vuur en fulfer brandt, voor eeuwig, zullen worden neergeworpen? Zal, dan, ons fluim erend geweeten door deeze treffende befchouwingen niet ontwaaken ? Zullen wij, hier door, niet worden opgewekt, om de grootheid van ónze fchuld, ootmoedig, te erkennen; die, met eene diepe fchaamte, aan den beleedigden Jefus te belijden; in dat bloed, het welk alleen ons van onze boosheid kan reinigen, vergiffenis te zoeken; en Hem, door vuurige fmeekingen, om dien Geest te bidden, door welken ons verftand verlicht, ons hart verbeterd, en geheel onze wandel hervormd moet worden ? Zullen wij . bij Hem niet, ernftig, aanhouden, dat wij door 'Zijne Genade moogen worden toegemst, om Jefus niet,verder, te verzoeken , maar, integendeel, Hem tot het voorwerp van onzen eerbied, van onze liefde, van ons geloof, en van onze gehoorzaamheid te ftellen? — Zo wij, toch, in onze geringachting van Jefus, in onze vijandfchap tegen Hem , en in onze ongeloovige verwerping van Zijn Euangelium, met eene onverbeterlijke hardnekkigheid, volharden blijven; zo wij ons eenigs- zins  over L CORINTH. X: mh XXII: 43. < K) Job. XXI: 17. (/, Opcnb,. \\: 4.  over I. CORINTH. X: 9". 89 ligheid; wanneer wij nalaatig zijn in de volbrenging dier onderfcheidene plichten, die ons, in Zijn Woord, ter betrachting worden aanbevoolen; en wanneer wij het waagen om ons zeiven, onbedachtzaam, toetegeeven aan zoodaanige verkeerdheden, die met de zuivere heiligheid van Zijnen liefde - dienst onbeltaanbaar zijn? of, verzoeken wij, Jefus, nooit, door moedeloosheid en murmuree.ringen omtrend den weg, den welken Hij met ons houdt? door ongeloovig wantrouwen aan Zijne macht en eindelooze goedertierenheid, wanneer wij, of den treurigen toeftand Zijner Kerk, met een beevend oog, befchouwen, of zeiven in kruis en tegenfpoeden deelen moeten? of verzoeken wij, eindelijk, Jefus nooit, door, ter bereiking onzer bijzondere bedoelingen, het belang van Zijn Koningrijk, roekeloos, in de waagfchaal te ftellen? Zal niet ons eigen hart, wanneer het, met eene behoorlijke getrouwheid , door ons geraadpleegd wordt , op deeze vraagen een befchaamend antwoord geeven? en zal , dan , de uitflag van dit onderzoek ons niet opwekken tot eene ootmoedige fchuldbelijdenis, en tot eene vernieuwde omhelzing van Jefus? Zullen wij, inzonderheid, hierdoor niet worden aangefpoord, om, in afhanging van Zijnen Geest, en met een rustig vertrouwen op Deszelfs krachtige medewerking, ons te bevlijtigen , om onze verkeerde begrippen omtrend Jefus te verbeteren; Voor Hem eene meer vuurige liefde in den dankF 5 baa-  .po LEERREDEN baaren boezem te koesteren; en, met eene-meerdere getrouwheid, voor Hem te leeven, en Hem, in alle onze daaden, te verheerlijken? Zien wij, dat er, in deezen zoo boozen tijd, veelen zijn die Jefus op de fchandelijkfte wijs verzoeken ; zien wij , zelfs , met een bloedend hart, dat ook de zulken, die, te vooren, tot de Liefhebbers van Jefus fcheenen te behooren, van Hem afkeerig worden; zich met zijne geweldigfte vijanden tot zoodaanige maatregelen en ontwerpen vereenigen, die tot niets anders ftrekken, dan tot de ondermijning en veiwoesting van Zijn Koningrijk, en Hem zelfs, openlijk, verzaaken; laat die aandoenelijke befchouwing ons aanzetten om onzen ijver in het vereeren van den Zaligmaaker te verdubbelen, en, met de daad, te toonen, dat Hij ons boven alles dierbaar blijft! bevlijtigen wij ons, om zulk een beftaan, omtrend Hem, in onze harten aantekweeken, dat wij, -wanneer Jefus, daar ook in onze dagen zoo veele van Zijne Discipelen terug gaen, en met Hem niet wandelen, tot ons zeide : wilt Gijlieden ook niet'weg gaen? dan, met oprechte lippen, zouden kunnen verklaaren : Heere , tot wien zullen wij henen gaen ? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens! wij hebben gelooft ende bekent, dat Gij zijt, de Christus, de Zone des levendige/» Godts Qm~). Het (w) Jtb. VI: 66-6$.  over I. CORINTH. X: o°. j)i Het is zoo; ook wij zeiven kunnen de Slachtoffers worden der onzinnige boosheid van hun, die zich aan het verzoeken van Jefus lchuldig maaken: daar, ook onder ons, reeds on^ derfcheidene uitwerkzelen van den bitteren haat tegen den Goddelijken Verlosfer, die in veeier harten plaats heeft, zichtbaar worden; daar zij, die Zijnen Godsdienst, vrijmoedig belijden, en die leerbegrippen, die zij oordeelen de ziel en het weezen van denzelven uittemaaken , tegen woeste aanvallen, met eenen gepasten ernst, verdeedigen, aan de fmaadelijkfte verachting en verguizing onderworpen zijn , is er niets meer moogelijk3 dan dat, bij eene verdere toeneeming van het, in onze dagen, zoo ftout geworden Ongeloof, ook de vervolgingen en verdrukkingen meer geweldig worden: ja, zelfs, hoe zeer wij, nog, tot den bloede toe niet hebben tegengeftaen, ftrijdende tegen de zonde (*0, kunnen wij ons, op geene genoegzaame gronden, verzeekerd houden, dat wij hier toe , nimmer , door God zullen geroepen worden; hoe veel, immers, hebben wij , reeds, zien gebeuren , het welk wij, voor heen, als geheel onmoogelijk befchouw- den: maar; wordt dit ons lot; laat ons, in al het leed, het welk wij verduuren moeten, in alle de beleedigingen, die ons worden aangedaan, onze zielen in onze lijdzaamheid bezitten (0)! wreeken wij ons zeiven niet, maar geeven wij het (») Hcbr. XII: 4. (#; Luc. XXI: 19.  <32 L E E R R E D E N het over aan dien God, die de moeite ziét, en het verdriet, en, met zoo veele woorden, heeft verzeekerd, dat de fcepter der godloosheid op het lot der rechtveerdigen niet zal rusten Qpj! houden wij het oog, ltandvastig, gefiaagen op Jefus , als op den Overften Leidsman en Voleinder des Geloofs, die het kruis verdragen, en de fchande heeft veracht; die zodanig een tegenjpreken van de zondaren tegen Hem verdragen heeft (qf); en die, als Hij gefcholden wierdt, niet weder en fcholdt, ende als Hij leedt, niet en dreigde: maer gaf het over aen dien, die rechtveerdelijk oordeelt ( r) / Waapenen wij ons tegen al het lijden , het welk ons, onder de toelaating van Gods wijze en heilige Voorzienigheid, teou kunnen treffen, door eene geduurige vertegenwoordiging van de onbereekenbaare verplichting , dewelke wij aan Jefus hebben, die, voor ons, Zijn leven aan het kruis heeft afgelegd; die ons, vrijmachtig, in onderfcheiding van zoo veele anderen , uit de duisternis getrokken, en tot een waar geloof in zijnen naam bewoogen heeft; die ons, geduurig, zijne genade en goedertierenheid doet ondervinden ; die ons, in Zijne kracht, tegen verzoekingen, die voor ons te zwaar zouden zijn, beveiligt; en die ons, ook in de fmartelijkfte omftandigheden, en in de zwaar4ö beproevingen van ons geloof, door zijnen Goddelijken bijftand Herken zal; — naar maate, toch, (?) Pf CXXV: 3. (f) Htbr XW: 2 , 3. Ir) I. Pen. II: 25,  over E CORINTH. X: 9*. 93 toch, wij een meer leevendig gevoel hebben van de gadelooze toegeneegenheid , door Jefus ons beweezen, zullen wij, krachtiger, worden opgewekt, om ook Hem hartelijk lief te hebben, en, doör het gewillig en moedig dooritaan van de heevigfte verongelijkingen, ja, al ware het zelfs, van eenen geweldigen dood , Hem de oprechtheid en vuurigheid van onze wederliefde te verklaaren (s~). Laat, dan ook, de befchouwing der fchroomelijke boosheid, waar aan zich de Vijanden van Jefus fchuldig maaken, en de vertegenwoordiging der geduchte ftraf, die hen , vroeg of laat, zal treffen , ons aanfpooren tot een hartelijk medelijden met hunnen ongelukkigen toeftand, en tot de uitboezeming van vuurige gebeden , dat zij door dien zelfden Jefus, Wien zij, zoo ftout en bal- (j) Welk eenen heilzaamen invloed de voortelling van her geen, het welk wij aan Jefus zijn verfchuldigd , hebbe op de bevordering eener waare heldhaftigheid , in het ondergaan ook van het zwaarfte lijden, om zijnen wil, toont ons , het voorbeeld der ^pastelen, cn dat van veele Martelaars, die, gedrongen door de liefde voor Jefus, die zij in hunne dankbaare harten koesterden , een wclbehaagen had» den in hunne geweidigfte verdrukkingen , en het zich tot eene eer, en tot ftof van de leevendigfte blijdfchap reekenden, voor Jefuf te tnoogen lijden: Wie herinnert zich hier niet het voorgevallene met poljkarfus, den Leerling van Johannes, en Opziender der Gemeente van Smijrna? daar, de Heidenfche Richter, die hem tot fterven had verweezen, door 's Mans hoogen Ouderdom tot medelijden bewoogen , zich bevlijtigde , om hem tot het vermijden van esnen geweldigen dood, door het verzaaken van Jefus, te beweegen , werd hem , door dian waardigen Grijsaart, dit aandoenlijk antwoord gegeeven : ,, Ik dien Jefus reeds zes en tachtig jaaren, en „ IHf heeft mij nimmer kwaad gedaan; hoe zal ik dan mijne» ,, Koning cn Heiland lasteren kunnen t" Zie J. M, Scbró'ckh Cijristlic'he Kirchen-Gefchiclue , II Tb. Z. uo.  94 LEERREDEN baldaadig verzoeken, in hunne Godloosheid gefluit, en aan een wel - verdiend verderf ontrukt moogen worden i Trouwens; hoe zeer wij niet kunnen nalaaten het verfoeilijk gedrag dier ongelukkigen, ten hoogften, aftekeuren; hoe zeer wij, bij geene moogelijkheid, voor hun die hoogachting in onze harten kunnen koesteren, die wij voor hun gevoelden , toen deeze treurige gezindheid en handelingen omtrend Jefus bij hen nog geen plaats hadden; hoe zeer het Euangelium ons niet verplicht, om hun onze bijzondere liefde en toegeneegenheid te bewijzen ( /); zij blijven echter, onze medemenfehen; en, uit dien hoofde' gerechtigd tot onze hartelijke gebeden , en wel! meenende poogingen om, ware het moogelijk hen te recht te brengen; en, zullen wij hier toe met, zoo veel te fterker, worden opgewekt, naar maate wij meer onder het oog houden, dat wij, niet minder dan zij, voor die zelfde verkeerdheid vatbaar waren; en dat, alleen Gods vrijmachtige genade ons beveiligd heeft tegen een wanbedrijf, tot het welke wij ook vervoerd hadden kunnen worden. Info Het gewigtig voorfchrift van Jefus: hebt uwe vijanden hef, zegent ze, d,e u vervloeken doet wel de genen , die u haten, Matth V: 44. betreft oz'e bijzondere vijanden, door welke wij beleedigd worden, maar ftrekt zich niet uit tot de zulken , die als openbaare vijanden van Jefus kunnen, en Koeten warden aangemerkt. , -  over ï. CORINTH. X: g< 95 ïntusfchen ; hier omtrend kunnen wij, volkoomen, verzeekerd zijn, dat, in alle de verongeïijkingen, die ons worden aangedaan, het oog van Jefus op ons zal geflaagen blijven; dat, in alle onze beproevingen en verdrukkingen, zijne genade ons genoeg zal zijn, en zijne ■ kracht in onze zwakheid volbracht zal worden dat alle de vervolgingen van Jefus vijanden bepaald zijn aan deeze zijde van het graf; en, dat het, eenmaal, met eenen geduchten nadruk, blijken zal, dat het recht is bij Godt verdrukkinge te vergelden 'den genen , die ons verdrukken: ende ons , dis yerdrukt worden, verquikkinge, in de openbaring des Beeren Jefu van den hemel met de Engelen zijner kracht, met vlammende vijere, wrake doende over de gene, die Godt niet en kennen, endt over de gene die den Euangelio onzes Heer en Jefu. Christi niet gehoorzaem en zijn; dewelke zullen \_tot~] ftrajfe lijden het eeuwig verderf, van den aengezichte des Heer en, ende van de heerlijkheid Zijner jlerkte : wanneer hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in zijne heilige, ende wonderbaer te worden in alle die gekeven (y ). Dan zal, (op dat wij de eigenaartigè taal vaa den , fchoon ongewijden , echter , voortreflijken ; Schrijver van het Boek der Wijsheid O) de i onze maaken;) dan zal de rechtveerdige met i groote vrijmoedigheid ftaen voor het aengezicht der {o II. Cor. XII: o. (v) II. Thesf I. 6-10. O ) Hoef aft. V ; 1—7.  p<5 LEERREDEN over l CORINTH. X: 9*. der gene, die hem verdrukt, ende zijne moeiten verworpen hebben: ende zij dat ziende, zullen met zware vreeze beroerd worden, en zullen zich ontzetten over deze onvermeinde zaligheid: ende berouw hebbende, zullen zij onder malkanderen, zeggen, deze was '4 daer wij eertijts mede lachten, en dien wij voor een bijfpreuk des verwijts hadden; wij zotten hielden zijn leven razernij e; enae zijn einde oneerlijk: hoe is hij nu gerekent onder de kinderen Godts, ende hoe is zijn lot onder de heiligen ? Voorwaer wij zijn van den weg der waerheit afgedwaelt, ende het licht der gerechtigheid en is ons niet opgegaen: wij zijn yervult geworden in de paden der ongerechtigheit ende des verderfs , ende hebben woeste omwegen doorreijst, maer den weg des Heeren en hebben wij niet gekend. God geeve , dat wij allen , in dien doorluchtigen dag, onder de rechtvaardigen gereekend moogen worden! AMEN!  LEERREDEN O V B K I. TIM O TH. III: ioX 'Énde buiten alle twijfel de verborgenheijt der Godtzaligheijt is groot: Godt is geopenbaeri in den yleefche. Daar Paulus zich, in deezen Brief, bévlijtigde, om Timötheüs optewekken tot eene moedige verdeediging der hoofdwaarheden van Jefus Godsdienst tegen dien tuimelgeest van dwaaling, die, welhaast, de Gristen Kerk beroeren, en, vooral, 'ook de menschwording van den Zaligmaaker tot het doel zijner onbefuisde aanvallen ftellen zou, vertegenwoordigt Hij, in ons Tekstvers, die leer, in al haar gewigt, en onbetwistbaare zeekerheid. Wij bepaalen ons, alleen * tot deszelfs eërfte gedeelte, daar dit ons eene overvloedige aanleiding zal opleeveren tot zoodaanige overdenkingen, die, ten allen tijd , het hart van eenen rechtfchaapenen Christen moeten beezig houden, en die, inzonderheid, nu, onze eerbiedigfte aandacht vorderen, daar wij, welhaast, zullen geroepen wor& den  $8 LEERREDEN den tot eene Godvruchtige viering van het Feest,» aan de gedachtenis gewijd der geboorte van Jefus; en, te gelijk, zullen genoodigd worden, om* op dien zelfden tijd, aan het Heilig Avondmaal, die zeegeningen te fmaaken , tot welker verwerving God in het vleesch is geopenbaard geworden (tf). Laat ons, in de behandeling deezer ftof, I. Het voorftel van den Apostel verklaaren! II. De hoofdleer, daar ih vervat, naader ovetfweegen! III. Die gewigtige waarheid op ons zeiven toe^ pasfen f I. Eer wij, echter, de woorden vanPaulus op* helderen , zullen wij, vooraf, eene en andere vraag beantwoorden. i.) Is de leezing, die in onze vertaaling is gevolgd, de echte? heeft de Apostel waarlijk de benoeming van God gebruikt? dit is door veelen^ en4 ook, door de zulken ontkend, wier rechtzin- nig- CO Deeze Leerreden is uitgefjirooken, in de Gutthuis Kerkr den 34 Decembei 1795  over I. TTMÖTH. III: ióX 99 nigheid boven alle verdenking is: een oordeelkundig onderzoek van dit gefchil, en eene naauwkeurige toetzing der onderfcheidene gronden, waar op hetzelve is gevoerd , zou onze ftichting luttel bevorderen; het zij, derhalven, ons, alleen* vergund , na eene geheel ompartijdige beproeving vari het geen, het welk, hier omtrend, door onderfcheidene Uitleggers is voorgefteld, met eene befcheidene vrijmoedigheid, te verklaaren, dat de bewijzen, ter verdeediging der echtheid onzer leezing aangevoerd* ons beflisfende zijn voorgekoomen. 2. ) Moeten de woorden van onzen Tekst, te gelijk niet het verder gedeelte van dit vers, verèenigd worden met het laatfte deel van het voorgaande , zoo dat deeze de meening van Paulus zij: een pilaar , en vastigheid der waarheid, et% eene buiten allen twijfel groote verborgenheid derGodzaligheid is , God is in het vleesch geopenbaard enz.? dit is door beroemde Mannen beweerd, en door anderen afgekeurd: dan, daar de bepaaling van deeze bijzonderheid weinig, of niets toebrengt tot het recht verffctnd Van onze Tekstwoorden, behoeven wij de gegrondheid, of ongegrondheid deezer opvatting niet te beoordee« ien. 3. ) Van meerder gewigt is de derde vraag: op welk een wijs moet dit voorftel van den Apostel worden begrëepen? wat is hier, eigenlijk, het onderwerp? en wat moet als de verzeekering, G 2 daar  ioo LEERREDEN daar omtrend gegeevert, Worden aangemerkt? ge-* noegzaam alle de Uitleggers befchouwen de openbaaring van God in het vleesch als het onderwerp, waar van beweerd worde, dat het is eene verborgenheid; —— eene verborgenheid der Godzalig» held; eene buiten allen twijfel groóte verborgenheid: maar; deeze opvatting ftrookt geenszins met de plaatzing van het lidwoord, in den Grondtekst, (b\); volgends deeze, is het onderwerp de verborgenheid der Godzaligheid, God is in hei vleesch geopenbaard; en het geen, het welk hier omtrend wordt vastgefteld, is, dat dezelve buiten allen twijfel groot is; — op deeze wijs: de verbor^ genheid der Godzaligheid', t. w. God is in het vleesch geopenbaard, is buiten allen twijfel groot. Na de beantwoording deezer vraagen, zal de bijzondere ontwikkeling van geheel deeze uitfpraak minder moeilijk zijn. Letten wij op de befchrijving van het onderwerp, van het welk door Paulus wordt gefprooken! Hij teekent het zelve, als de verborgenheid der God* zaligheid, God is in het vleesch geopenbaard. God, zegt Hij, is in het vleesch geopenbaard7 zijne meening is, eenvoudig, deeze: Hij, die de waare God zelf is , heeft zich in de gedaante van "Kat ó^oXiyou^svcij; (Myx &rt to rqt sü* overmits, toch, de kinderen des vleesches ende bloets deelagtig zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelver deelagtig geworden (d): laat ons, echter, in dat ontzag verwekkend geheim niet dieper indringen; noch, roekeloos, den fluier opligten, onder welken God deeze verbaazende gebeurtenis aan ons eindig oog heeft onttrokken 1 Trouwens ; de openbaaring van God in het vleesch, wordt ons befchreeven als eene verborgenheid der Godzaligheid. Paulus noemt dezelve eene verborgenheid: eene benoeming, die hier, in allen haaren nadruk, moet worden opgevat; eene benoeming, die ons denken doet aan eene leer, welker kennis men niet alleen, geheel en al, aan eene onmiddelijke ontdekking van God verfchuldigd is, maar die, zelfs, nadat zij ons geopenbaard is, met epzicht tot haaren waarenaart, alle eindige bevatting, oneindig CO Joh. I: 14. ïd) Htbr. II: 14, G 3  ioi LEERREDEN dig ver, te boven ftreeft; eene benoeming, gelijk wij nader zien zullen, met het hoogfte recht, aan de openbaaring van God in het vleesch toegeëigend. Deeze verborgenheid wordt verder voorgefteld, als eene verborgenheid der Godzaligheid; zulk eene verborgenheid , naamelijk, waardoor eene zuivere Godsvrucht, in hart en wandel, wordt bevorderd! en, waarlijk, met de meeste billijkheid! dezelve, immers, heeft eene aanmerkelijke kracht, om ons de heerlijkheid der Goddelijke volmaaktheden, en inzonderheid, allen den rijkdom van Gods barmhartigheid, en zondaarsliefde , met eene aanbiddende dankbaarheid, te doen befchouwen, en ons, even hier door, tot Godzaligheid op te wekken; terwijl alle waare deugd en vroomheid uit deeze'zelfde openbaaring van God in het vleesch , als uit haare weezenlijke bronwel, moet worden afgeleid. Deeze verborgenheid der Godzaligheid , God is in het vleesch geopenbaard, verklaart Paulus als, buiten allen twijfel, groot, als, zonder eenige bedenking, bij uitneemendheid gewigtig. II. Laat ons, nu, na deeze genoegzaame opheldering van het voorftel van den Apostel, bij deszelfs hoofd - inhoud naader ftilftaan, en de verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard, als, buiten allen twijfel, groot befchouwen ! Om  over I. TIMOTH. III: i% 103 Om ons van de rechtmaatigheid der verzeekering, door onzen Kruisgezant, omtrend de grootheid deezer verborgenheid der Godzaligheid, gegeeyen , volkoomen te overtuigen, zal het genoegzaam zijn deeze volgende bijzonderheden te overweegen : —• ■ de verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard is groot, Uit hoofde van het verbaazende, het welk in den aart, en in de omftandigheden van deeze gebeurtenis wordt gevonden; Zij is groot, uit kracht van derzelver gewigtige oogmerken; —zij is, eindelijk, groot , wegens de heilzaamheid van haare gevolgen: -— bijzonderheden, bij uitneemendheid, gefchikt, om het zegel van waarheid te zetten op de verklaaring van den Apostel! 1.) De verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard, is groot , uit hoofde van het verbaazende, het welk in den aart, en in de omftandigheden van deeze gebeurtenis wordt gevonden. Stellen wij een eerbiedig oog op den verheevenen aart der menschwording van den Immanuël! God is in het vleesch geopenbaard, welk eene ontzettende verborgenheidl — Hij, die de "Weereld fchiep, en alle dingen draagt door het woord zijner kracht; — Hij, die Zon, en Maan, en tallooze Hemel-lichten, naar zijnen wil, zich wentelen doet, en, door éénen wenk, het gantschHeelal regeert; — de oneindige, de eeuwige God G 4 wordt  104 LEERREDEN wordt mensch; mensch, in allen den nadruk van dit woord; mensch, zoo als wij allen menfchen zijn; ons in alles gelijk, uitgenoomen de zonde; het oneindige vereenigt zich met het eindige, het almachtige met het zwakke, het eeuwige met het fterflijke, het heerlijke met het verachte; natuuren, zoo zeer verfchillende in aart en 'hoedaanigheden, verder van elkander verwijderd, dan de Hemel van de aarde verwijderd is , God en fchepfel, worden vereenigd; vereenigd door eenen" band , denwelken geene eeuwigheid verbreeken zal: het Woord wordt vleesch: Hij , die het affchljnzel'is van 's Vaders heerlijkheid, en het uitgedrukte beeld van Zijne zelfftandigheid ( e ), neemt een lighaam aan, het welk ftoflijk en fterflijk, eene ziel, die, in haare begaafdheden en werkingen, eindig is; — Hij onderwerpt zich aan alle de behoeften, aan alle de gewaarwordingen, aan' alledeonfchuldige zwakheden der menschheid; Hij, die in den fchoot des Vaders, eene onuitfpreekelijke gelukzaligheid genoot, de Heer en Eigenaar der geheele Weereld, de Algenoegzaame, hongert en dorst; Hij, die, in den Hemel, woonde onder de lofzangen der Engelen,Hort menfchelijke traanen, —r ftort die, op het graf van eenen geftorvenen natuurgenoot! — Wij ftervelingen, wier grondflag in het ftof is, wij,die, zoo meenigmaal, als wij het oog ten Hemel heffen, en Maan en Sterren, de wer• ken van Gods vingeren, befchouwen, deeze ootmoedige betuiging de onze moeten maaken: wat , is  over I. TIM O TH. III: 1QS is de mensch, dat Gij zijner gedenkt ? ende de zone des menfchen, dat Gij hem bezoekt (ƒ)? wij brooze, vergangelijke, eindige ftervelingen, wij hebben, in den Zoon van God, onzen Natuurgenoot, onzen Broeder, op den zetel dér Goddelijke Majesteit! God is in het vleesch 'geupenbaard: waar, waar zag inen eene verborgenheid gelijk aan deeze? laat, vrij, het menfchelijlc vernuft de diepte der zee bepaalen,"en de hoogte der fterren meeten! laat het, vrij, het richtfnoer aanwijzén, naar het welk Weerelden bewoogen worden! hier, hier zinkt het fchranderst brein weg, in aanbiddende bewondering; hier, hier is, zelfs, den gröotften Wijsgeer niets anders vergund, dan* op den rand van dien peilloozen afgrond, met eene heilige fidderirig, onbeweeglijk, ftil teftaan, en, beevend, uitteroepen: o diepte! — God is in het vleesch geopenbaard: zie daar eene verborgenheid, met opzicht tot haare zeekerheid, helder als de middag-zon; — met betrekking tot haaren waaren aart, donker als de nacht, en door geen licht van' eindige kennis optehelderen! — bedekken de Cherubijnen het aangezicht met hunne vleugelen, wanneer zij de heerlijkheid van den Almachtigen befchouwen; wordt door de Geesten, die voor den troon van God ftaan, op het zien van den ontzachlijken glans der Goddelijke Majesteit, uitgeroepen: heilig, heilig, heilig is de heère der heirfchaaren (g~)t en zullen wij, geringe en nie- (f) ff. viii: 5. Cf) J •• —. wanneer wij den, in het vleesch geöpenbaarden, God des Hemels zien, van alle heerlijkheid geheel, verfteeken; wanneer wij Hem, als den Zoon van eenen geringen Timmerman, met een hoonend onbefcheid, verachten zien; wanneer wij Hem hooren uitroepen: De Vosfen hebben holen, ende de vogelen des Hemels nesten; maer de Zone des menfchen en heeft niet, waer hij het hoofd nederlegge CO' wanneer wij Hem zien, geduurende geheel zijn leven, aan de fmartelijkfte wederwaardigheden blootgefteld; wanneer wij, inzonderheid, Hem befchouwen, door ziedende angften afgefolterd, door de fnoodfte ondankbaarheid verraaden, als eenen moordenaar, geweldig aangegreepen, ea het flachtoffer der onzinnige woede van nimmer beleedigde vijanden; wanneer wij Hem, tot eenen vervloekten dood verweezen, het geteifterd lighanrn onder den drukkenden kruispaal krommen zien, en Hem, door felle geesfelflagen voordgezweept, de treurige hoofdfcheêlplaats, zwoegend, op zien ftijgen; wanneer wij Hem, aldaar, aan hetmoordhout vastgeklonken,aan hetzelve, baldaadig uitgejouwd, en, in dien bangen nood, verlaaten van zijnen Hemelfchen Vader , den geest zien geeven , den geest zien geeven als eenen misdaadiger, ten fchrikbeeld voor anderen, opgehangen: wanneer wij, bij die aandoenelijke befchouwing, tevens, denken:" Hij, die, als mensch, „ dit (*) ?efi LUI; 3,4. CO üettb. Vlli; *•.  ïio LEÈRRËDEK 3, dit alles lijdt, is, të gelijk, mijn Schepper en „ Formeerder, de Voordbrenger van het gantsch „ heel-al, de hooge God, boven al te prijzen tot „ inde eeuwigheid"; hoe wordt, dan, onze ziel van denken afgefloofd, geheel onvermoogend tot eene verdere befpiegeling van dit verbaazend Gods geheim! — een Paulus zelf hoe zeer hij, opgetrokken in den derden Hemel, aldaar dingen zag, door geene mehfchelijke tong uit te fpreeken, wordt door die zee van wonderen zoö geheel verzwolgen, dat hij niets anders, dan de grootheid van deeze verborgenheid verklaaren kan. Het zij wij, derhalven, deèie gebeurtenis in haaren aart befchouwen; het zij wij het opmerkzaam oog op haare bijzondere omftandigheden vestigen ; het een en ander roept ons toe: dé Verborgendheid der Godzaligheid, Gcd is in het vleesch geopenbaard, is groot. a.) Zal de rechtmaatigheid deezêr uitfpraak niet, verder, blijken, wanneer wij deeze openbaaring van God in het vleesch overdenken, met opzicht tot de gewigtige bedoelingen, die daar aan moeten worden toegefchreeven? Waar toe is God in het vleesch verfcheenen? en hoedaanig waren de oogmerken van eene gebeurtenis , die nimmer haare weêrgaê had, noch ooit haare weêrgaê hebben zal? — is het Woord vleesch geworden, om, gelijk deeze de roekelooze verwachting was van veelen onder Abrahams kin--  ©VER I. TIMOTH. III: ïM suf kinderen, een aardsch koningrijk op te rechten* en Ifraëls nageflacht, van eene geweldige overheerfching bevrijd, ten toppunt van macht en aanzien te verheffen? — of, is God in het vleesch geopenbaard, om, Hechts, zoo als de fchrandere vernuften van onze dagen, met eene onbefchaam-i de ftoutheid, openlijk beweeren, de hoofdwaarheden van den Natuurlijken Godsdienst in een helderer licht te plaatfen , en derzelver zeekerheid door wonderen te Haven? — neen voorzeeker ! geheel andere denkbeelden waren, hieromtrend, reeds in de Godfpraaken van het Oud Verbond voorgefteld, geheel verfchillende begrippen worden, door de eerfte Heilgezanten, ja, doof Jefus zeiven, die, zeeker, van het waarachtig oogmerk zijner komst op aarde niet onkundig was, ons, in deezen, ingeboezemd: —. de herftelling der zedelijke orde, door de zonde te jammerlijk gefchonden, de wegneeming van alle die rampzaligheid, die uit die vergiftige bron was voordgevloeid , de verlichting, verbetering, en zaliging vandwaaze, onheilige, en fchuldige ftervelingen, en, te gelijk, de handhaaving der heerlijkheid van Gods volmaaktheden, zoo zeer verduisterd door de overtreeding zijner wetten; ziet daar het weezenlijk doel, het welk, door de openbaaring van God in het vleesch, bereikt moest worden! ziet daar de waare beftemming van den mensch gewordenen Zoon van God, op elke bladzijde van het Euangelium ons aangeweezen ! Laat ons dit denkbeeld ontwikkelen I Door  ÏI2 'leerreden Door eenen mensch is de zonde in de wereldgekomen, ende door de zonde de dood; ende alzoo is de dood .doorgegeten tot alle menfchen (m): dit, dit is het aandoenelijk bericht, het welk ons Paulus geeft, omtrent de wrange vruchtgevolgen der eerfte ongerechtigheid. Na dat, toch, door deeze, de zonde in de weereld gekomen is, heeft die haaren verderfelijken invloed, in zoo veele kracht, over geheel het menschdom verfpreid, dat wij allen, die den naam van Adams kinderen draagen, in zonde ontfangen, en in ongerechtigheid gebooren worden: wij, die, in onzen ëerffen oorfprong, naar het beeld van God gefchaapen, en tot eene dankbaare verheerlijking van onzeri weldaadigen Schepper verordend waren, ontluisteren, helaas! van onze vroegfte jeugd af aan, den glans der Goddelijke deugden; wij, inzonderheid door God beftemd ter bevordering der zedelijke orde in deeze weereld , verdonkeren haare heerlijkheid door den nevel van moedwillige wanbedrijven. Geen wonder, derhalven, indien een vlekkeloos heilig God ons de fmartelijke gevolgen onzer ongehoorzaamheid doet fmaaken; trouwens; in de onzalige heerfchappij, door de zonde over ons, als gekluisterde flaaven, uitgeoefend; .in de verwijdering van den algenoegzaamen God, de eenk («) Rom. V: ia  óver I. TIMOTII. III: 16". 113 eenige bronwel van leven en gelukzaligheid, — in eene reeks van jammeren en wederwaardigheden, — in den fnerpenden geesfel van een befchuldigend en folterend geweeten, — en in het angftig uitzicht op dood en eeuwigheid, — ontfangen wij, reeds in dit leven, de tjreurige bezolding der ongerechtigheid ; terwijl wij, door den dood, in een eindeloos verderf neêrgeftort, de welverdiende ftraf der zonde, in den geduchtften nadruk, draagen zullen. En, ach! hoe verfchrikkelijk wordt deeze onze jammerftaat door deszelfs onherftelbaarheid i waar heen ons beevend oog zich wenden mooge, nergens kan het uitkomst vinden; — geen Engel kan ons van onze rampzaligheid bevrijden; ja, de vereenigde krachten van het gantsch gefchaapendom zijn niet toereikende, om aan den zwaaren last der Goddelijke verbolgenheid, die op onze fchuldige hoofden rust, de minde verligting toetebrengen. Ontzettende jammerftaat voorzeeker! een jammerftaat , die het algemeen deel van alle ftervelingen, en de onzalige erfenis is, door Adam aan geheel zijn nageflacht nagelaaten: —■ zij, die voor ons aanweezig waren , wij die, nu, het levenslicht genieten, en zij, die na ons, tot aan het einde der eeuwen, zullen gebooren worden, het ligt alles, door geheel de weereld heen, in eenen afgrond van ellende weggezonken, voor eeuwig, en onherftelbaar, weggezonken. H Dan;..  U4 LEERREDEN Dan; bet geen, het welk voor geheel het gefchaapendom onmooglijk was, is döor den Zoon van God teweeggebracht; hier toe is Hij m het vleesch geopenbaard, op dat Hij zijne Ziel tot een randzoen voor veelen ftellen, en zoeken en zaligmaaken zou het geen, het welk verboren was: — zalige, driewerf zalige verborgenheid ! dat de Hemel juiche ! de aarde zich verheuge! en geheel de weereld verrukking en aanbidding zijlWel aan!' laat ons dit zoo heuchlijk oogmerk van Jefus komst op aarde overdenken, met opzicht tot eene weereld, die in het booze lag, en on-1 der het onherroepelijk vonnis eener eeuwige verdoemenis was beflooten! God is in het vleesch geopenbaard, om aan het recht der Goddelijke gerechtigheid eene volkoomene voldoening te geeven; om, door de herftelling van den luister van Gods deugden, eenen onverwrikbaaren grondflag te leggen, op welken de verfosfing en zaliging van Zondaars kon gevestigd Worden: — daar de Immanuël in dit beneedenrond verfcheen, om ellendige overtreeders van Gods wetten te behouden, heeft Hij , bij Zijne menschwording, den vloek, die op ons rustte, op zich genoomen; en men zag Hem , die het Affchijnfel is van Gods heerlijkheid, den geduchten last des Goddelijken toorns , geduurende geheel Zijn leven, torfchen; Hij die de vruchtbaare bron van heil en zeegeningen voor Hemel en voor aarde is,  over I. TIMOTH. III: ll% ïs, werd, aan het fmaadelijk kruishout vastgeklonken, voor ons een vloek; — een vloek, in het oog der Menfchen, — een vloek, in het oog der Engelen; — een vloek, in het heilig oog van God: van het eerfte oogenblik af, dat Hij het levenslicht genoot, tot aan Zijnen katften ademfnik, fmaakte Hij de alfemvruchten der ongerechtigheid, in alle derzelver bitterheid; en langs deezen , voor den Zoon van God zoo fmartelijken weg , werd het recht der wet gehandhaafd, de glans der Goddelijke deugden, in volle kracht, Vertoond, de zedelijke orde in haar hecht verband hcrfteld, en verlosfing en eeuwig heil voor .Adams kinderen verworven ; Want het gene de wet onmogelijk was, dewijle zij door het vleesch. krachteloos was, heeft Godt, zijnen Zone zendende in gelijkheid des zondigen vleefches ende [dat] voor de zonde, de zonde veroordeelt in het vleesch (n~). En, was de genieting der Goddelijke gunst, en de zeekcre verwachting eener eeuwige Zaligheid aan de volmaakte gehoorzaaming van Gods wil en wet verbonden; hadden wij, zoo ras wij ons aan de eerfte zonde fchuldig maakten, alle aanfpraak op den Hemel, voor altoos, verbeurd; ook dit was het oogmerk, waar toe God in het vleesch verfcheen, om dit verboren recht, wederom, voor Zondaars te verwerven: — Hij onderwerpt zich, met eene edele volvaardigheid, aan den geftrengen eisen («) Rom, vih: 3. H a  iif5 LEERREDEN etsch dér wét ; volbrengt dien met eene gehoofzaamheid, waar in het oog van Zijne Vijanden, ja dat der Engelen, wat zeg ik? waar in het alziend oog van God gëenen vlek ontdekte': aanbiddelijke' neederbuiging ! verbaazende Zondaarsliefde ! —— daar dé wooningen des lichts, met eeuwige grendelen, voor ons géfloóten fcheenen, en wij , door eenen oneindigen afftand, van den Algenoegzaamen God verwijderd waren, is God iri het vleesch geopenbaard, op dat Hij voor Ons, die kindereh des toorns waren , als de heere, onze gerechtigheid ( ó ), eenen blijden toegang tot dert Hemel zou verwerven: wanneer de volheid des tljds gekomen is, heeft Godt Zijnen Zone uitgezonden, geworden uit eéne vrouwe, geworden" onder de wet ; op dat Hij de gene * die onder' dè wèt warén verlosfen zoude; [ende] op dat wij dé adnnémingê tot kindéren verkrijgen zouden q>). Ma'af • daar net verheerlijken van Gods Volmaaktheden , en het baanen van eenen weg, langs welken zondaars. konden behouden en gezaligd Worden, zonder eenige inbreuk té maaken op dè réchten der Goddelijke Maj'efteit, hét gewigtigst doel van Jefus komst op aarde was: — het Woord is, ook daartoé, vleesch géworden; het heeft, ook daar toe, onder, ons gewoond; op dat de mensch geworden Verlosfef den nacht van on- kun> (ó) ftrcra. xxxiii: !«. (f) Gal. iv: 4, «•  ovsr I. TIMOTH. III: 16a. n7 kunde en wanbegrippen, waar in de menfchelijke kennis bedolven lag, door den glans van zijn Goddelijk onderwijs, verdrijven zou. En, in de daad; wanneer wij de onderfcheide* ne onderrichtingen opzaamelen , door dien Leeraar der gerechtigheid, op aarde , voorgefteld; wanneer wij onze aandacht wijden aan de verhee? y.ene begrippen , ons door Hem, omtrend zijnen Vader, meegedeeld, als dien God, die oneindig in heerlijkheid, en het hoogfte goed is voor al wat fchepzel is, en die, in den Zoon van zijne liefde, de God wil zijn van fchuldige en onheilige ftervelingen; — wanneer wij het oog op de geT trouwe tafereelen ftellen, waar in Hij onze jammerlijke verbastering, en rampzaligheid heeft af> geteekend; — wanneer wij letten op de gadeloo? ze voorfchriften van Godzaligheid en deugd, van zijne wijze lippen, zoo dikwijls, afgevloeid, en air le zoo overeenkomftig met onze waare beftemming, zoo naauw verbonden met onze eigen ge-: luk , en door zoo treffende beweegmiddelen ter betrachting aangedrongen ; wanneer wij, vooral, aan onzen opmerkzaamen geest vertegenwoordige de ftreelenden denkbeelden, ons, door Hem, ingeboezemd omtrend de eeuwige zaligheid, en den veiligen weg, langs welken wij daar in dee-; len kunnen; — wanneer wij zien, met welk eenen liefderijken ernst, wij, door Hem, genoodigd worden, om het zagte juk van zijnen dienst op ons te neemen, en, daar door, eene waare rust te vinden voor onze vermoeide zielen; — wanneer B 3 Wijs  nS LEE R; R E DEN wij, eindelijk, befchouwen, in welk eene kracht Hij het hoog gezag van zijne prediking door eene reeks van wonderwerken ltaafde ; met één woord, wanneer wij den weldaadigen Jelüs volgen, zoo als Hij lieden cn vlekken heeft rondgegaan , predikende het Euangelium , en geneezende de kranken,* — zuilen wij, dan, niet gereedelijk erkennen, dat ook dit oogmerk van zijne komst in het vleesch voor ons hoogst gewigtig was? Evenwel; de gezeegende bedoelingen , waartoe God in het vleesch is geopenbaard, waren niet bepaald tot het geen , hetwelk door Hem is verricht, geduurende zijn verblijf op aarde; —- neen voorzeeker! dezelve waren wijder, oneindig wijder uitgeltrekt; ook hier toe is de Immanuël mensch geworden, op dat Hij, na het eindigen van zijhen levensloop in deeze beneeden gewesten, uit den dood verreezen, zich op. den zetel van eeuwige heerlijkheid, aan de rechte hand van God, zijnen Vader, plaatzen zou, om .al dat heil, hetwelk Hij, als de Middelaar Gods en der menfchen, verworven had, ons> daadelijk, te fchenkën: — ons, door zijnen Geest, tot eene geloovige omhelzing van het Euangelium te bewerken; door zijne genade, ons verduisterd verliand te verlichten; ons, door zijne kracht, bekwaam te maaken, om, naar het onderwijs der zaligmaakende genade, die ons verfcheenen is, de weereldfche begeerlijkheden te verzaaken, en maatig, en . rechtvaardig , en God-  over U TIMOTH. III; ió\ 119 Godzalig, in deeze weereld, te wandelen; • ons de vergiffenis van onze zonde, en de gunst en liefde van den algenoegzaamen God te doen genieten; ■— ons, door zijnen Geest, omtrend de zeekerheid onzer verrijzenis en zalig wording, gefust te ftellen; ons, in Hem, eenen blijden toegang tot God, als tot onzen Hemelfche Vader, te vergunnen; ons, in alle nood en zwaarigheden, en, zelfs in de geweldigfte verdrukkingen , te verfterken door het zoo bemoedigend denkbeeld, dat Hij, die onze Natuur-genoot, en Broeder worden wou, zelf het bitterst lijden heeft gefmaakt, om ons in het zelve te kunnen troosten; en nu, na het doorftaan zijner fmarten, in de hoogfte heerlijkheid gevestigd is, en alle fchepzelen zoo krachtig aan zijnen wil gekeetend houdt, dat zij , zonder zijne toelaating, zich noch roeren, noch beweegen kunnen; ons, door deeze zijne magt, tegen het vereenigd geweld der vijanden van ons waar geluk te befchermen, en te bewaaren tot de eeuwige zaligheid; — ons te beveiligen tegen den fcherpen prikkel van den dood; en, na het zegevieren over den zeiven, ons over te voeren in den Hemel, op dat wij daar, in onderfcheiding van alle andere fchepzelen der gehee.le onmeetbaare weereld, in Gods meer onmiddelijke tegenwoordigheid, met Jefus, ons eeuwig gezeegend Hoofd, eene zaligheid genieten, dewelke die der Engelen, de eenige deelgenooten van dit ons voorrecht, misfchien, in heerlijkheid zal te boven ftreeven: ziet daar de heil- H 4 rijke  !2o LEERREDEN rijke bedoeling, waar toe Hij, die ter behoudenis van zondaars, in het vleesch verfcheen, de aarde verlaaten, en zijnen Hemel-troon beklommen heeft! Zullen wij, derhalven, wanneer wij, meteenen eerbiedigen ernst, de zoo gewigtige oogmerken indenken, die aan de komst van den Zoon van God in het vleesch kunnen, en moeten worden toegeëigend ; wanneer wij zien, dat' deeze in niets minder geleegen waren, dan in de herftelling van alle die wanorde en beroeringen, die, uit de weeldrige bron der zonde gebooren, over geheel de weereld waren voordgeftroomd; en, te gelijk, in de teweegbrenging, en daadelijke fchenking eener waare gelukzaligheid, die, door het overtreeden der Goddelijke wet, voor altoos, was verboren; — gullen wij, dan, niet, volvaardig, toeftemmen, dat de verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard'., uit kracht der gewigtige bedoelingen van deeze gebeurtenis, als gm/, als onuitfpreekelijk groot, door ons, moet geëerbiedigd worden? 3.) Eindelijk; deeze verborgenheid der Godzaligheid is, groot, uit hoofde der heilzaame gevolgen , die uit de openbaaring van God in het vleesch gebooren zijn. Ja voorzeeker! daar fefus de voldoening aan de vorderingen der Goddelijke Gerechtigheid, daadelijk , heeft teweeggebracht; — daar Hij, niet  over I. TIMOTH. Of: i6a. m piet tegenffoande alle de beletzelen, allen den te-, genftand, allen den geweldigen ftrijd, die de volvoering van dat verbaazend werk, boven alle befchrijving, moeilijk maakten, met de ftandvastiglie kloekmoedigheid, heeft overwonnen; — daar. Hij al zijn lijden, onbezweeken, heeft doorgeworfteld; daar Hij, in het gehoorzaamen van Gods wet, eene vlekkelooze heiligheid, geduurende geheel zijn leven, beweezen , en, tot aan zijnen laatften ademfnik, behouden heeft; daar Hij, op Golgotha, aan het kruis geklonken, het heilrijkst Woord, het welk, ooit, de aarde hoor-r de, gefprooken, en, daar, juichend, het is volbracht! heeft uitgeroepen; — daar Jefus het voornaame oogmerk zijner komst op aarde, volkoomen, heeft bereikt, is, hierdoor, de verzoening yan fchuldige ftervelingen met een heilig, en rechtvaardig God daargeiteld; en zij, die tot de prediking van het Woord der zaligheid,, tot aan de voleinding der weereld toe, immer, zullen geroepen worden, kunnen, nu, deeze aandoenelijke betuiging de hunne maaken : Godt was in Christus de wereld met Hem zeiven verzoenende: hare zonden haer niet toereekenende; ende heeft het woord der verzoening in ons gelegt: zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, als of Godt door ons hade : wij bidden "van Christus wege, laet u met Godt verzoenen: want dien, die geen zonde gekent en heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaekt, op dat wij zouden worden rechtveerdigheid Godts in Hem (fqf): — terwijl zij, die ver- waar- (j) ii. Cor. v: 19-21. H 5  122 LEERREDEN waardi'gd worden, om aan die voortellingen een ootmoedig, dankbaar, en geloovig gehoor te geeven vrolijk, kunnen verklaaren : waerlijk Hij heeft onze krankheden op zich genomen, ende onze fmerten, die heeft Hij gedragen: Hij is cm onze overtredingen verwondet, om onze ongerechtigheden is hij verbrijzelt: de ftrafe, die ons den vrede aenbrengt, was op Hem, ende door zijne flrtemen ts ons genezinge geworden (r)f Zullen wij ons, dan, verwonderen, dat, na deeze zelfde openbaaring van God in het vleesch, dat, na het geen, het welk de menschgeworden Verlqsfer, hier op aarde, heeft volvoerd, alle de fchaduwen eener vroegere Huishouding verdreeven zijn, dat die voor het lighaam zelf hebben moeten wijken? — zullen wij ons verwonderen, dat geheel de Godsdienst van Mofes, die, voor het Volk van Israël, flechts, een Tuchtmeester tot Christus was, dat alle deszelfs beeldtenisfen, en plechtige voorfchriften en gebruiken afgefchaft, geheel, zijn afgefchaft, in weerwil van derzelver alloude achtbaarheid, in weerwil van alle de vooroordeelen der Jooden omtrend derzelver be- ftendige duurzaamheid; in weerwil van de fterkfte gehechtheid aan derzelver uitwendige praal en heerlijkheid ? zullen wij ons verwonde¬ ren, dat, na dat alle andere middelen, om het hart van dat onbuigzaam Volk daar van lostemaaken, vmchteloos, waren beproefd, de fchroome- lijke (O Jf Uil: 4, 5.  over L TIMOTH. III: ï&. 123 lijke verwoesting van Stad, en Tempel , het dwaaze van deszelfs ..zinnelijkheid , met eenen fchroomelijken nadruk , heeft beweezen ? ■ zullen wij óns verwonderen, dat geheel de Bedeeling van het Oud Verbond, met allen deszelfs luisterrijken, maar, te gelijk, drukkenden toeftel, vernietigd, en op dezelve eene beter Bedeeling gevestigd is, die., zonder, immer, door eene andere te worden afgewisfeld , onveranderlijk , door alle wentelende eeuwen heen, haar gezag behouden, en, tot aan de flooping deezer aarde, eene vrüchtbaare, en altoos vloeijende bron zal blijven van de onwaardeerbaarfte zeegeningen? zeegenihgeii, in maate en trap ver .verhoeven boven de grootfte voorrechten, die het Oud Verbond kon fchenken; zeegeningen, van welken niet Kanaan het hoofdtooneel, maar de gehecle weereld de fchouwplaats is; zeegeningen, die tot Jood en Heiden, tot alle Volken en Geflachten , onophoudelijk, voordftroomen zullen ? Daar, nu, Paulus, ook met opzicht tot deeze zelfde gezeegende vruchtgevolgen, de verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard, reeds, als groot verklaaren kon, hoe zeer die in zijnen tijd, Hechts, in derzelver eerften aanvang, zichtbaar waren; zullen wij, dan, die eene meer volledige kennis hebben van de verbaazende veranderingen , die de menschwor-r ding van den Zoon van God, door zoo veele eeuwen heen, wijd en zijd, heeft teweeggebracht, de  124 LEERREDEN de verzeekering van den Apostel niet als volkqinen gegrond, en billijk keuren? Welaan! verlustigen wij ons in de befpiegelïng der heilzaame vruchten, die met de komst van Jefus in het vleesch verbonden waren, en die, door alle wentelende eeuwen, voordduuren, ja zelfs, in de eeuwigheid, geen einde neemen zullen! Hoe heerlijk waren die gevolgen van dien tijd af, op welken de aarde tot een fchouwtooneel werd gefteld van deeze doorluchtige gebeurtenis, tot op de dagen, waar in wij leeven! Daar, toch, Jefus het uitgeftrekt, en zoo veel bevattend weik, waar toe Hij, in de weereld was vèrfcheenen, in Palaeftina had aangevangen, werden door Hem, naa dat Hij dit beneedenrond verla'aten had, fommigen gefteld tot apostelen, fommigen tot Herders, fommigen tot Leeraars (x), op, dat, door de vereenigde poogingen van deezen, zijn menschlievend'ontwerp,- verderen verder, voordgezet, en het Woord der zaligheid, ender Jooden en Heidenen verkondigd, deszelfs heilzaamen invloed in onderfcheidene weerelddeelen zou verfpreiden: en, caar, door deeze wijze, en weldaadige befleliing van den verheerlijkten Verlosfer, het licht van Zijnen Godsdienst, reeds veele eeuwen lang, hoe zeer met eene verfchillende helderheid , CO I C$r. XII: al.  óver ï. TIMOTH. III: i(5». 125 heid, gefcheenen heeft; — daar tallooze volkenj thands, aan den naam van Jefus hulde doen; * hoe treffende zijn de gevolgen, die, hier door, op' de' weereld van Gods aardrijk zijrt te weeg gebracht! — gevolgen, door niemand te miskennen; die niet, moedwillig, voor het licht der waarheid de oogen Huk \ Wanneer wij ons vertegenwoordigen de treurige onkunde, die, met opzicht zelfs tot de gewigtigfte waarheden, onder de Jooden, en, vooral, onder de Heidenen heerschte; wanneer wij zien, hoe* flechts, eenige flaauwe flikkeringen van waare wijsheid zich, nu of dan, onder hen vertoonden, terwijl eene nacht van dwaalingen, en bijgeloof op geheel de weereld rustte: — wanneer wij, tevens, het licht van zuivere kennis zien, door Jefus leer öntftooken; Wanneer wij, met de vereischte onpartijdigheid, de denkbeelden omtrend de Leer, en Plichten van den Godsdienst, ook zelfs bij meer eenvoudigen gevonden, vergelijken met de verwarde, wankelende, en, maar al te dikwijls, zeer ongelukkige begrippen, die plaats hadden bij hen, welker fchrandere diepzinnigheid de uitgebreidfte beroemdheid had, zullen wij niet erkefmen moeten, dat, door de verfchijning van God in het vleesch, .een zon van wijsheid de akeligfte duisternis vervangen heeft? Wanneer wij denken aan dat zedelijk verderf, het welk , ten tijde van Jefus menschvvording, zelfs, onder de meest befchaafde volken zichtbaar was; —  ia5 LEERREDE!^ was; —- wanneer wij het fidderend oog op dat aandoenelijk tafereel van gruuwelen ftellen, die hcerfchende waren, niet alleen, onder woeste ?cijthen, en Barbaaren, maar, ook, onder de meer befchaafde Grieken, en Romeinen; — wanneer wij zien, hoe de ijverige poogingen van eenige rechtfchaapene Mannen, ter beteugeling der algemeene ondeugd en boosheid in het werk gefield, vruchteloos en ijdel waren; en, wanneer wij, te gelijk, letten op de heuchlijke verandering, ook in dit opzicht, door Jefus Godsdienst veroorzaakt; wanneer wij aan onzen geest vertegenwoordigen zoo veele duizenden , die hart en wandel richtende naar de leer des Euangeliums, voorbeelden opleeveren van Godvrucht en deugd, waar op de Engelen zelve , met een heilig welbehaagen, neederzien; — wanneer wij, opmerkzaam, befchouwen dien meer zuiveren eerbied voor den hoogen God, die meer warme, meer werkdaadige, meer uitgebreide liefde voor den medemensen, die aanmerkelijke befchaafdheid en zagthcid van zeden, door Jefus Godsdienst teweeggebiacht, en die , hoe zeer verdonkerd door de wandaaden van hun , die, fchoon zij den naam van Christenen draagen, aan de boosheid van hun hart den losfen teugel vieren, echter, zeer voordeelig affteeken bij het Afgodisch Bijgeloof, de koude ongezelligheid , en ruuwe barbaarschheid, die onder hen, die het licht van het Euangelium misfen, zelfs ook nu nog, zichtbaar zijn; zullen wij, dan, niet vol vaardig toeftemmen, dat de openbaaring van God in het viecsch, niet ' - zon-  over I. TIJVÏOTH. III: 16% 227 zonder rede, door den Apostel als eene groote verborgenheid der Godzaligheid is voorgefteld, daar, hier door, niet alleen de krachtigfte drangredenen , maar, te gelijk , de vruchtbaarfte en zeekerfte middelen, ter bevordering van waare deugd onder het menschdom, zijn aangeweezen? Wanneer wij, eindelijk , denken aan dat licht Van vrolijke gelukzaligheid , waar in de Christenen, door deeze zelfde openbaaring van God in het vleesch, zich verblijden moogen, en het welk de fombere duisternis van jammer en ellende, waarin de weereld bedolven was, verdreeven heeft; wanneer wij zien, hoe, nu, daar Jefus het leven en de onverderfelijkheid heeft in het licht gebracht, en een heilrijk aandeel aan de gunst van God, gepaard met de welgegronde verwachting eener eeuwige zaligheid , voor zondaars heeft verworven, even hier door, de krachtigfte invloed wordt verfpreid. op het waar geluk van hun, 'die aan Hem, als aan hunnen Verlosfer, hulde doen; — wanneer wij ontelbaare Christenen zien, die, onder welk eene luchtftreek zij ook woonen, welk eenen rang zij, op aarde, bekleeden, en hoedaanig hunne verfchillende gefteldheid en omftandigheden zijn, de heerlijke gevolgen hunner getrouwe betrachting van Jefus Godsdienst fmaaken; — wanneer wij de rust en kalmte zien , die in hunne zielen heerfchen; wanneer wij den krachtigen troost befpeuren, door welken hunne harten, ook in den bangften nood, bemoedigd worden en verfterkt; — wanneer wij hen, meenigmaal, met eikan-  128 LEÈRREÖEN elkander zich zien vereenigen, om, door vrdlijke lofzangen, aan de blijdfchap hunner harten lucht te geeven, — wanneer wij het oog Hellen op de heldhakige kloekmoedigheid, waar mede zij deeze weereld, en alle haarè genoegens, in den dood , verlaaten , met deeze juichende betuiging op de lippen: ik hebke den goeden ftrijd geftreden, ik kekke den loop voleindigd, ik kekke het geloof behouden: voorts is mij weggelegt de kroont der rechtveerdigheid', welke mij de Heere, de rechtveer dige Rechter, in dien dag geven zal Ct)l met één woord; wanneer wij in de laage ftulp van eenen armoedigen Christen, thands , meer waare gelukzaligheid befchouwen, dan , voor de komst van Jefus, door hun, die de vreugd van zijnen Godsdienst derfden , immer, werd genooten ; hoe krachtig vertoont zich, dan, aan ons dankbaar, en opgetoogen hart het heerlijk vruchtgevolg, het welk, ook in dit opzicht, met de openbaaring van God in het vleesch verbonden is! Er is meer; — zijn deeze gevolgen, reeds, voortrefnjk en zalig, van den tijd der verfchijning van den Zoon van God in dit beneedenrond af, tot op onze dagen; hoe zal onze verwondering, welhaast, nog hooger rijzen, wanneer wij ons de uitwerkfelcn voor oogen Hellen, die, van onzen tijd af, tot aan het Hot der eeuwen, uit die zelfde menschwording van Jefus, als uit eene milde bron, voordgevloeid , hunnen weldaadigen ' in- (/) II. Tin. IV: 7, 8.  over I. TIMOTH. III: J6X 129 invloed, met eenen toeneemenden voordgang, over geheel de weereld vcrfpreiden zullen! Daar, toch, de gezeegende Verlosfer, op den troon zijner heerlijkheid gefteegen, thands, alle macht in Hemel, en op aarde heeft verkreegen, zal het gewigtig werk, door Hem aangevangen, en door zijne Heilgezanten, tot nu toe, moedig voordgezet', ftandhouden, en, meer en meer, worden uitgebreid tot aan de voleindiging der weereld: het Koningrijk van Jefus, beftemd tot een doorluchtig fchouwtooneel van zijne macht, wijsheid, en weldaadigheid, zal beftendig blijven; en , met welk een geweld hetzelve befprongen worde, welke treurige wolken van dwaaling, 1 ongeloof, of bijgeloovigheid deszelfs heerlijkheid, voor eenen tijd, verdonkeren, het zal pal^ftaan als eene rotze; en, in het midden der loeijende liormwinden van heevige vervolgingen, zal hetzelve , door Jefus beveiligd , ook door de poorten der helle niet overweldigd worden. En; in welk eenen helderen glans zal de heerlijkheid en zaligheid der openbaaring van God in het vleesch worden vertoond aan het oog van hun, die aan het einde der eeuwen leeven zul]eni _— wanneer de ftandert van het kruis, door de geheele weereld, op de- puinhoopen van het verbrijzeld ongeloof en bijgeloof zal gevestigd worden; — wanneer geheele drommen van Naatfien en Gedachten, van het Oosten tot hec Westen, van het Zuiden tot het Noorden, zich l voor  I . *3o LEERREDEN voor Jefus', als voor hunnen God, en Zaligmaaker, in den diepftcn ootmoed, zullen neederbuigen; - wanneer de aerde vol kennisje des heeuen zijn zal, gelijk de wateren [den bodem] der zee bedekken (u); wanneer de omtrek van Jefus heerfchanpij geheel de weereld bevatten, en de Zon der gerechtigheid in eenen vollen middaggloed zal fchijnen; wanneer het gantfche ontwerp van den menschgewordenen Zaligmaaker, volkomen, zal voltrokken worden; zal, dan, het hart van hun, die blijde getuigen, en drieWerf gelukkige deelgenooten van die verbaazende verandering zullen zijn, niet geheel verrukking Worden? zal, dan, wanneer die vrolijke da- ' gen aanlichten, in welke de volheid der Heidenen ingaan , en gantsch Israël zal zalig worden, deeze juichitem niet , wijd en zijd, worden aangeheeven: het Lam, dat gejlachtet is, is weerdig te ontjangen de kracht, ende rijkdom, ende wijsheid, ende flerkte , ende heerlijkheid, ende dankzeggingen (v")l Eindelijk; de gevolgen, de onuitfpreekelijk zalige gevolgen der openbaaring van God in het vleesch zijn niet bepaald tot de duuring deezer aarde; dezelve ftrekken zich uit, zelfs, tot in de eeuwigheid; ook de Hemel zal het fchouw- tooneel dier dierbaare vruchten zijn. Wel- CO Jef. xi: 9. (O Optnb. v: ia."  over I. TIMOTH. III: 16'. 131 Welaan J vieren wij den teugel aan onze opgetoogene verbeelding! veriaaten' wij, met onze Godvruchtige befpiegeling, voor één oogenblik, deeze beneeden- weereld, en dringen wij tot in den Hemel door! — daar, daar zien wij veele duizenden, die, voor de komst van Jefus in de weereld, door de kracht van zijne zeeker aanftaande, en door het geloof omhelsde gerechtigheid, reeds, deelgenooten der zaligheid geworden zijn; — daar, daar zien wij millioenen van ftervelingen, na zijne verfchijning, tot die vergaadering der gezaligden toegevoegd; — daar, daar zien wij de óntelbaare ïr.eenichte van hun , die door Jefus Leer en Geest, tot aan het einde der eeuwen toe, tot eene eerbiedige erkentenis van Hem, als den cenigen Verloslér, opgewekt, den toegang • tot de wooningen des lichts verkreegen; — daar, daar zien wij geringe menfehenkinderen, welker grondflag was in het ftof, hunne Hallelujahs met die der Engelen paaren; — daar , daar zien wij den Hemel, die, door de zonde, voor Adaras kroost voor eeuwig geflooten fcheen, vervuld met zondaars, in Jefus bloed rein gewasfehen, en, door zijne genade, tot de genieting eener eindelooze heerlijkheid gevormd en toegerust; daar, daar zien wij volle beeken van vreugde en zaligheid vlieten, eeuwig vlieten ook voor hun, die van natuure kinderen des toorns waren; — daar, daar zien wij Jefus, die in het vleesch verfcheen, met eer en Majefteit bekroond, en geplaatst aan het hoofd der Hemellingen, alle ó.e> fchatkameren vervullen van hun, die van het eer- I 2 fté  LEERREDEN fte aanweezen der weereld af, tot aan haare flooping' toe, zijne verfchijning hebben lief gehad; - daar, daar zien wij...... maar, neen; hier wordt de fterkfte verbeeldingskracht verftompt; geen eindig oog kan door het voorhangfel dringen,- achter liet welk de eeuwige gevolgen der openbaaring van God in het vleesch , zoo als die, in den Hemel, zullen genooten worden, verborgen zijn. „ Goddelijke Jefus! eenige en eeuwige oorzaak ü van al dat heil! geef, dat wij allen de zalige, „ en alle verbeelding, oneindig, te boven ftreeven„ de gevolgen van uwe komst op aarde, in den Hemel, ondervinden, en vermeerderen moos, gen!" Wanneer wij, nu, aan dit alles denken; Wanneer wij denken aan die heuchlijke verandering, die, van den tijd af der verfchijning van den Immanuël tot op onze dagen , reeds veroorzaakt isi ~— die, nog verder, door eene reeks van eeuwen heen, zal worden uitgebreid; en die, in den Hemel, haare volkoomenheid en eeuwige heerlijkheid vertoonen zal; zullen wij, dan, niet, in eene ootmoedige aanbidding weggezonken, yerklaaren moeten, dat de openbaaring van God in het vleesch groot, en voortreffelijk is, uit hoofde van haare heilvolle en blijde vruchtgevolgen (w )? Daar C«>) In de voorftelling der heilrijke gevolgen, üit de openbas- fiöfc van God in het vleesch voordgevlocid, hebben wij, om niet «1 te uitvoerig te zijn, eng moeten bepaalen tot de mser voorna»-  over I. TIMOTH*. III: 16*. 133 Daar, derhalven, de verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard, zoo onbegrijpelijk is, in haaren waar en aart en om- me, die, meer bijzonder, aan de gewigtige oogm*rlcen van Jefus komst in deeze weereld, geëvenreedigd waren; geenszins, derhalven, ontkennen wij, dat, gelijk aan de menschwording van den Zaligmaaker meer andere , zijdeltngfche bedoelingen kunnen worden toegefchreeven , zoo eok, door derzelver bereiking , nog, bchalyen de door ons vermelde , onderfcheidene, en, in zich zelve, zeer aanmerkelijke gevolgen zijn yoordgebracht: — het zij ons vergund, hier omtrend, flechts eene en andere bijzoaderheid , ten voorbedde , te noemen 1 Welk een heerlijk licht is. door de openbaaring van God in het vleesch, verfpreid over geheelde vroegere Huishouding, die voor de komst van Jefus, onder het volk van Israël, heeft plaats gehad! — hoe helder wordt, hier door, geheel de gefchiedenis van, onzen eerften Stamvader , en de «llcrgewigtigfte betrekking, in welke Hij, naar de Leer van Paulus Rpm. V: 12—21. tot geheel het Menschdom ftond! hoe volkoomen worden, hierdoor, veele moeilijke vraagen, omtrend de toelaating van zijnen val, en deszelf* • treurige gevolgen, beantwoord! hoe veel duidelijker begrij- kenwij, nu, den waaren zin der toezegging van verlosfende , en herftellende genade, door God aan hem gedaan! in welk eeu zinrijk licht vcnoonen zich, nu, die onderfcheidene beloften, met welke Abraham, en, na Hem, meer andere Aartsvaders begunftigd werden! hoe aanbiddelijk wijs, heilig, en goedertieren verklaaren zich , hierdoor, de handelingen, door Jehova met het Volk van Israël gehouden , niet alleen, met opzicht tot geheel den Godsdienst, onder het zelve opgericht, de wetten en inftellingen aan het zelve voorgefchreeven , en de rneenigvuldige, en fteeds, meer en meer uitgebreide voorzeggingen en voorbeeldige aanduidingen van eenen aanftaanden Verlosfer, met welke zij begunftigd werden; maar, ook, met betrekking tot hunne Burgerlijke Regeerihg; — daar hunne machtige uitleiding uit Egijptcn, hunne invoering in Kanaan, hunne bewaaring en ïnilandhoudirjg in dat Land, en, naderhand, hunne verilroojingen en ballingfchappeu zoo geheel overeen'komrtig waren met de groote beftemrning van dat Volk, en de Goddelijke bedoelingen omtrend her, zelve, inzonderheid , zoo als het tot eenen zee^en voor geheel de weereld ftrekken zou: — dit alles, toch, hetwelk wij hebben opgenoemd, fload in de naauwfte betrekking met de openbaariug van God iu het j g vleesch ;  i34 LEERREDEN omftandigheden; daar'die zoo belangrijk is m ha^re bedoelingen; — en, daar haangevolgen zoo heerlijk zijn; — daar dit alles zocTzeeiter, zoo onvvederfpreekelijk zeeker is; - kon dan, de Apostel niet, met het hoogfte recht' ti ^ee- komftiï* edc!ht;rh°aCl T ' ' "Pg C"St aanflaande e" toe- ' e WMre 211:1' cn "°°fdbedoeLng van hetzelve befchouwd moet worden. ö Er is meer; daar, door deeze zelfde verfchüninir van God in her vleesch, de weg gebaand is, dat die ree*"zoo be. langrijke Boeken die de Joodfche Openbaaring uitmaken aan. telen «Tn^T ?' ^ dcJ6chrifien d^ Euangei&en en Apol telen, die ons het leven, en de Leer van den menscligeivordenen Zaligmaaker voorftellen en verklaaren, zijn, ook, hiet uit de aanmerkelijkfte zegeningen, in meer dan één opzicht voordgefprooten: —- „jet aüeen , leevert de, nu volkoom» , B„bel een veilig „chtfnoer ter vorming van hart cn wandel aan het Menschdom Q„j niet alleen zal die, door alle tijdperken heen , een zeekere Wcg-vijzer blijven ter bereiking der eeuwige heerlijkheid; - maar, hc, is, daarenboven', ontegenzeggelijk, dat, gelijk tot het z_pp nood,g onderzoeken dier gewilde Schriften eene- gpdmmge beoefening der Hebrecuwfche, en ook der Rorneinfche en Griekfchc Ge.'eerdheid, en de aanwending rln onderfcheidene Wectenlclnppen onontbeerlijk is, oP dezelfde wi" het verkriigen, en behouden van waare Geleerdheid, het toeneèrnen >n meer aan eene le/lijhe Weetcnfchap , door het geduS leezen en onderzoeken v?n den eenvoudig™ Bijbel, ongelooflijk bet vorderd wordt , en dat , derhalve,,,. d,e Schriften , 'die ons den voorheen beloofden, en, nu, daadehik in het vleesch geöpen! baarden Zooi: van God verkondigen . zoowel hunnen invloed hebr'w T Henschtlom, behouden zullen op de weezen- lijke verlichting van het verflaag, en de vorming, en vwedeiin* van den fmaak voor alles wat waarlijk fchoon is, als die ttrekken je M^nfihfllijfce Maatfchappij ZOo allervoordeelig^ is en die door de ondervinding van vee e eeuwen gxllaafd , niet makend , of ffiïiïï, W°rdCn' dan' d°°r dnClle °Me> S verfoeilijlale • ^'V'!*? Wei"ige Wcnk£n vceIcn "Moedigen om deeze, in de daad belangrijke bijzonderheden, behoorlijk, op te merken, cn, dieper, in te denken ! werden ,  over I. TIMOTH. III: i (O Luk. II: 14.  over L TlMOTH. ïli: 16^. 147 op dat zij, langs dien weg, met ons, deelen in de zaligheid , die door Hem voor zondaars verworven werd! Stellen wij , eindelijk, eenen hoogen prijs op deeze buiten allen twijfel groote verborgenheid der Godzaligheid, God is in het vleesch geopenbaard! laat de {route aanvallen van het bal- daadig Ongeloof onze overtuiging van haare waarheid en zeekerheid niet verzwakken! — berusten wij, eerbiedig, in de uitfpraaken van het Woord van God, zonder, roekeloos, te willen indringen in zoodaanige dingen, die voor ons, ja, zelfs, voor de Engelen Gods geheel onbegrijpelijk zijn! Laat ons met Cherubijnen vleugelen Bedekken het nieuwsgierig oog; En ons verfïand, zo v ooit te hoog Mogt vliegen; in zijn drift beteugelen, Tot God in meerder licht verfchijn. Wie ooit deez" waarheid moog bejlrijden. De Christen Kerk zal die voor God, en mensch belijden, Zoo lang deez' aard, zoo lang de heemlen zullen zijn ( * ). AMEN! VqH Gezangen, blaUz. na. K 2