MENGELWERK. VOOR. 1791.   ALGEMEENE VADERLANDSCHE LETTER OEFENINGEN, waarin de BOEKEN en SCHRIFTEN, die dagelyks in ons vaderland en elders uitkomen, oordeelkundig tevens en vrymof.uig verhandeld worden. BENEVENS MENGELWERK, tot Fraatje Letteren, Konften en Weetenfchappen, bctrekkclyk. TWEE D E STUK. voor I79t. . Met Plaaten. Te A M S T E R D J M, JBy A. van der K R O E, en By J. Y N T E M- A. 1791.   INHOUD VAN HET MENGELWERK, Tot Fraai je Letteren, Konfien en Weetenfchappen, betrekkelyk. De Befpiegelende Wysgeer; den Winter in de Poolgewesten befchouwende. bl. i Waarneeming, wegens eene zeer byzondere, doch teffens allergevaarlykfte, Inenting der Kinderpokjes. Door Dr. ***. 15 Verflag der Antwoorden, gegeeven op'de Vraagen, voorgedekt door de Koninglyke Sociëteit des Landbouws te Laan, •over de Uitwerkingen van de Vorst, in den Winter des Jaars MDCCLXXXVM en MDCCLXXXLX, ten aanzie'ne der Planten en Dieren. Door Vader cotte. 17 Eenvoudig Middel, om eene Electrique Battery, by derzelver hoogile belaading, voor het breeken der Vlesfen, enz. te bevryden. Door den Heer j. reits&ïa. 23 J. bruce's Berigt , wegens den oorfprong van den Nyl, door hem ontdekt, vergezeld van eenige Aanmerkingen. 27 De Inwoonder van de Planeet Uranus. Een Droom. 40 By het eindigende Jaar MDCCXC. Fragment. 46" Verhandeling over den voortgang der Ondeugd in't Mcnschlyk Hart, en de Behoedmiddelen daar tegen. 49 Vervolg der Aanmerkingen , Waarneemingen en Genees wyze van eene byzondere ibort van Kinderziekte. Door ***, Med. Doet. 58 Leevensbefcliryving van wylen maximiltaan stoll , Raad van zyne K. K. Majejteit , gewoon Geneesheer'van het Gasthuis der H. Drieenheid, enz. Uit het Latyn van den Heer j. eyerel vertaald, door Dr. j. róeel. 60 Lyst der Schriften, door den Hoogleeraar stoll uitgegeeven. 65 De oorzaaken van de overvloeijingen des Nyls natuurkundig nagefpoord en ontvouwd , met Aanmerkingen over den loop der Regens in de heete Gewesten. Door den Heer y. bruce. 66 * 3 . .  I N II O U D. Bcrigt eener Pvcizc na Munt ^Rofe, .door den Hoogleeraar de saussure. (Vervólg van bi. 609 des voorigen jaars.) 71 Bvzonderheden, beu-effende een.cn Aanhang Seeks geheeten, tePatfia, en het houden hunner Vefgaderinge. -9 Verllag van de Mosques, en den openbaaren Eerdienst bv de Lurken. Door den ilcer d'ohosson. g'e. Waarneemingen op eene verzameling van Lichaamen, geplaatst .in de VerweiaiQa, toebchoorende aan de Minnebroeders en jacobynen, in Tvuluuje. Door den Heer de puyma.mr1n. g^ Jonas. Een Dichtmaatig Tafereel. 85 Zedelyke bedenkingen, gj Vertoog tot afmaaning van Luiheid en aanprvzing tot een werkzaam hieven. g0 Weldaadige Stichting, ter bezorging van arme Zieken te Petersburg. ^g Natnurlyke Historie der Smienten. Volgens den Heer de . uuffon. 10t Brief van den Heer l. reynier aan den Heer de la ï.iet her ie , over een Verfchynzel fn de Gezigtkunde. 108 Bengt van een leevenden Hond , geheel 'onvoorzien van Voorpoorten , gebooren. Door den lieer pkret den Zoon. Jog Bedenkingen over het zwak in de Natuur- en Starrekundige Weetenlchappen. Door den Heer i>. van aken , A. L. M. Ph. Dr. 11o Berigt, wegens den Berg Libanon, en de Bewooners van denzeiven. Door den Heer de la billardiere , M. D. „1 Lcevensbelchryving van den beroemden Schilder Godfried kneller Bart. Volgens horace walfole. ' 120 De Uitwerkzels vanNyd enjaloufy, voorbeeldlyk gefchetst. Eene Géfchiedcnis. j -.5 De Nuttigheden en het Oogmerk der Dichtkunst. Door den Eerw. rosert lowth. 1^0 Opgave van de voornaarnite Starrelysten , in vroegeren ïyde opgemaakt, en verflag van the nu eerst onlangs in *t licht gegeeven zyn. Door francis wollaston , F R. S. 145 Waarneemingen en vorderingen in de Starrekunde , gedaan in den Jaare MDCCXC , volgens de opgave van tien Heer j. c. de la metiierie. sfjö Proeve over de Voorzienings - regulen. Door den Heer 'p. van aken, A. L. M. Ph. Dr 157 Zonderling, doch gelukkig uitgevallen , hulpmiddel voor een  INHOUD. «en doorgezwolgen Viscbgraat. Medegedeeld door Dr. * * *. l6„ De Lente. liet Geld. jgg Zedeleerende Schets van de pooging om In Gezelfchappen te lchitteren. i~o Xedciyke Bedenkingen. llegclen ter Beftuuring van den yver op denPredikftoel. 177 Overdenking tJver den Dood. I7§ Eenigc Aanmerkingen , nopens het Sal Seignetti en het Acidum Esfentiale Tartari. Door den Heer theod. uilkens , Apotheker te Groningen. 18-? Natuui'lyke Historie van den Roeper-Eend. Volgens den Heer de buffon. j37 ;De Wiékbnftigè zekerheid der Starrekunde aangetoond. Door Dr. m. iioüTTUYN. l8p 'Berigt eener Reize na Mont-Rofe. Door den Hoogleeraar de saussuue. {Vervolg van bl. 79.) jog Berigt wegens Oost-Tartarye, of de Crim. 000 'Opgave van de Scheld- en Vloeknaamen der Türken lm anJere Volken gegeeven. Door den Abbé dom ses- rvfe , , ^ • 208 Uorlpronglyke Brieven uit Spanje, door een Reiziger geichreeven; behelzende de Gefchiedenis van Dan alonzo , Ql den Ëcielèfi Kluizenaar. 20o De twistende Wysgeeren voor een onbevoegden Re°ter. Eene waare Gefchiedenis. 2,17 Een hoogmoedige Dame, naar verdienden behandeld, aïg Een Sprookje. Dichtjtukje. 2Iu Gedagten over de Wysbegeerte, Godsdienst en Godgeleerdheid. Door den Abbé lamourette. o2i Ge-dagten van eenen Leeraar , by het beklimmen van den Predikltoel. ^ Waarneemingen der Geneeskundige ËkcMciteit * in verfchü-' lende omftandigheden. Naar het Engelsch van james ferguson. Door den Heer d. l. oskamp, Ph. Dr. en Med. Stud. Byzonderheden , betreffende de Canlharides of Spaanlche Vliegen, in Sicilië. Door den Abbé dom sestini. Waarneemingen over de Zuiker - Mieren , in eenen Brieve van john castles Esq. aan den Luitenant - Generaal melvill, F. R. S. tevens ftrekkende om een middel tot derzelver mtrooijing aan de hand te gceven, en het Zuix * 4 * ker-  I N II O U- D. ker - riet op eene voordeeliger wyze, dan gewoonlyk gefchiedt, te planten. 234. Berigt eener Reize na Mont-Rofe. Door den Hoogleeraar de saussure. (Vervolg en Slot van bl. 202.) 245 Leevensbyzonderheden van den Eerw. john wesley , A. L. M. beroemd Prediker onder de Methodisten. Met Aanmerkingen over den oorfprong en de bedryven diens Aanhangs. * 254 De zonde van Overfpel , uit een bepaald oogpunt be« fchouwd , en het onregt, en de fchade, die men zyn Evennaasten daardoor kan aandoen en veroorzaaken', aangetoond. -62. Oorfpronglvke Brieven uit Spanje, door een Reiziger gefchreeven; behelzende de Gefchiedenis van Don alonzo , of den Edelen Kluizenaar. {Vervolg van bl, 217.) 263 Vergelyking van lucas II: 2, met een berigt van josephus. Door christoph daniël lorenz. 269 LavatePv's herinneringen aan de Leezers van zyne Predikatiën. 273 Schets van het Leeven des Natuuronderzoekers, joiiannes andreas murray. Medegedeeld door den lieer d. l. oskamp. 276 Berigt, wegens de voortbrenging van den Borax. Door Vader joseph da rovato. 279 Opheldering van den Hoogleeraar de saussure , over een Verfchynzel in de Gezigtkunde. Door den Heer reynier. waargenomen. 280 Gedagten over de wyze om het ontwerp van eene Algemeene Maat, waartoe by de Nationaa'.e Vergadering beflooten is, uit te voeren. Door Vader coïte. 281 ' Noodige Aanmerkingen van Doftor van aken , op het Wiskundig Betoog der Starrekunde, door Dr. m. houttuyn geboekftaafd in het Mengelwerk, bl. 189. 284 . Merkwaardig Berigt van de Schaapherders , een Volk in Jbysjïniè; nevens een verüag van een hun plaagend, tot nog onbefchreeven, Infect, ïimb geheeten. Door den Heer j. bruce. 287' Wcetenswaardig berigt van de Gebruiken en Zeden der Koriacs, een fchattingfchuldig Volk van Rusland, aan de Grenzen van Kamtfchatka. Door den Heer de lesseps. 29] Leevensbyzonderheden van den Eerw. j. wesley. Met aanmerkingen over den oorfprong en de bedryven diens Aanhangs. {Vervolg en^Slot vanbl. zGi.) 303 De  I N H O U D. De Gierigheid. Eene Idylle van den Heer d'erlach. 311 Naberigt. . 3ia De Befchaaving, de Verbetering en Bekeering der Negerflaaven, op de Groot - Brittannifche Eilanden aangeprezen, of Redenvoering over lucas IV: 17—20. Door beilby porteus D. D. Bisfchop van Chester. 313 Het pynftillend vermogen van het Magijterium Bismuthi. Door den Heer j. r. klynpennink, Stads Med. DoStor te Nymegen. 3C° Over het weezenlyk Galnooten-Zout van carel willem sciieele. Naar het Hoogduitsch van d. lorenz crell. Door den Heer d. l. oskamp. 333 Kennisgeeving , wegens een Verfchynzel, veroorzaakt door eene foort van Mieren, by linn/eus bekend, onder den naam van Formica Nigra. Door den Heer dorthes, M. D. c J ' 336 Keurige Waarneemingen, wegens de Cretins, of de Idioten, in het Landfchap Vallais in Zwitzerland. Door den Heer richard clayton, Bart. 339 De Zomer. - . 34*»' Oorfpronglyke Brieven, uit Spanje , door een Reiziger gefchreeven; behelzende de Gefchiedenis van Don alonzo, of den Edelen Kluizenaar. (Vervolg van bl. 267.) 351 De troostloóze Vader. Eene hoogstwaarfchynlyke Gebeurtenis. 359 Anecdote van spener. 3ö° Berigt van den Eerw. r. g. c. rütz. 360 Leer en Leeven moeten in een Predikant gepaard gaan. 361 Charafter van doddridge. 362 Leeven van den Heer johan fredrik wilhelm jerusat.f.m, Dofïor der H. Godgeleerdheid, enz. 3°"Procfnecmingen , in Siberië gedaan door den Hoogleeraar iet onderfcheid der Hette te bepaalen m de Dieren, geduurende den tyd, dien zy in den Winterflaap, ■u''h..->:.sfloozen Staat, doorbrengen. 377 1 linnrie der Slobbe, of Zee-Phaifant. Volgens den Heer de buffon. 379 Leevensfehets en berigt der Schriften van den wydberoeuiden ïibnjamin franklin, Li L. D. 382 ByBOnderheden wn Bigorre, en van de Inwoonders deezes gedeelte van 'iet Pyreneefche Gebergte. 395 Oer:; n 1 g iK orieven , uit Spanje, door een Reiziger gefchreev n; behelzende de Gefchiedenis van Don alonzo, of den Edelen Kluizenaar, {Vervolg tn Slot vanbl. 359.) 39§ Anec-  I N II O U D, Anecdote. Verhandeling, over de fchadelykheid van het veragten van goeden Raad, en 't verfmaaden van welmecnende Vermaanmgen, uit leerzaame voorbeelden aangeweezen. 409 Het Liquor Stipticus Looffii, als een uitmuntend Bioedttelpend Geneesmiddel tegen alle foorten van Bloedlrortmwn en onregelmaatige Bloedvloeiingen, bekend gemaakt, aangepreezen, en met eenige gewigtige Waarnéemiugen bevestigd in een Brief aan de Schryvers der Algem. Vadert. Letteroef. Door den Heer andreas julius augustus looff, M. D. Befchryving van den Kangaroo van Nieuw Zuid-Waks. Door den Heer white. 429 Verflag van het Leeven en de Schriften des Eerw. richakd price, D. D. L. L. D. 4oi Befchryving van de Stad Larnk, op het Eiland Cyprus; alsmede van de Gewoonten en Zeden der Iuwoonucreu, Door den Abbé maritl 43S Gedagten over de waardy der Kerkvaderen en hunne Schriften. Door george campbell. 446 Belinda , de gemaakte Aandoenlyke. Een Charattex. 448 Zedelyke Bedenkingen. 452 Verhandeling, over de fchadelykheid van het veragten van goeden Raad, en het verfmaaden van welmeeutude Vermaaningen uit leerzaame voorbeelden aangeweezen. (Vervolg van bl. 413.) 45-; De Veranderingen der.Lugt by de Ademhaaling, en de voortbrenging der dierlyke Warmte, ontvouwd. Door den Heer o. schutte, M. D 458 Ontdekt bedrog wegens de zogenaamde Pier re du Soleil ,'of Zonnejleen. In eenen Brieve van den Heer de la saussure den Zoon, aan den Heere de la metherie. 464 Verllag van liet Leeven en de Schriften des Eerw. r. price. (Vervolg en Slot van bl. 438.) 465 Aanmerkingen , over de hedendaagfche Gewoonte , om, by het maaken van Testamenten, de Weeskamers, van de beftuuring der Goederen van Onmondigen uit te duiten- 475 Qprdeelkundige Aanmerkingen, over het fchoone in de Beeldhouw- en Schilderkunde; geduurende ecner Reize, door het midden van Duitschhmd , gemaakt'door wylen den ■ Heere francois hemsterhuis , Commies van den Raad van Staaten; medegedeeld in eenen Brief aan den Heere cornelis ploos van amstel j. cz. d~0 Ee-  INHOUD. Eene Allegorie, door vvylen den beroemden Dr. franklin. 489 De Herfst. 494 Zedelyke Bedenkingen. 495 De Nacht. 49/ Waarneeming van eene zeer verouderde Zenuwziekte , vergezeld door byzondere toevallen, en vreemde verfchynzelen , doch eindelyk geheel en al herlteld. Door den Heer casp. rensing , M. D. 500 Proeven, wegens het bevriezen van Kwikzilver, te Petersburg genomen. Door Dr. guthrie. 509 Algemeen Denkbeeld van Siberië en deszelfs Inwoondercii. Door den Heer patrin. 518 Echte Anccdoten, tot opheldering van de Gefchiedenis des Mans met het Yzeren Masker. 524 De vyanden des Lichts. Een Vertelzel. Dichtftukje. 534 Brief van Mevrouw van .... aan haare Vriendin D.. •. §37 Zedelyke Bedenkingen. 539 Een gedenkwaardig Voorbeeld van Vriendfchap uit de Heidenfche Oudheid , vergeleeken met de Vriendfchap van jesus christus. 5 • 1 Waarneeming van een vry grooten Steen, door den Stoelgang geloosd. 544 Leevensbyzonderheden van den Eerwaardigen john flaimsteed; beroemd Engelsch Starrekundige. 546 Brief van den Heer ellis, aan den Abbè mann, over cieu oorfprong der Orcaanen. 5j£ Algemeen Denkbeeld van Siberië, en deszelfs Inwoonderen. Door den Heer patrin. (Vervolg en Slot van bl: 523-) *j5 Eenigc Byzonderheden van het Bezoek, door den Capitein Mr. cluer, gegeeven aan de Pelew ■ Eilanden, met de O. I. Compagnies gewapende Schepen, de Panther en de Endeavour, welken, op order van Bewindhebberen, uit Bombay zyn afgezonden, ter verder ontdekking dier Eilanden., en ter overbrenging van zulke Gedierten en andere Gefchenken , als nuttig voor derzelver Inwooneren', en aangenaam aan den Koning abba thuile , konden weezen. Medegedeeld door den Heer r. arrenberg. Belangryk verflag van het Volkscharakter, de Zeden en Gewoonten , der Zweeden. Velgens den Heer catteau. 569 Brief van een Lid uit het Gezeffchap van Tvvyfelaaren. 577 Een trek van buitengemeene Liefde jegens den Naasten. 58} Proeve , van eene nieuwe verklaaring van de Spreekwyze': 'Dood  INHOUD. Bood in Zonden en Misdaaden , welke men, althans voltens het algemeen gevoelen der Uitleggeren, één en andermaal in de Brieven van paulos vindt. 5»5 Eenie byzondere Waarneemingen en Proeven, omtrent de Sderziekte, door den lieer c. j. r. scheidle.r Cht, rarrv» Major by het eerfte Bataülon van het Regiment van den Heer Colonel Bar. des Vülates. 595 Waarneemingen over de eigenlyk zogenaamde Nevelftarren Door william herschell, L. L. D. K K- 6. Ö03 Onhelderende Aanmerkingen over de gewoonte eemger U|n S• Volken, dat de Vrouwen zich met hunne Sdeïe Mannen laaten verbranden; en van de Wetten dit wreed gebruik betreffende, en iets over de Godsdienftige Zelfmoorden in het Oosten. Door den Heer charles moore. ■, 5 Rer 't van het Landverblyf en Huislyk Leeven des grooten Generaals george Washington, en zyn verlaaten van 't zelve om het Voorzitterfchap der Vereemgde Staaten van America te bekleeden. 014 Proeve over de Vleiery, ten dienfte der Jufferfchap, en £et oSgelukkig lo. van de daardoor bedorvene A- He?TÓüet. Een Stutje voor de Jufferfchap. 631 Gedenlïtnk ter Vereeuwiging. Door panders. Dicb* V«handeling over de fchadelykheid van het veragten van i!ln Raad en het verfmaaden van welmeenende VerE&!rVftsEU* Voorbeelden aangeweezen ^AZ^^^-i™ Dichtmaê Tafereel. 4 MEN-  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. 5k bespiegelende wysgeer; den winter in de pool©ewesten beschouwende. (Naar het Engelsch.) Öur infant Wintex links Divejied $f hts grandeur, Jkould cttr eyi A/lottish'ed fhoot into the frigid zone; Where, fcr relentlefs months, contmual nighl Holds o'er the gliti'ring coafle her ftarry reign. thqiison.' Schoon bier de Winter heerscht, zyn heerfchappy word ligt Wanneer ons oog zich naar des Aardbols Noordpool richt. Hier vest by zynen troon op overfneeuwde rotfen En bergen ys, gevormd van opgekruide fchotzen; Terwyl het ftormenheir om zynen Rykstroon huik, En hy zich in een* nacht, een' langen nacht, verfchuilc, En 't zonlicht weigert aan zyn huivrige onderdaanen, Geduurende eene reeks van wisfelende maanen; Terwyl zyn ftreng gebied al d'aard tot fiddring wekt, En 't graauwe zwerk zyn troon tot een gewelf verftrekt. n. s. van winter. TTet Winterjaargetyde , waar in wy getrecden zyn, etï X 1 onaangenaamheden heeft, die in onze Streeken klagten baaren , deedt ons , met onze Befpiegelingen , de Noord-pool Gewesten bezoeken, en 'er eene Winterfchildery van vervaardigen , welke opgecierd met de bevallige hoogzels van het Dichtpenceel onzes Jaargety-Dichters van winter, die den Engelfchen thojison hier ip zo gemens. 1701. no. i. A hik.-  2 , DS BESPIEGELENDE WYSGEER| lufckfg naavolgde, zo niet zomwylen voorbyftreefde $ zeker haare" bevalligheid zal hebben. De Winter, ichoon niet fchaars in 't opleveren van opmerkenswaardige verfchynzelen , in onze na 't Noorden grenzende Gewesten, vertoont dezelve op grooter fchaal, en ook andere, in die van de Noord-pool. Onder de voorwerpen , die geene onaartige en dikwyls eene ichildëragtïgc vertooning opleveren, is de ruige Vorst, die aan. alles als hangen blyft, en dikwyls figuuren vormt van eene onvergelykly'ke fchoon- en fraaiheid. Elk plantje elk takje?, is bezet met ontelbaare glinfterende paarldroppen, of praait als met zilveren randen geboord , of als zagt gepluimd, verre boven de kunst van het kunftigst Penceel. Hoe nader wy aan bet Noorden kernen , hoe treffender deeze Wintervertooning wordt. Meer dan Ryp, volllaagen Yzel, valt daar gemee'nlyk ; een zwaare Regen- of Yzel-vlaag omkorst alles met Ys ,en vertoont, als 't ware, eene verglaasde natuur, vvondèrlyk om te aanfehouwen; doch met gevaar vermengd, en dikwyls van verwaesting gevolgd. Wanneer een fterke Wind aacgierende, de zwaar met Ys belaadene Boomeu teistert , geen kleine takken , maar geheele en zwaare armen, daarvan affcheurt: gelukkig indien een zagt dooiweer volgende, die glinsterende Wereld, by droppen,' duet verdwynen. . . Het' Noorderlicht , by ons niet zeldzaam , is verder Noordwaards een bykans beftendig Winterverfchynzel, met veel grootfehej vertooningen. Op de Schetland Eilanden, waar de Inboorlingen de Noorderlichten den naam van Merry ■ d,anpërs of Vrulyke- dansftrs geeven , ongetwyfeld, ter oorzaake van de fnelle en door elkander dwarrelende beweeging., ziet men ze alle heldere avonden, en, geeven ze veel troosts in de lange Winter-nagten. Doorgaans vertoont zich het Noorderlicht by de fchemermg , digt aan den gczigtèinder , bleek van kleur of ligt geel : zomtyds blyft het, eenigc uuren lang, in dienftaat, zonder eemge in»rkbaara beweeging ; waar naa 't zelve in ftröomen van ft rker licht uitbreekt, verfpreid in kolommen , en langzaam veranderende in duizend onderfcheidene gedaanten , en de kleuren verwisfelende van bleek geel tot het donkerst rood. Dikwyls bedekt dit Noorderlicht het geheele halfrond, en dan maakt het de fchitterendite vertoouing. De beweegm- gen zvn alsdan verbaazend fnel , en de aanfehouwer daat verwonderd over de onbegrypelyk fchielyke gedaantverwisTèlmgen; De hcTderfle lichtiïraalen komen te voorfchyn, ... ° ep  Ï5ÈN U'IlTrES , ENZ. SESCHOUWENDË. % 0p plaatzen , waar men voorheen niets zag , en fchieten vaardig door het lugtruim. Even febtelyk is derzciver vcrdwyning, en zy.laaten eert duistere fireep agter zich, dié kort daar naa wéder op dezelfde wyze verlicht wordt, en yerdvvynt. Zomwylen heeft het Noorderlicht de gedaante van zwaare kolommen-, aan den eenen kant donker geel* aan den anderen kant zagt verdwynende, zo dat ze mee het uitfpanzel gelykkleurig worden. Niet zelden hebbent 'zy eene trillende beweeging van het eene tot het andere 'einde , die aanhoudt', tot dat alles verdwynt. . Met één woord ^wy, die flegts de uiterlrc einden zien van de Noordlyke Winter-lugtfchynzels, kunnen ons niet meer dan een flaauw denkbeeld vormen $ zo van den glans als van de beweegingen, in deeze hooger gewesten. In 'Siberië heeft men twee"'foorten van NodrdefJichi. Ds eene vertoont zich geregeld tusfehen het Noord-Oosten en '* Oosten , gelyk seen helde'rftaande Regenboog met veelé lirht-kolommen, uit denzelven afdraaiende. Beneden deezert boog is eene donkerheid , door w-lke de Harren met eeingen glans heen fchitteferi. De ïnboorelingen merken dit verlchynzel aan ris een voorboode van ftorffi. —— E'érie andere foort begint met op zich zeiven (baande lichtftraalen, eemge uit het Noorden, andere uit het Noord-Oosten* Dezelve vermeerderen allengskens tot zy de geheele lugc vervullen, en een glans vormen van kleuren als soud eri edelgeitcente: doch de daar mede gepaard gaande verlchynzels treffen de aanfehouwers met fchrik : want zy kraaken „ breeken , en maaken een geluid als dat van kunstvuurwerken. Het denkbeeld van èen Elec^riken oorfprong is in deezé befchryving zo fterk uitgedrukt, dat 'er geen twyfel overblyit wegens den oorfprong deezer vertooningem De rn* woonders zeggen * by die gelegenheden , dat 'er een hoop "dolzinnige menfehen voorbygaat. Elk Dier is met bevreesdheid bevangen. De Jagthonden zelfs zyn dermaatei ontlteld, dat zy op den grond nedervalleh, en onbeweeglyk /blyven liggen , tot dat de oorzaak van dien fchrik bvzr is. Het Uitfpanzel is , in Hui/ons Baay, des WMers rtiet zonder fclnoonhedeh. Dé lange Winter-nagt wsrdt vervrolykt door het Noorderlicht, 'ï welk duizend önderfcheida glanlen en kleuren verfpreidt door het geheele lugtruim * l welk zelfs door het licht der volle Maan niet overfcheehen wordt; de Starren vertoonen zich vuurrood, veelvul* dig zyn daar ook de Byzonnen , die' een helderen glans  + CE BESPIEGELENDE v?YSGEER; hebben, ryklyk voorzien met alle de kleuren van den Ë.O genboog. De Zon komt daar op, en gaat onder, met eert lansen kegel van geelagtig licht. Treeden wy deeze barre Gewesten dieper in , wy ontmoeten verbaazende voorwerpen, die den Winter op 't ontzaglykst aan het belpiegelend oog vertoonen. In de Yszee 4 en boven al by Spitsbergen , (het grootfte van de groen bevroozen Eilanden, dus, of ook Nieuw Groenland, geheeten,) zyn de gedaanten , welke het Ys aanneemt, allervreemdst. De oppervlakte van het Ys, 't welk uit Zeewater zamenftolt , (want het Ys moet aan twee oorzaaken worden toegefchreeven,) is plat, effen, hard, doorfchynénd , en kan op 't zelve gereeden worden. De grootfte Hukken, of velden ,zyn verfcheide mylen lang; de kleindere dienen tot verblyfplaatzen der Robben, die 'er zich zom? tyds by honderden op onthouden. De bcweeging van de kleindere velden is zo fnel als die der ftroomen , welke ze medevoeren; de grootcre, zomtyds twee honderd Engelfeke mylen lang en zestig of tachtig breed, beweegen langzaam. Dikwyls blyven ze voor een tyd ftil leggen, onbeweegbaar door de kragt van den Oceaan , en veroorzaaken als dan aan den Gezichteinder, die fchitterende witte vertooning, welke de Zeelieden een Ti-blink noemen. De tot elkander nadering van twee groote velden veroorzaakt een allerzonderlingst verfchynzel; het grootfte ligt _he£ kleindere, ('t geen nogthans verfcheide morgens in 't vierkant groot is,) uit het water, en voegt dit aan zyne uitgebreidheid toe , dit wordt menigmaal van een tweede en derde veld gevolgd : zo dat het geheel eene ontzagtyke hoogte verkrygt. Deeze opeengehoopte Ysvelden , die zo veele bergen gelyken , zyn zomwylen vyftien of achttien honderd voeten dik ; doch het grootfte gedeelte is door het water bedekt. Zy neemen fteeds in hoogte toe, door het aanvriezen van het daar tegen flaande Zeewater, en het fmelten van de daar op gevaile fneeuw. Die in dit bevroozen Gewest blyven, groeijen geftadig aan : andere worden allengskens door Noordlyke Winden op Zuidelyke Breedten gevoerd, en fmelten met den tyd door de hitte der Zonne, tot ze geheel in Zee verdwynen. De aaneenftooting van de groote Ysvelden , op hooge Breedten , gaat menigmaal met een geraas vergezeld, 't geen allen het vermogen om iets anders te hooren beneemt: het zamenkomen der kleindere gaat gepaard met een knaagend fctiriklyk geluid. Het water , 't welk tegen dit berg-  DEN WINTER, ENZ. BESCHOUWENDE. 5 bergagtig Ys aanklotst, neemt, onder het bevriezen, eene oneindige verfcheidenheid van gedaanten aan , en doet den Reiziger zich iteden, kerken, toorens, en wat de inbeelding meer oplevert, verbeelden. De Ysbergen en Ysvelden ten Noord-westen van Spitsbergen leveren de hoofdwonderen deezes. Lands uit. De Ysvelden van Zwitzerland fchynen 'er niet by te haaien. Men telt 'er zeven voomaame : doch die op een verbaazenden afltand van elkander liggen : en. ieder deezer vormt yaleien van eene onbekende uitgeftrektheid, in een gewest in de binnenfte deelen geheel ontoeganglyk. De kleinfte' heeft aan Zee een hoogte van drie honderd voeten , en gelykt op den Esmaraut in kleur. Watervallen van gelmolte fneeuw ftorten op verfcheide plaatzen neder , en zwarte Heil opgaande bergen, met witte plekken, bepaalen,de zyden, en ryzen van agtercn. op , rots boven rots , zo verre het oog kan reiken. 13y wylen breeken 'er groote brokken af, en Horten met een allerontzettendst geweld in 't water. Een Huk van die helder groene zelfflandigheid, afgevallen, kreeg grond op vier en twintig vademen waters, en Hak boven het water vyftig voeten uit. Dergelyke Ysbergen zyn gemeen in de Noord-pool Gewesten: en aan derzelver afbrokkelingen heeft men de vaste Ysbergen, welke daar de Zeeën zo onveilig maaken, toe te fchryven. De Vorst mag gezegd worden met deeze Ysbergen te fpeelen, en aan dezelve niet alleen een grootfche, maar ook dikwyls' de vreemdfle, gedaanten te geeven. Men heeft o-ezien dat deeze Ysklompen de gedaante aannamen van een Gottisch Kerkgebouw, met boogswyze glaazen en deuren en al de ryklykheid van optooi van die Bouworde; zamengevoegd , het geen men in een Arabisch vertelzel naauwlyks zou durven vermelden, uit kristal van 't fchoonst faffieren blaauw; dan weder ziet men onmeetbaar groote platgedakte Tempels , onderfchraagd van ronde dborfehynende hemeJschblaauwe kolommen.. —- Deeze Ysbergen zyn *t werk van eeuwen, en krygen 's jaarlyks eene vermeerdering van hoogte, door de fneeuw en regen, die onmid-' delyk bevriest, en het verlies, door het fmelten der zonne veroorzaakt, ruim vergoedt. Hoort h&e onze Dich¬ ter van winter dit bezingt: Het afgelegen oord , door Erik 't eerst betreeden, 't Bemoschte Groenland wenkt door barre zeldzaamheden- A 3 Mf  $ de bespiegelende wysceer; vrugtloos na zyn kust; geen öraat of baai, genoemd. Naar Britfche Zeeliên, door hun moed en ramp beroemd, Troont my thans westwaatds heen ; 'k zie,oostwaards aangetoogen» ft Spitsberger voorland reed?. Hoe blinkt het my in de oogen, Daar 't in zyn langen nacht de vieciiidite menghng maalt. Door 't vuurig noorderlicht en *t licht der rr.aan beftraald! De Walvischvangst des Zomers ia dien oord befchre*. yen hebbende, vaart hy voort: Maar buldrend Jaargetyde! uw akeligst gebied Ziet nu de noeste vlyt der floute vischren niet. Het toont, by 't blikrend licht der vreemde hemelvuuren, Hoe aan de pool de fneeuw den tyd zelfs ,kan verduuren Een reeks van Alpen, die, vap louter Ys gebouwd, Bet donker gryze zwerk in zyne vaart weghoudt; Die, door het ilo.rragewelJ verwoed van één gereeten. Of, dbndrend, hier en ginds ten afgrond wordt geuncetea. Boe toonitioos de zee haar holle golven rolt, Bier wordt zy door den vo.rst' beteugeld en gedold; Met welk een hevigheid zy aanbruiscb onder 't üormen, By weet haar baaren flraks tot Ysgebergt te vormen. Natuur fchynt zelfs verfteend in dees verlaaten ftreek. Bet dierlyk leven, dat dit doodlyk oord ontweek, Wanneer 't het Zonnelicht benêen de kim zag dasien, Vlood ver van hier naar 't Zuide om zagter aêm te haalex. Ach! hoe rampzalig hy die hier, in 't Ys bezet, Zich met zyn ranke kiel den hertogt vindt belet, En by het zinkend licht in 't aakli^sx wee gedompeld, i Terwyl een lange nacht hem flormende overrompelt. Dit was het deerlyk lot van tl, die langs dees baan, (Wat dorst uw moedig volk, ó Neerland! niet beftaan!) Een dooitogt naar het Oost' opfpoorden met uw vlooten, Ken onbekenden weg, ligt voor altoos geflooten, 6 Heemskerk! Barend*! ó. doorlugtig heidenpaarl Uw wondip moed vexduurde op Zembla al 't gevaar Dat  DEN WINTER , ENZ. BESCHOUWENDE. Dat ooit een groote ziel deed fiddren en bezwyken. Op 't Maijen-Eiland ftrekte een zevental van lyken, Verfteend als marmer, zo veel tekens dat uw kroost, O Zeevaardy! gereed zich nood en dood getroost. Op deeze hooge Breedten , levert de fneeuw geen min zonderlinge verfchynzels op aan het Ys. In den beginne is dezelve hard en klein als het fyhile zand, vervolgens zeshoekig , naaldvormig, kruiswys, als Harren met meer en minder punten. Gedaanten, welke afhangen van de gefteïteriïs des dampkrings; by zagt weer voegen zich de iïieeuwdeeltjes zamen, en vallen by vlokken neder. De lange Winternagt begint in deeze akelige Gewesten qp den twinügften van Wynmaand O. S. Dan gaat de Zon onder, en vertoont zich niet weder dan omtrent den derden van Sprokkelmaand. Eene fchemering, 't is waar, blyft 'er eenige weeken naa het wyken der Zonne: dar, volgen 'er wolken en dikke duisternis, alleen door het Maanlicht en de Noorderlichten afge'orooken. De koude klemt; iterkst omtrent Nieuwjaar , en de aanuadering der z'onhe wordt voorgegaan door de geweidiglte Vorst. Met het begin van Lentemaand krygt de Zon meer hoogte , de Vosfen verlaaten de holen , en de Zeevogels komen in groote menigte ik de brocd-plaatzen. De Zon gaat, naa den derden van Bloeimaand O. S. niet meer ónder, en het onderfcheid van Dag en Nagt is dan in deeze hooge Noordi'che Gewesten verlooren. Wanneer de Zon, in den Zomer, op 't hoogst is, heeft dezelve kragts genoeg om de teer op 't Scheepsdek te doen fmelten: dan met Oogstmaand neemt haare kragt af; zy gaat vroeg onder». In Herfstmaand wordt zy naauwlyks gezien, en als Wynmaand ter hclfte gekomen is, neemt zy, voor den even gemelden langen tyd affcheid van deezen oord ; de Baayen vriezen toe, en de ftrengö Winterheerfchappy neemt eenen aanvang. Aard en grond zyn, als 't ware, aan de bevroozene Ge> westen van Spitsbergen ontzegd. Althans het eenige, 't welk Kaar aarde gelykt, js het gruis van de bergen , losgemaakt door de winden of de fchuuring der watervallen van geünolte fneeuw : waar bykomt het verrotte berg-inosch en de drek der vogelen , door dezelfde oorzaaken byeengehoopt. Deeze Eilanden beitaau uit Heen , niet in laagen iiggende, maar als in een vasten klomp gegooten. Een berg is maar een enkele Heen , zonder ipleeten t dan op plaatzeii A 4 .waay  DE BESPIECELENDE WYSGEER ; waar dezelve gefeheurd word door de ftrengheid van de Vorst, die menigmaal bergfplytingen en afkortingen veroorzaakt , met een geluid .als dat eens harden donders vergezeld. De Valeien deezes Lands zyn met altoosduurende Sneeuw en Ys opgevuld. Ze zyn geheel ontoeganglyk en alleen bekend door de onderfcheide (trekking der bergen , of de Ysvlakten , welke zy opleveren. Geen ltroomen bewateren deeze dorre ftreekcn; Bronnen ontbrceken 'er. De Zeelieden moeten versch water krygen of uit de watervallen van gefmolte Sneeuw in den Zomer , of uit holen in 't midden van Ysvelden gemaakt. i Nogthans komt Flora deezen oord , voor een korten tyd , bezoeken, en verfpreidt, met een fchaarfche hand, haare lclroonheden aan den voet deezer bergen, 't Zyn eenige laage gewasfen, die 'er uitfpruiten, bloeijen, en tot zaadgeeving ryp worden , geduurende de korte warmte vffa Zomer- en Hooimaand , en dan vcrdwynen tot de wederkomst van een volgend jaar. Onder deeze gewasfen zyn die tegen de Scorbut dienen allerovervloedigst. Wie zou zich kunnen verbeelden, dat eenig fterveling zo onzalige oorden tot de plaats van een kortltondig verblyf zoude verkiezen. Nood deedt onzen beroemden jacob van . heemskerk, en willem barends, aan welken de Dichter van winter zo even gedagt, op Nova Zembla overwinteren, toen zy een nieuwen weg na China door het Noorden gingen zoeken. De Jaatfte liet 'er 't leeven. Dit laaifte was het lot van Hollandfche Zeelieden , die, uitverkiezing, in de Jaaren MDCXXXIJI en MDCXXXIV, om waarneemingen te doen , daar den Winter wilden doorbrengen , ichoon ruim voorzien van alle levensnoodwendigheden en Geneesmiddelen. Drie Jaaren vroeger, waren acht En• gelfchen, door ongeluk in dat Gewest gebleeven , gelukkiger. Bykans van alles onverzorgd, wïsteu zy een gebouw van Rukken en, brokken te vervaardigen, en het leeven te rekken, tot dat de Schepen, het volgend Jaar komende, hun gezond aantroffen. Vier Rusjifche Zeelieden , by toeval, aan deeze bevrooze kust, in den Jaare MDCCXLIÏI, gelaaten, leefden 'er, op één na, zes Jaaren, toen de aankomst van een Schip hun uit deezen deerlykeh ltaat verloste. Dan cie Rus/en hebben, niet lang geleden, deeze onherbevgzaamc Eilanden, ondernomen te bevolken, 's Jaarlyks zenden zy 'er Volk heen, om daar een geheel Jaar over te blyven. Zy hebben vastigheden op Spitsbergen en daarom- ftrecks  DEN WINTER, ENZ, BESCHOUWENDE. j ltreeks gelegene plaatzen, en met wooningen, gefchikt, om ieder zes en twintig Man te huisvesten. Zy brengen, tot leevensonderhoud, met zich, gezouten Visch, Roggemeel e* Wei van zuure Melk. Deeze Wei is voornaamlyk hun draiik, en zy bedienen 'er zich van in het bakken van hun Brood. Elke Hut heeft een Oven, die tellens tot een Kachel dient; het Brandhout necmen zy mede van Archangel. De Hutten Haan boven den grond, en zyn zeer warm. Zy kooken htm Visch met Water en Roggemeel, en dit is hun Winterkosr. In den Zomer leeven zy meest van Vogelen en Eyeren.' Zy gaan gekleed in Beercn-huiden, of in die van Rendieren , met de ruige zyde na het lichaam gekeerd. Hunne Bedden zyn ook van deeze vagten toegefleld. De Vosleuhuiden, die kostbaarder zyn, bewaaren zy als een (luk van Koophandel. Behalven de Jacht, vangen zy, in netten , de Beluga of Witten Walvisch. Weinigen hunner iterven door de koude; doch menigmaal zyn de toonen en vingers bevroozen; want zy jaagen , trots het barfte winterweer. Zy hebben vryheid, om die verblyfplaats, na 't verloop van één Jaar, te verlaatcn, of 'er te blyven, als den nvee en twintigftcn van Herfstmaand een Schip, 't welk uit Rusland nieuwe Manfchap aanvoerde, vertrekt. De fterke beweeging, welke zy maaken, hun fpys, en de ververfching van den zouten -voorraad, door dezelve in Water te kooken en met Roggemeel te mengen ;e hun drank van Wei, en volflaagene onthouding van geestryke dranken, zyn zo-veele middelen, tot weering van de Scorbut, die de meeste Winteroverblyvers in deeze Oorden wegrukte. Waar de Noord-pool Landen van Europa, AJia en America , bewoond zyn, fchynen de Inboorelingeu, met weinige verfcheidenheden en enkele uitzonderingen, een ander Gedacht van Menfchen, naar lichaam, en naar ziel. Hunne gelhdte is van vier tot vier en een halven voet hoog; hun bair kort, zwart en ruw. Hunne oogen zyn nauw gefpleeten, en zwart. Zy hebben groote hoofden, zwaare kaakbeenen, wyde monden, dikke lippen , breede borden, dunne middels en fpillebeenen; het vel js donker. Door gewoonte klimmen zy op 't gebergte als Geiten, en op de boomen als Inkhoorens. Zo fterk zyn ze van arm , dat zy ee« boog , die een kloek Noorweeger naauwlyks kan buigen, met gemak fpannen : vadzigheid is hun heerfchend character, nood moet hun tot werken dryven; zy zyn kleinmoedig en zeer aan Zenuwkwaaien, onderhevig. Deeze hyzouderheden treft men aan by de L.woanders van FinA 5 mark  BE BESPIEGELENDE WVSGEER; mark en Lapland. De Kusten ten Oosten van -Av- ehangel, tot de Rivier Oby, worden bewoond door de Samojeden; een geflacht van Menfchen , zo kort als de Laplanders, doch veel morsfiger en beestagtiger. Zy leeven deels van krengen. De meergemelde Dichter laat zich over hun dus hooren: Naby het woeste ftrand 5 daar de Oby zyne vloeden Ter naauwernood den vorst ontrukt door rustloos woeden, Vertoont het menschdom zich in zynen Iaagilen fland, Door 't koestrend vuur der zon, dat me aan geboqmt en plaat* .Aan dier en menfchen kragt en wasdom ziet verkenen, Van achter hoog gebergt' Hechts hier en daar befcheenen. 't Leeft hier in holen, in een droeve duisternis; Het flyt zyn dagen by d'onaangenaamften dhch, 'Bedwelmd door fmeulend vuur, bedekt met ruige vachten; 't Schynt vreemd van tederhtên, die 's leevens wee verzachten, Het zoet der Maatfchappy. 'C Verneemt om ho\ en kuil, Op 't nadren van de Lent', het brullen en gehuil Van 't keerend Roofgedierte; en als de zonneftraalen 1 Hun Saauwen wederfcbyn verlpreiden door de dalen, Gaan zy, door hongersnood geperst, met boog en fpeer Langs 't woeste veld ter jagt, op Veelvtaat, Vos en Beer. Van deezen aart zyn , en in deeze omftandigheden be* vinden zich, de meeste Bewoonders der Noord-pool Landen. Met den diepften eerbied voor de befchikkingen der Voorzienigheid , vraagt men misfehien by zichzelven, waarom de goeddoende Schepper zulke jammervolle Gewesten ten ■verblyfplaats gefchikt hebbe van' een gedeelte des Menschïyken Geflachts, terwyl een ander gedeelte gemaatigde Lugtftreeken bewoont, een helderen Hemel heeft, overvloedige Oogften geniet, en van alle wenfehelyke aardlcheZegeningen tot zyn deel ontvangt ? Maar goed en kwaad zyn dikwyls enkel betrekkelyke denkbeelden, en veel van 't geen wy, aan den eenen kant geluk , en aan den anderen kant elende, noemen, beiïaat minder in de daad dan in begrip. Onder de Laplanders, by voorbeeld, is de lichaainsgcfteltenisfe doorgaans aan de ftrengheiil van de lugtftreek geüevenredigd ; zy vinden in hunne Bostenen , en in de, ö ■ Hui*  DEN WINTER, ENZ. BESCHOUWENDE, I» Huiden der Dieren, befchutzels tegen de koude, en zich gezegend met het alleszins nuttig Rendier; hoe veele hunner dringendfte behoeften worden door die Zegeningen opgeWoogen? Hoe treffend zingt hier van winter, als hy, de oorlogzugtige Cothen en Scyten vermeid hebbende, voortvaart: Deeze oorlogsdrift en zugt na andere Iandvero lyvèn Schynt eerder aan den aart dier Volken toe te fckryven, Dan aan hun koude lugt, of overfneeuwd ge Dit blykt aan Laplands kroost, 't weik daar zyn wooning vcsfr' Dat vreedzaam Volk is fchuw van woeste krygsrumoeren, Men zag het nimmer de aarde ontrusten of beroeren. Geen driftig zelfbelang, dat nyd of kebzugt voed, Geen dwaaze gloriezugt, geen wensch na overvloed3 Veiftoort de zagte rust van hun onnozel leeven. Te vrede met het land hen door natuur gegeeven, Moe fchaars het pronken moog' met oogbetoovrend fchoona Zyn ze aan hun bergen, aan hun normen zelfs, gewoon. Het nuttig Rendier, by hun Hutten opgetoogen, Maakt al den rykdoin uit in hunne eenvoudige oogen. Het fchenkt hun fpys en drank, kleedy en huisfieraên, En tevens dak en bed. Natuur is ligt voldaan. Dit tam en hüislyk dier, zo yvrig ais goedaartig", Leent aan 't gareel zyn' nek, op 's Meesters Hem dienstvaardigj Hy heeft, vol bygeloof, het naauw zyn wil vermeld, Of *t vlugge dier voert ftraks de fleê langs 't glinstrend veld, En ftreeft, in zyne vaart, het ftaareöd oog ontwecken, Ter vlucht, met zynen Heer, naar vergelegen flreeken. Wy zien ook, als de feeeuw dit Volk ter baan verflrekt, Hen, over hals en hoofd, met koestrend bont gedekt, Door reislust aangefpoord, langs heuvels, bergen, klippen. Als waar 't een effen veld, op breede febaatzen glippen. Ze aanfehouwen, in het diepst van hunnen langen nacht, Een wonderbaaren dag, die hun verdriet verzigt Door hen het fpoor ter Jagt en 't fchuwe wild te toonru, Qf hen te lichten naar de flaapce.nt hunner fchoonen j 't Is  J2 DE BESPIEGELENDE WYSGEER , 't Is 't blinkend Noorderlicht, dat zweeft langs hunnen trans Al fchittrende af en aan, met ongelyken glans; 't Zwerft door al 't ruim der lugt, en mengt in 't akelig duister Met Maan- en Sterrelicht, zyn blikkerendcn luister. Zy hebben ook een Lente, en 't nadrend zonnelicht Blinkt uit het neevlig Zuide, allengs hen in 't gezicht; De dageraad , eeist fiaauw, krygt daaglyks meer vermogen. Welk een verrukking houd hun zinnen opgewogen Wanneer de rand der Zon voor 't ee^st de kim beilraalt; * Wat vreugd, wanneer haar fchyf in vollen luister praalt; Veel Maanden achter één, langs breede azuuren transfen» Haar' fchoonen loopkring fiert met ongedoofde glansfen; En fchoon ze in 't fcheemrend West' fchynt fchuil te zullen gaan, Terflond wéér opwaards ryst langs de eigen hemelbaan. Dan word der Vischren rei door 't biy faizoen gedreeven, Om over 't hoog gebergt naar 't Nimiesch Meir (*) te (tree ven s Waarutt een Waafem ryst, die langs de golven rolt, En door de koele lucht tot Nevel word gedold; Om daar een handelwinst te woekren uit de baarett. En uit de bruine Steur de verfche Kuit te gaaren. Zy keeren met dien buit verheugd naar Hut en Schuur, Daar Maagfchap of Gezin hen wacht by 't koestrend vuur. Een beroemd Schryver heeft over dit Ii.uk eenige keurige ophelderende bedenkingen medegedeeld, welke wy hier overneemen. ,, Van het geluk en ongeluk onzes tegen„ woordigen Staats, komt een gedeelte voort uit onze aan- 3, doe- (*) De Heer de mawertüis , naa in zyn Werk, over de Gedaante der Aarde, dit fchoone Meir en den Berg Nimie, in Lapland, befchreeven hebbende, voegt 'er by: ,, Van deeze hoogte hadden „ wy gelegenheid, om, herhaalde keeren , de Dampen uit het Meir „ te zien opklimmen, door de Inboorelingen Haltios geheeten, „ en welke zy voor de Befchermgeesten deezer Bergen houden. „ Men hadt ons verfchrikt, door vertellingen van Beeren , die „ deeze plaatzen geheel onveilig maaken; doch wy zagen 'er geene. „ In de daad, het lebeen eer eene verblyfplaats voor Tovergo „ dinnen en Genii, dan voor Beeren."  BEN WINTER , ENZ. ËESCHOÜWENÖE." Ij doeningen; een gedeelte uit onze begrippen ; een ge„ deelte is ons toegeichikt door de Natuur, en een ire„ deelte fchikken wy onszelven meestal toe. Stellig ver„ maak kunnen wy niet altoos 'verkrygen, en ftellig leed „ niet altoos afweeren. Geen Mensch kan aan zyne Plan„ tadien de geurigheid byzetten van de Indifche Lustho„ ven; geene voorfchriften der Wysbegeerte zyn in ftaat, hem de aandagt^van pyn en-ongemak te doen afwenden. „ Doch ontkennend ongeluk, 't welk niet ontftaat uitliet drukkend leed der rampen, maar uit het gemis van ge,, not, zal altoos wyken voor het geneesmiddel der re„ denkaveling. „ Een der grootfte kunften is om overtollige onrust van ons te verwyderen, beltaat, in zich te ontheffen van de gewoonte , om onzen fïaat te vcrgelyken met dien van it anderen, die een ruimer maate van de Zegeningen des „ leevens genieten, of wier ingebeelde leevensftanden van „ rust en vermaak, misfchien, onder de Stervelingen niet gevonden worden. Weinigen, zeer weinigen, vinden zich in eenen zo naaren Leevensfland geplaatst, of zy ,, zien dagelyks Natuurgenooten nog elendiger, uit welker befchouwing zy mogen leeren zich in hun lot te ver„ heugen. „ Geen ongemak is min draagelyk te maaken door konst of vlyt, dan de ongenade der Jaarfaizoenen, en geen verfchaft des wegen een gefchikter oefening, ten deezen „ aanziene, voor den Wysgeer. Een Inhooreling van En„ geland, door Winterkoude huiverende, kan zyne genegenheid voor zyn Vaderland verminderen , door met „ zyne verbeelding om te dooien in de Ltistvaleien van „ Afia, en te dartelen onder altoos groen geboomte , by j, fteeds murmelende Beeken ; maar, indien hy zyne ge„ dagten wendt na de Pool-Gewesten, en de Volken op„ merkt, die een 'groot gedeelte van het Jaar nagt hebben, en verweezen zyn om Weeken en Maanden door te brengen, omringd door Sneeuwbergen, zal hy wel* s, haast tot bedaaren komen, en, terwyl hy zyn vuur aan„ ftookt', of zyn mantel omflaat, erkennen, hoe veel hy, verfchuldigd is aan de Voorzienigheid, dat deeze zyne? „ wooning niet in Groenland of in Siberië bellemd hebbe.'* De Banneling in 't laatstgemelde Gewest, lchoon hy, in 't Noorden gebooren, en aan ftrenger lugtflreek, dan wy te draagen hebben, gewoon zyn, voelt daar, ten deezen ©pzigte, eene verandering, die zyn BaUingfchap verzwaarte —— hier  *4 Dfi tSESPlÈGEtk WtSO., BEN WINtESt, ENZ. SESCHÖÜVVa ——- —— hier zwerven Ruslands Grooten, Veriaaren van 't geluk, in ballingfcbap verftooten. Hoe uitgefltekt, hoe wyd, dees vreemde Kerker zy, Natuur dient egter hier 't geweld der Monarchy; Zy laat geen uitkomst toe. Zy heeft dit oord omtoogeis Riet Wildernisfen, met Bofchaadjen, neergebogen, En overhoopt door Sneeuw; met Vloeden, hier en daar Bedekt met bergen Ys, geftapeld op elkaêr, Die, ais de wyde Zee, tot in hunn' kil bevrooren, Geen golfgeklots, hoe 't ftorme,aan 't barre ftrand doen hooreni Waarneemingeh Van deezen aart helderen niet alleen het onderwerp op, maar verfchaffen ons tevens lesfen , die, zullen wy 'er agt op geeven, z^er zullen (trekken, om de drukkende zwaarte van ingebeelde onheilen te. verligten, en ons opmerkzaam te doen worden voor 't heil, 't geen ons ten dèele valt. Werden wy verweezen om te woonen in de Noord-pool Landen, en tot de leevenswyze der Inboorelingen, wy zouden ons lot ondraaglyk noemen. Hoe elendig zouden wy het verblyf vinden, als wy geene voorwerpen befchouwden dan hooge Ysbergen, en onuitoogbaare Sneeuwvlakten 5 indien die afweezigheid van het heuchlyk Zonnelicht, maanden lang, de nypende koude deedt toeneemen ; indien wy onze gemaklyke wooningen moesten verwisfelen voor een onderaardsch hol, of een met vellen overdekte hut; indien wy niets tot leevensonderhoud hadden s dan het geen eene gevaarlyke en onzekere Jagt ons bezorgde ; indien wy verltooken waren van alle de vermaaken die de befchaavende Kunften opleveren, en van de zoetigheden der verkeering , die het leeven veraangenaamen! Dat wy derhalven de onuitfpreeklyke voordeden, welke wy genieten in onze gemaatigde lugtitreek, en welke wy menigmaal zo onopmerkzaam erlangen, in 't oog houden, zulks zal het morrend ongenoegen , over de kleine ongelegenheid van onzen Wintertyd, verbannen; en met onzen Jaargety-Dich™ ter, ten flot, op deeze vergelyking, doen zeggen: Gezegend Vaderland! des Winters ftreng gebied Misvormt zo akelig uw vlakke Velden niet: Gelukkig hy, die, op uw vryen grond gebooren, ïen veiliger verblyf door God zich ziet befchooren! WAAR-  WAARNEFMINC wegens EENE EYZONDERE INENTING. If waarneeming wegens eene zeer byzondere, doch ïefeens allergevaarlykste , inünting der kinderpokjes. Door Dr. * * *. Dat de Inenting der Kinderpokjes eene der heilzaamde voorbehoedmiddelen is , waardoor een groot aantal Menfchen gelukkig bewaard worden, die , zonder deeze bewerking , het grootfte gevaar liepen, van door eene (zogenaamde natuurlyke) befmetting, het gebruik van deeze of geene hunner zintuigen , of zelf hun leeven, te verliezen , of wel voor al hunnen verderen leeftyd een ongedekt lighaam te moeten omdraagen, zullen weinige Leezers, althans zulke niet , die gewoon zyn , onbevooroordeeld, der waarheid hulde te doen, kunnen lochenen. Maar dat. de wyze, op welke deeze bewerking gefchied igantsch niet onverfchillig is, kan aan niemand, vooral aan geen Geneeskundigen, onbekend zyn. Men weet, dat de Chineezen gewoon zyn de Kinderziekte Ihteënten, door middel van eenige gedroogde pokftolfe of afgevallen rooven , welke zy ten dien einde zeer zorgvuldig, in wel digtgemaakte porceleine potjes, bewaard hebben, in eene der Neusgaten te fteeken, die zy dan, voor eenige dagen , door een hechtpleister of iets anders, geflooten houden, en daardoor de befmetting veroorzaaken; doch deeze het eerfte aan de edelde deelen aangebragt, brengt niet zelden de allergevaarlykfte toevallen aan, waarom dan ook weinig Europeërs lust hebben, op deeze'wyze de kunst* bewerking te ondergaan. Doch zie hier eene andere, welke, fchoon zonder zodanig oogmerk te hebben, niettemin den Lyder in een allergevaarlykften toeftand bragt. Voor eenigen tyd laboreerden, in één Huis, Vier Kinderen , te gelyk aan de Kinderziekte, te weeten, een van 9 en een van 6 Jaaren, deeze hadden zamenvloeijende, en waren eenigen tyd in een zorgelyken toeftand; de twee jongden „ een van omtrent 3 Jaaren, en een van 6 Maanden oud, hadden onderfcheidene Pokjes, en de Ziekte liep vry gemakkelyk af. De oudde Zoon, ruim 11 Jaaren oud , had reeds eenige Jaaren te vooren deeze Ziekte, die hem toen fterk aangetast, en in zyn aangezicht zeer aanuierkelyk getekend had, reeds doorgedaan. Des»  %$ WAARNEEMIW ■ Deeze nu vvierd met de zorg belast, om zyn jonger Broeder van 9 jaaren op te pasten, aan welken plicht hy ook zorgvuldig voldeed ; doch die vervolgens herftéllende , wierd aan den Oppasfcr een rustbed vergund, op den grond voor de bedftede , waarin de Zieke geplaatst was. Hy hier des nachts liggende te flaapen , deed zulks met een geheel open Mond, ondertusich'en dat de Zieke niet kunnende rosten , om den tyd te verkorten , zyne reeds gedroogde Pókjcs rfplukte, en dezelve in den Mond van zyn llaapenden Broeder wierp , welke die met het fpog onbewust doorflikte. Eenige dagen daarna, wierd deeze, door eene allerhevigfte krampkgtige Buikpyn aangetast, waarop terftond eene geweldige Neusbloeding volgde. liierby geroepen zyn- de, bevond ik hem doodelyk benaauwd, de buik zeer Opgezwollen, handen en voeten koud, en bet aangezicht met een klam koud zweet bedekt, de trekkers in eene trillende beweeging, de pols klein, fnel en zeer gezonken. Niets van het gebeurde weetende,. en daar ik hem des ochtends noch frïs en welvaarende gezien had, vermoedde ik, dat hy eenig fenyn mogt ingekregen hebben ; ik onderzogt dan alles wat mogelyk was, en ondervroeg den Lyder zo wel als zyne Ouders , ook zyn Broeder , doch vruchteloos ; evenwel van agteren nadenkende, vond ik de laatfte door tnyne vraagen eenigzints belemmerd. Ondertusfchen deed eene ruime Aderlaating, en eene groote gift van het Liq. Anod. min. Hoffm., met wat koud Water gegeeven , het toeval voor dien dag bedaaren. Op den volgenden morgen vond ik hem geheel weder herfteld, eene geringe vermoeidheid uitgenomen, die ik als een gevolg van den vorigen dag befchouwde, echter fchreef ik hem een zagt buikzuiverend middel voor, het welk hy gebruikte: maar tegen den avond kwam het voorig toeval, even hevig, en vergezeld van dezelfde verfchynzelen, wederom , hetwelk dan ook door dezelfde Geneesmiddelen weder herfteld wierd. Doch ik ftond niet weinig verwonderd, toen ik hem, des daags daaraan, van het hoofd tot de voeten met roode vlakjes overdekt zag , die my de uitbottende Kinderpokjes aankondigden , terwyl dat alle andere toevallen geweken waren , en 'er zich ook in het geheele beloop der Ziekïe niets gevaarlyks, niets byzonders, vertoonde; ondertusfchen kreeg hy zeer groote afgezonderde Pckjes, juist het, tegendeel van die, waarmede by op zuJk eene vreemde wyze ingeënt was. ■ ' Dat  •WEGENS EENE zeer. BYZONDERE INëNTÏNG. 17 Dat uit deeze Waarneeming zeer veele , en zelfs nutte Aanmerkingen op te maaken zyn, blykt van zelve, doch UEd. geacht Maandwerk daartoe geene genoegzaame ruimte hebbende, zal ik'dezelve voor den Leezer dienen over te iaaten verslag der antwoorden, gegeeven op de vraagen voorgesteld door be koninglyke sociëteit des lands.boüws te laon , over de uitwerkingen van de vorst, in den winter des jaars MDCCLXXXVIH en MDCCLXXXLX, ten aanziene der planten en dieren. Vuorgeïeezen in de Zitting van den vyfden September der Jaars MDCCLXXXfX, door Vader cotte , Priester van het Oratorie , aanblyvende Secretaris dier Sociëteit, Correspondent der Koninglyke Academie teParys , te Mmtpellier ,enz. ("Gedenkwaardige Gebeurtenisfen zyn, uit eigen aart, zeer JT gdchikt, om de aandagt te vestigen van allen die 'er getuigen van zyn: maar, wanneer die Gebeurtenisfen gewigtige gevolgen hebben , welker uitwerkzels tot leerhV kunnen dienen der zodanigen, die naa ons komen, is het de phgt der Geleerde Maatfcliappyen , dezelve in hunne Gedenkichniten op te tekenen, om ze der Nakomelingfchap over te leveren. Van deezen aart is de ftrenge en fchadelyke Winter van de Jaaren MDCCLXXXVlll en MDCCLXXXfX; een Winter altoos opmerkenswaardig , zo door de ltren°hc;d der Koude, welke dezelve geheel Europa deedt gevoelen, als door de menigte van Sneeuw, die het aardryk bedekte en door de uitwerkzels welke de Vorst gehad heeft op Men' fchen Dieren en Planten De Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Parys heeft verzogt , alle bensten te mogen ontvangen, welke zy noodig liadt, om de Na- tuurlyke Historie van dien Winter op te maaken. De Sociëteit der Geneeskunde, begeerig om de uitwerking dier ltrenge Koude op de Menfchen bekend te maaken en te doen weeten , welke Ziekten 'er uit zouden kunnen ontmbng. x791. no. 1. B ftaan,  l8 OVER. DE UITWERKING VAN DE VORST ftaan, heeft een aantal vraagen, daartoe betrekkelyk, uit* gegeeven. 't Was ook van aangelegenheid , de uit¬ werkzels te kennen van. de Vorst op de Planten en Huisdieren: en 't was om de Historie van dien gedenkwaardi* gen Winter te voltooien, dat de Sociëteiten van den Landbouw te Parys en te Laon, aan derzelver Leden en Correspondenten een zeker aantal Vraagen voorftelden, waarop de Antwoorden ons zouden kunnen onderrigten van de onheilen, door deeze Vorst den Landbouw toegebragt. De Sociëteit heeft omtrent honderd Afdrukken deezer Vraagen, over de uitwerkzels der Koude, rondgezonden ; doch'met veel leedweezen gezien, hoe weinig haar yver werd onderfleund ; van de honderd geraadpleegde Perfoonen , hebben 'er niet meer dan acht geantwoord: dankbaarheid verpligt ons de naamen op te geeven der Heeren Leden en Correspondenten , die wel in onze maatregelen hebben willen treeden, en ons met hunne onderrigtingen dienen, om ze op onze beurt het Gemeen mede te deelen. Wy hebben antwoorden ontvangen van den Heer fouant de la tombelle, Lid; van den Heer buisson, Lid te Jncliy in Artois; van den Heer bauchaut, Correspondent te Courjumel; van den Heer brazier de Jonge, Correspondent te Cheri; van den Heer defay, Lid te Quinoy; van de Heeren dorigny, Landbouwer, enTRiCHET.,Wyngaardenier , tcBruyéres; en den Heer beffroi, te Chevigny. 't Is uit de Antwoorden dier Heeren, dat wy verilag zullen geeven van de uitwerkzelen, welke de Vorst te wege gebragt heeft: i. op den Wynftok en den Wyn; 2. op de Vrugt-boomen ; 3. op de Woud-boomen; 4. op de Vreemde boomen; 5. op de Graanen enVeldgewasfen; 6. op de Moeskruiden; 7. op de Visfchen; en 8. op de'Huisdieren. Dan vooraf een kort woord over de maate der Koude en derzelver beloop. De Vorst begon den 25^ November MDCCLXXXVIII, en eindigde niet voor den 13^" January MDCCLXXXiX, zo dat wy vyftig dagen agter den anderen Vorst hadden; één dag waarop het dooide kwam 'er tusfehen beiden, te wectcn, den sijfte» van December ; dit tydperk was het , waarin onze Gewasfen zo veel leeden. Wy hadden twee of drie hervattingen der Koude , voorgegaan door zeer zwaare Sneeuwbuien; een middel, door de Voorzienigheid wefchikt, om onze Graanen te bewaaren, Qiii dat Nivem ficut Lanam, „die Sneeuw geeft als Wolle."Psalm CXLVII: VS'De vergelyking, welke ik gemaakt heb 3 van de Graadeti Kou-  ÖP PLANTEN ËN DIEREN. }£ Kotidé , waargenomen in honderd en twintig verfchillende Steden van Europa, hebben my geleerd, dat de Koude de orde der Breedten niet gevolgd is. De grootfte Graad van Koude te Laon was 131°; te Parys is dezelve M * geweest, fchoon Laon bykans één Graad Noordlyker ligt dan Parys; de Koude is in Holland zo fterk niet ^weest als m Frankryk. Ik veronderftel dat die verfcheiden- heid at hangt van het verfchil der onderfcheide laasen des Dampknngs , die min of meer vatbaar zyn voor Koude ingevolge waarvan ze mirt of meer belaaden zyn met dampen; en dewyl de dampen zo veel meer verdikt zyn en bygevolge zwaarder Wéegeii hoe de Lugt kouder is ' volgt daar uit, dat de laage lugt te Parys omtrent 500 voeten laager zyndê dan die te Laon, ook meer met dampen overlaaden, en dus veel kouder geweest hebbf» dan die te Laon; iri zekere omftandigheden, welke niet gemaklyk vallen te bepaalen : want ik weet dat dé Lugt op hooge Bergen, die droog is, éene zeer groote maate van Koude heeft, zelfs in den Winter (*). Ik kome, haa deeze korte voorbereiding 1 tot het Verfladt zelve , in de gemelde orde. ö X. De Wynftok en de Wyn. Men heeft opgemerkt, dat de Wynftok van de Vorst geleeden heeft; 1. in het verfchil van de kleur des Houts tusfchen 't geen boven de Sneeuw en 't geen daar onder was; 2. in den verdroogden ftaat der knoppen; 3. in de kleur van de Pit die zwart was; 4. in de kleur van het dunne bekleedzel, 't geen het Hout bedekt, liber geheeten; 5. heelt men waargenomen dat de Wynftok overvloedig bloeide, en over 't algemeen geen ranken heeft uitgefchooten dan uit de ftompen, die den Wynftok na de koppen vart afgeknotte Willigen deedt gelyken. De oude Wynftokken, die hoogst gegroeid en fterkst in 't hout waren , enz. hebben ineer geleeden dan de jonge en zwakke ingelegde VVyn- gaard- (*) Vader cotte badt reeds een breedvoerig verflag van deezeri Winter gegeeven , te vinden in het Jottmal de Phyfique. Tom. XXXIV. p. 337, of May 1789. Wy mogen onze Leezers ook v/yien tot het Mengelwerk onzer Nieuwe Algem. Vaderl. LeU teroefeningen. IV. D. bl. 58. Dan bovenal zullen zy de keurigite waarneemingen aantreffen in de Algememe Kunst- en Let* terbode. II Deel. bl. ji. 28. 35. 37. 43. B 2  OVER DE UITWERKING VAN DE VORST gaard-ranken : bykans op alle ftanden hebben zy evenveel moeten lyden, doch bovenal die op 't Zuiden ttonden, en de diep gelegene. Mem heeft in 't algemeen geoordeeld de Wyngaarden te moeten affnyden. Zy , die ze op de gewoone wyze hebben ingelegd, hebben meerendeels reden van berouw gehad. Men zag in den voortyd dat 'er veele agterbleeven, en is verpligt geweest ze op te haaien, of 'er lugt aan te geeven , en , ondanks deeze voorzorge? zyn veele ranken niet voortgekomen. üe Vorst heeft ook den Wyn in de vaten aangetast, en, op 't oogenblik van den dooi, heeft het Water, met den Wyngeest liegt yereenigd , een vermindering veroorzaakt in de goedheid en de kleur. 2. De Vrugtboomen. 't Is waargenomen, dat jonge Boomen, glad van bast, min geleden hebben van de Vorst dan oude met knobbeligen bast; waaruit men bellooten heeft, dat het bevroozen water , 't welk zich vastzette tusfchen de oneffenheden van de fchors , al het kwaad veroorzaakte. De bast der bevroozene Boomen was zwart, en het Hout geel van kleur, de Stam en de Takken waren op veele plaatzen gefplceten. Welke middelen men heeft aangewend, om de gebreken door de Vorst veroorzaakt te herltellen, geen deezer Haagde volkomen. Veele Boomen zyn niet uitgeloopen, en waren volltrekt dood; in andere werkte het o verblyf'zei der fappen; zy gaven eenige mtfpruitzeis, die door de warmte in de maand May verdorden. 'Er waren Boomen die bloeiden en vrugten droegen ; doch die in den Zomer afvielen , waar op de Boomen verdorden ; eindelyk hebben veele Boomen de vrugten tot rypheid gebragt; doch zy fcheenen veel te lyden , en deeden vreezen dat zy de inzameling niet zouden overleeven. Eenige Boomen heeft men behouden door ze kort af te fnyden, als mede door fneeden in den bast te geeven. De Boomen, die het meest geleden hebben, zyn de Nooteboomen, de Winterpeereboomen, de Appelboomen die harde Appelen voortbrengen , als mede de Perliken en Vygenboomen : minder hebben uitgedaan de Pruimenboomen, de Abrikoofen, de Kersfen, en in 't algemeen alle Steenvrugten. De ftand op 't zuiden was de nadeeligffe. 3. De Woudboomen. Op de Boomen in de Bosfchen, en die in 't wilde groeijen, toon-  OP PLANTEN EN DIEREN, 21 toonde de Vorst haare kragt voornaamlyk in dezelve te doen fplyten: waardoor'er veele vcrlooren gingen. De Eiken-, Esfchen- , Olmen-, en LindenboonW, als mede de Hazelaars , Honden het meeste leed uit: het Hakhout in laage plaatzeu hadt veel lchade. 4. De Vreemde Boomen. Weinig vreemde Boomen worden in deezen oord gekweekt. Men heeft opgemerkt, dat de altoos groene Boomen als de rhuia, en de Laurieren, de bladeren verloeren hebben ; van de Judasboomcn en de Toxicodendron zyn Itam en takken geftorven; maar de wortels hebben nieuwe looten gegeeven; de Catalpas, de Sumacs en het St'. Lucia Hout hebben niets geleeden. 5.. De Graanen en Veldgewas/en. De Graanen hebben overal, waar ze met Sneeuw bedekt waren, niets geleden; zy fprooten onder dat dekzel uit, en de Oogst is vry overvloedig geweest. — Dit was hier te Lande het geval; in Champagne en tot St. Qaintin, waaide Sneeuw twee dagen naa de Vorst gevallen is, en waar men laat gezaaid heeft, kwynden de Graangewasfea; maar van St. Quintm tot in Vlaanderen , en verder op viel de Sneeuw eerst drie weeken naa de Vorst , die eene yerbaazende verdelging aanrigtte in bykans geheel Fransch Vlaanderen, en een gedeelte van Artois. De Wiiiter-gèrst en de laat gezaaide Graanen gingen geheel verlooren, als mede de Winter-erten en het Koolzaad. Men koos de party om naa den Dooi te zaaijeh , en met de egge de Winter-graanen te dekken over de oude vooren, om te bewaaren 't geen de Vorst geipaard hadt: deeze zaaden zyn lcluclyk opgekomen: 111 zwaare en vette landen heeft men Win ter-graan gezaaid , in de ligtere op nieuw Gerst gezaaid, en Lynzaad in ftede van Koolzaad gezet. 6. De Moeskruiden. De Sneeuw heeft alle Moeskruiden , in welk een ftand ook, behouden: maar de ongedekte llrekten ten flachtofFer van de Vorst, als de Artichokken, de Kool, de Seldery en de geurige Planten: men behieldt niets dan de Zuring! Spmagie Wortelen , Erten , Latuw , Spergies, en wilde Suikerei, B 3 7.  £2 OVER DE ÜITW. VAN DE VORST OP PLANT. EN DIER. f. De Visfchen. Het middel , 't welk men doorgaans gebruikt om den Visch voor de uitwerkzelen van de Vorst te bewaaren, bcftaat in het ys op verfcheide plaatzen te openen, en 'er bosfchen ftroo in te fteeken , doch dit middel heeft dit jaar, in 't algemeen, niet mogen baaten: dewyl de Koude zo ftreng was, dat de Visch zich tusfchen het ys beklemd vondt, op 't oogenblik, wanneer dezelve zich na die plaatzen vervoegde om adem te fcheppen. Geen Visch is 'er omgekomen in diepe wateren, waar dezelve wykplaats hadt. De Vischplaatzen, die ondiep en modderagtig waren, bleeken doodlyk voor den Visch te zyn: dewyl de bedorven lugt, ' door dien modder uitgewaafemd, geen uitgang vondt, de lugt onder 't ys gansch bedierf, en den Visch deedt^ omkomen, 't Is eveneens als in Schouwburgen, en over 't algemeen op alle plaatzen , waar eene groote menigte Menfchen zamenkomt, die te gader de lugt vervuilen, en doodlyk maaken. De Aal heeft het meest geleeden , en daar op volgde de Snoek en de Karper, 8. De Huisdieren. De Hoenders en Kalkoenen vonden zich meest van al het Gevogelte aan de uitwerkzelen der Vorst blootgelleld. Veele Hoenders verboren de pooten en de kammen : dit belette niet. dat zy naa den Dooi begonnen met leggen: zy kroopen als 't ware op dellompen voort. — In het algemeen hebben de Koeijen en Paarden weinig uitgeftaan ; ze werden op de Hallen wel bezorgd, en warm gehouden. Aan de Heeren Schryvers der Nieuwe Algemeene Vaderlandfche Letter - Oefeningen. Myn Heeren !• Wy haasten ons het volgende Stukje U Wel E*. toe te zenden, dewyl de ontdekking, daarin opgegeeven, van te grooten aanbelang is voor de Be-oeffenaaren der Electriciteit-kunde, dan dat wy het zelve, alleen voor ons en eenige onzer ge-eerde Konstvrienden, bezitten zouden. Derhalve indien U Wel Edelens kunnen goedvinden, het ia Uw geacht Maandwerk, N. Alg. Vad. Letur-Qffiningen, te . a • plaat-  OVER EENE ELECTRICQUE BATTERY. plaatzen , zult gy veel verplichten hem , die zich met Hoog-achtinge tekent, Myn Heeren, Uw Bcftendigen Leezer! JOSUA RE1TSMA. In de bedykte Schermeer, den iSdtn Decemb. 1790. EENVOUDIG MIDDEL, OM EENE ELECTRICQUE BATTERY, BY DERZELVER HOOGSTE BELAADING , VOOR HET BREEKEN DER FLESSEN, ENZ. TE BEVRYDEN. Onder alle de takken der Natuurkundige Weetenfchappen , is thans byna geene , in welke deeze laatlte Jaaren zo veele vorderingen gemaakt zyn, als in de kennis der Electriciteit-kunde. Elk be-yvert zich, als om ftryd-, om ze in haare Natuur en Werking na te fpooren, als mede om de benodigde Werktuigen en Apparaten , ter uitoefïening van het Electricq; vermogen, te verbeteren en te verfraaijen; blykens het aantal van zo veel geleerde en kundige Liefhebbers der nutte Weetenfchappen , welke zich verledigen, om, ook in dit Vak der Natuurkunde, hunne overdenkingen en proeven aan den dag te leggen, en dezelve, zo veel mogelyk, tot nut van het Menschdom te beoeffenen. Dan met dit alles heeft men, by de bewerking der Electrizeer-Machines, nog al veele belemmeringen, welke men wel wenschte. dat uit den weg geruimd konden worden. Van die natuur is wel inzonderheid de nuttelooze uit- en wegvloeijinge der Electricque vloeiltoffe, wanneer men een fles of battery tot het hoogde vermogen belaaden wil; veelal veroorzaakt door den Elecirometer; dewelke ook dikwils door zulk een afblaazing verhinderd word, om de naauwkeurige maat der belaading eener batterye aan te tooii.:n; waardoor dezelve dan, op het onverwachtst, langs een anderen weg , het zy door een fles te doen berden, of door over den rand eener fles op derzelver buitenbekleedzel af te liaan, zich ontlast; en door dien weg de proeve doet mislukken, of de battery in wan-orde brengt. Zulks heeft my menigmaal doen wenfehen, dat de een of ander Liefhebber het geluk mogt hebben, een doorgaand middel hier tegen uit te vinden: dan zeer toevallig kwam ik hier omtrent tot de navolgende ontdekking» B 4 By  84 OVER EENE ELECTRICQUE BATTERY. By gelegen held, dat ik met het doen eeniger Eleótricqne proeven bezig was , om te onderzoeken de onderfcheidené lengten der vonk ot' ltraal, veroorzaakt door de uitbarfting eener met Electricque vloeiftolFe belaadene Hes, gebruikte ik tot deezen overfprong, in plaats van den Electrometer van Lam, eene andere bekleede Hes, gemonteerd met een in den Winkelhaak gebogen koperdraad en knop, dewelke op gelykc hoogte kwam met den knop der Hes, welke aan de Elcctrizeer-Machine verbonden wierd. Van den knop deezer laatfte fles verwyderde ik van tyd tot tyd den knop van de andere lies , tot dat de afftaud der knoppen zo groot wierd, dat de uitbarfting der belaadene fles over deszelfs rand , tot op het bunenbekleedzel , en niet op den knop der andere iles, overging. Dit bragt my eenvoudig tot i;c verzekering, dat de laading dier fles als dan tot het hoogfte vermogen geklommen was; en dat, wanneer men de i.inicre fles nader bybragt, de uitbarfting gemaklyker, veoi een gedeelte, in deeze bygeftelde fles overging, dan van den rand tot het buitenbekleedzel der belaadene fles. Daar het nu eene bekende waarheid is , „ dat , indien men eene met Electricque vloeiftof beiaaden lies ont- laad in een andere bekleede fles (de buitenzyde gemeen„ fchap hebbende), deeze nagenoeg de helft zyner laading ontvangt." Zo redeneerde ik hieruit aldus. Indien bekend is , met den hoeveelden omgang der fchyven de bygeftelde Hes volkomen gelaadcn word , en men dan , na de eerfte uitbarfting, nog zo veele ofndraaijingen der Machine tot die Hes , welke met de Eleélrizeér-Machine verbonden is, voegde, als het bygeftelde Hesje tot zyn laading nodig heeft; dat men dan, zegge ik, konde zeker zyn, dat deeze fles weder volkomen beiaaden ware. Derlialven, zal het eenvoudig middel, om de Electricque batteryen voor derzelver ontlaading,of ook wel,gelyk veeltyds , voor het brceken der flesfen te bevryden, (en ter wiskundige aanwyzing , dat de battery ter hoogte van f of i of meer duimen, om de knoppen met eene Electrique Atmospheer beiaaden is,) hier op uitkomen. Ten Men nepme een flesje van 30 a 40 of meer vierkante duimen bekleede oppervlakte; mon- teere Let zelve met een inden Winkelhaak omgebogen koperdraad , zo dat de knop, aan het einde van dien draad gevoegd , tot over den buitenkant van het flesje, zo ver overftec'ke en zo hoog geplaatst zy, dat men deezen knop, wanneer het flesje naast de battery geplaatst word, gevoeglyk tot  OVER EENE ELECTRICQJJE BATTERY. 25 tot eene der knoppen van de battery, op den afftand van * duim of minder , kan doen naderen. Ten ü'«fi, Men onderzoeke (alvorens men begint te werken) telken reize als men gebruik van dit flesje maaken zal, met den hoeveelden ommegang der fchyven het flesje zich, op den affland van j duim, of zo veel meer als men het van den knop eener batterye plaatzen wil,zich zelf ontlaade ; want de gefleldheid van weder en wind kan veel verandering in dien afftand maaken. Ten 3 Jen. Alles in order gefchikt, en de battery met de Machine verbonden zynde, plaatst men dit flesje, (alvoorcns men de fchyven begint om te draaijen), zodanig by de battery, dat deszelis knop, van eene der knoppen van de battery , op een zekeren afftand verwyderd zy; zo nochtans dat deeze afftand niet te boven gaa, de rechtlinifche diftantie , welke 'er is tusfehen den rand eener Hes der batterye , en het buitenbekleedzel. Anders ,zoude de battery, by de overlaading, niet op dit bygeftelde flesje , maar op de buitenbekleeding van eene zyner flesfen , zich ontlaaden ; ook moet 'er zorgvuldig worden acht gegeeven , dat het buitenbekleedzel der batterye wel verbonden zy met de buitenzyde van dit bygevocgde flesje , om dus deeze afgebroken zamenvoeging zeker te doen zyn. Dus verre het middel, 't welk men, ter afweering van de in den aanvang genoemde belemmering, zoude kunnen aanwenden. Nu zullen we, kortelyk, nog eenige ophelderingen en aanmerkingen , welke hier by nodig zyn , trachten op te geeven. Om dan van dit bygevoegde flesje behoorlyk gebruik te maaken , lette men hoofdzaakelyk op het volgende. Men brenge de Electrizeer-Machine aan den gang, en draai je gerustelyk voort, tot dat werk el yk een explofie of uitbarfting der batterye, op den knop van het bygevoegde flesje , gezien of gehoord worde ; daar na doe mengde fchyven nog zo veelmaal omdraaijen, als reen door waarneeming weet, dat tot de belaading van het bygevoegde flesje benodigd zy ; en men kan zich als dan verzekerd houden, dat de battery behoorlyk gelaaden is, zonder dat 'er eenig gevaar overblyft, van de opgehoopte Electricque. vloeiflofl'e, door een of andere uitbarfting, te zullen verliezen. ÏNaarmaate men nu den afftand tusfehen den knop eener fles der batterye, en die van het bygeftelde flesje, bepaalt', B 5 zal  OVER EENE ELECTRICQUE BATTERY. zal de battery ook maatig of fterk gelaaden worden; want zekerlyk heeft eene battery , of ook wel eene enkele fles, meer Eleélricqüe vloeiftof nodig, om, op den afftand van een half, als om op dien van een quartier,duim , af te Haan ; en ze zal dus in 't eerde geval fterker beiaaden zyn geweest, dan in het tweede geval, wanneer de afftand des knops. maar \ duim was. De reden nu, waarom de battery gemakkelyker en ook eerder op dit bygevoegde flesje, (al was het zelfs dat men den affland des knops van dit flesje, en dien der batterye , byna zo groot neemt, als de rechtlinifche affland tusfehen den rand eener fles en haar buitenbekleedzel,) afflaat, is deeze. De battery gelaaden zynde, tot zo verre dat derzelver Electricque-Atmospheer inwerking gebragt zy , zo ftoot de Natuurlyke Electriciteit des knops van het flesje te rug,en brengt denzelven eindelyk in een Haat van Negativiteit; waar door d'Electricque vloeiftof, welke reeds in de battery verzameld is, zich, door haare veerkracht, een gefchikten wech gebaand heeft, om het gebrek van dien knop, en vervolgens dien van de fles, te moeten vervullen; en dat met des te meer gemak , wyl de buitenzyde der batterye, en van het bygevoegde flesje, vereenigd moeten zyn, waarom ook de binnenzyden zich des te meer trachten te vereenigen. Eene werking, inderdaad, welke ook plaats heeft, (doch omgekeerd,) wanneer mende Machine een Negative werkdaad laat verrichten. Eindelyk, behalven het voordeel 't welk deeze afgebroken te famenvoeging (ter beveiliging der flesfen in de battery, en ter behouding der daar in aangevoerde en opgezamelde Electricque vloeiftoflë) oplevert, heeft men 'er nog deeze voornaame nuttigheid van , dat namentlyk de uithardende ftroom der batterye, op het flesje, hoor- enzichtbaar, tevens het tijdflip opgeeft, in 't welk dezelve eene volkomene belaading ontvangen heeft ; ,, zonder dat ,, men met de eene of andere Electrometer behoeft op te merken, wanneer deeze ophoud een hooger getal graaden „ aan te wyzen, het welk toch evenwel eene twyffelach- tige zaak in deezen blyft." Voorts dient men nog op te merken, dat men, wanneer men eene enkele fles gebruikt, als dan de knoppen , tusfehen deeze en het bygevoegde flesje, een grooter affland geeven kan, dan by aldien een geheele battery gelaaden word. De gedeldheid der lucht moet immers by uitneemendheid droog zyn,om de Electricque vloeiftof in de battery te kunnen ophoopen ? — En dan nog  OVER EENE ILECTRISCHE BATTERY. &f ïiog zal men evenwel eene enkele fles hooger kunnen beiaaden dan eene battery ; en hier van daan is het , dat de enkele fles een grooter affland tusfehen de knoppen toelaat , dan de hattery. Ook gaat, in alle gevallen, dit vast door, dat, by eene onbekwaame of vochtige Luchtsgefteldheid, geene uitbarfting der batterye plaats zal hebben; dewyl 'er als dan geene ophooping van Electricque vloeiftoffe kan bewerkt worden. j. bruce's berigt, wegens den oorsprong van den nye , door hem ontdekt ; vergezeld van eenige aanmerkingen. (Ontleend uit de Travels to. difcover the Source of the Nile, in the Jears, 1768, 1769, 1770, 1771, 1772 en 1773. By james bruce of Kinnaxd. Efq. F. R. S.) „ 't /^root oogmerk van den Heer bruce, de, Ontdekking ,, VJF van den Oorfprong des Nyls, op zyne veeljaarige ,, Reize, bereikte hy, naa twee mislukte onderneemingen, en geeft 'er een verflag van, 't geen , fchoon ons niet zo zeer voldoende als den Reiziger zelve, nogthans, alle opmerking, en eene plaats in ons Mengelwerk, verdient; „ de veelvuldige uitweidingen, in dit verhaal, hebben wy 'er niet af kunnen laaten; en zullen deeze tot een ftaal dienen, van zyne gehoudene Zamenfpraaken en handel,, wyze met de Inboorelingen; waarin zyne bekwaamheid en moed met vollen luister doordraaien , terwyl ze ons den aart en gefteltenislè vaq eenigen zyner Reisgenooten ichetzen." * * * Een groot uur over den Middag kwamen wy op den top van een Berg, van welken wy een onderfcheiden gezigt hadden over het Land van Sacala, den Berg Geesh en de Kerk van St. Michaël Geesh, omtrent anderhalf Myl gelegen van St. Michaël Sacala, waar wy ons toen bevonden. jVVy zagen onmiddellyk beneden ons den Nyl zelve, verbaazend in grootte verminderd, en nu alleen een Beek, die naauwiyks Waters genoeg had om een Molen te doen omgaan. Ik kon my bezwaarlyk verzaadigen met dit gezigt, fteeds in mynen geest herhaalende alle de voorzeggingen der Schryveien, die den Oorfprong des Nyls tot eene altoosduurende on-  « BERIGT j WEGENS DEN OORSPRONG onbekendheid en bedekking verweezen. De regels vaa lucanus, Arcanum natura caput non prodidit uüi, Nes limit populis parvum te, Mie, videre;. Anwvitque finus, £f genie s maluit ortus Mirari, quvn nósfe tuos — —— fchooten my terftond te binnen, en ik genoot hier, voor de eerde keer, de Zegepraal, die ik, door de befchermende hand der Voorzienigheid, en myue eigene onverzaagdheid, behaald,hadt, over alies, wat, van de vroesde Oudheid af, magtïg en geléérd geweest was. Uit deeze aangenaame mymering ontwaakte ik door een ontrustend geroep, dat wy woldo, onzen Gids, verlooreri hatlden. Schoon ik, zims een geruimen tyd, geen goed oog op hem gehad had , dagt ik niet , dat hy, om zyns zells wil , een oogmerk zou hebben, om ons te verlaaten. De Knegts deinden niet overeen in het hepaalen van den tyd, wanneer zy hein de laatde keer zagen. Strates en AYLo'sKnegt waren in het Woud gaan fchieten,en wy hoorden uit liet fchot,dat zy niet verre van ons waren: ik hoopte daarom, dat woldo , fchoon geheel geen liefhebber van fchieten, by hun mogt weezen; doch met ^root ongenoegen zag ik deezen zonder hem wederkeeren. Zy verhaalden, omtrent een uur geleden, eenige zeer groote ruige Aapen gezien te hebben, die op de achterpooten gingen, en alle zonder daarten waren; dat zy deezen door het Bosch nagezet hadden, zo diep 'er in treedende, dat zy naauwlyks 'er weder wisten uit te komen; doch zy herinnerden zich niet, woldo , by het heen gaan gezien te hebben. Verfcheide gisüngen werden 'er gevormd; eenigen begreepen , dat hy bcflooten hadt ons te verraaden en te berooven; eenigen dagten, dat het de inboezeming van fasil was,hein gegeeven, om ons moorddaadig om hals te brengen; anderen veronderdelden , dat hy verfcheurd zou weezen door het Wild-gedierte, inzonderheid door die Aapen (Kaboons); wier verfcheurzieke aart, grootte en verfchriklyk voorkomen, ten breedden werden uitgemeeten, inzonderheid door strates, die in 't minst niet twyfelde, of woldo was zo te eenetpaal verfcheurd, dat wy te vergeefsch zouden zoeken, na het minde overblyfzel van dien Gids. Wat my betreft, ik dagt, dat hy.waarlyk, gelyk hy klaagde, krank geworden, en door ziekte onder den weg overvallen was. in  VAN DEN NY1. fip ïn dit begrip ftondt ooUayto AYLo'sKnegt, die nogthans, met een guitagtigen opflag zyner oogeu, zeide, dat woldo niet verre af kon wcezen. Wy zonden hem, derhaiven , met eenenMuilëzel-dryver te rugge, om woldo te zoeken. Zy waren ilegts eenige honderd roeden voortgegaan , of zy zagen hem aankomen; maar zo waggelend en zo ongefield, dat hy zeide, het%niet verder dan de Kerk te kunnen brengen , waar hy volftrekt beflooten hadt dien nagt uit te rusten. Ik voelde zyn pols, bezag hem naaüwkeurig en oordeelde, vry zeker, dat hem niets fchortte. Zonder myne bedaardheid te verliezen, zeide ik hem, op den verzekerendften toon, „ dat ik hem voor een bedrieger hieldt, ,, dat hy moest in 't oog houden, dat ik een Geneesheer „ was, dat hy wist, hqe ik zyns Meesters Boezem-vriend, „ wllleta yasous, geneezen hadt; dat het voelen van „ zyn hand my zo duidelyk zeide, dat hem niets fchortte, „ als zyne tong het zou kunnen doen; dat dit my teffens „ onderrigtte, hoe hy in 't hart een kwaaden toeleg fmeed„ de, die voor hem zeer liegt zou afloopen." Hy fcheen hier over verflaagen, antwoordde weinig, en verzogt alleen eenige weinige minuuten te vertoeven, alsdan zou hy beter zyn : want, voegde hy 'er by, wy moeten allen alle onze kragten verzamelen , om nog een grooten berg over te klimmen, eer wy te Geesh komen. „ Zie voor u toe," zeide ik, „ liegen kan hier niet hel„ pen. ik weet, zo wel als gy, waar Geesh ligt: en dat „ wy geen meer Bergen, of ongemaklyke plaatzen, hebben „ over te trekken; verkiest gy agter te blyven, gykunt; „ maar morgen zal ik by welleta yasous te Bur'é, over „ uw gedrag, klaagen." Ik fprak dit uit op den dreigendften toon my mogelyk, en verliet hem, zo ras ik konde; hederwaards gaande na de ondiepte des Nyls. Woldo bleef boven met de Knegts, die de Muilezels belaadden; by fcheen geheel van zyne ongefteldheid geneezen, en hieldt een druk gefprek van omtrent tien minuuten met ayto avlo's Knen 't welk ik niet verkoos te ftooren, dewyl ik bemerkt had l dat deeze Man reeds een gedeelte van woldo's geheim wist. Dit gefprek uit zynde, kwamen zy allen by my, toen ik bezig was met het aftekenen van een tak van een geelén Roozenboom, die in menigte over deeze ondiepte hingen. Het geheele reisgezelfchap ging my voorby zonder ïny te Hooien, en woldo, fchynende zo goed te kunnen gaan als immer, beklom eene langzaam opgaande hoogte, by welker top St. Michaël Geesh is. De Nyl is hier niet meer  go feERiGT, Wegens den oorsprong meer dan twaalf voeten wyd, en niet meer dan vief duimen diep, en, in de- daad, eene weinig beduidende beek; doch die met groote fnelheid heen'ftroomde, overeen grond met kleine fteenen, met tusfehen uitfteekeiide harde zwarte rots; men kan den Nyl te deezer plaatze gemaklyk doorwaaden; het water is zeer helder; doch, een weinig laager , vol van aanmerkelyke watervallen; de grond ryst zuidwaards van de Rivier langzaam op, en is Vol van kleine heuveltjes, die men bykans ongemerkt op en af gaat. De Reisftoet had Uil gehouden aan de Noofdzyde van de St. Michaels Kerk, en daar vervoegde ik my by denzelven, zonder eenigen haast te vertoonen. 't Was nu omtrent vier uuren in den namiddag , doch het was zints eenige uuren zeer heet geworden, zy zaten in de fchaduw van fchoone Cedcr-boomen , doormengd met eenige zeer hooge Cusfo-boomen , alle in bloéi. Dé Mannen lagen in 't gras, en de Muilezels weidden, met den last op den rug, in de weeligfte Velden. Ik riep om lnyn Kruidboek, om 'er de Roozentak, die ik in myn hand hield , zagt in neder te leggen , op dat dezelve onverzeerd mogt droogen 5 ik had de Figuur in 't geheel, dé Zaad- en Vrugtbeginzels in 't byzonder, getekend, als welke deelen , (fchoon zeer noodzaaklyk tot het rangfehikkeh der Planten,) zeer ligt breeken , of by het droogen eene i andere gedaante aanneemen , en daarom altoos bewaard moeten worden , door ze na den frisfen Bloem af te tekenen. Onder het voorbygaan zeide ik, vry onverfchillig, tegen woldo , dat ik met blydfchap zyne herftelling zag; dat hy zich' wel zou houden, en niets vreezen. Hy itondt op, en verzogt my alleen te fpreeken; aylo's Knegt met zich neemende. „ Thans zie ik ," was myn woord zeer bedaard, „aan uw gelaad, dat gy my een leugen zult „ vertellen, doch ik zweef u op het plegtigst, dat gy s, nimmer, door dat middel, iets van my, zelfs geen goed „ woord, zult krygen; waarheid en eeri goed,gedrag kan u alles, bezorgen ; wat in uw oog van veel waarde is, }, is misleiden in 't myne van veel minder aangelegenheid; maar niets dan waarheid en een goed gedrag zal u te j, flade komen; nu weet ik, met volle zekerheid, dat gy „ zo gezond zyt als ik ben." Myn Heer! was zyn antwoord , met een veel betrouwend gelaad, gy hebt gelyk, ik veinsde zulks, my fchcelt niets, en my heeft niets gefchort; doch ik dagt best, u dit poogen wys te maaken , om niet verpligt te zyn, u eene andere reden te zeggen, die zeer  VAN DEN NYL. gi ttt'i zwaar by tny weegt , waarom ik niet na Geesh kon gaan; en nog veel minder my vertoonen by de Bronnen van den Nyl, die ik beken dat niet wyd van daar liggen, fchoon ik u betuig, dat 'er nog een Berg is tusfehen u, en deeze Bronnen. Wat is," voegde ik hem bedaard toe, die gewigtige reden ? Hebt gy een Droom of een Gezigt „ gehad, toen gy agter gebleeven zyt by de Kerk van ,, St. Michaël SacalaV Neen, fprak hy, 't is geen Gezigt, geen Gezigt, geen Duivel geweest. Ik wenschte wel dat het niet iets ergers ware; doch gy weet zo wel als ik, dat myn Meester fasil de Agows , in den llag van Banjo,, verlloeg. Ik bevond my daar met myn Meester , en doodde 'er veelen, onder welken 'er waren van de Agows, uit dit Dorp Geesh, en gy kent de gewoonte deezes Lands, als iemand, in deeze omftandigheden, in hunne handen valt, moet zyn Bloed voor dat vergooien Bloed betaalcn. Ik borst in een hevige vlaag van lachen uit, 't geen hem zeer verlegen maakte , en iprak, „ zeide ik u niet dat gy „ my een leugen zoudt vertellen ? Denk niet dat ik uw „ pochen,vanAgowers dood geflagen te hebben,niet geloof of betwist. Veelen zyn 'er in dien flag gefneuveld; iemand moet de verilaander geweest zyn, gy kunt onder de„ zelve geweest hebben; maar denkt gy dat ik gelooven 3, kan , dat fasil , zo diep in bloedfchulden fteek^ende , „ de Agowers zou kunnen beheerfchen , gelyk hy doet , „ als hy geen zyner Knegten in veiligheid zou kunnen „ zenden, op twintig Mylen afttands van zyn Hofplaats; „ denkt gy dat ik dit gelooven kan ?" — Kom, kom, zeide aylo's Knegt tegen woldo , hoorde gy niet dat waarheid en een goed gedrag u alles zal bezorgen wat gy vraagt ? En, vervolgde hy, zich mywaards wendende, ik zie, myn Heer, dat deeze zaak u kwelt; en wat deeze dwaaze Kaerel begeert zal u noch ryker noch armer maaken ; hy heeft eene fterke begeerte opgevat tot dien rooden zyden Gordel, welken gy om uw middel draagt. Ik zeide hem, met het vraagen om denzelven, te wagten, tot gy na Gendar weder kwaamt; maar hy zegt, dat hy niet verder zal gaan dan tot het Huis van shalaka welled amlac in maitsha, en dat hy niet na Gendar wederkeert. Ik raadde hem daarop, dit verzoek uit te ftellen , tot dat gy de Bronnen van den Nyl, welke gy zo zeer begeerde te aanfehouwen, zoudt gezien hebben. Hy gaf my te verdaan, verzekerd te weezen , dat gy alsdan den Gordel aan hem niet zoudt geeven ^ want  3& BERIGT , WEGENS DEN OORSPRONG want het fcheên dat gy weinig dagt om den Waterval te Goutto, en om alle de fchöotie Rivieren en Kreeken, welke hy u vertoond hadt; de Oorfprong van den Nyl alleen zou dan meer zyn, dan alle deeze, daar dezelve juist zou weezen even als die van alle andere Rivieren, gy zoudt 'er niet over voldaan weezen, en hem den Gordel onthouden. Het kwam my voor, dat 'er vry veel natuurlyks was ia deeze vermoedens van woldo ; daarenboven zeide hy my, verzekerd te weezen, dat, indien welled amlac ooit den Gordel in 't oag kreeg, deeze niet zou rusten, voor dat hy, op de eene of de andere wyze, denzclven magtig werd. Dit gefprek deedt my eenigzins bedaaren ; de Gordel was in de daad fraay; doch fchoon hy veel fraaijer mogt geweest zyn , zou ik geen oogenblik in twyfel geftaan hebben, om my van denzelven te ontdoen, en mynen hoofdwensch vervuld te krygeu. Ik vatte de Piitoolcn die in myn Gordel hingen, en haalde ze daar uit, om ze aan een van 't Gevolg te geeven, toen woldo, die dagt, dat zulks met een geheel ander oogmerk gefchiedde , eenige fchreden rugwaards tradt, en zich agter aylo's Knegt verborg. Naa myn Gordel afgedaan te hebben, zeide ik: „Hier wol,, do ! is uw Gordel, doch wees gedagtig aan 't geen ik „ gezegd heb , en u thans, met allen ernst, op nieuw, ,, 'betuig, dat gy, door de waarheid te fpreeken, en u wel „ te gedraagen, alles van my kunt krygen; maar indien gy op deeze geheele reis my één trek meerfpeelt, al is de„ zelve nog zo gering, zal dezelve zulk een wraak op uw hoofd laaden , dat gy 't zelve daar voor nergens zult kunnen verbergen ; alsdan zal uw Gordel u niet alleen „.ontnomen, maar ook uw Huid afgeftroopt worden." Woldo nam den Gordel aan , doch fcheen vol fchriks over de gedaane bedreiging, en begon zich te verontfchuldigen. „Kom, kom," iprak ik, ,, wy verftaan elkander; geen woorden meer ; 't is reeds laat, verfammel geen „ meer tyds; maar breng my te Geesh, en terltond by den Oorfprong van den Nyl , en wys my den Berg aan, welke 'er my van affchcidt." Hier op bragt by my langs de zuidzyde van de Kerk, uit een plantadie boomen daar rondsom. „Dit," fprak hy, met een fchelmagtigen. opflag van het oog, „ is de Berg, die, toen gy aan de an- dere zyde u bevond , tusfehen u en de Bronnen van den Nyl in was: daar is geen ander: zie op. die kleine „ hoogte van groene zooden in 't midden van die wateragf, tige plek, aldaar zyn de twee Bronnen vau den Nyl te „ vin-  TAM DEM NYL. 33 „ vinden; Geesh ligt op de Rots waar gy gindfche groene „ boomen ziet: indien gy langs deeze Bronnen gaat, trek „ dan uwe fchoenen uit, gelyk gy by andere dergelyke gelegenheden gedaan hebt: want de lieden, die hier woonen, zyn alle Heidenen, erger dan die gy aan de waadbaare plaats hebt aangetroffen, zy gelooven in niets, 't „ geen gy gelooft, maar alleen in deeze Rivier, welke zy „ alle dagen , als of ze eene Godheid ware, aanbidden; ,, doch dit zult gy misfchieu desgelyks doen."- Half* ongekleed als ik was, door 't gemis van mynen Gordel, en myne Schoenen uitgedaan hebbende, liep ik, de hoogte af, na het kleine Eiland van groene Zooden , omtrent twee honderd roeden van my afgelegen ; de geheele zyde des Heuvels was digt begroeid met bloemen, de groote knobbelige wortels , die boven den grond kwamen, en de fchulferende brokken, welke 'er atvielen door het betreeden, deeden my tweemaal vallen, vóór dat ik den kant des Waters bereikte. Vervolgens kwam ik op het Eiland van groene Zooden, 't welk de gedaante eens Altaars hadt, waarfchynlyk het werk van Kunst , en ik Itond verrukt, over de Hoofdbron, die in 't midden van 't zelve ontfpringt. 't Valt gemaklyker de gefteltcnis myner Ziele op dat ©ogenblik te bedenken , dan te befchryven, ttaande op die plek gronds, welke het vernuft, de vlyt, de naalpooring van Ouden en Hedendaagfchen, geduurende een reeks van bykans drie duizend jaaren, te leur gelteld heeft. Koningen hebben, aan 't hoofd van Heirlegcrs, deeze ontdekking poogen te doen , en elke tocht van den laatften enderfcheiden alleen door het aantal der omgekomenen, alle itemden zy overeen in de teleurftelling, die aller deel was. Beroemdheid , rykdom en eer, zyn een reeks van jaaren voorgefteld aan elk der veel duizenden, onder het bevel dier Vorften opgetoogen , zonder dat 'er één Mensch in ftaat bevonden is, om der nieuwsgierigheid van zynen Vorst voldoening te geeven, of dien vlek van mislukking, op de onderneemingen des Menschdoms, uit te wisfehen, of dit lang begeerde aan de Aardrykskunde toe te voegen. Schoon flegts een gemeen Engelschman , zegepraalde ik hier, in myn eigen hart, over Koningen en hunne Legerbenden; en elke vergelyking deedt myne grootheid in myne eigene oogen klimmen, wanneer de plaats zelve, waar ik Itond, het voorwerp van ydelen roem, genoeg opleverde, om myn kortftpndigeZegepraal te verminderen. Ik was flegts, zints weïaige Minuuten, gekomen, by de Bronnen van den Nylt door MENG. 1791. NO. I. C OU-  3+ berigt, wegens den oorsprong ontelbaare gevaaren en moeilykheden , welker Iaatfte my geheel zou te leur gefield hebben, zonder de aanhoudende gunftige befcherming der Voorzienigheid. Ik had toen egter myne reis flegts ten halven volbragt, en alle de gevaaren , op myne heenreis doorgeworfleld, dreigden my weder op myn terugtocht. Ik voelde,dat eeqe moedeloosheid my aangreep, en my van den Lauwerkrans, dien ik al te ras voor my zei ven bereid hadt, beroofde. Ik befloot dezelve af te wenden, tot den tyd, dat ik, door bondiger denken, den voortgang daarvan kon fluiten. Ik zag strates my wagten aan den kant des Heuvels. ,;, Strates, riep ik, getrouwe strates, kom, en zege„ vier met uwen don qokot op dit Eiland Barataria , 5, waar wy ons wyslyk en gelukkig gebragt hebben, kom „ aan, zegepraal met my over alle de Koningen der Aar„ de, over alle hunne Legers, over alle hunne Wysgees, ren, over alle hunne Helden!" Myn Heer, antwoordde strates, ik verltaa geen woord van alles wat gy zegt, en even weinig wat gy meent; gy weet zeer wel dat ik geen Geleerde ben; doch gy hadt veel beter gedaan, met deeze Poel te verlaatcn, en in Huis te komen, om op woldo te letten. Ik vrees dat hy iets meer zoekt dan uw Gordel; want hy heeft al den tyd, zints onze aankomst , druk gefproken met den ouden Duivel-dienaar. Spraken zy heimlyk met elkander ?" Vroeg ik. —— Ja, myn Heer, dat deeden zy, ik verzeker het u. — „ Ging . het fluisterend toe, strates ?" Wat dat betreft, zulks was niet noodig; zy verftonden elkander , veronderflel ik, en de Duivel, hun Meester, verftondt ze beiden; maar wat my betreft, ik verftond van hun gefprek zo weinig, als of het Qrieksck was, gelyk zy zeiden. Crieksch! Ik mag een Ezel weezen als zy Grieksch fpraken, ik zou het dan genoeg verftaan hebben. — „ Kom," fprak ik , ,, neem een dronk van dit heerlyk Water , en 5, drinkt met my de gezondheid van Koning george den 3, III, en diens Kinderen." Ik had in myne hand een groote Kop, gemaakt van een Kokusnoot, in Arabic gekogt; deeze was boorde vol. Hy dronk terftond , met veel genoegen, die gezondheid; en voegde 'er by: ,, de Ver- delging zyner Vyanden !" en wierp zyn Hoed in de ltigt, met een luidrugtig Hoezee! ,, Nu, Vriend," zeide ik, „ is hier nog een nederiger, maar een fteeds heiliger Naam, hier is ook maria!" Hy vroeg my ef het de Maagd maria was? — Ik antwoordde: „ Ik » ge-  VAN DEN NYL. 35 „ geloof ja, strates. Hy fprak niet; maar gaf flegts een grom, ter aanduiding van zyn afkeuring." De dag was zeer heet geweest, en het ongenoegen met woldo hadt my zo veel doen fpreeken , dat myif dorst" buiten eenige nieuwsgierigheid om uit deeze langgezo°te Bron te drinken , my tot herhaalde dronken noodigde. „ Strates," zeide ik, „ dit is op onze gelukkige t'Huis„ reis. Kom, Vriend, gy zyt reeds twee dronken ten m agteren, kunt gy ooit genoeg drinken van dit heerlyk „ Water!" Zie voor u, myn Heer, voegde hy my te gemoet, met veel ernsts, voor Koning georce dronk ik met al myn hart, ook voor zyne Vrouw, Kinderen, Broeders en Zusters, God Zegen hun allen, Amen! Doch, wat de Maagd maria betreft, ik ben geen Papist % en verzoek verfchoqnd te weezen van eenige gezondheid te drinken, welke myne Kerk niet drinkt Wat onze gelukkige t'Huisreis aangaat, God weet, dat ik niets hartlyker verlang , want ik ben reeds lang moede in dit jammerzahg Land. Maar gy moet het my ten goede houden, dat ik weiger meer Water te drinken. Men zegt, dat deeze Heidenen alle morgens over dit Hol den Duivel aanroepen , en ik vrees, dat ik' zyne hoorns reeds in myn buik voel, van wegen de groote teug die ik de eerde keer van dit helfche Water dronk. . 't Water .was in de daad zo koud als ik immer proefde. „Kom," zeide ik, „wees niet kinderagtig, ik heb nog maar ééne gezond- „ heid te drinken." Kinderagtig of niet kinderagtig, gaf hy my ten antwoord, geen drup van dit Water zai meer door myn keel gaan. Ik jok 'er niet mede; toon my jets aartigs, gelyk gy voorheen wel gedaan hebt, doch 'er is geen fpotten met Duivel-dienaaren, tovery en beleezin»-, die iemand een Ziekte op den hals zouden kunnen jaagen > zo ver van Huis en in dit Land. Neen, neen, zo veel gezondheden. als het u belieft, met Wyn of nog liever Brandewyn , doch geen Water meer voor strates ! Ik ben verzekerd, ik heb myzelven reeds hinder toegebragt, door alle deeze gekheden. God vergeeve het my! „ Dan ," fprak ik , „ zal ik alleen drinken , en gy zyt voortaan den naam van een Griek onwaardig , en ver„ dient dien van Christen niet." De gevulde Kop voor myn hoofd houdende, voer ik voort: „ Het is op de ge„ zondheid van catharina , de Alleenheerfcheresfe ailcr s, Rusjen, en op 't geluk van haare Helden te Paros; en „ hoor de Voorlpelling, die ik, deezen dag, op dit AlC * „taar  $6 kerigt, wégens den oorsprong ,, taar doe. Jaaren zullen 'er niet verloopen, of de Grond, op welken ik thans ftaa, zal een bloeiend gedeelte van haare Heerfchappy weezen!" Strates lprong eenige voeten van den grond, en zeide: Indien de oude Heer u dit heeft ingegeeven , uit het midden van de Bron, heeft hy u niet lang opgehouden; zeg de waarheid en befchaam den Duivel, is een fpreekwoord ; doch Waarheid is Waarheid , van wien ze ook mag komen; geef my de kroes, ik wil haare gezondheid drinken, fchoon ik het zou bederven. Hy hieldt de Drinkfchaal daarop in beide zyne handen vast. „ Strates ," zeide ik, „ niet te fchielyk: bedenk dat het Water betoverd is „ door Duivel-dienaaren; met deezen is geen fpotten; gy „ zyt ver van Huis, eene Ziekte mogt u in deeze Velden „ aangrypen , inzonderheid als gy de Maagd maria met een dronk vereerde. God vergeeve het u. Denk om de hoorns, die dc eerfte dronk u bezorgde, zy zullen met „ deezen, misfehien, u door en door doorbooren." De Kop , riep hy, de Kop , en doe dezelve boordevol. Ik tart den Duivel, en vertrouw op St. Joris en de Draak. Dit is voor catharina , de Keizerin aller Rusfen. Dat haare Vyanden verdelgd worden, en een vloek over allen te paros! „ Wel, Vriend," fprak ik, „ gy waart traag in het befluiten om weder te drinken; maar gy hebt by „ dit laatfte zeker iets niet gemeend. Ik ben verzekerd, dat „ ik den vloek niet dronk over allen te Paros." ; Ach! voerde hy my te gemoet, maar ik deed het, en wil het nogmaal doen. 'De verdoemenis van allen te Paros, over alle te Cyprus, te Rhodes, op Creta en Mytelene , daarby. Daar gaat het, met al myn hart. — Amen, 't zy zo! — „ En wie denkt gy, vroeg ik, dat te Paros zyn? Ik bid u, was het antwoord, wie zouden daar anders weezen dan Turken en Duivels, het fnoodst gedacht van Monfters en Verdrukkers in de Levant, ik ben zelve te Paros geweest: waart gy 'er immer?— „Of ik 'er my immer bevond of niet, maakt geen verfchil, de Vloot der Keizerinne, en een Leger van Rusfen, zyn 'er thans mogelyk : en hier hebt gy, zonder daartoe uitgelokt te weezen, de „ verdoemenis gedronken, van de Rusfifche Vloot en het „ Rusfifche Leger , die van zo verre gekomen zyn, en ' thans met het Zwaard in de vuist daan, om u in uwe Vryheid, en de vrye oefening van uwen Godsdienst, te " her'ftellen, neb ik het u niet gezegd, dat gy geen Griek waart, en naauwlyks den naam van een Christen ver. V. „ dien-  VAM DEM NYL. 37 „diende!"-— Neen, neen, myn Heer! fcbreeuwde strates, om Gods wil, zeg dat niet, ik wilde liever derven , ik verdond u wegens Paros niet; 'er was geen kwaad in myn hart tegen de Rusfen. God Zegene hun, en myne dwaasheid kan hun geen fchade doen. Hoezee! Catharina, Viélory! -— En dit uitroepende, wierp hy zyn Muts in de hoogte. Eene aantal Agows was op den Heuvel geklommen, juist hy de Valei, en zagen, met eene ftilzwygende verwondering, aan, wat ik en strates by het Altaar deeden. Alleen twee of drie hunner waren den waterkant afgeklommen , zy hadden de grimmasfen van strates gezien , en diens Hoezee gehoord, waarop zy woldo, als hy in het Dorp kwam , vroegen, wat dit alles wilde beduiden ? Woldo betuigde hun, dat die Man zinneloos, en door een dollen Hond gebeeten, was. Dit bevredigde hun terdond met ons. Zy zeiden daarenboven, dat het Nylwater hem onfeilbaar zou geneezen; doch het was de gewoonte, dat iemand, die zulk een ongeluk trof, het Water 'a morgens nugter dronk, ik was wel te vrede, zo men den draai, dien woldo aan dit werk gaf, als met de ontdekking, van het tot deezen dag nog geloofde verband, tusfehen deeze Rivier en derzelver oude Beduurder, de Hond-Jtar.' * * * . ,, By de inleiding tot deeze medegedeelde Ontdekking der Oorjprongen van den Nyl, hebben wy aangemerkt? dat „ ze ons met zo zeer voldeedt, als den Heer bruce zelve„ ten Hot , zullen wy eenige Bedenkingen , waarop deeze „ Aanmerking rust, mededeelen. Wy neemen ze over „ van de Schryveren der Monthly Review (*.) Naa al dit opgeeven van bruce's Zegepraal over alexanfE'>jCAnIC!,SE.s, en CKSAR' al de Magt en al de Geleerdlieid der Oudheid, zal het der moeite wel waardig weezen een weinig dil te daan, om te overweegen , waarop deeze nieuwe Onderrigting weezenlyk nederkomt. Van de ontelbaare Stroomen, die het Meir van tzana Water verfchaffen, is 'er één, welke uitloopt in een Poel, tot welken de Heer bruce geleid werd, door woldo, een leugenagtigen Gids, die hem verhaalde , dat dit de OorJprong van den Nyl was. De Heer bruce zou, in eene zaak van veel minder aangelegenheid, woldo niet op zyn _ woord (") For Augvfl. 1750. p. 434. C 3  j3 bertot, wecens den oorsprong woord geloofd hebben; doch hy hieldt zich verzekerd, dat woldo, in dit geval, de waarheid fprak; dewyl de ligt* geloovige Barbaaren van het omliggend Land, aan deezen Poel iets, 't welk na eerdienst geleek, beweezen; op veertien Mylen van deezen Oorfprong, is de Rivier geen twintig voeten breed, en nergens een voet diep ; en is elders naajiwlyks in ftaat, om een Molen te doen omgaan, niet meer dan twaalf voeten wyd, en naauwlyks vier duimen diep. Nu is het bykans overtollig, aan te merken, dat van de Inwoonders deezes Lands, volgens het verhaal van bruce, Heidenen zynde, verwagt mag worden, dat zy den zuiveren en heüzaamen Stroom, aan welken zy, onder andere eigenfchappcn , het vermogen , om de Beeten van DolleHonden te kunnen geneezen, toefchryven. Was hy gekomen tot de Bron van een der andere Riviertjes, welke in het Meir van tzana uitloopen, is liet niet onwaarfchynlyk, dat hy dcrgelyke blyken zou ontmoet hebben, van de ligtgeloovigheid onder de onkundige Inwoonderen van derzelver Oevers. Dit, nogthans, zou niet bcwyzeh , dat een deezer, in 't byzonder, de Oorfprong was. van den Nyl, die, in de daad, uit zyne eigene Kaart en de voorige Kaarten deezes Lands, blykt, gelyk de Hydra, veel hoofden te hebben. Wy willen den Heer bruce niet betwisten, dat hy de eerfte Europeaan is, die plaatskundig de plek befchryft, door hem met die byzondere eere befchonken; dan tegen het geheele Hoofdftuk, waarin hy hier over handelt (*), ■zullen wy een gezag aanvoeren, 't welk de meeste onzer •Leezeren kunnen raadpleegen. Dit gezag is geen ander, dan cic Kaart van Africa, in de vierde uitgaaf van guthrie's Grammar. Daar vindt men den Oorfprong des Nyls geplaatst, op den ii Graad, Noorder breedte, juist als in de Kaart van den Heer bruce, en dat de Rivier in en uit het Meir loopt, in dezelfde rigtingen, als by bruce ; als mede, dat dezelve den koers Noordwaards Wendt, juist als bruce dién befchryft. Het zou verveelend weezen, een woord meer te zeggen , over' het gefchil, of de Purtugeefche Jefuiten, dan de Heer bruce, ontdekten, 't geen zy verkeerdlyk den Oorfprong van den Nyl noemen. Eer zy, of hy zichzelven, toegegeeven hebben, in een ydele Zegepraal, over 't geen de Ouden uitvoerden , behoorden zy verzekerd geweest te zyn, uitgevoerd te hebben, wat de Oudheid niet kon volvoerd) Het XIII. van het VI. Boek.  VAN DEN NïE. 39 voeren. Nu de Rivier, befchreeven door den Jefuit kircher, (die berigten van zyne Broederen ontving,) is de jNyl niet, welken de Ouden zogten. Dit ftuk is voldongen door den roem der hedendaagfche Aardrykskundigen , den onvergelyklyken d'anville (*). Deeze , op dat wy dit alleen aanvoeren, heeft opgemerkt, dat het waarfchynlylc is , uit diodorus siculus , Lib. i. Cap. 23., fub init. vergeleeken met her.odotus, Lib. 11. Cap. 28., dat de Ouden twee zaaken bedoelden, als zy van den Oorfprong des Nyls fprakcn. Vooreerst Jetterlyk, de Bron van den grooten Westlyken Stroom, nlu de Witte Rivier geheeten, die veel meer Waters bevat, en een veel langer loop heeft, dan de Rivier befchreeven door de Jefuiten en den Heer bruce; ten anderen, zinnebeeldig, de oorzaak, welke di® ook ware, van de overvloeijinge des.Nyls. Deeze oorzaak hadden zy ontdekt in de Keerkring-Regens, die in de uitgeftrektheid van 16 Graaden aan wederzyden van de Linie vallen ; 't geen de bewaarder van Minerva's Tempel te Sais, in Egypten, dien onderzoekenden Reiziger herodotus deedt verhaalen, dat de Wateren van den Nyl, in twee tegen elkander overgeftelde rigtingen , uit deszelfs Bron loopen, Noordwaards in Egypten en Zuidwaards in Ethiopië; en de verhaalen van alle Africaanfche Reizigers dienen, om deeze Waarneeming uit te leggen en te bevestigen. De Keerkring-Regens , erkennen zy , dat den Nyl doen ontfpringen, en alle daaraan fchatting-fchuldige Stroomen, die Noordwaards vloeijen in het Koriingryk van Sennaar , zo wel als aan de Zebec , en aan veele groote Rivieren , die Zuidwaards in Ethiopië vloeijen, en dan, volgens de helling van den Grond, in de Indifche of Atlantifche Oceaanen vallen. Onder deeze, die in den laatften ftorten, telt de Lieer bruce , verkeerdlyk, den Niger, welken, op goede gronden, geloofd wordt, zich niet in de Zee te ontlasten,, maar zich te verliezen, in de Zanden van Tumbuito (f). Deeze is dan, volgens de Egyptifche Priesters, de waaré en wysgeerige Bron van den Nyl; een Bron, meer dan 3000 Jaaren geleden, ontdekt (§); en niet, gelyk de Heer bruce cu (*) Mem. Acai. de Belles Lettres, Vol. XXVI. p. 45. (f) Procedings of the Aftican Asfociation. ($) Lang vóór herodotus, geefc homerus aan den Egyptus of den Nyl, den bynaam, van t5WeTus, qui ccelitus decidit, een Ri. vier door Regen voortgebragt en gevoed. Vide APOLtoiv. Lexicon Hmeri, Voce ha-atr^. C4  49 BERIGT, WEGENS DEN OORSPRONG VAN DEN NYI. en de Je/uiten veronderfteld hebben, het begin van een jammerhartig Beekje, en van de ontelbaare Stroomen, die het Meir van Tzan'a vullen. BE inwooner van de planeet urahu5. Een Droom. ( Naar het Engehch. ) Gisteren bevond ik iny op hokatio's bekoorelyk Landgoed, in gezelfchap met leonop.a. De fcboonbeid van den hel* deren avondbond bewoog ons, om na een aartig Zomerhuisje, in den Hof, te wandelen, waar horatio , wiens meest geliefde Weetenfchap de Starrelsunde is, onder anderen, een heerlyken Telescoop houdt. liet helder blaatiw des onbewolkten uitfpanzels, de bedaardheid der geheele natuur, en de onbefchryflyke fchoonheden van dit Landverblyf, vervulden my met eene foorc van hemelfche aandoening; en ik verbeeldde my bykans, dat ik deeze Aarde, en alle derzelver onrustbaarende zorgen, verlaateu hadt, om, in een zaliger Gewest, de rust der Regtvaardigen to fmaaken. Wy hadden, onder het wandelen, geen 'ander iicht dan 'c geen de Hemel fchonk, alle ander licht zou het veronthéiligd hebben. De Maan, in helderen glans voortgaande, befcbeen alle voorwerpen met de zagte ontleende ltraalen, Horatio ver« zogt ons, deeze fchoonbeid des Hemels, door zyn Telescoop, te bezien. Hy fprak. onder het befchouwen van de Maanbergen, van derzelver hoogten , en noemde de naamen; hy befchreef veele van de yooreaamfte verfchynzelen, welke deeze onaffchei- delyke Gezellinne onzer Aarde oplevert. In den loop zyns gefpreks kon ik niet nalaaten te lachen, over 't geen hy verhaalde van een Starrekundigen uit Duitschland, die, gebelgd, dat de Tekens van den Dierenriem naamen droegen door Heide, nen uitgevonden, zich verbeeldde dat het veel ftigtlyker zou weeaen, dezelve door de naamen der Twaalf Apostelen te onderfcheiden; zo dat, volgens deeze godvrugtige fchikHng, de Zon zich thans in het Teken van St. Mattbeus bcvondt (*). Ons gefprek wendde zich op de groote Omdekkingen door herschell geda:m, en ik kon niet naalaaten myne eerbiedige hoogagting voor dien Man, en voor andere beroemde Starrekundigen, aan wier verheevene Ontdekkingen het Menschdora zo gantch veel verfchuldigd is , op het ernitigst te betuigen. „ Kunt gy," vroeg my horatio, „ hun volgen, en naagaan in „ hun- (*} Deeje Droom (Rcrij in Oogstmaand gefdiresver.  de 1nw00nbr van de pi.ameet ükanus. 41 „ hunne hoose berekeningen?" „ Neen, zeker," was myn antwoord; ,, maar ik fchep genoegen in de edele en ver„ heffende Gedagten, hoe zeer door zommige bekrompene gees„ ten voor loutere befpiegelingen, zonder grondflag, uitgemaakt» ,, daar uit gebooren." „ En zyt gy." vroeg my hora¬ tio verder, „te vrede met uwen ftand in 't Heelal,nu gy geleerd „ hebt hoe onafimeeielyk groot 't zelve is? Wordt gy niet ver„ nederd op de overweeging van kleinheid en weimgbeduiden- „ heid van onze Planeet, in vergelyking met de andere." . Ik antwoordde: „ Ik weet dat de Aarde flegts één flip is in hes „ groote Ryk der Scheppinge, 't welk millioenen Werelden bevat, die geen denkbeeld hebben van het beftaan onzes Aardkloors; maar ik weet, dat deeze de kennisneeming niet ont„ gaan kan van Hem die dezelve maakte; en, indien het Opper„ weezen, in het onmeetlyk ruim, deezenftip, onzigtbaar voor bet „ grootfte getal der gefchapene Weezens, befchouwt, kan ik my ,, dan verbeelden dat hy de Inwoonders der Aarde niet zou ga» „ deflaan? Van hoe weinig beduidenis ik ook moge weezen, ben „ ik nogthans het voorwerp van Zyne aandagt, en 't is myn „ roem het werk van Zyne hand te weezsn. Heeft Hy my ge. „ fchapen, 't was om my tot geluk op te voeren; en ik moet, „ overzulks, het voorwerp Zyner befcherminge zyn: myn ver» 3, trouwen op Hem is myne blydfchap en vertroosting. Wanneer ik op my zeiven alleen het oog flaa, vervult de bewust„ heid van myne zwakheid my met fchrik: doch, als ik bedenk, „ dat ik een gedeelte uitmaak van het Groot Geheel, het vooit„ brengzel van oneindige Magt en Goedheid, dan verdwynt elk» „ ontrusiende gedagte , en myn hart verheugt zich, geftreeld „ door de zoetfte en onuitfpreeklykfte hoope. De belangen dee„ zer Wereld, die de geheele aandagt veeier Stervelingen in. „ neemt, en de Deugd van niet weinigen doen fchipbreuk ly„ den, hebben voor my die inneemende en verlokkende aan„ trekkelykheden niet: zy vlieden op het denkbeeld van den Al„ lerhoogften , in de overweeging van wiens Volmaaktheden , „ myne zwakheid een onverwrikbaar iteunzel vindt. Ilc „ ben ook gelukkig door de Gedagten, fchoon zommigen de „ veelheid der Werelden een fpeelpop noemen, waarmede men „ zich vervrolykt, dat de Godheid, de Werelden vermenigvuldi„ gende, ten zelfden tyde zyne redelyke en verftandige Schep„ zelen vermeerderde, en ik fchep een wellust uit de verbeel„ ding, dat 'er een broederlyke band is, die ons, als 't ware, „ vereenigt met de Bewoonderen van deeze ontelbaare Werel„ dero, verlicht door andere Zonnen, waaraan wy den naam „ van Starren geeven. Buiten twyfil is 'er in hunne gedaanten , „ hunne bekwaamheden, hunne zintuigen, hunne behoeften en „ voldoeningen, eene onberekenbaare verfcheidenheid: doch is j, het waarfcbynlyk, dat de uitmuntendfte gave des Scheppers, de bekwaamheid om Hein te kennen en te beminnen, aan Cs „ het  42 BE IHW00SE8 „ het Menschdom alleen zou gefchonken zyn? Laaten wy liever „ gelooven , dat de harten van alle zyne verftandlyke Weezens „ Hemwaards worden opgevoerd, door eene wet, niet ongelyk „ aan die , waarvolgens de Planeeien derzelver omwenteling „ rondsom één gemeen middelpunt volbrengen, en dat van ieder deel der Scheppinge de fchattingen van hulde en aanbidding ,, opklimmen, die, vereenigd, een grooifchen lofzang uitmaa» „ ken; een algemeen Te Deum der verftandlyke Schepzelen." Leokoha merkte hier op: Gy herrinnert my 't geea een det oude Wysgeeren gezegd heeft-van de Harmonie der Spheren; en , voegde zy 'er nevens, alexander wenschte om andere Werelden, op dat hy den Krygsroem van ze overwonnen te hebben mogt wegdraagen : gy fchynt eene zelfde begeerte te koesteren ; docb om nieuwe voorwerpen van genegenheid en goeddaadigheid te vinden. , Ik verbeeld my, zeide horatio, dat ay, het beftaan deezer Weezens gefield hebbende, geene zwaarigheid zult vinden, in aan dezelve de Onfterflykheid toe te kennen. ,, Uw be- „ fluit," antwoordde ik, „ is rechtmaatig, dewyl ik veronderflel „ dat zy Eerbewyzers van den Allerhoogften zyn." Leonora hervatte hier op, ik heb weieens het denkbeeld liooren voorftellen,dat een der Gelukzaligheden, voor de Deugdzaamen weggeiegd, als zy deeze verganglyke lichaamen verlaattn , beftaan zal , in van Planeet tot Planeet te reizen. De onze heeft misfebien dusdanige Befchouwers, eenigen als Natuurkundigen , anderen als Zedelyke Wysgeeren. ——- Deeze laatften, betuigde horatio , zullen weinig geftigt worden door 't geen zy hier zien gebeuren. • Het gefprek duurde nog eenigen tyd op deezen trant; doch dewyl bet laat werd, moesten wy fcheiden ,l en ik verliet myn Vriend en Vriendin, en de Starren, die ons dit onderhoud ga■ven, met wederzin. De flasp floot myne oogen; doch verdreef de denkbeelden niet met welke myne Ziel geheel doordrongen was; zy hterschten in myne droomen. My dagt, ik ontdekte twee Hemelfche Weezens. Een deezer, in 't byzoniter,zeer gelykende naar een van rafhael's Engelen, boezemde my diepen eerbied in. Hy. fcheen de Gids van het andere Weezen. en (prak 't zelve in deezer voege aan: „ In„ wooner van Uramis (*), de tyd uwer Beproevinge is volein5, digd. Gy hebt de taak, u toegelegd, op de Planeet, de „ plaats uwer geboorte , volbragt. De herdenking van uwe „ Getrouwheid is het begin uwer Gelukzaligheid. Voortaan zult > gy alle de belooningen, voor de Deugd weggelegd, omvan. » gen. f*) Deeze Planeet, den t; Maart 1781 ontdekt, cn' van hem or.bRcuim sidus geheeten, draagt by veelen den naam des Ontdekkers, herïCuÉll; doch wy hebben, in onze Letlcroejenirtgcn, den naam van ukanrjs doorgaans gebruikt, en bezigen dien ook in dit Stukje,  van de planeet uranüs; 43 gen. De Werken der Natuure waren', geduurende uw lang ,, leeven, de geliefde voorwerpen uwer Befchouwinge; doch in „ dit tydperk ,'kort in vergelyking met het géén u te befchouwern „ valt, was het u onmogeiyk alle haare Wonderen te ontdek» „ ken. Nu zult gy andere vertooningen zien op het groot too» „, neel der Scheppinge. Gaa van Wereld tot Wereld, doortrek „ het uitgebreide Ryk der Natuure, in élk gedeelte zult gy de Goedheid des almagtigen Maakers ontdekken. Tragt Hem „ beter te leeren kennen, en gy zult Hem meer beminnen." — ,, Hemelsch Weezen," fprak de-geweezene Bewooner van Ura- nus, ,, verwaardig u myn Gids te zyn." ,, Befcbouw,'* hervatte' de Geleigeest, ,, die Planeet, welke in den derden Kring, rondsom de Zon, beweegt. De redelyke Weezens, „ op dezelve woonende , worden Menfchen gebeeten, en zy „ hebben hunne Planeet, de'Aarde genoemd. Reeds heb ik u het ,, vermogen gefchonken van hunne Taal te kunnen verftaan; gy „ zult onzigtbaar onder bun verkeeren; leer hunne natuur, hun- „ ne beftemming en hunne zeden, kennen." Hier ontwaakte ik fchielyk, en het fpeet my dat myn Droom eindigde. Jk dagt nogthars op eenige vertooningen, welke een Befchouwer der Menfchen Kinderen moesten treffen, dien men ftelde bevryd te weezen van onze driften, dwaalingen en zwakheden: en overwoog desgelyks de ohderfcheidene aandoeningen van vreugde, verbaasdheid, of verontwaardiging, welke hy zou ontwaar worden , op de befpiegeling van zo verfchillende tooneelen. Vervuld met deeze denkbeelden, viel ik weder in flaap, en" myire verbeelding zag andermaal den Bewo'onder'van Uranus, met zyn Geleigeest. Hy riep uit.- „ Welk eene'Wereld is deeze! Welk,een wonderbaar mengzel van Wysheid en Dwaasheid , van Waarheid en Dooling, van Grootheid en Laagheid, onder deëze Menfchen, gezegend met zulke onfehatbaare gaven, en dezelve bykans beftendig misbruikende! Hier fchreit de Deugd, daar wordt de On. fchuld verdrukt, elders zegenpraalt de Boosheid; en deeze Menfchen, deeze oneenige Broeders, vergeeten onophoudelyk te gelyk hun algemeenen Vader, hun Pligt, hunne Beftemming. Ik heb gezien, dat de Magtigen de Zwakken verdrukken; ik heb gezien , dat de Armoede van honger verging aan de deur van verdwaasden Rykdom.die, door Buitenfpoorigheid en Overdaad, zich ten grave hielp. Waarom deeze ongelyke uitdeeling onder Weezens, die denzeifden oorfprong,. dezelfde behoeften, en dezelfde regten, hebben?" De Engel antwoordde : „ Hun „ Leeven is kort, en hunne Zielen zyn onfterflyk. Daarenboven, „ moetgy, in de opmerking van het lot des Menschdoms, zorg „ draagen, dat gy niet moet oordeèlen volgens het enkel voor„ komen. Om u te verzekeren, of zy gelukkig of ongelukkig „ zyn, moet gy hunne harten onderzoeken. De Deugd fchreit, »> ze§t gy; maar de Hoop onderfchraagt haar in den druk,en de S1 Godsdienst verligt haare verdrukkingen. Groote god, fprak M een  Dl INWOCWER „ een Wyzen onder hun, ik hid u alleen voor de Boezen; ik litt „ niet voor de Goeden. Gy helt genoeg voor hun gedaan mei hun goed te maaken Zegepraalt de Boosheid, 't is een kortfton- ., dige en bedrieglyke zegepraal der dwaasheid. Geluk ontvliegt altoos den Schuldigen; en knaaging, die hem onophoudelyk „ vervolgt, verwoest de genietingen, aan welke hy dwaaslyk zyne „ Deugd opofferde." „ Helaas!" viel hem de Bewooner van Uranus in de reden. „ Helaas! zyn deeze verdwaasde Stervelingen dan onkundig, dat elke dag huns leeven een ftap nader is aan de Eeuwigheid? Waarom is dit troostryk, doch tevens ont. zettend, woord, niet altoos hun leevendig'voor den geest? Waarom,... Vergeef, Hernelsch Weezen, vergeef my deeze vraage.., Waarom openbaarde de weldaadige Schepper des Heelals de Verborgenheden der Toekomende Eeuwe aan hun niet klaarder? Een meer volkomen denkbeeld van een Eeuwigduurenden Heif. Haat zou een diepgaander indruk op hunne harten maaken, en alle verzoeking van derzelver verleidend vermogen ontblooten." „ Dit Leeven," antwoordde de Engel, „ is voorden Mensch „ ten proefftaat gefchikt. Zyne voorbereiding tot eene betere „ Wereld vorderde eene trapswyze zuivering, ontftaande uit on„ derwerping aan lugt. De ftand, derhalven, aan hem hier op „ Aarde toegefchikt, was zodanig als kon dienen tot beantwoor„ ding aan dit oogmerk, door alle zyne vermogens van werk„ zaamheid te voorfchyn te roepen, alle zyne zedelyke hoedanigj, heden uit te lokken, en zyn geheel Character in 't licht te bren„ gen. Te deezer ooizaake was liet eigenaartig, dat zwaarigheid „ en verzoeking hem op den weg van pligt zou ontmoeten. „ Groote, aile verbeelding te bovengaande, beloften, worden der j, Deugd toegezegd; doch deeze belooningen worden, als nog, „ in 't duister, of in een wyd verfchiet, gelaaten. De indrukken „ der zinlyke voorwerpen ftaan zodanig over tegen de ontdekking „ gen der Onfterrlykheid , dat'er een ftryd ontftaat tusfehen Geloof „ en zinlyke Gewaarwording, tusfehen tegenwoordig Vermaak en „ toekomend Geluk. In deezen zomtyds harden ftryd, worden „ de Zielen der Braaven beproefd, verbeterd en verfterkt. In „ dit veld behaalen zy den lauwer der ovetwinninge. Hier wor„ den de Hoofddeugden van Kloekmoedigheid, Maatigheid en „ Zelfverlochening gevormd; Bedaardheid in Voorfpoed, Geduld „ in Tegenfpoed.en Onderwerping aan den Wil van god,geleerd; Liefde en Vergeeflykheid jegens elkander, te midden van de „ veelvuldige dikwyls ftrydige belangen, gevorderd. Met één „ woord , van de mededinging tusfehen Tyd en Eeuwigheid , „ hangt voornaamlyk de Betragting van 's Menfchen Deugd af, „ en de duisternis, welke in dit Leeven de voorwerpen der Eeu„ wigheid benevelt, houdt deeze mededinging gaande." „ lk erken," antwoordde de Bewooner van Uranus, ,, Ik aanbid de Opperfte Wysheid in dit verwonderlyk Plan. Ik bemerk ook dat de ongelykheid tusfehen de Kinderen der Menfchen niets mee*  YAN be PLANEET URANUS. meer is dan eene fchynbaare wanorde, dat het dient om de gelegenheden ter Deugd»oefening te vermeerderen, en hun, by trappen, tot een ïhat van Volmaaktheid' en Gelukzaligheid op te voeren. „ De Godlyke Goedheid," hervatte de Engel, „ heeft een „ juist evemvigt gelteld tusfehen de behoeften hairêr Schepze„ len, en de hulpmiddelen welke zy aan hun verfchaft. 't is noodzaaklyk de Menfchen menigmaal hunne oorfprönglvko „ Gelykheid te herinneren, en tefFens hunne volheerlyke De„ ftemming voor oogen te houden: eene zeer wyze en uitftee„ kende Inrigting dient ter bereiking van dit tweevoudig einde. Volg my, Iaaten wy in dat ruim en ftaatlyk Gebouw „ treeden, waar heilige Lofzangen ten Kemel klimmen, en zo „ veele Stervelingen by een vergaderd zyn. Daar herhaalen de „ Kinderen des ftofs de Lofzangen der Hemelfche Geesten,wel„ ke hun het verheeven denkbeeld inboezemen, dat zy allen „ gelyk zyn van Natuure , allen voor de Eeuwigheid gefcha„ pen ! Hier worden alle onderfcheidingen van Rang, anders „ menigwerf zo doorfleekend, vernietigd. De Vorst en de On„ derdaan, de Magtigen en de Geringen, voeren dezelfde taal, „ haaken na 't zelfde goed, en koesteren dezelfde hoope — de „ hoop der Oniterflykheid! De Leeraar verklaart daar aan den „ Vorst, dat de Koning der Koningen zyn Regter is; en den On„ derrimkten .dathyden Almagtigenals zyn Befcbermerkan aan/ien. „ DeGrooten worden op het treffendst berinnerd.dat zy (lerflyk „ zyn, en de Ongelukkigen, dat 'er een ander Leeven is aan de „ andere zyde van het Graf. Hier ontdekt de Ryke den Armen „ nevens hem in denzelfden kring, en bezeft dat alle Menfchen „ Broeders zyn. Hier zend ds fchreiende Weduwe haare Gebe„ den op tot den Vader der Weezen, en haar harteleed wordt „ verzagt. Zie Haar dien blinden, zyn boezem ftaat open voor „ vreugd j hy boort, dat de duisternis, waarin hy bier omdoolt, „ flegts kortftondig is, en dat het licht des Hemels zyn altoos,, duurend deel zal weezen. Befchouw zyn Medgezel, zyn Gids, „ Tempelwaards, hy is nog meer dan de Blinde te beklaagen| „ hy treurt om de onftandvastigheid van eenen vermeenden „ Vriend; doch hy leert, dat de god, dien hy aanbidt, alle zy. „ ne Schepzelen bemint. Dit denkbeeld fterkt zyn hart, ver„ dryft zyn kommer, verzagt alle kwellende gedagten, en zyne „ traanen zyn niet meer de traanen van bitterheid en hart„ zeer " Het gelui van een nabuurige Kerk-klok brak hier myn Droom en Slaap af. De dag riep my tot myne bezigheden. Ik rees terftond op, en vernederde my voor de Godlyke Majefteit; de uitboezemingen van een godvrugtig en dankbaar gemoed daaraan toebrengende.  45 BY HET EINDIGENDE JAAR I7OO. BY HET EINDIGENDE JAAE 1799. (fragment.} —— ——— Dus weder een Jaar geëindigd: —— een Jaar tot ons leven toegevoegd: een fchakel aan onze levensketen gehecht: een fchrede nader aan ons graf gevorderd: ■ en — zoo rollen de Jaren van ons leven, het eene na het andere, als ongemerkt, voort: Aanbiddenswaardig is de goed- heid van Hem, die ons, tot nu toe, in zyne Gunfte fpaarde,— door wien wy, tot heden, leven, ons beweegen, en zyn. Was het de wyze fchikking van den Schepper dc;r Natuur, om ons op dit Waereld-rond, elk in eenen byionderen kring, te plaatzen? Hy was het ook, die, door zyne waakzame goedheid, ons door zoo veele verwisfelende 'foneelen van dit leven geholpen heeft. Elk onzer, in byzondere omftandigheden geplaatst, ondervond ook hier in, elk op eene by¬ zondere wyze, de alles beftierende Hand van Hem, buiten wiens oneindige kennis niets gefchied. Hoe veelen onzer Landgenooten zagen het verloopen Jaar in gezondheid, met vreugde en genoegen, eenen aanvang nemen, die nu reeds, in de groeve der vergetelheid begra. ven liggen; en, — wie weet, welke plannen zy ontworpen — welke befchikkingen zy gemaakt hadden, — om ten eenigen tyd int te voeren, dan zy zyn niet meer en de rol hunnes levens is afgeloopen. — Gy, daarentegen, die nog leeft, — die weder een ander Jaar hebt zien verfchynen, — dankt Hem, die u, tot op dit uur en oogenbiik, heeft doer. fiaan- de blyven, op de hobbelige baan van dit leven. Ja — gy die het afgeloopen Jaar, voor u een Jaar van Zegen, hebt mogen noemen, die Welvaard hebt gezien in uwe Huizen, die uwe Winkels den eenen Voorraad na den anderen helt zien uitleveren. Gylieden, inzonderheid, hebt dubbele reden van darkbaarbeid, jegens den Algoeden Verzorger, en Vader, van ons Menfchen. —• Dan, was het verloopen Jaar, voor anderen , een Jaar van onfpoed , heeft iemand uwer uit den bittren Ramp-kelk moeten drinken, — de te^enheden van dit leven moeten fmaken: — denkt altoos, de Heer Regeen; en alle Zyne daden zyn enkel Wysheid! Wie weet — of niet lorns uit de voorvallen, die gylieden , als zoo veele rampen hebt befchouwd , heilzame gevolgen , in den volgenden tyd uwes levens, geboren zullen worden. Edoch, zoo niet, onderwerpt u aan Zyne onnagaaubare fchikkingen, Wie is 'er onder de Sterve¬ lingen, die de Hand des Wyzen Beftierders kan af/lnanl of tot Hem zeggen kan, wat doet gy ? —— En waarlyk , befchouwen wy alle de verfchillende, — de ondcrfcheidene lotgevallen vaa  Mf HET EINDI6ÏNDE JAAR Ï790; ff van dit leven , hoe allerbyzonderst is dan ieders lot en deel" op» deeze Wereld, van zyn Wieg tot —— aan zyn Graf: en - hoe zien wy onze dagen, als eene vmbygaande Jcliadwut heeneti vliegen! Zelfs van zulken onzer Nabeltaanden Vrienden en Bekenden, die wy, kortziende Schepzelen, begrepen, hier op deeze Aarde van zeer groot nut te zyn. Met welk eene warme Aandoening wenschte de brave Man — «ie naarftige verzorger van het Huisgezin, zyne Jieve !a' des Heeren Zegen toe, by de intrede, in het afgeloopen Jaar! , enbewust, dat hy het einde met aanfchouwen zoude . dat hy nu reeds, in den duistren Grafkelder, zoude nederïiegen ten prooi der Wormen. * t Hoe zucht nog het Ouderlooze Kroost, by het herdenken aan, voor hun, zoo zwaar verlies! Hoe verheugden zy zig, by den aanvang van het verloopen Jaar, in den bïoeï en de welvaart hunner lieve Ouders! Maar nu, by he' einde van het zelve , hooren wy hun zeggen zy'zyn r et meer. Wy zyn beroofd verftooken van hunne tedere zorgen lieve omhelzingen wyze raadgeevingen' Dan, waarde Landgenooten, hebt gy in vroeger dagen in het verdweenen Jaar, gevoeld en de flaan- ^e —-— en de Zegenende Hand van den wyzen Bettier- der aller ondermaanfche zaken, eerbiedigt zyne handelingen: maar, vraagt dan ook aan u zeiven, of gy, als Christenen . als-Burgers wel beantwoord hebt, aan uwe verplichtingen? Kunt gylieden, op het einde van 'tjaar, zeggen, Godsdienftig ten aanzien van uwen God geleefd te hebben ? - . Met uwen Naasten gehandeld te hebben, gelyk gy altoos wenschte van hun gehandeld te worden? Heeft eene allezins ftrikte Regtvaardigheid, in alle uwe verrigtingen, by u plaais gehad? Heeft eene matige ingetogenheid uws levensgedrag u eene 'vol- komene gezondheid doen behouden? Hebt gy, door het bstrachten der uitmuntende pligten van weldadigheid'en mede. deelzaamheid, de tranen van'uwe bedroefde Natuureenooten afgedroogd; den Ellendigen, en die om hulpe tot u "eP bygeftaan; den Naakten gekleed, en het arme Huisjezin, het Ouderlooze Kroost, dat om Brood en Hulp tot u riep geholpen? Hebt gy, door nyvre Spaarzaamheid, door Zedigheid, en Deftigheid, den luister uwer brave Voorvaderen doen herleven ? die Vaderlandfcbe deftigheid "welke *s Lands Welvaart voorheen fchraagde, en ons \ " weleer, voor den Nabuur ontzaglyk maakte. Hoe gaat dat weleer bloeijend Gewest . nu helaas' <-v door Weelde Losbandigheid en vuil Eigenbelang, al» ten gronde! Hoe jammerlyk is het de fpselbal, een voorwerp der froaad, en verachting van anderen, geworden. Wat wonder» Verachting van God en Godsdienst fpeelt thans genoegzaam open*ïk naren rol, ~ Eene baldadige verkwistende manier van leven, in  48 ï? HET EINDIOEHDH JAAR 1790.' in pragt van kleeding en huishoudelyke bedryven, doet veelen de» nood der Armen vergeeten, — de ooren Hoppen voor het jammerlyk geklag der Ellendigen.-— Hoe fterk moet zulks u,\venscht gy waarfyk,dat dit begonnen Jaar voor den Lande een Jaar van zegen zy , noopen , om, door een voor anderen voorbeeldelyk gedrag, als Burgers en als Christenen,u de Zegeningen van den Hemel dubbel waardig te maken! —• ó Dat dan Eensgezindheid, Vaderlandsliefde en Burgertrouw uw fieraad zy; — verkrygende hierdoor den roem, en de achting, van alle Braven! Welaan dan, myne Landgenooten, Gyheden die met my, boven zoo veele duizenden , den aanvang van een nieuw begonnen » jaar aanfchouwr; — Gylieden, die zoo veele uwer Natuurgenooten — Vrienden en Bekenden, in het verloopen Jaar, ten duisteren Grafkelder, hebt zien wegdragen; en — dus de grootfte aller Zegeningen met my geniet: dat wy — nog leeven. Zendt met my, als Christenen — als Burgers, van dit ons Nederland, uwe eenparige verzugtingen, tot den Onnagaanbaren Beftierder van alles; tot dat Wezen, wiens toevoorzigt gaat over al het Zienlyke en Onzigtbare, over den Slaaf in zyne Ketenen, zoo wel als over den Vorst op zynen Troon. Smeekt Hem, dat het Ons en onzen Kinderen welgaa, tot aan het einde onzer da. gen! ——- Zoo wende de God van Nederland alle rampen van het zelve af'. Zoo doe Hy het den Lande welgaan ! Zoo bloeije de Koophandel, die Zenuw van onzen Staat, in alle zyne takken , als in de dagen van ouds! Zoo komen de volgeladene Kielen, behouden en ongeftoord, in de Haven hunner begeerte! Zoo geniete elk Burger, van zynen eerlyken Handel en Beftaan', eenen ruimen Zegen, onder het bloeijen van alle nuttige Kunften en Weetenfchappen. Welvaart en milde Voorfpoed zyin uwe Huizen, terwyl ftille gerustheid uwe dagen vergezelle; op dat Gy dus het goede van die Leven moogt fmaken en uwe Jaren in vergenoegdheid flyten! Zoo zy elk Burger, door zyn voorbeeldelyk gedrag, in zynen kring een nuttig Voorwerp der Menfchelyke Maatfcbappye! Zoo zien wy dit Jaar, onder des Heeren Zegen begonnen, ; in zyne vreeze doorgebracht, —— en, by het einde van het zelve, in zegeningen het afgeloopene overtreffen! V Ritterdam, i January 1791.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen , betrekke j.yk. verhandeling over. den voortgang der ondeugd in 't menschlyk hart, en de behoedmiddelen daar tegen. Die met den wyzen omgaat zal wys, maar die der zotten medgezel is, zal verbrooken worden. Komt niet op het pad der Godloozen, noch treedt op den weg der Boozen , verwerpt dien, gaat 'er niet door, wykt *er van , en gaat voorby. salomo. (Naar het Engeisch.) Schoon de Menschlyke Natuur thans vervallen is van haaren oorfpronglyken luister,'zyn 'er, uogthans, verfcheide goede Beginzels in 's Menfchen Hart overgeblee* ven. Weinigen zyn 'er, zo eenigen, in wier Gemoederen de Eerbied voor liet Opperweezen niet eenigermaate ingedrukt blyft. In ieder boezem vindt -men eenige goedaartigc Neigingen, en het Geweeten behoudt (leeds een bezef van het onderfcheid tusfehen aedelyk goed én kwaad* Deeze Bcginzels van Deugd blyven altoos vatbaar voor verbetering, en kunnen, in gelukkige omflandighedcn. een heilzaamen invloed hebben op de Deugdsbetragting. Dan, zodanig is" de zwakheid onzer Natuure , en zo veelvuldig zyn de verzoekingen ten kwaade, dat zy by aanhoudendheid gevaar loopen van geheel uitgewischt, of in zo verre verzwakt te worden, dat ze geen uitwerking op onze daaden hebben, 't Zyn goede zaaden , oorfpronglyk in het Hart gezaaid; doch die aankweeking behoeven om tot rypheid op te groeijen; maar, zonder dezelve gelaaten, loopen zy gevaar van verflikt te worden, door die menigte van kwaade planten, welke de rondsom liggende grond in overvloed voortbrengt. bieng. 1791, no. 2. D *^n>  g0 VERHANDELING Onder de veelvuldige oorzaaken, die bederf in 't Hart baaren , en den voortgang daarvan ten ftereften begunltigen, is 'er geen meer vermogend, dan de befmetting, verfpreid door kwaade Voorbeelden, en vermeerderd door byzondere verbintenisfen met Perfoonén van losfe Beginzelen en ongebonde Zeden. Deeze is de algcmeenlte bron van die Ondeugden en Ongeregeldheden, welke zo overvloedig opwelt in groote Steden, en menigwerf, in 't byzonder, verderflyk wordt voor de Jeugd, zelfs voor de zodaniiAen, wiur'leevensaanvang veel goeds beloofde. Wy zullen^den vportgang van dit beginzei des Zedenbederfs aanwyzen , e'n onderzoeken , door welke middelen eene llegte Verkeering goede Zeden allengskcns ondermynt, en eindelyk geheel overhoop werpt. Hoe onaangenaam het ook moge" weezen de Menschlyke Natuur te befehouwen, als zo zeer overhellende tot den val, zal het altoos nuttig zyn onze eigene zwakheden te kennen, en de gevaaren, welke ons omringen, te weeten; als mede de middelen aan de hand te geeven, om de onheilen, daaruit te dugten, te voorkomen. Overcenkomftig met het geen ik reeds opmerkte, wegens zekere Deugdzaame Beginzelen, als eigen aan de Menschlyke Natuur, zyn 'er flegts weinigen, die, in 't eerst, niet met goede «geaartheden in de wereld treeden. De vinnigheid, der Jeugd, eigen, vertoont zich, natuurlyk, in edelmoedige aandoeningen en gevoelens van eer, in fterke verknogtheid aan vrienden en andere opwellingen van een zagt en teder hart. Meest alle Plans, met welke Lieden, die eene befchaafde Opvoeding genooten , hun leevensloop beginnen, hebben eene verbintenis met eerlyke inzigten. Op dat tydperk verfmaaden zy alles wat gemeen en laag is. 't Is hun een aangenaam denkbeeld, de agting der gèenen, onder welken zy leeven, te verwerven, en een goeden naam te erlangen. Maar, helaas! hoe fchielyk wordt dit henchlvk vooruitzigt verduisterd. Zugt tot vermaak ftrekt tot verzoeking, en begunitigt den groei van ongeregelde driften. Leermeesters in ondeugd ontbreeken zefden,om de Driften der Jeugd aan te frooken en te ftreelen. Hunne minderen zoeken in hun gunst in te dringen , door flaaffche inwilliging van alle hunne begeerten. Blyde dat zy eenige verdediging vinden voor de vryheden welke zy gaarne neemen, luisteren de jonge Lieden greeti-T na de Item der zodanigen, die hun inboezemen, dat de ftrikte denkbeelden van Godsdienst, Orde en Deugd, ou-  OVER DEN VOORTGANG DER ONDEUGD. gr ouderwets en toag zyn; dat de bepaalingen , welken deeze opleggen, alleen goed zyn om voorgefchreeven te worden aan Kinderen, of" gepredikt voor het Gemeen, 't welk die teugels behoeft. Maar de goedheid van hun Hart, boezemt men hun in, en de verhevenheid hunner uitzigten, geregtigt hun om zich eenigermaate te ontdaan van die ftrenge tugt der Ouderen en Leermeesteren. Hoe ltreelend dusdanige inboezemingen mogen weezen voor de jongen en onbedagten, zyn egfer hunne eerfte Happen in de Ondeugd omzigtig en fchroomagtig, en worden, nu en dan, door naberouw gevolgd. Wanneer zy zich meer in de wereld beginnen te mengen, en toegelaaten worden in de Gezelfchappen, waar lustige vrolykheid den toon geeft, vinden zy deeze losbandige denkbeelden onderfteuud, door 't algemeen gedrag, en worden allengskens ftöuter in de vryheden. welke zy neemen. Zyn ze tot een werkzaam leeven opgebragt zy beginnen een afkeer te krygen van viytbetoon, en zien met veragting neder op de werkzaame menigte der Burgeren. Bekleeden zy een hooger rang, zy daiken dat hun voege zich ni« van huns gelyken te onderscheiden, en die vryheid van gedrag, dat air van losheid, der zodamgen met welke zy verkeeren, en weeten te keven , aan te neemen. Indien overvloed van middelen ongelukkig deeze neigingen begunftigt, loopen zv rond in een nimmer eindigenden kring van vermaaken en uitfpanningen ; nagt en dag worden ondereen verward, 't ('pel vtflt de"tusfchentydvakken op; zy leeven meest op openbaare plaatzen; geeven zich aan veele lpoorloosheden over, die hun zelfs niet fnraaken, enkel uit zwakke toegeevendheid, en uit vreeze van uitgelachen te zullen worden door hunne Medemakkers. Onder deezen neemen de verst in Ondeugd gevorderden en ftouttten altoos den voorrang; de overigen volgen hun met alle onderwerping, en vorderen in de fchool der Zedenloosheid, juist in evenredigheid van de zwakheid huns verftands , en de fterkte hunner driften. Hoe veelen flyten, op deeze wyze, eenige der beste jaaren huns leevens, rondgevoerd in een draaikolk van 't geen niet zo zeer vermaak als wel losbandigheid mag heeten ? In de hebbelyke verkeering metnietshedryvenden enongebondenen, gaat, al wat opmerkzaamheid heet, ten eenemaal verlooren: terwyl zy van 't eene ledig Hoofd tot het ander bedagtloos Hart gaan, fchiet de dwaasheid op in alle derzelver belachelyke gedaanten,- zet hun aan tot losbandigheden binnens huis, of tot openbaare luidrugtigheden; zomD 2 tyds  fj£ VERHANDELING tyds door den drank daar toe vervoerd, zomtyds door enkele ligtzinnigheid gedreeven. Ik wil gereedlyk toeftaan, dat, te midden van al deeze jeugdige verdwaazing, veel Goedaartigheid kan overblyven: dat men 'er edelmoedigheid en trouwe verknogthcid aantreft ; ja , dat 'er nog eenige Godsdienftige ichroom blyft huisvesten, met de overblyfzels van de goede indrukken , welke zy in vroegere dagen ontvingen. —— Het zou zeer mogelyk zyn zodanige Perfoonen te regt te brenger., hun tot nutte en agtenswaardige Leden der Maatfchappy te hervormen, indien eene leer- en deugdzaame verkeering,gelukkig,de plaats innam van den ydelen hoop* met welken zy zich dus lang vermengden; indien zy een beroep van aangelegenheid aanvaardden,'t welk hun in een anderen kring van werkzaamheid bragt; of, indien hun, ten hunnen beste , een zwaare (lag van tegenfpoed trof, die ernftige gedagten baarde. Maar, indien Jeugd, Gezondheid en Middelen , hun byblyven, indien eene opvolging van foortgelyke Medgezellcn hun vermaakt, hun tyd 'wegneemt en hunne driften»opwindt, zal de dag des veriierfs , des onvermydelyken verderfs , welhaast aanbreeken. De Middelen zyn verteerd; de Gezondheid is bedorven; de Vrienden vinden zich gebelgd, gehoond; gryze Ouders zyn misleiden, door droefenisfe overmand, ten grave gefleept. 'Er zyn zekere trappen van Ondeugd, die meest het character van belachlyk en veragtlyk met zich draagen; ook zyn 'er trappen waarop dezelve haatlyk en verfpeilyk wordt. Indien by de andere verdorvenheden, welke het Hart reeds heeft aangenomen, de inboezeming komt van de beginzelen der Tvvyfelaarye, loopt, al wat ZedeJykheid mag heeten , gevaar van uitgerooid te worden. Want dan kan men elk misdryf voor 't Geweeten vergoelyken; alle middelen van wederhouding, die, tot hier toe werkten, zyn weggenomen. Hy, die in den beginne van zyn zondigen leevensloop zich ltreelde met het denkbeeld, dat hy niemand kwaad deed, vindt zich nu door noodzaaklykheid gedrongen, om die behoeften, waarin zyne kostbaare leevenswyze hem gedompeld heeft , aan te vullen, en hy flaat, zonder knaaging te gevoelen, over tot bedrog en onderdrukking. De liefhebber des vermaaks wordt nu bard en wreed, fchendt de goede trouw, verraadt zyn Vriend, wordt een man des bedrogs, of een man des bluèds; zich zeiven voldoende of tragtende tc voldoen, door  OVER DEN VOORTGANG DER ONDEUGD. 53 door de bedenking, dat de omltandigheden hem verfchoonen; en dat hy, door het voldoen van de driften, welke de Natuur hem gegeeven heeft, niets anders doet dan de Natuur volgen. Elendig, deerlyk bedroogen, Mensch! welk eene kunstgreep neemt gy eindelyk te baat ? Wend gy voor, de Natuur te volgen, terwyl gy de Wetten van den god der Natuure veragt? Terwyl gy de item, die, binnen in u, tegen uwe misdryven fchreeuwt, den mond ftopt ? Terwyl gy het beste gedeelte uwer Natuure fchendt,door de voorfchriften van kegtvaardigheid en Menschlykheid tegen te ftreeven? Volgt gy de Natuur, als gy u zeiven tot een nutloos dier op den Aardbodem maakt, en , niet alleen nutloos, maar fchadelyk voor de Maatfchappy tot welke gy behoort, en waar van gy een uitvaagzei wordt; fchadelyk door 't flegte voorbeeld, 't welk gy gegeeven hebt; fchadelyk door de misdryven door u gepleegd; de onnozelheid opofferende aan uwe ftraffchuldige lusten: fchande en verderf invoerende in de wooningen van vrede ; bedriegende de niets ergdenkenden , die op u vertrouwden ; veele waardige Huisgezinnen in uw bederf inwikkelende; de vlytigen , de ouden, in gebrek en behoefte dompelende; door al 't welk gy, indien gy het welvert.iende ltralzwaard des Burgerlyken Regters ontkomen zyt, gy ten mmftcn een vloek geworden zyt van alle weldenkenden en braaven ! Beef op het gezigt van den poel welke zich gaapend voor u opent ! Zie met fchrik op den rand der iteilte waar op gy u bevind: en, indien 'er nog een 00genbhk van wederkeeren overblyft, wees dan bedagt, om er u, te uwer behoudenisfe, van te bedienen. Het eerlte, en alles in 't oog loopende middel, om zo veel nnskwaam , als uit de verkeering met Slegten volgt, te voorkomen , is, zich te onttrekken aan den ommegang met lieden van losfe beginzelen, en een ongeregeld gedrag. Ik heb getoond, tot welk een uitkomst zulke gevaarlyke verbinte-, msfen den Mensch in 't einde brengen. Niets is, derhalven van meer aanbelangs voor de Jeugd, dan behoedzaamheid te gebruiken in de keuze hunner Medgezellen. Deeze keuze wordt veelal gedaan zonder veel bedenkens, of bepaald door een toevalligen zamenloop, en nogthans hangt het geheele lot huns volgenden leevens daarvan af. De omltandigheden , die Iterkst werken om de vriendfchap onder jonge Lieden te vormen, zyn leevendigheid, gulheid en inneemendheid;.hoedanigheden, ik beken het, beminnelyk in zich iclven, qn t We\ geplaatst, nuttig en pryswaardig. Maar ik D 3 bier'  54 VERHANDELING bid u te bedenken, dat deeze niet alle-de hoedanigheden vereischt om een Boezemvriend te vormen. Men moet na iets meerder zien; een gezond verftand , en beftendigen aart, een vaste verknogtheid aan beginzels, aan deugd en eer. Gelyk vaste lichaamen alleen gelchikt zyn om wel gepolyst te worden, zo is het op den vasten grond van deeze manlyke begaafdheden alleen, dat de andere beminnelyke hoedanigheden haar eigen luister kunnen ontvangen. Ontbloot van deeze weezenïyke vereischten, fchitteren zy alleen door een dunnen bovenop liggcnden glans. Zy mogen, voor eene vvyl, in den kring der beuzelagtigen en weinig denkenden glooren , die fchinftering misleidt het oordeel des Gemeens niet. Zeldzaam oordeelt de Wereld , in 't algemeen, na eene korte proeve, verkeerd over de charaétèrs der Menfchen. Gy moogt u verzekerd houden, dat dezelve over UW charactcr zal vonnisfen naar het Gezelfchap waarmede gy verkeert; en hoe aangenaam zy u moge toefchynen, zullen zy, wanneer men niets by hun aantreft dan oppervlakkige en uitwendige bekwaamheden, wel ras geteld worden onder de metsbeduidendén, en misfehien onder de veragtlyken; en gy, gy wordt, in de denkbeelden des Gemeens, by hun gerangfehikt. Staa my toe, u te waarfchuwen, dat de vrolykften en meestbehaagenden, dikwyls, de verleideïyklle en gevaarlykfte Medgezellen zvn ; deeze waarfchuwing betreft beide de Sexen. Dikwyls" vervoegen zy zich tot u, door belang aangefpoord; en indien 'er eenige vlek of vermoeden van kwaad op hun cbaracter ligt, zoeken zy befchuttjng voor zich zeiven onder uwen rang , uwe middelen , of uw goeden naam. Zie, derhalven, met bedagtzaamheid rond. Weeg de characters wel , eer gy u aan iemand , die uw gozelfcbap zoekt, te naauw verbindt. Om dit kwaad voor te komen, zal bet verder noodig weezen, dat gy zekere Beginzels van Gedrag voor u zeiven bepaalt, en be fluit 'om' 'er nooit van af te wyken. De bedenking van Godsdienst en Deugd ter zyde gefield zynde , en alleen lettende op belang en agting , zal men bevinden, dat hy, die een werkzaam leeven aanvangt, zonder een geregeld plan gevprnid te hebben, naar 't welk hy zyne bedryven zal inrigten, ongelukkig zal flaagen in alle zyne volgende onderneemingen. Maar, wanneer wy het gedrag uit een Zédelyk en Godsdienftig oogpunt befchouweh, zal het uitwerkzel van geene vaste Beginzels des gedrags te hebben, als nog veel heilloozer in 't oog val" len.  OVER DEN VOORTGANG DER ONDEUGD. 55 len. Van hier is het dat de jongen en onbedagtzaamen het vergif van kwaade zamenipraaken zo gretig inzwelgen, en een prooi worden van eiken verleider. Zy hebben geen inwendigen leidsman, dien zy gewoon zyn te volgen en te gelioorzaamen; niets, in zich zei ven, 't welk vastheid aan hun gedrag byzet. Zy worden, diensvolgens , de flagtoffers van oogenbliklyRe neiging of grilligheid; Godsdienftig en Goed by vlaagen, wanneer, geduurende het afweezen der verzoeking en der verlcideren, de deugdzaame Beginzels opwellen , maar nooit langen tyd aan een en dezelfde; veranderende en weifelende naar gelange de drift klimt, of de aanfpooring der zodanigen, aan weiken zy zich verbonden hebben, werkt. Zy zeilen op eene gcvaarlyke zee vol rotzeil, zonder kompas om hunnen koers naar in te rigten, zonder roer om den gang te beltuureiu Terwyl zy, naar een zeker (telzel handelende, en door hun gedrag toonende, dat zy beflooten hadden zich door zekere Beginzelen te beltuuren, niet alleen ontelbaare gevaaren zouden ontgaan; maar den losbandigen zelfs ontzag inboezemen. Snoodaarts zouden aflaaten om ftrikken te {pannen voor iemand, dien zy zagen, dat, boven hun , in hooger kring , naar een vaster loopilreek bewoog. Als een ander behoedmiddel, raad ik 11 allen aan, ernftig te bedenken wat weezenlyk. genot en geluk uitmaakt. Uwe dagen kunt gy niet geheel en al in gezelfcliap en vermaak flyten. Hoe digt gy u ook moogt omzet vinden met liegt gezelfchap, 'er moeten tusfchcnpoozen komen, waarin gy aan u zeiven wordt overgelaaten: wanneer, naa dat al de verwildering des vermaaks voorby is, uwe ziel een crnftiger en denkender plooi aanneemt. Deeze zyn voor u dierbaare tusfchenpoozen, indien gy derzelver waarde kent. Neemt dat bedaard uur van, afzondering en ftilte waar, viert bot aan de overleggingen , welke als dan in uwen geest opkomen. Ziet te rugge op 't geen in uw leeven gebeurd is , ziet voorvvaards op 't geen waarfchynlyk te volgen ltaat. Denkt welk eene rol gy nu fpeelt, en wat'er nog gedaan, en misleiden geleeden, zal moeten worden , eer gy derft. Dit is het tydftip om uwe plans van geluk te vormen, niet alleen voor den volgenden dag; maar voor den doorgaanden loop uws leevens. Bedenkt, dat het geen u op uw twintigfte jaar behaagt, u op uw veertigltc of vyftigfte jaar niet even behaagelyii zal voorkomen, en dat het geen langst behaageJyk blyft, altoos het dicrbaarfie is. Geeft agt op uwe eigeD 4 ne  VERHANDELING ne aandoeningen op de onderfcheidene tooneelen des tee* yens. Onderzoekt by welke gelegenheden gy de rechtfchaapende zelfvoldoening gefmaakt hebt, of dagen van maatig* beid en redclyke bezigheid geene aan'genaamer herdenking agterlaaten dan nagten van ongebondenheid en tuidrugtig vermaak. Ziet rondsom u heenen in de Wereld, let op de onderfcheidene gezelfchappen die onder uwe kennisneeming vielen, en bedenkt wie onder dezelve het leeven met meer voordeels genieten, of zy, die, omringd door lustige gezellen , zich fteeds afmatten in het zoeken van vermaak, of zy, welke het vermaak ongezogt t'huis komt in den loop van een werkzaam , deugdlyk, leeven. Vergeiykt deeze twee foorten van Menfchen met elkander, en vraagt uwe eigene harten , tot welke gy zoudt verkiezen te behooren. Indien, in een gelukkig oogenblik, het licht der waarheid zich aan iv oog opdoet, weigert dan het inbreeken van dien ftraal geen ingang. Indien uwe harten u een heimlyk verwyt doen over uwe gedaane flegte keuze . bedenkt dan dat het kwaad niet onherltelbaar is. Nog is 'er tyd tot bekcering, tot terugtred ; en tot de wysheid weder te keeren is altoos lofwaardig. Gaf men zich dikwyls aan dusdanige bedenkingen over, de kwaade inboezemingen der flegten zouden 'er voor wyken : de kragt van derzelver vergif zou vervliegen, en de Wereld in uwe oogeu eene andere gedaante beginnen aan te neemen. Verfmaadt, in deeze eenzaame uuren, niet, te overleggen wat de wysfte Mannen gezegd en gefchreeven hebben' over het Menfchelyk geluk , en de ydelheid deiWereld. Behandelt hunne gevoelens niet als de uitboezerningën van grommigheid en te leurfteUing; maar merkt ze aan , gelyk ze waarlyk zyn, als de uitfpraaken van langduurige ondervinding , en doorkneede Wereld-kennis. Bedenkt , dat de vaag "der Jeugd fehielyk voorby fnett. 't Is hoog tyd voor u, om maatregels te neemen, te uwer vestiging in dit leeven ; ja , het zou wysheid in u zyn, vooruit "te zien, op een aangenaam genot van den-ouden Dag. Dit is een leevenstydperk , 't welk gy wenscht te zien; maar hoe jammerzalig, wanneer het komt, als het u niets verfchaft , dan den droesfem des leevens, en u niets overlaat , dan de herziening op een bedagtloozen en ontËerden jeugdigen leeftyd! Vergunt my, u, nogmaals, aan te raaden, om, zomtyds, verder dan dea ouden dag, om op de toekomende Wereld, te, zien. Laat , wanneer, de Zondaars u aanlokken, uw Ge»  ov;r den voortgang der ondeugd. 5? Geloof en tiw Character, als Christenen , daar tegen opkomen. Denkt aan den Heiligen Naam, in welken gy gedoopt zyt. Denkt aan den god , welke uwe Vaders eerden en dienden; aan den Godsdienst, in welken zy u opbragten; aan de eerwaardige Plegtighedcn, waarin zy u decden deel neemen. Hunne Ouderlykc zorg beeft nu afge¬ daan. Zy hebben hun loop op Aarde afgelegd. De tyd nadert, op welken gy hun zult volgen. Gy weet, dat gy hier niet altoos zult leeven; en gy gelooft zeker niet, dat uw beftaan met dit leeven een einde neemt. In welk eene Wereld zult gy dan overtreeden ? Wien zult gy daar ontmoeten ? Voor wiens Regtbank zult gy dan verfchynen ? Welk eene rekenfehap zult gy in ftaat zyn te geeven,van uw tegenwoordig beuzelend en ongeregeld gedrag , aan Hem , die u gemaakt heeft? Zodanige overleggingen mogen, als ontydige indringingen , behandeld worden. Zy zullen zich zomtyds, of ze u welkom zyn, dan niet, voor uwen geest opdoen. Best, derhalven, ze gunftig te ontvangen , wanneer zy komen , en in opregtheid te bedenken, waartoe zy ons opleiden. Gy hebt zommigen zien derven, ten minnen gehoord van uwe Vrienden, die u door den Dood ontvielen. Kwam het nooit by u op, om te overwecgen, welke hunne laatfte overleggingen waarfchynlyk waren in die jongde oogenblikken, of welke uwe eigene, in zulk eenen toeltand, zouden weezen? wat als dan uw hoop en vrees zou zyn; welk eene rol gy dan zult wenfehen gefpeeld te hebben; in welk een licht uwe fluitende oogen , dit leeven, deeze Wereld, zouden befchouwen ? Dit zyn gedagten, al te gewigtig, om altoos buiten geilooten te worden. Zaaken , te ernftig en ontzaglyk, om mede te beuzelen. Zy verheffen zich boven al het gelach der Dwaazen. Zy komen t'huis in elks boezem; zy zyn geregtigd tot ieders hoogfte aandagt. Dat wy 'er agt op liaan, gelyk redelyke en fterflyke Schepzelen voegt, en zy zullen kragtdaadige tegenmiddelen wezen tegen de kwaade raadgeevingen van fpottende Onverlaaten. Als ondeugd of dwaasheid, onder deeze of geene bekoorende gedaante, ons aanlokken, dat dan het ernsthaftig Characler, 'twelk wy, als Mensch, draagen, ons daar tegen wapene : dat wy luisteren na de raadgeevingen des wyzen Konings : Myn Zoon, als de Zondaars u aanzoeken, zo bewilligt niet. Gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer Jeugd. D 5 Vreest  5S VERHANDELING OVER DEN VOORTGANG DER ONDEUCD. Vreest den heere , en wykt af van het kwaade. De weg des, leevens voert den verjiandigen na boven , en hy, die het Gebod bewaart, bewaart zyne Ziel. vervolg der aanmerkingen, waarneemingen en genees wyze , van een byzonder soort van kinderziekte (*). Door * * *, Med. Dr. In de Maand Juny van.het jongst verloopen Jaar, fclieen het my toe, van nut te kunnen zyn , om eenige Aanmerkingen bekend te maaken, wegens dat löort \an Kinderziekte, hetwelk zich van anderen, byzondcr daarin, ondcrlchcid, dat 'er weinig, of wel geheel geene, Etterftoffe, in de Puisjes of Pokjcs, te voorfcliyn komt ; by die gelegenheid , heb ik teffens het groote gevaar aangetoond, in 't welk de Lyders, die door deeze Ziekte aangetast zyn, gellort worden. En daar my de ondervinding geleerd heeft, dat het wel byzonder dit foort van Kinderziekte is, waardoor een groot aantal Menfchen , van tyd tot tyd, in ons Vaderland, om het leven komen: en i;et my tocfchynt , dat almede daardoor onder cle Negu [haven , in de Oost- en West-Indien, zomtyds zulk een groote llagting gemaakt word; zo oordeelde ik het niet overbodig te zyn, om , uit een aantal van myne, zedert dien tyd, in opzigt deezer Ziekte, gedaane Waarneemingen, ééne bekend te maaken, waaruit het voordeel, het welk men, ine- reden, van de opgegeevcne Geneeswyze te verwagten heeft, ten duidelykften zal blyken. Zekere Juffrouw, in de tlcrtig Jaaren oud, was, zedert eenigen tyd, door fcherpte in de Vogten gekweld, doch, voor het overige, zeer gezond. In de voorleede Maand Augustus , wierd zy , door de Kinderziekte , welke ter dier tyd, in deeze Stad, vry 'fterk te voorfcliyn kwam, op het onverwagtst aangetast , terwyl zy vermoedde , in haaije kindfche Jaaren ,'deeze Ziekte reeds doorgedaan te hebben. Zy was, by toeval, in een Huis geweest, alwaar een der Kinderen aan deeze Ziekte krank lag , en ook overleed.. Eenige dagen, vóór dat de Pokjes te voorfcliyn kwamen," (*; Zie N. A/g. Vad. Lett. meng. bl. 319. V. Deel.  VAN EEN BYZONDER SOORT VAN KINDERZIEKTE. 59 men, befpeurde zy, bebalven de gewoone verfchynzelen , eene geweldige zwaarte in het Hoofd, en drukking op de Herzenen , vergezeld van eene ontlasting van fcherpe zinkingagtige StofFe , uit den Neus en Oogèn, waarmede gepaard gingen eene groote zwaarmoedigheid en droefgeestigheid, welke echter, en niet zonder reden, aan de veele onaangènaame omftandigheden, waarin de Lyderesle zich bevond, toegefchreevcn wierden. Daags vóór de uitbotting, wierd haare Huid zeer droog, en zo geweldig heet, dat haare Vriendinnen, alleen door haar een kusch gegeeven te hebben , eenige uuren lang, eene zeer onaangènaame prikkeling aan de lippen gevoelden. Zy gebruikte dien avond een Tafel-lepel vol Spir. Minderen met wat Wyn , in hoope , van daardoor aan het zweeten te zullén geraaken. Op den volgenden dag daarby geroepen zynde, vond ik haar nog in denzelfden ftaat, de Pols was klein en fnel, uit de zeer ontftooke Oogen vloeide, even gelyk ook uit den Neus, eene fcherpe .dunne doffe; de Lyderes klaagde over groote mattigheid, en was ongemeen neerflagtig; ik fchreef een verkoelenden zweetbevorderenden drank voor', benevens een laauw voetbad , en een koelen leefregel. Met den avond vertoonden zich eenige roode vlakken, welke op den volgenden dag llerk vermeerderden, de overige omllandigheden bleeven dezelfde, zo als ook het gebruik der Middelen. Op den derden en vierden dag der uitbotting, was genoegzaam de geheele Huid, even als opgeheven, en met roode Puisten bedekt, hier en daar tusfehen beide eenige bleek-witte vlakken open laatende; de Oogen wierden gefiootcn, fchoon zich nog by aanhoudendheid een fcherp vogt uit dezelve bleef ontlasten: ik liet het Voetbad continueeren, en Amandelmelk drinken. Op den volgenden dag vond ik de Pols zeer flaauw , en weinig of geen Koorts, op de Handen vertoonden zich paarfche vlakken, de Pokken waren plat, ingedrukt en zamengevloeid, ik oordeelde het toen hoogstnodig, om met het drinken van Kalfsnat een begin te maaken, waarvan ik de Lyderes, alle twee uuren, een Koffy-kop vol voorfchreef, waarmede ik vier a vyf dagen voortvoer; zynde intusfehen de Pokken geheel hoog opgezwollen van de Etter, die ik drie a. vier reizen liet doordeeken; wordende dezelve telkens weder met eene zeer wel gekookte Etter gevuld; wanneer ik, vervolgens, tot het gebruiken van een afkookzel van de Cort. Peruv., over-  60 VAN EEN BYZONDER SOORT VAN KINDERZIEKTE. overging, en tot het einde der Ziekte, welke zeer lan*duurend was, daarmede aanhield. In het beloop derzelve deed zich eene geweldige falivatie op, aanhoudende fprouvv en doorloop ; de zwelling van het Hoofd , Handen en Voeten , was fterk, en het getal der Naapokken zeer groot; eindelyk , vertoonden zich noch de verfchynzelen van eene naderende zwarte Staar (Amaurqfis); doch ook deeze wierden, door gepaste Middelen, weggenoomen , en de Lyderes heritelde ten vollen, na eene byna drie Maanden geduurd hebbende Ziekte. Ik zoude hier (zo de plaats my zulks toeliet/) nog zeer veel by te voegen hebben , wegens het nut van Vleeschnat, ter vcrkryging van eene goede Etter, by dit foort van Kinderziekte te gebruiken: doch zo iemand daaromtrent nog eenigen tvvyffel mogt voeden , dien zal ik alleen wyzen, na de uitmuntende Verhandeling van de Etterwording, door j. grashuis, wiens befchryving van de Etter, &e, my de eerde aanleiding, tot de gemelde Geneesvvyze, gegeeven heeft. levensbesciiryving van wylen maximiliaan stoll, Raad van Zyne K. K. Majefteit, gewoon Geneesheer van het Gasthuis de H. Drieèenheid, en Eerjte Hoogleeraar der beoefenende Geneeskunde , te Weenen. Uit het Latyn van den Heer j. eyerel vertaald, door Dr. j. róbol. Maximiliaan stoll wierd den 12den Oftober, van het Jaar 1742, gebooren , te Erzingen , eeii Dorp onder het gebied van Cleggoven, behoorende aan den Prins van Schwarzenberg; zyn Vader was een niet onvermaard Heelmeester van die plaats. Toen hy zeven Jaaren oud was, wierd hy onder het bellier van een zyner Nabeftaanden, een Priester van het gemelde Dorp, gefield. Na verloop van twee Jaaren, nam zyn Vader hem onder zyn eigen opzigt, zynde reeds lang voorneemens geweest hem tot de Heelkunde op te brengen. De Zoon gehoorzaamde met tegenzin, dewyl hy reeds dikwerf, hoewel vrugteloos, zyn Vader vryheid verzogt had , om zig geheel aan de Studiën toe te wyden. Als hy nu, omtrend anderhalf Jaar, de beginzelen der Heelkunde geleerd had, gebeurde het, dat een Boer, bezig zynde, met een Byl, eenige takken van Boomen af te houwen, zich, ongelukkig, tenens den lin-, ker.  levensreschrvving van maximiliaan stoll. ói kerhand afkapte; stoll wierd door dit bloedig fchouwfpel zodanig getroffen , dat hy een volkomen afkeer van de Heelkunde kreeg. Eindelyk ftond de Vader de begeerte van zyn Zoon toe, en gaf hem aan den Pastoor van het Dorp over , van wien hy, geduurende vier Jaaren, gelyk toen plaats had, de eerde beginzelen der Latynfche Taal leerde. Uit hoofde zyner groote vorderingen in deeze Taal, envan zyne byzondere naarftigheid, wierd hy naar het Gymnalium van Rotweil, onder het beftier derjefuiten, gezonden. Na voorafgegaane onderzoek, wierd hy op het vyfde School, het welk zy der Letterkunde noemen, toegelaaten. Hier had hy tot leermeester Pater Merz, een groot vyand der Ketteren, welke daarna geheel Duitschland beroerd heeft. Gantsch tegen de verwagting zyns Vaders, die hem alleen naar het Gymnalium had gezonden, opdat hy, in de letterkundige Weetenfchappen onderweezen, eens, met den tyd, een beroemd en geleerd Heelmeester zoude worden, wierd onze stoll , hoewel tegen den zin zyns Vaders , door de listige verfchalking der Vaders Jefuiten, in hun Genootfchap aangenomen. De drie Jaaren van ■ zyn Novitiaat verflreeken zynde, in het Jaar 17Ó6, wierd hy naar Hala, in het Prinsdom van Tyrol, verzonden, om aldaar de Kinderen, van de eerde en tweede School, in de Letteren te ondervvyzen. Doch, vermits de leerwyze van stoll , van die der Vaderen, hemelsbreedte verfchiide, en de Kinderen , op een korter en aangenaamer wyze , tot de Studiën der Latynfche en Griekfche Taaien wierden opgeleid, was dit niet naar den fmaak zyner Üvcrften, ja, hy haalde zig hierdoor hunnen onvcrzoenelyken haat op den hals. Aan zyne waarde Leerlingen ontrukt, wierd hy naar Ingol/tad, en kort daarop naarEichftad. gezonden. Eindelyk, deeze kwellingen moede, verliet hy het Genootfchap , in het Jaar 1767, toen Ricci over het Jefuitiesch Ryk den Scepter zwaaide. In zyn Vaderland terug gekeerd, hield hy zich daar maar weinige weeken op , en ging naar Straatsburg , om zyne Geneeskundige Studiën te beginnen; dan, na verloop van een Jaar, kwam hy te Weenen, om by het Ziekbed, onder het opzigt van de haen, de Geneeskunde te leeren. In het Jaar 1772, wierd hy, te Weenen,tot Leeraar in de Geneeskunde bevorderd (*). Na verloop van eenige Maanden, (*) Na verdedigd te hebbenT/iefes InauguralesMedic*. Deeze, als ook zyne Aanrekeningen ter befchryving van de Horigari- fche  62 IEVENSBESCHRYVING den, wierd hy, in Hotigaryen, tot Hof-Doctor, gelyk men het noemt, aangefteld. Wanneer stoll zig nu in Hongaryen, ter beoefferfing der Geneeskunde, had neergezet, lag hy zig byzonder, met alle zyne geest-vermogens, toe, om de Volk-Ziekten waar te neemen, en te bepaalen; gelyk uit zyne Aantekeningenj wegens de Hongaar/die Koorts , uit zyn fraaijen Brief aan Dr. Grant, en uit net Dagboek zyner vVaarneemingen, in het vierde Deel zyner Geneeswyze te vinden, dtudelyk blykt. Byna reeds wanhoopemle, om een vasten grondflag in de Geneeskunde te vinden, had hy beflooten, het Heiligdom van yEfculaap te verlaatcn, en zig op eene andere Weetenfebap, minder op gisfengeo deunende, en meer door de ondervinding bevesngd, toe te leggen; dan, eene aanhoudende en oplettende befchouwing der Waarneemingen door den onfterfelyken sydenham, over de Koortzen , gefchreeven, hebben stoll, tot heil der Zieken, en tot opbquwing onzer Weetenfchap, behouden. Ruim twee Jaaren heeft hy de Geneeskunde , in Hmgaryen, beoeffend; doch zynLigchaam, door veel Arbeids en zwaare Ziekten, zeer verzwakt zynde, vond hy zig, tot herftel zyner gezondheid , genoodzaakt naar Weenen terug te keeren. De haen lag toen op het uiterfte. Eerst vervolgde hy de Voorleezingen van de* haen ,en, na deszelfs Dood, wierd hem dien Post, door den beroemden Vryheer van stuuk » opgedraagen. Den i3den Mey 1776, begon hy zyne Lesfen over de bcoelïenende Geneeskunde ; in deszelfs onderwys , maakte stoll zig zo beroemd, dat een menigte jonge Geneesheeren van alöm t'zamen vloeide , om de Voorfchriften der Geneeskunde, niet van den Leerdoel, maar by het Ziekbed , uit den mond der getrouwde Leermccsteresie, namentlyk de altoos waarheid fpreekende Natuur, aan te leeren. Ue Geneeskunde zelve beoellènde hy met zo veel wysheid, en zo gelukkig, dat hy zelfs by de Vorlten geliefd, en onder de fatfoenlykfte Burgeren in hoogachting, was. Onder hen , weker gezondheid aan stoll was toevertrouwd , munten uit , de Groote kauniïs , die Atlas , welke met zo veel beleid de Oostenrykfche Monarchy on- der- fche Koorts , zyn Brief aan Dr. w. gr.art, en zyne Verhandeling over 'de beste wyze om de Griekfche Taal aan te leeren, en te onderwyzen; zyn, in het vieröe Deel zyner Ratio Meder.di, na zynen Dood door j. eyerel uitgegeven, te vinden. V.  VAN MAXiMILIAAN STOLL. 63 derfchraagt, de Vorst czartorinsky , en de groote Helden, haddik en laudon. Hy heeft 'er verfcheiden uit de kaaken des Doods gered, welk geluk, onder andereu, aan tien zoetvloeijenden (üuitfchen) Dichter, blumayer, is te beurt gevallen. Door een hevigen Waterzugt aangetast, is hy, door sïoll, in gezondheid heriteld. De geneezene Zieke betuigde, door een aangenaam Gedigt, zyne dankbaarheid aan zyn Geneesheer. Sïoll lag zig met alle zyne vermogens toe, om de oorzaak en , de tekenen, en de geneeswyze der Ziekten naauwkeurig te doorgronden; door geen arbeid of weerzin afgefchrikt, befreedde hy zyn gantfchen lecftyd tot gencezing der Zieken; wel weetende, dat de Geneeskunde, gelyk quinctilianus, wegens de wcifpreekendheid betoogt, door veel Arbeids, door aanhoudende Studiën, door menig' vuldige Beoefening , door herhaalde Proefneemingen met groote voorzigtigheid, en door een vast belluit, haar beftaan heeft. Voor het overige , heeft stoll zyn eigen Beeldtanis , naar het leven, uitgedrukt, wanneer hy een waar Geneesheer fchetfte (slphor. 854.): „ Tot de geneezing der Ziek„ ten, word een Man vereischt, van een gezond oordeel, „ zeer naaritig , ten uiterfte oplettend, ftandvastig, niet „ roekeloos voortgaande, alleen op vaste aan wy zin gen en „ eenvoudige Middelen bouwende, die, noch door hoop, „ noch door vrees, noch door eigenzinnigheid, noch door ,, zelfsvertrouwcn, of wat het ook zy, ook niet door zucht „ tot nieuwigheid, zig van den regten weg laat afleiden." Hy was een groot voorfhnder der Inenting. Alle Jaaren, in de Zomermaanden, huurde hy een Tuin, of in een nabygelegen Dorp, of in de Voorftad, opdat de Inenting der Kinderpokjes, met meer vrucht, en meteen foort van aangenaamheid , zoude kunnen gefchieden. Geen zyner Inge* enten zyn geftorven. ^ Stoll was zeer ervaaren in de Griekfche Taal, blykens zyn Academifche Reden voering, de prcejtantia linguce Grcecce , en uit eene andere Verhandeling, de optima discendi docendique fernlonis Grmci ratione. ^ Kort na zyn wederkomst uit Hongaryen begaf hy zig in den Echt, waaruit twee Kinderen, een Zoon en een Dochter, zyn voortgefproten. Weinige maanden vóór zyn dood, liep 'er een oud wyfs praatje door de Stad, dat stoll, in het Gasthuis, het lighaam van een Vrouwsperfoon, aan een befmettelyke Koorts ge-  LËVENSBESCHRYVING <*eftorven, ontleed bad; dat bet Vergif eerst de daarby tegenwoordig zynde jonge Genecsheercn, daarna net geheele Volk, had aangetast. Doch zie hier den aart deezer ziekte: in dien tvd heerschte 'er eene Febris Rheumatico-lrflammatoria onder het masker van een Rotkoorts fchuilemtc; want, en 'de gewaande zwakheid, en de wezenloosheid, en de Blutskoonfiee uitflag, hadden de Geneesheer» Ugtelyk misleid om de" niet rottige Koorts (Synochus imputris) voor een Rotkoorts aan te zien; doch de rottingweerende Geneeswyze was fchadelyk, en de ontfteeking tegengaande, alleen heilzaam. Onder andere diergeiyke Zieken, bevond zig in bet Gasthuis een Vrouw , door een Peripneumonia Rheumatico-Injïammatoria aangetast; haar Borst was reeds lang aangedaan geweest; de Ziekte ging tot verettering over} men vond in het Lyk een menigte Etter in een Zak belloten. Al vóór deezen dag dat het Lyk ontleed wierd, hadden veele Studenten in de Geneeskunde, zo in de Stad als in de Voordeden, de heerfchende Koorts reeds op liet lyf; en van dien dag af wierden 'er verfcheiden door de heerfchende Ziekte aangetast, zelfs die by de opening van het ligchaam niet tegenwoordig geweest waren. _ Stoll kreeg zelve, na eenige dagen, een Febris Rheumatica. waarvan by echter, kort daarna, hertelde. Keizer tosefh II bezogt den Zieken , om , vut den mond van den altoos waarheid fpreekenden Man, den aart en het beloop, deezer Ziekte, te verdaan. Zie daar de Gefchiedenis van het Vergif. Doch, men verwondere zich met, daar reeds de weleer vermaarde Rector deezer Hooge-School, de Sorbaü, de oorzaak deezer vreesfelyke befmetting uitlegt met een oud fpreekwoord: Oostenrykis, of winde- "Vort hief nat ontftonden 'er nieuwe beroerten door de W-doffen, welke verfcheiden Jaaren in groote hoeveelheid, in een Ligchaam, door veele en zwaare Ziekten, mgefpannen Studiën tot laat in den Nagt voortgezet, lastigen Arbeid en byzondere Rampfpoeden afgefloofd , opgehoopt waren. Den wften Mey. 'sNagts, fris t'huis gekomen zynde, wierd hy, onverhoeds, door een zeer hevige koorts overvallen, en eene fchielyke verplaatfing derJigt-ftol.cn naar de Hertenen , maakte, niettegen(bande alle aangewende Middelen, een einde van zyn heilzaam leven, den 23ilen Mey, 'sAvonds ten zeven uuren. LYST  VAN MA3C1MILIAAN STOtt." 65 .lyst der schriften, door den heer stoi.l uit ge geeven. 1. Ratio 'fuedendi in Nofocomio pra&ico Vindobonen/i. Pars I II, III. Svo. ' 2. A. dehaen, Operum Postkumorum. Vol. I. 2vo. Collegit Edi~ ditque maximil. ST-OLUüS. De twee overige Deelen van dit Werk, zullen binnen kort volgen. 3. Moiireniieüi , Wienerifche Beitrage zur Praktifchen Arznev kunde. I. Th. 8vo. In dit Deel vindt men de Waarneemingen van stoll, over het Loodkolyk. 4. Geb. l. b. van swieten, Conftitutioiies Epidemie^. & mqrbi potisfimum L. B. obfervati. Ex ejusdem adverfariis edidit maximil. stoll. Vol. II. 8vo. 5. Rede über die vorzüge der Griechifchen Sprache. 8vo. 6. Aphorismi de cognoscendis £? curandis I'ebribus. Edidit maximil, stoll. Bvo. Na zyn Dood uitgegeeven. 1. M. stoll , Praleêliones in diverfos Morbos Chronicos, post ejils obitum edidit &prafatus est j. eyerel. II. Vol. 8vo. 2. M. stoll, Briefe an die Frau V. über die Pflicht der Mütter, ihre Kinder zu ftillen; herausgegeben, und mit einigen Anmerkungen vermehrt, von j. eyerel. 8vo. 3 M. stoll,über die errichtung öffentlicher Krankbaufer;heraus. gegeben von adalbert von becken, K. K. Hofrath. 8vo. 4. J. eyerel, Commentaria in m. stoll Aphorismos de cognos» cendis & curandis Febribus. T. I, II, III. Svo. Uit de Schriften van stoll opgemaakt. 5. Disfertationes medica in'univerfitatc Vindobonenfi habitué, ad morbos chronicos pertinentes, & ex maximil. stollii, Preeleólionibus potisfimum conferipta. Edfidit &prafatus est], eye> rel. //. Vol. 8vo. 6. Maximil. stoll, rationis medendi pars IV, V, eaque vltima. Post ejus obitum edidit j. eyerel. Syo. jnieng. I79I. n©. 2, E VS.  66 .DE OORZAAKEN de oorzaaken van de overveoeijingen des nyls, natuurkundig nagespoord en ontvoud , wet aanmerkingen over den loop der regens , in de heete gewesten. (Ontleend uit de Travels to difcover the Source of the Nile, by james bruce of Kitinard, Efq. f. r. s.) T ~Tebben wy , laatst (*) , onze Leezers , aan den „ irl Oorfprong des Nyls gebragt , zo als de Heer bruce denzelven oordeelde ontdekt te hebben , wy zullen bun thans de aanleidende oorzaaken van de over- vloeijing dier Riviere, op zyn geleide, ontvouwen." Welke ook de gisfingen van Droomers der Oudheid mogen geweest zyn, wegens de Overdrooming van den Nyl, hedendaagfche Reizigers en Wysgeeren, zonder ftelzeHiefde of vooroordeel, befchryvende, wat hunne oogen zagen , hebben bevonden, dat de Overftrooming van Egypte te wege gebragt wordt door natuurlyke middelen , volkomen eenftemmig met dc gewoone regelen der Voorzienigheid , en de wetten in de beftuuring van het overige des Heelals. Zy hebben bevonden, dat de overvloe¬ dige val van Keerkring-regens, elk Jaar, ten zelfden tyde voortgebragt door de werking van heeten Zonnefchyn, ecnpaarig en zonder wonderwerk, de oorzaak is , van de jaarlyks geregelde Overftrooming van Egypteland. Wanneer de Zon eenige dagen als m\ fiaat aan den Keerkring van Caprkornus, wordt dc Lugt aldaar zo zeer verdund, dat de iterker Winden, met waterdeelen beiaaden , daar heen waaijen, mit den Atlantifchen Oceaan van 't Westen , en uit den lndifchen Oceaan van 't Oosten. De Zuide-wind, daarenboven, beiaaden met veel dampen, verdikt in die hooge bergketen, niet verre ten Zuiden van de Linie, welke een rug vormt na het Schier-Eiland van Afrka, en met de twee andere Noorwaards loopende , een middel oplevert, om het evenwigt te herftellen. De Zon dus zulk eene hoeveelheid van Dampen, als 't ware, in een punt verzameld hebbende, brengt ze nu in beweeging , en trekt ze fchieiyk met zich Noordwaards, op den zevenden van January : twee Jaaren agter een , i'cheen (*) Zie boven, W. 40.  VAN DE OVErvËOÉTJTNGEN DES NYES. 67 icheett zy haare kragt uitgeftrekt te hebben tot den Damokring van Gor.dar, toen daar, voor de eerde keer in de. Lugt, zich witte en dunne Walken vertoonden: de Zon toen 34° van het Zenith zynde , zonder dat men eenSe Maanden te vooren eenige Wolk of donkere plek gezim hadt Met_ toeneemcnde fnelheid de Linie naderende, en breeder kreits belchryvende, brengt de Zon eenige weinige Regendroppen, -op den eerden van Maart, te• Gondar als dan 50 van het Zenith afftaande; deeze worden door den dordenden grond greetig ingedronken , en dit fchvnt de wydlte uitgedrekthcid te zyn van den invloed der Zonne om Regen te veroorzaakcn, die als dan in groote druppen iiedervalt, en maar eenige weinige Minuuten aanhoudt; de Regentyd begint, egter, met ernst, als.de Zon in 't Zenith van elke plaats komt-, en deeze Regens duuren beftendig, en neemen toe, naa dat de Zon door 't Zèriith gegaan is, Noordwaards trekkende. Vóór dien tyd'ziet men takken en bladen dryven in de Rivier Bahar elAbiad, die tutwyzen dat op dc Breedte, waar deeze ontfpringt, de Regen reeds overvloedig viel. Deeze ligt zo veel ik van^LTinifdedde beïigt£n °Pma*keil> omfra* In April worden alle de Rivieren in Amhara, Begemder en Lasta, eerst wankleurig, en dan beginnende te zwellen vereenigen zy zich met den Nyl, in de verfcheide ftreeken van diens loop, daar digtst by In 't begin van Mey ontlasten zich honderden van Stroomen uit Gojim Damot, Mmsha en Dembea, in het Meir Tzana, vKéfe aag geworden is door de fterke uitwaafeming ; doch alJengskens voller wordt en eene groote hoeveelheid Waters aan den Nyl verfchaft, vóór het in den Waterval van Alata dort. In 't begin van Juny, de Zon thans geheel Abysfinie doorgetrokken zynde, zyn daar alle de Rivieren vol en alsdan valt 'er de meeste Regen in Abysfinie, dewyl de Zon als 't ware, eenige dafen, zich aan den Keerkring van Cancer ophoudt. Deeze Regens worden verzameld door de vier groote Rivieren m Abysfinie, de Mareb t de Bowiha, de Tacazzé eni derx Nyl. Alle deeze Hoofdrivieren, en d'e Stroomen' die Water aan dezelve verlchaifen, zouden verzworen worden en niet 111 ftaat zyn om door de brandende Woèstynen heen te dringen , of den weg na Egypte te baanen Waai het bykans beftendig regent, ontftaat, daar een on-  6i DE OOBZAAKEM ophoudelyken toevoer van waterftroem byvoegde, aan detl Nyl zelve gelyk. In de eerde dagen van Mey ftaat de Zon, in derzelver loop na den Noorder Keerkring, toppuntig, boven het Dorp Gerri, de Eindpaal van de Keerkring-Regens. Al de invloed der Zonne, die reeds door het Zenith is heen gegaan, en voor eenige dagen, als 't ware, ftilgedaan heeft, binnen weinig Graaden van 't zelve overSyene, in den Keerkring van Cancer, kan dezelve geen duim verder Noordwaards brengen; ook valt 'er geen Daauw, zo als men met reden zou verwagten , uit de menigte versch en uitdampend Water, 't welk dan in den Nyl droomt, fchoon dezelve digt by dat Dorp heen loopt, en naderhand door dat wild en woest Gewest. De zaak is zeker, doch gewis zeldzaam , de oorzaak misfchien onbekend, fchoon men 'er na moge gisfen. Ik begryp, dat de Bergen noodig zyn, om, of Regen of Daauw te veroorzaaken, door het tegenhouden en opftoppen van de groote menigte Dampen, welke hier Zuidwaards aangedrceven worden. Nu is het geheele Land, tusfehen Gerri en Syene, vlak en woest, zo dat die onderfchepping 'er geene plaats heeft; en moet men aan dezelfde oorzaak toefchryven, dat de grenzen van de Keerkring-Regens verder Zuidwaards loopen, als men Westwaards op reist, en dat zy, in ftede van op i6° Breedte, die derzelver eindpaal te Gerri maaken, bepaald zyn , binnen dei4° Breedte, in dat gedeelte des Koningryks van Sennar , 't welk Zuid-West van die Hoofdftad ligt, waar alles vry is van gebergte, tot men aan die van Kuara en Fazuclo komt. Nogthans, fchoon de invloed der Zonne, wanneer dezelve op 't grootst is , niet groot genoeg is, om de grenzen van den Zomerregen verder Noordwaards dan Gerri te brengen, zyn deeze Regens, al den tyd, dat de Zon in den Keerkring van Cancer is, op de grootfte afdanden, hevigst door geheel Abysfinie; en Egypte zou, met alle zyne Werken, welhaast in de Middellandfche Zee gevoerd worden, begon de Zon nu haaren kring van werking niet te veranderen, door den loop Zuidwaards te neemen. Van Syene gaat de Zon over de Woestyn heen, en komt te Gerri: bier vindt het tegenovergeftelde plaats van de uitwerkzels die haar invloed baarde, toen dezelve Noordwaards trok; want, terwyl zy, in den gehcelen loop van de Noorder Declinatie , van de Linie tot Gerri, Regen aanbragt, op alle plaatzen waar zy toppuntig fcheen, zo doet zy nu dee-  VAN DE OVERVLOEIJINGEN DES NYW; 6cj deeze Regens ophouden, op het oogenblik haarer wederkomst in het Zenith van elk deezer Plaatzen; gaande over Abysfinie Zuidwaards, tot zy aan de Linie komt, in de Herfstnagtevening, en haare invloed ophoudt aan de zyde van Abysfinie, en zich in 't Zuiderhalfrond verfpreidt. Eu zo naauwkeurig is deeze verbaazende werking berekend , dat, op den 25'ten van September, flegts drie dagen naa de Nagtevening, de Nyl te Cairo, doorgaans op 't hoogst bevonden wordt, en vervolgens, van dag tot dag, verlaagt. Zo verre wegens den Oorfprong en voortgang van den Nyl in ons Noerder halfrond: maar zo veel lichts en bevestigings kan men ontkenen uit onze overweeaing van het geen de Zon verrigt, als zy haar loop verder'Zuidwaards volbrengt, dat ik my verzekerd houde, dank, by mynen Wysgeerigen en onderzoeklievenden Leezer, te zullen behaalen, door dien loop derwaards te volgen, Onmiddelyk naa dat de Zon over de Linie gegaan is, vangt de RegentydZuidwaards aan,wanneer dezelve aan 'tZenith van eenige plaats komt; maar de gelegenheid en de noodwendigheden van dit Land anders zynde, verandert ook de wyze, om daar de Overftrooming te'bevorderen. Een hooge Keten van Bergen loopt, van omtrent 6° Zuider Breedte, langs het midden van het vaste Land, ha de Kaap de Goede Hoop , en fcheidt het Zuidlyk deel van dat Schier-Eiland , bykans op dezelfde wyze als de Nyl het Noordlyk deel. Een fterke Wind uit het Zuiden, den voortgang der overdekte Dampen (tuitende, dryft dezelve tegen de koude toppen van de Bergen deezer Keten, en vormt veele Rivieren, die Oost- of Westwaards afvloeijen, naa dat het waterpas zich aanbiedt. Loopt deeze na 't Westen , zy ftroomen van de zyden van 't Gebergte neder in de Atlantifche Zee, loopt dezelve na 't Oosten, dan in den Indifchen Oceaan. Nu zouden deeze alle voor het Menschdom nutloos zyn , indien de jaarlyks wederkeerende Winden, gelyk iemand ligc denkt dat het geval zal weezen, overeenkomdig werkten, met het geen in Egypte gebeurt; ja, indien één Wind de overhand had, zouden deeze Rivieren, opgezwollen van Regen , niet bevaarbaar weezen ; doch , op eene andere wyze, is de Voorzienigheid hier tusfehen beiden gekomen. De Wolken , getrokken door de geweldige werking der Zonne, worden verdikt, vervolgens gebrooken, en vallen, in Regen, op den top deezer hooge Bergketen, 't welk alle Rivieren doet zwellen, terwyl een Wind uit den Oceaan, uit het Oosten, gelyk eenPaslaat-wind, op elk deezer StrooE 3 men  m DE OORZAAKEN men aanwaait, in eene tegenovergeftelde rigting van derzelver Stroom, geduurende den geheelen tyd der Gvcrftrooming, en dit Helt de Vaartuigen in ftaat om tot de Westlyke deelen vau Sofala te komen, tot het binnenfte des Lands, en de Bergen, waar het Goud is, door te dringen. Dezelfde uitwerking wordt, door dezelfde oorzaak te wege gebragt, aan den Westkant na de Atlantifche Zee; de hooge Bergketen, geplaatst zynde tusfehen de Landen ten Oosten en ten Westen gelegen , is teftens de bron van derzelver rykdommen , en van die Rivieren, welke loopen na dc fchatten , die anderzints ontoeganglyk zouden weezen, in dc Oostlyke gedeelten van Benin, Congo en Angola. Drie zeer opmerklyke Vertooningen vergezellen de Overftrooming van den Nyl. Elke Morgenftond in Abysfinie is helder, en tic Zon fchynt. Omtrent negen uuren vertoont zich in 't Oosten een kleine Wolk, op 't oog niet hreeder dan vier voeten, deeze draait, als op een ipü, geweldig rond, maar, in 't Zenith gekomen, neemt de beweeging eerst af, en de Wolk breidt zich zeer uit, en fchynt de Dampen van alle kanten aan te trekken. Deeze Wolken, bykans dezelfde hoogte beklommen hebbende, ftorten met groot geweld tegen elkander, en herinnerden my altoos den Propheet eua, op den Berg Carntfl.Regen voorfpellcnde(*). Dc Lugt, voortgeftuuwd door de zwaarde laage, offnelfte lugtdroom, pakt famen, en is met Wolken geheel bedekt; de geweldigfte Donder, dien men zich kan verbeelden, barst terftond los, met Regen vergezeld; naa 't verloop van eenige uuren, klaart de lugt weder op, met een Noorden Wind, altoos met eene onaangènaame koude gepaard, wanneer de Thermometer beneden de 63" ftaat. De tweede opmerkenswaardige byzonderheid is de verandering van den Thermometer; wanneer de Zon in den Zuider Keerkring zich bevindt, 36° afïtaande van het Zenith van Gondar, ftaat dezelve, zeldzaam, laager dan 720; doch dezelve daalt tot 600 en 590, wanneer de Zon uit het toppunt fchynt; zo gelukkig maatigt de nadering des Regens de bette van het anderzins verfchroeiende Zonnevuur. De derde byzonderheid is die zeldzaame ftuiting van den Regen Noordwaards , wanneer de Zou , die de Dampen van de Linie heeft aangevoerd , en mu , meer dan ooit, dezelve onder haare heerfchappy zou fchynen te hebben, fchielvk daarvan ontzet wordt, tot datzy, weder tot bet Ze- (*) 1 Kon. XVIII. 43.  VAN DE OVERVLOEIJINGEN DES NYLS. Jl Zenith van Gerri keerende, het bevel over den Regen Weder aanneemt, en denzelven weder na de Linie voert om Zuidwaards watervloeijingen te veroorzaaken. Ik kan niet nalaaten hier de byzondere fchikking van dit Schiereiland in Africa in opmerking te neemen. Veronderftel , een Middaglyn getrokken over de Kaap de Goète Hoop tot aan de Middellandfche Zee, waar dezelve aan Egypte grenst, en dat die Middaglyn eene breedte heeft, dat dezelve geheel Abysfinie, Nubie en Egypte daar beneden bevat, dan zal dit gedeelte des Vastenfands, van het Noorden tot het Zuiden, 64 0 bevatten, door den Equator in /twee gelyke deelen verdeeld; zodanig, dat, van de Linie tot den Zuidlykften Uithoek vznAfftca, 320 is, en Noordwaards tot aan den kant van de Middellandfche Zee,desgelyks 32": indien men nu van ieder zyde 1° afneeme , zyn deeze de grenspaalen der veranderlyke Winden, en wy hebben dan 30» ten Zuiden en 300 ten Noorden, binnen welke ruimte, aan wederzyden, de Pasfaatwinden bepaald zyn: neemt weder 160 van de 32, dat is, brengt op de helft den afftand tusfehen de Kaap de Goede Ho'np en de Linie, en 160 tusfehen de Linie en de Middellandfche Zee, en gy krygt dc grenspaalen van de Keerkringregens 16° aan elke zyde van den Eeurator: neemt weder* om de helft van 160 dat is 8°, en voegt dezelve by de grenspaalen van de Keerkring-regens, dat is by 160, en gy krygt 24% 't welk de ligging is der Keerkringen. In deeze fchikking is zeker iets zeer opmerkenswaardigs. 3erigt eener reize na mont-rose. jSoOï ddl Hoogleeraar de saossure. (Vervolg van bl. 609 des voorigen Jaars.") Reis na Pie Blanc: gedaante en ligging van Mont-Rofe. T~Ve regen, die, bykans zonder ophouden, viel, geduuJur rende ons verblyf te Macugnaga, hinderde ons zeer in het volvoeren van ons plan: wy bedienden ons, oudertusfehen, van eene tusfehenpoos fchoon weêr, tot het doen van een tocht, waarvan ik nu verflag zal gelven. De hooge toppen van Mont-Rofe zyn, van den kant van Macugnaga, fcherp en ontoeganglyk; maar men kan een der midciclhoogten beklimmen, ten zuiden van dat Dorp E 4 ge-  7* BERIGT EENER. REIZE gelegen. Men ziet, zo niet van Macugnaga zelve, ten minden van Peretto, de laatfte hut van de Parochie ten westen den befneeuwden top diens Bergs Pizzi Blanco, of Pie Blanc, geheeten. Een Jaager, j. b. jacheli genaamd , boodt zich aan, om onze Gids te weezen, en wy hadden alle reden wegens hem zeer voldaan te zyn. Wy vertrokken van Macugnaga den 3oden van Julv, en fioegen ons neder in de Velden boven de Alpe di Pedriolo (*). Deeze zyn drie uuren van Macugnaga: twee van dezelve kan men op muilezels afleggen; doch te voet moet men gaan over eenige ruwe afhellingen en een ysveld, ruim een vierde myl breed. Wy kwamen hier vroegtydig, en bedeedden het overige van den dag tot het afmeeteu van een balis, om de hoogte te meeten der twee toppen van Mont-Rofe , die ons de hoogde voorkwamen, en welke onze Gids ons verzekerde \le hoogde te weezen. 't Was ons onmogelyk een grooter balis dan van 781 voeten te vinden; doch deeze was welgelegen, en naby genoeg aan Mont-Rofe om deszelfs top te zien, onder een hoek van 20. 45' 30"; een hoek, die met onze Inftrumenten geen misdag grooter dan eenige weinige Roeden kon baaren. Van de twee Bergtoppen , door ons gemeeten, was de hoogde 1343 Roeden boven het midden van de bafis, en de andere '1312. Nu is, volgens de waarneeming des Barometers, berekend, gelyk ik boven gezegd heb, de gemiddelde hoogte van onze bafis 1087 Roeden boven de Zee, 't welk 2430 Roeden voor den hoogden, en 2^98 Roeden voor die van den tweeden, geeft (f). Hier (*) Het woord Alpe behoudt in dit Land , even als in het Duitsch Zwitzerland, de Celtifche en oorfpronglyke betekenis: bet duidt aan een Berg -weide. (f) Vader beccaria geeft in lynGradusTaurinenfis, §. 340 , aan Ufont - R.nfe eene hoogte van 2212 Roeden boven het Obfervatorium te Turin, *t geen op omtrent 9340 Roeden, boven het waterpas der Zee, zou uitkomen. Onze meeting geefc 'er 90 Roeden meer aan ; doch men hebbe op te merken, dat Vader beccaria alleen zeive den hoek gemeeten hadt, onder welken hy dien Bergtop van zyn Obfervatórium zag. en dat hy , wat den affland betrof, zich geheel verliet op de Kaarten. Nu weet men, dat, de /«rdryksbefchry vers de toppen van ontoeganglylte Bergen door • gaans zeer by geval ftellep; bet is, derhïfveti, zeer waarfchynlylc dat het verfchil onzer meetingen hier uit ontffaat; eene kleine dwaaling in den afftand van Turin en Mont-Rofe is genoegzaam om dit te vcrklaaren.  NA M0NT-R0SE. 73 Hier uit volgt dat de hoogde top van Mont-Rofe twintig mylen laager is dan die van Mont-Blanc, en dus de tweede in hoogte van de Bergen tot deezen dag in de Oude Wereld gemeeten. ^ Wy fleeten den nagt™n onze Tenten,, op eene waarlyk aangenaame plaats. Wy waren gelegerd op een groen Veldtapyt, iageflooten door de hooge Alpen , prykende met de fchoonde Bloemen. Deeze Weiden eindigden in Ysvelden , en liepen uit op de Rotzen van Mont- Rofe, welks hooge kruinen heerlyk voor 't oog gebrooken wierden, tegen het azuuren uitfpanzel des Hemels. Digt by onze Tenten ftroomde een Beek met het frischde en helderde water. Aan den anderen kant was een holle Rots; onder dit befchutzel ftookteu wy den Rhodondendron, het eenig Houtgewas , 't welk op deeze hoogte groeit: dit vuur diende om ons eeten te warmen, en ons van de llrcnge avondkoude te bevryden. De nagt was heerlyk; en ik willigde te veel in aan 't genoegen van dien te befchouwen : want de koude veroorzaaktemiy eene ongefteldheid,die myn loopen, in den moeilyken tocht van den volgenden dag, een weinig vertraagde. Deeze dag was , indedaad, zeer vermoeiende : wy beklommen eerst deilten van gebrooke zeer ruwerotzeu; vervolgens gingen wy over eene fneeuwltorting die hard geworden was, en zeer fterk af helde; met eenig gevaar ging deeze overtocht vergezeld; naderhand kwamen wy op fneeuw, wel eerst gevallen , dan egter hard bevroozen aan de opperkorst, en fchriklyk door 't afhellen; eindelyk werden wy opgehouden door losfe rotsbrokken, die van onder de voeten wegrolden, en in de handen bleeven als men 'erzich aan wilde vasthouden. Naa vyf uuren zo moeilyk klimmen, kwamen wy op eene hoogte, die wel tot Pie Blanc behoorde; maar egter de hoogde niet was. De grootde hoogte fcheen ons toe nog tusfehen de 30 en 40 Roeden 'er boven uit te iteeken; doch. wy vonden 'er ons van afgefcheiden door een diepte, waarin wy zouden hebben moeten nederdaalen, langs een allergevaarlykde fchuinte harde fneeuw, en vervolgens weder opklimmen by eene nog ruwer deilte. Ik was vermoeid, niet lustig; ik oordeelde dat dit klein getal Roeden die moeite en gevaaren niet waardig was, en ik wederftond myn Zoon, die wilde dat wy het zouden onderiiecmen. Wy zouden niets meer gezien hebben, en, indedaad, wy hadden reden om zeer voldaan te weezenover het gezigt, 't welk de plaats, wam wy ons bevonden, ons aanboodt. Onze Bedienden k 5 haast-;  BERIST EENER REIZE haastten zich om de Tent uit te fpannen, een dekzel, noodig voor myn Zoon, om zyn grooten bol te weegen: wy namen daar eenige oogeublikken rust en wat voecïzcl, 't geen my volkomen herdelde, en de Mdige kragt gaf om 'eene vertooning, zo nieuw als zeldzaM,te befchouwen. Indedaad, de hooge Bergtoppen, welke ik tot deezen dag gezien heb, daan, op zich zeiven, als de Etna, of zyn gefchikt op rechte lynen als Mont-Blanc, en diens ter zyde ftaande hoogten. Doch daar zag ik Mont-Rofe, zamengedeld uit een onafgebrooke reeks van trotfche fpitzen, bykans gelyk aan elkander, die een grooten kring vormen, en in derzelver omtrek befluiten het Dorp Macugwaga, de Hutten, de Weiden, de Ysvelden die ze omringen , en de fcherpe fteilten, die zich verheffen tot de toppen deezer groo-tfche Colosfen (*). Dan, het is niet alleen de zonderlingheid van gedaante, die deezen Berg opmerkenswaardig maakt, dezelve is het nog meer uit hoorde van deszelfs maakzel. Ik heb beweezen, dat Mont-Blanc en alle de hoogten van die Keten, zamengefteld zyn uit verticaale beddingen, Op Mont-Rofe, tot op de hoogde toppen, is aUes horizontaal, of ten meesten 30 graaden hellende. Eindelyk onderfcheidt deeze Berg zich door de ftofle uit welke dezelve is zamengedeld. 't is geen Granit in klompen, gelyk Mont-Blanc, en de hoogten die denzelveu omringen; het zyn geaderde Gramten, en fchulfteragtige Rótzen van verfcheide foort, die den geheelen klomp deezer verzameling van Bergen uitmaakt, van het voetftuk af tot de hoogde toppen. Niet dat men daar geen Granit in klompen geheel vindt; doch dit is louter toevallig, en onder de gedaante van nieren, van aderen, of ook aan beddingen , tusfehen de bladagtige Rotzcn inkomende. JNlen zal, dcrhalven, niet meer zeggen, dat de geaderde Granit, Geneis gehecten, en andere Rotzen van clie foort, niets anders zyn dan brokken van Granit, verzameld (*) Vader beccaiua , van Turin , deezen zonderlingen Berg waarnecmende, verwonderde zich over dc verbnazende breedte van den top, dien hy op 3307 Roeden fchatte. Hy gistte dat deeze groote breedte beflondt uit de vereeniging van verfcheide hoogten, en dat het misfehien deeze menigte van toppen was, die 'er den naam van Rofe aan deed geeven. Gradus Taurinenfis, §. 398. noot a. 't Geeft my groot genoegen , deeze Vernuftige gisfwg door waarueeiuing bevestigd te hebben.  NA MONT-ROSE. 75 meld en zamengefteld aan den voet van hooge Bergen; dewyl men hier Rotzeil van die foort ziet, welker hoogte, op zeer weinig na, de toppen der hoogstbekende Bergen bereikt, en waar men zich zeer verlegen zou vinden om plaats te Hellen voor Bergen van Granit, welker brokken 'er ftolfe toc zouden hebben kunnen verfchaffen: bovenal, wanneer men in aanmerking neemt, de verbaazejide verzameling der muuren van een kring zodanig als die van Mont-Rofe. Indedaad , het zou eene ontoedaanbaare verondcrdelling weezen , te dellen, dat 'er oudtyds, in de daadlyke ruimte van dien omtrek, een Berg van Granit beftaan hebbe, en dat deeze kring het voortbrengzel is van de brokken deezes Bergs. Want hoe zou 'er geen voetfpoor van deezen Berg overgebleeven zyn? Men begrypt wel, dat de top zich zou hebben kunnen verbryzelen ; maar het lichaam, het grondftuk ten minlten, befchut door de brokken van den top rondsom dezelve opgehoogd, wat zou die hebben kunnen vernietigen? Daarenboven, de binnenfte wanden van den kring, fchoon zeer fcherp, zyn niet verticaal, zy fteeken van alle kanten binnenwaards , en de grond, het midden zelfs van den kring, is niet van Granit, maar van dezelfde natuur als de boorden. Eindelyk, wy hebben ontdekt, dat de Bergen, die den top uitmaaken van Mont-Rofe, zich buitenwaards tot groote afllanden uitdrekken, zodanig, dat derzelver verzameling een klomp vormt, onvergelyklyk veel grooter dan die het binnenruim des krings zou gevuld hebben. Men moet, derhalven, erkennen, dewyl alle verfchynzels het uitwyzen,dat 'er Bergen van bladagtige Rotzen bedaan, zamengedeld uit dezelfde beginzelen als de Granit, en die, even als dezelve, uit de hand der Natuure gekomen, zonder begonnen te weezen door zelve Graniten te zyn. Maar ik keer weder tot Pie-Blanc. Wanneer men, van de hooate van Pie-Blanc, de Bergen die den omkring van Mont-Rofe vormen, met' elkander vergelykt, ziet men dat ze alle niet even hoog zyn, en dat ze eene zekere orde in de afnecmingen volgen. De hoogde zyn die wy gemeeten hebben , 't zyn ook die eigende,welke,daar te Lande, den naam van Mont-Rofe draagen,de andere hebben geen naam, of worden zeer verfchillende genoemd , ze zyn ten westen van Pie Blanc; men ziet ook zeer hooge ten Noorden van dezelfde Pie, van de zyde van Vallens; doch van daar na 't Oosten trekkende, van de zyde van Val-Anzasca, verlaagen zy beftendig. Desgclyks verlaagen zich, aan  7£ BERIGT EENER REIZE aan de zuidzyde van den Kring, waarvan Pie-Blanc een gedeelte uitmaakt, de Bergtoppen zich eveneens als aan den kant van Val-Anzasca,zodat de beide Bergketens, die deeze Valei omringen , eene voortduuring fchynen van die van Mont-Rofe. Men zou, derhalven, Mont-Rofe kunnen vergelyken by een Raket, waarvan de Bergen, die Val-Anzasca omringen, de handgreep uitmaaken ; de hoofdplaats van de Parochie van Macugnaga zal dan gelegen zyn in de Raket, maar digt aan de handgreep, en de Weiden van Pedriolo aan het tegenovergeftelde einde. Nieuwsgierig om den binnen • diameter te kennen van den Kring, of van de ruimte deezes grooten Rakets, heb ik van Macugnaga den boek gemeetcn, onder welken ik den hoosden top van Mont-Rofe zag, en volgens dien hoek en "de bekende hoogte van dien top, heb ik bevonden , dat dc horizontaale affland van den top tot het Dorp 4515 Roeden bedroeg. Daar nu dit Dorp in den Kring Bgt, mag men wel veronderflellen, dat, indien de Kring zich daar agter uitftrekte, het midden van de dikte der muuren zich omtrent 500 Roeden agter bet Dorp uitftrekt. Hier uit volgt dat de Diameter des omtreks, genomen op 't midden van de dikte der muuren, omtrent 5000 Roeden of twee Mylen is. Het gezigt van Mont-Rofe is het eenige niet, t welk men op Pie-Blanc heeft: deeze Pie-Blanc heeft geene hoogte boven zich, die het gezigt belet op de vlakten van Italië, en deeze vlakten zyn naby genoeg, om ze onderfcheiden te kunnen opneemen. Maar, geduurende den tyd dien wy daarop doorbragten, bedekte een blaauwe damp die vlakten, en een zwaare wolk vormde een gordyn, 't a-een ons dit gezigt bykafis geheel benam: ondertusfehen opende zich dit gordyn voor eenige oogenbhkken en wy mogten door de fpleeten iets aanfchouwennu eens het Lac Majeur, dan eens de Tefin, naderhand de Navigliogrande; maar wy konden, noch Milaan, noch Padua, noch eenige andere Stad van Lombardye in 't oog fcrygen, die egter,by helder weêr,zeer onderfcheiden zich moeten opdoen. Het maakzei der Bergen , die ons van deeze vlakten fcheidden, heeft niets merkwaardigs; de hoogde is de Berg Tagliaferro. De gedaante is die van een fpitze pyramidc, en de top is iets minder hoog dan Pie - Blanc, dan, egter, geheel zonder fneeuw, de groote tteiite der z,yden laat niet toe dat ze 'er op blyft liggen.  NA MONT-ROSE. 77 Het gemiddelde, tusfehen twee waarneemingen met den Barometer door my op Pie-Blanc genomen, gaven daar aan de hoogte van 1594 Roeden. Wy bragten drie en een half uur op deezen top door, en dewyl wy de party koozen om dien dag niet na Macugnaga weder te keeren, maar nog eens onder onze Tenten te flaapen, hadden wy tyd om langzaam af te klimmen, en met oplettenheid gade te liaan den aart en 't maakzel der Rotzen, uit welken deeze Berg is zamengedeld. De top beftaat, voor een groot gedeelte, uit geaderde Granit in opgekromde bladen, en vol van groote cristallen Veldfpath, deels uit bladagtige Rots, dun, in vlakke bladen. Deeze Rotzen zyn gefchikt in bykans horizontaale laagen , doch die ondertusfehen eenigzins zuidwaards overhellen. De kruin van Pie-Blanc ftaat bykans op zich zelve, maar het lichaam en voetduk zyn ten Oosten en ten Westen gehegt aan de Keten van Mont-Rofe, en ten Noorden aan een Berg, die diep in den Kring van Mont-Rofe fpringt: deeze Berg wordt la Cichufa geheeten, en 't is langs deezen , dat men komt in de Weiden van Padriolo tot op den top van Pie-Blanc. Dezelve bedaat geheel en al uit bladagtige Rotzen, van welken eenige fchoon geaderde Graniten zyn , hard , en na 't witte trekkende; andere quarts Rotzen, talk en yzeragtig, dikwyls vermengd met Schorl; men treft 'er ook Potlood aan. Wy zagen 'er eindelyk eene bedding Kalkfteen, gelyk aan die wy te Simplon hadden waargenomen, tusfehen de laagen van Steen die men voor eerfte foort houdt. Alle deeze beddingen hebben omtrent dezelfde ligging als die van Pie-Blanc. De geaderde Graniten van deezen Berg, alsmede die van veele andere gedeelten van Mont-Rofe, beiluiten in zich laagen van fchoon, vast en ongeaderd, Granit: wy ontmoetten zelfs groote brokken, van den Berg afgefcheiden, waarvan een gedeelte geaderde Granit was, terwyl het overige int Granit in klompen beftondt. Maar wy aanfehouwden een nog veel opmerkenswaardiger verfchynzel; te weeten een groote Rots, welks midden zeer oogfchynlyk geaderde Granit was, daar de twee buitenfte zyden uit geklompte Granit beftonden, 't geen ten bewyze ftrekt, dat, gelyk ik voorheen reeds heb opgemerkt, geaderd of niet geaderd te zyn, voor toevalligheden moeten gehouden worden, van een en dezelfde foort van Rots (*). Vol. .O De Myiiwerkkundige Heer a.] o. warner betuigt, dat hy  ?£ BERIGT EENER REI2TS Volgens de waarneeming van myn Zoon , is' de breêdte van Macugnaga 46® o> 30//. Dewyl nu de hoogde top van Mont-Rofe gelegen is op Ó2Q 48/ ten Zuidwesten van Macugnaga, en de affland van dat Dorp rot dien top 4515 Roeden is, volgt daar uit, dat deeze top 2071 \l< eden of 20 10// ten Zuiden van Macugnaga ligt: waaruit, voor den top van Mont-Rofe, do breedte komt van 46° o' 10//. Wat de lengte betreft, het llegte weêr belette ons dezelve te bepaalen. "Daarenboven zyn de Valeien tusfehen hooge Bergen beflooten, gelyk die van Macugnaga, niet gunfb'g voor waarneemingen van deezen aart : naarclemaal deeze Bergen dikwyls de henielfchc lichaamen, welker waarneeming dient om de Lengten te bepaalen, voor 't oog verbergen. Men ziet op de Landkaarten, ten Oosten van Mont-Rofe9 een grooten Berg, getekend met den naam van Monte-Moro, dan 'er beftaat geen hooge Bergtop van dien naam; maar wel een doortocht, die, in acht uuren wegs van Macugnaga , loopt na een Dorp van Vallais, in 't ltaliaansch geheetcn, Val-Sofa, en in 't Hoogduitsch , Sosf; van dit Dorp kamt men, in zes uuren, te Viege. Men verzekerde ons, dat deeze' Doortocht voorheen zeer veel gebruikt werd , dat het de weg was voor de Koopwaaren en de Postbooden tusfehen Zwitzerland en Italië, dat men 'er nog de overblyfzels zag van een weg, met veel moeite vlak gemaakt; maar dat overftortingen denzelven onbruikbaar gemaakt hebben voor Paarden, en moeilyk voor Menfchen: nochthans bedienen zich de Soldaaten , zelfs met zwaare vragten beiaaden , van dien weg. De ligging is omtrent 7 graaden ten Noord-Oosten van Macugnaga. De Berg, waarover dezelve loopt, maakt een gedeelte uit van den omtrek van Mont-Rofe. Daar is nog een andere weg van Mont-Rofe, die in elf uuren iemand brengt te Zer-Matt, een ander Vlek in Vallais, waarvan wy vervolgens zullen moeten fpreeken. De naam van deezen Doortocht is Weisfe - Gr at, welke zo veel zegt als Porte-blanche, of Witte Poort. Deeze ligt op 55 Graa- tiy een groot Huk waare Granit in een klomp bezit, waarin rolronde Keilleenen zeer onderfcheiden zitten , en zelfs een vry groot gedeelte van Geneisf of geaderde Granit ,• en hy feéfluft daar uit, dat 'er Geneisf is, welke vóór eenige Granit beftaan heeft. Bohemifche Gefchlacht, 1785. p. 278.  NA MONT-ROSfi. Graatfen ten Noord-Oosten van Macugnaga (*); maar wordt zeer zeldzaam gebruikt van wegen de gevaarlykheid. Om hier door te trekken, moet men klimmen tot eene hoogte ver boven Pie-Blanc, en vier uuren lang gaan over e^en fchmnshangend Ysveld, vol diepe fpleeten. (*) Alle deeze liggingen zyn opgemaakt naar het Kompas; «oen volgens de miswyzing verbeterd; deeze heeft myn Zoon waargenomen te Macugnaga, en gevonden ip° 32'. ('t V'.rvolg by eene nadere gelegenheid) byzonderheden, betreffende eenen aanhang, seeb.s geheeten, té patna, en het houden hunner vergaderinge. (Ontleend uit de JJiatic Refearches.} TAe Heer ciiarles wilkins ontdekte te Patna een a,\m r',dsdienft'gen Aanhang, die zich onderfcheidde van de Mujelmannen en de Dienaars van Brachma. Hem bekroop de begeerte om denzelven van naderby te leeren kennen , en verzogt, in hunne Godsdienst-vergaderplaats toegelaaten te mogen worden. Zy betuigden, dat dezelve voor allen openftondt; doch dat hy de Schoenen moest uittrekken. Hy fchikte zich naar deeze gewoonte, en werd met veel_ beleefdheids , in de Zaal, ter Vergadering ge! fchikt , ingeleid. Deeze was in het' midden van een vierkant Gebouw, van vier andere Vertrekken afrefcheiden door houten Boogen, rustende op houten Pylaaren, Aan de Wanden, boven de Boogen, hingen Europifche Spiegels met vergulde lysten, al* mede Schilderyen. Aan de llmkerhand , by het intreeden , is eene afgezonderde plaats, waar een Altaar ftaat met een goud Laken bedekt een weinig boven den grond verlieeven, eenigzins in een hellenden ftand. Rondsom het Altaar ftonden verfcheide' Potten met Bloemen , en Vlesfen met Roozenwater , ook drie Vaazen om de Aalmoesfen der Liefdaadigen te ontvangen Op een laag Puitrum, naast het Altaar, lag een groot Boek, van gedaante als onze gewoone Folianten. Naa dat hy een lang gefprek gehouden hadt met twee Seeks, die nevens hem op 't Carpet nedergezeten waren en toonden kundige lieden te zyn, kwam 'er eene kennis- gee-  g0 BYZONDERHEDEN j feeeving; dat het middag, en het uur der Godsdienstoefening daar was. De Vergadering vlyde zich neder op het Carnet, ter tredcrzyde van de Vergaderplaats, eene ruimte hatend! van het Altaar tot het andere einde. Het groote Boek met het Puitrum werd, met eenige plegtigheid, van het Mtaar, na het andere einde der Vergaderplaatze gebragt. Een Oud Man , met een zilver gryzen Baard , knielde 'er voor-neder, met het Aangezigt na het Altaar gekeerd; aan zyne eene zyde zat een Man met een kleinen Trommel, en twee of drie met Cymbaalen. Het Boek werd geopend, en de Oude Man begon, op den maatilag van den Trommel, te zingen; by het einde van elk Ve?s, hieven de meesten der Vergadering een Choorzan- aan, by wyze van antwoord; op aller gelaad was vergenoegen en vrolykheid te leezen. De Zangtoonen waren verre van onaangenaam, de maat was kort. Hy verftondt, dar de ftofle des Gezangs beftondt uit een Lofzang ter ecre van gods Eenheid, Alomtegenwoordigheid en Almast. Hy fchiep een byzonder genoegen in de gebaaren van den Grysaard, en zag nimmer een gelaad, t welk zo fterk inwendig genoegen uitdrukte; terwyl hy zich omkeerde en van den een tot den ander wendde, als t ware om hunne toeftemming te verwerven , van die waarheden iet welke zyne Ziel, onder het Zingen, door- Sen"cheen De Lofzang, uit omtrent twintig Verzen beftaande, geëindigd zynde, rees de geheele VerSering op, me't het Aangezigt na het Altaar gekeerd, fn een biddende gelfalte, met gevouwen handen. Toen ftond een Jong Man overeinde , en fprak met eene fterke zeer on lerlcheide ftemme, en diepen ernst een lang Gebecl uit; by zekere uitdrukkingen, bief de Vergadering gezamenlyk de" ftem op, by wyze van antwoord zeggende- Wa Gooroo! Zy fmeekten om kragt, tot het bieden van wederfland aan de Verzoekingen om Genade die hun in ftaat mogt dellen om goed te doen ; om het Heil des Menschdoms in 't algemeen, en Zegen voor de Sejks in V byzonder; en om de behoudenis van jillen, die zich ten dien tyde op reis bevonden. Op dit Geoed volg¬ de"een korte Zegenwensen van den Eerwaardigen Grysïrd, en ele uitnodiging, dat de Vergadering deel wilden neemen aan een vriendlyk feest. Hierop werd het Boek geflooten, en weder by t Altaar êéS. Toen het Volk, als in den beginne, nedergezeten was, traden twee Mannen binnen, draagende^een  BETREFFENDE EENEN AANHANG , SEEKS GEHEETEN. Si grooten yzeren ketel, dien zy Curray noemden, even van het vuur genomen, en plaatften denzelven, in 't midden der Vergaderinge, op een laag voetduk. Zy werden gevolgd van anderen, die vyf of zes fchotels droegen, waarop koekjes geftapeld lagen. Een van deeze koekjes werd gegeeven aan elk der nedergezetenen, zonder onderfcheid;'en de fchotels, uit den ketel gevuld zynde, werd dit uitgedeeld tot elk zyn aandeel hadt. De Heer wiekins werd niet vergeeten, en beflooten hebbende geen aanftoot te geeven, at hy zyn aandeel op. 't Was een foort van zuikergebak, beftaande uit meel en zuikcr, gemengd met gefmolten boter, Giiee geheeten. Was de Ghee niet rans geweest, het onthaal zou hem beter gefmaakt hebben. Voorts boodt men allen vergaderden gezuikerde Pruimen aan; en hiermede eindigde de Feestlyke plechtigheid van dien dag. Het godsdiendig gedeelte , werd my berigt, herhaalden zy vyfmaalen op elken dag. In eenige gefprekken werd de Heer wilrtns gewaar, dat de Grondlegger van den Aanhang der Seeks, zekere naneek SAiiwas, die, omtrent vierhonderd jaaren geleeden, bloeide. Hy liet een Boek naa, door hem in verzen gefchreeven, t welk de Leerdellingen bevatte door hem gepredikt; deeze kwamen hier op neder; dat 'er maar één God is, die alle ruimte vervult, en alle doffe doordringt; dat 'er een Dag van vergelding weezen zal, op welken de Deugd beloond, de Ondeugd geftraft zal worden. (De Heer wilkins hadt vergeeten te vraagen op welk eene wyzej. In 't zelve wordt Moord, Dievery, en alle andere bedryven, door de algemecne ftem des menschdoms voor misdaaden gehouden , verboden, en maant het, daarentegen, de betragting van alle Deugden ten fterkften aan; doch, bovenal, algemcene Mensenliefde en Gastvryheid omtrent Vreemdelingen en Reizigers. De Leer des Setks beveelt niet alleen eene algemeene verdraagzaamheid ; maar verbiedt het twistredenen met lieden van andere Godsdiendige begrippen. Indien iemand eene zuivere genegenheid laat blyken,omin hunne Godsdienstgemeenfchap toegelaaten te worden, gefchiedt zulks gereedlyk. Als 'er vyf of meer Seeks op eene plaats byeen zyn, fchoon onder den weg, zenden zy na de digtstbygelegene Banketwinkel , en koopen een kleinen voorraad van een byzondere foort, Batafa geheeten; dit Zuikergebak, in zuiver water ontbonden zynde, fprengen zy iets van 't zelve op 't lyf en de oogen van den Aankomehng; terwyl dc meest kundige de voornaamfte ftnkken der meng. 1791. NO. 2. F G«-  Sa BYZONDERH. WEGENS EEN'AANHANG, SEEKS GEHEETEN. Geloofsbelydenisfe opzegt, en van den Aankomeling afvordert eene allerplegtigftc belofte, dat lry zyn leeven lang zich vast zal houden aan de afgelegde belydenis. Zy booden den Heer wilkins de intrede in hunne Gódsdienftige Maatfchappyc aan; doch hy bedankte,voor die eere, zich vergenoegende met hun Alphabet, 't geen zy hém verzogten te bewaaren als zyn oogappel, dewyl het heilige Letters waren. De Heer wilkins ontdekte dat het weinig verfchilde van de Dewangari. De Taal zelve is een mcugzel van Perfisch, Arabisch en de Sancritfche Taal. met een tongval van Punjah, 't welk eene foort van Hindo* mee is, of Mtors, gelyk wy dezelve doorgaans noemen. verslag van de MOSQUES, en den Ofenbaaren eerdienst, by de TURKEN; (Overgenomen uit d'oiiosson's Hiji. de tEmp. Othom.) Vrydag is, by de Mahomethaanen , de groote openbaarè Gebedsdag , door hun tot hulde en danl baarheid aan den Allerhooglten beftemd , dewyl hy op dien Dag den Mensch gefchaapen heeft; doch kan dezelve alleen in de Steden, of m tegenwoordigheid van den Sultan, gevierd worden. Men houdt den geheelen Dag niet voor heilig , 't is alleen zo lang de Dienst in de Mosques duurt, dat het Volk den gewoonen arbeid ftaakt. Nogthans houden zy zich niet, gelyk de Christenen, in 't algemeen, te vrede met de Mosques, alleen op deezen hunnen Sabbath, te bezoeken; maar vervoegen 'er zich dagelyks, om het gebed, by hun Namaz geheeten, op te zeggen. 'Er heerscht de grootfte eenvoudigheid .in hunnen Openbaaren Eerdienst, zo ten opzigte van den hnveadigen Toeftel hunner Mosques, als ten aanzien van de kleeding hunner Imams en de andere Bedienaaren des Godsdiensts, die nimmer eenig Priesterlyk Gewaad draagen; nogthans kan niets ftaatlyker en eerbied inboezemender weezen dan deeze Godsdienstverrigting, volvoerd met de ftilfte en gevestigdlte aandagt. Niettegenftaande de eenvoudigheid van alle hunne Tempelen, laaten de Mosques, inzonderheid de Keizerlyke, niet naa, door derzelver groote uitgeftrektheid en hoogopgehaalde verwelven, verwondering te verwekken. De meeste zyn vercierd met fchitterende kolommen van Porphyr- of Marmer-fteen. De eieraaden beftaan enkel uit zilveren Lampen en kleine Lusters , fraai gewerkt, omringd door nog kleinder Lampen en Struisvogel-cijeren,waarop plaatzen uit den Coran met gouden letteren gefchree- ven zyn. Eenige van deeze Mosques, inzonderheid die van Sultan ahmeb, hebben gouden Lampen, ryk met Jviweelen om-  ' van be mosques, en den openbaaren eerdienst der turken. 83 omzet. De wanden pronken doorgaans alleen met Opfchriften m groote gouden letteren: men leest 'er den naam van God allah, die der Propheeten, van de vier eerfte Khaliphs, en van de Imams hassan en husseïn, Zoonen van alv. Zy vertooncn geene Beeltenis of Schildery; de Wet, die Beeldhouw- en Schilderwerk uitfluit, wordt allerftriktst gehouden. Drie voornaame voorwerpen doen zich in alle de Mosques der Mahomethaanen op. ■ Vooreerst het Altaar Mihhrab, 't welk een holte of nis is van zes of acht voeten hoog, in den muur gehouwen , aan 't einde des Gebouws, en tot geen ander einde dient dan om de ligging van Mecca aan te wyzen. Ten tweeden, de Gaandery van de Muczzinv.s, Mahhfill Muezzinn , altoos ter flïnkerzyde van den Altaar. ten derden, de Predikftoel, Kurfy, voor de Scheykhs die prediken, ftaat twee of drie fchreden aan de regterzyde van den Altaar. In de voornaamfte Mosques, waar het prediken, Khouhbe, by den plegtigen Dienst op Vrydag vergund wordt, en op de twee Feesten van Beyram, is een tweede Predikftoel, Minnber geheeten, alleen gefchikt voor den Dienaar Khatib, die dit gewigtig werk verrigt. Deeze Predikftoel, die vyf'Eien, twintig of drie-entwintig trappen hoog is,naar gelange der hoogte van de Mosque," ftaat op eenigen afftand van den Altaar, en altoos aan de (linkerhand. De Keizerlyke Mosques, en die de Sultan zomtyds met zyne tegenwoordigheid vereert, hebben nog eene Gaandery , Mahhfill Padifchahy, gefchikt om hem te ontvangen , en de Khasodayls, de Heeren van zyn ftaat, te plaatzen. Dezelve heefc vergulde traliën, en is ter regterzyde van den Altaar , tegen over den Predikftoel van de Khatibs. By dag wordt de Tempeldienst verrigt zonder Kaarsfen of Flambouwen. By de eerfte, vierde en vyfde Namar , krygt men alleen licht van de Lampen, die uit het dak nederhangen, en de Kaarsfen by het Altaar geplaatst; deeze zyn doorgaans maar twee, een ter regter- en een ter llinker-zyde van de Mihhrab, gefchoriken door de Stigters van de Mosques. Het ftaat egter den godvrugügen M/i/hl/iM-wen vry dit getal te vermeerderen door altoosduurende giften ten dien einde te fchenken. Van hier hebben sommige Mosques vier, zes, acht, tien en meer Kaarsfen, altoos ter zyde van de twee eerfte geplaatst, in een rechte lyn, langs den muur; het getal loopt, egter, nooit hooger dan achttien, negen aan elke zyde van 't Altaar. Ingevalle van bykomende giften, doet de Caiqm Bafchy van de Mosquc, in ftede van het getal te vermenigvuldigen, nieuwe en grootere manken, uit de oude en nieuwe, in de gedaante van Flambouwen zamengefteld. De Kandelaars zyn meestal van koper, weinige Mosques hebben zilveren; die van St, Sophia heeft 'er twee van louter goud: een droevig gedenkteken van den buit in Hpnga'rye behaald , toen Bada, de Hoofdftad, in de handen viel van solyman den I. Dit. rs althans het Volksbegrip, en het denkbeeld der DienaareiJ die in deeze Mosque den dieast verrigtcn.  $4 VAN DE MOSQUES, EN DEN OPENBAAREN EERDIENST DER TUKKEN. In illed? Mahomethaanfche Tempels zyn geen zitbanken of ftoelen; derzelver gebruik zou flrydig weezen, zo met de gewoonte» deezes Volks als met den aart van hunne Godsdienstverrigtingen, die in buigingen en nederligglngen beftaat. Grooten en geringen zitten, zonder onderfcheid, op matten of carpetten, die een geheel jaar door in de Mosques leggen; dus treedt 'er niemand in zonder zyne overmuilen 's winters en zomers aan den ingang te laaten. Op hunne twee Feesten van Beyram en de Vaste, Ramazann, hebben zy geen openbaare Schouvvfpelen of Vermaaklykheden; hunne Feestdagen, die flegts zeven dagen in een geheel Jaar zyn, brengen zy in deftigheid en rust door. Hun eenig vermaak op die dagen beftaat in langzaam wandelen, tabak rooken, koffy drinken, en zamen te fpreeken over voorkomende onderwerpen. Vcden onder de Christenen zouden zodanige Carnivals gansch «iet régtzinnig vinden ; en indien deeze Feestdagen der Mvfulmanften verre zyn van hunne goedkeurende bewondering te verdienen, veel min zonden zy ftnaak vinden in de Vaste van Ramazann; fiaande de dertig dagen dat dezelve duurt, onthouden zy zich volftrekt, van zonnen op , tot zonnen ondergang ,van allen voed. zei; zelfs geen drup waters gebruikende. waarneemingen op de verzameling van liciiaamen , ge- 'PLAATST IN DIC csw-lfzels, TOEBEHOORENDE AAN de MINXEEROcDi rs e,1.' JACOCYNEN in TOULOUSE. Door den Heer de putmauiun. (Uit de Hiftoir* & Memoires de l Academie Royale a Toukufe.) In de Kerken , aan de Kloosters der Minnebroeders en Jacobyncn te jtóiiloufe toebehoorenden zyn eenige Graven, waarin de daar nedergelegde Lichaameó geene verrotting ondergaan. Men veronderftelt, dat de kalk, tot het bouwen der Kerken gemaakt, ter plaatze, waar deeze Graven zyn, gebluscht en langen tyd bewaard is. Wanneer men deeze Graven ledigt, vindt men de Lykén onverteerd, zy worden in gewelven gezet, en ftaan overeinde tegen den muur. Aan het eene einde deezer vertrekken is. «en hoop Beenen, Armen en Hoofden, zo wel bewaard, dat ze eene plaats in het Kabinet eens Oiitleedkiradigen verdienen. De Ingewanden, met de zenuw-, pees- en kraakbeenagtige dcelen, zyn veranderd in eene zelfstandigheid die naar venr.olzemd hout gelykt, en, gelyk 't zelve, vuur vat; doen deeze vervalt tot (tof op het drukken met de vingeren-: deeze byzonder'neia nogthans is toe te fchryveu aan de doorvreetende myter. De Oogleden, Lippen , Oorcn en Tong zyn wel bewaard; doch vertoonenzich, zo wel als de huid, gelyk droogen gefchrompeld Iedere de Neus, Tanden en Nagels zyn nauwlyks eenigzins veranderd; het Brein is eeu geel poeder, naar zaagsel zweemende, zon-  WAARNEEMINGEN op DE VERZAMELING VAN LICHAAMEN, ENZ. 8j Eonder reuk of fmank; in eenige zyn de groote Zenuwen en Bloedvaten nog geheel: de Beenderen behouden derzelver vastheid; doch zyn zeer ligt, en de grootfte deezer Mummies, ''want zo mag men ze noemen,) fchoon vyf voeten en vier duimen hoog, woogen niet meer dan twaalf ponden Troys gewigt. 't Gelaad en de Weezenstrekken zyn zo wel bewaard gebleeven, dat men voorbeelden gezien heeft van Perfoonen, die hunne Vrienden en Bloedverwanten herkenden: men wil, dat de uitdrukking op het gelaad getekend , in het ontzaglyk oogenblik der ontbindinge, fteeds overblyft. Niets, zeer de Heer de puymaurin , kan treffender zyn voor den Wysgeer en Zedekundige, dan deeze verzameling van Dooden in derzelver onderfcheidene gedaanten. Schrik, Pyn, Wanhoop, Hoop, Gerustheid en Vertrouwen, merktekenen veeier Gelaad. De meeste weezenstrekRen zyn mismaakt en leelyk; doch daar worden'er gevonden die eene Bedaardheid en Gerustheid aanduiden, welke het troostryk denkbeeld inboezemen , dat voor allen het uur des Doods geen tydllip is van Benauwdheid of Schrik. Meu verhaalt, dat de beroemde maupertüis, die een jaar vóór zyn dood zich te Toulmfe onthieldt, menigmaal een bezoek afleï in deeze Verzameiplaatzen, 't geen hein doorgaans het overige van dien dag zeer ernftig en peinzend maakte. Dewyl de zamen. trekking van het vel des aangezigts aan eenigen deezer Doodert een glimlachend gelaad geeft, vioeg iemand, die geestig wilde zyn, aan maupvrtuis, „ waarom deeze Dooden lachtenT' —— Om de Leerenden, gaf maupertcjis hem ten antwoord. JONAS. (JDichtmaatig Tafereel?) . De Donder bromt, de flixem fchittert, en alle de Winden verheffen zich om ftryd regens elkandcren; - de fchuimende i'aaren worden omhoog gedrecven , ze ontbiooten den bodem der Zee, en ryzen tot aan de wolken, de dood nadert. —Nu zien de Zeelieden met afgryze!i op hunne voorheen bedreeven daaden terug lam moed vertouwt, en verkeert m een wanhoopigen fchrik ' hunne harten fmeken weg van angst en vrees. Maar geene traanen, geene gebeden, kunnen den ftorrn doen bedaaren. Zy werpen hunne fchattcn in de diepte zy ontlasten hun, fchoon ryk gplaa- den, reeds zeer befchadigd, Vaartuigen rekenen de hoop van behoudenis met de opoffering eener kostelyke Iaadintte niet te duur gekogt. Dan, ach! de ftorrn blyfe dermaate woe¬ den dat de hoop op redding door geen fchatten te koopen zy. Nu vatten zy den beevenden Propheet, en ftorten hem, om zig zeiven te behouden, neder, in het ziltige nat. Hy zinkt de golven ftroomen met geweld ovér zyn hoofd, F 3 ea  JONAS. en — fluiten zig te famen. Hy wordt onder de'dooden gerekend. Maar — de groote Beftierder der Wereld ziet van boven , uit den hoogen Hemel, met een goedgunitig oog op hem neder, bedekt zynen knegt met zyne genadige hand, —— en beveelt de woedende Natuur zig te ftillen. Hy belast de baaren vreedzaam plaats te maaken voor zynen knegt, of hem fchadeloos in eene zagte omhelzing te wentelen. Hy breidelt de Monllers in de diepte: de Monfters blyven eerbiedig op eenen afltand van Jonas; hun trek tot voedzel zwigt, ■ terwyl zy hunnen prooi zien, Zy aanfchouwen den vreemdeling en fpeelen rondsom hem, zonder hem nadeel toe te brengen. 'Er gebeurt eindelyk een hem geheel be- waarend wonder. De Heer der Natuur zendt zyn alvermo. gend bevel in de diepte, en roept eenen zeer grooten Visch. Het outzaglyke Gedierte komt op het oogenblik, met eene vreeslyke vertooning, te voorfcliyn. Het fpringc op van blydfchap, en doet, met zyne magtige tuimelingen, de Zee fchudden, zo dat het geklots der baaren Hemel en Aarde doet daveren. Het kleurt het opgeworpen zand en het rondsom hem Huivend water, met zyn bloedkoleurig uitgefpooten vogt —en dryft over zwaare golven naar de verafgelegene ftranden. Gelyk eene Aardbeeving, wanneer de opgeflooten lugt worftelt, om een uitgang te vinden, de Aarde doet gaapen, en haar middenpunt bloot legt, even zoo fpalkt de Visch het ontzaggelyk gevaarte zyner kaaken op. De Propheet befchouwt de fpelonk met verwondering; —- hy meet, op het oog, des Diers monfteragtige tanden, die reeds van verre zigtbaar zyn, af, — en — (laat, in eene fchrikkende vervoering, zyne verbaasde oogen van de eene naar de andere zyde. Intusfchen (lokt hem het vervaarend Dier eensklaps in zynen Balg, en de Propheet vindt zig oogenbliklyk gehuisvest in eene groote ruimte , die hem ter donkere fchuilplaatze verftrekt, en hem veilig de rollende golven doet klieven. Van zynen eerften treffenden fchrik eenigermaate herfteld, zendt hy vuurige fmèekingen ten Hemel, meer bedaard, vertrouwt hy op Gods hoede, nu hoort hy, onbeschroomd, den Noordenwind loejen, en de Zeebaaren klotzen: vry van vrees zweeft hy in den Visch over de vloeibaare Waterbergen heeneu, of ftort met denzelven in de fteilfte diepte, daar de ftille wateren zich nimmer beweegen; daar de Bergen der Aarde hunne grondvesten hebben, en de hellende Heuvelen, in eene vreesfelyke fchaduw, of ftikdonkere duisternis, liggen. Hy ademt daar nooit dieploot reikte, en zweeft, met den zwemrnenden Visch,gerust langs de paden des doods. Twee wonderbaarlyke nachten en dagen doolt hy dus door Bosfchen van koraal en zanden; maar, ten derden dage, 7.0 als de dageraad de Bergtoppen met zyne fchuinfehe ftraa* len verguU, e"n op de baaren fpeelt, klimt het Zeemonfter uii de  JONAS. gjj de diepte, verheft zich op de oppervlakte der wateren, nadere het ftrand, en ontlast zich van zynen dus lang geherbergden* Gast, dien hy op het drooge uitwerpt. R V 17ÏO. ZEDELYKE BEDENKINGEN. Zal men met geduurig klagen, met een onophoudelyk gemor, zyn lot kunnen verbeteren? Zal ons fortuin een gunftig gelaat aan ons vertoonen , als wy, door tegenheden aangevallen, de handen flap laten hangen, en nietsdoen dan geltadig klagen? Wy worden 'er even zo min door gered, als een Kranke gered word door zyn onophoudelyk fteenen. Hy, die een last gewillig torst, draagt flegts de helft van deszelfs gewigt. Eene Zieke,die geduldig lyd zonder veel geileen ofongeduurzaamheid, voelt maar de helft van zyn lyden. Dan een Kranke is verpligt zich van gepaste middelen te bedienen. Even op diezelfde wyze moet iemand zyn ongunftig lot tragten te verbeteren, met zyne uiterfle poogingen aan te wenden, om alles by de hand te vatten, wat zyn pligt vordert, en tot dat oogmerk dienen kan. De eene mensch mag zich zo veel boven den anderen laten voorftaan als hy wil, wy worden allen in eene natuurlyke even- gelykheid geboren. Geen rang, geen itaat, geene heer- ichappy is by den mensch , als hy zyne intrede in de Waereld doet. De eene is niet minder vry dan de ander: By de geboorte zyn wy allen eikanderen volmaakt gelyk het heerfchen over zyne medefchepzelen het beneemen van zyns Naastens vryheid het onderdrukken van zynen Evenmensen — liet invoeren van Slaverny , is eene verkragting van de Natuurwet. Deze evengelykheid word nog veel klaarder gezien by zyn dood. Het graf neemt in eens alle onderfcheidin. gen weg: Hier is de Heer gelyk aan zyn Knegt; de Onderdaan gelyk aan zynen Koning en de Tiran gelyk aan zynen Slaaf. Het gaat niet altoos door, dat het natuurlyk kwaad hier in deze Gewesten het zedelyk volge. Deugdzamen hebben wel eens te woruelen met de bitterfte tegenheden; met fmertelyke rampen; met drukkende ziekten en kwellende elenden; terwyl het den Godloozen wel, terwyl het hem voorfpoedig, gaat. Dan het is nochtans veelal, ja een natuurlyk gevolg van het pleegen van wanbedryven , dat ze tydelyke rampen en tegenheden met zich fleepen. De Godloozen brengen hunne dagen veelal niet ter helft, terwyl ze in die nog te worftelen hebben met de treffendfte elenden. Een losbandig leven put gewoonlyk de-kragten uit, verteert vleesch en gebeente, en doet den mensch' veelal, arm en berooid, vroeg ten grave dalen, Het  zedelyke bedenkingen. Het Geheelül is een aUexontzaggelykst gevaarte, en ik geloof niet dat 'er iemand zyn kan, die, het zelve met eenige oplettendheid betragt hebbende, zich niet moet verbazen, en in verwondering als wegzinken over de grootheid van deszelfs Maker? Men verlustigt zichzelven in deze overdenkingen! —— Het Heelal is een toneel van wonderen, in alle welke men een aantal van bewyzen ontdekt, voor de alles te bovengaande oneindige Magt ; voor de ondoorgrondelyke diepte der Wysheid; voor de onnalpeurlyke wegen der kennisfe van den oueindigen Schepper,die te wonderbaar is, om door een eindig vernuft volkomen gekend te worden. Het Geheelal is eene onuitputtelyke bron, die de fcherpzienfte Natuuronderzoekers nimmer zullen uitputten. Oneindige Schepper! wat zyt gy groot, die een werk gewrogt hebt, dat 's menfchen vernuft zulk een' ryken voorraad van befpiegeling verleent! Uit voorgaande misdagen leert de mensch , wanneer hy oplettend genoeg is, best zyne gebreken verbeteren ; dan geene beter dan die van anderen zyn in ftaat om ons te leeren, en tot voorzigtigheid op te fpooren. Want, uit eigenliefde, gebeurt het dikwyls,"of dat wy onze eigen misdagen niet bemerken, of dat wy, al worden ze ons door anderen onder 't oog gebragt, te weinig edelmoedigheid bezitten, om ze dadelyk voor misflagen t* erkennen, Wy bedekken niet zelden onze gebreken, en trekken voor onze misdagen het harnas aan. Hoe menig wel opgepronkt hoofd is van een jammerlyk flegten inboel voorzien! Wclgcpoederde lokken zyn geene bewyzen van een fraai vernuft. Eer zou men de dikvervvarde hairbosfen houden kunnen, als tekens van verwarde herzengeftellen. ■ ■ Het piepend en huppelend Saletpopje, het hooiligt Jonkertje, met zynen verwarden bol en met zyn vlasbaardje, loopt in een lugtig zomerkleedje, al zingende,trippelend, over ftraar, is zo vief of levendig, dat men ieder oogenblik verwagt dat hy zal gaan vliegen. Zyn verftand is even vlug en ligt; het heele manneke weegt geen aasje zwaarder dan een ligte pluim ; en , even gelyk een danzende mug om de kaars vliegt, kan men hem heen en weer zien fpringen en danfen om de mooi opgefchikte Salet-Juffertjes. Dit doet hy veelal om zyne viefheid te toonen, met zyn fchitterend gewaad te pronken, en met zyne ■witgepoederde vlerkjes rondom het Jufferfchap, en langs de trotfche, pronkende en'lagchende Coquetteir, te vliegen, en te fladderwieken. C. v. d, G,  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk, vertoog tot afmaaning van luiheid , en aanpryzing tot een werkzaam leeven. De ziel des Luiaards is begeerig; doek daar is niet: maar de ziel der Vlytigen zal vet gemaakt worden. salomo. (Naar het Engelsen.) ^~\m de Luiheid af te raaden, en een werkzaam Lceveti \_S aan te pryzen, zal ik aantoonen, dat een ledig Mensch , in alle opzigten , dwaas en misdaadig telTens handelt. Uit drie voornaame gezigtpunten draalt' ons deeze waarheid in de oogen. Hy leeft niet voor god,-— hy leeft niet voor de Wereld, hy leeft niet voor zich zeiven. Hy leeft niet. voor god. De groote en wyze Schepper doet niets te vergeefsch, Dc minde opmerkzaamheid moet een ieder overtuigen, dat hy tot eenig nut einde op deeze Waereld geplaatst is. 's Menfchen natuur draagt geen merktekens van nietsbeduidenheid of verwaarloozing. Hy is, aan het hoofd der Scheppinge, hier be» neden geplaatst, bedeeld met een grooten voorraad van bekwaamheden en vermogens. De Rede fchenkt hem de gewigtigde ontdekkingen wegens zyne beftemming, da Opmbaaring breidt dezelve uit en bevestigt ze, daar dezelve hem onderrigt, dar hy gefchikt is, om ,by trappen, tot eene hoogere Volmaaktheid op te klimmen, en een aanzienlyker rang onder de redemagtige Weezens eenmaal te bekleeden. Kan de Mensch, in zulk een ftaijd, zo onderfcheiden, zo bevoorregt, zo begundigd door de hand zyns Scheppers , denken dat hy verfehoonelyk handelt, als hy na geen vordering ftaat , geen nuttig einde zich voorftelt, en tot niets anders leeft dan om in' vadsigheid zyne dagen te laaten afrollen, onder liet gebrujk van '£ meng. 1791. no. 3, G geen  9° VERTOOG geen de aarde hem, nevens de Dieren des Vejds, oplevert? 't Beftaan is een heilig pand; wie 't zelve dus misbruikt en verfpilt is ongetrouw aan den Schenker. Ziet rondsom u, 't Heelal is vol leevens en beweegens. Werkzaamheid is, om zo te fprecken, de gelteltenis der Natuure. Niets ftaat ftü. De Hettielfche Lichaamen, en wat op Aarde en in de Wateren is, bewecgen. Zou dan de Mensch, te midden van dit woelig tooneel, alleen ledig blyven? Voegt het hem alleen bedryfloos te weezen, daar hem zo veel te doen ftaat, daar hy, in veelerlei opzigten , zyn eigen natuur kan verbeteren , de Eer van god, zynen Schepper, bevorderen, en zyn aandeel tot het algemeen goed toebrengen? Naauwlyks is 'er eenige aandoening in het Menschlyk Hart natuurlyker of algemeener, dan de bewustheid dat men rékenfehap aan gode verfchuldigd is. Die bewustheid kan de fhoodfle niet geheel uitroeijen: bykans alle Volken (temmen zamen in het geloof, dat 'er een tyd te komen ftaat, waarin de Ahnagtige over zyne Schepzelen, als Regter, zal zitten, 't Voorgevoel hier van werkt in elks boezem. ?t Geweeten heeft reeds een géregtshof opgerigt, waarin, by voorraad, het aanftaande vonnis wordt uitgefprooken. Dat wy ons dan zomtyds in ernftige overweeging voor die Regtbank plaatzen , en overweegen, welk eene Verantwoording wy zullen kunnen geeven van ons gedrag, aan Hem, die ons in eenen Proefftaat gedeld heeft. ïk ftclde ü," mogen wy ons verbeelden, dat de groote Hartsregter ons toevoegt , ,, Ik (lelde u in eenen (tand , , waar gy veel gelegenheids vond tot bedryf, en het maa„. ken van vorderingen. Gy hebt uw pligt geleerd en gé' kend. Gy leefde, omringd van anderen, die gy nuttig 3' hebt kunnen weezen. Ik fchonk u gezondheid, tyd, " en veele andere voordeden. Waar zyn de vrugten van de Talenten u verleend ? Wat goed hebt gy 'er mede " fedaan voor u zeiven? Wat goed aan uwe Natuurge5 nooten ? Hoe hebt gy beantwoord aan uwen leevens" ftand en beftemming op de Wereld? Toon eenig blyk " dat gy niet geheel vergeefsch beftaan hebt!" Laa- ten zy, die thans geen werkzaam leeven leiden, die een last voor de Aarde zyn, bedenken, welk. een antwoord zy op zulke ontzettende vraagen zullen geeven. Ten anderen- De Ledigen leeven even min voor de Wereld en hunne Medefchepzelen als voor god. Hadt eenig Mensch liet regt om alleen te daan, om onafhange- lyk  TOT £ TM AA NI KG VAN IDIHÈIJD, pt lyk te zyn van zyne Natuurgenoten, dan móét hw denken vryheid te hebben om zich in ecqzaame ledigheid als tc bcgraaven, zonder verantwoordclyk te weezen aan anderen wegens deeze Leevenskeuze. Maar op den »aheelen Aardbodem beftaat geen zulk Mensch , van den Koning op zynen Throon tot den Bedelaar in zyn fchaamde Kluis. Wy zyn allen, door verfcheide betrekkingen, aan elkander verbonden,' betrekkingen, die een keten van onderlinge afnangelykheid van elkander vormen en reikt van den hoogden tot den laagften ftaml, in de Maatf-happy. De orde en 't geluk der Wereld kan niet bewaard of bevorderd worden, zonder een geftaagen omloop van vverkzaame Pugten en Dienstbetooningeii,\lie elk op zyn beurt moet verngtcn. De Grooten zyn niet min d'han^em van de Minderen, dan de Minderen van de Grooten. JSIk hebben wy wederzydfche eisfehen; en hy, die in eenigen leevensftaiid, weigert het zyne te doen, en zyn aandeel aan 't algemeen geluk toe te brengen, verdient, als een onwaardig lid, uit de Maatfchappy verbannen ie worden, indien iemand niet wil werken dat hy ook niet eete, leeraart Apostel fauxt-s 0"j. bullen hy niets wii doen om dc oogmerken der Zamenlcevinge te 'bevorderen, heeft Hy geen regt om in de voordeden van dezelve te deden. Men heeft wel eens veronderfteld, dat Vlytbetoon en Naarftighetd, Phgten waren van dc Armen alleen gevorderd, en dat de Rykcn het yoorregt hadden om Ledio-gangers te wcezen. Doch deeze verondcrftelün.»' is zo verre van door de Rede gcbillykt te worden, ho/dikwyls dezelve ook met de daad plaats grypt, dat, hoe böogw iemand m de Wereld verhecven is, hoe meer zyne verphgtmg om nuttig te weezen wordt uitgebreid. Van vericucidc_ kanten vermenigvuldi.gen de vorderingen van Werkzaamheid: dc kring zyner PiigtsbetragtinTC verbreid zich allerwegen. Zells, veronderfteld zynde, dat hy ontiba-en is van de verphgting om iets te doen ten voordede van zyne Minderen; veronderfteld zynde, dat- de betrekking yan Meerderen tot Minderen vernietigd ware, dan zal de betrekking tusfehen Gelyken fteeds oVerblyven. Indien 'er geen Mensch zy, hoe hoog jQ rang verheeven , of hv heeft menigwerf de goede dienden zyner Vrienden noodiY, kan hy dan denken dat hy hun ter vergelding niets verIchuldigd is? Kan hy zyne armen in logge tatetfoopfetó C) 2 Thesf. III. io. G 2  VERTOOG zamenvouvven, en verwagteu door anderen gediend te zttlleh worden, als hy niets wil doen ten diende van anderen.— Schoon 'er geen andere ftem ware , die ons tot Viytbetoon roept, dan de betrekking waarin een ieder daat tot zyn eigen Gezin, moet deeze alleen den Ledigganger doen bloozen. Geeft hy voor, deezen te beminnen aan welken hy met de tederfle banden verbonden is, en zal hy nogthans geene moeite aanwenden tot hun onderhoud, tot hun verbetering? Hoe zedeloos, hoe wreed eene rol fpcelt hy, die in gemaklykheid fluimert, terwyl de noodwendigheden en behoeften van een fchreiend Huisgezin te vergcefsch om zynen arbeid fchreeuwen? Is deeze een Echtgenoot, is deeze een Vader, waardig om die heilige naamen te voeren? Hoe vceler demmen zullen ten laatden dage tegen hem getuigen ? Dat de zodanigen dc ontzettende taal der Christlyke Openbaaring hooien, en beeven: Indien iemand zyn eigen zaaken en die van zyn huis niet bezorgt, die heeft het geloof verlochent, en is erger dan een ongeloovigen (*> Eindelyk. Dc Lcdigaart leeft voor zich zeiven even min als voor de Wereld, 't Is, indedaad, op een lynrecht hier tegenovergefteldc wyze, dat Perfoonen van dit Character te werk gaan. Zy verbeelden zich, dat zy, Jioe gebrekkig zy in 't ftuk van Pligtsbetragting ook mogen weezen, ten minden met hun eigen genoegen en zelfvoldoening tcraade gaan. Zy laaten de woelingen des leevens aan anderen over, en vleijen zich zeiven, zo als zy waanen , neder in den fchoot van genot en gemak. Doch laaten wy deu Luiaart van nader by bezien, en toonen welk een elcndig fchepzel hy is, — daar hy de deur voor alle verbetering fluit — daar hy die voor alle verdervende dwaasheid openzet , en zich van allen waar genot des vermaaks verwydert. De Luiaart fluit de deur voor alle verbeteringen, zo die de Ziel, het Lichaam, als de Middelen betreffen. De Wet onzer Natuure, de voorwaarde onder welke wy, van onze geboorte af, liggen, is, dat niets goeds of groots, zonder arbeid of moeite, kan verkreegen worden. De Voorzienigheid heeft op alle dingen prys'gefield, en de prys op vordering is arbeid. Vlytbetoon moge, 't is waar, zomtyds te leurdelling ontmoeten. De loop moge niet altoos der Snellen, noch de ftryd der Helden weezen. Doch het gaat egter vast, dat, in den gewoonen loop der dingen zonder fterkte geen overwinning behaald, geen prys in (*) i Timoth. V. 8.  tot afmaaning van luiheid, 9/3 in het renperk gewonnen kan worden. In allen arleld, zegt palomo, is overfchot (*). Indien wy, of op de verbetering dir Ziele, of op de gezondheid des Lichaams letten, het bl\kt dat oefening het groot werktuig is om die beide te bevorderen. Luiheid verzwakt en Ziels- en Lichaamsvermogens. Gelyk dezelve kwaaien teelt in het dierlyk geftel, zo brengt zy de vermogens der Ziele in een doodlyken llaap, die, in korten tyd, het fchranderst vernuft op ééne hoogte brengt met het gemeende verdand. De groote verfcheidehheden, welke onder de Menfchen plaats grypen, zyn niet zo zeer toe te fchryven aan eene onderfeheiding welke de Natuur gemaakt heeft in derzelver oorfpronglyke vermogens, dan wel aan de meerdere Naarftigheid, waarmede zommigen die vermogens fterker aangekweekt hebben dan anderen. Tot geen nut bezitten wy de zaaden van veele groote bekwaamheden als wy ze onaangekweekt laaten. 't Is niet het vcrhoolen bezit, maar het_ werkzaam betoon , 't welk daaraan waarde byzet, Duizenden, door traagheid in veragtlyke duisternis weggezonken., zouden, met luister gefchitterd hebben , indien Luiheid dc uitwerking van alle hunne vermogens niet verydcld hadt. In dede van voorwaards te fpoeden, gaat alles by den Luiaart agterwaards. Hy krygt een veragtenswaardig Character. Zyne middelen korten op. Wanorde en ongeregeldheid kenmerken zyn geheelen ftaat, A.anfchouw met welke leevendige kleuren de wysfte der Koningen den toeftand diens Mans affchildert. Ik ging voorby dsn akker eens Luiaards, en voerby den wyngaard van een verjtandeloos Mensch, en ziet hy was geheel opgejchaoten van distelen, zyne gedaante was met netelen bedekt, en zyn fteenen fcheidsmuur was afgebrooken: als ik dit aanfehouwde nam ik het ter harte, ik zag het en nam onderwyzingen. aan (f). Te midden ook van die ongelegenheden, welke de Ledigheid haaren Dienaaren doet overkomen, moeten zy zich aan ontelbaare kwellingen onderwerpen , welke nooit misten hun fchandeiyk gedrag te vergezellen. Zy mogen fta.at maaken dat zy zich verfmaad zullen zien by alle deugdzaamen en verftandigen, en veragt by het welvaarend deel des Menschdoms. Zy moeten verwagten dat zy agteraan zullen komen by elk. mededinger in Rang en Middelen. Zy zul-, Ct) Spreuk. XIV. 23. Ct) XXIV. 30, 31, 32. s ^ i  94 VERTOOG zullen tot vernedering genoodzaakt worden voor de zodanïgen, nu -verre hunne" Meerderen in de Wereld, die zy voorheen verfmaad zouden hebben als huns Gelyken te groeten. Is bet in deezer voege dat een Mensch voor zich zelven leeft? Zyn dit de vöordeelen , welke wy kunnen verwagten in den 1'choot der Ledigheid tc zullen aantreffen? Dit dons moge, in den beginne, zagt zyn: 't zal welhaast met ontelbaare doornen overfpreid worden. Hoe lang zult gy ilaapen, ö Luiaard! wanneer 'zult gy opftaan? Nog een weinig flaapens, nog een weinig fluimerens, nog een weinig haMvoüwëns, al nederliggende , zo zal inve armoede u onrktsucn als een wandelaar, en veelerlei gebrek als een gewapend man (*)/ Doch dit is flegts een. gering gedeelte van de elenden, die de Luiaard zich op den halze laadt. _ Terwyl hy de deur voor alle vordering en verbetering toefhit, zet hy dezelve wyd open voor de verdervendde dwaasheden. De Mensch kan niet altoos ledig weezen. Zyne driften moeten op iets werken. Geeven wy aan dezelve geen gepastéh arbeid, zy zullen ongetwyfeld tot ongeregeldheden uitfpa'tten. Wanneer wy onledig zyn in 't goede is het kwaade deeds by de hand. Wie op zyn gedrag let zal toellemmen, dat uuren van ledigheid altoos de gevaarlykfte uuren voor de Deugd waren. Dan ontdonden 'er misdaadige begeerten, fnoode ontwerpen, die, volvoerd, het volgend leeven verbitterden. En zyn oogenblikken van Ledigheid gévaarryk, hoe zêer is dan hebbelyke Ledigheid niet te dugten. Hebbelyke Ledigheid onderniynt in dilte alle deugdzaame gcdcldhcid der Ziele. Meer geweldige Driften volbrengen baaren loop, éri neemen daarmede een einde: zy zyn gelyk aan de fnclle waterbeeken, die fchuimeh, zwellen, en alles wat 'er in voorkomt mcdelieepen; doch,oevers overftroomd hebbende, ophouden verdere vernieling aan te regten, cn allengskens weder binnen dc oevers trceden, wanneer het tocbragte nadeel kan herfteld worden. Ledigheid is gelyk aan een traag vloeiende, (tinkende, droom, die in een poel verandert, vergiftigende planten en dieren voedt, eu geheel het omgelegen land met pestdampen vervuld. Eens de ziel befmet hebbende, laat zy geen gedeelte gezond; en veroorzaakt tellens aan het GeWëeteh die ongerustheid niet, Wélke Hh'arih (louter misdryven dikwyls veroorzaaken. De kwaal, daardoor aangebragt, is inkruipend cn verraadlyk, en , te dier oorzaake , te gewisfer doodlyk. Eea (*) Spreuk. XXIV. 33, 34.  TOT AFMAANING VAN LUIHEID.. 95 Een beftendig uitwerkzcl van de Ledigheid is, dat dezelve de Driften voedt, en bygevolgc onze eisfehen tot voldoening van dezelve doet'aangroeijen; terwyl zy tellens ons ongelukkig berooft van de gefchikte middelen om aan die eisléhen voldoening' te fchenken. Vestigt zich dc begeerte van ecu Vlytigen op Rykdom, Aanzien, ruimen overvloed van deGenoeglykheden deezes leevens , hy kan , langs cerlyke en beftaanbaare wegen, aan dezelve genoegen fchenken. De Ledigganger heeft, met den Vlytigen , dezelfde begeerten;doch derft dezelfde middelen om zyne oogmerken op eene onfchuldige wyze te bereiken, fjy moet, dcrhalven, doorbedrog of geweld, zoeken te verkrygen, wat hy door vlyt niet kan verwerven. Van hier de oorfprong van de menigvuldige misdryven, die de Luiheid dagelyks doet gebooren worden; en zo zeer veel toebrengen om de goede orde en de rust der Maatfchappye te ftooren. In 't algemeen kan men de Kinderen der Luiheid tot twee ontlerfcheide rangen brengen; doch beide mogen ze, met het hoogderegt, Kinderen des Duivels heeten. 't Zyn naamlyk de zodanigen, die, buiten ftaat om eenige pooging te doen, wegzinken tot eene volllrekte laagheid van diameter, en den tyd geheel met drinken, flegt gezelfchap en liet voldoen der laagfte lusten doorbrengen, tot dat armoede of ziekte hun wegrukt 't zyn dezulken , die, cenïse overblyfzels van kragt behouden hebbende, door hunne driften aangezet worden om de hachï-ykfte flappen te doen, tot herftel van hunne verwaarloosde en verteerde middelen.. Wanneer zy het fpel te baat neemen, om, valsch fpcclende, de onkundigen op te ligten, of de wegen onveilig maaken, door roof en diefftal te pleegen. Lieden van deeze foort vullen onze Gevangcnhuizen op, en prediken dikwyls van onze Engelfche Schavotten, voor de vergaderde menigte, de heiliooze gevolgen der Ledigheid, welke hun in 't einde eenen fchandvollen dood berokkent. . Eindelyk, hoe gevaarlyk de Ledigheid ook. moge weezen voor de Deugd , heeft dezelve egter geene Geneugten , welke haar vergezellen ? Mag men- niet zeggen, dat zy haare Aanhangers ontheft van de angdigc zorgen der Wereld, en aan het gemoed eene voldoening fchenkt, vergeefsch gezogt te midden van de woelingen eens bezigen én werkzaamen leevens ? Dit is een voordeel 't geen. wy althans der Ledigheid niet toekennen. Geen verilandig Mensch pleit voor onophoudelyken arbeid. Ontfpanning van den dagclykfcheu arbeid, rustneeming vordert de Natuur, en ltemt de Deugd gerecdlyk toe Maai- wy G. 4 be-  (jij VERTOOG bewecrcn, dat niets een grooter Vyandinne is van een vrolyk en aangenaam genot des leevens, dan hebbelyke Bedryfen Werkloosheid. Hy, die niet weet wat arbeid betekent, heeft ook geen denkbeeld van verkwikkende uitfpanning. 't Geluk des menschlyken leevens hangt af van het geregeld voortzetten eens loflyken oogmerks, 't welk onze kragten in werkzaamheid houdt. Ons geluk bedaat meer in de najaaging, dan in 't bezit, van eenig tydlyk goed. Rust is aangenaam; doch 't is alleen uit hoofde van den vooraf gegaanen arbeid, dat deeze de rechte aangenaamheid ontleent. Wanneer men de Ziel toelaat in ftaage werkloosheid te blyven , vervallen alle de vermogens: welhaast kwynt ze, en het vermaak, 't welk zy zich uit de rust voordekte, eindigt in verveeling cn lustloosheid. Hier van kunnen zy een onwraakbaar getuigenis opleveren, die, naa een groot gedeelte huns leevens in werkzaam vlytbetoon doorgebragt te hebben , zich begaven tot een (lil leeven. Daarin waanden zy een Paradys te zullen vinden ; doch troffen 'er niets aan dan een dorre Woestyn. De traaglyk voortkruipende dagen liepen op eene verveelende eentoonigheid ten einde. Menigmaal herdagten zy aan de uuren, de fnel omloopende uuren, genoeglyk bedeed toen zy op het woelig toneel deiWereld hunne rol fpeelden. Wy beroepen ons op een ieder, die de minde Menschkünde bezit, of de ledigen dan of de bezigen 't meeste genot van zich zeiven hebben ? Vergclykt dezelve in hun huislyk bedryf; vergelykt hun in de gézelfchappen, en merkt op, by wien gy het meeste genoegen, de gullle vrolykheid, befpeurt, wie de lustigden zyn en de opgeruimdden. Terwyl de naariKgen en arbeidzaamen het gezelfchap verlevendigen , zyn de vadzigen en bedryfloozen niet alleen zich zeiven, maar ook allen die tot hun betrekking hebben, ten last; een walg voor de zodanigen, die zy met hun kwynend byzyn vcrveelen. Voor wie valt de tyd langer en moeilyker door te brengen dan voor den Nietsdoener? Wie voelen zich fterker met zwaarmoedigheid gekweld, en zich meer genoodzaakt om alle hulpmiddelen tegen zelfverveeling te zoeken? Ledigheid, wel verre van rust te baaren, gaat zwanger van onrust, veroorzaakt onvoldoenbaare kwellingen en teelt een ongemaklykheid van aart die de bronnen van'allen genoegen opdroogt. Het bygebragte moet ieder denkend Mensch overtuigen, van de dwaasheid, de misdaadigheid en elende der Luiheid. Het behoort elk aan te zetten, om ons, in onze onderfchei- de  TOT AFMAAN1NG VAN LUIHEID. 97 de bezigheden, te kwyten met loflyke wakkerheid welke ons als Menfchen en als Christenen voegt; om niet op het rustbedde der Luiheid ons uit te ftrekken; maar onzen tyd met oplettenheid te verdeelen, en de gelegenheden, welke de Voorzienigheid ons aanbied, ten onzen nutte aan te wenden. De weezenlyke bezigheden, tot welke onze Leevensftanden ons roepen , mogen voor allen niet genoegzaam weezen, om al onzen tyd en onze geheele aandagt in te neemen. In het leeven des bezigden Mans, komen dikwyls openftaande tydvakken voor. Hy draage zorge, dat op dezelve geen ondeugden , der Ledigheid eigen, influipen. Dat men altoos iets by de hand hebbe van een loflyken aart om deeze ruimten aan te vullen, welke zo veelen aan zedebedervende vermaaken afdaan, of volItrekt noodeloos verkwisten. Men vergeete nimmer, dat Ledigheid altoos of aan elende, of aan misdryf, grenst. Dat wy, ten zelfden tyde, den loop onzer bezigheden zodanig inrigten, dat wy, dezelve voortzettende, tellens onze eeuwige belangen behartigen: Godsdienstoefeningen by het waarneemen van ons Beroep paaren, en ons tot eene betere Wereld voorbereiden : in 't midden van het bezorgen on-er tydlyke zaaken, nooit vergeeten, de verpligting om eerst het Koningryk van god en diens geregtigheid te zoeken, om ons te benaarlligen tot het vastmaaken onzer Roeping en Verkiezing. Anderzins zal, hoe vlytig wy ook mogen weezen , onze vlytigheid op eene arbeidzaame ledigheid uitkomen: en het, in 't einde, blyken, dat wy tot niets, of erger dan tot niets, gearbeid hebben. Dan, dan alleen voldoen wy aan het dia¬ meter van Christenen, wanneer wy dien heiligen yver, welke ons als Dienaars van god past, voegen by dat Vlytbetoon, 't geen van ons, als Leden der Maatfchappye, gevorderd wordt: wanneer wy, volgens het vermaan van Apostel paulus, niet traag zyn in het benaar ftigen; en, op denzelfden tyd, yverig van geest om den Heere te dienen (*), (*) Row. XII. ii. G < WEL-  WELMAD1CE STICHTING weldaadige stichting, ter bezorging van arme zieken, te petersburg. Ïs 'er iets het welk der Menschheid tot eere ftrekt, en waarvan,een Berigt voor ieder Menfchen-vriend van zeer veel waardy is, zo is het'ontwyfelbaar van eene zodanige Stichting, welke ftrekt, om ongelnkkigen alle vereischte hulp en onderftand te bezorgen ; van deezen aart nu is deeze, en die daarom ook, tot roem dier braave Mannen , welke den eerden grond daartoe gelegd, of door mildaadige giften dezelve onderdeund hebben, verdient alöm bekend gemaakt te worden. Misfchien worden daardoor, teffens, op zulke plaatzen, alwaar geene genoegzaame zorg voor dergelyke ongelukkigen gedraagen word, zommige gevoelige harten opgewekt en aangelpoord , om naar middelen om te zien, en fchikkingen te beraamen, waardoor hunne noodlydende Natuurgenooten, in derzelver troost-, raad- en hulp-behoeftigen toeftand, onderdeund, en daardoor aan het Vaderland de wezenlykfte dienden kunnen bewcezen worden. Een Berigt van deeze Stichting is, in 't Jaar 1789 te Petersburg gedrukt, uitgegeeven, en een uitvoerig' uittrekzel daarvan te vinden in het 23de Stuk van het Medic. & Phyfifch. Journal van den Hoogleeraar baldinger. Wy zullen ons, by gebrek van ruimte, Hechts met een korte 1'chets 'er van te geeven, moeten vergenoegen. In het begin van 't Jaar 1788 , verzogt de Wel Eerw, Heer lampe ,Luthersch Predikant by de St. Piettrs-Kerk , te Petersburg , den Heer Doctor guckenberger om zyne hulp, by eenige arme Kranken; waartoe deeze niet alleen terftond bereidvaardig was, maar daarby teffens beloofde, om zyn Eerw. behulpzaam te zullen zyn, in het bevorderen van die heilzaame Stichting, tot welker inftandbrenging gemelde Heer lampe toen reeds met allen iever werkzaam was. Welhaast wierden 'er meer andere edelaartigdenkcnde Gencesheeren gevonden, die zich vrywillig aanboden, om de arme Kranken voor niet te willen bezoeken. Nu wierd 'er echter noch een genoegzaam-Fonds vereischt, waaruit de geldfommen , ter'betaaling der Medicynen, ter oppasfiug der Zieken, en dergelyke benodigdheden, konden gevonden worden. De Wel Eerw. lampe gaf, ten dien einde, een Uitte»  TER EEZORGINC VAN ARME ZIEKEN. 9) nodigings-berigt in het licht, waarby zyn Eerw. alle weldenkende gegoede Inwoonders verzogt, om 'sjaarlyks eene milde gift uit te keeren , ter oprichting en tot onderhoud van gemelde Stichting: in welk Berigt zyn Eerw., niet alleen op eene treffende wyze, de redenen, die hem daartoe bewogen hadden, maar ook te gelyk het oogmerk, en de manier, hoedanig men met het byeen gebragte geld zoude handelen, te kennen gal". „ Ieder arme Zieke, zonder on,, derfcheid van Natie of Godsdienst, zoude hierby aange„ nomen worden. Ieder, die tot onderfteuning iets toege- bragt had , zoude het regt hebben, om Kranken, van ,., welker onvermogen hy overtuigd was, tot het verzorgen en ter geneezing aan te beveelen. De aangenomen Zie- ken zouden bezogt worden van dien Arts, daar zy het i, naast by woonden, en konden de Geneesmiddelen, zon,, der betaaling, in eene naby geleegene Apotheek af haaien ; ,,, zynde men reeds met verfcheide Apothekers overeenge- komen, dat deeze de voorgefchreven Geneesmiddelen, -,, voor 15 a 10 percent beter koop, als gewoonlyk gefchied, j, leveren zouden. De oppasiing der Kranken zoude men „ aan hunne vrienden cn bloedverwanten overlaaten, doch , ,, in buiten ge woone voorvallen, zulks , door daartoe ge,, ftelde oppasfers, bezorgd worden. Wanneer 'er geld tot ,, verzorging of onderhoud vereischt werd , zoude zulks ,, op een handfehrift van den Geneesheer uitgekeerd wor„ den. Ook zouden die Kranken, welken kwamen te over,, lyden, indien 'er geene middelen by overbleeven, van een .,, kist verzorgd, en behoorlyk ter aarde befteld worden." Men zal eene naauwkeurige lyst van alle aangenomene Kranken houden, van derzelver ouderdom, geflagt, ziekte, geneezing, aflyvigheid, en dergelyke; als mede, van de geheele ontfangst en uitgaave, alle halve Jaaren behoorlyke rekening en verantwoording' aan alle deelneemenden voorleggen. By dit Berigt was noch een ander gevoegd, ondertekend door negentien vooruaame Geneesheereu, Heel- en Vroed•mcesters, waarby dezelve een aantal voldoende redenen op■ geeven, waarom deeze Stichting, verre boven de verzorging der Kranken in Gasthuizen en Hospitaalen, te verkiezen was , en dezelve maakte vervolgens eene onderlinge fchikking en verdeeling, ten einde alles behoorlyk en geregeld behandeld zoude worden. Deeze uitnodiging bleef niet zonder vrugt, een aantal weldenkende Menfchen-vrienden bragten ieder het hunne by, om  IOC WELD. STICHTING TER BEZORGING VAN ARME ZIEKEN. om deeze welberaamde Stichting tot ltand te brengen, en dc gewenschte duurzaamheid te bezorgen ; onder deezen muntte in de eerfte plaats uit, de Heer Geheime Raad vietinghoff , waarby zich vervolgens de Groot-Vorftelyke Kinderen, en meer anderen, voegden. De Wel Eerw. Heer lampe belastte zig met het algemeene beduur, terwyl de reeds genoemde Geneesheeren , Heel- en Vroedmeesters, met allen yver, voor de herftellkig der behoeftige Zieken zorgden , zonder daar voor eenige andere belooning te genieten, dan die uit de bewustheid, van braave, edele, daaden verrigt te hebben, voortvloeit._ Van het begin der Stichting, zynde April 1788, tot in het midden van de Maand December 1789, heeft men 707 Perfoouen aangenomen, van welken 'er 542 zyn geneezen, 55 geftorven, 42 uit hoofde van liegt gedrag, of ongehoorzaamheid, verlaaten, en 58 nog onder handen waren. De kosten, hiertoe bedeed, bedroegen te zamen 2958Roebels, 71 Kopiken , waarvan voor Medicynen betaald zyn, 1773 Roeb. 33 Kop., voor de verzorging der Zieken, de Oppasfers, Boode-loon, Begravenis-kosten, en diergelyke, 1185 Roeb. 38 Kop. Onder deeze verzorgde Kranken waren 71 van de Griekfche Kerk, 523 van onderfcbeide Lutherfche Gemeenten , 5 van de Engelfche, 18 van de Gereformeerde, 29 van de Roomsch Catholyke , en 63 Vreemden, wier Godsdienftige denkwyze niet opgegeeven is. De meesten deezer verzorgden waren leden uit den burgerdaat die verarmd waren, behoeftige ambagtslieden, of derzelver knegten, Weduwen, en nieuwlings aangekomene vreemdelingen. Een lyst van de verlchillende Ziekten op te geeven, waaraan dezelve gelaboreerd hebben, zoude te wydloopig zyn; het reeds gezegde zal genoegzaam wezen, om ons dien braaven Leeraar, de Wel. Eerw. lampe , welke door zyn gedrag betoont een der regtfehapen Jongeren van zynen grooten Meester te zyn, wiens Leer en Lesfen hy verkondigt, naar waarde te leeren kennen , en daarby het verdiendelykc van die Menschlievende Genees-, Heel- en Vroedkundigen, benevens die van alle Weldoenders dier weldaadige Stichting, met hoogachting en toebidding van des Hoogden Zegeningen, op hun waaren prys te doen fchatten. NA-  natuureyke historie dïr smienten.' ioi natuurlyke historie der smienten. (Volgens den Heer de buffqn.) De Smient, in 't Grieksch Tlevého-^, in 't Latyn Penelop en Anas Feftularis , in 't Hoogduitsch Pfeifente , in 't Zweedsch Wri-and , in 't Engelsen Wluwer , in 't Fransch Canard Siffleur, en Vingeon of Gingeon, geheeten , onderfcheidt zich van alle andere Eendvogelen, wier ftem rauw en krasfend is, door eene heldere cn fluitende ftem. Dewyl zy dit geluid vliegende en zeer veelvuldig flaat, kan men haar zeer dikwyls, ook op een verren afftand, ontdekken. Meest vliegt de Smient in den avond , en zelf by nagt. Zy is vrolyker dan de andere Eenden, en zeer vlug, altoos in beweeging. Zy is kleinder dan de gewoone Eend, en heeft een zeer korten Bek, blaauw, met een zwarten punt. De Pluimadie, boven op den hals en den kop, is helder bruin, de kruin witagtig, de rug heeft, op een witten grond, kleine zwartagtige zigezaagswyze loopende ftreepjes ; de eerfte dekveereit vormen op de vleugels een groote witte plek ,• en de volgende een goudgroene vlek; het onderlyf is wit; maar de twee zyden van de borst, alsmede de fchoft, zyn fchoon purperagtig rood. Volgens den Heer baillon, zyn de Wyfjes wat kleinder dan de Mannetjes, blyven altoos graauw van kleur (*) , en neemen , oud wordende, de kleuren der Mannetjes niet aan, gelyk de Slobbe. Deeze Waarneemer, zo naauwkeurig als oplettend en teffens zeer oordeelkundig, heeft ons meer geleerd van de Water-vogelen, dan alle Natuurkundigen die over dezelve gefchreeven hebben; en door zyne herhaalde Waarneemiugen bevonden, dat de Smient, de Eend met een lange ftaart, door hem Renard geheeten, de Roeper en de Slobbe, alle graauw ter wereld komen, en die kleur behouden, tot in de Maand February; zo dat men , in dien eerden tyd, Mannetjes en Wyfjes niet kunne onderfcheiden; doch , met het begin van Maart, krygen de vederen de kleuren, en de Natuur geeft hun kragten en bekoorlykheden, voegende aan den tyd der liefde; zy ontneemt deezen opfchik we- (*) Fcemina cinereo nebulo fa, excepto peclore ventreque albot waculd alarum milld. Fauna Suec.  NATUURLYKE HISTORIE weder omtrent liet einde van July ; de Mannetjes bciiou> den niets, of bykans niets, van de fchoone Pluitnadie; graauwe cn donkere veeren neemen de plaats der glanzige ïn; de ftem, gelyk ook die der Wyfjes, gaat weg, en zy fchynen, zes Maanden van het Jaar, tot ftilzwygen, en een vry onverfchillig leeven, verweezen. 't Is in deezen treurigen ftaat, dat deeze Vogels, in de Maand November, hun langen reistocht beginnen , en men vangt 'er veele in dit eerfte voorby trekken; doch, het is alsdan niet mogeiyk, de Ouden van de Jongen te onderkennen, bovenal niet by de Remrds, onder deeze is het graauwe bekleedzel volftrektcr dan by de andere. Wanneer alle deeze Vogels, op 'i einde van February, of in het begin van Maart, in het Noorden wederkeeren, zyn ze vercierd met alle die fchitterende kleuren , en laaten zonder ophouden de ftem hoorei;. De ouden zyn reeds gepaard , en 'er blyven in onze Moerasfen alleen eenige Slobben over, wier leggen en broeden men kan nagaan. De Smienten vliegen en zwemmen altoos by benden (*); en alle winters trekken 'er eenige door de meeste onzer Franfche Landfchappen. Zelfs die het verfte van Zee leggen, als Lorraine en Brie; doch in gröoteV getale langs de Kusten, en bovenal die van Picardie, Laaten wy den Heer baillon hier over hooren. „ De Noorde en Noord-Ooste Winden, fchryft hy, voeren de Smienten by ons in groote benden aan; ze ftaan ouder de Inwoondcren van Picardie bekend,by den naam vanOignes; zy verfpreiden zich in onze Moerasfen; een gedeelte brengt 'er den Winter over , een ander trekt veel verder Zuidwaards. ,, Deeze Vogels zien zeer goed bynagt, althans, wanneer het niet volftrekt donker is ; zy zoeken 't zelfde voedzel als AeWilde-Eenden, cneeten, gelyk deezen, Zaaden, Infecbcn, Kikvorfchen en Wormen. 'Hoe fterker de Wind opfteekt, hoe meer men de Smienten ziet omzwerven; zy onthouden zich aan Zee cn by dc monden deiRivieren , hoe flegt het wcér moge weezen, en kunnen dekoude zeer wel verduuren. „ Geregeld vertrekken zy op het einde van Maart met Zuidlyke Winden; geene blyven 'er over. Ik geloof dat zy na 't Noorden wyken'; nooit heb ik 'er nesten of eycreti van gezien. Nogthans kan ik verzekeren , dat deeze Vogels graauw (*)Gregatim volant, scnwmcKV zw.Turmatiii confident, klei*.  DER SMIENTEN. lo» graauw ter wereld komen, en dat 'er, vóór den ruitvd wat de Pluimadie betreft, geen onderfcheid is , tusfehen de Mannetjes en Wyfjes; want, in de eerfte dagen van de aankomst deezer Vogelen, heb ik jongen gevonden die bykans nog geheel graauw waren, en flegts half voorzien van de veeren, die het onderfcheid der Sexen toonen. „ De Smient gewent gemaklvk aan den opgeflooten ftaa't eet gaarne Gerst, Brood, &c. en wordt, dus gevoed' zeer vet. Zy heeft liefst ruim Water, en maakt 'er duizenderlei aartige beweegingen in , zo by nagt als by da°". Ik heb 'er veelen onder myne Water-vogelen gehad • en derzelver vrolykheid behaagde my altoos."" ' Zo wel in America als in Europa, treft men de Smienten aan. Wy hebben 'er verfcheidene van Louifiane ontvangen, onder de benaamingen van Canard, 'jen/en en Canard Gris (*) ; 't fchynt ook, dat men de Smient wil aanduiden door den naam van Wigeon, dien 'er de Engelfchen aan geeven, en dat ook dzVingeon, oïGingeon, onzer Inwoonderen van St. Domingo en Cayenne, niet anders dan de Smient is. En 't geen ten bewyze fchynt te ftrekken, dat deeze Vogels van warme Lugtftreeken dezelfde zyn, als de Smienten in het Noorden,"is, dat men ze op tlisfchenbeiden liggende breedten gevonden heeft (f) Daarenboven hebben zy dezelfdenatuurlvkegeaartheden(%)' alleen doen 'er zich die verfchillendhcden in op welke uit de Lugtsgefteltenisfe ontftaan. Nogthans durven wV nog geen volftrekte uitfpraak doen, over de volkomene "-elykheid van de Smient cn de Vingeon van de Antüïes Onze twyfelingen, ten deezen opzigte, en over veele andere byzonderheden, zouden weggenomen geweest zyn, indien de (*) Deeze Vogels hebben, in meest alle opzigten zo veel overeenkomst met de Smient, dat de verfchillendhcden blvkbaar alleen gevolgen zyn der onderfcheide Lugtftreeken. (f) „DeSmienten zyn zo groot niet als onze gewooneEenden • „ doch zy verfchillen 'er weinig van , 't zy in kleur, 't zy in „ daante; als zy vliegen maaken zy met de vleugelen Tdit is een „ misdag] een geduit, 't welk niet onaangenaam is, zy zetten ,, zich om te roesten op de boomen." Dampier Foyage a la Baye de Campécfie. T. III. p. 282. (§) Hier van zou men moeten uitmonfleren , 't geen Vader dutertre aan de Fingcons van de Antilies toefchrvft; dat zv de Rivieren en Poelen verlaaten, en 'sNagts in de Tuinen komen, om de planten om te wroeten. Tom. JI, p, 277  104 NATÜURLYKE HISTORIE de Oorlog, onder andere verliezen, welke dezelve aan de Natuurlyke Historie toegebragt heeft, ons niet beroofd hadt van een del gekleurde tekeningen der Vogelen van St. Domingo, op dat Eiland zeer keurig vervaardigd door den Ridder le fervre deshayes , Correspondent van 's Konings Kabinet. Gelukkig zyn de Memoden van dien arbeidzaamen en fchranderen VVaarneemer , waarvan hy een dubbeld gemaakt hadt, ons ter hand gekomen,- en kunnen wy niets beter doen , dan 'er een uittrekzel van geeven, terwyl wy nadere ontdekkingen wagten, om met zekerheid te bepaalen, of deeze Vogel" dezelfde zy als onze Smient. ,, De Gingeon, op Martinique bekend onder den naam van Vingeon, fchryft de Heer deshayes , is een byzonder foort van Eend , die geen fmaak vindt in lange reistochten , gelyk de WMe-Eend , cn doorgaans zyne reize bepaalt , tot het gaan van de eene poel na de andere, of om een rystland te gaan berooven , als hy 'er een niet verre van zyn verblyfplaats ontdekt heeft. Deeze Eend heeft dit byzondere, dat ze by wylen op de boomen roest; doch, zo veel ik heb kunnen waarneemen, gebeurt dit alleen geduurende den zwaaren regentyd, en wanneer de plaats , op welke hy gewoon was zich over dag te onthouden , zodanig met water bedekt is , dat 'er zich geeft Waterplant voordoet, gefchikt om 'er een bedekzel en fchuil onder te vinden; of wel, wanneer de brandende hette den Vogel aanzet , om de frisheid in den digten dommer te zoeken. „ Men zou veelligt in verzoeking komen, om de Gingeon onder de Nagtvogelen te tellen ; want zeldzaam ziet men deezen Vogel by dag; maar, zo ras de Zon onder is, komt hy uit zyne fchuilplaatzen te voorfcliyn en op den kant der poelen, waar hy dobbert en eet gelyk de andere Eendvoleis ; men zou naauwlyks kunnen zeggen , waar mede hyzich over dag bezig houdt; 't valt zeer bezwaarlyk de Gingeon onder 't oog te krygen , zonder van dezelve gezien te worden; doch het is zeer te vermoeden, dat zy, fchoon onder 't riet verborgen , den tyd niet flaapende doorbrengen ; althans, indien men mag oordeelen uit het gedrag der opgeflootene Gingeons, als welke over dag zich niet meer flaaperig vertoonden dan de andere Vogels. „ De Gingeons vliegen by benden , even als de andere Eendvogels, zelfs in den paartyd; dit inltinci, waardoor zy met elkander vliegen, fchynt door vrees ingeboezemd. Men verhaalt, dat zy altoos, even als de Ganzen, een op fchild»  DER SMIENTEN. I05 fchildwagt hebben, tervvyl.de overige bezig zyn met eeten te zoeken; als deeze fchildwagt iets ontdekt, geeft hy aan de benden terftond een teken, door een byzonder gcfchrecuw; hierop daaken alle de Gingeons hun gekakel, zy komen digt by elkander, fteeken den kop overeinde, en fchynen geheel oor en oog; houdt het geroep des fcbildwagts op, dan gaan zy alle weder aan 't eeten; maar verdubbelt het zelve, en kundigt het een daadlyk gevaar aan, dan wordt de aankondiging van onraad een fcherp en doordringend geluid, en alle Gingeons vliegen weg; volgende den fchildwagt, die eerst van allen opvliegt. „ Zeer fnapagtig is de Gingeon; wanneer een hoop deezer Vogelen loopt te eeten of zwemt, hoort men by aanhoudenheid een zagt gemommel, vry veel gelykende naa een aanhoudenden lach van iemand die zich bedwingt. Dit gefnap verraadt hun, en dient den Jaager ten teken. Zelfs wanneer de Gingeons vliegen , is 'er altoos een onder de bende, die een iluitend geluid (laat, en , zo ras zy zich in 't water begeeven hebben, begint het gefnater op nieuw. „ De Maand January is voor de Gingeons de legtyd; in Maart vindt men de Jongen; de Nesten hebben niets opmerkenswaardigs ; of 't moest weezen het groot getal van Eyeren. De Negers zyn zeer afgerigt in het opfpeuren deezer Nesten , en de Eyeren, aan broedfche Hoenderen gegeeven, komen zeer wel uit: door dit middel verkrygt men Tamme Gingeons; maar men zou alle moeite der wereld vinden, wilde men jonge Gingeons, eenige dagen naa derzelver geboorte uit het nest genomen, tam maaken; zy hebben dan reeds den wilden en woesten aart van Vader en Moeder aangenomen, terwyl het fchynt als of de Hoenders, die de Eyeren der Gingeons uitbroeden, aan de Jongen een deel geeven van hunne gezellige en gemeenzaame geaartheid. De jonge Gingeons zyn veel vlugger en leevendiger dan de Jongen der gewoone Eenden. Zy komen ter wereld met een bruin dons, en groeijen zeer fchielyk; zes weeken zyn genoeg om ze den vollen wasdom te geeven , en alsdan beginnen de flagpennen te groeijen (*) (*) Men kan naauwlyks gelooven, hoe verre de liefde'der oude Gingeons tot de Jongen gaat; de'Heer le garueur heeft my verzekerd , dat hy gezien heeft hoe een Ouden met den bek geweldige (lagen gaf aan een Neger, die zyn Jongen wilde wegneemen; en hem ophieldt tot dat de Jongen wegliepen, en zich, zo goed zy konden, verborgen. Suite du Memoire de M. le Laevalier le febvre deshaies. MENG. 1791. NO. 3. H i  io6 ttATUURLYKE HISTORIE „ In deezer voege kan men. zich met weinig moeite tamme Gingeons verfchaffen; doch moet ze meest alle op die wyze verkrygen, en weinig ftaat maaken op aanwinst van Gingeons die opgeflooten voortteelen; men vindt 'er voorbeelden van, doch fchaars. ,, Het zou een wenschlyke zaak weezen een tam ras van deeze Vogelen aan te kweeken, dewyl het vleesch uitftcekend goed is, en bovenal dat der opgellootenen; het heeft den grondigen fmaak niet der Wilden; en een reden te meer,om deeze Vogelfoort te temmen, levert het belang op om de Wilde Gingeons uit te rooijen, althans te verminderen: want zeer dikwyls komen zy onze akkers verhielen; ftukken met ryst bezaaid, in de nabyheid van poelen , ontkomen zeldzaam hunne verdervende fnoeperyen; daar is het ook dat de Jaagers, by maanefchyn , op hun jagt maaken, en op onderfcheide wyzen vangen. „ Niet alleen eeten de Gingeons Ryst; maar ook alle Graanen die hun worden voorgeworpen; in den wilden ftaat eeten zy Kruiden, kleine Vischjes, Kreeftjcs en Krabbetjes. „ Hun geluid is waarlyk fluitend; men kan het met den mond nadoen, zo dat men de voorby vliegende benden lokt. De Jaagers blyven niet in gebreke, om zich af te rigten tot het nabootzen van dit geluid. „ Voor het overige ftaat nog op te merken , dat de Gingean, loopende,den Staart laat hangen, naar den grond gekeerd; maar denzelvcn in 't water overeinde fteekt; de Rug is ook veel verheevener en ronder dan die van den Eendvogel; de Pooten zyn, naar evenredigheid, veel langer. Zy hebben een veel leevendiger oog en een veel vaster tred, zy loopen veel meer overeinde, en met den Kop in dc lugt gelyk de Ganzen: hoedanigheden, die, gevoegd by de hebbelykheid om op de boomen te gaan zitten (*), ze altoos van alle andere Eendvogelen onderfcheiden; daarenboven heeft deeze Vogel, by ons, die digt gevulde Pluimadie niet, als de Eenden van koude Gewesten. „ Wel (*) 't Is waarfchynlyk, dat men aan deeze foort den naam moet geeven van Canard Branchu, Boom- of' Tak- Eend, van welken men in veele Reisverhaalen leest. „ R en onderfcheidt op Ca„ nada twee-en-twintig foorten van Eenden; waarvan de „ fchoonfte en beste Canards Branchus genaamd worden, om dat „ zy op de takken der boomen gaan zitc n ; derzelver P uima„ die is van eene fchitterende verfcheidenheid." Hifi. Gen. des P~>yages, Tom. XV. p. 227.  * DER SMIENTEN. IO? . „ Wel verre dat de Gingeons van onze Vogelpleinen zich met den Indiaanfchen Eend of den Gevoonen Eend vermengen, gelyk deeze onderling doen, betoonen zy zich gellaagene Vyanden van alle Vogelen by hun opgeüooten en verzamelen byeen, als het te doen is, om de andere Eenden of Ganzen aan te vallen; en het gelukt hun altoos om ze weg te dry ven, en zich meester te maaken van het voorgeworpen graan, of het nedergezette water om te baaden : en men moet bekennen dat liet heerfchend character van den Gingeon dat van een moeite-maaker is; maar 'dewyl zyn kragt zyn kwaadaartigheid niet evenaart moge hy de rust der Vogelen ftporen: dan hy doet sjeen nadeel, groot genoeg om niet te wenfchen,dat deeze'Vogeliöort onder de tamme vermenigvuldige , dewyl dezelve in zo veele opzigten de andere overtreft." De Gekuifde Smient , in 't Itaïiaansch Capo rosfo maggiore, in 't Hoogduitseh Brandt E; dte oïRott-kopf, heeft de grootte van onzen Wilden Eendvogel; de geheele Kop is vercierd met fclioone ruode loshangende en Zydagtige Veeren, voor aan en boven op den Kop zamenkruilende, zo dat ze ten modél zou kunnen (trekken aan de Coiffure door onze Dames voor een korten tyd aangenomen, onder den naam van herisfon; de Wangen, de "Keel, de omdraaijing van den Hals, zyn rood als de Kop; het overige van den Hals, de Borst, het Benedenlyf, zyn zwart of zwartagtig; op den Buik is dit zwarte zagt met grys gemengeld; wit vertoont zich op de zycien en de fchouderenjde Rug is donker graauw; de Bek, en deTris van het oog, zyn vermilloen rood. Deeze foort, fchoon min gemeen dan de Smient zonder Kuif, hebben verfcheide Waarneemers in ons Land gezien. Edwards gewaagt van Smienten met een Rooden Bek en Geele Neusgaaten, die zich, volgens grisson, in NoordAmerica onthouden; fchoon wy ze ook van Cayenne ontvangen hebben (*). —— Desgelyks fpreekt edwards van Smienten met een Zwarten Bek. Deeze komen ook voor in Noord-America en op de Antilles; veel worden ze,volgens hans sloane, op Jamaica gezien. Zy zitten op de boomen, en liaan een fluitend geluid (f). Dit fluitend geluid is waarfcnynlyk oorzaak dat men ze tot de Smienten t huis brengt. (*) Edwards Tom IV. p. ip4. Brisson, Tom. VI. p. 400. il) Tom. IV. p. 109. , Tftm. VI. p. 403. H a BRIEf"  IOS BRIEF OVER EEN VERSCHYNZEL IN DE GEZIGTKÜNDE. brief van den heer l. reynier, aan den heer de la metherie, over een verschynzel in de gezigtkunde. {Journal de Pliyfique,") myn heer! Op den drie - en • twintigften van July [1790.] 's avonds omtrent zeven uuren, zag ik, de oogen na 't Westen gewend hebbende, op dezelfde horizontaale lyn als de Zon, en op een affland, dien ik op 30 graaden giste, een zeer zonderling Luchtverfchynzcl. De Lugt was met hier en daar afgebrooken Wolken bedekt, door welke de Zon, van tyd tot tyd, heen fcheen: en in een dier tusfchenvakken, eenige Graaden lang, heb ik een gedeelte van een Regenboog gezien, waarin geene kleuren onderfcheiden waren dan Purper, Oranje, Rood en Blaauw; de overige waren verward, en vertoonden een vuil rood. Ik weet niet of men voorbeelden heeft van Regenboogen, gezien op dezelfde horizontaale lyn met de Zon, noch ook hoe men dit kan verklaaren. Maak van deeze Waarneeming zulk een gebruik als 't u behaagt. Parys 29 July 1790. Ik ben, enz. berigt van een leevenden hond, geheel ONVOORzien VAN voorpooten , geboorf.n. DOOr ddl Heer peret den Zoon. {Journal de PAyflque.) In de maand July MDCCLXXXVIII, bragt een Spaansch Hondje, zwart, met vuurkleurige vlekken, acht Jongen voort; dewyl zy niet zeer kiesch geweest was in zich te laaten fpeclen, en alle vryheid, ten dien opzigte, genooten hadt, waren de Jongen zeer gemengeld, en geleeken weinig op de Moer; men ging in de keuze van vier Jongen vry onomzigtig te werk, terwyl men vier andere wegwierp;" de bestkleurige, en die den fchoondcn kop hadden, kous men uit. 't Was eerst naa het doen dier keuze , dat men ontdekte hoe één deezer Jongen geheel geen Voor-  3ERIGT VAN EENLEEVENDEN H0ND,Z0NDER VOORPOOTEN. IOp Voorpooten hadt; men verbeeldde zich dat het .niet zou blyven leeven; maar dit gebrek in 't maakzel belette geenszins dat dit Hondje even goed groeide als de drie andere, ten zelfden tyde geworpen; thans is het twee jaaren oud, en heeft voorlang den vollen wasdom. Onze Twee-poot (Deux pattes) heeft veel van een Wolfshond; doch is veel langer; zyn hair is lang, wat ruw en bruin; dikwyls fteekt hy de ooren op; de Staart heeft veel van een Vosfenftaart, niet alleen in de gedaante; maar ook in de wyze op welke hy denzelven draagt: eenigen hebben daarom gewild dat de Moer zich van een Vos heeft laaten dekken; doch alle Natuurkundigen weeten, welk een fterke afkeer 'er plaats grypt tusfehen den Hond en den Vos , en kennen de vrugtlooze poogingen, van den Heer de euffon in 't werk gefteld om ze met elkander te doen paaren. Gelykt Twee-poot veel op een Wolfs-hond, 't is zeer mogelyk dat een Hond van die foort met de Moer te doen gehad hebbe ; daarenboven was de Moer zelve een bastaardiöort uit een Wolfs-hond en een Spaanfche Teef; niets vreemds derhalven, dat Tweepoot veel op een Wolfs-hond gelykt. Dit Hondje is zeer fpeels, het komt na u toe op de twee achterpooten, welke het verwyderd houdt, de vingeren daan van een: als het fnel wil loopen, gebruikt het 't onderfte van den hals als een derden poot om het Voorlyf te onderfchraagen: dit loopen is een foort van fpringen, hy bereikt 'er zyn doel mede, en dit gaat geenzins langzaam toe; ondertusfehen vermoeit deeze"gedwongene wyze van gaan het Dier zeer: want de ademhaaling vindt zich telkenmaale belet als de Hals aan den grond komt; en, om den Kop en Snoet voor ftooten te bewaaren, moeten de Halsfpieren fteeds gefpannen daan, zodanig dat de Kop altoos overeinde blyft. , Wanneer Twee-poot eenig geraas hoort, ryst hy overeinde, en ftaat, voor een geruimen tyd, in die geftalte. Op het veld zou men meenen een Haas,te zien, die op de achterpooten ftaat. Een trap op te klimmen gaat vry gemaklyk, by elke trede rust hy op den hals; doch het afklimmen is onmogelyk. Op het gevoel valt het zeer moeilyk zich een denkbeeld te vormen van het maakzel der beenderen in deezen Hond; men meerit het Schouderbladsbeen alleen te voelen,en niets meer. Wanneer, ondertusfehen , het Beest zelve op de achterpooten gaat ftaan, even gelyk de Honden die men H 3 heeft  110 BERIGT VAN EEN lEÉVËNDEN H0ND,ZÓNDER VOOSPOOTErT. heeft leeren opzitten, befpeurt men eene zeer'merkbaare bewceging onder de huid, ter plaatze waar de Voorpooten moesten geftaan hebben ; dit is waarfchynlyk niets meer dan eene fpeeling der Spieren. Als deeze zeldzaam e Hond fterft zal' men hem ontleeden , en niet naalaaten eene ontleedkundige befchryving van dit gedeelte te geeven. Twee- poot heelt in December MDCCLXXXIX gejongd, en zes Jongen voortgebragt, die geen gebrek altoos hadden. bedenkingen over het zwak in de natuur- en sterrekundige wetenschappen. Door pïeter van aken, A. L. M. & PhÜ. DoStOT. Niet ten eenemaal vreemd en ongegrond fchynen de gisfingen, dat 'er eenig zwak, byaktien ik het dus mag noemen, of duisterheid , in de Natuur- en Sterrekundige Weetenfchappen zy te vinden. Immers, dit fchynt de erkentenis der beroemdde Mannen, die daarin het verfte gevorderd zyn , zeer klaar aan te duiden; wanneer ze niet fchromen te zeggen, dat we de natuur der lichamen waar„ lyk niet kennen, dewyl we , dit zo zynde, de uitwerk* „ zelen van te voren zouden moeten weten, daar men nu „ ten dien einde alles moet onderzoeken door proeven." 'Er moeten derhalven altoos eenige onzekerheden overblyven , die , voor 's Menfchen vernuft onvatbaar, ftof tot twyfeling in ontelbare gevallen overlaten. —— Dit zwak nu aan 's Menfchen zyde zynde, zal, wel verre van de waarde dier VVetcnfchappen te verminderen, haar veeleer des te eerbiediger en luisterrykes. doen voorkomen, en 'sMenfchen gemoed eene uitnemende drift, een uitftekend verlangen, geftadig inboezemen., om ze, zo veel in zich is, te doorgronden ; "ten einde, door het vervullen dezer gebreklvkhedcn, ware het mogelyk, zyne Weetenfchappen, tot lof van zynen Alwyzen en goedgundigen Schepper, te volmaken, in het opfporen der blyken van zyn alwys Al' vermogen, zo merkelyk te ontdekken in zyne wondervolle Schepzelen. Het zal my genoeg zyn , dit myn gezegde, door eenige weinige algemeene Aanmerkingen, te daven, met, de'natuur der lichamen daar latende, myne aandacht alleenlyk oppervlakkig op de verfchynzelen te vestigen, door wezentlyke proeven genomen; of door Waarnemingen , zichtbaar onder onze zintuigen vallende. Dc ° eer-  SET). OVER HET ZWAK IN DE NAT. EN STERR. WETENSCH. 11 £ eerden komen natuurlyk eerst in bedenking. Een ver¬ bazend getal, een onafgebroken reeks van voorwerpen, is den oplettenden aanfchouwer op den aardbodem onaffcheidbaar voorhanden; zy verfchalfen hem, als een weetgierige/ Wysgeer , verruldcelyke gedaanten - vormen , wondervolle verfchynzelen. De wetten , waardoor dezelven werken , geven, door eene vlytige navorfing en kundige toepasfmg, een onontbeerlyk nut, en byzonder vermaak, in de zamenleving. Het eerde , in de kennis der kragten van zamenhegting der onderlinge deelen, in de burgerlyke en krygskundige Bouwkunde te vinden; het laatfte in de vloei-ftoffen , het zy ze door innerlyke kragten werkzaam zyn, het zy ze door eene kundige menging, onder den ander, vertooningen hervoort brengen , die den aanfchouwer in verwondering wegrukken. —— De proeven over de Elektriciteit zyn niet min nuttig dan verbazend; —— wonderbaar die van den Zeilfieen; niet min nuttig die der afwykingen van het Compas, en de inclinatie der Naaide. Met een aan- zienelyken voorraad van alle deze Wetenfchappen voorzien, kan het niet misfen, of een Natuurkenner moet zig, in de grote vorderingen dezer verheven Wetenfchappen, verblyden. Doch vergenoegt hy zich niet met de verfchynzelen en wetten te kennen , welke zich in hare vertoningen opdoen , en langs welke zy werken; wil hy met zyn onderzoek tot de allereerde oorzaken en beginzelen doordringen , waardoor alle die wondervolle verfchynzelen zo regelmatig en verrukkelyk voortkomen, hy zal ligt ontdekken, dat die verrukkelyke en beminnenswaardige Wetenfchappen, voor het meerder gedeelte, door onkunde beneveld worden; eene onkunde, des te groter, hoe meer men gewaar worde, dat men het ondervindelyke van het diep verborgen niet wel weet te fchifren. —- Immers, de ondervinding zal de gedagten der verfiandigfie Wysgeeren veelvuldig billyken, dat ze, namelyk, uitwerkzelen van beginzels of vermogens zyn, die, als 't ware, in zo veele kasjes liggen opgefloten; voor 's Menfchen vernuft, zo niet ontoegankelyk, ten minde in zo verre maar dsorgrondelyk, dat ze, offchoon met de vernuftigfte werktuigen bezigtigd, doorgaans niets Heiligs opleveren , en altoos eenigen twyfel overlaten, om ■ eene vlytige navorfing levendig te" houden. Dit is zo algemeen, dat men niet te fterk fpreekt, wanneer men zegt, dat het meeste gedeelte , van het geen men diesaangaande weet , het minjte gedeelte is van liet geen men niet weet: I waarom de verfiandigfie Wysgeeren niet gefchroomd hebH 4 ben,  112 BEDENKINGEN OVER HET ZWAK ben, het in acht nemen van dezen ftokregel, tot een noodzakelyk vereischte in deze Weetenfchap , af te vorderen, nefcire queedam, magna pars fapientice ejt, eenige zaken niet te weeten , maakt een groot deel der Wysheid uit. —— Heeft dit nu plaats, gelyk het buiten allen twyfel heeft, in voorwerpen, die men op den aardbodem, van wegens hunne Jtabyheid, met onze zintuigen zeer gemakkelyk kan behandelen, hoe veel te meer is het op de Verhevelings-kunde, en voorwerpen , die in een verren afftand van ons af zyn , toepasfelyk; omtrent welken men, van wegens hunne verre afgelegenheid, de analogifche redeneering te hulp moet roepen? Eene ontelbare menigte van lugtverfchynzelen zal den befchouwer te voren komen; een aanzienlyk getal van Waarnemingen zal deze en gene vcrwonderlyke hemelfche vertooningen aan de hand geven; doch, zoekt men na de bronnen en eerde oorzaken, waaruit zy hunnen eerften oorfprong nemen , dan zal 's Menfchen Wctenfchap ze wel gegrond en waarfchynelyk, doch niet bellisfend, kunnen aanwyzen ; dewyl de ons omringende Dampkring een voorraadkamer is, verrykt met een verbazend getal van ingrediënten, deels voor 's Menfchen vernuft onbekend en verborgen, deels door hunnen affland zo verre van ons bereik verwyderd , dat, de beginzelen en eerfte oorzaken verborgen zynde, de uitwerkzelen als raadzels overblyven, die nimmermeer in het zekere kunnen bepaald worden. Wel is waar, de wetten van aantrekking, byaldien ik het dus mag noemen, of de onderlinge zwaartekragten der Planeten rondsom den aardbodem, volgens de leer van newton, zullen, in opzigt der veranderingen, die men in het gevaarte des Dampkrings gewaar word, en men doorgaans den naam van Weder pleeg te geven, wel eenige zekerheid verleenen. Men zal hier eene verfcheidenheid ontdekken , naar mate dat de Planeten , zich in hunne Conjunttien met de Aarde, Oppojïtien, Nodi, Apogeen of Perigeen , bevinden. Op zodanige gronden rusten de Waarnemingen van den bekenden Schaapherder, met opzigt tot de Maan; en ze komen, volgens de opgave, geduurende den tyd van vyftig jaren, vrywel met de uitrekening overeen. . Mogelyk zou men op dien grond, byaldien men voortging met de conjnnctien, oppofitien ,nodi en fyzygien, der andere Planeten uit te rekenen, die mede eene aanmerkelyke en verfchillende perzing op den Dampkring hebben, een weerkundigen Almanak kunnen opmaken, die van dag tot dag de gefleltenis des Wccrs aanwees, cn in de zamenleving in der daad van groot,  IN DE NAT. EN STEREEK. WETENSCHAPPEN. 113 groot, ja zeer groot, nut zou kunnen zyn. Echter, meenen we, dat dit alles, offchoon al eens gefteld zynde als zeker gaande, de hoedanigheid der veranderingen, of van het Weêr, nochtans niet met zekerheid zou kunnen bepalen , dewyl de gemelde oorzaken wel 'gezette veranderingen in den Dampkring veroorzaken , maar 'er doorgaans andere hoofdoorzaken by komen, die de hoedanigheid des Weêrs bepalen; en die voor 't meerder gedeelte, ten aanzien van derzelver bronnen, tot nog toe onbekend zyn.. De Winden althans, die de ingrediënten des Dampkrings, als hulpmiddelen der veranderingen, in beweging brengen, komen hier mede als voorname hoofdoorzaken in aanmerking. Om dc zekerheid dan veld te doen winnen, zou het nodig zyn, dat men hunne vcrfchillende , zelfs zomtyds tegenflrydige , ftreken , in de verfcheide lugt-beddingen, hunne verfchillende bronnen , de ver afgelegcnlle zo wel, als de naby zynde, kende; en zeker wist, dat ze, even gelyk de ftreken der afwykingen van het Compas, door halley , en de inclinaticlynen door poundius , waargenomen , volgens bepaalde mechanifche wetten, in hunne wending of ommedraai, bewogen wierden. Om dit na te vorfchen, zouden 'er Jaarlykfche tabellen van hunne verfchillende ftreken, over den ganfehen aardbodem, ten minde over Europa, vereischt worden. En zo deze oogenfchynelyk onoverkomelyke arbeid al eens voltooid ware, zou mogelyk het geluk van zekerheid noch niet bellisfender opdagen; dewyl de menigvuldige veranderingen, die daarenboven uit ontelbare andere onbekende oorzaken in den Dampkring ontdaan , die het bereik van ons begrip te boven dreven, en onder eene analogifche redeneering niet vallen kunnen, den onderzoeker zeer dikwerf zouden noodzaken, zynen toevlucht te nemen tot dien veel afdoenden ftokregel, 'er is geen regel zonder uitzondering. Hiervan houd ik my te meer verzekerd, dewyl het by my vast ftaat, dat de werking dier onbekende bronnen, mitsgaders de groote veranderingen, welken men nu en dan in den Dampkring gewaar word, ten eenemaal afhangen van den wyzen wil des Opperbeftuurders van alle ondermaanfche zaken; die wel door middelen werkt, doch de middelen , volgens zyne aanbiddelyke Wysheid , naar welgevallen werkzaam doet worden, op eene wyze, voor het menfchelyk vernuft ten eenemaal ondoorgrondelyk. —— De werkende oorzaken dan, door aanftuwing der Winden, in den Dampkring boven onzen gezigt-einder, daar zynde, gevoegd by de onderlinge ftanden der Planeten rondsom onH 5 zen  H4 BEDENKINGEN OVER HET ZWAK zen aardbodem; en werkende wetten, naar welke zy werken, door nauwkeurige waarnemingen kennende, kan men zeer wel, op voldoende gronden , eene bepaalde voorwetenfchap, van eene aanftaande Weêrsgefteltenis verkrygen, en. eenige waarfchynelyke voorzienings-regelen opmaken; maar zyne Weerskunde zo ver uit te willen breiden , dat men die in haare wyd uitgedrekte hoedanigheid meesterlyk wil bepalen, kan niet anders, dan na eene lage waanwysheid fmaken. Is dit onvolmaakte, dit zwak, —— zyn deze gebrekkelykheden aan de natuurkundige Wetenfchappen eigen; niet minder is 'er ook zodanig iets te vinden in de befchouwende Sterrekunde; de bepalingen der onderlinge afdanden, en grootheden der Planeten, zullen, door de onzekerheid van den grondregel, hare vereischte nauwkeurigheid moeten misfen; en men zal, door een algemeen aangenomen maatregel, niet verder, dan het naaste, aan de wezentlyke waarheid kunnen komen. De maat moet zeker en bekend zyn, wil men van de nette grootte, en afftand * van eenig lichaam in het zekere bewust zyn; dit nu heeft wel op den aardbodem plaats, (een voet, by voorb., weet men ,kan de grootte of afftand van een voet beflaan , en afmeeten) maar geenzins in de befchouwende Sterrekunde. De eenheid, welke hier tot een grondflag van de uitrekening aangenomen word, zynde de radius of draal van den Aardbol, toch is, naar de verfcheide bepalingen, aan verandering onderhevig: als blykbaar is, uit de verfchillende bepalingen der Sterrekundigen , omtrent den grootften cirkel; wordende dezelve begroot, door snellius,op 123,120,000 voeten, door picard, op 123,249,600, doorcASSiNi, op 122,725,644, en door nerhaud , op 123,786,000. Derhalven moet dc radius of ftraal, welke, als eene eenheid, voor •een algemeCnen maatregel word aangenomen, naar deze verfchillende uitrekeningen , in grootte verfchillend zyn. En gevolglyk zyn ook de bepalingen der grootte en onderlinge afdanden der Planeten onzeker, of ze kunnen, op zyn best genomen, maar gezegd worden, het naaste aan de wezentlyke waarheid te komen. Plet kan niet misfen, of dit moet een groot zwak in de befchouwende Sterrekunde geven; het welk , gevoegd by de aanmerkelyke vergroting der tusfehenkomende middelftolTen , die als toevallen, aan dc meest vergrotende kykers, door welke men de voorgeftelde voorwerpen bezigtigt, eigen zyn, niet dan groote gebrekkelykheden zal overlaten, cn altoos ftof verfchaffen, om dit zwak — dit duistere — in de waarnemingen plaats hebben-  IN DE NAT. EN STERREK. W EETENSCHAPPEN. ll$ bende, zoo veel doenlyk is wech te nemen, om dit onderwin p tot meerdere volmaaktheid, en onder eene Heilige bep'adngj te brengen; het welk mogelyk voor altoos boven het k reik van den Sterveling gaan zal. Hierby komen n ic > de verfchillende geciaenten van verfcheide Wysgeeren , nuj^nde den grootden diameter van den Aardbol, of die, ttanelyfe, doos beide de polen loopt, dan langs den JEquafrr, in de linea Ap/idum, en de wetten der zwaarte-kragten te bepalen ; het welk verfchillende Itelzels oplevert , die, offchoon ze in het hoofdzakelyke overëen komen, echter in de uitleggingen noch fteeds aanmerkelyke zwarigheden overlaten , "naar mate men de gedachten van den eenen of anderen is toegedaan. Myn beftek laat niet toe, hier verder in te treden, ik zal my des vergenoegen, met alleenlyk, tot dot, aan de eene zyde, aan te merken, dat het volmaakte, gelyk in alle ondermaanfche zaken, dus ook in deze verheven Wetenfchappen, niet zal te vinden zyn; en aan de andere, dat'er, dit niet tegenftaande, genoegzame middelen zyn aan dc hand gegeven, om den Schepper in zyne Schepzelen te verheerlyken; als waardoor men, wanneer ze wel gebezigd worden, dat het kenmerk Van een waar vriend en beoefenaar dezer Wetenfchappen duidelyk kenfehetzen, allezins opgeleid word tot lof van den Alwyzen en Grootmacbtigen Formeerder, die alle deze dierbare kleinodiën, ter belpiegeling en nut van den Mensch, oogenbhkkelyk met een woord fprekens zo ver- rukMfelyk . uit een enkel niet heeft voortgebracht! | berigt , wegens den berg libanon , en de be- woonders van denzelven. Door den Heer de la b1llardiere, M. D. (Getrokken uit de Registres de Academie Royale des Sgiences , du 16 Dec. 1789.) „ "TXezelfde Heer de la billardiere, van wien wy, 5, J^/ onlangs , een Berigt plaatften , wegens de Gom „ Dragant , door hem op den Libanon gevonden (*), ,, heeft ons , wegens deezen Berg en de tegenwoordige „ Bewoondcrs van- denzelven, 't volgend verflag gegee„ ven, 't welk wy oordeelden de aandagt der Leezeren „ van ons Mengelwerk te verdienen." Om (*) Zie N. A/g. Vod, Lett. meng. bl. «84.  ilb BERIGT * * * Om de hoogte van den Berg Libanon te meeten, bragt de Heer de la eillardiere , op den twaalfden van April des Jaars MDCCLXXXYTI, een Barometer in het Klooster der Karmeliten, geheeten Dair Maferkis. De Kwik daalde tot 2} Duimen en 11 Linien; de Thermometer van reaumur, in de fchaduw waargenomen, tekende 10 Graaden. Een andere Barometer, ten zelfden tyde aan den Zeekant waargenomen , ftondt op 28 Duimen , en de Thermometer wees, ter zelfde plaatze, si Graaden aan. Hier uit volgt, de verbeteringen van den Heer de luc in agt genomen zynde, dat het Klooster Dair Maferkis, gelegen is op de hoogte van 712! Roeden. De fneeuw bedekte toen nog het bovenfte gedeelte van den Berg Lilanon, ter hoogte van meer dan 400 Roeden; en moest hy het eenige maanden uitftellen het overige der hoogte te meeten. De Heer de la billardiere deedt eene reis aan de kanten van de Woestyn van Syrië. By zyne wederkomst Vondt hy de dénig hem overgebleevene Barometer gebrooken. Gelukkig bezat hy een Graphometer, welke hy gebruikte om zyn meeting te volbrengen. Van het gemelde Klooster den top des Libanons niet kunnende zien, mat hy eerst de hoogte van een Berg, Carnabiad geheeten, die hooger dan het Klooster ligt; een bafis van 114 Roeden genomen hebbende, vondt hy de perpendiculaire hoogte 231 Roeden, en 548 Roeden van den top des Bergs«Carnabiad tot dien van den Libanon; zich bediend hebbende van een bafis van 272 Roeden. Indien wy nu de uitkomden deezer drie meetingen by elkander voegen, zal de perpendiculaire hoogte van den Libanon, boven de oppervlakte der Zee, 14911 Roeden zyn. De top van den Berg Libanon is niet altoos, geduurende het geheele Jaar, met Sneeuw bedekt; doch fteeds blyft 'er wat over aan de Noord- en Noord-Oost zyde in de diepten , waar dezelve een gedeelte van den dag buiten het fchynzel der Zonne blyft. Het Gebergte Libanon ftrekt zich van het Noord-Oosten tot het Zuid - Westen uit: 't zelve wordt doorfneeden van diepe waterkolken, door het water uitgehoold. Veele der Bergen, van eene middelbaare hoogte, vertoonen zich van verre als zo veele boogen, die rusten op de zyden van den hoogden Berg: zy hebben het geweld der watervloeden, die zich van de hoogfte toppen nederftorten, wederftaan.  WEGENS DEN BERG LIBANON. lij De Libanon is bykans geheel en al zamen gefield uit gelykwydig loopende kalkagtige laagen, een weinig na het Westen hellende. Zeer digt by Cosfeya vindt men , in een zeer wyd uitgeftrekte vlakte, beneden, gebrooken Kalkfteenen Beddingen van gladde fieenen, die waarfchynlyk, door de Zee, die rondheid gekreegen hebben. De Wateren, die, door de altoos liggende Sneeuw, op Tummel Mezereb onderhonden worden, ondermynen den Berg op verfcheide plaatzen, en vormen 'er verwelfzels, die met den tyd inftorten. -. Ten Westen van den hoogden Bergtop des Libanons, ter plaatze waar de Ca~ dicha den oorfprong ontleent, heeft het water een onderaardsch Kanaal uitgegraaven, 't welk zich meer dan 50» Roeden van de Ysvlakte uitflrekt. De Heer de la billardiere heeft dit lange Kanaal , met een licht in de hand, toen het water laag was, doorgeloopen. 't Zelve verwydt zich op verfcheide plaatzen, en men ziet, hier en daar, aan het verwelfzel, StalaStiten hangen. De dag zal komen, wanneer dit verwelfzel, door het water on^ dermynd, zal inftorten, en alsdan zal de Cadicka waarfchynlyk eenen anderen loop neemen. Op de hoogte van meer dan 1000 Roeden boven 't oppervlak der Zee , ontdekt men een Hol , welks opening één en een half voet lang en één voet wyd is: deeze opening doet zich voor,op den grond van eene eenigzins afhellende plaats. De Reiziger zou, was hy niet gewaarfchuwd geweest, 'er zich in begeeven hebben. Dikwils ziet men eene groote menigte Kraaijcn rondsom die opening vliegen; eenige verheffen zich zeer hoog daarboven," vallen loodregt neder, en verdwynen. Deeze Holte is zeker gevormd door het water, 't geen 'er fteeds vyf of zes maanden van het Jaar nedcrfypelt. Aan den voet van den Berg Dyebel Marlias, aan den Zuidkant, treft men Joodenlym aan, alsmede op eene andere plaats, Del Ratel genaamd. Ter laatstgemelde plaatze ontdekt men eene roodkleurige Lym-aarde, waarin zich ook Amber voordoet, als dezelve door den regen gewasfchen is. Men ontmoet op den hoogden Berg, ter rechterhand van den weg na Balbec, dezelfde foort van Aarde op meer dan 1000 Roeden hoogte, waar dezelve een laag vormt van verfcheide honderd voeten dikte. De Libanon, eigenlyk zo geheeten , wordt bewoond door Maroniten: zy onthouden zich daar in Dorpen onder de heerfchappy van Prins joseph. Naa dat de Sneeuw ge- fmol-  llS BERIGT fmolten is, zetten zich eenige Stammen van Arabifche Bedouinen (*) neder by den berg Lhadet. Zy ieeyen daar van de voortbrengzelen van hun Vee, en verzamelen 'er Gom-Dragant, welke zy verkoopen aan de Grieken, omftreeks Danias woonende, die 'er zich van bedienen in het bewerken hunner Stollen. De Maroniten teelen 'er Maïs, Tarwe, Garst, Boonen, Wyn en Katoen. Zy voeden eene menigte Zyd-wormen. Indien deeze uitkomen eer de Witte Moerbozieboom bladeren heeft, voeden zy de Jongen met Kleine Malvay (Malva rotundifolia, lin.). Ook hebben de Maroniten Monigbyen. Eenigen houden ze in Korven digt by hunne Wooningen; anderen brengen Honig en Wasch te zamen in het digtfie en ontoeganglykfte der nabuurige Bosfchen. De Monigbyen vervaardigen , in 't midden van harstagtige Boomen, allergeurigftc Honig. De inzameling der Tarwe gefchiedt, op't Gebergte, niet voor het einde van Augustus, en dus omtrent twee maanden laater dan in de Vlakten. Men zaait ze in September , en ze blyft den Winter over, onder de Sneeuw, Het is hier niet gebruiklyk de Landen te mesten. Het gezaaide brengt omtrent tienvoudige vrugt SfooEt. Op het Gebergte is men van één Oogst 's Jaars verzekerd, in de Vlakten heeft men zomtyds Misgewasfen. 't ls nog niet lang geleden, dat die van Balbec, door gebrek aan regen, drie op een volgende Jaaren onvrugtbaar was. Men 'zaait alle Jaaren. Het Koorn kwam niet voort dan in het derde Jaar, en de Oogst was allerovervloedigst. . De Maïs daagt wel op 't Gebergte; de landen , daarmede bezaaid , worden bevogt door rioolen die het water derwaards brengen. Eene maat Maïs, op "t Gebergte verzameld, weegt omtrent een negende meer dan dezelfde maat in de Vlakte geteeld. Men zaait de Garst (Panicum Miliaceuni) in 't begin van Juny. Deeze dient tot Vogelvoeder. Men mengt ook het Meel met Tarwemeel, om 'er Brood van te bakken. Men kweekt 'er den Wynftok, ter hoogte van meer dan zeven honderd Roeden boven het oppervlak der Zee. Dezelve wordt niet onderdeund door Wyngaardftaa- ken ; (*) Een breed verflag van de Arabifche Bedoutnen, hebben wy onzen Leezeren medegedeeld , in onze N. Ak, Pad. Lcttcroejf. lil Deel, bl. 134, 185.  WEGENS DEN BERG LIBANON* Ilü ken; en verhaast de warmte des gronds het rypen der vrugt. In de tuinen, waar men de Wyndokken onderftut, zamelt men de Druiven eene maand laater in dan in den omtrek. De Bewoonders van den Libanon doen het vogt, uit de Druiven geperst, in de Zon uitwaasfemen , tot dat het eene lbort van lyvigheid bekomen heeft. Dit levert eene zeer aangenaame Syroop op, door hun Dips geheeten. De Cederen groeijen ten Westen van de Ysvlakte, men telt 'er nog omtrent tachtig, waarvan 'er zeven veel grooter zyn en ouder dan de overige. Zy hebben de hoogte van tachtig of negentig voeten. De ftam van den dikften is, over 't kruis, negen voeten, dc andere haaien omtrent acht Voeten. — Op den twaalfden April MDCCLXXXVIl, moest de Heer de la billarüiere een weg van vyfhonderd roeden, met Sneeuw bedekt, afleggen , om by de Cederboomen te komen. Hy heeft by de driehonderd Cedervrugten medegenomen, en in Frankryk gebragt. De gezaaide zaaden llaagen gelukkig. De Heer de monnier, eerfte Lyfarts des Konings, heeft eene menigte in zyn tuin geplant die overvloedig uitlpruken. De Heer de la billardiere verzekert, dat hy Cederboomen gezien heeft te Elbadet, en op veele andere plaatzen. Hy heeft ook waargenomen dat 'er geene Lieden met Halsgezwellen (Goitereux) op 't Gebergte Libanon gevonden worden, fchoon zy de trek, om koud water te drinken , zo verre laaten gaan, dat ze veel Sneeuw eeten, en 'er zich, als een zeker hulpmiddel van bedienen, tot geneezing van veele Ziekten. ——- Geduurende den Zomer flaapen de meeste Landlieden in de open lugt, waardoor zy menigmaal zeere oogen krygen , gevolgd van eene meerdere of mindere verduistering van liet doorfchynend hoornvlies. —— De Bewoonders van den Libanon zyn zagtaartig. Belang is de groote dryfveêr hunner daaden. Als een verflaafd Volk, veinzend en vreesagtig, bedienen zy zich zelden van geweld, om zich, 't geen zy begeeren, te verfchafFen. LEE-  120 LEEVENSBERlCHT leevensbericht van den beroemden schilder godfried rneller, Bart. Volgens horace walpole. De Heer godfried kneller werd gebooren te Lubek, eene Stad van Holjtein in Deenemarken , omtrent deu Jaare MDCXLV11I. Zyn Grootvader hadt een Landgoed by Halle in Saxen, en was algemeen Opziender der Mynwerken en Rentmeester des Graaven van Mansfeld. By zyne Vrouwe, uit het Gedacht van crowsen hadt hy één Zoon, zacharias, teLeipzig opgevoed, cn eenigen tyd in dienst by de Weduw van gustavus adolphus. Naa haar Dood begaf hy zich nzLubek, trouwde, en wierd, zich op de Bouwkunde byzonder toegelegd hebbende, Opzigter der Stadsgebouwen. Hy liet twee Zooneu na, john zacharias en godfried. De laatstgemelde , van wien wy eene Leevensfchets geeven, was eerst gefchikt tot den Krygsdienst, en werd na Leyden gezonden, waar hy zich in de Wis- en Vesting* bouwkunde oefende: maar eene overhcerfchende neiging bepaalde hem tot de Schilderkunst. Zyn Vader, hierin berustende , zondt hem na Amfterdam , waar hy het Penfeel hanteerde onder boll , en eenige Lesfen kreeg van remp.randt. Noch verïue, noch iemand zyner Lecvensbefchryveren, tekenen dit op , en ik beweer het niet; maar ik heb gehoord, dat een zyner Leermeesteren f. hals was (*). Het gaat vast,dat kneller de flaafschheid eensLeerling? niet hadt, noch iemand hunner naavolgde. Zelf in Italië, waar hy in den Jaare MDCLXX1I heen toog, bondt hy zich aan geen byzonderen ftyl; even min deedt hy zulks te Venetië, waar hy langst vertoefde ; hooggeagt was hy by eenige (*~) Een beroemd Portrait-Schilder te Haarlem. Zie, wegens de byzonderheden zyner Kunstftukken nog voorhanden, de bylaagcu tot den Lierzang, getyteld fkans hals, door a. loosjes, Pz. De Heer rouland van lyndi-n getuigt van deezen Meester, s, dat hy zo Hout en meesteragtig fchilderde , en aan zyne Por„ traiten een zo vast en natuurlyk character gaf; dat hem alleen ,, de teerheid en de uitvoering van van dyk ontbraken, om de „ grootfte Portrait Schilder van zyn tyd te zyn; waarvar. ver„ fcheide zyner voornaamfte Werken, die te Haarlem bewaard wor,, den, getuigen kunnen." Verh. van 'rtYLEeJsTn'eedeGeiwot/i.'ia[u V. St. bl. 134.  van godfried kneller. lat ge der aanzienlykde Familien , die hy fchilderde, en ook het Afbeeldzel vervaardigde van den Cardinaal bassadonna. Indien ik de minde gelykheid belpeur in zyne Werken, op die van eenig ander Meester, 't is in eenige van zyne vroegfte Schilderltukken,en de beste,in Engeland, daar hy tintoret volgt. Een Poru ait te H'Mghton van joseph carreras, een Dichter, en Kapellaan van catharina van Lisbon, heeft de kragt en de eenvoudigheid van dien Meester, zonder een gedeelte der verdienden verfchuldigd te zyn aan ïintoret's algemeene zwarte drapery, boven zyn eigene naderhand flolfe drapery, of zyns Meesters rembrant's onnatuurlyk Chiaro Scuro. In laater tydeu meende men , dat kneller zich aan de manier van rubens overgaf. Ik vind het nergens dan in de fchets van Koning william's Ilidderlyke Beeltenis , blykbaar gevolgd naar eens tekening van rubens , welke hy bezat. Hy hadt niet meer van rubens ryke kleuren, dan van van dyk's keurigheid in de kleeding; doch hy fchilderde fchooner dan de laatstgemelde, en ftouter dan peter lelv. De Heer lely ondervondt kneller's bekwaamheid in een optekenenswaardig geval. Godfried kneller kwam, met zyn Broeder, in den Jaare MDCLXXIV in Engeland, zonder oogmerk om zich daar neder te zetten; maar over Frankryk na Venetië weder te keeren. Zy hadden Brieven van aanbeveeling aan den Heer banks, een Hamburger Koopman. Godfried fchilderde deezen en zyne Familie. De Portraiten behaagden. De Heer vernon , Secretaris des Hertogs van monmouth , zag ze, zat voor den nieuwen Schilder, en haalde zyn Meester over, om zich door dezelfde hand te laaten fchilderen. De Hertog was 'er dermaate over voldaan, dat hy zyn Vader, den Koning, bewoog , om voor kneller. te gaan zitten; ten zelfden tyde was den Hertog van york beloofd , een afbeeldzel desKonings, door lely. Carel, niet genegen om tweemaal te zitten, ftelde voor , dat beide de Schilders hem. te gelyk zouden afmaaien. Lely, als een reeds gevestigd Kunstfchilder, verkoos het licht 't welk hem best dagt, de Vreemdeling moest zich behelpen met het beste licht 't geen hy kon vinden; hy volvoerde het duk met zo veel gemaks en vaardigheids , dat zyne Afbeelding in zeker voege voltooid was, toen die van lely flegts in de doodverf floudt. De nieuwigheid behaagde nogthans verdiende lely de meeste eer: want hy deedt regt aan zyn meng. 1701. no. 3. I nieu-  ]; . LEEVENSBERICIIT nieuwen Mededinger, erkende diens bekwaamheden en het welgejykén des Portraits (*). Dit wel llaagen vestigde kneller in Engeland. De reeks zyner Portanten bewyst de volduuring zyner verworvene hoogagting. Carel de II zondt hem na Parys, om lodewyk oen XIV te fchilderen; maar ltierf in zyn afweezen. De Opvolger was hem even gunftig, en zat voor zyn Schilderftuk voor Secretaris pepys, als by de tyding ontving, dat de Prins van oranje geland was. Koning williari gedroeg zich, omtrent kneller, op eene nog onderlcheidenderwyze; voor dien Vorst vervaardigde hy de Schilderfiukken te Hampton-court, en hy werd door hem , in den Jaare MDCXCII, tot Ridder verheeven, met het bygevoegd gefchenk van een Gouden Medaille , en een Keten 300 Ponden Steil, waardig; voor hem maakte hy het Portrait van Czaar peter , cn voor de Koningin anna, dat des Konings van Spanje , naderhand Keizer carel oen VI; dit laatfte was een zo liegt ftuk, dat iemand zou denken, dat de Schilder het onderfcheid wilde aanduiden , tusfehen Czaar peter. en careL;. Zyne Schilderllukken in de Gaandery derAdmiraalen (f), vervaardigde hy onder dezelfde Regeering, en verfcheide deezer zyn eene zo edele gedagtcnis waardig. De Kit-cat club, zo genaamd, beftaande uit eerde vernuften, de Patriotten , die Engeland behielden , was kneller's laatde werk onder die Regeering, cn het laatde zyner openbaare Schilderftukken, Hy fchilderde george den I, en werd door hem tot Paronet verheeven. Met zyn Schilder-arbeid voer hy voort; doch werd, in den Jaare MDCCXXI1, aangetast dooreen geweldige Koorts ; Dr. meao redde hem uit het hachlykst doodsgevaar; de ziekteftof viel op zyn flinker arm; deeze werd gefneeden. Hy bleef in een kwynemien Haat, en llierf den 27(len Oktober MDCCXXIII. Men begroef hem te IVIdtton, by Hounslow, waar hy een Landgoed hadt. In de (*) Nademaal het zeker is, dat kneller, onder de Regeering van c^rel den II, de eerltemaal in Engeland kwam, is het eene OJiverfchoonelyke onnaauwkeurigheid van den Heer ;:jörnst:.iil, ais hy , in het Vde Deel zyner Reize , bl. 245, fchryft, dat kneller Koning carel den 1 , in deszelfs Gevangenis , verlcheidcmaalen portraiteerde. Cf) Zeven van deeze Koppen zyn van kweller.'s hand, de overige fchilderde lahl, .  VAN GODFRIED KNELLER. 123 .de Abdy van Westminfter werd een Gedenkteken voor hem opgerigt (*). Kneller trouwde susannah cowley, Dogter van den Predikant te Henley aan den Theems. Zy overleefde hem, en werd te Henky begraaven, waar men nog de Gedenkgraven van haar en baaren Vader vindt. Vóór zynlluwelyk hadt de Heer Godfried een liefdegevalletje met de Vrouw eensKwaakers, die hy van haar Echgenoot kogt, en hadt eene Dogter, wier Portrait hy maalde als een St. agnes met een Lam; 'er gaat een Prent van uit door smith. Kneller hadt groote fchafcten verzameld: fchoon hy ruim en ryklyk leefde, en 20,000 Pond by de Zuidzee verloor, liet hy nogthans zo veel naa, dat het jaarlyks inkomen bykans 2,000 beliep. Een gedeelte daarvan maakte hy aan zyne Huisvrouw, en het overige aan godfried ikjckle , den Zoon zyner Dogter, onder beding, dat deeze den naam van kneller zou aanneemen. Aan drie Nigten, te Hamburg, Kinderen van zyn Broeder, maakte hy Legaaten, en een Jaargeld van 100 Ponden aan hing, een oud Knegt, die met zyn Broeder hem geholpen hadt. Veele helpers had hy, gelyk af te neemen is uit de veelvuldigheid zyner Stukken, en de llegthcid van zo veele: de voornaamfte waren pieter van der roer en bahir; zomtyds bediende hy zich van baptist en vergazon. Vyftien Guinjcs liet hy zich voor een Kop, twintig voor een Kop met één Hand, dertig voor eene Afbeelding ten halven lyve, en zestig voor eene ten voeten uit, betaalen. Kneller maalde menigwerf zyne eigene Afbeelding. Myn Vader bezat 'er een van zyn jeugd ; en een kleintje van denzelfden tyd , zeer meesterlyk gedaan , is thans in myn bezit, 't Werd door becket in 't Koper gebragt. Smith vervaardigde een ander met een Pruik. Een, ter halver lengte, werd aan de Toscaanfche Gaandery gezonden ; nog een ter halver lengte is 'er voorhanden, met de Gouden Keten. En met een Kap ter halver lengte, aan de Gaandery te Oxfort aangeboden. En nog een dubbel (tuk, hem en zyne Vrouw verbeeldende. Veele zyner Hukken zyn in 't koper gebragt, bovenal door Smith , die hem meer dan regt gedaan heeft; de Draperyen zyn boven de oorfpronglyke te dellen (f). De eerfte Prent, van (*) Zyn Gedenkteken, door rysbracic gemaakt, hadt hy zelve ontworpen, en 300 Pond tot hetzelve beftemd. (t) Hy hadt, naar 't oordeel van r. van eynd/'N, een zekeren huaak of liever mode, ih de Draperyen zynerPortraiten ingevoerd, Is die,  124 LEËVENSBERlCHT van zyne Werken ontleend, was carel de II, door white.' Eer hy na Italië ging , hadt hy een Historieltuk gefchilderd, verbeeldende tobias en den Engel.' Op zyn plaats te Whitton, waren veele Hukken, van zyne hand, eenige jaaren naa zyn Dood verkogt. Hy hadt voor, den trap aldaar, door james THORNHiLL,te laaten fchilderen; doch hoorende, dat de Heer izaac newton voor Thornhtll zou zitten, werd kneller verftoord, en zeide, geen Portrait-Schilder tot zyn Huis-Schilder te willen gebruiken, en hy liet het Werk aan laguerre. De Heer kneller verminderde zyn Schilderrocm, door de verkiezing, om zyn Kunst aan zyn inkomen dienstbaar te maaken (*). Had hy geleefd in een Land waar zyne verdiende beloond werd, naar de waarde zyner Stukken, in ftede van naar derzelver getal, hy zou op de lyst der grootfte Meesteren hebben mogen praaien; maar hy paarde de verregaandlte trotsheid met de grootfte verwaarloozing van charaéter ; —— ten minden tegen één Stuk , 't welk hy fchilderde om roem te verwerven , offerde hy 'er twintig aan winst op; en hy trof Menfchen van zo weinig oordeel aan, dat zy 'er op gefteld waren om gefchilderd te worden, door een Man, die gaarne zyn eigen Werk voor het zyne niet zou erkend hebben , op het oogenblik, dat men 'er het geld voor hadt nedergelegd. Tien Vorften zaten voor zyn Penfeel (f), geen hunner ont- die, offchoon niet zo eenvoudig fchoon als die van netsciier en lely, egter door verfcheide Kuuftenaars, die,onder zyn beftuur, aan zyne Afbeeldzelftukken werkten , in andere Landen^ werd overgebragt, en eenigen tyd Hand greep. Verh. van Teyler's7Vm& Genootfchap. V. Deel, bl. 74. (*) Zeker Schryver zegt, dat kneller aan het Portrait-fchilderen den voorrang gaf,met dit zeggen: „Schilders van Historie. „ Stukken maaken de Dooden leevend, en beginnen niet te lee„ ven, voor dat zy zeiven dood zyn. Ik fchilder de leevenden, „ en zy doen my leeven!" Een Bonmot zeker; doch, hoe ook gepreezen by zyn leeven, door dryden , addison , steele , en bovenal door pope , heeft de Dichter hayley hem die handelwyz» kwalyk geduid, als hy zingt: Unhappy kneller! Covetous though vain, Thee Glory yielded to feducing Gain. (f) Carel de II, jacobus de II, en diens Koninginne, wil- l7am en maria, anna, george de I, lodewyk de XIV, peter. be groöte eu Keizer carel de VI. Voor het laatstgemelde Por- trait,  VAN GODFRIED KNELLER. I25 «nrdekte, dat hy bekwaam was om meer te doen dan hunne gelykenis te bewaaren. Wy nogthans, die Koning william, Czaar peter, marlborough, newton , dryben, godolphin, somers , de Hertogin van grafton, Lady ranelach, en zo veele andere cieraaden van eene beroemde Eeuwe, door kneller's Penibel aan ons overgebragt vinden, moeten ons niet beldaagen, dat hy zyne kunstbekwaamheid aan Portraiten te koste lag. Misleiden is deeze fchat grooter, dan byaldien hy de Kamers va;i Hampton-court vercierd hadt met de Oorlogen van Eneas, of het Toverpaleis van Armida; en als men in aanmerking neemt, hoe zelden groote Kundenaars op eene waardige wyze gebruikt worden , is het beter weezenlyke Portraiten te hebben, dan ontelbaare Madonas. Myn gevoelen, over 't geen de Heer kneller zou hebben kunnen doen , moet niet beoordeeld worden uit het Historieftuk van Koning william, in 't bovengemelde Paleis ; 't is een jammerhartig ftuk; maar dc oorfpronglyke fchets van 't zelve , te Houghton , is ontworpen, met een vuur en geest, rubens evenaarende. De Held en het Paard zyn daar in het heetde van 't gevegt; in het groote ftuk rydt de Koning in Zegepraal, met zyne gewoone koelheid. De Heer kneller hadt van alle zyne Werken 't meest op, met den bekeerden Chinees te Windfor; maar zyn Portrait van gibbons overtreft het verre; dit heeft de losheid en natuurlykheid van van dyk , met de harmonie van kleuren byzonder eigen aan andrea sacchi; geen gedeelte is flof behandeld. In 't algemeen zelfs , als hy het uiterde van zyn kunstvermogen aanwendde, drukte hy alle andere partyen, om te meer kragts in 't Hoofd te brengen, —— een trek, eenen zo grooten Meester onwaardig. Zyne draperyen zyn zo lugtig opgemaakt, dat ze na geen zyde of eenige doffe , die men ooit in de Wereld zag, geleeken. De houding zyner Hoofden heeft eene uitfteekende bevalligheid ; het hair is wonder aartig gefchikt, en indien de lokken onnatuurlyk hoog fchynen, moet dit aangezien worden voor een blyk van 's Schilders kunst. Hy fchilderde in eene Eeuw, toen de Dames gevaarten van drie verdiepingen op het hoofd droegen. Hadt hy zulk een geheel onnatuurlyk opfchik vertoond , in 't verloop van eene halve Eeuw , trait, maakte leopold , kneller tot Ridder des Roomfcken Ryks; anna verhief hem tot Kamerdienaar; de Univerliteic van Oxfers gaf hem den tytel van Doktor. 13  Ï2f) LEEVENSBERTCHT VAN GODFRIED KNELLER. Eeuw, ronden zyne Stukken belachlyk geweest zyn. Dh hoofddekzcl tot de natuurlyke hoogte te brengen, toen het oog gewoon was pyramideu te belchouwcn, hadt het vooroordeel te zeer gefchokt, en de gelykenis doen verminderen, Hy koos een middenweg, en gaf'er een cieraad aan van natuurlyker lfoiTe. —— "Met dit alles moet men bekennen, dat 'er eene groote eenzelvigheid heerschte in de houdingen , en geene verbeelding altoos in dezelve werkt. Zie maar een Kop, deeze neemt u in ontbloot het overige van 't doek, en gy zult verwonderd ftaan, hoe aangezigtcn, die zo veel uitdrukken, zo werkloos kunnen weezen. In de daad, de Eeuw, waarin kneller leefde, vorderde niets naauwkeurigs , niets volkomens. Bekwaam om de kragt van drydEn's Verzen te voelen , en de grootsheid van knelleb's Koppen op te merken, kon dezelve Rymelaary hooren en Kiaddery zien. Kneller's trots was ondraaglyk. Popf. ging eene Weddingfehap aan, dat geene vleicry te grof was, of zyn Vriend kneller zou ze verzwelgen kunnen. Om 'er de proef van te neemen, zeide pope tegen hem, terwyl hy zat te fchilderen : „ Waarlyk kneller, ik geloof, dat, indien de Schepper u tot helper gehad had, de Wereld veel volmaakter zou wcezen." —- ,, By God," gaf kweller hem ten antwoord , „ ik geloof het!" Eene zo oneerbiedige taal was niet vreemd in den mond van kneller , die over het ftuk van den Godsdienst zich dikmaals op een losfen trant uitliet. de uitwerkzels van kvd en jalousy, voorbeeldlyk geschetst. Eene Gefchiedenis. (Uit hei Engelsch van den Heer cumberland.) TTTy hebben zo veel gehoord van de treurige Uitwerkzelen der W Jaloufy, dat ik my onlangs niet weinig vermaakt vond , door een Verhaal, my medegedeeld van een Heer, die geltlkkig geneezen werd van zyne Jaloufy, zonder eenige van die treurige omfïandigheden, welke, maar al te dikwyls, uit die Gemoedsdrift orttftaan, zelfs dan, wanneer dezelve ongegrond is. Naïrdemaal de jalouzy van dien Heer van deezen (tempel was, heb ik te meer zin om zyne Gefchiedenis te verhaalen, (niet genoegzaame voorbehoeding, wat de Naamen en Perlbonen betreft) dewyl 'er. eene Zedeleeiende regtmaaiigheid is in de ontknooping, die behaageiyk zou weezen zvlfs in eene versierde Gefchiedenis; en dub»  DE ÜITWBMfZELS VAN NYD EN JALOÜZY. 127 dubbel bebaagelyk wordt, wanneer wy dezelve in het daadlyk leeven aantreffen. De Heer paul testy .. acht en veertig Jaaren bereikt hebbende, trouwde de fchooue louisa in haar achttiende Jaar. Men vindc Ouders, die fchynen te denken, dat een zogenaamd wel uithuwelyken , wat de bezittingen betreft , vergoeding kan opleveren , voor een zeer wyd verfchil van Jaaren; louisa's Ouders dagten in diervoege over het ftuk. Eene ongehuwde Zuster van den Heer paul, verfcheide 'aaren jonger dan hy, hadt eenigen tyd vóór zyn Huwelyk met louisa zyne Huishouding beftuurd; en dewyl deeze jonge Juffrouw eene wonderbedrcevene Huishoudftcr was , cn daarenboven een vry goed onaf hangelyk kapitaal bezat, nam de voorzigtige Baronet zyne maatregelen zodanig, dat zy by hem zou blyven woonen j onder voorwendzel, van de onbedreevenhcid der jong getrouwde te gemoet te komen, voerde zy het huislyk beftuur zo volftrekc als immer. Naardemaal Juffrouw rachel beter te vrede zou geweest zyn op haar Broeder, hadt hy eene Vrouw gekoozen van minder fchoonheid en meer middelen dan louisa aanbragt, valt 'er zeer aan te twyfelen, of zy naa zyn Huwelyk wel by hem zou gebleeven zyn, was zy niet vry verre heen geweest in een liefdehandel met een jong Heer, wiens aanzoeken, fchoon in de daad op haar middelen gemunt, zy geloofde dat in opregtheid haar Perfoon betroffen. Deeze jonge Heer , dien ik den naam van lionel zal geeven , was ongetwyfeld een voorwerp de opmerking wel verdienende van eene juffrouw in de omfïandigheden van Mejuffrouw rachel; by eene fchooue geftalte en een iuneemend voorkomen , was hy van eene aanzienlyke geboorte; zynde een jonger Zoon van den Lord mortimer , een oud eerwaardig Pair des Ryks, die op zyn Familie's Landgoed zich met zyn Gezin onthieldt;'t zelve lag flegts weinige mylen van dat des Heeren paul, zy waren vrienden en bezogten elkander dikwyls. Lionel hadt zyn Vader veel kwelling veroorzaakt door jeugdige verkwisting en een ipoorloos gedrag, groote fomraen hadt deeze opgefchooten, om hem uit zyne fchuldcn te redden; maar de middelen van den ouden Lord middelmaatig en vast gemaakt zynde op diens oudilen Zoon, was lionel genoodzaakt geweest zyn Krygspost teverkoopen, en nu t'huis te leeven, geheel van zyn Vader afhangende, met een zeer lchraal zakgeld.' Geen wonder, dat lionel, die zyne eigene bekrompene omftandighedeu maar al te zeer gevoelde, om eenig voeglyk redmiddel niet ter hand te neemen, gaarne zyn vervallen fortuin, door een voordeelig Huwelyk, wilde herftellen; en fchoon Juffrouw rachel wel juist de Dame zyner verkiezinge niet was, bedagt hy zeer wyslyk, dat zyne omftandigheden hem het vermogen'^ om geheel naar zyne verkiezing te handelen, benamen. Tot dit middel van herftel, werd hy ook fterk aaugefpoord door zyn Vader, 1 4 aan  Ï28 be uitwerkzels aan wiens wenfchen hy gaarne wilde voldoen , niet alleen uit hoofde van plïgt, maar ook, om eenige vergoeding te doen voor de vroegere moeiiykheden. Ten deezen tyde ftonden dezaaken op •een goeden voet, en 'er valt niet aan te twyfelen, of de party zou geflooten geworden zyn, was het Huwelyk van den Heer ï>aul niet tusfehen beide gekomen ; doch , dewyl Mejuffrouw kachel, om boven opgegeeven reden, befloot, by haar Broeder te blyven, werd de verkeering tusfehen de Gelieven hervat, zo ras de Heer paul zyne louisa in huis gebragt hadt, en alles genoeg in orde was, om de bezoeken van Vrienden en Nabuuren ter gelukwenfehing te ontvangen. Ten deezen flonde werd de ongelukkige rachel een flagtoffer van de plaagendfle aller menschlyke driften; haare Behuwdzuster bezat duizend bevalligheden, en zy ontdekte fchielyk, of ivaande te ontdekken, dat lionel's aandagt getrokken wierd door een fchooner voorwerp dan zy zelve. Dit gaf haar de fterkfte beweegredenen om een waakzaam oog geflaagen te houden op louisa's gedrag; het is eene beftendige eigenfehap der Jaloufy, alle voorwerpen, welke zy in 't oog krygt, te vergrooten en te miskleuren. Eenigen tyd, nogthans, bedwong zy zich binnen de paaien van voeglykheid ; nu en aan eene zydlingfche aanmerking \-oorzigtig aangevoerd by wyze van raadgeeving, was alles wat zy waagde; maar deeze aanduidingen werden door louisa, wier ©nfchuldige vrolykheid na dusdanige vermaaningen niet luisterde, zo weinig in agt genomen , dat ze nu en dan op een ernftiger toon begonnen te kfinken: wanneer die aanmerkingen in fcherpheid toenamen, begon louisa een weinig kwaadaartig vermaak re lcheppen in haar Zuster te kwellen , en gedroeg zich zodanig «nmtrent lionel, als zy misfehien nooit zou gedaan hebben, hadt racjiel's Jalouzy haar daar toe niet uitgelokt: zy was nog on. fchuldig; doch in zo verre onvoorzigtig, dat zy rachel's boosaartigheid in de hand werkte, die nu de zaaden van misnoegen, in 't ligt ontfleekbaar hart haars Broeders, begon te zaaijen. In een dier hortende gefprekken , wefke nu veelvuldigmaalen plaats greepen tusfehen de Zusters, befloot rachel, naa over het oude onderwerp zich met eenige bitsheid uitgelaaten te hebben, toaars lesfen met eene menigte betuigingen van belangneeming in, cn yver voor,louisa's geluk, en bragt,als eene verdeediging voor de vrymoedigheid haarer raadgeevingen in 't midden, dat zy aan1'praak hadt op wat meerder Wereld- en Menschkunde, door ondervinding opgedaan,dan de andere was ten deelegevallen. Waarop louise met eenige fcherpheid antwoordde: ,, 't Is waar, gy hebt meer jaaren in de Wereld geleefd dan ik." Eenige weinige misfehien , antwoordde rachel. „ Zo veel of zo weinig ,, als het u behaagt te bekennen," voerde louisa haar te gemoet; met by voeging: ;,,dit is één, onder verfcheide voordeden, die gy ,, op "my hebt, en waarop gy al te edelmoedig zyt om op te roe- „ raen, en ik te nederig om des fmert te gevoelen." JVat hier  VAN NTD EN jalousv. hier van ook zyn moge, fprak rachel , gy zult my tteflaan aan tc merken, dat gy dubbel gehouden zyt, u voege lyk te gedraagen; gy zyt eene getrouwde Vrouw. „ Misfehien zal die eigenfte omftandigheid een bewys van „ myne onvoegelykheid zyn." Hoe dat, Mevrouw! ik durf zeggen, dat myn Broeder, de Heer paul , geen kwaade party voor u was ; althans ik kan getuigen, dat gy van uwen kant wel eenige moeite aangewend hebt om hem tc krygen. „ Wel, myn waarde Zuster," zeide louisa, met eene gemaakte onverfchilligheid, „ naa zoo veel moeite is het niet vreemd, „ dat ik een weinig wensch uit te rusten." Onvoeglykheid laat geen rust toe; gezondheid, eer, geluk, worden 'er aan opgeofferd; zy krenkt de agting eener Huisvrouw, en knakt da genegenheid van een Egt genoot! „ Hou u gerust!" riep louisa, „indien gy geen oorzaak geeft „ om de genegenheid van een Egtgenoot te verwyderen; ik zal „ zorg draagen dat 'er geene gelegenheid gegeeven worde oirt „ de agting eener Huisvrouwe te kwetzen " Op dit oogenblik tradt de Heer paul binnen, en, uit het gelaad der Dames, wel kunnende opmaaken, dat zy het niet volkomen eens met elkander waren, vroeg hy louisa , ernftig, Avaarom zv zo donker zag. „ Ik zou," fprak louisa , „ donker zien ten gevalle van myn ,, gezelfehap; maar ik heb een zo zuiver gevveeten, en zo vro„ lyk een hart, dat ik geen donkerheid in 't gelaad kan zien» „ zonder daar over te lachen!" Zy zeide dit met een oogflag derwyze op rachel gevestigd , dat de Heer paul in de toepasfing niet kon mistasten. Louisa hadt de kamer niet verlaaten , of 'er volgde eene uitlening tuslchen den Broederen de Zuster; in welke rachel zulk een groote gifte deedt van haare eigene vergiftigende jaloufy, en in 't hart van den Heer paul Hortte, dat hy, op de aankomst van Lord mortimer, welke hem juist in dat tydftip werd aangediend, het fchielyk befluit nam deezen Heer te verdaan te geeven, hoe hec voor zyn huislyk geluk noodig geworden was, den Heer lionel te verzoeken, om zyne bezoeken, ten zynen huize, te ftaaken. Met deeze indrukken en met eenen ontrusten geest, tradt de Heer paul in zyn Boekvertrek, waar Lord mortimer hem zar. cp te wagten, in een niet min belemmerden ftaat; gedagt hebbende om eene Egtverbintenis tusfehen de beide Familien voor te liaan, en te polfen hoe de Heer paul zou denken over een Huwelyk, tusfehen zyn Zoon lionel en Mejuffrouw rachel. Wanneer de eerfte pligtpleegingen volbragt waren, 't welk vry lang aanhieldt, dewyl beide de Partyen ftrikte onderhouders waren der oude regelen van Welleevendheid, begon zyn Lordfchap , op zyne gewoone wyze, om van verre te verneemen op welk een grond hy zich bevondt; dan zyn gelaad in een plooi van ernst-  J3Ö de uitwerkzels ernsthaftigheid en beraad gezet hebbende, begon hy in deezer voege! „ Indedaad, Mynheer paul , ik moet u verklaaren dat weinige dingen in dit leeven my meer vermaaks fchenken, dan te bemerken, dat „ myn Zoon lionel uwe Familie zo dikwyls bezoekt." — De Baronet, wiens ziel, ten deezen ftonde,niet in ftaat was om agt te (laan op eeuig ander denkbeeld, dan 't geen betrekking hadt op zyne eigene Jaloufy, ftondt geheel verfteld op deezen onverwagten voorllag, en was verlegen wat daar op te antwoorden ; eindelyk, naa lang marrens, en op een toon van kwalyk gepaste boertery, gaf hy te verftaan: ,, wel te gelooven dat 'er ééne Perfoon in zyne Familie was, aan wien de bezoeken van den Heer lionel won- der bevielen: en dewyl dit een onderwerp was 't geen hy zeer „ ter harte nam, ja het eenige waarvan de Eer en het Geluk „ van hem en zyne Familie afhingen, kon hy zyne Lordfchap „ verzekeren, dat hy met gretigheid de gelegenheid aangreep ,, om tot eene verklaaring te komen, welke hy hoopte dat zo „ vertrouwelyk zyn zou van de zyde zyner Lordfchap, als van „ zyn kant." Daar was iets in do wyze van voordragt van den Heer paul, zo wel als in de woorden zelve, 't welk de erflyke hoogmoed van den ouden Lord ontrustte, die, zich met veel ernsthaftigheid oprigtende, den Heer paul betuigde, „ dat ,j hy voor zyn Zoon lionel dit te zeggen hadt, dat mangel aan „ Eer nooit onder diens gebreken behoorde: ja dit kou nooit „ ftrafloos ten laste gelegd worden aan eenig Lid van zyne Fa- mielje; en dat hy, om eenig verwyt van die foort te voor„ komen , gegrond zynde op zyns Zoons geduurig oppasfen „ van zekere Dame, deeze zamenkomst verzogt hadt om 'er „ met zyn goeden Vriend en Nabuur over te fpreeken." Dit zeggen ftrookte zo zeer met de opvatting waar van den Heer pa; l vol was, dat hy onmiddelyk uitriep, ,, Ik zie uwe „ Lordfchap is niet onkundig van iets, dat maar al te zeer in 't ,, oog loopt van een ieder, die in dit huis verkeert: maar, de„ wyl ik weet dat uwe Lordfchap een Man is van de kieschte Eer in uw eigen Perfoon, zal ik my hoogst aan u verpligt re,, kenen, als gy uw Zoon beduidt om dergelyke beginzels aan te neemen, ten opzigte van zekere Dame onder dit dak, en hem te vermaanen af te laaten van die oppasfnigen, die gy zelve be„ merkt hebt, en waarvan ik, om u de waarheid rondborftig te „ belyden, geen ooggetuigen kan zyn, zonder den grootften hin„ der cn het uiterst misnoegen." Op deeze woorden rees de oude Lord, zo vlug als zyne jaaren wilden gehengen, van zyn ftoel op, en fprak op den verzekerendften toon. „ Mynheer paul tf.sty , indien dit uw wensch en begeerte is, dan betuig ik u is het de myne ook: myn Zoon zal zyne Bezoeken hier ten Huize nooit herhaalen; ftel uw hart „ gerust; lionel mortimer zal u, noch de uwen, geene verdere „ ftoorenis geeven!" De Baronet antwoordde. „ Mylord, ik voel my doordrongen „ van  van nyd en talousv. jjj van een diep gevoel van uw loflyk oogmerk, en de warmte met „ welke gy u hebt uitgedrukt over een Onderwerp, .zo aüer,, naauwst verknogt aan de rust myns gemoeds: gy hebt myn hart ,, ontlast van een zwaar pak, en ik zal'er u altoos voor danken!" „ Mynheer," hernam de Lord, 'er is meer dan genoeg ge„ zegd over dit onderwerp. Ik durf zeggen, myn Zoon zai dee- „ ze zyne te leurftelling wel te boven komen." „ Dat durf „ ik u verzekeren!" zeide de Heer paul, en voegde 'er by: „Ik „ heb ook geen twyfel aan 't wel flaagen der onderneemingea „ van den Heer lionel : ik hoop alleen dat hy ze omtrent een ,, ander Voorwerp zal te werk Hellen." Lord mortimer murmelde eenige dingen by zich zeiven, welke de Heer paul niet hoorde, en waarop hy misfehien niet lette, en nam fpoedig zyn affcheid. Wanneer wy den Leezer dee- zes voorvals zeggen, dat Mejuffrouw rachel nooit, zelfs niet in 't allerminlte, van haare geneigdheid voor den Heer lionel ontdekt hadt aan haaren Broeder, integendeel hadt zy alles ten zorgvuldigffe voor hem verborgen gehouden , zal dit mhverJtanJ niet onnatuurlyk, of ontbloot van waarfchynlykheid , voorkomen. Lionel, wiens kleine galanterien met louisa zo verreniet gegaan waren, dat ze eenigen indruk op zyn hart gemaakt hadden, was ligt af te brengen van zyne Liefde tot Mejuffrouw rachel, die meer haar beurs dan haar Perfoon goldt: weshalven hy zich gereedlyk kon fchikken naar het affcheid, zo gemaklyk door zyn Vader verworven, en hy gehoorzaamde, zonder moeite, aan hec Vaderlyk bevel, om geene bezoeken meer ten huize van dea Heer paul testv af te leggen. Aan de Dames, ten diens huize, hadt dit wegblyven een alzins vreemd en onoplosfelyk voorkomen. De Heer paul hielde het geheim geheel voor zich zeiven, en floeg louisa met Argusoogen gade : wanneer hy ontdekte dat zy het niet komen van den Heer lionel zich niet meer aantrok, dan dac Ze zich eene vlugtige aanmerking liet ontglippen, dat hy elders meer vermaaks zou vinden , begon hy zyne Jaloufy te laaten vaaren , en kreeg meer lusts. Geheel anders was het gefteld met de ongelukkige Juffrouw rachel ; haar hart ftondt de grootite folteringen uit: want, fchoon zy natuurlyk moest veronderftellen, dat haars Broeders Jalouzy de oorzaak was van lionel's wegblyven; kon zy nogthans zyn geheel itilzwygen , ten haaren opzigte, niet anders oplosfen , dan door de veronderftelling, dat louisa's aantreklykheden zyn hart geheel van haar vervreemd hadden: eene ondraaglyke verouderftelüng! Dag aan dag verliep 'er in angstvolle verwagting na een Brief, die haar deeze wreede veragteloozing ontvouwde. Geen Brief kwam 'er. Alle gemeenfehap tusfehen de Familie, en die van Lord mortimer, was afgebrooken. Geene kuiidfchap kon van daar opgedaan worden: en op alle naavraagen, als zy van verre waagde aan haar Broeder voor te ftellen, antwoordde hy zo kort, koel en droog, dat zy 'er niets uit kon opmaaken. Waa*  132 DE UITWEEKZELS VAN NYD EN JALOUsV.' Wanneer hy intusfchen, van tyd tot tyd, meer en meer met louisa bevredigd werd, nam zyne koelheid omtrent zyne Zuster toe, die nu te laat ontdekte, welke de heillooze gevolgen waren, van zich in zaaken tusfehen Man en Vrouw te fteeken; zy verweet zich zelve ten iterkften haare gereedheid om diens Jaloufy aan te vuuren. ■■' - _ Terwyl zy zich met dusdanige overleggingen afpynigde, en toen loüisa reeds fcheen vergeeten te hebben dat 'er ooit zulk een Perfoon als de Heer lionel beftondt, verfpreidde 'er zich een gerugt, dat hy gereed ftondt om met een Dame van rang en middelen in den echt te treeden, en dat hy met Lord mortimer, ter voltrekking van dit Huwelyk, naar de Stad vertrokken was. ■ Deeze flag ontbrak 'er alleen aan om Juffrouw rachel geheel wanhoopig te maaken; in eene vlaag van vervoering, aan krankzinnigheid grenzende, ging zy na haar kamer, floot zich op, en gaf lugt aan haare drift, door een Brief tefchryven, vol klagten en verwyten, welken zy aan een vertrouwden Brenger overgaf, mes volflrekten last om dien den Heer lionel in eigen handen te geeven , en met antwoord te rug te keeren. De Boodfchap werd naar de letter volbragt, en zy ontving het volgend antwoord. mejuffrouw! „ Ik ben niet min verwonderd dan aangedaan over uwen Brief. „ Indien uw Broeder U zints lang niet onderrigt heeft van zyn „ gefprek met myn Vader, heeft hy zo onregtmaatig omtrent TJ „ gehandeld als omtrent Lord mortimer en my. Toen myn Va„ der den Heer paul ging opwagten, met het bepaald oogmerk „ om hem te onderhouden over de hoop die ik had om met II „ eene Egtverbintenis aan te gaan, en deswegen een voorflag te „ doen, ontving hy éénsflags zulk een kort en volftrekt afwyzend „ befcheid, ten mynen opzigte, dat ik, hoe zeer het my gnef„ de,niet anders doen kon dan 'er my (lil aan te onderwerpen,en „ my onthouden van eenig bezoek by eene Familie, waar men my „ als een onaangènaame Indringer befchouwde. „ Wanneer ik u de waarheid verzeker, van het gerugt door tr „ gehoord, en u berigt, dat ik deezen morgen getrouwd ben, „ zult gy het my wel kunnen vergeeven, dat ik thans 'er niet „ meer byvoeg, dan dat ik de eer heb van uw onderdaanigfte Die„ naar te zyn, lionel mortimer. Het ontvangen van deezen Brief bluschte op eens alle hoop uit. De troostlooze juffrouw rachel werd een der elendigfte ender de Menfchen. Naa, in een vlaag van woede, tegen haaren Broeder uitgevaaren te hebben, verliet zy zyn huis, met oogmerk om 'er nooit weder in te komen; zonder een bepaald plan waar zich neder te zetten. En terwyl zy,by vlaagen, naauwlyks gezegd kon ■worden by haar verftand te weezen, zwerft zy van plaats tot plaats, om die rust' te zoeken , welke zy met geene mogelykheid kon vinden. Waar zy komt verftrekt zy ten droeven toonbeeld van te leurgefteldeu Nyd en zelfplaageude Kwaadaartigheid.  MENGEL WERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. de nuttigheden en 't oogmerk der dichtkunst. (Ontkend uit het overheerlyk IVerk, de Sacra Poë'fi He-brseorura van den Hoogëerw. roüert lowth , D.D. F. R. S.S. Lond. S? Gotting.— Lord-Biifchop van Londen. TV /Ten begrypt. in 't algemeen, dat de Dichtkunst een JlVJL tweevoudig oogmerk hebbe , naamlyk Nut en Vermaak te vetfchaffen, of liever deeze beide te vereenigen. Ik wenschte liever, dat zy, die ons deeze bepaaling van het doel der Dichtkunde gaven, het Nut hadden voorgefteld als het eindoogmerk, en 't Vermaak als het middel, waardoor dit einde daadlyk kon bereikt worden. De Wysgeer en de Dichter fchynen voornaamlyk van elkander te"verfchillen in de middelen, door welken zy 't zelfde einde poogen te bereiken. Beiden neemen zy het charafter van Leermeesters aan: dit charadter oordeelt de een best te vertoouen en te bewaaren, als hy met naauwkeurigheid , fcherpzinnigheid en duidelykheid , onderwyst; de ander , wanneer hy fchitterend, welluidend en fraai dit werk verrigt. Deeze vervoegt zich tot het Verftand alleen, en laat de Driften onaangeroerd; geene lpreekt het Verftand in diervoege aan , dat hy ook de Driften op zyne zyde trekt. De een gaat na de Waarheid en de Deugd, langs de naaste en kortfte wegen; de ander komt te zelfder plaatze, door zekere omwegen en bypaden, en betreedt een bogtiger doch aangenaamcr pad. 't Is het werk van den eerften om deeze voorwerpen zo te befchryven en te verklaaren, dat wy 'er juiste begrippen van vormen; 't is het werk van den laatften ze derwyze te kleeden en op te eieren, dat wy ons opgewekt vinden om ze te beminnen en te omhelzen. Ik ftel het, derhal ven, als een grondregel neder, dat de Dichtkunst nuttig is, bovenal om dat ze vermaaklyk is: en, indien ik, gelyk men daartoe ligt vervalt, al te veel meng. 1791. no. 4. K aart  134 BE NUTTIGHEDEN EN 5T OOGMERK aan myne geliefdfte bezigheid toefchryve, vertrouw ik dat de Wysgeer my dit ten goede zal houden, wanneer ik'er byvoeg, dat de Schriften van den Dichter nutter zyn,dan die des Wysgeers, in zo verre zy aangenaamer zyn. Om deeze ftelling door welbekende voorbeelden op te helderen , kan men véfonderftellen dat de Geleerden onder de Romeinen, toen zy de Leer van epicurus omhelsden , geen hooger agting toedroegen aan, en geen meer beftendig gebruik maakten, van het fchoone Dichtwerk van lucretius, dan van catius of amafanius, ja van de Schriften van epicurus zelfs? Wie kan gelooven, dat zelfs de meest fmaakloozen de Schriften over den Landbouw, of van den geleerden varro, of (om van den ouden cato niet te fpreeken) van columella, een Schryver, in gecncn deele van fraaiheid ontbloot , met het zelfde genoegen zullen _ leezen als de vermaaklyke en geheel volkomenfi Landdichten van virgilius? Een Werk, waarin hy de agtbaarfte Schryvers geëvenaard heeft, in de bondigheid van ftoffe, en de fraaifte overtroflên in de onnavolgbaare fciioonheid der Verzen. Integendeel, indien manilius, die geteld wordt (en met regt, indien wy op zyn eigen getuigenis af mogen) onder de Schryvers der Eeuwe van augustus, de verheevene Weetenfchap, de Sterrekunde, in zulke laage en onfraaije verzen opzingt, dat ze naauwlyks jui.ius firmicius, een Schryver in ondicht over't zelfde onderwerp, in eene min befchaafde Eeuwe bloeijende,overtroffen, wil ik hem de verdienden van een Wysgeer en Starrekundigen toekennen; doch die van Dichter nooit aan hem toefchryven. Want wat is een Dichter als hy bevalligheid van toonen derft, en alles mist wat de betoverende kragt heeft om te vermaaken? Hoe zullen wy nut of leering haaien uit een Schryver, die geen Mensch van fmaak met draaglykheid leezen kan ? De rede dan, waarorii de Dichtkunst 'er zich zo zeer op toelegt om haare lesfen met eene aanlokkende zoetheid te paaren , en als 't ware met het honigzoete der Zanggodinnen te fuikeren , is duidelyk, om , dus doende , haare leeringen te gereeder ingang te doen vinden, gelyk de Artzen de onaangenaamftc Geneesmiddelen gewoon zyn door veraangenaamende inmengzels bruikbaar te maaken. Maar, indien het vast gaat, dat zelfs by Schryvers, die rechtftreeks voorgeeven Leering en Nut te zullen verfchaffen, de zodanigen kragtdaadigst onderwyzen , die het meeste Vermaak opleveren, zal dit nog fterker doordraaien  DER DieHTKONST. I35 ten by dezulken, die, het oogmerk van Onderwys vermommende, alleen de aanloklykheden van Vermaak ten toon ipreiden, en, terwyl zy de gewigtigfte zaaken verhandelen , over de beginzelen van zedelyke bedryven fpreeken, en de pligten des leevens voorhouden , nogthans al de ftugheid van den Leermeester afleggen, en alle de cieraaden van Fraaiheid, en alle de aantreklykheden van Vermaak, aandoen; die, als in een Schildery, de bedry ven , de zeden, de werkzaamheden der menschlyke driften, ten toon hangen; en , door de kragt van naavolging en verbeelding, door de rolling der welluidende Verzen,"door finaak en verfcheidenheid fn de afbeeldingen, de genegenheid der leezeren gevangen neemen, en ongemerkt, of misfehien tegen wil en dank, dringen om de Deugd na te jaagen. Dit is het weezenlyk oogmerk van een Heldendicht; dit het uitwerkzel van het leezen van homerus. En wie is zo verdandloos of zo ongevoelig, dat hy geen ongelooflyk vermaak gevoelt als hy zich hier mede onledig houdt? Wie wordt niet bewoogen, vervoerd en verrukt, door den invloed van dat verheven Vernuft? Wie is zo zielloos, dat hy niet ziet, of, als 't ware, in zyn hart ingedrukt Vöeft; diens heerlyke grondlesfen van 's Menfchen, gedrag? Van de hand der Wysbegeerte mogen^ wy eenige koelzinnige onderrigtingen omvangen, in de Gefchiedenis eenige van geest ontbloote voorbeelden aantreffen ; hier hooren wy dc kragtige ftem der Deugd zelve; hier befchouwen wy haar in haare liefde-wekkende geftalte. De Dichtkunst geeft haare voorfchriften niet aan het Verftand alleen, zy roept dc Hartstochten te hulp, zy verfchaft niet alleen voorbeelden, maar dringt ze diep der ziele in. Zy verzagt het wasch door haare warmte, en maakt het vormbaarder voor de hand des Kundenaars. Volkomener en beter is der Dichteren onderwys dan dat der Wysgeeren. Volkomener, dewyl zy hunne Leer¬ lingen niet verveelen of verwarren met een droog en dor ophaalen van bepaalingen en onderdeden; maar zo volkomen en naauwkeurig de voorbeelden van elke foort afmaaien, de gedaanten die menschlyke driften en hebbelykheden aanneèmen, de beginzels van 't gezellig en burgerlyk leeven fchilderen, dat hy, die, uit de School der Wysgeeren komende, het oog Haat op de tafereelen van homerus, zich als uit een eng en doornig pad overgevoerd vindt in een ruim en met bloemen begroeid veld. . Beter , naardemaal de Dichter niet onderwyst door grondregelen en voorfchriften op een fchraalen en gemaakte» K a trant,  DE NUTTIGHEDEN EN 't OOGMERK trant, maar door de welluidendheid der verzen, door het fchoon der verbeelding, door het vernuftige van de Fabel, door de juistheid der Navolging, neemt hy de ziel des Leezers in , en vormt dezelve tot Deugd en braafheid. Maar, indien wy van het Heldendicht tot het Treurfpel overgaan,waaraan aristotelils den voorrang toekent, ter oorzaake van de waare en volkomene naavolging, zullen wy nog duidelyker overtuigd worden van de meerderheid der Dichtkunst boven de Wysbegeerte, op het beginzel van derzelver meerdere aangenaamheid. Htt Treurfpel is, met de daad, niets anders dan de Wysbegeerte ten tooneele gevoerd, behoudens alle haare natuurlyke eigenfchappen, en niets verliezende van haare aangeboorene ernsthaftigheid, maar alleen bygedaan en verfraaid door andere gunilige omftandigheden. Welk Huk, by voorbeeld, van Zedeleer, hebben de Griekfche Treurfpel - Dichters onaangeroerd of onopgecierd gelaaten? Welk een Leevenspligt, wat beginzel van huishoudelyke Staatkunde, wat beweegmiddel tot het beduur der Driften, welk eene aanpryzing der Deugd is 'er, die zy niet volkomen, met verfcheidenheid, en geleerd, behandeld hebben? De Zedeleer van /eschylus (niet alleen een Dichter maar een Pythagorisch Wysgeer) zal altoos bewonderd worden. Sophocles en eüripides ftonden niet min voor wyze Mannen vermaard: de laatstgemelde was de Leerling van socrates en anaxagoras, en dondt onder zyne Vrienden bekend als de Tooneel- Wysgeer. By deeze Schryvers voegden de aanloklykhcden der Dichtkunst zeker iets toe aan de heerfchappy der Wysbegeerte; en, in de daad, bereikte nooit iemand het toppunt van Dichtcrlyke Vermaardheid, of hy lag eerst den grondflag zyner Kunde in de waare Wysbegeeite. Men brenge hier tegen niet in 't midden , dat eenigen in het vak der Dichtkunst hebben uitgedooken, die nooit de Schooien der Wysgeeren betraden, noch de voordeden eener opvoeding, boven die van den gemeenen Man verheven, genooten. Ik blyf niet hangen aan 't gemeene denkbeeld , ik twist niet over de meening van een woord: de Man, die, door kragt van vernuft, door waarneeming, eene volkomene kennis van het menschlyk hart verkreegen heeft, die weet welke de vermogens van 's Menfchen geest zyn, en hoe de driften opgewekt en uitgedrukt worden, die niet alleen met woorden kan befchryven, maar voor de zinnen alle beweegingen der ziele afmaaien, die de driften kan opwekken, maatigen en regelen zulk een Man, fchoon hy  DER DICHTKUNST. I37 hy geene geleerdheid langs de gewoon gebruiklyke wegen opgedaan hebbe, agt ik een rechtfehaapen Wysgeer. De drift der Jaloufy, derzelver oorzaaken , omdandigheden, voortgangen en uitwerkzels, zyn, myns oordeels, naauwkeuriger, juister en voldoender befchreven, in één der Spelen van shakespeare, dan in alle de Schriften der Schoolfche Wysbegeerte. Indien nu het Treurfpel van eenen zo waarlyk Wysgeerigen aart is; indien het, by al'de ernsthaftigheid der Wysheid, de bevalligheden en aanloklykheden, aan 't zelve eigen, toevoegt, zullen wy dan niet moeten erkennen, dat Wysbegeerte, wat de nuttigheid betreft, voor de Dichtkunst moet zwigten; of zullen wy niet liever zeggen, dat de eerstgemelde veel aan de laatstgenoemde verfchuldigd is , van wier byftand en aanbeveeling zy een zo voordeelig gebruik maakt, om het byzonder einde , verbetering, te wege te brengen? Maar is de kragt van Naavolging en Fabel zo groot, dan moet de kragt der Waarheid zelve nog veel grooter voorkomen, en wy hebben ons liever, om onderwys in 't Zedelyke te verkrygen, by de Geichiedenis dan by de Dichtkunst te vervoegen. Dit is een misverftand. De Gefchie¬ denis vindt zich binnen al te naauwe perken omfchreeven; de Gefchiedenis is aan haare byzondere Wetten verbonden, die te ftreng zyn om zulk eene toepasfing te gedoogen. De Gefchiedenis verhaalt de dingen gelyk ze daadlyk voorvielen, en geeft de Gebeurtenisfen onder 't geleide van het gezag 't welk zy voor de zaaken bybrengt: zy moet vermelden wat 'er voorviel, niet wat 'er mogt of behoorde voorgevallen te zyn. Zy mag niet afwyken om lesfen te geeven of waarfchynlyke gisfmgen voor te ftellen; maar moet zich bepaald houden op dat pad , 't welk de gebeurde zaak voorfchryft. De Gefchiedenis handelt over zaaken en perfoonen die een daadlyk beftaan gehad hebben; de onderwerpen der Dichtkunst zyn oneindig en algemeen. Deeze fpeurt de oorzaaken op door het onzeker middel van gisfmg, de ander toont ze met klaarheid en zekerheid. De een verbergt de toevallig voorkomende fchitteringen 'van waarheid als zy aanbreeken , de ander befchouwt derzelver onbenevelde verlchyuing. De Gefchiedenis legt haar voorgefchreeven weg af langs een recht toeloopend pad, de Dichtkunst zweeft onbedwongen over de geheele uitgeftrektheid der Natuur. De eerde moet haare voorfchriften naar het onderwerp fchikken, de laatfte vormt een onderwerp, ondergefchikt aan haar oogmerk. Om deeze reden houdt aristoteles de Dichtte 3 kunst  138 BE NUTTIGHEDEN EN 'T OOGMERK kunst voor eene zaak van ernfh'ger en wysgeeriger aait dart de Gefchiedenis, en onze bacon (een naam die in de Geletterde Wereld voor dien van aristoteles niet behoeft te zwigien,) is van 't zelfde begrip. De Lierzang, (choon in zommige opzigten minder te rekenen dan 't geen men de hoogere foorten van Dicht» Hukken noemt, wykt geene in kragt, vuur, en evenaart ze zelfs zomwylen in ernst en deftigheid. Ieder foort van Dichtdukken heeft , iu de daad, eene byzondere wyze , Waar op zy 't menschlyk gevoel aandoen; de algemeene uitwerking is misfehien dezelfde. Het Heldendicht volvoert dit oogmerk met meer bedaardheids, overlegs en moeite, en daarom waarfchynJyk zekerder. Het krygt meer trapswyze ingang, het doordringt, het beweegt, het vermaakt.: nu ryst het tct een hoog toppunt van 't verheevene, dan gaat het voort met de gewoone zoetvoerigheid, en den Leezer geleidende door een tooneel vol verfcheidenheid en vermaak, neemt het de ziel zagtlyk gevangen, en maakt een diepen indruk door den dringenden aart der toepasfinge, doch inzonderheid door de volduuring des werkftuks. De Lierzang , integendeel, treft door eene oogenbliklyke werking; dezelve verbaast en beltormt, als 't ware, de aandoeningen. —— Het Heldendicht mag anen vergelyken by eene vlam, die, door den wind aangeblaazen, zich allengskens aan alle kanten verfpreidt, en eindelyk alles in brand zet. De Lierzang by een blixemilraal, die onverwagt uitfehiet, en alles te gelyk doet opblaaken. De wonderbaare kragt van den Lierzang, om de Driften.te beduuren, de Zeden te vormen, Burgerdeugd in dc harten te kweeken, en byzonder om die erïelaartige verhevenheid van gevoelens in te boezemen, van welke openbaare Deugd haar beftaan fchynt te ontvangen, zal ons genoegzaam blyken, als wy die gedenktekens van Dichtsrlyk Vernuft befchouwen, welke Griekenland heeft naagelaaten. Indien wy de Gedichten van pindarus, (die, fchoon geenzins voor de uitmuntendde in hun foort gehouden, ongelukkig bykans alleen overgebleeven zyn,) inzien, hoe keurig moet het vermaak , hoe leevendig de aandoening geweest zyn van den Griek, wiens doorgaande uitfbanning bedond in ze te zingen of te hooren zingen! Want dit Dag van onthaal bepaalde zich niet tot lieden van Smaak en Geleerdheid, maar werd van allen genooten. Moest, wanneer hy zyne Goden, de Helden en zyne Voorouders, in 't getal der Goden ge-  DER DICHTKUNST. 'ï& geplaatst, op eene zo verheevene, zo Godlyke wyze, hoorde roemen, zyn boezem niet gloeijen door zugt tot roem, niet ontllooten worden door heete nayver in Deugd, in Vaderlandsliefde, misfehien de maat wel eens te buiten gaande , doch dikwyls eerlyk en hoogstnuttig ? Is het te verwonderen , dat hy zoodanig verheeven werd door die grootheid van ziel, (mag ik het zo noemen ? j of liever dien trots, waardoor hy elk ander Volk laag, barbaarsch, en veragtlyk oordeelde , in vergelyking met zichzelven en zyne eigene Landgenooten? 't Is bykans noodloos hier te fpreeken, dat, in de heilige Spelen, (die zo veel fteuns gaven aan de Krygsdapperheid der Grieken) geen geringe maate van de waardigheid en hoogagting voortlproot uit de verzen der Dichteren. De krans, in de Olympifche Spelen behaald, was geen grooter belooning voor den dinger na Roem, dan zyn lof door een pindarus of stesichorus opgezongen. Ik wenschte, in de daad, dat de tyd, op eene nydige wyze , ons niet beroofd hadt van de Werken des laatstgenoemden , wiens grootschheid en deftigheid eene algegemeene toejuiching verwierven, dien dionysius boven alle andere Lierdichters fteldc , dewyl hy de _ verhevenfte en fchitterendde onderwerpen uitkoos , en in derzelver uitbreiding allcrvolkomenst het eigenaartige en treffende der Characlers bewaarde. Aan alc^etus erkent, egter, die zelfde Schryver, de hoogde uitneemendheid toe, in 't behandelen van Staatkundige onderwerpen. Als een Man, in de daad, hoe groot! Als een Burger, hoe geftreng! Hoe moedig een Verdeediger van de Wetten en Staatsgefteltenisfe zyns Lands! Hoe wakker een Bedryder der Dwingelanden! Die zyn Zwaard en zyn Lier beide aan het Altaar" der Vryheid heiligde! Wiens voorfpellende Zangeresfe , door elk Gewest zwervende, het werk eens Befchenn-Engels volvoerde, niet voor het tegenwoordig oogenblik alleen, maar voor volgende Eeuwen: niet enkel voor zyn eigen Staat , maar voor 't geheele Gemeenebest van Griekenland. Dichtkunst, zo als de zyne, zo verheeven, zo bezield, moet zeker hoogst kragtig geoordeeld worden, zo om het menschlyk hart tot deugd aan te zetten als Dm hetzelve te zuiveren van alle laage en fnoode_ neigingen ; dan nog byzonderder Itrekte dezelve , om die kragt van ziel , die edelmoedigheid van aart aan te kweeken, welke, en de afftammeling, en deBehoedder, is derVolksvryheid. Kon 'er eene gedagten ontdaan, dat een andere PIsistratus het in den zin zou krygen, om die Stad m K 4 flaaf°  14° DE NUTTIGHEDEN EN *T OOGMERK flaaffche boenen te kluisteren, waarop ieder gastmaal, ja, op de ftraaten , en in de geringfte zamenkomden des gemeenen Volks, dagelyks de Lierzang gezongen werd, die den naam van callistratus draagt? 'Er zyn eenige andere foorteu van Dichtftukken, die ons doorgaans voorkomen als in een gemaklyken en gemeenzaamen flyl gefchrceven; doch voortyds, by wylen, deftiger en daatlyker te voorfcliyn traden. Van dien aart zyn de Liederen , ik fpreek niet van dc ligtvaardige Minneliederen der hedendaagfchen, maar van de oude, deftige, heilige en leerzaame, Liederen, die Zeden voorfchreeven , Wetten aan de Volken gaven, en Godfpraaken der Deugd. Om niet te fpreeken van Dichters, wier Werken wy niet bezitten , en van wier verdienden wy ons, gevolglyk, geen gepast denkbeeld kunnen vormen, zal het genoeg weezen, solon ten voorbeelde by te brengen; solon, een van de eerwaardigfte Characl:ers der Oudheid, de wysde der YVetgeeveren, en daar benevens een Dichter van geen geringen rang. Wanneer 'er iets bezwaarlyks of verlegenheid baarends, in bet beduur der openbaare zaaken voorkwam, nam hy, gelyk verhaald word, de toevlugt tot de Dichtkunst. Moesten de Wetten gehandhaafd of by eene voorkomende gelegenheid aangedrongen; moest de traagheid of ongebondenheid der Burgeren beftraft, of hun geest'door den prikkel der Vryheid aangefpoord worden; hy bad terflond een Dichterlyk voortbrengzel in gereedheid , dat ftout, ftreng, en op den toon van zedemeesterlyke ftrafheid geftemd was, en egter, in geenerlei opzigt, fraaiheid derfde. 't Is eene bekende zaak , dat de Atheners, de herwinning van Salamis , aan de Verzen van solon , zelfs drydig met hunne eigene neiging en oogmerk , te danken hadden. Naa dat zy, door herhaalde nederlaagen, jn den diepden wanhoop gedompeld waren, en zo verre vernederd, dat men het fpreeken van het vernieuwen des Oorlogs, en het herkrygen des Eilands, voor een hoofdmisdaad rekende, was de invloed van een enkel Dichtftuk, 't welk aanvangt, Laat ons na Salamis trekken , uitgefprooken als door een Propheet, door Godlyke Geestdrift aangeblaazen, genoeg, om het Volk, daar door verrukt, ten Wapen tc doen vliegen, om den Oorlog te doen fchreeuwen, en op het flagveld met zulk eene ongelooflyke dapperheid te doen vegten, dat het, naa eene groote flachting onder de Vyanden gemaakt te hebben, een bellisfendeZegepraal bevogt, Wy  DER DICHTKUNST. I41 Wy hebben ook eenige overblyfzels van den beroemden tyrt/eus, die, door Verzen, manlyke Zielen tot heldendaaden aanfpoorde. Het geheele oogmerk en het onderwerp zyner Opdellen is, het verheden van Dapperheid en het zingen van den eeuwigduurenden Roem der geenen, die onder het betoon van moed op 't llagveld lheuvelden. — Dichtdrukken, gefchikt om zekere magt van dapperheid, zelfs in de vreesagtigen en befchroomden, te ontvonken, door welke hy de gemoederen der Lacedemoniè'rs , die lang vernederd en verzwakt waren, met eene zekere hoope op de Overwinning bezielde. De zaak is wel bekend, en was dezelve niet onderfchraagd door het getuigenis van zo veele Schryveren , zouden veelen ze voor ongelooflyk gehouden hebben, fchoon liet my toefchynt, dat ze niet min onderdeund word door de rede der zaake , dan door het gezag der Gefchiedenisfen. Om niet geheel en al de mindere foort van Dichtdrukken , met ftilzwygen , voorby te ftappen, zuden veelen denken, dat wy 'er genoeg aan toekennen, wanneer wy dellen , dat derzelver Nuttigheid beltaat in het Vermaak, 't welk zy aanbrengen. Dit Vermaak zelve is niet geheel en al te verfmaaden, als men aanmerkt, dar dit genoegen, die lugtige losheid , ontfpanning aan den Geest verleent, wanneer dezelve afgemat is door de vermoeiendfte nafpeuring der waarheid, dat ze het verdand verlustigt na in^efoanne -werkzaamheid, en verfrist door de verandering van denkbeelden, welke de ligter Werkdrukken der Dichtkunst voortbrengen. -— Hier vinden wy ons gelterkt door het voorbeeld en het getuigenis der grootfte Mannen van Griekenland , solon , plato en aristoteles ; van Rome scipio en l/ELius , julius en augustus, caesar, varro en brutus , die de tusfehenruimten van hunne gewigtio-e bedryven, en ernftiger Letteroefeningen, aanvulden, met de aangenaamheden en vervrolykingen der Dichtkunde. In de daad, de Natuur fchynt, in dit ftuk, wyslyk voor ons bedagt geweest te zyn, en gezorgd te hebben, dat, terwyl zy ons tot de kennis der Waarheid, welke dikwyls diep ligt, en alleen door onvermoeide naarftigheid kan opgedolven worden, ons opbeurende verlustigingen fchonk, als een uitfpanning voor den Geest, om denzelven voor kwynmg te beveiligen en van lustloosheid te ontheffen. Doch daar is een meerder Voordeel te trekken uit de Beoefening der Dichterlyke Werken , 't welk in geenen K 5 dee->  142 DE NUTTIGHEDEN EN 'T OOGMERK deele behoort over 't hoofd gezien , of veragcloosd te worden; want? behalven dat zy een verzagtend middel ih de Letteroefeningen verfcliafren, kan men uit die Schatkamer veele der fchoonfte cieraaden van de Letterkunde ontkenen. Het eerde voorwerp onzer Beoefeninge is, de redenen , de beginzels, en de betrekkingen der dingen , klaar te bevatten; het tweede beftaat in bekwaam te zyn, om onze bevattingen niet alleen duidelyk, maar tevens met eene zekere maate van bevalligheid, voor te draagen. In dit ftuk vallen wy meest allen kieskeurig, en zyn zelden voldaan door een magere en naakte voordragt, zelfs van de ernftigfte onderwerpen; eenige byvoegzels van kunst, eenige cieraaden van ltyl , eenige fraayheid van uitdrukking , eenige zwier van welzeggen, moet 'er bykomen; zelfs moet men eenigermaate agtflaan op welluidendheid en de voldoening van 't gehoor, In alle deeze opzigten ^ fchoon ik gereedlyk toeftemme, dat de taal der Dichteren wyd en verre verfchilt van alle andere foort van Opftellen, zal hy nogthans, die eenigen tyd en aandagt bedeed heeft aan het leezen en naavolgen der Dichteren, (des hou ik my verzekerd,)zyn verftand geoefend, en in die loopbaan, als 't ware, aangekweekt vinden; de kragt en werkzaamheid zyner verbeelding vermeerderd voelen , en zelfs, in zyne wyze van uitdrukking, ongevoelig iets van den ommegang met de Dichteren overgenomen hebben. Zo zien wy in Menfchen , die danfen ieerden, eene zekere onbefchryfbaare bevalligheid in hun voorkomen ; fchoon zy hunne gewoone beweegingen en gebaaren niet naar gezette regelen afmeeten , ontdaat 'er nogthans, uit die oefening, eene zekere bevalligheid , welke de daarin geoefende byblyft, zelfs dan , wanneer zy de Danskunst langen tyd hebben laaten vaaren. 't ls geenzins onwaarfchynlyk, dat, en caesar en cicero, (de een de fraaifte Schryver, de ander de welfpreekendlle Redenaar onder de Romeinen ,) aanmerkelyken byftand gevonden hebben, in de aankweeking van dien tak dcrFraaije Letteren; naardemaal men volkomen zeker weet, dat zy beiden zeer gaarne Dichtwerken lazen , en zelfs Verzen maakten. Dit ftraalt ook zodanig door in de Schriften van pi.ato, dat men niet alleen oordeelt, dat hy gedwaald, maar zelfs zich ondankbaar aangefteld hebbe, wanneer hy, uit zyn ingebeeld Gemeenebest, die Kunst, waaraan hy zo zeer veel van ck fchitteiïng zyns Vernufts had dank te  DER DICHTKUNST. ,ta weeten, uit weikef bron hy dien zagten, ryken en zoetvoerigen Styl , welken men dermaate bewondert, geput hadt, wilde verbannen hebben. Maar om tot de edeler en gewigtiger voortbrengzelen der Zanggodinnen weder te keeren. Dus verre moet der Dichtkunde een boogen rang onder de andere Vrye Kunften toegekend worden; daar zy den vermoeiden geest verkwikt, den ontroerden tot bedaarde kalmte brengt, en den verdrukten opbeurt; daar zy de gedagten opheft tot bewondering van het fchoone, van het voeglyke, van het groote, en van het edele: 't is niet genoeg gezegd, dat zy de Voorfchriften der Deugd op de aangenaamfte wyze overlevert, zy ftort de beginzels van Zedelykheid zelve der Ziele in. Daarenboven, veranda de zugt tot Roem, den Mensch ingefchaapen, ten vollen blykt de fcherpfte fpoor te weezen tot groote en heldhaftige bedryven, is 't eene byzondere taak der Dichtkunfte, deeze neiging onzer Natuure te verbeteren, en de zaadbeginzels der Deugd te koesteren en te kweeken: en dewyl eene der hoofdverrigtingen van de Dichtkunst beftaat in het verheffen van groote en deugdzaame bedryven, in de voorbeelden der braaffte en voortretïcJykfte Mannen der Naakomelingfchap voor oogen te fchilderen , en hunne Naamen der Onftcrflykheid te wyden, komt haar ongetwyfeld den ïof toe. dat, terwyl zy de ziel tot hebbelykheden van deugd vormt door haare voorfchriften, dezelven door haare voorbeelden beftuurt, en door de kragt, haar byzonder eigen, aandringt, zy ook de eer heeft, van aan de Deugd de rykfte en begeerdfte belooniug van haaren arbeid te fchenken. En met dit alles zouden wy laager van de Dichtkunst denken, dan dezelve verdient, als wy onze amidagt niet vestigden op die zyde, waar het aanbelang dier edele Kunde Zich liet uitfteekendst voordoet; als wy dezelve niet befchouwden, bezig aan heilige Onderwerpen en den Godsdienst dienstbaar. Dit, in de daad, blykt de oorfpronglyke bezigheid en beftemming der Dichtkunst geweest te zyn ; en verrigt zy die nog zo gelukkig , dat zy in alle andere gevallen buiten haar character fchynt te treeden , als tot dit oogmerk alleen ingerigt. By andere gelegenheden fchynt de Dichtgeest het behulp der kunfte noodig te hebben , dan hier treedt dezelve te voorfcliyn, met al den aangebooren luister, of liever bezield door die Inblaazing, van welke men anders fpreekt, zonder ze te gevoelen. Allerfpreekendst worden deeze waarneemingen bevestigd ja de Hebreeuw/c-he Dichtkunst, boven welke 's Menfchen geest  •Ï44 DE NUTTIGHEDEN EN'T OOGMERK DER DICHTKUNST. geest niets verheeveners, ichooners of fraaiers kan vinden » als waarin de onuitfpreeklyke verheevenheid desünderwerps ten vollen geëvenaard wordt ,door de kragt der Taaie, en de deftigheid van den Styl. 't Is der opmerkinge waardig, dat, daar eenige van die Schriften in oudheid de Fabel-Eeuw der Grieken te boven gaan , zy in verheevenheid de fchoonfte voortbrengzelen van dat beïchaafde Volk overtreffen. Dus zal men, den weezenlyken oorfprong der Dichtkunst opfpeurende , dien noodwendig moeten in den Godsdienst vinden; en dewyl zy blykt eene Kunst te zyn van de Natuur alleen ontleend , niet byzonder eigen aan eenige Eeuw of aan eenig Volk, en alleen in een ver gevorderd Tydperk der Maatfchappye tot Regels gebragt, moet zy geheel en al toegefchreeven worden aan de derke aandoeningen des harten b die eigenaartig zich op een leevendigen en zwellenden toon uiten , en eene kragt van uitdrukking bezigen, verre verheven boven het dagelyks gebruik der fpraake. 't Is niet min opmerkelyk, dat deeze aandoeningen de uitboezemingen , door derzelver aandrang, af breeken; zy barden los in nadruklyke, lterke, fchielyke en ontroerende gezegden: en in zekeren voege is de (tyl, zo wel als de rolling, gefchikt naar de beweegingen en geftcltenisfen des gemoeds. Dit is meer byzonder het geval in Verwondering en Vreugde: en welke Gemoedsaandoeningen worden zo eigenaartig door Godsdienltige befpiegelingen gaande gemaakt, als dee,ze? Welke denkbeelden konden eene Ziel, door verkeerde gevoelens en hebbelykheden niet bedorven, kragtiger roeren, dan de Goedheid, Wysheid en Grootheid des AlmagtigenI Is het niet zeer waarfchynlyk, dat de eerde pooging van ruwe en onbefchaafde Verzen bedondt in lofzegging, aan den Schepper, en bykans van zelve voortvloeide uit het verrukt gemoed? Dit, ten minden, gaat zeker, dat de Dichtkunst aangekweekt is in die heilige plaatzen, daar zy eerst beltaan kreeg; en haare oorfpronglyke bezigheid vondt in den Tempel en by 't Altaar. Hoe zeer de Eeuwen cn Volken van elkander mogen verfchillen in hunne Godsdiendige gevoelens en begrippen, in dit punt Hemmen zy alle zamen, dat zy de Verborgenheden van hunne Godsdienstverrigting in Verzen opzongen. Van deezen herkomst draagt de Dichtkunst nog heden ten dage geen duistere kentekens, daar zy nog altoos een Godsdiendig en heilig onderwerp, met eene foort van kinderlyke tederheid en genegenheid,omhelst, In deverblyfplaatzen der Godsdienftigheid onthoudt zy zich gaarne, als op haar geboortegrond, en vertoont zich daar in alle jeugj digQ fchoonheid en kragt, o p-  OPGAVE VAN'DE VOORNAAMSTE STARRElYSTEN; I45 opgave van de voornaamste starrelysten in vroegeren tyde opgemaakt; en verslag van die nü eerst onlangs in 't licht gegeeven zyn. Door erancis vvollaston. F. R. S. (*_). TT\c Naamlysten der Vaste,Starren, welke wy tot nog toe JL/ bezitten, zyn van tweeërlei gedaante; in de eerde en oudde worden de Starren geplaatst in derzelver Starrebeelden; in dc laatdc volgen zy elkander in een onafgebrooken reeks, volgens de orde in welke zy door de Middaglyn gaan. Alle de Naamlysten, tot die van flamsteed ingedooten, waren van de eerstgemelde foort; doch de meeste, naa den tyd diens Starrekundigen opgefteld, van de laatstgemelde , als zynde tot alle oogmerken gefchikter. In Starrebeelden de Starren te fchikken was zeker, in veele opzigten, zeer nuttig; en misfehien was het volftrekt noodzaaklyk voor de oude Starrekundigen, wier denkbeelden geheel vermeesterd en in verwarring zouden gebragt weezen , indien zy het beftaan hadden zulk een groot aantal van gelykaartige voorwerpen, zonder eenige fchynbaare orde, in een zo wyd ruim verfpreid, in één zamengevoegd lichaam te befchouwen; terwyl zy niet alleen zich in ftaat bevonden om ze te befpiegelen, maar ook van dezelve te fpreeken, met eene zekere maate van klaarheid , als zy dezelve in kleinere gedeelten afdceiden, waarvan ieder, gelyk zy het bcgreepen, de vertooning aannam van eenig Dier of ander voorwerp, met welks gedaante zy gemeenzaam bekend wa- ren\ 't Was voor de oude Starrekundigen alleen niet nuttig, dat men de Starren in Starrebeelden onderfcheidde; de (*) Wy hebben dit overgenomen uit the Monthly Revisw, daar zy een onlangs uitgegeeven Werk beó'ordeelen onder den Tytel. A Specimen of a General /Jftron. Catalogue, arranged in Zones of Northpolar Diftance,and adapted to January 1. 1790: Contamin^ a Comparative View of the Mean Pofitions of Stars , Nebula and Clufters of Stars, as they come out upon Cakulation from the Tables of [everal principal Obfervers ; together with a Propofal for fetting on foot fome regular Method of obferving the Heavens , through the concurrent Asftftance of Aftronomers in all Nations\ in order to form a more per/ka Register of tlieir prefent State, and discover any Alterations to which they may regularly be fubjea or which thy may hereafter undergo, By francis wollaston.F.R.S,  ƒ46 Ö f G A V Ë de laatere trokken 'er baat van, als zy de Starren, in derzelver eigen ftanden met betrekking tot eikander, begonnen te 1'chikken op Kaarten, of op de oppervlakte def Globen; want, zonder dit behulp, zon het oog in onzekerheid en verwarring gedwaald hebben onder die menigte, gelyk een ieder zal ondervinden, die zich de moeite geeft om twee halfronden, aan het einde van bayer's Uranometria, waar de Starren zonder Beelden geplaatst zyn, te vergelyken met die in flamsteed's Atlas Coslejtis, waar men de Starrebeelden bygevoegu heeft. In zo verre is de oude wyze om de Starren in Beelden te onderfcheiden zeker van nut ; doch de Heer woi.laston merkt, eenigzins met grond , aan, dat, wanneer'er Naamlysten van Starren gegeeven wierden, onderfcheiden door derzelver Langte en Breedte, of door derzelver rechte Ascenlïën en Declinatiën, in getallen uitgedrukt, dc fchikking anders moest weezen, dit behoorde althans zo , ten minden, zo ras als de middaglyn-werktuigen by dc Starrekundigen in gebruik waren; en het is daarom eenigzins te verwonderen , dat flamsteed . die de plaats der Starren meest bepaalde naar derzelver overgang over de Middaglyn , geen anderen weg opfloeg; maar de kragt der gewoonte is fterk, en wordt niet gemaklyk verbrooken; zelfs door Mannen van kennis en vernuft ,■ 'r welk alleen fchynt te kunnen pleiten voor zyne andere wyze in deezen gehouden. Vóór zyn tyd, nogthans , kunnen wy het afdeden der Starren in Starrebeelden, zelfs op de Naamlysten, niet anders dan de beste keuren, byzonder voor de Ouden, die altoos de Starren onder dc gegeevene gedaanten van Starrebeelden _befchouwden, en wier hooggeroemdeStarrekunde, misfehien, voornaamlyk bellondt in de bekwaamheid om de Starren aan te wyzen, die tot elk Starrebeeld behoorden. Zelfs naderhand, zo lang zy hunne Waarneemingen alleen deeden met Armitiaï", of met werktuigen, die alleen den hoek-afdand, of de Azimuths en Hoogten der Starren opgaven , zien wy niet, dat eene andere wyze van aanduiding eenig aanmerkelyk voordeel zou gegeeven hebben, 't Was derhalven, natuurlyk genoeg voor hipparchus , (die , zo verre wy weeten, de eerfte Naamlyst der Vaste Starren gaf, honderd en acht en twintig Jaaren vóór cihustus) de Starren in Starrebeelden te plaatzen, en voor dc oude Starrekundigen,. die hem volgden, daarin te volharden. De Naamlyst van hipparchus , (ten minden zodanig als dezelve uit zyne handen kwam,) is ons niet overgereikt; die  VAN DE VOORNAAMSTE STARRET.YSTEN. 147 die wy hebben, wordt gevonden in de Werken van -ptoï-emeus; en hy vermeldt ons 20 40' by de Lengten van hipparchus gevoegd te hebben , om dezelve te brengen van het begin des honderd en acht en twintigjten Jaars vóór christus , (het tydperk waarin hipparchus dezelve hadt opgegeeven) in den aanvang des Jaars honderd en zeven en dertig naa christus, of het eerfte van antoninus pius. Deeze verandering is ingerigt naar de berekening van één Graad in honderd Jaaren, de hoeveelheid des voortgangs door hipparchus bevonden , door de vergelyking zyner eigene Waarneemingen van de Spica Virginis, met die op dezelfde Star gedaan door timocharis, omtrent honderd en veertig Jaaren vroeger. En hier uit is het openbaar, dat ptolemeus in dit ftuk niet op eigene Waarneemingen afging ; maar geheel berustte op die gedaan waren door deeze twee uitdeekende Starrekundigen , drie Eeuwen vóór zyn leeftyd. Hadt hy zelve eenige Waarneemingen gedaan, hy moest bevonden hebben, dat de door hem gedelde hoeveelheid te weinig was , een geheele Graad ten minden ; zynde de juiste hoeveelheid voor 2Ó5Taaren 30 42' 22//6.— Deeze Naamlyst, gelyk wy dezelve by ptolemeus aantroffen , behelst 1026 Starren in 48 Starrebeelden ; maar volgens plinius (*) begreep dezelve 1600 Starren in 72 Starrebeelden. Deeze Schryver, nogthans, is zo vol misftellingen, (fchoon het niet gemaklyk valle te begrypen hoe hy hier konne gedwaald hebben,) dat men weinig geteid heeft op 't geen hy ten deezen aanzien zegt; en men hadt in 't algemeen vastgedeld, dat die Naamlyst geen meer Starren bevatte dan ptolemeus opgeeft; bovenal daar geen der Affchriften, ons door de Arabieren nagelaaten, 'er meer optekenen. De naastvolgende Naamlyst, welke wy hebben, is die van ulugh reigh , of gelyk Mr. wollaston diens naam fchryft oleg beg , een Tartaarsch Prins en Kleinzoon van den grooten tamerlan. Dezelve behelst de plaatzen van ioi5 Starren, in 't begin van het 841 Jaar der Hegira, of het Jaar 1437 naa christus. Dezelve werd uitgegeeven te Oxford met Aantekeningen van Dr. hyde, in 't Jaar 1665. William de IV, Prins van Hes/en, maakte eene andere Naamlyst der Starren op, gefchikt voor 't Jaar 1593; doch of voor het begin of het einde, weeten wy met' geene zekerheid. Willebrord SNELLius.gaf dezelve eerst rn 't licht O) Plin. Nat. Jiift. Cap. XLI.  14& OPGAVE in 't Jaar 1618, dezelve behelsde de plaatzen van 400 Starren ; doch het affchnft, 't welk wy daarvan hebben, in het Derde Deel van flamsteed's Historia Ccelejïis , geeft 'er niet meer dan 368 op. Tycho brahé was een tydgenoot des Prinfen van Hesfen , en nam de plaatzen van 1000 Starren waar. Zyne jprogymnasmata, in den Jaare 1610 uitgegeeven, bevatte alleen 777 Starren ; en zyne Opera Omnia, gedrukt in 't Jaar 1648 , geen grooter getal , fchoon de plaatzen van 223 meer Starren uit diens Waarneemingen zyn opgemaakt door kepler, en met die der voorige 777 door hem werden opgegeeven aan 't einde der Rudolphinfche Tafelen, in 't Jaar 1627. De plaatzen der Starren , in deeze Naamlyst, zyn bepaald voor het einde des Jaars 160®. In den Jaare 1603 gaf john b\yer een Naamlyst der Vaste Starren in 't licht, te Augsburg in Duitscldand, hier worden de ftanden der Starren, met betrekking tot hun Starrebeeld in 't welke zy geplaatst zyn , met woorden uitgedrukt; maar derzelver Langten en Breedten vertoond door middel van Kaarten , op welke de Starrebaelden getrokken , en de Starren op derzelver plaats gefield zyn, met aanwyzing van de grootte. Het uitneomendftc egter van deeze uitgave beftaat daarin , dat de Schryver elke Star met een Letter gemerkt heeft ; zynde de helderde Star in elk Starrebeeld altoos aangeweezen, door de eerfte Letter in het Griekfche Alphabeth ; de naastvolgende in helderheid, door de tweede Letter van 't zelfde Alphabeth; de overige worden uitgemerkt door Romeinfehe Letteren ; terwyl dc orde der Letteren de betrekkelyke helderheid der Starren uitdrukt. Hier door vinden wy ons niet alleen in ftaat gefteld om elke Star aan den Hemel zeer gereed en juist aan te toonen; maar,-om tevens derzelver helderheid met betrekking tot andere Starren, in 't zelfde Starrebeeld en in zekere maate ook de grootte , aan te wyzen. —Men hebbe niet te denken, dat bayer deeze Naamlyst uit eisene Waarneemingen zamenftelde. De plaatzen van zodanige Starren als in Europa zigtbaar zyn, ontleende hy uit de Naamlysten van ptolemeus en tycho brahé; en de Starren, aan de Zuidpool,vermeldt hy getrokken te hebben, deels uit de Waarneemingen van americus vesputius, deels uit die van andr. corsalis, deels uit die van peter de medina , en dat peter theodore , een zeer bcdreevcn Zeeman, de eerfte was, die 'er Starrebeelden van vormde, en dezelve in 't licht gaf. Theodore s Uitgave zou thans, in de daad, eeu zeldzaamheid weczen! ° jOHK  van de voornaamste starrebèelden. 143 John hevelius van Dantzig gaf, in den Jaare 1673 * zyne Machina Coslejtis in 't licht. Een Werk, 't geen, onder veele andere keurige byzonderheden, een Naamlyst der Vaste Starren opgeeft. Dit Werk is zeer zeldzaam; dewyl het grootfte gedeelte van den Druk, met zyn Obfervatorium en Werktuigen, verbrandde, op den 26 Sept. 1679, en wy 't zelve thans niet kunnen raadpleegen. Chambers zegt, in zyne DiStionary (Art. Catalogue) dat die Naamlyst de plaatzen van 1888 Starren aanwees; en onder deeze 1553 volgens de eigene Waarneemingen van uevelius; maarzo als Wy die Naamlyst, in de Historia Coslejtis van flamsteed, vinden, worden 'er niet meer dan i52oStarrcplaatzen op aangetekend. Derzelver (tand is bepaald tot het einde des Jaars 1660. De volkomenfte Naamlyst ooit gegeeven door den arbeid van één enkel Man, is de Britannic Catalogue, ontleend uit de Waarneemingen van den Eerw. jomn flamsteed , de eerfte Koninglyke Starrekundige te Greenwich. Wy bezitten 'er twee uitgaven van; de eerfte van 't Jaar 1712, doorgaans halley's uitgave geheeten ; dewyl hy als Uitgeever gebruikt werd door Prins george van Deenemarken , op wiens kosten dezelve gedrukt werd. In deeze Uitgave telt men niet meer dan 2680 Starren; 't geen men misfehien daar aan heeft toe te fchryven, dat de uitgave gefchiedde zonder toeftemming, en, zo wy gelooven, tegen den zin van den Heer flamsteed, en die, te deezer oorzaake, 'er alles niet aan toedroeg, 't geen hy wel zou hebben kunnen doen. Dezelve is, met dit alles, in zommige opzigten, naauwkeuriger , dan de Uitgave van 't Jaar 1725 , door de Uitvoerders van flamsteed's laatden wil bezorgd; dan in dezelve vindt men de plaatzen van 2934 Starren, en tot deeze wyzen de Starrekundigen doorgaans. In beide zyn de Starren gefteld tot het begin van 't J-.ar 1690. De Heer bode $ Lid van de Koninglyke Academie der Weetenfchappen te Berlyn, gaf een zeer breedvoerige Naamlyst der Vaste Starren in 't licht, opgemaakt uit de Waarneemingen van flamsteed, bradley, iievelius i tobias mayer , de la caille , messier , le monnier, d'arquier, en andere Starrekundigen; de plaatzen der Starren worden 'erin aangeweezen tot 't begin van 'tJaar 1780,en deezebedraagen het getal van 5058 ; doch 'er is veel reden om te gelooven, dat eenige Starren 'er tweemaalen in gedeld zyn, onder de naamen van verfchillende Waarneemers; en gaan wy niet zeker , of 'er geen voorbeelden zyn, dat een en meng. 1791. no. 4. L de»  OPGAVE dezelfde Star 'er drie keeren in voorkomt, 't Is, egter; een zeer dierbaar werk, en gaat vergezeld van een HemelAtlas of een ftel Kaarten der Starrebeelden, op eene keurige en fehoone wyze gegraveerd. In alle de Starrelysten , dus verre opgeteld, zvn de Starren in Starrebeelden gerangfchikt. In die wy nu zullen vermelden , volgen zy elkander in .die orde, als zy door de Middaglyn gaan , zonder eenigzins agt te geeven op het Starrebeeld waartoe zy behooren; de naam van het Starrebeeld wordt gegeeven, met de befchryving van den ftand der Star in 't zelve. De eerde Starrelyst, onder die gedaante, is, zo veel wy weeten, die van den Heer de la caille, in den aanvang van zyne Ephemerid.es, voor de tien Jaaren tusfehen 1755 en 1765, en in 't eerfte der gemelde Jaaren gedrukt. Dezelve bevat de rechte Ascenfien en Declinatien van 307 Starren , met bepaaling tot het Jaar 1750. De Heer de la caille gaf in den Jaare 1757 zyne Aftronomice Fundamenta in 't licht, waar in eene Lyst gevonden wordt van de rechte Ascenlien en Declinatien van 398 Starren, desgelyks tot 't Jaar 1750. In den Jaare 1763, (het Jaar op dat van zyn Dood volgende,) zag men te voorfcliyn komen de la caille's, Coslum Aujlrale Stelliferum, behelzende een Lyst der plaatzen van 1942 Starren, alle bezuiden den Keerkring van Capricornus, en waargenomen door dien geleerden en onvermoeiden Starrekundigen, toen hy zich, in de Jaaren 1751 en 1752, aan de Kaap de Goede Hoop bevondt. De plaatzen worden daarin ook opgegeeven, voor het begin des Jaars 1750. — In 't zelfde Jaar gaf men zyne Ephemerides uit, voor de tien Jaaren tusfehen 1765 en 1775; in de Inleiding worden de plaatzen opgegeeven van 515 Zodiaks Starren , alle opgemaakt uit de Waarneemingen van dien grooten Man. In deeze Lyst worden de Starren gebragt tot het begin van 't Jaar 1765. De Nautical Almanac voor 't Jaar 1773 , "werd in den Jaare 1771 uitgegeeven; aan het einde vindt men een Lyst van 387 Starren; in derzelver rechteAscenfie, Declinatie, Langte en Breedte , ontleend uit de Waarneemingen van wylen den Eerw. Dr. bradlev , en berekend tot 't begin des Jaars 1760. 't Is grootlyks te bejammeren , dat deeze kleine Lyst, en de uitkomften van omtrent 1200 Waarneemingen van de Maan , alles is, wat men in 't openbaar ziet, van den veelvuldigen arbeid deezes zeer naauwkeurigen cn onvermoeiden Waanieerjteis, niettegen- itoan-  van de voornaamste starrebeelden. 151 (taande hy, thans, omtrent dertig Jaaren is dood geweest. De Heer wollaston drukt zich daar over in deezer voege uit. „ De Starren die bradley's naam draagen, zyn alleen de 380, gegeeven in zynen Nautical Almanac , voor 3» -f773» bepaald tot den aanvang des Jaars 1760. Zy „ maaken flegts een klein gedeelte uit van 't geen men zou „ hebben kunnen verzamelen uit den arbeid van dien groo- ten Man, indien zyne Reprefentanten het overige niet aan „ 't oog des Gemeens onttrokken hadden. Naa veele Jaaren wagtens en vrugtloozen aanzoek, werden zyne Papieren „ geregtlyk opgeëischt, in den naam van zyne Majefteit, voor het Geregtshof van den Exchequer, en, hangende „ het gefchil, overgegeeven in handen van den toenmaali- gen Kanfelier van den Exchequer, die ze aan de Univerli5, teit van Oxford gaf, van welke hy desgelyks Kanfelier was, en van daar zyn ze nooit weder te voorfcliyn geko,, men. De Starrekunde heeft reden om zich te beklaagen, „ over iets, waar over zy zo lang te vergeefsch geklaagd „ heeft. Uit papieren, die ik gezien heb, is het zeker, dat Dr. bradley de geheele Britfche Starrelyst berekend „ hadt, voor 't Jaar 1744, en 'er zyn blyken in, dat hy „ meest elke Star daarin heeft waargenomen. In de daad, ik ben in 't zekere onderrigt, dat Dr. bradley de Brit~ ,, fche Starrelyst tweemaalen doorliep; eerst met de oude Werktuigen van het Koninglyk Obfervatorie , vóór het „ Jaar 1750, en naderhand met de nieuwe; maar de vrugt „ deezer nafpeuringen heeft men nog aan het Gemeen niet „ medegedeeld, fchoon ze gedaan zyn met Werktuigen het ,, Gemeen toekomende. Verfcheide dwaalingen zal men on,, der deeze Starren vinden, welke, naar billykheid, niet ,, kunnen toegelchreeven worden aan Dr. bradley , of aan „ de zodanigen die hunne opgaven ontleend hebben uit de ,, verftrooide papieren , die zy konden magtig worden ; maar aan des Doctors eigen Familie, die, onbezorgd voor „ 's Mans eer, de oorfpronglyke (lukken te rugge hielden, „ tot dat het tydsverloop het een moeilyke taak gemaakt „ hebbe , zyne eigene Waarneemingen ter zyde te leg„ gen , om zulk een lange reeks van Waarneemingen, door ,, een ander gedaan, te ontknoopen. In den Jaare 1775 kwam 'er een dun Boekdeel uit, behelzende verfcheide Papieren van wylen den beroemden töbias mayer van Gottingen , onder den Tytel van Opera Inedita. In dezelve vindt men een Lyst van de rechte As* cenfie en de Declinatie van 998 Starren, welke door de L 2 Maan  152. . OPGAVE Maan en andere Planeeten kunnen bedekt worden. Dezelve" is berekend tot 't begin des Jaars 1756; deeze wordt, uit hoofde van bekende kunde en naauwkeurigheid diens Waarneemers, zeer hoog gefchat. Aan het einde van het Eerfte Deel der AJlronomical Ob' fervations made at the Royal Obfervatory at Greenwich, uitgegeeven in 1776, fcbenkt ons Dr. maskelynë , de tegenwoordige Koninglyke Starrekundige , een Lyst der plaatzen van vier en dertig voornaame Starren, en de rechte Ascenfie en afftand van de Noord-Póol, gefchikt tot 'tjaar 1770, en die, de uitfjag zynde van verfcheide Jaaren'herhaalde Waarneemingen , zeer zorgvuldig en met de beste Werktuigen gedaan , voor allernaauwkeurigst mogen gehouden worden. By deeze mogen wy voegen Dr. herschel's Lyst van dubbele Starren, gedrukt in de Philofophical Tranfactions, voor 1782 en 1783; des Heeren mf.ssier's Nebulce of Starrenhoopen, uitgegeeven in de Connoisfance des Temps, voor 1784; en Dr. herschel's Lyst van denzelfden aart, gegeeven in de Philofophical Tranj'aSiions voor 1786. Uit deeze Bouwdoffen heeft de Heer wollaston zvn Werk vervaardigd ; doch geen gebruik gemaakt van dis vóór flamsteed fchreeven , uitgezonderd hevel lus, en dit nog fchaars ; en , in de daad, dit was niet noodig, naardemaal de Starrekundigen zeldzaam op dezelven wyzen; maar alle de Starren in the British Catalogue van 1725 zyn 'er ingevoegd, zo wel als die men vindt op de drie laatere Lysten van den Heer de la caille, die van Dr. bradley in the Nautical Almanac voor 1773, van den Heer mayer, van Dr. maskelyne , de dubbele Starren van herschel en messier's Nebula,, en alle die van Dr. herschel , uitgenomen die van zyne tweede en derde Clasfis, dat is, alle die waargenomen kunnen worden met Telescoopen, minder van ontdekking dan zyne eigene. Het Werk van den Heer wollaston behelst vyf onderfcheide Starrelysten ; naamlyk , Dr. maskelyne's nieuwe Lyst, van zes en dertig voornaame Vaste Starren; eene algemeene Lyst van alle de Starren, in Riemen (Zones) van den Noordpool-afftand; een Register tot de algemeene Lyst; een Lyst van alle de Starren, in die orde in welke zy door de Middaglyn gaan; en een Lyst van Zodiacale Starren, in Lengte en Breedte. De eerde Lyst behelst de Rechte Ascenfien in tyd,dejaarlykfche voortgang der Rechte Ascenfie in tyd, en de jaarlyk- fche  VAN DE VOORNAAMSTE STARREBEELDEN. 153 fche eigene beweeging in tyd en in graaden, voor ieder Star, als mede de Riem tot welke dezelve behoort in de tweede Lyst. Deeze omftandigheden zyn opgemaakt uit eene menigte van Waarneemingen, nieuwlings gedaan met de uiterfte naauwkeurigheid, door den Koninglyken Starrekundigen, met oogmerk om te bepaalen, of deeze Starren, vergeleeken met derzelver Hand vóór hem bepaald, in 't Jaar 1770, eenige eigene beweeging hebben, en welke dezelve is. Dat de Vaste Starren, gelyk ze doorgaans genoemd worden, eene eigene beweeging hebben, heeft men zints lang vermoed; en men veronderdelde zulks zelfs ontdekt te hebben in ArSturus; maar deeze beweeging is zeker zo gering, dat geene Waarneemingen, vóór Dr. bradley's lyst gedaan , genoegzaam waren om dezelve onder 't oog te brengen; en het verloop van twintig jaaren, 't welk onze tegenwoordige onvermoeide Koninglyke Starrekundige heeft mogen befteeden, fchynt nog veel te kort, om zulks met eenige maate van naauwkeurigheid te bepaalen , zelfs in den thans veel verbeterden ftaat der Starrekundige Werktuigen. De Waarneemingen duiden , nogthans , genoegzaam zulk eene beweeging aan in alle de Starren, en eene die zeer aanmerkelyk is in Arclurzis. De tweede Lyst , of die in Riemen is afgedeeld, ver* dient, daar de fchikking geheel nieuw is, eene breedere ontvouwing. Alle de Starren binnen den afftand van io° van de Noordpool, zyn zamen vergaderd, en in een Lyst op zichzelven geplaatst, in die orde, als zy door de Middaglyn gaan; dit wordt de eerfte Riem geheeten. De tweede Riem bevat alle de Starren op een grooter afftand van de Noordpool dan io°,en op een minder afdand dan 15", op dezelfdewyze gefchikt. De derde Riem behelst alle de Starren tusfehen de 150 en 200 van de Noordpool; doch van hier, tot de Schryver komt op 20° van de Zuidpool, zyn de Riemen maar één Graad in breedte, dat is , de vierde Riem bevat alle de Starren die op meer dan 20° en minder dan 2t° afftands zyn van de Noordpool, gefchikt in die orde als zy door de Middaglyn gaan , en zo vervolgens. De Starren op een minderen afdand dan 200 van de Zuidpool verwyderd, zyn gelyk op denzelfden afftand van de Noordpool gefchikt in twee Riemen elk van 5° breed, en één van 10° breed; zo dat het geheele getal der Starren verdeeld is in 146 onderfcheide Lysten, of Riemen ; in ieder derzelven volgen de Starren elkander, in die orde al,s zy door de Middaglyn gaan. h 3 Elfc  154 OPGAVE Elk van deeze Lysten beftaat uit negen kolommen. LV» eerfte behelst de rechte Ascenfie der Starren in Graaden, voor den i van January 1790; de tweede, den voortgang der Rechte Ascenfien , in dezelfde maate; de derde derzelver Rechte Ascenfie in tyd, en de vierde den voortgang in tyd; de vyfde ftclt voor,"den afftand der Starre van de Noordpool ; de zesde haaren voortgang in de Noordpools afftand; in de zevende wordt de grootte aangeduid; de achtfte behelst het getal, den naam , of het character van de Star, te gelyk met den naam van den Waarneemer, die de plaats dier Starre bepaalde; de negende levert eenige korte aantekeningen op , om de aandagt der Waarneemeren te bepaalen tot zekere omftandigheden daar vermeld; ten einde zy door volgende Waarneemingen mogen bewaarheid of valsch bevonden worden. Wanneer dc ftand van eene Star door verfchillende Waarneemers is opgegeeven, gelyk het getal der meesten is, vindt men alle die (tanden overgebragt tot den zelfden tyd, (1 Jan. 1790) en in die orde gefchikt, als de Waarneemingen gedaan zyn. Door dit middel blykt met een opilag van het oog , hoe verre de Waarneemers overeenftemmen, en hoe verre zy verfchillen. Die fchikking is keurig, nuttig, en die vergelyking, onder 't gezigt vallende, verfchaft meer vermaaks en voidoenings, dan men mogelyk zou hebben kunnen verwagten van een enkele Starrelyst. De Heer wollaston heeft elders (*) de redenen opgegeeven , waarom hy denkt, dat een Lyst der Vaste Starren , in deeze gedaante, nutter zou weczen, dan in eenige andexe; en toen een voorftel gedaan tot veelvuldige onderzoekingen des Hemels , om eenige veranderingen te ontdekken, die in de Vaste Starren mogten voorvallen. Hy noodigde alle Starrekundigen uit, om deel te neemen in dien arbeid, en een zeker getal van Riemen (elk van één Graad in breedte) waar te neemen. De derde Lyst noemt by een Register voor de Starren in the British Catalogue, brengende tot de Riem van den Noordpools afftand, waarin ieder Star kan gevonden worden. Deeze Lyst behelst alleen de Starren in the British Catalogue van 1725, gefchikt in Starrebeelden; en de Starjen, in ieder Starrebeeld, volgen elkander in dezelfde orde, als (*) Philofophical Transaétions, Vol. LXXIV. p. i3i, en Vol. LXXV. P. 346.  VAN DE VOORNAAMSTE STARREBEELDEN. I55 lis in die Catalogue; maar de Starrebeelden zyn Alphabetisch gefchikt. De Lyst beftaat uit drie kolommen ; de eerfte behelst het Getal van de Star, zo als dezelve ftaat in the British Catalogue; de tweede, bayer's Letter van aanwyzing wanneer de Star 'er eene heeft ; en de derde , het getal vau de Riem , tot welke de Star behoort, in de tweede Lyst, van den Noordpool af te rekenen. De vierde Lyst behelst de Starren van the British Catalogue, van de la caille's Lyst der Zuider Starren, en omtrent tachtig Starren uit de Lyst van hevelius, die door flamsteed waren overgeflaagen, allen gefchikt in een agtervolgende reeks , naar de orde in welke zy door de Middaglyn gaan. Deeze Lyst beftaat uit vier kolom¬ men ; de eerfte ftelt voor, de rechte Ascenfie der Star in tyd, voor den 1 Jan. 1790; de tweede, den afftand der Star van de Noordpool, voor denzelfden tyd; de derde, de grootte van de Star; en de vierde het getal, den naam of het charaéter van de Star, en het Starrebeeld waarin dezelve geplaatst is. De vyfde Lyst geeft de Lengten en Breedten op van zodanige Starren, als binnen de negen Graaden van de Ecliptica gelegen zyn , gefchikt in de orde van derzelver Langten. Dezelve behelst alle de Starren , welke gevonden worden binnen deeze perken in de Starrelysten van flamsteed, bradley, mayer, en de kleine Lyst van de la caille, in zyn Aftronomice Fundamenta. pag. 238. Deeze Lyst heeft vyf kolommen; de Langte van de Star, gebragt tot het begin des Jaars 1790 , ftaat in de eerfte; de tweede bevat de Breedten van zodanige Starren , als zich ten Noorden van de Ecliptica bevinden; en de derde de Breedten van de Starren aan de Zuidzyde. De vierde kolom vermeldt de grootte van de Star; de vyfde het getal , den naam of het charaéter en den naam des Plaatsbepaalers. Wanneer eene Star waargenomen is door twee of meer Perfoonen, wordt de uitkomst hunner Waarneemingen (tot het zelfde tydsbeftek gebragt) 'er by gevoegd , in die orde als de Waarneemingen gedaan zyn. L 4 WAAR,-  J5Ó* WAARNEEMINGEN EN VORDERINGEN waarneemingen en vorderingen in de starrekunde, gedaan in den jaare MDCCXCI , volgens de opgave van den heer j. c. de la méther1e. (Journal de Pkyfique, Jan. 1791.) Het getal der Comeeten is nog onbekend. Eene optelling maakende van die men, op verfchillende tyden, heeft waargenomen, vindt men een zeer groot getal; en de Wysgeeren hebben, in gevolge van verfchillende veronderltellingen, dit getal nog zeer veel vermeerderd. Lambert veronderftelde een Millioen Comeeten. Maar, in de Starrekunde , gelyk in alle andere deelen der Natuurkundige Wysbegeerte , heeft men alle veronderftellingen verbannen, en na wel beweezcne daadlyk beftaande Voorwerpen gezogt. Jn 't Jaar MDCCXC heeft men drie Comeeten gezien, welke, gevoegd by de zes en zeventig wel bekende , ons verzekeren , van het beftaan van negen en zeventig Comeeten. Mejuffrouw herschell ontdekte den 7 January een Comeet in het Geftarnte Pegafus. Den 9 January nam de Heer mechain eene tweede waar, in het Snoer der Visfchen. Deeze is de achtfte Comeet door dien bekwaamen Starrekundigen ontdekt. Eindelyk heeft Mejuffrouw herschell een derde Comeet ontdekt in 't Geftarnte Andromeda, op den 17 April. De Heeren mechain en messier hebben dezelve waargenomen tot den 28 Juny. Men heeft derzelver Loopkring berekend in het benedenfte gedeelte ; maar men weet den Omlooptyd deezer Comeeten niet, en kan denzelven niet weeten, voor dat zy ten tweed'emaalc wederkomen. De Starrekunde is elk Jaar nieuwe ontdekkingen verfchuldigd aan den Heer herschell. De gewrgtigfte, welke hy, in 't jongst verloopen Jaar, gedaan heeft, betreft den Ring van Saturnus. Deeze was toen zeer weinig zigtbaar; dewyl dezelve alleen van ons op den kant in de dikte gezien wordt. De Heer herschell heeft dien Ring waargenomen, met zyn groote Telescoop van veertig voeten. Hy ontdekte op dien Ring een genoegzaam lichtend punt om hem te doen zien , dat dezelve eene beweeging heeft ep zichzolven, rondsom de Planeet. Die omdraaijing ge-  IN DE STARREKUNDE. 157 gefchiedt in tien uuren twee en dertig Minuuten. Deeze Waarneeming verklaart ten vollen , hoe deeze Ring van zeventig duizend mylen Diameter zich zeiven kan ophouden, fchoon zo dun; want de Heer de la place hadt reeds by uitrekening ontdekt, dat, indien deeze Ring zich ïn tien uuren omdraaide, de middelpunt fchuwende kragt groot genoeg was , om alle de deelen daarvan zamen te houden. De Heeren de la lande en le francois , diens Neef, hebben hun moeilyk werk in het Obfervatorium vair de Ecole Militaire voortgezet, om den ftand der Starren in het Noorder halfrond te bepaalen, en reeds dien van acht duizend Starren bepaald. De Heer de la lande hadt reeds voorlang aan de Zeelieden Tafels beloofd om op Zee het Uur te vinden door de hoogte der Zonne , op alle Breedten en op alle Declinatien. Mejuffrouw le francois , zyne Nigt, heeft dit lang en moeilyk werk volbragt. Ook heeft de Heer le monnier een Vertoog uitgegeeven over de Zeevaard , waarvan hy het bedaan der Stroomen in de Zuidzee verzekert, als mede de nuttigheid aantoont, van de hoogte der Maan , om de Langten te vinden; desgelyks verklaart hy in 't zelve de Waarneeming door den Heer de guignes in China gedaan, op eene Verduistering, die geheel hadt moeten weezen; doch eene ringswyze verduistering was, uit hoofde van den Dampkring der Maane. De Abbe bauchamp is wedergekeerd van Bagdad, waar hy een Obfervatorium heeft opgerigt. Hy vermeldt de Waarneemingen van veele duizenden van Starren, en meer dan honderd en vyftig Waarneemingen door hem gedaan op Mercurius , een Tlaneet by ons zo zeldzaam te zien. Hy heeft eene Kaart van Afie vervaardigd van de Perfifche Golf tot aan de Caspifche Zee , waar omtrent by eene groote menigte misftellingen verbeterd heeft. proeve over de voorzienings-regulen. DoOl' pie- ter. van aken, A. L. M. & PMl. DoEiur. In onze (*) voorgaande Bedenkingen hebben we kortelyk aangemerkt, dat 'sMenfchen kennis in Natuurkundige, en O Zie boven, bl. 110. L 5  ï$8 PROEVE cn wel inzonderheid in Meteorologifche, Wetenfchappen, zoo verre noch niet gevorderd is, dat zy by mogelykheid vooraf kan weten , en meesterlyk bepalen , welke , en hoedanig de gelteltenis der Lucht, een geruimen en agtervolgenden tyd aan den anderen, zal zyn, dag en uur zelfs niet uitgezonderd. Dan , wy hebben tevens aange¬ merkt, dat 'er, dit niettegenftaande, wel eenige Voorzienings-Regulen kunnen plaats hebben ; die op Waarnemingen , welken reeds voorhanden zyn, gegrond, ons, otn die reden, eenige bepaalde zekerheid diesaangaande geven kunnen. Dewyl dit nu van veel nuts zy in den Landbouw , en alle zulke hanteringen , die by droog of nat Weer eenig belang hebben, zo zal het niet ondienftig zyn, eene proeve over de Voorzienings-Regulen daarop te laten volgen; welke ik, zoo kort, als mogelyk is, zal voordellen. Door Voorzienings- Regulen verfta ik Regulen, door welken wy eene aanftaande luchts-gefteltenis voorzien , en voorweten kunnen ; byaldien de Natuur hare werking in die orde hoüde , waarin men ze voor het tegenwoordige bevind. Ik voeg 'er dit laatde by , om dat het onwaarfchynelyk is, dat de grote veranderingen , die in den Dampkring voorvallen, volftrekt werktuigelyk gefchieden: en het , byaldien 'er al dusdanige wetten mogten plaats hebben, zeer waarfchynelyk is, dat de ontzagchelyke doorbrekingen van vrezelyke Dampen, uit onderaardfche Kolken , in deaen eene grote verandering moeten veroorzaken. Immers, dat 'er dusdanige vrezelyke onderaardfche Holen ©p den bodem der Zeeën, zoo wel, als in de verfcheide Beddingen des Aardbodems , te vinden zyn , daaraan kan Men geenszins twyfelen, byaldien men het vierde Deel van de Verzameling der Mengelfchriften van- den Heer unser. inziet; alwaar hy in zyn tweden Brief, met onlochenbare bewyzen, door oog-getuigen, op velerhande manieren genomen, aantoont, dat, om zyne eigene woorden te gebruiken , byna de ganfche omtrek des Aardbodems inwendig hol, en vol van onderaardfche gangen is. De vrezelyke uitwerkzelen , van deze inwendige onderaardfche gedaante, door het veroorzaken van ftormwinden zoo wel, als fchromelyke aardbevingen , worden aldaar mede opgenoemd: waaruit men, zonder veel moeite, kan afleiden, hoe vele ontelbare fchichtige veranderingen in den Dampkring, door hare ongeregelde werking en doorbreking, kunnen veroorzaakt woidenj die de gegrondfte voorzeggingen van het Weêr  OVER DE VOORZIENINGS-REGULEN. 159 Weêr le leur Hellen. Men leze, ten dien einde, zynen Brief over de Weêrs-Voorzeggingen, geplaatst in het eerfte Deel der gemelde Verzamelinge, pag. 78. Alle deze mogelyke toevallen daar latende, is myn oogmerk, uit algemene. Waarnemingen, die bereids voorhanden zyn , en den gewonen loop van het Weêr , eenige Jaren herwaards door den ander, aanduiden, de Voorzienings-Regulen in hunne zwakheid in zoo yerre te verfterken, dat ze, zoo niet den naam van Voorzeggingen, ten minfte dien van gegronde gisfingen , in de zamcnleving , kunnen wegdragen. Wy hebben in onze vorige Bedenkingen aangemerkt, dat de Waarnemingen van den bekendeir Schaapsharder , op de verfchillende Handen der Maan , ten opzichte van onzen Aardbodem, waran berustende; dat zulks, dit doorgaande, en die der andere Planeten daarby gevoegd zynde, gefchiktlyk een Weerkundig dag-register zou kunnen opleveren. Het zou echter kunnen gebeuren, dat deze algemene regel, door andere bykomende oorzaken , fomtyds eenige uitzondering hadde. De perfing van de Maan op onzen Dampkring, indien ik het dus mag noemen, veroorzaakt niet altoos eene gezette daling in de Kwik: by zulke gelegenheden is ook wel fomtvds eene aanmerkelyke ryzing waargenomen; naar alle waarfchynelykheid door tegenftrydige of opduwende Winden veroorzaakt. Dit algemene beginzel dan in zyne waarde latende, menen we, dat de aanwyzingen van den Barometer, gevoegd by de Waarnemingen der Winden, die 's Jaarlyks gewoon zyn te waien; en het in acht nemen van den reeds gevallen regen; eene aanmerkelyke en groter zekerheid aan de Voorzienings-Regulen kunnen byzetten ; en het geen , in het eerfte geval, eenige uitzondering kon lyden , hier in het algemeen als zeker doen voorkomen. Hoe, of uit welke bron, de veranderingen in den Dampkring ook mogen voortkomen, het zy door de onderaardfche Holen, het zy door de warmte der Zon, of op eenige andere wyze; de oorzaken daar latende, en op de waargenomen uitwerkzelen ziende, zal een wel geftelde Barometer altoos de eerfte gidfe zyn, die ons in dat ruime verfchiet, de meerdere of mindere zwaarte der Luchtkolom , onder welke wy ons bevinden, zal aanwyzen. De zakking van de Kwik, daar zynde, is het zeker, dat ze in hare zwaarte is yerminaerd; en door hare aangenomen dunheid eene ontlasting zal veroorzaken van Dampen, en andere Verheve- lin-  16© PROEVE lingeu, die zich alsdan in den Dampkring bevinden; en dat wel in eene meerdere, of mindere hoeveelheid, naar evenredigheid van de grootte der zakking. De ontlasting des Dampkrings , gevoegd by de tegenwoordige lichtheid der Lucht, geeft ons een tweden wegwyzer, om de zekerheid van aanftaande Winden te leren kennen ; want deze , luchtvloeijingen zynde , zyn altoos naar den aart der zake gewoon , van eene dikker in eene dunner luchtsgefteltenis in te dringen, met groter of minder fnelheid, naar evenredigheid van derzelver dunheid; even gelyk een droom waters met groter of kleiner kragt van fnelheid voortvloeit , naar evenredigheid van deszelfs wederftand. Deze eerde Waarnemingen dellen dün de VoorzieningsRegulen in eene tamelyke zekerheid, om over het tegenwoordige , en op handen zynde, Weêr, met grond te kunnen oordelen. Om nu een zeker vooruitzicht van de ftreken, die de Winden zullen nemen, te hebben, heeft men met de.Windtabellen te raadplegen, enwel inzonderheid met die van den Heer cruquius , te Sparendam , te vinden in de Beginzelen der Natuurkunde van mussch., pag. 883 en 884 ed. 1739. Deze, door Waarnemingen , hier te lande opgefteld, zullen ons eene geregelde voorwetenfchap geven van de ftreken , in welke ze naar alle waarfchynelykheid waien zullen ; vooral, wanneer men eene nauwkeurige aantekening houd der dagen , in welken zy deze of gene ftreek in ieder Maand gehad hebben. Onze Voorzienings-Regulen op die wyze uitgebreid hebbende, kan men tot het vooruitzigt van aanftaande droogte, of vochtigheid, overgaan. Hiertoe komt bovenal in aanmerking, de ligging der laudftreek, waarin men zich bevind. En ten dezen aanzien maken de Wester ftreken door de Zee omringd , de Oosterlyke door Landen , hier en daar met hoge Bergen, en weinig Zee voorzien, de ligging der Landen uit, welken wy bewonen. Daar uit nu, vergeleken met de bovengemelde kennis hunner verfchillende ftreken , kan men, door de Voorzienings-Regulen , voorweten, of 'er droog, dan nat Weêr, voorhanden zy. De Westerlyke Winden , die eene verbazende menigte van waterachtige Dampen, uit de Zeeën, waarover zy waien , opgewaasfemd, tot ons overbrengen, zullen altoos, zoo lang zy ftand houden , regenachtig zyn. De Oosterlyke daarentegen, over Landen gaande, die weinig vochtige Dampen uitwaasfemen, doch  OVER DE VOORZIENINGS RECULEIï. iöï doch dit gemis door exhalatien, of uitdampingen van eenen anderen aart, rykelyk vergoeden , zullen altoos , vooral indien ze eenige dagen ftreek houden, droog en fchraal zyn. Wanneer men, derhalven, hun waargenomen getal van dagen , die ze in ieder Maand gewaid hebben, nauwkeurig in acht neemt, zal men een redelyk gegrond vooruitzicht hebben van het droog of nat Weêr, dat aanftaande is. Verder zou men dit vooruitzicht ook tot het beloop der Saifoenen kunnen uitbreiden, door de Waarnemingen van het reeds gevallen Water, vergeleken met dat , het welk men heeft waargenomen, het eene Jaar door het andere gerekend , 's Jaarlyks te vallen; want, dit in acht genomen zynde, kan men voorweten, hoe veel Waters, alles gelyk gefteld zynde, in het volgende van het Saifoen, byaldien Set regelmatig is, nog te verwachten zy. Men kan dus, zonder eene angstvallige doorgronding der oorzaken, maar enkel, door op de waargenomen uitwerkzelen te letten, eene zeer aanmerkelyke nuttigheid uit de Voorzienings-Regulen trekken. Dan , dit is 't niet alleen; ze verfchalfen ons daarenboven nog eene nuttigheid van een anderen aart; afgeleid uit de flreken der Winden, in welken zy waien, en de verfchillende op- en uitwaasfemingen, welken zy mede brengen. De Westerlyke Winden, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, gaan, gemeenlyk, hier te Lande, met een overvloed van waterachtige Dampen vergezeld: een veelvuldig foort van andere exhalatien is den Óosterlyken Winden eigen. Onder dezen bevinden zich velerhande foorten van Zout- en Salpeterachtige deelen, van eene uitnemende nuttigheid, tot zuivering van de Luchtsgefteltenis, zoo wel , als tot vruchtbaarmaking van den Aardbodem. Deze niet uitgewaasfemde geesten, die zich in overvloed in den Dampkring bevinden , vermengd , veroorzaken eene koude opbruisfing ; en verfchaffen dus eene andere vertoning of luchtsgefteltenis voor de Voorzienings-Regulen, inzonderheid by den Winter. Vermits derzelver uitwerkzelen , by den Zomer, door de warmte der Zonneftralen als verydeld worden, zoo kan men ze dan doorgaans alleenlyk in het aangezicht gewaar worden ; en ze zullen, in het algemeen gefproken, het Weêr fchraal maken: doch by den Winter ftrekt derzelver kracht zich verder uit: en men befpeurt ze zichtbaar in het Water, en alle vochtige Lichamen; het welk men alsdan gewoon is Vorst te noemen. De eigenfchappen nu van deze Zout- en Salpeterachtige deeltjes zyn van dusdanig een aart, dat ze, of door  IÖ2 PROEVE door de perfing der Planeten, rondsom den Aardbodem, iil hunne verfchillende ftanden , zeer fchielyk , als 't ware, kunnen fmelten; of door aandrang van zylingfche of tegenftrydige oorzaken, des te fterker werken: het welk alsdan in de Voorzienings-Regulen een fchoon vooruitzicht geeft van eene Winter-weerkunde, in alle deze gevallen. De kracht der Oosterlyke Winden, waarmede zy waien , kan ons, over de hoeveelheid der Zout en Salpeterachtige deeltjes , die zich alsdan in den Dampkring bevinden, doen oordelen. De zylingfche of tegenftrydige Winden, die hun opvolgen, over het beloop der Vorst, alsmede over de gezette tyden , in welken men fneeuw te verwachten heeft, en de verfchillende Handen der Maan, in opzicht tot onzen Aardbodem , over derzelver ontlasting. Voorts kan men , uit eene nauwkeurige Waarneming van den loop der Winden, en kragten, waar mede zy"waien, daarenboven iets zekers voorweten van deszelfs voortduring. Buiten tegen* fpraak, kan dit alles, in ontelbare gevallen, van groot nut zyn, in den Landbouw zoo wel, als in de zamenleving. En kunnen dus de Voorzienings-Regulen, uit Waarnemingen opgemaakt, het huishoudelyke leven in alle Jaargetyden veel nuttigheids toebrengen; even zoo, kunnen ook de bovengemelde Wind-tabellen eene waarfchynelyke zekerheid opleveren, om de hoedanigheid der Saifoenen te voorweten. Byaldien de Winden, van welken, door behulp der Vernevelingen, die zy medevoeren, de goede of kwade tiering der Gewasfen veelal afhangt, omtrent die orde van waien houden, zoo als dezelve aldaar in ieder Maand is waargenomen , dan mag men zich met eenige voorwetenfchap van het aandaande Saifoen vleien. Het verleent een gunftig vooruitzicht , wanneer, in de Lente, en het uiteinde van den Zomer, de Dampkring, by tusfchenpozing, eenige dagen, door tegenftrydige Winden, tot eene aanhoudende kalmte gebragt, en dus gehouden word ; welke, door de Zonneftralen gekoesterd*, magtig is, deels, om in de Lente den groei der Gewasfen te bevoordelen ; deels, om dc Vrugten , bereids tot zyne vereischte grootte gewasfen, in het uiteinde van den Zomer , door eene nodige koking en bereiding hunner fappen , fmakelyk te maken ; wanneer de Zomer daarenboven, in den tusfchentyd, tusfehen de Lente en den Herfst, met Onweers-Buien en eene rusfehenkomende koude vergezeld gaat; deels , om de Bomen van hunne onreinigheid te zuiveren; deels, om de jonge fcheü- ten  OVER DE VOORZIENINGS-RECULEIT. ten tot nodig hout te maken ; en als de daarop volgende Herfst en Winter de vereischte Storm, Winden en Vorst opleveren, om den Dampkring, door de Zomerhitte buiten orde gebragt, te matigen, en het Aardryk voor het volgende Jaar vruchtbaar te maken. ——■ Maar, wanneer hier eene aanmerkelyke ongeregeldheid plaats heeft, en de "Winden zich een geruimen en aanhoudenden tyd, in denzelfden en in een gezetten ftreekhoek , by fnaniere van verwisfeling, Üingerswyze , ophouden, alsdan heeft men te verwachten, dat de Saifoenen, in het een of ander opzicht, nadelig zullen aflopen. Met deze nuttigheden in de famenleving pralen dan de Voorzienings-Regulen; en dezen, (gepaard met eene opmerkzaamheid op de gevoelige werking des Dampkrings , die fommige Infeéten en Dieren aan de hand geeven; mitsgaders op de luchtverfchynzelen, die zich, by groote veranderingen , doorgaans in den Dampkring vertoonen, welken geenzins verwaarloosd moeten worden ,) zullen ons genoegzaam in ftaat ftellen, om onze wezenlyke belangen te bevorderen. Dan men wachte zich , voor 't overige , van zaken te willen bepalen , die, van wegens hare 011doorgrondelyke_ bronnen , onder gene menschlyke bepaling vallen kunnen , en waartoe de gevestigde Waarne* mingen gene de minfte aanleiding verfchaffen. ZONDERLING, DOCH GELUKKIG UITGEVALLEN, HULPMIDDEL VOOR EEN DOORGEZWOLGEN VISCHGRAAT. Medegedeeld door Dr. * * *. Een fterk welgefpierd Man, tusfehen de 30 en 40 Jaaren Oud, had het ongeluk van, onder het eeten van Snoek, een aanmerkelyk groote graat door te flikken. Hy voelde terftond daarop een geweldige fteekende pyn beneden in den flokdarm , welke na het doorzwelgen van een aardappel, droog brood , en meer zoortgelyke middelen , waar door men de graat poogde te doen zakken, van tyd tot tyd toenam , zo dat men een Heelmeester te hulp riep. Deeze floeg voor, om te beproeven van met een fpons aan een balyn vastgemaakt, de graat tot in de maag, voort te duwen; doch men weigerde zulks met het grootfte recht, daar men uit de beproefde middelen reeds ondervonden had , dat men door drooge vaste ligchaamen in te brengen, de graat hoe langer hoe  IÖ4 VAN EEN DOORGEZWOLGEN VÏSCiïGRAAT, hoe dieper , in den ilokdarm vastdrukte. Men nam dan andere dingen by der hand, de Lyder hokte een taamclyke hoeveelheid" boomoly in, het geen voor eenige oogenblikken verzagting aanbragt, maar niets meer : Hy gebruikte laauw water, waar in een goed gedeelte keukenzout gel'molten was, dit verwekte walging, en vermeerderde daar door de pyn aldergeweldigst. Twee nagten en den volgenden dag wierden zee* onrustig en pynelyk doorgebragt, waarop de Lyder door een Vriend geraaden wierd, een langwerpig ftukje versch raauw fpek, waardoor een' ftevige draad geftoken en aan het eind behoorlyk vastgemaakt was, door te zwelgen, het welk men vervolgens weder op konde trekken , en op die wyze de vastzittende graat uit den flokdarm haaien. Na eenige zwarigheden, die de Lyder daar tegen inbragt, wierd deeze, gewis zeer moeielyke, geneeswyze ondernomen, en het gevolg daar van voldeed naar wensch. Men had uit groote voorzigtighcid een vry lievige draad maletkoord gebruikt, dezelve'door een Huk versch fpek, van omtrent een en een half duim lengte en een half duim dikte, geftooken, en aan het einde met een ftrik en knoop bevestigd; het doorzwelgen daarvan ging nog al vry gemakkelyk toe, doch het weder uittrekken gefchiedde niet zonder de verfchrikkelyklle benaauwdheid en allerheviglle pyn ; maar men bevond, tot groote blydfchap van den Lyder en alle de Ornllanders, dat een Hevige, meer dan een duim lange graat, waaraan een kleine weerhaak zig bevond, in het ftukje fpek vast zat, en de Lyder, binnen weinige uuren, van alle verdere ongemak bevryd wierd. DE LENTE. TT\ank zy den goeden —— weldadigen en aan- JLJ biddenswaardigen , wyzen Schildeer der Saifoenen ! -— De Winter is verdweenen, die zagte en gematigde Win* ter geene nypende koude heeft ons getrolfen , nog de hand van den arbeider toegefloten : geene opeenHapelingen van Ys hebben onze Dyken in gevaar gebracht. — Het is waar , bulderende en woedende Windeji hebben zich doen hooren: dog zy zyn niet meer , zy hebben ons vaarwel gezegd ; een veel zagter , en zoele Wind is hen opgevolgd, en Hreelt thans het gelaat des Aardryks. — De witte en doorkundige fnecuw- vlok-  DE LENTE. \6$ vlokken , die maar weinige waren , zyn gefmolten, en verliezen zich in kronkelende beeken. L)e dampkring verfpreidt en breidt zich uit: de aangena¬ me Winden komen ten voorfcliyn, vervrolyken de Aarde, en —-— geeven haar het leeven cn de beweeging weder. — De blyde Landman aanfehouwt de herboren natuur ; by voert zyne fterk gefpierde Oefen uit den warmen (lal; en geleidt hen in het jong uitbottend groen der velden: en ook foms, ter plaatfe daar het nuttige ploeg-yzer gebezigd wordt; daar hy, door middel van het blinkende daal, de Aarde doorfnydt, en dus de netgefchikte vooren vormt: terwyl zyn gehoor zich verlustigt in den overheerlyken zang der fchooue Leeuwrik , die —— al klapwiekende ten hoogen Hemel opltygt, en ~—» op de dunne lucht zweeft. Nu begint de Landman het Aardryk met afgemeeten pasfen te doorloopen; werpende het zaad, in den vruchtkweeken- den fchoot der Aarde ; cn ziedaar, het eerfte Too- neelvan het aanminnig Jaargetyde. De nyvre Bouwman heeft zyn taak volbracht: nu verwacht hy den vruchtbaarmakenden dauw, de zachte Regenvlagen, en —— de alles koesterende dralen der Zon, van Hem die ieder jaargetyde kroont met zyne goedheid. Nu fchietén de leevenwekkende dralen der Zon in de ingewanden van het Aardryk, en dringen tot de donkerde fchuilhoeken der groejende waereld door. De aangename warmte verfpreidt zich, in een aantal uitbottende planten; en doet het Aardryk, door duizenden van verfchillende coleuren, eene prachtige, eene heerlyke, vertooning opleveren, door eene mengeling van licht, en fchaduw met eikanderen. — Alles lacht het oog des aardebouwers van alle kanten toe ; en hy verwondert zich met eerbiedigheid tevens : daar hy ziet, hoe alles zich langzaam ontwikkelt. Hoe fchiet reeds voor 't Vee de tedere grasfeheut uit, en hoe fpruit het brood, nog in den halm befloten , uit de Aarde voort: terwyl de jeugdige knoppen van het geboomte zich , van tyd tot tyd , als ontploojen ; daar intusfehen het aangenaam gezang der boschbewoonderen alle harten begint te ftreelen , door hunne onderfcheidene wyzen ; laatende , uit het loof, hunne fchelle Hemmen hooren. Ja! hoe wordt hier de mensch getrolfen over de diepe kalmte, welke 'er heerscht! "De toonen van den Nachtegaal, die van verre rollen; -— het verliefd fnavelen der Vomeng. 1791. we. 4, M ge-  166 DE LENTE. gelen; liet geklappet- hunuér wieken ; maar —-. vooral de frisfche en baifcmachtige lucht, die hy inademt: Ja ! alles wat hem omringt boezemt hem eeu onbefchryflyk gevoel van wellust in. Aanfehouwt dan , dit Jaarfaizoen , o ! Stervelingen en aanbidt den Bedierder der waereld. Hem ,& de onuitputbare bron van alle weldaden; den algemeenen Bedierder van alles wat leeven heeft; den goeÖgunftigen onderhouder van al wat 'er is , of zich beweegt, . zienlykc, en onzichtbare dingen. Hem alleen zy de eer, de lof, en de dankzegging! Het is door Hem, ■ door Hem alleen, dat de veelvuldige verfcheidenheid der groejende waereld zich uitbreidt, en door den fris* fchen dauw bevochtigd door de aangename Regendroppen verleevendigd wordt. Hy toch , de weldadige, de altoos wyze , Verzorger maakt de opgeploegde Aarde dronken. Hy doet den regen dalen in de vooren. Hy maakt het week , en zegent zyn uitfpruitfel. Door Hem komt elke plant uit de Aarde te voorfcliyn : door hem worden de eerde beginzels en uitwerkzels van haren groei, door eene menigte van buizen, bevorderd: Op zyn bevel verlevendigt de lieffelyke Lente-Zon dat geen , het welk de koude Winden van den barren Winter verftyfd en opgeflooten hadden; en zy ftort eene vloejende beweeging in het zelve; eene leevendige gisting in ieder kruid; — verlevendigende aldus het overheerlyke , en -—- met oneindige coleuren verfierdc Tooneel des verlengden Aardryks: J. D. V. HET GELD. TJet Geld verantwoord alles. Zoo dagt en fchreef weleer Hy, die alles onderzogt , doorzogt, beproefd en ondervonden had, de wysfte van Israëls Koningen, Salomon. En waarlyk, befchouwen wy dat blinkende metaal, dan moet men zich verwonderen over deszelfs groote kragt en uitgeftrekt vermogen. Wat al goeds wordt 'er door verrigt 1 Wat al kwaads bedre¬ ven ! Met welk eene eer, agting en aanzien wordt hy bejegend, die overvloediglyk voorzien is van Geld: daar zwier en kleeding hem aanzien geeven, vliegt alles'op zijn wenk ; men houdi hem voor groot van geest; overal vergunt men hem den toegang, sa hy krygt, door middel van zyn Geld, in alles zynen wenscli,  II E T G E L D, 167 wensch, en zyne begeerte. Dan ach! hy die beroofd is van tydelyke middelen , die van dit blinkend metaal niet voorzien is, die, fchoon hy al niet behoeftig is, echter met waarheid zeggen kan, Zilver nog Goud hebbe ik niet : op welk eene wyze wordt hy behandeld ? Men keert hem den nek toe; men befchouwt hem met verachting; want, daar ia zyn uiceriyk aanzien, by gebrek van genoegzaame middelen , niets pragtigs zweelt , denkt men, door vooroordeel en waan bedrogen, dat hy noch oordeel noch verftand bezit; dus wordt hy niet geacht. Dan verwonderlyk is de fchikking der dingen , van Hem, die, door zyne onnagaanbaarewysheid, de lotgevallen der ondermaaufche fchepfelen Jchikt en regelt; die deeze in armoede , geene in rykdom , zyne dagen doet doorbrengen; den eenen in pragt en vrolykheid laat dartelen, den anderen in armoede en ellende doet zuchten. Egter, met dit alles, is dee- ze ordening ten hoogden wys ■ aanbiddenswaarciig ; daar geene Maatfchappy, geen Gemeenebest, zou kunnen beftaan , zoo wy alle, of ryk, of arm, waren, zoo 'er geene onderfcheidene (tanden plaatshadden. Wat al moeite, welke gevaaren > en hoe oneindig verfchillende bedryven worden'er in het werk gelteld , ter verkryginge van dit blinkend Metaal. Hoe flaat't, zwoegt en zweet de fchamele daglooner, van den vroegen Morgen, tot den laaten Avond, om eeue geringe hoeveelheid Gelds, ten einde het nodige onderhoud, voor zich, en de zynen, te bezorgen. Hoe tart de Zeeman de ftoutfte gevaaren; hoe zwerft cn dobbert liy, dagen en nagten, op de onftuimigc baaren der Zee; en» kei op hoop van winst, ter verkryginge van eenen ryken buidel. Hoe zit de Kuuftenaar zich itomp te denken aan het voortbrengen van nieuwe uitvindingen; de Geleerde aan nuttige Weetenfchappen, en overheerlyke.werken, ook om, en ter verkryginge, van dit bliukendanetaal. Ja, was het niet hierom, en, hierom alleen, hoe veele zouden, in eene niets beduidende ledigheid, hunne dagen ten einde brengen: hoe veele zouden rasch een einde maaken, aan het waameemen hunner posten en bedieningen, zoo wel in het Godsdienftige, als in het Burgerlyke. Maar wordt 'er dus, door en om het Geld, zoo veel goeds verrigt, zoo veele onderfcheidene fondfen en plannen in het werk gefteld, hoe veel kwaads wordt 'er tevens door bedreven! Hoe baldaadig verkwist de doorbrenger zyne fclwtcen, in aller» leye ongebondenheid en weelde; by zulke fcheplélen, die enkel hun werk maaken, zyne beurs te ledigen; levende overdadig. Hóe verbergt een Gierigaart zyn Geld; hoe onrustig is zyiï llaap, daar hy zich geduurig verbeeld, dat de dieven hem het zelve zullen ontrooven: hoe dikwils telt hy zyn lang be- fpaard opeen geftapeld metaal ; hoe woont zyn hart by Zynen fchat; hoe angftig wordt hy op \ hooren van het kieenltegerugt; ja, — hoe onttrekt hy zich welven liet nodige, en M 2 nog  HET « E 1 &• nog veel meer het verkwiklyke ;terwyl de arme, de nooddruftige; tot hem vergeefs om hulp'e fchreit. En hoe verlangt reeds zyn nazaat naar zyn einde: hoe ftaroogen zyne bloedverwanten op zynen dood, om de, doorhem, zoo zorgvuldig byccngefcliraapte fchatten onder zich te verdeelen : hoe juichen zy dan , naa zynen dood, om zyne Gierigheid: hoe verheugen zy zich in zyn Geld; zich weinig bekommerende, of het door (linkfche wegen, of eerlyke middelen, verkregen is; 't is hun genoeg dat zy de bezitters zyn. Hoe wordt hy, wiens eenige oormerken enkel Geld zyn, in het kiezen eener wederhelft jammerlyk bedrogen; fchoonheid; — deugd, of braafheid, of andere goede hoedanigheden, ko¬ men by hem in geene aanmerking; hy acht dezelve als het aller. minne: hy kiest zoekt en verkrygt, eene vrouw, voorzien van fchatten, ryklyk bedeeld met het blinkende metaal, overvloejende van Geld. Dan helaas! hoe moet hy zynedwaazekeus, op 't allerduurst, betaalen ; daar hy, in zyne eigene wooning,op 't allerwreedst ontvoogd wordt, en als balling in zyn Huis moet omzwerven. Het heimlyk verdriet doet hem verteeren: hy zoekt vertroosting in het onmaatig gebruik van den wyn; een fpoorloos gedrag rukt hem binnen weinig tyds in het graf, en al ftervende ■ vervloekt hy zynen Huwlyksdag. Ja , hoe dikwils heeft de kragt van het Geld geheele Republieken, Gemeenebesten en Koningryken, het onderst boven gekeerd, tot de allergrootfte ellendeen wanorde gebragt; braave mannen, voorffenders van Godsdienst en Vryheid, de haat verguizing, en den fpcelbal dei- woedende menigte doen worden. Het was zelfs een Apostel Judas, die, enkel voor een weinig Gelds, een gering getal Zilverlingen , zynen waardigen en Godlyken Meester , zoo aller- fchandelykst, ging verraaden. Ac'', had hy geene navolgers, waren 'er , in onze dagen , geen voorbeelden van dien aart meer! Dan het Gordyn valle, voor dit Tooneel: Ongelukkige Stervelingen , die zoo veel waardy, zulk groot belang, fielt, inde verkryginge van fchatten, die het~Geld tot uwen God maakt, u voor het zelve nederbuigt: denkt niet, dat veelheid van fchatten alleen u geluk zal aanbrengen; hoe allerrampzaligst zouden clan die geenen zyn , die , door gebrek aan liet zelve, in armoede en ellende zugten. Dog dat dezulken altoos berusten in de wyze fchikkingen van den befluurder huns leevenslot , op deeze waereld. God , die hen ge- fchapen heeft, zorgt ook voor hen lieden. geeft hy den jongen raven voedfel, als zy tot Hem roepen, hoe veel te meer zal Hy voor zyne redelyke fcheplélen zorgen. Heeft gebrek aan Geld by u lieden plaats, gy geniet mooglyk, in andere opzigteu, dubbelen zegen: gy geniet eene frisfebe gezondheid , eene vergenoegde gemoedsgèftelteiiisfe , gy hebt braaf, deugdzaam, veelbeloovend kroost, en ——«et uwe bee-  HET S E L B. -I<59 beete broods, hoewel zeer gering, egter tot verzadiging, en met fmaak Daar hy, die in overvloed leeft, veeltyds een on- gefteld ligchaam omdraagt; een allefms onvergenoegd leeven leit; kwelling, verdriet, en droefheid ziet, aan zyne in weelde opgevoede kinderen , en zyne maal tyd , hoe juist aangeregt en bereid door de uitgezogfte keur van fpyzen, hem tot walging verftrekt. ui. fi. Berust dan, gy minbedeelde, in Gods fchikkinge: Hy heelt arme en ryké, beide gemaakt. Edoch gy lieden die tot u zeiven zeggen kunt, -ik heb overvloed, ik heb op gelegt voor veele Jaaren, eet, drinkt, »yt vrolyk: hoe oneindig groot zyn de verpHgtingen, die op u liggen. Hebt gy fchatten! zyt gedagtig, dat gy ze enkel ter leen ontvangen hebt: niet om ze baldaadig te verkwisten; met om ze onnuttiglyk in de aarde tebegraaven-; maar om dezelve tot alle edele einden, ten nutte van Land en Kerk, te be(teeden._ Daar zien wy een Huisgezin, door de flagen des tortuins, door eene menigte van ziekten, rampen en ellende, tot de uiterlte armoede gebragt, in de bitterde laagheid gedompeldhec ©uderlyk vermogen-fchiet te kort, ter behoorlyke verzorging* van hun, om brood fchreiend, kroost; aan alles gebrek hebbende, moet dit Huisgezin noodwendig van honger cn kommer vergaan. Ontfiuit dan uwe harten, gy , die van den Hemel zoo ryklyk bedeeld zyt: verligt hunne nooden , ■ geeft ryklyk, en droogt hunne traanen af, door weldaadige on«ierftenninge ; hy die den armen geeft leent den Heere'. Kunt gv zien de traanen der bedroefde Weduwe; • kunt gy aanhooren liet geklag van liet ouderlooze kroost , daar zy hunnen verzorger verloren hebben; daar zy , overftelpt van rouw, uitroepen, ik mis het waardtte pand myner liefde; een tydlyk bellaan is my hier door ontroofd; myn Vader, myne Moeder, is niet meer: kunt gy dit zien en hooren, zonder u te ontfermen ? Maakt nu gebruik van uwe fchatten; deelt mede aan de geenen die nood hebben; zyt, doormiddel van uw Geld, der Weduwe een Man , den ouderloozeh Wees een Vader , en toont in alle uwe bedryven , dat gy de zegeningen des' Hemels niet te ve^sèefsch ontvangen hebt, Dan, bevor¬ dert, door uw Geld, niet alleen het wclzyn van byzondere perfoonen, en huisgezinnen, maar. laat het ook allezins (trekken tot opbouw in ftandhauding , en voortduuring van al¬ le zulke Maatfchappyen, die tot Nut van 't Algemeen kunnen ftrekken. Dus doende bevordert gy het groote wel zyn van het Land uwer inwooninge!. zoo wordt gy een nuttig lid der Maat- (chappye, een waardig burger van den (laat. ■ Zoo zyt gy uwe fchatten overwaardig. Eindigt gy dus uwe dagen, in wel te doen, met welk eene gerustheid zult gy uwe hoofden dan nederliggen: hoe vrolyk zult gy van hier verfcheidcn : welk een genoegen , zal het u indeuuredes doods geeven, aan uwen uaaasten weldaaM 3 d,S"  I"! E T G F. L I). dlgheid te hebben beweev.cn; boe zullen die geene, die de voorwerpen uwer mildaadigheid waren , uwen dood met heete traanen betreuren; zy zullen, met hartelyke erkentenis, van u fpreeken, als zy in hunne huizen zyn , als zy op den weg gaan, als zy nederliggen, en als zy opftaan; ja, zy zullen, by uwen Grafzerk flaande, met hartvoiie dankbaarheid zeggen: Hier rust de beste onzer vrienden; een der weldadig/ten aller menfchen! En hoe groot zal het loon uwer weldaaden zyn, aan de andere zyde van het Graf; uwe barmhartigheid za! roemen tegen het oordeel; daar gy die aangenaame taal zult hoören vnu den Regter aller menfchen: „den Naakten hebt gy gekleed; den Krarr- „ ken, en die in de Gevangenis waart, hebt gy bezogt; — den „ Armen hebt gy van uw brood medegedeeld; en voor zoo „ veel gy zulks aan een der minde gedaan hebt, — hebt gy 't aan my gedaan; gaat in in de eeuwige vreugde!" V. . ZEDELEERENDE SCHETS VAN DE POOGING OM IJS GEZELSCHAPPEN lE SCHITTEREN. „ T^o dwaasheid van het beftaan om de Bewondering en Toe„ i_/ juiching van anderen te verwekken, door Verhaalen van ,, Gevallen nimmer gebeurd, en het ten toon fpreiden van Hoe„ danigheden , nooit door den fnorker bezeten , moet elk , die „ eenigen ommegang in de Wereld heeft, in 't oog loopen. Hoe „ zeer aanftootelyk zulks is, in welk.een veragting het de zoda,, nigen brengt die 'er zich aan fchuldig maaken, wordt dooreen Engelsch defchryver ten toon gefield in den volgenden Brief, „ waarin de veronderftelde Brieffchryver een fchets opgeeft van „ zyn eigen Gedrag, en de belschlyke ongelegenheden waarin hy 3, zichzelven inwikkelde." MYN HEER! Ik heb eene hebbelykheid van in het Wbnderbaare te vallen, welke ik niet kan overwinnen. Eenige Lieden , die vermaak fchynen te feheppen in de geringe misdagen, welke zy in alle Gharaéters vinden, noemen dit met een naam, die geen Heer van fatfoen behoorde te gebruiken, of met eenig genoegen te hooren. Ik bezit met de daad eene zo tedere belangneeming voor de Waarheid in haaren naakten daat, dat ik niet durf denken, om haar ander» dan wel gekleed, in gezelfchap te brengen, en, indien haar voorkomen zomwylen zo veel veranderd wordt door de kleeding , dat haare beste Vrienden haar niet kunnen kennen, ben ik daarom te berispen? Ussr is een Mars van myne kennis, zeer gefield op 't daadlyk ge.  PC'filNG om IJS GFZEfCFIAPPEN te schitteren. 171 gebeurde, die my op alle plaatzen volgt, en de plaag is van myn leeven-, hy werkt op my even als de harponier op den Walvisch, en hy is een IVagc-merrie voor myne verbeelding. Deeze Knaap laat nooit een van myne Verhaalen ongemerkt doorgaan. Hy kortte veertig mylen af van een weg van honderd mylen, dien ik, vvas hy 'er niet tusfehen beide gekomen, in éénen dag zou hebben afgelegd op het zeifde Paard: en zou ik het plaifier gehad hebben van een dikken Knaap in gezelfchap voorby te ryden, indien de kwaadaanige Waarheidliefde van myn Tegenfpreeker my geen tien mylen agter hem hadt doen komen. Dit tergend Schepzel vernietigde myn gelukkig flaagen in zo veele gevallen en ontmoetingen , dat ik befloot, my te verplaatzen op een grond geheel buiten zyn bereik, ik bragt hem daarom op het Eiland Corfica, waar ik wist dat hy my niet kon betrappen. Ik was 'er met de daad geweest, en kende 'er genoeg van om 'er vöegTyk over te fpreeken , en breed uit te weiden. Ik befpeurde eene foort van heimlyk genoegen by eenigen van het gezelfchap; zy gaven dit te kennen, door het vriendlyk aanzien van een Heer daar tegenwoordig, die my vreemd was, en zo verre van zich met de anderen te bemoeien, dat hy zeer beleefd luisterde na 't geen ik verhaalde. Ik was toen heftig yverende voor de zaak der Vryheid, en had zulke wonderen van dapperheid in het voorftaan van haare zaak verrigt, dat ik* vóór het eindigen van myn verhaal , vermeldde, op zo goeden voet te liaan met den Generaaf pa01.1, dat myne Toehoorders, waren zy maar half zo geloovig geweest als zy behoorden te zyn, ons voor gezworene en onaffcheidelyke Boezemvrienden zouden geagt hebben. — Dan hier weder, als of het ongeluk my vervolgde, tikte myn booze Geest my op myn fchouder, en bemerkende, dat ik myn verhaal voornaamiyk rigtte tot dien Heer, wiens beleefdheid en aandagt my zo zeer innam, zeide hy met een glimlach, die duivelsch kwaadaartig was: Vergun my, u te mogen aanbieden aan den Generaal paoli , hier thans tegenwoordig. Hoe onbefchryflyk groot was myne verlegenheid ! Het treffen van een Blixemftraal zou een gunst, in vergelyking met deeze ontdekking, geweest zyn. Myn Vervolger hadt nog niet met my afgedaan. Ik vrees, voer hy voort, dat gy uwen ouden gemeenzaamen Vriend zult vergeeten hebben, die zich, buiten twyfel, ten hoogflen zal verheugen, als hy zyn Medeheid herkent, die, nevens hem , zo edele dienften gedaan heeft, in den roemryken ftryd voor de Vryheden zyns Vaderlands. Kan ik de fchaam'te, welke my dit oogenblik overdekte, befchryven? 'r Is onmogelyk: ik kan alleen zeggen, dat 'er eene edelmoedigheid is in waare Dapperheid , die weigert te zegenvieren over den gevallenen. Daar waren, fprak die beleefde Man, op een toon, welks indruk ik nooit zal vergeeten, zoo veele dappere Lieden , van wier dienften ik altoos eene dankbaare naagedagtenis zal omdraagen, doch wier Perfoonen my uit het geheugen geraakt zyn, dat ik alleen uwe vergiffenis moet verzoeken, wegens myne vergetelheid, die ik u bidde, in N 4 my  372 P O O G I N G my voor geen misdryf, maar voor eene zwakheid, aan tc zien. —— Al had men my met een vies voor de kop geflaagen, kon ik geen Chirurgyn meer noodig gehad hebben, dan op dit oogenblik; nooit kon ik my verbeelden, dat de Waarheid my zulk een ilimraen trek zou fpeelen. Ik merkte haar altoos aan als een goedaartig eenvoudig Schepzel, zonder gal of bitterheid, en behandelde haar overeenkomfüg met die hoedanigheden; doch dit was een zo doorllaand blyk van haare boosaartigheid, dat ik, zo fchielyk ik koude, haar gezelfchap ontvlood. Den volgenden morgen ging ik op reis, in de gemeene Postkoets , na myn Geboorte-ftad, in 't Noorden van Engeland, geheel x;it myn humeur, wegens myn mislukte rol op Corfica; maar zelf* hier kon ik myne oude hebbelykheid zo verre niet afleggen, dat ik de verzoeking wederftond, om voor den laatfleu Postweg eene Poft-chais af te hu uren; door dat te doen, kreeg ik het aanzien van iemand, die als een Heer gereisd had, en verwierf my het xegt, om uit te vaaren tegen de Belastingen op de Posteryen en kosten onder weg. ik verwierf de toelaating in een gezelfchap van de voorr.namfte Inwoonderen der Stad; eu dewyl ik geene reden had om te gelooven , dat de historie van myne laatstbekomene nederlaage derwaards was overgewaaid, herkreeg ik welhaast den ouden moed, en, met deezen, het vergrootend vermogen myns vindingryken vernufts. Myne vertellingen werden een tyd lang zo greetig ingezwolgen, en lagen zo gemaklyk in de maagen van dit natuurlyk en niet vittend volk, dat ik genoopt wierd de dofis dermaarc te vermeerderen, dat dezelve eene walging fchcen te verwekken by de zodanigen, aan welke die werd toegediend; dit was in 't byzonder het geval van een zeer naauwgezet Man, tot den Aanhang der Kwaakeren behoorende, zekeren simon stvf, een ryk Koopman , zier gezien van wegen zyne braafheid en eerlyken handel. Simon had voor een gewoonte, als ik eene Vertelling eindigde , te vraagen: — Maar is 't wel waar? dit maakte my zomtyds verlegen, en verminderde grootlyks de toejuichingen, met welke het overige des gezelfchsps gewoon geweest was my te vereeren. Toen ik, op zekeren avond, de befchryving gegeeven had van een verbaazend grooten Haay , door welken ik was aangevallen geweest op een myner IVett-lndifche Reizen, hief simon styf beide de handen, vol verwondering, op, en zeide: IVaarlyk, Viiend, gy fpant nw hoog vry wyd. Met een ontevrede gezigt vroeg ik hem de meening van dit zeggen. • Ik meen, hervatte simon, gy [preekt van iets dat niet beftaat. —i— Dat is, voerde ik hem te gemoet, zo veel ais dat ik een Leugen ver- fel. Z.o is het Vriend, hernam simon, gy hebt het juist geraaden; hy fprak dit zonder eenige ftemveranderitig, of zonder te letten op'den fpytigen toon, door my gebruikt. De ernsthaf, tige zedigheid van zyn gelaad floeg my geheel uit het veld , en ik moest lyden, dat hy, zonder gefluit- te worden, op deeze wy-  9M IN GEZELSCHAPPEN TE SCHITTEREN. Wyze voort voer. „ Gy hebt veele dingen verteld, Vriend, die „ geheel ongelooflyk zyn; indien ik myne klanten in myn handel „ poogde te bedriegen, gelyk gy uw gezelfchap doet, in uwe ,, wyze van fpreeken, de Wereld zou my met regt voor een on„ eerlyk Man houden. Geloof my, gy kunt een zeer goed Gezel,, fchapsman weezen , zonder van de waarheid af te wyken, en „ gy kunt geen goed Gezelfchapsman zyn , zo gy u daaraan nier ,, vasthoudt; want, indien gy voortvaart met onwaarheden te „ vertellen, wy zullen het voor een regehmoeteu houden u niet „ te gelooven, zelfs dan wanneer gy de waarheid fpreekt, en zo zal 'er een einde weezen aan alle vertrouwen in de zamen- „ leeving , en uw zeggen zal niets beduiden. Ik heb „ waargenomen, dat het trotsheid is, die u vervoert totleugen„ taal. Ik had gehoopt, gy zoudt niet vergeeten hebben, hoe „ uw Leugentaal u met fchaamte en fchande overdekte, en hoe „ wy u in ons gezelfchap opnamen , toen uwe Vrienden, in de „ Hoofdftad, u uit hun gezelfchap geweerd hadden. Denk „ niet, dat gy agting by ons zult tnliggen, door de vercieringen „ uwer verbeelding; eenvoudige Waarheid behaagt aan lieden „ van gezond verftand. Al ware uw Haay nog eens zo groot ge„ weest, als gy ons wilde doen gelooven dat dezelve was, wat „ zoudt gy 'er by gewonnen hebben? Niets dan de verdienften „ dat gy een Monfter gezien had; en wat is dit in vergely„ king by het gevaar, om voor een Monfter-verdchter ge„ houden te worden? Indien gy uit de kaaken van dat Monfter „ gered zyt, door de hand van God, geef God de eere ; indien „ uw eigen moed en behendigheid u daarin geholpen heeft, <*eef „ hem evenwel de eer, die u deeze middelen ter reddinge ver„ fchafte; waar is de grond om op dit alles eenigzins te roe- „ men? Zomtyds zoekt gy ons diets te maaken, dat gy „ een Man van betekenis zyt, dat gy in de gunst van Vorften „ ftaat, en in de Geheimen der Staatsdienaareu deelt. Indien wy „ dit alles geloofden, fchandvlekt gy deeze Staatsdienaars, door „ te vermelden, dat zy zulk een Babbelaar by hunne raadflagen „ toelaaten; en indien gy u verbeeldt daardoor by ons gezien te „ zullen worden, misneemt gy het grootlyks, want wy waeten „ zeer wel wat u niet voegde te verhaalen, en wy veragten den „ Dienaar, die zyns Meesters zaak verraadt. En, wat de „ Wonderen betreft, wat betekent derzelver vertelling? De tyd , „ dien wy beleeven, '-s vol wonderen, de Omwenteling van Ryl „ ken, de val der Eigendunkelyke Regeering, en de Vry wording „ des Menschdoms, zyn Voorwerpen, welker grootte uw Haay „ tot een onzigtbaar flipje maaken. Had het Zeemonfter u op„ gefnapt als een ontbyt, hoe veele duizenden, en tien duizen„ den, zyn 'er, in eene opeenvolging van Veldtochten, verflonden „ door de kaaken des doods. Ontkwaamt gy het Monfter? „ Wat dan? hoe ku-men wy met geduid luisteren op uwe Verlos„ fing, daar wy voor onzen geest hebben zulle een aantal van „ waauoopige Gevangenen, die verlost zyn uit de Kerkers der Dwing-  174 POOGING OM IN GEZELSCHAPPEN TE SCHITTEREN. „ Dwinglandye? Met dén woord, myn Vriend! indien zugt tot „ het Wonrierbaare u zo vry met den heiligen naam der Waarheid „ doet omfpringen, misbruikt gy alleen ons geduld, en verkwist „ uwen tyd in het jaagen na Haayen en Monllers uit de diepte „ der Zee; en , indien gy eenige andere beweegreden hebt, met „ uwe vercieringen , dan de bovengemelde, moet het eene be„ weegreden zyn van eenen veel min fchuldeloozen aart, dan ik „ veronderftelde, en, in dat geval, houden wy u voor gevaarlyk „ in de zamenleeving, en een fchande voor de Menschlyke Na„ tuure!" Met deezen fterken zet belloot hy, en, fchoon de langwyligheid en teemende toon, waarop by deeze aanfpraak voordroeg, my tyds genoeg gave, had ik nogthans myne gedagten niet kunnen byeen haaien, om hem te wederleggen, en myzelven te verdeedigen. Hoe te handelen .met dien Knaap wist ik niet. Hem braaf af te rosfen, zag ik voor te gevaarlyk in, want hy was veel fterker dan ik; hem uit te daagen, om, als een Heer, mj voldoening te geeven, zou, daar hy een Kwaaker was, my blootgefteld hebben aan algemeene uitjouwing. Ik itond derhalven op, nam myn hoed, en verliet oogenbliklyk het gezelfchap. Den volgenden morgen zond ik om myn Naam op de lyst des Gczelfchaps te laaten doorfchrappen; maar ziet ! zy hadden my 's Avonds die moeite reeds befpaard, en ik moest weder ander gezelfchap zoeken. In deezen eenzaamen tusfehentyd, zogt Ik, den last des verveelenden tyds, te verdryven, door een briefwisseling aan te vangen, met een onzer Drukkeren van Nieuwstydingen, en zo lang ik zyn Dagpapier verhaalen van het Land verzorgde, kan ik, zonder roem zeggen, dat 'er nooit een Watervloed, Moord, ol Roovery, gefchiedde , of alle die gevallen kreegen de verelschte bycieraaden. Ik liet 'er dikwyls by een Wedloop twee of drie den hals breeken, zonder dat de Maatfchappy 'er iets by leed; tot vermaak van myne Lcezers deed ik blinde Bedelaars overryden , dronken Boeren verzuipen , zwangere Vrouwen door dolle Stieren in de lugt fmyten, zonder dat de doodenlyst 'er iets in 't minfte door vergrootte ; ik floot Huwelyken zonder tal, die op de Registers nooit vermeld werden. Ik was ten zelfden tyde een Correfpondent te Brusfel, een Refident in Spanje, en een Reiziger in Conjtantinopole , die heimlyke berigten mededeelde uit alle die onderfcheidene plaatzen , en door den geheimzinnigen ftyl, in welke ik myne Nieuwstydingen doorgaans kleedde, kon niemand my van de valschheid myner berigtgeevingen overtuigen; tot dat ik, ongelukkig, in een onbedagt oogenblik , gewaagde , van een Slag aan de Oevers van den Donau, naa dat de Legers de Winterkwartieren reeds betrokken hadden; een Slag, die, hoe zeer ten nadeele der Turken befchreeven, hun geen het minfte leed deedt ; maar my overhoop wierp met den Uitgecver des Nieuwspapiers , en deezen van zyne geloofwaardigheid te eenemaal beroofde. zu-  ZEDELYKE BEDENKINGEN. 175 ZEDELYKE EEDENKINCEN. V De Voorzigtïgheid is nut tot alle dingen; ze word daarom de moeder van de Wysheid genoemd, en niet te onregt, om dac de Wysheid uit haar geboren word. Nimmer zal een Mensch wys handelen, ten zy zyne daden geregeld zyn naar de regelen der Voorzigtigheid; hare vermaningen en raadgevingen zyn altoos heilzaam, en dezelve te veronagtzamen, is de uiterfte, de uitzinnigfie, dwaasheid Toen Jezus Jongeren, uit eenen onbezonnen yver, vuur van den Hemel wilden afbidden,om de onherbergzame Samaritanen te verflinden,die den Heiland weigerden in te nemen of te herbergen, om dat zyn aangezigte was als een reizende naar leruzalem; wierden zy over hunnen onbezonnen drift, door den zagtmoedigen Meester, met ernst beftraft. Het was 5 5» gy weet niet door hoedanig eenen Geest gy gedreven word; want de Zone des Menfchen is niet gekomen, om der Menfchen Ziele te bederven, maar te behouden." Met welk eene Voorzigtigheid behandelde Jezus dit onvriendelyk bedryf der onherbergzame, en verkeerd handelende, Samaritanen, die, uit een ouden wrok tegen de Joden van Jeruzalem, aan Jezus den intrek rn hunne Stad ontzeiden Hy begeerde niet, dat 'er het minfte voedzel aan dien ingewortelden haat gegeven wierd • 'en trachtte zyne Jongeren te doen begrypen, dat de weerwraak het middel met is, om de gemoederen der Menfchen te winnen. Is 'er iets waarachtig, het is het zeggen van onzen gezegenden Zaligmaker: „Zo wie tegen ons niet is, die is voor ons." Indien dit altoos in agt genomen wierd, hoe veel haat, hoe veel wrevel, zou 'er niet uit der Menfchen Hart geroeid worden; daar nu vele terftond dezulken voor Vyanden, en als van eene kwade gezindheid omtrend hun, houden, die zich niet opentlyk in alles met hun verenigen. Lrfat cns zo verkeerd niet handelen, maar met Liefde en Zagtmoedigheid onzen Evenmensch zoeken te* winnen; denkende altoos, „die niet tegen ons zyn, dat die waarlyk voor ons zyn." liet mangelt dikwyls aan de goedheid of deugdelykheid eener zaak niet, dat ze kwalyk uitvalle; alle goede zaken gelukken op ver na niet;dikwi!s heeft regt het tegendeel plaats; een kwade zaak gelukt, en men wordt in eene goede zaak ten eenemale te leur gefield. Vanwaar zulk eene verkeerdheid in de Wereld ? Deze vraag kan met eene zoortgelyke beantwoord worden, en hiermede zou ik volftaan kunnen: namentlyk: Vanwaar komt het, dat men de Deugd zo vaak ziet onderdrukt worden en dat de ondeugd zich vestigt op de puinhoopen eener verdrukte Deugd! Dan dit zou weinig afdoen. Wy zien het dagelyks gebeuren ; men beklaagt zich , en mist inmiddels de ware vergelding ik zou nogthans de eerfte vraag, verbeeld  J7Ö ZEDELYKE BEDENKINGEN. beeld ik my, voldoender kunnen beantwoorden, en genoeg uatuurlyke reden kunnen geven, waar het by toekomt, dat veelal goede zaken zo weinig gelukken. Wanneer men oplettend agt geeft op de handelwys der meeste Menfchen, dan zal men de oorzaak daarvan niet ver behoeven te zoeken: maar dc felnüd by hen vinden: Zy zyn het zelve die volltrekt te wege brengen , dat vele zaken onmogelyk goed kunnen uitvallen. ■ Velen, ja de meesten, mogen bezield zyn met de beste inzigteu, zy zyn nogthans vol driften, cn vergunnen zich den tyd niet, dat de zaak hare behoorlyke rypheid kryge. Anderen in te¬ gendeel zyn al te traag en te flaphartig, om de ware belangens eener zaak te behartigen en voort te zetten — hier van daan dac zo vele goede zaken kwalyk worden aangelegd, en wegens eenen kwaden aanleg onmogelyk gelukken kunnen. Dit is het natuurlyk gevolg, wanneer men te driftig werkt, of te vroegtydig eene zaak wil uitvoeren; men legt ze dan verkeerd aan, en op deze wyze worden duizend fchone oogmerken te leur gefield. — Zo ook, als men wegens traagheid, ilaphartigheid of uit vrees,de aangeboden gelegenheden laat voorbygaan ; dan moeten de beste zaken , de heüzaamtte oogmerken, in eeuwigheid wel mislukken. Hoe vele en welke voortreffelyke zaken heb ik niet zien bederven, welke fchone voornemens niet zien verydelen, louter door eenen onverantwoordelyken aanleg. Hier van zou ik in Haat zyn een gantsch register op te tellen. Dan een yder ga zyn eigen, en het gedrag van zynen evenmensch, nauwkeurig na; ik houde my verzekerd, hy zal ras deze waarheid door eene menigte voorbeelden bevestigd vinden. Wat baat het, wat voordeel zal het aanbrengen, dat iemand een uitmuntend man zy , dat hy in grootheid uitblinke boven zyne natuurgenoten , dat hy aanzien en gezag hebbe; wat helpt het iemand, dat hy een geleerd, een welfprekend rededenaar, een bekwaam Wysgeer, een welgeoefend Letterkundige, een diepdenkend , een welbedreven, Theologant zy, indien hy, met alle die fchone bekwaamheden, met alle die uitmuntende begaafdheden, me: alle die fraye tytels, nogthans een bedorven hart bezit, een hart , overgegeven aan de driften , ten prooy gegeven aan bedorven neigingen? Zo de uitgangen van zyn hart ondeugend zyn, en zyn gemoed ledig is van gevoelens van eer, is dat alles van geene wezenlyke waarde voor zodanig een mensch. Dat men derhalven boven alle dingen zyn pligt leere; dat men zyne verkeerde neigingen beftryde, en leere over zich zeiven beflier te voeren. IIetvermaak, aan pligt, aau beginzels van deugd, aan zuivere gemoedsneigingen, verknogt, is het grootfte vermaak, darmen genieten kan ; terwyl wroeging aan misdryven onaffcheidbaar verbonden is.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten e«j weetenschappen , i3etrekkelyk» regelen, ter bestuuring van den yver op den predik-stoel. I. T~\enk, by het maaken van uw opftel, niet aan een \J byzonder perfoon , en zoek het kwaad niet op, om het op den Stoel ten toon te dellen ; befchouw het niet als iets , 't welk dadelyk beftaat, maar alleen mogelyk is , en behandel het zoo, als of gy bet niet anders, dan uit de fchoole der Zedekunde, had leeren kennen. 2. Word by het beftraffen van de Zonden niet perfoneel. 3. Denk niet, dat de yver van den Heere Jezus door u in alles moet worden nagevolgd. Hy, de kenner der harten, bad veel, 't welk aan zyn karakter alleen eigen is. 4. Leg u toe, om de fchuldigen door uwe bedradingen te roeren , opdat zy zich fchaamen mogen ; maar maak hen niet, door uwe handtastelyke verwytirigen, onbefchaamd. 5. Wanneer gy yvett, ontdek dan uWe zwakke zyde niet. Laat de yver voor den Godsdienst niet in een Temperaments-yver veranderen; en maak niet, door bellendige en fcherpe verwytingen , de fchuldigen afkeerig van uw yoorftel. 6. Maak een bedagtzaam onderfcheid tusfehen Waarerr ernst , en het onheilig vuur van kwalyk beftuurde drift. Gebruik zulke woorden , welke genade en ftichting aan Uwe hoorders geeven kunnen , en bewyzen zyli van uwe heerfchende bedoeling, om u door de openbaaring der Waarheid te veraangenaamen aan de gemoederen der Menfchen , als in de tegenwoordigheid van God, en hunne harten voor den Heer te winnen. 7. Zie wel toe , om nimmer over de ftaatkundige gefchillen van uwen tyd op den Stoel der waarheid te fpreeken. Gy ftaat in den dienst van eenen Heer, die zoo plegtig verklaarde: ,, Myn Koningryk is niet van deze Wae„ reld" die in de dagen van zyn vleesch , wanneer men Zyne befüsiing vroeg over het een of ander ftuk > of zyii meng. 1791. no. 5. N oor-»  I7S VAN TJEN YVER. OP DEN PREDIK-STOEL. oordeel innam over de gebeurtenisfen van zynen tyd , altoos zich onttrok, of de vraagenden bepaalde, by de ge« wigtige leeringen welke daar uit konden worden afgeleid. De°pïaatzen , Matth. XXII: 16—21., Luc. XII. 13—15-, XIII. 1—s- 5 J°h- VIII. 3—7. , mogen wel door eiken Dienaar van het Euangelie met ernst worden nagedacht. Het voorbeeld van hunnen Meester geeft hun geen vryheid, om van dingen, welke de Regeering van het Land, of de plaats hunner wooning, raaken , in het openbaar te fpreeken. Het moet hun genoeg zyn , Jezus te prediken en dien gekruist. Een der minften van Jezus Die- naaren geeft dit aan de overweeging van zyne medebroeders ootmoedig over. Hy denkt, langs dien weg zal de rust in den Burgerftaat, de vrede in de Gemeente, meest bevorderd worden. Hy wil niemand iets onaangenaams zeggen; maar gelooft, het kon wel gebeuren, dat de een of ander deeze bedenking las met een traanend oog , en uitriep: „ Och! had ik in vorige dagen ook alzo gedagt." overdenking over den dood. Alle Stervelingen zyn fchuldig te fterven , (*) is de wyze Spreuk van den fcherpzinnigen menander. Én wie, met een gezond verftand verwaardigd, zal de waarheid deezer Spreuk niet aanltonds gevoelen en erkenden. Zy toch, word elk een dag, ja wat zegge ik, elk' een oogenblik , met beftendige bewyzen getraafd ; en eens, wanneer de draad van ons vluchtig Leeven zal zyn af°eweeven, wanneer wy naast zo veelen onzer bekenden vrienden en bloedverwanten, gevallen aan onze rcgter- en {linkerhand, in 't llille doodftof zullen nederzinken , zal ook ons voorbeeld, ter bevestiging van deeze onlochenbaare waarheid , 't zy vroeg , 't zy laat, verftrekken. * * * Na dat in Edens bekoorlyke dreeven , daar alles den Mensch, zo hy den wil zyn's weldaadigen Scheppers niet uit het oog verloor , een Eeuwig Leeven en ftoorelooze o-enoegens voorfpelden , ons eerfte Ouderenpaar zig aan het zinlyke vergaapten, toen het Vleesch ever den Geest  OVERDENKING OVER DEN DOOD. 179 Geest de rampzaligfte overwinning behaalde, toeTi was het, dat de Heilige Handhaaver zyner onkreukbaare Wetten, dit geduchte, dit ontzettende dit zo vernederende flotvonnis, afkondigde : Stof zyt gy en tot Stof zult gy wederkeeren. Dit algemeene Vonnis is, van 's VVaerelds aanvang tot op dit oogenblik, 'er zy een Enoch, een Elias, van uitgezonderd, aan alle haare Kinderen ter uitvoer gebracht, en niemand, hy zy ryk of arm hy voere den Scepter , of worde door ketenen der daverny gekneld, niemand onder de Zoonen des ftofs leeft 'er, die den Dood niet zien zal, die zyne Ziele bevryden zal van 't overheerfchend geweld des onverzaadbren Grafs. De maat onzer dagen intusfehen is niet gelyk: — Zommige aanfehouwen flegts den morgen, andere den» middag, en weinige den avond van hun Leevens- tyd. Allen echter liggen wy, in eiken leevensdand, voor de gewisfe pylen des Doods bloot. En legt deeze nimmer faalende Schutter eens zyn gefcherpte fchicht op den Mensch, wiens wankele grondflag in 't dof is, aan, 't zy dan het jeugdige Wichtje, nauwlyks het daglicht aanfehouwende, dat men op 's Moeders koesterenden fchoot, veilig rekent; 't zy den onbezorsden jongeling , die op kragten, op fchoonheid , op gezondheid, bouwt; t zy den bezadigden Man, die van geen pyn- lyke ongemakken, van geen eind voorfpellende krank- ten, weet; of den afgeleefdenOuden, die den dag des Doods nog jaaren verfchuift, hy treft - hy treft doodelyk, en ylings brengt hy het Kind, den Jongeling, den Man en den Grysaard, in de zom- bere verblyven van zwarte duisternis en onafgebrooken ftil- te over. Zegt my, gy Pvyken, die fchatten by fchatten legt, —— zegt my , gy verachtelyke vrekken, die 11 dagelyksch in het befchouwen en tellen uwer hooge geldftapelen verlustigt, zegt my, zo gy 't weet, een middel, om den Dood af te koopen. —— Dan de fchatten van een Crefus waren hiertoe niet toereikend. Zegt my, gy Eerwaardige VVyzen, die uw nuttig Leeven , der edele der onvergelykelyke Weetenfchappen toewydet, ——• die uw fchrander brein met het nafpeuren der verhoolenfte geheimen der fchoone Natuur dagelvksch af- flooft: zegt my, dacht uwe Wysheid nimmer een middel uit , om de fchichten des Doods te verltompen; en ftelde zy nimmer een krachtig tegengif tegen zyn dooN a de-  iSo OVERDENKING delyk vergif daar ? Maar neen; hoe vruchtbaar oofe andcrszints in uitvindingen, dit dacht zy nimmer uit. Nimmer was anders een Salomo, die van Liba- nons ftaatige Ceders tot op den laagen Hyfop fclireef, even als een onvernuftige een onbefchofte Nabal geltorven. —- Nimmer waren Sterren van de eerfte grootte, in myn Vaderland en elders, zo fchielyk uit het oog hunner bewonderaars verdweenen. Nimmer zou de Wysheid, over het verlies haarer edelfte Zoonen, zo dikwerf in diepen rouw gedompeld zyn. Helaas! de Dood heeft niet het geringde ontzag voor verhevene kunde , voor doordringende fchranderheid! en door deeze laat hy zich zo min als door aanzien door gezag door fterkte, beteugelen. —— Hy belacht de Koningen op hunne trotfche Zetels. Geen gloeiend purper —— geen fchitterende Kroon, — geen geëerbiedigde Scepter — geen dichte drom van geharnaschte Lyfbenden , of fchaa- ren van vleiende Hovelingen doen hem een enkelen ftap te rugge treeden. En fchoon de Ryksvorst Ko- ningryk op Koningryk verwon, fchoon Zegenpraal op Zegenpraal des Overwinnaars naam onder alle de Volkeren der Waereld ontzachlyk maakte, dees laatfte Vyand zet het onoverfchreedbaar perk aan zyne bloedige triumphen; — en in deez' jongften flag moet hy, terwyl zyne Legers van verre aanrukken , de eer der overwinning aan den Koning der verfchrikkinge afftaan. Hier fneevt de Monarch , zo weinig verfchoond als de armfte zyner Onderdaanen, fchoon de Vorst wel licht op eene vorftelyke Legerkoets en de fchamele daglooner, in zyne bouwvallige Hut, —— op een handvol ftuivend ftrooi, den laatften ademtocht liet. Voorzeker, de Mensch van een Vrouwe gebooren, is kort van dagen en zat van onrust! By onze eerde intrede in een Waereld , die met al haare begeerlykhedent ydelheid der ydelheden is, brengen wy met ons den Dood in dezelve. De eerfte trede die wy daarin zetten, is de eerfte tred naar 't op ons wagtend graf. Wy alle bewqonen leemen Hutten , die door den geringftent fchok op "hunne nietige grondvesten wankelen, en op 't onverwagtst, wanneer de redclyke bewooner 'er het minst op bedacht was, kunnen inftorten. En wie is 'er, die de duizende ongemerkte en onvoorziene toevallen kan opzommen, die den broozen Sterveling doodelyk kunnen zyn? ——- Men behoeft deezen algemeenen Vyand, niet  OVER DEN DOOD. l8l jniet op te fpooren in de bloedige Oorlogsvelden,, daar hy, van zyne vriendin, de Oorlog, geholpen, door gevloekte moordtuigen, duidende noodlottige flagtoffers aanricht, en :zyne rampzalige paden, met lillend brein met °-e- ronnen bloedplasièn , tekent. —;— Men begeeve zig niet, om hem aan te treffen, op'vademlooze Zeên, daar , wel is waar, wanneer loeiende Oceaanen de fchui- mendc golven over 't verbryzelde Vaartuig jaagen, - daar zinken wel duizenden in peillooze afgronden (*), maar duizenden geeft de Dood een ontydig bezoek , daar zy kommerloos op hun donsfige Legerfteden lluimer» den, dan ó ontzettend denkbeeld! van dezelven in eene Eeuwigheid nederftorten , in welke door te denken, wy ons zelveu oogenbliklyk verliezen. Wat boogt dan de Rykaart nog langer op Schatten — op Vorftelyke' Huizen, op Lusthoven, daar Konst en Natuur elkander als den voorrang betwisten? Schoon hy zyne Ziele van al ,htt gewenschte, voor veele Jaaren, verzorgd heeft, fchoon zyne ruime fchuuren de inkomften zyner weelige Landen niet langer omvatten kunnen ; in deezen zelfden nacht kan God de Ziel diens dwaazen van hem neemen , ■ en zyn doorvoede vleeschklomp ten prooie der vraatige Wormen verwyzen. Wat verlaat zi<* de Jeugd op beftendige gezondheid , op verrukkende fchoon- heid, op uitfteekende krachten? Schoon roozen op haare kaaken gloeien, een enkele guure vlaag doet dezelve verwelken, een enkele kille Koorts met dood- fche bleekheid verwisfelen. En de fiere houding des fchoonen Jongelings, de fraaie leest der bekoorlyke Maagd, word binnen weinige weeken een gastmaal voor verachtclyke maaden, binnen weinige Maanden een afzichtelyke, een ftinkende, ftofhoop. Wy alle ver- keeren oogenbliklyk in 't dreigendfte Doodsgevaar. Wy zyn de dwaasheid zelve, zo wy ons op iets verhaten , 't geen zig Arendsvleugelen maakt en eensklaps wechVhegt. —- Niets is 'er, 't geen ons, in de akelige, de angst- (*) Fruftra cruento Marte carebimus, Fraétisque rauci fluétibus Adriae: Fruftra per aumranos nocentem Corporibus metuemus Auflrura. Horatius Carminum, Lib. II. Od* XIV. N 3  iSa OVERDENKING angstvallige oogenblikken van ons verfcheiden, uit dit ve*. ganglyke, daar 't zelve verganglyk is, bergen kan, voor de gevreesde aankomst des Doods. —— Vrienden Schatten, zwellende Ecrtytels, zeggen ons dan het laatfte Vaarwel ontzinken begeeven ons! En een Waereld, met "alle haare volheid , is dan niet genoegzaam ons ten einde geloopen Leeven flegts een enkel tydltip te verlengen. Hoe rampzalig intusfchen waren de Stervelingen, moesten zy , in dien geduchten ftond , alle vertroosting alle uitzicht , mislèn! Moesten alle, het eenzaame dal der zwarte doodslchaduwe, zonder zekeren Gids, en onbewust waar zy zullen aanlanden, doortrekken !! ■ Maar neen, hier juichen onze Zielen! ~—~ Hier word alles by ons Lof en Dankzegging! Hy, die zich, in de onbegonnen Eeuwigheid, reeds over doodfchuldigen ontfermde die toen reeds een middel van Leeven, van Eeuwige Zaligheid , beraamd heeft Hy heeft ons, de beweldaadigden onder zo veel andere Volken, met eene dierbaare —r- met eene hemelfche , Openbaaring verwaardigd. Hein daarin aan ons gefchonken, die dien geduchten dien, door geen Menfchen of Engelen vermogen , verwinbren Vyand, in zyne geheimde fchuilhoeken vervolgd over hem de blyde de Zalige overwinning behaald hem aan zyne daatige Zegenkoets gekluisterd en het Leeven en dc Onilerflykheid aan het licht gebragt heeft! Het is Jezus, Gods eigen, Gods Eeuwige, Zoon. Jezus die dierv, cn hier zyn de Engelen begeerig in te zien voor onder 't geweld des Doods liggende Zondaaren. Dc Christen , die dee¬ zen Verlosfer, op Gods vrye noodiging , als den zynen omhelst de Christen , de ryke Erfwachter van goe¬ deren , die geen motte of roest verteeren, vind in Jezus, dn de gewenschte oogenblikken van zyti derven , eene v volle, eene peillooze, bron van Heil, van doorelooze Zaligheid. ■—— Thans is de Dood niet langer een Koning der verfchrikking maar een boodfchapper van goede tyding, ■ geen geweldenaar maar een, die de grendels van den engen kerker des loggen lighaams afrukt. En , terwyl de rampzalige flaaf van 't heilloos ongeloof, wanhoopend, handen wringt, en aakelig tanden knerst, heft hy , fchoon 't klamme doodszweet van zyn aanzigt gudst, —— fchoon zyne lippen verbleeken, en de Godioovende tong byna den laatften dienst aan de reeds  over den dood. 183 reeds verhemelde Ziel weigert, de blyde Overwinningsliederen aan. —- Onzichtbaare Geesten Vrienden Bloedverwanten , die zyn leger omringen, zyn verrukte getuigen van zyn vrolyk verfcheiden naar 't Land van eeuwige rust —— van onbewolkte klaarheid. „ Dood, zingt hy, waar is uw prikkel? Hel, waar j, is uwe overwinning? ——- de prikkel nu des Doods is de Zonde , en de kracht der Zonde is de Wet —— j, maar,Godezy dank, die ons de overwinning geeft door j, onzen Heere Jezus Christus!" Leer my Sterven in myn Leeven, Wees myn Heiland in den nood, Gy kunt hulp en uitkomst geeven, Vreugde fchenken in den Dood: Goèl! God van Zaligheden! Help my door de proefwoestyn! Zal ik uit de Waereld treeden; Laat myn uitgang Vrede zyn! Nieuw Euang. Magazyn. IV. Deel, p. 144. eenige aanmerkingen nopens het Sal Seignetti, en het Acidum Esfentiale Tartari. Door theod. uilkens. Apotheeker te Groningen. Dat het Sal Seignetti meer dan één Alcali ten grondflage heeft, is zeker. De Heer kasteleyn heeft, in het 2de Deel pag. 111 van zyne Chemifche Oefeningen , zich hier omtrend mede nader verklaard, en de bewyzen daar voor bygebragt toonen zulks ten overvloede ; gelyk ook myne volgende Proeven het zelve kunnen bevestigen. Volgens deeze myne Waarneemingen dan heb ik bevonden, dat men ter daar Helling van dat fchoone zout drie beftaandeelen nodig heeft, naamlyk: het Sal acidum esfentiale Tartari, Alcali vegetabile, en Alcali minerale; want even gelyk eene verzadiging van Acidum Tartari met Alcali vegetabile geen Sal Seignetti kan daar dellen ; maar Tartarus Tartarifatus; zoo min kan ook eene verééniging van het zelfde zuur, met Alcali minerale, Sal Seignetti voortbrengen; —— maar een middenzout, dat men Alcali N 4 mi-  3Ö4 EENIGE AANMERKINGEN minerale Tartarifatum zou kunnen noemen , het welk ïrr gedaante van kristallen, als anderzins, overeenkomst heeft met den Tartarus Tartarifatus; uitgenomen dat het laatfte, aan de lucht blootgefteld, fpoedig water intrekt, en vochtig wordt; terwyl het eerfte hard en droog blyft, gelyk de Cryftalli Tartari, of Tartarus Vitriolalus. Daarliet nu evenveel is, op welke wyze men de drie boven bepaalde beflaandeelen famen verbindt ter bereiding van het Sal Seignetti; zoo heb ik het,metgelyke uitkomst, op onderfcheidene manieren vervaardigd. Ziet hier op welke. Behalven op de gewoone wyze door eene verzadiging van Sal Sodce met Cryftalli Tartari , nam ik gelyke deelen Tartarus Tartarifatus, en Aleali minerale Tartarifatum; — ontbond die beide zouten gelyktydig in zoo veel kookend water, als nodig was, om ze te kunnen filtreer en. Dit lixivium liet ik uitwaasfemen tot de dikte van een dunne Syroop, om het vervolgens neer te zetten op eene maatige warme plaats , om het in dilte te laaten kristallizeeren. Na behoorlyke tydgunning verkreeg ik geen mindere fraaye kristallen van Sal Seignetti als op de gewoone wyze. Zoo ook, wanneer ik twee deelen zuiver Acidum Tartari vereenigde met één deel Alcali vegetabile , en één deel Alcali minerale, en het voorts als boven bewerkte; in deeze beide gevallen kristallizeerde het zout niet minder gemaklyk en fchoon, dan langs den gewoonen weg, en was dus ook van het gewoone niet te onderfcheiden. Hier uit blykt dan, dat beide Alcalia in verbinding met het Acidum Tartari zich onderling veréénigen, en tot één éénig middenzout aanfchieten; 't welk in meest alle andere zouten geen plaats heeft; daar ieder Alcali met onderfcheidene zuuren zyn eigenaartige byzondere kristallen formeert; en hoewel meer dan eene foort van zout in een en het zelfde vocht mogte ontbonden zyn; zoo zal toch altyd het één voor het ander aanfchieten; en wel dat zout doorgaans het eerst , 't welk het meeste water ter oplosüng benodigd heeft. Tot deeze Proeven heb ik telkens gebruik gemaakt van het Acidum Tartari door het kryt afgefcheiden. Dit is een aangenaame bewerking, en heeft my nooit te leur gefield. Ook kan men, volgens deeze bereiding, veel gereèder en zuiverer, myns oordeels, bet Acidum Tartari daar dellen , dan wanneer men do >r Acidum Vitrioli de Cryfiaili Tartari geheel wilde dec mporieeren. ju den eerden opflag zou men wel vooronderftellen, dat dee-  NOPENS HET SAL SEIGNETTI, ENZ. 1K£ deeze bereiding gemaklyker en voordeeliger ware; dewyl men a priori ligt zou befluiten , dat het Acidum Vitrioli, als een fterker Acidum, vermogend genoeg was om het Alcali vegetabile geheel af te fcheiden, en dus al het Acidum Tartari in vryheid te Hellen. Doch, fchoon deeze geheele decompofitie twee Scheikundigen, de Heeren schiller en kastelkvn , zoo wel fchynt gelukt te zyn, (*_) heb ik echter , na herhaalde proeven, dat genoegen niet kunnen hebben van hier in te flaagen; vooral niet, wanneer ik het Acidum Vitrioli met zoo veel water verdunde, als benodigd was, om de Cryftalli Tartari geheel te ontbinden. In dit geval fchynt my 't Vitrioolzuur het vermogen ontnomen te zyn van krachtig genoeg op den Tartarus te kunnen werken; even gelyk een verzwakt Acidum Vitrioli geene ontleding van den Alcohol Vmi kan bewerkdelligen , en dus geen Liquor Anodynus, noch Oleum Vini, affcheiden. Maar, wanneer ik het Vitrioolzuur met niet meer dan twee of drie deelen water verlengde , en het vervolgens eenigen tyd in een vry fterke warmte liet werken, gelukte zulks ten deele; doch altyd nog onvolkomen; dewyl de'meeste Wynfteen-kristallen ongedecomponeerd bleeven, en het weinige Acidum Tartari, dat in kristallen konde verkreegen worden, te veel met Acidum Vitrioli verontreinigd ware; blykende dit mede hieraan, dat ze, aan de lucht eenigzins blootgelleld zynde, fpoedig tot vocht liepen, daar de andere, door het kryt bereid, droog bleeven. Wanneer wy nu in acht neemen, dat, volgens de regels der affiniteiten,,de Tartarus Vitriolatus ten deele, zoo niet geheel, door het Acidum Tartari gedecomponeerd worden, zullen we gemaklyk befluiten, dat deeze bewerking nimmer met eenen goeden uitflag kan gefchieden. Maar wanneer men deeze volkomene decompofitie wilde beproeven, zoude ik de wyze, van welke de Heer Prof. bwessen zich telkens met een goed gevolg op zyne Lesfen bedient r aanraaden, van naamlyk de Cryftalli Tartari door de Calx yiva te decomponeeren. Laat ons nu nog eens tot het Sal Seignetti te rug keeren. 't Is opmerklyk, dat dit zout door alle zuurcn, op welke wyze men het ook bereide, zoo wel plant-, als mineraale zuu- (*) Kastelein Chemifche OefFeningen, 3 Deel, 1 Afd. bl. 127 cn verv.  iSö EENIGE AANMERKINEGW zuuren, zelfs de zwakfte, in zyne beftaandeelen ontleed wordt; wanneer het Alcali minerale door dezelve wordt opgenomen; daar het Alcali vegetabile zoo vast met een dubbeld gedeelte Acidum Tartari blyft verbonden; dat zelfs het Vitrioolzuur, gelyk wy boven gezien hebben, het bezwaarlyk kan losmaaken. Wanneer nu eenig zuur het Alcali minerale uit eene ontbinding van Sal Seignetti opneemt; dan zullen de overige beftaandeelen , (naamlyk twee deelen Acidum Tartari en een deel Alcali vegetabile) zo het ontbindend vocht niet al te veel zy, als gewoone Cryftalli Tartari wegens hunne bezwaarlyke ontbindbaarheid in een fyn poeder nederwaards vallen. Dewyl dus alle zuuren dit vermogen bezitten, dienden de Geneesheeren , wilden zy hunne lyders Sal Seignetti laaten gebruiken , het zelve nooit in vermenging te brengen met eenige zuuren; want in een Mixtura of Decodtum, waarin Acetum Vini, Oxymel, Syrupus e SuccoCitri, Tamarind:Rob. Samb. en Ribefiorum, enz. aanweezig zyn, dit zout mengende ; zal altyd het zelve of geheel, of gedeeltlyk , naar maate van de hoeveelheid zuurs , dat het aantreft, in zyne beftaandeelen gedecomponeerd worden.— By voorbeeld , wanneer by een aftrekfel van één once FruEtus Tamarindi, tot acht oneen doorzygfel, een half once Sal Seignetti gedaan wordt; dan zal het zuur van de Tamarinden na genoeg het zóut ontleeden ; in welken gevalle, wanneer het aftrekfel koud geworden is, en men het vocht door een fyn doekje laat lekken; op het zelve waare Cryftalli Tartari zullen blyven leggen, die, zachtjes afgewasfehen , en gedroogd zynde, min of meer vier Scrupels zullen weegen; terwyl het doorgelekte vocht een middenzout bevat uit Acidum Tamarindorum en Alcali minerale, en voorts, doordien het zuur is ingenomen, wegens zyn inhebbend Suiker-zoet ExtraEl meer zoet dan zuur fmaakt. By deeze gelegenheid herinnere ik my, dat, toen ik nog een Jongeling was, een zeker oud Medicus, die zulk een boven opgegeeven aftrekfel had voorgefchreeven , my veel onaangenaamheden veroorzaakte ; —— dewyl hy my niet heel vriendlyk wilde opdringen, dat ik niet, naar zyn voorfchrift, Sal Seignetti maar Cremor Tartari » gebruikt hadde. Alhoewel ik nu volkomen van de oprechtheid myner zaak overtuigd was, zoo konde ik hem ech-  nopens het sal seignetti, enzv 187 «enter, daar hy ftyf by zyne begrippen bleef, diestyds, wegens geene genoegzaame inzichten in die gebeurde de* «mpojitie, noch overtuigen noch wederleggen. Groningen, den aóften April 1791. natuurlyke historie van den roeper-eend. (Volgens den Heer de buffon.) De Eendvogel, by ons onder den naam van Roeper bekend, heet in 't Latyn Anas Strepera, in 't Hoogduitsch, Schnarr- of Schnatter Endte, of ook Leiner , in 't Fransch Chipeau of Ridenne, in 't Engelsch Gadwal of Gray. Dezelve is zo groot niet als onze Wilde Eend, hy heeft den Kop keurlyk gevlakt en als met donker bruin en wit geftippeld; de zwarte kleur heerscht boven op den Kop, en boven op den Hals: de Borst is ryk gefchubd, met dezelfde kleuren, terwyl deeze ook den Rug, en de Zyden, vercieren. Over de Vleugels loopen drie banden, de een wit, de ander zwart, en de derde fchoon ros kajdanje kleur. 't Is eene opmerking van den Heer baillon, dat, van alle Eendvogelen, de Roeper den langden tyd de fchoone kleuren van zyne Pluimadie behoudt; maar dat hy, even als de andere, wanneer de Paartyd over is, als 't ware, een graauwen rok aantrekt. De ftem van den Roeper gelykt zeer veel naar die van den Wilden Eend; dezelve "is noch raauwer noch fchreeuwender, fchoon gessner dezelve fchynt te willen onderfcheiden , en by uitftek kenmerken als een zwaar Roeper (*) door den naam van Anas Strepera; eene benaaming door de Vogelbefchryvers veelal gevolgd. De Roeper is zo bekwaam om te duiken als om te zwemmen; hy ontwykt den op hem gefchooten kogel, door diep onder 't water te duiken; hy fchynt vreesagtig, en vliegt by dag weinig: by houdt zich dan meest verborgen in het riet, en gaat om fpyze uit, of'smorgens vroeg (*) Strepera, a vocis flrepitu graviore, Gessner apud aldro» vand. Tom. III. p. 234,  'l58 NATUURLTKE HISTORIE VAN DEN ROEPER - EEND* vroeg of des avonds, en zelfs diep in den nagt. Men hoort ze dan in 't gezelfchap der Smienten vliegen, en zy laaten zich, even als deeze, door tamme Eenden verlokken om op derzelver geroep af te komen. „ De Roepers, fchryft baillqn, komen op onze kusten van Picardie, in de Maand November, met den NoordOosten Wind, en wanneer deeze Wind eenige dagen aanhoudt, trekken zy allen voorby, en houden zich niet by ons op. Op *t einde van February, met de eerfte ZuideWinden, keeren zy naar het Noorden te rug. „ Het Mannetje is altoos veel grooter en Ychooner dan het Wyfje. Het heeft even als de Mannetjes der Smienten het onderfte van den Staart zwart; en by de Wyfjes 'is dat gedeelte van den Staart altoos graauw. Deeze foorten gelyken naar elkander in veele opzigten; niet te min leert de gewoonte ze ras onderfcheiden. De Wyfjes onder de Roepers worden in den ouderdom zeer ros. „ De Bek deezer Vogelen is zwart, de Pooten zyn vuil geel met zwarte vliezen , van die kleur zyn ook bovenop de geledingen der vingeren: het Mannetje is twintig duimen lang van den Bek tot den Staart gemeeten, en negentien duimen van den Bek tot het einde der Nagelen; het heeft dertig duimen vlugts. Het Wyfje verfchilt van het Mannetje omtrent vyftien linien in alle deeze afmeetingen. „ Zints verfcheide weeken, heb ik, onder myn Gevogelte , vervolgt de Heer baillon , twee Roepers, een Mannetje en een Wyfje: zy willen geen graan eeten; en leeven alleen van zemelen en geweekt brood. Ik heb ook Wilde Eenden gehad die Graan weigerden te eeten, en andere, die, van den eerden "dag hunner gevangenisfe af, Gerst gebruikten. Dit onderfcheid ontftaat, myns oor¬ deels , uit de plaats hunner geboorte. Eenden, die uit het onbewoonde Noorden komen, hebben geen Graanen leeren kennen, en 't is, derhalven, niette verwonderen dat zy den bek niet zetten aan eene hun geheel onbekende fpvze, bovenal in de eerfte dagen dat zy opgelloten zyn. Eenden , daarentegen, gebooren in bebouwde landen, worden 's nagts door den Vader of Moeder in de bouwlanden gebragt; nog jong leerén zy daar Graan eeten, en kennen 't zelve zeer wel als 't hun wordt voorgeworpen: daar andere liever van honger derven, fchoon zy het voorbeeld van andere Vogelen hebben, die het Graan greetig eeten, en hun het gebruik van dat voedzel aanwyzen. DE  DE WISKONS. ZEKERHEID DER STERREK. AANGETOOND. 18^ de wiskonstige zekerheid der sterrekunde aangetoond. Door Dr. m. hctuttuyn. Moer men zig niet ten uiterfte verwonderen, dat, in eene zo verlichte Eeuw, daar het bygeloof onder de befchaafde Natiën van Europa, en inzonderheid in ons Nederland, byna geheel is verbannen; nog zo veel ongeloof plaats heeft, omtrent de eigentlyke gefteldheid van ons Zonneftelzel, of van onze Wereld. Ik bedoel hier niet het blinde Gemeen, 't welk de beweeging der Hemellichten zonder eenige opmerking befchouwt; naauwlyks lettende, dan op zyne Kostwinning Godsdienst en Vermaaken; dus maar een kleinen trap boven de Beesten verheven. De zodanigen overweegen niet, hoe het zyn kan , dat de Eklipfen van Zon en Maan, derzelver Op- en Ondergang , de Eb en Vloed der Zeewateren , zo naauwkeurig gebeuren naar de berekening, die men in de goede jaarlykfche Almanachen vindt: het gaat hun begrip te boven , zo wel als het maakzel van een Uurwerk; en fommigen hunner zouden misfehien, wanneer zy de Sterrekonftenaars hunne Werktuigen tot Waarneemingen aan den Hemel zagen dellen en gebruiken , gelyk voor eenige jaaren op afgelegen plaatfen in den Kerkelyken Staat gebeurde, wel nedervallen en dezelven aanbidden als Tovenaars of halve Goden. Ik heb de zodanigen op 't oog, in onze geleerde Wereld, die, of door onderwyzingen in hunne jongheid, of doof bywooning van Genootfchappen en het zien van Proefneemingen in de Natuurkunde, zig eenige denkbeelden hebben gevormd, aangaande de gefteldheid der Wereld, van Zon , Maan, Planeeten, Komeeten en Vaste Sterren, ja, die meer of min kennis bekomen hebben van de Rekenkunde en Wiskonst. Veelen, ja wel de meesten van deeze, niet in de Sterrekunde ervaren, nog weetende op welk een grond derzelver Stellingen gevestigd zyn, gelooven wel , door ondervinding , dat fommige dagelykfche Verfchynzelen, gelyk de Op- en Ondergang van Zon en Maan, de ftand der Planeeten, de tyd van de Eb en den Vloed der Zee , kunnen berekend worden ; maar zy befchouwen dit even zo , als men gemeenlyk den gang van. een Uurwerk of Orlogie befchouwt, zonder iets te be- gry-  IQO DE WISKONSTIGE ZEKERHEID grypen van het Stelzel, waardoor die veroorzaakt wordt. Ja het zigtbaare maakt alleenlyk indruk op hunne Zintuigen , terwyl de eigentlyke beweeging van hun zelfs niet erkend wordt. Dat de Maan een waaren, en de Zon flegts een fchynbaaren Omloop hebbe, gelooven zy niet! ° Ondertusfehen is het zeer blykbaar, dat iemand, die nimmer op 't Water was geweest, zig bevindende in een Vaartuig , dat ©p eene voor hem onzigtbaare wyze werdt voortgetrokken , of door den Stroom gedreeven, den fchynbaaren voortgang van Huizen, Boomen, Toorens en andere Voorwerpen , die zig aan hem vertoonden , voor een waaren voortgang houden zou, terwyl de waare beweeging van de Schuit hem ongelooflyk zou voorkomen. Dit was de grondflag van het alleroudfte Ontwerp, dat al voor veele Eeuwen van ons Zonneftelzel gemaakt werdt door pïolomeus. De Aardkloot, die onbewoogen fchynt, werdt door hem in 't midden geplaatst , naast denzelven liep de Maan, vervolgens Mercurius, P~enus, dan de zon, voorts Mars , Jupiter en Saturnus, elk in zynen kring. Maar laater Sterrekundigen hebben gezien, dat dit niet vallen kon, alzo de twee onderfte Planeeten zig dan ook fomwylen tegen over de Zon moesten vertoonen, 't welk nooit gebeurt, en derhal ven is dit Stelzel, in 't algemeen, valsch verklaard, en wordt thans van niemand meer in Aanmerking genomen. Terwyl, nogthans, in de Heilige Schriftuur, van eenen loop der Zonne en van een ftilftand des Aardkloots gefproken ' wordt , zo meende een niet onbekwaam Sterrekundige, tycho" brahé, zulks te verhelpen, en maakte een Ontwerp, waarin de Aardkloot het midden bekleedde met de Maan; en de Zon, om welke zig de vyf Planeeten bewoogen, om den Aardkloot werdt omgevoerd : doch de ongerymdheid van dit Stelzel en deszelfs onbekwaamheid , om reden te geeven van de Hemelfche Verfchynzelen, bleek zo duidelyk, dat het ook van iedereen verworpen werdt. Toen kwam de beroemde copernicus ter baan, met een Stelzel, dat in 't eerst wel veel aanftoots van deGeestelyken leedt, doch tot heden Hand houdt, en door den onfterfelyken newton onwrikbaar is bevestigd. Door hetzelve worden alle Verfchyningen der Planeeten aan den Hemel volkomen verklaard, en met de alleruiterfte naauwkeurigheid berekend; de afftanden der Lighaamen in ons Zonneftelzel en derzelver Omloopstyden onwrikbaar betoogd, en alles zoda-  DER STERREKUNDE AANCETOOND. JOI danig opgehelderd , dat, onder de zo groote menigte van Sterrekundigen, niemand tegenwoordig aan de zekerheid van hetzelve twyfelt. Dit, nu, is een aanmerkelyk ja volftrekt bewys. Immers, in alle Weetenfchappen , Konften en Handwerken , vertrouwt men altoos, des onkundig zynde, op de kundigheid der ervarenen. Dit ook vereischt de reden! En hoe zou het mooglyk zyn, dat zo veele kundige Luiden, die alles ten naauwkeurigfte onderzogt hebben, hier in misleid waren? Bovendien is het zeker, dat de bepaaling van de grootheden en afftanden,van de Zon, Maan en Planeeten , zo wel op de Wiskonst gegrondvest is, als het meeten van afftanden, hoogten van Toorens, enz. op den Aardkloot. De waarfchynlykheid zelve pleit voor de zekerheid van het gedagte Copernicaanfche Stelzel. Men heeft al van ouds geweeten , dat de Zon byster veel grooter was dan onze Aardkloot: doch in de laatfte Jaaren is men daarin zo ver gekomen, van ten naauwkeurigfte te berekenen , dat hy ongevaar een millioenmaal grooter is. Wie kan zig nu verbeelden , dat een zo ontzaglyk groot Lighaam, dagelyks, rondom zulk een klein Stipje, als onze Aardkloot, in vergelyking daarmede, is, zou worden omgevoerd? Wat zeg ik, dat zulk een oneindige menigte van Sterren, die mooglyk ieder wel zo groot zyn als de Zon , ieder Etmaal een toer doen zouden rondom dit kleine Bolletje? Dit ftrydt tegen alle ondervinding in de Natuurkunde: tegen alle wetten der beweeging. Maar, zal mooglyk iemand vraagen, hoe bewyst men, dat de Zon, die ik by dag niet grooter zie dan de Maan by nagt, zo verbaazend veel grooter dan de Aardkloot, en de Maan, ondertusfehen, veel kleiner dan dezelve zy ? Ten dien opzigte moet men flegts opmerken i dat een Tooren, by voorbeeld, van drie honderd voeten hoogte, op een verren afftand gezien, zig niet hooger, ja zelfs laager, dan een gemeen Huis van naby vertoont. Maar, zegthy, hoe weet men dat de Zon zo byster veel verder van ons af is dan de Maan , die men op 't oog zou zeggen even ver afftandig te zyn? Hieromtrent moet hy flegts in acht neemen , dat alle Voorwerpen, van eenige hoogte gezien, hoe nader by, zig zo veel meer onder 't waterpas vertoonen, en die ver af zyn zo veel minder. Dit noemt men in de Hemelfche Lighaamen Verfchilzigt, en al van ouds is hetzelve door de Sterrekundigen afgemeeten, doch door de verbetering van de naauwkeurigheid der Werktuigen langs hos na-  BE WIJKONSTÏGE ZEKERHEID nader bepaald, en uit hetzelve wordt, met alle zekerheid ^ door middel van 'sAardkloots halfmiddellyn, de afdand van Zon en Maan berekend. In de vaste Sterren is dit Verfchilzigt zo klein, dat men van derzelver afdand, met zekerheid, niets befluiten kan, dan dat dezelve nog ongelyk grooter zy dan die der Zonne en Planeeten Q'f). Men zou verder hier tegen kunnen inbrengen, hoe het onverbeeldelyk is, dat wy alle Etmaalen met den Aardkloot omgevoerd worden, met eene fnelheid, zo groot als de ylugt eens Kanonkogels, van het Westen naar 't Oosten; doch, dewyl de Lugt met ons omgevoerd wordt , zo baart dit geen zwaarigheid; even zo min als iemand, in een Fnel rydende Wagen zittende, aan zyn voortgang zoude twylfelen , om dat hy in 't Rytuig niet van plaats verandert. En wat den Jaarlykfchen loop des Aardkloots om de Zon aangaat, die kan in dit opzigt even weinig duisterheid baaren. Alle Waarncemingen der Hemelfche Verfchynzelen bevestigen dit allernatuurlykde Stelzel. DeZorc, zo ver het zwaarllc cn grootde Lighaam, bekleedt Eagcnoeg het midden; hier omheen loopen de twee onderfle Planeeten, Mercurius en Venus; daar aan volgt de Aardkloot, met zyne Maan, vervolgens Mars, allen zeer kleine Lighaamcn ten opzigte van de Zon : eindelyk Jupiter en Saturnus , die grooter zyn dan de andere Planeeten, en ieder hunne Omloopers of Maanen hebben. Derzelver Omloopstyden komen allen met de bekende Afjtanden in zulk een naauwkeurige evenredigheid, dat niemand, die eenige kennis van de Sterrekunde en Wiskonst heeft, aan de zekerheid van dit Stelzel kan twyfelen. Een voornaame oorzaak van de verwarring, in welke veel Menfchen ten deezen opzigte zyn , komt daaruit voort , dat zy de AJtrologie niet van de Aftronoviie onderfcheiden. De eerde, deunende op Voorzeggingen, die men haalt uit de onderdelde, maar nooit beweezene, en geheel"onwaari'chynlyke, werking der Planeeten op ons Lighaam; of ook op den Dampkring; en daartoe afgeleid van derzelver verfchillende Handen ten opzigt van onzen Aardkloot en van eikanderen, mist alle zekerheid, en is te beuzelachtig, om van Menfchen van VerHand in aanmerking te worden genomen. De Cf) Vergelyk myne Bedenkingen over de Uitgeflrekthcid van V Heelal, enz. in 't voorg. Deel, bladz, 506.  DER STERREKUNDE AANGETOOND. 193 De AJlronomie of sterrekunde , integendeel, fteunt op Wiskondige grondbeginzelen, en is derhalve volkomen zeker. Even zo vast als men de afdanden en hoogten van Toorens, enz. op den Aardkloot afmeet: even zo zeker zyn de afdanden en Lighaamelyke grootte der Zon, Maan en Planeeten , door de Sterrekonftenaars afgemeten , en ten naauwkeurigfte bepaald. Dat Menfchen, die in de Wiskonst onervaren zyn, hier aan twyfelen, is eenigzins toe te geeven: hoewel zy zig, in deezen, aan de verlichte kundigheid van zo veele bekwaame Mannen, behoorden te onderwerpen. Zy twyfelen immers niet of allerley Konftenaars, in hun werk bedreeven, zyn in ftaat, om Konstwerken tot volmaaktheid te brengen , waarvan zy de famenftelling geheel niet begrypen, maar de uitwerking zien. -Neem eert Horologie, een Uurwerk, ten voorbedde. Hoe kunnen zy dan twyfelen aan de Grondbeginzelen der Sterrekunde , daar zy ondervinden, dat door dezelve de loop der Hemelfche Lighaamen zo naauwkeurig wordt bepaald. Maar dat iemand, een verheven trap van kundigheid moetende bezitten in deeze Weetenfchappen, een Doclor in de Wysbegeerte en Meester der Vrye Konften, de Sterrekunde gaat gelyk ftellen, in onzekerheid, met de zo beuzelachtige Voorzeggingen van de gefteldheid van het Weêr, die, in 't algemeen gefproken , geen den minden grond hebben , dan eene geduurige verandering, van zo veele oorzaaken afhangende, dat 'er in 't allerminfte geen peil op te trekken is, komt vervvonderlyk voor. Ondertusfehen zien wy dit zodanig voorgefteld in de Bedenkingen van den Heer p. van aken , over het Zwak in de Natuur- en Sterrekundige Weetenfchappen, onlangs in dit Werk geboekftaafd (*). Zyn Eerwaarde heeft , wat de Natuurkundige Weetenfchappen aangaat, in zyne redeneering zo veel ongelyk niet: maar, wanneer hy een groot zwak in de Sterrekunde betoogen wd, uit de ongelyke bepaalingen van des Aardkloots Omtrek, als of dit een aanmerkeiyken invloed had op de berekeningen van de afftanden der Planeeten en derzelver grootte, dan flaat hy den bal geweldig mis, en maakt zig by kundigen belachelyk. Eerst brengt hy de bepaaling van snellius ter baan, welke, zo door denzelven, als door den beroemden mus- schen- 0) In 't Mengelwerk, III Stukje, of bladz. 110, hiervoor | eigentlyk, bladz. 114, iUENG. I791. NO. 5, O  1$4 DE WISKONSTIGE ZEKERHEID sciienbroek, grootelyks is verbeterd, en in allen gevallë was die in Rhynlandfche Maat berekend, daar de vermaarde PiCAKD dezelve in Paryfche Maat hadt opgegeven, zo wel als cassini, door wien , en vervolgens door andere Franfehe Sterrekundigen, deeze afmeeting tot zulk een naauwkeurigheid is gebragt geweest, dat de Omtrek van de Aarde maar anderhalve Hollandfche Myl grooter werdt bevonden, dan de oude Egyptenaars dien bepaald hadden , 't welk niet veel meer dan een vyf-duizendjte deel van den geheelen Omtrek verfchilt, zo de zeer kundige struyck heeft opgemerkt (*). Wat onzekerheid nu kan dit kleine verfchil in deeze bepaaling geeven ,. daar men de waarheid deeds nader komt? Zo eenige Meetkonftenaars, op verfcheide manieren en plaatfen , de hoogte van den Westerkerks-Tooren, hier te Amderdam, hadden afgemeten, en dus een half Voet of een Voet verfchil hadden, zou men dit een groot zwak in de Meetkonst kunnen heeten? Of zou dit eenigen invloed hebben op de vergelyking van Bergen, die twintig, veertig, ja tagtigmaal, zo hoog zyn, met dezelve? Immers, de een kon den hoogden top op de rug van den Haan, de ander op deszelfs kop, genomen; de een kon het onderfte gerekend hebben van den Drempel, de ander van den Grond daar hy op daar. Dus was het ook veel beter , de hoogte van deezen Tooren , die de hoogde in deeze Provincie is , te bepaalen op 300, een vol getal, dan op 299 Amfterdamfche Voeten. Dit driehonderdfte deel zou, in gezegde vergelyking, even zo weinig verfchil maaken , als het nog veel kleinere verfchil in de bepaaling van den Omtrek , en de daaruit afleidelyke middellyn , des Aardkloots, ten opzigt van de afftanden en grootheden der Planeeten, tot welke men doorgaans maar Aardkloots-middellynen, of, op bet kleinfte, Mylen, gebruikt , zonder in deezen op Roeden, Voeten of Duimen, te denken. Maar een Voet is een Voet, of kan de Maat van een Voet beflaan, volgens den Heer van aken. Weet zyn Eerwaarde dan niet, hoe groot een verfchil 'er in de Voetmaaten , zelfs hier te Lande , plaats heeft ? Zeker Heer, hier in de Stad, te Parys een Ledikant naar den eerden fmaak willende laaten maaken, zondt derwaards de maat van de Kamer, daar het daan moest, in Amfterdamfche Voeten, en toen het kwam was het veel te groott (*) In zyne Verhandeling over de grootte der Aarde, bl.  DER STERREKUNDE -AANGETOOND. IpS groot. Want 100 Paryfche Voeten maaken ongevaar 112 van deeze Stad. Dus hadt hy ook gedagt een P~oet is een Voet, maar was daar door Ichrikkelyk bedroogen. Even zo fchynt gezegde Heer de Wereld te willen misleiden , door Rhynlandfche Voeten, waar van de 25 omtrent met 24 Paryfche overeenkomen, ten opzigt va*n den omtrek des Aardkloots in vergelyking te dellen, om den zo edelen grondregel van de afdanden en grootte der Planeeten , ware het mooglyk , wankelbaar te maaken, of van onnaauwkeurigheid te betigten. Ikzwyg, dathy de oude opgave van snellius, diereeds lang verworpen is, gebruikt* en die van picard is ook merkelyk verbeterd. Bovendien is 't zonderling, dat zyn Eerw. naderhand in de getalen , die nog wel het meeste tot vergelyking zouden kunnen dienen, zulk een grooten misdag heeft begaan, waar door de bepaalingen ms-er dan een millioen Voeten fchynen te verfchillen. Die groote Wiskonftenaar cassini heeft nooit zulk een bepaaling opgegeeven, en de Graaden'in Vrankryk zelfs grooter bevonden dan picard. Ik zou denken,, of het ook een drukfeil konde zyn; maar, fchoon men de drie eerfte Cyferletters op 123 neemt, gelyk zy zekerlyk moeten zyn, dan komt het evenwel niet goed. Dit zou de Graad van een grooten Cirkel uitbrengen , op ruim 57280 Toifes of halve Roeden, daar tegenwoordig, volgens de laatfte verbetering der Franfchen, dezelve gerekend wordt op 57072 Toifes, 't welk uitmaakt 123, 275, 520 Paryfche Voeten, voor den geheelen omtrek des Aard-0 kioots. Op welke Voeten nerhaud gerekend hebbe, en" of dat opgegeven getal echt zy, is my niet bekend. Ondertusfehen doet die geheele bepaaling van 's Aardkloots omtrek in Voeten, gelyk ik gezegd heb, niets ter zaake, om daar uit eenig zwak in de Sterrekunde te betoogen. Dit weinige heb ik met het gezegde oogmerk, tot aantooning. van de Wïskonjtige zekerheid der Sterrekunde, voorgefteld. Wie twyfelt hedendaags , of de Aardkloot niet Knolrond, dat is een weinig platter aan de Poolen zy, daar zulks door redeneering en ondervinding zo blykbaar is bevestigd. Voor 't overige zou ik dit alles Wiskonftig kunnen betoogen, maar het beftek deezer Verhandelingen lydt zulks niet; het is den Sterrekundigen genoeg bekend en anderen zou ik veel moeite hebben daarin te onderrigten. O S> SE-  Iü6 berigt EENER reize berigt eener reize na mont-rose. DoOf den Hoogleeraar de saussure. (Vervolg van bl. 79.) Reis rondsom Mont-Rofe. Naa dat wy, in deezer voege, op de beste wyze ons mogelyk, de ligging van Mont-Rofe bepaald, en de inwendige gefteltenis waargenomen hadden, was het van aanbelang de uitwendige gefteltenis té kennen. Ten dien einde hadden wy noodig denzelven om te reizen; maar dewyl die Berg omringd is door zeer hooge en lteiie Bergen , welke men niet over kan trekken dan op plaatzen , die weinig bekend en weinig betreeden zyn, zou het my onmogelyk geweest zyn , dit ontwerp te volvoeren , indien twee Kooplieden, de Heeren alexander coursi en j. b. pazurza my den weg, dien wy volgen moesten, niet hadden aangeweezen. Hun reisroete diende ons ten gids in deezen doolhof van.Bergen. Ik zal zeer kort opge'even welk een weg wy namen, die zeer weinig verfchilde van den weg , door die Heeren voorgefchreeven. „ Op den vierden van Augustus vertrokken wy van Ma» cugnaga, en daalden neder in Val-Anzasca, tot aan Ponte Grande, een kleine myl beneden Vanzon. Daar trokken wy de Lanza over, cn namen onze nagtrust te Banio, een groot Dorp, op de hoogte van 338 Roeden, bekoorelyk gelegen, 't Was dc Avond vóór het Feest van Maria" ter Sneeuw, de Patroones deezer plaatze» Eenbogtige Allée in een bosch van groote en oude kastanjeboomen, geheel verlicht, en vervuld met gebedehuisjes eenvoudig maar fraay vereierd, liep na de Kapelle van die Heilige, en ftortte de ziel dat gevoel van eerbied en ontzag in, 't welk de toegangen tot Godsdienftig eerbewys altoos moeten tragten te verwekken. Den vyfden klommen wy eerst op na Bazanca, op de hoogte van 899 Roeden. De weg is niet effen, maar fteil en zeer naauw; de lasten der muilezelen fchuurden dikwyls langs de rotzen en de kleine hoogten, aan den kant des wegs; drie keeren vonden wy ons genoodzaakt ze te ontlaaden, 't geen veroorzaakte dat wy vyf uuren, in ftede  NA M O N T-R O S E. 197 {lede van ten hoogften vier, aan dien tocht befteedden. Van daar klommen wy nog ruim een uur tot op de hoogte van Col de VEgua, 1104 Roeden hoog: en vervolgens daalden wy in ruim twee uuren af tot Carcofazo, een Dorp 485 Roeden beneden Col de l'Egua gelegen. De (feilde plaatzen in het opklimmen moet men te voet afleggen , en ,het nederdaalen geheel; die weg is gansch oneffen: onze gidfen waren meermaalen verpligt de muilezels by den kop op te houden, terwyl wy ze by den daart vasthielden. Carcofazo verlieten wy op den zesden: dit is de hoogst gelegene Parochie, in dit gedeelte van Val-Sefia, by onderfcheiding Val-Sefia Piccola geheeten. In groote vier uuren daalden wy af, en bereikten, deeze Valei volgende, Guaiforra , een Dorp niet hooger dan 291 Roeden; daar aten wy. Vervolgens toogen wy de Rivier Sermenta over , die deeze Valei bewatert, en traden in Val-Sefia Grande, anderhalf uur klommen wy om te Scopello, ter hoogte van 351 Roeden, te gaan llaapen. Wy hielden in dit Dorp ftil om dien dag de fmelteryen te zien van de Kopermyn van Allagna, welke wy 's anderen daags bezigtigden. Den zevenden namen wy, na vier uuren reizens, ons middagmaal te la Riva, een groot Dorp , mede gelegen in Val ■ Sefia Grande op 558 Roeden, 's Namiddags gingen wy de Koper-myn van Allagna zien, drie vierde myl boven la Riva gelegen. Ik zal hier geene breedvoerige befchryving van die Koper-myn geeven, en 'er alleen van zeggen , dat dezelve eene geele Pyriet is , in eene bedding tusfehen de zes en zeven voeten dik, die tusfehen de 25_en 30 graaden zuidoostwaards afbelt. Deeze bedding is beflooten tusfehen daaraan evenwydig loopende beddingen, van niet zeer harde rots, gemengd met Mica, yzeragtige Aarde, en witte Veldfpath. De Mineraal-bedding vertoont zich duidelyk in 't geheele hangen van 't gebergte,:en is zigtbaar in het hangen van 't gebergte'er tegenover, aan de andere zyde van de Valei: tot nog heeft men de diepte daar van niet ontdekt, en hierom zeggen de Mynwerkers dat 'er werk gevonden zal worden tot het einde der wereld. Naa het binnenfte van deeze Koper-myn bezigtisd te hebben, bezogten wy het Dorp Allagna zelve, een kleine? halve myl verder gelegen, om een Magazyn van Lavezzi of Steenpotten te bezien.^ Deeze fteeugroeve ligt een myl hooger op. Wy keerden weder na la Riva om aldaar te vernagten. O 3 Den  I98 BERIGT EENER REïZE Den achtften trokken wy door Val Dohbia op de hoogte van 1236 Roeden; en daalden van daar neder tot Gresfoney , niet hooger dan 698 Roeden: de weg is, niet tegenltaande de groote hoogte, zeer gemaklyk, en wy beiteedden niet meer dan vier en een halt' uur in het open twee in 't nederklimmen De negende was Zondag, en dewyl onze Gidfen de Mis wilden bywoonen , was het laat eer wy Gresfoney verlieten (•). Wy kwamen in anderhalf uur by het hoogde Dorp in deeze Valei, Trinité de Gresfoney geheeten, en klommen van daar in één uur tot Betta, waar wy vernagtten. Het ligt op de hoogte van 1091 Roeden. Reis na Roth-Horn of Corne Rouge; uitwendig vertoon van Mont-Rofe De tiende van Augustus was beftemd tot een Tocht. De drie Valeien, welke wy waren doorgetrokkken, ValSefia Piccola, Vil-Sefia Grande en Vil- Lefa of Val du Lis, loopen alle uit op den uitwendigen omtrek van Mont-Rofe: maar de twee eerstgemelde zyn dermaate toegeflooten, aan het einde, dat het ons toefcheen dat wy geen hoop hadden om daar eene plaats aan te treffen, vanwaar wy een uitgeftrekt gezigt op Mont-Rofe zouden hebben,en,met eenen opflag van het oog , een groot gedeelte van den omtrek kunnen zien. In V al-Lefa, integendeel, breekt de westlykfte Bergketen fchielyk af op een zekeren afdand van MontRofe , en laat een ruim gezigt open. Bemoedigd door deeze hoop, klommen wy op den hoogden top aan het einde van deeze Bergketen. Deeze top draagt den naam van Roth-Horn of Corne Rouge; de hoogte is 1506 Roeden boven het waterpas der Zee, Onze verwagting wierd geheel voldaan, en ik vond deezen ftand de gunfttgfte om wel te oordeelen over het maakzel van Mont Rofe. De ommekrmg der kroon van Mont-Rofe, welke wy daar, van buiten, zagen, fcheen ons veel grooter toe dan wy die van binnen in den omtrek geoordeeld hadden : de verzameling van Bergtoppen', die deeze kroon vormen, befloeg in onzen Gezigtëinder meer dan 60 Graaden: waaruit (*) Myn zoon bediende zich van dat verwyl, om de middaghoogte der Zonne te neemen, en befloot daaruit, dat Gresfoney op 45° 49/ 15 " Breedte gelegen is.  NA M O N T-R O S E. dit volgt, dat, op den afftand, waar wy ons bevonden, de Diameter meer dan 9000 Roeden was, en by gevolge bykans het dubbele van den biunenften Diameter. Dit bewyst dat die omtrek niet gevormd is door een enkele reeks Bergen; maar dat 'er buiten zyn, welke men binnen niet ziet. Zulks ontdekten wyduidelyk op onze ftandplaats. Men ziet vandaar dat Mont-Rofe geen op zich zeiven ftaande Berg is: maar een middelpunt waarop zeven of acht groote Bergketens uitloopen, die zich verheffen naar maate zy dat middelpunt nader komen, en eindigen door'er zich mede te vereenigen, en deelen te worden van die Bergkroon. Eenige deezer fchynen afgebrooken: dus breekt de Bergketen, van welke Roth-Horn het uiterfte gedeelte uitmaakt, op 't onverwagtst af, eer dezelve Mont-Rofe bereikt, en laat in de tusfchenruimte Betta en de hoogte van Val-Lefa. Maar de keten evenwydig met die van Roth-Horn , aan den Oostkant, bereikt onafgebrooken het lichaam van Mont • Rofe. Twee andere Bergketens, die wy ten Westen zagen, liepen 'er even eens op uit. ■> >'• ... Alle deeze Bergen zyn Blad-rotfen van verfcbeidenerlei foort: het onmeetelyk toneel van hooge Bergtoppen, 't welk ik voor oogen had, vertoonde, zo verre een. zeer goed gezigt kon reiken, geen rechtdandige Beddingen, noch Granieten in klompen. Bykans alle de Bergketens, op Mont Rofe uitloopende, hebben haare Beddingen zagt afhellende; defterkst afloopende fcheenen my toe, een hoek van tusfehen de dertig en vyf- en- dertig Graaden met den Gezigteinder te maaken. 't Is om deeze rede, dat Mont-Rofe, oiitoeganglyk van het binnende zyns omtreks, van buiten, zo 't my voorkomt, zeer wel te beklimmen zou weezen. Wy zagen alle die aftellingen bedekt met onmeetlyke Sneeuwvlakten, welker bcnedentte gedeelte afliep op Rotzen, veilig en gemaklyk te beklimmen en die zich vandaar verhieven met middelmaatige ffceile opgangen tot de hoogde toppen. De zwaarigheid zou alleen kunnen gebooren worden uit de gefteltenisfe der Sneeuw zelve, uit de fpleeten, welke men zou kunnen ontmoeten, en den langen weg, welken men zou moeten afleggen over de bedrieglyke oppervlakte dier befneeuwde plaatzen. Van deeze Sneeuwfchuinten, en bovenal van de tusfchenruimten van derzelver hoogten, komen fchoone en veelvuldige Ysvelden voort. Het opmerkenswaardigst is dat , waaruit de Rivier Lis, welke- aan de Valei den O 4 naam  &00 BERIGT EENER REIZE naam geeft, voortkomt. Men ziet drie van deeze Ysvelden zich tot één zamenvoegen, 't welk kronkelend nederdaalt tot de weidlanden van Trinité de Gresfoney , daar ontfpringt 'er de Lis uit, en loopt door deeze weidlanden ; beyogtigende het diepst der Valeie. Tusfehen twee der Sneeuwtoppen, die deeze Ysvelden als kroonen, ziet men een zeer hooge engte en met fneeuw gevuld,_ van welker hoogte men eene Valei ontdekt, beilooten in den ommekring van Mont-Rofe. 'Er is hier te lande eene oude overlevering, wegens eene Valei, vol met fchoone weidlanden, welker toegang, men zegt, dat geflooten is door nieuwe Ysvelden. Men voegt 'er by dat deeze Valei Hohen-Laub heette, en behoorde aan Vallais. Zeven jonge lieden van Gresfoney, aangemoedigd door een ouden Priester, ondernamen het, nu zes jaaren geleden, deeze Valei op te zoeken, zetten hun koers na deeze. engte, welker hoogte zich ten Noorden van dat Dorp laat zien. Den eerden dag bragten zy door op de hoogde rotzen, tot dat zy aan de Sneeuw kwamen; na zes uuren waudelens op de Sneeuw, kwamen zy, 'sanderen daags, aan den kant dier engte. Daar zagen zy beneden zich ten Noorden eene Valei, omringd met Ysvelden, en fchriklyke deilten, deels bedekt met brokken rots, en doorfneeden van een Rivier, die door fchoone Graslanden liep, aan de regte hand; doch zy ontdekten geen fpoor van Wooningen noch van Huisdieren. Zich verzekerd houdende, dat deeze Valei zeker die was, Welke men voor verlooren hield , keerden zy, zich zeer op hunne ontdekking beroemende, terug; men maakte 'er veel ophef van , en fchreef 'er over aan het Hof van Turin. Om de wezenlykheid hunner gedaane ontdekking te bevestigen , en 'er eenig daadlyk voordeel van te raapen , moest men in de Valei zelve afdaalen: dit ondernamen zy, twee jaaren naa den eerden tocht, en kwamen weder aan den kant der fteilte, voorzien van fpooren, touwen en ladders; doch zy daagden niet in hun oogmerk, en keerden weder met berigt, dat zy de fteilten van zulk eenen aart bevonden hadden , dat het onmogelyk was door eenig middel, nederwaards te komen. Deeze vreemde gefchiedenis, van welke men my te Turin gefprooken hadt , als van eene bekende zaak maakte myne nieuwsgierigheid gaande. Te Gresfoney gekomen, deed ik myn best om 'er befcheid van te krygen, 'en Itond zeer verwonderd, als ik hoorde dat al de Boeren ,  K4 MOKT-ROSE. 201 ren, die ik des onderhield, my verzekerden, dat het een vertelzeltje was, of ten minlten dat 'er in hunne gebergten geene ontoeganglyke Valei beltond. Ik vond niemand dan de perfoon die het meeste gerugt gemaakt had van deeze ontdekking, en een zyner naaste Bloedverwanten , die het beftaan dier Valei beweerden: doch zy hielden het ftaande op eene zo ftellige wyze, dat ik moest twyfelen. Ten laatften my met deeze twee perfoonen op een plaats van het Dorp bevindende, die, by 't uitgaan der Misfe, zeer vol volks was, ontdekte ik onder den hoop een Jaager , die ftyf en fterk by my beweerd had , het niet beftaan van die onbewoonde Valei. Ik riep hem, bragt hem by die het bedaan ftaande hielden, en vroeg hem of hy zyn gezegde in hunne tegenwoordigheid kon doen gelden. Hy zeide, Ja: waarop de Voorftander der ontdekking hem te gemoet voerde: „ Hoe kunt gy bewee„ ren, dat deeze Valei niet beftaat: dewyl gy zelve een van dezes zyt,met welken ik die Valei gezien heb! „ 't Is juist, " antwoordde de Jaager, „ om dat ik daar a, geweest ben, en ftaande gehouden heb, dat die Valei niet „ onbewoond was; dewyl ik daar Koeijen en Veehoeders „ zag." De anderen wilden het ontkennen; doch'er ontftondt een algemeen gcfchater, 't welk hun den mond flopte, en het gefchil dagt my volkomen beflist. Vervolgens, wanneer ik van den top van Roth-Horn de gelegenheid van de engte, waar die Jaagers meenden deeze ontdekking gedaan te hebben, wel gade floeg; hield ik my overtuigd, dat de Valei, door hun gezien, juist die was van de Alpe de Pedriolo, waar wy op onze reis na Pie ■ Blanc twee nagten hadden doorgebraat. In de daad , deeze Valei is ten Noorden van die engte gelegen, en moet zich vandaar juist zoo voordoen als dc Jaagers ze befchryven. En als men in aanmerking neemt dat de hutten van Pedriolo in het laagfte gedeelte der Valei ftaan, het verst van de engte af, en agter rotzen, die dezelve geheel voor 't gezigt van de Zuidlyke Bergtoppen bedekken, begrypt men ligt, dat, indien de kudden weidden in de velden ten Noorden beneden de wooningen, ten tyde dat de Jaagers van Gresfoney, voor de eerfte keer, aan den rand deezer engte kwamen, zy in deeze Valei geene wooningen of beesten gezien hebben. En mag men veronderftellen, dat zy, andermaal daar weder komende, en beesten ziende, van de eer hunner eerfte ontdekking niet hebben willen afzien, en verklaarden 'er geen ontdekt te hebben. Maar allengskens , O 5 ge,  SO£ BERIGT EENER REIZE NA MONT-ROSE. gelyk het altoos gaat, is het geheim uitgelekt, en de waar* heid heeft gezegepraald. Ons bekroop, en inzonderheid myn Zoon, eene groote nieuwsgierigheid om met eigen oogen over de gegrondheid fan onze gisfing te oordeelen; doch het Jaargetyde was te ongunftig voor zulk eene onderneeming, en wy hadden geen twee dagen agterëen goed weer op het overige van onze Reis. Ct Vervolg en Slot by de eerfte gelegenheid.') berigt wegens o0st-tartarye, of DE crim. (Opgemaakt , uit de Natuurlyke Historie van dat Gewest te Petersburg , door de Academie der Weetenfchappen uitgegeeven.) T Tct Schier-Eiland van Taurides was, ten tyde des Tochts j_ JL der Argonauten, wel bekend, en toen deels bewoond door de Cimmeriaanen, van welk Volk de zodanigen, die het Gebergte bewoonden, zich Tauri noemden, en eindelyk hun naam aan 't ganfche Schier-Eiland gaven. De zuidlyke en westlyke Oevers werden bezeten door eenige Griekfche Volkplantingen, die Cherfon bouwden. Deoostlyke Kusten tot aan den Don, Honden onder de magt des Griekfchen Gebieders van Vospor, thans Kertsch. Het binnenfte gedeelte werd bewoond door Scythen, wier veelvuldige invallen de Griekfche volkplantingen noodzaakten de hulp van mithridates in te roepen: die, de invallen verdryvcnde , het Koningryk van Vospor beheerschte, 't geen toen ten tyde het zuidelyk gedeelte van het Schier-Eiland bevatte, en het daar tegenover liggende Vasteland tot aan Caucafus ; terwyl het westlyke gedeelte bezeten werd door de "Cherfonenaaren. Onder de Regeering van -diocletianus , veroverden de Sarmaaten 't geheele Land. Op deezen volgden de Alaren en de Gothen , en eindelyk de Griekfche Keizers, die zich nogthans buiten ftaat bevonden om het Schier-Eiland te befchermen, tegen de indringingen der Hungaar fche Cozakken en Tartaar en. Omtrent het einde der twaalfde Eeuwe , vestigden zich de Genueezen op de Oevers van Cherfonefus Taurica. In de dertiende Eeuwe gaven de Tart aar en den naam van Crimea (eene Sterkte), aan de Stad Solgate; maar de Gemtëeixn hielden alle de Zeehavens en Zeefterkten in bezit. In  BERIGT WEGENS OOST-TARTARÏE, OF DE CRIM. 20^ In den Jaare MDCCLXXIV verklaarden zich de Tarlaaren van de Crim, bygeltaan door de Rusfen , voor onafhangelyk ; en in het Jaar MDCCLXXXÜI werd het geheele Schier-Eiland, onder den naam van Cherfonefus Taurica, vereenigd met het Rusfifche Ryk. Het Landfchap , 't welk zo veel lotwisfels onderging, ligt tusfehen de 45 en 470 Noorder Breedte , en tusfehen de 50 en 550 Ooster Lengte. Noordwaards (trekt het zich uit tot hetLandbeduur van Chaterineslau; ten Oosten wordt het omringd door de Zee van Azow en de Rivier van Kuban; ten Zuidwesten en Noordwesten door dc Zwarte Zee. Het kan gevolgelyk verdeeld worden , in vlak land , in Gebergte, het Schier-Eiland Kertsch en het Eiland Taman. Het Vlakke Land behelst de groote Vlakten tusfehen de Zwarte Zee en de Zeeën van Azow en Sivache, die, Noordwaards heen (trekkende, zich van den Dnieper tot Perecop uitbreiden, en verder dan de nabygelegene Rivieren Sal~ ghir en Boulghanak. De grond beftaat uit eene geelachtige aarde, die zich aan de oppervlakte graauw vertoont, door het mengzel der verrotte planten; op eenige plaatzen treft tnen veel Zouts aan. De vrugtbaarheid hangt af van de vogtigheid en de hoeveelheid van zwarte vette aarde. Op de meeste plaatzen ontmoet men eene genoegzaame hoeveelheid van Weidlanden, ook gefchikt om beteeld te worden. 'Er zyn geen Bosfchen ; doch de Vrugtboomen groeijen 'er van zelve. Het Rivierwater is modderig en (legt van fmaak , onftaande uit de flymerigheid van den bodem en de traagheid des loops door een vlak land. Het Welwater is laf of brak. De Zoutmeiren zyn ongelyk van grootte, en doorgaans in de irabyheid van de Zee, tot welke zy waarfchynlyk eertyds behoorden, en 'er valt weinig twyfel aan , of de geheele Vlakte was, in vroegeren tyd, door de Zee bedekt. Uit eenige deezer Meiren kan naauwlyks eenig Zout gehaald worden; die van Perecop leveren 't meeste uit, en 's jaarlyks verkrygt men vandaar eene groote menigte. Het Zout vormt zich, van het einde vanjuny tot Augustus, in vaste brokken, twee vingeren dik, beftaande uit kleine Kristallen, meest van eene onbepaalde gedaante. Zomtyds vindt men, op den bodem van het Meir, enkele Zoutkristallen van eene aanmerkelyke grootte , doorfchynend en geregeld vierkant. Die Zoutbrokken worden, door houten fchoppen, uit de diepte des Meirs gehaald, aan (tukken geflagen, in 't Water gezuiverd, en op Wagens, door Osfen getrokken, op 't Land gebragt. Het  BERIGT WEGENS OOST-TARTARYE , Het Bergagtig gedeelte wordt ten Noorden bepaald door de Rivieren Salghir en Boulghanak , (trekkende aan den eenen kant , na het Oosten , zo verre als Caffa, en aan den anderen kant na het Westen tot aan den mond van de Alma. Deeze Bergen vormen drie groote ketens, alle van het Oosten na het Westen loopende; de zyde na het Zuiden is deiier dan na het Noorden. Zy beftaan voornaamlyk uit Kalkfteen van onderfcheide vastheid, de beddingen hebben, met weinig verandering, eene Zuidwaardfche ftrekking. Eenigen nogthans zyn op onderfcheide tyden gevormd uit bezinkzel van de Zee , andere door het Vuur voortgebragt; terwyl nog andere de duidelykfte kenmerken draagen, van geweldige werkingen des onderaardi'chen Vuurs tegen de kragt des Waters aandruifchende. In dit Bergagtig gedeelte zyn verfcheide bekoorlyke plaatzen, en zeer vrugtbaare Valeien. > De middelde Bergreeks is met Houtgewas bedekt. Eenige van de Rivieren loopen Noord-Oost of Noord-West, andere Zuidwaarts. Deeze vormen veele fchoone Watervallen , gelyk men doorgaans in Bergagtige Landen aantreft. Een derzelven ftroomt, geheel vry van Rots, meer dan iooo voeten lang. Doch de meeste Rivieren zyn in den Zomer droog. De Bergen van de eerfte reeks zyn ongeregeld en vermengd , bedaande uit zagten Kalkfteen , vol van Verfteeningen , en op veele plaatzen met Hakhout bezet. Aan de zyden deezer Bergen vindt men veele Spelonken , de verblyfplaatzen der oude Inwoonderen; eenige blyketj begraafplaatzen geweest te zyn ; de wanden deezer Spelonken zyn met falpeteragtige uitgroeijingen bezet. — Eene foort van Smeêis, of Vulaarde, wordt hier in groote hoeveelheid uitgegraaven. De TartaarJche en Turkfche Vrouwen gebruiken dezelve in haare baden, en men bedient 'er zich van tot het vullen van lakens. De Tartaaren noemen deeze aarde Kil. In zommige ftreeken van dit Ge¬ bergte zyn zigtbaare blyken van Vulcanifche uitbarftingen, Lavas van verfcheide foorten , Puimfteen , en Yzer aarde. Op den top van een deezer Bergen i's een diep hol, waar ia het .Ys een geheel Jaar over blyft. De Zeebergen neemen eenen aanvang by Boulaclava, en loopen, een zeldzaam afgebrooken Keten vormende, evenwydig met de Oevers van de Zwarte Zee na Caffa. In deeze geheele uitgeftrektheid zyn veelvuldige voetfpooren van uitbarftingen des onderaardfchen Vuurs. Verfteeningen worden in geen gedeelte van dezelve gevonden. Aan de Noord-  OF DE CRÏM. 205* Noordzyde zyn ze met Houtgewas begroeid. De Steen is vast, van een donkergraauwe kleur, en behoort tot den Stinkfteen; want, gewreeven zynde, geeven zy een dank als van bedorven Eijeren. In de diepten en aan de kanten der beekjes, vindt men uitgedrekte beddingen van Leifteeo. —_ Op de toppen van alle deeze Bergen zyn groote vlakten , die heerlyke Weiden uitleveren, waar men des Zomers het Vee houdt, bevryd van het kwellen der In- feéten. De beroemde Wyngaarden van Scudak, voor de besten van Tartarye gehouden, liggen tusfehen deeze Bergen, en beftaan een Valei die tien Werden in de lengte haalt. Het Schier-Eiland Kertsch is omtrent twintig Werden: lang, van twintig tot vyftien Werden breed: by den ingang zyn vlakten , verderop kleine Heuvels, en naby Kertsch kleine Bergen. De Oevers van de Zwarte Zee en van de Zee van Azow, die 't zelve omringen, zyn vry fteil en hoog, grootendeels uit Heuvelen van Potaarde beftaande. In dc diepten tusfehen dezelve ontmoet men Zout-meiren. In alle dee^e ftreeken worden flegts eenige weinige Beeken gevonden , geheel zonder Water in den Zomer; het Water der Welieu is, meestentyds, brak; doch de Bergen in"* de nabuurfchap van Kertsch Jénicalé hebben uitfteekende Bronnen. De Grond is, behalven de zoute Moerasfen, vrugtbaar; en de- dreek rondsom Kertsch brengt meer Koorns voort dan eenig ander gedeelte deezes Lands. Gras groeit 'er in overvloed; Wynftokken en fyne Vrugtboomen zouden 'er kunnen geplant worden. Op het Schier-Eiland groeit geen Hout.-—■ De Bergen, op zes mylen afftands van Kertsch, maaken verfcheide Ketens uit, tusfehen deezen liggen wyd- ftrekkende Valeicn. Noordwaards, op ééne Werst afftands van Jénicalé, zyn Zoute Springwellen óp den top der Bergen, die Petroleum van den grond opleveren. Het Eiland Taman ligt langs de ftraat van Jénicalé, door welke het deels omringd wordt, en deels door de armen van de Rivier Caban. In de lengte is het omtrent zestig, en in de grootfte breedte veertig, Werften. De ligging is hoog, de Oevers zyn bykans overal fteil. Het heeft groote Zoutputten en één breed Zout-meir; fchoon 'er zich blyken van Zoutdeelen op andere plaatzen opdoen, gaat de verzameling gemaklykst toe, in de afloopende Valeien tusfehen de Heuvelen. 'Er is geen gebrek aan Weidlanden. Noch Boomen noch Kreupelhout groeit 'er van zelve; nog-  20fi BERIGT WEGENS OOST-TARTARYE j nogthans vindt men in de nabyheid van Taman groota Boomgaarden. Dit Eiland heeft geen loopend Wa¬ ter; maar veele Bronnen. 'Er zyn putten die een Zoutlym, en Zoutbronnen, die Petroleum, opgeeven. Bronnen van zuivere JSfaptha, zegt men, dat gevonden worden by het begin van den Zuidlyken Arm des Riviers Cuban. Op het geheele Eiland is geen fpoor van Kalkdeen. De uitfteekendheid der Lugtftreeke in dit Gewest blykt uit de weelderigheid van den groei der Gewasfen. Be halven de Boomen en Planten, die bykans byzonder eigen fchynen aan de Zuidlyke Landen , groeijen 'er de keurlyklle Vrugten, ook de zodanige, die zelfs in gemaatigde Lugtftreeken de zorgvuldigde voorbehoeding vorderen, om ze tegen de koude te dekken. Drie vierde gedeelten van het Jaar is het Weêr warm ; de Natuur rust 'er flegts vier Maanden. De Lente begint met Maart. De Hette is, van het midden van Juny tot het midden of het einde van Augustus, fterk; doch wordt gemaatigd door Winden, die, geduurende al dien tyd, van den Morgen af tot 's Avonds ten zes uuren waaijen. In September en Oclober is de Hette gemaatigd, en het Weêr aangenaam; dit fchoone Saifoen houdt aan tot het midden van November. In December komt de vaste Sneeuw; doch het Weêr is veranderlyk, en de Vorst duurt zelden langer dan twee of drie dagen. Zelfs in January zyn de aangenaame en warme dagen geen ongewoon verfchyuzel. i Noorde en Noord - Ooste Winden waaijen 'er meest; Koude en Sneeuw volgen deezen in den Winter, in den Herfst en in de Lente betrokken Weêr; doch in den Zomer verfrisfen en zuiveren zy de Lugt. In den Herfst blaast de Zuid-Weste Wind zomtyds hevig op ; de Lugt is dan zeer warm en bewolkt, doch het Weêr droog. In de Vlakten, die van den Dnieper tot het Gebergte reiken, zyn de Hette en Koude geweldigst, en de Regen, in den Zomer, min geweldig dan op andere plaatzen. In het Gebergte verfclnlt de Lugtftreek aan de Noordzyde aanmerkelyk van die aan de Zuidzyde, zynde de laatfte befchut door een hooge Bergketen. De Lugt in Oost-Tartarye wordt voor zeer gezond gehouden. Het geheele Land is tot eene genoegzaame hoogte boven de Oppervlakte der Zee verheeven, en de Dampen worden door geftaage Winden weggevaagd. Het Bergagtig gedeelte houdt men, uit hoofde van de hoogere ligging en de uitlteekenheid van het Water, voor het gezond-  GF DE CRÏM. &Öf 2Óndfte: de ftreeken van Koslow en Kertsch komen 'er naast by in aanmerking. De Ziekten deezes Lands zyn kwaadaartige Koortzen, die zich op het einde van den Zomer openbaaren ; Buikloopen heerfchen ook in dat Saifoen. De Pest wordt 'er menigmaal uit Turkye aangebragt; maar de Melaatsheid of de Elephantiafis , in het Zuidelyk gedeelte van AJlracan, onder den naam van de Crimfche Ziekte bekend , kent men hier alleen in naam. De Planten van Oost-Tartarye zyn, over 't algemeen, de zodanigen, als meest in het Zuiden van Europa voorkomen ; maar in het Zuidelykst gedeelte van 't Gebergteworden die van Afia gevenden; en doorgaans dezelfde als op den tegenover gelegen Oever in Natolie, door tournefqrt befchreeven ; op de toppen der hoogde Bergen treft men de Planten der Alpen aan. De Tuinen leggen altoos aan de Oevers van Rivieren of den kant van Beeken. Zy zyn van eene groote uitgeftrektheid ; vol Grasvelden, waarin de Boomen ondereen geplant zyri: men mag ze veeleer Boomgaarden dan Tuinen heeten. Zeer weinig zorg wordt aan derzelver oppasfing bedeed, nooit worden zy gewied, noch de Boomen geënt. De Wynftokken groeien op den grond onder het onkruid , of flingeren zich in 't wilde om het geboomte, en nogthans krygen de Druiven eene aanmerklyke grootte. Het meeste waarover een Tartaarsch Hovenier zich bekommert, is, om zyn Tuin van Water te voorzien. > Kersfen , Abricoofen, Pruimen, Appelen, Peeren, Moerbeien, Nooten en Druiven, van ver-fcheidenerlei foort , groeijen 'er in grooten overvloed. De Wyn is fmaaklyk, gezond, en mag onder de beste Tafelwyn geteld worden. Men zou denzelven zeer veel kunnen verbeteren, en Wynftokken in hooge Landen aanleggen. Van den Italiaan/dien Populus groeit 'er een foort, die vaster en harder hout geeft dan de gemeene, de Terpentynboom levert uitneemenden Baffem uit. De verfcheidenheii van Tuin-bloemen is niet groot. Moeskruiden teelt men in grooten overvloed. Tarwe en Rogge leveren groote korrels uit, en goed meel. De Boschboomen en het Kreupelhout tieren 'er weelig: zo ook de wilde Veldgewasfen, die tot voedzel, cieraad en huislyk gebruik, dienen. 't Dierenryk is wel voorzien van de bekendlte viervoetige Dieren, doch men vindt 'er geen Beeren. ——— De gevederde Bende huisvest 'er in menigte, en heeft het Land zy-  2ö8 berigt wecens oost-tartarye, op de crïm. zyne Trekvogels. Rivier- , Zee-, en Schelpvischr heeft men geen gebrek aan. Dieren van beiderlei leeven en kruipende Dieren komen 'er voor. —- Infecten zyn 'er menigvuldig. Byen worden 'er in groote menigte gehouden ; de Korven zyn van gevlogten boomtwygen gemaakt , aan den buitenkant met klei beftreeken, ze hebben de gedaante van een cylinder, en ftaan op den grond, of hangen aan de boomen. De kunst om het Wasch te bleeken verdaan de Tartaaren nog niet. Slegts twee fchadelyke Infecten zyn hier bekend,- de Tarantula en de Scolopendra morfitans. Muggen zyn 'er zeldzaam. Weegluizen en -Motten ziet men niet in de huizen. Wanneer wy het oog flaan op dit verkort Berigt deezes .Lands, blykt het zelve eene aanwinst van belang voor Rusland te weezen. i let brengt in de drie Ryken der Natuur niet alleen het noodige, maar ook het verkwiklyke, deezes leevens voort, vlytbetoon en aanmoediging kon dit alles tot grooter volmaaktheid opvoeren; de Landman, de Landbouwer en de Koopman, kunnen, daar de grond zo mild is, in eigene voortbrengzelen, door zich te beyveren,groote voordeden behaalen, en geneugten genieten. opgave van de scheld- en vloeknaamen der turken aan andere volken gegeeven. (Ontleend uit de Lettres de Monf. CAbbê dom sestini._) Door den Heer pingeron in 't Fransch vertaald. 't Ts eene bekende zaak , dat de Turken alle andere VolX ken des Aardbodems , met een oog van de verregaandfte veragting, aanzien, en, even als by ons, de Lieden aan ligtvaardig Vloeken cn Zweeren overgegeeven, het voor zich gemaklyk vinden een voorraad van Vloeken in gereedheid te hebben, om in het uitboezemen niet verhinderd of vertraagd te worden 4 door de moeite van ze uit te denken, op 't oogenblik dat zy dezelven meenen te behoeven; zo hebben ook de Zoonen van mahometh 't zich hebbefyk eigen gemaakt om een menigte van fchanddyke Bynaamen vaardig te hebben, zo dikwyls de gelegenheid zich aanbiedt om met fmaadtaal Vreemdelingen te overlaaden. By den algemeenen Scheldnaam van Ongeloovigen, voegen zy een aantal van onderfcheidende benaamingen, huns ag- tens,  VAN DE SCHELD- ÈN VLOEKNAAMEN DER TURKEN. 309 tens , gefchikt om de Perfoonen ten doel hunner vcrguizinge te ftellen. Zy vergenoegen zich met een Hebreër Cifud te noemen , 't welk zo veel zegt als Jood. De Perfiaanen fmaaden zy met den naam van Kiril-Bafce, Roodkoppen. De Armeniërs noemen zy Bogh-lii, Goudvinders: dewyl, na de veritrooijing van dit Volk, de zodanigen die na Conftantinopole vluoden, blyde waren, als zy in dit flaaffche werk mogten gebruikt worden om lceyensonderhoud te bekomen. De Georgiers noemen zy Britgi, Vliegen-eeters , de Tartaaren en Scythen Krengen-eeters, de Arabieren Rotten-eeters, deezen hebben ook den naam. van Akyljis of Dwaazen. De Grieken heeten zy Raja ot Slaaven, ook Boinuzfiz-coyum, Geiten met gebrooken hoornen: dewyl ze geheel te onder gebragt zyn. De Duitfchers worden Gurur-Kiaf'r, of Zwaare Vloekers, genaamd; doch men wil dat deeze benaaming alleen ontdaat uit de verregaande hardheid hunner taaie in 't oor der Turken. De Italiaanen en de Franken heeten zy in 't algemeen Firengh-hezar rengh, zo veel als, Volk van duizend kleuren ; het betekent ook Bedriegers. De Turken hebben een Bynaam voor de Franfchen omtrent van dezelfde beduidenis, te weeten, Ainegi, Opligters. De Hollanders draagen den Bynaam van Kaaskoopers, gelyk de Engelfchen dien van Lakenbereiders. De Spanjaarden heeten Tembel, dat is Traagen. De Bewoonders van den Archipel fchelden zy voor Tausciani, dat is, Haazen, om dat zy aan het Turkfclie Leger geen wederftand booden j maar in het gebergte vlugtende de wyk namen. OORSRONGLYKE BRIEVWN UIT SPANJE DOOR EEN REIZIGER GESCHREEVEN ; BEHELZENDE DE GESCHIEDENIS VAN DON ALONZO, OF DEN EDELEN KLUIZENAAR. "p\e volgende Brieven werden, eenige Taaren geleden, door ,, XJ een Engelsen Heer, op eene Reis door Spanje, aan een ,, Vriend te Londen gefchreeven. Énkel vermaakshalven, en zon„ der het minfte oogmerk der uitgave. Om redenen, niet noo„ dig te vermelden, zyn de Naamen des Schryvers, en die vati ,, alle de Perfoonen , daarin betrokken , bedekt onder vercierde ,, Naamen. Zy kwamen den Uitgeeveren van een Engelsch Maarid,, werk gewigtig genoeg voor, om ze te plaatzen, en wy keur,, den ze belangryk genoeg, om eene Vertaaling van dezelve in „ ons Mengelwerk te plaatzen." MENG. I791. NO. 5* P ËEft'  2I« OORSPRONGLYICE BRIEVEN UIT SPANJE. eerste brief. chakles ducannon, Efq. aatl Colonel grafton. Barcelona, Juny 4, 178 — Toen ik, myn waaide grafton, te Dover van u affcheid nam, beloofde ik u een berigt te zullen mededeelen, van alle de ontmoetingen, die my bejegenden, geduurende myn afweezen; alsmede van alles wat tot myne kennis kwam, 't geen kon ttrckken om u te vermaaken, en, gelyk gy u zeer verpligtend uitdrukt, by het doen van dit verzoek, kon dienen,om vergoeding te doen voor het gemis van myn gezelfchap. ,0m u te toouen, dat ik ü, myn Vriend, en myne belofte, niet vergeeten heb, neem ik het eerfte vrye uur, 't welk ik heb, te baat , om myne toegezegde Briefvvisfeling aan te vangen, ïsiaardemaal ik my niet ophield in eenige der'Steden, welke ik doortrok, reeds voorheen, gelyk gy weet, de voornaamfte plaatzen in Frankryk bezogt hebbende, kon ik dit niet doen eer ik Barcelona bereikt had: maar, naardemsal ik ten oogmerk heb hier eenden tyd te vertoeven, zal ik thans tragten het uitftel goed te maaken. Ik berigt u dan kortlyk, dat ik Parys, op een grooten afftand ter rechterhand laatende , den weg nam na Lyons door Artois, Champagne, Bourgogne, enz. en van daar over het Pyrcnecjjic Gebergte te Bellegarde; naby derzelver oostlyk uiteinde trekkende, toog ik rcchtllreeks na de StHd, uit welke ik deezen fchryf. Weinige dagen naa myne aankomst te Barcelona , voelde ik myne nieuwsgierigheid opgewekt door de wonderbaare verhaalen, welke ik hoorde van Montjerrat, ten Berg van eene verbaazende hoogte en grootte, omtrent tien mylen van hier gelegen, en enkel bewoond door Geestlyken, die zich daar van de Wereld afzonderen. Dewyl het pian, 't geen ik my voorftelde, toen ik Engeland verliet, beftondt, in alle byzonderheden te bezigtigen van de Landen die ik doorreisde, en kundigheden op te zoeken, waar ik dezelve dagt te zullen aantreffen, befloot ik het verblyf deezer Geesdyken op te Zoeken. Gy kent-my te wel om het aan grootsheid toe te fchryven , als ik u zeg, dat de dwaasheden en wrmaaken der Mode, die doorgaans de aandagt van jonge Reizigers trekken, voor my geene bekoorelykheden hebben, 't Is waar, dat ik zomtyds, om den naam van zonderling te vermyden, deelneem, inde uitfpanningen der zodanigen met welken ik verkeer^ doch zy worden de bezigheden myns leevens nimmer Ik maak ze altoos dienstbaar aan belangryker oogmerken, na het opdoen van kundigheden en liet verfraaijen van Zeden. Dan, hier van genoeg. Laat ilt Avederkeeren tot het Stuk waarvan ik afftapte. Ia  OORSPRONGLYKE B.UBVEN UIT IPANJE. 2ll In (rede van u de fchoone Haven, het trots Kasteel, en de andere byzonderheden, in deeze groote en bloeijende Stad, te befehryven , of u een verhaal te geeven van onderfcheidene ontmoetingen in de Herbergen, op myne Reis, deeze tot eene volgende gelegenheid befpaarende, zal ik my haasten, om u iets belangrykers te verhaalen. , Juny 18, 178 — Ik heb myn oogmerk, om den Berg Montferrat te bezoeken, volvoerd, en zal u verflag doen van myne ontmoetingen aldaaf ; want ik heb u niet alleen dat allerverbaazendst werk der natuure te befchryven , maar ook de Gefchiedenis te vernielden , eens waailyk eenvaardigen Bewoonders van denzelven; en dit zal ik doen terwyl de aangelegene Gefchiedenis my nog versch in 't geheugen ligt. Doch het zal noodig weezc-n met de befchryving van de Plaats zelve aan te vangen De Berg is Montferrat geheeren, of liever 'Montfbii, ('t welk in de Catalonifche taal zo veel zegt, als een gefneeden of doorgezaagden Berg,) van wegen de zeldzaame en buitengewoons gedaante: want dezelve is zo gebrooken en verdeeld, en dermaate bezet met een ontelbaar aantal torenswyze oploopende kegels, dat het, op een afftand gezien, het werk van een Mensch fchynt; doch, nader befchouwd, is het baarblyklyk het werkftuk van de hand der Almagt. Ieder Kegel is op zichzelve een Berg; doch zamengevoegd , maaken zy een klomp van fteen uit, ten minden veerden mylen ia den omtrek haaiende. Zo verbaazend is derzelver hoogte, de een op den ander geftapeld, gelyk zy zyn, dat ik (legts eenige weinige Mylen vau Barcelona af was, of ik zag die fpitze toppen over de tusfchenkomcnde Bergen heen; zelfs daar vertoonden zy zich zo naby, dat lieden , niet gewoon aan de misleidingen des gezigts, niet zouden gelooven , meer dan één uur tyds werks ta zullen hebben om 'er by te komen, terwyl zy zich nog op den afftand van meer dan een dag reizens bevinden, Deeze vvonderbaare hoogten zyn , van voor Eeuwen, alleen bewoond geweest door Monniken en Kluizenaars ; en eens plaats, gefchikter tot afzondering cn befpiegeling, kan 'er op de wyde Wereld niet gevonden worden. Omtrent half weg op den Berg hebben de Monniken een Klooster, aan 't welke eene fchoone Kerk of Kapc1! gevoegd is, aan de Heilige Maagd gewyd. De Rykdommen , 'aan die Kerk befioorende, beftaande uit Juweelen, Gouden en Zilveren Vaten, en geborduurde Kleederen, op onderfcheide tyden, door Koningen, Koninginnen en Keizers, gefchonken, gaan allen geloof te boven, en kunnen alleen geëvenaard of overtroffen worden door de kostbaarheden van die der .Lieve Vrouwe van Loretto. Dc kleine vcrblyfplaatzen der Kluizenaaren, (dieeenen Proel» tyd vnn zeven Jaaren in her Klooster moeten dourfiaan, eer zy 'er bezit van mogen neemen ,) zvn op 'dg Jiaogerp gedgejten van Va d*s  212 00HSPR0NÜLÏK2 BRIEVEN UIT SPANJE* den Berg gelegen, in bykans ontoeganglyke fpleeten. Maar lasten wy dezelve met eenige geregeldheid naderen. My te Montrofol, een Dorp aan deu Zuidkant des Bergs en aan den voet gelegen, van Muilezels voorzien hebbende, ging )k op reis, vergezeld van twee Gidfen en myn Knegts. Naa meer dan een uur klimmens, langs een rteilen en ongemaklyken weg, en over fchrikbaarende hoogten , vond ik een plek, ruim genoeg om eenige minuuten uit te rusten, en rondsom my heen te zien. Maar hoe zal ik u dit verbaazende tooneel befchryven ! Hoe het wydftrekkend vergezigt afmaaien ! Toen ik myn oog koa aftrekken van het gezigt beneden , en opwaards beffen , ftond ik nog meer verrukt. Het eerwaardig Kloosrer trof myn oog, cm bepaalde 't zelve, als 't ware, op de zyde des Bergs; terwyl hier en daar eenigen Cellen van Kluizenaars, nog hooger op, uit de ruwe Rotzeu uitllaken ; en , niettegenftaande het Klooster zo naby ons fcheen, hadden wy twee volle uuren werk, voor dat wy den grond, op welken het gebouwd is, bereikten. Eindelyk egter kwamen wy 'er. En nu gekomen zynde op eene plaats van veiligheid, waar ik, naa de uitgeftaane vermoeienis kon uitrusten, zal ik my van deeze tusfehenpoos bedienen , om een einde te maaken aan deezen langen Brief. Maar, dewyl ik uwe nieuwsgierigheid gaande gemaakt heb, zal ik die niet langer opgetoogen houden dan tot den naastvolgenden Postdag, en dan myn verhaal vervolgen. Geloof, myn waarde grafton , dat ik ondertusfehen, met alie opregtheid, ben uw Vriend CHARLES DUCANNON. TWEEDE BRIEF. Barcelona, Juny 30, 178 — Naa veel vermoeienis het Klooster bereikt hebbende, werd ik ontvangen door de Monniken, wier post het toen was den aankomenden Vreemdeling op te wagten ; zy deeden het met veel beleefdheids, en bragten my terftond in een goed vertrek. Welhaast verfcheen de Kok uit een der openbaare Keukens, (daar zyn 'er drie: dewyl alle Armen die derwaards komen om hun Godsdienstpleeging af te leggen, drie dagen voor niet onderhouden worden ,) om myne bevelen te ontvangen, en ze verzorgden my welhaast een foberen maaltyd; fober zeg ik; dewyl in Spanje Lieden van allerlei rang zeer onthoudend zyn in hun eeten: de tafel van een Spaanfchen Grooten is, in 't algemeen , niet ryklyker, dan die van een Fransch of Engelsen Burger-man. Uit myn vertrek, gelegen in een diepe kloove van de Rots, had ik het wyduitgeftrektst gezigt, 't welk men zich kan verbeelden, het ftrekte zich over bykans half Spanje uit, en zo Verre in de Middellandfche Zet als het oog kon reiken. Ge.  0OB.8PttONGI.YKE BRIEVEN UIT SPANJE. 213 Genoegzaam uitgerust zynde, en de Rykdommen der Kerk.beEigtigd, en myn pïigtpleeging by de Kloosterbewooners afgelegd hebbende, maakte ik my gereed om hoogerop te klimmen, en de ftille Hermitagien, op de verhevenfte plaatzen des Bergs ge. legen, te bezoeken. Ten dien einde was ik genoodzaakt langs een fteenen trap , verfchriklyk fteil, door een groote rotsfpleet op te klimmen. Omtrent duizend trappen opgegaan zynde, en geheel vermoeid, was ik blyde myn wyk te kunnen neemen in eene kleine opening, door den tyd uitgehold, hier rustte ik eenige minuuten; naa eene tweede pooging, die veel langer aanhield, doch langs een min fchroomlyken toegang, met bogten opgaande, en loopende na de eerfte Hermitagie. . Ik bereikte toen een plek, die de befchryving der weeldengfte verbeelding overtrof. De befchryving, door milton van den Hof Eden gegeeven, komt naast aan dit nog beftaande Paradys. De Myrth, de Kamperfolie, dejasmyn, en eene groote verfcheiden. heid van welriekende Heesters, en Bloemen , groeijen 'er allerwegen, zonder eenige aankweeking. De lieflyke geur, welke zy. uitwaafemden, de helderheid van de lugt, en de fchoone gezigten, die zich aanboden, voerden myne denkbeelden to.t een hougen trap van verrukking op. Ik vervoegde my na de eerftè dier ftille Hermitagie, Deeze bezigtigd hebbende, bezogt ik dien dag alle de overigen, ten getale van dertien. Zy lagen, op ongelyke afdanden, verltrooid op verfchillende uitftekken van de ruwe Rots. De ligging van eenige derzelven is zeer zonderling; deeze hangen tusfehen twee hooge toppen; andere over fchriklyke diepten , derwyze , dat het den Vreemdelingen een akelig verblyf fchynt. Een derzelven trok meer dan alle andere myne opmerking. Zy hangt zo loodrecht boven het Klooster, dat, fchoon meer dan twee duizend drie honderd fchreden 'er van af gelegen, de klank des Orgels, en de ftem der Monniken, daar gehoord wordt; niet alleen als zy een choorzang aanheffen ; maar als zy een gewoon gezang zingen. Eenige der Bewoonderen van deeze Romaneske verblyven hadden zich zo zeer van alles, wat de Wereld betreft, ontflaagen, dat ik geen den minften groet van hun kon verwerven. Anderen waren wat gefpraakzaamer, en was het my vergund met hun in een kort gefprek te treeden. Maar met één enkelen kon ik een eenigzins gemeenzaam onderhoud voeren. Waardemaal ik niet ten oogmerk heb, u eene tot kleinigheden afdaalende befchryving te geeven, of van de Hermitagien, of van derzelver Bewoonderen, verder dan noodig is tot eene inleiding van de Gefchiedenis van een deezer Broederfchappe, (welke ik u, in myn laatften Bri.eve, beloofde) zal ik ze alle voorbygaan, en my haasten om u een verflag te doen Van die myne aandagt het meest trof, en waar ik my het langst onthield, uitgelokt door het beleefd gedrag en het treffend voorkomen van den waardigen Be-, wooner. P 3 Dee«  214 OCSSrRONGLÏKE T.ftil VKK UIT fFAKjï' Deeze was de Hermitagie, van welke men, fchoon gelegen Int eëne diepe en éenzaame Valei, aan den voet van een der hoogde bergtoppen, een /eer nitgellrekt en aangenaam gezigt heeft. Toen ik 'er naby kwam, kón ik niet ralaaten, de netheid en nederige eenvoudigheid, te bewonderen, die, in elk gedeelte van deezen kleinen Turn, den Eerwaardigen Bezitter kenfchetfte. Bchalven dc ligging, die ik reeds opgemerkt heb, dat by uitftek aangenaam was, maakte een kleine Kapél, een Fontein, een boogswyze door elkander gevlogten Wyngaard , een itaatige Cyprés, en de zyden van zyn Cel met Bloemen en altoos groene Gewasfen bezet, deeze plaats verrukkend. Terwyl ik bezig was met deeze fchoone plek gronds te bewonderen , opende de Perlbon , aan welken dezelve toebehoorde , de deur van zyne Cel, cn verzogt. met het vrie::d!ykst gelaad, 't geen ik immer aanfchouwde, dat ik zyn kleine Wooning zou intreeden, en wat uitrusten. Op 't oogeiiblik dat hy verfcheen, kon ik niet nnlaaten my getroffen te voelen door de deftigheid van zyn voorkomen. De ruwe en flegtftaande kleeding kon de bevalligheid van zyn Perfoon niet vermommen-, noch kon ook het hartzeer, zigtbaar op zyn gelaad, de geregeldheid en het iniieemeude van zyne weezeustrekken verbergen. My dagt dat hy omtrent de veertig jaaren telde; dan zyne Kleeding en treurig Gelaat kan my hier wel bedroogen hebben. Aan myn Gewaad befpeurende dat ik geen Spanjaard was, fprak hy my in 't Franïch aan, en verzogt my andermaal, op de beleefdfte wyze,dat ik hem met myn gezelfchap wilde vereeren,en eenige ververfchingen neemen, die zyn kleine voorraad opleverde. Zyne Cftnöodigihg nam my in, en iets meer dan bloote nieuwsgierigheid bewoog my dezelve te aanvaarden. Op dit oogeiiblik ondervond ik de uitfteekende kragt der waare beleefdheid; die als met een toverroede terltond alle onderfcheidingen wegneemt, alle kleine inagniceminge:i verbant, en aangenaame gemoedsbeweegingen hervoortbrengt, in de harten van Perfoonen onder verfchillende Lugtltreeken gebooren, en tot dus lang vofftrekt vreemd van elkander. Gy kunt u ligt verbeelden, dat ik, dus voorbereid, niet veel aahzoeks behoefde, om het verblyf deezes gastvryen Kluizenaars in te rreftden. Op de bevalliglle wyze zette hy my eenige gedroogde Vrugten, in zyn kleinen Tuin gegroeid, voor, en Water, zeer koel en fris uit een heldere bron, ipringende uit een fpleet van de Hots, aan welker zyde zyne If rmitagie gelegen was. Eet ik de Ce! inging, beval ik myne Knegts en GiJfen onder de fchsJuw van een zich wyduitbreidende Cyprés op eenigen afftand re gaan zitten ; deeze dekte hun geheel tegen het ftceken der Zonne. Hierdoor kreeg ik vryheid om met mynen Gastheer te fpreeken, en onverhinderd myne vraagen voor te Hellen. De volheid van myn papier herinnert my dat ik hier moet afkreekwii wees egter verzekerd, dat het niet lang zal Ivden, of ik  ©ORSfa"NG! VKE BRIEVEN UIT SPA5J». **6 ik hervat den afgebrooken draad myns verhaals, om uwe nicuwsgiü righeid op nieuw te vergasten. Maar denk, waarde graf: on, flat deeze belofte niet zal voldaan worden, of gy moet, van tyd tot tyd , my uwe gevoelens melden over 't geen ik u mededeel, en desgelyks myne nieuwsgierigheid voldoen, door een berigt, van 't geen 'er daaglyks voorvalt, onder onze Kennisfen aan de overzyde der Zee. Ik blyf, &c. derde brief. ïk gaa zitten, grafton, om myn verhaal tc vervolgen. ■ Het gefprek tusfehen my en den Heremiet liep, in 't eerst, over aigemeene onderwerpen; welhaast egter ontdekte ik dat een eenzaam en afgezonderd verblyf altoos zyn lot niet geweest was; maar dat hy, ten eenigen tyde, deel genomen hadt in de aangenaamer tooneelen des leevens, en zelfs in een hoogen kring. Zyn Geboorteland, befpeurde ik, was alleen de plaats niet geweest waar hy zich onthouden hadt. Hy fcheen een doorkneede kennis te hebben van de Staatkunde veeier Europifche Hoven, en fprak met veel vaardigheids over de Zeden en Gebruiken der Inwoonderen van verfcheide Koningryken. Dat deeze wyduitgeftrekte kunde , zo zeldzaam in een Spanjaard, myne nieuwsgierigheid meer en meer gaande maakte, behoef ik u niet te zeggen. Naa dat ik de aangeboodene ververfchingen genomen had , verzogt ik hem dat hy my de reden wilde zeggen, waarom hy de woelige tooneelen der Wereld verhaten hadt, dewyl 'er eenige buitengewoone lotgevallen hem moesten bejegend zyn, om, zo vroegtydig, tot de eenzaamheid te befluiten. Ik liet voor myn verzoek eene verontfchuldi- ging gaan, wegens de vryheid, welke ik nam; hem verzekerende , dat myne vraag niet ontflondt uit eene onbefchofte nieuvvsgierigheid, maar uit een hartgrondigen wehsch, om te deelen in de belangen van een Perfoon, wiens lot ik , uit deeze oogenbliklyke kennis, niet kon nalaaten my aan te trekken. Ik had myn verzoek niet aangedrongen, of dat ftaatlyk genoe. gen, 't welk tot hier toe op zyn gelaad fpeelde, verdween, en eene betrokkenheid , die het diepstgaand hartzeer aanduidde , nam de plaats in. Dit egter verminderde niets van zyne beleefdheid, noch kon ik eenige blyken befpeurenvan mishaagen gemengd in zyne droefgeestigheid. Naa een diep gehaalde zugt, fprak hy my dus aan. (.Doch wat zou ik niet wel willen geeven grafton.' kon iku, met woorden, de onuitfpreeklyke bevalligheid welke zyn gelaad aannam, en de uitdrukking zyner oogen, terwyl hy, met wederzin, de volgende weigering deedt, mededeelen.i „ Vergeef my, vriendlyke Vreemdeling! indien ik wensch te verbergen en in vergctelnis te begraaven, zodanige gebeurtenisfen, wier herdenken myn hart vaneen fcheurt. Schoon ik naauwivks den hoogden trap des leevens beklommen heb, hebben 'er 3 P4 nog-  fcï6 OORSPRONGLYKE BRIEVEN UIT SPANJE. nogthans, in dat leevensperk, veele omftandigheden plaats gegreepen, die my altoos moeten fpyten,en veele waar over ik alle uuren berouw, zal bstoonen. Ik wensch geene denkbeelden te verleevendigen , die , fchoon zy nimmer uit myn hart kunnen worden uitgewischt, ik zo zeldzaam als mogelyk voor myne ge- heugenis roep ó Leonora! ó leonora! dierbaare, engel- agr re, ongelukkige Schoone! Uw geliefde naam wekt al myn boezemieed op, en, met myn boezemleed, ontwaakt myn misoryf: Naa eenige oogenblikken in gedagten verzonken gezeten te hebben . voer hy dus voort. „ Verfchoon , myn Heer.* deeze vervoeringen, en dring my niet verder om de oorzaaken daarvan te melden. Beleefdheid en verlangen om te verpligten, erken ik, dringen my, om ze voor u te ontvouwen; de aandoening, op uw gelaat te leezen , fchynt ze van my af te vorderen, en belooft my uw tederhartigst medelyden ; maar de Gefchiedenis myner elenden is lang, en vordert, om verhaald te worden, meer tyds , dan een reizend Bezoeker deezer eenzaame wykplaats . waarfchynlyk, zal over hebben." Uit myne oogen ziende, dat vrees van ftoorenis te geeven alleen myne tong wcderhiejdt, vervolgde hy, zonder na eene herhaaling van myn verzoek te wagten. „ Indien gy in uwe begeerte voihardt , laaten dan uwe Bedienden na het Klooster beneden gaan; deivyl ik, door de bekrompenheid van myn verblyf, hun geen plaats kan inruimen; en eer zy op morgen wederkeeren, zal ik tragten uwe vriendlyke nieuwsgierigheid, door een verhaal myrer lotgevallen, te voldoen." Ik^bedankte den Kluizenaar voor deeze beleefdheid, en ging om de noodige bevelen aan myne Bedienden te geeven. Vóór dat ik opklom, reeds vervuld zynde met eerbied voor de Godvrugtige Bewoonderen deezes Bergs , en ten vollen overtuigd, Uit het openhartig voorkomen en het gul onthaal myns nieuw ver^reegen Vriends. dat ik niets van een zo heusch Perfoon te vreezen had , maakte ik geene zwaarigheid zyne uitnooding aan te neemen, en den nagt , in zyne Hermitagie door te brengen, Ichoon geheel alleen, hoewel hy my geheel onbekend, en de plaats zo afgefcheiden was. Wederkeeren de, vond ik hem zitten in diep gepeins, als of hy invzyne gedagten gevallen omhaalde , welker melding hein hard vie!; doch by myn intreeden hernam hy zyne gewoone beleefdheid , en begon , zo ras wy gezeten waren, in deezer voege. ,, Myn Naam, fch*on , volgens de Kloosterregelen thans veranderd in dien van Vader antonio , was eertyds don alonzo cordona , een naam, die geenszins den laagften rang bekleed onder dien des Spaanfchen Adels." Maar, dewyl de Gefchiedenis veel beter zal vloeijen,als ik de. zelve in den derden Perfoon mededeel, en zonder dien zweem van Egoïsmus, welke het oor moet kwetzen, als men iets verkaalt zo als het uit den mond des Spreekers komt; en in fteede vsw  oorsprongltke brieven uit spanje. 21? van den edelen Verhaaler te laaten zeggen: Ik deed dit, ik deed dat, zal ik fchryven don alonzo deedtzulks. Door deeze fchryfwyze zal ik tevens de vryheid bekomen om zodanige befluiten te trekken, en in het verhaal eenige befchryvende verfraaijingen te voegen, die met geene voeglykheid in den mond van don alonzo konden gelegd worden. — Ik weet niet, of ik , door deezen verhaaltrant, het verhaal niet min belangryk zal maaken ; maar, dewyl ik ten vollen overtuigd ben, dat uwe gevoeligheid van hart de myne evenaart, tjvyfel ik geheel niet , of gy zult deel neemen in het lot van den edelen en ongelukkigen Held der Gefchiedenisfe , fchoon u niet mede gedeeld] met zyne eigene woorden , en, fchoon het boven 't bereik van myn vermogen is, u een evenraaatig denkbeeld in te boezemen, van de bevallige en hartroerende wyze, op welke hy dezelve aan my mondeling mededeelde. Naa deeze Voorbereiding, zal ik in mynen volgenden Brief, don alonzo's Gefchiedenis aanvangen; intusfchen blyf ik waarde grafton, &c Ct Vervolg by de eerfte gelegenheid.') be twistende wysgeerbn voor een onbevoegden regter. (Eene waare Gefchiedenis?) Molière muntte niet alleen als Blyfpeldichter en Acteur uit, maar hadt, van zeer vroeg, zich ook op Wysgeerigs Weetenfchappen toegelegd. Hy betoonde zich, altoos, een volyverig Voorflander van cartesius , en geraakte deswegen menigmaal in redenlfryd met eenen chapelle , die gassendi aankleefde. Met elkander op reis in een vaartuig zittende, geraakten zy toevallig in 't gezelfchap eens lids van de Minnebroeders-Of de , en, naar gewoonte, aan 't oude gefchil. ,, Ik kies," fprak molière, ,, deezen eerlyken Pater tot Scheidsman; dat hy beflisfe , ,, of het Stelzel van cartesius niet onvergelykelyk vernuftiger „ 'is , dan alles wat gassendi voortgebragt heeft, met ons de „ de Droomen van epicurus voor te praaten. Zyne Zedekunde „ kan even door den beugel; doch het overige betekent niets: ,, is't niet waar, Pater?" —— Deeze beantwoordde het met een mompelend hm ! hm ! De beide Wysgeeren beflooten uit zyne deftige houding, welke hy aannam in dit onzeker gemominel, dat hy wel der zaake kundig was; doch uit voorzigtigheid zich buiten het gefchil wilde houden. Chapelle, die het hm, hm, voor eene goedkeuring van mo■ liere's zeggen opnam, fprak: ,, wat droes, lieve Pater! molie„ re moet toch toeftaan, dat cartesius zyn Stelzel alleen heeft „ uitgevonden als eea Werktuigkundigen, die een fchoon werk-  218 b£ twistende wvsgeeeen. „ tuig vervaardigt; zonder zich te bekommeren , of men 'er „ vervolgens gebruik van zal kunnen maaken , dan niet. Het „ Stelzel van dien Wysgeer loopt aan tegen veele verfchynze„ len in de Natuur, welke die goede Man niet vooruit gezien „ hadt." De Kloosterbroeder herhaalde zyn oude hm! hm ! en fcheen de zyde van den laatst fpreekgnden te kiezen. - Molieüe , moeilyk over deeze fchynbaare zegepraal zyner Partye , verdubbelde zyn yver in het beftryden van gassendi , en geraakte in zulk een vuur, dat de ontflelde Kloosterbroeder zich gedwongen zag, voor de derde keer het deftig hm', hm'. uit te boezemen, 't geen de ftryd, ten voordeele van molière, fcheen te beflisfen. Chapelle begon ook driftig te worden , en , om den Regter tot andere gedachten te brengen , zo fterk te 1'chreeuwen, d.tt diens gemaatigdheid aan 't wankelen geraakte. ,, Ik ftaa, voor „ een oogeiiblik toe:" zeide chapelle, „ dat cartesius onder „ alle Menfchen het beste gedroomd heeft; maar, wat duivel! „ hy hadt zyne Droomen van overal geftoolen , en dat is niet „ eerlyk; niet waar, iieve Pater?" De Kloosterling, die gaarne alles toeftemde , geeft, op nieuws, zyne goedkeuringdoor km ! hm ! zonder een enkel verftaanbaar woord te fpreeken. Molière wierd hoe langer hoe heeter, en kaatfte dit zelfde bewys zynen Mededinger toe. De beide Wysgeeren veiiooren alle bedaardheid, en hun redentwist veranderde in fchelden, gepaard met de hevigfte gebaaren. Onder dit woelen , bereikten zy het Minnebroeders klooster. De Kloosterbroeder verzogt verlof, om ui: het Vaartuig te mogen flappen , bedankte zeer beleefd voor de eer hun's gezelfchaps, onder betuiging van zyne hoogachting voor hunne grondige Geleerdheid. Hierop haalde hy den Reiszak van den Schipper, en ging aan land. Zy zagen nu, dat het ecu Leekebroeder was, die de giften voor het Klooster hadt opgezameld ; op het kenteken dat hem als zodanig onderfcheidde, hadden zy, in de hitte des Wysgeerigen gefchils, geen agt geflaagen. Beiden zaten zy befchaamd over zulk een onnutten ftryd , gevoerd in tegenwoordigheid van een Mensch , die 'er niets ter wereld van begreep : een geruime wyl keeken zy elkander fpraakloos aan. Eindelyk vatte molière het woord, en brak het ftilzwygen af, met den Tooneelfpeeler baron , die mede in 't Gezelfchap geweest was; doch, uit befcheidenheid, nog jong zynde, zich niet in den ftryd gemengd hadt, te gemoet te voeren: ,, Leer hieruit wat het ftilzwygen , of een „ niets beduidend hm! hm\ doet, als het op zyn tyd wordt in „ agt genomen." . „ Jui gy molière ," fprak de mis¬ noegde chapelle: „ wees altyd zo flim om my aan te bitzen, ,, dat ik my uitlaate in het gezelfchap van zulk een Ezel, die „ niet weet te oordeelen , of ik gelyk dan ongelyk heb. Een ' gansch uur heb ik myn long vermoeid, zonder iets te vor„ deren." sen  ESN KOOGMOEDIBE DAME KAAR. VERDIENSTEN BEHANDEL». 2IJ EEN HOOGMOEDIGE DAME NAAR VERDIENSTEN BEHANDELD. {Uit het Engekch.~) Trótsheid is zo onbeftaanbaar met waare Grootheid, als Schoolvosfery rnet waare Geleerdheid. Het ftaat niet altoos in dt niagt van verkreegen Rykdom, 't gebrek aan Geboorte, of eene goede Opvoeding, te verhelpen. Laagheid van denkwyze, en aangeraaatigde grootheid, zullen zich, by veele gelegenheden, verraaden , en toonen, dat de herkomst van die zich veel laat voorftaan , in de daad, verre te kort fehiet by 't geen zy voorwendt. Niet zelden ook ontmoet zy vernederende Hagen, en niet onverdiend, gelyk het volgende voorval uitwyst. Een Dame, op welke de gegeevene befchryving ten vollea past, merkte onlangs, in een vol gezelfchap, op, ,, dat, haars ,, oordeels, 'er drie foorten van Menfchen waren, de Adel, de ,, Middelftand, en de Dienstboden of het Gemeen; zy mogten , „ hanrs inziens , verdeeld worden in Poreelein, Engelsch Aarde' ,, werk en KeukengoedT Eene wyl naa het maaken van deeze fchoone verdeeling en de met veel zelfsbehaagen uitgeboezemde vergelyking , beval zy den Knegt , die in de kamer diende, de Min beneden te roepen , en te belasten, dat zy het Kind mede afbragt. Deeze Knegt, geftoord over de even- gemaakte onderfcheiding, vervoegde zich beneden aan den trap, en riep, met eene ftem fterk genoeg om van het geheele gezelfchap gehoord te kunnen worden, Keukengaed! breng het kleine Poreelein beneden ! In de kamer te rug keerende, bedreig¬ de hem zyne Meesteresfe, dat zy hem wegens zyne onberchoftheid veelligt den zak zou geeven. ,, In de daad, Mevrouw ," iprak hy, » gy kunt die moeite wel befpaaren : want ik gaa onmidde„ lyk heen:" EEN SPROOKJE. 't /""^ eloof aan Spook en Geest vJT Word heden, op zyn meest, Voor flegts wat beuzel-praat van 't Domfte Volk gehouwen. Doch dit was fteeds zo niet; Gelyk men blykbaar ziet In't Sprookje, dat ik thans de vryheid neem te ontvouwen. Allard. zo vlug als jong En wel befpraakt van tong, Verliefde eens op een Weeuwtje, een ryk, dus lekker, brokje: Ryk was Zy — zulks bleek klaar: En, ühoon ruim festig jaar, Ook nog al vlug — althans —. zy liep nog zonder ftokje. Hy vreê Haar en na tyd, En deaklyk ook wat ftryd ,—— OVaat  B20 be» sprookje. (Want niemand zegt fluks ja, op 't ftuk van weérmin vraagen) Verkreeg de Knaap het ja Van zyn Dulcinia; Zo dat zyn liefde-zon, met luister, konde dagen. De zaak dus verre klaar, Deedt nu het deftig Paar Gedagten maaken om zich Krist'lyk t' faam te fftoeren. Dan eer zulks plaats vond zag Allard, op zeek'ren dag, Zich van een Vriend bezogt, die deeze taal dorst voeren. ,, Hoe nu! zult gy Uw jeugd „ Uw leevens beste vreugd, ,, Om flegts het geld alleen,-aan zulk een voorwerp geeven? „ Verbinden door den trouw „ Aan zulk een oude Vrouw? s, Vergeeten voor een liefde, Uw liefde waard, te leeven! „ Hoe! zal de dorst naar Geld, Die zwakke zielen kwelt —) Het eerryk minnen, daar de jeugd voor is gebooren, „ Die huwlyks-lust die troost, ,, Die Ouderzucht om kroost, „ Die ons zo eigen is, in U geheel verfmooren? „ Dat al verzaaken doen ,, üw gierigheid ten zoen? „ Zult ge U tot fchande zyn, ja mooglyk ter vervloeking ? ,, Laat af! kies uw gelyk! „ Zo geeft gy eed'ler blyk, „ Dat ge uwe pligten mint thans brengt ge u in verzoeking.' Allardus antwoord was : „ Myn hartvriend gispt te onpas, „ Dewyl by 't doel niet ziet waar op ik ftaa te mikken. „ Hoor 't Weeuwtje is ryk, doch oud ■■ „ Twee jaaren flechts getrouwt „ Dan fterft ze,en... 'k zeg niet meer — Hy moet my niet verklikken.' Hier tegen gold geen woord; Doch 't Sprookje gaat dus voort. Zo ras Allard ontviel flegts voor dien tyd te paaren, Schreef de kwaadaarte Geest, Die Kop'laar was geweest, Nog agter 't tweetje een o — Een Echt voor twintig jaaren» Ten flot word nog gezegd, Dat ook zo lang deez' Echt Geduurd heeft, en niet einde als met Allardus leeven. 't Is kwaad, dat Spook en Geest Niet meerder word gevreest — Dit Sprookje was aêrs goed, om thans ook les te geeven. -»■-■■ Pa nöe r s.  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappen , betrekkelyk. gedagten over wysbegeerte , godsdienst en godgeleerdheid , van den Heer Abbé lamourette. On rend un mauvais fervice d la Religion , quand on la toumè* contre la Philofophie; elles font faites pour s'unier ; c eft contre la Theologie que la Religion doit combattre , & allors chaquc combat que livrera la Religion, fera 'une vi&oire. bonnet. Men gelooft , in 't algemeen , dat de ftelzels van Ongodsdienltigheid, die, zints een halve Eeuw, allerwegen , zo veel ingangs gevonden hebben , inzonderheid in Frankryk, alleen de vrugt zyn van de poogingen, welke de Vrygeestery ten allen tyde heeft aangewend om de knaagingen van het befchuldigend Geweeten te dillen, en de vrees voor het Toekomende te verbannen ; maar dit vermeend belang der Ondeugd is alleen eene ondergefchikte oorzaak der Ongodsdiendigheid. De als een Leerftelzel voortgeplante Ongeloovigheid heeft den eerden oorfprong in den haat, dien eenige denkende fchrandere Verdanden hebben opgevat tegen eene Godgeleerdheid, die de Dvvinglandy wettigt, die den trots der met Magt bekleeden ftreelt, die aan alle, de Volken der Aarde de harde wet voorfchryft, om het juk der Slaavernye te draagen, en den mond der helle opent onder de voeten van wie tot zynen Medemensen durft zeggen , wy zyn vry. De Schryvers , met den naam van Ongodsdienjtigen beftempeld, waren in de daad Staatkundige Wysgeeren, die geen ander oogmerk hadden, dan om hetStaatsbeliuur van Frankryk op onwraak- en onwrikbaare gronden der Maatfchappye te vestigen. Hoe meer zy zich vervuld voelden met verontwaardiging tegen de boos-en fchandelykheden van eene dwingelandfche Regeering, over een Volk, zo waardig vry en gelukkig te weezen , hoe meer zy J&ich moestert meng. I79I. no. f5. q wa"  S22 GEDAGTEN OVER WYSBEGEERTE j wapenen met alle kragt van Rede, om alle Leeringen, die de Magt der Dwingelanden vestigden , en het Volk blind hieldt, te beftryden. Indien, by de eerde eifchen der Wysbegeerte , en toen het licht van kennis over Frankryk opging, de Bedienaars van den Godsdienst zich gehaast en bevlytigd hadden om hunne Leerwyze te fchikken, overeenkomltig met den geest der Vryheid en die van het Euangelie , zou de Wysbegeerte , in ftede van zich tegen het Geloof aan te kanten, aan 't zelve een onomverftootelyk fteunpunt gegeeven, en de treffendfte , zo wel als ontzaglykde, overeendemming zou plaats gegreepen hebben , tusfehen die in den Areopagus het woord voerden, en de Bedienaars des Tempels. Dan hadt het fchild der Rede het heilig Teken des Christendom! bedekt; dan het Licht der Menfchelyke kennis zich gewend na, en geboogen voor, dat der Öpenbaaringe, als de eeuwige Regel van Regt, en de onbedorvene oorfprong van alle wysheid. Maar, ongelukkig, hebben de Bedienaars van het Euangelie , als uit de hoogte, een onverzoenbaaren Oorlog verklaard aan alle Leeringen , ftrydig met hunne belangen en met hunne vooroordeelen. Zy hebben een haatlyk denkbeeld gehegt , aan alles wat het Vernuft deezer groote Mannen, die onze Eeuw tot eere ftrekken, bybragten om zich te verzetten tegen den vloed van menschlyke dwaalingen , tegen het misbruik van den Godsdienst , en den overheerfchenden invloed van Godgeleerde Overleveringen. Zy hebben het Volk geleeraard, dat de Dwingelanden der Aarde hunne Magt van den Hemel hadden , en dat het enkel denkbeeld, om zich tegen Onderdrukking te verzetten , 't zelfde was als zich tegen God aan te kanten. De Priesterfchap , geroepen om den Menfchen voorbeelden op te leveren van Nederigheid, Goedertierenheid en Zagtmoedigheid , werd trots , onverdraagzaam , vervolgziek. Dit zette dezelve aan , om tegen de Verdedigers der Volksregten de drengheden des Gezags te gebruiken , dit deedt hun ontelbaare keeren de kerkerdeuren ontfluiten , en Menfchen , die niets anders gedaan hadden, dan de Regtvaardigheid in te roepen , en de Rede in haar wettig gebied te herdeden, in de gevangenis werpen. Wat is het gevolg geweest van eene zo onregtvaardige handelwyze ? Dat, 't welk altoos plaats grypt, wanneer drift zich by tegenfpraak mengt. Zo ras' die Wysgeeren zagen, dat de Priesterfchap bepaald voorgenomen hadt om de  GODSDIENST EN GODGELEERDHEID. 223 de Aristokratifche denkbeelden van de Godgeleerdheid in het weezen van den Godsdienst te mengen , hebben zy opgehouden het Euangelie van het Bygeloof te onderfcheiden. Meer gedreeven door de begeerte , om de wereld van de yzeren boeijen , welke dezelve kwelden te ontdaan , dan getroffen door de noodzaaklykheid , om de Heilige Waarheden te eerbiedigen , hebben zy de geheele Leer aangetast, welker misbruik de fterkte der Dwingelanden uitmaakte. Zo ziet een Hovenier een nadeelige plant , die zich om den dam van een goeden boom flingert; en , naa vrugtlooze poogingen , om dezelve af te zonderen van den boom , waar mede zy zich als vereenigd heeft, neemt hy het befluit, om , vergeetende hoe veel die boom hem waardig is , denzelven te vellen, en verdelgt, om het kwaade te vernietigen, het goede teffens. Nooit heeft men den Godsdienst gehaat, om 't geen dezelve is ; men heeft geftreeden tegen 't geen 'er niet toe behoort. Men befchuldigt de Wysbegeerte van den val des Godsdiensts, de affchaffing der Priesterfchap , in alle Godsdienstoefening gezworen te hebben. Men heeft voorfpeld , dat , indien de Wysbegeerte immer zegepraalde , het gedaan zou weezen met het Christendom. Dan de Wysbegeerte, wel verre van haar vermogen tegen deh Godsdienst te werk te dellen , gebruikt het zelve t'eenemaal tot Hervorming van het Christendom, en van de Priesterfchap. GEDACHTEN VAN EENEN LEERAAR, BY HET BEKLIMMEN VAN DEN PREDIKSTOEL. Als ik den Predikftoel beklim , om eene Redevoering te houden, dan neem ik den perfoon aan van eenen Vader, en Vriend, van myne Hoorders. Ik herinner my, hoe dierbaar hunne zielen zyn in de oogen van God , en hoe veel 'er den waaren menfchenvriend aan gelegen zy , dat het hun wel ga. Ik gedenk aan den arbeid en het lyden van onzen Grooten Verlosfer, 't welk Hy heeft uitgeftaan, om hen van de zonden vry te maaken, en in het bezit van de zaligheid te ftellen. Ik gevoel den troost en het genoegen, 't welk de bezitting van het hoogfte goed, de verzekering namelyk van het Godlyk welbehagen , en van zyne Voorzienigheid, aan de menfchen geeft, en ik bjande van begeerte, om dit heil aan anderen meê te deeQ 2 len,  224 GEDACHTEN VAN EENEN LEËRAAR, len , en langs dien weg hun weldoener te worden. Ifc reken my, door het bevel van God, die myn Heer is, en uit erkentenis van al het heil aan my gei'chonken , verpligt, om alles Wat ih my is, ter bereiking van zyne verheven oogmerken, toe te brengen. Ik befchouw myne Hoorders als menfchen , die een goed vertrouwen in my Hellen , en aan my de bezorging van'hun dierbaarst kleinood , hunne onderflyke ziel, hebben overgegeeven. Zy beminnen my , zy hebben my veele wezentlyke dienften beweezen, en wy leeven in eene vertrouwende vriendfchap met elkander; als ik dan tot de Vergadering fpreeken zal, zoek ik myne Vader- cn Broederliefde jegens myne Hoorders , zo wel, als mynen yver voor de zaak van God in beweeging te brengen. Ik del my den zondaar voor als eenen verlooren Zoon , wiens ongeluk ik betreur, en welken ik gaarne op den weg der deugd , en van zyn waar geluk, te rug zou brengen. Ik befchouw een Kind van God als mynen broeder , ik gevoel een zekere eerbied en tederheid jegens hem , en ik leg my toe om hem goeden raad te geeven, hoe hy zyn geluk bevorderen en vereeuwigen kan. Alles wat my deze aandoeningen ingeeven, zegik hun , en deze is byna myne geheele redenkunst: weg 'dan met alle ydele woorden , welke ter dichting niets toebrengen, en van welke wy,ten geenen dage, eene geduchte rekenfehap zullen moeten geeven. Weg met den ydelcn' toeleg, om 2yn vernuft, geleerdheid en welfpreekendheid, te doen fchitteren , en langs dien weg bewonderd en gepreezen te worden. Weg met de begeerte, om door vleiende woorden voordeel te behaalen, of zich te wreeken, zynen Geest uit te laaten , zyn aanzien te doen gelden, en heetfehappy te voeren over de confeientien der menfchen. Deze oogmerken en hartstochten vervalfchen de geestelyke welfpreekendheid, en ademen vergift en dood uit den mond van eenen Redenaar, die niet dan leven en zegen ademen moest. Maar , dit gevoel der liefde Gods en des naasten , dit van harte te prediken , is de aangenaamlte zaak der wereld , en eene waardige bezigheid van eenen menfehenvriend. Hy ziet rondom, zich eene menigte van menfchen, welke van zynen mond afhangen : hy beduurt hunne gemoederen, en is genoegzaam de ziel van alle zielen in de Vergadering. Zy geeven alle acht op hem , en hy heeft niet nodig hun de opmerkzaamheid aan te beveelen , en hen tegen het flaapen te vvaarfchouwen; zyn voordel zelfs, daar  BY HET BEKLIMMEN VAN DEN PREDIKSTOEL. 2.2$ daar het fterk en nadruklyk is, is de kragtigfte opwekking; het houdt ooren en oogen opea ; hy bemerkt eene beweeging onder hen ; hunne oogen vloeien van traanen over ; alle zyn ze met het onderwerp ingenomen ; hy eindigt, en zyne Hoorders zyn vervuld met eene levendige kennis en overtuiging van de waarheid , welke hy heeft voorgedraagen, en met een vast befluit, om voordeel met zyrien raad te doen. Hy wint de liefde, de hoogachting en het vertrouwen, van zyne Hoorders, men belchouwt hem als eenen Vader en Vriend, zy hebben gelykelyk eerbied en liefde voor hem, en wanneer 'er één tegen hem is, zyn 'er wel tien , die hem verdedigen. Het geeft hem een onuitfprcekelyk genoegen, dat hy nuttig mag zyn in zynen kring, en zich vereenigen met de taal van Paulus: ,, hierin „ oefen ik my, om eene onergerlyke confidentie te heb„ ben voor God en voor de menfchen." Een enkele blyk van de Godlyke goedkeuring over zynen arbeid , zou hy voor alles , wat de wereld heeft, niet misfen willen. Dan gaat het hem naar den wensch van zyn hart , als hy tot zyne Hoorders zeggen mag , ,, gy zyt myne blyd-, „ fchap en kroone, in den dag van Jefus Christus." myn heer!' Reeds zedert lang overtuigd van het nuttig gebruik der Eleclriciteü in verfchillende gevallen der Praclifche geneeskonst; wierd ik aangemoedigd, de verzamelingen dier fchoone Waarneemingen, met dezelve in Holland gemaakt, door deeze.kleine Vertaaling. te vermeerderen; te meer , daar ik hier gelegenheid had , door een gepaste aanwending van dit inderdaad voortreffelyk middel, de waarheid van de meeste derzelve bekragtigd te vinden : zo UEd. , ten einde aan dit oogmerk te voldoen, deeze in UEd. geacht Weekblad een plaats geliefde, te vergunnen, zoudt UEd. verpligten, die de eer heeft zig met achting te noemen Myn Heer! UEd. Dienstwillige Marbourg, Dienaar, den £o Maart, oskamp. 1791. Q 3 waar,"  m5 WAARNEEMINGEN waarneemingen der geneeskundige electricite1t , in verschillende omstandigheden; naar het engelsch van james ferguson, door d. l. oskamp , SUf. Doft. ê? Mei. Stud. Geneeskundige Proeven op Lyders, die en volkomen, en gedeeltdyk, geneezen zyn. Een Meisje van om trend zeven jaar, behoorende tot het Vondling-Hospitaal te Londen, had zodanig een verllyfdheid in alle de Spieren van haar lichaam , dat als men haar aanraakte, zy meer naar een dood, danlevendV mensch geleek; haar kakebeenen waren geheel geflooten en zy was zeer fterk vermagerd. Na dat zy een maand in deezen elendigen toeftand geweest was , en geen hulp van eemge Geneesmiddelen bekwam, ordonneerde haar Dr watson , geëlectrifeerd te worden; waar mede men begon omtrent het midden van November, en daar mede bv tiisfchenpoozing voortging, tot de volgende January , wanneer ieder deel van haar lichaam volkomen buigzaam was en gereed ftond haar wil te volvoeren ; zo dat zy kon Itaan , gaan en loopen , gelyk andere Kinderen van haar ouderdom. Ik was by het geval tegenwoordig, toen dit verhaal in de Koninglyke Maatfchappye wierd voor°eleezen , het welk ook naderhand is bekend gemaakt in het J3 fte Deel der Philofophifche Verliandelingen. De Heer jael aberts, Profesforin de Mathefis te Geneve, maakt gewag van de Geneezing eener Beroerte, aan den arm van een Slootemaaker , welke 15 jaar geduurd had en veroorzaakt was door den flag van'een hamer. Hy trok geftadig vonken uit den beroerden arm , en zond nu en dan een eleftrique fchok door denzelven. De Heer wilson genas, door de elecdriciteit, een Vrouw van eene doofheid, welke 17 jaar geduurd had; doch verhaalt tevens het zelfde aan zes andere msgeïyks doove Perfoonen beproefd te hebben, zonder eeuig goed gevol* De Heer loret, een bediende van de Cathedraale Kerk te Worcester (*), verzekert, dat de Eleflriciteit byna een fpecificq middel is in alle gevallen van een fterke pyn hoe lang dezelve ook reeds mogte geduurd hebben in een eenig (*) LcföET's Esf.iy on EleHricïty.  DER GENEESKUNDIGE ELECTRICITEIT. 227 eenig deel van het lichaam; als in zwaare Hoofdpyn , hardnekkige Tandpyn, het Voeteuvel, en alle ziekten die naar Jicht gelyken: om echter niet onredelyk te fchynen , door te veel van zyn Vertoog uit te fchryven, zal ik den Leezer naar het Werk zelf verwyzen, het geen zeer onzydig gefchreeven is. De Eerwaarde Heer wesley heeft de manier van den Heer loret gevolgd : hy verhaalt nooit een voorbeeld gezien te hebben, waarin de electeque "fchokken mankeerden de, alledaagfche en anderendaagfche Koorts volkomen te cureeren; ja zelfs verzekert by, dat hier door de Blindheid geneezen, en het Gehoor is weder gegeeven aan een Man, die doof gebooren was. Hy betuigt hierdoor kneuzingen, loopende zweeren, en een beroerte in de tong, geholpen, ook het graveel uit de Nieren getrokken, te hebben. In zwaare ftuiptrekkende gevallen meent hy ,dat de Lyder eerst eenvoudig moet geëlectrifeerd worden, op zyn minst een half uur des morgens en des avonds, dan kleine vonken van hem te trekken , en daar na hem fchokken te geeven , zwakke of fterkere , naar dc omftandigheden zulks vereifchen , altoos echter met kleine beginnende. Deze manier fchynt zeer gefchikt, en de Eerwaarde Dr. priestley merkt te recht aan, dat, dewyl de Electriciteit een zo goed gevolg gehad heeft, in de handen van hun die in de Practyk onkundig waren , en van welke gevolglyk kan veronderfteld worden niet altyd een goed onderfcheid tusfehen gevallen, waar dezelve met of zonder vrucht kan aangewend worden , gemaakt te zyn, het te bejammeren is, dat dezelve niet meer door kundige Doótoren is geappliceerd geworden (*). Dr. antonius de haen verhaalt, in zyne Ratio Medendi, (aangehaald door Dr. priestley,) (f) een der meest beroemde Artzen van onze tegenwoordige Eeuw, dat het hem nooit gemist heeft een Beroerte , of verffyving der Leden , van welke oorzaak dezelve ook ontdaan mochte weezen , door de Elektriciteit te geneezen, met een voorbeeld van een byzonder geval van deezen aart, omtrend de geneezing van een Perfoon, door tien Schokken. Hy verzekert ons echter, dat het hem geheel en al 'mislukte in een. verdonkerdheid des Gezichts, en in een ftyven Nek; alsmede het nooit te moeten appiiceeren aan een Zwan- (*) Priestley's Hi'Jory of ElecTricity, p. 413. and 422, (t) Ibid. Q 4  £28 WAARNEE MIN GEN gere Vrouw; zoo als ook veratti raadt, het volflrckt te vermyden in alle Venerifche kwaaien. Wat my belangt, a!s nog zeer jong zynde, kan ik dernalven nog weinig bybrengen ten aanzien van dat gedeelte oeriijectnciteit, wat dc Medicynen betreft; zo verre echter Vl « ondervinding gehad hebbe, zal ik zulks hier myne (Üngeljche) Landgenooten aanbieden. Een Vrouw, Welke zeer fterk klaagde over pyn in haar Maag, kwam by my om geëlectrifeerd te worden Ik gat haar alleen een fchok dwars over de Maag, wanneer de pyn terftond verdween: doch den volgenden dag kwam zy weder, en klaagde my, dat ik de pyn had gedreeven van haar Maag in een van haar Tanden, waardoor zy een fmer- Jfilyke 1 andpyn gevoelde Ik gaf haar toen een fterke ichok door haar Tanden en Tandvleesch, waarna de pyn verdween. Zy betuigde my een week daar na zeer wei te zyn, en niets meer van haar voorige kwaal befpeurd te hebben Ik heb daarna dezelfde proef gedaan aan verlenende andere perfoonen , die insgelyks met Tandpvn gekweld waren , welke zich alle zeer fpoedig herfteld Vagen , uitgenoomen drie, in een van welke ik bevond, dat de land geheel bedorven en byna verrot was. Een arme Vrouw bracht haar Dochtertje (welk omtrend acht Jaar oud was) om geëlectrifeerd te worden voor een Rheumatismus, welke, (zo als de Vrouw zeide,) zig gezet had op de linker Knie van het Kind, en zo ver het gebruik van haar linker Been had weggenomen , dat zy , zedeneen Maand, geheel was lam geworden. Ik trok eenige vonken uit haar Knie, welke het Kind my verklaarde, m het eerfte niet, doch van langzamerheid fterker 'e gevoelen. Ik verzocht de Moeder haar de volgende Dag weder te brengen , zo als zy vervolgens deed." , loen trok ik eenige vonken twee of drie duimen boven en beneden de Knie, omtrend een kwartier uurs, tot dat het vel rood en met puisjes bezet wierd , wanneer het Kind zeide, zy voelde haar Knie zeer warm, en kon de pyn niet langer wederftaan, die de vonken veroorzaakten * Ik gaf haar een zachte fchok door de Knie, daarna een wat harder, cn eindelyk een redelyk fterke, waarop zy hoon te kryten, toen gaf ik haar twee Stuivers, en zv betuigde een Juffrouw door my gemaakt te zyn, en nooit weekte «uilen kryten, wanneer zy gebracht wierd om Mëleétrifeerd te worden, r-r- Den volgenden dag kwam de MoetJer alleen, en vergaarde my, zeer aangenaam verrast te zyn,  DER GENEESKUNDIGE ELECTftlCITEIT. 220 zyn, als haar Dochter zonder eenige hulp beneden kwam om te ontbyten (*) , doch klaagde teffens, dat zy een fterke Maagpyn had. Ik verzocht haar het Kind terftond te haaien, het welk zy deed, en wanneer, na een redelyk fterke fchok door het Kinds Maag gezonden te hebben, de pyn terftond verdween , zo dat ik nooit van deszelfs wederkomst iets heb vernomen. Een Man, wiens linker Schouder uit het lid, en wiens Arm, door een val van zyn Paard, zeer fterk van de Schouder tot den Elleboog gekneusd was , kwam een Jaar daarna om geëlectrifeerd te worden. Hy verhaalde, dat het Been zeer. wel gezet was door een Chirurgyn, (gelyk zulks ook inderdaad bleek ,_) maar dat de Spieren zodanig gekneusd geweest waren , dat hy nimmer daarna was in ftaat geweest , zyn linker Hand een voet breed van zyn zyde af te brengen, zonder behulp van de rechter. — Er fcheen my weinig reden van te hoopen op eenige hulp door de Electriciteit, doch wilde ik, hoe het ook was, zulks beproeven , en gaf hem drie Schokken van de Schouder tot den Elleboog, op de laatfte van welke hy reeds zyn Arm genoegzaam halfwegen rechtuit hield in een Horizontaale houding. Ik verzocht hem den volgenden dag weder m te komen, 't geen hy deed , wanneer hy, naa een paar fterke Schokken, zyn Arm geheel rechtuit hield , en, zonder behulp van de Rechterhand , den Hals van zyn Hemd met de linker ontknoopte. Of hy op den duur het gebruik van zyn Arm behouden heeft, kan ik niet zeggen, wyl hy vertrok, en ik naderhand niets meer van hem heb vernomen. Een Vrouw, welke een hard Gezwel op haar Linkerwang had, dat zy my zeide in weinige dagen gekregen te heb» ben, kwam om geëlectrifeerd te worden. ——' Ik hoopte op een goed gevolg; wyl de kwaal van zoo kort een duur was, trok ik eerst eenige Vonken uit haar Wang, en zond toen een paar middelmaatige Schokken door dezelve; haar verzoekende het nu warm te houden , door het zelve te . dekken met een dubbelde baajen doek ,• zy kwam den volgenden Dag weerom, en ik vond het Gezwel veel kléinfier en zachter, trok weder verfcheidene Vonken uit het zelve, en gaf haar drie Schokken, waarvan de laatfte redelyk fterk was: —-— zy kwam des anderendaags weder, wan- (*") Deeze Vrouw woonde op een Zolder , doch bereidde haar Eeten in een Keuken, waar haare Dochter nu alleen van de ZoU der by haar kwam. Q 5  230 WiAtNE EMINO SS wanneer ik het Gezwel zodanig verminderd vond dat ik' het noodeloos oord./. 1de rk Opcntij te U-rhaalen. Ik was eens tc Brktol fterk geplaagd door een zeere Keel zo dat ik niets kon :'cü. De Heer adlam* welke in die Stad WDX*d* , cn een groot liefhebber der Electnciteit was, trok fcen van myn Keel- hy herhaalde dit noch eens omtrend een half uur daarna ' wanneer hy langer dan een uur voortging, met dat goed gevolg , dat ik vóór zyn vertrek kon eeten en drinken zonder de minfte pyn , welke ook daarna nooit wedergekeerd is. —_ Ik heb hier mede naderhand een menigte Menfchen in zodanige gevallen geholpen, doch nimmer m zoo kort een tyd , als de Heer adlam my genas. Een Jongman, die byna zyn gehoor verloren had, zodat die geene, welke met hem fpraken, genoodzaakt waren zeer hard te fpreeken, kwam tweemaal om geëlectrifeerd te worden. Ik trok alleen Vonken van zyn Ooren, en op de tweede reis hoorde hy zeer wel, zonder ooit weder iets van doofheid te befpeuren. Ik heb zedert dien tyd dit zelfde beproefd met drie andere Perfoonen, echter zonder 't minfte voordeel, alhoewel ik alloos, na niets goeds van de Vonken vernomen te hebben , eenige Schokken na den anderen door zyn Oor gedreeven heb, naar de tegenovergeftelde zyden van den Hals. _^ ln Rheumatique gevallen heb ik , in 't algemeen, de Elektriciteit van een zeer goed gevolg gevonden ; alleen door aanhoudend Vonken te trekken van die plaats waar wetr de pyn gezet heeft, tot dat het vel rood en met puisjes bezet is, en den Lyder een gloeijende warmte gevoelt, waaruit de Vonken zyn getrokken : welke manier ik ook zeer goed bevonden heb in verouderde verdraaiingen. Eens was ik bedroogen door een Man die de Venerifche Ziekte had, (zo als ik naderhand vernam) en welke verfcheide maaien kwam om geëlectrifeerd te worden, zo hy zeide, voor een Rheumatismus; maar vindende, dat hy van dag tot dag verergerde , vermoedde ik de waare oorzaak ontdekt te hebben: wanneer ik hem echter hier over ondervroeg, ontkende hy zulks ten fterkfte, zelfs als ik hem zeide, dat, wanneer hy die kwaal had, 't eleétrifeeren hem niet alleen zeer zoude verergeren, maar het hem zelfs konde vermoorden ; waarop ik hem weg zond, en verbood weder te komen. Hy nu dacht het  DER GENEESKUNDIGE EI.ECTRTCÏTEIT. Z^t het ook thans beter zig by een Chirurgyn te vervoegen , die hem genas , en my de waare oorzaak van zyn kwaal verhaalde. Nooit heb ik de Eleüriciteit geappliceerd, in Paralitique gevallen, of in het Podagra. In het laatfte van welke ik ook nooit van gedachte ben geweest zulks te beproeven , yoor dat ervarenen dit met goed gevolg hadden ondernomen. De kundige Heer william swift , een Inftrumentmaaker te Greenwich, (die ook zeer goede Electrifeermachines maakt) heeft onlangs geneezen Mejuffrouw allmey, een Bakkers Vrouw van die zelfde plaats •, van een Hemiplegie, of zwaare Lammigheid aan eene zyde, welke zo erg was , dat men gerust kookend water kon gooijen van haar Hand tot de Schouder, en van de Schouder tot den Voet, zonder dat zy zulks voelde. Dr. green or¬ donneerde de Heer swift haar te eleétrifeeren, zo als hy gevolglyk deed, fomtyds een uur , ook wel twee duren aan den anderen, al op die plaats, waar de verlamdheid was; ook gaf hy haar nu en dan Schokken. . Haar gevoel is thans ten eenemaal herfteld ; zy wandelt zeerwel, en ik zag onlangs haar naam, die zeerwel gefchreeven was , door die hand, welke zy te vooren niet kon gebruiken. Daar dit nu een aanmerkenswaardig ge¬ val is, zal ik hier de verfchillende tyden opgeeven, waarop zy geëleclrifeerd wierd , benevens het getal der Schokken , haar op verfchillende tyden gegeeven, en waar van my het relaas gezonden is door den Heer swift , waarmede ik zeer wel bekend ben. Hy gaf haar in 't begin fterke Schokken, tot dat zy begon te gevoelen, en naderhand middelmaatige. Lyst  £32 WAARNEEMINGEN Lyst der Tyden en Schokken, waarin en met welke de Lyderes geëleclrifeerd wierd. Sept. 3 Ü i uur 4 Schokken. 1 7 •— 2 uuren 12 —— 11 — 2. uuren 9 ———— 19 1— i| uur 6 •• 24—2 uuren 7 Oft. 3 — i| uur 6 — —— 6 — a uuren 5 Tezamen 18 maal. 311 uur. 141 Schokken. Ik beproefde laatst (op verzoek) de Ele&riciteit aan een Jonge Dame, wiens voornaamfte Spier van den Nek met een Gezwel bezet, en zodanig verftyfd was, dat zy haar Hoofd, hier door naar den eenen kant gedraaid, niet dan met zwaare pyn naar de andere zyde kon brengen. Ik trok vóór een Week eenige Vonken uit haar Nek , geduurende een quartieruurs ieder Dag; doch zy vond geen de minde hulp door het zelve, weshalven ik op haar verzoek zulks ftaakte. Ik heb dikwils Vonken getrokken voor de Winter Voeten (*) , en altoos gevonden dat zy hierdoor fpoedig genazen. Het gebeurde myn Vrouw onlangs het gewricht van haar Hand te branden in kookend Water; terftond zette ik haar op den geïzoleerden Stoel, en trok eenige Vonken uit het zelve. In een korten tyd vond ik', dat de roodheid van het Vel, (door het branden veroorzaakt) verdween, en myn Vrouw, dat de pyn verminderde; wanneer zy een lin- (*) Een Ziekte in Engeland, zo gemeen, ah by ons de Winterhanden %yn.  DER GENEESKUNDIGE ELECTRICITEIT. 233 finnen zwachtel om haar hand deed , tot dat ik weinig uuren daarna, op nieuw, eenige Vonken wilde trekken , 't welk haar geheel genas ? zonder een blaasje op her Vel naa te laaten, noch eenig onderfcheid in de couleur te vertoonen, van die, welke het te vooren gehad had. Had ik dit niet, vóór dat noch een blaar was opgetrokken ondernomen , was moogelyk de ElecTaiciteit van weinig of geen dienst, in dit geval , geweest. In gevallen, waar Schokken vereischt wierden, ben ik altoos met zachte begonnen , en, zo hierna de kwaal niet luisterde, trapsgewys voortgegaan, waarby ik my zeer goed bevonden heb. BVZONDERHEDEN BETREFFENDE DE CANTHARIDES, OF SPAANSCHE-VL1EGEN , IN SICILIË. (Overgenomen uit de Lettres de Monfteur VAbbe dom sestini , in 't Fransch overgezet door den Heer pingeron.) Men wil dat de Cantharide*, of Spaanfche-Vliegen , in Sicilië niet voortkomen ; doch , uit de afgeiegenfte deelen van Afia of Egypte , zich dervvaards vervoegen. Zy trekken geregeld in zeer groote zwermen op de wyze der Trekvogelen, en verdonkeren dikwyls, door derzelver menigte, de lugt. Zy verfchynen aldaar op 't laatst van May of in 't begin van Juny. Derzelver aannadering wordt vooruit gerooken door een vreemden hinderlyken dank, niet ongelyk aan vlugtig Alkali, welke de lugt in eene groote uitgedrektheid befmet. Zy zetten zich neder op veele Boomen, doch geeven de voorkeuze aan dc Olyfboomen, waaraan zy groote fchade kunnen toebrengen. De Boeren, van de aannadering der Cantharide*, door deeze onaangènaame uitwaasfemingen, onderrigt, maaken zich gereed om deeze onwelkome gasten te onvangen; en wanneer ze zich in grooten getale op een Olyfboom gezet hebben, wordt 'er een kleed onder den Boom gefpreid. Men doet dit vroeg in den Morgenftond vóór het opgaan der Zonne. Het Diertje, verzwakt en verdyfd door de koude des Nagts, is alsdan buiten ftaat om weg te kunnen vliegen, en, door de Boomtakken te fchudden, vallen zy op het daar onder gefpreid kleed neder. Men verzamelt ze vervolgens in aarden Potten of lederen Zakken, legt ze in den Zonnefchyn te droogen, en worden zy onder het droo-  «34 WAARNEEMINGEN droogen met Azyn bcfproeid. Eenigen willen, dat de Azyn" alleen gebruikt wordt om ze te doen zwellen, en bet gewigt te vermeerderen; anderen zeggen, dat het geichiedt om ze te rasier te verdikken. Deeze Meeten, versch zyrtde, worden verkogt voor omtrent vier Stuivers Fransch Geld, het Once; doch gedroogd, is derzelver gewigt een derde verminderd. In deezen gedroogden ftaat worden zè aan de Vreemdelingen verkogt. Zo menigvuldig zyn deeze SpacmJche-VUegen in Sicilië, dat 'er, in gemeene Jaaren van Inzameling, voor 30,000 Franfche Livres uitgevoerd worden. waarneemingen over de zuiker-mieren , in eeiieiï Bneve van john castles , Efq. aan den LuitenantGeneraal melv1ll, F. R. S. tevens strekkende, •m een middel tot derzelver uitrooijng aan de hand tb geeven , en het zuikkerr1et , op een voordeeliger wyze , dan gewoonlyk geschiedt, te planten. Voorgelee- zen in de Koninglyke - Sociëteit, den 2often May 1790. De Zuiker-Mieren, zo genaamd, van wegen de verdeiflyke uitwerkzels, welke zy te wege brengen in het Zuiker-riet, vertoonden zich, omtrent twintig Jaaren geleden, voer de eerfte keer, op Grenada, in eene Zuikerplantadie ttPetit Havre, een Baay, tusfehen de vyf en zes Mylen van de Stad St. George, de Hoofdftad, zeer gelegen op Sluikhandel op Martinique te dryven. Men befloot hieruit, dat zy van daar gebragt waren, met éen Schip in dien Handel gebruikt; dit is vry waarfchynlyk, naardemaal Volkplantingen van deeze Infecten naderhand desgelyks voortgezet zyn op verfcheide plaatzen des Eilands, door Vaartuigen , die voorraad van het eene gedeelte des Eilands na het andere bragten. Van daar voeren zy voort, zich, eenige Jaaren agter een, allerwegen te verfpreiden; alle Zuiker-Plantadien tusfehen St. George en St. John, in eene ruimte van omtrent twaalf Mylen, de een naa de ander, vernielende. Ten zelfden tyde begon men Volkplantingen deezer Dieren waar te neemen, op andere deelen des Eilands, byzonder te Duquesne, aan de Noord-, en te Calavini aan de Zuidzvde van 't zelve. AI-  OVER BE ZUIKER-MIEREN. 235 Alle de poogingen der Planteren, om de woede deezer bedervende Infecten te duiten , vrugtloos bevonden zynde , voegde tiet de Regeeringe zeer wel, groote openbaare belooningen uit te looven, aan hem, die een uitvoerlyke wyze wist op te geeven om dezelve te vernielen, zo dat men de teelt van het Zuiker-riet, als voorheen, kon voortzetten. Aan den uitvinder van dusdanig een Middel, werden twintig duizend Ponden St. beloofd, ■ uit de Schatkist des Eilands te betaalen. Veelen dongen na dien prys; doch zeer verre waren zy alle 'er af van een rechtmaatigen eisch daar op te kunnen doen; niet te min werden 'er groote Geldfommen uitgegeeven , tot goedmaaking der kosten, en belooning der genomene moeite, in het doen van proeven. Op Grenada hadt men altoos verfcheide foorten van Mieren gehad, verfchillende in grootte, kleur, enz. die egter geheel onfchadelyk waren voor het Zuiker-riet. De Mieren, over welken ik thans fchryf, integendeel, waren niet alleen hoogst fchadelyk voor dat Gewas , maar ook voor veele foorten van Boomen, als Orange-, CitroenBoomen , enz. De Zuiker-Mieren zyn van eene middelmaatige grootte» rank van maakzel, donkerrood van kleur, en opmerkelyk 'Van wegen de fnelheid in haare beweegingen; dan derzelver iiitfteekendfte byzonderheid beftaat in den finaak, dien zy op de tong geeven, de ontelbaarheid van derzelver getal, en de keuze van de plaats haarer Nesten. Alle de andere Mieren op Grenada hebben een bitterea Muskusfmaak. Deeze, daar en tegen, zyn zuur in de hoogfte maate , en zy geeven, als men eene menigte tusfehen de handpalmen plat wryft, een fterken vitriool- zwavelreuk van zich: en wel zo zeer, dat een Heer, als deeze proeve genomen was, begreep, dat de fchadelykheid dier infecten voor den groei aan deeze hoedanigheid moest toegefchreeven worden. Dit kenmerk, om ze te onderfcheiden, was onfeilbaar en elk een bekend. Het aantal deezer Zuiker-Mieren is ongelooflyk groot. Ik heb de wegen, mylen agter elkander, door dezelven gekleurd gezien , en zo digt op een gehoopt waren ze op eenige plaatzen , dat de flap van een Paardenhoef zich alleen voor een oogenblik vertoonde, of men zag dien weder opgevuld door de omringende menigte. Dit is letterlyk waar, en zonder eenige vergrooting. — - Alle de andere foorten van Mieren", fchooa talryk , worden om- fchree-  236 WAARNEEMINGEN fchreeveri binnen, en bepaald tot, een kleinen plek; doch deeze is, vergclceken met de plaats die dc Zuiker-Mieren beflaan, als een Molshoop by een berg. De gemeene zwarte Mieren , deezes lands, hebben haare nesten omftreeks de grondllagcn van huizen en oude muuren , of in holle boomen, en een groot foort van Mieren huisvest in de velden , door een eng gat in den grond opkomende en nederdaalende. De Zuiker-Mieren vervaardigen, zo ik geloof, haare nesten by de wortelen van Planten en Boomen, als Orange-, Citroenboomen , enz. Voornaamlyk lloeg men twee wegen in, om dit Gedacht te verdelgen; men zogt ze te vergeeven of te verbranden. In het eerde geval, bediende men zich van Rottekruid en bytend Sublimaat, gemengd met eene dierlyke zelfdandigheid als Zoute Visch , Haring , Kreeften of andere vSchaal-Visfchen, enz. Zy aten het gretig. Veele duizenden werden'er door om 't leven gebragt: en te meer, dewyl men, door een vergrootglas, en ook, fchoon niet zo onderfcheiden , door het bloote oog, waarnam , dat het bytend fublimaat dc uitwerking deedt van de Zuiker-Mieren zo woedend te maaken, dat zy elkander verflonden; dit uitwerkzel greep zelf plaats als zy naby dit vergift kw amen. Doch het is duidelyk en de ondervinding bevestigt het, dat deeze vergiften in geene genoegzaame veelheid kenden gelegd worden , over eene zo groote uitgeltrekthcid lands, om het honderd duizendfte gedeelte den linaak daarvan te geeven , en gevolglyk waren deeze middelen ongenoegzaam. 't Gebruik van 't vuur beloofde een waarfchynlyker goeden uitflag: want, (wat ook de oorzaak moge geweest zyn) men nam waar , dat zy , indien hout , tot houtskool gebrand , zonder vlam , en onmiddelyk uit het vuur genomen, hun in den weg gelegd , daarop met zulk eene menigte klommen, dat het geheel wierd uitgedoofd; fchoon met het gevolg , dat duizenden, die dit bedonden, 'er by omkwamen. Deeze byzonderheid fchynt naauwlyks gelooibaar ; doch de proef zelf neemende, heb ik dezelve waarheid bevonden. Ik lag vuur, op de wyze boven befchreeven , op eene plaats , waar zich eenige weinige ZuikerMieren vertoonden; binnenliet verloop van eenige minuuten , zag ik duizenden daar na toe- en 'er opkruipen, tot dat het geheel bedekt was met de doode Infecten. Men delfde derhalven holen , op voeglyke afdanden , in een Zuikerveld, en ftak in elk derzelver vuur. Verbaazend veele kwa-  OVER DE ZUIKER-MIEREN. *3? kwamen 'er op die wyze om 't leven: want, deeze vuurkoolen, uitgebluscht zynde, vertoonden zich als Molshoopen, door het aantal opeen gehoopte dooden. Niet te min vertoonden zy „zich , binnen kort, zo talryk als ooit. Hiervan kan men reden geeven, niet alleen door in aanmerking te neemen , de verbaazende vrugtbaarheid deezer Dieren ; maar dat ook waarfchynlyk geene der broedende Zuiker-Mieren, of het jonge broedzel, by deeze proeve tot verdelging iets leden. Om dezelfde reden , vind men weinig baat by het verbranden van het ftroo des Zuikerriets , zo als het op den grond lag : want, hoewel eene menigte dier Mieren daar door omkwamen, ontkwam het de groote hoop, door zich in haare Nesten te verbergen , en de broedende Mieren , met het jonge kroost, bleeven onbefchadigd. De Heer smeathman, die ons een breed verflag gegeeven heeft van de.Termites of Witte Mieren in Africa (*), en zich ten dien tyde op Grenada bevondt, verbeeldde zich , dat deeze Mieren de oorzaak niet waren van de fchade aan het Zuikerriet toegebragt. Hy veronderdelde, dat dezelve moest toegelchreeven worden aan een Brand, gelyk men 't noemt; een ongemak , waaraan het Zuikerriet onderhevig is , en veroorzaakt wordt , naar men denkt, door eene foort van kleine Vliegen, voortredende aan de ftengen en bladeren ; en dat de Mieren in zulk eene menigte gelokt wierden, om zich met die Vliegjes te voeden. 'Er valt niet aan te twyfelen , of deeze Vliegjes maakten , waar dusdanig een Brand plaats hadt, een gedeelte van het voedzel der Zuiker-Mieren uit; doch dit ftelzel wordt omver geworpen, door waar te neemen, dat verre het grootfte gedeelte van het befchadigd Zuiker-riet niet bezet was met deeze Vliegjes; doch ziek en flap wierd, blykbaar door gebrek aan voedzel. Daarenboven, was dit het geval geweest, dan moest het Zuikerriet, door deeze Infecien, eer bevoordeeld dan benadeeld zyn. Tot geneezing van den Brand, ftelde die Heer voor, het gebruik van Traan; doch 't had geen de minfte uitwerking ïot (*) Wy hebben deeze keurige Natuurlyke Historie van de Termites, door den Heer smeathman, met eene juiste Af beelding medegedeeld in onze Algsmeene Faderl. Letter'ief. IV D. fids Stuk, bl. 159 en 275. MENG. 1791. NO. Ó. R,  iSjS WAARNEEMINGEN tot voorkoming van het kwaad, en fchoon het deeze gehad magt hebben, kon bet nooit algemeen genoeg gebruikt worden , om aan het oogmerk te beantwoorden. Deeze ramp, die zo langen tyd de poogingen der Planteren te leur ftelde , werd eindelyk weggenomen door een anderen, die, hoe verdelgend ook voor de andere Eilanden in de West-Indien, in andere opzigten, voor Grenada 'een groote zegen was; naandyk, dc Orkaan van den Jaare MDCCLXXX, zonder welke het waarlchynlyk is, dat de teelt van Zuikerriet, in de beste gedeelten van dit Eiland, -grootendeels zou hebben moeten geftaakt worden, althans voor een aantal Jaaren. Hoe deeze Orkaan dit uitwerkzel te wege bragt, heeft men veeleer als een ftuk van verwondering en verbaazing aangemerkt, dan gepoogd te verklaaren. Doch door de volgende bedenkingen, meen ik, zal de zwaarigbeid worden weggenomen. Deeze Zuiker-Mieren maaken haare Nesten of Cellen, tot Tiet plaatzen haarer Eijeren, alleen onder of by de Wortelen van zulke Boomen of Planten, als dezelve niet alleen kunnen "befchutten tegen zwaaren regen, maar telfens zo vast in den grond ftaan, dat ze haar beveiligen tegen allen ■leed, veroorzaakt door de werking van gewoone Winden. Deeze twee vereischten bezit het Zuikerriet in eene vry ;groote ma'ate: want de Stoel van het Zuikerriet ('t welk de verzameling is van de veelvuldige Wortelen , waaruit hét ;'Riet opgroeit) is bykans onindringbaar voor den regen, en teflens, door de verbaazende veelvuldigheid en uitgeftrektheid der Wortelen , vast in den grond. Gevolglyk zal, wanneer elk ander gedeelte van het Veld met Regen doortrokken is, de grond onder deeze Stoelen geheel droog gevonden worden, gelyk ieder Planter ondervonden heeft, als hy de Stoelen op een Zuikerveld uitgraafde om dezelve tót verplanting gereed te maaken. En wanneer, door gewoone Winden, of door eigen weelderigen groei, het Zuikerriet op 't Veld zich nederkromt, blyven de Stoelen doorgaans in den grond; te deezer oorzaake zyn, by gewoon Weêr, die Nesten in een ftaat van volmaakte veiligheid. DeOrange-, en Citroen- Boomen, en eenige andere, verfchaffen aan deeze Infecten dezelfde voordeden, door het • groot aantal en de hoedanigheid van derzelver Wortelen, die vast in den grond geklemd en zeer uitgeftrekt zyn; en wier digtgebladerde 'toppen zelfs een vry fterken Regen beletten in den .grond daaronder door te dringen. In-  OVER DE ZUjlKER-MIEREN. È35) Integendeel, worden de Nesten der Zuiker-Mieren nimmer gevonden by de Wortelen ,van Planten of Boomen, niet in ftaat, om deeze tweevoudige befcbenning te verkenen ; van dien aart is, by voorbeeld, dé Koffyboom. Deeze ftaat, 't is waar, vast genoeg in den grond; maar dezelve heeft flegts één langen ipilagtigen Wortel , die recht nederwaards gaat, en de zydlingfche Wortels zyn zo fmal , dat ze geen befchutzel tegen den Regen verfchaffen. Zo loopen ook de Wortels van de Katoenplant te digt aan de oppervlakte van den grond, om de toevallen van den Regen te beletten , en zyn ni&t duurzaam of vast genoeg om der werking van gewoone Winden tegenftand te bieden. Deeze zelfde Waarneeming gaat door ten opzigte van de Cacao, de Tabak, de Maiz, de Indigo en andere foorten van Boomen en Planten. Boomen of Planten van de eerstgemelde foort lyden altoos min of meer in Landen , waar Zuiker-Mieren gevonden worden; terwyl die van de laatstgemelde foort onbefchadigd blyven. Hieruit mogen wy veilig befluiten, dat het nadeel, door deeze Infeéten gedaan, alleen veroorzaakt wordt door het huisvesten en nestelen omftreeks de Wortelen van byzondere Boomen of Planten. In deezer voege worden de Wortels van het Zuikerriet zo zeer daardoor befchadigd, dat ze buiten ftaat zyn om het behoorelylt voedzel aan de Planten te verfchaffen, die, uit hoofde van dit gebrek, ziek en zwak worden, en geene vogten opleveren , gefchikt, om eene draaglyke hoeveelheid, of hoedanigheid, Zuiker op te leveren. Dat de Zuiker-Mieren zich niet voeden met eenig gedeelte van het Zuikerriet, of de Boomen daardoor aangetast , is zeer duidelyk ; want men heeft nimmer eenige vermindering of verlies aan dezelve waargenomen; noch dat ze eenige groeiende zelfftandigheid, welke ook, wegnamen. De waarheid hiervan wordt handtastlyk beweezen door het volgende geval. Een zeer fchoone Lindenboom op de weide van de Plantadie Mount William, op een vry grooten afftand van eenig Zuikerriet, maar digt by een Woonhuis, werd ziek, en ftierf, korten tyd naa dat de Zuiker-Mieren zich aldaar vertoond hadden. Wanneer dezelve in dien toeftand eenige Maanden geftaan hadt, zonder eenig blad of groente, vondt men eenige weinige Zuiker-Mieren omtrent dien Boom; doch, toen dezelve, met verlof des Eigenaars, werd uitgerooid , onsdekte men eene verbaazende menigte van ZuiR a her-  £40 WAArNEEMINGÈN ker-Mieren en Zuiker-Mieren -Nesten , vol van Eyeren * rondsom de Wortelen, die alle dood en voor een groot gedeelte verrot waren. —Dat deeze Boom geen gedeelte van der Mieren voedzel uitmaakte, is ten vollen zeker ; maar dewyl dezelve haar eene gefchikte en veilige plaats voor de Nesten uitleverde , bleeven zy 'er verblyf houden. Integendeel is 'er zeer groote waarfchynlykheid, dat deeze Zuiker-Mieren vleeschvreetend zyn, en geheel van dierlyke zelfflandigheden leeven; want als men eenlnfecd, of dierlyk voedzel, van welk een aart ook , haar in den weg legt, wordt het terftond weg gehaald, 't Was bykans onmogelyk, koud vleesch voor dezelve te befchutten. De grootfte Krengen , zo ras dezelve beginnen te rotten, zo dat zy de deelen konden van een krygen , verdweenen fchielyk. Negers, met zweeren geplaagd , hadden veel moeite om de Zuiker-Mieren van de kanten af te houden. Zy verftrooiden ander ongedierte, inzonderheid Ratten, van deezen zuiverden zy alle Plantadien, waarop zy kwamen , waarfchynlyk, door op de Jongen aan te vallen en te aazen. Men vond het zeer bezwaarlyk jong Gevogelte voort te teelen; de oogen, de neus en andere vogtige gedeelten , van ftervende of geftorvene Dieren, waren onmiddelyk met deeze foort van Mieren bedekt. In den Jaare MDCCLXXX hadt men veele Zuikerplantadien, eerst met deeze Infeéten bezet, of geheel verhaten , of 'er andere voortbrengzels, bovenal Katoen , geteeld ; 't welk , gelyk ik boven opmerkte, geen voegelyke plaats tot nestelen verfchaft. Ingevolge hiervan waren de Zuiker-Mieren aldaar zodanig in aantal afgenomen , dat men het Zuikerrietplanten weder begonnen hadt. Maar geheel anders was het gefteld met die Plantadien , 't laatst door dit ongedierte aangevallen , en nog tot Zuikerlanden gebruikt. Te Duquesne waren zy, op dien tyd, in 't byzonder, hoogst verderflyk; verfpreidende zich met eene groote fnelheid allerwegen heen, wanneer een fchielyke ftuiting ontftondt door den Orkaan , die in 't midden van Wynmaand diens Jaars voorviel. Hoe dit bykwam, zal, myns bedunkens, klaar ontvouwd kunnen worden, door agt te geeven, op de Waarneemingen hier boven medegedeeld. , Uit dezelve blykt," dat een drooge plaats, die den gevvoonen Regen buiten haare Nesten of Cellen , gefchikt voor de Eijeren en het Broedzel, fluit, volftrekt noodig is;  OVER DE ZUIKER-MIEREN. Ü4T is; maar dat deeze plaatzen, hoe wél gefchikt voor gewoon Weêr, die befchutting tegen den Regen, geduurende den Orkaan, niet konden verfchaft'en, begrypt men gereedlyk. Toen, door 't geweld des Orkaans, zwaare (lukken Gefchut van derzelver plaats geweerd, Huizen en Zuikermolens met den grond gelyk gemaakt werden, kan men niet twyfelen, of Boomen, en alles wat boven den grond groeide , moest veel lyden. Veele Boomen en Planten, tegen een gewoonen Wind genoegzaam beftand , werden met Wortel en al uit den grond gefcheurd. Het Zuikerriet was , of losgerukt of als door een dwarrelwind door elkander geflaageu, of geheel uit den grond gehaald. Ia 't laatfte geval moesten de broedende Mieren, met derzelver kroost , zich aan een onvermydelyk verderf blootgefteld vinden, door den vervaarlyken Plasregen, die ten zelfden tyde viel. Plet getal van de Zuikerplanten, nogthans. dus uit den grond gerukt, was niet genoegzaam tot de fchielyke vermindering der Zuiker-Mieren ; maar het valt ge« reedlyk te begrypen , dat de Wortels van de Zuikerplanten , die in den grond bleeven, zodanig bewoogen en gefchud, en telfens de Zuiker-Mieren-Nesten dermaate opengebropken of befchadigd wierden , door het geweld des Winds , dat ze de daar mede gepaard gaande Plasregen inlieten. Ik begryp, derhalven, dat de voornaamde vernieling deezer Infecten op die wyze is toegegaan. Twee omftandigheden werkten mede om dit gezegend uitwerkzel daar te dellen. V&ele van de Wortelen der Zuikerplanten waren, zo als ik reeds heb aangeduid , of dood of verrot, zo dat zy denzelfden wed erfland aan den Wind niet konden bieden , als Planten in een volmaakt gezonden ftaat.—— Daarenboven viel deeze Orkaan voor, zeer laat in Wynmaand , wanneer het Zuikerriet zo verre boven den grond was opgefchooten, dat de /Wind 'er genoegzaamen vat aan hadt, 't geen vroeger het geval niet zou geweest zyn. Dat veele Zuiker-Mieren, door het ftroomend Regenwater weggevoerd in de Rivieren, en ander Water, omgekomen zyn, wil ik niet in twyfel trekken; doch indien wy overweegen , dat de hinderpaalen daar tegen vry algemeen geweest zyn, kon zulks maar luttel toebrengen om het getal veel te doen afneemen. Op 't vlakke Land kon zulks niet gebeuren. In bergagtige ftreeken zou het ftroo van 't Zuikerriet veel befchuttings aangebooden, en de Zuiker-Mieren R 3 na-  WAARNEEMINGEN natuurlyk zich in haare Nesten begeeven hebben, by het dreigen des gevaars. Eenigen hebben veronderfteld, dat de Zuiker-Mieren, naa het verloop van zekeren tyd , verbasteren en onfchadelyk worden; ter bevvyze hier van voert men aan, dat men op Martinique en de Barbados bevryd geworden is van derzelver nadeelige uitwerkzelen, zonder Orkaan of eenige andere blykbaare oorzaak. Het denkbeeld van zulk eene buiteugewoone en ongehoorde afwyking van de Natuur is tc ongerymd, om eenig antwoord te verdienen: dan de oorzaak van dit verfchynzel, op Martinique en de Barbados , laat zich gereed ontvouwen. Dc Planters aldaar verlieten, of hunne Zuikervclden, of beplantten dezelve met Koti'y, Cacao, Katoen, Indigo , enz. geen van welke Gewasfen , blykens het bier boven gezegde , aan de Zuiker-Mieren eene gefchikte plaats verfchalfen tot het voortzetten van haar Gedacht. Gevolglyk moet derzelver getal zodanig, natuurlykerwyze , verminderen, dat men, naar ouder gewoonte, weder met het planten van Zuikerriet kon beginnen. Teffens is het zeer waarfchynlyk, dat deeze vermindering deels moet toegefchreeven worden aan eene oorzaak van denzelfden aart als de Orkaan, die ons daarvan verloste: 't is immers elk genoeg bekend , dat zwaare Wind , gepaard met fterke Regenvlaagen, zeer veelvuldig in de West-Indien voorvallen, fchoon dezelve zo lang niet duuren , of zo geweldig niet zyn, dat ze den naam van een Orkaan verdienen. Men kan egter niet loochenen, dat, fchoon de Natuur, voor een tyd, toelaate, dat een byzonder foort van Dieren zo onevenredig talryk worde, dat ze eenige andere deelen van haare werken in gevaar brengt, dikwyls zelve, ten behoorelyken tyde , een bedwang ligt op de al te fterke vermenigvuldiging; en dat dit zomtyds gefchiedt door de talryk» wording van eenig ander Dier, vyandig tegen de voorgaande verwocsters. In het tegenwoordig geval, nogthans, bleek niets van deezen aart; wanneer, derhalven , een eenvoudige natuurlyke oorzaak voor onze zinnen blykbaar zich opdoer, waar uit wy reden kunnen geeven van de verbaazende en fchielyke vermindering dier verdervende Infecten, is het onnoodig dc toevlugt te neemen tot andere mogelyke oorzaaken, te klein voor onze naavorfching. i Alles, war ik omtrent dit onderwerp gezegd heb , zal zeker weinig te beduiden hebben , als het ons geene handleiding gaf pot de rechte wyze , waarop wy moeten te  ©VER. DE ZUIKER-MIEREN. te werk gaan om Zuikerriet te teelen , op landen met dis, vernielende Infecten bezet j uit dit oogpunt bezien, wordt het gezegde van veel gewigts. Indien dan het boven opgegeevene juist is , zo volgt onmiddelyk. dat wy onze aandagt geheel hebben te vestigen, op de'verdelging van de Nesten deezer Mieren , en, gevolgiyk op de broedende Mieren , met de Eijeren en. jongen. Om dit te wege brengen , moeten alle Boomen ( J ea, Haagen, onder welker" wortelen deeze Zuiker-Mieren , doorgaans , haar verblyf kiezen, eerst uitgerooid worden ; inzonderheid de Linden - Haagen, die zeer algemeen zyn, op Grenada , en doorgaans waargenomen worden , van die Infecten geleeden "te hebben , vóór dat het Zuikerriet in 't minst befchadigd was. Vervolgens moet het Zuikerriet zorgvuldig uitgetrokken, en de deelen zo ras mogelyk te gelvk met 'het ftroo , (of de gedroogde bladen en fteelen van het Riet) verbrand worden , om te beletten , dat de Mieren zich niet elders nederzetten. De beste wyze, om dit te doen. beftaat, myns oordeels, hierin, dat men het ftroo tot groote hoopen byeen haalt, en de fteelen , zo ras ze uit den grond gerooid zyn , daarop werpt en terftond in brand fteekt. Hierdoor zal een groote menigte omkomen; want het ftroo, droog zynde., brand fnel en heftig. Dan moet het land geploegd , of twee maaien (ééns ten minften) geëgd worden , in het natfte jaarfaifocn , om den regen in te laaten , vóór dat men het land tot het planten van Zuikerriet gereed maakt; door deeze middelen zullen die Infeften , zo 't my voorkomt, dermaate verminderd worden, dat men zich ten minften van eene voordeelige Zuikerplanting kan verzekeren, Maar het is de gewoonte, op de meeste Eilanden in de West-Indien, het Zuikerriet te laaten overftaan , dat is, na dat het Riet afgefneden is om 'er Zuiker van te maaken laat men de ftoelen weder uitgroeijen, zonder dezelve te verplanten; dit gefchiedt doorgaans drie of vier jaaren agtereen , maar zomtyds tien , vyftien of twintig. In deeze wvze van Zuikertcelt, worden de ftoelen van jaar tot jaar, J uit- (*) Vrugtboomen kunnen, misfehien, zondereenig nadeei be. waard worden , door de aarde voorzigtig van de wortelen weg te neemen , de Mieren-nesten te verdelgen , en 'er vervolgens nieuwe aarde by te doen. R 4  344 WAARNEEMINGEN uitgebreider en groeijen boven den grond tot eene aanmerkelyke hoogte, en verfchaffen dus meer en meer befchutzel aan de Mieren-nesten; derhalven moet, voor twee of drie agtereen volgende Zuiker - Oogden , het Zuikerriet jaarlyks verplant worden ; zo dat het niet alleen zo min befehutzel, als mogelyk, voor de Mieren-nesten verleent ; maar (leeds- zodanige Mieren geftoord worden , als ontfnapt zyn , daar zy met de voortzetting van haar Gedacht bezig waren. Ongetwyfeld is 'er veel arbeids, en groote kosten, vast aan het te werk dellen van dit middel : dan een kostbaar en bewerklyk middel is beter dan geheel geen. Maar, volgens de algemeene beginzelen des Landbouws , ben ik van oordeel, dat de Planter overvloedig beloond zal wor den voor zyne genomene moeite, door de goedheid zyner inzamelingen, ingevolge van de betere bewerking, welke de grond in deeze handelwyze ondergaat. Wy heb¬ ben hier van een voorbeeld op het Eiland St. Kitts, waar men beftendig het Zuikerriet jaarlyks verplant, en het is bekend genoeg , dat een Acre Zuikerland daar meer oplevert, dan een Acre op eenig ander Eiland. Op St. Kitts is de gewoone teelt, op goed land , vyf Vaten van ieder Acre. Op Grenada van twee tot drie Vaten van geplant Zuikerriet , en half die hoeveelheid van overgebleevene Planten. Schoon dus op St. Kitts de Planter alleen de helft zyner Zuikervelden 's jaarlyks fnydt , heeft hy, in een gegeeven getal jaaren , een grooter inkomen dan de Planter op Grenada, volgens de tegenwoordige handelwyze , om de Zuikerplanten over te laaten (laan , wanneer vier vyfde van het Zuikerland jaarlyks gefneeden wordt. Eenigen mogen van gevoelen zyn , dat het voordeel-iger zou weezen van voortbrengzelen te veranderen , dan de voorgeöelde wyze te volgen. Hier omtrent moet ik alleen aanmerken , hoe het rny toefchynt, dat de helft van eene gewoone inzameling van Zuiker, dus geteeld, meer voordeel zal geeven aan den Planter, (wanneer hy ten zelfden tyde vordert in het verdelgen der Zuiker-Mieren,) dan een volle oogst van eenig ander voonbrengzel. In eenige weinige gevallen de Katoen mogelyk uitgezonderd. Wat de Kony betreft, daaromtrent ftaat aan te merken, dat deeze geen vrugt geeft , dan in het derde jaar naa de planting, en geen vollen pluk dan in het vyfde jaar. De Cacao begint in vyf jaaren te draagen; maar geeft weinig in het zevende, ym De Indigo verarmt het land niet alleen ge-  OVER DE ZUIKER-MIÊREM, *45 geweldig; maar is ongezond voor de Negers. Voegt hierby , dat verre het grootfte gedeelte der Zuikerlanden ongefchikt zyn tot de teelt der gemelde Vrugten. Ik zou deeze reeds langen Brief tot eene nog. veel grooter dikte doen uitdyen, wilde ik alles bybrengen, wat omtrent dit Onderwerp kan gezegd worden. Ik zal , overzulks, befluiten met aan te merken, dat de beste Proeve van de waarheid myner voorgedekte Leere beftaan zal in den goeden uitflag der aangeweezene wyze van Zuikerteelt, of eene die tot hetzelfde einde ftrekt, om , naamlyk, zyn best te doen tot het vernielen van de Nesten deezer Infecten, en by gevolge van de broedende Mieren , met derzelver gebroed : want deezer vrugtbaarheid fchynt zo verbaazend groot, dat het volflrekt onmogelyk is, dit fchadelyk Infeét te vernielen door Vergift, 't geen nimmer algemeen genoeg kan aangewend worden, om dat oogmerk te bereiken. berigt eener reize na mont-rose. DOOT deil Hoogleeraar de saussure. Vervolg van de Reis rondsom Mont-Rofe. Overtocht des Tsvelds van Mont-Cervin. (Vervolg en Slot van bl. 202.) Van Roth-Horn afkomende, namen wy onze nagtrust in de hutten van Betta ; het regende dien avond en den volgenden morgen. Wy vertrokken laat , uit hoofde van den regen: wy klommen een uur lang tot op de hoogte van een engte, Fourche de Betta geheeten , op 1351 Roeden gelegen. Vandaar daalden wy neder, in drie en een half uur, tot Saint Jacques de Val d'Ayas , een Dorp op de hoogte van 837 Roeden. Val d'Ayas draagt laager den naam van Vallée de Calland. —— De Evanfon , die deeze Valei bewatert, Hort zich by de Verrex in de Doire. Men hadt ons doen hoopen, datwy van Saint Jaques, in éénen dag , de Ysvlakte van Mont-Cervin zouden kunnen overreizen , en te Zermat in Valais flaapen. In deeze hoop vertrokken wy vóór het aanbreeken van den dag, wy klommen vier en een half uur, tot op de hoogte van het benedenfte der Ysvlakte, in een woestyn le Plantendre genaamd, op de hoogte van 1550 Roeden. Maar het Ys» R 5 veld  S4<5 BERIGT EENER REIZE veld was bedekt met een dikken nevel , wy hielden daar, ftil, decdcn 'er onze Waarneemingen, hoopende dat intusfchen de nevel zou opklaaren. Middelerwyl zogt onze Gids, of hy op de fneeuw, die het Ysveld overdekte, ecu betreeden pad kon vinden , of de voetftappen van eenige Reizigeren , naar welken wy ouzen weg konden inrichten in dc duisterheid des nevels, die niet fchielyk fcheen te zullen ophelderen; doch niets, tot geleide ftrekkende, ontdekt hebbende , raadde hy ons af te klimmen na Breuil, van waair wy met meer gemaks den overtocht zouden kunnen onderneemen. Breuil is een Zomer verblyf:, of eene verzameling van Hutten , behoorende aan het Dorp van Val-Tornaclie, twee Mylen laager liggende in eene Valei van dien naam. Die Valei draagt ook den naam van Mont-Cervin, dezelve is acht mylen lang, en eindigt by de kleine StadChatillon. Wy bragten ruim drie uuren door , met na Breuil, op de hoogte van 1030 Roeden, af te daalen. Dc regen hield ons het overige van dien dag, en den volgendden, op, in deeze jammerhartige verblyfplaats. Maar den veertienden fcheen het weêr te bedaaren, en wy (tonden 's morgens zeer vroeg op, om het Ysveld over te trekken, 't welk veel zekerder gaat van Breuil, dan van Saint Jaques d'Ayas. Deeze overtocht wordt, onverfchillig, die van VaUTornache, of dien van Mont Cervin geheeten. Dezelve is zo gevreesd als bekend , 't zy uit hoofde van de verbaazende hoogte , 't zy van wegen het groote Ysveld, 't welk men over moet. Wy volbragten het egter zeer gelukkig. Van Breuil afgaande , loopt de weg eerst Noord , vervolgens Noord-Óóst op. In drie uuren klommen wy van Breuil, tot den ingang des Ysvelds, over vry fteile fchuinten ; doch zonder eenig gevaar, zelfs voor de Muilezelen. Wy vonden de Ysvlakte geheel met fneeuw bedekt, nergens zag men Ys, en ook geen openbaare fpleeten; daar waren 'er egter, en men kon ze ontdekken, door de langwerpig loopende inzakkingen van de fneeuw. De afhelling der Ysvlakte loopt zeer langzaam** onze Muilezels (tapten 'er zo vast op voort, dat onze Gidfen ons aanmaanden om 'er op te gaan zitten. Maar zo ras de afhelling oneffener werd , begonnen onze belaadene Muilezels 'er dieper in te treeden, nu met den eenen, dan met den anderen poot, en eindelyk met alle de vier pooten te gelyk, 'zelfs tot den buikriem toe: men wilde beproeven om ze op te houden; dech moest 'er van afzien. Onze Gidfen namen de  KA MONT-ROSE. 247 öe vragten op hunne fchouders , en droegen ze tot het hoogfte der Ysvlakte, die gelukkig op geen verren afdand was. De Muilezels , van derzelver vragt ontllaagen , zonken niet meer in; doch gingen met groote moeite voort, zy waren ten einde adem,en genoodzaakt, eenige flappen gedaan hebbende, ftil te flaan om dien te haaien. De afhelling was egter niet fteil, en de drie of vier uuren reizens hadt dezelve niet zodanig kunnen afmatten: zy hadden te vooren ook wel uitgerust; maar 't was de dunheid van de lugt, die hun aandeedt.; zy ondervonden alles wat wy ondervonden hadden, toen wy Mant • Blanc, Coutet en Cachat beklommen: zy die my toen vergezelden, waren getroffen door deeze gelykvormigheid, en merkten dezelve de eerden op. De ademhaaling deezer arme Dieren ging zeer moeilyk toe; op 't oogenblik zelfs dat zy adem fchepten, haalden zy dien met zo veel benaauwdheid, dat het met een klaagend geluid gepaard ging, 't weik ik hun nooit, zelfs in de grootfte vermoeienisfen, hoorde flaan. 't Is waar, ik bevond my nimmer met Muilezels op zulk eene hoogte, en 'er is zeker, behaiven misfehien in de Cordillieres, op den gantfehen aardkloot geen weg zo hoog voor Muilezels begangbaar. De Barometer, waargenomen op eene kleine vlakte , een weinig boven het opperfte des wegs , ftondt op 18 duimen io^ linie, 't welk eene hoogte aanwyst van 1736 Roeden boven 't oppervlak der Zee. De hoogte van dezen overtocht biedt nog eene zeldzaamheid aan, tc weeteu een Fort, met een Muur van wel vastliggende fteenen met fchietgaten voor zwaare Musketten. Dit Fort draagt den naam van St. Theodule, wy hadden reeds, by de intrede op de Ysvlakte, een dergelyk Fort gezien. Deeze twee Forten'zyn, omtrent drie eeuwen geleden, aangelegd, door de ïnwoonderen van Val d'Anite, die van deezen kant een inval vreesden van de ïnwoonderen van Valais. Dezelve zyn waarfchynlyk de boogstgelegene Vestingwerken op onzen Aardbodem. Maar deeze plaats , waar de Menfchen, op zulk eene hoogte, zodanig een gedenkteken van hunnen haat en geneigdheid tot vernieling hebben naagelaaten, is anderzins zeer fchoon in haare foort. De geheele hoogte , door de winden beftreeken, is in 't zomerfaifoen geheel vry van fneeuw,- de pJaats, aan den oostkant, waar wy een tent nederfioegen, was omringd met een grond, vercierd met ètDiapenfa Helvelica, en Ts- Ranonkels. Had ik deeze plaats t zo gemaklyk te beklimmen , in vergelyking met Col du Geant, en veel digter by bewoon-  SAS BERIGT EENER REIZE de plaatzen, en flegts 27 Roeden minder boog, gekend "j ik zou 'er zeker de voorkeus aan gegeeven hebben , om 'er onze Weerkundige Waarneemingen te doen, en wy hadden 'er zeker minder geleden. Men heeft van daar een overheerlyk gezigt op de Bergen» Ten Oosten ziet men een gedeelte van den buitenomkring van Mont-Rofe,dis den Gezigteinder beflaat van het NoordOosten tot het Oost-Zuid-Oost. Ten Zuiden doet zich een fchoone Bergketen op van hooge Bergtoppen, doorfneeden met fneeuwvlakten en rotzen. Deeze keten hegt zich aan Mont-Rofe, by den doortocht van Weisf-Grat, waarvan ik boven gefprooken heb, en van Macugnaga na Zer-Matt loopt. Beneden ons i ten Westen, waren de Weiden van Breuil ingeflooten, in een bykans cirkelronden ommekring van hooge Bergtoppen. Maar het fchoonfte gezigt, 't welk deeze dand oplevert , is de hooge en trotfche kruin van Mont-Cervin, die zich tot eene verbaazende hoogte verheft, in de gedaante van een driehoekigen Obelisk van levendige rots, als met den beitel gehouwen, 't Is niet door de Barometer daar op te brengen, dat men de hoogte van denzelven kan meeten; want de fcherpe en fteile kanten maaken hes beklimmen onmogelyk, zelfs kan 'er geen fneeuw op blyven liggen. De Ys-valei, met fneeuw overdekt, langs welken wy moesten afklimmen om van St. Theodule na Zer-Matt te gaan, van deeze hoogte bezien , vertoonde zich als eene onmeetelyke uitgeftrektheid, en fcheen de gedaante van ecu T te hebben, welks boven dwarsftreep de rondsomloopende keten van Mont-Rofe fcheidt, en van Mont-Cervin, die derzelver uitpuilende kanten vertoonen. Hier zyn geen Graniten in klompen, geen verticaale beddingen. De hoogte van St. Theodule en de rotzen, die ik ten Noorden, daarboven, bezigtigde, zyn zamengedeld.uit beurtlingfche en een weinig af hellende, laagen van Spekfteen, Kalkfteen cn Quartz. Wat Mont-Cervin betreft, ik heb denzelven niet van naby waargenomen. Nogthans van Breuil na St. Theodule opklimmende, heb ik een omreis van een myl gedaan, Noordwaards, ter (linkerhand af, om de brokken van dien Berg te zien, op een Ys-veld, 't welk daar van afkomt: ik vond daar niets dan geiiderderde Granit en bladrotzen van Quartz en Talk; doch geen Granit in klompen. De verfcheidenheid van kleuren, welke men in den Obelisk van Mont ■ Cervin befpeurt, wyst egter uit, dat men 'er andere foorten van fteen vindt. De  NA MONT-ROSE. 249 De laagen vertoonen zich niet onderfcheiden in het lichaam van den Obelisk zelve; maar alle de Bergen van de keten van welke deeze een gedeelte uitmaakt, en bykans recht van 't Noorden na het Zuiden loopt, zyn zamengedeld uit zeer onderfcheidene beddingen, die uitfpringen beneden den ftompen kruin van dit reusagtig Gebergte. Wy befteedden een uur in het beklimmen van den zuidkant der Ysvlakte, en bykans twee in het afdaalen van de noordzyde. De Muilezels gingen tot de kniën toe in de fneeuw, doch redden zich zeer wel: zy deeden, om voort te komen , alle poogingen, die aanduidden, dat zy verlangden om uit deeze Ysgewesten te geraaken, en wy hadden werks genoeg om deeze Dieren met een fnellen tred te volgen, 't Is waar, dat de oppervlakte van de fneeuw harder was dan daar beneden, nu eens kon dezelve ons draagen, dan eens zakten wy 'er tot de kniën toe in; deeze ftruikelingen, welke men altoos poogt te ontgaan , gaven ons een houding, zo lastig als" belachelyk. Eerst togen wy Noord-Oost aan, vervolgens Noord-NoordOost, de gemiddelde ftrcek na de Valei van Viege, aan welker hooger einde Zer-Matt ligt, waar wy voorhadden de nagtrust te neemen. Het gezigt van dit Dorp, omringd van boschadie en fchoone weidlanden , verfchaft een gevoelig vermaak, op 't oogenblik wanneer men 't zelve ter helft van de Ysvlakte ontdekt, 't fchenkt een zagte rust aan de oogen en den geest , vermoeid van niets anders dan fneeuw en dorre rotzen te zien. Omtrent vier uuren bragten wy door van den voet der Ysvlakte tot Zer-Matt. 't Is waar, dat wy eenige oogenblikken verboren in het zoeken en opzamelen van gecristallifeerde Schorls, van verfchillende kleuren, welke wy op den weg aantroffen. De meest voorkomende Steeu, in deeze Bergen, is een harde, yzeragtige Spekfteen, groen van binnen; doch die in de lugt rood wordt; dezelve ligt in bykans horizontaale laagen. Veel moeite hadden wy om een huis te vinden, waar jnen ons wilde ontvangen; de Herbergiers waren uit, of ongewillig. De Priester, die zomtyds Reizigers inneemt, liet ons antwoorden , dat hy ons niets wilde verhopen. Eindelyk noodzaakte onze braave Gids, jean baptiste erin, by wien wy te Breuil gehuisvest hadden, en die alle aanpryzing verdient, een Herbergier om ons in te neemen. De Top van Mont • Cervin, fchoon omtrent twee of drie my-  S5Ö BERIGT EENER REIZE mylen van dit Dorp afleggende,fchynt zich, vol majefceit, daar boven te verheffen ; van hier geeft, in Valais, dit Dorp den naam aan deezen berg, men noemt 'er denzelven Matter-Horn, of Corne de Matt. Dezelve ligt ten Zuidwesten van het Dorp; of naauwkeuriger, 53 graaden Zuid ten westen. 's Anderen daags, den I5den van Augustus , kwamen wy, naa omtrent vyf uuren gaans, te- St. Nicolas, een groot Dorp van de Valei van Viége, op de hoogte van 566 Roeden, en bereikten wy, naa vier en een halfuur gereisd te hebben, Viége of Viesh Back, de hoofdplaats der Valei van dien naam, leggende op 334 Roeden hoogte. De Valei van Sasf, in't Hoogduitsch Sasfer-Thal en ValSofa in 't Italiaausch, welker bovenfte uiteinde, gelyk ik elders opgemerkt heb, tot Mont • Rofe reikt , vereenigt zich met de Valei van Viége, omtrent het Dorp Stalder, 't welk wy doortrokken. De ftreek in' welke de Valei van Sasf na Mont-Rofe opryst, kwam my voor, twintig graaden Zuid ten Oosten te zyn. Van Vi&ge kwamen wy tc Geneve, op den aoften van Augustus, dus hadt onze Reis in 't geheel zeven-en-dertig dagen geduurd. Opgave der merhvaardigjle byzonderheden van Mont-Rofe. Ik zal dit Reisverflag befluiten, met de opgave van dc byzonderheden, welker zamenvoeging Mont-Rofe onderfcheidt van de Bergen aan my bekend. 1. Zyne Hoogte, die, behalven voor de Cordillieres, alleen voor Mont-Blanc moet onderdoen. 2. De veelvuldigheid en de nabylieid der hooge Bergtoppen. 3. De fchikking dier Bergtoppen in een kring, van binnen ledig. . 4. Het aantal der Valeicn en der Ketens van hooge Bergen, die op den buitenomtrek deezes krings uitloopen, Deeze Valeien zyn zeven in getal, en wyzen een gelyk getal hooge Bergketens aan, op 't zelfde middelpunt uitkomende: in deeze orde heb ik doorreisd Val-Anzafca, Val-Sefia Piccofa, Val-Sefia Grande, Val du Lis, Val dAyas, de Valei der Ysvlakte van Mont-Cervin, en eindelyk die van Sasf. 5. De Ligging der Beddingen, die ia Mtnt-Rofe,tn na- by-  NA MONT-ROS E. 25! bygelegene Bergen, bykans overal, ten naastenby horizontaal is. 6. De langzaame Afhellingen en de groote hoogte tot welke men te paard komen kan; eene eigenfchap die aangemerkt kan worden, als een gevolg van de voorgaande. y. De natuur der Rotzen, waar de Granit in klompen «iet dan toevallig voorkomt. 8. De veelvuldigheid der Goud-mynen, welke byna aan alle kanten van den ommekring, in de naastgelegene Beregen, gevonden wordt. 9. Eene foort van Hoogduitfche Wagt op den buitenkant des omtreks, ik wil zeggen van Hoogduitfche Dorpen, gelegen rondsom den voet van Mont-Rofe, zelfs in de Valeien , waar men voor liet overige Italiaansch of Fransch i'preekt. Deeze Dorpen zyn Goule, Macugnaga, Allagna en Gresfoney, de drie eerstgemelde ingeilooten in Italiaanfche Valeien, en het vierde in Val d'Aoste, waar men Fransch fpreekt. De oorfprong deezer Duitfche- ren is volftrekt onbekend; doch de waarfchynlykde meerling is, dat het Inwoonders zyn van Opper - Valais, die, de Alpen overtrekkende, zagen dat de hoogde einden dier Valeien onbewoond waren, en zich daar nederlloegen op een tyd, in welken de Bewoonders van Italië, gewoon aan eene zagtere Lugtftreeke, hun Vee niet durfden brengen , of hunne Wooningen vestigen, in ftreeken met fneeuw en ys omringd. 10. Ik zal 'er nu nog een woord byvoegen, betreffende •de Zeden van de Bewoonders dier Dorpen, die geenszins de minst opmerkenswaardige byzonderheden zyn van MontRofe , voor eenen Reiziger. Naardemaal de voortbrengzels van den oiwrugtbaaren en bepaalden grond deezer hoogliggende Dorpen niet genoegzaam zyn, om onderhoud aan de ïnwoonderen te verfchaffen trekken 'er de Mannen bykans allen uit om de kost te winnen : zy beginnen met Marschkraamers te weezen, en worden dikwyls Kooplieden van eenig aanzien. De ligging deezer Dorpen noodzaakt ze allen, om , van humie"vroegfle kindschheid af, behalven het Hoogduitsch, hunne Moedertaal, het Italiaansch of het Fransch, te leeren, 't welk iu de nabygelegene Dorpen gefprooken wordt, en de kennis van die twee en zomtyds drie Taaien fchenkt hun een groot gemak in 't reizen. De Vrouwen blyven derhalven bykans geheel belast met al den arbeid des Velds; -en dewyl zy in veel grooter getal  a52 RERIOT EENER JIEIZE tal zyn dan aan dit wede te pas kunnen komen, houden zy zich onledig met Koopwaaren op den rug te draagen., en gevaarlyke plaatzen door te trekken, ontoeganglyk voor Lastdieren , waar door zy dikwyls omwegen van verfcheide dagen bekorten. Zy draagen die vragten met een kragt, een vaardigheid en trouwe, die zeer zeldzaam is. Ik zal u een denkbeeld geeven van de fterkte deezer Vrouwen. Ik had te Macugnaga een kasje Mineraaleu verzameld , dat vry zwaar was. Ik vroeg aan myn Waard, of hy een Man zou kunnen vinden die het zelve na Vanzm bragt, vanwaar men het naa Geneve zou kunnen zenden. Ily antwoordde my zeer ernftig, dat 'er geen Man in 't Land was , in ftaat om zulk een vragt zo verre te draagen ; maar da:, indien het onverfchillig ware, eene Vrouw het zou doen; hy vond 'er een die het zeer gaarne aannam: en, in de daad, twee haarer zouden in ftaat weezen den last van één Muilezel te torsfen. Deeze moeilyke arbeid vermindert de vrolykheid niet van haarcharacter. Toen wy de deil afloopende hoogte van den doortocht Egua beklommen, zagen wy zes deezer Vrouwen aan den anderen kant des Bergs, zy waren vóór den dag 'er overgetrokken om te Baino te komen, en keerden weder om in Val-Sefia den nagt te verblyven. Gewoon dit Gebergte te beklimmen» met een zwaaren last beiaaden, was het voor haar een fpel. dien weg tweemaalen ledig af te leggen: zy liepen , zy zetten elkander na, zy klommen, uit vrolykheid, op de hoogten aan den kant des wegs; zy fnelden ons twee of drie honderd fchreden voor uit; zy vermaakten zich met bloemen te verzamelen, of, in de fchaduw van een rots gezeten, te zingen , om vervolgens weder weg te fnellen als Vogels, op het oogeiiblik dat onze eenpaarige en langzaame tred ons by haar bragt. De Maatigheid vergezelt doorgaans den lust: tot werken, en is nog eene opmerkenswaardige hoedanigheid by de Bewoonders deezer Valeien. Dat Roggenbrood, van 't welk ik o-efprooken heb, 't welk men eet zes maanden naa dat het&gebakken is, weekt men in getapte of andere melk, en die foup maakt hun voornaamde voedzel uit: de Kaas, en een weinig Koe of Geitenvleesch gezouten bewaard ,bewaaren zy voor Feestdagen of als zy fterk moeten werken: versch. vleesch eeten zy nimmer, die fpys komt hun te duur. De ryke Lieden, in dit Land, leeven op dezelfde wyze met dezelfde zuinigheid. Onze Gastheer te Macugnaga, die niets minder dau arm was, zag ik alle avonden, uit een be-  HA MONT-ROSE. 05$ flóote' plaats, Aftrekzei van Knoflook krygen, waarvan hy met veel deftigheids iets aan zyne Vrouw en Kinderen gaf, en dit was het eenige tot veraangenaaming van hard brood , tusfehen twee fteenen Hukken gewreeven, waar mede zy hun avond-maaltyd deeden, De zodanigen, die buitenslands handel dryven, komen ten minften ééns, in dc twee jaaren, eenige maanden in hunne voorvaderlyke Dorpen doorbrengen, en fchoon zy in andere Landen aan een beter flag van voedzel gewend zyn, zetten zy zich, zonder moeite, aan den fchraalen disch hunner Landsgenooten, en verhaten dien met leedweezen, Ik ben ooggetuige geweest van een of twee die op hun vertrek Honden, zy maakten my, tot fchreiens toe, bewoogen. Het grootfte gebrek deezer Bergbewoonderen is mangel aan Herbergzaamheid; niet alleen bekreunen zy zich niet over het huisvesting verleenen aan Vreemdelingen; maar als zy Vreemdelingen op den weg ontmoeten, zoeken zy dezelven te ontkomen, en zien ze aan met een houding vol afkeer en fchrik. Die van Macugnaga nogthans, waar wy tien of twaalf dagen doorbragten, gewenden aan ons, zy groetten ons met een vriendlyk voorkomen; en men verhaalde ons zelfs, dat zy genoegen fchiepen in de belangneeming waar mede wy hunne Bergen befchouwden. De loontrekkende Herbergzaamheid, in Landen door Vreemdelingen veelvuldiger bezogt, is, buiten tegenfpraak, veel gemaklyker voor de Reizigers ; "maar duidt dezelve beter Zeden aan, dan de ongastvrye lompheid der Bewoonderen van Mont • Rofe ? Naafchrift, Naa het vervaardigen van dit Reisverhaal, heb ik kennis gekrepgen aan een klein Werkje van den Ridder de robilant, Lid van de Academie der Weetenfchappen te Turin, fur Vutilité £ƒ Vimportance dei Voyages des courfes dans fan proprepaysj in 4t.0. Turin J790. Om by 't voorfchrift het voorbeeld te voegen, heeft de Ridder de robilant, met veertien Gezigten van verfcheide Metaalbergen in Piemont, dit Werk verrykt. — Zes deezer Gezigten behooren tot Mont • Rofe. De twee eerde geeven een zeer goed denkbeeld van de Beddingen, die de toppen deezes hoogen Bergs uitmaaken. Twee andere verbeelden den Berg , die de Koper-mynen van Allagna en de Smelteryen van Scopel bevat. De twee laatfte behooren tot pen Goud- en Zilver- myn, in een Berg, boven Allagna, ge» HEAO. 1791, no, 6.. § m  254 BERIGT EENER REIZE NA MONT-ROSE. legen; doch die, naar men my berigt heeft, niet meer bearbeid wordt. Deeze Gezigten kunnen niet dan belangryk weezen voor de Liefhebbers der Mynwerken; doch zy zullen , op het zien, fpyt gevoelen , dat de Heer de robilant 'er geene Befchryvingen heeft bygevoegd, aan welke zyne kundigheden , in dat vak, groote waarde zouden hebben bygezet. leevensbyzonderheden van den eerw. john wesley, a. l. m. beroemd prediker onder de me. thodisten. Met aanmerkingen over den oorsprong en de bedryven deezes aanhangs. (Uit het Engelsen.) John wesley, een der zonderlingfte Characlers die immer bedonden , 't zy wy hem befchouwen als een Schryver van veelerleie en uitvoerige Werken , als een yverig en onvermoeid Prediker, of als een Grondvester van een zeer talryken Aanhang in de Christen Wereld, was de Zoon van den Eerw. samuel wesley, Rector te Epworth, op het Eiland Axholme in Lincolnshire ,hy werd, in den Jaare MDCCIII, in dat Dorp gebooren (*). In zy- (*) Hy was de Kleinzoon van den Eerw. bartholomew wesley, die door de Acte van Uniformiteit, in den Jaare 1661, beroofd werd van zyne Standplaats te Charmouth in Dorfetshi-re. Naa zyne afzetting beoefende hy de Geneeskunde; maar de dood van zyn Zoon john vveslev trof hem zo zeer, dat hy deezen niet lang overleefde. Deeze john wesley, (van wien men een zeer naauwkeurig verflag aantreft in calamy's Supplement to the Abridgment of Baxter's Life) werd, ingevolge van dezelfde geftrenge Adte, ontzet van zyne Standplaats te ïVhitewich by Blandfort. Zyn Zoon, samuel wesley, werd na de Univerfiteit gezonden, waar hy al de Regtzinnigheid der Hooge Kerk inzoog, en al de Nonconformistery zyner Voorvaderen vergat. Hy fchreef verfcheide groote Werken, welker verdien, ften men by lange na niet geëvenredigd rekende aan derzelver dikte. Hy trouwde eene Vrouw van meer dan gemeeue bekwaamheden, men fielt datzyafftamdevan Dr. s«muel aknesl&y, een beroemd Nonconfonnist Leeraar. Haare Brieven , aan haare Kinderen, draagen de merktekens van verhevene Godsvrugt en gezond Veritand. By deeze Vrouw hadt de Heer wesley vyf Kinderen. i. Sa-  LEEVENSBYZÓND. VAN DEN EERW. JOHN WESLEY. 2$$ Eyne vroege kindschheid kwam hem een zonderling geval over. Zyns Vaders Huis, te Epworth, brandde, tot den grond toe, af;de vlammen verfpreidden zich met zulk eene fnelheid, dat weinige dingen van waarde konden geborgen wor- 1. Samuel wesley, eerst Ondermeester op de fVestminfter School, en naderhand Oppermeester van BlundeWs Schoot te Tiver» ton. Hy maakte verfcheide Dichtftukken, van welke, naa zyn dood, in 't Jaar 1739, eene Verzameling het licht zag. „ Hy was ," fchryft de Eerw. samuel badcock , „ een Man „ van Vernuft en Geleerdheid; een Man van de Hooge Kerk, „ en een fterk Jacobiet. Sir robeht walpole ftrekte ten hoofd„ doel zyner Staatkundige Hekelfchriften." 2. John wesley, wiens Leevensbefchryving wy hier opgeeven. 3. Cuarles wesley, Lid van het Brazen-nofe College , te Oxfort, en, gelyk zyn Broeder john, een beroemd Prediker onder de Methodisten. Daarenboven was hy, gelyk zyn Vader en Broeders, een Dichter. Onder zyne Dichtftukken vinden wy an Epistle to the Rev. Mr. john wesley by charles wesley , Presbyter of the Church of England, 1755. Short Hyms «n Select Pajfages of the Holy Scriptures , 1762. An Elegy en the Death of the Rev. Mr. george whitefield. Hy ftierf, eenige jaaren geleden. 4. Mehatabel wesley , die aan een Heer wright trouwde. Zy fchreef verfcheide goede Stukjes in Dicht en Ondicht, de eerfte komen voor in het IVde Deel van The Poe'tical Calendar. Zy was ongelukkig, zo vóór als naa haar Huwelyk. 5. Dit was ook het lot van haare Zuster, ,, die," zegt de Èerw. badcock, „ zich in 't Huwelyk begaf met den berug,, ten wesley hall van Salisbury, die de eer hadt van Mr. „ madan's Voorlooper te weezen, in de groote zending om de „ Leer der Thelypthora te prediken." Deeze zelfde badcock, van de uitmuntende Moeder deezer Kindereu fpreekende, tekent aan : „ Mevrouw wesley leefde „ lang genoeg, om de buitenfpoorigheden van haare twee Zoo» „ nen, john en Charles, te beweenen. Zy merkte hun aan „ als onder eene kragt der dwaalinge om eene leugen te gelooven „ „ en bragt haare tegenwerpingen by tegen hunne Geestdryvende „ beginzelen, (byzonder in het ftuk der Verzekerdheid,) met „ een groote fterkte van bewyzen . in eene Briefwisfeling met „ haar Broeder samuel. Deeze ftelde ook zyne beste poogin„ gen te werk, oin hun van hunne afzweeringen te rug te roe- pen; maar te vergeefsch! De buitenfpoorige en dwaalende ,, Geest kon niet beperkt of bedwongen worden; deeze brak „ door alles heen, en voer met geweld voors." S 2  • LEEVENSEYZONDERHEDEN worden. Zyne Moeder dankt, in eenen Brieve aan haar Zoon samuel wesley, toen te Westminjier ter Schoole leggende, god, dat niemand 'er het leeven by infchoot» fchoon zy, gelyk zy zich uitdrukt, eenigen tyd lang dat van haar arme Jantje opgaf: want zyn Vader hadt tweemaalen gepoogd het Kind te redden; doch werd telkens door de vlammen te rug gedreeven. Alle poogingen vrugtloos vindende, gaf hy het Kind der Godlyke Voorzienigheid over. Maar Ouderlyke tederheid de vrees te boven komende , waagde de Heer wesley het nog ééns zyn Zoon te redden. Door eenig middel, zo onverwacht als vreemd, kwam het Kind tot aan een venfter in den voorgevel van het huis, en het werdt 'er uitgehaald, door dat een man, op de fchouders van een ander zich plaatzende, het Kind kon bereiken. Onmiddelyk naa deszelfs verlosfing uit dien hoogsthachlyken toeftand , ftortte het dak in. Deeze zonderlinge ontkoming verklaart een Spreuk, op eene Afbeelding van den Heer john wesley, gegraveerd door vertue, in den jaare MDCCXLV, volgens eene fchildery van williams. Men ziet 'er een Huis in brand ftaande, met dit Byfchrift van den Propheet. Is hy niet als een hout uit het vuur gerukt ? Veelen hebben veronderfteld, dat die Spreuk enkel zinnebeeldig was ter aanduiding van wesley's Geestelyke Redding. Maar uit de gemelde leevensbyzonderheid blykt, dat dezelve zo wel eene eerfte als een tweede beduidenis hebbe, en zo wel ■weezenlyk als zinnebeeldig is. Deeze brand viel voor toen wesley omtrent zes jaaren oud was. „.,,.. In het Jaar MDCCXLU, werd by ter Schoole befteld m het Charterhoufe, in Londen, waar by zeven jaaren bleef, onder het opzigt van Dr. walker en den Eerw. andrew tooke, Schryver van The Pantheon. Tot Lid verkooren van Lincoln College, te Oxford, tradt hy 'er in omtrent het haar MDCCXXV; hy beklom, in 't volgend Jaar, de trap' van Meester der Kunften, en werd aan den Rector Dr. hutchins, tot Opziender, toegevoegd. Hy toonde vry vroeg fmaak in de Dichtkunde te bezitten; eenige zyner vrolyke Dichtftukies draagen blyk van eene leevendige verbeeldingskragt en kiefchen fmaak; zommige zyner Vertaalingen uit de Latynfche Dichters, gemaakt terwyl hy nog ia -t Collegie was, erkent men voor fraai. ■ Vroegtydig hadt hy, gelyk de Graaf van zinzendorf, een Herken indruk, dat hy tot iets groots befterad was. Deeze indruk ontving meer kragts uit eenige huislyke voor-  VAN DEN EERW. JOHN WESLEY. 257 voorvallen. Zyne wonderbaare Redding, reeds vermeld, strekte eigenaartig om het denkbeeld te koesteren, dat hy door de Voorzienigheid beftemd was om het een of ander groot werk te verrigten, 't welk buiten den gewoon en kring der Menschlyke lotgevallen liep. De Eerw. samüel badcock, fchryft in een Brief (*). ,, Men ontdekte eenige „ zonderlinge Verfchynzels te Epworth, en hoorde daar, ,, van tyd tot tyd, eenige ongemeene geluiden: wesley „ was zeer vlytig om 'er onderzoek op te doen, en zeer ge- field om 'er van te vertellen. Ik twyfel weinig of hy „ merkte zich zeiven aan als het hoofdvoorwerp van dit „ wonderbaar bezoek. Indedaad, zyn Vader geloofde 'er ,, aan: dewyl deeze alles, wat kon Itrekken om die vertel„ lingen te bekragtigen, zeer naauwkeurig optekende , in een Gefchrift, uit verfcheide bladzyden beftaande, en „ nog in weezen. Ik weet niet wat 'er van den Geest van „ Epworth wierd; uitgenomen , dat dezelve , aangemerkt ,, als een voorteken van 't Gerugt, 't welk john wesley ,, ten eenigen tyde op een wydlultiger tooneel zou maaken, opgehouden heeft metfprceken, toen hy begon te werken." ,, De dageraad van wesley's leeven," vervolgt dc Heer badcock, ,, was beneveld met Mydykery, en wel met die „ foort die na ftilte en eenzaamheid haakt, eene zekere on„ verklaarbaare inwendige befpiegeling der Ziele , die de ,, Driften van alle zinnelyke voorwerpen aftrekt, en, gelyk „ de Franfche Quietisten het uitdrukken, zich zeiven vol,, maakt door eene Opflurping van den Wil en liet Verftand „ en van alle de vermogens in de Godheid. In dit tastbaar „ donkere begaf zich de uitfteekende fenelon , als hy den aangenaamen Pindus verliet , om met Madame guyon ,, Zuivere Liefde te zoeken. De Heer wesley volgde eeni„ gen tyd het zelfde Ignisfatuus, met den Heer william law, en den Geest van de renty. Een ftaat nogthans ,, zo kwynend, iluimerend en onëdel, voegde luttel aan ,, den werkzaamen aart deezes zonderlingen Mans. Zyn ,, veerkragtige Geestgefteltenisfe kreeg meer kragts door wederhouding : éénsOags met glans te voorfchyn treeden,, de, ging hy, gelyk hy zelve het uitdrukt, de groote /pleet, „ gedraagen op arends vleugelen, over." Het leezen der Schriften van deezen william law (f) , bragt (*) In de BiHiotheca Topographica Briiannica, No. XX. ff) De Schryver van the Christian PerfecTion, en een Serious dddresf to the Christian IForld. S 3  «58 iLEEVENsrsYZONDERHEDEN bragt veel toe om john wesley en diens Broeder charles, nevens eenige weinige jonge Studenten, te bepaalen tot eene meer dan gewoone ftiptheid in hunne Godsdienftige leevenswyze. Zy hielden alle weeken het Avondmaal des Heeren; namen alle Vasten der Kerke waar; bezogten de Gevangenhuizen; Honden 's morgens ten vier uuren op; en onthielden zich van alle uitfpanningen. Uit de flipte wyze op welke zy van elk uur befchikking maakten , verkregen zy den naam van Methodisten, onder welken hunne Naavolgers zints bekend geweest zyn. Een meer onderfcheiden berigt van den oorfprong deezes Aanhangs zal hier gevoeglyk plaats vinden; wy ontkenen het uit een beroemd Werk. De Methodisten maaken een groot aantal uit in Groot - Brittanje , voornaamlyk onder de laagere rangen des Volks. Zy kwamen, omtrent vyftig jaaren geleden, te Oxford op, en werden welhaast verdeeld in twee Partyen, de eene onder de leiding van den Heer george whitefield , en de andere onder die van de twee Broeders john en charles wesley. Deeze Leidslieden, en , als wy den Heer william law uitzonderen, Grondvesters der Methodisten, werden te Oxford opgevoed: zy ontvingen de Bisfchoplyke Ordening, en betoonden zich altoos Voorftanders van de Geloofs - Artykelen en Liturgy van de vastgeftelde Kerk, fchoon zy doorgaans de wyze van Eerdienst der Dis/enters volgden. Maar een ontwerp beraamende om afgezonderde Gemeenten op te rigten, in heiligheid en volmaaktheid alle andere Christen Kerken overtreffende, en tot een zeer groote maate aangevuurd door een yver van een buitenfpooligen en geestdry venden aart, werden zy zwervende Predikers, en, uit de meesten onzer Kerken geweerd, volbragten zy hun Dienstwerk in de huizen van byzondere perfoonen, in open Velden, enz. niet alleen in GrootBrittanje en Ierland, maar ook in America; in deezer voege kreegen zy een groot aantal Toehoorders en Aanhangelinsen, zo onder de Leden der Hoofdkerke, als onder de Dis/enters. Het Godgeleerd Stelzel van den Heer whitefield en diens Naavolgeren, is Calvinistisch ; dat van den Heer wesley en diens Leerlingen Arminiaansch t en de laatfte beweert de mogelykheid, om in den tcgenwoordigen ftaat eene zondelooze Volmaaktheid te bereiken. De mindere Leeraars, by beide deeze foorten van Methodisten, zyn doorgaans Lieden van geen geleerden opleg altoos, en zy geeven voor, hunne bekwaamheden tpt  VAN DEN EERW. JOHN WESLEY. 3.$$ den Predikdienst te ontvangen van byzondere Inlichtingen van den Geest. De Methodisten, van beide de Partyen, doen, gelyk andere Geestdryvers, den waaren Godsdienst voornaamlyk beftaan in zekere aandoeningen en inwendige gevoelens, welke men onmogelyk kan verklaaren ; doch die, van naderby bezien, werktuiglyk fchynen in derzelver oorfprong en werking; zy beweeren , over 't algemeen , dat de Christenen den meesten kans ftaan om te flaagen in het verkrygen der waarheid, niet door de voorfchriften der Rede te volgen, of de hulp der Geleerdheid te baat te neemen; maar door hunne Gemoederen open te zetten voor den invloed en het beftuur van Godlyke Verlichting, en hun gedrag altoos naar de aandrift dier Verlichting te regelen (*). Wy laaten het onzen Leezeren over voor zich zeiven te oordeelen volgens hunne wyze van denken , en het verfchillend licht waarin zy de Leerftellingen des Christendoms befchouwen, of deeze voordragt van den Oorfprong der Methodisten en hunner onderfcheidene Leerftellingen, naauwkeurig en juist zy. —— Ons niet aanmaatigende, oordeel te vellen over de Godsdienstbegrippen van iemand, merken wy alleen aan, dat eene Benaaming, oorfpronglyk als een Smaadnaam gegeeven , zints als een Eernaam is aangemerkt, door allen die zich voor Naavolgers van whitefield of wesley uitgaven. Naar de wyze wetiiodistery geheeten, eerden zy den God hunner Vaderen, (f). De belaching en verfmaading, welke de zonderlingheid van hun gedrag veroorzaakte, konden john en charles zeer wel verdraagen. Zy lieten zich niet affchrikken door gevaar, door geen belang bekooren a noch door ongunst bevreesd maaken. Wesley oordeelde welhaast de grenzen van dit Eiland te bepaald , voor eenen yver die de Godsvrugt van een Apostel vertoonde , en voor eene onverfchrokkenheid , waar in weinige Zendelingen hem overtroffen. In 't Jaar" MDCCXXXV ging hy fcheep. na Georgia, een der Engelfche Volkplantingen, ten dien tyde nog in eene Staatkundige kindschheid: het groot oogmerk zyner reize was , om het Euangelie te prediken , by de lndiaanfche Volken in. de Nabuurfchap dier Volkplantinge. Hy keerde, in, den Jaare. MDCCXXXVII, weder na Engeland. Van zynen geestlykeu arbeid, zo in dit Land als, in Amrica, heeft hy zelve een zee? £*) Chamber's Cyclopedia. (f) Hand. XXIV; 14. S 4  i6a LEÈVENSBYZONDERHEDËH zeer breedvoerig verflag gegeven , in een reeks van fyoüf* nals, op onderfcheide tyden gedrukt* Deeze Journals baalden onzen arbeidzaamen Prediker , en diens Medehelpers , eenige ftrenge Aanmerkingen op den halze van twee Kerkvoogden , Dr. george lavington, Bisfchop van Exeter, en Dr. wxlliam warburton, Bisfchop van Gloucester. De eerstgemeldc gaf in drie Deelen uit, the Enthujiasm of the Methodists and Papists compared. Tegen het derde Deel van dit Werk, niet weinig behelzende ten laste van wesley's Zcdelyk gedrag, gaf wesley eene Verdeediging uit in een Brief aan zyn Lordfchap b die denzelven weder beantwoordde. Op Bisfchop warburton's aanval op de Methodisten , zullen wy bree* der ftildaan. Dezelve is begreepen in zyne veel gerugts maakende Verhandeling , getyteld : the Doctrine of Grace ; or the Office and Operations of the Holy Spirit, vindicated front the Infults of lnfidelity, and the Abufts of Fanaticism i conchiding with fome Thougthts , humbly offered to the Conjideration of the EJtablished Clergy , with regard to the fight Method of Defending Religion againist the Attacks of eiiher Party, 2 Vol. 1762. Bislchop warburton's Aanmerkingen , op den Pleef Wesley , worden voorgegaan van een Onderzoek van 't geen de Heilige Bladeren ons leeren , wegens den Duur der Buitengewoone Gaven des Geests. Uit den langen Duur, welken de Heilige paulus toefehryft aan de Liefde boven Prophetien , Taaien en Kennisfe (*), leidt hy af, dat , daar de Deugd der Liefde gefchikt is, om de Christen Kerk, door alle tydperken heen, hier op aarde te verge* zeilen , de wonderdaadige Gaven van Prophetie , vreemde Taaien en Bovennatuurlyke Kennisfe , in tegendeel, alleen voorbygaande Genadegaven waren , aan de Kerk gefchonken, geduurende derzelver zwakken en kindfehen Staat) om den Godlyken Oorfprong aan te wyzen, dezelve te verdeedigen tegen dc bedriegeryen en de magten der DuisternisTe. Over het geheel tragt hy, uit eene nauwkeurige ontleding dier plaatze te betoogen , dat de Wonderdaadige Gaven der Kerke, (niet alleen die ftrekten om Lichaamlyke kwaaien; maar ook, om Geestlyke ongefteldheden weg te neemen ,) Honden op te houden by de volkomene Vestiging des Christendoms , en gevolglyk , dat alle de Voorgéefzels der Leidslieden onder de Methodisten , van Wonder- 1 &fa£k Xiïl: R* . - '<• ■ ' \  VAN DEN'EERW. JOHN WEtÏËY» 4t>ï tterdaadige Gaven en Bovennatuurlyke Verlichtingen, of cfe begogelingen van Geestdryvery , of de Bedriegeryen van Geveinsdheid, waren. . Op welk eene wyze die geleerde Kerkvoogd, deeze waarneemingen heeft toegepast op het Gedrag van den Heer wesley, in 't byzonder zo als deeze 't zelve voorgefteld ■heeft in zyne Journals , zal zeker weetenswaardig weezen voor de meesteu onzer Leezeren, Wy zullen daarom eene en andere byzonderheid daar uit ontkenen. Ten einde men, fchryft de Bisfchop , niet vermoede dat ik een tlarsfenfchim beltrydc, is het noodig vooraf te toonen, dat deeze zeldzaame Man , de Heer wesley , in de ■daad, zich bykans alle Apostolifche Genadegaven heeft toegeëigend, in zulk eene volkomene maate als dezelve oudtyds werden bezeten. Maar , gelyk ieder goed Acteur eerst zyn Tooneel zal gereed maaken , zo heeft hy ook gehandeld, en ons, door de toverkunst zyner Tooneel-vermogens , te rug gebragt tot alle de Wonderen der vroegfte tyden; daar wy den Duivel los, ontketend en losgelaaten vinden , om zyn laaide poogingen aan tc wenden tegen den Nieuwen Godsdienst; terwyl wy, aan den anderen kant, met dezelfde blykbaarheid zien , hoe een overvloedige öitdorting van den Heiligen Geest gefchiedde , over zyne Opkomende Kerk. En allé deeze dingen dus voorbereid zynde , daan beide deeze Magren gereed , om elk haare rol te fpeekn, ten tyde, dat onze Apostel oordeelt, dat zy ten tooneele moeten treeden. (Het vervolg hier na.) Wel edele heeren ! " T^oorcJronSen zynde van droefheid over het nadeel, 't welk ,, as men aan eenige uraave uuderlooze Kinaereu , van een „ myner overledene Boezemvrienden , door de gevolgen van 't „ bedryven van Ovenpel, heeft toegebragt, en verzekerd zyn„ de , dat deeze of diergelyke gevallen menigvuldige maaien 3, plaats hebbjn; zo vatte ik de pen op , om deeze gruwelyke ,, zonde, langs deezen weg, te beftryden. En vermits UEdele geagt Werk voofnamelyk gefchikt is om nuttig te zyn , zo „ twyfele ik niet, of UEdele zullen wel de goedheid gelieven te hebben , om deeze korte Aanmerkingen daarin een plaats ,, te vergunnen , zo als anderen van my voorheen dit geluk „ hebben mogen erlangen; of het God mogt behaagen, flegts „ een van deeze Zondaars of Zondaaresfen de oogen te openen. en hen vermogens te verkenen, om deeze Zonden te kunnen S 5 „ vaar'  |$B BE 20NDS VAN OVERSPEL, „ vaarwel zeggen ; of wel anderen affchrikken, om deeze „ lnoode misdaad te begaan." Ik heb de Eer te zyn, wel edele heeren! Z>. den 20 April, UEdele vlytige Leezer 1791. W. de zonde van overspel , uit een bepaald oogpunt beschouwd , en het onregt , en de schade , die men zyn evennaasten daar door kan aandoen en veroorzaaken, aangetoond. Er is byna geen Zonde , welke onder groot en klein menigvuldiger en openlyker wordt bedreeven, dan de Zonde van Overfpel. Een ieder, die de waereld gezien heeft, en door de verkeering met menfchen weet , wat 'er in dezelve omgaat, zal my dit gereedelyk toeftemmen. Het begaan van deeze Zonde wordt door veelen flegts aangezien als een Galanterie, eene ten kwaade niets betekenende zaak. 'Er zyn my voornaame getrouwde Lieden , van beide de Sexen, bekend, die 'er fchicr openlyk voor uitkomen ; die op de Concerten , in de Comedie , in de Gezelfchappen, ja zelfs in de Kerken , met woorden en door gebaarden toonen , dat de vermoedens, welke men van hunne onbetaamelyke en zondige gemeenzaamheid heeft opgevat , niet dan maar al te waar zyn. Zou men deeze verregaande onbefchaamdheid , en het toeneemen van deeze Zonde , niet veelal daar aan kunnen toefchryven ? Vooreerst , dat dezelve thans genoegzaam ftraffeloos kan worden bedreven; en ten anderen , dat de meeste Menfchen dezelfde uiterlyke hoogachting betoonen voor die geen , die voor een Overfpeeler of Overfpeeleresfe bekend ftaat , als voor Lieden van een onbefproken wandel? En echter kan, 'ja moet, men de Zonde van Overfpel, om deszelfs gevolgen, onder de grootlfe en onder de zwaarfte van alle de Zonden tellen. Ik zal maar één bewys , onder de menigvuldige die voor handen zyn , ter bevestiging van myn gezegde aanvoeren; een bewys, waarvan men , ter be- ftraffing en beteugeling van deeze gruwelyke Zonde, zeer weinig gebruik maakt, en het welk evenwel, myns oordeels, geen van de minfte is; eindelyk een bewys, genomen uit een ze¬ ker geval, waarin ik, min of meer, ben betrokken geweest; en 'l welk my , ter oorzaake der ongelukkige Kinderen, die, door de gevolgen van het begaan deezer Zonde , eene zeer aanmer. kelyke Erfenis hebben verlooren , en daar door tot nypende Armoede zyn gebragt, veel droefheid heeft veroorzaakt. Door het begaan van de Zonde van Overfpel, met de Vrouw van zyn Evennaasten , dringt men immers zeer dikwils één of meer vreemde Erfgenaamen in deszelfs Familie in. Deeze in de daad OnechteHngen deelen met de wettige Kinderen van den za  uit een bepaald oogpunt beschouwd. 2^ 20 godloos bedrogen Man , die ter goeder trouwe meent das deeze ook zyne wettige Kinderen zyn , na zyn overlyden deszelfs Nalatenfchap •, of, zo deeze Man geen Kinderen , die uit hem zyn voortgefprooten , nalaat, zo lleepen deeze onwettige Kinderen , eene geheele Erfenis na zich , die anders aan de Broeders, Zusters, of de Neeven en Nichten, van deezen Man zou te beurt zyn gevallen. Dit is het nog niet al ! Maar hoe dikwils gebeurt het dat ■wettige Erfgenaamen, die boven den vierden graad aan iemand beftaan , door tusfchenkomst van deeze Onechtelingen en ingedrongenen in eene Familie, die dan quafi een graad nader aan een overleden Bloedverwant, ab intestato, beftaan, worden buiten gefloten. En dit was het geval, 't welk ik bedoelde en waardoor ik, aan braave , naaruige en Godvrugtige jon^e Lieden , eene aanzienelyke Nalaateni'chap heb zien ontvreemden waarop zy eene wettige aanfpraak hadden ; en welke hen die zeer bekrompen moeten leeven , en zich zeer naauw , vooral de Meisjes, behelpen, ongemeen wel zou zyn gekomen. Zie daar, ouder andereu, de gevolgen van uwe ontugtigheid gy Overfpeelers en Overfpeeleresfen ; bedenkt dit, en beeft' uwe overgevvonne Bastaarden , die ongelukkigen, onweetende' dat zy in zonde en ongerechtigheid zyn seteeld , hebben geen ichuld aan dusdanig eene diefltal, aan het berooven van hunne Medefchepzelen. Neen ! deeze misdaad blyft voor uheder rekening! voor ulieder rekening alleen' Gy- lieden moogt het pleegen van deeze gruwelyke Zonde eene Galanterie noemen, die deWaereldfche Rechter, op zyn hoogst, met eene Geldboete ftrafc ; maar de Hemelfche Rechter zal deeze misdaad uit een ander, uit een waar. oogpunt be¬ lhouwen ,• en , zo gy in het begaan van deeze Zonde voortgaat, en onbekeerd fterft, u daar voor geltrengelyk, en naar verdienften, ftraffen. oorspronglyke brieven uit spanje door een reiziger geschreeven ; behelzende de geschiedenis van don alonzo, of den edelen kluizenaar. {Vervolg van bl. 217.) vierde brief. Barcelona, July 10, 178 — Don alonzo cardona (tarnde af uit een der doorlugtiglle Huizen van Oud Caftilie. De Natuur was zeer ryklyk geweest in het uitdeelen haarer gunstbewyzen, in het vormen van zyn Perfoon ; zyn gelaad en geftalte was zeer fchoon , en dit ging gepaard mee eena bevallige en edele houding. Dit ar^s, (ge-  254 OO&SPROKCLÏKE erieven uit spanje. (gelyk ik reeds heb opgemerkt) was nog duidelyk zigtbaar, zelfs, in zyn Kloostergewaad. Wiet min hadt zy haare goedgunftigheid betoond in het vercieren van zynen Geest: want door den ge» heelen loop zyns verbaals , en in alle deelen zyns ommegangs, kon ik ontdekken , dat hy alle natuurlyke en verkreegene bekwaainheden bezat, die den Man van Verftand en Opvoeding uitmaaken. Zyne Ouders geflorven zynde, toen hy nog jong was, nam de Graaf van calvatara, Broeder van zyne Moeder, die in de Stad Burgos woonde , hem in zyn Huis , en werd hem ten Vader. Deeze Edelman hadt maar één Zoon , bykans van denzelfden ou. derdom als Don alonzo; zy werden op éénen trant en in dezelfde oefeningen opgevoed. Voegelyke jaaren bereikt hebbendé om door reizen zig te volmaaken, liet de Graaf Neef en Zoon trekken om een reis door Italië te doen, en eenigen tyd aan het Hof van Napels zich op te houden. Geduurende hun verblyf in die Stad, kreegen zy begeerte om het vrugtbaar Eiland Sicilië te gaan bezigtigen, en gingen fcheep aan boord van een Napelfche Galei, na de Haven van Mesfina beftemd. De Wind diende hun voor eenigen tyd; maar een fchielyk opfteekende Storm, hoedanige men veel heeft op de Kusten van de Middellandfche Zee, dreef het Schip verfcheide mylen ten Zuidwesten af, en zy bevonden zich 's anderendaags, met het aanbreeken van den morgen , op de kust van Africa, naby de Haven van Tunis. De Storm bedaarde nu,en deNapolitaanenbegonnen te roeijen , om de breedte, van welke zy afgedreeven waren, weder te bekomen; doch zy konden het oog niet ontwyken eens Roovers van Tunis, buiten de Haven liggende te wagten, om, zo ras de Storm ophieldt, ter Kaap uit te vaaren. De Mooren hadden hei Italiaanfche Schip niet gezien, of zy heefchen de Zeilen by, en zetten het met allen mogelyken fpoed naa: dewyl zy veel fterker bemand waren dan de vervolgden, twyfelden zy niet aan eene geree^e bemagtiging: doch 'er bevonden zich aan boord verfcheide Napelfche Edellieden, behalven de twee jonge Spanjaarden., zy fpanden alles wat mogelyk was in, om den bezwykenden moed der Schepelingen op te beuren , en hun aan te maanen tot eene zo manmoedige verdediging als hunne omftandigheden gedoogden. Don alonzo en zyn Neef Don miguel waren niet min gereed dan eenige hunner Tochts-lotgenooteu, om, met uitgetoo. gen Zwaard, proeven van hunne dapperheid te geeven. De Roover, thans in 't bereik van een Kanonfchoot gekomen, begon het gevegt. Volgens de gewoone wyze van vegten, poogden de Ongeloovigen het vyandlyk Schip aan boord te klampen , en te enteren. Zy volvoerden dit. Het gevegt werd hevig , en veelen werden aan wederzyden gewond en gedood. De jonge Graaf kreeg een (lag met een Sabel van een Moor, die hem op het Dek deedt nederftonen. Dou alonzo , zyn Nee! zien-  O0KSPBONGLYKE BRIEVEN UIT SPANJE. afziende vallen, ontfloeg zich van den Man tegen vvien hy kampte, fprong na de plaats waar deeze lag , en weerde behendig den flag af, die doodlyk voor hem zou geworden zyn. Moedig op dit welgelukken, flak hy zyn Zwaard, eer de Moor zich kon herHellen , in den boezem diens Barbaars, en wreekte den val zyns Vriends. De Capitein van het Rooffchip, een veel heeter ontvangst ge* waar wordende dan hy vermeend had, riep zyn Volk terug , en voer heen om een gemakiyker buit te bekomen. De Napelfche Galei wendde alles san om de Haven te bereiken van welke zy onverwagt waren afgedreeven , en kwam welhaast , zonder eenige verdere ftoorenis, binnen. Bit geval maakte Don alon- zp dubbel dierbaar aan zyn Neef; 't zelve bevestigde de Vriendfchap, die zy van hunne vroege jeugd voor elkander gehad hadden, en die met de jaaren was opgegroeid, meer en meer. Da, jonge Graaf werd, op zyne aankomst te Mesfina, gebragt, te» Huize van den Siciliaanfchen Edelman, aan wien zy Voorfchrvvingsbrieven hadden ; zyne wonden werden aldaar terftond verbonden, en men droeg voor hem alle mogelyke zorge. Geduurende zyne beterfchap, die traaglyk voortging, verliet Don alonzo zelden de Kamer zyns Neefs , en gaf, zo lang diens leeven. gevaar liep, ontelbaare blyken van de tederlte bezorgdheid. Don juan.sforzi, Marquise/ Spinoli, de Edelman aan wiefi de twee Spanjaarden waren aanbevolen , bekleedde eene aanzienlyke post op het Eiland, ftondt in groot vertrouwen by zynen Meester, den Koning der beide Sicilicn, en was zeer gezien by de ïnwoonderen van allerlei rang. Palertuo was meest zyne verblyfplaats; doch hy onthieldt zich, ter verrigting van eenVe Staatsbezigheden, thans te Mesjina. Eene Dogter was het laatfte en eenige overfchot van het doorlugtig Huis diens Edelmans, aan welke de Marquifinne, haare* Moeder, het leeven niet gefchonken hadt of zy blies het haare uit; haar erfgenaam laatende van eene groote maate fchoonhcid e,n duizend aanvalligheden. Al de liefde van het gevoelig hart van den Marquis vereenigde zich in deeze Dogter, en de zon* voor haare opvoeding was een zyner geliefdfte bezigheden. Zy beantwoordde ten vollen aan zyne wenfehen: want de jonge leo? nora,opgroeiende, ftrekte ter bewondering van 't geheele Eiland. • Zy hadt haar veertiende jaar bereikt, toen de twee Spaanfche Ridders aan haars Vaders Paleis kwamen. Schoon de Familie van den Marquis oorfpronglyk uit Spanje afftarnde, en hy verfcheide jaaren zich aan het Hof van Napels hadt onthouden, behieldc hy niets van dc ernsthaftigheid en hoogmoedigheid dier beide Volken; maar was ongedwongen, openhartig,gefpraakzaam; paarenne, by eene voeglyke deftigheid, het inneemende en bevallige van meer befchaafde Ryken. Deeze vryheid van gevoelen ftrekte zich uit tot de opvoeding zyner Dogter; haare Zeden, door zyne hand gevormd- hielden liet midden , tusfehen de ftyfheid en naauwgezetheid der Span«• - ■ jaar-  af6" oorspronglyice brieven uit spanje. jaarden en wulpfche losheid der Franfchen. Wel verre, derhal ven , van zyne Dogter, toen deeze twee Gasten kwamen, op te fluiten, en van hun gezelfchap te verwyderen, itondt de Marquis haar toe aan zyne tafel te komen, en deel te neemen in de plaifierpartyen. De Duenna nogthans , aan wier opzigt by haar hadt aanbevoolen , was teffens vermaand behoorelyk agt te flaan op haar gedrag, als zulks noodig mogt weezen, om voor te komen, dat 'er geen byzondere gefprekken plaats greepen, of iets meer dan een vriendlyk onderhoud. Dan , hoe ydel zyn zodanige voorzorgen! De indringende Liefde zoekt altoos voordeel te doen mee jeugd en onervaarenheid, en zomwylen op den geringften grondflag een duurzaam ryk te bouwen. Dit gefchiedde te Mesfina. De jonge Graaf was niet geneezen; van de wonde hem door den Moor toegebragt, of hy ontving eene andere, van de onwederftaanbaare bekoorelykheden van de beminnelyke leonora. Op 't eigen oogenblik dat hy gelegenheid hadt om de fchoone Dogter van den Marquis te zien, voelde hy de kragt der Liefde. Dan het vermaak, 't geen hy gevoelde uit deeze nieuwe aandoening, was niet onvermengd. Wanneer zyne Liefdedrift hem toeliet te denken, begreep hy, dat, fchoon hy de gunst van Leonora mogt verwerven , noch haar, noch zyn Vader, hem zou toelaaten de Egtverbintenis aan te gaan, eer de twee jaaren, tot zyne reisbeftemd, verftreeken waren. Dit tyd. vak fcheen hem eene Eeuw: die bedenking verbitterde allen genoegen; zomryds befloot hy zyne gevoelens te ontdekken aan de jonge Juffrouw, en haar tot medelyden te beweegeu; op andere tyden ftelde hy vast, zyne Liefdedrift te beteugelen , en zyns Vaders voorfchrift bereidvaardig te volgen. Zo zegepraalden, by beurten, Liefde en Rede. Donna leonora kon niet naalaaten op te merken, dat Don miguel zeer gunftig ten haaren opzigte dagt, niettegenftaande hy het geheim in zyn eigen hart verborg; doch zy zag het met leedweezen. Schoon zyn Perfoon bevallig was en zyne begaafdheden inneemend waren, hadt zy nogthans Don alonzo dikwyla gezien, vóór dat diens Neefs ongefleltenisfe hem toeliet zich by haar te vertocnen, en was zy daardoor, eer zy 't wist, met een gunftig vooroordeel jegens hem ingenomen. Menigmaal wenschte zy in 't verborgen, dat de Man, die haar Vader haar tot Egtgenoot zou kiezen, zodanig mogt weezen. Doch, welke ook haare inwendige gevoelens waren, zy gedroeg zich zo omzigtig, dat noch de Marquis, noch die hem kwamen bezoeken, noch de Duenna eenige tekens konden befpeuren van haare verhoolene wenfehen. Don alonzo gevoelde in hem ongewoone aandoeningen als hy zich in 't gezelfchap van Donna leonora bevondt. Zich geheel ontdoende van zyne volks-ernsthaftigheid, was hy altoos vrolyk en vlug in haar byweezen, en poogde, door duizend kleinigheden in het oppasfen, haare agting te verwerven. Maar jong en onbedreeven in de aandoeningen des harten, hadt gy geen denkbeeld,  •QRSPRONGLYKE BRIEVEN Wlff JPANJE. 26> fcesld, dat deeze oplettendheden uit iets meerders dan de pl'tgtmaatige vriendlyke beleefdheden aan de Sext van leonora verfchuldigd , ontftonden ; hy dagt niet dat 'er Liefde onder gemengd was. In deezen ftaat bleeven leonora, Don miguel en Don alonzo, een geruimen tyd. Zy waren dikwyls by elkander op plaifierpartyen, doch bleeven onkundig van elkanders gevoelen. Eindelyk kon de jonge Graaf, als hy, op zekeren dag, Donna leonora toevallig ontmoette, op een afgelegen wandelpad, in den Hof tot het Paleis haars Vaders behoórende , de aandrift niet wederftaan , welke hem aanzette om zyne Liefde aan haar te ontdekken , en , vreezende dat hy zulk eene gunftige gelegenheid niet weder zou aantreffen , knielde hy voor haar neder. - Leonora hadt zints lang eene verklaaring van dien aart verwagt. Zy ftondt, derhalven,niet verwonderd, te hooren, dat hy, in de tederfte en vuurigfte bewoordingen, zyne Liefdeverklaaring uitboezemde. In 't eerst poogde zy zynen aanval boenende af te zetten;maar bevindende dat hy aanhieldt,en geen genoegen fchiep in de lugtigheid haarer antwoorden, betuigde zy hem, dat haare wil geheel ondergefchikt was aan dien haars Vaders; zyne bevelen alleen konden haare wenfchen in een zo aangelegen ftuk bepaalen. Op dit oogenblik verfcheen de Duenna. leonora drong 'er op dat hy zou opftaan , en verboodt hem by haar eenigen verderen aanzoek te doen. Don miguel antwoordde, dat het hem onmogelyk was ooit op te houden haar te beminnen; en dewyl zy hem niet volftrekt verbooden hadt te hoopen, kon hy zulks neemen voor eene ftilzwygende goedkeuring van zyne oogmerken, en «Jen weg, welken zy aangeweezen hadt ter vervulling zyner wenfchen, inflaan. Dewyl de Duenna intusfchen zo digt by kwam, dat het haar niet mogelyk was hem iets meer afwyzens te zeggen \ vondt zy zich genoodzaakt ftilzvvygend te berusten in deeze bedoelde Liefdeverklaaring. Ik moet hier een einde aan myn Brief maaken, die vry lang geworden is; naardemaal 'er waarfchynlyk eenige postdagen zul. len verloopen, eer ik weder gelegenheid heb om aan u te fchryven. Vaar intusfchen wel. C. D. VYFDE BRIEF. Barcelona, July 20, 178 — Don miguel het door hem genomen befluit willende volbren^ gen , zogt gelegenheid om leonora's Vader deswegen den voorilag te doen. Den Marquis op zekeren dag alleen v ndende, verklaarde hy deezen, welk een indruk de fchoonheid en de bevallig-  £68 oorspronglyke brieven uit spanje. ligheden van diens beminnelyke Dogter op zyn hart gemaakt had-r den; en hy verzogt de toeflemming des Vaders om haar weder» liefde, ware het mogelyk, op te wekken. De Marquis liet den jongen Graaf ongeftoord voortvaaren in alles wat hy te zeggen hadt; doch, als hy ophieldt, vroeg hy hem, hoe hy zo onvoorzigtig kon weezen, om te denken aan het. treeden in eene Egtverbinteuisfe zonder zyn Vader vooraf geraadpleegd te hebben op een ftuk van zo veel aanbelangs; een pligt, van welken hy zich niet kon ontflagen agten; dewyl dezelve in Spanje met zo veel ftiptheids werd afgevorderd. Don miguel bragt ten zynen voordcele in 't midden, de on» waarfchynlykheid, dat zyn Vader eenige tegenwerping zou hebben op zyn voorftel, om eene Egtverbintenis aan te gaan, in eene Familie, in alle opzigten zo edel en luisterryk. Do Marquis antwoordde , dat hy, hoe waarfchynlyk dit mogt weezen, op geenerleie wyze eenige aanmoediging geeven kon aan zyne hoope, voor dat hy in perfoon zyn Vader des geraadpleegd hadt; en dewyl dit niet kon gefchiedeu eer'*hy t' huis kwam, hoopte hy, dat de Graaf zyne genegenheid zo lang zou bedwingen, inzonderheid,.dewyl hy door de voorgeflagene Egtverbintenis zou beroofd worden van de gelegenheid, om, door het bezoeken van andere Volken, die Mensch- en Waereldkennis op te doen, welke van eene zo onvermydelyke noodzaaklykheid was voor een jong Heer van zyne hooge Geboorte. ■ Met al de eenvoudigheid van een verliefden Jongeling , wilde de Graaf da heftigheid van zyne Liefdedrift in 't midden brengen, die geen langer uitltei gedoogde, maar de Marquis deedt hem welhaast, door overvvigt van reden, zwygen. Die Edelman was niet onvoldaan over den voorflag van den jongen Reiziger; hy wenschte geen hooger verbindtenis voor zyne zo tederbeminde Dogter; maar het uitftel, waarop hy aandrong , fcheen volftrekt noodzaakfyk tot haar toekomend geluk. Naardemaat Don miguel in zyn gedaanen aanzoek niet beter, kon flaagen, en de tyd, welken zy zich voorgefteld hadden op Sicilië te flyten , bykans verftreeken was , begonnen zy zich tot het vertrek gereed te maaken. Al het merkwaardige des Eilands hadden zy reeds bezigtigd. By dit gedeelte des verkaals, herinnert het luiden der Klokjes, behoorende tot het Klooster en de andere Hermitagien , Don alonzo , dat het uur van de Middernagt-gebeden daar was, Hy ging derhalven in zyn klein Bidkamertje, na, beleefd, verfchooning gevraagd te hebben, wegens de onvermydelyke noodzaakelykheid, welke hem drong het verhaal af te breeken. Gy zyt ongetwyfeld onverduldig nieuwsgierig na het vervolg , ik zal het den naasten Postdag zenden. Ct Vervolg l>y de eerfte gelegenheid.~)  MENGELWERK, tot fraaye letteren , konsten en weetenschappen , betrekkelyk. Aan de Heeren Uitgeeveren der Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen. MYNE HEEREN! Vinden U Wel Ed. het volgende Stukje, welk ik vertaald heb, van eenig aanbelang, om in U Wel Eds. veel geacht Maandwerk geplaatst te worden, zulks zal my byzonder aangenaam zyn , terwyle ik de eere heb, met veel achting, te zyn, MYNE HEEREN\ U Wel Ed. Dw. Dienaar. Heusden, j s Jl/r„„, t *— r\ t C. MULLER. den 16 May, 1791. vergelyking van lukas II. 2, met een berigt van josephus. Door christoph daniël lorenz. {Naar het Hoogduitsch.") Lukas zegt, Hoofdlt. II. a., dat christus is geboren geworden viye^evovros iv\t 2vp<*c Kvt>v\viov , toen ouirinus of cyrenius een, niet door of uit den Roomjfchen Raad afgezonden Proconful of Prcetor, maar door augustus zelfs, onmiddelyk aangeftelde Stadhouder van feen gedeelte van) Syrien geweest is. Josephus en andere ongewyde Schryvers berigten, dat toen ter tyd, tot na den dood van herodes, welke, naar de uitrekening van scaliger eu calvisius , in 't Jaar der Waereld 3948, vóór Paasfchen, voorviel, saturnius Stadhouder van Syrien geweest zy, welke door quintilius varus, die naderhand de Duitfchers zoo goed heeft leeren kennen, en na dezen eerst door cyrenius- of quirimeng. 1791. no. 7. T Sus  6?<* vergelyking van lukas II. 2, nus opgevolgd is geworden , en deze laatfte eerst negen: Jaaren na de geboorte van christus , na het verbannen van archelaus naa Vienne, eene zeer fcherpe Schatting, eigenlyk Cenfus, waarvan het (Hoog-) duitfche woord Zins ontleend is, geligt heeft. Deze tegenftrydige berigten willen eenigen door eene enallage vereenigen , en zeggen : %puTq is voor npurepz gezet geworden, en vertaaien dan de woorden van lukas: welke eerder was dan de groote Schatting onder quirinus. Maar wil men het Grieks geen geweld aandoen , zoo blyft het evenwel , nadat men deze enallage aangenomen heeft, altyd nog: welke de eerfte was, toen quirinus Stadhouder over Syrien was. Anderen maaken een onderfcheid tusfehen Prcefes of Stadhouder over Syrien in 't gemeen , en tusfehen een Prcefes flegts tot eene Schatting over Syrien; maar zonder grond en bewys. - In Rome waren wel Cenfors en Qiicejlors, welker ambten en verrigtingen geheel anders waren, dan die der Confuls cn Prcetors, en waarvan de eerften de zeden der in'wooners beoordeelden , maar de tweeden derzelver getal opfchreven en hun vermogen onderzochten , aut nomina tanium hominum in tabulas referebant publicas, aut cenfum habebant 6? exigebant. En zoo kunnen de Prcejides, Proconfuls , Prcetors, &c. voornaamlyk in nieuw veroverde lahdfchappen , ook door hunne Cnicejlors , welke zy aüt publica aucïeritate, Jive Imperatoris , Jive Senatus, Jive amborum , aut propria deliberatione & favore eleêios, by zich hadden, die verrigtingen der Oucejtors nog des te meer hebben laaten uitvoeren; daar ui Rome zelfs, welk niet meer in zyne jeugd, maar machtig, welingerigt en groot Was, de Qucsjtors de tabults cenfuales £? cenfus cujuslibet reeds voor zich vonden, en ze flegts behoefden aan te tekenen, in te vorderen en te verrekenen. Een dergelylc Quajïor buiten Rome was geen Prcefes, Proconful en Pmtor zelve , maar alleen een ondergefchikte des Stadhouders, en kreeg zyne bevelen niet onmiddelyk van den Keizer, of den Raad, maar van den Stadhouder, en zyne verrigting heet ook niet yyc^oveveiv. Men kan, naar onze wyze van fpreeken , de Qucejtors te Rome met de Raadskamerheeren, maar, die in cfé Wingewesten , met de Opperontvangers der belastingen en de Betaalmeesters der Troepes, vergelyken. Quirinus viyenonvm tjjs Zvp<«j is dus niet flegts en al-  MET EEN BERIGT VAN JOSEPHUS. 2?! alleen een , ten behoeve eener Romeinfche Cenfus in 't beloofde Land of Palcejtina gebruikten man, geen bloote Oucejlor, maar, gelyk luther het recht vertaalt, een wérklyke Stadhouder, of, naar den hedendaagfchen ftyl, een Gouverneur geweest. Hierby moet men zich nu door het berigt van josephus, welke saturnius ten tyde van christus geboorte als eenen Stadhouder van Syrien opgeeft, niet laaten in de war brengen , en zich tusfehen lukas en josephus zulk eene tegenftrydigheid verbeelden, als of één van beide volftrekt gedwaald hadde. Het is flegts eene fchynflrydigheid, welke daaruit ontftaan is, dat men 'er niet om gedacht heeft, dat, gelyk een Germania prima Êf fecunda, Lugdunen/is, zelfs tertia & quarta, in Aften of Natoliën, AJia ipfa of Trods, verder nog elf Landfchappen, en onder deze weder Phrygia prima & fecunda gehad heeft, men dus ook meer dan één Syrien geteld hebbe. 'Er was i. Syria Ciliciee (vicina) of Damascena , 2. Ccelojyria of Antioclwna, 3. Phoenice, 4. na het verbannen van archelaus naa Vienne, Juicea, en 5. na de verwoesting van Jerufalem, Palcejïina. Alle deze gedeelten van Syrien hadden hunne Romeinfche Bevelhebbers, welke deels Prcejides, deels Procurators, genaamd wierden, en ten minften menigmaal of in zekere zaaken , onder den voornaamften Prcefes van Syrien, te Antiochien zyn verblyf houdende, ftonden; ook wel, wanneer deze ftierf, in zyne plaats traden. Zoo was dus ongetwyffeld, na het verbannen van archelaus , quirinus Prcefes Syrice Antiochence , maar componius Procurator Judazce ; en quirinus beftuurde evenwel ook de fcherpe Cenfus , waarvan josephus melding maakt. Ten tyde van christus geboorte was saturnius de opperfte Prcefes Syrice te Antiochien, maar de overige gedeelten van Syrien waren deswegen niet zonder opzieners. Inzonderheid moest augustus in Phoenice eenige Zeeplaatzen uitzoeken, door welke hy, zoóVel herodes zelve , die hy met het beloofde Land befchonken had, als de Stad Tyrus, wegens haare Zeemagt en groote voorrechten, kon in toom houden, en iemand over hun ftellen. Een Cenfus was by de Romeinen iets zeer gewoons, en wierd met, of zonder, belastinge, over de homines Cenfi gehouden. Augustus wilde dus voor deze reis weeten, hoe veele Menlchen 'er niet alleen in het Komeinsch gebied , maar ook in de landen der Tributariorum, of ook T a flegts  27* VERGELYKING VAN LUKAS II. 2 , ilegts onder de befcherming der Romeinen ftaande , (naar onze wyze van fpreeken, zyne Vafallen,) voorhanden waren, en hoe hoog hun vermogen reikte. De eigenlyke Opdragt tot deze Cenfus gefchiedde aan herodes zelve. Maar deze was niet genoeg, als een homo verfutus £f verfipellis, te betrouwen. Hy kon te veel opgeeven om zich des te aanzienlyker te maaken, of te weinig om een aanzienlyk don gratuit te vermyden. Men moest herodes dus nog iemand toevoegen. Dan dit kon zoo wel wegens het Koninglyk aanzien en de Hoogheid van herodes , als ook wegens zyne te groote verafgelegenheid van Rome nog immer te duchtene macht , geen bloote Qjicejtor zyn, maar het moest een man wezen, die zelfs her bevel over Romeinfche Legioenen voerde , en niet eerst by eenen anderen om dezelve behoefde aan te dringen; het moest een wérklyke v\ye^ovevoiv Hvpta;, Prcefes , Prcefeëlus , Procurator Syrice cujuscunque demum fit, 'zyn, en nu, volgens lukas, deze quirinus, ten wiens aanzien deze fchatting de eerfte kan genaamd worden. Het is lukas , die zich om de verdeeling der Romeinfche Wingewesten, den rang, de ondergefchiktheid, bezoldiging en de eigenlyke titels der Roomfche Bevelhebberen, vooral daar hy in 't Grieksch en niet in 't Latyn fchreef, niet bekommerde, genoeg, dat quirinus by de Schatting tegenwoordig geweest zy , dat hy één der Romeinfche YiysixovevovTuv Zvsicig van een gedeelte van Syrien (denkelyk van Phoenice, want dit lag het digtst by, zoodat hy zich van zyne Landvoogdyfchap niet te ver behoefde te verwyderen,) geweest zy , en dat deze Schatting de eerfte ware, waarby quirinus in 't beloofde Land als een Romeinsch Gouverneur van Syrien heeft te doen gehad. Saturnius, welke, naar het getuigenis van josephus, lang na de Schatting van lukas tot na den Dood van herodes, Prcefes Syrice, of veel liever Syrice cujusdam, of prcecipuus omnium Syriarum Prcefes geweest is, kon hy niet noemen , want hy had met de toenmaalige Schatting niets te doen. Hy zegt niet, en kon ook volftrekt en onbepaald niet zeggen: dat zy gefchiedde onder quirinus; want dan had men de geboorte van christus negen Jaaren laater kunnen ftellen, waaruit dan een tydrekenkundige misflag ware ontftaan , om dat Herodes toen reeds dood was, daar hy toch by christus geboorte leefde. Hy zegt derhalven, en moest ?oo ook zeggen: itpuzy eysvero v,yeIxcvsvovTOi 7vfi Zvpicti Kv^mv, de eerfte, by welke quiiu- PÏUS  met een berigt van joseïhos. 273 mis als een Stadhouder van Syrien (de eerfte reis flegts van een gedeelte van Syrien, maar een andermaal de Opperde van alle gedeelten van Syrien,~) geweest is. Nu is 'er geene tegenflrydigheid meer voorhanden, de fcherpe Cenfus, na het verbannen van archelaus , waarvan josephus melding maakt, kan onder quirinus en zyn beltuur gehouden zyn geworden; saturnius kan by de geboorte van christus Prcefes over Syrien en wel Opperde Prcefes over alle de gedeelten van Syrien geweest zyn; doch met de toenmaaligc Cenfus niets te doen gehad hebben. Maar quirinus kan toen ook een Landvoogd van een gedeelte van Syrien tot de toenmaalige Cenfus door augustus aangefteld, en deze Cenfus de eerfte der twee Cenfus , by welke hy zich bevond, of welke hy nomine Ccefaris beftuurd, of ingevorderd heeft, geweest zyn. lavater's herinneringen aan de lezers van zyne predikatiën, CJoumal für Prediger.) ——> TT^ene Predikatie te maken, die den grooten hoop A_J wel bevalt, die bewonderd, uitgefchreven, en te koop geboden wordt, kost, in het algemeen, weinig moeite ; maar eene Predikatie , die wezentlyk belangryk voor het hart is, en zich met verwarmende kragt in het zelve indringt, terwyl zy het verftand verlicht; eene Predikatie die levendige en nazoekende prikkelen achterlaat , den hoorder navolgt, en in het uur der verzoeking, wanneer ze lang door de lucht vervlogen is, zich door het hart weder henen dringt; eene Predikatie, die niet bevalt, die alle Menfchen tegen zich heeft, — en evenwel bevalt — doch niet uit de gedachten gebragt, niet wederleid, misfehien wel opentlyk berispt, maar evenwel van harte niet anders dan gebillykt kan worden, dat myne lieve Broeders is het werk der wysheid van den Geest en der kragt van: Christus; naar dergelyke voordellen willen wy onzen arbeid beoordelen, wy willen ons zeiven de volgende vragen doen. ,, Is myne Predikatie ,• over het algemeen befchouwd, „ eene Euangelifche Predikatie , waardoor het heil der „ Menfchen volgens het oogmerk van Jefus Christus bevor- ,, derd wordt? is zy eene eenvouwige, voldoende, be- „ paalde, en van Christus geest ontleende beantwoording T 3 „ der  a74 lavater's herinneringen „ der gewigtige vraag: Wat moet ik doen, op dat ik zalig „ worde? „ Strydt myne leerwys niet tegen, maar ftemt ze over„ een met, en is ze gelykvormig aan, de leerwys van de 3, Proplieten, van Christus en zyne Apostelen? „ Is de eenvouwige, overredende, fterke , innemende „ voordragt der Bergpredikatie my natuurlyk , gemeen3, zaam ? heb ik dezelve vlytig genoeg beltudeerd ? heb ik 5, dezelve diep en zeker genoeg in mynen geest gedrukt? _ „ Zou zich in myne plaats, voor myne Hoorders, in „ mynen tyd, een Propheet, een Apostel, Christus zelfs, „ wel zo hebben uitgedrukt ? „ Verfta ik alles, wat ik zeg, zo volkomen, dat ik het „ ligt met andere woorden zeggen, in duidelyke denkbeel„ den ontwikkelen, en rekenfchap van myne uitdrukkingen „ geeven kan? „ Ben ik van alles, wat ik zeg, volkomen overtuigd en 3, doordrongen? „ Moet men het aan myne Predikatie aanzien en onder5, vinden , dat ik ware en duidelyke , zelfsgedachte „ denkbeelden, eige ondervinding en eige overreding wil „ fchynen te hebben van de zaken, welke ik anderen leren „ wil? „ Wordt myn Toehoorder, door middel van myne Predikatie, met de leer van den Bybel, en de daarin geopenbaarde fchikkingen van God, tot herftelling van het menfchelyk gcflagt naar zyn evenbeeld meer bekend? „ Kan zyne kennis in den Bybel daar door wasdom beko- j, men ? Is myne Predikatie overeenkomftig met de omftandighe„ den van den tyd, met de vatbaarheid en het gemoedsbe„ ftaan van myne Hoorders, met myn eigen karakter, ou„ derdom en bediening? „ Is myn voordel vry van alle ruwe, gemeene, onè'. M dele, lage, bittere en gebiedende uitdrukkingen ? Is myn' yver voor de waarheid zuiver, verbergen zich daar onder geene het eigen zoekende hartstochten? Vindt de geleerde en fcherpzinnige, zoo wel als de eenvouwige, voedfel voor zyn verftand en hart in myn 3, voorftel, worden zy beide verlicht en verwarmd? Verftaat hy, die'my verftaan wil, my volkomen? Kan „ hy miv gemakkelyk nagaan ? „ Is het niet de fchuld van myne bearbeiding en van myn voorftel, wanneer myne Hoorders niet meer verlicht en » °P-  AAN DE LEZERS VAN ZYNE FREBIKATIEN. Sp$ ;ï opgewekt henen gaan, dan zy in de Kerk gekomen Is de gehele inrichting van myne Predikatie eenvou„ wig, vatbaar, natuurlyk, kan ze gemaklyk in het geheugen bewaard worden ? laten de verklaringen, de gron„ den , de bewyzen, met gemak zich van eenen eenvouwigen, ook van eene opmerkende dienstmaagd herhalen? „ heb ik het wezentlyke wel zamengevoegd ? zyn de hoofds, gedachten, de grondftellingen, zo klaar, dat ze niet licht ,, kunnen vergeten worden ? „ Laten zy zich op byzondere, in dit leven voorkomende, „ gevallen licht toepasfen ? „ Zyn ze niet tegenftrydig tegen andere grondftellingen , „ welke ik voorbeen heb voorgedragen ? Laten zy zich met andere ware en heerfchende grond,, ftellingen van myne Hoorders licht vereenigen, en daar onder fchikken? Durv' ik myne Predikatie in een kamer, eenen diep- denkenden en eenen dagelykfchen Godgeleerden, eenen „ geöefenden Wysgeer, eenen fchranderen en vernuftigen „ Staatsman , eene verfkndige vroome Vrouw, en eenen „ ongeleerden Knegt, of Dienstmaagd, voorlezen; durv'ik „ by elke bladzyde , by het lezen derzelve, ieder van „ deze perfonen rustig in het aangezicht zien , en kan ik a, zeker zyn, dat ik van allen recht verftaan en van nie3, mand wederlegd zal worden, zonder dat ik my in de „ verzoeking bevinde, by de eene of andere plaats van fchaamte te bloozen, êene geheime weerzin in my te ,, bemerken , of deze en gene plaats vlugtig te overlo„ pen?" Deze zyn nagenoeg de vragen, naar welke, zoo het ons toefchynt, alle Predikatiën moeten beoordeeld worden; — en och dat God alleen bier en daar enkele Predikanten of kleiner en grooter Gezelfchappen van Predikanten verwekken mogt, welke zich in de beoordeling van hunnen arbeid redelyk en broederlyk oefenden. Dit is een woord 't welk gy, ó myn God , zeker niet geheel onvrugtbaar laten wilt. T 4. AAN  $76 KORTE LEEVENSSCHETS aan de uitgeevers van de algemeens vaderlandsche letteroefeningen. myne heeren! De dood van een der beroemdfte Botanisten, die by den uitgang deezer Eeuw in Europa leefde, van te veel gewigt zynde, om dezelve , by gelegenheid \ dat ik U Wel Eds. andermaal verzoeke de volgende kleine Vertaaling (*) in ö Wel Eds. geacht Tydfchrift te plaatzen , geheel onaangeroerd te laaten, hoope ik den Nederlandfche Leezeren geen ondienst te zullen doen, door dezelve hier mede een korte Schets van het Leeven deezes vlytigen en verdienstvollen Natuurkenners mede te deelen. Ik heb de eer met hoogachting te zyn, myne heeren! Gottingen, U Wel Ed. Dw. Dienaar, den 23 May 1791. d. l. oskamp. * # * v Johannes andreas murray wierd te Stokholm, waar zyn Vader d. andreas murray den Predikdienst by de Duitfche Gemeente vervulde, den 27 January des Jaars 174° gebooren, en maakte in 1756 te Üpfal een aanvang zyner Studiën, welke de Geneeskunde in het algemeen, en in het byzonder de Kruidkunde, onder het geleide des vereeuwigden linn/eus, tot hun onderwerp hadden; van daar maakte hy een Reize in 1759 door de Zuidelyke Gewesten van Zweden naar Koppenhagen, en keerde met een verzamelden fchat van Natuurkundige en Oeconomifche Ontdekkingen, langs een anderen weg, naar zyn Vaderftad terug, van waar hy zig weder in het volgende Jaar naar Gottingen begaf; naar dat hy de Lesfen der Profesforen deezer Univerfiteit, met^ vrugt gehoord hadde, vong hy zelf, in het Jaar 1763, met Paafchcn, naar bekomen verlof, aan, anderen in de Kruidkunde onderrigt te geeven, en wierd in Augustus deszelfden Jaars tot Doélor, en in April des volgenden Jaars tot Profesfor Medicina F.xtraordimrius verheeven; in 1768 wierd hy Doctor in de Wysbegeerte , en Medelid van de Academie der Weetenfchappen te Stokholm ; in 1769 wierd hy Profesfor Medicince Or- (*) Over het wezenlyk Galnooten Zout. Dit zal geplaatst worden in een volgend Stukje.  VAN J. A. MURRAY. 277 Ordinarius en Prafecïus der Koninglyke Botanifche Kruidtuin, en in 1770 Medelid der Gottingfche Maatfchappy der Weetenfchappen ; in 1771 noemde linn^eus een OostIndifchen Boom, hein ter Eere,Murraya exotica, zoo als hy ook reeds een door hem ontdekt lnfect Casjida Murrayi genaamd had; in 1772 wierd hy Lid van het BernIche Gezelfchap tot voordeel des Landbouws;in 1776 van het Geneeskundig Genootfchap te Koppenhagen ; in 1779 van het Genootfchap der Weetenfchappen van Gotheborg en Upfal; in 1780 van dat te Lund; in 1782 van het Heelkundig Genootfchap te Parys en Nancy; in 1784 van het Genootfchap der Weetenfchappen te Florenz , Lyon, Vlisfingen, en van het Gezelfchap der Georgofili te Florenz ; in 1785 van het Genootfchap der Weetenfchappen te Orleans, en in 1786 van dat te Dyon, zoo als in 1787 van het Óeconomifche Gezelfchap te Parys. In het Jaar 1780 wierd hy Ridder der Koninglyke Schwedifche Wafa-Orden; in 1782 bekwam hy van den Koning van Groot-Britannien den tytel van Hofraad, en in 1791 overleed hy, den 22ften May, naar een ziekbed van byna agt dagen, aan een Longe-Zweer, \_Vomica Pulmonis] des nademiddags om 3 uuren, in den ouderdom van 51 Jaaren en 4 Maanden; nalaatende eene Weduwe en vier ongehuwde Dochters. De verdienden van deezen grooten Natuuronderzoeker zyn te algemeen bekend,dan dat het nodig zoude wezen dezelve hier te herhaalen; het grootfte deel van zynen tyd befteedde hy aan de Kruidkunde, en de daar mede verbondene Weetenfchappen ; ook zyne Voorleezingen waren meest der Botanie en Materies Medica toegewyd, waarmede hy echter , zoo veel mogelyk, de nodige kennis der Infecten, en met de enkelde Geneesmiddelen,derzelver Oeconomisch gebruik immer tragtte te vereenigen ; zyne volftandige kennis der Griekfche, Latynfche en der bekendfte leevendige, Spraaken is een voldoenend bewys zyner genie en gepaste eergierigheid; en de aanzienlyke menigte der Werken, waar van hy, of de zeer nuttige en leerryke Vertaaler, of de geleerde en zinryke Autheur zelf was, gepaard met zoo veele aaneengefchakelde bezigheden, getuigen genoeg van zyne pryzenswaardige vlyt en onvermoeiden arbeid; van deezen heeft hy in het Eerfte Deel zyner Opusculas Commientationes varias tam niedicas, quam ad rem naturalem fpeftantes continentia , een Lyst dier geenen, welke tot J78J in het licht gekomen waren, vervaardigd, en, om T 5 011-  korte leevensschets van j. a. murray. onder dit aanmerkelyk getal geene anderen te gedenken wie kent niet zyne Apparatus Medicaminum? Wie kent niet zyne beide uitgaven van 't Syftema Vegetabilium ? Dat het eerfte een der volkomenfte Werken van deezen aart, en misfehien wel in veele opzichten het eenige is, zal niet ligt iemand, denke ik, ontkennen; en het is te bejammeren, dat zyne vroegtydige dood ons zoo wel van eene tweede uitgave, daar de eerfte gedeeltelyk reeds lang is uitverkogt geweest, als van de verdere voortzetting deezer nuttige, en inderdaad zeer zwaare, onderneeming beroofd heeft; de waardy des anderen,niet oppervlakkig, doch naar den tyd en ge» tegenheid ? waar in wy dit Werk bevoorens uit de handen des Ridders ontfingen, befchouwd (*), zal ik aan ieder weldenkend, en , zonder buiten fpoorige eigenliefde of wraakzucht, waarheid minnenden liefhebber en kenner der Planten zelfs te beoordeelen overlaaten; terwyl die geenen, welke deeze de menschheid zoo zeer onteerende hoedanigheden, te dikwyls met een hoogen graad van onkunde en ondankbaarheid vereenigd, fchynen te bezitten, de volgende woorden der Voorreden zyner Opuscula met aandacht kunnen overdenken: ,, Etenim obfervatum aliquoties, eos, quibus, gra„, dum DoSloris ambientibus , vix fpecimen junceum, ex„ fuccum, mutilatum extorqueri poterat, ut fpecies faltem obfequii Jlatutorum projtaret, ab auditoribus fuis, cetate; „ ingenio £P profeElibus, Jibi t te (lellen, tusfehen de Rusfen en de Koriacs, van beide de benaamingan, door eene uitwisfeling van goede dienften in te voeren, die byzondere perfoonen aan elkander verbindt, en zeker , ten eenigen tyde, ongetwyfeld eene hervorming in de Zeden van dat Volk zal te wege brengen, door de oude herbergzaamheid in te voeren. Indien een Koriac, tot afdoen zyner zaaken, zich genoodzaakt vindt, een nagt in de Stad door te brengen , vraagt hy verblyf 'by zynen Rusftfchen Vriend, en neemt 'er, zonder verderen omllag, bezit van. Zyn Gastheer merkt het als een pligt aan, hem te ontvangen , zyne neiging gade te liaan , zyne behoeften en wenfehen te voorkomen; in 't kort, hy fpaart niets om hem op de best mogelyke wyze te onthaalen, dat is, hem volftrekt dronken te maaken t'IIuiskomcnde, vermeldt hy met genoegen zyn wedervaaren. Hy merkt het aan, als eene verpligting, als een heilige fchuld, waarvan hy zich by de eerfte gelegenheid, welke zich aanbiedt, wil kwyten. Dit is eene aangenaame gewoonte, byzonder voor den Rusfifchen Soldaat, die verpligt is veelvuldige reizen na de digt by liggende Dorpen te doen. De dankbaarheid van den Koriac, jegens zyn Vriend, bepaalt zich niet in hem huisvesting te verleenen, te onthaalen, en met lyftogt op zyne reize te voorzien ; hy befchermt hem, en wordt zyn verdeediger tegen zyne Landgenooten. *-  'EN ZEDEN DER KORIACS. 203 de Kamtfchatkaèrs, van gedroogden Visch, het Vleesch en Vet van Walvisfchen en Zeewolven (*). De Walvisch wordt doorgaans raauw geëeten, de Zeewolf" gedroogd en gekookt ©p dezelfde wyze als hun Visch, uitgenomen de Zenuwen, het merg en het brein, en nu en dan een ftukje Vleesch, 't geen zy raauw, met eene groote gretigheid, na binnen flingeren. Rendieren-Vleesch is hun geliefdfte Schotel. Gewasfen maaken ook een gedeelte van hun voedzel uit; zy verzamelen in den Herfst veele foorten van Besfen, van een gedeelte derzelven maaken zy een verfrisfenden drank (f); de rest wordt tot poeder gewreeven en gekneed met traan van den Walvisch of Zeewolf. Deeze lekkerny heet in de landstaale Toltchouka, en wordt hier zeer hoog geagt; doch niets is voor myn fmaak onaangenaamer. Hun gefteldheid op fterke Dranken, aangewakkerd door de duurte van den Brandewyn, en de bezwaarlykheid om denzelven op dien verren afftand te krygen, heeft hun aangezet om een drank uit te vinden bykans even fterk, welken zy trekken van een rooden Paddeftoel, in Rusland als een fterk vergif bekend, onder den naam van Moukhamor (§). Zy doen deezen met zekere andere vrugten in een vat, en dit zetzel heeft naauwlyks tyds genoeg om klaar te worden, of zy noodigen hunne vrienden om 'er van te drinken. Een edele nayver zet de gasten aan, en men is, om ftryd, bezig, wie best in ftaat is den Gastheer van zyn Nectar te ontlasten. Dit onthaal duurt één, twee of drie dagen, tot dat de drank op is. Dikwyls, op dat zy volzeker dronken mogen weezen , eeten zy alsdan den raauwen Paddeftoel. 't Is hoogst te verwonderen , dat 'er geen meer voorbeelden zyn van de heillooze uitwerkzelen deezer onmaatigheid. Ik heb nogthans eenige liefhebbers zeer ongefteld gezien, en die zeer bezwaarlyk weder beterden ; maar ondervinding yerbetert hun niet, en, by de eerfte gelegenheid, welke zich aan- ■ (*) Alle de Koriacs, die ik ontmoette op myn weg van Pouftrarefsk, zyn even zeer, als de Bewooners van dat Gehucht, aan gebrek onderhevig. Alsdan is de bast van den Berkenboom, gemengd met Vet van een Zeewolf, hun éénig voedzel. . Cf) De Rivieren, naby deezen Oftrog, zyn zo gering, dat 'ze geheel bevriezen , zo ras de koude begint, en geduurende meer dan een half jaar zyn de Inwoonders genoodzaakt, gefmolte fneeuw of ys te drinken. (§) Dezelv» wordt in de Rusfifche Huizen gebruikt, om Infecten te dooden.  &90 BERIGT VAN DE GEBRUIKEN aanbiedt, keeren zy weder tot dat meer dan beesragtig bedryf. 't Is geen loutere zinnelyke lust, 't is niet uit begeerte om een drank te drinken, die, door deszelfs fmaaklykheid, een onwederftaanbaare trek, om 'er meer van te gebruiken, baart; zy zoeken, in deeze overdaadigheden, enkel in een daat van vergetelheid en verdooving te geraaken, zo dat zy naauwlyks weeten dat zy beftaan, als ik my zo mag uitdrukken ; dit is hun eenig genot , dit houden zy voor het hoogfte geluk. De weezenstrekken van de meeste Koriacs zyn niet Ajïatisch, en zy zouden als Europeaanen kunnen worden aangemerkt, hadden zy geene zo kleine geftalte, llegte'ftatuur» en maakte de kleur van hun Vel geen onderfcheid. De andere Koriacs hebben dezelfde kentekenende uitwendigheden als de Kamtfchatkaërs. Onder de Vrouwen, inzonderheid,zyn 'er weinigen die geen diep ingezonke oogen, platte neuzen en uitfteekende kaaken, hebben. De Mannen misfen meest allen den baard , en het hoofdhair is kort. De Vrouwen verwaarloozen het hair zeer , het hangt doorgaans langs de fchouders af; eenige draagen het in een knots gebonden, of in een doek. De Vrouwen draagen haare Kinderen in eene foort van wieg, welker gedaante my zonderling voorkwam. Dezelve is eene foort van bak met een kap 'er over , waarin het Kind in eene zittende geftalte geplaatst, en tegen de ongemakken van het Weêr befchut, is. Onder de vreemde Gewoonten , welke by de Koriacs plaats vinden , moet ik meer byzonder gewaagen van de proeve , waaraan een Jongeling zich onderwerpt , als hy begeert te trouwen. Zo ras hy zyne keuze gevestigd heeft , maakt hy zyne opwagting by de Ouders zyner Vryster, en biedt aan als flaaf voor hun te zullen werken, gelyk zy het uitdrukken. De Vryster wordt terftond, met eene menigte van kleederen, omhangen, welke haar dermaate bedekken, dat het gelaat naauwlyks zigtbaar is. Zy wordt geen oogenblik alleen gelaaten. Haar Moeder en een aantal van oude Vrouwen vergezellen haar waar zy gaat, flaapen by haar, en verliezen haar, onder geen voorwendzel, welk ook, uit haar gezigt. De pooging van den Minnaar, het punt van geluk, waarop hy mikt, is haar bloote lichaam aan te raaken ; dit is het eenig middel, waardoor hy haar kan bekomen. In dien tusichentyd voert hy alles met yver en onderwerping uit, wat de Bloedverwanten hem opleggen. Hy wordt, als 't ware, de  EN ZEDEN DER KORIACS. 297 de Haaf van dat Huisgezin , en is bezig in alle huislyke zaaken, ..hout kappen , water putten , ys aanbrengen , enz. Liefde en de tegenwoordigheid van zyne Beminde bezielen hem met moed. Indien hy aflaat , is een enkele oogflag, hoe onverfchillig, genoegzaam, om hem de vermoeienisfen te doen vergeeten , en al den last zyner dienstbaarheid. De hoop, om den duur daarvan te verkorten , heeft invloed op alle zyne bedryven. Zyn oog is fteeds gevestigd op de Godin van zyn hart, hy let op haare beweegingen , volgt haare fchreden , en dringt zich onophoudelyk in, waar hy haar kan ontmoeten. Maar, hoe de Argusoogen van haare Oppasters te bedriegen ! Het is een geduurige ftryd van waakzaamheid tegen list. Ieder party gaat met gelyken yver en onvermoeidheid te werk. Uit zulke onvermoeide oppasfingen, uit deeze ongerustheid des Minnaars, uit de voorzorgen, welke gedraagen worden om zyne kunstgreepen tegen ftand te bieden, zou men welligt opmaaken , dat hy na de hand van eene uitneemende fchoonheid dong. Wie zou zich verbeelden kunnen , dat het voorwerp van de gedagten en wenfchen deezes Koriacs^M Leelykheid zelve was, en dat hy geene andere beloonihg voor zo veele moeite te wagten hadt , dan een maager, geel en vuil, vel aan te raaken ? In de oogenblikken, dat by van llaaffchen arbeid ontflaagen is „ en vryheid heeft om zyne Zielsvoogdesfe te zien en te naderen, tragt hy haare genegenheid te winnen, door eene vaardige pooging om tot het aanraaken te komen ; doch het aantal, en de dikte, haarer kleeding is een onverwinnelyk bolwerk. Vergramd door zo veele hindernisfen, plukt hy die benyde bedekzels af. Wee hem! indien hy verrast worde, indeezen gewaagden aanval! De Bloedverwanten, de onverbiddelyke Oppasters, vallen op hem aan, en dwingen hem zyn prooi te verlaaten. 't Is doorgaans met de welfpreekendheid van fchoppen en ftokflagen, dat zy hem overreeden om af te laaten, en eene betere gelegenheid af' te wagten. Indien hy wederftand biedt, wordt hy by de hairen weggefleept, of de nagels deezer Oude Wy ven tekenen zyn aangezigt. Wanneer hy mismoedig wordt', of mort wegens deeze wreede behandeling, zendt men hem oogenbliklyk heenen, en hy verbeurt, voor altóós, alle aanfpraak op het beoogde Huwelyk, 't geen voor het teken der grootfte ongenade wordt aangezien, 't welk een Koriac kan ten deele vallen. Maar  CpS BERTGT VAN DE GEliRUIKÏÜT Maar zwaarigheden ontfteeken alleen zyne begeerten te heftiger. Verre van klaagen, verre van zich mismoedig te betoonen over deeze ruwe behandelingen, merkt hy zich aan als te meer gerechtigd tot het geluk, 't welk hy bedoelt. Hy verheugt zich over, en roemt op,alle de tegenheden en kwellingen, welke hy moet uitharden , geduurende zyn verliefde en moeilyke dienstbaarheid. Het is doorgaans niet voor het verloop van twee of drie jaaren, meer of min, dat hy het bedoelde einde bereikt. Trotsch op zyne behaalde zegepraal, vliegt hy been om de Bloedverwanten van zyn geluk te verwittigen. De getuigen worden opgeroepen, en de Vryster wordt^ondervraagd (*). Haar getuigenis is noodzaaklyk, zo wel als eenig bewys, dat ze aangeraakt is by verrasfing, en vrugtlooze poogingen deedt om zich te verdeedigen. Haare hand wordt dan gegeeven aan den Overwinnaar; doch hy vindt zich verpligt te wagten, tot men ziet, dat zy'er aan kan gewennen om met hem te leeven. Van dit oogeiiblik af, fpeelt hy, bevryd van den flaaffchen arbeid, den Vryer by zyne aanftaande Vrouw , die misfehien niet moeilyk is, om dat zy zich ontllaagen vindt van zulk een lastigen opfchik. Deeze tweede trap van Vryery duurt zelden lang, de Vryster geeft, in tegenwoordigheid der Familie, fchielyk haare toeftemming, en niets meer is 'er noodig om hem alle de regten eens Egtgenoots te vergunnen. De Huwelyksplegtigheid en het Bruiloftsfeest 'beftaan enkel in het zamenroepen der wederzydfche Familiën, die 'er om ftryd op uit zyn om zich dronken te drinken, in naavolging van het nieuw getrouwde Paar. Veelheid van Vrouwen is niet gemeen onder de Koriacs; nogthans heb ik voorbeelden gezien dat men 'er geene zwaarigheid van maakt. De Lykplechtigheden, onder de Koriacs, hebben een treffende gelykvormigheid met de oude Inftellingen des Heidendoms, nog waargenomen door verfcheide onbefchaafde Volken onder het nieuwe Halfrond. Als een Koriac fterft, komen de Bloedverwanten en Naabuuren om hem het laatst vaarwel te zeggen. Zy regten een Lyk-houtftapel op, waarop zy een gedeelte der goederen des Over- le- (*) De Beminde is waarfchynlyk niet altoos wreed; maar even onverduldig als de Minnaar, om een einde te maaken aan deezen lastigen Haat; en erkent daarom misfehien wel aangeraakt te weezen, eer het met de daad plaats greep.  EN ZEDEN DER KORIACS. 200 iedenen plaatzen, en eenigen leefcogt, beftaande uit Rendieren-vleesch, Visch, Brandewyn, met één woord, uit alles wat zy veronderltellen, dat liy,op zo lang een reis, noodig hebbe, en hem voor fterven in de andere wereld kan behoeden. Indien het een zwervende Koriac is, brengen zyne Rendieren hem tot den Houtmyt; een vaste wooning houdende Koriac wordt door zyne Honden derwaards gebragt, of door zyne Bloedverwanten gedraagen. Het Lyk is gedoscht in dc beste kleeding, en ligt in een foort van kist. Daar in liggende, ontvangt de Overledene nogmaals het vaarwel van de Omdanderen , die, met toortzen in de hand, het eene eer rekenen, hun Bloedverwant of Vriend fchielyk tot asfche te doen verbranden. Zy voelen alleen het leedweezen eener korte afweezigheid, en niet van eene eeuwigduurende fcheiding. Zy draagen geen rouwe, en de Lykltatie eindigt in een tooneel van Onmaatigheid, waar de dampen van fterken drank en tabak welhaast het denken aan den Geftorvenen verdryven. Naa eenige weinige maanden Weduwe geweest te zyn, mogen de Vrouwen weder trouwen. De bygeloovige gebruiken by hunne Begraafenisfen, en hun fchielyk voorbygaande rouwe over het verlies van Perfoonen by hun allerdierbaarst, zyn, myns oordeels, een overtuigend bewys van hunne onverfchilligheid omtrent dit leeven, welks kortheid hun noch verbaast, noch bedroeft. Hun Godsdienstdelzel brengt hun waarfchynlyk tot de vertroostende hoope van een voortduurend beftaan. De Dood is, in hunne oogen, flegts de doorgang tot een ander Leeven. By het verhaten deezer Wereld verbeelden zy zich niet dat hunne vermaaken eindigen; doch dat andere Genietingen hun wagten. Dit ftreelend vooroordeel, 't welk ik vermeldde in myn onderhoud met oumiavin, geeft oplosfings genoeg, wegens zyne Godsdienftige verlegenheden en den woesten moed van zyne Landgenooten. Maar hunne ongerymde Leerftellingen verdienen een omllagtiger ontvouwing, fchoon de Dienst, op welken zy gegrond zyn, zeer eenvoudig is, en 't wonderbaare daarin by lange na niet aantrekkelyk. Het geheele Godsdienstdelzel der Koriacs is in de volgende byzonderheden begreepen. Zy erkennen een Opperst Weezen, den Schepper aller dingen. Hy woont in de Zon, wier brandende Schyf zy aanmerken als den Throon of het Paleis van den Heer der Natuure, dien zy waarfchynlyk verwarren met dat Hemelsch Vuur, 't welk veronderfteld wordt zyne Woonplaats te wee-  3cc BERIGT VAN DE GEBRUIKEN weezen (*). Ik hel over om dit te gelooven; dewyl zy hem noch vreezen, noch dienen. Zy draagen hem geen gebeden op. Goedheid, zeggen zy, is.zyn weezen; al het goede, 't welk in de Wereld is, daalt van hem af, en 't is onmogelyk dat hy eenig kwaad zou doen. Mogen wy uit deeze Helling niet befluiten, dat het gezigt van de beftendige en algemeene weldaaden, toegebragt door deezen Koning der Hemellichten, die leeven, werkzaamheid en kragt geeft aan alle Aardfche dingen, welken hun dit Licht der Wereld doet aanzien voor hun Befchermgod, hun vervult met het bovengemelde blinde vertrouwen? Het Beginzel des Kwaads houden zy voor een Boos Weezen, 't welk met het Goede Weezen de Opperheerfchappy der Natuure verdeelt (f). De Magt deezer twee Weezens is even groot. Gelyk het een bedagt is op 't geluk des Menschdoms, zo is het ander 'er op uit om het ongelukkig te maaken. Ziekten, Onweeren, Hongersnooden en rampen van allerlei foort, zyn het bedryf van het laatfte, en de werktuigen zyner wraake. 't Is om de wraak van dat Weezen te bevreedigen, dat zy hun perfoonlyk belang opofferen en Godsdienst pleegen. Hun Eerdienst wordt enkel door fchrik voorgefchreeven, waarmede deeze dreigende Godheid elks hart vervult, en beftaat in ZoenöfFeranden. Zy offeren 't zelve verfcheidenerlei Dieren op, zo als zy gebooren zyn, Rendieren en Honden (§), alsmede de eerfte vangst van hun Jagt en Visfchery, en wat zy dierbaars bezitten. Hunne Godsdienstverrigtingen beftaan in gebeden en dankzeggingen. Geen Tempels of Heiligdommen treft men by hun aan. Deeze ingebeelde Godheid wordt gelykerhand op alle plaatzen gediend,'en hoort den Koriac, die haar alleen in de (*) Dit Godsdienstftelzel is ook dat der Tchoukckins, cn , vóór de invoering des Christendoms , dat der Kamtfchatka'èrs. (|) Zy gelooven ook in mindere Godheden. Eenige merken zy aan als Huisgoden, de Bewaarders van hunne Boerfche Hutten. Deeze Afgoden , ruw gefneeden en zwart door den rook, hangen in het meest zigtbaar gedeelte hunner Tourts. Zy zyn gekleed naar de wyze der Koriacs, en vercierd met bel« len, ringen en veelerlei andere yzeren en koperen fnuisteryen. De andere mindere Godheden houden zy voor Bewoonderen der Bergen, Bosfchen en Rivieren, 't geen ons de Berg- , Bosch , en Water - Nymphen der Grieken herinnert. (§) Dikmaals zag ik, op myne reizen, de overblyfzels van Honden en Rendieren aan ftaaken hangen; de Godsdienftigheid der Offeraaren aanwyzende.  EN ZEDEN DER KORIACS. 301 tle Woestyn aanroept zo wel als het vergaderde Gezin, 't welk in de verbeelding is, dat zy dezelve gunftig en geneegen maaken, door zich Godsdienftig in hunne Tourts dronken te drinken : want dronkenfchap is by dit Volk een Godsdienstbedryf geworden , en de grondilag van alle hunne plechtigheden. \ • ' Deeze Demon., deeze gedugte Geest, is zeker het zelfde Weezen als deKoutka der Kamtfchatkaè'rs, voor wiens Dienaars en Verklaarders de Chamans zich zeiven uitgeeven. Hier, even als op dat Schiereiland, werkt de geheimzinnige taal deezer toveraaren op de ligtgeloovigheid, en verwerft de eerbiedenis der menigte. Zy verrigten de Genees- en Heelkunde met gelyk geluk. Deeze verrigtingen, hun, by «itOuiting van alle anderen, eigen, daar zy veronderfteld worden veeleer het hulpbiedend vermogen door Inblaazing dan door Ondervinding verkreegen te hebben, fchenken hun een onheperkten invloed. Men zendt om hun uit alle de deelen des Lands , en de bewyzen van dankbaarheid zyn vooraf in gereedheid gebragt. Zy vraagen met trotsheid wat zy willen hebben , en merken alles wat hun gegeeven wordt aan als een fchatting aan hun verfchuldigd. 't is oader voorwendzel van aan de Godheid, wier mond zy zyn, een aangenaam offer toe te brengen, dat zy zich alles toeëigenen wat de Inwoonders kostlyks en fchoons bezitten. Men behoeft niet te denken, dat deeze Bedriegers hunne volgzaame Aanhangers aanlokken door een vertoon van deugd, door ftrikte uitwendige waarneemingen, cn een ftreng leeven: integendeel zy overtreffen hun in ondeugden, en zyn min maatig. Als zy hunne tover - plegtigheden zullen volvoeren, geeven zy voor, den geheelen dag gevast te hebben; doch zy maaken deeze onthouding's nagts goed, door ryklyk te drinken van den Moukhamor , de dronkenmaakende vergiftige drank hier boven befchreeven, waar van zy in de ruimte gebruiken, en ook, tot dronkenswordens , de vrugt. eeten. Deeze voorbereidende dronkenfchap merken zy aan als een pligt. 't Is waarfchynlyk dat zy de uitwerkzels den volgenden dag voelen, ën van daar die verheffing van geest gewaar worden,welke veel toebrengt om hun verftand te verwikte* ren, en hun de noodige fterkte te geeven tot de buitenfpoorigfte vervoeringen (*). De (*) Deeze Drank gebruikte ook een* Sibertfcke Waarzegger, waar van de Graaf de benyoyvs £V ooggetuigen was. Zie fthmUrs andTraveh of' H. *. couwr es EMYawsJt?, Vol. I, pag. 185. jtfEJNU. I/QI. N0. 7- A  S°- BERIGT VAN DE GEBRUIKEN De taal der Koriacs heeft geene verwantfchap met die der Kamtfchatkaèrs; hun uitfpraak is fcherper en langzaamer doch min lastig, en heeft die vreemde klanken, die üsfmgen niet, zo moeilyk uit te fpreeken als te fchryven. Schoon de naam dezelfde zy , is 'er geen foort van gelykheid tusfehen de Wooningen van de zwervende, en de onder den grond vervaardigde verblyfplaatzen der op hun plaats bly vende Koriacs. De Rusfen, niet weetende hoe de verfchillende Woonplaatzen van deeze Volken te onderfcheiden, hebben aan allen den naam van Tuurt gegeeven, zonder zich te bekommeren over de oorlpronglyke betekenis van het woord, 't welk een onderaardsch verblyf aanduidt. De Tourts der Zwervenden zyn eigenlyk Tenten in de gedaante van Hutten, op den grond geplaatst. Geen andere voorzorg wordt 'er omtrent den grondllag gedraa^en dan het aftekenen van den omtrek, en het wegwerken-van dc lneeuw daar binnen. Rondsom den omtrek wordt een aantal dokken, op gelyken afdand, gedooken, die, in den top vereenigd, elkander onderfchraaken. Dit ruwe timmerwerk heeft een jammerlyk bekleedzel van getaande Beestenvellen , van het voetduk af tot den afdand van twee voeten van den top loopende: dit wordt opengelaaten om hun te lcheppen, en tot een gat voor den rook (*). Hier uit ontitaat een vry groot ongemak: dewyl 'er niets is om het middelde gedeelte der Wooning voor den regen en fneeuw te dekken; intusfchen is dit de plaats waar zy hun vuur dooken, en hun eeten toebereiden. De Familie en de Knens die op het Vee pasfen llaapeu onder Pologs , eene foort van Flutten of laage Tenten, in verfcheide afdeelingen geplaatst, rondsom de Tourt, zeer gelykende op de vierkante Tenten der Tchouktichis. De cnvaste daat van dit zwervend Volk deedt hun deeze foort van Wooning uitvinden. De zamendelling van hun geneele Wooning, zeer ligt en gemaklyk zynde, maaken zy weinig zwaangheid om van plaats te veranderen Zo ras zich eenige de minde noodzaaklykheid opdoet ' of zy eenige ongelegenheid ontwaar worden, pakken zv de Tenten op, leggen de Stokken in de langte oi> hunne Sleeden, en de Dekvellen by hunne andere Goederen. (*) De Tourt van myn Gastheer was omtrent vier-en-twimi* Voeten over 't kruis, en bykans van diezelfde hoogte De om" trek beneden twee en-zeventig voeten, de top hadt de «-e«aante van een kegel. *  EN ZEDEN DER KORIACS. 303 ren. Zy flaan de Tenten op een andere plaats neder, en verlaaten die binnen kort op nieuw, zo dat zy, om zo te fpreeken, alle dagen van plaats vërwisfelen. Hunne Sleeden flaan gevolglyk altoos gelaaden naast hunne Wooningen; de voorraad en andere noodwendigheden worden 'er uitgehaald, naar gelange zy dezelve behoeven. leevensbyzonderheden van den eerw. john wesley, a. l. m. beroemd prediker onder de methodisten. met aanmerkingen over den oorsprong en de bedryven deezes aanhangs. (Uk het Engelsch.) (Vervolg en Slot van bl. 261.) Wesley's Journals zyn vol van de Ongerustheden , welke hy den Duivel veroorzaakte, en van de Kwellingen , welke de Duivel hem aandeedt. De Duivel," fchryft hy, „wist dat zyn Koningryk wankelde, daarom wekte hy zyne Dienstknegten op om de klokken te lui„ den, en al het geraas te maaken, 't welk zy konden (*). De Kinderen des Duivels vogten dapper voor hun Mees„ ter, opdat diens Koningryk niet zou verwoest worden; veele lleenen vielen aan myne regter- en flinkerhand. Cf). „ Een en ander der Kinderen Belials hadden ons verfcheide ,, nagten te vooren beftreeden (±_)." Ja, zo gewoon was hy aan deeze kampgevegten met den Boozen, dat het hem , ten eenigen tyd, verwonderde, den vyand flil en gerust te vinden ; tot hy bedagt, dat zulks gefchiedde, ,om dat hy zich wel verzekerd hieldt van zyne bezittingen. „ Ik pre„ dikte — evenwel heb ik tot nog maar één eenig Perfoon „ onder hun gevonden, die van de liefde tot God kennis hadt, eer myn Broeder kwam. Geen wonder, de Duivel „ was zo ftil: want hy vondt zich in een vreedzaam bezit (§)." Een ander voorbeeld geeft hy ons van deeze vreedzaame verftandhouding tusfehen zyne Toehoorders en den Duivel, in een zyner Noordlyke Uittochten. Wóens- 3s dag (*) Journal front Nov. 1. 1739. to September 3. 174,1. p. 37, rf) Ibid. p. 8-2. (i) Ibid. p 31. {%) Ibid. from Nov. 25. 1746". to July 20. 1750. p. 29. X 2.  3*4 LEEVEN3BÏZ0NDERHEDEN „ dag den ayden, predikte ik te Durham voor eene ftille ,, en Jtomme Vergadering (*V* Maar dit duurde nooit lang waar hy kwam ; want hy bezat altoos de kunst om deezen geestlyken doodflaap te geneezen, door een geweldige beroering der harten. Wanneer de Duivel het Gemeen aan 't gisten gemaakt hadt, vervoegde, hy zich, gelyk andere Staatkundigen, na een beter gezelfchap; zulken als de twee wesley's, en de Heiligen. Maar,- als deeze daatlyke ontmoeting niet in zyn fmaak viel, poogde hy hun door Haagen in een beter humeur te brengen. „ Ik ftond een weinig verbaasd over zommi„ gen, die door den Satan op eene vreemde wyze getroffen waren, en een Geest van lachen kreegen Ik had het ,, zelfde ding , tien of elf jaaren geleden , ondervonden. Een gedeelte van den Zondag had ik toen met myn Broe- der bedeed, in het wandelen door de Velden, en het „ zingen van Pfalmen. Maar, op zekeren dag , zo als wy 3, zouden beginnen met zingen, borst hy uit in een luid„ rugtigen lach. Ik werd zeer toornig , en kort daarop „ lachte ik zo hard op als hy. Wy donden op 't punt van „ te barden, en moesten na huis gaan, zonder een regel „ meer te zingen (•}>'' Van het Hoofd daalden deeze duiptrekkenrie beweegingen op de Leden neder , en kwamen hun ryklyk over. „ Op zekeren .avond ontdondt 'eronder „ ons zulk een Geest van lachen, dat veelen 'er zich groot- lyks aan ergerden. Maar de aandagt van allen werd „ fchielyk bepaald op de arme louisa s , die zo ge- weldig, en op zo onderfcheide wyzen, van den Boozen j, getrokken werd, als ik nooit voorheen zag. Zomtyds lachte zy, daarop brak zy uit in vloeken en lasteren (§)." Ter deezer gelegenheid verhaalt hy een voorval , van 't welk, fchoon hy 't zelve niet ten regten gebruike heeft aangewend, de bedaarde en aandagtige Leezer het kan doen. Onze uitwendige beproevingen, in de daad, waren nu „ geweeken, en vrede was in alle onze landpaalen. Maar des te overvloediger waren onze inwendige beproevin„ gen, en, indien één Lid leed, leeden alle de andere Le„ den met het zelve. Zo zonderling eene Sympatie zag ik „ nooit voorheen; de groote beproeving die één onderging, „ ver- (*) Journal from July 20. 1750. to Oclober 28. 1754. P 1$. (f) Ibid. from Nov. 1. 1739. September 3. 1741. p. 37. (§) Ibid. p. 37.  VAM DEN EERWT. JOHN WESLEY. 3S „ verfpreidde zich op eene wondere wyze" tot de overi,, gen; zo dat zeer weinigen vry bleeven {*)," In deeze veelvuldige ftryden werd de Duivel in 't einde moede, en de Heer wesley noodzaakte hem de wyk te neemen in de lichaamen van Vriend of Vyand zonder onderfcheid , juist zo als hy 't best kon vinden. En hier mede zyn wy gevorderd tot het fchitterendst gedeelte van den arbeid onzes Apostels, beftaande in den Duivel uit te dryven, ten aanfchouw van de geheele Vergadering, ■door Duivelbanningen en Geestlyke Uitdryvingen. Maar was het werk des Boozen dus groot , de Genade werd te meer overvloedig, in dit gedenkwaardig tydperk, toen johan wesley zyne zending eerst aanving. De Geest Overwon allen tegenftand , brak door alle fterkten der Zonde heen , en ook door die der Ongevoeligheid , waar tegen de Heer wesley zich meest verzette. Door den mond der Kinderen en Zuigelingen, werd de Geest wederom gepreezen; de Jongelingen zagen gezigten, de Ouden droomden droomen, de Geest des Heeren was uitgegaan , en hieldt niet ftil , voor dat hy zich geopenbaard hadt in de uiterfte betooning van zyne kragt, de Wedergeboorte. „ Zo menige getuigen," fchryft hy, „heeft god gegeeven, dat zyn hand nog uitgeltrekt is om te hee,, len; en dat nu nog zelfs Tekenen en Wonderen gcwrogt worden, door zyn Heilig Kind jezus (f)." In deezer voege heb ik , zegt zyn Lordfchap , ten befluite van dit gedeelte zyns Onderwerps, gepoogd, het masker af te ligten van het gloeiend en mismaakt aangezigt der Geestdryverye en Verleidinge. De kragt van den Godsdienst heeft 'er my toe in ftaat gefteld; de belangen van den Godsdienst hebben my aangefpoord tot deeze onderneeming; niets brengt de Leer der Genade meer in wanagting dan deeze naamaakzels des Geests van God. Dit zyn de gevoelens van deezen grooten Kerkvoogd, ©ver een der belangrykfte Onderwerpen , die de aandagt eens Christen* kunnen bezig houden. De Beginzels en het gedrag der Hoofden eens Aanhangs, welke eene grootere zuiverheid in Leere , en eene meerdere heiligheid in Zeden, voorgeeft te bezitten, dan anderen, na te fpeuren, was ongetwyfeld den arbeid des Bisfchops waardig: dewvl de (*) Journal from Nov. i. 1739. to Septemb. 174,1. p. 37, Ct) Ibid' from Jug. 12. 1738. to Nov. r. 1739, X 3  '$o6 leevensbyzonder heden ' de Apostel joannes beveelt , niet eenen iegelyken Geeste ie gelooven, maar de Geesten te beproeven of zy uit god zyn: want veele valfche Propheeten zyn uitgegaan in de Wereld (*}•. Hier door alleen kunnen wy het bevel opvolgen van eenen anderen Apostel, dat onze Liefde meer en meer overvloedig moet worden in kennis en allen gevoelen, op dat wy mogen beproeven de dingen die daar van verfchillen; op dat wy opregt zyn en zonder aanjtoot te geeven, tot op den dag van christus Cf). Hierdoor alleen, worden wy , eindelyk , in ftaat gebeld , om te onderfcheiden de Wysheid, die van boven komt, die, ten eerjten, zuiver is, daar naa vreedzaam, befcheiden, gezeglyk, vol van bamihartigheid en van goede vrugten, niet partydig oordeelende en ongeveinsd (§). Maar met dit alles moet men bekennen , dat, in deeze opgegeevene eigenfchappen, in de Geesten te onderzoeken, eenige trekken zyn, niet zeer overeenknniftig met dien geest van bitterheid en fpotterny, al te zeer doordraaiende in de aanmerkingen van zyn Lordfchap. ~— In de daad, men heeft, met regt, opgemerkt, dat, welke'goede en pryswaardige oogmerken warburton ook moge gehad hebben, of hoe volyverig hy geweest zy, om de belangen van den redelyken Godsdienst te befchermen tegen den indrang der Geestdryverye, hy niet geheel gelukkig was in de keuze der middelen , om die goede oogmerken te bereiken. 'Er is veel fcherpzinnige redenkaveling, en veel fteekend vernuft, in dit zyn Werk; doch het heeft tevens te veel ligtvaardigheids in zich, voor eenen deftigen Bisfchop , en te veel fchampers, voor een opregt Christen. De Heer wesley gaf een Brief in "t licht aan deezen Bisfchop, waarin hy met veel zagtheids en gemaatigdheids, zo wel als met veel betoons van bekwaamheid, zich poogde te dekken, tegen de aanvallen van warburton, niet alleen door het gezag der Heilige Schriften , maar ook dat der Kerk , door hoog Gezag vastgefteld ; en bewyzeu van de laatstgemelde ibort, moet men toeftaan , konden , zonder veel onvoegelykheids aangevoerd worden, in een Brief aan een Opperhoofd dier Kerke ingcrigt. By zyne wederkomst uit Georgia, lag de Heer wesle,y een bezoek af by den Graaf van zinsendorf, den ver- inaar- (*) i joan. IV. I. Cf) Puilipi'. I. 9, io. (§) Jacob. III. 17.  VAN DEN EERV/. JOHN WESLEY. 307 maarden Grondvester van de Moravianen of Herrnhutters, te Herrnhuth in OjOjöïr Lausnits. Het volgende jaar verfcheen hy weder in Engeland , met zyn Broeder charles aan 't hoofd der Methodisten. Hy deedt zyne eerfte Veld-predicatie te Bristol , op den tweeden April MDCCXXXV1H, zints welken tyd zyne Leerlingen fteeds zeer toenamen. In 'tjaar MDCCXL1, hadt 'er een zeer ernftig gefchil plaats , tusfehen hem en den Heer wxthefield. Als hy, in't Jaar MDCCXLIV, in eene Herberg te Taunton zogt te prediken , werd hem zulks door de Overheid verboden. Schoon hy , den overigen tyd zyns leevens, meest in Londen zich ophieldt, reisde hy nu en dan door alle deelen van Groot - Brittanje en Ierland; allerwegen Gemeenten oprigtende. In 't Jaar MUCCL , trouwde hy eene Dame, van welke hy naderhand gefcheiden werd. By deeze, die in 'tjaar MDCCLXXXI , overleedt, hadt hy geen Kinderen. Wy hebben reeds vermeld, dat de Heer wesley veel, en over veelerlei Onderwerpen, fchreef. Godgeleerdheid, Gemoedelyke en Gefchilvoerende, Leevensbefchryving, Gefchiedenis , Staatkunde, Wysbegeerte en Dichtkunst, gaven, op onderfcheide tyden, ftoffe aan zyne pen; en welke begrippen men ook vorme van zyne gevoelens in het Godsdienftige, 't is niet mogelyk hem de verdienden te weigeren , om veel goeds, onder den laageren rang des Volks, gedaan te hebben (*). Hy bezat zeker groote bekwaamheden , en eene welfpreekenheid, zeer gefchikt naar den kring zyner Toehoorderen, en hun hoogst aangenaam. Nu drie jaaren geleeden , waren zyne kragten allengskeus afgenomen; nogthans rees hy 's morgens ten vier uuren op, predikte, reis- (*) De Schryvers van the Monthly Review for' March; 1791. p. 289 weni eboris's View of England beoordeelende , merken op, ,, dat 'er meer ernftige gefchiktheid tot Godvrugt „ is onder de laagere rangen des Volks die eenigzins denken, dan zelfs by de Geesttyken: de vltigt, welke de Methodistery neemt, ftrekt 'er van ten bewyze : naardemaal de werk„ zaame Met'hodistifche Predikers weinig meer doen dan het 3, zigtbaar gebrekkige van de geordende Leeraars aanvullen , en niet altoos op een fteenagtige aarde arbeiden. Hierin „ heeft men den grond te zoeken, dat de Methodisten by de „ Geestlykheid der Hooge Kerk meer gehaat zyn, dan eenige „ and&re Disfenters." Ven. X 4  3°8 leevënsbyzonderhedew reisde en fchreef naar gewoonte (*). 's Woensdags vóór zyn Dood, predikte hy te Leatherhead in Surrey. 's Vrydags daarop, vertoonden zich de eerde aanduidingen van zyne, vast naderende, ontbinding. De vier volgende dagen , bragt hy door in god te looven ; en hy verliet dit tooneel, op 't welk hy zo groot eene rolle gefpeeld heeft, op den tweeden van Maart MDCCXCI, in het acht en tachtigde jaar zyns ouderdoms. Zyn overfchot, na ten toon gelegen te hebben, in zyne Kapel in de City-road , gekleed met het geestlyk Gewaad, 't geen hy gewoon was te draagen , met een ouderwetfche Kerkelyke Kap op 't hoofd, met een Bybel in de eene hand, en een witte Zakdoek in de andere, werd, volgens zyne eigene begeerte, en op de eigende wyze , als dat van den Eerw. whitefield, op den negenden begraaven, op het Kerkhof agte* zyne Kapel, onder een verbaazend grooten toevloed zyner Vrienden en Bewonderaaren , van welken veelen zich , te deezer gelegenheid , in diepen rouw vertoonden. In den Lykdienst, nam men eene byzonderheid waar , in dede van: „Wy danken U hartelyk, dat het U behaagd hebbe dee„ zen onzen Broeder te verlosfen," las men „ onzen Vader". Eene Lykreden werd, vóór de Begraafenis uitgefprooken, door Dr. thomas whithead , een der Docloren in het Londen Hospitaal, en, op den dertienden, waren de onderfcheide Kapellen van zynen Aanhang, in Londen, met zwart behangen. Men heeft te regt opgemerkt, dat de arbeid van den Heer wesley , voornaamlyk, ingerigt was ten diende der zodanigen , die geen Onderwyzer hadden ; hy predikte voor de/zwervende Landloopers , voor de Myn werkers in Cornwall, en de Kooldelvers in Kingswood. Deeze ongelukkigen leefden op de ongebondende wyze , en begingen veele moorden ongedraft, vóór dat de Methodisten opkwamen. Door de menschlievende en onvermoeide poogin°en van den Heer wesley, en diens Broeder charles, is een bezef van 't betaamlyke, van zeden, van Godsdienst, ingevoerd (*) Volgens een gemaakten overdag, omtrent het Dienstwerk van den Heer weslev, zouden de Predikatiën, door hem in den tyd van zestfg jaaren gedaan , ieder dag op twee gerekend , ea dus 730 in 't Jaar, niet minder dan 43,800 beloopen. Algem, Konst- en Letterbode, IV D. bl. 137. firt.  VAN BEN EERW. JOHN WESLEY. 309 voerd by de heffe des Menschdoms; de onkundigen werden onderwezen, de elendigen verlost, en de verlaateaen te rug geroepen. Zyn perfoonlyke invloed was misfehien grooter, dan die van eenig byzonder Mensch in eenig Land. —- Maar het bedek, 't geen ik my voordelde , laat my niet toe, om tegenwoordig breeder uit te weiden , over het Charaéter van deezen zonderlingen Man. Ik zal dit Leevensberigt befluiten , met eene korte opgave van zyne voornaamfte Werken. Onder de Godgeleerde Schriften van den Heer wesley , (om van zyne Juurnals niet te fpreeken,} vinden wy —. 1. Predestination calmly confidered, 1752. In dit Werk, gaat hy de Leer der volftrekte en 'onvoorwaardelyke Voorbefcliikking te keer; 't zelve is hoofdzaaklyk ingerigt tegen Dr. gill. — 2. The Means of Gr ace, a Sermon on maleachi III: 7. 1755. — 3. A Letter to the Rev. Mr. i law, occafioned by Jome of hts late Writings , 1756. Uit deezen Brieve blykt, dat des Heeren wesley's bewondering, der vroegere Schriften van den Heer law, hem niet belette veele plaatfen , die berispende aanmerking verdienden, aan te treffen, in de laatere Verhandelingen van dien Heer, over den Geest des Gebeds en den Geest der Liefde. Hy dek de Wysbegeerte van den Heer law, in deeze Verhandelingen ten toon gefpreid, voor, als overtollig, onzeker, gevaarlyk, onredelyk, en onfehriftmaatig; en raadt hem de Schriften der Apostelen paulus , jacoüus , petrus en joannes , te leezen en te beoefenen, in ftede van de Boeken van touler en behmen; met één woord, om de onverftaanbaare wartaal der Mystyken vaaren te laaten en tot den eenvoudigen Godsdienst van den Bybel weder te keeren. — 4. The Doctrine of Original finn ,. according to Scripture , Reqfon and Experience , 1757. Dit diende ter wederlegging van Dr. taïlor's beroemde Verhandeling over dit Onderwerp, welk de Heer wesley, in het vuur van zyn Yver, behandelt, als Oude Deïstery in een nieuw Kleed. — 5. The Great Asfïze, eene Leerreden gepredikt op de Bedfordfche Geregtsdagen , 1758. — 6 A Sermon on the Death of 'the Rev. Mr. george whiteïield ; hy fprak deeze Lykreden uit in de Kapel in Tottenham- court-road, en in de Tabernacle in Moorjields, 18 Nov. 1770. Verfcheide andere Leerredenen werden door hem in druk gegeven: hy vondt zich in Godgeleerden twist ingewikkeld a met den Eerw. Dr. free, die de begin-  Jlo LEEVENSBYZOND. VAN DEN EERW. JOHN WESlEY. ginzels der Methodisten in 't algemeen had aangetast; metde Heeren richard thompson , richard hill , rowland hill, hervey en toplady, over eenige Stellingen der Calvinisten. In de Gefchiedenis en Leevensbcfchryving , hebben wy van zyne hand, A Concife FLflory of England, 1776; welke weinig meer is dan eene nieuwe Uitgave van Dr. goldsSmith's "Hutory, met eenige veranderingen en verbeteringen. Het Leeven van Madame güyon , en eenige andere Leevensbefchry vingen. Zyne Staatkundige Werken zyn , 1. Free Thoughts on the prefent State of Public Af airs, 1770. Deeze gedagten dienen tot Loftuiting van het Staatsbeftuur in dat Tydperk. — a. Thoughts on Slavery, 1774. Dit Stukje behelst eene fraaije optelling, van Stukken en Bewyzen tegen den Slavenhandel. — 3. A Calm Addrefs to the American Colonies, 1775. Dit Gefchrift, waarin de Heer wesley zich een yverig Koningsgezinde betoont, gaf gelegenheid tot veele over- en weerfchriften. — 4. Some Obfervations on Liberty , 1776. Deeze fchreef hy ter beantwoording van Dr. price's zo beroemde Aanmerkingen over de Vryheid. — 5. A Calm Addrefs to the Inhabitants of England , 1777. Deeze Aanfpraak ftrekt ten vervolge zyner Aanmerkingen over de Vryheid. In de Geneeskunde fchreef hy Primitive Phyjic. Dr. hawes gaf een Onderzoek van dit Werk uit, om de groova misdagen in 't zelve aan te wyzen , en de onkundigen te waarfchuwen voor de gevaaren, welke zy liepen, door een blind vertrouwen op die Geneeskunde te ftellen. Eindelyk gaf hy in de Wysbegeerte uit, A Survey of the Wisdom, of God in the Creation: or a Compendium of Natural Philofophy, 1763. In dit Werk heeft hy het Plan van derham gevolgd: het is grootendeels eene Overzetting des Latynfchen Werks van john francis budd/eus , Hoogleeraar in de Wysbegeerte, te Jena (*). (*) Van dit Werk, heeft de Eerw. p trus loosjes, adz. gebruik gemaakt , in zyne Befchouwingen van de Werken der Na~ tuur, of Vervolg op j. ray, by de Drukkers deezes uitgegevea in den Jaare 1768. Zie de Voorreden. Vert. BE  be gierioheib. 3U de gierigheid. Eene Idylle. (Naar het Fransch van den Heere d'erlach.) Alcander , ziet gy die treurige Cypresfen, in een' ronderi kring geplaatst, en de majeftueufe Graftombe, welke van onder het duister gewelf, door haare ineen gevlogtene takken, opryst? Ziet gy die ftandbeelden van wit marmer, welke de onItervelyke beitel van pigalli gehouwen heeft, en het pragtig yzertraliewerk, welk dit zwygend gedenkteken omringt? Gisteren wierd 'er het lyk van euclion, met de grootfte ftaatie, na toe gebragt. Hoe! roept gy met verbaazing uit! Zoo veele onkosten, zoo veel toeftel, voor den flegtften aller Vrekken ! Hy heeft dan op den dag van zyne begraavenis meer verteerd, dan hy geduurende zyn' geheelen leefcyd gedaan heeft? Gy bedriegt u. —— Euclion heeft gierig geleefd, hy is zeer gierig geftorven, en, zonder twyffel, zullen zynefchimmen onder deze pragtige tombe zich over zoo veele kosten verontwaardigen! Maar hy heeft geen testament gemaakt; men heeft'er hem niet toe kunnen krygen , om deze vreezelyke woorden uit te Ipreeken, ik maak, ik geef. —Een bloedverwant in 't twintigfte geflagt, de verkwistende timagenus , heeft het recht tot deze ontzettende ervenis verkregen , en zie daar het eerfte gebruik , welk hy 'er van gemaakt heeft! Ik kan deze Graftombe niet befchouwen,zonder my te verbeelden eene weldaadige ftemme tehooreu, die my onder deze Cypresfen toeroept: hier. zegt een zinlooze , die met rykdommen overlaadbn was , en ze nooit genoot! zy wyzer dan hy. Zeg dan, waardige alcander, kunt gybegrypen, welk zoort van geluk men geniet, om, even gelyk euclion, geld op geld ïn zakken en fterke koffers opeen te hoopen; ze zelfs niet eens aan te raaken , als of ze geheiligd waren (*), en ze niet te gebruiken , dan gelyk men het genot van eene Schildery heeft? •Aan eene onverzadelyke drift de zoetfte neigingen der natuur, alle zyne gezellige aandoeningen, zyne gezondheid, zyn leven, zich zei ven opofferen! Om overal die fehandelyke ondeugd, als in zyne taal, in zyn geheel gedrag ,en op zyn gelaat uitgedrukt, rond te draagen! Om, in 't openbaar, niet dan met vuile en wan. voegelyke vodden te verfchynen! Om eenzaam, op zich zeiven, met een hart harder dan metaal, te leeven! Om zyn leven in een' geduurigeu angst te flyteu , om het vuur, de dieven, zyne be- (*) fi»KAT. Lib. I. Sa'.yr. I. 70.  gjj DE GIERIGHEID. bedienden, ja zyne naastbeflaanden, te vreezen! Om nooit ve>rykt te worden met het geen men bezit, en altoos verarmd door het geen men begeert! Om te leeven, zonder ooit het ftreelend vermaak te genieten van te beminnen, en van zich zeiven te kunnen zeggen: Ik word bemind! — Ongelukkige euclion ! de ellende, die u zoo wreed verteerde, heeft de belediging, welke gy der maatfchappy, wier geesfel gy waart, hebt aangedaan, gewroken! Gy hebt derzelve maar één vermaak aangedaan; dat van te fterven: de dag, welke u aan uw goud ontrukt heeft, is een' feestdag voor uwe medeburgers geweest, en niet ééne hunner traanen heeft uw graf befproeid. Maar, laaten wy deze dwingelandfche ondeugd aan den haat en de verontwaardiging van het menschlyk geflagt overlaaten. Gelukkig is de Wyze, welke zyne rykdornmen tot zyne deugden doet verltrekken! Indien hy alles aan dc dwaaskeid en ondeugd weigert, ftaat hy der natuur, zynen rang, zyne pligten, zonder draalen , alles toe, het geen zy van hem eifchen. Ach! waarom zou hy vreezen om de lievelyke geuren, welke de zagte zomerwind uit de kelken der bloemen fchudt, en die hy aan zyne zintuigen brengt, in te ademen? Waarom zou hy onder de fchaduw van een groen prieel het oor aan de tedere toonen van philomele niet leenen, of den uitmuntenden wyn van Ay in een kristallyne glas zien tintelen , of by pailidor op de Boston- te fpeelen , of by roiLis te danzen? Terwyl hy zich op onderfcheidene wyzen vermaakt, laat hy een pragtig Paleis bouwen, koopt ftandbeelden , fchilderyen , uitmuntende boeken; hy laat zyne tuinen, zyne grotwerken, zyne watervallen, verfïaaijen! Dit zyn bedekte kanaalen , door welke hy zyne rykdornmen in den fchoot van den fchranderen kunftenaar, den noestigen handwerksman, en dan behoeftigen, die lydt, doet vloeijen. Ach! waardige alcander , hoe gaarne leeze ik deze Woorden , welke ik zelfs op de boog van myne grot gegraveerd heb: „ De menfchen zyn flegts voor zoo ver gelukkig, als zy geneigd zyn om wei ^ te doen;en de rechtvaardige natuur beloont den grootften pligt „ met het grootfte vermaak." h . . . . c. m. . . . r. naberigt. Den voorflag van den Heer w . . . aan den Heer r . . . •kunnen wy , onzes oordeels, met opzigt tot ons Mengelwerk, niet toeftemmen: wy raaden hen een anderen weg in te flaan, om nuttig te zyn.  MENG E L TV E R K9 tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. de beschaaving, de verbetering en bekeering der, negerslaaven , op de groot-brittannische eilanden , aangepreezen ; of reden voering over. lukas IV. 17—eo. Door beilby porteus , D. D. Bitfchop van Chester. En hem werd gegeeven het Boek des Propkeetcn esaie , en ah hy het Boek opengedaan hadt, vondt hy de plaatze daar gefchreeven was: De Geest des Heeren is op my , daarom heeft hy my gezalfd, hy heeft my gezonden om den armen het Euangelie te verkondigen, om te geneezen die gebrooken zyn van harten, om den gevangenen te prediken loslaatinge en den blinden het gezigte , om de verflaagenen heenen te zenden in vryheid, om te prediken het aangenaame Jaar des Heeren. En als hy het Boek toegedaan , en den Dienaar wedergegeeven hadt . zat hy neder, en de oogen van allen in de Synagoge waren op hem geflaagen. Den Heeren Schryveren van de Algemeene VaderlandJche Letteroefeningen. myne heeren! „ T^Vaar de Vryverklaaring der Slaaven in de Groot„ JL/ Brittannifche Volkplantingen , over welk onder-, werp, zo veel, zo meesterlyk, gefchreeven is, volgens „ het berigt der Dagpapieren , geen dand grypt, en dit gedeelte des Menschdoms dus moet blyven zugten onder het prangend juk der Overheerfchinge; daar, in de ,, Volkplantingen van onzen Staat, dit zeilde flag van „ Lieden zich aan veel verdrukkings blootgeCteld vinden, ,, zo dat, te meermaalen, deswegen klagtcn by de Hoo„ ge Magten van ons Vaderland werden ingeleverd (*); „ zal (*) Onder anderen fchreeven de lieftuurders van de Colonie de Berbice , den oden Juny des Jaars 1784, aan hunne Hoog menc. 1791. no. 8. Y Mo-  314 de beschaaving, de verbetering zal het van uw Mengelwerk niet vreemd zyn, aaii eene Redenvoering, van een hoogsteerwaardigen Bisfchop der ,, Engelfche Kerke, eene plaats in te ruimen, die midde„ len aan de hand geeft, en aandringt, welke Godsdienst en Menschlykheid even zeer aanpryzen. Ik heb ze, S) ten dien einde, vertaald, en zend ze UL. toe , ccc." * * * Op zulk eene wyze als de H. lucas in het voorgemelde Gefchiedverhaal optekent,opende onzcGoedertiereneVerlosfer zynen Godlyken last; met eene waardigheid en eene tederheid, zo van taal als van gevoelens, welke wy te vergeefsch zullen zoeken by eenjg ander openbaar Onderwyzer in den Godsdienst. Wy kunnen gereedlyk begry- pen, Mogenden. „ Menigvuldige reizen hebben wy , in difFerente ,, Adresfen, door ons aan U Hoog Mog. gedaan, vooral zederr. de ongelukkige Revolte van den Jaare 1763, in onze Colonie, „ gewag moeten maaken , van de buitenfpoorige wreedheden, aldaar, tegen de Slaaven, byna ftraffeloos, geëxerceerd wor,, dendc , en waaraan wy de bovengemelde fatale en voor de „ Planters rui'neufe gebeurtenisfe, met allen regt, hebben moe„ ten toefchryven. Wy hadden, onzes bedunkens, veele reden ,, gehad, te verwagten, dat dit verfchriklyk evenement, den Be- woonderen van meer gedagte Colonie, zou hebben geleerd, „ en overtuigend hebben doen zien , tot welke onmenfchelyke uitèrïlens, een mishandeld en medelydend waardig gedeelte van het Menschdom, overfiaat, wanneer zy, by het ongeluk van „ hunne Vryheid beroofd te zyn, nog moeten ondervinden, dat hunne Veiligheid is blootgefteld aan de onbeteugelde wreedheid ,, van hunne,door niets anders dan de kleur onderfcheidene, Me- ddchepzelen. Wy hadden dan, helaas! vergeefsch gevvagr, „ dat, in de plaats van eene toomlooze Wreedheid, een meer ,, menschlyke Directie zou hebben plaats gegreepen; doch wy ,, hebben met leedweezen, in de berigten van de Regeering, en Bediendens van de Colonie, van tyd tot tyd, moeten zien, „ dat, wel verre dat dit kwaad zou zyn opgehouden, hetz'elve, integendeel, blyft voortduuren, en mogelyk, uit gebrek van „ noodige en voldoende vo'orzienmge daar tegen, zodanige wor- ' ,, telen gefchooten heeft, dat hetzelve niet dan met moeite en „ onophoudelyken yver, zal kunnen worden uitgeroeid. Refol. „ Gen. 22Juny, 1784." Van den gedugten Slaaveu-opiland,waarop deBeftuurders doelen, vindt men eene zeer !eezenswaardij,e Befeteyving in de Vaderl.Hist: ten onmiddehken Vervolge op wagen aar , XXIII. Deel, bl. 307, enz.  EN BEKEERING DER NEGERSLAAVEN. 3Ij pen, dat, naa het uiten deezer Voorzegginge, „de oogen van allen, die zich in de Synagoge bevonden, op hem ,, gellaagen waren dat zy allen hem getuigenis ga- ,, ven, en verwonderden over de aangenaame woorden, die uit zynen mond voortkwamen." Deeze bewondering maakte welhaast plaats voor geheel andere gemoedsbeweegingen , en , ingevolge van ■ eene regtmaatige bedraffing over hun uitgefprooken, wegens hunne verkeerde en verftandlooze vooringenomenheden tegen hem, „ werden zy ,, allen, in de Synagoge , met toorne tegen hem ver„ vuld (*)." Maar wy , die geene zodanige vooroordeelen en driften hebben als die der Jooden, om ons oordeel te misleiden, en onze natuurlyke gevoelens te verdooven , moeten ons noodwendig met liefde en eerbied jegens Hem vervuld voelen, als wy de verheevene en aandoenlyke verklaaring', welke hy ten hunnen aanhoore deedt, by den Gewyden Gefchiedboeker leezen. Wy kunnen niet nalaaten op te merken, dat de Geest des Heeren waarlyk op hem, en hy, met de daad, de Perfoon was, op welken de plaats van jesaia, door hem aangehaald, floeg. Wy weeten dat onze Heer de woorden des Propheets, in derzelver letterlyke en geestlyke betekenis, vervulde. Hy predikte het Êuangelie aan de armen in middelen, aan de armen van geeste, aan de armen in Godsdienstkennisfe. Hy heelde de verbrookenen van harte en vertroostte de zodanigen, die door ramp, ongemak en zonde , bezogt waren. Tot de zodanigen, die gebukt gingen door zwakheid des lichaams of zielsgebreken, was zyne opbeurende taal: „Zoon! wees welgemoed, 3, uwe zonden zyn u vergeeven; gaat heen in vrede, zon- dig niet meer." ,, Hy verfterkte de zwakke han- „ den, en ftelde de ftruikelende knien vast; hy fprak tot ,, de onbedagtzaamen van harte, weest derk en vreest niet, 3, ulieder god zal komen met de vergeldinge gods , hy zal „ komen en ulieden verlosfen (f)." —» „ Hy gaf den „ blinden het gezigt;" hy nam het verdonkerend bedekzel zo wel van 't oog der ziele als des lichaams af; voor de -zodanigen, „ die in de duisternis en fchaduwe des doods „ zaten,liet hy het licht des daags,en het nog veel heerly,, ker licht der Godlyke Waarheid, opgaan. — De Gevan- genen en gebrookenen van harte predikte hy verlosfing." Hy (*) Luk. IV. 28, 29. Cf) Jksaia XXXV. 3, 4- Y 2  316 de beschaaving, de verbetering Hy verkondigde eene Leer, volgens welke niet alleen de zodanigen, die gevangen waren door hunne zondlyke lusten, uit die geestlyke Slaaverny verlost werden; maar hy leenigde dermaate de hardde harten, en verfpreidde op aarde zulk een geest van zagtheid, minzaamheid, goedertierenli eid , menschlykheid en genade , dat de zwaare ketenen van Perfoonlyke Slaaverny allengskens verbrooken wierden , in meest alle deelen der Christen-Wereld, en zy, die, zo veele eeuwen lang , verbrooken waren door de wreede en , drukkende hand van Heidenfche Meesters, geraakten in 't einde vry. Dus vervulde onze Heer wat de Propheet voorfpelde, en 't geen hy door „ den Geest die op hem was ," zo duidelyk op zichzelven toepaste. Het is, derhalven, blykbaar de post van allen, die Leeraars zyn van jesus Godsdienst, en byzonder van de Eerwaardige sociëteit , wier Leden zich verbonden hebben, de voortplanting van het euangelie in vreemde landen te bevorderen (*} , zo na hun mogelyk is de voetdappen te drukken van hunnen Hemelfchen Meester , en, naar het beste van hunna vermogens, het groot en goeddaadig werk, door hem begonnen , voort te zetten. Het was duidelyk één groot oogmerk van zyn leeven , elende , van welk eene foort ook , en onder welk eene gedaante dezelve zich vertoonde , weg te neemen ; hy doeg, overeenkomftig met het verklaarde by lukas in den Text, voornaamlyk agt, op de behoeftigften , de onkundigden, de hulploosden, de ongelukkigden onder het Menschlyk Gedacht. Al te veel zyn 'er, god weet het! in alle de oorden der onverlichte Wereld, die ons medelyden en onzen byltand noodig hebben, tot verlichting van hunne tydlyke en geestlyke ongemakken; en het is eene allerbedroevendfte bedenking, dat zo groot een gedeelte van den Aardbodem nog verdooken blyft van de zegeningen des waaren Godsdiensts. —— Doch 'er is ééne foort van onze Medemenfchen , welke zo zeer uitdeekt in bykans allerlei elenden, en wier lot zo naauwkeurig overeendemt met de onderfcheidene rampzaligheden in mynen Text opgenoemd , dat men bykans. op de gedagten zou vallen , dat onze Zaligmaakér hun geval, onder zo veele andere, van den toekomenden tyd, (*) De Bisfchop porteus hieldt die Redenvoering voor the ïncorporated Society for the propagation of the Co/pel in Foreigu Parts, 3 Feb. 1783.  EN BEKEERINC DER NECERSLAAVEN. 3*7 tyd, op 't oog hadt. Want wie kan, als hy fpreekt 3, van de armen, de gebrookenen van harte, de gevange„, nen, de blinden, de verflaagenen," nalaaten te denken, aan dat ongelukkig flag van Weezens, de Afrikaanfche fblaaven in onze West-Indifche Volkplantingen ? Zyn 'er menschlyke Schepzels in de wereld , die alle foort van ramp, hier opgeteld, en zich als in een middelpunt vereenigen, het zyn ongetwyfeld onze Negerflaaven. Zelfs, in een letterlyken zin , is deeze befchryving, in verfcheide byzonderheden, eene juiste fchildery van hunnen toeftand; maar, in eenen overdragtlykeu en geestlyken zin, mag dezelve volftrekt op hun worden toegepast. Zy worden, in 't algemeen , aangemerkt, als enkele wertuigen om mede te arbeiden, als geen Verftand ter befchaavinge, en geene Ziele , ter behoudenisfe gefchikt , bezittende. Aan het grootfte gedeelte wordt zo veel zelfs niet gedaan, dat men hun de enkele Plegtigheid des Doops toedient; en naauwlyks genieten eenigen genoegzaamen tyd of byftand, om eenig onderwys in de kennis der Waarheid, en van hunnen Pligt, te krygen. De Zondag, 't is waar, hebben zy doorgaans ten hunnen eigen gebruike; doch zy befteeden dien meestal niet in het bywoonen van den openbaaTen Eerdienst, of het ontvangen van afzonderlyk Onderwys; maar in elkander te bezoeken, handel met elkander te dryven , of' in het bearbeiden van hun kleine brokje lands; waartoe hun, uitgenomen op één Eiland, dat van Javmiea, zelden eenigen anderen tyd vergund wordt. Te deezer oorzaake is het, dat, in de Groot-Brittannifcfo Eilanden alleen, meer dan viermaal honderdduizend menschlyke Weezens gevonden worden (*), van welke het grootfte gedeelte, in eenen letterlyken zin, leeft „zonder god, „ in de wereld;" zonder eenige kennnis van een' Schepper of een' Verlosfer ; zonder eenig beginzel van Natuurlyken of Geopenbaarden Godsdienst; zonder het denkbeeld van eenigen zedelyken Pligt, dan die van het volbrengen der hun opgelegde daaglykfche taak, en het ontwyken van den gees- (*) Het getal der, Slaaven op de onderfcheidene West-Indifche Eilanden, Engeland toekomende, of aan ons weder gegeeven by den Vrede deezes Jaars (1783) , beliep , korten tyd vóór den Oorlog, 410,000. De Negers 'op de Franfche Eilanden berekende men, in 't jaar 1777, op 385,500. De Abbé raynal fielt her, geheele getai der Afrikaanfche Slaaven ,in America en in de WestIndifshe Eilanden, op 1,400,000. Hist, Phil, Vol. IV, p. i,. Y 3  318 DE BESCHAAVING , DE VERBETER INS geesfelroede , die fteeds dreigend over hunne hoofden wenkt, 't Gevolg hiervan is , dat zy Heidenen zyn met alleen m hunne harten, maar ook in hun leeven; en geen onderfcheid weetende tusfehen Deugd en Ondeugd, geeven zy zich vrylyk toe aan de grootfte fpoorloosheden, zonder te weeten dat zy kwaad doen. Een ftaat als deeze, waarin zo veele duizenden onzer onfchuldige Natuurgenooten zich ingewikkeld vinden, kan met nalaaten, het medelyden van elk gevoelig hart gaande te maaken. Het moet geene geringe verwondering baaren, en het diepgaandst hartzeer verwekken, dat, behalve eenige weinige poogingen , die den hoogden lof verdienen, geene kragtdaadige middelen to.t nog zyn aangewend , of door de zodanigen, die perfoonlyk het meeste belang hebben in het welweezen deezer arme Schepzelen, of van het Staatsbeftuur onder 't welk zy leeven, om hun van deeze geestlyke Slaaverny te verlosfen; eene Slaaverny, veel elendiger dan de lichaamlyke, (hoe zwaar die ook moge weezen) tot welke zy gedoemd zyn. Bykans de eenige iets beduidende poogiugen, om hun uit dien deerlyken ftaat van onkunde te verlosfen, aangewend , zyn gedaan, door de Eerwaardige Sociëteit tot welke ik het woord voere; deeze hadt, onder meer andere , dit voorwerp fteeds op 't oog, en heeft, in het bevorderen daarvan , noch moeite , noch kosten, ontzien. Maar wy moeten bekennen, dat onze poogingen, tot hiertoe, niet bekroond geworden zyn met de geweuschte uitwerking. Zulks heeft men nogthans , gelvk zotnmigen willen onderdeden, met toe te fchryven, aan eene onmogelykheid in den aart der zaake zelve; niet aan eene volflaagene onbekwaamheid in de Africaaven, om Godsdienftise kundigheden te ontvangen en te bewaaren; maar nnn'~toevalliee. en, zo ik vertrouw, wel overkomelyke, oorzaaken; aan de vooroordeelen , voortyds opgevat door veele Planters , tegen het onderwys en de bekeering hunner Slaaven ; aan het gebrek van tyd en gelegenheid deezer iaatften tot dat einde vergund; aan den vernederden, verdrukten, onbefchaafden, onheufchen en zedeloozen, ftaat, waarin men de Negers zo langen tyd heeft laaten blyven; aan de weinige oplettendheid des Staatsbeftuurs ten hunnen opzigte ; aan het bykans VQlflaagen gebrek van Wetten om hun te betehermen , te bemoedigen , en eenigermaate hun hard lot te verzagten; aan de noodzaaklykheid, in 't kort, waar- on-  EN BEKKERING DER NEGERSI-AA VEN. S!9 onder de Sociëteit zich, tot hier toe, bevonden heeft, om het oor te leenen aan andere eifchen van eenen zeer dringenden en gewigtigen aart; en van een groot gedeelte van haar Fonds te belteeden , tot het verfpreiden van Godsdienftige kundigheden , en het bezorgen van het handhaaven des Openbaaren Godsdiensts, in andere deelen van de Heerfchappy zyner Majefteit, waar men dien onderftand hoogst behoefde, en ernftig,en by aanhoudendheid, verzogt. Deeze, begryp ik, zyn de voornaamfte hinderpaalen, welke, tot hier toe, de algemeene Bekeering der Negeren belet hebben. Maar, wat moeten wy dan doen? Moeten wy geheel en al dit gewigtig ftuk laaten dryven, 't zelve als een wanhoopig , onuitvoerbaar , en harsfenfchimmig ontwerp, aanmerken, alle hoop om 'er ooit in te Haagen opgeeven, en, bv gevolge, eenige honderd duizenden onzer Medemenfchen aan de grootfte onkunde en ongodsdienftigheid, voor altoos, overleveren? 't Is onmogelyk, dat dusdanig een denkbeeld ooit in onze Zielen opkomt. Integendeel, zullen wv het mislukte onzer voorige poogingen aanzien voor een "fcherpen prikkel, om onze naarftigheid en werkzaamheid te verdubbelen in deeze lofwaardigfte onderneeming; de hindernisfen, welke wy tot dus lange ontmoetten, wel verre van onzen edelen yver uit te dooven, zullen, integendeel, ons met nieuwen lust bezielen, en aanzetten , om de nieuwe hulpmiddelen te beproeven, om dezelven te boven te komen. Is dit ons belluit, dan zyn 'er de fterkfte redenen om te gelooven, dat het onzer edelmoedige poogingen aan geen gewenscht einde zal ontbreeken. 'Er doen zich tegenwoordig verfcheide gunftige omftandigheden op , die ons met hoope op een gelukkiger flaagen mogen bezielen. Zints eenige jaaren, zyn 'er in Engeland en elders, veele uitfteekende Vertoogen over de Negerflaaverny gefchreeven , en zien van tyd tot tyd het licht; alle deeze kunnen naauwlyks misfen allengskens de vooroordeelen weg te neemen, (zo 'er nog eenige overblyven) van de West-Indifche Planters, en de aandagt des Staatsbeftuurs te vestigen op dit belangryk voorwerp : deeze moeten de eerden overtuigen, dat het niet alleen hun pligt, maar hun belang, is, een weinig meer te letten, zo op het tegenwoordig heil als op het eeuwigduureuct geluk hunner Slaaven; ()|eze moeten het laatfte overtuigen , dat het hoogst betaamelyk is voor de wysheid der Wetgevende Magt, eenigen bvftand te bieden aan de ongelukkige Jfricaanen, die onder dezelve leeven, en gelvk te Y 4 het  32° DE BESCHAAVING , DE VERBETERING het Fraw/c^Staatsbe^iur, zints langen tyd, gedaan heeft; ccn Wet-Boek te ontwerpen te hunner be'fcherming, zekerkcrheid, aanmoediging, verbetering en bekeering (*). In de daad, verfcheide. der rykfte en waardigfte Eigenaars van Goederen in de West-Indien , zo die in dit Ryk als die op de Eilanden woonen, hebben, zints eenigen tyd, deeze zaak uit het rechte gezigtpunt beginnen te befchouwen. Zy hebben herhaalde bevelen gegeeven aan hunne Bezorgers en Bedienden op de Volkplantingen , om het harde lot der Negeren te verzagten , en derzelver Onderwys te bevorderen. De Planters, over 't algemeen, vinden zich niet langer ontrust door het denkbeeld, dat, hunne ^^\¥et SteIzeI der Wetten, waarop ik hier doel, wordt het tode Nttr geheeten, en werd de eerde keer uitgegeeven in het Jaar 1685. De afdruk welke ik 'er van zag was die van Parys, in 12mo., 1757. Het behelst veele wonderichoone fchikkingen, betreffende defpys, de kleeding, de behandeling, het beltuur, de tugt, de zeden en den Godsdienst der Negeren. Onderineer andere, verpligt het den Planter zyne Negers te laaten Doopen, en te doen ondenvyzen in de Waarheden en Pligteu van den Christlyken Godsdienst. Het vergunt aan de Slaaven, ten dien einde, en tot rustdagen, niet alleen eiken Zendag, maar eiken Heiligen Dag y doorgaans in de Roomfche Kerke gevierd. Het ftaat niet toe, dat 'er op Zondag of Heiligen Dag eenige Markt gehouden worde. Het verbiedt, onder zeer zwaare ftraffen, alle Meesters en Oppasfers met de Slaavinnen te doen te hebben.- Het ftaat niet toe, dat As Neger, zyn Wyf, en Kind, afzonderiyk verkogt worde. Het verpligt de Eigenaars, hunne oude , zwakke en verminkte, Slaaven te onderhouden. Het verbiedt hun de pynbank, of onmaatige en onmenfehelyke ftraffen, aan te doen. indien de Negers niet gevoed en gekleed worden , volgens het voorfchrift der Wet, of indien men hun, in eenig opzigt, wreed behandelt, mogen zy zich vervoegen by den Procureur, die, aroprshalven, verpligt is, hun te béfchermen. Veele uit- fteekende Wetten zyn 'er ook gemaakt ten voordeele van de Indiaanen , door de Spanjaarden in Zuid-America als Slaaven gebruikt. En, behalvén deeze, heeft elk Landfchap van /ndiaaven ecnProteftor, en Geestlyken, door Hooggezag aangcfteld en betaald, om hun te önderwyzen; en de voornaamfte Kerklyken hebben magt om de Overheid te onderrigten en te vermaanen, indien eenige Indiaanen verkort wgrden in hunne billyke Regten. De Negers leeven 'er niet alleen gemaklyk, maar in weelde. Róbértson , Hist. of America, in 410, Vol. II., bl. 350, enz. Van de Nejerd. Pert. IV. Deel, bl. 184, enz.  EN BEKEERING DER NEGER-SLAAVEN. 321 ïie Negers , Christenen geworden , ophouden van Slaaven te weezen , en dat zy, naar gelange zy in Godsdienstkennis toeneemen, min getrouw, min werkzaam en vlytig worden." Voegt hier by, dat de jongfte Oorlog , te midden van veelvuldig kwaad , 't welk de Oorlog altoos naa zich fleept, gepaard gegaan heeft met een toevallig uitwerkzel, 't geen , wat rnm 'er ook , het ftuk uit een Handeldryvend oogpunt befchouwd zynde, over denke, ik niet fchroom, uit een Godsdienftig gezigtpunt bezien, een zegen te noemen. Naamlyk , dar. dezelve grootlyks verhinderd en verminderd heeft , dien fchandlyken Handel , waarin ons Land zints lange jaaren den voorrang gehadt heeft, den Slaavenhandel op de Kust van Africa. 't Gevolg hiervan is geweest, dat verfcheide onzer West-Indifche Planters bewoogen zyn, om hunne Slaaven, inzonderheid de Vrouwen en de Kinderen, met eene meer dan gewoone bezorgdheid en toegeevendheid te behandelen, om het gebrek aan' toevoer der Negeren vergoed te krygen , door eigen Voortteeling op de Volkplantingen (*). Indien dee- (*) 'Er valt weinig aan te twyfelen, of dat kan gemaklyk uitgevoerd worden , door het aanwenden van de verëischte oplettendheid, door byzondere voorregten toe te ftaan, ja belooningen en vryheid aan de Moeders van talryke Huisgezinnen; door meer rust en beter voedzel aan de Negers te verleenen, en door verfcheide andere middelen , die de Menschliefde en gezonde Staatkunde natuurlyk voorfchryven ; en, fchoon dit, in den beginne, met eenige kleine kosten mogt gepaard gaan, en iets verminderen van den thans uitgevoerden arbeid , zal dit alles ruim en rykelyk vergoed worden , door het befpaaren van het 'veelvuldig geld, doorgaans tot den aankoop van nieuwe Slaaven hefteed , als mede door de groote en erkende beterheid van ingeboorene Negers, boven de ingevoerden. Zie Hiftory of 'Jamaica , p. 436. 437. 439. [Een Engelsen Schryver heeft te deezer dage een Stukje uitgegeeven, onder den tytel : A few Words on the Nature of the Slave Trade , and the Meafures, which ought to the adopted, 1791; waarin hy beweert, dat een onmiddelyk volftrekt verbod des Invoers , van nieuwe Negers uit Africa na de West-Indifche Volkplantingen , niet alleen fchadelyk zou weezen voor de Eilanden; maar ook voor de Africaanen zeiven. Zyns oordeels, moest deeze fchriklyke Handel allengskens afneemen, en hy denkt, dat zulks, door voorzigtige en verftandige inrigtingen, welke hy aan de hand geeft, in den tyd van tien jaaren zou kunnen volbragt worden. Fert.~] Y 5  g2£ BE BESCHAAVING, DE VERBETERING deèze verdandige en menschlyke handelingen eene vastgeflelde en algemeene gewoonte werd, zou zulks het werk der Onderwyzinge en Bekeeringe zeer veel gemaklyker maaken, door eene opeenvolging te verfchafren van jonge NegerLeerlingen, kundig in de Engelfche Taal, gemeenzaam met de Engelfche gewoonten, en niet bedorven door de Heidenfche beginzelen, en de woeste zeden , waar mede de beftendige Invoer van nieuwe Slaaven, uit America, bun altoos beünet, en, in weinige weeken, doet vergeeten alle die gevoelens van Zedekunde en Godsdienst , die de arbeid van jaaren hunne gemoederen hadt ingedrukt. Dit alle zyn overweegingen , welke aan de Sociëteit gundtger uitzigten openen , dan dezelve immer hadt. De oogst in dit oord belooft veel rykelyker te zullen- weer zen , dan wy tot nog inzamelden ; en zulks mag ons wel aanmoedigen, om 'er te meer onze aandagt op te vestigen , en een grooter aantal arbeiders derwaards heen te "zenden. Wanneer men dit befluit genomen heeft , zullen wy het ongetwyfeld noodzaaklyk en regtmaatig keuren, eenen aanvang te maaken met de Negers, in de Barbados ons byzonder toevertrouwd (*); om te beproeven , hoe verre het werk der Bekeeringe daadlyk kan worden voortgezet, en alle mogelyke middelen aan te wenden , om hun eerst te belchaaven; en dan, 't geen ongetwyfeld kan gefchieden, hun niet alleen Christenen in naam, maar Christenen in de daad, te maaken. De Sociëteit heeft zeker, altoos , de pryzenswaardigde bezorgdheid betoond , voor het tydlyk en eeuwig welvaaren der Slaaven , op haare Plantadien in dienst. Zy heeft, aan derzelver Oppasferen , de Heiligde en driktde bevelen gegeven, om hun met alle tederheid en menschlievendheid te bejegenen. Zy heeft een Onderwyzer aangedeld, alleen gefchikt om hun in de Leerdellingen en Pligten des Christendoms te onderrigten. Zy heeft zorg gedraagen , dat haare Negers geregeld opgeroepen werden, tot bet bywoonen van de openbaare Godsdienstoefening, en, zonder eenige inbreuk , de rust te genieten , op welke zy des Zondags regt hebben. Ten dien einde, heeft zy hun den namiddag van den voorgaanden dag, ten hunnen eigenen ge- brui- f*) Zekere Landen in de Barbados, aan de Sociëteit by UiterftenWll befprooken door den Generaal coddrington, tot zekere bepaalde einden daarin uitgedrukt.  EN BEKEERING DER NEGER'SLAAVEN. 325 feruike, gefchonken; en haare Aantekeningen zyn vol van de fterkfte en erndigfte aanmaaningen aan den Onderwyzer , om zyne uiterfte poogingen in te fpannen , tot hefr inboezemen van regte beginzelen des Godsdiensts , in de gemoederen der Slaaven; een Huk, 't welk de Sociëteit in haare Schriften verklaart, nooit op te zullen geeven (*). Dit, men moet het erkennen , zyn wyze en met de daad Christlyke fchikkingen, en hoogst voegende aan het Charaéter van deeze eerwaardige Sociëteit. Doch er valt zeer aan te twyfelen, of men-zich altoos flipt aan die Inrigtingen gehouden, en dezelve in de beoogde uitgeftrektheid, uitgeoefend heeft: of, by aldien dit gefclued zy, is 'er maar "al te veel reden om te vreezen, dat ze geenzins ten vollen beantwoord hebben aan de goede oogmerken der Sociëteit. De waarheid der zaake is, dat dit uitmuntende beginzels zyn ; maar 't zyn ook alleen beginzels van eene kragtdaadige, en weezenlyke, Bekeering der Negeren. Een grondflag is gelegd , doch deeze moet , myns oordeels , breeder en dieper gelegd worden , eer dezelve een gebouw van genoegzaaine fterkte en hegtheid zal draagen, „ en zo bekwaamlyk zamengevoegd , dat het opwast tot „ een heiligen Tempel in den Heere, en eene duurzaame „ woonftede Gods, door den Geest (f)." Het is, met één woord , het duidelyk en beflist begrip van ieder, die het onderwerp naauwkeurig heeft nagegaan, en gelegenheid gehad heeft, om , jaaren lang, de geaartheid, de neiging , de zeden , de bekwaamheden, de behandeling en den toeftand onzer Negerflaaven na te gaan , dat zy, in hun tegenwoordigen toeftand van vernedering, gezonken, gelyk zy zyn, beneden het peil des Menschdoms , enkel behandeld als Dieren ten arbeid verweezen , bykans geheel uitgefloten van de befcherming des Staatsbeftuurs, en de voordeden des gezelligen leevens , byna ten eenemaal beroofd van alle vertroostinge en aangenaamheden, die den geest opbeuren, de eerzugt wekken, en de hoop levendig houden , naauwlyks bekwaam zyn , om eenige diepgaande en duurzaam byblyvende indrukken van den Godsdienst te ontvangen. In de daad, men heeft eene zekere maate van vordering en befchaafdheid altoos noodig gevonden , om de ziel voor te bereiden , tot het aannee- mea (*) Zie The Society"s Journals, 1769. Ct) Eph- IB «• 22«  5H DE BESCHAAVING, DE VERBETERING men der Godlyke Waarheden van de Openbaaring; en , wanneer de grond niet eenigermaate ontgonnen , bearbeid en verbeterd is, door eene gefchikte aankweeking, zal het zaad , daarin geworpen, naauwlyks ooit daarin wortelen , of met weeligen groei opfchieten , en tot volmaaktheid vrugten draagen. Indien wy, derbalven, immer hoopen eenige aanmerkenswaardige vorderingen te maaken in ons weldaadig oogmerk, om onze Negeren de voordeden en zegeningen van den Godsdienst te doen erlangen , moeten wy hun eerst eenige der voordeden en zegeningen der Maatfchappye, en Burgerlyk Staatsbeftuur, doen fmaaken. Wy moeten, voor zo verre zulks mogelyk is , hun en hunne Gezinnen onlosmaakelyk aan den grond, welken zy bewoonen, hegten , hun eenig belang daarin geeven , hun eenige regten en voordeden fchenken, waaraan zy zich laaten gelegen leggen, wy moeten, door vastgeftelde wetten, hun beïchermen tegen allen overlast en onregt, hunne Verftanden opklaaren, hunne Zeden befchaaven , hun gewennen tot het bedwang van een wettig Huwelyk , tot de zorg voor hun Gezin , en het genot van de aangenaamheden des Huwelyken leevens. Wy moeten hun ftaat allengskens verbeteren , naar gelange zy zulks kunnen draagen , en zelfs aan een zeker getal van de meest verdienenden toeftaan , hunne Vryheid by trappen uit te werken, (volgens het plan, 't welk gezegd wordt in eenige Spaanfche Vastigheden bepaald te zyn,) als eene belooning van uitfteekende verdienden , vlytbetoon, en van meer dan gemeene vordering in de kennis en de betragting des Christendoms (*). Dit (*) De Spaanfche Inrigting, op welke ik doel, zegt men, dat plaats grypt ir> de Havannak, en komt hier op neder: Zo ras een Slaaf aan land gekomen is, wordt zyn Naam , Koopprys, enz. opgefchreeven in een openbaar Register; de Meester is verpligt, volgens de wet , hem , behalven den Zondag, één. dag ter week voor hem zeiven te vergunnen; zo dat, indien hy op dien dag verkiest voor zyn Meester te werken , hy daar voor het dagjoon eens V7rymans ontvangt; en 't geen hy , door zynen arbeid, op dien dag wint, wordt door de wet zo zeer en zeker zyn eigendom, dat zyn Meester hem 'er niet van kan berooven. Zo ras de Slaaf in ftaat is een anderen werkdag te koopen , is de Meester gehouden, hem dien voor een geëvenredigden prys «f te ftaan; naamlyk een vyfde gedeelte , van 't geen hy oorfpronglyk kostte: en desgelyks de vier overige dagen, zo ras 49  Eiï BEKEERINC DER NECER - SLAAVE». 325 Dit alles kan gedaan worden, gelyk de meest ervaarenen in dit ftuk beweerd , en , myns oordeels , beweezen hebben , zonder het geringde nadeel van de regten , den eigendom , of de winden der Planters : en , wanneer men een Plan van deezen aart eerst invoerde in de Landen der Sociëteit, is 'er alle reden ter wereld , om 'er de heilzaam de vrugtgevolgen van te ver wagten, niet alleen ten aanzien van den Godsdienst, maar ook van de tydelyke voordeden. In den tegenwoordigen toedand deezer Landen , kan het niet wel ondernomen worden. De ongelegenheden, waarin dezelve, door een reeks van de allerongelukkigde voorvallen, vervallen zyn, hebben de Societek genoodzaakt het beduur daarvan, voor eenige jaaren, uit eigen handen te geeven; 't welk het ongeraaden ja ondoenlyk maakt, de nu voorgedelde fchikkingen, daar in de volde uitgedrektheid te doen plaats grypen. Indien egter iets van het voorgedraagene de aandagt der Sociëteit verdient , mag zy in haare raadpleegingen 'er op bedagt zyn , maatregelen te beraamen, welke tot dit groot ontwerp betrekking hefcben , en allengskens den weg bereiden, ter volkomene volvoeringe op den gepasten tyd , wanneer zy, waar aan niet te twyfelen valt , de hartelyke toedemming en medewerking zullen ondervinden, van dat waardig en goeddaadig Lid der Sociëteit, aan 't welk zy, voor tegenwoordig , hunne West-Indifche Eigendom hebben opgedraagen. Wat onze Zendelingen in Noord • America betreft, in welk eenen daat zy zullen blyven na de groote Omwenteling, de Slaaft vermogen heeft, om ze af te doen, en dan heeft hy zich vry gewerkt. Zie Mr. sharp's , Appendix to the Ju/I Limitation & Slavery , &c. p. 53. 'Er is iets bevalligs en goedaartigs in deeze Inrigting, 't was zeer te wenfehen, dac iets van dien aart ten minften beproefd mogt worden op eenige der Engelfche Eilanden. Mannen van veel oordeel en ondervindinge , in het beftuur onzer TVest-Indifcke Volkplantingen , hebben, op goede gronden en na ryp beraad, gedagt, dat, indiea de Negers op onze Volkplantingen allengskens vry wierden , (want atle verbetering van hun toeftand moet zeer trapswyze gefchieden ,) op eene wyze gelykfoortig aan de voorgeftelde , en zy naderhand door hunne eigenaaren gehouden werden als Dagloonders , voor een bepaalden prys , deeze verandering niet min voordeelig voor den Planter, dia goeddaadig en medelydeod voor den Neger, zou weezen,  3^6 DE BESCHAAVING, DE VERBETER1NS ling, welke zo onlangs ftand gegreepen heeft op dat Vaste Land, is voor als nog onbekend, en kan, derhalven, ten hunnen opzigte, niets anders gezegd worden, dan dat de J3elangen der Kerke van Engeland, in America, door deeze Sociëteit nooit vry willig zullen worden opgegeeven; en dat wy altoos zullen behouden, en, zo veel wy kunnen, met de daad betoonen , dat zy een rechtmaatig bezef hebben van de verdienden dier uitmuntende Mannen onder onze Zendelingen, die , te midden van de gevaaren en onheilen des Oorlogs , hunne getrouwheid onwankelbaar bewaard , en , in een lang doordaan van de derkde beproevingen, hun pligt jegens het Vaderland , de Sociëteit, en de Gemeenten hunner zorge toevertrouwd, volbragt hebben. Doch , 'er is nog een ander duk, 't welk, voor tegenwoordig, onze aandagt vordert; ik bedoel de Engelfche Pretejtanten in Canada. Men zegt, dat hun getal eenige duizenden beloopt, woonende in onderfcheide gedeelten des Lands, op groote afdanden van elkander. Tot onderwys van deeze , zyn 'er niet meer dan drie Protejlantfclie Geestlyken , en deeze allen Vreemdelingen, door Het Staatsbeftuur aangedeld en betaald. In geheel Canada vindt men geen één Engelsch Geestlyken van onze Kerkgemeenfchap; ook is 'er geen één enkele Kerk den Protestanten toebehoorende; zy moeten de Kapellen der PLoomfchen gebruiken. Elk moet bezeffen, dat zodanig eene bezorging als deeze, tot onderdeuraing van den Openbaaren Eerdienst onder onze Protejtantfche Broederen in Canada , geenzins geëvenredigd is aan hunne behoeften, en met luider demme roept om toevoeging en verbetering. Mén mag natuurlyk hoopen, dat het Staatsbeduiir zelve , op een voeglyken voordragt van het geval, zyne befchermende en onderdeunende hand zal uitdrekken, aan zo veele verdienstlyke Onderdaanen, en de Protejtantfche Leeraars vermeerderen , naar gelange van het dcrk vermenigvuldigen der Protejtantfche ïnwoonderen, die, naar allen fchyn, zeer zullen toeneemen, door den toevoer uit andere Landfchappen. Intusfchen zal deeze Sociëteit het misfehien noodig oordeelen, eenig agt te liaan op die gedeelten van Canada, waar de Engelfche Protejtanten meest verdooken zyn van gepast Godsdiendig Onderwys , en afgefcheiden leeven van de gelegenheden, om zich te vervoegen tot het bywoonen dier wyze van Godsdienstoefening, welke met hunne Godsdienstbegrippen overeenkomt. Dan, welke poogingen de Sociëteit raadzaam oordeele, ten dien opzigte te aanvaarden, zy zullen volmaakt droo- ken  EN bekeering der neger -slaaven. §*f ken met het groot en noodzaaklyk werk, 't geen ik in deeze Redenvoering aanprees. Het eigenlyk tydperk, om het geheel uit te voeren , moet, uit hoofde van de reeds aangeftipte redenen, öp eenigen affland in het toekomende van ons verwyderd weezen; doch, de eerde dappen daartoe kunnen onverwyld genomen worden. Wy kunnen, ten minden, een naauwkeuriger onderzoek laaten doen, na de uitwerkzels van den arbeid onzes Ondervvyzers , by onze eigen Negers. Wy kunnen , oordeelt men zulks noodig , nieuwe bevelen aan hem afvaardigen , en Zendelingen benoemen na zodanige der Volkplantingen, als dezelve gaarne zouden willen ontvangen. Van deeze beginzelen kunnen wy by dappen voortgaan , tot de voltooijing van ons Plan, tot dat onze Volkplanting, ('t geen ik vertrouw dat dezelve ten eenigen tyde zal weezen,) een voorbeeld van naavolging worde voor alle de West-Indifche Eilanden; dat dus dezelve aan de wereld een tooneel oplevere, niet min zonderling in zyn foort, dan loflyk voor ons en onzen Godsdienst, een kleine Sociëteit -van waarlyk Christen - Negers , vervuld met een regtmaatig begrip , en leevende in eene hebbelyke volbrenging van de onderfcheidene Pligten, welken zy aan god , aan hunne Meesters, aan hunne Medearbeiders , en aan zich zei ven, verfchuldigd zyn; beduurd door vastgefielde Wetten, en de naauwkeurigde tugt , nogthans geleenigd door zagtheid en menschlievenheid ; genietende eenig aandeel in de vertroostingen en voordeden van een huislyk leeven , ziende hunne kinderen opgevoed in de gronden van Zedelykheid en Godsdienst; verrigtende hunne dagelykfche taak met vaardigheid en trouwe ; hunne Meesters aanziende als hunne Vrienden , Befchermers en Weldoeners; en zich zei ven vertroostende wegens het gemis hunner Vryheid, en van hun Geboorteland , door de zorge, gedraagen „ om hun juk zagt, hun last ligt, te „ maaken ," om hunne zeden te- befchaaven , hunne verftanden te verlichten, hunne harten te hervormen, en hun het vooruitzigt te openen in een beter en gelukkiger Vaderland , waar alle traanen van hunne oogen zullen gewischt worden, waar kommer en Slaverny niet meer zyn. Een tooneel als dit, 't welk, ik hou my des ten vollen verzekerd, verre is van enkel harsfenfchimmig te weezen , zou een wellust zyn voor de Menschliefde; en eene nieuwe 'School van Godvrugt en Deugd vormen in de WestJyke wereld , een Kweèkfchool van Godsdienst voor alle de Slaaven der omliggende Plantadien en Eilanden , en mo-  3^8 DE BESCHAAVING, DE VERBETERING mogelyk , in 't einde, voor de geheele Kust van Africa; het zou een voorbeeld opleveren van welvoeglykheid , orde , eensgezindheid , vlytbetoon en geluk, 't geen de andere Planters niet zouden kunnen wederdaan ; het zou, kragtdaadiger dan alle de befpiegelende bewyzen in de geheele wereld, de veelvuldige tegenwerpingen tegen de Bekeering der Africaanfche Slaaven wederleggen (*_). Dat wy ons van deeze edele onderneeming niet laaten afschrikken , door het denkbeeld van de meerdere kosten, die *vy daartoe zouden moeten bedeeden. De Geldvorderingen van elders, waar wy voorheen groote lommen te koste gelegd hebben , zullen waarfchynlyk meer en meer afneemen; de Uitgaven, gedaan uit hoofde van onze West-Indifche Landen, zyn thans op een voet van allengskens betaald te zullen worden, en zelfs het befpaarde van de Zendingen in America , thans openvallende , (indien wy het ondoenlyk of ongeraaden oordeelden , dezelve weder aan te vangen ,_)■ zal meer dan genoeg weezen tot alle de einden van de thans voorgedelde onderneeming. Maar , indien dezelve zelfs meer mogt beloopen , da» onze inkomden kunnen draagen, behoeven wy niet te vreezen voor gebrek aan noodigen bydand. Wanneer men ééns (*) Dat zulk eene weczenlyke en algemeene Bekeering der Negeren, als hier boven is aangeduid, geen Ontwerp in 't wilde, maar met de daad volbrengbaar is, dat het hoogst heilzaam voor de Slaaven en hunne Eigenaaren zou weezen, blykt uit de vorderingen alreeds in dat werk gemaakt, door de Moravifche Zendelingen. Op de Deenfche Eilanden van St. Thomas , St. Croix en St. John , hebben zy omtrekt 6000 Negers bekeerd. Zy liebben ook eene Gemeente van verfcheide honderden op her. Eiland van Antigua; en een geloofwaardig Heer heeft my verzekerd , dat hy, den openbaaren Godsdienst daar by woonende, hun gedrag zeer deftig, aandagtig , Godsdienftig en ftigtlyk vondt. Zy gaan ook alle andere Slaaven zo verre te boven in maatiglieid, naarftigheid, vreedzaamheid, getrouwheid en gehoorzaamheid, dat de Planters zich bevlytigen , om de Negers onder het beftuur der Zendelingen te brengen. Op de Franfche Eilan¬ den, is ook de Bekeering der Negeren, door de Roomfche Priesters en Zendelingen, algemeen. Het gevolg daarv.n is, dat de Franfche Slaaven veel gefchikter, eerlyker, en geregelder in gedrag zyn, dan die der Enge/fchen. Zyn dit nu de uitwerkzels, zelfs van dwaalende Geloofsbegrippen , wat zou men dan niet mogen verwagten, van de Leerftellingen der Kerk van Engeland, met even veel yvers ingeboezemd?  EN BEKËERINü der. NEGER ■ slaaven. 329 ééns weet, dat de Befchaaving en Bekeering der NegerSlaaven, vervolgens, een der groote voorwerpen van onzen Godvrugtigen arbeid zal weezen, wanneer wy een gefchikt en volvoerbaar Plan, ten dien einde, voor aller oog openleggen, zal elk hart en hand openen; en 'er is geen twyfelen aan, of de vermeerdering van Giften en In fchry vingen zal, binnen kort, onze vuurige hoop voldoen, 't Is onmogelyk, dat de Edelmoedigheid, ik mag 'er vry by voegen , de Regtvaardigheid der Engelfchen kan dulden , dat bykans een half Millioen hunner Medemenfchen verblyve in den jammerlykden Itaat van Heidendom , OngodsdienHigheid en Ondeugd, en nalaaten de Sociëteit allen byftand te bieden, noodig om hun daar uit te trekken. Het zou roemryk weezen voor Groot - Brittanje , voort te gaan in deeze weldaadige en regt Christlyke onderneeming. Ja , vergun my 'er by te voegen, de Ingezetenen van dit Ryk zyn byzonder verpligt , hunne weldaadigheid ten hoogden te betoonen , in het verzagten van de elenden , tydlyke en geestlyke', waar onder de ongelukkige Africaanen zugteu ; naardemaal zy een reeks van jaaren , (tot het geduit wierd door den laatst gevocrden Oorlog,) meer deels genomen hebben , in den outmenschten Koophandel in Menfchen , en meer Slaaven in de Volkplantingen ingevoerd , dan eenig Volk van Europa. Door hun toedoen, voornaamlyk, zyn veele duizenden, veele millioenen van Menschlyke Weezens afgefcheurd van hun Geboorteland , van alles wat hun dierbaar was , van alle naauwe verbintenisfen waarin zy leefden; en zyn, naa op Hunnen overtocht , ongelooflyk veele en harde zwaarigheden en verdrukkingen ondergaan te hebben, (onder welke veele met de daad bezweeken (*),) aangeland in een Gewest, en onder een Volk hun onbekend ; en vonden zich , zonder eenige misdaad van hunne zyde bedreeven te hebben, gedoemd tot eene altoosduurende Slaaverny ; een Slaaverny welke zy, (en dit is 't eenig Erfgoed 't welk zy nalaaten,) tot hun laatde Naakroost overbrengen (f). Dat, (*) Op den overtocht, en het geen men het oponthouden aan de Eilanden noemt, gaat zomtyds een derde van de nieuw overgevoerde Negers verlooren , Hifi. of Jamaica , Vol. II. p, 434, en benekets Caution, p. 40. In een Regtsgeding, onlangs te Guildhall gehouden , bleek het , dat in een Schip, met Slaaven bevragt, groot gebrek aan water zynde, 144 Negers de handen afgekapt, en in Zee gefmeeten wierden. (|) In 'c Jaar 1768, was het getal der Slaaven, aan de Kust van meng. 1701. nc. S>. Z Affi'  33° DE BESCHAAVING, ENZ. DER NEGER - SLAAVEN-' Dat, derhalven, onze Landgenooten zich haasten, om , zo veel in hun is, de rampen te verligten, welke zy over een zo groot gedeelte des Menschdoms gebragt hebben ; dat zy tragten de blaam uit te wisl'chen , van zo veelen hunner onfchuldige Medemenfchen overgeleverd te hebben aan de zwaarfte tydlyke, Slaaverny, door iets toe te brengen , om dezelve, zo veel mogelyk, te vcrzagten, en hun aan de nog wreeder Slaaverny, van Onweetendheid en Zonde, te onttrekken. Dat zy, met dén woord, medewerken met de edelmoedige poogingen der Sociëteit, „ om te ge„ neezen die gebrooken zyn van harte , om den gevange„ nen loslaating te prediken , den blinden het gezigt te 3, geeven, en de verjlagenen heenen te zenden in vryheid, 3, om het aangenaame Jaar des Heeren te prediken." Africa gebragt, 104,100. Van deeze werden 'er 53,100 gekogt door Engelfche Kooplieden. De beftendige Jaarlyklche toevoer , en by gevolg het jaarlyks verlies der Negeren in America en in de JVest- Indien, wordt, dooreen, in de laatfte jaaren begroot op omtrent 60,000. De Abbé raynal Helt den geheelen Invoer van Africa, zints de aanvang des Slaavenhandels op negen Millioen Slaaven, Eist. Phil. Vol. IV. p. 154. Voorwaar, het verdient onze herhaalde overweeging, of men deeze wreede flachting niet zou kunnen voorkomen , zonder eenig nadeel voor de Eilanden, door een der boven aangeduide hulpmiddelen ; 'r. zy door te beproeven , om het Zuikerriet te teelen door vry gemaakte Zwarten, of, door zulk eene aanmoediging te fchenken aan de voortplanting der Negeren op onze Eilanden , dat hun aanteelt de behoefte van de Plantadien kunne vervullen, en de noodzaaklykheid van verderen Invoer uit Africa te weeren. het krampstillend vermogen van het magister IUMl bismuthi. Door j. r. klynpennink , Stads Med. Dr. te Nymegen. In de maand Maart deezes Jaars 1791, ontmoette ik, by geval, aan het huis van een myner Vrienden , een zekeren Landman van 't L t, te E. .k woonachtig, die, in hoop, dat ik een middel zou uitvinden , ter herftelling van zyn Zoon, (waar aan hy bykans wanhoopte, hebbende reeds , zedert een geruimen tyd, de kunst van verfcheide Geneesheeren vrugteloos beproefd,) my het volgende mededeelde. Vóór 3 jaaren, befpeurde hy , dat zyn Zoon , toen 14 jaa-  KRAMPST. VERMOGEN VAN HET MAGÏST. BISMUTHI. 331 jaaren oud zynde, nu en dan, deeze en geene fpys, vooral ingemaakte groentens, niet konde verdraagen; maar dezelve weldra uitbraakte , 't welk geen geringe verwondering by de Ouders baarde, te meer, daar hy zeer gezond was, fmaakelyk at, en geene ziekte ondergaan had , waaraan men zulks, als een gevolg, kon toefchryven. Dit toeval vermeerderde dagelyks , zo dat hy, na verloop van eenigen tyd , byna geen l'pys of drank in kon tiouden; hier door was hy zo hongerig, dat hy (dit waien zyne eige woorden en die van zyn Vader,) zomtyds op één dag een emmer vol fpys opat, en ook uitbraakte: dit alles ging met de uiterfte vermagering gepaard, en met vermindering zyner Zielsvermogens ; zyn Stoelgang was zeer ongeregeld en gering, eens of ten hoogden tweemaal in de week. Omtrent het einde van de maand October des voorigen jaars , vermeerderde deeze geduchte kwaal in diervoegè , dgt hy geen nat of droog, hoe gering ook, gebruiken kon zonder het zelve oogenblikkelyk over te geeven. In deeze gedeldheid kwam hy den 28den Maart by my, zynde zwak , doch zonder koorts ; ik zette hem een weinig befchuit en rooden wyn voor , dit at hy: dan, binnen 2 a 3 minuuten, raakte hy zulks kwyt, ik delde hem voor, eenige dagen hier te blyven, op dat ik hem dus dagelyks zou kunnen gadefJaan; waarin hy bewilligde. Daar ik, niet tegendaande myn herhaald onderzoek , weinig of geen licht ontving omtrent het begin, en de aanleidende oorzaak, deezer kwaal; vermoedde ik , dat dezelve veelligt ontdaan mogt, uit eene al te groote gevoeligheid der maag , (ex nimia ventriculi irritabilitate) offchoon ik niet durfde bepaalen, of dit toe te fchryven was aan de berooving der llym van den inwendigen rok der maag ; dan wel , aan de eene of andere fcherpte, die hier huisvestte, of liever, aan eene buitengewoone teerheid der fpiervezelen (fi* Irarum muscularium teneritudini) van de maag ; tot welk laatde ik vooral overhelde , als ik zyne tengerheid en ligchaamsgrootte in aanmerking nam. Ik fchreef hem zommige maag-verderkende en krampdillende middelen voor, voornamentlyk de Tincis. lign. ÓiiaJJ. en het Elix. Vitr. Mynf. , waarby ik hem uitwendig een drukdoek, in yskoud water nat gemaakt,'op de maag liet leggen; gelastende die te herhaalen, zo dra dezelve warm mogt worden: edoch, daar deeze myne poogingen vrugteZ 2 loos  332 KRAMPST. VERMOGEN VAN HET MAGÏST. WSMüTHÜ loos waren , en ik verfcheide andere Geneesmiddelen , zc uit- als inwendig, te vergeefs beproefde , nam ik tot de Zinkbloemen mynen toevlugt; dan , hoe klein deeze poeders ook waren, zy ondergingen het zelfde lot als de voorige middelen, en wierden fpoedig uitgebraakt. Daar ik thans byna raadeloos was , viel my een middel in, waarvan ik de uitwerking, op eene voorzichtige wyze, nader wenschte te beproeven ; dit was het Magisterium Bismuthi, 't welk ik hem in deezer voege voorfchreef: fy. Magist. Bism. gr. ij. Sacch. alb. ^iv. M. ƒ. pulv. Div. in part. ceq. N°. xvi. D. S. 4 maal daags een Poeder te neemen. Deeze Poeders begon hy den 3often Mey te gebruiken. Den 3iften dito, verminderden de braakingen. Den 2den Juny, by my koomende, verhaalde hy my, dat i hy thans at en dronk, even als een ander, en zyne Stoelgang zeer geregeld was. Ik liet hem met deeze Poeders voortvaaren; vervolgens vermeerderde ik dezelve met één grein van 't Magisterium Bismuthi, welke hy nog blyft voort gebruiken; intusfchen befpeurt hy geen ongemak van dit middel. Tot nog toe, zynde het thans den isden Juny, houd hy alle fpys en drank binnen , zyne gulzigheid is in eene gematigde eetlust veranderd , zyn uiterlyk aanzien word van dag tot dag beter, en zyne, te vooren onderdrukte, Zielsvermogens fchynen meer en meer opgeklaard te worden. Daar dit middel ('t welk van zommigen met eene zwarte kool geteekend is, van zommigen ongemerkt word voorby gegaan, van anderen, eindelyk, niet dan uitwendig gebruikt word ,) een uitneemend Krampftillend vermogen fchynt te bezitten, neeme ik de vryheid dit Half - metaal, ter verdere beproeving , aan myne Kunstgenooten , waar van de meeste, waarfchynelyk, onbewust zullen zyn van deszelfs vermogen, voor te Hellen , en het dus der vergetelheid te ontrukken. OVER  OVER HET WEEZENDXYKE GALNOOTEN * ZOUT» g.53' over het weezendlyke galnooten-zout , Van carel. 'wilhelm scheele (*). Naar het Hoogduitsch van p. lorenz crell in het Hollandsch gebragt , door d, l, oskamp, §. I. 'TTecy gevallig bemerkte ik, voor eenigen tyd, in een met koud water vervaardigd Galnootentrekzel, een byzonder grondzetzel , het welk zig grauw , en in de Zon als Crystal, vertoonde; zuur, dog niet zamentrekkend, 1'maakte; in warm water fpoedig , en volkomen, wierd ontbonden , en de Yzervitriool \lritrioluw, Martis feu viride~] zwart nederplofte, §. II. Begeerig dit Zout nader te kennen, pulverizeerde ik een pond Galnooten , en goot op dezelve , deor middel van een goede hairen Zeef gezuiverd zynde, een Kan [3 pond] rein ongedistilleerd water; naar dat het 4 dagen gedaan, en ik het, in dien tyd, dikwils met een glaaze pyp omgeroerd had , goot ik het trekzei af, het welk , gefiltreerd, in couleur, de klaare Franfche Wyn (f) evenaar-i de. (*) De volgende Waarneemingen, welke de laatfte waren a waar mede ons deeze beroemde Chymist, de Heer carel wil. helm scheele, vóór zyn dood, bekend maakte in de Verhandelingen der Koninglyke Academie van Stokholm des Jaars 1786 , wierden het volgende Jaar in het Fransch vertaald, door Madame picardet, dans rOhfervations fur la Phyfique , fur FHiftoire Naturelle & fur- les Arts , par M. TAbbé rozier , de plufieurs Aca> démies, par M. j. a. mong.ez le Jeune , Chanoine Régulier de Sainte Qenevieve, des Académies Royales des Sciences de Reuen , de Dyon, da Lyon, &c. &c, et par M, de la métherie, Doiïeuren Médecine , de f Académie de Dyon. Van. 1787. Tom. XXX, p'ag. 57, en. in het Hoogduitsch., door den Heer d. lorenz crell, Profesfor der Geneeskunde en Philofiphie, in zyne Chemifche Annalen fur die freunde der Naturlehre, Arzenygeldhrtheit, Hauskaltungskunft, und Manufacturen, &c. desjahrs 1787. Prfle band pair. 1, Naar welke iaatfte Vertaaling ik dezelve thans ook in hec'Nederduitsch gebragt hebbe; wenlchende, dat deeze weinige Waarneemingen, by myne Landsgenooten , geen minder aandacht zullen waardig geoordeeld worden, als dezelve voorheen by, anderen reeds veroorzaakt hebben, o. (f) Neemt men warm water, of zoekt men het te digereeren* zo blyft het immer troubel; het welk my deed befluitenkpikd water te gebruiken, en het ko*ud te laaten aftrekken, 2 3  334 «VER HET WEEZENDtTKE GALNOOTEN-ZOUTi de. Ik plaatfte het zelve hierop in een glas , met grailVr papier overdekt, in de vrye lucht, in Juny, en bemerkte, dat het, naar verloop van een maand , met een dik befchimmeld vlies bedekt , met nog geen grondzetzel voorzien, en van zyn zamentrekkenden fmaak een weinig beroofd was. Naar verloop van weder 5 weeken, befpeurde ik een grondzetzel van 2 vinger dik, boven op een taaije befchimmelde huid, en geen overblyfzel meer van den zamentrekkenden fmaak ; echter wierd de Yzervitriool nog zwart geverwd. Ten laatften filtreerde, en ftelde,ik dezelve op zyn voorige plaats tot den volgenden Herfst; wanneer ik het grootde deel vervloogen , en het overige met veel grondzetfel vermengd, bevond. Ik verzamelde nu alle myne grondzetfels, klaarde deeze eerst alle af met koud, en ontbond dezelve daarna in kookend, water, welke ontbinding ik filtreerde, en in een maatige warmte liet afrooken; waarby dat Zout gantsch grauw, gedeeltelyk' als fyn Zand , nederviel , gedeeltelyk gedaanten van Zonnen aan den grond formeerden, en ik was niet in ftaat het zelve, onaangezien het herhaalde ontbinden en aanlchicten , witter te bekomen. §. III. DitGalnooten-Zout, had de volgende Kenmerken: i°. Smaakt het zuur, geraakt met Kryt in gesting , en vcrwt de Lakmoestincluur rood. 20. Om een half loot van dit Zout volkomen te ontbinden , word anderhalf loot kookend water vereischt, zoo dra echter deeze ontbinding aanvangt zich een weinig te verkoelen, word dezelve geheel van kleine Crystallen verdikt ; wil men een half loot Zout in koud water ontbinden, voldoet een goed quart, of 12 oneen. 30. Het is zeer ligt in VVyngeest te ontbinden', zoo dat, voor een loot Zout , ook maar een loot kookende VVyngeest gebruikt word; neemt men echter koude , zoo heeft men vier loot Wyngeest op een loot Zout noodig. 40. In een onbedekte fmeltkroes vat het fpoedig vuur , fmelt met een. aangenaame reuk ; dog laat een harde kool na, welke niet ligt tot asfche gebragt word. 50. Wil men het uit een retort overdryven , zoo vangt het eerftelyk aan te fmelten , geeft een zuur water, maar geen oly; en eindelyk ftygt een witte fublimaat" op, welke vliefend blyft, zoo lang de hals der retort warm is ; dog daar na aanfehiet; in de retort blyft veele kool achter. Deeze fublimaat, komt zeer veel met de Bloemen der .Benzoinsin fmaak en reuk,overeen; verwt de Lakmoestinc- tuur  •VER HET WEEZENDLYKE CALNOOTEN-ZOUT. 335 tuur rood, en Haat, het welk aanrnerkenswaardig is , metaal-ontbindingen , verlchillend geffleurd, en de Yzervitriool, zwart neder. 6°. De Goud-ontbinding word van het in water opgeloste Galnooten - Zout donker groen geverwd , en laat allengs een bruin Peeder vallen, het welk nedergeflagen Goud is. 70. De Zilver-ontbinding word bruin, en zet in de warmte een grauw poeder af, het welk nedergeflagen Zilver is. 8°. De Quikzilver-ontbinding word oranjegeel geverwd. 9°. In de Koper-ontbinding veroorzaakt het een bruinen nederflag. ' : * io. De Yzervitriool word zwart, en wel hoe langer hoe zwarter, naar maate dezelve in warmer water opgelost is. ii". Loot, in Azyn ontbonden, word wit nedergeflagen. 120. Bismuth [Marcafite] citroengeel. 130, Het zuur van Potloot (*) word donkergeel , zonder dat een nederflag bemerkt word. 14°, Platina, Zink , Arfcnikzuur (f), Tin, Cobalt en Magnefium (|), worden niet veranderd. 15°. lnsgelyks blyven de ontbindingen van Kalk, Bitterzout (§), Aluin en der Terra ponderofa, door dit zout on» (*) Acidum Molybdtena. Genu. Wasferbleyfaure. Gall. Vacide Mfolybdique. Cf) Acidum Arfenici. Germ. Arfenikfaure. Gall. Vacide Arfenical. De volmaakte kennis van beide deeze Zuuren hebben wy jnsgelyks aan onzen Zweedfchen, en in der daad grooten , Natuuronderzoeker te danken. Het eerfte ontdekte hy , door zoo lang met het verdunde Zuur van Zalpeter over het Potloot te iïtyken, tot dat een witte Aarde overbleef, die zeer ligt in water te ontbinden, met alle kenmerken eens Zuurs voorzien , en door welke men, met drie deelen Zwavel gedestilleerd, het Potloot weder te herftellen in ftaat was. Het andere leerde hy ons naar twee onderfcheiden manieren vervaardigen , waardoor de vraag; vervat de Arfenik een eigen, van alle andere onderfcheiden zuur in zig , buiten allen twyfel gefteld wierd. Zie de Verhandelingen der Zweedfche Academie der Weetenfchappen, in bet Jaar 1775. o < (4) Regutus Magnefii. Germ. Braunfleinkonig. Gall. Regale de Manganeje. De eerfte Chymist, welke ons deeze Regulus befchreeven heeft, was de Heer ignatius gottfried kaim , in zyne Dhfertatio de Metallis dubtis cap. 4to. p. 48. feqq. Vleit' 7ice, 1770. o. (§, SalAmarus Catharcticus, of, zoo het bergman genaamd heeft, Magnefia Vitriolata, o. Z 4  33<5 OVER HET WEEZENDLÏKE GALNOOTEN ■ ZOUT? onveranderd, maar met kalkvvater geeft het een zeer Herken grauwen nederflag. • 16°, Op de gewoone wyze met het zuur van Steenzout [Acidum Nitri] behandeld, bekomt men van dit GalnootenZout even dat Zuur , het welk 'men door de behandelin* van Suiker met het Zuur van Salpeter gewoon is te bekomen, en Acidum Sacchari te noemen. §. IV. De witte nederflag , welke men by het elfde Experiment gewaar word , kan door het Zuur van Vitriool \ Acidum Vitrioli] weder gereduceerd worden, en men verKrygt dat Galnootcn - Zout in zyne uiterfte reinheid. Daar nu het Galnootentrekzel, in dit geval, dezelfde uitwerkingvoortbrengt dagt ik dit Zout, door een veel karteren weg te kunnen bekomen; dog dit mislukte my ; dan, zoo drat ik deezen nederflag door de Vitriool-Zuur gereduceerd hadde , bekwam ik ook het Galnootentrekzel , met zvn zamentrekkenden fmaak; weder. • Dryft men Galnooten met een fterk vuur over, zoo ontdekt men een zuur, niet onaangenaam ruikend, water- doe geen oly , en ten laatlten even dat Zout, met dezelfde eigenfehappen voorzien het welk men van het GalnootcnZout, L§. lil. N». 5.] door destilleeren verkrygt. Hieruit fchynt te volgen , dat dit Zout in het Galnootentrekzel geheel tegenwoordig is, offehoon men het op de gewoone manier , door aanfchieten , daarvan niet kan bekomen wvl het met eene Gommeufe, of andere materie, zoo fterk verbonden is, dat het zig, zonder inwendige beweegincr of gestmg, van dezelve niet gemakkelyk laat fcheiden & ' kennisgee ving , wegens een verschynzel , veroorzaakt DOOLl eene soort van mieren, by linn/eus bekend onder den naam van FoTVUCa NigTÜ. Door den Heer dorthes. , M. D. Correspondent van de Koninglyke Sociëteit des Landbouws., (Journal de Phyfique.y r\v den eerden van Augustus des Jaars i79o , regende Vf het by drie herhaalde keeren in den morgenitond. lelkens ging de Regen van Donder vergezeld. Nademiddag heiderde de Lugt in 't Westen op, en, als dc dag ten einde  VERSCHYNZEL DOOR EEN SOORT VAN MIEREN. '337 de liep, vertoonde zich het Verfchynzel, 't welk ten onderwerp ftrekt van deeze Kennisgeeving. Ik woonde 's avonds ten zeven uuren, met de Heeren c hap tal en krunet, waardige Medeleden van onze Sociëteit , een Wedloop van Paarden by, die eene menigte van ?tanfchouwers gelokt hadt na het Dorp Verune, een myl Van Montpellier gelegen. Het Weêr was zeer ftil, het Oosten met Wolken bedekt , en daar vertoonde zich een Regenboog, wanneer elk zag, dat de Horizont in 't Westen , ter ruimte van meer dan eene myl, bedekt was met zeldzaame witte vlokagtige Wolken, op elkander gehoopt, die tot op de Zon nederdaalden; zo dat ze niet alleen ons verhinderden de Zon onderfcheiden te zien, maar ook de Hoflieden niet verre van ons. 't Geen my 't meest verwonderde, was, dat deeze vlokagtige Wolken, naar Sneeuw gelykende, en die op den afftand, van welken wy dezelve zagen, tusfehen de drie en vier voeten in den grootden Diameter fcheenen te hebben, drie onderfcheidene beweegingen hadden. ■ Voor eerst gingen zy in verfchillende rigtingen, fchoon langs dezelfde vlakte. —— (Men weet, dat zulks niet gebeurt met de Wolken, zy neemen geene verfchillende rigtingen aan, dan in Lugten door onderfcheide Winden gedreeven.) — Ten tweeden hadden zy eene bevveeging op zich zelve. Ten derden bleeken zy eene inwendige bewecging te hebben; men zag bedendig, dat de grootde laugte zich meer of min van het loodrechte veranderde , 't welk eene zonderlinge uitwerking baarde. Deeze omdandigheden deeden my veronderdellen , dat die lichaameu geheel iets anders waren , dan Wolken. Ik trad dieper Landwaards in, myn koers na de ondergaande Zon neemende. 't Leed niet 'lang , of ik vond my omringd van vliegende Mieren, die in my het vermoeden deeden ontdaan, dat zy wel de doffe der vermeende Wolken hadden kunnen uitmaaken ; verder voorttreedende , bleef by my geen twyfel altoos meer over , ik zag ontzaglyke vliegende benden van dezelfde Infecten , wier fchitterende vleugels het licht van de ondergaande Zon te rug kaatden. Die Sneeuw- en vlokagtige Wolken bleeven tot dat de Zon was ondergegaan: toen zetten zich de vliegende Mieren , in groote menigte , op onze kleederen, de grond was 'er mede bezaaid, en wy konden geen deen opraapen, of dezelve was 'er mede bedekt. Deeze Mieren waren alle van een en dezelfde foort, de Z 5 Zwar-  33? VEr SCHYNZEt Zwarte Mier , of de Formica Nigra van lïnn/eus , door fabricius zeer wel befchreeven , als de Nigra, nitida% ano piceo. De algemeenfte Mier in dit Land , en een der kleiufte. 't Is bekend, dat de Mieren, in haare wooningen, Mannetjes, Wyfjes en Onvrugtbaaren hebben. De Mannetjes en de Wyfjes zyn gevleugeld, de Onvrugtbaaren ongevleugeld. De Wyfjes zyn veel grooter dan de Mannetjes, gei lyk doorgaans by de Infeclen. De Onvrugtbaaren maaken het voornaamde lichaam der Maatfchappye uit. De Mannetjes en Wyfjes blyven 'er niet langer, dan zy van nut kunnen weezen. Het Mierennest wordt 'er van verlost, zo ras zy hun werk gedaan hebben. De Onvrugtbaaren zyn belast met de opvoeding der Jongen , en doen al den arbeid. Zo ras de Mannetjes Mieren uit den ftaat van Pop gekomen zyn, trekken zy ter wooning uit, om in de open lugt met de Wyfjes te paaren, en keeren niet weder ter wooning in, waar zy flegts hinder zouden toebrengen. De Wyfjes Mieren komen 'er alleen in, om 'er eijeren te leggen, en ontdaan zich verders van de zorg voor de opkweeking der Jongen; zy derven fchielyk. Men treft de Mieren vliegende gepaard aan , en dikwyls by menigte in dien daat. Linn^eus heeft dit zeer wel befchreeven , als hy van de Veld-Mier, Formica Cespitum , zich met deeze woorden uitdrukt. ,, Mares feminaeque „ examinant medio augudi, meridie calido, more phryga> nearum choreas agentes turma volatili, depluentes par „ pari junéba." De Mieren , die dit Verfchynzel veroorzaakten , waren alle Mannetjes, ik kon niet meer dan drie Wyfjes ontdekken onder het groot getal, 't welk zich aan my opdeed; öy waren niet gepaard. Eene zo groote hoeveelheid van Infecten , ten zelfden oogenblikke op dezelfde plaats, was verbaazend. Maar, ik merkte op : Voor eerst, dat de Zwarte Mier de algemeende foort in dit Land is. Ten tweeden, de dagen , vóór dit Verfchynzel, waren ondraaglyk heet geweest; een Thermometer aan myn vender, in de fchaduw in 't Noorden , ftondt op 270. boven o., en die hette hadt zeer wel oorzaak kunnen geeven, tot het gelyktydig uitkomen eens verbaazenden aantals van Mieren. Ten derden, het veld,waarin het Dorp Verune ligt, vormt een groote Kom, en de vliegende Mieren uit die Kom, die over dag door den regen verhinderd waren, hadden zich 's avonds by •den  DOOR EEN SOORT VAN MIEREN» $3$ den Horizon verzameld, om genot te hebben van de ondergaande Zon. Deeze Waarneeming kan misfehien den Weerwaarneemeren dienen, om op hunne hoede te weezen, tegen bednegIvke vertooningen van zekere Lugtverfchynzelen. 1 't Is geenzins de eerfte keer, dat men verbaazende uitwerkzels gezien heeft, wat de uitgeftrektheid aangaat , veroorzaakt door Infedten. Deeze Diertjes, ichoon zeer klein , de fterkst vermenigvuldigende Weezens in de Natuur zynde , kunnen niet misfen groote Verfchynzels te veroorzaaken, wanneer de omftandigheden die heirlegers verzamelen. keurige waarneemingen, wegens de cretins, of de idioten, in het landschap valla1s in zwitzer- land. Door den Heer richard clayton, Bart. (Vit de Memoirs of the litterary and Philofophical Society tf Manchester. Vol. III.) Linn/eus heeft het Menschlyk Gedacht in vier onderfcheide klasfen verdeeld, en aan elk deezer een Kenmerktekenend onderfcheid in de Geaartheid toegefchreeven. De Europaan en Americaan, de Africaan en de AJiatier, ontvangen geregeld, zo als men uit zyn ftelzel fchynt te moeten opmaaken, een indruk van de Lugtsgefteltemsfe, die hun , zo lang zy leeven , byblyft, zo dezelve met verzwakt of geheel overmeesterd worde , door , in een* zeer vroege kindscbheid, het Geboorteland te verhaten (*•). Andere Natuurkundigen hebben eenen der- gelyken graad van dien invloed opgemerkt, in de vorming en gefteltenisfe der Dieren , over 't algemeen ; ja eenigen ftrekten zelfs die heerfchappy uit tot het Groeiend Ryk (j). , De Waarneeming is, in de daad, zeer oud. By hippocrates treft men een lang Iloofdftuk aan, waarin hy handelt van de Lugt, het Water, en byzondere Omftandigheden , en aanwyst derzelver veronderftelde uitwerkzelen op het Maakzel en de Driften des Menschdoms (§). ' ; D.t <"*) Buffon , Hist. Naturelle de la Generation des Animaux. Cf) Wilson , on the Influence of Climate on Vegetable and Am* fnal bodiis. (§) Seét. III. p. 280. Ed. foesii.  84» WAARNEEMINGEN Dit gevoelen , hoe eerwaardig door de Oudheid, heeft men onlangs beftreeden, en het belachlyke ingeroepen, om deeze Hellingen te wederleggen, tegen welke bondiger redenkaveling al haare kragt fcheen gefpild te hebben. Maar welke ook de twyfelingen van hedendaagfche Sceptici,. of de Voordellen van laatere Wysgeeren, mogen weezen , geen bewys kan 'er in 't midden gebragt worden tegen een voor 't oog zigtbaar verfchynzel. Tegen de zodanigen, die de uitwerkzels van plaatslyke oorzaaken lochenen, en den invloed van byzondere lugtHreeken ontkennen, mag men alleen de Cretins van Pays de Vallais aanvoeren. Een foort van Weezens, 't is waar, verheeven boven de Dieren; doch, in alle opzigten, beneden hun eigen gedacht. Zonder eene voorafgaande kennis , wegens derzelver herkomlte , zou een Vreemdeling in verzoeking komen, on> hun aan te zien , voor een onderfcheiden en laager foprt van Weezens, en een tusfchenfchakel in de keten tusfehen den Mensch, en diens misvormden" beelds , den üuranOutang. De befchryving door linn/eus , enz. van dit Dier gegeeven, mag, met weinige uitzonderingen, op den Cretin worden overgebragt; en die yan den Franfchen i'linius , gelyk men den Graaf de buffon getyteld heeft, geeft eene nog treffender gelykheid aan de hand. Het Landfchap , waarin deeze Weezens voorkomen, is in Vallais, en haalt omtrent dertig mylen in de lengteen acht in de breedte. Omftreeks Sion zyn zy zeer veelvuldig; doch allermeest komen zy voor, tusfehen de Bruggen van St. Maurice en Ride. Eenige weinigen treft men 'er aan te wederzyde en aan elk uiterHe; maar dan verdwy- nen zy allengskens. In denzelfden vorm als de rest des Menschdoms gegooten, hebben zy, zeer zeker, dezelfde gedaante ; doch te vergeefsch zoekt men by hun, dat Godlyke in 't menschlyk Gelaad, waarvan de Dichter fpreekt, bezield met Aandoenlykheid en fchitterende door een draal van Verfland. De Gelaadktmdigen hebben voorgegeeven, een trek van het inwendig Characler te leezen op bykans ieder gelaad; een trek, welke de heerfchende neiging van elk aanduidt. Een bewys kan 'er, ten minden voor hunne delling, fchoon men dezelve in de volde uitgedrekthcid niet aanneeme, bygevoegd worden: want by den Cretin is het gemis des Verflands onderfcheiden zigtbaar. Elk zielsvermogen fchynt bedwelmd , en eene afzigtige verdooving vertoont zich overduidelyk. Men moet egter toeftemmen,  WEGENS DE CRETINS, OP Dfi IDIÖTEN. 34* •dat 'er zich onderfcheidingen in de maat van Verftand, en verfchillende trappen, onder hun opdoen, van volflaagene duisternis tot verftandige fchemering, en üaauwe glinltering van kennis. Eenigen hebben eene foort van ftem; doch de dooven en (lommen zyn veelvuldig: niet weinigen zyn, in de daad, niets meer dan dierlyke werktuigen, en ontbloot van bykans allen begrip en aandoening. Wat hunne geftalte betreft, vier en eene halve voet is de maat, welke zy doorgaans bereiken, en gaan zy dezelve zelden meer dan eenige weinige duimen te boven. Hun gelaad is bleek, ongedaan, en wankleurig; en, behalven andere uitwendige merktekens van verftandloosheid , hebben zy een zeer wyden mond, een dikke tong, en zeer breede lippen. De Natuur fchynt hun ook zeer vroeg afneemende kragten toebedeeld te hebben; de Ouderdom treedt , als 't ware, de Kindschheid op de hielen. Zy fterven doorgaans vry jong, en men heeft geene voorbeelden, dat zy tot den hoogften trap des Menschlyken Leevens opklimmen. De drift tot Voortteeling is de eenige drift die by veelen hunner ooit opwelt, en dan werkt dezelve met meer dan gemeen geweld. Dezelfde wellustigheid ftelt men vast dat gevonden wordt by eenige Apenfoorten , als de Baboon. Eenigen zullen misfehien over deeze waarneeming glimlachen: maaide Natuurkundige zal ftilftaan by de overeenkomst, terwyl de Zedekundige niet zal nalaaten op te merken , dat een Mensch, als hy een Slaaf zyner eigene onbeheerschte driften wordt, zich vernedert tot den laagen rang der Dieren. , . Ten aanziene van de opgegeevene befchryving eens Cretins , ftaat aan te merken, dat dezelve alleen past op die het in den volftrektften zins des woords zyn. In de Onderfcheidene Graaden fchynt de Natuur, op een geregelden voet , eenpaarig te werken. Waar zy het minst vau zichzelve afwykt , gelykt de Cretin meest naar een welgefchapen Mensch, zo in houding, grootte, als in gedaante, en is 'er ook een minder verfchil tusfehen den leevensduur. Het herhaald gezigt van zo veele ongelukkige Weezens is ten hoogften aandoenlyk en medelyden wekkend. Dan, desniettegenftaande, fteekt 'er eenige troost in de bedenking , dat zy zeiven onbewust zyn van hun ongeluk, en dat 'er alle zorge voor hun gedraagen wordt, welke hunne omftandigheid toelaat. Op zommige plaatzen worden zy aangemerkt als de Idioten, of Verftandloozen, in Turkyen j op andere, aangezien als tot dit lot voor-  34a WAARNEEMINGEN voorbefchikte Weezens , en de flachtoffers van de wraak der Voorzienigheid, die het overige der Gezinnen door deezen wegens hunne zonden ftraft. Beide deeze be zich van hier begeevende , en enkel onder elkander trouwende , naa één, of ten hoogden twee, gedachten , de wanfchiklyke onderfcheiding, welke zy mede namen, verlooren. Vreemd, in de daad, dat over een verfchynzel, 'twellc zo lang bedaan heeft, niets delzelkundig gefchreeven is. Eenige jaaren geleden is 'er , in de Koninglyke Sociëteit te Lyon, een Vertoog, dit duk betreffende, voorgeleezen5, maar dewyl ik niet vind dat het ooit is uitgegeeven, zyn de Leden alleen onderrigt geworden van het gevoelen> 't welk de Schryver, de Graaf de maurigon, des wegen omhelsde. Het Staatsbeduur heeft 'er zich, in 't einde, mede beginnen te bemoeijen , en het neemen van eenige voorzorgen aangepreezen, waardoor te hoopen is , dat het getal der Cretins zal verminderen. Veelen der deerlykst gedelden worden thans uit de Maatfchappy gedooten, en met veel zorgvuldigheids opgepast in het Hospitaal te Sion, en hunne onderlinge Huwelyken , eertyds toegedaan om andere ongelegenheden voor te komen, waardoor zy tot in het oneindige werden voorgeteeld, daat men thans niet langer toe (*). Men geeft ook naauwkeurig agt op de opvoeding der Kinderen; en zy worden, op het minde teken van eene overhelling tot dit Ongemak , in afgeleegene Bergoorden ter minne gezonden. Of eenige deezer voorzorgen, of zy alle fte gader, gevolgd zullen worden door hartlyk te wenfehene uitwerkzelen, kan de tyd, de groote toetsdeen van alle proefneemingen, alleen beflisfen. In verfcheide befchryvingen van Zwitzerland, en byzonder van dit gedeelte, heeft men zomtyds van verre een wenk over deeze byzonderheid gegeeven. Zommige losfe en (*) Volgens de aanmerking van bourrit , hier boven bygebragt, gaat het niet door, dat uit de Huwelyken deezer Lieden altoos zulk jammerlyk Kroost komt; dan misfehien hebbe men hier te letten op de onderfcheide graaden dier kwaala» Vert.  344 WAARNEEMING EN en daar neergezette deukbeelden heeft men verfpreid j doch, over 't algemeen, de zaak gelaaten, gelyk men die. vondt, de omltandigheid enkel vermeld, zonder eenige pooging aan te wenden om den oorfprong uit te vorfchen (*). Ik maak geen eisch op een grooter maate van wysheid, ik geef niet in 't minne voor, een meerderen trap van Schranderheid en doordringendheid te bezitten; doch waag het eenige bedenkingen daar over aan te voeren. Weinig del ik in den invloed der Verbeelding van de Moeder op de Vrugt, 't geen zommiger Stelzel is. Zonder in het gefchil te treeden, hoe, of op welk' eene wyze, zulk een indruk medegedeeld wordt , zal ik alleen aanmerken , dat het een begrip is 't welk blykbaar van tyd tot tyd voorftanders verliest; en dat zelfs dc grootlte yveraars voor 't zelve 't beftaan , enkel in weinige gevallen, en onder zeer enge bepaalingen, erkennen. De Cretins zyn al te veelvuldig om ze zulk een bepaalde oorzaak toe te fchryven : en wat geftaag voor oogen is, houdt welhaast'op eene ftoffe van verbaasdheid of fchrik te weezen ; derzelver menigte zou een uitwerkzel't geen zy anderzins zouden kunnen te wege brengen , tegenwerken. De Vrouwen, daar te lande, onder hun gebooren en opgevoed , merken ze enkel aan, als elk ander voortbrengzel haars lands, en, in de daad, wel verre van 'er eenig byzonder agt op te flaan , ftaan zy verwonderd, als een Vreemdeling deeze Ongelukkigen met eenige naauwkeurigheid befchouwt. Na (*) „ Tot duslang," fchryft de Heer bourrit, ter aangetoogene plaatze, „ heeft men deeze kwaal toegefchreeven aan het „ (legte Water, 't welk de Kinderen dronken 5 dan het blykt dat „ 'er andere oorzaaken van zyn. Van vroeg af worden de Kin„ deren al te zeer overgelaaten aan hunnen fmaak voor allerlei „ foorten van vrugten , vooral Kastanjes, welke zy raauw onder „ de boomen eeten. Voor 't overige zyn de Wynen hier zo „ zwaar, en de lieden drinken 'er zo overmaatig van, dat de „ meesten het gebruik der Spraake verliezen , zonder dat der „ Rede te misfen: men heeft 'er gezien, die, van Bruiloftsmaalty,, den komende, een zo dikke en belemmerde tong hadden, dat ,, het kwaad onherltelbaar was. Dikwyls geeven zy zich,naa dee„ zeFeestmaaltydcn, en in de dronkenfchap, die 'er op volgt,aan „ 't volbrengen der Iluwelykspligten over; dit heb ik van eert „ Geestlyken deezes Lands, zo kundig als eerwaardig." Vert.  WEGENS DE CRETINS, OF DE IDIOTEN. 345 Na eenige andere oorzaak verbeeld ik my hier te moeten zoeken. Van de Schryvers die van de Cretins gewaagen, hebben zommigen dit ongeluk toegefchreeven aan de "veronderftelde oorzaak der Kropgezwellen, zo gemeen by veelen der Zwitzerfche Boeren, naamlyk , het water 't welk zy drinken, vermengd met Sneeuwwater en eenige Mineraale Zeifftandigheden , met het zelve van de nabuurige bergen afgefpoeld. Dat de Cretins onderworpen zyn aan Kropgezwellen, moet erkend, doch tevens opgemerkt worden , dat, deeze gemeen zynde aan andere ïnwoonderen , die oorzaak, welke dezelve ook zyn moge , bezwaarlyk veronderfteld kan worden, ook de oorzaak te weezen van de Cretinage. De Boeren van het Alpifche Gebergte, van Tyrol en veele andere ftreeken in Zwitzerland, drinken water van bykans dezelfde hoedanigheid, en hebben Kropgezwellen; maar de Cretins zyn bepaald tot het voorheen aangeduide Landfchap, en, indien men ze op andere plaatzen ontmoet, ontdaat zulks enkel daaruit, dat zy met hunne Ouders van daar na elders verhuisd zyn. Deeze veronderBelling blykt dan ook zonder vasten grond aangenomen te zyn, en 't geen men 'er op bouwde vervalt. Anderen hebben in de Lugt de eenige oorzaak van dit Ongemak willen zoeken. De Lugt is zeker in die Landftreek ongezond. Zy worden in eene foort van kom, vervuld met uitdampingen van de Rhone en de omliggende Moerasfen, en de wederkaatzing der Zonne van de omringende gebergten , die bykans toppuntig daan, veroorzaakt; een Dampkring , zonderling van wegen de Vogtigheid en de Hette. TcSïora, in 't byzonder, zyn de Huizen, dik- wyls, tot de tweede verdieping, vervuld, met een dikken , heeten, llymerigen damp; en het Lichaam is, geduurende de Zomermaanden, in een meer dan gewoonen daat van uitwaafeming. Dit veroorzaakt natuurlyk eene verflapping en.werkloosheid', die het menschlyk geitel verzwakt; hiermede gaan de gewoone gevolgen, verregaande armoede en morsfigheid, gepaard. Deeze zamengevoegde uitwerkzels, op het menschlyk Lichaam, zou men vrugtloos betwisten; maar, hoe zy de Gedalte kunnen verkorten en het Verdand verdompen, tot zulk eene maate als in de Cretins, valt bezwaarlyk te verzekeren. Of men eenig nader licht konne bekomen uit de ontleeding van een Cretin, is een tot nog niet te werk gedelde proeve. Om 'er eenige kundigheid uit op te doen, moest men zich niet bepaalen tot één enkel voorwerp; maar die meng. 1791. no. 8. Aa be-  54ö WAARNEEMINGEST bewerking uitftrekken tot alle verfcheidenheden , van bet oogenblik af dat de Ziekte zich eerst openbaart tot den tyd dat dezelve den hoogften trap beklimt. Eenige poogingen , daartoe aangewend, heb ik vernomen dat mislukt zyn, en zy zullen fteeds vergezeld gaan met zwaarigheid en eenig gevaar. De gulde fleutel van philippus van Macedonië zal hier het graf niet ontfluiten; en de fchennis van het regt der Begraafenisfe zal men fteeds als een der grootfte misdaaden aanmerken. Weinig ophelderings zullen wy kunnen verkrygen omtrent dit Stuk uit de Natuurlyke Gefchiedenis des Menschdoms; doch , onder de verfcheidenheden des Menschlyken Gellachts , vinden wy de Dondos of Africaanjche Witte Negers; de Kaktrlakken of Chacreals van Alia; en den Blaf ar tl of Witten Indiaan, op de Landengte van Darien: allen deezen hebben eenige byzonderheden , beantwoordende aan die, waardoor de Cretins zich onderfcheiden. De Dondos zyn 't algemeenfte te Congo, Loango, en Angola, en de Kakerlakken op de Eilanden van Java; maar dewyl zy niet veelvuldig voorkomen, heeft men ze aangemerkt als eene fpeeling der Natuure, en toevallige voorbrengzels (*). Van de Witte lndiaanen , op de Landengte van Darien, wist men in Europa weinig voor 't Jaar MDCLXXX, fchoon cortes in zyne Brieven aan carel den V, 'er eene befchryving van gegeeven hadt (f). De geftalte van den Don- (+) 't Is nogthans opmerkelyk, dat deeze Speeling der Natuure op de Eilanden van Java zich tot de Aapen heeft uitgeltrekt. De Gouverneur van Batavia hadt 'er een of twee IFitte, hem uit die Eilanden aangebragt, fchoon zy anderzins alle in dat Werelddeel zwart of bruin zyn. De Heer butterkopf.r , en de Heer messa, de Water-Fiscaal, vertoonden ze aan een myner Vrienden. Het aangezigt was melkwit , de oogen waren rood , en zy haalden tusfehen de twee en drie voeun in de hoogte. (j) Las crtas de don. Hern^do cortez de la Conquifla. de Mexico al Emperador. Ze zyn in 't Latyn vertaald , en te vinden in de Verzameling van hervagius , onder den Tytel , f. cortesii, de Infulis nuper repertis Narratio ad Carolum O.uin. turn. Van deeze Brieven is eene Nederduitfche Vertaaïing, in twee Deeltjes, by den Drukker deezes, j. yntema, uitgegeeven , waar men de hier bedoelde byzonderheid op bl. 99, des I. Deels aantreft. Cortez vondt ze onder de zeldzaame en gedrochtlyke Dieren , door montezüma verzameld ; doch gelyk robertson in zyne Gefchiedenis van America. II. D. bl. 102 , te regt opmerkt, vermkls de magt des Mexicaanfchen Ryis zich uit- flrek.  WEGENS DE CRETINS, OF DE IDIOTEN. 347 Dnndo, den Kakerlakke en den Witten Indiaan (*)', komt in veele opzigten overeen met die van den Cretin mPays deVallais, en derzelver geheele voorkomen duidt eene verregaande verzwakking aan. Derzelver gelykheid , in veele andere hoedanigheden, fchynt eenig gewigt by te zetten, aan de veronderftelling van een foortgelyk gebrek in derzelver vorming. Aan zwakheid des Gezigts zyn zy alle eenigermaate onderworpen; Doofheid is een ander gebrek meer of min by hun plaats grypende; allen leeven zy kort; allen hebben zy dezelfde fchaarfche bedeeling van verftandlyke Vermogens. Veel is 'er gefchreeven over de Zwarte Kleur der Negeren Cf) , en , zints eenigen tyd, ftreed het eene Stelzel tegen het ander, gelyk de ondeelbaare Stofjes van epicup.us. Waar aan de ongefteldheid, die de verfcheidenheid in den Neger voortbrengt, ook aan zy toe te fchryven, dezelve kan misfehien eenige betrekking hebben tot die, welke eene verandering, bykans zo fterk , veroorzaakt in de Menfchenfoort in Vallais. De lieer michel , een Man van naam in de Ontleedkunde te Berlin, heeft in een zyner Brieven gefchreeven: ,, Gy bemerkt dat de Kleur van „ het Zaadvogt in de Zwarten verfchilt van die des Zaad„ vogts by de Blanken. Gy fchryft aan de verandering van dat Zaadvogt de kleurverandering van zwart in wit toe ; indien men daarby voegt, de verfchillende kleur „ hunner harsfenen, van hun bloed, en de ftofFe die hun » op- ftrekte tot de Landfchappen grenzende aan de Landengte van Darien , waar zy, naar allen fchyn, van daan gekomen zyn. Vert. (*) Wegens een IVitten Indiaan, zie men buffon , Hist. Nat. de F Home. Dampier's Voyages, Vol. IV. p. 252, en Melange de Litterature, Tom. I., waar voltaire eene zeer naauwkeurige beichryving gegeeven heeft van een Witten Indiaan, in den Jaare 1744 te Parys gebragt. Voorts moeten wy onze Leezers, om meer byzonderheden desaangaande, te rug wyzen , tot de Waarneemingen over de Albinos of Witte Menfchen , door den Heer arthaud, die wy met eenige Aantekeningen daartoe betrekkelyk geplaatst hebben, in het V. Deels 2de Stuk, onzer Nieuwe Algem. Fadcrl. Letteroefeningen, bl. 199. Vert. • (t) Zie sanctorius, malpighi, albinus, ruysch, haller , winslow en heister. Town's Letter to the Royal Society. Hist. de f Academie des Sciences 1702. Disfertation de Monf. barrere. Traité de Monf. le cat. Zimmerman, Geograph. Zoolog. g? Memoires de TAcademie de Berlin. Aa *  348 WAARNEEM. WEGENS DE CRETINS, OF DE IDIOTEN. „ opperhuid uitmaakt, zal men zien, dat de uitwerking die de Negers blank doet worden, grond heeft, in eene verandering van de weezenlykfie vogten des Lichaams." Deeze Stelling, voor waar aangenomen zynde, zal het nog een voorwerp van Natuurkundig Onderzoek blyven , hoe deeze weezenlyke verandering wordt te wege gebragt. Lugt, Water , Voedzel, Werkloosheid en Morsfigheid , kunnen kragtig werkende oorzaaken zyn, en zy worden ongetwyfeld fterker als zy vereenigd werken, ook wanneer zy een aanwas van derkte gekreegen hebben, door derzelver aanhoudende werking, in een lang verloop van Jaaren op de uit elkander voortkomende Gedachten. - De Lugt is op de geheele Landengte van Darien, buiten tegenfpraak, ongezond, en, 't geen beflisfend fchynt omtrent derzelver invloed , is het bekende geval, dat de Negerinnen, uit Africa na Carthagena en Panama overgevoerd, waar de Lugtsgefteltenis allerongezondst en de uitwaafeming verbaazend fterk is, meer Witte Indiaanen ter Wereld brengen, dan in eenig ander gedeelte van de Nieuwe Wereld. Dezelfde oorzaaken geregeld werkende, mag men vraagen , of zy niet eenpaarig dezelfde uitwerkzels hervoortbrengen. Mag men, om de zwaarigheid op te losfen, niet in bedenking neemen, of de vogten, van zekere perfoonen, zich niet in een onbekenden ftaat kunnen bevinden, die de Gedaantverwisfeling bevordert ? Voor hun, wier Studie hun opleidt, om het Menschlyk geftel na te fpeuren,_met de ongefteldheden, welke daarin gevonden worden, is dit onderwerp van aangelegenheid. Wy zyn veel, zeer veel, verfchuldigd, aan deii arbeid van groote en geleerde Mannen, geduurende deeze laatfte Eeuw; maar, niettegenftaande de groote en fuelle fchreden welke zy in alle vakken van Weetenfchappen gedaan hebben , blvf: 'er nog veel onbetreedens over. Een wyd veld ftaat 'er open tot ontdekking van de Menschlyke Natuur, en de Naakomelingfchap zal misfehien ontdekken , 't geen wy te vergeefsch hebben poogen te ontwikkelen. DE ZOMER. Zoo komt dan de fchitterende warme Zomer , met alle zyne pracht en heerlykheid ten voorfchyn ; Gert en vexvrolykt onze Velden; en doet zich, vtot in de diepfte in-  D E Z O M E S. S4£ ingewanden der Natuur, gevoelen. Hy komt —— mee eenen ftoet van verfrisfehende Winden : de te rug wykende Lente heeft afgedaan; — wendt, hare van fchaamte bloozende kaken, van zyn blakend gezicht af; doch — Aarde en Lucht leveren zich, glimlachende, aan het koesterende bewind hares opvolgers over. —— Welk een ontzaglyk . welk een verbazend , Waereld - wentelend vermogen is het, dat alle de beurtwisfelingen, van het onmeetbare Heelal, in ftandt houdt, en —— doet beklyven ! Aanbiddenswaardig is de Magt van die Alvolmaakte Hand, die het gantfche gevaarte in een juist evenwicht houdt; —— welke alle die groote, ■■ ■ die onafmeetelyke lighamen, altoos, —— in hunne bepaalde kringen kan houden; en, door deezen hunnen gere- gelden loop, de beurthoudende omwenteling der Jaargetyden te voorfcliyn doet komen ! Hoe aangenaam zyn de Zomerdagen ! De Nacht heeft zyn kort bewind reeds afgelegd, en is , nauwlyks, in de voetftappen van den dag getreeden, of hy ziet den aangenamen Morgenltond met een flauw fcheemrend licht, langs de, met purper, blinkende oosterkimmen, aanbreeken: totdat de Zon , met hare Majeftueufe vertoning, begint te ver- fchynen, zich verder uitbreidt, —— ten Wolken doorbreekt, —— de fchaduwen opheldert, en —— den nu, met fterke fchreden, wykenden Nacht, ten eenenia- ]e doet verdwynen. De aangename Dag dringt hierop fnellyk door, en fielt, voor het verlangend oog des nuchteren Landmans, het uitgeftrekte veld ten toon. ——■ De van Dauw bevochtigde Rots , en de toppen der Bergen, glinfteren op het eerfte morgenlicht; ——■ de zoetluidende Eenftemmigheid, van 't Gevogelte, kondigt de ontwaking der Algemeene Natuur aan ; terwyl de Bosfchen, van de vereenigde, en natuurlyke Zangen, dier kunftelooze, en , van veinzery vervreemde fchèp- felèrj, wedergalmen. —— De vergenoegde, volvro- lyke fierder verlaat zyne, met Mosch begroeide, ftulp; — die Wooning daar hy, van 't ftadsgewoel onthee- ven, in vrede, eene ftille rust geniet: hy dryft zyne talryke Kudden , uit den muffen ftal, en —— geleidt hen, in 't jeugdige en verfche klavergroen. Dan. dit is 't niet alleen : —- de alles koesterende ftralen der Zon bepalen zich niet, enkel, aan 't oppervlak der verleevendigde Aarde , die met Heuvelen ——- Valeien , en — digte Bosfchen, verfierd is; hare kragtige ftralen dringen, zelfs Aa 3 tot  35" DE ZOMER. tot in de diepfte ingewanden der Aarde, neder, —— ter plaatze , daar alle overheerlyke en nuttige foorten van Mynftoffen gevormd worden. Vanhier de blinkende Aders van 't glinfterend Marmer, waardoor men den luister der Vorftelyke Paleizen ziet vergrooten: van hier de gereedfchap- pen des nyvren Handwerkmans; _ de fchitterende Wapens des Oorlogs ; en alle die dierbare Metalen , welken de Volken aan eikanderen fnoeren, en, — door den Edelaartigen Koophandel, eenen gantfchen kring van Natiën , als 't ware , in gouden ketenen flaan. Het is , door de uitwerking van die zelfde warme ftralen, dat het, voorheen, jong kruipend gewormte, nu,— met vleugelen verlierd, door de dunne lucht wordt voortgedreven: zy komen, uit eiken verborgen hoek, daar zy, geduurende den Winter , als dood fcheenen te liggen , thans te voorfcliyn; latende hun eerfte wezen, in hunne graven, om een foort van nieuw beftaan aan te neemen. En hoe veele ontelbare zodanige en andere Infecten komen 'er trapswyze te voorfcliyn! de Natuur is vol van eene verbazende menigte Diertjes , welken de Wyze Vader der Natuur, door zyne onnagaanbare Almagt en Goedheid, het leven en de beweeging inblaast; die, elk in zyne foort, tot nuttige einden gefchikt zyn. Ja — wilde ik alle de uittteekende byzonderheden van den Zomer fchetfen, waar zoude ik beginnen! —- waar eindigen ? Aanfchouw dus menigwerf, ó! Sterveling! alle de heerlykheden van denzelven; en bloost van fchaamte, — gy fpotters ! die de oneindige Wysheid van den grooten Schepper durft bedillen; als of hy iets te vergeefs, of tot eenig onaanmerkelyk, cn niet vervvonderenswaar- dig, einde, gefchapen hadt! Hoe durft de lage, —-— de nietige de trorfche onweetenheid de werken des Allerhoogften, als niet wys verklaren! daar de minften egter onder dezelven de enge perken , van hun bepaald verftand, verre te buiten gaat. Aanbid veeleer het ontzaggelyke van Gods groote werken. Ta indien onze zwakke toonen van uwen Lof, ó! Weldadig Beftuurder der Waereld! zwygen, -— of, onder het uitftamelen van dezelven , bezwyken mogten, zoo zouden de werken uwer handen zeiven - eene algemeene ftem van liefde , en dankerkentenisfe , aanheffen ; —— tot in het diepfte der onbewoonde, en —- on-  DE ZOMER. 351 ongenaakbare Wouden , zoude men uwe werken uwen Naam hooren uitgalmen —— en uwe magt verlieerlyken; terwyl ze uwen roem , door de Wolken , doen wederklinken ; als zynde gy de eenige oorzaak van alles wat beftaat; des ook alles ftolïe hebbe , om dankbaar uit te roepen: het Aardryk is val van uwe goederen! Och! dat wy wys waren! dat wy , ó Heere ! alle uwe onna- gaanbare beftuuringen opmerkten, en, verftandiglyk letten, op alle uwe verhevene Werken ! Den 22 Juny. J. V. D. oorspronglyke brieven uit spanje door een reiziger GEschreeven ; behelzende de geschiedenis van don alonzo, of den edelen kluizenaar. {Vervolg van bl. 267.) ZESDE BRIEF. Madrid, Aug. I, 178 — Weinig dagen vóór het vertrek deezer twee jonge Spaanfcke Ridderen, van Sicilië, (lelde d; Marquis del spinoli hun voor, het vermaak van een Wilde-Zwynen Jagt te neemen; een geliefde uitfpanning des Siciliaanfchen Adeis. Leonora, die van haa»e vroege jeugd het paardryden geleerd, en menigmaal haaren Vader op dusdanige Jagtpartyen vergezeld hadt, zou van de party weezen. Als zy boschwaards reeden, hieldt zich Don miguel aan de eene en Don alonzo aan de andere zyde van deuze Juffrouw; beiden waren zy even zeer in hun fchik, en zogten tfhn tyd door aangenaame gefprekken, onder den weg, te korten, tot dat zy de Jagtplaats bereikten. Zy reeden dus voort, zonder dat eenige denkbeelden van jaloufy hun genoegen verbitterden. De agting, welke zy elkander toedroegen, die aan de zyde van Don miguel grootlyks vermeerderd was, zints zyn Neef hem van den flag des Moors verlost hadt, verbande allen wantrouwen. In alle andere opzigten, be halven hunne geneigdheid voor leonora, greep 'er tusfehen hun eene volmaakte onagterhoudenheid plaats; doch ten dien aanziene bewaarde elk zyn geheim. In de daad, alonzo wist niet, dat het genoegen, 't welk hy fchiep uit het befchouwen dier Schoone, tot Liefde opklom, en hadt hv nimmer in zyn hart eenige verwagtingen ten haaren opzigte gekoesterd. De oplettenheid , welke hy haar betoonde. fcheen hem zelfs en zyn Neef niets meer dan de Galanterie, welke ieder Spanjaard in 't byzyn Aa 4 ee-  352 OORSPRONGLYKE BRIEVEN UIT SPANJE. eener Dame in agt neemt. Zy reeden, derhalven, zamen, vrolyk koutende, zonder eenig inmengzel van jaloufy. Naauwlyks waren zy in het Bosch, of een Wild Zwyn , van eene verbaazende grootte, kwam uit zyn leger te voorfchyn, cn werd heftig door de Honden naagezet. Donna lïonora, die'het aan geen moed ontbrak, zette het na , en was welhaast de voorde van de geheele Jagtparty. De twee jonge Spanjaarden poogden elkander voorby te ftreeven,en zich naast haar te houden;nayver, fchoon vry van aile bitterheid, vervulde hunne boezems. Terwyl zy dus driftig het fchuimbekkend Beest naazetten , kwam het Zwyn, door een korten toegang, fchielyk toefchieten op de voorden der Vervolgeren, en viel woedend aan op leo.aura's paard. Dit moedig Dier fproug te rugge ; doch week niet ver genoeg om een beet der flagtar,d-n te ontgaan, welke de zenuwen van een der agterpooten zo diep wondde, dat het paard, niet langer magtig om te daan , ter aarde viel. Don miguel, bet gevaar ziende waarin zyne Meestresfe zich bevondt, door de beweegingen van het gewonde paard, fprong van 't zyne af, en haar gelukkig, zo als zy viel, in zyne armen vattende , zette hy haar op haare voeten "neder. Dit nogthans zou weinig tot haare behoudenis gediend hebben, hadt alonzo niet, op 't zelfde oogenblik, onverfchrokkcn, zich tusfehen deeze Schoone en het Wilde Zwyn gefield , 't geen met volle woede op haar afkwam, en haar, dewyl zy het niet kon ontwyken , eene doodlyke wonde zou hebben toegebragt; maar de moedige jonge Spanjaard, van zyn paard gefprongen, om met te meer zekerheids het Zwyn tegen te gaan, zette zyn Zwynen» fpeer in zulk eene rigting, dat het Beest dien in den mond liep, en zich gefluit vondt in zyn vaart. Onbeu c-eglyk ftondt hy in die houding, terwyl het Zwyn te vergeefsch poogde zich los te wringen, tot de Marquis met eenige Jaagers opkwam ; en het werk, door alonzo begonnen, voltooide. Donna leonora bedankte den iongen Graaf zeer beleefd voor den dienst aan haar beweezen ; maar toen zy zich toe Don alonzo wendde om haare dankbaarheid te betuigen, voor de behoudenis van de woedende tanden des Wilden Zwyns , bloosde zy , en drukte zich ftamelende uit. De Marquis bedankte hun beiden, op 'r hartlykst, met verzekering/ dat dit moedbetoon hun altoos dierbaar by hem zou maaken. Een ongeval, 't welk zo deerlyk hadt kunnen afloopeu , maakte een einde aan de Jagtparty, en zy keerden weder na het Paleis van den Marquis. Deeze ontmoeting deedt de hoogagting die de Schoone Siciliane a'an alonzo toedroeg, merkelyk vermeerderen, en vergrootte het vergelykend onderfcheid tusfehen dien iongen Ridder en diens rxeef. Zy merkte hem thans aan als de Behouder van haar leeven, en wenschte, dat de Hemel over haar toekomend lot zodanig mogt befchikkeu , dat zy in 't geval kwame , om haare dankbaarheid door de tederfte aandoeningen te betoonen. - Dcch  O0RSPI1ONC.LVKE BRIEVEN UIT SPANJE. as 3 Doch dit was een wensch aan welken zy geen bot durfde vieren; die blinde onderwerping, welke de Vrouwlyke telgen van edele Familien in Spanje aan den wil der Ouderen betoonen, en de volftrekte af hangelykheid van denzelven, waarin zy opgevoed worden, (telde haar in ftaat om eene hoop te onderdrukken, wel-,, ke aan haar Vader niet aangenaam zou kunnen wcezen: zy zag den dag vastgefteld tot het vertrek van den Perfoon, dien zy boven allen beminde, met eene fchynbaare bedaardheid naderen. Toen de jeugdige Vreemdelingen van haar affcheid namen, ont* glipte haar een zugt, van warmer oorfprong dan van Vriendfchap. Don miguel zette die met dc ftreelende hoop eens Minnaars, op haare rekening. Hy hadt even te vooren den Marquis verzekerd, dat hy nooit zou ophouden met zyne fchoone Dogter te beminnen, maar dat hy, overeenkomftig met het voorfchrift van den Marquis, by zyne wederkomst in Spanje, de toefteraming zyns Vaders, waaraan hy niet twyfelde, verworven hebbende, terftond ra Sicilië zou wederkeeren, zich voor hem nederwerpen, in de hoope van desgelyks de zyne te verkrygen. Hy verzogt dien Edelman, op heternftigst, in dien tusfehentyd geene befchikking te maaken over de hand zyner Dogter. Don j.üan wilde hem geene volkomene toezegging (chenken; doch liet zich genoeg uit om den jongen Graaf te doen befluiten, dat die Egtverbfntenis hem niet ongevallig zou weezen. Don alonzo verliet, met grooten wederzin , eene plaats, waar hy zo veele genoeglyke dagen gefleeten hadt. en zugtte, even als leonora gedaan had, zyns ondanks, wanneer hy haar verliet. Maar, zo ras hy getreeden was in de Galei, die hun na 't vaste land zou voeren, verdween elk naargeestig denkbeeld; hy betoonde zich geheel opgeruimd als voorheen, alleen denkende om het vermaak en het voordeel, 't geen hem wagtte uit het bezoeken van verfcheide Hoven in Italië. De jonge Graaf, die geen vermaak kon vinden , dan in de herinnerende befchouwing van Donna leonora's bevalligheden, en geene verwagtingen kon koesteren, hem zo aangenaam ais het botvieren aan zyne hoop en wenfehen, bleef een geruimen tyd in die droefgeestige luim, welke hem bevangen hadt by het fcheiden van leonora. Don alonzo boertte met zyne ernsthaftigheid, doch kon hem 'er niet van afbrengen. Tot nog had hy zyne geneigdheid voor leonora by zyn Neef bedekt; eene bedekking, niet ontltaande uitmangel aan vertrouwen , of eenige vrees van in hem een Medevryer te zullen vinden; maar alleen uit een wederzin, waarvan hy geen reden wist te geeven, om eene Liefdedrift te erkennen, die als nog geene voldoening kon erlangen. Afweezigheid , nogthans , een Vertrouweling noodig maakende, by welken hy zyne bekommernisfen mogt uitboezemen, het eenig vermaak, 't geen een Minnaar in vt afweezen van het voorwerp zyner Liefde kan (maaken, te genieten, het fpreeken van zyne Meestresfe, nam hy de eerfte geAa 5 le-  354 oorspronglvke brieven uit spanje. tegenheid, naa dan zy zich te Napels bevonden , waar, om mee verrukking zich uit te laaten, over de Gastvryheid van den Marquis del spinoli , en over de bekoorelykheden van Donna leonora. Don alonzo vereenigds zich gereedlyk met hem om die beide tc pryzen, en toen zyn Neef hem zyn oogmerk te verdaan gaf, om by de t'huiskomst zyns Vaders verlof te vraagen, tot het ten Huwelyk verzoeken van leonora , waartoe de Marquis hem eenige hoope van een gelukkigen uitflag gegeeven hadt , gevoelde Don alonzo geen dier onaangènaame gewaarwordingen, die uit jaloufy opwellen, of eenige neiging om hem in den weg te weezen. Schoon hy de beminnelyke leonora hoogst bewonderde. en de tederlte aandoeningen gevoelde, wanneer hy haar zich voor den geest Helde, kon hy de Liefde, tvelke hein vervulde, niet van Vriendfchap onderfcheiden; hy begreep dus, dat hy in (laat zou weezen, om, met dezelfde belangloosheid, dezelfde onfchuldige hoogagting haar toe te draagen, wanneer zy de Egtgcnoot zyns Neefs wierd. In deeze gedeltenisfe bleeven zy beiden , tot hunne wederkomst in Spanje , verhaast door eene gevaarlyke ziekte des ou. den Graafs van calvatara , eenige maanden voor den tyd tot het voleindigen van hunne reis bepaald. De twee Ridders, die zich te Milaan bevonden , toen zy deeze ontrustende tyding kreegen , fpoeden na hun Vaderland; doch daar komende, was de oude Graaf reeds overleden. Don miguel betreurde zynen Vader, gelyk een Kind betaamt, 't welk zynen Vader agt en bemint , en Don alonzo, wien de Graaf ten Vader geftrekt hadt, betaalde eene fchatting van opregte dankbaarheid aan diens naagedagtenisfe. Maar dewyl de Jeugd het leevenstydperk is , waarin de droefenis geen bezit van het hart neemt voor eenen geruimen tyd , nam die by beiden welhaast af, en veranderde in een teder aandenken aan dien waardigen Man. De genegenheid des jongen Graafs voor leonora bragt niet weinig toe tot het fchielyker flyten zyner rouwe. Toen de eerfte ontroering bedaard was , en hy die fchikkragen op zyne huislyke zaaken , welke zyne Opvolging, in 's Vaders Rang e» Middelen, voor hem noodzaaklyk deeden worden, gemaakt hadt, werd hy bedagt om het gewenschte Huwelyk te voltrekken. Thans had hy van Vaderlyk gezag geene wederftreeving te dugten , en ftelde vast, om, zo ras de rouw over zyn Vader het toeliet , na Sicilië te gaan; niet twyfelende , of de verworven Rang en eigen Middelen zouden alle tegenwerpingen van den Marquis del spinoli wegneemen. Dy verzogt zyn Neef hem op reis te vergezellen; deeze deinde het gereedlyk toe. De volkomenfte en tederfte vriendfchap vondt nog by hun plaats, en, fchoon Don alonzo nu de middelen van zynen Vader, Don gusman cardona , bezittende, die aan  CORSPRONGLYKE BRIEVEN UIT S"AHJR. 355 aan de bezorging des overleden Graafs van calvatara , tot aan zyne Meerderjaarigheid , toevertrouwd waren, zyn eigen Huis betrokken hadt , digt by dat des jongen Graafs in de Stad Burgos gelegen, verminderde die fcheiding hunne vriendfchap met: zy namen dezelfde uitfpanningen , en waren meest altoos by den anderen. Don alonzo-, de gefteltenis van zyn eigen hart niet te regt kennende, dugtte in geenen deele, dat'er iets kwaads te wagten ftondt uit zyne tegenwoordigheid by de Egtverbintenisfe zyns Vriend's: hy twyfelde niet, of hy zou in ftaat weezen om m dien» geluk te deelen , zonder eenige onaangènaame gewaarwording te gevoelen; hy ftemde gevolglyk toe, zyn Reisgenoot te weezen. Dan , hy was niet zo geheel belangloos in dit ftuk , als hy meende ; eene heimelyke neiging , welke hy volmaakt fchuldloos keurde, dreef hem aan, en deedt hem verlangen na de gelegenheid, die zich aanboodt om de Beminnelyke leonora nogmaals te zien. Zo bedrieglyk is het menschlyk kart! Vaar wel! gy ziet uit de lengte van mynen Brief, dat ik gaarne aan uwe nieuwsgierigheid voldoening fchenke. C. D. zevende brief. Madrid, Aug. 28, 178 — Een langer tydsverloop, dan ik voorhad, myn waarde grafton, heeft 'er plaats gehad, tusfehen deezen en myn voorgaanden Brief. Een reisje na Ildcfonfe en eenige andere plaatzen , is 'er oorzaak van. Maar, zonder eenige verdere verdeediging te maaken, voor het op de pynbank leggen uwer nieuwsgierigheid, zal ik voortvaaren met de Gefchiedenis des Edelen Kluizenaars. Don miguel kwam met zyn Neef alonzo te Mesfina, en werden door den Marquis del spinoli, die zich van tyd tot tyd daar moest ophouden , met alle bewyzen van hoogagting en vriendfchap ontvangen. De goede gedagten, die hy van deeze Ridders hadt opgevat, waren, ftaande hun afweezen, niet verminderd, hy was waarlyk verheugd, hun weder te mogen zien. Donna leonora was niet min verblyd over hunne wederkomst: ten minften over die van één hunner. Niettegenllaande zy den indruk, welken Don alonzo op haar hart gemaakt hadt, geduurende het eerfte bezoek , zorgvuldig bedekte , hadt hy en zyn Neef het Eiland niet verhaten , of eene droefgeestigheid benevelde haar geest, geene vermaaken konden dezelve verdryven. Zy vondt het meeste genoegen in eenzaame wandelingen , in den Hof haars Vaders , om lugt te geeven aan haare zugteir en traanen. In gezelfchap poogde zy nogthans, een veel verge-  OOKSPRONGLYKE BRIEVEN UIT SPANJE. genoegdcr houding aan te neemen; doch het was voor een oplettend oog ligt te ontdekken , dat de lach op haar gelaat niet uit het hart voortkwam. Zodanig was het te Mesfina gefield , toen de twee Spaanfchk Ridders zich aldaar op nieuw vervoegden. Eene fchynbaare bedaardheid was alies waarop leonora kon roemen ; doch wanneer zy by haaren Vader werden ingeleid , voelde zy haar hart ten fterkften ontroerd. Het genoegen , 't welk zy gevoelde in nogmaals den Man te zien, dien zy boven alle anderen agtte, onderging geen kleine vermindering , toen Don miguel haar door haaren Vader werd voorgefteld , als haar aahftaanden Echtgenoot. De jonge Graaf van calvatara kwam by haar met dat vertrouwen , (fchoon gepaard met eerbiedenisfe) 't welk de bewustheid van genoegzaame aantrekkelykheden , om wel te Haagen , inboezemt. > Zyne middelen zyn rang , zyne bekwaamheden , hadden de bykoinende prikkel van verwaandheid , zo eigen aan jonge Heeren, niet noodig om hem te verzekeren, dat hy geene weigering hadt te dugten ; zyn voorkomen hadt, derhalven , hoe eerbiedig, niets van de bel'chroomdheid, welke waare Liefde inboezemt. - Leonora ontving den voorflag met alle mogelyke beleefdheid, en , dewyl zy elk bevel van haaren Vader gehoorzaamde, met die onderwerping, welke alle Siciliaanjche Dogters van zeer vroeg af wordt ingeprent, hadt Don miguel geen reden om on> voldaan te zyn over de ontmoeting. Hoe veel verfchilde hiervan de eerfte aannadering van Don alonzo. Hy verfcheen niet in leo.nora's tegenwoordigheid , en befchouwde haar meer ryp gewordene Schoonheid, die, zints hy haar laatst zag , een toeneemenae vastheid van trekken gekreegen hadt, of zyn hart begon te kloppen , en eene beeving doorwoelde zyne geheele geftelrenisfe; waaruit hy bemerkte, dat, het geen hy dus lang voor Vriendfchap gehouden hadt, in de daad diep in 't hart gevestigde Liefde was. Hy naderde haar , overzulks, met vry minder zelfvertrouwen dan Don miguel , en eerbiedig op haare hand nedérbuigende, verborg hy bezwaarlyk de aandoeningen welke zynen geest beroerden. Leonora was van haare zyde niet min ontroerd. Haar hand beefde , terwyl alonzo dezelve drukte ; een leever.de blos verfpreidde zich over haar beminneiyk gelaat, en haar hart gevoelde •ene klopping, gelyk aan die het hart haars Minnaars bewoog. Gelukkig voor hun beide, was de Marquis druk in gefprek mee den jongen Graaf, om dien eenige omftandigheden, den dood zyns Vaders betreffende, af te vraagen; zo dat hunne wederzydfche zamenftemmende ontroeringen , voor anderen , ongemerkt voorbygingen. Van dit uur af, verfpreidde zich eene Droefgeestigheid over het gelaat van Don alonzo , welke de opmerking zyns Neefs niet  OCmSfRONGLYKE BRIEVEN UIT SPANJE. 35? riet kou ontmappen , en hem bewoog de oorzaak te vraagen. luist op dien tyd heerschte de Siroc , leen heete Zuidooste wind, die, in zommige jaargetyden, op Sicilië waait, en veelea in eenen kwynenden ftaat doet vervallen ,) aan deezen fchreef hy zyne ongefteldheid toe ; en zelfs naa dat die wind over, en de hette gemaatigd geworden was, diende die wind ten voorwendzel. Leonora , alleen, zag uit welken oorfprong die on«refteldheid voortkwam , en hadt zy vryheid gehad om haare neiging te volgen , zou zy balzem in zyne wonde gegooten -^Toot'de dag, op welken het bedoelde Huwelyk _ voortgang zou hebben, naderde, vermeerderden de bekommerdheid en angst van alonzo ; en leokora zag denzelven te gemoete met een tegenzin aan afkeer grenzende. Schoon de oogen , tot nu toe , de eenige tusfchenkomende middelen geweest waren, waardoor de Gelieven over elkanders gevoelens konden oordeelen, was derzelver aanduiding niet mis begreepen. Don alonzo verftondt uit die van leonora , dat zy de aangebooden hand zyns Neefs niet aanvaardde , met die gereedheid welke zyne eifchen op taare Wederliefde fcheenen te vorderen: hy dagt desgelyks, dat hy uit dezelve een ftraal zag voortkomen, die hy op zyne rekening mogt plaatzen; doch ten zelfden tyde , kwam 'er een onverzetbaare hinderpaal by hem op , die hem belette voordeel te doen met de ontdekking. Kon hy eene gedagte involgen, zo zeer ftrekkende , om het geluk van eenen, by hem zo hooggeagten en geliefden, Bloedverwant om verre te ftooten ? Eer en Vriendfchap beiden wraakten het denkbeeld zelve. Eer en Vriendfchap, nogthans, zyn maar al te dikwyls zwakke beletzels tegen den veel vermogenden indrang der liefde. De Stryd in Don alonzo's boezem was geweldig, en intusfchen naderde de noodlottige dag, die zyne hoope geh el ftondt af te üiyden, binnen kort; hy verviel in een ftaat van vertwyfelende Mymering , die naauwlyks te befchryven is , en alleen geëvenaard kan worden, door die van zyne Zielsvoogdesfe. In deezen hachlyken toeftand, kwamen zy by toeval by den studeren in een Oranjerie, aan 't einde des Hofs van den Marquis ; een afgezonderde plaats die de fchoonfte gelegenheid gaf voor eene nog gefmoorde ontdekking. De tyd, g:duuren- de welken zy waarfchynlyk niet zouden waargenomen worden , liet niet toe , die ftaatlyke liefdeverklaaringen aan de eene , en die weigeringen aan de andere , zyde te doen , welke doorgaans het voorfpel van alle vryadien uitmaaken; naa opregtlyk de wederzydfche genegenheid betuigd , en geloften van altoosduurende Liefde gedaan te hebben , voeren zy voort njet het beraamen van middelen , om het naderend kwaad te ontwyken. De eifchen van Eer en Vriendfchap aan zynen, en van Kinder- pugt aan naaren, saut , wuugeu 'u «si a« <•>•** f1*"" , fchaa.  2;3 o0kspr0nglyke brieven uit spanje. fchaale , gelegd tegen die heftige, diepgewortelde en van zelfs opgewelde, Liefdedrift, welke zy nu erkenden voor elkander te voelen, en welker ftoorenis z/ zo zeer vreesden. Aangefpoord door de dringende oinftandigheid , waarin zy verkeerden , Hemden zy overeen het Eiland te verlaaten by de eerfte gelegenheid, welke zich opdeedt, en een Land te zoeken, waar zy , vereenigd door onverbreekbaare banden, bot mogtcii vieren aan die Liefde , welke zy voelden niet te kunnen bedwingen. Deeze affpraaken gemaakt zynde, begaf zich Don alonzo na de Haven , om te onderzoeken of 'er een Schip zeilree lag. Gelukkig vernam hy , dat 'er een Feloek met het naaste hoog water na het Eiland Malta ftondt te ftevenen. Naardemaal de plaats, werwaards zy zouden gaan , geen ftuk van keuze was , en 'er geen tyd te leur mogt loopen, fprak hy met den Capitein af, om hem, nevens een Vriend, aan boord te neemen; en om zich van geheimhouding te verzekeren, betaalde hy den Capitein ryklyk vooruit, met belofte van eene goede vereering, als de reis volbragt zou weezen. Hoe hiervan kennis aan leonora te geeven , ging met zwaarigheden vergezeld; doch een veelbeduidende oogwenk een ander mondgeiprek , ter voorgemelder plaatze, verworven hebbende , fpraken zy daar af, dat zy, in Mansgewaad verkleed, het huis haars Vaders zou verlaaten ; alleen vergezeld van eene getrouwe Dienstmaagd even zo vermomd , en hem aan de Haven ontmoeten , omtrent den tyd dat het Huisgezin te bedde gino- , 't geen juist de tyd was , dat het Watergety tot het vertrek diende. Alles daagde naar wensch van Don alonzo en leonora , zy kwamen , zonder ontdekt te worden , aan boord, en daar de zeilen reeds byftonden, waren zy fchielyk uit het gezigt des lands. Toen de morgenftond aanbrak , bevonden zy z ch buiten de Golf van Mesfina, en zetten, met een gunftigen Wind, koers na Malta. De aandoeningen, welke op dien tyd de gemoederen der Gelieven vervulden, te befchryven, is eene onuitvoerbaare taak. Het vooruitzigt van, binnen kort, zich te zullen bevinden op eene plaats , waar zy vryuit de neigingen van hunne harten zouden mogen opvolgen, vervulde hun met een genoegen , 'c geen zy nooit in die maate gefmaakt hadden ; doch deeze vervoeringen wierden niet weinig gemaatigd , door de overdenking tot welk een prys zy dezelve kogten, door de verbreeking van de heiligde verpligtingen. Zy hadden, egter, niet lang tyd om zich in deeze overleggingen toe te geeven; want naauwlyks waren zy het noord-oostelyk voorgebergte van het Eiland omgezeild, of eene Galei van Tunis, van de grootfte foort, kwam hun in 't gezigt: en dewyl het vaartuig, waarop zy zich bevonden , niet gefchikt was om ee-  O0RSPP.0NGLYKE BRIEVEN UIT SPANJE. 359 eenigen wederftand te bieden , werden zy terftond genomen. Don alonzo wenschte vuurig den Ongeloovigen wederftand te bieden , en tot verdeediging van eene aan welke hy verbonden was, met dierbaarder banden dan die van Bloedverwatitfchap , dien moed te betoonen. welken hy voorheen tegen hun had doen blyken: doch, toen de Kapergalei na genoeg kwam , om juist on-1 derkend te worden, verdween alle denkbeeld van verdeediging. Wat leonora betreft , haare aandoeningen en bevveegingeii zouden haare verkleeding terftond verraaden hebben , was nier elks aandagt aan boord op zich zeiven gevestigd geweest. Zy werd dood bleek, haar gantfche gefteltenis bezweek , en haare oogen, met een ftilzwygende beklemdheid van ziel , op Don alonzo ftaande, fcheen zy daarmede eene angftige bezorgdheid over zyn welzyn uit te drukken, gemengeld met de verwyten van haar eigen hart,wegens den ouvoorzichtigen ftapdoor haar gedaan. By de overvaart der Gelieven na Tunis zal ik afbreeken, en, in een volgenden, den draad der Gefchiedenis weder opvatten. (V Vervolg by eene nadere gelegenheid?) de troostlooze vader. Eene hoogst waarfchynlyk waare Gebeurtenis (*). Niemand las de zo Ieezenswaardige Befchryving der Peleiv Eilanden, door den Heer george keate, volgens de Be» rigten van Capitein henry wilson, en eenige van diens Tochtgenooten, opgefteld, of hy deelde in de aandoeningen van abba, hiulle, Vader van Prins lee-boo, toen deeze Jongeling van hem fcheidde , om met den gemelden Capitein een keer na Engeland te doen ; het leggen , het tellen, het vermeerderen der Knoopen, om den tyd des afzyns van dien Zoon, en van diens; wederkomst, te berekenen , heeft iets treffends. Deeze Vader , van het overlyden diens Zoons, aan de Kinderziekte, onkundig, leeft, mag men veronderftellen, vol verlangen om hem weder 'in zyne armen te drukken; ziet uit met brandend ongeduld na eenig; Schip van Europisch maakzel, zeer fchaars in die Zeeftreeken. In den Jaare MDCCLXXXIX, kwam hun dit gewenschto gezigt voor oogen. Capitein douglas met het Schip de Iphigenia, van Samboingan afzeilende , voer door een groep kleine Eilanden , die men, uit den koers, met grond, houdt voor de Pelew EU landen, op welke Capt. wilson, in den Jaare MDCCLXXXII1 , fchipbreuk leedt. Eenige Canoes volgden het Schip , een groot end wegs. Een Man, in een dier Vaartuigen, deedt, op eene (*; Ontleend uit Cap. wsare's Teyagei to i/ie N. JV. Coafl of America.  36o DE TROOSTLOOZE VADER. eene in 't oogloopende wyze, zyn best oin hun te beweegen, dat zy met het Schip na het Eiland zouden wenden ; herhaalde keeren, met veel nadruks, roepende: E-boo'. E-boo! Toen hy bemerkte , dat hy het Schip met roeijen niet kon agterhaalen , of den Capitein beweegen om by te dnaijen , hadden zyne ge- baaren alles van die eens wanhoopigen. Alle waarfchyn» lykheid pleit 'er voor, dat deeze Man abba tiiulle was, die, van den dood zyns Zoons niet weetende , gewis veronderftelde dat lee-boo zich aan boord van dit Schip bevondt; en op 't oogenblik , dat deeze waardige Man zyn Zoon verwagtte te omhelzen , moest hy zien , hoe men , zich zyns geroeps en zyner gebaaren niet bekreunende , heenen voer , en hem liet in eenen toelland , die geen pen kan uitdrukken , en, om welken te bezelfen men een Vader moet weczen , Vader van eenen hoogst beminnenswaardigen Zoon! — Onvcrfchoonlyk zou het gehouden gedrag van Capitein douglas geweest zyn, en men naauwlyks woorden kunnen vinden, om zyne Wreedheid te befchryven , indien hy iets van deeze Eilanden , of het daar voorgevallene met Capitein wilson , géwee ten hadt : maar hy was geheel onkundig , dat 'er Pelew i.ilahden beftouden, en van al het daar gebeurde met zyne Landslieden; daarenboven was zyn Schip, ten dien tyde, in een gevaarlyken toeftand, 't welk hem noodzaakte, weg te fpocden. anecdote. {Naar het Hoogduitsch.') By den Zal. spener te Berlin , kwam eens een Vrygeest, cn gaf hem te kennen, dat het hem onmogelyk ware, om zich te overtuigen , dat 'er een God zy. Dan , antwoordde spener, beklaag ik u, en zo als deeze woorden gefproo- ken waren, kwam 'er een vreesfelyke, met eenen hevigen donderdag vergezeld gaande, blikfemftraal. Laat ik my, om Gods wil, riep de Vrygeest angstvol uit, zoo lang in uwen Kelder verbergen , tot dat het onweer over is. Dus, hervatte spenkr zeer gelaateu , zegt u •/ geweeten u , dat 'er een God is. Gy vreest, en ik zal nu aanheffen ; GW in de hoogte zy alleen eer! BERIGT. ,, T%e Bybelminnaars te Dordrecht, die, in de voorige Maand, ,, \Jf door iemand , die zich met de letter W. onderteekent, „ aan den Ondergeteekenden een Brief gefchreven hebben, wor,, den vriendelyk verzocht, om aan hem, ingevalle zy verkiezen ,, onbekend te blyven, in eene Misfive , eene derde plaats aan ,, te wyzen , alwaar zy het fchriftelyk Antwoord op hunnen Brief zouden willen ontvangen, van f. g. c. RüTZ.  MENGELWERK, TOT FRAAYE LETTEREN , KONSTEN EN WEETENSCHAPPEN j EETREKKELYK. LEER EN LEVEN MOETEN IN EENEN PREDIKANT GEPAERD GAEN. (Journal fur Predlger.) Een bekwaem Leeraer , een zeer welfprekend man , die op eene roerende wyze het Euangelie verkondigde , predikte eens tegen de verkwisting. Een eerlyk Byënhouhouder , een eenvouwig Burger wierdt door zyn voordel ongemeen geroerd. T'huis gekomen , zeide hy tot zyne Vrouw, ,, hy wilde alles verlaten, om zyne ziel te redden." Alles verlaten? antwoordde zy. Ja, fprak hy, om myne ziel te behouden, moet ik maer eenen rok hebben, ik heb twee rokken (*), den eenen zal ik behouden , verkoop den anderen , en geef het geld aen het Hospitael. Zy dagt by zich zelve , kan men dezen ftrengen Zedenmeester niet zagter maken , ik wil dezen wakkeren Prediker eens zien; zy gaet henen. Maer de kne°t zeide, niet op den zagtden toon, myn Heer zit aen de middagmaeltyd. Zy, goed, ik zal wachten.^-—— Gy kunt zyn Hoog Eerwaerden niet fpreken , zeg ik U, hy daet niet voor tegen den avond van tafel op. — Ik zal dan tegen den avond wederkomen. Neen! gy doet vergeeffche moeite, myn Heer zal niet t'huis zyn, hy moet heden in de Stad op een fpeelparty wezen, en morgen : ja morgen. Kom als zyn Hoog Eerwaerde opdaet, maer tlat is vry laet , dan kunt gy myn Heer fpreken. De goede Vrouw kwam tegen den middag : wacht een weinig, zeide de knegt. Hoe! flaept hy nog? neen hy flaept niet meer: maer, daer hy op de Jagt wil gaen , trekt hy andere kle- de- (*) De vermaning van den Prediker was gegrond op eet» onverancwoordelyk misverftand, van Jefus les aen zyne Apostelen , Matth. X. 20; een misverftand , gelyk aen dat van St. Frar.ciscus, die uit Jefus tael de verpligting tot eene vrywillige armoede zogt af ue leiden. Millot Algemeene Gefck. VI, D* bl. £52. Mosheim Kerkel. Gefi/i. V. D. bl. 100. WSNG. 1791. NO. 9. Bl»  3°* LEER EN LEVEN, ENZ. deren aen: hy trekt andere klederen aen, zegt zy: Vaet wel , ik ga henen ; daer uw Heer twee Rokken heeft , heb ik hem niet meer te zeggen. Zy gaet henen , vertelt aen haren man de maeltyd , het fpel , de twee rokken , en verdryft, uit zyn gemoed, de kloppingen van het geweten , welke daerin door het voorftel van dezen Huichelaer veroorzaekt waren. KARAKTER VAN DODDRIDGE. yn geheeld hart is in zyne Leerredenen uitgedrukt. -f_j De voorbeeldige Godsvrugt welke zynen wandel vercierde , geeft geest en leven aan zyn voorftel. De za\ alt°°s zyn doorzigt en krachten, en de voor hem door de Voorzienigheid zoo zeer uitgebraden werkmgs-kring, op de redelykfte wyze en met alfen ie=  VAN J. F. W; JERÜSALEM'. 373 iever, befleed. Dan hy heeft ook reeds, in vroegere tyden, de heldere lichtftraalen door den nevel der vooroor* deelen en dwaalingen , van 't bygeloof en ongeloof,zien doorbreeken ; genoot dit geluk , en roemde, op 't einde zyns levens, over de onuitfpreekelyke vreugde, —■ de grootfte welke een Christen Leeraar kan ontwaaren, — den glans der zegepraalende waarheid rondom verbreid, haar licht fchier overal onder de menfchen , zelfs onder de ruwden en wildden, te zien fchemeren. Hy verliet dus gerust, buitengemeen gerust, de waereld, welke hy zoo lang en op zulke meenigvuldige wyzen genoten hadde , zegende met eene hemelfche gerustheid zyne aanverwanten en vrienden , en gin* met vreugde tot God in een beter leven over. Veele onder ons hebben aan zyn derf bed, zeker niet zonder aandoening, de fchaduwe van den laatiten avond geduurig zien verdonkeren ; maar, zeker ook niet zonder_ vreugde en dankzegging tot God, den ver■eerenswaardigen Grysaart geduurig geruster en vrolyker zien worden. Hoe kon het ook anders zyn ? Wie met God zynen weg op deze waereld bewandelt, 'er op uit is, om redelyk voor hem en de menfchen te zyn, overeenkomftig zyne pligten, niet flegts tot nut en dienst van zyne vrienden en bekenden, maar ook voor elk een, welke een mensch en fchepzel van God is, leeft, gedachtig aan zyne toekomende hoogere bedemming, altoos daarvoor zorgt en werkt, dat hy in dezelve niet te leur gedeld worde , maar zeker onder Gods goedkeuring bereikt, hoe kan Gods genade dien eindelyk verlaaten ? Hoe kan die, aan 't einde van zynen weg, angstvallig , en , over de naby zynde verfchyningen der nog ongeziene dingen van de andere waereld, verontrust worden?—— Neen zeker niet! Maar hoe ondankbaar zou ik jegens het dierbaare Euangeli van jesus christus , welk ik zelfs belyde en verkondige, worden, wanneer ik bier niet openlyk en met vreugde zeide , dat onze ontflaapene Vader en Leeraar, alleen aan dit dierbaar Godlyk Euangeli, het geheele geluk van zyn vroom werkzaam leven, en de geheele gerustheid zyns geests by den dood, toefchreef. Dit had hem zyne beste en juistfte inzigten en overtuigingen medegedeeld; dit hem eigenlyk wegens waarheid en dwaalingen onderricht ; hem, overtuigend, het eeuwig heil, welk God door zynen Zoon voor 't menschlyk geflagt bereidde, te kennen gegeven, en hem in ftaat gefteld, om het anderen met eene vaste overtuiging aan te beveelen. Dit Euangeli "van je-  574 LEVEN jesus christus had hem de edelde en zekerde grpnderf om God te vereeren, en eene reine oprechte menfchenliefde te behartigen , ingeboezemd; hem de waare gronden tot een onverfchrokken, onwankelbaar vertrouwen op de Voorzienigheid, en eene volkomene onderwerping aan haaren wil getoond; en hem dus de hoogere krachten en hulpe verleend , om , overeenkomdig die grondregels , ftandvastig en getrouw te handelen, en zich, in alle veranderingen des levens, en tot in de laatde uuren, vast aan God en zyne beloften te houden. Een bewys hiervan, dat hy zyne inzigten en overtuigingen, zyne vroome geneigdheden, zyn vertrouwen op God, zyne klaare geruste gemoedsgedeltenis, zyne groote hope . op een beter leven na dit tegenwoordige, de hope op eene zalige ondervelykheid , enkel aan jesus en zyn Euangeli verfchuldigd ware, zelfs erkend, en ook by elke gelegenheid met eene dankbaare vreugde, en zigtbaare aandoening getoond heeft, zulk een bewys, zeg ik, zal niemand vorderen, wanneer hy hem en zyue Schriften kent» of hem flegts in zyne laatde uuren zag en hoorde. Hoe boven alles verheven en eerwaardig was en bleef hem de Verlosfer der Waereld ! Weinige dagen vóór zyne zalige ontbinding, met welke plegtige uitdrukkingen in zyne detn en gelaat! zy fcheenen reeds die van eenen Verheer- lykten te zyn, verderkte hy zich zeiven en de om- ftanders, door de gedachten: Ik gaa tot den Vader! en voegde 'er by: och, dat wy deze zoo voortreffelyke, zoo heerlyke gedachten, den Verlosfer maar geheel konden nazeggen , even gelyk hy van naby gevoelen, Ik gaa nu tot den Vader! dit was ten laatden nog zyne hope, zyn wensch. Hy heeft zynen wensch zeker bevestigd gevonden. Hy is tot den Vader der geesten, tot zynen en onzen Vader, gegaan, zoo als hy hier in het voorportaal der eeuwigheid geloofd , gehoopt en gewenscht heeft. O, hoe zullen de fchaaren der vóór hem gezaligden zich in zyne komst verheugd, hoe meenig een hem daar gedankt hebben, dat hy hem hier den weg des levens aangewezen heeft! hoe zal hy zelfs in verheuging weggevoerd worden , wanneer hy daar alles in een oneindig helderer, klaarer, licht ziet, dan hy hier gewoon was; wanneer hy ziet dat alles zyne verwagtingen onuitfpreekelyk ver overtreft, en dat by nu zynen feilen, hier niet volkomen gedilden, dorst naa waarheid en volkomenheid, aan derzelver heldere, nimmer uitdroogende, bron kan dillen ! Verheugt U dan, ó  TAN J. F. W. JERUSALEM. S7$ «ezaligde! over uw, boven alle onze voorftellingen, verbeven geluk; over uwe by God voleinde heerlykheid, de heerlyke buitenmaate groote belooning uwer hier lang betoonde getrouwheid! Ongeftoord en zagt zy de rust uws grafs! Gods Engel houde de wagt over het zelve, tot dat op den dag der voleindiging 'alles een nieuw leven krygt! Wy allen , wy allen volgen U! Is het zoo niet, myne Geliefden! wy allen, die hem in zyn leven vereerd en bemind hebben, wenfchen immer; allen hem eens te volgen! Ook eens, wanneer voor ons de doodklok Haat , met die blyde overtuiging de waereld te verlaaten, dat wy in 't betere eeuwig leven, welk jësos zyne getrouwe Belyders beloofde , en alle menfchen aanbood overftappcn, dat wy dan ook tot den Vader gaan ? Is dit zoo, wel laat dan , by uwe achting en liefde voor onzen vereeuwigden jerusalem , en aan zyn graf bid ik het u, laat dan, tot onze eigene waare eer en gerustheid, het Euangeli van den Zoon Gods, welk hem in leven ent dood zoo geheel gelukkig maakte , ook voor ons fteeds heilig en eerwaardig zyn! Laaten wy, gelyk hy, naar deszelfs voorfchriften en bevelen redelyk en rechtfchapen voor God en menfchen handelen, opdat wy ons dan ook, even gelyk hy, met die waarlyk Godlyke beloften, in alle veranderingen van dit zoo verganglyk, vlugtig leven, en voornaamlyk in deszelfs laatfte beilisfende oogenblikken, kunnen vertroosten. Zou het zelfs, voor onzen nu verfcheiden Vader, Leeraar en Vriend, by den troon van God, geene nieuwe zaligheid en vreugde zyn, te hooren, dat zelfs zyn Graf nog vroome gemoedsgefteltenisfen baarde en verfterkte? En wie onzer zou hem niet gaarne deze' vreugde aandoen! ——- Zyn leven was weldaadigheid; laat zyn dood dit ook zyn! Zoo lang hy onder ons verkeerde , zocht hy, door woorden en voorbeelden , edele, oprechte, Gode behaagelyke voorneemens in ons te weeg te brengen: laat zyn aandenken, na zynen dood, die nog in ons bevestigen! Ja! Het zy zoo i Als Leeraar van deze Kerk zal ik u voorgaan (*) : Hier (*) Hier trad de waardige Leeraar van den trap des fioogen Altaars, aan welks voet het lyk ftond, leidde de hand op dc» Zerk , en liet op deze wyze de geheele treurige Byeenkomst, door het gelyklyk nazeggen van 't woord Amen, plegtig zweereu, den Godsdienst, welks getrouwe vereerer de Vereeuwigde tot aan zyn laatfte oogenblik geweest was, getrouw te blyven,  37Ö LEVEN Hier by uwen Graf-zerk, verheerlykte, zalige geest .'welke zoo gaarne alles, wat in de waereld van God goed was, opzocht, u over oprecht-goede menfchen zoo innig verheugde , by uwen Zerk, zweer ik overluid, en naar waarheid, dat het my een dierbaar, waardig woord is en blyven zal, dat jesus christus in de waereld gekomen is, om Zondaarcn zalig te maaken. Hier by uwen Zerk beloof ik, aan God, der waarheid en Christlyke rechtfchapenheid en deugd op nieuw gehoorzaamheid, en eene, indien 't mogelyk zy, onverbreekelyke eeuwige trouw! Wie met my even eens denkt, zegge my na, Amen!!! Even gelyk de Zal. jerusalem zich by geheel Duitsclu land , zoo heeft hy zich in 't byzonder by het Vorstlyk Huis van Brunswyk , onftervelyk verdiend gemaakt, l'ly vormde den thans regeerenden Hertog, en boezemde Hem die edele grond beginzels in, welke Hy in zyne regeering en geheel gedrag op eene zeer fchoone en verhevene "wyze "aan den dag legt. Hy vormde de Zuster van den Hertog, en leidde Haar op, om die groote Vorften-deugden te hetoonen , welke de waereld in Haar bewondert. Hy verbreidde het gevoel voor den Godsdienst aan dit Hof, door zyn voorbeeld en omgang , aan 't welk voorheen waare vroomheid en menfchenliefde huisvestte. In beantwoordinge hier aan genoot hy de volkomenfte hoogachting van 't Hertoglyk Huis by zyn leven; en dit niet alleen; maar ook na zynen dood liet de Hertogin Douariere hem, in de Kloosterkerk te Riddagshuizen, een Gedenkteken oprichten, welk voor haar verheven hart eene even zoo duurzaame eer, als voor eiken waaren vereerer en vriend van 't goede, eene aanleiding tot eerbied en vreugde is. Dit Gedenkftuk ftaat op een' antieken Pedeftal; is 4 voet 6 duimen hoog, en 2. voet 10 duimen breed. Boven ftaat op zich zelve eene Lykbusch van 3 voeten 6 duimen hoog, en 2 voeten 4 duimen in den omtrek. Op de voorzyde leest men: Ter gedachtenis van den zaligen en waardigen Vicekonfiftoriaal - Prasfident en Abt johan fredrik wilhelm jerusalem, geb. den 22 Nov. 1709, geftorv. den 2 Sept. 1789, werd dit Gedenkteken geftigt door philippina charlotta , Hertoginne - Douariere van brunswyk lunenburg. Aan  r VAN J. F. W. JERUSAtEMs. 377 Aan de linker-zydé. Hy was een Christen-Wysgeer , een doorzigtvol Leeraar om God op eene redelyke wyze te vereeren, die den thans regeerenden Hertog en zyne Zusier onderwees , bekwaame Godgeleerden vormde , en een meesterachtig ontwerp be-. dacht en uitvoerde. Aan de rechter-zyde. Ter verlichting leidde Hy den eerften grond , en door zyne talenten en rechtfchapenheid verwerf Hy zich eene algemeene Hoogachting. Zyne verdienden zullen onvergeetelyk blyven , zyn aandenken niet uitgewischt worden, en in 't byzonder voor my, zyne Vrienain, waardig en fchatbaar blyven. proefneemingen, in siberië gedaan door den hoogleeraar pallas , om het onderscheid der hette te bepaalen , in de dieren , geduurende den tyd, dien zy, in den winterslaap, of bezefl00zen staat, doorbrengen. De Hoogleeraar pallas opende het Onderlyf van eenen Egel, toen dit Diertje in den Winterflaap, of bezefloos, lag , en bragt een Thermometer van fahrenheit in den Buik, de Kwik klom flegts tot 39! Graad, en het Beestje gaf geen meer tekens van leeven, dan of het met de daad doöd was ; zo wel toen hy de infnyding deedt, als wanneer hy dezelve digtnaayde, fchoon de Egel, onmiddelyk daarop in een Kachelvertrek gebragt, allengskens bekwam uit den ftaat van Bedwelming, en de Kamer rond ging als of 'er niets aan 't zelve gebeurd ware. Deezen Egel hieldt de Heer pallas in zyn huis van December tot het einde van Maart; en fchoon de warmte des vertreks, waarin het Diertje zich onthieldt, zelden beneden de 60 Graaden was, gebruikte het nogthans geen voedzel , en werd flegts ééns of tweemaalen uit de diepe Sluimering gewekt, geplaatst achter een Kachel, in eene Hette tusfehen de 77 en 80 Graaden. Opgewekt door die meerdere Hette, bekwam de Egel, kroop eenige keeren de Kamer rond, en at een weinig; doch ging fchielyk weder leggen, en bragt de maanden van Beweegloosheid door, vol-gens de beftemming der Natuure. meng. 1791. no. 9. Cc Hex.  3?S PROEFNEEMINGEN VAN PALLAS, IN SIBERIË GEDAAN. Het is waarfchynlyk, dat deLichaamen deezer in den Win» ter llaapende Dieren, allengskens,door gebrek aan Voedzel en eene daaruit volgende vermindering van Natuurlyke Warmte, natuurlyk voorbereid worden tot dien flaat van Rust: want een Thermometer in de buiken van Egels en Marmotten gebragt, in derzelver natuurlyken ftaat van Beweeging , rees tot 76, 79, 81, 86, 88, 89, 99, 99* Graad: naamlyk van 36^ Graad tot 50, hooger dan dezelve klom, in den buik geftooken van een Egel in zynen Winterllaap. De Gisfing , dat eene zekere gefteltenis des Lichaams deeze Dieren voorbefchikt tot den ftaat van Gevoelloosheid, wordt wyders opgehelderd door het volgend geval. Een Tamme Marmot, geduurendc den Zomer zeer vet geworden ten huize van den Hoogleeraar pallas, bleef den geheelen Winter wakker, hoewel dezelve was blootgefteld aan denzelfden Graad van Koude, welke alle de andere Marmotten , in dat gedeelte van Siberië, in den Winterliaap deedt vallen. De Heer pallas was niet in ftaat deezen Marmot te doen inflaapen. Zelfs met behulp van een Yskelder, waarin hy het Diertje zomtyds eenige dagen opfloot. Wanneer men deeze Proeve vergelykt met den flaapenden Egel , welken de Hoogleeraar pallas , geduurende den ganfchen Winter, uit zynen Bezefloozen ftaat niet kon opwekken , dan voor zeer korte tusfchenpoozen, fchoon gebragt in een Hette van 77 en 80 Graaden, fchynt het te Volgen, dat 'er eene zekere gefteltenis des Lichaams vereischt wordt om de Natuur behulpzaam te weezen, tot het doen in llaap vallen eeniger Dieren; eene gefteltenis, waarin zy by trappen gebragt worden dóór mangel aan Voedzel, met het begin des Winters, wanneer zy hunne holen toefluiten, en, door een Inftinft gedreeven, ter Ruste gaan; alsmede, dat de aandrift van den Omloop desBloeds, en der dierlyke Geesten, uit Warmte en Overvloed van Voedzel ontftaande , de noodzaaklykheid van den Winterflaap verbant, en hun belet daarin te ftorten. 't Is desgelyks eene optekenenswaardige byzonderheid in de Huishouding der Natuure, dat de Hoogleeraar pallas de Hette der Vogelen veel grooter vondt dan die der Viervoetigen,te weeten van 103 tot 111 Graaden. — Eene wyze fchikking der Voorzienigheid, in de Hette des Gevederden Géflachts evenredig te maaken aan' den hoogeren trap van Koude, heerfchende in dat gedeelte des Dampkrings, waar zy vliegen» ka-  |NATÜÜRL. HISTORIE VAN DE StOÈTSE, OF ZSE-PHAISANT. 37© natuurlyke historie van de slobbe , of zee-phaisant. (Volgens den Heer de buffon.) TTVe Slobbe of Zee-Phaifant heet in 't Latyn Anas LatiroJuJ jtra of Clypeata; in 't Fransch, Rouge d la cuilliere of Siuchet; in 't Engclsch , Shoveler; in 't Hoogduitsch, Breit-Schnabel of Schild-Eend. Deeze Vogel is opmerkenswaardig uit hoofde van zyn grooten breeden en platten Bek , afgerond en in 't einde lepelswyze uitloopende ; hy is een weinig kleinder dan de Wilde-Êend; zyne Pluimadic is ryk in kleuren, en hy fchynt den bynaam van zeer fchoon te verdienen, welken ray hem toevoegt. De Kop en het bovenlte gedeelte van den Hals zyn fchoon groen, de Dekveeren der Vleugelen bovenaan zagt blaauw, de volgende wit, en vormen de laatde op den Vleugel een koperkleurigen groenen fpiegel: deeze zelfde kleuren vertoonen zich , fchoon veel flaauwer,\op de Vleugelen der Wyfjes, die, voor het overige, geene andere dan donker-graauwe en rosfe vederen hebben, met zwarte als gemalied en gerand; de Borst, en het benedendeel van den Hals, by dè Wyfjes zyn wit, en geheel het Onderlyf helde? ros; eenige hebben een witten Buik. De Heer jjaillon verzekert ons, dat de oude Slobben, alsmede de oude Roepers (*), zomtyds hunne fchoone kleuren bewaaren, en de gekleurde Vederen krygen op denzelfden tyd als de graauwe, waarmede zy alle jaaren, naa den paartyd, bedekt worden; en hy merkt, met regt, op, dat deeze byzonderheid, in de Slobben en Roepers, deNaamlystmaakers heeft kunnen misleiden, en de foorten deezer Vogelen doen vermenigvuldigen; hy zegt ook, zeer oude Wvfjes gezien te hebben, die, even als de Mannetjes, de wemelde "kleuren op de Vleugelen hadden ; maar dat die Wyfjes, geduurende het eerde Jaar, geheel graauw waren, voor het overige blyft haar Kop altoos van die kleur. Wy kunnen niet nalaaten de keurige Waarneemihgen van dien Heer, over de Slobbe, hier plaats te geeven. „ De gedaante van den Bek deezes Vogels , zegt de Heer baillon , „ duidt zyne leevenswyze aan; zyne twee breede Kaakbeenen hebben randen, voorzien met eene foort van (*) Zie de Namurlyke Historie van den Roeper-Eend, bit? bov^n, bladz. 187, enz. Cc 2.  3°° natuurlyke historie Van tandjes , Welke niet doorlaaten dan de modder, de wormpjes, de kleine Infecten en Schulpvisfchen, welke hy iri den modder aan den oever zoekt, ophoudende; hy heeft geen ander Voedzel (*). Ik heb ze menigmaal, op het einde van den Winter, geopend, en, ten tyde van Vorst, 'ïr geen kruid, hoe genaamd, in de Maag gevonden,fchoon t gebrek aan Infecten hun hadt moeten noodzaaken om daarin het leevensonderhoud te zoeken: zy onthouden zich dan alleen aan de Waterbronnen, en vermageren alsdan zeer; doch worden vet in den Voortyd door het eeten van Kikvorlcbéh. „ Onophoudelyk dobbert de Slobbe in 't modderig Water , bovenal 's morgens en 's avonds, en zelfs diep in den nagt; ik denk dat hy in het donker zien kan, althans dat hy dan niet volkomen van gezigt beroofd is. Hy is wild en fomber van aart, en wordt bezwaarlyk aan den tammen daat gewend : beftendig weigert hy brood en graan te eeten. 't Is recht jammer , dat men deezen fchoonen Vogel tot geen Inwooner onzer Vogelpleinen kan maaken. „ DeSlobben komen by ons, omtrent de maand February; zy verfpreiden zich in de Moerasfen; een gedeelte broedt 'er alle jaaren: ik vermoed , dat de overige verder Zuidwaards optrekken; dewyl deeze Vogels hier fchaars worden naa de eerfte Noordewinden die in Maart waaijen. Die hier te lande gebooren zyn, vertrekken omtrent de maand September; 't is zeldzaam' ze te zien overwinteren: waaruit ik opmaak, dat zy de koude vreezen en fchuwen (f). „ Zy verkiezen tot nestelplaatzen groote rietbosfchen op weinig bezogte plaatzen: het Wyfje legt tien of twaalf Eyeren, bleekrood van kleur: de broedtyd duurt, naar dat my de Jaagers onderrigt hebben , acht en twintig of dertiodagen: dan ik zou liever denken, dat men 'er vier of wf en twintig dagen voor moet ftellen. J „ De Jongen komen ter wereld met een graauw gevlekt dons, en zyn zeerleelyk; de Bek is alsdan bykans zo breed als het Lyf, en de zwaarte van denzelven fchynt hun Jas- t'g; (*) Men moet hier byvoegen de Vliegen, die de Slobbe behendig weet op te vangen , als hy over het Water vliegt: van daar heeft hy de naamen van Mugg-ent en Anas Muscaria, bv GESNER. f (t) In den Zomer gaan zy vry verre in 't Noorden op; dewy! men ze, volgens unm«us, in Schonen en Gothland ziet. Fauna als  VAN GOÉDEN RAAD, ENZ. 4lt als anderen daartoe te vermanen , en aan te fporen; teri einde zich voor alle dingen te benaarftigen om beftendig een goed gebruik te maken van zyne vryheid, tot het inrigten zyner zedelyke daden. Dan, laat ons den Mensch in die betrekking befchouwen, zo als hy niet flegts ftaat met zyne Natuurgcnooten ; maar zo als hy veelal geneigd is, zo wel in dezë betrekking,.als in die tot zichzelven beftendig geneigd is, zo voor zichzelven als met opzigt tot zyne Evenmensch, zyne vryheid te misbruiken; het nuttige te verwaarloozen; het heilzaamfte te veronagtzamen; en de getrouwfte vermaningen in den wind te flaan; met hunne eigen bedorven lusten en verkeerde neigingen op te volgen. Terwyl hy, door 't misbruiken zyner vryheid , dezelve verliest, en, van een vry Schepzel, een flaaf, een dienstknegt der Zonde, der kwade, der verdorven, neigingen; word. En vvaarlyk, wanneer we den Mensch regt gadeflaan^ is, over 't algemeen , zekerlyk dusdanig het beftaan der meeste Stervelingen. Ga tot u zeiven in, ó Mensch t en overweeg , of ge niet veelal geneigd zyt tot zulk een verkeerd beftaan; en of uw gemoed niet klopt, als ge u zeiven eens in ernst rekenfehap afvordert van uwe zedelyke bedryven, en opmerkt , hoe vaak gy de heilzaamftë raadgevingen, de getrouwlte vermaningen, vefonagtzaamt? Zal uw geweten u niet befchuldigen, als gy in ernst tot u zeiven inkeert, en vraagt : Heb ik ook altoos vers, ftandig, of den meesten tyd als een dwaas gehandeld $ het beste, het heilzaamfte, beftendig verfmadende?" Hebt gy niet veeltyds het ergfte verkozen, het beste verfmaad ; en dat wel tegen de getrouwfte vermaningen, de welmeenendfte raadgevingen, aan ? Onderzoek u zeiven, 6 Mensch! met al die getrouwheid welken het gewigt der zake "vordert; en ik hou me verzekerd, dat uw geweten u in 't aangezigt zal toefpreken: ,, Gy hebt dwaaslyk ge- „ handeld, ik moet u veroordcelen." Onderzoek dan verder u zeiven, en' gy zult bevinden, dat gy, van een vry Wezen , waarlyk een flaaf zyt geworden , een flaaf van uwe bedorven neigingen: want hy, die niet luistert naar de ftemme des wyzen vermaners; die niet luistere naar de ftemme der opmerking; die zal met de daad bevinden , dat hy weldra, gekluisterd in de boeijen der fiaaffche dienstbaarheid, zyne geheele vryheid verliest. Dusdanig is veelal het beftaan van den verdwaasdeö E e 2 Stoft  412 DE SCHADELYKHEID VAN HET VERACTEN Sterveling, 't was het reeds van den vroegften ugtenftond, van 'sVVaerelds aanbegin af, 't zal dus onder ons blyven voortduuren, en niet eindigen dan met den jongften avondHond ; wanneer de fchaduwen van den euwigen Nagt dalen , en de tyden in de grondelooze diepte van de Etiwigheid weg zinken. Is zulk een verkeerd beftaan niet allerduidelykst gebleken in onze eerfte Stamouders in het Paradys. De heilzaamfte raad, de getrouwlte vermaningen, de uitdrukkelykfte bevelen, de billyklte wetten , hadden zy onmiddelyk uit den mond van hunnen Maker ontvangen : dan nauwlyks waren ze ontvangen , of zy wierden door hen baldadig overtreden. Onze Stamvader veragtte den besten raad, dié ooit Sterveling ontving van zynen Schepper, van zynen getrouwen Weldoener. Hy handelde regt tegenftrydig de bevelen van zynen God; — verfmaadde zynen raad; — en zie daar, hy ftortte zich, en zyn nakroost, in eenen afgrond van rampen, in eenen poel van jammeren. Dit toch had ten gevolge, dat hy zyn ganfche Nageflagt in hetzelfde ongeval, in dezelfde rampen, fleepte; en, deelgenoten van dezelfde jammeren, wierden zy ook gelyk aan hem, ten opzigte van zyne kwade neigingen, en bedorven begeerlykheden. Hier toch is de grond gelegd tot alle die verkeerdheden , tot alle die dwaasheden, die bedorven begeerlykheden, waartoe in 't vervolg al 't Menschdom vervallen is. Verkeerdheden , welke men van toen af zag doorbreken, en meer en meer plaats grypen; het welk een reeks van treurige, van bejammerenswaardige, gevolgen na zich gefleept heeft. Deze gevolgen ontdekten zich al vroeg. Zo dra het Menschdom maar in getal begon toe te nemen, zag men terftond de treurige gevolgen der ongehoorzaamheid. De gevloekte wraaklust aan 't zieden, deed het onfchuldig broederbloed over het onzalig aardryk ftroomen. En toen het Menschlyk geflacht vervolgens fterk vermenigvuldigde, vermenigvuldigden ook de boosheden en wanbedryven niet weinig. De fnoodfte wellust, de baldadigfte, de dar- telfte ongebondenheid, nam hand over hand toe. De Boosheid fteeg ten hoogften top. Al 't Menschdom had zynen weg bedorven, en het geroep daarvan klonk tot God in den Hemel. — De fnoodheid eischte ftraf; — de God des Hemels kon dezelve niet langer verdragen; want het gedigtzel van 's Menfchen harte was ten eenen.maal boos ; het geen een berouw in den Schepper verwek-  VAN GOEDEN KA AD, Ëtfz. 413 wekte, van het zelve gemaakt te hebben; des hy het Menschdom met een vernielend oordeel dreigde. De Wateren zullen het verdelgen; op zyn gebod zullen de Huizen des Hemels onrflooten worden; en de fonteinen des Afgronds zich openen, om het geheele Menschdom in eenen peilloozen Afgrond te verzwelgen 1 — Dan, de getergde wraak des Hemels word nog lange vertraagd. Goedheid en langmoedigheid pleiten nog om een uitftel van de verdiende ftraf; en de lang beledigde Godheid laat zich verbidden; de getergde wraak word bedwongen; de ftraf word honderd en twintig jaren uitgefteld; en, geduurende dien tusfchentyd, houdNoach, terwyl hy al vast de Arke ter zyner behoudenisfe vervaardigt, niet af, van zyne Natuurgenooten, op Gods bevel, te waarfchouwen tegen het dreigend gevaar; hen te vermanen, te bidden en te fmeeken, om naar zyne ftem te luisteren, en aan de bevelen, van Gods wege gedaan, te gehoorzamen. —-—■ Dan alles was te vergeefsch; alle vermaningen by hen ydel; ze wierden in den wind gellagen, veragt en befpot. Eindelyk beginnen de daden zelve te fpreken : de tyd van uitftel is ten einde, de mate hunner ongeregtigheden is vol. —- Nu begint bet redeloos Vee zelfs te prediken , met de overtuigendfte reden te prediken , hen te vermanen, en hun het dreigend nakend gevaar overtuigend voor oogen te ftellen. Het Vee, by paren opgaande, bevestigt de welmeenende vermaningen van Noach. Wie, dit fchouwtooneel aanfchouwende, zal zich nu niet fchielyk laten overtuigen en bewegen, om dit voorbeeld te volgen? . Gewis, de Mensch zal luisteren naar de ftem van zo veele vermaners. Men zal de flegtigheden verlaten, en zich wenden tot zynen Maker , tot zynen Heer, tot zynen God en Weldoener. Maar neen ! —— De Mensch volhard in zyne boosheid, en Gods ten einde getergde wraak word des te gedugter, naar mate zy langer is uitgefteld. Nu breken op éénmaal alle de fonteinen des Afgronds los, de Huizen des Hemels ontfpringen, en de ganfche Aardbodem , met alle deszelfs wooners , word verzwolgen, in den grondeloozen Afgrond der woedende Golven. Nu fchreit men te laat den Hemel aan; nu ziet men te laat, dat men de ernftigfte vermaningen verwaarloosd, de nuttigde, de getrouwde, waarfchouwingen in den wind geflagen, eigen bedorven neigingen en wellusten opgevolgd, en, door een dartel misbruik,van Ee 3 'sII©-  #T4 Ï?E SCHAT)ELYKHEID VAN HET VERAGTEN 's Hemels gefchenken, zich geftort heeft in een poel vaö eindelooze jammeren! En heeft dit het Menschdom in volgende dagen opmerkzamer gemaakt? Neen, ó Neen! Dit Uiige, (om andere euveldaden ftilzwygëtid voorby te gaan ,) Sodom en Gomorra, daar de boosheid dermate de overhand neemt, dat het geroep van de aldaar gepleegde gruwelen ten Hemel klimme. De langmoedige God word getergd ; zyn wraak word, door de boosheden des Volks, zo lang gezard, dat Hy genoodzaakt worde het vuur uit den boogen Hemel neer te werpen , die Steden met derzelver inwooners door de vlammen te verteeren, en het ganfche Land in eenen poel van vuur en fulfer te verzwelgen. Hier ondervond men weer te laat, dat de heilzaamfte vermaningen, en de getrouwlte raadgevingen, jammerlyk veragt waren geworden. Indien men" nog het eenige huisgezin, waarin zich brave Menfchen onthielden , niet balddadig ware aangevallen; wie weet. . . . Maar neen, de boosheid was breidelloos! En wat toch zou 'er van den braven Lot geworden zyn, ten ware de Almagtige niet tusfehen beiden ware gekomen , en de woeste menigte met blindheid geflagen hadde. Gebeden, fmeekingen , ernftige vermaningen, welmeenende raadgeevingen, toch waren vrugtloos; niets kon by deze ontzinden baten. —» Zy blyven in hunne gruwelen volharden: —— met vloeken, met ysfelyk vloeken en zweeren, tasten zy, in eene ftikzwarte donkerheid, om zich heen: de godlooze menigte verdwaalt ai tierende en razende op den weg; zy blyft io hare gruwelen volharden, en op het pad der verfoeijelykfte godloosheden voortgaan, tot op het oogenblik, dat het vuur van 'sHemels lang getergde wraak nederdaalt, de Steden in vlammen zet, die met alle derzelver Inwooners verteert, en het ganfche Land geheel omkeert , zo dat 'er van derzelver° plaats geen teken overblyve, —— Alleenlyk Lot met zyn Huisgezin , die de getrouwe vermaningen gehoor gegeven, en naar den Godlyken raad geluisterd had , ontkomt het ysfelyk gevaar: doch zyne Huisvrouw, welke Gods byzonder bevel niet opvolgt, word, op den uittogt, tot een euwig gedenkteken, in een Zoutpylaar veranderd en tot een toonbeeld van Gods gedugte wraak gefteld. Veragt vry , laatdunkende Menfchen, trotsch op uwe ingebeelde vermogens, op uwe nietsbeduidende magtelooze be-  VAN GOEDEN RAAD 5 ENZ. 4-15 bekwaamheden , veragt vry, verwaten Adamskinderen , den besten raad , de welmeenendfte vermaningen; —— veragt vry dat geen, 't welk by de uitkomst blykt het heilzaamfte te zyn; te laat moet gy u gewis — al te laat zult gy u, wegens uwe waanwyze vermetelheid, wegens uwe dwaze roekeloosheid, dit gedrag beklagen. ■— Al te laat ziet zulks veelal de verblinde Sterveling; hy word het, ten koste van zyn eigen verderf, gewaar, dan eerst, als 'er geen herftellen meer aan is! Getuigen hiervan de aangehaalde voorbeelden, door eene reeks van vroegere eeuwen , zo wel van byzondere perfoonen en «evailen, als van geheele Natiën en Volken: welker waarschouwing nog daarënboven verfterkt word , door latere voorbeelden, die de Gefchiedfchriften aan 't nagellagt overgeleverd , en nog voor de volgende Euwen, als zo veele fprekende bewyzen , nagelaten hebben. Dan, wy zullen het aanvoeren hiervan befparen voor een tweede gedeelte dezer Verhandeling; het welk wy, zo er ons de lust niet toe ontbreekt, en hetGode behage onze gezondheid te fparen, by de eerfte gelegenheid meenen te laten volgen. C. v. d. G. het LIQ.UQR STIPIICUS LOOFFII, als een uitmuntend bloedstelpend geneesmiddel tegen alle soorten van bloedstortingen en onregelmaatige bloedvloeiingen , bekend gemaakt , aangepreezen ~en met eenige gewigtige waarneemingen bevestigd , in een brief aan de schryvers der Alg. Vad. Lett. voor 1791, door. andreas ujlius augustus looff, Med.' DocJor te Rotterdam. wel edele heeren! Dnar myne, op nieuws herhaalde bekendmaaking, van. het wel eenvoudig, maar echter allernuttigst Middel tegen de gevolgen van den Dollen Hondsbest, een plaats in uw nuttig Tydfchrift vergund is, en veele over .deeze mvne ten algemeenen nutte aangewende poogmg hun genoegen aan my hebben doen blyken , zo ben ik daardoor aangefpoord, om ook deeze aan UEd. te zenden, in verwachting , dat daar dezelve niet minder wichtig voor het E e 4. Mensen-  4*5 HEtf LIQ.ÜOR STIPTICÜS lOOVVJi Menschdom is, dezelve eene plaats in UEdl.geacht Maand* werk zal mogen beflaan. Even gelyk ik met de bekendmaaking van het Middel tegen de gevolgen des Dollen -Hondsbeeis gehandeld hebbe(-J, zo is thans myn doelwit, om, door eenige "ewi°-tige eigene Waarneemingen, de heilzaame uitwerkingen van het Liquor SUpticus te doen zien, om daardoor , ware het mogelyk, deszelfs gebruik en nut algcmeeuer bekend te doen worden. Het zoude overtollig zyn de bereiding van dit bloedltelpend Middel weder bekend te maaken , daar zulks door wylen mynen Vader, in het Jaar i773, reeds gefchied is (f;, en zells ten tweedenmaale herhaald, in de Verhandelingen van het Geneeskundig Genootfchap Servandis Uvibus (J) Het zal echter niet geheel onnut zyn , fchoon Jk hier de bereiding van het Middel niet aanwyze, evenwel toch iets van deszelfs hoedanigheden te zeggen : zie hier wat 'er bladz. ao in het Donum Chemicum\an regd word. „Dit Vogt is van eene aangenaame seele „ coleur, gelykende naar het in Koningswater opgeloste s' nr^'n-fn"'82!"5, ZWaur en van dikte als een dunne „ Oly; ftilftaande laat het een geel bezinkzel vallen en is zonder eenige reuk, doch heeft het eene inktachtiee „ fmaak, is geweldig ltroef en zamentrekkende op de „ tong; maar het geringde deel daarvan eene opene Won„ de aanraakende, geeft daaraan het gevoel van een „ gloeijend yzer, hoewel zulks zeer rasch voorby ^aat„ meerdere druppen echter, met twee of drie oneen zui* 4, ver Water verdund, en gedronken, veroorzaaken de „ Maag geene moeijelykheid; dezelve in drie a vier oneen „ heet Regenwater gedaan , verwen het zelve fterk met „ een geele coleur , maar in een aftrekzei van droo°e Kruiden gedrüpt, word eene ongeloofelyke hoeveelheid j, daardoor zwart gevehvd." Ik O Zie N. Alg Vad. Lett. V. D. No. 9. bl. 371. Mengelw. . (j) Donum Chemtcum, of Verhandeling over de nuttigheid der Scheikunde, &c. door phil. joh. looff, Med. Doclor Te Groningen by L. ïluifingh, 1773. bladz. 25. (§) Zesde Deel, bladz. 185, waarby deszelfs nut met vier Waarneemingen bevestigd is, dienende dezelve teffens ter waarschuwing, 0111 zich voor alle vervalfching van het zelve te kunnen wachten , dewyl het daaraan gewoonlyk alleen toe te fchryven is, wanneer het Hulpmiddel de gewenschte uitwerking niet veroorzaakt, "  AANGEPRESZEN, ENZ. 417 ïk gaa dan over ter befchryving van het gebruik en de Uitwerking van het Middel zelve. I. Waarneeming. In Open Wonden. In den Zomer van het Jaar 176a of 1763 , werkte aan myn Ouders Huis een Timmerman, Jan van Peer, zynde van een welgefpierd en bloedryk geftel, oud 35 jaaren, en kreeg toen het ongeluk, van met een fcherpe Bytel zich een zwaare Wonde in de Muis der Linkerhand toe te brengen, de bloedftorting was daardoor zoo geweldig, dat de Man byna in flaauwte viel; eenige druppen van het Liquor SUpticus , door myn Vader op de Wonde geappliceerd , veroorzaakten wel voor een oogenblik een brandende pyn, maar het Bloed ftolde teffens oogenbliklyk, formeerde een korst, die, vervolgens met fchoon linnen verbonden zynde, binnen kort volkomen genas. II. W aarnee min g. Den ssften Juny 1783, wierd ik geraadpleegd over de Huisvrouw van Gerrit van Dyk , die een ongemak in de Borst had; ik bevond haar zeer zwak, teder van geftel, oud zeven en zestig jaaren; de Borst was bezet met een Scirrüs of kankerachtige hardigheid, ter grootte van een vuist; onder de Tepel waren drie a vier kleine openingen , waaruit by annhoudenheid eenige wanriekende Etter vloeide, waarby zy zomtyds meer of min fteekende en brandende pyn gevoelde. Daar ik deeze Scirrus aan alle zyden vast gehegt bevond , oordeelde ik , dat 'er van de afzetting •geen goede gevolgen te verwagten waren. De Middelen welke ik haar, fchoon niet tot geneezing, maar alleen tot verzagting toediende , voldeeclen boven verwachting aan myn oogmerk; want door een fterk refolveerend Vogt zyn de fmerten , naa de omftandigheid , aan.merkelyk verzagt geworden. Door het Alcali volatile fluor, het welk de Heer Martinet als een Middel tegen de Kanker aanpryst, aan te leggen, is de onaangènaame lugt tot aan het einde toe draagelyk gehouden, en ten laatlten zyn, door een dagelyks gebruik van de Pulvis Cort. Peruviani te maaken, de levenskragten zodanig onderfteundj dat zy nog derdehalf jaar daarna heeft geleefd : op den iaden Oclober van het jaar 1783, Was zy, door eene hevige bloedftorting uit de Wond der Ee 5 Borst,  #lS HET LTQÜOR STIPTICÜS Loomi Borst, in eene zo zwaare flaauwte gevallen, dat men een fpoedig einde verwagtte; ik zond haar het volgend menend, te weeten, 80 druppen van myn eigen bereid Liquor Stipticus, met tien lepels vol Water verdund, om daarvan zo lang de Bloeding aanhield, om de vier uur een halve lepelvol , met eene gelyke hoeveelheid Water aangelengd toe te dienen ; na drie a vier reizen daarvan gebruikt té hebben, hield de Bloedftorting geheel en al op , terwyl het overige van het drankje, als gemeld is, gebruikt wierd. ; Zeventien dagen daarna was 'er op nieuw eene Bloedftorting, fchoon met zo geweldig als de eerfte, ontftaan, waartegens ik het zelfde Middel gaf, en ook het genoegen had, dezelfde uitwerking 'er van te ondervinden. Een gelyke toeltand overviel baat vier maanden, en nog eene diergelyke negen maanden daarna, en telkens was het zelfde Middel van eene even gelukkige uitwerking ; van dien tyd af tot aan haar levenseinde, heeft zy het Middel niet weder.nodig gehad; zynde, in het laatst van December 1785, door ver. val van kragten, zagtelyk in den Heere ontllaapen. III. Waarneem ing. In Neusbloeding. (*). Schoon ik van dien aart 'er verfcheide konde opgeven oordeel ik echter , dat de twee volgende Waarneemingen voldoende zyn zullen. Den (*) In zeer groote Wonden, als by afzetting der Ledemaa. ten, hier omtrend heeft nog de Autheur nog ik, geene gelegenheid gehad met dit Vogt Proefneemingen te doen ; uit da ifte Waarneeming zoude men kunnen befluiten, dat wanneer dit Vogt op zichzelven in zodaanige zwaare Wonden gebruikt wierd, daardoor veelligt ftuiptrekkingen of andere kwaade toevallen konden veroorzaakt worden; maar zoude het zelve, Biet twee of meerdere deelen Water verlengd, niet ter beteu. geling van hevige bloedftortingen in zoortgelyke gevallen van dienst' kunnen zyn? Men zoude ten minften, op deeze 'wyze, zonder eenig gevaar, daarvan op die wyze eene Proef neemen kunnen. Zie hier wat de Hoogleeraar Petrus Lucht, mans, van dit Liquor Stipticus, in een zoortgelyk geval ondervonden heeft, door zyn Ed. medegedeeld aan het Zeeuwfche Qenooclfchap, en befchreven in hun 14de Deel, alwaar de Autheur zegt: „ Ook begon de Fungus 1111 van tyd tot tyd te „ bloeden, vooral by het veranderen van het Verband, en dee„ ze bloedingen, die in 't begin van weinig aanbelang waren, „ weg.  A A N G EPREE ZEN , ENZ. J^J(f Den isden Oftober 1784 , by den Heer Abraham Hübert geroepen zynde, bevond ik zyn Ed. fterk uit de Neus bloedende, het welk reeds over de drievierde uurs geduurd had, en zo hevig was, dat het genoegzaam een' ftraal formeerde. Men had reeds vrugteloos eenige gewoone Huismiddelen beproefd; ik gaf den Lyder tien druppels van het' Liq. Stipticus met twee lepels Water verdund, in, waarop , na eenige minuten , de bloeding merkelyk bedaarde, doch, na een quartier üurs nog niet geheel opgehouden zynde, deed ik dien Heer nog agt druppen van' het zelve met twee lepels Water gebruiken, waarop, binnen den tyd van tien minuten, de Neusbloeding geheel ophield , en ik den Lyder vryheid konde geeven om naar zyn Huis te keeren ; evenwel uit hoofde dat zyn Edl. tusfehen de 22 en 23 jaar oud , daarby zeer bloedryk en menigmaal aan Neusbloedingen onderhevig geweest was, zo bereidde ik tot voorbehoeding nog het volgend Mengzel: te weeten; 48 druppen 'Liq. Stipticus en tien lepels vol Water, om 's morgens en 's avonds een lepel vol daarvan te neemen , en hierdoor is die Heer, tot hiertoe, van dit lastig ongemak bevryd gebleeven. „ werden dagelyks fterker, en ontftonden zomwylen op veele plaatzen te gelyk; fpringende het bloed, een en andermaal, met zoo veel geweld, dat het met geheele flraalen uit. zyna „ Bedftede tot op de helft der Kamer fpsot. Des Nagts, tus\, fchen den 27 en 28ften September, hervatte dc bloedftorting ,', op nieuws van zelve, en deeze was zo geweldig, dat da „ Lyder , door groot verlies van bloed, flaauw wierd, en ftui- „ pen kreeg: men dagt niet anders dan dat dit toneel „ een einde van zyn leeven zoude gemaakt hebben. De Jonge „ Heer Creve, (wiens Vader de Heer G. Grcve , zeer kundig „ en beroemd Chirurgyn alhier , op requilltie van den Heer „ IV. de Koning, Stads Doftor, zedert den coften September, „ van Stadswegen, onzen Lyder als Chirurgyn behandelde,) in „ den Nagt daarby geroepen zynde, had veel werks, om deeze ,, zo hevige bloeding te ftelpen , en bereikte zyn oogmerk „ niet dan met veel moeite door het liquor stipticus van „ looff, te vinden in zyn Ed. gedrukte Donum Ckemicum." Ik had wel gewenscht, dat de Heer Lucktmans goedgevonden had te melden , of dit Middel in- of uitwendig a*n den Lyder toegediend is, en zo het laatfte gefchied is, op welk eene WyZe? Het zal ten minften voldoende zyn om kundige Heelmeesters aan te zetten , om 'er, by voorkomende zwaare Operatien, de Proef Tan te neemen , waardoor veel bloed, en feygevolg ook de kragten der Lyders, befpaard kunnen worden.  4*3 het liqodr stipticus looffii IV. Waarneem ing. De Heer Simon Lans, oud tusfehen de 25 en qo faaren zeer gezond en bloedryk van geftel, klaagde my, £ de maand Oftober 1785, dat zyn Ed. nu reeds zedert ruim vyf jaaren van tyd tot tyd aan fterke Neusbloedingen onderheevig geweest was, en hier voor reeds diverfe Middelen op raad van Geneeskundigen, doch vrugteloos, gebruikt had; ik heb dien Heer flegts een eenig drankje, uit zestS druppen van dit bloedftelpend Middel™ zestien lepels vol Water, gegeeven, om 'er 's morgens en 's avonds een leper, yol van te neemen door welk eenvoudig Middel zyn Ed. ten vollen herfteld is. J Het is my meermaalen gelukt, om, door een gift van 8 iT^etWal" verdund, in te geeven, een fterk Neusbloeden binnen 334 minuten te doen ophouden. In Bloedfpuwing. In dit toeval, het welk ieder Geneesheer met my gereedelyk zal toeftemmen , dat meestentyds van zeer gevaarlyke gevolgen is , heb ik bevonden , dat men, by andere ¥ZT£ \Ildd^len en voorzorgen te gebruiken, door een of twee herhaalde Aderlaatingen te doen, na dat de toeftand der Dyders zulks vordert, door een of twee giften van 8 a 10 druppen van dit Vogt, met Water verdund, in te seeven, het zelve te boven gekoomen is. V. Waarneeming. In den Naazomer van bet jaar 1778, te Enkhuizen praftÜ feerende, wierd ik geraadpleegd over den toeftand van de nu zynde oudlte Dogtcr van den Heer Lucas Pan, alzo haar ouder Zuster, voor eenige maanden, circa 24 jaaren oud aan eene Longteering overleeden was. Daar zich hv de laatstgemelde, lang te vooren, verfchvnzelen vertoond had. ■ den , welke zy nu ook by deeze 'hunne Dogter gewaar wierden, waren zy niet weinig ongerust, en dit vermeerderde noch, door dien 'er verfcheidene in die Familie aan deeze Ziekten overleeden waren. Men verlangde dan van my , om, zo het doenlyk was , door gepaste Middelen, haai- Edl. voor gevaarlyke gevolgen te behoeden. Deeze Jonge Juffrouw van byna ai jaaren , op het oog 'er zeer gezond uitziende, bevond ik dat haar Polsflag bovenin aa-  AANGEPREEZEN, ENZ. 421 maate fnel was, zy klaagde over eene ongewoone inwendige warmte, was eenigen tyd aan een drooge hoest onderhevig geweest, nu en dan kortademig, ligt vermoeid, voornamelyk wanneer zy de trappen opklom; alles verrichtte zy met eene meer dan gewoone drift , daarby was zy zeer aandoenelyk van Zenuwgeftel , haar Urin was doorgaans zeer dun, helder en wit als Regenwater. Dit alles overweegende, zo dacht my, dat deeze driftigheid en meer dan gewoone aandoenelykheid , uit een verhielden omloop van het Bloed ontftond, het welk dus oorzaak was, dat de dierlyke geesten fpoediger en in eene grotere maate, dan met haar natuurlyk Lichaamsgeftel ftrookte, afgcfcheiden wierden, en daardoor op haar zintuigelyk geftel (fenforrum commune) hunne uitwerking oeffenden; teffens begreep ik, dat het ftelzel haarer Bloedvaten in 't algemeen, en dat van haare Longen in 't byzonder, tegens de hevige fchuuring niet beftand was, die door de verhielde circulatie des Bloeds veroorzaakt wierd, gelyk ik afleiden konde uit de meer dan gewoone inwendige warmte, moeijelykere ademhaaling en ligte vermoeidheid (*). En dus, wanneer men haar van het te vreezene gevaar bevryden wilde, men allen vlyt aanwenden moest, om , door gepaste Geneesmiddelen en eene wel beftuurden leefregel, het evenwigt tusfehen de vaste en vloeibaare deelen te herftellen , ten einde daardoor een regelmaatigen omloop van het Bloed te veroorzaken. Met dat oogmerk liet ik haar verkoelende Poeiers, uit Campher en Salpeter beftaande, en, om de Vezelen der Vaten te (*) Denkende hier by aan het gezegde van den onfterfelyken JSoerhaave, in zyn Tra&atus de Viribus medicamentorum, in deszelfs Prologomtna. ,, Onze Lichaamen beftaan uit twee deelen, namentlyk, vaste en vloeibaare. — Zoo lang de vloeibaare „ deelen binnen hunne buizen regelmaatig bewogen worden, zoo „ lang is de Mensch gezond; edoch, wanneer deeze beweeging onregeltnaatig word, of in eenig deel ophoud, is de Mensch ziek Dus beftaat de gezondheid in eene regelmaatige „ beweeging der vogten , te gelyk met een evenredigen tegen„ ftand der vaste Deelen, waar ter plaatze ook gefteld. „ De vloeibaare deelen zegt men regelmaatig te beweegen , „ wanneer dezelve geen meerder aandrang op het eene dan op „ bet andere deel maaken; de tegenftand der vaste deelen word „ evenredig genaamd , als zy regelmaatig de vogten in alle „ haare deelen drukken, zoodat daarvan geen gevoel van onget, mak of fmene word gewaar geworden,"  4*2. het liquor stipticus looffii te verfterken , alle dagen i i 3 Drachmen Poeier van de Kinabast, gebruiken. Omtrend den leefregel verbood ik haar byzonder het gebruiken van veel Zout, Zuur en Speceryen, doch ordineerde, dat zy alle dagen 's morgens, 's middags en 's avonds, telkens vóór de Maaltyd, drie of vier lepels vol grove Gort, in Water gekookt en met wat Suiker, Syroop of Honig zoetgemaakt, moest confumeeren, ten einde daardoor eene gelykmaatige voeding te bezorgen. Naa haar dus zes weeken lang behandeld te hebben, en zy in allen opzichte beter fcheen te zyn, wierd ik 's nagts geroepen, en vond de Lyderes zeer ontfteld , dewyl zy Bloed opgegeeven had ; de hoeveelheid daarvan was wel niet zeer groot, doch echter genoegzaam om erger gevolgen te kunnen vreezen. Dan, op myn Middel vertrouwende , itelde ik haar en haare Familie gerust, en gaf terftond 8 a 10 druppen van myn Liq. Stipticus met twee lepelsvol Water ; de Bloedfpuwing hield op, en kwam niet wederom, offchoon ik geen Aderlaating liet doen. Tot voorbehoeding , liet ik haar echter 's morgens en 's avonds een lepelvol van een Mengzel uit 48 druppen Liq. Stipticus en zestien lepels Water gebruiken, en zy heeft het zelve vervolgens niet meer nodig gehad : maar met verfterkende Middelen heeft zy nog wel vier a vyf maanden aangehouden , als wanneer ik haar Polsflag geregeld, haare hartstogten gemaatigd, en haare krachten zodanig verfterkt, vond, dat ik haar en haare Familie met eene volkomen herltelling geluk konde wenfchen.' Ook is zy nu reeds Moeder van twee gezonde Kinderen die zy zelve gezoogd heeft, en alles heeft zich met haar zeer wel gefchikt. Dezelfde uitwerking, welke dit Middel op de Bloedfpuwing heeft, oefent het ook uit by de Bloedbraaking; maar om niet te langwylig te zyn, zullen wy overgaan tot de VI. Waarneem ing. Het Bloedwateren. Op den aden February 17S5, klaagde my de Heer Mach. Jan/en, een Man van omtrend 64 jaaren, zeer gezond en bloedryk, dat hy nu zedert drie dagen zyn Water bezwaarlyk had kunnen maaken, en, dien morgen zulks met veel moeite ontlastende, zeer verfchrikt was, doordien hy Tuim een halve Waterpot Bloed had geloosd. Hem gerust itellende, gaf ik aan zyn Ed. aanilonds een drankje, uit 40 drup»  AANGEFREEZEN, ENZ. 413 druppen Liq. Stipticus en twaalf lepels Water beftaancie, om daarvan terftond twee lepelsvol en zo lang het Bloedwateren aanhield, om de drie uuren een lepelvol, te neemen. Het Bloedwateren verminderde, maar was evenwel zo hardnekkig , dat het niet voor den derden dag geheel en al ophield : daarby gebruikte de Lyder teffens verzagtende, heelende en verfterkende, Poejers. Den ïóden February kwam de Bloedwatering weder te voorfcliyn , dan het zelfde drankje deed dit toeval ook ras weder ophouden. Tot voorbehoeding gaf ik zyn Ed. nog een Mengzel, uit 50 druppen van myn Liq. Stipticus en 14 lepels Water om daarvan 's morgens en 's avonds een lepelvol te neemen, en, na dat dit gebruikt was, bleef het toeval weg. Dan , op den i4den November deszelfden jaars, klaagde de Lyder over zeer groote moeijelykheid in het Watermaaken, zoo dat ik genoodzaakt was hem een afdryvend Middel te geeven, het geen wel van een goed gevolg was; maar drie dagen daarna, kreeg hy weder een hgte aanval van Bloedwateren, 't welk echter door eenige weinige giften van het gewoone Middel weggenomen wierd. Om het zwakke vaatgeftel der Nieren te verbeteren, hield hy een geruimen tyd aan met verfterkende Middelen te "ebruiken, waardoor hy dan ook ten vollen herftelde, en van dit ongemak bevryd bleef tot den ioden Jan. 1789, wanneer onze Lyder een veel heviger aanval van Bloedwateren kreeg dan alle voorgaande, dezelve was ook moeïjelyker om te herftellen; evenwel hebben 3 a 4 van voorgemelde drankjes de geheele zaak gelukkig doen afloopen (*). In Bloedende Takken heb ik geene eigene gedaane Waarneeming; doch de Autheur van het Middel, myn Vader Zalgr., verzekert, dat, (*) Misfehien zullen zommigen, fchoon zeer te onrecht, uit deeze Waarneeming , het Middel van onwerkzaamheid befchuldigen, uit hoofde der zo dikwils herhaalde aanvallen ; dan , men bedenke, by de hooge jaaren van den Lyder, en die ziek aan geenen, in dit geval hoogst noodzaakelyken, goeden leefregel binden wilde, dat echter dit middel hem tot drie reizen van het toeval bevryd, en na dat het zelve reeds meer dan drie jaaren weggebleeven was, den Lyder door een veel hardnekkiger en zwaarder toeval aangetast zynde, evenwel dit Middel Zyn Ed. ten vierdemaal volkomen herlteld heeft.  424 het liquor stipticus looffii dat, wanneer zoortgelyke Bloedvloeiingen de Natuurkragten te boven gaan , dit Middel met het beste effect kan toegediend worden. Ik gaa dus over, om het uitmuntend nut daarvan, by Bloedftortingen der Lyfmocder, hoe onmaatig dezelve ook waren, ten duidelykften aan te toonen. VII. Waarneem ing. Onregelmaatige Maandftonden. In de Maand Augustus 1781 , bezogt ik de Huisvrouw van de Heer 5 . . ., te Enkhuizen, en bevond haar tenger doch bloedryk van geftel, in de 30 jaaren oud, en reeds zedert zes weeken , zonder tusfchenpoozen , dan meer dan min, aan eene vloejing onderheevig, waardoor zy zeer verzwakt was; de Koorts hier by gekomen , en verfcheiden zeer nuttige Hulpmiddelen reeds vrugteloos beproefd zynde, was zy zeer kleinmoedig; ik fprak haar nieuwen moed in , gaf haar een Mengzel uit 50 druppen van het Liquor en 12 lepels Water, om aanitonds twee lepels , en vervolgens, tot de vloejing ophield, alle uur een lepelvol te neemen , naa de eerfte gift bedaarde de vloejing, en, naa de tweede lepelvol gebruikt te hebben, hield dezelve geheel op, en kwam ook niet weder; het overige van het drankje liet ik 's morgens en 's avonds een lepel van gebruiken, en daar mede was deeze zaak afgedaan. Vervolgens is de Lyderesfe door gepaste Middelen van de Koorts bevryd, en tot voorige kragten en gezondheid herfteld; hebbende na dien tyd de Maandelykfche Zuiveringen geregeld en gemaatigd behouden. VIII. Waarneeming. Eene andere Vrouw, oud 32 jaaren, had alle 14 dagen de Stonden, en dezelve hielden zomtyds 7 a 8 dagen agtereen aan, op een tyd, dat zy wederom onmaatig vloeide , wierd ik geraadpleegd, en gaf haar een Mixtuur, zo als ik in de voorige Waarneeming gemeld hebbe, waardoor zy ten vollen herftelde , daarna nog gekraamd en gezoogd'heeft, enz, IX,  AANGEPREËZEN , ËNZ» 4*5 IX. 'W A A R N E E M 1 N G. By Zwangerheid in gevallen waar men Miskraamen vreest. In 't Jaar 1774 , ontbood men my ten Huize van dert Heer Broueriu* van der Velden, te Enkhuizen, om my te raadpleegen over deszelfs Huisvrouw, circa 30 jaaren oud, gevoelig van Zcnuwgeftel, vrolyk van humeur, doch wat driftig in haare verrigtingen; zy had nu drie agtereen volgende reizen, in de derde of vierde maand Zwanger zynde, een Miskraam gehad, voorgegaan door eene zwaare Bloedvloejinge; vrugteloos had men daar tegen reeds veele Middelen aangewend, thans vloeide zy wederom, en zelfs vry fterk ; nu was de vraag, of men door het Middel van myn Vader , het welk dien Heer door het honum Chemicum bekend was , de Miskraam zoude kunnen Voorkomen?j— doch ik antwoordde, dat zulks zeer onzeker was, uit hoofde van de reeds aanweezigc vloejing, dat dus , wanneer de Koek reeds voor een aanmerkelyk gedeelte van de Baarmoeder afgesonderd was , zulks ourhogelyk zoude zyn ; doch dat zy echter gerust konden weèzen , dat, indien dus al een Miskraam voorviel, 'er geene zo . geweldige ftortingen , gelyk te vooren, plaats hadden gehad, noch ook zulk een groot verlies van kragten daarop volgen zoude. Myne voorfpelling wierd bewaarheid; na het gebruiken van 12 druppen met 2 lepels Water verdund, hield de Bloedftortinge op; ik gaf haar noch een drankje, zo als in de VII. Waarneeming, en liet haar teffens een fterk. Decoclum van den Cortex Peruv. gebruiken, waarop zy den vierden dag een Miskraam onderging , doch zeer gemakkelyk, en byna zonder merkelyk" bloedverlies; zoodat zy binnen weinige dagen tert vollen herftelde , ik liet haar echter nog eenigen tyd de verfterkende Middelen voortgebruiken. Dezelfde Juffrouw , naderhand wederom Zwanger zynde , wierd ik geroepen, toen de vloejing noch zeer gering was; ik gaf haar van myn voorig drankje 's morgens en 's avonds een lepelvol; laatende daarby de Kina eenigen tyd gebruiken, waardoor dan alles herlteld wierd , en zy ter behoorlyker tvd van een welgefchapen voldragen Dochter verlost wierd, een gelukkig Kraambedde hield , en verders esne volmaakte gezondheid genoot. MENG, 179Ï. NO. 10. Ff &  4*6 HET LIQUOR STIPTICUS LOOFFII X. Waarneem ing. In eene langduurige en heevige Bloedjïortinge tot kort voor de Verlos/inge. Den 7den December 1783, wierd ik geroepen by de hoogzwangere Huisvrouw van Stephanus janfon, laboreerende aan zulk eene geweldige Stortinge, dat men den Dood van Moeder en Vrugt vreesde; men berigtte my, dat zy, vóór ruim zes weeken ,. met haar Lichaam tesens een Waschtobbe gevallen was, en daarop eene hevige Stortin"- had gekreegen, dat zy zedert dien tyd aanhoudend zodanig gevloeid had, dat 'er herhaalde Fiaauwten op gevob'd en alle daar tegen aangewende Middelen vrugteloos geweest waren; men had, op raad van haaren voorigcn Geneesheer en der Vroedvrouw, het Vertrek zeer koud gehouden. Ik vond haar in eene geweldige Stortinge , doodelyk zwak beevende van koude , alzo men haar een' vierdubbelden Doek, in koude Azyn gedoopt, op het Lyf en op de Pollen der Armen gelegd hadde ; de Pols was zeer flaauw maar nogthans geregeld, waaruit ik iets goeds voorfpelde! Ik liet terftond die Doeken wegneemen, en, in de plaats derzelve, warme aanleggen, om de levenswarmte op'te wekken, en teffens daartoe een maatig vuur aanlesgen • twaalf druppen van myn Liquor met twee lepels Water gebruikt zynde, deeden de Vloejing merkelyk bedaaren; na 10 minuten gaf ik haar nog 5 druppen met een lepelvol Water , waardoor dezelve, weinige minuten daarna , o-eheeI ophield; uit voorzorge liet ik daar nog een Mengzel uit 12 druppen met 4 lepels Water, om, zo het nodig was om de 2 uuren een lepelvol te geeven. Den volgenden Morgen, om 11 uuren, haar wederziende, vond ik ze reeds in Arbeid, en binnen een half uur verloste zy, in myne tegenwoordigheid , zeer voorfpoedig, van een welgefchapen Dochter; zy had flegts 2 lepels van voorzegde drankje nodig gehad: door het gebruik van verfterkende Middelen liep vervolgens alles na wensch af, en de Vrouw leeft thans noch zeer gezond. XI. Waarneem ing. Van een allergevaarlykjte Storting, en daarop gevolgde Miskraam. Den I3den September 1785, zag ik de Huisvrouw van ■i ' den  AANGEPREEZEN, BNZ. 427 den Heer Cornelis Vermeer, welke , nu omtrend 46 jaaren oud, zedert eenige jaaren, de Maandftonden onregelmaatig , fterk en kort op elkander volgende,gehad had, en nu 5 weeken lang, byna zonder tusfehenpoozen, geweldig gevloeid had, en vond haar zoo uitgeput van kragten dat zy zich naauwlyks beweegen kon; haar ftem was flaauw, haar aangezicht bleek, haare oogen flets, haar Polsflag genoegzaam onmerkbaar, opgetrokken en tusfehen beide (intermitteerende) ophoudende. Uit hoofde van alle deeze doodelyke omftandigheden , ftond ik zeer in twyffel, of ik haar wel van myn Middel toedienen dorst, alzo zulks, indien het toeval eens doodelyk afliep, daardoor in kleinagting konde geraaken; ziende echter, dat 'er geen ander Middel meer voor haar van dienst kon zyn, gaf ik haar van een drankje , uit 60 druppen en 16 lepels Water bereid, drie lepels ïn , en ordineerde vervolgens , om de derdehalf uur een lepelvol te neemen, tot dat de Vloejing zoude ophouden; naa een half uur bedaarde dezelve, en, naa noch eens gebruikt te hebben , hield dezelve geheel op : dan 's nagts verhefte zich de Vloejing weder aanmerkeiyk , en de Lyderesfe was benaauwd; ik vond echter haar gelaat helderder , de fpraak verftaanbaarder, de Pols fterker en regelmaatiger zonder tusfehenpoozingen, vergezeld van pyn in de Lendenen ; uit dit alles voorfpelde ik, dat de Natuur, thans meerder kragten gekreegen hebbende, zich van eenige overtollige ftoffen poogde te ontdoen, en dat zy gerust konde zyn. Binnen den tyd van 2 uuren ontlastte zy eenige klonten geronnen Bloed, nevens een vleezig Lichaam, naar een Ovulum gelykende, waaruit bleek, dat het een Miskraam was, houdende tenens de Vloejing geheel op: zonder andere, dan alleen verfterkende, Middelen te gebruiken, is de Lyderesfe volkomen herfteld, en leeft thans noch in een volmaakten welftand. Zie daar, waarde Leezer! eenige gewichtige Geneeskundige Proeven , in onderfcheide Waarneemingen door my zeiven, met dit uitfteekend Middel, genoomen, en met dat oogmerk bekend gemaakt, om alle onbevooroordeelde Genees- en Heelkundigen, van deszelfs verwonderlyke en alle andere bloedftelpende Middelen in krachten verre te bovengaande vermogens, te overtuigen. Dat deeze Waarneemineen, volgens de waare toedracht der zaake opgefteld zyn, daarvan kan de Leezer verzekerd weezen, en , ter bevestiging daarvan, in myne laatfte Waarneeming en Ff 3 V«*  A28 HET LIQUOR STIPTICUS LOOFFII AANCEPREEZEN , ENZ. verfcheide anderen, op myn verzoek, door de herfcelde Lyderen zelve ondertekend. Men kan verder over het groote nut daarvan, in het Donum Chemicum, bladz. 29, 38 en 40, naleezen; dan ik kan niet nalaaten, om hier noch een merkwaardige Brief, (fchoon wat verkort) by te voegen, waaruit blykt, dat de Waarneemingen van anderen, met dit Middel , met de myne allezins overeenkomen ; dezelve is te vinden , in de Nieuwe Genees-, Natuur- en Huishoudkundige Jaarboeken, 11de Deels ifte St., of No. Vil. bladz. 13. Brief van den Heer Jan Steenhuizen, Mr.' Chirurgyn te Buikfloot , aan den Wel Edl. Heer Ph. Joh. Lö 'ff, Med. Dr. te Groningen, over het Liquor Stipticus.' Schoon ik, op geenerlei wyze, de Eer heb, aan Uw Edl. bekend te zyn, — kan ik niet voorby, (te meer, daar ik 111 het Vide Deel der Verhand, van het Genootfchap Servandis Civibus , vier Waarneemingen van Uw Edl. geleefin £e!jbe t0t ftaavinS der heerlyke uitwerkingen van Uw Edl. Liq. Stipticus, het volgend geval mede te deelen. — Eene Vrouw, ongeveer 41 jaaren oud, wel gevleescht, fleurig, bloozende van gelaat, met één woord, een bloeiende gezondheid genietende, kreeg, tusfehen de 3 en 4 Maanden zwanger, door onaangènaame ontmoetingen en hartstochten , een Miskraam. De Vloed was derwyze onmaatig, dat byna al haar Bloed was weggeloopen, en zy hierdoor zo uitgeput van krachten, dat zy, nu en dan flaauwten krygende , men de Dood voor oogen zag. In dit akelig geval , vrugteloos alle andere Middelen beproefd hebbende , nam ik, my het ramplpoedig geval van uw eigen Huisvrouw, pap. 34, in het Don. Chemicum befchreeven, herinnerende, myn toevlugt tot Uw Edl. Liq. Stipticus, met dit heuglyk gevolg, dat deeze zwaare Bloedttortinge , na de Lyderes eenmaal zes druppen in een lepel Water gegeeven te hebben, aanmerkelyk verminderd, en andermaal, na een gifte van drie druppen, geheel gecesfeerd is. Vervolgens behandelde ik haar met corroboreereude Middelen; ze behield echter een groote en langduurio'f> kwyning , en kreeg de Ledenzugt , (Hydrops Anafarca) waarvan ze eindelyk door gepaste Middelen is herfïeld Geworden; genietende thans een goede gezondheid, en zvmle veel dikker en vetter geworden dan te vooren. " Zie daar, Wel Edl. Heer, een van onze Medemenfchen, door UwEd. by uititek Bloedftelpend Middel, gered, &c. BE-  SESCHRYVING VAN DEK KANCAROCL 429 beschryving van den kangaroo van nieuw zuid- wales. Door den Heer white. (Uit het Engehch.~)' Het Hair van den Kangaroe- is donker bruin-graauw, gelyk dat der Wilde Konynen in Groot-Brittanje. 't Zelve is dik en lang in oude Kangaroes, maar als een fterk Dons in de jongen, fchoon het op zommige plaatzen', als om den Mond, enz. vroeger dan op andere, begint uit te groeijen. In alle jonge Kangaroos tot nog in Engeland gebragt , (fchoon zommige de grootte hebben van een volwasfen Kat,) doen zich alle kenmerken op van een ongebooren Vrugt, geen Hair, de Ooren op den Kop nedergeflaagen, geen blyken aan de Pooten dat ze geloopen hebben. De groote Nagel aan den grooten Toon, fcherp aan de punt, en de zyden van den Mond gellooten, eenigzins gelykende naar de oogleden van een eerst geworpen Hond, alleen eene opening hebbende aan het voorfte gedeelte. Deeze vereeniging der twee Lippen aan de zyden is van een byzonder maakzel , verdwynt als het Dier opgroeit, en 't is dan van grootte als een klein Konyn. De Tanden van dit Beest zyn zo zonderling, dat het onmogelyk is uit dezelve op te maaken, tot welk een Gedacht hetzelve t'huis hoort. 'Er is een mengzel in, 't welk beantwoordt aan verfcheide Gellachten van Dieren. Den Mond,in 't geheel genomen,zou men den Kangaroo, uit de gefteltenis der Tanden, eenigermaate by de Scalpris Dentata (*) rangfehikken; een zwakker overeenkomst met de Paarden en Herkauwende Dieren doet zich op; wat den Itand van alle de Tanden betreft, gelykt dezelve zeer na de Scalpris Dentata. De voortanden, in de bovenkaak, komen met die van het Zwyn overeen; en die in de onderkaak, ten aanziene van het getal, met de Scalpris Dentata; doch wat de fchikkingen , waarfchynlyk het gebruik, betreft , met het Zwyn. De Maaltanden fchynen een mengzel van Zwynen Tanden en van 'Herkauwende Dieren: de oppervlakte, tot maaien gefchikt, beftaat veeleer uit fnydende kanten dan punten. Zes Snytanden flaan 'er in de bovenkaak, twee flechts in de onderkaak; doch deeze zyn zo geplaatst , (*) Tot deezen Dierenrang behooren de Ratten, &c. Ff.3  #3° BESCHRYVING plaatst, dat ze tegen de boventanden overlraan; vyf Maaltanden zyn 'er aan ieder zyde van elk Kaakebeen ; de voorfte zyn klein. De evenredigheden van eenige der Lichaatnsdeelen van dit Dier hebben geene overeenkomst met het geen gemeen is by de meeste andere. De onevenredigheden in de langte tusfehen voor en achter Pooten , is vry groot, als mede in de fterkte; fchoon misfehien niet grooter dan in de Jerboa (*)• Deeze onevenredigheid, tusfehen de voor en achter Pooten, is voornaamlyk zigtbaar in de volwasfene; want in de geheel jongen, die de grootte van een half volgroeide Rat hebben, zyn ze wel geëvenredigd_, 't welk ten bewyze flrekt, dat zy in den vroegen leeftyd niet loopen. De evenredigheden van de onderfcheide deelen der achter Pooten verfchilleu veel. De Dy van den Kangaroo is zeer kort , het Been zeer lang. De achter Voet is zeer uitgeftrekt, 'er zyn drie Toonen aan: de middelile Toon is verre de grootfte en de fterkfte, en heeft iets gelykende naar den langen Toon van een Struisvogel; de buiten Toon komt 'er het naaste by in grootte, en de binnen Toon is dubbeld in een Jiekleedzel beüooten. De Nagel aan den grooten Toon heeft veel van dien eens Struisvogels , ook die van den buiten Toon, en de binnen Toon heeft twee fcherpe Nagels. — Van den Hiel is de onderzyde des Voets tot de Toonen gefchikt om op te loopen. De voor Pooten zyn, in een volwasfen Kangaroo, klein in evenredigheid met de achter Pooten, of de grootte van het Dier; de Voeten of Handen zyn ook klein: de Huid in de Palmen verfchilt van die der achter Voeten en Vingeren. Vyf Toonen of Vingers telt men aan elke voor Poot, de middellte is de langlte, de andere worden allengskens korter , en zyn alle bykans van dezelfde gedaante. De Nagels ?yn fcherp en tot vatten gefchikt. By de oude Kangaroos is de Staart lang; doch by de jongen, in evenredigheid tot het Dier, niet zo lang. Het fchynt dat deeze met den aangroei der agter Pooten toeneemt, van welken dit Dier zich bedient om te gaan, en den Staart tot een hulpmiddel daar in bezigt. De Onderlip van den Kangaroo is in 't midden gefplee- ten, en elke zyde by de afdeeling afgerond. Hy heeft twee (*) Van dit Diertje hebben wy eene breede Befchryving gegeeven, opgefteld door den Heer sonnini de manoncourt. Zie ff. Alg. Fad. Lett. III D. 2 St. bl. 125. &c.  VAN DEN KANGAROO, 431 twee Sleutelbeenen ; doch ze zyn kort, zodat de Schouders niet uitfteeken. De Heer white, van wien wy deeze Befchryving ontleenden, merkt op, dat de Dieren zich in groote klasfen laaten verdeelen; doch geene zo onderfcheiden fmaldeeling dulden, zonder tegen elkander aan te loopen. De klasfe van Viervoetige Dieren is dus wel uitgemerkt, zo dat het ligt valle de Dieren, daartoe behoorende, 'er onder te betrekken; dusdanig is het ook gelegen met de Vogelen; de Dieren van beiderlei leeven; de Visfchen: maar, wanneer wy deeze groote Klasfen nader onderfcheiden in Rangen,- Geflachten en Soorten, dan vinden wy eene mengeling van eigenfchappen; waardoor eenige Soorten van één Rang dezelfde eigenfchappen niet met eene Soort van een anderen Rang aanneemt. Hy voegt 'er by, dat de Kangaroo een der in 't oogloopendfte Dieren van Zuid-Waks is; de eenige deelen, eerst in Engeland overgebragt, waren Vellen en Koppen. Sir joseph banks gaf my een dier Bekkeneelen. Naardemaal de Tanden van zulke Dieren als reeds bekend zyn , eenigermaate , hunne fpysverteerende werktuigen uitwyzen , hoopte ik, in ftaat gefteld te zullen worden, te ontdekken , tot welk een byzonderen Rang der bekende Dieren de Kangaroo behoort; doch de Tanden kwamen niet overeen met een der Klasfen van de my bekende Dieren. verslag van het leeven en de schriften des eerw. richard price, D. D. L. L. D. Lid van. de Koninglyke Sociëteit, en van de Americaanfche PhÜo/bphifche Sociëteiten te Boston en te Philadeiphia. (Uit het Engehchï) Onthaalden wy, zeer onlangs, onze Leezers op de Leevensgefchiedenis van den grooten Wysgeer en \\ Staatsman benjamin franklin (*) , zy zullen het ons , „ zo wy hoopen, dankweeten, dat wy de eerfte voegzaa„ me gelegenheid waarneemen, om zyn Vriend en Medevoorftander der Vryheid, richard price, door veele »zy- (*) Zie hier boven, bl. 382. Ff 4  43» VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ. „ zyner vertaalde Schriften by onze Landsgeuooten in naam „ en denkwyze bekend, nader te doen kennen." Richard price, een uitmuntend Godgeleerd en Zedekundig Schryver , maar meer beroemd wegens zvne Nafpeurmgen over de Burgerlyke Vryheid , en Rekeningen den Staat der Geldmiddelen betreffende , werd te Tyenton in Uamorganfkre, op den twee en twintigften van Sprokkelmaand des Jaars MDCCXXIII, gebooren. Hy was een jonger Zoon van den Eerw. rice price. Leeraar van een Protellantfche Gemeente Disfenters te Bridgend, in 't MDCCXX\[ ter Schoole by den Eerw. joseph symJiONS , te Neath ; en, omtrent vier jaaren laater, plaatfte hy hem onder het opzigt van den Eerw. samuel iones van fentwyn, in Carmarthenfhire. Hv verbleef bv dien Eerw. omtrent zo lang als hy by symmons geweest was. Vandaar ging hy na de Academie van den Eerw. vavasor griffiths te Tolgarih, in Berconfhire. Reeds vroeg hadt hy blyk van een kloek vernuft gegeeven , en onder het_ opzigt der Heeren jones en griffiths, verkreeg hv eenige vryere denkbeelden van Godsdienst. Zyn Vader, fchoon anderzins een Man van een zeer waardig Charaélier, was heftig van aart , en een zeer yvemg Calvinist. Een optekenenswaardig bewys hiervan itrekt, dat , wanneer onze jonge price in eene Vacantie t huis was , hy zyn Vader verzogt , hem iets uit Dr. f. clarke , voor te mogen leezen; de oude Heer luisterde eenigen tyd , hoewel niet zonder zigtbaare tekenen vaiï ongemaklykheid; in 't einde rees zyne verontwaardig tot zulk eene hoogte, dat hy van zvn ftoel opftondt/het Eoek uit zyns Zoons hand rukte, op den vloer fmect, en hem geboodt uit zyne oo?en te gaan. Men denkt dat verkleefdheid aan het Calvinistifche Leerftelzel henï aanzette, tot het maaken van eenen Laatften Wil uit welke , in Juny des jaars MDCCXXXIX , den tyd' van des ouden Heers overlyden, bleek, dat hy zeer weinig voorzien hadt in de verzorging van deezen Zoon ; verre het grootfte gedeelte zyner Bezittingen, zo wel als'het Vaderlyk Landgoed, befpreekeude aan zyn oudlten Zoon 'die eenigen tyd daar naa , benoemd werd rot Hoo^ Sheriff Voor het Eandfchap van Olamorgan (*). ° Dit (*) Dit Familie Landgoed wordt thans bezeten door een Neef van Dr. price , en is een der besten in dat Landfchap.  VAN RICHARD PRICE. 433 Dit voorval wyst uit, welk een fchrik, ten dien tyde, eenigen der Besten zelfs, beving, op het enkel denkbeeld van een vry en onbevooroordeeld onderzoek, op de waarheid dier Godgeleerde Stellingen , die, zints langen tyd, vast bepaald, pi Geloofsbelydenisfen , Geloofsartykelen en Catechismusfen, aangemerkt werden als Grondleerftellingen, en , als 't ware , eene onfchendbaare heiligheid door verjaaring verkreegen hadden. Het legt, wyders, aan den dag , die volyverige en belanglooze verkleefdheid , welke de jonge price hadt, voor 't geen hy begreep de waare Leer van het Etiangelie te weezen, en naderhand zo zigtbaar doorftraalde in het Charafter en Gedrag van onzen jeugdigen Godgeleerden, die zo vroegtydig, in zekere maate, een Belyder werd van Opregtheid in beginzelen. Naa den dood van zyne Moeder, in den jaare MDCCXL, begaf zich de Heer price na Londen, en werd, dus in de wyde Wereld als Wees gelaaten , genomen onder de befcherroing van zyn Oom, den Eerw. samuel price. In deezen uitmuntenden Man , die meer dan veertig jaaren Amptgenoot was van Dr. watts, in Bury Street, St. Mxry Axe, was de fhigge geest van Onverdraagzaamheid, toen zo heerfchende by de Disfenters, daadlyk geleenigd door den Geest des Christendom*. Hoewel de Heer s. price, duidelyk bemerkte, dat zyn Neef verre afweek van de hoogte der Regtzinnigheid, op welke hy zich beftendig hieldt, beminde en bezorgde hy hem met meer dan vaderlyke tederheid. Waarlyk in de zagtaartigheid en bevalligheid van fpreeken en voorkomen, deedt 'er zich eene groote gelykvormigheid op, tusfehen Oom en Neef. Om deezen laatften zyne Godgeleerde Studiën te doen voltrekken , zondt de eerfte hem na eene Academie in Moorfields , waar de voornaamfte Opziender was de Heer john èames , een der Raaden van de Koninglyke Sociëteit , en door die Sociëteit , nevens den Heer martyn, benoemd , om de Philofophical Tranfa&Aons, zints den jaare MDCCXIX, te verkorten. Deeze Heer, die op eene zeer groote maate van Geleerdheid mogt roemen, bezat tevens eene onverbeeldlyk groote maate van Nederigheid. Maar zyne Lesfen, in de Godgeleerdheid , beantwoordden ^geenzins aan zyne uitfteekenheid in andere opzigten; want zyn verftand werd geboeid en bepaald tot marck's MedulJtó, het Merg van Nederduitfche Calvinijtifche GodgeleerdFf 5 heid;  43* VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ, heid; hy droeg naauwlettende zorge tegen allen vry onderzoek zyner Kweekelingen, en zogt de zugt daartoe in de geboorte te hnooren. Het ontbrak, egter, op deeze Academie, niet aan eenige weinige Studenten, die, in naavolging der edelaartige Beteers, bellooten, de Schriften tc onderzoeken, en voor zich zeiven te denken. Onder deeze ernftige en onvermoeide naipeurders der waarheid, telde men den Heer jolly, Leeraar der hngellchePresbyteriaanfcheKerk te Rotterdam; den Heer thomas van Stafford; den Heer parry van Cirencester; den Heer le wis van Maidjtone; Dr. furnkaux van Clapham f*) ; den Heer kiddell van Hackney (f) en onze Dr. price. Zy kwamen éénmaal ter week zamen , om Godsdienftis Onderzoek en onderling Onderwys te bevorderen; en ma| men vrylyk veronderftellen, dat, op deeze zamenkomftent de dageraad zich vertoonde, van die uitlleekende bekwaamheden in den jongen price , welke vervolgens met eenen middagluister blonken. Vier jaaren hier befteed hebbende, ging hy woonen by den Heer streatfield van Stoke Newington in Middlefex' in wiens Familie hy veertien jaaren bleef als Vriend en Kapellaan. Geduureude zyn verblyf aldaar, zo wel als ftaande zyn Leertyd op de Academie van Moorfields, bevlytigde hy zich fterk m zyne Letteroefeningen; en fcheen dermaate verzonken in Wiskundige, Bovennatuurkundige en Godgeleerde nafpeuringen, dat, uit dien hoofde, zelfs zyne gemeenzaamfte Vrienden , zich eenigermaate verwonderden , hoe het mogelyk was , dat hy dien klaaren, klemmenden en vuurigen llyl kreeg, welke zyne Schriften kenmerkt. Terwyl hy by den Heer streatfield woonde, bewees hy zomtyds hulpe aan Dr. chandler, in de Vergaderingin de Old Jewry, en aan den Heer savage , een oud Leeraar, te Edmonton. Ten deezen tyde ftak hy niet uit door behaagende Predikgaven. Nogthans begon men meer fmaaks in hem te krygen, naa dat hy eenigen tyd de Naamiddag-Predikatiën gedaan hadt, in de Vergaderplaats van den Heer radcliffe , in Jewry Street, voor eene Vergadering, (*) Schryver van Letters to judge blackstone , concerning hts expofttion of the Act of Toleration , &c. 1771 ; als mede van An Esfay on Toleration, 1773. (f) Een der Opzienderen van het New College, en Schryver van Three Disfertttions on the Infpiratim of the Hoh Scriptu* res, 1779. J r i  - VAN RICHARD PRICE. 435 ïing, die roemen mogt, twee zulke uitfteekende Leeraars gehad te hebben, als Dr. lardner en Dr. benson. Zyn Oom, samuel price, overleedt in den jaare MDCCLV1I, en liet hem het grootfte gedeelte-zyner Bezittingen naa. Omtrent dien zelfden tyd ftierf de Heer streaïIield, en hadt deeze hem een vry aanzienlyk Legaat ber fprooken , ten bewyze van de hoogagting en genegenheid hem altoos toegedraagen. In deezer voege zich in een middelbaaren ftaat van onathangelykheid geplaatst vindende, verzogt, en verkreeg hy, ten Huwelyk Mejuffrouw sarah blundell; eene Dame, oorfpronglyk van Belgrave in Leicestershire, doch die eenigen tyd vóór haar Huwelyk te Hackney gewoond hadt. Deeze Dame, zints lang by hem bekend, en door hem bemind , was meer bemiddeld dan hy. Met haar leefde hy veele jaaren in een Haat van onafgebrooken eensgezindheid , en huislyk geluk; men hoorde haar, eenigen tyd vóór haar dood , betuigen , dat zy haar Man nooit in drift gezien hadt. Dit verdient zeer onze opmerking: dewyl hy uit den aart een driftig en oploopend geftel hadt, fchoon, gelyk. wy reeds aanduidden, zagt en vriendlyk in zyn voorkomen. Maar Wysbeeeerte en Godsdienst hadden zints lang zyne Driften beteugeld , en het Oppergezag der Rede in zyne Ziel gehandhaafd (*). Naa zyn Huwelyk ging Dr. price van Stoke Newington na Hackney; doch omtrent één jaar laater beroepen zynde tot Leeraar der Gemeente te Newington Green , waar hy nu en dan den dienst in de morgenbeurte hadt waargenomen, nam hy daar zyne woonplaats. In deeze afzondering genoot by cie verkeering eeniger uitgeleezene Vrienden. Hy mogt zyn hart uiten in 't gezelfchap der Wyzen en Braaven ; hy was een der Leden van een Gezelfchap, 't welk alle weeken ééns zamen kwam, eerst te Stoke Newington, vervolgens op verfcheide plaatzen in de Stad; doch, voor veele jaaren was het ééns in de veertien dagen gehouden in het Londen-Koffyhuis. 't Zelve beftondt uit Dr. benjamin franklin , als hy in Engeland was; den Eerw. Dr. owen van JEdmonton ;Mr. radcliffe van Walthalmjtow (f); Mr. burgh van (*) Mevrouw price was Lidmaat van de heerfchende Kerk , en woonde, eenigen tyd naa haar trouwen, veelmaalen den Dienst aldaar by, met volkomene toeftemming van haaren Egtgenoot. (j) Eertyds Leeraar van de Vergadering in Jewry Street, Naa- mid.  43<* VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ. van Newington Green (*); Mr. canton van Spitalfquaremi den Eerw. Dr kippis; den Eerw. Dr. rees, en eenige anderen alle Mannen van Geleerdheid en voorftanders van Lurgerlyke en Godsdienftige Vryheid; in deezer Gezelfchap heeft men Dr. price menigmaal hooren verklaaren, dat hv hStay geil0eglykfte oogenblikken zyns leevens gefleeten Dr. price, die, toen hy eerst den Predikdienst begon, geen toeloop ja zelfs als Leeraar geen naam hadt, maakte! door zyne Uitgegeevene Schriften, de aandagt wakker op zyne Leerredenen ; en verwierf welhaast toeloop, als een Mnrr? vgv' verftand5 en gemoedlyk Prediker. In h jaar iviDLCLXA, werd hy verkooren tot Leeraar van de Gemeente te Gravel Pit, Hackney; in gevolge hiervan, verliet hy de post als Naamiddagprediker in Jewry Street, en predikte te Newington Green , 's Naamiddags in ftede van s Morgens. My g,ng ,n Maart MDCCLXXXVII, omtrent vyf maanden naa het overlyden van zyne Egtgenoote t« Hackney woonen. ' e Geduurende de laatfte zes jaaren zyns leevens, bepaalde zich het dienstwerk van Dr. price tot den Morgendienst te Hackney, dien hy geregeld waarnam tot den twintiglten yan February MDCCXCI wanneer hy zyne laatfte Leer" reden deedt. Op VV oensdag den drie en twintiglten dier Maand kreeg hy de Koorts, veroorzaakt, of ten minften vertimmerd, door het bywoonen der Begraafenisfe van een Vriend 111 Bunhill-fields, op een tyd dat het zeer liegt Weêr was. Hy fukkelde drie Weeken aan die ongefteldheid. en icheen toen tc beteren; maar op Sattirdag, den zeventienden van Maart, toen alle verfchynzels van koortzigheid verdweenen waran, overviel hem eene fmertlyke pyn in de Blaas, Middagprediker by de Vergadering te Walthalmftow, en Schryver yan rm Letters, addresfed to the right reverend Prelates, who a Jecond time rcjeQed the Dis/enters BUL %vo. 1773 f*) Schryver van The Dignity of Human Nature, 1754. The Art of Spedking, 1762. Crito, or Esfays on various Subjecls, II Vol. 1767, en van Politica! Disquifitior.s, UI Vol. 1774. (fj Len fchrander Natuurkundige. Zie zyn Leeven , dooier, kipi'is, in de Biographia Brittannica. Vol. III. (§) Op den vyfden van December M ~>CCLXV werd Dr price tot Lid van de Koninglyke Sociëteit verkooren. De Uni verbreit vznAberdeen droeg hem de waardigheid van Dodor in de Godgeleerdheid op, en die van Doüor in de Regten , ontving hy  VAN RICHARD PRICE. 437 Blaas, die allengskens, zints tien of twaalf jaaren, hem geplaagd hadt. Deeze, zomtyds met geweldige fmerten vergezeld, perfte hem geen klaagen of morren af. In de tusfchenpoozen van ongemak was hy vrolyk , maar het lang aanhouden dier ongelteltenisfe hadt ten laatlten zyn geest en kragten dermaate uitgeput, dat hy niet dan met de uiterfte moeite kon fpreeken. Op Saturdag, den zestienden van April, nam het geweld dier kwaal zeer toe; de pynen werden bykans onophoudelyk , en hy vondt zich buiten ftaat eenig voedzel te gebruiken. Eindelyk, geheel afgemat naar den Lichaame, maar by 't volle gebruik zy. ner Zielsvermogens, blies hy zagtlyk den laatlten leevensadem uit, op den negentienden van April des gemeldeu Jaars (_*). Dr. price hadt fchriftlyk bevel naagelaaten, dat zyn Eyk in ftilte zou worden bygezet; zyne Bloedver wam en en de uitvoerders van zyn [Jiterften Wil hadden bellooten, zich daaraan ftipt te houden. Maar hartlyke toegenegenheid van die Vergadering, in welke by, beminnende en bemind, zo veele jaaren zyns leevens gefleeten hadt, en de volyverige begeerte zyner Vrienden, om zyne Naagedagtenis te vereeren (f) , ging de paaien, door hem voor- (*)By het openen zyns Lichaams, vondt men alle deelen, die onmiddelyk betrekking hadden tot de Blaas en de Nieren, zeer ontftooken. De bekleedzels van de Blaas waren zeer verdikt, met kleine holligheden vol ftoffe bezet; de Hals van de Blaas was verftopt, zodat dezelve geen Water kon uitlaaten. De rechter Nier was aangeftooken; in de flinker (die zeer uitgezet was, en reeds in jaaren geen dienst hadt kunnen doen) waren drie verzweeringen vol Etter; ook vondt men daarin een klein Steentje, dik omkorst, het hadt de grootte van een Ert. ■ Eenigen tyd voor den dood van Dr. piuce, hndt hy noodig, dat een Chirurgyn hem fteeds oppaste; de Heer joseph toulMin, Zoon van Mr. william toulmin, Chirurgyn te Hackney, verrigtte dit. Dr. price was zo zeer getroffen door de tederheid, onvermoeidheid, en kunde van deezen jongen Heer, dat hy te meermaalen zyne dankbaarheid des wegen te kennen gaf; meer dan ééns aanmerkende, dat hy deeze oppasfing voor een byzonderen zegen hieldt. (t) ■>, 't Is onmogelyk, regt te doen, aan het getal en.de agt» „ baarheid van zynen Vriendenkring. Zy waren de voornaam. ,, ften in Rang, Kennis en Deugd. Men telde onder hun de ,, eerfte Naamen in de Gedenkboeken van VVeetenfchap, van Ge„ leerdheid, van Vryheid ea van Zedelyke waarde." Dr. kippis Fm. Addres.  438 VERSLAG VAN HET LEEVEN, ENZ. VAN R. PRICE. voorgefchreeven , te buiten , en bewoog hun, op hunne eigene kosten, zyn Lykftatie te houden. De Heeren der Vergaderinge volgden het Lyk in negentien Rouwkoetzen, agter hun voegde zich de Graaf stanhope in zyn Rydtuig, aan 't hoofd van zesendertig Rydtuigen van Edellieden. Hy werd begraaven op den zesentwintiglien van April, te Bunhill-fields, in 't zelfde Graf, waar de overblyfzels rusten van zyne teder door hem geliefde Vrouwe, en van zyn Eerwaardigen Oom en Weldoender sa-» ïiüel price. Het Rouwkleed werd gedraagen door de Eerw. Doétors priestley, rees en marris; alsmede, door de Eerw. Heeren taylor , palmer en worthington. By het Graf fprak de Eerw. Dr. kippis een Lykreden, en op Zondag, den eerften van Mey, deedt de Eerw. Dr. priestley een Redenvoering te zyner Naagedagtenisfe , voor eene zeer talryke Vergadering, te Hackney. Beide deeze zien het licht. (Het Vervolg en -Slot hier na.) beschryving van de stad larnic , op het eiland cyprus; alsmede van de gewoonten en zeden der ïnwoonderen. COvergenomen uit de Travels threugk Cyprus, Syria, and Pale. ftina, by the Abbé mariti.) De meeste Reizigers hebben Larnic befchreeven enkel als een fraaije en niet onaangelegene Plaats ; maar, indien wy in aanmerking neemen, dat dezelve de Voorraadfchuur des Koophandels is van het Eiland Cyprus en de tweede plaats bekleedt in het Koningryk , fchoon afhangelyk van den Bevelhebber van Nicojia , zal men my genoegzaam geregtigd rekenen als ik Larnic een Stad noem. Daarenboven is het de Zetel van een Griekjehen Bisfchop, en de plaats , waar de Europifche Confuls hun verblyf houden. Wat hier van zyn moge, Larnic is de aangenaamfte plaats des geheelen Eilands; want ik ken niets belangryker dan eene Koopftad. Ik gevoel een heimlyk genoegen, wanneer ik eene groote zamenvloeijing zie van ïnwoonderen en Vreemdelingen te gader arbeidende tot geluk des Menschdoms, en van eene Stad, eene Voorraadfchuur voor de geheele Wereld maakende. In myne oogen is de Beurs eene talryke Vergadering, waarop alle de Volken hunne Ver-  BESCHRYVING VAN DE STAD LARNIC. Vertegenwoordigers hebben. Facïors in de handeldryvende Wereld zyn even dezelfde als Ambasfadeurs in de Staatkundige ; zy doen Onderhandelingen ; tekenen Verdragen; en onderhouden eene nutte briefwisfelende Gemeenfchap tusfehen de vermoogende Maatfchappyen van Menfchen, door Zeeën van elkander gefcheiden, en leevende aan de beide uiterften des Aardbodems. Dikwyls zag ik, met een verrukkend genoegen, een Inwoonder van Japan, handelende over zyn belang met een Burger van Londen; of een Onderdaan van den Grooten- Mogol een Koopverdrag Buiten met «en Rus. Ik bevond my gaarne onder deeze talryke Handeldryvers, onderfcheiden in kleeding , in zeden, en in taal; allen , langs verfchillende wegen, een en hetzelfde einde beöogende. Hier zag ik een hoop Armeniërs daar een hoop Jooden, en verder een groep Hollanders. Ik werd agter een volgende een Deen, een Zweed, een Franschman. of liever, ik was een Wereldburger. De Stad Larnic, omtrent een halve myl van Salines gelegen , ligt ten Noorden van het oude Citium, en beflaat zelfs een gedeelte van den grond waar die Stad voortyds lag. De oorfprong van Larnic weet men met geene zekerheid. Nogthans ben ik van gevoelen, dat dezelve mag toegefchreeven worden aan de nabyheid van de Zee, en de bouwftoffen gevonden in de ruïnen van Citium. Toen dit Eiland door de Turken werd ingenomen was Larnic reeds eene Plaats van aangelegenheid; des worden wy verzekerd door lusignan, die 'er het volgende berigt van geeft: „ Op den afltand van eene halve myl van de „ Zee, is een groot handeldryvend Dorp of liever Stad „ Dezelve wordt geregeerd door een Venetiaanfchen Edel! „ man, die alle twee jaaren verandert; doch de Republiek „ heelt beflooten dezelve vry te maaken, en 'er een tref„ fender voorkomen aan te geeven." Deeze Schryver vermeldt den naam niet; en, indedaad, dezelve heeft geen bepaalden naam, en ieder Reiziger geeft 'er een aan die voor t overige, alleen in den uitgang verfchiltv De Stad vormt een halven cirkel, welks einden na 't Zuiden loopen, en is bykans een myl in den omtrek. Alle de Gebouwen zyn in den hedendaagfehen fmaak, en men vindt er geen overblyfzel van hooge Oudheid. De Mosque was voorheen een Latynfche Kerk. Dezelve is een naauw gebouw, 111 den Gothifchen bouwtrant; de voorgevel beftaat uit zes marmeren kolommen, vier pilaaren onderfchraa^en liet dak, en. verdeelen het in drie deelen; doch dezelveV vert  44° BESCHRYVING VAN DE STAD LARNIC, vert niets merkwaardigs op. De Minaret heeft men opge<* rigt op de overblyfzels van den Tooren; en 't is van'' die foort van Toorens, van welke men het Volk tot het Gebed roept. Aan de zyde van de Kerk is een Tuin, die tot eene Begraafplaats ftrekt voor de aanzieniyke Turken , die in de Stad fterven. Elke Mosque heeft een Iman of Priester, die derwaards moet gaan op de bepaalde Bede-uuren. De Imans hebben last om den Koran te leezen, en het Volk te onderwyzen. Indien wy ons een denkbeeld van hunne Leerredenen vormden naar de onze afgemeeten , wy zouden een verkeerd denkbeeld daarvan opmaaken. De Mufulmanfche Vv'clfpreekenheid laat het ophaalen van gemeene plaatzen niet toe. Min uitweidende, min met cieraad van welzeggen, opgefchikt dan de Europifche wellpreekenheid, is 'er elk vreemd denkbeeld , en zelfs elke nutlooze uitdrukking, van uitgeflooten. Een TurkfcheLeerreden beftaat uit eene aaneenfchakeling van grondregelen en fpreuken. De Iman neemt het nooit ter hand Leerltellingen te bewyzen aan welke niemand twyfelt; en nimmer voert hy voor zyne Toehoorders eene taal als tot Ongeloovigen. Zedeleer'is de grondflag hunner Leerredenen, die regels behelzen voor ieders gedrag in alle omftandigheden, en allen onheil, 't welk hem moge trelfen. De Redenaar is zo eenvoudig in zyn Perfoon als in zyne Leerreden ; en de ongebondenheid van zyn gedrag neemt nimmer iets weg van de fchoonheid zyner Zedeleere. Hier hoort men nooit een jonge wellustigen uitvaaren tegen vervvyfdheid en wereldfche vermaaken, nooit een ryke Geestlyke de verfmaading des rykdoms prediken , of een overdaadig leevende tegen de weelde zich aankanten. Die belachlyke llrydigheden, zo gemeen, en nogthans zo weinig in opmerking genomen in Europa, zouden de Turken hoogst ergeren, die zeer op het eenvoudige gefteld zyn; zy zouden gelooven dat zodanig iemand hun en hunnen Godsdienst befpotte , en de Godsdienst is een onderwerp waar mede een goed Mufulman geen fpotten duldt. Ik befpeurde desgelyks , met genoegen , in de talryke Vergaderingen der Turken, een mengzel van allerlei ftaaten en rangen. De Turken hebben tot nog toe in hunne Mosques tlie vernederende onderfcheidingen niet ingevoerd , welke de Europifche Kerken tot fchande ftrekken. Dc plaatzen zyn niet beltemd door belang en grootheid, maar hangen af van 't geval, en de lieden van laagen rang, Gods» dienstyveriger dan andereu, hebben dikwyls de beste; en wor-  OP HET EILAND CYPRUS. 441 worden niet, gelyk in Europa, vol veragting, het verst na de deur gedreeven. Ik heb 'er niet tegen dat men dusdanige onderrcheidingen maakt in onze Schouwburgen, en onze Academiën; de Zeden der Wereld heerfchen daar, en de ingang krygt men door geld; maar dat zy plaats grypen in onze Kerken, en dat Christenen dezelve dulden, is een hoon den beginzelen van hunnen Godlyken Wetgeever aangedaan , die aan de Armen en Behoeftigen alle toegenegenheid bewees. Zelfs dit Huk uit een ftaatkundig oogpunt befchouwd zynde, twyfel ik geen oogenblik, of de affchaffing dier haatlyke onderfcheidingen zou een der beste middelen weezen, om het Volk weder tc brengen in onze verlaatene Kerken, en hun tot de verpligtingen des Christendom! te verbinden; zy zullen dan met lust en yver die plaatzen gaan bezoeken, welke hun de oorfpronglyke gelykheid herinneren, en een Godsdienst beminnen, die, op eene kragtdaadige wyze, hun by de natuurlyke Regten des Menschdoms bewaart. De Muezzins zyn mindere Bedienaars van den Godsdienst. Hun werk beftaat in het Volk van de toppen der Minarets tot het Gebed te roepen, 't welk zy op de volgende wyze verrigten. Als zy op de Minaret geklommen zyn, beginnen zy na het Zuiden te roepen, dan na 't Oosten, vervolgens na het Noorden, en eindigen in 't Westen. Hun roepen is een foort van huilend fchreeuwen uit al hun magt, terwyl zy teffens de ooren met de vingeren floppen. Zy roepen in 't Arabisch den naam van gód, en dien van mahometh» aan. — De Turken moeten alle dagen vyfmaalen bidden; by het aanbreeken van den dag, op den middag, 'snaamiddags ten drie uuren, by Zonne ondergang, en te middernagt. Op Vrydag, hun Rustdag, ftorten zy een zesde Gebed uit, een uur vóór Zonne ondergang. Lieden, met drukke bezigheid omringd, doen de Gebeden zo veelvuldig niet, en houden het vóór genoeg een kort Gebed te doen, by het begin en het eindigen van den dag. Eer zy het Gebed beginnen , wasfen zy handen, voeten en andere deelen des lichaams, met de zorgvuldigfte oplettenheid. Zy buigen zich ten teken van aanbidding, en knielen neder op een tapyt, een mat, of een flip huns gewaads; zich na 't Zuiden wendende bidden zy met veel ernst? een half uur lang. Ik nam waar, dat Mecca, het Land huns Propheets , uit het welke, huns oordeels, hun heil ontfprong , Zuidwaards af van hier gelegen is; en om die reden wenden zy, by het Gebed, het aangezigt derwaards, nmc, 1791. no. ic, ' Gg Dc  442 BESCHRYVÏNG VAN DE STAD LARNIC, De Godsdienst der Turken is, buiten tvvyfel, ontcïerdf door eene menigte bygeloovige gebruikiykheden. Maar men kan met wel naalaaten zyne goedkeuring te geeven aan zekere gewoonten , uit een verheven en teder gevoel oorfpronglyk ; als , by voorbeeld, dat zy elke Plaats, waar zy bidden, Ichoon m het open veld, voor heüig houdende grond waarop zy treeden, de lugt welke zy inademen' de lchaduw onder welke zy rusten, alles dunkt hun geheiligd door deeze oogenbliklyke Gemeenfchap met den Eeuwigleevenden 't Is een Tempel, die de Gódvrugtige Mujulman naderhand nooit dan met ontzag belchouwt° aandoenTg"^" ' ^ mCt ^ Godsdienffige gemoed*! De Mosque, die ik befchreef, is de éénige plaats van Godsdienstoefening der Turken in Larnic. Aan den ingang ftaat een kolom van Granit, waarop, in vroegeren tyde" plaats'wal.' ^ ^ de RePubliek Venetië, ge- De Grieken hebben hier drie Kerken, en een gelyk aantal Priesters, Cosmcofirens geheeten, verrigten in 'dezelve den Eerdienst. Die van St. Jan is eene foort van Hoofdkerk. Dewyl de verwoesting van Citium het den Bisfchop onmogelyk maakte langer zyn verblyf aldaar te houden, bragt die Kerkvoogd zyn Zetel en Kapittel herwaards over! Het volk komt m deeze Kerk drie uuren vóór den dawant alle hunne Godsdienstverrigtingen moeten vóór Zonne. opgang voleindigd weezen. Dc Kerk van St. Maria , toebehoorende aan de Vaders van het Heilig Land is in drie deelen afgefcheiden ; dewyl m het Oosten de Vrouwen by de Godsdienstoefeningen volftrekt van de Mannen moeten afgezonderd weezen De Latynen volgen dezelfde gewoonte, uit infchiklykheid voor de Oosterlingen. Keizer leopold gaf aan deeze Kerk een fraai Orgel ten gefchenke. De Parochie, daartoe behoorende, is die van alle Europifche Volken. In de zaal des Kloosters vindt men twee uitfteekende Schilderftukken het een de Voetwasfing onzes Zaligmaakers, en het ander de Bruiloft te Cana, verbeeldende. De Boekery is zeer fraai de tuinen en boomgaarden daar rondsom maaken deezl eenzaamheid tot een verlustigend verblyf. 'Er zvn niet meer dan zes Monniken die 'er zich fteeds onthouden; doch hun getal wordt zomtyds vermeerderd door den toevloed van dertig of veertig Vreemdelingen. Ik moet niet vergeeten te melden, ten dienfte der Rei- zt-  Of HET EILAND CYPRÜS; 44$ gigeren , dat de Capucynen uit Vlaanderen hier een Hospitaal of Herberg hebben. Vreemdelingen worden 'er ter tafel toegelaaten ; twintig of vyf en twintig Paras eiken dag betaalende; doch het is 'er morsfig, en verre van aangenaam. Elke Griekfche en Latynfche Kerk is met muuren omringd. De ingang is door een poort omtrent drie en een halven voet hoog; zo laag gemaakt, om voor te komen , dat de Turken geen Paarden of andere Dieren daar binnen brengen. Dit is het geval door geheel Syrië; doch de Grieken op Cyprus volgen alleen dit gebruik. De Latynfche Kerken hebben hooge Poorten, en worden ontzien door de Turken. Openbaare Gebouwen, als Kerken, Kloosters, Hospitaalen en Mosques, zyn alle van fteen. Alle overige Gebouwen beftaan uit tichelen, zamengelteld uit een mengzel van gekapt ftroo en natte aarde, in de Zon gedroogd. Ze zyn van dezelfde gedaante als de Huizen in Italië , maat grooter en ruimer. De Kalk is niets anders dan dezelfde kleiagtige aarde met een weinig versch ftroo. Dit is in 't algemeen de zamenftelling van alle Huizen , door geheel het Koningryk , uitgenomen op eenige Plaatzen , waar de fteenen vry gemeen zyn. In de Stad Larnic , of liever in 't geheele Koningryk van Cyprus, vindt men Lieden, behoorende tot zes Europifche Volken, Franfchen , Engelfchen , Toscaaners, Napolitaanen, Venetiaanen en Ragufaanen. Elk hunner heeft zyn Conful, uitgenomen de Toscaaners; deeze Haan onder de befciierming van den Engelfchen Conful, die den tytel voert van Vice-conful van Toscaanen. Duitfchers, Zwitzers, Hollanders en GenueeMen, hebben hier ook deel in den Handel; maar dewyl deezen, zints lang, hebben opgehouden op zichzelven handel te dryven, ftellen zy hun bevelen aan Correspondenten uit andere Volken , op dit Eiland woonende, ter hand. In de nabyheid van Larnic is eene menigte van Bakken , beftreeken met een lymerig foort van Cement, voot Olie ondoordringbaar, die, gelyk men wil, voortyds groote vergaderplaatzen waren om Olie in te bergen. Dit Cement is een mengzel van Zeezout, Kalk en gekookte Olie. Indien dit waarheid is, moeten de Vlakten van het Eiland Cyprus, in vroegeren tyde , met Olyf boomen beplant ge? weest zyn. De Deryifen , zo wel als de Santons en de Abdales 4 Gg a zyn  444 BESCHftYVIKG VAN DE STAD Ï.ASINIC, zyn eene foort van Turkfche Monniken. Hun gewaad beftaat uit een rok van ruwe wollen ftolfe, van verfchillende kleuren; die de borst onbedekt laat; hier over hebben zy een mantel van dezelfde ftolfe ; doch veel fyner, en wit van kleur; op hunne hoofden draagen zy een Kap van witte vilt, in de gedaante van een Zuikerbrood; het benedenfte gedeelte ftaat overeinde, en is agterwaards opgerold op de wyze van een tulband. Zy draagen geen linnen; dit belet niet dat zy by uitftek zindelyk en rein zyn. Hun uitwendig voorkomen is zeer betaamelyk; zy zyn beleefd cn gefpraakzaam. Deeze bevallige hoedanigheden worden nogthans ontluisterd door aen fchadelyk gebrek , waaraan zy zich onbefchroomd overgeeven , hunne geveinsde minzaamheid ftrekt alleen om de Jeugd te verleiden, en ftelt hun in ftaat, om eene drift, ftrydig met de natuurte voldoen. Zekere mola songhiür wordt voor den Stigter deezer Monniken gehouden. Zy bewoonen verfcheide Kloosters, en verrigten den dienst in eenige Mosques. Zy prediken tweemaalen ieder week, en beide de Mannen en de Vrou-. wen, die onder hun gehoor komen , zitten door elkander, 't welk op andere plaatzen van openbaare Godsdienstoefening in 't Oosten niet gebruiklyk is; doch de Derviftn zyn van de overige Geloovigen door eene baluftrade afgezonderd. De Redenaar vangt zyne Redenvoering aan met een lpreuk uit den Koran , en vaart heftig uit tegen Ondeugden , in welker vermyding hy zelve geen groote bezorgdheid toont. De Redenvoering geëindigd zynde, zingen zy alleen een Lofzang, gepaard met fpeelen op veelerlei blaastuigen. De Opperfte vangt vervolgens een dans aan, waarin alle de overige deel neemen, en die op de volgende wyze toegaat. Eerst gaan zy langzaam binnen rondsom de Mosque, de een agter den ander; allengskens verfnellen zy hunne fchreden , en wenden hun lichaam rond met zulk eene vaardigheid , dat men het naauwlyks kan naaoogen. Den dans gedaan zynde, knielen deeze geestlyke kwakzalvers neder, en blyven eenigen tyd in die geftalte, met allen uitwendig voorkomen van den blaakenditen Godsdienstyver. Dan ryst de Opperfte overeinde , de Dervifen volgen zyn voorbeeld, en op nieuw het ronddraaijen begonnen hebbende, zetten zy dit fpel anderhalf uur voort. Eenige, niet wel onderrigte, Reizigers hebben de Santons met de Deryifen vermengd ; maar zy verfchillen van elkander  OP HET EILAND CYPRUS. 445 der in hunne Leevenswyze, en in hunne manier van bidden. De Santons die hazret meulana tot Grondvester iiebben, draagen, 't is waar, eene kleeding, gelyk aan die der Deryifen; doch zy haaien by deezen niet in rein- en zindlykheid. Hun geheel uiterlyk voorkomen 1'preidt de uiter11e elende ten toon; en ik heb eenigen hunner gezien, die bykans naakt waren ; hun gelaatstrekken zyn misvormd; luiheid beheerscht hun, en hun gedrag is lomp, >a de onbefchoftheid zelve; zy mogen voor fchandbrokken der menschlyke natuure gehouden worden. Zy vangen hunne Godsdienstplegtigheden 's morgens ten drie uuren aan ^dezelve beftaan in op eene belachlyke wyze rond te draaijen, en in geweldige trekkingen. Deeze plegtigheden gaan vergezeld van een gefchreeuw, 't welk eindigtin eenjammerlyk gehuil. Zy liaan op eene foort van Cymbaal, of lieverTrom, uit al hun magt roepende Allahul 't welk betekent groote God l Eindelyk ftorten zy, half dood van vermoeidheid, op den vloer neder, hunne monden worden met bruisch bezet, en de domme Mahomethaanen gelooven, dat deeze Santons als dan verkeeren met God en hunnen Propheet. Wanneer die Monniken uit deeze gewaande Godsdienitige bczwyming bekomen, eeten zy met de Vrouwen en de Jeugd; en er is geene buitenfpoorigheid, waarin deeze Onverlaaten zich niet toegeeven. Het Land, rondsom Larnic, is het aangenaamfte op het Eiland niet; want de grond is zeer droog. De Zon fchiet bykans rechtltandig haare ftraalen op de verfchroeide velden ; en terwyl de vermoeide Reiziger een brandende lugt inademt, zoekt hy te vergeefsch na een fchauwryk boschje, om 'er zich te verfrisfen, en van vermoeienis te bekomen. 'Er zyn geen boomen te deezer plaatze dan de Moerbeiboom , en eenige weinige Palmboomen, hier en daar op de Vlakte verfpreid. Veele oorzaaken werken mede , om de nabuurfcharj van deeze Stad dor te maaken, daar is geen Water , en de grond is vol Steenen; nogthans wordt 'er niet weinig Gerst geteeld; en zyn de Velden dor, de Boomgaarden zyn, in vergoeding, ryk voorzien en aangenaam, zy worden bewaterd door kleine in den grond gemaakte Kanaalen; de Tuinen ftaan desgelyks heerlyk, en hebben overvloed van allerlei Bloemen; de Citroen- en Oranjeboomen tieren 'er overheerlyk. Gg 3  446" GEDAGTEN GEDAGTEN OVER DE VVAARDY DER KERKVADEREN, EN HUNNE SCHRIFTEN. (Getrokken uit geopge campbell's , D. D. F. R. S. Four Gofpe/s tranflated from the Greek. With Preliminary Disfertations and Notes critica! and explanatory, deezer dagen in twee Stukken in 4to uitgegeeven.) Ten aanziene van de waardy der Kerkvaderen en van hunne Schriften, liep men voorheen in het eene , thans in het andere, uiterlfe. De Kerkvaders zyn in geenen deele geregügd tot onze Aanbidding ; ook verdienen zy onze Veragting niet. Waren eenigen hunner zwak en ligtgeioovig, anderen mogen geleerd en oordeelkundig genoemd worden. In alles wat van Redenkaveling afhangt, behooren wy hun te behandelen met dezelfde onpartydigheid als hedendaagfche Schryvers; wikkende en weegende wat zy zeggen, niet wie het zegt. In 't geen op Getuigenis berust, zyn ze, in elk geval, waarin men niet kan vermoeden dat eene byzondere drift hun behcerschte, boven hedendaagfche Schriftuurverklaarders of Aantekenaars te Hellen. Ik zeg dit niet, om aan te duiden, dat wy meer op hunne braafheid af kunnen gaan ; maar om te kennen te geeven, dat verfcheide Hukken by hun een voorwerp waren van getuigenis, die, by hedendaagfche Oordeelkundigen, enkel op gisfing, of, ten besten genomen, op afgetrokkene en geleerde onderzoekingen rusten. 't Is alleen uit oude Schryvers , dat die oude gebruiken in andere dingen, zo wel als in de taal, door ons kunnen ontdekt worden , welke by hun op eenen voet Honden, met gebeurde zaaken, waarvan zy niet onkundig konden weezen. De Taal Heunt, gelyk men dikwyls heeft opgemerkt, op gebruik; en oud gebruik kan, even als in alle andere gevallen van Oudheid, ons alleen door gefchreeven getuigenis overgebragt worden. Daarenboven geeft de betekenis der woorden, (als 'er geen Gefchilvoering plaats heeft,) geene gelegenheid tot de werking van drift; worden ze verkeerd gebruikt, het Helt de onkunde, of de kwaade trouw, des Schryvers bloot voor zyne Tydgenooten. Ik zeg daarom niet, dat wy in de uitlpraak der Kerkvaderen, als Regters, moeten berusten; maar dat wy hun een onpartydig gehoor moeten verleenen, als, in veele geval-  OVER DE WAARDY DER KERKVADEREN. 447 Vallen, de eenige bevoegde Getuigen. En elk moet erkennen , dat het regtftreekfche getuigenis van een eenvoudig Man, ten aanziene van eene zaak, die binnen den kring zyner kennisneeming valt, meer opmerkens verdient, dan de vernuftige gisiingen van een bekwaam Geleerden , die niet uit Weetenfchap van zaaken fpreekt, maar de befluiten opgeeft door hem getrokken uit zyne eigene redenkavelingen, of die van anderen. En zelfs met betrekking tot het geen bygebragt wordt, niet op kennis maar op gevoelen rustende, denk ik niet,dat de Hedendaagfchen, over 't algemeen gefprooken, tot den voorrang geregtigd zyn. Wat de betwiste Geloofsftukken aanbelangt, behooren ze beiden met omzigtigheid geraadpleegd te worden, als lieden, die men met reden mag veronderftellen, met een gunftig vooroordeel, ten opzigte van de Gevoelens hunner Partye, vooringenomen te zyn. Indien 'er, ten deezen aanziene, eenig .verfchil plaats heeft, zal het geheel ten voordeele der Ouden weezen. 't Verloop van jaaren heeft der Kerke eene vermeerdering van gefchillen aangebragt. De twisten zyn vermenigvuldigd, en leerftellig bellist. 't Gevolg hier van is, dat de Godsdienstleere , veele eeuwen geleden , in geen zo Syftematifchen vorm gegooten was, als in deeze laatere eeuwen. Elk ftuk was, in oude tyden, niet zo tot kleinigheden ontleed, en elk ding, tot de Spreekwyzen toe, by de onderfcheide Secten niet bepaald met zo veel ziftende oordeelkunde, en bovennatuurkundige, om niet te zeggen, drogredenkundige verfyning. — De Kerkvaders waren, daarom, zo niet geheel vry, veel min verflaafd aan louter Menschlyke Bepaalingen , dan de laatere Schriftuuruitleggers: onder welken veelen geen anderen toeleg fchynen gehad te hebben , dan de taal der Heilige Schrift zo gelykvormig te maaken, als hun eenigzins mogelyk was, met hunne eigene Geloofsleuze, en die dezelfde taal te doen fpreeken, als die huns Aanhangs. Dit is de grond van den voorrang, dien ik aan de oude, byzonder aan de Griekfche, Uitleggers der Schriftuure, geef, wanneer zy zich tot den letterlyken zin bepaalen ; en van de agting tot welke ik de vroegfte Christen Schryvers, met reden, geregtigd agt. Gg 4 »•  44S belinda, • belinda, de gemaakte aandoenlyke. Een Charaéter, Aan de Heeren Schryvers der Alg. Faderl. Letteroefeningen. myne heeren ! „ T> etuigingen van Aandoenlykheid, by elk voorval, gepaard „ U met het vertoon van verregaande Tederheid , en een „ vloed van woorden, die, om de gebelde benaaming te bezi„ gen , Sentimenteel geheeten mogen worden , geeven altoos „ veel gronds tot wantrouwen; zy verwekken het vermoeden „ van een met voordagt aangenomen Charaéter. Menigvoud „ ligt een teder en gevoelig hart verborgen onder fchynbaar ruwe zeden/' Deeze bondige aanmerkingen , voorkomende in een uitmuntend Vertoog, getyteld : Bedenkingen over de on. gemaakte Gevoeligheid, of Aandoenlykheid, van het Hart, onlangs in uw Mengelwerk geplaatst (*) , vond ik mee zulke fterke en eigenaartige voorbeelden opgehelderd, in een Engelsch Werkje, dat ik bewoogen werd dit kleine Stukje te vertaaien, en 't zelve UI. ter plaatzing te laaten toekomen. Ik blyf, &c. * * * Belinda was altoos zeer gefteld op hartroerende en vertederende Romans; de treurigst afloopende Treurtooneelen behaagden haar grootlyks. De Sentimeuteele Schoonheden van sterne Honden by haar hoog te boek. Zy hadt, door het leezen deezer Werken, zulk eene maate van Aandoenlykheid of Tederheid gekreegen , dat die beminnelyke zwakheid zich menigmaal in de gemeende voorvallen des dagelykfehen leevens vertoonde; fchrei. jen en zugten , als of haar hart brak, hoorde men niet zelden, by gebeurtenisfen, die anderen, geenzins van Menschlyk gevoel ontbloot, met een onverfchillig oog befchouwden. Zy kon het denkbeeld, dat men Dieren tot voedzel flachtte, niet verdraa. gen. Zy verfoeide het Visfchen en Jaagen als hoogst wreede bedryven. Zy ftondt op het punt van bezwymen, als een Koetzier de paarden de zweep gaf, oin eene hoogte op te trekken. Zy viel met de daad van zichzelven, toen een Heer op den ftaart van haar Kat trapte, als hy fchielyk toeliep om haar Kind tegen het in 't vuur vallen te befchutten. Naardemaal belinda geheel in 't Roraanesque verviel , was het niet zeldzaam, dat zy Sentimenteele Aileenfpraaken hieldt over Goedaartigheid en Menschliefde; en, wanneer 'er iets van «enen aandoenlyken en treffenden aart gebeurde, gaf zy doorgaans Zie A'. Alg, Vai. Lett. V D. 2de St. bl. 443.  de gemaakte aandoenlyke. 445 gaans ruimte aan haar hygenden boezem, door eene klagte op 't papier te brengen. Van een haarer Vriendinnen kreeg ik het volgend Stukje, met vryheid om 'er gebruik van te maaken. Belinda zat, zo 't fchynt, voor haar Toilet, haar Vlegten in orde fchikkende, toen een Diertje, 't welk in de Wereld juist den besten naam niet heeft, en zich dikwyls indringt ter plaatze. waar 't niet welkom is, uit haare krullen op haar hals viel. In de eerde vervoering van verbaasdheid en toorn, greep zy het ongelukkig fchepzel, klemde het tusfehen haare nagels, tot dat het met een krak zyn leeven eindigde. Het hooren van deezen krak, en het aanfehouwen der verpletterde ingewanden , deedt haare Aandoenlykheid geheel ontwaaken ; zy uitte dezelve in deeze Weeklagte. „ O, Gy arme deelgenoot des leevens, vaar wel ! 't Leeven „ was U buiten twyfel aangenaam, en ik heb U in haast van dit „ dierbaar gefchenk beroofd. Maar zeker de Wereld was ruim „ en wyd genoeg voor U en my. 't Was (legt U te vermoorden , „ U, die eene befchutting zogt onder myne koesterende belcher„ ming! „ Dewyl Gy klein zyt, zyn wy gereed U als ongevoelig aaa „ te zien. — Maar ongetwyfeld hebt gy zenuwen, en tedere ,, zintuigen, geëvenredigd aan de fynheid uwer Leden. — —„ Misfehien hadt gy een Deelgenoot in uwe genegenheden, en „ een talryk Naakroost, 't welk gy met een Ouderlyk genoegen zaagt opgroei]en. 'tWelk thans uw toeverzigt, helaas! „ moet derven 1 — ■ ,, Uw fmert is zeker over. Maar ik kan niet na- „ laaten de gevoellooze wreedheid te bejammeren van zo veelen , die het minfte Diertje, aan 't welk de Natuur den Leevens„ adem gefchonken heeft, berooven van dat Leeven, 't geen , „ hoe veragtlyk het fchyne in 't oog der bedagtloozen , nog- „ thans, zo zoet, zo dierbaar is aan het kleinfteSchepzel! ,, Zoet en dierbaar was aan U, thans gedood Beestje! ■—— „ Helaas! dat ik moet zeggen was. —— Bezat ik „ het vermogen om U ten leeven op te wekken, ik zou uw lee» venloos overfchot bezielen; en U koesteren in den warmden „ hoek van uwe geliefde verblyfplaats. Maar ydele „ wensch ! Vaar voor altoos wel! „ Indien nogthans uwe Schim eenige weet heeft, en zwerft over het hoofd, 't welk gy eenmaal bewoonde, zy vergeeve „ eene haastige daad van wreedheid en geweld, welke ik tragt uit te wisfehen, door een traan van Medelyden en Gevoeiig„ heid." Ongetwyfeld liet belinda een traan op 't betreurde Diertje vallen, en Flendo turgiduli ruhent ocelli. My is berigt, dat de laade van beukda's Schryftafel voi ligt SBït  450 BELINDA, met Treurzangen over Muizen en Rotten in vallen gevangen^ over Mosfchen en Roodborstjes, door de Schooljongens uit het nest gehaald en gevangen. Een Aardworm, op welke zy traptei als zy in den tuin toefchoot om een Vlieg uit een Spinneweb te redden, heeft zy in een Treurdicht als vergood, en een beter leeven toegezegd , waarin dezelve niet meer op de aard zal kruipen, maar zich op fneeuwwitte vlerken in de lugt verheffen. Kikvorfchen, Padden, Vledermuizen; met een woord, alles, wat leeven ontvangen heeft, deelt in haar tederfte belangneeming en medelyden. Onaandoenlykheid is zeker te wraaken; maar de hevige Gevoeligheid, welke het minfte lyden, ook der ongeagtfte Schepzelen, by haar fchynt te veroorzaaken , geeft allen grond, om te vermoeden , dat die Aandoenlykheid niet vry is van ge-> maaktheid. Eene Aandoenlykheid , zo zonderling en zo fterk , kan niet wel natuurlyk weezen. Dan zo veel gehoord hebbende van belinda's tedere Gewaarwordingen ten opzigte der Dieren, vond ik my eigenaartig op. gewekt, om onderzoek te doen op haar gedrag in de meer belangryke verbintenisfen des Huislyken en gemeenen Leevens. Wie zou niet verwagten, dat zy , aan zichzelve in Aandoenlyk,heid gelyk, de getrouwlte Egtgenoot, de bezorgdfte Moeder, de hulprykfte Menfchenvriendin zou weezen; en in dat gevoelig Hart aan die gepaster Voorwerpen eene eerfte plaats gunnen. ■ Dan, by nafpeuring, heb ik ontdekt, dat haare Geaartheid zo. grillig, veranderlyk en geweldig was, dat haar Man menigmaal, om rust te zoeken en te vinden, het huis moest ruimen. Geduurende eene zwaare ziekte haars Egtgenoots, was zy hem zelden gaan zien, en hadt geene bezorgdheid altoos laaten blykeu. Zy zat, onder het leezen van een Roman, te fchreijen , op den eigen dag dat de ziekte een keer ftondt te neemen, door een geweldige koorts, en de Geneesheer zyn toeftand voor 'zeer tvvyfelagtig, zo niet wanhoopig, verklaard hadt. . Herfteld zyn¬ de, was hy, op haar raad, eene Reis na de Oost-Indien gaan doen, om hunne middelen te verbeteren. Met veel aandoening nam hy van haar affcheid; maar zy was bezig met zich aa» ta kleeden, om Mejuffrouw siddons in Caliston te zien fpeelen, en kon onmogelyk veel tyds fpillen in het neemen van een plegtig affcheid; iets 't geen zy boven alle dingen wraakte. Doch , dien zelfden avond viel zy in Schouwburg in zwym, toen Mejuffrouw siddons eerst te voorfcliyn tradt, en eer die Tooneelfpeelfter nog een enkel woord gefprooken hadt. Haar Man hadt twee aartige kleine Jongens onder haar opzigt gelaaten. Die Knaapjes waren gezond, leevendig, fpeelziek, en maakten menigmaal een geweld in huis, 't welk zy niet kon verdraagen , dewyl zy bezig was om eene Hoofdrol te leeren in een Treurfpel, 't welk op eene Liefhebbery - Tooneel, van een Heer, die 't zelve op zyne kosten, tot eigen vermaak, hadt "doen vervaardigen , zou vertoond worden. Belinda be¬ floot  BE OEMAAKTE AANDÖENLYkE. 45I floot daarom haare Jongens in een Kostfchool te heitellen; en verklaarde, in alle gezelfchappen, dat zy het voor een der eerfte Moederlyke Pligten rekende , zorg te draagen;'voor de goede Opvoeding haarer Kinderen, Zy beitelde op de School, dat de Kinderen op Zondag, en andere Verlofdagen, daar zouden blyven, en niet t'huis komen voor de wederkomst van hun Vader. Thans hadt zy een nieuw Treurfpel onder handen, onder den Ty tel, van de Bedroefde Moeder, of de Vrouw Weduwe. Schoon zy niet zeer op haar Man gefteld was , die een eenvouwdig goed Charaéter bezat, doch geheel ontbloot van die Aandoenlykheid, waarin zyne Vrouw zo veel ftelde; fchoon zy geen genoegen fchiep in haare Kinderen , haar zo hinderlyk in het voortzetten haarer liefhebberyen, dagt ik nogthans, dat belinda, die met zo veel aandoenlykheids fprak over Onheilen, over Goeddaadigheid, over Menschlykheid, over Liefde, ere Medelyden betoonde met een Diertje waarop men trapt, niet dan ryklyk de milddaadige hand zou openen voor alle haare Medemenfchen, die in druk haare hulp en byftand verzogten. Doch hierin was ik ook grootlyks misnomen. Een Werkman, aan haar huis bezig, viel van een Helling drie verdiepingen hoog, en brak zyn been. De Voorbygangcrs namen hem op, klopten aan de deur, en verzogten dat hy binnen gelaaten mogt worden, tot men om een Wondheeler zou gezonden hebben ;• doch ik hoorde haar, op den ftoep gekomen, met eene ftem die aan 't einde van de ftraat gehoord kon worden, verklaaren: „ Hy zal hier niet ingebragt worden. Wy zouden grooten over„ last daarvan hebben. Breng hem terftond na 't Gasthuis; fluit „ de deur jan ! hoorje jan !" De voorbygangers , om geen tyd te verzuimen, bragten den ongelukkigen in het naaste Bierhuis, waar de Kroegeman, met een kroes Bier in de hand, ,en een niets beduidende vloek, zeide : „ Laat hem binnen ko„ men ! hy is welkom ; hier jy , leg hem in myn eigen bed; ,, hy zal het noodige hebben; betaalt hy my niet , hy is tog „ ongelukkig, het zal my niet deeren. Kom laaten wy eens „ drinken op zyn fpoedig herftell Arme Karei! Ik wed dat hy ,, Vrouw en Kinderen heeft, en dat zy gebrek zullen lyden tot ,, hy weder uitgaan en werken kan. Ook voor deezen moet V, gezorgd worden, ik zal het aan myn vast gezelfchap zeggen, „ 't beftaat uit welmeenende Lieden, ik weet, zy zullen tot „ dit onderhoud intekenen." 'tWas waar, de Man had, gelyk deeze hupfche Man giste , Wyf en Kinderen, 's Anderen daags 's morgens vervoegde hy zich aan 't huis van belinda met een Verzoekfchrift, zeer hartroerende opgefteld door een Regtsgeleerden, die zelve nooit iets gaf. Belinda hadt aan haare Dienstboden last gegeeven, om ia die week, als 'er iemand kwam, te zeggen, dat zy niet t'huis was. In de daad, zy had te gewigtige bezigheden om zich te laaten ftooren; want zy was aan *t fchry ven van een Treurzang op een  45* BELINDA, DE GEMAAKTE AANDOENLYKE. een geftorven Schoothondje, en van voorneemen, om haar Vertoog aan de Hertoginne, over de ongelegenheden waarin zich de arme Werklieden bevonden, af te fchryven. Met deeze onderrigtingen was ik te over voldaan, en begon myne hoogagting en eerbied te verliezen, voor Dames en Heeren van eene overdreevene Aandoenlykheid, e:i die, by de minfte gelegenheden , zulk eene maate van Sentimenteelheid betoonen , dat elk zich des verwondere. Ik ftelde voor zet er vast, dat 'er meer gezond Verftand, en waare Goedhartigheid, by de eenvoudige moederlyke Huisvrouw, die z'ich niet"verheven waant boven het waarneemen van haare huislyke pligten; en by den eenvou. digen, geen gerugts maakenden braaven Man, gevonden wordt, dan, over 't algemeen, by die hoog opgeevers van fterke Gemoedsaandoeningen, en fteeds den mond vol hebben van fyner gevoel dan men befpeurt by anderen, die voorts met hun, in rang, middelen, en opvoeding, gelyk ftaan. ZEDELYKE BEDENKINGEN, De aandoeningen der Jeugd zyn zeer verfchillende van die der volwasfen Jaren ; en de aandoeningen der Ouden verfchil» len weêr oneindig van die beiden. In de Jeugd werkt de Ziel alleen door het gevoel, door de Zintuigen ontvangen, dat maakt op haar den fterkften indruk, en hoe meer deze door veranderingen afgcwisfeld word, des te gevoeliger zyn de aan. doeningen. — De Volwasfen Jaren, wel opgeleid , verkiezen goede orde, en de daaruit ontftaande neigingen, tot eene hebbe- lykheid gemaakt zynde, beminnen een goeden fmaak. Het uitwendige , dat door gevoel op de Ziel werkt, word beredeneerd, en de indrukzels, daaruit geboren, worden eener eruftige overweging waardig gefchat. Dan, in den Ouderdom, neemt de gevoeligheid af; de indrukzels hebben dan weinig of geene vermogens meer; eene koele onverfchilligheid vervangt alle driftige bejaging; alles krygt, om zo te fpreken, eene gansch andere gedaante; de geheele Natuur fchynt te veranderen; en de Mensch word min of meer koel, ja onverfchiHig, voor alles wat hem in zyne Jeugd fterk aandeed,  MENGELWERK, TOT fraaye letteren, konsten en we etensc hap pén j betrekkelyk. verhandeling over de schadelykheid van het veragten van goedèn raad, en 't versmaden van yvelmeenende vermaningen , uit leerzame voorbeelden aangewezen. (Vervolg van bladz. 413O Befchouwdén wy onlangs eenige voorbeelden der beklagenswaardigere gevolgen , welke het verlinaden van de welmeenendfte raadgeving gehad heeft, uit de vroege aloudheid; welaan, laat on£ nu, ter fterkere waarfchouvvinge, het oog nóg vestigen op latere tydën; die ons geen min treffende voorbeelden hiervan aan de hand zullen geven. Mén vestige, ten dezen opzichte, in dc eerfte plaats, de aandagt op het aloud en wyd vermaard Egypten, ten tyde als Gods oude Volk den drukkender! last van den dwingeland Farao niet langer torfchen kon? toen derzelver fchouders onder het gewigt der harde flaverny bezwyken moesten, en zy de bitterde klagten tot hunnen God in den Hemel zonden, hem om hulp fmeekende ; ten einde uitkomst uit hunnen jammerftaat , uit die drukkehdfteSlaverny, te erlangen. — By dit Volk, het Volk van Israël, zullen wy de doorflaandfte voorbeelden van het veffmaden van den besten raad, bet veragten der heilzaamfte , der welmeenendfte vermaningen aantreffen. Voorbeelden, die ons overtuigend zullen doen zien, welke beklagelyke gevolgen dusdanig een gedrag na zich lleepen. Israël klaagde aan God, de Almagtige hoort het geroep zyns Volks , zyne magtige hand zend hulp uit cle. hoogte, die de knellende banden der Slaverny verbreekt. Hy voert hen , na het verrigten va!n een aantal van de verbazendfte, van de ontzettendfte, Wonderen, uit het Slavenhuis van Egypten ; fpyst hen in de Wildernisfen ; leid hen , door eerie woesteny , naar bet Land hunnen Vaderen toegezegd; een Land vloeijende van Melk en Honig, — van alles rykelyk voorzien, naar het vette Kanaan , om hetzelve erfelyk te bezitten , op dat ook meng. 1701. no. 21. Hu bu««  454 VERHANDELING? hunne kinderen, hunne late nakomelingen hetzelve zouden bewoonen; mits zy luisterden naar de ftem van hunnen God, en gehoorzaamden aan de bevelen, aan den raad van hunnen getrouwen, van hunnen wyzen, van hunnen kloeken Leidsman, Mozes, en niet afweken van de bevelen hun van God door hem gegeven. Wat is hier van 't gevolg ? Gehoorzaamt Israël aan de Item van zynen Heere aan de bevelen van zynen God? Luistert jakobs Nageflagt naar den wyzen en verftandigen raad van zynen voorzigtigen, van zynen getrouwen, Leidsman?—— Gehoorzaamt het aan zyne vermanende bevelen ? Wel verre van daar! Schoon Israël overtuigd was , dat Mozes, op Godlyk bevel, hen wonderdadig uit het Land der dienstbaarheid gebragt, en in vryheid herfteld,had; fchoon de wonderdadige redding uit Egypten , de verbazende uitvoering uit het zelve , en de verlosfing van deszelfs verhitten vervolger, hun de overtuigendfie bewyzen opleverde, dat de Almagtige met hun, en hun Befchermer,was;— het had echter den rechten invloed niet op hun gedrag. —-. Want ziet! Nauwlyks waren zy door de almagtige de fterke j hand van hunnen Verlosfer, van jakobs God, het geweld van hunnen bloeddorftigen Vervolger, ontkomen: — Nauwlyks waren zy door het midden der Zee, (d verbazende Almagt!) die alle hunne Vyanden en Vervolgers had verzwolgen , heën gevoerd , en in veiligheid gebragt: —— Nauwlyks hadden zy het Diensthuis van Egypten verlaten, en in de Woestyn voet aan Land gezet, of, zie daar! zy vallen, als riekten zy nog de Vleeschpotten, en het Wildbraad , van Egypten, zy vallen moedeloos aan 't klagen, en verwyten hunnen grooten Verlosfer, dat Hy hen gevoerd heeft in een woest Land, waar ze van honger vergaan, qp. van dorst verfmagten; ——- zy haken om-weêr te keeren naar dat Land, waar hunne buiken vet gemest waren met Vleesch en allerleie lekkernyen; zich verbeeldende nog het prikkelend Wildbraad, en de gcurlgfte Spyzen, aldaar te fmakeri. Nauwlyks waren zy uit de harde dienst¬ baarheid , voor hun zo ondragelyk , en waarover ze zo zware klagten hadden uitgeboezemd, verlost; nauwlyks den gewislën ondergang ontkomen, of, zie daar.' zy veragten , zy verfmaden allen goeden raad , en weigeren te luisteren naar de getrouwe vermaningen. Dan, welke waren de gevolgen van hun verkeerd gedrag van hun fnood beltaau, waarmede zy , geduurende den tyd van veer-  ÖVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 45J veertig jaren , die ze zwervende in de Woestyn doorbragten, bleven volharden ; des God klaagde , zo lang over hun verdriet gehad te hebben? * Was het gevolg van het verfmaden van zo vele tromv- nartige en heilzame vermaningen; van het niet in agt nemen van de oprechtfte, de ongeveindlre, raadgevingen; van het flauw gedenken aan , of het geheel veronagtzamen van, zo vele Wonderen, door de Hand des Almagtigen , ter hunner redding uitgevaren , ter hunner behoudemsfe gewrogt; van het ondankbaar beantwoorden aan zo vele onwaardeerbare gunstbewyzen • waren, zeg ik de treurige gevolgen van dit alles niet, voor de gehele Natie, — ten hoogfte beklagenswaardig! Zulk een Ichandelyk, zulk een fnood, gedrag fleept, voorwaarniets minder met zich, dat dat die balfturige Israëliten srins en herwaards moesten zwerven , door de dorre en zandige VVildermsfen van het woest Arabiën. En hoe dikwerf wierden zy, in deze barre Woesteny, ftremdvk getugtigd, door de flaande hand der getergde Godheid 2 Hoe vaak hadden zy, met onoverkomelyke rampen wel gens hunne murmureringen, geduurende hun omzwerven* op de zigtbaarfte wyze te worftelen ? Hoe menigmaleri wierden zy met ramp op ramp, met wederwaardigheid 00 wederwaardigheid, bezogt? Moest hen dit niet tot nadenken brengen ? — Maar neen! Hat alles was te vergeefs ' — Dit hardnekkig Volk, dat naar geene vermaningen luisterde , was ook met te beteugelen, door de gedu ge- (*) Dit wordt byzonder opgemerkt in het volgend Characler, bepaald voor Dr. price -gefchetst, nu bykans twintig jaaren geieden, en door allen, die hem kenden, voor volmaakt gelykend gehouden. „Terwyl de Trotsaart te vergeefsch poogt boven allen, die in het gezeifchap zyn, uit te fchitteren, en bewondering te verwekken , door valsch vernuft, gedwongene pligtpleegingen en vooraf bedagte bevalligheden , moet hy zeker eene dootiiyke kwelling gevoelen'als hy ontdekt, hoe simplicius aller aandagt, agting en toeftennning, trekt, zonder dat het hem ooit in de gedagten komt, om zich zeiven, als iemand van veel bsduidenis, in dien kring aan te merken. Simplicius deelt zy¬ ne meerdere kundigheden, als het pas geeft, mede, op zo natuurlyk cn eenvoudig eene wyze als hy u zou zeggen hoe laat liet is; met dezelfde gereedheid en goedwilligheid onderrigt hy de OnkundigUen als hy met de Geleerdftén verkeert. Hy is zo gereed om onderwys te ontvangen als om het te geeven; en om met het gezelfchap, zo veel hy kan, deel tè neemen, zo wel in het geringde onderhoud , waarop het valt, als in de ernfrigfte gefprekken. Indien hy twistredent, hy doet het met dezelfde opregtheid omtrent de gewigtigfte en ernftigfte, alsomtrenc de geringde, onderwerpen : en hy betoent niet min geduids in liet aanhooren din in het beantwoorden van zyne Party. Spreekt gy tot hem van hemzelven, van zyne Werken, hy neemt den lof aan, of erkent de gebreken met dezelfde bedaardheid, en het is onmogelyk hem van gemaaktheid in een der beide gevallen te verdenken. Wy vinden ons meer voldaan en verpligt door de eenvoudige en onopgefinukte betuigingen van zyne hoogagting, dan door de pligtpleegingen, en uitgezogtde betooningen der uitgeleerden in welleevenheid: dewyl zyne goedaartigheid en opregt» Jieid zich zo fterk vertoouen in eiken oogllag, woord en daad, en wy overtuigd zyn dat die beleefdheden onzenthalven en niet om zynent wil gefchieden; en de natuurlyke uitwerkzels zyn van weezenlyke welmetnendheid en geenzins de vooraf aangeleerde cieraaden van gedrag. Iedereen verlangt hem heusheid op zyne beurt te bewonen, en weet dat dezelve zal opgenomen worden, gelyk men ze geeft. Allen zyn ze gereed om hem dat ontzag te betoonen, 't geen hy niet verlangt, en meer in hem te (lellen dan hy zich aanmaatigt. Schoon niet bevallig van perfoon , en fchoon ontbloot van 't geen de groote Wereld befchaafdheid ïioemt? is zyn gedrag altoos voegelyk, ongemaakt en agten$ waar-  VAN RICHARD PRICE. 475 9f gedrag; deeze trof elk, en verwekte de Liefde en Hoogachting van allen die met hem verkeerden. In listen, kunftenaaryen en vermommingen was hy een volflaagen vreemdeling, zyn uitzigt, zyne taal, ftemde altoos over„ een met zyne Gevoelens, en die Gevoelens waren beften„ dig op de zyde van Braafheid en Vryheid, van Menschlievenheid en Goeddaadigheid." waardig, zo vry van bedwang en flaafschheid in het aanzienlykst gezelfchap , als van trotsheid en aanmaatiging in het geringfte. Zyne waardigheid ontltaat uit zyne nederigheid, en de zagtheid, bevalligheid en openhartigheid zyner Zeden, uit de weezenlyke goedheid en regtheid zyns harten, 't'welk openligt voor aller befchouwing, met al de onbefchroomdheid der waarheid, én zonder eenige vermomming te behoeven." Mrs. chapoke's Miscell. p. 89. AANMERKINGEN OVER DE HEDENDAAGSCHE ' GEWOONTE , OM, BY HET MAKEN VAN TESTAMENTEN, DE WEESKAMERS , VAN DE BESTUURING OER GOEDEREN VAN ONMONDIGEN, UIT TE SLUITEN. T Tet is buiten twyflêl eene der moeilykfte en onaangeJ71 naamfte verrigtingen van het Leven, wanneer men zich in de noodzaaklykheid bevind, om, voor zyne Kinderen, Kindskinderen, of andere onmondige Nabeftaanden , Voogden te moeten aanftellen. Men, moet twee of meer Perfonen uitkiezen , aan wier deugd en kundigheid men de opvoeding zyner Nakomelingen betrouwen kan , en die daarenboven zich in zulke gunffige omftandigheden bevinden, dat men de goederen der Önmondigen, met gerustheid, in hunne handen kan ftellen. Dit gaat by fommigen vry gemaklyk , zy vinden onder hunne Familien, of goede Vrienden, ras twee Perfonen, waarin zy de vereischte hoedanigheden meenen te vinden, ftellen hen tot Voogden aan, en fterven daarop gerust; denkende hunne zaken wel bezorgd te hebben. Maar wat gebeurd 'ér niet zelden ? Naauwlyks hebben de aangeftelde Voogden de aan hun toebetrouwde Adminiftratie aanvaard, of een yan beiden fterft, cn dewyl de overblyvende, door den Testateur, gemagtigd is, om, in dat geval, zich in deszelfs plaats een ander te asfumecren, verkiest hy daartoe eene van zyne goede bekenden , gemeenlyk iemand die jonger is, en welken hy, by gevolg, het werk van de Voogdy te wclvoeglyker op den 'hals kan fchuiven: maar, na verli 4 loop  476 AANMERKINGEN OVER DE WEESKAMERS loop van tyd , fterft ook de andere Voogd, en de overblyvende aslumeert zich, op zyne beurt, wederom een ander, en ziet, daar hebben de Onmondigen, dikwils binnen korten tyd , twee Voogden, die den Testateur nooit gekend heeft, of die hy by zyn leven 'er niet toe zoude hebben willen aanftellen: dan, dit is het nog niet al de overgebleven Voogd vind eens goed zich geen tweede Voogd te asfumecren, maar behoud de Voogdy aan zich alleen, en ftelt' zich dus in de gelegenheid, om der Weezen Geld, zonder tegenfpraak , in zyne eigen zaken te kunnen gebruiken; maar ongelukkig loopt het hem tegen • doch hy weet, door het gebruik van het Geld, dat onder zyne adminiftratic is , zyne zaken zoo te heelen, dat hy het , gedurende zyn leven, gaande houd; doch, voor de meerderjarigheid der Onmondigen ftervende, vind men na zyn dood den Boedel infolvent, en weg is het Geld der Weezen; en daar die Ongelukkigen dagten ryk te wezen , zyn zy arm. Men zal ligt zeggen, dat ik deze fchets te fterk maak en dat het ook altyd zoo niet gaat, dit beken ik; maar dat het meer dan te veel zo gebeurt, als ik hier opgeef zullen weinigen, die ondervinding van wereldfche zaken hebben , tegenfpreken , en gave God, dat onder de mynen niet waren, die 'er zelf de droevige ondervinding van'hadden. Indien, ondertusfehen, een Vreemdeling eens, hier te Lande, zulk een beklanglyk geval van dien aart bywoonde, als ik byge-woorjd heb, zou hy, met reden, vragenof er dan geen middel in dit Land was, om de Weezen voor zulk een Imertlyk lot te beveiligen, en men zou hem moeten antwoorden, dat 'er wel deeglyk een allerbest en zekerst middel voor was; doch dat het fchynt dat de meeste Ingezetenen liever hunne Nakomelingen aan alle de voorgemelde gevaren willen bloot ftellen, dan 'er gebruik van maken. Men zou dien Vreemdeling moeten vertellen, dat er in alle de Steden van ons Vaderland Weeskamers zyn opgerigt, in welken, onder het Opperbewind der Regeringe , of wel door eenige Leden van de Re°ennge zelve , het goed der Weezen bewaard, geadmiiiiftreerd, en hun, by derzelver meerderjarigheid verantwoord , en ter hand gefteld word ; doch dat het eene ftandvastige gewoonte is geworden, om, by het maken van Testamenten, de Weeskamers van alle beheerin°- over de goederen der Weezen uit tc fluiten. Billyk mag men vragen, wat toch de reden van die uit- ilui-  'omtrent onmondtcen. 47? fluiting is? Dan, die vraag weet ik niet te beantwoorden. Wat onderzoek ik deswegens gedaan, en wie ik 'er ook .naar gevraagd heb, nimmer heb ik eene voldoende reden voor die gewone uitfluiting kunnen vinden. Het eenige voorwendfel, dat ik gehoord heh, is, dat de Weeskamers gewoon zyn te veel voor hare adminijlratie te rekenen; maar ik heb Ordonnantiën van Weeskamers gezien, agter welken een lyst geplaatst was van het geen 'er mogt gerekend worden, voor alle de bedryven , die 'er door de Secretarisfen dier Kamers gedaan worden, en welke bepalingen in de daad zeer matig gefield waren. Maar boven en behalven , dat de Adminiftrateurs of Voogden, die men voor zyne Nakomelingen, uit zyne goede Vrienden, verkiest % zich ook laten betalen, zal ik eens onderflellen, dat het waar is, dat de Weeskamers meer, ja veel meer, rekenen, dan particuliere Voogden doen en mogen doen. Is dit dan nog reden genoeg om de Weeskamers uit te fluiten? Ik voor my, meen van neen. Dat meerdere adminiflratie-loon , het welk men onderftelt, maar nog niet bewezen is , dat aan de Weeskamers moet betaald wor. den, ftrekt, naar myn inzien, voor Asfurantie; want immers weet ik dit zeker, dat zoo lang die Stad in wezen blyft, op welker Weeskamer ik het Geld van myne onmondige Erfgenamen gefield heb, zy vast ftaat kunnen maken, dat zy het, by hunne meerderjarigheid, ontfangen zullen , en is zulk eene zekerheid voor Kinderen , die eenig goed hebben , en wier tydlyk geluk van deszelfs goede beftiering en bewaring afhangt, niet wat waard? Ondertusfehen heeft men, door die ingevoerde gewoonte , om de Weeskamers by alle gelegenheden uit te fluiten, zulk eene nuttige en hoogstnoodzaaklyke inrigting niet alleen veelal nutteloos gemaakt, maar men heeft zelf daardoor het algemeen een fchrik voor de Weeskamers ingeboezemd , zoo dat men dikwils hoort, dat men elkander, aanraad, om eene dispofitie te maken, met geene andere drangreden, dan om dat anders de Weeskamer in den Boedel zoude vallen , even als of dit het grootfte onheil ware, dat een Onmondigen bejegenen konde; daar ondertusfehen, terwyl ik dit fchryf, my het hart nog breekt, over het beklaaglyk lot eens Jongelings , waarvan ik niet meer kan of mag zeggen , dan dat het hem zeer zeker nimmer zoude overgekomen zyn , als zyne Ouders de voorzigtigheid gehad hadden , om te belasten , dat hunne nalatenfchap op de Weeskamer moest gebragt warden. H 5 -My-  47§ AANMERKINGEN OVER DE WEESKAMERS Myne meening is egter geenzins, om hen die onder hiinne Familien of goede belenden,'bekwS,' kundige et eerlyke vrienden hebben, af te raden, om dezelven tot Executeurs van hunne .testamenten en Voogden over hunne . mtelaten Onmondigen aan te ftellen, teiï einde deze ffen hunnen Boedel zouden kunnen vereffenen , en de zore over de opvoeding op zich nemen. Integendeel, ik acht hen gelukkig, die Vrienden genoeg hebben, waarin zy da vertrouwen kunnen ftellen; maar ik wil alleenlyk aan alle Ouderen en anderen, die in het geval zyn, om, ten behoeve van minderjarigen, Adminiftrateurs over hunne nalatenfchap te moeten aanftellen, in bedenking geven, welk f ene verandering 'er, in i®, i5 0f ao jaren? in dewereldiche zaken kan voorvallen, en of het derhalven wel wys en voorzigtig is , dat zy , daar 'er in dit Land een zekere weg is , om voor de goederen hunner Kinderen te zorgen, een onzekeren in te flaan, en aan het wisfelvalhg leven en omftandigheden van byzondere perfonen betrouwen, waarvoor zy eene ganfche Stad tot hunne borg kunnen krygen; en of zy dus nret alle de gevaren, die hunne Nakomelingen dreigen, kunnen afwenden, door by hunne dispofitie te bevelen, dat de Executeurs en Voogden nfc den Boedel vereffend te hebben, de overgebleven Gelden ter Weeskamer moeten brengen, om aldaar bewaard en geadmimftreerd te worden Ik wenschte wel, dat het, in dit Land, door de Wetten, tot een pligt der Praétizyns gefteld was, om hen, die een Testament wilden maken, alvorens te moeten onderrigten, van alle de voor- en nadeelen hunner ontworpen fchikkingen, dewyl het toch- zeker is, dat de meeste Menfchen in dat flag vMzaken onkundig zyn, en hierdoor zouden veele onbillykheden en procesfen voorgekomen worden Wat redelyk Mensch zou het zich niet tot een groot genoegen rekenen, wanneer hy, door zyne kundigheid , een Zeeman had kunnen waarfchuwen, voor onbekende klippen cn ondiepten , en hem daardoor voor zyn ondergang bevryd had • maar even dat zelfde genoegen zoude hy fmaken, die door een goeden raad, by tyds gegeven, zyn medemensen waarfchuwde voor alle de ongelegenheden, waarin, door zyn verkeerd beleid, zyn onfchuldig kroost gebragt zoude kunnen worden. Ik zal myn oogmerk bereikt hebben, indien deeze Aanmerkingen hen, die in het geval zyn om Voogden te moeten aanftellen , tot eene bedaarde overweging opwekken , al-  . OMTRENT ONMONDIGEN. 479 alvorens zy in een gebruik toeftemmen , liet welk v naar myne gedagten, noch door de reden, noch door de ondervinding, gebillykt word. R. A. oordeelkundige aanmerkingen over het schoone in de beeldhouw- en schilderkunde ; geduurende eener reize , door het midden van duitschland, gemaakt, door wylen den heere FRANCOIS HEM STERHUIS, Commies van den Raad van Staaten. Medegedeeld in eenen Brief aan den Heere cornelis ploos van amstel, j. cz. Aan de Heeren Schryvers der Alg. Vad. Letteroefeningen, Misfehien zal de nevensgaande Brief, door den WEd. Heer hemsterhuis , aan my, 31 Dec. 1785, gefchreeven voor het Publiek niet onaangenaam, en voor dezulken die reizen , om het Schoone te bewonderen , van gebruik kunnen zyn. • _ Nuttig, wegens de juiste beoordeehng over eenige der voornaamfte Schilderftukken, zal dezelve ten minften de aandacht der Kunstoefenaaren en Liefhebberen waardig „yn Allen, die de beftudeerde kundigheden in het Schoon der Antique Beelden en gegraveerde Steenen van deezen mêleerden (nu onlangs overleeden (*)) Heer kennen , zullen aan zyne beöordeeling niet twyfelen, en voor anderen , onderfchryf ik, dat ik, met zyne Vriendfchap , «eduurende meer dan een halve Eeuw , vereerd zynde , gelegenheid heb gevonden , door zyne bekwaamheden de mynen uit te breiden. Ik blyf Am'lerdam, den UEd. Geh. Dien, en Vriend, 27 Juny I79ï' c. ploos van amstel, j. cz. Mede.Directeur der Stads Teken-Acad. te Amflerdant, en van die te Dusfeldorp ,&c. (*) Francois hemsterhuis overleed in 's Ilage, 7 Jul. 179a; oud omtrent 70 Jaaren.  48o OORDEELKUNDIGE AANMERKINGEN Wel Edele Heer en Hoogstgeestimeer.de Vriend. Vóór drie Weeken te huis komende, vond ik my, onder veele andere Brieven, vereerd, met den Uwen, van den i6den: Aug. deezes Jaars. Waarde Vriend, het ve3 Z°£ïLUtWt' metT? Z- Veele Maanden ronder antwoord fortZf V T' Ik Vinde ,my '"P1^ hie™an aan haar kortelyk de redenen open te leggen. rSfJ™ I4de" AuS-Jongstleden, vertrok ik van hier naar vnnT^\Z°' 1om..aldaar de Baden ter betering myner gehnSf, t * gebri"ken> als om eenige onaangènaame denkSt r*fa»dere te verwisfelen. Ik vond aldaar de £™,™*C )s bJekend' benevens den Graaf van furstenberg. Na aldaar; drie Weeken, niet zonder vrugt, nJS-ï doov^S\, beflooten wy, met meer dan één oogmerk, eene Reis door het midden van Duitschland te doen. Voornamentlyk noopte ons de liefde tot de Kurit.en de herinnering van het vermaak, vóór drie jaaren, te Dusfeldorp genooten, om niets, de Beeldhouw- en Schilderkunst raakende, onbezogt te laaten. Te Casfel, het welk een zeer fchoone Stad ftaat te worden verdient het Mufcum, om deszelfs Architectuur, Bibliotheek, en menigte van fchoone Antiquiteiten, met aandïvP5enf r^SC fW°r-en' DeGaIery' en verdere Schil, Sf 4&S> eene ALLEGORIE. (Door Wylen den beroemden Dr. franklin.) —— Hy ftreeft, langs hoger wegen , Naar 't heerlyk Godspaleis, alwaar de waereld draait Qm d^ ongemeten as , met fterren ryk bezaaid. Daar is 't verblyf, van aarde en maankring afgemefen, Der edle zielen, die de reinheid van geweten En 't fchuldloos leven, hier in zmvre deugd geleid, Tot burgers vormden voor V verblyf der heerlykheid. Zy leven daar, vergood, in'luisterijker kringen. Dat zalig oord ontvangt geen trotfche Vervelingen, Wier houtmyt rookt van mirrhe en fchittert voor 7 gezicht. ,s Mans grote geest, vervuld met waar en Godlyk licht, Ziet met verbazing thans de wondre hemelbollen, Ziet die onwrikbaar ftaan , m dezen eindloos rollen : Hy ziet, wat zwarte nacht ons helderst licht bedekt , En lacht om 'f rif, dat hem ten kerker heeft geftrekt. lucanus, volgens nieuwland. In een Droom dagt ik my in een eenzaamen Tempel te bevinden. Ik zag eene foort van Verfchynzel my naderen; de gedaante van 't zelve breidde zich uit, en werd meer dan menschlyk, de mantel van dit Weezen hing voldeftig tot beneden zyne voeten; zes vleugels, witter dan fneeuw, wier randen met goud geboord waren, bedekten een gedeelte zyns lichaams ; toen ik zag dat het zyne menschlyke gedaante aflei, welke het aangenomen hadt om my niet te verfchrikken, vertoonde zyn lichaam alle de kleuren van den Regenboog. Het vatte my op, én ik bemerkte, dat ik in het Lugtgewest reisde, zonder eenigen fchroom, met de fnelheid van een pyl door een welgefpierden arm afgefchooten. Duizend glinfterende Klooten rolden beneden my; doch ik kon flegts een vlugtigen oogflag werpen op alle deeze Klooten, onderfcheiden door fterk affteekende kleuren. Ik ontdekte fchielyk een zo fchoon , zo bloeijend, en vrugtbaar Land, dat ik eéne fterke begeerte gevoelde om 'er op neder te daalen. Myne wenfehen werden oogenbliklyk voldaan; ik zakte langzaam op de oppervlakte neder, en vond my omringd door een dampkring vol van de aangenaamfte geuren. Ik rustte op een zagt groen veld, en breidde myne armen uit, ten teken van dankbaarheid aan myn hemelfchen Gids, die wees op een helfchynende Zon, waarna hy, fchielyk opryzende, heen vloog, en verdween in dat lichtgeeveud lichaam. Kk 3 lk  490 EENE ALLEGORIE. Ik rees op, en verbeeldde my in den Hof van Eden overge. voerd. Alles vervulde myne Ziel niet eene ureclende gerustheid. De ftilfte vrede heerschte op deezen nieuwen Aardbol; de natuur was hier verrukkend en onbedorven, eene aangenaame frischheid verfterkte myne zinnen; een aangenaame geur"vervulde de lugt, welke ik ademde; myn hart, 't welk met meer dan gewoone kragt iloeg , baadde in een zee van verrukking ; terwyl het vermaak, gelyk een zuiver en onfterflyk licht, het binnenfte van myne ziel doortintelde. De Inwoonders van dat gelukkig Land kwamen my te gemoete, en namen my, naa de begroeting, by de hand. Hun edel uitzigt boezemde vertrouwen en eerbied in ; onfchuld en geluk Honden in hunne oogen gefchilderd; dikwyls floegen zy de oogen ten hemel, en even dikwyls boezemden zy eenen Naam uit, uien ik naderhand leerde, dat dc Naam was van den eeuwigen , terwyl traanen van dankerkentenisfe hunne wangen bevogtigden. Terwyl ik met deeze verhevene Weezens verkeerde, voelde ik eene groo:e ontroering. Zy (lonten hunne harten met de opregtfVe tederheid uit, en de ftem der rede, allërverhevenst en niet min bevallig, vervulde teffens myn oor. Welhaast ontdekte ik, dac dit verblyf geheelenal verfchilde van 't geen ik verlaaten had. Een Godlyke aandrift deedt my in hunne armen vliegen; ik boog myne kniën voor hun; doch, op de inneemendfte wyze opgebeurd , drukten zy my aan de boezems, in welke zo braave harten woonden, en ik gevoelde een voortmaak van hemekche Vriendfchap, van die Vriendfchap, welke hunne Zielen vereenigce, en het grootfte gedeelte van hun gel tik uitmaakte. De Engel der Duisternisfe was, met alle zyne kunftcnaaryeu, nooit in Haat geweest, den toegang tot deeze Wereld te ontdekken ! —— Niettegenftaande zyn altoos waakzaame kwaadaartigbeid , vondt hy nimmer een middel, om zyn vergif over deezen gelukkigen Kloot te verfpreiden. Toorn , nyd en hoogmoed, waren 'er onbekend; de gelukzaligheid van éénen fcheen de gelukzaligheid van allen! Eene vervoerende verrukking verhief on. ophoudelyk hunne Zielen op 't gezigt van de weldaadige hand, die over hunne hoofden de vollle Zegeningen der Schepping uit.. Hortte. De aangenaame Morgenftond zoog de pareldroppen van den dauw van Heesters en Bloemen; en de (taaien der opkomende Zon vermenigvuldigden de betovereudfte kleuren , toen ik een Bosch zag, vercierd met de fchoonheden des aanbreckenden Dageraads. De jeugd, van beide de Sexen, zondt daar aanbiddende Lofzangen ten Hemel en.werd, ten zelfden tyde, vervuld met de Grootheid en Maiefteit van god, die zich zo zigtbaar by hun vertoonde; want, in deeze Wereld der onfchuld, ontdekte hy zich doormiddelen, onbekend aan onze zwakke verwanden, Al-  EENE ALLEGORIE. Alle dingen kundigden gods ontzaglyke tegenwoordigheid aan; de kleuren der Bloemen, de gloed der Infeften, eene foort van algemeene gevoeligheid, verfpreid over alle Weezens, en die lichaamen , welke minst daar voor vatbaar fcheenen , verlevendigden alle Weezens, met één woord, hadden een voorkomen van gevoeligheid j de Vogels hielden, in 't midden van hunne vlugt, flil, als luisterende na de ftreelende toonen hunner Hemmen. Maar geen pen is in ftaat uit te drukken de verrukkende houding van de jonge Schoonheden, wier boezems vanLiefde gloeiden. Wie kan die Liefde befchryven , van welke wy geen denkbeeld Jiebbem, die Liefde, voor welke wy geen naam bezitten, die Liefde, het lot van zuiver verftandlyke Weezens, Godlyke Liefde; welke zy alleen kunnen begrypen en gevoelen? De tong der Menfchen, hier onmagtig, moet zwygen! De herinnering van dit betoverend verblyf houdt, op dit oogenblik, alle ae vermogens myner Ziele in een ftaat van opgetoogenheidl De Zon ging op de pen valt my uit de hand. Och! thomson , nooit zag uwe Zanggodin zulk eene Zon! : Welk een Wereld, welk een grootfche Orde! Ik trad, met wederzin, op de bloemryke Planten , voorzien , gelyk die wy gevoelige Planten noemen, met een leevendig gevoel ; zy boogen onder myne voeten, alleen, om met meer glans zich op te heffen; de vrugt viel, op het minfte aanraaken, van den buigenden tak, en lade naauwlyks het gehemelte geftreeld als een aangenaam gevoel van het vogt in elke ader klopte; het oog, doordringender, fchitterde met meer dan gemeenen luister; het oor was fcherper; het liart, zich over de geheele Natuur uitfpreidende, fcheen derzelver ryke uitgebreidheid te bezitten en te genieten; het algemeen genot Hoorde niemand in 't byzonder: want, eenigheid vermeerderde hun genoegen, en zy fchatten zich minder gelukkig in hun eigen genot, dan in het geluk van anderen. De Zon' fcheen met eene helderheid, veel grooter dan die onzen Aardbol ooit beftraalt; en egter kon het oog daar tegen opzien , op eene wyze, die eene foort van verrukking baarde over dit zagt en zuiver licht; het oog en het verftand werd 'er teffens door opgeklaard, het drong tot de Ziel in. De Lichaamen dier gelukkige Perfoonen werden, als 't ware, doorfchynend, ieder las, in zyns Broeders hart, dezelfde gevoelens van genegenheid en tederheid, welke hem vervulden. 'Er ftraalde, van de bladen van alle de Planten, door de Zon befcheenen, een lichtgeevende ftoffe, die, op een afftand, geleek naar alle de kleuren van den Regenboog. . Wanneer de Zon onderging, dreeven 'er zes Maanen in den dampkring; derzelver voortgang, in onderfcheide wandelkringen, leverde, ieder nagt, een nieuw vertoon op. De menigte van Starren, die ons op Aarde voorkomen als by geval aan 't uitfpanzel verfpreid, ziet men hier in 't juiste gezigtpunt, en de orde van 'c Heelal vertoont zich iu al haare heerlykheid. Kk 4 Wan-  *9* EENE ALLÏ«ORIE. Wanneer in dit gezegend Gewest iemand zich ter ruste bes&C boodt het Lichaam, 't welk niets hadt van enze aardl'che hoofd'' ftoffen, geen tegenftand aan de Ziel; maar deeze befchouwde in een gezigt, zeer naby grenzende aan het weezen der zaake hee glansryk Gewest, den Throon des Eeuwigen, werwaards zy'welhaast ftondt overgevoerd te worden. Zy ontwaakten uit eene za?. te lluimering zonder ongemak of ontroering, genietende bet toekomende door een fterk gevoelen der Onfterflykheid ; vervuld en opgetoogen door het denkbeeld eens naderenden Gelukftaats veel voortreflyker dan zy tot nog genooten hadden. * Sraert, het jamiaerlyk tiitwerkzel van de onvolmaakte aandoenlykheid onzer ruwe geftelteuisfe , was onbekend by deeze onfchuldigen ; eene ligte aandoening waarfchuwde hun tegen de voorwerpen, die konden fchaaden, en de Natuur befchutte hurt yoor gevaar, even als een teerhartige Moeder haar Kind met de hand afbrengt van een put. Ik ademde veel vryer in deeze woonplaats van Vreugde en Eendragt; myn beftaan werd my hoogst dierbaar; doch in dezelfde evenredigheid, als de bekoorelykheden, welke my omringden my gevoelig aandeeden, vermeerderden myne fmertelyke aandoeningen , als ik met myne denkbeelden terug keerde na den Aardkloot door my verlaaten. Alle de onheilen en wederwaardigheden des Menschdoms vereenigden zich als in dén punt, en over- ftelpten myn hart; ik riep, vol mededoogen, uit: „ Helaasi „ de Wereid die ik bewoonde, geleek voorheen de uwe; maar „ Vrede , Onfchuld en zuivere Vermaaken verlieten dezelve ,, welhaast. Waarom werd ik niet onder u geboorun? Welk „ eene ftrydigheid! DeAarde, myn treurig verblyf, wordt onop„ houdelyk met zugten en traanen vervuld; daar onderdrukt het „ kleinder getal het grooter; de booze geest van Eigenbaat be„ derft wat hy aanroert, en wat hy begeert. Goud is daar een „ God, en zy offeren, op diens Altaar, Liefde, Menschlykheid , „ en de hoogstfehatbaare Deugden. ,, Beeft allen, die my hooren! De grootfte Vyand, dien de „ Mensch heeft , is de Mensch ; zyne Opperhoofden zyn zyna „ Tyrannen ; zy doen alles bukken onder het juk van hunnen trots „ en hunne grilligheid; de ketens der verdrukking reiken van de „ eene Pool tot de andere; een Gedrogt, 't welk het masker van „ Roem aantrekt, maakt het fchriklykfte geweld, en moord, „ wettig. Zints de heilloozc uitvinding van het Buskruid, kan „ geen Sterveling zeggen, mórgen zal ik in vrede woonen ' . „ morgen zal de hand des willekeurigen gezags myn hoofd niet „ verpletten —— morgen zal de knaagendc kommer my niet ver- „ teeren morgen zal het geklag van een vrugtlooze wan» „ hoop, uit een verfcheurd hart opftygende, myne lippen niet s> ontglippen , en de Tyranny my niet als in een fteenen kist begraaven! „ Och, myne Broederen! Weent, weent over ons. Wy be- VlR«  EEHE ALLEGORIE* 493 •,; vinden ons niet alleen omringd met Ketenen efi Beulen; maar „ hangen daarenboven af van de Jaatfaifoenen, de HoofdftofFen , „, en de kleinfte Infecten. De geheele Natuur is wederfpannig „ tegen ons; en zelfs, indien wy haar te onder brengen, doet „ zy ons duurbetaalen voor de zegeningen, die onze arbeid haar „ afvordert. Het brood dat wy eeten wordt gewonnen onder „ zweet en traanen: en dan komen gretige Menfchen ons plun3, deren, om het aan hunne gunftelingen te geeven. „ Schreidt, fchreidt met my, myne Broederen! Haat vervolgt „ ons; AVraak fcherpt haar dolk in 't duister; Laster en Kwaad„ fpreekenheid fchandvlekken ons , en beneemen ons zelfs het „ verinogen om ons te verdeedigen; de Vriendfchap verraadt ons „ vertrouwen, en dwingt ons, dit anders troostvol denkbeeld # „ te vloeken. Wy vinden ons genoodzaakt te woonen te mid„ den van dwaaling, dwaasheid, trotsheid en boosheid." Terwyl myn hart dus den vryen loop gaf aan het uitboezemen dier klagten, zag ik een bende Seraphs van den Hemel nederdaalen; alle de gelukkige Bewoonders van dit zalig Gewest hieven een vreugdegejuich aan. Hierop met verrukking ftaarende, fprak iny een oud Man, in deezervoege, aan: „ Vaar wel, myn Vriend l ,, het oogenblik onzes doods, of liever, van een nieuw leeven, „ nadert. De Dienaars van den qod aller genade zyn verfchee„ nen om ons van deeze Aarde weg te neemen ; wy gaan woo- nen iu eene veel volmaakter Wereld." ,, Hoe, Vader," voerde ik hem te gemoete, „ weet gy dan niet van doodsangften, „ van den fchrik, de benaauwdheid, de fmert, die ons in onza „ jongde oogenblikken martelt!" „Ja, myn Kind," ant¬ woordde hy, „ deeze Engelen van den Allerhooglten komen, op vastbeftemde tyden, en voeren ons allen heen; zy baanen ons „ den weg tot eene nieuwe Wereld, van welken wy een denk„ beeld hebben, door de onwankelbaare overtuiging, welke wy „ omdraagen, van de onbegrensde Goedheid en Grootheid des „ Scheppers!" Eene bevallige gloed verfpreidde zich, onmiddelyk, over aller gelaad: zy fcheenen reeds met onllerflyke Heerlykheid bekroond; zy beurden zich zagtlyk, voor myn oog, van den grond op ; ik drukte de heilige hand van ieder voor de laatfte keer, terwyl zy, met een lach van vergenoegen, de andere den Seraph aanboden, die vleugelen uitfpreidde om hun hemelwaards op te voeren. Zy reezen allen te gelyk opwaards, gelyk een drift Zwaanen 2ich opheft,en, de vlugt neemende, met eenemajestueufefnelheid, over de hoogfte toppen heen vliegt. Ik zag het met ver¬ driet aan: myn oog volgde hun ua in de lugt, tot dat ik die agtenswaardigen in de wolken verloor, en alleen bleef in dit heerlyk Verlaaten land. Ik bemerkte dat ik nog geene gefchiktheid had om 'er in te woonen, en wenschte na deeze ongelukkige Wereld van Boetedoening weder te keeren; zo keert een Dier, zyn Eigenaar ont- fuapc,  49? EEKTE ALLE60RIE. fuapt, weder, en volgt hem, op nieuw geketend, tot in zvliS gevangenis. • 3 Ontwaakende, was deeze begogeling verdweenen; eene bekogeling , om welken ten vollen te befchryven, my woorden ontbreeken; maar deeze begogeling zal ik altoos met genoegen gedenken, en, door hoope onderdeund, tot mynen dood, in 't diepst myner ziele 'bevvaaren. DE HERFST. Zoo komt dan de Herfst te voorfchyn, die zyne vaale fluiër over het Aardryk fpreidt - reeds, voor het blyde groen, een graf bereidende. Hy komt, gewapend met fcherpe Seislèn, en gekroond met de rykgelaadene Koornairen , die, op onze goudgeele Velden, heen en weder zwieren! Wie zou dit kunnen zien, en zwygen! Wie zou, by de befchou- wing hiervan , niet, verheugd, zyne erkentelyke Zangen aanheffen Alles, wat de veelkleurige en fchoonbebloemde Lente, iiï overvloed, belooft, en de Zomerhitte tot volkomene rypheid beeft gebragt, verfchynt thans, in ontelbaare menigte, voor ons gezigt, in alle zyne fchoonheid en volmaaktheid. Nu fchikt de Maaijer, op het Veld, voor het ftaande Koorn, zich, in orde, gebukt, binden zy de fchooven in de brandende hitte der Zonneftraalen, daar anderen den verzamelden fchat detï Landman in zyne Schuuren brengen Zoo mag den Veld- iing zyne Bewaarplaatfen met blydfchap opvullen met blyd- fchap: want nu heft de vrolyke Landjeugd Vreugdezangen aan , nu zy de Akkers geklaard de Graanhoopen gelaaden, en- het werk van den Bouwman met alle zyne zorg vervuld zien, en het einde van alle zyne moeiten in 't ploegen — zaaijen kweeken en bewaaken, beantwoord is. Dan, niet minder aangenaam is nu de met vrugten rykgelaaden Boomgaard: Dc vruchtbaare Natuur, die alles verfynt, verandert, tot in hét oneindige, het famenftel haarer geurige voortbrengzelen; allen uit de eerfte ftoffe — gemengd mee het gemaatigd vuur der Zonne, en met Water Aarde, en Lugt hervoort gebragt; zodanige zyn de welriekende fchatten, die in de koele nachten van dit Jaargetyde, van de buigende, en zwaargelaadene Boomtakken, nederltorten, tot 'sMenfchen dienst. Nu vertoont ons de Herfst, daar hy zynen dorren voet op den vruchtbaaren grond des Aardryks zet de verwelking der groei- jende Waereld; Bloemen Ooft, ja alles, kwynr: Nu zien wy de Wandelwegen alöm met afgevallene Bladen, als bezaaid; terwyl Bosfchen en Velden, van alle kanten, een treurig , woest en doods, gelaat fchynen aan te trekken,daar verwoesting alles nedervelt. Het  DE HERFST. 405 Het aangenaame, het bfyde, gezang van het lief Gevogelte verlaat ons nu; zy vlugten verwijderen zich van ons, en worden, door den Aanbiddelyken Bezorger van alles wat is, op eene allerbyzonderfte wyze bewaard, tot dat de aangenaame verkwik* kelyke Leute weder te voorfchyn komt. De Zon geeft nu geene andere dan korte dagen, en de vogtige nachten werpen de verdikte dampen op het Aardryk neder! Welk eene aanbiddenswaardige byzonderheid in de fchikking der Saizoeneu van Hem, die, door zyne ontzaglyke Almagt, de vruchtbaarheid doet zweeven in de dalen: Hoe heefc elk Jaargetyde zyne uitmuntenhedeu * het is Jehova, dia deeze orde, deeze weergadelooze fchikking, zoo wyslyk zyne vereischten geeft: Zyne is de aarde en alle haare volheid; Hy is het die het Jaar met zyne goedheid kroont; geevende aan den Akker en het Zaad de volkomene vereischten om vrugten voort te brengen , en aan den Landman de nodige kunde om de Gronden te bebouwen, en de Graanen te behandelen. Hy fchikt hunne zenuwen en fpieren tot den vereischten arbeid , daar zy in- het zweet hunnes aanfchyns hun; brood eeten! met fmaak en tot verzadiging. Zy bevinden , dat God zich niet onbetuigd aan hun heeft gelaaten maar hun, integendeel,zoo veele weldaaden bewezen,zoo veel goed gedaan heeft van den hemel, geevende hun den aangenaamen, den ver- kwiklyken, regen als zy dien behoefden: Ja, door middel van het wisfelen der Saizoenen , en ——. het genieten van vruchtbaare tyden, hunne harten vervullende met fpyze en vre- lykheid: Dat onze mond dan Godes lof onze tong Jehova's roem vermelden ; want van Hem, en door Hem j verkrygt elk Jaargety zyn beurt; leeren de ons, door zyne onnagaanbaare fchikkingen, hoe de tyd alles ter uederfiaat, hoe alles, op den wenk van Hem, die alles regeert, weder tot niet keert: — Ja, weldaadige Natuur,'t zy gy kwynt of bloeit — 't zy de Lente Zephirs blaast, of de Herfstwind buldert , gy gy leert ons, hoe wy eens tot (lof zullen wederkeeren , om naar onze vernietiging, juichende op te ftaan. *2 Sept. J. D. V. ZEDELYKE BEDENKINGEN. pVT iets word ons door de geduurige bevinding onweêrfprekelyX^l ker geleerd, dan, dat 's ïnenfehen aardsch geluk zeeronbefteudig, aan duizend en duizend wisfelvalligheden onderhevig, is. Het geringde toeval kan verbazende veranderingen in het zelve te wege brengen; kan veroorzaken, dat, de fundamenten onzes geluks weggerukt zynde, het zelve op eenmaal moet infiorten.— De  4J& ZEDELYKE BEDBNKIHÖEW. De Goederen dezer Wereld maken zich vaak vleugelen, en vliegen zo fchielyk van ons, ja dikwils veel fchielyker , dan zy ge/ komen zyn. En fchoon de zorg der Stervelingen zich geftadig uitlegt, om die te bejagen ofte behouden, met voorby zien vaal; van het allergewigtigfte,hun eeuwig behoud, kan men echter, met al zyn woelen, met al zyn arbeid, met al zyn Haven , het geluk niet terug houden, wanneer het den mensch gaat verlaten. Is het onze Godsdienst, gegrond op de Rede en op de Openbaring, is het onze Godsdienst niet, welke ons zo bondig be» wyst, zo allerovertuigendst leert, dat Elende en Schuld altyd eikanderen verzeilen ? Waar fchuld is, daar vind men elende* Vóór de fchuld wierd 'er geene elende gekend. De geheele Natuur is maar eerst veranderd, verkeerd en bedorven, toen de wils. neiging van den mensch zondig, verkeerd en bedorven, wierd.—■ Daaruit is al de verkeerdheid in de natuur der dingen afgedaald envoortgekomen. Het is de Ondeugd, dc Zonde, die op het gefchapene zo heilloos een invloed heeft, dat al het Schepzel te zamen onder den zwaren zondenlast moet zugtcn. Onze Godsdienst leert ons, dat geluk en onfchuld, even gelyk fchuld en elende, altyd eikanderen volgen, te zamen hand aan hand gaan. Onmatigheid, losbandigheid en wellustigheid worden opgevolgd, dadelyk vervangen, door duizend jammeren, die vaak het leven verdrietig, zoms den Lyder wanhoopig,maken, en hem eindelyk in de uiterfte elende Horten. De woelige toneelen van vermaak veranderen dra in treurige rampen ; waartegen da deugd ten gevolge heeft een OU, gerust en lang leven; want de Godzaligheid is voor alles nut, hebbende de belofte van dit en het toekomende leven. Deze Wereld heeft gene goederen, die beftendig op den duur kunnen vergenoegen. Het zyn goederen van eene andere natuur, welke de begeerten der ziele vervullen kunnen. Aan deze zyde van het graf is alles onvolmaakt en onbeftcndig; maar,wanneer de mensch aan de overzyde van de doodsjordaaa gekomen is, dan landt hy aan in de Gewesten, waar gene verandering meer plaats grypt; Jan ftapt hy over in het Ryk der beftendigheid, en laat het land van onrust en onvolmaaktheid agter zich. Wat zwarigheid dan, al moet men eens vele wederwaardigheden en verdrukkingen in dit leven lyden! De tyden der verdrukkinge, het lyden van dezen tyd, is van geen aanhoudenden duur; het gaat gelyk eene fchaduwe, die ligt verandert, fchielyk voorby : daarbenevens is, in dit leven, de ware vergelding niet te wagten. Hier lyd vaak de Onfchuld, die éénmaal zal zegevieren , wanneer de Verdrukker eene euwige ftraf tot zyn loon zal ontvangen. C. v. b. G.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkely/k. de nacht. De Godheid roept, door haar gedugte magt, De Duisternis, en 't word op aarde Nacht. Laus Deo, Salus Populo. De Dag is ten einde, —- de Avond komt, 't gewoel begeeft de ftraaten, de Zon is met alle haare heerlykheid genaderd, tot aan het Westen : Jehova roept de Duisternis, en het wordt op aarde nacht. Nu treedt de fchamele daglooner zyne wooning in, om te rusten van zynen arbeid, zyne Ega ontvangt hem met blydfchap, en zyn Kroost dartelt om hem heenen : welk eene wyze fchikking van den onderhouder der Natuur, daar hy den Dag fchikte om te arbeiden , beftemde hy den Nacht, opdat onze vermoeide lighaamen zouden rusten. Is nu de Dag fchoon, die ons, door het licht der Zonne, alle de uitfteekende byzonderheden van het Heelal doet aanfchouwen! de Nacht is niet minder voortreflyk. Hoe bevogtigt des Nachts de dauw het Aardryk; dat des* daags, door de hitte der Zon, als verdroogd fcheen. ——Hoe heerlyk — hoe Majestueus, is de befchouwing der Maan en Sterren, die God bereid heeft: welk een aantal Hemelfche lighaamen! en hoe verlustigt zich de befchouwer van Gods groote Werken , in alle die Hemelfche Wonderen. Hoe bcfteedt dus de Sterrekundige den Nacht nuttig, en tot voordeel; daar, helaas! andere Schepfelen denzelven zoo jammerlyk misbruiken. — Hoe komen nu de baldaadige de,in Weelde, als verdronken Schepfelen, ten tooneele. Zy wandelen in de duisternis, haaten het licht, om dat hunne werken boos zyn: de dronkenfchap, de toouilooze losbandigheid, fpeelt in den duisteren Nacht haaren rol: Ziel en lighaam wordt bedorven: daar eene naafleep van onheilen alle die ontugtigheden ten gevolge hebben. — Welke verkeerdheden , voor meng. 1791. no. 12. LI Ver-  DE NACHT. vaMen%S2en5! vergeeten zy de kwlyke c'mdm Dan -I- genoeg hier van. Nuttiger zullen de volgende befchouwingen zyn. fs de iVacAt gefchikt, om te rusten, opdat wy, door den Maap, met nieuwe kragten zouden doordrongen worden; dien balzemenden Slaap, die —- zoo lang wy denzeiven, behoorlyk, en overeenkomftig met het oogmerk onzes wyzen Scheppers, gebruiken, eene weldaad, voor ons is; icnoon hy, even als de heilzaamfte Artfeny, door het misbruik, m doodlyk gift verandert, dat wy dan den Nacht gebruiken , tot dat hcerlyke einde „ waartoe dezelve door den wyzen Schepper gefchikt isflaa en misbmken ' door te veel ■> of te weinig \ Een onmaatig gcnooten Slaap is voor onzen géést, zoo Wel als voor deszelfs wooning, het lighaam, hoogst gevaanyit, —— gelyk de maatige Slaap voedfel en verfterlong voor. het lighaam is. De onmaatig gcnooten Slaap verzwakt de zenuwen; eene, daardoor veroorzaakte, al te iterke , uitvvaasleming berooft het lighaam van de beste lappen; eene traagheid en flapheid verfpreidt zich over alle onze leden; en . daar Ziel en lighaam zoo naauw aen eikanderen verbonden zyn, zoo lydt, by een onmaatigen Slaap, dit ons edelst deel niet minder; lusteloosheid en mismoedigheid benevelen langzaamerhand onzen Geest, —— verhinderen deszelfs werkzaamheid, en maaken ons emdelyk voor de bezigheden, gelyk ook voor de pligten des gezelhgen levens , geheel onvatbaar. De ver- beeldmgskragt en het geheugen verdwynen; de bron van denken en oyervveegen verdroogt,en de hoogge- adelde Mensch daalt, tot den laagften rang der Scheptelen, neder. v Maar niet minder treurig zyn de gevolgen van den verwaarloosden , of al te korten , Slaap. En ook tot dit gebrek vervallen veelen. Door eenen, anders, roemwaardigen yver, voor de Weetenfchappen aangevuurd,onttrekken zommigen , om hunnen geest, door naarffig onderhoud voedfel te verfchaffen, hun'lighaam de nodire' rust, verdryven, door opwakkerende dranken, den Slaap, en laaten zich, door den valfchen waan, misleiden, van zich by Dag deeze fchade te zullen vergoeden. Dan — beide, van den Nacht den Dag, en van den Dag den Nacht maaken , is fchadelyk , en ftrydt met het oogmerk ea  DE NACHT. 4Q£ cn einde, waartoe de Slaap gefchikt is. De duisternis en ftilte des Nachts nodigen ons ter fluimeringe , gelyk het licht en gewoel des Dags ons daaruit opwekken. Wenscht gy dan vrolyk en gelukkig te leeven, gebruikt den Nacht, tot dat einde, waartoe hy verordend is: vlied alle misbruik van den heilzaamen Slaap : dank, zoo dikwerf gy u in deszelfs armen nedervlydt, den liefderyken Schenker deezer weldaad ; en doordrongen van de gedagten, dat de Morgenftond dikwerf eenen ryken zegen met zich voert, moet ook — alle onmaatig genooten Slaap u, als der menschheid ontëerend, toefebynen. Dan, —— de Nacht , waarin ons vermoeide lighaam naar rust zoekt , moet ons telkens aan het tydftip doen denken, waarin wy eens in bet graf zullen rusten. Geen middel, om den Mensch immer waakzaam te houden, en te doen zorgen dat hy nooit van de regte baan afwyke, is heilzaamer, dan bet denken, aan Dood en Eeuwigheid. Ieder, ten einde hellende Dag, zegge ons, dat ook dra de avond onzes levens zal naderen; dat het Bed, waarop wy ons ter ruste nederliggen, ligtlyk ons Krank- en Sterfbed kan worden. Zoo min wy der¬ halven den Slaap behoeven te vreezen, fchoon hy ons de bewustheid van ons zeiven ontneeme , zoo min moet ons de Dood verfchriklyk zyn; en zelfs dit nog veel minder: want of wy van den Slaap, in wiens armen wy ons des Nachts nederliggen, weder ontwaaken zullen, is geheel onzeker; maar dat, wanneer het lighaam in de 11 ui- mering des doods wegzinkt , de geest dan, ter onlterfeJykheid, ontwaakt is ontwyfelbaar. Beveelen wy ons dan, by eiken naderenden Nacht, aan onzen algemeenen Vader, loovende hem tevens, met vroJyke dankbaare harten , voor alles, wat hy ons den verloopenen Dag, wederom, ter onderhoudinge en verkwikkinge onzes levens, heeft gefchonken; zoo beantwoorden wy hierin ook aan liet groote oogmerk onzer be¬ ftemming : zoo zullen wy eeas on$:e fterflyke lighaamen onfterflyk zien worden, aan de andere zyde van het graf: waar geen Nacht, kommer, of moeite zyn zal; en God alle traanen van onze oogen zal afwisfehen. Laaten dan deeze befchouwingen van den Nacht u waarlyk heilzaam zyn : dat zy u , heden , en dikwerf in het toekomftige , de gedachte aan uwe fterflykheid, en aan uwe onfterflykheid, herinneren! En gy, Vader van ons Wezen, in wiens hand alle onze dagen zyn, —■ Lis die  5oo DE NACHT. die ook weet, hoe kort, of hoe lang, derzelver fchakel voor ieder onzer zal weezen, geeft ons, by het einde van ieder voorbygegaanen, en —_ voor Eeuwig onherroepelyken, Dag, een dankbaar harte,dat gy ons, noch, in deeze Sterflykheid bewaard hebt; opdat wy ons voor de Onfterfiykheid zouden voorbereiden ; fchenk ons daartoe , door uwe goedheid , eiken Nacht eenen maatigen Slaap, die ons verfterken, en verkwikken kan Geef, dat niet eenmaal de laatfte fJuimering ons ontydig verrasfe! .—- Daartoe helpe ons uwe Vaderlyke goedheid I Het zy zoo. V. . . WAARNEEMING VAN EENE ZEER VEROUDERDE ZENUWZIEKTE , VERGEZELD DOOR BYZONDERE TOEVALLEN EN VREEMDE VËRSCHYNZELEN , DOCH EINDELYK GEHEELEN^L HERSTELD. Door CASP. RENSING, Med. Doctor, te Amfitrdam. Daar deeze Ziekte van eenen zeer langen duur, en met hevige toevallen vergezeld geweest, maar, eindelyk, evenwel gelukkig herfteld is , oordeelde ik het niet ondienftig, om derzelver Gefchiedenis, benevens myne daarin gehoudene Geneeswyze aan het Publiek mede te deelen, eensdeels , om zodanige Lyders of Lyderesfen, die dit mogten leezen, te bemoedigen, door, aan hun te doen zien, dat, hoe zwaar, moeielyk en langduurig ook hunne Krankheid weezen moge, zy echter daarom aan de mogelyke geneezing nimmer moeten wanhoopen; ten anderen, om myne Kunstgenooten, wier geduld, by het behandelen van zoortgelyke Ziekten, ook niet zelden te kort fchiet, aan te toonen, dat, wanneer men eene op goede gronden fteunende geneeswyze , by aanhoudenheid, doorzet , zonder zich aan de tusfchenbeide komende toevallen al te veel te ftooren, en men dezelve telFens gepaard doet gaan met overtuigende redenen , gefchikt naar het Charaéter en de kennis van den Lyder, men daardoor het beste in ftaat gefteld word, om zoortgelyke ongemakken (indien dezelve te geneezen zyn ,) gelukkig te boven te komen. Van dit laatfte Middel heb ik my, niet alleen in dit, maar ook in veele andere gevallen, dikwyls moeten bedienen, om de , uit de Ziekte zelve en derzelver lang- duu-  WAARNEEMING WEGENS EEKE VREEMDE ZENUWZIEKTE. 50ï 4nurigheid, meest altoos ontftaande moedeloosheid, weiRe zomtyds zeer naa aan wanhoop grenst, weg te neemen , en de Lyderesfe tot het aanhoudend gebruik maaken der voorgefchrevene, veelal zeer onaangènaame, Geneesmiddelen, te beweegen. Daar Mej, van H ..., wier Ziekte ik befchryf, my wel het genoegen heeft willen geeven , om zelve een Gefchied-verhaal van haare voorige ongelteldheden , die talen leerryk zyn , en waaruit, ten laatlten, haare Zenuwziekte ontftaan is , te befchryven, zal ik het zelve vooraf laaten gaan , en alsdan de daarby vereischt wordende Ophelderingen en Geneeswyze laaten volgen. „ Deeze Perfoon was, in haare vroege jeugd, zeer aans, doenlyk van geftel, maar, voor 't overige, vlug en „ vrolyk, mager en rank van postuur, en, behalven dik„ wyls Neusbloeden, en nu en dan een fterken Doorloop, „ redelyk gezond ; alleen by zwaare fchrikken, of harde „ behandelingen , die , uit hoofde van eene al te ftrenge s, opvoedinge , dikwyls voorvielen , wel eens aan Stuip- trekkingen onderhevig; ook heeft zy eenigen tyd onder ,, de Nagtwandelaaren behoord, doch dit alles vóór deii 9, ouderdom van 9 a 10 jaaren ; van dien tyd , tot circa ,, haar 17de jaar, behalven dikwyls Keelziekte, en twee,, maal Pleuris, anders tamelyk gezond , doch zeer ma,, ger; na dien tyd niet ziekelyk, behalven zwaare kramp- agtige pynen by het komen der Maandelykfche Zuive„, ringen. ,,Omtrend 22 Jaar oud zynde, is zy gehuwd; heeft 16 ,, Maanden daarna een Kind ter wereld gebragt, en ij ,, Maanden daarna een tweede; en dit ruim één Jaar gezoogd. Zeer kort hierop ten derdemaal Zwanger zynde, openbaarde zig, met de 3 Maanden, de Vloed, en duurde 6 Weeken , dan eens zo geweldig dat zy geheel niet geroerd kon worden , en dan weder, by „ tusfehenpoozen, minder, zoodat zy even op kon zyn, ,, tot eindelyk een Miskraam, van een tweeling, volgde; „ drie dagen daarna hield de vloeijing geheel op; wanneer „ zy , hoewel zeer zwak zynde, in de noodzaaklykheid ,, was om over huis te moeten gaan, en dagelyks vry fterke bezigheden te verrigten , die haar zeer moeilyk ,, vielen ; vier Weeken dus voort gebikkeld hebbende , „ kreeg zy de Koorts , die telkens om den anderen dag „ kwam, met hevige benaauwdheden en plaatzelyke pyn LI 3 in  501 WAARNEEMINe „ in de linkerzyde van den Buik , verzeld van geweldige „ braakingen, die altoos zo lang aanhielden, tot de kou„ de van de Koorts over was ; geduurende deezen tyd ,, waren de Maandftonden ongeregeld , zomtyds om' de veertien dagen of drie weeken ; deeze toeftand duurde „ byna een halfjaar; de Kina, in menigte, en op aller„ lei manieren gebruikt, fcheen meer nadeel dan voordeel te doen; toen eindelyk de Zieke haar trek involgde en zuurachtige Dranken , enkel Groenten , Salade, „ Aalbeslen en dergelyke , gebruikte , verminderde de Koorts, de Maandelykfche Zuiveringen kwamen geregela, der, en zy wierd, over 't geheel, wat beter; een Jaar 3, naderhand bragt zy weer een Kind ter wereld, zoogde „ het zelve 6 Maanden, wanneer het aan geweldige Stui„ pen üierf; de overvloed van Zog noodzaakte haar op„ droogende Pleisters op de borst, en Matrasjes onder 3, de armen, te leggen , dan dit fcheen zulke geweldige „ Hoofdpyn te weeg te brengen, dat zy refolveerde alle opdroogende Middelen agtervvege te laaten ; het Zog 3, verminderde dus wel, maar ging niet weg, en de Hoofd,, pyn bleef voortduuren, tot zy zich korten tyd hierna, „ op nieuws, Zwanger bevond; in de dragt minderde de 3, Hoofdpyn , maar zy was, na de derde Maand, zeer „ gekweld met krampagtige pyn in het Lyf, en een zwak„ heid in de Lendenen , die haar over beide zyden kwa3, lyk deeden gaan;_ na dc geboorte van dit Kind, (dat zeer ,, kloek en gezond fcheen, maar aan geweldige Stuipen 3, onderhevig was) kwam de vorige Hoofdpyn "weer; zy s> zoogde het Kind , had altoos haare Zuiveringen zeer 9, fterk , en de Hoofdpyn duurde zelden langer dan een 3, halven dag, doch kwam dikwyls ; dit Kind, elf Maat*. 3, den oud zynde , ftierf insgelyks aan Stuipen ; om3, trent deezen tyd vermeerderde de Hoofdpyn zeer fterk, „ kwam korter op elkander, en duurde,dikwyls, verfchei„ den etmaalen,zonder tusfehenpoozing; deezè zonderlinge 3, Hoofdpyn kwam meest, op één oogenblik, inde groota, fte hevigheid, en ftelde de Patiënt buiten ftaat, niet al3, leen om iets te doen, maar zeifs, om op de been te blyven, te eeten, te flaapen, of behoorlvk te denken, „ zomtyds ook om te drinken , uit hoofde" van de fpan9, ning in de keel; de pyn bepaalde zich meest, of aan de eene, of aan de andere, zyde des Hoofds , en een „ zeer kleine plek midden op de Herzenen ; het Hoofd „ Ui de kusfeas te leggen was haar niet mogelyk; als zy le--  WEGENS EENE VREEMDE ZENUWZIEKTE. 503 leggen moest, was 't op een Plankje, of tegen een houten Schot, en 't eenige Middel, dat noch eens tot ver,, ligting kon aangewend worden , was , om het Hoofd, door een fterk Mensch, tusfehen de beide handen, zo „ fterk mogelyk, te drukken en vast te houden; de aanvallen duurden van tyd tot tyd langer, en lieten, als ze „ voorby waren, groote vermoeidheid en dikwyls duizeligj, heid na; verfcheiden Doctoren en Profesforen (*_), hebben, op veelerhande wyzen, getragt, dit ongemak te g, geneezen, doch 't fcheen te hardnekkig om ergens naaf ,, te luisteren ; uitwendig verwarmende en opdroogende Middelen deeden nadeel, en inwendige zogenaamde Zea, nuwverfterkende waren vrugteloos; eene nieuwe Zwan„ gerheid maakte geen verandering in het ongemak ; een „ zeer kundig en menschlievend Geneesheer (f), daar zy in 't begin van haare Dragt kennis aan kreeg, gaf zig 9, onbefchryflyk veel moeite om haar, doch, in 't eerst, „ zonder eenige vrugt; eindelyk fchreef hy een zeer zon„ derlingen Drank voor; wanneer dezelve gebruikt zou worden ging de Zieke op de grond zitten op kusfens, om zich voor vallen te beveiligen , gebruikte dan een half theekopje van deezen Drank, en was daarop in weinig ,, minuuten in een ftaat van dronkenfchap,, zo, dat men „ haar zou hebben kunnen wegdraagen, en zy, meesttyds, „ alle bewustheid verloor; dit duurde korter of langer , naar maate zy, vóór het gebruik, beter of erger geweest was; dit Middel (§) wierd tweemaal daags gebruikt,, en ,, de Patiënte vleide zich eenige verligting, ten minften in de hevigheid van de Pyn, te befpeuren , maar ongelukkig llierf de braave Geneesheer, eer men, met grond, „ iets van de uitwerking deezes Dranks weeten kon. De „ Patiënte, nu op 't laatst van haare Zwangerheid zynde, ,, verkoos geen ander Doctor, en gebruikte geene Medicy,, nen; de Hoofdpyn bleef als te vooren; haare kort hierop „ volgende Verlosiing was zeer moeijelyk, het Kind kloek ,, en gezond op 't voorkomen; doch, als voorheen, aan ,, Stuipen onderhevig; men gaf haar den raad om dit Kind niet verder te zoogen, om des Kinds wil; het wierd „ dus, vyf Weeken oud zynde, van de Borst genomen, „ en (*) Onder welken de vermaarde Gattbius en TVoertman. Ct) De te vroegtydig aan het Menschdom ontrukte Doctor Stklosfrr. ($) Waarfchynlyk een aftrekzei van de Flores Arnica. LI 4  504 WAARNEEMINC ,, en ftierf met het halfjaar; geduurende dien tyd bleef de „ Moeder meestal in denzelfden ftanr, zonder bepaald te me,, dicineeren; doch van tyd tot tyd verergerde de Hoofd3, pyn zodanig, en duurde zo veele dagen aaneen, dat 'er weer hulp gezogt wierd, en dat wel by verfcheide kun3, dige Doétoren , doch alles vergeefs; een Miskraam , die in 't volgende Jaar voorviel, en haar doodlyk zwak maaka, te, verminderde iu geenen deele het ongemak, zoo min j, als het gebruik der Ezelinnemclk, die men haar, uit hoofde der verregaande zwakheid, voorfchreef, en een ,, Jaar lang liet continueeren. Eindelyk, moedeloos wor3, dende, vroeg zy elk om raad, en vond iemand die haar ,, beloofde te zullen helpen ; die Man gaf haar ieder dag „ een fles Nat te drinken , daar zeer weinig fmaak aanwas, „ doch die een zekere ruwheid in den Mond naliet, niet „ ongelyk aan iets, daar Lootzuiker in is; geduurende het gebruik hiervan, waren de aanvallen niet minder, maar de pyn wierd langzaamerhand doffer, en verztld van een aart yan bedwelming, zoo dat zy zomtyds haare gedag,, ten niet onder woorden brengen kon; dikwyls kwam hier by een zekere fiyfheid in de Tong, en ook wel in 't ge9, heele aangezigt; naarmaate de pyn verdoofde, wierden „ deeze verfchynzelen meer, tot dat eindelyk het ongemak geheel veranderde in Zenuwtrekkingen, die,by de minfte ,, ontfteltenis of aandoening (*) , geweldig waren , en waar by zy zomtyds volkomen by haare kennis was, en ,, zomtyds, tusfehen beiden, geheel niet, ook wel naa de trekkingen langduurige flaanwten had, en dergelyke verfchynzelen meer; ook hiervoor zyn een onbegryplyke „ menigte van de gewoone Middelen in 't werk gefteld, ,, doch zonder eenig nut; het gebruik van de Asfa Foetida 9, en dergelyke Middelen , anders in zulke gevallen dienftig, deeden eene verkeerde uitwerking ; de toevallen „ wierden meer en heviger , en duurden even geweldig „ voort in eene volgende Zwangerheid , by tusfehenpoozen onder de Verlosfing, en in een zeer zwakke Kraam; ,, dit Kind , dat van het oogenblik zyner geboorte Stuipen „ had, ftierf, met den derden dag, aan dezelve. Naa „ negen Weeken was de Patiënte in ftaat haar kamer te „ verlaaten , doch de Zenuwtrekkingen fcheenen met de ,, kragten toe te neemen, en ftelden haar, dikwyls geheele dagen, buiten ftaat, om voor haar zelve te zorgen, tot dat (*) Waaraan zy zeer dikwyls blootgeueld wierd.  WEGENS EENE VREEMOE ZENUWZIEKTE. SO$ '„ dat zy eindelyk, wanhoopende om ooit herfteld te zullen „ worden , voornam niets meer aan haare Ziekte te „ doen; in deezen toeftand zynde, in den ouderdom van „ circa zeven-en-dertig Jaar, dwongen haar eenige Bekenden nog eenmaal met een Doétor over haar geval te raad5, pleegen : tegen haar zin, en llegts om genoegen te gee„ ven, Iprak zy 'er over, in de zekere verwaaiing dat deeze Man geen lust zou hebben aan zulk een fataale en „ verbroddelde historie zynen tyd en moeite te bcftee„ den; maar deeze is , hoe onverwagt, echter, in Gods „ Hand, het middel tot haare volkomene herftclling geweest." Dus verre de Lyderesfe. De doorgaands, en zomtyds twee of drie reizen 's daags, wederkeerende toevallen waren, toen men my daar over raadpleegde, dusdanig: Zelden of nooit ontdekte zy eenige voorafgaande tekenen, dat dezelve ftonden te volgen, dan wel eerst op het laatfte der Ziekte, wanneer 'er doorgaans eene fchynbaare afgetrokkenheid van gedagten, zomwylen droefgeestigheid, ook wel eens eene onwillige gemaakte vrolykheid, vooraf ging. Indien de toevallen gering waren, dan wierd het hoofd, de oogen, neus, lippen , armen en beenen geweldig heen en weder getrokken, het lichaam verdraaid in allerleie richtingen, en het eindigde , na een of twee uuren geduurd te hebben, met eene korte flaauwte, zwaar zugten, en dikwils zeer aandoenlyk huilen. Waren dezelve integendeel zwaar, dan duurden ze zomtyds een halven, of geheelen, dag of nacht, en zelfs wel 24 uuren agter een; by den aanval viel zy plotzeiing, dan eens in deeze, dan weder in eene andere, richting, neder; zomtyds bleef zy ook wel eens zittende,liggende of ftaande,zo als zy zich by den aanval van den paroxysmus bevond; op den eenen tyd raakten alle of een gedeelte der ledemaaten in de geweldigfte convullive beweegingen, op een anderen tyd was een gedeelte derzelve, of allen, geheel ftyf; dikwyls kwam 'er eene vry langduurende Tetanus, Hondskramp, by, ook kon zy by wylen met opene oogen niets zien; niet zelden gebeurde het dat zy op het onverwagtst uit eene diepe llaauwte, uit eene liggende pofitie, overeind fprong, en de kamer met eene groote fnelheid rondliep, en, onder de armen vast gehouden wordende, floeg zy zomtyds, even als een Voltigeerder, drie of vier reizen met de beenen over haar LI 5 hoofd,  5oS "WAARNEEMING •hoofd, en, zo lang de aanval duurde, fcheen zv in het allerminlte met vermoeid te worden. In de zwaarfte toevallen wierd zy dikwyls heel bedaard, begon te redeneeren, en wel meestal over de gewigtiaroxyrmus had van des voormiddags ten elf,tot 's avonds ten tien, uuren geduurd; toen aan ons avondëeten zittende, verwonderde zy zich dat het al avond was, vroeg of zy oak kwaad gedaan of iemand beledigd had, of haar toeval zwaar geweest was, en benieuwde zich over de tegenwoordigheid van den Heelmeester; verder wist zy van niets. Na verloop van omtrent een uur tyds, klaagde zy dat haar eene been zeer ftram en ftyf was, dat zy omtrent de kuit een prikkelende pyn had, en raakte in de meening dat zy zich mogt gebrand hebben; ik verzekerde haar van het tegendeel, maar liet haar eindelyk toe om 'er zelve eens na te zien; doch hoe groot was haare verwondering, toen zy aldaar de zo zeer gevreesde fontanel geappliceerd vond; zy wist zich volftrekt niet het allergeringfte daarvan te herrinneren, en even zo ging het altyd zo dikwyls zy een acces vóór haare toevallen had gehad; iets dat voor haar zelve, voor my ent alle de huisgenooten, menigwerf, gansch geène onaangènaame toneelen opleverde. Om deeze Gefchiedenis niet, tot last myner Leezers, nog verder uit te breiden, zal ik eene menigte Anecdoten , die voor den Wysgeer weetenswaardig zouden kunnen zyn, terug houden, en tot myne gehoudene Geneeswyze overgaan. De eerfte indicatie, die by my in aanmerking kwam, was om de al te groote prikkelbaarheid van haare Zenuwen te verminderen; waartoe in het byzonder vereischt wierd, eene ftille en van alle zorgen en onaangènaame ontmoetingen bevryde leefwyze; een van veel gewoel en geraas ontheven ülaapvertrek; een haar aangenaam en onderhoudend gezelfchap ;  goS VfAARNEEMINC WECENS EENE VREEMDE ZENUWZIEKTE, fchap; ligt verteerbaar voedzel, en eindelyk geneesmiddelen , die de zeer fcherpe en te dunne vochten langzaamerhand verbeterden. Van alle zogenaamde kramp- en pynftillende middelen, konde ik, in den beginne dat ik haare geneezing ondernam, volltrekt geen gebruik maaken, om dat dezelve altyd de toevallen verhaastten, vermenigvuldigden en zelf aanmerkelyk verzwaarden; ik liet haar dus alleen de afkookzels van yerzagtende Kruiden, Houten en Wortelen in zo groot eene hoeveelheid gebruiken, als, zonder de werking der maag te bederven , eenigzins mogelyk Was. Hiermede een geruimen tyd aangehouden, en de goede uitwerking daarvan, door het afneemen der convulfien en fpannjngen ontdekt hebbende, beproefde ik in de tweede plaats de ophooping der vochten in het hoofd te verminderen , en aan de rondzwervende fcherp*- Itoffen eene bekwaame ontlasting te verfchaffen , waartoe ik my eerst van een fontanel, en daarna, met vrucht, van de Bois de Garou , bediende; na, op deeze wyze, nog omtrent een jaar lang voortgegaan te hebben, vorderde haare zeer verzwakte gefleldheid verfterkende middelen, en toen konde ik met vrucht van de Valeriana, het Opium en andere Zenuwverfterkende middelen, gebruik maaken, welke ook de gewenschte uitwerking hadden. Ten laatlten befloot ik met een vry langduurig gebruik van het Extr. Cort. Peruv., de Gom. Galbanum en Limat. Martis te laaten maaken, Door welke middelen, gevoegd by den voorgemelden leefregel, ik het genoegen gehad hebbe, om deeze Lyderesfe, fchoon 'er den tyd van byna vier jaaren tot de geneezing vereischt geworden is , zo ten vollen te herltellen, dat zy, daar 'er zedert reeds volle elf jaaren verloopen zyn, nooit eenig ongemak, na de voorige toevallen zweemende, weder ondervonden heeft, en thans eene goede gezondheid geniet. Aanmerkelyk is hierby nog, dat, zo lang ik over haar gepraétizeerd hebbe, de Menjlrua altyd geregeld zyn geweest, en dat, toen dezelve met haar 51 (te Jaar begonnen op te houden, door eene herhaalde Aderlaating, alle de daar uit mogelyke nadeelen afgeweerd zyn, alsmede dat de opening, door de Bois de'Garou gemaakt, na omtrent drie jaaren van eene goede uitwerking geweest te zyn, in weerwil van alle daarop gelegde prikkelende mid-, delen, gefloten is, zonder eenig ongemak te veroorzaaken» Amjlerdam, 1 October 1791. J>ROS>  ÏKOEVEN WECENS HET BEVRIEZEN VAN KWIKZILVER. 50? proeven wegens het bevriezen van kwikzilver, te petersburg genomen, door Dr. guthrie, Artz yan het Keizerlyk Cadetten Corps. (Ontleend uit de Travels into Poland, Rusfia . Zweden and Den* mark, by william coxe, M. A. F. R. S. Vol. III. (*)) De Heer joseph adam braun, Hoogleeraar op de Keizerlyke Academie der Weetenfchappen te Petersburg, ontdekte, in Wintermaand des Jaars MDCCLIX, dat de Kwik tot een vast Lichaam kon gebragt worden , door middel eener Kunst-koude (f), en zints dien tyd heeft men waargenomen, dat de Kwik, by ftrenge Winters, in de Noordlyke Gewesten, zo van de Oude als van de Nieuwe Wereld, bevroos. Deeze Bevriezing van het Kwikzilver, door de Natuurlyke Koude des Dampkrings, doet de keunis van dit Vriespunt een ftuk van groote aangelegenheid worden, en voor de Natuurlyke Historie van de Aarde en van den Mensch; naardemaal wy door het bepaalen van den Graad van Koude , noodig om dit verfchynzel te doen gebooren worden , in ftaat zullen weezen, om op te maaken'den weezenlyken Graad van Koude in de Gewesten naby de Poolen, en gevolglyk van het vermogen der Dieren om 'er wederftand aan te bicden. Tot zeer onlangs waren onze begrippen over dat Onderwerp zeer verward en dwaalend. De Proeven en Waarnee- min- (*) By den Drukker deezes, j. yntema, ziet thans een gedeelte van dit Derde Deel het licht, onder den Tytel van: Be. fchouwing der Maatfchappy en Zeden in Poolen, Rusland, Zwee. den, Deenemarken, enz. VlIIfte Deel; ten vervolge der VII Deeltjes, in welke de vroegere Reize van dien Heer waren uitgegeeven. Het Stukje, 't welk wy hier onzen Leezereu aanbieden, maakt een gedeelte uit van een Berigt, wegens de Bevriezing van Kwikzilver , 't geen uitvoeriger , in het ■Negende Deel der Nederduitfcke Uitgave , eerlang zal voorkomen. (t) De Verhandeling diens Hoogleeraars, voorgeleezen in de Vergadering van de Peterburgfche Maatfchappy der Weetenfchap~ pen, in September des Jaars 1760, is,vertaald, te vinden, in de Uitgezogtt Verhandelingen, by houttuyn,Vide D. bl. 74 ,enz.  BlO ÏROEVEN WEGENS HET BEVRIEZEN mingen van de bekwaamde Natuurkundigen , in verfcheide deelen van Europa en America, dienden alleen ten byzonderen gebruike van de Natuurlyke Historie en de Natuurkunde, door aan het Kwikzilver eene plaats te geeven onder de Hamtrbaare Metaalen, en te betoogen, dat 'er niets weezenlyk vloeibaars is in deszelfs nauiur; maar dat dit Metaal, van alle Metaalen, het Metaal is, 't welk met een minderen Graad van Hette, dan alle andere, fmelt. Maar tot nog toe was de Wysgeer niet onderrigt, hoe veel ftaat hy kon maaken op een Kwik-Thermometer, ten aanziene van het bepaalen van de Koude der Lugtftreeken • dewyl de beweegingen van het Kwikzilver , door deeze Proeven , zeer ongeregeld fcbeenen in de laagfte Graaden op de Schaal, vallende op een oogenblik verfcheide Graaden, en, naa dat het beneden zeker punt gedaald was, fchielyk m den bol wegkromp, en daardoor aantoonde, (mdien men eenig gevolg uit dit daalen kon trekken,) dat de Dieren in de Noordlykfte Gewesten, de werking der Koude eenige' honderd Graaden beneden het Vriespunt van water konden yerdraagen. Deeze veronderftelling fchokte het ge¬ loof veder Wysgeeren, en verwekte by hun eene fterke begeerte om de zaak grondiger te onderzoeken. Diensvolgens verlangde de Koninglyke Maatfchappy te Londen, dat haare Leden, in de Poolgewesten woonende, hunne aandagt zouden vestigen op het bepaalen van het Punt der Bevriezing van Kwikzilver, en aan te tekenen de Nederdaaling van de Kwik in den Thermometer , van het Vriespunt des Waters af, tot het Vriespunt des Kwikzilvers, om daardoor een naauwkeuriger begrip te vormen van de weezenlyke Zamentrekking deezes Metaals. Doch het is llegts korten tyd geleden, dat 'er licht verfpreid wierd over dit Onderwerp, door een reeks Waarneemingen, op 't verzoek der Koninglyke Sociëteit, gedaan door den Heer hutchins, Gouverneur van Hudfons Baay, die uitfteekende onderrigtingen kreeg van den Heer cavendish en Dr. black , Hoogleeraar in de Scheidkunde op de Hooge School te Edinburg. Die onderrigtingen, en de toefte] ter Proefneeminge in Londen , tot dat einde vervaardigd, Helden den Gouverneur hutchins in ftaat, om te ontdekken, dat de fchielyk e en groote Daaling, welke plaats heeft in de laage Graaden op den Thermometer, als dezelve aan ftrenge Koude is blootgefteld, voortkomt uit de Inkrimping van het Metaal in den bevroozen ftaat, en de geregeldheid en juistheid van de Inkrimping , terwyl het vloeibaar blyft, in 't  VAN KWIKZILVER* 51Ï 't minst niet aandoet. —— Dit groote ftuk werd voornaamlyk verzekerd door middel van een Thermometer, met Sterkwater gevuld, welke bevonden werd zo fchielyk niet te bevriezen als de Kwik-Thermometer, en daardoor aanwees den Graad van Koude, voortgebragt door zyn koudeverwekkend mengzel, toen de Kwik-Thermometer ophieldt dien af te meeten; de Kwik reeds een vast lichaam geworden zynde. Om te bewyzen dat de Nederdaaling van de Kwik, in den Thermometer, ontftondt uit dit nieuw ontdekte beginzel, te weeten de Inkrimping van dit Metaal door de vorst, en om te beproeven of zuiver Kwikzilver eene grootere maate van Koude noodig hadt dan vervalschte Kwik, deed ik de volgende Proeven met de hier aangeweezen foorten van Kwikzilver. 1. Kreeg ik van den Heer winterberger , een beroemd Chymist te Petersburg, de zuiverfte Kwik, by de Chymisten bekend ; naamlyk van Calomel , gezuiverd door Vylzel van Staal. 2. Van Dr. pallas oorfpronglyke Kwik, gehaald uit een Myn, waarin geen ander Metaal gevonden werd dan een weinig Yzer. ■ 3. Gewoone Barometer-Kwik, my verfchaft door den Heer morgan, een Engelsch Opticus te Petersburg, zo als hy dezelve uit Engeland ontvangen hadt om zyne Inftrumenten mede te vullen. ——- 4. Zes drachmas gemeene Kwik, welke ik vervalschte, door 'er een vierde van een grein Plaatzilver in te ontbinden. Ik verzorgde my ook eenige Thermometers, zeer net en juist gemaakt, door den Heer morgan, gevuld met dezelfde gezuiverde Kwik, No. 1. bepaald tot het doen deezer Proefneemingen; als ook een met dubbel overgehaalden Wyngeest, gedistelleerd door den Heer winterberger. De Toeftel, in deeze Proefneemingen gebruikt, my aan de hand gegeeven door mynen geleerden Vriend Dr. black, vcrfchilt van die , door den Gouverneur hutchins gebruikt, daarin, dat dezelve eenvoudiger is, en hierdoor de Kwik, geduurende de Bevriezing, gemaklyker kan worden waargenomen. Dezelve beftaat (zie de nevensgaande Afbeelding,') uit een halfpints Glas C, omwonden met ruwe flanel, en gevuld met opbruifchende Salpetergeest en Sneeuw om de Kunstkoude te verwekken; een glazen Buis B van omtrent een halve duim diameter, in zicli hebbende eene kleine hoeveelheid Kwikzilver om te laaten be-  514 PROEVEN WECENS HET BEVRIEZEN bevriezen; in deeze Buis is geltooken een Thermometer A, zodanig dat de Bol bedolven is in de Kwik, doch geen gedeelte van de Pyp: de Buis en de Thermometer dus gefchikt, plaatst men in het bovengemelde Glas, 't geen het vorstvervvekkend mengzel bevat. Eerste proeve. Op den twee-en-twintiglten van December des Jaars MDCCLXXXIV, op een ftfllen en helderen avond, wanneer de Thermometer van reaumur. op 17 Graaden beneden o Itondt, deed ik, naa myn Toeftel op het Voorplein, (waar ik myne Proeven nam,) op een Tafel, twee uuren te vooren, te hebben laaten brengen, op dat dezelve eene gelyke gefteldheid met de Lugt des Dampkrings mogt krygen , een weinig van het zuivere Kwikzilver, No. 1. in de Glazen Buis, en ean Thermometer , gevuld met dezelfde gezuiverde Kwik daarin gedaan hebbende, zodanig dat deszelfs Bol overdekt was met de Kwik in de Buis, plaatlte ik deezen in het Glas, gevuld met het Knnstkoude verwekkend mengzel, en zette , naa zes minuuten wagtens, denzelven in een tweede Glas, niet hetzelfde mengzel gevuld; in vier minuuten werd de Kwik vast, en toen ik den Thermometer 'er uithaalde, , met de bevroozen Kwik den Bol omvangende, in de ge- > daante van een vasten Cylinder, ftondt dezelve op 32! j Graad beneden o. Nogthans, ontdekkende, dat 'er een 1 weinig' nog vloeibaare Kwik in de Buis bleef, herplaatfle : ik onmiddelyk den Thermometer, met de Kwik aan den ( Bol hangende, en in weinig minuuten rees de Kwik om- \ trent een halven Graad; wanneer ik den Thermometer, , voor de tweede keer uithaalende, de Kwik geheel gefmol- { ten en den Bol 'er geheel van bevryd zag." Deeze Proe- I ve toonde beflisfend, dat het Vriespunt van zuivere Kwik is op 32,- Graad beneden o van deezen Thermometer r I want dewyl 'er een weinig Kwik nog vloeibaar bleef in de> Buis , fchynt 'er alleen genoegzaame Koude voortgebragt I te weezen om dezelve te doen bevriezen, en vermids op I het klimmen van een halven Graad de Kwik vloeibaar werd, I fchynt het Vriespunt naauwkeurig bepaald. Tweede proeve. Op den negenden van January , B des Jaars MDCCLXXXV, tusfehen zes en zeven uuren I 's avonds, deed ik de volgende Proefneemingen, in te- I genwoordigheid van de Heeren epinus en coxe. Ik zet- I te den Kwik-Thermometer,by de laatfte Proeve gebruikt, I in een gedeelte van de gezuiverde Kwik No. 1., en plaat- I lle denzelven in het Kuustkoude verwekkend mengzel. I Dt b  VAN KWIKZILVER. 515 De Thermometer zakte langzaam tot 32J Graad , en bleef 'er eenigen tyd ftaan, terwyl wy zagen dat de Kwik in de Buis aan de zyden daarvan bevroos, zo dat dezelve een bekleedzel verwekte gelyk aan dat van het Plaatzilver in de Leydfche Vies; denzelven overbrengende in een tweede Glas, met een Koudeverwekkend mengzel, viel de Thermometer in vyf minuuten tot 36 Graaden; waarop de Thermometer liaan bleef zo lang het mengzel denzelven omringde. Zeer opmerkenswaardig was in deeze Proeve , dat de Kwik in den Thermometer nog vloeibaar was,fchoon deszelfs Bol bevroozen zat in de Kwik in de Buis: want het Inftrument omkeerende, liep de Kwik uit den Bol in de Pyp. Hier hebben wy eene Proeve, dat Kwik 3I Graad kan verkoeld worden beneden het Vriespunt van Kwik , zonder een vast lichaam te worden. Derde proeve met Oorfpronglyke Kwik. — Naardemaal men onlangs beweerd heeft, dat een Thermometer, gevuld met dubbelovergehaalden VVyngeest, beter gefchikt is om bet Vriespunt van Kwik te bepaalen, dan een,gevuld met hetzelfde Metaal: dewyl deeze de Bevriezing langer wederftaat, doriipelde ik den Thermometer , met VVyngeest gevuld, in de Buis , waarin Oorfpronglyke Kwik gedaan was. Den Toeftel in het Glas met het bevriezend mengzel voor vyf minuuten gezet, en in een tweede Glas overgebragt hebbende, daalde de VVyngeest in den Thermometer tot op 3a Graaden. Wy onderzogten de Kwik, en vonden dezelve bevroozen, fchoon de VVyngeest vloeibaar bleef, en de Thermometer op dezelfde hoogte ftondt; niet alleen terwyl de Toeftel in het koude mengzel vertoefde, maar zelfs, naa dat ik denzelven in eene warme Kamer bragt, en op dezelfde hoogte bleef, tot dat een groot gedeelte van den Bol des Thermometers ontbloot was door het fmelten van het bevroozen Kwikzilver, 't geen by druppen in een Glas viel. Vierde proeve op Gemeene Barometer-Kwik. De Kwik - Thermometer, in de eerfte Proeve gebruikt , werd in deeze Kwik geltooken, en geplaatst in het Glas met het verkoudend mengzel, en, naa vyf minuuten verblyvens, in een tweede Glas overgebragt, waar de Thermometer, in vier minuuten , tot 38 Graaden daalde, en ftaan bleef. Hier vertoonde zich 't zelfde vreemde verfchynzel als in de Tweede Proeve, in eene meerdere maate; te weeten, dat de Kwik, tot 5I Graad verkoeld meng. 1791. no. 12. Mm was  5H proeven wegens het bevriezeh was beneden ' het Vriespunt van Kwikzilver op dezen .thermometer, zonder een vast Lichaam te worden Vyfde proeve met dezelfde Kwik. Ik liet een weinig van deeze Gemeene Barometer - Kwik bevriezen zonder daar een 'Ihermometer in te zetten, om de Kamerbaarheid en foortgelyke Zwaarte te onderzoeken: ik plette het Kwikzilver met den Hamer, het kan derhalven den Hamer verdraagen; het zonk in vloeiende Kwik, 't welk uitwyst, dat het, bevriezende, zeer inkrimpt, verfchillende in ueew byzonderheid van gemeen Ys, 't welk zich uitzet en m 't Water dryft. Zesde proeve op Kwik vermengd met Tin De Vv-yngeest-Thermometer werdt in deeze Kwik geltooken , en Itondt op 32 Graaden, toen de Kwik rondsom den Bol bevroozen was. Zevjlnde proeve op Gezuiverde Kwik. Deeze Proeve nam ik op den tienden van January MDCCLXXXV (zy was de herhaaling eener voorige Proeve,) in de tegen! woordigheid der Hoogleeraaren pallas, ferber en andere Heeren. Ik dompelde den VVyngeest-Thermometer in een gedeelte Gezuiverde Kwik van den Heer winterberger, en aezelve daalde tot 32 Graaden onder o, terwyl de Kwik fcevroos, en de Thermometer die hoogte hieldt naa dat de kwik in een vast Lichaam veranderd was , zo lang dezelve ftaan bleef m het Koudeverwekkend mengzel. Ik nam toen den. Thermometer uit de Buis met den Bol in de Kwik bevroozen, en hing denzelven aan een fpyker in de open Lugt; het Metaal fmolt allengskens in druppen ,en de Wvngeest bleef op dezelfde hoogte, tot dat het jrrootfte gedeelte ontdooid was. Wy eindigden deeze Proeve", door met den VVyngeest-Thermometer te onderzoeken, welk eene maate van Koude zou ontltaan, door een nieuw Koudeverwekkend mengzel; deeze bleek juist 32 Graaden beneden o te weczen. Uit alle deeze Proefneemingen hel ik over tot het befluit, dat het Vriespunt van Kwik is op 3* Graaden beneden o op reaumur s Thermometer,of 40 op faiirenheit's , en dat Gemeene Kwik niet bevriest met een minder Graad van Koude dan Gezuiverde. Achtste proeve. Den eerften Februarv MDCCLXXXV, hadden wy een gunftige Koude van 15 Graaden tot deeze Proelneeming, en waren voorzien van Gezuiverde Kwik tweemaalen overgehaald met vast Alkali, door den Heer win-  VAN KWIKZILVER. 51^ winterberger; eene toebereiding, welke men wilde dat 'eene grootere maate van Koude kon uitftaan dan de andere ; maar wy bevonden dat dezelve bevroos in twee en een halve" minuut,juist op 3a Graaden van reaumur's Kwik-Thermometer van het eerfte Glas met het Koudeverwekkend mengzel , en van alle de andere foorten niet verfchilde dan van de volgende. Negende proeve Kwik , gezuiverd met Antimo- ny, bevroos, in twee onderfcheide Proefneemingen, op 30 Graaden met een Wyngeest- Thermometer, en in eene met een Kwik - Thermometer op 32 Graaden; zo dat 'er daadlyk in deeze bereiding eene gefchikthcid blyke, om met een minderen Graad van Koude, dan de andere, te bevriezen; doch ftaat aan te merken dat dezelve een lelyke zwarte kleur, en een traage beweeging, heeft. Tiende proeve. De Heer coxe , begeerig zynde om de hamerbaarheid van de Kwik, gezuiverd met Alkali, die een zeer fchltterend en vloeibaar voorkomen hadt , te beproeven , liet ik eene hoeveelheid daarvan in eene Buis bevriezen, ten zelfden tyde den Hamer verkoelende in het koudmaakend mengzel, zo dat dezelve een zelfden Graad van Koude hadt met de bevroozen Kwik; het Yzer bewaarende voor de werking van het Zalpeterzuur, door middel vaj een glazen Cylinder. Deeze Kwik verdroeg verfcheide Hagen van den kouden Hamer, en werd plat geklopt gelyk een loorien kogel. Elfde proeve. Ik deed zes drachmas Gemeene Kwikvermengd met twaalfmaal zo veel Plaatzilver als in de zesde Proeve, bevriezen; maar zelfs deeze hoeveelheid van vermenging, die de Kwik bykans in een Amalgama hervormde maakte dezelve niet gefchikt om te bevriezen, met eene koude minder dan van 32 Graaden op den Thermometer van reaumur. Dén zestienden van February O. S. Eene Koude van 24 Graaden fchonk deezen morgen, zeer onverwagt, zo zeer laat in het Saifoen , gelegenheid tot eene andere Pi-refneemmg-, my aan de hand gegeeven door een fchrander Vriend, den Heer romme , om het punt der Bevriezing van onzuiver Kwikzilver in nog klaarder dag te zetten. Ik nam de Proeve omtrent den middag, toen de Koude, in de ichaduw, 4 Graaden was afgenomen. De Heer romme merkte op,dat het Kwikzilver veel meer Bismuth dan Tin aanneemt, zonder verlies van vloeibaari Mm a heid  5l6 PROEVE» WEGENS HET BEVRIEZEN heid of kleur; en naardemaal Bismuth een Metaal is, veel meer in gebruik om de Kwik te vervalfchen, en 'er zeer moeilyk van te fcheiden, dagt hy, dat zulk een mengzel allergefchiktst was tot eene Proeve om de zaak uit te maaken. Ik bereidde daarvan een Amalgama, zo dik, dat bet een glas verzilverde gelyk een Spiegel, door 'er enkel overheen te loopen, en 'er zo vast aan kleefde, dat het zonder fchraapen daar niet van afging. Maar het Vriespunt van deeze zeer onzuivere Kwik was het zelfde als in de andere gevallen ; naamlyk 32 Graaden op den Kwik-Thermometer van reaumur. De VVyngeest-Thermometer, gebruikt om de koude van het vorstverwekkend mengzel te beproeven, viel, tot myne verwondering, niet laager, dan de andere Thermometer, gedompeld in de Kwik, naar gewoonte in de Buis gedaan. Hiermede eindigden myne Proeven voor dit Saifoen, en, my dunkt, ik ben geregtigd om 'er de volgende Hellingen uit af te leiden. _ Dat het Vriespunt van Kwikzilver is 32 Graaden beneden o op den Thermometer van reaumur. Dat 'er geen onderfcheid is in het punt van Bevriezing van gezuiverde of gemeene Kwik, uitgenomen eene toebereiding met Antimony, welke met een minderen Graad van Koude, dan alle andere bovengemelde, fchynt te bevriezen. Dat, in zommige omftandigheden, de Kwik beneden het Vriespunt kan verkoeld worden, zonder de vloeibaarheid te verliezen, zelfs tot vyf en een halven Graad, terwyl het gedeelte, waarin de Bol van den Thermometer gedompeld is, een vast Lichaam wordt. Dat in deeze Proefneemingen niets voorkomt om de getrouwheid van den Kwik-Thermometer, als een naauvvkeurig Werktuig tot het afmeeten der Graaden van Hette, van het punt van Kookend Water af tot dat der Bevriezing van Kwikzilver, in twyfel te trekken; maar dat men uit de beweegingen des Kwik-Thermometers, beneden die punt, niets kan befluiten, dewyl zy afhangen van de Inkrimping des Metaals in een vasten ftaat: welke zorgvuldig onderfcheiden moet worden van 't geen plaats heeft zo lang het de vloeibaarheid behoudt,"en dat gevolglyk de denkbeelden, welke men gevormd heeft van de Koude in de bewoonde Poolgewesten en het verbaazend vermogen der Dieren om dezelve te wederflaan , dwaalingen zyn 1  Toettel t dat dezelve in de Noordfche Gewesten met meer Woordeels. kan gebruikt worden dan de Kwik-Thermometer. De verbaazende overeenftemming in het bevriezen van de Kwik in Siberië, door de Natuurlyke Koude, niet die uitwerking door Kunstkoude, verdient opmerking, dewyl zy beiden het Vriespunt van Kwikzilver bepaalen op 32 Graaden van reaumur; in 't byzonder heeft de Hoogleeraar laxman, in een Vertoog, onlangs aan de KeizerIvke Academie gezonden, verklaard, bevonden te hebben, dat Gemeene Kwik beftendig hard en vast werdt op 219 Graaden van de lisle, (s2 van reaumur) en dat dezelve, in 'r Jaar MDCCLXXXII, twee maanden agter één, een vast Lichaam bleef, en Dr. pallas vermeldt, in het Derde Deel zyner Reize, het zelfde Verfchynzel op dezelfde hoogte dier Schaale. (*) Dr. blagden leidt zeer vernuftig af, uit eene vergelyking van de Natuurlyke Koude, geduurende een reeks van Jaaren te Albany Fort waargenomen met een Wyngeest-Thermometer, en van de Kunstkoude, voortgebragt door de vorstwekkende mengzels, dat de uiterite Graad van Koude, verwekt door Sneeuw- en Salpeter-zuur, vry naauwkeurig overeenkomt mee het uiterite van de Natuurlyke Koude in de ftrenglte Lugtftreeken, die bewoonbaar zyn, en niet meer is dan 46 Graaden van fahrenheit's Kwik-Thermometer. Phil. Transact. Vol. LXXUL pag. 387. Mm 3 al-  5l8 ALGEMEEN DENKBEELD algemeen denkbeeld van sirerie, en deszei fs ïnwoonderen. Door den lieer patrin, Lid van veele Academiën. (Journal de Pliyfique.-) TV begeerte om het Noordlykfte Gedeelte van ARe, 't welk den naam van Siberië draagt, te leeren kennen, e van daar, m myn Vaderland, nuttige kundigheden en be angryke voortbrengzelen , over te voeren , heeft my * acht jaaren lang, de ongemakken doen door/ha., om in befthou^n, ' Z° ,Wby dC , de Natuur te «Silttllé^ëite ¥nd^k' 20 bekend, in onze f l ï ffn nl'St^CCke' biedt> in het Hantenryk 'en in dat der Delffloftcn, de zeidzaanifte ftukken aan; deeze waren de voorwerpen myner. nafpeuringe ; en ik heb het geluk gehad , om Verzamelingen uit die twee Ryken der Natuure over te brengen, dierbaar, om de leerzaame gevolgen welke zy ons aan de hand geeven. Deeze zyn de eigenlyk bekwaam e doffen om onle kundigheden fn $ e en vernL.HhS-t0r]e tó te, brdden' « * * tharïs fc geen verllag hiervan treeden; maar myne poogingen infpannen om een Algemeen Denkbeeld on te leve en van het Land en deszelfs ïnwoonderen «vuen, van Siberië, 't welk aan het Rusfifche Ryk ondertoon* is fabelden door de groote Bergke? n°C& ral (*) , die zich van het Noorden tot het Zuiden uitnrekt ter langte van omtrent vyf honderd mylen. De Rusfen noeS£ w fsl\eipnzmlg, den Gordel der Aarde: deeze Ïu %* N«*«*Jyke Grensfcheiding uit tusfehen Europa «Ju* Z":den,wordt Siberië in de langte bepaald door een verbaazenden hoop Bergen, welke zich van het Westen tot (*) Ik heb de Eigennaamen gefchreeven, gelvk men dezelvo ven, bedienen zich doorgaans van de Duitfche ichryfwyze, die op onze (Franfche) wyze uitgefprooken, de Naamen gedrógüyk tm te dniMken zicli bediende van tbisfifcht Letteren, welker uitfpraak onveranderlyk is; zy drukken in alle Taaien dezelfden klank uit, even als de Arabifcfo Cyferletters dezelfde getallen.  VAN SIRERIE. 519 tot het Oosten uitftrekt tot de grenzen van China, onder den naam van Altaï, van Tiann, enz. Aan de Noord- en Oostzyde heeft Siberië geene andere Grenzen dan de Tszee, en de Straat die 't zelve van America affcheid t. . „ , Dit groot Land word van het Zuiden tot het Noorden doorfneeden van verfcheiden der grootfte Rivieren des Aardbodems, als delrtiche, deOb, de Tenisfei, deAngara en de Lena , die een weg van tusfehen de zeS en zeven honderd mylen, ja meer, afloopen. Men kan het Noordlyk gedeelte van Afie, t zelve van het Westen tot het Oosten doorgaande, in vier Deelen onderfcheiden. '.. „ . Het I. Van het Gebergte Oural tot de Rivier Tenisfei, is eene ruimte van omtrent zes honderd mylen, welke niets anders den oogen biedt, dan onmeetbaare Vlakten , nu eens bedekt met moerasfige en ondoorganglyke Bosfchen , dan eens met Woestynen , welker grond bezwangerd is met een Zout, niet gelyk ftaande met het Natron der Woestynen in Africa, maar. een Zout van Glauber , 't welk veel aardagtige deelen in zfch bevat. De Streeken, omtrent de Rivieren, zyn alleen bekwaam om bebouwd te worden. In dit gedeelte vindt men Tobolsk, de Hoofdftad van West- Siberië, Tomsk, en eenige andere min aanmerkenswaardige Steden. Het II. Van de Rivier Tenisfei tot het groote Meir Batlal , is eene ruimte van omtrent drie honderd mylen. Hier heeft het Land meer verlcheidenheid, en wordt doorfneeden door Heuvelen, die van de groote Bergketen in 't Zuiden afkomen. Aldaar begint men Voortbrengzels , in Europa vreemd, aan te treffen. In dit gedeelte ligt Irkoutsk, de Hoofdftad van Oost-Siberie, op een kleinen afftand van het Meir Ba'üal, 't welk den naam van Zee draagt, en denzelven verdient van wegen de uitgeftrektheid; hebbende eene langte van honderd en twintig, en eene gemiddelde breedte van vvf en twintig, mylen. . • Het Ilf Oostlykfte Landfchap is over het Meir Baikal gelegen, en draagt den naam van Daourie, het Land is geheel Bergagtig, en vertoont hier cn daar eene menigte Heuvelen van ontbonden Lava, welker holligheden gevuld zyn met Calcedoni-fteenen. DeVulcaanen, die dezelve gevormd hebben, zyn van eene zo hooge oudheid, dat geene fpooren der Vuurbraakende monden zich meer opdoen. 't Is waar, ik heb 'er eenige gezien die zich duidelyk deeMm 4 den Si9  *°2° ALGEMEEN DENKBEELD den kennen ; doch zy waren van weinig aanbeten» en kwamen my voor, veel te nieuw te weezen, om geen veel laater beftaan gehad te hebben dan de Vulcaanen, die dit gedeelte onzes Aardkloots het onderstboven keerden (*) Het Rusfisch Daourie haalt omtient vyf honderd mvlen en (trekt zich Noordwaards uit tot de Golf van Kamtfchatka' en ten Zuiden, tot het zamenvloeien van dc Arpreenn en de Unica, die te zamen de groote Rivier Ammr vormenhet overige ftaat onder de Heerfchappy der Chineefen. Het IV, eindelyk, heet, Kamtfchatka. Dat lange Schiereiland, t welk na Amerika heen ftrekt, en het Oostlvkfte gedeelte van het oude Vaste Land uitmaakt, is een bersaetige onyrugtbaare Landflreek ; men ziet hier nog eenile brandende Vuurbergen; en vindt 'er de fchoonfte Zeehaven , welke misfehien op de geheele Wereld is : ongeluk, kig, dat de Natuur, die zich niet bemoeit met de StaatkuiKl.ge belangen der Volken, dezelve zo verre van de Handeldryvende Volken verwyderd heeft1 De _ Inwoonders van deeze Landfchappen zo treurio-als wyduitgeftrekt , en waar de Koude, tusfehen de acht en negen Maanden van het Jaar, heerscht, zyn niet talryk; tn eene uitgeftrektheid van vyftien honderd Mvlen lans en zes honderd breed, telt men naauwlyks twaalf honderd*'luizend Zielen Uit Rusfen, en verfcheide Horden van Tartaren (f), beftaat die Bevolking. Wat dc Rusfen betreft, ik merkte terftond op, als eene optekenenswaardige byzonderheid , de in 't oogbonen e éénpaangheid, welke ziek opdoet, tusfehen alle de Inwoonders van het wyduitgebreide Rusfifche Gebied : in het dienst yan Siberië zou men, alleen op de Menfchen lettende eeJooven, zich nog omftreeks Moscow te bevinden- dezelfde zeden dezelfde taal dezelfde kleeding, de hü ze * £ zyn gebouwd en verdeeld naar 't zelfde plan; de nesten der Zwaluwen gelyken niet naauwkeuriger op elkander Wat is de oorzaak van dit verfchynzel? Het fchvnt te ontdaan uit den invloed van een volftrekt oppeStl Staatsbeftuur, 't welk allen nayver en vlytbetoon tóbïStf den fen9 inT «*?M" heb-ben haar Seweid voornaamlyk geoefend in de Bergketen , die van het Oosten na het Westen loopt en waar langs de Rivier Ouda droomt. Men gaat om veel Lava die van deeze Bergen na de Rivieren loop! (10 In de benaaming van Tartaren heb ik my naar het alsemeen gebruik gefchikt, fchoon de eigenlyke naam Tatar h. S  VAN SIBERIË. j2i den Mensch tot het enkel Inftinct. der Natuure te rug brengt, en een naavolger doet worden 't Is waar, de Siberiër zou ons veelhgt voorkomen als minder flaaf, dan de Inwoonder van Rusfisch Europa; maar de Bedienaars van het volftrekt Oppergezag zyn dikwyls voor hun verfchriklyker dan de Meester zelve Onder een vry Staatsbeftuur zou de Rus zich in het Burgerlyke kunnen doen uitmunten, gelyk hy uitfteekt in Krygszaaken ; met verftand bedeeld, werkzaam, oplettend, en bovenal vervuld met den geest van berekeningen te maaken, zou hy in alles (laagen; veroordeeld om niets te weeten , bepaalt zich de beoefening zyner verftandlyke vermogens , om uit te munten in het Schaakfpel. De natuurlyke gefteldheid der Rusfen is wel bekend; zv zyn het fterkfte en moedigfte Volk des Aardbodems. De Rusjijche Vrouwen hebben zeldzaam het voordeel van eene lenoone geftalte, maar het fchoonfte gelaad en handen ; haar taal, de toon van haare ftem , haar geheele voorkomen, hebben eene zo verleidende zagtheid, iets zo aantokkelends wellustigs, dat weinige Mannen by haar onverIchilhg kunnen blyven; voor Ac Rusfen is het onmogelyk. Gebooren in de krimpendfte Koude, heeft de Natuur hun eene vuunge geaartheid gefchonken. De Eleétrike Vloeiftoffen , zo veelvuldig by de Poolen , brengt by hun dezelfde Uitwerking te wege, als de warmte der Zonneftraalen, by de Bewoonders van Zuidlyker Gewesten. De Rusjijche Vrouwen , wier Opvoeding doorgaans een weinig geltreng is en die allen de neiging haarer Sexe voor den oplchik hebben, wceten zich van de voordeden, door de Natuur haar gefchonken, te bedienen; naauwlyks der kmdschheid ontwasfen, bedienen zy zich van den prys haarer aanvalligheden , om voldoening te verzorgen aan haare grootsheid. Men zou zich verbaazen wegens den overdaad ,n haare kleeding, zelfs by de laagfte rangen, indien men geen vermoeden hadt van de middelen, welke zy te werk ftellen , om deeze te bekomen, fchir eVn^'6 £le£deTm W ™h Zyde of Katoen, van de X«S ^Men> niet van Wolle of Linnen fchoon Rusland van beide overvloed hebbe. Waarom geeven dan de .Rusjijche Vrouwen de voorkeuze aan die vreemde ftofS» ' iïnrZ rY' de voortbl-«»gzels haars Lands gebruikenT n«df™ j /?Ten zouden befpaaren , den rykdom des Wen? nUbbe en' d00r de "^werken aan den gang te Houden { De rede van die onverfchilligheid is zeer eenvouMm 5 die;  $t& ALGEMEEN DENKBEELD dig; het raakt de Rusfifche Vrouwen weinig, of haar Land arm dan ryk , bloeiend of kwynend is ; zy zyn verllaaf- den, en verllaafden hebben geen Vaderland. Maar by een vry Volk, by het vryfte Volk, 'owelk de Aardbodem draagt, hebben wy de ftreelende voldoening, dat onze Medeburgeresfcn, by haare beminnelyke hoedanigheden , eene Vaderlandliefde voegen , die haar eene nieuwe bevalligheid byzet , en beweegt, om van haare Kleeding en Huiscieraaden het vreemde uit te monfteren , en aan 't belang des Vaderlands de oogenbliklyke voldoening van zinnelykheid op te offeren! 't Geen ik van de Rusfen in 't algemeen gezegd heb, is toepasfelyk op de Inwoonders van Siberië ; ik maak eene kleine uitzondering ten voordeele der zodanigen, die op plaatzen, eenigzins van de gewoone wegen verwyderd, woonen; daar heb ik te meermaalen Huisgezinnen aangetroffen , die my het tafereel van de onfchuldige Gouden Eeuw voor den geest bragten. De Mensch, die zich volgens de Natuur fchikt, is altoos goed; en hy wordt te meer bedorven, naar gelange de Maatfchappy, in welke hy leeft, takyker is. Gelyk liefde tot de waarheid my gedrongen heeft het Characler der Rusfen niet voordeelig af te maaien, zo ben ik aan de billykheid en erkentenis verfchuldigd te verklaaren , dat ik, ftaande myn langduurig verblyf onder hun, alle reden heb, om hun gedrag mywaards te pryzen. Met een woord, zy beminnen de Franfchen; en hoe zou ik hun dan niet beminnen? 'Er is geen Volk, 't welk liever, en teffens voikomener, onze Zeden aanneemt, dan de Rusfen, fchoon ze met ons de meeste overeenkomst niet fchynen te hebben; allen, die zich in de gelegenheid bevonden om de Rusfen te leeren kennen , Hemmen hierin overeen. Zy fpreeken het Fransch, en alle vreemde taaien, met eene yerwonderenswaardige gemaklykheid. De hunne, die men ziel! veeüigt verbeelden zou, zo ruw te weezen, als hunne Lugtftreek, is, integendeel, zagt, buigzaam, en een der fchoonfte onder de Menfchen. De verkleinwoordjes, waarvan de Rusfifche Taal overvloeit, zetten aan dezelve eene nngelooflyk groote bevalligheid by in den mond der Dames. De Rusfifche Taal heeft veel overeenkomst, in zeker opzigt , met de Griekfche, en is zo gemaklyk , dat 'er weinige 'iaaien met minder moeite kunnen geleerd worden. De Taal der Tartaren is, integendeel, aanfïootlyk ruw. Deeze Volken, over Siberië in een groot aantal onder- fchei-  VAN SIBERIË. 523 fcheide Horden verfpreid, en die- daar leeven onder de befcherming van Rusland, kunnen in twee hoofdtakken verdeeld worden. Ue zodanigen, die van de Europifche Grenzen tot de Rivier Tenisfei woonen, zyn Mahometaanen; zy leggen zich op den Landbouw en den Koophandel toe , eenigen bearbeiden de Mynen, en hebben Smelteryen; hun taal is een fpraakbuiging van het Arabisch. —— De Tartaren , die men aantreft in het Oostlykst gedeelte van Siberië an geheel Daourie , zyn Afgodendienaars; herwaards en derwaards omzwervende, en onder tenten leevende. Zy fpreeken de Mongolfche Taal, die zo hard is als hunne zeden zagt zyn, en zelfs zagter dan die der Mahometaanfche Tartaren. Ik zeg niets van de Tartaren , die buiten de Grenzen der Rusfifche Heerfchappy, in de Zuidelyker Gewesten, woonen, als de Kirghisfen en Kalmouken: zy worden befchreven als roofzugtig. De Mahometaanfche Tartaren, die in de Rusfifche Steden zich onthouden, hebben 'er afgenommerde wyken, die altoos de bestbebouwdfte en aangenaamfte zyn. De meesten fchynen in ruimen doen te leeven. In veele huizien zag ik de kamers cn de llaapplaatzen met tapyten belegd, cn met kusfens van zyde; men diende de Thee en andere verfnaperingen voor, in Zilver, en in Zilver verguld Vaatwerk. Schoon deeze Mahometaanfche Tartaren zelden de beleefdheid hebben om Vreemdelingen in het Vertrek hunner Vrouwen toe te laaten, heb ik 'er eenige zonder (luier gezien, die fchoon waren; haare Mannen dienden my tot Tolk, en ik ontdekte uit haare antwoorden, dat zy zo veel juistheid van geest bezaten als bevalligheid van voorkomen. Staande het verblyf van verfcheide maanden te Tomsk, een der voornaamfte Steden van Siberië, by een Franschman, de Heer de villeneuve , een agtenswaardigen Grysaart, Colonel in Rusfifchen dienst, zints twintig Jaaren Bevelhebber dier Stad, heb ik gelegenheid gehad om veelen dier Tartaren te keren kennen , en veeier eerlyk hart zal my altoos eene aangenaame gedagtenis blyven. (Het Vervolg en Slot by de eerjie gelegenheid.) ICH-  5«4 ANECDOTEN, WEGENS DEN MAN echte anecdoten, tot opheldering van de geschiedenis des mans met het yzeren masker. Aan de Heeren Schryveren der Alg, Vad. Letteroefeningen, myne heeren! ,, Zander de veelvuldige duistere gevallen der Gefchïede» „ nisfe, en die met opzet verdonkerd zyn, moet ge,, wis geteld,en mag wel eene eerfte plaats toegelchikt,wors, den, aan dat des Mans met hst Tzeren Masker; deeze ,, heeft van voorlang gelegenheid gegeeven tot veelvuldige „, gisfingen; zie prosper marchand, DiSt. Historique. Art. bourbon, Vol. I. p. 140. By nadering komt men zomwy,, len tot Gefchiedkundige Waarheid. De Echte Anecdoten , ,, deezen Man betreffende, ons voorkomende in de onlangs ,, uitgegeevene Memoires du Marechal Duc de richelieu , ,, dagten ons van deezen aart, en gefchikt om eene plaats ,, te bekleeden in uw Mengelwerk; deels ook openftaandc „ tot het ontvangen van Ophelderingen, byzondere ftukken „ de Gefchiedenisfe betreffende. Te meermaalen mogt ik iets van deezen aart, van myne hand, geplaatst via* „ den , en verzoek voor het volgende dezelfde gunst; alleen heb ik daarby te berigten, dat het Gedeelte , de Ge,, fchiedenis behelzende des Tweeling-Broeders van lode„ wyk den XIV, door den Zamenfteller der gemelde, Me~ „ moirés gezegd wordt, gekreegen te zyn van den Hertog 3, van orleans , Regent van Frankryk, door eene der ,, Dogteren van dien Prins; om daarmede haaren Minnaar, ,, den Hertog de richelieu, te verpligten.— Ik ben, &c» * * * Berigt der Geboorte en Opvoeding van den ongelukkigen Prins, die door de Cardinaalen richelieu en mazarin, van de Maatfchappy werdt uitgejlooten; en naderhand gevangen gezet op last van lodewyk den XIV. Gefchreeven door den Gouverneur van dien Prins, korten tyd vóór zynen dood. „ De ongelukkige Prins , door my opgevoed, en voor welken ik zorg gedraagen heb tot het einde myns leevens, werd, den vyfden van September, des Jaars MDCXXXVIII, 's avonds ten half acht gebooren. Zyn Broeder, de tegen-  MET HET YZEREN MASKER; 5*5 genwoofdig regeerende Koning, kwam in den morgen van dienzelfden dag ter Wereld, omtrent den middag. De Geboorte dier beide Prihfen was zeer ongelyk; die van den oudften vol luister en openbaar , die van den jongden duister en geheim. „De Koning werd, door de Vroedvrouw, korten tyd naa haare voorfpoedige verlosfing van den eerften Prins, onderrigt, dat haare Majefteit nog in arbeid was% Deeze tyding ontzette hem grootlyks, en hy beval den Kanfelier van Frankryk, den eerftén Aalmoesfenier, den Eiegtvader der Koninginne, en my , in de Kamer der Koninginne te blyven, tot dat zy zou verlost weezen; dewyl hy wilde, dat wy getuiaen zouden weezen van de flappen, welke hy zou neemen, indien zy een tweeden Dauphin mogt ter Wereld brengen; want eenige Schaapherders hadden voorfpeld , dat de Koningin zwanger was van twee Zoonen, en gezegd, dit by Godlyke Infpraake te weeten. Het gerugt dier Voorfpellinge liep welhaast door Parys, en het Volk, daardoor ontrust , verzekerde , dat , indien deeze Voorfpelling bewaarheid wierd, dezelve de geheele omwenteling van den Staat zou naa zich fleepen. De Aartsbisfchop van Parys kreeg ras de weet van dit alles , en , naa met de voorzeggende Schaapherders gefprooken te hebben , deedt hy hun wel naauw opfluiten in de gevangenis , Lazarus geheeten; want de fterke uitwerking, die hunne Voorfpelling by het Volk gebaard hadt, verwekte by den Koning ongerustheid; op de bedenking van de onlusten, welke hy in zyn Ryk te vreezen hadt. Hy onderrigtte den Cardinaal van deeze Voorzegging; deeze antwoordde, dat de Geboorte van Twee Dauphins niet onmogelyk was, en dus, indien de gedaane Voorzegging vervulling bekwam, de laatst geboorene met alle behoedzaamheid moest verborgen gehouden worden; naardemaal by, opgroeiende, mogt begrypen een Regt op de Kroon te hebben, en diensvolgens een Aanhang in het Ryk maaken. „Geduurende de arbeid der Koninginne,welke verfcheide uuren aanhieldt, werd de Koning, gedreeven door de angstigfte voorgevoelens, dat hy Vader ftondt te worden van twee Dauphins. Hy verzogt den Bisfchop van Meaux de Koningin niet te verlaaten voor dat zy zou verlost weezen , en vervolgens zich tot ons allen wendende, zeide by, luide genoeg om door de Koninginne gehoord te kunnen worden, dat, indien 'er een tweede Dauphin kwam, en iemand on-  5&6 ANECDOTEN, WECENS DEN MAN onzer het geheim ontdekte, het ons op onze hoofden zon te ftaan komen; want voegde hy 'er nevens, zyne Geboor^££" ^aatsgeheim weezen, tot voorkoming der ongelukken, die; b ykbaar uit de ontdekking zonden tntilaan; dewyl de Sahfche Wet zwygt wegens de Erfopvöfging der Koninglyke waardigheid, in gevalle van Wtfifa.fwfehngen. „De voorfpelde Gebeurtenis was welhaast daar; want de Koningin verloste , toen de Koning ten avondmaaltyd gegaan was, van een tweeden Zoon, veel kleiner en bevallifer de Wereld , door een onophoudelyk febreijen, zyne Geboorte, die van zo veel ramps ftondt gevolgd te worden , te belpeuren. De Kanfelier Helde een Verbaal deezer zon! der mge Gebeurtemste op; doch de Koning het eerfte optel met goedkeurende, werd het, in onze tegenwoordigheid, verbrand; en het was niet, dan naa veel herfchryvens, dat de Koning er genoegen in nam. De eerfte Aalmoesfenier poogde den Koning eyer te haaien , dat hy de Geboorte van een Prins met moest verdonkeren; waarop dc Koning antwoordde , dat Rede van Staat volitrekt de onfehendbaarfte Geheimhouding vorderde. „ Kort daarop fchreef de Koning den Eed van Geheimhouding voor, welken hy wilde, dat wy allen zouden tekenen; dit gedaan zynde, hegtte hy den Eed aan het Verbaal del Kanfehers, en nam het by zich Het Kind werd over¬ gegeven aan de Vroedvrouw; dan, om haar van de verbreiding des Gekeims te rngge te houden, werd zy met den dood gedreigd, indien zy 'er het minfte van liet uitlekken. Wy allen kreegen ook den ftriktftéh last, om zelfs onderling van deeze gebeurtenis met elkander niet te fpreeken „ Zyne Majelteit föhroomde voor niets Iterker dan voor een Burgeroorlog, cn hy dagt, dat de oneenigheden, tfié zeker onftaan zouden tusfehen twee Broeders, indien zv als zodanigen werden opgebragt, zeker een Burgerkryg zouden tewege brengen; de Cardinaal deedt ook alles, toen het Opzigt over de opvoeding van den Prins aan hem was toevertrouwd, om deeze vrees leevendig te houden. „ De Koning beval ons het Lichaam des jongst Geboorenen naauvvkeung te bezien, om te ontdekken of hv aan t zelve ook eenig teken hadt, waaraan hy zou kunnen onderkend worden, mgeyalle zyn Broeder moot fterverr want de Koning hadt altoos ten oogmerke, den laatst Ge- boo-  MET KET TZEREN MASKER. 527 böoreneri alsdan in diens Regten te herftellen; waarom hy het Verbaal der Gebeurtenislè , door ons allen getekend, met zyn Koninglyk Zegel bekragtigde. ,, Staande de Kindschheid van den jongen Prins, behandelde peronnettk, de Vroedvrouw, hem, als haar eigen Zoon; doch haare verregaande zorgvuldigheid, en wyze van leeven , deeden elk denken , dat het Kind de Zoon was van eenig ryk Edelman. „ Zo ras zyne kindfche Jaaren verftreeken waren, gaf de Cardinaal mazarin , wieh de Opvoeding van dien Prins was aanbevolen, hem aan myne bezorging over; met last, om hem op te brengen, op eene wyze, voegende aan zyne hooge afkomst; doch alles in 't geheim. De Vroedvrouw peronnette bleef by hem , ten mynen huize in Bourgondie, tot haaren Dood. Zy en de Prins waren zeer aan elkander gehegt. ,, Ik had verfcheide gefprekken met de Koninginne, geduurende de opeenvolgende onlusten in dit Koningryk. Zy verklaarde my een en andermaal, dat, indien 'sPrinten Geboorte bekend wierd, ftaande het leeven van den jongen Koning, zyn Broeder, de Misnoegden, zo zy vreesde, zich daarvan zouden bedienen, om eenen opltand onder het Volk te verwekken; want, voegde zy 'er nevens, het was het gevoelen van veele bekwaame Geneesheeren, dat de laatst Geboorene van Tweelingen, de eerst Ontvangene was, en, by gevolge, de oudfte. Deeze vrees belette egter de Koningin niet, om de gefchreevene Getuigfchriften van 's Priufen Geboorte, met alle zorgvuldigheid, te bewaaren ; want, . zy hadt ten oogmerke, om, indien zyn Broeder iets menschlyks overkwame, hem te erkennen, fchoon zy eenen anderen Zoon hadt. „De jonge Prins ontving eene Opvoeding, zo goed, als ik zelve, in dergelyke omftandigheden, zou hebben kunnen wenfehen; en een betere, dan de erkende Prinfen ten deele viel. „Omtrent negentien Jaaren bereikt hebbende, groeide zyne 'begeerte, om te mogen weeten wie hy was, fterk aan, en hy viel my lastig, met geduurige aanzoeken , om hem te zeggen, wie zyn Vader was ; boe fterker hy 'er op aandrong , hoe volftrekter myne weigeringen waren , en als hy zag dat zyne aanzoeken niets baatten, poogde hy my te overreeden , dat hy my voor zyn Vader aanzag. Dikwyls, wanneer hy my den tederen naam van Vader gaf, zeide ik hem, dat hy mistastte; maar, in 't einde, ziende dat  ga8 ANEKDOTEN, WEGENS DEN MAN dat hy in dit gevoelen volhardde, liet ik af van hem tegen te fpreeken; en gaf hem eenige reden om te gelooven dat hy myn Zoon was. Hy geliet zich dit te gelooven, met oogmerk, buiten twyfel, ommy, door dit middel, te dringen tot het openbaaren der waarheid; dewyl ik naderhand ontdekte, dat hy, ten deezen tyde, alles aanwendde wat hy kon, om te weeten te komen wie hy was. ,, Twee Jaaren verliepen 'er op deeze wyze; toen een onvoorzigtige daad, welke ik my zelve altoos zal vervvyten, hem het gewigtig geheim zyner Geboorte ontdekte. Hy wist, dat ik, op dien tyd, veele Booden van den Koning ontvangen hadt, en deeze omflandigheid deedr waarfchynlyk eenig vermoeden by hem ontdaan ,'t welk hy zogt op te klaaren, door myne papieren re doorfnuffelen, waar onder ik, onvoorzigtig, verfcheide Brieven van de Koningin, en den Cardinaal, gelaaten hadt. Hy las dezelve , en de inhoud was, voor iemand van zyne natuurlyke fchranderheid, genoeg, tot ontdekking van 't geheele Geheim. ,, Ik nam ten dien tyde waar, dat hy geheel van gedrag veranderde; want, in ftede van my te bejegenen met de gewoone blyken van hoogagting- en genegenheid, werd hy trotsch en ftuursch. Deeze verandering verbaasde my in den beginne; maar ik ontdekte maar al te ras de oorzaak. „ Myn agterdogt werd eerst gaande, doordien hy my met ernst verzogt , hem de Afbeeldingen te bezorgen van den laatst overledenen, en den thans regeerenden, Koning. Ik zeide hem , dat 'er tot nog geene goede Afbeeldingen van waren ; en dat ik zou wagten, tot dat een voornaam Schilder ze vervaardigd hadt. Dit antwoord, 't geen hem geheel niet voldeedt, werd gevolgd , van een verzoek, om na Dijon te mogen gaan; de groote verwondering welke hy betoonde, toen ik dit weigerde, ontzette my, en ik lette naauwkeuriger op zyne flappen. Vervolgens ontdekte ik, dat hy na Dijon hadt willen trekken, om eene Schildcry des Konings te zien ; en dat hy ook ten oogmerke hadt, om vandaar na het Hof te gaan, toen te St. Jean-de- Las gehouden, om den Koning te zien, en zich te vergelyken by zynen Broeder. „De jonge Prins zag 'er toen zeer wel uit, en hy wist een Kamer-meid te beweegen, dat zy, ondanks de ftrikte bevelen , welke alle de Huisbedienden ontvangen hadden, om hem niets te geeven, wat hy ook mogt eifchen, buiten myne toeflemming, hem 's Konings Portrait ter hand ftelde. „ Zo  MET HET tZEREN MASKER. $Z$ L Zo ras de ongelukkige Prins het oog daar op floeg, voelde hy zich getroffen door de juiste gelykenis met zyn eigenj en in de daad, de Afbeelding z»U voor beider hebben kunnen dienen. Dit gezigt bevestigde alle zyne lang gekoesterde twyfelingen, en maakte hem woedend» Hy kwam terltond na rmy toevliegen , met veel drifts uitroepende i i, Dit is de Koning! en Ik, Ik ben zyn Broeder! hier is 'er „ een onwederfpreekbaar bewys van! " Hier op toonde hy my een Brief van den Cardinaal mazarin , uit myne Papieren genomen, waarin van zyne Geboorte gerept werd. Ik vreesde nu dat hy middelen zou beraamen om te ontkomen, cn ten Hove te verfchynen , ftaande de Feesten by het Huwelyk zyns Broeders: tot voorkoming deezer ontmoeting, waar voor ik zeer vreesde, vaardigde ik in aller yl een Bode aan den Koning af, met berigt, dat de Prins, myn Secretaire opgebrooken hebbende, het geheim zyner Geboorte ontdekt hadt; hem teffens onderrigtende van de uitwerking dier ontdekking op den Prins. Op het ontvangen van deezen Brief gaf zyne Majefteit terftond bevel, dat wy beiden gevangen zouden gezet worden. De Cardinaal hadt dien last, en betuigde den Prins teffens dat zyn onvoegelyk gedrag oorzaak was van ons beider ongeluk. ,, Ik ben, zints dien tyd, Medegevangene met den Prins geweest, en thans voelende dat het ontzaglyk vonnis van myn fcheiden uit dit leeven uitgefprooken is door mynen hemelfchen Regter, kon ik het niet langer weigeren tot gerustttelling van myn eigen gemoed, en dat myns Kweeke-» lings, eene Verklaaring te geeven van deeze gewigtige Gebcurtenisfe, welke hem in ftaat zal ftellen, om zich te redden uit deezen luistefloozen toeftand, indien de Koning zonder Kinderen ftierf. Behoorde ik door een afgeperlten Eed verpligt te worden, een Geheim te beWaaren, waarvan de Naakomelingfchap kennis diende te hebben!" Dus verre het Gefchiedverhaal, 't welk de Regent aan de Prinfes overleverde. Hetzelve maakt, 't is waar, het niet volftrekt zeker uit, dat deeze Prins de Gevangene was, bekend by den naam van den Man met het yzeren Masker; maar alle de voorgaande Gebeurtenisfen komen zo wel overeen met de zeldzaame verhaalen, loopende wegens deeze geheimzinnige Perfoonadie,dat bet bykans geen twyfeldverlaate, om vast te (tellen, dat dit Verhaal^het ledig tydvak van den aanvang zyns Leevens aanvult. Ik zal, derhalven , hier by voegen eenige Echte Anecdoten, gegeevert van den Man met het yzeren Masker, zints hy met den Heer meng. 1791. mo. 12. Nn de  53? anecdoten } wegens den man »fi saint mars in de Staatsgevangenis omkwam , op het Eiland St. Mar gutrite. De eerfte, die van deezen Man met het yzeren Masker gewaagt, is een naamloos Schryver van een Werk, getytcld, Memoires fecretes pour J'ervir a VHifioire de Perfe; hy vermeldt verfcheide echte Anecdotes den Gevangenen betreffende , doch tast geheel mis in zyne gisfingen over diens Rang. Deeze Memoires zagen het licht niet, of eene menigte van Geleerden poogden te bewyzen, wie de Gevangene was, wiens buitengewoone behandeling zulk eene algemeene nieuwsgierigheid verwekt hadt. Deeze beweerde dat het de Hertog van beaufort was , die zeker gedood werd door de Turken, toen hy Candia in den Jaare MDCXCIX verdeedigde; want, inde eerfte plaats, is het wel bekend dat de Man met liet yzeren Masker te Pignerol gevangen zat, eer hy op het Eiland St. Marguerite kwam, in den Jaare MDCLXII; daarenboven , hoe was het mogelyk dat de Hertog zo heimlyk zyn Leger ontnomen kon worden , dat men zidks niet ontdekte ? Waarom zou hy gevangen gezet weezen ? en waarom moest hy altoos gemaskerd gaan? Anderen hielden voor dien Gevangenen den Graaf de vermandois, een Natuurlyken Zoon van lodewyk. den XIV, die in den Jaare MDCLXXXflf aan de Kinderziekte over- leedt. Een ander Schryver wil dat het de Hertog van monmouth was , die in 't jaar MDCLXXV te Londen onthoofd werd: zelfs eens toegedaan zynde, dat Koning lodewyk , om Koning tacobus te verpligten, toegedaan hadt om den Hertog gevangen te houden, is het dan waarfchynlyk, dat hy de veragtlyke post van Stokbewaarder, naa diens dood, zou hebben willen bekleeden, ten gevalle van een Vorst, met wien hy in oorlog was ? Alle deeze harsfenfehimmen worden verdreeven door het even bygebragte Gefchiedverhaal; en de uiterde behoedzaamheden in 't werk gedeld, om 't Gelaat van den Man met het yzeren Masker te bedekken, is een verdere proeve dat hy de eigende Prins was, in dat Verhaal vermeld: want het werd hem nooit vergund in den hof van de Bastille te wandelen zonder zyn Masker; hem werd verboden 't zelve af te neemen, zelfs in tegenwoordigheid zyner Doctoren. Zou men deeze voorzorge gedraagen hebben , indien zyn Gelaat geene treffende gelykheid gehad hadt op een Gelaat, geheel Frankryk door bekend ? En welk Gelaat kon dit weezen dan dat van zyn Broeder lo.wewyk den XIV, op wien deeze ongelukkige Prins zulk ce-  MET HET YZEREN MASKER. 53* eene gelykheid hadt, dat een enkel vlugtig gezigt van hem, zo men vreesde, het Geheim, 't welk men zo gaarne wilde bewaaren, zou verraaden hebben? Waarom ook werd hem een Italiaanfchen Naam gegeeven, fchoon hy niets vreemds in zyn tongval hadt? Want in het Register van de Lyken in St. Pauls Kerk wordt hy marchial- di geheeten. Voltaire fchynt de éénige Schryver geweest te zyn, die kennis hadt aan de verborgenheid van de Geboorte deezes zeldzaamen Gevangenen van Staat, fchoon hy dezelve , veele byzonderheden hem betreffend* verhaalende, zorgvuldig verbergt. Wy zullen hier byvoegen een kort berigt van den Man met het yzeren Masker, getrokken uit voltaire, en eenige andere Schryvers van naam. Eenige weinige maanden naa den dood van den Cardinaal mazarin, kwam 'er een jong Gevangenen op het Eiland St. Marguerite, wiens voorkomen eene algemeene nieuwsgierigheid gaande maakte; zyn houding was bevallig' cn deftig,zyn perfoon meer dan middelbaar van langte, hy zag 'er zeer wel uit. Op den weg derwaards, droeg hy behendig een Masker met yzeren veeren, zo dat hy eeten kon, zonder het zelve af te leggen. Men geloofde, in den beginne, dat dit Masker geheel van yzer was ; vanwaar hy den naam kreeg van den Man met het yzeren Masker. Zyne Oppasfers hadden bevel om hem te dooden , indien by pooging deedt om het Masker af te ligten, of zich zeken te ontdekken. Deeze Staatsgevangene bleef op dit Eiland tot het Jaaf MDCXC, wanneer de Gouverneur van Pignerol, tot het Gouvernement van de Bastille bevorderd, hem met zich na die Sterkte voerde. Op den weg derwaards hieldt hy met hem ïïil op zyn Landgoed by Palteau. De Gevangene kwam daar -in een draagftoel, omringd door een talryke wagt te paard. De Heer de saint mars at met hem aan dezelfde tafel, al den tyd dat zy zich te Palteau onthielden; doch de laatstgemelde was altoos met zyn rug na de glazen geplaatst, en de boeren, wier nieuwsgierigheid alles gade floeg, merkten op, dat de Heer de saint mars altoos tegen hem over zat met twee piftoolen naast zyn tafelbord. Zy werden bediend door één enkelen knegt, die de fchotels ontving in de voorkamer,en altoos de eetzaal zorgvuldig agter zich digt floot, als hy uitging. De Gevangene was altoos gemaskerd , zelfs als hy over het voorplein ging; de Gouverneur fliep in eene bedftede Nn % toet  53* ANECDOTEN, WECENS DEN MAN met hem in dezelfde kamer. Onder den weg hoorde men den Man met het yzeren Masker, op zekeren dag, zynen Oppasfer vraagen, of de Koning eenigen toeleg hadt op zyn leeven? Deeze gaf daar op ten antwoord, neen, myn Prins, indien gy u zonder wederllreeven laat overbrengen, is uw leeven in volmaakte veiligheid. Hy werd, zo goed als in de Bastüle mogelyk was, opgepast, en alles wat hy verlangde, kreeg hy onmiddelyk. Zeer was hy gefteld op fyn linnen, 't geen niet aan grootsheid moet worden toegefchreeven; hy hadt het zelve met de daad noodig: dewyl zyne beftendige gevangenis en zittend leeven hem zo teder van vel maakte, dat het linnen, zo het niet zeer fyn was, hem zeer hinderde. Gaarne fpeelde hy op de Luit. Nimmer klaagde hy over zynen gevangen ftaat, noch gaf iets te kennen van zyn rang;hy zong zeer aangenaam en inneemend. Steeds werd hy uit zilver gediend, en de Gouverneur zette zelfs de fchotels op tafel; en in- of uitgaande, floot hy de deur agter zich toe. Hy behandelde den Gouverneur op eene gemeenzaame wyze, die, in tegendeel, hem met diep ontzag bejegende , en nooit den hoed opzette, of in zyne tegenwoordigheid ging zitten, indien de Gevangene zulks niet verzogt. Toen hy nog te St. Marguerite zat, fchreef hy zyn naam op een Tafelbord, en wierp het uit een venfter na een boot, liggende aan den voet des toorens. Een Visfcherman raapte het op, en bragt het by den Gouverneur. Deeze ftond verfteld op het zien hier van, en vroeg den Visfcher met veel fchrooms of hy kon leezen? en of iemand, behalven hy, het Tafelbord gezien hadt? Ik kan niet leezen, antwoordde de Visfcher, en niemand anders heeft het Tafelbord gezien; dewyl ik het op dat eigen oogenblik gevonden heb. De Visfcher werd egter gevangen gehouden tot dat de Gouverneur wel verzekerd was van de waarheid zyner betuigingen. De Gevangene deedt eene andere pooging om zich bekend te maaken, die even ongelukkig afliep. Een Jongeling, die op het Eiland woonde, ontdekte, op zekeren tyd,iets dryvende onder het venfter van den Gevangenen; het opvisfende, zag hy dat het een fyn hembd was, geheel en al befchreeven: hy bragt het onmiddelyk by den Gouverneur, die, het ontvouwende, eene groote ontfteltenis liet bh/ken. Hy vroeg den Jongeling of de nieuwsgierigheid hem bekroopen hadt om dit fchrift te leezen? Hy  MET HET YZEREN MASKER. 503 Hy antwoordde neen; maar, niettegenftaande dit antwoord, werd hy eenige dagen daar naa dood in zyn bed gevonden. Het_ lot van den Man met het yzeren Masker verwekte groote nieuwsgierigheid, en een jong Officier die den Heer be saint mars , toen hy te St. Marguerite woonde, bezogt, was zo begeerig om hem te zien, dat hy een wagt, aan de gaandery onder het venfter van den Gevangenen geplaatst, omkogt, om voor eene korte poos zyn post te bekleeden. Deeze zag hem van daar volkomen : dewyl hy zonder zyn Masker was, Zyn Gelaat was welgedaan, zyn Perfoon lang, en welgemaakt; zyn Hair was volkomen grys, fchoon nog in den bloei zyns leevens. Hy bragt den geneden nagt door met de kamer op en neder te wandelen. Vader griffit zegt in zyn Journal de Bastille, dat, op den achtften van September , des Jaars MDCXCVI1I, de Heer de saint mars , toen onlangs aangetteld tot Gouverneur van die Sterkte , daar iankwam, met zich brengen? de een oud Gevangene, door hem opgepast te Pignerol, en op het Eiland St. Marguerite. Zyn Naam werd niet genoemd, en hy altoos gemaskerd gehouden. Op last des Gouverneurs was 'er vóór diens aankomst eene kamer voor hem gereed gemaakt, en op de beste wyze gemeubileerd. Als hy vryheid kreeg om ter Misfe te gaan, werd hem ftrikt verboden te fpreeken, of zyn Masker af te ligten: de Soldaaten hadden last om op hem te vuuren, indien hy een van beiden bettondr. Als hy over het plein ging, hielden zy altoos het geweer op lieni aangelegd. Deeze ongelukkige Prins ftierf den negenden van September des Jaars MDCCÏII, naa eene korte ziekte, en werd in de St. Pauls Kerk begraaven. De kosten van zyne begraafenis bedroegen flegts veertig Livres. Men hieldt zyn waaren naam en ouderdom verborgen voor de Priesters , die hem ter aarde beitelden: want, in het Register van zyne hegraafenisfe ftaat, dat hy meer dan veertig Jaaren oud was, en hy hadt zyn Apothecar, eenigen'tyd vóór zyn dood, gezegd, dat hy dagt zestig Jaaren oud te wee zen. 't Is eene welbekende zaak, dat elk ding, 't welk hy gebruikt hadt, naa zyn dood verbrand of verdelgd werd, zelfs tot de deuren zyner gevangeiiisfe toe. Men fmolt Jiet zilveren vaatwerk, de wanden van zyn vertrek werden afgefchraapt en overgewit. Ja , zo groot was de vrees dat hy ergens eenige letters of merktekens mogt naagelaaten hebben, die tot ontdekking zouden kunnen dienen, Nn 3 wie  334 ANECDOTEN, WEGENS DEN MAN, ENZ. wie-hy geweest ware, dat de vloer van zyn kamer op-, en het verwellzel vveg-genomen werd. Met één woord, men liet niets onbezogt of onbeproefd, op dat 'er geen gedagtenis van hem mogt overblyven. 't Gevolg van alle deeze zonderlinge berigten is, dat de Man met het yzeren Masker een Perfoon van zeer veel aangelegenheids moet geweest zyn ; en welke Perfoon kon van zo veel bclangs weezen, dan die Prins, om •aanleiding te geeven tot alle de gemelde voorbehoedzelen, om alle ontdekking van zyn Gelaat en Rang te voorkomen. Want, op de minfte waarfchynlykheid eener ontdekkinge, het de Gouverneur de grootfle ontfteltenis blyken: cn de daadlyke flappen doorhem gedaan, om allen die ongelukkig genoeg geweest waren van iets te vinden, waar op de Gevanaene gefchreeven hadt, dienen tot een bykomend bewys dat het bedekt houden van hem van het uiterite aanbelang was voor den Koning, en de Staatsdie^ naaren. DE WANDEN DES LICHTS. {Een Fertelzel.) In *t laatstverloopen Herfstfaifoen Ging Lichtvriend 's avonds nog een kleine wandling doen. * Hoe! Lichtvriend 's avonds! • dat's byzonder! Gewis, hier fchuüt een adder onder .... Wie zoekr in 't donher naar het licht? ? ïeder die zyn daên naar zyne keuze richt! In 't kort, hy wandelde waarom, zal fpoedig blyken. Hy moest in zeker huis 't gezelfchap eens bekyken, Schoon hy maar weinigen daar van zyn kennis vondt, Slechts twee of drie, die hy aan hunne fpraak verftond. Elk Leezer vindt gewis de reden zeer gegrond. De gouden dagvorltin, was reeds diep neergezonken: Geen fchoone heldre kleur, geen ftaalen knoopen blonken; 3in echter fprak men veel van knoopen en van kleur. Van duizend dingen, om de fleur, 'pie niemand konde zien: zo dat 'er veele, als leeuwen, By 't ryzen van een twist, nu luidkeels moesten fehreeuwen: „ Geef licht! de drommel haal! 't is enkel duisternis! f) Een Blinde ziet zoo veel als die in 'c donker is!" Mea  DE WANDEN DES LICHTS. 35g JMen bragt dan fpoedig licht nu was op veeier wezen Niets dan vermaak en vreugd te leezen: Slechts eenigen verdroot het licht. Wie waren zy? wat vraag! nochtans het is rnyn plicht. Hier niets ten halven te betoogen. Het was een zieke Bloed, aan wiens ontftooken oogen, Zoo wel het kaarslicht als de Zon, Een zelfde fmart bewerken kon. Een oude Ziel, verzwakt in 't zenuwryk vermogen, Vondt zich van 't helder licht geroerd. Wreef de oogen: riep verbaasd: „ waartoe dit hier gevoerd ? „ 't Verblind my heel en al; ik moet de fcheemring kiezen. „ Neem weg, neem weg de kaars! of'k zal 't gezicht verliezen. Een derde was in paap geraakt. —— . Men weet, dat veel cedruis, door (preekenden gemaakt, Het leêge harsfenvat doet hangen, Doet iluimren, zelfs een uiltjen vangen. Dat 's alles aangenaam : maar kan men by het licht, Als ieder waakend oog is op ons oog gericht, Nog heerlyk flaapen, zonder bloozen? i Een jonge Droomer fprak: wat andren ook verkozen, Ik kies voor 't licht de duisternis. My dunkt dat alles dan oneindig fchooner is. Verbeelding werkt dan meê; en zyn 'er eens gebreken, Die in het licht af moeten fteeken, Die heeft de duisternis dan wel zoo juist bedekt, Dat elk van hen wel haast tot eene fchoonheid ftrekt. Wat raakt de waarheid ons, als 't aankomt op vermaaken ! ■ ó 'Er zyn duizend fraaije zaaken , Die logens op den toetsfteen zyn. Wat is Luilekkerland niet hemels! welke Wyn Vloeit daar, als water, langs de bergen! Wat aangenaam gebraad ftaat daar den fmaak te tergen! En is het Feenenryk niet fchooner dan deeze Aard, Als men, in 't duister, daar op (taart? Wie ziet by helder licht, als wy thans hebben, geesten? En ach! wat kan men fchooner zien! Heeft niet dat drommels licht daar zoo myn geest doen vlién! Eu ach! zo gaat het met de meesten. Nn 4 Ik  53* DE VYANDEM DES LICHTi. Ik zag een geest zo fchoon als Zwedenborg ooit zag. Naauvv kwam het licht, en hemel! ach! Voort was myn geest! vervloekte draaien S Ja wel vervloekt! zei Philidoor, Die, aan het eind der zaal, zich agter 't fcherm verloor" Ora zyne Toverlamp ftraks voor den dag te haaien. En, in den wierookdamp, de holle fpiegel fleep, Naar Englen en naar Duivlen greep: Doch zich vooraf had doen betaalen, Oin fchaduwen, op den muur der duisternisf', te maaien „ t Licht weg,(riep hy vol vrees) hy, die myn kunst wil zie», „ Moet daadlyk alle licht ontvliên." - - 1 ■ Een Luistervink, fdie fcherp van ooren, Gewoon in 't donker aan te hooren, Wat de eene vriend tot d' ander fprak: En met het halfgehoorde (Irak, Eens anders ooren wist te vullen,) jBegost nu* tegen 't licht te brullen, En werdt gevolgd van Puistenbek, Die, aan het einde van 't vertrek, Zya rondom leelyk hoofd, vol plaesters, niet dorst toonen.—. Een ander, meer gewoon zyn vlyt te zien bekroonen Had, op het fpoor van Eigenbaat, Naa lang gezoek, naa lang beraad, Zich een ontwerp gemaakt om al het licht te koopen, En dus de ganfche boel te floopeuj Wanneer zyn Monopolies licht Al 't ander had aan hem verplicht. ^Een beurzenfnyder, kloek in 's anders beurs te Ieegeu Sprak t hebt, en wel op grond van vryë neering, tegen Terwyl een Dweeper zelf het als een zonde aanzag: Dat men een kaars ontftak by 't einden van den dag. „ Zult gy, fprak hy, natuur berispen? „ En de altoos gouden Zon, door uwe daaden, gispen„ Om dat ze, op zeekren tyd, uw hemelkring verlaat ' „ Vervulc gy dat gebrek, gy doet een dwaaze daad : „ Want nacht moet nacht zyn: dat is zeker. „ Gy volgt een Franklin naar, een ftoute Quakerspreeken „ Die yzren Hangen plant, op dat Gods weer en wind „ Daar t afgemeeten fpoor aau vindt.  be •mNDiN dej lichts»* 53? j, Gy twist met God, ó menfchenkind! „ Gy moet zyn blikfems laaten blikken, En, zonder hindren, voor hen fchrikken. j, Zo hy wil, dat wy zien, „ Dan zal zyn blikfemvuur ons lichten en gebién. ,, En zyn 'er-— (zegt zyn broêr.volfiddering en beeveti,) ,, Niet veel Exempelen gegeeven, ,, Dat menfchen, door het fterke licht, ,, Reeds fchade leden aan 't gezicht? „ Zo dra het licht 'er is, en men het eens kan dulden, ,, Dan gaat men telkens verder voort. „ Dan plaatst men licht by licht, dan maakt men, ongeftoord., De lucht gansch phlogiftiek, die m' eerst met licht vervulde. „ Dan naakt de mooglykheid, dat men door 't licht verdikt. ,, Dat niemand dan voortaan, iets tegens 't donker kikt. „ Zy vreest dat onheil niet maar 't licht! ó dat's gevaarlyk» „ Gy alle hebt gelyk, fj»rak Lichtvriend. Ja gy, waarlyk! ,, En ieder mensch, in uw geval, ,, Denk ik, dat ook zo fpreeken zal. —— „ Wie uwe oogen heeft, uw hoofd en hart kan eeren: „ Kan 't helder licht zeer wel ontbeeren. ,, Maar hy, die meer dan gy, op 's levenspad wil zien, ,, Die zelfs een kleine lamp zyne achting toe wil draagen, „ Wanneer zy hem iets hulp kan bicn, „ Zal zulk een driest gezwets mishaagen „ 'k Ben niet in uw geval en blyf u zeer verplicht. „ Gaat gy, in 't donker laat my 't licht. BRIEF VAN MEVROUW VAN .... AAN HAARE VRIENDIN D . . . . LIEVE VRIENDIN! Ik heb uwen Brief wel ontvangen, geleezen, en my ten hoogften bewonderd , over uwe manier van leeven. Wat beklaag ik u ! ik zou niet gaarne ruilen. De gantfche Waereld vliedt gy : daar gy uwe prilfte jeugd zoo aaklig ver- flyt. • Gy gaat nog al eens uit, fchryft ge my; maar waar! in de Kerk, by de Familie, of by zulk flag van Menfchen, die alles, wat vermaak en blydfchap heet, verbieden. Uw vermaak beftaat in leezen, en wel in Ernflig leezen; waart gy Roomsch, ik groette u als Non. Hoe koomt gy zoo bizar.' terwyl gy, in vroeger dagen, altoos, zoo vrolyk waart; wat kan  53? BRIEF VAN MEVROUW VAIT . . . j kan toch het fombre van uw leven dus verzoeten. - fJWé Boeken, fchryft gy my, zyn Theologie! Is dit een ftudie voor de Vrouwen! Wy deeden immers overlang, met lof, onze Belydenis. —Gy leest ook het Schouvvtooneel der Natuur, door de la Pluche, welk een wonderlyke Muur! maar ik moet het uuiehreeuwen, ook de Vaderlandfche Historie, dat is in. fatabel', hoe koomt dit een Vrouw te itade! wie weet, hoe meenig Heer dezelve nooit geheel doorlas! En dat alles in het Nederduitsch; wie of dit fmaaken kan! dan gy fpreekt geen enkel woord, van een Roman. Waarlyk, fiats ik uwen Brief geleezen heb, is my het hoofd op hol, door uwe' Boekenkas: ik weet niet, hoe gy het maakt, in zulk een zeldzaam leven: --' 'k zie niets als Autheurs voor myuen geest: gy weet niet, wat een Mensch al in gedachten koomt. Ik droomde laatst, een hal ven Nacht, van Mynheer la Pluche; 'k vond eensklaps my gevoerd, in lommerryke ftreeken by groene Vel- den aan den kant van heldre Beekjes, en ik die eenen afkeer van het buitenleeven heb, vond my hierdoor geheel ter neder gtflagen. Gelukkig dat de fchrik, waardoor ik toen ontwaakte, deezen droom deed eindigen. Doch het zy genoeg, laat ik u op myne beurt, myn manier van leeven ook een's voor oogen ftellen: vindt gy 'er fmaak in, koom dan fchielyk tot my, opdat ik u van uwe dwaalingen te recht brenge. De Klok flaat doorgaans tien, eer wy gaan ontbyten, doch 't is wel eens twee^, eer 's Nachts de zoete flaap myne oogleden fluit. — 'k Gaa, van 't déjeunè, na myn vertrek : leeg een Capittel, want ik wil ook Christelyk leeven: maar dan genaakt de tyd. dat ik aan myn Toilet, voor't minst, een uur of twee, op het drukfte bezig ben : want hier hangt het alles van af. —- li flyt den halven morgen, met al myn opfchik te veranderen: men is daarby al licht een uur met kappen kwyt. Doch dewyl ik het zelfs niet doe, gebruik ik dat uur, voor myn leütiur, om bel efprit te weezen ; ik lees een Tooneel. ftuk of een vrolyke Roman: daardoor vormt zich ons vernuft, om 's Avonds op 't Salet niet als een beeld te zitten. Nu vervracht gy zekerlyk, dat ik iets nuttigs werk, of iets in huis verricht; — foei, een vrouw van rang in zulke laage zaaken. k Mag met Knoopwerk my een weinig bezig houden; of daar de nieuwfle Smaak niet licht zes weeken duurt, myn Gaas verplooien, of myn linten anders Itrikken; 'k mag op myn Kapfel eens een Vederbosch verplaatfen; maar ik , aan 't naajen , of aan ander Huisbedryf: Neen, dat is te ouder- -wetsch, te burgerlyk dit is gefchikt voor laaper ftaaten. Ik fpeel een Airtje, als het my in den zin koomt; of gaa, nu opgefchikt, my na beneden begeeven. Ik kryg bezoek ; inmiddels wordt het laat: dan gaan wy nog eenige korte vifites doen, of, een toertje ryden. Maar, ik had haast nog iets vergeeten: weet dat myn Medicus, doch misfehien ver-  AAS HAARE VRIENDIN D . . . i S3Ö verftaat gy dat woord niet, nu dan , myn Doftor, my alle dagen koomt zien, dit neemt ook tyd weg: het is waar, hy kan my met geneezen, maar het is de Mode niet, om zoo gezond te zyn : dit kan voor 't gemeen beftaan. Maar Dames van fmaak zyn doorgaans aangedaan, door veele rnigraines, vapeurs, als anderzints; dan rieken wy aan onze flacons; neemen veel in, en durven niet alle fpys gebruiken. Intusfchen genaakt de tyd van 't Middagmaal; veeltyds flaat het half vier, eer men aan tafel raakt: wy gaan dikwils ten eeten, of krygen zelfs gasten. Naa lang getafeld te hebben, koomt de tyd om naar het Schouwburg, of myn Asfemblie te gaan; ook fomtyds naar een goed Confert; dan volgt, na dit alles, een kleine Soupé, en — zoo eindigt ieder dag. Dit nu is myn daaglyks werk; want fomtyds doet wel een Dansparty of Bal ons niet voor 's morgens fcheiden. Dus kunt gy nu hier uit zien, hoe ik myn tyd befteede; is dit nu niet een heerlyk leven , daar wy daaglyks , door nieuwigheden, den fmaak prikkelen ? Kan nu zulk een manier van leven u behagen , koom dan tot my: verlaat uw afgetrokken leven, en deelt in alle de vermaakelykheden van deeze Waereld met Uwe Vriendin, Van ... . befchreeven op Zondag, want op de andere dagen heb ik geen tyd. ZEDELIJKE BEDENKINGEN. Als wy handelden, zo als onze pligt van ons vordert, dan zouden wy alle onze aandagt, alle orize vermogens, op ons zeiven vestigen, ons inwendig beftaan met alle nauwkeurigheid onderzoeken, en alles wat in ons hart, in het binnenfte van ons, in de war is, zouden wy tragten uit de war en in orde te brengen. Wy zouden ons zeiven hervormen, met onze gebreken uit te roejen, en te beletten, dat 'er geene nieuwe zich vestigden , en in onze harten eenen ruimer ingang vonden. Wy zouden ons zeiven de wetten voorfchryven , welke ons bevelen zouden uitdeden wat te doen, en wat na te laten,was;deze wetten zouden gegrond zyn op regt en billykheid, en wy hadden de voorfchriften, door anderen ons gegeven, en met bedreiging van ftraf by de overtreding geftaafd, niet noodig. Indien wy zo handel¬ den, hoe gerust zou de zamenleving zyn; hoe gerust zou ieder in zyne bezitting wezen? Wy zouden den ftroom veeierongeregtigheden fluiten; de baldadigfte ongeregeldheden, welke nu veelal in de Maatfchappy plaats grypen, zouden by tyds tegengegaan wor-  54 c ZEDELYCE BEDENKINCEHS worden; en die verdervelyke ftroom, die allen bloei en welvaart verderft, zou ons niet wegliepen tot onze onvermydelyke fclia- de. Zulk eene betaraelyke handelwys zou ons inderdaad verheffen boven het redelooze, daar wy oas anders in vele gevallen mede gelyk ftellen, zo niet ver beneden het zelve verlagen. Dat wy ons dan niet altoos misleiden; ons niet op den duur te veel, en te onvergeeflyk, laten bedriegen. Ons beftaan van dwaasheid kan niet blyven duuren. De rust van ons gemoed word geftadig geftoord ; en onze ftaat is in dien bekla. gelyken toeftand, dat het ons, als dezelve verwisfeld wordi eene eeuwige knaging en kwelling zal moeten baren. ö Mensch ! Wat zyt gy, indien gy de leiding van de Rede verwaarloost. Hy verdient alleen den naam van Redelyk, wiens daden en handelingen door deze Leidsvrouw beftierd worden; maar hy, daarentegen, verdient den naam van Redeloos, wiens bedryven niet* binnen de palen der Rede befloten zyn. Waarom is het Vee minder Redelyk, dan vele Menfchen? Het eet en drinkt, volgt zyne lusten en begeerlykheden op. Het woed tegen andere geflagten, en zommige ook tegen zyn eigen. —— Wat doen vele Menfchen anders; . zy eten, zy drinken, en volgen alle hunne bedorven lusten en begeerlykheden op; zy woeden tegen de ganfche gefcha- penheid; 'er is geen Schepzel van God gefchapen, dat hunne wraaklust niet beproeven moet; dikwils zyn ze wreeder tegens eikanderen, dan de woeste Tygers; en, dat nog alles overtreft, zy woeden tegens hunnen eigen Schepper. Den Almagtigen zouden zy woedend aanvallen , was het in hunne magt. . Dan de God des Hemels verplettert hen onder zyne voeten. Wat zal het een Toneel zyn, als die groote Dag aanligt, die gedugtfte aller dagen; die algemeene Dag, waarop, al wat ooit adem ontvangen heeft, zal gedagvaard worden voor den grooten Rechter van Hemel en Aarde ; en van elk rekenfehap afgevorderd zal worden, in hoe ver hyal, en in hoe ver niet, aan zyne beftemming, waartoe hy van zynen grooten Maker verordend was, heeft beantwoord! Met welk eene angsten benauwdheid zullen velen verfchynen in de tegenwoordigheid van den alles wetenden Rechter, als zy hunne bedryven nadenhen ; als zy nadenken hoe veel leeds zy hunnen Evenmensch hebben aangedaan; hoe vele ongeregtigheden zy tegen hem gepleegd , en hem, onder fchyn van regt, op allerlei wyze vervolgd , gekweld, beledigd, van zyne goederen beroofd, en het fchreuwendst onregt en ongelyk aangedaan hebbe; als zy bedenken dat het nu de tyd der ware vergelding is, hoe zullen zy d«n zidderen I  MENGEL WERK, tot fraayf. letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk. EEN gedenkwaardig voorbeeld van vriendschap UIT d£ hjïidënsche oudheid , ver gelee ken met de vriendschap van JESUS christus. (Uit het Engelsen.) y^elykheid van rang en middelen fchynt niet alleen gunVX Jtig, maar zelfs noodig, tot zuivere en onafgebrooke Vriendfchap. Zelden zal een Man van middelen in ftaat weezen de opregte Vriendfchap te verwerven van een zyner Afhangelingen. Schoon hy hun behandele met de verpligtcndfte beleefdheid, en met gunstbewyzen overlaade, zal nogthans fteeds het bezef van af hangelykheid, of het gevoel van ingebeelde verongelykingen , of ongeduld, of de fchuld van dankbaarheid, of eenige dergelyke reden, hun veelligt wederhouden, van hem met hartlyke toegenegenheid aan te zien. Bedienden zyn zeer zeldzaam getrouw, zelfs aan den toegeevendften Meester. 't Is niet min te vergeefsch voor den armen Man , hoop te fcheppen, om een opregten Vriend aan te treffen, onder Lieden van hooger rang en middelen. De meerdere, ten dien opzigte , is doorgaans gereed, zulk een diepen eerbied, zulk een ontzag, te vorderen, zelfs van de minderen , die hy tot zyne gemeenzaame verkeering toelaat, dat zy op den gelyken voet, welke de Vriendfchap vordert, niet met elkander kunnen omgaan. Onder de veelvuldige Brieven van plinius den Jongen, fcheppen wy genoegen , zo veele blyken van de goedheid van zyn hart aan te treffen. Een aantal zyner Brieven, gefchreeven aan Vrienden in laager leevensomftandigheden , zien wy, dat vergezeld gingen met zeer aanzienlyke gefchenken, die zyne Rykdom hem in ftaat ftelde uit te reiken. Maar hy draagt zorg, om deeze Vrienden, in laageren rang, te doen kennen het gewigt der verpligtingen, t geen hy hun oplag, en de grootheid van de fchuld der Dankerkentemsfe, welke zy aan hem te betaalen hadden; meng. 1791. no. 13» O 0 hy  54* CEDENKWAARDIGE VOORBEELDEN hy doet zulks in zulke duidelyke en zelfs onkiefche bewoordingen, dat, fchoon zy zyne gunstbetooningen met dankbaarheid mogten ontvangen, en hem aanmerken als hun Weldoener, zy hem , nogthans , nooit konden befchouwen als een Man, dien zy op de lyst hunner ge« meenzaame Vrienden mogten aanfchryven. 't Geen een oud Grieksch Schryver verhaalt, van eudamidas en aretheus , levert ons , egter, een zonderling voorbeeld op van hartlyke Vriendfchap , tusfehen Perfoonen van zeer ongelyke omftandigheden. Aretheus, vóór den anderen ftervende, en eene" Vrouw en Dogter naalaatende, waaraan hy geene middelen, noch zelfs het noodige ten leevensonderhoud, kon befpreeken , verzogt, in zyn Uiterften Wil, zyn ryken Vriend, om zich met deeze Panden te belasten, en op eene ruime wyze te onderhouden; hy verzogt dit niet van de Menschlievendheid van eudamidas ; maar vorderde het van diens Vriendfchap; en bezorgde dus, op de beste wyze, zyn anders behoeftig Gezin : want zyn ryke Vriend verwylde niet aan deeze verzoeken des afgeftorvenen te voldoen. Hy nam de Vrouw en Dogter van aretheus terftond onder zyne befcherming, bejegende ze met alle heuschheid, en verdeelde , ten laatfte, alle zyne middelen, gelykerhand, tusfehen zyn eigene éénige Dogter, en het Kind van zynen Vriend. . Dit, in de daad, is een zeer luisterryk voorbeeld van het vermogen der Vriendfchap; doch tenens een hoogst zeldzaam verfchynzel. De Godlyke Infteller van onzen Godsdienst gaf, in de jongfte oogenblikken zyns leevens , een zeer doorflaand bewys, dat de gevoelens van de Iterkfte perfoonlyke verknogtheid niet onwaardig waren in zyn heiligen boezem te huisvesten; zy waren 'er te diep ingeworteld, om zelfs door de pynen van het Kruislyden 'er uitgerukt te kunnen worden. In dit fchriklyk tydsgewricht , onder de bedrukte Getuigen van zyn hoogstfmertlyk en fchandlyk lyden, dien getrouwen Naavolger ontdekkende , die door den Gefchiedboeker befchreeven wordt , als de Discipel dien jesus lief hadt, onderfcheidde hy hem door het beflisfend blyk van vertrouwen, hoogagting en genegenheid, ooit het Menschdom tot bewondering voor oogen gehouden. Want , te midden van de doodlykfte folteringen , wanneer men het onmogelyk zou agten voor de menschlyke Natuur, eenig ander gevoel over te houden, dan dat van zyn eigen onuitfpreeklyk drukkend lyden, beval hy aan  VAN VRIENDSCHAP. 543 aan de zorge en befcherming van zynen op de proeve getrouwen Vriend, met woorden, die de uiterite tederheid te kennen geeven, het voorwerp zyner Genegenheid. Maar geene woorden kunnen dit aandoenlyk en treffend tooneel befchryven, met eene kragt gelyk aan de eenvoudigheid van het verhaal des Euangelists. By het Kruis van jesus Jtondt zyne Moeder , zyner Moeders Zuster en maria jmagdalena. Toen jesus zyne Moeder zag, en by haar den Discipel, dien hy lief hadt, zeide hy tot den Discipel, zie uwe moeder! En van toen aan nam die Discipel haar in zyn eigen huis. Men mag vry ftaande houden, dat, onder alle gedenkwaardige voorbeelden van Vriendfchap, door de Ouden met de hoogstklinkende loffpraaken vermeld, 'er geen een kan aangevoerd worden, waarin de onderfcheidende trekken van de verheevenfle Vriendfchap zich fterker vertoonden, dan in het even bygebragte geval. Het éénige, 't welk 'er eene zwakke gelykheid mede heeft, is het verhaalde van eudamidas en aretheus. Maar, wanneer men het verfchil der omftandigheden deezer Voorbeelden behoorlyk in opmerking neemt, zal men moeten erkennen, dat het eerfte het laatfte zo verre te boven ftreeft in het bewys, 't geen het oplevert van verheevene Vriendfchap, als de waardigheid der Charaéters, daarin betrokken, van elkander verfchillen. Niet ongepast is het hier, een ander Voorbeeld by te brengen , waardoor onze Gezegende Heiland de Pligten van Vriendfchap , niet enkel door voorfehrift, maar door daadlyk betoon, heeft aangepreezen. De Euangelieboeker, het Wonderwerk verhaalende, door christus te Bethanie verrigt, waardoor hy een Perfoon, die eenige dagen in het Graf gelegen hadt, ten leeven herftelde, vangt zyn verhaal aan met het nadruklyk zeggen, dat jesus lazarus lief hadt; te verftaan geevende, dat de gevoelens, welke christus van lazarus koesterde, van eenen byzonderen aart, en onderfcheiden waren van die algemeene Goedwilligheid, welke hy het geheele Menschdom toedroeg. Overeenkomftig met deeze verklaaring van de meening des heiligen Gefchiedboekers, noemden de Zusters, wanneer zy tot jesus zonden om hem van den toeftand haares Broeders te verwittigen, zynen naam niet; maar duidden hem aan door eene loflyker en veel meer beduidender kenmerk ; de woorden van de Boodfchap waren, Ziet, dien gy lief hebt is krank / En als jesus zélve zynen Jonüö5 ge-  $44 gedenkwaardige voorbeelden van vriendschap. geren, de Boodfchap , hem gezonden, bekend maakr, zept hy, onze Vriend lazarus Jlaapt! — Dat christus, te deezer gelegenheid, het woord Vriend niet bezigt in eene algemeene betekenis, maar in eenen bepaalden zin, is niet alleen openbaar uit dit eenvoudig verhaal van het geval zelve, maar ook uit het gevolg. Want, als hy het Graf naderde, vergezeld door de Bloedverwanten des Overledenen , ontwaarde hy dezelfde opwellingen van droefheid, als in de boezems der Naastbeftaanden van lazarus woelden ; en in de algemeene rouwe deel neemende , weende hy. Deeze byzonderheid was te opmerkelyk, om niet in agt genomen te worden: dezelve deedt de Aanfchouwers zeggen, 't geen ook elk Leezer allernatuurlykst moet voorkomen: Zie hoe lief hy hem had! In 't algemeen mogen wy hieruit opmaaken , dat de Godlyke Grondvester van den Christlyken Godsdienst, zo wel door zyn eigen Voorbeeld, als door den aart zyner Zedeleere, niet alleen de Vriendfchap aangemoedigd, maar, als 't ware, geheiligd heeft. waarneeming en beschryving van een vry grooten steen , door den stoelgang geloosd. Dat 'er in 's Menfchen Lichaam, op verfcheide plaatzen, zomtyds, aanmerkelyk groote Steenen groeijen, en nu eens op deeze, dan op geene, wyze, geloosd worden, is eene algemeen bekende zaak ; zelden, echter , gebeurt het , dat, wanneer dezelve tot zulk eene grootte aangegroeid is, als die, waarvan ik in deeze Waarneeming eene korte befchryving zal geeven, dezelve alsdan zondere eenige moeite zich van zei ven ontlast. Mejuffrouw M. was, zedert verfcheidene Jaaren, dikwyls aan herhaalde Kolykpynen onderhevig, de minfte fout, in haare leefwyze begaan , wierd terftond , door daarop volgende verflopping, van den Stoelgang en geweldige Pynen in den Onderbuik, gevolgd, waarby dan nog menigwerf Galbraaking en hevige Koortzen zich vergezelden. Deeze hebbelykheid, (dat ik hier zulks met een nog byvoege) is haar tot aan haar dood toe bygebleven, en die is , naar myn vermoeden , ook veroorzaakt door verftoppingen , welke zo hardnekkig waren , dat dezelve naar niets wilden luisteren, en, eindelyk, eene fleepende Koorts te  van een steen, door den stoelgang geloosd. 545 te weege brachten, waardoor zy, in den gepasfeerdcn Nazomer, uit den tyd gerukt is. Deeze Vrouwe, vóór eenige Jaaren, een gelukkig Kraambedde gehad hebbende , bleef echter zeer kwynende , en verviel allengskens, door geftadig aanhoudende Koortzen, zodanig , dat men voor haar leeven bedugt wierd; haar toenmaalige Geneesheer diende haar alle gepaste Middelen toe, die in ftaat konden zyn, om de krachten te vermeerderen en de Koortzen tegen te gaan, dan, op een Nacht, gevoelde zy een vry fterke aandrang tot Stoelgang, en op een Bekken geholpen zynde, ontlastte zy , zonder de minfte pyn, op het onverwachtst, een vry grooten Steen; na welke de Koorts haar verliet, en zy fpoedig en gelukkig herftelde. Deeze Steen heeft volkomen de gedaante van een BouteljeV kurk, is van boven en van onderen glad en effen, het lichaam rondom ruw, doch zonder fcherpe kanten of hoeken; de uitwendige kleur is verfchillende, boven en onder even als geele Wasch , de bovenhelft van het lichaam derzelve, half bruin, half kalkfteenachtig, de onderfte helft zweemt naar eene Key. Zyn gewigt beloopt drie Drachmen en zesentwintig Greinen, de hoogte één en een achtfte duim , de bovenfte omtrek drie'en vyf achtfte, en de onderfte iets meer dan drie duimen. De binnenfte Kern is bruin en voos, (poreus) en word omringd door helder witte glinfterende, naar het midden tezamenloopende, ftraalen, veel gelykende naar een doorgefneeden Nootemuskaat, de buitenfte omtrek is een donkerbruine harde fteenen korst, ter dikte van een Kaarteblad. Dat 'er tot deszelfs groei een vry langen tyd, ja misfehien eenige Jaaren , nodig geweest zyn, is buiten allen twyli'el; maar, waar heeft dezelve in het Darmkanaal, want dit isjjontegenfpreeklyk zyne zitplaats geweest, zich zoo lang kunnen ophouden, zonder hetzelve zodanig te verftoppen, dat 'er geheel geen Stoelgang konde pasfeeren, en zonder dat, daardoor, doodelyke toevallen ontftaan zyn?— Waar van daan die byzondere hebbelykheid in zommige Lichaamen, tot het voortbrengen van harde Steenen; — en, door welke Middelen , zoude zodanig eene kwaade gefteldheid kunnen verbeterd worden ? R. o o 3 lee»  54*6 LEEVENSBÏZONDÏRHEDEN leevensbyzonderheden van den eerwaardige n john flamsteed. Beroemd Engelsch Starrekundige. (Uit het Engelsch.) John flamsteed , een der uitmuntendfte Starrekundigen in Engeland, zag, den negentienden van Oogstmaand, des Jaars MDCXLVT, het eerfte leevenslicht te Derby in Derbyshire. Zyn Vader, te Derby woonende, zondt hem in de Vryfchoole dier Stad. Veertien Jaaren bereikt hebbende, tastte hem eene zwaare Krankheid aan, die, door veelvuldige ongefteldheden gevolgd, hem verhinderde , om , volgens het plan, door zyn Vader ontworpen, na de Hoogelchool, tot voortzetting zyner Letteroefeningen, te trekken,. In den Jaare MDCLXII de Taalfchool verlaaten hebbende, kreeg hy , twee Maanden laater, sacrobosco's Boek, de Sphcera, in handen; hy zette zich, zonder eenigen Onderwyzer, aan 't leezen van 't zelve. Dit toeval, en de tydruimte welk hy hadt , lag den grondilag, van al die Wis- en Starrekundige Weetenfchap , waardoor hy naderhand een zo hoog toppunt van vermaardheid beklom. 'Reeds was hy wel bedreeveu in de Kerklyke en Wereldlyke Gefchiedenisfen; doch de Starrekunde was geheel nieuw voor hem, en hy fchiep 'er het hoogfte vermaak in. Zo veel van sacrobosco's Werk in 't Engelsch vertaald hebbc-nde als hy noodig oordeelde , vervaardigde hy Zonnewyzers naar het onderrigt van zulke Boeken als hy kon magtig worden. Zich Mr. street's Caroline Tables aangefchaft hebbende, zette hy zich om de plaatzen der Planeeten uit te rekenen. Eenigen tyd befteedde hy aan de Starrekykerye; doch alleen in zo verre dezelve hem in de Starrekunde van dienst kon weezen; want, nimmer floeg hy het minfte geloof aan de groote voorwendzels van die ydele "Weetenfchap, welke zich vermeet het toekomende te vooripellen. ; Volgens de Caroline Tafels eene Zonsverduistering, die den twee en twintigften Juny des Jaars MDCLXVI ftondt voor te vallen , uitgerekend hebbende , deelde hy deeze aan een zynerNaastbeftaanden mede,die ze vertoonde aan Mr. halton , van Wingfield Manor in Derbyshire. Mr. halton, een bekwaam Wiskunfteaaar, kwam, kort daar-  VAN john FLAMSTEEIÏ. 547 daarop, flamsteed bezoeken, en, vindende dat hy niet onderrigt was van de vorderingen in de Starrekunde door anderen gemaakt, zondt deeze hem riccioli's Almagejlum Novum, en kepler's Tabulce Rudolphimz. Door deeze hulpmiddelen op den weg gebragt, zette hy zyne Starrekundige oefeningen voort met onvermoeiden vlyt, en een allergewenschten uitflag. In den Jaare MDCLXIX, verzamelde flamsteed verfcheide aanmerkelyke verduisteringen der vaste Starren door de Maan, die in het volgende Jaar ftonden voor te vallen, naar de Caroline Tafels uitgerekend; en zondt dezelve aan Lord rrounker , toenmaaligen Voorzitter in de Koninglyke Sociëteit. Dit Haagde uititeekend ; want zyn ftuk, voor die Sociëteit geleezen zynde, droeg het dermaate de goedkeuring weg, dat hy deswegen Brieven van dankbetuiging ontving van Mr. oldenburg, den Secretaris, en-van Mr7 john collins , een der Leden; met welken laatstgemelden hy, verfcheide Jaaren lang, Briefwisfeling hieldt. Zints deezen tyd, kreeg hy berigt van alle de Wis- en Starrekundige Boeken, zo die binnen- als buitenslands het licht zagen. Wanneer zyn Vader, dfe, tot hier toe, hem in die Studie geen aanmoediging gegeeven hadt , in den Taare MDCLXX vernam , dat zyn Zoon Bnefwislehng hieldt met veele geleerde Mannen, nooit door hem gezien , raadde hy hem aan, een reis na Londen te doen, om in perfoon by hun bekend te worden. Greetig omhelsde hy dit voorftel, en bezogt de Heeren oldenburg en collins: zy bragten hem by Sir jonas moore, die hem townstEY's Micrometer ten gefchenke gaf, en zyn best deedt, om, voor een maatigen prys , hem Glazen tot een Telescoop te bezorgen. Te Cambridge bezogt hy de Heeren barrow , newton en Dr. wroe , toen Lid van JefusCollegie, waarin hy zichzelven ook als Student aangat. _ Uit gascoigne's en cabtree's nog onuitgegeevene Brieven , verzamelde hy, in 'tjaar MDCLXXII, verfcheide Waarneemingen, die hy in 't Latyn overzette. In May, deszelfden Jaars, voltooide hy het affchrift van gascoigne s Papieren, en befteedde het overige van dit Jaar in het doen van Waarneemingen, en het opftellen van Berigten wegens de naderingen van de Maan en de Planeeten tot de Vaste Starren voor het volgende Jaar. Deeze werden, nevens eenige Waarneemingen, door hem op de Planeeten gedaan, m de Philofophical Transafsions geplaatst. In 't volgend Jaar fchreef hy eene kleine Verhandeling, in 't Engelsch, over 3 Oo 4 dc  548 LEEVENSBYZONDERHEDEN de waare en fchynbaare Middellynen van alle de Planeeten der^if T t lein(te f gr00tfte afflanden van ^ Aarde: ueeze leende hy aan den grooten newton, die 'er gebruik- MaSafa™ derde B°ek Va" Zyne •Pn'H">ifl p/^- NatOm de valschheid der Starrekykerye , en de onkunde oer naar mede voonngenomenen te toonen , vervaardigde hy in den JaareMDCLXXIV een Dagtafel; èn gaf eene net uitgerekende Tafel wegens den Op- en Oncleiang 5eï Maane, waar nevens hy de Eclipfen, en de aannaderingen van de Maane tot de Planeeten, en de vaste Starren , voegde. Deeze kwam in handen van Sir jonas moore' voor wien hy een Maantafel van dat Taar vervaardigde: hieruit, en uit de Theory of the Tides van den Heer philips, de Watergetyen berekenende, vondt hy, dat zyne rekeningen de tyden der beurtwisfelingen van Ebbe en vioed, zeer na, aanweezen; daar de gemeene berekeningen den Zeeheden zomtyds een misdag van twee of drie TaTVDrTvYrv6"-/^ J°NAS M°°1RE berfctefcem, in 't 1 W,1ULLfTf1 \> dat een naauwkeung verflag wegens de Ebbe en Vloed den Koning hoogst aangenaam zou weezen; waarop hy een korte Watergety-Almanach, ten gebruike van zyn Majefteit, opftelde. Dikwyls hadt Sir jonas moore zyn Kunstvriend hooren fpreeken van het Weêrglas of den Barometer , en de zekerheid om daarvolgens over het Weêr te oordeelen uit een lange reeks van Waarneemingen doorhem gedaan: hy verzogt hem thans een paar van deeze Weèrglazen voor hem te vervaardigen, 't geen hy deedt; hem het noodige laatende om 'er meer te maaken. De Heer moore ichatte deeze Weerglazen zeer hoog, en fprak van dezelve, als zeldzaamheden ,bv den Koning en den Herto°- van yorkwaar op hy verzogt werd dezelve den volgenden dag te vertoonen, 't geen hy deedt, en teffens de onderrigtingen van denbeer flamsteed , om uit het ryzen of daalen over de Weersgefteltenisfe te oordeelen. Sir jonas moore was een groot Vriend van flamsteed , en hadt diens Telescoopen en Micrometer voorheen aan den Koning en den Hertog laaten zien: en, wanneer hy deeze hooge Perfonadien berigt deedt van eenige ontdekkingen uit de gefprekken met flamsteed opgezameld, verzweeg hy nimmer den naam eens Mans, dien hy ten Hove, op 't fterkst, en naar ,'erdienften, zogt aan te pryzen. Te Cambridge, Meester in de Vrye Kunften geworden zyn-  VAN JOHN FXAMSTEBD. 549 zynde, befloot hy zich ten Kerkdienst te bepaalen, en op eene kleine Standplaats, niet verre van Derby, neder te zetten ; deeze was hem toegezegd door een Vriend zyns Vaders. Sir jonas moore , berigt ontvangen hebbende wegens dit oogmerk van flamsteed , verzogt hem te Londen te komen, werwaards hy in Feb. MDCLXXV wederkeerde. Hy onthieldt zich ten huize deezes Begunftigers, die ten oogmerk hadt , hem op eene andere wyze dienst te doen; doch kon hy den Heer flamsteed niet afbrengen van het eens genomen befluit, om Predikant te worden, üe lieer moore bezorgde eerlang, dat hy aangefteld wierd tot 's Konings Starrekundige op een Jaargeld van 100 Pond. Sterl.; dit deedt zyne zugt, om tot eenGeestlyken geordend te worden, niet afneemen. Hy liet zich op Pafcheu van dat Jaar te Ely-Houfe ordenen door den Bisfchop gunning, die vervolgens gemeenzaam met hem omging , en vryelyk met hem fprak over de Nieuwe Wysbegeerte, en de gevoelens welke hy in dit ftuk toegedaan w.as, fchoon de Kerkvoogd fteeds het oude bleef aankleeven. De grondflag.van het Koninglyk Obfervatorium, te Greenmch , werdt in Augustus des Jaars MDCLXXV gelegd. Terwyl men met het bouwen van dit Gevaarte bezig was, onthieldt zich de lieer flamsteed te Greenwich; zyne Quadrant en Telescoopen waren in 't Huis der Koninginne, en nam hy intusfchen waar, de aannaderingen van de Maan en de Planeeten , tot de Vaste Starren. Inden Jaare MDCLXXXI, gaf hy zyne Doötrine of the Sphere uit, in een nagelaaten Werk van Sir jonas moore ; getyteld: A. new Syjtem of Mathejnatics, in Ato. Het Beroep te Burflow, in Surry, werd hem in den Jaare MDCLXXXIV opgedraagen: en hy behieldt deeze Standplaats , zo lang hy leefde. Middelbaar waren zyne inkomften, doch fchynt hy 'er volkomen mede te vrede geweest te zyn; na niets haakende, dan na vermeerdering' van kundigheden en het voortzetten der Weetenfchappen. Deeze onaflaatende poogingen deeden hem by de wereld met roem bekend worden, en preezen hem der Koninglyke gunfte en befcherming aan, terwyl zy hem teffens de Vriendfchap bezorgden van eenigen der beroemdfte Mannen , ten dien tyde; als Sir isaak newton, Dr. halley, w. molinkux vanDublin ,Esq. ,Dr. wallis, en den beroemden cassini. Na dat hy dit middelmaatig inkomen verkreegen hadt, zette hy, even als voorheen, zyn onvermoeiden arbeid, jn het bevorderen dei: Starrekunde, voort; getuigen hiervan Oo 5 de  SSO "LEEVENSBYZONDERHEDEN de veelvuldige Hukken door hem aan de Koninglyke Socie» teit medegedeeld, van welke 'er veele gedrukt werden in de Philofophical Transacïions. . Hy befteedde het laatfte ge« deelte zyns Leevens, gelyk hy het eerfte gedaan had, int het zyne toe te brengen aan de uitbreiding van waare en nuttige Wysbegeerte , en ftierf aan eene opftopping van A^^t" éin-en-der"gften van Wintermaand des Jaars MÜCCXIX. Schoon hy den ouderdom van meer dan drieen-zeventig Jaaren bereikte, droeg hy, van zyne kindsheid af , een teder en zwak lichaamsgeftel om, 't welk voor geene verfterking vatbaar fcheen. Zyn Huwelyk was met geene Kinderen gezegend. Zyne Hijtoria Cmleftis Britannica werdt , in 't Jaar MDCCXXV, in drie Deelen , in Folio, uitgegeeven, en door zyne Weduwe aan den Koning opgedraagen. Een» groot gedeelte van dit Werk was vóór zyn dood afgedrukt , en het overige is voltooid, uitgenomen de Prolegomena voor het derde Deel geplaatst. In de Voorreden worden wy onderngt, dat de Heer flamsteed, in den Jaare MDCCIV, door een Vriend, een Verflag van de Verzameling zyner Waarneemingen aan de Koninglyke Sociëteit gedaan hebbende, de Leden daarmede dermaate in hun fchik waren, dat zy het Werk aan Prins george van Deenemarken aanpreezen, die francis roberts Esq., Sir Christopher wren, Sir isaak newton, Dr. david gregory en Dr. john arruthnot, beval de Papieren van den Heer flamsteed na te zien. Dit gedaan, en een gunftig berigt deswegens overgeleverd zynde, werden 'er, vóór zyn dood , een aantal bladen van gedrukt, op kosten van den Prins, Dan, het geheele Werk, naderhand, volgens zyn laatften Wil, door de Volvoerders van 't zelve uitgegeeven, zal een altoosduurend Gedenkteken zyn van zynen arbeid; de la lande noemt het een onfterflyk Werk, dat de Starrekundigen geduurig onder handen hebben , en waaraan de Schryver, zints het Jaar MDCLXXX1X, geduurig hadt gearbeid. Om niet op te haaien wat molineux, halley, en andere Starrekundigen , zo binnen als buiten 's lands, tot lof van flamsteed gefchreeven hebben , zullen wy met twee loffpreekende Getuigenisfen van zeer bevoegde Regters, in dit Stuk, dit Leevensberigt befluiten. Dr. wotton brengt den arbeid en 'de ontdekkingen van flamsteed by, om te bewyzen, dat de Starrekunde der ouden , in geenen deele, te vergelyken is met de hedendaagfche. „ Galileo, fchryft hy, was de eerfte die vier Pla- „ nee-  VAN JOHN FLAMSTEED. 551 „ neeten ontdekte, fteeds om Jupiter loopende, en daarom „ Wagters of Satelliten geheeten, die men naderhand be„ fpeurde, een beftendigen, geregelden en gezetten, om,, looptyd te hebben. Deeze beweeging is nu zo net be- kend , dat Mr. flamsteed , een der naauwkeurigfte „ Waarneemers die ooit leefde , Tafels van de Eclipfen „ dier Satelliten berekend heeft: zo dat de Starrekundigen, „ op onderfcheide plaatzen der Wereld den juisten tyd wee„ tende, wanneer zy dezelve moeten zien, bevonden heb„ ben , dat het naauwkeurig aan de Voorzeggingen van flamsteed beantwoordde, en die hunne Waarneemin- „ gen deswegen aan 't licht gaven." Dr. john keill heeft van flamsteed gezegd, ,, dat hy met onvermoeiden „ vlyt, meer dan veertig Jaaren lang , de beweegingen der „ Starren hadt gade geflaagen; en ons ontelbaare Waarnee. „ mingen gegeeven heeft van de Zon, de Maan en de Pla« „ neeten, gedaan met zeer groote Werktuigen, naauwkeu9, rig verdeeld, en met keurlyke Glazen voorzien. Waarom wy meer mogen vertrouwen op de Waarneemingen van hem gedaan, dan op die zyner Voorgangeren, die de„ zelve met het bloote oog deeden , zonder den byftand „ van Telescoopen." brief van den heer ellis (*) aan den Aüpd mann, over den oorsprong der orkaamen» myn heer! Ïk heb hier mede de eer om UE. met deezen eenige Denkbeelden op te leveren, over den aart en de waarfchynelyke oorzaaken van de foort van Onweer, byzonder bekend onder den naam van Orkaan. Indien dit onderwerp, weetenswaardig in zich zelve en in veele opzigten belangryk, tot nog niet genoeg doorgrond is, ontftaat zulks, buiten twyfel, uit gebrek aan naauwkeurige en genoegzaame Waarneemingen. 'Er (*) Deeze Heer ellis is dezelfde die zich bekend gemaakt heeft doqr zyne Reize na de Baay van Hudfon, in de Jaaren 1746" en 1747, als mede door verfcheide belangryke Stukken, geplaatst in de Philofophical Transacïions van de Koninglyke Sociëteit, te Londen, van welke hy Lid is.  55* ELLIS, OVER DEN OORSPRONG 'Er zyn, ondertusfehen, veele opmerkenswaardige en algemeen bekende Natuurkundige oorzaaken, tokkende om dit Verfchynzel op te helderen. Ik zal, in de eerde plaats, deeze tragten te verzamelen, en 'er vervolgens die byvoegen, waarvan ik, door eigen ondervinding en waarneemingen, vastgaande kennis hebbe. De eer JU is, dat, in den Atlantifchen Oceaan, dit Onweer . plaatsiyk en ongeregeld is in de tydperken van het opkomen! dat het byzonder eigen is aan de Eilanden van America, en de Zee, die dezelve omringt. De tweede dat dit Onweer doorgaans alleen voorvalt in de Maanden Augustus en September, de tyd der grootfte zïkt ^l\f?4^ Re§r1;'4en: * geen veroorfemenigte yJSf^^ ^ ^ ^ fa de ^ Dc derde, dat de Orkaan voorgegaan wordt door eene buitengewoone opbruisflng der Zee die zich als dan op den oever verheft. 'Er heerscht een diepe Itilte: daar vormen zich verbaazende en donkere Wolken: de Dampkring wordt verduisterd door dikke en merkbaar vervuilde Dampen. ■ De vierde , dat, in deMexicaanfche Golf\ de Orkaan doorgaans in een Westlyke itreek begint; maar dat, in de Eilanden onder den Wind, dezelve uit het Noord-Oost» of Noord-noord-Oost, met kragt waait, en een ongeloof! lyk geweld , geduurende eenige uuren ; en in 'c middelpunt haarer werkzaamheid vergezeld gaat van een Itortregen, en zomtyds van blixem. Men beeft daarop eene korte Itilte, wanneer dc Wind omkeert, en uit eene tegeiiovergeltelde itreek opblaast, clan in den beginne- vervolgens doet dezelve zich met dezelfde heftigheid gevoelen^ maar houdt korter tyd aan, neemt allengskens af en eindigt met agtereenvolgend uit alle hoeken te waaijen.'' De vyfde, dat deeze Eilanden oudtyds Vulcanifche uitbarftingen ondergaan hebben , 't geen blykbaar is uit de zonderlinge en brokkelige tegenwoordige gedaante, uit de overblyffels van oude Vulcaanen, die nog rooken uit het aantal van warme Waterbronnen en de menigte van La vas , van Asiche en oorfpronglyke Zwavel, welke men overal op den grond aantreft. De Tv£? u ift°ire de *Air &des Mêtèores, de J'Abbé richard. iom. li. p. 300, &c.  8ÉR ORKAANEN. SSi De zèsde, dat het, uit de gedaante en natuurlyke ligging dier Eilanden, zeer waarfchynlyk is, dat de Zee tusfehen die Eilanden en het vaste Land van America, den mond bedekt van een ouden brandenden Berg zints lang uitgebluscht; of liever dat die Zee de afgrond is, waarin een groote uitgeftrektheid Lands, door onderaardfche vuuren ondermynd., verzwolgen is: en eindelyk, dat de beginzels van dit vuur tegenwoordig bykans uitgeput fchynen, en denzelven alleen het vermogen overfchiet, om ongeregelde uitbarftingen van Gaz, of ontvlambaare lugt, voort te brengen, in het Jaargetyde, wanneer alle omftandigheden zamenloopen, om de wording van dit Gaz te begunftigen, en de Aarde best gefchikt is om de uitvloeijing te bevorderen. » Wanneer gy, by alle deeze byzonderheden, deels gegrond op redelyke, deels op waarfchynlyke, gisfingen, maar weezenlyk op herhaalde Waarneemingen met oplettenheid gedaan, wilt voegen eene bekende Waarneeming wegens de verandering van Dampkringlugt in Water, (*) en u herinneren, dat dit zonderling Verfchynfel, reeds vóór Jaaren (f) uitgevonden, nu nieuwlings gemeen gemaakt, en eeniger-maate beweezen is door een uitmuntend Lid van de Academie (*) De Dampkringlugt wordt gefteld, te beftaan uit T§| Deelen Leevenslugt, en T'f Moffct. Cf) In den Jaare 1747 deed Dr. hales , m tegenwoordigheid van zyne Hoogheid, wylen den Prins van Wallis,(Vader des tegenwoordigen Konings) eene Proefneeraing, om aan te toonen, hoe de Blixem kon voortgebragt worden, door de vereeniging van verfcheide Lugtfoorten. Ten dien einde bediende hy zich van een houten vat, omtrent tot op de helft met water gevuld, en waarin, (indien de Schryver van deezen Brief, die zich by de Proefneeming tegenwoordig bevondt, zich de byzonderheden wel herinnert) Dr. hales, als het voornaamfte Ingrediënt, eene groote menigte fyn gedampte Vuurfteenen gedaan hadt; vervolgeus, een groot Cylinderglas genomen heb. bende, keerde hy het om in het Vat, in zulkervoege, dat de rand in 't water (tak, en hieldt het dus lang genoeg, om 't zelve iner Gaz te vullen, voortgebragt door de (toffe in het Vat Dit gedaan hebbende , bragt hy door middel van een kraan, gemeene Lugt in het Glazen Vat, en men zag een kleine vlam, caa welke de binnenzyden van het Glas , blykbaar, met Waterdamp bezet waren: het water, in het groote Vat, verhief zich binnen 't zelve tot tusfehen de twee en drie duimen, even als de Kwik in den Barometer zou gedaan kebben.  $54 2LÏ.IS, OVER DEN OORSPRONG mie der Weetenfchappen, zult gy misfehien nu, door de vergelyking van deeze Stukken, de oplosfing vinden van het Natuurkundig Voorftel, waarover ik de eer heb u in deezen te onderhouden. Want, indien het waarheid is, gelyk blykt uit de vernuftige Proeven van deezen Academist, dat 15 Greinen ontvlambaareLugt, vermengd met 85 Greinen Leevenslugt zich ontbinden en verdikken, op zodanig eene wyze, dat ze een gelyk gewigt, of 100 Greinen Waters, voortbrengen (*), en men deeze gewigtige ontdekking toepast op de Orkaanen, mag men dan niet, met reden, veronderftellen, dat deeze buitengewoone ongeregeldheden in de Lugt veroorzaakt worden , door uitbarftingen van de ontbrandbaare Lugt, die zich niet alleen verheft van den grond der Eilanden, maar zelfs uit de Golf die de Eilanden omringt, en in zo groot eene hoeveelheid, dat ze fchielyk eene verbaazende hoeveelheid Lugts in Water kunnen veranderen, (f) Hier door moet eene groote ruimte van den Dampkring noodwendig lugtledig worden, of alleen vervuld blyven met eene zo zeer verdunde Lugt, dat de veel dikker Lugt daar rondsomme, meteen onwederftaanbaar geweld, van alle kanten, derwaards moet heen dringen, en zich opheffen in het middelpunt van dit lugtledige, of die ruimte verre boven de natuurlyke hoogte; en vandaar, naa een korte tusfehenpoos, even als een Golf op den oever, nederdaalen en wederkeeren met eene gelyke fnelheid, en blyven in den ftaat van ongeregelden over- en wedergang tot dat het Evenwigt herfteld is. Indien dit eene naauwkeurige afbeelding is van 't geen in dit byzonder geval omgaat, gelyk ik geloof, en myne gevolgen daar uit getrokken, juist zyn , en overeenftemmende met den gewoonen loop der Natuure, alsdan, zal het groot geweld des Winds, de verandering van denzelven , het vallen der zwaare Stortregens, en de andere omftandigheden van dit verfchynzel, eene zeergemaklyke enduidlyke opheldering ontvangen. Ik (*) Zie les Memoires de t'Academie des Sciences de Paris, pour 1781, p. 260 & 468. (t) Misfehien door de veerkragtigheid der Lugt te verminderen, of weg te neemen; maar op welk eene wyze ook die üitdampingen werken, hoe zy de hoeveelheid of den wederftand der Lugt verminderen, de uitwerkzels moeten fteeds dezelfde weezen: naamlyk, eene groote wanorde in den Dampkring.  DIR ORKAAHEtf. SSS Ik geloof, 't zal niet ondienltig weezen, u, hierby te doen opmerken, dat de Typhon, die zo bekende als gevreesde Wervelwind in de Oost-Indifche Zeeën, en die in verwoestende woede zo veel gelykvormigheids heeft met den Orkaan in de Antilies, waarfchynlyk zyn oorfprong uit dezelfde oorzaaken ontleent: want de Japanfcbe Zee is niet min doorzaaid met Vulcanifche Eilanden. Met dit alles, Myn Heer! hoop ik, dat gy, indien gy eenige oogenblikken wilt befteeden , om het hier bygebragte te overweegen , te vergelyken, en zamen te voegen , en te letten op derzelver overeenkomst, natuurlyke werking en waarfchynlyke gevolgen, de gisfingen, welke ik aan uwe kundigheden voorftel, niet geheel en al harsfenfchimmig zult vinden : en, in dit geval, kunt gy 'er zodanig een gebruik van maaken, als gy ze waardig keurt. Ik ben, &c. algemeen denkbeeld van siberië, en deszelfs ïnwoonderen. Door den Heer patrin , Lid van veele Academiën. (Journal de Pkyfique.') (Vervolg en Slot van bl. 523«) De Tartaren, die het Oostlyk gedeelte van Siberië bewoonen , en het nog Oostlyker , 't welk den naam van Daourie draagt, en befproeid door de Rivier Amour, zyn bekend onder de naamen van Bouraiten , Tongoufers en Mongalers. Deeze onderfcheide Horden hebben veel gelykheids op elkander. Zy zyn Herdervolken, die onder Tenten woonen, van de Melk huns Vee's leeven, en zich kleeden met Beestenvellen, welke hunne Vrouwen wonder wel weeten te bereiden. De Godsdienst deezer zwervende Tartaren heelt het voorkomen van Afgodery, gelyk alle Godsdienlten, waarin men eerbewyzingen toebrengt aan Weezens, die ons in de Natuur voorkomen; maar zy erkennen een Opperstweezen , gelyk men dit ontdekt in alle Godsdienlten; dewyl de Menfchen overal omtrent dezelfde denkbeelden hebben, mm of meer ontwikkeld. . ^ ■.' Het Opperhoofd van hunnen Godsdienst is de Delai La' rr ma,  55^ ALGEMEEN DENKBEELD ma die tenens Priester en Vorst is van een grooten Staat op de Grenzen van China. Hunne Priesters , Lama geheeten , zyn veel kundiger dan men zou denken: zy fpreeken het Rusjtsch zeer goed, en hadden in hunne gefprekken eene juistheid van redenkaveling , die verwondering moest verwekken by allen, die gelooven, dat men in de Schooien alleen kan leeren redeneeren. Ik heb op de Heuvels , uitziende op de Woestynen , door deeze Tartaren, bewoond , Gebedenplaatzen gezien eene loort van Tempels, in alle eenvoudigheid der Natuure gebouwd; het zyn Kegels van omtrent dertig voeten hoog, gevormd door de opëenhooping van veele jonge Pynboomen, gehaald uit de nabuurige Bosfchen, 'rondsom welken men de Huiden der gevilde Dieren ophangt. Dit zyn de Ulferanden aan het Opperweezen toegebragt; maar het Bygeloof, den Mensch zo natuurlyk eigen, heeft 'er welhaast het voorwerp des Eerdiensts van gemaakt. Ik vond m dit alles niets buitengewoons; maar'my trof een Zinnebeeld, door 't welk zy de onafmeetlyke grootheid van het Opperweezen , by hun het groote weezen geheeten, uitdrukten. Overal waar ik hunne Godsdienst-gedenktekenen gezien had, had ik opgemerkt, dat van dien Kegel vier ryen Steenen afliepen , "én zich ter lengte van ud1|j , !■nderd roeden llitli:refcten , gerigt naar de vier Hoofd-Winden; dit was geen werk des gevals ; op verlcheide plaatzen nam ik die rigting waar met het Kompas in de hand. Ik vroeg een Lama, wat die ryen Steen betekenden: „Blaast," gaf hy my ten antwoord, „het „ groote weezen niet uit de vier hoeken des Heehïls; „ en is het niet billyk dat wy aan het geblaas des Almag- ttgeh beantwoorden door onze Gebeden; zie deeze „ Steenen van naby, onze Gebeden ftaan 'er op gefchree- V \e,n' ,J< bezaS de letters daar °P gehouwen, en dit denkbeeld dagt my verheeven. By deeze Godsdienftige gevoelens, zo grootsch als eenvoudig, voegen die Tartaren de ftrengfte Zeden. Geduurende den tyd, dien ik by hun beet, zag ik niets 't welk de kieschfte jongejuffrouw zou hebben doen bloozen. De Rusfen, die zeer verre zyn van zulk eene onthouding, zyn verpligt dezelve te eerbieden. De Vreemdeling, die de eerbaarheid eener Vrouwe beledigde , zou zyne roekloosheid met zyn leeven moeten betaalen. Onder hun is het Overfpel allerzeldzaamst, en wordt geftraft op eene wyze , die , zonder wreed te fchynen , wel gefchikt is, om  vam siberië. 557 om een affchrik in te boezemen; men brengt de fchuldigen in 't diepst der bosfchen, men laat hun Boog en Pylen, maar geen Paarden, en, in diervoege, aan hun lot 'over. De Tartaren, van de kindschheid 'af gewoon te paard te ryden, weeten zich te voet weinig te behelpen, en men heeft de ongelukkigen, op die wyze weggebragt, nooit zien wederkeeren. Welk een fchrikiyke ft'raf voor die beide fchuldigen, aan de wanhoop ten prooi gegeeven! Indien men by on's de Overfpeelprs en Overfpeelfters verwees, om, tot hun fterven, zamen te leeven, ver afgefcheiden van alle gezelfchap, zou deeze ltraf' hun welhaast veel verfchrïklyker dan de dood zelve voorkomen. Ondanks de ftrengheid van de Zeden der Tartaren, vindt men geen gastyryej volk: overal werd ik als een Vriend ontvangen, ik woonde gaarne in hunne Tenten, ik ademde 'er een vrye lugt. De driftige genegenheid, welke de Tartaren betoonen, om Vreemdelingen te ontvangen, ontltaat gedeeltlylc uit de natuurlyke nieuwsgierigheid deezes Volks ; het bemint 't' geen aan 't zelve nieuw voorkomt, en befchouwr alles met aandagt en verftand. Veeimaalen had ik gelegenheid , om deeze aanmerking te maaken, by het in orde brengen myner verzamelde Planten. Als ik my's avonds daar mede onledig hield, kwam het geheele Gezin rondsom my , nam, onder een diep ftilzwygen, alle myne bewcegingen waar, en zag met eene Godsdienftige eerbiedenis de Planten, die ik zo zorgvuldig fchikte. Als ik hun vroeg, wat zy van myn bedryf dagten, gaven zy tot antwoord, dat zy wel zagen, dat het Offeranden waren, die ik beftemde voor het groote weszen: de Aantekeningen, welke ik voegde, 't zy by myne Planten, 't zy byde brokken Rots , die ik wilde bewaaren, bevestigden hun in dit denkbeeld: zy dagten , dat die Aantekeningen Gebeden waren, en als ik hun het tegendeel wilde beduiden, konden zy my naauwlyks gelooven. De nieuwsgierigheid van een deezer Tartaren deedt my met hem een zonderling gefprek houden. Ik reisde langs de Rivier dmour; op een pleisterplaats gekomen, trad'ik: in een tent, om my Thee te doen geeven: ik vond 'er een Grysaart en eene jonge Vrouw, bezig met ftukjes vleesch te braaden. Ik voelde trek om het te proeven; zeer twyfelende , welk vleesch het ware , vroeg ik zulks aan de jonge Vrouw; zy glimlachte, en antwoordde, in liegt Kwr- weng. 1791. no. 13. Pp Jisch:  55S ALGEMEEN DENKBEELD Jisch : ,, Het is niet goed voor u." Verwonderd over deeze weigering, vroeg ik haar de rede, en zy gaf my tot befcheid, dat het Paardevleesch was. lk zeide daarop, dat verfchilt niet, ik begeer'er van te proeven. „ Hoe," viel de oude Man 'er op in, ten hoogften verwonderd, „ gy zyt dan geen Rus." . Neen, ik ben §'een. R™ maar een Franschman. —- „ Een Franschman! „ Uw Vaderland is dan verre van hier , ik heb van 't „ zelve nooit gehoord; uw Land moet wel zeer arm wee„ zen , naardemaal gy zulk eene verre reis doet , om hier uw leevensonderhoud te zoeken." Neen, myn Vriend! myn Vaderland is uitdeekend goed, het vereenigt in zich alle wenschlyke voordeden; 't is alleen nieuwsgierigheid , welke my na dit Land deedt trekken om uw Volk te zien , om de Steenen van uwe Bergen en de Planten uwer Woestynen te zien. „Ach, ach!" riep de Grysaart uit: „ de Rusfen zeggen , dat de Tartaren zeer nieuwsgierig „ zyn, en ik zie dat de Franfchen nog veel nieuwsgieriger „ zyn dan de Tartaren. Maar zeg my, zyn 'er veele Tar,, taren in Frankryk?" Deeze vraag, welke ik zo weinig verwagtte , deedt my lachen, en ik antwoordde, op een vry leevendigen trant, ja, myn Vriend! in Frankryk zyn veele Tartaren (*). Het zwervend leeven deezer Volken is zeer gefchikt voor de Jagt, en maakt deeze een hunner hoofdbezigheden uit; maar zy verlaaten zelden de vlakten; zy zouden het Gebergte niet weeten te beklimmen, waar zich de fchoonfte Sabeldieren outhouden. De Rusfifche Ballingen , in Siberië, waren voorheen verweezen tot de Jagt deezer kostbaar bont uitleverende Dieren ; doch dezelve zyn , zints een geruimen tyd , zo fchaars geworden, dat men opgehouden heeft die taak de ongelukkigen op te leggen. Zy worden tot het bewerken der Mynen gebruikt. Niets is 'er, dan de zugt tot winst, welke alles doet beftaan, en die eenige vrye Rusfen kan doen befluiten tot deeze Jagt der Sabeldieren , en tot eene leevenswyze zo ver- (*) De vraag deezes Tartaars was zo vreemd niet als dezelve in den eerden opflag voorkomt: een mensch, die twee duizend mylen van het Oosten na het Westen, en twaalfhonderd van het Noorden na het Zuiden , kan reizen , en zich altoos onder zyn Volk bevind, kan ligt verguderltellen , dat het over den gcheelen Aardbodem verfpreid is.  VAN SIBERIË. 559 verfchriklyk, dat een Dwingeland naauwlyks menfchen daar toe zou veroordeelen. Voorzien van een zak Meel en een weinig Zouts , van een Pot om die elendige fpyze gereed te maaken, van twee lange houten Schaatzen, oru op de diepe Sneeuw te kunnen gaan, en van een Vuur* roer, vertrekt de Jaager, in 't midden van den Winter; het Jaargetyde, wanneer deeze Pelteryen fchoonst zyn. Hy gaat zich , geduurende drie Maanden, als begraaven in de diepfte eenzaamheid, op de verfchriklyklte plaatzen , te midden van Rotzen en Steilten, by dag blootgefteld aan de ftrengheid eener koude , waarvan wy in onze Lugtltreeke geen denkbeetd hebben, en den nagt_ doorbrengende in"een hut van fneeuw, waarin hy, als in een graf, is opgellooten. Zodanig is het leeven deezer Jaageren. Dat men oordeelc over de ftrengheid der koude, in de Noordlyke Landfchappen, welke zy doortrekken; dewyl ik, in 't midden van Siberië, eene koude ondervonden heb van 35 Graaden , op de fchaal van reaumur. 't Was een Thermometer met Sterkwater gevuld, welke my dien graad van koude aanwees. De Kwik-Thermometer was onmiddelyk van 33 tot 41 Graaden gedaald; door de verdikking, welke de Kwik ondergaat op het oogenblik dat dezelve bevriest, 't welk doorgaans tusfehen de 33 en 34. Graaden gefchiedt. Ik kan met geene woorden uitdrukken , hoe moeilyk deeze koude Lugtsgefteltenis de Ademhaaling maakt; 't was als of myne Longen met kookende Olie vervuld werden; want de koude, tot zulk een Graad , verwekt dezelfde aandoening als het Vuur. Men wordt, zelfs in de digtst gellootene rydtuigen, bykans verflikt door die fnydende lugt. Ondanks dit ongemak , is de Winter nog het beste faifoen om te reizen, in deeze jammerzalige Gewesten. In den Zomer heeft men den grootflen hinder van de Moerasfen , die een verpestenden Zwaveldamp uitgeeven; en wordt fteeds opgehouden door Rivieren, buiten de oevers getreeden , welke men meest moet doorwaaden, en geduurig gevaar loopt van om te komen; nagt en dag zwerven legioenen Infecten om u heen, die Menfchen en Beesten, op eene ondraaglyke wyze, plaagen; eindelyk wordt men byna verflikt door een fcherpe zoutft >f, zo zwart als houtskool, welke alle wegen bedekt, en ontdaat jijt de Turfaarde, die over 't algemeen den grond van $ibsPp " rit  S°3 ALGEMEEN DENKBEELD rie uitmaakt. Dit bytend ftof hegt zich aan de oogen ontfteekt ze , en doet een gedeelte der ïnwoonderen bykans blind worden (*). 't Is niet dan door ontelbaare voorbehoedzelen dat ik my aan zo veele gevaaren heb kunnen onttrekken. Gelukkig, indien myne aangewende moeite iets toebren^ tot vermeerdering onzer kundigheden in de Natuurlyke Historie. . Gelukkig, bovenal, dat ik myn Vaderland wederzie , op het gelukkig oogenblik , waarin het eindelyk vry geworden, herbooren, is, om altoos gelukkig te zyn en ten voorbedde te ftrekken aan alle Volken der aarde! -»~ Gelukkigt, eindelyk, indien het voorbeeld myner op! oflennge iemand myner Medevaderlanderen , die zo veel yvcrs als ik, maar meer kragten en bekwaamheden, bezit, beweege, aanzette, om eene Reis te onderneemen, veel gewigtiger, veel. aangenaamer, en ineen volkomen nieuwen Oord. Gryp moed, Jongeling, die, bezield met yver voor de Natuurlyke Historie, dezelve wilt leeren uit het Boek der Natuur zelve, het éénige, 't welk niet bedriegt; gryp moed, by uwe intrede in Siberië zult gy het Gebergte Oaral niet overgeklommen weezen, of gy zult, u Zuidwaards wendende, Orembourg aantreffen. Aldaar vervoegen zich de Kooplieden van Boukarie , die 'er de veortbrengzels huns .Lands, en uit het Noorden van Indie, brengen: dikwyls zelfs (*) Van het opgaan der Zonne af, wordt men aangevofften door duizenden van Vliegen , die zo klein zyn als Atomi, doch vinnig ftecken, cii by menigte zich zetten in neus, oogen en ooren : men kan het niet wel uitharden zender voorzien te zyn van een Muts, en een gaazen Masker, om 'er zich tegen te hoeden. Ten, tien uuren verfchynen de Wespen, die zo talryk zyn, en zo bloedgierig, dat ik ze dikwils den kop en pooten myner ongelukkige Paarden zodanig zag bedekken, dat haare vleugels ze in de Zon deeden fchitteren als gefchubde Vis- fchen. Ten vier uuren naa den middag komen de Vlieden weder,en blyven u by tot Zonne ondergang; wanneer derzelver plaats vervangen wordt, door wolken van ontelbaare Muggen, die u den geheelen nagt byblyven, en bykans zo lastig zyn door haar geduurig gebrom, als door haar fteekeu. Op veele plaatzen, en bovenal, in de Valeien, vindt men deeze drie foorten van Infecten vereenigd, en zy fchynen met elkander te twisten, over den voorrang, om het geduld der Reizigwen op de proeve te zetten, of liever af te matten.  VAN SIBERIË. 5^1 zelfs komen de Indiaanfche Kooplieden met hun: allen verftaan zy de Rusfifche Taal , en deeze valt, gelyk ik reeds gezegd heb, zo gemaklyk te leeren , dat gy,Rusland doorgereisd hebbende , dezelve genoegzaam zult verftaan. Gy zult u vervoegen by de Caravanen dier Boukariers en Indiaanen; zy zyn de goedaartigfte Menfchen. Gy zu.lt kleine dagreizen doen, en zonder gevaar voorttrekken in deeze Landen, welke, om zo te fpreeken, nog maagd, en door geene Vreemdelingen bezogt, zyn, dan door Engelfche Couriers, belast met Boodfchappen van het Staatsbeituur voor de vastigheden in Indie: deeze gelukkige Landen, waar de Natuur zeer werkzaam is, zullen u , op eiken Graad van breedte, meer nieuwe Voorwerpen verfshaffen, dan ik heb aangetroffen in 115 Graaden breedte, met veel moeite doorgereisd, en gy zult wederkeeren met handen vol fchats van kundigheden, om 'er uw Vaderland mede te verryken, en de agting van 't zelve te verdienen; de ftreelendftc belooning voor een rechtfehaapen Burger 1 Aan de Heeren Sclrryveren van de Algemeene Vaderlandfche Letteroefeningen, myne heeren! Sedert de uitgave van myne Vertaling der Befchryving van de Pelew - Eilanden , vernomen hebbende , dat velen van deszelfs Lezers verlangden naar eenig nader berigt van dat Land, vooral, federt het bekend is geworden, dat de Engelfche O. I. Compagnie twee Schepen derwaard gezonden had; heb ik gemeend, het publyk geen ondienst te zullen doen met het volgende, uit een der Engelfche Nieuwspapieren, te vertalen, en Uwel-Eds. te verzoeken het een plaats in uw geacht Maandwerk te geven; waar mede Uwel-Eds. zullen verpligten, hem, die de eer heeft met alle achting te blytfen, myne heeren! UE. D. W. Dienaar Rotterdam, ien 8 van November reinier arrenberg. , I79i. Pp 3 EE-  5t)& bezoek van kapt. mr. cll'er eenige byzonderheden van hf.t bezoek, door den kapte in mr. clver, gegeven aan de pelew-eiLanden, met de o. i. compagnies gewapende schepen de panther en de endèauour, wel" ken, op ORDEk van bewindhebbehen , uit bomhayzynafgezondfn, ter verder ontdekking dier eilanden, en ter overbrenging van zulke gedierten en andere geschenken als nuttig VOOit derzelver inwooneren, en aangenaam aan den koning abba trulle, konden wezen. 1HK Wo ?rP dcn 2,3 A»gustus 1790 , dat de Schepen K±°f.Pant}ur cn de Endeavour , op last van de Bewindhebberen der Engelfche Oustindifche Compagnie, onder het bevel van den Kaptein m. cluer , van Bombay naar cle telen - Eilanden vertrokken , ten einde aan abba tholle, Konïög dier Eilanden, den dood van zyn Zoon lee boo bekend te maken, en tevens die Eilanden nader op te nemen, om dus de Bewindhebbers in ftaat te ftellen van te kunnen befluiten over het plan door den Kaptem wilson ontworpen , om die Eilanden voortaan te doen dienen tot eene Ververfchingsplaats voor de Schepen, wedicn de Compagnie Jaarlyks naar China zend. ioen die Schepen de Pelew- Eilanden naderden, ontdekten zy twee Kanocs; doch die, in plaats van naar het bcnip te komen, gelyk men verwagtte, naar het Strand terug keerden; zoo men naderhand begreep , om aan abba thulle tyding van de aankomst dezer Schepen te brengen. In die gisting bedroog men zich niet, want Kort daarna zag men een groot aantal Kanoes aankomen , in een van welken zich die goede oude Koning bevond. z.00 haast de Koning aan boord kwam, floeg hy het oog op den Kaptein, welken hy, uit hoofde van zyne uniform , voor zyn ouden Vriend den Kaptein wilson aanzag; doch het teeken der orde van het been niet aan zyne hand ziende, vroeg hy, waar het gebleven was'-? dan zyn misflag, in den perfoon van den Kaptein ontdekt, eii men hem verteld, hebbende, dat Kaptein wilson zich noch in goeden welfbnd in Engeland bevond, Betuigde by deswegens zyne groote blydfchap. Kap-  op de pelew - eilanden. 563 Kaptein m. cluer gaf hem vervolgens kennis van den dood van zyn Zoon lee boo, en van de ziekte, waaraan hy geltorven was, waarop die goede oude Koning ten antwoord gaf, dat hy zich, in zyne gedagten, reeds tot het ontfangcn van die tyding bereid had; dat hy de Manen , die 'er moesten verfchynen , geteld hebbende , en zyne rekening ten einde ziende , gewanhoopt had de Engelfchen ooit weder te zullen zien; denkende dat zy, op hunne reis naar China, gebleven waren, of het voornemen niet hadden , om immer weder aan die Eilanden te komen. Hy toonde, egter, een volkomen vertrouwen in de Engelfchen, en in de zorg, die Kaptein wilson voor zyn Zoon gedragen had. Hy berigtte hun vervolgens, dat ma dan blanchard (de Matroos, die Kaptein wilson, op zyn eigen verzoek, by hen gelaten had) was overleden aan de gevolgen van zyne bekomen wonden, in een gevegt tegen het Volk van Pelelew, welke dood hem lterk fcheen getroffen te hebben, dewyl hy, uit hoofde van zyne aandoeninge, nog naauwlyks het verhaal daar yan konde doen: ook verftonden zy van hem, dat zyne beide broeders, raa kook en arra kooker, groote Vrienden van den «Kaptein wilson , insgelyks overleden waren. De twee voorgemelde Schepen ankerden vervolgens in eene naauwe Haven van een dezer Eilanden, genoemd ArrakappaJ'ang , in welke abba thulle verzogt, dat de Kaptein m. cluer het levend Vee , dat hy voor hem aan boord had, wilde aan land zetten, waar mede hy zeer ingenomen fcheen; zynde hetzelve ongemeen fraai en tam, vooral dc Stieren en Koeijen. Met het aanbreken van den volgenden dag, werd al het Vee, in goede.orde, aan land gebragt, te weten, vier jonge Koeijen, die men onderftelde , dat alle met Kalf waren, twee jonge Stieren , tien Schapen en een Ram , zeven Geiten en een Bok, zeven zwangere Zeugen en een Varken, een paar Ganzen, drie Wyfjes eu een. Mannetjes Eend, een tamme Haan en twee Hen¬ nen, om de wilde Hoenders van dat Land te lokkeu; ook lieten zy in de lugt vliegen vier paar Duiven, en een paar Papegaijen. Gelyktydig deden zy aan abba thulle een ryk Gefchenk van Europeefche Geweren en Sabels , welken hy terftond onder de voornaamfte Rupacks verdeelde, met aanmaning om dezelven blank te houden, ten einde ze te kunnen gebruiken als de nood het zoude vereisfehen. Twee dagen daarna, werden de andere gefchenken, bepP 4 ftaati-  5"4 bezoek van kapt. mr, ch'er ftaande in allerhande Yzerwerk, Zagen, Schimpen, en in Kisten aan land gebragt, en voor den ouiien Koning cll zyn Volk geopend. Toen zy alle deze goederen voor den aag zagen komen, (Tonden zy zoodanig verbaasd, dat zv geen woord tegen elkander konden ipreken ,\ maar hume verwondering, door het telkens roepen , ha! by elk ftuk t Uit de Kisten kwam, te kennen gaven. Nadat alle deze dingen omtrent een uur lang ter bezigtiging gelegen hadden, fcheen de oude Koning van zyne verwondering een weinig bekomen te wezen ; althans de Rupacks, en de voornaamften van zyn Volk. rondom zich geroepen, en eene lange redevoering gedaan hebbende , waarin het woord Eneelfclten dikwi.s gehoord werd, deelde hy, met eigen handen, alle die goederen onder hen uit, naar gelang van een vders rangen bekwaamheid. De vierhonderd yzeren Schuppen, die onder deze gefchenken waren, fchènen hunne opmerking byzonder naar zich te trekken, zynde net van dezelfde grootte als die zy gewoon waren te gebruiken: men gaf ook"aan de voornaamften, onder de Opperhoofden, eenige Handbylties ; maarde Koralen van Europa bevielen hun niet, doch eenige blaauwe en groene van Bombay waren naar hunnen imaak. Poreelein , en voornaamlyk Terinen, fchenen zv veel van te houden. Den volgenden dag, kwam dc Koning, met zvn gevolg, aan hoord, om het ten anker liggende Schip tóbesdgtigen h welk hy zeer naauwkeurig in alle deszelfs gedeelten beicliouwde, en een Kanon , met fcherp geladen , afgefchotên zynde, verwonderde hem ten hoogften, dat hv de Kogel, op zulk een verren afftand., zag in het water vallen; maar bovenal keek hy vreemd op, toen men hem de Scheepspompen, en derzelver weiking, toonde. De Kaptein fchonk hem vervolgens een Ruiters Sabel en een ouderwets Schild van welk laatfte hy hem het gebruik aanwees, door een van zyn volk te verzoeken, dat hy'er, uit al zyn magt, een Speer' ol lyl op zoude werpen; dan dit doende, brak de Speer terwyl de punt 'er van m het Schild bleef ftcken het geen hun byzonder wel aanftönd. Wyders bood de Heer wesbrough den Koning een klein Schrynwerkers Gereedichaps-kistje aan, het welk zeer volledig en meteen Slot en Sleutel voorzien was, waarin hy grooten zin had; ook gaf hy hem nog een geborduurde rood fcharlaken Muts , welke hy met groot genoegen fcheen te zullen dragen. De Heer proctor , een Steentje hebbende , met een hoofd van Alexander, vereerde het aan den ouden Koning, die 'er zoo-  OP rJE PELEW-EILANDEN. 5<5£ zoodanig mede in zyn fehik was, dat hy het niet uit zyn hand wilde geven, om het aan iemand van de zynen te laten zien. De Kaptein gaf ook aan den Zoon van arra kooker een Mahratten Zwaard van eene ongemeene lengte, en deed een van de aan Boord zynde Sapoys daar mede, naar de manier der Mahratten, fehermen, het welk den Koning zeer behaagde, uit hoofde van de gelykheid, die hy 'er in vond , met hunne manier van vegten met de Speer. Laatstlyk maakte men een einde van het geven der gefchenken, door den Koning, en een of twee der Opperhoofden, een groot ftuk Laken te vereeren, over welks maakfel of weeffel zy geen begrip fchenen te kunnen krygen, en 't welk men hun niet koude beduiden , om dat de Maleytfche tolk niet aan land was. Den volgenden dag, ftierf 'er een van de Geiten, waarfchynlyk door het eten van eenig vergiftig kruid, doch hiermede was zy niet geheel verloren, want de Koning beval, dat dezelve gevild en gebraden zoude worden, en toen dit nog maar half gedaan was , deed de Koning , met zyne Grooten , daarvan een keurigen Maaltyd ; fchynèhde dit hun , fchoon zy niet gewoon waren vleesch te eeten, ongemeen te fmaken, gemerkt zy onder het eten telkens hunne vingers en lippen likten. Des anderen daags 's morgens , ftelde de Koning hun voor, om een togtje te doen naar Coroora, zyn voornaamfte Eiland, waarby alle de Engelfche Officieren, die daarin door geen noorlzaaklyke bezigheid verhinderd werden , hem vergezelden, het welk eene aanzienlyke vertooniug maakte. De Boot van het Schip de Pantlier voer vooruit, en hierop volgde de Kanoe van den Koning, en alle de andere, ter regter'~en ter linkerzyde, naar derzelver rang, terwyl de kleiner Kanoes, yder' afzonderlyk , agteraan volgden. By de landingplaats te Coroora komende , werd 'er op den Hoorn geblazen, om zyner Majefteits aankomst bekend te maken, en de eerfte Linie begon een Gezang, 't welk door alle de oude Mannen opgeheven werd. Toen dit Gezang geëindigd was, beantwoordden zy het allen met een algemeen geklets der Roeifpanen op het water, 't welk eene aartige beweging veroorzaakte. Zoo dra de Boot aan her ftrand kwam, fchreeuwden de Engelfchen driemaal Houzeel dat door de Inlanders beantwoord werd met het geroep van Wheel', vervolgens ging men van den waterkant, langs.een breeden weg, naar een Dorp, het welk zonder eenige orde of regel was aangelegd, ftaande alle Huizen overal tusfehen de Boomen in. Pp 5 Het  5&S BEZOEK VAN KAPT. MR. CLUER Het groot Speel- of Vergadering?.Huis, behoorendc aa* den Koning, is van een verwonderlyk maakfel indien men in aanmerking neemt de menfchen , die het gemaakt en het gereedfchap, dat zy daar toe gebruikt, hebben. Sedert tie Schipbreuk van de Antdope, hadden zy zulk een niéuw Huis gemaakt, het welk 60 voeten lang is, en by toeval hebben zy liet juist in de evenredigheid van een Schip gebouwd; zynde de breedte omtrent een derde van de len» groot  DE ZEDEN EN GEWOONTEN DER ZWEEDEN. 57I xnoede met moed ea geduld; maar rykdom gaat by hun dikwyls met gevaaren vergezeld. 'Er zyn eenige Landfchappen in Zweeden, waar de Volksftenden nog waarlyk Aardsvaderlyk mogen genaamd worden ; onfchuld en opregtheid heerfchen daar. ' Dat Reizigers , met opregte en gevoelige harten zich haasten om dit belangvol tooneel te zien: het overtreft alles wat de kunst, wat de gedenktekens van grootheid en weelde, kunnen vertoonen. Doch , dat zy zich haasten. Het Zedenbederf begint 'er reeds zyn verdervenden invloed te verfpreiden, en meer dan één teken van dit kwaad doet zich reeds op. Schadelyke grondregels, een' fmaak voor beuzelingen, en de drift, om andere Volken, wier leevenswyze men hoog verheft, na te volgen, zullen ongemerkt-eene omwenteling te we ge brengen, welke ieder braaf Burger moet beweenen. Het buitenfpoorig gebruik van fterken drank is gevaarlyk ea bedertlyk voor goede Zeden: het getal der plaatzen, waar dezelve verkogt wordt, neemt dagelyks toe; op de meest gebruiklyke wegen treft men ze overal in menigte aan. .Iu die kroegen gaat de arbeider, de handwerksman; fpilt 'er zyn geld, en bederft zyne gezondheid; onder het gebruik van dat vergift verzwakken hunne lichaams- en zielsvermogens. De „ groot eene voldoening dit blyk van haare gevoelens omtrent Ons „ en het Vaderland ons fchoflk; en wy kunnen zeggen, dat hec ,, een goed Voorteken geweest is: dewyl 'er op volgde de Over. „ winning door Ons behaald op de Scheere-Vloot onzes Vyands, „ onder het Kanon van Frederikskam. — In een Land, waar „ de Vrouwen bezield zyn met zodanige gevoelens , word de ,, Roem eens Overwinnaars tc dierbaarder, daar dezelve hem „ verzekert van de goedkeuring eener Sexe , van welke hy „ zyne ftreel'endfte belooning verwagt. Wy agten ons ge- „ lukkig, het Hoofd te wezen van een Volk, welker Burgerlief„ de en Krygsverrigtingen eere zouden gedaan hebben aan de „ beroemde Volken der Oudheid, en onze onaflaatende poogin„ gen zullen ftrekken, om den loopbaan , ons door den Hemel „ voorgefchreeven, te vervullen." Deeze Brief des Konings is zonder Dagtekening, doch, die des Hertogs van sundbrmanland van den 14 Mei 1700 zynde, is het waarfchynlyk , dat de Koning den Brief zyns Broeders den 16'dier Maand ontving, of op den dag naa de Overwinning by Frederikskam, en dat zyne Majefteit den bovenftaanden Brief terftond aan den GGUverneur van Finland, den Heer van glan, afvaardigde. Vert.  g?Z VERSLAG VAN HET VOLKS-CARAKTER De Zweeden onderfcheiden zich van alle andere Volken , in Europa, door eene Nationaale Kleeding, in den Jaare MDCCLXXVII ingevoerd, met het pryslyk oogmerk, om de Weelde in het ituk der Kleedinge te weeren. De Mannen draagen een Haautyën Rok, wyde Broeken, Veters op de Schoenen, een Gordel, een ronden Hoed, en een Mantel. De gewoone kleur is zwart. In de Hofkleederen zyn de Mantel, de Knoopen, de Gordel en de Schoenriemen, met fchitterende kleuren afgezet. Vrouwen draagen een zwart Opperkleed, met gepofte gaazen Mouwen, een gekleurde Gordel en Linten. Die ten Hove gaan, hebben de Mouwen van wit gaas. —- Men heeft ook een byzondere kleeding op Galadagen. De Mannen vertoonen zich alsdan in een blaauw Satyn Kleed, met wit geboord, en met Kant omzet; de Vrouwen in 't wit Satyn, met gekleurde Gordels en Linten. Twee dagen in 't Jaar zyn in Zweeden byzonder ge. wyd aan openbaare Vreugdebedryven , de eerfte dag van Bloeimaand en de Middenzomer. Op den eerften van May, worden in de Velden groote Vuuren entftooken, die fchynen aan te kondigen, dat de natuurlyke Warmte welhaast de ftrengheid der Winterkoude zal verdryven : rondsom deeze Vuuren vergadert het Volk, terwyl anderen goeden cier maaken, en, met het glas ia de hand, de Winterzorgen' affpoelen. — De dag van den Middenzomer is beter gefchikt, om vrolykheid en Feesthouding in te boezemen: het fchoone Jaargetyde heeft dan plaats gegreepen; de Zon verfpreidt allerwegen koesterende ftraalen;de Boschbewooners, van eene lange opgeflootenheid ontflaagen, hellen deVreugdetoonen aan ; het Vee loopt vrolyk in deGrasryke Weiden, en de Mensch, als ontwaakt uit den Winterfiaap, waarin by met de geheele Natuur gevallen was , fchynt op nieuw te leeven, ierwyl zyne vermogens de oude veerkragt aanrtéemen, en zyn hart open Haat voor de zagte indrukken der gevoeligheid. . Op den avond vóór het aanbreeken van dit gelukkig tydperk, komt het Volk te gader; de Huizen zyn met Kransten vercierd; de Jongelingen en de jonge Dochters rigten een Stok op , rondsom welken zy tot den morgenttond danfen. Met eenige uuren rustens weder kragten gekreegeu hebbende, gaan zy ter Kerke, en, naa de befcherming des Hemels afgesmeekt te hebben , hervatten zy de geftaakte vrolykheid.'" Op deeze tv/ee Feestdagen betoonen de Zweeden hunne vreugd door Zang en Dans.,  de zbdën en gewoonten der zweeden. $7% Dans, die beide voor 't grootfte gedeelte landeigen zyn, en fmaaken naar de Lugtftreek. De Inwoonders van de Zuidlyke Landen zoeken zich tegen de Hette te befchutten, en die der Noordlyke doen alles om zich voor de Koude te befchermen. Deeze kunst is in Zweeden verre gebragt. Pelfen, Mantels, Laarfen met bont gevoerd, doen grooten dienst. De meeste Huizeti zyn van hout; doch wel gebouwd zynde, en goed onderhouden wordende, zyn ze warmer dan die vau fteen: zy neemen minder vogtigheid aan, en behouden die voedfter der koude zo lang niet. De reeten der Venfteren worden met pik of kalk toegemaakt, zomtyds heeft men dubbele Venfterraamen; doch hoe zeer ook dienftig voorde warmte, hebben zy in den Winter het lastig ongemak, van de vertrekken te zeer te verdonkeren. De Kachels zyn vervaardigd op een?, wyze , meest overeenkomende met de koude van deezen Oord; de Kachelpypen zyn geflingerd, zo dat zy de hette doeri omloopen, en het te fchielyk vervliegen voorkomen; door middel van een klep kan met de lugt naar welgevallen verdikken of verdunnen. Het Hout is in Zweeden niet duur, en men heeft weinig moeite om het te bekomen. De prys der Leevensmiddelen is desgelyks gemaatigd, doch het arbeidsloon loopt hoog, zo ook alles wat tot weelde behoort. De gemeene lieden leeven meest van hard Brood, gezouten of gedroogden Visch, en Meelpap. Bier is hun gewoone drank, en dit kunnen zy voor weinig gelds bekomen. Op de tafels der Ryken en Aanzienlyken, is altoos overvloed van Vleesch. Vóór de maaltyd gaat altoos een Collation, met Boter , Kaas , gezouten Spyzen en fterke Dranken. Vreemdelingen ftaan altoos verfteld , als zy zien dat de Vrouwen met dezelfde gereedheid, als de Mannen, goede teugen Herken drank neemen. Veel Wyns wordt 'er in Zweeden gedronken, maar zelden in buitenfpoorige maate. Het gebruik van Koffy* en Thee verfpreidt zich van tyd tot tyd verder. Men kan in Zweeden niet reizen, zonder zich te verwonderen over de goede fchikkingen door het Staatsbeftuur voor de Reizigers gemaakt. Die fchikkingen zyn zeer zamenftemmend met het Volks-Charakter. De Boeren verfchaffen Paarden; elk Paard kost vier Engelfche Schellingen voor een myl, uitgezonderd in de Steden, waar men 'er zes voor moet betaalen. Op ieder Post-pleisterplaats, ftaan 'er altoos eenige in gereedheid; zyn ze niet genoeg in getale, men zoekt andere in de nabuurfchap. De Man , die de meng. 1791. no. 13. Qq Paar-  ?74 VERSLAG VAN HET VOLKS-CHARAKTER Paarden levert, geeft aan den Reiziger een boek , welks bladen in verfchciden kolommen verdeeld zyn. In deeze fchryft de Reiziger zyn naam, en met zyn waardigheid of bedryf, den dag en't uur van zyne aankomst, en cfc plaats vanwaar hy kwam en werwaards hy heen gaat; het;1 end der Paarden door hem gebruikt, en, de wyze op welke hy bediend is. By het einde van elke maand, word dit Boek aan den Landrigter ter hand gefteld. De Paarden zyn klein, en vertoonen weinig; maar zy loopen zeer fnel , bovenal in den Winter. De fleede mag gezegd worden, de lugt te klieven; zy fnellen over de Meircn met ys en fneeuw overdekt, en men heeft het einde zyner reize bereikt, als men misfehien denkt de helft eerst afgelegd te hebben. Indien men de Boeren met zagtheid behandelt, kan men van hun krygen wat men begeert; 't is alleen omftrceks de Hoofdftad , dat zy zich inhaalig en min fcliiklyk aanftellen. Zeer jammer is het, dat eene inrigting , zo gemaklyk voor den Reiziger, nadeelig is voor den Landbouw. Dit zyn de voornaamfte omtrekken van het Charakter, de Zeden , cn Gewoonten der Zweeden, in 't algemeen. Wanneer wy ieder Gewest in 't byzonder befchouwen, zullen wy, egter, verlchcide hooglels en diepfels aantreffen. De Scandinavier , die een vrugtbaaren grond bebouwt, en doorgaans in goeden doen leeft, gevoelt zyn geluk, en deelt het anderen mede. De Smolander, zyn nabuur, gehuisvest te midden van barre Rotzen en naare Bosfchen , is nederig, goedaartig en onderdaanig ; de geringfte belooning voldoet hem , eri hy betuigt zyne dankbaarheid, op de cenvoudigfte en aandoenlykfte wyze. De ÏVeftrogoth, die desgelyks een Landftreck bewoont, weinig door de natuur begunftigd, is kundig in 't geen vlytbetoon hem kan verfchaffen, en ftett het te werk; hy is op allen handwerk afgerigt. De OJtrogoth heeft niets tegen zich , dan zyn naam ; hy fteekt uit in befchaafdheid, gefpraakzaam» heid, en onbedwongenheid in 't voorkomen; hy gelykt naaide natuur, welke hem omringt , en zich overal onder de aantreklykfte gedaanten vertoont. De nabyheid der Hoofdftad geeft aan den üplander een tweevoudig aanzien; zyne natuurlyke trekken zyn misvormd. - De Westman- lander neemt iemand ten zynen voordeele in , door een edele houding, door de vastheid van zyn Charakter, door zyne eenvoudige maar zagte zeden. —"De Inwoonder van Nordland is ryzig van geltalte, ouverfchrokken van opflag; openhartigheid en getrouwheid is uit zyn gezigt te leezen.  DE ZEDEN EN GEWOONTEN DER ZWEEDEN. S?S zen. —m De Finlander is eerlyk, vlytig, gehard tot den arbeid, en in haat om veelkeds teverduuren; doch hy wordt befchuldigd van ftyfzinnigheid en koppigheid. De Laplanders , die aan de Grenzen van Nordland woonen , beginnen befchaafd te worden; maar een groot gedeelte is nog in eenen wilden ftaat, en kent geen anderen regel des gedrags, dan het natuurlyk Inftindt. Met meer onderfcbeidings moet ik gewaagen, van dien opmerkenswaardigen Ham, wiens naam alleen het denkbeeld van Moed en Vaderlandliefde ons voor den geest brengt. Onder een ftrengen Hemel , te midden van Bergen, acht maanden van 'c Jaar met fneeuw overdekt, gewennen zich de Dalecarliers aan den hardlten arbeid, en fchroomen voor geene vermoeienis. Gelyk de Rotfen, die hun omringen, trotseren zy allen aanval: ltout en onverfchrokken, gelyk alle Bergbewoonders zyn , verfoeijen zy de tlaavemy, en wederftaan de onderdrukking; vastgehegt aan hunne zeden én gewoonten, geeven zy dezelve, onveranderd, van geflacht aan geflacht over. Korte kleederen, alle zwart of wit, een lange baard, en een onbefchaafde, doch kragtige, uitfpraak, onderfcheiden de Dalecarliers van alle andere Inwoonders dt&Zweedfchen Ryks. Woonende op een dorren grond, hebben zy dikwyls geen ander voedzel dan Brood , gebakken van het groffte Meel, gemengd met Boombast, een Meelpap van Water en Zout, .of gedroogden Visch. — De Dalecarliers trekken in grooten getale uit hun land, om onderhoud te zoeken in ryker Gewesten van Zweeden, en bovenal in de Hoofdftad: zy worden gebruikt tot openbaare en andere Werken, en ,"in alles, wat zy ter hand neemen , betoonen zy veel verftands en eerlykheids. Wanneer zy zich buiten Dalecarlie onthouden, neemen zy de ftriktlte zuinigheid in hunne leevenswyze in agt; en tragten genoeg over te houden, om , weder t'huis keerende, genoeg te hebben tot vervulling hunner behoeften, die niet groot zyn. Eenvoudig, openhartig en opregt, zyn de Dalecarliers niet genoegzaam op hun hoede tegen verleiding en bedrog; de gefleepenheid van eenige afgerigte Gelukzoekers heeft hun te meermaalen ingewikkeld in onderneemingen, zo ftrydig met hunne belangen als die van den Staat; doch de blaam hiervan moet hun niet aankleeven ; nooit koesterden zy misdaadige oogmerken; zy bedoelden alleen de Voorregten des Volks te handhaaven. H>t fchitterendst tydvak van hunne Gefchiedenis is, buiten twyfel, dat der Krygsverrigtingen, waarin zy proeven van hunne dapperheid gaven, Qq ft on-  57^ VERSLAG VAM HET VOLKS - CHARAKTER onder de Banieren van gustavus den L Zy onthieven hunne Medeburgeren van het juk der onderdrukking, en behielden ten zelfden tyde hun Vaderland. De Hoofdftad van Zweeden deelt in het lot van alle groote Steden, wenvaards de Rykdornmen van den Staat toevloeijen, waar dezelve worden opeengehoopt. Uitgenomen eenige weinige trekken , ontftaande uit de onderfcheide graaden van Rykdom en Volkrykheid, levert Stoklwlm dezelfde tooneelen op als andere Steden van gelyke foort. Uier ziet men de dwaasheid der Weelde van de hoogere tot de laagere rangen afdaalen; een fmaak tot vermaak, een afkeer van arbeid , en het volvoeren van weezenlyke bezigheden, verwekken ; en de verleiding een aantal ongelukkige llachtoffers opofferen aan de voldoening van ongeregelde lusten. Hier ontmoet men, in overvloed, Groffpeelders, Heertjes en Dames van den eerden fmaak, goedllag van Mannen, en Vrouwen naar de Mode, die van de eenvoudigheid en toegeellykheid hunner Echtgenooten misbruik maaken. De gebruiken, herwaards uit Frankryk overgevoerd, vinden Iteeds den meesten ingang: dit brengt, by wylen, zonderlinge uitwerkzels voort, die een vreemde ftrydigheid opleveren met de Lugtsgefteltenisfe, en onuitwischbaare trekken van het Volks-Charakter. Onder de openbaare Vermaaklykheden te Stokholm verdienen die van het Tooneel de voornaamfte aanmerking. 'De Opera heeft hier eene maate van volkomenheid bereikt , welke de bewondering der Vreemdelingen wegdraagt. Men fpeelt zomtyds oorfpronglyke Stukken ; de overige zyn uit het Fransch vertaald: doch de voorrang wordt altoos gegeeven aan die, welker Muzyk gecomponeerd is door den Heer gluck. Het Tooneel, het Dramatike geheeten , is gefchikt voor Treur- en Blyfpelen; het Tooneel, 't Comike genoemd, dient alleen voor ftukjes van min ernftiger aart, en klugten; dan, fchoon deeze Tooneelen vry goede vorderingen gemaakt hebben, hebben zy nogthans veel verbeterings noodig. De Franfche Schouwburg was voortyds alleen voor 't Hof gefchikt; maar, zints de laatfte jaaren , heeft dezelve voor allen opengeftaan. De fmaak voor Tooneelvertooningen is van de Hoofd- tot andere Steden overgeflagen. Te Gottenburg , Nordkiöping, Carelskroon, Obo en Taklin zyn Schouwburgen, en men heeft my verzekerd , dat de Onderneemers 'er veel voordeels van trekken. Te Stokholm is eea Gerechtsbauk van Politie opgerigt, naac  BE ZEDEN EN GEWOONTEN DER ZWEEDEN. £77 naar het plan van dat- te Parys; dezelve wordt zeer ontzien, en de Gouverneur der Stad zit 'er in voor. Wagten zyn in alle de Wyken der Hoofdftad verfpreid; die 's Winters van negen, en 'sZomers van tien uuren, 'savonds de ronde doen, tot 'smorgens ten vier uuren. Zy roepen hoe laat het is, en, den geheelen nagt door, wedergalmen de Straaten van een geroep, „ dat de groote en almagtige hand van god onze Stad voor vuur en vlam bewaare!" De uuren worden desgelyks aangekondigd van de toppen der toorens, door zeker werktuig, waarvan het naar geluid verre van aangenaam is, voor hun die de gaaf van flaapen misfen. Voorzigtige inrigtingen voorkomen hier de vernielingen, die brand zouden kunnen veroorzaaken; en men zal hier voor minder vreezen, wanneer de Houten-huizen geheel weg zyn. 'Er is een Bevel uitgevaardigd, 't welk verbiedt nieuwe Houten-huizen te bouwen, of de oude te herltellen. De Asfurantie-Compagnie , tegen brand , heeft credit gekreegen, en de andere Steden, zo wel als de Hoofdftad, kunnen zich bedienen van deeze inrigting. De Straaten te Stokholm zyn 's nagts in den Winter verlicht, en eenige Steden hebben dit voorbeeld gevolgd. Ten dien einde branden 'er Lantaarens aan de huizen , of op Lantaarnpaalen; doch deeze verfehaflen flegts een zwak licht. . Hoewel de Straaten in Stokholm ruim en breed zyn, ware het voor de Voetgangers zeer te wenfchen, dat meu beftraatte voetpaden hadt. De openbaare Wandelplaats, 's Konings Tuin geheeten , zou men veel kunnen uitbreiden. iHIEF van EEN UD uit het gezelschap VAN twyfelaaren. (Uit het Engelsch^ myn heer! Ik geloof, gy zult my wel willen toeftemmen, dat 'er geen Land in de Christenwereld is, waar de Inwoonders eene grooter maate van gezelligheid bezitten, dan by ons in Engeland. —— proot-Brittanje is niet alleen het Land van Vryheid, maar ook van Vriendfchap. Van hier die veelvuldige Gezelfchappen , Clubs geheeten, in elke Stad, Vlek en Dorp, welker optelling gewis zou verveelen, doch, in welke het genot Qq, 3 Pk»»  5?8 Eek gezelschap van twyfelaareü?. ■plaats vindc van die Vryheid, waar op' elk Brit roemt, vsa zyne gedagten te uiten zelfs over het Staatkundige. Maar te waar ik woon , is een Gezelfchap', 't welk op de bekende naamlyst van Clubs niet ftaat, cn waarvan men, zo ik vermoede, in de Hoofdftad nog niet gehoord heelt;'ik beb de eere om 'er Lid van te weezen, en hoop, dat eenig Berigt van 't zelve uwe Leezers niet zal mishaagen. 't Gezélf?hapm' 'r We!k ik voor,ieb te befchryven, heet het Getolfchap der rwyfelaaren ; t zelve vergadert, waar de IFyze 'Manrtm vanGotnam (*) uithangen, in de Stad het beftaat uit om¬ trent twaalf Leden. Dit algemeen vooraf gemeld hebbende, zal ik u eerst den aart befchryven van onze weeklykfche Zamenkomst; vervolgens u de Characiers opgeeven van eenige der voornaamfte Leden; eene zonderlingheid van Charafter is noodig om 'er in toeaelaaten te worden. Weet dan Myn Heer! dat ons Gezelfchap'den naam van het Gezeljcaap der luyfelaarcn draagt, uit hoofde van de natuurlyke neiging eigen aan elk Lid, om te twyfelen aan de waarheid van elk Voorftel, van ieder.Gebeunenis, hoe "tastbaar ook , voor dat elk ftuk het onderzoek doorgeftaau hebbe, door eenigen beweerd, door anderen ontkend, ai zo klaar gemankt is, dat 'er geen grond van tvvyfel overblyve , zelfs voor den groot ft eu Twyfelaar onder ons. Door deeze handehvyze verzekeren wy ons van onafgebrooke belangryke Gelpiekxen , geduurende de uuren onzer Vergadermge. In meest. alle andere Gezelfchappen ,. vinden veele ftille vlaagen en paufen plaats, eenigen tyd naa dat men is zamengekomen, en by andere ■ tusfehen vallende gelegenheden; vlaagen, die zeer vervcelend en hoogst onaangenaam zyn. Wan. neer de gewoone groeten en pligtpléegingen zyn afgelegd, volgt er doorgaans een ftilzwygen, 't welk duurt tot dat een der Leden, naa zyn harsfens eenige minuuten gepvnigd te hebben , de geeuwende menigte onderrigt van eetf" Huwelyk , een Geboorte, of Begraaienis, voorgevallen zints zy de laatfte keer by den anderen waren. Dit geeft aanleiding tot berigtneemen en geeven van 't geen dagelyks gebeurd is. Het gefprek dus voet gekreegen hebbende, hoort men over den prys van 't Vee, Koorn, Hooi, Stroo, enz. Dit Onderwerp is haast uitgeput' en wordt vervangen door een gefprek over de Jagt, Wedloopen , en Haanen - Gevesten i omtrent den tyd der Verkiezing van Parlementsleden , geeft dit eenige nieuwe Hof; dan alles dient, om verdrietige uuren aan te vullen, cn zouden dezelve naauwlyks op die verveelende wyze omkomen , kwamen 'er niet tusfehen beiden lange haaien uit de Tabnkspyp, en &"a. verfrislenden Dronk. Zulks P3 Dc lyyz; Mtn ya:z GothaHi zegt, in 't Engelsch, zo veel als een Gek.  EEN GEZELSCHAP VAN TWYFELAABEK. 579 Xulks kan het geval niet weezen in ons Gezelfchap: want de Leden zyn niet gezeten, of hét eerfte dat 'er beweerd wordt, 't moge weezeu wat het wil, ftrekt ten onderwerp van Gefchilvoering. De waarheid-in 'tzetve wordt.bevestigd, of ontkend, jnet een hevigheid, die geen oogenblik verveeiens gedoogt. . Zomtyds vangen deeze twistgedingen aan, naa de eerfte groete, en eer wy gezeten zyn; zo greetig betoonen wy ons gefield., pp ons geliefde vern:aak..-;Want, wanneer wy eenige verandering befpeureii, in 't geiaad vair een der Leden, en iemand opmerkt, dat hy 'er zo wel niet uitziet als gewoonlyk, vestigt zich de aan» dagt,van allen.oogeiibliklyk op dit onderwerp. Het gefielde wordt door zommigen ontkend, door anderen verdeedigd, en , naa veel voor- en -tegenfpraake, door de meerderheid bepaald. Alsdan komt het aan op de hoeveelheid dexbefpeurde veranderinge, en den aart der kwaaie, welke uien daar uit te dugtenheeft, enz. enz. dit-ondergaat een detgelyk onderzoek, elk betwist zyn grond voet by.voet. — Welhaast komt 'er een ander, onderwerp terbaane, 't iteen op dezelfde wyze bepleit en beoordeeld wordt. Elk Lid is zo,zeer tngelpanneu op de behandelende zaak, dat, daar in andere Gezelfchappen, eeten en drinken ha hoofdvermaak opleveren, wy, veel meer bezorgd om den Geest voldoeaing'te geeven dan het Lichaam , dikwyls ons eeten koud laaten worden, en onze glazen laaten ftaan: op dat'er geene gelegenheid voorbyglippe, qm ons aandeel in het gefchil, te neemen. Maar h.t onderwerp, 't welk ieder onzer de gunftigltc gelegenheid aanbiedt, om onze bekwaamheden in het twyfelen en twisten ten toon te fpr.eideu, is de Godsdienst. Hierop vallen wy doorgaans in 't laatst van den avond, naa dat alle andere voorkomende onderwerpen afgehandeld zyn. Het ergst van alten is, myn Heer' dat wanneer de Godsdienst op bet tapyt-komt, 'er naauwlyks iemand gevonden wordt, die de post van verdeediger op zich wil neemen: want wy zyn allen lieden Van één gevoelen in dit dak, en t.-ifens allen Mannen van Eer, die fchroometi iets te zeggen wat wy niet meenen; van-hier neemt niemand, dan.met wederzin, die post op zich. Nogthans, om de geestige (lagen, en fchitterende bewyzen, te hooren die .de minfte onzer op zyn duim heeft, neemen wy beunlings het op ons, ora den Godsdienst te verdeedigen; en fchoon wy onze wapens niet gebruiken met die vaardigheid en behendigheid, als wy zouden doen, ware het onze beurt om denzelven tegen te fpreeken, weeren wy egter, om te toonen, dat wy niet onbedreeven zyn in elk deel van ons geliefkoosd vermaak, de aanvallen, op denzelven gedaan, af, in zuiker voege, dat wy den tegenftanderen gelegenheid geeven, om geen geringe zegepraal te behaalen,. V dus een lierigt gegeeven hebbende, van de natuur en het oogmerk onzes Gezelfchaps, zal ik u eenige der voornaamfte Leden doeu kennen, die, gelyk ik reeds aanduidde, niet met de Qcj 4 Men-  5^3 ÏEH GEZELSCHAP VAN TWYFELAAREN. Menfchen, zo als men ze doorgaans ontmoet, in «nen nu»» moeten gerangfchikt worden. s Doch, ffaa my toe, myn Heer! dat ik u vooraf waarfchuwe, Segen het vormen van een ongunffig gevoelen, van wegens ons Oezdfchap, uit de plaats waar wy vergaderen. De WyzeMannin, «an Gotham, op het Uithangbord aan de deur , bclooven z'-ker met, dat 'er veel wysheid zal gevonden worden: maar hoe dik! wyls pleegt men kunflenaryen van dien aart! Fronti nulla fides. Een fchoon uitwendig voorkomen bedekt dikwyls het inwendig leelyk. En worden, ,n tegendeel, veelen niet op 't aangenaamst verrast, als zy onverwagt een goed onthaal vinden in een hü s ?tgeen, ten uiterlyken aanziene, weinig beloofde? De oorfpronglyke Leden des Gezelfchaps, zegt" men, bedienden zich yan deeze flreek, om verwondering tverwekken,en de verbaashe.d van ieder nieuw Lid groote? te doen worden? Door tut Uithangbord te plaatfen, wilden zv, wy twyfelen'e nie aan, zeggen dat men, oordeelende uit dit Teken by den n/ang zou verwagen , om eene foort van beuzelachtige Praaters te vuiden, met geen grooter maate van wysheid bedeeld , dan dl Mannen van .Gotham Alt fpotwyze beroemd zyn , van welens hunne doordringende fchranderheid; maar gy ziê^t, Heeren dat gy deerlyk misleid zyt, en gy ontdekt dat wy hTtTtë£ beeld van opleveren. v-sCIi Gy zult dit zeker een byzondere wyze van denken en doen keuren; doch gelieft u te herinneren, dat wy , zo als Tl reed" gezegd heb, een vreemd foort van Weezens zyn, die niet S ken of doen gelyk het Gemeen. Eenig blyl/va,, Vernuft ea Twyfelaary kenmerkt elk woord en daad. t Is waar, door lieden, die beter onderrigt waren , wordt aai segd, dat de ftrydigheid, tusfehen het Uifhangbo d en de Ge fic tems van het Gezelfchap binnens huis, alleen toevafl gerwyze ontdaan is. De Schilder, wien, by de eerde spftgting,C was, een nieuw Uithangbord te vervaardigen, (want ten d en tvde was de Herberg bekend , onder het Uithangbord van k t iS, yzer, een Uithangbord geenzins voegende, aan eene plaats ,3 een geleerd Gezelfchap zou vergaderen ,) en daar 0Pp de >'zl " KL ttW"W t0 fchilderen ' Seene bekwaamheid of kunde hebbende om een zo groot Werk uk te voe en plaatfte Drie , in (lede van Zeven, Mannen op het Bord waar CO! HAMY' Sr°0te LeUerei1' 2ette: DE WVZE MANN£N V,.N Dit Uithangbord werd, door de nieuvvlingsopgeri«e Sociëteit UT zyde gezet, en verworpen ; doch, na dat zy hun misnoegen regen den Sch.lder betoond hadden, die ondertusfehen een fpot boef was, gaven zy er de even gemelde verklaaring aan ; en volgens hunne doorgaande handelwyze , om alles eatd óf kwaad te maaken , veranderden zy den misdag des Schilders » een kunstgreep, om , zo als boven is aangeduid, de nieuwe Le-  ËEW GEZELSCHAP VAIT TWYFEL'AARÊWj 0t -Leden een hooger denkbeeld van hunne fchranderheid ui ta boezemen. Maar, om to: myne beloofde befchryving der Leden te komen. De eerfte plaats bekleedt de Heer cassOck, de Predikant van de Stad, een man vol geest; en die, was hy in Oud Gritkenland gebooren geweest, onder de eerfte Sophhten van dat Gewest, eene waardige plaats zou bekleed hebben. Toen hy zich te Oxfert onthieldt, gaf hy reeds de eerftelingen van zyne bekwaamheid, in het redentwisten. Nimmer hoorde hy iets beweeren, of hy viel 'er op in , en poogde het tegendeel ftaande te houden. Geordend zynde, kreeg hy zyn ftandplaats in onze Stad; een ftandplaats , zeer gefchikt, om zyne natuurlyke fcherpzinnigheid voor verftompen te bewaaren : want, fchoon de wedde, meer dan 300 Ponden Sterlings 's' jaars waardig is , kan de Eerw. Rector niet befluiten, aan hem meer dan 30'Ponden te geeven , waarvoor hy veel werks verrigt, en, met die kleine inkomen, moet hy eene Vrouw en vier Kinderen onderhouden. Deeze bekrompenheid der omftandigheden , van den Eerw. cassock , houdt zyne Geestvermogens in eenen beftendigen ftaat van fcherpheid , en hy is daardoor altoos gereed , om zyne natuurlyke neiging op te volgen , zo dat hy, zelfs in zyne ongelukkigfte oogenblikken, daarop roemt; en, wanneer hy zyn jammerlyke met todden omhangen Familie, eit zyn eigen gelapten Mantel, ziet, agt hy zich een grooter Man, dan de Rector , die hem zo kort houdt. Gy moogt u verzekerd houden, dat onze twistredenen van zo veel levendigheid en fcherpheid van geest geen geringen glans ontvangen ; alle de Leden merken hem aan als hun Hoofd. Ee5ne om- Handigheid, den Eerw. cassock betreffende, moet ik niet vergeeten te melden; dewyl dezelve, naar veeier bordeel, hem tot teere ftrekt: namelyk, dat hy, wanneer de Godsdienst ten voor'werpe onzer twistende Gefprekken ftrekt, fchoon• niemand 'er fterker bewyzen tegen kan inbrengen, of de zwakke zyde beter vertoonen, nogthans voor zyn Kerkelyk gewaad zo veel eerbieds heeft, en teifens voor 's Keftors misnoegen zo zeer vreest, dat hy dan altoos zwygt , en geen deel neemt in het gefchil. Het is, echter, zeer duidelyk te zien , aan welke zyde hy overhelt. In Twyfelaary, ftellen wy allen onzen roem; en Twyfelaary en Ongeloof, gy weet het, myn Heer! zyn altoos onaf. fcheidbaare Gezellinnen geweest. De naaste in rang en bekwaamheden, aan den Heer cassock, is de Rechtsgeleerde stamp, een der voornaamfte Wetkundigen in de Stad, die, by des Predikants geneigdheid om te vitten, die van harrewarren voegt, als men het zo mag noemen. Hy wederfpreekt niet alleen, maar hy vaart uit; inzonderheid, als het een onderwerp is , 't welk eenige betrekking tot de Rechtsgeleerdheid heeft. Dan, zich bedienende van zyne meerdere kuadigheden in dat vak, velt hy alles, wat heia tegenftaat, neder: door-  5Ö2 EEN' GEZEI/CriA* VAK TWTFELAAflEN. doorfokkende zyne bewyzen rykelyk met die wartaal, zo zeer m gebruik by de Rechtsgeleerden, cn vinnig aanval ende cS zyne tegenftanders. Dervvyze, dat hy teffens bewondcrig ver? wekt, en onderwerping afperst. Terwyl wy ons over zvue groote talenten verbaazen, vreezen wy hem. Nog L°s zvnwt 'er grootach op , dat wy een zo. groot vernuft S onze? lI De Heer sarsnêt, een Koopman, volgt, en fchiet maar weiing, zo eenigzins, te kort, by de twee vóórgaande., bi fehern zuinig redentwisten. Niemand kan zyne bewyzen beier omK den, dan de Heer sarsnet. Gelyk de Zyde, waarin hyhaade? zyn ze zagt, fchitterend , en -brerfgend^SólewSï mede. Het zou u goed doen, myn Heer' indien Pv h*m*^SS iemands Characler doorftryken', J £SdM^S^ alle Eeuwen, en van alle Aanhangen , in een beJachlyk 1 Se! en Hy draagt zyne vittende aanmerkingen voor, met LlkSeS t.ge fpotterny, dat men niet kan nalaaten, 'er genoegert fi te neemen fchoon men niet altoos met hen inftemme? Kwaad«wm«deüed« , zullen u zeggen , dat het hem , met deezt begaafdheden, aan beginfelen van eer en eerlykheid ontbreekt en dat hy met kieskeurig valt, omtrent de waarheid van '[«en hy zegt, of agter den toonbank, of in 't -ezelfein w nogthans, daar niemand onzer op Leze Sn zeer Sr valt, en meest gefield zyn op fcherpzinnig redentwisten merl e.ï £ roTlatt SSÖ " SS"!!? «ff De laatlle onzer Leden, waar van Ik thans verda- zal doen M GRAm , ?P '5l f ' Va" °,1S geheele Gezelfchap,) is «Lr.gradus, de Schoolmeester van onze kleine Stad- het uitmiddelpuntigst vernuft, 'c welk men immer aantrof M n weet niet myn Heer J dat hy ooit, in zyn leeven, eenigbeivvs o£af Der. Partheren gelyk, vegt hy altoos, fchoon hy zich genoodzaakt vindt, de vlugt te kiezen: eene uitfteeke.de begaafdheid voor een Lid van 't Gezelfchap der Twyfelaaren , waa f&\r zich te hooger acht, naar maate hy het langer uit kan houden " Óm zo te fpreeken, zich dood vegt. Mr. gradus heef i eb een bekwaamen Kntap in de Wereld doen verfchynci — Wanneer ik van een bekwaamen Knaap fpreek . meen ik daar mede geen Knaap voor den Predikftoel, de Pleftzaal of 1 e' Koopkantoor; maar een Knaap , bekwaam om te z n wisten^ een Charaéter, 't geen, volgens ons denkbeeld, alleen wal d g aangekweekt te worden , als 't welk alleen een fchitt-re. den glans byzet, aan heden in alle Beroepen. Mr. gradus doe of" de eer aan van onzen Secretaris te weezen , en fchoon ü dan SS^SST* Z°ndi§t' ^^onzeRefolutïn In.  *EN GEZELSCHAP VAN TW5fF2LAAREN» 583 Indien 't geen ik u thans gefchreeven heb, uwe goedkeuring ■wegdraagt, waarvan uwe plMCBiag my ten blyke zal ltrefcken, zal ik u, misfehien, in 't vervolg, eenig berigt laaten toekomen Van de overige Charafters van het üezelfthap der Twyfclaaren ^ en blyf intusfehen, UE. D. W. Dienaar f SOPHISTICUS. £EN TEEK VAN JDITEKGEWEENi: LIEFDE, JEGENS ZYAEN NAASTEN. ' (Naar hei Hoogduitsch') Een Landman op een Keurfaxisch. Dorp, aan de Boheenifche Grenzen, welken God geeue Kinderen, maar wel een zeer aanzienlyk vermogen, een fchoon nieuw Huis , welk hy zelve, daar hy het timmeren geleerd had, gebouwd had, en goeda vruchtbaare velden, weilanden en hoven gegeven had, woonde meer dan een uur van het Bedehuis af, waaronder zyn Dorpje behoorde; dan, hy was evenwel op alle Zon-.en Feestdagen, Ook by de weeklykfche Preekbeurten, benevens nog een ander oude , hem geheel gelyk zynde, Gods-vereerer; de eerfle en laatfte, zoo des Zomers als des Winters, inde Kerk, en hoorde» van zyne eerfle jeugd af, Gods woord, met de grootfte onderzoekende opmerkzaamheid , hoogachting en ëerbied. In bergachtige Oorden , valt de fneeuw, door den wind voortgedreeven, dikwils zoo hoog als de huizen, endeeze twee Christus* vereerers moesten niet zelden mét veel moeite daar door waaden, wanneer zy hunne Kerk zien wilden; dan niets was in ftaat om hun te rug te houden. Nu preekte dh Predikant eens, zonder opzigt op byzondere omftandigheden , over 1. joan. III: 16. — 18. Deze lieveling Gods hoort, denkt en word buitengemeen geroerd. Op zynen verren hoogstbezwaarlyken Kerkweg, overdenkt hy deeze gedaane Leerreden naauwkeurig, op deeze wyze: uw Broeder is zoo arm, „ heeft eene zieke Vrouw, veele goede Kinderen, welken niets ,, dan werk, en het vermogen tot eene goede opvoeding, ont. ,, breekt. Gy hebt het goed der waereld. Hoe, wanneer gy, om uwen Broeder en zyn Huisgezin te redden, hem uw beftaan overgaaft? Gy hebt immers met uwe Vrouw nog over» ,, vloedig genoeg, osn gerust en gemaklyk te leeven, kunt God „ nog redelyk dienen, enz." Om kort te gaan, het refultaat zyner onderzoeking was dit: myn Broeder zal door my nu ook ge~ lukkig zyn, op dat hy God, eenfc'haplyk met my , nog meer kan liefhebben ! Het gefchiedde! Het goede voorneemen vvierd gelukkig uitge. voerd}  £34 EEN TREK VAN BUITENGEMEENTE LIEFDE , ENZ. voerd , en de arme, anders verfmagtende, Broeder, bezitter vaa het Broederlyk huis. Na een korten tusfchentyd, zeide zyn Predikant, welke niets wist van 't geen zyn hart hen gezegd had , tot hem: het verheugt my hartlyk, myn lieve Vriend , dat gy u uwen armen Broeder, en zyn Huisgezin, erbarmt; hen in uw huig opgenomen , en hun uwe eerlyk verkreegene broodwinning gegeven hebt. Wat. beweegt u eigenlyk tot deezen flap? Was hes enkel een natuurlyk medelyden? enz. Neen, zeide hy, uwe Leerrede over de voer my eeuwig gewigtige woorden , Zoo wie het goed der waereld heeft , en ziet zynen Broeder gebrek hebben heeft God zoo aan myne ziel gezegend, dat ik het iu de daad uit liefde tot God, en mynenZaligmaker jezus Christus , gedaan heb. Maar waren dan dc oogmerken van deezen Man indedaad geheel redelyk ? Ja! want kort daarop (ïierf zyn arme, door voorafgegaane 1 nood, afgematte Broeder. Alles kwam hem nu weer toe, en wat deed hy ? Nam hy der Kinderen, welke niets betaalen konden , zyn goed af! Neen ' Hy gaf den Zoon zyns Broeders alles over, en werkte niet alleen met hem , maar zorgde ook voor de Opvoeding der andere Broeders en Zusters, zoo goed als Vaderlyk, zoodanig, dat nu ook de tweede Zoon door een Huwelyks- vcreeniging zyn geluk te gemoet loopt. Deeze edele zielen leeven nog met haare nu half blinde Moeder, hunnen gezonden Weldoener en zyne gezonde Vrouw, vergenoegd, te vrede, en onder Gods zegen by eikanderen. Zy maaken in hun Dorpje, welk als een Paradys gelegen is, en uitziet, een waar Godshuis onder malkanderen uit, tervvyl zy eikanderen onderling ftigten, verbeteren en gelukkig maaken. De goede Gryzaard is nog dezelfde, die hy voorheen was; hy word tans ftil en treurig, wanneer hy ligtzinnigheid omtrent den Godsdienst ziet. Verdient hy geen voorbeeld ter navolging te zyn ? Matth. XXV, 34, en volgg. C. M.... Re  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten, en weetenschappen, betrekkelyk. proevb van eene nieuwe verklaaring van de sprekkwyze : Dood in Zonden en Misdaaden, welke men , ai.thands volgends het algemeen gevoelen der uitleggeren, één- en andermaal in de brieven van paulus vindt. Dat wy , in ftede van den Bybel onpartydig te leezen, en daaruit onze denkbeelden van God en Godlyke zaaken eeniglyk af te leiden, veelal vooraf met zekere begrippen over deeze en geene Godgeleerde onderwerpen doortrokken zyn, en gaarne alles, wat wy met betrekking tot zulke leerihikken in de H. S. aantreffen , met deeze geleerde opvattingen- willen overeenbrengen , hebben ontelbaare averechtfe Verklaaringen van de duidelykfte.Texten ontegenzeglyk bewezen, welke, nadat zy jaaren jaa eeuwen achter» een, voor de eenige echte gehouden waren, vervolgends aan de regelen van eene gezonde uitlegkunde getoetst en te ligt bevonden zyn. Het kan dan door geen verftandig lievhebber der waarheid gelaakt worden, dat men zich, vooral in onze dagen, beneerltige, om alle, zelvs de vermaardfte, Geloofs-puntert by het licht der Hemelfche Openbaaring te onderzoeken ; alle naamen en aanhangen, welke onder de Christenen bekend zyn, daarby te vergeeten, opdat men God en niemand anders hoore ; het onderfcheid tusfehen de betekenislen, welke de gezegden der H. Mannen waarlyk hebben, en welke men dikwyls uit onkunde of partyzucht, en zonder eenigen grond, aan hunne woorden gehecht heeft, aan te wyzen , en dus eindelyk te geraaken tot die geheel zuivere en onvervalschte kennis der waarheid, waarmede Jefus en zyne Apostels beide Jooden en Heidenen hebben willen befchenken: Het Koningryk van Christus, wel verfe van by zulk eene onderneeming iets te verliezen, vindt daarin het gereedst middel om alle nadeelen , welke het voorheen van Onkunde, Bygeloov en Baatzucht geleden heeft, te verwïnmeng. 1791. i\o. 14. Rr tiea,  386 VERKLAARINC VAN DE SPREEKWYZE , nen, en eens ten laatften, voor het geen het in waarheid is, en zyn moet, opentlyk erkend te worden. Het is zoo, zelvs het edelaartigst gemoed kan op deeze wyze mistasten, en is voor alle verkeerde Uitleggingen van het woord des leevens niet beveiligd. Iets kan nu een verwerpelyk vooroordeel fchynen, het welk toch by de uitkomst waarheid zal bevonden worden. Eene nieuwe verklaaring van den een' of ander' Text heeft zich wel eens , meer door haare nieuwigheid dan door haare gewisheid, aangeprezen: en zelden is de geest des menfchen in die volmaakte kalmte, welke tot het voorkomen van geduurige misftappen onontbeerlyk is. Doch, behalven dat het vermyden van alle dwaaling tot den kring der flcrvelingen niet behoort, en het dwaalen , met de bewustheid van ons best gedaan te hebben, altyd zeer vcrfchoonbaar is, heeft elk een ook het gereedst middel in handen, om van zyne misvattingen onderricht en afgeholpen te worden; hier in beftaande: Dat hy zyne opvattingen aan het oordeel 'van bevoegde Rechteren onderwerpe; hunne beflisfingen leergierig aanhoore; met hunne aanmerkingen zyn voordeel doe, en aan niets, dan aan onverftand en blinde Party-zucht, gehoor weigere. Deeze bedenkingen heb ik vooraf gezonden, op dat elk het oogpunt kenne , waar uit de volgende verklaaring en haare gemeenmaaking moet befchouwd worden. Wel verre van dezelve aan iemand, als onwederlegbaar, te willen opdringen , voere ik Hechts ettelyke bewyzen aan , welke haar fchynen aan te bevelen, en ikverlange, dat deskundigen , vooral zulken die in de gewoone Uitlegging een buitengemeen belang ftellen , my , indien ik mis heb, met befcheidenheid zullen te rechte helpen. Nu ter zaake. Twee Texten zyn 'er In de Schriften van Paulus, waarin de woorden van den Apostel: ovrctg vév.povi; 70T; xtipznT&u.utri xui r&ts ufLapTtctie in onze Nederduitfche Vertaaling worden overgezet: dood (zynde) door de misdaadenen de zonden. Men vindtze beiden in het tweede Hoofdfluk van den Briev aan de Efefiërs, in het eerfle en vyfde vers. Noch eene plaats vindt men in den Briev aan de Colosfiërs, in het dertiende vers van het tweede Hoofdfluk, waar de woorden, vexpoife ivTag h rots ^apcatTZ^ciai v.. t. Ti. weder vertaald zynde: Dood zynde in de Misdaaden, enz. Deeze uitdrukkingen wyzen ons, volgends onze gewoone overzetting, en naar 't gevoelen van meest alle Uitleggeren, qp den zedelyke» jarnmerfiaat, waarin de Efefiërs en dé Cu-  DOOD IN ZONDEN EN MISDAADEN. -5S? Colosfiërs ; vóór hünne bekcering tot het Euangelie vart Christus, geleevd hadden ; waarin zy door allerlei valfche begrippen , fchadelyke grpndbeginzelen , onbeteugelbaare hartstochten en zondige heblykheden, zoodanig beheerscht wierden, dat zy, uit hoofde van hunne onbekwaamheid tot alle zedelyk goed, als levenloos en door de zonde van kant geholpen, konden aangemerkt worden. Ik kan niet nalaaten aanltonds , als in het voorbygaan, op te merken, dat, offchoon ik deeze menfchen tegen eene zoo zwaare befchuldiguig niet kan of wil verdedigen, daar ik zelve van het verregaand Zede-bederv, ten tyde der 'Euangelie-prediking, 't welk by Jooden en Heidenen plaats greep^ overtuigd ben, de uitdrukkingen echter, met welke Paulus hier hunne zedelyke wanftaltigheid zou aanduiden vry zonderling zyn. Dat zy dood waren door de zonde, dit kan nog aangaan: De Zonde wordt meermaals als eene Zielemoorderes befchreven. Maar dood te zyn in de misdaaden, dit klinkt vrf zonderling en tegcnftiydig , daar de zonde juist hun leven en dageiykfche tydkorting was. Dit denkbeeld van dood in de zonde te zyn , • is aan Paulus geheel oneigen: Hy befehreev integendeel den (laat der onwedergeboorenen belTendig als een lr>en in dt zonde. (*) En deeze waarneeming is van veel aanbelangdaar het hier de vraag niet is, of men voor deeze uitdrukking: Dood inzonden, eene draaglyke betekenis zou kunnen uitvinden, liet welk ik niet ontkenne ; maar de vraag is hier, wat met het gewoon beloop van des Apostels denkbeelden en fpraakmanieren al of niet overeenkome. Eindelyk vraag; ik, wie mag eerder gezegd worden, dood te zyn in de wetenfchappen , iemand die op dezelve geheel verzot is» of die voor al 't gevoel van derzelver fchoonheid en nuttigheid geheel onvatbaar is. Ook zou ik hier nog kunnen fpreeken van het allerge* yaarlykst misbruik , het welk door onbezonnen Yveraars van de gewoone verklaaring der opgenoemde fpreekwyze gemaakt wordt, om tegen de verkeerdheid en het onvermogen van alle menfchen uit te vaaren , met uitdrukkingen , weike, indien zy iets zullen betekenen, aan Gods redelyk Schepfel alle zedelykheid, alle vryheid en dus alle verantwoordelykhcid , alle bevoegdheid tot belooning en ftraf, ontneemen. Maar ik wil my van dit misbruik niet al* eert (*) Ram. VI: i. VIII: 12, 1 \ Colosf. III: 7. Tit. III: 3. Rr 2  VERKLAARING VAN DE SPREEKWYZE, een bezwaar tegen het gewoon gevoelen bedienen , daaf &f H >Ze,kerfle' Sro»d^llingen, voor dit bederv bloot liggen. Hetzelve bevat echter eene nieuwe vérfchoonina Suk!:S? OHderzoek 0Ultrem deu waare» «m.wn deeze uit- Enkele Schrift-uitleggers fchyncn reeds het aanftootelyke v?.a de gewoone opvatting gevoeld te hebben ; zy geven ten minden aan de gezegde Spreekwyze eene andere beduiT„g*A ^r?" zy d^zelve niec op de zedelyke verkeerdheid van de Meflera en Colosfiërs, maar op de jammerlyke én oiiv.rmydelyke gevolgen van deeze verbastering, t'huis brengen. Dood te zyn door of in de mudaaden zegt, volgends het begnp van deezen, zoo veel als: om der mudaaden wil aan den dood en de verdoemenis onderhevig te zyn de welverdiende ftraf der zon Jen of af te wachten, of reeds te iyden. (J luloch deeze verklaaring komt my te bedwongen voor', en Paulus zou volgends dezelve te veel gezegd hebben. De Burgers van Efefen en Colosfen betraden wel voor hunne bekeering het fpoor, het welkten verdervende maar zy waren nog niet met der daad verdoemd : zelvs zouden zy dien dood nimmer ondervinden gelyk de uitkomst geleerd heeft. Dan ik behoeve op dit (hik m. niet langer ftiüc te (taan: Immers indien het uit myne volgende Aanmerkingen blyken zal, dat Paulus zelve deeze fpreekwyztn in een' geheel anderen zin gebruikt heeft, dan moet de zwakheid van deeze zoo wel als van de eerstgemelde gewoone Verklaaring van ieder een erkend worden. My namelyk komt het zeer aanneemlyk voor, dat Paul lus met deeze uitdrukkingen juist het tegengelïelde wil te kennen geeven van het geen men gemeenlyk vermoedt: I\amelyk dat de Efefiërs en de Colosfiërs der zonde eeftor* ven, dat zy dood waren ten opfichte van de misdaaden. vvvl zy van derzelver overheerfchenden invloed, door de genade van God , en door de omhelzing van het Euangelie der Zaligheid, verlost waren, en nu niet meer, gelyk te vooren, in het zondigen, hun leven, hun hoofdwerk en gewin vonden, maar integendeel met Jefus tot een nieuw heilig en (*) In dien zin hebben de UetrmBeaufobre en rEnfant dee-'a fpreekwyzen opgenomen ; men zie hunne Aanmerkingen op da reeds genoemde plaatfen, Efe*. II: i. en Col. II: 13 de IkeRtfewtt» is op het zelfde denkbeeld gevallen.  DOOD IN ZONDEN EN MISDAADEN. 589 en Godverheerlykend leven vereenigd waren. Volgends deeze opvatting befchryvt Paulus den tegenwoordigen plicht en heilftaat van zyrie Efefifcfae en Colosfifche Geloovsgenooten in tegenoverftelling van het Juk, het welk zy voorheen gedragen hadden, en welks onheilen zy reeds hadden leeren kennen: hy drukt hun geluk en beftemming uit met woorden, welke, wanneer men ze in onze betekenis opvat, even zoo zinryk en nadruklyk als eigenaartig en ongedwongen zyn. En dit is aireede eene aanmerkelyke aanbeveeling van deeze Uitlegging. Men eischt echter,met recht, dat ik eens Uitlegging, welke van den gewoonen denktrant zoo ver afwykt, welke zelvs liet heiligdom der oudheid aantast [*) , en welke aan het Leerftuk van der menfchen zedelyke machtloosheid ten goede een der meestgeroemde fteunzclcn ontrukt, met meerdere, en, meer rechtftreekfche bewyzen, pooge goed te maaken. En hiertoe ben ik volvaardig, nadat ik, ter beteugeling van verblindende hartstochten , met een woord *zal herinnerd hebben , dat het Leerftuk van der menfchen onmacht dezelvde waarde behoudt , al is het, dat men kan aantoonen, dat de bewuste fpreekwyzen van Paulus met hetzelve niets gemeen hebben. De waarheid wint altyd, 't zy men ongefchikte verdedig - middelen, edelmoedig, van de hand wyze, 't zy men haare zaak op de rechte wyze bepleite. 1. Pauh's heeft zelve de fpreekwyze : vexpoös êivai r% d-lJLCipT'ct in dien zin gebezigd, dien ik lr'er aan dezelvde woorden geeve. Hy zegt niet alleen in het zesde Hoofdftuk van den Briev aan de Romeinen in het tweede vers: èimei uic4avotj.iv rij aquaria, het welk onze üverzetters en met hun alle Schriftuitleggers, vertaaien: wy, die der zonde gejlorven zyn. Maar hy herhaalt, in het elvde vers die zelvde gedachte met deeze woorden: övtco icui uftêig hoyl^sa^e ketvrov; vexpov? y.sv êïvat riji u^aprici, het welk weder in ónze-Vertaaling dus is overgezet: Ahoo ook gylieden'houdt het daar voor, dat gy' wel der zonde dood zyn. En ver de meeste Uitleggers beweeren , dutPaulus in die beide Verten het oog heeft, juist op die zelvde onfehatbaare bevryding van (*) Suicmis brengt in zynen Thefaurus Eccleliafticus de Ver» klaaringen van Thcophylaètus en Photius, Schryveren van de ze. yemJ,e. cn negende Eeuwen , by, welke beide reeds met het gei woon gevoelen overeenkomen. Zie Tom. II. pag. 392. Rr 3  5$>o VERKLAARING VAN DS SPREEKWEE, van de dienstbaarheid der zonde, welke ik mede ouder deeze uitdrukking begrepen heb. Te vooren hadden de Romeinen naar de zonde geluisterd,- en zich aan allerlei zoort van ondeugden geheel verfiaavd, maar, zedert hunne bekeering tot God door het Euangelie van Christus, hadden zy den dienst der zonde verlaaten ; zy hadden haar ïille gehoorzaamheid plechtig ontzegd; zy moesten zich nu als dood en onbruikbaar voor de zonde beichouweu , en daarom tegen haare bekooringen en uitvluchten wel zorgvuldig op hun hoede zyn. iemand , die de moeite wil jieemen, om het geheel redebeleid van Paulus in dit cn het voorgaand Hoofdftuk oplettend naar te gaan , zal aan de zekerheid en gepastheid van deeze opvatting nauwlyks kunnen twyfelen,' {*) en nóóit kan by op het denkbeeld vallen , dat Paulus hier aan het gejlorven of dood zyn door de misdaad gedacht heeft. • Nu vraagé ik eiken onpartydigen, of wy niet te veel wangen , met elders in de Schriften van denzelvden Apostel dezelvde uitdrukkingen in een' tegenovergcftelden zin tc neernen , en daardoor een wangedrag,een onheil, te verfraait, het welk Paulus zelve altyd gewoon is, met geheel andere fpreekwyzcn, b. v. naar den vleefche te wandelen, en fn de zonde te leeven , aan te duiden ? Men zal ten minften moeten bekennen , dat men tot zulk een uiterite nooit ma;>- komen, zoo lang 'er maar eenige kans is, om de denkbeelden , welke Paulus gewis op eene andere plnntze met deeze uitdrukking verbonden heeft , te behouden. Men zal mooglyk inbrengen, „ dat de fpreekwyze, „ welke Paulus Efef. II: 1,5 gebezigd heeft, niet vol. it komen gelyk is aan die, welke wy Rom.VI; 11 vinden; „ dat tusfehen deeze beiden een zeer wezenlyk onder- ,, fcheid (*)*De Wel Eerw. Heer Sterk heeft, wel is waar, tegen deeze uitlegging eene zwarigheid ingebragt, en heeft daarom door liet affterven van cle zonde, vers 2, het deelgenoodlchap der gelovige Romeinen aan den zoendood van Jefus, en aan de daar door aangebra^tc vergiffenis van zonden, verltaan. Men vindt deeze uitlegging in eene noot op Heuman's Verklaaring van hei Nieuwe Testament by Rom. VI: 2. 1 Maar behalven dat deeze opvatting niet zoo goed als de gewoone, aan het oogmerk van den Apostel voldoet, verbeelde ik my, dat de zwarigheid, waaraan wy haar verfchuldigd zyn , door de gegevene omichryving van den zin deezer fpreekwyze reeds is weggenomen.  JBOOD IN ZONDEN EN MISDAADEN* 531 „ fcheid is , cn dat dit onderfcheid klaar genoeg door den Apostel zeiven wordt aangewezen in de, gelyklui" dende plaatze , Colosf. II: 15- Alwaar'hy zegt: »ut „ va«? vexaove Svrag êv nievafcein&^ei awe^tmoivfls V cOv &vtu% het welk onze Vertaalers zeer wel dus hebben Z overgezet: Ende Hy heeft u, als gy dood waart m de " misdaaden mede leevendig gemaakt met hemt pn hieruit moet zekerlyk de uitdrukking, welke wy Efeh II: i vin" den, aangevuld en opgehelderd worden. Dood te zyn ' in de misdaaden, wat kan dit nu anders aanduiden, dan t door de misdaaden geheel overmand, van alle bekwaamheid ! ten goede beroovd, onder de zonde, als t ware, begraven te zyn? 'Er is derhalven eene dringende nood. zaaklvkheid, om dezelvde uitdrukking m den Briev aan " de Efefiërs geheel anders uit te leggen, dan m dien aan i, de Romeinen gefchied was." . Daar de groote kracht van dit bewys ligt in het voorzetzel (prapofitio) èv (in), antwoorde ik: Vooreerst, dat 'er affchriften van den Briev aan de Colosfiërs gevonden worden, waarin men dit h niet leest, en de uitdrukking van Paulus dus geheel dezelvde is als Etei. 11: i. en Rom VI: n; (*) en hierdoor wordt het vertrouwen , het welk men in dit bewys kan ftellen, veel verminderd. Ten anderen, ontbreekt het in het N, T, niet aan plaatzen waar het voorzetzel iv, of mets betekent , en in de Vertaaling voegzaamst wordt overgefiagen; of waar het zoo veel te kennen geevt als ergq (jegens) quod attinet ad (zoo veel aangaat,) (f) en dus zou deeze uitdrukking van Paulus geheel dezelvde zyn als Efef. II. en Rom. VI: of, indien zy al verfchilden , zou het onderfcheid b>rin beftaan, dat de Apostel zyne meeinng Col. II- i UemS met Gh™tM> ™ een' Godvruchtigea wande te beweegen; men zie vers r, 2, 12, n: en zvne bedoehng by de Efefiërs en Colosfiéïs was* om hun.met het zelvde gewenscht vruchtgevolg, een duidelyk en verheven denkbeeld van Gods groote barmhartigheid, in> Jus Christus aan hun betoond, in te prenten? zie Efef. II4*7. 10, en Col II: t3, 14. Het zelvde onderfcheid; eindelyk, het welk Paulus Rom. VI: n„ maakt tusffi der zonde dood te zyn en Gode te leven , vindt men ook litei.IC 5, tusfehen vexpous ovtcic roT; waum&uM(i, en het levendiggemaakt zyn met Christus, en Col. II: j,, tusfehen liet mede levendig gemaakt le zyn met hem, en vexpefc hrVQ ev TM*p*Wuv. Met een woord, tusfehen deeze drie voor te len Paulus is, zoo veel ik zie, geen grooter verfch.1 te ontdekken , dan 't welk het verfchil van per' SOQflen, onhandigheden en. aanleidingen in de Voordrage van  DOOD IN ZONDEN EN MISDAADEN. van dezelvde zaaken noodwendig moest veroorzaaken. En hieruit volgt, dunkt my, zeer zeker, dat wy eene groote onvoorzichtigheid begaan , wanneer wy eene fpreekwyze, welke Paulus. in alle drie gevallen gebruikt heeft, nu eens in de écne, dan weder in eene tegenovergeftelde, betekenis neemen; op de ééne plaats van het nalaaten der zonde . en op eene andere van het bukken onder haare heerfchappy, verftaan; vooral wanneer de zamenhang van des Apostels redeneeringen overal eenerleie opvatting kan toelaaten. 1 3. En dit is juist het derde bewys, waarmede ik myne gegevene Verklaaring nog zal bevestigen. De gezonde uitlegkunde verbiedt, dat men immer van de gewoone betekenis der woorden, zonder eene dringende noodzaakelykheid, afwyke. Het ovcrtreeden van dit gebod is reeds , ontelbaare maaien, de vruchtbaare moeder van de verdervlykfte misduidingen geweest, en moet daarom zorgvuldig vermyd worden. Het denkbeeld, het welk Paulus aan dc fpreekwyze, waarvan hier gehandeld wordt, gewoonlyk verbindt, vinden wy Rom. VI. Dit denkbeeld moet derhalven met den zamenhang van zyne redeneeringeu, Efef. II: en Col. II: geheel onbeftaanbaar zyn, of wy zyn verplicht, hetzelve ook hier te behouden. Maar" dit denkbeeld kan met den zamenhang van des Apostels voorftel in de beide laatstgenoemde plaatzen, zoo veel ik zie, zeer wel overeengebragt worden. Paulus geevt, Efef. II: 1,4, 5,-den toeftand op, waarin de Efefiërs door Gods genade nu verkeerden, en vermeit intusfchen het deerniswaardig bedryy, * waarmede zy zich voorheen hadden opgehouden. En u (zegt hy) die nu der zonden en misdaaden dood zyt, in welke gy eertyds gewandeld hebt , ons, zegge ik, die nu der misdaaden dood zyn, heeft God levendig gemaakt met Christus. Even zoo verhaalt hy aan de Colosfenfen Hoofdftuk II: 13, de gantfche weldaad , waarmede de heere hen begenadigd had, in deezer voegen. En hy heeft u, die reeds' der misdaaden en der voorhuid uwes vleefches dood zyt, mede levendig gemaakt met hem. Wat is dit anders, dan 't geen hy tot de Romeinen zegt, Hoofdftuk VI: 11: Alzoo ook gylieden houdt het daarvoor, dat gy wel der zonde dood zyt, maar Gode levende zyt in Christus Jefus onzen Heere? Ik vinde dus geene de minfte noodzaakelykheid voor eene opRr 5 vafc-  594 VERKLi VAN DE SPREEKVf., DOOD IN ZONDEN, EHZ* vatting, welke tusfehen dezelvde redeneeringen eene volstrekte tegenltrydigheid invoert (*). 4. De volgende bedenking zal over 't geen Paulus volgends myne opgave, zoo dikwyls zegt, nog een meerder licht verfpreiden. Het viel zeer in den fmaak vaa Paulus, niet Hechts om den ftaat der bekeerden tot het Euangelie tweezins te befchouwen, eensdeels met betrekking tot het zondefpoor, 't welk zy verlaaten hadden, anderdeels met betrekking tot den heilweg, dien zy waren ingeflagen ; maar ook om in de opgave van die heuchelyke Staatsverwisfeling te zinfpèelen, en op den dood en de opftanding van den Zaligmaaker, en op de plechtigheden, welke by den Christelyken VVaterdoop gebrttikelyk waren. De beneden aangehaalde plaatzen bevestigen dit myn gezegde baarblykelyk ((). Geen wonder dan, dat de Apostel in die plaatzen, met wier ontvouwing ik my tot hiertoe heb opgehouden , van het nalaaten des kwaads, en van het betrachten des goeds, eene afzonderlyke melding maakt, dat hy 'er van fpreekt in bewoordingen, welke van het afiterven en het leven onzes Zaligmaakers ontieend zyn, en welke tevens de"denkbeelden van fterven en weder levendig worden, welke men oudtyds met den Doop verbond, eigenaartig uitdrukten. Met dus myne Verklaaring te omhelzen, zal men in de beide plaatzen , Efef. II:11, 5, en Col. II: 13, dat zelvde gelievkoosd denkbeeld aantreffen, 't welk Paulus alomme, waar de gelegenheid zulks toeliete, met de grootfte wysheid wist te pas te brengen. Het komt my voor, dat deeze bedenking, aan 't geen reeds gezegd is, zeer veel gewigt byzet. Men zal toch niet durven ontkennen , dat eene Uitlegging, welke eenig Schryver met zich zeiven doet overeenltemmen, zeer veel in haar voordeel heeft. (**) Ik kan niet nalaaten, met een woord, hierby te voegen, dat Clemens de Alexandryner de plaats Efef. II: 5. aldus geleez.n heeft: 'ino.ti vex^u; >c. t. a zynde reeds dood, enz. welke leezing met myne Verklaaring volmaakt overeenkomt. Men vindt deeze leezing by Millius op Efef. II: 5. (f) Rom. VI: 4. Efef. IV: 22—24. Col. III: o, IQ. Hebr. XII: 1. ' IENI-  WAARHEEM. EN PROEVEN omtrent.de kinderziekte. 59$ eenige rsYZONDERE WAARNEEMINGEN en proeven OM1RFNT de KINDERZIEKTE (*) , door c. j. r. scheidler, Chirurgyn Major by 'f eerjle Bat■ tailion van het Regiment van den Heere ColoneL Bar. des Villates. TVliettegenftaande de zoo opmerkelyke Verhandeling van IN wyien den Zeer Geleerden Heer j. j. van den uoscrt thans het licht ziet, en algemeen gemaakt is; zoo hebbe ik gedagt den oordeelkundigen Leezer,en voornaamlyk den Konstoefenaaren, geen ondienst te doen,van eenige byzondere Waarneemingen omtrent de Kinderziekte mede te deelen; in welke eene reeds voor lang bekende, maar myns weetens nooit in diervoegen aangewende , Behandeling, in zekere tydsomftandigheden voorkomt. Eenigen tyd geleeden ,las ikwiLL. alexander's Geneeskundige Proeven en Waarneemingen, en vond in de vierde en volgende Waarneeming, over de zweetdry ven de Middelen, dat Zyn Edele op 't gebruik van verfcheide daar toe dienftige Middelen, aan geen zweeten konde komen, eindelyk refolveerde om een groot ftuk Flenny in kookend water te zoppen, en uitgewrongen ("zoo warm als hy het verdraagen konde) om beide de Beenen te leggen; waarop, in minder dan vyf minuuten, na deeze itooving, het zweet over het geheele Lichaam uitbrak, cn kort daar op zeer fterk wierd. • Deeze Waarneeming heeft myne oplettendheid gaande gemaakt; ik dagt van dezelve den een of anderen tyd gebruik te maaken, en wel voornaamlyk in het 3de tydperk van de Pokkeu (vermits ik in de kwaadaartige Epidemie, in de Jaa- »-T •: ren (*) Men vergelyke hier mede, de Aanmerkingen, Waarneemingen en Geneeswyze van een byzonder foort van Kinderziekte, medegedeeld door .... Med. Dr. (f); om dat de eene aan de andere geen gering licht byzet; wanneer men alsdan, ten aanzien van het groote nut, het welk uit eene zodanige behandeling kan verwagt worden, zeer veele redenen ter overtuiging zal vinden. De Verzamelaar. Zie Nieuwe /1'gem. Vader!. Lelt., Vde Deel, bl. 319, (mengelw.) ?n in dit loopende Deel, zie boven, bl. 58.  596 WA AR NEEM ING EN" EN PROEVEM ren 17S8 en 1789, te Schoonhoven, de meeste zag flerven; als wanneer dezelve in zweering moeten overgaan, of reeds fuppureeren.) En vermits door het niet opkomen der Pokpuisten, of door het terugilaan der Pokftoffe, de grootlle llagting onder het Menschdom tot dus verre plaats heeft gehad; zoo heb ik gedagt, misfehien is het mooglyk , dat door het^ aanwenden van dit Middel (dat in zekeren opzigte een Bad is) het welk eene ontfpannende en verweekende, dus den wederftand der huid wegneemende, endoor de Flenny teffens eene zagt prikkelende kragt heeft, de Pokftoffe na de Peripherie van 't lichaam te lokken (*>). Omtrent zes maanden geleedcn , vond ik eene gelegenheid om eene Proeve van dit Middel te maaken. Eerfte Proeve. Een jong Heer ruim zestien Jaaren oud , lag aan dc Vafiolce confluentes (of zamenvloeiende Pokken) ziek, cn vermits Zyn Ed., van zyne Jeugd af aan, Scrophuleufe humeuren had, was men voor een kwaaden uitflag bedugt; des niet tegenftaande , zoo ging alles tot 'deundendag, na de uitbotting, taamlyk wel, uitgenomen, dat de Pokpuisten (behalven in het aangezicht en den hals.) met eene klaare wateragtige ftolfe aangevuld waren , maar verre de meesten waren ledig, en het hoofd benefi'ens de Extremiteiten fterk gezwollen; tegens den avond van diendag was de koorts zeer fterk , en de Heer Lyder bragt den nagt onder een afwisfelend Delirium door; den volgenden dag had de Patiënt van tyd tot tyd Convulflen , de zwel- (*) Inzonderheid is zodanig een middel by de Zwarten en Myftifen van het grootfte nut, waarvan het volgende ten bewyze ftrekt. Twee gebroeders Mjfiijen wierden, de een vier Weeken na den ander, door een zelfde zoort van Kinderziekte aangetast; de eerfte bedierf het , om dat generhande zoort van inwendig gebruikte uitdryvende- of zweet-middelen vermogend waren geweest, de Pokftoffe naar buiten te dryven, het oogenblik van zyn dood bragt de puisten na de opperhuid, vergezeld met een geweldig zweet, maar te laat, om voor hem van nut te zyn ; zo dra echter de eerfte verfchynzelen dier hoo.saartige Ziekte zich by deszelfs Broeder opdeeden, plaa fte men denzelven in een warm bad, uit een afkookzel van zemelen en water betraande, en bevogtigde teffens aanhoudend de geheele huid, door middel van daar in gedoopte Spongïen, het geen van die gelukkige uitwerking was, dat 'er een groote menigte Pokjes zeer gemakkelyk te voorfcliyn kwamen, en de Ziekte fpoedig en gelukkig afliep. Be Verzamelaar*,  OMTRENT DE KINDERZIEKTE. 59T Kwelling der leden en van 't hoofd was veel minder, het vleesch der armen en beenen was zeer flap en fiets in 't aanvoelen, de reuk uit den mond en van 't geheele lichaam was zeer cadavereus, de tong droog en ftyf, de pols klein, irregulier , fnel en hard , en boven dien vertoonde zig reeds een Stertor of rochelen op de borst. In dit hoopeloos tydftip , hoewel de Heer Lyder met alle mooglyke oplettendheid en kunde, volgens alle regelen der Geneeskunde tot dus verre behandeld was geworden; zoo vond men* volgens myne raadgeeving, goed, om een kan Water met even zoo veel zoete Melk te kooken, en eenige ellen Flenny, daarin gezopt en uitgewrongen zynde , dezelve den Patiënt (zoo warm als Z. Ed. het verdraagen kon) om het lyf en beenen te liaan. Deeze ftooving wierd om 't uur van nieuws warm opgelegd. Na verloop van drie uuren, vond men den Patiënt beter ^ en binnen den tyd van twaalf uuren, waren de Pustukp met Etter aangevuld, de tong vogtig, de Heer Lydef zeer prefent, en de zwelling der Extremiteiten was herfteld. Men continueerde den nagt en volgenden dag nog met de fomentatie, en door eene gepaste behandeling met den Camphur et Cort. peruvian. rubr. opt, &c. wierd de Heer Lyder volkomen herfteld. Deeze gelukkig geflaagde Proeve verheugde my ten fterkften; egter had ik nog eene twyffeling over , vermits de Heer Lyder omtrent vier uuren na het appliceeren van de Flenny, hoewel veel beter zynde , fterke giften Campher, volgens dc raadgeeving van den zeer vermaarden Heer collin '(*), alle 2 uuren gebruikte. De tweede Proeve is gemaakt, by het oudfte jongetje van den Battaillons Kleermaaker, Brentongh, oud zynde omtrent drie jaar , het zelve kreeg 14 dagen , na dat de voorgaande Waarueeming in 't werk gefteld was, de op de natuurlyke wyze medegedeelde Pokken, en wel Confluentes ; tot den Aden dag na de uitbotting , nam het kind reedlyk wel zyne door my hem toegediende Middelen , maar na dien tyd wilde het volftrekt niets meer gebruiken ; den sden was het zeer onrustig, en den nagt daarop wierd het zeer liegt, den 6den dag waren de Pokken nog zeer laag, en fcheenen gansch niet te willen opkomen, den 7den (*) H. j. collin, Caraphsrse vires five Obfervationum circa morbos Acutos & Chronicos faftafura. Pars III. Vieun. 1773. pag. 104, Caf. XXII. et feq.  59§ VvAARNEEMINGEN EN PROEVEN 7den 's morgens was het kind zeer gevaarlyk , de Pokken' waren nog als gisteren, eenige ledig, andere met eene wateragtige itoife aangevuld, maar de meesten hadden zwarte flippen in haar midden, de tong was ftyf, en met geen mooglykheid kon het zelve het minfte flikken, hier by was nog het zoo naare als gevaarlyke rochelen ook al reets. Ik ordonneerde dus direct, boven beichrevene, met melk, water, en door de daar in gedoopte Flenny gemaakte fomentatie , en had binnen korten tyd het geluk , het kind uit deezen gevaarlyken ftaat te redden; de Pokken kwamen op, vulden zig met- Etter aan, en het kind wierd volkomen herfteld ; by dit kind heb ik geobferveerd , dat het zelve den aden dag na de uitbotting, dus den Aden na de applicatie van de Flenny, verfcheide oppervlakkige Abfcesfen , op zyde van het femur en den rug, kreeg. De derde Proeve, heb ik aan 't kind van Mr. Pendels, Styfzelmaaker, een zuigeling van tien maanden, gemaakt; hetzelve had in 't aangezicht veele , egter op de overige deelen van het Lichaam, na proportie, veel minder Pokken ; dc kleine Lyder was den Sften dag na de uitbotting , door dc ftyfheid der tong en het zwellen van 't. hoofd, niet meer ui ftaat om de borst te vatten, en was. in den voorgaanden nagt zoo (legt geweest, dat men dagt dat hetzelve fterven zoude; ik vond het kind, gelyk reets vermeld is , in een zeer gevaarlyken ftaat, daar benevens kwamen 'er nu van tyd tot tyd ftuiptrekkingen ten voorfcliyn, en de Ouders, zoo wel als de Omftanders, dagtcn niet dat het kind nog eenige uuren zoude in 't leven zyn, vermits het reets den agtlten dag was, en de Pokken niet opkwamen , nog zig met Etter aanvulden, en zig daar door de gevaarlyklte toevallen vertoonden. Ik verzogt Flenny (maar kon fpoedshalven niets dan baai krygen) om dezelve, in warme melk en water gezbpt, om te Haan. Een half uur na dat de fomeiitatie geappliceerd geworden was, fliep het kind reets zeer gerust, het welk het in geen drie dagen en nagteii gedaan had; de Pokken wierden vol Etter, cn de Ouders hadden het genoegen haar kind gered, en eenigen tyd daarna herfteld, te zien. Vürde Proeve , den isden July wierd ik geroepen hy Pieter Bodden , Canonier in de Compagnie van den Wel Ed. Geftr. Heer Capit. Du Pont, zynde oud 27 jaar, en vermits dezelve den Heer Lieut. Noordberg , toen aan de natuurlyk medegedeelde Pokken ziek leggende , oppaste, en hy ze nog niet gehad had, zoo bleef my geen twyffèl over,  OMTRENT DE KINDERZIEKTE. «ver, volgens de Symptomata te oordeelen , of hy zoude de Pokken krygen : des daags te voren had hy reeds de koorts gehad , en den iaden July met Conatus vomendi opftaande, kreeg hy een uur daarna eene vehemente Dyarrhoea; ik liet hem direct een Vomitif uit de Jpecacuanha neemen , 't welk verfcheide Vomitus veroorzaakte , en daarna Mucilaginofa gebruiken, benevens Clysmata, waarop de Dyarrhoea verminderde, en zig alles zeer wel fchikte; den i3den kon men reeds Pokken zien , welke den 14 en i5den zig zeer vermeerderden en conflueerdcn; den lóden ging hy op de plaats by zeer mooi weer wandelen, en gebruikte van eene mixtuur uit, Pulv. antifpafm. Stahh $ij, rhei^ft, Camplmr. gr. V, Spir. nitr. dulc. gtt: XLy 'lnfuf. flor. Saml. %viij, et Rob. ejufdem %j. m. alle uur een lepelvol; den i7den zag men, hier en daar, aan de Extremiteiten, Petechien , en de randen der Pokpuisten waren paarsch en loodkleurig, hoewel ik geene Acida gebruikte, als zynde zoo wel in dit als volgende Tydperk zeer daartegen ; de Pokken bleeven in denzelfden ftaat, en fchoon ik den Campher, beneffens ouden Rhynfen Wyn liet gebruiken , en de gifte van den Campher zelfs ltcrk vermeerderde, zoo wierd dc Lyder, van dag tot dag, zigtbaar zwakker, onrustiger, en den iodendag, na de uitbotting, zeer gevaarlyk; als wanneer de koorts zeer hevig het Delirium en de Convulfien afwisfelend zig vertoonden, en hy zelfs zoo wel als alle de omflanders niet dagten , dat hy nog een half uur zoude in 't leven blyven; want zyn aangezicht en de tong waren ftyf, en een Stertor en Convulfien in een zeer hoogen graad tegenswoordig en vermeerderd, waardoor hy volftrekt niets meer flikken kon; ook waren de Extremiteiten ftyf, koud en byna ongevoelig geworden , en de Petechien waren grooter en menigvuldiger over 't geheele lichaam ; de Pokken waren meest ledig, egter eenige met water aangevuld, en andere hadden zwarte flippen in het midden. In dit voor eene aandoenlyke Ziel zeer akelig en naar gezicht, waren de oogenblikken, om den Lyder nog te kunnen helpen, zeer kostbaar, en ik verzogt den VVelEd. Geftr. Heer Capit. Du Pont, om, in deezen elendigen ftaat, de onkosten te doen, en aan den Lyder eenige ellen Flenny of baay te bezorgen , 't welk direct, zeer edelmoedig geaccordeerd, en met veel fpoed bezorgd, wierd. Waarop de fomentatie, uit kooiend water en zoete melk b&ftaande, en de baai dubbeld om  ó~0o WAARNEEMrNGEN EN PROEVEN om 't Lyf en de Extremiteiten gefiagen wierd, 't welk om de twee uuren vernieuwd en trouw agtervolgd was. Na verloop van zes uuren, vond ik den Lyder eenigzins beter, en, na 16 uuren, de Pokken vol Etter; de koorts verminderde, het Delirium, de Convulfien bleeven agter, benevens de andere Symptomata. Zonderling was het, dat de Stertor het eerst, niet alleen hier, maar ook by de voorgemelde waarneemingen , vau de toevallen , verminderde. De Patiënt kreeg meer dan 40 Abfcesfen, over 't geheele Lichaam , maar voornaamlyk op het femur, de armen en den rug, zekerlyk om dat 'hy meest op die deelen gelegen heeft. De Abfcesfen wierden geopend en geneezen, en vervolgens de Patiënt, na omtrent negen weken ziek geweest te zyn , volkomen herfteld. Vyfde Proeve. De lieer iiasley .Chirurgyn Major by het eerfte Battaillon van Zyne Doorlugtige Hoogheids tweede Regiment Orange Nasiau, heeft insgelyks, op myn aanraaden , na alvorens Campher-doeken te vergeefs op de Extremiteiten geappliceerd te hebben, by een Lyder, die aan de Variolce confluente^ ziek lag , en waar alle door dc Konst opgegeeven hulpmiddelen vrugtloos waren, in zmlk een gevaarlyk tydftip, als wanneer den negenden dag, na de uitbutting , de Pokpuisten nog ledig , of met water aangevuld waren , en doodlyke Symptomata zig reeds vertoonden , eene Proeve met de Flenny in melk en water gezope, met een gelukkigen uitflag gemaakt. Behalven deeze vyf gelukkig geflaagde Waarneemingen , welke aan Lyders, in het grootlte gevaar zig bevindende, gemaakt zyn, heb ik nog bydrie kinderen, als aan twee Soldaaten- , en een Burgerkind , deeze behandeling in 't werk gefteld. By alle drie kinderen was eene Dyarrboea vooraf gegaan, en geduurende deeze hevige en ongeregelde ontlastingen, kwamen de Pokken voor den dag;'eene nadere Befchryving der Historia Morbi, zoo beknopt als mooglyk , zal hier niet ondienftig zyn. Het kind van Helfooten , Soldaat in de Compagnie van den Heer Major van dm Enden , oud zynde omtrent anderhalv jaar , van eene extra fterke en gezonde Conltitutie, was reeds 17 dagen aan eenen tterken afgang, welke de Ouders oordeelden van uitkomende tanden veroorzaakt te zyn, en daarom geen hulp zogten; geduurende deeze hevige Dyarrhoea kwamen de Pokken s en den derden dag na  omtrent de kinderziekte. ooi «a de uitbotting wierd ik daarby verzogt; de koorts was hevig , de Pokken waren klein en puntig, en 't Hoofd en Leden weinig opgezet; en niet tegenltaande, dat de afgang den dag na de uitbotting fterk verminderde , zoo wierd het kind zeer zwak; men diende hetzelve goeden ouden wyn toe, maar de Pokken kwamen niet op; de koorts wierd iterker, het kind onrustiger, en den /den dag, vermits de Pokken zig niet aanvulden , liet ik de_ Flenny omflaan , maar zonder eenige verligting, en het kind ftierv. Het Zoontje van den Soldaat Borkie, was ruim een jaar oud en nog zuigende, en altoos gezond en zeer voorfpoedig geweest, tot dat hetzelve, agt dagen vóór dat het de Pokken kreeg , eene fterke Dyarrhoea had , waardoor het zeer verzwakt, en afgevallen was. De afgang hield aan, de Pokken wilden niet omhoog, waren zeer menigvuldig, klein en puntig, de koorts was zeer fterk', de zwelling gering, maar de afgangen wierden , den zesden dag na de uitbotting, zwart, verzeld van eene Cadavereufe reuk, en doode Wormen; een Stertor en ftuiptrekkingen kwamen den volgenden nagt nog daarby, en, niet tegenftaande Jiet appliceeren van baai in zoete melk en water gezopt, ftierv hetzelve den oden dag na de uitbotting'. Toevallig zag ik een kind van een Burger , waarby Militairen in quartier lagen, welk kind de zamenvloeiende Pokken had, en toen ik 'er by kwam , was het reeds de 9de dag na de uitbotting, de 6de dat het geen afgang had, en de 3de van éen aanhoudend Delirium ; het kind was' drie Jaaren oud, en van zyn geboorte af aan zieklyk geweest; het hoofd en de Extremiteiten waren fterk gezwollen , de tong droog'en zwart, en de pols fnel, klein en hard. Verders vernam ik, dat hetzelve eenige dagen vóór dat het de Pokkoorts gekreegen , eene fterke Dyarrhoea had gehad , welke onder de uitbotting plotslings ophield; ik vond een dik opgedreev'en Onderlyf; en verordende Clysmata , waarop eene zeer ftinkende en Cadavereufe ontlasting volgde : de Pokpuisten , die niet aangevuld waren, en hier en daar zwarte punten hadden , wierden , op 't gebruik van de fomentatie , welke direcl: in 't werk gefteld was geworden, hooger, en hier én daar eenige met Etter aangevuld; innerlyk wierd de Cortex peruv. rubr. opt. met Campher en Spir. Vitr. februikt, en met de Clysmata gecontinueerd, welke eene yna onuitftaanbaare putride materie deeden ontlasten; Kaar ket kind ftierf den 11 den dag na de uitbotting. meng. 1791. no. 14; Ss Öni  Ó02 WAARNEEMINCEN EN PROEVEN Om dat by deeze drie kinderen eene fterke Dyarrhoea voorafgegaan was , zoo hebben deeze mislukte Proeven my op de volgende gedagten gebragt; welke ik, zoo kort als mooglyk, hier nog zal medcdeelen. Ik denk, dat, door de aanhoudende prikkeling (irritatie) en vermeerderde Motus perijiallicus , een toevloed van vogten na de Inteftina veroorzaakt is geworden; dat de Pokftoffe toen nog circuleerende, na de huid, welke zig in dien tyd fpasmodice zamen getrokken bevond, ziedaar niet heeft kunnen ontlasten , en volgens Phyfrfche Wetten, waar de prikkeling het fterkfle was, üe weeien fa het centrum van 't lichaam, of dc Vij'cera rtobiliora,. zi<* heeft nedergezet, eii aldaar lnflammatien , Garigrsna en den dood heeft veroorzaakt; 't welk den Heer domi-.ic. cotcnnii, in zyn Werk, de fedibus Variolarum, Vien. 1771, te regt aanmerkt by 't openen der Lyken gezien te hebben. En het is niet vreemd, dat, door eene Methaftafis eener virulente materie, de lever, de long, en inteftina, enz. aangetast worden, welke laatfte voornaamlyk, door dat ze zeer fpoedig van haare natuurlyke flyrn . by eene langduurige Dyarrhoea, beroofd raaken, ligt geinflammeerd worden, en waarop eene Gangrama en de'dood fpoedig kunnen volgen. Van de verplaatzing der Ziekteftof, zyn wy niet alleen in de Pokken, maar ook in andere Ziekten, ten vollen overtuigd; dierhalven zy my vergund dat ik uit beide, zoo wel de gelukkig geflaagde", als mislukte, Proeven, deeze gevolgtrekking maake. Dat zoo lang de Pokftoffe of Etter circuleerende is, dezelve tot de Peripherie van het lichaam, zoo wel als elders, kan gebragt worden; dus begryp ik dat deeze fomentatie , doer haare emollierende, ontfpannende en fcstéfci prikkelende, vermogens, een Affluxus heeft veroorzaakt en daar door de circuleerende Pokftoffe na buiten is. ge? lokt en gefixeerd geworden, ('t welk de 2de en voornaamlyk de 4de Waarneeming met haare Abfcesfen ten vollen bewyzen.) en vermits geene innerlvke deelen door eene Methaftafis aangedaan of bedorven "waren, zoo moesten de Proeyen gelukkig, of, in het tegenovergeftelde geval, ongelukkig, uitvallen. By het opfiellcn deezer Proeven, welke met alle mooglyke oplettendheid gemaakt zyn, en welke ik hier mede aan het oordeel van deskundigen ondcrwerpe, hebbe ik geen  OMTRENT DE KINDERZIEKTE. 603 geen andere bedoeling , • dan het algemeene vvelzyu der Maatfchappye te helpen bevorderen. ' Breda, den 14 Nov. 1791. WAAUNEEMlNCEN OVER de EÏCEIST.YK ZOGENAAMDE NEVELSTARREN. DOOI- . w1lliam Mün SCHELL , L. L. d. F, K. s. (Philofophical TransaStions, Vol. LXXXI, for the Tear 1791. P> i.) In alle de Papieren van Dr. herschell , tot hiertoe uitgegeeven,'wegens de Vast-- 'Starren en de gefteltenis der Hemelen, heeft hy veronderfteld, dat die Starren , welke doorgaans Nevel-Starren genaamd worden , in 't algemeen Verzamelingen van Starren zyn, op zuli een alftaud van ons verwyderd, dat ze niet ondertcheiden zigtbaar door ons kunnen befchouwd worden. Deeze veronderftelliug 'was ongetwyfeld wel gegrond: naardemaal eene gewoone Telescoop eenige verfchynzelen van dien aart m onderfcheide Starren ontbondt ,'die ziek Nevelagtig aan het bloots oog opdeeden: op dieuzelfdea voet voortgaande, mogt hy befluiten, dat beter Telescoopeu eeuige Starren-hoopen , die, door gewoone Felescoopcn bezien, derzelver nevelagtigheid behielden, als» onderfcheide Starren zouden vertoonen : en hy bevondt dat zyne Telescoopen in ftaat waren om alle de NevelStarren, die hy, zints eenigen tyd, ontdekt hadt, in afzonderlyké Starren te ontbinden. Allengskens, nogthans, begon "hy Voorwerpen te ontmoeten , die zyue fterkst vergrootende Telescuopeu niet uk onderfcheide Starren konden maaken: deeze noemde hv, niet weetende wat van dezelve tc maaken, Planetary Nebuh of Planeet - Nevels. Het eerfte gewag, 't welk wy van deeze zonderlinge Voorwerpen vinden, is in zyn Vertoog over de Gefteltenis der Hemelen , ffeplaarst in het LXXV Vol. of the Philofophical TransaSlions, of 1785. Zints dien tyd, heeft hy veele andere buitengewoone verfchvuzelen aan het Uitfpanzel waargenomen, eenige aan deeze gelyk, andere van eene zeer verfchillende natuur. Twee der voornaamfte zullen wy hier overneemen. Op den zestienden van Oétober 1784 ontdekte hy „ kene Ss 2 » ktar  6o4 WAARNEEMfNGEN OVER DE NEVELSTARREN. „ Star van de 9de grootte, omringd met een melkagtigen „ Nevel van omtrent drie minuuten over 't kruis. Deeze „ Nevelagtigheid is zeer zwak, cn een weinig uitgebreid, of elhpticaal; de uitgeftrektheid niet verre zynde van den „ Mendaan, of een weinig van het Noorden na het Zui„ den gaande. De hairige Nevel bedekt een kleine Star, „ omtrent een en een halve minuut ten Noorden van de ,, Nevelagtige Star; andere Starreu van gelyke grootte zyn „ geheel vry van dit verfchynzel op te leveren." Dit tekende de Heer herschell, ten tyde dat hy deeze Waarneeming deedt, als iets om in gedagten te houden op: zyn tegenwoordig denkbeeld, des betreffende, na herhaalde proeineemingen, komt hier op neder. Dat de Nevelagtigheid zeker behoort tot de Star, in het middenpunt gelegen; de kleine Star, die voorkomt als met den Nevel overtoogen, heeft 'er, in tegendeel, geene gemeenfchap altoos mede; eene Star zynde , die inkomt tusfehen ons Planeetftelzel en de Nevelagtige Star, en daarom zich bv dezelve vertoont, fchoon mogelyk op een onmeetlyken afftand van dezelve gelegen. Op den dertienden van November des Jaars 1790, ontdekte hy „ Een allerzeldzaamst Verfchynzel! te weeten , „ een Star van omtrent de 8fte grootte, met een zwak „ hchtgeevenden Dampkring van eene ronde gedaante, en „ omtrent 3' diameter. De Star ftaat volmaakt in 't mid„ delpunt, en de Dampkring is zo dun, zwak, en overal „ zo gelyk, dat 'er geen vermoeden kan opryzen, dat de„ zelve uit Starren beftaat; en kan 'er geen tvvyfel vallen, „ wegens het blykbaar verband tusfehen den Dampkring en „ de Star. Eene andere Star, niet veel minder in helder- heid, en in 't zelfde veld met de bovengemelde, was „ geheel vry van dusdanig een vertoon te maaken." Deeze foort van Starren, denkt Dr. herschell, mogen eigenlyk Nevel-Starren geheeten worden: naamlyk Starren omgeeven van een gliniterende vloeifloffe, verfchillende van 't geen doorgaans licht genaamd wordt; en gevolglyk van eene natuur, ons geheel onbekend. Deeze lichtgeevende vloeiftoffe, denkt hy , is niet zo weezenlyk verbonden met de Star in 't middenpunt, of dezelve kan zonder de Star beftaan; hy denkt verder, in verfcheide uitgeftrekte ftreeken daarvan ontdekt te hebben , in veele deelen der Hemelen, die , allengskens, by elkander in een vry naauwen omtrek zullen kunnen getrokken worden, en dc Planeet-Nevels vormen: en dat de Planeet-Nevels, in een punt zamengebragt, een Vaste Star zullen vormen. op-  opheld. aanmerk. over een oostersche gewoonte. 6o5 ophelderende aanmerkingen over de gewoonte een1ger oostersche volken , dat de vrouwen zich met hunne overledene mannen laaten verbranden; en van de wetten dit wreed gebruik betreffende: en iets over godsdienstige zelfmoorden in het oosten. „ TJekend genoeg, uit veelvuldigeReisverhaalen vantoch„ O ten door het Oosten, is de gewoonte, dat dc „ Vrouwen zich op de Houtmyt hunner Mannen laaten „ verbranden; doek de ooafprong dier gewoonte is met „ veel duisterheids omgeeven; en de Wetten, des betref„ fende, zyn eerst onlangs te onzer kennisfe gekomen: „ ten opzigte van het een en ander troffen wy, in het „ Werk van den Heer charles moore, m. a. ReStor of „ Coxon, and Vicar of Bougthon Blean Kent, and for„ merly Fellow of Trinity Collegie, Cambridge, in den „ voorleden Jaare uitgegeven, het volgend verllag aan , 't 3, welk wy gefchikt oordeelden voor ons Mengelwerk. Dit Werk van den Heer moore , 't geen uit twee Deelen in 4to. beftaat , onder den tytel van A full Inquiry „ ènto the fubjeiï of Suïcide, wordt voor een meesterftuk s, gehouden, en alles te behelzen wat omtrent dit On„ derwerp in de volde uitgeftrektheid kan gezegd worden." 't Is eene welbekende waarheid , dat in de oudfte tyden , en onder Volken de duisternisfen van onkunde en barbaarschheid niet verre ontkomen , zeer verwarde begrippen, fchoon eenige, plaatshadden, wegens het beftaan naa den dood. Naardemaal deeze begrippen met zeer vergeestlykt waren, was het geenzins te verwonderen, dat de denkbeelden, gevormd van het tooneel eens toekomenden beftaans, geheel overeenftemden met die huns tegenwoordigen leevens; en dat deeze zeer onkundige en weinig verlichte Volken geen verheevener begrippen konden hebben, van een toekomend keven, dan als een ftaat, waarin zy allen vermaak huns harten op aarde , in een veel grooter maate, en onafgebrooken genot, zouden fmaaken. 't Was derhalven, zeer natuurlyk te begrypen, dat het geen zeer veel toegebragt hadt tot hun genoegen op aarde, 't zelfde moest doen in hun toekomend beftaan. Ss 3 Hier-  606 OPHIXDTEUÉNDE AANMERKINGEN ' Hieruit ontfiondt eene algemeene Gewoonte onder alle onverlichte Volken, ("en dezelve vindt men no* by alle the in hun Haat van onkunde en duisternis blyven 0 om niet toe tc laaten , dat hunne Vrienden na de andere Wereld verhuisden, onvergezeid van 't geen noodig was tol hun genoeglyk beftaan in deeze: van hier het verzorgen des overleden Vriends van Leeftocht, Kleederen en Wapenen, als mede van verfchcidenerlei Dieren tot geryf in den nieuwen Staat. Maar het denkbeeld Werd verder voortgezet op 't zelfde beginzel , en men begreep , dat die Vrienden, die bloedverwanten , die Huisgenooten , die 't meest bemind geweest waren by den Overledenen, en hun 't nuttigst op aarde, ook bekwaam zouden weezen, om, in een ander leeven, hunne dienstbetooningen voort te zetten, en tot zyn geluk mede te werken (*). Hieruit volgde een verlangen én bereidvaardigheid , by de meeste gelegenheden, in de meeste Vrouwen en begunftigde Slaaven, om vrywillig zich te berooven van dat leeven, t welk nu nutloos op aarde geworden was, door het overlyden van hun Heer ; doch 't geen hein van nut kon weezen, ter plaatze werwaards hv was heen gegaan. Ter plaatze, waar zulks niet vrywillig gefchiedde, werd het (*) De Leer van de onfterflykheid der Ziele, verkeerdbegree. pen, heeft bykans by alle Volken, en door alle eeuwen heen, Vrouwen , Slaaven , Onderdaanen en Vrienden aangezet , om Zich zeiven te vennoorden , op dat zy her voorwerp van hunne hoogachting en liefde, in deeze Wereld, in de andere mogten ten dienst ftaan. Dus was her in de fVeit-Indien en onder de Beenen, dus is het nog in Japan, in Macasfer, en op veele andere plaatzen. Deeze Gewoonten fpruken niet zo zeer rechtftreeks uit de Leer van de onfterflykheid der Ziele, als uit die van de verryzenisfe des Lichaams ; waaruit zy het gevolg getrokken hebben, dat, naa den dood, dezelfde Mensch dezelfde behoeften , dezelfde gevoelens , dezelfde driften , zal hebben. Uit dit oogpunt befchouwd , heeft de Leer van de onfterflykheid der Ziele eenen veiban-cnden invloed op het Menschdom • naardemaal het denkbeeld eener enkele verandering van Woonftede meer binnen het bereik is van 't menscHlyk verftand, en gefenikter-om het hart te ftreelen, dan het denkbeeld eener n'ieuwé wyzïiringt mom'ësqujeu VEfprit des Loix. Vol. II. Liv.  OVER EEN OOSTERSCHE GEWOONTE. 607 het doorgaans gevorderd en uitgevoerd door de gewoonte des Lands- en het gevolglyk een ftoite van fchaode en vemyt , nkt gereed te zyn, om deeze laatfte fchatting van eerbied en pligt te betaalen. Uit dit beginzel mogen wy met eene zeer groote maate van waarlchynlykhdd afleiden de gewoonte, dat de Vrouwen zich opofferen aan de Schimmen haarer EgtgenooTen-eene opoffering, deels gewillig, deels gedwongen, by welke eene verfcheidenheid van plegt.gheden ftand grypt, overeenkomftig met de onderfcheidene gevoelens en GodsSfi"gebruiken der Volken, by welke deeze opofferino■ «Tefchiedt. De Offerande der Indiaanen, m die gevallen0, vvas veel bepaalder dan by andere Volken teftaandê in ééne Vrouw , zonder iets meer. Dit heeft men toe te fchryvén aan hunne Leer der Zielsverhuizing welk het denkbeeld van dezelfde begeerten en behoef'en in een volgend beftaan uitfluit. . In Indie werd Eet als een ftuk van Godsdienst aangezien; en eer befchouwd ais een weldaad voor de Vrouw, die zich let verbranden , dan als van eenig nut voor den overle- denoch 't zv deeze Gewoonte eerst in Indie ontfiondt, en van'daar zich verfpreidde, 't zy de Indiaanen dezelve van andere Volken ontleenden, is, op zulk een afftand van tyd, zo moeilyk als nutloos te bepaalen: zo is het ook -de-en met het tydperk, wanneer de gewoonte, om de Vrouwen te verbranden, in Indie eener.aanvang genomen ebbe. Nogthans is het vry klaar, dat zulk eene Sewooute geen ftand kon grypen vóór dat de Indiaanen de zuiverheid van hun oud Geloof en Leere uit het oog verboren hadden, en zeer verre vervallen .-waren van hunne beroemdheid wegens kennis cn wysheid , of ten minften vóór dat hunne Bramins die kennis misbruikten, om een onbehoorlyken invloed te verkrygen op de gemoederen dTmcnigte. Het eerfte voorbeeld my bekend van eene Vrouw in Mie, die zich met haaren Man verbrandde is dat der Vrouwe van ceteus, omtrent twee duizend ïaaren geleden; doch daarby wordt aangetekend, dafhet! ten dien dage, gefchiedde volgens eene zeer oude Gewoonte, of Wet, diens Lands. . 't Geval droeg zich, volgens het verhaal in deezer voe-o toe. 'Br ontfiondt tusfehen de twee Vrouwen van cen°Indiaanfchen Officier , cbieus geheeten, 111 den flag Ss 4 §e"  ©BHELDERBHDE AANMERKINGEN myt baars Ettmm**& T ^nieten» om op de Hout- *ioh zeiven niet ^ £«en, haar kmd, nevens fte der Vrouwen bylebSJ^woSf d°°S de vertrok met alle Si £' ,g, -0ver' en de twvfeldhe d lic r • ^ van kleinmoedigheid en ver- de gehaaide 22i ^V"^ » vroIyk ov<* geleid door haare S Bru,dsgewaad. Zy werd tot eer haarer deSSi Mnhfc^ïr » die ¥'ZangeU de cieraaden baarer■ £JÏ« HieroP verdeel«e zy Edelgetteente bezet S i ' ZT-ryk en met penrusting rondsoK i f dnemaa]e«, in volle Waaangingen, e i ?! u i ljoutmyt, terwyl de branduoflen zenSe;' betoond?|e f £l oTLZ^l Mans °mhdder vlammen 7v v™?! u hllk ,op he£ ^"naderen Toekvke s tervS S ' -hf ^edelyden van eenige bunnen uitlaatenin d*n l u? K",ge"°eg dnStcn * enigen der Grieken LrVl ^fbwedigbdd: doch «aïdl ui? deeZei' 20nderli»ge Gewoonte vermeldende fwan1 ope'?v"rz0oReEk Tl f" MDcSS^ hastincs, en lil Ja"?edE'gm? Van deD Heer re nab?£e3lL?y; Vkl ■voor tusfd)en «"'oom» en eumfnes ' geen w aantrJÜ k V°'?end verl,aaI is het ho»fdzaaklyke 5 t t,een «y aantreffen by diodorus sic. Lib. XIX.  OVER EEN OOSTERSCHE GEWOONTE. 6o£ re MDCCLXXV, en zetten het, uit het oorfpronglyke ihancrit Perfifche taal over. De Generaal has- STos eVal de Vertilling uit het Perfisch aan den Heer iiALHED; 't Werk werd afgedaan, en te Londen, in t Jaar Mnrri XXVII gedrukt , onder den tytel; A Code of Ï^L^tl\^^tf*»»^"c C) De0udhdd deezei Wetten klimt zeer hoog op, en kan met geene zeSm bepaald worden. In het XXfte Hoofdftuk. Over Teem de Vrouwen betreft, luidt de plaats,van de= verbrandmefbreekende, „Het voegt eene Vrouwe, naa den dood haars E^t^enoots, zich in 't vuur met zyn Lyk te ver" br«den? Elke Vrouw, die zich dus laat verbranden, '* zal in het Paradys met haaren Egtgenoot blyven eene " menigte van Jaaren. Kan zy niet tot verbranden beflui" Sn dan moet zy eene onfchendbaare kuischheid bewaa* ren; blvft zy altoos kuisch, dan gaat zy na het Para" dvs' bewaart zy haare kuischheid met, zy gaat na de " Hel.'" Dit fchynt de oorfpronglyke Wet, volgens welke het verbranden niet geheel gedwongen gefchiedt, en ook ïietirheeWnrwillig. Het voegt eene Vrouw, dit wil zegïen het s eene daad, haar pasfende, en aan welker volRing eene groote belooning gehegt is ; maar indien Se zwakheid en befchroomdheid zo zeer de overhand hebben, dat eene Vrouwe niet verbrand konne worden kan men het egter niet met ftilzwygen voorby treeden' zv moet dan eene andere voorwaarde volbrengen , om ïregtild te weezen tot een toekomend geluk; zy moet eene fnbev ekte kuischheid bewaaren. Dit fchynt de eemgfte voorwaarde te zyn, ingevalle van weigering; en deeze vXag? wordende,' hadt de in 't leeven blyvende Vrouw geen vrees te hebben , dat het haar Charafler iets m t Tninfte zou bevlekken. Vol-ens iiolwell en halhed heeft men deeze eenvoudio-heid der oude Wet met verfcheide byvoegzelen, in laaSren tvd, vermeerderd. 'Er is bepaald, dat eene zwangere Vrouw niet kan verbrand worden : dewyl zy geen regt heeft om den dood haars kinds aan den haaren te hegten; 7v zal desgelyks de verbranding niet ondergaan, indien de San op een grooten afftand van zyne Vrouwe geltorven is , ef zy moest van hem kunnen krygen zyn Tulband of Gor- (*) Pundits zyn Gento» Regtsgeleerden , of geleerde Brt,* mnen9.die alleen de Shancrit taal verltaan. Ss 5  I <ïtO OPHELDERENDE AANMERKINGEN del» om dien op de Houtmyt te brengen; de eerde 1™*,. om verbrand te mogen worden , komt ™ i « f 2*52 ?i (W,ant by- de lndiaa™ * de^eïwvveS m zwang) by dier weigering komt de keuze S de tweede: het antwoord moet in vier en twiirti' uur-n en niet eerder, gegeeven worden; op dat me ïeeï voor' deel trekke van de eerfte vfaagen der droefenife ™ 1' keuze edns gedaan zynde van verbranden of aK dttüenl' kuischheid, kan men niet weder te niP-o-e S • pt de eerfte Vrouw, en ^tJi3?5riSï?S'S* SdlDg? ,°P ,andere tyden wei'ge™ zyTt bedden • het ergde gevolg deezer weigeringe is h/rlPn t™ T ' i zy onder ifet fcbMda^fc"1Êi^Ate dat te blyven omtrent hunne eigene eer f„ zuiver g, 2 het geluk hunner Familie niet te bevorderen " Ge'1 beun menigwerf, dat, indien de eerde V ot~kbider" toosis, en de tweede kinderen heeft, dc Xe " S mankt op_ de verbranding boven de eerde; teh einde zdks gelegenheid fehenke tot het bevorderen van Lare Kinde! en enTf "ft*** [iiïïdemi Worden ed le g ret ld fen van huT t™**® ^ f ryMen e" «SS^fc iren van inu Rang , en daan den meesten kans om in eer. hooger Rang te worden aangenomen. * t Gaat vast, dat de Braminen zich alle moeite geeven om de Vrouwen (waarom zy dus handelen, wee en zv zei* vebest,) de hoogde denkbeelden van roem en eer^in te uoezemen, te behaalen door de vrywillige OpoflS • d2 ven aan te grypen, als een byzondere zeeën, die haar onJiddelyk zal overvoeren in de hoogde JB,of fpheereS van zmvermg, zonder door tusfehen beide komende té moeten heen gaan. (*; In deezer voege, door haïc Mes- ters, 22 " X)^cB::amillen tellen veertien (holwell zegt vyftleiri „ few of Spheerens zeven beneden en zeven boveJde AitS „ (die ook een der Spheeren uitmaakt.) De zeven beneden dè „ Aarde zyn bewoond door Serpenten, de zes boven de Aar e „ zyn zo veele Paradyfen . tot het ontvangen der zodnni4n ' „ die verdienen van de beneden Aarde verheeven te worde De „ hoogde van aIIc de Spheeren wordt Suttee g: naamdnis ^e „ verblyfplaat, van br.HtoX, en diens byzondere Gunfleïin en " £n^%dtJe-r*b!yj "TV Heer brissot', door de Vereenigde Staaten van „ JL/ America reizende , geeft van het Landverblyf „ van den Americaanfclien cincinnatus , den Gene„ raai vvasuincton , en diens Huislyk leven, 't volgend „ merkwaardig berigt ; 't welk blykt gefchreeven te zyn „ vóór dat die onvergelyklyk groote Man, tot het Voor„ zitterfchap verkoozen werd by de Staaten , die, aan „ zyn beleid en dapperheid, eene lang betwiste Onafhan„ gelykheid, grootendeels, hebben dank te weeten. Dit „ zal, gepaard met een berigt van zyn overgang uit het „ Land- tot het Staatsmans leeven , geen onbehaagelyk „ ftukje , zo wy vertrouwen , voor onze Leezers uitmaaken." •& & Op het oogenblik dat ik te Alexandria kwam, brandde ik van ongeduld om na Moimt Vernon, het fchoone Landverblyf des Generaals Washington , twaalf mylen laager de Rivier af gelegen , te trekken. Derwaards reizende gaat men door vee! bosch; en twee hoogten overgetrokken zynde , ontdekt men het Huis, 't welk traai is , ichoon eenvoudig en bevallig van ligging» Voor 't zelve ontmoet men een nette laan ; aan de &eene zyde zyn Stallingen voor de Paarden en 't Vee; aan de andere zyde een Oranjerie, en Gebouwen, waarin de Negers werken. Op een foort van voorplein wordt veekrleï Gevogelte gehouden. Het Huis ziet op de Rivier Potowmac , en heelt een allerheerlykst uitzigt. Aau den kant na die Rivier heeft het een breeden en hoogen overwelfden gang. Het Huis is wel aangelegd en vol gemakken: en van buiten bedekt met eene foort van vernis, 't welk het Gebouw bykan> ondoordringbaar voor dep regen maakt. 't Was avond wanneer de Generaal Washington t'huis kwam, vermoeid van een reis door zyne Landgoederen waar hy een nieuwen weg aanlag. Menigmaal 'heeft men hem by cincinnatus vergeleeken , en die vergelyking is zeer  VAN C. WASHINGTON. Cl$ zeer juist. De Wereldwyd-beroemde Veldheer is tegenwoordig niet meer dan een Landbouwer, fteeds bezig met het beitiiur van zyn Landgoed, met het verbeteren zyner Gronden, en het bouwen van Schuuren. Hy toonde my een nog onvoltooide, eén groot gevaarte, omtrent honderd voeten lang en nog meer voeten breed, gefchikt om Koorn en andere Veldgewasfen te bergen. Rondsom dezelve zyn Stallen voor 't Vee, Paarden, en Ezels; de voortzetting van welk laatst gellacht, in dit Land onbekend, hy tragt te bevorderen. Het plan des Gebouws is met zo veel oordeels ontworpen, dat een man , zondar eenig gevaar , de Ruiven in korten tyd met Hooi en ander Levensonderhoud voor de Beesten kan vullen. De Generaal verhaalde my dit gebouwd te hebben, naar een ontwerp, hem overgezonden door den beroemden Engelfchen Landbouwer arthur youing ; doch waarin hy verfcheide veranderingen gemaakt had. Het Gebouw is van gebakken fteen, daar vervaardigd, en elk gedeelte van 't zelve, Uitgezonderd de dakfpanten en dekdeelen, welke hy, uit gebrek aan tyd, hadt moéten koopen, was op zyn eigen Landgoederen gegroeid. Het kostte hem niet boven de drie honderd Ponden. In Frankryk zou het meer dan 8o,coo Livres [3,333 Ponden] gekost hebben. Het vervaardigen van zulke voorraadplaatzen was Wat nieuws in Virginie. Zyne Paarden , Ezels en Muilezels weidden in de om>liggende velden. Hy berigtte ons ten oogmerke te hebben, om in zyn Land een voorbeeld te geeven van kunsiweidlanden , zo zeldzaam in 't zelve , en nogthans zo noedzaaklyk : dewyl het Vee dikwyls in den Winter gebrek aan voeder heeft. Hy hadt een fchoone Paarden -Stoetery, 't welk het ras van goede Paarden'in 't land kan doen in ftand blyven, en toonde ons twee fyne Ezels, van Malta en Spanje afkomftig. Zyn drie honderd Negers leefden in houten-huizen, verftrooid over zyn Landgoed, 't welk hier omtrent tien duizend Acres beflaat. - De Cylonel hümpreys, die by hem'als Secretaris woont, verzekerde my , dat washington's Landgoederen, op onderfcheide plaatzeh gelegen , meer dan tweemaal honderd duizend Acres bedraa- gen. De Generaal hadt uit Engeland een door en do«r kundig Landbouwer met diens Huisgezin laatfcn overkomen , en deezen aan 't hoofd der verrigtingen des Landbouws gefteld. Al-  6l6 tANDVERBLYF en HöISLYK eeeveiJ Alles in het Huis van Washington is eenvoudig; —* Zyne Tafel was wel voorzien ; doch zonder iets dat naar pragt geleek. Mevrouw Washington houdt het oog op alles, wat het Huishouden betreft, geflagen, en voegt, by de hoedanigheden van eene uitfteekende Landman's Vrouwe, die eenvoudige deftigheid, welke past aan eene Vrouwe , wier Egtgenoot den hoogften ftand bekleed heeft. Met dit alles paart zy die zagtaartigheid en oplettenheid voor vreemdelingen , welke Gastvryheid zo aangenaam maakt. Dezelfde hoedanigheden bezit haare beminnelyke Nigt, wier gezondheid, ongelukkig, zeer wankel is. Gy hebt gehoord dat ik den Heer chastillux berispte, dat hy te veel vernufts betoond hadt in het Portrait van dien Generaal gegeeven. Een gekunfteld Portrait van een ongekunfteld Man loopt geheel buiten het character. De goedhartigheid des Generaals ftraalt uit zyne oogen. Zy hebben niet langer dat vuur, 't welk zyne Officieren daarin befpeurden, toen hy aan de fpitze zyns Legers ftondt; doch onder het onderhoud klaaren zv op. In 's Mans gelaad zyn geene fterk fpreekende trekken, te welker oorzaake het moeilyk valt hem te treffen: waarom ook weinige der van hem gemaakte Afbeeldzels gelyken. Alle zyne antwoorden ontdekken Gezond Verftand, eene uitfteekende maate van Voorzigtigheid , .en een groot Wantrouwen op zich zeiven; doch teffens eene onveranderlyke Standvastigheid, als hy eenmaal eene zyde gekoozen heeft. Zyne Zedigheid kan niet nalaaten eenen Fransman hoogst te verwonderen. Hy fpreekt van den Amcricaanfchen Oorlog als of hy 'er het beleid niet over gevoerd hebbe; en van zyne Overwinningen, met eene bedaardheid , waar mede geen vreemdeling dezelve kan vermelden. Ik zag hem nimmer in drift gloeijen, of afwyken van die Bedaardheid hem zo natuurlyk eigen, dan wanneer hy zich over den tegenwoordigen toeftand van America uitliet. De verdeeldheden, welke [toen] in zyn Vaderland plaats, greepen verfcheurden zyne Ziel. Hy voelt de noodzaaklykheid om alle de Vrienden der Vryheid rondsom een middelpunt zamen te brengen , en om klem aan het Staatsbeftuur by te zetten. Nog is hy gereed om die rust, welke zyn Geluk uitmaakt, aan zyn Vaderland op te offeren. „ Geluk ," zeide hy onder anderen tegen my, „ Geluk beftaat niet in Groot„ heid, en is in het gewoel des Leevens niet te zoeken!" Deeze Wysgeer was dermaate doordrongen van de waarheid dier ftellinge, dat hy, van het oogenblik dat hy zich het  VAN G. WASHINGTON. 0I7 het gewoel der Wereld op zyne Landgoederen onttrok , alle Staatkundige verbintenisfen afbrak, en afftand deedt van alle Bedieningen in het Staatsbeltuur. Nogthans , ondanks zulk een Afltand , zulk eene Belangloosheid , zulk eene Nederigheid, heeft deeze hoogst bewonderenswaardige Man, Vyandcn ! Men heeft hem, in de Nieuwspapieren , fehandvlekken zoeken aan te wryven; hem befchuldigd van Staatzugt, van fnoode Bedoelingen ; terwyl zyn geheele Leeven, terwyl gansch America, kan getuigen van zyne Belangloosheid en de Regtheid zyns gedrags. Virginia is misfehien het eenig Landfchap , waarin hy Vyanden heeft; want nergens, buiten 't zelve, heb ik zyn Naam anders dan met diep Ontzag hooren noemen, gemengd met Toegenegenheid en Dankërkentenisfe. Gy zoudt 11 verbeelden, dat de Americaanen van hunnen Vader fpraken. Het zou misfehien geheel verkeerd .weezen Washington met de vermaardite Oorlogshelden te vergelyken ; maar hy is het Toonbeeld van eenen Gemeencbestgezinden; hy bezit 'er alle hoedanigheden, alle deugden, van. Washington fprak met my van den Heer la faijette, met tederheid. Hy merkte hem aan als zyn Zoon; hy zag met vreugde, fchoon gemengd met kommer, welk een rol deeze Heer ilondt te fpeelen in de Omwenteling toen in Frankryk beginnende. Over den uiftlag dier Omwenteling hadt hy zyne twyfelingen. Hy kende, aan den eenen kant, de drift der Franfchen om in internen te loopen; hy kende, aan den anderen kant, hunne verregaande zugt voor hun oude Ryksbeltuur en Monarchy: dat men deeze ongefchonden zou kunnen laaten, en eene Omwenteling daar ftellen, dagt hem belachlyk. Naa omtrent drie dagen ten huize van dien beroemuen Man doorgebragt te hebben , die my met beleefdheden overlaadde, en my veel onderregtings gaf, zo ren opzigte van den jongst gevoerden Oorlog als den tegenwoordigen Toeftand der Vereenigde Staaten van America, keerde ik, met wederzin, na Alexandria. Dus verre de Heer brissot. Met welk een oog de Inwoonders dier Landltreeke , waar deeze Heer dien Vader zyns Vaderlands aantrof, zyn vertrek aanfehouwde, toen hy het Landverblyf verliet om het Voorzitrerfchap te bekleeden by de Vereenigde Staaten van America , blykt uit het Vertoog, waar mede de Inwoonders van Alexandria meng, 1791. no. 14. Tt hem,  6l8 tANDVERBLYF EN HUISLYK LEEVEN hem, te dier gelegenheid, aanfpraken. 't Zelve is van deezen korten , maar treffenden , inhoud. „ Myn Heer ! Wederom vordert het Vaderland uwe j> zorg ■> gehoorzaam aan deszelfs wenfchen, niet bedugt „ op uw eigen rust en gemak, zien wy u andermaal gereed „ om het gezegend Landleeven vaarwel te zeggen; en dit „ in een tydperk des leevens, wanneer de ftem der Natuure „ zelve eene voorkeuze van rust fchynt te wettigen. „ Niet om uwen roem als een Krygsheld te verheffen — „ niet om onzen dank uit te ftorten voor uwe gedaane „ Dienften — niet om de regtmaatigheid te erkennen van „ de onvoorbeeldlyke Eer, U opgedraagen door de vry„ willige en algemeene ftem van drie millioenen vrye Lie„ den, 111 uwe verkiezing tot de eerfte post in 't Staatsbe- »•» [}üm' met °m de Vaderlandsliefde, welke uw ge- „ drag ter regelmaat ftrekt, te bewonderen vervoe- „ gen zich uwe Buuren en Vrienden tot U. Aanfpoo- „ ringen , min fchitterend , maar tederder, drvven ons „ aan. •—-•De eerfte en beste der Burgeren moet ons ver„ laaten ! Ouden moeten hun Cieraad ! onze Teu*d haar „ Voorbeeld ! onze Landbouw zyn Verbeteraar! onze Han„ del zyn Vriend! onze opkomende Academie haaren Be„ Ichermer! onze Armen hunnen Weldoener! en binnen„ landfche Vaart op de Potomac , (eene zaak vol van de „ uitgeftrektfte nuttigheid, en reeds door uwe onvermoeide „ poogingen deels in trein gebragt,) haar Invoerder en Bevorderaar! verliezen. „ Vaar wel!.. Gaa... en maak een groot Volk geluk„ kig — een Volk, 't geen dubbel dankbaar zal weezen " befchouwt?6 nieUWe °p0fferi"S voor deszelfs belangen „ Aan dat Weezen, 't welk, naar zynen wil, vast en los „ maakt, beveelen wy U. Mogt het, naa de volvoerd „ van de allergewigtigfte bezigheid , waar toe gy wordt „ opgeroepen ons den besten der Mannen , den meest „ bemmdften Medeburger, wedergeeven i" Op deeze Aanlpraak door den Heer Óenots ramsay, Major, uit naam der Ingezetenen van Mexandria gedaan en overgeleverd op den zestienden van Grasmaand de^ Jaars MDCCLXXXIX , gaf de Heer washSjT»? volgend nadruklyk en hem zo zeer kenfchetzend, Antwoord „ Schoon & het met behoef te verbergen, kan ik nog„ thans met befchry ven, welke ftnertlyke gewaarwordin- j> gen  VAN G. WASHINGTON. 6ig „ gen ik gevoelde toen ik gedrongen werd eene keuze te „ doen, om het Voorzitterfchap in de Vereenigde Staaten ,, aan te neemen, of van de hand te wyzen. De eenpaa,, righeid der Verkiezing, het Gevoelen myner Vrienden, „ my uit verfcheide Oorden van Europa, zo wel als uit „ America, medegedeeld; de blykbaare wensch der zodani,, gen, die niet geheel voldaan waren over de Staatsgeftel„ tenisfe in de tegenwoordige gedaante, en de brandende „ Begeerte van myn kant , om een Werktuig te mogen „ weezen tot het bevorderen van de goedwilligheid myner „ Landsgenooten jegens elkander hebben my tot het aanvaarden van die post overgehaald. ,, Zy die my best kennen, (en gy, myne Medeburgers! gy behoort, uit hoofde van uwen ftand, tot dat getal,) „ weeten beter dan iemand anders, dat myne zugt tot een afgezonderd Leeven zo groot is, dat geen tydlyk belang buiten eene overtuiging van Pligt, my zou hebben kun- nen beweegen om afftand te doen van myn eens geno,, men befluit, om r.immer eenig deel te neemen in het be,, Jtuur van Staatszaaken! Want welke mogelyke voordee- len kan ik in myne jaaren, en in myne omftandigheden, my voordellen, om my weder te begeeven op den on,, geduimen en wisfelvalligen Oceaan des openbaaren Lee- J} vens! Ik voel geene noodzaaklykheid om openlyke „ verklaaringen te doen te uwer overtuiging, myne Lïee,, ren ! van myne verknogtheid aan u, en deelneeming in „ uwe belangen. Het geheele beloop myns leevens ligt voor uwe oogen bloot , en myne voorgaaude Daaden ,, moeten, veeleer dan myne tegenwoordige Betuigingen , tot waarborg van myn Gedrag in het toekomende ftrekken, „ Intusfchen bedank ik u op 't hartlykst voor de betui» ,, gingen in uwe Affcheids- Aanfpraak. 't Is waar, „ juist naa dat ik vaarwel gezegd heb aan myne Huislyke „ Betrekkingen, is deeze tedere proeve van uwe Vriend,, fchap maar al te zeer gefchikt, om myne aandoeningen „ op nieuw en fterker te roeren, en myn leedweezen over ,, het verlaaten der genietingen des Amptloozen Leevens „ te vergrooten. ,, Niets blyft 'er voor my over , dan my zeiven en u s> aan te beveelen aan de Befcherming van dat Goedgundig „ Weezen , 't geen ons , in eene voorige gelegenheid, „ gelukkig weder zamen bragt, naa eene lange en droeve „ fcheiding. Misfehien zat die zelfde goede Voor- Tt 2 „ zb*  , 02» LANDVERBLY'F EN HUIILYff LEEVEN „ zienigheid ons hetzelfde hartroerend geluk weder fchen« ken. ,, Maar — myne Medeburgers! woorden ont- „ breeken my. Ünuitfpreekbaare aandoeningen moeten overgelaaten worden aan een meer beduidend ftilzwy„ gen: terwyl ik u , met een van leedweezen kloppend „ hart, u allen, myne genegene Vrienden, en goede* Na- buurert, Vaarwel! zeg (*)". In de woorden en daaden van groote Mannen doet zich eene verrukkende eenpaarigheid op: laaten wy, ter bevestiging hiervan, het oog flaan op Washington , daar hy den grooten flap deedt tegen welken hy met zo veel zorgs hadt opgezien. De vereerende ftaatlykheden, die zyne Inhuldiging tot Voorzitter te New-Tork vergezelden, de Godsdienstverrigtingen en Vreugdebetooningen te dier gelegenheid, zyn uit de Dagpapieren van dien tyd bekend; als mede, dat hy. in dit geval, even als in voorgaande, weigerde eenige geldbelooning voor zyne dienften, den Vaderlande beweezen, te ontvangen : en fchoon zyne Aanfpraak toen gedaan , ook bekender moge weezen , dan het Affcheid der Burgeren van Alexaniria , en zyn Antwoord daarop hier boven opgegeeven , kunnen wy niet nalaaten dezelve hier te plaatzen , als zeer characterfchetzend en vol van die edele gevoelens, welker herhaaling en infeherping niet te wraaken is. Hoort den Godsdienltigen Staatsman , en weest overtuigd dat Staatkunde met Godsdienst, met Braafheid, beftaan kan — dat dezelve anders dien naam niet mag voeren; maar met eenigen anderen, enden flegtiten dien men met mogelykheid bedenken kan, mag beftempeld worden Meieleden van den Raad! en van het Huis der Vilksvertegenwoordigers! „ Onder de Lotgevallen in dit wisfelbeurtig leeven, kon geene gebeurtenis my met grooter kommer vervullen, „ dan die, waarvan, op uw bevel, de bekendmaaking my s, werd toegezonden, en welke ik ontving op den veer„ tienden van deeze Maand (f). „ Aan den eenen kant, word ik opgeroepen door myn » Va- (*) Univerfal Magaz. Vol. XXXVI. p. 101. Ct) De Voorzitter deedt deeze Aanfpraak op den 30 April  VAN G. WASHINCTON. 4il „ Vaderland, welks ftem ik nooit dan met eerbied en „ liefde kan hooren, uit een verblyf, 't geen ik met de „ hartlykfte voorkeuze gekoozen had, met dc ftrcelende „ hoope en het onveranderlyk befluit, dat het my ter yryplaats zou ftrekken in myne afneemende Jaaren, „ een verblyf, 't welk my eiken dag zo wel noodzaaka, lyker als dierbaarder geworden was, daar zich hebbelykheid by neiging voegde, en, uit hoofde van de „ veelvuldige zwakheden ten opzigte van den ftaat my,, ner Gezondheid. —— Aan den anderen kant, kan de grootheid en moeilykheid van de Post, tot welke, „ de Item myns Vaderlands my riep, genoegzaam zynde om den wysften en ervaarendften yan deszelfs Bur„ geren op te wekken tot een onderzoek vol wantrou*. wen aan zyne bekwaamheden, niet misfen, kleinmoe„ digheid te doen gebooren worden by eenen, die, met „ mindere gaven van de Natuur bedeeld, en onbedree„ ven in de Pligten van Burgerlyk beftuur, byzonder bewust moest weezen van zyne eigene gebreklykheden. „ ln deezen ftryd van aandoeningen is alles wat ik durf erkennen, dat ik my getrouw bevlytigd heb myn ,, pligt op te maaken, uit eene juiste waardeering van elke omftandigheid , die 'er op kon werken. Alles, „ wat ik durf hoopen, is, dat, indien ik in het volvoe„ ren van deeze taak des zelfonderzoeks, my te veel heb laaten vervoeren door eene dankbaare herinnering van ,, vroegere voorvallen , of door een te verregaande gevoeligheid voor deeze alles overtreffende proef van het' vertrouwen myner Medeburgeren; en heb ik te deezer oorzaake al te weinig myne onbekwaam* heid overwogen, zo wel als de ongezindheid tot de „ gewigtige en onbeproefde zorgen , welke my thans ,, wagten, myne dwaaling zal verfehoond worden door „ de beweegredenen, welke my misleidden, en de gevolgen s, daarvan zullen beoordeeld worden door myn Vader„ land , met eenig inmengzel van die partydigheid, uit „ welke zy eerst voortfprooten. ,, Deeze de indrukzels zynde, onder welke ik, in ge„ hoorzaaming van het openbaar opontbod, tot de tegen„ woordige Post toetreed , zou het hoogst onvoegelyk ,, weezen, indien ik, by dit eerfte bedryf myner Bedieninge, naliet myne vuurige Gebeden op te zenden tot dat Almagtig Weezen , 't welk het groot Heelal regeert, dat in de Raadsvergaderingen der Volken voorzit, en Tt 3 „ welks  S«2 LANDVERBLYF EN HUISLYK LEEVEN welks Voorzienigheid allen menschlyk gebrek kan verii vullen, ten einde zyn zegen aan de Vryheid en het Ge& luk des Volks van de Vereenigde Staaten, een Staat^be„ Ituur heilige, door hun zeiven ingefteld- ter bereiking „ van deeze gewigtige oogmerken; en elk Werktuig, in het bcitüur gebruikt, in ftaat ftelle, om, met eert sre,, wenschten uitilag, de zaaken, tot zyn Post behoorende, te volvoeren. In het toebrengen van deeze hulde aan den Grooten „ yeroorzaaker van allen gemeen en byzonder welzyn, „ nou ik my verzekerd, dat ik niet minder uwe gevoelens „ dan de myne uitdruk; en zo wel, die myner Medebur„ geren in t algemeen, als van ieder onzer in 't byzon" -a T~ Geen Volk kan meer da" h-* Volk der Veree„ nigde Staaten verbonden zyn, om dc onzigtbaare hand, „ die alle zaaken der Menfchen beftuurt, te erkennen en „ te aanbidden. Elke ftap , door welken zy gevorderd „ zyn tot het characltór van een Onafhanglvk Volk, fchynt „ gemerferekend door eenig blyk van de werking der Vour„ zienigheid. En in de gewigu'ge Omwenteling, voltrok„ ken door het ftelzel van hun vereenigd Staatsbeffuur, ,, kunnen de bedaarde raadpleegingen, en vry willige toe,, ftemmingen ,van zo veele onderfcheiden Gemeenfchappen, „ uit welke cue gebeurtenis gebooren werd, niet vergeleeken worden met de middelen, waardoormen de meeste Staaten grondvestte , zonder dat in ons opkome eene „ Godvrugtige Dankbaarheid , gepaard met nederig voor„ uitzigt op de toekomende zegeningen, welke de genoo- „ tene lchynen te voorfpellen. Deeze bedenkingen, hervoortkomende uit den tegenwoordigen ftand der zaa„ ken, dringen te fterk op myn gemoed om te onder se„ houden te worden. Gy zult u, vertrouw ik, met niv ,, willen vereenigen, in te denken, dat 'cr geene zyn, on„ der welker invloed de (tappen van een nieuw en vry „ btaatsoelluur, met meer gerustheids, kunnen begonnen 3, worden. ö ,, By het Artykel over het Uitvoerend Departement is ,, den Voorzitter, als een Pligt, opgelegd, aan uwe overwet- ging aan te beveelen zodanige Maatregelen als hy noodis. en ,, nuttig zal oordeelen, De omftandigheden, in welken ik u aantref, zullen my ontilaan van in dit onderwerp verder „ te treeden, dan u te wyzen tot het Groot Conjtitutionaal „ darter, waaronder gy vergaderd zyt, en 't welk, door », uwe magt te bepaalen , de voorwerpen aanwyst , op wel-  VAN «• WASHINGTON. C23 „ welke uwe aandagt zich moet vestigen, 't Zal voegelyker weezen aan deeze omftandigheden, en zamenftemmender met de gevoelens, die my bezielen omt,m plaats eener aanpryzinge van byzondere maatrege en tefiellen de fchatting, welke men verlchuldigd is aan de BeI- kwaamheden, Se' Braafheid en de Vaderlandsliefde wel% ke de Charters vercieren van hun , die gekoozen zyn „ om ze te beraamen en aan te neemen. „ In deeze loflyke hoedanigheden befchouw ik de ze„ kerfte waarborgen , dat , gelyk, aan den eenen kant, geene plaatslyke vooroordeelen of verbintemsfen g en l byzondere oogmerken , geen partyfehappeu , het veel bekend en billyk oog', welk moet waaken over dee, ze groote verzameling van Gemeenfcnappen en Belan' gen! zullen misleiden; z® ook, aan den anderen kant, de grondflagen van ons Volksbeftuur zullen rusten op de ! zuivere en onwankelbaare beginzelen van Zedekuiide en dat de uilfteekendheid onzer vrye Regeennge zal fcjiitteren door alle de hoedanigheden, die de genegenheden j, der Burgeren kunnen trekken, en eerbiedems van de Wereld afvorderen. , . „ „ lk ftaaroog op dit vooruitzigt met al die voldoening, „ welke eene vuurige liefde tot myn Vaderland my kan inboezemen, naardemaal 'er geene waarheid op vaster , grondflag fteunt, dan dat 'er in de huishouding en loop der !, natuure eene onlosmaaklyke band beftaat tusfehen Ge, luk en Deugd; tusfehen Pligt en Voordeel; tusfehen i de waare Grondregelen van eene eerlyke en grootmoe, dige Staatkunde, en weezenlyke belooningen van alge, meene Welvaart en Geluk. Dewyl wy ons met nnn moeten verzekerd houden, dat het gunftig nederzien des , Hemels nooit verwagt kan worden door een Volk, t welk de eeuwige regelen van orde en regt verfmaadt 1 welke de Hemel zelve vastgefteld heeft; en dewyl het ;, bewaaren van het heilig Vuur der Vryheid, en de be' ftemming om een voorbeeld eener Gemeenebcst-Regeerin* te ^eeven, aan de handen des Americaanfchen Volks '! is toevertrouwd; hiervan zal het eene volkomene , ' en misfehien beftisfende, Proeve kunnen geeven. Behalven de gewoone voorwerpen, uwer zorge aanbe«•! volen, zal aan uw oordeel ftaan te beflisfen, in hoe verre ., een gebruik van de opgedraagene magt by het vyfde ArtykefderConftitutie voege!yk is in de tegenwoordige tyds„ gelegenheid, door den aart der tegenwerpingen tegen het 'Pt 4 »> "el"  &H LANDVERBLYK ËN HÜiSLYK 'LEEVEK 5, ftelzel mgebragt, of'door de maate van •ongerustheid', -, die dezelve heeft doen gebooren worden. In ftede van. •>■> my te vermeeten, byzondere raadgeevingen daar omtrent in 't midden te brengen , in welke ik' het geleide zou „ misfen van het licht ontleend van voorkomende ingehragte bedenkingen , zal ik my wederom geheel verlaaten op uw oordeel , en tragten na het algemeene „ welweezen: want ik hou my verzekerd, dat," terwyl „ gy zorgvuldig zult vermyden alle verandering , welke „ de zegeningen van vereenigd en daadlyk beftuur kun,, nen in gevaar brengen , of die de aanftaande lesfen „ der ondervinding behooren af te wagten; een eerbied „ voor de onderfcheidende Regten van Vry e .Lieden, en „ een agt geeven op de openbaare eensgezindheid zal ge„ noegzaamen invloed hebben op uwe 'raadpjeegingen „ over de vraag: hoe verre de eerfte meer onwankelbaar „ bevestigd, en de laatfte veilig en met voordeel be„ vorderd, worde, „ By al het aangevoerde heb ik nog ée'ne Aanmerking te „ voegen , die allereigenaartigst in het Huis der Volks„ vertegenwoordigeren voegt, Deeze Aanmerking betreft „ my zeiven, en daarom zal ik ze zo kort mogelyk voor.„ draagen. Toen ik my de eerfte keer vereerd vond-met „ het verzoek om myn Vaderland te dienen, ten tyde van „ den hachlyken ftryd voer deszelfs Vryheid , vorderde „ het licht , waarin ik myne pligtsbetragting befchouvvde, ,, dat ik aiftand deed van alle Geldbelooning. Van dit a, befhiit ben ik in geen geval afgeweeken. Nog onder „ dezelfde indrukken ftaande, die dit befluit'veroorzaak„ ten, moet ik, als my niet voegende, van de hand wy„ zen, allen aandeel in de perfoonlyke baaten, die vast„ gefield mogen weezen als eene volduurende belooning „ voor het Uitvoerend Departement; en moet, gevolg„ lyk, verzoeken , dat de Geldbelooning voor de Post, „ welke ik bekleed, geduurende den tyd dat ik 'erin bly„ ve, mag.bepaald zyn tot zodanige daadlyke kosten, als „ men oordeelt dat het algemeen wel weezen "vordert. „ In deezer voege u myne gevoelens opengelegd heb» -j, bende , gelyk ze by my opkwamen , ter gelegenheid , die „ ons zamen deedt vergaderen, zal ik thans myn affcheid ?, neemen; doch niet zonder my nogmaals te vervoegen „ tot den Algoeden Vader des Menschdoms, met nederige i, fmeeking , dat , naardemaal het Hem behaagd hebbe », het Volk van Am-erica te begunitigen met de gelegenheid om  VAN C. T7ASHINCTON. - 625 _ om ki,w&o*m ^^m^^»lf\^\^^m om in eene onvoorbeefdelyke ecnsgezmdlieid bepaalm" c-en te maaken over eene Regeeringsvorm, tot meerder " zekerheid van hunne vereeniging eii bevordering van " hun Geluk,' zo ook zyn Godlyke Zegen even zigtbaar " moge doorffraalen, in de wyder (trekkende uitzigten, de " bedaarde raadpleegingen en de verftandige-maatregelen, " van welke het welgelukken deezes Landbeftuurs moet af'l hangen (*)"-. (*) Univerf. Magaz. \ Vol. LXXXV. p. 42. TKOEVE OVER DE VLEIERY, TEN DIENSTEDER JUFFERSCHAP,; EB HET ONGELL'KKIfi lot VAN DE DAAR DOOR, BEDORVENS PATIMA. (Uit het Engelsch.) Mifcri quibus Intentata mies. 1 an uoratius. Im'x zyn twee foorten van Lof, tusfehen welken het, voor 'J2, ons Geluk, van de hoogfle aangelegenhfid is,.dat, wy een behoorlyk onderfcheid maaken.; maar welke de grootsheid en mangel aan genoegzaame Wereldkennis,- ons maar al te dikwyls doen onder elkander verwarren, en de een voor de ander neemen. De gedrongene.of overgedreevene, ont- ftaande zomtyds uit eene begeerte om onzen eigen trots te ftreelen, door het zeggen van-fraaije dingen — zonder onderfcheid tot wien, of waar over; maar algemeener, uiteen wensch om, door beweegredenen van eigenbelang gedreeven, de Eigenliefde te bedriegen der zodanigen, tot welke wy ons vervoesen, en de opregte, of ongedwongene, voortvloeiende uit d" zuivere-bron van niets ergs bedoelende eenvoudigheid, on afgeperst door ■ een edel gevoel van verdiende , of eene vriencflyke . verknogtheid aan het begunftigd voorwerp , welke dezelve tragt te onderfcheiden. In de eerfte foort van Lof gaan de woorden altoos de gedagten te boven; in de laatfte overtreffen de gedagten de woorden- of liever de gevoelens klimmen boven woorden en bevatting In de eene zwellen de uitdrukkingen met alle woordenpraal , en laaten de meening (die meest weinig beduidend is ) op een verren afftand beneden; in de andere klimt het ■ Tt 5 £e-  fcG PROEVE OVER DE VLEIER*. gevoel met een ongewillige drift, ea is door geene welfpreetenheid te agterbaalen. - wciipree Het is misfehien eene ongevoeligheid voor dit foort van onderfchciding in (hikken van Letterkunde, 't welk een beuzelaetig (lag van heden de gedwongene opftellen van onze Deila Cru cas (. ) zo uitmuntend fchoon doet vinden; en de fchoolVosdge oordeelkundige voortbrengzels, van eenen geheel andereu (tempel, met ftrengheid doet behandelen: de lig.e vernuften van de eerfte klasfe worden gereedlyk opgeblaazen, door den dwarrelwind van woordenrykheid ; en het koel oordeel van de tweede wordt, door den zwaaren last. van onbekookte geleerdbeid, verhinderd om v!uQt te neemen met den geest van edelaardiger opftellen. Zo dat de Vitter , en de Oordeelkundige, in citgeva , menigwerf, gelyk ftaan, beiden lettende op woorden,' kóinen ^ Zuiveren ^"maak het °P 'c GevoeI lflat aan- Maar, om weder ter zaak te keeren, het bedrog, of de Loffpraak yan het Hoofd , geene oorfpronglyke warmte bezittende, zullen de woorden met gedrongene poogingen voortgezet worden, om een-kunftigen gloed te verkrygen. Doch de opregte Loffpraak fpruit warm. uit den oorlprong voort, behoeft geen gedwongen aandrang, en bereikt het beoogde doel. Deeze heeft vee! of alles aan de vinding te danken, en gaat van «le lippen tot de ooren — geene komt onmiddelyk uit het hart voort, en vervoegt zich,zonder eenig verder behuipzel te behoeven', mdien geen tusfehen beiden komende vooroordcelen zulks beletten, rechtftreeks tot de aandoeningen. Dan , dewyl bet gros des Menschdoms meer oor dan ziel fleert, is het geenzins te verwonderen, dat het veel gemaklyker valle t zelve af te trekken door deeze klanken , welke het Hoofd gebruikt, dan te binden door zich tot de aandoenlykheid ie vervoegen. 1 Het ("mert my , dat deeze Aanmerkingen immer toepasfelvk zonden weezen op de fchoone Sexe, wier eisch, op meerderheid ei t (tuk van tedere aandoenlykheid , zo rechtmaatig erkend wordt. Nogthans gaat het vast., dat de tegenwoordige wyze van Opvoeding , en de heerfchende mode der hedendaagfche Galanterie, in zo verre deeze beminnenswaardige gefteltenisfe verheerd hebben, dat de aandoeningen der fchoonen , in een byzonder geval, maar al te dikwyls de fpeelbal worden van haare hebbelyk geworden e Trotsheid. In haare kindschheid misleid door de Vleiery van Ouderlyken Hoogmoed, duizelig gemaakt door eene ontydige inagtneeming van meeding en Optooi, en ("nu eens door gewoonte, dan weirrabicbatf'"ü< k■"nföhi 5iï>V -vtiui l> "!''. 'J ' ' der *£\.Pella CT,'?fl is rte.cc^»"i»g van een der Dichterlyke Bydraagcrs to: «en Morgen • Nieuwspapier,  proeve over de vleiery. <~2? tier door gemaaktheid) vreemdelingen geworden ten opzigte van Sf ftem der waarheid, zo van onze Sexe als yan haare eigene, fchy en zy, door eene wreeds noodzaaklykheid, onderhevig aan eene bedriegery , van welke al te veelen, van die haare Befcher. fners moesten weezen , zich bedienen om een onedelmoedig vnTrdael te trekken; 't Is aan deeze omftancigheid, dat vvy voornaamlyk moeten toefchryven den voorfpoedigen mtflaj;, met welke eene jeugdige fchoonheid zo menigmaal aangezogt word^c-or Heeren van rype of reeds tot verval neigende Jaaren; S lang gewoon het pad der Galanterie te betreeden, weeten toe'zv zich behendig te vervoegen hebben by haam vooroordeelen, en hoe met een fchoon voorkomen eene drift te verguiden welke zy geleerd hebben te veinzen. FatTma, het éénig kind van haare op haar zeer geftelde Ouderen* hadt eene gedaante, die, van de vroegfte kindsheid ?f cene aantrekkelykeSchoonheid beloofde, en in den loop van ze'tiei lachende Jaaren, onder de naauwlettende zorge van die h omdngden, opgegroeid was «n f*»^"^.^ imnnelvkheid. Haare fraaie blaauwe oogen waren reeds wèSeekend geworden in de. taal van het hart, en haare zag e kleur was geverfd met den zedigen blos van aankomende drift, die het hart des aanfchouwers tot Liefde prikkelt. Vatima was niet onbewust van haare bekoor ykheden : naardemaalde voornaamfte zorg haarer Ouderen zich altoos bepaald hadt tot haar Perfoone , en haare geheele Opvoeding ftrekte om S?r zodanige begaafdheden te doen verkrygen als konden Sekke om de nLurlyke bevalligheden oP te luisteren, hadt "v n 't einde, geleerd de volle waarde te ftellen op die perfoonlvke Voordcelen, met welke de Natuur haar zo milddaadig hadt' befcho^en; on trent de verwaarloosde fchoonheden haarer Ziele was zy indedaad (zo wel als haare Ouders,) geheel onbe. flasdaiam. en, eenigermaate, onbewust.» Zodanig was de Heldin myner Gefchiedenisfe, als zy aai* baar Theetafel, (reeds de geliefde verzamelplaats van Meuevryers geworden,) voor de eerfte ket% den jongen aimwell* " Deeze waardige Jongeling hadt eenige trekken in zyn Characler, die, in de tegenwoordige Eeuwe, niet konden misfen als bu.tenfpoorig aangezien te worden. Hy bezat het kieschfte Gevoel, zon. der zich daarop te verheffen, en eene verknog;theid aan opregthe.d welke geene ingevoerde vormen van befchaafdhe.d, of beweegredenen van belang,hem immer konden doeft fchenden. Hy was een nalaat Heer, zonder een Lichtmis te weezen: en fchoon een Liefhebber van Weetenfchap cn Geleerdheid , hadt hy mmi« sedoogd, dat drogredenkunst, of valfche hoogmoed , hem ttfo tvn Godsdienst beroofde. Maar , 't geen het meest tot onze zaak in deezen doet, is de zonderlinge wyze , waarop. hy zyne fterke genegenheid voor de Sexe betoonde. Want daar hy  628 PROEVE OVER DE VLEIBRY. keuren, paarde hv 7vnP u • •en Lraafh<-'d moest goed- fi.«xiSHar~ JSsss wyze van vryen °°r aan eene meer behaaglyke fes £ - s saaspssfe s-ssrs * e VJll"e i' zo dat zyn oordeel het kon goedkeuren de kragt der Natuure"! Ih^eïoeïïe JhT^lT^ V°°V moed,  PBOEVE OVER BE vfcïIER*.' 5t$ móed, 'vernederde hy zich, om mét zyn Mededinger op gelyke» voet te komen , en dewyl de Minnaar en de Vermaaner met geen voordeel konden veieenigd blyven , Hemde hy , fchoon niet zonder wederzin, en zugtende toe, om aan de vuurige aandoeningen des Minnaars de edelmoedige gevoelens van een Raadgeever op te offeren. Veelligt zou men verwagten, dat de overwinning zich nu aan zyne zyde zou verklaaren. Jeugd, vernuft, manlyke fchoonheid, perfoonlyke bevalligheden, gepaard met ruime Middelen, ilonden tegen over iemand , die, in 't afneemen zyner jaaren , ibykans alle deeze aanpryzingen derfde. Maar gnatho's gebreken werden ruim en ryklyk geboet; doorJeerd in de fchool der minneftreeken , wist hy hoe het onbewaakte hart op de zwakfle plaats te naderen. Hy betuigde zyne volle overgegeevenheid aan de bekoorlykheden zyner Zielsvoogdesre, met zulke uitgezogte woorden en keur van taal, als haare verbeelding geheel innam, het oor en teffens haaren trots ftreelde. Hy wist die fnaaren van Loftuiting, welke de zedige Loffpraak van den jongen aimwell maar even getokkeld hadt, zo t© roeren, dat ze een allerverrukkendst geluid gaven ; hy haalde die Zielsbekwaamheden, welke de eerlyke eenvoudigheid zyns Medevryers flegts aangemerkt hadt, als eerst uitfprniteude , en, ter verdere aankweeking^angepreezen , op, als reeds ten vollen ryp. In 't kort, gnatho deedt zyne beloften van Liefde en eeuwige Aanbidding , in zodanige bewoordingen van verrukte geestdrift , als hy begreep dat Vrouwlyke trotsheid verwagtte , fchoon hy nimmer bedugt wasr om zyne Gevoelens te raadpleegen, en hoe veel zyne betuigingen verdienden; terwyl aimwell , die, met de daad meer gevoelde, dan de kragt van fpreekwyzen kon; uitdrukken, flamelde , wanneer hy poogde zyne Drift met woorden te uiten, en alleen de opregtheid zyner verkleefdheid aan het geliefde Voorwerp, door afgebrooke beloften en zugten, kon te verftaan geeven. De voorkeus, welke fatima toekende aan den listigen Knaap , was welhaast ten vollen zigtbaar; en de edelmoedige Minnaar, daar hy ongelukkig flaagde , wilde geen getuigen weezen van de zegepraal zyns Mededingers. Hy vertrok daarom uit zyn Vaderland, om, in de verftrooijng van het Krygsleeven, (ter piaatze waar de Menschlyke Natuur llreedt om het herkrygem van haare wettige Regten,) eene hooplooze Liefdedrift, welke ïy dage nooit te zullen kunnen te onderbrengen, te verdooven. Gnatho, dus meester gelaaten in het ftrydperk der Liefde, liec geen tyd verlooren gaan, om het loon zyner overvvinninge te verwerven: en dewyl het, de zaaken befchouwd zynde, gelyk ze gefchaapen ftonden, zeer twyfelagtig was, of het hem zou gelukken de toefletnming der Ouderen te verwerven, voadt hy het  PHOEVE OVÏR DE VLEIERY. feet niet moeilyk fatima over te haaien, om haare toeftemmins te geeven tot het wegloopen uit het Ouderlyk huis • De gelukkige morgen was bepaald, op welken, 'vóór dat de Zon de daken der huizui in Berkelefs-fquarc befcheen, fatima de dwmglandy haarer Ouderen zou ontvlieden, in de verlangende armen van den verrukten Minnaar, die dus lang niets meer gedaan hadt dan liefdeverklaaringen , zonder rechtftreekfehen aanzoek uit te boezemen. Ja het uur was befterod, het kwam, en -vondt de verwagtende jonge Juffrouw reeds gekleed tot den af. gelprooKen tocht; vol verlangen reikhalzende na het beraamde teken, en zich, op elk geritzel van den wind, verbeeldende het •rydtuig te hooren Maar zy luisterde te vergeetsch Geen geraas van de wielen des rydtuigs, geen teken! Alle oogenblikken keek zy op haar Horlogie, en zag den wyzer over het beftemde uur gaan. Zy twyfelde of dit haar niet bedroom: zy gluurde uk het venfter, en niets, 't welk na g.natho geleek, naderde; zy raadpleegde haar Uurwerk andermaal; vergeleek het met den aanbreekenaen morgen, en zag weder ten venfter uit; jn eene gansch moeilyk vallende verwarring van gedagten poogde zy haare hoop leevendig te houden, tot dat de volle dageraad haar aanmaande te bedde te gaan , met angstvallige gedagten over de wreede te leurllelling. . Met één woord , gnatho hadt den avond te vooren een jonge Juffrouw van veel meer middelen (by welke hv den Minnaar ten zelfden tyde gefpeeld , en die , meer Coquettery bezittende, hem langer in tvvyfel gehouden hadt) bewogen . om met hem na Gretna Green te gaan, en de Postchais, reeds gehuurd om fatima weg te voeren , diende hem op de voordeeliger, en daarom meest verkiesbaare, heentocht met de losfe fur. filla. Fatwa, dit verneeraende, was geheel raadloos; het herdenken aan den jongen aimwell, wiens opregtheid en deugden zy v-rfmaad hadt, vermeerderde haare ongelegenheid op het maaken der vergelyking, het leedt lang, eer haar geest eenige maate van bedaardheid bekwam ; doch de bedaarde helderheid der Ziele keerde nooit weder. Befchaamd over haare eigene dwaasheid en afkeeng van de Wereld , is zy in een andere Landllreek gaan woonen, om, in eenzaamheid, haar Menfchenhaat te koesteren , en de verraadlykheid te vervloeken van eene Sexe , by welke zy Deugd , Opregtheid en de belangloosfte Liefde zou hebben aangetroffen , haat ydele trots haar oordeel niet verblind , en aangezet om het voorgefteld geluk van de hand te wyzen. Jeugdige Schoonheden! luistert na de ftem eens Raadgeevers en Vnends, die voor eene al te zuiver eene Liefdedrift gevoelt, om met bezorgd te weezen voor het welzyn van alle. Luister: Schoonen ! na een vriendlyke Les : Offert aan geen niets-  ' PROEVE OV2R DE 'VtEIERY. C$1 tdetsbeduidenden Hoogmoed het Geluk uws Leevens öp; hoort niet na de overgedreevene taal der Aanbidderen. Zuivere Genegenheid is zedig , en even als Waarheid eenvoudig , en rtk zich zelve te beminnelyk, in 't oog der onbedorvene Natuure, om de bedriegeryen der kunst te behoeven. Vliedt, over- •zulks , de zodanigen, die u eerbieden als Godinnen en Engelinnen: want wy gelooven niet dat gy Godinnen of Engelinnen zyt , en wenfch'en zulks in geenen deele. 't Is niet het fehitterend Vernuft , altoos overboodig in uwen lof; 't is niet de ftreelende tong, vaardig om u de aanbiddendlte betuigingen te doen ; maar de afgeperfte zugt, de ontglippende traan, di» -de kunstloosheid van het opregte Hart aanduidt. Maar vrugtioos klinkt de waarfchuwende ftem des vriendlykén Raadgeevers, indien Ouderlyke zwakheid der Trotsheid bot viert, door het kindcdyk Hart te bederven, met den vroeg gegeeven lof van verwelkende bekoorlykheden ; en de zaaden 'van verderf te koesteren, door alle aandagt te vestigen op den tooi uwer Perfoonen : want dan zal het beminnelykst en best geleibaarst gedeelte der Schepping, onvermydelyk, 't flachcoffer worden van Vleiery in haare Jeugd , en die jaaren , welke anderz'ms bekroond zouden worden met Huislyk Geluk , doorbrengen in geen hulp toebrengende traanen , en niets baatend berouw. HET TOILET. (Een Stukje voor de Jufferfchap?) Eene Oplettendheid op de Kleeding, bovenal by de fchoone Sexe, wanneer dezelve niet vergezeld gaat met te veel Tydverlies of het opofferen der Eenvoudigheid, is niet alleen goed te keuren ; maar pryslyk : want eene zorgvuldigheid voor het Nette (ik meen geen Kieskeurigheid) bewaart dat air van Kiesheid, zonder 't welke de drift, door de uitmuntendfte bekoorlykheden verwekt, welhaast in wanfmaak en wederzin zal verkeeren. In de daad de Lichaams-bevalligheden , zo wel als die der Ziele, moeten gerekend worden onder de keur van de Zegeningen des Hemels ; en fchoon het ons geenzins voegt trots ce weezen op eene meerderheid, 't zy weezenlyke of ingebeelde, behoort geen deezer zegeningen verwaarloosd te worden ; en mits men niet te veel te koste legge aan ovenolligen opfchik, is het een ftuk van Pligt, die beide op het voordeeligst te vertoonen, en niét te dulden dat deeze begaafdheden op geen woe. ker gefteld worden. Noch Lichaamsbevallig- noch Zielsbekvvaamheden behooren over-  «et toilet; overdekt te worden door het vernis der Kunst; maar beide vry gehouden van de fmette der agtloosheid ; en opgetooid met zulke cieraaden als meest zamenltemmeu met de oorfpronglylc aangeboorene hoedanigheden. ö Gy, beminnenswaardige mariaJ Kind der Eenvoudigheid' gy kent de waarheid deezer Grondregelen; en uwe handehvyze geeft "de beste verklaaring aan myn gezegde. Aan maria's Toilet is.geen Poeder voor het Hair; geen Watertje om het Vel te wasfehen, geen Blan.ketzel voor de Wangen' geen Penceel tot de Wenkbrauwen: met één woord, geen van de ontelbaare middelen, waar mede het verdwaasde gedeelte der Sexe waant haare Bekoorlykheden te vermeerderen , door de Natuur te vermommen. Men moet, nogthans, erkennen, dat,, daar maria eene Juffrouw is van een fynen fmaak, en een gezond verftand, veel lofs verdient wegens het verwerpen van Kunstgreepen, die een kortftondige en niets beduidende waas van fchoonheid koope» jen koste van vroege rimpels en ontydigen ouderdom. Natuur heeft reeds volkomen gedaan , wat de poogingen der Kunst zwak zouden naarvolgen. Maar zy, voor welke de Natuur minder gedaan heeft, ftellen alleen haare gebreken meer in den da"-, als mede haare eigene bewustheid van dit mangel, door de toevlugt te neemen tot niets beduidende Kunst. Aanfchouw de fchoone maria, van haar Toilet opftaande, en zeg my , in welke der denkbeeldige Schoonheden van den keurigften Schilder gy meer aantrekkende bevalligheden ontdekte. Door de onvermomde doorfchynendheid van haar bekoor- lyk gelaad, fpeelt de werking van eene Ziel , die het fchande zou wcezeu door eenige Kunst aan het bewonderend oo;' te onttrekken: overeenkomftig met de algemeene kunstloosheid en Arcadifche Eenvoudigheid van haar geheele Perfoon , hangt haar donker kastanje verwig hair met kleine ongekunftelde krullen om haar voorhoofd , en golft in zagte krullen ongeregeld over haare fchouders. In 't kort, het geheele voorkomen van maria heeft zo veel van het air der kunstlooze Natuur, als de tegenwoordig heerfchende fmaak voor overftalligen Optooi, met mogelykheid, ka» ïoelaaten, zonder gevaar tc loopen van, als zonderling gemaakt, gewraakt te worden. gedenk-stuk ter vereeuwiging. P -■-dk wil de onfterflykheid zich wyden. De Held beoogt het door zyn ftryden , De Dichter door zyn weidfehen toon: Wie zal iets op de wegen zeggen? Dus, zag men de eerfte Steen hier leggen. Door Fopke Lolkes, Lubberts Zoon. pakdess.  MENGELWERK, tot fraaye letteren, konsten, en weetenschappen, betrekkelyk. verhandeling over de schadelykheid van het veragten van goeden raad , en het verfmaden van welmeenende vermaningen , uit leerzame voorbeelden aangewezen. (Vervolg en Slot van bladz. 458.) iTXnlangs beregelden wy eenige Lotgevallen, welke V_/ Gods oude Volk, het geflagt van Jakob, in de allervroegfte tyden, na dat zy maar pas wonderdadig uit het Slavenhuis van Egypten waren uitgevoerd, getroffen hadden. Treurige Lotgevallen, welke dat muir- zugtig dat_ ondankbaar Volk (ach, dat alle Natiën, en inzonderheid wy, die als Israël aan veele muiteryen tegen den Heer ons fchuldig hebben gemaakt, zich hier aan fpiegelden!) Lotgevallen, zeg ik, welke zich dat geftadig morrend Volk moedwillig op den hals haalde. Dan Wy zagen toen tevens, dat al het kwaad , 't geen het zelve tot dien tyd was overgekomen, zyn grond had in eigen fchuld , in het veragten van den besten , den heilzaamften, raad, het verfmaden van de welmeenendfte Vermaningen. Om van deze waarheid nog nader en klaarder overreed te worden , hadden wy in het Slot ónzer laatfte Verhandeling beloofd , onze" aandagt nog een weinig ftil te houden, by drie voorname byzonderheden dier Lotgevallen , welke dat Volk inzonderheid getroffen hebben, zints God hun een Koning fchonk in zynen toorn. Lotgevallen gewis, waarin deze trouw- looze Natie vooral ondervonden heeft, welke treurenswaardige gevolgen een veragten van den besten raad, natuurlyk, na zich fleept, welke treurige gevolgen hun verkeerd , en uitzinnig, beftaan met de daad gehad heeft. Men ga hier omtrent eens na, hoe zy v n God daarover menigmalen, en wel op de zigtbaarfte w • ze, bezogt zyn geworden, vooral in die onderfcheiden tydperken, waarin wy ze nu meenen te befchouwen. —. meng. 1791. no. 15. Vv LLt  6.54 VERHANDELING Het Volk van Israël had onder verfchillende Koningen £ na dat ze den fpringadèr des Levens hadden verlaten, hunne uitfporige neigingen betreurende, geen gehoor meer gegeven aan de Item der Vermaningen. — Na dat ze onder de heerfchappy van eenen aardfchen Monarch zich eigenwillig begeven hadden na-dat God, deszelfs verkeerde neigingen inwilligende , hun eenen Koning fchonk na dit alles had Israël zeer veele en onderfcheiden treurige wederwaardigheden moeten doorworftelen; van alle welke by het zelve alleen de fchuld moet gezogt worden. Dan, hunne ongerechtigheden vermenigvuldigden nog van dag tot dag, en hunne boosheden beklommen den hoogften top , in zo ver, dat zy menigvuldige malen 'sHemels wraak ten hoogften tergden, om de lang gedreigde ftraf, zonder uitftel, over hen uit te ftorten. — Te vergeefsch waren zy menigvuldige malen vermaand. Te vergeefsch door de Godsgezanten ge- waarfchouwd, en gedreigd, zo zy zich niet beterden, met eenen gewisten ondergang; Dan de langmoedige God , oneindig ryk in barmhartigheden , had zyne gedreigde ftraf, van tyd tot tyd, uitgefteld, en wilde zyn taai geduld zo ver rekken, tot de mate der ongerechtigheden geheel vol was, om te beproeven of zy zich nog eindelyk bekeeren , en voor Hem wilden nederbukken. Dog Israël, een hardnekkig Volk, bleef volharden in het kwaad, en vermeerderde zelfs zyne boosheden nog geweldig veel. Van den Koning tot den geringften Onderdaan, had elk zynen weg bedorven. —Zommige der Vorften waren zelf de eerfte voorgangers in het kwaad; zy offerden den Afgoden, en deeden gansch Israël afdwalen van den waren God, den God hunner Vaderen —— dien God , welke hen zo veelmalen wonderdadig gered had , en die hen inzonderheid (het geen zy nooit konden vergeten) door zulke verbazende tekenen en wonderen uit het Slavenhuis van Egypten had uitgevoerd , en in het gezegendst Land , een Land vloeijende van melken honig, in het Land van Canaan, had ingeleid. Dan gelyk eene getergde en Jangverwylde wraak des te gewisfer en met verdubbeld geweld treft, wanneer ze, na lang verwyl, eindelyk vergolden word; zo gevoelde ook ïsraël al het gewigt van 's Heeren toorn,toen zyne lankmoedigheid eindelyk een einde nam. De Almagtige kan Israëls boosheden niet langer verdragen. Zy worden een ftank in zynen neuzc. — „ Want de Kinderen van Jakob hadden „ groa-  OVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 635 ", grootelyks gezondigd tegen den Heere hunnen God, die hen uit Egyptcnland uitgebragt hadde van onder de hand „ van Farao, des Konings van Egypten; en hadden andere ' Goden gediend; zy hadden gewandeld in de Inzettingen '! der Heidenen, die de Heere voor 't aangezigte van Isiyël ( , verdreven hadde. Zy hadden hoogten gebouwd in „ alle hunne Steden; Standbeelden en Bosfchen opgerigt, M op allen hoogen heuvel, en onder allen groenen boom; „ en op alle hoogten hadden zy gerookt, gelyk de Heide„ nen , die de Heere .van hun aangezigte hadde wegge', voerd; en zy hadden kwade dingen gedaan, daar de Hee„ re gezegd hadde, gy zuit deze zake niet doen; zo hadden zy den Heere tót toorn verwekt met Drekgoden te dienen." —— „ Tegen dit alles had de Heere door den " dienst der Profeten en Zienders laten getuigen; zeggen„ de: Bekeert u van Uwe booze wegen, houdt myne geboden en inzettingen naar alle de Wetten, welke ik uwe „ Vaderen geboden hebbe." — Dan alles is te vergeefsch , zy verharden integendeel, gelyk hunne Vaders ,den nekke — verwerpen Zyne inzettingen, Zyne getuigenisfen, en wandelen de Ydelhcid na. — „ Tot één toe verlaten zy alle ,, de geboden des Heeren hunnes Gods ; maken gegoten „ beelden; buigen zich voor't heir des Hemels, en dienen „ den Baal. Hunne Zoonen offeren zy aan 't vuur, en ple„ gen grouwelen die de heilige Israël niet verdragen kan." 2. Kon. XVII. Zie daar nu de mate der oiigeregtighedeu vol, van een Volk, zo beweldadigd als Israël. Zie daar nu de mate hunner ongeregtigheden vol tot overlopens toe. Toen is de Heere opgedaan , om ze van voor zyu aangezichte weg te werpen, om Israël uit zynen mond uit tefpuwen, ett aan de gedugtfte, dc lang verdiende, ftraf over te geven. — Een bevel tót wraak gaat uit. Sal- manefer, Koning van Asfirien, trekt op tegen Israël; overweldigt de fterke Steden — neemt het geheele Land in, overmeestert de ganfche Natie , welke hy gevanglyk wegvoert naar zyn Land, en vervult het Land van Israël met Asfiriërs, welke alle de fterke Steden en het ganlche Land bewonen. Daar gaat nu Israël gebukt onder het Juk van flaverny, dat ze weleer van den halze fchoven, na dat ze den zwaar drukkenden last van fl&aflche dienstbaarheid zo veele jaren in Egypten gevoeld hadden, en waarvan zy nu reeds eenige Euwen geleden, door de magtige Hand des Allerhoogften, verlost waren. — Dan, deze Weldaden hadden zy fchandelyk vergeten, baldadig yeronagtzaamd, Vv 2 en  636 VERHANDELING cn met de fnoodfte ondankbaarheid beantwoord. ~£ Vergeten hadden zy wel niet kunnen doen ; want de Heere hun Verlosfer had het hen door zyne Gezanten, by elke gelegenheid, op de allernadrukkelyklte wyze , onder bedreiging der gedugtfte ftraffen, laten onder 'toog ■brengen: maar dit Volk had zynen Weldoener vergeten, dat is verenagtzaamd, verfmaad , het harte verhard, en de ooren geflopt tegen alle vermaningen, en de welmeenendfte raadgevingen aan. Dan Gods Langmoedigheid is ten einde! Zie daar, Salmanefer heeft het geheele Land onder zyn geweld. — De Koning met alle zyne Onderdanen worden gevangelyk weggevoerd — weggevoerd uit het Land hunner Vaderen. — Het Koningryk word verdelgd, en Asfiriërs bewonen nu het zelve! — De tien Stammen van Israël worden gevangelyk heên gevoerd; en deszelfs Ryk neemt een einde! — Welk eene gedugte — welk eene allergedugtfte, ftraf — dit rampzalig Volk overgekomen! — Eene uitroejing van hun gansch Ryk ! — Ontroerende omftandigheden! — Nu ftort al 't Volk eensklaps in alle die rampen , hun zo lang gedreigd , zo lang te voren voorfpeld, — met byvoeging van de getrouwlte vermaningen. Zy wilden luisteren , en, door een betamelyk gedrag, dezelve nog voorkomen; — maar hoe trouwhartig gewaarfchouwd, gebeden, geraden, vermaand, op de ernftiglte wyze gefmeekt, om van hunne Afgodery, om van den dienst der valfche Goden, te rug te keeren, en zich te wenden tot den waren God — dan alles te vergeefsch. — Maar nu beproeven zy ook de ftraffe, nu gevoelen zy al het gewigt van Gods Toorn — die het gevolg is van eenen heilzamen raad te veragten — die het rampzalig gevolg is van niet te luisteren naar de ftem des Vermaners — naar de ftem van God zeiven. Nu blyven 'er flegts twee enkele Stammen van Jakobs Nakroost over — de Stam van Juda en Benjamin, en deze Stammen houden de Joodfche Natie nog in ftand. Zulke treffende Voorbeelden zyu fpiegels voor andere Volken — Juda zal zich nu gewis houden by den Heere zynen God, en Benjamin zich aan Israël, aan zyne Broederen, fpiegelen. Het Lot, dezen overgekomen , zal gewis het Volk van Juda voorzigtig, ongetwyfeld Benjamin behoedzaam, maken; — want fshrik en fldder-ing moeten hun aangrypen, op het horen van de droeve maar: uwen Broederen worden om derzelver zonden, om derzelver gepleegde Af-  OVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 63? Afgodery, van wegen derzelver grouwelen, uit het Land naar een vreemd Land weggevoerd weggevoerd met verlies aller hunner Bezittingen, van alle hunne Have met verlies van Land- en Burgerftaat! — Hoe moet die droeve maar door al Juda — hoe moet ze in der Joden ooren, klinken! Dit kan niet anders dan deze Natie voortaan behoedzaam en voorzigtig, deugdzaam en Godsdienftig, maken. — Dan, helaas , verre van daar! —- In plaats van zich beter aan te ftellen, dan hunne verdreven, dan hunne weggevoerde Broederen in plaats van zich te houden aan hunnen God, maken zy 't nog veel erger — zy verlaten hunnen grooten Weldoener, hunnen Koning, hunnen Verlosfer , en vervallen tot de fchandelykfte Afgodery. — De meeste hunner Koningen pleegen grouwelen, welke de Almagtige , te rein van oogen4 niet verdragen kan. — En zo als de Koning is, zyn zyne Onderdanen — kwade voorbeelden, en vooral van de Hoofden des Volks, worden dra nagevolgd. — Allen te zamen vervallen zy tot allerlei fnoode Afgodery. — Zy vergieten onfchuldig bloed, dat tot God in den Hemel fchrecuwt, dat om wraak roept tot den Allerhoogften. — Zy vervolgen de Godsgezanten en dooden de Profeten.—- Zo veele grouwelen plegen zy — tot eindelyk de mate vol is. — Al lang had God Juda laten aanzeggen: — Ziet de dagen komen, dat al wat in uwen huize is , en wat uwe Vaders tot dezen tyd opgeleid hebben, naar Babel zal weggevoerd worden, daar zal niets overblyven. Zo fprak de Heere, 2 Kon. XX: 17. Nu eindelyk moet de Voorzegging vervuld worden, des Heeren Langmoedigheid is ten einde, en de mate der ongeregtigheden des Volks vol. — Babels Koning verzamel;: zyne benden om tegen Jerufalem op te trekken. — Beeft nu Juda en Benjamin! Een duistere nagt van rampen Haat voor de deur. De Oorlogskreet gaat op, en verfpreid zich weldra door al het Joodfche Land. —— Gansch Juda word benauwd, en naar mate het onweer nadert, vermeerderen de angftcn en benauwdheden. — Eene magtige heirbende zet den voet op Juda's bodem, —fchrik en vrees gaat voor uit,— moord, brand en verwoesting verzeilen overal den baldadigen Krygsman. — Rook en vuurvlammen gaan op door het ganfche Land. — Watr de Babiloniër verfchynt, bukken zich de voornaamfte Sterkten weldra voor zyn geweld. — De zegepralende vyand trekt voort, waar hy komt overwint hy.— Eindelyk nadert hy Jerufalem ! — Dat jerufalem, waar de God des Hemels aileen regt gediend Vv 3 kan  ó\8 VERHANDELING kan worden. — Dat Jerufalem, 't welk boogde op 's Heeren Tempel; dat pragtig Gods-Paleis, door den wyslten der Koningen aan den dienst van den eenen waren God gewyd.' —°Dat Jerufalem , waar aan de Natuur zich had uitgeput, om fchatten en kostbaarheden voor het pragtig Tempelgebouw op te leveren ! Dat Jerufalem word omringd, benauwd — van alle kanten berend, en eindelyk ingenomen — ten prooije der vlammen, ten prooije der verwoesting, overgegeven! —Dat Jerufalem, alwaar dat pragtig Godshuis geflagt was, word niet flegts overmeesterd, door een Afgodisch Volk , — niet flegts ontheiligd; — dan men vliegt, in dolle woede, regt op den Tempel aan; en, ö grouwel! dat pragtig gevaarte word aan de woede der alverteerende vlammen opgeofferd, — Men plundert, men rooft, en eerlang ligt al die pragt — alle die Heerlykheid, van dit allerpragtigst Godsgefligt in de asfehc — alle zyne kostelykhcid, al zyne Luister, is verdwenen, en veranderd in eenen vcragtelyken puinhoop. — De Tempel word met alle zyne heerlykheid, met alle zyne fchatten; — Jerufalem met alle zyne pragtige Gebouwen, tot den grond toe afgebrand — ten eenemaal verdelgd! Moord — brand — en plundering, ó deerlyk fchouwfpel! verwoesten alles. — Te vergeefsch verbergt men zich in de verborgenlle fchuilhoeken. — Te vergeefsch zoekt men zyn heil in de vlugt! De donkere nagt, in welken tlit[gebeurt , geeft geene verberginge voor den vertwyfelden Vlugteling — de vlammen ontdekken de verhol en fle Gehuilplaatzen! — De Koning meent het gevaar ontkomen te 2yn —, dan hy word in zyn vlugt agterhaald; — moet ten tweede male, dog nu voor het laatst, dit ysfelyk fchouwfpel aanfehouwen. De Vorst word wreedaartig de oogen uitgegraven, en voor altoos van 't gezigt beroofd! — Eene ysfelyke moord word 'er aangeregt. — Zy, die kloekmoedig alle gevaren getart , alle onheilen eener langduurige belegering hadden doorgeworfteld — die door de woede van den honger of de pest niet waren omgekomen, vielen nu, of door de fcherpte des Zwaards — of in de handen hunner wreede Vervolgers. • Al 't overfchot der Joodfche Natie, —— dat de Honger, de Pestilentie of het Zwaard nog hadden overgelaten , wierd gevangelyk weggevoerd naar Babel! Daar verdween nu in éénen nagt al deiJoden Luister, en het fcheen voor euwig gedaan te zyn, met een Volk, te voren zo zeer van God bemind! Zulke gevolgen had eene algemeene nationale overtreding; — • ge-  OVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 639= gevolgen die zulk eene geheele verdorvene Natie trollen! * Die God kon zyn Volk nog niet geheel vergeten. Een overfchot blyft bewaard. Zy roepen, in de banden, tot den Heere hunnen God , zy bekeeren ziek na het verlaten hunner boosheden ■ en de Heere hoort het geroep zynes Volks; zich over het zelve ontfermende , m, dat het zeventig jaren het Juk der dienstbaarheid had moeten torfchen. ' Nu'is de tyd vervuld, dat de Kinderen van Jakob zullen wedergebragt worden naar hun eigen Land, het Land hun» ner Vaderen. • Nu is de tyd vervuld, en de'Heer zal zorgen , dat Hem weder een pragtig Godshuis zal gèftigt worden, alwaar Hy zuiver gediend, en aangebeden, kan worden. Dan reet hoe veel moeite, zweet en arbeid, ging dit werk gepaard, en wat was 'er niet aan vast eer 'er weer een nieuwe Tempel uit de asch des eerften verrees! Een Tempel, wel niet zo prag- ti<* voor het uiterlyk aanzien, als de eerfte, maar nqeh* thans oneindig veel heerlyker, om dat de Vorst des Leevens In denzelven moest verfchynen, en Zyne Hemelfche Wysheid aldaar doen hooren. Zie daar, na zeventig Jaren de banden van flaverny in Babel getorscht te hebben, ziet zich Jakobs Nageflagt nu weder herfteld in zyne voorige vryheid, in zyne Voor- regten van Godsdienst en Burgerftaat. Zie daar, Gods beloften en Voorzeggingen, zo juist vervuld, dat 'er <*een jota aan ontbreekt. Nu oefenen de Joden weer in vryheid hunnen Godsdienst , zo hoog te fchatten voor elke Natie, dog die nimmer hooger gefchat word, dan wanneer men ze mist. ~- Juda en Benjamin hadden zo lang in Babel gezugt onder den drukkenden last van dienstbaarheid, en hadden de knellendfte boejen van flaverny moeten torfchen. Al dien tyd hadden ze geleefd zonder Tempel, zonder Godshuis, in het midden der Heidenen ; in het midden van een Afgodisch Volk. Dan nu zagen zy hunne boejen gellaakt, en hunne ketens verbroken. Zy woonden weêr binnen de Muuren van Jerufalem; dat Jerufalem, weêr herbouwd , waar hun Godshuis weêr was -opgerigt waar men weêr den plegtftatigen Godsdienst oefende -—- den Godsdienst hunner Vaderen. ó Welk een geluk! Welk eene vreugde. —— Men had nu de flaaffche boejen van den vryen halze afgefchud. Serubabel was ge- fterkt door de Hand des Almagtigen. Hy voltooit Vv 4 meC  640, VERHANDELING met de Godvreezenden onder Juda en Benjamin, nier mm der geweldige ontrusting der Afgodifche Volken , welke israels Staten bewoonde, hy voltooit de bouwing van Teïulalem, en het pragtig Tempelgevaarte. Nu was de Joodfche Natie tweemalen uit haar Land gevange lyk heen gevoerd , en had tweemalen de ketenen vau liaaliche dienstbaarheid op den hals voelen drukken. Nu had men geleerd, hoe men niet ftrafloos vreemde Go* «len dienen, en den waren Godverlaten kon, die zo vaak getoond had den God van Israël, den Redder uit benauwdheden, geweest te zyn. Nu zullen de Joden, m t vervolg, ZiCh wagten, om Hem andermaal tot toorn te verwekken; vooral daar ze nu weêr, gered, gebragt zyn 111 hun eigen Land,-Stad en Tempel herbouwd zien, en piegtig mogen opgaan om de Altaren weêr te doen rookeii , en hunnen ftatelyken Godsdienst te verrigten. i\u zulleni zy zich gewis ftandvastig houden aan de zyde van dien God, van wien alle heil tc wagten is. Nu zal Juda voortaan den Heere vreezen, en Benjamin niet meer alwyken van de geboden zynes Gods; beiden zullen zy geregtigheid geleerd hebben, en voortaan d« groote daden vermelden van Hem, door wiens maetieen Arm ze nu weêr verlost zyn geworden. . Zou men zulk een gedrag niet billyk verwagten van een zo be- weldadigd Volk ? Dan verre daar van daan. In plaats van zich voortaan omzigtig tc gedraeen, en zorgvuldig te wagten, om door zoortgelyke euveldaden hunnen God met weêr op nieuw te vertoornen , begaan zy boosheden, welke de vorige nog overtreffen, — boos-, heden, zoortgelyke nooit eenige Natie of Volk bedreven heeit^ boosheden, welke oök ten gevolge gehad hebben, de geaugtfte Strafgerigten; . Strafgerigten, welke nu, bykams agttien Euwen lang, zonder verpozen geduurd hebben en die nog werkelyk blyven aanhouden; daar men den Jood nog ziet omzwerven over den gan- Ichen aardbodem, en verfpreid onder alle Volken; - daar men den Jocd nog ziet omdoolen zonder wettig Erfland , zonder eigen Beftuurders , zonder eigen Wetten veracht en verfmaad van alle Natiën; — maar nog ais een byzonder Volk bewaard , en van alle Volken onder de Zonne onderfcheiden. Dan laar ons voortgaan, en de oorzaken öpfporen, waarom deze Natie nu reeds eene reeks van Emven zo zigtbaar door de Hand van God is bezogt geworden. Wat  OVER HET VEftAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 64» Wat mag tog de Joodfche Natie bedreven hebben , dat ze nu zulk eene langduurige ftraf moet lyden? Hebben Juda en Benjamin zich weer vergrepen aan fnoode afgodery , welke' affchuwelykheden de Heere niet verdragen kan? Plegen de Joden nog die zelfde euveldaden huuner Vaderen", waarom deze weleer ook uit hun Land zyn gedreven geworden, eene harde flaverny hebben moeten lyden, en als ballingen omzwerven! Niets van dit alles ! Nimmer heeft de Natie zich minder fchuldig gemaakt aan afgodery, dan heden: nimmer zich aan die fnood» bedryven minder vergrepen , dat nu den tyd van by de twee duizend Jaren! Wat mag dit Volk dan wel bedreven hebben, vraagt men billyk, dat het thans zo hard, zo zigtbaar en aanhoudend, geltraft word? Elke Jood is thans zeer afkeerig van Afgodsdienst -— ieder houd zich nauw aan den dienst des Gods van Abraham, Ifaac cn van Jakob. — De Joden hebben een afgryzen van allen anderen'Godsdienst; aan deze misdaden heeft de Joodfche Natie zich nu in 't minst niet fchuldig gemaakt, en nogtans was het de Afgodsdienst, om welken hunne Vaderen naar Asfirie en naar Babel zyn gevankelyk heen gevoerd geworden. —— Nogtans wierden om deze misdaden Stad en Tempel verwoest. Dan nu is hun nog veel ergers wedervaren Nu is hun Burgerftaat geheel vernietigd; de Joden zyn uit hun Land gedreven , ver- ftrooid over de geheele Wereld De Scepter is nu geheel van Juda geweken zy hebben genen eigen Wetgever , welke hen regten kan. Welke mogen tog wel de redenen zyn van zulk eene gedugte ftraf? Laat ons den waren grond hier van opfporen. Wy hebben gezien dat de Joden nimmer minder Afgodery gepleegd hebben, dan nu, en nooit 'er afkeeriger van geweest zyn , dan geduurende al den tyd dat zy verftooten zyn geweest. Dan nauw waren Juda en Benjamin weêr in hunnen ouden voorvaderlyken, in den waren, Godsdienst, en hunne oude voorregten, herfteld, — nauw was Jerufalem herbouwd, deszelfs Tempel opgerigt, —— de Altaren rookten weêr nauw van hunne brandoffers de Vryheid was nauw herfteld, en begon maar nauw voorleden jammeren te vergeten, of, zie daar, zy veragten ras hunnen Weldoener, en vervallen niet llegts tot vorige boosheden, maar begaan eindelyk grouwelen, waar voor de Zon zich moest verbergen; de Hemel treurde en de Hel zich verheugde! — Vv 5 Tc  VERHANDELING Te vergeefsch had God van tyd tot tyd hun Gezanten gezonden , en uit Zynen naam den Jood laten vermanen-, ernftig laten waarfchouwen , om van weg te veranderen, om hunne boosheden af te leggen, en zich te bekeeren tot hunnen Verlosfer, die ben uit Babels gevangenis had weder gebragt in hun eigen Land. Te vergeefsch had God hun deze uitredding, en die uit het ondragelyk Diensthuis van Egypten, van tyd tot tyd laten herinneren , en met veel ernst onder 't oog brengen. -—- Dan, in plaats van te willen luisteren , in plaats van het oor te leenen, verharden zy hunne harten. — Verre, wel verre, waren zy af, van zich te willen vernederen, en tot God te bekeeren; zy bleven hardnekkig voortgaan in hunne boosheden , en trouwioosheden. Geweldige bedreigingen konden niet baten. Gedugte ftraffen hadden op ben gene uitwerking. In voorfpoed wierden zy baldadig , en in te- genlpocd verhardden zy hunne harten "Verftokt van gemoed gingen zy voort van boosheid tot boosheden , en vermenigvuldigden hunne misdaden zodanig — dat het geroep hunner ongeregtigheden klom tot voor den Throon. des Almagtigen. — Zy bleven dus in hunne ongeregtigheden, in hunne boosheden, volharden, verfmaadden de Gods. gezanten , en flöegen dc bedreigende Voorfpellingen der Profeten in den wind. Ja zy deeden hunne fnoodheden ten. hoogften top klimmen : want zy floegen ten laatften (ó grou? wel!) geweldadige handen aan de Gezalfden des Heeren, en doodden zyne Profeten, Onderwyl had God alles gedaan aan Zyn volk wat 'er aan te doen was, in zo ver, dat Hy vragen kon: Is 'er ook nog iets aan myn volk te ,, doen , het geen ik aan het zelve niet gedaan hebbe?" Dan alles te vergeefsch: dit volk had ooren, maar hoorde niet; harren, maar niet om op te merken, Inmiddels brak de tyd der vervulling van cle Godlyke beloften aan. — Het was voor de deur dat God zyner roezegginge zou gedenken, in het eenden van Zynen eigen Zoon in de waereld; want de Volheid des tyds gekomen zynde , heeft God Zynen Zoon gezonden in het vleesch, geworden uit eene Vrouwe. Deze Godlyke Perzoon verfchyrit in het vleesch op dezen Aardkloot. Hy verfchynt wel in eene nederige geftalte zelfs in den laagften, in den veragtelyk- ften, ftaat nederig . veracht naar de Wereld dan echter met zo veel Luister en Heerlykheid, dat Hemel en Aarde van deze luisterryke verfchyning getuigen. > Op  OVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 643 Op dit pas dalen de Hemel - Burgers uit de hoogte in de vlakke velden van Ephrata neder, en vervullen die (treken met een vrolyk gejuig , met een vrolyk Geboortelied , verkondigende hoe Gods eigen Zoon in 'r vleesch ^is verfchenen. Nu juichen de Hemel-Burgcrs, en al 'r aardryk juigt met dezelve over deze heuchelyke Blymaar! — ■Nu mag men billyk verwagtcn, wanneer deze groote Gezant , onmiddelyk uit het hooge Hemelhof tot behoud van 't menschdom afgezonden; wanneer deze Gezant Zyn last gaat uitvoeren , en aan dit Volk den wil van Zynen hoogen Zender bekend maakt — dan mag men billyk verwanten , dat Jacobs nakroost niet langer meer zal blyven wefgeren, het oor te leenen aan de welmeenende raadgevingen. Zy zullen nu de oneindige liefde hunnes Makers erke'nuen; van wien zy zo veele doorflaande bewyzen van iiefde ontvangen. Die hun Zynen eigen Zoon zend tef hunner behoudenis. Zy zullen zich nu diep voor Hem verootmoedigen —— den Zoon van hunnen Verlosfer hulde doen, en Hem erkennen voor hunnen Heer en Koning. Dan wel verre daar van daan! Gods Zoon verfchynt in het vleesch , woont onder de menfchen — woont onder Jakobs Nagellagt vangt Zyne bediening aan , begint Zynen last uit te voeren, predikende en verkondigende den Joden de Blymaar des Zaligen Euangelies. Hy bied hen de verzoening aan met den Vader., wien zy zo dikwils beledigd, en tot rechtvaardigen toorn verwekt, hadden. — Hy predikt alöm Geloof en Bekeering , beftraft en geeft: aan elk den besten raad. Wandelt het Land door, goeddoende en genezende alle , die met ongemakken en krankheden bezogt waren onfchuldig, onnozel, onbe- fmet van eenige zonden, zo dat niemand Hem van de minfte misdaad kon overtuigen. Hy was de Toevlugt der onnozelen , de Redder der verdrukten , en de Be- fchermer der blanke onfchuld. Zulk een volmaakt Perfoon , zo voortrefi'elyk een Gezant, zal gewis van elk geëerd worden — met liefde ontvangen en gediend. Zyn raad, welke de raad der Wysheid is, zal gewis ingangvinden in aller harten. Nu zal juda alle boosheden alleggen , en zich bekeeren tot den God yan Jakob. Dan , wat ziet men gebeuren ? -— Juist het tegendeel, wat men billyk mogt verwagten. In plaats van Zynen raad, op te volgen , Hém te eerbiedigen , en alle hulde en eer te bewyzen, ftopt men de ooren voor Zyne vermaningen, men verhard Zyn harte men verfmaad Hem men ver-  644 VERHANDELING verjaagt — men vervolgt Hem ! De Zoon des men~ fchen heeft niets waar op Hy het hoofd kan nederle^en' en dit is het nog niet al ware het hier nog maar by gebleven Men vervolgt den waren menfchenvriend -~ den Weldoener des Volks , die zelfs Zyne vyanden weldeed; — men vervolgt Hem zo lang, en rust niet eer, voor Hy in de fnpodfte handen der onrechtvaardigfte Rechters valt. —- Nu word Hy op de gruwzaamfte wyze mishandeld —- op de baldadigfte wyze gefmaad , befpot , en eindelyk (6 grouwel!) veroordeeld om levend aan eene op- geregtc paal genageld te worden ! Hier lyd de voi- maaktfte onfchuld de ongehoordfte mishandelingen de wreedfte folteringen! — Hier ondergaat Gods eigen Zooa — Hy, die Hemel en Aarde uit Niet deedt voortkomen — hier ondergaat de Vorst des Hemels en der Aarde den fmadelyken,den veragtelyken, den vervloekten, kruisdood! — (ó grouwel O waarvan de weerga nooit op aarde gepleegd wierd! Dusdanig een Lot treft den besten Menfchenvriend ! -— Zulk een loon vergeld men zynen Weldoener ! Zo handelt men met den Zoon van zynen Schepper — met zyn eigen Formeerder! Zo mishandelt men God zei ven, dien God, door wiens Almagtige vingeren de Hemelen zyn uitgebreid, en de Aarde gegrond is. Nooit waren 'er euveldaden bedreven van dien aart, nooit; was eenig volk op Aarde tot dat toppunt van aflehuwelykheid gedegen , als de joodfche Natie in dezen tyd. — Het waren zulke grouwelyke misdaden, dat 'er de ganfche natuur over in arbeid ging; de Aarde fchudde op hare grondvesten, en de Zon verborg zich agter een rouvvfluier. Grou'-velen die de gedugtfte ftraf van den Hemel airiepen; zulke Gerigten, die alle vorige ftraffen des Hemels overtroffen : want nimmer had God den Jood nog zwaarder gewigt van zynen ontvlamden toorn doen gevoelen , dan hem nu treffen zoude. —- Eu geen wondei' waarlyk, zulks vorderde de aart hunner boosheden, die nooit tot die hoogte geftegen waren , dan toen ze den Zoon van God aan hunne wraaklust hadden opgeofferd. Zes en zestig Jaren waren 'er nu bykans verloopen na dat een Engelenfchaar in de Velden van Ephrata de Blymaar aankondigde, dat 's Werelds groote Verlosfer was in 't vleesch verfchenen , om eene verzoening te bewerken , tusfehen den verdwaalden mensch en zynen Formeerder -—- en bykans twee en veertig Jaren waren 'er verftreken, na dat even buiten Jerufalem het ysfelykst fchouw- fpel  * OVER MET VERA'GTË» VAN GOEDEN RAAO. 64$ l'-pel was aangeregt, een fchouwfpel als nimmer op den Aardbodem was vertoond! Toen zag men den krygs- zugtigen Romein het eerst den Vyandelyken voet binnen "de grenzen van het Joodsch Gemeenebest zetten. Dra voert een talryk heir in zynen optogt den doodfchrik aan! — Geweld en verwoesting wierden allerwege aangeregt. — Het was op Jerufalem, de Hoofdftad van het ganfche Gemeenebest der Joden, gemunt. Die fterke Vesting werd van rondsom ingefloten, van alle kanten bemand, van geweldige ftormgevaarten omringd, en gedreigd met eenen onherftelbaren ondergang. — Dadelyk namen de Vyandelykheden eenen aanvang, en met deze de grouwzaamfte wreedheden. Dra ziet men het lauw menfchenbloed ftroomen als rivieren! Hier vlugt de beangfte Vrouw, om ware het mogelyk voor haar en hare tedere zuigeling nog ergens eene . veilige fchuilplaats te vinden. — Daar yveren de Seloten met eene dolle yverzugt, en offeren duizenden flagtoffers aan hunne doldriftigheid op! — Noch goederen , noch bezittingen, noch leven,worden'er gefpaard!— De allerheiligfte plaatzen worden ftrafloos ontheiligd! — Angst, benauwdheid, fchrik en droefheid, verfpreiden zich door alle de Wyken der Stad! — Grouwelen en ontmenschtheid nament eenen aanvang — verzeld van muitery, oproer, plundering; en moord! — Hongersnood — het Zwaard en de Pest, fleepen 'er dagelyks by duizenden weg! — Dan eindelyk, na, vyf maanden de hardnekkigfte belegering , den razendften honger, de woede des zwaards, en der verderfe'yke pestilentie , te hebben doorgedaan , en zo vele gevaren getart te hebben, breekt die verfchrikkelyke dag aan, waarop het rampzalig Lot van Jerufalem voor altoos zal bellist worden — wanneer Stad en Tempel, met al wat nog na deze langduurige belegering is overgebleven, wanneer al wat nog leeft aan de fcherpte des zwaards , en de woede der vlammen, zal opgeofferd worden!— Wanneer moord en vuur de ysfelykfte , de jammerlykfte, verwoestingen aanregten, en de treurigfte voetftappen agterlaten! — Nu heft jerufalem , nu heft al 't Land, eene jammerkreet aan! — Geen wonder, nooit trof het Joodfche Volk zulk een jammer! —. Die vrezelyke dag breekt aan! (ó akelig fchouwfpel!) — Overal Waar men zich heen wend, vertoont zich de dood in alle zyne akelige omftandigheden; — dadelyke benauwdheid, angst en vertwyfeling, overmeesteren aller harten! Van rondsomme is het niet dan fchrik en beroering, — en nergens doet zich eenige flikkering van hoop tot "redding, of  646 VERHANDELINO of ontkomhig, meer op! — De dood woed in alle Wykeit der Stad. — Nu bezwykt de ftoutlte held — al lang door den honger uitgemergeld tot op het gebeente ! Het zwaard ontzinkt den dapperen vuist! —Het teder moederlyk hart verliest alle gevoel, en heeft den razenden honger nog voor een ogenblik zoeken te ftillen met het vleesch van hare eigen vrugt! — welke benauwende — welke allerysfelykfte omftandigheden! — Eindelyk overweldigen de dappere Romeinen de Stads muuren, — dringen door tot aan den Tempel — vlammen en rookdamp verheffen zich tot aan den Hemel ! — „De Zon word verduisterd en de Maan veranderd in bloed!" ó Ysfelyke dag! — Maar nog verfchrikkelyker nagt! — Hier woed de mensch , als wilde hy zyn geflagt van den Aardbodem verdelgen. —— De ongehoordlte wreedheden pleegt men tegens elkanderen. — Een naar gejammer en gekerm gaat op, en vervult de wyde lugt. —' liet is niet dan vuur en rookdamp —« alom moord, en menfchenflagten! — „ ó Jerufalem, Jeru,, falens!" die de Propheten doodet en fteenigdet, welke tot u gezonden wierden; — die nog gene halve Euw geleden, (ó grouwel!) u bezoedelde met het bloed van uwen Koning — met het bloed van Gods eigen Zoon! — ó Jerufalem ! nu zult gy ook fmaken al het gewigt van den toorn des Almagtigen, — die lang gedreigde — die gedugte, ftraf op alle uwe grouweldaden! — Nu proeft ge dc wrange vrugten uwer Godloosheden, — Godloosheden, te laat beklaagd, en die niet kunnen uitgewist worden, dan door de gedugtfte wraak des Hemels ! — ó Jerufalem! te vergeefsch verheffen zich nu uwe jammerklagten — te vergeefsch zendt gy ze ten Hemel op ! — Hy, die it redden kan, is doof voor uw kermen, — Hy , die u redden kan, geeft u over aan eene geheele verwoesting! —> Men fteekt den brand in den Tempel, nu woeden de vlammen van alle kanten, en al ras ligt dat pragtig Gebouw in de asfehe ; — dat pragtig Tempelgebouw , alwaar Jakobs God alleen gediend wierd, is ras geheel vernield! — Nu word de Voorzegging letterlyk vervuld; voorwaar daar zal geen één fteen op den anderen gelaten worden. — Jerufalem, Stad en Tempel worden geheel verdelgd, geheel verwoest ! De zegepralende Romein verdelgt in éénen flag het ganfche Gemeenebest der Joden. — Elfmaal honderd duizend menfchen zyn gefneuveld door den honger , het zwaard, en de pest, of door de vlammen! — Honderd duizend worden 'er ia ketenen gekneld, gevankelyk weggevoerd;  OVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAD. 647 voerd ; terwyl het gering overfchot nog ontkoming zoekt in de vlugt , en omziet na eene veilige fchuilplaats. — Het nakroost van dat overfchot zwerft nog als balling ia de Wereld om , en heeft nu reeds zeventien Euwen heromgezworven onder alle Volken der Aarde. — Hier door hebben wy deze levendige getuigen , als de onwraakbaarfte bewyzen van onzen Christelyken Godsdienst, nog dagelyks voor ogen , en zien ze als een zonderling geftraft Volk, als veragte ballingen, alom zwerven. Daar ligt nu jerufalem, — die Vorftelyke Stad, welke boven alle de Steden der Wereld in luister uitfchitterde , met alle hare Praalgebouwen tot den grond toe verwoest! — Daar ligt nu de Tempel, dat heerlyk Tempelgebouw, dat doorlugtig Godsgeftigt, door de alvernielende vlammen in de asfche! — en van al deszelfs luister is niets overgeschoten ! — Rivieren van bloed ftroomen langs de ftraten. — Het bloed van Vaders en Kinderen — van Egtgenoten en Naastbeftaanden mengt zich hier onder een! — Welk eene vertooning! — Akelig fchouwfpel! — Wiens hart krimpt niet weg op de bel'chouwing ! — Ontroerende omftandigheden ! — Waar zyt gy nu, gy eertyds Wereldberoemd Jerufalem — waar zyt gy nu met uwe Praalgebouwen — met uwen Tempel? — Waar is nu al uw luister, al uw pragt, rdle uwe heerlykheid ? — Helaas dit alles is niet meer — 't is verdwenen — 't is in asch verkeerd! — Zulke gevolgen heeft het veragten van den besten raad., het verfmaden van de heilzaamfte vermaningen! — Zulke gevolgen heeft een fnood Gedrag — zulke gevolgen hebben uwe Boosheden, ó verftokt geflagt van Jakob. — Nu hebt gy reeds den tyd van byna agttien Euwen , verftooten van uwen God , veragt van de heele Wereld als ballingen moeten omzwerven ! Deze zyn de gevolgen uwer verfoejelyke handelingen , of meent gy, dat ge ftrafloos de handen aan den Gezalfden des Heeren hebt kunnen flaan? — Of meent gy ftrafloos te hebben kunnen fchreuwen — zinneloos te kunnen uitroepen? Zyn bloed kome over ons, en over onze kinderen! Wel zie daar, nu oudervindt gy welk eene wraak dat heilig bloed vordert. — Nog komt het over u , en komt op uwe kinderen! — Zyt gy vergeten, ó verftokte Joden ! wat 'er voor bykans agttien Euwen even buiten Jerufalem — wat 'er toen op Golgota, gebeurd is? — Gy "kunt het niet vergeten — en al was het dat gy het vergate — de wraak, die u vervolgt, zou het u herinneren! — Of meent gy, dat uwe Vaders de onreine handen aan den Hei-  $4$ VJtRH. OVER HET VERAGTEN VAN GOEDEN RAAÖi Heiligen hebben mogen flaan — en hem mogen vastnagelen aan een gevloekt flavenhout! Misleide verharde Natie! Waarlyk om gene andere reden vervolgt u tot op heden nog in alle plaatzen de wraak des Hemels, dan om dat gy Zynen eigen Zoon buiten Jerufalem op Golgota gekruist hebt. —■ ó Jerufalem , Jerufalem ! Had ge nog in tyds bedagt,wat tot uwen vrede diende, gy had nog kunnen pralen met uwen vorigen Luister; daar gy nu aan eene geheele verwoesting zyt overgegeven, en hebt ondervonden welke treurige gevolgen het veragten van heilzame raadgevingen, van vvehneenende vermaningen na zich fleepen! Dus meen ik , door eenige uitllekende Voorbeelden te hebben aangetoond, welke gevolgen het verf/maden van wel* meenende raadgevingen , het veragten van gepaste vermaningen , doorgaans na zich fleepen; gevolgen die veelal te laat betreurd, te ipade bejammerd, worden! —. Dat veele volken zich fpiegelden aan de Joodfche Natie , die tot zulk een zigtbaar teken word gefteld. —■ Dat inzonderheid wy Nederlanders , die even als Juda tot een byzonder Volk van God gefleld zyn , ons lpiegelden aan deze Natie ! — Wy die zo 'veele getrouwe vermaningen veragten , die zo veele welmeenende raadgevingen verfmaden — die ons aan zo veele baldadigheden , en godloosheden , fchuldig maken; — wy die eene murmureerende en tegen God oproerige Natie zyn! — Dan laten wy ons fpiegelen aan de Joden en ons bekeeren —— God zal ons genadig zyn. C. v. d. G. de verlooren doch weder gevonden zoon. (Dichtmaatig Tafereel.) Hoe hebbe ik de tucht gehaat , en myn herte de beftraffingen verfmaad , en hebbe. niet gehoord na de ftemme myner Onderwyzen ! salomo. Tj en zeker Mensch, die, door den opperden Verzorger van al JC wat leeft, in eene ruime maate was bedeeld na de Waereld, — veele Huurelingen huis haave en vee bezat; deelde ook in een der byzonderfte zegeningen. —— Hy hadt twee Zoonen; op welken zyne Grysheid een blyde voor¬ uitziende hoop hadt gezet; dan, het geen ons vreugd bcloofr, ver:  bi VERLOOREN , DOCH WEDERGE VON DEN, ZOON. verandert zomtyds in droefheid: De jongde van dié twee . in 't bloejen zyner jaaren zynde , hadt door zynen. darden aart "zynen Vader, al vroeg bekommering ver-. wekt:, daar hy in eene leevenswys, vol ongeregeldheden, doof voor het ouderlyke Woord,- allen welmeenenden raad in ried wind doeg. Deeze begon nu 's Vaders hoede , tucht s zorg en wyze lesfen, geheel moede te worden. Hy verkoos des voortaan veel liever, op den brëeden weg van wellust en allerleye ongebondenheid, vry en bly, naar eigen zjn* zonder toom en teugel,- voort te draaven Met die ge'. dagten geheel ingenomen, zegt hy tot zynen Vader; doe my reekenfchap, van 't geen my toebehoort; geef my myn wet* tig aandeel; 'k heb zoo veele jaaren reeds, met zwoegen, erf jfjaaven doorgebracht; - my zeiven nu lang genoeg .vernederd. Ik verkies myne vryheid, r geef my des, 't geeri gy my niet weigeren kunt; het lust my elders te gaari leeven. ... ' . I De Vader, op dien tisch geheel ontroerd, vat nu op zyu© beun het woord op, en zegt; o! myn. Zoon, wat is ditt wat drift bekruipt uwe zinnen! —— Welk een ondankbaar© eisch is deeze! beloont gy dus die tedere, zorg,, die ilc ü van uw Wieg af betoonde '< Daar ik rusteloos, dag> én nacht, voör de bevordering van uw ziel en ligchaam zorgde. Is dit die fteun en troost, die zich myn ouderdom varf uwe jeugd mogt belpoven - Helaas! wat port u aan toe zulk een dwaas befluit? heeft iemand onzer u misdaan? of Ipruit uw eiseh alleen, uit zucht, om, in een vreemd gewesti verre van het oog uwes Vaders uwe dagen door te brengén* Ach myn Zoon, —— denk aan 'c gevaar, dat u te wacuterf ftaat: een aantal van verleidingen wacht op u; en — wat anders zal het gevolg daarvan zyn, dan — fehande en fmaad ? ■ Hoe zult gy u zei ven kunnen regèéren, daar' gy u /.eiven nog niet — kent? altoos \zaagt gy den Zdnïnefchyn van geluk over u opgaan; en nimmer hebt gy dé bulderende Ramp-Örkaauen over uw hoofd, hooren loeien; Hoe zal uwe tedere jeugd zich hierin gedraageh ; —- hoezult gy u hierna fchikkeu, — daar de zinnen nu nog dagjelyks fpeelèvaareri? om 's Hemels wil, overweegt dit alles; laat uf myn raad wederhouden; biyf hier en fmaak mee my nog lang het goede van myn huis; ontvlucht de ge¬ vaaren,. die op u loeren; en doe myne gryze haireri, dóór geene nieuwe zorg —- hartzeer en verdriet, vroegtydiget dan anders ten grave daalen. Dus fpreekt de Grysaard; dan zyne wyze verir.aaöiiïjj was vruchteloos. De Jongeling houdt zyn gel'prooken woord, en zweert, het koste wat het wilde , .zyn opzet uit fe voeren. En — zie daar, de Vader voldoet ttn den eijctr va'é ME,\'GIjpii NO.' 15." A ié if'  *5<3 EE VERLOOREN , zynen Zoon: hy fchenkt hem zyn aandeel, naar 't recht va» 't wettig bloed. Aanfehouwt nu verder den dolzinnigeu Jongeling. Naauwlyks heeft hy zyn begeerde deel, of hy valt terftond aan 't werk; maakt zich met 'er haast reisvaardig; even, ■ of zyn goed, indien hy 't langer in het vaderlyk bewind liet, verfmelten zoude. Het ingebeeld geluk is uit zyne oogen te leezen: wordt het huisgezin zyns Vaders, van dag tot dag, warfeher! en eindelyk komt het uur — van zyn verfeheien. ïiy zegt al het huisgezin vaarwel, en jaagt, doof voor reden en geklag.met zyne moedige Rosftn voort; verre van 's Vaders woning. Nu mogt het hem gelukken, na het eindigen zyner togt, den Laadgrond te betreeden, dien hy hadt uitgekoozen , om in gewaande rust te leeven, naar de wet zyner begeerten. Nu fpat hy daadlyk uit in zondige euveldaaden. De verleiding betovert hem ; de wellust blaast zynen pss ontvonkten gloed in volle vlammen aan: — hy voldoet zyne begeerten , in allerleye ontucht, en baldaadige overdaad. Zyne voorraad is nog versch: het ontbreekt hem thans aan geene vrienden , en laffe vleieren , die hem als omcingelen; die, op zyu goed verhit, zyne edelmoedigheid en gullen inborst pryzen ; en —— alles uitdenken, om hem vermaaken op vermaaken te verfchaffen ; daar hy hun met een ryklyk deel, uit zynen fchat, beloont. - Dus flyt de wulpfche Zoon , door valfchen lof gelteund, zyne dagen: nu dacht hy, den weg des heils gevonden te hebben; het lang bedoelde wit, van vry en ongebonden re leeven. —- Dan, de ongebondenheid is altoos onbefteu- dig: zy voedt eene doodelyke kwaal, een Kanker voor *t gemoed: het einde draagt den last; als wanneer alle ongebondene vreugde in rook verdvvynt. Zulks onder- ▼ondt ook de Jongeling eerlang op de deerlykfte wyze. Hy Viel van het fpoor der weelde , in de allergrootfte elenden : zyn voorraad van geld en goed liep weldra met llerke fchre- den ten einde. Hiermede geeft zyn wellust den geest.; het gebrek verdryft nu alle vreugd, en rust; de moed begeeft zyn eertyds fier hart; de kommer maakt hem het leeven bang; terwyl het gebrek zyne finerten openbaart. ' Zyne vrienden worden naauwlyks zynen jammerlyken flaau gewaar, of elk verlaat hem. En dus zag hy zich, door het gebrek en de armoede als aangummen. Edoch , dit was het niet al. Eene ysfelyke plaag, de dolle hongersnood, trof, met haare geesfelroede, het land, waarin de Jongeling zyne goederen hadt verkwist, met zulke zwaare (lagen, dat al, wat adem haalde, dezelven gevoelde. Wat raad nu in deezen nood ?  DOCH VrZBE&VCmzS, ZOON» Ö5I nood? wat troost voor hem? — waar heenen? —— geen vreemde ziet na zyne Sneuen om'; — de Vaderlyke hulp kan hier geen byftand bieden. Ongelukkige Jongeling, wie zal u uitkomst geevea? Het dreigende gevaar intusfchen eischt een fpoedig beraad: —— Hy gaat des by zich zei ven te raadj; cn na dat hy, nu het een, dan het ander , overwogen hadt, fchynt hem het beste toe, om zich te vervoegen by iemand, die een arbeider nodig heeft. Hy vraagt, zoekt en vind eenen burger, daar hy'zich, voor zoberloon, aan zynen dienst verbindt: dan waartoe! Ach Hemel ! ■ tot den verachtelykften ftand , om het borstlig Vee te hoeden; en het Zwynenhok gade te (laan. -5 ■ ])e Landplaag bleef intusfchen woeden ; en wel met zulk eene ftrengheid , dat de Jongeling zich naauwlyks ten halven kon vernadert. Hy valt zynen Heer al fmeekende te voet, om zyn hongrig ingewand te mogen vullen, met den draf der Zwynen: dan, het was vergeefs gefmeekt ; ook dit veragtlyk voedzel werd hem geweigerd, niemand gaf ze hem. ó! Rampzalige Jongeling! kort te vooren icheent gy een Koning te zyn, en nu kunt gy, in waardy, by geen Zwyn haaien. Wat raad in deezen nood? waar heenen zich gewend? de herinnering doet hem, in zyne benardheid, nu en dan dj welmeenende Va' derlyke ftem en getrouwe waarfchuwing, als 't ware, hooren. Hy denkt aan zyns Vaders huis en 't gelukkig huisgezin; daar de minfte flaaf overvloed van drank en fpys geniet. Ten laatfte, geene uitkomst meer ziende, wil hy weder gaan, naar de plaats, vanwaar hy gekomen was; en, met een berouw hebbend gemoed, zvnen vroomen Vader naderen; hem met fmee- kingen, gebeden, ■ jammeren en weenen, te voet vallen; zyn wanbedryf belyden; — bidden om genaa; en zeggen, och Vader! ontferm u toch! wil my myn fchuld ver- geeven! 'k heb zwaarlyk tegen God en u misdaan! ik ben defl naam van Zoon onwaardig ; ftel .my onder het aantal van uwe huurelingen , neem my Hechts tot uwen geringften Slaaf aan. Dtis fpreekt de Jongeling; hy geeft zynen Heer kennis Van zyn voorgenomen vertrek , en deeze telt hem het gering verdiende loon toe. Nu vertrekt hy, maar, in eene geheel andere gedaante, dan, toeu hy zyns Vaders huis verliet. — Hoe gaat hy met zwakke» fchreden, als tusfehen hoop en vrees; dog, boetvaardi¬ ge Jongeling! reis vry voort; u ftaat geen kwaad te vreezen. Zyn Vader zweeft hem nu fteeds voor den geest. Intusfchen nadert hy al vast zyne geboorteplaats. Hy ziet van verre de Landgebouwen zyns Vaders , en • dankt God. die hem, van zulk eene zwaarwichtige reis, dus verre hadt gebragt. Nu nadert hy nog meer, en krygt aUe de Bezittingen zyns Vaders in het oog ; en ; eindelyk ziet hy Xs 2 vaa  6"52 DE VEKL00REN, DOCH WEDEltGEVONDECT , ZOOKo van verre den Vader zeiven. Nu verwt de bleek; vrees ? dan liet fchaamrooJ, zyn gelaat; een donn van fchrik fteekt in zyne ziel op, doch in dit eigende oogenblik 'laat ook cle Vader de oogen in het rond; en ziet van verre zynen langvermisten Zoon. Dan wie is in ftaat de aandoeningen des Vaders, op dat tydüip, naar eisch te fchetfeu! De Vader vliegt met opene armen den Jongeling te gemoet; eH deeze valt hem van verre reeds ootmoedig te voet. terwyl hy uitroept, myn Vader! Och genaa! ■ Ik heb tegen God en u misdreeven ! Ik ben den naam van uwen Zoon onwaardig! Zy ftrèngelen eikanders armen om el¬ kanders fchouders heenen, en de Vader looft zynen God, dat hy zyn Zoon weder mag aanfchouwer). Hy vergeeft hem al het misdreevene, en breng': hem in vreugde naar zyn huis. Elk ftaat verwonderd, op het zien van deezen vreemden Gast. Ieder vraagt, wat mag dit zyn ? De Vader zegt, dit is myn kind! O! blyde (tondel 'k heb myn vermisten Zoon nu weder: hy leeft, die r_eds voor my geltorven was: komt, lustig nu aan 't werk, brengt hier, voor mynen Zoon, myn allerbeste Kleed; myne Pronklieraaden ; trekt hem deeze Schoenen aan de voeten; (leekt deezen Zegelring aan zyne rechterhand; en begeeft u na buiten; haalt het vette Kalf van de Stal, flagt het; want deeze dag zal getuige myner overgroote blydfchap weezen. Weldra was de Jongeling geheel verdoscht, met Feestgewaad omhangen, en heerlyk opgefierd. Nu begon men recht vrolyk te zyn, Alles was, naar 's Lands gebruik, toebereid; de tafel was»ryklyk voorzien met de uitgezogtfte keur van Spyzen; en het beste ftuk van 't welgemeste Kalf was het uitdeekend hoofdgcrigt. De blyde Grysaard plaatst den Jongeling aan zyne zyde; en daarmede geeft elk der vreugde bot. De Drinkkelk gaat rond, en wordt, op eenen galm van driemaal weHekom, geledigd: want des Vaders Zoon was verkoren, en is gevonden. Staat dil hier, gy Jongelingen, befeliouwt dit Tafereel. Hebt gy vermaak in losbandig gezelfchap; hebt gy een afkeer van de tucht en wooning uwer Ouderen; fnelt gy zonder fchroom voort op 't pad des Verderfs; — verlaat toch, mag ik ulieden bidden, dat ongebonden leeven! Beeft, op het gezicht van den poel, welke zich gaapend voor u opent. Ziet met fchrik op den rand der rteilte, waarop gy u bevind; en — laat het gefchetfte u ten fpoorflag dienen , om indien 'er nog een oogenbiik van wederkeeren ovcrblyft, bedagt te wee¬ zen , om 'er u, ter uwer behotidcuisll-, van te bedienen. V . . 15 L A D.  BL A D W YZER DER VOORNAAMSTE BYZONDERHEDEN, In het Mengelwerk voorkomende. A. Avdkloots Omtnk , Aanmeikingen over de meeting daarvan. 193 Abba Thulle , denkt zyn Zoon te zullen ontmoeten , zyne te leuifteliing, 359. Ontvangt berigt van diens overlyden , 563. Zyn gedrag omtrent Capt. cluer. Old. Abysfinie , welke verfchynfeis aldaar de Overftrooming des Nyls vergezellen, 70. Hoe zich de wolken daar onverwagt vertoonen, mer derzelver uitwerking, ald. S'and en verandering des 'I hermometers, en hoe de Regen Noordwaards gefluit wordt, ald. Byzonderefchikking van dit Schiereiland. 71 Acidum Esfentiale Tartari, (Aanmerkingen over bet) 183 Arfenici, boe ontdekt. 335 Ademhaaling, (Welke verandering de Lugt by de) ondergaat , 458, en hoe de Dierlyke warmte wordt voortgebragt. 462 ALCffixus, Lierdichter, Vryheids, Minnaar en Held. 139 Allagna, Kopermyn aldaar. 157 Aliegtrie van den Heer franklin. 489 Alosso, of de Edele Kluizenaar. diens aandoenlyke Gefchiedenis. 263, 351- 398 Alpe, betekent oorfpronglykBergweide. . 72 Aflrologie en AJlronomie, hoe zeei van elkander onderfcheiden. 192 '1 15. T? ayer , ( J.) (Starrelysten van) _ 148. Waar uit by dezelve opgemaakt hebbe. ald. Bedenkingen, (Zedelyke) 87, 175, 452, 494 en 529 Belinda, de gemaakte aandoenlyke. Een Charaüer. 448 Betbice, Klagten by Hun Hoog Mogenden ingeleverd over den ftaat der Slaaven in die Volkplanting. 314 Jiigoire, (Aart der ïnwoonderen van) in bet Pyreneefche gebergte , 395. Munten uit in Lichaamsoefeningen,396. Groote Mannen daar omftreéks en in datLandfchapgebooren, ald. Grootte en ligging deezer Landftreeken, 397. Men kent 'er flegts twee jaargetyden. aki. Bode geeft een Naamlyst der vaste Starren. 149 Borax, Berigt van ditVoortbrengzel, en waar het valt." 279 Bradley. Starrelyst uit diens Waarneemingen opgemaakt , 150. Berigt hoe men met de Waameemingen en Papieren van dien Heer geleefd hebbe. 151 C. ("vaii.le, (De la) geeft de eerfte Starrelyst , naar de orde dat de Starren door de Middaglyn gaan. 150 Canada. (Verlegen toeftand der Engelfche Proteftanten in) 326 Cantharides, (Byzondjrheden de) in Sitilie betreffend^ , 2,33. lx 3 Wan-  BLADWYZER. Wanneer zy daar komenwelk etrn (Kink zy medebrengen ; he de Loeren ze verzamelen, ald. Ca,jel, verflag van de fchoone Schilderltukken daar aangetroffen. 480 Christendom (Het) geen bloote Wysgeerige Aanhang. 47 Colossensen II: 13 opgehelderd. 386 Comeeten (Drie) in den jaare 1700 gezien. 150 Copektnicus , boe zyn Planeetdel fel opgang kreeg. 190 Cretins, of Idioten, in bet Landfchap Vallais in Zwitzerland, febynen een mfddel(lachtfg foort van tus-j fchen den mensch en den Ou. iang-0':iang uit te maaken , 340. Waar zy gevonden worden , cn hun verftandloos voorkomen , cld. Lichaams -geftalte, Kortlaevenbeid en Driften, 341. Men treft onderfcheide graa-j den by hun aan, ald. Uit welk een oogpunt zy dcor hunne Landgenootcn befchouwd worden , 342. Hun herkomst, ald. Voorzorgen gedraagen om derzelver setal te verminderen , 343. Opgegeevene oorzaaken van dit verfchynzel, 344. Menfchen - foort en eenigzins naar de Cretins gelykende. 346 Crim , door welke Volken oudtyds bewoond , 202. Welke lotwisfelint^en dezelve onderpaan hebben, met het Rusfisch Kyk vei Genie;d , 203. Ligging, Strekking cn Landsgcftehej'isfe in het vlakke gedeelte , ald. In het Bergagtige , 204. Van het Schiereiland Kertsch, en bet Eiland Taman , 205. Vrugtbaarheid, Jaarfaifoenen, Lugtseefteltenisfe , 206. Gezondheid der Lugtftreeke , welke ziekten 'er meest heerfchen, ald. Welke Planten 'er groeijen , 207. Dieren , Vogels en Infecten aldaar. ald. Mshiten, een handeldryvend Volk in Arabie, 287. Welk een dienst zy trekken van een zwervend Volk Phut, of Schaapherders geheeten. 288 D. T^alecarliers, byzonderheden hun Charaéter betreffende. 575 Dampkring, beftaat uit twee geheel en al tegenftrydige Lintvormige vloeiftoffen, 459. Hoe dit ter ontvouwing van de Ademhaaling dient. 4^0 Oervifen, welk foor: van Tutlfchs Monniken , ,#43. Wie voor Stichter hunner Orde gehouden wordt, 444. Waarin van eene andere foort van Tnrkfche Monniken , Santons geheeten, onderfcheiden. 44; dichtkunst heeft het Nut teti oogmerk en gebruikt het Vermaak als 't middel om 't zelve te bereiken, 133. Waarin de Dichter en Wysgeer verfchilt. ald. Der Dichteren onderwys. is volkomenet en beier, dan dat der Wj'saeeren, 135. Hoe de waare Wysbegeerte den Dichter vormt, 136. Onderfcheid tusfehen den Gefcbiedfcbryver en den Dichter, 137. Welk een verheeven foort het Lierdigt is, 138. Wat de Ouden door Liederen, voornaamlyk in den Kryg, uitvoerden. 140. Hoe zeer de Dichtkunst ftrekt om den afgefloofden geest te verfeevendigen, 141. Men kan 'er de fchoonfte cieraaden van de Letterkunde uit ontleenen , 142. Cjesar, cicero en flato hebben 'ér zich van bediend, ald. Welke voordeden de Dicht-  BLADWYZER. Dichtkunst aanbrengt , .143. Hoe zy inzonderheid denüoasdienst dienstbaar is, en dit bekragtigd door de Hebreeuwfche Dichtkunst. alaDieren (Proeve op het oncierfcheid der Hette in de) geduurende den tyd , dien zy in den Winterflaap of Bezefloozen Staat doorbrengen. 377 Doddridge. (Characler van) 362 Dood. (Overdenkingen over den,) 170 Dresden,verflag van de Kunst- en fchildeiftukken daar ter Stcc-e. 481 E. fenden, Oorzaak dat eemge ^ Graan, en andere geen Graan, willen eeten. l8° Eleüricitdt, Eenvoudig middel om deFlesfen van een Battery, ny derzelver hoogfte Laading, voor het breeken te bevryden. 23 _ (Waarneemingen der Geneeskundige) in verfchiHende omftandigneden, 22Ö Eïueseh II: 1 eu 5 toegelicht 5bC TT/atima , (Het' lot van) dooi A vleiery misleid. Flamsteed , (John) Berigt we gens diens lyst van vatte Star _ I£n' - zvne Afkomst, hoe b aan het beoefenen der Starre kunde geraakte,_ 546. _ /-yn gemaakte vorderingen in cn Weetenfchap ,547- BePaa,t ZIC tot den Kerkdienst, en worc Starrekundige des Konings 540. Zet zyne Stanekundig Waarnesmingen voort,en gee verfcheide Werken uit, alt Zvne vermaardheid. 55 Fmkklih , m ^e Afk01™ een Drukkersgezel, 383- On fleekt te Phikdtlpha een zugt nakends, ald. Kigt een 1 eesgezelfchap op, ald. Steekt na Engeland over ; is Drukkersknegt by- watts , en *«rdt „aderhand Drukker te PWdelphia, 384- Legt zich op do Eleftricitek toe , en vindtde Afleiders uit, ald. Wordt i,u* van de Koninglyze Sociëteit te Londen; wordt tot Doftor m de Regten te Oxfort bevorderd , 385- Algemeen Postmeester in America en m Staatszaaken iagCW*kk«ld, uic Tot Afgevaardigden na twt ColMsres in America benoemd, -86 Vertrekt ia Frankryk van iTegen het Congtes, en1 wordt tot'f lenipotentians aan dat Ho. benoemd , ald. Waar by de Onafbangelykheld van America bewerkt, ald. Keert weder na America, Ziekte en dood, all Laat één Zoon en eéns Dogter na , 388. Befemkiung op zvne Nalaatenfchap , aU. ZynCharafter.aid. Zyne Gods, dienst-belydenis, 389.. Grafchrift 'tgeep by op zich z«- ■ ven maakt, ald. Hoe hy den ■ Dood befehouwde, ald. Berigt i van zyne Schriften ,39o. Hoe . hoog Buitenlanders deezen Man , keurden, 39*- Byfcbrrften^ t zvne Afbeelding , ald. Zyno . Begraafenis,.«W- Eerbeioonmi eerTin Éngelani en Erankf^k zy. i rier nagedagtenisfe aangedaan, i Uittrekfel der Lykreden van t den Abbé faUCHET. 393 ,F*ajsklin. (Bene Allegorie van ' 489 ! G. Galnooten-Zout, (Over het weezenlyk) van carel Willem , scheele, 333- Hoe bereid,cld. ■- Kenmerken van 't zelve. 334 Xx 4  % L A b W ¥ Z Ë R. fj^ nymx itr r erSiu 11 }o-,n{, yQr Dichc/tcJrje, 6t K^y**.' 19 opgehelderd, 290 huns , hoe hunne Leerredenen zyn ingerigt. 440 Ir enting der kinderpokjes. opwelke mnnier de Chinéejen dezelve verrigten, 15. Eene gevaarlyke door de drooge i'okken in te zweiyen. ald. Jonas , Dichtmaatig Tafereel 85 K. Vameel, hoe wonder dienftig in - de Zandwoestynen, 289. Hoe dit Dier bloot ftaat voor de fteeken vanhetlnfeét Zimb. ald.i Kangaroo, Gedaante van dit Dier, 429. Zonderling tnaakfel der Tanden , ald. Onevenredigheden tusfehen verfcheide Lichaamsleden , 430 Wat gebruik het maakt van den Staart, ald. Komt met geen bekende klasfe van Dieren overeen. 431 Kerkvaders (Waardy di_rj overwoogen, zy zyn in geenen deele geregtigd tot onze Aanbidding; maar verdienen ook onze veragting niet, 446. Hoe men ze b( hoort raad te pleegen. 447 Ktrtsch. (Berigt wegens h^t Schiereiland) 205 Kinderpakjes. (Waarneeming wegens eene zeer byzondere, doch teffens allergevaarlykfte, Inenting der) IJ qn (Waarneemingen cn Geneeswyze van een byzonder foort van) 58 — (ln warme melk en water nat gemaakt Flenel met veel vrugts in gevaarlyke) gebruikt. S9S Kneller, (Godfried) Afkomst van deezen Schilder, 120. Wie zyne Leermeesters waren , ald. Bofldt zich aan niemand flaafsch ter naarvolging, iar. Befoon van zyne Kunst - bekwaamheid ii Engeland tegen peter lt-.ly, ald Opgang ciwi hy in E :gstand maakte, 122. Veel geld» door hem gewonnen, 123. Hou veel hy zich voor zyne Hukken liet betaalen , ald. Vermindert zyn Scbilderroem door zyne Kunst aan zyn Inkomen dienst' baar te maaken , 124. Aanmerkingen op zyne Hukken,en bcöordeeling van derzelver waarde, 125. Ondraaglyk trots en los in 't Huk van den Godsdienst. 126 ter naarvolging, iar. Betoog van zyne Kunst - bekwaamheid ii Engeland tegen peter lkly, ald Opgang ciwi hy in E :gs- tand maakte, 122. Veel geld» door hei^i gewonnen, 123. Höo veel hy zich voor zyne Hukken liet betaalen , ald. Vermindert zyn Scbilderroem door zyne Kunst aan zyn Inkomen dienst' baar te maaken , 124. Aanmerkingen op zyne Hukken,en bcöordeeüng van derzelver waarde, 125. Ondraaglyk trots en los in 't Huk van den Godsdienst. 126 iOtiacs , twee volken die deezen naam draagen , het eene ten vast verblyf hebbende, het ander zwervend, 291- Welk voordeel de laatften van de Rendieren trekken, ald. Welk Land zy bewoonen op de grenzen van Kamtfchatka, 292. Ondeï» feheiden geaartbeid van beiden , ald. Hoe gehard en onoverwinnelyk in den Oorlog , 293. Hoe veel de zwervende door de Rusjen befchaafd zyn, en op welk eene wyze , 293. De andere bly.en even ongetemd, ald. Zomer- en Winterbezigheid , 294. Voedzel, 295. Buitenfpoorig in den drank, ald. Geftalte der Mannen en Vrouwen , 296. Aan welk eene harde proeve een Jongeling , die begeert te trouwen , zich inoet onderwerpen,ald. Trouwplegtightid , 298. Lykftatie , ald. Godsdienstftelzel , 299. Geloof in een goed en kwaad Beginzel en hunne denkbeelden deswegen, 30a. Chamans van welken invloed als Bedienaars van den Godsdienst, Genees-en Heelkundigen,- hunne bedriegeryen, 301. Hun Taal ! 5 en  BLADWYZER. en bet maakfel hunner ligt vervoerbaare wooningen. 302 Kramp , gehuld door het gebruik van het Magijlerium Êismuthi.. 33o Kwikzilver, (Vroegere Waarneemingen wegens tiet bevriezen van) door Kunst en Natuurlyke Koude , 509. Gebrekiykheid dier Waarneerningen, 510.. Nader te werk geltelJ , ald. Proeven met verfcheide foorten van Kwik genomen , 511. Toeftel tot die Proéfneemin*. gen,oW. Verllag der Proeven, 5J2. Gevolgen daar uit afgeleid ,516. 't Vriespunt van Kwikzilver aangeweezen. 517 L. T .amfe (De Eerw.) bevordert ea beftuurt te Petersburg eene weldaadige ftichting, tot bezorging van arme Zieken. .08 Larnic , op het Eiland Cyprus, eene woelige Koopfbd , 438. Oudheid dier St..d en grootte , 439. Mojque dtr 'lurken, ald. Griekfche en txrtynjche Kerken, 442. Welke Volken zich in die Stad onthouden , 443. Landsgefte'tems om die Stad. 445 iwrcar, (Gedagten van een) by het beklimmen van den Predikftoel , 223. Wat hy by het doen eener Predikatie zich] hebbe voor te ftellen. 273 Lente. (Befpiegeling van de) 164 Libanon, hoogte van deezen Berg, ji6. Strelking, ald. Zamen-j ftellirg, 117. Byzonderheden daar oinftreeks, ald. Bewoond] door Maroniten , ald. Hunne bezigheden en Akkerbouw, 118. Groote Cederboomen aldaar, lig. Er worden geen Lieden 11,:.t Halsgezwellen (Goüereux) gevonden, fchoon zy over¬ vloedig Sneeuwwater drinken, 119, Geaartheid der Bewooneren. ald. Liederen , van hoe veel invlocds oudtyds om Helden ten ftryd te wekken. 140 Liejd; (Zonderling voorbeed van ufcnoemefidë) jegens den Naasten. 583 lierzang, hoe een verheven deel der Dichtkunst, 133. Met het. Heldendicht vtrgeleeken , en van welk een vermogen, ald. Lipt» Stipticus Looffi, "(Het) ais een uianuntend bloedftelpend Geneesmiddel tegen aile foorten van Blot-dftortinten en ongeregelde Bloedvloeiingen bekend gemnakt en aangepreezen, 415. Hoedanigheden van dit vogt, 4tö. Dienftig in open Wonden, 417. In Neus. bloeding, 418. In fsloedipuwing, 4^0. In Bloedwateren, 422. In bloedende Takken , 423. In ongei cgeldc*Maai;dftor.-' den , 424. By Zwangerheid , in gevallen waar men Miskraamen vreest , 42S. In eene langduurige en hevige Bloedftoningc tot kort voor de Verlosfinge , 426. In eene ttiet- I levaanykfte Storting, en daar op volgende Miskraam , ald. en 42 S „onuwvK de XIV heeft een Tweeling-Broeder gehad, 524. (Zie verder den Man met Uz Tzeren Masker.) Mgt, waar uit dezelve beftaat, 459. (Zie verder Dampkring.) .uiheid. afgeraaden , om dat de Luiaart niet leeft voor God , 89. Niet voor zyne Medemenfehen, go. Niet voor zich zeiven , 92. Aan welke gevaaren zich de Ledigganger blootftelt. 04. Lu-  BLADWYZER. Lukas H: 2. vergeleeken met een berigt van josephus. 269 _ IV: 17-20. toegelicht. 314 M. Jlfaat (Gedagten over de wyze +VL om het ontwerp van eenegemeene) uitte voeren, 281.] Kcc door 't meeten van een Graad aan den Meridiaan te bewerkdelligen, ald. Hoe door het bepaalen van de Lengte, eens Slingers. 282 Ma^iflefium Bismuthi, deszelts Krampftiliend vermogen. 33° 'Man (De) met het Tzeren Mas' ker, een Tweeling-broeder van iodewyk den XIV. , 524. Verhaal van diens geboorte , 525. Opvoeding, 527. Zoekt kennis te krygèn van zyne Afkomst, ald. Verkiygt dezelve, 528. Gevangen gezet , 529. Verkeerde gisfingen omtrent dien Perfoon. 530- Wat voltaire en andere Schryvers van naam deswegen zeggen , 531. Zyn Dood en Bsgraafenis. 533 Maskelyke. (Starrelysten van] 152 Mayer. (Toeias) (Starrelysten van) . 1,51 Methodisten, oorfprong dier Benaaming en van dien Aanhang -258. In twee Hoofdfoorten Qjlvinistifche en Arminiaanfche onderfcheiden , ald. Waarir by hun de Godsdienst beftaat 259. Reden van opgang diei zy maaken, en waarom by di Geestlykheid der Hooge Kerl meer dan andere Dis/enters ge haat. 3° Mi'-ren, (Zonderling verfchynlel veroorzaakt door eene fooi van) by UNüWEUS bekend der den naam van Formica N, gra, 336. Zy vertoonden zie als een Wolk , 337- In de Huishouding der Mieren heeft men Atie foorten , Mannetjes, Wyfjes en Onvrugtbaaren, 333. Oorzaak van ditVerfchynfel,u/i. [lieren. Zie Zuiker-Mieren. douERï , gefchil tusfehen hem en chapelle , waarin zy een onkundigen Pater, tot fcheidsman riepen. 217 \dont-Ce Konings Speel- of Vergaderinghuis op dat Eiland, 566. Het Eiland Arrakappafang , door de Engel, fchen in bezit genomen, 567. Gefteldbeid deezes Eilands, ald Vischparty des Konings voor de Engelfchen. 56g ■tersburg, (Berigt van een wel. daadige Stichting te) tot bezorging van anno Zieken, 98 Hoe aangelegd, en tot ftand gebragt, 99. Loop der Geneezingen in 't zelve, en gemaak:e kosten. IOO '■rre du Soleil, bedrotr gepleegd net een Steen zo "geheeten. , 464 'Igewesten , welke vertoonin;en de Winter daar op levert, - Geftalte en geaartbéid der denfcben aldaar. 0 iikant (Leer en Leeven nioem in een) gepaard gaan. 361 iikatie (Wat een Leeraar'by :ne) zich moet voorftdlen. 273 P*j.  BLADWYZE& j'.-.k:?, (Richard) zyne Afkomst en Opvoeding ,* byzyn Calvinistifchen Vader in ongenade, 432 Vindt te Londen , in zyn Oom, een befchermer en voortzetter zyner Studiën, 433. By een naauwgezettcn Begtzinnigen Meester, met anderen op vry onderzoek gefteld, 434. Wordt Kapellaan by den Heer streatfield , ald. Krygt als Leeraar opgang, all. Komt in ruimer omftandigheden ; trouwt , 433. Geleerde verkeering , ald. Wordt door zy. ne Schriften beroemd ; als Leeraar bevorderd ; Lid van de Koninglyke Sociëteit , en Doétor in de Godgeleerdheid, 436. Ziekte en Dood, 437. Zyne Lykftatie, ald. Berigt van diens Godgeleerde Redekundige , Wysgeerige en Staatkundige Schriften , 465. Wegens een der laatften bedankt, en met der Stads vrydom in Londen befchonken, 470. Wat hy wegens de Staatsomwenteling in Frankryk gevoelde, 471. Zyn yver vooi de Vryheid des Menschdoms. 472. Éere, zyr.erNagedagteni: in Frankryk beweezen , ald Zyne uitfteekende Liefdaadig héid , ald. Zyn Characler al: Leeraar, 473- Zedelyk Cha rafter. 47' Ptolemeus , welke veranderin gen hy in de Starrelysten vat hipparchus maakte, 147.Schik hing en onbeftaanbaarheid vai zyn Planeetftelzel. 19' R. Tba'id (Hoe gereed de Menfche goeden) verwerpen, 40 Schadelyke gevolgen daarva, door voorbeelden aangewee zen. 453 en 63 Regenboog (Zonderlinge) waargenomen. 108 Rosper-Eend, Naamen van deezen Vogel, 187. Pluimadie en Leevenswyze, ald. Wanneer zy in Frankryk komen , en vandaar vertrekken, 188. Onderfcheid tuslchen bet Mannetje en Wyfje , ald. 'Twee deezer willen geen Graan eeten. 18 Rome ik en VI: n. toegelicht* 591 Rusfen , derzelver geaartheid , 521. Het heerfehend Charafter der Vrouwen. ald. S. cal Seignstti. (Aanmerkingen over ^ het) , 183 Stntms, eene Monnikorde onder de Turken, waarin van de Dervijen onderfcheiden, 444. Wie hun Stichter is; vreemde Godsdienstvcrrigting, 445 Saturnus (Ring van) heeft eene beweeging rondsom die Planeet. I56~ Schilderyen. (Bedenking over het nadeel van 't vernisfen der oude.) 487 Seeks (Befchryving van een Aanhang) geheeten, te Fatna, en het houden van hunne ■ Vergadering , • 79- Hun Oor; fprong en Leerltellingen, 81. . Hoe zy hunne Aankomtlingen aanneemen. ald. ■ Siberië, twee foorten van Noor1 deriiiht aldaar. 3 .—- Ligging van dit Land, 1 518. Groote Rivieren in 't > zelve, 519. In vier deelen onderfcheiden , ald. Schaars 1 bewoond door Rusfen en Tar) taaren, 520. Oe Rusfen, en in1 zonderheid de Rusjijche Vrouwen , aldaar, befchreeven , ald. 5 Onderfcheide gefteidheki der Tar.  B.LADWYZER. Tart&aren in Siberië, die by de Rusjen woonen , 523. Geaartbeid der zwervende Tartaaren , 555. (Zie verder Tor-, taaren.~) Rusjijche Ballingen voorheen tot de Jagt verweezen, 358. Moeiiykheid dier Jagt ,559. Strengheid der Koude, ald. De Winter, daar de beste tyd om te reizen ; hmdernisfen in den Zomer, ald. Plaag der Infeften in dat Jaargetyde. 550 Sicilië, hoe de Spaanjcbe Vliegen daar komen, en verzamelde worden. 233 Slaaven , op onze Colonie de Berbice mishandeld, 313. Toeftand, der Africaanfche Negerjlmven in de Engeljche Volkplantingen in óelVest-Bidiën, 317. Getal der Slaaven in de West-Indien begroot , ald. Welke , maar veelal vrugtlooze, poogingen, teS hunner bekeeringe, zyn in 't werk gefteld, 318. Men moetS de hoop niet opge-eveu, te min daar gunltige omftandig-j heden zich aanbieden , 319. 't Maaken van een Wetbosk, ten hunnen voordeele, aangepreezen, 320. Hoedanig een 'er by de Franjchen, Code Ndr geheeten, en in de Spaanfche Volkplantingen, plaats heeft, ald. Hoe men zich van eigen gekweekte Slaaven bedient ,S 321. Hoe de Negers in deó' Barbados goed behandeld zyn, 322. Dan nog beter behandeld kunnen worden , 323. Middelen daar toe aangepreezen, 324. Voorbeeld der%«jaarden in de Havannah, ald. Bekeeringen der Negerjlaaven, S 328. Deeze te bewerken, aangemoedigd , 329. Aantal van Slaaven ia den Jaare 1768 op de Kust van Africa gekogt, en welk een aandeel de Engelfchen daarin hadden, ald. 'Mie of Zeephaifant. Naamen en Pluimadie, 379. Zeldzaam maakzel van den Bek, cld. Leevenswyze, 380. Ken Trekvogel; Voonteeling en Opvoeding der Jongen , ald. Vreemd geluid , 't welk dezelve met de vleugelen maakt, 38r. Verfcheidenheden; en vreemde Vogels die tot dee- ( ze foort gebragt worden, ald. 'mienten, Benaatningen van deezen Vogel, 101. Pluimadie, ald. Leevenswyze , 102. Uitgebreidheid, waarin zy gevonden worden, 103. Of de Gingeon van de 'Antilies tot de Smienten behoort , 103, De Gekuifde Smient, 107. Eenige andere verfcheidenheden. ald. imker (Een Leugenagtige) in Gezelfchappc-n gefchetst. 170 olon, hoe veel hy als Dichter uitvoerde door die kunst. 140 [ntsbergen, Befchryving van de Ys- vertooningen aldaar, 4. Lange Winternagt, 7. On. vrugtbaarheid van den grond, ald. Wat 'er nogthans groeit, 8. Verblyf aldaar van Hollanders en Rufen, ald. Volkplanting door de Rusfen aldaar aangelegd. 9 irookje. (Een) Dichtftukje. 219 ■arrebedden , waartoe door de Ouden uitgevonden , 145. Van hoe veel nut voor de laatere Starrekundigen , 146. Opgave van Starrelysten naar de Starrebeelden gerangfchikt , 145 enz. (Zie Starrelysten.) arrekunde (Wegens het zwak in de Weetenfchap der), 114. Waarneemingen in dezelve ge» daau, in den Jaare 1793, 156. Wis-  BLADWYZER. Wiskundige zekerheid van dezelve , 189 en 2S4 Starrelysten, tweeërlei gedaante, 145; die van hipparchus , 146; die van ulugh bejgh , 147; die van william den IV, Prins r van Hesjen , ald,; van tycho j BKAHé, 148; VaUBAYER, dd.:1 van hevelius, 149; van flamsteed , en van bode. Deeze alle zyn naar de Starrebeelden geranefcbikt, 150. Starrelystenï zonder dit behulp; maar in de 01de zo als zy door de Middaglyn gaan , ald.; die van de la caille , ald.; volgens de Waatneemingen van bradley, ald. ; van tobias mayer, 151; van maskelyne , 152. Wollaston geeft eene nieuwe;_ breedvoerig berigt deswegen.! 151 enz.: ■Steen, (Befchryving van een vry grooten) door den Stoelgang geloosd. 544 Steskhorüs , hoe beroemd een Lierdichter. 139 Stokholm , byzonderheden die Hoofdftad des 'iweifchen Ryks beu effende. 576 Stoll., (Maximtliaan) zyne Afkomst, 60. Wordteen Jejuit, Cl. veilaat die Orde , en legt zich op de Geneeskunde toe, 62. Wordt te Weenen tot Leeraar daarin bevorderd, ald. Oefent dezelve in Hongarjtn, ald. Tot Hoogleeraar, in ftede van de haen, te Weenen beroepen, ald. Aanzïenryke Marnen die aan zyne Geneezing hunne behoudenis hebben dank te weeten, ald. Zyn Schets van een wasr Geneesheer, 63. Een groot Voorftander en gelukkig Beoefenaar der Iuën. *tnge , ald. Valsch geru§t vai zyn dood, ald. Aan welké kwaal hy ftierf, 64. Lyst der Schriften , door hem uitgegeeven. 6S T. 'T'aman, berigt wegens het Eiland Tainan. 205 ANjé, (Pieter) berigt wegens den aanvang en voortgang van dtezen Graveerder, 483. Van zyne Meesterftukken. 485; artaaren (Geaartheid der) in Siberië, die zich in de Rusfifcbe Steden onthouden , 523. Der zwervende Horden, 555. Hun Godsdienst, ofi. Hunne Gebe* den-plaa:zen, 556. Strengheid van Zeden, ald. Zonderlings ftraf der Overfpeelderen, 557Gastvryheid. ald. rartaryen. {Oost-) (Zie Crim ') Thermometer, (_Kwik-) hoe lang dezelve als een Afmeeter der koude kan dienen. 510 en 516" Toilet, (Het) ten dienfte der Jufferfchap. 63! Voulouje. (Waarneeming op de> vei zameling van onverteerde Lyken , geplaatst in de verwelfzeis , toebeboorende aan de Minnebroeders en Jacobyneit in) 8* Tretufpel, hoe *t zelve de Wysbegeerte ten Tooneele voert. 136 Turken , hoe zy den Vrydag doorbrengen , 82. Befchryving van hunne Motaues, ald. Hoe verdeeld en vercierd, 83- Op welk eene wyze zy hunne Feestdagen doorbrengen. 84. _ Scheld- en Vloeknaamen door hun aan andere Volken gegeeven. 208 . hoedanige Leerredenen hunne Imtms houden. 44° i Twyfelctars (BefehryYing van een Ge-  BLADWYZEË. Genootfchap uit) beftaande. 577 Tvcho bba Hé, wegens diens Lyst van Vaste Starren, 148. Verweiplykheid • van zyn Plaheetftelzel. 190 TrRTKaius, de kragt van zyne Dichtkunst. 141 U. I JLÜGH IÏEIGH, Of OLEG HEG, We- gens diens Starrelyst. 147 Uranus, (Een inwoonder van de Planeet) in een Droom opmerkende en fpïeekende ingevoerd. 40 V- T/~ader, (De Troostlooze) eene " hoogstwaarfchynlyke Gebeur- • tenis 359? Verkeering met flegten, van hoe fchadelyken invloed, tot Zedenbederf, 50. Hoe men zichJ best daarvoor kan wagten. 53 Vischgraat (Een doorgezwolgen) door middel van een ftukjel Spek uitgehaald. 163 Vleiery (Proeve over de) ten\ dienfte der Jufferfchap. 625 Vliegen. (Spaanjche) (Zie Canthari